WI/SGEERIGE BESPIEGELINGEN over db GRIEKEN, door M\ de PAUW. uit het fransch vertaald. IntweeDeelen. TWEEDE DEEL. Te DEVENTER, »i| LUCAS LEEMHORST.   WIJSGEERFGE BESPIEGELINGEN O V F » D ï GRIEKEN. DERDE STUK.   ZESDE AFDEELING. si. over de inrichting van de Rechtbanken. Jift zijn volken, welke eene aangeborene neiging hebben tot verwarring en regeering. loosheid, gelijk de Polakken en de Slavoniers in 't gemeen; de Athenienfers in tegendeel hadden eene aangeborene neiging tot orde en wetten. De ftad Athenen was het middenpunt van het ftaatkundige licht, waardoor het overige gedeelte der wereld befcheenen werd. Men ging van daar wetten haaien om eenen nieuwen ftaat te ftichten, zo ais men uit Zweden hout gaat haaien om fehepen te bouwen. H. Dseu A 3 Da  6 Bespiegelingen De Wijsgeeren gaven aan hunne leerlingen een onderwijs, 't welk hen in ftaat ftelüe , om ten einde van hunnen leertijd wetgeevers te zijn; „ ja", zegt Ifocrates, „ onze„ gemeende leerlingen kunnen elders overal „ voor groote meesters doorgaan." Nooit zag men, en nimmer zal meri bij eer.ig volk zien zo veele Gerechtshoven, zo veele Overheidsperfonen, en zo veele Redenaars. Demosthenes zegt, dat er voor hem tien duizend zijn geweest, en na hem telde men waarfchijnlijk nog tien duizend daarbij. Wetten te maaken, zaaken te bepleiten, gedingen te beflisfen, en een' post van re-geering te bekleeden, waren vier dingen, welke, om zo te fpreeken, het inftinct van de Athenienfers uitmaakten. Hunne Gerechtshoven, welke eenen burger met den dood , met ballingfchap of eerloosheid konden ftraffen, beflonden uit een zeer groot aantal van perfoonen. Toen De. mosthenes in rechten werd betrokken, befchuldigd zijnde van zich door Harpalus te heb-  OVER DE GniEKEN. f hebben laaten omkoopen, werd er een Gerechtshof van vijftienhonderd Rechters geformeerd, om over een al of niet gebeurde zaak te beflisfen, en over den aard der ftraf uit. fpraak te doen. * De Gerechtshoven van Europa hebben dit gebrek, dat zij uit een te klein aantal van Rechters beltaan, zo dat leeven, eer en bezittingen daar van een al te klein getal van Hemmen afhangen; en nog veel erger is het, wanneer de perfoonen, welke die Hemmen uitbrengen, niet eens kundig zijn. De eenige reden, weike men van deze inrichting weet te geeven, is, dat het te veel zoude kosten om een groot getal van rechters te betaalen in lijfftraffelijke zaaken, welke uit zich zelve niet zeer voordeeiig zijn. Het is dus de vuilfie en fchandelijkfie gierigheid, welke tot hier toe dit gebruik in Hand heeft gehouden; een gebruik de Kannibalen waardig. A 4 ds * Zie de Pleitrede van Dinarchus tegen D u mosihskss, bl. 72,  45 Bespiegelingen, Volgens de naauwkeurigfte Theorie , en de meestgegronde redekaveling, behoort een lijfdrafFeiijk Gerechtshof ten minden uit honderd en zestig leden te beftaan, welke in twee klasfen moeten verdeeld zijn, ten einde de aangeklaagden zich van de eene klasfe op de andere kunnen beroepen; ook moeten de aangeklaagden in elke klasfe ten minften tien rechters kunnen wraaken, welke hun ten hoogden verdacht fchijnen. Dat er voor een' misdaadigen geen appèl moet plaats hebben, is de ongerijmdde delregel , welke immer in een 's menfchen hoofd is opgekomen. Iemand, die ter eerde indantie een proces over het recht van drupval verlooren heeft, mag aan een hooger Gerecht appelleeren, en hij, die door negen Schepens onrechtvaardig veroordeeld is om Jeevende verbrand te worden, mag niet appelleeren. Zo het onverdand zelve wetr ten had voorgefchreeven , het zoude niets ongerijmders noch ijslijkers hebben kunnen zeggen dan dit : want hieruit voigt, dat het recht van drupval een zaak van meer gewigt is, dan het leeyen en de eer van een  over de Grieken. t> een menfch, welke aan de ijslijkftc pijnigingen wordt overgegeeven. Daar. te Athenen het getal der Areopagieten niet was bepaald, gebeurde het fomtijds, dat dit getal oneffen was ; maar dan moest ééne Hem flaapen, om het getal der Rechteren effen te maaken. Deze inrichting was bijzonder eigen aan Athenen, en het gezonde verftand had dezelve ook aan andere natien moeten leeren, waarvan de meeste uit de verkeerdfle begrippen bij aanhoudendheid de lijfftraffelijke Gerechtshoven oneffen gemaakt hebben, zo dat er nimmer een midden tusfchen de uiterfien gevonden wordt; daar te Athenen de beklaagde werd vrijgefprooken, ingeval de Hemmen juist in tweeën waren verdeeld, gelijk gebeurde, zo als men verhaalt , met Orestes : en na dien tijd heeft de Areopagus nooit anders dan met een gelijk getal gevonnisd. * A 5 De » e V r I T i d K s , IfhiienU in Taurii, »j, jsj „ Electm vi. 1265. WanDcer de Hemmen der Areopagietea Teideeld waren , had het zachtfte ge?oelen de oveihand, en de gevoelens tutfchen beiden kwamen in getae aanmeTking,  7.o Bespiegelingen De Athenienfers hadden onder zich afgefchaft alle die kleine rechtbanken op het land, welke, ongelukkig, in Europa weder zijn opgekomen, als een gevolg van de Leenregeering , en van de barbaarfche wetten, welke men alleen maar behoeft te leezen, van de Salifche wet af, tot aan de Saxifche wetten toe, om overtuigd te worden , dat zij, welke die gedenkftukken der menfche. lijke buiienfpoorigheid famenraapten, volftrekt niet één verdraaglijk denkbeeld van Lijiïrraf. felijke Rechtskunde gehad hebben. Men gelooft gemeenlijk, dat Theseus de man is geweest, welke door een daad van gezag alle die kleine rechtbanken in de Dorpen van Attica affchafte: doch dit gevoelen, fchoon door Thucydides aangenoomen, heeft zelfs geen' fchijn van waarheid ; want, nadat Theseus voor altoos uit Athenen gebannen was, zouden de Dorpen hunne oude rechten hebben wedergenoomen, waaraan zij echter nimmer gedacht hebben. De geheele Gefchiedcnis der Athenienfers toont, dat deze heilzaame herforming geenszins  over de Grieken, ii zins een uitwerkzel van geweld, maar een gevolg van algemeene overeenflemming is geweest. Het is zelfs waarfchijnlijk , dat de kleinfte gehuchten zeer wel in hun fchik zijn geweest, dat ze verlost wierden van die rechtbanken, welke hun tot last waren, zo als dezelve nog ten huidigen dage zijn aan zo veele gemeenten, welke zuchten onder den last van haare zo genaamde Voorrechten. Dit is een algemeene Regel: in eenen wel ingerichten Staat moeten alle lijfftraffeiijke Rechtbanken van Heerlijkheden en Dorpen vernietigd worden; want nooit zijn dezelve zo ingelicht, als behoorde, en nooit beftaan ze uit leden, welke de vereifchte kundigheden bezitten. Zodanige Got'iifche iufrellingen te verdedigen , is juist zo veel als de Regeeringloosheid te verdedigen, en zich te verklaaren tegen het algemeene welzijn. Alle de Gerechts-hoven, welken naam zij ook voerden , waren vereenigd binnen de muuren van Athenen. Evenwel , om de ingezetenen van *t pjatte land niet in den dage.  12 B]e spiegelingen gelijkfchen loop van hunnen arbeid te hinderen , door hen te noodzaaken om telkens over elke kleinigheid in de ftad te komen pleiten, had men een rechtbank opgericht, waarvan de weêrgaê bij geene andere natie van Europa te vinden is. Dit was geheel een reizend Gerecht, 't welk onophoudelijk de gehuchten en dorpen van Attica rond ging, om daar de geringde gefchillen, welke vaak niet boven de tien drachmen beliepen, te vereffenen. * Bij deze ïnftelling, welke de grootfte lof. fpraak verdient, haJden de Athenienfers nog eene andere, welke een duidelijk bewijs van Rechtskunde oplevert; hierin beftaande, dat geene Rechtbank hoegenaamd durfde vonnisfen in zaaken, welke niet eerst voor fcheidsmannen waren gebracht, f In gevalle partijen niet tot een minljjk vergelijk waren te brengen, of zich de uitfpraak der fcheidslieden niet lieten welgevallen, dan vervoegde men zich bij de Rechters, welker getal , * lotivi, Onomt.it. L. VlU. c. f, t Alinon, in Ytsfii vt, (60,  o "v er de Grieken. 13 tal, volgens opgemaakte rekening zesduizend beliep. * Deze waren niet alle onophoudelijk bezig met rechtfpreeken , maar men konde uit hen, door middel van het lot, zo veele perfoonen trekken, als noodig waren om het Gerechtshof der Heliasten uit te maaken , waarvan het getal vermeerderd of verminderd werd naar gelang van het gewigt der zaak. In gewoone gevallen beftonden de Heliasten uit Vijfhonderd, en maakten bij gevolg een* effen rechtbank uit voor de burgerlijke zaa. ken, gelijk de Areopagieten voor lijfflraffelij. ke zaaken. In ftukken van meer gewigt werd het getal verdubbeld , of ook wel verdriedubbeld, zodat de Memmen in 't geheel een getal van vijftienhonderd beliepen, 't welk wij gezien hebben dat in 't geval van Demosthenes heeft plaats gehad. Somtijds werd het getal nog veel fterker vermeerderd; doch dit was niet gebruikelijk dan in gevallen van hoog ver- Ï^Aft 1 »i 0 p h» in yu(ii vi, {f0j  14 Bespiegelingew terraad of gekwetde majefteit ^ en de maje* lïeir. der Athenienfers was hunne vrijheid- * Niets kan ftrijdiger zijn met de menfchelijkheid en de geringde begrippen van rede» lijkheid , dan het recht van leven en dood te geeven in handen van een klein getal menfchen van geen' naam , die vaak hun ambt voor geid gekocht hebben , zonder ee. nige kennis van de eenvoudigfte gronden der Rechtskunde te bezitten; zo dat niet zelden drie demmen genoegzaam zijn om eenen burger ter dood te brengen, en alle zijne nakomelingen in de fchrikkelijkde rampen van gebrek en fchande te dompelen. Vonnisfen, op die wijze geveld, zijn uit hunnen aard nul, maar, ongelukkig, zijn ze het niet in de gevolgen ; want men heeft de onmenfchelijke wreedheid van dezelve uit te voeren, als of ze door den mond der wiarheid, of door de dem van den Almagtigen Waren uitgefprooken. Hoe ligt mogelijk is het ondertusfohen, dat drie menfchen zich door een falfche opgave van zaaken hebben. laa- * Blanchart, Dtsfcrtatitn fitr lts Helium, ia de Mtmoirts da l' ^Academie dos Jn/cri^t^ T IV»  over de Grieken, ij laaten misleiden ? En hoe ligt mogelijk is het ook nog, dat drie menfchen zich laaten omkoopen ? In alle zodanige gevallen wordt de veiligheid der beklaagden grooter, naarmaate dat het getal der Rechtereu vermeerderd wordt; mids dat deze hun ambt niet gekocht hebben , en mids dat men hen een onderzoek overeenkomstig hunne omftandigheden heeft doen ondergaan. Men maakt niemand Geneesmeester voor zijn geld , noch ook Stuurman, en men heeft de razernij om iemand voor zijn geld Rechter te maa* ken. Wanneer het Atheenfche volk zelf, als het nationaale lichaam , vonnis wilde velien over Legerhoofden of Vlootvoogden, welke hunnen pligt niet naar behooren hadden waargenoomen, moesten er zesduizend burgers op de plaats vergaderd zijn, om een wettig vonnis uit te fpreeken. Een gelijk getal werd er vereifcht bij het Oftracismus; eene inftelling, welke altoos van eene volftrekte noodzaaklijkheid zaï zijn in eigenlijke Volks.  ttS Bespiegelingen Volksregeeringen, en bij gebrek van welke de Romeinfche Republiek nooit konde ia ftand blijven. Toen Sylla en Caesar Dictators geworden waren, was het niet meer mogelijk hen te ftraffen; maar te Athenen zoude men hen, agt dagen voor dat ze Dictator wierden, uit het land gejaagd hebben. Een Athenienfer, die zich gevreesd of gehaat had gemaakt bij zesduizend burgers^ werd zekerlijk met recht voor tien jaaren verbannen uit het gezicht van allen, welken hij ergernis had gegeeven , en uit het hart van allen , welken hij kommer had veroir» zaakt. Dit was geen Staatsberoerte of opfchudding, maar een eenvoudig middel om dezelve voor te komen , waarin geen de minfte fchijn van onrecntvaardigheid plaats heeft; want nimmer werd beflag gelegd op de goederen van die genen, welke door het Ostracismus verbannen waren, en zij, die van deze beflagneeming fpreeken, zijn fchrijvers zo onkundig , dat zij niet verdienen wederlegd te woraen. * 5 ir. * De ballingichap had fomtijds de verbeurte van goederen tengevolge, maai deze was nimmer oei  ~-*ver de Grieken, ij §11. van Solon. Nooit had iemand grooter invloed op de befchaaving van een geheel volk , dan Solon had op de Athenienfers, De Natuur had hem wel niet met het verheven (te genie begiftigd , maar zij had hem zo veel gezond verfland, een zo juist oordeel en een zo reehtfcbapen hart gefchonken, dat er, om zo te fpreeken, iets godlijks in zijn karakter plaats had; De inwooners van het eiland Salami's, waar hij gebooren werd, waren, gelijk alle de eilanders van den Archipel in't gemeen, bij uitftek werkzaam, maar ook bij uitflek gevoelig voor de bekoorlijkheden der liefde en der Poëzij. Solon ving aan met tevens verliefd en dichter te zijn : zijne verzen ademden zelfs zo veel wellust, dat Apulejus het genoeg rekende Hechts één van de. II. Deel. B zei¬ een gevolg van het Ostracismus. Zie Suidasïb voce 'Oo-rp«jti(rt ten van Cilicie en Lycie rondom Pha- felis woonden , waren niet minder booj j van aard dan de Phafelieten zelve: en hier \ uit kan men begrijpen, welke verwarring zij j veroirzaakten in alle havens, waar zij aan- kwamen. Het is dus geenszins te verwon- * deren , dat de rechtbanken van Athenen, j welke zo veele bedriegerijen en geweldenaa- rijen te herftellen hadden, niet in (laat wa- { ren om alle zaaken af te doen binnen den tijd, welken de Wet bepaald had voor ge- ! fchillen van koophandel , die ten langden i niet meer dan ééne maand mogten duuren. Een derde bron van gefchillen en proces- 1 fen waren bij de Athenienfers de zilver-' I mijnen. De aanneemers van het zilverdelven [ oorlogden met elkander onder den grond, en i kwamen vervolgens hun beklag doen bij de f rechters , waarbij ze zich bedienden van i kunst- •  ©ver de Grieken. 37 kunstwoorden , welke geen der rechteren verftond: want daartoe moest men meer dan gemeene kundigheden hebben van de Mine. ralogie, en groote bekwaamheid om de be. driegerijen daarvan te ontdekken Hierom vonden de Athenienfers zich genoodzaakt om nog een nieuw Gerechtshof op te richten, 't welk het Gerechtshof van de Mctaalen genoemd werd. * Hetzelve bellond uit kundige lieden, bedreeven in alle de bijzonderheden van het delven en louteren van het zilver. Deze fielden een wetboek op, volgens 't welk alle gevallen, daartoe betrekkelijk, beflist werden. De twee zwaarfte misdrijven, waaraan de aanneemers der mijnen zich fchuldig maakten, beftonden daarin, dat zij heimelijk die houten fiïjlen, welke de onderaardfche gangen onderrteunden , en in 't Griekfch ME2LOKPINEIE geheeten werden, wegnamen, C 3 en * luAniBS, of die gene , welke de inhouden van Dehoithihei heeft opgefteld , noemt dit Gerechtshof van Athenen MeraXhnov SiHclsr.oiov. De wetten , volgens welke hetzelve oordeelde, heetten MsraAAnwi vo/xw.  38 Bespiegelingen en vervolgens, dat zij in de omliggende aderen doordrongen, om het metaal te fteelen, door de werklieden van hunne buuren door middel van de rook of van een rookend zwavel-papier tadoen Hikken; zo dat men kan zeggen, dat er geen misdaad zo fnood is, welke aan de oude Grieken onbekend is gebieeven. Het Gerechtshof van de Metaalen verzond zodanige gedrochten naar hooger rechtbanken, om daar met den dood geftraft te worden. Op deze waarlijk treurige en ijslijke rechtsgedingen volgden dikwijls gevallen van een* veel minder emstigen aard , namelijk Procesfen van Injurie; en fchoon er dagelijks eenige fchuldigen veroordeeld werden, is het echter nooit mogelijk geweest, de Athenien» fers te genezen van de razernij om elkander fchimpnaamen te geeven. Sommige burgers hadden zelfs verfcheidene te gelijk: Pericles was deHondekop, Cherephon de Vleermuis, Lycurgus de Ooievaar; Demosthenes werd in zijn jeugd Battalus * en in meer gevorderden ouderdom het Groote Beest genaamd. De aanzienlijkfie Dames, veel min de * Een naam welke fcha»deli7ke verwijfdheid aanduidt.  over de Grieken, 39 de Hoeren, konden deze bijnaamen niet ontgaan: de moeder van den Redenaar A.Esoiitnes, die eigenlijk den fraaien naam van Leucothea voerde, was bij het gemeen niet anders bekend dan bij den naam van Empusa of de Toverheks. Het valt ligt te begrijpen, dat onder zodanige menfchen procesfen van injurie ontftaan moesten; maar wanneer een bijnaam van eene gelukkige vinding was, waren de rechters van Athenen niet in fiaat om deszelfs loop te fluiten. Al. les wat men in zulk een geval kon doen, was dat men appelleerde aan den Rechtbank van aardige gezegden , opgericht te Diomeïa , en daar zijne partij als iemand van een falfch vernuft aanklaagde. § v. OIRZAAKEN VAN DE GROOTHEID EI? HET VERVAL VAN DEN AREOPAGUS. Om thans eenig nader verflag te doen van de gefteldheid van den Areopagus, moet ik aanmerken , dat dezelve oiriprongelijk niets anders dan een Lijffiraffelijke Rechtbank is geweest, welke bijzonder diende om verC 4 gift-  40 Bespiegelingen giftmengers , moordenaars en brandlïigters te oordeelen, zonder eenigen invloed te hebben in het burgerlijke beiiuur van de Republiek. Naderhand heeft Solon, omredenen, thans niet gemakkelijk na te fpooren, den Areopagus verre boven zijnen gewoonen kring verheven, maakende van denzelven een'Raad, „ welke het algemeene opzicht moest heb. „ ben op den fiaat, en zorgen dat de wetten „ onderhouden wierden." * Dit waren de eigene uitdrukkingen, waarvan die wetgeever zich bediende, en men behoeft dezelve maar met aandacht in te zien om te begrijpen, dat ze zeer algemeen waren, en den Areopagieten tot onbepaalde eifchen aanleiding konden geeven. Jn de daad deze maatigden zich aan het altoosduurende opzicht over de zeden, het opzicht over de gebouwen en bosfchen, het opzicht over de Fi- * Zie hier de woordea van de wet van Soiow, betreffende den Areopagus: Tw tv 'Apeico 7loty<# $X\y,v ètvcci imcxoTrov 7rctvTcmv, x«< C. IX,  «ver de Grieken. 40 tst een patroon te neemen , naar 't welk de Senaat te Rome moest worden ingericht} en dit was een (laatkundige ftreek van de partij der Patricien, van welke het volk langen tijd het flagtoffer was. Het zoude voor het volk veel beter zijn geweest, zo men, in plaats van den Areopagus, den eigenlijken Senaat van Athenen tot een patroon had genoomen, van welken de leden alle maar voor een jaar waren aangefteld, daar de Areopa. gieten hun leevenlang den post van lijfftraffelijke rechters bleeven waarneemen , even als de Raadsheeren te Rome ook eenen tijdlang gedaan hebben. § VI. van de beschuldigingen van Ongodsdienstigheid bij de Atheniensers. Er was geen Rechtbank te Athenen, zegt Demosthenes, waar men eenen burger van ongodsdienstigheid konde befchuldigen, dan het Gerechtshof van den Offerkoning, zijnde één van de negen jaarlijkfche Archonten, en Opperpriester van den Staat. * H. Deel. D Wan. * DiMosiü, contra, Lacrittt» p. $40,  50 Bespiegelingen Wanneer hem fchuldigen, of zogenaam' de fchuldigen , werden aangebracht , was hij verpligt een bijzondere vierfchaar te fpannen, belïaande uit een groot getal van rechters, verkoozen door het lot uit die zesduizend menfchen, welke het ambt van rechter bekleedden. * Dit was het gerechtshof, bij 't welk Socrates veroordeeld is, gelijk Plato zo duidelijk zegt, dat men zich verwonderen moet over de misdagen , door zo veele boeken verfpreid, waarin men dien Wijsgeer laat vonnisfen door den Areopagus, of door den rechtbank der Heliasten, 't welk beide even falfch is. Ik zal in *t vervolg breedvoerig fpreeken over de Geheimenisfen van Ceres: want deze waren het, welke tot de eerfte befchuldigingen van ongodsdienstigheid aanleiding gaven ; naderhand ftrekte men dezelve uit *ot allerhande zaaken zonder onderfcheid; tot dingen welke men niet kon begrijpen, en L v s i a s tmr* n alle zodanige handelingen diende de Godsdienst in de daad flechts tot een dek. mantel voor perfoonlijke haat, voor ftrijdige belangen , en voor vijandige kabaaien , zo als die Van den Adel en het Volk. Onbegrijpelijk is het intusfchen, dat Pla«ro des niet tegenftaande zelf aanklagten van ongodsdienstigheid in zijne Republiek heeft vastgefteld. Ongeloovigen ," zegt hij , „ moeten daar niet geduld worden, en men „ moet den pianeeten openbaare eer bewij„ zen: zij, die na dit alles zullen durven „ beweeren , dat de planeeten geene God„ heden zijn , zullen als ongodsdienstigen „ voor het gericht getrokken worden." * Nergens was Plato kleiner, dan daar hij redeneerde als een Inquifiteur, en zo als de bekrompendfte afgodendienaar naauweüjks redeneert in eene pagode van Indostan. Zo- * De 'He/wil. L. Deze verklaaring van P i at o aangaande de planeeten, bevatte reeds het zaad der Theurgie en van alle die herfenfchimmen, waaraan de nieuwe Piatonistea zich naderhand overga?  over de Grieken. 57 Zodanige mMappen toonen ons, dat het oordeel bij de Grieken op verre na zo fterk niet was als het vernuft, en deze ongelukkige invloed van de geestdrijverij op de rede heeft meermaalen de werken van hunne beste fchrijvers befmet. De Kunstrechters van den ouden tijd hebben zelve aangemerkt, dat de zwakfte voortbrengzels van Plato en Xenophon juist hunne Verdedigingen van Socrates zijn; want zij bouwen hunne voornaamfïe bewijzen op een antwoord van het Delpbifche Orakel i en, wat nog erger is, dit zelfde antwoord was verdicht, zo als naderhand met genoegzaame zekerheid is beweezen. * De beddegers van Delphi waren gewisfelijk geene ge1'chikte voorwerpen, om door Wijsgeeren, in een ftuk, 't welk de Wijsgeerte betrof, tot getuigen geroepen te worden. De onfchuld van Socrates had niet noodig door voorgewende openbaaringen D 5 be. * Van D At zUe Orac. dh£ ». ,97. en Unc. den het artikel van de Orakels van Delphi ca Dodon»,  58 Bespiegelingen beweezen te worden, dewijl dezelve eenen ieder in het oog liep ; en zijne verhevene deugd had even weinig noodig om door voorgewende wonderen van den berg Parnas beweezen te worden, daar dezelve niet minder eenen ieder in het oog liep. Socrates , gelijk wij reeds voorheen gezegd hebben , is het flagtoffer geweest van twee onverzoenlijke partijen , welke dage. lijks midden in Athenen een zeer fnood misbruik maakten van de befchuldigingen van ongodsdienstigheid ; en Plato moet blind geweest zijn, dat hij de noodzaakelijkheid niet zag om dezelve af te fchaflen , althans in een (laatkundige roman, als de zijne, waarin hij als den eerden regel had moeten Hellen , dat men nimmer iemand om bovennatuurkundige begrippen in rechten moet betrekken : want al wat niet onder het bereik der zinnen valt, moet ook niet onder het bereik der wetten komen , en zo meenigmaal als de wetten beproefd hebben haare magt op de geweetens te oerfenen , is bij de uitkomst gebleeken , dat de geweetens ongelijk veel fterker waren dan de wetten. S VII.  ®ver de Grieken, 59 § VII. over de DüLLE kervel, EN de VERandering van ds Doodstraf in eene Geldboete. Plutarchus bericht ons , in het keven van Phocion , dat men te Athenen de misdaadigen twaalf Attifche drachmen liet betaalen voor een kelk vol dulle kervel. Deze plant groeide niet dan in de fchaduwachtige dalen van Diacrië, waar men zegt dat dezelve in onzen tijd zo zeer vermeenigvuldigd is, dat derzelver uitwaasfemingen, door de wind weggevoerd, op eenen verren aftïand 'aanvallen van koorts bij de inwooners veroirzaakten; waaruit men over de kracht van dit vergif kan oordeelen, 't Welk nogthans geen' fmertelijken dood nog fiuiptrekkingen te wege bracht, omdat men naar alle waarfchijnlijkheid fap van flaapkruid daar onder mengde. Een geneesmeester uit Arkadie was de uitvinder van dit mengzel, waarvan Thecphrastus in zijne Gefchiedenis der Planten gewag maakt. Daar  6b Bespiegelingen Daar de Athenienfers bij uititek liefhebbers van kortswijl waren, zeiden fommigen van hnn nog geestigheden, terwijl zij den giftbeker uitdronken , gelijk Theramenes: terwijl anderen, volgens verhaal van Plato, zich in de gevangenis een prachtige maaltijd lieten gereed maaken, op welke zij hunne minnaaresfen noodigden , om de laatfte oogenblikken van hun leeven in de armen der liefde door te brengen, waarna zij hunnen laatften dronk zo onverfchrokken innamen, als of zij een teug waters uit de rivier der vergetelheid dronken. * Deze lieden warm' ijverige navolgers van den grooten zedemeester Anacreon, welke, gelijk boven gezegd is, hetEpicurismusonder de Grieken predikte , tweehonderd jaaren voordat Epicurus gebooren wierd; zodat deze Wijsgeer, in plaats van dit leerftelzel van nieuws aan te dringen, alle mogelijke middelen moest gebruiken, om de buitenfpoorigheden daarvan te beteugelen. Het vermaak , zeide hij , beltaat niet daarin, dat men in de gevangenis in de armen van Lais en * Plato in thsicne.  ©ver de Grieken. 61 en Phkyne fiaape, maar in zo te leeven, dat men nimmer door crimineele of civiele procesfen overvallen worde5 en deze les was zo diep in het hart zijner leerlingen geprent, dat zij nooit het minde gefchil hadden voor het Hof van den Offerkoning, en geen van hun daar ooit van ongodsdienstigheid befchuldigd is: in 't gemeen gaven zij den rechtbanken zo wenig te doen, dat de rechters en redenaars van honger hadden moeten derven, bij aldien de overige inwooners zo eensgezind onder elkander geleefd hadden als de wijsgeeren van deze Secre. In alle lijfdraffelijke Gerechtshoven van Athenen hield men eene dubbelde opneeming der demmen ; eerst werd gedeind om te weeten , of de beklaagde achterhaald en overtuigd was; en vervolgens om te weeten welke zijn draf zoude zijn, ingeval de wet die niet bepaald had: doch voor dat de tweede opneeming der demmen gefchicdde, vraagden de rechters de misdaadigen , tot welken prijs zij zich wilden vrijkoopen. * De- * Em lAtbtnii ren dmntte, fi fram ctyittlit m* es-  ♦52 Bespiegelingen Deze vraag werd ook aan Socrates gedaan, maar de uitkomst heeft maar al te klaar ge. leerd, dat men het over de artikelen van dat verdrag niet eens heeft kunnen worden. Cicero getuigt, dat deze gewoonte beltendig te Athenen gevolgd wierd, uitgezonderd in halsmisdaaden , zo als doodflag en vergiftiging: in deze gevallen was al het goud van den Pactolus niet in fiaat om de ftrenghcid der wet, welke de doodftraf eifchte, te verzachten. Nooit echter ging de dood gepaard met een' barbaarfchen toeftel noch wreede pijniging; dit had Solon uitdrukkelijk verbooden door eene bijzondere wet, welke den grondilag uitmaakte van de Lijftiraffelijke rechtsoeffeniug voor de burgers van Athenen. * In geen geval mogt men gebruik maaken van de pijnbank, welke uit haaren aard ongeoorlofd is, om dat men daardoor ftraf aandoet, voor dat de misdaad bewee- zen ftt, cjtuf' poenae aefiimatio. Et jenttntia ent» judicihus df ritur , interrogabatur reus, tsttam iiaafi nstimtaionem itmmeritisfe fe maxime eonfiteretHr. Cic. dt Or. I. I. * mige Gefchiedfchrijvers, over de honderdduizend beliep , Zeuxes niet ééne enkelde vrouw konde vinden, om tot een patroon te dienen voor Helena , welke hij wilde fchilderen in den tempel van Juno op het voorgebergte van Lacicium : hij moest wel vijf Crotoonfche meisjes uitzoeken, Waarvan hij de enkelde fchoonheden afteekende, om daarvan een denkbeeldig geheel te maaken, 't welk echter in de uitvoering op verre na nog niet beantwoorde aan de groote verwachting, welke men daarvan had opgevat; want wij hebben reeds bij eene andere gelegenheid getoond, dat de Helena van Zeu. xes geen ftuk van de eerde klasfe was: het trok wel de oogen van eenige kunstenaars tot zich, maar niet die van de meenigte, zo als de Cassandra van Polygnotus, welke nog beroemd was ten tijde van Lucianus. * Hoi * L—uni ElXttPcSV  over de Grieken. 85 Hoe moeilijk het was onder de Griekfche vrouwen wezenlijke fchoonheden te vinden, blijkt daaruit , dat Praxiteles en Apelles zich van het zelfde patroon hebben moeten bedienen, de een om de Gnidische Venus in wit Parifch marmer, en de ander om de Coische Venus met kleuren op het doek te ▼ertooncn. Athenaeus, welke in dit opzicht veel beter onderricht is geweest, dan de Natuurkundige Plinius , bericht ons, dat dat beroemde ftandbeeld en die beroemde fchilderij twee onderfcheidene kopijen waren van de hoer Phryne, gcbooren te Thespiae in Boeotie , maar die naderhand haare beerfchappij te Athenen zelve kwam oeffenen. * Na verfcheidene houdingen beproefd te hebben, meende zij er eene te hebben gevonden , welke haar de gefchikde fcheen om al het bevallige van haare geftalte, en alle de fchoonheden van haare gedaante ten toon te fpreiden: in die houding begeerde zij gefchilderd, en ook uitgehouwen te worden. De kunstenaars moesten tegen wil en dank zich onderwerpen aan de grillen van iit vrouwmenfeh, 't welk den meester fpeelF 3 d« ♦ Diifnefoh, L, XIII. C. a»,  86 Bespiegel ï noem de óver de oc-gen van den eenen, en over de ziel van den anderen. Dit was de oirzaak, waardoor de Venus van Ünidüs en de Venus van Cos zo treffend op eikander geleeken, dat men geen het minfte onderfcheid kon zien noch in de trekken, noch in den omtrek, noch vooral ook in de houding: men zag Phryne tweemaal opkomende uit de wateren van den Saronifchen golf, waar zij zich dikwijls ging baden, tusfchen Athenen en Eleufis, aan het ftrand van Sciron. Maar de fchilderij van apelles wekte op verre na nooit die verrukking in den geest der Grieken, als het ftandbeeld van Praxiteles ; hierin meenden zij het marmer te zien zich beweegen, vervolgens verbeeldden zij zich hetzelve te hooren fpreeken, en zo ver ging hunne betovering, zegt Lucianüs , dat zij ten laatften hunne lippen op die van de Godinne drukten. Ook vindt men in de Anthologie meer verzen ter eere van de Gnidische , dan van de Coische Venus. 0 X.VCIAHI E|!<*Ttf.  over. de Grieken. 87 Van dar oogenblik afwas de Beeldhouwer voor altoos van zijne zegepraal op den Schilder verzekerd, en het zoude gemakkelijk door natuurkundige redenen te bewijzen zijn, dat de eene dezer kunsten eene gewisfe meerderheid over de andere moet gehad heb. ben, wanneer het vernuft en de bekwaamheden van de kunstenaars zelve even lierk waren, zo als ongetwijfleld plaats had in het geval voor handen. Hierbij dient aangemerkt te worden, dat die houding van het menfcbelijke lichaam, een weinig gebukt, en die fchoone buiging der armen , zo als Phryne die had uitgedacht, ongemeen voordeelig waren voorden Beeldhouwer , en veel minder voordeelig voor den Schilder; maar Apelles, zo als wij gezegd hebben , was genoodzaakt fiiptelijk den wil op te volgen van een model , 't welk voor hem te veel leeven had. Thans moeten wij eens te rug gaan naar ' die galerij, welke te Athenen Poecile geheeten werd, om ons een vollediger denkbeeld te formen van de manier van PolygF 4 sjq.  88 Bespiegelingen notus, en vooral van de verregaande ftout» beid in zijne Hukken. Naast bet inneemen van Trojen fchilderde hij den ilag van Marathon, waarin hij zich vrijheden veroorlofde, welke Pindarus nimmer in eenen lierzang zoude hebben durven rjeemen. Eerst laat hij Minerva en Hercules afkomen uit den hemel; vervolgens maakt hij het vlek Marathon tot een' perfoon onder de gedaante van een Genie, en eindelijk Waagt hij een fout in de tijdrekening, zo als er nog pooit in de Schilderkunst begaan was ; hij laat naamelijk Theseus uit den dooden verrijzen om getuige te zijn van een gevecht, 't welk verfcheidene eeuwen na zijn' dood voorviel, * Dit is juist het zelfde, als of men Koning Clovis bij den ilag van Fontenoi verbeeldde, of Carel den Grooten bij de belegering van Gibraltar; en deze ongeoorlofde vrijheid liep te meer in het oog, omdat Polygnotus op sijpe fchilderijen met groote letters de naamen yaq alle perfoonen uitdrukte, uitgenoo- men i p a v ; a x. i» ^iitUu (, is*  over de Grieken. 8o men die van Miltiades en zijne ambtgenooten , welke men zeker weet , dat op de fchilderjj van den Marathonifchen flag niet zijn gefchreeven geweest : want zulk een trap van onderfcheiding zoude te ilerk zijn geweest bij een volk, 't weik jaloerfch was op zijn' roem, en 't welk zelve met geen minder dapperheid gevochten had dan Miltiades en de andere legerhoofden. * Deze gewoonte, van de naamen der perfoonen met groote letters midden op de fchilderijen te plaatzen, bewijst, buiten alle andere blijken, alleen genoeg, dat Polygno-. tos in *t geheel geen kennis van de Vergezichtkunde gehad heeft: hij heeft zelfs de mogelijkheid daarvan niet gedroomd, en hij fchikte zijne beelden op draaiende lijnen, welke van beneden van het raam tot boven toe opliepen ; ook geloof ik , dat, wanneer , er een gezelfchap van veertig of F 5 vijf. * MnriABEi. welke ia die fchildctij was afgebeeld , had gaarne gezien, dat zijn naain daar ook gefehieeven was, maat het volk van Athenen . zegt AEschinss. ootdeelde dit niet -ceglijk, cn wilde het niet toeftaa., om. «» ttefifbm, p, 577,  $o Bespiegelingen vijftig perfoonen moest gefchilderd worden, de Grieken nooit een andere plaatzing of maBier van groepeeren kenden dan deze, dewijl men zich daarvan zelfs bediend heeft in dat beroemde basreliëf, 't welk gemeenlijk de Vergoding van Homerus genoemd wordt, waarop de beelden geplaatst zijn in den fmaak van Polygnotus , en de naamen der perfoonen van de eerfle rij juist zo gefchreeven zijn, als die fchilder gewoon was dezelve te fchrijven. Uit dit alles volgt, dat de voordeeligrte ftand, waarop een Griekfch Meester zich kon plaatzen, daarin gelegen was, dat hij niet meer dan één beeld fchilderde, waarin hij nimmer handtastelijke misdagen tegen de regels der Vergezichtkunde kon begaan : ook is het gemakkelijk te bewijzen , dat die fchilderftukken, welke meest algemeen, 't zij door het gemeen , 't zij door de beste kenners, zijn toegejuicht, flechts één beeld hebben bevat , zo als de Jalysus van Protogenes, de Venus van Apelles, en de GlyCERis van Pausias. Het  over de Grieken. 91 Het is onbegrijpelijk , dat de laatere fchrijvers zo veele gistingen gemaakt , en zich in zo hevige gefchillen ingelaaten hebben omtrent de kennis der ouden ten opzichte van de Vergezichtkunde, daar de Grieken zelve hunne volllagene onkunde hierin genoeg hebben aan den dag gelegd; immers heeft geen van hun ooit een Landgezicht ondernoomen te fchilderen , of zo al de een of ander dit ondernoomen heeft, kan men uit de diepe vergetelheid, waarin zijn naam is verzonken geraakt, genoeg bewijzen dat die onderneeming mislukt is. Wanneer men de befchrijving leest van den berg Hymettus, kan men zich een vrij naauvvkeurig denkbeeld formen van die verrukkelijke gezjchten, welke verfcheidene ge. deelten van Attica en van Peloponnefus opleverden. In Peloponnefus was het kalieel van Korinthe bovenal beroemd door de uitgeftrektheid en verfcheidenheid van gezichten , en het fchoone verfchiet, 't welk men had van deszelfs top tot aan den voet van den berg Parnasfus: en echter in zulk een land, waar zo veele fchildcrachtige ftreeken, pror.-  9! u s Gco£r. L. 1. j.OkftrvAtiixs S»r lei ptintures d' Herenlnnum . ftr Mm C och ik & BlLlKAtr, p. 34.  • Til DÉ G ï I E KT E N. p3 Wij leeren van de Ouden zelve , waarin de Gezichtkunde bij hen beflaan hebbe. Deze bevatte drie onderfcheidene deelen , waarvan het eerde de bouwmeesters leerde , de venfiers en openingen van een gebouw zo te plaatzen, dat zij op de beste wijze licht gaven ; het tweede betrof het niaakze! der fpiegels; en het derde, 't welk eigenlijk Scenographie heette , onderwees de kunst om hetTooneel van binnen op te fchikken, met de lieraaden daar zo te plaatzen , dat de eene begoocheling de andere niet omver diet, * Hier uit blijkt genoeg, dat de boeken over de gronden der Gezichtkunde , zo als ze toen waren, geen het minde licht gaven in de perfpecrief ten diende der Schilders; want anders zouden die van Herculanum niet zo grovelijk tegen de eerde regels van de kunst gezondigd hebben, nu eens in de wijkende lijnen en de punten , waarop dezelve moeten uitloopen, dan eens in de afpecten, door dat gene van beneden te doen zien, 't welk van boven moest gezien worden. 5 II. * Zie vooral de Brieven van Ciceio aan A t. t i c u s Lil. Bpiit. 3. VitsuT, Urehit. L. 1. C, i, 6tli, Niet. L, Xfl, C. i».  54 Bespiegelingen §11. *an de ethographie, en de keuze der Onderwerpen in de Grieksche Schilderstukken. De grootfte verdiende van Polygnotus , of liever zijne voornaarae fterkte, beftond in de Ethographie of de kunst om de zeden, driften en karakters der perfoonen te fchilderen. In dit gedeelte muntte hij zo zeer uit, dat hij Zeuxis verre overtrof, welke een zo zwakke Ethograpbist was, dat zijne beste Hukken die bevalligheid misten, welke de grootfte was in het oog der Griekfche Kunstkenners.* Dus vertoont ons de Gefchiedenis der Schilderkunst omtrent dien tijd een zonderling verfchijnfel: men was gevorderd in de uit- voe- » AnsroiBiES veTzekert op de itelligfte ma«iet, dat er in alle de ftukken van Zeuxis geen trek te vinden was van de Ethographie , waarin Polygnotus zo zeer uitmuntte ó fxcv yx? ïïohvy»o)To; ayah: rjüoj pafyoc: y\ Je ZsvfiJos ypapn X$lv è^si è9of. Pfitic. c. 6. Men moet*tiu5 gee» geloof flaan aan 't geen Plinius zegt van eene zekere Iciiilderij van Zeuxis, waarin hij fcheen tic zeden der perfoonen gefchilderd te hebben, 't welk hij niet in fiaat was te doen,  over de Grieken. $s voering, welke zeer veel van de kunst afhangt; en men was te rug gegaan in de uit. drukking, welke nog meer afhangt van het genie. Zkuxis verfchijnt meer dan zestig jaaren na Polygnotus , en hij kan dezen niet evenaaren in de karakters, daar hij hem verre meester is in het koloriet en in licht ea donker. Er zijn, zegt Aristoteles, drie manieren om de menfchelijke natuur op het Tooneel, in het Heldendicht , en in Schilderijen te vertoonen : men maakt of de menfchen grooter en heldhaftiger, dan zij in de daad zijn , gelijk Homerus , de Tragifche Dichter en de Schilder Polygnotus gedaan hebben; of men maakt hen zwakker, kleiner en befpottelijker, dan zij zijn, zoals de Comifche Dichters en de Schilder Pauson hebben gedaan; of eindelijk men fchildert hen juist zo als ze zijn, gelijk de Schilder Dionysius deed. Het is waarlijk jammer, dat een kunstenaar, die zich zo getrouwelijk hield aan de navolging der Natuur, als Dionysius , zulke zwakke vermogens van haar had verkreegen, dat hij met moeite aan der»  pi BESPIEGELINGEN. den ingang van den tempel van 't Geheugen heeft kunnen komen. Deze plaats,' met eenige vrijheid overgezet uit de Dichtkunst van Aristoteles , geeft ons een zeer volkomen denkbeeld van de onderfcheidene deelen van de Hiftorifche Schilderkunst der Ouden. Zij had twee uiterflen en een midden ; maar de Grieken befchouwden dat midden als het rijk der armoede, en bewaarden hunne toejuichingen alleen voor de ftoute beelden en fchilderftukken , waarin de menfch meer van den hemel dan van de aarde fcbeen te hebben. Deze manier van befchouwen en oordeelen had haaren oirfprong in hunne opvoeding ,< en in de onuitwifchbaare indrukzelen, welke in hunnen vuurigen geest waren overgeblee» ▼en van de eerfie leezing van Homerus, dien zij lazen in den ouderdom van zeven jaaren, daar zij hem in den ouderdom van dertig jaaren hadden behooren te leezen. Het is niet gemakkelijk te bepaalen, waarin eigenlijk de geliefkoosde manier van Pauson bcliaan hebbe , die aan zijne beelden de  OVER DE GRIEKE N. ' 9? de gepaste waardigheid benam om hen te doen gelijken op perfoonen, welke in een Comedie ten toon gefteld worden: want het was de manier niet van de Ryparographen, welke gemeene en laage voorwerpen, zo als keukens, winkels en werkhuizen verkoozen; het was ook niet de manier van die SchiU ders, welke verdichte invallen fchilderdenj bij de Grieken Droomen genaamd, waarvan men eenige proeven zag te Athenen in het Lycaeum. * Het fchijnt j dat de manier van Pauson meer overeenkomst had met die fpotacbtige fchilderijen , waarin de gebreken van het lichaam en den geest vergroot zijn door de itérklte trekken, welke voor een oogenblik de kwaadwilligheid vermaaken , en welke vervolgens door den goeden fmaak voor altoos worden afgekeurd. Het moest een vaste, en om zo tefpreeken, heilige grondwet zijn onder alle kunstenaars, welken het om de loffpraaken van hunne tijdgenooten en van de nakomelingfchap te doen is, dat zij nimmer andere dan aangenaame voorwerpen II. Deel. G koo- * -IMOJHONis tsfUititni Cyrimmmt. L. VII*  98 Be spiegelingen koozen, en geene andere dan bevallige denkbeelden, gefchikt om eene zoete begoocheling te verwekken, in hunne Hukken brachten. Seneca verhaalt, datParrhasiüs eens een* flaaf, zijnde reeds een' man van jaaren, buitengewoon liet pijnigen, om naar de natuur te verbeelden de ftraf van Prometheus, welk ftuk, naar men zegt, in den tempel van Minerva te Athenen werd opgehangen. Deze gewaande wreedheid is, gelukkig! niet anders dan een verdichtfel , uitgedacht om de fcholieren te Rome in het declameeren te oeffenen; want men had de gewoonte van hun daar de ongerijmdfte en buitenfpoorigfie ftoffen op te geeven. * Mag men echter dit verwijt niet met recht aan Parrhasiüs doen, hoe veele van de Nieuwe Schilders hebben hetzelve verdiend, door bet afbeelden van alle die ingebeelde ftrafoeffeningen uit * CoKitoTUs, L. X. dtcUm. j. Het geen Jibeca vervolgens verhaalt, hoe de Eliers P h rdias de handen afkapten, na dat hij het ftandbeeld van Jupiter te Olynapia had voltooid , op dat hij de weergai daarvan niet elders mogt maaken, is de fabelachtigfte en ongerijmdfte zaak van de wereld.  