KERKELYKE BIBLIOTHEEK, VOORNAmenlyk, VOOR de ROOMSCH-CATIIOLYKEN in NEDERLAND. INHOUDE NDE Jv E R K - N IE U W S. EERSTE DEEL. Te Amsterdam, ey J. A. CRAJENSCHOT, e n Te.Grave, by J. A. KRIEGER. mdccxciy.   KERKNIEUWS. Waarin de fl *K* ^kHk&^H» NUNTIATUUR. Aardich Priesterfchap van Lingen. Freren. den 10 january 1792. Het behaagde den vrymachtig'n Albeitierder, heden onzen geliefden Pastor, de zeer Ëerw Heer Carolus Bernardus IVesberg, tot zich te roepen; en is de door dit fterfval gc koomene vacature vervuld door de aanftt'lling tot Pastor van Freren, van den Zeer Eerwaarden Heer Henricus Engelbertus Lucas/en tot hier toe Kapelaan te Lingen, en is door de bevoorderi ig des gem. Heeren H. E. Lucas/en vacant gewordene Kapeilany van Lingen, vervuld door de aanftelling van den zeer Eerw: Heer Johames jNicolaüs Rade-maker, Cooperator te Lingen, JSJog is te Freren den 4. July overleden, den zeer Eerw. Heer Johannes Ever ar dus Pot, Cooperator aldaar. k. nieuws ï, deel. no. i. A. Met'  s NUNTIATUUR Meningen. De vacante Paftory dezer Gemeente, is in Maarc 1791. vervuld geworden, met den zeer Eerw. Heer Bernardus Georgius Stricker, tot hier toe Kapellaan te Ibbinburen. Ibbinburen. De door evengemelde aanftellir>g van den zeer Eerw. Heer B, G. Stricker, tot hier toe Kapellaan onzer gemeente vacant gewordene Kapellaany , is in July 1792, vervuld geworden door de aanftelling tot dezelve, van den zeer Eerw. Heer Jobannes Henricus Determeyer; tot hier toe Cooperator in onze gemeente. Bavinkel. Het vacant Herdersampt over deze gemeente, is in Maart 1791. vervuld met den zeer Eerw. Heer Wigbertus Giese} tot hier toe Cooperatoor dezer gemeente. Lingen den 4. October 1792. De zeer Eerw. Heeren, Wencijlaus Haakman, uit Lingen, Hermannus Mosf uit Brogbirn, en Lucas Vaalman uit Schaapen; zyn na, met de jongstledene quatertemperdagen in de maand September, de H, H. wydingen van zyne Excelentie de Nuntius van den H. Stoel van Romen, te Keulen ontvangen te hebben, in hun Vaderland geretourneerd. De nog ong?plaat(le Heeren Geestelyken; onder het Aardfchpriesterfchap van Lingen; Bartholomeüs Bruns te Schapen. Wenciflaüs Haakmsn te Lingen. Hermmnus Mosf te Brogbirn. Lucas Vaaiman te Schaapen% b r-  NUNTIATUUR. $ B 7 Z O N D 'E R HE DEN. Am fier dam den 50. luny 1792. Hadden de R. Catholykeo in het Gemenebest voor eenige jaaren het geluk, de Hoogwaardigfte Prelaat en Heere Ignatius Busca, Paufelyke Nuntiüs tc moogen ontfangenj thans, heeft men alhier geen minderen troost in zyne Doorluchtigfte Hoogwaerdigfte Excellentie, den Heere Grave De Brancadoro, Aardsch - Bisfchop van Nifihe, die in dezelve hoedanigheid, als een waar Herder zyne fchaapen komt bezoeken. Die troost is te grooter, ( daar, het geen zedert den jaare !<59r. niet gefchiedt is, ) aan Z.D.H.Excellentie vergund was het H. Sacrament der Bevestiging ( Confirmatio ) of des Vormfels, toe te dienen (het welk anders de R.C. Ingezetenen, tot groot nadeel van den Landen, buitenslandsch zich laaien toedienen) daar er dan veele duizenden in en omftreeks deeze Stad, dat H. Sacrament nog niet ontfangen hadden, was ook den toevloed onbcfchryvelyk groot, zoo binnen deze Stad, als te 's Hage en even buiten Utrecht; op welke beide plaatzenl Z.D.H.Excell. insgelyks de Bisfchoplyke functie verrigt heeft: de vertroosting en vreugde, was als op de aangezichten derRoomschCathplyke te leezen, ziende zich vereerd met een Afgezant van den Heiligen Apostolifcben Stoel van Romen, waar aan zy, als aan het middelpunt van eenheid en waarheid, gehecht zyn. &<®>® A 2.  LUIK. Luik. den J Juny 1792, heden is alhier in den ouderdom van 67. jaaren, 9. maanden en 24 dagen, overleden de Hoogwaardige en doorluchtigfte Heer Confiantinus Franciscus, Bisfchop en Prins van Luik. Hy was uit het adelyk huis der Graaven van Hoensbroek d'Oost, en tot Bisfchop verkooren den li. July des jaars 1784. Het is waereldkundig, door welke onheilen zyne Regeering gefchokt wierdt, en teffens wat voor hartgrievingen hy te verduuren hadt: maar met dit al; daar hy als Bisfchop de dochter der Moeder kerk van Romen (*) beftierde, bleef hy een yverig voorvegter der orthodoxe leering en als Prins een be. hartiger van het geluk zyner onderdaanen. Toen hy het einde zyner dagen voelde naderen, vroeg hy zelfs de laaste H. H. bedieningen, welken hy met de grootfte eerbiedigheid en volmaak fte onderwerping aan Gods wille ontvingj om zich daarna met niets anders bezig te houden, dan met zynen Schepper. Hy hadt ook uirdrukkelyk, zelfs by uitterften wille belast, dat men na zyn affterven geene lyk of lofréden zouden houden, dan alléén: over de zékerheid des doods en de onzékerheïd des ogenbliks. Echter heeft de Wel Eerw: Heer H. Partouns Priester, Overfte van het Roomsen Catholyk colegie en Leeraar der wcl- fpreekenheid ( * ) Onder de eertytels die de kerk van Luik heeft is deezea eenca voornaamea: Legio. Romam Eclefice Filia.  LUIK. f fpreekenheid te Maestricht, in de colegiaale kerfe der Aller H. Moeder Maagd (om dat men mee recht begreep, dat dit bevel alléén de Cathedrale kerk van Luik aanging) eene lykreden gehouden, dewelke men ongeveinsd als een meefterftuk der Jatynfche welfpreekenheid moet eerbiedigen. Zie hier eene vertaaling van een gedeelte der inleiding. „ Daar het de eerfte cn voornaamfte plicht: was? toen men de vrees der Allerbitterfte onheilen van het kast afgeloopen jaar verbannen zag, naamlyk; dat wy God de alkrhoogfte beheerder der Vorften en Volken, in deezen tempel zouden danken, om dat de rust en vréde aan het Vaderland te rug gegeven en onze Vorst in zyne regten hcrfteld was : heeft ook de ftai Maastricht, fchoon derzelver traanen naauwlyks waaren afgevaagt, zich gehaast, om met een» brandenden yver aller ingezetenen, dewelke door hunne liefde voor hunne beftierders, boven andere , dadelyk de voorrang hebben, aan dezen plicht te voldoen. „ Wyd en zyds wierdt gantsch de Stad verfiert door een aantal lutlteryke kostbaarheden; de huizen flikkerden door kunstryke verlichtingen; des nachts, fchitterden de ftraaten, door algemeens en bizondere gelukwenfchingen, die als het waare, in 't vuur bralden; de lucht fcheen van blydfchap te branden; terwyl de gebouwen door ipeelen , danfen en gezangen wedergalmden ï thand,, da.ir de overeenftemming der gelukweriichmg zwygt, ontwikkelen wy aan UL. een allerzints allerdroevigst fchouwtoneel, en eenè al te betreudyke verandering der zaaken!" e^z.v, A h Na  LUIK. Na de afdceling der Redenvoering, waar in wierdt voorgedraagen wat Kerk en Staaat door dit ontydig affterven, kwaamen te verliezen; vervolgde de Redenaar aldus: „ Hoe wenschte ik A. L. dat het nimmer waare voorgevallen, om in zoo kort een tyd, op een en dezelve plaats, eene zoo verfchiHende ftoffe aan uwe aandacht te moeten voordraagen! immers toenmaals was er eene allerbeste uitkomst van zaken te verwachten; er heerschte by alle Staaten eene ongemeene geest opruiming en wonderbaaren yvér, ter gelegenheid dat de waerdigHe Prins in den fchoot der zynen was te rug gekeerd : thands is alles verwelkt •, ganrsch de Stad is in rouw gedompeld; een ieder van wat ouderdom of genacht hy zy, is bedroefd; uwe gemoederen zyn ter néér geploft daar Gy met eene ongeneeslyke wonde gefiaagen zyt. Toen begreep ik dat ik eene ftoffe te verhandelen hadde dewelke op zich zelve door haarc eigene grootheid onzen geest tot eene fierlyke wyze van Redenvoering aanprikkelde en die UL door eene zekere aandoening, van die nieuwstydingen opgewekt, meer voorbereidde om my aentehooren. Nu moet ik UL. eene zaak voorhouden; dewelke, fchoon ze my eene oneindige ftoffe, ter Redenvoeringe verfchaffe echter door het versch geheugen eener allerbitterfte wond, geheel myne en uwe werkzaamheid, dompt en uitbluscht." e z.v. Luik den 16. Augustus 1792. Heden heeft het de wysen beftierer zyner kerke behaagd, de Prins Bisfcohplyke zetel alhier wederom te vervullen, door de eenftemmige verkiezinge en aanltelling van  LUIK. 7 van den Hoogwaerdigften en Doorluchtigften Heere; Franciscus, Antoniüs, Maria Conftantinus Grave van Méan en Beaurieux , Wy - Bisfchop van Luik Sec. Scc.Scc, Deze verkiezing, welke de toejuiching van het algemeen wegdraagt wierddezen morgen ten elf uuren, door het losbranden van 't gefchut des kafteels en het luiden der ftads klokken aangekondigd. De liefde tot den Godsdienst, — de naaugezette zorgvuldigheid met welke Hy zedert veele jaaren, de Bisfchoplyke bedieningen uitoeffende, — de verkleefdheid welk hy immer betoonde voor de waare en vaste grond leerc — zyne geleerde fchriften — dit alles zyn de redenen, om welke, de Hemmen zyner Doorluchtige mede Broederen, zoo algemeen op Hem nederkwaamen. District van Ravenjlyn en Megen. Herpen. Opden 17. July 1792. wierdt onzen zeer geliefden en in den Apostolifchen arbeid grys gewordene Harder Gysbertus Ronde ons door den dood ontrukt. De Man, fchoon hy den buitengewoonen ouderdom van acht en-tachtig jaaren berykt hadde, was om zyn vriendelykheid in de zamenlceving, en zielenyver, in zyne herderlyke bedieninge een langer leeven waardig. Immers, naauwlyks aan den dienst des Heeren toe&ewyd, heeft hy van deeze twee in eenen geestelyke roemenswaerdige hoedanigheden de overtuigende blyken gegceven: zoo te Arnhem alwaar hy Kipellaan als te 's Heerenberg alwaar hy al vroegtydig Pastor geweest is tot dat hy in jaar A 4.  J LUIK. I7?rf. door onzen Doorlugttgften Vorst cn Heere den Keurvorst van Paltz Beieren aan de gemeente van Herpen tot Harder gegeeven wierd; alwaar hy den ruimen tyd van vyf-en - zestig jaaren aan zyne Schaapen een voorbeeld van goede werken in leering, in opregten wandel, en ftemmigheid, geweest is. Zyne plechtige lykdienften zyn den 21. derzelvcr maand gehouden; deeze wierden verricht door den wel Eerwaarden en zeer geliefden Heere Wilhelmus Walterus Ruys Pastor van Huifeling, in naame van onzen Hoogwaarden en Wydberoemden Heere ^ohannes Wilhelmus van der Linden Pastor van Deur [en en Landdeken der Heerlykheid van Ravenftyn en Grsaffchap Megen. Zyn Eerw. droeg in eene fierlyke en welgepaste Redenvoering aan de Harderlooze Schaapen van Herpen, den onvermoeiden zielenyver van hunnen jongst overleden harder en hunne daar uit voortvloeiende verplichting met drangreden voor, en men zag de dankbaarfte traanen uit de oogen der toehoörderen biggelen. Wynigen tyd daar na wierd die open (taande plaats wederom vervult door de Hoogvorftclyke genade, van onzen allezints beminnenswaardigen Vader en Heere Carel Ihebdoor Pahsgravc aan den Rhyn, Keurvorst van Beieren, Heer van Ravenftyn &c. etc. Sec. in den perfoon van den wel Eerw. en zeer geleerden Heere Wilhelmus van Veggel voorheen Leermeefter der Latynfche taal in het Aloyfi'aansch kweekfchool te Ravenftyn, die reeds een ruimen ryd uit hoofde des ouderdoms en verval van krachten van den Eerwaarde ©verleden deeze gemeente als Delervitor beftierd haddc,  LUIK. p Zyn Eerw. aanvaarde Aes.cn post met de gewoonlyke plechtigheid, waar aan de gemeente van Herpen allen lu fter byzctte, byde fchutteryen van den H H. Sebastiknus en Hubertus waaren in de wapenen. Men had aan den ingang van het kerkhof, voor het Pastorie huis en langs door de Parochie kerk, dewelke onder die van dit land in groote en gothifche bouworde uitmunt, verfcheide eerbogen opgerecht. Onder het doordringend geluy der klokken, en falvoos der Schuttery wierd zyn Eerw. na de Kerk geleid. De optogt was welingericht, terwyl de lucht weergalmde van het vrolyk gezang! yder toonde blydfchap en vergenoeging. De plechtigheid der bezitftelling van, deeze Pastory wierdt verricht door den wel Eerwaarde Heere Johannes van Ommeren Rector van Overlangel, behoorende mede tot de uitgeftrekte Pa* rochie van Herpen. Zyn Eerw. deed ter dier gelegenheid eene redenvoering waar in hy de gewigtigheid en voortreffelykheid van het Herderampt en de eerbied en achting die men den ziel-be(Herderen vcrfchuldigt is, afmaalde; gebruikende ten dien einde tot text, de woorden van den grooten Paulus aan die van Corinthen i. Brief IV. v. t. en z. Een yder merke ons aan als dienaars van Chris» tus en als uitdeelders van Gods geheimenis/en. Nu dog het geene in de uitdeelders vereisebt word, & dat iemand getroww gevonden -word, \ v  10 ROERMOND E. District van Cuik. Haps, den t. April 1702. De Catholyke gemeente alhier, had htden omtrent de middag, het ongeluk haaren Herder die een reeks van Jaaren de zielenzorg over haar heek waargenoomcn door den dood te verliezen. Den zeer Eerw: Heer Jofepbus van Eist, was geboren te Sambeek district van Cuik, op den z. Juny 1714. Hy %vierd in de latynfche taaie onderwezen, in het gymnafium der Eerw: Paters Carmeliten te BoxWier, die zig roemen kunnen, vericheide deftige mannen tot de letterkunde opgeleid te hebben. De hooge fchoolen, Philofophie en Theologie, heeft den Heere van Eist in het Bisfchoppelyk lïminarie te Roermonde gehoord j ZEerw: wierd tot den H. ftaat ingeweid, op den 10. Augustus 1757., en naar zich eenigen tyd in de herderlyke bedieningen te hebben geöefFend, by de zeer Eerw: Heer Albertus Elders zeer geroemt Pastor ie Middelaar, is Hy by BisfchoppcJyke brieven gezonde naar de Stad Grave, om aldaar den post van tweede Misfiönaris waar te neemen, tot dat ZEerw: door, het Hof van Roermonde in den jaare I74f. naar Haps gezonden wierd, tot het waarnemen der Pastoraele functien aldaar; volgens zending van gemelde Hof, en admisfie wegens Haar Hoog Mogende, de Heeren Staaten Generaal der verëenigde Nederlanden aan hem verleent. ZEerw: is dan in het agt-cn - zeventigfte jaar zyns. ouderdoms in het vyf-en-vyftiglte zyns  ROERMONDE ïï zyns Priesterfchap en in het zeven - en - veertigftc dat Hy de Pastoraele bediening te Haps waargenoomen heeft, overleden j hebbende gedurende zyn leven, voornamenlyk uirgemund in nedrigheid en eene afgetrokkene levenswyfe. Zyn lichchaam wierd met de gewoone plechtigheid, ter aarde befteld, op donderdag den f. April; en eene lykreden daar by gehouden, over de woorden by Ecles. $8. v. 25. Weert gedachtig myns oordeels, want al zulk zal het U ook wezen, my gisteren, ende U heden. Op den 3. April i-roz. is den Zeer Eerw. Heer, Franciscus Derks, in plaars van den overledenen , tot Algemeen genoegen der Hapfche Gemeente aangefteld j door Z.D.H. den Bisfcbop van Roermonde. ZEerw: is geboortig van Grave, tot den H. Dienst ingeweid den 17. December 1787. en heeft gedurende de indispofitie van den zeer Eerw. Heer Petrus van Esch van den vastenstyi 1788., tot Mei 1789. den dienst van tweede Misfiönaris in de Stad Grave waargenoomen ; en heeft na bekomene brieven van Admisfie, van wegens Haar Hoog Mogende, di Heeren Staaten Generaal der verêenigde Nederlanden, zyn Pascoraele bediening, op Zondag den if. April 1791. aanvaard. JQistrist van Bomelerwaard. Z. Bor/imel den 2. April 1792. Het behaagde God, Zynen Dienaar, den Zeer Eerw: Heer Egidius Gein, gelieft Pastor der Catholyke gemeente alhie,f} tot zich te roepen, in den noch niet zeer gevorderden  li ROERMONDE. gevorderden ouderdom van zes - en - vyftig jaaren en naar dat zyn Eerw: gedurende den tyd van zestien jaaren, de Pastoraele bediening dezer gemeenten , tot veel genoegen derzelver hadt waargenoomen. Zyn Eerw: is in den H. Dienst opgevolgt, door den Zeer Eerw: Heer Henricus Verfierren, geboortig van Megen. De ongeplaatfle Eerw: Heere» Geestehken , onder de diocees van Roermonde-, behoeorende tot de respetlive Districlen als daar by aangewezen voord. Onder het District van Cuyk. Petrus van den Heuvel van Sambeek asfiftent te Gennip. PetrusCremers van Maashees, asfiftent te Meelderen. Theödorus Vinck van Grave, te Huifeling. Vincentiüs Melchiör van Grave, asfiftent te IVanraay. Jan Ofewald Strick van Cuik, asfiftent te Cuik. Wouterus Kuipers van Grave, te Grave. van der Wielen van Cuik, te Cuik. JLeönardus Schamp van Gasfel, te Roermonde. Onder het District van Bemeïerwaart. Egon van Veldriel van Driel, te Leuven.  BUITENLANDSCHE BYZONDERHEDEN. Het volgend fluk is van al te veel aanbelang, om het geen plaats onder het Kerk - nieuws in te ruimen; aan de eene zyde. is het een treurig gedenkftuk der vervolging, die zoo veele waerdige Mannen, in deeze dagen, in Vrankryk ondergaan hebben; en aan den anderen kant, een bewys der nimmer rustende zorgen, van zyne Uitmuntenheid den Kardinaal Aardsch - Bisfchop van Mechelen, die het aan zyne onderhoorige Geestelyk- iieiu gezonaen neert; S<£vitia inaudita auam in Christos Domini exerfent homines avitam fidem exuti, compulit Sacerdotes muitos Gallid excedere; cumque ex his millia aliquot maluerint in provincias Belgicas (e recipere, quant Religionem romano-catbolicam fadé ejurare ,fuadeatqite ibrijiiana charitas clericorum pro fide extorrium Jublevare inopiam-, cenfuimus muneris noftri esfe, in gratiam eorem qui in finum diceccfeos noflre eonjugêre, capitulorum, cosnobiorum , parochia--rumque rettores invitare, uri invhamus per prcefentes, ut quos necare ntquivit barbarcrum mu~ tro De ongehoorde wreedheiddoor verzaakers hunner voorouderlyke Godsdienst, tegen de gezalfde des Heeren uitgeöeffend, heeft veele Priesters genoodzaakt om Vrankryk te ruimen; en vermits duizenden hunner zich liever na de Nederlandfche gewesten hebben gelieven te begeeven dan de RoomschCatholyke Godsdienst op eene verfoeyelyke wyze aftezweeren; zoo hebben wy 't van onzen plicht geöordeelt, om ten behoeve dier geene, welke zich na ons Bisdom begceven hebben, door deze tegenwoordige letteren te vermaanen, gelyk wy  14 BUITENLANDSCHE (*) Mattheus 5. vers 7. (t) Mattheus 2j. wy vermaanen by deezen, de Cappittelen,Kloofters en Herders der kerIpelen hun, die 't moordgeweer hunner vyanden ontkoomen zyn , door geen gebrek te laaten omkoomen; dat zy ?.an deeze edelmoedige geloofsbelyders zodanigtn byftand verleenen, als ieder in zoortgelyke elenden zou verlangen; dat zy fteeds indachtig zyn, dat men hier namaals met dezelve maat zal ingemeeten worden, daar men mede zal uitgemeeten hebben; dat de eeuwige waar heid zelve heeft gezegd: zaalig zyn de barmhartigen-, want zy zullen barmhartigheid verkrygen ( * ) en elders: komt gebenedyden myns vaders ... want ik ben vreemdeling geweest engv hebt mygeherbergt \) Zy dan, die hun de gastvryheid zullen gegeeven hebben, kunnen verzekerd weezen, die weldaad aan cro, penuria nee art non fmant; utque opem quam fibi quisque, fimili in auguflid, defideraret afferri, libenter generofis hifce afferant in fide confesforibus ; memores, ejfe in C02I0 qui eddem menfurd qua alios mi-nfuraverimus nos menfurabit, dixifseque Peritatem ipfam: Beati mifericordes, quoniam ipfi mifericordiam confequentur. Et alibi: Venite Benedifti..... Hofpes cram 5c coilegistis me. Chrifto ergo hofpitium impenfuros Je fciant"m qui eos hofpitia receperint: cui praclaro chriftiancs hofpitalitatis officia operam navanti» bus, ccelefius manjionis aternam a Domino fruit ionem ex animo preictmur.  BYZONDER HEDEN if gut verb nuïïum e palantibus his pro fide viris hospitia poterunt excipere, hos aliis equidem quos ingeniofa fua adinveniet charitas modis juppetias laturos confidimus , jive apud honejlos latei ordinis homines pro eis hofpitium efflagitando, Jive Misfarum ^uibus carere poterunt exenerandarum honoraria fubminiftrando{ quas item Mis/as alibi, non tarnen extra dioscejïm, celebrari ad effetlum harum perminimus) Jive aliam quacumque convenientem fuffentationis tiam indicandodijlriclus archipresbytero, ut per hunc nobis quantociu - innohfcat, qui kus adminiculis fuccurrert aan Christus zelve te zullen beweezen hebben. Ook wenfehen wy van harten.dat alle, wie zich van deeze uitfteekende plicht eener Chrisrelyke herbergza mheid zulllen gequeeten hebben, daar voor 't eeuwig genot eener Hemelfche verblyfplaats van den Heere mogen erlangen. Zy nogthans die buiten ftaat zyn, deeze om 't geloof voortvlugtenden vreemdelingen te huisvesten, vertrouwen wy dat door andere middelen die eene vindingryke menschlievendheid kan uitdenken, hun zullen byftaan, het zy door hun deeze gastvryheid by treffelyke leeken te verwerven; het zy door hun de penningen der offerdienften, die zy ontbeeren kunnen, toe te voegen ( ten welken einde wy veróorlooven om deeze dienften buiten de beitemde plaatzen, echter binnen ons Bisdom gelegen , te mogen verrigtcn ) het zy eindelyk door andere bekwaame middelen ter  \6 BU1TENL ANDSCHE ter hunner onderffeuning aan een Aardfch-Priefter onzer landftreek op te geeven, om zoo doende door deeze te kunnen worden verwittigd , langs welke wegen wv onze beminde geloofs-broederen, die van alle kanten tot ons vloeyen, zouden kunnen onderfteunen. Ter gemakkelyker volvoering van dit liefdewerk, hebben wy onze oogen gevestigd op den zeer Eerwaarden Heer Dantheny kanonyk der Cathedrale Kerk van Laon, die ons by uitftek als een deugdzaam man bekend is. Deeze Heer Zyn verblyf houdende te Mechelen,werwaards hy de wykgenoomen had , "heeft zich met dit liefde werk op ons verzoek en onder opzigt van den Aardfch - Priefter onzer Hoofdüad , den zeer Eerwaarden Heer Huleu wel willen belasten. Tot deezen dan zullen de AardfchPriesters der byzondere landftreeken onzes Bisdoms, alle de lysten der geenen, die genegen zyn om re diletlis noflrh in fide fratrïbus confertum ai nos adv ent antibus valt»' mus. Qua propter, faciliori confulere cupientes rei traclationi, oculos conjecimus in R. Adm. ae Ven. ecclefta cathedralis Laudunenfis canonicum D. Dantheny virum perfpetlte nobis integritatis : is enim , Mechlina commorans, onus, rogatu nos» tro, fuscepit in univerfum hoe commiferationis opus, fub infpectione R. adm. ac Ven. Dom. Huleu archipresbyteri noflri Metropolitici , advigilandi: ad quem proinde Laudunenfis ecclefia canonicum , diflrictuum archipresbyteri catalogos eorum qui hospitium praftare parat i funt, honoraria quoque MiJJarum Cjf reliqua charitatis fub» Jidia, niji ea ad nos di-  BYZONDERHEDEN. 17 rigere malint, poterunt deftinare: ut fcilicèt ope uno in centro cognitd, omnibus £5? confultius & ttberius profpiciatur. De &etero, cum conjici poffit, fidelis Gallia cleri exilia brevi finem fortitura, urgeatque paterna ac jufta Gallig prafulum follicitudó, ut quamprimum hospitalitatis optat. Hapt ecum ad jur.xsri* mus ) ut is, in cujiis ma* nibus funt fortes noftra, quique novit e mails bona eruere , Ecclefig aliqitandb farciat, quam flemus jacturam % fj? noftris ob oris longijfeme pfeudopbilofopbia contagia arceat:, ad noflram omnium falutem, fuamque gloriam. Op den f o Maart ij loffpraaken. verfchuldigd, niet alleen aan alle Vorsten, Herders, en Catholyke volken, welken door den waaren geest van liefde, welke het Evangelie ademt, bezield, deze ieverige geloofsbelyders weldadig hebben ontfangen en voor hun onderhou 1 hebben gezorgd $ maar ook aan alle Prore Itantfche Voriten en Volken — en byzonder aan den Doorluchtten Koning van Groot-Brittanjen en het beroemd Volk van dat Ryk, 't welk door eenen zekeren geest van menschelykhetd, jegens huns gely* ken bezield , gelyk de H. Ambrozius [preekt , hun middelen tot onderftani hebben bezorgd; het voorbeeld volgende der oude Romeinen , die het zich eene Eer rekenden hunne huizen voor aanzienelykeGasten te openen, en die geloofden het Gemenebest te verheerlyken, mot den vreemde-  24- ROMEN, delingen door de gastvrybeid en edelmoedige aanbiedingen, voor te komen. Wat ons betreft, wy die zonder verdienden den Tytel van algemeencn H rd :r i:i de i last van algemeenet) V de der Gelovigen draagen; Wy hebben gelooft, meer dart andenn verplicht t-zyn, om eene fpoeJige hu pe aan deze ongelukkige bannelingen, weikrn zich in onzen fchoot h.bben nedergewo'-pen , toe te brenge'i. Want wy zvn ten volden overtuigd . dat men nimmer de liefdadigheid rechtvaardiger , en de milddaadigheid wyzer kan uitoeffenen, dan aan die geenen, welken om Jelus Christus wille het verlies hunner bezittingen hebben geléden; die uit hunne bedieningen verlmnadeiyk en gewelddadig zyn verftooten, thands alle landen doorkruisfehen, om by onbekenden een afgezonderd en hulpeloos leven Ad nos quod pertinet, qui licet immcntb Pastoris unive>Jalts, £5? Patris omnium fidelium munus gerimus , maiori, qudm cueteros, wiere obftrictos esfe putavimus, prompt %m ferendi opem exulibus hisce infelicibus, qui in noftrum fmum fe cenjecerunt. Perfuafum enim nobis fatis [uperque efl , nusquam juftius , nunquam posfe liberalius erogarifubfedia, qudm in eos, qui propt er caufam Qhrifti rerurn fuarum dispendia pertulerunt , quique de fedibus fuis contumeliofè, £5? violenter ejecli peragrant regiones, atque inter ignotos vitam quafi folitariam degcre compelluntur. Hinc a primo tam dira hujusce infectationis initio patefecimus Gallis, Jive ecclepZafticis, five lateis, viseera pietatis, ip-  ROMEN. 2f. ipfosnue cum omni beneficentid {3 gratid comple#i fumus. Sp"rabant profetlb bi exules arumnofi, fe vi» tam rfu8..ros, fi minus cummoda m , at curis planè ro%cuam, atque tranquillam in iis, ai qua appulerant, locis: fed ihon'fita'i G.illicarum copiarum proaresfus in Sabaudiam prafertim, rjf in civita'em , co'nitatumque Nicicnfem eosdem ad nwzm , miyisque lamentabilem fu^am capeifendam compulerunt. N-iS equidem in iisdem cbaritatis fenlibus , ö* in eadem voluntate defixi, inter ipfas rerum aigustias, tnqmbus verJamur, mandavimus atque pracepimus, ut no- ven telyden. Daarom hebben wy van het begin dezer wreede vervolging af met het groofte medelyden ons hart geopend voor alle de Franfchen zoo Geesteiyken als Leeken en hen met alle mogelykeweldaadigheid ontfangen. Deze ongelukkige bannelingen hoopten, zonder twyffjl, in die plaatfen, waar zy aangeland waren, zo al géén gemaklyk, ten minften gerust en van alle bekommering vry , leven te zullen leiden ; dan, de onverwagte vorderingen der Franfche legers in Savooien, voornamenlyk in de Stad en 't Graaffchap Nizza, noodzaakte hen tot eene moeiëlyker en jammerlyker vlucht dan de eerde. Wy echter m?t de zelfde gevoelens van liefde en weldadigheid doordrongen, niet tegenftaande de hachelvke omftandigheden waar in wy ons zei  Z6. ROMEN. zeiven bevonden, hebben Wy gewild en bevoolen dat deze nieuwe bannelingen niet alleen in Romen, maar ook in alle de Provintien van ons gebied, zouden ontfangen en onderhouden worden. En hier om hebben Wy door rondgaande brieven van den 10. Oóïober laastleden, onze Eerwaardige Broeders, de aardsbisfchoppen en bisfchorpen van onze ftaaten , aangewakkerd, om met de opzichters van vioome geflichten in hun Bisdom, aan deze werken van barmhartigheid behulpfaam te zyn en,aldus onze vaderlyke bezorgdheid te ondcrfteuncn. Hier door is 't, dat onze voorgenoemde Eerwaardige Broeders, zoo waereldfche als kloofterlyke Geestelyken en een groot aantal Leeken van de eene als andere hunne, om fbyd en met lof, ons voorbeeld volgenden, het getal der nieuwe vi hujusmodi exules exciperentur, atque alerentur non in nostrd hac urbe dumtaxat, fed in provinciis etiam nostra ditionis: £5? hanc ipfam ob caufam encyclicis Uiterts diei 10. menfis Octobris proximè elapfi excitandos curavimus venerabiles fratres archicpiscopos , & episcopos ditionis pontificia , y% eorum finguli und cum fuo cltro, (3 cum locis p 'is fu, 9okutes,!itenti animo noftras hasce titteras ad vos mit- timus) magis ut ea lauditus profequamur: qua per vos ipfos agi ccepta plint, quant ut vobis etiam atque etiam commendemus hos dignos Chrifti athletas, quos S? cattfa , quam ftrenuè defendermit, £? eorum pr&clara merita fatis fuperque per fe ipfa cornmendant. Hit itaque noftra Ut tera teftatum vobis facient, quantd confolatione lenidmur inter graviores ipfas anguftias , quibus undique pre■üiimur, propt er indttbiam fpem , quam intimo /oremus animo , fore, ut vobis , venerabiles fratres , archiefiscopi , & episcopi, veflris femper obverfetur oculis aurea illa fententia S. Pauii ■■ Oportct episcopum csfe hospitalem ; quam quidem fententiam tüm SS. Patres, tiim Coneiüa ipfa col/audant. Episcopi namque d mus, ut beatus Hieronymus fcribit , omnium commune debet efl'e hospitium; & laicus fi unum , autduos,aut paucos recipiat, implct hospitalitatis officium : episcopus, nifi omnes reccperit, inhumanus ab eo fcribitur; verba fuut conci/ii Paripenfis VI. Nee minus indubid fps ducimur, f ire , ut ms jèoque , üik&i filii, ab- om uwe begaane frappen toetejuichert - dan om U deze waardige kampvegters van Jefus Chriftus , reeds genoeg door de zaak welke zy heldhaftig hebben verdedigd , en door hunne uitftekende verdienften, aanbevolen, nog meer ea meer aan te pryzen. Deze onze brieven, zullen U doen zien welke vertroostingen , in 't midden der benaauwdheden, door welken wy van alle kanten worden geprangd , wy ons te vreeden houden , op de ontwyfTelbaare hoop welke wy in ons hart koesteren , dat Gy Eerwaardige Broeders Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen de gulde fpreuk van den Heiligen Paulus voor oogen houdt: Een Biffchop moet altyd de Gastvryheid oeffeneu; eene fpreuk welke altyd zoo wel door de II. Iï. Vaders als door de kerkvergaderingen is geëerbiedigd geworden. ,, Het huis eens Bis/Hope, moet gelyk de II. H'eronyrius zegt, eene gcixetfie fchuilplaats voor a'Ien zyn ; een kek, d'.e eenige fer:oonen by zich ontjaagt, voldoet den plicht van gastvryheid; maat' een Bisfchop zou 01 n.frfchtiyk zyn f voegt deze II. Vader »r ly, zo hy rdet ellen brtfmg. Deze zyn de woorden der 'y.csC. 5. d*  3o. ROM dè Kerkvergadering van Parys. Ons vertrouwen is niet minder gegrond, op U beminde zoonen en dochteren, Abten en Abdisfen; Gy zult u fteeds herinneren en niet nalaatcn uitteocffeneii, het geen de H. Benediöus den Klooflerlingen leeraarde, te weten :dat een Abt alle dagen gasten aan ' zyne tafel muet hebben, en dat de Abdisfen, volgens het Concilie ran Aken, hen aan den ingang des Kloofters ontfangen. Wat u cindelyk betreft Leden der Capittels en andere Geestetelyken van wat rang ook, der vermaarde duitfche Kerk, wy vertrouwen dat Gy zult ' gedachtig zyn , hoe luiftcrryk het voor U zal zyn, deze gewichtige les der H. Kerkvergadering van Tremen te volgen, welke die geenen vermaard, die zo zeel kerkelyke als waereldfche ampten bezitten, den plicht van gastvryheid zo dikwils door de II. Vaderen aanbevolen, voor zo ver het hunne inkomflen toelaten, ftipt en getrouw te leer en uitoefenen, gedenkende dat die geenen -welken dit liefde werk behandelen , J'efus Christus in de perfoonen hunner gasten ontfangen. En daar deze Trentenfche Kerkvergadering, voornamenlyk den Bisichoppcn met dezorg van dit groot lief.ie werk, belast heeft, twyffelen wy niet Eerwaarde Broeders of Gy zult niet alleen door voorbeelden, maar ook doer woor- E N. bates , & abbatijja , ea femper animo repetatis, & opere prtefletis , qua monachos docuit S. BenediEtus s ut Jcilicèt abbas quotidiè habeat hospites in fuS menfa; abbatisfa autem , juxta. fynodum Aquisgranenfem, prope portam mor.afterii. Vos denique , capitula, & cu~ jusvis generis Ecclefiaflici viri inclyta Ecclefia Germanica, certb confidimus y fore, ut gloria veflra ejfe arbitremini , fi datum vobis erit ea hortamenta adimplere , quibus facrofan&a Tridentina Synodus admonet quoscumque ecclefiaftica beneficia fecularia, feu regularia obtinentes, ut hospita- litatis officium, a SS. Patnbus frequenter commendatum, quantum per eorum proventus licebit , promptè benignèque exercere asfuescant ; memores eos , qui hospitalitatem amant Christum in hospitibus recipere. Ouemadmodum verb eadem Tridentina Synodus episcopis committendum curavit ems charitatis hujusmodi , ita minimè dubiiamus , quin vos , ven. frafres , non exemplis modo, fed verbis etiam , & hortationibus vestris cumparanda curetis infelicibus hisce Gallis presbyteris, qna cumparari per vos poterunt, majora fubJ/dia.} donec ydfpiraverit dies cue  ROMEN. 31 •onfolatïonTs, & tempus pacis ad nos descendent; veluti dixit Akxanéer III. prtedecesfor nofier , duin ecclefia fticos quosdam viros commendnbat, quos fides 0fores crudeliler infeliabanfur. Plurima qitidem punt emolumenta, qiue Deus Opiimus Maxhmts pollicitus est, qiiceque femper contulit iis , qui hospitalitatis laude floruerunt: nosque certè futurum confidimus s ut hoe pietatis opus, cum publicis precibus fimul conjun&um , debeat maturiès eam confolationem & pacem nobis apfsre , quam tantoperé exoptamus ; duin interim vsbis, ven. fratres , dileblique filii} apostolicam èenedi&ionem peramanter impertimur. Datum Ronia3 apud S. Petrum die vigepmd prima Novembris MDCCXC1I. Pcmtificatus noflrz anno decimo e&avo. woorden en vermaningen aan die ongelukkige Franfche Priosteren allen mogclyken onderfond weten te bezorgen , tot dat de tyd vau vertroosting en de dag van vrede zullen aanbreken , gelyk Alexander de Iiï. onze voorganger,. ten opzichte van zekere Geestelyken , welken het voorwerp van haat en de vervolging der vyanden des geloofs waren, zich uitdrukt. Er zyn nog meer vergeldingen , welken de goede God, heeft beloofd, en welken hy altyd dengenca vergund heeft, die in gastvryheid jegens hunne broederen hebben uitgemunt — en wy zyn inncrlyk overtuigd dat dit liefde werk, gepaard met de openbaare gebeden, zeer fpoedig die vertroosting en vrede zullen aanbrengen, welken wy zo zeer verlangen; terwyl wy U Eerwaarde broederen en beminde kinderen onzen Apostolifchen zegen, met de tederfte behartiging fchenken. Gegeven te Romen in 't Vaticaan den 21. November MDCCXCII. het agttiende jaar onzes Pausfchaps.  32, NUNTIATUUR. jtards- Prief.erfchap van Lingen. In dit District zyn in de maand November jongstleden geplaatst, als volgt: Te Lingen tot Cc operator de Eervvaaide Heer Wenceslaus Hakman. Te Pianshtnnen tot gemelde waardigheid, van Cpoper.itor; de Eerwaarde Heer Hermaimus Moff. Te lbbenburn, insgeljk tot Cooperatcr ; de Eerwaarde Heer Lucas Vaalman LUIK. District van Ravenftyn en Megen. Demen den 28. September 1792. Moest onlangs het naburig Herpen het treffend fterf.eval van zynen getrouwen Zielzorger verduuren: tbands zien zich vier gemeentens aan éénen Herder toevertrouwd, Vader en Herderloos, door den te zeer vrojgtydigen dood van den Wel Eerwaarden en zeer geleerden Heere Gysbertus tan Schaick, in zyn Eerwaard: leven Paftor van Demen , Ni derlange!, Dieten en Batenburg. Zyn Eerwaarde was geboren te Ldei:, het vermaardfte ea gr'ootfte Dorp van den Lsr.de van Ravenftyn. Hy gaf van zyn jeugd af reeds de overtuigendfte blyken van Deugdzaamheid'en Verftand. Te Leuven, alwaar hy den loop zyner ftuditn in de Wysbcgecrre en Godgeleerdheid volbragt heeft, verkreeg hy onder zyne wysgeerige medgezellen , de vierde, en te Duffeldorp onder zyne godgeleerde mededingers naar de openfraande Pastoryen de eerfte plaats. Men kon met recht van hem zeggen , dat hy een verftandig en doorzichtig Raadgever was, van zyne Medebroederen in het gewichtig Herder-Ampt; —— dat hy een wonder was van geheugen en oordeel; een onvernoeid arbeider in den Evangelie dienst; daar hy tot weinige maanden vóór zvnen dood, zynen lastigen taak alléén heeft waargenoomen. Hy was een voorbeeld van oprechtheid in de faamenlev iug, waar door Hy by Roomsch en Onroorrsch bemind was. - — Deugdfaam" in zyn leven en vervolgens Godvreezend in zyn aifterveii, alzoo '11a dat hy geduldig de finarten van eene uitteerende  LUIK. 33- ïitteerendc ziekte eenige maanden geleden hadt, eindelyfc aan zyne bekenden, vrienden en föhaapen ontrukt is. De gewoonlyke lyk - plechtigheden zyn in naam van den Hoog Eerwaarden Heere Land Deken verrigt, door den wel Eerwaarden en zeer geleerden Heere Wilhelmus IValtcrus Ruys Pastor van Huisfteling. De ter dier gelegenheid van alle kanten en St;aten 't faamgevioeide menigte, gaf da levendigfte en ovenuigendfte biyken van rouw, by des overledens dierbaare nagedachtenis, en dé welingerichte lykredeu, waar in zyn Wel Eerw. voornoemd met nadruk bewees, dat de geleerde, ieverige en Deugdfaame van Schaick van God en de menfehen bemind was, dubbele traanen. Weinige dagen na d.t overlyden heeft het onzen goedgunftigen Hc-'re en Vorst Carel Theödour behaagd, tot onzen Herder aanteftellcn de Wel Eerwaarde en zeer geloeide Heer Aloijfius Demaré geboortig van Ravenftyn, die aldaar verfcheiden jaaren als leermcefter aan het Kervorltehk kweekfchool, en daar na als medehelper of Capellaan in de RoomschCatholyke gemeente geieverd heeft. De plechtigheid der in bezit ftelling werdt waargenoomen door den Wel Eewaarden Heere W. fV.. Ruys voornoemd, die ter dier gelegenheid eene zeer gepaste, doch op dringend verzoek van den aangeftelden Herder, korte redenvoering gedaan heeft. De vergaderde gemeentens gaven eenparige biyken van hunne vergenoeging door fierhke Eerebogen, gezangen ca andere vreugde bedryven, en "hebben reden zich te vleijen, dat zy in den Eerwaaiden Demaré hunnen Herder van Schaick zullen wedervinden. Deurfen den 12. Decunber 1792. Op heden werdt onze gemeente in eenen diepen rouw gedompeld, door het fmertelyk ilerfgev..l van haare.i Herder, welke de tyd van zeven en vyftig jaaren, dezelve allerloffelykst en yverigst heeft beftierd en het Decanaat der Heerlykheid van Ravenftyn en 't Graaffchap Megen, van hunnen Hoogwaardigen Land - Deken, welke de tyd van één en twintig jaaren dien post bekleed heeft, in den perfoon van den Hoog Eerwaarden en wyd - beroemden Leere Juiinnes IViiheimus van der Linden'. Zyn Hoog Eerw: werdt geboren te Ravenftyn, en hadt aldaar en te Kempen zyne mindere en aan 't vermaarde Hoog Sciiool van Keulen zyne Hooge Studiën voltrokken. Zoo haast hy tot het Priester-Ampt was inge- wyd,  34- L U I K. wyd, werdt aan liem de tweede zorg over de talryke ge-r meen te van Boekei toc\ ertrouwd, en weinige maanden daar na zag men Hem de vrugten van zyne verdienden erlangen , "door het geen Hem om zyne bekwaamheid te Dusfeldorp was toegezegd, als wanneer Hy' door Hoogstvorfteiyke bewilliging tot Pastor in de gemeente van Deurfen, werdt aangèfield! Niet alleen zyne gemeente, maar geheel den omtrek is overtuigd van zynen onvermoeiden Zielenyver, gepaard met eene naauw keurige uitoeffeuing der voorbeeldig'fte deugden; in zoo verre dat na het overhden van den Hoogwaarden en wyd - beroemden Heere Aioijpus van tViliigen, onze Joiinnes Wilhelmus door zyne ten dien einde vergaderde medebroeders tot zynen opvolger als Land- Deken verkoren wei'dt. Zyne aangenoome Zir.fprcuk Liefde, Eendragt en Vrede "heeft Hy in dezen geuigiigcn post niet uit het oog verloeren, maar deze tot welzyn en geluk t-n \an Gecstehken en Leken geduurig aangekweekt, tot dat Hy eindehk den hcogen ouderdom van vier en tagtig jaaren en zes' dagen bereikt hebbende, aan de gevolgen van "eene beroerte in den Heere is óntflapen. Den 8. van deze lopende maand Januaïy 1793. wierde» de gewonelykc Godsdienst-Plechtigheden voor zyn Hoog Eerw: gehouden "in de Parochiale kerk van Deurfen, door den Wel Eerwaarden en zeer geleerden Hccrc Gerardus Tiebos Pastor te Reek. Alles was met zulkcn luifter en ftigting ten dien einde ingerigt als 's mans nagedachtenis verdiende: gelyk ook de lykrede die zyn Eerwaarde uitsprak: Over den loon die een getrouw werkman in den Wyngaard des Heeren te wagten heeft. Schaick den 15. January 1793. Heden de dag bepaald zvnde rer verkiezing van eenen opvolger aan den jongst 0verlcdeuen Land- Deken, vergaderde zich ten dien einde de daar in (Ten-hebbende Geestchkhcid van 't Land van Ravenftyn en 't Graaffch-p Me gen, in onze Parochiale kerk: ter belicmder nurc werdt de plechtige Hoogdienst gezongen door den Wel Eerwaarden en zeer geleerden Heere Corën/ius Dömiuicus Vosch van Ave fa at Pastor te Velp, om den nodigen hyitand van den Vader aller verlichtingen aftefmeeken, en na de gedaanc verkiezing, welke met de daar toe vcreischte formaliteiten verrigt werdt, bleek het dat de meerderheid van ftemmen gevalle» vas op den Wel Eerw en zeer geleerden Heere Gerardus Tiebos Pastor te Reek: 6 Zyn  LUIK. 35' Zyn Hoog Eerwaarde ontving de gewonclykc gdukwenfchingen; en werdt by zyne terugkomst te Reek door zyne gemeente met alle vreugde tekenen ontfangen: terwyl geheel het district mededeelt in haare rechtmaatige vreugde, en den nieuwgekozenen Heere Land-Deken alle vergenoeging, en voorfpoed in zyne gewigtige bediening toewenscht. ffffff ' BUITENLANDSCHE BYZON DER HEDEN. Het volgend fhik, kwam ons al te merkwaardig voor, om geen plaats onder de byzonderheden van ons kerknieuws te verdienen! Zoo dra de Franfche legers, de Ooftcnrykfche Nederlanden aantasteden en overwinning op overwinning bevochten waaren de meefte Franfche Pricsteren , welken dat land tot eene fchuilplaats hadden verkoren, zodanig ter neder gedrukt , dat zy zich liever aan eene overylende vlucht, dan aan een te groot vertrouwen wilden overgeven. De Abt Proijart fchry ver van veele geachte werken, overreedde zich van niet alleen niet te vluchten; maar Hy ging daar te boven de Generaal Dumourier by zyne aankomst te Brusfel op zoeken en richtte hem de volgende aanfpraak toe. „ Fransch Burger, Gy wicn de roem ons heeft aangekondigd, als de Held eens vryën volks, Gy in wien ik het onzichtbaar teken der voorzienigheid verëere — van deze in haare middelen onfeilbaare en in haar 4* 4- «§► 4 ^ 4- 4-$ 4 - -§» 4- 4» 4- * 4*» 4. BUI TEN LA ND SC. HE BY20NDERHEDEN. Hoogwaarde! JEindelyk naderde ik, het zo lang gewehscht tydfh'p, waar op ik ter plaatze myner beftemming aangekomen, de verrichtingen van Apostolifchen - gezant met dezelfde voorrechten, gelyk myne voorzaaten, onder de regeering der onfterflyke Maria Therefia, die van den heiligen Stoel ontfingen, in de Provinciën der Ooftenrykfche Nederlanden, kon uitoefenen. De Godsvrucht van uwen doorluchtigen Sonverain, hadt alle de hinderpaalen uit den weg geruimd — en reeds had ik my op weg begeeven , wanneer de aannadcring der vyanden my noodzaakte niet alleen re rug te keeren, maar ook voor een' tyd lang. het verbeid, 't welk my van U verwyderdt en het welk ik hoop dat niet van langen duur zal wezen , te verlengen. Ik kan in waarheid deze woorden van den H. Paulus U dan toevoegen: Ik fyil niet dat U onbekend zy, dat ik dikwyls voorgenomen hebbe, tot U te komen, maar dat ik tot nog toe daar in belet ben. (*) Wanneer de Afgezanten myne voorzaaten ter hunner verblyfplaatfe aankwamen, onderrechtten zy al tyd hier van de Bis- C*) Rom. r. vers 13. keric-niecws i. deel no. 3. D. Brief aan de Bisfchoppen der Nederlanden door zyn Excellentie den Heere Branc a d o 11 o, Aarts - Bisfchop van Nifibe, Apostolifehe-Nuntius in de Ooftenrykfche Nederlanden.  