LEËRÏtËDEN TER INWYDING van m NIEUWE KERK S O L W E R T; EN TEVENS TER BEVESTIGING VAN DEN WEL EERWAAR D1GËN ZEER GELEERDEN HEER, A. G. M E D E R TOT EVANGELIE DIENAAR IN DE GEMËINf EM T E SOLWERT én MARSÜM: tlTGESPROKEN PEN apften VAN W1ÉDÈ-MAAND MDccLxrxiii» DOOR OTTO HENDRIK SW*M* KERK-LEERAAR te TJAMSWEÈR Te GRONINGEN, JACOB B O L Tj è S PETRUS DOÉKEMAj MDCCLXXXÜIo  "Uitgegevens na voorgaand onderzoek, en goedkeuring der- Theologifche Faculteit i van Stad en Laaide, dpn 8fteu van Herffl-  AAN DEN WEL EER WA AR. Dl GEN ZEER GELEERDEN HEER, OTTO HENDRIK SWAM, Zïnï LEERREDE over a CHRON: 7:12, 15, ired*atië j en de' oüdfte Verricht de plechtigheid der inzegening. - Myn mede-nabuur was myn ge iefde vriend, i de we Eerw. zeer' gel Heer Heum. DiepHuis , waardig Leeraar te Delfzyl, die, als oudfte, de iaatftgenoemde plechtigheidwaarnam i en dus was de predik-beurt ten mynen laf».  < 4 ) nen dienft in te huldigen. Voorwaar! plechtige, gewichtige oogmerken! - Zal ik nu eenigzins beantwoorden aart het karakter van eenen Leeraar, die niet ganlchlyk van alle wysheid ontbloot is, dan moet ik tyd en wyze weéten; -ik moet dan fpreeken overëenkomüig de omftandigheden van dit tydttip, en op eene wyze, die, onder Gods zegen, ons onderling tot nut kan zyn. De voorgeleeze woorden, naar welke ik myne rede zal richten, icheenen my in deze gelegenheid zeer gefchikt. Zy vertoonen ons den Tempel ais een Offer-buts, als eene plaats, daar de Heer zyns naams gedachtenis tof/ fïkhten: het welk ons natuurlyk moet opleiden tot , de overdenking dier algemeene, en byzondere plichten, welker voordel de plechtigheid van dezen dag voram. Weinig wysheids zoude ik, dunkt my, evenwel toonen, by aldien ik eene uitvoerige verklaaring van myn Tekfl wilde geeven. Dit gedoogen de tegenwoordige on> ftandigheden niet. Ik zal alleenlyk ^kortelyk mynTekft toelichten.-En dan zaliker Ten tweeden, eenige aanmerkingen uittrekken, die ons aanleiding zullen geeven tot een voorlkl, gepalt op i de gelegenheid des tyds. Dat dan nu myne leere druppe als een regen! myne rede vloeije als de daauw! - Van V, ó Heere! alleM konnen wy den zegen verwachten; op ü fteUen wy al\ m, vertrouwen: jiaa ons hy met uwe hu pel Zend uwI Ucht en uwen Geeft aan Spreeker enHoorers! Vervul} ook aan ons in dit uur uwe toezegging: laat uw oog] open zyn op ons, nu wy in uw Heiligdom vergaderd.  C 5 ) zyn; en uw oor opmerkende op ons gebed! Verken indruk onder decze overdenkingen op de zielen uwer Knechten en Gemeinten; en (lel dezen dag tot een dl tyd blyden gedenk-dagl - Och HEEK! geef thans uw zegeningen; Och HEER ! geef heil op dezen dag; Och dat men op deez* eerfielingtn Een ryken oogfi van voorfpoed zag !Het zy zoo ! Een menlch, die een Opperwezen erkent, aan 'twelk hy, met al het gefchapene, zyn beftaan en onderhoud te 1 danken heeft, en die met betaamelykegevoelensorotrend Ihetzelve bezield is, wordt ligtelyk overtuigd, dat hy verplicht is, God openbaar, en gerneir.fchappelyk nevens anderen, met woorden, gebaarden en daaden te verheel lyken, en dat gevolglyk niet alleen een gezette tyd, maar look eene plaats bepaald, en gebouwen behooren geftiche i te worden, welke 'gefchikt zyn, om den openbaaren i Godsdienft te verrichten, - Zulke plaatzen en gebouwen ' hebben over 't algemeen iets aantrtkkelyks, en ftrckken tot merkelyke opwekkinge van Godsdienftige aandoeningen; vooral» wanneer zy zichftaaielyk aan het oog vertooncn. Aldus dacht ook Koning David> toen hy bedoor, Jehova eenen Tempel te bouwen, en door uiterlyken wettel alles te doen, waar door de indruk der JVÏujdleir. van zulk een verheeven Wezen, by deszeïfs dienft. kon bevorderd worden. -•-- God was de ejgenlyke Koning van fsraël. Toen het volk onder tenten woonde» was zynetent. de luifterrykfte. De Tabernakel — dit draagbaar Godshuis, opgericht volgens de fchets, door God zelve aan filetzes gegeevea, ~ was. de plaats der zamening» om de© A 3 Alles*  C 6 ) AllerhpognYri met gebeden, met off-anden en anderzins te verren, en oprewachren. Doch, was nu het paleis van den aardfehen Koning lu-lterryker geworden, de woomi van den eigenlyken Koning des volks moeit ook aaoziènlyker wezen. Zeden men in huizen van cederhout woonde, moeit de verblytplaats der avke Gods ook ten minlten van cederhout zyn.. Met dit te doen wilde David zynen diepen en dankbaaren eerbied voor God betuigen, éH';'ai' het volk op eene zinlyke wyze foor.gelyke gevoelens otctrend hunnen Opperheer inboezemen, Hy had tot dat einde reeds--allerlei fchückingen gemaakt, grootö fchattenby een gezameld, en koltbaare bouwltotkn m èene onuitfpreeklykemenigte aangevoerd: maar de uitvoering van dk werk werd voor zyn opvolger bewaard; als wanneer het Ryk in' rufte, en alle omftandigheden beter gefchikt zouden zyn co: volbrenging van die luilterryk ^§So%0A zyn won - die hem als een byzonder lieveh'n^der Goddelyke voorzienigheid beloofd vyas, en welker.'hy door -den Profeet Nat ban had doen onderwyzenbencerode hy tor iyn 'Opvolger. Nimmer - noch te voren T noch ooit daar na - was het Ryk gerulter en voorïpoediger, dan in de eerftejaaren der regeering van dezen verftandigften aller Vorften', toen - hy nog de voetltappen van' zynen Godvruchtigen Vader drukte. Israël en Juda woonde veilig. Elk zat onder zyn wynftok en vygeboom, V m Dan tot Bcrfeba toe. Alle nabuurige volken waren, hunne getrouwe Bondgenooten, of aan hun gebied onderworpen.' Zy waren de roem hunner vrienden, en de. thrik hunner vyanden. Vrede was er in hunne veilingen, wel-  C 7 > welvaaren in hunne Paleifen. De bfoeijende koophandel met nabyzynde, en ver afgelegene volken , verfchafcehun de grooifie rykdommen. Waarheid en deugd, gereduigheid en Godsvrucht werden geëerbiedigd, bemind, betracht. Een ieuer was gelukkig en voorlpoedig. Deez' uitgeleeze tydkring was allergelchikft tot het ; dichten van den Tempel, waar van het ontwerp reeds in Davids harte geweer! was: gelyk ook de fchrandere Salomo denzelven daar toe aangreep. —In het vierdejaar, na dat hy den troon beklom, begon hy den bouw van . dat Gods paleis; en in den tyd van ruim zeven jaaren volibragt hy voorfpoediglyk alles, volgens de hem overgev igtcvene tekeningeo en voorfchrifren van zynen Vader. Toen dit praalgebouw, het welk onder de toenmaalige i grooiile werken van kond en pracht geen weergae had, : voltooid was, vierde Salomo deszelvs plechtige inwyding jmec eene buitengemeene Godsdienltigheid. Alle Oudften i van zyn Ryk, de Vbrften der Stammen, en Hoofden der huisgt zinnen werden tejerufalem verzameld. By, en na het (overbrengen der heilige dingen in deze wooning des Al:lerhoogden, was elk met de levendigfte gevoelens van jGüdïditnlligheid bezield, Zy offerden in zulk eene menigte, dat het oüter alle de offeranden niet vatten konde. l|Men prees--men dankte met hart en mond den Mach, tigen Jacobs voor al het goede, het welk Hy aan David, iaan zynen knecht Salomo, en aan het gantlche volk be„weezen had. Trompetten, Symbels, Harpen en allerlei fpteltuigen vergezelden en onderlteunden de llemrce des liofs, zoo dat de lucht weergalmde, en de aarde fpleet.A 4, De  C 8 ) De Godvruchtige Vorfr, de aannadering van Jehova* s heerlykheid befpeurende, die den Tempèl in bezit nam,knielde in den diepftea ootmoed neder; hy breidde zyne handen ten hemel uit, terwyl zyne lippen overvloeiden van hartroerende lofzangen over Gods weidaadigheid en trouwe, en van vuurigt- gebeden om zegen over den Tempel, en overal het volk. - Vervolgens ftond hy op van*? knielen, en keerde zich naar de byeen gefchaarde menig-? te, en zegende de geheele gemeinteIsraëli, Aan- ftonds gaf de Heer wederom op nieuw een doorthand' blyk van zyne gunftige tegenwoordigheid. Er daalde fchieïyk een wonderdaadig vuur van den Hemel, hét welk de offeranden verteerde, ten bewyze van zyn welgevallen. Hier op viel elk neder met de dieplte aanbidding voor Gods aangezichte, en met dankbaare verheffingen van zyne goedertierenheid en barmhartigheden. Niet lange na het voleindigen dezer plechtigheden, yerfcheen de Heer, die in de donkerheid woont, ten tweedemaal, des nachts, in eenen droom, aan Salomo; ge* lyk ook voortyds eens gebeurd was, toen de Godsdien* ftige Koning op de heerlyke hoogte van Gibeon offerde, (i Kon. IX: 2. Ilh 5.) Jehova fprak, en zeide, zoo als in myn Teklt verhaald wordt: „ ik heb uwe vuurige „ fmeeklngen vernomen ; zy zyn opgeklommen tot voor Jt myn troon, en komen met myn wil en welbehaagen, „ overeen. Ik zal ze vervullen. — Ik heb genoegen geno- men met het huis, het welk gy voor myn naam hebt doen p bouwen. Offer gy, en ganfch Israël voortaan aldaar v uwe offeranden - uwe lichaamelyke niet alleen, maar ook p uyve geeftelyke offeranden 4- de offeranden van gebeden  K 9 D „ den, en dankzeggingen! Zy zullen my zyn tot eenlief- „ lyk reukwerk, tót een aangenaam avond-offer.(vs. 12.) „ Myne oogen zullen open zyn, en myne oor en opmer5, kende op het gcbtd deztr plaatze (vs. 15.) dat is, ik ii zal die Paleis onder myn toeverzicht en btwaarirg nee»> men, en ik zal geene begeerte onvervuld laaten van alle, s, die my alhier in opicchtheid üi teken, want ik heb nu „ dit buis verhoren, en geheiligd, op dat myn naam „ daar zy tot in eeuwigheid, (vs. 16V) dat wil zeggen: ,, deeze woonmg heb ik begeerd boven alle wooningen „ Jacibs; aldaar zal ik myn vuur en haard hebben — „ daar zal ik my in myne-heerlykheid openbaaren. Ik heb „ dit huis afgezonderd tot eene heilige plaatze, alwaar „ myn volk, uat naar- myn naam genoemd is, zal byeen f, komen en den Godsdienfl naar myne inftellinge ver„ richten; terwyl ik myn Geeft met het woord zal paaren: „ zoo lang ik zal goedvinden, de tegenwoordige Huishou„ ding te doen ftaande bly ven, en zoo lang men my- den „ eenigen waaren God — behoorlyk eere, vreeze, ge„ hoorzaame en diene. (c) — En ,,- dus voegt er de Heer ten befluite nog wederom by- „ en myne oogen, S) en myn hart zullen daar ten allen dage zyn (vs. 16b.) « lk herhaal het nogmaals," wil Hy zeggen, ,, ik zal j» dezen Tempel onder myne naauwkeurige zorge, en » vaderlyke voorzienigheid bewaaren, en den dienft, die er, naar het voorfehrift van myn woord, in gepleegd i,, wordt, voorftaan en bevorderen. Ik zal my hier in A 5 lief- (f) Dat men de woorden; tot in eeuwigheid, hier, ge'yk op ver. fcheide andere plaatzen vau het O. T. dus bepaaldcljlt moet opvatten , begrypt eik.  C' "» ) liefde, in genade en gunft aan elk oprecht dienfleling „ openbaaren." -In 'tkort, het is, als of de Heer zegt; „ indien myn volk, dat naar myn naam genoemd wordt, „ my in waarheid dient en gehoorzaamt — myne wacht hier getrouwlyk waarneemende-, zo zal ik lieeds va„ derlyke oogen op dezen Tempel, en op dit myn volk „ geflagen houden; ja myn hart zal in gunfte over ben „ zyn uitgebreid, tn ikzalmy aan hun in myne algenoeg„ zaame goedertierenheid ontdekken : myne Priefters zullen met heil bekleed worden, en myne Gunjlgenoo„ ten zullen juichen." {i Kron. V<: 41. Pf. CXXXll: 16.) Dit tot verftand van den zin myner Tekft woorden, in derzelver verband en famenhangbefchouwd, gezegd hebbende, gaa ik nu voort, om in myn geftelde II. Tweede deel, naar aanleiding van dezelve, eemige aanmerkingen te maaken, die my gelegenheid zullen, geeven tot een voordel, gepaft op het byzonder werk van dezen dag. Toehoor er s! mogt Salomo, mogt ganfeh Israël zich verblyden met de voltooijing van een prachtig Tempelhuis, tot den dienft des Allerhoogften toegewyd: wy hebben zoortgelyke ftoffe tot verheuging en blydlchap, wanneer wy ditfierlykKerk-gebouwbefchouwen,volvaardigd ter oeffening van den dienft des waaren Gods. — Onder de duurzaame weldaadigheden, welke de groote Albeftierer ons in dit gezegend land te genieten geeft, munten ook inzonderheid uit de menigvuldige Offer-en Tjede-huizen, in-  ( » ) in welke zyns naams gedachtenis gedicht wordt, en wy ons met zynen dienft konnen bezighouden (r, op de hoogt landen, een paard houden en voeden, cp dat hy behoort)k de zieken bezoeken, en ter al er uure de Kondzege'.cn bedienen kon: ia de laage landen moeft hy mei een fchip voorzien zyn. O, Fr. Landr.  