over de Grieken, uit de Gulden Legende en het Martelaars, boek : Maar, zegt men, men behoort aan de kunstenaars vrijheid te geeven om van tijd tot tijd Tragifch op hunne manier te zijn, ten einde fchrik en medelijden gaande te maaken bij zulke aanfchouwers, welke op zodanige vertooningen en op zodanige onderwerpen gefield zijn , zonder, dat men recht hebbe om hunnen fmaak en den aard van hun vermaak in 't minde te betwisten. Doch hieromtrent dient noodzaakelijk aangemerkt te worden, dat de afïchrik of het^CpOBEPON van de Griekfche Tragediefchrijvers die gedeldheid der ziele is , wanneer dos zelve door fchrik of groote vrees is aangedaan; terwijl het afgrijzen eene wezenlijke duiptrekking is:, en dus is er wel degelijk onderfcheid tusfchen het verbeelden van affehrikkende en van afgrijslijke voorwerpen , welk laatde de maaker van den Laöcoon heeft gedaan. Dit beeld zondigt op twee zeer zichtbaare manieren: het verwekt afgrijzen, en het volgt de natuur niet; want nooit tasten 'de flangen in zulk eene houding de menfchen aan, en de Dichter, welke die bogten en kronkels uitvond, ging te raade G a met  ïqo Bespiegeling-et» met zijn enthufiasme , en in 't geheel niet met het wezen der zaake. Men ziet in de Levant eene menigte potfenmaakers, welke zich door tamgemaake adders om het lijf laaten flingeren; maar dit is een kunstjen, 't welk men die dieren moet leeren , want in wezenlijke woede maakt het vergiftige krui» pende gedierte geen gebruik van kronkels, gelijk die gene weetcn, welke gelegenheid hebben gehad om de ratelflangen waar te neemen , de verfchrikkelijkfte van allen, welke op aarde bekend zijn. Dit is een algemeene regel: zulke voorwerpen, welke niet met vrucht op het Tooneel in een Tragedie kunnen vertoond worden , moeten ook niet door den Schilder of Beeldhouwer worden vertoond , al is het ook, dat men affchrik of medelijden wil verwekken. Toen AEschylus te Athenen zijne Tragc« die de Eumenides , of de Razernijen, liet vertoonen , vervulden de Opfchikkers het Tooneel met zo veele akelige beelden, en met zulken helfchen toeflel , dat de vrouwen  over de Grieken, ioi wen daarvan fluiptrekkingen en miskraamen kreegen, en de kinders het beftorven. Dit geval dient zeer ter bevestiging van de zo even gemaakte aanmerking aangaande bet onderfcheid, 't welk wezenlijk plaats heeft tusfchen affchrik en afgrijzen, De Athenienfers itonden ook naderhand den Directeuren van den Schouwburg nooit meer toe, om reijen van Furiën met (langen omflingerd, gelijk Laöcoon , op het tooneel te brengen , noch Hukken te vertoonen der Helle waardig, Intusschen heeft deze zelfde Tragedie van AEschylus , welke zulke ijslijke uitwerkingen had bij de vertooning, volftrekt geene uitwerking bij het leezen, daar in tegendeel de Antigone van Sophocles en de Orestes van Euripïdes zelfs bij het leezen ontroering verwekken. Het fchijnt echter, dat de Kunstenaars van den ouden tijd flechts weinige onderwerpen uit de Tragifche Dichters genoomen hebben : de Grieken fchilderden gewoonlijk naar Homerus, en de Romeinen naar Virgixius. Het vierde boek van de AEneis, 't welk meest geleezen werd, werd ook meest vertoond in de fchilderijen, basG 3 re-  ioa Becviegelingen reliefs en tapijtwerken. Dit onderwerp, zegt Macrobius , is eindelijk het heerfchende on. derwerp geworden, 't welk allo de andere heeft doen vergeeten: het verdroot de Schilders niet hetzelve telkens van nieuws te fchilderen, dewijl het de aanfchouwers niet verdroot hetzelve te zien ; men zag het overal , en men heeft er meer dan één van gevonden in de puinhoopen van Hercu. Janum. * Hieruit moet men echter niet bcfluiten, dat Virgilius zijnen voorganger Apollonius verre heeft overtroffen, wiens liefdegevallen van Jason en Medea hij heeft nagevolgd, w'elke door geenen Schilder geoordeeld werden gefchikt te zijn om eene reeks van belangrijke fchildcrijen op te leveren ; en dit yerfchi! beliond alleen in het zedelijke karakter der perfoonen , en den famenloop der mythologifche omfhndigheden. Dido, zwak en * Macho b. Saturn. L. V. C. 17. Oridius zegt fiellig , dat geen ftuk uit de AEneis zo veel van de Romeinen wietd geleezen als het Vierde Boek: Nee leytur pari ulU magis de corpore tutu Saam nan legitimo ftedere junctm *»>tr.  over de Grieken. 103 en ongelukkig, boezemde medelijden in ; Medea in tegendeel verwekte afgrijzen, zelfs in haare liefdehandelingen, want men wist, welke ijslijkheden er gevolgd waren op die oogenblikken, welke zij in de armen van JaSON had doorgebracht: men kon niet denken aan de zaak, zonder te beeven om de gevolgen. Deze gevolgen waren zo veifcbrikkeüjk , dat ze , volgens Horatius , nooit in de Tragedie op het tooneel moesten ver. toond worden; en bij gevolg moesten ze ouk niet in fchilderij worden verbeeld. ■ Men bewaarde te Delphi, in Phocis, een van de grootfte Hukken van PoLYGNorus, waarin hij de geheele Poè'etifche Hel had vertoond , gebruikende daar toe de gedachten van verfcheidene dichters; en nogthans wist hij de al te akelige beelden te vermij» den. Zo men den Dsemon Eurynomus uitzondert , welke in geen g ede manier fcheen gefchilderd te zijn, waren geene van de perfonaadjen, ten getale van tachtig, in fiaat om de minfte ijzing te verwekken; en onder de bewoohers van den Tanarus was er geene, die meer medelijden inboezemde G 4 dan  ic-4 Be,spiegelingen dan twee Griekfche vrouwen, welke door de Theologanten van Eleufis tot eeuwige pijnen veroordeeld waren, om dat zij zich niet hadden laaren inwijden in de Mysteriën var» Ceres. Dat Apelles zich openlijk den roem durfde aanmaatigen, van aan zijne ftukken meer bevalligheid gegeeven te hebben, dan eenig Dichter van Griekenland voor hem had gedaan, had hij zekerlijk voor een groot gedeelte aan zijne groote talenten, maar voor een groot gedeelte ook aan de gelukkige keuze der onderwerpen dank te weeten. Her ftuk, waarop hij Diana verbeeldde, omringd van eene reij van Nymphen, in het afhellen van den berg Taygetus , was vatbaar voor al het bevallige en den rijkdom van zijne kunst: te midden van zo veele ftervelingen van eene verrukkelijke fchoonheid vertoonde zich eene Godin, nog fchooner; men kende deze aan haaren ftaatigen zwier, en aan haare gefialte; want zij ftak zo ver uit boven haare metgezellinnen , als de laurier üitfteekt boven de weelige myrten op de oeyers van den Eurotas. Lo-  over de Grieken. i0y Lucianus heefc sis een patroon van eenen bevalligen fchilderftijl opgegeeven een ftuk van AënoN, *t welk, zo men verhaalt, openlijk ten toon werd gefield in de Olympifche fpelen, waar het de Rechters dier lpelen dermaate in verrukking bragt , dat één van hun in de tegenwoordigheid van geheel Griekenland uitriep : de olijfkranzen houde ik voor de worstelaars, maar ik geef mijn dochter ten huwelijk aan den Schilder Aè'TiON, voor deze fchilderij Dezelve verbeeldde, gelijk bekend is, de bruiloft van Alexander en Roxane: men zag daar Heph^stion, draagende de huwelijksfakkel ; vervolgens den Huwelijksgod zeiven, en eindelijk een groot aantal Kupidoos , waarvan fömmigen fpeelden met de wapens en het harnas van Alexander, terwijl anderen den (luier van Roxane opligteden , en een gedeelte van haare bekoorlijkheden lieten zien. * Dit denkbeeld is naderhand duizend maaien door verfchillende nieuwe Schilders nagemaakt , en echter kon AënoN met recht worden befchuldigd van te veel Genies of te G 5 veel * Lucianus in Hiroitto'f, *4ltïini.  jo6 Bespiegelingen veel geperfonifieerde wezens in zijn ftuk gebracht te hebben : wanneer men in dit opzicht niet de juiste middelmaat weet te houden, veranderen de hiflorifche fchilderijen in Allegorien; en dit zijn dingen, welke uien niet met elkander behoort te verwarren, want zodra dit gefchiedt, ontftaan daaruit wilde onderwerpen. Parrhasiüs , een der leerlingen uit de Atheenfche fchool, en die, gelijk men weet, een tijdgenoot van Socrates is geweest, was de eerfte onder de groore fchilders van Griekenland , welke de wellustige ftukken tot ergerlijke vuiligheden deed overflaan, en zijn penfeel werd van tijd tot tijd zo wulpfch , dat hij Atalanta verbeeldde in de fchande. lijkfte ontuchtigheid met de vrouwen van Lesbos. Dit (luk was met één woord zodanig, dat het waardig gekeurd wierd om in de verfameling van Tiberius geplaatst te worden; eene omflandigheid, welke alleen genoeg in ftaat is om ons een denkbeeld van hetzelve te geeven. * Dï. *Siiiohiui» Tiktrit.  «ter. be Grieken. 107 Deze foort van Hukken vermenigvuldigde dermaate, dat de Dichters, welke zelden zeer flrenge zedemeesters waren, zich nogthans beklaagden over deze ongebondenheid der fchiiders , welke , gelijk zij zeiden , aan het vuur der natuur zo veele nieuwe brandHoffen toevoegden , dat de natuur zelve daarvan verteerd wierd. Indedaad de Griekfche vrouwen , aan den eenen kant verhit door de dampen van de fierkfte wijnen, en aan den anderen kant door het gezicht van zo veele voorwerpen , gefchikt om de zinnen te prikkelen, konden zeer bezwaarlijk eenige heerfchappij over zich zelve houden. Daar men, onder begunstiging van eene buitenfpoorige Mythologie , in zodanige onderWerpen de Helden, Goden en Godinnen invoerde, gaf dit een groot gezach aan een groot bederf. Indien onlieiflijke Hemclingen, zeiden de Grieken, zich dergelijke vermaaken veroorloven, waarom zouden wij, die Hechts zwakke wezens zijn , wier beftaan dat van cénen dag is , ons fehaamen hun voorbeeld te volgen ? Deze redeneering was zo bondig, dat de Priesters en Hierophanten dezelven niet konden wederleggen ; dewijl  io8 Bespiegelingen zij zelve de voorftanders waren van dien wanfchaapen hoop van fabelen, waaruit men zo veele wapenen haalde om de deugd te beftrijden. Voor het overige was Parrhasiüs, en alle de gene, welke in die manier van hem werkten, des te minder te verfchoonen , om dat het Heidendom over het geheel hun genoeg bevallige beelden en aangenaame onderwerpen aan de hand gaf : want nooit is er op aarde een fchilderachtiger Godsdienst geweest dan die der Grieken: hunne offerhanden, hunne openbaare feesten en vergaderingen, en hunne Bacchanalien waren alle gefchikte doffen voor fchilderijen , voor basreliëfs en voor (lukken van den beitel. Jonge priesteresfen, verfierd met een krans van amaranthen of vioolen, en priesters met klimop bekransd, houdende den Thyrfus in de eene, en den kelk met wijn in de andere hand, waren vrij wat belangrijker perfonaadjen, dan de hedendaagfche priesterB, welke zich opfchikken met klederen zo Gothifch , als men die kan bedenken; en dit is de reden, waar-  over de Grieken. tq$ Waarom de goede fmaak hen buiten het rijk der Fraaie Kunsten heeft geflooten. Wat betreft de naaktheid der ftandbeelden, deze kwelde nooit de zeden, om dat men algemeen daaraan gewend was in Europifch Griekenland, fchoon dit gebruik zijn* oirfprong had uit Klein-Afie en vooral uit Ionie. Ten tijde van den Peloponnefifchen oorlog werden de Gratiën nog gekleed , 'c welk na dien tijd nooit meer gefchied is. De verfchillende foorten van wit marmer, welke men groef op het vaste land en de eilanden van Griekenland, waren zelfs uit haaren aard beter gefchikt om het naakte te verbeelden, dan de kleeding, hoedanig men die ook mogt plooien; en deze aanmerking moet ook uitgedrekt worden tot het brons van Delos, AEgina en Corinthus, 't weik zelfs de best gemaakte kleeding eene onaangenaame ruwheid deed aanneemen. Hier kwam nog bij de eerzucht der groote fch.il. ders, welke, om de fchoonheden van hunne kunst ten toon te fpreiden , alles daarvan verwijderden;, wat de uitwerking van hunne  ïio Bespiegelingen re teekening kon verzwakken, en de juist, heid van den omtrek of de uitdrukking der fpieren doen vcrflaauwen; en niets bracht zo veel toe, als de volkomene uitdrukking der fpieren, om aan de ftandbeelden dat leeven en die werking te geeven , welke de Grieken zo kunstig daarin wisten te brengen, 't zij dat ze een' God wilden fcheppen , of een menfch. § III. van de voornaamste schilderschoolen van Griekenland , en de Kunst van Graveeren , uitgevonden door Varro. Vooreerst is het zeker , dat de oudfte Schilderfchool , waarvan eenige duidelijke fpooren bij de Grieken gevonden worden, opgericht is geweest op het eiland Rhodus, ten tijde van Anacreon. En men behoeft maar met aandacht twee Oden van dien Dichter te leezen, om overtuigd te worden, dat de Rbodiers destijds tot de mengeling der kleuren niets anders gebruikten dan gefmoltcn was ;* zodat men in die School begon met eene ma- * Ode XXVIU & xxix.  over de Grieken, iii manier, welke ten uiterften moeilijk is ; en zodanig is in 't algemeen het beloop geweest van het menfchelijke vernuft in de ontwikkeling der meeste kunsten, en de voortgang van de meeste weetenfchappen. De manier , waarop de Rhodiers toenmaals het was in de fchilderijen gebruikten, was eigenlijk de Encaustica , welke in laater tijden met alle aangewende moeite nooit weer heeft kunnen te voorfchijn gebracht worden ; de Graaf Catlus verwarde zelfs de werktuigen, welke de Grieken daartoe gebruikten, en waarvan het voornaamste was een heet ijzer, 't welk zij in hunne taal KATTHPION heetten, * waar voor zij fomtijds een vuur, 't welk nog vaardiger werkte, gebruikten, befiaande uit brandende walnooten, om daardoor het was meer eh meer in de fchilderij te doen trekken, 't welk vervol. * De Graaf Cayius heeft, in zijne Verhandelingen over de Schoone Kunsten en in zijne Oudheden. volftrektelijk de werktuigen , welke tot de Encaustiek behooten, verward met die, waarvan men zich bediende om beelden op ijvoor te branden , waartoe men het Cestmnt en niet het Cnutifiom gebiuikte.  ii2 Bespiegelingen volgens zo lang werd overgeftreeken , dat het glinsterde als een fpiegel. Zie hier nu de gebreken en de voordeelen, welke deze manier had: vooreerst was men daardoor niet in ftaat de kleuren genoegzaam te breeken in de halve fchaduwingen; en ten anderen konden zodanige ichilderijen Hechts van éénen kant gezien worden; van den kant naamelijk, van waar het licht inviel, 't welk zulken wecrfchijn gaf, dat de kijkers , welke aan den kant regen over het licht ftonden, geen gedeelte van het hoofdonderwerp duidelijk konden zien. Deze ongemakken werden vergoed door een voorrecht, 't welk geen plaats had in eenige andere foort van fchilderijen , welke toenr maals bij de Grieken bekend waren: naamelijk de Encaustiek vereeuwigde in een' zekeren zin de fchilderijen, doende haar een Zo lange reeks van eeuwen overblijven, dat men daarvan verbaasd moet ftaan. Polygnotus , welke naar alle waarfchijn. lijkheid een leerling uit de fchool van Rhodus was, fchilderde, gelijk men weet, in de  övêr ïl Grieken. 113 de Encaustiek ; en hij wist zuik eene vastheid te geeven aan de kleuren , welke hij gebruikte om den Marathonifchen ilag te verbeelden , dat deze fchilderij onder eene opene galerij bijna negenhonderd jaaren heiland bleef tegen de lucht „ zonder eenige merkelijke fchade te lijden ; en toen had zij nog zo weinig van haaren glans en van haare kleur verlooren , dat zij eenen Rorfteinfchen Proconful belust maakte, welke eindelijk de Athenienfers daarvan beroofde, ten tijde van Synesius. * Waarfchijnlijk heeft zij te Konftantinopolen haar graf gevonden ,- gelijk zo veele andere meesterftukken, welke in de tijden van het Ne. der-Keizerrijk zijn weggevoerd, om te dienen tot fieraaden voor een ftad, waar nóóit een goede fmaak geheerfcht heeft, even zo' weinig toen ze de hoofJItad der Christenen is geweest , als nu ze de hoofdllad is der Mufelmannen. Het plan , 'f welk Cimon, dé zoon vnh Miltiades, ontworpen had om Athenen van binnen op te fchikken, werd eerst inde II. Deel. h aiu  H4 Bespiegelikgek uitvoering gefluit door zijne ballingfchap, doch .naderhand hervat door Periclls. Onder het beftuur van dezen Demagoog kwam die beroemde Schilderfchool op, welke men gewoon is de Attische School te noemen, zonder dat men weet , wat deze vooruit had boven de fchool te Sicyon , de gevaarlijkfte van haare mededingfters, of liever de eenigfle , van wier mededinging zij wezenlijk iets te duchten had. Het fchijnt dat de Hoogleeraars van Sicyon zeer ftreng waren in het ftuk van teekenen; doch zodra zij eenen leerling als Apelles geformd hadden, vreesden ze niet meer de jaloezij der Athenienfers. Intusschrn moet men noodzaaklijk onderftellen, dat de Kunstrechters van den ouden tijd de ftukken van de verfchillende Akademien wel wisten te onderfcbeiden, 't zij aan het koloriet, 't zij aan den fmaak der teekemng 't Geen men in 't gemeen den Griekfchen omtrek (Ie contour Grec~) noemt, dat is te zeggen, die bijna loodrechte lijn, welke het voorhoofd en den neus bcfchrijft in  • ver de Grieken, iij in de meeste oude ftandbeelden, * is uietj gelijk men gemeend heeft , een wezenlijk karakter, noch in de daad naar een groot getal van Ieevende perfoonen gekopieerd; want in geen land van de wereld heeft de Natuur zich aan zulke meetkundige evenredigheden gebonden; waaruit dus volgt, dat dit profiel eene manier van teekenen wast welke in fommige fchoolen aangenoomen was, zonder dat daarin eenig merkelijk voordeel is te vinden, behalvendit, dat het voorhoofd zich daardoor zeer klein vertoonde. Nu hadden de Atheenfche vrouwen uitgemaakt, dat het voorhoofd klein moet zijn in fchoone menfchen , en daarom , zegt Luciakus, lieten zij de krullen van haar hair af. daalen tot boven op de wenkbraauwen ,■ zo dat maar een zeer klein gedeelte van het voorhoofd zichtbaar bleef in de gedaante van een driehoek, f Deze uitfpraak der Atheenfche vrouwen, welke zich tevens de heerfchappij over de mo. den en over den fmaak aanmaatigden , had in Ha 't •Winkelman Bifioirt ds l'^t,t, », 177. in d* «ruk van Drcsden. t twci a», in sAmotibw,  n6 Bespiegelingen 't geheel geen gezach moeten hebben bij ö.e Teekenaars: want dit alles ftreed zo wel te. gen de natuur, als die dunne middels, welke door de keurslijven gemaakt werden, welke men echter gelukkig! niet namaakte, noch in de ftandbeelden, noch in de fchilderijen, waar deze dragt mismaakte perfoonaadjes zou vertoond hebben, hoedanige Tkrentius, in navolging van Menander, vergelijkt bij figuren zo dun als riet , en waarvan Linnaeus een gedrochtelijke verfcheidenheid in het menfchelijke gellagt gemaakt heeft : want deze zotheid evenaart die van fommige wilden , welke hunne hoofden of te rond , of te plat, ofte fpits gemaakt hebben. Men meent opgemerkt te hebben, dat de eilanden van Griekenland grooter fchilders hebben voortgebracht, dan de geheele vaste kust van Europa en Afie te famen ; en om dit verfchijnfel te bewijzen, haalt men de beroemdfte naamen aan, te weeten Polygnotus van het eiland Thasüs , Timanthus van Samos , Zeuxis van Sicilië , Protogenes van Rhodus, en eindelijk Apelles van het eiland Cos, Doch dit kan bloutelijk iets toevalligs zijn  «ver de Grieken. 117 zijn geweest, waarvan geene natuurlijke reden, noch eenige oirzaak, gegrond in het genie der eilanders, te vinden is. Daar en boven is er in deze Lijst der voornaamfle fchilders van de Oudheid ten minden één fout tegen de Aardrijkskunde: want, fchoon Protogenes beftendig gewoond heeft in een' tuin in den omtrek van Rhodus, is hij echter gebooren te Caunus op het vaste land van Afie , waarvan nog eenige fpooren hedendaags zijn overgebleeven onder den naam van Kaiguez in Carie. Het eigenlijke Griekenland leverde flechts een zeer kleine landdreek op; maar wanneer men de ruimte befchouwt, welke de Griekfche fieden van Europa , Alië en Africa, van Marfeille tot aan het uiterde van den Pontus Euxinus, en van Cyrene tot aan de grenzen van Thracië, befloegen, dan wordt het tooneel verbaazend veel grooter, en beflaat bijna de helft van de toenmaals bekende wereld. Het is niet te verwonderen, dat zo veele vrije Staaten, waarvan de meeste de kunsten beoeffenden, en waar het tekenen een gedeelte van de openbaare opvoeding H 3 uit-  ji8 Bespiegelingen uitmaakte, zo veele groote beeldhouwers e» fchilders hebben voortgebracht. Dit zelfde zoude nog gebeuren, zo er op den aardbodem zulk een aantal van Republieken beflond, en vooral zo men aan de kunstenaars zo veel te doen gaf, als de Grieken hun te doen gaven. Dg aard der huisraaden, en de fmaak in de fieraaden van deze beuzelachtige eeuw zijn het graf der Schilderkunst geweest: nooit zijn de kunstenaars van deze klasfe minder aangemoedigd noch meer zonder werk geweest; en zij hebben niet geheel mis , dat ze de oirzaak van deze werkeloosheid vooreen gedeelte aan de Graveerkunst toefchrijven , welke zij onderliellen dat van de tijden der Grieken tot i.u to; is beoeffend geweest; maar geen Griek heeft ooit het minfte recht gehad om Zich de eer van die uitvinding aan te maatigen, welke aan niemand toekomt dan aan Varro, gelijk Plinius duidelijk genoeg te kennen geeft, wanneer hij die kunst noemt Inventum Varronis. Men gebruikte daartoe gefneedene plaaten, welke het profiel en de voornaamfte trekken der figuuren afdrukten, waar-  ©ver de Grieken. 119 waaraan het penfeel vervolgens de fcbadu. wen en gepaste kleuren gaf. Er. was een vrouw, geboortig van Cyztcus , en die zich vervolgens in Italië had neergezet, welke bij uitftek de kunst verHond om zo wel met fmaak als naar de natuur die foorten van prenten aftezetten, wef. ke gevoegd werden in een groot Werk, door Varro betieteld de Beelden of de Hebdo. maden, en verrijkt met zevenhonderd afbeeldingen van beroemde mannen, welke naar oude ftandbeelden en borstbeelden gekopieerd waren. De noodzaakelijkheid om ftipteüjfc in elk affchrift van dat werk de zelfde figuuren na te maaken , deed het denkbeeld opkomen om dezelve zonder groote onkosten te vermeenigvuldigen, en hieruit werd dij kunst, welke dus verre onbekend was , gebooren Daar onder elke afbeelding Griekfche en Latijnfche verzen geplaatst waren , werden deze Bijfchriften met de zelfde plaat gedrukt, eu dus vindt men hier den oirfprong H 4 we-  120 Bespiegelingen weder van de Drukkunst met onbeweeglijke karakters. * Eene uitvinding van dat gewigt, zegt Punius, werd met eene algemeene toejuiching van alle geleerden uit alle klasfen ontvangen; want op die wijze was het gemakkelijk niet alleen dingen van bloote nieuwsgierigheid, zo als portretten, te vermeenigvuldigen, maar zelfs ook figuuren, welke noodzaakelij k zijn tot het verlïaan van boeken over de kunsten en weetenfchappen, zo als plans van Bouwkunst en Geographifche kaarten. Agathodemon van Alexandrie, aanwien men tot hiertoe den vrij algemeenen tietel van Mechanicus heeft gegeeven, was in de daad f A. Gïllius zegt, dat Vairo in zijne Hebdomaden de twee volgende verzen onder de afbeelding van Homerus had geplaatst. Ctipella Hcmeri eandtda baec tumulnm indient j Sluod hac letae faciant mertit* f/tcra. Hieruit ziet men. dat dat offerbeest, 't welk de inwooners van het eiland Io gewoon waren op liet graf van Hoi.ieb.us te Aagten, altoos in 'r wit moest gekleurd worden in de prenten van Vairo. Men zie ook fu» H. N. L. 35. C. 11. wan hij fcegt : Lala Cyzjcen* ptrpttM» virg» M. Ymrrmii In* jtnta T&mai et fenicilU pinxin  over de Grieken. i2r daad een Plaatfnijder, welke naar de manier van Varro de kaarten namaakte , welke in alle de affchriften van de Geograpbie van Ptolemaeus gevonden werden. Deze (balen bewijzen meer en meer, dat de Ouden eene meenigte van kundigheden bezeten hebben , welke de hedendaagfchen, 't zij uit onkunde , 't zij uit nijd , gewoon zijn hun te ontzeggen. § IV. van de apographen , of de nagemaakte en Ondergestookene Stukken. De gedenkflukken, welke den grond van Griekenland bedekten , waren deels echte voortbrengzels van kunst en genie , maar grootendeels ook min of meer flaaffche namaakzels , waaraan het genie in 't geheel geen deel had. De Mercurius ftaande aan den ingang van den Ceramicus te Athenen had gediend om zo veele kopijen te maaken, dat zijn lichaam geheel glinsterde, want men beftreek hem H 5 ■ eerst  i2z Bespiegeling ew eerst met eene olieachtige ftof, om de vormen des te gemakkelijker te doen drukken * De Overheden , Agoranomen geheeten , welke het opzicht hadden over de markten en openbaare plaaifen, deeden geene moeite om zulke kunstjes en dieverijen te beletten, omdat dezelve, volgens hun zeggen, geen wanorde in den burgerftaat veroirzaakten, en daarentegen zeer den koophandel begunftigden, welken de Athenienfers dreeven in ftandbeelden, waarmede zij, volgens bericht van Philostratus, geheele fchepen in den Pirasus belaadden. Nu werden zulke nagemaakte Mercuriusfen aan lieden, die geene groote kenners waren, voor origineelen verkocht ; en wel zo veel te gemakkelijker, wanneer men op het been of de dije een falfch opfchrift plaatste in zilveren letters, met den geleenden naam van eenen beroemden beeldhouwer , bij voorbeeld van Lysippus. Po. * l o e i a n. in Jive Tragio, Deze Mercuiiuj van Athenen, welke zo dikwijls gekopieerd is, is die waarvan Pausaniai Spreekt oitdcr den naam van Ayopsur.  over de Grieken. 123 Polycletus kopieerde dikwijls zijne eigene Stikken, en trok Apographen van zijne eigene ftandbeelden ; 't welk men welhaast ontdekte aan de houding van het hoofd, en de geftalte, welke van het zelfde model getrokken waren. Vooral liep dit in 't oog in ongekleede beelden. Het beroemdfte der Apographen, 't welk men thans kent, is de Venus de Medicis, welke, gelijk de ftukken van Polycletus, zich verraaden heeft door de geftalte, waaraan men duidelijk kan zien , dat het een Kopie is van de Gniduche Venus ; en het opfchrift, 't weik men daarop ziet, is den Heer Mariette toegefcheenen rog een bedrog te meer te zijn, want hij beweert, dat hetzelve niet echt is. * Doch men had bij ouds eene meenigte ftandbeelden met fa.'fche opfchriften: de ftreeken van de Grieken in dit opzicht waren oneindig; vooral zochten zij •* Traité des piirres gravles. T. 1. p. \oi. Het eigenlijke opfchrift, welk men cp de Venus Je Medicis had moeten zetten . was dus : 0.T10 TY]( tv Kvijx 'A , tui tiwlHt Hippinf,  over de Grieken. 135 en de buiteniïe colonnade reeds vrij wat gebrooken was. Dit reusachtige beeld van Phidias moest van tijd tot tijd met water beiprengd worden; 't welk volftrekt noodzaaklijk fchijnt geweest te zijn, om de kleefachtigheid van het vifchlijm te bewaaren, 't welk zonder dat in het heetde van den zomer niet zoude Zijn befland geweest tegen het fterke krimpen, waaraan het ijvoor dan onderhevig was. j> Elis meende men dit te kunnen voorkomen, door geduurig een olieachtig vogt op de vloer van den tempel te gieten ; maar de ondervinding leerde, dat dit middel vrugteloos was, want de verfchrikkelijke hitte, welke ten tijde van den Zomer.zonneftand in de valei van Pifa plaats had, deed al het ingelegde ijvoor van den Jupiter van Phidias afvallen; doch een kunstenaar van Messenie, genaamd Damophon, ondernam naderhand hetzelve weer aan te hechten op een wijze, waarvan men de ftoutheid ten hoogften, bewonderde. * I 4 Du * Zie de Verhandeling van den Hest Hkyns over  iq6 Bespiegelingen De Priesters van Olympia bewaarden zeer zorgvuldig een gedenkftuk van een' zeer hoo. gen ouderdom, 't welk zij gemeenlijk de Kist van Cypselus noemden, waar men op een' grond van cederen hout figuren van goud en ijvoor had ingelegd, welke voor 't eerst het denkbeeld fchijnen te hebben doen opkomen ven alle de ftandbeelden, gemaakt op de manier welke wij befchrecven hebben, en waarvan men, om zo te fpreeken, de kiem of het model vond in die offerhande der Cypfeliden, welke van fommige geleerden befchouwd wordt als een werkftuk van de Corinthifche kunstenaars, terwijl anderen daarin een vreemd gedenkftuk meenen te vinden , uit Afie overgebracht in Griekenland , * waar men voor altoos zulk eene weelde in den Godsdienst had moeten verbannen, die niet alleen ongerijmd was, maar ook dubbeld gevaarlijk werd voor den Staar, dewijl zij den omloop van een gedeelte der nationaale rijkdommen ftremde, en tevens den uit- ovct de manier, waarop de Grieken in ijvoor werk. jen, te vinden in de Bibliotheek derFraaie Kunsten. *Mkiners Gefchiedenis van de vorderingen en het verval der Weetenfchappen in Griekenland. . i>» I. bi. si in 't Hoogduitfclu  over de Grieken. 137 uitvoer van geld naar buiten begunstigde: want men moest groote lommen aan de uit. landers betaalen voor die verbaazende meenigte ijvoor aan een Standbeeld, zoals dat van Jupiter te Olympia, waaraan misfchien de tanden van meer dan driehonderd Olifanten verbruikt werden; 't welk niemand zal verwonderen, die weet, dat het beeld van dien God, fchoon het hem zittende op een' troon verbeeldde , nogthans vier en vijftig voeten hoog was. * Ook werd Phidjas befchuldigd, dat hij dc regels der Symmetrie ten fterkften had overtreeden, met een zo gedrogtelijk, en, om zo te fpreeken, een zo Egyptifeh beeld te plaatfen in een' tem. pel, welke tot aan het bovenfte van 't gewelf niet meer dan zestig voeten hoog was 't welk een zo onaangename uitwerking had, dat het niet alleen aan kenners, maar ook aan veele anderen mishaagde. Uit de verbaazende pracht van dit werk. 1 8 Huk * l EO A u ai 1 u s tommmttr. in pbïloncm Byx.ant. flepi Toov 't7tra öM^atcov. p. I0. DeOIympifche voet, welke hier verftaan wordt, bedraagt ten naasten bij eif duimen Franlche maat,  138 Bespiegelingen (luk kan men afneemen, welke rijkdommen de inwooners van Elis gewonnen hadden met den koophandel van de Olympifche fpelen : evenwel gaven zij zich niet voor kooplieden uit, maar voor heilige menfchen, welke onder de bijzondere gunst en befcherming der Goden ftonden; en dit hooge aanzien zouden zij langen tijd behouden hebben, zo niet de Lacedemoniers godloos genoeg geweest waren om eerst van allen het heilige land van Elis te pionderen, ontziende alleen den tempel en het bofch van Olympia; waar men geene huizen vond, doch waar men ten tijde van de fpelen en markten houten lootfen opfloeg, en tenten met linnen of riet gedekt, op gelijke wijze als op de markten te Athenen , en inde overige handeldrijvende plaatfen. Dewijl in dat gedeelte van Peloponnefus de rivier Alpheus niet drinkbaar was , had men daar volflrekt gebrek aan water in die zwaare hitte, welke juist plaats had op dien tijd, wanneer de Olympifche fpelen gevierd werden. * Zo- • L v e 1 * h» in mtrtt Ptrnrini, ij m Hmdtf /*,  over de Grieken. 130 Zodanig was in 'c gemeen de aard en het karakter der Grieken: zij verwaarloosden vaak de nuttigde of de noodzaaklijkfie werken , en verfpilden ontzachelijke fommen gelds aan werken van de grootfte pracht, welke men ten ftrengften genoomen wel had kunnen misfen. Geduurende de tijd van vijfhonderd jaaren gaven de Eliers zich geene de minfte moeite om drinkbaar water te Olympia te krijgen; en Pericles heeft insgelijks nooit eene enkelde waterleiding willen maaken, noch zelfs een brug leggen over den kleinen Cephifus. Keizer Hadrianus belastte zich eindelijk met die zorg om de ftad Athenen van water te voorzien , en een brug over den Cephifus te leggen , welke gemeenfchap maakte tusfchen het grondgebied van Attica en dat van Eleufis, op een weg, welke het meest bereisd werd van geheel Griekenland. De Romeinen hadden een veel grondiger manier van denken: zij beminden ten fterkften de pracht, maar zij vergaten daarom de nuttige werken niet, noch waagden hun keven om een' gevaarlijken vloed over te zwemmen , gelijk de Athenienfers telkens moes- ten  t4o Bespiegelingen ten deen, voordat Keizer Hadrianus bij hen kwam. Griekenland was , om zo te fpreeken, een land van Kontrasten: op de dorre rotfen van Attica vond ' men plantaadjen van violieren; en in de viuchtbaare valeien van Elis, w^ar men de fchoonfte tuinen had kunnen hebben , groeiden de bloemen in 't wiid langs den Alpheus; en ter piaatze, waar men zou verwachten eene fraaie fiad te vinden, zo als te Olymp a, vond men niet alleen geen ftad', maar zelfs geen dorp. § VI. Beschouwing van de Musiee der Grieken. Men kan van alle de gene , die tot hier toe over de Muliek der Grieken gefprooken hebben, zeggen, dat ze Hechte waarneemers geweest zijn : zij hadden geen begrip van de natuurlijke hiflorie van den menfch, en dit is de oirzaak, waardoor zij zeer verfchillende tijdperken onder elkander verward hebben, zonder ooit te letten op de veran- de-  OVER D E GR I E ic É H, 141 deringen , welke de zintuigen van een volk ondergaan, naarmaate dat het zich meer ver» wijdert van de wilde leevenswijze, en nader1 komt aan den ftaat van burgerlijke beschaafdheid. Het is door ontelbaare proeven beweezen , dat de gemeenfte Mufiek bij woeste volkeii oneindig Sterker aandoeningen verwekt, dan de lieffelijkfle melodie bij befchaafde natiën kan verwekken. De Heer Forstek bericht ons in zijne Reize rondom de wureld, dat Kapitein Cooke iemand aan boord had, die op den doedelzak Speelde, en dat die fpeelman de grootfte wonderen in de Zuidzee tcnichtedó, waar hij Sommige eilanders in onbegrijpelijke verrukking bracht. Men heeft ook nog in onzen tijd eenen Zendeling gehad, die zich van zijne Theologie niet veel beloovende de guitarre bij der hand nam, en daar mede als door een tovermiddel geheele benden van wilden in Zuid America tot zich trok: hij bracht het zo ver, dat hij menfchen, die van jongs op in het diepfie der bosfehen omgedoold , en vah woestijn tot woestijn gelijk de wilde dieren gezwor- veö  *42 Bespiegelingen ven hadden, overhaalde om zich in de fchaduvve van eenige hutten neder te zetten. Na zulke proeven vak het niet moeilijk te gelooven, dat in zulke woeste landen , als Griekenland en 'Thracien in de dagen van Amphion en Okpheus waren , verbaazend groote dingen met fiegte Speeltuigen en luttel vertïands hebben kunnen uitgevoerd worden: maar die dingen waren niet meer te doen duizend jaaren laater, toen de befchaaving alles in het natuurlijke en zedelijke had veranderd. Uit deze aanmerkingen volgt, dat men aan de Griekfche Mufiek in de eeuwen van woestheid een wonderdaadige kracht mag en zelfs moet toefchrijven , zonder die evenwel te erkennen in de verlichte eeuwen; want toen ontdekte men dagelijks eenige nieuwe onvolmaaktheid in het Samenftel der Harmonie. Hoe meer de Grieken de Mufiek poogden tevolmaaken, hoe meer zij de wonderkracht van dezelve zagen verzwakken, en toen zij deze kunst op den hoogden trap meenden ge.  over de Grieken. 143 gebracht te hebben, bekenden ze openhartig, dat hunne beste Mufikanten niet in vergelijking kwamen met Orpheus en Amphion, die de ziel der Wilden naar welgevallen bewoogen, hen geheel in verrukking brachten, ge. lijk die fpeelman op den doedelzak in de Zuidzee, en hen voerden waarheen zij wilden, even als die gelukzoeker in Amerika. Intusschen twistte men in Griekenland zeer over de Oude Mufiek en de Nieuwe: zelfs ontftonden daar uit twee kabaaien, welke elkander zeer vijandig waren, en zich doorgaans meer van fcheldwoorden dan van bewijzen bedienden. Pherecrates , die een dichter was van de oude Komedie, en een gedagen vijand van het nieuwe ftelfel, vond goed op een' tijd om de Mufiek in perfoonsbeelding ten tooneele te voeren, onder de gedaante van eene vrouw, die bitterlijk weende, en met bloed en wonden bedekt was: deze verhaalde op een'klaagenden toon, dat de dourheid der invoerders van nieuwigheden haar zulke doodelijke fieeken had toegebracht, dat zij naau-  Ï44 BESPIESEtlNGEIT naauwlijks zo veele krachten meer had om haare klagten voor de aanfchouwers te komen brengen : er was, volgens Pherecrates, geene harmonie meer, noch eenige hoop dm dezelve heritcld te zien. Plutarchus , welke insgelijks een groote ijveraar was voor de partij der Ouden, fpreekt alle mogelijke kwaad van de Mufiek van zijnen tijd, onder voorgeeven, dat dezelve zulke groote dingen niet meer uitvoerde als weleer. * Maar had Plutarchus wat beter waarneemer geweest, hij zoude van zijne tijdgenooten zulke wonderen niet gevergd hebben, als er verricht werden bij het flichten van Theben, of ten tijde van de togt der Argonauten; want dit was het onmogelijke te vorderen , omdat de zintuigen der menfchen niet meer de zelfde waren , en zij dus niet meer de zelfde aandoeningen gevoelden. Men moet niet denken, dat aan alle dé Grieken zonder onderfcheid de eer van uit te munten in de Mufiek is toegekend: die eer" *"! lu t K r c h, dc Mvfica.  over be Grieken» 145 eer mogt alleen aan twee bijzondere natiën gebeuren, en, 't geen hierin het vreemdst is, deze twee natiën waren juist de botfte en minst geestige van geheel Griekenland, te weeten de Arkadiers in het zingen, en de Beotiërs in het fluitipeelen. * Jk zal ftraks een uitflap doen, om van de Arkadiers wat meer te zeggen, en aan te toonen , door welke oirzaaken de herders van die landflreek meer fterkte in de vezels van de Mem gekreegen hadden, dan de overige Grieken; maar wat betreft de Beotiërs, geen Wijsgeer zou thans kunnen raaden, waaraan hunne meerderheid werd toegefchreeven, zo hij niet vooraf de plaatfelijke gefteldheid van Beotie kende. Men weet, dat dit land, bijna altijd bedekt met nevels of wolken, in de daad niet anders was dan een zeer diep dal , uitgehold op de wijze van een trechter, waar binnen de wateren en vloeden, welke van de nabuurige bergen afkwamen, meeren en poelen maakten, welke men nooit volkomen droeg konde krij- II. Deel. K gens * Max. Tymus D/jfirt, XXIl, 5c Folxes, Stmi£em, l, 10,  146 Bespiegelingen gen, omdat ze veeltijds beneden het waterpas van de Middellandfche zee waren. In dit vogtige land wiesfchen biezen en riet, waarvan de halmen dienden om fpeeltuigen te maaken, die volgens het verhaal der Grieken zulk een aangenaame mufiek maakten f dat niets daarbij konde haaien: maar uit dit wonderbaare zelf durven wij bewijzen afleiden om hetzelve omver te ftooten, want de inftrumentmaakers betuigen, dat zij niet in fiaat zijn, om volgens de regels hunner kunst het duizendfte gedeelte te verklaaren van de wonderen, welke de ouden van het riet aan het meir van Orchomenus en aan den Ctphifus in Beotie verteld hebben: * cn alles, Wat in zulk een geval zich niet volgens regels en vaste gronden laat verklaaren, moet uit de klasfe van Stellige waarheden verban, nen worden. Toen de vorderingen in de befchaafdheid van tijd tot tijd eene merkelijke verandering in de Mufiek der Grieken te wege bragten , ontftond er ook eene veran- de. " Theophk. Hijf. PUnt. L. IY> C. n. ï 11 h, hiji, m. L' xir. c. i«,  over dé Grieken. 147 dering in hunne denkbeelden ten opzichte van het riet van Beotie. Theophrastus verzekert , dat de Oude Mufikanten hetzelve in den herfst affneeden; de Nieuwen beweerden , dat dit verkeerd gedaan was, en dat men, om een recht aangenaam geluid te krijgen , hetzelve in het voorjaar moest fnijden, voordat deszelfs weeffel zijn' klank had verlooren, door dat het al te hoog was opgefchooten. De inrtrumentmaakers, van welke wij zoeven gefprooken hebben, en die geen riet meer gebruiken dan tot fommige monddukken, hebben zeer naauwkeurig aan. gemerkt , dat onder alle deze dingen der Grieken eene falfche theorie, en een zeer bekrompen praktiek verborgen was. Hoedanig voor het overige het fpeeleh op de Beotifche fluit ook geweest zij, deze was althans beter gefchikt om het gezang te onderfteunen en leeven aan hetzelve te geeven, dan de fterke lier, of de cither verfierd met de fchelp van een fcbildpad. Dit weeten wij thans , niet door eene reeks van wilde gisfingen, maar door de bekentenis der Ouden zelve; en deze is zo fiellig, dat daarK 2 om-  ï48 Bespiegelingen omtrent geen de minfte twijffel meer over kan blijven. De Grieken , zegt Aristotèles , begaan 20 veele fouten in het zingen, dat het oneindig aangenaamer is hen te hooren, wanneer ze door de fluit geaccompagneerd zijn, dan door de lier : het eerstgenoemde fpceltuig, zegt hij verder, verbergt eenigermaate hunne fouten, maar het laatstgenoemde doet dezelve duidelijk bemerken. * Nogthans heeft men veele eeuwen achtereen voortgevaaren met bij de lier te zingen, zonder te begrijpen, dat dezelve daartoe niet gefchikt was, 't welk eindelijk door de philofoophen met duidelijke redenen betoogd, cn uit de gefteldheid der zintuigen zelve afgeleid is. Dat echter Plato het fpeelen op de BeOtifche fluit uit zijne Republiek verbande, en in de Muiiekfchool alleen de lier en de cither wilde houden, t kwam daaruit voort, dat * A * i s t o t. PrMtm. Sett. XIX, C, 44. J Bc RtfKl/l. L, m, p, 3519,  ï kunde van Epaminondas , die na den flag bij Leuctra hen tegen hunnen wil noodzaakte om eindelijk eene hoofdltad te bouwen , en zich daar of daaromftreeks met de wooning neêr te zetten, zo dat de befchaa» ving daar veel grooter vorderingen konde maaken, dan te vooren mogelijk was onder menfchen, welke langs de bergen verftrooid waren, waar de onderlinge gemeenfchap vaak in den winter door de meenigvuldige fneeuw geheel was afgefneeden. Daar en boven waren zij, dus verftrooid zijnde, buiten ftaat om zich te verdedigen tegen de Lacedemoniers , welke deze dorpen van Arkadie telkens uitplonderden. Wanneer dan die herders hunne kudden kwijt Waren, was er geen ander middel van beftaan voor hun over, dan voor loon overal te gaan dienen in de legers van Griekenland. De Arkadiers waren destijds , 't geen in onzen tijd de Zwitzers zijn: er werd geert oorlog zonder hun gevoerd , en zij vogten tegen elkander voor de gefchillen van ande- II. Deel, L ten  iö2 Bespiegelingen ren zo, dat z'j eer als werktuigen van oorlog, dan als foldaaten aangemerkt wierden. De volken, die den landbouw beoeffenden, hadden eenijds den naam van zeer krijgshaftig te zijn , maar de Herdervolken waren dit iittg veel meer. § VIII. over het gebruik van de musiek in de Tragediën, en van de gebrekkige inrichting der Griek. SCHE ToONEELEN. Deze uitflap over Arcadie, waar men met minder verrukking uitkomt, dan men er ingegaan was, levert ons eene om Handigheid op, welke voor altoos onbekend zou zijn gebleeven, zo Polybius zelf er niet van gefprooken had: naamelijk, dat Ephorus , die een van de grootfte Gefchiedkundigen en een van de verftandigfle Kunstrechters van Griekenland geweest is, zeèr ongunstig over de IVIuliek van zijn land gedacht heeft- In de daad het gebruik, 't welk van dezelve gemaakt werd in de Tragediën, was niets minder dan natuurlijk, en daar tegen zoude mei het-  ©ver b e Grieken. 16*3 hetzelve kunnen zeggen, 't geen men naderhand tegen de Opera's gezegd heeft. Ongelukkice helden, welke bij het fpeelen op de fluit in Jambifehe verzen hunne ongelukken zongen, fchijnen geene zeer gefchikte perfoonaadjen geweest te zijn om medelijden , veel minder om het OpOBEPON of fchrik in te boezemen. De middelen, welke gebruikt werden om iets uit te werken, waren juist flrijdig met die uitwerking zelve: maar gelijk de hedendaagfchen , niettegenftaande deze onvermijdelijke ongerijmdheid, de Opera's niet willen opgeeven , zo wilden ook de Grieken de MEAOriOllA of de Mufiek van hunne Tragediën niet opgeeven, waar men fumtijds zelfs danste om het vermaak in te willigen ten koste van de waarschijnlijkheid. Speeltuigen, welke een zo zwak geluid gaven als de lier en de cither, konden nooit in de Tooneel-mufiek gebruikt worden , en behalven hunne zwakheid waren zij niet gefchikt om het gezang der Reijen te begeleïL a dén»  io"4 B i s n t « e t i h 6 u' den: dus bieef er voor het Tragifche en Ko. mifche tooneel geen fpeeltuig over dan de Thebaanfche fluit, welke nog eenige uitwerking kon hebben in zeer kleine Schouwburgen ; maar toen die gebouwen zo groot en iiirgeftrekt werden , dat men daar plaats genoeg had voor een geheel volk, moest men het geluid van de fluit verfterken, en haare lengte vergrooten, zo dat ze ten laatften in een trompet veranderde, en bij gevolg haare Zachtheid verloor, zodra ze tot die hoogte gebracht was. * Eb daar met die verandering in het maakfel der fpeeltuigen de tooneel mufiek nog niet fterk genoeg was, om de geheele ruimte van den Schouwburg te vervullen, maakte men foorten van Echo's, welke het geluid te rug kaatsten, met verlies" van de kadans en maat; want het is beweezen, dat deze kunstwerktuigen, op ongelijke afftanden van het tooneel geplaatst, ook op verfchillende tijden wederklonken, waaruit noodzaaklijk een min of meer merkbaare wanklank moest ontdaan. Zo men vraagt, waarom deze wanklank de Grie. * Hor *r. Uri fVnY*,  © v ï r de Grieken. 165 Grieken niet ergerde , zo antwoorde ik, dat dit flechts een klein gebrek was in hunne Schouwburgen, welke niet onder dak waren , en welke zij nooit hebben getracht te verbeteren, fchoon ze in 't geheel niet deugden, en meer gefchikt waren voor het klimaat van Klein-Afie, dan van Griekenland' In den zomer gevoelde men in dezelve een onverdraaglijke hitte, en zo dra er regen of onweer opkwam, was men genoodzaakt vaak in het belangrijkde gedeelte van een ftuk met fpeelen uit te fcheiden. * De Reiziger Spon meende, dat hij in zijne hoedanigheid van Geneesmeester de plaatfing van het tooneel kon berispen: in plaats zegt hij, van hetzelve ten Zuiden van het kasteel te bouwen , had men het juist ten Noorden moeten zetten, om dus minder voor de Zon te zijn blootgefteld; maar dan had men weder blootgeflaan voor de aanvallen van dien wind, welke de Scirom genaamd L 3 werd * Artiiijjs TUtid. 