0' 1 126 3729 UB AMSTERDAM  i    B 1DDAGS= LEERREDEN* over de woorden van PAÜLUS HEBR: 2. vers 3. eerste deel, uitgesproken te ROTTERDAM inde GROTE KEKKJ Den 16. van Sprokkelmaand 1774. DOOR. IZAAK DE LEEUW* in deszelfs keven Predikant aldaar. Met een Voorréden van den Uitgeever3 waar in het egt Caracter van den Autheur word befchreven. Zijn tQ belcomen: Te Dor dregt by van Braam en de Haas, Delft de Groot en Poelman. Rotterdam Pols, Krap, Cornet en Straatmans, Amflerdam M. de Bruyn, Elwe en van Vliet, Haarlem Walre, Hage Bouvink, Thiery c» Menfing , Leiden A. e» J. Honkoop , Gouda Verblaauw , en verders in de Nederlandfe Steden bij de voornaamfte Boekverkopers,   VOOBJLEEBEIN*., w ie die met mij den nu Saligen Is aak de Leeuw , in zijn Wel Eerwaarde leven gekent heeft, zal met mij van harten wenfchen, dat de gedagtenis van dezen regtveerdigen in zeegeninge blijven; en met mij een inning welgevalle neemen , dat deezen regtveerdige dan in decze Leerreden nog tot Nederland fpreekt, na dat hij reeds verfcheide jaarert geftorven is. Toen ik deeze Leerreden iri gefchrift in handen kreeg, dagt ik aan 's Mans Caracter, aan de inninge fmerte toen ik de boodfchap kreeg , dat onzen I s a a k niet meer en was ! en dagt, moeten deeze liefderijke vermaningen aan de vefgeetelheid werden opgeoffert ? niet alzo, deeze moesten door den druk worden gemeen gemaakt; op dat het geklank van deeze Boetbazuin nog meer gehoort wierd. Hier over met verfcheiden mijner goede vrienden fpreekende, dagten wij op middelen om dit oogmerk te bereiken , en A % floe-  floegen naar onze denkwijze de gefchiktfle weg daar toe in , en wij hebbe zoo ver ons oogmerk mogen bereiken, dat dezelve door den druk wordt gemeen gemaakt: mogten ook deeze weinige Bladeren met die graagte en ftigting ontfangen en geleezen worden , als's Mans andere ftigtelijke werken, wij zouden ons van harten verhielden ; en waarom zouden wij dat niet verwagten? immers, die agting voor het een heeft, heeft het ook voor het andere werk van een Autheur, wanneer hij zig zelfs overal en ten allen tijden gelijk is, en dit hebbe alle weldenkende in hem erkent. Wat nu den inhoudt der Leerreden zelf betreft, zij is niet opgevuld met cierlijke woorden, onzen Isaak wist te wel d3Ü het Koningrijke Godts niet beftaat in woorden, maar in kragt. Ik denk nu nog aan het heerlijk getuigenis dat ik eens uit den mond van een der waardigfte Leeraars van Rotterdam van hem hoorde geeven, toen hij tot Ysfelmonde was beroepen, welk hier in beftont: Dat hij fmeekte dat Godt het hart van dien Godtzaligen en zeer geliefden Jongeling mogt over- bui-  (5) buigen om dit beroep in des Heeren vreezen aanteneemen, dat dit geen iedel loftuiginge was is bij de uitkomst gebleeken, ook weeten alle die deezen waardige Leeraar van nabij kennen , dat hij te eedel van gemoet is om te vleïjen ofte laten vleïjen. Na verloop van eenigejaaren hadt ik het genoegen die waardige Leeraar op zekere plaats te ontmoeten, en rakende met hem in gefprek over den nu zaligen de Leeuw, en toen'gaf dien weldenkende Leeraar ook niet minder heerlijk getuigenis van hem, dat hij gaande grooter zou worden, en niet veel gerugts op de ftraats verwekken. Hij begon zijn heilig dienstwerk in de Gemeinte yan Rottefdam, met deeze woerden : dwingt ze om in te komen, op dat mrjn Ruis vol werden, en op dit fondament heeft hij blijve bouwen tot zijn groote zender hem tot zig nam, hjj lijde het bijzonder daar op toe, om zielen die door blindheijt in den waaren aart van het euangelie, i:i de ftrikkevan het ongeloof verwart zaten, en door menigerlei bedenkingen 2ig ophouden , dezen wist hij op grond van Gods waarheid den kortften en A 3 vei-.  ( 6 ) veiligfte weg aantewijzen, voor alle en elk in het bezonder hoe hij ook gefield was, getuigen zijn daar van zyn uitgekoomen fchriften, bezonder zijn keurig werk over het Geloof, welke verklaring van het Geloof veel verwarde denkbeelden heeft weg genomen, welk alom genoeg bekend is. Wat zijn wandel betreft, alle die hem Van nabij kenden wisteu dat hij aan de les van Jacobus beantwoorde, toont mijn uw Geloof uit uwe werken. Zie daar geëerde Leezer, dit weinige omtrent 'sMans Caracter, doorlees deze leerreden, onder Godts zegen, tot bevordering van u zielen heil. DEN UITGEVER LEER-  LEERREDEN, Over HE BR: 2 vers 3 eer/Ie deel. Qp de.n BEDENDAG des Jaars 1774 uitgesproken. VOORAFSPRAAK. Wij leefen van den Godvruchtigen Koning Hiskia, daf voorbeeld van getrouwe hervorming in den Godsdienst, dat hij denLeviten aanfpoorde om de verfoeifele weg te doen, met dit gefegde 2 Chron: 29.: 10. Nu is het in mijn hert een Verbond met den Heere te maken. Een Verbond met den Heere te maked, moet onfer aller werk op deefe dag zijn, de grootheid van Gods weldaden, en onfe ondankbaarheden vorderen in de fchuld te vallen en onfe weegen te veranderen : Indien wij hier in nalatig ?ijn, zijn wij Gode ongehoorzaam, wederfpannig $egen den wil van onfe hooge Overheid , wij geven den welvaard van ons land 'er aan, wij haten onfe zielen , en hebben den dood lief. Och ware' wij reeds opgekomen met die betuiging! nu is het in mijn hart een Verbond met den Heere te maken, althans onfe prediking moet dienen om die keufe te verwekken, of te beA 4, ?ss"  C O tigen onder 's Hemele zeegen , gave de Heere nu heil en voorfpoed ! waare de uitwerking een onberouwelijk Verbond met den Heere! T E X T, Hebr. 2 ; 3. Ifae. zullen wij ontvlieden,- indien wy op zoo groote Zaligheid geen acht neemen. INLEIDING. Deze. woorden zijn eenvoudig, — Minder gefchikt om het verftand te oeffenen, dan 't hart te treffen. — Gave God dat dit de gezegende uitwerking van derfelver overweging ware. SAMENHANG. Aangaande den Schrijver van deezen Brief; aangaande de Hebreen , aan welke hij den zeiven gefchreven heeft, aangaande het eige oogmerk, dat j zig dien! Apostel daar [in hebbe voorgefteld, zeg ik thans niéts. Alleen een weinig van den Samenhang. Den Apostel toond in 't ifte Hoofdftuk, de uitnementheid die het Euangelie der vervulling heeft, boven'het geene'van Gods weege wel eer is geleerd , bijzonder daar in, dat daar God voormaals veeltijds gefproken had door Propheteri, Hij in deeze laaste dagen gefproken had door zijnen Zoon. Om die uitnementheid te fterker in 't oog te doen lopen, geeft hij een bree-  (9) breede befchrijving op van Jefus voortreffelijke heerlijkheid boven alle de uitnemenfte gezante der Engelen, vs. 2 tot het einde van 't Cap. Hier op laat de Apostel volgen, m het begin van 't 2de Cap. de grote verpligting, die derhalve de Hebreen aan welke hij fchreef hadde, om zich te meerder te houden aan dat Euangelium, het welk hun was bekend gemaakt vs. 1, zulks aandringende vs. 2, 3, en 4, op deeze wijze, want indien het woord tfc. Jn deezen aandrang is mijn Text begrepen, als de voornaamfte bandt, die zeer klemmen moet op het gemoedt, en die zijn meerdere vastigheid verkrijgd uit de overweging , dat zelfs oudtijds, wanneer God zoo niet gefproken heeft,als in deeze latere dagen: egter alle overtreding en ongehoorzaamheid aan zijn woord, regtveerdige vergelding ontfangen heeft. Wij zullen ons heden alleen maar houden bij de woorden van onzen Text, die zoo zijn voorgefteld , dat dezelve een fterke beweegreden opleveren , zonder^ dat 'er iets verders bij in aanmerking kome. VERKLARINGE 1. der woorden die ons van zelfs zal brengen tot 'overweging 2. der zakffl die in dezen zijn vervat. Dezelve vereifchen eenige opheldering tot beter verftand van het geene de Apostel 'er mede te kennen geeft. A 5 Hoe  ( io ) Hoe zullen wij ontvlieden, vraagt den Apostel Dat is te zeggen, ItraffeJoos ontkomen ■ dat dit de mening is valt ligt te vermoeden, cn heeft volkome zekerheid voor ons, wanneer wijhet 2de vers vooraf leezen, indien 't woord door de Engelen gefproken vast is geweest, en alle overtredingen regtveerdige vergelding ontfangen heeft • hoe zullen wij ontvlieden? Het vraagswijs voorftel heeft hier een onge. rnene kragt, en het brengt ons onder 't d5g, En de zekerheid , En het vreeslijke van Gods gedugte ftraffen. Het wil dat wij bij ons zeiven, dat 'er uit befluiten hoe zullen wij ontvlieden ? weet gij wel eenigen weg om te kunnen ontkomen ? moet Gods ftraffende hand voor ons niet vreeshjker en vreeslijker zijn? Maar in welk geval, i Indien op zoo groote Zaligheid geen agt nemen. Den Apostel ziet op 't geene door het Euangehum verkondigt word,, het woord der Genade cn der Zaligheid in Christus, Zoo komt het