Ci « ) te ontfangen. — Dit geluk, bet welk wy nimmer genoeg erkennen konnen, hebben wy alle met eikanderen gemeen; en ook gy inzonderheid moogt er U thans op nieuw in verblyden, gemeinte van Solwert , en Mar [urn! In flêe van de min-aanzienlyke en vervallene Vergaderplaats, ziet gy nu hier een voortrcffelyk Godshuis, dat infieraad en luider voor geen ander behoeft te wyken, ten uwen behoeve tot volkomenheid gebragt. En uwe oogen mogen, na deszelvs volvaardiging, ook terftond eenen nieuwen Leeraar aanfchouwen, die U hier Gods genadigen wil verkondigen, en U leeren en voorgaan zal in eenen Hem-welfaehaaglyken offerdienft. &My-. Landr '\£ hit een toerter ïanöe een fcftfn ro {janhen/feeer ïm eftcc 3pn gae moge fata toe foi:öi'ane öae fyécftal %é ïjeteert (©aft lanö een ljinjcttoljaöürn. TXzVtrband. van het Gron. Genoutfch. protxcol.jure patrio II. D. bl.465 , 466, 4'-2 , 473. door mynen oudheidkundigen vriend,den Heer enMr. D.F.J.van HalsemA;, gefchreeven. -Doch o'olc zyn er kerken, die door byzondere perfoonen gedicht zyn. b. v. in de elfde eeuw heeft het aloud gedacht der RippEitDA's de kerken te Farmftim, Weiwert, Heveskes, Oterdum en Meedèuizen getimmerd. Zie het geen myn genoemde vriend ter gez. pl. uit eenen brief van 1237. aanvoert. Onze kerk,, hier te Tjamsweer, is door Unïco Ripperda gebouwd in 113.8. zoo als blykt uit een opfchrift aan de zuidzyde onzer tegenwoordige kerk. Een'ige na by gelegene Tempelhuizen zyn mede door dat gedacht gedicht, als te ïlolwierd* > te üinvierda, Jakwert, Crewert, Mar [urn, volgens een brief van 1246. waar van capy hierachter gedrukt is. In de daar op volgende tyden heeft men, van wegen den voorrang in'tofferen3 veele nieuwe kerken zien opkomen, niet door mildaadigheid yau Koningen ot' Vorften, maar enkel door eenige afzonderlyke Edelen, en voor het ovrigq door de algemeene ingezetenen; waar door het getal der kc. ken hier te lande zoo menigvuldig geworden is. Emmen de ü&ro Frif.bl.a3.  ( »3 ) ö Myne Vrienden! acht deze voorrechten toch niet klein I Zinkt weg in aanbidding -en verwondering; en voedt goedertierene - voedt dankbaare indrukken van Gods weldaadigheid! Vertegenwoordigt U Hechts den toeltand uwer vroege Voorvaderen —- hun verbaazend bygeluof, hunne onweetenheid, en hun gebrek aan reine en gezonde fpyze voor hunnen onrterflyken geeft, — waar aan ons de tegenwoordige oroffandigheid billyk denken doet; en gy zult met aandoeningen van verwondering, van vreugde en dankbaarheid bezield worden. • Nog naauwlyks was het Heidendom, na veel geweldi. gen tegeniland (e.) verdreeven, en de Lvangelie fian- daard (e) Zeer flerk waren de inwooners van Friesland — onder welken naam men alle landfireeken begreep tuflchen de Wezer en de Schelde — aan hunnen voorvaderh ken Godsdienft gehecht. De eerfle Zendelingen, die uit Engeland overkwamen, om het Kristendom te verkondigen, maakten weinig opgang. Koning Rad. boud verzette zich met veelyver tegen hunne poogingen; welke, in plaats van bevorderd, nog meer verydeid werden , toen Karel df.GRooTEzichvan het zwaard en doodltraf-dreigende wetten bediende, om Bekeerlingen te maaken. De ongeloovigen kreegen daar door eenen afi'chrik van eenen Godsdienft, welken zy aan* merkten als een werktuig, waar van men zich bediende, om hen onder het juk te brengen. Niets ging hun meer ter harten, dan Vryheid. Bovenal waren de inwooners van deze Provintie zeer fleik ingenomen tegen het Evangelie licht. Zy volhardden nog in het ongeloof hunner voorouderen, toen hunne nabuuren deu Knftelyken Godsdienft reeds omhelsd hadden. Omtrend het midden der agtfre eeuw was de Laumrs nog de fcheidpaal tusfchen de Kriftelyke en Heidenfche Friezen. Ten oofleu van deze rivier flond het Heidendom nog in vollen bloei- Doch ua verfcheidene vergetffche poogingen van Gelcot's-predikers, gelukte het  X m ) daard in deze landen opgericht, — waar toe ook onder de Edelen des vulks kloekmoedig medewerkten de toenimaüge Bezitters van het nahunrïg Farmfum, gelykook naderhand hunne voortrefFeiyke Naziaren en vrienden, de Heeren van ten Poft en Stedum, aanzienlyke middelen in Gods hand waren tot invoering van de Herforming, (ƒ_) — nog het einde'yk Ludger — een Friefcb edelman, geboortig by Dok. kunt, te Ulrecbi tot den keikdienfl opgekweekt,en in Engeland d"or Alcuinus mderweezen — deze landftr*elen tot het Krilteridom over te buigen. Dit was in 'tjaar 780. ihtuflbhen duurde het, onder vcele afwilfelingen van voor-en tegenfpoed, tot l'chier aan het begin der negende eeuw, voor dat het Krifiendom in deze Landen volkomen beveftigd werd. Het voornaamfie,- dat men van den Heidenfchen Goisdienlï onzer Vaderen weet, heeft de Eerwaardige Zeergeleerde Heer L van Bolhuis , in zyne Redev. ter Kerk-inwyding te Oojlwold. opgetekend, bl. 28: en volgg: aldaar vindt men bl. 35 en verv. ook de naamen der eerde verkondigers der Kriltelyke leer, en hunne uitwerkzelen, nevens eene iy ft der bekendfte Schryveren, by welke het een en ander meerder uitgebreid gevonden wordt. Dewyl deze uitmuntende Leerreden in elks handen is, geeve ik geen breeder aanwys. Zie ook A. M. Cerisier Taf. der alg. gtfcb. D. 1 bl u. 13. 95- iao. (ƒ') In den Giftbrief van 1237. door den Biffchop van Munjler aan Boelo Ripperda , Heer van Farmfum, gegeeven, om hem in het recht van Patroonfchap over de kerken te Farmfum, IVeiwert, Heveskes, üierdum en Meedbuézen te beveitigen, wordt zyn Grootvader, zyn Overgrootvader, zyn Bet overgrootvader^ zyn Overgrootvaders Overgrootvader, en zyn 0»ergrootvaders Bet overgrootvader — en hoe naby reikt dit niet tot aan het jaar van 800? gezegd, ter gemelde plaatzen eerft den Kriftely- keu Godsdienft ingevoerd, en bevorderd te he-hhen. En dit zelfde geflacht der Ripperda's wordt in een anderen Gift brief, door den Bis-  C *5 ) nog naauwlyks, zeg ik, was het Heidendom verdreeven, en de Evangelit-ftandaard in deze landen opgericht, of de zuivere Goa^dienit raakte door de bygeloovigheid van het Pausdom wederom ichidyk in een allerjummerlykft ver- Biffchopten jaare 1246. aan HaJo Ripperda , Heer van Oofter- wydwerl en Dykbutztn, gegeeven, gezegd, zulks te Holwier. da, Utlwierda, JuLwert, Krewert, Marfum en Ijamsweer vei richt te hebben. De hoofdzaakelyke inhoud van den eertten brief wordt door den Keer van Halsema in het 11de D. van 'tGron. getwuifcb. bl. 468. opgegeeven. Den anderen, aan H. RiPpiptDA, heb ik lieraads-halveu hier achter laaten plaatzen. — Toen lin 'tjaar 1578. de Omme.anden den üeloofs vrede aannamen , het welk wegens de veelheid der Spaanfchgezinden in de Stad Groningen nog achterbleef, deeden de Heeren Rengêrs te lenpuft, en Clant te Stedum, teritond door Gereformeerde Predikanten op hunne Huizen prediken, orn zich zeiven, en het volk een gezond voedzel der zuivere leere te bezorgen. Pers verw. Ad., en ontjl.Leeuw bl. 673. Brand hifi. der Ref. D I. bl. 021. Hoewel wy iets dergelyks van de Heeren Ripperda nergens uitdrukkelyk l'eezen, is het echter, wegens hunne naauwe verbintenis met Graaf Edzard van Ooft]'rietland, met den Prins van Oranje, en met andere voornaamc begunüigers en voorftanders van den zuiveren Godsdienft, zeer waarfchynelyk, dat zy ook dcnzelven, zo niet openiyk, ten minflen heimelyk waren toegedaan. Van fommigen hunner, als onder anderen van eenen Un'ico Ripperda, die 1503. gebooreu, en, na het overlyden van Scino Mülart, Droft van Sattand geworden is, weet men zeker, dat hy een vriend van Dr. Len hers fchritten was. Dezelve eens by zyn fchoonzoon Kristiaan Scheel op tafel vindende, deed hy ze niet opnaaien en verbranden, het welk anders zyn ambt medebragt; maar hy vermaande hem, dat hy er zoo openiyk niet mede omgaan moeft. Hy zelf las ze vfytig; en zeide wel eens, dat men mogelyk wegens ketiery naderhand zyn gebeente nog wel zou opdelven en verbranden. Van Wigbolt Ripperda, die  C 16- ) verval. (g.) Onkunde — de domfle onkunde heerfchre by aanzienlyken en geringen, by Priefbrs en Leekeo. Byna niemand kende, of gebruikte de Goddelyke boeken, de bronnen van wysheid. en leven,, van kennis en trooft. Alleen het opzeggen van het Gebed des 1 k-eren, van de Tien geboden, en van de Twaalf geloofswaarheden, hielde men doorgaans voor een genoegzaam foewys van weetenfehap en geleerdheid. De Grooren dezer aarde Werden door hunne blinde leidslieden in degroflïeonweetenheid gehouden; en de meer fchranderen hielden zich enkel bezig met die weetenfehappen, welke toe den Godsdienlt geene byzondere betrekking hebben ; of zy wa- die 1542 Stads Overfte van. Haarlem was, en, na de overgave,door zynen beftryder DonFrederik, zoon des Hertogs van Alba, onthalsd is, zegt Jonkheer Maurits Ripperda, dat by voor bet voord Gods, en voor bet vaderland geflorven is. Onder ' zyn bellier werden de kerken van Beelden ontruimd, en tot de Herformde Godsdienftoeffeuing gefchikt. Cerisier Taf D. llt. b!. 243. «51. Meer andere blyken van zuivere begrippen, van Gods", dienft- en Vaderland lievende gevoelens, verhaalt Jr. Maurits Ripperda van zyne ftamgenooten, in eene uitvoerige Geflachts. lyft der Ripperda's, gefchreeven 1653, 0p den huize Farmjütn beruftende; my, by deze gelegenheid, door myne HoogWe.geb. BegunftigfterM.B.TjARDAvAN Starkenrorgh , Douar Rengers,' vrouwe van Oofterivydwert, Farmfum enz. enz., verplichtend ter hand gefield. (£> Schoon de eerfte Geloofspredikcrs niet vry van doolingen waren, fchynen zy nogthans geene leerftukken verkondigd te hebben , die tot bederf van den zuiveren Godsdienft ftrekten. Maar dit gefchiedde eerft, toen de onweetenheid in deze landen de overhand nam, en de zeden der Geeftelyken, door rykdommen be- < dorven, tot weelde en alle foorten van dartelheid overfloetten. Adami Naaml.voorb. §. 39.  C 17 ) waren te bevreesd en eigenbaatig, om hunne beteré begrippen aan anderen mede te deelen, en zich aan het gevaar, dat daar mede verknochc was, bloot te (lellen. — Allerlei buitenfpoorigheden en ondeugden treegen ten booglten top: zelfs ontzag zich de gewyde Orde der Geeftelyken niet, wier beflaan hier voor elk zoo lalHg en bezwacrlyk was, als hun getal boven maateh groot was. Zy gaven zich, met voorbyzien van het oogB merk» (.6) Tot de 33 kloofieren in deze Provintti, waar van L. van Bolhuis bl. 41 en volg. eene naauwkeurige lyft opgeeft, en onder welke dat van u4duwert, Oldenkloofter in de Marne , Rottumi Wittewiermn, en Uldenkloojier by ylpfmgadam onder Hul* vnerda, zeer uitmuntten, behoorden 241 Priefters, -welke met de duizenden van Monniken , en andere gemeeue Geeftelyken; een verbaazend getal uitmaakten, lh 1287. toen de zwaare water-vloed duizenden van menfehen, waar onder ook veele Geedely ken, verllonden had } telde men echter nog te Witiewierum loco kloofterliugen, teSchildwuide 160. te Oldrnkloufter in d& Marne 240. te Kutsmar by Marum 60. te Heiligerlee 180 te Ter jjpel. 