11. De Grieken kenden niet eens het gebruik dier zeilen of kleeden, welke men te Rome had uitgevonden om de Schouwburgen te dekken, en d$ zonneSiaalen te weeree.  ï6<5 BESPIECELINGE» werd, doch waarvan de Reiziger Spon in 't gehee! geen begrip had, terwijl de Athenienfers deszelfs droevige uitwerkfelen maar al tc wel kenden. Niets kon noodlottiger zijn voor de Dichters, welke famen dongen naar den prijs in de Tragedie, dan eene onverwachte regenbui, want dan liepen de aanfchouwers weg, de Akteurs verlieten het tooneel, en de rechters zelve borgen zich, zo dat die ftrijd om roem tot een beter dag moest verfchooven worden. Dit had ten gevolge, dat de oogenblikken zeer kostelijk wierden, en men gebruikte daaromtrent zo veel Spaarzaamheid als. mogelijk was, met naamelijk de dichters ea de Akteurs aan de droevige wet der waterloopers te binden.* Zij moesten alle, op gelijke wijze als de Redenaars, hunne nukken op de eene of andere wijze binnen den tijd, door de waterloopers bepaald , ten einde brengen. En dit is de reden, waarom de helden van Sophocles en Euripides nooit zo lange gefprekken konden voeren als de hel. den van Homerus, welke midden in de ge- veg- * Anjioi, FsïftV. C, 7<  over de Grieken. 157 vegten zulke lange famenfpraaken hielden, als andere menfchen midden in den vrede naauwlijks houden om den tijd tc korten. Aristoteles zegt , dat fomtijds te Athenen in weinige dagen een getal van honderd nieuwe Tragediën gekeurd wierd ; en dit gebeurde zo dikwijls als er een getal van vijfentwintig dichters tot den ftrijd werd toegelaaten : want elk van hun moest drie Tragediën, en eene Satyre laaten fpeelen, waartoe, op 't minst gerekend, vijf duizend verzen vereifcht werden ; hieruit kan men oordeelen, in welken graad die menfchen voor de Mufolepfie vatbaar waren. Na dat wij zo veel kwaads van de Rechters, van den Atheenfchen Schouwburg gezegd hebben, moeten wij ten mmften een enkeld woord ten hunnen voordeele waaien te zeggen: het konde naamelijk gebeuren, dat een Dichter twee Tragediën, die nog beneden het middelmaatige waren, te voo fehijn had. den gebracht, en dat in de derde, als bij geluk, eene voortreffelijke plaats en eenige lchuone verzen gevonden wierden, waarvan L 4 $1  i68 Bespiegelinge» de Rechters dermaate getroffen waren, dat zij ten gevalle van eene groote fchoonheid groote gebreken verfchoonden. Zij, die zich verbeelden, dat die Rechtbank na de 91e Olympiade had moeten af. gefchaft worden , om dat dezelve toen gefchandvlekt wierd door eene ongerechtigheid, welke nooit vergeeten zal worden, door dat naamelijk Xenocles bekroond en Eüripides afgeweezen werd; dezen weeten niet, dat die rechtbank niet kon afgefchaft worden , zo lang het kampen om den prijs van het Tooneel in gebruik was: want er moest toch uitfpraak gedaan worden, er moest een overwinnaar verklaard en een prijs toegeweezen worden ; en dit kon niet gefchieden, dan door middel van een' bijzonderen rechtbank,' Het tooneel van Athenen overtrof, volgens het oordeel van Dicaearchus, alle andere, welke er toen in de wereld bekend waren , zo in groote , als in de kunstwerktuigen en de kostbaare fieraaden. * En  over b t Grieken. 16& En dit is niet te verwonderen , daar men weet, dat de Athenienfers meer dan eenig volk van Griekenland eene overheerfchende zucht voor fchouwfpelen gehad hebben. De Tragedie en Komedie waren , om zo te fpreeken, inlandfche planten van Attica, en zij tierden daar, even als de myrt en olijf, veel beter dan elders. Allen, die eenige goddelijke aanblaazing of een ontwijffelbaare begaafdheid voor de Poëzij in zich gewaar werden, wijdden zich daadelijk aan het Tooneel, waarin zij vervolgens meesterachtig flaagden: dit was hun element, hun. ne fterkte en hun roem ; maar dit was ook de oirzaak, dat de Athenienfers nooit groote Heldendichters noch groote Lierdichters gehad hebben; dien prijs hadden zij zich laaten ontrooven , en dat zelfs door volken, welke zich minder dan zij op de weetenfchappen hadden toegelegd. L S $ IX.  J7° Bespiegelingen § IX. VAN DE WlJSGEERIGE SEKTEN , EN van den invloed der grammatici op de Gkieksche Letterkujnde. Het is mij dikwijls voorgekomen, dat de' vijf hoofdfekten van Wijsbegeerte , welke in Attica p!aats hadden, min of meer in betrekking (tonden met de verfchillende lichaamsgeftellen der tnecfcben; zodat een natuurlijke invloed of eene zekere gelleldheid der Organen dikwijls de menfchen in de keuze van eene Sekte bepaalde. Het was niet vreemd, dat zij, pie met eene groote fterkte van ziel, en eene groote fterkte der zenuwen gebooren waren, de voorkeur gaven aan de leer der Stoicijnen , terwijl zulke menfchen , we.ke van de Natuur met weeker vezelen en een grooter gevoeligheid begaafd waren, hunne toevlugt namen onder de myrten V3n EpicurtjS. De Grieken werden fomtijds, als 't ware tegen hun wil , door een geweldige drift ■weggevoerd, in een .oogenblik, waarin zij zulks  ©ver be Grieken. 171 zulks minst van allen verwachten. Cicero zegt, dat de inwooners van Athenen in den vroegen morgen gingen wandelen onder de platanusboomen van de Akademie: Polemon kwam daar als de rest , verzeld van zijne minnaares en een zeer wulpfch gevolg; maar eensklaps rukte hij de violieren , waarmede hij bekransd was, van het hoofd, liep in volle drift in een philófophifche fchool, en was's avonds een geheel-ander menfch, dan hij 's morgens geweest was. Zulken, wier temperament tusfchen beiden was, verklaarden zich of voor het Lycreum, of voor de Akademie. Diepdenkende geesten voegden zich bij Aristoteles , maar die flechts vernuft hadden , of meen-, den te hebben , mengden zich onder den hoop der Platonisten. . Wat betreft de zulken , welke van een zo melancholiek gefiel, en van een' zo ontembaaren aard waren , dat zij onder geenerhande juk van weiten wilden bukken,, noch den last van eenig leerftelfel konden draagen , deze wierpen zich in de armen der  Ï72 BlSMEGUIHeiH der Cynici; daar leefden zij zo vrij, als de menfcb, zelfs in den wilden ftaat, kan zijn, zij werkten niet , zij bouwden geen land. en fleepten den oogst van anderen in hun nest. Nog-hans wilden de Grieken dit volkjen wel gaarn de kost geeven, want de Cynici waren geenszins zulke ongefchikte perfoonen in een'republikeinfchen Staat, als men wel denkt, en mogelijk waren zij een geheime fteun van de Atheenfche ftaatsgelteldheid; want zij alleen durfden op zich neemen om gewigtige waarbeden te zeggen aan gevaarlijke burgers, en zelfs aan Tirannen , die wel zeer bevreesd waren voor deze Zedemeesters , welke des te onverbiddelijker waren, omdat ze niets te verliezen hadden: dikwijls wilde de Regeering niet eens de onkosten doen, om hen in hechtenis te zetten, om dat men wel wist, dat zij er altoos nog ftouter weer uitkwamen. Het grootfte werk 't welk zij verrichteden, beftond in eene togt naar Rome te doen, om aan Nero en Domiti. aan hunne euveldaaden voor te houden: hadden zij het ongeluk van in die onderneeming om te komen, dan werden zij als Martelaars aangemerkt, en kwamen zij behouden en gezond  övêr r> e Grieken. 175 in Griekenland weder, dan werden zij ais Helden bewonderd. Crates had voor zijne gewoonte om aan allemans deur te kloppen; hij ging in alle huizen, en wierp zich daar ten rechter op in alle huisfelijke gefchillen, veroordeelde nu den man, dan de vrouw, en poogde, zo veel in ziju vermogen was, de rust in de huisgezinnen te bewaaren : zulk een man verdiende zekerlijk wel, dat het volk hem de kost gaf. Men formt zich in de Noordelijke (ïreeken van Europa zeer falfche begrippen van het leeven der Cynici: hetzelve had op verre na die onaangenaamheden niet, welke men daarin meent te vinden. Des zomers ging Diocenes wandelen in de fchoonfle valeien van Attica, waar hij leefde van het fruit en de peulvruchten , welke de Athenienfers hem gaven; en wanneer de koude winden van de fneeuwbergen van Diacriè' begonden te waaien, vertrok hij naar de landengte van Corinthus, waar de lucht veel zachter was. Men heeft te Napels in dezen tijd bedelaars, welke  174 Besfiecelingen ke geene Onderkoningen van Noorwegen zouden willen zijn, zo dit hun wierd aangebooden , en andere zouden geene Gouverneurs van Siberiè'n willen zijn, zo het Hof van Petersburg hun dit voorftelde: zo gelukkig achten zij het te leeven onder een' helderen hemel, en in een zo gematigde landfireek, dat de naaktheid daar fomtijds vermaak, en een gerecht van vrugten wellust is. Men geeft voor, dat de Griekfche Cynici eene zeer zonderlinge flimheid bezaten: nu eens kwamen zij te Corinthus, dan eens te Athenen; fpraken daar in 't openbaar over het bederf van zeden , en voeren zo hevig uit tegen de hoeren, dat deze wel genoodzaakt waren nu en dan een gunst aan zulke woeste fchepfels toeteftaan, om hen te vrede te ftellen: op die wijze zegt men bragt Dio. genes het zo ver, dat hij in de fiaapkamer van Laïs werd toegelaaten , en toen was hij de eenigfte man van Griekenland, wien de nachtvermaaken niets kosteden. Crates was altijd in krijg met die foort van vrouwspeifoonen, maar hij liet zich niet zo gemak- ke-.  over de Grieken. 1751 kelijk ontwapenen als het gros der Cynici, welke geen het minde belang delden in de rnetapbyfifcbe befpiegelingen van andere Sekten, welke zij vaak zelfs belachelijk maakten door zulke grove boerterijen als die van Lucianos. Men kan niet zonder verbaazing de verregaande doutheid befchouwen , met welke de Grieken hypothcfen durfden fmeeden, om den oirfprong van 't Heelal te verklaaren; en dat in een tijd, toen ze nog niet eens de waare beweeging der planeeten kenden, ge. lijk Newton derzelver waar getal niet kende. Door het verklaaren van de Apocalypfis, meende hij ontdekt te hebben, dat ons ftelfel nuodzaakelijk uit zeven planeeten moest bedaan ; maar voor dat deze eeuw nog verloopen is, heeft men reeds de agtde ontdekt , en waarfchijnlijk zijn er nog veele andere, welke uit hoofde van hunnen verren afdand onzichtbaar zijn voor de bewconers van onzen bol, wiens dagelijkfche beweeging of draajing om zijnen as volgens geene gronden der Newtoniaanen kan verklaard worden; want het is beweezen , dat die beweeging  T7r5 Bespiegelingen ging niet afhangt van eene aantrekkende oir. zaak , hoedanige die ook zijn moge , an. derszins moest de maan eene draajing om haaren as hebben, overeenkomstig met de onze, en een kind weet dat zij die niet heeft, zo min als de andere wachters. Van alle leerwijzen, welke in de fchoolen van Athenen aangenoomen waren, was er geene minder gunstig voor de bevordering van gezonde Wijsbegeerte, dan die der Pla. tonisten, welke van tijd tot tijd de waarneemingen, proeven en de geheele Natuurlijke Hifiorie verwaarloosden, en zich overgaven aan afgetrokkene befpiegelingen , welke de paaien van het menfchelijke verfland te buiten gaande, noodzaakelijk moesten overflaan tot zulke ongerijmde harfenfchimmen , als de Theurgie van Jamblichcjs , Plotinus en Porphvrius , de drie grootfte Vifionarisfen , die er ooit op aarde geweest zijn; en uit de afch van dezen hebben wij in 't midden van de agtiende eeuw zien te voorfchijn komen de llluminaaten, Myftieken, Pbyfionomisten, Adepten, Goochelaars, Tovenaars, en al wat flag van fchandelijke en gevaarlij-  «ver de Grieken. 177 Jjjlce menfchen bij een befchaafd volk kunnen uitgedacht worden. * Den misflag , welken de navolgers van Plato begingen met het onderzoek der Na. tuur te laaten vaaren, hadden zij, om zo te fpreeken, gemeen met de Epicuristen» welke insgelijks den naam hadden van zeer gemeene Natuurkundigen te zijn. Het is zelfs onbegrijpelijk , dat Epicurus niet gemerkt heeft, dat bet zedekundige gedeelte van zijn leerftelfel befraan konde; zonder het natuurkundige gedeelte, 't welk de zwakheid van hetzelve uitmaakte: alle zijne tegenpartijen beftormden hem van dien kant, en zij vonden het zo gemakkelijk om zulk een ger-ouw om ver te werpen , dat zij er volftrekt niets van lieten fiaan Deze aanvallen zouden nooit gebeurd zijn , bijaldien Epicurus had verklaard , dat zijn groot oogmerk was de II. Dbel. M men- * Het fchijnt, dat eenige landen van Europa in de daad gevaar loopen van niet alleen in de ongerijmdheden van de Theurgie , maar in een* volkomen ftaat van onzinnigheid te vervallens nooit ware* de Goochelaars minder behendig . ea nogtiians is het getal van bedroogeaen nooit groottr geweest,  17? Bespiegelingen menlchen uit de dusternis van het bijgeloof te verlosfen, en vrede en vrienofchap onder hen te vestigen, zonder dat hij hun den oirfprong van hei Heelal verklaarde, welken wij met zulke organen, als wij hebben, nimmer zullen begrijpen, en gefield, men bracht het eens zo ver om dit raadfel op te losfen , hier door zouden noch enkelde menfchen, noch geheele volken een zier gelukkiger worden ; want men zou nog altijd oorlogen, belastingen, dwingelanden, dweepers en onverdraagfa«me Theologanten overhouden. Om kort te gaan, het is zeker, dat het Epicurismus had kunnen beftaan, na dat het afgefcheiden was van zijne natuurkundige hypothefen , welke of falfch of gedrogtelijk waren; en toen Gassendi zich bemoeide om dezelve te verdedigen , verfpilde die groote man eenen kostelijken tijd, welken hij met veel meer nut en voor zich zeiven en voor de nakomelingfchap had kunnen befteeden. Men deed den Epicuristen van Athenen nog een ander verwijt ; te weeten men befshuldigde hen in 't gemeen van te febrij- verj  OVER DE GRIEKEH. I79 ven in profe op eene zo duistere en drooge manier als de Stoicijnen, welke eene groote verfchooning vonden in hunne eigene grondstellingen ; want, zeiden zij, wij bedoelen de menfchen gelukkiger , en niet bevalliger te maaken : maar juist dit konden de Epicuristen niet zeggen, want zo het bevallige niet tot hunnen kring behoorde, behoorde het tot niemands kring; nogthans verzekert Cicero, dat bijna geen menfch de boeken van Epicurus las, om dat zij flegt gefchreeven waren, en zijne leerlingen vonden zwaarigheid om hunnen meester in dit opzicht te overtreffen ; zij wilden zelfs geene duistere fpreekwijs, geen oneigen woord , door hem gebruikt, veranderen. Het is ligt na te gaan, waarom Epicurus een' verregaanden afkeer tegen de geheele Letterkunde van de Griekfche Grammatici had opgevat: die lieden hielden zich, volgens zijne gedachten, te veel op met de Mythologie, waardoor hunne leerlingen fmaak kreegen voor het wonderbaare, 't welk vaak overfloeg tot bijgeloof, 't wdk door de Epicuristen als het gevaarlijkfte gedrocht onM 2 op%  x8o Bespiegelingen ophoudelijk beftreeden werd-, en geene Sekte heeft in dit opzicht aan het menfehdom zo veel dienst gedaan als de hunne. De Grammatici befchuldigden daar en tegen de Epicuristen, van zulke laage en luie fchepfcls te zijn , dat zij niet eens de moeite wilden neemen om te leeren fpreeken; en men vergeleek de taal van Epicurus bij de klanken van een kind dat ftamelt. * In dezen ftrijd van gevoelens hadden beide partijen ongelijk : de Epicuristen vielen in het eene uirerfte , en de Grammatici in het andere. Wij hebben reeds bij eene voorige gelegenheid gefprooken van de verkeerde leerwijze der laatstgenoemden, met op. zicht tot het buitenfpoorige gebruik, 't welk zij maakten van de Gedich:en van Homerus; maar vervolgens beftonden zij een fluk te onderneemen, 't welk voor altoos verderfe. lijk was voor de Griekfche Letterkunde. A- * Cicuo , fpteekende van dezen Wijsgeer, noemt hem Epicurum de nat urn dearnm babluljentem • 't welk verftaan moet worden van de flegtheid van zijn' ftijl, ea niet van de flegtheid zijner bewijzen.  oveR »e Grieken. 18; Aristophanes van Byzantium, en Aristarchus van Alexandrie' , twee Grammatici, die ongelukkig! bij bunnen aanhang te veel gezachs hadden , en bij de wereld al te beroemd waren, kreegen in 't hoofd eene keuze te doen van geprivilegieerde fchrijvers, welke in de fchoolen zouden gebruikt worden , en alle anderen volfirektelijk daaruit te bannen. Zodra zij dit begrip hadden opgevat, wierpen zij zich op als Goden van den finaak, en uitdeelers van 't Genie, en maakten een lijst op van Klasflfche fchrijvers op eene willekeurige, en om zo te fpreeken despotieke manier. In deze roekelooze onderneeming firaalde bijzonder de oude haat van de Grammatici tegen de Philofoophen door: deze werden ten eenenmaale buitengeflooten; zelfs de best gefchreevene werken van Aristoteles en Theofhrastus vonden geen genade in de oogen van die Rechters» welke in hun heiligdom geene anderen toelieten dan vijf Epifche Dichters, negen LyrU fche, vijf Tragifche, vier Elegiefche, drie Jambifche, zes Komifche van de oude Ka. medie, twee van de middelde, en vijf van de nieuwe, zeven Hifloriefchrijvers, en tien M 3 &e.  ï82 bespiegelingen Redenaars, zonder zelfs Dinarchus uit te fluiten, welke van de Athenienfers uit ver» achting genoemd werd de Muilezel, welke de haver van Demosthenes had opgegecten. Men behoeft flechts met een vlugtig oog dezen zogenaamden Klasfifchen Kanon over te zien, om overtuigd te worden, dat de Griekfche Grammatici ongelijk meer de Poezij dan het Profe waren toegedaan; en echter gelukte het hun zulk een kracht aan dit nieuwe plan van fludie te geeven , dat de Schrijvers , welke daarbij toegelaaten warden , fint dien tijd tij uitftek Gekeurde Schrijvers genoemd werden, * om dat zij voor den rechtbank van de Critiek waren vrij. gefprooken ; maar de gewaande fchuldigen, welke veroordeeld werden, waren oneindig jn getal, gelijk de fterren van den Melkweg, Deze verrichting deed onuitfpreeklijk veel kwaad: zij veranderde zonder noodzaak de wijze van ftudeeren, fchreef regels voor waar men geene regels noodig had, verkleinde den kring •Suidaj in voee AnvUfXjtc. & Photius God, LXI, p. 6*  over de Grieken* 183 kring der menfchelijke kundigheden, en deed eindelijk veele werken verlooren gaan, welke niet meer in de fenolen gebruikt en geJeezen wordende s ook ophielden een ffuk van koophandel uit te maaken, en het was bijna niet meer mogelijk affchriften daarvan te bekomen. * Dk uitvinding van uittrekfels te maaken, op de wijze van Geleerde Journaalen, welke gemeenlijk aan Photius wordt toegefchree» ven, is mogelijk van veel vroeger tijden; want het is wel waarfchijnlijk, dat men zich vergenoegd heeft met uittrekfels te leezen van zulke fchrijvers , welke bezwaarlijk te krijgen waren, nadat de ftoutheid der G: e Grieken. 213 nimmer weer te zullen ontwaaken; en zo men Pericles de aanftaande grootheid van Macedonië had voorfpeld, zou hij even weinig geloof daaraan geflagen hebben , als de Kardinaal de Richelieu , zo men dezen de aanftaande grootheid van Rusland had voorfpeld. Zo waar is het, dat groote veran.deringen van zaaken meest altijd uit dien hoek komen , waaruit de zo genaamde Politieken haar het minst verwagten.* Het was algemeen het belang van Griekenland geweest, Macedonië in dè geboorte te fmooren ; en dit zoude ook gebeurd zijn, bijaldien de Lacedemoniers in den flag bij Chteronasa hunne geheele magt bij die der Athenienfers gevoegd hadden, maar nóóit beging eenig volk ter wereld grooter misdag, noch onherflelbaarder fout dan de Lacedemo. niers: zij zaten dil, terwijl Filips de Athenienfers overwon, geenszins denkende, dat zij eerlang het zelfde lot te wagten hadden , en toen zij naderhand alleen zich tegen het geweld der Macedoniers wilden verzetten,werden zij geflagen , zo als nooit eene natie geflagen is: zij verlooren op éénen dag , in O 3 d-n  214 Bespiegelingen den (lag van Selafie, hun leger, hun land, en hunne hoofddad , waar de Macedoniër^ in zegepraal binnen trokken, terwijl de Koning van Lacedemon zich infcheepte in een floep om naar Egypte te vlugten, van waar hij nooit is wedergekomen. * Zodanig waren de droevige gevolgen van de looze daatkunde der Spartaanen , welke Athenen bij Chseronaïa trouwlooslijk verlieten ; men kon voldrekt gsen de minde hulp van hun verwerven tegen den gemeenen vijand des vaderlands en den verwoester der vrijheid» § II. over het gebrekkige j't welk plaats had in het bondgenootschap der Grieksche Staaten. Het moeilijkde duk, 't welk in de Staatkunde kan uitgedacht worden, is het oprichten van een Vereenigde Republiek , welke Hit verfcheidene Staaten, ongelijk in vermogen, ' Pontiui l. ii. 54 Plutarch. in vit* iktmtnii.  ver e»e Grieken. 215 gen, belfoat, en het juiste evenwigt te houtien tusfchen zo veel magt en zo veel zwakheid. De Grieken kreegen in het hoofd zodanig een Bondgenootschap te maaken , maar in plaats van het lichaam maakten zij flechts de fchaduw. Bij hun hadden de Amphictyonen , of de Vergadering der Algemeene Staaten , niets te zeggen in zaaken van gewigt, en befebiktcn flechts over kleinigheden, zo als het onderhoud van den tempel van Apollo te Delphi , en het vieren van de Pythifche fpelen. Om de volflagene nietigheid van die zogenaamde Siaaten.Generaal van Griekenland te bewijzen, is het genoeg te zeggen, dat Thu-, cydides nergens in zijn geheele Gefchiedenis een woord van dezelve gerept heeft : ook hebben zij geduurende den Peloponnefifchen oorlog, in agt en twintig jaaren tijds, welke in de ijslijkfte burgeroorlogen doorgebragt zijn, niets uitgevoerd; zelfs durfden zij den mond niet openen om de gemoederen tot O 4 be-  n6 Bespiegelingen^ bedaaren te brengen, om de tegenftrijdige belangen te vereenigen, om de rust te herftellen , en het bloedvergieten in Griekenland te doen ophouden. Zij wer.len in 't geheel niet geraadpleegd, en al ware dit ook gefchied, dan had het hun nog aan kracht ontbrooken om hunne gevoelens ter uitvoer te brengen. Zij vervveezen wel dikwijls deLacedemoniers in een boete, maar wanneer het op de betaaling aankwam , hadden zij geene middelen om hen daartoe te noodzaaken. De redenaar ^Eschines, 'welke een zeer fijn, maar tevens zeer ondeugend vernuft bezat, en die zichtbaar door Filips was omgekocht , ried den Algemeenen Staaten , dat zij dien Vorst tot den uitvoerder van hunne befluiten zouden kiezen, en zijne kunst deed hem dit firafwaardig oogmerk bereiken; zo dat men met eene onvoorzigtigheid , die alles te boven gaat, zijne toevlugt nam tot een fiaatkundig middel, 't.welk duizendmaal gevaarlijker was, dan het kwaad zelf, waar tegen het gebruikt werd. * Het was juist het * JEschinks bekent zelf, dat hij den heiligen» ppileg yerwekt had, ea hij verwekte dien met geea  o„r er de Grieken, het zelfde , als of de Duitfchers in dezen tijd de Rusfen verkoozen, om midden in het Keizerrijk de befluiten van den Rijksdag te Regensburg ter uitvoer te brengen. De reden, waarom het Bondgenootfchap van Griekenland geen magt of invloed genoeg had, was, omdat hetzelve beftond uit natiën, waarvan fommige, zo als de Doriers van Klein Doris, de Maléers en de Perrheben , natiën waren, welke bijna geheel verrietigd, of tot zulk een' ftaat van afhankelijkheid gebragt waren, dat ze niets konden of durfden doen; terwijl andere, zo als de Lacedemoniers en Athenienfers, alleen vaak magtiger waren, dan geheel Griekenland te famen. Nergens was eene dwingende magt, in ftaat om deze te noodzaaken, noch eenige {taalkundige teugel om hen te betoomen. Een tweede gebrek in dit zo ongelijke Bondgenootfchap was, dat de Afgevaardig0 5 den- geen ander oogmerk , dan om aan het Macedonifche Hof een voorwendfel te geeven, om zich in de binnenlaadfche onlusten van Griekenland tt flecken.  2r8 BESPIE GELINCEM den tot de Algemeene Staaten, in plaats van beiiendig vergaderd te zijn, niet meer dan twee zittingen in het jaar hielden, een in het Voorjaar, en een in den Herfst. * Buiten dien tijd kon men zich niet bij hen aanmelden, en het ongeluk was voltooid, voor dat de eerfie tijding daarvan ter hunner kennis was gekomen. Dit ongemak had kunnen verholpen worden door het houden van buitengewoons Vergaderingen ; maar de groote Republieken, zo als Athenen, hadden hun bijzonder belang, om zich tegen het houden van zulke buitengewoone Vergaderingen te verzetten. Men moet, zeide Demosthenes , voiltrekt niet toelaaten, dat de Afgevaardig. den van de Republiek zich op die buitengewoone vergaderingen laaten vinden, welke zo ftrijdig zijn met de oude infiellingen, dat zij niet anders dan als ongeoorlofde fluipvergaderingen moeten aangemerkt worden. Van een' anderen kant werd het algemeene evenwigt ook nog verfloord door de Thesfaliers: deze hadden een fiern in de Staaten- Ver- «VauDaie, & U i » o Emmiks it implit iAmpkietJuwm.  over d e Grieken. 2is» Vergadering ; maar men kon in 't geheel geen vertrouwen ftellen op zulke menfchen, welke meesttijds onder het juk van Dwingelanden zaten, of tot de volftrekfie Anarchie vervallen waren. Behalven dat moest hunne manier van denken zeer verdacht en dubbelzinnig voorkomen, na dat men gezien had, dat zij zich voor de Perfen verklaarden, zodra die in Griekenland gekomen waren. * Het is klaarblijkelijk, dat de Thesfdliers, verraaders van het vaderland geworden, van dat oogenblik af op den lijst der Algemeene Staaten hadden moeten uitgedaan worden; en evenwel hield men hen in dat Bondgenootfchap, waar zij niets dan argwaan en verwarring zaaiden. Daarenboven kan men gemakkelijk zien, dat de heerfchende geest der Amphiöyonerï ten allen tijde een geest van Bijgeloof is geweest : zij ondernamen drie oor. logen , en dit waren juist drie heilige oorlogen tegen zeer kleine ftedekens van Locris en Phocis , welke eenige tollen in hunne ba- * Hbrodotus Lib. VII.  »2o Bespiegelingen havens vastgefield, of een ftuk land behoud hadden, 't welk volgens het begrip der Am. pbictyonen niet geploegd noch bezaaid had moeten worden. Wat kon' er nu ongerijmder uitgedacht worden, dan dat een grond geene nuttige planten noch vruchtboomen mogt voorbrengen , kwanswijs omdat de. zelve aan Apollo was toegewijd ? Indien men zulke dingen las in een bericht aangaan, de Cochinchina of Tonkin, men zoude moeite hebben om dezelve te gelooven: evenwel gingen de Staaten Generaal van Griekenland en corps om zich tegen het bouwen van dat land te verzetten ; maar zij werden kloek, moedig ontvangen door de landbouwers zelve, welke van de Loert Ozolae waren uit de ftad Amphisfus: deze dappere lieden jaagden de Staaten Generaal op de vlugt, en kwetsten zelfs fommige van derzelver leden, welke nimmer hunne -vaardigheid hadden moeten in de waagfchaal zetten om een werk te verrigten, 't welk beter voor een' Schout of Deurwaarder had gepast. Des aangaande werden verfcheidene befluiten genoomen, bewaard door Demosthenes in zijne redevoeringen, waarin hij ronduit verklaart, dat d»  over de Grieken, asr de boulieden van Amphisfus aan hunnen kant de reden, de billijkheid en het recht hadden om onbeboude landen tot voordeel te gebruiken. * Het was ^schines , zegt hij, de listigfte van alle ftaatkundigen, welde dien ftorm verwekte, om Filips uit Macedonien te kunnen inroepen tot hulp van die genen, welke te kort kwamen. Zodanig was de oirfprong van den heiligen oorlog, den wreedsten , welke ooit in Griekenland gevoerd was. In Holland hebben de minfie Provinciën van de Unie een gelijke Hem als de vermogendfte: deze onevenredigheid had ook plaats in Griekenland, waar de Doriers van KleinDoris, welke niets anders dan vier elendige dorpen hadden langs den berg Oeta, evenwel Afgevaardigden zonden , wier item zo veel gold als die der Athenienfers, welke eens in de overheerde landen van Europa en Afie duizend fteden en dorpen onder hun gebied telden, t Athe- » Zie vooral het befluit, genaamd 'En/W Sof' lt« TMV 'A/XlpiKTtWoov , in Vrat. pro Cormi% t Meurs. ïortime, JLiXie». C, fll.  222 Bespiegelingen Athenen had, uit aanmerking van des. zelfs onbetwistbaare overmagt, ten minften een dubbelde ftem moeten hebben, in vergelijking met de ftem van die kleine natiën, welke zo zwak'waren, dat men haar naauwlijks bij naam kent. Ik geloof niet bij voorbeeld, dat de Maléers, welke mede een lid van de Vergadering der Amphictyonen uitmaakten , in ftaat zijn geweest om uit hun klein land vier honderd man voetvolk en vijftig paarden te leveren: zij hadden in dien tijd, waarvan wij fpreeken, niet dan eenige kleine fteden, van welke Trachis, en MaItea de hoofdftad zelfs geheel verwoest waren. De Vergadering der Amphictyonen kon geen gehoor gecvcn aan Gezanten: ook werden die niet aan hun gezonden ; welke omftandigheid alleen genoeg bewijst , dat de / vreemde Mogendheden Griekenland niet als een faamverbonden lichaam befchouden; want zij handelden altoos met elke Republiek afzonderlijk en in 't geheim. Bij aldien thans de Vereenigde Staaten van NoordAmerika zich de eene met Frankrijk, en de an-  over di Grieken. 223 andere met Engeland verbonden , zoude het Gemeenfchappelijke Verbond van het Congres van dat oogenblik af ten eenenmaale vernietigd zijn; en dit zag men evenwel in Griekenland dagelijks gebeuren, waar nu eens de Ahenienfers, en dan eens de Lacedemoniers zich verbonden'met de Keifers van I Perfiè', de Koningen van Macedonië, de Koningen van Thracië, en zelfs met de Tirannen van Sicilië, zonder dat aan de Staaten Generaal de minfte kennis van die Tractaaten werd gegeeven; dus was de Raad der Amphictyonen geheel onkundig van alles, wat in die Verbonden voor of tegen het algemeene welzijn des vaderland was vastgefteld. Het is dit gebrek van het Bondgenootfchap, waarin de oirzaaken van den val van Griekenland moeten gezocht worden; maar geen volk bracht zo veel toe tot de verbreeking van die Unie, als de Lacedemoniers, welke altoos oproerig waren tegen de bedui. • ten der Staaten, altoos gewapend, altoos in oorlog, altoos onverdraaglijk. Eindelijk werden zij met fchande door de Grieken uit de Ver.  224 Bespiegelingen Vergadering geflooteni * maar dit had reeds verfcheidene' eeuwen vroeger moeten ge. fchieden, en wel op het oogenblik , na dat ze tegen allen fchijn van regt en billijkheid een' Verbonden Staat, zo als die van Mesfenie, veroverd hadden, t Toen had men de Laeedemoniers moeten noodzaaken weder te geeven , 't geen zij genoomen hadden , of men had hen niet meer moeten toelaaten in een bondgenootfchap, welks voornaame oogmerk was alle de refpectieve leden bij de bezitting van hun eigen grondgebied te befchermen. Men moet dus tot het tijdperk van de verovering van Mesfenie opklimmen , om de tweedragt te ontdekken, waardoor het evenwigt weggenoomen, de Unie verbrooken, Grie- * Pausanjas Lib. IX. C. ?. t Mesfenie, toen in bezit dei Dotiers , was zonder twyffel een Amphi&yonifche Staat , dat is, lid yan het algemeene Bondgenootfchap van Griekenland, waartoe de Laeedemoniers zelve niet waten toegelaaten, dan in de hoedanigheid als Dotiers, en niet in de hoedanigheid van inwooners van Peloponnefns.  • vis de Grieken. 225 Griekenland in de deerlijkfte rampen geftort, en onder de puinhoopen der bloeiendfte republieken begraaven werd. Uit deze omftandigheden kan men oordec len, dat de nieuwe Schrijvers, welke onder» noomen hebben de Gefchiedenis van het Ou- 1 de Griekenland te befchrijven, geenerhande nieuw licht over dit zo gewigtige ftuk hebben weeten te verfpreiden : zij fcbijnen de een den anderen te hebben uitgefchreeven, en niets is overdreevener en ongerijmder, dan de loffpraaken, welke zij geeven aan de inftelling der Amphictyonen : deze was, volgens hunne gedachten , een meesterftuk van de verhevenfte Staatkunde, en zij fpreeken nooit anders dan met verrukking van de voordeden , welke daaruit voor de bewaaring van het evenwigt der Vereenigde Staaten voortvloeiden. Dr. Gillies, die onlangs in 't Engelfch een vrij groot werk over Oud Griekenland heeft uitgegeeven, heeft al mede, met opzicht tot de Amphictyonen, de vooroordeelen, welke dat flag van Schrijvers gemeen hebben, gevolgd. Die luiden bezitten eene verwonderlijke fchranderheid om niet alII. Deel. P leen  22(3 BESPIEGEIINSIS leen over beuzelachtige, maar zelfs over fa. belachtige dingen te redeneeren: men heeft hen de geringde omltandigheden van het beleg van Troje en den togt der Argonauten zien bijeenfamelen ; zelfs weeten zij hoe veele riemen de Argo gehad heeft, en Dr. Gillies weet , hoe veele Ponden Sterlings het Gulden Vlies waardig is geweeft. * * Tot das verte heb ik mij van aanteekeningert op mijnen Schrijver onthouden, eensdeels om dat dezelve veel te meenigvuldig zouden moeten worden , en dus het Werk te zeer bezwaaren , en ten anderen, omdat ik konde voorzien, dat de vreemde {tellingen en onbezonnen redeneeringen, waardoor de Heer de P a w w zich in dit zijn Werk bijzonder kenmerkt , wel anderen de pen zouden doen opvatten: en hierin heb ik niet misgetast, daar reeds fommige van onze voornaamfte Tijdfchrijvers met die befcheidenheid, welke men aan de kundigheden van den Heer de V a v w verfchuldigd is , de misflagen van dezen zonderlingen Schrijrer hebben begonnen aan te toonen. Doch juist, terwijl ik met de Vertaaling van den bovenftaanden Artikel bezig was, kreeg ik in handen The Mtnihly Review van Maart 1789 , waarin ik een' brief vond aan de Schrijvers van dat algemeen geachte Tijdfchrift, loopende over den inhoud van dezen Artikel, wiens inhoud mij dus hier  © v e r t> s Grieken. 227 §IH. «ver den Godsdienst der Atheniensers en de Orakels van Delphi en Dodona. Het is geenszins mijn oogmerk hier den onmeeteüjken Bajert van het Griekfche BijP 2 gekier ze wel van pas kwam , dat ik niet kon UZlaaten denzelven vertaald mede te deelen. Mijne HeerenI IiiPauw's Befpiegelingen over de Grieken , een werk, 't welk hij Wüsgeeiig wil genoemd hebben, £n waarin hij voorgeeft te melden alles, wat groote Gefchiedfchrijvers niet gemeld, en wat zij met geweeten hebben wotdt een hoofdftuk gevonden over den Amphittyonilchen Raad, waaromtrent de Schrijver zich zeiven bij uitftek hoog fchijnt te waardeeren ; verheffende zijne ontdekkingen omtrent dk ftuk boven die van alle voorige fchrijvers. Hij bericht ons i. dat de Ampkiöjonen alleenlijk over kleinigheden, zo als het onderhoud van den tempel te Delphi, en het vieren van de ryihifche fpelen befchikt hebben. *. Dat deze zogenaamde Staaten Generaal van Griekenland zo weinig inzage hadden in het beftuur van zaaken , dat bij Thucydidss, in zijne Gefchiedenis van den jeloponnefifchen oorlog , niet eens van nU»  528 Bespiegelingen geloof te doorzoeken en te verklaaren : af. Jeenlijk zal ik trachten eenig licht te ver. fprei. ffrooken wordt- j. Dat de heetfchende geest der Ampbiayonen een geest van bijgeloof was. Zij ondernamen drie heilige oorlogen tegen kleine ftedekens van Phocis en Locris , omdat deze tollen gelegd hadden op de genen , welke in hunne havens kwamen, en dat zij zeker ftuk lands geboud iiadden, 't welk volgens voorgeeven der Amphictyonen woest moest blijven Niets, zegt hij, kon ongerijmder bedachr worden, dan dat een ftuk lands geen koorn noch vruchtboomen ?ou mogen voortbrengen, omdat het aan Apolio was toegewijd. 4. Dat vreemde Mogendheden niet handelden met de Amphictyonen , maar met Athenen, Sparta en Theben, welke Republieken van tijd tot tijd zo magtig wierden , als de rest van Grieken» land te famen. Uit alle welke omftandigheden de Heer de P auw beflmt. dat het gebiekkige in dit Bondgenootfchap den val van Griekenland veroirzaakt heeft. En als ware dit eene nieuwe ontdekking, zo neemt de Heer P a u w uit dien ingibeelden zegepraal, welken zij hem veifchaft, de gele. genheid om alle nieuwe Schrijvers, welke de gefchiedenis van Griekenland onderzocht hebben te belasteren j d?ze hebben alle elkander uirgefchreeven, en zelis Dr. Gilliks is niet in gebieke gebleeven de vooroordeel^ van zijne voorgangers betreffende den Amphiayonitchcn JUad, ie copi' eeren. Coca  jver ui Grieken. 229 fpreicien over de voornaamlïe ftukken uit de Gefchiedenis der Orakelen, der Proplietifche boeken, en der Mysteriën van Cekes. P 3 Doch dat niet Dr. Gums zijne voorgangers, «naai de Heer Pauw hem gecopicerd heeft, zal klijken uit de volgende plaats van Guiniv^»" titnt Crece tv» tdit. vil. UI. (. 466. „ Geduurende de Oppetheeifchappij van Athe„ nen, Spaita en Theben, was de hooge magt „ van den Raad der Amphictyonen in eene ijdele „ vertooning veranderd. Hunne raadpleegingen bepaalden zich tot zaaken van bloote formaliteit : zij regelden fommige bijgeloovige plegtigheden ; z.ij hadden het opperbeftuur over de , fpelen; zij bewaarden de rust en goede orde „ onder die meenigte vreemdelingen , welke op gezette tijden bijeen kwamen om het Orakel van Apollo raad te vraagen. Want reeds langer dan een eeuw geleden , werd over de publieke zaaken van Griekenland befchikt in Ver" gaderingen, welke niet te Delphi, de Verga' derplaats der Amphiftyonen , maar te Athenen, Sparta of Theben gehouden werden, in een van welke iteden de Geallieerden famenkwamen over , elke zaak van gewigt, erkennende het gezacb „ van deze (leden als de hoofden van hunne bij„ zondcte bondgenoqtfchappen." Had de Heer Pauw met aandacht dit Werk geleezen > 't welk hij zich aanmatigt te bedi lcn, dan  £30 Bespiegelingen In de eerfie plaats merken wij aan , dat men alleen in het Noorden van Griekenland, en dan zou hij gezien hebben, dat de magt der Amphictyonen in verfchillende tijden verfchillend is geweest j hij zou dit verfchil duidelijk hebben zien aangetoond , en daardoor een' misflag ontgaan hebben , welke zijn werk overal ontlïerr, yan naamelijk alle Tijdrekening te verwarren, en de gewoonten en inftelliugen van de eene eeuw tc huis te brengen in een andere. Zijne handelwijze in dezen is des te meer te misprijzen, daar ze geheelüjk ftrijdig is met de Duitfche oprechtheid. Op den zelfden toon voortgaande merkt de Heer ïauw aan, ,, dat de Schrijvers der oude gefchie„ denis een verwonderlijke fchranderheid bezeten j, hebben om over beuzelachtige of fabelachtige ,, dingen te redeneeren. Zij hebben de kleinfte s, omftandigheden belangende het beleg van Tro,, je, en den togt der Argonauten bijeen gefa,, meld i en Dr. Gium weet zelfs, hoe „ veele ponden fterlings het Guldenvlies waardig „ is geweest." Wanneer men de Gefchiedenis van dien togt in het werk van D. Guiies geleezen heeft, hoe vreemd moet het dan fchijnen , dat de Heer Pauw hem befchuldigt van dingen gezegd te hebben, welke hij noch qnmiddelijk, noch bij eenige mogelijke gevolgtrekking , gezegd heeft. Zo de Heer pa«w, om deze befchuldiging afteweeren, mo-  ©ver de Grieken. 23? en niet in de Zuidelijke gedeelten , Propiie. tifche tempels vond, toegewijd aan Jupitek. cn Apollo. Het verdient opmerking, dat deze gebouwen beide Honden op de voornaamile hoogten van dat gedeelte der wereld ; het eene naamelijk op den berg Tomarus in Thespro. tie, en het andere op den Parnasfus in Phocis , zijnde beide in het oog der Grieken heilige bergen, om dat zij wezenlijk de wieg of het eerfte verblijf geweest waren van de natie, toen dezelve zich in deze ftreek van het vaste land neêrzettede. In dien tijd was men nog genoodzaakt zijn toevlugt te neemen tot de verhevenfie plaatfen ; v/ant wij hebben reeds aangemerkt , dat de vlakten van Griekenland niet bewoonbaar waren, ter oirzaake van de jaarlijkfche overftrooP 4 min» mogelijk voorgeeft, dat 2ijne critiek blootelijk kortswijl is (rnauvaife pUifmterit), op de manier det ïranlchcn , welke hij vrij ongelukkig poogt na te volgen, laat hem dan eens met ernst denken aan de fabel van den Ezel en den Brak. Ik ben , Mijne Heeren ! Uwe gehoonaarue Dienaar; Q «. iTOt  232 Besfiecelihcek mingen , welke daar door het fmelten van de fneeuw in het Voorjaar plaats hadden, voordat de nijverheid kanaalen had gegraaven, om de moerasfige wateren in de Middellandfche zee te doen uitloopen. Een der grootfte Geleerden , welke in dezen tijd den oirfprong der Grieken heeft getracht te verklaaren, (lelt, dat dit volk zich in den beginne tusfchen de Zwarte Zee en de Caspifche Zee heeft opgehouden; * en denkelijk heeft hetzelve zich over die landitreek verfpreid, toen het afkwam van die verbaazende hoogten, welke het hooge Afie bevat. Deze Emigranten trokken vervolgens voort naar het Westen , en vestigden zich eerst in Chaonie en Thesprotte, behoorende tot Epirus, in de nabijheid van den berg Tomarus, welke naderhand zo berucht is geworden door het Orakel van Dodona. In dit gedeelte van den aardbol moesten de menfchen, ver- * H i t h e Biifert. in billis Stiet. Heg. Gttt. T, I, f. 89. en fiimm Vejtripiltn is i'mciennt Criet  över be Grieken. 233 verftooken van alle kundigheid met betrekking tot de kunsten en den landbouw, zich geneeren met wilde eikels en beukvruchten : want Ghaonie, overal met digte boschen bedekt, leverde geen ander voedfei op, 't welk voor den wilden menfch gefchikt was. De foort van eikels, welke men daar plukte, door Virgilius bij uitftek glans Cbaonia geheeten , behoort tot de klasfe van die, wel. ke nog op verfcheidene markten van Spanje onder het fruit en de peulvruchten verkocht worden; en ten tijde van Punius maakten dezelve een gedeelte van het nagerecht uit bij de Spanjaarden, die thans het eenigfte eikeleetende volk zijn, 't welk men in Europa kent. * Na deze ophelderingen is niets gemakkelijker, dan den heiligen eerbied te verklaaren, welken de oude Grieken hadden voor de eiken en beuken: deze boomen waren P 5 voor » Pus, Bijt. Ndheid te ontdekken , welke de jagers, de herders en de kudden kwam verfrifchen in de diepte van eene valei, welke door de flraalen der zonne verbrand wierd. Na dat men zich had wijs gemaakt, dat Go den en Godinnen het opzicht over die bronnen hadden , begon men het geruifch van derzelver wateren als eene prophetifche dem te befchouwen ; en bedriegers, zo als men overal vindt bij wilde volken en bij befchaafde volken, ondernamen die dem te verklaaren: het Was, zeiden zij, een taal, welke niemand dan zij verdaan konde; en dit was de oirfprong van het Orakel te Delphi. Vader Baltös, en alle  avER be Grieken. 23.»- le de gene , welke gelijk hij in dezen ongerijmden handel zo veele bovennatuurlijke oirzaaken, zo veele fpooken en zo veelerhande gedrogte'ijke dingen meenden te zien , waren menfchen van het bekrompenfte verftand. Het was niet boven de CastaHa, gelijk men gemeenlijk gelooft, maar boven de bron Casfotis, op de fchuinte van den berg Parnafus, waar de ligtgeloovigheid en het bijgeloof den drievoet geplaatst hadden voor Pythia of de Piïesteres van Delphi, welke niet anders moet aangemerkt worden dan als een volitrektelijk blind werktuig in de handen van den grooten Propheet, of den AOjHTHP, welke alleen 2ich het recht aanmaatigde om de godfpraak uit te leggen , en dus zulken zin of graad van duisterheid daaraan te geeven, als hij noodig oordeelde. Vervolgens werd die Godfpraak door flegte Poëten , behoorende tot den tempel vanAPoLLo, in verzen gebracht, we'ke, volgens getuigenis van Plutarchus, vaak noch maat noch voeten had. den ; en nooit werd de God der Harmonie  £38 Besïiïcelinoib nie meer gehoond, dan in zijn' eigen' tempel. * Dewijl de groote Dichters van Grieken, land zich zo verre niet wilden vernederen, om de knegten en ondergefchikte werktuigen van de Delphifche Propheeten te worden, was men genoodzaakt daar toe ellendige kreupel-dichters te neemen , welke zo onkundig waren, dat zij aan zekere opgegeevene onderwerpen geenerhande kleur noch dichterlijke verfcheidenheid wisten te geeven; weshalven zij er eenvoudig in profe dat gene bijvoegden, 't welk zij niet wisten in verzen te zeggen, waarvan men een voorbeeld kan zien in de Godfpraak, door Demosthenes aangehaald tegen Midias , welke deels in profe, deels in poëzij is opgefteld. Daar die broodpoeeten van den berg Parnasfus het hoe langer hoe flechter begonden te maaken, begreep men, dat het beter was den * Hamen, in zijne Verhandeling, waarom de Godfpraaken niet meer in verzen worden gegeeven , 'en v a n Daii»« Ornculïs Disftrl. 