voor in tegenrfelling van h woord door de Engelen gefproken vs. 2, zoo word uitdrukkelijk in 't vervolg van dat vers gezegd: dewelke begon, nsn zijnde verkondigt te worden &c. En waarom biet dat zoo groote Zalighid? Men kan zeggen, om dat de Zoone Gods zelve die heeft geleerd, om dat ze nimmer te vorea zoo onderfchcide is gekend , om dat zoo algemeen is voorgefteld, om dat ze door zoo veele. tcc-  (II) teekenen van Waarheid en Goddelijkheid overal is bevestigd geworden. * Maar laten wij vooral, op deeze drie volgende bijzonderheden letten : Welk een groote Zaligheid, die ons door t Euangelie word bekend gemaakt! dat God bewogen is, naar zulke hellewigte als wij zijn, om te zien, om ons te rukken uit het rampzalig verderf, dat wij eeuwig verdiend hebben, en m zijn zalige gemeinfchap wederom te herftellen1, om eindeloos gelukèig te weezen. Welk eene groote Zaligheid, die ons door t Euangelie word bekend gemaakt! dat de weg die ons daar in voorgefchreve word, om al dit Heil deelachtig te worden , niet zoo is ingerigt, dat wij den Heer veel moeten opbrengen van onze goederen of aardfche zeegeninge , dat wij een zekere mate van gehoorzaamheid en ftraffen moeten vervullen, ter genoegdoening aan den Heere: wierd het een of ander geëist, wie zou de Zaligheid niet geerne koopen voor al wat hij had, wie zou niet alles willen doen en alles ondergaan , als hij daar mede maar het verderf konde ontvlieden , om gelukkig te zijn. Maar neen, 't is alles om niet te krijgen , vergeving van Zonde, eeuwige Gerechtigheid en Zaligheid worden nit genade gefchonken, aan alle die zulk een gefchenk door geen ongeloof verwerpen, maar opregt aannemen met een dankbaar harte, zoo dat een ieder die de aangebode Genade met ware gelove aanneemt, gerekend word in Christus alles voldaan cn alles verworven te hebben ,zoo dat  C « ) dat hij eisfchen kan, en God niet kan afflaan al wat Christus hier en eeuwig voor hem heeft verdiend, tot Regtveerdigmaking, tot Heiligmaking, en tot volkome verlosfing. Welk een grote Zaligheid, ten tweeden, die ons door 't Euangelie werd bekend gemaakt, dat Gods eigen Zoon daar toe voor zijn uitverkore Erfdeel heeft willen inftaan, en aan Gods Regtveerdig Oordeel voldoen. ö! Worde zulke dingen ons door 't Euangelie bekend gemaakt, wie zou geen agt daar ;'op geeven, wie zoude zulke grote Zaligheid niet ter harte nemen, wie zou niet bedagtzaam zijn op 't geene hem kan gelukkig maken voor de tijd en de Eeuwigheid! Maar als evenwel zulks niet gadaan word, indien wij op zulke grote Zaligheid geen agt nemen, Dat is het geval het welk de Apostel zijne Hebreen vertegenwoordigt en waarop wij wel degelijk moge merken, Dat is het geval waar in wij gewis de gedugte ftraffen hebbe te wagten, volgens het geene frraks is gezegt. Het aanbelang der zaaken vereist van ons om hier wat bij te blijven ftaan , en eerst te zien op wat wijze iemand zig aan zulke onagtzaamheid op zulke grote Zaligheid al fchuldig maakt: vervolgens hoe op zulke eene onagtzaamheid gegewisfelijk de gedugte ftrafoefeninge van God moeten volgen. Voor eerst dan, laten wij zien, op wat wijs iemand zig aan zulke onagtzaamheid al fchuldig maakt, het gefchied bijzonder op deeze driederlei  C 13 ) lei wijzen, i. door verwaarlozing van de kennis des zaligen Euangeliums. 2. door harteloosheid omtrent 't gene daar in aan ons werd geopenbaard. 3. door wederfpannigheid tegen den weg van Zaligheid, en den raad die ons dat Euangelium aanwijst. Het gefchied door verwaarlozing van de kennis des zaligen Euangeliums; wanneer men verzuimt het leezen van de Schrift,het leezen van de waarheden des Euangeliums, het waarnemen van de middelen der Genade, wanneer men zelfs den da* des Heeren , door een bijzonder voorregt van God, ons tot zijn dienst afgezonderd, veel liever doorbrengt in koophandel, in werken, 111 de aardfche bezigheden , dan dat men daar op / het Euangelium zou leeren verftaan, enden raad tot onze Zaligheid hooren. Fiet, gefchied, ten twede, door harteloosheid omtrent 't geene daar in aan ons word geopenbaard, dat men 't geen men weet, nietfehat» nog zijn hart op field, of de kennis misbruikt, wanneer namelijk de mindere of meerdere kennis, die wij van de waarheden des zalige Enan"eliums