01 1237 0101 UB AMSTERDAM    SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. T WA ALFB E DEEL.   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE 'TOONEELST UKKEN, BYEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUJP-GEINVENTEER.de KONST' PLAATEN VERSIERD, TWA A L F D E DEEL. Te AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, op den Dam. M D C C L X X X I I I. *  INHOUD van het TWAALFDE DEEL. I. De Edelmoedigst*. . Bladz. i IL De Nieuwsgierige Vrouwen. . 91 Iü. Armoede en Deugd. . . 237  D E EDELMOEDIGER TOONEELSPEL. 1 N DRIE BEDRYVEN. XII. ÜEEU A  VERTOONERS, Merchant. B e r n o i s. G r a n d i s o n. Arabella. Eduard Harwooo; C a's t f e. P h i l i p s. Het Tootieel is iti eene Galerye vóór het Landhui! van den Heer Merchant; buiten Philadelfia, in Noord-Amerika. De tyd der gebeurtenis is in den Zomer van des voormiddags.  Ach ! Mya Heer!—Ik kan niet —neen dat ben ik niet •waardig'.— mz.   Jk ben op het denkbeeld van dit Drama gevallen, door het lezen van Le Moyen d'être heureux, o» les Bienfaifans. Traits historiques mis en Drame, en vers, par M. Armand; Dat my zeer weinig beviel, dog daar ik verder niets van verkies te zeg* gen, op dat ik niet fchynen moge , even als de nydigaarts, een ander te willen verkleinen om my zeiven grooter te vertoonen , zonder het inderdaad te zyn. Ik was alleenlyk verplicht van dat ftukje gewag te maaken, om dat ik 'er eenige trekken uit A a over-  overgenomen heb. Buiten die trekken zal elk wien bet luste het een en ander te lezen, my, vertrouwe ik, myn recht op de Edelmoedigen gereedelyk toeflaan. C. v. E. D Ë  Bladz. 5 D E EDELMOEDIGER TOONEELSPEL. EERSTE B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. Merchant, Bernois. Merchant. Ja! myn Vriend, het is heden al de tweede verjaardag , dat ik hier ben aangekomen, en ik zégen nog dagelyks de Voorzienigheid, die my het befluit heeft doen nemen, om my, na zulk een aanzienelyk Fortuin gemaakt te hebben, herwaards te begeven, U op te zoeken, en eene vrye lucht te ademen, zonder door Ministeriale kunstftreeken of Parlements-omkoopingen ontrust te worden. Bernois. Gy hebt gelyk, myn vriend ; wy mogen deze ftreeken thans beter als ons Vaderland befchouwen A 3 daa  6 De Edel moedigen. dan oud Engeland! Daar is alles verbasterd; daar is het zedenbederf tot zulk eene hoogte geklommen, dat men 'er zig geen denkbeeld van maaken kan, daar wordt alles door kabaaien, kuipery , gunst, of goud, bepaald. Hier hebben wy eene ware Volks-reprefentatie; hier alleen regeert de Wet; hier verbinden zig een yverige zugt voor Vryheid met eene flrikte onderwerping aan de befluiten der Hooge Vergadering; en de oprechtheid onzer harten maakt het vriendelyk verband tusfchen het algemeen en byzonder be'lang. Merchant. Ja waarlyk, ik leef hier gelukkig, en ik zoude nog gelukkiger zyn, zo myn zoon my niet zo dikwils vrees en ongerustheden verwekte. Bernois. Uw zoon... dat begryp ik geheel niet; het is pas een jaar dat hy hier is, en hy heeft zig in dien korten tyd de achting en liefde van Groot en Klein reeds zodanig verworven, dat ik niet twyfel, of gy zult hem eerlang in de Hooge Vergadering zien verfchynen,en als een Orakel eerbieden. Merchant. Zo beminde men hem in Engeland insgelyks, maar de grond van die liefde zelve verwekt myne zorgen. Bernois. Verklaar u nader; ik begryp niet wat gy bedoelt. Merchant. Laat ons de dingen by hunnen naam noemen , men  Eerste Be dry f. 7 men koopt der menfchen liefde altyd door gunstbewyzen. Bernois. Zie daar weder uwe begunftigde aanmerking! waarom drukt gy het niet uit. ,, Men wint hunne gene„ genheid door hen op eene verftandige wyze wdl „ te doen"? Merchant. Druk het uit zo als gy wilt, men kan geene weldaden aan anderen bewyzen, of men berooft zig zeiven. Bernois. Ik begryp nog niet, waar dit alles heen wil? Merchant. Voelt gy dan niet, dat myn zoon zig door zyna onbeperkte weldaadigheid zo wel in den grond kan booren als door andere ongeregelde driften ? Dat men weg geeft is men kwyt, en, indien hy zo voort gaat, zal de aanzienelyke fchat, welke hy van zyn grootvader in Engeland geërft heeft, niet toereikende zya om zyne verfpillingen goed te maaken. Bernois. Verfpillingen! Uw zoon leeft met eene wysheid en ingetogenheid, welke hem niet minder achting waar. dig maaken dan zyne edelmoedigheid zelve ; en ik verwonder my geenfins , dat de oude Heer Grandifon, door zo veel deugden bekoord, hem als zyn zoon aangenomen, en, met overzetting van zyn naam, hem zyne ryke nalatenfchap toegefchikt heeft. A 4 Mer-  $ De Edelmoedige», Merchant. Het is my hartelyk lief, dat gy het groot gebrek in myns zoons karakter, zyne al te grooie vrygeven. heid, zo gunftig befchouwt. Bernois. Een gebrek daar gy zelf meer aan onderhevig Zyt dan gy vermoedt. Merchant. Gy doet my onrecht; ik ben myn aanzienlyk Fortuin , wel is waar, aan verfcheiden gelukkige omftandigheden, maar niet minder evenwel, durf ik zeggen, aan myne vlyten voorzichtige verteering ,fchuldig, en, Ichoon ik ook het zwak heb van niet wel iemand te kunnen zien lyden zonder hem naar myn vermogen te willen helpen , zoek ik echter altyd de fpillen by elkander te honden ; Dog het zyn andere zaaken.daar ik u over wilde fpreeken. Gy zyt hier by my gekomen om myn Landgoed voor uwen Vriend te bezichtigen , en , zo wy het eens kunnen worden, te kopen; ik heb daar nader over gedacht, en zal inderdaad , fehoon ik hier zelden ben, bezwaarlyk kunnen befluiten, om myn Villa franka voor geld af te ftaan; met vermaak zoude ik 'er toe overgaan om het weg te fchenken. Bernois. Ik begryp u niet. Merchant. Vergun my dan recht uit te fpreeken. Ik weet, dat gy door eene oprechte vriendfchap met wylen mynen Broe-  Eerste Bedrvt. 9 Broeder zyt verbonden geweest; Het is my niet genoeg zelf zyn plaats by u te vervullen, ik zou ook myn jongen .... Het is daarom, dat ik u vooraf voor zyn hoofd-gebrek heb wilien waarfchouwen. Bernois. Ik ver!ta u, myn vriend, en zal onbewimpeld met u fpreken; ik erken, dat de zoon van myn overleden vriend allen grond van hoop op de bezitting myner üogter verloren heeft, en dat, al hadt zyn va. der hem niet onterft, gelyk men my verzeekert, dat hy gedaan heeft, zyn gedrag alleen genoeg zouden geweest zyn, om my, en myne Dogter, te bepaalen van haare hand aan hem te weigeren; neem myne open. hartigheid niet kwalyk. Merchant. Verre van daar! geene familie of zy heeft haare fmetten, en hy is eene zeer zwarte in de onze. De onterving van zyn vader is maar al te waar; hy heeft kort voor zyn dood, toen hy in het zeekere vernam , dat zyn Eduard hier in dezelfde ongeregeldheden bleef voortleeven, waar aan hy zig in oud Engeland hadt overgegeeven, hem met een fchelling afgezet, en zyne geheele nalatenichap op myn zoon gemaakt. Bernois. Met dit alles beklaag ik hem in myn hart; zyn karakter was in den grond niet flecht, maar hy was jong, ios en onbedacht; een gebrek, 't welk ik my altyd gevleid heb dat van zelf verminderen zoude, wanneer zyne andere fchoone talenten en baminnelyfce hoedanigheden, de overhand krygende, hem tot A 5 een  10 De Edelmoedige». een waardig man zouden maaken ; maar zyn vader heeft zyne opvoeding zeer verwaarloosd, en zyn levendigen inborst, door onophondelyke bedillingen, van hetvaderlyk huis afkeerig gemaakt: dit heeft hem onder kwaad gezclfchap gebracht, en van de eene dwaasheid tot de andere gevoerd. Merchant. Gy zyt al te gunftig in uw oordeel over dien kwaaden jongen hy heeft zyn vader ,by aanhoudenheid, alle mogelyk verdriet aangedaan, en, om de maat zyner ongeregeldheden vol ie meten, heeft hy zig hier in den dienst begeven , en alles, wat hy van zyne moederlyke nalatenfchap nog over hadt, ingefmolten, om een Vaandel te verwerven. Een eenigen zoon, die zulkeu fchoonen Handel van zyn vader hadt kunnen overnemen, Soldaat te worden ! Het gaat alles te boven. Bernois. Byaldien het in dienst treden , en Vaandrik te worden, zyne grootfte ongeregeldheid was, zoude ik verre af zyn van myn oordeel zynentwege te verzwaaren. M e r c h a n t. Hoe, myn Heer! nu befchouw ik hem als onherftelbaar'bedorven: Onder de Militairen immers heerscht de losbandigheid als op haar troon! Welke denkbeelden van Godsdienst, van plicht, van Deugd, vindt men onder die lieden ? yder oogenblik te gemoet ziende dat zy dood gefchoten kunnen worden , fchynen zy seene andere bedoeling te hebben dan om yder oogenblik  Eerste Bedryf. ii blik aan de voldoening hunner driften te bededen, en wellustig te leeven. Bernois. Dit is in der daad de afbeelding van de meesten hunner ; maar gy doet hun onrecht met hen allen over eenen kam te fcbeeren; ydere itand en flaatin 't leeven heeft zyne goede en kwaade karakters, en de Militaire fland heeft die even als alle andere. Het is daar geenzins uit eigener aart aan verknogt losbandig en wellustig te zyn ; overal, waar men dit aantreft, mag men de Hoofd-Officieren des wegen billyk befchuldigen, als die, door gebrek van Dicipline, voor al onder de Officiers, dit kwaad laten inkankeren ; en men mag deszelfs weering met reden van de Regeering vorderen; Deze heeft het meestal in haare macht, om, dobr wyze fchikkingen vast te nellen en te handhaven, kundige en zedige Officiers, ingetogene en werkzaame Soldaten te maaken. Merchant. Erken evenwel, dat de Militairen doorgaands het uitfchot eener Natie, en laage zielen, zyn, die, uit hoofde der Subordinatie, met den nok moeten geregeerd worden; Dog wy raaken van ons eigenlyk onderwerp af. Bernois. Ik kan dat niet helpen, maar vinde my gedrongen om uw vooroordeel tegen de Militairen weg te nemen, of ten minften te verzachten; ik ben zelf Militair geweest. Mer-  12 De Edelmoedige n. Merchant. Gy Militair geweest! Bernois. Ja, myn HeerI en het is my dus nier onverfchil- , lig, wat gy van de Militairen denkt? Uwe aanmerkingen mogen waar zyn in volftrekt Monarchaals ftaaten, waar alles van den Oppermachtigen wil des Alleenheerfchers alleen afhangt, die akyd zorg draagt legers te hebben, welke van zyne wenken vliegen; welke zig dus niet bekommeren over 't geen billyk of ondeugend is, maar enkel vragen-, wat de Vorst beveelt. De zelfde aanmerkingen kunnen ook geheel of gedeeltelyk waar zyn in gemengde Regeeringsvormen, doar een eminent Hoofd meester is van het krygsvolk van den Staat. Dit krygsvolk, van hem alleen hunne bevordering verwachtende, zal hem alleen ook naar de oogen zien, zal allengs de bevelen van den Souverein beneden die van den Opperbevelhebber leeren (tellen, en den algemeenen welvaart aan deszelfs by zonder belang opofferen; zodanig een volk, ik erken het, loopt gevaar om eerlang onder de flechtfte Regeeringsvorm , het Militair gezag door het flechtfte gedeelte der Natie onderfteund, te vervallen; en de Militairen zyn, of worden , onder dezelve verachtlyk; Maar in vrye Regeeringen komen deze aanmerkingen niet te pas , daar is de eer, en het denk. beeld van plichtmaatigheid , de ziel van den krygsdienst, daar zyn en blyven Officieren en Soldaten Burgers van den Staat, daar kennen zy, in die hoedanigheid, hunne waardy en verordening; en , zo dra dit denkbeeld op houdt, is het met een vryen Staat gedaan. Gy ziet dus  Eerste Bedrvp. '3 dus, dat men u in Zwitferland , zo wel als hier , met zulke begrippen over de Militairen niet zeer gunllig hooren zoude. Ik was ook gedeelielyk met dezelve, ingenoomen, en volgde myne trotsheid, toen een byzonder voorval my de onbillykheid van myn gedrag zo levendig deedt voelen , dat de wroeging, welke daar uit gebooren wieidt, my, by iedere herinnering, nog op het levendigst byblyfcen zo ik u dat geval vertelde, zoudt gy, denk ik, die wroeging billyken, en van uw onbillyk oordeel tegen al. Ie Militairen herkomen. Merchant. Gy maakt my nieuwsgierig. Bernois. Ik ben een geboren Zwitzer, en het kan u dus niet zeer vreemd voorkomen , dat ik in vroegere jaaren Soldaat ben geweest. Ik was nog zeer jong, en dus zeer onbedreven en trotsch, toen ik in den jaarei745, in den rang van Majoor, eene bende van myne landsgenooten naar het leger in Duitschland geleidde; ik zag op zekeren morgen by het opbreken een Soldaat, die door eene hevige koorts, zo als ik naderhand vernam, afgemarteld, wat achterlyk was; ik begeef my, met de houding van een Opperbevelhebber , naar hem toe, en, niet voldaan hem met harde verwytingen te overlaaden, begon ik hem zelfs te dreigen,maar hy,zonder zig in het minst te ontzetten , antwoordt my met eene edele fierheid, die my geheel ontwapende; „ ik ben een krygsman, myn ,, Heer , die myne plicht, en waarde ken , zoudt » gy  14 De Edel moedigen. >» gy my vergunnen willen, dat ik u, die jong zyt, met „ allen eerbied een raad geeve, die u dikwils te pas „ zal komen ? Nooit zoekt een verftandig Officier ,, den eerwaardigen naam van Soldaat te verlaagen! „ Kunt gy u verbeelden door dergelyke behandelin„ gen heldhaftige gevoelens in onze ziel over te gie„ ten ? Byaldien een Soldaat fchuldig zy, hy worde „ geftraft, maar zonder dat zyn ligliaam hier by in „ aanmerking kome 1 Ik durf u ten minden deze be„ de voor my zeiven doen; Heb ik misdaan, draf „ my als een man van eer! niet door middelen die „ alleen tegen de dieren gebruikt moesten worden. „ Het denkbeeld van zyn plicht wél betracht te heb„ ben, en den dank van zyn Vaderland te verdie„ nen, is de grootlte vreugde voor een Soldaat, en „ geen draf zo zwaar, als die van hem naar ver„ diende in 't oog van zyne makkers, en van hem „ zeiven,te vernederen; maar wat heb ik bedreven „ dat fchande verdiene?" Merchant. Fraaije harfenfchimmen voor Soldaaten! Bernois. Geene harfenfchimmen , myn vriend ! Ik houde my verzeekerd, dat, zo de Officiers rechtfchapen mannen zyn, de verfchillende trappen van eer of fchande de eenige, ten minden de groote, belooningen of ftraffen behoeven te wezen, die zelfs de gemee* nen meestal genoeg in toom kunnen houden. Merchant. Hoedanig eene uitwerking bragt deze aanfpraak by u te weeg? Ber.  Eerste Bedryf. 15 Bernois, Ik heb reeds gezegd, dat dezelve my geheel ontwapende; het was als of myne oogeti op eenmaal open gingen; ik begreep nu, dat de geboorte of rang geene wettige verfchooningen zyn voor een 011billyken toorn tegpn die geenen, welken het lot beneden ons geplaatst heeft,en dat deze Soldaat, door de gevoelens, welken hy liet blyken, en de onderfcheidene dienden, welke, by voorkomende gelegenheden , daar de natuurlyke gevolgen van moesten zyn, ten eenigen dage myns gelyke of meerdere konde worden. Ik had vermogen genoeg op my zeiven om hem de hand toetereiken, en hem van myne befcherming, en zelfs van myne vriendfchap, te verzeekeren. En ik verzeeker u, myn Heer, van myne erkentenis,antwoordde hy ; Nobel is de naam, dien ik draag, houdt my in 't oog, en zie of ik in een gevecht ooit achterlyk zal blyven. Merchant. Heeft hy gelegenheid gehad om zyn woord geftand te doen. Bernois. Heel fpoedig. Toen wy ons des avonds hadden neêrgeflaagen, begaf ik my, van niemand dan myn knecht vergezeld, op weg, om in een nabuun'g Hot een gekwetden Officier, die zig aldaar by zyn neef hadt laten brengen, te gaan bezoeken; vvy wierden van eene bende van zes partygangers overvallen , waar van myn knecht het geluk hadt met den eerden pidoolfchoot eenen te vellen; wy bleven ons moedig verwee.  iö De Edel moedigen. weeren, doch zouden voor de overmacht hebben moeten bezwyken , indien wy geene hulp gekregen hadden. Onverwacht , zo als men op het punt was om my byzonderlyk optelüten en weg te voeren, hoor ik de flem van Nobel, die met eenige andere op fourageeren uitgezonden, en een weinig ter zyde afgegaan, was; ,, Nog een oogenblik „ heer Majoor! fchreeuwde hy uit al zyne macht: „ Nobel komt u by, en dan zullen wy die Roo„ vers ras berouw doen hebben over hunne verme„ telheid !" Ik verdubbelde myne pooging , en (loeg ïiogmaals myne aanvallers af om Nobel te naderen; Twee hunner hadden zig onderwyl naar hem begeven , en ftorteden zo geweldig op hem toe, dat ik zyn dood onvermydelyk hield ; Dog hy floeg met zulk eene bedaardheid, dat hy zyne aanvallers allengs te rug dreef, en, my naderende, op het oogenblik als myn knecht aan myne zyde neder viel, tastede hy het hoofd der bende , daar ik het meest mede te doen had, zo geweldig aan, dat hy hem in het zand deedt ftorten; en oogenbliklyk daar op twee der anderen insgelyks zwaarlyk kwetfte, waar op ik de overigen ligtelyk deed wyken , terwyl Nobel de gekwetften vroeg , of zy zig gevangen wilden geven, of neêr gezabeld worden ? Het hoofd der bende, uit zyne bedwelming heikomen, maakte een ttken, dat hy by hem komen zoude; „ ik vrees inderdaad, fprak „ hy, dat myn volk my verlaat, en dat ik uw ge„ vangen ben ; het is u eers genoeg gezegepraald te hebben, wees thans zo wel goed als gy u dapper „ getoond hebt, ontvang dezen ring en myne beurs, „ en fchenk my myne vryheid!" — „Dat is niet » in  Eerste Bedryf. »7 „ in myne macht,antwoordde myn redder,uw per. „ foon behoort aan het Regiment, ik mag en moet „ voor het leven der vyanden , welken ik over„ wonnen heb , zorg dragen , maar ik mag hunne „ perfoonen niet verkopen ; ik zoude uwe achting verliezen , zoo ik uwe gefchenken aannam; wy „ zullen u naar het gir.riche Dorp brengen, en alle „ mogelyke zorg voor uwe herfteliing dragen; Wel „ aan heer Majoor , vervolgde hy , juist zo als ik te rug kwam, uw knegt is niet meer; weiger „ gy my uwe hulp niet, en laat ons toonen , dat „ regtfchapen Zvvitfers zo menschlievend als dappei» Merchant. Ik hoor hier, dunkt my, de (tem, en zie de gevoelens, van een vryen burger, of, zoo gy wilt, van een Militair, zo als gy befchreeven hebt; Gy zyt, hoop ik, niet in gebreken gebleven van dien braven man fchielyk bevordering te bezorgen. Bernois. Gybegrypt.dat ik daar toe terftond myn ernftigfte pooging aanwendde,maar ik heb het geluk niet mogen hebben van dien vuurigen wensch vervuld te zien; kort daar na, by het leger gekomen, hadden wy,benevens een gedeelte van het zeive, eene bloedige actie met den vyand , na dewelke ik my alle mogelyke moeiten gaf om Nobel te vinden, dog vergeefs! hy iszeekerlyk onder de Oooden geweest; ik heb ten minden niet meer van hem gehoord, en dat verwekt my fmart zo dikwils ik aan hem denk. XII. Deel. B Mer-  i8 De Edel moedigen. Merchant. Zie ik myn zoon daar niet aankomen ? Ja hy is het; Nu zal ik my wapenen , zo veel ik kan , om hem eens ernftig over zyne al te groote liefdadigheden te onderhouden, en eene betere huishouding aan te preeken; ik bid u my daar in behulpzaam te zyn. TWEEDE TOONEEL. Merchant, Bernois, Grandison, Grand iso n. Myn vader hier! Welk eene vreugd! Hartelyk welkom myn lieve vader! Nu zult gy, hoop ik, eindelyk myn verlangen voldoen, en het flads-ge« woe! voor eenigen tyd ontwyken, om de zoetigheden van het landleven op uw gemak te fmaaken? Nu zal ik my een tyd lang in uw gezelfchap verblyden mogen. Merchant. Schoon reeds bejaard myn zoon, ben ik echter werkzaam: ik vermaak my in bezigheden , en haat het ledig loopen , en daar komt het land-vermaak toch meest al op uit. Grandison. Men heeft hier ook zyne bezigheden, vader, en die bezigheden verfchaffeu een groot gedeelte van het vermaak. Mer-  Eerste B e d r y f.' 19 Merchant. Wat bezigheid op het land? Men krygt 'er de Couranten niet, of laat ; Men weet van geene ryzing of daling in de Eurooifche Producten; Men ziet 'er weinig vrienden , en naauwelyks eenen Vreemdeling; Alles heeft eene eentoonigheid. die alle de genietingen welhaast onverfchillig maakt. Neen, neen; ik heb het meer dan een halt jaar uitgehouden; ik meende, uit oud Engeland komende,ook het geluk op het land te moeten zoeken, maar ik heb het 'er niet gevonden. Grandison. Gy zult het daar nu vinden; Sints ik my, met uwe toefteraming, herwaards heb begeven, heb ik, na het bezorgen der noodigfte zaaken.alle mogelyke fchikkingen gemaakt, om u dit verblyf aangenaam te doen zyn. Ik heb zelfs order gefield , dat gy de Couranten met allen mogelyken fpoed, en geregeld , krygen zult; dog ik ben gerust, vader , gy zult 'er hier minder naar haaken; de Natuur zelve zorgt hier voor onze onfchuldige genietingen ; gy zult 'er de zon in alle haaren luister zien opgaan, en het gevogelte in allen zyne vreugde hooren kwinkeleeren; gy zult 'er eene zuiverer lucht ademen; gy zult die tooneelen met eigen oogen, en op uwen eisen grond, zien, met welker bloot*? fchildering de Poeëten ons verrukken; gy zult 'er.... Merchant. En wat zoude ik 'er toch biJryvcn? B 2 Gran-  20 De Edelmoedige n. Grandison. De beftiering van uw Landgoed zal u eenige bezigheid verfchafFen; aangenaame wandelingen, het lezen van goede boeken, het bezoek van eenige weinige, maar goede, vrienden, en het gezelfchap van uwen zoon, zullen u den tyd aangenaam korten. Merchant. Onze verkiezingen komen niet overeen, myn zoon! Grandison. Zy doen wel vader-, bezoek het Hechts dezen zo. mer; Toen gy voor twee jaaren, by uwe overkomst in dit gewest , verfcheiden maanden op het land doorbracht, waart gy alleen,en de oord was u onbekend; thans zal ik u vrienden voor uwe verkeering, en waardige voorwerpen voor uwe edelmoedige gunllen, verfchaften; en die edelmoedige gunflen, dat voorthelpen van mentenen, die zig in deze gelukkige ftreeken komen nederzetten, en die in den beginne dikwils de toereikende hand van vermogende lieden noodig hebben, zal uwe aangenaam, fle bezigheid worden. Merchant. Daar roert gy, Grandifoii , juist het onderwerp aan, daar ik u over verlang te fpreeken, en liefst in tegenwoordigheid van den heer Bernois, die ik wensch dat hier in betrokken moge zyn of worden. Die Heer is hier gekomen om Filla Fratica te bezichtigen. ten einde het zelve, zo wy 't eens kunnen worden, voor eenen vriend, die zig hier wil komen ne-  Eerste Bedryf. at nederzetten, van my te kopen; ik verkies dit goed niet te behouden , want ik verkies, wat gy ook moogt praaten , niet op 't land te kwynen ; maar even weinig als ik het verlang te behouden, verlang ik het ook te verkopen; ik wenschte het te kunnen weg fchenken, zo ik dat veilig konde doen, en de heer Bernois daar in bewilligde. Grandison. De beer Bernois daar in bewilligde! veilig konde doen! Vader! Merchant. Begrypt gy dan nog niet wat ik wil ? en moet ik u dan alles van ftukje tot beetje verklaaren? Gy weet dat uw oom Harwood met den heer Bernois, al dien tyd, dat deze zyn verblyf in Engeland heeft gehouden , in de allernaauwfte vrieudfchap geleefd heeft; gy herinnert u ook, hoe ik u meer dan eens myne fpyt heb uitgedrukt,dat, naar alle waarfchynlykheid,de hand van de beminlyke Arabella aan uwen neef Eduard ten deel zou vallen; Ik had inderdaad alle hoop des wegen voor u reeds opgegeven, maar fints de onwaardige Eduard Harwood' alle zyne achting by yder fatzoenlyk man geheel vernield heeft, is myn voorig verlangen weder levendig geworden: Wilde de heer Bernois gehengen,dat ik u myn villa franca afllond om het aan zyne beminlyke dochter uit uwen of mynen naam als een bruidfchat aan te bieden , ik zoude my dubbeld gelukkig achten deze verbindtenis voltrokken te zien , omdat het huwelyk uit eigener aart u tot meerdere bedachtzaamheid in uwe verteeringen brengen, en zulk een B 3 voor.  82 De Edelmoedige n. voortreffelyk karakter als dat van Arabella die leering zeer geuiaklyk maaken zoude. Grandison. Myn vader! Ik zal u myn geheele hart, in 't byzyn van den heer Bernois, onbewimpeld open leggen. Zo dra gy my hadt toegedaan hier eenige maanden te mogen doorbrengen, heb ik myn voordeel poogen te coen met zulk eene gelukkige nabuurfchap als die van den heer Bernois, en zyn refpeftabel gezin; Die heer heeft my de eer gedaan van my den toegang tot zyn huis beleefdelyk te vergunnen , en ik vleie my zelfs eenig aandeel in zyne waare vriendfchap verworven te hebben; Ik heb in die bezoeken de eer gehad van ook mejuffrouw Arabella te zien; ik was op het eerfle gezicht reeds verrukt door zo veele bekoorlykheden; het geen ik vervolgens van haare beminlyke hoedanigheden hoorde en zag, vervulde my met de allertederfte gevoelens; en ik kan my op dit oogenblik geene grooter gelukzaligheid verbeelden dan haar ie bezitten; maar nooit heb ik myn hart vergund liefde te koesteren die eenige wroeging verwekken konde, noch genegenheden toe te geven daar een ander door benadeeld konde worden. Wetende derhalveu , dat myn neef Eduard in oud Engeland reeds zyn best gedaan hadt om de genegenheid van Arabella te winnen, heb ik het van myn plicht geoordeeld myne gevoelens, hoe vuurig ook, in mynen boezem te fmooren, en Eduard Harwood.... Merchant. Wat raakt ons langer Eduard Harwood? Hy heeft alle  Eerste Bedryf. =3 alle aanfpraak op onze achting en genegenheid verloren , en alle familie - banden door zyn flecht gedrag verbroken ; zyn vader zelf heeft het zo begreepen, hy heeft hem naar zyne waarde behandeld, en u.. • gy weet het. Grandison, Ik weet vader, dat myn oom Harwood zyn zoon onterfd heeft; ik weet ook, dat hy zig tegenwoordig in kommerlyke omftandigheden moet bevinden, maar neem my niet kwalyk , dit alles verfchaft my grond om hem te beklaagen en te helpen, niet om myn voordeel met zyn leet te doen, vooral niet om hem den dolk, als 't ware, in 't hart te drukken. B e r n o 1 s. Eer hebbe uw hart myn vriend? Ja gy hebt myne achting gewonnen ! Gy hebt niet flechts eenig, maar een groot, aandeel in myne vriendfchap, en zo gy dat nog niet hadt, zoudt gy het door deze verklaaring krygen. Merchant. Zie daar weder die lieden a beau fentiments! die de best overdachte fchikkingen zo dikwils in de war helpen ! Het is wel ongelukkig dat ik met die fyn gelponnen gevoelens zo dikwils moet worflelen, en. nog ongelukkiger dat zy my fomtyds fchynen te befinetten ; want inderdaad , ik heb 'er ook in myn eigen hart al dikwils mede te Hellen! — Mag een vader dan een weêrbarftigen zoon niet ftraflfen! — Hoor, zoon ! de nalatenfchap van uwen oom is door een goed Testament op u vervallen, moraliB 4 feer  24 De Edelmoedige w. feer en philofofeer, zo veel gy wilt, over het ongeluk daar Eduard zig vrywillig in geflort heeft,maar geniet de twintig ■ duizend ponden die u rechtmaatig toekomen. Grandison. Ik verbeeld my niet, vader! of Moralist, of Philofoof, te zyn, maar ik weet dat ik een menfchenvriend ben, en ik voel dat ik gelukkiger word, zo ik anderen gelukkiger kan maaken; Dat is de grond van myne Morale, en verder flrekt zig myne Phi' lofophie niet uit. Ik laak de dwaasheden van myn neef, maar ik voel daarom zyn leet niet minder; Ik ben met hem opgevoed, onze harten hebben in onze gelukkige en onfchuldige jeugd aan malkanderen gekleefd; en zoude ik nu zyns vaders nalatenfchap naar my nemen? is de uiterfte ongenade van zulk eenen braven vader niet reeds ftraf genoeg voor den Jongen, door de geduurige wroeging, welke zyn hart deswegen zal gevoelen ? Zoude ik zyn ongeluk vermeerderen door my een Schat toe te eigenen, die my niet gelukkiger kan maaken ? en , zelf zo ryk zynde, hem in armoede dompelen ! Neen vader, zo ik de zwakheid konde hebben van deze nalatenfchap aan te nemen , zou myn harte my geen rust laten voor dat ik dezelve te rug had gegeven. Merchant. Uw hart misleidt uw hoofd, myn zoon, en dat hoofd is een dwaas hoofd , dat heb ik u maar te zeggen! Eer-  Eerste Bedrtf. 