3- f< *S6. tr lm- E Delfhkt fedes £uod filmt, ptsttjuam reges timmre futurn, lAttjuc Den vetuere lequi, N»io muntte boven allen uit in het gebruiken tfan geweldige middelen om het Orakel van Delphi te vernietigen,  «ver ce Grieken. 243 § IV. OVER HET prophetische BoEK der Atheniensers. Het is in veele opzichten te verwonderen '„ dat alle befchaafde Volken, wdke van tijd tot tijd op dezen rampzaligen Planeet beftaan hebben, Geheimzinnige Boeken hebben gehad , welke als de bron zijn aan te merken van de droevigfte dwaalingen en de grootfte rampen, waarmede het menfchdom is geplaagd geweest: want hierin vindt men het eerfte zaad en den eerlten wortel van onverdraagfaambx-id, Theologifchen haat, Religie» oorlogen, en van die ijslijke verwoestingen, welke de Athenienfers moesten bezuureh van Wegen de Mysteriën van Ceres , welker priesters twee vreemdelingen op eene wreede wijze vermoord hadden , omdat zij niet ingewijd waren: ter oirzaake hiervan deéden de Macedoniers, welke op zich namen het bloed van die flagtoffers te wrecken, eenen inval in Attica , en verwoesteden dat land te vuur en te zwaard zo deerlijk, dat mén 5a Griekenland geen geheugen had van een Q 3 ver-  444 BeSPIEGJSL i^n c r is verwoesting , welke in vergelijking kwam met deze, welke een gevolg was van de Mys> terien van Ceres. * Er zijn flechts weinige Geleerden, welke thans weeten , dat de Athenienfers ook een Prophetifch en Geheimzinnig Boek gehad heb' ben, 't welk zij in hunne taal het Testament heetten, en waarvan, zo zij zeiden, het behoud van hunne Republiek afhing : waarom het ook zo zorgvuldig bewaard werd , dat geen enkelde plaats uit hetzelve openbaar is geworden. Dit is alles, wat men thans met zekerheid hiervan weet, maar de gisfingen, welke men daarover kan maaken, zijn on. eindig. öndertusschen is het mij altijd voorgekomen , en het komt mij nog zo voor, dat dit werk der duisternis in zijn foort het zelfde was, als de Sibyllynfche boeken te Rome, van welke het lot der natie insgelijks afhing, volgens het gevoelen der Priesteren : maar hoe meer zij deze grove dwaaling ingang bij het volk deeden vinden, hoe gemakkelijker de * L'tivs L. XXXh G, iJi  ©ver de Grieken, 245- de Staatkundigen hun doel bereikten, door die' zogenaamde Sibyllynfche boeken tot een geheim werktuig te maaken , waarmede zij naar welgevallen het geheele lichaam van de Republiek in beweeging konden brengen; en dit is de reden, waarom zo dikwijls in de Romeinfche Gefchiedenis van dezelve wordt gefprooken , terwijl men te Athenen bijna in *t geheel niet fprak van het Testament , waaromtrent hetzelfde ftilzwijgen werd gehouden als omtrent de Mysteriën van Ceres. De Heer Maas , een Geleerde , welke bij uitftek kundig is in de Griekfche Literatuur, en met wien ik fint lang in eene bijzondere vriendfchap heb geleefd , bragt mij eens onder het oog, dat men bij geen' der oude Schrijvers gewag vindt gemaakt van het Prophetifche boek der Athenienfers, dan alleen bij Dinarchus in zijne beroemde Redevoering tegen Demosthenes, waar hij dezen befchuldigt van gebrek aan eerbied voor dat geheime boek, van 't welk , volgens zijn zeggen, het lot van den ftaat afhing. * Q 3 Zij * ras affoppAras Stadwas, iv als ra rr.s va* Awf cr»Tt)pia XEITtf;, Diti»r(hv' amra Simisth. />. 8. Rsi S-.  $4<* Bespiegelingen Zij , die meenen, dat het een verfameling was van Voorzeggingen , gedaan door twee beruchte Griekfche bedriegers, genaamd Bacis en Antiphylus , zijn in hunne gisfingen niet gelukkig geweest: want het is zeer WaarfchijnÜjk, dat het Testament der Athenienfers den eerdienst van Ceres heeft betroffen , en dat het dat boek is geweest, 't welk jaarlijks door vrouwen , bij het lot daartoe uit de 170 Vlekken van Attica ge. koozen , te Eleufis op het feest der Thesmophorien in plegtigen omgang werd rondgedraagen. * Zo men , in plaats van over dergelijke werken dikke nevels te verfpreiden , den Geleerden vrijheid had gegeeven om dezelve volgens de regels en gronden der Oor. deelkunde te onderzoeken, zou men misfchien gevonden hebben, dat de Sibyllynfche boeken te Rome niets anders dan eene navol, volging waren van het Testament der Athe- ni- E si s u ftelt , dat dir boek in de Areopagus wierd bewaard j doch hieromtrent is niets met zekeiheid te bepaalen. ? ScHOiiHr. Tmotiin. Jdjrl. IV.  over de Grieken. 247 riienfers, gefchikt naar het plaatfelijke Bijgeloof van het Latijnfche land. In die tijden was niets gemakkelijker dan een ondergedoken boek in de wereld te ftooten, en het lijdt geen* twijfel, of die ongerijmde verfameling van droomen en herfenfchimmen, welke de Theogonie wordt genaamd, is een onecht ftuk, te onrecht aan Hesiodus toegefchreeven. Daar de Grieken tevens zeer ligtgeloovig en groote liefhebbers van het wonderbaare waren, werd hun Godsdienst een harfenfchimmig gebouw, 't welk noch in den hemel noch in de aarde eenige vastigheid had; de wonderen waren daarin zo ongelooflijk: vermeenigvuldigd , dat het niet mogelijk is geweest naderhand nieuwe wonderen uit te vinden; want de oude Mythologisten hadden dat onderwerp volkomen uitgeput. Niets kostte hun minder moeite dan een' dooden op te wekken, of een' berg te verplaatfen: zelfs gaven zij voor , dat de geheelc berg Lycabesfus, gelegen ten Zuiden van Athe. Q 4 sen.  448 Bespieselingek nen , derwaards overgebragt was door Mi. nerva, welke denzei ven ging zoeken te Pellene, hem nam in de vouwen van haar kleed, en hem van fchrik liet vallen, toen ze de mïsdaadige nieuwsgierigheid der dochteren van Gecrops vernam. * Het is in 't geheel niet te verwonderen, dat Theologanten , welke eene zo leevendige, fchitterende en ftoute verbeelding hadden , alle de andere Theologanten tot zwijgen hebben gebragt door de grootheid der teekenen en wonderen, welke zij aan de Goden toefchreeven, in fpijt van de natuur en het gezonde verfland , want het zou oneindig nuttiger geweest zijn eenen enkelden burger-oorlog in Griekenland voor te komen, dan honderd bergen te verplaatfen , en den loop van honderd rivieren te fluiten door de ïier van OrpheuS en Amphion. * AktIsqhui Carïsïks TTfpi lavofiiv TSO.'  «ver ce Grieken. 049 § V. van'de Mysteriën van Crres, De gevaarlijkste bijgelovigheden der Grieken waren juist die, welke te gelijk geld aan de Priesters, en aan den Staat opbrag. ten. De Athenienfers befchermden de Mysteriën van Ceres om geene andere reden, dan om dat zij de voordeden daarvan met de Hierophanten deelden. Een zeker Financier van hun, Aristogiton genaamd, en die volgens getuigenis van Demosthenes de grootfte fchelm van zijn' tijd was, vond uit een hoofdgeld te leggen op alle devotarisfen en pelgrims, welke ingewijd wilden worden. Als naderhand Diagoras van Melos openlijk beweerde, dat deze inwijdingen ftrijdig waren met de deugd, en de zeden der Grieken jammerlijk bedorven, was men niet in ftaat om hem te wederleggen, maar men beloofde eene Attifche Talent aan den genen , die hem van kant zoude helpen. En dit was al het antwoord, 't welk aan Diagoras gegeeven werd: want reeds in dien tijd gebruikten de Theologanten tot hunne bewijzen dolQ S ken  ü^o Bespiegelingen ken en gloeiende kooien even als Inquifi. teurs , in plaats van te redeneeren volgens de gewoone regels der Redeneerkunde, welke zij begreepen dat voor hun niet gemaakt Waren. Men komt algemeen daarin overeen, dat de Mysteriën van Ceres en Bacchüs oirfpronkelijk niets anders geweest zijn dan landfeesten, welke ten tijde van den wijn en koren-oogst gevierd wierden, gelijk ook derzelver naamen te kennen geeven. Maar van deze oirfpronkelijke inftelling was men afgeweeken om onder de duisterde dweeperij het lompfte bedrag te verbergen, waarvan men ooit onder de menfchen heeft hooren fpreeken. Wanneer men de Ontvangers van Athenen betaald had moest men nog de Priesters van Eleufis betaalen; en deze vereenigde uitgaven werden zo groot, dat de minnaars een werk van verdiende bij hunne minnaaresfen verrichteden, met de kosten der inwijding voor haar te betaalen. De redenaar Lysias betaalde voor de jonge Metanira, op welke hij  over de Grieken. 252 hij verliefd was, en die reen de kroon fpande onder die groote meenigte van hoeren, welke niet alleen van Athenen, maar zelfs van Korinthus kwamen om de mysteriën bij te w onen, waar zij nieuwe gevaaren voeg. den bij die, waarvoor men reeds bloot iïond geduurende die nachtplegtigheden , welke door de duisternis en de verpligting tot zwijgen de floutfte voorneemens en de roekelooste onderneemingen begunstigden. * Ja die fchandelijke gevallen, welke gemeenlijk Avanturcn genoemd worden, gebeurden daar zo meenigvuldig, dst de Komifche Dichters daaruit, als uit eene onuitputbaare bron; de geheime ftreeken van hunne ftukken fchepten. Deze gingen zelfs zo ver, dat zij onderftelden, dat jonge meisjes, door de dronkenfchap der driften vervoerd, zich daar in het donker aan onbekende mansperfoonen overgaven ; en hieruit ontftond een zeer ingewikkeld ftuk in het fpel, zo als in den Gierigaard van Plautus, waar de dochter van den Atbenienfer Eüclion voorkomt , welke in de Mysteriën van Ceres moeder was geworden , zonder dat ze den vader van haar eigen kind kende, t Het * Orat centra Ntairam meretricemipaf. ijji. 1 Prelaat *Anlulari»e,  252 Besmïgïiikgïs Het is dus geenszins te verwonderen, dat de Atheenfche vrouwen zo veel op hadden met het verblijf ie Eleufis , waar de weelde , de liefde , het bedrog , de losbandigheid, het bijgeloof, het fpel, en de koophandel alle famen vereenigd waren : want men behoeft flechts eene oppervlakkige kennis te hebben van den aard en het karakter der Grieken, om te begrijpen, dat zij geduurende die negen dagen van het vieren der mysteriën daar handel dreeven, en dat men daar kermis hield rondom den tempel van Ceres en Proserpina , even als op de andere feesten van Europifch Griekenland, het meest handeldrijvende land van de geheele oude wereld. Het geheele geheim ondertusfchen, 't welk men aan de Devotarisfen ontdekte, kwam hierop uit. De Hierophant kondigde hun aan, dat die gene, welke vooraf gewasfchen waren in de wateren van den Ilisfus, en vervolgens in plegtigen omgang gebracht naar den tempel van Ceres , na dit flerffelijke leeven afgelegd te hebben, de gelukkige hofchaadjen van de Elyfeefche velden zouden  over »b Grieken, bewoonen, en daar onuitfpreekelijke vermaaken genieten, welke nimmer zouden eindigen ; terwijl de rest der menfchen, dat is te zeggen , die gene welke niet ingewijd waren, in de poelen van den Tsenarus zouden gedompeld, en daar voor eeuwig met altoos nieuwe pijnigingen van de Poëtifche hel gefolterd worden. * Van het getal der verdoemden werden de grootfte helden niet uitgezonderd, noch zélfs de deugdfaamfte man , die ooit in Griekenland geleefd heeft, ik meen Epaminondas, welke nooit ingewijd is geweest, noch volgens de wetten van zijn land zijn konde: want de Thebaanen hadden alle die nachtmyfterien en nachtinwijdingen , welken naam die ook mogten voeren, en onder wat voorwendfel men die ook mogt zoeken in te voeren, door eene(onherroepelijke wet verbooden. t Men * Mii-tsius EliupnU, Cap. XVI. t Het wasPAGQNDAs, welke, Boëtatchus zijn. de in het jaar 424. voor onze Tijdrekening, te Theben de wet tegen de mysteriën gemaakt heeft. i" de  f$| Bespiegelingen Men behoeft flechts een weinig oplettend, heid te gebruiken om te begrijpen, dat de Thebaanen de waarheid en de rede aan hun. ne zijde hadden , en dat het bedrog en de leugen waren aan de zijde van de priesters van Athenen, welke zich met alle de be. kleedfelen van den nacht bedekten om eenvoudige en ligtgeloovige menfchen te bedriegen, aan welke zij voor geld de geneugten verkochten van een wereld , waar over zij geen magt hadden. Deze Mystieke leer , welke een flreng fatalimus vastflelde, had de grootfte onverdraagfaambeid tusfchen de gewijden en ongewijden (profanen) ten gevolge, veroirzaakte de grootfte verwoesting in Attica , en ontaarde in een zo fchrikkelijk misbruik, dat Eleufis de zetel werd van fchenddaaden, en fchaamtelooze onkuifcheid. Zo men wilde bewijzen , dat de Mysteriën nuttig zijn geweest , moest men ook bede werken van Cicero is de naam Pagondas dooc de affchrijvers verkeerdelijk veranderd ; maai het was gemakkelijk denzelvca tc lieiftellen.  «ver DE GrIEKEH. 255 bewijzen, dat ze de Grieken beter , deugd* zaamer en vooral redelijker gemaakt hebben: maar men ziet in tegendeel het bederf van dag tot dag bij hen toeneemen, en hen met eeden en de heiligde verbindtenisfen hoe langer hoe meer den fpot drijven, 't welk zo hoog ging, dat Polvbius ronduit belijdt, dat er in Griekenland geen zweem van goede trouw meer wierd gevonden. * Men zag daar die rampzaligen honderdmaal op éénen dag een' falfchen eed doen zonder fchroom of naberouw, omdat hun door de ftem der Hierophanten de hemel was toegezegd. Het getal van bedriegers nam daar toe in het oneindige ; en wanneer iemand, die een procés had , bij toeval den een' of ander van zijne vrienden ontmoette , zeide hij tegen hem zonder eenigen omflag: Aaviaov ito» |W«pTupiof, „ wees mijn getuige"; en, daadelijk ging die zogenoemde getuige zich van Zijn' post kwijten , zelfs fterker dan men had durven verwachten : hij fteide zich voor de rechters , en verklaarde alles wat men van hem verklaard wilde hebben, zweerende bij de wateren van den Siyx en bij den blik. * Lib, VI. C. 40.  t$6 BESPIEGELINsktj blikfem van Jupiter. En evenwel Leeft men nog hedendaags de onbegrijpelijke zwakheid van geloof te fiaan aan duizend dingen van het grootfte belang, welke door niemand ooit zijn bevestigd, dan door getuigen van deze natie. Het is niet zonder goede redenen en duchtige bewijzen , dat wij de Griekfche Theologanten befchuldigd hebben van de waare oirzaaken te zijn van een bederf zo fnood, en van eene trouwloosheid zo fchandelijk, dat men altoos daarvan onder de menfchen zal hooren fpreeken. De Priesters van Eleulïs in 't bijzonder waren zelfs niet in ftaat om drie tegenwerpingen , welke men hun deed, te beantwoorden. Vooreerst, zeide men, is het ongerijmd bij nacht Mysteriën te vieren , welke zeer gevaarlijk zouden zijn, ook wanneer ze midden op den dag gevierd wierden. Ten anderen is het ongerijmd een volftrekt ftilzwijgen te vorderen omtrent eene leer , welke, zo ze waar is, niet te algemeen bekend zou kunnen zijn; en zo ze niet waar is, zijt gij de  over de Grieken. 257 de doemwaardigfte fchepfels door dezelve te verkondigen. Ten derden , ftrijdt het tegen alle denkbeelden van menfenlievendheid , meet dan drie vierde gedeelten van het menfehdom tot de eeuwige Itraffen te doemen ; en bijaldien gij niet door het fchan* delijkfte eigenbelang verblind waart, zou uw hart een zo ijslijk vonnis niet kunnen verdraagen. De Wijsgeer wenfcht aan alle men. fchen het hoogstmogelijke geluk , en gij wenfcht hun de hoogstmogelijke rampzalig, heid; men behoeft dus dergeli;ke begrippen flechts met aandacht na te gaan, om overtuigd te worden, dat gij niets anders zijt dan de werktuigen van onverdraagzaamhei I, en van een ongerijmde dweeperij , welke eeniglijk haaren grond heeft in lompe fabel?, zo als de gewaande komst van Ceres in AtII. Deel, R ti- * De uitgeever van de Marmert Varia ftelt de komst van Ceres in Attica als een wezenlijke gébeurtenis , waaruit men kan befluiren , dat hij in 't geheel niets wist van de hiftorifche Critiek, eien als de meeste Grieken. Alle de tijdperken van die Marmers , bett'ffende de oudftè koningen van Attica , zijn ook loutere harfenfchimmeu5 daar men niets raet zekerheid aangaande die Vos5 ften weer, /  «58 Bespiegelingen tica, daar een kind wel weet, dat zij daar nooit gekomen is * Zie daar drie bewijzen, welke de Hierophanten en de Grootfakkel, draager Callias nooit hebben kunnen wederleggen. En des niettegenftaande volhardden zij in de handhaving van een leerfteifel, welks ongerijmdheid beweezen was, en waarvan men de gevaaren kende. De volledigfte verhandeling, welke men heeft nopens de Mysteriën van Ceres , is die van den Heer Meiners, ingelafcht in zijne Wijsgierige Mengelfchriften, waar hij alles, betreffende dit gedeelte van den eerdienst der Athenienferen, tot de geringfte omflandigheden toe heeft bijeengefameld; maar ik kan mij onmogelijk geheel vereenigen met eene bijzondere gedachte van dien geleerden, en van Bisfchop Warbukton : beide willen dat men den ingewijden openbaarde, dat de Goden van het Heidendom niets an. ders dan vergoode menfchen, en bijgevolg de eer niet waardig waren, welke hun beweezen wierd. * Maar zodanige openbaaring zou- • Mnmu Wijsgeer. Mengelfchr, P, III. j», 3.99. Hoogd.  • VER be GrIEKTEK. i§§ zoude bu/tenfpooiig en tevens faifch in den volllreklien zin zijn geweest : want onder de zes groote Goden en de zes groote Go. dinnen van Griekenland was nooit een vergood man of eene vergoode vrouw geweest; en wij behoeven ons hier in geene geleerde en moeilijke nafpooringen te geeven, zo men zich maar de eerfte gronden en de onbetwistbiarfte ftukken van de Mythologie te binnen brenge, volgens welke Apollo de Zon en Diana de Maan was. De priesters van Eleufis zeiden al ongerijmdheden genoeg, dat men daar geene andere behoefde bij te voegen , welke zij nooit gezegd, en waaraan zij zelfs nooit gedacht hadden. Wat betreft het zedelijke karakter van die zo genaamde priesters, daarvan kan men zich een denkbeeld formen door de narichten te overweegen, welke de Grieken zelve ons hebben nagelaaten aangaande CaLUas, die , gelijk wij reeds gezegd hebben, de Grootfakkeldraager was van Ceres , en bijgevolg een van de voornaamfte rollen R 3 fpeel-  »6» Bespiegelingen fpeelde in dat vroome bedrog, 't welk men de Mysteriën noemde. Hij werd in 't algemeen befchoud als een patroon voor flegte burgers , en men zag nooit te Athenen een menfch, wiens verfland zo gevaarlijk, en wiens hart zo bedorven was.- hij leefde in openbaare bloedfchande met twee vrouwsperfoonen, waarvan de eene de moeder was van de andere; en na dat hij door eene aanhoudende flegte levenswijze de onnoemelijke fchatten van zijnen vader Hipponicus verfpild had , moeste hij zich door middel van knevelaarij en bedrog aan de kost helpen. Om kort te gaan, er werd in geheel Griekenland geen gevaarlijker noch verachtelijker booswicht , dan hij was, gevonden: ook werd hij van Iphicrates in tegenwoordigheid van alle de Athenienfers als een kwakzalver en bedrieger be. handeld. * Zulk een fchepfel was Callias , de priester van Ceres, wiens tegenwoordigheid de Go- * AaUTOT. Rheter. i, Hl, C,'», & A.NDQCl. » e s ie Mfiteriii p, 6t,  0 v e r de Grieken, 2tSf Goden zou hebben doen vertrekken , bijaldien er iets goddelijks had plaats gehad in een' zo godloozen eerdienst, welke, behalven ontelbaare andere onheilen, aanleiding gaf tot befchuldigingen van ongodsdienstigheid , en tot de inftelling van het Gerechtshof des Offerpriesters. Men moest wel, zeide men, alle magt in *t werk Hellen om dingen op te houden, welke zo zwak op zich zelve waren, en die onmogelijk konden ftand houden, zo het geoorlofd ware geweest dezelve volgens de gewoone regels en algemeene begrippen te onderzoeken : maar daar het den ingewijden op ftraffe des doods verbooden was te fpreeken van de mysteriën, zo durfden die gene, welke de flagtofTers van de bedriegerij der Hierophanten geweest waren, zich daarover niet beklaagen, noch anderen te rug houden, welke in den zelfden afgrond Honden neder te ftorten; en door zulke buitengewoone middelen behield het bijgeloof zo langen tijd zijne kracht, en zijne heerfchappij. Dat gene , 't welk men gemeenlijk de Groote Mysteriën noemde, was in de daad R 3 "iets  %6% Bespiegelingen niets anders dan de bekrachtiging van ös Kleine, welke, gelijk wij gezegd hebben, beftonden in het doopen der ingewijden in liet water van den Ilisfus, op eene vrij eenzaame" plaats, gelegen ten Zuiden van Athenen, welke de Jagt genoemd werd: dezelve bevatte den geheelen berg Lycabesfus, den geheelen heuvel van Mufaeus, ftrekte zich uit tot aan den voet van den Hymettus, en befloot in haaren omtrek twee tempels, geheiligd aan Diana en de Eleusinische Ceres, en in deze laatfie werden eigenlijk de Kleine Mysteriën gevierd. De verfchillende toenaamen , door de Griekfche Dichters aan den Ilisfus gegeeven, welke zij nu eens de Heilige, dan eens de Geheimzinnige rivier noemen, hadden regelrecht betrekking op de afwasfchingen der ingewijden, welke van dat oogenblik af het recht verkreegen om ten rainften in de voorgewesten der Elyzeefche velden te komen; maar om daar eene onderfcheidene plaatfe, en 't geen door Aristides het recht van voorzitting onder de gelukzaligen genoemd wordt , te verkrijgen , daartoe moest men nood-  over de Grieken. 2*53 noodwendig de bekrachtiging ontvangen, welke door de Hierophanten werd gegeeven ;i in de Groote Mysteriën , in het vlek zelve der Eleufiniers , welke in de daad eene rivier hadden , de kleine Cephifus genoemd, . doch daar deze dikwijls droog was , konde men daar de vereifchte reinigingen niet > doen , en ten tijde van het fielten der fneeuw werd dezelve een heftige vloed, welke fomtijds de geheele valei van lapis overftroomde, tot aan de grenfen van Mega* | ris toe. * In die verfameling , welke tousiN Des■ paéAUX betieteld heeft Gefchiedenis van Griej kenland , wordt beweerd , dat de tempel van Ceres te Eleufis verbaazende fchatten in R 4 zich * Het was ten minden eene groote voorzichtigheid, dat men de afwasfching van zo veele duizenden menfchen in loopend water deed ; terwijl men thans in verfcheidene gedeelten van Eutopa daartoe water gebruikt , 't welk langen tijd geftaan heeft, en bezwangerd is met veele zanden van ziekten , welke oirzaak kunnen zijn van d« fterfte der kinderen. Dit is een ftuk, 't welk wel ernstig diende overwoogen te worden van de Sou-; vereinen dier landen , waar zodanige misbruiken .in zwang zijn geraakt,  06"4 Bespiegelingen eich befloot: maar de waarheid is, dat mea er nooit het geringde ftuk zilverwerk heeft durven betrouwen , dewijl men fteeds bevreesd was voor de Lacedemoniers , de grootfte roovers van den aardbodem, en die, gelijk bekend is, ten tijde van koning Cleomenes den ouden tempel van Eleufis geplonderd hebben , welke naderhand onder opzicht van Pericles herboud is. Het was binnen de muuren van Athenen zelve, waar die oneindige toeftel, welke tot het vieren, der Mysteriën noodig was, bewaard werd; in welke Mysteriën insgelijks te voorfchijn kwamen Liugams en andere vuile zinnebeelden , wier gedaante genoeg eene Egyptifche afkomst te kennen gaf; en het is in 't geheel niet te verwonderen , dat de Wijsgeeren , zo als Diagoras van Melos, ten lierkften afkeurden een' eerdienst vol van gebruiken, welke ftrijdig waren zo wel mot de eerbaarheid , als met het gezond verfrand. Sommige fchrijvers fchijnen te kennen te geeven , dat de ingewijden aan de Hiero. phatiten mede een foort van belijdenis dee. den  »ver d i Grieken. &e'f den van hunne gebreken of zwakheden. In de daad te Pheneon in Arkadie Hak de Opperpriester van Ceres een klein beeldjen van die Godin onder zijn kleed, en deelde vervolgens aan de devotarisfen dagen uit met een gard of ftokjen, als een foort van tuchtiging, bijna op gelijke wijze als fommige Penitentiarisfen in Italië deeden aan de Gezanten van Henrik IV, welke toen in 't minde niet vermoedden , dat deze plegtigheid in het Heidendom haaren oirfprong had , en reeds bij de oudde volken in gebruik was geweest, ten minden bij de Arkadiers, welke men weet dat een vrij plomp volk geweest zijn; want te Eleufis zelve vindt men daarvan geen het minde fpoor : de inwooners bezaten daar te veel welleevendheid, om de vreemdelingen te onthaalen op eene wijze, zo weinig overeenkomstig met het gene men Attifche befchaafdheid noemde. In fommige gedeelten van Europifch Griekenland en van Klein-Alie werden de Mysteriën van Ceres en die van Bacchos aangemerkt als zeer verfchillende indellingen, ei zelfs onbedaanbaar met elkander geoordeeld R 5 van  #66 BtSÏIICILISGEïi van de priesters van Egypte , welke nooit eenigerhande foort van vogt, geperst uit de vruckt van den wijnftok, durfden proeven: maar de priesters van Athenen, altoos onuitputtelijk in vindingen, verfionden de kunst om die twee onderfcheidene eerdienften te vereenigen ; en juist dit was het, 't welk aanleiding gaf tot dien befaamden omgang, vaak beftaande uit meer dan dertigduizend pelgrims, welke zich kransden met myrtebladeren, en jaarlijks het beeld van Bacchus te Eleufis ronddroegen, beginnende van den Ceramicus te Athenen, en gaande langs den zogenaamden heiligen weg, welke dan dermaate van vreugdejejuich weergalmde, dat men zulks konde hooren in de valeien van Diacrië, en over de geheele vlakte van Thria. De Atheenfche Dames, rijdende op opene wagens, welke prachtig opgefchikt waren, bevonden zich aan het hoofd van die Rei; en derzelver mingevallen, zegt Aeistophanes, begonden alrcde, voor dat zij aan de plaats van haare beftemming gekomen wa. ren. * En geduurende de geheele reis veroor* » PlHtHI W, IM4,  over de Grieken. 267 oorlofden zij zich .zulke wulpfche gefprek. ken, dat deze daaivan gemeenlijk de Taal van de Wagens genoemd wordt. Om kort te gaan, deze geheele optogt der AthenienIers leverde de vertooning op van een reizende Bacchanale, op de wijze van die , waar. mede Le Poussin fommige van zijne ftukken heeft verfierd , en waarvan men insgelijks te Eleufis zelve afbeeldingen heeft gevonden in oude basreliëfs, waar men alle de ingewijden ziet verfchijnen in mystieke klederen met brandende fakkels : cn men kan niet ontkennen, dat deze vertooning zeer gefchikt was om de reizigers te vermaaken, welke zich op den heiligen weg bevonden, doch welke echter niet alle daar kwamen om onmiddelijk aan de viering der Mysteriën deel te neemen; want er was onder dezelve een groot aantal menfchen, welke eenvoudig met den naam van Theoren of Aanfchouwers beiïempeld wierden. De zulken , zegt Maxjmus van Tyhus, welke ingenoomen zijn met godsdienstige plegtigheden en feesten , konden hunnen fmaak nergens beter voldoen dan te Athenen, waat  268 Bespiegelingen waar men bijzonder de kunst verftond om zulk flag van vermaaken te regelen. Ner. gens zag men zo fchoone omgangen, noch zo fchoone danfen, en nooit ontbrak het den ïnwooneren aan een voorwendfel om eenig feest in te Hellen: men had er zelfs een ingefteld ter gelegenheid van den gewaanden vloed van Deucahon, andere werden ingefteld ter gedachtenis van voornaame overwin, ningen, welke door de legers of de vlooten van den Staat behaald waren; dus vermaakten de Athenienfers zich langer dan zevenhonderd jaaren op den verjaardag van den Marathonifchen fiag. Maar de Wijn- en Koorn-oogst waren de beide gelegenheden, welke zij met den meesten luister vierden, om dat zij voorgaven de uitvinders te zijn van den landbouw, en zij waren, zo ze zei. den, de gene, welke aan de andere Grieken de eerfte ftaaltjes van zaaden tot voedfei verfchaft hadden, waardoor het wilde leeven een einde had genoomen, en de eikels van Chaonie in groote minachting geraakt waren. * Isa. * \Adfnnt *Athenien[es , unie hitr-ianitas , iactrina, re* f'i'i, f'*Z"t inrit, leges ortae, ttfiti in emnes terras iishibmae futantur. Cicmo pro flacco.  9ter de Grieken. h(>9 Isocrates bericht ons, dat er nog in zijnen tijd verfcheidene natiën waren, welke jaarlijks, als een dankerkentenis, de eerftelingen van hunnen oogst te Athenen brach. ten ; en wanneer zij dat nalieten, voegt hij er bij, werden zij door het Delphifche Orakel wel ernstig tot hunnen pligt te rug geroepen. * Het kan zijn, dat kleine volksftammen, welke zich onder de befcherming; der Athenienfers gaven, wanneer die gelukkig waren in den oorlog, hun uit een zucht van vleierij eenige airen , vroeger dan de anderen afgemaaid , hebben aangebooden; maar wanneer het geluk de Athenienfers begaf, gingen die kleine volken hunne offerhanden elders brengen ; want de wispelturigheid der Grieken is in alle tijden zeer groot geweest. Dus kan deze gewoonte, welke volgens de bekentenis van Isocratbszeiven dikwijls tusfchen beiden nagelaaten werd, geen hiftorifch bewijs opleveren voor de uitvinding van den landbouw op het grondgebied van Eleufis, welks velden zekerlijk geenszins het eerst van Griekenland out- * Isoe*ate» ia ftn'Sir%jM Arjsiides k.  fjö Bespiegelingen ontgonnen zijn geweest, zo als wij duide. lijk in het Eerfte Deel van dit werk bevvee» zen hebben. Het fchijnt, dat de eerfte wijngaardplan» ten , welke op den berg Icarus verboud werden , daar gebracht zijn uit Theben in Béotie; en wat de olijfboonien betreft, deze zijn, zo als de Heer Turnefort in zijne Reizen heeft aangemerkt, indedaad oirfpronkelijke boomcn in verfcheidene gedeelten van Griekenland , waar men derzelver aard door inenten verbeterde ; en Euripidks beweert, dat die, welke men in Attica vond, daar overgeplant waren van het eiland Salamis , waar ze toen in 't wilde groeiden, gelijk men dezelve nog hedendaags vindt op fommige bergen van Creta. Voor het overige, zo de Athenienfers in óe daad niet de uitvinders van den land. bouw zijn geweest , moet men echter be. kennen, dat zij de grootfte landbouwers van Europifch Griekenland waren, dewijl zij zulke verbaazende dingen deeden op een' zo •ij uitftek dorren grond , en geene landen woest  » t ï » 'e i Grieken. 27? Woest lieten liggen, dan de zulke, welke door geene vlijt, noch door eenig menfchelijk vermogen vruchtbaar gemaakt, noch om zo te fpreeken getemd konden worden. Hiermede eindige ik mijne nafpooringen, aangaande dit volk, waarvan ik den aard en de zeden omftandig genoeg befchreeven heb» ben , om thans te kunnen overgaan in het gebied van Lacedaemon, waar wij gelegen, heid zullen hebben een zeer zonderling flag van menfchen , en niet minder zonderlinge zeden te befchouwen. Er waren, eigenlijk gefprooken, in Griekenland flechts twee wezenlijk oirfpronkelijke volken, naamelijk de Athenienfers es de Lacedemoniers: dé overige moeten niet anders aangemerkt worden , dan als fchakeeringen , welke min of meer met die beide hoofdkleuren overkwamen: de inwooners van Creta, Melos, Rhodus, Megara, Mesfenie en van eenige gedeelten van Peloponnefus, volgden verfcheidene Laconifche gebruiken, terwijl de overige Grieken van Eb-  S7Ê Bespik g sei1tgxw Europa vrij algemeen de zeden, gewoonten en burgerlijke inrichtingen der Athenienfers velgden, uitgenoomen in plaatfelijke omftan. digheden, welke het van geen algemeen be. lang is te kennen. Einde van het Derde Stuk. WIJS.  WIJSGEERIGE BESPIEGELINGEN STEK SE GRIEKEN, VIERDE STUK. II. Deet- S   NEGENDE AFDEELING. ' OVER DE LACfiDEMONIERS. § C i voorloopige aanmerkingeit over dat Volk. i \^'J()rdat de kunst om natiën te beoordeeI lcn tot zekere rebels en gronden gebragt | was, verkeerde men in dat opzicht in zulk .1 eene onzeke held , dat men nooit dan in 't j Wild fprak ovi.r nationaale gebreken en deugden. • , : De krijgshaftige volken waren in *t gemeen de gene, waaraan de buitenfpobriirliil loffuraaken {zegeeven werden ; en de Cefchiédfohrtjvers , welke zeiden Wijsgeeren zijn , zagen in de geheele uitgeftrektheid S 2 van  Pï<5 Bespiegelingen van de oude wereld niets, dat grooter was dan de zogenaamde groote daaden der La. cedemoniers, welke nogthans tot de klasie van barbaarfche natiën moesten gebragt worden , dewijl zij geene kunsten noch weetenfchappen beoeffenden : zij verftonden niets dan fchichten en dolken te icherpen, om allen, die zwakker waren dan zij, te berooven; en zij maakten ten laatften van de ftad Lacedaemon dat gene, 't welk Plato noemt het leeuwenhol, waarin al het goud en zilver van Griekenland verzwolgen Werd. Men ontdekte gemakkelijk de fpooren, langs welke die onmeetelijke rijkdommen daarin ge. komen waren, maar men kon geene fpooren vinden, langs welke zij daaruit gegaan waren. Deze roverijen , veele eeuwen lang aan den gang gehouden door onverzadelijke firuikroovers, leveren het akeligfte tafereel op van de geheele Griekfche Gefchiedenis: men ziet onophoudelijk de trouwloosheid het openbaar geweld onderfteunen, en de heiligfle denkbeelden van rechtvaardigheid voor het minfte lokaas van vuig belang zwichten.  ivER be Grieken. 277 Het flegtst beredeneerde weck , 't welk ooit over de Lacedemoniers is gefchreeven, is eene Verhandeling van de Gourcy; en het fpijt ons hierbij te naoeten zeggen , dat deze zelfde verhandeling gekroond is door de Academie des Infcriptions te Parijs , ten naasten bij als de Tragediën van den dwin. geland Dionysius gekroond werden te A« thenen. Ondertusschen kende de Gourcy zelfs de eerfte gronden niet van de Hiftorifclie Critiek, en hij had niet het geringde doorzicht om de lompfte dwaalingen van de duidelijkfte waarheden te onderfcheiden. Het is hem niet genoeg Lycurgus te verheffen boven het gros der menfchen, maar hij maakt hem tot een' God , en in zijne oogen heeft de Natuur nooit een vernuft voortgebracht , 't welk met dat van Lycurgus mag vergeleeken worden. * Het is moeilijk woorden te vinden, gefchikt om naar waarde uittcdrukken een zo S 3 on* ttiftt-irt ihilff'lki'M et gtlitijHC dei Uit de Lytmint  Ü78 BEsniSEiinoï}] onverftandig enthufiasme, 't welk de diepfte onkunde in de oude gefchiedenis aan den dag legt, als waarin geen perfonaadje min beroemd en min bekend is dan juist Lycurgus. Plutarchus bekent ronduit, dat de Grieken niets met zekerheid van dezen man wisten , en hij vertelt de fabels , welke ten zijnen opzichte verfpreid zijn, zonder dat hij twee fchrijvers kan noemen , welke over een van die fabels volkomen met elkander inftemmen. * Niets is minder te verwonderen, dan de onzekerheid der Grieken in dit opzicht, wanneer men bedenkt, dat die gewaande inflellingen, welke aan Lycurgus worden toegefchreeven, nooit in fchrift zijn gebragf, en wij kennen thans volftrekt niet ééne van dezelve, waarvan men de echtheid volgens de regels eener gezonde oordeelkunde zou kunnen bewijzen. Nooit leide zich iemand te LacedEemon toe pp de beoeffening der letterkunde en der ge- fchje- f Inleiding in het leevcn van Lycurgus,  O, V E R D E G. R It E K E N. .2 74 fchiedenis: men leefde daar ia eene volflagene onkunde der oudheid; en de geleerden uit andere gedeelten van Griekenland wachtten zich wel van te gaan reizen door een land , 't welk zo onherbergfaam was, en waar de vreemdelingen op eene vreeslijke wijze vervolgd werden. Nog ten huidigeu dage bekruipt geenen Wijsgeer de lust 0111 naar Kaap Tsenarus te gaan , ten einde de gewoonten en zeden te onderzoeken van die roovers van Laconie , welke Mainotten ge» noemd worden, waar men geplonderd wordt, zo ras men aan de wal flapt, en vermoord, wanneer men binnen in het land komt. * De oudfte Griekfche Gefchiedfchrijver, welken men kent, te weeten Hellanicus, heeft ftandvastig beweerd , dat Lvcurgus zelfs niets eens wetgeever te Lacedasmon geweest is. En zo men door de onbepaalde uitdrukking van Wetgeever fiiptelijk wil aanduiden iemand, welke een maatfchappij in orde brengt, en aan een' geheelen Staat eene Regeeringsform voorfchrijft, kan men niet ontkennen, dat Hellanicus in dien zin recht S 4 1 . heeft * StliEO Geogtopb, L} Ylll,  BEspiESEr-iwcKtr beeft gehad : want geene der groote Staatsinrichtingen was bet werk van Lycurgus, noch konde zulks zijn, dewijl er reeds lang voor zijne geboorte twee koningen tevens te Lacedaemon geweest waren , en eerst lang na zijn' dood vijf jaarlijkfche Ephoren zijn verkooren ; en juist bij deze vereenigde magt van de Koningen en de Ephoren berustte het geheele Staatsbefluur. Wat betreft den Raad der Oudften , reeds hadden de Doriers, zelfs voor de verovering van Laeonie , foortgeiijken Raad gehad , en men weet, dat bij alle wilde volken het gezag der oudften gaat boven alle ander gezag. Het inftinkt zelve heeft de menfchen dit geleerd in den ftaat der natuur; en 't geen het inftikt leert , vindt men weder onder alle luchdtreeken. Hft is beweezen, dat Lycurgus de infteller der Ephoren niet is geweest, en het is insgelijks beweezen , dat hij de infteller niet is geweest van de dubbelde koninglijke waardigheid of de Duarchie teSparta, welke laatfte iiiet anders moet aangemerkt worden» dan als de bloote uitwerking van 't geval. Een Ko.  avER de Griekeit. z8j Koningin bragt eens tweemannelijke fpruiten ten zelfden tijde ter wereld ; en, 't zij dit gefchiedde door heimelijk opflooken van die Vorstin, gelijk Herodotus verhaalt, of door eenen anderen thans onbekenden invloed, er werd ten hove beflooten, dat die tweelingen te famen zouden regeeren , en dat derzelver nakomelingen gelijkelijk de Monarchie met elkander zouden deelen. Dit befluit, geheel ftrijdig met de eerfte denkbeelden van gezonde Staatkunde , gaf den oirfprong aan twee zijdelingfche Regeerende familien, welke gelijktijdig op den zelfden throon zaten: de eene werd genoemd de ftam der Agiden, en de andere de ftam der Eurypontiden. Het gewigt va# deze dubbelde Koninglijke waardigheid was zodanig , dat hetzelve vooreerst alle volksvrijheid moest onderdrukken, en ten anderen een' burgerlijken oorlog verwekken tusfchen de twee regeerende takken, waarvan de eene, volgens het ge•woone beloop der heerfchzucht en begeerlijkheid , den anderen in zijn eigen bloed moest fmooren. Er was geen groot doorzicht npodig om zodanige gebeurtenisfen te S 5 kun-  ,28:2 BlsriESElIHCEH kunnen voorfpellen ; en het is geheel niet ts verwonderen, dat de Laccdenioniers, toen bedreigd met het grootfte ongeluk, ten laatften eene Overheid hebben aangefteld , in ftaat om tot een evenwigt "tegen de magt der twee Koningen te ftrekken , en tevens om de gefchilien te beflegten, welke onophoudelijk tusfchen zodanige mededingers ontftonden. De ftam der Eurypontiden , welke de zwak» fte en minst geachte was, omdat hij de jongfte was, begunstigde zelve, zo veel hij maar kon, de aanflelling der Ephoren; want zonder zodanigen fteun zou dezelve niet in ftaat zijn geweest om zich ftaandc te houden, en ongetwijffelfd uitgeroeid zijn geworden door den ftam der Agiden , aan wien de troon volgens recht van ouderdom toekwam. * Uit * Het was Koning Theopompus, uit de jongfte tak der Eurypontiden , welke de Lacedemoniers overhaalde om Ephoren te kiezen , honderd en dertig jaaren na den dood van Lycurgus. Dit deed hij, gelijk hij zcide, tot veiligheid van zich zeiven en van zijn geilachr.  s;ver de Grieken. 2S3 Uit alle deze misfelijke inrichtingen, waaraan Lycurgus nooit eenig deel heeft gehad, ontflond eindelijk een zo ongeregelde regeeringsform, dat geen Griekfche Staatkundige eene bepaaling van dezelve heeft weeten te geeven , cn geene natie van de wereld lust heeft gehad om dezelve na te volgen. Het blijkt toch uit het gene wij gezegd hebben, dat deze Staatsinrichting noch het werk was van verftand, noch de vrucht van menfchelijke wijsheid , maar de uitwerking van het geluk, of van dat blinde geval, 't welk Prinfen doet gebooren worden; en bijaldien geene Koningin te Lacedasmon tweelingen had gebaard, zoude men daar nooit twee Koningen te gelijk gehad hebben. Het waarfchijntijkfte , 't welk men tot hier toe aangaande Lycurgus heeft kunnen ontdekken, is, dat hij een togt heeft gedaan naar het eiland Creta, en vervolgens eenige oeffeningen der Cretenfers naar Lacedcemon heeft overgebragt. Hij was bijgevolg geen oirfpronkelijk vernuft , en veel minder een man , welke door eene Godheid bezield werd, zo als fommige Enthufiastén van den ou-  IEgE»ïn«seM Algemeene Beschrijving vjlh L a c o n i e. Men kan de geheele oppervlakte van Peloponnefus vergelijken bij eenen kegel, waar. van Arkadie de top is. Van die foort van piek loopen twee ketens van rotfen, welke zich van het Noorden naar het Zuiden uit« flrekken tot in het hart van de Middellandfche Zee, waar zij aan den eenen kant Kaap Tasnarus , en aan den anderen Kaap Malsea formen: de geheele ruimte, welke er is tusfchen deze armen en de zeekusten, was het eigenlijke Laconie, 't welk van de grenzen van Argolis tot aan die van Mesfenie ten naasten bij honderd en vijftig vierkante mijJen befloeg. Deze landftreek vertoonde zich van verre in de gedaante van een' Crattr of van een kom , grootendeels in haare» Jintrek omringd met-zeer hooge bergen , jedekt met digte dennenbosfchen , waar de vijandelijke legers zeer bezwaarlijk konden doorkomen; maar  over de Grieken. 289 maar wanneer men die hoogten was overgetrokken , daalde men al immer af tot in het midden van eene lange vlakte , welke door den Eurotas befproeid werd. Het voor» naame lïeraad van deze rivier , welke zö beroemd is in de Mythologie, beftond in bofchjes van myrten en laurieren , welke derzelver boorden natuurlijk bekraniden, en in eene verbaazende meenigte van zwaanen, welke derzelver water bedekten, welk water ter naauwer nood door de fterkfte dijken te beteugelen was ten tijde van het fmelten der fneeuw , terwijl de rivier in 't midden van den zomer zelfs voor de kleinfte fchuiten niet bevaarbaar was. De ftad Spauta of LACEDiEMON lag in hét noordelijke gedeelte van deze vlakte, waar men in eene verre uitgeftrektheid niets zag dan wijnbargen, laanen van platanusboomen, plantaadjen van olijfboomen, tuinen, en lusthuizen , welke, gelijk Xenophon verhaalt, een' rijken buit verfchaften aan de troepen van Epaminondas na den flag van Leuctra; want zij, die zo dikwijls alle de Staaten van Griekenland geplonderd hadden, werden II. Deel. T tóen  ppo Bespiegelingen toen op hunne beurt zelve geplonderd, en geftraft, gelijk zij verdienden. * Wanneer men van Lacedcsmon ging om Zuidwaard op te trekken , kwam men te Amyclae, waar de wooningen alle de andere door de bekoorlijkheid van haare ligging overtroffen. Deze ftreek was tevens de vruchtbaarfie grond van Laconie, en het beste landverblijf van Peloponnefus: in 't voorjaar vertoonden zich de velden geheel bekleed met wilde hyacinten , en Polybius zegt, dat de fchoonheid der boomeu , en derzelver levendig groen, met de fchoonheid der vruchten als 't ware om den prijs dongen, t Het eenigfte ongemak , waarover men konde klaagen, was eene bijna ondraaglijke hitte, veroirzaakt door de nabijheid van den berg Taygetus, welke tegen den zomerzonnenltand daar de ftraalen van de zon te rug kaatfte, terwijl in den winter de toppen van * Xenophon Hetttnic. V. VI. t De landftreek van Amyclae waj , volgens dz uitdrukking van P o l yb i v s , To?!o; tarXlêtvfya' T«Toc nat w&i*«iWor«rof. Zie daar alles, wat van een fchoone landflteek kan gezegd worden.  