hebben, ons aanleiding geeft om ons van v/ege die kennis nu gelukkig te reekenen, en daar op voort gerust te leven op den weg der zonden, met de hoope van een eeuwige Gelukzaligheid : dit is het beflaan van veele belijders des Geloofs, een beflaan het welk te ongelukkiger word wanner men na eenige voorgaande overtuiginge op verbeelde gronde, die 't Euangelie niet leerd, zijn ftaat vestigd, en daar op & vrij  ( '4 ) Vrij kommerloos en losbandig de Eeuwigheid inwagt. liet gefchiet, ten derden, door wederfpannigheid tegen den raad , die ons het Euangeliurri tot onze Zaliggeid aanwijst, wanneer men zig zeiven door ongeiove en onbekeerlijkheid verzet tegen de overreding der waarheid, de overtuiging des gewetens, de kloppinge des herten, die anders doot den raad des Euangeliums in 't leezen , hooren en overdenken in ons worde verwekt; en daar en tegen met eenige innige vijandfchap tegen des Heeren woord, en dienst en volk zijn bedorve harte toegeeft, den vijand het gewonne geeft, en zig overgeeft aan de begeerlijkheid der weereld, aan de (begeerlijkheid det oogen, de grootsheid des levens, de wellust des vleefches , en in 't gemeen aan de uitgietinge van alle ongerechtigheid en zonde. Zie daar op welke wijze iemand zig fchuldig maakt aan onachtzaamheid op zoo grote Zaligheid , als ons door 't Euangelie werd bekend gemaakt. Laten wij nu vervolgens zien, hoe op zulke onachtzaamheid gewisfelijk de 'gedugte ftrafoefeningen van God moeten volgen ; En dat zullen wij, zoo zien , dat wij eerst toonen, hoe zulk een onachtzaamheid zekerlijk Gods vreeslijk ongenoege moet werwekken, en ten tweden overwegen , welke zijne geduchte ftrafoefeningen zijn waar mede hij dat zijn ongenoegen vertoond. Dat zulk eene onachtzaamheid op het zalig Euangelie.woord, zekerlijk Gods vreeslijk onge- noe-  » ( 15 ) noege verwekken moet, daar aan kunnen wij niet twijfelen. Immers wat beoogt God daar in, dat hij ons zulk een Euangelium laat verkondigen ? alleen ons eige welzijn, God heeft daar geen meerder gelukzaligheid door, of wij die grote Zaligheid omhe/.en of verfmaden , God zal verheerlijkt worden, zoo wel in ons verderf als in ons leeven : Daar God dan ons heil alleen bedoeld, daar hij ons verlosfen wil van 't verderf en zalig maken, daar hij ons den weg 'er toe wijst, laat roepen, noodige , bidde om toch ons welzijn in dezen ter herten te neemen, en wij ver* onachtzame dat alles, kan het anders of het moet Gods vreeslijk ongenoegen over ons verwekken. Wij zullen daar te meer van moeten overtuigd worden als wij nagaan aan welke ondankbaarheid wij ons door zodanige onadhtzaamheid fchuldig maken j God bevoorregt ons in dezen boven zoo veel volken die van dat ligt des Euangeliums verftoken zijn, die hij overgeeft in de blindheid en laat wandelen in hunne weegen, en veronachtzame zulke ongehoude weldaad, waar in de Goddelijke goedheid ons bevoorregt, wij verharden ons tegen zulke ontfermende poginge van Gods onwaardeerbare Genade, wij fchoppen tegen de rommelende ingewande van de oneindige mensch en zondaars liefde van den Heere, wij vertreden het volwigtig Zoenbloed van zijnen gezegende Zoon, dit alles kan niet anders dan het vreefchelijk ongenoege Gods over zulke on-  i *0 ondankbare verwekken, en zeker daar God óns" Genade in Christus aanbied, toond'hij beide zijn afkeer van de zonde en liefde tot ons behoud, maar veronachtzamen wij dat woord, némen wij geen deel aan Jefus, zoo blijft op ons, dat anders op Jefus wasgelegt, en wij zijn aireede veroordeeld &c Joh. 3 : i S. 36- Maar welke zijn dan zijne geduchte fttaafoefcninge waar mede de Heere dit zijn ongenoegen betoond, deeze gaan over een ieder in 't bijzonder , of ook wel over een geheel volk. Over elk in 't bijzonder, die op zulke grote' Zaligheid geen agt geeft, komt Gods Oordeel deels in, deels na dit leven. In dit leeven, na dat de Heere zomtijds door wondere weegen van zijne Voorzienigheid, door in tegenheid te wandelen , door een en andermale met ziektens aantetasten, te vergeefs zulke' mensch getugtigd heeft, op dat hij agt mogt leren' geven op zijn einde, en de belangens zijner ontfterfelijke ziele, geeft de Heere hem' wel eindelijk aan de verharding over, en hij leeft in zorgeloosheid na 't