25 Bernois. Gy doet hem waarlyk onrecht, myn Heer! Ik hoor uwen zoon met eerbied ; Zoudt gy hem zelf niet verachten, zo hy in eenig ander geval zyn voordeel met het leet van anderen, vooral van een Wees, en van een ongelukkigen Wees , fchoon door zyn fchuld ongelukkig, wilde doen ? Zoudt gy dat zelf wel doen? Toen die Fabrikeur te Londen in zyne verlegenheid u zyne ïtoffen verre beneden de waarde aanboodt om zig te redden, deedt gy toen uw voordeel met zyn nood? Merchant. 't Is waar, ik heb hem den vollen prys betaald, het mogt my niet van 't hart; —maar eene wettige erfenis van twintig duizend pond fterling! — En daar en boven die Neef, daar hy zig zo Iterk voor in de bresfe ftelt, is eene algemeene fchandvlek, van elk veracht, en durft even weinig hier als in oud Engeland verfchynen. Bernois. Ik heb zelfs dezen morgen gehoord, dat zyne laat11e ongeregeldheden van dien aart zyn , dat zy de allerernftigite gevolgen zouden kunnen hebben; en ik heb daar op terltond befloten myne dochter te waarfchouwen , opdat haar deze berichten niet al te plotfelyk ter ooren mogen komen, want zy heeft Eduard, geloof ik , met geen onverfchillig oog befchouwd. Ik heb dit reeds al te lang uitgefteld, en zal het nu volbrengen. Ik zal de eer hebben van u Ilxaks wéér te zien, myne Heeren. B 5 Gran-  z6 De Edel moedigen. Grandison. Ik heb gelykfoortige berichten wegens hem gekregen , en gaa , met uw believen, vader, een brief daar over fchryven aan eene vriendin , door welker invloed ik hoop die gevolgen te verzachten; ik vleie mv altyd, dat hy eindelyk wys zal worden, want ik verzeeker u, hy is in den grond niet ondeugend. Merchant. En ik zal onderwyl nadere berichten inneemen wegens eene zaak , die uwe zorg meer verdiende dan uwe onwaardige neef; ik zal 'er u nader over lpreken, zoon. Einde van let eerjle Bedrtf. TWEE-  Tweede Bedry f. 27 TWEEDE BED RTF. EERSTE TOONEEL. Merchant, Grandison. Merchant. Ja! Zoon, gy hebt den heer Bernois op uwe zyde, en , fchoon hy uitdrukkelyk verklaart, nooit zyn gezag te zullen gebruiken om de verkiezing van zyne dochter te bepaalen, vleie ik my echter, dat zyn raad zo veel invloed op het teder en erkentelyk hart van de beminnelyke Arabella zal hebben, dat gy u met een goeden uitflag vleijen moogt. Het ergst is maar, dat gy u zeiven in alle opzichten zo decrlyk in den weg zyt. Grandison. Het grieft my in de ziel, vader , dat gy fleeds oorzaak van klachten tegen my meent te hebben; ik bid u, zeg my toch duidelyk, waar in verlangt gy, dat ik my verbetere? Merchant. In uwe verfpillende levenswyze, zoon: of, moet ik het zachter noemen, in uwe fterke verteeringen, en in uwe zorgeloosheid in het toezicht op uwe zaaken ! Byaldien gy op dien voet wilt voortgaan, zal de nalatenfchap van uwen Grootvader, hoe ryk en aanzienlyk ,niet toereikende zyn om uwe levenswyze goed te maaken, en myn geld, en dat van uwe zalige  2ï De Edelmoedige**, lige moeder, met zo veel vlyt gewonnen , met zo veel overleg beftierd, zal, na myneu dood, in een grondeloozen afgrond zinken. Het zoude my in myn graf nog fmarten, na zo veel flavens, en na zulk een gelukkigen handel, eene arme nakomelingfehap te hebben. Nog eens, ik wil alles toebrengen, wat billyker wyze kan gevorderd worden, zo gy Arabella kunt overhaalen om u haare haHd te geven ; zy is zedig opgevoed ; zy zal de waarde van het geld kennen; en haare wysheid zal, hoop ik, het gebrek van uwe zorg vervullen. Grandison. Gy doet my onrecht, vader, ik geef zeer wel acht op myne zaaken, en.... Merchant. Wat zoudt gy , Grandifon! byaldien gy op nwe huisfelyke beftiering behoorlyk toezaagt, zoudt gy u dan dagelyks zo openlyk laten beitelen, zo als ik in het zeekere onderrecht ben, dat meu u doet! maar gy geeft u met de zaaken van een ander zo veel te doen, dat uwe bedienden hunnen rol kunnen fpeelen zo als zy willen. Grandison. Myne bedienden! Merchant. Ja! uw lyfknecht, uwe begunfligde Philips! Grandison. Wat heeft die gedaan, vader? Mer-  Tweede Bedryf.- -9 Merchant. Het geen hy dagelyks voortvaart te doen ; uw goed genoegzaam openlyk uit uw huis te dragen, en naar het Dorp te brengen! zeelterlyk om het te verkopen, en 'er naderhand mooi weer van te fpe. len? Eene kleinigheid niet waar? Grandison. Dat, durf ik zeggen, is onmooglyk; Philips is een goede Jonge , hy heeft een gevoelig hart, hy be. mint my, neen! 't is onmogelyk, dat hy my beitelen zoude.. Merchant. Zie,zo laat gy u bedotten,Grandifon! Hy is een goede Jonge I hy heeft een gevoelig hart! om dat .hy nu en dan een versje maakt ; hy bemint u, om dat hy uwe Romaneske denkwyze weet te pryzen; maar zo ik u zegge, dat ik de misdaad, waar van ik hem befchuldig, met zeekerheid weet ; zo ik u zegge, dat ik u naar alle waarfchynlykheid daar binnen korten ooggetuige van zal kunnen maaken, zal het dan nog eene onmogelykheid blyven ? zoon Grandifon! Grandison. Gy vervult my met eene even groots nieuwsgierigheid als ongerustheid, vader. Merchant. Laten wy ons flechts herwaards, ter zyde van het huis, begeven, en iktwyffel niet, of wy zullen hem welhaast de achterdeur zien uitgaan, en den weg naaf  so De Edel moedigen. r.aar het Dorp nemen, want myn bericht komt van zeer goeder hand. Grandison. Daar zie ik hem inderdaad met een pak onder het pand van zyn rok naar het Dorp trekken!... Wat is dat!... Ik moet hem roepen.... Philips, Merchant. Is het nu nog onmogelyk zoon!... maar wy moeten hem in 't oog houden, dat hy zig niet van zyrs pak ontdoe, en ons dan weder fleurettes vertelle. Grandison. Ik kan het niet begrypen ! het is my in myne ziel leet. TWEEDE TOONEEL. Merchant, Grandison, Philifs. Philips, zyn pakje in eenige flrtiwelkn latende vallen, fiil onder bet opkomen. ,, 6 Gunftige braamftruwellen, waarom hebt gy u „ niet vroeger vertoond! Dog,hoe dicht ook onder „ het oog, myn pakje moet 'er echter in; het zou„ de my beklappen." (Luid?) Gy hebt my geroepen myn Heer! Merchant. Ja, men heeft u geroepen. {Hem aanvattende^ Men heeft u geroepen, om dat pak mede te brengen, datgy in die liruwellen voor ons gezicht meende  Tweede Bedryf. ji ie te verbergen; fchielyk, raap op, en Iaat ons zien wat 'er in is. Philips. Verfchoon my, bid ik, myn Heer, ik moet dat pakje niet openen. Merchant. Goed, kameraat, gy wilt dan liever dat de Gerechts-dienaars het voor u openen; men zal u voldoen; men zal u aan hunne bewaan'ng overgeven, opdat gy van allen onbillyken dwang beveiligd moogt zyn. Philips, voor Grandifon op zyn kniên vallende. Ik fmeek om genade myn Heer.... Ik wil alle draf ondergaan, welke gy my zult opleggen, alleenlyk beveilig my voor fchandaal, en... DERDE TOONEEL. Merchant, Grandison, Philips, Bernois. Bernois. Ik kwam u opzoeken Heeren!... Maar hoe! wat is dit? Philips voor uwe voeten, heer Grandifon! verbleekt, beevende.... Merchant. Het gewoon uitwerkfel van ontdekte wanbedryven! maar zyne hardnekkigheid is zo onbegaanbaar met die houding als met het overtuigend blyk van zyne mis-  52 De Edel moedigen. misdaaden, dat wy in handen hebben. Zie daar het zelve. (Hy laat bet pakje zien.') Hier baat geen outkennen. Philips. Ook ontken ik niet, myn Heer, ik fmeek om genade. Grandison. Maat open dan het pakje, en verbloem niets. Bernois. Kom aan Philips; ik heb u altyd voor een braaven Jongen gehouden ; gy zyt gevallen , maar gy kunt in het kwaad nog niet verhard zyn: oprechte bekentenis is de eerde dap van beterfchap, en de eenigfte grond voor vergiffenis. Grandison. Ja, Philips, doe eene oprechte belydenis van 't geheel beloop uwer misdaad, ik verlang u te fpaaren, en, zo het mogelyk is, u uw wanbedryf te vergeven. P H i l i r s. Myn edelmoedige, vriendelyke, heer; ik zoude u terdond alles bekend hebben, ware ik hier alleen in betrokken! Nu kan ik niet. Alleenlyk houd my voor geen fnoodaart, bid ik. Bernois. Daar moet men u evenwel voor houden , zo lan* gy in uwe hardnekkigheid volhardt. Gran-  Tweede Bedryf. 33 Grandison. Staa op Philips. — Nu betuig ik u by de gunst, waarmede ik u altyd behandeld heb, dat gy my de waarheid belydt. Philips, Myn Heer,'dan zoude ik eens anders geheim verraden moeten. Grandison. Geen geheim mag gerefpecteerd worden, zo dra het zelve een bedryf raakt, dat in zyn eigen aart ongeoorloofd is. Philips. Dat is waar; ik voel het. — Neen, myn Heer, ik ben geene ondankbaare; en, tot welke fouten Philips vervallen moge , nooit zal hy zyn dierbaaren meester verraden.... Merchant. .Maar het pak?.... Philips. Bevat fpys, myn Heer ,om myn vader te voeden. (Tegen Grandifon.~) Gy weet, myn Heer, dat gy uwe huishoudfter vryheid, of liever order, hebt gegeven om den afval uwer tafel wat ruim te nemen, en onder behoeftigen in de nabuurfchap om te deelen. Onder die behoeftigen meende ik inderdaad myn vader te mogen tellen, myn Heer,maar hy en ik zouden liever geftorven zyn , dan dat hy deze uwe giften openlyk zou hebben komen ontvangen; XII. Deel. C Ik  34 De Edel moedigen. Ik meende een middel te kunnen vinden , om tevens onze eergierigheid en zyn nood te kunnen voldoen, ik deed de huishoudfter gelooven, dat ik een zeker huisgezin in het Dorp, naar myne kleine vermogens, wilde onderfleunen, en overreedde haar, dat zy my,voor een derde gedeelte van myn loon, dagelyks eenige van die fpyze, welke voor den behoeftigen gefchikt werdt, overgaf, welke ik dan,in liet uiterde geheim, geregeld aan myn vader heb gebragt, en waarmede ik, zo niet zyn leven onderhouden, het zelve ten minden wat aangenaamer gemaakt, heb. Ik voel nu wel, myn Heer! nu ik alles van achteren nagaa, dat ik door myn aanzoek de oude juffrouw heb doen vallen in eene fout, waar toe zy buiten dat niet zou gekomen zyn; maar de vreugde van myn vader eenige kleine verzachting toe te brengen in den ftaat, waarin hy ten grooten deele door myne fchuld geraakt was , verblindde my voor alle andere bedenkingen. De oude juffrouw, myn Heer, is onfchuldig. Grandison. Dat is zy gewisfelyk niet; Ik heb haar belast den afval aan den behoeftigen te fchenken, niet om daar handel mede te doen; Dog dat zal ik met haar vereffenen. Waar is uw vader ? en waarom hebt gy my zyn toeftand niet vroeger te kennen gegeven? Philips. Hy woont, myn Heer, in dat kleine huisje, het eerde van het Dorp, aan deze zyde, een paarfnaphaanfehooten van hier; Hy heeft u in het voorbyry- den  Tweede Bedryf. 35 den zyn eerbied raeermaalen betoond, maar hy heeft my,op flraffevan zyne ongenade,verboden hem by u bekend te maaken; „Die edelmoedige heer, zeide hy, zoude dan zyne weldaadigheid misfchien „ ook tot my willen uitflrekken, en evenwel... ik zou „ my zeiven verachten, en zyner gunden onwaar„ dig kennen , byaldien ik dezelve ontving in een „ toefland, waar in ik haar, God lof, tot nog toe „ misfen kan." Ook heb ik, myn Heer, in den beginne eene oneindige moeite gehad om myn vader te overreden; , Dat het uw gebruik was een gedeel, re der overgefchoten fpyzen aan uwe bedienden , te fchenken, om naar hunne beste kennis onder de , behoeftigen te verdeelen, dat ik hem myn aandeel , van die goedheid bragt, dat geen mensch ter we, reld daar van wist, of weten konde; dat hy, fchoon, , ftrikt genomen , het leven kunnende houden by , de geringe fpyze, die hy nuttigde, evenwel niet , lang in ftaat zou zyn om met dezelve zynen ar, beid door te zetten, zo hy niet eenig wezenlyker , voedzel kreeg;' Dit laatfte is de zuivere waarheid; In het eerde gedeelte van myn bericht.... Ja, myn goede heer, daar was eenige verdraaijing in, maar ik kon op geene andere wyze den ouden man overhaalen, en ik verwyderde my ten minden niet verre van de waarheid. (Hy werpt zig weder voor Grandifon op zyne kniën.') Ik fmeek u, myn meester en weldoener, om vergiffenis; En u, myne Heeren, (zig tot Merchant en Bernois richtende) om uwe voor. fpraak; het ongenoegen van zulk eenen heer zoude my, naast dat van myn vader, onverdraaglyk zyn. C 2 Mer-  36" De Edel moedigen. Merchant. Jonge, gy fieelt myn hart, ftaa op ! Ik zal uw vriend zyn, zo gy braaf oppast, en op de huishouding van uw heer wél toeziet. QHy droogt een traan af, en zegt jlil tegen Bernois.') „ Zie daar , myn „ vriend, men bederft ligtelyk de dienstboden, zo men „ hen laat zien, dat men veel werks van hun maakt, „ maar geeft gy hem, op den besten tyd en gevoe„ gelykfte wyze, die zes Guinees voor hem,of zyn „ vader, want dat zal toch het zelfde zyn; maar „ laat hem niet weten van wieu het kome?" Grandison. Is uw vader ten grooten deele door uwe fchuld in zyn bekrompen flaat geraakt? Philips. Ach! myn Heer! Ik was jong en onbedacht! De Ouders van een Meisje, 't welk ik beminde,en dat my misleidde , wierden door hunnen Landheer gedrongen; Ik wilde hen naar myn vermogen helpen, en gaf hun het ruim weekgeld, dat ik van myn vader ontving, en 't welk ik voormaals zorgvuldig plagt te bewaaren , tot hunne onderfteuning ; Ja ik verfpilde myne geheele kleine fchat, die doorvroegere zuinigheid al vry aanzienlyk geworden was; En dat zonder eenig nut, want, in weêrwil myner hulpe, verdweeneu eerlang ouders en dochter. Duizendmaalen heb ik my dit ver weten, want, had ik dat fommetje by malkander gehad, gelyk myn vader billyk mocht verwachten, zo had ik 'er hem in zyn nood me-  Tweede Bedryf. 37 mede kunnen onderfteunen; Nu konde ik niets bybrengen, toen ons het ongeval overviel. Grandison. Haal uwen vader hier! Ik verzoek hem te komen. Philips. Genadige Hemel! Dank! Myn goedertieren heer! Nu zal geen tegenfpartelen van den ouden man kun. nen baaten, Nu zal hy my ongetwyffeld vergezellen! ... Nu zult gy een man zien, myn Heeren, een man.... hoe gering in de kleeding;... ja zien en hooren.... maar ik vlieg. Bernois. Gy vergeet uw pakje, zie daar neem het mede. (_Hy geeft het hém in de hand?) Merchant. Willen wy ondertusfchen de Eike-laan eens opnemen ? ik meen dat 'er twee honderd en vyftig hoornen aan weerskanten zyn; — zy zyn heel zwaar. Grandison. Wie komt daar aan? Bernois. Een Officier— met een pleister op't oog— hy ziet 'er raar uit. Kom myn vriend, wy kunnen hem langs dezen wegontwyken. C 3 DER.  38 Dï Edelmoedig en. DERDE TOONEEL. Grandison, Eduard Harwood. Eduard Harwood. Zie hier een ongelukkigen myn Heer, die geene andere toevlucht heeft dan tot uwe goedheid, maar die zig daar ook des te meer mede vleit,omdat hy daar van zulke treffende bewyzen heeft ontvangen. Ik ben u myne eer, myne vryheid, misfchien myn leven, verplicht, myn Heer, voltooi uw werk en behoudt my volkomen. Grandison, voor zig ziende. Ik weet niet dat ik u ooit gezien,veel min eeni. gen dienst bewezen , heb. Eduard Harwood. Hoe verhoogt dat vergeten de waarde uwer weldaadenl en hoe fchoon vertoont zig uwe edelmoedigheid in dat kort geheugen! Grandison. Geene lorfpraaken, zo't u belieft, myn Heer,gelieft kortelyk te melden wat u her waards voert? Eduard Harwood. Gy herinnert w, myn Heer, dat gy, te Boston, op zekeren avond eenige Gerechtsdienaars ontmoetende, die iemand wegens fchuld naar de gevangenis leidden , door de toegefchoten menigte doordrong, en den Schout vroeg, hoe veel de fchuld bedragen mocht, waar voor men dien ongelukkigen van zyne vryheid be-  Tweede Bedryf. 39 berooven wilde? Wat men u antwoordde weet ik niet; de Schout zonderde zig met u een weinig af; Ik merkte, dat gy een kort gefprek met hem hieldt, en ik verbeeldde my zelfs te zien,dat gy hem eenig geld in handen gaaft; Dit weet ik, dat hy zig van u naar my toe begaf, en verklaarde, dat voor myne fchuld voldaan was, en dat ik kon gaan werwaards ik wilde. Myne eerde gedachte was my voor de voeten van mynen verlosfer te werpen, en het ge. noegen van dien edelmoedigen weldoener te vermeerderen , door hem te doen zien aan wien hy zyne vryheid bezorgd hadt; dog gy waart vertrokken, en onder de verwonderde menigte was niemand, die my konde zeggen, waar ik u zoeken moest. Gy herin, ner u dit alles, myn Heer! Grandison, {leeds voor zig ziende. Daar komt my flauwelyk iets van in gedachten; dog ik heb veel gereisd, en kan my alle kleine voorvallen op myne reizen zo levendig niet herinneren. Eduard Harwood. Het zet uwe deugd eene nieuwe waarde by,myn Heer, uwe bewezen weldaaden te vergeten. By my zal die verheven grootmoedigheid... Grandison. Ik bid u myn Heer, geene loffpraaken, en dat over zulk eene kleinigheid; Ik kwam toen uit Londen, met eene ryke erfenis , welke ik nooit verwacht had; Ik dankte,met eene ftille, dog niet min levendige,erkentenis, den goedertiernen Albeftierder C 4 voor  40 De Edel moedig eïi. voor zyne gunst, en fmeekte hem om Zegen, wysheid, en menfchenliefde; In deze ftille zielsverzuchtingen ontmoet ik een Ongelukkigen, wien ik voor drie honderd dollars, want zo veel ftaat my voor, dat uwe fchuld flechts bedroeg, by myne eerde intrede in het land, daar ik my dacht neêr te zetten, van de gevangenis bevryden, aan den Staat, misfchien aan vrouw en kinderen, wedergeven , en voor zig zeiven gelukkig maaken, konde ; ik zie niet, dat 'er zulk eene verhevene grootmoedigheid noodig is om, in zulk een geval, moet ik zeggen, de voorfchriften van zyn plicht, of de bewegingen van zyn hart, te volgen. Eduard Harwood. Ik durf daar niet op antwoorden; Cy zult my evenwel vergunnen, myn Heer, dat ik, die het gelukkig voorwerp uwer menfchenliefde ben geweest, ik , die myne eer, myne vryheid , myn geheel beftaan, aan u verfchuldigd ben , dat ik, die buiten uwe hulp in de gevangenis gskwynd zoude hebben , en nu reeds het elendig flachtoffer van dezelve zou geweest zyn, dat ik u myn hartgrondigen dank betuige ten verzeekere uwe weldaad in eeuwige gedachtenis te zullen houden. Het fmart my alleenlyk, dat ik met deze betuiging myner erkentenis terftond weder tot uwe goedheid myn toevlucht nemen, en u eene nieuwe gunst verzoeken, moet! Grandison. Hoe zeer ik genegen ben om verlegenen te helpen , moet ik echter de vryheid nemen van u te zeggen,  Tweede Bedryf. 41 gen,myn Heer, dat uw bezoek my heden ten uiterften ontydig is. Eduard Harwood. Ook zoude ik het u befpaard hebben,myn Heer, zo ik my op eenige andere wyze had kunnen redden; maar myne eer, myn leven, de fchande voor onze familie.... (SUL') „ Ach ! hy kenc my niet; en hoe naar is de verrasfing, zo ik my bekend „ maake ! Ware dat, onze familie , my niet ont„ fnapt!" Grandis on, opziende. Eduard Harwood! GrooteGod! in zulk een (laat! in dezen tyd! Ach Eduard! myn Neef, myn bloed, verwant! vriend myner jeugd ! dat ik u omhelzel Ach Arabella, Arabella! Eduard Harwood. Ja hoe durf ik haar onder de oogen komen! ik fidder op het hooren van haaren naam? Grandison, flil. „ Zo fidder ik voor u ! Ach had ik u mvs va„ ders nalatenfchap te Boston mogen bezorgen." (Luid.) Hoe zyt gy veranderd Eduard ! Ik heb ti in al dien tyd, dat gy Londen verlaten hebt, niet gezien ; uw voorkomen , uw uitzicht, uw gelaat, uwe ftem zelve, alles is veranderd, en 't was on' mogelyk u in dit gewaad te herkennen. Eduard Harwood. Het is waar, dat ik fterk veranderd ben; Myne C 5 zwer-  42 De Edelmoedige n. zwervende Ievenswyze, myne onbedachtheden, want ik moet daar van fpreken, het verdriet, de wroeging , de angften, onveranderlyke gevolgen van ydere dwaasheid, hebben my veel verouderd; dog het is ook waar, dat ik my onkenbaar heb willen maaken, en laat, bid ik, niemand weten dat ik hier ben, myn leven kon in gevaar zyn, zo men my ontdekte. Grandison. Goede Memel! ik heb 'er van gehoord. Hoe kunt gy u zelveu zo vyandig zyn ? Eduard Harwood. Ik heb my , om een vriend dienst te doen, in eene onderneming ingelaten, waarin ik alleen het groot gevaar gelopen heb, en waarvan ik misfchien alleen de ftraf zal moeten dragen... Zo gy dit door uwen verraogenden invloed niet voorkomt. Grandison. Ik beef voor u, Eduard! Wat is uwe eigenlyke misdaad? want myne berichten zyn verward,en komen gansch niet overeen. Eduard Harwood. Myne misdaad , fchoon min fchuldig in de bedoelingen, is afgryslyk in de gevolgen; Zy betreft de vervoering van eene onbefproken jonge juffer uit een aanzienlyk huis — men heeft ten minfteu gepoogd haar te vervoeren; en.... ach! myn Heer! beklaag my... zie hier misfchien een doodflager voor u!... Ik vrees, dat 'er een mensch het leven by ingefchoten heeft... Van myne hand.... Veroor.  J Tweede Bedryf. 43 oordeel my echter niet geheel en al; 't Is in lyfsverdediging gefchied, en ... Grandison. Verhaal my het geheel geval. Eduard Harwood. Ik verlang dit des te fierker, opdat Arabella het zelve niet verkeerdelyk hoore. Een myner beste vrienden, fints langen tyd getroffen door de bekoorlykheden van eene jonge dochter, welke by de oude Dame Ehrelieb voor gezelfchap, of liever als dochter,woont, en welke hy,in zyne bezoeken by deze Dame, dikwils gelegenheid hadt gehad van te zien en te fpreken, haalde haar , na een lang aanzoek, door middel van Trouwbeloften, over,om in eene ontvluchting met hem te bewilligen. Zy maakten hunne fchikkingen om dit op zekeren nacht ter uitvoer te brengen, tegen den welken myn vriend my,die my thans, met groot verlof, te Blackltone bevond, verzocht my gereed te houden om hem te vergezellen , en , zo zig eenig onverwacht toeval mocht opdoen , hem myn arm te leenen. Ik , door hem onderricht, dat deze onderneming niets anders dan een eerlyk huwelyk met de jonge juffrouw bedoelde, waar toe.hy my zeide, dat de oude Dame geene vergunning wilde geven, liet my ge. reedelyk overhaalen, om hem myn gezelfchap , en, des noods,myn by (tand, toe te zeggen, zonder daar eenig gevaar in te voorzien, zonder althans het noodlottig geval te vermoeden, 't welk deze onderneming moest vergezellen. Nauwelyks waren wy voor Black' (tone-Hall, (gy kent dat Landgoed van mevrouw Ehre-  4* De Edelmoedige n. Ehrelieb) gekomen , of wy zagen de jonge Juffer zig uit een venfter nederlaten, en myn vriend gaf haar reeds de hand om haar naar het rydtuig te leiden, toen ik, op het onverwachtst, iemand met den degen in de vuist op my zag aankomen, die my toeriep; „ Verdedig u fnoodaart, ik ben hier om uwe ver„ metelheid te ftraffen." Ik trek terftond; Hy flort op my; Myn vriend neemt, op het geklater der degens , ylings de vlucht; de fchoone fmeekt myne hulp, toont zig wanhoopig; Wat konde ik anders dan my dapper verweeren, en haar befchermen ? Ik fpaarde het leven van myn aanvaller zo lang ik konde, maar een woedende leeuw is minder fel dan hy in zyne aanvallen was; Ik floot dan toe,en doe hem nederflorten ; Het fmartte my; Maar hoe wierdt myne finart vermeerderd toen ik hem deze woorden hoorde uiten: „ Vaar voort, ontaarde dochter, vlucht heen met myne moordenaaren ! Na de heiligde plichten „ van uwe eigen eer, en van de billykfle dankbaar„ heidaan uwe weldoenfter, verbroken te hebben, zo „ baan u over 't lighaam van uwen flervenden Vader „ een weg tot nieuwe wanbedryven!" De fchoone vliegt,op dezeverfchriklyke woorden,naar den zieltoogenden, en valt op hem neder, met fnikken, die my het hart geheel doorboorden. Ik gaf my een oogenblik raadeloos aan myne wanhoop over, maar, welhaast begrypende, dat ik dus my zeiven vernielde zonder haar, die ik wenschte te behouden , van eenig nut te kunnen zyn, wierp ik my, zodra ik beweging op Blackflone-Hall bemerkte, in het rydtuig en ontvluchtte. Oordeel nu, of ik reden heb om myte vermommen; en oordeel vooral, of ik uwe hulp van  Tweede Bedryf. 45 van noodenheb? Want aan geen fterflykmensch, buiten u, durf ik, of kan ik met eenige vrucht, myn toeftand openbaaren. Grandison. Welk een afgryslyke toefiand,Eduard! Waar berg ik u ? en waar in kan ik u helpen ? Eduard Harwood, Ik heb my zeiven nu zes weeken lang volflrekt opgefloten, en tot nog toe is 'er geene indaaging tegen my, zo veel ik weet; Ik zal my zeiven wel verder verbergen, zo gy uwen invloed by mevrouw Ehrelieb flegts wilt gebruiken, om haar te overreden haare vervolgingen tegen my te ftaaken, zo zy die mocht begonnen hebben. Gy hebt haar op uwe reis van Boston herwaars gezien,en zy heeft eene onbegrensde achting voor u opgevat. Grandison. Ik heb, zodra ik iets van uw geval gehoord heb, daar over aan mevrouw Ehrelieb gefchrcven, en verwacht haar antwoord; Het is echter waar, dat ik, toen op eene geheel andere wyze van deze gebeurtenis onderricht, uwe zaak thans in een gunfliger lichc zou kunnen voordragen. ... Welaan, ik zal 'er dan nader over fchryven. Eduard Harwood. Neen myn Heer! gy moet daar zelf eene reis om maaken — en gy moet meer doen;... Gy moet by Arabella myn voorfpraak zyn! „ Ach! zy kan „ my  46 De Edelmoedige m. „ my niet haaten, maar ik dwing haar my te ver„ achten." Grandison, na een oogenblik mymerens. Eduard! Eduard! — maar myn plicht moet voorgaan ; — Ik zal myn vader en den heer Bernois over uwe netelige gefteldheid fpreken, en met hun overleggen wat te doen ? houd u onderwyl zorgvuldig verborgen. VIERDE TOONEEL. Grandison, alleen. 6 Wreed verzoek! uw voorfpraak by Arabella te zyn! Ja ! ik heb beloofd u te helpen , ik zal het doen, zo veel ik kan; — Al hadt gy 't niet beloofd , Grandifon! Is hy niet uw bloedverwant! — De vriend uwer jeugd ! — Is hy niet ongelukkig! — Ja maar hy is myn medevryer ; de liefde doet alle andere bedenkingen vcrdwynen. — Hoe ! Liefde zonder deugd! — Hoe! Arabella de uwe te willen .„noemen zonder Haar waardig te zyn! — Schaam ""u, Grandifon, een oogenblik getwyffeld te hebben! Gy moogt, Arabella's hand begeerende, niet bekrompen denken! — Maar ik moet evenwel billyk denken! Is Eduard Arabella waardig? verdient hy ?... ó Verfchriklyk denkbeeld , daar myne edelmoedigheid voor beeft! — maar moet Ik hem ftraffen? — en ten mynen voordeele ftraffen ? — Neen! Hy is dwaas en fchuldig; maar de gevolgen zyner dwaasheid zelve zullen hem allengs wyzer doen worden! —— Hy kan te recht komen ! Ik moet hem niet bederven'. Arabella moet bepaalen....  Tweede Bedryf. 