38. BUITENLANDSCHE Bisfchoppefl der Eelgifche Nederlanden , door eenen brief, !fl welken zy deze Prelaten, als ook hunne onderhoorigen uitnodigden, om met vertrouwen tot hunne bedieninge, toevlugt te nemen ; Ik haast my Hoogwaarde om my naar dat oud gebruik re régelen; ik loop zelfs het gewoon tydftip voörüir, en gelyk de groot e Apostel, fchryf ik U in alle bitterheid, van eene diep bedroefde ziele, over de ongelukken, welke uw Vaderland verwoesten, op dat deze brief, U eenen zekeren waarborg zy, van den yyer, met welken ik myne krachten met de uwe zal veréénigen, om het BelgischVolk van den afgrond te redden, in welken men het zelve wil nedcrftorten : In groute kwellingen en benaauwdheid des Harlen heb ik U gefchreeven, op dat gy zoudt weeten , hot groete liefde ik U toedraage. (*) Reeds lange zucht gy Hoogwaarde! over den fnellen voortgang dezer zogenaamde wysbegeerte, welke aan alle Godsdienden den oorlog verklaarende, der zedekunde, de cenige fundamenten ontrukt, welke haar kunnen doen eerbiedigen; aile driften aanzet, alle wroegingen uitdooft en alle misdaadeti wettigt. Zulk eene leer, moest zich in eene Eeuw, zo bedorven als de onze, als eenen droom verfpreiden: het is zo aan* genaam aan den godloozen, het geloof eens wreekenden Gods te lochencn — en te denken dat het hem genoeg zy, den draad zyner misdryven, den menfehen te bedekken, om de ftraffeloosheid 'er van te verzekeren: Zy hebben gezegd, de Heere zal 't niet zien. (t) Van daar de geest van opdand en onafhangkelykheid. welke zich met zo veel woede doet zien: de Trooncn wankelen, om dat de outers gefchud zyn; de vólken eerbiedigen niets, zedert dat men hun leert, dat zy niets moeten gelooven — en elk de beflisfer van zyn geloof geworden zynde, acht zich den opperden beflisfer van zyn (*) 2. Cor. ii. vers 4. (t) Pfaim XCI1I. vers 1?.  BYZON DERHEDEN. ?9. Zyn gedrag te wezen. De Apostelen dezer gedrochte- lyke grondbeginfelen, hebben zedert langen tyd getracht, de affchuwlykbeid 'er van te bedekken : zy durfden van Eer en van Deugd fpreeken: zy predikten de zachtmoedigheid, de tocgevenheid en menschlykheid; dan dit huichelachtig masker js afgevallen, van het oogenblik, waarop zy zich het fterkst Waanende, oordeelden, dat een langer bedwang hen noodloos zoude wezen: — en de rampfpoeden van Vrankryk hebben •der gantfche wacreld doen zien , wat dc nienfchelyke reden vermag, wanneer zy door onftuimige en (leeds opwellende driften , door het onvergangklyk licht der openbaaringe, niet weder binnen de paden der rechtvaerdigheid worde" te rug gebragt. Nagebuurcn van dit ongelukkig Koningryk zynde, zo hebben de Belgifehe bewooneren in eenigen opzichte, de toneelen van afgryzing en flachting, welke zich zedert meer dan drie jaaren anophoudelyk hebben opgevolgd, onder hunne oogeti gehad. Zy weeten met welk eene woede, onzen geheiligden Godsdienst, daar is verbannen en vervolgd geworden, 'door menfehen welke door hem te vernietigen.' de godlooste eerbewyzingen ontfingen; en de vyanden der Kerke zelve, kunnen de hulde eener waare verwondering niet weigeren, aan den heldenmoed, aan de onverwinlyke ftandvastigheid, met welke bvnaar alle de Bisfchoppen van Vrankryk en het grootst getal der geesrelyken van den tweeden orden, zich hebben blootgefteld, aan den nooddruft, aan de ballingfchap, aan den dood, ter verdediging van het geloof hunner Voorvaderen. De Godlyke voorzienigheid roept U Hoogwaarde! als ook de gantfche Geestelykheid uwer Provinciën. tot de zelfde opofferingen , tot de zelfde tegenfpocden, tot de zelfde overwinningen. De onderdrukkers van Vrankryk, gelyk aan die wilde dieren, welke, na alles wat hen omringde" te hebben ingeflokt, veraf nieuwe flachtoffers gaan opzoeken, deze met bloed bemorste menfehen, hebben uwe vreedfaame landflreeken overweldigd. Fn om' zich het 'altvd ligt te verlei4ene volk ten nutte te manken, kondigden zy zich aan, D. 2. ijls  40. BUITENLANDSCHE als hunne befchermers; zy wilden, zeiden zy, het zelve hunnen Godsdienst en oude w\ze van Regeering doen behouden. Hoe veele zwakke zielen zyn door deze valfche beloften, mogelyk verleid geworden! Hoe veel en hebben deze Godfpraak van onzen Goddelyken Zaligmaker vergeeten: Mistrouwt U aan die grypende wolven, welke zich uiterlyk als fchaapen vertoonen .... Vergeet niet dat een kwaads boom , nimmer goede vruchten kan voortbrengen. Q * ) Deze voorzegging heeft niet gcriarfeld zich te bewaarheden : naauwlyks beheerschten de Legers dezer Rebellen uwe Provinciën, of zy gaven zich over, gclyk in hun Vaderland, aan alle buitenfpoorigheden , welke de begeerl_\ khcid , de losbandigheid en de oni^dsdienfiigheid kunnen ingecven, en do zogenaamde Natiönaale Conventie, welke uit het midden van Parys, hunne bewegingen beftuurt, hunne misdaadea beveelt, heeft door het Decreet van den 15. December 1. 1. alle euveldaaden ten top gevoerd. Deze Vergadering welke fchaamteloos,' met haare mejneedige verbintenirTen fpot, beveelt , dat in alle Landen , door haare Troepen bezet, den Adel en de Geestelvkheid van hunne voorrechten, zo wel als van de geheiligde eigendommen zullen worden beroofd: zy belast haaren bevelvoerers, cm zich alömme van de roerende en onroerende goederen der Schatkameren , der Vorften, hunner aanklevcren en van de waercldfche en geestelyke gemeenfehaps goederen te verzekeren. Zy bloost niet te verklaaren, dat derzelver waarde, onder voorwendfel van fchadeJoosftelling, door de Franfche Republiek, zal worden ingeflokt: eindelyk, wil zy, dat niemand, tot de Vergaderingen welke zy beroept, zal worden toegelaaten, noch Rechter, noch Opzichter, zal verkoren worden, ten zy hy den Eed Van Vryheid en gelykheiJ, zal hebben afgelegd. Eenige, uwer Medeburgeren, fchoon weinig in getalle, door 't vergift, des ongeloofs bedorven, hebben zich niet ge- fchaamd (*) Matth. VIL  BYZONDERHEDEN. 41, fchaamd dezen Eed te zweeren, welken beide en het merk der godloosheid en dat des oproers uitdrukt. Zo 'er onder deze fchuldigcn, zwakke zielen mogten worden gevonden, wier misdaad, niec dan aan de onwetenheid moest worden toegefchreeven, en welke de fcuitenfpoorigheid der vryheid, aan welke zy hebben beloofd getrouw te wezen, niet kenden — en dezelve als afgefcheiden van den Godsdienst befchouwden ; zoude ik hen zeggen , dat den aart en de uitgeftrektheid dezer vryheid, ten klaarften Haan uitgedrukt , in de rampzalige Rechten van den Mctisch ; eene verklaaring w tar by, de tegenwoordige Franfche Wetgevers hebben aangekondigd, dat zy aan dezelve geenede minde fchènding zullen toebrengen noch veroorjooven, en wier beginfelen in waarheid den grondflag zyn, van het Decreet van den 15. December laastleden ; ik voeg 'er by, dat bv de bepaalingen van deze argelistige verzameling van gedrochtelvke grondbeginfelen, de vryheid, welke den Mensen altyd en overal moet genieten, infiuit, het recht van te denken 7.0 wel als van te fchryven over den Godsdienst al wat men goeddunkt, en welke tegelyk de Klcofrcrgcloftcn, den ongehuwde?! daat der Pricsteren en de onontbindbaarheid des Huwelyks verwerpt, — en het zou my, zonder tWyffel, genoeg zyn, den Christenen de gevolgen des Eeds, welke zy de zwakheid gehad hebben uittefprecken, cpentclcggen, om hen leedwezen te doen hebben en eene vryheid te "doen verfoei jen, wier onvermydelyk uitwerkfel zoude wezen, de vernietiging des Cathohken Godsdiensts. , Men verzekert my dat alle waare Christenen uwer Provinciën, den Eed welken hun was voorgefchreeven, kloekmoedig hebben geweigerd; geheel Europa pryst hunnen yver" welken zy voor het geloof hunner Vaderen en tot behoud der Rechten aller Ordens der Burgereu, hebben aan den dag gelegd; maar het heeft niet dan met de grootde ontdeltenis kunnen vernoemen, dat dit Volk zich het oppergezag hadt aangematigd, even of deze aanflag, de oude Regeeringsform niet omver wierp, aan welke het zo veele verkleefdheid hadt betoond; even of men aan Gode kan geeven wat Codes D. 3. is  42- BUITENLANDSCHE is, zonder den Keizer eene rechtvaerdige fchatting van onderwerping en getrouwheid te fchenken. Ik verheug my, myte kunnen overreden, dat deze voorgewende oppermacht des volks, uiterl) k door de menigte gevorderd, om zich aan een kortfiondig geweld der wanden der Troonen te ontrukken, niet in deszelfs boezem huisvest; dat het fiechts fchynt zich 'er van te bedienen, om het voor den wettigen Souverain te bewaarcn; en dat het door de ftemme hunner Herders verlicht, erkenne, dat de oppermacht zich aan te matigen, zonde wezen Gods wet te fchenden en zich eenen afgrond van elienden te openen. Ik zeg ten eerden dat dit zoude wezen Gods wet te fchenden. Deze wet zo noodzaakelyk voor den vrede en voor de rust der Ryken, wordt dikwyls in de heilige bladeren herhaald. Dat alle menfehen, zegt de H. Paulus, aan de Machten onderworpen zyn : 'er is 'er geene, welke niet van God, haaren oorfprong heeft: die de Machten wederftaat, wederftaat dan aan de orde door God zeiven gefield en hy wydt zich tot de eeuwige verdoemenis. (*) Deze Leer delt het oppergezag in welks handen het oofc gedeld zy, voor altyd onfehendbaar: zy laat noch uitzondering noch voorbehouding toe. 't Is niet in de deugden, de wysheid cn de rechtvaerdigheid der Vorden dat de H. Geest, cïe grondvesten van onze onderdanigheid plaatst, maar in den wil van hem door wien zy regeeren; door my regeeren de Koningen; (t) van hem wiens dienaars zy zyn; Hy is de dienaar des Heeren. (§ ) De Heere geboodt den Kinderen van Juda, zich aan den godlozen Nabuchodonofor te onderwerpen: de Propheten welke onder de Koningen leefden, wier misdaaden met zo veel nadruk in de heilige bladeren gefchetst daan, ontbraken nimmer aan de gehoorzaamheid , (*) Rom. XIII. vers r. C t ) Prov. VIII. vers 14. (§) Rom. XIII.  BYZONDERHEDEN. 43. zaambeid, welke zy hen verfchuldigd waren, dan zelfs, wanneer zy hen , over hunne misdaaden berispten. Jefus Christus zegt ons, dat de macht welke Pilatus uitoeffende, hem van den Hemel was gegeven geworden. Nero regeerde het Romeinfche-Ryk, toen de H. Paulus predikte dat de Machten te wederftaan, is, zich der eeuwige verdoemenis toetewyën. En wie is onbewust van de onwrikbaare getrouwheid, weike de Geloovigen, ten tyde van méér dan drie Eeuwen, aan hunne barbaarfche vervolgers betoonden? De Christen, zegt Tertullianus, is de vyand van niemand en veel minder dien des Keizers. Hy befchouwt in hem fiechts het beeld des Slllerhaogften, en hy weet dat hy hem moet beminnen, eerbiedigen en voor zynen voorfpoed moet bidden. ( * ) Na deze zo juiste leeringen, na deze zo veelvuldige daadzaaken, is het dat de Heilige Veder, de vryheid en gelykheid welke men U heeft aangeboden, als verderfelyk, beiden voor den Godsdienst en voor de onderdanigheid aan de Koningen , heeft veroordeeld. Aldus (om dat de Catholyke Godsdienst, en met denzelven de fchuldige gehoorzaamheid aan de Koningen , zouden worden vernietigd ) bejltiiten wy dat het door het recht verboden is , dat de Mensch in de Samenleving gefield, onbepaald vry zy. In alle Eeuwen poogden deze Nieuwheid - zoekers, met den Volken eene onbeperkte vryheid en opftand aan te kondigen en te prediken, nieuwelingen op te doen: maar ia alle eeuwen beftrafte de Kerk, deze zo verderfelykc als tegen Gods-wet ftrydende Leere. De Stadhouder van Jefus Christus getuigt dit nog: om dit ongerymd verdichtfel van vryheid te wederleggen, zal het genoeg zyn te zeggen; dat aldus is geweest het gevoelen, der Waldenfen en Beggarden, door Clemens den vyfden met goedkeuring der algemeeue (*) Tertiill. ad Scaput. Hè. 2. D. 4.  44- BUITENLANDSCHE algemeene Kerkvergadering van Wenen gedoemd, V welk de Wiclevisten en daar na Luther hebben gevolgd, door deze woorden: wy zyn van alles vry. Dus drukt zich het waerdig Opperhoofd der Kerke uit in zyn brevet, aan de Bisfchoppen van Vrankryk', van den 10. Maart 1791. 't welk hy zelfs, niet tegenftaande zyne oneindige bezigheden heeft opgefteld, cn 't welk niet minder zyne hooge wysheid, dan Zyne groote geleerdheid aan den dag legt. 't Is niet aan U, Hoogwaarde! dat ik deze ieerftellige uitfpraaken en der zei ver onwrikbaare grondflagen moet herinneren. Gy zyt 'er niet minder van onderrecht dan ik; ja deze leer is ten diepften in uw hart gegriefd: maar ik durf gclooven dat gy met genoegen, den afgevaardigden van den heiligen Stoel, zyne fremme, met de uwe zult zien vereenigen, om aa i uwe onderhoorigen bekend te maaken de uitfpraaken van hem, a. n v ien Jefus Christus gezegd heeft: Weidt myne fchaapen, weidt myne lammeren. (*) Wat vermogen tegen deze Goddelyke woorden, alle bedricgclvke redeneeringen der losbandige vryheid? te vergeefs zou men als een beflisfend voorbeeld aanvoeren, dat. de bewooneren der fieden, het zy door een Troonvorst of Gemenebest beriiachtigd, hen den Eed van getrouwheid zwceren. Ik zou antwoorden dat een wettig oorlog de Souverainheit kan overdraagen, maar dat dit recht nimmer aan rebellen behoorc, die, welke na het Oppergezag in hun Vaderland overweldigd te hebben, andere oorden bemachtigen; en dat hunne heerfchappy nietig in haar beginfel, eveneens in haare gevolgen zy. Daar en boven hebben de zogenaamde Franfche Patriotten , tot op dit oogenölik hun voornemen niet te kennen gegecven, om zich van het Oppergezag, 't welk de Koning der Koningen, aan uwen Souverain heeft toevertrouwd, meeffcr te maaken; maar zy willen U zelve, de overweldigers daar van maaken; zy ftcllcn U niet alleen voor (*) Joannes XXI. vers 16.  BYZOND E R H E D E R 45. voor, ("tegen uwen wil) hunne buitenfpoorigheden toetelaaten, maar zy vergen dat gy ze bedryft, en dat, na door uwe Hemmen, uwe eeden , daar toe te hebben medegewerkt, gy er de misdaadige vruchten van plukke, — in een woord, het zyn geene onderdaanen welke er naar verlangen, maar medeplichtigen: want het geloof leert ons, dat men nimmer tot de zonde kan medewerken , zonder zich de wraak des Hemels en deszelfs geduchte kastydingen op den hals te haaien. De Christen zucht over de misdaad, welke hy niet in vermogen is te beletten; maar geen gevaar, geene bedreiging kunnen hem overhaalen om 'er deel in te neemen: Die zulke dingen doen (zegt de H. Apostel nog) zyn den dood fchuldig, en niet alleen die ze doen, maar ook die toejlemmen aan die ze doen. (*) Het Belgisch volk zou dan aan eene zyner geheiligde verplichtingen ontbreekèn, zo het de banden van onderwerping en getrouwheid, welke het aan den doorluchtigen kleinzoon van Maria Therefia verbinden, durfde verbreeken. Ik voegde 'er by dat de frem des belangs zich met die des phchts vereenigt, en dat de opdand tegen den wettigen Souveratn , eene onüitputbaare bron van ongelukken en ellenden zoude opleveren, 't Is door de bekoorlykheid van een herfenfehimmig geluk, dat deze verleiders, zich deeds beyverden om de volken te vervoeren. De trouwlooze Afgezant des Konings van Asfyrien Rabfaces, veinsde medelyden met het volk te hebben, wanr.eer hy tegen Ezechias, Koning van Jnda wilde opdaan: dat Ezechias, zeide hy hen r} niet bedriege, - doet alles wat U heilzaam zy en komt tot my, — elk uwer zal van de vrucht zyns wyngaards en van zynm vygenboom eet en; — hoort'dus Ezechias niet we/ke U bedriege. ((■) Door deze trouwlooze beloften was het, dat Rabfaces,, de Israeliten in de verfchriklykde flaverny, (*) Rom. I. vers 32. (t) 4- Reg. XVlil. vers 27. D. 5.  45. BUITENLANDSCHE. fiaverny, in de gevangenis van Babyloniën dompelde: hv bedekte de ketenen welke hy hun fmeedde met bloemen, ea deze verleider overhoopte zo veele bedriegeryen nog met deze, met den rechtvaerdigften den deugdif.aamlt.en aller Koningen te lasteren. Mogen uwe Medeburgeren, door deze treken, de tegenwoordige Rabfaccsfen onzer dagen ontdekken; de volken aldus te vleien, is hen ten fchandelykften te misleiden: . te vergeefs zullen zy het geluk in de wanorde, den vredo in 't midden der verdeeldheid, en den overvloed in weerwil der plunderingen, van hunne opruiers zoeken. Welhaast zal eene ongelukkige ondervinding hun leeraaren , dat het oppergezag te vernietigen niets is: als de verwarring invoeren, — even als het waereld - gebouw zoude in duigen fpatten, wanneer de Geddelyke Almacht ophiel hetzelve te befiuuren. Zo er eenige uwer medeburgeren, van deze waarheden nog onkundig zouden kunnen zyn, dat zy hunne oogen fiechts op Vrankryk vestigen: zy zullen er godlooze Heliodoruffèn ontdekken, welke hunne heiligfehendende handen, aan de fchatten des Hciligdoms flaanden, het mis-gewaad openbaar hebben verkogt; de heilige vaten welke het bloed des Lams bevattcden, door deze nieuwe Balthazars tot plenging des wyns zien verftrekken; de vryplaats der graffteden door de vrekheid zien fchenden; het teken des Antechrists op de deuren des Tabernakels zien ftellen, waar de Godheid onder den lluiér van een aanbiddelyk geheim zich verbergt; de overblyffelen der heiligen ter zyde verwerpen; het Lichchaam van Jefus Christus zei ven , onder de voeten vertreeden — en .eindelyk alle de afgrysingen van Golgatha, door menfehen welke zich Christenen noemen, zien hernieuwen. Zy zullen er de Tempelen zien verdelgd of ontheiligd door oproerige vergaderingen, alwaar de godloosheid en het oproer beurtelings, lasteringen en vervloekingen tegen de hemelfche en aardfche Machten uitbraaken; het geestelyk gezag, door Leeken, aan valfche Herders, u elke het Opperhoofd der Kerke tot fcheurniaakers heeft verklaard, toevertrouwd; de Bisfchoppen en hunne getrouwe medearbeiders, door eene woede, waarvan de  BYZONDERHEDE N. 47 ■ «3e eerfte eeuwen des Christendoms geen voorbeeld opleveren, zien uitgefehud, verbannen, vermoord, zonder befchuldiging van eenige misdaad, zonder verhoor, zonder vonnis; der Godgewyde Maagden aan haare wykplaarfen ontrukt en aan fmaadheden overgegeven, welke de natuur doen fiddcrcn: eindelyk de Leeken zelve aan allerly moedwil blootgefield, zo dra zy van eenige verkleefdheid aan de Kerke van Jefus Christus werden verdagt gehouden. De heilige bladeren wyzen ons den rampzaligen grond, van zo veele gruwelen, waar van veele, in uwe Provinciën zich reeds hebben hernieuwd. Eene ftad van Juda, gaf zich na den dood van Samfon, a.m alle de buitenfpoorighedcn der afgodery over, en waarom? om dat, zegt de.H. Geest, er geen Koning in Israël was en elk zyne ongeregelde neigingen volgde: In die dagen was 'er in Israël geen Koning ; maar ten ieder deedt het geen hem Je heen recht te wezen. (*) En wat is er van dien tydelyken welvaart, door de verleiders der menigte, zo weitsch uitgebazuind, toch geworden ? Helaas! in plaats van geluk, 't welk zy niet ophouden te belooven, ondervinden de ligtgeloovige Fraufchen , zedert drie jaaren, allerly foort van jammeren. Zy hebben hunnen God verlaaten; zy hebben hunnen Schepper miskend; en hy heeft in zyne rechtvaerdige gramfchap gezegd: Ik zal het kwaad boven hun vergaderen, (t) Zedtrt dat dit, nog onlangs zo bloeiend, Koningryk, door de fchim der vryheid na-tejaagen, onder de verdrukkinge zucht, hebben deszelfs beroerers , het algemeen welzyn *t welk zy moesten herftellen, vernietigd. Elke dag wordt met nieuwe plunderingen, met nieuwe moorden gebrandmerkt ; en geen volk ondervondt immer zo verfchrikkeh k de yffelykheden der regeringloosheid. Ik zal het kwaad boven hun vergaderen. Na (*) Judic XVII. vers 6. (t) Deuter. XXXII.  4?. BUÏTENLANDSCHE Na het fchctfen van zo veele onheilen Hoogwaarde.' kas 't U niet dan aangenaam zyn, die van vrede en geluk , welke de deugden van Franciscus II. aan uwe Provinciën bclooven daar tegen te flellen, — van dezen Vorst', die toen hy den Troon beklom, volgens de uitdrukking des Propbects zich met rechtvaerdighcid heeft omkleed, en wiens hooge wysheid, de ervarende grjsaards verfomr. Zynen yver voor den Godsdienst is U bekend: hy zal 'er de verdediger van wezen hy heeft van zyne kindschheid af, zyne ooren geflooten, voor die valfche redeneeringen, dezer zogenaamde toyzen, wier jjodTooze leerlTeJiingcn de grondflagen van alle M-iatfchappyën krenken. Ais een andere Ezechias, zal hy doen eerbiedigen, die g?en , door wjen de Koningen hcerfchen. Een wand van allerly nieuwigheid, zal hy zyne v';tgeftrekte macht niet misbruiken. Zyne Regeering zal die v -n zachtheid zyn; en hy zal getrouw nakomen de verbintenis welke hy heeft aangegaan, om zyne onderfcheidene Jiaaten, in de veedzaame uitoefening, hunner oude vastgefielde voorrechten, in alle hunne uitgejlrektheid te onder-' houden. Ja Hoogwaarde! gy kunt uwe medeburgeren verzekeren, dat dus de gevoelens zyn van hunnen doorluchtigen Opperperheer: ik ken ze; en zo myne getuigenis , aan deze zo flipte verzekering, welke hy er van heeft gegeven, ie* koh byzetten, zoude ik my gelukkig achten, dat hy my toe/tont, my 'er borg van te ftellen. Mogen de Belgen ten vollen overtuigd zyn dat het ogenblik, waar op zyne zegevierende Legers in hunne Provinciën zullen te rug keeren, voor hen zal wezen het tyd Trip eens ge'uks, 't welk men nimmer in de verwarring en in den opftand ontmoete! Mogen zy door hunne getrouwheid, hunne onderwerping en.hunne liefde tot deze zo gelukkige gefreldheid medewerken! Houdt niet op Hoogwaarde! hen daar toe te vermaanen: te vergeefs ftellen de wanden aller Koningen, aller Volken U hot ftraftuig voor oogen; de Heere is uwe hoope Hy is uwen iteun. De geluksgoederen, de Eer, het leven, zyn tc geringe opofferingen In uwe oogen, dan dat m  EYZOND ERHEDEN. 4f- gy zoudr aarfelen, dezelve niet tot brhoud uwer broederen opteofferen. Zo gy gelukkig genoeg zyt, om hen in de verkleefdheid, welke zy voorden Godsdienst van Jefus Christus en de onderwerping aan bunnen Söüverain betoonen, te onderhouden, zullen uwe1 verrichtingen gezegend word 'n, van hem, die in den Hemel heerscht — en zy zuilen de vertroosting zyn, van het zichtbaar hoofd der kerke. Mogelyk heb ik te ver uitgeweid in eenen brief, welken fiechts gefcnjftt was, om den vver uittcdrukken, waar mede ik my zal bevlyrfgen U van nut te wezen: dan verfioken van 'r genoegen, om my met U zeiven te onderhouden, heb ik dit zoeken te vergoeden, met U do' r de^e ontvouwing rrtyner dénkwyzén te tconen , hoe zeer dezelve overicr.ftemmen met die, welke U eene gegronde kennis van onzen geheiligden' Godsdienst inboezemt. Ik maak ftaat op uwe verfchooning en 'cr blyft my niets over dan U tc fmeeken, om uwe enderhoorigen aanrebeveelen , hunne vierige gebi_d 4* -§> 4* $ 4"-& 4- 4* *>♦ NUNTIATUUR. Herdelyke Brief van Zyne Excellentie Ces ar Brancadoro uit de Graaven van Lignano, door de genade Gods ende des Apostolieken Stoels, Aarts-Biffchop van Nifibe Geduurigen Waereldlykcn Abt van de H. Maria Antoniana, Huis Prelaat van Zyne Heiligheid en Affiftent van den Pauffelyken Throon, als mede in de Nederlanden en in het Graaffchap van Burgiuidien van Zyne Heiligheid ende des Apoftolieken Stoels, met ce magt van Legaat a Latere Apostolieken Nuntius, Ende van den zei ven Alderhciligften Vader tot de Bcftiering der Zendingen van Holland bjzoiidedyk afgezonden. Aan de Katholieken der Vereenigd« Nederlanden. Myne lieve Kinderen in Je sus Christus! den Opperherder der Algemeene Kerk gezonden zynde, met den zo zoeten als lchriklyken last der fceftiering uwer zielen, hadden wy tot nader goedvinden, tot onze verblyfplaats de ftad Luik verkoozen. Nauwlyks varen wy in die ftad aangekomen , of wy namen voor God het befluit van U lieden te gaan bezoeken, en wy herhaalden dikwjls met den Apostel; Wanneer zal het E- ons  54- NUNTIATUUR ons vergund worden hen te zien ? difidero enim vidê- re vos ( *) Wy begreepen van wat belang het voor den goeden voortgang diër Zendingen was, dat de eerde Herder zyne kudde bezogt, dat hy in het byzonder zyne Schaapen kende, en dat hy zig van dezelve deede kennen, volgens die v, oorden van Christus het voorbeeld der goede Herderen ...Et cognofco meas & cognofcunt me metz { t) Eene middelyke en afweezige opzigt was zekerlyk genoegzaam voor de wezenlyke voorwerpen en voor de Algemeene bediering; maar onze teedere zorgvuldigheid konde zig met dezelve niet vergenoegen: zy fprak ons geduürigfyk ten uwen voordeele toe, en eiken dag gevoelden wy het verlangen dat wy hadden om onze Schaapen te zien en om nauwkeuriglyk onze Kudde te kennen» volgens het Gebod des H. Geeds... Diligenter agnofee vultum pecoris tui luofque greges confidera (§) Die zorgvuldigheid fpoorde ons dan door de kragtigde be. weegredenen aan, om ons in het midden van U lieden t» begceven, om ons door ons zeiven van uwe waare gedeldheid te verzekeren, en om met onze eigene oogen den daat uwer Kerken te zien ; om van digter by het gedrag der Herderen ende der Schaapen te beichouwen, om de verfcheidene misbruikeu dewelke de tyd en de verflapping in den Diend Gods konden ingevoerd hebben te zoeken en te ontdekken, en om cp de plaatfen kragtdadiglyk te werken om de behoorlyke geneefmiddelen aan dezelve toe te paffen. Het geen ons die vervoeging des eerden Herders met zyne Kudde zo zeer deed ■ve.-langen, waren de wederzydfche onderhandelingen en het vertrouwelyk veruag, dat uit dezelve moede ontdaan. Het fcheen ons anderüns onmogelyk toe, van eenige zaak met goe- ( *) Ad Rom i. i i. (t) Joan. 10. 14. O ) Proy. 27. 23.  NUNTIATUUR. ss, goeden uitdag in de tegenwoordige omdandighedcn, te ondernemen, en van het goed dat wy regt hadden van uwe godvrugt te verwagten, te konnen bezorgen. Maar gemeenzaamlyfc met U heden, even eens als een Vader met zyne teergeliefde Kinderen, omgaande ( want wy hebben voor U lieden de ingewanden van eenen tederen Vader voor zyne zeer Geliefde Kinderen), konde gy lieden ons uwe geeftlyke wonden ont. dekken, en gy lieden konde van ons alle de geneefmiddelen die m onze magt waren, verwagten. 'Er waren reeds agtien maanden verloopen zonder dat wy dat heilig verlangen door het welk wy ontfteeken waren konde voltrekken. Duizend beletzels hadden 'er zig tegengedeld ; en wy waren door oneindige netelige en gewigtige zaaken' die alle onze aandagt verreifchten, wederhouden. Het was genoeg dat wy het oogenblik om dit zo gewenfcht herderlyk bezoek te doen, vadgedeld hadden, om nieuwe beletfels'te doen ontflaan, die hetzelve vertraagden. De Godlyke Voorzienigheid, welkers geheime inzigten het ons niet geoorlofd is al te nieuwfgieriglyk te doorgronden, ïcheen de bepaaling van dit tvdftip voor zig zeiven bewaard te hebben: en het zelve Hond van zo gelukkige uitdagen gevolgd te worden, dat wy ten vollen getrooft zyn geweeft over de verfcheide vertraagingen, die ons in de onmoogelykheid van ons eerder in he- midden van U lieden te begeeven, gefield hadden. Door een zo uirfteekend als onverwagt we! daad der Voorzienigheid, kwamen wy eindelyk op den Pinxterdag des voorgaanden jaars in uwe Landftreeken aan : en wy hebben aldaar de Offerande van Verzoening konnen opdraagen, en den Heere door de kragt van het dierbaar Bloed zyns Zoons, konnen fmeeken, dat hy onzen Apostolieken arbeid, tot voordeel uwer zielen ondernoomen, geliefde te zegenen; dat hy aan uweLandftreeken alle foorten van voorfpoed mogte toefchikken, dat hy door zyne Godlyke verlichtingen die geene dewelke het Gemeenebeft beftieren, wilde byftaan: dathy onderUlieden eenen bedendigen Vreede,ende eene Godfdienstige Onderdanigheid aan de Wettige Magt wilde inftand houden | dat hy 'er den Koophandel, de Konden, den Land - bouw E2.  g«j. NUNTIATUUR. wilde doen bloeien; eindelyk dat hy over uw Gcmeenebcft alle de Zegeningen, die het zelve zegenpraalend in den Oorlog, en gelukkig in den Vreede konden maaken, wilde uitfïorten. Wy hoopen dat de Keer onze wenfchen guuftiglyk zal gehoord hebben. Wy oordeelen 'er over uit de gelukkige uitwerkingen die op dezelve gevolgd zyn. Zo haaft wy voor die geene die de plaats der Staaten bckleedcn verfchecnen waren, vierden wy van dezelve op de gunfligfte wyze onthaald. Aen .hoogst de zelve de beweegredenen onzer komft te kennen gegeven hebbendo, vraagden wy der zei ver hulp, en ons zeiven zo wel als U lieden, onze liev e Kinderen, in der zeiver hoogc befcherming aanbevolen hebbende, vonden wy hoogst dezelve genegen om ons te begunftigen. Gy lieden hebt ook de gelukkige uitwerkzelen van hunnen goeden wille gezien. Godyrügtiglyfc verdraagzaam ten opzigte van onzen heiligen Godsdienst , gaven zy meer uitgeftrektheid aan de vryheid van deszelfs oeffening : en het is daar door dat wy die Heilige Zalving hebben konnen geeven, dewelke de verbinteniflcn die wy in het Dcopfel aangegaan hebben, bezegelt, die de zielen -met Gods Geest vervult, en dewelke aan de Chriftenen de fterkte geeft om Jesus-Christus, ten gevaare van hun leven te belyden. Indien Gy lieden deeze uitmuntende genade ontvangen hebt, van dewelke uwe Voorouders zo langen tyd beroofd zyn geweest , en van welke God gewilt heeft dat wy de uitrcikers zoude zyn, op die zelve dagen op dewelke de Kerk de Geheimnis van het afdaalcn des H. Geefls viert; Gy lieden weet het, myne lieve Kinderen dat het aan de Staaten is dat Gy lieden zulks verpligt zyt; en indien Gy lieden alle, dit verheven Sacrament nog niet ontvangen hebt, de tyd zal komen, cp welken elk van U lieden dit geluk hebben zal. Wy hebben alreeds twee reizen ten dien einde gedaan; wy zullen 'er nog meerdere doen en wy zullen voortgaan U lieden behulpzaam te zyn zo veel wy zullen konnen; want zo langé als wy met , de zorg uwer zielen zullen belast zyn, zullen wy nogte arbeid nogte kollen ontzien, om Ulieden de fchatten der H. Kerk uit te deelen en om U Heden in alle uwe geelllyke noodzaaklyk- he-  NUNTIATUUR 571 lieden te helpen. De dagen die wy in het midden van U lieden hebben doorgebragt, zyn voor U lieden tefchoon en te gelukkig geweest, dan dat wy niet zouden zoeken dikwyls diergelyke vertroostingen te genieten. Neen ; onze lieve kinderen , wy zullen nooit de bewyzen der teedere toegenegenheid die gy lieden ons betoond hebt, vergeeten. Wy zullen geduurigivk aan onzen geest uwen drift om door het H. Vormze/ geheiligd te worden , vertegenwoordigen; wy zullen ons uwen yver om tegenwoordig te zyn in de H. Offerande die wy voor U lieden opdroegen, herinneren; wy zullen uwen vlyt om door het Brood der Engelen verzadigd te worden , indagtig zyn, wy zullen de eerbied en het ontzag dat gy lieden ons als uwen Vader en Herder, bewezen hebt nooit vergeeten. Dat myne tong aan myn verhemelte vaftkleeve, indien ik ooit die allerzoetfte, die allergelukkigfte dagen mynslevens vergeete. Ja, gy lieden zultaltyd aan myn geheugen tegenwoordig zyn, dagen van zegeningen, dagen van vrcede, dcw&ke voor ons eene aaneenfchakeüng van altyd aangroiënde zoetigheden en vertrooftingen geweest zyt. Wy hebben waarlyk, onze lieve Kinderen, redenen gehad om te geloven dat uwe yver geene vierigheid van een oogenblik was. En de verfcheidene verblyfplaatfen doorwandelende, hebben wy de godvrugtigheid met dewelke gylieden gewoon zyt de Godlyke Dieuftten in da Kerken by te woonen , de voorbeeldlyke en ftigtende zedigheid die overal uitftraalde, bemèrkt. By deeze vertrooftingen moeten wy die nog voegen, dewelke wy beproefden als wy uwe Kerken betaamelyk vercierd zagen, als wy de Herders zagen aan dewelke wy uwe zielen vertrouwd hadden, dezelve met de noodzaaklyke magt tot uwe befticriug beklesdende, als wy die Herders vol yver, de plichten hunner bediening met naauwkeurigheid volbrengende, als wy onze Aarts - Priesters met wysheid zagen bellieren dat gedeelte der Kudde over het weik wy dezelve gefteld hadden, op dat zy van na by waakende op het goede orden, op de geregeldheid die in het gedrag van alle de Kerk-bedier,aars, dewelke wy aan hen onderworpen hebben, moet uitftraalen, zy. ons zouden konnen heipen het gewigt draagen van den last E3. die  SS. NUNTIATUUR. die ons door den Herder der algemeene Kerk is opgelegd, ons ondemgten wegens de noodzaakclykheden der kudde, en ons in ftaat zouden ftellen om Herders te benoemen die met de omfrandigheden pasten. Ah ! wy fmeeken den Heere dat hy ons zynen byftand geeve, endat hy niet toelaate, dat wy ons ooit in den keus wer Herderen bedriegen. Wy vertrouwen dat wy van dit onheil bewaard zullen blyven. Ook hebben wy vastelyk befloten geene moeite te fpaaren, opdat alle die gene die wy UL. zullen befehikken , godvrugtig, yverig, onberfpelyk zyn, met een woord , zulke als de H. Paulusdezelve vereifcht en na hem de HH. Kerk Befluiten: dat zy de zvetenfehap en de gaave ( * ) der fpraak hebben, om u lieden de waarheden des Evangeliums duidelyk te ontvouwen, en om u lieden zekerlyk op de paden der zaligheid te leiden. Deeze regelen vol gende, hoopen wy dat wy niet min gelukkig zullen zyn in die verkiezingen dan onze voorzaaten, en dat telkens ais wy uwe Kerken zullen bezoeken, wy dezelve voldoeningen zullen genieten. Wy ontveinzen het ulieden, onze Lieve Kinderen, niet als wy na Holland vertrokken, was onze vreugd met eenige vreeze gemengd, het was inderdaad natuurlyk te vreezen, dat een veld het geen niet door den meefter zelve bebouwd 'was dat een land op het welk de arbeiders die de meefter in het werk ftelde,den zeiven onbekent waren, verwaarloosden met distels en doornen konde vervult zyn. Ook God dankende dat hy zig gewaardigd hadde ons in dat land welkers bouw hy ons hadde toevertrouwd, te 'geleiden, fmeekten wv hem by aandnngendheid, dat hy ons de fterkte wilde geeven om de onnutte of fchaadelyke planten uit te roeijen, om de vergif, tigde kruiden uit te rukken, dewelke, gelyk wy vreefden, het goed graan zouden hebben konnen verfrikken , en de hoop des oogfts vercidelen. De Geever aller goederen zy oneindiglyk gedankt, onze vreeze is niet waar gemaakt geweest Onze ge-» (*) Tim. 5. 17. 2. Tim. 2. 15- Tit. 1. 6. Conc. L-t. C. Grave. Trid. SeJJT. 7. c. 7.  NUNTIATUUR S9. getrouwe medewerkers geheeh/k verfchillende van die onagtzaame lieden van de welke liet Evangelie fpreekt, hadden niet geflaapen (*) en zy hadden door hunne waakzaamheid belet dat de vyand op het veld van den Vader des huisgezins onkruid zoude gezaaid hebben. Het droevig vertoog waar over wy ons voor uit bedroefd hadden , is veranderd geworden in een vertoog van troost en blyfchap, en wy verhoopen van dien God van goedheid , die de geene die alle "hunne hoop op hem veftigen, nooit verlaat, dat onze vreugd meer en meer zal toeneemen. Indien wy de taal uws lands magtig geweest waren , wy zouden tot heden niet vertoefd hebben om u lieden onze voldoening te kennen te geeven, en om ulieden te vermaanen van op het goede pad in het welke gy lieden reeds zo veel voortgang gedaan hebt te blyven wandelen, met u lieden het einde uws arbeids en de belooning die GYL. te wagten hebt van den geenen die een ieder volgens zyne werken vergeld aan te toonen. Wy zouden ons van uwe Herders bediend konnen heboen, gelyk wy gedaan hebben als wy by u lieden waren, om u heden het ontzag en de erkentenis ten opzigte van uwe wettige Oppermagt in te boezemen , om u lieden aan te maarten den Heere te bidden dat hy dezelve zeegene, en dat hy het Gemeenebest van de fchaadelyke befinetting deezer eeuw be waare. Maar wy hebben nuttig geoordeeld zulks uit te ftellen tot het voordeelig tydftip op het welke wy de gelegenheid zouden hebben van een Herderlyken Briefin uwe taal te doen overzetten, en u lieden dus onze gevoelens te kennen te geeven, ten voordeele uwer zielen, dewelke wy hooger dan onz' eigen leven fchatten, en wegens dewelke wy evenge lyk wegens de onze aan God rekeninge zullen geeven Dus onze govoelens fehriftelyk onder de oogen hebbende zult gv de zelve dikwyls konnen teezen en overweegen, en de ver maaningen die wy u lieden geeven, en die ons door eene alier- (*) Matth. 13. 25. £.4.  6o, NUNTIATUUR allerzuiverirc I iefde in den mond gelegd zyn te werk te ftellen. Ja, onze Lieve Kinderen, gylieden moet verzekerd zyn, dat wy geen ander belang dan uwe zaligheid hebben. Het is om uwe zaligheid dat wy niet zullen ophouden te arbeiden, te bidden, te roepen. Want wy willen, en dit alleen willen wy, dat wy eens met malkanderen vereenigd zullen zyn, om nooit meer gefcheiden té worden. Maar om deeze vertroosting te hebben, moet men met ftandvaftigheid de wegen des Heeren bewandelen. Nadert dan, myne Kinderen, nadert tot uwen Vader en tot uwen Herder; aanhoort hem met een leerzaam hart, hoort hem met het opregt voornemen van hem te gehoorzaamen. Wy zullen uliedeu niet dan de taal der waarheid fpreeken: alle het geene wy ulieden zeggen zullen, zal uit de bron der waarheid, uit het woord Gods geput zyn. De Heere zeegene de opregtheid onzer meerling ; en zyne genade vergezellc onze aanfpraak ter heiligmaaking der geenen die de zelve zullen leezen. Wy naderen die heilige dagen op dewelke de Kerk haare treurkleederen aangetrokken hebbende, alle haare Kinderen met traanen bezweert om tot haar weder te keerèn , en op welke dagen zy het Lyden des Zaligmakers op den Calvarien-berg in het geheugen der menfehen brengt. Wat gunftiger oogenblik hadden wy kunnen uitzoeken om U lieden onze ftem te laaten hooren ? Aanhoort ons dan, met de godvrugt die-het geheugen van een zo groot Geheim alle waarc Chriftcnen inboezemt. Wy zullen in geene byzonderheden die uwe aandagt vermoeien ofte die haar geheugen overlaaden, treeden ; wy zullen ulieden maar een woord zeggen, dog een gewigtig woord, een woord dat alles zegt ... Bemint God myne Kinderen, en doet dan alles dat gy wilt. Bemint God,daar heit gylieden de geheele Wèt.Q*^) Bemint God ,en gy lieden zult niet zondigen. Bemint God en gyiieden zult Heiligen zyn. Bemint God en hy zal ulieden in der eeuwigheid beminnen. Het is zoo natuurlyk, onze lieve kineren , die geene die ons liefhebben te beminnen, vooral wanneer zy in zig zclven alle C*J ylug. Rom. 13. 