goeddunken van zijn harte, lustloos tot de middelen der Genade, harteloos in 't *eene hem word voorgefteld en onvatbaar voor ie kragtige drangreden des Euangeliums, ;ot dat hij op een ziek en doodbed komt (zoo t hem gegund word) en dan, of in dien verïarden toeftand fterft, of met een ontwaakt geveten verfchrikt werd, door het akelig vooruitlicht van zijne toekomftige rampzaligheid. En  ('17.) En zeker na dit, leven zal 't oordeel van dezulke en bun verdoemenis dien volgens aileronzaggeiijkst zijn, 't zal Tijrus en Sidon, heidenfe volken , die hier op aarde om hunne hemeltergende zonde, door Goddelijke gerigtsoefemngen zijn uitgeroeid, hog verdragelijker dan zijn, dan dezulke die onder zulk een klaar Euangelie hebben geleefc, en Gods Genade veronachtzaamd en Verfmaad hebben , Spijt, vergeefs berouw , . eri knaging des géwisferis, over 't geen verfuimd, verwaarloost en verzo.ndigt is zal niet ophouden , de helfche rampzaligheid te vergroten, zoo zal de Heere wraake doen over alle die den Euan- ' gelie van zijnen 'Zoon zijn ongehoorzaam ge. , ilevep, - • . Maar niet alleen dat God dit dus bezoeke wil over ieder in 't bijzonder die deze groote Zaligheid verwaarloost ,• maar hij toond zijn heilig ongenoege meenigwerf hier op aarde , over een . gantsch Volk, waar onder die onachtzaamheid op ,.zuike grote Zaligheid gevonden word. Dan namejijk als zulke Onachtzaamheid toe- , .rieerad in de menigte , die 'er zig .aan fchuldig maaken, vooral van ue ge:ie die 'erover moeste foaa en, in de 1 .ngduurigheid des tijds, die in deze .een verbetering te weege brengt, maar een toenemen van 'c kwade",' en eindeiijk in de ."y'oortgange hier van al verder en vei der, van "trap tot trap, wanneer "z zalig Ëuangeue niet flegts verwaarloost, misbruikt, en met weder- .'fpannigheid gehoord word , maar;, als -men daar «n boven zig zei ven bcgint-aantekantcn tegen de B waar-  C 20 ) kelijk overblijfzels hadde, van dezulke die lust hebbe om hem in den Geloove opregt te dienen, dje overal vérfpreid zijn en op de ecne plaats meer dan op de andere gevonden worden, 'het waare haast gedaan met ons Land en Volk, de lankmoedigheid van'den langgetergde God zoudè een einde moeten hebben, —IJi trouwens daar van zijn al die Goddelijke oordeelen getuigen , die de Heere al zedert veele Jaaren van tijd tot tijd gezonden heeft, en die door 's volks ongevoeligheid 'er onder al herhaald, al afgewisfèld al vermenigvuldigt zijn, ai niet veel verder moeste gasn, of 't-had 'er allerakeligst uitgezien, terwijl nog zelfs de fterfte onder de Runderen voort gaat, de Muizen 't Gewas voor een deel hebbe opgegèten,' en da duurte der levensmiddelen., fchoon gematigd, nog niet is weggenomen. Maar hoe ffaat het met deze Stad, geven derzelver Inwoonders ook reede aan den' Heere óm zijné oordeelen over het Land te brengen,.' fraan wij ook mede fchuldig aan 't veronachtzame van 't Euangelie der Zaligheid. . Och! mogte wij kunnen zeggen dat wij niet fchuldig zijn, maar behoorlijk agt geven' op die groote' Zaligheid' die ons zco overvloedig en mei;, verzekering 'Werd voorgefteld. 'Lr zijn 'er in ons midden, die nog lust hebben 'in de j kennis des zaligen Euangeliums, en hun werk maken van. de. middelen der'Genade, en derzelvcr Jgetal is . gcenzints afgenomen , nog hunnen iever verflouwt zedèrt.eehigen tijd, 'er' . -.^ofi nolJ ces in .'„_■ zijn *i * cl  ( 21 ) zijn 'er, diè 't woord der Genade geenzints misbruiken, maar in waarheid zig niet gerust willen ftelien buiten de verceniging des Geloofs met den Heere Jefj, 'er zijn 'er die van den Raad des Euangeliums wezen tl iijk gebruik maken, tot: hunne Zaligheid, den Heere Jefus, met afzien van alles, tragten te omhelzen, om door hem behouden en gezaügt tewordëa, om door zijne liefde gedrongen te werden tot wederlie'de, en om door Geloof in hem vordering te maken in' 'i leven des Geloofs en der Heiligmaking. Maar daar en tegen is 'er hier ook een menigte die geen agt geeft op het Euangelie der zaligheid , een gantsch zeer onkundige en mstelpoze hoop, en na het fchijnt allermeest onder het gemeenste flag, die anders de meeste gevoeligheid van de .Goddelijke gerigte moeste hebben, menigte die in hunne onkunde en zorgeloosheid , op nietige gronde , zig