47 VYFDE TOONEEL. Grandison, Philips. Philips. Mynheer! myn vader wacht in de Oranjerie op uwe order; waar, en wanneer, fchikt het u dathy u zyn eerbied korae bewyzen? Grandison. Ik gaa eenige zaaken bezorgen, en zal hem in 't voorbygaan verzoeken hier te komen; onderhoudt hem eenige oogenblikken; ik zal hem en u ftraks weder vinden. Philips. Nu hoop ik maar, dat de oude Heer zig naar de vriendelyke bedoelingen van myn edelmoedigen Meester wat zal willen fchikken ? Die zal gewisfelyk zin in myn vader hebben! Wie heeft hem ooit gekend zonder zin in hem te hebben! Ha daar is hy reeds. ZESDE TOONEEL. Philips, Castle. C a s t l e. Neen! myn zoon! hoe meer ik 'er op peins, hoe meer ik my met die Guinees bezwaard vinde. Zo gy daar niets van weet, fiaat het by my vast, dat men u op de proef heeft willen zetten,en bezoeken, of gy dezelve wel te rug zoudt brengen ? en die proef al.  48 De Edelmoedige n. alleen, die bloote twyffeling, ik herhaal het,beledigt u en my. Philips. Vader, ik (tel vast, dat myn meester dat goud heimelyk in myn pakje heeft laten fteken om aan u te fchenken , zonder daar voor bekend te willen zyn-, om u de vernedering te fpaaren.. .. Dit is dikwils zyne kiefche wyze van zyne weldaaden te belleden. C a s t l e. Men geeft geene twaalf Guinees aan een Onbeken» den; En daarenboven wat recht hadt uw Heer om my geld te fchenken ? Philips. Wat recht, vader? Het recht van zyne meufchenliefde en uwe behoeftigheid. C a s t l E. Myne behoeftigheid! Hadt gy hem dan dezelve te kennen gegeven? Philips. Ik moest 'er iets van zeggen, vader, by gelegenheid, dat men ontdekte wat ik u bracht; dog ik heb niets gezegd, dat u kan mishaagen. C a s t l e. Ik ben zeer verlangende om te weten, hoe zig dat zal ophelderen? Het behaagt my ondertusfcheu niet. Phi-  Tweede Bedryf. 49 Philips. Daar komt myn Meester aan, van zyn Vader en den heer Bernois vergezeld. Castle. Ik gaa hun te gemoet. ZEVENDE TOONEEL. Philips, Castle, Grandison, Merchant, Bernois. Castle , met twaalf Guinees in de hand, tot Grandifon. Voor dat gy my de eer doet, myn Heer,van my over eenige zaak te onderhouden, verzoek ik, dat gy my de gunst wilt bewyzen , van my op te helderen, met welk inzicht het u behaagd heeft dit geld te laten Heken in het pakje, dat myn zoon my, in gevolge uwer algemeene menschlievenheid, heeft toegefcliikt? Grandison. Ik weet niet, wat gy bedoelt, myn vriend! Castle. Ik bedoel, myn Heer, myne eer, en die van myn zoon, onbefmet te bewaaren. Heeft men voorgehad hem op de proef te zetten, of hy 't geen hy vondt aan den eigenaar te rug zou brengen? Heeft hy ooit, ik zeg niet grond tot vermoeden van oneerlykheid gegeven, dat is voor Myn Zoon onmogelyk! maar heefthyooit iets gedaan, ofgedacht,hetgeendealler- XII. Deel. D min-  50 De Edelmoedige n. nvnfte twyffeling over zyne allerftrikfte eerlykheid verfpreiden kan ? Dan moet ik hem niet weêr zien. Hoe komt hy toch aan dat geld zonder het te weten? Grandison. Ik weet 'er waarlyk even weinig van als gy. Bernois. Ik kan dit raadfel alleen ontknopen, en ik ben daar nu , tegen myne bedoeling , toe verplicht. Toen Philips ons zyn gedrag, en den toefiand van zyn vader, open leide,waren wy allen bekoord van zyne kinderiyke dankbaarheid, en tedere liefde voor zyn ouden vader. De heer Merchant dopte my heimelyk zes guinees in de hand, om die op de gevoegelykfte wyze aan hem toe te fchikken, zonder dat hy zyn weldoener kende; Ik lag'er fchielyk zes van my zei ven by, en, met rede onderftellende, dat die gefchenken aan den zoon, door deszelfs hand, toch fpoedig tot den vader komen zouden, bediende ik my van het pakje, dat hy voor zyn vader gereed gemaakt hadt, dog dat hy in zyne vreugde vergeten zoude hebben; ik nam het op,en liet 'er, terwyl ik het hem overgaf, die twaalf guinees in glyden, zonder iets te zeggen. Zie daar het geheel geheim verklaard, 't welk my fpyt dat den ouden Heer een oogenblik ongerustheid gekost heeft. Castle. Waardige menfchen! Nu legt gy eene ver. plichting op my, om dit geld te houden. Ik had het niet noodig, ik was niet behoeftig, dog nu ontvang ik  Tweede Bedryf. 51 ik het als een bewys van achting en genegenheid voor myn zoon. Grandison. Uwe denkwyze bekoort my, myn Heer, en vervult my met waare hoogachting ! Gewisfelyk heeft de Fortuin u, benevens zo veele andere brave lieden , geen Itaat naar uwe waarde toegefchikt. (Hy Jlaat peinzende.") Philips, ftil. „ Dacht ik het niet dat myn Meester wel zin in ,, myn vader zou hebben." Grandison, ftil. „ Neen! dat zal hy niet aannemen; — Inwoo„ nen! dat zal myn vader afkeuren." — (Luid?) Ik had u gedacht thans omftandiger te fpreken, heer Castle, dog het vleit thans niet wel. Ik zal u my. ne fchikkingen nader voorftellen. Befchouw my intusfchen als uwen vriend. Wees nu zo goed van u door uwen zoon naar binnen te laten geleiden, om eenige ververfching te gebruiken. AGTSTE TOONEEL. Merchant, Bernois, Grandison. Grandison. Eduard Harwood is in dezen oord, myne Hee. ren! Merchant. Eduard Harwood! D % Gran-  52 De Edeemoedigen. Grandison. Ja vader ; hy is niet ver van hier, geloof ik, maar ten uiterften vermomd ; Daar by is hy byster veranderd en verouderd , zo dat gy hem evenweinig kennen zoudt als ik hem kende. Hy fchynt veel geleden te hebben. Ook is hy inderdaad van groote dwaasheden niet vry te pleiten : zyn laatfte geval behoort daar gewisfeiyk mede onder; dog hy is daar evenwel minder fchuldig in dan men my verteld hadt. Merchant. Wat is dat weder voor een geval? Grandison. Het zelfde daar wy ftraks een woord van repten, en daar de heer Bernois en ik het oog op hadden, toen die Heer zeide gehoord te hebben , dat hy zodanige ongeregeldheden hadt bedreven , die wei de alleremfïigfte gevolgen zouden kunnen hebben. Dit geval inderdaad zou hem misfchien wel gevaar van zyn leven kunnen doen lopen, zo wy niet onze vereenigde poogingen aanwenden om de Gerechtsvervolgingen te voorkomen. Merchant. Gerechts - vervolgingen ! Zal die Snoodaart nog openlyk fchandaal op onze familie brengen? Grandison. Wy moeten dit, zo het mogelyk is, voorkomen, en wy zyn daar te meer toe verplicht, omdat hy in dit geval, fchoon niet geheel vry te fpreken, echter meer  Tweede Bedryf. 53 meer 'ongelukkig dan fchuldig is. Hy heeft een vriend vergezeld, die met een jonge Juffrouw wilde doorgaan, en die, op den eerden aanval van iemand, die dit beletten wilde, de vlucht nam. Eduard verweerde zig tegen de aanvallen van dien onbekenden, en fliet hem onder den voet, waar op deze zig voorden vader van het Meisje deedt kennen; Eduard vluchtte ylings weg, en vreest (leeds voor Gerechtelyke vervolgingen, te meer, omdat mevrouw Ehrelieb, by welke het meisje voor Gezeifchaps-juffer woont, geene Dame is, die zulk een aanflag onverfchillig befchouwen, of daar omtrent gemaklyk zyn zal. Bernois. Indien mevrouw Ehrelieb daar wat in doen kan, wil ik wel voor Eduard fpreken, ik heb de eer van haar zeer wel te kennen. Grandison. Het kan zeekerlyk veel verfchillen, of zy by den Rechter voor of tegen Eduard werke. Merchant. De kwaade jonge verdient niet dat men eenigen flap om hem doe. Grandison. Hy is ondertusfchen deerlyk in 't naauw, en zyn leven loopt, buiten onze hulp, gevaar. D 3 NE.  54 De Edelmoedige n. NEGENDE TOONEEL. Merchant, Bernois, Grandison, Arabella. Arabella. Ik dacht u niet zo wel vergezeld te vinden, va. der. Ik wilde u het nieuws van Eduard komen vertellen , dog gy hebt het nu ongetwyffeld reeds van den heer Grandifon zeiven vernomen,die my de eer gedaan heeft het my ftraks te verhaalen. Laat ons toch de uiterfte voorzichtigheid en geheimhouding betrachten, of de jongen is verloren. Merchant. Dan hadt hy zyn verdiende loon, Mejuffrouw. Arabella. ó Myn Heer, wy hebben allen barmhartigheid van nooden, en moeten dus allen barmhartig zyn. Gy herinnert u wat wy dagelyks bidden. Merchant. Daar zullen met deze verdrietige actie nog al vry wat onkosten vermengd zyn! Wordt daar wel om ge. dacht? Grandison. Zodra het daar op aankomt, vader, heb ik genoeg van hem in handen om dezelve goed te maaken* Ik bid u, help my flechts met uwen raad, hoe de zaak best aan te vangen ? — Mejuffrouw Arabella kwam den beer Bernois zoeken, en meende hem min- der  Tweede Bedryf. 55 der vergezeld te vinden; Wilt gy met my een tweeden brief aan mevrouw Ehrelieb ontwerpen? TIENDE TOONEEL. Bernois, Arabella. Bernois. Ik had waarlyk niet gedacht, myne dochter, dat gy u nog zo flerk voor Eduard Harwood interesfeeren zoudt. Ara b e l l a. Hy heeft ook vry wat van myne achting door zyne verregaande afwykingen verloren; Maar, wat zal ik zeggen ? Medelyden vervult gedeeltelyk de verminderde achting; hy is ongelukkig, en verdient van dien kant ten minlïen het beklag van u eu my; De heer Merchant vonnist al te ftreng. Bernois. Maar,myna dochter! hy ftapelt de eene zotterny op de andere; hy begaat telkens nieuwe buitenfpoorigheden, en is zelf de werkoorzaak van alle zyne ongelukken. Arabella. Ik erken het, vader; maar is hy, zelfs uit dien hoofde , geen voorwerp van beklag en medelyden ? zo lang zig eenige hoop opdoet van hem te behouden,moeten wy hem zien te redden; en die hoop blyft altyd by my leeven. Ik verzeeker u, de grond van zyn hart is niet ondeugend; Zie alle zyne afwykingen na, D 4 gy  $6 De Edelmoedige n. gy zult 'er fteeds een los karakter en onbeftuurde driften , nooit kwaadaartigheid, vetraadery of laagheden , in ontdekken. Bernois. Dit laatüe bedryf echter! Arabella. Dit Iaatfle bedryf, vader, maakt hem het flachtoffer van een laffen en trouwloozen vriend, maar bewyst zyne oprechtheid en dapperheid. Bernois. Arabella! Arabella! Gy pleit te fterk voor hem! Ik hoop immers niet, dat gy in overweging neemt van hem uwe hand te geven! — Ik weet, en gy zelve weet, dat de heer Grandifon ... Arabella. Dewyl het u behaagt dit onderwerp te roeren, vader, fchroom ik niet myn geheele hart voor u bloot te leggen; Gy kent my voor oprecht, en ik fpreek tot myn Vader. Ik behoef u niet te verzeekeren , hoop ik, dat het nooit in my vallen kan flechts in overweging te nemen, om myne hand te geven aan iemand, wien het myn vader fmarten zoude zyn fchoonzocn te noemen. Bernois. Daar ben ik van overtuigd, Arabella; En aan den anderen kant hoop ik , dat ik myne dochter niet behoef te zeggen , dat ik haar, in de gewichtigfte keuze van haar leven, als vriend wil raaden, maar nooit  Tweede Bedryf. 57 nooit door myn gezach bepaalen. Uwe edele denk. wyze, uwe wysheid, laat my dit woord eens gebruiken , verplichten my tot dit befluit, en de na. htenfchap uwer moeder... Arabella. ó Myn Heer} laat ons daar niet van fpreken! Nooit zal ik dezelve als de myne aanmerken, zo lang ik het geluk heb myn besten vriend, myn tederhartigen.myn lieven , Vader te behouden. (Zy omhelst den beer Bernois.") Bernois. Hoe denkt gy dan over Eduard , lieve Arabella ? Hy was voormaals een goede, zelfs een beminnelyke, jongen, maar hy is geheel bedorven. Arabella. Toen hy een goede en beminnelyke jongen was, heb ik my nooit tot een vast befluit, ten zynen opzichte, kunnen bepaalen. Gy veeet, dat, van myne jeugd af, het lezen van Spectatoriaale Werken myeen fmaak gegeven heeft, om op menfchelyke karakters te Ietten; Eduard was my in Engeland reeds niet onverfchillig, en hy is het nog niet, maar ik heb in zyn karakter altyd eene onbedachtheid gevonden, welke ik vreesde, dat hy niet dan in de Schoole der tegenfpoeden zoude leeren verbeteren. Die Schoole is hy, dunkt my , vry wel doorgegaan; hy heeft veel geleden , en ik twyffel niet, of hy zal nu een goed man zyn. D 5 Ber-  5S De Edel moedigen. Bernois. Maar is hy by Grandifon te vergelyken, Arabella? Arabella. Ach ! myn vader!.. . Bernois. Gy zucht' — een traan ! myn lieve dochter! — Wy zullen dan dit onderwerp voor tegenwoordig afbreken, 't Is my onverdraaglyk myne lieve Arabella te bedroeven. Laat ons de vrienden gaan opzoeken. Einde van iet tweede Bedryf. DER-  Derde Bedryf. 59 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Bernois, Arabella. Bernois. Ja dochter! Ik kan niet ontkennen , dat my dit grootelyks verwondert; Gy bewaarder vandepapieren van Eduard Harwood! Arabella. Niets is eenvoudiger, vader, en niets onfchuldiger tevens! De heer Grandifon ontving heden morgen van de Executeurs van het Testament van wylen zynen Oom , den ouden heer Harwood, een brief en rekening, waarby zy zig verantwoorden van 't geen zy tot hier toe ,in hunne kwaliteit, verricht hadden; met byvoeging van de bewyzen der aandeelen, welken de oude Heer in de publieke Fondfen bezat; en van eenige importante Wisfels voor het montant der gereede penningen en banknooten, welken men in zynen boedel hadt gevonden. De heer Grandifon wilde dit kostbaar pakket aan Eduard Harwood toefchikken; De heer Merchant verzettede zig daar tegen, en begeerde, dat hy het voor zig zeiven zoude behouden. Beide Heeren drongen hunne gevoelens aan met redenen, die malkanderen fcheenen op te wegen. „ Behalven alle andere bedenkingen, „ zeide de beer Grandifon, is het voldrekt noodig, „ dat wy den jongen voor behoeftigheid bevvaaren; »» wy  6"o De Edelmoedige n. „ wy zyn dit aan hem, aan ons zeiven, en aan de „ Maatfchappy, verfchuldigd. Wanneer iemand van „ geweldige driften zig door dezelve heeft laten „ vervoeren, en zig in't nauw bevindt,moeten wy „ ten minnen zorg dragen , dat de nood hein niet „ tot nieuwe aanflagen dwinge, om zig te redden. „ De deugdzaame man heeft, in bekrompenheid dortende , werks genoeg om zyne handen en zyn* ,, hart onbefmet te bewaaren; wy kunnen die ftand„ vastigheid van Eduard niet vergen; Ik durfu my. „ ne verzeekering herhaalen, hy zal eindelyk bete„ ren, mits de nood hem niet verleide om nog er„ ger te worden." „He leer, antwoordde de heer „ Merchant, moet yder Lichtmis zig aan zyne woes„ te driften doen overgeven, gerust, dat men hem, in „ zyn behoeftigen toefiand , mildelyk zal onderdennen. „ Eene zonderlinge edelmoedigheid , myn zoon! „ Gy wilt hem begiftigen om dat hy kwaad gedaan „ heeft;en begiftigen om het niet meer te doen!" — „Wat betekenen op die wyze de wetten?" In dezen dryd van gevoelens verzocht de heer Grandifon myne bedisfing; lk wees dit van de hand,maar vond geene zwaarigheid, om , op beider verzoek, deze bezittingen in myne bewaaring te nemen, tot dat men zie, hoe de zaaken zig fchikken, en wat de beide Heeren verder zullen goedvinden? Bernois. Maar waarom moest Gy juist die papieren bewaaren ? Arabella. Omdat de oude Heer het voldrektelyk begeerde, vader, en het my als eene gunst verzocht. Be r-  Derde Bedryt. ci Bernois. Ik ben ook van gevoelen, dat men den ongelukkigen zwerver wat onderfland moet laten toekomen; dog... TWEEDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Gran. dison, Castle. Grandison. Onze vriend Castle verzeekert my volürektelyk, dat het bericht van onzen Eduard ten eenemaal valsch is, en dat Hy Zelf bedoelde de jongejuffrouw weg te voeren. Arabella. Rechtvaardige Hemel! Had ik dat ooit van Eduard vermoed! Castle. Gewisfelyk, myne Heeren! Ik ben zelfde man, wien hy in den donker heeft neêrgeveld , omdat myn verzwakt gezicht my niet toeliet myne party behoorlyk te onderfcheideu; Het is myne dochter, welke hy gepoogd heeft weg te voeren, en welker eer ik den Hemel dank, fchoon met gevaar myns levens, gered te hebben. Merchant. Heb de goedheid,myn vriend, van onshetgeheel» voorval in alle zyne omflandigheden te vernaaien. Castle. In een bezoek, dat ik voor eenige weeken te Blackftone-Hall, aan myne dochter, gaf, meende ik eene  6% De Edelmoedige n. eene zonderlinge gtfmoedsontroering in haar te bemerken ; Ik vroeg 'er haar de reden van , en haare antwoorden bevestigden my in myne vermoedens; Ik had de eer van mevrouw Ehrelieb te fpreken, en die Dame berichtte my het zelfde te hebben opgemerkt, daar by voegende, dat zeker Officier haar eenige reizen een 'bezoek hadt opgedrongen, met wien zy vreesde dat Sufanna briefwisfeling onderhield'. Een der bedienden verfterkte my naderhand in dat vermoeden , en kwam my des avonds melden, dat hy dien Officier toevallig gezien hadt, zo als hy in den donker-avond., niet te paard,als naar gewoonte, maar met een fourgon , naar het Dorp reedt. Daar kwamen andere omdandlgheden by; welk alles my bewoog om op dien nacht het huis van gemelde Dame te bewaaken, en het verderf van myne dochter te voorkomen. Myne vrees bleek wel haast gegrond te zyn ; Reeds vroeg in den nacht was haar verleider op het punt om haar in zyne armen te ontvangen, toen ik my, met den degen in de hand, voor hem vertoonde. Na eenige flooten trof hy my in de dye, 't geen my deedt vallen; Gy zegepraalt, voor dit maal, Verraader, zeide " ik,geleid nu eene ongelukkige Juffer,over 't lig" haam van haaren gekwetften vader, in haar ver" derf, maar Beneem my eerst het leven, of wacht " eerlang van myne hand uwe draf;" Myne dochTer myne den-me hoorende , viel,met eene akel.ge eil' in onmacht op myne borst, en de verleider vlucht ■ te Men bragt ons welhaast in huis, alwaar mevrouw Ehrelieb my heeft laten genezen, terwyl myn dochter,na eene geweldige koorts, in eene foort van wan-  Derde Bedryf. 63 hoopige krankzinnigheid verviel. Haare Meesteres hadt terdond zorg gedragen om alles ten' diepften geheim te houden, en het ontrust gemoed der Lyderes te doen bedaaren , waarin zy,met myne hulp, gelukkig daagde ; Myne dochter heeft vervolgens, van het eerde oogenblik haarer beterfchap af, zodanige blyken van het diepde berouw gegeven, dat haare Meesteres haar weder in gunst heeft aangenomen, en ik haar myne vergiffenis gefchonken heb. ja volkomen vergiffenis, want ik houde my yerzeekerd, dat het goede Meisje den weg der deugd nooit weder zal verlaten. Grandison. Dit bericht verfchilt hemelsbreedte van het verhaal van Eduard! Castle. j**> Myn Heer, kent gy zyn zegel ? kent gy, zyn fchrift ? zie daar de Trouwbelofte, die hy myne dochter gegeven hadt. Grandison, bet papier lezende, en bet zegel aan de aanwezenden § vertonende. Het bewys is maar al te duidelyk. Merchant. Nu toont hy zyne fnoodheid ten vollen; (Tegen Grandifon.') En nu kunt gy ten minden zyne erffenis met recht als de uwe aanmerken. Ara-  64 De Edelmoedigew. Arabella, ftil. „ En nu weet ik een treffelyk middel om het ge„ fchil van vader en zoon, wegens deze erfenis, te „ vereffenen. Eduard fchynt verloren, dog, zo hy „ ten goede wil, kan hy nog behouden worden." Merchant. Wat zullen wy in dit geval doen, myne Heeren? zoude het niet beet zyn, heer Castle, dat gy toevlucht tot het Gerecht naamt, om den verleider tot een wettig huwelyk met uwe dochter te dwingen? Gy hebt zyne trouwbelofte in handen. Castle. Neen, myn Heer! In welk een ftaat ik my ooit bevonden heb, nooit heb ik nog een Rechtbank met myneklagten verveeld ! De hoon my en myne dochter aangedaan, laat zig door geen gedwongen huwelyk hertlellen, ook zoude het arme meisje door zulk een huwelyk het flachtoffer van myne voldoening worden! DERDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Grandison, Castle, Philips. Philips, na zynen Meester iets ingeluisterd te hebben, met eene wat luider flem. En maakte zeer veel komplimenten. Gran-  DerdeBedrïf. 65 Grandison. Zeg hem, dat ik hem heden onmogelyk kan fpreken, dog dat hy overmorgen om dezen tyd gelieve wéér te komen — wacht nog een oogenblik, — Daar valt my in gedachten, myne Heeren, of het niet best zy om Eduard hier te ontbieden; Ik zie, dunkt my, een middel om dan de zaaken beter te kunnen fchikken, dan in zyne afwezigheid. Bernois. Dat komt my goed voor. Merchant. Ik wil 'er my niet tegen kanten. Grandison, tegen Philips. Verzoek dan dien Heer, die van de morgen hier geweest is, uit myn naam, dat hy terftond by my kome. VIERDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Grandison, Castle. Castle. Ik heb geoordeeld te moeten zwygen, myne Heeren; maar is het my thans vergund te mogen zeggen, dat myne zaak my niet voorkomt, *t zy door overreeding, 't zy door voorfpraak, 't zy door bedreigingen , afgedaan te moeten worden; Ik ben een oud Zoldaat ; myn moed en degen, ik heb 't be- XII. Deel. E loofrj,  66 De Edelmoedige!?. loofd, zullen my recht verfchaffen, of myne eer ten minden wreeken. Grandison. Canle, uwe gevoelens boezemen zo veel eerbied in, als zy my en ons allen verwonderen. Zyt gy inderdaad Militair geweest? Zoude ik u, zonder onbefcheidenheid, verzoeken mogen, om, terwyl wy naar Eduard Harwood wachten, ons een woord van uwe lotgevallen te zeggen. Castle. Ik heb even weinig reden, myn Heer, om my myn vorig leven te fchaamen ,als om daar op te roemen. Ik ben een geboren Genevois, dog heb my, door den dood myner Ouderen, al vroeg in den dienst van het Canton Bern begeven, en ben in den jaare 1746 met een bende van 100. Man afgezonden naar Duitschland, om ons Regiment, dat veel geleden hadt, te verfterken. Straks naar onze aankomst hadden wy een fcherp gevecht, waar in wy den vyand op de vlucht floegen; Ik gaf my, onder het vervolgen, te veel bloot ,en wierd uit eèn kreupelbosch, waarin een vyandelyk Corps zig wilde herftellen, en waarin ik myne makkers aanfpoorde om hen fchielyk te volgen, door een kogel getroffen. Ons volk deinsde, zo als men my naderhand bericht heeft, weder af, en liet my voor dood liggen; Hier heb ik, geloof ik, lang gelegen; Eindelyk vond een Saxifche boer my met tekens van leven, en hadt de barmhartigheid van my op te kweeken ; Myne jeugd en fterke lighsamsgefteldheid voltooiden ras myne gene-  Derde B.ebryf. 67 nezing. Èen Hanoversch Officier ftelde my, kort daar na, voor om hem naar Engeland te vergezellen, daar vond ik gelegenheid om mee Kapitein John Castle, die een Koopvaardyfchip naar Boston voerda, derwaards over te (teken. Die Heer heeft my als een Vader behandeld, en ik zal zyn verlies eeuwig betreuren! Niet te vreden met my een zeer voordeeligen handel bezorgd te hebben, kogt hy voor my eene nieuws aangelegde boerdery, om dezelve tegen eene zeer maatige huur voor h'ein te beteelen. Hier heb ik my in het huwelyk verbonden met eene Vrouw j welke de liefderyke Voorzienigheid my in haare gunst hadt toegefchikt, eene Vrouw . . • (een traan afdrogende) Dog ik moet geene oude won. den opkrabben; lk moet (leeds de Voorzienigheid danken, voor zo veel zegen en geluk als my ten deel gevallen is. Ja daar heb ik myne lieve kinderen lustig zien opgroeijen; daar heb ik byna drieentwintig gelukkige jaaren doorgebracht, toen my, genoegzaam terzelfder tyd, twee der zwaarfte rampen bejegenden, die my konden overkomen. Myn Kapitein , myn Landheer, myn vader, was drie jaaren te voren geltorven; Ik had myne kleine boerdery van zyne erfgenaamen gekocht, en betaald met geld, 't welk ik voor 't grootfte gedeelte had overgewonnen , terwyl mevrouw Ehrelieb de goedheid hadt my het overige te verfchieten. Ik had haar nu het laatfte termyn van dat verfchot afbetaald, en kwam met eene onbegrypelyke vreugde deswegen t'huis, toen ik myne dierbaare wederhelft van eene felle koorts vond aangetast.... (Hy fnikt en vervolgt met moeite.) Ik moet dat akelig toneel fchielylt overlo. E 2 pen»  6"8 De Edel moedigen. pen; Zy fllerf. Ik zonk met naar, om zo te fpreken , in het graf; Myn bedaan was als vernietigd, en ik zoude my waarfchynlyk aan eene uitteerende wanhoop hebben overgegeven. De Voorzienigheid waakte voor my, en redde my door die middelen, die in den eerden opflag haare ongenade fchenen aan te duiden. De Kanadafche Wilden, door eenige mishandelingen der Engelfchen, verbitterd, rukten te hoop , en (laken des nachts den brand in myne afgelegen wooning, gelyk ook in eenige andere, die daar diep in 't land, even eenzaam als de myne, (tonden. Wy ontkwamen te nauwer nood met het waardigde dat wy konden medenemen. Andere huisgezinnen mogt dat niet gebeuren, Zy fneuvelden door het vuur of de knodfen der Wilden. Dit was de eerde bedenking, die my uit myn doodflaap deedt ontwaak en; Ik zag myne kinderen behouden, ik drukte hen aan mynen boezem; ik veroordeelde myne vorige wanhoop, en dankte God, dat hy ons by malkanderen hadt gefpaard , om met vereende kracht ons bedaan te winnen. Mevrouw Ehrelieb boodt my aan myne dochter in haar huis te nemen, en myn zoon hadt kort daar na het geluk in uwen dienst te geraaken. Dat lokte my herwaards; Ik heb het plekje gronds, dat gy kent, nu anderhalfjaar alleen bewerkt, en ik heb myne vermoeide leden des avonds nooit ter ruste uitgedrekt zonder den Hemel te danken voor eene ziels-kalmte, welke ik niet gedacht had ooit weder te zullen fmaaken. Bernois. Gy hebt in 't jaar 1746 die aclie in Duitschland gehad ? Cast.  Derde Bedryf. 6 die veel werks van my maakt, hem niet wil/en trouwen. Merchant. Dat heet ik redeneeren, dat noem ik voorzichtigheid; Gy hebt gelyk Philips, liever een tweegevecht in verzen befchreven, dan zelf gevoerd 1 Castle. Krygsmoed was nooit het karakter van den goeden Jongen; Elk heeft zyne byzondere geaartheid. Bernois. Het best, naar myne gedachten, is, myn vriend, datgy by Eduard Harwood, die u niet perfoneel kent, eu u zelfs dood onderftelt, het karakter aanneemt E 4 van  7' De Edelmoedige**. van een vriend, die u last heeft gegeven om met hem te fpreken; hy heeft toch uwe dochter bemind, en zal mogelyk wel in zyn fchik zyn, zyne fout door een eerlyk huwelyk te herftellen. De wroeging volgt natuurlyk op het wanbedryf. Castle. Die raad komt my goed voor, myn Heer, ik zal myn best doen om denzelven te volgen,fchoonhet vermommen nooit myn metier geweest is. Grandison. Daar komt hy aan; wy willen ons wat aan eene zyde begeven. (Tegen Philips.') Gy, zie of de eetzaal in orde is, wy willen ftraks binnen komen. ZESDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Grandison, wat verborgen; Castle, Eduard Harwood. Eduard Harwood. (In bet opkomen ftil.) „ Waar is dan myn Neef? — Hoe komt die ou,, de man zo deftig naar my toe?" Castle. Myn Heer, ik meen in u Eduard Harwood te ont> moeten. Eduard Harwood, verfcbrikt, Myn vriend» Cas$  Derde Bedryf. 73 Castle. Ontftel u niet, of ik uw vriend ben, zal van u afhangen; Het tegendeel zou lichtelyk plaats kunnen hebben. Ik kom,uit naam van een vriend, voldoening vragen, wegens de belediging, welke gy eene deugdzaame jonge Dochter, en haaren achtingswaardigen Vader, door uwe bedoelde vervoering hebt kangedaan, Eduard Harwood, verlegen. Wat wilt gy? voor wien neemt gy my? Jk zoude u oogenbliklyk kunnen ftraffen , dog ik zal myne drift bedwingen; 't zoude my weinig eer zyn in 't beste myner jeugd myn degen tegen een oud man te ontbloten. Castle. Die oude man komt evenwel om u te ftrafFen, myn Heer, zo gy mynen vriend geene billyke voldoening wilt bezorgen. Veracht den ouden man niet, hy kan gevaarlyker zyn dan gy denkt; Hy heeft den degen met eer gevoerd, en hy zoude u misfchien edeler lidtekens kunnen laten zien, dan gy hem mogt kunnen vertoonen! Eduard Harwood. Hoe! — Wat! Castle. Ja, myn Heer; Gy verbeeldt u des nachts geducht te zyn, maar de dag zal u. mogelyk zo wel niet begunftigen, dan kunnen de oude lieden beter van zig zien, E S Edu-  7ê Pe Edel moedigen. Eduard Harwood. Wat wjlt gy toch? wien meent gy, dat gy voor hebt? Castle. Ik heb Eduard Harwood voor, die gepoogd heeft juffrouw Sufanna Castle, zonder toeftemming van haaren Vader, of haare Meesteres, van BlakfloneHall te vervoeren, en die, door dit laaghartig voornemen, een refpectabel huis gehoond, en eene eerlyke familie ten hoogfteu beledigd, heeft; Dien man meen ik dat ik voor heb, Eduard Harwood! en ik wil eene volledige voldoening deswegen voor myn vriend, en dat wel op het oogenblik. > Ik word dat marren moede. Eduard Harwood. Ik zie dat gy my kent,en dat gy alles weet; Gy hebt, met deze kundigheid, myn leven en dood in uwe band,want... de Vader van Suzanna!... Ach! Dat maakt my wanhoopig. Castle. Wegens myne kundigheid behoeft g' u niet te ontrusten : Ook leeft de man, wien gy vreest het leven benomen te hebben. — Dit is toch myne onvoorzichtige geaartheid ! Ik fpreek van nu af reeds als tot een eerlyk mari! Zyt gy dat? Eduard Harwood. Ik zal geene verdere dwaasheden opflapelen, noch de eene ondeugd by de andere voegen. Ik zoek een eerlyk man te zyn, myn Heer.; ik zal u alles open-  Derde Bedryf. 