70. te Nyenkkojier, tuifchen Jukwert en Kreweri, 56. Hun getai groeide zoo geweldig aan j dat men verboodt, meer klooftere te bouwen. Het gezag dezer Geeftelyken in Kerkelyke niét Hechts, maar ook in Burgerjyke zaaken, ftrekté geweiaig tot onderdrukking en behaauwing van den gemeenen man, die uit zyne armoede hunnen overvloed en weelde vervul, len moeit. Zy fielden beladingen op heimelykeEgtvcrbinteniflen^ op werkingen des vlèèfcBes, op het arbeiden als het heilige dag was, op het verdrinken, of in 't vuur vallen van een kind, en op ontelbaar andere dergelyke Zaakeh. Zy vermeerderden door hun. ne knevelaaryen hunne bezittingen en Snkomften, en dreeven koophandel tot merkelyk nadeel van de ingezetenen, als welke! nier markten konden tegen zulke die, geene beladingen te be* taaien hebbende, alles veel minder kouden geevea. Cerisier7i»/3 P. II. bl. aoi3  C 18 ) merk, en van de plichten hunnes beroeps, aan de ftrafwaardigfte eer-en baatzucht over, aan de uirfpoorigfte weliuften, en aan de fchandelykfle onreirigheden,• zelfs onder den fchyn van Godsvrucht en vroomheid; en bekommerden zich in 'tgeheel niet omtrend de kennis, den trooft en het eeuwig heil van de hun aanvertrouwde zielen, (i) De ganfche Godsdienft was niets, ols eene bygel oovige waarneeming van menfchelyke inzettingen, van belagchelyke en ongerymde plechtigheden. De heilzaame Euangelie-leer was verbafterd; de weg ter gelukzaligheid werd noch gekend, noch bewandeld.—Ja zelfs hetjongftgefkeren Kerk-huis alhier was een fpreekend bcwys van de onbegrypelyk groote onkunde en bygeloovigheid, die toenmaals heerfchten; zoo als ons de gelegenheid, by welke hetzelve gebouwd is, allerduideiykft herinnert. — De ge- CO Alle Schrvvers der voorgaande eeuwen klaagen eehpaarig over het bederf, en berispclyk gedrag der gewyde Orde. Emo , eerfie Abt van ifcittewierum, klaagt er reeds over in het begin der dertiende eeuw. Emmen brandmerkt» als evergegeevene aan den huik en de welluft, flaaven van den wyn, vaardige tot alle ■ fchelmjMken, gefeboorene hoefden ahya' dronken door al te groote overdaad, dartele, godlooze, onder voorwendzel van Godsdienft alle boozeft ukken aanvangende, achtende dat onder bet dekzel der kappe alles aan kun geoorloofd is Met ver « erping van alle regelen tier tucht, dronken zy, in weerwil der beteugelingen -van Vorften en Pauzen, den bedwe.menden beker van ondeugd en welluft, tot den bodem, ledig. Zelfs vergreepen zy - zich aan moord en doodllag Ctxmtk D. 11. bl. 40. 202. Al>am voorb. 5. 40 41. L. van Bolhuis Redev. bl. 47.  C 19 ) gebeurenis is deze: (F) eertvds Hond hier op den kerkhof een Tempel-gebouw, waar in men, gelyk toen alomme, den Roomfchen Godsdienft pleegde; Uic hetzelve werd de zilvere bewaar* kas geftooien , in welke men gewoon was, de gewyde Ouwel op te fluiten. De dieven, wien het öngetwyffeld meer te doen was om de zilvere kas, dan om het gewyd Bondzegel, en ook imsIchien, volgens het toen heerfchend denkbeeld, zich verbeeldende, dat het behouden van die Ouwel tothunon* geluk zou ftrekken, wierpen dezelve van zich. Niec lang daar na gaf men voor, dezelve wedergevonden te hebben in eene weide, in't water, even buiten de plaats. (O Dit gerucht verfpreidde zich wyd en zyd» Men heiligdé B 2 de (k) Volgens den Bevel-brief van Paus Kiemem de Vil. welken ik, ten diende van Taalkundigen, hier achter zal laatendrukken Het ovrige geeve ik op, volgens geloofwaardige overleveringen/ ten welker opz:chte, ik veel te danken heb aan mynen, van elk geachteu , Medebroeder, den Weleurwaardigen Zeergeleerden Heete H. H. Brucwcrus, oudften Predikant te Appingadam.—Een byna foortgelyk geval verhaalt Cerisier Ta}'. D. II. bl. 365. Te Amjlerdam w-as eene beroemde Kapelle, fa Heilige Stede genaamd, zoo men gelooft, gebouwd ter plaatze, waar eene gewade Ouwel, die een zieke" niet had konnen doorzwelgen, te midden van een groot vuur, waar in hy dezelvö uitfpuwdö, onverteerd bleef, en veele wonderdaadige geneezingen verrichtte. In den jaarë 1501. had de Paus aflaaten gefchonkeri aan allen, die deze Heilige S\ede bezochten, ende Regecring vatl Amjïer- > dam deed in 'tganfche Land eejri algemeen vi-ygeleide bekend maaken voor. alle dieven, doodflagers en onvérlaaten, die zich Van deze gelegenheid wilden bedier.eu, om met Veiligheid hunne zonden in deze bron te komen afwaffchen. 1(0 De Ouwel fchynt, bier tegen het water beuand gewèefttczyn, 'even als te Amjlerdam tegen het vuur.  ( ftÖ ) de grage, in welke men het aanbiddelyk gedeelte van den geroofden buit had weergevonden. Hier van daan is de naam oorfpronglyk, by u allen bekend , van den VJeg naar, of voorby den heiligen graven, f» Van rondsomme begaf men zich van tyd tot tyd in menigte derwaards, om, naar de gewoonte van die kruiffochtelvke tyden, bedevaart te doen , en die plaats te verëeren. YVaarfchynelyk had men er het een of ander teken, of beeldenis opgericht. . Binnen kort kon men eenter van de overvloedige aaimocfen en gaaven, die er geofferd werden, eene Kapelle flichten; («) en eenige vafte goederen aankoopen, van welker inkomften dezelve kon onderhouden worden. En om niet terltond die geopende zilver-myn te dempen, maakte men eene kleine /waan het ooll-eindé in de Kapelle, aan welkers water men eene byzondere heiligheid, en eene verbaazende kracht toefchrek Die bragt der kerke van Solwert groote rykdommen aan , welke haar in de oogen van anderen zelfs benydens-waardig maakte. Wie toch wordt ligter benyd, dan die het voorfpoedig gaat! De Groningers, en de nabuurige Appingadam/lers zochten hun deze rykelyke inkomften te betwiften, en wilden mede in dezelve deelen, omdat zy voor het grooefte gedeelte door derzei ver ingezetenen wa- (fii) Aldus wordt nog de weg genaamd, die voorby die plaats loopt. — Men fchynt bier ook eertyds, getyk nog tegenwoordig op - veele Plaatzen in Gelderland en Overyjjèl, "bet woord graven gebruikt te hebben voor gragi of gr aft. («) In een*verdrag-brief tulicheu Eggerik Ripperda, én de voogden van St. Martens kerk te Groningen, van 1526. hier achter gevoegd, draagt ze hier van daan den naam van Heilige Sakramenti Kafilïe.  waren aangebragt. Hier uit ontftond veel verföhil, bet welk ten laatllen door bemiddeling werd bygelegd, wordende aan die van Groningen en Appingadam éenige aangekochte Hukken lands afgedaan; gelyk blykt uit een Bevel-brief ter bekrachtiging van het gemaakte verdrag, door den Opperbifchop Klemens de VIL te Romen gefchreeven den 6den van Herlfl-maand 1525., en aan een gezantfcbap, het welk van hier derwaards afgezonden was, medegegeeven. Toen in 1536, geduurende den kryg tufïchen de Groningers en Gddcrfchen omtrend Appingadam, de oude kerk, met de daar nevens tlaande huizen, werd in brand gefchooten en inaflcht-gelegd, (0) heeft men zints allen Godsdienit in de beruchte Kapelle verricht. De bygeloovigheid der Roomfchgc zinden omtrend dit Kerk-gebouw, en inzonderheid omtrend de overgebleevene water-put, was zoo diep geworteld, dat zy, zelfs nog verfcheide jaaren na de Herforming, daar van een aanllootelyk misbruik maakten, (p) Dit bewoog den Predikant en Kerkvoogd dezer plaatze in 1669. by de Edel mog. Heeren Staaton dezer Provintie te verzoeken , dat dit Keik-huis mogt afgebroken, en er op eene min-aanllootelyke plaats een nieuw mogt geüichc werft 3 den, (0) Ten zelfden tyde hebben de Gtlderfchen, die toon Applnga. dam in bezit hadden, ook hier, te Tjamsweer, de kerk en het dorp doen verbranden, als mede jTukwtrt, Ten Poji, en.andere dorpen. Sïbe Jarichs korte Cron. bl. 469. Tjalung Aykema's Qronyxke van die Ommel. bl. 481.; beide achter Sicke Beninga Cronickel der V'ie/cber Lauden ,en der Stad Groningen ^ uitgegeeven door M. B. van Nidek. (p) Handelingen der hooge Kerk vergadering, en der Kerkelyke zamening te Appingadam, in die jaaren.  C ** ) den. Maar dit vruchteloos afloopende, vondt men in 1679 goed, om by deBeltierers pa Voogden dezer Kerk, wel~ ke waren de H. W. G Heeren Johax Clan r van Stc4um, en de Hoofdman Berend Gtu'js, aan te dringen, dat ten minden de waterspin mogt gedempt worden. Dit Werd door de Afgevaardigden der hooge Kerk-vergadering, en naderhand door onze kerkelyke Zamening te Appingadam, by de gemelde Heeren verzocht en voorgedraagen; welke niet, alleen terdond beloofden, daar in te zullen voorzien, maar ook in 1681 bevel gaven, dat |ltt verzochte uitgevoerd, en de put gedempt werd. Welke verbaazeude proeven van blindheid en bygeloof Ontdekken wy in deze gebeurenis! In zulk eene duidernis en verbydering, myne Hoorers! leefden en dierven uwe vroege voorouders. Maar de Heer, de Allerhoogde, gaf omwending van zaaken, Hy verwekte mannen, die meer verlicht waren omtrend de waarheden des heils, en die het verderf in leer en zeden manmoedig tegengingen, (an eibene völdoenihgen verklaarde hy, valfch, laftërlyfc en eaie bron van vertwyfèling te zyn. Hy verfoeide de gruweiyke ontheiliging van 'sl-loeren Avondmaal in de Mme. 11, toonde, -..at e.e AfWten fchaidelyke kraame;yen, en dat de gebeden voor oVerleedsnen onnut warèa Hy best hre bet verdichtzel van bet vage-vuur. Hy verfoeide den gedw ongen ongehuuwden Raat oer Geeftelyken, a!> eene oorzaak »an al li .ei onreinkheid, Sommige dezer icerftukke i heeft by te Parys , te Ronysp, te Keulen en elders, en alle heeft hy ze by zyne Landgenoten pperilyk uelcedcn, door den druk gemeen gemaakt, duidelyk geftaafd en vededigd: tot dat hy in 1489. te Groningen overlceden is, alwaar zyn'e grafplaats nog te zien is in bet huis der Geej'ehke Maagden, thans het Borger Weeshuis. Rudolf AgRïcola, zyn Land-en Tydgenoot, zag 1443,teBaflu in de Ommelanden, het eerfielevenslicht. Hy gevoelde, nopens den Goa'jdienft, hetzelfde met zyn LeCTmeefte* Ganzefort. Zyne kunde in allerlei weetenfehappen was bëroémd door geheel Europa.. Erasmus getuigt van hem: „ geene edele wectcnfchi.pi was er, waar. in die man de grootite Meefters niet tartte. „ hy öierf te Heidelberg, in het 4260 jaar zynes ouderdoms. • - Deze twee Mannen, die deez' Provïnüe zoo veel tere aandoen* hadden veele Leerlingen, uit de Edelen en aauzienlykea des volks zoo  C *4 > Gémeintgn aangefteld werden, die de zuivere'gerrade-leer openlyk verkondigden, en den volke duidelyke onderricht tingen nopens den Godsdienft, en den eeuwigen heilsweg •siededeelden. Qr) Die geluk viel ook deze Geraeinre te beurt. goo wel, als geringeren, die van de dwaalingen en misbruiken des bygeloofs inzicht kreegéu, en de zuivere Evangelieleer voorftonden en verkondigden. De naamen der voornaamIten , in Groningen en Ommelanden geoieev n, vindt men aangetekend by A. M. Isincjc kurt ter. 