al het goede beloove, en 't voornaamfte getal, dat den raad van 't Euangelie wederftaat, en tegen de overreding des gewisfens en de kloppinge des herte aan zondigt, het tegen den Heere uithoud, de \vereldfche begeerlijkheden volgt, zig in de zonde en den dienst van den vorst der duisternisfen toegeeft. Daar dit dan zoo is, hoe zullen wij 't ontvlieden als Gods toorn word uitgeftort over ons Land, hoe zwaar zal het ons vallen, zoo veel wij dus na 't goeddunken van ons booze hart voortleven , en de Eeuwigheid inftappen, zonB 3 der  der agt gegeven te hebben op deze groote Zaligheid. O! laaten wij dit nog heden ter herten ne- • men eer het te laat is, eer het tot het uitterfte gekomen is, eer de hoop van uitkomst ons geheel is afgefneden, Dat moet de vrugt zijn van dezen dag. Maar laat ik u zelf daar over vragen, Geeft gij agt op zulke groote Zaligheid, of leeft gij in een diepe onkunde van 't woord des Euangeliums, zonder lust tot leezen, tot onderzoek, tot gebruik maken van de middelen der Genade, en van den verordende dag des Heere, En van waar dit, is 'er gebrek aan gele- gentheid? immers neen, p! hoe groot is dan u achteloosheid, op een boodfchap tot u Eeuwig Heii. Geeft gij agt op zulke groote Zaligheid, of verkeerd gij harteloos 'er omtrent, veele leeren en hebbe geleerd, ja belijdenis gedaan van onze Godsdienst, maar nog nimmer verilaan of ingezien , wat is de boodfchap van dat Euangelie woord tot mij, wat is de weg om zalig te worden , waar toe roept dit mij, of hebt gij 'er kundigneid van, zijt gij daar mede te vreden, field gij u daar op gerust, Van waar komt zulks, is dan 't Euangelie zoo donker, kunt gij de weg 'er niet uit verftaan, is 't zoo vreemd Godt geloovén op zijn woord, en een welgevalla te nemen in zijn getuigenis, met betrekking tot u zelve dat gij u verkeerdelijk misleid, ■ Qf  Of ziet gij niet dat het uwe agteloosheid is op. zulke groote Zaligheid. Geeft gij agt op zulke groote Zaligheid, of wederftaat gij den raad van 't Euangelium, God weet en gij weet het, hoe veel overredingen:,, overtuigingen, kloppingen, gij nu of dan gehad hebt, en die van u veronachtzaamt en verzondigt zijn, die allengs tot meerder verharding zijn overgegaen. En wat is 'er de reede van: Bij veele, ijdelheid , trotsheid, weelde, daar men zig aan overgeeft , ——> men zoekt de jjdele plaatzen en gezelfchappen, men heeft vermaak in fpel en wulpsheid , dertelheid, ■ - men bemind de hoogmoedige optooizels dezer wereld , men baat zijn hart in allcrleij wellustigheid, ■ men weet wel dat de zaligmakende Genade andere dingen leert, men kan egter het niet overgeven , men is te jong om zoo droevig te leven,, men wil zig niet befpottelijk maken , waarom zoude men met andere niet mede doen, klopt het hart 'er onder, dit moet op den mond geklopt worden, ziet zoo wederftaat men de raad van onze Zaligheid, Andere leven in zonder, en houden zig aan dezelve vast, deeze leefc in een geest van onkuisheid, geene voet onregt in zijn handel en wandel, een derde is vervuld met wrevel en haat en wraakgierigheid, en wie kan 't alles noemen , de concientie getuigd van fchuld, maar 't hart weigerd fchuld te bekennen en afteftaan, alles moet hier dan op affluiten, en 't B 4 ge-  (24) gemoet al meer en meer ongevoelig worden ook js dit wederfpannigheid tegen den raad van 't Euangelium tot onzer zaligheid.] En mag ook het freqentere van de comedie niet werden in aanmerking gebragt, dit zal zommige vreemd voorkomen , die liever alles ten voordeele zoude duiden, wat daar gezien en gehoord word: Maar laat ik u alleenlijk vragen, zedert gij werk maakte om daar in te gaan, hebc gij ook meer fmaak daar door gekregen in de prediking van 't Euangelie en de Genade Gods daar in geopenbaard, heeft het u aangezet om te meer gebruik te maken van den Godsdienst en ons Heiligdom , heeft het uwe lust verwakkerd om Gods woord te leezen, en zijne waarheden te onderzoeken ? heeft het u te meer uitgedreven om in 't verborgen te worstelen in den Gebeede, heeft het uwe harte overvloedig ontftoken om u liefde gifte voor den behoeftige den Heere opteofferen, in de vergadering zijner Gemeente. Hebt gij daar het waare voedzel gevonden voqr uwen Geest , gronde om gerust de Eeuwigheid in te