10.  NUNTIATUUR Gu alle de hoedanigheden dewelke verbinden en beminnelyk maaken , als fchoonheid , grootheid, goedertierenheid, edelmoedigheid befluiten! en wie bezit dan alle deeze dierbaare hoedanigheden meer dan onzen God ? Is hy niet de fchoonheid, de grootheid zelve, die de bron van alle fchoonheid en grootheid is? Is 'er wel iet fchoons ofte groots, ten zy door hem? En alle het geen wy fchoon of groot in de fchepzelen zien, het geen ons verrukt en onze verwondering opwekt, wat is het anders dan eene geringe uitvloeyiug van de fchoonheid en grootheid Gods? En die God bemint ons! en die God is yverzugtig van onze liefde J Maar het geen U lieden byzonderlyk moet beweegeu, onz& lieve Kinderen, wat een miiddaadige goedheid is die van uwen God! en van die onuitfpreekelyke goedheid zyt gy lieden het voorwerp. Eer dat gy lieden hem nog konde kennen, waart gy lieden reeds door zyne weldaaden overlaaden. Alle de "cederen die gy lieden bezat; goederen der zielen, goederenbde» lighaams, goederen der natuur en der genade, gy had ze alle van hem. Uwe oogen hebben zig voor de ecrfte maal op zyne weldaaden geopend, uw eerfte genot was het uitwerkzel zyner weldaaden; en het eerfte gevoelen van liefde, het geen GYL. hem hebt konnen betuigen, was niet anders dan de erkentenis zyner weldaaden , en een weldaad zelf. Maar,, ziet byzonderlyk in zyne goedaartigheid de enternetlene hef de des Hemelfchen Vaders (*) tot ons. Hy heeft cns zynen eenigen Zoone gegeven ( t) om ons van de flaverny des duivels en der helle af te koopen, en om ons in het heerlyk recht van kinderen Gods, het welk wy verloeren hadden, te herftellen. Gy lieden kend, ö onze Lieve Kinderen, de ysfelyke verwoeftmgen, die de zonden van onzen eerften Vader onder zyne afftammelingen hadde veroorzaakt: Gy lieden weet de onmogelykhcid om tot God te keeren en in zyne genade aan. genomen te worden, in dewelke zy ons gefield hadde. Eilaas wy (*') I. Joan. 3. ,1. (t) jfoan, 3. 16. E- g,  62. NUNTIATUUR wy waaren vcor eeuwig verlcoren, indien God door zyne barmhartige goedheid, wiens diepte wy nooit zuilen peilen, ons zynen Zoon niet gezonden hadde; en indien die godhke Zoon zig zeiven niet aangeboden hadde om het wanorder onzer onheilen te herftellen. Tune dixi ecce venio. (*) De eenige Znone Gods is door eene onbegryperyke liefde om voor onze fchulden by zynen Vader te voldoen, Menfch geworden. Hy heeft den fcheidmuur die de zonde tuSfchen God en ons hadden gefield, omverre geworpen. Hy heeft ons ten koste van aile zyn Godlyk Bloed den weg des Hemels en des eeuwigen geluks heropend: ons onze fchulden vergeevende, en hei handfehrift het votlk ons dcemvomiis behelsde uitwisjchende; het blad op het welk dat vreeslyk vonnis gefchreven was, uit het boek der geregtigheid fcheurende (t) het zeivaan zyn Kruis hechtende, de Varsten en magten der helle beroovende van de magt die zy over ons hadden, dezelven zegenpraaiend na den afgrond terug dryven de, en ons gelyk eene prooi dewelke de zonden hen gemaakt hadde, uit hunne handen trekkende. O onze Lieve Kinderen is dit liefde ? en is het mogeiyk dat gy lieden 'er niet diep van getroffen zyt? Zal het een geweld van uwe zyde kosten , om liefde voor liefde aan dien God die u lieden zoodanig bemind heeft, weder te geeven? Ah, wat gy lieden ook doen kont, gy lieden zult hem nooit voorkomen; gy lieden zult niet anders doen dan zyne aanbiedingen te beantwoorden, en de aanlokzelen zyner genade te volgen; gy lieden zult altyd oneindiglyk tekortblyven aan de liefde en dankbaarheid die gy lieden hem fchuldig zyt. Volgt das, ö onze Lieve Kinderen; volgt de indrukzelen zyner genade. Ah , hoert uw hart! indien het zelve door de waereld niet bedorven is, het zal u lieden alles dat gy dien God van liefde fchuldig zyt, zeggen. Wat zeg ik? Neen, het zelve zal het u lieden niet zeggen. Het zal uit zyn zeiven genoeg be- min- (*) Pf- 39- (O J0 Cotojf. 2. 13. 14. J3.  NUtfTÏATUUR, 63. minnen , en het zelve zal u lieden niet dan door de verrukkingen zyner liefde fpreeken. En dat hart door de liefde buiten zig zei ven verrukt, zal zig nog bedroeven: Waar over ? ... Om dat het niet genoegzaam bemindt. Ja, om dat het dien God, die ons het eerfte met zo greotc liefde bemind heeft, niet genoeg bemind. En w-at gelukkige uitwerkzelen zal die liefde voortbrengen ? Indien gy lieden my bemind, zegt de Zaligmaaker des waereids enderhoudt myne geboden. Si diügitis me mandata mea fervate. Die is een noodzaakelyk gevolg, dat de geene die God waarlyfc bemind zyne Geboden onderhoude, dat by inallezaaken uaauwJceuriglyk zynen Godlyken wille volbrengen; dat hy hem alle zyne werken, en alie de bewegingen zyns geests ende zyns harten toeheilige. Indien gy lieden dan, onze Lieve Kinderen ' God oprechtlyk bemint, zo zal deeze liefde in uw geheel gedrag uitftraajen. Dog, waar in zal deeze liefde u lieden byzonderlyk bezielen? Het zal zyn in uwe plichten van Godsdienst; het zal zyn in onze heilige Tempels, het zal zyn in de aanbiddelyke Offerande onzer Autaaren. Gy lieden zult met eene zorgvuldige naauwkeurigheid de Godlyke diensten bywoonen; uw Geloof uwe vierigheid zal op uwe aanzigten en in uw geheel gedrag oitftraalen ; gy lieden zult den een den anderen een voorwerp van ftigting zyn. Die van onze afgefchcidene Broeders die 'er de getuigen van zullen zyn, zullen 'ervan geraakt en bewcegd zyn: Zy zullen 'er God over verheerlyken en zy zullen by zig zeiven en in het binnenfte hunner harten zeggen : „ Ah „ dit is de Kerk van den levenden God, deeze zyn de waare 9, leerlingen van Jesus- Christus (t)". Bemind God onze Lieve Kinderen, en alle uwe werken zullen het merkteekeu der opregtheid, der gerechtigheid ende der regtmaatigheid nadraagen. Uiterlyke of innerlyke, openbaaren of geheime, zy zullen alle gelyklyk Heilig zyn; zy zullen alle vocr God (*) I. Pet 2. 12. (t) Matth. 27. sg.  tff. NUNTIATUUR God en tot zyne Glorie gedaan zyn. Wel verre van uw zefVeH te zoeken, gy lieden zult niet dan God alleen voor oogen hebben in alle het geene gy lieden doen zult (*) Een Christen die God opregtlyk zoekt, is des te ootmoediger: hy weet hoe zwak hy is, hy weet daf hoe min hy zig ook maar van God verwydere, hy niet dan vergaan kan ; hy geniet de gaven» Gods met liefde en erkentenis. Hoe meer hy zig derzelven onwaardig kcnd, hoe meer hy vreest dezelve te misbruiken en ze te verliezen. Hy weet dat indien God ryk is voor alk de geene die hem aanroepen (1 ) , hy ook fpaarzaam is ten opzigte der ondankbaaren. Bemint God, onze Lieve Kinderen, en gy lieden zult ootmoedig zyn. De opregte liefde tot God, beftaat niet zonder eene diepe ootmoedigheid. Bemind God, onze Lieve Kinderen, en uwe huizen zullen zyn gelyk zy behooren, te w eeten, waarlyk Christene. Men zal in dezelve die onee.baai j féhilderyen en prenten niet zien dewelke aan de oogen die voorwerpen vertoonen, die in zig zeiven zo fchandig en ee loos zyn, maar men zal in dezelve wel haast die godvrugtige en zielroerende voorwerpen die de verholenheden des Godsdienst in het geheugen brengen , zien; voorwerpen gemaakt voor Godsdienftige harren, en om de huizen der waare Christenen te vercieren. Men zal in dezelve die byeenkomften van de pracht en het fpel zo tegenftrydig aan den geest des Christendoms niet ontmoeten; men zal ii dezelva die verdagtte en van allen Godsdienst'verwyderde menfehen niet aantreffen, dewelke overal de bedorvene grondregelen en onge bondene zeeden met zigdraagen ; men zal in de zelve die godloozc en doorfleepene aanhangers niet vinden, wnlker heifcheStaatkunde is zig zeiven met behendigheid in te dringen, om Godsdienst en Staat heimlyk te ondermynen. Het is gemaklyk over den meester en de meestereffe des huis te oordeelen, uit de gezelfchappendie zy ontvangen, , Be- (*) i. Cor. io. 31. i i ) Rem. ia. is.  NUNTIATUUR. 65. Bemind God en men zal nooit in uwe handen die verfoeielyke boeken zien, dewelke in zo groote menigte niet gefchreeven en verfpreid zyn geworden, dan om de gemoederen te bederven de geeften te verkeeren, en de volkeren te bereiden tot eenen algemeenen opfiand regen God en tegen alle de Mogendheden die hem op de aarde verbeelden. Indien de booze famenfpraaken de goede'zeeden bederven, hoe veel te gevaarlyker is het dan niet die vergiftigde fchriften te Ieezen , in de 'welke de verlet ding met kunst voorbereid is, om de ongeffaadige en onverzigl tige zielen te verrasfchen. Bemind God en gy lieden zult uwe broederen beminnen dewelke zo wel als gy lieden de Kinderen Gods ende erfgenaamen van J. C. zyn. Neen , men zal onder UL. geenen haat, twea dragt, afgunst zien. GYL. zult niet dan zuivere zielen , onderdanig aan alle de indrukzelen der liefde, vervuld met liefde voor uwen eevenmenfch, voorkomende en belang voor eenieder hebbende, opdraagen (*) , gelyk de Prins der Apostelen zulks wilde. Men zal onder UL. nogte de klagten nogte het gemor des tweedragts hooren : men zal niet dan medelydende en weldoende harten vinden. Aan de liefde die UL. den eenen voor den anderen bezielen zal, zal men de Kinderen van den zei ven Hemelfchen Vader kennen: GYL. zult eene vergadering van broederen die ƒ. C. waardig zyn, uitmaaken: Barmhartig, zeedig, ootmoedig, zuiver en maatig gelyk Jesus Christus. Unanimes, comp attent es , mifericordes , me de ft 1' humilesCf)! Men zal onder UL. de deugden die de best geregelde vergaderingen uitmaaken, verwonderen: trouw in den koophandel" gewettigdheid inde bedingen, gematigdheid inde winflen, naauwkeurigheid in de betaalingen. En indien ongelukkige tyds omftandigheden UL. rampfpoeden, ongeregtigheden doen Iyden, GYL. zult U Jesus Christus onz' godlyk voorbeeld' die (*) Animas veftras caftificantes in obedientia caritatis ia fraternitatis amore &c. 1. Pet 1. 22, Ct) r. Pet 5. 8. 9.  ('5. NUNTIATUUR die zo veele onregtvaardigheden en ondankbaarheid van de menfehen geleden heeft, verbeelden : en die zig konnende wreeken , niet dan Zegeningen aan de geene die hem vervloekten > gegeven heeft (*). Ei! onze Lieve Kinderen, GYL. zyt immers geroepen om die Zegening des Heere Jesu als eene ervenis te bezitten. 'T is om dat J e s u s C ii r i s t u s goed geweest is, dat GYL. een heilig, een van den Heere gelicvd Volk eyt geworden. In hoe vocati eflis ut bet:ed:£ïionem hareditate poffdeatis ( \ ) . Na het voorbeeld van Jesus Christus, kennen de waare Christenen niet anders dan vergeeven en weldoen. Edog het is moeielykdat GYL. diergelyke ongeregtigheden te lyden zoud- hebben, indien GYL. (landvaftiglyk regtvaardig en weldaadig iegens een jeder zyn zult. Qjtis est qui vobis noceat, fi boni éemulattrres fueritis ( § ). Neen de ehristelyk en gezellige deugden verwekken geene ongeregtigheid zy be_ vorderen veel eer de (lichting en het geluk van een ieder. Bemind God, onze Lieve Kinderen, en GYL. zult de afbeeldzels van God op de aarde in de perfoonen uwer Mogendheden beminnen en ontzien. Het is God die hen het gezag gegeven heeft, om U lieden in zyns plaats te bellieren; om het goed orden in uwe gelukkige Republiek te handhaavcn; om de geene die UL. zouden willen benadeelentewederhouden (**) om de euveldaaden te ftraffen, om de ongeregtigheden te beletten, om de Wetten te doen onderhouden , om het goed te beloonen (tt) en om aan een ieder regt te doen. Zy zyn ongetwyfièld zo wel menfehen als GYL., en zy weeten zulks wel door de moeielykheden dewelke hen het regecren doet lyden. En de Opperfte Uitreikcr des gezagts heeft niet vergeeten hen onder U lieden tot zyne Stadhouders aanfiellende het hen te zeggen: Ego dixi dii eftis, vos autem feut ho- mi- (*) i. Pet. 2. 13. (t) 1. Pet. 3. 2. («) Ibid. 2. (**) vindidfam malefa&srom. ( ft) Laudim verb bonorum. l. Pst. 2. 3. 13. 14*  NÜNTIATUUa dfc mines moriemini (*) LaatUL. door de oproerige rede net. ringen der godloozen, dewelke zo wel vyaaden der volkeren als vyanden Gods ende der Vorften zyn, niet verleiden. (t) Alle • heerfchappy, onze Lieve Kinderen, komt van God; alle, zonder uitzondering. Het is Jesus Christus die znlks gezegd heeft: Non haberes potestatem in me ullam, niji tibi datum effet defuper. ( f ) En zyne Apostelen hebben het na hem en van zynent wegen herhaald. Omnis potefths efl a De»: non efi potejlas nifc a Deo. In de Republieken zo wel als in de Eenhoofdige Regeeringen ; ja in alle de Regeeringen , die geene die de heerfchappy hebben , hebben dezelve van miemand dan van God: Non efipotefias nifi d Deo Het is daarom, en om niets anders, dat de heerfchappy de geweetens verbind. ( **) Dat een ider moet gehoorzaamen aan die geene dewelke gebieden : Omnis anima poteftatibus fubümicribus fiibdita Se. Die geene die aan de magt wederftaat. wederftaat aan het orden dat God ingeileld. heeft; en met te wederftaan maakt hy zig der verdoemenis plichtig. Qui refiftit poteftati, Dei trdmathni refiftit. jfcf autem refi/funt ïpfi fibi damnMiemem acqutrünt. De geene die het gebied voert, is de dienaar Gods om de eerlyke lieden te befchermen: hy is de dienaar Gods, om den geenen die het kwaad bedrfyt te ftraffen. Dei minister efi «, bonum. Dei minifier efi vindex iH iram ei qui malum egtt. Non enim fine cauftd gladium portai(\\~) Eiiidelyk het is God die de oorfprong is van alle heerfchappy en van alle magt. Qui efi caput mniso Principatus & Pote/tatis CM) Deeze woorden zyn klaar, onze Lieve Kinderen, en het gezag van den geene die dezelve uitfpreekt, is önge^yfeld groot genoeg om UL. te doen vatten wat mifdaad het is, zynen Opperheerfcher ongehoorzaam te zyn. Wanneer de Ketltge Geest zig oP diergelyke wyze uitdrukt, dan zwyge de C*) Pftalm 81. (t) cohr. 2. g Ctt) SM». i3. 14, (ff) Coksft. 2. 10,  6t NUNTIATÜUR de geest van onafhanglykheid. Als God zelf ons zegt dat alle magt van hem komt, past het dan die valfche Philofophen ,die waare pesten van het gemeenebest, het tegen ftrydige te komen zeggen? weeten zy beter dan God zelve wat God gedaan heeft? Verre van daar, onze Lieve Kinderen, dat God op de aarde gekomen zy om zulken Opperheer of zulke regeeringsform in te ftellen; dat hy gekomen zy om de uitgeftrektheid der magt en gezag dat deeze of die hebben moet te open. baaren. 'Er is maar eene magt op de aarde, die God op zulke wyze heeft ingefteld, en dit is de magt van den Opperpriester der Catholyke Kerk. Maar het geen dat weezcnlykheid aan de magt van den geene die heerfcht byzet, in wat ftaat het ook zy, zowel in Koninglyke, ols in eene Republicke regeering is God en God alleen. Non efi potestas nifi d Deo. En dit maakt dat die magt eene waare magt is, die regt tot uwe onderwerping heeft; en die geene die van uwe ongehoorzaamheid eene zonde maakt, is God. Het geene naakt dat die magt uw geweeten kan verplichten, is God. Neemt God van de regeering af, fcheidt het gezag der magt ,van het gezag Gods af, zo word het gezag der magt van geener waarde, de magt heeft niets ontzaglyks meer, zy houd op van eene magt te zyn, en zy heeft geen regt meer tot myne gehoorzaamheid, ik ben haar in myn geweeten niets meer fchuldig. Maar dewyl het onmogelyk is God buiten de regeering te fluiten , eu dcwyl God de Opperheer van alle regeeringen en alle famen. leevingen wilt, dat men aan de geenen die gebieden gehoorzaame; fic enim efi voluntas Dei (*) Zo geeft hy ook door zynen godlyken wille gezag en magt aan de geene die het opperbeftier hebben. Hunne plaats word eerbiedig aan de ge. hcele vergadering. En hunne magt dus van God af komende ? kan niemand hen de gehoorzaamheid weigeren. En daar uit bei-Uk de Apostel de grondftclling bevestigende, dat die geene die (*) i. Pet. 2. ig.  NUNTIATUUR e> die étm de magt weder/laat aan den wille Gods wederflaat. die hy zyne leerlingen gebiedt te verkondigen, Mmm *S PrmeipibüS & Poteftatibus fubditos effb (t ) Daar uit, onze Lieve Kinderen, kont gy de valfchheid v,* den teregel dier onbedagte geeften ^XV^tnZ dat het oppergezag van het volk afkomt. Buiten dat zv T genftry igheid met den H. Geest zyn, zyn zy ooknogh " genftrydigheid met de gezonde reden. Want indien de oPPe mit van het volk komt, zo hangt zy ook uoodzake^ vTS Volk af. En tndien zy van het volk afhangt, wat is he volk fchuldig aan eene oppermagt die van het volk af ha ngt 2 de de 1ZUT IÏ?„Die °PPermagt m0et ^ wankelen& n ve,ïn: deren gelyk het volk zelve dat meester van de opperman £ Van danafishetonmogelykdathet zelve oppergeïg? z f ook maar over twee provinciën kan geoeffeBd woLeï Want indien de eene van d,e twee provinciën eene zaak wilt die J andere niet wilt, zo ontftaan •«•tenens twee verfchillige ca gefcheurde oppermagten die zigniet meer met malkander konnen vereenigen. Jkhiegg^0mrldeZdVereden'tGWeeten' indic" * oppermagt van het volk afkomt, dat dan dezelve oppermagt in .eene twee fteeden kan geoeffend worden; want indien het volk "an de eene ftad eemge zaak toeflemt en dat het volk van de andere stad zulks met wilt toelfemmen, zo ontftaan 'er wéï o de daad twee verdeelde oppermagten die met malkander n et meer m vreede konnen leeven. JtothZÏT'1 indiün h6t 0PPe''^ VM fcet volk komt, eene ft,,? , Ve °PPergeZag meer ^eoeffe"d «'orden ove. eene ftad, zelf met over een enkel gehugt, en zelf niet ovetwee huisgezinnen: want indien een hüisgezniTefffaS ■e andere, zo ontftaan 'er wederom tuJ verdeelde ^ ten Welker eene van de andere niet kan afhangen, dewyl fce.'de oppermagten zyn. fe ' ^ (*) Rom 13. 3. j,-t ^ m,£' meuws. 1, deei,. no. 4, F,'  7o. NUNTIATUUR Men zal even hetzelve cok nogh moeten zeggen van een huisgezin alleen, indien men alt>d uit dezelve, valfchc grondftelling bewee« dat het oppergezag in zulk huisgezin van do leden der gewaande oppeimagten des buisgezins voortkomt; want indien elk byzonder opperhoofd zynen eigen en van de andere verfchilknden wille heeft, zo heeft men aanftonds zo veele magten en opperheci fchers als men bjzondere lidmaaten heeft. Dus is dan alle hulsgezin verbroken; geene afhanglykhcid meer; maar verwarring en voiflrekte hoofdelcosheid. En wat raads 'dan ? Zig in de boffchen begeven en gely k de dieren le'ven3 Dit is waarlyk de eifeh van den uitvinder deezer ongei-ymde en tegen de famc nlev ing ftrydeude gror.dftelling. Wat dwaasheid! en dus is.nogthahs een nabuurig Ryk te grond gegaan. Alle de afgrvffelvke onheilen dre hetzelve verfcheuren , zyn de natuurlyke gevolgen der gruwlyke gevoelens van dien Philofooph. In plaats van de booze leffen van dien godvergeten te hooreu, moefte men zig met gehoorzaamheid aan het god])k woord houden, dat alle oppergezag van God kunt; dat 'er geen is dat niet van God komt; dat men de oppermagten onderworpen neet zyn; dat God het dus wilt. Quia [ie est volutitas Dei ( * ) • Zie daar de grondftclüngen der Christenen zo als zy die van de Apostelen en eerfte leerlingen Christi ontvangen hebben. Waare ErondfteUingen: alleen waare grondftellingcn der famenleevmm^rondflellingendie zy met de greotfte nauwkeurigheid oefenden Ook zag men dezelve nooit inde party der cprcengen Cf muiters. Niet tegenftaande de aar.rccmhke redenen die zy hadden konnen bv brengen rm zig aan de dwingland; hunner wervel-eren te onttrekken, verdroegen zy de vervolging, maar ly wieWniét oproerig. Na het voorbeeld van onzen Godlv ken Meester, beantwoorden zv de vervloekingen die zy te lyden hadden; fie-t dan door het' geduld: qui cum maledkeretur non maledkebat; cum pateretur non cumminaèatur , tradebat au- (*) Kom. ig. i- 2. i. Pet. 2. 15.  NUNTIATUUR 7Ti Hem }udk*nti fe injustè. Het was voor hen eene oorzaak van vreugd te lyden gelyk Jesus Chiiistüs (*). Zy zeiden dat het eene gcr.a ie des Hemels was, zonder oorzaak en onnozel zynde geplaagd te wor len. Htec est enim gratia, ft propter Dei confcieutiam , fuftinet quis triftitias, papens injuftè Cf). De voorbeelden, de lcsfen van onzen God I \ kpn Meester zyn altyd dezelve. Des te dimmen voor die Christenen van onze dagen, die zig anders zouden gcdraagen als onze voorbeelden, de eerde Christenen, en die andere leden zouden hooren dan die van Jesus Christus en zyne Apostelen. Dit zouden van hunne zyde een aart van veriochening zyn. Het voorwendzel der misbruiken ofte der dwingland) o zelf, heeft geenen grond om zig aan de wettige magt.re onttrekken, en tegens dezelve op te daan. De magt komt altyd van God of fchoon het misbruik der magt niet van hem komt. Ie sus Christus gehoorzaamt aan Piïatus, niet tegendaande hv hem onrechtvaardiglyk verwystren hem gehoorzaamende, deed hy hem zien waarom hy hem gehoorzaamde, en waar van daan hv de magt ontvangen hadde aan dewelke hv zig onderwierp. Non haberes puteflatem in me ullam nip tibi datum esfet defuper (%). En dien Landvoogd loerende van v ie hy zyne magt had, gaf hem Jesus Christus genoegzaam te verdaan, dat hy eenmaal rekening zouden geeven van het misbruik dier magt, aan God die hem dezelve gegeven had. Eerbiedig dan, onze Lieve Kinderen, de magt die UL. bedien. Verdraagt zelf de misbruiken; want het is oornogelyk dat eene oppermagt die door menfehen geocffend word , van misbruiken vry zy. Verdraagt zelf de ongeregfigbeden die Ulieden door de oppermagt zouden konnen aangedaan worden, indien het ooit mogelyk waare dat zy 'er UL. aandeed. Ende en gelooft niet dat uwe lydzaamhcid UL. beuadeele; want (*) Ibant gaudentes a conspe&u &c. Ai7 ,5. 41. CD 1. Pet. 1. 19. fj) Joan. 19. if.  ?a. NUNTIATUUR. want zy zal Ulieden by God eene honderdvoudige vergelding en loon verdienen Si hnefactentes. patienter fujiinetis hac eft gratia apud Deunt (*) Deeze lesfen en voorbeelden van Jesus Christus ende van zyne Apostelen ende van de eerfte Christenen onze voorvaderen en onze voorbeelden, Zyn ongetwyfeld beter dan de oproerige voorbeelden ende lesfen der valfche Philofophen. Dat men dan onder Ulieden nooit onbezonnen gepreutel, nooit oproerige taal hoore. Het gezag aanranden, de oppermagten ^ beledigen, is de Majefteit van God zelve Meren. De opftand is eene mifdaad van' gekwetfte Godlyke en Menfchlyke Majefteit; zy is eene mifdaad regens de famenleeving, tegens hetgeheele Menfchdom. En of fchoon de tegenwoordige tyd eigenlyk voor God wel niet de tyd van wraak is,, zo ftraft hy nogthans byna altyd den opftand ook zelfs in deeze waereld met de ysfeïykfte ftraffen , dewelke hy in overvloed z» wel over de menfehen in het byzonder als over de gehecle Koningryken uitftort. De oproerige die den opftand verwekken en aanvoeden, laaten niet na van aan het volk, om hetzelve beter te verleiden, de vryheid en den overvloed te beloven ; eveneens als de meinedige Rabfaces, Af gezand des Kpnings van Aflyrièri, dewelke veinfde medelydea met het volk van Juda te hebben, als hy het zelve tegen Ezecmas deszelfs Koning zogt te doen opftaan. „ Dat Ezechias „ U heden niet bedriegc, zeide hy tot het zelve: doet allé „ het geene U lieden voordeelig 'is, en komt tot my, elk van „ U lieden zal de vrngten zyns wyngaards en zyns vygen„ booms eeten, lulftërt dan niet na Ezechias die U lieden „ bedriegt..." Non vos feducat Ezechias.... facite mecum „ quod vobis est mile, & egredimini ad me: & comedet ttnufquifque de vined fud & de ficu fud... nolite audirt Ezcchiam qui vos decipit. 4. Reg. 18. Het was alzo, het was door die valfche beloften dat Rabfaces de Ifraëliten tot eenen opftand zogt te verwekken, die de wreedfte aller flaverny, en (*) 1. Pet. 2. 20.  NUNTIATUUR en, tc weeten die van Babyion moefte tot einde hebben: hy bekleedde de ketenen die hy hen brogt met bloemen , en die verleider voegde by zo veele bedriegeryen het lafteren van den rechtvaardigften en deugdzaamften 'aller Koningen. Ontdekt uit deeze trekken de Rabfacefien onzer dagen: de" onderdaanen dus ftreelen om hen tegen hunnen opperheer op te wekken, is hen op de allerwreedfte wyze misleiden Inderdaad, als het volk zig eens aan hnnne valfche beloften heeft overgegeven, in plaats van die vryheid en dien overvloed die men het zelve beloofde te vinden, ziet het zelve zig gedwongen van onder het juk der allerwreedfte flaverny te kruipen , en van langen tyd en vrugtloos over de dwaaling door dewelke het zig heeft laaten bedriegen, te zugten. Hoe veele voorbeelden zouden wy U lieden niet konnen bybrengen • de welke U lieden met nadruk de ysfelyke uitwerkfels van den opftand zouden aantoonen! Dogh, is het U lieden niet genoeg te zien hetgeene in het Zuiden uwer provinciën, bv een na buurig volk gefchiedt? Ziet het, onze Lieve Kinderen, en ichnkt 'er af, maar 'er affchrikkeude, laat het Ulieden te gelyk tot eene onderwyzing dienen. Eene vergadering van oproerige en godvergetene menfehen zonder grondregelen van Godsdiensten zedeleêr,heeftzigdooide fehnkkelykfte aller verraderyen tegen haaren wettigen Opperheer, aan wjen dezelve haar wezen te danken hadde oPgefteld: door de allcrloosfte geveindsheid heeft dezelve het volt tmlleid, het zelve verradende en bedriegende. Zy wilde,zeidezytot het zelve,alleenlyk de' misbruiken verbeteren: en in de wezenlykheid ontneemt zy hem zyn Godsdienst die zyn geluk uitmaakte, en zyne regeering die zyne veiligheid handhaafde. Zy hadden vooraf de vreemde Godsdiensten gcftreeld, om zig van derzei ver aanhangers befchermers te maaken: en heden verfmaadt zy die allen, en wilt de fchan. digfte Godloochening in Gods eigene ervenis ftigten. In de handen van die verraders, vervalt voor onze oogen een ftaat die voorheen de allerbloeyendfie was, en hy kondigt eene volkome! fekr v'Ï'h T*, evenecl!S;iIs^« fcfaip dat van alle zvden KKt. Van dag tot dag word de welvaart der ccrlykftcen n'kfte F 3- ine©.  ff NUNTIATUUR ingezetene beurtelings in een afgrond gefiort ende ter plonderin g geleverd. De deugdelykfte en weldadigfte menfehen worden vervolgd , verjaagd, gebannen of vermoord Het. volk van zynen a beid afgerukt, laat zyne velden onbebouwd, om met zyn vee in eenen ongeregtigen en bloediger) oorlog te gaan fneuvelen. De lieden die eenen affchrik van euveldaaden hebben, en dib dezelve zien zegen praaien, verfpreidèn zig in andere geweft en , en vlugten metgrooten haaft een land dat zyne eigene ina omcr» verlïindt; een land dat op 1\ fftrafien dc meineed ghcid cr. Gresjafteringgebiedt; een land dat door eene yffehkecn van het begin des waerelds ongehoorde godloosheid, de affehuw elykfte fchelmftukken toelaat en goedkeurt, en dat de wezenlykfteen natuurl) kfte rechten van den mensch onder het getal der mif_ daaden fielt, en dat tot overmaat van onmenfc'.ielykheid als plichtigen ftraft,die geenen , de welke zig van dieregten bed:end, hebben, ook zelf eer dat de zo wreede als onvoorziene wet, die deeze regten als euveldaaden verklaarde, in weezen was; een land dat eene vergadering van brandftigtenden roovers onderhoudt, de welke hun werk maaken van lafteren , plondercn , moorden, en alle ongebondenheden aan te preeken. Alle dc omliggende landen zyn verhaard , ziende dat de godloosheid \ eorfpocd heeft: ziende den vuurberg zyne verwocftingcn uitbreiden , zonder dat zy weeten waar hy zal ophouden , en het verflindett ftaaken. O onze Lieve Kinderen, neemt eene les aan de onheilen uwer nabuüreni Ziet daar de ftraffë der onafhanglykheid en des opftands. Die dewelke de hand aan dien rampzaligen oproer geleend hebben, hebben eenen afgrond onder hun Vaderland gedolven, die misfehien deszelfs eeuwige grafttede zyn zal. Edog dit is maar het beginfel Hoe veele duizende ecriyke lieden zyn 'er omhals geraakt, zederddatdie misdaadige opftand uitgeborften is! En hoe veele zullen 'er nog om hals geraaken zo door den oorlog als door den hongersnood, die ons voorfpeld word door de onbebouwde landen en door dc pelt de gewoonlyke nallecp van den hongersnood! En de ftigters van die fchrikkelyke rampfpocdon, voorzeiden ons de Vryheid en de Gelykheid ! Leugenachtige en befpottelyke Vryheid en Gch kheid, die de luw ooiiers onder ce flaverny en de dwin»  NUNTIATUUR $ dwingelandy brengt; die den deugdzaamen en vroomen geen regt doet; die niet dan [trafTen voorde Godsdien (li ge en Catholvke geweetens, en moordtoneclen voor de Poeders van j es'us Christus hebt! Zy zeiden aan de volken die om hen woonendat zy hen de vryheid , den vreede en den voorfpoed toebrogten : en het was < m hen ketens te brengen, om hen te plondcren, om hen met de voeten te treeden , om hen te onderdrukken, dat zy tot hen kwamen. O onze Lieve Kinderen, 6 getrouwe Catholyken der Vereenigde Provintien, die ik in myn tart draage, die ik uit geheel myne ziel beminne, waar af God myn getuige is, waart GYL. zo gelukkig van nooit diergelyke onheilen te fmaaken Hierom anderwerpt UL. met liefde aan het orden dat God ingedeld heeft. Gehoorzaamt met vreugd aan de Opperheeren die Gcd UL. gegeven heeft, en zulks om God wiens beeld en dedehouders zy zyn, Geeft het voorbeeld van onderwerping en gehoorzaamheid, gelyk het waare Chridenen en opregte Catholyken betaamt. Als uwe Herder UL. zo fpreekt,dan doet hy niet anders dan UL. de woorden van Jesus Christus zelf, door zynen eerden Apostel verkondigd, te overhandigen. Subjedtiigitureflote omnihuman* creaturapropter Dewttt .... quia fw efi voluntas Dei (*) Het raakt hier zo zeer het belang uwer zielen , het belang van onzen heiligen Godfdicnd, ende der glorie van God , als uw eigen tydlyk belang. GYL. zult uwe Opperheeren doen zien dat GYL. dc gunden die zy aan onze Heilige bediening om uwe zaligheid wille toegedaan hebben, waardig zyt , en dat GYL. dezelve meer en meer zult verdienen. GYL. zult hen overtuigen dat dc waare Catholyken in alle regeeringen goede en getrouwe onderdaanen zyn. Zy zuilen UL beminnen :zy zullen UL. de middelen uwer zaligheid gemaklyk maaken, met meer uitgedrektheid te geven aan de ocffemng dan eenen Godsdiend die zo voordeelig is voor hen, voor het geluk van den daat en van alle de geene die den zeiven uitmaaken. ' £*) i. Pet. 2. tg. F 4-  ïö. NUNTIATUUR GYL. zult den mond fluiten van die onvoorzigtjgen, dïe zonder UL. te kennen, nadeelige redenen ten uwen opzigten zouden konnen uitfrrooyen. Benefacientes obmutefcere fatU Mis imprudentium hominttm ignorantiam (*)• Gehoorzaamt gaarne en gelyk vrye menfehen; ik fpreek hier niet van die vryheid dewelke dient om de booze oogmerken te verbergen maar van die onderdaanige en redelyke vryheid die dienaaren Gods betaamt. Quaf, überi, & non quaf velamen habentes malttia hbertatem, fed ficai fervi Dei (t) O GYL dan. Lieve Catholyken, uitverkooren gefiagt, Koninglyk Priester, dom, hezhg volk, volk dat Jesus Cijkstus byzenderhk voor zzg zeiven verkreegen heeft, verbreidt de deugden van den geenen die UL. onderfcheidtn heeft, met UL tot zyn wonderlyklicht te roepen. (§) Dat uwe werken en woorden met dan godvrugtigheid en godsdienftige onderdanigheid zyn, opdat om UL. God verheerlyken alle de geene die UL zo vierige, zo christelyke en zo goede inwooners zien: Ut ex bonis eperibus vos confderantes, glorificent Deum in die vifitationes (**) O onze Lieve Kinderen, gelooft uwen Her der, de waare gelykheid, de waare vryheid is deeze, dewelke goede wetten en goede Opperbefchermers UL. verfchaffen ■ Op perheeren, zeg ik, die vrienden zyn van het orden, die'een ieder zonder uitzondering van perfoonen regt doen, en die door hunne waakzaamheid UL. tegen vyanden en kwaadwilligen beveiligen. Stopt dan het oor voor alle oproerige grondregels door de welke men UL. zouden willen verleiden. Het is billyfc voortreffelyk, en dikwils zelf trooftlyk de grootfte offers voor zynen Oppervorft te doen,als hy om zyne regten , die de zelve zyn met die zyner onderdaanen, te verdedigen, deeze verpligtom voor eenen tyd den ploeg daar te lasten om het zwaard aan te vatten en de velden te iaaten ruften om ter verdediging des Vaderlands toe te vliegen. Het is eene pligt die men zont der C*) T. Pet. 2. 15. (Y) Ibid. iö. Ct) Ibid. 16. C**) Ibid. 9.  NUNTIATUUR. n, zonder moeite waarneemt: men maait eer in plaats van graanèn, ter zeiver tyd dat men zyne bezittingen verzekert. Maar het is zo hard als onteerend, alle de voordeden des vredes te verliezen voor oorlogen die door de ongodfdienftigheid en den opftand verwekt en onderfteund zyn. Het is ongelukkig het bebouwen zyner landen te moeten daar laaten, de vrugten zvns arbeids te verliezen, alle zyne goederen te beueden, eene huisvrouw en kinderen in 't midden der clende te zien kwynen, om eenen ftrafwaardigen oproer tegen de wettige Opperheeren te bly ven voortzetten. Het is hard, dat men door valfche verleiders bedrogen zynde, na alles dat men het liefst hadde opgezet te hebben,tot bclooningniet anders dan eenen afgrond van onheilen voor zyn huisgezin en zyn Vaderland vindt. Konde de bewooners des lands zo wel als die der fteden, de geheele gegrondheid deezer bemerkingen vatten! De Heeregewaardigezig hen deeze waarheden te doen gevoelen, dewelke hen door eenen zyner dtenaaren aangekondigd worden , die hoe onwaardig hy ook zy,niet nalaat met defzclfs magt bekleed tezvn, om hen de de grondregelen van zynH. Evangelie te prediken. Gelooft het dan ö onze Lieve Kinderen, gelooft uwen Opperherder ende laat UL. niet mifleiden door die dewelke UL. eene andere leering zouden verkondigen. Zegt hen rond uit den vloek toe,offchoon zy ook de Apoftelen der waarheid geleeken. Mogelyk zullen 'er onder de lieden die regt op uw vertrouwen hebben, genoegzaam verkeerde menfehen gevonden worden om 'er ecu mifbruik af te maaken, en om UL. grondftellingcn te leeren d'z tegenftrydig zyn aan die dewelke Je sus C hr i stus ons geleerd heeft: die UL. het vergift der verleiding in vergulde bekers zullen aanbieden; maar GYL. onderweezen zvnde in de Geboden des Heeren ende zyner Apostelen, dewelke UL. getrouwlyk, befteudiglyk en onfeilbaarlvk door de laeringder Catholyke Kerk overhandigd worden, wéderftaat met kloeken moed de pogingen die de vyand uwer zaligheid zoude konnen doen, om UL. te bekooren en om UL. tot opftand tegen de Maften die God gefield heeft, over te haaien. Als wy Ulieden zulke taal voeren, onze Lieve Kinderen zoo fpreeken wy uic geene andere beweegreden dan die uwer F 5«  7f. NUNTIATUUR. zaligheid. Inderdaad wy hebben geen ander belang. Wy hebben over UL. geen ander gezag dan dat geene om UL. op den weg der zaligheid te geleiden, en van daar toe voor zo» veel als in ons is mede te helpen , van UL. in onzen heiligen Godsdienst te vestigen, en UL. alle deszelfs grondregelen te doen werkftellig maaken. Onz' gezag is dan geheel geeftlyk. Wy hebben geen belang van de inkomftens dewelke aan onze bediening zouden konnen vast zyn, te behouden: Gylieden weet dat de voordcelen deszelfs volftrekt geeftlyk zyn- Dat GYL. uwe zielen zalig maakt; dat GYL. ten deezen einde de goede zeden bewaart; dat GYL. de zonden verzaakt; zie daar de oogst die wy verwagten. Wy hebben geen hoegenaamd tydlyk regt; en GYL. weet het. Echter is de winst die wy najaagen ons zoo dierbaar, dat wy om de zelve te bekoomen, gereed zyn onz' keven ten besten te geeven, ( * ) en alle onz* bloed te vergieten, indien de kosten die wy om UL. by t» ftaan, moeten aanwenden, nog niet genoeg waren. Wy hebben even zoo min eenig belang om de zyde der Opper-Magtte begunftigen, dewyl wy dezelve niets vraagen dan alleen dat zy UL. befcherme, en dat zy ons toelaate van zonder tegenfpraak onzen heiligen Godsdienst in haare Staaten in de welke hy niet heerffchcnd is, te oeffenen. Deeze kragtige reden moet UL. door erkentenis aanfpooren om hoogst de zelve getrouw te blyven, en om deszelfs gezag te verdedigen tcgcns de misnoegden, die zouden zoeken de fakkel van tweedragt en oproer te ontflecken. Wy herbaaien het nogmaals, het belang dat wy in uwe zaligheid noemen is het eenig belang dat ons aanzet om UL. ,dat geene te doen kennen, waar toe de Godsdienst van ]. C. UL. ten opzigte van uwe Opperheeren vcrpligt. Wy twyfelcn niet, onze Lieve Kinderen , of uw hart heeft van vreugd opgefprongen als GYL. de uitdrukking onzer gevoelens gehoord hebt. Wy zien UL. meer dan ooit bereid om uwe Op- per- C*) 2. Cor. 12. r§.  NUNTIATUUR. 79. perheeren te eeren en hoog te agten , om de edelmoedigue offers te doen om hoogst dezelve uwe aangekléefdheid te betuigen Dat de Heere UL. in dit voornoemen bevestige, en dat° hy' UL. met alle degenadens die aan de onderwerping en gehoorzaamheid vast zyn, overfhoome. Wy beveelen UL. aan van de vierigfte gebeden hemelwaarts tc ftieren voor het zienlyk Opperhoofd der Kerk, volgens het voorbeeld van de eerfte Christenen die onöphoudelyk voorden Prmce der Apostelen baden, vooral wanneer hy door d* vyanden des Christendom* met eenig nieuw onheil bedreigd wierd. Was het wel mogclyk dat de Kinderen niet grootelyks deelnamen in het geene hunnen vader, de lidmaaten in het geene hun hoofd, en de fchaapen in het geene hunnen Herder belangde » Vrattu autem fiebat fine intermijfione ab Eec/ep ad Deunt pre eo Ad 12. j5. Ah wat word de waardige Opvolger van Petrus heden met brood van droefheid gefpeifd! Ah wat is hy aangedaan over alle de onheilen die Europa ovcrfirooT 6 ™2 de" Godsdienst en en goede zeden door alle mogelyke middelen zoekt te verbannen, om oP derzelyer pumhoopen Autaaren aahdegodloosfieidendeonmenfch- het befchaavdfte gedeelte des waerelds te zyn wat zult . 1 de offic Cap. 3. num 9. tam 2. oper. edit. Mauriu. pag. 4.  ROMEN. 87. vergadering omtrent het midden der maand July, een decreet hadt uitgegeeven, het welk onder voorwendfel, zo als de titul fcheen aantekondigen, flechts eene burgerlyke-inrichting der Geestelykheid moest daarftellen;doch het weikin waarheid de geheiligde leeringen en de plechtigfte kerktucht omver fmeet, de Rechten van den heiligen doel, die der Bisfchoppen, der Priesters, der kloostergeestelykheid van beider Kunnen en der gantfche Katholyke Gemeenfchap verdelgde; de heiligde Plechtigheden affchafte, de vaste goederen en de kerkelyke inkomden aan zich trok, en zulk eenen jammerlyken toedand berokkende, welke men moeiten zou hebben om te kunnen gelooven, indien men dien niet ondervondt. Wy konden ons niet onthouden van te Sidderen by het leezen van dit Decreethet bragt in ons de zelfde indrukfelen voort welke weleer eer' zeker gefchrift van een Bisfchop van Condantinopelen, op één onzer doorluchtigde voorzaaten Gregorius den grooten, aan wien hetzelve tot onderzoek was onderworpen, veroorzaakte (*); want naauwlyks hadt hy er de eerde bladzyden van geleezen, of hy werdt met zulk eenen affchrik bevangen dat hy overluid uitbarde over het vergift het welk dit werk inhiel. In het diepde van onze droefheid omtrent het einde der maand Augustus ontfingen wy eenen brief van den allerkristelykften Koning onzen beminden zoone in Jesus Kristus Lodewyk XVI. in welken hy ons zeer ernftig verzogt,om door onze Macht,ten minden tot nader overleg, vyf door de natiönaale vergadering gedecreteerde en door den Koning reeds bekrachtigde articulen, te willen bevestigen. Hoewel ons deze Articulen icheenen tegendrydig te zyn aan de kerkelyke wetten, dachten wy echter ten opzichten van den koning in ons antwoord eenige infchikkelykheid te moeten gebruiken; wy fchreeven hem dat wy deze Articulen aan eene vergadering' van twintig kardinaalen zouden voorleggen, van welke wy ons de gevoelens in gefchrif- te (*) Epist. 66./ié, 6, torn2. oper.edit, Maurin. ƒ #£284. G. 2.  ■ SS. ROME N. te zouden doen ter handftellen, om dezelve op ons gemak te onderzoeken en met die rypheid te weegen , welke zulk eene gewichtige zaak vereischt.In eenen anderen meerafzondcrlyken brief fmeekten wy den koning zei ven, om alle Bisfchoppen van zyn koningryk aanrezcttcn om hun gevoelen met vertrouwen hem te kennen te geeven,om aan ons medetedeelea welke party zy zouden overeengekomen zwi te kiezen,en ons in alles te onderrichten, welke de afgelegenheid der Plaat, fen aan onze kennisfe onttrek, op dat wy ons gééne misftappen zouden hpbbcn te vcnvytcn. Wy hebben ondertusfehen tot op dit ogenblik van uwen kant gééne onderrichting hoegenaamd ontfangen, hoe wy ons in dit geval te houden hebben : eenige Herderlyke brieven, reden voeringen, gedrukte bevélen van eenige Bisdommen zyn ons f echts by geval ter hand. geko_ men; wy hebben dezelve vervuld, van evangclifche opwekkin. gen gevonden; maar deze afzonderlyke en niet te Samen , door elk der byzondere Schryvers opgeftelde gefchriften , gaven ons géén algemeen ontwerp tot verdediging, zy toonden ons gééne maatregelen aan, welke gy en in zulke gevaarhke omiTandigheid en in het uiterfte waar in gy u bevindt; het gefchikst oordeelden. Er is ons middelenvvl eene gefchreevei.e ontvouwing uwer gevoelens over de' inrichting der Geestelykheid geworden, welke wy vervolgens gedrukt om fingen , waar van de yooraffpraak behelff. een uittrckfel van verftheidene dccreeten der vergadering , vergezeld van bedenkingen, welke dc onbevoegdheid cn 't vonyn daar van doen kennen. Byna ten zelfden tyde frelde men ons ter hand eenen anderen brief van den koning,, waar by hy onze toeftemmmg by voorraad verzocht, voor Zeven andere ten naafteijby gelyké decreeten der natiönaale vergadering, als welke hy ons in de maand augustus toezondt; hy deelde ons tcgelyk mede de fchrikkelyke verlegenheid, waar in hem de bekrachtiging, welke men hem afdwong, van het decreet van den 27 november, dompelde,— een decreet het welk den Bisfchoppen , onder-Bisfchoppen , Kerspelpriesters, overftens der kweekfchoolen en andere kerkelyke bedienaaren beval, om in tegenwoordigheid der municipaiiteit den esd afteleggen.  ROMEN. go- gen van de Conftitutie getrouw te wezen, en zo zy op den bepaalden tyd hier nier aan voldeeden hen tot de zwaarfte ftraffen verwees; maar wy herhaalden en bevestigden', het geen wy reeds verklaard hadden en nog verklaaren , dat wy ons oordeel over deze Articulen niet zouden openbaaren , vèör en al leer de meerderheid der Bisfchoppen ons klaar en duideljk hadt opengelegd, wat zy zelve daar van dachten. De koning ftelde ons onder andere voor, om den Aarrsbisfchoppenen Bisfchoppen aantefpooren ter ondertekening der verdeeling en vernietiging der Aarts Hoofdkerken en Bisdommen • hy badt ons te willen toeftaan ten minleen tot nader overlegd om de tot hier toe door de kerk fteeds opgevolgde rcgclmaatige gewoonte tot de oprichting van nieuwe bisdommen, van nu af aan door het gezag der aartsbisschoppen en bis'choppen zoude worden in het werk gefteld; dat zy de benoeming zouden doen van die geenen , welke naar de nieuwe wvze van verkiezing, hen tot de opengevallene kerspellen zouden wezen aangeboden, mits dat de Zeden en de Leere der verkorene onberispelyk waren i dit verzoek van den koning bewyst ten klaarften dat hy zelfs de noodzaakelykheid erkent, om in eene diergelyke omftandigheid den bisfchoppen te raadpleegen , en dat wy gevolglyk niets befliffen vóórdat wy hen gehoord hebben. Wy vérwachten dus een getrouw vertoog van uwe gevoelens, van uwe Gedachten, van uwe befluiten, door allen of door de grootfte meerderheid getekend. Onze denkbeelden zullen op dit gedenkftuk als op een'vasten grondllag fteunen; het zal de gids en het richtfnoer onzer beraadflaagingen wezen; het zü ons een behoorlyk vonnis helpen uitfpreeken, voordeeljg beiden voor U en voor het Franfche-.koningryk. Ondertnsfchen dat aan onzen Wenfch voldaan worde, vinden wy in uwe brieven dien onderftand , welken het onderzoek der Articuien raakende de inrichting der geestelykheid gemaklyk maaken*. Zo dra wy onze oogen vestigen op da verhandelingen der kerkvergadering van Sens, vergaderd in 1527. om de dwaaling van Luther te beftryden ,'bevinden wy dat het grondbeginfei waar op deze inrichting gevestigd is, van het merkteken der dwaa- G. 3.  ROMEN. dwaaling niet kan ontheven worden ; want dus drukt 2ich de kerkvergadering uit ( * ): In de rei van dez e onkundigen, deedt zich Marfelis van Padua op, Kiens vergiftigd boek getyteld: Het Bolwerk des V r e d e s, onlangs door de zorge der Lutheraanen, tot verderf der gelovigen, is ge-> drukt geworden. De Schryver randt daar in de kerk aan met eene vyandelyke verwoedheid; hy vleit de Waereldfche vorften met ongodsdienftigheid, beneemt den priefteren allen uiterlyk gebied, uitgenomen dat geene het welk hun de waereldfche overheid wel heeft willen toe/laan. Hy wil, boven dat dat allen die met het Priesterfchap omkleed zyn; zo wel de gemeene Priesteren als de Bisfchoppen de «Aartsbisfchoppen ja zelfs de Paus , uit kracht der inftellinge van Jefus Kristus een gelyk Gezag hebben; en byaldien de een meer macht heeft dan de andere, zulks eene enkele vergunning van den vorst is ,'welke hy naar goedvinden, kan opheffen. Maar de afschuwelyke woede van dezen razenden ketter, wordt door de heihge fchriften beteugeld, welke verklaaren, dat degeestelyke macht onaf hangkelyk is van de burgeryke macht, dat zy op het goddelyk recht gegrondvest is, 't welk haar gezag geeft om wetten te maaken tot heil der gelovigen en om de, viederfpanningen door wettige berispingen te ftraffen. De zelve Jchrif ten leeraaren dat de kerkelyke macht, tot het einde het welk zy zich voorfielt, van een hooger bevel is, dan de tydelyke macht en daar door meer onzen eerbiedwaardig zy; daar intusfehen deze Marfelis en de bovengenoemde andere Ketters op eene goddelooze wyze tegen de kerk uitvaaren en de een in de anderen zich om firyd beyveren, om haar een gedeelte haarer macht te ontrekken. Wy moeten u hier een vonnis herinneren van Benedictus XIV. zaliger nagedachtenis, volftrektelyk overeenkomftig aan deze leer der kerkvergadering. Defen Paus aan de opperkerkvoogden, Aarts- (*) ƒ?« Collect. Labbe.  R O M E N. ft. Aarsrbisfchoppcn cn Bisfchoppen van Polen fchry vende, drukt zich aldus vit in zynen brief van den 5. Maart 1755. overeen werk in het poolsch gedrukt, doch van te vöören in het franfch nitgegeeven, onder dezen tytel Grond/tellingen over het wezen, het onderfcleiden de grenspaalen der twee, Geeftelyke en tydelyke, Machten , een nagelaaten werk van P. Laborde , der orden der oratoren ; waar in de Schryver de kerkelyke bedieninge aan de tydelyke Macht onderwerpt, en op het punt is om fraaude te houden dat het niet aan aaar ftaat omtevonnisfen en te oordeelen over het uiterlyk en taftbaar gebied der kerke:,, Deze onbedachtfaame Schryver,zegt BenedictusXIV hoopt listige drogredenen op elkander; bezigt met eene huichelachtige trouwloosheid, de taal der godvruchten des Godsdiensts, verdraait verfcheidene plaatfen der heilige fchrift en der vaders, om een valsch en gevaariyk grondbeginfel, reeds voor lange door de kerk uitdrukkelyk, als kettersch verworpen , daar door weder voorttebrengen en optewekken ; en door deze arglistigheid , bedriegt hy de eenvoudige en ligt geloovige lezers." (*) Gevolglyk verwierp hy dit werk als Listig, Valsch, goddeloos en kettersch ; hy verboodt dan Gelovigen Kristenen, zelfs den Zulken die door het Recht, byzonderlyk en ondeelbaarlyk moeten worden genoemd, het zelve te leezen en te gebruiken, op ftraffen van den Kerken ban door de enkele overtreeding, en waar van hetontffag aan den opperpriester alleen was voorbehouden, uitgenomen in den doodsftond. En in de daad welk eene heerfchappy kunnen Leeken, over Geestelyke zaaken hebben? Door welk recht zou de Geestelykheid aan hunne Decreeten onderworpen zyn? Er is géén Katholyke welke niet weet, dat Jefus Kristus, toen hy zyne Kerk vestigde, den Apostelen en hunnen opvolgeren eene Macht, onaf hangkelyk van alieandere heeft gegeeven, welke alle kerkvaderen eenpaarig met Hozius en den heiligen Athanafius hebben er- (*) Bullar, Benedict. 'XIV, torn 4. Conftiftut. 44. edit. Rom. G. *.  f2- ROMEN. erkend, (*) welke ons zeggen:,, Bemoei U niet met dekêr^ kelyke Zaaken; bet ftaat niet aan U om ons hier omtrent lesfen te geeven; Gy moet in tegendeel van ons lenen ontfangen God heeft U het ryk vertrouwd : maar hy heeft de befticringder kerke in onze handen gcfreld; evengelyk die geen welke U het ryk zou willen ontwringen, de orden welke God heeft vastgcfrcld , zoude omkeeren, eveneens moet gy vreezen wanneer gyU het gcestelyk gezag aanmaatigdc, dat gy U niet nog ftraffchuldiger maake." Ziet daar, waarom de heilige Chryfostomus, deze waarheid in het grootfte daglicht willende ftellen , het voorbeeld van Oza aanhaalt, die mét den dood geftraft werdt, om dat hy zyne hand aan de Ark hadt geflagen, hoewel met het voorneemen om haaren val te verhoeden om reden dat hy zich eene macht hadt aangemaarigd, welke hem niet toekwam. Maar zo de overtrecding vaa den fabath, zo de enkele aanraaking van de vallende Ark, de Grair.fchap van Gcd heeft kunnen verwekken, en den fchutdigen der vergiffenis onwaardig hebben gemaakt; welke verfchooning zal, welke vergiffenis kan die geen hoopen, welke de voortreffelyke deonuitfpreekelyke Leeringen van ons Geloof durft vervalfcheu ? Hoe zal hy zich van de kaftydinge kunnen onttrekken ? Neen zeg ik U, dit is onmogelyk ( f ). De heilige Kerkvergaderingen voeren alien dezelfde taal; en alle Franfche Troonvorftcn hebben deze leer erkend( en aangenomen tot Lodcwyk XV. Groot vader van den thans heerfchenden koning, welke op den 10. Augustus 1731. plcchriglyk verklaarde, dat hy erkende, als zynen eerften plicht te wezen cm te beletten dat in geval van verfchillen, men geene vraagf ukken over de geheilïgfie rechten eener Macht opper e} welke van God alleen het recht van in de ge/chillen over de Geloofs -leere of over het voorfchrift der zeden ontfargen heeft , (*) S. Athanaf. in histor. Arianor. adMouachos,tont I. oper. pag. 371. edit Maurin. Cf; Gommentar. in Cap. 1. Epist, ad Galat, tont 10. sper. edit. Maurin, pag. 6~J8.  ROME N. ^ U iepuiten; cm kerkelyke wetten cf voer griften over de tucht voor het gedrag der kerkelyki SZSZS! Z£ om kerkelyke èedienaare» aanteftellen of afte-rZ* door den geloven volgens de kerkelyke orden £t sZ» heilzaam* boetedoeningen, maar oprechte geeetehke flraZ peggen door het vonnis of door den $£%f^ ie de opperherderen het rechtheden om uit te fpreeln En ondertusfehen, m weerwil d3Zer zo algemeen in dékerV erende Grondregelen, heeft zich de wJ&^Sfi* het Geestelyk gezag aangemaatigd, wanneer zy zo vJS we verleningen, tegenflrydig aan de leer en aan de S lyice tucht, heeft gemaakt; wanneer zy de B^i-m, * T. gantfche Geestelykheid heeft willen vergif ^S tX de tot de u.tyoenng van haare Decreeten te verfden M,t dtt gedrag zal den zulken niet verwonderen, TASS. ven , dat het noodzaakelyk uitwerkfel der Cor r af'Sf" vergadering geteerd*, om**Bd^fffi^ met denzelven de verfchuldigde onderdaan^ '2S£b£ gen te vermetigen. Het is uit dit gezIcWunt dT£ recht van den mensch in de SamenteS^ heid invoert, >t welk niet alleen K ,JCZe «F zyne godsdienftige gevoelens nier ontred™?"' °m°Ver welk tegelyk deze losbandige vryheS ! a T m' ™T 'f ken , van fehryven en zelfs om SS , W van fPre8~ ken, in zaakenden Godsdienst bet ™s re-™ge« doendrukgeldfte verbeelding flechts kan r '/ertell(te^a!les wat de ongcrewelk niet **JL25^^ Afsenuwelyk recht, het lykheid en uit de nnuu-' , VerSaüe™g toefchynt, uit de gegen. Maar wat kan 'hV *** * Van aiIe msnfch™ tevolom onder dc mer^J' tf "tff r worden uitgedacht !, dan heid in vor. " fe^cid en deze toomelooze vrydiötrif^^S?? ?,,Ce de rede «*jnt te fm'oorèn dit  94- ROMEN. hy hem immers met den dood , wanneer hy van de vrugt va» den boom der keimifie van Goed en kwaad zoude eetenPEa door dit eerfte verbod fielt hy immers paaien aan zyne vryheid 3 Toen hy vervolgens door zyne ongehoorzaamheid zich ftraffchuldïghadt gemaakt,legde hy hem niet door Mofcsnieuwe verplichtingen op? En fclioon hyhet aan zynen vryënwil hadt óvergelaaten om zich of tot het goede of tot het kwaade te kunnen begeeven, omringde hy hem niet met voor[driften en beveien welke hem konden behouden, indien hy dezeive volbrngi? W ar blyft j u deze vryheid van denken en handelen welke dé natiönaale Vergadering den mensch in de Samenleving, als een onvervreémbaar recht der natuur toekent? Is ditmgebeeld recht niet tegenflrydig aan de opperde rechten des Icbeprers aan wién wy het bedaan en alles wat wy bezitten verfchuldigd zvn? Kan het ons verders onbekend wezen dat dc mensch niet alleen voor zich zeiven, maar ook om zyn evenmensen van nut te wezen gefchapen is? Want zodanig is dc Zwakheid der natuur, dat de menfehen om Zich te onderhouden,' onderling de eenden anderen nodig heeft en' ziet daar, waarom God hun de rede en het gebruik der fpraak heeft gefebonken, om de hulp van anderen te kunnen verzoeken en op hunne beurt die te verkenen, 'T is dan dc natuur zelve welke dc menschen by eikanderen heeft gevoegd en in de Samenleving heeft vereenigd; daar en boven om dat h& eeismik het welke de mensch van zyne rede moet matkeri'eigenryk beftaat om zynen opperheer te kennen ,te vereeren , te ver, ondekn , én om zich zelfs en zyn gantfche weS tor hem te rug te voeren; om dat hy van zyne kindschheid ff onderworpen zy aan de geenen wtfke ouder ra jaaren zyn; X'r H zich door hunne lesfën, moet laatcn bedieren en onrrwvzèn-dat hy van hun moet leeren, om zyn leven naar dHeS d-r rede, der Maatfchappy, en des Godsd.ens* t Ittën - deze gelvkhcid,deze zo gewaande vryheid zyn dan •an £ o^,blikêzyner geboorte, voor hem mets anders daa i rc l chin menen vdele woorden zender zin. Wcest «,t nood.  ROMEN. 95. zaakelykheld onderworpen zegt de Apostel Paulus: want de Menfehen hebben zich niet kunnen vervoegen en eene burgeriyke Maatfehappy oprechten, zonder eene heerfchappy in te voeren, zonder deze vryheid te beperken, en zonder zich aan de wetten en aan het gezag hunner hoorden re onderwerpen. De Menfchehke Maatfehappy zegt de Tï^ige Augnfflnus, is niets anders dan eene algemeene overéénkomst om den koningen te gehoorzaams Cf ); en het is zo zeer niet uit hoofde van hetMaatfchappyelyk verdrag, als door God zeiven, de oorzaak van alle goed en van alle Rech' vaardigheid dat de Macht der koningen haare fterkte o'tttfangt. Dat elk byzonder Wezen, zegt de verheven Apostel, welk ik daareven genoemd hebj aan de Machten onderworpen zy; alle macht komt van God; die welke befluan , zyn door God zei ven vastgcfteld; den. zei ven te wederftaan, is de orden (boren door God zei ven gevestigd en die zich aan dezen wederftand fchuldig maaken , wyden zich tot de eeuwige fïraffen. Ik zal hier de gelegenheid .waarneemen om eene kerkelyke wet van de tweede kerkvergadering van Tours, gehouden in S67. aantefttppen welke in den Kerkenban doet. niet alleen die de ftoutheid heeft om tegen de Decreeten van den Apostelyken ftoelte handelen maar ook die met eene nog grootere^ermetelhetd éét* gedachte welke de heilige Apostel Paulus, fes grootever koorene, na de ingeeving van den heiligenfeest heeft bekend gemaakt, op eenige wyze durft wéér leg gen of beftryden,voornaamlyk omdat de Heilige Geest zelf s door dU mond van dezen Apostel gezegd heeft: dat die 'geen welke *«* andere leer predike dan ik gepredikt hebbe, vervloekt Maar om uit de oogen der gezonde Rede, deze fchim eener onbepaalde Vryheid te doen verdwynen. zal het genoeg zvn té «eggen, dat aldus geweest is het gevoelen der Waldènfen en Beg- C*) Confesf. lib. 3 Capl torn. 1. pag 94. ed-t Maurin V) Canon 20. Collection Labbe s torn 6. pag 54i.  ROMEN. Beggarden, door Clemens V, met goedkeuring der algemeeJie Kerkvergadering van Wenen gedoemd: dat vervolgens de Wiclevisten en ekidelyk Luthcr zich van dit Lokaas eener buitenfpnorigé vryheid bediend hebben , om aan hunne dwaalingen kracht bytezetten. Wy zyn ievrydvan allen juk, dus, riep dees dolzinnige ketter tot zyne aankïeevers. Wy" moeten hier echter verklaaren dat wanneer wy hier van de vcrfchuldïgde onderdaanigheid aan de wettige Machten fpreeken,ons voorneemen nier is om de nieuwe burgerlyke wetten, door den koning bekrachtigd, als alleen (trekkende tot de tydelyke befriering waar toe hy gemachtigd is, aanteranden: ons oogmerk is geenfints wanneer wy deze grondftellingen herinneren, om de oude Regeerings wyze van Vrankryk weder optewekken: dit te onderdeden^ zou fiechts eene lastering vernieuwen, welke men tot hier toe heeft zoeken te vcrfprciden , alleen om den godsdienst gehaat te maaken: Wy zoeken niets Gy en ik, — wy'werkenniet anders,dan om de geheiligde rechten der kerke en van den Apostelyken Troel van alle aanflagen te bevrydcn. Hierom zullen wy de vryheid eens uit een ander oogpunt befchouwen en het onderfcheid deen zien, het welk er ten opzichte der vreemde volken in de kerk beftaat, gelyk de ongelovigen, de Jooden en die geenen welke de wedergeboorte des doopfels aan haare wetten onderworpen heeft; de eerden zyn nietverfehuldigd om aan de onderwerping den kathoiyken voorgefchreven te gehoorzaamen; maar wat de tweeden aangaati dit is hun eenen plicht. De heilige Thomas van Aquinen bewystdit onderfcheid met zyne gewoone bondigheid. Reeds vddr veele Eeuwen Werdt dit door Tertullianus gehouden, in zyn werk tegen de Gnostiken, en Benedictus XIV. heeft het voor eenige jaaren , in zvn verhandeling over de zalig en heilig verklaaring, erkend ; maar niemand heeft dit oordeel beter ontwikkeld dan de Heilige Augustinusin twee beroemde, dikwyls herdrukte brieven , de een aan Vincentius Biffchop van Cartenna; en de andere aan Graaf Bonifatius waar in hy de oude en nieuwe ketteren zegevierend wederlegt. Deze doorde Natiönaale Vergadering, zo weidsch uitgebazuinde gelykheid en vryheid ftrekken dan enkel daar  ROME N. daar heetien om den Katholyken godsdienst omver te wer én ziet'dato waarom zy fteeds geweigerd heeft om den ' ven ia het koningryk als hcerfchend te verklaaren hoe wel dit Recht altyd daaraan heeft toegekomen. Wanneer wy de dwaalingen der Natiönaale vergadering verder nagaan zullen wy welhaast de vernietiging van hei b] gezag en het rechtsgebied van den heiligen ftoel aantreffen. Een Decreet behelst uitdrukkelyk, dat de nieuwe Bisfchop zfbh tot den Paus zal mogen wenden , om eenige bevestiging _ r krygen ; maar hy zal hem als aan het zichtbaar hoofd algemeene kerke fchryven , tenbewyze der éénheid dés ge 'o ' en der gemeenfchap welke hy met hem moet onderhouden. Mei. beveelt een nieuw voorfchrift van Eed, waar in de Nïai i Paufcn van Romen wordt wëggelaaten. Nog meer, dc v rene tot de uitvoering der natiönaale Decreeten, welke her bieden om deffelfs verkiezing door den heiligen ftoel te i bevestigen, door zynen eed gedwongen zyndc, wordt daar s alle Macht van den opperpriester vernietigd; en ziet de, beeken van haaren oorfprong afgefchciden , de takken vai nen boom gefcheurd en de volken van den ftedehouder van fe u; Kristus verwyderd. Om de fchending, 'aan de waardigheid en aan het gezag heiligen ftoels aangedaan, te beweenen, zy het ons gegunddc zelfde uitdrukkingen te bezigen, welke weleer de heilige Gregorius de Groote tot de Keizerinne Conftantia gebruikte, om zich te beklaagen over de weidfche vorderingen en onrechtvaardige aanmaatigingen van dea Patriarch Joannes welke zich den tytel van algemecnen Biffchop to ee'igende , en om haar te fmeeken van deze verwaandheid te beteugelen : dat het uwer Godvrucht zeide dees heilige opperpriester, gewaar dige om in dit geval, myne fmeekingen te hoeren, en zo GregoriusC wy zouden hier de zelfde woorden gebruikende, kunnen ftellen, Pij U s VI) door de Grootheid zyner zonden verdiend Iteeft, om dezer, hoon te verduuren ; gedenk dan dat de heilige Apostel Petrus geene zonden uitteboeten hebbe en verdiend heeft om tnder uwe Regeering zulk eene belediging te ondergaan; ik bid  f'- ROMEN. bidU dan en Smeek U om het voorbeeld der vorften uwe voor*, iaat en ie volgen, xoel'ke zich geyverd hebben om de gunst van den heiligen Petrus tot zich te trekken ; zoek ook om dezelve voorUte verwerven en te behouden; myne gebreken en zwakheden waar aan ik onwaardige verftaafd ben, moet en Utot geen voorwendsel ft rekken om eenigen aanflag op de Eer van dezen door tuchtigen Apostel te maaken, welken U in alle uwe onderneemingen van hulp kan wezen en eindelyk van God de vergiffenis voor uwe overtreedingen verwerven. ( * ) _ Deze Smeekingen van den heiligen Gregorius aan de Keizerinne voor de Opperpriesterlyke Eer en waardigheid, doen wyü heden; gedoogt niet dat men in dit nitgeftrekte Rvk, het oppergezag van den heiligen ftoel onder de voeten trcedé en de rechten aan den zeïven verkr.ogt vernicfige; overweegt de verdien ft en van Petrus, wiens opvolger, fchoon onwaardig, ik ben, en wiens grootheid tot in mynen niet, tot in myne geringheid moet verheerlykt worden. Zo eene van de kerk vervreemde Macht uwen yver boeit, dat dan ten minfte de Godsdienst en de ftandvastighcid aan uwe krachten vergoede, dat geene bet welk U ontbeere, en verwerpt dus kloekmoediglyk den eed welken men U afvergt. De Naam welke Joannes zich onrechtvaardig aanmaatigde was eenen minderen aanflag op de voorrechten van den heiligen ftoel, dan het Decreet van de Natiönaale vergadering, en in de daad, kan men zeggen dat men de gemeenfehap met het zichtbaar hoofd der kerke bewaart en onderhoudt, wanneer men zich bepaalt, met hem fiechts kennis van zyne verkiezing te geeven, en wanneer men zich door Ecde verbindt om het gezag aan de Opperpriesteljke waardigheid verknogt, niet te erkennen? Zyn alle Leden niet verplicht, om Hem in de hocdaanigheid van opperhoofd, eene plechtige belofte van Kerkregelige gehoorzaamheid te doen, welk alléén bekwaam is om de éénheid in de kerk te bewaaren en om voortekoomen dat dit door Jesus Kristus gevestigd geesl to- (*) Epift 2j. lib. s. pag 7sr. torn 2. oper edit. Maurin.  ROME N. telyk Lichchaam, door geene fcheuringen worde vernield. Ziet in de kerkelyke oudheden van Marrcnne het voorfchift van Eed en het gebruik voor de kerken in Vrankryk t zedert een groot getal van Eeuwen ; alle Eisfchcppen hadden by de plechtigheid derzelver wydinge de gewoonte om by hunne openlyke geiooisbelydenis, de Uitdrukkelyke voorwaarde, der gehoorzaamheid aan den Paus van Romen, te voegen. Wy zyn geenfjnts onkundig, en wy meehen de verdediging van de aankleevers der Conftitutie der Geestelykheid en de tegenwerpingen welke zyuit den brief van den heiligen Hormisdas aan Epiphanius, Patriarch van Conftantinopelen of liever het misbruik, het welke zy van dezen brief, die tegen hun getuig: maaken, niet te moeten verbergen. Men treft er wezenlyk het gebruik in aan, hetwelk de verkorcne bisfchoppen hadden , om afgevaardigden met eenen brief en hunne openlyke geloofsbelydenis aan den Paus van Romen te zenden, ten einde om tot de gemeenfchap van den heiligen ftoel te worden ontfangen en aldus de goedkeuring van ■ hunne verkiezing te erlangen. Epiphanius de onderhouding van deze gewoonelyke plichtpleegingen verzuimd hebbende, fchreef hem de heilige Horrnisdas in deze bewoordingen: Ik ben ïen hoogfte verwonderd geweest over uwe nalaaügheid van aan het oud gebruik niet ïs hebben voldaan, voornaamlyk thans daar de ééndragi duur gods genade in ds kerk weder herfteld is , hoe hebt gy U kunnen ontftaan van dezen plicht van vreede en van onderlinge vertruuwdheid, welken da trots niet vereischt maar de regel voorfchryft. Het betaamde myn waarde Broeder, dat Gy by den aanvang van uwe hooge Priesterlyke waardigheid de oplcttenheid hadt, om afgevaardigden naar den ApustelyLeit ftoel te zenden, om my in de gelegenheid te ftellen Uvan alle myne toegenegenheid te doen ervaaren en omU naar kei oud en eerwaardig in de kerk gevestigd gebruik te fchikken De vyanden van het oppergezag befluitca door dit woord het ) Tom2. Hbi.C.%. Art, II,  R O .M E N. betaamde, dat dit gezantfcbap fiechts eene enkele beleefdheid eene overtollige plechtigheid was: dan de ftyl van geheel den brief, öesfeïïs uitdrukkingen U ontftaan van eenen plicht wel. ken de regel voorfchryft U naar het oud gebruik te fchik- '' be«7Zen genoeg dat het uit maatiging was, dat de Paus Zich van deze uitdrukking het betaamde, bediende, en dathy niet heeft willen te kennen geeven, dat de verkorene Bisfchoppen met ten ftrengfte verplicht waren, om aan den Paus deszelfs goedkeuring te verzoeken; maar wat de waarachtige zin van den brief van Hormisdas volkomen bepaalt, is een andere brief van den heiligen Leo IX, ten antwoord op dien welken Petrus Bishop van Antiöchieu , tot kennis geeving van zyne Vei cj ezing hem hadt gefchreeven. Door uwe verkiezing my aan'ettondtgen, hebt gy Uvan eenen unvermydehken plicht gëkweelen en t y L bt met uitgefteld om eene wezen/yke plichtplegingen voor U m voor de kerke aan uwe zorgen toevertrouwd te vervullen Wettfgenjfaande myne onwaardigheid op den Apostelvken Troon verheéven,om goedtekeuren dat geene het we Ik het ver * "'C ' e" um te^roordeelendat geene hetwelk wraakbaar is, tk goed zo pryzc en ievestige ik met vermaak de verrun uwe zeer heilige Broederfchap , tot de BisCchopfefykewaardigheid, en ik bidde ernftelyk onzen Heere, dat eiunleverleene om den naam Welken U reeds demen■ preeken ten eenigen dage in zyne oogen waardig te 'ees brief, fielt ons niet fiechts de gisfingen van eenen byzottrjeren leeraar voor oogen, maar de uitfpraak van eenen 3oor zynehèiigneid en geleerdheid, beroemden Paus; zy laat geene nvyfielmg over, aan den zin welken ik aan den brief van lioinescius heb gegeeven,en moet als eenallerwetticst gedenkRecht hetwelk de Paus op de bevestiging der ver,01 ene Btffehoppen heef , worden aangemerkt; di< Recht wordt £ aooi- het gezag der kerkvergadering van Trenie order"m:" -v ^eüs, hebben ondernomen om het zelve flaande te 't';^n; n: ov] ,antwóord over de Paufelyke gezanifcbappen, eier onder (_• nebben het door beroemde er- gdeerue guthrif- Maar,  ROMEN. ÏOI. Maar, zeggen de verdedigers van de Decreeten der Vergadering, de Conffitutie der geestelykheid, bepaalt zich fiechts tot de tucht welke dikwyls naar de omftandighcden is veranderd, en welke thans nog aan veranderingen onderworpen is. Ik antwoord hier op, dat onder de decreeten betrekkclvk de tucht, men 'er veelen verderflelyk aan de leer en aan deonwrikbaare grondregelen des geloofs heeft laaten influipen; zo als wy reeds hebben beweezen; maar om hier alleen van de tucht te fpreeken, ishy een Katholyke die durft ftaande houden dat de kerkelyke tucht door lecken kan veranderd worden ? flemt Peter van Mar ca ( * > zelfs niet toe, datde wetten der kerkvergaderingen en de Decreeten der roomfche Paufén , bvna altyd hebben bepaald dat geene wat betreft de kerkgewoonten, de plechtigheden, de Sacramenten ,het onderzoek^ de hoedanigheid en de tucht der geestelykheid, omdat dit onderwerp hun wettig toebehoort en aan hunne heerfchappy onderworpen is; naauwlyks zal men één bevel der vorften,in diergelyke fopje kunnen aanvoeren , het welk alleen van de tydelyke, macht zynen oorfprong heeft; wy zien dat in dit gedeelte de Burgerlyke wetten zyngevolgd en nimmer hebben, voorgegaan. Toen in 1560. de Godgeleerde Faculteit van Parys, verfehe'ide Hellingen van Frans Grimaudet, advocaat des Konings,aan de vergaderde ftaaten te Angiers overhandigd onderzogt, merkt men onder de voorftcllingen, welke zy zich verplicht vondtte moeten wraaken , de volgende welke de 6. is: Het tweede punt van den Godsdienst beftaatin de Priester lyke regelingen1 tucht waar over de koningen en Kristene vorften de macht hebben om die opt e ftellen, in orde te brengen en te verbeteren zo dezelve bedorven zyn. Dit voordel zegr de Faculteit, is valsch , fcheurziek, (trekkende om de geestelyke Macht te kreuken •' het is kettersch, en géén der bewyzcn waar door men het zeU ve onderfehraagt is bondig ( f ). . Het (*)De Concord. Sacerdot. et lm per. lib.i. Cafa.num.X. (f)Car. d' Argentré, Cullect. Judic. torn 2. edit Paris 1728- pag. 291. in ftne.1 KERKNIEUWS I. DEEL. N5 JJ,  jOS. ROMEN. Het is voor het overige eene zekere waarheid dat de tucht niet onbezonnen en willekeurig mag veranderd worden, daar de tweefchitterendfte lichten der kerk, de heilige Augustinus(*) en de heilige Thomas van Aquinen (t) Heilig leeraaren, dat de graadeh der tucht niet zonder noódzaakelykheid of groote nuttigheid mogen veranderd worden, om dat het voordeel der hervorming, dikwyls door de hinderpaalen der nieuwigheid , wordt verdelgd , vermits men „géén één artieul der tucht, zegt dc heilige Thomas, moet veranderen zonder aan het gemeene nut, aan den eenen kant toctevocgen dat geene wat men het zelve aan den anderen kant onttrekt." Wel verre dat men deroomfche Paufen, kunne befchuldigcn dat zy de tucht hebben veranderd wel is waar , dat zy de macht welke God hun heeft toevertrouwd ftceds hebben uitgeoefend, om dc zelve tot ftichting der kerke te verbeteren en tevolmaaken. Wy zien metfmerte dat de natiönaale vergadering het tegendeel heeft gedaan, gelyk het gemaklvk is om zich daar van te overtuigen ,zo dra mén elke van haare decreeten byde kerkelyke tucht vergclykt. Maar vóór en aleer wy rot het onderzoek van deze Articttleh overgaan, zal het noodzaakelyk zyn, dat wy alvddrens de vaste verbinding der tucht welke zy veelal met de geloofs-leer heeft betrachten, en hoe zeer zy tot de in ftand houding haarer zuiverheid medewerkt; Wy moeten dus ook niet vergeeten om daadelyk optcmerken dat de zeer zeldzaame veranderingen door de infehikkelykhcid der roomfche Paufen toegeftaan, weinig nut hebben vooroorzaakt en van korten duur zyn geweest; en voorwaar de heilige Kerkvergaderingen hebben dikwyls den kerkenban uitgefproken tegen dezulken, welke zieh niet hadden fchuldig gemaakt dan eenen inbruik op de tucht te doen. En in de daad de kerkvergadering van Conftantinopelen, in het keizerlyk hof ten jaare 692. gehouden (§), deedt de zulken in ( * ) Epist. 54. ad Janua. Cap. 5. torn 2. oper. edit Maurin. pag. 126. (t) Prima ,/ecufida; qutcst, 97 , art, 2. (§) Ca;;. 67. in Col/eet. Labsu.tom. 7. pag. 1378.  ROMEN. ïoj. in den Ban welke het bloed van gefmoorde dieren zouden eeten. „ Zo iemand in't vervolg, zegt de Kerkvergadering, zich „durve veroorlooven om het bloed der dieren te eeten, ende „wydmgen ontfangen heeft, dat hy ontzet worde; en is byeen «Leek,dat hy van de gemeenfehap der kerke gefche'tdenwor„ de." De kerkvergadering van Trenten fpreekt eveneens op verfcheide plaatfen den ban uit tegen de geenen welke de kerkelyke tucht aanranden. En waarlyk in den negenden regel der 13 zitting handelende over het heilig Sacrament de autaars Cencharistia) fpreekt her zelve de vervoekiug uit tot ,y de gee„nen Welke zouden lochenen dat allen en een iegelyk der gelovigen zo van de eene als andere kunne, welke de jaaren van „Verdand bereikt hebben , ten minden eens 'S jaars in den „Paaschnd verplicht zyn, om het lichchaam des Heere te „ontfangen, volgens het Gebod der heilige kerke onze Moeder." De zelfde ftoffe fpreekt de 7 regel der 22. zitting, handelende over de offerhande der Miffe, uit tegen de geenen „welke zouden zeggen, dat de plechtigheden, de fieraadiën en „ de uiterlyke tekenen, welke de Katholyke kerk in de viering der „Miffe gebruikt, meer drekken om febimpredenen der god„ loozen te verwekken, dan om den aandacht der gelovigen „te voeden." De zelfde draffe legt'dc 7 regel der zelfde zitting den zulken op, u-elke zouden voorgeeven , „ dat met dc „orden der roomfche kerk moet wraaken. welke de Priesteren „ verplicht, om een gedeelte van het regelmaatig gebed (Canon ) „der Miffe gelyk de heiliging, (Confecratie) zagt te leczen, „en dat de Mis zelve niet dan in de gemeenetaal moest wor„den gevierd." De zelfde draffe beveelt de 4. regel der o4 zitting, over het Sacrament des huwelyks,, aan de geenen die „zouden durven ftaanden houden, dat de kerk de Macht niet „gehad hebbe om beletfelen te dellen welke een huwelykon„ wettig maaken, of dat zy zich misgaan hebbe door dezelve „ intevoeren." Dezelve draffe delt de 9 regel dcrzelver zitting voor hen welke zouden zeggen,, dat de geestelvken door de „ neihge wydmgen verbonden of de kloosterlingen door de plechti„ ge beloften tot de zuiverheid verplicht, mogen trouwen, dat htm h,u- H2.  io4- ROMEN. „ huwelyk niettegen (taande de wet welke de kerk voor de eerden ;, heeft gefield of de beloften welke de laatften hebben uitge„ fproken wettig zy; eindelyk dat het aan elkeen vryRaat „om een huwelyk aantegaan, welke niet geiooven dat zy de „ Gave van zuiverheid van den hemel ontfangen hebben, dan „ zelfs wanneer , zy zich reeds door belofte , tot de oefening van „ deze deugd hadden verbonden." De zelfde ftraffe houdt de 11. regel derzelver zitting, ten opzichten van die geenen welke zouden zeggen; ,, dat het verbod om de huwelyken op ze„ kere tyden van het jaar te vieren, eene bygelovigheid endwin,, gelandy is ; welke haaren oorfprong hebben van de bygelovig- „ heden des Heklciidoms, en die zouden meenen om de „ Zegeningen, en de andere by de kerk tot de toediening van „dit Sacrament gebruikelykeplechtigheden ,te moetenlaaken." De zelfde ftraffe, eindelyk, noemt de ti regel derzelver zitting voor de zeiken welke zouden willen verdedigen, „ dat de zaaketi de huwelykc betreffende, onder het gebied der geestfelyké Rechters niet behooren.**■ Alexander VII. heeft naderhand, onder de zelfde ftraffen van den Ban, de vertaaling van het roomfche Misboek in het fransen, als eene nieuwigheid eigen . om een gedeelte van de fchoonheid der kerke te doen verliezen , en inftaat om den geest van ongehoorzaamheid, van vermetelheid, van ftouthcid, van opftand en fcheuring, alleonheilen welke daar het gevolg van kunnen zyn, verbooden. Zo veele voorbeelden van vervloekingen tegen de verbreckers der tucht uitgebragt, bewyzen dat de kerk altyd geloofd heeft, dat zy op het naauwfte met de leer verbonden was , dat zy alleen door de kerkelyke macht kan veranderd worden, aan welke alleen het toekomt om te oordcelen , of het flandvastig opgevolgd gebruik zonder voordeel is of voor de noodzaakelykheid moet Wyken om een grooter nut aantebrengen. Wy moeten nu doen zien, dat deze nieuwigheden waar van men zich zo veel heils beloofde, noch nuttig noch beftendig zyn geweest. Herrinneft U dat Pius IV. aan de nadrukkelykfte verzoeken van Keizer Ferdinand en Albert Hertog van Beheren eindelyk beweldigde en aan eenige duitfche Bisfehoppen de  ROMEN. t 105. de vryheid toeftont, om onder zekere voorwaarden, de nuttiging onder beide de gedaantens te mogen vergunnen; maar de heilige Paus Pius V. ziende dat daar uit meer kwaad dan goed voor de kerk ontftont, herriep deze vergunning, van den aanvang zyns Patisfchap, door twee apostelykc brevetten . het een van den 8. juny 156Ó. aan joannes Patriarch van ApuhV ën, en het ander van des dags daar aan volgende aan Karei Aartschhertog van ooftenryk. Urbanus. Bisfchop van Pasfaw, het zelfde voorrecht verzoekende antwoordchem Pius V. op den 26. May 1568. ( * ) en vermaande Hem op eene zeer dringende wyze ,, om het oud en heilig gebruik der kerke te bandhaa„ ven, liever dan de gewoonte der ketteren aanteneemen; Gy „moet, fchreefhy hem, met eene kloekmoedigheid enonwrik„ baare ftandvastigheid by dit gevoelen volharden ; de vrees van „géén verlies van géén gevaar moet 'er U van afbrengen, ofs, fchoon gy uwe goederen en zelfs uw leven daar voor moest „ opofferen; het loon 't welk God voor deze ftandvastigheid heeft „voorbehouden, moet gy verkiezen, boven alle deze aardfche „ goederen en rykdommen ; een Kristen, een Katholyke wel ver,, re van den Marteldood te ontvlugten , moet hem wenfchen „ hem als eene feldfaame Weldaad befchouwen, en hy moet het „ geluk benyden van hem die waardig bevonden is geworden „ om zyn bloed voor Jesus Kristus eu voor zyne uitmuntende „ Sacramenten te ftorten." 'Tis dan met reden dat de heilige Leö de Groote, aan de Bisfchoppen van Campagniën, Piffa, Toskaanen en van verfcheide andere Laudfchappen , over zekere deelen der tucht Schryvende aldus zyn' brief eindigt (t)ik verklaar Ü zo iemand „onzer Broederen zich onderftaat, om deze verordeningen te fchcn- (*) Relat. a Laderch. Annal Eccles. ad ann. 1568.pag. 60. edit Rom. 1533. (*) [ (_ * ) Dit moet denkelyk wezen 1C33. anders in het antcrieur. ] ( 1) Epist. 3. torn 2. eper. edit. 1767. H. 3.  ic6: ROMEN. „ fchenden; indien hy durft uitoefenen dat geene wat verboden „is,zo za! hy van zyne bediening vervallen wezen en vanon„ze gemecnfchap niet deelachtig zyn, om dat hy van onze „ Tucht ook géén deelgenoot heeft willen wezen." Onderzoeken wy nu deonderfcheidcne Articulen der Constitutie der Geestelykheid. Een der wraakbaarfre is zonder twyfel dit, het welk de oude Hoofdkerken vernietigt, eenige Bisdommen opheft, andere daar voor oprecht en de gantfche verdeeling der Bisdommen veranderdt. Ons voornoemen is niet, om hier eene oordeelkundige verhandeling over de burgerlyke befchryving der oude Gaulen te doen, waar over de gefcbiedenis eene diepe duifternis heeft gelaaten , omüte doen zien dat de Gcestelyke Hoofdzetels, noch wat den tyd noch de plaats aangaat , de orden der Provinciën hebben gevolgd; 't is genoeg voor het onderwerp het welk wy verhandelen, om vast te ftellen , dat de verdeeling van het door de Burgelyke beftiering, bepaalde grondgebied, geenfints ten regel der uirgeftrektheid en der grenspaalen voor het geest el) k Rechtsgebied verirrekt. De Heilige Innocentius del. geelt er de reden van: „ Gy vraagt my, zegt hy, (*) of er ingevolge de verdeeling des Keizers in dc opgerichte Provinciën, dewyl er twee Hoofdkerken zyn eveneens twee Aartsbisfchoppen moeten benoemd worden: maar weet dat de kerk geene veranderingen, welke de noodzaakelykheid in de tydelyke Regeering invoert, moet dulden; dat de Kerkelyke eer en beftieringen onafhangkelyk zyn van die welke dc Keizer goed vindt, voor zyne belangen te vestigen. Dierhalven moer het getal der Aartsbisfchoppen blyven volgens de oude befchryving der Provinciën." Peter van Marca, zet aan dezen brief een groot gewicht by, daar hy den zeiven tot de uitoefening der franfche kerk nader bybrengt. „Deze kerk, zegt hy, ftemde overeen met de Kerkvergadering van Calcedoniën en het decreet van Innocentius: zy heeft gemeend dat de koningen geen recht hadden om nieuwe bisdommen opterichten" e.z.v. „Men (* ) Epist. 24. ad Aiïx. Antioch. Cap. t. pag. ig2.  ROMEN. 107, '„Men moet, ons door geene laage vjeiëry ten opzichte der vorfien, van het gemeen gevoelen der algemeene kerk verwydercn, gelyk gefchied is met Marcus Anthonius van Dominis, die valsch en tegen de Kerkwetten aan den Koningen de Macht toekent om nieuwe Bisdommen te kunnen oprichten; het is eene dwaaling door eenige nieuwigheidzoekers omhelsd : de waarheid is, dat aan de kerk alleen het recht toekomt, om te bepaalen alles wat dit Huk aangaat, gelyk ik reeds gezegd hebbe " ( * ) Men zegt ons, dat men U vergt, om deze door de Natiönaale Vergadering gedecreteerde verdeeling der Bisdommen, toeteftemmen: maar is't niet nodig dat wy rypelyk onderzoeken of wy dezelve moeten toeftemmen; en is het gebrekkig grondbeginfel, waar naar deze opheffingen zyn bevolen geworden; geen groot beletfel aan de bewilliging welke wy daar aan konden verleenen ? Verders moet men acht geeven , dat het hier niet fiechts eenige veranderingen in één of twee Bisdommen geldt, maar eene geheele omkeering vanallc Bisdommen in een uitgeftrektRyk- het geldt de afzetting van eene groote meenigte beroemde kerken, de vermindering der Aartsbisfchoppen tot den enkelen naam van Bisfchoppen , — nieuwigheden uitdrukkelyk veroordeeld door Innocentius III. welke over dit onderwerp de hevigfte verwytingen aan den Patriarch van Antiochien deedt: „Door deze Vreemde verandering , zeide hy hem , hebt gy, om zo te fpreeken, de grootheid verkleind de verheffing vernederd; — van een Aartsbisfchop een' enkelen Bisfchop maaken, is hem op zekere wyze afzetten." (t) Yvo van Chartrcs, oordeelde dat deze nieuwigheid van zulk eene groote aangelegenheid was, dat hy zich verplicht rekende om zich tot Paus Pafchalis II. (§) te vervoegen en hem te fmeeken van niets in den Raat der kerke te veranderen, welke zedert vier (*) De Concord. Sacerd. & imf>. L. 2. Cap. 9. mm. 4. et 7. (t) Epist. 50. pag 2Q.tcm I. edit. Paris. Pa/. 2. 1682. (§) Epist 238. pag. lox.part 2. edit. Paris 1647. U.4.  