75 openbaaren. — Maar dan moet ik beginnen met het ongelyk, dat ik den heer Grandifon heb aangedaan, te herflellen. — Kent gy den heer Grandifon? Castle. Ik heb de eer hem te kennen. Eduard Harwood. Dan bid ik u myn voorfpraak by hem te zyn, en hem te verzeekeren, dat ik een waar berouw gevoel wegens het verdichtfel, waarmede ik gepoogd heb hem te misleiden, en waarmede ik zyne goedhartigheid waarfchynlyk misleid heb; Verzeeker hem, bid ik, van dit hartgrondig berouw, en zeg hem, dat ik het zelve terftond gevoeld heb, nadat ik hem verlaten hadt; Ja, myn vriend, ik nam toen reeds vóór, de eerlte reize, dat ik hem weder mocht ontmoeten, vergiffenis deswegen te vragen, en hem de zuivere waarheid te belyden. Castle. Dit betreft waarfchynlyk het valsch bericht aan dien Heer gegeven, wegens het aandeel, 't welk gy in de bedoelde vervoering hadt , als waar in gy u zelvec* flechts als een tweeden perfoon , als helper van een vriend, hebt opgegeven? Eduard Harwood. Ik merk, dat gy myne fchuld in alle haare uitgeflrektheid weet, maar nu wenschte ik, dat gy even duidelyk in myn hart kondet lezen, gy zoudt dan gunftiger over my vonnisfen, dan gy waarfchynlyk nu doet. — Ach, myn Heer, ik was in 't nauw; myn leven  76 De Edelmoedige n. leven liep gevaar; ik kende de edele ziel van den heer Grandifon, die alle fnoode ranken verfoeit. — Ik dorst hera de waarheid niet zeggen. Castle. Uwe bekentenis behaagt my; Dog het is de onder, neming zelve , daar ik u over moet fpreken.' Ik zal rechtftreeks op den man aan praaten. Bemint gy Snzanna Castle in uw hart? Of zocht g' alleen... Eduard Harwood. Neen! Myn Heer! Ik bemin haar in myn hart, en ik heb nooit een opzet gehad om haar, na het genot haarer gunuen, te verlaten! Ik heb zelfs niet ge. fchroomd haar eene fonneele trouwbelofte te geven, welke zy nog in handen heeft; Ook was 'er geen ander middel om haar tot eene ontvluchting over te haa. len, waarvan ik daarenboven de noodzaakelykheid door een groot aantal waare en verdichte redenen moest aandringen , en waar toe zy, met dit alles, niet dan met den grootflen tegenzin en onder een vloed van traanen. befbot. Neen! verdenk my niet te veel! Ik had geene kwaade oogmerken; Maar hoe wél, of hoe kwalyk, ik myne goede achtervolgd, en myne belofte volbracht, zou hebben,kan ik niet bepaalen. Ik bad eigeirdyk geene oogmerken; Ik wierd genadig door myne tegenwoordige onbeftuurde driften bepaald , of eer geflingerd; Eene losbandige levenswyze voerde my van de eene ongeregeldheid tot de andere ; Ik ontvlood, om zo te fpreken, fteeds my zeiven, omdat ik myne eigen achting,en die van de besten myner bekenden,verloren had; En dit was ook eene  Derde Bedryf. 77 eene reden, waarom ik Suzanna van haaren Vader, of haare Meesteres, die haar als eene Moeder was, niet ten huwelyk dorst verzoeken; Ik wist dat ik verachtlyk was. Nooit, myn Heer, ben ik echter zo ontaard geweest, dat ik myne hand met het bloed van Suzanna's vader zou bezoedeld hebben ! Maar ik vond my overvallen; Ik moest myn toevlucht tot zelfsverdediging nemen; Het was een zeer donkere nacht; Ik kende myn party niet; Was het wonder dat ik een ongeluk beging, 't welk ik waarlyk ten kosten van myn bloed zoude hebben willen voorko. men.- Ja, geloof my, wie gy zyn moogt, dat ik, zo ik dien waardigen man , wiens lof ik uit aller monden gehoord heb,intyds had ontdekt,my voor zyne voeten zou geworpen, en zyn toorn afgebeden hebben ; Ik zoude hem met hart en mond hebben bezworen, om myn vader te wiilen worden: En wel verre van zulk een dierbaar leven in gevaar te dellen , zoude ik myn huwelyk met vreugd onder zy. nen vaderlyken zegen voltrokken hebben, ó Wat heb ik, om dat deerlyk geval, in myne ziel geleden ! Ik heb in myne geheele vorige woeste levenswyze niet dan verdriet gefmaakt, maar dit voorval heeft my meerraaalen op het punt van wanhoop gebracht. Ik heb eindelyk myn befluit genomen om myn verkeerden weg, den weg van jammer en on. heil, te verlaten ; Uwe aanfpraak heeft my in dat voornemen verfterkt; myne ongeveinsde bekentenis kan u tot het eerde bewys van myne bekeering ver. ftrekken,en alle mogelyke voldoening welke, ik de beledigde perfoonen verlang te geven, moet die verandering van myn hart bevestigen. * Cast-  78 De Edelmoedige n. Castle. Gy verlangt dan zeekerlyk eene wettige echtvefbindtenis met de jonge Juffer te fluiten ? Eduard Harwood. Hadt gy my gisteren die vraag gedaan, ik zoude u met vreugde, Ja! geantwoord hebben; Thans past het my niet daar aan te denken. Castle. Zyn dit de eerffe vruchten uwer bekeering? Eduard Harwood. Ik heb dezen morgen het noodlottig bericht gekregen , dat myn vader geflorven is, en my met een fchelling heeft afgezet, Afgryzelyke flag, voor een man, die,tot een klein inkomen bepaald,en met de fchulden zyner vorige dwaasheid beladen, is; Nu belet myrayne liefde zelve myne belofte te volbrengen , en myne hand aan Suzanna Castle aan te bieden. Ware myne Vaderlyke erfenis my ten deel gevallen, ik zou dezelve haar met vermaak, als haar eigendom $ hebben overgegeven; maar kan ik thans, in den ongunfligen ftaat , waarin ik my bevinde , het voorwerp myner liefde tot deelgenoote myner kwellingen maaken? kan ik haar met my in eene armoede Horten, waarin ik my zeiven niet weet te redden? Uw gedrag en gefprek heeft my van u het denkbeeld van een braaf man doen opvatten , bellis gy zelf; ik durf het aan u overlaten; hoe kan ik.... Castle. Ik raad nooit anders, dan 't geen de eer en plicht be-  Derde Bedryf. 79 bevelen. Gy zyt arm, en kunt Suzanna Castle niec trouwen zonder haar ongelukkig te maaken; maar gy kunt dit, met openlegging van uwen Itaat, aan haaren Vader verzoeken ; Het Haat dan aan hem uw verzoek aan te nemen, of af te flaan; en gy herfielt hem, wiens rechten gy gefchonden en verkracht hebt, zo veel gy kunt, in dezelve; Gy doet uwe belofte geitand , en wordt weder een eerlyk man, omdat gy poogt het te worden. • Dit is de voldoening , die hy billyk van u kan vorderen. Verbeeld u eene dochter, verbeeld u flechts eene zuster, te hebben , die op de zelfde wyze behandeld ware, wat zoudt gy.... Gy trilt op dat denkbeeld! Eduard Harwood. Breng my by den Vader van Suzanna, myn vriend, ik zal uwen read oogenbliklyk volgen. ZEVENDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Grandison, Castle, Eduard Harwood. Arabella. Wy hebben alles gehoord, Eduard; Ik verheug my dat gy, onder zo veele ongeregeldheden , alle beginzels van deugd en eer nog niet verloren hebt; Zie daar den braaven Vader van Suzanna voor u, betracht uwen plicht. Edu.  go De Edelmoedige i*. Eduard Harwood, na een oogenblik bei' vende en waggelende geftaan te hebben , werpt zig voor de voeten van Castle. ■ Zie daar, myn Heer, eene nieuwe onmogelykheid om myn voornemen te volbrengen». Neen,myn Heer. ik kan u om vergiffenis fineeken, maar ik kan, ik mag, u om de hand van uwe dochter niet verzoeken! Ik ben weder onbedacht geweest. (Zig met neêrge* /lagen oogen tot Arabella keerende.') Arabella! Ik heb geen recht over myn perfoon, cn.fchoon ik alle aanfpraak op uwe genegenheid, door myne fchuld, reeds lang verloren heb, fchoon ik inderdaad myne oogen tot u niet durf opheffen, kan ik echter zonder U over my zeiven niet befchikken, noch eene belofte volbrengen, welke ik zo wel genegen als verplicht ben gefland te doen.— Schrei niet Arabella! Ik alleen moet fchreijen. Arabella. Rys op Eduard. (Hem de hand toe/lekende.') Ik vergeef u alle uwe dwaasheden, en ik ontflaa u van alles wat naar verbindtenis gelykt. Ik wil meer voor u doen; Ik wensch u , daar gy tot de deugd wilt wederkeeren, gelukkig te zien. (Zig tot den heer Grandifon wendende.) Heer Grandifon! Ik heb het dierbaar Portefeuille, omtrent welks eigenaar gy het met myn Heer uwen Vader niet eens konde worden, op deszelfs aandrang, met eenigen tegenzin in myne bewaaring genomen; Ik heb het terfiond aan myn vader bekend gemaakt, en die heeft myne believing in dezen  Derde Bedryf. Si zen ook afgekeurd, en evenwel verheug ik my nu die believing gehad te hebben, omdat dezelve my een middel verfchaft om het verfchil tusfchen den heer Merchant en u, tot wederzydsch genoegen, zo ik my vleie, te vereffenen. Wilt gy my vergunnen over dat Portefeuille te beflisfen? Grandison. Mejuffrouw, ik heb u mede om die beflisfing gebeden • Ik heb het by u niet verder kunnen brengen dan dat gy het zelve tot nadere affpraak, welke ik met myn vader daar over maaken mocht,een dag of twee zoudt bewaaren, onder beding van nooit tot eenigen raad, of eenige befchikking, deswegeri verzocht te worden; Ik herinner het my zeer wel, en ik verblyde my, dat gy van die ftrikte voorwaarden wel wilt afflappen; Ik bid u, befchik 'er over als uw eigen. Merchant, ftil. „ Nu zal zy het tusfchen Eduard en Grandifon „ verdeelen. Nu dat is ook al zo kwaad niet, de „ Jonge moet ook geholpen worden, daar hy zig „ betert." Arabella. Heer Castle ! De heer Eduard heeft u bericht, dat zyn Vader hem onterft heeft; Ik zal 'er u by melden , dat de oude Heer zyne nalatenfchap aan den heer Grandifon heeft gemaakt, die ze weigert aan te nemen, en 'er my de befchikking over geeft. Uwe ongelukken (tellen u buiten (laat om uwe XII. Deel. F doek.  82 De Edelmoedige u. dochter, wanneer zy met uwe bewilliging mocht verkiezen zig in 't huwelyk te begeven, een behoorlyke uitzetting te bezorgen. Dit Portefeuille bevat een groot gedeelte van den aanzienlyken fchat, welken de oude heer Harwood heeft nagelaten • Uit naam van den heer Grandifon draag ik u hetzelve tot eene bruidfchat voor uwe dochter op. Merchant, flil. „ Zo kan men een gefchil gemaklyk vereffenen, ,, als men alles afltaat; De helft zoude ik ook hier „ goedgekeurd hebben ; maar het geheel! dat is te „ grof-" Eduard Harwood, tegin Castle. Myne vernedering is billyk; myne aanhoudende verkeerdheid verdiende nog zwaarer ftraf, en ik zoude zelfs met vermaak myne bezittingen tot Suzanna zien overgaan; Maar arm, veracht, kan ik my nu aan haar vertoonen? al was ik zelfs verzeekerd, dat zy my, na de vorige beledigingen, zoude willen aannemen. Castle, tegen Arabella.. Mejuffrouw! Ik heb op het voordel van zulk een aanzienlyk gefchenk, als gy my de eer deedt aan te bieden, met eene eerbiedige verwondering gezwegen, omdat de al te flerke bewegingen van myn hart myne tong voor eenige oogenblikken boeiden, en ik weet inderdaad nog geene woorden te vinden, om u myne vuurige dankbaarheid voor zulk eene gadelooze en onverdiende gunst te betuigen. Ik zal dat  Derde Bedryf. 83 dat niet ondernemen. Den Hemel om zyne dierbaarfte zegeningen over u, en alle de eerbied-waardige Heeren van het gezelfchap, waar in ik de eer heb my te bevinden, onophoudelyk aan te lopen, en myne lieve kinderen, vooral myne dochter, in dit zelfde Godsdienflige werk met my te doen deelen, is alles wat ik kan, en ik durf ook zeggen, dat het dat is, wat ik zal Ondertusfchen heb ik, op uw voordel, Mejuffrouw,geen oogenblik in beraad genomen om uw kostelyk gefchenk eerbiedig af te flaan, omdat noch ik noch myne dochter rykdommen noodig hebben; 't Is de herflelling van haare en myne eer, 't is het uitwisfchen van de aangewreven frnet, wat zy en ik blyven begeeren. Tot dat oogmerk kan misfchien thans uwe aangeboden gunst dienen, tot dat oogmerk verzoek ik 'er u tegenwoordig om, mits dat ik daar zulk een gebruik van moge maaken, als ik zal goedvinden. Arabella, hem het Portefeuille overreikende. Ikvtrheugmy,Castle, u dit befluit te zien nemen, ontvang deze Papieren, voor zo verre myne toeflem. ming betreft, in onbepaalden eigendom; gebruik dezelve tot die eindens, als gy zult goedvinden. Castle, zig tot Eduard richtende. Ik heb u reeds gezegd , dat gy den Vader van Suzanna voor u ziet, myn Heer; Gy hebt derhalven, uit hoofde van myn onderflelden dood,geene Gerechtelyke vervolgingen te duchten; Gy hebt dié zelfs niet te vreezen wegens de gepoogde vervoe F 2 tirig  84. De Edelmoedige n. ring myner dochter. Wy hebben befloten in alles het diepfte ftilzwygen te bewaaren , en buiten de huisgenooten, die allen onder den eed genomen zyn, weet niemand, wat my of myne dochter wedervaren is. Ik verklaar u dus, op dit oogenblik, voor vry; Gy kunt gaan of blyven, naar dat uw verlof en de dienst van het Regiment u veroorloven. Maar nu hebben Wy met malkander in 't byzonder wat te vereffenen. Ik ben ook een oud Krygsman , myn Heer, en weet, in zaaken van eer, van geen marchandeeren ; Daar vertoonen zig derhalven maar twee middelen om ons gefchil te beflechten, en die zyn of uw bloed, of uwe hand voor Suzanna Castle. — Maar weet, Eduard Harwood, dat ik geen gedwongen bruidegom voor myne dochter begeer! De liefde alleen moet hier bepaalen; Gy moet haar als het voorwerp, dat gy meest op aarde bemint, met een eerbiedig berouw te voete vallen, of zy moet nooit de uwe worden. — Ik heb hier uwe geheele fortuin in myne hand; Het komt my wettig, en zonder eenige bepaaling, toe,en ik zou met dezen fchat ligtelyk een aanzienlyken (laat aan myne dochter kunnen bezorgen , terwyl gy, door uwe eigen fchuld , op den oever der behoeftigheid gebracht, zo gy in uwe wanhoop niet een fpoedig einde zocht en vondt, een arm en elendig leven bleeft voort, flepen; Of zo gy, door berouw, over de belediging ons aangedaan, genoopt, myne dochter en my om vergiffenis en om haare hand verzocht, zou elk dat berouw met reden wantrouwen , en het zelve als eene fpyt wegens het verlies van uw fortuin , en eene pooging om het weêr te krygen , aanmerken ; Die mis-  Der.de Bedryf. 3.5 mistrouwde vergoeding zou derhalven onze eer Hechts gebrekkig hetftellen; Ik weet daar een ander middel op; Ik zal zien, of gy nog gevoelig zyt voor de waare eer,en of uw hart myne dochter waardig is? (Hy geeft hem een toegevouwen papier, en vervol' gens het Portefeuille, over.) Zie daar is de huwelyks ■ belofte , welke gy myne dochter hebt gegeven! En ziedaar is uws Vaders nalatenfchap! Ryk, en Vry, kunt gy tegenwoordig kiezen wat gy goedvindt, en uw hart alleen moet u bepaalen. Arabella. Welk een verwonderlyk man is Castle ! myn vader heeft 'er my dikwils , maar nog niet genoeg, van gefproken. Merchant. Verwonderlyk inderdaad! Nu keur ik goed, dat gy hem de geheele nalatenfchap van myn Zwager Harwood hebt toegefchikt! My dacht eerst, dat dezelve verdeeld hadt moeten worden , maar Grandifon is ryk genoeg. Eduard Harwood, die tot nu roerloos heeft geflaan, werpt zig voor Castle op zyne kniën. Ach! Myn Heer! — Ik kan niet — neen dat ben ik niet waardig. — ó Myn Heer! neem, bid ik, uwe gefchenken weder aan , laat my over aan de elende, die ik verdiend heb. — Of — mag ik nog eenige hoop voeden ? — Strek uwe guust nog verder uit, en wordt myn Vader! F 3 AGT-  8ó De Edelmoedige n. AGTSTE TOONEEL. Eernois, Arabella, Merchant, Grandison, Castle, Eduard Harwood, Philips. Philips, fcbielyi opkomende, tot Grnndifon. Myn Heer,het eeten.... Hoe! Heer Eduard voor de voeten van myn Vader! Castle, Eduard doende opryzen, en hem omhelzende. Myn Zoon ! Houdt fteeds uw plicht voor oogen, en gy zult gelukkig zyn. Bernois. Het geen gy hoort, Philips, verklaart u gedeelte. Jyk het geen gy zaagt. Eduard Harwood. Myn Heer, dit zy de eerfte gunst, die gy my als Vader bewyst; Suzanna moet de bezitfter van dit Portefeuille zyn. Het was voor Haar gefchikt; Het komt Haar toe. Castle. Ik zal u dan te wille zyn. Merchant. Uwe Zuster wordt ryk, Philips! de geheele najtteiifchap van myn Schoonbroeder Harwood! Bi*.  Derde Bedryf. 87 Bernois. Eduard Harwood wordt deugdzaam, Philips, en gy noemt hem eerlang Broeder! — Maar wy zyn allen vrolyk, heer Grandifon! Gy alleen fiaat peinzende. Grandison, zyne oogen telkens op Arabella jlaande. Gy twyffelt niet, myn Heer, of ik in de algemeene blydfchap deel neme;... Maar gy weet ook de oorzaak. . . . Bernois. Ja, myn vriend, ik weet die. —— Kom myne dochter, de gevoelens van den Heer Grandifon zyn u bekend. Arabella. En ik zal, in de levendige aandoeningen van vreug. de,welke het tegenwoordig tooneel in ons allen verwekt, niet fchroomen eene bekentenis van de myne te doen,daar ik,buiten dat,zo ligt niet toe zoude gekomen zyn. Byaldien ik myne hand aan eenig man ter wereld geven wilde , zou de heer Grandifon de man zyn , wien ik verkiezen zoude. Hy heeft in al den omgang, welken ik met hem gehad heb, myne hoogde achting gewonnen, ja ik heb hem dikwils met eene eerbiedige verwondering aangehoord of befchouwd;... Maar die achting zelve, die eerbied.... Vergeef het my, Vader, ik ken myne zwakheden , ik voel myne kleinheid, en de heer Grandifon verdient eene vrouw, die Hem waardig is. F 4 B e r*  88 De Edel moedigen. Bernois. Ik zie myne dwaaling ; ik ben thans overtuigd, dat de vereeniging tusfchen u en dien Heer onmogelyk is; Hy heeft te veel eerbied voor u om u zyne liefde te durven verklaaren; Gy koestert te groote hoogachting voor hem om het te durven waagen hem weder te beminnen! Zie daar een dubbel beletzel om ooit of ooit een huwelyk tusfchen u bejden te treffen. Is het zo niet Arabella? Arabella. Ach Vader! is dit een onderwerp om te boenen? Ik fprak ernflig. Grandison, Arabella! Merchant. Mejuffrouw Arabella; Gy weet, dat ik het bezoek van myn Heer uw Vader en u, voor tegenwoordig, in 't byzonder heb te danken aan deszelfs oogmerk om myn langoed op te nemen, en daar over, ingevolge den last van een Vriend , met my te handelen. Ik heb hem al vroeg verklaard, dat ik my beraaden had, en Villa franca niet verkopen wilde, maar verlangde om het weg te fchenken. Ik bid u my te vergunnen, om het u met mynen Zoon aan te bieden. Arabella, ontfield, Myn Heer! Bes-  Derde Bedryf. 89 Bernois. Laat ons het overige aan tafel verhandelen; Wy zullen met ons allen vryën, en 't Jawoord moet 'er van de middag uit; Myne Arabella heeft haaren Vader nog nooit iets geweigerd. {Grandifon biedt Arabclla de band, en vertrekt met baar, terwyl Bernois vervolgt.) Nooit heb ik zo veel waar genoegen aan eenigen disch geftnaakt, als ik my voorflel dat wy allen aan dezen zullen genieten. EINDE. JS E   D E NIEUWSGIERIGE VROUWEN. TOONEELSPEL I N DRIE BEDRYVEN. Naar het Hoogduitfcbe van den Scbryver van De Graaf van Olsbacb.  VERTOONE RS. Elhuizen. Mevrouw Elhuizen. Carolina, hunne Dochter. Leander, Minnaar van Carolina. Grunsberg. _ v\. . \ C O O S Mevrouw Grunsberg. Aristus. Dam on. Valeriüs.. Lizette, Kamenier van Mevr. Elhuizen..„ Marten., Bediende van Valeriüs. u Pieter, Bediende van Elhuizen. Andere Bedienden van Elhuizen.  "Wat is dat "voor een g'e^welul l   Bladz. 93 D E NIEUWSGIERIGE VROUWEN. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een Kamer met Ge/lotene deuren. Elhuizen leest in een boek, Le ander en Aristus fpeelen op bet Dam. bord, Grunsberg zit te roken. Grunsberg. We, nu, myne Vrienden! hoe ftaat de party ? L e a n r> e r. Zo even heb ik Dam gekregen. Aristus. En op 't oogenblik zal ik het ook hebben. Grunsberg. 't Is riet party egaal; dat is een rechte flryd. L e a n d e r. Ja zeeker, want wy ftryden om de Eer. Gruns-  j>4 De Nieuwsgierige Vrouwen. Grunsberg. Ja, niet om geld. , L e a n d e r. En op dien voet beftaat ook ons gezelfchap; zonder dat was het lang verftrooid, of ten minften waren eenigen van ons reeds geruïneerd; — lk blaas u. QZy /pelen voort?) Grunsberg. Daar is nog een groote zaak, die veel toebrengt om ons gezelfchap in ftand te houden. L e a n d e r. Dat wy daar in geene Vrouwen toelaten ? Grunsberg. Ja, zy zyn daar ook recht boos om. Aristus. Ik blaas uw Dam. L e a n d e r. Waarom ? Aristus. Om dat gy deze fchyf niet geflagen hebt. L e a n d e r. Het is waar, gy hebtgelyk; Om dat ik van de Vrouwen begin te praaten, verlies ik het fpel. Gruns-  Eerste Bedryf. 95 Grunsberg. Ik geloof, dat wy het verftand zouden verliezen, zo zy 'er by kwamen. L e a n d e r. Ik hoop de party nog te winnen. (Zy /pelen voort.) Aristus, tegen Grunsberg. Hou hem maar aan de praat, gy doet 'er my dienst mede. Anders kan ik de party niet winnen. L eander, tegen Grunsberg. Spreek maar voort, gy hindert my niet. Grunsberg. Wat denkt gy, dat onze Vrouwen wegens ons gezelfchap wel het meest tegenftaat? L e a n d e r. Wat haar meest ontrust, is de begeerte om te weten, wat wy hier doen ? Grunsberg. Dat is waar, myne Vrouw plaagt my den gantfchen dag op dit poinét; en of ik haar al zeg, dat wy niets doen, zy wil het toch niet geloven. L e a n d e r. Zo gaat het my ook, met myne Minnares; zy laat my geen rust; ik verdraag alles, wyl ik haar bemin, maar dat kan ik zeggen, dat zy my martelt. Gruns-  pt5 De Nieuwsgierige Veoüwen. Grunsberg. Ik, die zo geduldig niet ben,heb 'er dikwils zwaare woorden over met myn Vrouw, en ik vrees dat het nog erger zal lopen. L e a n d e r. Dam. Het is een bedroefde zaak met de Vrouwen, zy willen alles weten. Grunsberg, En het is niet genoeg, dat men haar de waarheid 7egt; Zo zy niet alles met eigen oogen zien, geloven zy toch niet. L e a n d e r. Waaragtig, zy maaken dat men zyn geduld verliest , men moet zo verliefd zyn als ik om het te verdragen. Elhuizen. Myn Heeren, ik hoor daar een discours dat my mede aangaat, en daar ik ook iets van zeggen kan. (Hy /laat op.) Grunsberg. Plaagt uwe Vrouw u dan ook ? Elhuizen. Vraag dat maar aan myn Vriend Leander , myne Vrouw zwygt nooit. Leander. Ta Moeder en Dochter plagen ons als om ftryd. J E l-  Eerste Bedryf. §? Elhuizen. Myne Dochter maakt het nog al zo erg niet, maar met myne Vrouw is het erg. Grunsberg. Zo dat gy fomtyds net zo ongeduldig zult worden als ik? Elhuizen* Neen, myn Vriend, dat word ik nooit; Ik word niet kwaad; ik maak myn bloed niet heet, ik wil niet, dat de gekheid van myne Vrouw eenige hinder aan myne gezondheid toebrenge. Grunsberg. Men moet fomwyl wel kwaad worden! Elhuizen. Elk kan dat doen zo als hy goedvindt. Leander. Weet gy het dan niet? Elhuizen is een groot Philofoof. Grunsberg. Het is niet genoeg een Phüofoof te zyn om het onophoudelyk gevraag van eene nieuwsgierige Vrouw te verdragen; men moet daar toe een Stoïcus wezen. Elhuizen. Wat is dan een Stoïcus? Grunsberg. Wat weet ik het? Een Kwast? XII. Deel. G Ë fa-  98 De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. Die arme Philofoophen! hoe worden die mishandeld ! De Stoïcynen, by welken de waare Gelukzaligheid in de uitoeffening van deugd beftaat, noemt men Kwasten ! Grunsberg. Ik verflaa niets van de Philofophie, ik fchat myn weinige Rust veel hooger, dan alle de Regels van Plato. Leander, opjïaande. Ieder leeft in onze vriendelyke byeenkomften naar zyn eigen zin, en brengt zyn tyd aangenaam door met dat geene, wat hem een geoorloofd genoegen •verfchaft; Myne Genie is voor het verflandelyke; Ik Ipeel gaarne zulke fpelen daar het geluk minst deel aan heeft; De Wiskunde, de Meetkunde, en de Tekenkunst, behaagen my meest, eö hierin zoek en vind ik myne troost, wanneer myne Schoone moeijelyk op my is. —— Ik ben evenwel vrolyker, wanneer zy wel te vreden van my gefcheiden is. Verfchoon, heer Elhuizen, den man, die met uwe dochter flaat te trouwen., zo te fpreken ! Gy ondervindt het zelf, alle Vrouwen hebben haare goede en kwade oogenblikken. Elhuizen. Ja, ja, men moet zo Philofophisch zyn als ik,om haare eigenzinnigheid zo onverfchillig te kunnen dulden. Gruns-  Eerste Bedryf. 99 Grunsberg. Myne Vrienden, zo gy voort wilt gaan van de Philofophie te fpreken, zo gaa ik in eene andere kamer zitten; Ik kom hier om my, na uitgeftaane verdrie. telykheden in myn huis, een weinig te vermaaken. Leander. Waar beftaat dan uw vermaak in? Grunsberg, vriendelyk. In een goede middag- of avond-maaltyd. Leander. Willen wy dezen avond hier famen eeten? Grunsberg. Ik ben van de party ; Wat zegt gy 'er van heer Philofooph? Elhuizen. De Philofophie is geen vyand van onfchuldige vermaaken. Leander. Daar komt heer Valerius; wy zullen hem verzoeken, dat hy ons wat klaar laat maaken. ' Grunsberg. Hy is een braaf, eerlyk, man, hy is de ftichter van ons vergenoegd gezelfchap; hy bezorgt alles in onze byeenkomften; hy geeft ons goed eeten, en ik vrees dat hy 'er zelf fchade by lydt. G 2 L x>  ioo De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Die partytjes, daar Hy de beftiering van heeft, zyn my altyd de aangenaamfte. Grunsberg. Hy neemt 'er nooit Vrouwen by, en daar heeft hy groot gelyk in. Elhuizen. Daar door behouden wy onze Vryheid. TWEEDE TOONEEL. De vorigen, Valerius. (Zy gaan Valerius te gemoet, geven hem de hand, en zeggen allen , gelyk hy mede:) Amicitia. Valerius. Weet gy, myne Heeren, dat het reeds middag is? Leander. Dan is het tyd van fcheiden. Elhuizen. Leander, wilt gy van middag by my eeten. Leander.'', Als 't u gelieft. Valerius. Wanneer gaat het huwelyk aan? L E-  Eerste Bedryf. ioi Leander. Dat zal van de heer Elhuizen afhangen. Elhuizen. Het zal fpoedig voo-tgaan. Grunsberg. Wy zouden gaarne van avond in gezelfchap by u fpyzen, zoude gy ons zulks, als voor dezen ,wel willen vergunnen? Valerius. Zeer gaarne, hoe fterk zullen wy zyn? Grunsberg. Met ons Vyven. Valerius. Zeer wel: ik zal alles wel bezorgen. Wy moeten eens ter deeg vrolyk zyn. Elhuizen. Kom laat ons gaan heer Valerius! Amicitia. (Allen ah boven.) Amicitia. DERDE TOONEEL. Valerius. Hierna Marten. Valerius. Om het vermaak te hebben van by myne Vrienden te zyn , getroost ik my gaarna wat omflags; Marten, waar zyt gy ? G 3 Mar-  ,02 De Nieuwsgierige Vrouwen. MARTEN. Hier ben ik, Heer Patroon. Valerius. Gy moet van avond een maaltyd bezorgen. Marten. Voor hoe veel Perzoonen, myn Heer? Valerius. Voor vyf, zes, acht . . . Marten. 't Zal gefchieden. ValeriusMaak het wat proper , Marten, dat_ ik:'er by myne Vrienden eer mede inleg. Het >s btllyk, da 3 voor hun geld wél behandeld worden , en Ik v 5 liever uit myn zak wat by leggen , dan dat het niet in orde zou zyn. Marten. Ja dat, weet ik, is uwe wyze van denken! Valerius. 4 Ta! Niets verheugt my meer op de waereld dan goede Vrienden te zien, en vooral die_van d.t voonreflelyk gezelfchap ; met dezen verdryf ik aangenaam den tyd, vry van tweedracht en bu.ten dwang, Marten. Ach myn waarde Patroon, als gy wist wat men al  Eerste Bedryf. 