flappen, zult gij u daar mede kunnen vertroosten op een doodbed, zult gij verkiezen daarin te fterven. Maar nog eene vraag : dat 'er liefhebbers van de Comedje zijn, die in hun hart het ;Euangelie en de leer van Genade in Christus volgens 't zelve vijandig zijn, lijdt geen tegenfpraak, maar konde die 'er wel mede ophebben als hun harte daar  ( 25 ) daar door tot gehoorzaamheid des Euangeliums wierde gebragt. Och! dat wij dan niet moeste vrage of de indrukte des harte ook door deezen weg te meer wierden uitgedooft, of dit ook eén middel ware' van wederfpannigheid. Maar zoude ook geen groove wederfpannigheid tegen het Euangelium zijn, door ongeloovige ondermijning en befpotting, God beware onze eerfte" en aanzienelijde Jongelingfchap, dat zij door het gezeifchap der fpotteren niet worden verlokt, wat zou het te zegge zijn , indien zij vervolgens de ftoelen der eere beklommen, wat vertrouwen zou men kunnen Hellen in de Regering van zulke die den Godsdienst welke zij met den mond beleden, met hun hart befpotten. Zoo 'er iemand hier mogt zijn die reeds ongelukkig wierd verleid , gun mij dat ik u eens vrage, zijt gij overreed dat het Euangelium dat wij u verkondigen loutere verdigfels zijn , wel indien 't evenwel eens waarheid was, zoo gij maar de minste twijffel hebt, zoo denkt eens wat waagen zij, die het omhelzen,. immers niets, misleiden zij zig dat is het al , maar wat waagt gij , indien ons Euangelium waaragtg is , hoe zult gij het ontvlieden, Maar waar wij u van kunnen verzekeren, 't is hiier van, dat wij geen konstig verdigte fabelen zijn gevolgt, wij verkondigen een Euangelie dat door Gods Zoon is begonnen geleerd te worden , en door zyn Apostelen door de gantfche weeröld bevestigd, v;jj verkondigen een Euangelium dat gij niet van B s vals-  C 26) valsheid verdenken kunt, zonder de geloofwaardigheid van al de Heilige Schriften en van alle Heidenfche fchryveren zelve te ontkennen, en zonder de gantfche Christenheid van de eerfle eeuvve af tot hier toe van onzinnigheid te betigten. Maar wat zijn al u pogingen anders dan wederfpannigheid tegen den raad van God, en verharding des herten tegen zulke groote Zaligheid die u verkondigd word. Maar daar het nu met ons. dus gefield is, wat nu te doen, en zullen wij voortgaan in 't veronachtzame van zulke groote Zaligheid: doch Hoe zullen wij 't ontvlieden, wat zal het te zeggen zijn, zig zeiven en zijn nageflagt aan den Goddelijken toorn bloot te flellen, wat zal 't te zeggen zijn,;zelfs eeuwig om te koomen, en nog onder 't verwijt van een nakoomelingfchap te zijn, ö! wie kan befchrijven wat u toeftant zal zijn, een. Heiden zal zig zalig roemen boven, U in de verdoemenis, dan zal het te laat zijn, nu is 't tijd, ó! geeft nog acht op zulke groote Zaligheid. Zoud gij niet, Wat is 'er doch in de gantfche weereld, waarom gij die verwaarloze zoud, gedenkt aan die Eeuwigheid, en wat zoud gij u moeten verfoeijen dat gij om 't genot van al de weereld, u Ziel zoud hehben verdorven in de helle, los dan de banden der zonden, de knoopen der ongerechtigheid. En  ( 2? > En waarlijk wat is 't een grote Zaligheid , Jefus is de verzoening voor de verhardfte voor de godlooste der zondaren, ——— niemand word uitgefloten, wie hij zij, alles is uit Genade om niet., zoo ver is God af van lust te hebben tot u verderf, dat hij zelfs u laat noodigen en bidden. Zegt gij wat zullen wij dan doen , ö! dat gij 't alle vroegt, opregt met uw hart, Wat zult gjj doen; Dit altans eerst, werk maken om Gods woord te leezen, de waarheid te onderzoeken, de middelen der Genade te gebruiken , den dag des fleeren daar toe vlijtig waar te neemen ; maar ook niet rusten, of gij moet den weg des levens wel verftaan. Die zult gij doen, dat gij uw hart daar op zet, daarom vlied alles wat de Geest bedroeft, geen kloppingen moeten tegen gegaan, geen zonde aan de hand gehouden , geen ijdelheden ge- + volgd worden, integendeel gij moet u in allen dezen fchuldig verklaren, en den geest der Genade en Bekeering zoeken , 't moet van nu af doorbreken en worstelen en God zal u helpen. Gij moet onder de bezeffens ftaan, indien gij nu het verwaarloost, indien gij nu uw hart ver. hard, indien gij nu niet alles voor den Heeren over hebt, dat gij