ro8. ROMEN: vier honderd jaaren beftont: „Geeft acht, zeide hy hem, opdaï Gy daar door in Vrankryk niet dezelfde Scheuring doet geboren worden, welke Duitschland verwoest." — Voegt hier by dat alvoorens wy tot dit werk de hand reenden ,^wy de Bisfchoppen moesten raadpleegen, op wier vernietiging der Rechten het op aankwam: zonder hen te hebben gehoord een uitfpraak over hun lot te doen, dit zou de wetten der Rechtvaardigheid fchenden; en de Heilige Innocentius I. drukt met veele kracht den afkeer uit, welken hem een zodanig gedrag inboezemt : 3, Wie zou de trouwloosheden kunnen verdraagen van hen waar aan zy zich fchuldig maakten, die byzonderlyk belast waren, om de rust, de eenheid en den vrede te bewaaren ? Door de ougehoordfte omkeering der orden zien wy hedendaags fchuldelooze Pricsteren uit hunne kerken verjaagd. Myn Broeder en Amptgcnoot in het Priesterfchap, Joannes uw Bisfchop is het eerfte flachtoffer dezer onrechtvaardigheid geweest; men heeft Hem van zyne waardigheid ontzet zonder hem te willen hooren ; nogthans verwyt men hem gééne misdaad en er komt géén bcfchuldiger tegen hem op. Waarom dan deze wreede haudelwyze? Hoe! zonder eenige gewoonelyke rechtsplecging, zonder eenigen fchyn van Vonnis, geeft men opvolgcren aan in wezen zynde Priesteren, even of geestelyken die onder zulke befchutting den eerfteu aanval op de bediening doen, en wier eerfte ftap een misdaad is, immer zelve deugdfaam konden wezen of aan anderen de liefde tot de deugd inboezemen. Dit in onzer voorvaderen tyden volftrekt voorbeeldeloos geweld , was zelfs ten ftrcngftcn verboden. Men veroorloofde nimmer aan iemand om de wyding aan een Priester te geeven benoemd in de plaats van een in wezen zynde Bisfchop. Eene onwettige wyding vernietigt de rechten des eerften Bisfchops niet; en die welke men onrechtvaardig in zyne plaats benoemt, is fiechts een ingedrongene, onbekwaam om de Bisfchoppelyke verrichtingen uitteöefenen." ( * ) (*) Epist. 7. num 2. aclCler. & Pop. Conftantinopol. pag, 79S. apitti Cortftant,  ROMEN. Ic?v Eindelyk moesten wy onderricht zyn aangaande de denkbeelden des volks, het welk men van het voordeel wilde onrroover» cmo.gter by hunnen Herderen meer onder het bereik der gees'1 te.yke heilmiddelen te wezen. Deze verandering of liever omverwerping der tucht, levert eene andere groote nieuwigheid in de wyze van verkiezing op in plaats van die, welke door fcn onderling en plechtig verdrag, bekend onder den naam van Concordaat, geflooten tUsfchen Leö X en Franciscus f. goedgekeurd door devyfdealgemeene kerkvergadering van Latraan, inet de grootfte getrouwheid ten tyde van twee honderd vyftig jaaren opgevolgd, en datgevolgiyk als eene wet van 't koningryk hadt moeten befchouwd worden. Hier in was met eene algemeene bewilliging vastgefteld, dewvzcom de Bisdommen, de Kerkvoogdyën,de Abtdyën, en de kerkelvke atoptentebe! geeven: niet tegenftaande heeft de Natiönaale Vergadering,juet verachting van dit verdrag gedecreteerd, dat in 't vervolg do Bisfchoppen door de bewooneren der Districten of der Municipahteiten zouden verkoren worden , en fchynt door deze befchikking de dwaalingen vaiiLutherenCaivyn; naderhand doof den afvalligen van Spalatro aangenomen, te hebben willen omhelzen; want deze ketters hielden Maanden, dat de verkiezing der Bisfchoppen door het volk, eenGodlvk recht was. Om zich van de vasheid dezer gevoelens te overtuigen is het genoeg zich de oude wyze der verkiezingen te herinneren. En om m«t Mofos te beginnen, - droeg dees wetgeever niet de waardigheid van Opperpriester aan Aa'ron en vervolgens aan Ëleazaf op, zonder de (temenden Raad der fchaare? Heeft onze Heere Jesus Kristus niet in den eerften aanvang zonder tusféhenkomst van 't volk twaalf Apostele.i en vervolgens Zeventig Leerlingen verkoren ? Hadt de Heilige Paulus het volk nodig om Timotheus op den Bisfchoppelyken zetel van Ephefen; Titüs op dien van het eiland Greten; en Diönifius deAtheener, Weiken hy zelfs wydde op dien van Corinthen te plaatfen ( * ) ? Vergaderde de C *) Eufeè. £Ba.Eccl. üb.%. Cap, 4. num tg. Wqusneidi. H.5.  :io. ROMEN. de Heilige Joannes het volk om Polycarpvts tot Bisfchop van Smyrna aanteftelletl (*)? Hebben de Apostelen niet zelfs dit orinoemelyk getal van Herderen benoemd, welke zy tot de vreemde en ongelovige volken zonden om de kerken te beftieren, welke zy in Pontus, in Galatiën , in Berhyniën , in Cappadocicn en in Afiën hadden opgericht (t)? De Eerfte kerkvergadering van Laödicecn (S), de Vierde Kerkvergadering van Conftantinopelen (**), erkennen de wettigheid van deze verkiezingen. De Heilige Athanafius riep Frumentius in eene vergadering van Pricsteren, buiten weeten van het volk, tot Bisfchop der Indiën uit(tt).De Heilige Bafilius, VerhiefEuphronins, zonder medewerking der burgeren, ineen Synode, tot het Bisdom van Nicopolis (55). Toen de Heilige Gregorius II. den Heiligen Bonifatius Bisfchop in Duitschland wydde, wisten er de Duitfchers niets van en waren er zelfs niet opverdacht. DeKeizerValentinianuszelfsantwoorddeden Kerkvoogden welke Hem de verkiezing des Bisfchops van Milaan opdroegen : „ Deze keus is boven myne krachten : maarGy die God met zyne genade vervuld heeft — die van zy nen Geest doordrongen zyt, Gy zult eene veel betere verkiezing dan ik doen Daar Valentinianus dus dacht, moesten de Districten van Vrankryk met zo veel te meer reden dezelfde zedigheid hebben en de handel wyze van dezen Keizer, moest door alle Katholyke Oppervorften , Wetgeevers en overheden worden gevolgd. e Te- (*) S. Hyeron.de vir. Must., Cap 7. torn2. pag. i^.edit. jy~allars. (t) Eufeb Cap4. num5. f. Hyeron. Comment. in Mathts torn. 7pag- 207. edit. valtars. (§) Canon 13. (**) Ecumenict,. art. 10. Canon 12. (tt) Rufin. Ub. .10. Cap. 9. Qt,)Lpzst 230. torn 3. pag 253. edit. Maurin. (***) Theodort. lib 4. Cap. 7.  ROMEN. ui. Tegen dit Gezag fielden Luther, Calvynen hunne aankleevers het voorbeeld van den heiligen Petrus, die in eene vergaderingder broederen, beftaande in Honderd twintig perfoonen , zeide:,, Wy moeten uit de Leerlingen die gewoon zyn ons te vergezellen verkiezen , één' die bekwaam is om hetPredikamptte vervullen en het Aposteifchap te vervangen daarvan judas zich onwaardig heeft gemaakt." Dan deze tegenwerping bewvst niets: want. Petrus vergunde dezer menigte niet om er een te verkiezen dien haar goed dacht; maar hy benoemde haar een'van deze Leerlingen. Voor het overige, doet de Heilige Chrysoftomus allen fchyn van zwarigheid verdwynen , zeggende (*): „Hoe! kon Petrus zelfs niet verkiezen? Zonder twyfel vermogt „hy zulk; maar hy onthiel er zich van, om datde gttnst eee„nen invloed op deze keuze.zou ifchynen gehad te hebben". Deze waarheid zet een nieuw gewicht by aan de verdere handelingen van Petrus waarvan de Brief van Innocentius I. aan Decentius (f) verllag doet. Toen de Ariaauen de gunst van Keizer Conftantinus misbruikten, namen zy het geweld ter hand, om de Katholyke Kerkvoogden van hunne Zetels te verjaagen', en er hunne aankleeveren op te plaatfen, gelyk de heilige Athanafius weeklaagende verhaalt ( § ) ; ■ men was door de ongelukkige tydsomftandigheden genoodzaakt, om het volk tot de verkiezing der Bisfchoppen toe te laaten , om het zelve optewekken dien Herder welken men in deszelfs tegenwoordigheid op den zetel zou hebben verheven, te handhaven: dan de Geestelykheid verloor daar om her afzonderlek recht niet tot de verkiezing der bisfchoppen , dat hun altyd heeft toebehoord ;cn 'tis nimmer gebeurd, gelyk men zich tegenwoordig moeite geeft om. het gemeen diets te maaken dat het volk alléén , het recht van verkiezing heeft bezeten; en nimmer hebben de Roomfche Op- (*) HamiLi.inact. Apost.tom 9. edit Maurin p. 25. ( t) Epist 25. apud Conftant.pag. 856. num 2. ( §) Uister. Arian. ad monac. num 4. torn 1. oper,pag. 347. edit Maurin.  113. ROMEN. Opperpiesters ten dezen opzichte, de nitöeferiing van hun gezag afgedaan. Want de heilige Gregorius de groote zondt den onder Diaken Joannes naar Genua, waar een groot getal Milaneezen zich vergaderd vondr, om hunne gevoelens tot den perfoon van Conda.ntius te verneemen , op dat, indien zy zich tot hem bepaalden , de Bisfchoppen hem op den zetel van Milaan verhied'en , met toeflemming van den Opperpriester ( * ). In eenen anderen Brief aan onderfcheidene Bisfchoppen van Dalmatiën gezonden (t) verboodt hen dezelfde Heilige Gregorius , uit hoofde des Gezag van den Heiligen Petrus, Prince der Apostelen cm in de dad Salona aan wien het ook zyn mogt zonder zyne toeflemming en verlof, de handen op te leggen, en pm a.in deze dad géén anderen Bisfchop te geeven dan dien hy haar zou benoemen; hy dreigde, indien zy weigerden hem te gehoorzaamen , hen van de gemeen fchap te berooven en niet als Bisfchop te erkennen welken zy zouden hebben gewyd. In een' brief pan Petrus Bisfchop van Otranten , beval hy hem om, de fteeden Bi'unduflën , Eupién en Galüpoliën , wier Bisfchoppen overleeden waren te bezoeken en in hunne plaatfen tot dczo heilige bediening waardige voorwerpen aantedellcn , vvelkezich tot den Opperpriester zouden vervoegen om d-> wydinge te ontfangen, Vervolgens aan de inwooners van Milaan (§) fchryvende , keurde hy de verkiezing van Godsgefchenk in de plaats van Condantius goed; en zo er voor het overige geen beletfel van wegens de Heilige Kerkwetten was, beveelt hy, uit hoofde van zyne Macht,óm men hemplechtiglyk de Wydinge geeve. De Heilige Nicolaus I. hiel niet op om Koning Lotharius te verwyten , dat hy in zyn Koningryk geene andere Bisfchoppen aanflclde dan die Hem aangenaam waren; hy belaste hem, uithoofde van zyn Ap stelyk gezag en dreigde hem met Gods oordeel, om géén Bisfchop noch te Trier noch te Keulen aan- (*)Epist 30. lib. i-pag. 646, edit. Maurin^ ( \') Epist. \o. lib., 94. pag. f589, fj) Epist. 4, lib. 2. pag. 1094,  R O m E n. n3. aaiifeffellen, zonder den heiligen (roe! alvddrens te hebben geraadpleegd C*> Innocentius III vernietigde de verkiezing des Bisfchops van Penna, om dat hy de vermetelheid hadt gehad om zich op den Bisfchoppelyken zetel te (lellen, zonder door den Roomfchen Opperpriester daar toe beroepen of bevestigd te wezen (f); eveneens verklaarde hy Cocraad vervallen te wezen van de Bisdommen van Hildesheim en Wurtzburg om dat hy van het een en van het ander bezit hadt genomen zonder zyne toeftemming (§). De Heilige Bernardus (**) fmeekte Honoritts II. ootmoedig, dat het hem gewtardigde om de be noemmg van Albrecht van Chalon fur Marne, door zyne verkiezing tot her Bisdom verheven, te willen bevestigen • 'het geen bewyst dat de heilige Abt overtuigd was dat de Bisfchoppe'h ke verkiezingen van geene waarde waren, indien dezelve door den heiligen ftoel niet waren goedgekeurd. Eindelyk de Eeuwige Verdeeldheden, partyfchappen , onééftigheden, en eene menigte misbruiken, noodzaakten om het vo.k van dc verkiezingen uittefluiten en noch desfelfs begeerte noch deszelfs getuigenis meer te raadpleegen. Maar indien deze «Kflnitmg des volks heeft plaats gegreepen, toen de verkiezers allen Katholyk waren, wat zalmen dan van het Decreet der Natiönaale vergadering moeten zeggen, het welk de Geestelykheid van de verkiezingen berooft en dezelve aan de Departe genten overgeeft, waar in zich Jooden, Ketters, en onrecht" zmnigenvan allerlei (lag bevinden? De groote invloed dezer VySnden van den Godsdienst op de verkiezing der Herderen zou dit ve.fcbrikkelyk misbruik, het welk de veronrwaardiging van den heiligen Gregorius den grooten \eru ekte , na zich floepen : „Neen, z^idedees Oppriester, aan de inwooners van Milaan febry„vende; neen (ft) ik kan in geenendeele toeftemmen de verkiezing van (*) ïvpn. Carnot. deer et. part 5. Cap 357, (*; Ramald. ad ann. 1099. num ia. (§) A/bert Krantz. Metropul. lib. 7. Cap. 17. (**) Epist. 13. torn 1. pag 33. edit. Maurin. (ft)Epist.4. lib. 11 pag 1094. et [eq.  114- ROMEN. „ van een voorwerp, niet door de Katholyken maar door de „ Lombardiers verkoren : en indien men de wyding aan een Her„der gaf, door zulke Menfehen verkoren, zou men op den „ zetel van Milaan, een onwaardig opvolger van den Heiligen „ Ambrofius plaatfen." Deze wyze van verkiezinge zou de verdeeldheden hernieuwen en de zo lang geltilde vyandfehappen opwekken; zy zou zelfs aan de Katholyke Kerke, dwaaling begunftigende Kerkvoogen geeven, — leeraars — welke ten minde heimlyk en in het Hart de valfche gevoelens der Kiezers zouden voeden: „ Het oordeel van j, het volk zegt de heilige Hieronimus ( * ) is dikwyls valfch ; het „ gemeen bedriegt zich in de keus der Priesteren; elk wil ze „oveféénkomftig hunner zeden hebben; het zoekt niet den bes,-, ten Herder, maar een Herder welken het gelykt." Wat zou men te wagten hebben van die Bisfchoppen welke door de waarachtige Deur niet waren binnen getreden; of liever welke onheilen zou de Godsdienst niet te vreezen hebben van deze Menfehen welke zelfs in de ffrikken der dwaaling ingewikkeld , onbekwaam zouden wezen om het volk daarvan te bevryden (1) ? En zeker zulke Herders, welke zy ook zouden mogen wezen, zouden gééne Macht noch om te binden noch om te ontbinden hebben , om. dat zy zonder wettige zending zouden wezen, om dat zy oogenblikkelyk door den heiligen ftoel plechtig van de gemeenfehap zouden gefcheiden worden; want dit is de ftraffe welke den ingedrongenen ftceds is opgelegd geworden , en welke men nog hedendaags door eene openbaure afkondiging by elke verkiezing der Utrechtfche Bisfchoppen uitfpreekt ( § ). Maar naar maate men in het onderzoek van dit Decreet voortgaat, ontmoet (*)Libi. advers. jovin N. 14-pag 292. torn 2. oper. Edit. vallars (t) S. Damas. Epist.$. N.2. mter.collect.aConfcant. pag 582, & 486. (§) Bened. XlV.adunivers.Catholicos ,in f (ederato Rolgio Commuraniièus, in ejiis Bullar. torn 1. Const. 2..  ROMEN. lig.. moet men ook ondeugender faefchikkingen: den docr de Departementen verkorene Bisfchoppen, wordt gelast om de bevestiging by den Aartsbisfchop of oudften Bisfchop te gaan vraagen; indien hy dezelve weigert is hy verplicht om in gefchrifte deredenen zyner weigering övertegeeven. De verkorene kan zich daar over als van misverftand op de Burgerlyke Rechters beroepen ; deze moeten uitwyzen of de uitfluiting wettig zy; deze zullen zich rechters ftellen over Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen aan wien het toch uit alle Recht toekomt om over de zeden en de Leer te oordeelen, en die volgens den Heiligen Hieronimus (*) gefield zyn, om het volk voor de dwaaling te bevryden; maar het geen nog op eene zichtbaarer wyze de onwettigheid en de onbevoegdheid van dit beroep od Leeken , doet zien , is het gedenkwaardig voorbeeld van Keizer Conftantinus. Een groot getal Bisfchoppen hadt zich te Niceën vervoegd om eene kerkvergadering te houden ; voelen waren van gevoelen dat de Keizer de zelve ook moest bewoonen, op dat men de Ariaanen voor zyne Rechtbank kon dagvaarden. Conftantinus, na devérzoekfchriften welke hem over dit onderwerp waren aangeboden geleezen te hebben, gaf dit berucht antwoord :„ Ik beu fiechts een „Mensch; ik zou het my een misdaad rekenen, wanneer ik my „ het onderzoek van deze gefchillen aanmaatigde, waar van de „ befchuldigers en de befchuldigden met het Prieftcrfchap vereerd „ zyn ( *)" Wy zouden eene menigte van Soortgelyke treken kunnen aanvoeren; dan is het onnodig om zulk eene openbaare waarheid met bewyzen op te hoopen. Zomen tegen de Eerbiedigheid van Conftantinus, het gedrag van zyn ' zoon Conftantius, van dezen gezwooren vyand der Katholyke Kerk. die zich een gezag aanmaatigde het welk zyn vader beleedt dat het Hem niet toekwam, overftelden; zou ik de getuigenisfen van den heiligen (S ) Athanafius en van den heiligen Hieronimus ( ** ) aanhaalen, welke zich tegen deze heiligfehendende misbruiken des gezags verzetteden. {.hel vervolg in No. 6.] ( *) Advers. Lutiferian.it. 5. tont. 2. oper. cMt. Vallars. peg. 176. (f) Sozon. Hist. Ëeelet. Ui. 1. Cap 17. n. 25. (§) Hls;. Aria», ad Slonac.r.. 52. torn I. oper. edit. Maurin pag. 3-6. C**) Advers. Lucifcrian n, 19. torn. 2. oper. c£Ü Vallars. pag. V91.  titf, NUNTIATUUR» Amplisjimeai van Emmerik. Netterdem den 27 Stay 1793. Dees dag zal nog lang in liet bly gcheuien blyven Hczer Catholyke Gemeente; d?zelve was beftemd tot de plechtige inweijding" onzer nieuw bebouwde Kerk. Doordrongen van Dankbaarheid tot onze hooge overgheid, tot onze milddaadise Weldoeners (*) en vooral tot den algoeden God, die na durftere dagen de zon van Hoon en van virrrnosting voor ons laar opgaan 5 — doordrongen van de heiligde gevoelens van Eerbied, verzam Idcn zich heden onze godvruchtig» Catholyke Dornclingen in het den AV.erhoosrjieti te Netterden ter F.ere rr'-bnmvde Kerkenhuis, om aldaar d"n Goddelyken Albeftïerer voor zyne aan deze Gemeente beweczene Genaden, het fchuldig Dank - offer op te draaien , en 'S Lands beft'crers, het lieve Vaderland en byzonder alle Weldoeners, aan de gmftige befcherming der Goddelyke voorzienigheid ootmoed'gheid aantebeveelen. De Hoog Misfe werdt gevierd doodden Hoog-eenvaarden Heere Gerardus Lenss ing, Kanonik te Elten en Emmerik, en eene wel"cpas te Leerreden uitgefproken, door den Ecrvaa'-den en geleerden He er. G r E eVen. uit het Fraterheeren Collegié te Emmerik, over Pfalm CH. vs. 2. Bene,!ic anima mea Domino, & néliibUvifii omnes 'ritffobihnéi ejus. Looft den Heere myne ziele en vergeet nimmer de weldaaden dien hy u bewee.zen heeft Deze Leerreden droeg de goedkeuring w'eg van alle toehoorers, welke byzond-r daar door geroerd weiden, om dat de Redenaar dezen' regefï. woordigen tyd voortreffelyk affchetste en tiun'het gelukvoor oogenitélde om in zulk een land te woonen, waar men Godshuizen bouwt of vrnieuwt, daar men terzelver tyd in andere ongelukkige Landen, de oumrs omver werpt ende gewyde Tempelen ontheiligt;---- dat men dierhalven den Heere onophoudelvk metdankbaarheid moetlooven ,doorwiens goedheid ons zulke weldaaden toevloeiien. Het outaaris naast God, aan de Hetchemheilige Walburga toegewyd, gelyk het volgend jaaifchrift aanduidt: DIV/e WaLbTJroje reCens EXsTRUCTUM.(t) ( *') Oacrne zouden wy hier, uit naam der Catholyke Genrente, den Voornaamften weldoener noemen en denzelven onze plechtige Dankbetuitir'ging doen; dan zyne ootmoedige befcheidenhcid - een doorflaanden blykvan zyn edel Caracter, verbiedt ons zulks; willende hy liever da" deze daad, in het boek der vergeldinge by den Albelooner "heitnlyk blyft Opgetekend. (10 '79'• denkelyk het jaar doen het werk begonnen is.  KERK-NIEUWS *iH» «H» «§• -4» <§• «H»
?Vn e;S°nIyk verordeningen of bevelen der koningen van Vrankryk waarin verfcheide artikulen en kapittels gevonden worden rakende de beftiering enz. der kerke met raad der Bisfchoppen, he, fiJcven. V. n"S °f Cene afzo"dcr!ïke tefamenkoinst, ge. I. 2.  33.o. ROMEN. eigen Land " (*> Wanneer deaangeweezene gift voor de Bisfchoppen niet toereikende was tot hun onderhoud, vermeerderde men dezelve met daar eenige inkomften eener Abtdy aan toe te voegen, gelyk dit in vrankryk dikwyls heeft.plaats gegreepen en gelyk wy ons herinneren dat dit zelfs onder ons Pausfchap is gebezigd geworden. Maar thans zal het onderhoud der Bisfchoppen van waereldfche ontfangersen rentmeesters af hangen , wélke hun het loon kunnen onthouden, wanneer zy zicci tegen dc onwettige decreeten, waar van ik gefprooken heb, verzetten: boven dien daar ieder Bisfchop op eene bepaalde jaarwedde gebragtis, kan hy , wanneer de nood zulks vereischt zich van geen plaats - vervuiler en medehelper bedienen, omdat hy buiten ftaat is om denzelven een behoorhk onderhoud te verzorgen. En ondertusfehen gebeurt het dikwyls in de Bisdommen dat een Bisfchop het zy door ouderdom ofonpasfelykheid een medehelper nodig heeft; aldus vroeg en verkreeg een Aartsbisfchop van Lyon een plaatsvervuiler van den Opperpriester, aan wien men eene Jaarwedde uit de inkomften van het Aartsbisdom aanwees (t ). Wy zien , waarde Zoonen en eerwaarde Broederen, met de grootfte verwondering deze omverwerpingen der voornaamfte deelen der kerkelyke tucht, — deze opheffingen, - deze verdeelingen 5 _ deze oprichtingen van Bisfchoppeh ke Zetels, - deze heiiigfehendeude verkiezingen van Bisfchoppen en het k aad dat daar uit moet v.oörtfpruiten.; - maar moeten wy niet om dezelfde redenen een evengelyk denkbeeld van de vernietiging der kerspelen koesteren? Gy hebt dit reeds in uwe ontvouwingen opgemerkt; dan ik kan niet afzyn om myne eigene bedenkingen °hier by te voegen. Het recht welk men aan de beftieringen°dcr Departementen toekent om zelve de grensfeheidingen der kerspelen volgens hun goeddunken te bepaalen, is reeds iets (*) Ta. 4, Cap. i.tom 2. pag. 321. ejtisd. edit. * (t) Benedict XIV, de Synod. dioces. lib. 13, Cap 14» num. \2.  / romen. 121. iets zeer buitengewoons; maar wat my de grootfte verwondering beeft gebaard , is , de verbaazende menigte van vernietigde kerspelen en het decreet het welk beveelt, dat er in de fteden en Vlekken van zes duizend bewooneren fiechts één éénig kerspel zal wezen. En hoe kan één Kerspelpriester voor zulk eene groote menigte kerspelüeden genoegzaam zyn? Het komt my voor niet van onpas te wezen om alhier de berispingen bloot te leggen, welke wel eer de kardinaal Conraad, afgezonden door Gregorius IX om in het fynode van Keulen voortezitten, aan een kerspelpriester deedt. Dees Kerspelpriester verzette zich ten fterkften, om dat men de Predik broederen in deze ftad duldde,, Hoe groot vroeg hemde Kardinaal, is het getal uwer „ kerspellieden ? — Negenduizend antwoordde de Kerspelpriester. — Wie, zyt gy ongelukkige hervatte de Kardinaal met „ verbaasdheid en gramfchap bevangen, wie zyt gy , om genoeg„ zaam te wezen tot de onderwyzing en opleiding van zo vce„le duizende Menfehen ? Weet gy niet verblindeen verdwaasj, de die gy zyt, dat gy in den dag des oordeels voor Gods vierschaar zult moeten verantwoorden, voor allen die u toevertrouwd zyn.? Gy zoudt u bekLagen over ieverige Ordens„geestelyken welke onverfchuldigd een gedeelte van den last „waar onder gy, zonder het te weeten, gekromd zyt, zouden „draagen? Dan om dat uwe klagten my bewyzen hoe zeergy onwaardig zyt om een kerspel te bellieren, ontzeg ik u allen kerkelyk ampt met zielenlast bezwaard (*)". Tis waar dat alhier gefprooken wordt van Negen-duizend kerspellieden , daar het Decreet der Vergadering er maar Zes-duizend aan een kerspelpriester geeft: maar het is niet minder waar, dat zes-duizend kerspellieden de krachten van éénen enkelen kerspelpriester verre overtreffen; en de onvermydelyke hinderpaal van dit al te groot getal, zal veele menfehen van de geestelyke heilmiddelen berooven, zonder hun zelfs de hulp, van de buiten hunne ordens gefielde geestelyken, te vergunnen. - - Thans c*) Abraham Bron. Anaal. Ecclefiast. adann. 1222. _6. edit Colon. 1621. I 3-  122. ROMEN. Thans gaan wy over tot den aanval op de geestelyke goede ren, dat is tot de tweede dwaaling van Marfelis van Padtta en van Jan van Jandune, door de verordening van Joannes XXII ( *) en reeds lang te voeren door het Decreet van den heiligen Paus Bonifatius I. veroordeeld, en door verfcheide fchryveren medegedeeld (f). „ Niemand mag onkundig „wezen, zegt de Kerkvergadering van Toleda (§) dat al wat „aan God gewyd is,Mensch, Dier, Veld, en in één woord, „al wat éénmaal aan den Heere is tocgcheiligd, onder dehei„ lige zaaken behoore en aan de Kerk toekomt. Hier om is het, „dat al wie het erfgoed het welk den Heereen der kerke toebehoort, ontvoert, rooft en ontweldigt, als een heiligfehender „ moet worden befchouwd , zo lang hy zyne misdaad niet heeft „ uitgeboet en aan de Kerke heeft voldaan. Indien hy by zyne „onrechtvaardige aanmaatiging volhardt, dat hy van de ge„ meenfehap gefcheiden worde. " En gelyk Louïfius in zyne aantekeningen op deze Kerkvergadering Letter D. opmerkt: „ De werken van veele geieerde fchryveren, waar van het te „lang zou wezen om hier te gewagen, bewyzen hoemisdaadig „ het is, om de kerken van haare goederen te berooven, welke „ de Gelovigen haar ter goeder trouw hebben gefchonken, en „ dezelve tot een ander einde te gebruiken. Ik zal er alleen by„ voegen dat men in de oosterfche verordeningen leest, dat Nice„ phorus Phocas de gefchonkene giften den Kloosters en kerken onf „ weldigde en dat hy zeifs eene wet uitgaf waar by verboden „werdt om denzelveu gééne vaste goederen te fchenken , on„der voorwendfel dat de Bisfchoppen dezelve aan zekere armen „ ontydig verkwistten, terwyl de krygsknegt van het nodige gebrek „ leedt. Bafilius de jonge vernietigde deze godlooze en verme„ tele wet en ftelde in derzelver plaats eene andere, welke waar- (*) Apud. Rainald. ad. ann. 1327.«. 28. ad feq. (t) Apud. Confian. pag 10 50 ,11. 3. (§ ) Habit. aan. 638. can. is.incollect. Labè. torn 6. pag, 1497. et .502.  ROMEN 123. „ waardig is, dat wy van dezelve alhier verdag doen. Ordens Gees„ telyken wier godvrucht en deugd beproefd zyn, zegt dees 3, Vorst, en eenige andere heilige mannen , hebben my onder »,het ooggebragt dat de Wet door den overweldiger Nicephorus „ tegen de kerken en ordens geffigten gegeeven, de oorzaak „ en de wortel is van alle onheilen welke ons kwellen, — de „oorfprong der verdeeldheden en der verwarring welke in het „ Ryk plaats hebben, als zynde een wreccle hoon, niet alleen aan de kerken aan de ordens-gefligten , maar aan God „ zeiven toegebragt. De ondervinding fiemt ook in met hunne „gevoelens, om dat zedert het Tydrtip waar op deze wet is „uitgevoerd geworden, wy géén geluk hebben gekend, maar „ in tegendeel alle foorten van onheilen op ons zyn nederge„ftort. Overtuigd dat alle myne macht van God komt, zo „ beveel ik door deze Goude Bulle , dat men van dezen huidigen „ dag af, ophoude de Wet ven Nicephorus optcvolgen, dat „ zy voor het vervolg vernietigd zy en befchoud worde alsgce„ ne kracht hebbende, en dat de oude wetten raakende Gods Tem„ pelen en de ordens - geftigten wederom in alle haare werking „worden herfteld." Zulks was ook de oude en ftandvastige begeerte der grooten en des volks van Vrankryk, — begeerte uitgedrukt in de fmeckingen welke zy aan Karei den Grooten ten jaare 803. opdroeëen (*))* Wy vallen uwe Majefteit allen te voet en fmeeken „ U om de Bisfchoppen van de vyandelykheden te bevryden „aan welke zy tot dus verre zyn bloot gefteld geweest? Wan„ neer wy op uw voetfpoor, op den vyand losgaan. dat zy vrced- „faam in hunne Bisdommen verblyven Wy verklaaren- „ ondertusfehen voor U en voor de gantfche waereid , dat wy „daar om niet willen dat zy gedwongen zullen worden om van „hunne goederen tot de kosten des oorlogs.te betaalen; het „ moet hun vryflaan te geeven wat zy geii«vcn; ons voorneemen is niet om de kerken teberooven,—wy weuf-hten zelve haa- (*) Cap.tular. torn 1 ,pag 405. T. i.  124- ROMEN. „haare rykdommen te vermeerderen, indien ons God daartoe „ de middelen gaf, om dat wy overtuigd zyn dat deze mild„ daadighedcn tot U en ons geluk zouden medewerken en de ,, befcherming des hemels ons zouden aanbrengen. Wy weeten „dat de goederen der kerk aan God zyn toegeheiligd; wy weeten „dat deze goederen de offerhanden der Gelovigen en het rantfoen „ voor hunne zonden zyn. En indien iemand vermetel genoeg „is om de giften welke de Gelovigen aan de kerk als aan God „ hebben toegewyd, ontweldigde, is er geen twyfel aan of hy „ begaat eene heiligfchennis, en men moet verblind zyn om zulks „ niet te ontdekken. Wanneer iemand onder ons zyn goed aan de „ Kerk fchenkt, fchenkt en heiligt hy hetzelve aan God , aan zyne „ heiligen en aan niemand anders, gelyk de daaden en woorden des 3, geevers uitwyzen , want hy ftelteenen ftaat op van het geene hy „ wil geeven en vertoont zich voor het outer met dit gefchrift in de „ hand, waar op hy zich tot de Priesters en overftens der Plaats „ wendt, zeggende : Ik fchenk en heilig aan God alle goede„ ren welke op dit papier /laan uitgedrukt, tot vergiffenis „myner zonden s voor die myner ouderen en kinderen „ Begaat hy geene waarachtige Heiligfchennis, die na zulk eene „toeheiliging, dezelve vervoert? Die zich van de goederen van „ zynen vriend meester maakt, doet een diefftal maar die „dezelve aan de kerk ontvreemdt doet eene heiligfchennis. Dat „dan in het vervolg alle kerkelyke goederen , zonder eenige arg„ listigheid, door U en door ons, door uwe en door onze nazaa„ ten befciiermd worden ? * Wy bidden U dat deze onze fmee„ kinge in de handvesten der kerke worde opgetekend en om „dezelve een plaats onder uwe Kapittel-verordeningen te ver,, gunnen ? " „Ik ftem uw verzoek toe, antwoordde hen de Keizer (* ). 'T is my niet onbekend dat verfcheide Ryken en Troonvorften „ zyn verdelgd geworden, om dat zy de kerken hadden beroofd „ en derzelver goederen hadden verwoest, verkocht en geplonderd en (*) Capitular. torn 4-pag 407 #411.  ROMEN. tiS- „erl aan de Bisten oppèn en Priesteren hadden ontweldigd, en juvat nog; erger is, aan de kerken zelve. En op dat deze goe„ deren in het vervolg, met meer eerbiedigheid bewaard blyven; verbieden wy uit onzen naam en uit den naam van onze opvol- geren voor het vervolg der eeuwen, aan wien het ook zyn „ moge, om zonder de toeftemming en den wil der Bisfchoppen -„in de Bisdommen waarin dezelve gelegen zyn, eenigeke-rke„lyke goederen te aanvaarden of te verkoopen onder welk voorwendfel dit ook zoude mogen wezen , en met des te meer „reden, om deze zelve goederen te overweldigen of te ver„woesten. Indien iemand onder onze regeering of onder die „ van onze opvolgeren, zich aan deze misdaad fchuldig maakt, „dat hy aan de ftraffen voor de heiligfchenders beftemd, onder„ worpen worde , — dat hy door onze opvolgeren, door „onze rechters wettiglyk als eenen moordenaar en eenen heilig„ fchendenden Roover geftraft worde, en onze Bisfchoppen „ de vervloeking tegen hem uitfpreeken." Dat allen die aan deze overweldiging deelachtig zyn, zich de wraak herrinneren welke de Heere over Heliodorus en over die geenen welke hem ten dienfte fronten, om de Schatten des Tempels op te ligten, uitoefende; de Geest Gods iiet op dit tydftip zyne macht fchitteren; hy wierp alle fchuldige die„aaren van Heliodorus door fchrik en verbaasdheid te aarde. Een kostbaar getuigt Paard vertoonde zich aan hunne verbaasde bc» fchouwingen; de ruiter welke het zelve beftceg hadt een vervaarlyk gelaat en fchecn met eene goude wapenrusting uitgedost. Het Paard wierp zich op Heliodorus cn zette depöoteil op zyn Ivf. Twee andere ryk gekleede, fchoone en fterkgefpierde jongelingen, omringden dezen ongelukkigen en geesfelden hemoflophoudelykvan beide de zyden. Heliodorus aldus geteifterd en in zyn bloed Zwemmende, viel in onmacht; eene dikke wolk Verfpreidde zich romdfomhem, tot dat de zynen hem opbeurden en in eenen draag-zetel plaatllen.Ziet daar wat menin het tveë» de Boek de Machabeln (*)aantreft,en nogthans waren dft " ' gi_ ( *) Cap. 3. V! 24. ad. 28,  lan welke omftandigheid dit zoude mogen wezen, aan deï komften, goederen, handvesten en ordens - huizen, en om op dezelve geenen aanval hoegenaamd te doen. In de dertiende Eeuw voer trtllemvauSaint Amour in fcheld - woorden ÜÏ m zyn werk getyteld: Over de gevaaren der Jongfh TrZ' waar ,n hy de Menfehen van de bekeering en van den Godsdienst afwendt Dan dit boek werdt door Paus Alexander !V, aS ftrafwaardig, verfoeièlyk en godloos veroordeeld Clt) en de he,hge Bonaventura ( ***), hebben ook de lasteringen van Maurin6 ^ * «' n' *7- edit. \p Epist. 29. litt. Ui. 6. torn. II, oper. edit. Mau- De Kerkvergadering van Roiiaan gehouden in 1581 C+) beveelt den Bisfchoppen om de Kloosterlingen te befchermen en te beminnen, welke den last van het Predik-ampt met hun deelen, om ze als hunne medehelpers te onderhouden en alle befchimPingen welke men hun aandoet, als aan hunne eigen Perfoonen aangedaan, afteweeren. De Gefchiedenisheeft de gedachtenis vereeuwigd der godvruchtige voorneemens van den heiligen Lodewvk. Koning van Vrankryk, die beflooten hadt om twee zoonen welke hv ten tyde van zynen Krygstogt in het oofien hadt gewonnen, wanneei zy de jaaren van verdand bereikt hadden , in een klooster re doen opvoeden: de een moest den Dominikaanen en de andere den Minder-broeders worden toevertrouwd , om in dit heilig fchool tot de liefde des Godsdiensts en der Letteren te worden opgeleid , en hun vader wenschteuit al zyn hart dat deze twee jonge vorften, van de heilzaamfte leeringen doordrongen en door den Goddelyken Geest verlicht, zich in deze zelfde'Kloosters geheel en al aan de Godvrucht mogien toewyën , waarin zy hunne opvoeding zouden hebben eenooten. De fchryvers van het werk getyteld: Nieuwe verhandeling over de Diplomatik , in deze laatst verlopcne jaaren de vyanden der voorrechten aan de kloosterlingen toegedaan wederleggende, hebben zich met ^eel naruk deen hrorcua Welk eene aandacht, zeggen zy, kunnen dan de uitvaaringen "va-, den Gefchied - fchryver des openbaaren Franfchen kerkelykeri Rechts tegen de voorrechten den Kloosters toegedaan, ver " dienen ; voorrechten, zegt hy, en uitzonderingen , .welke niet "hebben kunnen vergund worden, zender de kerkregeering " omver te werpen, zonder de rechten van het Bisdom te fchenden, ,! het (*) In edd. collect. Labbe, cap. de curat. officü, n. 41. tem 21. pag- 65J. . (j ) Fita S, Lüdoaici,eap 14. tater Francor. script, collect. 4 Duchesue, turn. 5. pag. 148. in fin.  ROMEN. i33\ „het welk waare misbruiken zyn en er zeer aanmérkëlykën „ hebben voortgebragt. Welk è_Né Vermetelheid nm „zich aldus tegen eene zo oudé — in de Kerken in den ftaa „ zo ingewilligde tucht te verzetten (*). Wel is waar dat veele Monniken-Ordens in hunnen eerflen yver zyn verPapt; dat de gedrenghcid der oude tucht daar in grootelyks is afgenomen en niemand moet hier over verwonderd zyn. Maar moet men dezelve daarom verdelgen! Hoeren wy wat jan van Polemar, op de tegenwerping van Pioter Ravnc tegen de kloosterlingen in de Kerkvergadering van Bazel, antwoordt. Hy ftemt voor eerst toe „ dat er onder'de kloosterlingen „ eenige misbruiken zyn ingefloopen welke eene verbetering eis„ fchen. Maar toellaande dat men hun dit verwyteyen als aan „alle andere ftaaten, kondoen, wydde hy ook niet minder uit „ in loffpraaken welke zy verdienden , door het licht 't welk hunne „ Predikingen in de kerk verfpreidden. Doet een verfiandig mensch „zegt hy, wanneer hy zich in eene duiftere plaats bevindt, „de lamp uit welke hem verlicht, om dat dezelve géén' groo„ten luider genoeg van zich geeft? bedeedt hy niet veel eêr 5, zyne zorg om dezelve fchoon te maaken en in daatfe dellen? „ Is het in de daad niet beter een weinig minder verlicht te „wezen, dan in de duidernis te blyven"(f)? Deze gedachte is dezelfde als die van den heiligen Auguftinus, welke lang te vddren hadt gezegd;,, moet men dan de beoefening derGenees„ kunde veriaaren, om dat er ongeneeslyke ziekteiis zyn "( § j? De Natiönaale vergadering aldus gereed om door de vernie* tigingdef geestelyke ordens, de valfche Leerdeifels der ketteren te begundigen, veroordeelt de openbaare belydenis der Evangelifehe raaden; zy wraakt eene levenswyze , in de kerke fteeds goedgekeurd, als zeer overeenkomdig met de leer der Apostelen; zy hoont de heilige digters dezer ordens, aan wie de Gods¬ et) TM, 5, pag. 379. et 380. edit. Paris 1-/62. Ct) In Collec. haiue torn. 17.p. 1231* (§) Epist. vz.if. %. t.2.oper.p. 231. 'edit. Maurin. Kek.k -nieuws i. deelN. 6. H.  r'3* ROME N. Godsdienst autaaren heeft opgericht en welke deze genootfchappen alleen door eene Goddelyke ingeeving hebben gevestigd. Maar de Natiönaale vergadering gaat nog verder. In haar Decreet van 13. February 1790. verklaart zy, dat zy geene plechtige kloostergeloften erkent, en dat by gevolg de Geestelyke ordens en Rrocderfchappen waar deze geloften gedaan worden in Vrankryk cpgehceven zyn en blyven, en dat men in't toekoomende nimmer foortgelyken kunne ftigten. Is dit geene fchcnding toegebragt aan het gezag van den Opperpriester die alleen het recht heeft om over de plechtige en eeuwige beloften te bev^plen. „ De groote beloften, zegt de heilige Thomas van A„quinen (*), dat is de belofte van onthouding e.z.v. zyn aan „den Opperpriester voorbehouden. Deze beloften zyn plechtige „verbintenisfen, welke wymet God, ten onzen eigen voordee„len, aangaan." Hieiom heeft de Propheet in den 75. Pfalm vs. 12. gezegd:,, Verbindt U door beloften aan den Heere u,, wen God, en geeft vervolgens acht om aan dezelve getrouw „te wezen." Hierom leest men ook by den Prediker :„ Wan„ neer gy eene belofte aan God zult gedaan hebben, fielt niet „uit om dezelve te volbrengen; eene ydele belofte zonder versvulling is eene misdaad in zyne oogen; volbreng dan al wat „gy hem zult beloofd hebben" (t). Ook zelf, wanneer de Opperpriester om byzondere redenen meent ontflag der plechtige geloften te moeten vergunnen, handelt hy niet uit hoofde van eene Perfoonlyke en willekeurige macht; hy maakt fiechts den w il van God bekend wiens femme hy is. Men behoeft zich niet te verwonderen dat Luther leeraarde, dat men niet gehouden was om deze geloften te vervullen, dewyl hy zelf een geloofs-verfaaker, een verlaater van zyne orden was. De Leden der Natiönaale vergadering, die in wysheid en voorzichtigheid willen uitmunten, zich aan het gemor en aan de verwytingen, willende onttrekken, welke de befchouwing van zo veele ver- (*) li. ine. quest. 88, art. 12. in finem. C D 5- vs. 3.  R O Mx E N. :3o~. verfirooide kloosterlingen tegen hun moest verwekken, hebben nodig geoordeeld denzelven hun gewaad te entneemen, op dat geen het minde fpoor meer over bleef van den daat, waar aan men dezelve hadt ontrukt en om zelf het geheugen der Kloosterordens uit te wisfehen. Men heeft dan de kloosterlingen verdelgd, vooreerd om zich van derzei ver goederen meester te maaken, vervolgens om het gedacht dier mannen te vernietigen, welke het volk konden verlichten en zich tegen het bederf der zeden verzetten. Deze trouwlooze en drafwaardige kunstgreep, is door de Kerkvergadering vanSens, met nadruk gefchetst en veroordeeld:,, Zy veroorlooven, zegt zy, dea „Monnikken en allen die door geloften verbonden zyn, devry„ heid om hunne driften op te volgen; zy bieden hun de vry„ heid aan om hun gewaad af te leggen en tot de wacrcld terug „ te keeren ; zy nodigen hen tot de Geloofs-verfaaking, enleeren 3, hun de Decreeten der Paufen en de wetten der Kerkvergaderingen trotfeeren "(* )• Voegen wy by het geene ik omtrent de klooster-geloften gezegd heb,hetverfoeièlyk Decreet tegen de Godgewyde Maagden het welk haar op het voorbeeld van Luther uit haare wyfcplaatfen verdryft: want men zag dees aartsketter ook,volgens de taal van Paus Adrianus VI „ de aan den Heere toegehei„ligde vaten bezoedelen, de Godgewyde Maagden aan baar „kloosters ontrukkenen aan de godlooze waereld overgeeven, „of liever aan den Satan welken zy hadden afgezwooren. " Ondertusfehen de Nonnen , dit zo uitmuntend gedeelte der kudde onder de Katholyke Geloovigen, hebben dikwyls door haare gebeden de grootfte draden over de deden, afgeweerd.,, Zo „ er geene Nonnen in Romen waren geweest, zegt de heilige „ Gregorius de groote, zou niemandjonder ons zedert zo veele „jaaren bet zwaard der Lombardiers ontkomen zyn." Eenedicius XIV. , geeft dezelfde getuigenis aan de Nonnen van Bolonjen: „ Deze dad zedert verfcheide jaaren met zo veele E- (*) In colleet. Lnbbe torn. ig.pag. 1157. et 1158. H. 2.  