over de Grieken. 29c van die rots bedekt zijn met een bed van fneeuw, 't welk de {chippers _op een* verren afftand kunnen zien, zeifs in de maand van Meij, zich verwonende in de gedaante van een witachtige wolk, welke den gezichteinder van Morea voor hun oog bedekt. Lacedjemon , op eenen afftand van agt mijlen van de naaste Zeekusten gelege 1, konde nimmer een groote ko>pftad worden, want deze in alle opzichten ongunstige ligging floot haar buiten den kring des koophandels van Griekenland , dewijl het niet mogelijk was den Eurotas met gelaaden fchepen op te vaaren, Daar nogthans de Lacedemoniers een bergplaats noodig hadden, waar zij hunne Zeemagt konden biieermrengen, koozen zij daartoe de ftad Gïthion . gelegen aan den mond van eene kleine rivier, welke daar uitloopt in de Laconifche Golf, op een plaats, welke thans bekend is order den naam van Colokythia ; daar groeven zij een zeer wijde kom , aan den eenen kant befchut door (teenen beeren, en aan den an. deren kam door zo veele bolwerken en fterkten , dat Epaminondas en Philippüs , zoon \ T 2 van  :3Q2. BESPlKf5EEINGEr? van Demeteius deze haven niet konden vermeesteren te midden van hunne overwinningen , en na dat zij alle de legers te lande geilaagen hadden. Deze omitandigheid alleen bewijst genoeg, dat die genen zich vergisfen , welke zich verbeelden , dat de Spartaanen, vertrouwende op hunne dapperheid , zich binnen in Laconie nooit verfchansd hebben ; het gefchiedde alleen uit ftaatkundige redenen, dat zij hunne hoofdftad niet met muuren durfden omringen, dewijl zij naamelijk vreesden, dat een van hun. ne Koningen, of beide tevens, zich tot Despooten mogten verheffen; maar dewijl door een wet bepaald was, dat die Vorsten nimmer het bevel over de vlooten mogten hebben, vreesde men niet voor hunnen invloed op het Zeewezen te Gythion , waar men niet alleen gewapende Eskaders uitrustte , maar tevens ook de meeste Koopvaardijfchepen bevrachtte , welke beftemd waren naar Creta, Africa en Egypte, op welke plaatfen TnrjCTDiDEs verzekert dat de inwooners van Laconie een' geregelden handel dreeven; en daar zij een onweerftaanbaare neiging tot kaa-  uver de Grieken. 293 kaapen hadden, waren hunne kaapers in oor. logstijd de geesfel der Atheenfche kooplieden , welke, om ten minften het gemunt zilver en goud te verzekeren, hunne toevlugt namen, zo als wij gezien hebben, tot wis* felbrieven , waardoor zij dus een gedeelte van hunne bezittingen tegen de Spartaaufche kaapers in veiligheid bragten. Naarmaate men zich verder van de lange vlakte, door den Eurotas befproeid, verwijderde, vond men meer verhevene en bij gevolg min vruchtbaare landen, waar de ongelijkheid van grond het bearbeiden zeer moeilijk maakte voor de trekbeesten; zodat de voortbrengfels van die bezittingen op verre na zo groot niet waren, als die der laage landen, gelegen tusfchen Pellana en Sellafia, van welke de adel van Lacedasmon zich bij de verrovering meester maakte, Iaatende aan het gemeen , volgens het zeggen van Isocrates , niets dan fleenachtige velden over, welke zeer ongemakkelijk te bewerken wa. ren ; waaruit oneindige klagten en eifchen ontitonden tegen eene verdeeling zo onrechtT 3 vaar-  »P4 Bespiegelingen vaardig , dat men dezelve niet anders dan rooverij of tyrannij kan noemen. * Door een noodzaakelijk gevolg van die gefieldheid van grond, ais wij zo even befchreeven hebben, hadden fommige fteden, gelegen in het hellen van de bergen, waar zij het genot hadden van de beeken en bronnen , welke van die hoogten afkwamen, een* grooten overvloed van water, terwijl andere, verder af naar de zeekusten gelegen , een groot gebrek ondervonden, zo als Pyrricus en Cyphanta. Juist op die plaats was het, zegt Pausanias, waar Atalanta, van de jagt komende, en zeer dorstig zijnde, een rots met haar werpfpies fioeg , en daaruit een fontein deed ontfpringen. f De onmogelijkheid , waarin zich de landbouwers van Lacedsmon bevonden, om op die hooge landen weiden aan te leggen, maakte daar het onderhouden van paarden ten uiterften kostbaar, en gaf aanleiding tot dien vloek, welke zij tegen alle hunne vij. an- * ISOCRATEI tintth. p. Alt. t ïiusisus L*"um tccHpM , <;>Hw> fi de fit"' ntsettar. IROHTINBS ie re ^pttU f, 2J3. Edit Kcuchcnii,  OVER DE GrIEKEN, 311 Daarenboven hebben wij gezien, dat in de verdeeling van Laconie groote onrecht, vaardigheden gepleegd waren, dewijl het gemeen niets kreeg dan hopge landen langs de bergen , en moeilijk om te bearbeiden, ichoon derzelver meetkundige grootheid de zelfde was als die van de aandeelen, Welke de Adel zich toeeigende in de lange vlakte van den Eurotas. Maar buiten deze aanmerkingen , is het gemakkelijk te begrijpëm, dat geene verdeeling van landen, fchoon met alle mogelijke naauwkeurigheid gedaan , ooit eene gelijkheid van middelen kan doen liand grijpen onder eenig volk of onder eenige maatfchap. pij , van welken aard die ook zijn mogen: want die burgers, welke een groot getal kinderen krijgenzijn van dien tijd af reeds veel armer dan die , welke geene kinderen krijgen, daar de last van 't huisgezin grooter wordt, terwijl de inkomsten de zelfde blij. ven. En wanneer vervolgens het kapitaal moet verdeeld worden , bevinden zich de porden fteeds kleiner, naarmaate de erfgenaamen meerder zijn: om nu niet te fpreeV 4 ken  ji2 Bespiegelingen ken van zo veele toevallen en ongelukken, welke alle uuren van den dag en van den nacht kunnen gebeuren door brand, verlies van vee, en de verfchillende trappen van kunde in den landbouw en de huishouding, welk laatfte alleen in ftaat is om den eenen rijk en den anderen arm te maaken. Geen van deze ongemakken kan verholpen worden door het invoeren van een eerstgeboorterecht, dewijl dit uit zijn' eigen aard alle evenwigt vernietigt, en alle jongfte kinders tot bedelaars maakt. Daar dan de gelijkheid van middelen gerekend moet worden onder die dingen, welker onmogelijkheid natuurkundig en zedekundig beweezen is, volgt hieruit, dat zulke lieden, welke wijsgeeren wilden wezen als Rousseau , en gefchiedkundigen als Plutarchus , aan Lycurgus oogmerken en plans hebben toegefchrceven , waarvan een kind thans de ongerijmdheid kan begrijpen. Hut gevolg was dan ook, dat na de 24e Olympiade, dat is omtrent 684 jaar voor onp:e tijdrekening , te Lacedaemon geene de snin-  ©ver de Grieken, 315 minfte evenredigheid van vermogens meer plaats had onder de burgers , waarvan fommige tot zulk eene ellende vervallen waren dat zij eenen opfiand verwekten, om eene nieuwe verdeeling der landen te bewerken. Het was bij deze gelegenheid , dat de dichter Tyrtaeus een vers maakte , getieteld ETNOMIA, of de goede wetgeeving, 't welk echter geenszins, zo als Paüsanias voorgeeft, het gefchreeuw ftilde der misnoegden, welke heel wat anders noodig hadden dan een Elegie. Met reden heeft men den Abt Mablt, fchrijver van eenige zeer oppervlakkige ftukken over de oude Grieken, verweeten, dat er geene waarheid , en zelfs geene waar. fcbijnlijkheid is in alles, wat hij zegt van Ltcurgus, van de verdeeling der landen, van Sparta en van de Spartaanen. * Deze manier van fchrijven overeen onderwerp, waarvan men geen kennis heeft, wel verre van iets ter bevordering van weetenfchap toe te brenv 5 gen, * Examen hiforiijite et peliticjue die eeuvernemint de Litcidémtne, en rcfenfe tux dames, prepofés p*r Mr, MUslï , f*r Mr. Vautilliss p. 23.  gi4 Bespieöelingem gen, zet in tegendeel de grootfte hinderpaalen aan de geleerdheid, door harfenfchimmen in plaats van wezenlijke dingen, en gisfingen in plaats van gebeurtenisfen op te geeven. Men moet over den aard der regeeringen oordeelen uit de uitwerkfelen, welke zij in dat land voortbrengen, waar ze zijn inge. voerd. En overal, waar men de fteden ziet verarmen en allengs geheel vervallen , daar mag men met zekerheid ftellen, dat de regeering drukkend, en bijgevolg onregtvaardig is , dewijl dezelve afbreekt , in plaats van aanbouwt , en onophoudelijk van een flegten ftaat overgaat tot een' anderen nog ftegter dan de voorige. En dit is juist het gene, waarvan de befchrijving van Laconie ons een treffend voorbeeld heeft opgeleverd. Dit land, na dat het eenen langen tijd onder de heerfchappij der Spartaanen van den Dorifchen ftam geftaan had, wel verre van zo bloeiend te zijn, als bet onder de heerfchappij der oude Achseers geweest was , vertoonde niets anders dan een ongelukkig land, ont-  over de Grieken. 31$ ontvolkt , met bloed bemorst , en bedekt met de rompen van zijne Heden. Dit zal immer het lot zijn van zuiver militaire regeeringen: zij verheffen zich fchielijk door het maaken van verrooveringen, en. gaan fchielijk weder te gronde, wanneer zij haare verroverde bezittingen verliezen, gelijk zulks te Lacedsmon gebeurde door eene aaneenfchakeling van gebeurtenisfen, welke wij flechts behoeven te ontvouwen, om alle dwaalingen der ouden en hedendaagfthen in dit opzicht weg te neemen. § iv. over de oirzaaken van de grootheid en het verval van lacedjemon. De aigemeene misdag van allen , welke de Gefchiedenis van Griekenland gefchreeven hebben, bedaat in een verkeerd begrip van de oirzaaken en uitwerkfelen. Zij hebben altijd geloofd, en vastgefteld, dat de magt der Lacedemoniers eeniglijk voortkwam uit den aard hunner wetten, uit hunne burger-  3i5 Besïiecelincen gerlijke inrichtingen, en uit hunne krijgsoeffeningen; daar ondertusfchen deze magt eeniglijk voortkwam uit de vcrfterking, welke zij door de verrovering van Mesfenie verkreegen. Zodra Epaminondas na den flag bij Leuctra hun Mesfenie had afgenomen, waren zij volftrekt buiten fiaat om zich langer ftaande te houden ; hunne gefchiedboeken leveren na dien tijd niets anders op dan een* onafgebrooken fchakel van nederlagen , rampen en deerlijke verwoestingen. Strabo heeft best van alle de oude Schrij_ vers geweeten, van hoe veel belang Mesfenie was voor het flaatkundige evenwigt van Griekenland, waar geene provincie, volgens zijn zeggen, met deze te vergelijken was, 't zij in deugdfaamheid van weiden , 't zij in vruchtbaarheid van landerijen, 't zij in zachtheid van klimaat; want de hooge bergen van Arkadie en Laconie bedekten hetzelve tegen de koude Noorde- en Noordooste winden. Met één woord , de grond van dit land, vervuld met kudden , kootn en wijnbergen, leverde de vertooning op van een zeer groote landhoeve, zo men eenige kleine ftreeken uit-  «VER » E GRIEKEN. Jif uitzondert , welke naar het Westen lagen tusfchen die punten, welke thans Kaap Galleen Navarino heeten , waar de grond voor ee» gedeelte de eigenfehap had van een Zeezand, 't welk over de kust verfpreid was door het geduurige oprijzen van de Middellandfche Zee ten tijde der aardbeevingen. Messenie was in de daad afgefcheiden va» het grondgebied van Lacedaemon door een' keten van bergen, maar in dien keten zelve waren tusfehenvakken en engten waardoor die nabuurige gewesten gemeenfehap met elkander hadden ; en de valei van Pellana was zo gemakkelijk van toegang, dat groote legers die overtrokken, zonder dat men hun den minften hinder in dien togt konde toebrengen. De rijkdom en de vruchtbaarheid van dit fchoone gedeelte van Griekenland zetteden de overzaadelijke hebzucht der Lacedemoniers dermaate aan, dat zij zich niet konden bedwingen van daarin te vallen , nu eens onder dit, dan weder onder dat voorwendfel, tot dat bet eindelijk tot eenen openbaa- rerj  5i8 Bespiegelingen ten oorlog kwam, in 't jaar 744 voor onze Tijdrekening. Deze oorlog eindigde ten laaiden met de verrovering van Mesfenie, 't welk ten naasten bij honderd vierkante mijlen groot was, zodat deze aanwinst het gebied van Lacedcemon zodanig vergrootte, dat het nu alleen meer gronds in Griekenland bezat, dan Argos, Corinthus, Sicyon, Megara en Athenen te famen. Het is dus geen wonder , dat die Staat met zulk een magt aan kleine nabuurige volken vaak de wet heeft voorgefchreeven. Alwie dit niet begreepen en in aanmerking genoomen heeft, moet zich' niet beroemen op zijn doorzicht, want zulk een doorzicht heeft niets te beduiden. Alle de omfiandigheden, betrekkelijk tot den Mesfenifchen oorlog, zijn te bekend, dan dat ik noodig zoude hebben dezelve hier ♦e melden; maar van toen af zag men , dat de Mesfeniers, met opzicht tot dapperheid en krijgskunde, merkelijk vooruit hadden boven de Spartaanen, welke onfeilbaar voor hun hadden moeten onderdoen , ware het dezen niet gelukt den Arkadifchen Koning A-  over dè Grieken. 3ijl Aristocrates met geld om te koopen: deze Vorst, welke dus verre een bondgenoot van de Mesfeniers was geweest , verliet hen in het hevigfle van een hoofdtreffen , en ontblootte daar door het geheele Centrum van hunne armée. Door zulk een fchandelijk verraad bekwamen de Lacedemoniers de Jaagde overwinning , welke ooit een Griekfch volk op andere Grieken behaald heeft. De Arkadiers, welke van dien verraaderlijken trek niet eer kennis kreegen , dan toen dezelve reeds volkomen zijn werking had gedaan , veroordeelden hunnen Koning Aristocrates ter dood , fteenigden hem met hunne eigene handen , roeiden zijn geflagt uit, lieten zijn lijk onbegraaven liggen, en richteden op den berg Lycasus voor het oog van geheel Peloponnefus een gedenkteeken op , dienende om de gedachtenis van zulke gruwelijke trouwloosheid tot het laatfte nageflagt over te brengen. Geen Lacedemonier kon, zonder te bloozen, zijn oog Haan op het opfchrift, 't welk daarop was uitge- hoa-  §20 BlSMESEtlNGEM houwen , en 'c welk ons van twee onderfcheidene fchrijvers, zonder eenige verandering, bewaard is. * Zie hier intusfchen, hoedanig de ftaatkuri. dige fchikkingen en inrichtingen geweest zij« , welke door de overwinnaars in Mesfenie na de verroovering gemaakt werden. Van alle bemuurde Heden , uitgezonderd Methone enAfina, werden de wallen geflegt, en alle de inwooners , welke zich door de vlugt niet hadden kunnen redden , werden tot (laaven gemaakt, offchoon zij Doriers van afkomst, en in een' zekeren zin broeders van de Lacedemoniers waren: men «dwong hen zelfs gewapenderhand om een eed van getrouwheid af te leggen , even als of een eed ooit konde geeifcht worden door geweld, 't welk alle onderlinge overeenkomst en alle foort van verbindtenis tot nakoming daarvan den bodem inflaat. Na deze plegtigheid zeide men den Mes- fe- «Toinivi WJi, l, 17, «t PausaSIASTO Mtifenincis C, XXII.  of kj de Grieken. 32Ï tfmiers aan, dat de helft der opkomsten van hun land fliptelijk alle jaaren te Laced-emon mo.st worden opgebragt, en dat, behalveri de gronddienstbaarheid , de landlieden daar te boven foldaaten diensten moesten doen, even als de Helooten van Laconie, welke iri oorlogstijden zeven man moesten leveren, tegen dat de SpartSanen één leverden. Om aan alle die vernederingen een nog droeviger aanzien bij te zetten, dwong men de overheerde Mesfeniers in rouwklederen te' komen bijwoonen . niet alleen de begraalTenis der koningen, maar zelfs die der Ephoren van Lacedasmon. * Het is niet mogelijk onder eenige volken, Welke verrooveringen gemaakt hebben, zelfs. deTartaaren, Mogollen, Turken en Mandhuis van China niet uitgezonderd, een voorbeeld te vinden van een dergelijke flavernij, welke aan eenig overheerd land in Europa of Afie is opgelegd. Zo lang Sparta als fouverein meester en II. Deel. X des- t fr«gmtnt* Trrttti dooi K.jl»t-.4  |a| Bespiegelingen despoot gebruik konde maaken van de ver. eenigde magt van Mesfenie, was zij geducht bij alle dc ftaatcn van Peloponnefus, waarvan geen op verre na middelen van aanval en verweering bezat , welke met de haare te vergelijken waren , gelijk alle Staatkundigen van Griekenland, hoe weinig ze ook de waare belangen van Griekenland kenden, zeer wel wisten: hierom was ook de eerfte flap, welken Epaminondaï deed na de overwinning bij Leuctra , Mesfenie aan de Lacedemoniers, welke dat rijke gewest geduurende een' tijd van twee honderd zes en negentig jaaren met een ijzeren fcepter beheerfebt hadden , te ontneemen. En dit was juist het tijdperk binnen welke hunne magt zich bepaald heeft: voor die verroovering waren zij niets meer dan een zeer zwak volk geweest, en zo ras zij deze bezitting verlooren hadden , verzonken zij weer in het niet, waaruit zij waren opgekomen. Op die wijze verdwijnt, op het gezicht der Critiek , al het wonderbaare, 't welk men in hunne gefchiedenis heeft willen vinden, en daar, waar men de kracht der op- voe-  ©vér de Grieken. 323 voeding en het vermogen der krijgsinrichtingen meende te zien, was in de daad niets dan een vreemde en kunstige kraeht, dat is te zeggen, een kraeht, welke gegrond was op de aanwinning van honderd vierkante mijlen van het vruchtbaarfte land van Grieken, land; en in een zo klein land waren honderd mijlen een geheele wereld. Bij dit eerfte middel wist men nog verfcheidene andere te voegen , welki wij noodzaakelijk ieder in 't bijzonder moeten kennen , om dat wij zonder dat geen volkomen denkbeeld van den aard en het karakter van dat volk kunnen krijgen. § v. over den rijkdom van LaCEDJEMON, en de gierigheid der spabtaanen. „ Het is zeer zeker, zegt Plato, dat de ,, ftad Lacedsemon thans meer goud en zilver „ bevat,, dan er in al'e de overige gedeelten „ van Griekenland wordt gevonden." En om dit ten klaarften te bewijzen, zal het genoeg zijn, dat ik de verbaazende middelen aanwijze, welke men in 't werk ftelde om X 3 die  3*4 Bespiecelincew die fchatten te verfamelen, welke even kwalijk bedeed als verkreegen werden. Vooreerst verdubbelden de Spartaanen hefc losgeld der krijgsgevangenen , en eifchten voor ieder menfeh, welke gewapenderhand genoomen was , twee honderd drachmen Eginetifch gewigt; en naar dit gewigt, veel , zwaarder dan dat van Athenen, rekenden zij alle betaalingen, en hunnen geheelen geldhandel. * Daarentegen was in de overige Staaten van Griekenland, waar men meer menfehelijkheid en redelijkheid bezat, de losprijs van een' gemeenen' foldaat niet meer dan honderd Attifche drachmen. En dit , zegt Aristoteles , was het algemeen aangenoo» men gebruik , 't welk beftendig gevolgd werd. t Dus vorderden de Lacedemoniers meer dan den dubbelden prijs van het geen men aan an- • Herodot. L. VI, C. 79. De drachme van jEgina bedroeg -ƒ franfche ftuive.Si t Etbi»rt L, V, C, W,  over ce Grieken. 325 andere mogendheden betaalde; en daar ze meest altijd in oorlog waren, moest het losfen der krijgsgevangenen alleen hun onnoemlijke lommen opleveren, zonder den buit te rekenen, welken zij verfamelden geduurende hunne togten, welke zij te water en te lande in de drie deelen der toen bekende wereld ondernamen. Zij hadden bijzondere Commisfarisfen, wier werk alleen beftond in den buit, in eenen veldtogt opgedaan , aan de meestbiedenden te verkoopen. * Daarenboven hadden zij in hunne legers drie honderd Opzieners, belast met de zorg om het gunltiglte tijdflip waar te neemen om de bagagie aan te vallen ; en zij gaven het fein tot den roof, zodra zij de vijandelijke troepen zodanig in wanorde gebragt zagen, dat dezen geen' aanval van nieuws fcheenen te kunnen doen, om zich tegen het neemen van hunne equipagie te verzetten, f X 3 Xe. * Cragius de t\epuhl. Lnctdtmtn. U IV, p, ilj. t Ew.iath, »d iliad, i, VI.  1 gsö Bespiegelingen Xenophon fpreekt in zijne Heilenica van eene algemeene verwoesting van Elis, waar Agis , Koning van Lacedasmon, volgens zijn zeggen, zulk een ontzachüjk aantal flaaven en vee bemagtigde, dat, nadat dezelve verkocht waren , geheel Peloponnefus daarmede vervuld wierd ; en echter hebben wij reeds bij een andere gelegenheid aangemerktdat de plondering van Attica aan dc Spar. taanfche troepen nog grooter buit opleverde, dan de plondering van Elis. Behalven al dat gene, 't welk men door de wapens konde wegneemen, trokken d» Lacedemoniers jaarlijks de helft der opkomften van Mesfenie , waarvan een gedeelte gehegt was aan de bijzondere bezittingen hunner koningen : nog kreegen zij den opbreng van de cynsbaare Heden van Laconie, van het eiland Cythera, en van de plaatfen, welke zij in Thracie veroverd hadden. Ook fpreeken Hekodotus en Thucydides van hun, als van een volk ,- 't welk altoos gebruik maakte van goud en zilver; en door deze middelen was het , dat ze reeds van de •vroegfie tijden af den Arkadifchen Koning A-  over. de Grieken. 327 Aristocrates tot de fnoodfle trouwloosheid overhaalden. Wanneer men bezig was om te raadpleegen over de voornaamfie verrichtingen van den Peloponnefifchen oorlog, en hoe men de Atheenfche Republiek op de krachtdaadigfle wijze zoude aanvallen, verklaarde de Koning Archidamüs ronduit midden in de vergadering van Lacedssiïion , en in tegenwoordigheid van alle deszelfs bondgenooten , „ dat ,, het geld alleen de .waare zenuw van ,, den oorlog was." Dit is juist die fïelregel , welken de zogenaamde Staatkundi. gen federt boven alle andere gefield hebben ; en Machiavel , welke vrij wat voordeel had getrokken uit het beftudeeren van de gefchiedenis van Sparta , zegt in zijne Aanteekeningen op Livius, dat er flechts enkelde gevallen zijn, welke als uitzonderingen zijn aan te merken op die hoofdftelling, in zo weinige woorden opengelegd door het vernuft der Lacedemoniers , welke niet in gebreke bleeven van zich het tiende gedeelte toe te eigenen van den geheelen buit, welke na den fl#g van Platsea in de legerX 4 plaats  328 Bespiegelingen plaats der Perfen werd gevonden, beftaande in kostbaare metaalen , en edele gefteenten, waarmede de Afiatrfche volken altoos de fabels, dolken en paardetuigen verfierden. De Spartaan Pausanias , welke in dien Dag het bevel had over de «.roepen van zijn land, bezwalkte welras zijn* naam en zijne nagedachtenis , door zich zeiven en het welzijn van geheel Griekenland te verkoopen aan Keizer Xerxes: voor eene zo fnoode laagheid betaalde die Vorst aan dezen verrader de verbaazende fom van vijfhonderd talenten gouds, welke hij naar Lacedsemon bragt, 't welk niet alleen de fchatten der Grieken, gelijk Plato zegt, maar ook die der Barbaaren van tijd tot tijd inflokte door de vreemdfte middelen , waarvan men ooit onder de menfchen heeft hooren fpreeken. f Na dat de Perfiaanen van het vaste land van Europa verdreevcn waren, begon Sparta een' zo hoogen tpon aan te neemen, dat ver- fchei- • CmriUMS ia hiflarU Perftrum , cilAtttt * Stebato E. 37. FlutakcHi in iomptrnt. Cm:, ir Atm. &i Nepos in viu Pfufaaite,  over de Grieken. 32$ fcheidene kleine Staaten hier over ongerust wierden; maar niets fcheen onverdraaglijker, dan de trotfche opfchriften , welke zij op haare zegeteekens liet zetten , waarin men zich niet eens verwaardigde die volken te noemen , welke door hunne dapperheid hqt meeste hadden toegebragt om den gemeenen vijand af te flaan, De inwooners van de ftad Plataja, welke dachten, dat hunne eer zelf wezenlijk last leed door dat hoonend ftilzwijgen, daagden de Lacederaoniers voor de Vergadering der Algemeene Staaten van Griekenland, deeden hun een formeel proces aan, en eifchten van hun eene boete van duizend talenten, of vier en een half millioen Franfche Livres. * Deze fterke flap van de Platéenfers bewijst genoeg de dwaaling van die genen, welke zich verbeelden, dat de Lacedemoniers destijds geene andere geldmunten hadden , dan ftukken ijzer , waarvan het tegendeel reeds gebleeken was uit de buit, welke zij van de Perfen behaalden; en het zou niet flechts ongerijmd, maar belachelijk geweest zijn hen X 5 te * DemosthBnICS cmtr* Netram, f. 1377-  '33ö Beseieoeeïngek te veroordeelen in een boete van vier en een half millioen, bijaldien zij niet in ftaat waren geweest om dezelve te betaalen. Men kan ligtelijk begrijpen , dat zonder eene muntfpecie, evenredig aan die, welke in den omloop gebruikt werd, geen volk van Griekenland in de Amphictyonifche Unie zou hebben kunnen blijven ; want dan zou daadelijk alle foort van handel en politieke verbindtenis met zulke menfchen hebben opgehouden. De Spartaanen moesten toch, 't zij in zilver, 't zij in goud, hun aandeel opbrengen in de gemei ne fchatkist op het eiland Delos, en in de bijzondere fchatkist der Amphictyonen, welke bewaard werd in den tempel van Apollo te Delphi : hadden zij daar ftukken ijzer willen inbrengen, men zou hen ras van het gemeene bondgenootfchap hebben uitgeftooten. Ook zou Lacedajmon op die wijze nooit hulptroepen in haare foldij hebben kunnen neemen ; en nogthans had zij na de negende Olympiade reeds een corps Cretenfifche boogfehutters in haare foldij, welke zij in den oorlog met de Mesfenicrs te-  ©ver ce Grieken. 331 tegen de ligte troepen van den vijand Helde. * . De Heer Pelerin, aan wien wij een zeer groot , doch niet naar evenredigheid nuttig werk over de penningen der Griekfche Heden te danken hebben, heeft daarin de oude vooroordeelen , of liever de handtastelijkfte misdagen , van nieuws voorgedraagen, (lellende, dat Lysander de eerfte is geweest, weike Iret gebruik van goud en zilver te Lacedamion invoerde, daar de meenigvuldige proeven, weike wij hebben bijgebragt, ontegenzeglijk bewijzen, dat reeds verfcijeidene eeuwen voor de geboorte van Lysander. allerlei foorten van metaalen, geflagen in Europa en Afië, bij de Spartaanen in zwang waren ; en er is in de geheele oude gefchiedenis geen zaak, welke beter beweezen is dan deze. Men kent, zoals de Heer Pelerin , en alle die genen , welke over de Griekfche Penningkunde gefchreeven hebben, toeftemmen, eene groote meenigte penningen van brons en, * Pavsanias Meifcm'ic. C, VU1.  332 Bespieselingeit en zilver , welke te Lacedremon gemaakt zijn-, en dat ons het goud van die ftad thans zo wel niet bekend is, moet ons in 't geheel niet verwonderen , daar de goudmunt der Athenienfers zelve zeer raar is; en de reden, welke wij hiervan gegeeven hebben op het Artikel van de Financiers van dit volk, zal aan elk moeten voldoen, die dezelve met aandacht wil overweegen. Het gene men gezegd heeft over de zwaarte der oude munten van Lacedemon, onderdek eene groot» onkunde in de fchrijvers, welke dat verfchijnzel befchouwd heb. ben als iets waarvan geen voorbeeld was; daar de Romeinen nogthans eene kopermunt gehad hebben , die nog zwaarder was , en in hunne taal «s gtavi genoemd werd. Livius zegt, dat men fomtijds een wagen noodig had om eene vrij maatige fom te vervoeren , voordat het goud en zilver te Rome was begonnen gemunt te worden. En in dat geval zijn de Lacedemoniers ook geweest, in de alleroudfie tijden, en toen het ijzer bij de volken van Peloponnefus meer waarde had dan het koper. Voor  iv i ï de GnsKi». 33$ Voor het overige maakt het weinig of geen onderfcheid , met opzicht tot de begeerlijkheid der menfchen , welk metaal men gebruikt, om de waardij der dingen te verbeelden, welke men koopt of verkoopt; hoedanig ook het wezen of de aard der voorwerpen zij, welke de gierigheid zoekt op te napelen, de dorst naar dezelve blijft even fterk en doodelijk. Gelijk de zwaare munt der oude Romeinen geene de minfte verandering bij hun te wege bragt in het gewoone beloop der menfchelijke driften, zo bragt die van Lacedxmon daarin mede geene de minfte verandering te wege. De Gourcy heeft over alle deze dingen geredeneerd, zonder eens den ftaat des gefchils te kennen; hij heeft in zijne Verhandeling, welke door de Akademie van Parijs bekroond is, alle gebeurtenisfen met elkander verward, en daar bij heeft hij ook nog verward alle de verfchillende tijdperken; terwijl hij met'de geringde kunde gemakkelijk had kunnen weeten, dat er ten tijde van Ly- cwr-  334 Bespiegelingeit curgus nog geen gemunt goud of zilver ia eenig gedeelte van Griekenland gevonden wierd: waaruit volgt, dat hij geene wetteri heeft kunnen maaken , om gebruiken af te fchaffen, welke in zijnen tijd niet aanwezig waren, en welke niemand toen kon voorzien, dat ooit ftand zouden grijpen. * In alle gevallen , waarin het fchandelijk is geld te geeVen, en in alle gevallen, waarin het fchandelijk is ge.'d aan te neemen , gaven en namen de Lacedemoniers hetzelve altoos. Pausanias bekent ronduit, dat zij de eeriten onder de Grieken geweest zijn, ivelke maakten , dat de overwinning voor geld konde gefcogt worden : op die wijze maakten zij een einde van den Mesfenifchen, en naderhand van den Peloponnefifcben oorlog. De groote voordeelen, welke zij toen be. haalden, zegt Nepos, moeten niet worden toe- * DcHeerHEYNE merkt aan in zijne Commcn. tarien over de Tijdperken van Castor, dat de oir. fprong der munten bij de Grieken nier vroeger te zoeken is , dan veertig jaaren voor de invoering der Olympiaden , of ten naasten bij een eeuw na den dood van Lrcvscii,  O V E R D É CSIEKEN. 33^ toegefchrceven aan de dapperheid van hunne foldaaten, maar aan middelen, onzichtbaar voor het oog van een' gefchiedfchrijver; * dat is met andere woorden: Lysander van Lacedsemon , de ïtoutfie bedrieger , welke ooit in Griekenland geleefd heeft, wist middel om de Atheenfche Admiraals om te koo» pen, welke hem voor geld hunne vloot te AEgos-Potamoi in handen leverden, met eene trouwloosheid, niet min verfoeilijk ais die van den Arkadifchen Aristocrates , welke hun de verrovering van Mesfenie verkogt. De vijf groote jaarlijkfche Overbeidsperfoo* nen , welke te Lacedsemon Ephoren heetten , waren , gelijk Aristoteles zegt , menfchen zonder eenig gevoel van eer , en voor alle omkooping vatbaar; f echter zijn alle misdaaden en wanbedrijven , welke de gierigheid hen beeft doen begaan , niet ter kennis van de nakomelingfchap gekomen , en veele geheimen liggen tusfchen den Eurotas en den berg Taygetus begraaven: een geheim nog. * In vit* Lyfdndri. .f H.j beftempelt de Ephoren met het bijwoord  SS*" Bespiegelingen riogthans, 't welk niet heeft kunnen bedolven worden , is dat, 't welk Alexander voor het oog van de geheele wereld openleide , in zijn Manifest tegen Keizer Dari'us : „ gij hebt", zeide hij tot hem , „ zende,, lingen, met goud en zilver belaaden, door ,, Griekenland uitgezonden , om overal vij,, anden tegen het Macedonifche Hof te ver. ,, wekken ; maar geen Staat van Grieken,, land heeft uw geld willen aanneemen, „ uitgezonderd alleen de Lacedemoniers." * De itaatkundigen van den ouden tijd beweerden met recht, dat geen Hof van Aflë naar tegenflrijdiger beginfels te werk ging, noch ongerijmder middelen ter hand nam, dan het Perfifche Hof: het verfpilde volftrekt nutteloos alle die fommen , welke het gaf aan de Lacedemoniers, van welke het nooit anders dan met ondankbaarheid betaald werd. Men weet met zekerheid , dat zij in den Peloponnefifchen oorlog uit de handen der Perfiaanen meer dan vijfduizend talenten ontvangen hebben , dat is, meer dan twee en » Asnusus *uniti>,  over be Grieken. 34* boezemen, 't welk hij waare kloekmoedigheid noemde, en niet die bloóhartige kloekmoedigheid van Ulysses en zijns gelijken; maar aan den anderen kant liepen die lesfen van TyrTjEus in zulke uiterften , dat zij eer gefchikt waren om verfündende dieren dan helden te formen : hij fpreekt niet anders daa van knersfen op de tanden, van zvvaare ftooten met de lans, van ITroomen bloeds, en van duizend dooden te fterven , liever daa eenen flap te rug te gaan. * Men moet beeven, wanneer men zulke moordzuchtige gedichten leest, welke volftrekt nutteloos waren voor een volk, als de Athenienfers, wier moed in plaats van aanvuuring noodig te hebben , in tegendeel zeer moeilijk was uit te dooven: Pericles zeide van hun, dat zij geene fpooren, maar een breidel noodig hadden. Daar de Lacedemoniers onophoudelijk oorlogden in een land vol bergen en engten, waren zij zeer bedreeven geworden in de kunst van campeeren, marcheeren, en hinder- * Zie vooral de Gedichte» van Tyrtaeus, welke door den redenaar Lxeu&sssea door S i o s e. tr i worden aangehaald,  gj-ö BESPIEGELINGE*? derlnagen te leggen, maar zij W3ren te on« bedreeven in de weetenfchappen en de wis. kunst, om werktuigen te maaken of uit te vinden, dienstig om plaatfen te beltonnen,èn hunne beste Kapiteins befiuurden noojt eeuige belegering volgens de regels: het was, zo zij zeiden , door een uitdrukkelijke wet verbooden, om ooit ftorm te loopen; maar de waarheid der zaake is,1 dat zij nooit een bres hebben weeten te maaken. Zij blokkeerden twee jaaren lang het kiei» ne vlek Platasa op de grenfen van Attica; zij blokkeerden de Mesfeniers eerst elf jaaren lang op den berg Ira , en vervolgens nog tien jaaren op den berg Ithomus Deze gebeurtenisfen, waarvan de waarheid niet kan in twijffel getrokken worden, kunnen de ongerijmdheden vrij wat verminderen , welke men gemeend heeft te vinden in de verrig. tingen en den langen duur van het beleg van Troje , *t welk eigenlijk niets anders was , dan eene blokkeering , onderfleund door fchermutfelingen en tweegevegten, vee!» eer dan door batailles. Doch kan men thans «e helden van de Ilias hunne groote onkunde  ©ver de Grieken. 35? de vergeeven , het is onmogelijk de zelfde toegeeflijkheid te gebruiken omtrent de Spartaanen, welke de beoeffening der kunsten erf weetenfchappen verwaarloozende, daardoor | voor een groot gedeelte altans het doel mis. ten, *t welk zij wilden bereiken, van naamelijk een geheel militair volk te zijn; want daar ze de kunst niet verRonden ^van plaatfen te belegeren, kon men hun dien naam in veele opzichten niet toekennen. Van kindsbeen gewoon aan de behandeling van het kleine geweer , verfionden zij zeer wel de gemeenffe evolutien, en mindere maneuvres van den phalanx , maar de voornaame gronden van die zo zeer ingewikkelde inrichting waren hun onbekend; en het overtuigendfle bewijs, 't welk daarvan kan bijgebragt worden, is, dat ze nooit in eene geregelde Jiagorde tegen de Macedoniers gevogten hebben, of zij wierden geheel geflagen, door Antipater , door Pyrrhus, en door Philippcjs zoon van Demetrius : waaruit men met zekerheid kan bufluiten , dat de Macedonifche phalanx ongelijk veel beter was dan de hunne. Men  §52 Besïiksilinsïk Men moet ook niet denken, dat Laced». mon altoos even kundige Generaals heeft ge. had : men zag hen dikwijls zondigen tegen de eerfte regels van de kunst, gelijk Cle. ombrotus deed bij Leuctra, waar hij zijn leger twaalf man diep plaatlte , fehoon men kern onderricht had, dat de Thebaanen hun Centrum vijftig man diep maakten, waaruit natuurlijk een fchok moest ontftaan , tegen welken een dagorde, die viermaalen zwakker was , niet kon beftaan. Bij dezen misdag voegde Cleomenes een' tweeden , door het gevegt te beginnen met zijne ruiterij, welker flegte ftaat bij alle de Grieken bekend was , en welker nederlaag al het voetvolk kleinmoedig maakte. * f Wij zullen dit Artikel beduiten met eenige aanmerkingen over de Laconifche kleeding , en de wapenrusting der Spartaanen, welke men kon onderkennen uit de overige Grieken van Europa en Afië, aan de manier waarop zij gekleed en gekapt waren- Zij droegen het hair in zijne geheele lengte, maar verdeeld in twee of drie vlegten, welks »XiH»mtK Hellisic, £, VI,  «ver de Grieken, 353 ke hun langs de fehouders zwierden, terwijl zeer ruige knevels hun over de borst hingen ; zo dat zij in één opzicht geleeken öp de Tartaaren , en in een ander op de oude Swaaben. In plaats van den langen mantel der Athenienfers , droegen zij over hunnen rok een' zeer korten overrok, TPIBUN geheeten : deze was in oorlogstijd rood van kleur, maar altoos zo morfig en gefcheurd, dat Aristoteles denzei ven den mantel der hovaardij noemde. Doch federd dat de dwin« geland Nabis eene nieuwe form van regeering had ingevoerd, en zelfs de fchaduw der burgerlijke vrijheid had weggenoomen , begonden de Lacedemoniers zich te onderfcheiden door pracht in de kleeding , welke altoos toeneemt , naar maate dat de flavernij grooter word , en toen veranderde hunne verwaandheid in laagheid. * Koning CLeomen-s meende, dat de Lac»nifche phalanx alleen daarom voor den Macedonifchen had moeten onderdoen, om dat deszelfs wapenrusting niet deugde , welke hij daarom geheel en al veranderde, van den II. Deel, Z v de- ' Ciem, Aiexa.mdr, fAdt^i, L, lil. C, z,  354 Bespiegelingen degen af tot het fchild toe. Voorheen was het meest gebruikelijke geweer te Lacede. mon de halve piek of werpfpies, welke met éénc hand konde belTuurd worden , en dit was bijzonder het onderfcheideode zinne. beeld van de hoofdftad van Laconie, welke toegenaamd werd AOPT£TE<£ANOE , zo veel als gekroond met werpfpiefen. Hoe verfchrikkelijk ook dit werktuig was, wanneer iemand vaardig met hetzelve wist om te gaan , kon het nogthans niet gefchikt zijn voor alle de maneuvres van den phalanx: want wanneer zodanig lichaam zich famentrok om in eene zeer dichte dagorde te vegten, zo werden deze korte pieken nutteloos voor de gelederen in 't midden , terwijl de Macedoniers zich van.Sarisfen of lanlen bedienden , welke zestien elleboogen of vierentwintig Griekfche voeten lang waren , en welke met kracht beftuurd zijnde tot een ibort van rammen dienden, en alles onder de voet wierpen, wat daar voor kwam. * Deze lange Sarisfe werd door Cleomenes in- * ae L i a k. Ttgjt CXiy, I • l X a I h. S»«H1. E. 11,  over de Grieken. 355 ingevoerd in plaats van liet oude geweer der Lacedemonifclie troepen; maar de ondervinding leerde, dat het zeer gevaarlijk is fchielijke veranderingen in de Tak'tiek van eene natie te maaken : daar toe wordt een overleg en een wijze van fchikken vereifcht , waarvoor de driftige aard van dien gewaanden herformer niet vatbaar was. De Sparmanen , fint ondenkelijke tijden aan het gebruik van korte wapenen gewoon , konden het niet lot volkomenheid brengen in de oeffening met de Sarisfe, welke de foldaaten met beide handen moesten houden, en waarin zij fomtijds nog door die van het volgende gelid moesten onderfieund worden. Om kort te gaan, in den flag vanSellafia, waar Cleomenes de proef nam van zijne nieuwe inrichting, werd hij geheel geflagen : de flagting was daar zo ijsiijk, de wanorde zo groot, en de nederlaag zo volkomen , dat men geen Corps van voetvolk noch van ruiterij weer heeft kunnen bijeenfamelen : alles was geflagen, alles verlooren : ftroomen bloeds liepen van de hoogten van Sellafia tot in den Eurotas en den Oenon. Dit was het einde van een volk, 't Z 2 welk  356" Bespiegelingew welk nooit ander bedrijf gekend had, dan dat des oorlogs, en 't welke in den afgrond nederftortte, welken het zelf had gcgraaven. § VII. over het Meesterschap ter Zee. Toen wij fpraken over den handel ter zee van de Grieken in 't gemeen, hebben wij reeds aangemerkt, dat alle de volken van dat gedeelte der wereld , welke zich het meesterfchap ter zee wilden aanmatigen, van tijd tot tijd in zo groote ongelegenheden en in zo veele rampen gefleept wierden, dat er geen einde meer aan te vinden was. Maar geene natie deed op dien gevaarlijken weg ijslijker val dan de Lacedemoniers: zij vertoonden zich ook onder die genen, welke een volftrekt despotisme over de geheele Middellandfche zee wilden voeren, en Alciiudes was de man , welke hen door een fiaatkundige list ten val bragt , onder voorgeeven van hen tot het geluk te voeren. Te Lacedaemon zijnde gaf hij aan de Koningen , aan de Ephoren , en aan het geheele volk den raad om beftendig hunne zeemagt te vermeer.  over de Grieken. 357 meerderen, ten einde alle vlaggen voor de hunne te doen ftrijken , en ten laatlten de waare GAAASEIKPATOPES of eigendunkelijker meesters van de Griekfche Zcën te worden. * Alcibiadës had aan die menfchen in de daad geen' raad , die verderfelijker was, kunnen geeven; want de Spamanen waren reeds zeer gehaat , om dat zij altoos den meester wilden fpeelen op het vaste land, maar nu werden zij nog veel meer vervloekt , nu zij ook dwingelanden ter zee wilden worden. Daarenboven , terwijl zij zich toeieiden op het bouwen van fchepen , en op de behandeling der roeiriemen, verwaarloosden zij het onderhoud van hunne ruiterij, welke, volgens het eigen getuigenis van Xenophon , op een* zeer flegten voet was, en grootendeels beflond uit oude paarden , gekraakt in de Olympifche renbaanen, of in andere foortgeüjke oeffeningen. Z 3 Schoon * Isochatis Orat. ad Philippam Macid. p. 18a. Vooi dat A l c i n i a d e s te Lacedsmon kwam, had men daar leeds eert Zeemagt ; maar federd werd dezelve van dag tpt dag vermeerderd.  358 Besp.ibgelingek Schoon er geene de minde overeenkomst is tusfchen den Zeedienst van onzen tijd, en dien der Grieken , vorderde nogthans de laatstgenoemde reeds zeer zwaare kosten, ia vergelijking van de Financien der kleine republieken ; en Demosthenes verzekert, dat men met alle mogelijke zuinigheid geen tien kleine fchepen konde onderhouden voor minder dan veertig talenten , of tachtig duizend Jivrcs jaarlijks. * Hieruit kan men opmaaken, dat de uitrusting van groote Galeien, gefchikt om in eene geregelde dagorde te vegten, eens zo veel gekost hebben ; zodat de Lace. demaniers door eene zeer verkeerde rekening een gedeelte van de kosten van hunne zeemagt op hunne ruiterij meenden te kunnen uitwinnen. Isocrates wil, dat de flag, welken zij bij Leuöra te lande verlooren, een noodzaaklijk gevolg was van dien , welken zij ter zee hadden verlooren op de kust van Gnidus , waar Conon van Athenen hunne vloot en hunne geheele zeemagt ten eenenmaale vernielde. Men kan in de daad niet ontkennen, dat * Demoshi», Philiffit, 1. f, 4.J,  ©ver de Grieken. 359' ■ dat er tusfchen deze twee gebeurtenisfen een natuurlijk verband plaats had; want toen de Thebaanen hoorden , dat Lacedaemon de heerfchappij ter zee was kwijt geraakt, durfden zij hunne hoop verder, uitzetten , en hunne ftouth«id nam grootelijks toe. Wanneer een Staat een' zwaaren flag heeft gekroegen, is het zeer waarfchijnlijk, dat dezelve een' tweeden zal krijgen, om dat de eerlte zwakheid eene tweede ten gevolge heeft; het is daarenboven eigen aan de ontiie!tenis van meer en meer toe te neemen, eji de overwinning, welke Cqnon ter zee op hen had bevogten, had de Republiek Sparta' geene geringe ontlTeltenis veroirzaakt. Men kon het den Athen!e.nferen toegeeven, dat zij al hun verftand en hun geheel vermo. gen op de Zeemagt gericht hadden , want zij bewoonden een onvrugtbaar land , 't welk niet anders konde beftaan, dan door den Koophandel ter zee , en het invoeren van buitenlandfch koren , 't welk de zee- ■ vaart voor hun vollirekt noodzaakelijk maak.' te , en a! wat Plato zegt om dit af te keuren, moet men als blindheid van hem beZ 4 fehou-  jöo BlSPIESELINCEU fchouvven, Maar deze aanmerkingen, welke ten opzichte van Athenen wezenlijk te pas komen, konden in 't geheel niet te pas komen ten opzichte van Lacedaemon ; althans niet, zo lang die Republiek in ftaat was om eene zo gewigte bezitting als Mesfenie te bewaaren, waarvan de landerijen alleen genoeg in ftaat waren om de natie te voeden, Zonder dat er eenig toevoegfel van buitenlandfche waaren noodig was. Eenige fchrijvers hebben beweerd, datLy. cukgus ftelüg aan de Spartaanen verbooden had fchepen te bouwen , en matroozsn te houden; * maar het is zelfs niet waarfchijn. lijk , dat ooit iemand in 't hoofd heeft gekreegen zodanige wetten te maaken in een land als Laconie, 't welk ten minften vijf» tig zeefteden had , welke in akelige woestijnen zouden verkeerd zijn, bijaldien men baar de visfeherij , en den koophandel op Afie, Africa en Sicilië had verbooden. De Grieken hadden zulk een' zucht voor den koophandel, en voor reizen en trekken, dat # P*vsmi*i L/Ltmk. e, 2,  «ver de Grieken. 