mogelijk in eeuwigheid niet meer met de overtuiging van zijn Geest zult bezogt, of van zijn knegten geroepeu worden. Gij moet niet alleen voor u zeiven, maar ;in uw post en betrekking in den Burgerftaat, in de huisgezinne, in de zaameleving alles toebrengen, waar  waar door de bevordering van de onachtzaamheid aan 'ij Euangelie werd weggenomen, en alles daar tegen aangewend, waar door de grote Zaligheid te meerder , ingang zou kunnen vinden onder de menfchen. Wel nu -hebt gij daar lust toe? wat zegt gij? Zoo niet, ó hoe ongelukkig! ik kan niet meer zeggen, dar* dit eenen, hoe zult gij ontvlieden? Hebt gij 'er lust in, 'er moet'geen Ökfrel zijn, nn, anders veel Jigt te laat, deze dag moethee beginzel zijn, ik moet in uwe naam 'tvoorkden Heere brengen. Maar eer ik daar toe overga , Moet ik nog tot u fpreken overtuigde Zielen, gij zegt mogelijk, hoe zal ik 't ontvlieden, wel door niet langer onachtzaam te zijn op zoo groote Zaligheid, ja maar het zal voor mij te laat zijn? hoe dat, ik zoek wel, maar de Heereverbergt zig , en ik heb het verdient, maar geeft gij wel acht op zulke grote Zaligheid , een Zaligheid waar van gij niet dan door ongeloof kunc uitgefloten zijn. Laat ik u vragen, Hebt gij Jefus noodig tot uw Zaligmaker en Borg, kunt gij het met uiets minder ftellen,dan met hem en met zijne verdienften. Hebt gij ook aan Jefus genoeg, wild gij niets bij u zeiven hebben, maar uw grond buiten u vinden , en als verdoemelijke in u zeiven hem omhelzen. Wel aan dan, verklaar het voor den Heere, erkend uwe Borg en Middelaar, 't verbond is gemaakt. Maar  ( 20) Maar tot u nog iets, gelooyig volk des Heeren! Gij hebt door Gods Genade wel dagelijks lee- ren acht geven op zulke Zaligheid,' ö hoe groot is deze Zaligheid voor u ! 'Jefus is voor u geftorven, Gods Zoon u met zijn bloed gekogt, u die hel en verdoemenis weerdig waren , hij na a omgezien die na hem riiet zag. Maar beantwoord gij wel aan zulke gröote Za^-ligheid , wat • moest alles voor hem' zijn, ziel, lighaam , kragte , vermoogens: y 'afl'wat gij zijt en hebt, God is u heil, uw deel, zonder hem hebt gij niets, met hem-alles, maar welk een ongeloof na zoo veel verzekering doof'Gtöds; Woord, en bevinding, welk. een wantrouwe', na' zoo veel belofte en -liefdéföewijzen, hoe dikwils toegeeven aah zonde zónder - verootmoedigd, ■ hoe -veel vveerelds gelijkformigheïd, 'als of gij in-de weereld* waard, hoeverre gebrek van ftaan na Heiligheid, t kan ik alles noemen, nu-dati' ootmoedig voor den Heere, grijpt'.gerechtigheid.en llerkte aan, de kenzc des verbon.ds vernieuwd, éri dus de bé'langens -van -'ons' Landien VolkVden Heere voordragen. - Dat moet de vrucht van dezen dag-zijni? il - Wat is het of men anders een 'dag zijn .ziele/ kweld, — ~—dl hoe zullen wij anders de afwend ding' van Gods oordeelen fmeekeu, dusdacb in de fchuld': oprecht afftand. Wat dan te doen? ■Ltat ik eenvoudig - zeggen, —elk- moest een Bijbel hebben, alle.dag -'er in kzen, ——— " om wijs 'er uit te worden tot zaligheid , ——— te.  (3«) .tegen onkunde zig laten onderwijzen', do .middelen der Genade waarnemen, op 'sHeeren dag :bijzonder alles aanwenden, . bidde. Zonder onderfcheid aanzienlijk en gering. Ouders moesten op hunne kinderen letten, die' moesten zoo niet loopen langs ftraate ea.vloeke en Gods naam misbruiken ook op 's Heeren dag , die moesten vroeg onderwezen werde , aan 'C lezen en onderzoek gehouden, op catechizatiea geituurd, de Ouders moesten met een goed voorbeeld voorgaan. U Elk moest in zijn betrekking, in 't burgerlijke, kerkelijke, als anders , alles aanwende om voor te gaan, en andere te doen acht geven, vooral te waken tegen groove zonden. • Ais dit gelchiede, 't zoude anders worden met ons , nu zou men in de weg Haan, waar in 'e verder kon komen. Wat zegt gij elk, zult gij ? . Waarom ..niet, 't leven zoo kort, 't Land in gevaar, wat zou het op een doodbed zijn voor u* Ik bid u , om uwes zelfs en uwes Gsflagts wille, gij zult tegenftand vinden, maar wederftaat den Duijvel en uwe verdorvenheid, en Haat, door, God zal helpen, zal zegenen, zal behoui den, gij zult nog mogeiijk zalig worden, ik bid u geen uitftel dit zoude getuigen tegen u. In dit ons voornemen dan moeten wij ons ttoonwaards wenden, &c.