136", ROMEN. „Elenden overftelpt, zou thans niet meer beftaan, indien de „ gebeden onzer Nonnen , Gods gramfcbap niet hadden bevre,,d}gd.M Onze Ziel is op het levendigfte getroffen geweest, over de vervolgingen welke de Nonnen in Vrankryk beproeven; de meesten uit de onderfcheidene provinciën van dit koningryk hebben ons gcfchreeven , om ons te betuigen hoe zeer zy bedroefd waren te moeten zien dat men haar belette haaren rege' te vervullen en aan hastfè geloften getrouw te wezen ;zy hebben ons plechtig betuigd, dat zy bellooten hadden om ailes te verdraagen eêr dan aan h : .re verbindtenisfen te ontbrecken. Wy vinden ons verplicht waarde Zoonen en Eerwaarde Broederen ! om van haare ftandvastigheid en moed by U getuigenis te geeven ; wy fmeeken U om door uwe raadgeevingen en vermaahingen haar te onderfteunen en al dien byftand te verleenen, w eiken in uw vermogen is Wy zouden eene meenigte andere opmerkingen over deze nieuwe Conftitutie der Geestelykheid kunnen maaken, welke van het begin tot het einde ftyti- niets oplevert het welk niet gevaarlyk en berispelyk is, welke En alle haare doelen door denzelt'den Geest en grondbegmfelea ingegecven, ter naauwer nood één éénig heilzaam en van alle dwaaHng bevryd artikel, aanbiedt. Maar nadat wy er de aanftootelykfte befchikkrngen van hadden leeren kennen, wanneer de openbaare gefchrifren ons hadden onderricht, dat de Bisfchop van -Autun tegen alle verwachting aan, zich door Eede hadt verbonden, om zulk eene wraakbaare Conftitutienaar tekoomen , werden wy door zulk eene droefheid overflelp- , dat ons de pen uit de hand viel: wy hadden geene krachten meer om onzen arbeid voort te zetten, en dag en nacht waren onze oogen met traanen vervuld, om dat wy één' Bisfchop, één' enkelen Bisfchop zich van zyne Amptgenooten zagen verwyderen en den Hemel tot getuigenis zyner dwaalingen ncemen. Tis waar dat hy gewaand heeft zich te kunnen rechtvaardigen over een artikel betreffende de nieuwe verdeeling der Bisdommen ;• hy bediende zich hier toe van eene beuzelachtige gelykenis, welke in ftaat is, om onnozelea te bedriegen en onkundigen te misleiden. 'T is even, zegt hy of  ROMEN. I37. of het gantfche volk van een Bisdom, uit hoofde van eenigen openbaaren Jammer of' anderen dringenden nood, van de Burgerlyke macht bevel ontfing om tot een ander Bisdom overtegaan. Dan, er is ge'éne overéénkomst tusfchen deze twee Voorbeelden. In de daad, wanneer het volk van een Bisdom het zelve verlaat om tot een ander over te flappen ,oefcntde Bisfchop van het Bisdom, alwaar het zelve zich vestigt, in de imgeftrekiheid van zyn gebied, zyne eige en gewoone heerfchappy over deze nieuwe ir.w'oonercn; eene heerfchappy welke hy geenfints van de burgerlyke macht ontfangt, maar die hem rechtmaatig uit kracht van zynen Tytel toekomt: wan tallen die een Bisdom bewoonen zyn volflrekt aan de heerfcna >py des Bisfehops van dit Bisdom onderworpen, om reden van het verblyf het welk zy aldaar houden en van hunne woonplaats welke zy aldaar hebben gevestigd. Want indien het gebeurde dat de Bisfchop van een Bisdom door het volk verlaaten, zich vol (trekt alleen bevondt, zou dees Herder zonder fchaapen niet te min van hetzelve Bisfchop-en zyne kerk niet te min eene hoofdkerk wezen : de Bisfchop en zyne kerk behouden alle derzelver rechten: dit is het geen het welk plaats grvpt ten op»zichte der kerken welke onder het gebied der Turken en ongelovigen liggen , en waar van men dikwyls de Tytel aan Bisfchoppen opdraagt. Maar wanneer de grensfcheidingen der Bisdommen ten eenemaal zyn omver gefmeeten en verward, wanneer Bisdommen geheel of ten deele aan hunnen Bisfchop zyn ontweldigd of aan eenen anderen gegeeven , dan kan de Bisfchop welke men geheel of ten deele uitfchudt, zonder van de kerk daar toe gemachtigd te wezen , desfelfs toevertrouwde kudde niet verlaaten; en de andere Bisfchop aan wien men op eene onbevoegde wyze een nieuw Bisdom geeft, kan geene heerfchappy uitoefenen op een vreemd grondgebied noch de fchaapen van eenen anderen Herder leiden; want de Kerkregeüge zendingen de heerfchappy van ieder Bisfchop is tusfchen zekere paaien beflooten, welke het Burgerlyk gezag nimmer kan uitftrekken noch beperken. Er kon dan niets belachchelyker uitgedacht worden, dan deze ver- H.  138. ROMEN. vergelykjng der volks verhuizing van het een Bisdom naar hrt ander, met de veranderingen welke men thans in de Bisdommen en derzelver grensfcheidingen wil invoeren; want in het eerfte geval houdt de Bisfchop niet op de heerfchappy in zyn Bisdom uitteoefenen welke hem toekomt; in plaats dat in het tweede geval, de Bisfchop zyne heerfchappy over een vreemd Bisdom uitftrckt, waarin hy geene amptsverrichtiug kan uitoefenen. Wy zien dan niets in de Leering der Katholyke kerke dat eenigfints de godlooze eed door den Bisfchop van Autun afgelegd, kan verfchoonen. De eerfte hocdaanigheden van eenen eed , zyn waarheid cn rechtvaardigheid: maar waar is, volgens de grondbeginfelen welke wy hebben gefield , de waarheid — de rechtvaardigheid in eenen eed, welke niets dan valschheid en onwettigheid in zich befluit? De Bisfchop van Autun heeft zich zelf niet eens verwaardigd om zich over zyne onbedachtfaamheid en overhaasting te verontfchuldigen. Zyn Eed is de vrucht der overweeging en van een opzetlyk voorneemen geweest, om dat hy drogredenen heeft gezocht om denzelven te rechtvaardigen. Hadt hy daar en boven niet het voorbeeld zyner Amptgenooten voor oogen , welke deze inrichting met zo veel godvrucht als kunde beftreedden? en moest de herinnering van zyne nog korts ontfangene wyding, hem niet eenen eed voor den geest brengen zo verfchillende van den geenen welken hy in deze plechtigheid hadt afgelegd? Men moet dan zeggen, dat hy, door het doen van eenen eed, ftrydig en tegen dc leeringen en tegen de heiligde rechten der kerke, zich aan eene zo vrywillige als heiligfehendende meineedigheid heeft fchuldig gemaakt. Het zal niet onvocgfaam zyn om hier te vernaaien wat er in Engeland onder de Regeering van Hendrik II. gebeurd is. Dees Vorst hadt eene inrichting voor de Geestelykheid gemaakt, ten naasten by overeenkomende met die der Natiönaale Vergadering doch die een minder getal van artikelen inhiel. Hy vernietigde daar in de Vrydommeu der Engelfche kerk en matigde zich zelven de rechten en het gezag der kerkelyke Overheden aan. Hy vorderde den Bisfchoppen eenen eed af, door welken  ROMEN. 135. zy zich zouden verbinden, om deze inrichting naar te komen, welke, volgens hem , niet dan de oude gewoonten van het Koningryk was. De Bisfchoppen weigerden den eed niet, maar zy wilden er deze voorwaarde behoudens de recht en van hunne orden, byvoegen; eene voorwaarde welke den koning ten ui* terfte mishaagde; er was zcide hy, onder deze listige bepaaling , een bedekt venyn efgeflooten ; hy wilde hen dwingen dat zy zuiver en eenvoudig zouden zweeren dat zy zich naar de eude koninglyke gewoonten zonden fchikken. De Bisfchoppen waren over dit gewelddaadig bevel aangedaan en ontroerd. Maar, Thomas, Aartsbisfchop van Kantelberg, naderhand met den palm des Marteldomsbekroond, bemoedigde hen tot tegenfrand, — hy wekt hunne wankelende deugd op en vermaande hen om de gevoelens en verplichtingen van een' Bisfchop niet ontrouw te wezen. Ondertusfchen de vervolgingenen dwangmiddelen van dag tot dag onverdraaglyker wordende „fmeekten eenige Bisfchoppen, den Aartsbisfchop van Kantelberg om „van zyne onwrikbaare ftandvastigheid iets toe te geeven — „om zyne Geestelykheid van de onheilen der Ballingfchap,en „ zich zelf van de verfchrikkingen des kerkers te bevryden. „Dees Man tot op dien dag toe onverwinnelyk, welke nog lïef„ koofingeu noch bedreigingen immer hadden kunnen "doen „ wankelen — minder gevoelig over de gevaaren welke h^m „bedreigden dan over het lot zyner Geestelvkhcid, liet zich toen „uit den fchoot der Waarheiden uit de armen der Kerke zyne „moeder ontrukken"; hy zwoer, en zyn voorbeeld werdt door de andere Bisfchoppen gevolgd; maar het verliep niet lang öf hy erkende zyne dwaaling .«het levendigst berouw verfchèurde zyne ziel.,, Ik heb eenen afschrik van my zeiven, ik verfoei „myne zwakheid, riep hyal zuchtende uit, ik ben onwaardig „ om de uitmuntende bediening van het Prjesterfchap op het „outer van Jesus Kristus waar tcnecmen,— ik zal indeltilto „ efl in de droefheid blyven opgeflooten, hoopende dat dc ge„nade des Hemels my zal komen troosten, en de ftadhouder van God op aarde my vergiffenis zal vcriccneu. — iJe„laas! Ik heb dan door myne misdaad deze Engclfche kerk „ dienst H..4.  *4o. ROMEN. „ dienstbaar gemaakt en onteerd, welke mvne voorzaaten met „ zo veele voorzichtigheid en roem in 't midden der gevaaren „ der Eeuwe, hadden beftierd , — deze kerk voor welke zy „ zo veele ftyden hadden gevoerd — de fchouwplaats van zo „veele overwinningen en zegevieringen , welke zy op hunne „ vyanden hebben bevochten! zy, eertyds koningin en gebied- „frer, is thansdoor myne fchuld in flaverny gebragt 'Waarom „ heb ik my niet aan 't gezicht der aarde onttoogen, cêr, dan „ mynen naam op zulk eene wyze te fchandvlekkcn !" Thomas haastte zich om den Paus te fchryven , — hy ontdekte hem zyne wonde en vroeg om herftelling. De Paus erkennende dat Thomas niet door zynen eigen wil, maar alleen door een onbedachtlaam mededoogen indezen eed was ingewikkeld, werdt door de uitlpraak van zyn berouw bewoogen en front hem dc vergiffenis toe. Thomas ontfing des Pausfen brief met zulk eene verrukking, als of hem denzei ven van den hemel was toegezonden. Wan dit ogenblik afwas niets meer inftaatom zynefl yver te bedwingen; hy hiel niet op den Koning vertoogen te doen, en zyne krachten telkens met zyne droefheid vereenigende, verzuimde hy niets om de aanllagen welke dc koning voorhadt der kerke toe te brengen aftewceren. Naauwlyks hadt de Koning vernomen dat Thomas zsntn eed herroepen hadt of hy fchreef den Paus om hem twee zaaken te verzoeken: dé eerft was om goed te keuren, wat hy dc oude Koninglyke gewoonten noemde; de tweede om het voorrecht van Apostelyken Gezant, van de kerk van Kantelberg tot die van Yorck over te brengen. De Paus verwierp het eerfte verzoek, gelyk men kan zien in den brief aan den heiligen Thomas. Hyftont* het tweede toe, om dat hy zulks kon doen, zonder de eer en dc rechten der Geestelykheid te kwetfèn ' maar hy fchreef den Bisfchop van Yorck en verboodt hem om geene daad van heerfchappy in de Provincie van kantelberg te oefenen , en het kruis voor hem te doen draagen. Thomas vluchtte naar Vrankryk en vervolgens naar Romen alwaar hem de Paus allergunftigst bejegende: hy toonde hem het gefchriftinhoudende in zestien artikelen de oude koninglyke gewoonten. Zy werden onderzocht cn  ROMEN. j4ia ten. verworpen. De onverfchrokke Thomas eindelyk in Engeland wedergekeerd, tradc zyne doodftraf welke men hem voorbehiel ftandvastig te gemoet, doordrongen van de leer des Èvangeliums welke zegt: „ die my na wil komen, verlochene „ zich zeiven uecme zyn kruis op en volge my". Hy opcilde den beulen de deuren zyner kerke en zich aan God, aan de gelukzaligile Maagd Maria en aan de Befcherm - heiligen zyner Hoofdkerk aanbevelende, ontving hy verfcheide wonden aan het hoofd en ftierf als Slagtoffer van zynen yver voor Gods eer, en als martelaar der Vryheden van de Engelfche Kerk. Dit verhaal is getrokken uit de jaarboeken der kerk van Engeland door Arfold (*)• Er is niemand welke niet verfteld ftaat, over de volmaakte overéénkomst, weike er tusfchen het gedrag der natiönaale vergadering en dat van Hendrik II. plaats grypt. Even gelyk Hy,heeft de Natiönaale vergadering Decreeten genomen, waar by zy zich het geestelyke gezag aanmatigt; gelyk hys heeft zy ieder - een doen zweeren voor al de Bisfchoppen en alle verdere Geestclykcn, enthans zyn de Bisfchoppen verplicht dien eed aan Haar afteleggen welken zy wel êer aan den P aus deeden. Zy heeft zich op het voorbeeld van Hendrik van de Kerkelyke goederen meester gemaakt, aan wien de Heilige Thomas dezelve met nadruk te rug eifchte. De Aller Kristclykfte Koning is gedwongen geweest om zyne bekrachtiging op derzelver Decreeten te ftellen. Eindelyk de Bisfchoppen van Vrank* ryjk, even gelyk die van Engeland, hebben aan deze Vergadering een formulier van eed voorfteld, in welk zy dc rechten der tydelyke macht van die van de Gèestelyk macht onderfcheidden, ver'klaarende dat zy zich onderwierpen aan het geen zuiver btirgerlyk was, en dat zy niets verwierpen dan dat geene waar toe. de Natiönaale vergadering gééne bevoegdheid hadt j gclykvormig aan die edelmoedige Kristene krygsknechten, Wélke onder Juliaan den afvalligen dienden en van welke de heilige Au- (*) Tom. 4. eb arm. 1064. ad 1171. H. 5.  142. ROMEN. Augustinus de Loffpraak doet in deze bewoordingen: (*)„ Ju„ liaan was een ongelovige Keizer, een groote geloofs - ver„ faaker, een affchuwelyke afgoden - dienaar; nogthans hadt „ hy kristene krygsknechten onder zyn leger welke hem ge„ trouwelyk gehoorzaamden maar wanneer het op de rechten „van Jefus Christus aankwam, erkenden zy geene andere'oe„ velen dan die van den hemelfchen Koning; wanneer men „hun beval om de afgoden te aanbidden en den wierooktoete j, zwaaijen, verkoren zy God boven den Keizer; maar wanneer „ hy hun zeide, richt U ten ftryde —• trekt op tegen dit volk» „gehoorzaamden zy oogenbliklyk, want zy wisten den eeuwi,,gen Meester van den tydelyken te onderfcheiden." De Natiönaale Vergadering intusfehen de voetftappen van Hendrik 11. Reeds navolgende, heeft deze bepaalingen, welke de rechten van den Godsdienst bewaarden, verworpen. De nieuwe verordeningen door Hendrik 11. tot vernietiging der Geestelykheid voorgefchreeven, komen van punt tot punt, met die door de Natiönaale vergadering aangenoomen, overéén. Nogthans heeft zy zich niet bepaald om Hendrik 11. alleen na te volgen, maar zy heeft zich ook aangezet om het voetfpoor van Hendrik VIII. te betreeden; want dees vorst, de opperhoofdigheid der Engclfche Kerk overweldigd hebbende, betrouwde de uitoefening daar van aan Zwingelius Cromwel, dien hy tot zynen algemeenen ftedehouder aanftelde in al wat het gecstelyke betrof; hy gelaste hem om alle kloosters van het Koningryk te bezoeken , en deze Cromwel by zyne wederkomst verliet zich omtrent deze zorg op zynen vriend Crammer welke met dezelfde beginfelen als hy bezield was. Hy verwaarloosde niets om de Kerkelyke opperhoofdigheid des Konings in Engeland te ftaaven en het volk over te haaien om alle macht welke God aan zyne kerk heeft gegeeven , in dezen vorst te erkennen. De Klooster-bezoeken beftonten om dezelve te ver- (*) Enarr. in Psalm. 124. n. 7. torn 4-pag. 1416. edit. Maurin.  ROMEN. verwoesten, te plunderen en om de kerkelyke goederen op eene nutloofe en heiligfebendende wyze te verfpillen ; en hier door vonden de Klooster - bezoekers een middel om hunne vrekheid beiden en hunnen haat tegen den Paus te kunnen voldoen. Hendrik VIII. gaf zich van te vdóïeu alle moeiten om ftaande te houden, dat het formulier van eed aan de Bisfchoppen voorgefteid , niets anders in zich behicl dan de belofte eener waereldfche gehoorzaamheid en eener zuivere burgerlyke getrouwheid , daar hetintuflehen ailen gezag van den heiligen ftoel vernietigde; de Natiönaale vergadering welke de heerfchappy in Vrankryk voert, heeft aan haare Decreeten den fchoonfehynenden tytel van Burgerlyke inrichting der Geestelykheid gegeeven, hoe wel zy in de daad alle geestelykc macht omverwerpt en de gemeenfehap der Bisfchoppen met ons bepaalt tot de bloote plichtpleeging om ons kennis te geeven , wat er zonder onze bewilliging gedaan en uitgevoerd is. Wie ziet niet dat de Natiönaale vergadering wezenlyk de Decreeten der beide Koningen van Engeland van Hendrik II. en van Hendrik V 111. heeft in het oog gehad, en dat het haar oogmerk is geweest om dezelve in haare Conftitutie intelaffchen; want hoe zou zy anders tot zulk eene volmaakte navolging der grondbcginfelcn en van het gedrag dezer beide vorften hebben kunnen komen ? Zo er eenig verfchil in dezelve gevonden wordt, zo is het dat de nieuwe aanllagen verderflyker dan de oude zyn. Na dat wy dus de twee Hendriken met de natiönaale vergadering hebben vergeleeken, zullen wy thans den Bisfchop van Autun in vergelyking met zyne Amptgenooten ftellen , — en om ons niet te zeer met wydloopigheden te bczwaaren, befchouwen wy fiechts de Conftitutie zelve welke hy zonder voorbehouding heeft bezwooren naar te komen ,en dit zal genoeg wezen om te doen gewaar worden hoe ver zyne meening met die der andere Bisfchoppen verfchilt. Deze welke onberispelyk in het geloof des Heeren voortwBndeldcn , hebben de leer en leer - ftukken hunner voorzaaten met eene heldhaftige kloekmoedigheid gehandhaafd; — zy zyn ftandvastig aan den. ftoel Van den. Heiligen Petrus gehecht gebleeven; zy hebben hunne reen-  144- ROMEN. rechten onverfchrokken uitgeoefend en verdedigd; zy hebbes zich met alle hunne macht tegen de nieuwigheden verzet en ons antwoord ftandvastig afgewacht, het welk hun gedra g moest regelen. Gelyk zy allen het zelfde geloof, dezelfde overleveringen , dezelfde tucht hebben, hebben zy allen op dezelfde wyze beleeden en gclykvprmig gefproken. Wy ftaan van verwondering verbaasd daar wy den Bisfchop van Autun, by de voorbeelden en redenen van alle andere Bisfchoppen, gevoëloos zien blyven. Bosfuct Bisfchop van Meauj?, een zeer vermaard Kerkvoogd onder U, en géén verdacht fchryver, hadt vóór my eene diergelyke vergelyking tuffchcn den heiligen Thomas van Kantelberg en Thomas Crammer gemaakt (*). Wy fchryven dezelve hier over, op dat die geenen welke ze Icczen, kunnen oordcelen, hoe zeer dezelve met onze vergelyking tusfchen den Bisfchop van Autun en zyne Amptgencoten overeenkomt. „ De heilige Thomas van Kantelberg boodt den on„ rechtvaardigen Koningen wederflaud ; Thomas Crammer gaf „ zyn geweeten aan hun over en vleide hunne driften. De een „ verbannen, van zyne goederen beroofd, in de zynen en in zyn „ eigen perfoon vervolgd en op allerlei vvyzen ontrust, kocht „ zyne heerlyke vryheid met de waarheid te fpreeken gelyk hy „dezelve geloofde, door eene kloekmoedige verachting zyns „ levens >en van alle zyne gemaklykheden i de andere om zy,,nen vorst te behaagen, heeft zyn leven in eene fchandelyke „ geveinsdheid doorgëbragt, en heeft niet opgehouden om tegen 3, zyn geloof te handelen. De een ftreedt tot bloedvergietens toe „ voor de minste rechten der kerk en onderfchraagde derzelver „ voorrechten, zo wél die geenen welke Jefus Christus door zyn „ bloed haar hadt verworven, als die welke de godvruchtige „ Koningen haar hadden gefchonken, en verdeedigde dezelv» „ tot buiten deze heilige plaats: de andere ftelde het beste pand, „het woord, den dienst, de bond-zegelen, de fleutels, het ge- ( * ) Hhtoires des pariatfans des. Egl/fes Protest antes £ /fa 7. mm 114. torn 3. edit. de Paris 1747.  ROMEN. 145t „gezag, de beftraffingen en het geloof zelve, den aardfchen „Koningen in handen; alles eindelyk is onder het juk gebragt, „ en alle geestelyke macht aan den Troon gehecht zynde, heeft „ de kerk geene fterkte meer, dan voor zo veel de eeuw zulks „ behaagt. De een eindelyk, zyn gantfche leven door altyd on „ verlchrokken en altyd godvruchtig, was zulks nog op zyne „laatftc uur. De andere altyd zwak en altyd fidderende, was „zulks meer dan ooit by de aannadering des doods; en twee „en zestig jaaren oud zynde, offerde hy voor een elendig over, „ fchot zyns levens, zyn geloof en geweeten op. Hy heeft ook „ mets anders dan eenen haateiyken naam onder de Menfehen „ achtergelaaten; en om hem zelf van zyn kant te verontfchul „digen , gebruikt men niets dan fpitsvindige uitvluchten welke „de daaden logenftraffen. Dan de roem van den heiligen Thomas van Kantelberg zal zo lang beftaan als de kerk - en zvne „ deugden welke Vrankryk en Engeland als om ftryd hebben „ geëerbiedigd, zullen nimmer vergeeten worden" Maar wat nog meer te verwonderen zy, is, dat de Bisfehoo van Autun niet getroffen is geworden , door de verklaaring van het kapittel zyner Hoofd-kerk op den eerften December 1700 gedaan. Hoe! heeft hy niet gebloosd, daar hy zich de verach tuig heeft op den hals gehaald en daar hy onderrichtingen heeft moeten ontfangen van die zelfde geeftelykheid aan welke hyten voorbeeld moest verftrekken, en die hy zelf hadt moeten onder wyzen en verlichten? In deze verklaaring verzet zich de Geestelykheid van Autun, onderfteund door de waare grondftcllingcn der kerk regende dwaalingen in de inrichting der Geestelykheid opgeflooten, en drukt zich in deze bewoordingen uit Cr > » Het Kapittel van Autun verklaart, 1.) uitdrukke „lykaantekleeven de ontvouwingen der grondbeginfelen over „de inrichting der Geestelykheid, door de afgevaardigde Bis „fthoppen ter Natiönaale Vergadering den 30. October laatstle „den ten toon gefpreid; 2.) dat, zonder aan desfelfs gewee tens (*) Autun, del' imprimerk de Tuilliere 1790.  146. ROME N. „tens plichten re ontbreeken, het op geenerlei wyze kandeel „ noemen in de uitvoering van het ontwerp der nieuwe inrichting der Geestelykheid, en voornaamlyk in dat geene wat "devernietiging der Hoofdkerken betreft; en gcvolglyk dat het „ dcsfelfs heilige en Kanonikaale verrichtingen zal vervolgen, als , ook de voldoening der menigvuldige ftigtingen waar mede dcs*, felfs kerk belast is, tot dat het in de volfcrekte onmogelykheid % zal gcbragt zyn om dezelve te vervullen; 3.) dat, in hoedanig]l heid van geboren - befchermer der goederen en rechten des Bis'„doms, en uit hoofde van het geestely k rechtgebied 't welk (intus„ fchen dat de Bisfchoppelyke zetel open - ftaat) op de hoofd„ kerken rerv'alt,het niet kan toeftemmen in eene nieuwe om„fchryving van het Bisdom van Autun , welke alleen door de „ tydelyke macht zou gedaan wezen." Wy willen, eindelyk, den Bisfchop van Autun, en allen die zich in dien tusfehentyd op zyn voorbeeld aan meineedigheid zouden kunnen hebben fchuldig gemaakt, niet onkundig laaten , wat de kerk over de Bisfchoppen , welke de Kerkvergadering van Rimini bywoonden, uitfprak, en die uit vrees voor de bedreigingen van Keizer Conftantius zich overgaven en het dubbelzinnig en bedrieglyk formulier ondertekenden, het welk door de Ariaanen om hen te misleiden was verzonnen. Paus Liberius waarfchouwde hen, dat,byaldien zy in deze dwaaling volhardden, ., hy al zyne macht zou gebruiken om hen te Itraffen, welke hem „de Katholyke Kerk aan de hand gaf(*)." De heilige Hilarius van Poiticrs deedt den Bisfchop Saturnin, die met halftarrigheid de leer der Ariaanfche Bisfchoppen verdedigde, uit de Kerk van Arles verdryven ( t > Eindelyk het vonnis van Liberius werdt door den heiligen Damaskus by eenen fynodaalen brief (*) Epist. Liber. ad Catol. Episcopos, in fragment, ex epere Historie. S. Hilar. Fragment. 12. pag. 1358. edit. Maurin. ( f) Sulpic. Sever. hist. lib. 2. cat>. 15. torn 2. pag. 245. edit. Veron.  ROME N. 147. brief in eene kerkvergadering van negentig Bisfchoppen bekend gemaakt, opdat de oosterfche Bisfchoppen zelfs hunne dwaalingen openbaar konden herroepen, indien zy Katholyken wilden zyn en daar voor gehouden woiden. „ Wy meencn, zegt „de heilige Damaskus, dat die geenen wier lafhartigheid het niet „ gedoogt om zulk een flap te doen, op het fpocdigfte van „ onze gemeenfehap moeten worden gefcheiden en van de Bis„ fchoppelyke waardigheid worden beroofd, op dat de volken „ van hun Bisdom der dwaaling mogen omkomen (*)•" Men kan niet lochenen dat de Bisfchop van Autun en zyne navolgeren zich niet in het zelfde geval hebben gefteld, als' de Bisfchoppen van Rimini,door Libcrius, Hilarius en Damaskus veroordeeld ; dierhalven weeten zy , wat hun te wagten Raat, indien zy hunnen eed niet herroepen. De denkbeelden en gevoelens welke wy ontwikkeld hebben , hebben ons eigen verftaud ons niet ingeboezemd; wy hebben dezelve uit de zuiverfte bronnen der Goddelyke leering geput: thans, waarde Broederen , het voorwerp onzer tederfte bekommering, thans wenden wy ons tot U .— Gy die onze vreugde en onzen luifter uitmaakt , gy hebt gewis geene aanmoediging door vermaaningen nodig, daar wy uw kloekmoedig geloof moeten roemen, het welk gy in de kwellingen, de ongenaden en vervolgingen hebt doen fchitteren; daar uwe geleerde fchriften hebben bewcezen dat^ uwe weigering om in de decreeten der Natiönaale Vergadering te bewilligen , op de gegrondfte redenen waren gevestigd. Echter moeten die geenen zelfs, welke op de paden des Heeren het meest verfterkt fchynen, in deze ongelukkige eeuw I alle mogelyke voorzorgen gebruiken , om daar op te blyven: dus vermaanen wy U, uit hoofde van onze herderlyke bedieningen, waarmede wy,niettegenftaandeonzeonwaardigheid, belast zyn , om alles aantewenden , om de eendracht in uw midden te bewaareu, op dat gy Hechts één hart,één grondbeginfej en ■ (*) Epist. ad Episc. Jlirkos. Epist. 3.n.2. apud. Cmf.an, pag. 482. et 486.  148. ROMEN". en één gedrag nebbende, tnet één' endenzelven geest de hinderlaagen dezer nicinve wetgevers moogt kceren en den Katholyken Godsdienst, onder de Goddelyke befcherming, tegen hunne aanilagén verdeedigen. "Niets zou de zaal; uwer vyanden meer begunflïgen, dan wanneer er verdeeldheid in uw midden ontftont: eene volmaakte overeenitemming, eene onveranderlyke eensgezindheid van gedachten en welwillendheid is de fterkfte borst-weering en het geduchrft geweer welke gy tegen hunne poogingen en famenzweeringen kunt Hellen: wy neemen hier dan dezelfde uitdrukkingen over, van welke onze voorzaat, de heilige Paus Pius V. zich bediende om het Kapittel en de Kanoniken van Bcfaiifon aan te moedigen, welke in dezelfde omftandigheid, als gy, waren gebragt (*) „ dat uwe ziel onwrikbaar en onövcrwinnelyk zy; dat noch geVSaren noch bedreigingen uwe voorneemens verzwakken." • Herinnert U de onverfchrokkenheid van David in tegenwoordigheid van den reus, en de kloekmoedigheid der Machabee'n voor Antiochus; brengi U den wederftand van Bafilius aan Valentius; van Hilarius aan Conftamius; van Yvo van Chartres aan Koning Philippus te binnen. Wat ons betreft, wy hebben reeds openbaare gebeden bevolen; wy hebben den Koning vermaand om zyne bekrachtiging te weigeren; wy hebben dc twee Aartsbisfchoppen, welke in zynen raad waren, hunne plichten onder het ooggebragt; en om de hevige befchikkingenmet welke men feheen bezig te zyn, zo veel in ons vermogen was, te bedaaren cn te mastigfen, hebben wy opgehouden de betaaling der rechten te eisfchen, welke Vrankryk aan de Apostelyke Kamer, volgens de oude overéénkomsten, welke het beftendig gebruik hadt bevestigd, vcrfchuldigd was. Deze opofTcring van onzen kant is niet erkend geworden, zo als men dezelve hadt moeten erkennen; en ;vy hebben met fmerten moeten zien, dat eenige leden der Natiönaale Vergadering het vuur van opftand in Avignon hebben ontftooken, uitgebreid en onderhouden, waarvan wy niet zullen ophouden de rechten van den heiligen ftoel terug te eisfc'hcn en te vorderen. Wy hebben tot hier toe den Kerkelyken - ban, tegen de bewerkers dezer ongelukkige inrichting der Geestelykheid, niet liitgefproken; wy hebben tegen allé mishandelingen de zachtheid cn liet geduld gefield; wy hebben al wat van ons af hing aangewend om de fcheuring te vermyden en den vrede onder uwen landaart te hcrftellcn; en nog aan de beraaddagingen der vaderlyke weldadigheid, welke op het eiride van uwe óntvoWwge ontworpen zyn, gehecht, fmecken wy TJ om ons te doen kennen op welk eene wvze wy dc gemoederen zouden kunnen bevredigen? De verre afftaud der plaatfen laat ons niet toe om te oordeelen wélke de bckwaamftc middelen zyn; maar Gy die in liet midden der gebeiutenisfen zyt geplaars, gy zult mogelyk eenig middel uitvinden , liet welk noeh dé Katholyke leer noch de algemecne tucht der kerke kwetst. Wy bidden U om ons het zelve bekend te maaken» op dat wy het met oplettendheid kunnen onderzoeken en aan eene rype overwceging onderwerpen. Er biyit ons nog overig om den Heere te bidden dat hy nog lang zulke wvze en waakfaame Herderen, in zyne Kerk gelieve te bewaarèn: wv voegen by dezen wenfeh onzen Apostelyken zegen , welken wy zeer 'Waarde zoonen en eerwaarde broederen uit den grond van 'ons hart en in de uitftorting onzer vaderlyke tederheid, V febenken. Gegeeven te Romen in den heiligen Petrus, den 10. Maart van het jaar 1791. het zeventiende'van ons Pausfchap. C was getekend. J Pius VI. (*) Epist. 6. lib. 3. edit, Antuerp. 1640.  KERK-NIEUWS. ROMEN. Aan onze waarde Zoonen de Kardinaalen der heilige Roomfche Kerk, aan onze eerwaardige Broederen de Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen, en aan onze zeer beminde Kinderen de Kapittels, de Geestelykheid en het volkvari . het Koningryk van Vrankryk. Pius VI. Waarde Zoonen, eerwaardige Broederen en beminde Kin. deren, Heii en den Apostelyken Zegen! De liefde welke, volgens de uitdrukking van den heiligen Paulus, langmoedigen goedertieren is, lydten verdraagt alles tot zo lang er eenige hoop overblyft, om door de zatheid' de dwaalmgen, welke zich reeds hebben beginnen te verftrei den, te fluiten. Maar wanneer deze dwaalingen van dag tot dag toeneemeu en haare voordgangen eene aanftaande fcheurin? aankondigen, dan leggen ons de wetten der liefde zelve gevoegd by de verplichtingen der Apostelyke waardigheid met welke wy,fchoon onwaardig, bekleed zyn, de noodzaakelykheid op, om tegen deze opkomende dwaaling een vaderlyk doch vaardig en krachtdaad,* hulpmiddel te ftellen, om die geenen welke zich verdoelen den afichrifc van hun misdryf ende zwaarte der kerkregeligelïraffen, welke zy zich hebben op den hals gehaald, voor oogen te ftellen. Door dit middel,, koLSeSfl wvdeTTo;WfeZiCh WCS der vva^rheid hebbri- pdeid to inkeer, - zwoeren hunne dwaalingen af en tree hun" iïdtz ;;k irug'welke hen a!s « »£ OP Relov ïïfoT.".' laare" fClT «***J ook de andere gelovigen ontgaandaar door des tegemaklykerde kunstnarijéü KERKNIEUWS I. DEEL. N» J ^  R O M E N. der valfche Herders, welke, op eene andere wyze dan door de deur in den fchaap-ftal willende indringen, niets anders dan de ontvoering, de ftagting en de verwoesting ten doel hebben. Wat ons betreft die deze goddelyke lecringen voor oogen hebben, wy hebben Mtterlyk voor God geweend, op het eerfte gerucht van een oorlog, het welk faam - verbondene nieuwheid - zoekende Wysgeeren in de Natiönaale Vergadering, welke aldaar de meerderheid uitmaakten, tegen den Kathol yken Godsdienst berokkenden, en na dat wy onzen harten-angst aan onze eerwaardige Broederende Kardinaalen der heilige RoomscheKerk, hadden te kennen gegeeven, hebben Wy zo openbaare als byzondere gebeden bevolen. Vervolgens zonden wy op den 9. july 1790, aan onzen zeer beminden Zoone in Jefus Kristus, Lodewyk, aller - kristelykften Koning, brieven af, in welke wy hem zeer ernstlyk vermaanden om de burgerlyke inrichting der Geestelykheid, welke het volk in dwaaling en het Koningryk in fcheuring zouftorten niet te bekrachtigen. Indedaadj alles verzette zich daar eene waereldlyke vergadering de algemcene kerkelyke tucht veranderde, de uitfpraaken der heilige Vaders en de Decreeten der Kerkvergaderingen vernietigde, de or.len der Kerkregeering verbrak, de verkiezingen der Bisfchoppen naar haar welbehaagen bepaalde, de Bisfchoppelyke .Zetels t' onderfteboven keerde en eene welvoegelyke wyze irt de kerk afschafte om er eene gebrekkige voor in te voeren. En op dat onze vermaaningen, by den aller-kristelykften Koning, van krachtdaadiger uitwerking waren hebben wy, op den 10. derzelver maand twee andere brieven, by wyze van Brevetten aan onze eerwaardige broederen de Aartsbisfchoppen van Bordeaux en Vienne, welke digt by den Koning waren, toegezonden; wy hebben hen daar by op eene vaderlyke wyze vermaand om hunnen raad byden onzen te voegen ., om te beletten dat de Koning zyne bekrachtiging aan gezegde Conftitutie fchonk, — dat het Koningryk zelf niet kerkfeheurend werdt, ais ook de Bisfchoppen welke op de voorgefchreevene wyze der Decreeten zouden verkooren zyn, en dat wy uit dezen hoofde zouden gehouden wezen dezelve als ingedrongenen en  ROMEN. 151. en van allen kerkelyke gebied ontbloot, te verklaaren. En opdat uren gcenfints zoude twyfelen dat onze zorgen en bekommeringen niets anders dan den Godsdienst ten doel hadden en om de vyanden van den heiligen fioel het fülzwygen op te leggen, hebben wy bevolen om de bctaaling der belastingen op te heffen, welke men voorde Franfche verrichtingen, uit kracht der oude overéénkomften en volgens een onafgebroken gebruik aan onze kamers verfchuldigd was. Zonder twyfel zoude allerkristelykftc Koning geweigerd hebben om deze Conftitutie te bekrachtigen; maar hy heefterzicrt tot laaten vervoeren en inwikkelen door de Natiönaale Vergadering, zo als zyne brieven aankondigen, welke hy ons opderi 28. July, 6. September en 16. December heeft gcfehreeven , ~- brieven, door welke hy ons ernstlyk fmeekte, om, ten minde tot nader overleg, eerst vyf en vervolgens zeven artikelen goed te keuren, welke, weinig van elkander vcrfcbillende, het kort begrip die nieuwe Conftitutie uitmaakten. Wy hebben ogenblikkelyk geoordeeld, dat, uit hoofde derzelver tegen ftrydigheid met de kerkelyke regelen, wy géén één van deze artikelen konden goedkeuren noch gedoogcn Om 011dertusfchen vdóïrekoomen dat onze vyanden hier door geene. ^gelegenheid hadden om het volk te bedriegen, onder voorwendfel dat wy ons aan alle middelen van verééniging onttrokken en daar wy ons geenfints van den weg der zachtheid wilden verwyderen, hebben wy op den 17. Augustus den Koning bericht, dat wy deze artikelen met oplettendheid zouden onderzoeken,^ de Kardinaalen der heilige Roomfche Kerk te famen-roepen, om alle deze voorwerpen eenftemmig te over.weegen. Dan deze, zich tweemaalen, op de 24. September .en 16. December, vergaderd hebbende om de eerfte en voigende artikelen te onderzoeken, en na alles rypelyk ovenvoogen te hebben , oordeelden zy eenpaanglyk, dat men over deze voorgefielde artikelen de Bisfchoppen van Vrankryk moest raadpleegen, op dat zy, zo het mogelyk ware, eenig kerkeiyk middel aanweezen, het welk de afgelegenheid der plaatfen' ons niot toeliet te ontdekken, gelyk wy reeds van te vooren den ak L.».  tï*i 'ROMEN. aller - kristelykften Koning , door andere brieven hadden te ken. ncn gegeeven. De droefheid welke ons doorgriefde werdt echter verzacht toen wy het grootfte getal der Franfche Bisfchoppen door eene' vaste verkleefdheid aan hunnen Herderlyken plicht en uitliefde der waarheid, zich met ftand\astigheid tegen de Conftitutie zagen verzetten en dezelve ,-'n al wat de kerkelyke tucht aanging, beftryden. Maar , wat onzen troost vermeerderde, was dat onze waarde Zoon de Kardinaal der heilige Roomfche Kerk' de fa Rochefoucauit, onze eerwaardige broederen de Aartsbisfchop van Aix,en andere Aar; •hi'.fchoppen en Bisfchoppen, ten getalle van dertig, om zich tegen zo veele onheilen aan tekanten , zich tot ons vervoegden en eene op den 10. Ocrober gedagtekende ontvouwing met derzelver naamen onderichreeven aai ons toezonden, ever de grondbeginfelen der Inrichting der Geestelykheid, verzoekende daar by onzen raad en onzé onderfteuning, en fmeekende ons als eenen algemeenen Meester en vader, om eenen zekeren regel voor hun gedrag, welken hen kon te vrede ftellen. Onze vertroosting werdt nog groote r, door de verééniging van een groot getal andere Bisfchoppen, welke in deze ontvouwing hadden bewilligd; zodat fiechts vier Bisfchoppen zich vcrwyderden van de overige Honderd één en dertig Bisfchoppen van dit Koningryk; cn eene •meenigte Kapittels en de meerderheid der Kerspelpriesters of 'Herders van den tweeden rang met zulk een groot getal Bisfchop-, pen zich vervoegende, werdt deze onlvouwinge, door een alge* meen gevoelen aangenoomen, befchouwd, en was wezenlyk de Leer der gantfche Franfche Kerk. Wy hebben ons zonder verwylen aan den arbeid overgegee-, ven en alle artikelen van deze Inrichting aan het onderzoek onderworpen : maar de algemeene tcgenftellingen van deze Kerk, en de ftandvastigheid der Bisfchoppen , wel verre van de Natiönaale Vergad ering in haaren voortgang te ftuiten , dienden flechtB om dezelve nog meerder optehitfen. De Natiönaale Vergadering., ten volle overtuigd dat, onder de Aartsbisfchoppen en oudfte Bisfchoppen er géén één gevonden werdt, die geloofde dat hy ds  ROME JNf, '153- dc macht hadt, om de nieuwe Bisfchoppen, volgens de Decreeten , in de Departementen, door leeken, door ketters door ongeloovigen en jooden , verkooren , te bevestigen, en daar en boven ziende, dat deze ongcrymde wyze van beffiering, nergens kon befiaan, dewy], zonder Bisfchoppen er geene kerk is, zo is zy bedacht geweest om nog belachelyker Decreeten te doen afkondigen, gelyk gefchied is op den 15. en 27. November, eh den 3. 4. cn 26. january 1791. Doch deze Decreeten met de Komnglykebekrachtiging bekleed, beflisfen, dat op de weigering van den Aartsbisfchop of oudften Bisfchop, om de nieuw verkorenen te wyden, ieder Bisfchop van een ander Departement zulks kan verrichten. Om daar en boven, alle goede Bisfchoppen en Kerspelpriesteren, welke ten vellen aan denKathohken •Godsdienst waren gehecht,op éénmaal en met eenen enkelen ' flag te vellen , werdt aan alle Herders van den eerden en tweeden rang bevolen om zonder byvoeging te zweeren , dat zy de reeds gedecreteerde en in het vervolg nog te decreteerene Conftitutie zouden naarkoomen; er byvocgende, datde halfiarrigen zouden worden befebouwd als van hunne posten vervallen te wezen, en hunne zetels en kerspelen als open (Taanden worden gerekend; dat vervolgens de wettige Herders cn Bedienaaren door het geweld uirgeflootcn, het aan de Departementen 'vryftonr, om tot de verkiezing van nieuwe Bisfchoppen cn nier we Ker.-pelpriesteren overtegaan en dat de vcrkorer.cn , zonder tot de Aartsbisfchoppen en oudftè Bisfchoppen zich tewenden, by het bewindvoerend lichchaaill zich moesten vervoegen, hef welk eenen zodanigen Bisfchop zou aaflwyzen als het zelve goed dacht, om de bevestiging en aanftelling te doen. " Soortgelyke, naderhand afgekondigde Decreeten, hebben onze ziel met de uiterfte droefheid vervuld en onzen arbeid yeR meerderd, om" dat onze bezorgdheid zich ook tot dezelve moest uitftrekken, in het antwoord het welk wy toen voor de Biffchoppen gereed maakten; en wy hebben vervolgens beflooten om op nieuw openbaare gebeden te beveelen en den Vader der barmhartigheden aameroepen. Dezelfde Decreeten zyn oorzaak geweest, dat de Bisfchoppen van Vrankryk, welke zich hadden on-  J54» ROMEN. t onderwonden, om door geleerde werken, de Inrichting der Geestelykheid te beftryden, nieuwe Herderlyke Brieven heb. ben bekend gemaakt, en alle werkingen van hunnen aart tegen de wetten, over den eed, over de afzetting der Bisfchoppen, over den openftand der Bisfchoppelyke zetels, cn over de verkiezing en bevestiging van nieuwe Herderen uitgebragt,ontwikkeld. Het gevolg daar van is geweest, dat, door de bewilliging en toefiemming der gantfche Franfche Kerk, men den burger-eed moet befchouwen als eene meineedigheid en ffioode heiligfchennis, niet alleen voor de Geestelykheid maar vooralle Katholyken; en alle bcdryven welke daar uit voortvloeien moeten aangemerkt Worden als kerkfeheurend,onwettig, laatdunkend, en aan de zwaarfte ft rallen onderheevig. üe zaaken hebben aan deze lofwaardige verklaringen der Franfche Geestelykheid beantwoord: want byna alle Bisfchoppen en het grootfte gedeelte der Kerspelpriesteren hebben onoverwinnelyk geweigerd den eed afteleggen. De vyanden van den Godsdienst zagen toen klaarblykkelyk, dat alle hunne verderflyke raadflaagingen vruchteloos waren, indien zy niet eenen fiaarzuchtigen en lafhartigen Bisfchop konden verleiden, die gevolglyk toeftemdeden eed te doen om de Conftitutie te handhaaven en zyne heiligfehendende handen tot de wydingen op te leggen; zo dat er niets meer ontbrak om de fcheuring re volvoeren. De eerfte onderhen, die zich door de boosheid en bet bedrog liet verleiden, was, Karei Bisfchop van Autun, eenieverig voorftander der Conftitutie; de tweede was, Jan jozeph Bisfchop van Lidda; de derde, Lodewyk Bisfchop van Orleans; de vierde, Karei Bisfchop van Viviers; de vyfde, de Kardinaal van Lomenie, Aartsbisfchop van Sens en eenige ongelukkige Herderen van den tweeden rang. Wat de Kardinaal van Lomenie aangaat; deze heeft by eenen brief gedagtekend den 25. November laatstleden gezocht zich te verontfchuldigen over den eed welken hy hadt afgelegd, verzekerende dat zyn hart er geen deel in heeft gehad, en toonde zich zeer twyfelachtig , over het bef] uit het welk hy moest neemen, om de wyding der verkorene Bisfchoppen al of niet tg  ROME*. J$S< te doen. Maar dewyl er zeer veel aangelegen was dat géén Bisfchop tot deze Wyding overging, om dat zy den weg der ftheuring des te gemaklyker zoude maaken, hebben wy het noodzaakelyk geoordeeld om ons antwoord aan de Bisfchoppen te ftaak'en, het welk byna voltooid was, en oogenbliklyk op den 23. February den Kardinaal te antwoorden, met hem, en de dwaalihg welke hy door het eed doen hadt begaan, onder het oog te brengen en de ftraffen aan welke de kerkelyke wetten hem onderwierpen en die wy met weerzin, zouden genoodzaakt wezen aan hem uit te voeren, door hem van de waardigheid van Kardinaal te berooven, by aldien hy deze openbaare overtreeding, door eene behoorlyke voldoening, niet herftelde. Betreffende de twyfelachtigheid welke hy omtrent de Wyding der valsch - verkorenen koesterde, hebben wy hemuitdrukkelyk verboden om tot de aanftelling van nieuwe Bisfchoppen iets toe te brengen, zelf in welke noodzaakelykheid dit ook zoüde mogen wezen, nit vrees van in de kerk nieuwehalfiarrigen in te voeren; want het komt hier op een recht a m, het welk volgens de bekrachtiging der kerkvergadering van Tremen, alléén aan den heiligen ftoel behoort en het welk géén Bisfchop of Aartsbisfchop zich kan aanmaatigen, zonder dat wy uit hoofde van onze Apostelyke waardigheid verplicht zyn om te verklaaren, dat die geenen welke bevestigen en bevestigd worden fcheurmaakers zyn, en dat alle verrichtingen welke van hun moeten voortvloeien, krachteloos zullen wezen. Na deze uitflappen, welke onze opperde herderlyke plichtons geboden, hebben wyons antwoord hervat, waar van de arbeid nog vermeerderd en verlengd was, door de vermenigvuldigde nieuwigheden welke niet hadden opgehouden llagop llagzich te openbaaren; eindelyk hebben wy hetzelve door Gods hulp in dier voegen kunnen voleindigen dat ~, na dat wy alle artikelen hadden gewoogen, niemand kon twyfelen, dat de nieuwe Inrichting der Geestelykheid, volgens ons oordeel en dat van den heiligen ftoel , door de Bisfchoppen verzocht endoor de Katholyke Eranlchen verlangd, uit de bronnen der ketterij geput zy- 1 L.4.  