103 voor wonderlyke historiën van uwe geflotene iamenkomfien uitftrooft! De een zegt dit, de ander dat; voornamelyk de Vrouwen t Die derven van verlangen om daar in te worden toegelaten , daar te zien, te horen, . . . Valer i u s. Zy zullen daar nooit inkomen; Dit is een van de wetten van 't Genootfchap, wie geen lid is, heeft den vryen toegang niet: doch de Vrouwen nimmer. Marten. Dat komt my onbegrypelyk voor. Valerius. Wees voorzichtig, onderflaa u nooit Vrouwen hier in te laten, of ik jaag u uit den huis. Marten. Vergeef het my, myn lieve Patroon, gy zyt een Vrouwen - hater! Maar wees, bid ik, ook voorzig. tig! ik heb veelen gekend, die geen Vrouwen mogten lyden, en naderhand 'er zo op verzot wierden, dat ... . Valerius. Ik ben geen Vrouwen - hater; ik zie haar gaarne; In myne jeugd heb ik'er zeer veelwerks van gemaakt, en , zo de gelegenheid zig aanboodt, weet ik niet, waar ik nog toe befloot? Voor 't overige geloof ik, dat de vriendfchappelyke genegenheid veel edeler en minder gevaarlyk is; Dog, zo men dezelve ongefchonden wil bewaaren, zo moeten daar geene G 4 Lief-  I@4 De Nieuwsgierige Vrouwen. Liefde-intrigues onder gemengd worden. By Vrou. wen volgt gewoonlyk op de eerde drift koelheid of minyver; allengs verdwynt de Liefde, en eindelyk wordt de aangenaame verblyfplaats des vergenoegens veranderd in een pöel van tweedrajt. Dit is ten minden het gemeen beloop; en nu verftaat gy den geheelen famenhang van zaaken. Marten. Voor een gedeelte heb ik het verdaan, Valerius. Het is genoeg, zo gy deze woorden flechts verdaat; Ik wil hier geen Vrouwen in gelaten hebben. (Hy vertrekt.) Marten. Wyl Gy bègeert dat hier geen Vrouwen zullen komen , zo zal het ook niet gelchieden. (Stil.) „ My „ ligt meer gelegen aan de gunst van een Heer, die my zo wel behandelt, en aan de voortduuring van ', een gezelfchap, daar ik zo veel voordeel vanj-eniet, door het ruim verval, dan aan eene enkele „ omkoop-penning." VIERDE TOONEEL. Verbeeldt een Kamer in 7 buis van Elhuizen. Mevr. Elhuizen, Carolina. Mevr. Elhuizen. Daar zitten wy nu als naar gewoonte; Het is haast één  Eerste Bedryf. 105 één uur, en myn fraaije heer Gemaal komt nog niet t'huis. Carolina. Hy zal iets noodzakelyks te doen hebben. Mevr. Elhuizen. 't Is zeeker dat hy weer in dat vervloekte «-ezelfchap is. ö Carolina. Dat kan we! zyn, dat hy zig daar met Leander bevindt; Zy zyn 'er meestal te famen, geloof ik. Mevr. Elhuizen. Maar wat doen zy daar toch zo dikwils ? Carolina. Zy moeten zig daar wel diverteeren , want zy verzuimen geen dag. Mevr. Elhuizen. Ik geloof dat zy 'er om huid en hair fpeelen. Carolina. Ik vrees altyd Mama .... Mevr. Elhuizen. Wat vreest gy' ? Carolina. Dat 'er Vrouwsperzoonen by zyn. Mevr. Elhuizen. Zy willen immers geene Vrouwen hebben' G S Ca-  io6 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Zy zeggen dat wel, maar zy laten het ons niet zien. Mevr. Elhuizen. Neen, neen, dat zyn maar jaloerfche gedagten van u; ik zeg u dat zy fpeelen. Carolina. Eu ik zeg, dat zy liefdens Intrigues hebben. Mevr. Elhuizen. Goed. Ik zal 'er wel agter komen. Carolina. Maar Mama, op wat wys? Mevr. Elhuizen. Ik zal hen op 't onverwagfte overvallen. Carolina, Ach! ik wilde dan gaarne mede gaan. Mevr. Elhuizen. Aan jonge Meisjes is dat niet geoorloofd, ik ga'er alleen, en daar na zal ik u alles zeggen. Carolina. Ja, maar gy zult my de waarheid niet zeggen. Mevr. Elhuizen. Ik doe wel, ik zal u alles vertellen, ik wil zien wie fpeelt, en wie niet fpeelt. C a-  Eerste Bedryf. 107 Carolina. Daar zullen Vrouwsperfonen by zyn, en dat zult gy my niet zeggen. Mevr. Elhuizen. De Speelders denken veel om Vrouvvsperfoonen! Carolina. Maar indien eens het groot oogmerk hunner byeenkomst ware niet om te ipeelen, maar alleen om by die Vrouwlieden te zyn! Mevr. Elhuizen. Gy weet niet wat gy zegt. Carolina. Als ik ergens een voorgevoel van heb, ben ik zeeker, dat het zo uitkomt. VYFDE TOONEEL. De vorige n, Mevr. Grunsberg. Mevr. Grunsberg. Mag men binnen komen ? Mevr. Elhuizen. Uwe dienares , Mevrouw Grunsberg. Hoe! om dezen tyd hier; wilt gy met ons eeten? Mevr. Grunsbero. Ik kom alleen, om u in vertrouwen te zeggen, dat ik eindelyk ontdekt heb, wat onze Mannen in hun geheim gezelfchap doen. Mevr.  ïo8 D e Nieuwsgierice Vrouwen. Mevr. Elhuizen. My dunkt ik zie hen al als razende menfchen Ipeelen. Mevr. Grunsberg. Neen dat doen zy niet. Carolina. Het zal zo zyn als Ik gezegd heb; Vrouwsperzoonen hebben zy by zig. Mevr. Grunsberg. Neen, gy bedriegt u beide; ik ben van alles onderregt. Hoor maar, dog vooral onder ons. (Zagt.) Zy zoeken de Lapidefoforum. Carolina. Wat is dat? Mevr. Grunsberg. Dat is een Steen, die noemt men, den Steen... den Steen der Wyzen. Mevr. Elhuizen. Weet gy wel, dat zulks zeer mogelyk kan zyn; Myn Man v-rftaat de Philofophie , hy zal daar gew.s de Prefident van zyn. Carolina. Maar, Mevrouw Grunsberg,hoe zyt gy het toch te weten gekomen. Mevr.  Eerste Bedryf. ioq Mevr. Grunsberg. Ik zal u alles vertellen , maar gy moet my belooven zulks vooral geheim te houden. Mevr. Elhuizen. Heb daar geene vrees voor. Carolina. Van my kunt gy verzeekerd zyn. Mevr. Grunsberg. Ik ging van de morgen vroeg na myn Naaifter, om te zien of myn groene fak klaar was, gy weet toch welke fak dat ik meen? Mevr. Elhuizen. Ja i ja! die, daar uw Man niets van wist. Mevr. Grunsberg. Juisr. Catharina hadt my dezelve bedorven, daar op zeide myne Tante, Nigtje, zeide zy, het is jammer dat men u dat fchoone kleed bedorven heeft, gy moet het laten veranderen, zeide zy; wys my dan maar een goede Naaister, zeide ik: op 't oogenblik , zeide zy; gaa maar na Sara Laramers, zeide zy , en toen heb ik opgefchreven waar zy woonde. Mevr. Elhuizen. Gy zyt dus reeds vroeg uitgegaan, en hebt toen van den Steen der Wyzen hooren vertellen ? Mevr. Grunsberg. Wagt maar, maak my niet in de war, ik heb toen die  ho De NlEUWSGtERIGE VROUWEN. die naakter bymy laten komen; zy kwam ook teneefften, ik wees haar het kleed, zy paste het my aan, en doeg, verfchrikt, de handen te zamen, toen zy het zo bedorven zag. Ja, in der daad .... Carolina. Maar om tot de zaak te komen! Mevr. Grunsberg. Op't oogenblik. Stoor myniet! Mevrouw Grunsberg, zeide zy, ik zal het kleed wel maken dat het u zal pasfen.daar op nam zy het kleed mede. Nu, wat meent gy wel f 't Is van daag al veertien dagen, en zy heeft het my nog niet weder gebragt; Maat zo is dat naaisters volkje, zy beloven altoos, en houden nooit hun woord. Zy zullen my nog gek maaken. Mevr. Elhuizen. Ik bid u, maak dat wy tot de zaak komen, voldoe myne nieuwsgierigheid! Mevr. Grunsberg. Als ik toch om die naaister denk, meen ik reizende te worden. Carolina. Spreek toch niet meer van die naaister, en kom liever tot de zaak zelve. Mevr. Grunsberg. fa, ik zal u aanftonds vertellen, wat ik omtrent de Lapidefoforum ontdekt heb; die naaister woont  Eerste Bedryf. m naast.'.. gy weet toch waar die dikke Melkboerin zit, daar digt by die Uitdraaglter? Mevr. Elhuizen. Ja! maar verder. Mevr. Grunsberg. Nu goed, de naailter woont nog drie huizen aan dezen kant, na de neeg toe, eer men aan 7 bekken komt. Carolina. Waaragtig, Mevrouw Grunsberg, gy maakt dat ik mislyk wordt. Mevr. Grunsberg. Men moet evenwel een zaak in orde verhaalen. Gy dient dan te weten .... ZESDE TOONEEL. De vorigen, L i z e t t e. Li zette, tegen Mevr. Elhuizen. Ach Mevrouw! Mevr. Elhuizen. Wat is *t? Wat is 't? L i z e t t e. Nu weet ik alles. Mevr. Elhuizen. Wat dan? L u  H2 De Nieuwsgierige Vrouwen» L i z e t t e. Van het huis daar ginter..,. Ik weet alles. Mevr. Grunsberg.. Wy weten het al voor u. Zy zoeken de Lapldefoforum. L i z e t t e. Ach! ik dagt het wel. Mevr. Elhuizen. Zy fpelen, niet waar? L i z e t t e. Neen, Mevrouw. Carolina. Zy hebben Vrouwlieden by zig. L i z e t t e. Nog minder, ik ben agter alles gekomen maar — ftil. Mevr. Elhuizen, tegen de anderen. Stil. L i z e t t e. Zy willen... maar om 's hemels wil! Carolina. Maak toch zo vcele omftandigheden niet. L i z e t t e. Zy willen een fchat graven.  Eerste Bedrye. 113 Mevr. Elhuizen. Loop, dat is niet waar. L 1 z e t t e. En daar loopt vry wat Tovery onder. Carolina. Waarlyk? L i z e t t e. Het is gewis waar, ik weet het zeeker. Mevr. Grunsberg. Ik heb daar ook van hooren fpreken, dat zy het Aurum Disputabile zoeken; dat heet een fchat graven. Mevr. E l 11 u 1 z e n. ja, ja, dat zal wel zo zyn. Mevr. Grunsberg, tegen Liz:tte. Hoe zyt gy het te weten gekomen? Li zette. Ik zal het n zeggen; maar... ftil: laatst is die arme Man, die alle Vrydagen.... Mevr. Grunsberg. Toe, wees toch niet wydlopig; L 1 z e t t e. Neen, dat is myn gebrek niet; Gy weet dat die arme menfchen over al rond lopen, ik zeide zo tot XII. Deel. H hem:  H4 De Nieuwsgierige Vrouwen. hem: Lamme, waar zyt gy dan geweest, dat ik u in zo veel dagen niet heb gezien? Ik heb, antwoordde hy my , een zekere kuil helpen uhfpitten, niet ver van een zeker huis; — en aanftonds heb ik het geraden. ZEVENDE TOONEEL. De vorigen, P i e t e r. P i e t e r. Gelieft Gy te komen eeten, Mevrouw? myn Heer is t' huis. Mevr. Elhuizen. Waar is hy dan zo lang geweest? P i e t e r. Waar zou hy geweest zyn? in zyn gewoonlyk ge> zelfchap. Mevr. Elhuizen. Maar wat doen zy toch in dat vervloekte gat? P i e t e r. Ja, zo gy dat weten wilt, Mevrouw, moet gy't hem zelve vragen. Mevr. Elhuizen, tegen Pieter. Kom hier, hoor eens. P i e r e r. Wat is het? Mevr. Elhuizen, /lil tegen Pieter. Wordt'er gefpeeld? ^ ^  Eerste Bedryf. 115 Pieter. Ja, zy fpeelen. Mevr. Elhuizen, ftil. ,, Ik heb het wel gedagt." Carolina, ftil tegen Pieter. Zeg my eens: verdryven zy den tyd met geen Vrouwlieden? Pieter. Ik geloof van ja. Carolina, ftil. „ Myn voorgevoel heeft nooit gemist." Mevr. Grunsberg. Pieter. Pieter. Wat moet ik doen Mevrouw ? Mevr. Grunsberg, ftil tegen Pieter. Zy zoeken de Lapidefoforum, niet waar ? Pieter. Ja, ja, foforum zoeken zy. Mevr. Grunsberg, ftil. „ Ik wist het wel:" L 1 z e t t e. Zeg my eens Pietje. Ha P 1 e-  ii6 De Nieuwsgierige Vrouwen. Pieter. Wat zal ik zeggen? Lizettej ftil tegen Pieter. Is het niet waar, dat zy een fchat graven? Pieter. Ja, zy graven. L i z e t t e. Dan heb ik toch de waarheid verteld. Pieter, ftil. „ Als men maar altoos ja zegt, zo zyn ze altyd te vreden." Mevr. Grunsberg. Beken het my Pieter, hebt gy myn Man gezien ? Pieter. Mevr. Grunsberg. En is hy nu t'huis gekomen? Pieter, Ja, ja, altoos ja, zo lang als ik leef. (Hy vertrekt.) Mevr. Grunsberg. Dan moet ik ook fchielyk gaan, myne waarde Vriendinnen, als ik nog iets kan ontdekken, zal ik 'er u aanftonds bericht van geven. Mevr.  Eerste Bedryf.- 117 Mevr. Elhuizen. Maar met den Steen der Wyzen, dat zal toch zoo niet zyn ? Mevr. Grunsberg. Dat zou zo niet zyn! Het is meer dan al te waar; de broeder van den Opperman was by de Naaister, en die verhaalde , dat de Meester van zyn broeder in het bewuste huis was gegaan om Distileer- ketels te zetten, en daar na hadden zy zeer veel glas opgekogt; en de Peet-Oom van myn Naaister zeide, dat men met Distileer-ketels en Glas den Steen der Wyzen maakte, en die Naaister is een Vrouw, die zulke zaaken verftaat: en ik , als ik wat zeg, zoo moet het ook waar zyn. (Zy vertrekt tnoeielyk.) LlZETTEi Geloof my, zy weet niet wat zy zegt; In Ketels kan men Visch koken , en in glazen geeft men te drinken; De Lamme heeft my gezegd, dat zy een kuil uitgraven: en ik heb van zoveel menfchen gehoord, dat zeer digt by dat huis een fchat verborgen ligt, en daar zullen zy gewis na graven, en als ik wat zeg, zo zeg ik het met grond. (Zy vertrekt.) Mevr. Elhuizen. Ik geloof dat geen van ons allen wat weet, Carolina, Elk onzer wil, dat het dat geene zy, dat zy zig inbeeldt, H 3 Mevr.  n8 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Het komt my voor, dat ik hen allen met de kaarten in de handen zie. Carolina. En ik ben zo overtuigd , dat alles op LiefdesIntrigues uitkomt, als ik verzeekerd ben dat ik leef. (Zy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. Mevr. Elhuizen, daar na Elhuizen. Mevr. Elhuizen. Zy blyft ook al by haare meening, maar zy zullen fchielyk zien, dat ik alleen het geraden heb; daar komt de onwaardige Speelder. Elhuizen. Terwyl ik deze Rekening, Lieve Vrouw, in orde breng, zult gy zo goed zyn het eeten te laten opbrengen. (Hy gaat aan een tafeltje zitten.) Mevr. Elhuizen. Gy wilt misfchien narekenen, hoe veel gy verloren hebt? Elhuizen. Leander zal met ons eeten: laat dus een bord meer opzetten. Mevr. Elhuizen. Ja, ja, gy vraagt Gasten: gy zult zeeker gewonnen hebben, iu L-  Eerste Bedryf. iij Elhuizen. Vier en zestien, tien en vyftien. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Ik weet, ik weet alles wat in de geheime kamers gefchiedt. Elhuizen. Zo ? dat is my lief. (Hy fcbryft.') Mevr. Elhuizen. Gy brengt uw gantfche huisgezin in 't ongeluk. Elhuizen. Ei, voorzeeker niet Mevrouw. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Het fpel is de ondergang van geheele familiën. Elhuizen. Daar wordt by ons niet gefpeeld. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Daar wordt niet gefpeeld ? Elhuizen. Neen, in der daad niet; Vyf en twee is zeven. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Wat wordt 'er dan gedaan ? H 4 E L'  ï20 De Nieuwsgierige Vrouwen, Elhuizen, Ia 't geheel geen kwaad. (Hy fcbryft?) Mevr. Elhuizen. Zo 'er niets kwaads gefchiedt, waarom mag dan uw Vrouw niet mede gaan ? Elhuizen. Dan konde'er iets kwaads uit ontdaan. (Hy fcbryft?) Mevr, Elhuizen. Zo ? gy onbefchaamde! Elhuizen. Viermaal vier is zestien. (Hy fcbryft?) Mevr. Elhuizen. Verwenscht zy de dag, dat ik u heb genomen. Elhuizen. Het is al laat. (Hy fcbryft?) , Mevr. Elhuizen. Hoe dat? Laat? Elhuizen. Ik meen dat wy moeten gaan eeten, en dat het reeds laat is. Mevr. E L H u 1 z E N' Ja het wordt tyd dat ik u verlaat, en dat gy al. leen blyft. E If!  Eerste Bedryf. 121 Elhuizen. Daar zult gy my een grooten dienst meê doen, (Hy fcbryft?) Mevr. Elhuizen. Maar myn aangebracht goed ? Elhuizen. Niets, niets, gaa maar heen. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Wat? Niets? Elhuizen. Ik ben nu aan myne rekening bezig, ik kan my met u niet ophouden. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Ik wil weten, wat men daar in dat huis doet? Elhuizen. Men bevindt 'er zig zeer wel, om u te dienen. Mevr. Elhuizen. Uw gezelfchap beftaat uit goddelooze menfchen. Elhuizen. Daar komen geene Vrouwen by. Mevr. Elhuizen. Zyn dan de Vrouwen goddelooze menfchen ? H 5 El-  122 De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. Ik zeg dat niet, ik zeg maar, dat zy by ons niet komen. Mevr. Elhuizen. Zo men haar den toegang vergunde, zou alle achterdogt ophouden. E l h u i z e n. De Vrouwen hebben altyd kwaade gedachten. Mevr. Elhuizen. Zo men ons maar bekende, men doet dit of dat. Elhuizen. Maar daar gefchiedt niets. Mevr. Elhuizen. Wat wordt 'er dan gedaan ? Elhuizen. Zestien en zes is twee en twintig, en acht... Mevr- Elhuizen, floot hem aan den arm. Acht Duivels die u zullen halen. Elhuizen. 6 Daar hebt ge nu myn facit uitgeveegd. Mevr. Elhuizen. Ik mogt u vervloeken. E l-  Eerste Bedryf. 123 Elhuizen. En ik ook. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Goddelooze Man! Elhuizen. Drie en drie is zes. Mevr. Elhuizen. Denkt gy dat het altyd zo gaan zal? Elhuizen. Myne Rekening is klaar. (Hy flaat op.) Mevr. Elhuizen. Wat hebt gydan toch voor een Rekening gemaakt? Elhuizen. Dat is u om "t even; ik ben daar meê klaar. Mevr. Elhuizen. Zo behandelt gy my? Elhuizen. Aan tafel, aan tafel! Mevr. Elhuizen. Hatelyk fchepzel. . . . Elhuizen. Mag ik u bidden: aan tafel. (Hy vertrekt.") Mevr.  124 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Onwaardige! Hy wordt niet boos; hy antwoordt niet, en doet my van fpyt barden. Ach! die vervloekte zamelplaats! dat verwenscht gefloten hok ! ik wil 'er by zyn, ik wil het zien, ik wil het weten, ik zal het weten, al zou het my het leven kosten. (Zy vertrekt ~) NEGENDE TOONEEL. Carolina, Leander. Carolina. Neen, laat my gaan. (Zy wil vertrekken.) Leander. Blyf toch, bid ik, ontvlucht my niet , myn waarde Carolina. Carolina. Gy bemint my niet! Leander. Hoe kunt gy my zulks verwyten? Carolina. Zo gy my beminde, zoud gy my wel zeggen, wat in dat huis omgaat? Leander, Ik heb u zulks gezegd; wel tienmaal gezegd en gezworen ; niets gaat 'er om, C a-  Eerste Bedryf. 125 Carolina. Byaldien 'er niets omging, zou 'er ook niemand naar toe gaan. Leander, Ik meen alleen, dat men daar niets doet, dat uwe nieuwsgierigheid waardig is. Carolina. Ja nu verftaa ik u, daar (leekt een geheim achter, gy moogt daar niet van fpreken. Leander. Neen, waaragtig niet, daar is niets geheims in. Carolina. Zo dat waar was, zoudt gy my de waarheid openbaaren. Leander. Ik zeg u de waarheid. Men (preekt over de Nouvelles, die men gehoord heeft, men leest goede boeken, men fpeelt een kaartje, of damfpel, zonder bedoeling om'er geld mede te winnen; fomwylen eeten wy 's avonds te zamen; men brengt eenige uuren in goed gezelfchap, met goede Vrienden, door,en dat is het al. Carolina. By alle deze aangenaamheden hebt gy het voornaamfte vergeten. L E-  126 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Wat meent gy daar mede? Carolina. Dat gy ook den tyd met Vrouwspersonen verdry ft. Leander. Gy bedriegt u zeer, daar worden in 't geheel geene Vrouwen toegelaten. Carolina. / Tat geloof ik niet. Leander. Ik zweer het u op myn eer. Carolina. Ik geloof het evenwel niet. Leander. Carolina, gy doet my onrecht ■ Ik verdien dat wantrouwen niet. Carolina. Wilt gy, dat ik alles zal gelooven, wat gy my zegt? Leander. Ja, dat moest gy doen. Carolina. Nu, neem my dan eene enkele reis mede, en laat het my zien, dan zal ik u gelooven. L e-  Eerste Bedryf. 127 Leander. Dan zou ik u weinig dank moeten weten voor het vertrouwen, 't geen gy in my Melde, Carolina. Ik doe het niet anders ; Zo ik het niet zie, geloof ik het niet. Leander. Zo het van my alleen afhing, wilde ik het gaarne u ten gevalle doen. Carolina. Maar wat verhindert u dan? Leander. Het verbod van myne Medebroederen. Carolina. Dat verbod is een kwaad teken. Leander. Hoe dat? Carolina. Zo ras gy begeert, dat het voor ieder een, die niet van de uwen is, gefloten zal zyn, zo moet 'er gewis iets ongeoorlofd gefchieden. Leander. Maar, wat denkt gy dan, dat het is ? C A r-  \ \ 128 De Nieuwsgierige Vrouwen* Carolina. Niets als Vrouwsperzoonen, en dat altoos. Leander. Als 'er Vrouwen by ons kwamen, zouden immers de Buuren haar zien in- en uit- gaan. Carolina. Zy komen 'er in Mans kleederen. Leander. Gy houdt ons voor liedetlyke en ondeugende men. fchen. Carolina. Zo gy deugdzame menfchen waart, zoudt gy u zo niet verbergen. Leander. Kan dan geen Genootfchap onder goede Vrienden beltaan zonder vervolgd te worden! Carolina. Die groote geheimhouding verwekt met recht achterdocht. Leander. . Wat houden wy dan geheim ? Ik zeg u immers dat'er Niets omgaat! Carolina. Verwenscht zy dat eeuwig Niets! L e-  Eerste Bedryf. 119 L e a -n d e r. Geloof my toch, myne lieve Carolina, wees bedaard. Carolina. Laat my gaan. Leander. Behandel uwen Minnaar zo hard niet. Carolina. Gy myn Minnaar! Leander. Ja, ben ik het niet? Carolina. Neen, vertrek maar, ik heb niets met u te doen. Leander. Maar waarom dan? Carolina. Om dat gy my de waarheid niet wilt bekennen. Leander. Het gaat my aan't verftand! het geen ik u gezegd heb, is de waarheid-, ik zweer het u by alles wat heilig is. Carolina. Mans Eeden! Ik geloof u niet. XII. Deel. I L e-  130 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Dat gaat te ver! Carolina. Dat gaat te ver; en dus bemoei ik my niet meer met u. Leander. Ach! dierbaare Carolina, heb medelyden met my! Carolina. Ik weet van geen medelyden, vertrek! Leander. ó Hemel! waar is die tedere liefde, die gy my betuigde? Carolina. Weet gy het Spreekwoord niet? de Liefde lydt geen dwang. Leander. Ik u dwingen, ik, die u meer dan my zeiven beminne? Carolina. Is dat geen dwang genoeg, van een Meisje te vergen , dat zy geloove zonder het te zien! Gy martelt my. Leander. Ik u martelen? hoe zou ik daar toe in ftaat zyn? C a-  Eerste Bedryf. 131 Carolina. Met de grouwzaamfte , met de heftigfte, nieuwsgierigheid van de wereld. Leander. Ik wilde dezelve gaarne bevredigen, zo ik maar konde. Carolina. Gy kunt het, zo gy maar wilt. Leander. Liefïte Carolina. Carolina. Het is nog tyd, wilt gy my de waarheid zeggen? Leander. Ik zoude u, om alles in de wereld, geen leugens willen verhalen. Carolina. Wat doet gy dan in uw gezelfchap ? Leander. Niets! Carolina. Verwenscht moogt gy zyn! Gy en uw Niets. (Zy vertrekt.') Ia TIEN-  132 De Nieuwsgierige Vrouwen. TIENDE TOONEEL. Leander. Daar na Lizette. Leander. „ Ik bemin haar teder, maar ik moet daarom myne „ Vrienden niet beledigen; ik zal haar nooit in ons „ gezelfchap mede nemen; maar ik wil liever dat ge„ zelfchap verlaten , dan haare Liefde verliezen; ,, ik zal 'er dezen avond voor het laatst, wyl de „ maaltyd befteld is, na toe gaan, en dan nooit meer, „ om Carolina niet te vertoornen." L i z e t t e. Ik bid u, zeg my toch, wat fcheelt onze Juffrouw, dat zy 'er zo bedroefd en verdrietig uitziet? Leander. Zy pynigt my , zy pynigt zich zelve, zonder eenige oorzfak. Lizette. Dat arme Meisje! Is het dan zobezwaarlyk haar te bevredigen? Leander. Hoe kan ik haar bevredigen? Lizette. Met haar de waarheid te zeggen, en haar te ontdekken, wat gylieden in dat gezelfchap uitvoert. Leander. Ik heb het haar gezegd, maar zy gelooft my niet. L i-  Eerste Bedryf. '33 Lizette. Zo gy haar de waarheid zeide, zoude zy u wel gelooven. Leander. Nu, maakt gy my het hoofd ook nog warm ? komt gy my nu ook met uwe verwenschte nieuwsgierigheid aan boord ? Lizette. Dat behoef ik niet te doen, want ik weet reeds alles. Leander. Zo gy alles weet, zo weet gy ook, dat onder ons geen kwaad gefchiedt. Lizette. 't Zyn alle goede zaaken, die gy uitwerkt! Leander, Nu, zeg dat dan aan Carolina; zeg haar, dat zy geen kwaade achterdocht voede. Lizette. Men zou maar iets moeten doen, en terftond zou zy te vreden zyn. Leander. En wat dan? Lizette. Het haar maar eens te laten zien. I 3 L e.  134 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Myne Vrienden dulden geen Vrouwen; En hoe denkt gy ook, dat het voor eene eerbaare Juffrouw pasfen zou, alleen in gezelfchap van Mans te zyn? Lizette. Dat is wel waar, maar dat was wel te helpen; ik kon 'er in haare plaats gaan, alles zien, en daar na naaukeurig en getrouw alks overbrengen. Leander. Maar daar mag geen Vrouw inkomen. Lizette. Ik kon my als een Mansperfoon verkleeden. Leander. Ik geloof, dat gy nog veel nieuwsgieriger zyt dan Carolina zelve. Lizette. Gy bedriegt u; IR weet reeds alles, en ben in 't geheel niet nieuwsgierig ; maar als ik haar zeide • de zaak is zo en zo ; zo zou zy my gelooven , zy zou te vreden zyn, en u naderhand nooit meer plaagen. Leander. Het kan niet gefchieden. Lizette. Nu, zo dat niet gefchieden kan, weetik nog iets, dat insgelyks niet zal kunnen gefchieden. L e-  Eerste Bedryf. 135 Leander. Wat meent gy dan ? Lizette. Uw Huwelyk met Carolina. Leander. Waarom niet? Lizette. Wyl zy zulks voorgenomen heeft; zy gelooft u niet, en als ik haar niet van de waarheid kan overtuigen , zo wil zy nergens meer van hooren. Leander. En ik zal zo veele brave Vrienden beledigen, om zo eene belachelyke bevrediging door u te doen bewerken. Lizette. Ach! myn Heer, het is wel te zien, dat gy haar niet regt liefhebt. Leander. Ik bemin haar meer dan my zeiven. Lizette. Minnaars, die oprecht beminnen,willen alles voor hunne Schoonen doen. Leander. Begryp, dat ik om haar te vreden te ftellen myn I 4 woord  136 De Nieuwsgierige Vrouwen. woord moet verbreken.... Neen, ik ben een eerlyk Man, ik kan zulks onmogelyk doen. Lizette. Ik weet niet, wat ik 'er van denken zal, gy zyt een braaf jong Heer, ik beklaag u, ik wilde haar en u beiden gaarne dienen. Leander. Goed, bedenk maar een middel.... Lizette. Wy willen het zo maken: ik zal aan Carolina zeggen, dat ik daar geweest ben, dat ik alles heb gezien, dat ik alles weet, en als ik op deze wyze be. kragtig al het geen gy haar hebt gezegd, zo zal zy 't gelooven, zy zal zig te vreden houden, en gy zult beiden vergenoegd zyn. Leander. Zo is het goed, gy zyt een veritandig Meisje, -Lizette. Ziet gy wel, zo ik maar iemand dienst kan doen, begin ik terftond met jokkens te vertellen, een zaak die ik anders om geen duizend dukaten zou willen doen. Leander. Ik heb daar niets tegen; Zo een jokken een goed oogmerk heeft, en niemand benadeelt, zo kan men dien laten pasfeeren. LH  Eerste Bedryf. i37 Lizette. Maar ditmaal zal ik my geweld moeten aandoen. Leander. Gy zult ook voor de aangewende moeite door mv beloond worden. y Lizette. Daar zullen wy nader over fpreken. Leander. Vaar wel, Lizette. Lizette. Maar hoor nog eens, ik wilde ook toch niet gaarne dat Carolina my van bedrog konde overtuigen; het zou my dus lief zyn, dat ik konde bewyzen, dat ik werkelyk daar geweest was. Leander. Gy moet elders een boodfchap gaan doen, en haar daar na wys maken, dat gy daar geweest zyt. Lizette. By voorbeeld, om welken tyd? Leander. Wat weet ik het; 's avonds, of tegen den avond. Lizette. Is het dezen avond dan Vergadering? IS L e-  138 De Nieuwsgierige Vrouwen» Leander. Ja, wy foupeeren van den avond te zamen. Lizette. Om wat uur? Leander. Wy komen om zes uuren by malkander, en voor tienen gaan wy "ie- naar huis' Lizette. Goed, ik zal dezen avond na een myner Vriendinnen gaan, en haar naderhand zeggen, dat ik daar ben geweest. Leander. Voortreffelyk! nu wy zien malkander weder. (Hy wil gaan.) Lizette. Maar zo zy my eens vroeg, hoe of het daar in 't huis uitzag, zo moest ik haar daar wat van kunnen zeggen. Leander. Wat zoudt gy haar willen zeggen ? Lizette. By voorbeeld, klopt, of beid men aan deur? Hoe komt men in 't huis? Leander. Een ieder van ons heeft zyn fleutel. L i-  Eerste Bedryf. i3p Lizette. Dus zal onze Heer ook de zyne hebben ? Leander. Zeekerlyk, myn Heer Elhuizen heeft zyn fleutel, net zo als een ander. Lizette, ter zyde. Het is my lief dat ik dat weet. (Tegen Leander.) Is het een fleutel voor een pypflot. Leander. Neen, maar hy is zo kundig gemaakt, dat men niet ligt een diergelyke vinden zou. De heer Valerius laat dezelve zo vervaardigen. Lizette. Hy doet daar zeer wel aan 5 dog ik wilde haar nog wel iets meer zeggen ; by voorbeeld, is de trap dicht by de deur? Leander. Daar is geen trap, de kamer is gelyks vloers, en de deur is, by 't inkomen, aan de rechter hand. Lizette. De deur van de kamer zal ook wel met een (loc voorzien zyn? Leander. Ja, en daar toe hebben wy een byzonderen fleutel, dien wy gemeenlyk met dien van de huisdeur te zaaien binden. L i-  140 De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Hoe veel kamers zyn 'er? Leander. Drie kamers, en een keuken. Lizette. Daar zal ook nog wel een Provifie-kamer, of een ander klein kamertje, zyn. Leander. Neen, daar is niets meer; maar gy fchyntalles zeer naaukeurig te willen weten. Lizette. Vooral niet, ik vraag het alleenlyk om daar door te kunnen bewyzen,dat ik 'er geweest ben,by voorbeeld, daar zullen ook fchoorfteenen zyn? Leander. ó Ja, ieder kamer heeft zyn fchoorfteen. Lizette. Bedden zulten 'er niet zyn? Leander. Bedden? Neen wy flapen 'er nooit. Lizette. Waar legt gy uwe Overrokken en uwe Hoeden dan neêr? L e-  Eerste Bedryf. j^j Leander. Daar hebben wy kasfen voor. Lizette. Groote kasfen daar veel kleeren in kunnen hangen. Leander. Ja, maar gy zyt al te nieuwsgierig. Lizette. Ik nieuwsgierig ? niets minder dan dat, het gef-hiedt alleen om re kunnen zeggen , dat ik 'er geweest ben. Waar eet gy 's avonds? in de achterto kamer? Leander, Ja! adieu, ik durf den heer Elhuizen niet Ianger na my laten wagten. ELFDE TOONEEL. Lizette. Gaa maar heen, ik weet nn genoeg, als ik myn Heer de Sleutels kan ontmoffelen, 'er inkomen, en my verbergen, zonder gezien te worden, zo zal ik 'er wel achter komen, of zy een fchat graven, of wat zy anders doen. Zy willen geene Vrouwen toelaten! Daar moet wat kwaads achter rteeken; wy Vrouwen zyn de ziel van de famenleving, en daar geen Vrouwen mogen komen, daar vrees ik... daar vrees ik... dog... Het is een wonderlyke zaak, ik ben 'er nieuwsgierig na... en het mag kosten wat het wil, ik zal my van deze verfchrikkelyke nieuwsgierigheid verlosfen. Einde van bet eer/ie Bedryf. TWEE-  142 De Nieuwsgierige Vrouwen. TWEEDE BED RTF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een kamer in V buis van Grunsberg, een Rok van hem bangt over eenfioel. Mevr. Grunsberg, alleen. Wat een ondier is toch rayn Man! men kan in 't geheel niet met hem fpreken; aanlionds fchteeuwt en raast hy ,maar hy mag zo veel fchreeuwen en vloeken als hy wil, hy moet my zeggen, wat man in dat Huis doet, of ik loop van hem weg, en gaa by myne moeder. Het fpyt my maar dat die Faktoor 'er aanftonds by kwam, daar door kan ik niet wel doorfpreken, maar zo dra de Faktoor weg is, zal ik myn moed eens ter deeg aan hem koelen. Maar daar is juist het kleed, dat hy van de morgen vroeg aan hadt: ik moet eens zien of hy niets in de zakken heeft, daar ik iets uit zoude kunnen ontdekken ? Ik doe het anders van myn leven niet; want van natuur ben ik in 't geheel niet nieuwsgierig. (Zy doorzoekt de zakken.) Daar is een neusdoek... met een knoop 'er in! waarom zou hy die knoop gemaakt hebben * ik wilde wel eens weten wat die knoop te beduiden heeft!... maar,.. misfchien ontdek ik het nog. Wat zyn dat voor fleutels ? ik heb die nooit gezien, — tot het huis behooren ze niet; ja ja, dit maakt myn agterdogt noggrooter; zo hy my niet zegt wat dit voor fleutels zyn, dan raaken wy aan den dans.  