361 dat men hen reeds in de vroegfte tijden , even als in onzen tijd de inwooners van de eilanden in de Zuidzee, bezig zag met het bouwen van kanoos en booten , om telkens van de eilanden van den Archipel naar het vaste land , en van het vaste land naar de eilanden over te ftecken, 't zij als kooplieden , of als kaapers, of als fortuinzoekers. Zodra zij geleerd hadden een klein zeiltjen aan een kleine mast vast te maaken, hoorde men hen al fpreeken van het meesterfcbap ter zee. De Cretenfers zijn, naar men zegt, de eerften geweest, welke daar den meester fpeelden, en zich daardoor zodanig vernielden , dat zij niet in ftaat waren om hunne eigene kusten te befchermen , welke zij moesten verhaten, om al de magt, die zij nog hadden , te vereenigen tot behoud van de bestgelegene havens, welke op het punt ftonden om een prooi te worden van den vijand ; en wij hebben reeds aangemerkt, dat geene volken meer vijanden hebben , dan die, welke zich een uitfluitend gebied over de zee aanmatigen. * Z s Se.  36Z BEüf lEOUlHüE» Behalven deze aanmerkingen, is die ge. waande wet van Lycurgus, ten opzichte van de zeemagt, wederfprooken door een mee. nigte van gebeurde zaaken : immers vindt men, dat de Lacedaemoniers altoos in tijd van oorlog gewapende fchepep gehad hebben, en van de tijden van Croesus af kwamen zij hunne troepen ontfchepen op het eiland Samos, werwaards zij door een' geest van roo. verij gelokt werden. Er wordt algemeen ver. haald, zegt Herodotus , dat de dwingeland Polycrates her, toen overhaalde tot een' fchielijken aftogt, door hun groote fommen gelds te tellen, in een foort van munt, welke van goed allooij feheen te zijn; maar toen de geldproevers van Lacedasmon dezelve onderzochten, bevond men, dat het niet anders dan penningen van lood en tin waren , met een blad goud overtrokken, zo als de falfehe medaljes, welke men overal vindt in de Kabiiietten van de liefhebbers van Oudheden. Dit was een togt den Spartaanen waardig, en een bedrog waardig eenen Tiran als Polycrates. TIEN.  over de Grieken. 363 TIENDE AFDEELING. BESCHOUWING VAN DE ZEDEN DER LACEDEMONIERS. Si- van de Vrouwen van Laced^emon. 13'J ecn vo'k van foldaaten moeten de zeden der vrouwen noodwendig zeer bedorven zijn, en dit is de voornaamfte oirzaak , welke alle die maatfchappijen, die op overniagt en geweid gebouwd zijn, fchielijk ten val brengt. Men behoeft flechts den liederlijken ftaat in aanmerking, te neemen , waartoe in onzen tijd de vrouwen der foldaaten gebragt zijn, era te begrijpen , dat de Natuur vreeslijke ftraffen heeft gehegt aan dien ftand, welke firijdt tegen haare oogmerken, en tevens tegen  36-4 Bespiegelingen gen alle redelijke begrippen. Gij handelt zeer onverftandig , zeide men tot de Spar. taanen, dat gij heden gaat trouwen, en mor. gen te velde trekt , of een beleg van tien jaaren gaat bijvvoonen , waarvan de gevolgen op zijn minst zo droevig waren, als die van de belegering van Troje: alle de Grieken, welke daarvan weer te huis kwamen, vonden hunne huisgezinnen of te gronde ge. bracht door boelen, of in de grootfte wanorde door de ontrouw hunner vrouwen, welke, onder voorwendfel van haare mannen verlooren te hebben voor Troje , dagelijks hertrouwden. Maar veel vreemder is het, dat bij de foldaatenvolken de vrouwen bij uitftek vrees, achtig zijn , en veel lafhartiger, dan bij vreedfaame natiën. Wanneer men leest het geen de Grieken gefchreeven hebben van de Lacedemonifche maagden , welke , volgens hunne opgaave, naakt kampten met de mannen in de Gymnafien, en op de oevers van den Eurotas, wordt men natuurlijk verleid om te gelooven, dat zij door zulke harde ©effeningen een groote fïerkte van ziel, en ee«  • ver de Grieken. 365- eenen heldenmoed verkreegen hadden; maar da waarheid hiervan is , dat men bij geen volk ter wereld ooit vrecsachtiger en kleinmoediger vrouwen heeft gevonden , dan te Lacedasmon. Zij konden, zegt Xenophon , het gezicht niet verdraagen van den rook, die opging van eenige landwooningen, welke door de voorloopers van het leger, van Epaminondas in brand geflooken waren na den flag bij Leuclra ; maar toen Epaminondas zelf met het overige van zijn magt naar Lacedasmon kwam naderen, werden de vrouwen zo verfchrikt en doodelijk beangstigd , dat haar gehuil en misbaar de ganfche ftad. in de grootfte wanorde van de wereld bragt: de foldaaten konden niet meer het bevel van hunne Officiers, de Officiers dat van de Generaals niet meer verftaan , en men was volftrekt niet in ftaat om door de ftraaten te komen, van wegen die meenigte vrouwsperfoonen, welke door vrees en angst verbijsterd niet wisten waarheen zij gingen , of van waar zij gekomen waren. Om kort te gaan, op dien dag, zegt Akistoteles, bragten de vrouwen van Lacedasmon die ftad in het grootfte gevaar, en het fckeelde weinig, of  365 Bespiegelingen zij waren oirzaak geweest, dat dezelve ge. heel in banden der vijanden was gerankt. * Het bragt dus weinig nut aan , dat zij zich, gelijk men voorgeeft, oeffenden in 't worstelen , zo de fchaduw zelve van moed haar begaf in een oogenblik, waarin het noo. dig was bedaardheid en onderwerping aan zijn lot te laaten blijken, gelijk de vrouwen van Carthago deaden, en van zo veele andere Reden, welke door den vijand in 't naauw gcbragt waren , en op het punt Ronden om ftormenderhand ingenoomen of door de Hammen vernield te worden. Philarch:js en Hieronymus van Cardia, twee gefchiedfchrijvers, zeer gebaat1 bij de Ouden, uit hoofde van kwaade trouw, en fchending der nagedachtenis van Pyrrhus, hebben getragt den naam van dien Vorst te fchandvlekken, met te beweeren, dat hij te rug is geflagen door de maagden van Lace. daimon, toen hij zich voor de hoofdftad van Laconie vertoonde: maar de waarheid hiervan * Xenqphoh Hellmic. L, VI. A r i s to t. Ptlitic, L, II. ti f L u r * » c H. in vit» ~4gcfiUt  over de Grieken. 367 van is, dat die ftad reeds ten tijde van Pyrshus dcrmaate door vestingwerken , torens en grachten verfterkt was, dat dezelve niet met het zwaard konde worden ingenoomen, en het was eene onvoorzigtigheid dit te 011» derneemen. Verder , wat betreft de naaktheid der Spartaanfche maagden in de worsteloefltningen , van alle dc Schrijvers, welke hiervan gefprooken hebben , is geen daarvan ooggetuige geweest; en deze zaak fchijnt zo ongelooflijk, dat het noodig is dezelve op de eene of andere wijze te verklaaren. Te Athenen werd iemand gezegd naakt te zijn , wanneer hij zijnen mantel had afgedaan ; fchoon hij zijn' rok had aangehouden. Deze manier van fpreeken was zeer gebruikelijk bij de Grieken in 't gemeen, en waarfchijnlijk zeide men te Lacedremon insgelijks, dat een vrouw naakt was, wanneer ze flechts haaren tabberd aan had, zon. der den Peplus , welke een zo wezenlijk ftuk van de kleedij der Griekfche vrouwen uitmaakte, dat Dames van eenig fatfoen zich al-  36S Bespiegelingen altoos daarmede bedekten, wanneer zij in 't openbaar verfcheenen, 't zij te Argos, 't zij te Athenen , 't zij te Theben; terwijl de Lacedemonifche meisjes togten deeden, fpelen en danfen hielden langs den Eurotas, zonder met dat overkleed bedekt te zijn, ten tijde van de ondraaglijke hitte , welke men aan den voet van den berg Taygerus gevoelde, waardoor dus een gedeelte van derzelver boezem, gelijk mede de armen en de knieën bloot bleeven: doch dit verfchilde veel van eene geheele naaktheid , zo als Propertios zich die heeft verbeeld in eene van zijne Elegien, als mede Plutarchus in dien Roman, welken hij het Leven van Lycurgus noemt. In eene zo bergachtige landftreek als die van Laconie , waar rhen telkens op en af moest klimmen, tusfchen digte bosfchen en fteile rotfen , konden lange en fleepende kleederen niet anders dan hooglt ongemakke» lijk zijn ; en het is geenszins te verwonde, ren, dat de vrouwen, welke daar op de jagt gingen , midden onder een volk van foldaaten , eene kleeding hebben aangenoomen t wel-  over de Grieken. 36£ welke zeer onbetamelijk was is het oog der overige Griekfche natiën, die aan den langen en wapperenden Peplus gewoon waren. Men kan zich geen beter denkbeeld van de kleding der Laconifche meisjes formen, dan door het befchouwen van eenige oude ftandbeelden van Atalanta en Diana, waaraan men ligtelijk kan zien , dat die kieed'ing , gefchikt naar de gebruiken van een bergachtig en ongemakkelijk land , aan de geftalte geene fchoonheid bijzet; want de plooien van den rok , welke in de heupen achteruit vallen, vertoonen die deelen ongemeen dik. * En dit is de reden, waarom de vrouwen van het eiland Melos, welke men weet dat genoegzaam op die zelfde wijze gekleed zijn, zo zeer mishaagen aan de oogen der vreemdelingen, welke haar voor de eerfte maal zien: nogthans kan men aan de Melifche vrouwen den bijnaam van <|>AINOMHPlAE2 niet geeven , gelijk men dien gaf aan de Spartaanfche vrouwen, om II. Deel. Aa dat • Philostratus /«». p. 8(51. Sc C Al ijst a c H, Hymn» ia Di'l>*tl> iiu 3S« O1 fijj.  370 Bespiegelingen dat deze aelfs het bovenfte van de knie nie bedekt hadden. Het is zeer waarfchijnlijk, dat er eertijds in Laconie een groot onderfcheid was tusfchen de vrouwen van den Achsifchen ftam, welke in de fteden woonden, en tusfchen die van den Dorifchen ftam, welke door het veld liepen, en het wild najaagden met boogen en pijlen van het zelfde maakfel als die der Cretenfers: want in die landflreek, welke zich uitftrekt tot over den 37fte« graad breedte , had de luchtgefteldheid eenen merkelijken invloed op de kleur der inwooners ; gelijk men thans nog ziet bij voorbeeld aan die Mainotten, welke Cacovoügnis of Gaauwdieven van de bergen genoemd worden : deze blootgeftcld aan de open lucht op de hooge rotfen van kaap Taenarus, zijn zeer bruin van kleur, in vergelijking van de Turkfche familien, welke in den omtrek van Mifitra fchaduwachtiger plaatfen bewoonen. Bij ouds befchuldigden de Grieken elkander, dat ze de regels tot het in orde hou- den  over de Grieken. 371 den van de vrouwen tot geen volkomen ftelfel hadden kunnen brengen: dit was een klip voor de wetgeevers, waarop zij alle min of meer fchipbreuk leeden. En evenwel zulke volken, zegt Aristoteles , welke de vrouwen niet weeten te regeeren, verliezen daadeüjk juist de helft van hun geluk. * Maar volgens zijn oordeel had geene natie van de toen bekende wereld in dat opzicht Hechter gewoonten, dan de Lacedemoniers, bij welke een onheil gebeurde, 't welk maar al te wel bewijst , dat het bederf van zeden bij hen al van zeer oude tijden herkomfiig was. Na den eerften oorlog met de Mesfeniers Werden de meeste Lacedemonifche meisjes moeders zonder getroud te zijn' of een bruidegom te hebben : men zag daar midden in den ftaat een geheel volk opkomen, waarvan men de vaders niet wist; en het zijn deze kinderen der aarde, welke men naderhand riAPeSNIOl genoemd heeft , door welke benaaming de Grieken niets anders verftonden , dan zulke kinderen, welke uit een ongehuwd meisje gebooren waren, Aa 2 Stra- ? iyietaric. L. I C J» Vilitit, i. C, 7.  373 Besfiegelixgin Strabo en Justinos zeggen, dat de Spamanen mede fchuld hadden aan dit kwaad, en dat er zelfs met hunne toeftemming destijds van de fterkfte foldaaten uit het leger zijn gezonden, om de meisjes van Lacedaemon te befiaapen; maar het verhaal van dien Schrijver fluit eene tastelijke tegenftrijdigheid in, en het is vast niet waar, dat men zijne toevlugt tot zulke buitenfpoorige middelen genoomen hebbe om in tijd van oorlog de bevolking te bevorderen; want de Parthenien, welke nooit iemand voor zijne kinderen heeft willen erkennen, en welke ook nooit voor kinderen van den ftaat zijn erkend, werden genoodzaakt uit het land te trekken, en een volkplanting te gaan ftigten teTarentum , omtrent het jaar 70? voor onze Tijdrekening.» Db Tarentinen , uit dit onechte geflacht gefprooten, vervielen naderhand tot de zelfde ongebondenheid als die van Lacedsmon; dat is te zeggen , zij hielden even weinig orde in hunne huizen, als de Spamanen om. trent hunne vrouwen. Zelfs verhaalt Corn. Nepos, dat bij de laatstgenoemden de We- du- ! H.rflE om, ^iitmy T,mt u t  © v ï r de Grieken. 373 duwen van voornaame geboorte zich niet ontzagen om voor geld op het tooneel te verfchijnen, endaar onbefchofte kluchten tefpeelen, in de zelfde houding als de meisjes dansreien hielden onder de platanusboomen van Amyclae. Voor het overige had men te Lacedasmon geen' den miniten fmaak ten opzichte van de toneelfpelen, en Plutakchus bericht ens, dat men daar nooit eene geregelde Ko. medie noch Tragedie fpeelde : deze foort van vermaaken beftond dus alleen uit kluchten en pantomimen, waarin men de gebaarden en de taal van kwakzalvers, gaauwdieven, en van allerlei Uag van gemeen en ver» achtelijk volkje nabootfte. * Het is mogelijk, dat de vrouwen te Lacedaemon , even weinig kiefch omtrent de middelen van winst te doen als de mannen, de uitvoering van die ftukken op zich genoomen hebben , welke niet behoefden van buiten geleerd te worden; want Athen^eus Zegt, dat zij flechts in een gemeen gefprek, zonder orde en famenhang, beftonden, even als de kluchten der Italiaanen, en men gaf Aa 3 ei- * MEUB.SIUS Miicell, Litctn. L. UI. t. 6,  ■374 Bespiegelingen eigenlijk den naam van AEIKHAlsTAl aan de Acteurs van deze kluchtfpeelen, welke de laagfte van alle fpelen zijn: maar een volk zo ongeleerd en ruw als de Lacedemoniers was niet vatbaar voor een gezuiverder, verfhndiger of geregelder tooneel. Eenige hedendaagfehc Critici, welke het verhaal van Nepos met hunne hunne begrippen niet wisten overeen te brengen, beweeren, dat de text veranderd is, en dat dezelve in 't geheel niet ziet op het Komifche tooneel, maar op bijzondere maaltijden,-gegegeeven door burgers van een' hooger rang, welke, om aan die maaltijden meer luister bij te zetten, de aanzienlijk/te Vrouwenen Weduwen met geld bekochten, dat zij dezeiven met haare tegenwoordigheid vereerden. * Maar zo dit zonderlinge gevoelen al volkomen beweezen ware , zoude daar nog uit volgen, dat een zo fchandelijke ge- woon» * Deze Critici leezen den text van Nepos op deze wijze: Nulla Lacedtmoni tam miilit viina est, quae non ad co en a m eat merceie conducta' Men heeft nog eene andere leezing gevonden in een oud handfehrift, 't welk van geen groot gezach fchijnt te zijn.  ©ver de Grieken. 375 woonte ftreed tegen alle denkbeelden, wel. ke men destijds had van de gastvrijheid en gulheid, die daar moest plaatshebben, en alle ongelijkheid tusfchen de gasten wegneemen; cn het is nog een overblijffel der barbaarfche tijden, dat bij veele volken van Europa midden in hunne maaltijden Gothifche ceremoniën plaats hebben. Aristoteles, welke veel minder enthufiast was dan eenige andere Griek, en die oneindig beter dan eenige andere Staatkundige de wezenlijke gebreken van het beltuur te Lacedaemon kende, zegt, dat de veldtogten daar, terwijl het leger afweezig was, ongelooflijke wanorde veroirzaakten in de huisgezinnen , welke aan de genade der vrouwen overgelaaten waren. Maar dit kwaad, zo oud als de Staat zelf, werd nog veel erger, toen Lacedasmon zich de heerfchappij der zee beftond aan te matigen, en oorlogen te onderneemen op het vaste land van Afie en Africa, waardoor de burgers vaak jaaren lang hunne haardfteden niet weder zagen, en wanneer zij eindelijk weer te huis kwamen , ging het hun als den helden van de Ilias, Aa 4 wel-  g^tS BJspitoiLiHCEH welken al de luister van hunne zegeteekens nooit konde troosten over ket geheele verval van hunne huisgezinnen. Daar de koninginnen van Sparta buiten weeten der Ephoren, welke het oog op haar hielden, duizend altaaren voor Venus wisten op te richten in de ftad van Mars , kan men Iigtelijk nagaan , welk gewigt de gemeene vrouwen gehecht hebben aan eene verbindtenis , welke zeer oneingenlijk de band des huwelijks genaamd werd. Alle de bijzondere oirzaaken van de verregaande losbandigheid der Lacedemoniiche vrouwen kunnen tot twee algemeene oirzaaken gebragt worden. Vooreerst kreegen zij geone bekwaame opvoeding, noch voor den maagdenftaat, noch voor den ftaat des huwelijks, en dus waren de moeders niet in ftaat om aan haar kroost feden en pligten te leeren, welke zij zelve nooit gekend hadden. Alle de driften oeffenden onmiddelijk ee. ne  over be Grieken. 37^ 11e volftrekte heerfchappij op derzelver zielen, welke noch betoomd werd door de inhouding, welke de eerbaarheid inboezemt, noch door de maatiging , welke door de wijsheid wordt ingeboezemd: daarom werden zij ook in 't gemeen door de Grieken met den bijnaam van ANAPOMANE1E beflempeld , om dat de liefde, welke reeds op zich zelve een verfchrikkelijke drift is, in den gloeienden boezemden van deze vrouwen tot dolheid, dat is tot het uiterfte der menfchclijke zwakheden overfloeg. De 'Lacedemoniers, welke buiten tegenfpraak de onkundigfte menfchen waren in de oirzaaken en werkingen der natuur, lieten fomtijds vreemde kwakfalvers komen, om 't zij door geneesmiddelen, 't zij door zoenofferhanden, de buitenfpoorige driften van hunne vrouwen tot bedaaren te brengen , en zij waren onnozel genoeg om te gelooven, dat den bedrieger Bacis ten miufien eenmaal deze in alle opzichten hachelijke kuur gelukt was.* In 't gemeen gevoelden de Griekfche vronAa 5 wen, * S ui bas i» vu BAKIE.  578 Bespiegeeingbh wen, uit oirzaaken tevoren aangevveezcn, aandoeningen waarvan men moest ijzen. Ik durve, zegt Galenus, voor de geheele wereld verklaaren, dat ik een' doodelijken haat had opgevat tegen mijn eigen moeder; want zij was, zegt hij verder, zo geweldig en verfchrikkelijk , dat zij in haare aanvallen van woede haare eigene flaaven beet, even als een woedend dier, en dan flroomde het bloed uit haaren mond. Nu had de moeder van Galenus , welke van eenen zeer aan. zienlijke Griekfche afkomst was, ten minften nog eenige opvoeding gehad, terwijl de vrouwen te Lacedaemon in 't geheel geene kreegen: immers kan men dien naam niet geeven aan eene zo kwaadgekeurdc oeffening als her. worftelen , noch aan eene zo barbaarfche oeffening als de jagt, die zelfs het hart van den menfch wreed maakt; en dit handwerk paste alleen aan flagers, want het was volkomen het zelfde, of men kalveren keelde , dan of men hinden vermoordde in het woud van Enoras onder den berg Taygetus , welke ten tijde van de Bacchanalien weergalmde van het gefchreeuw en getier der maagden en Mtenaden. Plu-  over de Grieken. 379 Plutarchus wil, dat de vrouwen van dit gedeelte van Peloponnefus fomtijds ook dien ongeoorlofden brand gevoelden , waarvan Sappho gloeide, die zelve in haare gezangen de toevallen en eigenfchappen heeft befchreeven van die verschrikkelijke kwaal, welke mag aangemerkt worden als het toppunt van alle verbijsteringen , waarvoor de ziel der vrouwen in Griekenland vatbaar was. Het is mogelijk, dat eene gebrekkige organifatie de eerfte oirzaak van zulk een drift is geweest , maar men behoeft niet te twijffelen , of het buitenfpoorige gebruik van de Laconifche wijnen, welke nog fterker waren dan die van Lesbos, heeft veel toegebragt om die kwaal erger te maaken bij de zulke, welke reeds een natuurlijken aanleg tot dezelve hadden. Verwonderlijk is het ondertusfchen , dat deze falfche liefdedrift de eigenlijke liefde niet verdreef, en Sappho werd door beiden dcrmaate weggefleept, dat zij ten laatften tot de Leucadifche rots haare toevlugt moest neemen: men weet nogthans niet zeker, of zij door dien fprong het leeven verloor, dan of zij behoord heeft tot bet getal dier genen, welke, gelijk Stuabo  580 Bespiegelingen verhaalt, zich vederen en vleugels aandeeden, in hoop van zich na den val te kunnen ophouden over de zee, waar zij vervolgens geholpen werden door de priesters van Apol10, welke voorgaven, dat zulk eene indompeling de woede der liefde deed bedaaren, en zij behandelden de verliefden, gelijk de geneesmeesters zulken, welke de watervrees hadden, behandelden; wantzwaareongemak, ken, zeiden zij, hebben ook zwaare kuuren noodig. De tweede oirzaak van de verregaande wanorde , welke men zag heerfchen onder de vrouwen van Lacedaamon , was gelegen in de weelde en de onmeetelijke rijkdommen , welke zij daar opeengelïapeld hadden, door de aanwinst van alle die landen, voor. heen bezeten door de mannelijke takken welke in den oorlog waren omgekomen. "Wanneer zulk eene EpicLéaE, of algemeene erfgenaame, trouwde, behield zij, zelfs geduurende haar huwelijk, het recht om vrijmagtig over haare goederen te befchikken. * Door * V»b« Emmius in rifuU, lactdsm. p; 266.  «ver de Grieken. 3?r Door zodanige inrichtingen werden de Spartaanen flaaven van hunne eigene vrouwen, welke vrij wat te zeggen hadden, niet alleen in haare huizen , maar ook in de Staatsvergaderingen. Het was er nogthans i verre af, dat zij ooit haaren invloed gebruikj ten om eenen oorlog voor te komen, want de oorlog zelf maakte haar rijk : maar toen Koning Agis eene herforming in het Staatswe. zen wilde maaken, gaven zij hem te verdaan, I dat het hem aan krachten ontbrak om die verandering ter uitvoer te brengen; en het Was letterlijk waar, zoals zij zeiden, want een Staat, zo gebrekkig in zijne grondbeginfels, en aangetast door zo veele kwaaien tevens, was voor geene verandering vatbaar, dan voor het despotisme, zo als ook gebeurde onder de regeering van Cleomenes , een' dwingeland zo geweldig als alle de gene, welke hem opvolgden. Schoon de buitengewoone ontvolking van Lacedsemon grootendeels voortkwam uit den aard van de Regeering, en uit den nationaalen hoogmoed, welke alle vreemdelingen van de burgerfchap uitfloot , lijdt het nogthans gee-  382 Bespiegelingen- geenen twijffel, of de ontucht en vooral de weelde der vrouwen heeft veel toegebragt om het getal der geboorten en dat der huwelijken te verminderen : want naarmate dat de weelde toeneemt, ziet men ook duidelijk het getal van zulken , die nimmer trouwen, toeneemen, en een burger, welke wel vader van een huisgezin zou willen worden, wil zich evenwel niet te gronde brengen om blootelijk het vermaak te hebben ven zijne vtouw in zijde gekleed en met juweelen ver. fierd te zien. Gij hebt daar in de daad, zeide een filofoof tot PentesiLjEA van Corinthus, een zeer kostbaar en fraai geborduurd kleed; maar het zelve zal oirzaak zijn, dat jij geen' man krijgt. Aristoteles wil in zijn werk over de Staatkunde, waarvan elke regel een gewigtige les bevat, dat de bruidfchat zeer maatig moet zijn in Republieken, en dat men te Lacedaemon, waar men voorzag, dat de vermindering van inwooners den Staat zou vernielen , denzelven zeer klein had moeten Hellen: en juist daar, voegt hij er bij, zijn ie bruidsgaven buitenfpoorig, en beletten de voort.  over de Grieken. 383 voortplanting van het menfchdom. Maar men kan ligtelijk begrijpen , dat dit alles voortkwam uit de gierigheid zelve van de natie: want niet de vrouwen, maar de mannen bepaalen de grootte van het huwelijksgoed, wanneer zij dezelve volgens billijke wetten willen bepaalen. § lh ©ver de Krijgskundige opvoeding der Lacedemoniers. Gelijk het zeer verkeerd is de landen al te wel te bebouwen, zo was het ook zeer verkeerd dat men te Lacedsemon al te wel geoeffende troepen wilde hebben; want te ver gedreevene oeffeningen verdooven den natuurlijken moed van den menfch: door alle dagen de beeldtenis van dood en ver. woesting voor oogen te hebben, begint hij eerst het zwaard te vreezen, en eindelijk te vervloeken. Dit is de reden waarom de Spartaanen beroemde Thrafydilen werden, waarop Tyrt^eus vrugteloos zijn dichtvermogen beproefden, Ds  3S4 BE SP IESELINGEN De Athenienfers waren in vredestijden al. toos bekransd met vioolen, en gekleed in purper; men vond hen of in de fchouwfpelen, of op de markten, of zij geleiden een dansrei vari Phalerum tot Marathon, en dagten niet meer aan eenige oude wapens, welke als de onnutfte huisraaden achter de bank lagen ; maar wanneer het er op aan kwam om in ernst te oorlogen , gingen die zelfde luiden hunne helmen en hunne degens weer opzoeken, en leverden 's anderendaags een' flag volgens alle de regels van de Tadiek , welke zij maar eens in hun leeven leerden, en nog. thans verftonden zij dezelve volmaakt: men zag hen ook zelden tegen de eerfte gronden zondigen, en Diodorus van Sicilië zegt, dat hunne zwaare ruiterij de beste was van geheel Griekenland, terwijl die van Laceda;mon de allerflegtfte was, om dat ze fterk was geoeffend. Er kan in de daad niets on. gerijmder zijn, dan de paarden in vredestijd zo af te rijden , dat zij in tijd van oorlog niets meer deugen. Men moet niet denken , dat er veel overleg noch veel verftand plaats had in de oef. fe.  over de Grieken, 385 feningen van de jeugd te Sparta; want hier. in had men de inrichtingen der Cretenfers zo ftiptelijk gevolgd, dat er volftrekt geen onderfcheid tusfchen beiden te zien was • men zag niet a'leen de zelfde zaaken, maat men hoorde ook de zelfde woorden Te Lacedtenon , even als te Creta, gaf men den naam van 'ArEAH aan een' troep kinders, welken men liet vegten tegen een' anderen troep van gelijke jaaren en krachten $ tot dat een van beiden in de rivier Eurotas of Oenon was gefmeeten. Hierdoor kwam het, dat veele perfoonen, welke zonder eenig lichaamsgebrek gebooren waren , en wier gerteldheid door de rpgeering zelve was goedgekeurd , in de jaaren der jongelingfchap door een' val verminkt wierden s gelijk Agesilaus. Bij alle volken , welke maar eenigszins befchaafd waren, heeft men altoos getracht de vegtachtigheid , welke aan ue jongens van natuur eigen is, te beletten : te Sparta in tegendeel werd dezelve aangemoedigd ; maar het is zeker, dat er in dat opzicht eene verandering van geaardheid bij veelen ontII. Deel. Bb flaaS  g86 Bespiegelingen ftaat omtrent den ouderdom van vierentwintig jaaren, zo dat die gene, weike de driftigfte kampioenen in hunne jeugd waren , vaak naderhand de grootfte bloodaards worden. Deze ongelukkige drift, welke ik, bij gebrek van een ander woord , vegtachtigheid genoemd hebbe , heeft haaren oirfprong alleenlijk in de hitte van het bloed, en de volfta. gene onkunde der kinderen van al wat recht en billijkheid heet, zodat zij altoos hunne toevlugt neemen tot geweld: bijgevolg was het een groote misflag in de zedekunde bij de Spartaanen , dat ze eene neiging, ge. grond op blinde en zuiver dierlijke aandriften, poogden te verfterken. In den ouderdom van vijf jaaren begonden de kinders te Lacedsmon de Pyrricha of krijgsdans te leeren, en van dien tijd af moesten zij zich aan het onderwijs der Muzikanten overgeeven, om op de Laconifche fluit te leeren fpeelen, waarvan geen burger vrij was ; dat is te zeggen, hij moest ten minften de onderfcheidene zangen van den Dorifchen trant kennen , welke in het leger gefpeeld werden , en naar welke alle de be.  over, de Grieken. 387 beweegingen van den phalanx gemaakt werden. Met de zeven jaaren verlieten de kinderen geheel het huis van hunne ouderen, et! gingen in de Cafernen van den Staat, welke zich met dezelver onderhoud belaste 5 en fommige Schrijvers willen , dat zij alleen op het land van Laconie , zeer verre van de ftad, wierden opgevoed. Deze landopvoeding was zelfs, volgers Justinus, zo (breng, dat men den kweekelingen niet vergunde weder in de ftad te komen, voordat zij den mannelijken ouderdom bereikt hadden, welke door de wetten op dertig jaaren bepaald was. * Het is waar , dat de voornaame fchool voordekrijgsoeffeningen, welke 4)OIBEION heette , gelegen was buiten Laceoaemon , aan den kant van Therapne, ten Oosten van Bb 2 den * Putros pttbtres non in forum , [ei in egros iduc prtetpit, neyit prins m urbem ndire, ejuan viri facti elfent, flatuit. De overige infieliingen , welke justinus aan Lycurgus toefchïijft > zijn even fabelachtig.  388 Bespiegelingen den Eurotas; maar dit belet niet, dat het bericht van Justinus , zo als de meeste dingen, welke de ouden van de Spartaanen gefchreeven hebben, blijkbaar falfch is; want de kinders werden ook zeer dikwijls geoeffend midden in de ftad , anders had toch niet een groot gedeelte van hun bij de zwaare aardbeeving onder de puinhoopen van een gallerij, welke boven hun hoofd in. ftorte , kunnen zijn begraaven geworden. Daarenboven aten alle de jonge lieden, ter gelegenheid van de groote revue , met de foldaaten in openbaare gebouwen , en de overheden, welke het opzicht over de nationaale opvoeding hadden , hielden hunne vergaderingen nooit anders dan te Lacedasmon. Het Corps van jonge lieden, welke fa men opgevoed werden , beftond uit vier onderfcheidene klasfen. In de eerfte klasfe waren de kinders van vrije burgers, zonder onderfcheid van middelen , rang of geboorte, uitgezonderd de vermeende troonopvolgers, welken men niet wilde  over de Grieken. 383 ■wilde blootftellen aan het gevaar om dage. lijks in een vuistgevecht of worfteling zwaare flagen te krijgen, dewijl men vreesde dat de eerbied, aan koningen en toekomende koningen verfchuldigd , daarbij last zou lijden. In de tweede klasfe vond men de MOGAKES, wier ftaat niet veel beter was dan die der vrijgelatenen , doch , wanneer ze den loop hunner opvoeding voleind hadden, konden zij tot alle rangen in het krijgswezen verheven worden , zo wel ter zee als te lande, waarvan men een voorbeeld heefc in den perfoon van Lysander, welke uit de MO0AKES afkomftig was. Op deze twee klasfen volgde die der kinderen van vreemdelingen , welke door hunne ouders, zeer ingenoomen met de Laconifche inftellingen , naar Lacedsmon gezonden werden , als naar een voortreflijke fchool , om daar de behandeling der wapenen, en zeer flegte zeden te leeren. Het zijn deze kweekelingen , welke onder den naam van GPOOjIMOI bekend zijn , en die Bb 3 naar  Söo Bespiegelingen naar alle waarfchijnlijkheid betaalen moesten voor de kost en voor de kleding, welke in alle Cafcrnen gelijk was. Eindelijk de vierde klasfe beftond in onechte k.nderen, welke door de geilheid der Lacedemonifche meisjes en vrouwen ter wereld kwamen ; zo wel iu vrede als in oorlog. Xenophon noemt alle deze voedfteriingen platuit de Bastaarden van Spartaj maar om vervolgens de hardheid der woorden door de voortreffelijkheid der zaaken te verzachten , zegt hij, dat zij, „fet tegengaande hunne onregelmatige geboorte, bij de eerflen van de natie konden vergeleek ken worden. * Alle deze kweekeiingen leerden twee .foorten van Krijsgezangen van buiten, waar. van de eene beflond in eene verfameling van Elegien van Tïrtüüs, en de andere in eene verfameling van Anapasstifcbe gedichten, ge. maakt door Sophson cn Spendon, weike men weet dat de maat hunner verfen ge- fchikt * Deze onechte kinderen worden bi/ hem genoemd  @VER DE GRIEKEH. 391 • fchikt hadden naar de Martiaale mufiek der Lacedemoniers , welke niet ten Itrijde gin, Ken noch op den vijand aanvielen, dan bi, den beurtelingfchen klank van Anapwum en Sponden, waaruit een marfch ontltond van langfaame en fr.clie pasfen onder elkander. Heph^stion van Alexandrie heeft ons het eer. fte vers van zulk een gezang bewaard, waarvan de zin hierop uitkomt: „ O gewapende , kinderen van Sparta, maakt de beweegmgen van Mars!" * En daar wij beneden de quantiteit van den Griekfchcn text ten dienfte van de zulken, welke geen kennis hebben van de profodie dier natie, hebben aangeweezen , kan men zich daaruit even zo goed een denkbeeld van zulk eene melodie formen , als of men dezelve midden Bb 4 111 * Ay£t,"ü ' ^P^s h>7JAoi | xouooi | ttoh rav aKosS 1 wet I o-iv. Men ziet hietuit, dat de krijgsgezangen der Lacedemoniers heftenden uit drie sPond«n , vier Anarxsten, en eene overblijvende fyllabe, welke ie„dc om het volgende vers te begmnen : er •« .„ dat metrum geene de minfte Cfuui 5 de dra, altijd de Dorifche, en zelfs fom.i,d. * Laco-doiifche.  39? BïJïrEGELlBCEs in het veld op de Laconifche flUIten of lm ren hoorde fpeelen. Owïjk bij de wilden van America de oor- togmngen, zonder merkelijken invloed op m°ed der krijgslieden te hebben, nog. ^ns de wraakzucht vermeerderen, welke, gebjk men wcetf verfchn.kkeJ..k ffi b}. ^ w!Jden, even zo onderhie,den de verfen ^ en Tvrt^us i„ de ziel der Lacede"omen een wraakzuchtig en wreed karakter, ' «'elk de hoofden van de krijgsfchool nog erger maakten, door hunne leerlingen toe te l^ten, dat ze de Heloten ineen hinderlaag vermoordden, en de landhoeven van de cijnsbare Laconiers , waar ze door list of bij verrasfing konden in komen, pionderden. Zij, die foortgelijke bedrijven niet hebben willen gelooven, dachten niet aan den rampzaligen toeftand , waarin Europa gedompeld was ten tijde van de Leenregeering, toen alle edellieden op de heerewegen gingen rooven. De meeste bergen in Duitfchland zijn nog bedekt .net brokken van oude kasteden, welke, volgens de eigen getuigenis der Duit. fche  over de Grieken. 393 fche Gefchiedfchrijveren , kasteelen van gaauwdieven geweest zijn , voorheen bewoond door de eerde Barons van het Rijk, welke er een eer in fielden om met zulk een beroep groot fortuin te maaken. Keizer Rudolf vernielde zesenzestig van die Rooverkasteelen ; het Swabifche bondgenootfchap heeft naderhand honderd en veertig uitgeroeid , en des niet tegendaande bleef er nog een verbaazend groot aantal over. Uit zulke ftukken kan men zien, tot welk eene laagte des menfchen ziel kan verzinken , wanneer wetten, kunsten, weeten. fchappen , en alle burgerlijke in/tellingen in de vergetelheid begraaven worden, welke alleen den menfch boven de wilde dieren verheffen : want de Godsdienst heeft van zich zeiven geenen merkelijken invloed op de deugd der volken: de Lacedemoniers toch waren ten uiterden bijgeloovig, en alle die Ridders , welke in de tijden der Leenregeering de reizigers plunderden en vermoordden , waren Christenen; ook was het niet de Theologie, maar de Politie, hoe onBb 5 vol.  394 Bespiegelingen volmaakt dezelve toen ook nog was, welke een einde maakte aan dat ijslijl: rooven. Plutarchus zegt, dat men moord en behendige dieverij te Lacedaimon aan de kinders veroorlofde, om hen vroegtijdig te oeffenen in de beginfels en de praktiek van het vrijbuiten , wanneer het er op aan kwam om de landen van den vijand te plunderen, zonder zijn leven zeer te waagen. Maar men zoude zich wel gewagt hebben van zulke proeven te neemen in een land, bewoond door ééne en dezelfde natie , welke naauw te famcn was verbonden; terwijl er in Laconie twee verfchillende natiën waren, waarvan de eene de onderdrukkende, en de andere de onderdrukte partij was. Het was alleen in de bezittingen der onderdrukte Achasers en Mesfeniers, waar de kweekelingen van de kadettenfchool zo veele verwoestingen aanriehteden; want zij durfden niets wegneemen uit Lacedtemon, waar alles aan de Spartaanen van den Dorifchen tak behoorde. Deze aanmerking neemt alle zwaarigheden weg,  over de Grieken. 395 ■•weg, welke de zulken ontmoeteden , die tot den oirfprong der Laconifche inltellingen wilden opklimmen : deze inltellingen ftrekten duidelijk daartoe , om aan den eenen kant de Heloten, en aan den anderen kant de cijnsbaare inwooners te - verzwakken, welke ten laatflen zulk een' doodclijken haat tegen de Spartaanen opvatteden, dat zij betuigden zeer gaarne de ingewanden van die onmenfchelijke dwingelanden uit het lijf te willen rukken en opeeten: dit waren zelfs de eigene woorden van de bekentenis, welke Cinadon deed aan de Ephoren, toen men die beruchte famenzweering ontdekte, welke door de inboorlingen van Laconie tegen Lacedcemon beltookt was. * Men behoeft intusfchen flechts met bedaardheid na te gaan dat plan van opvoeding, waarin het worftelen , vuistvegten , locpen, jaagen, de mufiek, het danfen, de krijgskunst , het moorden en rooven vereenigd waren, om te begrijpen, dat die inrichtingen voornaamelijk dienden om de lichaamskrachten * Xisom, HtUcnic. L. 111. Ér i' Hifi. (hilcf. & flrtiq. des lus dl lyctir&ttt p, «7.  396 Bespiegelingen ten te verfterken, terwijl ze daarentegen het hart bedorven, en de befchaaving van het verfland geheel verhinderden. Ook getuigen Plato en Isocrates , dat veele Lacedemoniers ten opzichte van het laatlte zo verwaarloosd waren, dat zij noch konden leezen, noch hunnen naam teekenen, noch verder tellen dan op de vingers; 't welk te Athenen voor de verachtelijkile laagheid werd gehouden, en de zwaarfte belediging welke eenen burger kon aangedaan worden, was, dat men hem 'AflAlAETTOs en'aMOTSOS noemde, om daar mede aan te duiden, dat hij in zijne jeugd niet onderweezen was op de wijze der der Athenienfers. Koning Agis, de laatlte van dien naam, welke fteeds zuchtte over de barbaarfchheid en het bederf der Spartaanen , meende, dat het nog mogelijk was derzelver zeden te herformen, door hen hunne pligten te leeren kennen; hij noodigde naar Lacedamion een' buitenlandfchen Wijsgeer van de Stoïfche Secie, genaamd Sph^erus, om de jeugd te onderwijzen , en wij hebben nog eenige geringe fragmenten over van eene Verhandeling  over de Grieken. 397 iing over de Staatkunde, toenmaals door dien Stoïcijn opgefteld: maar die opvoeding, welke reeds van den beginne niet ijverig werd behartigd, werd geheel en al afgefchaft, na dat Agis vermoord was door die genen zelve, welken hij tot de deugd wilde opleiden. De Lacedemoniers, welke niet konden dulden, dat men hunne verkeerdheid tegen ging, rukten dien Vorst van den troon, en worgden hem in de gevangenis, als den fnoodften booswicht. Toen nam de Anarchie hand over hand toe, de verwarring werd onbefchrijflijk, en de Staat plofte met een' ijslijken val neder op hun, die zo veele ondeugden in het ftaatswezen verkoozen boven de geringde hulpmiddelen der Wijsbegeerte. Hier zouden wij dezen Artikel kunnen eindigen , zo wij het niet noodzaaklijk oordeel, den aantemerken , dat men zeer kwalijk het geesfelen van de kinderen te Sparta aan de voeten van het beeld van Diana Orthia verward heeft met de lichaamsoeffeningen der jeugd: want deze dingen hebben nooit de geringde gemeenfchap met elkander gehad. Dit  398 Bespiegelingen Dit geesfelen was eene godsdienstige pleg. tigheid , of liever eene verfoeilijke dweepe. rij, waarvan men den oirfprong met zekerheid weet. Weleer naamelijk was men te Lacedaamon gewoon menfchen te offeren, gelijk Pausanias en Porphyrius getuigen; maar toen in vervolg van tijd de menfchlijkheid haare ftem deed hooren aan het hart der Grieken, fchaften zij die godlooze en onnatuurlijke offerhanden af : de Lacedumo. niers evenwel , zeer verkleefd aan hunne oude gebruiken, beweerden, dat het beeld van Diana Orthia zo zeer gewoon was aan dergelijke offerhanden , dat men die niet ge* heel en al aan hetzelve konde onthouden, zonder dat daaruit groot onheil voor de natie ontftond ; weshalven zij beflooten om , in plaats van hunne kinderen het hart uit het lijf te fcheuren , dezelve te geesfelen , zo lang tot dat het altaar en de vloer des tempels met hun bloed befprengd waren; maar niet zelden gebeurde het, dat de wonden van die ongelukkige flagtoffers dermaate ontftooken wierden, dat zij het eenige dagen daarna bedorven. * Zeer *Porphvr. 4, U^inmt. L, II, 8c P a v S a K. Lncinic, C. XVI.  «ver de Grieken. 399, Zeer te onrecht zeker rekent Cicero zo. danige bedrijven onder de voorbeelden van ftandvastighcid bij de Lacedemoniers ; daar zulk eeir offer, hoe men het ook befchouwe, niets anders oplevert dan de vertooning van het ijsfelijkfie bijgeloof, 't welk men ook aantrof bij andere Griekfche volken van den Dorifchen ftam , die zich in Peloponnefus neergezet hadden , en welke op gelijke wijze het bloed der kinderen vergooten op het zogenaamde Graf van Pelops , want dus noemde men dat afgrijslijke altaar, 't welk Tauris waardig was. * Dit verflag is meer dan genoeg, om aan te toonen den misflag der genen, welke beweerd hebben, dat deze barbaarfche pleg. tigheid nergens anders in Griekenland plaats had, dan te Lacedtemon, waar dezelve niet geoeffend werd dan aan de kinderen der flaaven en Helooten, welken hun ftaat niet kon beveiligen tegen dat fy&tema van onderdruk. * Dit is die offerhandc, welke in Peloponnefus genoemd werd «irtfixspW j of de vergieting van het bloed der kinderen.  400 Bespiegelingen drukking, waarin het leven van een' menfeh zeer weinig , en dat van een kind niets waardig was. * § III. van het Karakter der Lacedemoniers. Men kent met zekerheid flechts twee oirzaaken , welke een vreedzaam volk ineen oorlogzuchtig volk kunnen veranderen: of de vrees van overheerd te worden door zijne nabuuren , of de begeerte om zelf verroveringen te maaken. De Lacedemoniers bevonden zich niet in *v +.. een van die beide gevallen, maar in beidé tevens. Vooreerst , vreesden zij onderge. bragt te worden door hunne eigene flaaven: ten anderen , wapenden zij zich meer en meer, om eene zo gewigtige bezitting als het overheerde Mesfenie, waarmede hun politiek befiaan verknocht was, te behouden; en naderhand beftonden zij nog daar te boven naar het meesterfchap ter zee te ftaan; zodat zij zich * A&chaolos, Ga. Tom, t. j», 400.  over de Grieken. 401 zich in hunne gedachten geheel verlooren in den oorlog, en in alles wat tot den oorlog betrekking had. Zodanige geftcldheid moest aan die menfchen eene groote zwaarmoedigheid inboezemen, en de geduurige behandeling der wapenen moest hen daarenboven zeer flilzwijgende maaken. Ook vindt men juitt in de krijgsoefeningen den oorfprong van hun Laconisme Alle Griekfche Krijgskundigen hebben aangemerkt, dat het volfirekt noodzaaklijk was, zo veel mogelijk, te verkorten de uitdrukkingen , waarvan de krijgsoverften zich bij het commando bedienden om de beweegingen van den phalanx te laaten doen, en den foldaaten een dieo ftilzwijgen op te leggen, zo lang de maneuvres duurden. * Het is dus geenszins te verwonderen, cat de Lacedemoniers, van kindsbeen af op die wijze opgevoed, de hebbelijkheid kreegen om in tijd van vrede even zo te fpreeken , als zij fpraken in het leger; en het is bijna onbegrijpelijk, dat de la Nauze deze II. Deel. Cc fror« • Auus, p< 7*. & t s • Imp"*101'  402 Bespie-gelinsêït foort van militair Laconisme voor het kenmerk van de zuiverde wijsbegeerte heeft kunnen houden: de bewijzen, welke hij gebruikt, om zulk eene vreemde (telling goed te maaken , ontdekken eene verwarde geleerdheid, ontbloot van alle oordeelkunde, en bijgevolg gevaarlijker dan de onkunde zelve. * Tevens_ is het zeker, dat de Schrijver van de Verhandeling over de Republiek' van Lacedasmon daarin op eene belachelijke' wijze het fomber voorkomen en de houding der Spartaanen heeft vergroot: „ die men„ fchen," zegt hij, „ gaan over drast met „ eene zo verbaazende deftigheid, dat men ' „ hen even weinig hoort fpreeken als de „ fteenen: ook ziet men hen de oogen even „ weinig draaien ais metaalen beelden, en „ zij bezitten meer fchaamachtigheid, dan gi ooit in de binnenfle vertrekken der maag„ den wierd gevonden." Dit zijn juist de eigene fpreekwijzen en hype r- *Mtmoirt fur P eUt dis futnee, i UeUèmon. Ifcmil «t I iAt»dt dei injtr, Itme JC1X,  b v i r de Grieken. 