tfó * O M È N. ïsyf dat zy diensvolgens en verfcheide Decreeten kettersch is eti tegende'Katholyke leeringeftrydt; datzy in andere, heiligfchendend, kerkfcheurend, de rechten der Opper-kerk- voogdy verbreckende, tegen de oude en nieuwe tücht lirydende is, en verzonnen en bekend gemaakt met het enkel oogmerk omdenKatholyken Godsdienst ten eenemaal te vernietigen.. In de daad de vryheid van Godsdienst is hun verboden, de wettige Herders zyn verfiooten, derzelver goederen ingeflokt, middelerwyl dat de leden der andere gezindheden in het vreedfaam ge^ not hunner vryheid cn in het bezit hunner goederen zynblyven berusten. Hoewel wy alle deze zaaken genoegfaam hebben beweezen, nogthans fteeds aan de zagtheid gehegt, hebben wy bekend gemaakt dat wy ons tot hier toe hadden onthouden om, de bewerkers dezer rampzalige Inrichting der Geestelykheid van de Katholyke Kerk gefeheiden te verklaaren j doch wy hebben te geiyker tyd moeten herhaalen, dat, bvaldiefi , elk zyne door ons reeds aangekondigde dwaaling niet herriep (gelyk dit by den heiligen ftoel altyd het gebruik is geweest, om in diergelyke gevallen te doen) wy met weerzin zouden gedwongen wezen om de bewerkers van deze Inrichting totfcheurmaakers te verklaaren, als ook allen die dezelve zouden beweeren,die tot nieuwe Herders zouden wezen benoemd, en die geenen welke zouden wyden of de wyding zouden hebben ontfangen. Want deze, wie zy ook zyn mogen, zouden geene wettige zending en geenerlei deel aan de gemeenfehap der Kerke hebben. Dan daar wy beflooten hadden, behoudens de leer en de agemeene tucht der kerke, om zo veel in ons vermogen was den wensen des Franfcheu volks te begunftigen, volgden wy den raad der Kardinaalen welke ten dezen einde waren vergaderd, en herhaalende het geen wy reeds den allerkristelykftcn Koning hadden gefchreeven, hebben wy de Bisfchoppen als ooggetuigen der gebeurtenisfen , aangezet, om ons een middel aan de nandte geeven, overeenkomflig met de katholyke leennge en de algemeene tucht der kerke, het welk ons in ons onderzoek en beraadüaaging kon van dienst zyn. Van deze onze ge-  ROMEN; i§fi gevoelens hébben wy onzen zeer beminden zooné in Jefus Kristus, den Allerkristelykften Koning kennis gegeeven, aanwierl wveen affchrift van ons aan antwoord aan de Bisfchoppen toezonden , cn wy hebben hem in den Heere vermaand , na alvoörens den raad der déugdfaamfte Bisfchoppen te hebben ingewonnen ; om door eén bekwaam hulpmiddel het kwaad te ftuiteh, dat gedeeltelyk van het Koninglyk gezag voortvloeit; en eindelyk hebben wy hem onderricht ,dat wy, overeenkomffig onzen herderlyken plicht, tegen die geenen welke halftarrig de dwaaling b!yven aankleeven, zullen handelen, gelyk onze voorzaaten in denzelfden nood, ten dien opzichte gehandeld hebben. Deze onze brieven aan den Koning en aan de Bisfchoppen, gedagtekend den to. Maart, werden aan eenen buitenwooneii Post-bode die des anderen-dags vertrok, terhand gefteld. Inmiddels vernamen wy door den geuoonen Franfchen Post op den 15. derzelver maand, dat den 24. February, de fcheuring te Parys ten top was geklommen. In de daad, de Bisfchop van Autun, reeds aan meineed en afvalling fchuldig om dat hy zyne kerk uit eigen gezag en voorleeken hadt verlaaten, daaf en boven een fterk tegenkanter van zyn eerwaardig Kapittel; voegde zich op dien dag by de Bisfchoppen van Babylonicri éri Lid Ja; de eerfte, door ons met het Aartsbisfchoppelyk fchouderkleed verfierd en met onze gunden overlaaden, heeft zich eerl waardig opvolger getoond van eenen anderen Bisfchop van BabüoHiën Dominikus Var kt, genoeg bekend door de fchcuring der kerk van Utrecht; de andere eveneens aan meineed fchuldig hadt zich reeds den haat van vroome lieden op den hals gehaald ; doordien hy zich van de rechtzinnige geloofs-leer des Bisfchops van Bazel ( wiens wy - Bisfchop hy is) en van het Kappittel dezer kerke hadt verwyderd. Op dien dag dan heeft de Bisfchop van Aii: tun, geholpen door deze twee Bisfchoppen , inde kerk der Ordtoiren, dc heiligfchendende handen durven-opleggen aan xfloyfitts- Aiexander Expilly , en Claudius Euftatius - FranciskuS Marolle;, zonder verlof van den Bisfchop dier plaatze , zonder eenig bevel van den heiligen ftoel, zonder den eed van gchodrtaamheid, aan. den Opperherder verfchuidigd; té vorderen; U $  ROMEN. zonder her onderzoek en de geloofsbelydenis in het Roomsck fonttjtcaal voorgcfcbreeven, en 'dat in alle kerken derwaereld moet waargenoomen worden; trotfeerende, fchendende en omverwerpende ten dien opzichte alle wetten. Hykon nogthans niet onkundig zyn, datde eerfteopeene onwettige wyze tot Bisfchop van Quimper was verkooren, tegen de gewichtige bezwaaren van het Kappittel dezer ffad, en dat de tweede op eene nog veel ouu ettiger wyze, tot het Bisdom van Soisfón was benoemd , wiens wettige bezitter, onze eerwaardige Broeder HendrikJofeph Claudius van Bourdeilles nog in wezen is; en die het zynen plicht heeft gerekend om zich met kracht tegen zulk eene heiligfchennis te verzettenen zvn Bisdom ogenbliklvk tot hulp te komen , gelyk desfelfs tegenftellingen aanwyzen welke hy den volgenden dag den 25. derzelver maand heeft bekend gemaakt. Ten zelfden tyde, werdt ons verflag gedaan , dat de Bisfchop van Liddazyn eerfte misdryf met een nieuw misdryfhadt bezoedeld. In de daad, door de valfche Bisfchoppen Expillven ü^/fefgeholpen, heeft hy, op den 27. derzelver maand February, de heiligfchendende wyding durven opdraagen aan de Kerspelpriesters Saurine, tot Bisfchop van Acqs benoemd , hoewel onze zeer eerwaardige broeder Karei-August-Lequien , wettig Herder van deze kerk nog in wezen is. Mogelyk is dit de rede , dat die zelve Bisfchop van Lidda, Jan jofeph Gobel, tot Bisfchop van Parys is verkooren, wiens Aartsbisfchop nog leeft, in navolging van Jschyras, die tot belooning van zyn misdryf en gedienfligheid in het befchuldigcn en verjaagen van den heiligen Athanaiius van zvnen zetel, in de ketterde byeenkomst te Tyrus, tot Bisfchop dier ftad werdt aange- Deze droevige en ontzettendetydingen veifcheurden onshart door de gnevendfte fmerten. Dan , onderfteund door de hoop welke wy op God fielden, beriepen wy dezelve Kardinaalen nogmaals op den 17. Maart, om in zulk eene gewichtige aangelegenheid, als vódrheen met hun te raadpleegen. MÏddelerwyl dat wy onze onderlinge beraadflaagingen hadden begonnen, verna-  ROMEN. 159. hamen wydoor eenen anderen Franfchen-Post op den 21. der gezegde maand, dat de Bisfchop van Lidda nog misdaadiger geworden, en geholpen door de valfche Bisfchoppen Expillyen S'iurlne, op den 6. dezer maand, i n dezelfde kerk , de heiligfchcndcnde wydingcn hadt opgedraagen aan den Kerspelpriester Masfieu, afgevaardigde ter Natiönaale vergadering van Vrankryk en tot Bisfchop van Beativais benoemd, — aan den Kerspelpriester Lindet, mede afgevaardigden tot het Bisdom van Evreu'x verkooren — aan den Kerspelpriester Laurent, eveneens afgevaardigden j tot het Bisdom van Moulius benoemd — en aan den Kerspelpriester Heraudin, verkooren Bisfchop van Cb:!teau-Roux;wy vernamen dat de Bisfchop van Lidda zich tot deze misoiaaden hadt durven verftouten , of fchoon de twee eerften dezer Kerken haare wettige Herders nog bezitten, en dat de twee anderen door de Apostelyke macht noch geenfints tot Bisfchoppelyke zetels waren verheven. Wat men nu van die geenen te denken hebbe, welke zich laaten verkiezen en inwyden voor Kerken, welke haare Bisfchoppen nog hebben, hier omtrent heeft zich de heilige Leö, reeds lang vóór ons ver* kl .ard; wan t aan Juliaan Bisfchop van Stanchio fchryvende, tegen eenen zekeren 'f beodofius die den Bisfchoppelyken zetel, van den nog in roezen zynde Bisfchop Juvenalis onrechtvaardig itt bezit hadt genoomen, zegt hy Kappittel IV: de aart der daad zelve, wyst genoeg aan, welk een man het is, die zich in de plaats van eenen nog in wezen zynde Bisfchop heeft ingedrongen; en men moet den zulken als Godloos befchouwen, die zich van • de vyanden des geloofs heeft weeten te doen beminnen. Voorwaar, het geen klaarblykelyk aantoont, welke eene gewichtige rede de Kerk hebbe om eenen afkeer te koêsterea van die geenen welke door een drom van leeken bj n verkooren,doord;en zy met dezelfde vóóïoordeelen als de kiezers zyn befmet,isde Herderlyke-brief welken ons door denzelven Post is overgebragt, en dien de valfche BisfchopExpilly, om de onbedachtfcamen te bedriegen, op den 25. February heeft bekend ge«laakt, met het oogmerk, zynder twyfel, om het naadloos kleed va»  } gevaar grootcr werdt, den yver en arbeid hebt verdubbeld, gedoog dat wy ons thans tot U wenden en de loffpraak van den heiligen Leo den Grooten aan de Katholyke Bisfchoppen te Confiantinopel vergaderd, op Utoepasfcn : Hoewel ik in myn hart deelgenoot ben van de moei lykhedenwelkegy tot handhaaving van den Katholyken Godsdienst hebt ondergaan , en fchoon ik gevoelig ken over de onheilen welke Cf de ketteren hebben aangedaan , even of ik dezelven en eigen perfoon hadt geleeden; zo erkenne ik nogthans dat wy ons meer moeten verblyden dan bedroeven om dat gy , door Jefus Kristus ge (Ier kt, ononvertoinn$lyk aan de slposte/yke Leering zyt gehecht gebleeven , en toen de Vyanden des Geloofs , U uit uwe zetels verdreevtn, gy liever gewild hebt de onheilen der ballingfchap te ver duitren, dan U aan Godloosheid fchuldig te maaken. Wanneer wy aan U denken, kunnen wy niet beletten om eenige vertroosting te imaaken, en U krachtdaadiglyk te vermaanen om in uwe bcliuiten te volharden. Hierom herrinneren wy U den geestclyken band welken U aan de kerk vastfhikt en die niet gebrooken kan worden dan door deiv dood of volgens de kerkregelige wyze door onze Apostelyke macht. Blyft dan aan uwe kerken gehecht en verlaat dezelven nimmer voor verfcheurende wolven tegen wier aanvallen gy, meteenen heiligen yver, uwe item hebt durven verheffen en de verrichtingen van een wettig gezag vervullen. En gy ook, waarde Zoonen, leden van eerwaardige Kapittels , die aan uwe Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen, gelyk het betaamt, onderworpen, en die als veele, met hetzelve hoofd, vereenigde leden; één enkel kerkelyk lichchaam uitmaakt, het welk geene burgerlyke macht kan ontbinden, en die de voetRappen van uwe kerkvoogden zo roemwaardig hebt betreeden, verlaat nimmer den goeden weg welken gy hebt gekoozen , en waakt dat niemand met de bedriegelyke afgelegde klederen der M.s.  %6t. ROMEN. der Bisfchoppen en Stedehouders zich vermommen om de heerfchapp? over uwe kerken te bemachtigen. Want zo zv hunne wettige bruidegoms verloeren, zoudt gy alleen tegen de onderwindingen en nieuwe vyandelyke aantogen met uwe eigene verdediging belast blyven. Spant dan alle uwe krachten in, om de indringing en fcheunng, door eene naauwe verééniging van gevoelens en beraadflagiiigen, ver; e van U teverdryven. Engy waarde Zoonen, Kerspelpriesters en Herders'van den tweeden rang, gy,die in een zeer groot getal aan de deugden aan uwen plicht zyt getrouw gebleeven, zeer onderfcheiden vanuie uwer ampigenroten, welke door de zwakheid overwonnen of door dc ftaatzucht ervoerd , zich aan de dwaaling hebben overgegceven, en welke onzen ,aad zonder twyfel tot hunnen pucht zal terug, brengen, beireedi met moed de loop baan, welke gy nebt ingellaagen, - gedenkt dat de benoen mg weke gy van uwe wettige Bisfchoppen hebt ontfangen, Uniet dan door dezelven kan ontnoomen werden, cn dat, fchoon gy van de waerejdlyke macht uitgefchud en van uwe posten verjaagd zyt, niettegenltaande wettige Herders zult wezen door uwen ftaat verplicht, om alles aan te wendenden einde de roevers te verftrooijen welken U zoeken te ondermyncri met het eenig oogmerk om die zielen ongelukkig te maaken welke' U toevertrouwd zyn, en voor welker zaligheid gy verantwoordeJykzult wezen. En gy waarde Zoonen, Priesters en andere bedieraaren der Franfche Geestelykheid, t.ie iet het erfdeel des Heere geroepen getrouw aan uwe wettige Herderen moet blyven en in het ge-' loof en leering volharden, gy moet niets meer ter harte neemen, dan om de beiligfehendende overweldigers te omwyken en te verfoeijen. Gy eindelyk beminde Kinderen, Katholyken van het Koningryk van Vrankryk, wy ftellen U den Godsdienst en het geloof u wer vaderen voor oogen, en wy fmeeken u uit den grond van ons hart om dezen Godsdienst, den eenigen waaren Godsdienst van welken het eeuwig leven zo wel als de zekerheid en het geluk der burgerlyke Maatfchappyen van afhangt, niet te ver- laa-  ROMEN. 169. Iaafen? Weest zorgvuldig op uwe hoede om aan de bedriegelyke redeneeringen derhedendaugrche wysbegeerte, welke ten verderVe leidt, geen gehoor te geeven. Vcrmydt alle onrechtmaatige bezitters, het zydie den tytel van Aartsbisfchop of dien van Bisfc'iop of Kerspelpriester voeren,om geene gemeenfchap met bun te hebben, voornaamenlyk omtrent Goddelyke zaaken; hoort altyd de ftcm uwer Herderen welke nog in wezen zyn, en die üin 't vervolg op eene kerkregelige wyze zullen worden verleend. Eindelyk, blyft gctrouwlyk aan ons verbonden; want nierhand kan een Lidmaat der kerke van Jefus Kristus zyn , zo hy niet veréemgd is met hem die er het zichtbaar hoofd van is, en indien hy niet door den ftoel van den heiligen Petrus onderfteund zy. En om den yver van alle gelovigen in het volbrengen hunner plichten te verdubbelen, bidden wy den Hemelfchèn Vader om den geest van raadgéevjng, van waarheid en van ftandvastigheid , over U uitteftorten, en tot een onderpand van onze vaderlyke liefde, fchenken wy U, zeer waarde Zoonen, eerwaardige Broederen en beminde Kinderen, onzen Apostelyken zegen. Gcgeeven te Romen, den 13. April 1791., het zeventiende jaar van ons Pausfchap, ( Was getekend ) PIUS VI. NUNTIATUUR. Amplisfimaat van Emmerik, 18. Augustus 1793. I Jeden werdt alhier gelyk door het gantfche Klecfschland, het blyde Dank-feest (*) gevierd, doordien de Heere der Heir; | fchaa- (*)De geëerde zender van dit fruk, gelieve ons te verfchoonen dat wy hetzelve niet eerder hebben geplaatst ? 's Paufen Brevet in N.«r. en6. te vinden ('t welk hier de reden van is) vermogten wy niet verder onderbreeken. M.3.  170. NUNTIATUUR. fchaaren de wapens van onzen Koning en die der geallieerde Mogendheden tor dus verre heeft gelieven te zegenen, envoornaam)yk om dat de algoede God, door de overgave der ftad en vesting Mentz in de handen der Duitfchers, ons en het geheele duirfche Ryk genadig heeft gelieven te redden, en voor de dreigende onheilen te bewaaren; dienende dit plechtig Feest niet minder cm met éénpaarige gebeden den Aizegenaar zynen verderen Goddelyken byftand over ons en alle onze mede- menfehen, ootmoedig aftefmeeken. In alle Kerken u erdt het plechtig Te D e u m laüdamüs gezongen en eene dank-reden gchoudenover Pfalm CXVII. vs. 15. en 16. Fox exaltationès & falutis in tabemacu lis justor urn. Dextera Domini fecit vilutum: dextera Domini exaltavit me. Dat is volgens de vulgata: De flem van vreugde en heil inde wooningen der Rechtvaardigen. Deregtehand des Heere heeft kracht gewerkt: deregtehand des Heere heeft tny verheven ( * ). . Onder andere heeft de dank-reden, ter dier gelegenheid alhier ïn de Munfler of Kapittel Kerk, door den wel Eerwaarden zeer geleerden Fieere Stift curatus Theodürus van Hal voorgedraagen, de goedkeuring der aanzienelyke zo Catholyke alsProteftantfcbe toehooreren, weggedraagen. Zyn Eerwaarde ftelde in dezelve, met de levendigfte verwen , de oorzaaken der onheilen in 't algemeen, en die der tegenwoordige tyden in 't byzonder, voor oogen, als;, de ongehoorzaamheid tegen God en de door hem aangeflelde overigheden ~ de verachting van Gods woord en van den geö'pen- iaar- (*) Volgens den Hebreeuwfchen grond-text zou eene^»- paraphrafeerde vertolking aldus luiden: Hy , Jehova is myne verlojjing geworden. Daarom hoort men in de hutten der welmeeneuden van my niets anders- dan deze vreugde-flem der gelukwenfching: de regtehand des Heere heef? eene helden - kracht ce weezen. Ja 't IS Waar, de machtige hand Gods heeft my verheven.  N U N T I A T O V R. baarden' Godsdienst —■ en het daar uit noodzaakelyk voortfpruitend algtmeen verval der goede zeden. De-inleiding.begon zyn eerwaarde met God te danken „dat j, hvtot dus verre onze vrees hadt gelieven weg te neemen of ,,ten minde te verminderen, — het gevaarte verwyderen — 5. de verderflyke raadflaagen onzer vyanden teverydelen en aan „ hunne woede paal en perk te zetten. Vyanden die zo „veel te gevaarlvker waren, om dat zy voorgaven als \rienden „tot ons te koomen, om des te gemaklyker in het ui'gefpan- „ nen Net des verderfs ons te vangen. Vyanden die niet „alleen kwamen om onze goederen te pionderen, maar daar „en boven om ons allerdierbaarst klcinnood ,den Godsdienst te „bedormen — den geest van wanorden en oproer onder ons „ te verbreien en aldus Kerk en daat ongelukkig te maaken.' „ Vyanden eindelyk , die onder fchyn van ons de vry- „heid aan te brengen, ons tot flaaven hunner oproerige en „ onkristelyke onderneemingen trachtten te maaken ( * )." De Heer van Hal na derampdreigendfle gevaaren, waaraan dit land nog onlangs was blood gedeld, te hebben afgemaald, dankte den Heere (vermits ons gebed is verhoord geworden) met de woorden van Jefus Syrach : Jk heb den Heere, den vader van mynen Heere (Jefus) aangeroepen, dathy my niet zonde verlaat en in den dag myner verdrukkinge , en dat hy my zou byflaan in den tyd der Ho vaardigen. (Daarom ) zal ik uwen naam zonder ophouden looven en met dankzeggingen verheerlyken ; want myn gebed is verhoord geivorden ( t). 'T is God aan wieumen, gelyk de Heer van Halm zyne text- ver> (*) ff. Petr. II. vs. 19. Libertatem illes promittentes, cum ipfi ferit fint Corruptionis. Die, anderen de vryheid belooven en zelfs flaaven des verderfs zyn. ( r) Eccl. L I. vs 14. & 15. InvocaviDom'mum patrem Domini mei, ut non derelinquat me in dietribulationis meae,& in tempore fuperborum fine adjutorio. Laudabo nomen tuum asfidué & col laudabo iliud ik Confesfione & exaudita est oratio mea. M.4,  i7i. NUNTIATUUR, verklaaring opmerkte, de overwinningen in eenen rechtvaardigen Oorlog moet toefchryven, even gelyk David deze weleer zich zelve.i ook met aanmaatigde., maar die aan de befcherming der machtige hand Gods rocfclireef Doch vooral heeft deze verplichting , om God, als onzen Redder met dankbaarheid te erkennen, in zulke oorlogen plaats, welke ondernomen worden, om rust en vrede aaiiteb.rengen — om de verdrukte onfchulJ te helpen — de gefchondcne rechien te handhaaven — de godsdientelooze, fcheurzieke en oproerige ncigintien uit te roeiën — iet gedrocht der valfche vryheid cn gelykbeid, zoveel als mogehk is, 111 desfelfs geboorte te fmooren — het vuur vari burger-twist uit te blusfehen — de verbannene broederliefde wederom ,„ te voeren — en den vddrigen luifter van den Godsdienst ie hertellen Tot bewys, dat onze zonden de oorzaaken der alverwoestende oorlogen zyn , bragtzw, Eerwaarde onder andere de zeer toepasfelyke zinfpeeling uit den Prophees Isaïas I. vs. 19, fv Indien gy gewillig zyt ennaar my luifiert, zult gy de goederen des landt eet en ( wanneer gy my wilt gehoorzaamen, bemin, en myne geboden volbrengen, zal de vrede uw lot, en geluk en zegen uw erfdeel zyn)-maar indien gy onwillig zyt en tny tot.gramfchap verwekt, zal het zwaard U verjlkde» (zo gyop den verderf h ken we g der goddeloosheid wilt vcortwandelen, myne bevélen overtreed en — uwe bcdorn-ne driften volgen — den aan U,doormy, geöpenbaarden Godsdienst verfienten en myne genade verwerpen, houdt U verzekerd, dat gy als dan in den alverflindendcn oorlog, uwe ftraffe zult vin* ■den ) : want de mond des Heere heeft het gefproken ( * > Als ook de nadrukkelyke woorden by denzei ven Isaïas , Hoofdeel XLII. vs 24. en 25 : Wie heeft' Jacob ter plondering en Israël ter verwoesting overgegeeven? heeft het de Heere zelf niet (*) Si volueritis, & audieritis me, bona terra comedetis. Quod fi nolueritis, & me ad iracundiam provocayeritis; gladius devorabit vos, quia os Domini locutum est.  HÜNTIA'TUUR. t73, met gedaan, tegen wiengy gezondigd hek'? Men heeft in zyHe wegen niet willen wandelen en zyne wet niet willen hoorèri , en (daarom) heeft hy zyne hevige gramfchap in eenen geweldigen oorlog over hen uitgeflort ( * ). Vervolgens ging de Dank - redenaar over tot het byzondër onderzoek der zonden van veelerlei ongehoorzaamheid tegeli Gods-gebod — van oneerbiedigheid, ja befchimpingen verachting van den Godsdieust — van bedorvenheid der, zeden veri oorzaakt door de menigvuldige onkristelyke werken der vrygeesten Eindelyk, ftelde hy ons de verhevenheid des Kristendoms voor oogen, —maakte ons opmerkfaamopde veeleaangenaarne troostredenen, die ons het zelve aanbiedt «-» vermaande óns om ftandvastig inde heilige Evangelie-leer te volharden —de plichten van een' Kristen met bereidwilligheid , en die van een' braaven burger en getrouwen onderdaan met tevredenheid te volbrengen — God boven a! en uit gantfcher harte, en onzen naasten, dat is, alle onze mede-menfehen zonder onderfcheid van ftaat of Godsdienst, gelyk ons zeiven te beminnen; hier by voegende , dat als dan, wanneer deze plichten ftiptelyk volbragt worden — wanneer de overheden ook van haaren karit bezorgd zyn, om alles wat de zeden kan bederven, byzonder de kwaa* de, onftichtelyke, onkristelyke en oproerige fchriften te verbieden en van haare ftaaten te verwyderen , dat als dan , deTrooil der Vorften verzekerd — de Godsdienst geëerbiedigd — en de onderdaanen gelukkig zullen wezen. Het flot dezer Dank-reden befiont in een Gebed tot den Gever aller gaaven , om zynen verderen zegen af te fmceken, over de wapenen der Vorften en ftaaten, welke dezelve habben op= gevat, om hunne Landen tegen de onrechtvaardige aanvallender Franfehen te verdedigen. (*) Quis dedit in direptioneffl jacob, & Israël vastahtibus? nonne Dominus ipfe, cui peccavimus ? & noluerünt in viis ejus artt* bulare, & nou audierunt Iegcm ejus,& effüdit fuper e Um indignati» «tem furoris fui, &forte bellum.  Ï74- ROERMONDE. ROERMONDE. District van Cuik O p den 24. Octoberi7p3. overleedttot algemeene droefheid tn het Klooster-huis te S. Agatha onder Cuik, de Hoogeerwaarde zeer Geleerde Heere Franciskus Wuheu Iviüs Lovêrix, in het 68. jaar zyns. ouderdoms, in het 49. zyner intreedeinde orden van het heilig Kruis, in het 44. Zyi)sPriesrerftaatseninhet33.zyns Priörfchap. Vier dagen daar aan volgende werdt desfelfs ontzield Lichchaam op eene rouw-ftaatelyke wyze in de kloosterkerk te S. Agatha, in het byzyn van veele Geestelykeen waereidlvké perfoonen ter aarde befteld. De wel Eerwaarde zeer geleerde Heere J. Kerstjens, ved geacht Pastor tot Cuyk en onderhoorige gehugten, deet bv deze gelegenheid eene zeer gepaste lyk - reden , over de text woorden uit Prediker VII. vs. 3. 'Tis beter te gaan naar een huis van droefheid, dan naar een huis van Maaltyd. De vóóraf-fpraak welke de Lyk-redenaar aanhefte en welke genoeglaam zal wezen, om een denkbeeld van des over ledcns Karacter te vormen beftont in deze bewoordingen" „ Vind ik my thans genoodzaakt dit Huis, door desfelfs oud' „ heid van over de vier Eeuwen door merkwaardig wisfelval „hgheden en veele voordeelige hoedanigheden alom bekend „te^ befchouwen als een lyk-huis? - als een huis van droef.! „heid? — daar een ieder zich voorftelde dat men eerlang de „gelegenheid zou aantreffen om zich te verblyden, over de lang „gewenschte tyding, eener gunffige apostil op het verzoek „fchrift door het klein getal der eerwaardige bewooucren aangeboden dan ziet, wy worden vóórgekoomen door het „ fmertelyk fterfgeval van den hoogeerwaarden Heer Prior, overftea „dezer kleine gemeente en veelgeacht en aanzienljk Hoofd dezes „huis; —  ROERMONDE. 175. „huis; —• door het verlies van eenen waaren Menfchenvriend, „wiens vriendelykheiden lieftaaligheid van groot en klein, van „ ryk en arm, ja van Vorftelyke Perfonaadjen zeiven geroemd j, wordt. *' „Te vergeefsch zoude ik dan moeite aanwenden , omdenlof „te verkondigen van dezen hoogwaarden overledenen, wiens j, lof door een ieder welke hem gekend heeft fteeds zal ver„knndigd worden. Men houdc het my dan ten goede, dat ik „hier vooiby ftappe, al wat de heuschheid, of eenig anderin„zicht, by deze rouwftaatige plechtigheid, my kan fchyneii „ op te leggen. By geene gelegenheid kunnen wy ons de gedachtenis des doods levendiger en geduuriger voordellen dan „by het fterfgeval van hem, die, om desfelfs byzondere en uit„muntende perfoonlyke hoedanigheden , fteeds in ons geheugen „ Z'J blyven. Ik hou my dan aan het inzicht door den Godsdienst endoor den Wyzen-man my aangeweezeu , en dit zal het mees» „ te tot ons gecstelyk voordeel verftrekken. " e.z.v. BUITENLANDSCHE BYZONDERHEDEN. Joannes-Hendrijcus door Gods barmhartigheid, Kardinaal Priesterder heilige Roomfche Kerk, van Franckenbcrg en Schellendorff, Aartsbisfchop van Mechclen, Primaat der Nederlanden, Ridder van het groot Kruis van den heiligen Stephanus Koning van Hongarien en daadlyk geheimraad van zyne Keizerlyke, Koninglyke, ApostelykeMajefteit. &c. &c. &c. Aan alle Kloosterlingen, van beide de Kunnen, der opgeheven Kloosters in ons Bisdom. Zaligheid in den Heere 1 J\ 1 wat de vaderlyke vertoogen van den Opper - priester, de nadrukkelyke aanhoudingen der Bisfchoppen en der katholyke Geestelykheid, de ftandvastige tegenftellingen van vroome en eprecntè Kristelyke Mannen, zedert eenige jaaren van droefheid niet  Jffl. BUITENLANDSCHE niet hadden kunnen verwerven, heeft eindelyk de Almogende uitgevoerd. Hy heeft der gantfche waereld, door tot nog toe onbekende fchokken, getoond, welkeen gevaar de Maatfchappyen looren , wanneer zy van de onwrikbaare grondbeginfelen zich verwyderen, waar haar geheel beide en haar geluk op rust Hy heeft die middelen in het werk gefteld welke de waereldfche Machten verftommen en die de vdele ontwerpen der Menfehen tenietdoen; _ hy heeft den Vorften en Volkien de ver, fchrikkelyke ftemme dergebeurdtenisfen doen hooren, welke hy * zyne hand houdt e» die zyne voorzienigheid met geweldlos laat, wanneer en ooren en oogen, voor de zachte indringingen der waarheid geflooten blyven. De jonge Vorst welke ons regeert, heeft zich deze heizaame lesten nuttegemaakt. Overtuigd dat geene Rykenzonder Godsdienst en gerechtigheid kunnen hofman, heeft hv dezo deugden tot grondflag en ten regel van zvne Regeering verkooren. Van daar die wyze befchikkingen welke den aanvang zyner regeering beroemd maaken, en welke zich dag aan dag opvoigen, n.ettegenftaande de vermenigvuldigde hinderpaalen , wier ongelyke en ftrydige oorzaaken derzelver uitvoerig ftremmen. 6 'Tis uithoofde van dit zo roemwaardig en pryswaardig gedrag, waarde zoonen en dochteren in Jefus Kristus! dat hv U Uitnodigt om tot die heilige wykpiaatfcn, zedert lang het voor Werp uwer bitterffe droefheid , te rug te keeren. Hy opent U deze godvruchtige fchuilplaatfen, welke de beguicbcling der gevaarlyke leerftelfels hadt geflooten. In veele Provinciën zvn reeds Leden benoemd om de middelen tot uwe wederkeering te begunftigen, welk voorbeeld in ons Bisdom fpoedigzal wor den gevolgd. Men verwacht fiechts uwe toeftemmmg om zulks ter uitvoer te brengen; want hunne herfteller.de macht kent geene andere paaien dan de onmogelykheid der weder-onrichting der Klooftere. v Deze onmogelykheid, waarde zoonen en dochteren - weet gy, is ook de eenige reden welke U zou kunnen verfch'oonen om tot het Klooster te rug te keeren, da^r, waar uw plicht U roept,  BYZONDERHEDEN. 177 roept, om met getrouwheid die verplichtingen te vervullen, welke gy vrywillig met God hebt aangegaan, — om weder de hand aan den ploeg te (laan, en van de ydelheden der waercld verwyderd, opdien akker voort te werken, welken Utot eene gelukkige eeuwigheid moet brengen. Wy kunnen ons niet verbeelden dat er onder U zulke vyanden hunner zaligheid zouden worden gevonden, welke metmet yver zulk eene gunftige, zo dikwyls verlangde en nu bekomere gelegenheid zich zouden ten nutremaaken. Neen, de Kerk zal zo eene fchaude niet ondergaan , om den godloozen, door zulk eene firafwaardigc trouwloosheid haarer kinderen, te zien zegepraaien, noch de droefheid hebben, om die geenen welkezfch fchuldig zouden maaken, in de met het zegel der onfrandvastigheid gemerkte waereldte zien ontdooien —aldaar eenfchandelyk leven te zien leiden, en gevaar te loopen om eeuwig -verdoemd te worden. In de daad, onder welkevoorwendfelen zouden zulketrouwloozen hunnen tegenftand kunnen bewimpelen? Zullen zy voorgeeren, dat het ontflag, hunne weigering welke zy zouden kunnen doen, om hunne kloosterlyke en godsdienftige verbindtenisfen te hervatten, zal wettigen ? dan beftaat er eene Macht op aarde, welke, zonder reden van de verplichtingen op het Godlyk-recht gegrond, kan ontflaan, gelyk de plechtige geloften en den klooster-regel welken tot derzelver volbrenging behoort? Alle Godgeleerden antwoorden neen. En de mogelykheid der weder-oprichting der Kloosters onderfleld zynde; hoe fchaars zyn dan de redenen welke deze ontflagen kunnen wettigen, tenzy men als eene genoegfaame reden befchouwde, den halftarrigen wil om hunne verbindtenisfen niette willen naarkoomen in deomftandigheden waar in het nut der kerke, de waardigheid des kloostcrlyken (laats en de byzondere opftanding hunner wederzydfche gemeentens, er de onderhouding ten hoogfre vaa vorderen. Een ander voorwendfel 't welk de waereld mogelyk zal gebruiken om U in 't midden der gevaaren , waar van zy overvloeit, te houden, is, datde omftandigheden zedert de uitftorting uwer belofte»  17$. BUITENL ANDSCHE loftcn veranderd zynde, de verplichting om tot het klooster te mg tekee, ren, tijgt, meerbeftaat, Zy zal Ude aaiüoklykheden, de gcmaklykheden vcrgrootcn welke gy er vóór de vernietiging invondt: zy zal de vryheid, de zoetigheden en de aanvallige plaarslykheden welke gv zedert inde Maatfehappy gefmaakt hebt, opvyzelen; — van den ander kant zal zyUinet de affchuwelykfteverwen afmaaien, den elendige.ilenverwoestenftaattot welken uwe kloosters zyn gebragt, ten zeiven tyde als zyU met arglistig, heid zal verbergen de verbeteringen en gerief] ykheden, welke men voorheeft daar nan toe te brengen. Niets is beuzclachtiger, waarde zoonen en dochteren in Jefus Kristus \ dan deze uitvluchten. Vooreerst, hadtde vernietigingUzonder twyfel niet kunnen ontflaan van de verplichting uwer beloften, —zyhadt U middenin dewacreld zelve, de wacreld afgeftorvcn gelaaten; — gy blecft daarin inet de uitoefening van uwen klooster - regel belast, voor zo veel dien tn .t de omftandigheden van uwe verflxooijng u'tvoerlyk was : getuigen hier van, de verzachtingen en vedigtingen welke gy ons dikwyls hebt verzocht en de infehikkerykheid welke Wy toen meenden te moeten gebruiken. Het flot was de eenigltewet, waar vangy ontheven waart, doordien hetzelve verbroken cn onfoegarigkelylï was gemaakt. Thans biedt men U aan om hetzelve te herlrellcn met alle die middelen om uwegezamenlyke verplichtingen te vervullen. Welk eene verontfchuldiging kan U dan over» blyven? Mogdyk zult gy antwoorden, dat gy er die zelfde gemaklykhe. den niet meer zult vinden. Dan wie heeft U dit gezegd ? Wie heelt er U eenige byzondere verzekering van kunnen geeven? Daar en boven> waren het de gemaklykheden des levens of de boetvaardigheid en kristolyke volmaaktheid , welke gy ten tyde van uwe plechtige geloften fcwaint zoeken? Zou het.mogelyk zyn, dat Godgewyde zielen, om zich van de getrouwheid welke zy hem hebben beloofd te ontheffen eene aardfchebezorgdheid voorwendden, welke het Evangelie zeifin wacreldfche menfehen veroordeelt. Bekommert U des niet (zegt Kristus) en zegt niet: wat zuU len wy te eet en en te drinken hebben, en waar sullen wy ons van kleedea t j J f Want alle deze dingen onderzoeken de heidenen en uw hemetfehe Vader weet wel wat gy van noden hebt (f ). Zoekt dan eerst het ryk Gods en zyne gerechtigheid en al'.e deze dingen zullen V toegeworpen wordenQ$y. Zo deze belofte van onzen Goddelykcn Meester is vervuld geworden waarde zoonen en dochteren in Jefus Kristus, zo is het voor zeker ten opzichte der ordens - gciiigtén ,wier tydelyke voordeden zodanig zyn toegenomen, tot zelfs den afgunst van de kinderen der eeuwe te verwekken. Moet deze ovcrweeging alleen, die geenen onder U met geene fchaamte bedekken, welke hunne trouwloosheid zouden trachten te rechtvaardigen uit vrees van gebrek aan het noodzaakelyke of behoorlyke tot hun levens onder, houd? Eindelyk zal de Waereld, doorjpitsvindige boosheden, U middelenin. boezemen om, als 't waare, tot de volkomene herHelling uwer Klooster* te geraaken; dan die in de daad het tydftip daar van moer en meer zuU len verwyderen, en zelfs de hoop voor altyd doen verboren gaan. Zy zal V, b.v. aanzetten om, met verachting der door de beide medewerkende machten aangcllddc vergadering, uwe vóórige bezittingen gerechtdyk te rug t* (*) Mattheus VI. vs.31» (f) ibid. vs. 3i. (§)iuid. vs, js«  SYZONDERHËDËtf. 179. te eifchen, en om zulks door onderlinge en vereenigde krachten te bewerken; zy zal U inblaazen om zonder infchikkelyklicid de bezitters uwer goederen te vervolgen; in één woord, zyzal Uophitfen om Kerken ftaat met onlusten en verwarringen te vervullen, ten einde de wooningen van vrede en van kristelyke liefdaadigheid teherftellen in den zelfden ftaat, waar in zy zich vóór de opheffing bevonden. Wy Zullen niet onderzoeken, waarde zoonen efi dochteren in Jefus Kristus lof de rechtvaardigheid zulk eene handelwyze kon goedkeuren; wy zullen ons alleen bepaa'en met U te vraagen, of menfehen die door hunnen ftaat eene openlyke belydenis van eene volkonicne en volftrekte verfaaking doen, zonder verergernis, zulks gerechtelyk zouden kunnen beginnen, in het geval, waarin men hun van eenen anderen kant, alle behoorlyke fchavergoeding zoude aanbieden? Vergeet niet dat het tot U is, welke zich aan de kristelyke volmaaktheid hebben toegewyd, dat Jefus Kristus deze merkwaardige woorden richt; Zo iémand'Uin 'trecht'betrekt en mvkleed eischt, fieet hem ook uwen mantel af. Mattheus V. vs 40. Wat zou deze Coddelvke Wetgever gezegd hebben van hem, die met hoofdigheid den weg Van rechten hadt ingeflaagen over dat geene het welk hem goedwilliglyk buiten dituiterfte middel was aangebooden? Dat men zich echter niet verbeelde, dat, daar wy de gemaatigdheid en onbaatzuchtigheid den kloosterlingen van beide de kunnen der opgehevcne Kloosters in ons Bisdomaanbeveelen, dat wydaar by voorhebben, om die geenen te verontfchuldigen welke hunne, na de opheffing vervreemde goederen , zouden meenen te mogen behouden, en veel minderdie lieden, welke, gelyk het veelal heeft plaats gegreepen, deze goederen tot eenen veel Minderen prys dan derzelver waarde was, hebben bekomen. Wy houden ons met eerbied terug omtrent de 1'chikkiiigen welke de waereldiyke, gezamen. lyk met de geestelyke macht, ten opzichte dezer verkrygingen, zoude kunnen in het werk ftellen. Dan wy houden ons niet minder verplicht om die zielen te waarfchuwen, met welke ons Jelus Kristus, onder verantwoordelykhcid onzereigenc ziele, heeft belast, dat deze fchikkingen (indienzyhet gezag waarvan zy haaren oorfprong hebben,met inzichttot'talgemcenwelzyn,rechtvaardigen) niet altyd het gswéten van by;.ondere lieden welke ei' gebruik van maaken, vryrbrceken; om dat de vrees voor wanordens, dikwerf er de beweeg - oorzaak van is, waar toe de boosaartighcid dergec»en aan welke men ze toeftaat, zich zou kunnen (trekken, indien men zelum weigerde. Ziet daar de reden waarom wy met drift verlangen dat die lieden, welke eenige goederen der opgehevcne kloosters bezitten, zich ten fpoedigfte daar van ontdoen. Deze vrywillige afitandzal hunne zaligheid in zekerheid ft ellen en teffens dc vervloekingen van hun en hunne Bïastbeftaanden vcrwydcren, met welke God byna altyd in deze waereld die geenen ftraft, welke zynen eigendom terughouden, in weerwil van alle bewimoelingcn met welke zy dien bedekken. Wy zouden hier de jaarboeken der gefchiedenis kunnen openleggen, om dit laatfte met zulke talrykc als verfchrikkclykc gcbcurdtcnisfen teftaaven; dan de tegenwoordige ftaat van Europa is eene le. vendige, roerende, en fpreekende fchiidery genoeg, om ons op dc zichtbaarwyze daar van te overtuigen, Weest ccrlyk, gy, die deze ongelukkige verkryging, der aan God gcvvydc goederen, in huiden houdt! Wat zeidet gy weleer, om dezelve > te-.  