Tweede Bedryf. *43 dans. — Hier is een billet... dat moet ik lezen; ten minden zien ,aan wien, en van wien, het gefchreven is. „ Aan myn Heer, de fleer Grunsberg, in „ eigen handen;" Laat eens zien wie aan hem fchryft, „ uw waare vriend Valerius." Bestig ! dat is een van die geheime Kalanten. (Zy leest.) „ Ik zende u hier nevens de twee nieuwe Sleu„ tels, dewyl ik, tot meerder zekerheid, de floten „ heb doen veranderen ; hebbende myn Bediende „ zyne twee fleutels van de oude floten verloren; „ Wy verwachten u morgen op den bepaalden tyd'. Vaarwel. . . . VoortrefFelyk: dit zyn de Sleutels van het vervloekte huis: ik moet ze hem afnemen,ik moet 'er onverwacht na toe gaan, en hen op de daad betrappen, maar... zyn het de nieuwe of de oude? van wat datum is het briefje: den twintigfte dezer, het zyn zonder tvvyffel de nieuwe , daar komt hy . . . daar komt hy, ik geef ze hem niet weder. (Zy fleekt bet briefje weer in da zak van de rok maar de Sleutels in de haare.) TWEEDE TOONEEL. Grunsberg, Mevr. Grunsberg. Grunsberg. Is de knecht nog niet weder te rug gekomen? Mevr.  144- De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Grunsberg. Zo hy weer gekomen was, zoude gy hem zien, Grunsberg. Een vriendelyk antwoord! Mevr. Grunsberg. Even zo als uw vraag. Gy ziet dat de knecht hier niet is,en vraagt my, of hy niet te rug gekomen is? Grunsberg. Ik vraag het u, om dat ik dacht dat gy hem mis. fchien ergens hadt na toe gezonden, het fcheen my onmogelyk, dat hy nog niet weer t'huis zoude zyn. Mevr. Grunsberg. Als men dien Luiwammes ergens na toe zendt, blyft hy uuren uit. Grunsberg. Ik moet op het oogenblik uit, en wilde my gaarne aankleden. Mevr. Grunsberg. Daar is uw rok, gy kunt hem zelf aantrekken. Grunsberg. Help my! (Hy trekt zyn Japon uit.) Mevr. Grunsberg.. Gy kondt het my wel beleefder vragen! Gruns-  Tweede Bedryf. 145 Grunsberg, [pottend. Genadige Vrouw, ik folliciteer u alleronderdanigst my een weinig te helpen. Mevr. Grwnsberc. Waar moet gy toch zo fchielyk na toe? (Zy helpt hem.) Grunsberg. Ter plaatfe daar ik hoognodig ben, Mevrouw! Mevr. Grunsberg. Ja, ja, dat geloof ik, gy zult moeten blaazen. Grunsberg. Wat blaazen? ben ik dan een Postillon? Mevr. Grunsberg. Zo moet men zig redden; men houdt zig of men my kwalyk verflaat.— Gy zult in den kleinen Oven moeten blaazen. Gr.unsberg. In wat voor oven? Ik verftaa u niet. Mevr. Grunsberg. Men heeft my gezegd, dat gy, in uw geheim Gezelfchap, den Steen der Wyzen zoekt. Grunsberg. Wat voor een Steen? Gyzyt een Zottin, en die u XII. Deel. k zuikï  145 De Nieuwsgierige Vrouwen. zulks gezegd heeft, is ook zot, of heeft u voor't Lapje gehouden. Mevr. Grunsberg. Maar wat doet gy 'er dan ? Grunsberg. Niets. Mevr. Grunsberg. Ik wil het weten. Grunsberg. Maar gy zult het niet weten. Mevr. Grunsberg. Ik zal niet eer rusten voor dat ik het weet. Gr unsberg. Vrouw wordt toch niet mal. Mevr. Grunsberg. Ik wil, en moet, het weten. Grunsberg. Maak my niet driftig. Mevr. Grunsberg. Ik wil het weten. Grunsberg. Mevrouw Grunsberg... Mevr.  Tweede Bedryf. 147 Mevr. Grunsberg. Heer Gemaal... Grunsberg. Wees zo goed oin den mond te houden. Mevr. Grunsberg. Ik moet het weten. Grunsberg. Het zal u berouwen, zo gy den mond niet houdt. Mevr. Grunsberg. Zou ik het niet moeten weten ? Grunsberg. En gy... . Mevr. Grunsberg. En ik... ik moet het weten. Grunsberg, wil baar een klap geven, (leg zy ontwykt hem. Mevr. Grunsberg. Ja u ten ipyt moet ik het weten. (Zy verwydert zicb wat.) Grunsberg. Ik zal u de beenen nog moeten breken. Mevr. Grunsberg. Maar ik zal en moet het toch weten. (Zicb verwyderende.) K 2 Gruns-  148 De Nieuwsgierige Vrouwen. Grunsberg. Ik zweer u op myn Eer... (Hy loopt baar na.) Mevr. Grunsberg. Ik moet het weten. Ik moet het weten. Ik moet het weten. (Zy fluit zich op in een kamer.) Grunsberg. Maar,ik doe beter dat ik heen gaa, want het bloed loopt my in den kop. (Hy wil gaan.) Mevr. Grunsberg. Zy doet de deur open en fleekt het hoofd 'er door. ja Tyran! ik moet het weten. (Grunsberg neemt een floel en wil haar daar mei gooijen.) Mevr. Grunsberg. Ik zal het, doe watje wilt, weten. (Zy maakt de deur weer toe.) Grunsberg, geweldig. Ik kan niet meer! Neen... Onwaardig fchepzel! Neen, gy zult het niet weten. (Loopt na de deur.) Neen; Karonje , neen I nooit zult gy het weten, neen! Mevr. Grunsberg, uit de deur. Ja ik moet en ik zal het weten. (Maakt de deur weer toe.) Gru:n s-  Tweede Bedryf. 149 Grunsberg. Nu kan ik het niet langer uithouden. (Hy vertrekt.") DERDE TOONEEL. Verbeeldt een Kamer in 't buis van Elhuizen. Mevr. Elhuizen, Lizeïte. Lizette. SchielykMevrouw! Zo ik het u niet aanftonds zeggen kan, moet ik barflen. Mevr. Elhuizen. Barst niet, en verhaal het my ipoedig. Li zette. Ik ben achter alles gekomen. Mevr. Elhuizen. . ~T> Waar achter ? Lizette. Wegens het gezelfchap, de kamer in dat huis... Mevr. Elhuizen. In der daad, wel hoe dan ? Lizette. Zy hebben alle hunue fleutels in den zak, wy moesen zien, dat wy die hun een van allen affteelen. K 3 Mevr.  i5o De Nieuwsgierige Vrouwen» Mevr. Elhuizen. En dan ? Lizette. En dan weet ik wel wat ik doen zal, ik ben van alles onderrecht; ik ben in ftaat,in 't donker, met de oogen toegebonden, 'erin te fluipen, my te verteken , en alles te hooren. Mevr. Elhuizen., Heeft myn Man ook fleutels? Lizette. Buiten twyffel,en nagedachten in zyn zak, dewyl zy ze alle dagen gebruiken, wy moeten maar zien hoe wy dezelve krygen. Mevr. Elhuizen. Zo hy ze in zyn Broekzak houdt, zal het moeijelyk zyn. Lizette, Dat kan niet wel zyn, want de fleutel van de huisdeur zal te groot wezen. Mevr. Elhuizen. Hy heeft zig zedert eenigen tyd over dag niet ontkleed , wy moeten dus wachten tot by van avond na bed gaat. Lizette. Het was beter, als wy hun dezen avond konden over-  Tweede Bedryf. 151 overvallen, ik ben gewaar geworden dat 'er van avond een groot Soupd is. Mevr. Elhuizen. Ik weet niet wat ik 'er om gaf, om hen te zien! Lizette. Wy moeten maar op middelen bedacht zyn. Mevr. Elhuizen. Stil, daar komen zy. Lizette. Zoek wat uit te vinden, ik zal 't ook doen. VIERDE TOONEEL. Be vorigen, Elhuizen, Carolina, Leander. Carolina, tegen Leander. Bemoei u maar met uw eigen zaaken. Leander. Ziet gy wel myn Heer! hoe uwe dochter my bejegent ? Elhuizen. Myn waarde vriend, myn dochter is als al de rest, zy heeft haare goede, en haare k waade, uuren, gy moet het waar nemen even als het weer, gy moet van het goede gebruik maken, en u voor 't onweer in acht K 4. ne-  152 De Nieuwsgierige Vrouwen. nemen, gy moet den donder laten voorby gaan, en wachten tot de Zon weer fchynt. Carolina. Myn Vader kan goeden raad geven. Mevr. Elhuizen. Myn man is volmaakt gefchikt om iemand raazend te maken. Elhuizen. Lizette, myn zoete kind, zult gy ons niet wat Koffy, bezorgen? Lizette. De koffy ftaat klaar, myn Heer! wilt gy die hier hebben? Elhuizen. Ja, breng ze maar hier. Lizette. Op *t oogenblik. (Ter zyde tegen Mevrouw Elhuizen.) Hou maar goeden moed, zo wy flechts de fleutels bekomen, zal alles goed gaan. (Zy vertrekt.) Elhuizen. Wat ongelyk heeft Leander u toch aangedaan. Carolina. Niets, Vader, E l.  Tweede Bedryf. 153 Elhuizen. Niets? Hoe ziet gy hem dan met zulke fcheele oogen aan? Carolina. Ik ben heden in myn kwaade uuren. Elhuizen. Myn Vriend, de Hemel ziet droevig, gy moet wachten tot de Zou weer fchynt. Carolina. Tie zal zo fchielykniet wéér te voorfchyn komen. Mevr- Elhuizen, tegen Elhuizen. Waarom kleedt gy u niet uit, en gaat op uw gemak zitten ? de heer Leander zal dat immers nietkwaIyk nemen. Leander. Ik bid, dat men zig om mynentwil in 't gerindte niet belemmere. Elhuizen. Ik gaa ftraks uit, ik houde 'er niet van om my zo dikwils uit en aan te kleden. Mevr. Elhuizen. Moet gy zo fchielyk uit ? Waar dan na toe? Elhuizen. Gy wilde zulks gaarne weten? K 5 Mevr.  -54 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Ik begreep dat men zulks aan zyne Vrouw wel zeggen kon. Elhuizen. Ta,zo eene lieve, zagtzinnige Vrouw, verdient wel dat men het haar zegt; ik moet aan den Edelman, die my gisteren een bezoek gaf, een Contra - Vifite geven. Mevr. Elhuizen. Meent gy dan, dat de rok, dien gy aan hebt, ordentelyk is om een ftatieufe Vifite te doen? Gy moet een beteren aantrekken. Elhuizen. Ik door my niet aan zulke kleinigheden; dat is goed voor Salet-jonkertjes. Mevr. Elhuizen. Weet gy wel, dat de Edellieden zeer op 't Ceremonieel gefteld zyn? hy zal het als eenekleinachting aanmerken. Elhuizen. Hy kan denken wat hy wil, dat is my onverfchillig. Mevr. Elhuizen. Daar hebben wy 't weêr, naauwlyks verzoek ik iets, of de weigering volgt 'er aanftonds op. E l-  Tweede Bedryf. i5j E r. h ü i z e n. Myn waarde Leander, ik zag zeer gaarne dat uw Huwelyk lpoedig voltrokken wierdc. Mevr. Elhuizen, ter zyde, „ Daar zal niets van gebeuren". Leander. Ik verlang naar dat oogenblik, maar myne lieve Carolina bemint my niet meer. Carolina. Ik beminde u voor dezen, en zou u nog beminnen, zo gy oprecht met my handelde. Mevr. Elhuizen, tegen Elhuizen. Gy wilt dus geen ander kleed aantrekken? ' Elhuizen. Neen Mevrouw! (tegen Leander.) Hebt gy haar ook 't een of't ander wys gemaakt? Leander. Ik heb haar altyd de waarheid gezegd, maar zy wil my niet gelooven. Elhuizen. 6 Dat is niets; Nieuwsgierigheid, en zo wat grilligheid, is het karakter der Vrouwen, maar dat moet zig fchikken, alles zal wel gaan. Mevr.  156 De Nieuwsgierige Vrouwen, Mevr, Elhuizen. Als gy dan volftrekt geen ander kleed wilt aantrekken, zo laat dit ten minnen een weinig uitkloppen, het zit vol ftof. Elhuizen. Gyhebt gelyk,myn allerlieffie Vrouw, fchuier my een weinig af, ik zal u daar van harten voor bedanken. Mevr. Elhuizen. Kom hier, laat ik het u helpen uittrekken, zo gy wilt dat ik het zal affchuieren. Elhuizen. Neen, neen, fchuier my maar zo een weinig af, aan 't lyf, ik mag 'er zo veel omflag niet van maa. ken. Mevr. Elhuizen. Dat kan zo niet; trek het uit. Elhuizen. Neen, myn Waarde, geef u zo veel moeite niet, het is zo ook goed. Mevr. Elhuizen. Daar hebben wy het weêr! Van myn leven zal hy my myn zin niet geven. Elhuizen, tegen Carolina. Myn lieve Dochter, raogt gy nooit zo eigenzinnig worden! C a-  Tweede Bedryf. 157 Carolina. Vader, ik bid u, dat gy my met vrede Iaat. Leander. Zy is kwaad op my, buiten myn fchuld. Elhuizen. Dat is niets, dat is niets; Na eene kleine fchermut. feling is de vrede des te aangenaamer. Mevr. Elhuizen. Gy wilt het dan niet uittrekken? Elhuizen. Neen, Mevrouw! Mevr. Elhuizen. Gy zyt een eigenzinnig, koppig, Man. Elhuizen. Eene zoete Iiefkoozing! (Tegen Leander.') Wat moet gy niet wenfchen , dat uwe Minnares u ook zulke lieve woordjes geve! Leander, Dat zou my zeer bedroeven! Elhuizen. Ik denk 'er heel anders over. Ik zie liever dat een Vrouw haare kwaadheid uitftort, dan dat zy pruilt. Mevr.  i58 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen, ter zyde. „ Zyne bedaardheid zal my nog raazend maaken." VYFDE TOONEEL. De vorigen, Lizette, met de Koffy, vervolgens een Knecht. Lizette. Hier is de Koffy. Elhuizen. Kom laat ons, als het mogelyk is, dezelve in rust en vrede drinken. Lizette, ter zyde aan Mevrouw Elhuizen. Hebt gy niets kunnen uitrechten ? Mevr. Elhuizen, tegen Lizette. Neen, ik kan het zo ver niet brengen,dat hy zyn kleed wil uittrekken. Elhuizen. Kom laat ons gaan zitten. Koffy moet men zittende drinken. Is hier niemand,(teSen den Bedienden, die komt.) Stoelen. Li-  Tweeoi Bedryf. 159 (Lizette, nadert Elhuizen met de Koffy, nadat zy de anderen reeds bediend beeft. De Knecht brengt (loeien, en, daar by 'er een naast Elhuizen zetten wil, veinst Lizette, dat hy haar aan den arm floot, en gooit al de Koffy over 't Kleed van Elbuizen.) Lizette. Ach | ik on voorzigtige! vergeef het my, myn Heer! hy met my aan myn arm: en het doet my leet. Elhuizen. Het heeft niets te beduiden. Lizette. Schielyk, fchielyk, fchoon water. Elhuizen. Jaj vryf het maar wat af. Lizette. Schielyk, geef het kleed hier. (Zy trekt hem zyn rok half met geweld uit.) „ Nu is alles in order." (Zy gaat 'er mei been?) Elhuizen. Geef my toch iets om zo lang aan te trekken; ik mocht verkouden. Mevr. Elhuizen, tegen den Knecht. Breng het Kleed van myn Heer weêrorn. „ Li. ., zette  iöo De Nieuwsgierige Vrouwen. „ zette heeft daar iets in 't werk gefield,dat ik zo ,, wel niet geklaard zou hebben." Elhuizen. Het doet my leed dat de Koffy weg is, geef my 'Jeen ander kopje. Mevr. Elhuizen. Ziet gy hoe het gaat, als men zyne Vrouws zin , niet doet. Elhuizen. Als ik uw zin gedaan had , zou het nog erger zyn geweest, want dan had ik myn andere kleed, dat zo teer van kleur is, bedorven. Mevr. Elhuizen. Indien gy myn zin gedaan hadt,was dat alles niet gefchied. Elhuizen. Leander, gy hoort het, onze Vrouwen willen, dat wy in alles haaren zin moeten doen. ZESDE TOONEEL. Be vort gen, De Knecht, hier na Lizette. (De Knecht met een ander Kleed, V geen hy Elhuizen aantrekt.) Elhuizen. Nu;Vrouw! zyt gy nu te vreden? Mevr.  Tweede Bedryf* 161 Mevr. Elhuizen. Nog niet. (Ter zyde.) „ Ik vrees altyd nog, dat hy ti na de fleutels vragen zal." Lizette. Myn Heer! daar is uw Neusdoek, uw Snuifdoos, en twee Sleutels. Elhuizen. Zeer'goed! (Hy [leekt alles in zyn zak.) Mevr. Elhuizen, tegen Lizette. „ De Sleutels ook?" L i z e t t e , ter zyde. „ Ja, maar het zyn de rechte niet, ik heb ze ver„ ruild. Mevr. Elhuizen, ter zyde. „ Dat is een drommels flim ding, " Elhuizen. Lizette, ik heb nog geen Koffy gehad, geef my toch een kopje. Lizette. Gaarne, myn Heer, maar daar is niets meer gebrand. Elhuizen. Geduld, dan zal ik die elders moeten gaan drinken. Xil. Deel. L Mevr.  ï62 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Gy zult ze iu uw charmant gezelfchap wel vinden! Elhuizen. Wilt gy met my gaan Leander? Leander. Als 't u gelieft, (//y ziet Carolina aan.) Carolina. Gy ziet my aan? Gaa maar heen, ik zal u in 't ge» heel niet ophouden. Elhuizen. Myn Vriend, laat ons vertrekken, Iaat het onweer nu eerst voorby gaan, morgen is het weer fchoon weder. Ca r o l i n a. Noch morgen, noch ooit. Elhuizen. Nooit goed wéér? nooit? altoos betrokken? altoos Stormen ? Ach! myn lief dochtertje, zo ik maar een zekere klok wilde luiden, het zou fchielyk 't mooifte weêr van de wereld worden. Carolina. Hoe dat, Vader? Elhuizen. Lrister wel toe: Ik — zal —- u — laten —• op — flui — ten —■ nu wat dunkt u ? C a-  Tweede Bedryf. 163 Carolina, My laten opfluiten? Mevr. Elhuizen. Myne dochter opfluiten! Elhuizen. Kom, laat ons gaan; dat was de ftormklok, nu is bet vuur op het dak. ZEVENDE TOONEEL. Mevr. Elhuizen, Carolina, Leander, Lizette. Carolina, tegen Leander. Hoort gy het wel ? dat was ter liefde van u. Leander. Maar 't was myn fchuld immers niet, Mejuffrouw. Mevr. Elhuizen. Myn dochter opfluiten ! Alfchoon zy met u niet trouwt, zal het haar toch aan geen man ontbreken. Leander. Dat wil ik gaarne gelooven, maar ik verdien deze verwytingen noch van u, noch van haar. Mevr. Elhuizen. *! Gaa maar heen, myn man wacht u al. L 2 L e-  i64 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Ik zal u gehoorzaam zyn, en vertrekken. (Hy wil gaan.) Carolina. 't Is zeer fraai, my zo te laten ftaan. Leander, weerom keerende. Maar Mejuffrouw... Lizette, tegen Carolina. Laat hem toch gaan, ik moet u noodzakelyk wat vertellen. Carolina, tegen Lizette. Wat dan? Lizette, tegen Carolina. Scheep hem maar af, ik heb de Sleutels. Carolina. Ik brand van nieuwsgierigheid. (Tegen Leander.) Zo gy gaan wilt, zo doe het, ik zal u niet ophauden. Leander. Zo gy het goed vindt, wil ik gaarne hier blyven. Mevr. Elhuizen. Neen, neen, gaa maar, myn Man wacht u. Leander. Hoe verkiest het Carolina ? C a»  Tweede Bedryf" 165 Carolina. Dewyl myn Vader op u wacht, zo dient gy immers te gaan. Leander. Hy zal my nog niet wachten, ik kan my nog wel wat ophouden. Lizette. tegen Carolina. Stuur hem dan weg. Carolina, tegen Lizette Ik wilde hem toch niet gaarn chagrineeren. (tegen Leander.) Gaa nu maar met myn Vader, morgen zie ik u weder. Mevr. Elhuizen, tegen Carolina. ó Hy behoeft die moeite niet te nemen. Leander. Ik zal u gehoorzaam zyn. (Hy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. Mevr. Elhuizen, Carolina, Lizette. Carolina. Het zou my toch moeite doen hem te bedroeven. Lizette. Vrees niet, hy zal fchielyk weder komen. L 3 Ca-  i66 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Wat hebt gy my nu te zeggen? Mevr. Elhuizen. Waar zyn de Sleutels? Lizette. Hier zyn ze. Carolina. Wat voor Sleutels? Lizette. Stil, de Sleutels van 't huis der Geheimen; een van de huisdeur, en een van de kamerdeur. Mevr. Elhuizen, tegen Lizette. Laat ons gaan, laat ons gaan. Carolina. Ik gaa ook mede. Mevr. Elhuizen. Neen,het past u niet,gy moet t'huis blyven; wy zullen u alles vertellen. Carolina. Allerlieffte Moeder... Mevr. Elhuizen. Ik zeg u, dat het niet zyn kan, kom Lifette. (Zy vertrekt.) N E-  Tweede Bedryf. 167 NEGE ND E TOONEEL. Carolina, Lizette. Carolina. Myn lieve Lizette. Lizette. Verlaat 'er u op; Ik zal 'er na toe gaan, en gy zult alles zo goed weten als ik. Carolina. Hoe zyt gy toch aan de Sleutels gekomen? Lizette. Ik heb die uw Vader ontfutzeld. Carolina. Wanneer? Lizette. Hebt gy dat kluchtig ongeluk met de Koffy niet gemerkt? Toen... Carolina. Ik gaa ook mede. Lizette. Uwe Moeder wil 't immers niet hebben. Carolina. Lizette! zo gy my lief hebt.... L 4 Li-  168 De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Foei, hoe kunt gy zo nieuwsgierig zyn? heb ge. duld, gy zult van avond alles weten. Carolina. Zeg my toch of 'er Vrouwlieden by komen. Lizette. Heel wat anders,als Vrouwen,de fchat, de fchat! (Zy vertrekt.") TIENDE TOONEEL. Caro lina, alleen. In myn gantfchen leeftyd heb ik nooit zo veel verlangen gehad om iets te weten als nu dit; Maar wat helpt het, zy gaan, en ik moet t'huis blyven. En waarom mag ik niet gaan ? wyl ik ongetrouwd ben! En daarom zou ik geen vertrouwen verdienen! Zo ik nu wilde weten wat myn Minnaar doet? wie zoude my dat kwalyk kunnen nemen! Wist ik maar hoe het aan te vangen ? Het zal moeijelyk zyn myn Moeder van haar begrip af te brengen, als zy eens een zaak voor heeft, kan niets haar doen veranderen, en het moet 'er door, al zou de onderfte fteen boven ftaaH. ELFDE TOONEEL. Carolina, Leander. Leander. Vergeef my... C a-  Tweede Bedryf, 159 Carolina. Zyt Gy daar? Leander. Ja, Mejuffrouw, uw Vader is by den vreemden Heer, wien hy een vifite moest geven, opgehouden; zy hebben zaken te verhandelen, en ik heb intusfchen de vryheid genomen , u weder te komen lastig vallen. Carolina. Ik moest u den rug toe keeren,gy verdiende zulks. Leander. Waarom dan, Mejuffrouw, wat heb ik dan misdaan? Carolina. Gy wilt my de waarheid niet zeggen. Leander. Daar blyft gy aanhoudend by , ik wilde 'er alles om geven, dat gy met uwe eigene oogen van myne oprechtheid overtuigd kondet worden. Carolina. Gy zoudt zulks wel kunnen, zo gy wilde. L*e a n d er. Op wat wys? Carolina. Breng 'er my heimelyk in. I<5 L ï-  170 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. En zoudt gy daar alleen in willen zyn? Carolina. Neen, ik zou myn Kamenier meê nemen. Leander. In diergelyke gezelfchappen pasfen geen Kameniers. Carolina. Dan kan myn Moeder mede gaan; zo gy haar dat verzoekt, zal zy 't zeeker doen. Leander. Verfchoon my, lieve Carolina , ik heb het u zo dikwils gezegd, dat myne medebroeders geene Vrouwen dulden; en ik durf niet.... Carolina. En gy dufthen, om mynentwil, niet vertoornen! Ik zie wel, dat u meer aan hun,dan aan my gelegen is; en uit dit grondbeginzel houde ik u voor een voor een Ontrouwen. Leander. Lieffte Carolina , om n een bewys myner liefde te geven, zo zal ik 'er nooit geen voet meer zetten; ik bid u wees dan te vreden. Carolina. Gy zegt dat wel, maar gy zult 'er niet van daan blyven. L e-  Tweede Bedryf. 171 Leander. Neen, ik beloof het u, ik zal 'er nooit weêr kooien. Carolina. Dat is nog niet genoeg. . Leander. Ik zal het met een Eed bevestigen. Carolina. Ik verlang geen Eed • ik wil een betere verzeekering. Leander. Welke? Carolina. Belooft gy my die te geven? Leander. Ja, als het van my afhangt. Carolina. Zeg my... maar draag zorg dat gy geene ftreeken gebruikt... Leander. Daar ben ik niet in Haat toe. Carolina. Hebt gy ook zulke Sleutels als de anderen ? L k-  •72 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Wat voor Sleutels? Carolina. Van de deur van 't huis, daar geen Vrouw in mag komen. Leander. Ja, ik heb die, ik wil het niet ontkennen. Carolina. Dat is de verzeekering die ik van u vorder; geef my die Sleutels. Leander. Maar.,, deze Sleutels... in uwe handen.... Carolina. Zie eens, diefraaije oprechtheid, en de ftaat.die men op uwe beloften en Eeden maaken kan ! Leander. Indien ik u wilde misleiden, zo kon ik u de Sleutels geven, en gaan 'er altyd met een myner Vrienden. Carolina. Ik geloof niet, dat gy, om my te bedriegen, de hulpmiddelen van een ander zoudt willen afbedelen; ontbreken u de fleutels , zo zult gy ook geen lust hebben om 'er meer te gaan. Indien gy my bemint, Leander, zo weiger my dezelve niet. L e-  Tweede Bedryf. 173 Leander. Ach! Carolina, gy wilt my tot iets verleiden, 't geen gy my niet moet vergen, en 't geen ik om veele redenen niet kan doen. Carolina. Zyt gy van voornemen om 'er weder na toe te gaan, of niet? Leander. Ik verzeeker het u oprecht, dat ik 'er nooit weêr gaan zal. Carolina. Wat zwarigheid maakt gy dan , om my de Sleutels over te laten? Leander, Ik zal het u zeggen, deze Sleutels... zo zy in andere handen kwamen , konden veel kwaads uitwerken. Carolina. Ik beloof u,op myn Eer, dat zy in geene andere handen zullen komen; Zyt gy nu te vreden? ik hoop met dat gy aan myne belofte twyffelt! Leander, Ach! waardfte Carolina, verg het my niet. Carolina. Neen, dit is de Iaatfte proef, daar ik uwe liefde op zal Hellen; vertrouw my de Sleutels, of denk niet  174 De Nieuwsgierige Vrouwen. niet meer om my. Ik zweer u by alles wat heilig is, dat daar geen veranderen aan .zal zyn. Leander. 't Is genoeg, daar zyn ze, bedroef my maar niet meer. Carolina. Zy zullen in myne handen zeeker zyn. Leander. Ik fmeek u, dat gy my by myne Vrienden niet belachelyk maakt. Carolina. Heb daar geen zorg voor, ik ben nu te vreden. Leander. Ik hoop, dat gy nu overtuigd zyt, dat ik u oprecht bemin » Carolina. Ja, nu geloof ik het, vergeef my.dat ik 'er een oogenblik aan heb getwyffeld. Leander. Wanneer zal ik zo gelukkig zyn, u de myne te mogen noemen? Carolina. Ik ben te vrede, als het myn Vader belieft. L e.  Tweede Bedryf. -75 Leander. Ik zal het hem op 't oogenblik vragen, als gy het goed vindt. Carolina. Ja, zeg hem, dat het Onweêr voorby is, en dat de Zon weer begint te fchynen. Leander. Myne dierbare Carolina, gy verrukt my. Carolina. Ik ben meer verheugd als gy; deze Sleutels maaken my het vergenoegdlte mensch van de wereld. Leander. Wat is daar de reden van ? Carolina. Om dat zy tot een verzeekering ftrekken, dat gy my lief hebt. (Ter zyde.) „ En om dat ik 'er door „ achter het geheim hoop te komen , en myne „ nieuwsgierigheid te voldoen, die my pynigt." (Zy vertrekt.) Leander. Wat is de Liefde toch eene wonderlyke zaak! als men elkander bemint, kan men niets weigeren. Ik heb de Sleutels aan Carolina met den groot/ten tegenzin van de wereld gegeven,maar daar zy in 't vervolg myn gantfche noodlot beflisfen moet, kan ik haar  176 De Nieuwsgierige Vrouwen. haar ook ligt de Sleutels van eene onverfchillige by« eenkomsc toevertrouwen. (Hy vertrekt.") TWAALFDE TOONEEL. (Het Tooneel verbeeldt een Straat met de Huisdeur van de byeenkomst.) Valerius, komt de deur uit, en fluit dezelve weder toe. Het is reeds duister, en Marten komt nog niet; ik zal zelf de waschkaarfen moeten beft ellen, en belasten die t'huis te brengen. DERTIENDE TOONEEL. Valerius, Aristus. Aristus. Ik ben uw dienaar, Heer Valerius. V a l e r i u s. Amicitia. Aristus. Amicitia. (Zy geven elkander de band, 't welk altoos by dit woord van allen gefcbiedt.) Valerius. Dat is onze groet , en verder maaken wy geene ceremoniën. A r i s-  Tweede Bedryf. 177 Aristus. Gy hebt gelyk; Complimenten zyn maar Narrenpoetfen. Valerius. 