'der Herf. in Gron. en Qmmel. achter de levensbefebr. van Abll Koenders van Hélpenbl 75. en volg.: en van eenigen by E. van Bolhuis gemelde Redev. bl. 50. aant. Derhalven heeft nier Saxen-pï Zwiizerland het licht eer Waarheid hier het eerft pntlleeken; maar er was reeds een heideredaggraad langen tyd voor de Herfórming. En uit het verhaal van JsiNck blykt ook, hoe men verkeerdelyk Embden voor de Moe. derkerk houdt. Myn hooggefchatte Ambtgenoot H. H. Brü. Phekus, Pred. te yJppin gadam heeft de ongegrondheid van dit vooroordeel anderwederfprekeiyk aangetoond in eene Voorrede voor een werk over de Herfórming in deze Provintie, zedert de l$de eeuw, tot aan 1594. Dit werk. het welk met veel moeite en vlyt is fhmengefteld, en volkomen , behalven een klein gedeelte van het Regifter, dui telyk afgefchreeven , ter drpkperfe gereed ligt, hoopeik, dat Zyn Eerw. eerlang zal gemeen maaken: nevens zyne Kerkgl. Gej'cbied. zedert de Reduclie lot op den tegenwoordigen tyd; aan welke Hy nog met ge'yken yyer arbeidt. De Rukken, welke ik het geluk gehad hebbe, om er van te zien t verzekeren my, dat Hy er alle Liefhebbers der Kerkei. Qefchiedenjfièji, inzonderheid met betrekking tpt deze Pro. viutie, grqptelyks mede zal verplichten. £r) Hoe de Herfórming allengskens aangekweekt, en door langzaa. me en bezwaarlyke beginzelen tot volkomenheid gebragt zy , ook hier te Lande, vindt men breedvoerig by Brand bijl der Ref. D. 1. Zie pok Isincks genoemd kort begrip; en van Bolhujs bi. 49, 50. en de aldaar aangehaalde Schryvers,  C *5 ) beurt. Althans in 't jaar 1614, (O was n'er reet^s ge* Wnon Kerk-leeraar Regnkrus Woli-ius, die in 1618 naar IVelwert vertrok. Op hem volgde terftond in 1610, JoANNhS Wilkens, die mede Krankbezoeker en ouder-* ling te Appingadam was. Deze in 1636 , zynen loop volbragt hebbende , werd Andreas Be len. In hunne vroegfle jeugd zyn zy hier, door het doopzel, in de gemeinfehap der kerke, en in het verbond met God opgenomen. Daar toe bieden zy hier ook hunne kinderen aan. En deze gemeinfehap onderhouden zy -dit verbond vernieuwen en beveiligen zy, by elke Avondmaals-viering. By die plechtige maalryd herdenkt en vermeldt men de wonderen van Gods liefde-de weldaaden van onzen eeuwig-gezegenden Verloikr. Daar" weent men traanen — traanen van berouw en droefheid overzonden, —traanen van vreugde en dankbaarheid, dat God ons onwaardigen in zynen Zoon zoo hoog begegenadigd heeft. Daar draagt men zich op nieuw, boetvaardig , en met een bly gemoed, aan den eeuwigleevenden Ontfermer en zynen dienlt op. Daar zweert men den Vader, nevens den Zoon, onder een biddend opzien naar den byftand des heiligen Geelr.es, eene eeuwige trouw. Daar verbindt men zich met eikanderen, als kinderen van ééned Vader, als dienaars van éénen Heer, als leden van één geeftelyk lighaam, en alserfgenaamen van ééne zaligheid, door de naauwfte banden van geloof, van hoope en liefde* Deze, myne aandachtige Toehoorers! deze zyn de verhevene en zalige bezigheden, rot welke dit Bedehuis is geheiligd en afgezonderd. Deze fchets vertoont U uwen algemeenen plicht, en behelft de gronden van de ovrige byzondere plichten, waar toe en Leer aar, en Cemeinte, met betrekking tot eikanderen, verbonden zyn. — Laat ik ze, ter onderlinge opwekkinge, beknopt ontwikkelen. Gin  C s1 ) Om dan niet van de gewoonte, by foortgelyke gelegenheden, als deze, doorgaans gewettigd, gr heel af te wyken, wende ik my in de eer/le plaats totU, Wel Eerwaardig Heer! geachte vriend, en Medebroeder! — • Het ilrekt my tot een byzonder genoegen, dat ik U,zoo dicht in myne nabuurlchap, als myn ambtgenoot, begroeten mag. Ik verheuge my over dit goedertieren beitel der heilige Voorzienigheid. Haare wegen zyn aanbiddeiyk! Met al myn hart heete ik U welkom in deze Gemeinte! Jehova, de Algenoegzaame, zie op Uneder» waards van zyne heilige wooning, van den troon zyner heerlykheid! Gezegend zy uw ingang, en voortgang van Hem, die gezet is tot zegeningen in eeuwigheid! Hy geeve, dat uw ambt en werk niet zonder vrucht en zegen zy; op dat gy hetzelve met vreugde beginnen, en met vreugde, zonder zuchtingen, in zyne vreezevoort- i zetten moogt! Terwyl gy dan nu op het punt (laat, :om van uwe bediening alhier een aanvang te maaken,ge;doog, myn dierbaar vriend! dat ik U, als een broe:der, liefderyk, gulhartig, en met een zuchtend gemoed :tot God, eenige der vuornaamfte plichten, die gy te i vervullen hebt, onder het oog brenge, en door ernllige en gepafte drangredenen op uw gemoed amklemme! lUwe genegenheid te mywaards — des ben ik verzeIkerd — zal my zulks niet kwaalyk duiden; te minder, idaar ik, dit doende, my zei ven , en mynen ovrigen , Ambtgenooten zoo wel, als Uw Wel Eerw. den plicht voorlchryve, en den duuren eed te binnen brenge, welken wy, elk by onze beveiliging, den Alweetenden gezwooren hebben. God  C 3* ) God fielt U heden tot zyn Dienaar in zyn Hëiligdörri, tot zyn Gezant aan de menfchen, om hen te nodigen * dat zy toevloeijen tot zynen heiligen Berg, op dat Hy ze verheuge in zyn Bedehuis ; en om ze Hem toe te bereiden tot eene offerande, die Hem aangenaam is, geheiligd door zynen heiligen Geeft. -— Waarlyk, wat groots! Kan een zondig Adams-kind zich iets tot meerder eere rekenen? Dan, hoe groot dit geluk ook zy — ik mag het U niet verbergen — de laft is tevens zwaar,het werk is gewichtig; men mag er met Paulus van zeggeni wie is tot deze dingen bekwaam! Als een Voorganger der Gemeinte, zyt gy fchuldig* in de betrachting der ftraksgemelde plichten de eerde* de moedigde en onbezweekenfte te zyn. In uw voorbeeld moet het Kriften-oog een tafreel ter navolging afgetekend zien. Dit is vooreen Leeraarallervoortreffelykll, — allernuttig!!, — aangemam, — het geeft vrymoedigheid, — het geeft ingang by het volk. In dit Bedehuis is de eerfte uwer hoofd bezigheden, U zeiven, en de belangen uwer Gemeinte, door ernftige en vuurige gebeden, ootmoedig aan den Heere op te diaagen, als in de fcheure ftaande voor zyn aangezichte, en uw onderling tydelyk en eeuwig heil voorden Hemeltroon bepleitende. - Voeg by uwe fmeekingen de offeranden van lof en dankzeggingen. Uwe tweede hoofd bezigheid is het Prediken. — Laat het 13 niet om 'teven zyn, wat gy verhandelt, indien gy maar de uuren vervult, die tot prediken gefchikt zyn; maar bevlytig U, zulke zaaken uit te kieaen, welke gy oordeelt, dat voor uwe hoorers van het meefte nut en ftich-  C 33 ) ftichting konnen zyn. Denk akyd, dat gy tot fchepzêlen fpreekt, die op de grenzen der eeuwigheid ftaan; eri gebruik daarom de kofuelyke tydftippen van gemeinfchappelyke Godsdienft oefteninge tot het ontvouwen, toepas* fen en aandringen van de noodigfte waarheden; en zoek hun dezelve zoo klaar en vatbaar te maaken, als, behoudens eenen behoorlyken ftyl, doenlyk is. Vlied allen onnoodigen omflag van woorden en zaaken over hoop te haaien, om eene minkundiger) toehoorer, — gelyk togh de meeften zyn, die hier voor ons verfchynen, — met te verbyfteren, en hem by het uitgaan der kerk te doen betuigen, dat hy den voorleezer beter verftond, dan den Predik-Jfcer. Schaam U niet, eenige dagen tot het opHellen uwer redevoeringen te belleeden. Houd lleeds in 'coog, dat de meelten onzer hoordereneenvouwdigen zyn, welken wy door eenvouwdige, doch duidelyke bewyzen, redekundig uit de fchrift gehaald, hec ventand moeten openen, en den wil overbuigen. — Verkondig , en ontwikkel hun, voor en boven alles, het grootmachtig werk der eeuwig-verbaazende verloffinge — het middenpunt van het Evangelie — den inhoud van het Bybelwoord. Toon hun de redenen van erkentenis, toeftem-. ming en verplichting. Tracht htm KRisTus-den gekruisten — voor oogen te Hellen, in zyne noodzaakelykheid en dierbaarheid, in zyne fchoonheid en beminnelykheid,* hoe de zaligheid is in geenen anderen, hoe Hy alleen de weg, de waarheid en het leeven is — de eenig onöntbeer]yke— de eenig algenoegzaame Heiland voor doemwaardigen. Biedt Hem, met gepafte redenen van overtuiging, aan elk aan, - als Profeet, die door zyn woord en Geeft G ons  ( 34 ) ons verltond verlicht, - alsPriefler, in wiens zoenbloed eene volmaakte gerechtigheid te vinden is, — en als den eeuwigen Koning, wiens voorfchriften van deugden heiligheid men noodwendig moet opvolgen, by aldien men hier en hier namaals, zal gelukkig worden. — Verbind dus met de geloofs-leer de leer der zeden, op dat uwe hoorers ontdekken, dat de plicht eenes Kriftens geenszins hier in gelegen zy, dat mén Hechts geioove, een begenadigd menich te zyn, en dat men erkenne, zyne gelukkige llaatsveiandering aan God verfchuldigd te weezen, geene vermogens te bezitten om iets te doen, en het dus enkel ~ gelyk men goedvindt te fpreeken — op de genade heeft te laaten vlotten en dryven. Het prediken van zulk een lydelyk Krittendom moge by den aanvang der Kerkherformingaan zommigen, noodzaakelyk gefcheenen hebben, om de verpeltende dooiing van de verdientlelykheid der goede werken uit te roeijen; maar wy beleeven nu andere tyden — tyden, waar in de ongodiftery, de zorgeloosheid en het waangeloof maar al te veel velds gewonnen hebben, en in weike wy verplicht zyn, de Evangelifche belyders met allen yver en ernlt te onderrichten, dat niemand, zonder de betrachting van goede werken, ooit in den hemel komen, of immer in het goede van Gods uitvet koorenen deelen zal. Anders handelende , mogt gy U millchien de toejuiching' der menigte — de laag'ue belooning voor een rechtfchaapen Evangelie dienaar — bezorgen; het zoude U echter nimmer de goedkeuring des Hemels doen erlangen. Cu) Schroom dan niet, de Kris- (?0 Men leezc dit breedvoeriger in het allervoortreffelykft Zejial van Kerkel. Redev. van mynen hoogftwaardigen Leermeelter P. Chevaixier bl. 38, 39. en"82. aant. *.  C 35 ) Kriftelyke zede-plichten, by elke gepafte gelegenheid, in te fcherpen; zonder U iets ter wereld te bekreunen aan den niets beduidenden naam van Wet- en Plichtprëdiker. Een verftandig Evangelie prediker is tevens een Wet- en Plichtprediker. Hier door alleen maakt men fedelyke menfehen tot goede Kriftenen, en tot bekwaame burgers van deze, en van de toekomende wereld. En dit — dit moet toch het voornaame oogmerk onzeü Leerredenen zyn. — En om die oogmerk des te beter te bereiken, moet gy U naar den veriehillenden ftaat en toeftand uwer boorderen fchikken -- onderfcheid maakende. (») Ydele Wereldminnaars, ongeloovige en zorgelooze zondaars moet gy uit hunnen doodlhap trachten op te wekken door hun, met de grievendfte, met de treft'endfte en doordringendfte taal, voor oogen te hou* den, aan den eenen kant, de fchandelykheid, het Godontëerende, en de eeuwig-rampzalige gevolgen van hun beftaan; terwyl gy hun, aan de audere zyde, moet aanwyzen de betaamelykheid, de aanminnigheid, en de eeuC a wig. (y) De ganfche Leerreden had ik woordelyk öpgefteld, 200 als zy nu het licht ziet; maar onder het uitfpreckeu merkende, dat my de tyd te ras ontglipte, trok ik het geen hier volgt,tot aan de woorden: beloond en bekroond zullen worden: op de 38 bl. aldus beknopt te famen: Tdele wereldminnaars — zorgelooze zon. daar en — buicbelaaren en bloots naani-krijienen, — Bekom, merden over hunne behoudenis — en Godvrucbligen: -— deze alle moet gy, naar bunnen verfchltenden fiaat en toe/land, beJlraffen — waarfebouwen — vermaanen --— onderrichten — te regt brengen •— bemoedigen, en bevejligen; — en ben allen wyzer, beter en gelukkiger zoeken te maaken.  ( 36 ) Wig-zalige ukkomften van den weg des géloofs en dér bekeeringe: om, ware het mogeïyk, de verharde grendelen hunnes harten te verbreeken, het Evangelie ingang by hen te doen vinden, en hen als een buit van den rand der helle weg te rukken. Laat daar toe uwe vermaaningen niet Hechts vergezeld gaan met de klemmendfte drangredenen , ontleend van de kortftöndïghêtd hunnes verblyfs in dezen (laat van beproeving, en van de onzekerheid hunner fterfuure, maar paar by dezelve ook de vnendelvkfte, de vuurigfte en hartelykfte fmeekingen, hen biddende als of God door U badt, by alles, wat hun dierbaar is in den tyd, wat hun koftelyk en ontziehlyk is in de eeuwigheid, om toch, zonder uitflel, van hun voorgaand gedrag afftand te doen, berouw te toonen, en zich door een oprecht geloof in Kristüs met God te haten verzoenen. - Leg aan Schoonfchynende Huiche. laaren, en aan bloote naam-Kriftenen hunne valfche gronden open. — Doe aan "Bekommerden over hunne behoudenis die zich, uk een vernederend gevoel van fchuld en onwaardigheid, voor God verootmoedigen, woorden van genade en heil hooren. Waarfchouw hen, om toch niet ontrouw te worden aan hunne overtuigingen, en zich niet weder geruft te Hellen, voor dat zy door eene waarachtige geloofs gemeinfehap met den Verbonds-middelaar 'verëenigd zyn. Leer hen alle tegenkantingen der natuur beftfyden, en het ongeloof overwinnen. Geef hun de middelen aan de hand. Leid, en bellier hen op denregten we£r — En, eindelyk, tracht ook daar naar te Haan om een medewerker der blydfchap van Jehova s volk te 7Vn Spreek naar het hart van Jerufalem. Word mm1 ' r mer  C 37 ) nier met meer vuurigheid "des geeftes aangedaan, dan wanneer gy hen, die in duifkrnis zyn,moogt verlichten, wanneer gy treurigen vertroollen, algedwaalden op het . regte fpoor geleiden, en verflaauwdcu en moedeloozen verkwikken en opwekken moogt, om hen allen wyzer en beter te maaken, en hun het geloof en de Godsvrucht dieper te doen inwortelen. Zoek hen, volgens de grondbeginzelen van het eeuwig Evangelie, befïendig aan te fpooren, om zich door gebeden en imeekingen naby hun Hoofd en Heer te houden; en op hunne hoede te zyn tegen hunne heilsvyanden, die hen noggeduurig van achter Hem zoeken af te trekken, tn hen in twyfielingtn, in moedeloosheid en verdachthouding van hunnen Haat poogen neêr te ftorten. Breng hun veel de heerlykheden en voorrechten van hunnen gelukkigen genadeHaat voor oogen, en hunne duure verplichting, om met een deugdzaam en God-verheerlykend gedrag te beantwoorden aan den zeldzaamen fchakel van de dierbaare weldaaden, aan hun bevveezen en gefchonken. Wys hen ten dien einde op de milde flroomen der genade-gaaven des heiligen Geeites, die de noodige bekwaamheid fchenken tot het volbrengen van den ganfehen trein van bevallige en Kriftelyke deugden. En doe alle uwe gefchiktheid - - alle uwe zeggenskracht —alle uwe beweeglykhud — famenvloeijen., om hen in allerlei onhandigheden re bemoedigen, en hen, ter hunner vertrooliinge in nood en dood, te doen ftaröogen op die gelukzalige verblyfplaatzen, in welke, op de voorlichting van het Goddelyk getuigenis, het geloof, de Godsvrucht en deugdzaamheid van alle getrouwe Kallenen met onverwelkb re eere, C 3 blyd-  C 33 ) - blydfchap en geluk beloond en bekroond zullen wor. den. Dit zy de hoofd-inhoud van uw prediken. Rn om in dit een en ander des te gelukkiger te flaagen, moet er een vuur en eene levendigheid zyn in U zeiven. Gy moet de taal der hartstochten fpreeken, gepaard met eene aandoenelyke deelneeming in het gezegde. Vermyd echter alle gedwongene gebaarden, alle geveinsde vertooningen van medelyden, alle zuchtingen uit gewoonte, en het kermend geteem in de ftemme. Spreek, zoo als de natuur' Ü geleerd heeft. En bedien U, overëenkomftig den vérheven aart der zaake, zoo min van eenen laagen en flbrdigen fpreektrant, als van eene ydele hoogdraavenheid. Voer, als een rechtgeaart Bybel-tolk, eene mannelyke en deftige taal. De laatlte uwer voornaamfte bezigheden, in dit Tempelhuis, is, — behalven het Kategizeeren metOudenenjongen, het welk veeltyds ruim zoo nuttig is, als het prediken, — het bedienen der heilige Bondzegelen. Onderricht uwe Gemeinte niet flechts zorgvuldig aangaande den aan, en het oogmerk dier gewyde inflellingen ; maar wanneer gy dezelve bedient en uitdeelt, doe dit dan zoo' plechtig, en met zulk een ontzach en eerbied, dat het tevens indruk en eerbied verwekke in de geene, die rondsom U zyn. Aldus uw werktaak in Gods Bedehuis verricht hebbende, moeten ook buiten hetzelve alle uwe poogingen tot heil van de ü toebetrouwde zielen uitgeftrekt weezen. Verkeer vriendelyk en leerzaam met hun. Wandel, zoo dikwils uw hoofdwerk er geen nadeel by lydt, naar hunne hiyzen. Eczoek gewillig gezonden en zieken, armen  C 39 ) men en ryken, bekeerden en onbekeerden; en tracht, door uw leer-en voorbeeld, allen tot nut te (trekken. Volg, zoo veel mogelyk, het voorbeeld van den orzondigen Jezus in eene zondige wereld. Beötften zyn heilig leven, en let op zyne beminnelyke geaartheid. Wees, gelyk My, nedrig en zachtmoedig, gefpraakzaam en vriendelyk, beleefd en infchikkelyk, zoo veel zulks, zonder kwetzing van deugd en geweeten, gefchieden kan. In de betrachting van alle deze, en ontelbaar meer andere plichten — welker bloote herinnering myne rede thans te onbeperkt zou maaken, en die U van elders bekend zyn — part het U onvermoeid, yvrig en volrtandig bezig te zyn, in fpyt van allerlei moedbeneemende omftandigheden, die derzelver volbrenging dikwils zeer bezwaarlyk maaken. Laaten laauwe knechten (luimeren, laaten zy (laaperig nederliggen; zy (laan by Jezaias reeds met eene zwarte kool gebrandmerkt: laaten zy hunnen dienrt verrichten, enkel om een ftuksken gelds, en eene bolle broods; zy zullen ook den loon van huurlingen ontfangen. Gy niet alzoo! Befleed alle uwe vermogens van ziel en Üghaam, die U de Heer gefchonken heeft, en nog verder verleenen zal, om, als een getrouw Evangelie-dienaar, het werk onzes Gods, U ter behoudenis van onfterfelyke en voor de eeuwigheid gefchapene zielen» zoo duur, aanbevoolen, niet vadzig en traag, maar met y ver en naarrtigheid te behartigen. — Bemoei U met geene dingen, die uw ambt niet raaken; want dit is het zwaard , waar mede wel eens een Leeraar aan zyne ach. ting en bediening den gevaarlyken doodlteek geeft. Geene wereldfche bellommeringen, noch aardidie. voordeeC 4 igo.  C 40 ) Jen moeten U ook immer uwen plicht doen uit de oogen verliezen. Geef er U nooit aan over; aan uwe ambtsbezigheden hebt gy werks genoeg; die vorderen een geheel raehich. Wek L) zei ven telkens op met de overdenking van het geen gy, by uwe bevelling, den Heerebelooid hebt; zo zal het aanfchouwen dezer Godgewyde vcrgaderinge, die U heden rot een Leeraar aanneemt, bet elders--ezig-zynde hart te rug leiden, en de vcrflaauwde opmerkzaamheid vernieuwen. — Doet gy echter met dat al veel vergeeffchen arbeid ? wees langmoedig; - zie uit naar betere tyden, en denk, met Jfzaias, dat uw recht is by den Heere, en uw werkloon by uwen God. Dit, myn Vriend7 myn geivenfcbte Medebroeder!, dit is het werk, het welk ik ü heden in Gods naam op de fchouderen legge, en het welk my, en allen mynen Ambtgenooten is opgelegd. Wy verrichten hetzelve onder Gods alweetend oog; en wy zyn er verantwoording van fchuldig. Wéé - wéé dan onzer! zo wy hier in ontrouw zyn. Vroeg of laat, ten minden onvermydeiyk zeker, .zal ons toch eens dat ontzachlyk woord in de ooren klinken: „ geef rekenfehap van uwe bediening! „ Dan zullen alle onze levensbedryven ten naauwlten onderzocht, alle onze ambtsverrichtingen met het fcherpzienft oog nagefpoord, en de verborgenfle gedachten en beweegingen van ons hart in het onfeilbaar licht van Gods aangezicht gefield worden, ö Wie — wie zou dan niet gaarne alle zyne vermogens — al zyn tyd — in en aan den zaligen dienll des Heeren hebben opgeofferd! Hoe yiïilyk — hoe droevig zou dat onderzoek anders voor  ( 41 ) | voor ons zyn! Het ware ons dan beter nimmer geboo]ren — nimmer gezanten van God geweeft te zyn. < ö Schrikkelyke gedachte ? door eigen fchuld verlcoren te ligaan, en daar by nog veele zielen ten onzen laüe te hebben! Zouden dezulke ten gecnen geduchten dage niet i tegen ons opttaan, en ons, gillende,'voor den Opperi richter onze onachtzaamheid verwyten? Wat oordeelen i derhalven — wat vreezelyke oordeelen, indien wy imi mer trouwloos bevonden worden, dreigen ons in dien ^ I dag, waar op elke, door onze zorgeloosheid en ontrouw . ongelukkig gevvordene, ziel de wraak des Hemels op I ons hoofd uittarten, de yilelyklte rampzaligheden der helle over ons afbidden, en ons in den eeuwig-btanden- den poel met haare vervloekingen belaaden zal! Doch dit zegge ik niet, myn Btoeder! om U af te ichrikken, en moedeloos te maaken. Neen! ik weet, dat noch gy, noch ik, tot de opgenoemde plichten, uit, en van ons zelven bekwaam zyn. Maar er zyn gronden van bemoediging. Wy hebben de beloften van 's Heeren byltand. Wy zyn de vaten, in welke de Heer den lchat wil leggen. Het is niet de gezondene, maaide zender, van wien men het gelukkig uitwerkzel -het geloof, en de bekeering der menfehen — verwachten moet. Gryp dan moed! De genade des Heeren is U genoeg. De verheerlykte Kerk koning, die U aan deze plaatze gebragt heeft, leeft in eeuwigheid. Verlaat U op Hem! Al wat U oncbreekt, kont gy in Hem vinden. Voor uwe zwakheid is zyne {terkte, voor uwe Iblindheid zyn licht, voor uwe dwaalitigen z>nraad,voor uwe te kort-komingen zyn bloed en zyne voorbede. Hy C 5 is  ( 4* ) is voor U de Algenoegzaame. Smeek Hem maar onöphoudelyk, dat Hy U nahy zy! Leg U zeiven — leg uw werk — leg uwe Gemeinte veel in den gebede voor zyn troon neder! Roep Hem in, dat Hy zelf in, met en voor U werke! En welk een juichend vooruitgezicht lagcht U dan aan! Zy, welke gy hier tot ge» loovige Dienftelingen van den Heere wint, zullen uwe vreugde en uw roem zyn in deze wereld, en uwe kroone der blydfchap in den dag van Kristus. God dan — en dit bidde en wenfche ik U uit het innigfte myner ziele toe — God, die U hier tot zyn Dienaar beroepen heeft, omgorde U met fterkte! Hy geeve U genade, om ziel en ligftaam aan zynen dienft op te offeren! Hy bekroone U, en uw werk, met zynen zegen ! Hy begenadige U met allerlei wenfehbaare genoeglykheden! Hy neeme U onder zyne byzondere befcherming! Hy zy uw Licht, uw Rotsfteen, uw Beukelaar! De Geeft des Heeren vermeerdere uwe kundigheden en talenten ! Hy beziele U geftadig met vlammend yvervuur voor de eer van God, en zynen grooten Zoon; en doe U, zoo wel hier namanls in den eeuwigen, als hier in dezen aardfehen Tempel, ftrekken tot verbreiding, tot lof en verheerlyking van zynen naam! Dat U de nooitgeleêgde Bron Der hemel- wysheid daaglyks drenke, De Alzegenaar U voorfpoed fchenke! Uw Jezus zy uw Schild, uw Zoni Be-  C 43 ) Beleef in 'tgeeftlyke Akkerwerk Nog veel gewenlchte en vruchtbïe jaareni De Algoedheid wille U gunitig fpaaren, Ten ryken zegen haarer kerk! En als gy op den rand van 't graf Gebukt gaat onder 'tpak der dagen, Dan leide U 't eeuwig welbehaagen, 'c Welk U op aarde vrede gaf, In altyd groene iufipriëelen, Omringd van Gods genade llroom ln Ichaduw van den levensboom, Om in zyn milde gunlt te deelen ! Waar 's Vaders groote Wonderzoon Uw zek're hoop en valt vertrouwen Verwislen zal in Hem te aanfchouwen Op zyn onwankelbaaren troon. Waar U in Edens fchoonfte dreeven Het nimmertaanend Hemel-licht Zal koelVren voor Gods aangezicht; Waar g' eindeloos zult zalig leeven! (w) Dit zy het deel van U, myn ivaardfle Vriend! als mede van U, Wel Eeriv. Heeren Atrtbtgenoot en en Medebroeders l welke ik hier voor myn aangezichte zie. De Met weinige verandering uit de Proev. van Peët. Mengetfi, door kunfiliefde [paart geen vlyt. D. 1. bl. 124 en volg.  