403 perbolifche uitdrukkingen , welke door Longinus , in zijn werk over het Verhevene, zijn veroordeeld als de grootfte buitenfpoorigheden van opgefmukte taal: maar had Longinus Wat meer fcherpzinnigheid gehadj, om onder, geftookene ftukken van flegte fchilders te onderfcheiden van de origineelen van groote meesters , hij zou terftond begreepen hebben, dat hij ongelijk deed aan het genie van Xenophon, door hem te houden voor den fchrijver van een ftuk, 't welk, volgens getuigenis van Dionysius van Magnefia , falfche. lijk op zijnen naam was uitgegeeven , door een' van die Pfeudonymen, welke in zeer grooten getale te Athenen werden gevonden; en wij hebben reeds aangemerkt, dat de verderffelijke nijverheid van deze lieden groote duisternis over de geleerdheid heeft verfpreid. Voor het overige zou misfehien die ftilzwijgendheid der Lacedemoniers zo niet in 't oog geloopen hebben bij de andere natiën van Europa, als ze natuurlijk moest doen bij de meeste Grieken , welke onophoudelijk babbelden, met luider ftemme in het openbaar fpraken, redetwisteden over ftraat, en verCes vol-  404 Bespiegelingen volgens midden op een markt of onder een galierij bleeven ftaan, om met het grootfte gedruis daar vraagflukken op te losten: dikwijls droegen ze bij zich onder den mantel eene meenigte boeken, om hunne partij door axioma's en magtfpreuken te overtuigen. * In Lacedaemon hoorde men nooit op die wijze twisten, en de Dorifche taal, welke daar gefprooken werd, was zo uiterst arm in woorden, en had daarenboven zo veele ruwheid en duisterheid, dat ze ter behandeling van afgetrokkene en geleerde zaaken niet konde gebruikt worden : zelfs waren fommige inwooners van lonie niet in ftaat, om zonder de hulp van eenen uitlegger deze dialekt te verllaan, welke zo zeer van haaren ftam ve-basterd was, dat zij van eene geheel vreemde afkomst fcheen te zijn, en de geleerden ku; nen niet dan met behulp van eenen Commentarius de misfelijke taal verftaan van eene vrouw uit Lacedaemon, welke door Akistophanes in eene van zijne Komedien fpreekende wordt ingevoerd. Wij  over de Grieken. 405 . W/j hebben reeds bij eene voorige gele. genheid aangemerkt, dat de groote befchaafd. heid der Athenienfers de vrucht was van de beoeffening der wijsbegeerte, van de uitfteekende zachtheid hunner burgerlijke wetten , van de volkomenheid van hun tooneel, en eindelijk van hunne beftendige verkeering met vreemdelingen van allerleie natiën , welke of door het lokaas van den koophandel, of door den fmaak voor de fraaie kunsten naar Athenen gelokt werden. Te Lacedaj. mon was geene van alle deze zaaken, welke invloed konden hebben op de bevordering der befchaafdheid ; de weelde zelve, welverre van dat bevallige te hebben, 't welk men te Corinthus, Argos en Athenen zag, verbasterde bij hun in een lomp vertoon, en barbaarfche pracht, zo als die der Turken, Tar. taaren en der meeste Afiatifche volken. De Spartaanen, zich geheel bij elkander houdende, en geene verkeering hebbende! .dan met flaaven, foldaaten en trosjongens, konden noch hunne uitfpraak leeren verzachten, noch hunne taal verrijken, noch hunne manieren befchaaveD , noch hunne zeden Cc 3 ver-  4o6 Bespiegelingen verbeteren uit de befchouwing van die der vreemde volken, welke zij van zich weerden met eene verachting, die alle de kenmerken had van den fterklten haat. Deze burgerlijke onverdraagfaamheid, welke in 't Griekfch met den eigen naam van £ENEAASIA bellempeld werd , en waardoor Sparta zich zo gehaat maakte, kwam in de eerfte plaats voort uit eenen fterken nationaalen hoogmoed, en ten anderen uit den aard zeiven van zulk eene Militaire Staatsgefteidheid. Dewijl men fteeds de eene of andere onderneeming in 't hoofd had, waarvan de goede uitllag grootendeels van de geheimhouding moest afhangen, befchoude men daar alle vreemdelingen als gevaarlijke verfpieders; en men hield zo zorgvuldig alles verborgen , wat betrekking had tot de wezenlij, ke fterkte der legermagt, en de orders welke aan de bevelhebbers waren gegeeven, dat het fcherpst ziende oog «dat geheim niet konde doorkijken. Ook betuigt Thucvdides, dat de Griekfche hiftoriefchrijvers , jaarboek- en kronijkfehrijvers nooit achter de «oodige kundigheden .hebben kunnen komen . om  „ver » * Grieken. 4°7 om met zekerheid het getal te bepaalen van de eigenlijke llrijdbaare manfchap, waaruit de Lacedemonifche phalanx, en het Corps van de hulptroepen beftonden. * Aan den anderen kant gingen de ongeregeldheden der vrouwen zo ver , dat men haar geen' den minden omgang met vrecmdelingen durfde veroorloven; want zij bezweeken onder de geringde verzoekingen, en het voorbeeld van Alcisiades, welke de huwelijkskoets der Koningen beklom , bewijst genoeg, dat, zo iemand maar lust had, hij van het voldoen aan denzelven kon verzekerd zijn. Daar nu deze vrouwen, wel, ke zo zwak van ziel waren , volkomen kennis hadden aan alle Staatszaaken, deed men alle moeite, om te beletten, dat zij zich niet inlieten met zulken, wier belang het konde zijn achter de geheimen van Staat te komen, welke men weet dat zo dikwijls door de liefde verklapt zijn. Dit had ten gevolge, dat de vrouwen van Lacedsemon , overgelaaten aan haar' eigen' Cc 4 fmaak, # Ihucïp. L. V. & CUUBS L.lV.p. 389-  408 Bespiegelingen fmaak, en aan haare natuurlijke neigingen, geen voordeel konden doen met de vorderingen, welken de zedekunde maakte bij de andere volken van Griekenland : zij overheerden de mannen door de gebreken van haar hart, zonder dat zij dezelve befcbaafder maakten door de bevalligheden van haaren geest. Daar te boven maakten de gtoote rijkdommen, welke zij daar hadden aangewonnen, en de gewoonte van op het tooneel te verfchijnen, dat zij den opfcliik, welke op het tooneel kan geduld worden, vermengden met dien, welke voor het dagelijkfche leeven gefchikt is; en het is die zelfde omkeering van zeden en moden, welke insgelijks in Europa, fint twintig jaaren, grooten invloed op de kleeding der fexe heeft gehad, zodat zeer aanzienlijke dames, Welke niet gaarne voor boeren of Aciricen te boek zouden liaan, zich nogthans zodanig kleeden, als Aöricen en hoeren gekleed behooren te zijn; en dit heeft niet weinig de eerwaardigfte inrichtingen der maatfchappij in kleinachting gebragt, door dezelve tot een tooneelklugt te maaken, waarin men alle dagen nieuwe maskers aanneemt, waarvan fora.  avER de Grieken. 40a fommige zo affchuwelijk zijn, dat de bevalligheden zelve daarvoor vlugten. Het is van belang hierbij nog aan te merken, dat de inftellingen , welke gemeenlijk aan Lycukgus worden toegefehreeven , niet beitonden in eene reeks van oorfpronkelijke wetten, gefcbikt naar de behoeften of plaatfelijke omflandigheden van het vaste land van Griekenland; maar dat dezelve gekopieerd waren naar die der inwooneren van het eiland Creta, welke destijds ontrust wordende door een' zwerm zcefchuimers , natuurlijk een' fterken afkeer konden krijgen van alle vreemde zeelieden , welke zich op hunne kusten vertoonden. * Ds geest der Cretenfifche wetten fioeg over naar Lacedsemon , in eenen tijd, wanneer nog niemand genoeg verlicht was om (taalkundige inrichtingen, welke te pas konden komen voor de bewooners van het vaste land , te onderfcheiden van die, welke te pas konden komen voor de inwooners der eilanden van den Archipel, waar de onvrugtC c 5 baar- f. I aus ixUS Ltemie, C. 2,  i\JO Bespieselincem baarheid van grond, en de fchaarsheid van leevensmiddelen de herbergfaamheid vaak tot een' last maakten; zo dat de wetgeevers deze niet als eene nationaale deugd wilden aanprijzen. Behalven hef gene wij reeds hebben aangemerkt, waren de Lacedemoniers altoos in vrees, zo zij zeiden, dat de vreemdelingen door geheime opltooking de flaaven van Laconie tot eenen opfland zouden brengen. Aristoteles fchijnt van gedachten geweest te zijn , dat die vrees bij hen de waarfchijnlijkfte oirzaak i> geweest van de Xenelafie , of burgerlijke onverdraagfaamheid; maar had men die ongeltikkigen met wat meer zachtheid en menfchlievendheid behandeld , dan zou die vrees van zeifs zijn verdweenen, even als bij de overige Grieken, waar de flavernij volgens veel redelijker be. ginfelen was ingericht. De Lacedemoniers van den Dorifchen tak oeffenden nooit eenige kunst of handwerk, hoe ook genaamd ; zo dat alle hunne Fabrieken aan den gang gehouden wierden door de cijns- baa-  over de Grieken. 411 baare Laconiers, en alle hunne landerijen bearbeid door de Heloien en de flaaven van Mesfenie. Maar dewijl de Koophandel daar zo veelerhande voordeelen aanbragt, namen de Edelen van Lacedsemon daarin deel , 't zij onmiddelijk , of door msfchenkomst van hunne Factoors. Wanneer de burgers den ouderdom be. reikt hadden, welke hen van den krijgsdienst ontfloeg , begonden zij het woekeren , en werden, gelijk Plutarchus zegt, Bsnkhouder-foldaaten. * Zij hadden in 't gemeen zulken trek tot den koophandel, dat de zwaarfte flraf, welke aan krijgslieden, die zich lafhartig gedraagen hadden , werd aangedaan, daarin belfond, dat men hun verbood op de markt re Lacedsemon te komen , zodat ze in al dien tijd niet konden koopen noch verkoopen. Op deze wijze ftrafte men de drie honderd Spartaanen, die de wapenen hadden ncêrge- legd ' PiomcH. in zijns Verhandeling , of de Oudften den Staat moeten beftuurcn.  412 Besïie gelinge» legd op het eiland Sphacterie, om zich aan de Athenienfers gevangen te geeven : doch naderhand werden zij, 't zij 'uit vrees, 't uit medelijden, in al de eer van den koophandel herfteld, fchoon zij de grootfte Thra. fydilen, of liever de grootfte Poltrons van Peloponnefus waren. * Wjj hebben gezien, dat de meeste Grieken zich in den koophandel bedienden van ftreeken , welke hunne goede trouw zeer verdacht maakten: echter had men te Athenen gefchreeven wetten tegen de bedriegerijen der kooplieden ; men had daar gerechtshoven en re. enaars, welke de fchuldigen aan bragten , en ben aan de openbaare ftraf overleverden ; terwijl te Lacedte. mon, waar men in 't geheel geen befchreeven Recht had , de orde op den Koophandel aan duizend onzekerheden, en aan duizend willekeurige uitleggingen heeft moeten onderhevig zijn. Dit gebrek aan Befchreeven Recht verfpreidde inzonderheid een' geest van bedrog en * TülfCTOi L, S,  over de Grieken. 413 en eene overheerfchende neiging tot listige ftreeken onder de Spartaanen: Lysander. zeide daar openlijk , dat men de kinders moet bedotten door fpelen, en de menfchen door eeden. Dat deze genadige bedriegerijen , en die verachting van alle burgerlijke kontrakten de gevolgen waren van eene gebrekkige wetgeeving , welke niet in ftaat was om de verpligtingen van den menfch als lid van de maatfchappij te bepaalen, blijkt daaruit, dat de Cretenfers, welke mede geene gefcbreevene Wetten wilden hebben, zich insgelijks door de geheele wereld berucht hebben gemaakt door hunne dubbelzinnigheid , door hunne bedriegelijke redenen , en door alles wat men eigenlijk Cretenfifche leugens heet. Echter wil Polybius , dat de inwooners van dat eiland nog baatzuchtiger, en fchraapzuchtiger waren, dan de Lacedemoniers zelve: maar hij zou niet in ftaat zijn geweest om dit te bewijzen door een aantal van bedrijven , gelijk aan die , welke wij in de voorige Afdeeling hebben opgegeeven, Db  4i"4 Bespiegelingen De honderd fieden van Creta bezaten noofr. de h elft van het goud en zilver , 't welk men te Laceda;mon had opgeltapeld. Deze buit nu was , gelijk wij gezien hebben, de vrucht van onafgebrookene oorlogen en on. derneemingen tegen alle natiën van Griekenland zonder onderfcheid , over welke de Spartaanen als vrijmagtige heeren wilden regeeren: dit was het groote doel van hunne ltaatkunde, en het voorwerp van alle hunne weufchen. Het fcheelt zonder twijffel zeer veel, dat Creta ooit door zulk eene heerfch;. zucht zou zijn bezield geweest, of dat het ooit zulke gevaarlijke plans zou hebben gemaakt voor de rust der nabuurige eilanden van den Archipel , waarvan het niet een heeft ondergebracht, fchoon het uit hoofde van zijne ligging in fiaat was om het middenpunt te zijn van een groot gebied, uitgelrrekt over Europa en Alle'; en geen hoek van de oude wereld, welke destijds bekend was, fcheen in het oog van Akistotelks gé. fchikter, om ten zetel van eene wezenlijk geduchte magt te ftrekken. Ook zijn de flerke verwijtingen , welke de  over de Grieken; 413? de Cretenfers ondervonden van hunne tijdgenooten , niet te vergelijken met het geen den Lacedemoniers te last vverd'gelegd : dezen befchuldigde men, dat zij noch altaar, noch trouw, noch eed hadden, dewijl zij de Tractaaten van Vrede en Bondgenootfchap fchond'en, zo ras zij maar het geringfte belang daarbij vonden. Nooit zag men een volk, 't welk bijgelooviger was in fchijn, en godloozer in de daad : zij ondernamen geenen oorlog, zonder vooraf het eene of andere Orakel te raadplegen , en fomtijds raadpleegden zij verfcheidene tevens ; zij brasten onophoudelijk offerhanden aan de Goden, en beftolen vervolgens derzelver tempels ; zij pionderden van het eene einde tot het andere den heiligen grond van Elis, welke van alle Grieken voor onfchcndbaar werd gehouden ; zij waren de medepligtigen der heiligfchenders, welke de fchatten uit den Delphifchen tempel roofden ; zij beflonden het heilige bofch van Juno van Argos in brand te fteeken, en allen, welke daar fmeekende hunne toevJugt genoomen hadden, leevende te verbranden ; zij hadden eindelijk de fnoodfte trouwloosheid om zich te midden  4i6 Bespiegelingen, den van den vrede , tegen hun gegeeven woord en de gemaakte overeenkomst, meester te maaken van de burgt van Theben. Men onderfcheidt doorgaans van het gros der Spartaanen den Koning Agesilaus , om dat Xenophon, destijds vervoerd tot de partij van Lacedaemon , een zeer walgelijke loffpraak heeft gemaakt op dien gewaanden Held, welke nogthans in de daad niets anders geweest is dan een groote firuikroover: alle zijne togten in Alië en Egypte hadden, zelfs volgens de getuigenis van zijnen Lofredenaar, geen ander oogmerk, dan om door rooven en plunderen geld bijeen te fchraapen: hij haalde uit Lydie, Phrygie, en E^ypte twaalfhonderd en twintig talenten, dat is omtrent zes millioenen Livres , zonder te rekenen de foldij en het onderhoud van zijne foldaaten, welke overal volkomen naar welgevallen huis hielden op den bodem der vijanden , of derzulken , welken tmn zo noemde. * De- • Xehophoh Aoyof e'( AyeaWaov rov (3cwf& N er os & Flviis. in vit* *A$e/il*i,  evER i>e Grieken. 417 Deze onverzadelijke roofzucht was een noodzaaklijk gevolg van de opvoeding, welke de jeugd te LacedEemon ontving in een krijgsfchool, waar men het moorden en fteelen tot een fystema had gebrast , zodat de eerfte denkbeelden van de zedekunde in de zielen der kweekelingen volftrekt moesten uitgedoofd worden. Nadat zij geleerd hadden alle rechten der menfchelijkheid, en alle banden van het burgerlijke leeven te verachten , begonden zij vervolgens groot gewigt te ftellen in de fterkte, of in de list, welke het gebrek aan fterkte vergoedde, en zij befchouden de wapenen niet anders dan als werktuigen, dienende om hunne gierigheid te voldoen, welke hoe langer hoe meer toenam , naarmate dat zij meer buit bijeenfleepten. Daarenboven moest de gewoonte om de nationaale jongelingfchap in Kazernen bijeen te houden, juist in dat tijdftip, wanneer het vuur der jeugd de zinnen begon te ontfleeken, zeer verderffelijke gevolgen na zich fleepen voor de zeden , daar het iiiflinkt II. Deel. Dd hier.  4i8 Bespiegelingen hierdoor wierd bedorven: ook waren de Spartaanen nog meer dan de overige Grieken aangeftookcn van die rampzalige drift, welke regelrecht ftrijdt met de eerfte oogmerken der Natuur. * Te zeggen, dat Lxcvugvs bijzondere wetten heeft gemaakt, om dat bederf te begunfligen, is hem te beichuldigen op de zelfde wijze , als men de Wetgeevers van Creta befchuldigt: ondertusfchen is er groote waarfchijnlijkheid, dat men in alle deze dingen de uitwetkfelen met de oirzaaken heeft verward ; want de manier, Waarop men bij de Cretenfers de kinderen opvoedde, en de manier, waarop dezelve bij de Spartaanen werden opgevoed, moesten volmaakt gelijke ongemakken voortbrengen, welke de eerfte inftellers niet voorzien hadden. Het is althans zeker, dat Lycurgus niet had kunnen voorzien , dat men te Lacedsemon immer alle denkbeelden van fchaamte zo ver zoude verachten, dat de mannen daar naakt in de oeffenplaatfen durfden verfchijnen j want wij hebben reeds aangemerkt, dat deze naaktheid •Theoboretus, de mmdii Grneerm «feettbui.  over de Grieken. 410 heid eerst begonnen is tusfchen de 7ofte fcn 8ol*= Olympiade , en dus verfcheidene eeuwen na den dood van Lycurgus ; en dit bewijst klaar , dat hij nooit de uitvinder is geweest van eene meenigte van inltelrifigen t welke door gefchiedfchrijvers, ciie onkundig waren in de Tijdrekening , aan hem zijn toegefchrceven. Het is ongerijmd te zeggen , dat hij van da vrouwen zou gevorderd hebben, het geen hij zelfs niet van de mannen vorderde; want in zijnen tijd was het in de oo?en van alle de Grieken wezenlijk de grootlie fchande , zonder klederen in het openbaar te verfchijnen ; maar naderhand kreunden de Spartaanen zich niet meer aan zulke denkbeelden van fchaamte, en traden alle de rechten der welvoeglijkheid met voeten. Zodanig 'waren in 't gemeen het karakter en de denkwijze van deze natie, die een vijandin was van de zeden en de kunsten van den vrede, en die, zonder zo veele andere oiizaaken , alleen door haare onkunde tot de uiterfie verbastering moest vérvallenj Die gene nogthans , welke in aanmerking D d a nee-  42o Bespiegelingen neemen de kunstige manier, waarop de Spartaanen fomtijds de moeiiijkfte en meest ingewikkelde ondernemingen en liaatkundige zaaken behandeld hebben, geiooven, dat het hun niet zou ontbrooken hebben aan die natuurlijke fcherpzinnigheid , welke hen de weetenfchappen met vrucht zou hebben doen beoeffenen, indien zij zich met gelijken ijver, als de Athenienfers, daarop gelegd hadden. Maar in dit opzicht dient aangemerkt te worden , dat er een groot onderfcheid is tusfchen dat licht, 't welk de domfle volken hunne perfoonelijke belangen doet zien, en tusfchen die flam van het vernuft , welke door de duisternisfen der Natuur heendringt. De Heer Rgeertson , 'die mijne Befpiegelingen over de Amerikanen in 't Engelfch met aanteekéningen heeft uitgegeeven, zegt, dat die Wilden, welke naast aan de dieren komen, daar vaak blijken geeven van eene verbaazende fchranderheid , ten opzichte van zulke voorwerpen, welke onmiddelijk de bewaaring van hun beilaan betreffen. Deze aanmerking nu, welke mede op het inftinkt van fommige dieren kan worden toegepast, bewijst genoeg, dat men die flimheid, wel» ke  «ver de Grieken, 421 ke de natuurlijke behoeften den menfch inboezemen , niet moet verwarren met de bekwaamheid om afgetrokkene denkbeeelden te verbinden, welke hem de geheele ruimte der zedelijke wereld doen doorloopen , en hem door het verttand dat gene doen bemerken, 't welk hij zelfs met zijne oogen niet kon zien. Voor het overige zou niets nutteloozer Nzijn, dan een ftudie, welke zich bezig hield met te onderzoeken, wat een volk van den ouden tijd zoude hebben kunnen doen, bijaldien het zekere wetten aangenoomen, en zekere grondbeginfels gevolgd had; want is het geen groote kunst te redeneeren over gebeurde zaaken , het is nog minder kunst te redeneeren over mogelijke zaaken. § iv. van de openbaare maaltijden des. Lacedemoniers. De weelde , welke in deze gastmaalen werd ingevoerd , overtrof alles , wat de grootfte fnorkers van Griekenland ooit gezegd hebben van de Sybarieten , van derD d 3 zel"  422 Bespieselingeh zeiver roozeu.bedden, van de rtleenigte hun. ner koks, eu van de pracht hunner tafelen. Athen^eus verzekert, dat, onder de re. geering van Koning Acrotates , te Laceda;. mon in de zaaien, waar de openbaare maaltijden gehouden werden, geene andere dan de keurigite wijnen, de kostbaar/ie reukwerken, en uitgezochtire nagerechten wierden voorgediend, terwijl de fpreden en bedde, kusfens, gevuld met het dons der zwaanen van Amycla;, met zo veele borduurfelen en kostbaarheden verfierd waren, dat de vreemdelingen, niet gewoon aan eenen zo Afiatifchen pracht , fchroomden daarop te gaan liggen, uit vrees van zulke heerlijke dingen te befcbadigen. * Toen de Lacedemoniers voor de verroove. ring van Mesfenie nog een zeer arm volkwaren , fpreekt het van zelfs, dat zij geene groote weelde konden hebben ; maar toen z>J m hun nest gefleept' hadden den roof van honderd gerantfoeneerde volken, en*van honderd ganfchelijk uitgeplonderde landen, zo als f DiifjHo/ipi. IV. C. 4.  ©ver de Grieken. 423 als Attica, Elis en Corcyra, lloegen zij tot de grootfte buitenfpoorigneden over, en hielden volftrekt in geen ding meer eenige maat, dan alleen in het uitwendige van de klee. ding , genoegfaam op de zelfde wijze als de Ariftocraten van Bern en de Adel van Venetië , welke in eene fombere .kleeding op ftraat verfchijnen, en flaapen in vertrekken , met ftoffen van goud en zilver behangen. Het is alleen uit hoogmoed, zegt Aristoteles, dat de Lacedemoniers zo ilegt verkiezen gekleed te gaan; maar met dien hoogmoed ging tevens een zekére ftaatkunde gepaard , en overal, waar de regeering tot Oligarchie overflaat, ziet men bij de leden van de regeering de pracht in kleding verminderen, en de weelde in de huizen vermeerderen. Wanneer eenige weinige menfchen , welke niet openlijk den titel van Koningen zouden durven aanneemen , nogthans op eene willekeurige wijze over eene onderdrukte natie heerfchen , moeten die menfchen niet telkens met al te grootcn zwier en pracht in 't openbaar verfchijnen , uit vrees van die genen, welken zij onderdruk» Dd 4 ken,  424 Besfiesilingem ken, te veel te tergen, en hen tot het ui. terlie van de wanhoop te brengen.' Zo wel als de vrijheid haare geheimen heeft, heeft ook de dwingelandij de haare. De Natuur zelve heeft zelfs de wildfre volken geleerd , dat ieder huisvader het hoofd moet zijn in zijn huis , en insgelijks het hoofd aan zijn tafel: dus waren de maaltijden, welke de Lacedemoniers hielden buiten hunne huizen, inftellingen regelrecht ftrijdig met de eerfte gebruiken, welke de algemeene overeenftemming van het menfehdom in de andere gedeelten der wereld had vastgefteld. Wanneer nu eene natie genoodzaakt is tegen de algemeene orde van alle maatfchappijen aan te gaan , dan moet die natie zekerlijk in zeer bijzondere omtlandigheden zijn, welke haar verpligten om den weg, door de rede aangeweezen , te verlaaten. Het zijn alleen de krijgsoeffeningen , waarin men den oirfprong der openbaare maaltijden te Lacedaemon heeft te zoeken: deze ftad was als 't ware een fchool van wapenhandel, waar alle de burgers, welke door het land van Laconie verfpreid waren, het bedrijf van «en  BVE.r IJ C VJ K I t IV 1 «, den oorlog moesten komen leeren , onder het opzicht der Ep'-oren; zodat de noodI zaaklijkbeid om te zorgen voor het lichaams« onderhoud van zo veele menfchen , wier huisgezinnen vaak zeer verre van de hoofdfbtd woonden , daar gemeene tafels deed ] oprechten , waarvan de koeten gedraagen | werden door de genen, welke aan dezelve \ aten. Sommige nieuwe fchrijvers hebben te recht beweerd , dat die maaltijden flechts ééne maand in 't jaar gehouden wierden. * U Deze tijd was in de daad genoeg tot de Revue der burgeren, alle tot een leger bijeen verfameld, en om hen alle de maneuvres, welke bij den Laconifchen phalanx behoorden , te laaten verrichten ; want buiten den tijd van de Exercitiën vond men vaak maar een zeer klein getal Spartaanen te Lacedtemon. f Dd 5 Had / *MF.uSSius Miscell. Lacan. L. 1. p, 46. t Xenophon verhaalt, dat op den dag, toen de famenzweering van Cinadon uitbrak , in de geheele ftad Lacedxmon niet meer dan veertig Spartaanen gevonden wierden : alle de overige waicn op hunne landgoederen.  426 Bespiegelingen Had Plato het eigenaardige van die in. Hellingen wat beter gekend , hij zou zich zo niet verwonderd hebben, dat de meisjes en vrouwen waren buitengeflooten van die maaltijden , welke' zuiver militair waren; deze werden daar nooit toegelaaten, om de zelfde reden, waarom zij in geen leger, of op geen gewapende vloot toegelaaten werden. Vooa het overige veroirzaakten deze vreemde gebruiken groote wanorde in de huishouding der minst vermogenden , welke voor hun voedfei even veel moesten betaalen als de rijkften , zodat het geen voor de laatstgenoemden eene ongevoelige uitgave was, voor de eerstgenoemden een ondraaglijke last wierd ; en Aristoteles zegt, dat het zelfs eene openbaare onrechtvaardigheid was, op een' zo ongelijken voet deze uitgave te verdeelcn , welke als eene belasting moest aangemerkt worden. * Wanneer een Spartaan, 't zij door zijne fchuld, 't zij door een onverhoedfch toeval, in ♦ Politic. L. II.  over de Grieken. 4121 in zodanige armoede verviel, dat hij niet meer in ftaat was om zijn aandeel in de kosten van die maaltijden te betaalen , werd hem daadelijk zijn burgerrecht afgenomen, en hij werd verftooten tot de klasfe der Hyfomionen, dat is derzulken, welke volftrekt onbevoegd waren om eenig ambt van regeering te bekleeden. Behalven dat werden er in dit gedeelte van hjt ftdatsbeftuur, zo als ook in het ftuk van Financien, groote fehelmerijen'gepleegd, welke hoe langer hoe meer toenamen ; men dwong zelfs de burgers meer levensmiddelen op te brengen, dan de grootfte vraat zou kunnen verzwelgen. De Romeinfehe foldaaten kreegen tot hun onderhoud ten boogden niet meer dan vier fchcpels koorn elke maand, daar te Lacedsemon ieder gast moest leveren, behalven een goéd deel wijn, negen fchepels meel in dertig dagen, of anderhalve Medimne Atheenfche maat. * Toen * Vmimtntum Dusurchi Lnctnisi, *pud ^ithenmra.  428 Bespiegelingen Toen bij deze verkwisting nog e»ne toomelooze weelde bijkwam, vond het grootfte deel der burgeren zich buiten fiaat om zulke zwaare kosten te draagen ; en dit deed de regeering al meer en meer ontaarden tot Oligarchie : want hoe meer menfchen er buiten de regeering geilooten werden , des te meer geraakt dezelve in handen van een klein getal familicn. Eenige wijsgeeren van den ouden tijd hebben gemeend, dat op het eiland Creta, waar de publieke tafels, niet op kosten van eiken particulieren burger, maar op kosten van de gefamenlijke natie, onderhouden werden, dat daar, zegge ik, deze inrichting minder nadeelen had dan te Lacedsemon: doch in de daad was dit maar een onderfcheid van het meerder of minder; en het was er zo ver af, dat deze inrichtingen fmaak voor maatigheid en zuinigheid inboezemden, dat zij veeleer de onmatigheid en allerhande ongeregeldheden onder het krijgsvolk vermeer, derden. Xenophon zelf verhaalt, dat, toen de Lacedemoniers het eiland Corcyra pionderden , de troepen tot eene zo verregaande brood-  «ver ce Grieken. 42$ brooddronkenheid vervielen, dat zij geene andere dan geparfumeerde wijnen wilden drinken, 't welk als de hoogfte trap van de weelde der Koningen werd gerekend. Deze buiter.fpoorigheden hadden naderhand fchrikkelijke gevolgen ; en in Griekenland werd vrij algemeen geloofd , dat de Spartaan Cleombrotus , welke over het leger van zijn land in den (lag bij Leuchra het opperbevel voerde, zich met alle de Generaals, welke zijnen raad uitmaakten , bezoopen had, en dat zij midden in de dronkenTchap het befluit genoomen hadden om Epaminondas aan te tasten; waarvan het gevolg was, dat zij in de eeritc plaats Mesfenie, en vervolgens de geheele Republiek verlooren. § v. over den inwendigen toestand der stad Lacedsemon. De befchrijvirig , welke wij van Laconie hebben gegeeven, moest alleen dienen, om de denkbeelden van den lezer op dat gedeelte van Griekenland in 't gemeen te be- paa-  430 Bespiegelingen paaien,^ en in zulk een fcbets, in der baast getrokken, konden wij ons niet ophouden met bijzondere aanmerkingen, betreffende de hoofdftad , waartoe wij echter moeten komen , om een grondiger denkbeeld van de zeden en de weelde der inwooneren te geeven. LacedjEmoiv, gelegen binnen in eene lan» ge valei, welke door den Eurotas befproeid werd, behoefde voor geene fiad van Pelo* ponnefus onder te doen, door het aangcnaame en bekoorlijke van het omliggende land, om 't welk te verfraaien de natuur en de kunst zich hadden vereenigd. De openbaare Gidfen, welke de reizigers door dien doolhof van bofchjes en tuinen geleiden, fprakon van niets anders dan van roythologifche gebeurrenisfen, van de gevallen van Castor, Pollux, HyaCINcthus , Leda, en vooral van Helbna, wier naam daar gefneeden was op de meeste platanusboomen , waarop men in het Donfch deze woorden las: „ eerbiet! g „ mij, want tk ben de boom van Helena." * Herders of jaagers hadden in ledigen tijd die °P-  OVER OE GRIEKEN. 43X opfchriften daarop gefchreeven, en de IVlystagogen vertoonden dezelve naderhand als hilTorifche gedenkftukken. Juist aan deze plaats, welke Platanistus genoemd werd, was het ook, dat de dichter Alcman zo vaak zijne lier op even wulpfchen toon Hemde als Anacreon, en waar insgelijks de Spartaan» fche meisjes zo vaak dien beruchten zang zongen , welken Sappho in haar vijftiende jaar had opgefteld , en welke dus begon: „ O maagdom, maagdom, waar vlugt gij „ heen, na dat gij mij hebt verlaaten ?'* Nadat men deze zo romaneske, en door zo veele avanturen befaamde wandeldreeven was doorgetrokken, kwam men te Laccdcemon, nog meer verbaasd over het gene men zag, dan over het gene men gehoord had: want geene ftad van Europifch Grie. kenland was in eenen zo geheel Oosterfchen fmaak verfierd ; en de buitenfïeraaden der openbaare gebouwen kondigden eene verregaande pracht en verkwisting aan. De hoofdtempel, gewijd aan Minerva , was geheel van brons ; dat is te zeggen, dat de voorgevel en alle de zichtbaare deelen, van den  432 Bespiegelingen den top tot aan den voet der pilaaren, geheel bekleed waren met koperen plaaten, waarop fnijwerk en basreliëfs in de form van medaillons , verbeeldende de daaden van H: rcules, de wonderbaare geboorte van Mrnerva, en andere foortgelijke onderwerpen, gekoozen uit een' hoop fabelen, welken men in dien tijd Theologie heette. Het was louter om te pronken met hunne rijkdommen en hun vermogen, dat de Lacedemoniers op die wijze een gebouw ftigteden, 't welk oneindig beter van deen had kunnen gemaakt worden; want de innerlijke hoedanigheid van een metaal, 't welk onderhevig was om door de roest aangetast of verteerd te worden door de vogtige lucht op een grond , die vaak door den Euroias overftroomd werd, kon de waarde der bui. tenue lieraaden niet vermeerderen, dan alleen door de vertooning v„n een weelde, welke geen weerga had in Griekenland, waar de groote meesters nooit lust kreegen om een patroon na te volgen , 't welk zo zeer van de gewoone regels afweek. 0»  OTIK DE GRfEKEK. 433 Op dien tempel van Minerva, welke in het midden van de ftad fiond , volgde de groote Schouwburg , welks bouwen mede ontzachelijke (ommen had gekost : want, volgens bericht van Pausanias , was dezelve geheel en al van wit marmer, zodat hij in uitwendige pracht verre den Atheehfchen Schouwburg overtrof , welke eenvoudig in de rots was uitgehouwen; maar daarentegen was hij veel minder in de flechte keuze der ftukken, welke daar vertoond werden, en men kon niet zonder verdriet zien, dat een zo tro.fch tooneel door de Iaage fpelen van de flecbtite Acteurs ontluisterd werd. Ondek de openbaare gebouwen en de Cerechtshoven, wairmede de groote plaats te Lacedasmon omringd was, muntte hoven allen uit de Gai lekij dek Persen, waarin men echter de goede fmaak en eenvoudigheid ook al aan ijdele begrippen van p ac it en grootheid had opueofferd : want het bovenwerk rustte niet op gewoone pijlaaren , en die voor zulk eene bouworde pasten, maar hetzelve werd onmiddelijk opgehouden door ontzachelijk groote beelden van wit mar- II. Deel. Ee mer.  434 Bespiegelingen mer, verbeeldende dc voornaamfte Officieren van het leger van Xexxes , welke in den flag van Plataea gefneuveld waren, zo als Mardonhjs, welke daar verbeeld was in de vernederende houding van eenen gevangen, en gekleed in Afiatifche kleeding, hoedanige de fatrapen van Perfie of Medie gewoon waren te draagen. * Alles wat men ingebragt heeft tegen den flegten fmaak en het verkeerde gebruik der Caryatiden, kon ook worden toegepast op die gallerij, welke niet alleen ftreed tegen de waarfchijnlijkheid , maar zelfs tegen de eerfte gronden van de kunst : want in een beeld is noodwendig de hals een al te zwak deel, naar maate van den zwaaren last van de architraaf en de fries. Maar daar de Bouwmeesters van dat gedeelte van Peloponnefus, naar alle waarfchijnlijkheid, de eigenlijke uitvinders waren van de . Caryatiden, Welke haaren naam ontleenden van een vlek van Laconie, gaven zij aan deze manier van bouwen boven alle andere de voorkeur; ook had * Vit rut. Architect. L 1. C. i en de tommin* Urim van P k i i a n d s r ovex de Caryatiden,  «ver »e Grieken, 435 had men zich van dezelve bediend bij bet maaken van den troon van Apollo te Amy. clae , waar de Gratiën en de Horen het Zivaarfte gedeelte ophielden van die ontzach* lijke groep, welke overladen was met figuren en fieraaden van brons; zodat de losheid, welke de hoofdeigenfehap is der Horen en Gratiën, daar veranderd was in eene lijdende houding , en in een foort van gedwongenheid , geheel ftrijdig met den aard van foorïgeiijke zinnebeelden. De best verfierde plaats te Lacedsemon was de Poecile , welke niet flechts, gelijk die van Athenen, in eene eenvoudige gallerij van fchilderfiukken beftond , maar een groote ruimte bevatte, omgeeven met muuren, die met prachtige fchilderijen in natte kalk verfierd waren, welke fchilderijen de Romeinen door eene verbazende fchranderheid wisten weg te 'neemen , door zeer voorzichtig het Ciment te doen afzaagen, waarop zij daaraan gehecht waren; men zag dezelve in Italië aankomen , zonder dat ze door eene zo geweldige operatie in 't minfte geleeJen hadden. * Ee 2 O? * liimvs H. N, L, 3 j. C. 14,  436" Bespiegelingen Op die wijze beroofden deze in de daad onverzadeüjke overwinnaars de Grieken zelfs van die fieraaden, welke men zeggen zoude, dat hun niet ontnomen konden worden, en welke vervolgens^ weggevoerd naar 't eene of andere lusthuis der Romeinen, zo volftrékt verlooren gingen voor de Gefchiedenis der Kunst, dat men niet eens meer het onderwerp weet van die beroemde ftukken , te Lacedsemon door vreemde meesters vervaardigd : want in den geheelen omtrek van Laconie is nooit een eenig fchilder opgedaan, welke verdiende met den minften leerling van de fchool te Sicyon vergeleeken te worden-, en in de klasfe van de beeldhouwers kan geen andere Laconier geplaatst' worden , welke eenigen naam heeft gemaakt, dan Gi« tiades, wiens meesterftuk een medaillon van brons was , verbeeldende Amphitrite en Neptunus , waarbij geen ftandbeeld van Sparta te vergelijken was. Wanneer men uit de Poecilf, kwam, om verder in het binnenfte van de ftad te gaan, zag men eene reeks van gallerijen, welke eeniglijk dienden om allerhande foorten van koop-  over.de Grieken. 437 koopwaaren ten toon te leggen; en offchoon Lacedsemon geene eigenlijk gezegde koopftad was, uit hoofde van haaren verren afftand van de Middellandfche zee, verkocht men daar echter al den buit, welken de legers na het einde van een' veldtogt medebragten: en dit was een ftuk van het grootfte gewigt bij een volk, 't welk het rooven voor het eerfte middel aanzag om eigendom te ver. krijgen. Ook hebben wij reeds aangemerkt, dat de inboorlingen van Laconie insgelijks eenen geregelden handel dreeven op het eiland Creta, op Afrika, en voornaamelijk op Egypte, waarop zij met meer gemak handelden dan de Athenienfers, tegen welke men daarheen groot wantrouwen had, federd dat ze getracht hadden Delta te vermeesteren tot op de hoogte van Memphis; hierdoor hadden dezen zich zeer verdacht gemaakt in de havens van Egypte, zelfs ook toen dat land onder de heerfchappij der Macedoniers geraakte, welke reeds bij het leeven van Alexander, volgens zeggen van Demosthenes, den handel der Athenienfers aan den mond van den Nijl grpotelijks begonden te Ee 3 hin-  438 Bespiegelingeh hinderen. * Hierom zagen zij ook genoeg, faam geheel af' van dit gedeelte van Africa , en richteden hunne fpeculatien op deKrim en de havens van de Zwarte Zee. . De huizen der particuliere burgers te Laeedajmon waren ongelijk veel hegter en hooger dan die te Athenen; en dit was de oirzaak, dat de zwaare Aardbeeving , welke Sparta verwoestte in 't jaar 469 voor 01,ze Tijdrekening, zo veele menfchen tevens deed omkomen: men verhaalt, dat van alle de burgers en flaaven, welke zich daar te famen bevonden, niet meer dan honderd en twintig van dien ramp overbleeven, terwijl meer dan twintigduizend menfchen van on. derfeheiden kunne en jaaren onder de puinhoopen begraaven wierden. t Zo dit bericht niet vergroot is, geeft hetzelve ons alle noodig onderlicht, 't welk wij zouden kunnen 1 wenfehen aangaande de volkrijkheid van die ftad, welker uitgeftrektheid, gefchat op agtenveertig ftadien, of twee mijlen in den omtrek , op eenen genoegfaam cirkelronden grond * Deuosthehi; contra DionyfiodorHUti f. I28J» ) Dior. Sic. L. IX, C. «3.  fovER bï Grieken. 43q grond, in grootte geenszins zo veel minder was dan Athenen , als Thucydjdes fchijnt gemeend te hebben. De aardbeeving, welke op deze wijze de hoofdliad van Peloponnefus verwocstede, ontliond uit eene fcbie- lijke ontbranding der onderaardfche vuurfloffen, opeengellapeld onder den voet van den berg Taygetus, waarvan door de geweldige beweeging verbaazende brokken Heen affcheurden, onder welke ganfche huizen begraaven werden. Het fchijnt dat het vaste land van het oude Griekenland twee foorten van onder, aardfche vuuren bevattedc, waarvan de eene uitberstingen en bijgevolg aardbeevingen veroirzaakten , en waarvan de andere altoos brandden, zonder ooit uit te bersten; genoegfaam op de zelfde wijze, als men opmerkt omtrent de warme bronnen, welker graad van warmte fint meer dan duizend jaaren geene verandering heeft ondergaan, zodat de werking van het onderaardfche vuur ten opzichte van deze ongemeen eenformig moet zijn geweest; want ware dit vuur vermeerderd , dan zouden die bronnen aan 't E e 4 koo-  440 Besmecuincïs kooken zijn geraakt, en ten laatften geheel uitgedampt hebben ; en ware in tegendeel dat vuur uitgedoofd, dan zoude het water van die bronnen koud zijn geworden: doch men weet , dat niets van dat alles gebeurd is op die plaaifen, waar men waarneemingen heeft, van verfcheidene eeuwen achtereen. Hoe meer men acht geeft op deze verfchijnfelen, i.oe meer men moet toeftemmen, dat de Natuurkunde over het geheel nog geene uitgedrukte kundigheden heeft opgedaan aangaande de inwendige gefteldheid van onzen aardbol, wiens dagelijkfche draajing misfchien eenige overeenkomst heeft met de werking der onderaardfche vuuren. Na deze omkeering, waarvan wij de oirzaaken verklaard hebben, vonden de Bouwmeesters van Laconie goed Lacedsemon weer op te bouwen, zo afs men in onzen tijd Lis» iabon herboud heeft, naamelijk op de zelfde plaats, waar hetzelve verwoest was. Wan. neer Thücydides zegt, dat die ftad nooit anders dan bij kwartieren is bewoond geweest, moet zulks verftaan worden van de onregelmatigheid der ftraaten, waar het aanweezen van  evER de Grieken. 441 van oude graflieden verhinderde, dat de huizen niet regelmaatig naast elkander ftonden; want de Spamanen waren de eenigften van alle de Grieken van Europa, welke nooit de barbaarfche gewoonte wilden affchaffen om de dooden te begraaven midden in hunne hoofdftad, waar men tot twintig onderfcheidene hoopen van huizen had, welke alleen Honden, en onderworpen waren aan het befluur van twintig overheidspersonen, genaamd Binnen.Harmosten , om hen te onderfcheiden van die, welke gezonden werden om de overige fteden van Laconie te beftuuren. Zelfs in die tijden, toen Sparta nog niet bemuurd was, konden de vijandelijke legers bezwaarlijk een doortogt tot dezelve vinden ; want de loop van den Eurotas, welke zeer bogtig is in dat gedeelte van Peloponnefus, befioot de ftad ten Noorden en Oosten zo¬ danig , dat er geen ruimte genoeg overig bleef, om een' geregelden aanval van den kant van den Hippodromus te doen. Daar te boven waren de ingangen der voornaam, fte ftraaten zo eng gemaakt, dat zeer weinige gewapende menfchen te gelijk daarin Ee 5 kon.  ^4 2 Bespiegelingen konden komen; en toen de Romeinen, on. der bevel van Flamininus , door deze engten wilden heendringen om in het binnendé van •Lacedtemon te komen , door drie normen tevens te doen , daken de belegerden de voorde kwartieren in brand, zodat de fol. "daaten in deze zo naauw beflooten plaatfen onder de vallende pannen en brandende bal. ken verpletterd wierden. * Toen de barbaarfche volken het Romein, fche gebied begonden te overdroomen, namen zij hunne togten voornaamelijk naar die landdreeken , waar zij hoopten de fterkfte wijnen te zullen vinden: dit was, om zo te fpreeken, het kompas, naar 't welk zij hunne marfchen inrichteden; en daar Laconie oneindig veele wijnbergen had, welker wij. nen in flerkte alle de andere van Grieken, land overtroffen , kwamen die Barbaaren in de eerde plaats op Lacedffimon aanvallen, Libanius, welke gefchreeven heeft onder de regeeringen van Julianus en van Valens , fpreekt reeds van die Bacchus-togten , welke vervolgens zo meenigvuldig werden, dat zij * Livms L, XXXIV. C. is.  over de Grieken. 