't Is zo,men gebruikt een menigte woorden, die, op zyn best, niet met al betekenen; By voorbeeld: uwe onderdanige dienaar fpreekt u dikwils, zo dra die betuiging over zyne lippen is gevloeid , met zulk eene trotsheid, en op zulk een hogen toon, aan, als of hy uw meester ware. Aristus. Heer Valerius, een myner goede Vrienden wilde gaarne Lid van dit gezelfchap zyn. Valerius. Zo het een eerlyk Man is... Aristus. ó Ja, dat is hy zeer zeeker. Valerius. Voorzichtig met uw zeer zeeker! in naam vindt men genoeg deugdzame lieden, dog in der daad zeer weinigen; Wat voor een bewys hebt gy van zyne eerlykheid ? Aristus. Hy heeft altyd met brave Menfchen omgegaan, Valerius. Dat is nog niet genoeg; In fraaije gezelfchappen XII. Deel. M vindt  178 De Nieuwsgierige Vrouwen. vindt men niet altyd alle Menfchen deugdzaam, door den tyd eerst leert men hen kennen. Aristus. Hy is van een goede geboorte. Valerius. De geboorte maakt niet deugdzaam; het hart en goed karakter overtreffen verre eene grootegeboarte, die fomtyds met groote gebreken verzeld is. Aristus. Hy is zeer edelmoedig en milddadig. Valerius. Ook dit is een dubbelzinnig kenteken, men diende eerst te weten, of dat geen, dat hy weg geeft, het zyne is ? Aristus. Zyn vermogen is my onbekend. Valerius. Gy kunt hem dus zo zeer zeeHr niet voor een eerlyk, deugdzaam, Man verklaaren. Aristus. Op deze wys, heer Valerius, moeten ons alle menfchen verdacht voorkomen, en men zou dus geen ommegang met den anderen meer kunnen hebben. Va-  Tweede B e d r y r. *;9 Valerius. Neen , waarde Vriend, gy moet my wél verftaan; ik zeg niet dat ons ieder een, zonder reden, moet verdacht zyn, en dat wy alleen met die geenen moeten omgang houden ,die wy overtuigd zyn dat eer en deugd bezitten; Het is veel eer een plicht der Wellevendheid een ieder voor een eerlyk man te houden, zo lang hy ons niet van het tegendeel overtuigt; ondertusfchen moet men zig met die geenen, die men niet zeer wel kent, niet veel verbinden , men moet alles niet geloven wat zy zeggen, zonder 'er onderzoek naar te doen, en als men dan, met ter tyd en ondervinding, een verftandig, eerlyk, Vriend vindt; dan kan men met recht zeggen, dat men een kostlyken fchat gevonden heeft. Aristus. Wat hem aanbelangt, dien ik u aanbiede, ik hou hem voor een eerlyk Man, dog ik kan 'er geen borg voor zyn. Valerius. Wy zullen hem op de proef ftellen, en fchielyk gewaar worden hoe hy beftaa? VEERTIENDE TOONEEL. De vort gen, Marten. Marten. Zyt gy het, myn Heer? Ma Va-  i8o De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius. Ja, ik ben 't, waar blyft gy dan zo lang ? Marten. Ik heb hier zulk een vragt by my, dat ik my haast niet kan roeren. Valerius. Hebt gy waschkaarfen meê gebragt? Marten. Neen, myn Heer! ik had geen tyd. Valerius. Ik zal ze gaan beftellen, gy kunt ze daarna haaien. Marten. Ja, myn Heer! ik zal myn goedje maar eerst bergen, en dan zal ik gaan; ik heb zo eene zwaarte op den nek, dat ik niet weet hoe ik de deur open kryg. Valerius. Waarde Vriend ! fluit toch de deur eens voor hem open. Aristus. Zeer gaarne, (/fy maakt de deur open.) Marten. Ik hoop'er van dezen avond eer mede in te leggen. V a-  Tweede Bedryf. 181 Valerius. In ernst? Marten. Gy zult eens zien, wat het voor een delicaate foupé zal zyn. Valerius. Dat is my lief. Marten, been gaande. Maar gy zult het ook op de rekening gewaar wor> den. Valerius. Patiëntie! zo men maar wat goeds voor zyn geld heeft. Aristus. Ik zal dan myn Vriend zeggen,dat het hem geoorloofd is te komen ? Valerius. Wie is het? hoe is zyn naam? Aristus. Zyn naam is Damon. Valerius. Zeer goed; ik zal hem voorflaan, wy moeten eerst hooren wat de andere Heeren zeggen. M 3 Arij.  181 De Nieuwsgierige Vrouwen, Aristus. Ik wilde hem gaarne op de maaltyd hebben. Valerius. Gy kunt hem mede brengen, want die zaak zal fchielyk afgedaan zyn. Aristus. Ik zal hem dan gaan haaien; ik hoop dat gy allen met hem te vreden zult zyn. Valerius. Amicitia. Het is myn hoogde wensch, dat wy in ons gezelfchap eerlyke , goedhartige , en vredelievende, Leden mogen zien, die by gelegendheid elkanderen dienst willen bewyzen. Wy hebben allen in deze wereld hulp nodig, dog hoe weinig waare Vrienden worden'er gevonden, die een ander met een goed hart, zonder eigenbelang, willen behulpzaam zyn! (Hy vertrekt,) VYFTIENDE TOONEEL. Mevr. Grunsberg, «f? «» ^"ile, „ Nu is het tyd; ik moet maaken dat my die list gelukt; dat is de deur, en hier zyn de fleutels, " zo ik 'er nu in kan raaken, my verbergen, en zo " plaatfen dat ik kan zien , zonder gezien te wor„ den, zal ik alles ontdekken ; En al wierd ik „ zelve ook eens ontdekt, wat konden zy my doen?  Tweede Bedryf. 183 „ daar myn Man gaat, mag ik ook wel gaan! De re„ den daar ik om kom, is, omdat ik myn Man üef „ heb, en daarom moet ik weten , waar hv gaat ? „ en wat hy doet? Ja, dat wil ik weten; hoe dik„ wils beb ik hem niet gezegd, ik moet het weten ; „ ik wilde nu gaarne ook eens kunnen zeggen: Ik „ weet het. Ik hoor niemand, ik zal 't wagen." (Zy fieekt de fleutel in 't fleutelgat.) ZESTIENDE TOONEEL. Marten, de deur epen makende, Mevr. Grunsberg. Marten. Wie is daar? (Mevrouw Grunsberg gaat verfcbrikt te rug.) Mevr. Grunsberg. Ach! ik ongelukkige! weg zyn de fleutels. (Zy gaat been, en laat de fleutels in 't flot fteken.) Marten. Een Vrouwsperfoon! Met de Sleutels! dat moet ik myn Heer zeggen. (Hy maakt de deur toe, neemt de fleutels weg, en gaat heen.) ZEVENTIENDE TOONEEL. Lizette, in Mans kleeren, Mevr. Elhuizen, met een Voile. Mevr. Elhuizen. Ha! altyd is het zeggen: „ daar mogen geen VrouM 4 „ wen  1S4 De Nieuwsgierige Vrouwen. „ wen in komen!" (Zy ziet Mevrouw Grunsberg been gaan.) Zaagt gy wel wat daar uit de deur kwam? het was een Vrouwsperfoon. Lizette. 't Is zeeker,dat daar liederlyke ftukjes gefchieden moeten. Mevr. Elhuizen. Schielyk, fc'iielyk, laten wy 'er in gaan, en overal wél toezien, of 'er ook nog meer Vrouwen in zyn ? Lizette. Kom aan, laat ons gaan: hier is de fleutel; maar ftil.,. ik hoor Menfchen. Mevr. Elhuizen. Ik wilde niet dat men ons betrapte voor dat wy 'er in waren ; zyn wy 'er eens binnen, dan is 'er niet meer aan gelegen; nadat wy alles hebben gezien, mo? gen zy ons wel kennen; maar zo zy ons nu hier aantroffen ... Lizette. Gy moet eea weinig ter zyde gaan. Mevr. Elhuizen, En gaat gy niet met my? Lizette. Ik ben in Maps kleeren, en het is donker, zy zullen my niet kennen. Mevr.  Tweede Bedryf. 185 Mevr. Elhuizen. Ja, maar gy moest my niet bedriegen! Lizette, Verlaat u op my. Mevr. Elhuizen. Ik zal u in dit ftraatje wachten. (Zy ■vertrekt.) Lizette. Ik heb moeds genoeg, maar ik beef toch wat. _ AGTTIENDE TOONEEL. Lizette, Valerius. Valeriws. Een Vrouwspersoon met de Sleutels! — En die in huis wilde gaan! Wat heeft dat te beduiden? Wie nutoch die laage ziel zyn, die ons gezelfchap doof zouhrj?,, "ftooren? DogdaarZielk zou het misfchien een van onze Leden zyn ? Lizette, ter zyde. Ik geloof, dat het Valerius is. Valerius, tegen Lizette. Amicitia. Lizette, ter zyde. Wat zegt die Vent? M5 Va-  ïSó* De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius, ter zyde. Hy hoort my niet, of hy behoort niet tot het gezelf/hap. Amicitia. (Hy nadert haar en herbaalt) Amicitia. Lizette, haare ftem veranderende. Ja, myn Heer! Valerius, ter zyde. Hy is van onze byeenkomst niet; maar wat of hy hier doet? Lizette, ftil. „ Ik wilde niet gaarne ontdekt worden." Valerius. Wat doet gy hier, myn Heer! wacht gy misfchien iemand? Li zette. Ik wacht hier een Vriend. Valerius, baar na/prekende. Gy wacht hier een Vriend, (Stil.) „Dit is gewis, „ of een Castraat, of een Vrouwsperfoon." Lizette, ter zyde. 't Zal best zyn dat ik weêr heen gaa. Valerius. ]k moet evenwel zien te ontdekken wat dat voor een Snaak zy? zeg my toch eens, myn Heer. naar •wien wacht gy? L i-  Tweede Bedryf. 187 Lizette. Naar niemand, myn Heer! ik ben uw dienaar. (Zy wil gaan,) Valerius. Gy behoort misfchien ook tot het gezelfchap in dit huis? Lizette. Ja, myn Heer! Valerius. Maar toen ik u ons Amicitia voorhield, waarom antwoordde gy my toen niet? Lizette. Ik had u niet verftaan; Gy hebt gelyk; Amicitia. Valerius, ter zyde, „ 't Is waaragtig een Vrouwsperfoon; wat drom,, mei is dat hier voor eene verwarde historie ? " (Te. gen Lizette.) Waarom gaat gy niet naar binnen? Lizette. Ik wacht naar den heer Elhuizen. Valerius. Een ieder heeft hier zyne Sleutels,hebt gy de uwe ook niet? Lizette. ó Ja, myn Heer! V a«  188 De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius. Laat my dezelve eens zien. Lizette. Wat is dat nodig? 't is genoeg dat ik 'er van voorzien ben. Valerius. Maar 't is geen goed teken, dat gy ze niet durft laten zien. Lizette. Daar zyn ze. (Zy vertoont de fleutels.') Valerius. Nu dan is het goed; treê dan naar binnen. Lizette. Ik zal de eer hebben u aanftonds te volgen. Valerius. Ik heb nog iets te doen, en dan kom ik ftraks weder; lk bid u gaa maar na binnen. Lizette. Nu als 't u dan zo gelieft. Valerius, ter zyde. Ik moet eens zien , hoe dit af zal lopen. Lizette. Verkiest gy mede binnen te treden, anders zal ik maar alleen gaan. ^  Tweede Bedryf. igo, Valerius. Houd u om my niet op; Amicitia. Lizette. Amicitia. Va l e r i u s, neemt haar onverwacht de Sleutels uit de band. Lizette. Hoe, myn Heer! (Zy tragt te vergeefs dezelve te behouden?) Valerius. Wie heeft u deze fleutels gegeven? Wie zytgy? Wat zoekt gy hier? Lizette. Amicitia. Valerius. Geen Amicitia met Vrouwen.' Lizette, ftil. Ik ben verraden, ik zet het op een lopen. (Zy loopt weg.) Valerius. Mogt gy de beenen breken! het is uw geluk dat ik u niet agterhaien kan, maar wat is dat hier voor een verwarde boel ? Tweemaal de Sleutels uit de handen te geven! Deze Sleutels in de handen van Vrouwen te zien! Vrouwsperfoonen in ons gezelfchap te wil-  ipo de Nieuwsgierige Vrouwen. willen introduceeren! Wy zyn verraden ! Wy zyn verraden! (Hy gaat in buis en fluit de deur toe.) NEGENTIENDE TOONEEL. Elhuizen, Grunsberg. Grunsberg. Het is my lief dat ik u heb aangetroffen, ik heb „yne fleutels verlooren; en ik weet niet waar of Le ik ze benkwyt geraakt; Ik wachtte juist opeen goeden Vriend, die my de deur open maaken kon. Elhuizen. Ik zal'er u aanftonds mede dienen, maar myn Vriend, gy moet uwe Sleutels beter bewaaren! Valerius laat van tyd tot tyd de floten veranderen , als er fleutels verloren gaan. Grunsberg. Ik heb vermoeden op iemand. Elhuizen. Op wien dan? Grunsberg. Ik vrees,dat myne Vrouwmy dezelve heeft ontnomen; en zo dat waar b.xtl ik haar ook een pots fpete, «S haar lang zal heugen, dat verzeeker ik haar. Elhuizen. v\ waarom dat? gy moet u niet vertoornen, heb doch g™d met haaf!en ,kunt gy 1 niet langer verÏJb% zend haar daa, zy van daan gekome^  Tweede Bedryf. igi Grunsberg. Ach! zo gy wist, hoe zy my met haar vervloekte Ik wil bet weten, heeft geplaagd. Elhuizen. Kom, Iaat ons naar binnen gaan. TWINTIGSTE TOONEEL. De vorigen, Leander. Elhuizen. Daar komt nog een Medebroeder! Amicitia. Grunsberg. Amicitia. Leander. Amicitia; Ik ben u aanftonds gevolgd. Elhuizen. Kom Iaat ons met malkander gaan. Leander. Neen, ik zocht u om my by u, en by den heer Valerius, te verontfchuldigen, ik kan dezen avond niet komen. Elhuizen. Niet? en om welke redenen ? Grunsberg, Kom by ons j uw aandeel zult gy toch willen betaaleu. L e-  122 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Ja zeeker! dat zal ik doen, dat is niet meer als billyk. Elhuizen. Maar zeg my ten minden de redenen, waarom gy niet wilt komen? Leander. Ik moet noodzakelyk van den avond elders wezen. Elhuizen. Ik verda u al, de vrees weêrhoudt u. Grunsberg. Uwe Minnares zal het u verboden hebben! Leander. Zy heeft het my juist niet verboden, maar kan ik el anders doen om haar te vrede te dellen? Elhuizen. Gy hebt gelyk, myn lieve Schoonzoon,ik prys u, dat gy voor myne dochter zo veel over hebt; Dog ik moet u een kleine waarfchouwing geven, laat u de handen niet te vroeg binden, het mogt u te laat berouwen; de Vrouwen hebben gaarne haar favoriet woord: Ik wil. altyd in den mond; en fchikt men haar dat eens in, dan willen zy zulks altyd zo hebben. L e»  Tweede Bedryf. 193 Leander. Ik weet niet, hoe ik het maaken zal ? Ik heb haar Van daag moeten belooven... Elhuizen. Ja, ja . *t is zeer goed; gedraag u maar altoos ver. ftandig; Nu , myn waarde Grunsb.'rg, wy willen gaan, en dezen armen Verliefden met vrede laten. (Hy zoekt de fleutels.) Grunsberg. Ja, myn lieve Vriend! gy zult genoeg ondervin. den, wees maar eerst getrouwd; Indien uwe Vrouw zo is als de myne, dan zult gy een fraai koopje gedaan hebben. Elhuizen. Wat zyn dat voor Sleutels? Grunsberg. Zyn het de uwe dan niet? Elhuizen. Wel de drommel! nu herinner ik het my: Lizette heeft zieh verzonnen, toen zy my die fleutels braclit, dit is de fleutel van de Kelder, en die van de Pro. vifie-kamer; Maar hoe kunnen die in myn andere Rokzak gekomen zyn ? Dat begryp ik niet. Grunsberg. Hoe komen wy 'er dan in ? wy zullen moeten aankloppen. XII, Deel. N Ei,  194 De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. Leander zal wel zo goed zyn van ons de zyne te geven. Leander. Het doet my leed... ik heb ze ook niet. Grunsberg. Wat hebt Gy 'er dan mede gedaan? Leander. Daar ik wist ,dat ik dezen avond niet zou komen, zo heb ik dezelve in myn lesfenaar gefloten. Elhuizen. Dat ij eersr een ordentelyk jong Heer-, die bergt zyne fleutels, en verliest ze niet, zo als Gy. Grunsberg. En Gy, gy laat de Vrouwen 'er meê doen wat zy goedvinden. Elhuizen. Dat is al wonderlyk, alle drie zonder fleutels f Grunsberg. Ik zal aankloppen. EEN  Tweede Bedrtf. 195 EEN-en-TWINTIGSTE TOONEEL. De vorigen, Valerius, bet huis uitkomende. Valerius. Wat is dat, myne Heeren, hebt gy geen Sleutels? Grunsberg, Ik heb de myne verloren. Elhuizen. En ik heb de myne t'huis gelaten. Valerius. Bezie deze eens; zyn dit ook de uwe ? Grunsberg. Wel de droes! dat zyn de myne. Elhuizen. En dit de myne. Valerius. Leert dezelve beter bewaaren ; bevlytigt u om beter woord te houden; en fchaamt u, dat gy uw woord verbreekt, en u door de vleijeryen der Vrouwen laat verleiden, om uwen plicht aan haare nieuwsgierigheid op te offeren. (Hy gaat naar binnen.) Grunsberg. Hoe! wat zegt gy daar van ? myn bedriegelyke Vrouw! Dat is een trek! (Hy gaat met Elhuizen binnen.) N2 TWEE  io6 De Nieuwsgierige Vkouwen» TWEE-en-TWINTIGSTE TOONEEL. Leander, alleen. Wat verwarring is dit! zouden onder die Sleutels misfchien ook wel die twee zyn , die ik aan Carolina heb gegeven? Neen, zy hebben ze beiden voor de hunne herkend, en ik geloove ook niet dat Carolina in ftaat is my zo te misleiden.... Ik zie menfchen... Die met de Lantaarn is Pieter •, Diar is ook een Vrouw met een Voile by hem; dat zal misfchien Mevrouw Elhuizen zyn, die haar Man nagegaan is; Ik zal my hier verbergen, en hen in 't oog houden. DRIE-en- TWINTIGSTE TOONEEL. Carolina, met een Voile, Pieter, met een Dieve-lantaarn, Leander, verborgen. Carolina. Kom maar met my, en vrees niet. Pieter. Maarmvn aller'ieffte Juffrouw! By zo eene gevaarlyke onderneming, is 'er geen lid aan myn lyf dat niet fiddert en beeft. Carolina. Wys my maar waar de deur van 't huis is, daar ik h van gezegd heb. P i e»  Tweede Bedryf. 197 Pieter. Daar, daar is zy,ach ik ben zobenaauwd; Daar is de deur. Carolina. Gy zult 'er misfchien verfcheidene maaien in geweest zyn? Pieter. Ja, ik gaa 'er meest alle dagen. Carolina. Ik wenschte 'er ook gaarne irt te gaan. Pieter. Om 's hemels wille, doe dat niet Juffrouw, daar mogen geene Vrouwen in komen. Carolina. Het is donker, niemand kan ons zien , wy kunnen 'er gerust in gaan; en daar by moet gy weten, dat myne Moeder 'er ook in is, waarom zou ik 'er dan ook niet mogen wezen? Pieter. Ja, ja, maar zo ik aanklop, zal men my open doen; en ziet men dan,dat ik een Vrouw bymyheb, zo beloop ik een helder pak flagen. Carolina. Ik heb de Sleutels. N 3 Pit.  198 De Nieuwsgierige Vrouwen. Pieter. Hoe! gy de Sleutels! Wie heeft u die gegeven? Carolina. Myn Vader! zie daar zyn ze ! wy kunnen zelve de deur open maken . zonder dat het iemand merkt; gy moet my maar beneden in de kamer brengen; Kan men zich nergens verfteken ? Pieter. Daar is een klein Kamertje... maar waarachtig,het is niet goed. Carolina. Kom, fpoedig maar, laaten wy 'er ingaan. PieteR. Maar zeeker... Ach! Juffrouw... ik wilde niet gaarne... Carolina. Hier zyn de Sleutels, maak open. Pieter. Welaan dan, ik zal open maaken, en dan loop ik aanftonds voort. (Hy fteekt de fleutel in de deur.) Leander. Hier de Sleutels! (Hy neemt ze weg.) Carolina. Hoe! is dat uw woord houden ? gy belooft my hier niet na toe te gaan, en ik tref u hier aan? L e<  Tweede Bedryf. 199 Leander. Ach! Ondankbaare, is dat myn loon? Gy zweert my, nadat gy my de Sleutels hebt afgenomen, dat gy ze zult bewaaren, en gy bedient 'er u op deze wyze van! Carolina, Ik heb u beloofd, dat zy niet uit myne handen zouden komen. Leander. Eene belofte, met een voornemen om my te bedriegen , het welk my ontflaat van myn woord. Inderdaad , gy leert my hoe men op eene dubbelzinnige wys moet handelen ; en dus zal ik uwe lira: bare onderrigting volgen, en my op 't oogenblik begeven naar de plaats, daar- ik u beloofd had niet te zullen gaan. Carolina. Ach! doe zulks niet, lieffte Leander. Leander. Neen ! daar gy my niet bemint , zo verdient gy ook niet dat ik iets meer voor u doe ! Zo gy ondertusfchen my nog mogt beminnen , zo kan u deze ftraf, die gy dubbeld hebt verdiend, in 't vervolg tot een Les en waarfchouwing ftrekken. (Hy gaat in buis.) N4 VIER-  2op De Nieuwsgierige Vrouwen. VIER-en-TWINTIGSTE TOONEEL, Carolina, Pieter. Carolina. Ach, ik ongelukkige ! Pieter! Pieter. Juffrouw ? Carolina, Ik voel my niet wel. Pieter. 6 My! ik heb niet anders by my dan een beetje Kaarfe - fnuitzel uit de Lantaarn. Carolina. Ach my! Ik flerf! Pieter, Help, help, is hier dan niemand ? VYF-en.TWINTIGSTE TOONEEL. Devorigen, Mevr. Elhuizen, Mevr. Grunsberg, Lizette, uit verfcbeidene hoeken van het Tooneel te voorfcbyn komende. Mevr. Grunsberg. Wat is hier te doen? Lizette. Wat h hier voor leven? ^ ^  Tweede Bedryf. 201 Carolina. Ach Mama! ik zogt u. Mevr. Elhuizen. En ik zogt u. Pieter. En ik ging op de Snippen-jagt. ZES-en-TWINTIGSTE TOONEEL. De vqrigen, Marten, met do U axbkaarfen. Marten. Wat is dat hier voor geweld? en dat zo laat! Wat zal die Vrouwenmarkt hier doen ? Lizette. Marten , wy zyn het, één, twee, drie, vier,Vronwen, alle vier in een dtoevigen ftaat. Pieter. En ik ben de vyfde. Marten. Maar waarom zyt gy in een droevigen ftaat ? Waarom zyt gy hier? Misfchien uit nieuwsgierigheid, om te weten wat hier in huis gefchiedt? Lizette. Juist niet uit nieuwsgierigheid, maar alleen uit een heftig verlangen om te weten..... N 5 Mevr.  202 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Ik kom alleen maar om myn Man te fpreken. Mevr. Grunsberg. Ik wilde maar weten, of myn Man hier is? Carolina. En ik verlang te vernemen, of myn Minnaar zig nog welvarende bevindt. Lizette. • En ik heb noch bloedverwanten, noch vrienden, maar een zekere natuurlyke drift om alles te weten wat in de wereld omgaat. Pieter, Men kan nu immers niet zeggen, dat zy nieuwsgierig zyn. Marten. Ik bid u allen, een oogenblik te wachten. (Ter z«de ) „deze Wyven zoeken hier de boel in de war „ te helpen, ik moet zulks zien voor te komen. Zoudt gy gaarne binnen willen zyn? Lizette. Ja, ik gaf 'er ik weet niet wat om, dat ik zo gelukkig was. Mevr. Elhuizen. Honderd dukaaten wilde ik 'er voor fchuldig wezen. Mar»  Tweede Bedryf. 203 Marten, (met een zachte ftem.} Laat 'er my voor zorgen , ik zal u behuIpzBam zyn. Mevr. E l 11 iiizen, Maar hoe dan ? Marten. Vertrouw maar op my. Lizette. Ja, Marten is een eerlyk borsje , ik ftaa voor hem in. Marten. Pieter, weet gy de deur, die na de Kelder gaat? Pieter. Zou ik die niet weten , ik ben 'er meenigmaal in geweest. Marten. Hier is de Sleutel; maak de deur open die naar de flraat gaat, en breng 'er haar met de Lantaarn in, fluit haar dan op, en kom dan weêrhier, ik zal naar u wachten. Mevr. Elhuizen. Och! myn lieve Marten, gy moet ons niet ver» raden. Marten. Verlaat u maar op my. L 1-  204 De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Wy zyn met ons vieren; Wy zyn voor een twintig, dertig, Mansperzoonen niet bevreesd! Pieter. Heb de goedheid van my te volgen, ik zal u Wél geleiden. Mevr. Elhuizen. Knm Carolina, daar gy nu toch hier zyt, kunt gy mede gaan. (Zy vertrekt.") Carolina. Ik zou hier niet zyn, zo ik u niet tot een voorbeeld had genomen, (Zy vertrekt.) Mevr. Grunsberg. Het zv op deze, of op eene andere manier, zo ik maar wat te zien kryg, ben ik wel te vreden. (Zy vertrekt.) Lizette. Maak maar,myn zoete Marten,dat wy alles kunnen zien; het gefchiedt uit geen nieuwsgierigheid, 't is maar uit de grap. (Zy vertrekt.) Z E-  Tweede Bedryf. 205 ZEVEN-en -TWINTIGSTE TOONEEL. Marten, alleen. Daar heb ik nu eene zaak op my genomen, waar van de uitflag kan tegen vallen ; dog het gefchiedt met een goed oogmerk, en ik hoop, dat het my zal gelukken. Deze Wyven zyn razende; ieder van haar is in (laat om het huis, om haare Mannen, en alle de Leden van het gezelfchap, in 't verdriet te brengen; Byaldien nu het geene ik in den zin heb naar wensch daagt, zullen de Heeren daar mede te vreden, en de Vrouwen van haare zotte nieuwsgierigheid genezen, zyn; en my, die maar een arm Knecht ben, zal het tot eer verdrekken iets tot de algemeene rust, tot aller genoegen, en tot in dandhouding van het gezellchap , te hebben toegebracht; En dat zal de gunst der Heeren jegens my niet verminderen, want tegenwoordig moet men al veel doen om eerlyk door de wereld te komen. Einde van het tweede Bedryf. DER-  2o6 De Nieuwsgierige Vrouwen. DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Verbeeldt de Kamer van 't eerjle Bedrjf. Carolina, Mêvr. Elhuizen, Mevr. Grunsberg, Lizette, Marten. Marten. Kom maar met my, en vrees niet; Ik zal u op een plaats brengen, daar gy alles kunt zien, zonder gezien te worden. Mevr. Elhuizen. Maar waar zult gy ons verbergen? Marten. In een donkere Kamer, daar niemand in komt. Lizette. Dat zal zeeker de Kamer zyn, daar de Schat in is? Marten. Recht zo Meisje lief, daar is de Schat in, daar men het Land meê mest. Mevr. Grunsberg. Is het niet waar, dat 'er Distilleer-ketels in zyn? Mar-  Derde Bedryf. 207 Marten. Neen, de Ketels zyn in de Keuken. Mevr. Elhuizen. Waar is dan de Speel-kamer? Marten. Zomvvyl fpelen zy hier een Dammetje. Carolina. Dametjes? Daar hooren wy 't nu; Ik dacht immers wel, dat zy Vrouwen by zig kregen. Dametjes! Marten. Gy zult met ter haast zien, met welke Vrouwen zy zig verlustigen? Hunne Vrouwen zyn de Flesfen. Lizette. Flesfen en Potten, denk ik. Marten. Potten! wat zouden zy daar meê doen? Lizette. Toveryën meê dryven; om den Schat te vinden. Marten. Ja, gy hebt gelyk! Nu fchielyk, fchielyk, ik hoor menfchen; neemt u wel in acht, en maakt vooral geen gedruis. C a-  jo8 De Nieuwsgierige Vróuwen. Carolina, ter zyde. Zo ik 'er Vrouwlui aantref, zal my niets weêrhouden.... (Zy vertrekt.') Mevr. Elhuizen, ter zyde. Zo myn Man fpeelt, zal ik hem de Kaarten uit de handen fcheuren. (Zy vertrekt.) Mevr. Grunsberg, ter zyde. Ik flaa hun al hunne Distilleer-kolven aan nukken. (Zy vertrekt?) Lizette, ter zyde. Zo zy een Schat graven, zullen zy my myn aan. deel daar van geven. (Zy vertrekt?) Marten. Om deze nieuwsgierige Vrouwen ten vollen te overtuigen , moet men haar alles met haare eigene oogen laten zien ! Maar ik hoor de Heeren ; ik moet de rnaaltyd klaar gaan maken ; zo my myn aanflag gelukt, zal men my pryzen; en zo niet, geduld Oewvl myn oogme.k goed is, mag de zaak lopen zo als zy wil. (Hy vertrekt.) TWEE-  Deb-öe Bedryf. 209 TWEEDE TOONEEL. Valerius, Elhuizen, Grunsberg, Leander. Grunsberg. Het is zo, myn Wyf heeft my myne fleutels op een diefachtige manier afgetroggeld. Valerius. Wie weet, of zy 't niet was, die in Mansklederen hier rondom liep draaijen. Grunsberg. Myn Vrouw in Mans - kleéren? dat kan niet zyn, daar zyn geen kleéren in myn huis die haar kunnen pasfen. Valerius. Dan zal het misfchien die andere met de Voile geweest zyn, die door Marten betrapt wierdt, toen zy de deur open floot. Grunsberg. Indien dat waar is, dat zy zich zo ten toon heeft gefleld, dan zal haar dat wil ik zweeren. Elhuizen. Myn Vriend! wees toch zo driftig niet. Grunsberg. Komt gy wéér met uw Phlegma. XII. Deel. O El.  aio De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. Gy zyt van uwe,ik van myne,Vrouw, en Leander van zyne Minnares, gefopt; dat is klaar. Nu moeten wy de beweegredenen van haar gedrag eens bedaard nagaan. Of de liefde , die zy ons toedragen , is 'er de oorzaak van, en als dan kunnen wy ons'niet beklagen; Of het is een natuurlyk gebrek, dat men Nieuwsgierigheid noemt, en dan moeten wy met die zwakheid medelyden hebben. Een verftandig Man moet dit zoeken re verbeteren, zonder zich kwaad te maaken, en gy moet weten, waarde Vriend, dat men nooit met toorn en geweld, maar met goedheid en verftand, verbeteren kan, bekyf uwe Vrouw twintig jaar lang, zy zal hoe langer hoe flimmer worden; kies nu een van die twee wegen; Of breng haar met goedheid en liefde te recht,of wees 'er onverfchillig in. Valerius, Elhuizen heeft gelyk; hy fpreekt als een verflandig Man, en als een waar Philofooph, over het gebeurde; maar ik moet 'er voor het gebeurlyke nog eene les byvoegen , welke de ondervinding geleerd heeft, dat niet minder nuttig is; te weten, dat gy uwe Sleutels wél bewaart! Laat gy u dezelve van uwe Vrouwen ontnemen, zo verliest gy uwe vryheid, Leander. Ik ben de eenvoudigfte van allen geweest; ik beken myne dwaasheid; Ik heb zelf myne fleutels aan Carolina in bewaaring gegeven , en ik heb my niet kunnen voordellen} dat zy my verraden zou. E l-  Derde Bedryf. 211 Elhuizen. Verwyt u dat niet; de liefde maakt blind; gy waart verblind toen gy haar de fleutels hebt gegeven, en haare verblindheid jwas oorzaak, dat zy 'er gebruik van wilde maaken. Gy zult beiden allengs beter leeren zien. DERDE TOO NE E L. De vorigen, Aristus. Aristus. Amicitia; Heer Valerius! hebt gy deze Heeren nog niet van den goeden Vriend gezegd, dien ik voorgefleld heb? Valerius. Wat zegt gy 'er van, myne Heeren, zyt gy te vre» den, dat wy hem als Broeder aannemen? Elhuizen. Wie is hy ? Hoe is zyn naam? Aristus. 't Is de Heer Damon, kent gy hem? Elhuizen. Neen. Grunsberg. Ik ken hem, het is een braaf Man, hy is ons gazelfchap wel waardig. O 2 Va-  212 De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius. Goed; Nu 'er twee zyn, die hem kennen, kan hy toegelaten worden, wat zeggen de Heeren? Elhuizen. Ik ben te vreden. Leander. Ik mede. Aristus. Zal ik hem dan binnen laten? Valerius. Wacht nog een weinig. Ik heb nog een voorflag, eer wy hem aannemen? Deze Kamers kosten ons vry wat geld; wy hebben de verbeteringen en de meubilen famen betaald; het was dus billyk, dat ieder nieuw aankomeling iets voor de fcntrée betaalde, wat dunkt 'er u van? Zo wy,tot naderfchikking, ten opzichte van Damon, bepaalen, dat hy de maaltyd van avond bekostigde? Grunsberg. Gy hebt gelyk; kan men wel minder bededen,om in een goed gezelfchap te komen ? Elhuizen. Dat zal elk onzer goedkeuren, en Damon zal 'er, vertrouw ik, vooral niets tegen hebben. A r i s-  Derde Bedryf. 