C 44 ) De Allerhoogfifc zegene U allen, in uwe perzoonen, huisgezfmea, en in her werk uwer bedieninge! Hy geeve U nog iunge, in aanzien en geleerdheid, tyd en vlyc belteeden, tot uitbreiding van Gods ryk, en ter bevordering van uwe eigene eeuwige verwachtinge! De ver- . heerlykte Heiland, die de zeven Harren in zyne rechtehand houdt, en die door zynen glans den glans der Sera- f fyuen en CheruDynen zelfs doof fchynt, maake Ü door zynen Geeft daar toe meer en meer bekwaam, en ge- j tiouw tot den dood toe: ten einde gy, na de volbren- Ik ging van uwen loop hierop aarde, eens zóó van deze 11, wereid moogt -Icheiden, dat gy met ruimte voor U zei- >■» vun kont heenen gaan, en vrymoedigheid in uw gewee- 4t ten vindt, om voor den Godd lyken Gerichtstroon te .1 ï verfchynen; in dat volzékere vertrouwen, dat uw groote I g Zender U, hy zyne geduchte wederkomft op de wolken, \ door zyne Üngelen, in den rei zyner getrouwe Dienft- \ \ knechten doen lehaaren, en Ü niet eene albefliflênde [ goedkeuring toejuichen zal: komt, gy getrouwe Dienft- c knechten ! over weinige zyt gy getrouw geweeft ; over j, veele zal ik U zetten! Gaat in, in de vreugde uw es .1 n Heeren ! Ook hebbe ik nu nog een woord tot U, Gemeinte 1 , van SoLWEtiT en Marsum !; Merkt er op; bindt het aan I , uwe vingeren; en fchryft het op de tafelen uwes har- I , ten! • In 'tgemeen wie gy zyt, erkent dezen dag Ir, uwer genadige bezoekinge ! Zyt blyde mee uw nieuw 11 Tempelhuis — met uwen nieuwen Leeraar! Looft God, 1, die nog onder U woonen, en met zyn woord en Geeft If. aan U werken wil! Pryft Hem! Dankt zynen naam! ! Bindt I  C 45 ) Bindt met vreugde het Feeftoffer aan de hoornen van den altaar! — Maakt behoorlyk gebruik van uw geluk! en beantwoordt aan uwe verplichting ; ook die met betrekking tot uwen nieuwen Leeraar op U ligt: dan zullen uwe voorrechten voor uwe zielen nuttig zyn. Houdt uwen Leeraar voor een Dienaar van God en Kristus. Ontfangt hem als zodanig een, in uwe harten^ in uwe huizen, in uwen Tempel. Acht, en eert hem. Zogy hem veracht, God zal U verachten; en zyn hooggeduchte Zender zal het ten jongden dage rekenen, als of het Hem zelve wedervaaren was. — Hebt hem lief. Hy is in liefde tot uw eeuwig heil ontfteeken, en zal zyne edelfte ziels- en lighaams krachten aan de bevordering van uwe befte en dierbaarlle belangen opofferen: en zoudt gy die liefde niet met wederliefde vergelden ? Ziet gy in hem zwakheden en gebreken; verbreidt ze niet, maar bedekt ze; of brengt ze hem met liefde en vriendelykheid onder'tooge. Weet, dat Leeraars geene Engelen, maar menfchen, en van gelyke beweegingen zyn, als gy. Stopt alle vitters en lafteraaren den mond, of toont met een diep ftilzwygen, dat gy een inwendig afgryzen van hun hebt; en verdedigt altyd, zoo veel gy kont, de eer van uwen Leeraar. Hy heeft eenen zwaaren arbeid onder U; draagt zorg, dat gy hem denzelven niet nog zwaarer, en bitter maakt. Bidt veel voor hem, en zendt gcduurig demoedige fmeekingen hemelwaards, dat de Algenoegzaame hem onderlteune , en zyn werk zege- ne. Koven al bedroeft hem nimmer door het ver- fmaaden van zyn dienft, welken hy, tot uw nut, zoo hier in 'topenbaar in Gods Bedehuis, als in 'tbyzorder aan  ( 4<5 ") tan U befteeden zal. Komt vlytig tot zyne gebeden, predikingen en onderwyzingen, en leert alle deelen van den Godsdienft op eene Gode-welbehaaglyke wyze te •verrichten. Nergens zult gy uwen Leeraar meer door -aanmoedigen in zyn werk, — verkwikken en verblyden in zynen zwaaren arbeid — dan door zulk een betaame* ]yk gebruik maaken van zyn dienft:: en dit vordert ook uwe betrekking, in welke gy tot deze nieuwe Vergaderplaats ftaat; zoo als ik reeds herinnerd hebbe. Nu dan, gy die nog onbekeerd zyt — die tot hier toe nog zorgeloos, onkundig of roekeloos deze dingen verwaarloosd, of ten minften niet met vrucht en voordeel aangewend hebt! — wordet met eenen vuurigen yvef aangeprikkeld. Verblydt U met de geene, die tot U zeggen: wy zullen in het huis des Heeren gaan; onze voeten zullen /laan in uwe poorten, 6 Jerufalem! Komt, o Huis Jakobs ! laat ons in het licht des Heeren wandelen! Wekt dus eikanderen op --- ouders hunne kinderen — meefters , en vrouwen hunne dienftbooden — zeggende: laat ons vlytig heenen gaan, om te fmeekên het aangezicht des Heeren, en om den Heer der Heirfchaaren te zoeken; ik zal ook heenen gaan! Laat ons opgaan, op dat wy leeren van zyne wegen, en wandelen in zyne paden ! Vloeit dus vrolyk toe tot de verzamelingen der heiligen: niet uit fleur, en gewoonte; maar fteeds denkende, tot wat oogmerk gy er verfchynen moet. Hoort daar, wat de Gee/l tot de gemeinte zegt: hoort, met een diep gevoel van de noodzaakelykheid, om de kracht des woords aan uw hart te ervaaren. Let op de indrukken, die het op uwe ziele maakt.  ( 47 ) maakt. Poogt ze niet te ontduiken, of te fmooren.zoo ira gy 'sHeeren voorhoven verlaaten hebt; maar bidt — jedrig vuurig en aanhoudend — dat ze nederwaards iiepe wortelen fchieten, en opwaards vruchten voortbrengen ; des geloofs en der bekeeringe waardig. • la verricht, met dezelfde heilbegeerte, alle ovrige deeen van den Godsdienft. — De Heer zal als dan over U den zegen en het leven gebieden. Ach! dat gy U lerhalven alle alzoo, als een etnlg man, ten huize Gods Het verzamelen, om den Heere met eenen eenpaarigen chouder te dienen! -— Komt, tyken naar de wereld' ille uwe aardfche goederen verdvvynen, gy zult ze vroeg bf laat moeten verlaaten: maar hier — hier alleen zyn :euwige goederen — fchatten voor den hemel — een l'olle oogft van zaligheden. Verwaarlooft gy dezelve, ilan zal 't U gaan als de ryke man in 't Evangelie. Al aaddet gy fchuuren vol koorn, ftallen vol vee, kiften Vol goud en zilver; gy zoudet nogthans in eene rampzaige armoede verzinken, wanneer gy, uit dit leven weggerukt , met eene ledige ziel - met eene ziel, die geen ,Jeel aan God en Krillus heeft — de eeuwigheid zult inreeden. Ach, gave God! dat deze gedachten U eens :tot een ernftig nadenken bragten! Gy, die arm tyt! komt, hier kont gy ryk worden in God — erfgenamen van eene eeuwige zaligheid. Hier kont gy alles nrygen, zonder geld, zonder prys. Verwaarlooft gy 3it, dan zyt gy eeuwig arm, eeuwig berooid. Eeerlyk toudt gy U misleiden, wanneer gy U verbeeldet, hier namaals in de goederen des hemels te zullen deelen, daar gy in dat geen, het welk U tot derzelver bezitting en ge-  C 48 ) genieting alleen kan bekwaam maaken, -geen lult en genoegen vindt. Hoe dierbaar moed U derhalven de vlytige betrachting der voorgeflelde dingen zyn; aan welker verzuim men niet Hechts het geluk van dezen tyd waagt, maar ook de vriendfchap van God, en het geluk eener ganfche eeuwigheid! Jonge van jaaren! hoort gy toch in den morgenftond van uw leven — in uwen besten tyd. Gedenkt aan uwen Schepper, en zynen dienft1, ook in uwe jeugd. Laat U niet verblinden en verleiden door eene fnoode wereld. God vroeg te dienen is on- fchatbaar! • Verder-gevorderde , en gy, die in uwen volwafen leeftyd zyt! fielt het toch niet uit tot een tyd, dien gy milTchien niet beleeven zult. Mogelyk is uw fterfuur naby. Of al leefdet gy nog eenige jaaren; de ouderdom nadert ongevoelig. En verbeeldt U niet, dat gy als dan meerder lufl tot den dienft van God zult hebben, dan nu — nu gy nog in den bloei uwes levens zyt; of dat het den Heere welgevallig is, dat men Hem dienen wil, als men zonde en wereld niet meer dienen jjan_ Oude van dagen! die reeds waggelt op den rand van 'tgraf; komt, al is het ter elfde uure. Vertoeft niet. Dood, en eeuwigheid zyn voor de deur. God heeft U zoo lang gedraagen engefpaard: wacht U, dat gy zy" geduld niet tergt l Onverfchilligen! Geruften! Zorgeloozen! — U allen roep ik toe: ontwaakt ! — ontwaakt uit uwen doodflaap! Sluimert toch niet langer omtrend uwe eeuwige belangen; maar vlucht om uwes levens wil, eer het te fpade — voor altyd te fpade is, en eer gy het huis des hemels voor U geflooten vindt. Sneller, dan wy ons verbeelden, kan de wel-  C 49 ) welaangenaame dag van genade en zaligheid vah de akelige donkerheid des doods vervangen worden. Wat vergelding , wat vergenoegen en trooft verfchaft een ongodsdienlhg leven ? Een veröordeelend geweeten in deze en een onherllelbaar ongeluk in de toekomende wereld zyn er de natuurlyke gevolgen van. Want weet het, ongevoelige en uw eigen heil verwaarloozende zielen ! zyt er van verzekerd, en laat het U op 't harte zinken — alle verzuimde gelegenheden en middelen, die God U met zoo veele goedertierenheid en voorzorge, ter bevordering van uw waarachtig geluk, gefchonken heeft, en nog verleent, liggen voor uwe rekening. Gy zult er eens naar gevonnisd worden, wanneer gy, zoo wel als uw Leeraar, voor den geduchten Richterftoel vatt zynen Zender, verfchynen zult. Wat zult gy dan ter uwer vei antwoording, — wat zult gy tot verfchooning inbrengen? En waar mede zult gy de ftraffen afkeeren, door (Jods rechtvaardigheid voor alle verachteren zyner liefde verordend? ö Yilèlyk vooruitgezicht! kan het U nu niet ontroeren, en doen beeven; treedt dan eens eenige Happen voorwaards tot aan uw doodbed; en ftek U eens voor, hoe bang en benaauwd het U in het lleivens uur zal vallen! hoe bitter de herdenking uwer achteloosheid U zal kwellen! en wat zielgrievend, duch vruchteloos, naberouw gy er van hebben zult in de eeuwigheid! — /\ch,,?»y«e lieve Hoor er s! kan de raad van een oprechtminnend vriend noch iets by Ü baaten * en wilt gy naar myne fmeekingen luifteren; dan bidde — dan bezweere ik U by God almachtig, by Kiustjs onzen ontfermenden Middelaar, by uwe arme oafterfrlyke D ziel  C 50 ) ziel __ wordet toch heden wys! Krygt medelyden met U zeiven! Handelt als redelyke, en verftandige wezens; en volgt myne voorgetelde vermaahittgen op! Alle uwe belangen; alle uwe vertrooftingen, alle uwe Zaligheden, ó Sterveling! zyn aan derzdver betrachting verknocht. Verhard dan uw harte niet! Bekommerde Zielen! grypt nu moed! De volbrenging der gemelde plichten, ten opzichte van dit Godshuis, en van uwen Leeraar, is de juite weg, welken gy hebt in te (laan, om uwe begeerte vervuld te krygen. Bevindt gy er U onmachtig toe ? biedt U aan den Heere aan. Hy zelf geeft kracht, om zynen wil te doen, als wy ons maar ernftig, oprecht en afhangelyk tellen op zynen weg. Hy ziet de zwakke poogingen, die wy aanwenden, met een goetkcurend oog aan,- en wil ze ter zyner tyd met een gewenfcht gevolg beloonen en bekroonem Volhardt dan; en gy zult overwinnen! Weeft ftandvaftig; en het zal wel gelukken! Godvruchtigen! ik twyfele niet, of gy zult, afhangelyk van, en met een biddend opzien naar de hulpe. van Hem, die U kracht geeft, aan de verplichtingen trachten te beantwoorden , welke deze vernieuwde weldaaden op U leggen. Ik weet, het is uw luft, uw leven en roem. —- Vernieuwt nu uwe keuze: ik vë'rkièz liever één dag in uwe voorhoven, 6 Heere! dan duizend elders. Ik hebhe li*f de wooninge uwes buizes, en de plaats des Tabernakels uwer eere. Gy hebt ondervonden , welke zegeningen en v.-.ordeelen U daar de getrouwe waarneeming der Godsdienftige oeffeningen aanbrengt. Gordt er U by vernieuwing toe aan; en offert  C 5» ) fert U, ftandvaftig en geheel, met 1'ghaam en ziel, aan God en zynen dienft op, toe eene levendige, heilige en Hem-welbehaaglyke offerande, welke is uw redelyke Godsdienft. — Weeft dus uwen Leeraardoor uwen vlyt, en vooral ook door uwe voorbede , tot fterkte in den Heere. Gy weet, dat hy veel noodig heeft. Zyt hem tot opwekking, en verkwikking. Laat hy by U ademtocht vinden, en zyne zorgen vergeeten, wanneer hy mogt moedeloos gemaakt zyn. Met U, dieGodvreeft, zal hy dryven en zinken. Leeft daarom met hem in liefde en vrede. Dan zal hy U, onder 'sGeeltes bylland, onderrichten — bellieren —■ vertrooften — moedgeeven — zegenen. Doch, zal dit alles wel gelukken, 'sHeeren oogen zullen dan moeten open zyn over dit huis, en zyne ooren opmerkende op de verrichtingen aan deze plaatze. Dit beloofde God in myn Tekft aan Salomons tempel ; en dit zy ook de wenfeh, waar mede wy dit Gebouw den Heere heiligen. .