443 zeef veel toebragten tot de vernieling van die ftad, waarvan nogthans in het jaar Ï464 nog aanmerkelijke ruïnen overig waren: zelfs zag men nog overend ftaande Caryatiden van de gallerij der Perfen , en andere groote ftukken van gebouwen , welke naderhand dermaate vernield zijn , dat men ter naauwernood eenige fpooren van den H''ppodromus en van den Schouwburg ontdekt cp een plaats, genaamd Paleo-cbari of'het oude Vlek, welks hoogte door eene fterrekundige waarneeming bepaald is op zeven en dertig graa» den en elf minuten Noorderbreedte. De Grieken van Morea hebben zich langen tijd in het hoofd geprent, dat er eertijds een verbaazende menigte gouds in den omtrek, van Lacedsemon was begraaven : deze fchat moest, volgens hun begrip, nog veel grooter zijn dan die , welke bij toeval onder den grond te Athenen beneden den Schouwburg is gevonden, en welke daar, naar alle waarfchijnlijkheid , was weggelegd door het volk van Harpalus, die Alexander van. Macedonië voor zeven en twintig millioenen üvres afzetlede, welke heimelijk uit BabyIon  444 Bespiegelingen Ion naar Attica werden overgebragt. Dus kan het zijn, dat zulk een denkbeeld om 'groot fortuin te maaken met wroeten onder de ruïnen van Lacedsemon medegewerkt heeft tot de vernieling van die ruïnen zelve, na dat de Turken in Peloponnefus zijn gekomen. Voor het overige is het waar, dat de Griekfche Gefchiedfcbrijvérs nooit hebben kunnen ontdekken , waar eindelijk al dat goud en zilver, 'c welk de Spartaanen opeengehoopt hadden, gebleeven is: zij heb. ben wel ten tijde van den dwingeland Nabis vierhonderd talenten aan de Romeinen moe. ten betaalen ; maar deze fchatting maakte nog niet het honderdfte gedeelte uit van het geen Nabis zelf door zijne geduurige flrooperijen had overgewonnen ; en langen tijd na zijnen dood had men nog zulk een groot denkbeeld van den verbaazenden rijkdom van Lacedsemon, dat Brutus en Cassius beloofden die ftad aan de plundering over te geeven , om de dapperheid hunner troepen te beloonen, bijaldien dezen in den flag van van Philippi de overwinning voor hun be. vogten: want de Spartaanen hadden zich in dien .tijd verklaard tegen de vrijheid van Ro.  over de Grieken. 445 Rome, ten voordeele van Augustus en Marcus Antonius , even zo als zij zich voorheen verklaard hadden tegen de vrijheid van Sicilië , ten voordeele van den dwingeland Dionysius, wien zij met hunne geheele magt onderfteunden. * ♦AfpianuS Alexandb. B.tll. Civil. L. IV. ELF-  446 Bespiegelingen ^^/^/^/^^/^'«^^^^'^•'^^'^'^■«^•^ ELFDE AFDEELING, VAN HET BURGERLIJK BESTUUR TE LACEDSEMON. van Lycurgus, en het gebruik van zijne ongeschreevene wetten. | )Ë grootfte Staatkundige van Griekenland heeft te recht aangemerkt, dat het eene on. derneeming vol gevaaren , en de grootfte roekeloosheid was in de Overheden van Creta en van Lacedtemon, een volk te regeeren zonder gefchreevene wetten. Hierdoor kreegen zij eene genoegfaam geheel eigendunke. lijke magt, beflisten alle gefchillen naar willekeur , ftraften de burgers zonder eenige form van rechtspleeging, en geleekcn veeleer naar Officiers , welke met den Hok in de  over de Grieken. 447 de hand eene bende foldaaten leiden, dan naar burgerlijke Overheden. Doch deze denkwijze maakt eigenlijk het wezen uit van een militaire regeeringsform, hoedanig die der Spartaanen ongelukkig 1 maar al te zeer was. Hunne Koningen en Ephoren hadden een gelijk belang daarbij, dat men geen Befchreeven Recht gebruikte: zij verkoozen liever eene foort van Anarchie, welke hunne oogmerken begunftigde , dan bepaalde wetten, welke noodzaakelijk paaien zouden gefteld hebben aan twee naijverige magten, waarvan de eene onophoudelijk werkte ojn de andere te vernietigen. Men zegt gemeenlijk, dat Lycurgus wel heeft kunnen leezen en fchrijven, maar dat hij opzettelijk zijne eigene wetten niet heeft willen fchrijven , op dat het volk dezelve van buiten zoude leeren , en diep in het harte prenten. * Ik durve zeggen , dat zij, welke zulk eene Helling gewaagd hebben, geen gezond verlhnd hebben gehad; immers had het volk die *Cli6iïs* repM, Laccidm, L. III. p,  448 Bespiegelingen die gewaande wetten van Lycurgus evea goed van buiten kunnen leeren , al waren dezelve in gefchrïft bewaard geweest ter Secretarije van Lacedsemon, gelijk die van Solon in de Burut van Athenen bewaard werden. Dus heeft men , om eene ongerijmde inlfelling goed te maaken, zijn toevlugt genoomen tot bewijsredenen, nog ongerijmder dan de inltelling zelve. Zo gaat het, eindelijk, wanneer men of zelf paradoxen voor den dag brengt, of die van anderen wil verdedigen. Bij gebrek van gefchreevene wetten, zegt Cicero, worden de Lacedemoniers befiuurd door de zeden, dat is door gewoonten en gebruiken. Nu moesten natuurlijk in zulken Staat de oude lieden, even als bij de Wilden, eene groote achting en een groot gezach bekomen: want dezen wisten eene menigte zaaken, welke de anderen niet konden weeten, weshalven men bij hen moest te raade gaan , om de oudheid en den waaren zin van eene gewoonte te verneemen , en zij moesten opgeeven alles wat zij des aangaande  «ver Dl Grieken. 445 de uit den mond hunner vaderen en groot, vaderen gehoord hadden. Maar niet tegengaande dit gezach der Ouden, zag men fomtijds te Lacedsemon een' Magiftraatsperfoon te voorfchijn komen, zeggende , dat hem toevallig een oude wet ifi de gedachten was gekomen , welke reeds bij' het volk vergeeten was ; en dan fielde hij zulk eene wet op rekening van Lycurgus, welke als 't ware tot een masker diende, waar achrer de Poliéieken en bedriegers hunne perfonaadje fpeelden. Daar men noch Jaarboeken , noch Registers , noch eenige Aanteekeningen had, was het niet mogelijk met zekerheid den oirfprong van eene burgerlijke inftelling uit te vinden : zelfs was er een zeer groot verfchil in de overlevering aangaande de magi, welke de Ephoren in de eerfte tijden gehad hadden De Koningen fpraken over alle die dim;en op hunne ma. nier , en de Overheden weder op eene andere. * Een Schrijver, wiens onderwerp noodwen. II. Deel. Ff dig * P 1 U I Ai» C H, 10 vit* Clttmmn,  45° Bespiegelingen dig medebragt, datthij de gronden der wet, ten , en de eerfte bronnen van de rechtsgeleerdheid bij de Grieken onderzocht, zegt, dat hij bij flot van zijne nafpooringen gevonden heeft, dat Lycurgus nooit eenige burgerlijke wet te Lacedsemon heeft gemaakt. * En daar wij beweezen hebben, dat hij ook nooit eenige politieke wet heeft gemaakt, zo moet men daaruit befluiten, dat hij niets anders gedaan heeft, dan da oeffeningen der Cretenfers onder de Spartaanen ingevoerd, en dat hij noch heeft kunnen leezen noch fchrijven : want hij zou de onverftandigfte menfeh van de wereld moeten zijn geweest, om zulk een hulpmiddel als het fchrijven te verwerpen, 't welk alleen in ftaat was om de gedachtenis der oirfponkelijke wetten te bewaaren, en dezelve te beveiligen tegen alle verbasteringen, welke door de ftem van elk gedacht en door eiken uitlegger daaraan zouden kunnen toegebragt worden , 't zij met verandering van de woorden, 't zij met verdraajing van den zin. Hon- * Gosüf.t Je l' origint do *Arts, deifa'encei, d4 Bespiegelingen gevallen, leverden flag of geen flag, zo als hun zulks goed dacht, en voerden de troepen, waarheen zij goedvonden die te voeren. Dewijl nu Agis geoordeeld wierd die uitfteekende magt misbruikt te hebben, werd dezelve door de Lacedemoniers bepaald, en men voegde den Koningen eenen Raad toe van tien Asfesforen , zonder welker toeftemming zij niets bij het leger mogten onderneemen. Deze verandering , welke voorviel in 't jaar 418 voor onze Tijdrekening, maakt een merkwaardig tijdperk uit in de Gefchiedenis van Sparta, en van dat oogenblik af nam het koninglijke gezach hand over hand af, tot dat eindelijk Cleomenes openlijk de vijf Ephoren liet ombrengen , hunne vierfchaar vernielde, hunnen naam zelfs uitroeide, en den Staat onderbragt, gelijk Rome werd on-dergebragt door Gesar. Doch 't geen Caesar niet durfde beftaan, om zich naamelijk door vergif van Pompfj'.js te ontdoen , dat beftond Cleomenes te doen, die den laatften Koning van den jongften tak der Eurypontiden door vergif van kant bragt, waardoor hij.  «Ver de Grieken. 4o"5> hij, die tot den oudften tak der Agiden behoorde, alleen heer en meester bleef in La. cedsemon. Dit moest noodwendig het gevolg zijn Van de Dyarchie , of Regeering van twee Koningen tevens, en van die geheele misfelijke Conftitutié, welke, gelijk wij gezien hebben , in de wereld kwam door een' famenloop van blinde oirzaaken , en ftaatkundige misdagen , en welke men naderhand poogde te verbeteren door een evenwigt, 't welk zeer bezwaarlijk was te vinden, tusfchen de magt der Ephoren en die der Koningen, welke laatften fteeds den onze. kerften oorlog verkoozen boven den diepften vrede: want niettegenftaande de hinderpaalen , welke men hun trachtte te zetten, vonden zij zich oneindig minder gebonden in het leger, dan in de hoofdftad, waar de Overheden hen in 't oog hielden, even als voogden hunne pupillen. Dus was de waare gefteldheid van deze Militaire Regeering een ziekte , waarbij het voor de zieken zelve van belang was, dat dezelve niet wierd geneezcn. II. Deel. Gg Ds  466 Bespiegelingen De Adel van Lacedsemon befiond eigenlijk in het Corps der Ridders, welke daar'inJlArPETAI heetten, terwijl die van den burgerftand in 't gemeen met den naam van KOPÜ1 benoemd werden. * Deze laatlten Waren verdeeld in twee klasfen, waarvan de tweede niets anders dan een ftem had in de verkiezing van de Regeeringsleden , zonder dat zij zelve ooit in de regeering konden komen; en de burgers van dezen rang werden genoemd TnOMElONES of Ondergefchikten terwijl de anderen , welke zich ,'OMOIOI of Gelijken noemden, niet alleen ftem haddden in de verkiezing,, maar ook zelve verkiesbaar waren. Doch het Epboraat was de hoogfte trap, waartoe zij konden geraaken; en daar die magt binnen den tijd van twaalf maanden bepaald was, moesten zij zich haasten om fortuin te maaken, door alle mogelijk voordeel te doen met die uitgeftrek. te * Kopo; worden zij genoemd in een fragment van AlCHriAS , aangehaald door Srot£vs. De tWoitóiovE? waren buiten gefiooten van de openbaare maaltijden en regeeringsposten, uit hoofde van hunne beweezene armoede. Capperoni er heeft dezen veikeexdelijk vetwaid met de Heloten*  över de Grieken. 467 te magt , waarmede tevens het algemeene beltuur der gel,tmidueien verbonden was. Wij hebben dan ook voorheen reeds aangemerkt, dat dit Departement dikwijls in de grootde wanorde Was, 't welk voornaamelijk pntfproot uit het voorregt , 't welk aan de waardigheid der Ephoren gehegt was, dat Zij nimmer rekenfchap van hun beduur aan eenig menfch behoefden te geeven, even als die groote .Overheden van Creta , welke K02MOI genoemd werden. * De agtentwintig Raaden van Snarta, we}, ke voor hun leeven waren aangefteld , behoefden zich -zo niet re haasten , gelijk de Ephoren; miar daar te^en ha t men* hun ook zo veele middelen met v' pijpend om zich té verrijken : de voornaame ftieeken, waarvan zij zich bedienen konden, heilonden in de verdragen , welke zij n.et de verbondene volken ma. Cret. f. 67,  468 Bespiegelingen dag aan de Lacedemoniers een halve Egine. tifche drachma voor de befolding van ieder voetknegt, en twee drachmen voor de befolding van ieder ruiter. * Uit dit verflag ziet men duidelijk genoeg, hoe ver de geest van koopbaarheid alle de deelen van het fiaatsbefiuur had aangeftooken, daar men zelfs handel dreef met het leeven der menfchen: en juist deze handel had daar nooit moeten gedreeven worden, om den fchrikbaarenden voortgang der ontvolking voor te komen, welke van dag tot dag toenam. Daar voorheen de Spartaanen van den Dorifehen Ham, zonder de Heloten mede te rekenen, omtrent tien duizend krijgslieden hadden kunnen op de been brengen, was dit getal reeds onder de regeering van Agis tot op vijftien honderd verminderd; vervolgens hield dit geheel en al op, en Laconie vertoonde een land, van welks ontvolking men moest fchrikken. Het • Xehofhoh Hcllenic. L. V. De Lacedemoniers wonnen veel bij eene zo zwaa. ie befolding , en konden voor de troepen der geallieerden veel betetkoop hun landvolk of de Heloten gebmiken,  over de Grieken. 469. Het eenigfte, waarmede men nog dezulken kan verfchoonen, welke met zo veel verrukking voor die Regeeringform zijn ingenomen geweest, is, dat zij dezelve niet kenden, en niet in ftaat waren om dezelve te kennen : daar zij in 't wild heen fehree. ven, en even zo oordeelden, maakten zij boeken bijna op de zelfde wijze als men droomt. § UI- van de Volkplantingen van Lacedemon. De drie voornaamfte Griekfche lieden, welken de Ouden als Volkplantingen van La. cedosmon befchouden, waren juist die, welke boven alle anderen in ongebondenheid van zeden uitftaken. Vooreerst te Tarentum vierden de inwooners zo wel de Bacchanalien, dat zij in hunne dronkenfchap niet meer Wisten, of zij in Italië, dan in Sicilië waren: dan meenden zij, even als Pentheus, twee zonnen te zien , en verwarden den Vefuvius met den Etna. Hierop volgde Byzantium, waar men niet minder dronk, dan te Taren, Gg 3 tum'  47 BisprEGEiiNeïH tum, en eindelijk kwam Cyrene, de moeder der weelde en verwijfdheid, waar de Wijs» begeerte zelve dermaate ontaardde, dat men de Cyrenaifche Sekte nog eenige trappen laa» ger ftelde dan het Epieurismus. De oirfprong der Tarentiners is niet onbekend, en zij waren, gelijk wij gezien hebben , hun beftaan verfehuldigd aan de verregaande ongeregeldheden der Spartaanfche meisjes : zij gingen vervolgens fcheep, om naar Groot-Griekenland te vaaren , 't welk in dien tijd het zelfde was als Amerika in onze dagen ; fortuinzoekers, welke in hun land geen huis hadden, gingen daar een ge. heele ftad fticbten. Maar wat betreft Byzantium en Cyrene , daaromtrent kan men met zekerheid zeggen, dat zij geene eigenlijke volkplantingen van Laeedsmon waren, want die ftad was wegens het gering aantal van haare inwooners niet in ftaat om een genoeg, faam getal burgers naar elders te zenden, Om eene nieuwe ftad te ftigten. Men weet thans naauwkeurig de manier, Welke de Spartaanen volgden in het ftigten van  ©ver de Grieken. 47? van de militaire volkplanting van Heraclea buiten Tbermopylen, nabij de ruïnen van het oude Trachis; zij verfamelden alle bedelaars en landloopers , welke in Peloponnefus te vinden waren, mids dat zij tot den Oorifchen ftam behoorden: want de Acheè'rs, de Joniers, en bij gevolg alle Athenienfers in 't gemeen, werden volftrekt uitgeflooten. Dés niet tegenftaande kreeg men een getal van tienduizend Emigranten van onderfcheidene kunne en jaaren bijeen, waaronder misfcbien geen veertig Lacedemoniers waren. Deze troep gelukzoekers ging in de agtentagtigfte Olympiade , omtrent het jaar 426 voor onze Tijdrekening, met groot gerucht en gedruis de ftad Heraclea ftigten. * Deze nieuw opgerichte ftaat was in den volllrektfteu zin van het woord eene volkplanting ; maar geene volkplanting, welke uit inboorlingen van de hoofdllad beftond; en dus heeft men zich zeer vergist, met de Heracleënfers aan te merken als eene natie, onmiddelijk uit den boezem van Lacedasmon Gg 4 ge- * Mucti», H 1R A c 1. in Periepfi. T H u e ï,», L« III, & D s«», Sic, L. XII,  472 BnMïoïnnsiir geiprooten, daar Lacedasmon , een Militaire Staat zijnde, zich ook bezig hield met militaire volkplantingen te ftigten, de ongelukkigfte voorzeker, welke men zich kan verbeelden. Ik geloof niet, dat er een ftad op den aardbodem geweest is, welker rampen met die van Heraclea te vergelijken zijn: zo wij de meenigvuldige aanvallen en plonderingen wilden optellen, welke zij heeft uitgeftaan , zouden wij ons in een zeer wijdloopig verflag moeten inlaaten. De Lacedemoniers zelve, om haar onder het juk te honden, vergooten daar firoomen bloeds, vermoordende zonder mededogen alle volkplantelingen , welke de minfte geneigdheid om zich onafhankelijk te maaken lieten blijken. En dit was de voornaame oirzaak, waardoor deze volkplanting reeds in haar opkomen verzwakt wierd, en welke de voorbode was van de zwaare onheilen, welke haar boven het hoofd hingen, IVfEN kan in 't algemeen zeggen, dat de Ouden naar verkeerde gronden te werk gingen in het ftigten van volkplantingen, en er is |een Staat van die tijden bekend, welke in di?  over be Grieken. 473 dit opzicht geene onfoerdelbaare misdagen begaan heeft. De Lacedemoniers verlooren voldrektelijk die tien duizend menfchen, Welken zij naar Heraclea gezonden hadden, om zich van de engte van Thermopylen te verzekeren , en de Athenienfers verlooren insgelijks de tien duizend man , welken zij naar Amphipolis zonden , om zich van den mond van den Strymon te verzekeren. Tyrus, toen het Karthago boude, meende zich daardoor in het bezit te dellen van den handel op Afrika, maar juist dat zelfde Karthago beroofde de Tyriers niet alleen van den handel op Afrika, maar tevens van den handel op Spanje. Corinthus had de onvoorzigtigheid van zich eerst te laaten verzwakken, en vervolgens tot een diepe laagte te laaten brengen door haare volkplantingen van Syracufe en Corcyra, welke van tijd tot tijd de hoofddad beroofden van haare fchoonde en rijkde takken van koophandel in Sicilië, Italië, en langs de kusten van de Adriatifche Zee. De Korinthiers , verblind door een* grooten voorfpoed , welke welhaast een einde moest neemen, meenden, dat niets gemakkelijker was, dan Corcyra me: geweld weer Gg s tof  4?4. BïSPIEStUKGEH tot gehoorzaamheid te brengen: zij onderna. men deswege eenen vreeslijken en hoogst kostbaaren oorlog, en flaagdcn allerongelukkigst in alle hunne aanvallen, in alle hunne poogingen en vooruitzichten. Niets is bekender, dan het noodlot van Mileten: terwijl zij de eene nieuwe ftad bij de andere boude, om haaren handel op de Zwarte Zee te bevorderen , geleek zij naar eene moeder, welke door haare eigene kinders in 't graf wordt gebragt. Ten laatften bleef er van Milete niets meer dan de fchaduw over, en zonder haare voortreffelijke kudden en fchoone wol, zoude zij zich naau.-. elijks als een dorp hebben kunnen fiaande houden, daar zij een dsr rijkfle kooplieden was geweest. Niets bedorf ook de Romeinfche Republiek meer, dan de volkplantingen, welke zij buiten Italië zond : dit was, volgens de taal van een' Latijnfchen Gefchiedfchrijver, de rampzaligfte van alle onderneemingen, welke men den Staatkundigen van dien tijd kan wijten. In plaats van de natie bijeen te houden binnen een ruimte,, door de Natuur zelve bepaald, verfprcidde men dezelve in 't  over de Grieken. 47/ 't oneindige, waaruit een fourt van Hyoriden ontftond , welke den naam van Romeinen hebbende, in de daad vijanden waren van Rome, omdat hunne belangen meest altijd regelregt tegen die van de hoofdliad gekant waren. Deze voorbeelden zijn meer dan genoeg» faam om ons te overtuigen , dat het zeer moeilijk is een zo uitgeftrekt en zo duister fystema, als dat van de Koloniën in 't gemeen, recht te doorgronden, Bij de Grieken had men er vier onderfcbeidene foorten: namelijk Militaire, zo als Heraclea ; handeldrijvende, zo alsSyracufe; landbouwende, zo a's die , welke door de Athenienfers in hetThracifche Cherfonefus opgericht werden; en eindelijk ftaatkundige Koloniën , welke met geen ander oogmerk gedicht werden, dan om het Staatslichaam te ontlasten van een te groot aantal menfchen , of van burgers, welke verdacht waren. De laatstgenoemde foort was er best van allen aan, dewijl zij in geene drukkende verbindtenisfen, noch in eene lastige afhankelijkheid van het Moederland Honden, want dit zag daaaelijk bij de ftigting van alle heerfchappij over  47. «71.  OVER DB GrIEKEK. 4OI men , veel minder in fuort dan die van Afrika. De bewooners van die kust zijn federt lanI gen tijd verdeeld geweest in twee zeer verfehillende foorten; die, welke het noordelijke gedeelte in hadden , in den omtrek van het vlek Vitulo, hadden den naam van minder wreed te zijn dan de Zuidelijke Mainotten, weike men gewoon is de Cacovougnis of de ! Gaaudieven van het Gebergte te noemen. Bij. na naakt aan de brandende zon en de ongemakken der lucht op een' zeer bergaciicigen grond blootgefteld, zijn ze, geïijk wij reeds gezegd hebben, zeer bruin van kleur, en de wreedheid is, om zo te fpreeken, op hun wild gelaat te leezen. Zij hebben de gewoonte van altijd gewapend te gaan, en meêdogenloos te vermoorden allen , welke in de Laccnifche Golf fchipbreuk geleeden hebben , en aan Kaap Txnarus komen aanzwemmen: de beroofde lijken blijven onbegraaven liggen op dat ake- Ilige ftrand , waar elk voorwerp , 't welk men ziet, het fterklie afgrijzen inboezemt. Hun-  492 Bespie«elince» Hunne wooningen zijn niets anders- dan armzalige hutten, waarvan de meeste verfpreid Haan rondsom de ruïnen van eene oude La. conifche ftad. waar de Ottomannen naderhand eene fterfcte geboud hebben , welke zij in hunne taal Tukcogu- Olimionas noemden, terwijl de nieuwe Grieken , even zo onbedreeven in de Aardrijkskunde, als de Ottomannen zelveK haar Maina noemden, welke naam vervolgens, door eene wonderlijke vermenging , aan die geheele kust is gegeeven. * In de Gedenkfehriften van de Keizerlijke familie der Comnena's, waaraan ik geene kennis zoude gehad hebben, zo niet de Heer de Croix, Geheimfchrijver des Konings te Lille in Flaanderen, zo goed was geweest van mij dezelve mede tedeelen, vind ik, dat er omtrent het jaar J474 bij de Mainotten een gelukzoeker te voorfchijn kwam, welke zeide een zoon te zijn van David, den * Coro killi Mcmtirct Ga/graph. ie U Marie l*£- 99. De ligging van Maina komt overeen met die van de oude ftad Tenaron.  t vu de Grieken. 493 den laatflen Keizer van Trebizonde uit het geflagt der Comnena's : de naamloaze fcbrijver, welke de Gefchiedenis van die ongelukkige Dynastie heeft opgefteld, twijffelt niet, of die gelukzoeker, Nicephorus genaamd, was in de daad de gene, waarvoor bij zich uitgaf : maar ik houde mij verzekerd, dat het niet mogelijk is thans met zekerheid een zaak, welke met zo veele duisterheid omgeeven is, te beflisfen, bij eene natie, gelijk de nieuwe Grieken, welke zo veele falfche Akten en zo veele falfche Legenden gefmeed hebben, dat de Monniken van den berg Athos niet in ftaat zijn om die alle, zelfs met het langde leeven, door te leezen. * Wat hier ook van zij, de gemelde Nicephorus wist den Bisfchop van Vitulo in zijne belangen te krijgen, en deed zich met hulp van dezen erkennen voor een' Prins, uit het Keizerlijke huis der Comnena's: hij nam dus den titel aan van Proto-Geront , zo veel als eerde Oudde, of eerde Raad Van de Kust van Maina, waar zijne nakomelingen vervolgens * Preci: bijlm^ue defjl* mtifaiiSjmferUléldct Comncxt}*  494 Bespiegelingen gen vervolgens bijna als Defpooten regeer» den. Nu was er eindelijk geen de minft» fchijn van vrijheid , onder eene regeeringsform, waarin de Proto-Geront aan den eenen , en de Geestelijkheid aan den anderen kant de natie onderdrukten, welke nogthans met dat alles zich verbeeldde onafhanklijk te zijn. De Sultans van Konftantinopel floegen nim. mer rrret ernst acht op die gewaande onafhankelijkheid der Berg-Mainotten ; en in alle groote Rijken van Afia vindt men genoegfaam wilde Horden, welke van roof leeven, en aan niemand gehoorzaamen; zo als de Arabifche Bedouinen van Turkije, de Curden en de Dolomieten van Pcrfie, de Miaosfen van China, de Bils van Mogol, de Mardicoren van het koningrijk Guzurate ; kortom men telt meer dan vijftig foorten van zulke menfchen, waarvan eenige, fchoon zich in befchaafde landen ophoudende, nog menfchen. eeters zijn ; zelfs heeft men gezegd, dat in 't jaar 1782 de Zigeuners menfchenvleefch aten, zonder dat het Weener hof dit wist, midden in Hongarie, waar zij zich neergezet  over de Grieken. 405 zet hebben , komende uit een (treek van indoflan, waar ze naar alle waarfchijnlijkheid een Horde van Mardicoren uitmaakten, van welke d'ANViLLE veel heeft gefprooken, zon. der dat hij ooit den oirfprong van zulk eene natie heeft kunnen ontdekken : * maar het lijdt bij mj geen' twijffel, of de Mardicoren of Menfcheneeters van het Koningrijk Guzu> fate zijn afkomstig van die oude Indo's, welke Padeeers genoemd werden, om dat zij aan den oever van de rivier Pader woonden ; en deze waren, volgens het getuigenis der Griekfche en Latijnfche fchrijvers, vreeslijke Antropophagen , misfchien de vreeslijkfte, Welke bekend zijn." Het is zeer waarfchijnlijk , dat de Mainotten van Laconie ook, in aanvallen van dweep, achtige woede, verfcheidbne Mahometaanen van Movea hebben opgegeeten : en over 't geheel pleegden z;j zo veele moorden en ongeregeldheden op de grenzen van Mesferie, en mishandelden zo wreedelijk de inwooners van Coron en Modon, dat de Gouverneurs van die plaatfen in't jaar j6. 6 kwamen om hen f In zijne Mtmnira Gitgrufhiqut» de P Inde,  4S>6 Bespiegeling!» hen daarvoor te ltraffen : maar toen , is plaats van den Turken eenigen wederftand te bieden, hadden de Noordfche Mainotten de laagheid van hun land te verlaaten t en zich ten getale van vierduizend menfchen door de vlugt te redden op zes groote fctaepen , waarvan zij eenige verlooren , zelfs voordat zij op de hoogte van Corfu gekomen waren. Het overfchot van deze kleine vloot, na langen tijd als een fpeelbal der winden en baaren over de geheele Middellandfche Zee geflingerd te zijn, ontfcheepte eindelijk deze vlugtelingen te Paomia op Corfica, waar zij eene foort van volkplanting maakten , van welke in onze dagen nog zeer duidelijke overblijffels gevonden worden. * Onder deze Emigranten, welke zich in Corfica nederzetteden, bevond zich een zekere Stephanopoulo, zijnde een zogenaamde Pro- * ^ineedetes Hifteriauei de U cohnie Greeaue élailie i fnemia en Cerfe en xbjt. Zie mede Bosswell Dejcription de U Cerfe 8c C a m e i a o i , Hijïeire de U ierfe, Tom, II. j». ztr.  over de Grieken. 407 Protogeront of Vorst der Mainotten; vervolgens een zekere Parthenius , zogenaamde Bisfchop van Vitulo in Laconie, en eindelijk een groote meenigte Monniken, welke welhaast hevige gefchillen kreegen met het Hof van Rome , waarvan zij de bullen en brevetten niet wilden betaalen tot den prijs, daartoe bepaald door de Daterie, welke noch Grieken noch Latijnen borgde. Dit wegloopen van de Hoofden en de geheele Geestelijkheid van de Noordkust van Maina bragt de Cacovougnis of Zuidelijke Mainotten in groote verlegenheid , en zij klommen in allerijl op de fteillte toppen van die rotfen, welke eertijds de Thyriden genoemd werden , op Kaap Tenarus. Hier overleiden ze, wat hun in deze kommerlijke omdandigheid te doen ftond, en het befluit was, dat, wijl die gewaande Vorsten, welke voorgaven afftammelingen te zijn uit het Keizerlijke geflagt der Comnena's, zich hadden fchuldig gemaakt aan hoog verraad, door het land te ruimen, in ftede van hetzelve te verdedigen, de waardigheid van Protogeront voor altoos zoude afgefchaft worden: II. Deel. Ii ver-  4J>8 Bespiegelingen vervolgens verdeelde men het land in viei Erf-Kapiteinfchappen , welke , bij verfterf van mannelijke takken, ook op de vrouwen zouden kunnen overgaan. Men zag ook in de daad in 't jaar 1764 eene weduwe, Demetria genaamd, te voorfchijn komen, welke zich vaak aan het hoofd flelde van een bende roovers, om de reizigers op den weg, welke naar Mifitra loopt, uit te fchudden; en de Ridders van Malta, welke zich van tijd tot tijd in Laconie gingen vermaaken, verklaarden deze Demetria voor eene heldin, welke meer buit maakte te lande, dan zij op de Middellandfche Zee. De Mainotten intusfchen, verzwakt door het vertrek der Emigranten, welke naar Korfika geweeken waren, en gedompeld in burgeroorlogen , ontftaande door het oprichten van die Kapiteinfchappen , begreepen wel, dat een zo onzekere toeftand niet van langen duur konde zijn, en meldden zich derhalven aan bij verfcheidene Mogendheden van Europa, om van deze, zo zij het noemden , onderltand tegen de Turken te verzoeken. Wij hebben een affchrift gezien van een'  over de Grieken. 49$ een' Circulairen brief, destijds door hun ge. fchreeven ; wanneer men dezen vergelijkt met verfcheidene Akten, in 't Griekfch door de Monniken van Vitulo opgefteld, is het niet mogelijk daarin het minfte fpoor van de Dorifche Dialekt , welke de oude Spartaanen fpraken, te ontdekken. Alle deze fmeekbrieven bleeven onverhoord, uitgezonderd alleen die, welken zij aan het Hof van Petersburg zonden, '1 welk toen ter tijd met de Turken in oorlog zijnde , oordeelde van zulk eene gelegenheid gebruik te kunnen maaken om een vloot naar de Golf van Mesfenie te zenden , en daar eene afwending te maaken, Welke de Mainotten beloofden met alle magt te zullen onderfteunen : maar de Moskovieten hadden Weldra reden om zich te beklaagen , dat zij verbindtenisfen gemaakt hadden met het trouwlooste volk van den aardbodem, en 't welk zich deed zien door een gruwelijk bedrijf bij het inneemen van Mifitra: deze Had gaf zich, gelijk bekend is, in 't jaar 1770 aah de Rusfen over, op voorwaarden, welke van weerskanten bezwooren werden, en li 3 waar*  500 Bespiegelingen waarbij den inwooneren bet leeven werd toegezegd j maar de Mainotten kreunden zich weinig aan dergelijke formaliteit , en op het oogenblik , dat niemand zulk in 't minst verwachtte, vermoordden zij zo vee. Ie vrouwen en kinderen , dat het bloed ftroomde door alle de huizen, welke vervolgens door hun geplonderd werden. * Na deze ongehoorde gruweldaad, hadden zij de verraderlijke laagheid van de Rusfen te ver» laaten, welke zij zelve uit het hart van 't Noorden tot midden in Griekenland te hulp geroepen hadden. In éénen nacht gingen alle die gewaande krijgshelden van Maina tot den Jaatfien man toe loopen, 't welk ten gevolge had, dat het beleg van Coron wierd opgebrooken, en dat de geheele ondernee. ming zulk een ongelukkig einde bad , dat men Morea moest ontruimen met een' fpoed, welke volkomen naar een vlugt geleek. Zo. danig was de laatlte togt, waarmede de Cacovougnis hunnen loffelijken loop eindigden; federd hebben de Turken hen ten naasten bij op den zelfden voet gefield als de ove- ri- » Vva£, fmerestut ie la Greee. Part. i, f„,i, feV. (teri>}H< ie U mifin ie, Cmine: ij,  ©ver de Grieken. 501; rige cijnsbaare volken van het Sangiacaat van Mifura. Dit is in de daad het gene , waarop de geheele gefchiedenis van dat roovervolk uitkomt, op 't welk kan toegepast worden de nadrukkelijke trek, waarmede Maxiwus van Tyrus den aard der inwooneren van het oude Etolie heeft afgefchilderd: de Athenienfers, zegt hij, munten uit in de welfpreekendheid, de Thebaanen in het fluitfpelen, en de Etoliers in de kunst van openlijk te rooven op de heerewegen. § IV. Slot van deze Afdeeling. ■ Hier eindige ik deze lange reeks van nafpooringen aangaande de Lacedemoniers, welke eeuwen lang een voorwerp van verwondering en verrukking bij zo veele bevooroordeelde Schrijvers geweest zijn : maar wij hebben nu alle die fabelen en begoochelingen zo volkomen zien verdwijnen, dat zij nimmer weer de oogen des verftands zullen verblin den. I i 3 Het  jo2 Bespiegeling en Het van belang voor het menfchdom, dat zulke vooroordeelen wierden weggenoo. men, welke de barbaarfche inwooners van ; het oude Sparta tot den zelfden trap van roem en luister verheften, als de meest befcbaafde maatfchappijen van Griekenland , wier kunde en verligting (leeds aan de nakomelingfchap den weg heeft geweezen, vooreerst in de beoeffening der aangenaame kunsten , en ten anderen in de nafpooring van alle de gewigtige ftukken, welke tot de ; Wijsbegeerte en de Wetgeeving behooren , zonder welke de menfchen wel kunnen be- ! flaan, maar nooit gelukkig noch achtens» Waardig zijn. Wij hebben de inwendige gefleldheid van Griekenland naauwkeurig genoeg befchreeven, dat de minst denkende leezers kunnen ©ordeelen, wat er van dat land zou zijn geworden , zo het den Lacedemoniers gelukt ' Ware hetzelve te overheeren , en overal de dikke duisternis te verfpreiden , welke hen zeiven bedekte: dan zoude dat land voor ons niet meer de bron van licht zijn geweest, maar een barbaarfcu gewest, waarin men • even  over de Grieken, 503 even weinig belang zou Hellen ais in dc gebeurtenisfen van Kappadocie, en in de lotgevallen van Phrygie. Deze geweldenaars zouden niet alleen den dikften nevel over den gezichteinder van Griekenland hebben verfpreid, maar zouden daarenboven de inwooners in de zelfde elende gedompeld hebben als de Mesfeniers, welke nutteloos waren voor de kunften en weetenfebappen, zo lang zij onder de flavernij van Sparta ftonden, welks hoofdregel was de fterkfte fteunfcls van de burgerlijke vrijheid met alle geweld te verbreeken: zodra het eenen Democratifchen Staat konde bemagtigen , was het eerfte werk alle fpooren van een volksregeering uit te wisfchen, en eene verderfïelijke en allerondraag» lijkfte Oligarchie in de plaats te Hellen, zo als die van de dertig Dwingelanden, welke zij aan Athenen gaven, en die der tien Harmosten, welke zij gaven aan alle de fteden, die voor eenigen tijd moesten zwigten voor den ftroom hunner wapenen, en voor de god? looze kunstenaarijen van hunne Staatkunde. De grootfte zegen derhalven, welke het menfchelijke verftand ooit had kunnen overli 4 kq.  yo4 Bespiegelingen komen, is, dat de Griekfche Staaten niet onder de heerfchappij van Lacedasmon 2ijn geraakt, *t welk wel lust, ook wel middelen, en ook eerzucht genoeg had, om zulk eette verrovering te doen; maar de inwendige gebreken van deszelfs ftaatsgelTeldbeid verzwakten hetzelve van dag tot dag zo zeer, dat het niet langer een bcfliste overmagt over het vaste land kon houden dan negenentwintig jaaren, binnen welken tijd Demosthenes zegt dat deszelfs grootfte meerderheid zich bepaalt. De heerfchappij ter zee, welke zij verkreeg in den flag van ^Egos potamos door het bedrog van Lysander, verloor zij weder tien jaaren daarna in den flag van Gnidus : alle poogingen, federd aangewend om haare zeemagt te herftellen, zijn volftrekt vrugteloos geweest; want in het zelfde tijdltip, waarin zij bezig was haare zeemagt te verflerken, werd haare geheele landmagt door Epaminondas vernield. Toen zag men haar in de grootffc elende gedompeld, en eindelijk geheel uitgeroeid door de vreeslijke tyrannij van Nabis, welke het akeligfte tafereel in de Gefchiede. nis van het ondergaande Griekenland ople. vert. Einde van hst Tweede Deel.  5Q5 BLADWIJZER der hoofdflukken, welke in de beide deeïen dezes werks vervat zyn. Eerste Deel. Eerste Stuk. Voorrede van den Schrijver. I. Afd. Over de Athenienfers. hl. x § I. Algemeene Aanmerkingen over dat Volk , §11. Befchrijving van Attica . 4 § III. Van den Smaak der Athenienfers voor bet Landleeven - . 16 Geftejidheid hunner buitcnplaatfen. Nijverheid der planters. §IV. Fan de Tuinen der ïVij'sgeeren 24 De opvoeding der Grieken op het land. De voordeden van deze inrichting De orde in de fchoolen op het land. $ V. Van bet Dorp Acbarna - . Het karakter der Achamienfers. Zedekundige opfchriften op de Hermen. Her The^falifche Tempé. Schoone gezichten van den berg Hymettus. 11 5 I VI.  5o6" Bladwijzer, § VI. Van bet Noordelijke Gedeelte van Attica, Diacrië genaamd . tl. 47 Het karakter der Diacricrs. De berg Icarus. Vitvinding der Komedie. De Tricomen en Tetracomen. De vlakte van Marathon. § VII. Van de Zeekust Paralië genaamd 54 Levenswijze der Taraliërs. Zilvermijnen, JSoerfche bouwkunst. IVlU.Van de Stad Athenen ©0 De vlakte Tedion. Het vernuft der Pediers. Huizen van Athenen. Gebouwen en misdagen van Pericles. ïabrieken van Athenen. Groot getal van werklieden. Inwendigegcfteldheidheid der Fabrieken, Aanmoediging tot het oprichten van Fabrieken, De Pirius. Gallerijen. Inwendige gefteldheid der Griekfche Heden. % IX, Van Eleufis en bet Eiland Salamis 83 Het veld Rharia. Oirlprong van den Landbouw, De Griekfche Mystagogen. . s x.  Bladwijzer. 507 e X. Fan de Lucbtgefleldbeid van Attica, en van Griekenland in 't gemeen hl. 95 Kleeding der Athenienfers. Trap van koude in Griekenland. Pasfaatw inden. De Sciron. Vorderingen der Athenienfers in de Weerkunde. Laage ftaat der hedendaagfche Grieken. JI. Afd. Over de Athenienfers 107 § I. Aard en Licbaamsgejleldbeid van dat volk. - - - 107 Schoonheid der mannen. Scherp gezicht der Grieken, Atheenfche vrouwen. Derzelver opfchik. Lichaamsgefteldheid. 5 II. Fan de Ferbastering in de driften der Grieken * - 135 Dwaalingen hieromtrent. Waare oirzaak van de onnatuurlijke drift. §111. Aanvallen van Melancholie bij de Grieken - - M? Vrouwenhaaters. Dichterlijke aandrift. De Helicon en Cithiron, Geaardheid der Griekfche wijsgeeren. § IV. * Liever : Van de Onnatuurlijke drift bij d« A O Y/ IJ Z E K. § IV. Oirfprong der Oneenigheden en Procesfen onder de Grieken . £/,32 Gefchillen aangaande den koophan■ del en de zeevaait. Van de Phafelieten. Procesfen tusfchen de Mi/ndelvers. Het Gerechtshof van de Metaalen, Schimpnaamen. Procesfen ran injurie. S V. Oirzaaken van de Grootheid en bet verval van den Areopagus . ^ Verfalfching der wetten van Solon. Wijze van pleiten voor den Areopagus. Het geul der leden. 5 VI. Fan de Befchuldigingen van Ongods. dUnfligbeid bij de Athenienfers 49 Het Geiechtshof van den Offerkoning. De hoer Phrijnc belchuldigd van ongodsdienftigheid. Het fchenden dei Hermen. Andocides, Misdagen van Plato. Onfchuld van Socrates. S VII.Fan de dulle Kervel, en de verandering van de doodftraf in een geldboete 59 Uitwerking van de dulle kervel. Manier van rechtspleging in de Lijfftraffeüjke Gerichtshoven te Athenen, Dc  Bladwijzer. 515 De Pijnbank. Wreedheid van ftraffen. Eerloosheid. JVIII.Inrichtingen voor de openbaare Veilig, beid - - #,6-5 Nachtwacht. Het draagen van wapens. Goede orde te Athenen. Oirfprong der bedelaarij. Onderhoud der weezen. Onderhoud van grijsaards. Wet tegen de lediggangers. Gewapende jonge lieden. Zeeroovers. Griekfche Monniken. Tegenwoordige woeste ftaat van Attica. VII. Afd. Befchouiving van den ftaat der Fraaie Kunsten te Athenen bl. 79 § I. Van de Schilderkunst, De Venus van Cos en van Gnidus - 79 Polygnotus. Oirfprong van de Hiftoiifche Schildetkunst, Zeldzaamheid van fchoone Modellen. Grooter opgang van de Venus van Praxi. teles, dan die van Apelles. De Helena van Zeuxis. Stukken van Polygnotus, De Vergezichtkunde. Kk 2 § n.  •fiö Bladwijzer. § II. Van de Ethographie, en de keuze der onder. werpen in de Griekfche Schilder/luk. ken - bl.94, Tolygnotus een groot meester in de Ethographie. Zwakheid van Zeuxis. Verfchillende fooiten van hiftoiifche Schilderijen. De fchrik en het medelijden in de ftukken. Het ftandbeeld van LaScoon. De Tragedie dei Razeinijen, Virgiüus en Homerus. Bevallige ftijl. Schilderftuk van Aëtion. Beoordeeling van dit ftuk.' Naaktheid der beelden. §111. Van de voornaam/ie Schilder/cbêolen in Griekenland, en de kunst van Gr aveeren, uitgevonden door Varro I lo School te Rhodus. De Encaustiek. Schooien van Athenen en Sicyon. Griekfche omtrek. Het vaderland der voornaamfte Schilders. Redenen van de groote voideiingen der Gtieken in de kunsten. Aanmerkingen over de foert van Gra- veeikunst, doot Vaito uitgevonden, Oir-  Bladwijzer. 51} Oirfprong der Drukkunst. Geographifche Kaarten. SIV. Van de Jpograpben, of de Nagemaakte en Ondergefliokene flukken . bl. 121 Van den Mercurius te Athenen, gebruikt als een model. Handel in beelden. Tolycletus. Vau de Mediceifche Venus. Manier, waarop dit beeld gekopieerd is. Bedriegerijen ia den handel van beelden, fchilderijen en boeken. Markt te Athenen, de Boekerijen genaamd. Griekfche Letterdieverijen. Bedriegerijen met ondergeftooken boeken. Gekopieerde fchilderijen. Oirfpronkelijke fchilderijen, maar die hetzelfde onderwerp verbeeldden. Fabelen, uitgevent door de Mystago- gen van Griekenland. % V. Aanmerkingen over de Standbeelden der Grieken, welke van goud en ijvoor gemaakt waren - 130 De Minerva van Phidias. De manier, waarop die gemaakt was. Werking van dat beeld. Hoe men hetzelve moest begieten, Kk 3 De  518 Bladwijzer. De Kist van Cypfelus. De OJympifclie Jupiter. Grootte van dat beeld. Smaak der Grieken voor werken van pracht. § VI. Befcbouwing van de Mufiek der Griehm - ■ bl.no Verfchillende tijdperken der Mufiek. De uitwerking van de Mufiek bij de Wilden. Het wonderbaare van de Griekfche Mufiek. Welke volken daarin beroemd waren. Het maakfel der inftrumenten. Het riet van Bc'otië. De Thebaanfche fluit. De Giiekfche lier. Het zingen, Poëtifche Harmonie. 5 VII. Over Ariadie. . . J5^ Ligging van dat land. Aard der Arkadiers. Sterkte in de werktuigen van het geluid. Gevoelen van Polybius wederlegd. Uitvinding van de Cither in Arkadie. Vermogen van dat fpeeltuig. Verandering voorgevallen in Arkadie. SVIII.Owr het gebruik van de Mufiek in de Tragediën, en van degebrekkige in. richting der Griekfche Tooneelen 162 De Melopoeia of Mufiek der Tragediën. Speel-  J3LADWIJZÏK. $19 Speeltuigen daartoe gebruikt. Stoorenis onder het fpeelen. Tooneel-rcchters. Smaak der Athenienfers voor de tooneelpoëzij. Hun gelukkig flaagen daarin. $ IX. Fan de Wjsgeerige Sekten , en van den invloed der Grammatici op de Griekfche Letterkunde - hl, 170 Verband der Sekten met de verschillende lichaamsgeftellen. Schielijk opkomende drift. Cynici. Hunne flimheid. Eeerftelfels. Newton. Platonisten. Hedendaagfche Vizionarisfen en bedriegers. Leerftelfel van Epicurus. Stijl der Epicuristen. Grammatici. Hun ïijst van klasfikaale fchrijvers. Nadeelige gevolgen daarvan. Godsdienstige gefchillen. Oirzaaken , welke de Grieken in den ftaat van woestheid deeden vetvallen. VIII. Afd. Over het Staatsbefiuur enden Godsdienst der Athenienfers bl, 188 5 I. Over de Atheenfche Staat sgefïeldbeid 188 Kk 4 Aa?d  J20 ÜUDffljzEK. Aard der Athenienfers. Naijver der Lacedemoniers. Onheilen daaruit voortfptuitende. Tijdftip van de oprickting der eigenlijke Democratie te Athenen. Vernietiging der Republikeinfche Regce- ringen in Europa. Verkiezing der Archonten. Raad der Vijfhonderd. Openbaare maaltijden der Pryt.ineu. Laocrarie. ïrefentie-geld. Systema van Pericles. Invloed der Redenaars te Athenent Demosthenes, Eilips van Macedonië. Slag van Cha:ronaa. Staatkundige grondregels re Athenen. Onbedachtfaamheid der Athenienfers. Onderneeming tegen Sicilië. Oirzaaken van den ondergang van Athenen § II. Over het gebrekkige in bet Bondgenootfchap der Griekfche Staaten - bi. 214 De geringe magt der Amphiftyonen. Vcrfchillende Amphiöyonifche natiën. Sterkte van fommige, en zwakheid van andere. Bijgeloof der Amphiftyonen. Heilige oorlogen. Starts-  Blad w ij z er. 521 Staatsonheilen, vcroirzaakt dooi de gebleken in het Bondgenootfchap. Oirzaaken van de vernietiging der Griekfche Republieken. Misdagen der nieuwe Schrijvers, met opzicht tot de Amphictyonen. § III. Over den Godsdienst der Athenienfers, en de Orakels van Delphi en Dodona hl. De vroegfte verblijfplaats der oude Grieken. Thefprotie en Chaonie. De berg Tomarus. Eikels en beuken. In welken zin de eikenboomen pro- phetifch waren. Oirfprong van het Delphifche Orakel. Oirzaaken van deszelfs vernietiging. Staatkunde der eerfte Romeinfchc Keizers, § IV. Over het Prophetifche hoek der Athe. nienfers - - 243 Dit boek heette het Testamtnt. Deszelfs overeenkomst met de Sibyl- lijnfche boeken. Weinig of geen gewag van hetzelve.Gistingen omtrent dit boek. 5 V. Van de Mysteriën van Ceres. - 249 Belasting gefteld op de Ingewijden. Toeloop van hoeren naar Eleulis. Kk 5 Nacht-  522 B l a d w ij z e rf Nacht- ongeregeldheden. Geheim der Mysteriën ontdekt. Wet der Thebaanen tegen de Mysteriën, Derzelver fchadelijke gevolgen. Bedriegerijen der Priesters. Tegenwerpingen aan hun gedaan. Fabels van de komst van Ceres te Eleufis, Karakter der Hierophanten. Beeldtenis van den Priester Callias. De Groote Mysteriën. Afwasfchingen in den Ilisfus. Boetedoening der Ingewijden. Vereeniging van den dienst van Bacchus met die van Ceres. Smaak der Athenienfers voor eodsdienfti- ge feesten. Aanmerkingen over den oirfprong van den landbouw. De twee oitfpronkelijke natiën van Griekenland. Vierde Stuk. IX. Af d. Over de Lacedemoniers bl.