213 Aristus. Ik zal hem dan onder deze voorwaarde mede brengen. (Hj vertrekt.) Valerius. Hoe meer Leden, hoe meer vreugd; Maar ik vergeet nog iets te vragen? Grunsrers. Wat dan? Valerius. Of deze Heer getrouwd is? Want wy zuilen, vrees ik , voortaan bedacht moeten zyn om niet alleen geene Vrouwen, maar zelfs geene getrouwde Mans, hier in te laten! Leander. Hoe zo myn Heer? Valerius. Ook geen verliefde Minnaars. Leander. Maar waarom niet? Valerius. Omdat zy hunne fleutels niet kunnen bewaaren. OS VIER-  sia De Nieuwsgierige Vrouwen. VIERDE TOONEEL. De vorigen, Damon. Aristus. Amicitia. Valerius. Amicitia; Hebt gy hem onze groet gewezen? Damon. Uw dienaar, myn Heeren! Valerius, geeft hem de hand, Wat dienaar! Amicitia. Damon. Amicitia ; Myn Vriend Aristus heeft my gezegd, dat de Heeren de goedheid gehad hebben my te vergunnen... . Valerius. Wat goedheid gehad? Wat vergunnen? deze uitdrukkingen zyn uit ons gezelfchap verbannen; Amicitia , en niets meer. Damon. Ik wilde gaarne alles, wat ik betaalen moet, ten eerften afdoen. Valerius. Niets; Zo gy van avond de Maaltyd betaalt, is al-  Derde Bedryf. 215 alles voldaan; en 't geen gy van avond doet, mag een nieuw aangenomene op zyne beurt ook doen. Damon. Zo ik daarenboven nog iets voor de Entree fchuldig ben, zo wil ik het gaarne betaalen. Valerius. Niets! Hier vallen geene onkosten; Al wat wy hier doen , komt daar op uit, dat wy eenige uuren in eene gulhartige verkeering aangenaam doorbrengen, en nu en dan, op gemeene kosten, een zeer eenvoudig vriendelyk foupétje te famen genieten; dog dat gebeurt [niet dikwils. Damon. Men zegt evenwel, dat gy onder u verfcheidene Charges en Ampten hebt, daar men met ter tyd toe kan geraaken. Valerius. Oude Wyven praatjes! uitvindingen der zulken die wy niet willen aannemen, en die zig alles in 't hoofd haaien, om, ware 't mogelyk, den ondergang van ons gezelfchap te bewerken. Aristus. Dat heb ik hem ook reeds gezegd, maar hy wilde my niet gelooven. Elhuizen. Ja, de ganfche wereld verbeeldt zig, dat wy een geheim onder ons hebben; Dit is eene uitwerking van O 4 den  2ï6 De Nieuwsgierige Vrou wen. den hoogmoed dier geenen, die zig fchaamen niets te weten, en die daarom liever hunne loutere harfenfchimmen aan anderen als waarheid opdringen , dan eenvoudig hunne onkunde belyden, willen. Grunsberg. By de maaltyd zult gy alle onze geheimen ontdekken; De een fnydt voor, de ander zingt, de derde verhaalt aartige gevalletjes, de vierde eet fmakelyk, en maakt, door zyn voorbeeld, eene algemeene graagte ; Dit laatfte is gemeenlyk bet Eerampt, dat ik, onwaardige, de eer heb te bekleeden. Leander. Dames zult gy hier niet aantreffen, dewyl haar de entree niet wordt toegedaan ; hoe zeer zy 'er dik. wils op aangedrongen hebben. Damon. Deze zyn het juist, die het meest van dit gezel, fchap praaten, en daar allerhande geheimen van vertellen,. Valerius. En wat zouden toch onze geheimen zyn! Onze byeenkomst wordt niet geheim gehouden. En waarom zouden wy ons verbergen ? wy fpreken of doen geen kwaad ; wy belasteren of beledigen niemand. Zie hier onze voornaamfte Wetten, oordeel, of wy reden kunnen hebben om daar eenig geheim van te maaken. i.) Niemand zal in ons Gezelfchap worden aangenomen dan die bekend is voor een braaf, eerlyk, Man, van goede Zeden. «0 Een  Derde Bedryf. 217 2. ) Een ieder raag zig hier,naar zyn goedvinden, met alle onfchuldige uitfpanningen vermaaken. 3. ) 't Zy wy hier op degewoonc wyze by malkan, der komen, of nu en dan goedvinden te eeten, zal elk dien drank gebruiken, welken hy verkiest, en in die hoeveelheid als hy verkiest, zonder dat eenig auder Lid zig daar mede bemoeije; mits echter, dat niemand teveel wyn drinke; want zo dit aan iemand voor de eerde reize gebeurde, zou hy terflond van de maaltyd geweerd, en gebeurde zulks ten tweedemaal, uit dit gezelfchap voor altyd gebannen, worden. 4. ) Een ieder geeft zyn gerechtig aandeel tot onderhoud van alle noodige zaaken, als vuur, licht, bediening, boeken, kaarten &c. 5 ) Geene Vrouwen zullen in dit gezelfchap worden toegelaten, onverminderd het refpeft en de verknochtheid, welken alle de Leden voor achtenswaar. dige Vrouwen betuigen te hebben. 67) Het faamgebrachte geld, dat na de verteering moge overblyven , zal in eene byzondere kas gelegd worden, om daar uit de Armen en Noodlydenden by te daan. 7. ) Wanneer een onzer Leden,buiten zyn fchuld, in ongeluk mogt geraaken, zullen hem de anderen, zo veel in hun vermogen is, te hulpe komen, en hem met Broederlyke liefde onderdeunen. 8. ) Die eene Iaage of fchandelyke daad begaat, zal aandonds van 't Lidmaatfchap verdoken zyn. p.) Alle Ceremoniën, Complimenten,en niets beduidende betuigingen , zullen hier verbannen zyn; Die gaan wil kan gaan, die blyven wil, kan blyven, O 5 en  2i3 De Nieuwsgierige Vrouwen. en daar zal geene andere groet, geen ander compliment, mogen gebruikt worden, dan Amicttta. Wat dunkt u daar van, is dat een gezelfchap,dat reden heeft om zig te verbergen? Damon. tk verheug my dat ik het geluk heb my onder het getal uwer Leden te mogen tellen. VYFDE TOONEEL. De vorigen, Marten. Marten. Myn Heeren, het eeten is op tafel. (Hy vertrekt.) Valerius. Kom laat ons dan gaan. Damon. Ik bid u! (Hy wil dat Valerius eerst zal gaan.) Valerius. Zie daar, daar zondigt gy reeds regens het laatfle artikel van onze Wetten! Die de naaste by de deur is, gaat zonder ceremonie eerst. Anuc.ua. (Hy vertrekt.) Damon. Hy heeft gelyk, dat is een zeer goed gebruik. (Hy vertrekt.) Gruns-  Derde Bedryf. 219 Grunsberg. Kom Vrienden, gaan wy; de fporreling die ik met myne Vrouw heb gehad , heeft my een goeden appetyt veroorzaakt. (Hy vertrekt.) Elhuizen. Ik heb altyd goeden appetyt, wyl my nooit iets toornig of verdrietig maakt. (Hy vertrekt.) Leander. Dat kan ik niet zeggen; ik bemin Carolina, en de gedachte fmart my dat ik haar vertoornd heb. Zy had zeeker wel iets verdient, maar myn hart verwyfc my toch, dat ik haar te hard heb behandeld. (Hy vertrekt.) ZESDE TOONEEL. Mevr. Elhuizen, Mevr. Grunsberg, Carolina, Lizette, Mevr. Grunsberg. Hebt gy gezien? Mevr. Elhuizen. Hebt gy gehoord? Lizette.' Die my van den Schat gezegd heeft, die heeft in der daad gelyk. C a-  220 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Hoe, gelyk ? Waar is dan die Schat! Lizette, op de deur van de Eetzaal vijzende. Daar is hy! Een aangenaam en vriendelyk gezelfchap is de beste fchat van de wereld, Mevr. Grunsberg. Myn goede Man! Ik heb u verongelykt; Het is is onfchuldigfte byeenkomst van de wereld. Mevr. Elhuizen. Het kwam my ook onmogelyk voor, dat Elhuizen zoude fpeelen. Carolina. Leander is oprecht en deugdzaam, maar hy heeft my een al te bitter verwyt gedaan. Lizette. Dat was uw fchuld , Mejuffer; gy hadt hem behooren te gelooven, en niet zo nieuwsgierig te zyn. Carolina. Myn Moeder heeft my daar toe verleid. Mevr. Elhuizen. Het gefchiedde by my niet uit nieuwsgierigheid, maar uit plicht. Mevr,  Derde Bedryf; 221 Mevr. Grunsberg. En ik had 'er byzondere redenen toe. Mevr. Elhuizen. Zy mogen nu gerust hun gang gaan; Laat ons vertrekken, ik wil niets meer zien. Mevr. Grunsberg. Ja Mevrouw! Iaat ons gaan, op dat men niet van ons vermoede, dat wy ons met anderer lieden zaaken bemoeijen. Carolina. Ach Hemel! wie weet of Leander my nog bemint; ik wilde wel gaarne eens zien of hy vrolyk of verdrietig is? Mevr. Elhuizen. Kom, het is nu genoeg. (Zy wil gaan?} Lizette. Wacht nog een oogenblikje, ik zal maar eens zien of de Heer Leander eet of niet ? (Zy luistert aan de deur?) Mevr. Grunsberg. Kom, gaan wy; het past ons niet aan de deuren te luisteren. Mevr. Elhuizen. Wy moeten vertrekken. L 1-  222 De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Wat een kostbaare maaltyd! Wat lekker eeten! Mevr. Elhuizen, weder keerende. Hoe veel Heeren zyn 'er? Lizette, kykt. Zes. Mevr. Grunsberg, naderende. Eeten zy? Lizette. Met zeer veel appetyt. Carolina. Eet Leander ook ? Lizette. Die fpreekt. Mevr. Grunsberg. Dat is zyn gewoonte; hy eet langzaam, en praat altyd onder het eeten. Mevr. Elhuizen. En myn Man? Lizette. ó Gy moest het zien! Mevr. Grunsberg. Wat dan? L u  Derde Bedryf; 223 Lizette. Wat een heerlyke Pastey. Mevr. Grunsberg, dringt tiaar V fleutelgat. Hoe! Mevr. Elhuizen, komt om te zien. Een Pastey! En waar van gemaakt. Mev. Grunsberg. Een weinig plaats, zo 't u belieft Mevrouw! Ik ben ?er de eerde by geweest. Mevr. Elhuizen. Kyk dan fchielyk, want ik moet ook eens zien. Carolina,/^ zyde. Zy mogen nu naderhand van myne nieuwsgierigheid wel zwygen! Mevr. Grunsberg. 't Is fuperbe. Mevr. Elhuizen. Laat 'er my toch ook by. {Zy ftoot Mevrouw Grunsberg -weg en kykt.~) Lizette. Van deze reet krygt my geen mensch weg. Mevr. Elhuizen. ö Dat is manifiek. C a-  224 De Nieuwsgierigs Vrouwen. Carolina. Zal Ik niets mogen zien? Mevr. Elhuizen. Zy drinken. Mevr. Grunsberg. Wie drinkt? dat moet ik zien. Carolina. Mama, ik wilde ook zo gaarne wat zien. Mevr. Elhuizen, baar plaats maaiende* Kom hier. Carolina. Leander drinkt. Mevr. Grunsberg. En Grunsberg? Carolina. Trancheert een Hoen. Mevr. Elhuizen, /loot Carolina te rag. Dat moet ik ook zien. Lizette, gaat te rug. Schielyk, fchielyk, maak toch dat wy weg komen. Mevr. Grunsberg. Waarom dat? L i-  Derde Bedryf. 22$ Lizette. Pieter komt op de deur aan. MevrE Elhuizen. Wat doet Pieter? Lizette. Hy bedient de Tafel. Mevr. Elhuizen, kykt. Ik moet hem zien. ZEVENDE TOONEEL. Devorigen, Pieter, met een fchotel met Cotte* letten. (In V uitkomen loopt by tegen Mevrouw Elhuizen aan, en blyft verfcbrikt ft aan,~) Mevr. Elhuizen. Stil, ftil. Pieter. Maar wat doet gy allen hier? ; Mevr. Grunsberg. Stil, ftil. Pieter. Zo men u ontdekte, zoude ik niet gaarne niet u deelen. XIL Deel. P Li-  226" De Nieuwsgierige Vrouwen» Lizette. Gy moet toch niets verklikken. Pieter. Ik fpreek geen woord; Ik zal dit maar wegbrengen, en dan gaa ik weêr naar binnen. Lizette. Wat hebt gy daar dan? Pieter. Appel-koekjes; een vervalletje voor my. Lizette. Laat ze my eens zien. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Tast maar toe, naar uw fmaak. Lizette. Dat is eerst lekker. Mevr. Elhuizen. Ik moet ook eens proeven. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Als 't Mevrouw gelieft? Mevr. Grunsberg. Met uw verlof. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Naar uwe verkiezing. C a  Derde Bedryf. 227 Carolina. En voor my niets? Pieter. Doe my de eer aan, en neem 'er ook een. Carolina. 't Is maar om te proeven. (Zy neemt Vr een.) Pieter. Zo ben ik met myn fchotel haast uit verkocht; ik zal maar wéér naar binnen gaan, om wat anders te befchaaren. Lizette. Breng my dan wat lekkers meê. Pieter. Ja, maar gaa waarachtig liever heen Dames, want zo gy gezien wierdt, zou... Mevr. Elhuizen. Zeg toch niets. Pieter. Geen woord. (Hy gaat weer naar binnen en fluit de deur toe.) Mevr. Elhuizen. Wy moeten nu gaan, eer wy ontdekt worden. Mevr. Grunsberg» Ja, dat zal wel 't.beste zyn. P 2 Ca-  228 De NlEU wsgierige VrOÜWES. Carolina. Ja, laten wy gaan , op dat Leander geene oorzaak vinde om my weêr bittere verwytingen te doen. Lizette, loopt naar de deur, ,L-> Nog eens gekeken, en dan gaa ik heen. Mevr. Elhuizen. Kom voort nieuwsgierig ding. Lizette. ó Dat is heerlyk! (Zy kykt.~) Mevr. Elhuizen, keert te rug. Wat is dan zo heerlyk? Lizette. Het Desfert. Mevr. Grunsberg, komt by de deur. Het Desfert? Lizette. Hoe fraai! Kandelaars van Kristal met bloemen! 't Is als een geïllumineerde Tuin. Mevr. Elhuizen. Dat moet ik ook zien. Mevr. Grunsberg. Ik bid u, laat my dat toch ook zien. e a-  Derde B e » r v i, 229 Carolina. My ook. (Zy dringen zo jlerk om te zien, dat 'er de deur van open fpringt, daar op komen de Heeren uit de Kamer.) AGTSTE TOONEEL. Devorigen, Valerius, Elhuizen, Grunsberg, Leander, Aristus, Damon, eenigen met Servetten , anderen met Kandelaars. Valerius. Wat is dat voor een geweld ? Grunsberg, tegen zyn Vrouw. Voor den duivel.... E lhuizen, tegen Grunsberg. Geen drift... alles met verfland, met bedaardheid. Valerius. Hoe komen deze Dames hier? Wie heeft ze hier gebracht? Wie heeft haar ingelaten? LAATSTE TOONEEL. De vorigen, Marten. Marten. Dat heb ik gedaan, myn Heer! Dat is myn fchuld, myn Heeren! Dog hebt de goedheid my te hooren; denkt gy dan dat ik misdaan heb, zo ftraft my. P 3 El-  230 De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. Nu begryp ik het ftuk; Marten heeft die Vrouwen hier in gebracht om haar van haar kwaad vermoeden te genezen, en voor te komen, dat zy niet ianger erg van ons denken; Is het niet zo? Marten. Ja, myn Heer! dit is de eenige reden , dat ik haar hier heb ingelaten. De eene zeide , daar wordt gefpeeld , en de gantfche Familie geruïneerd ; De andere vertelde, dat hier Vrouwen van een Hecht gedrag kwamen; Een derde was zeeker, dat men den Steen der Wyzen zocht; Weêr eene andere verzeekerde , dat 'er een Schat gegraven wierdt ; zodra zulk gekakel in eeniger Vrouwen monden rond gaat, weet het zeer fchielyk de gantfche Stad. Deze gekheden haar uit het hoofd te praaten was onmogelyk; zy moesten overtuigd worden ; zy moesten alles met haa:e oogen zien, en met haare ooren hooren, om van deze zotte Nieuwsgierigheid te herkomen; Zy hebben nu gehoord, zy hebben nu gezien , zy zullen nu, hoop ik, geene kwaade vermoedens meer voeden, noch langer nieuwsgierig zyn. Ik heb u, Dames , met een goed oogmerk hier ingelaten , en ik hoop, dat zulks van een goed gevolg mag wezen. Valerius. Ik weet niet wat ik 'er van zeggen zal! Gy hebt veel vryheid genomen , en zyt myne bevelen niet nagekomen , gy hadt dus verdiend, dat ik u de deur uitzettede; Indien het echter dit gevolg mogthebben, dat deze Dames, nu beter wegens onze bedoelingen on»  Derde Bedryf. 231 onderricht, haare Mannen voortaan met vrede laten, en onze byeenkomften niet meer verftnoren , dan wil ik u uwe al te groote vrypostigheid we! verseven, en ik zou 'er u zelfs met vermaak eene belooning voor fchenken, Marten. Wat antwoordt gy hier op Dames, zyt gy niet ten vollen overtuigd? Mevr. Elhuizen. Ik had niet nodig te zien, om van het goed gedrag van myn Man overtuigd te wezen. Elhuizen. Waarom zyt gy dan hier gekomen? Mevr. Elhuizen. Om myne dochter te vergenoegen. Leander. Ik verdiende dus geen geloof by u Carolina? Carolina. Kwaade tongen brachten my in twyffeling: ik was van uwe oprechtheid overtuigd. Grunsberg. Maar gy, allerlieffte Karonje, zult gy voortaan nog op uw vermaledyd ik wil bet weten blyven ftaan ? P 4 Mevr.  232 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Grunsberg. ó Neen, myn lieve Man , wees in het toekomende niet meer bezorgd voor myn ik wil bet weten.. Grunsberg. Ja, omdat gy het nu weet! Lizette. Vergeeft het ons, myne Heeren! wy zyn Vrouwen; Altyd te moeten hooren: „Hier mogen geene „ Vrouwen inkomen!" moest eene onweêrftaanbaare begeerte daar toe in ons verwekken; Zo men my zeide : hier onder op den grond van dezen put ligt een» Steen, dien niemand zien mag; zo liet ik my 'er tot over denhals toe inzakken,om denzelven machtig te worden. Valerius. Is nu uwe Nieuwsgierigheid voldaan, Dames ? zyt gy nu te vrede ? Mevr. Grunsberg. Ik ben het ten vollen, myn waarde man, ik zal u voortaan nooit meer kwellen. Grunsberg. 't Word ook hoog tyd , dat gy u wat verftandi. ger begint te gedragen. Mevr. Elhuizen. Elhuizen, zyt gy kwaad op my? E l-  Derde Bedryf. 233 Elhuizen. In 't geheel niet, myn lieve Vrouw: niets minder dan dat; ik ken de Vrouwen, ik heb medelyden met haar. Carolina. En gy heer Leander? Leander. Vergeef my myne drift, ik zal uwen argwaan ook vergeten. Elhuizen. Maar hoe drommel zyt gy aan myne fleutels ge> komen ? Lizette. Dat was niet moejelyk, myn Heer! met een kopje Koffy. Elhuizen. Jou flimrae feeks, nu herinner ik my... (Tegen Mevrouw Elhuizen.) en te gelyk ook uw verlangen om. my myn rok uit te trekken. Mevr. Elhuizen. Vergeef het my. Valerius. Goed , laat nu alles voorby zyn, gy zult dan niet meer nieuwsgierig wezen? P 5 Mevr.  234 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Daar is nier voor te vrezen. Mevr. Grunsberg. Ik vooral niet. Carolina. En ik zeeker ook niet. Lizette. Ik zal 't van myn leven niet meer zyn. Valerius. Weest dan te vrede, en begeeft u naar huis; Wy kunnen, noch mogen, de eer van uw gezelfchap hier niet hebben , gy weet dit: hebt dus de goedheid van te vertrekken. Mevr. Elhuizen. Willen wy gaan? Mevr. Grunsberg. Wat dunkt u Carolina? Carolina. Wy zullen wel moeten gaan. Valerius. Ik bid u Dames, dat gy vertrekt, hoe ftaat gy dan nog te draaijen? L i-  Derde Bedryf. 235 Lizette. Ik zal 't u zeggen; Zy wilden zo gaarne dat fraaije Desfert eens zien. Mevr. Grunsberg. Ja, en alle deze fchoone vertrekken. Mevr. Elhuizen. Gy moet dat permitteeren, wyl wy nu toch hier zyn. Carolina. Voor dit maal, en daarna niet weer. Valerius. Zult gy dan ophouden Nieuwsgierig te zyn ? Welaan, wy zullen u alles laten zien, wy willen u dat vermaak gunnen ; maar daarna geene Nieuwsgierigheid meer! Lieve Dames, dat is een gebrek, dat gy nooit geheel zult overwinnen, dog 't is ons genoeg, dat gy nu betere gedachten van ons voedt; 't is ons genoeg, dat wy onzen handel by u gerechtvaardigd hebben, zonder dat wy het bedoelden; gy belooft ons voortaan , in onze onfchuldige byeenkomften, nooit meer te ftooren, en op die belofte verlaten wy ons; de getrouwe nakoming daar van, hebben wy recht om te vorderen. Wat zegt gy Heeren ? Allen. Amicitia, Amicitia! EINDE. A R-   ARMOEDE en DEUGD. TOONEELSPEL Uit het Hoogduitscb vertaald. XII. Deel. Q  VERTOONERS. K a n t h e r, een arme Goudfmid. Juffrouw K a n t h e r, zyne Vrouw. K a r e l, de ondfle Zoon; een Jongeling van nègéntien jaareti. F r e d r i k, de jongde Zoon; een klein knaapje. Jul.ii, de L}ogter ;.,een meisje van. zeventien jaaren; ' *7 • ' "' ' Een klein Kind, in de Wieg. De.oude Heer v a.n. W.a r n.e r. . De Heer van Warner, de Zoon. Kristoffel, zyn Knegr. Het ftuk wordt vertoond in eene der aanzienelyke Steden van Duitschland.  Uw deit^ri) re?'M^ii~ ïnme?^£yAt fi&i-e ^Pits/ie. «es. *4,&,^uo£2>£ c^ a>eit,ca>. virï .7b de vader! (Zy loopt haaren vader te gemoet.) Juffr. K a n t h e r. Zeg hem niets van de onbefchaamdheid van dien jongen heer. Hy zou 'er ligt nog neérflagtiger door worden.... N E-  &6o Armoede en Deugd. NEGENDE TOONEEL. De Heer Kanther, Juffr. Kanther, Julie, K a n t h e r. (Hy treedt binnen met eene naargeestige en neêrjlagtige houding. Zyn gelaat is bleek en vervallen. Zyne kleedy geeft zeer groote behoeftigheid te kennen.) Ach! myn goede Kristine!,.. Ach! myn lieve dogter!... Niets blyft 'er voor ons over. Wy moeten flerven.... (Hy gaat zitten, en ziet met verwilderde oogen rondom.) Waar is de kleine?... Is Karei nog niet t'huis? Juffr, K a n t h e r. 't Lag my op de leden, myn dierbaarfle fchat. Gy hebt niets bekomen; is het zo niet? Kanthe.r, op een7 verdriet'igen toon. Niets. Alle menfchen hebben hunne harten voor 't medelyden geflooten.... De boos wigt, die my den ring gezonden heeft... Julie, Ach! ik kan 't wel raaden. Kan t h e r. Eerst vond ik hem niet. Byna twee uuren flond ik aan zyn deur. Eindelyk kwam hy. Naauwlyks had hy my gezien , of hy vraagde , wie die bedelaar was. Ik verbeet myn fpyt. Zyn knegt beet hem  tooneelspel. 2ÖI hem in 't oor, dat ik de goudfmid was , die den ring zou maaken. Ik ftelde hem myn verzoek voor. Ik zeide, dat ik gaarne een derdedeel van myn arbeidsloon wilde laaten afkorten , als hy my het geld vooruit betaalde.... Zonder hier op te antwoorden, vraagde hy,of ik niet een mooie dogter had? Deze vraag ontzette my. Ik zeide : ik heb een dogter; een braaf, eerlyk, goed meisje; zy draagt myne elende met meer ihndvastigheid dan ik zelf. Of zy mooi is , weet ik niet; maar ik weet, dat zy deugdzaam is. Julie. ó! Myn vader 1 K a n t h e r. „ Dan weet ik het," begon hy : „waarom zyt gy ,-, zo dwaas, dat ge in plaats van zelf te komen, haar „ niet gezonden hebt, om my dit verzoek voor u te „ doen?... Doch 'er is niet aan gelegen. Zend ze ,i nog. Ik zal u het maakloon van den ring tien., dubbel betaalen ; nog meer, de gantfche ring zal „ u gefchonken zyn."... Ik begreep, wat hy zeggen wilde. Vanwaar mag hy weeten , dat ik een dogter heb? Juffr. K a n t h e r. Vermoedelyk heeft de knegt, die den ring hier bragt..* K a n t h e r. Hoe 't zy , myn toorn borst uit. Ik zeide hem onXII. Deel. S be.  aóa Armoede bk Deugd. befchroomd de waarheid. Hy riep zyn' knegt, en liet my het huis uit ftooten. Half dood van fmert en magteloosheid... Juffr. K a n t h e r. Bedaar,myn waarde man. Tragtons verdriet te verzagten door het uwe te vergeeten. Ik heb onzen kleinen Frederik uitgezonden.... Misfchien beweegt de Voorzienigheid het een of ander hart tot ons behoud. K a n t h e r. Hoop niets, myn lief. Ach! de menfchen , de menfchen... neen, 'er zyn geen menfchen meer.... Eindelyk nam ik myn toevlugt tot een middel, dat ik overlang verworpen had. De fchaamte. .. helaas! ik moet het u belyden, de hoogmoed, de eigenliefde... hoe is 't mogelyk, dat een ongelukkige, als ik, nog hoogmoedig'kan weezen! Maar de mensch blyft altoos mensch.... Lang heb ik tegen deze valfche fchaamte moeten worftelen. Myn tederheid jegens u en jegens deeze lieve kinders behaalde eindelyk de overhand. Ik fprak den eerden mensch, die my ontmoette , met traanen in de oogen, met een ontroerd gelaat, en met een zagte, halfgebrokene (tem, aan. „ Ik heb," zeide ik, „ een vrouw en vier „ kinders, die inde uiterfte elende zyn."... „Kunt „ ge niet arbeiden ? " antwoordde my deeze man met groote (tuurschheid.... „De tyden zyn (legt.... Duur„ te, fchaarschheid"... Daar beroepen zig thans alle fielten op.... Onder dit zeggen haalt hy een volle beurs'uit, zoekt lang, en werpt my eindelyk een' duit roe.... Ik geraakte van verbittering buiten my zeiven.  ToONEELSPBL. 263 ven. Ik wilde fpreeken; maar myn tong was als verftyfd. Julie. Hemel! Hoe kan een rykaart den behoeftigen by zulk een gift zo fmaadelyk bejegenen.... By wien zullen wy hulp zoeken? K a n t h e r. By niemand, zeg ik u, myn dogter. Als men zo ongelukkig is als wy zyn, moet men derven. juffr. K a n t h e r. Neen, by God. Hy wil en zal ons helpen. Ik geef den moed nog niet verlooren.... Karei... K a n t n e r. Is die nog niet t'huis geweest? Hy is anders niet gewoon zo lang van huis te blyven, en zo vroeg nu te gaan. Juffr. K a n t h e r. Dat heb ik ook gezeid. Ik kan niet denken, dat hy ons verlaateu wil. Julie. Neen, nimmer. K a n T h e r. Ik denk het ook niet. Maar moest hy toch weg gegaan zyn, daar hy bewust is van onzen jammerIvken toefiand, waarin wy zyn hulp volftrekt niet * S a ku*-  26"4 Armoede en Deügd. kunnen ontbeeren? Weet hy niet, dat het verzuimen van werk ieder oogenblik ons een ftuk brood uit den mond neemt.... Neen, hy kan 't niet verantwoorden. Julie. Ik hoor iemand. Ik denk vast, dat by 't zal weezen. (Zy gaat naar de deur.) K a n t h e r, Hy moet niet onder myn oogen komen.... TIENDE TOONEEL. De voortgen, Karel, zeer verbleekt, een' neusdoek voor zyn aangezigt houdende, en een brood onder den arm draagende. Karel. Daar! (Hy -jierpt bet brood op de tafel.) Eet! Het komt my duur te ftaan.... Ik kan niet meer.... (Hy zygt neder tegen eene oude kas, die in de ka. mer ftaat.) K a n t h e r. Wat zal dat?... Hebt ge een misdaad begaan?... Ach! ongelukkige! Juffr. K a n t h e r. Zou 't mogelyk zyn, myn zoon... Karel. Eet, zeg ik. Ik bid u om 's Hemels wil... De misdaad is zo groot niet als gy denkt. Kan-  ToONEELSPEL. 265 K a n t h e r. Maar wat betekent de toeftand, waarin wy u zien? Juffr. Kanther, ziende, dat zyn aangezigt bebloed is. Bloed? Julie. (Zy komt by bent, en ligt den neusdoek op.) Ach! zyn gantfche aangezigt is vol bloed. Karel. 't Is niets.... Myn vader!... myn moeder!.;, myn zuster!... u brood te verfchaffen... Eet! Juffr. K a n t h e r. Ach! myn zoon! Julie. Ach! myn broeder! (Zy omhelst hem.) K a n t h e r. Ik zal niets aanroeren, eer ik weet, vanwaar. (Julie neemt een glas water, dat op de tafel /laat, en wascht haar' broeders aangezigt met baaren neusdoek?) Sa ELF-  2(55 Armoede en Deugd. ELFDE TOONEEL. De voorigen, de Heer van Warner de vader. Frederik, een Knegt, draagende een' korf met eeten. De Hr. van Warner vader. Waar zyn de ongelukkigen ? Hoe hebben ze zo lang voor myn oogen verborgen kunnen blyven ? Frederik. Hier zyn ze, Mynheer.... Dat is myn vader; dat is myn moeder.... Zy nerven van honger. Juftr. K a n t h £ r. Och! Mynheer! zoudt gy ons willen redden? Wat zyn wy aangedaan over uwe grootmoedigheid! Wy gevoelen 'er ten vollen de waarde van. Maar kun-: nen wy ze genieten, daar onze oudfte... Wy weeten nog niet in welk gevaar... Och! hy is zekerlyk ons niet onwaardig. F f. e d e r i k, naar hem toe hopende. ö! Lieve broeder! hoe zyt ge daaraan gekomen ? ,,. Ik heb wel gezien, hoe men u bejegende... De Hr. van W a r n e r de vader. Ik kan uw ongeluk byna raaden, myn vriend. Karel, met een zwakke en gebrokeneflern. Misfchien , Mynheer. Ik kon den jammerlyken toeftand myner familie niet langer aanzien. Vol wanhoop  T/ooneelspel. 267 hoop ging ik dezen morgen uit, vast bcflooten hebbende hen te helpen ofte fterven.... Ik vond een' myner vrienden, die even arm is als ik zelf.... Myn wanhoop deed hem fchrikken. „Waar wilt ge heen?" vraagde hy my. —- Ach! myn vriend! antwoordde ik: federt gisteren middag hebben myn vader en moeder ... niets gegeeten.... Ik weet niet, waar ik gaan zal.... Waar ik ben... zy zullen nerven,... „Zie„ daar," zei deeze deugdzaame jongman; „dit is al „ wat ik heb. Neem aan."... Het was een halve ftuiver.... Ik gaa naar een' bakker.... Gy weet, hoe weinig brood men tegenwoordig voor een' halven flui. ver koopen kan.... Ik verzoek daarvoor een brood van een'ftuiver; ikzweer.dat ik hem morgen of overmorgen de andere helft zal brengen, of my zeiven in zyn handen ftellen. Hy ziet my aan, en zwygt. Ik houd zyn ftilzwygen voor toeftemming, en loop 'er meê heen. De man roept: „houd hem ! houd hem!" Straks valt het dolle graauw op my aan. Doch alleen het denkbeeld , dat myne ouders fpoedige hulp noodig hadden, gaf my nog zo veel kragt, dat ik niet op den grond viel, maar my los rukte, en door den gang van een huis ontfnapte. Ik wil gaarne fterven. Gelukkig, zo myn dood flegts eenige oogenblikken het leeven van die ongelukkigen redt, welken ik myn leeven te danken heb! .. Als ik u, Mynheer, met eene bede mogt lastig vallen, zou ik u verzoeken, den bakker den halven ftuiver te zenden, dien ik... De Hr, van Warner