* De Allerhoogfle zy de Schutsheer van dit Huis! Hy neeme het onder zyne gunftige befcherming; en bewaare het voor allerlei ongelukken, tot in laaie tyden! Hy fcheppe over deze wooninge des bergs Sions, en over alle haare vergaderingen eene wolke des daags, en eenen rook, en den glans des vlammenden vuurs des nachts! dat over alles, wat heerlyk is, eene belchuttinge zy! De Heer laate nooit toe, dal het geopend worde tot oeffening van Afgodery of Bygeloof; maar gëeve, dat de ftoel der waarheid hier gevestigd blyve; en ten allen tyde bekleed zy met mannen van zyne rechtehand, die het woord zuiver verkondigen, en Da de  ( 5* ) de heilgeheimen, naar zynen wil, bekend maaken! Die huis zy eene fchool der waare wysheid! - eene plaatze, waar men den Drieëenigen God waardig dient — waar men zyn naam en deugden leert kennen, aanbidden en roemen ! Jehova God fcheure zynen hoogen hemel, en daale neder met zyne genadige tegenwoordigheid in dit huis! Hy zegene alle, die hier voor Hem vergaderen zullen l Zyn Geelt vergezelle alle hunne verrichtingen! — dat zondaaren hier overtuigd, en bekeerd — dat twyffelmoedigen te regt gebragt, en geruit gelteld — treurigen vertroolt — en rechtvaardigen beveiligd worden ! Dat niemand, die hier verfchynt, verlooren gaa ! Dat voor niemand dit Godshuis tot een eeuwig verwyt ftrekke! Elk worde hier verlicht, geheiligd, en tot een burger des hemels geformd ! De menigte van yvrige cn oprechte Dienltelingen des Heeren zy dit Heiligdom tot üeraad, zoo lang hetzelve zal van nooden zyn! Na dat wy aldus dit Huis den Heere geheiligd en toegewyd hebben, is het hoogitbillyk, dat wy ook onze erkentenis en dankbaarheid openbaaren aan hun, door wier bellier de Goddelyke Voorzienigheid dit haar Offerhuis heeft tot ftand gebragt, en uwe begeerte vervuld. Niemand uwer — vertrouw ik — zal aarzelen, om hun diar voor een dankbaar hart toe te draagen, en met my in te ftemmen, wanneer ik hun, by deze plechtige gele-; genheid, daar van, uit uwen naam, open 1 yke betuiging doe.'1 Vergun my dan, Hoog- edele Geflrenge Heer'. (#| eer- (x) Tj&ard Adriaan Gf.rlacius Heer van Ringenum, Uilwïerd.i, Hulwieria; Stedum en ondertoon^ Dorpen, Gecommitteerde Raad dei-Ommelanden tufichen óe Èem en de Lauwert.  C 53 ) eerfte Voogd en Beflïerer dezer Kerke!, welken ik de eer heb, hier voor myn aargezicht re zien, dac ik de dankbaare gevoelens van dit volk eerbiedig m uwen fchooc nederiegge: teiwyl het, met en voor hun, de zoenende zucht n.yner ziele is, dat de algenoegzaame ÖpperzegenaarL' al het wcldaadige, aan deze Kei ken Gemunte beweczen, met zyne uitneemendite goedheden vergelder Wydraagen dit Heiligdom - den Leeraar - de Gemeinte - cn alles, wat tot hun welzyn betrekkelyk is — ver(rer aan uwe voorzorge op> De God deg hg_ roels, die de Koning zyner Kerke is, doe het U in uwe overige rechtmaati^t poogingui ook weigelukkcn; en nimmer een Wczenlyk berouw kiygen over het geen Gy ten btue meendec te verrichten ! Hy üorte over U — over uwe dierbare licht-vriendin en over alle uwe aatihoorigen — in eene ryke maate, allen aardfehen welvaard en genoegen, en allerlei geeflelyke en hemelfche zegeningen uit, die U in dit, en in het toekomend leven konnen gelukkig maaken! God, de almachtige, zy uw Vriend — uw Leidnnan op alle-uwe wegen — uw Raadgeever in alle uwe ontmoetingen — uw Schild uw Verzorger! Hy trelle ü nog lange tot een braaf Voedtter-heer der Kerke ! En bewyze U die genade, — boven welke ik U niets dierbaarer weete toe tewenIchcn — dat Gy, na veel goeds voor God, en voor Gods huis gedaan te hebben, fpade en der dagen zat, welgemoedigd op het iterfbed nederzygt, en indelaatrte bevatbaare oogenblikken dezes levens, diengenoeglyken en alle vreez'-verdryvenden trooft bezitten moogt, dat uwe ziel, gereed om voor het biikfemend oog van den * O 3 Rkh-  £ 54 ) Richter van hemel en aarde te verfchynen, de voorproeve van Gods liefde fmaakt, en zy zoo, op den oevervan dit,, haar aandeel aan de zaligheden van het toekomend leven befchouwdt; daar Gy, dit aardfche huis uwes tabernakels afgelegd hebbende, een gebouw vanGodontfanger. moogt een huis , niet met handen gemaakt, -maar eeuwig in de hemelen! Dit zy ook het deel en loon van uwen Hoog-edelen Geftrengen Mede beftierêr ! GO De God Abrahams ftelle ook Hem, en zyn "ganfch Huisgezin en Geflacht tot een voorwerp zyner tydelyke en eeuwige zegeningen! insgelyks moeit.ik uwer niet vergeeten, Wel edele Zeergeleerde Heer!, (z) die de Kerkvoogdy dezer plaatze oefent. Uit naam dezer Gemeinte, zegge ik U dank voor uwe onvermoeide-zorg en vlyt, reeds van over lange, tot opbouw van dit nieuw Godshuis aangewend; en hoope en wenfche uit grond mynes gemoeds, dat die God, die U gedraagm heeft van uwe jeugd af aan, nu verder met U zy, nu de ouderdom en gryzigheid daar is! „Hy vergezeïle U met zyne genade en gunll in den wentelenden kring uwer hoogklimmende jaaren ! Hy .fpaaie. U , en onderhoude nog lange uwe ziels-en hghaams-krachten, tot nut der aankomendejongelingfchap, tot nut van Land en Kerk! De Algenoegzaame, die mildelyk geeft, bekroone en vergelde uwe poogmgen jnet aUerlei begeerlyke genoegens« Hy zelf zy uw Schud, (y) Wilhelmus Beckeringh, Hoofdman van de Hooge Gerichts- kamer dezer Provintie. ,(2) Luk.s Joannes-Spandaw, ConreEfor der LatyrXche School, en Advolaat te Aföingadanh  ( 55 ) Schild, uw Loon zeer groot! En geëve, dat trooft, vrede en vreugde uw hart bezielen, wanneer Gy aan het einde uwer loopbaane zult gekomen zyn, om zoo met een geruit en blymoedig geweeten in te treedtn in het onbekende land der eeuwigheid ! Eindelyk is myn hart ook nog in zegening uitgebreid over U, Gemeinte van Solwert en Mar [urn l — bekeerden , en onbekeerden — ryken, en armen - - ouden en jongen — weduwen en weezen! De Alleihoogfte doe U nu, by aanvang of by vernieuwing, fmaaken en genieten het goede van zyn huis, het heilige van zyn Paleis! Hy geeve fchynzel over het werk van uwen Leeraar! dat het U zy tot opbouw in de kennis, tot aanfpooring van geloof en deugd, en tot beiHering in eenen Godzaligen wandel! De Geelt des levens werde over U uitgeftort! Is er eene hand vol koorn op het land, de vrucht daar van ruifche als de Libanon! De kwynende Godsvrucht fleeke grootmoedig het hoofd naar boven, en doe U, hier in 'sHeeren voorhoven geplant zynde, hier namaals eenen ruimen ingang vinden in die hemel-ftad, daar geen opbouw, geen eigenlykeTempel, noch eenig byzonder Leeraar meer zal nodig zyn; maar daar God zelf U Tempel en Jezus Kristus Uw Leidsman weezen zal, om U te weiden en te leiden tot de levendige fonteinen der wateren, en U, op eene, voor ons nu nog onvatbaare, wyze, elk oogenblik der eeuwigheid té doen toeneemen in kennis, volmaaktheid en geluk! — Aldus bidde en wenfche ik vuuriglyk, dat God U allen moge zegenen met de koltelyke zegeningen des heils! Hy opene ook voor U de fchatten zyner algenoegzaamD 4 heid,  ( 56 ) heid, naar het Iighaamelyke! Hy zegene U — en alle die hier in, en rondsom dit Godshuis zyn opgekomen,, om deze plechtigheid by te woonen - met zegeningen des hemels van boven, en des afgronds, die daar onder ligt! jëfiov'A God zy U allen tot een Zon! Hy zy U tpt een Schild! Hy breide de vleugelen zvner liefde óver U uit, en doe U het goede zien in den lande der leevenden! ó Myn hart dwaalt, en gruwen ver* fchrikt my, als ik aan het ongewoon oordeel denke, dat ons dezer dagen getroffen heeft! (§) Hoe is de hoop van den Landman vergaan! Het vreugde gelchrei over de zomervruchten is gevallen, en de blydfchap is weggenomen van het vruchtbaar veld ! Een zonderlinge Rookdamp, die het verderf met zich voerde, fchynt gras en koorn tot verderf gebragt te hebben ! welk eene fchaarsheid aan voedzel voor menfchen en heeften zal dit aan* brengen! Hoe deerlyk zal het veelen ingezetenen in hun vermogen krenken! (*) Doch God, de almachtige, by wien uitkomden zyn, hoope ik, dat hier in voorzien wil! Hy wende alle drukkende, en dreigende oordeelen guridigaf; en verwifiele ze met verdubbelde zegeningen! |iy geeve, dat uwe velden mogen zyn, als die van Obed Edomt (§) Ik bedoe'de den hcavelactttge* Ntvii van den 24ften ivan Wiede maand, en vo'.gende dagen, (*; Van achteren heeft gebleeken; dat die JVevei op zich zei ven geene fchade aanbragt; zelfs zoo, dat, wanneer wy er fpoedig een bekwuamen regen op gekreegen hadden, die damp milichien vp,or»jeelig z°u. geweeftzyn j maar de aanhoudende droogte, en de hooggaande hitte, die er mede gepaard ging, en op volgde, zvn de oorzaaken geweeft, dat de Landman tot treuren he- laas 1 meer dan ooit tot treuren geroepen wordt. -  C 57 ) Edom, die gezegend werden om der Arke wille; en uwe kudden, als die van Jakob te Paddan Araml daC ze weiden in Bazan en Cilead, als in de dagen van : ouds! dat ze werpen by duizenden, en by tienduizenden i op uwe hoeve vermenigvuldigen! Hy gorde de heuvels ] aan met verheuging ; en bedekke de dalen en uwe dorfchj vloeren met koorn, opjdat er zaadzy voorden zaaijer,en i brood voor den eeter! Hy geeve dus , dat er have en rykdom 'zy in uwe huizen! — Den ouden onder U zy Hy tot een fteun! den jongen tot een Leidsman! der weduwen een Man! den zuigelingen een Vader 1 Hy zy i.ons allen tot llerkte in zwakheid; cns licht in duilterniffe; onze God in verzoekinge; onze vertroolh'ng in al* le angllen en wederwaardigheden; ja zelfs ons leven in den dood! Hy voere ons, na hier zynen raad volbragc te hebben, in een geloovig aankleeven aan onzen Verlos, fer, veilig over in zynen hemelfchen Tempel, om Hem daar volmaakt te dienen - eeuwig te danken! A M E N. Naz. Pf. CXXXII: 5, 6. E>5  c ss ) AFSCHRIFT van den GIFTBRIEF van den BISCHOP van MUNSTER aan H. RIPPERDA. I n nomini Sanftae et individua; Trinitatis Amen. Ludolfus Dei trracia Monaiterienfis eccleiite Episcopus no- tum elïè voluimus omnibus fanrfbs Dei ecclefia; fidelibus noftris terra; noltra; Gruningante, prasfentibus fcilicet et futuris, qualiter coram nobis comparuerit fidelis et venerabilis Vir Haijo Ripperda, Haijonis filius, arcium in Wytwert et Dyckhuifen nobilis pofleflbr, penesfe habens paganos et colonos muicos ex pagis de Holwyrda, Udewyrda, Jucwart, Crewart, Marflhm, Tiamsweere, congruenter, fideliter et conttanter afterentes, qualiter fupradidtus Haijonis tritavus, atavus, proavus et avus in honorem Dei, Santo Virginis Maria? atque Sanftorum, in propriis villis et fundis initium in divinis fecerunt, ut animarum fuarum certa curarent remedia, ita ut in fupradictis pagis ecclefias et capelias in propriis fundis conltruxerunt et fecerunt, ut fine minori periculo et difficultate facramenta habereut ecclefia;, et funera fua non in prtejudicium alicujus fepulturse tradi polTent, iuper cujus inchoa- tione  tione felici qunm prajcavendum erat, nepoft inchoationern operis aliquas hinc inde contentiones contingerent vel lites per humanitatis noftra; minifterium gaudemus-Gaudemus infuper quod prtefati Ripperda ex luis redditibus, pascuis, mancipüs, campis, manfis, pratis, agris, cultis etincultis, tantum ex lingulari devotione Curetis Sacerdotibus et beneficiariisdederint, quantum ad eorum honeflum viétum, vellitum , coeterosque nectflarios ufus fufficit. Ceprecatus itaque manllietudinem r.oftram fuperdiclus Haijo ut propter pias has caufas harum ecclefiarum et beneficiorum jus conferendi et providendi illi concederemus: cujus petitioni libenter annuentes ita fiere decrevimub: Novtrit ergo tam pnefens fetas qua'm fucceflura pofleritas quod nos automate noftra ordinaria qua fungimur, julfimus ficri pra;ceptum, per quod volumus firmiterque jubemus ut antediftus fidelis noller Haijo fuique poiteri de his omnibus bentficiis iupra memoratis ab hodierno die et dünceps omni tempore liberam et fecuram habeat poteftatem conferendi quotiescunque aliqua eorum vacare contigerit, idque absque uliius impediraento. Et ut haec nolïra; con» celïïonis autoritas firmior habeatur et per futura tempora a fidelibus noftris credatur ac diligentius obfervetur (igillo nofiro hoe roborari voluimus et muniri. Telles Hujus rei iunt Joannes prtepofitus in Farmfum et officialis terra; nostrae Groninganse, Jodocus archipresbiter, Gerhardus Ca,pellanus et alii quam plures. Acïa iunt haec Monallerii Anno D™' MCCXLVl in craftinum Epiphani D m c. (het oorfpronglyke was beveiligd met een groot en klein zegel met zyde er van afhangende.) AF-  C B ) AFSCHRIFT VAN DEN BEVEL-BRIEF van PAUS C L E M E N S VIL NOPENS DE KAPELLE TE S 0 L W E R T. CLEMENS nts Servus Servot urn Dei ad perpetuam rei memoriam Nos iis qué pro litibus fubmovendis et pacis 1'ederibus inter perfonas quas libet cor.lèrvandis transactione leu concordia faéla dicuntur, libenter cum a nobis pecitur, apollolici adjicimus muniminis firmitatem, Sane pro parte dileclorum filiorum modernorum lAeétorum et Advocatorum in Solwert et fanéti Martini Oppidi de Groninghen, ac in Dammone Monafterienfis diocefis parrochialium ecclefiarum, nobis nuper exhibita petitio continebat, quii alias poftquam nonnulli fceleratiffimi facrilegi, omni Dei timore pollpofito, facrofanclum Eucharillié facramentum utia cum eius repofitorio vufe argenteo in quo repofitum erat in ditfta ecclefia in Solwert, noéturno tempore futtive furripuerant, et non longe a dicta ecclefia in Solwert infra limites illius parrochié deportaverant, acinterram, retento diéto repofitorio proiecerant, et dicto venerabili facramento pollmodum a Chris-  a Chriftifidelihus (pnpifidelibas) invemo, ac fama tam gravis facinoris longe laceque divulgata cum multi utriusque ftxus hominem ad Jocum ubi dictum facramenrum repertum fuerat, devotionis caula confiuertnt, ac inioi ele» mofinas et oblationes offerrent, prouc adhuc in dies illuc confluunt et offerunt, fucceflu temporis, per tune Rectorem et Advocatos diclé ecclefié in Solwert, ex hismemoratis Chrhtifideiium (papifideliurn) elemofinis et oblationibus, in didlo loco una Capella in honorem ipfius facramenti conltructa et fundata, ac nonnulli annui redditus eropti et eidem Capellé aflignati fuerant Reftoresque dio té ecclefié in Solwert qui pro tempore extiterant eidem Capeilé defervientes, et de neceflanis providentes, ablationes has memoratas prout ad eos de jure pertinebant, perceperant, et in illarum perceptionis pacifica pofïèffione feu quafi per aliquot Annos fuerant, Cum potlea Rector et Advocati diété ecclefié in Dammone ac nonnudi alii clerici lèu laici ie de cura ac jegimine didté Capellé ac itlius fruftuum perceptione intromutentes, acjus prelentandi perlbnam ad diéfam Capellam ad ie fpediare ailerentes, certum clericum ad iplam Capellam, paiato moderno Reétore diété ecclefié in Solwert inviro et reclamante, tune officiali foianco Veneiabilis fratris noilri Episcopi Monaflerienlis in pariibus f'nlïe prefentallènt, ipfe.que officialis eundem clericum ad prelentationem banc memoratam ad diélam Capellam infliiuifiet, live deputaslet, et a prtmiffis pro parte modeini Reftoris ecclefié in Solwert hac memorati ad fedem apoflolicam appellatum fuifièt, tandem modemi Reétores et Advocati ecclefiarum harum memoratarum ad inlraf'criptam fuper premiffis tran-  • tranfaftionem five concordiam devènerunt, interaliavidelicet, quod dféla Capella ex omnibus illius bonis, redditibus et provencibus, cum debicis Dei obfequio irructura decore er, aliis quibuscunque ad prernifla neceflariis confervari et manuteneri, ac Sacerdos in illa, quemadmodum commodius cum ipfo, habita ratione temporis er. perfoné convenire poterit, a Reétore ecclefié et proprietariis villé in Solwert hac memorata fimuleligendusdeputari et manuteri, ac idem Sacerdos fïc deputatus etiamin diéta ecclefia in Solwert, debita Dei fervitia facere, et illius Reclori pro tempore exiflenti obedire prout decet, ac ex Capellé bonis, redditibus et proventibus his memoratis ipfi Reétori in Solwert tales Quindecim florenos ' Renenfes quales ipfe elapfo tempore ex prediftis bonis peircipere confuevic, fingulis Annis folvere, etillis folutis omnia diété Capellé redditus proventus pecunié debita et bonei mobilia et immobilia, qué obvenerunt, empta funt et cefierunt haétenus, hac in futurum obvenire, emi et cedere poterunt, etiam quomodocunque et ubicunque auc circa qué fervata efTe poterunt, nullo ex illis excepto, in Quatuor partes dividi, et ex illis perpetuis futuris temporibus, Dué partes fancli Martini ad neceflarios illius '/abricé ufus, et Tertia in Solwert, et illius Redtori pro tempore exiftenti, pro una videlicet ad ufum proprium ipfius Reétoris, et alia medietaribus ipfius Tertiépartis ad ufum proprium eiusdem ecclefié in Solwert, ac Quarta partes horum memoratorum in Dammone ecclefiis prediétis refpeétive ad illius fabricé ufum et neceffitatem cedere, et Advocati ipfarum Trium ecclefiarum pro tempose exillentes redditus proventus et bona Capellé huius me-  rnemoraté perpetuo lingulis Annis exigere et fublevare libcre et absque quacunque contradidtione feu quovis arrefto et impedimento quocunque iure ecclefiallico vel feculari oppontndo feu preflando, prout ipfis videbitur expedire, ac inter fe unum virum probum ex fe ipfis aut alios probos viros, quorum finguli habebunt clavem Capfé , in qua dicli proventus confèrvabuntur, quas fideliter cullodient deputare et ordinare, ac lingulis Annis aut quoties ipfis utile et necefTarium videbitur, fervata forma predicla, amicabiliter dividere refpeclive debeant, et teneantur, prout in littens patentibus feu documentis in vulgan fermone germanicodefuperconfedtisdiciturplenius contineri : Quare pro parte modernorum Redtorum et Advocatorum ecclefiarum harum memoratarum nobis fuit humiliter lupplicatum, ut concordié et tranfaclioni predictis pro illarum fubliftentia firmioriroburapoltolicécon* firmitionis adjicere, aliasque in premiflis oportune providere de benignitate apollolica dignaremur. ÏVos (Hos) igitur modernos Redtores et Advocatos prediclos ac eolum iingulos a quibusvis excommunicationis fufpenfionis et interdicti, aliisque ecclefiallicis fententiis cenfuris et penis a jure vel ab homine quavis occafione vel caufa latis, lï quibus quolibet innodati exiflunt, ad effectum predictum duntaxat confequendum obfolventes et abfolutos fore cenfentes, horum memoratorum fupplicationibus incünati Concordiam et tranfadtionem predidtas, ac proutillaconcernunt omnia et fingula in didtis litteris feu documentis contenta, alias tarnen licita et honefta , et inde fecuta quecunque audtoritate apofloüca tenore prefentium confirmamus et approbamus, ac illis perpetuéliïmitatisrobur ad-  adjiclmus, illaque firmïter per modernós prediflos ac pró tempore exiftenr.es Reftores et Advocnros ecclefiarum prediclarum prout quemlibet eorum coricernunt obtervari de« bere decernimus, fupplentes omnes et fingulos iuris et faéti defedtus, fi qui forlan introvenerunt in eisdem. Non obftantibus conftitutionibus et ordinaiionibus apoftolicis ceterisque contrariis quibuscunque Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam noftré abfolütionis connV mationi» approbationis adieélionis decreti et fuppletionis infringere, vel ei aufu temerario contraire. Siquisautern hoe contemptive prefumferit, indignationem omnipotent tis dei ac beatorum petri et pauli apoltolorum eius fe noverit incurfurum. Datum Romé apud SancTum petrum Anno lncarnationis dominicé Millefimo quincentefimo vigefimo quinto. Sexco menfis Septembris, pontificatus noftri anno Secundo. (Onderftond) X n. Aragona, X A. de Agazanos. p. Mebuir. X E. cicada* B. Smets. W. Sater. ap. Tichonis. A. Cane. Cabre S * do. (bulten op het ingevouwene ftond) Leonardus de plerice. Ja. Queftenberg. (Het oorfpronglyke was op pergament gefchreeven. Onder uit hing, aaneen zyden fnoer, een looden zegel, op welks eene zyde ftond CLEMENS PR. VII. en op de andere zyde de beeltenis der aangezichten van Pptrus en Paulus.) AF-  c C ) AFSCHRIFT van den VERDRAG-BRIEF tusschen EGGE RIK RIPPERDA, en de VOOGDEN van St. MJRTENS KERK tb GRONINGEN. WirwiMBiiim»ft^i'.nm—min min i wumt JtjXP KH&aïpriué Mtpïity in öenben rekten Jj^/^oitar/ unbc paftoct $0 ficbmn @rnaba ïtfriri jjaftnec uit rammlflarfiig t\ja fouuec* fum ^ermafurê auriugïjae in bmrsbzïmtïimvuljtzn ^attati unbe Koiwiprju^ pDüijnrii Wazivg bcc fect&en t funte mcrtcn in è^antjngen gljcKQcen be* bingtjes iuebcn in ber tingit unbc fcöcïfngc tuffcïjai ben crftarcn un lualbucfjttge' Cggend! rgppecba ïjoefftftjnrë tljo ÏDötiucrt cnbc ^Dïujuefcn an bc Ene un ben etfamen üogeben bet ftercfeen tïjo fmite metten in ^nnijngen anbeanbct$benl>eflrk.nien* bt nan bcc aiaueuen bc£ taecbtgïjen öültgen facca* mentg in ben Catfpeiï ban £nlmcrt Mennen unte uetuegen mijt beffen oneu u^eue bat tuu in bcc unccuemeïtet feïjetijngen tuffcfjen ben nenben natten fin fioecen ronfente tm toitf&afte sefcaen ïjeuljen in <é ma-  manieren gut na nefc^cuen 3?at foe be bocgebctt bo^fs. anfnjcKcn ren ctt:e gelegen tïjc 35anfuminbert featfpcït ban ï)cüuectbe enbe ntïi£uc b?ec embbct guïben enbe negen atcnfs guïben naedicTm* tenten Vut fcuete ianbcn gelegen tïja Sftjfum in bl natfucïl tïjo 3©rtuerbe ban lucgcn bet Capeïïen be£ tactben pïigen sactamcut^ botfs. baet bc bajfs. ttoijftunbe fcgeïinge ban gïjeoetfaftet $ Rebben ton bebïngc3ïuuben bat:f> in b:untftguy tin fieubeu patten be* ïeucn totgljefpjofcen bat €ggetirïf tïjpperba bajfs. faïï ben bog*ben bosfs» fiijnnen iaën* gljcuen en be* taïen feitcgaïff ïjonbett pgTté guïben aïë bc gemun* tet fgnt afte be buïïe luectbc baet baet uü bact boet faïï €ggerit& bo?f> tncbet nmme gYüücn tot fïtfi bat ba^. etue tïja „èanfum ban ben bageben bo?f5. entie be b?ee embbet guïben enbe negen atenf5 guïben renten bo?f3. foeïcn baet mebc affgeïoffet fijn un tga neet toefen/ Cnaïïe adjtetiWïige" renten baet ban fjeetfcomenbe faeïeu oetït fectactt un tga neet fijn Cnbe neffc aïïe frijuïben baet ban fjeerJiamcnbe fae* ïen guijt en fietacït fijn/ €n ocrï* be ftgiübe ofte reuten Cggetitïté bo,:f5« bocgteren baet fijn ban j&jcue ban ofte ggene tnaet baet Cggeriili üajfs. faïï betaïcu ben bageben ba^ 'tfcjlgcft atenft gul* ben baet b^mateïte be nacituamenbe €nbe ofte Cggetkn bojfs. be ba?f5- fr^egaïffliunbctt pgué guïben neet feetaelbe bijluien iact£ fae faeïeu bc boge* ben bojfo. boeten en manen be ïjmit ban bat atue tljo jéanfüm ba^fs. en be b?c embbet guïben un nc* jjen atenf3 gulden teute .bo^* tet tijt bat be ïcefte pen-  penntjntft betaeït faïï fijn ofte tan:ben/^eg faïï otfft CggctttK borfs. nu ban ftunör^ an betalen ttoee ïjanbett pïjua guïueu uft boa? iimmatrfïet naefino* menbe tójfif enbe tfobentfcfj ptju^ gulbcn eü ban bat anbet teftant bijnnen iaetë ban utbanï aff to rebe* nen €n a$ be ïaefte pennijngen betaett fijnt foeïeti be bogeben bojf3. Cggerïtu bajfs. baet ban geucn gcnoerïjfame ouitantie unbe bat fie mijt ene bèta* ïinge fatï moegen bm fijn. 33cffe tatfpjaue $ ge* fdjeet in ben iate un?5 i}ïn bttfent bijfjjjjnnbctt en bijff en ttointicfo ben foucn en ttointidjften batij map ^>oe ban be Ctbare €ggetidi lïijppetba baetbe* noemt befe bojf5. totfp^aïie un ganbeïï ..... (na dar. hier de wederzyülche voldoening befchreeven was, volgt er:) 3[n oetbunbe bet toaetyeit aïlec bo?f3. puntten toant tou bebmgcéïuijben boifs. be tutfpjaöe bojfs. atfoe gebaen Ijebben bu confent un belenen benben patten un oetft be mintftbelbmge bojfs. in unfen tcgfjentooetbidjeit alfa gefdjeet ij* fiebben tori ^uga ten nula in ben geeftïitficntedjten batta} en perfaen bet petfauactfdjap €n Cuctat* bu£ J|atgbe£\m ben ïiegfeibrtiicn terbten botta? enbe paftatcn ban funte mettcu enbe funte i^aïbnege Heiïben bijnnen ^onijngen umme bcbe bet bojf5, feggesïuijben unbe bet utnhtz patten muien eltft un* fe fegeïe beueben an beften bL:eff gegangen €n tot metct befteniffe Öeé b?ene£ gebit ton paftocn boj* gcmclt gebcbert ben €tbaen 25o:germeftén enbe föaebt beffen bjcff en toaetgcit aïfoe aïé bo^fV i£ mebe toe befcgclen bat ton 23ojgemeftén en lïaebt € t boj*  fooien, «m fiche infften net fien&er worgen. toen genie gebaen genn en gefin unfe ftabt fkreet fcgeïï mebe aan btïfm n?cff gejjangsn degenen in ben late unff ften bufent bfjfffpmbert fc£ enbe trainden maenbage^ noct Uti maxtitfë et fa* aoaim elmj. (Het oorfpronglyke was op francyn gefchreeven, en wel eer mee drie uithangende zegels beveiligd geweeft.)