i8o. BUITENLANDSCHE BYZONDERHEDEN. tegen de verwytingen van uwgewéten te wettigen 'Gygaftvoor, datgy er. Hechtsdebewaarervan woudt wezen; datgytizoudtbevlytigenomzeaan hunne wettige bezitters te rug te gi-cven, op het oogenblik, dat de opgehevcne kloosters zouden mogen herfleld worden. Ziet daar dan de eenige aauneemciyke reden, waarmede gy toen de aanneeming dezer goederen, welte gy zelfs als ter leen befchouwden, kont rechtvaardigen. Welaan ! die bepaaling heeft thans een einde genomen ; de wederoprichting der ordensgeftigten, voorzo verzulksuitvoerlyk is, is reeds beflooten. Waarhangt deze mogelykheid nu anders van af, dan van den goeden wil en van de rechtvaardigheid der geenen welke derzelver goederen in bezit hebben? En zo er gevondenwoiden wier herftelling onmogelyk zy, aan wie zal men dan de voornaamc oorzaak daar van moeten toefchryven, zo niet aan die geenen wier begeerlykheid, de voornaamfte middelen hunner herftelling te rugÈoudt? Daar wy nü deze lieden vermaanen, waarde zoonen en dochteren in Jefuï Kristus ! om d» verplichtingen, welke dc rechtvaardigheid hun oplegt, ten uwen opzichte te vervullen, is ons oognierkt echter geenllnts om dit totonredelyke ulterftens te dryven. Wy bezeffen en gy bczeltmetons, datin dentoeftand, waar in zich de goederen uwer opgehevcne kloosters bevinden r niets zal kunnen uitgevoerd worden, tenzy gyvan uwen kant daar omtrent fchikkingen wilt maaken en opofferingen gedoogen. Wy hebben Ü daar toe aangezet en wy zetten U daar nog toe aan , ja, wy durven ons verzekerd houden datgy U daar toe zult laatcn overhaalen. Gedenkt dat dc fchatkist van zvne Majefteit, voor het tegenwoordige, wel verre van aan eenige terugeifchïugente kunnen voldoen , geduurende dezen oorlog door ontzachlyke kosten wordt uitgeput, niet fiechts om de herftelling vau eenige kloosters te bcgunftigen, maar om ze allen en den Godsdienst zeiven te befchermen tegen eenen vyand welk reeds hunne volkomene vernietiging heeft uitgefprooken en die fiechts vlamt om dit teruitvoertebrengen. Deze overweeging doet ons teffens hoopen datde vermogende Kloosters welke de onheilen der vernietiging zyn ontkomen, alsook die lieden welke de Goddelyke voorzienigheid met overvloedige goederen lieeft bedeeld, door milde almoefen of voorfchietingen tot deze zo wenfehelyke fchikkingen zullen medewerken: — en om de genade des Hemels over den moeilykentaak der herfteilende vergaderingen te verwerven, behaage het hun om deze zoen - offers tot weder oprichting der opgehevcne Kloosters in de daar toe gefchikte kisten, uit tc (tarten. Daar wy het dus onzen plicht rekenen om aan de weldaadige oogmerken zyner Majefteit, aan den wensch der provinciaale Staaten, aan de uitdrukkelyke beden van alle de aan onze Herderlyke zorge toevertrouwde gelovige» te beantwoorden, willen en beveelen wy het volgende :(*). Gegeeven te Mechelen in ons Aartsbislchoppelyk Paleis den 24. September 1793. (_*") Hier volgen 7. art. bepaalende dc wyze hoe ieder Kloosterling zich by den Kerspelpriester zyner woonplaats, moet aangeeven; dat deze daarvan lysten moet opm?.aken, inleveren, e.z.v.; wy laaien die art. uit gebrek aan piaats eti ook dcwyl die niets van aangelegenheid voor onze lezers bevatten, agterwege.  KERK-NIEUWS. R O M È N. Brief van de Bisfchoppen ter Natiönaale Vergadering van Vrankryk afgevaardigd , in antwoord des Pausfen Brevet (* ) van den 10. Maart 1791, ALLER - HEILIGSTE VADER! \Y7 W y hebben het Brevet van Uwe Heiligheid met dien godsdienstigen eerbied ontfangen, welken de onderwyzingcn van eenen niet min verlichten dan deugdfaamen Paus rnoeten inboezemen , wiens Wysheid den moed boven de gebeurdtenisfen en moeilykhedenverheft. Uwe Heiligheid opdeit Apostelyken zetel geplaats, heeft de verhevenheid van desfelfs bediening efi de uitgeftrektheid van zyne heilige verplichtingen welken wy zelfs met hem deelen, en die in de verfchillende graaden der kerk - regeering, de éénheid van Bisdom uitmaaken, te recht gegreepen. Onze grondbeginfelen zyn de zynen; ja dus is de gelykvormigheid der overleveringen in de kerken, en de onveranderlyke fchat van het Katholyk Geloof, dat'de gevoelens der Franfche kerk met die van den Opperpriester verééiiigd, fiechts de getrouwe tiiffpraaken en de onbetwistbaare getuigeniffen van het geloof deralgemeene kerke, op alleplaatfen en ten allen tyden zyn. Het is de gantfche kerk die door de flem van haar opperhoofd fpreekt, en door die eener kerke, luifteryker mogelyk in haare ongelukken dan zy in den langen en vreedfaamen loop haarer voorfpoeden kon wezen. Het ftaat den (*) Zie No. 6. en 7. der Kerkelyke Bïoliöt. ondi»- het Kerknieuws kerknieuws i, deel no g. n.  jga ROMEN. den Gelovigen niet meer vry om twyfelingen te behouden over de plichten welken hun zyn voorgefchreeven, om zich zclven te bedriegen over het misbruik der Eedcn en over de uitwerking der mcineedeu, en om eene nieuwe Conftitutie der geestelykheid te vermengen, welke het gezag der kerke niet kan fnwyen met de groudbegjnfelen van den Godsdienst, waar in hun de voorzienigheid heeft doen geboren worden, en waar iri zy moeten leeven en fterven. Er is fiechts ééne éénige kerk zeide de heilige Cyprianus, en de gelovigen mogen die geenen niet hooreti, welken buiten dezelve leeraaren. Er is fiechts één Bisdom , het welk. Zich over de menigte der door de eendracht vereenigde Bisfchoppen uitflrekt; en deze nieuwe apostelen wenden alle moeiten aan om eene menfehelyke kerk te ftigten en verfpreiden zich door de fleden om nieuwe! grondflagen te leggen; en offchoon er in elke Provincie geordende Bisfchoppen zyn, eerwaardig door hunnen ouderdom, door de oprechtheid van hun geloof, en door de volftandigheid in hunne rampfpaeden; er zyn valfche Bisfchoppen in hunne plaatfen verkoren en 'willen hunne bedieningen overweldigen. Welken zyn dezen die tut de kerk. behooren ? Er is maar één God, een Kristus, ééne Kerk. '. De éénheid kan niet verdeeld worden. Men kan geen Out er tegen Outer oprichten, noch een nieuw Priesterdom ftigten. Men moet tot den oorfprong cpklimmen. Men moet de met hun hoofd veréénigde Bisfchoppen zoeken. Het opper-gezag is aan den heiligen Petrus gegeeven om op zynen zetel het middelpunt van eenheid te vestigen. T is de zaak van hen welken zich van ons afscheiden, om hunne verééniging met hem te bewyzen. Hoe kunnen zy met hem veréénigd wezen, wanneer de Item van 'zynen Opvolger zich van den zeiven zetel en uit den fehoot der kerk van Romen verheft, om onze grondbeginfelen goedtekeuren en hunne dwaalingen te veroordeelen ? Zedert langen tyd verwachten de verontruste, verbaasde gelovigen, eene uitfpraak van den Opperpriester, als de eerwaardige getuigenis des geloofs van alle kerken. Eeze uitfpraak wordt nog verfchoovendoor de uitwerkfelcn dier genegenheden van eenen vadelykeu yver, welk al-  R O M EN. 1.S3- alle middelen van eendracht en vrede zoekt: dan de grondbeginfelcn kunnen niet meer ontkend worden: en deze diepe en in de meeste artikelen der nieuwe Conftitutie der Geestelykheid gevolgde nafpooring Iaat den zulken geen twyfel meer over, welken eenen Godsdienst willen behouden die niet verandertDeze grondbeginfelen zyn de fteeds opene fchat en het gemeen vaderlyk erfgoed van alle kerken: wy zyn er de bewaarers, de befchermers, en uitdcelcrs van; en wanneer Uwe Heiligheid van den Apostelyken ftoel zal uitfpraak doen, wat hy in de beraadflaagingen zyner wysheid nog voorbehoudt, zyn het deze gelykvormige grondbeginfelen van alle kerken , welken zyne uitfpraaken zullen voorlichten. Zonder twyfel verftrekte het tot lof van zulk eenen wyzcn en dcugdfaamen Paus, om alle middelen van ondcrwyzing, van fmeekingen van bevrediging uitteputten; en even als hy, hadden wy geen ander inzich, geen ander verlangen, dan de hand te leenen aan alle die middelen van infehikkelykheid en liefde welken de geest der kerk bezit. Wy zullen hem dezaaken voorleggen gelyk zy zich hebben toegedraagen. Wy zyn onkundig geweest van de Brevetten welken zyne Heiligheid zo wel den Koning als den Aartsbisfchoppen van Vienne en Bordeaux heeft toegezonden. Maar naauwlyks waren wy onderricht, dat zyne Heiligheid wenschte, om de aangenomene en door de Bisfchoppen der Franfche kerk gevolgde denkwyzen, te kennen; naauwlyks waren er vyf weeken'verloopen , zedert dat ons zyne wenfehen waren bekend gemaakt, of de ontvouwinge der grondbeginfelen was hem aangeboden, en wy hadden de voldoening om, en de nieuwe brieven des Konings aan zyne Heiligheid, en het antwoord het welk zyne Heiligheid daar op moest geeveu, vódrtekomen. Wy wisten niet welke artikelen hem waren voorgefteld; maar wy wisten dat de grondbeginfelen zyn van alle omftandigheden en van alle tyden; wy hebben ons niet bedroogen in hunne ontvouwinge, bevestigd door de goedkeuring des Opperpries»ers en van de heilige vergadering, en door honderd veerrvg sa NS.  lS4- ROMEN. 20eigene als vreemde Bisfchoppen, wier Bisdommen zich tot in vrankryk uitbreiden; en wy verwachtten met vertrouwen de u.tfpraakvan Uwe HEILIGHEID, overde overéénft^mm.ng of tegenflryd.gheid der decreeten, welken hy door zyn eoedkeungheid hadt bevestigd. ™-^vngpea- Zodanig waren zelfs de omftandighcdcn waar in zich de Franfchekerk bevondt, dat wy alles wenschten te doen , wat de Godsdienst ons met verboodr. Wanneerllcchts de kerkregHi™ wyzen aan eentge, door de decreeten, gevestigde artikelen om! b aken, wenschten wy dat de kerkregeligewyzen konden vervuld worden; wanneer in eenige artikelen de moeilykheden op dc m.ddden en met op de voorwerpen vielen, zochten wv de weder byée.madenng, welke aan den wensch der burgerhke macht, kon beantwoorden. ourgeitjice Wy fpreeken van dit gedeelte der tucht, het welk niet van alle tyden cn van alle plaatfen is, en niet van die gro, dbegm felen welken fteeds onveranderlyk en in den fchat des Soft zeiven bewaard, één eenig voorwerp van onderwvzing Tvn waatomtrent dekerk geen verdrag aangaat; en wy 'ko den s' de gedenktekenen berinneren, welken ons overblyven e>Z de toegeevendheid en van de volhandigheid de Keke neer de grondregelen van bet Kristendom, ^^meerd o„" iahnnne- grond^. wLn gefcbud geboden als dte onwankelbaare muur welken de ApostefzS n tl t ZaVe,rheffenen hemel en aarde fcheen Wverééni gen. Wanneer de kerk, vrv in haare verwinnïn^n vereai1hadt om den Godsdiens zeïven te el éZ Wy hebbendemacht, welke wy als burgers ineene yoKgï de-  ïl O M E N. itg. dering uitoefenden, en de plichten welken wy als Bisfchoppen hacfden te vervullen, onderfcheiden. Wy hebben onze godsdienftL ge gevoelens en onze ftaatkundige begrippen geenfints verbonden. Wy hebben in de orden van het burgerlyk beftuur die grondbeginfelen gevolgd, welken ons het meest o vereenk om flig het belang des volks in eene gevestigde Alleen-heerfching;} wier grondflagen wy geenfints wilden omverwerpen, toefeheei. nen; en wy hebben in onze advyfen omtrent tydelyke zaaken, die gelykvormigheid niet verlangd , welke ons in orden der za;üken door Jefus Kristus ingefteld, is opgelegd. De gefchillen over de uitgeftrekthcid en de paaien der maatfbhappyëlyke gelykheid, over de beginfelen en de uitwerkfelen eener wel ingcrichtte vryheid zonder onlust en zonder losbandigheid, over den oorfprong der machten by onderrichtte enbefchaafdevolken; dezebelangryke, wysgeerige en ftaatkundige gefchillen, waren in den tegenwoordigen toeftand van Vrankryk, vooral waardig om het vorftand van alle doordenkende mannen ter oefenen. Gcd behoede ons, dat wy als trouwlooze burgers tot welzyn des vaderlands die grondbeginfelen zouden hebben aangenomen, welken de fchuldige gehoorzaamheid aan het Koninglyk opperzag, het welk de wetten doet heerfchen, konden verbreeken. Doch, het kwam geenfints in onze gedachten op, om eene willekeurige macht te begunftigen welke een koning, deugdfaamer dan zyne eeuw, zelf wist te verfmaaden. Wy hebben gewenscht om het egte ryk van openbaare vryheid, in eene erflyke Alleen-heerfching, te vestigen, en wy hebben deze natuurlyke gelykheid, welke geen burger van die plaatfen uitfluit, tot welken hem de voorzienigheid door de ftem van zyne deügen en bekwaamheden roept, zonder moeite erkend. Men kan de ftaatkundigegelykheid of uitftrekken of beperken volgens de verfchillende regeeringsvormen, en wy hebben gemeend dat onze gevoelens vry waren zo wel als die van alle burgeren, over deze meer of min uitgebreide gefchillen, welken God zelf aankondigt, als aan het menfchelyk verfchil onderhevig. Zonder twyfel, moet in den maatfehappyelyken ftaat, elkvry wezen en niemand onafhangkelyk zyn; om dat zonder de af- hang- N.3.  186- ROMEN. hangkelykheid der wei ten, er geene vryheid is: d&r, waar elkeen meester is, is ieder flaaf: want, wanneer men de menfchen\befchouwt, gelyk zy natuur lyk zyn, zegt Bosfuet, en vóór alle gevestigd beftuur, zo vindt men niets dan regeeringloosheid, dat is in alle menfehen eene woeste en wilde vryheid, waar in elk naar alles kan dingen en zegelyk alles kan ietwisten; waar allen op hunne hoede zyn , enby gevolg in eenen aanhoudenden oorlog- tegen allen; waar de rede niets vermag om dat elk-een rede noemt de drift welke hem vervoert; waar het recht der natuur zelf kraehloos blyft, om dat er de rede geen heeft; waar gevolglyk noch eigendom, noch tnkomfie, noch goed, noch rust, noch zekerheid, noch in de daad geen recht is, zo niet dat van den fterkften. 'T is deze gelykheid welke niet dan op de painhoopen der door de wet aangeftelde machten zich zou konnen verheffen; 't is deze vryheid die niet dan het recht van geweiden van 'ftertke zou wezen, welke zo wel de belluitender rede, de leeringen van den Godsdienst en de vormen van alle regeeringen, verwerpen. Het was gelyk Uwe Heiligheid zegt, het eerfte gebod van God zeiven, om deze blinde en woeste onafhangkelykheid te beperken. God openbaarde in den eerden aanvang der waereld dezen algemeeuen Godsdienst, welken hy aan alle menfchelyke maatfehappyën heeft gegeeven, den godsdienst der wet: en het is aan den bewerker van alle recht en gerechtigheid, gelyk Uwe Heiligheid zich uitdrukt, dat wy de gronden der plichten van alle burgeren moeten toefchryven ; want die het gezag der wet weder ftaat, wederftaat aan de orden door" God zeiven gevestigd. Uwe Heiligheid is verre af om de burgerlyke wetten, welken tot de orden - van het tydelyk beftuur behooren', aan te randen, wanneer hy de beginfelen van onderwerping op het gezag van God zeiven grondt, en wanneer hy de uitleggingen en lasteringen, welken de nyd tegen den Godsdienst opwekt , vóórkomende, deze verfchillen niet anders dan met opzicht tot den Godsdienst befchouwt, en in de orden van deze geestelyke enderwerpen, welken van het gezag der kerke afhangen. U-  ROMEN. i*7. Uwé Heiligheid kondigt met geeft minder overleg en wysheid aan, welk het gezag is, datde kerk oefent over die geenen wier doopfel hun aan dc kerk heeft onderworpen. Indien de kerk recht heeft om hen te dwingen dat zy zich weder op den weg der zaligheid begeeVen waar van zy zich hebben verwyderd, zo is deze dwang die der berisping en der kerkregelige ftraffen, welken in haare macht Zyn, buiten eenige vermenging met die burgerlyke en tydelyke flraffen, welken van dö macht der aardfche wetgeevers en rechters afhangen. Uwe Heiligheid onderfcheidt zo wel als de heilige Thomas van Aquinen, de fcheuringen en ketteryen der godsdiensten, door zich zclven buiten den fchoot der kerke geplaatst, zo als dejooden, die als de bewaarers der oude fchriften, den grenspaal niet hebben weeten te onderkennen, alwaar de regeering bunre wet een einde nam. De kerk kandoor de vrees van kerkregelige ftraffen niet verplichten om tot haaren fchoot te rug ra keeren, dan die geenen weikeu met het zegel van de kinderen der kerke waren gemerkt. Uwe Heiligheid haalt de getuigenis van Tertnllianus aan, om te verklaaren welk deze dwang is, die de kerke den Gelovigen, welken zich van het Geloof verwyderen, oplegt. Hel behoort niet, zegt Tertuliiantis, dan den Godsdienst om den Godsdienst te dwingen. De Godsdienst moet door overreeding omhelsd worden en niet door geweld: en wanneer •Tertulliamis zegt, dat men de ketter smeet dwingen , en dat het niet genoeg is hun te overreedt», dan drukt hy zichduidelyfc uii, dat deze noodzaakelyke dwang, is, die der betooging en .overtuiging. Men moet zegt hy, tot hetgoddelyk Oppergezag opklimmen. Men moet weet en wat God wil en beveelt. "Fis .de ongevoeligheid des harte welke men moet overwinnen. Msn kan haar niet gevoelen, en zonder twyfel dat men beivyst dat God gebiedt, is de wet. Dat men de Evangeliën mderzneke; ziet daar de wortel en degrendfiag. Zodanig is de kracht en 't geweld welke Tertnllianus aanwendt. Het is niet door zachte woorden, maar door krachtdaadige redenen en onvervvinnelyke betoogingen, dat zyne manhkc en geflrcnge welfprcekend- heid N. 4.  ,M- ROMEN, heid verftokte harten wil gedwee maaken. Men moetzeiZtst hy, door de gemoeds overtuiging tot den marteldood zenden) en met door de overreeding. Want hy werkte fiechts oZ tt bewyzendat de Kristenen verplicht waren om en ma ,-doad te onderdaan; hy was verre af om hem te vervolgen die del Kristenen wou onderrichten om de vervolging niet te ontwv" ken Gy hebt nog geen weder/land gebooL "tot den zede de Apostel Tot den bloede, dat wil zeggen, voegt e? Bosfuct by, tot het zyne te geeven en niet tot dat van anderen te hemeemen. Wy vinden deze zelve gevoelens weder in de brieven van den H. Auguftinus, door Uwe Heilig heid bygebragt. De wet der vryheid, zegt hy, is de we) der liefde. Spreekt en doet als menfehen:, die onder de regeering eener wet zyn, welke vergeeft. Want de geen, die met heeft weeten te vergeeven, moeteen oordeel verwachten zonder barmhartigheid. De heilige Auguftinus hadt langen tyd, gelyk hy zelf zegt, niet dan de regelsder Kristclyk tieïï tot de Douansten gcleeraard; en, zo hy in 't vervolg de kei zerlyke wetten welken dwang-ftraffen tegen hun uitfpraken heeftgebillykt,ishetomdat de wetten, burgerlyke 2L den hadden te beteugelen, door god^iei,«igediaal^ÏÏÏ gegeeven,de misdaaden van eenen gcweldaadigen aanhang cn f SCTiSteIL Me»^stverdwaasdemenfchen, die flagt-offers zochten en zich zei ven in hunne woede htarTban"' f ^ 'V* * de"ZelVen * dat de ** haare ban-vonnisfen tegen de vervolgers van Priscilliaan uitfprak. Tis de Heihge Paus Syricius, de heilige Ambroflus - en eene kerkvergadering, die hun van de gemeenfehap fcheidt; eii de heilige Martm us, die alleen aan de gevoelens der kristelyke liefde en der menfehelykheid zich hadt overgegeeven, vergaf z^ch met om dat hy zich fiechts een oogenblik met de Bisfchoppen, welken de vervolging begunftigden , hadt mgelaaten. 'Tis indé orden der geestelykezaaken dat de kerk geene verdraagfaamheld (tolérance) gedoogt noch kan dulden.'Tis in de orden van haar kerk beftuur, door Jefus Kristus ingefteld, dat zy geeue gelykheid van ftanden en machten kan invoeren. En wellis  ROMEN. %ig. is de regeering waarin de gelykheid der burgeren niet zwicht voor her hoogergezag der machten en plaatfen welke zy hun geeven ? Zie daar het onderfcheid het welke wy ftaanden hebben gehouden. Zie daar de onveranderlyke orden, waar op onze begrippen hebben gedeund overeenkomftig de gevoelens van Uwe Heilig hei d. Dan, het is niet als Bisfchoppen dat wy het recht of belang hadden om de aardfche zaaken te regelen. 'T is niet uit hoofde van onze bedieninge dat het ons toekomt om de rechten , de wyzen en de verfchillendheid der regeeringen te onderzoeken. De bedienaars van den Godsdiens: onderwyzen deze boven het menfchelyk verftand verhevener ieeringen, — deze leeringen welken de beoefening zyn van het Kristelyk geloof de Drieéénheid, de Vleesch - wording, de Verlosfing van het menfchelyk genacht. Zy draagen de 'heilige offerhanden op; welken de gemcenfehap der Gelovigen zyn. Zy ftorten de wateren der boetvaardigheid uit en onderhouden de Gelovigen in het geloof der Geheimenisfen, in de gemeenfehap der Sacramenten, en in de fteeds vernieuwde bevindingen der bovennatuurlyke krachten, welken de zaligheid moeten bewerken Welke gemeenfehap is daar in opgeflooten met de wyzen der menfchelyke regeeringen, met het onderfcheid der burgerlyke machten, de verfchillende graaden van het gezag des volks , der regeerers m der wetten, en alle ftaatkundige onderwerpen welken de regeermgsvorm - der Ryken daarftellen? Er is niets tegehftrydigs, wanneer er niets gemeens is. De Godsdienst raakt met eene enkele ftip de kering der burgerlyke cn ftaatkundige machten , wanneer hy den hoofden der volken de rechtvaardigheid en menfehelykheid leeraart, wanneer hy htm van 't geluk der volken eene heilige wet maakt, en wanneer hy de onderdaanigheid aan de wetten beveelt. Zyne zedekunde en zvne leenngen geeven den vasten grondflag aan de burgerlyke macht en deze nuttige medewerking kan geene bronwel van tegenkanting zyn. 6 Zonder twyfel, gelyk Bosfeut zegt, heeft de Kerk zich ban Ao«t*sen en Keizers kunnen bedienen, «m God des teèëter té N.5.  ipo. ROMEN. te dienen , —• om de wegen des Hemel, zeide de heilige Gregorius, uit te ft rekken, om een vryëre loop aan het Evangelie, een dringender' kracht aan haare kerk-wetten, en een gevoeliger fleun aan haare tucht te geeven. Dat de Kerk op zich zelve blyVe, vreest niet, God is met haar en onderschraagt ze van binnen. Maar de godvruchtige Vorften hebben haar door hunne befcherming , deze onverwinbaare buitenwerken opgericht, zeide een heilige Paus, welken haar eene gerustheid doen genieten onder liet bedekfel van haar heilig gezag; en de Kerk op haare beurt, richt hun eenen Troon op, in de zekerfte en ongenaakbaarfte plaats, in het gewéten , waar in God zelf den zynen heeft ; en ziet daar de zekerftie grondflag der openbaare rust. 'Tis de overeenkomst der grondbeginfelen van den Godsdienst en van den ftaat, welke den Bedienaaren van den Godsdienst eene wezenlyke macht fchynt te hebben gegeeven overzaaken die alleen van de burgerlyke macht afhangen, en welke der burgerlyke macht een vermogen fchynt te geeven 't welk zy niet door zich zelve heeft over de zaaken welken alleen van den Godsdienst afhangen. De overéénkomst is deze welke de burgerlyke wetten zelvcn hebben opgericht; en de grondbeginfelen van den Godsdienst en zyne leeringen en zyne wetten hangen geenfints af van zyne toevallige en veranderlyke overéénkomften met de burgerlyke wetten. Zode burgerlyke wetten fonuyds misgetast hebben over onderwerpen van eenevrye en ongedwongen betrekking, hangt het van haar af om haare dwaalingen te verbeteren; en de dwaalingen der burgerlyke wetten kunnen de misdaaden van den Godsdienst niet zyp. . i 'Tis aldus Aller-heiligste Vader! datwyhebben wecten te onderfcheiden wat de menfchelyke vermogens aan de Kerk hadden gefchonken en wat zy van den Hemel hadt, — wat zy haar konden herneemen cn wat zy haar niet konden ontrukken; cn wy leezen met erkentenis deze achtbaars getuigenis welke Uwe Heiligheid aan de verklaaring heeft gegeeven, \utar door wy, als de kerkelyke rechten van de bur-  ROMEN. j9U burgerlyke rechten onderfcheidende, openbaar zyn uitgekomen ■ om de burgerlyke rechten te willen erkennen en te handhaaven, en wy hebben geene voorwerpen uitgezonderd dan die buiten de macht zyn van eene burger vergadering. Wanneer Uwe Heiligheid den onbepaalden eed verwerpt, die alle rechten der Kerke verwart en vernietigt, heeft hy ons wel weeten te doen verftaan, welke de jullie maat is, die de voorwerpen van de burgerlyke macht en van degeestelyke macht van-een - fcheidt. Hy bewondert in 't gedrag van den heiligen Thomas van Kantelberg , desfelfs yver voorde belangen der Kerke, zyne onwrikbaare verknochtheid-aan den Apostelen Stoel, zyne heldhaftigheid en zynen dood. \Vaarom wilde men in den eed, welke hem was voorgefchreeven geene bepaaling toelaaten , die door een gemeen voorfchrift, by alle kerken, was aangenomen eii waar van de algemeene voorbehouding, de rechten der kerkelyke bedieninge eerbiedingende, op zich zelve aan de rechten der oppermacht niets kon ontneemen? dan Uwe Heiligheid heeft de verfchillendheden der voorwerpen en der tyden geenfints willen verbergen. Hy heeft gemeend alle twyfelingen te moeten verwyderen, daar hy de eigen woorden van Bosfeut herinnert, die, altyd onderricht, grondig, naauwkeurig, de verhevenheid zyner welfpi eekendheid den zulken fchynt te willen doen vergeeten, die de waarheid met zorgvuldigheid nafpoorende, er het kenmerk in alle zyne uitdrukkingen gegraveerd in wedervinden, Thomas van Kantelberg, zegt hy, kocht zyne heerlyke vryheid met de waarheid te fpreeken gelyk hy dezelve geloofde, door eene kloekmoedige verachting des levens en van alle zyne gemaklykheden. Hy ftreedt tot bloedvergietenstoe voor de minfte rechten der Kerke en onderfchraagde derzelver voorrechten, zo wel die geenen, welken Jefus Kristus door zyn bloed haar hadt verworven, als die welken de Vorften. haar hadden gefchonken ; hy verdedigde tot de buitenwerken der heilige ftad(*). Bosfuet zelfbefchouwdede waarheid niet gelyk ze die (*)InNo. 6. der Kerk. Bibliot. Mengw. bladz 144. heeft hier omtrent eene misfteiling plaats, welke menaldus gelieve te verbeteraar'  ij>2, ROMEN. man geloof Se, aan wien de Hemelde kracht enden moed had i gefchonkeh. Bosfeut was van gedachten, dat het die konirig1\ke gewoonten waren, door Hendrik II. te rug geëischt; —• en , zo eenig artike!, door eene verkeerde toepasfing', aan de laatere uitfpraaken in de orden der Kerkregeering tevcstied, kon nadcelig zyn, was hy niet onkundig, welke artikelen van deze gewoonten, niet dan de voorrechten zvelken de Vorften •aan de kerk hadden opgefchonken betroffen. Hy ondcrfcheiddc deze mindere rechten, waar van de Kerk zich ook kan ontdoen, van dit gezag het welk Jefus Kristus zelf hadtingeftcld, en zonder het welk de regeering der Kerke niet kan bolban. Zodanig was de ièvër van den heiligen Thomas van Kantelberg, dat hy tot de buitenwerken dezer heilige ftad'verdedigde , de byzondere vrydommen, de' macht van een uit— geftrekt rechtsgebied over andere onderwerpen dan die van 't feftier der Kerke, en andere uiifpraakeh eindelyk dan kerkr'egelige ftraffen die niet dan geestelyke boeten opleggen ; zulken waren toen de buitcnu eiken der heilige ftad: en nimmer, zegt Bosfeut, was deze Vesting door eenegodde/ykehand gebouwd fterkèr en onwriibaarer, dan toen zy door deonWankctbaare overtuiging der eerfte Gelovigen verdedigd, zonder eenige vreemde hup, van menfchelyk* middelen, de tegen haar verzwoorene machten der ee'iw wederflont en over de vervolging door het lyden zegevierde. Wy eifchen niet dat de heilige ftad hasre wa'Ien tiitflrekke, buiten dc grenspaalen welken haar door eene GoddeKke hand waren afgetekend. Wy éifchen dat eene macht, welke geenfints die der Kerke is, inden Tempel niet heersche, en dat wetten welken de kerk niet heeft gegeeven, geenfints over de verrichtingen van haare Bedie. naaren, en over de wyze van haare heilige plechtigheden befchikken. Wy moeten het zeggen, het hargt er thans niet van af om de macht der Vorften en der Volken te verdedigen, welke fterk van haar zelve, omtrent haare rechten verlicht, cri in de oefening van haare kracht met het gemeen gevoelen overeenftemmende, haar niets meer te vreezen laat. Het hangt ervan af dat de kerk, zonder andere Iterkte dan de waarheid, zonder andere wapenen dxft  romen. jq3 dan de ondënvyzing en'het gebed , eene geestelyke tracht en godsdienstige wetten onder de befchntting van deze menfehelyke maciit (lelie, waar van zy niet moet afhangen. Wy zullen niet minder (hmdvastig en niet minder kloekmoedig in bet handhaaven van deze waarachtige rechten zyn, dan wymeenen wys en befeheiden te moeten zyn in haare uitoefening. 'T is een dierbaar onderzoek welk het Brevet van U w e Heiligheid aan alle Gelovigen aanbiedt, over het algemeen beginfj waar van de Conftitutie der geestelykheid haaren oorfprong fchynt te hebben. Want het is te vergeefsch dat men tocftemme dat de burgerlyke macht geen recht over geestelyke zauken hebbe, wanneer men door de geestelyke zaaken , niet dan de H-rftukken ende Sacramenten verflaat, en wanneer het fchynt dat de Kerk geene macht, geen recht meer hebbe over de tucht. Er is niemand, gelyk Uwe Heiligheid zegt, onder de Katholyken die ftaande kan houden, dat de Kerkelyke tucht dior leeken kan veranderd zvorden ; en't is efene burger-vergadering die de zending der Bisfchoppen en der Herders bepaalt; die hun de heerfchappy geeft en ontneemt; die de verrichtingen van hunne bediening wettigt of verbiedt; die zonder de medewerking der kerke oude wvzen. meent te konnen herroepen welken de kerk voor het grootfte nut der Gelovigen hadt gemeend te moeten veranderen ; die ze vervalscht en fchendt wanneer zy er de gedachtenis van herinnert; cn die in plaats van de oude Kerkregelige oprichtingen Bisdommen, en van het-gemeen recht, *t welk de benoeming Jer Kerspelpriesters aan de Bisfchoppelyke bezorgdheid laat, onbekende, ongebruikelyke, aan de grondregels ■ der Kerk vreemde verkiezingen inftelt, waar van alle geestelyken kunnen uitgeflooten worden, en waar van de ketters, de jooden en ongelovigen niet uitgeflooten zyn. Welk is de graad van tucht die niet door de decreeten is geregeld geworden? Er zyn Aartsbisdommen vernietigd, anderen opgericht: drie-en- vyftig Bisdommen by - een - gevoegd, en hunne tytels uitgedoofd. Agt nieuwe Bisdommen opgericht, pe aanftelling der Bisfchoppen den Paus ontnomen en den Aarts-  194. ROMEN. Aartsbisfchoppen overgedraagen, en nogmaals overgedraagen aan die geenen welken de keus van het burger-beftier daar toe machtigt. De Kapittels der hoofdkerken, door de kerk gelast, om middelerwyl den openftand der Bisfchoppelyke zetels, de Bisdommen te beftieren , zyn afgefchaft. Raads - vergaderingen , waar van de Bisfchoppen zelfs het recht niet hebben om al de Leden te verkiezen, zyn in plaats der Kapittels aangefteld. De Municipaliteiten zyn gemachtigd om over de ver«ïeeling, de verééniging en over de oprichting van kerspelen te bellisfcn; en men heeft wel doen zien dat het niet uit vrees was om macht te ontbreeken, dat de wet het gemeenfchappelyk beraamen der Bisfchoppen hadt vereischt, vermits men by gebrek van hunnen raad, zonder eenige kerkregelie wyzen tot de vernietiging en oprichting der kerspelen is overgegaan. Er is om zo te fpreeken geen voorwerp in de orden van't beftier der kerke, waar over de burgerlyke macht, haare wetten niet heeft uitgebreid. Deze uitbreiding is zo wel te befpeuren in de artikelen welken de kerk kan toelaaten als in die geenen welken zy moet verwerpen. Indien het met den geest der Kerke overeenkomt, den wensch der volken tegemoet te komen om de grensfeheidingen der Bisdommen ea Aartsbisdommen te bepaalen, is het zonder voorbeeld dat hunne bepaaling in de Katholyke kerk ten einde van zaaken is geregeld geworden, zonder de gemeenfehaplyke medewerking en het gezag der kerke. Men kan zich niet meer bedriegen omtrent dit vruchteloos te rug geëischt gezag, waar van een naauwkeurig onderzoek de valfche aanhaaling heeft aangewee-* zen. 'Tis in de oprichtingen van Pepin, van Carloman, van Karei den Grooten en van Lodewykden Goeden; 'tis in hunne Kapittel-verordeningen waar van alle artikelen, de belangen van den Godsdienst betreflende, in kerkvergaderingen en volgens den wensch der kerke waren beraadflaagd, dat wy de uitmuntendfte gedenkftukken van het gezag der kerke omtrent de verheffing der Bisdommen en Aartsbisdommen wedervinden. 'Tis in de vier groote Kerkvergaderingen van Niceën, van Conftaiuinopel, van Ephefen en van Calcedoniën, dat da  ROMEN, de rechten der kerke werden uitgeoefend en haare grondbeginfelen geheiligd > over de bevestiging, de Uirgeftrektheid en de verdeeling der kerkelyke landfcbappeft. Er is geene kerkelyke zending; èr is geene kerkregeiige be-; noeming van Bisfchoppen, wanneer dë Kerk hun het grondgebied niet aanwyst, alwaar zich hunne heerfchappy uitftrekt en beperkt. Anders moet men dezeonderftelling , doordeftandvastige overlevering van alle eeuwen gelogënftraft, van eene algemeene zending, aan het Bisfchoppelyk-caracrer gehecht, aanneemen. In de Oosterfche kerk, bewyzen de Keizers zelfs hulde aan het gezag der kerkvergaderingen. De Pragmatique [aucties, kunnen tegen de heilige wetten niet opweegen; en de Kerkvergadering van Calcedoniën handhaaft zo wel het gezag der kerke, door het geen zy der bugerlyke macht vergunt als door het geen zy haar weigert; en 't is eindelyk niet de nieuwe omfchryving der Aartsbisdommen en Bisdommen, welke ons het voornaam voorwerp van onze aan fpraaken heeft toegefcheenen. Wy hebben vooral de toevlucht tot de kerkregeiige wyzen te rug geëischt; zy waren voorgefteld geworden , en die geenen welken thans niet vreezen om dezelven te verbreeken, hadden zelfs hunne flem in de Vergadering doen hooren, om er de onvermydeiykfte noodzaakelykheid van te doen gevoelen, en toen het Comité zelf voorftelde den koning te verzoekeu om noodzaakelyke middelen te beraamen ten einde de Decreeten uittevoeren: deze geveinsde en van de kerkregeiige wyzen wel verftaane aanduiding, werdt door de Vergaderingverworworpen. Haare weigering liet geen twyfel meer over omtrent haare beginfelen. Door haare weigering werdt verklaard, dat zy geene andere wyzen en andere middelen noodzaaklyk befchouwde; dat zy eene volftrekte en wettige macht oefende, ■ en dat de gantfche Kerkelyke tucht van haar afhing. Konden wy de Katholyke'kerke, van al haar gezag over haare eigen beftudr, beroofd, erkennen? Konden wy ons de grond-regelen en de wetten van agttien eeuwen herinneren, in welkentusfchentyd deze opvolging van zo veele algemeene en byzondere Kerkvergaderingen , alle dien aanwas vau Kerkelyke tucht aan-  Jp<5. ROMEN. aanwees, door haar zelvé geoefend? Zo er een, door het geloof van alle Katholyke kerken geheiligd , beginfel is, is het dat Jefus Kristus aan zyne kerk alle noodige macht heeft gegeeven om zich zelve te beftieren. Hoe kan zy over de bediening der Sacramenten en over de onderwyzing van het Geloofwaaken, zo het haar niet toebehoort om haare Bedienaarenaanteftellen of aftezetten, en de wyzen te regelen, volgens welken zy denzeiveii hunne aanftelling moet geeven of hunne ontzetting uitfpreeken? Zo de twéé machten door hun doelwiton. derfcheiden zyn, hoe is het dan moge!\k dat de burgerlyke macht onderwerpen regelt, welken haar vreemd zyn ? Zo de Vergaderii g den Katholyken Godsdienst als den Godsdienst van den ftaat niet heeft willen erkennen , hoe kan de ftaat hem dan wetten voorfchryven, mêer dan aan den Godsdienst der Proteftanten of derjooden? Is er rechtvaardigheid of zelfs waardigheid voor de burgerlyke macht in opgellooten, om alle haare rechten te grondvesten, op het verfchil van een loon her welk zy den wettigen Herderen onttrekt en den zulken toeftaat welken de Kerk niet kent? Welke overeenkomst iser tusfchen de kerkelyke tucht en de vergelding van den ftaat ? Indien de volken, van de waarheid van hunnen Godsdienst overtuigd, hunne Bedienaaren moeien onderhouden, hoe kan het (onderhoud der Bedienaaren den volken het recht geeven, om den Godsdienst té veranderen ? Ach ! dar men de fchatting of de vergelding den zulken voorbehoude' welken eene nieuwe tucht volgen, en wy, die de oude tucht der kerke inftand houden, wy zullen eene edele vergelding voor deze goederen, welken men ons onttrekt, vinden in het gevoel zelf het welk ons de kennis van ons piichten, en het geweeten van onze getrouwheid geeft. Wy weeten dat die geenen , welken de omftandigheden hebben medegeileept, de verbazende geftrengheid wraaken, met welke Bisfchoppen, Herders en mederburgers zyn behandeld, en 'tis dit denkbeeld zelf, het welk ons bedroeft, om dat het zich tot byzondere Overweegingen bepaalt, en zich niet boven de belangen van den tyd verheft. Ons lot hangt er niet van af; maar het lot van dsn Godsdienst hangt er van af. Wy  ROMEN. rp7„ Wy moesteh ons voor den zei ven vergeeten; en 'tis dit verhévener belang, het welft alleen deze geringe bewyzen en dit zwak beklag kon gaande maaken. Zié daar de waarachtige wonde der Franfche kerk. Zedert langen tyd Was dit bederf der zeden en der begrippén, het welk zich óver alle onderWerpen van den Godsdienst heeft verfpreid, ten top geklommen. Eene waereld zonder kennisfe en zonder belang, Van' alle vast begrip ontbloot, en door eene lange en wceke gefteldheid, onbekwaam geworden voor alle fterke, zekere en en bondige gedachten, kan in haar Zelve niet meer erkennen wat zy verlangt of wat zy denkt. De onverfchillendheid van Godsdienften is het beklaaglyk uitwerkfel van het bederf der Eeuw ; en wy kunnen het ons niet verbergen, tot welken graad, eene aankleevende onbekommerdheid, deze nieuwe daarflelhngen, welken, Wy moeten het zeggen, eenen nieuwen Godsdienst Vormen heeft begunfligd. Wat kunnen wy thans doeii, en waar toe kunnende wyze raadgeevingen dienen, walmeer zuivere burgerlyke Decreeten de opperhoofdigheid oefenen over zaaken van den Godsdienst, en wanneer onregelmaatige verkiezingen de fcheuring aanrichten ? Uwe Heiligheid vraagt ons, welken de middelen van Veréenigmg zyn of zyn kunnen? Onze geneigdheid is bekend en wy hebben dezelve door onze ftilzwvgendheid omtrent de belangen welken ons eigen en byzondetkonden Wezen , nog plechtiger bekend gemaakt. Wy hebben zonder twyfel, aan de plichten van onze bedieningen niet ontbroken. Wy waren fiechts de onbeftendige bewaarers van deze goederen, met welken de godvrucht onzer vaderen de Kerken van Vrankryk hadt begiftigd. Met welk recht konden wy, kortftondige bezitters eenen, door wetten welken eeuwigduurend feheenen, toevertrouwden fchat afftaan? Wy konden de volgende genachten, van deze heilige ftiehtingen welken zy moesten erveii, even als ons, van de deugden onzer Vaderen, niet béroóven en wy hebben dit geheiligd vader!vk erfgoed, het welk? de algemeene ftem des gantfehen volks /zedert zo veelo eeuwen m onze handen hadt gefield, met krachten kloekmoedigheid Kerknieuws i, deel no 8. O.  ip3. ROMEN. weeten te verdedigen. Wy hebben den eigendom der kerkert verdedigd; en de opgang van onze verdediging was zodanig t dat men niet durfde verklaaren, gelyk dit in overweeging was gefield, dat de eigendom der kerkcl>ke goederen aan het volk behoorde. Wy hebben ons tegen derzelver vervreemding verzet cn wy durven daar cn boven zeggen, dat wy hebben doen gevoelen hoe veel nuttiger het voorden ftaat 7011de geweest zyn, om in de opofferingen der Geestelykheid hulpmiddelen te zoeken, dan alle haare goederen te ontvreemden; en indien onze ondergang niet gezwooren was geweest, zouden de Kerken van Vrankryk nog het middelpunt der liefdaadigheidzvn, waardoor de elende en het verzekerend fle hulpmiddel voorden ftaat, zich onderhielt. En toen het befluit is genomen, het welk ons van alle onze goederen uitfehudt, heeft onze flilzwygendheid wel doen zien tot welk een'graad wy op ons zei ven ongenaakbaar waren voor alle tydelyke belangen, wier genot ons den haat en nyd hadt op den hals gehaald. Wy hebben den loop der gelegde werking over het onderpand der vaste goederen het welk men ons ontnomen heeft, door geen enkel woord, door gcer.e enkele klagte gelloord. Wy hebben den in de daad Bisfchoplyken en kristelyken grondregel van den Heiligen Ambrofius, gemeend naauwkeurig te moeten volgen: Zo men zich van onze gronden wil meester maaken , men neemeze; niemand van ons fielt zich er tegen. Wy geeven ze niet; wy weigeren ze niet; wy kunnen niet overgeevm, het geen wy fiechts ter bewaaring ontfangen hebben. Uwe flem, A ll ef.- heiligste Vader, is de ecnigfle geweest welke zich in 't midden der verliezen van de Franfche Kerk heeft doen hooren; dan U w e Heiligheid was door onze klag redenen niet onderricht. Wanneer wy hem de ontvouwinge der grondbeginfelen hebben aangeboden, heeft hy er degeringfte uitdrukking niet in ontdekt, welke het aandenken en leedwezen kan doen herleeven; en wanneer hy meent van de verzuchtingen der algemeene Kerk te moeten fpreeken, zullen wy alleen, fterk door onze rampfpoeden, en onverfchrokkener in onze ' onh■übaare volhardinge, wanneer er onze eigene bcrooving van af* hangt,  ROME N. 105. hangt, onze flem by die der Kerke niet voegen, en niemand onzer medeburgeren zal zich konnen waanen of beklaagen dat hy over de rechtmaatigfle terug -eifching is gekweld geworden. Met deze gevoelens kunnen wy de nafpooringen en Verdeeldheden niet onderhouden en verlengen. Och! zo er middelen van veréénigen zyn, en zo wy dezelven niet met yver aangrypen, begaan wy ten opzichte van den Godsdienst en 't Vaderland, een foort van onbegrypelyk misdryf, het weik in de tastbaarffe tegenfpraak met ons zei ven beftaat. Wat hebben yi/y niet voor het Vaderland gedaan, welks geftrengheid wy met zo Veele kalmte en moed hebben onderdeund? Wie van ons is het, wiens redenvoen'ngen het gemor en den opftand hebben Verwekt? Wie van ons is het, die van zyn burgerlyk en waérèldlyk bedaart-, zo wel aan 't Vaderland als aan den Godsdienst, 'geene opofferingen heeft gedaan? 'Tis de Godsdienst welken wy voor allen aanval hebben willen behoeden; 't is het Vaderland het welke wy aan geene de minde beroerte hebben willen bloot Hellen < en dus is de gaave van hem, welke de gedachten der menfehen en de gebeurdtenisfen bedierf, dat een lêdëi van ons in deze verbaazendde proeven eenen moed heeft weergevonden, waardig om met den tegenfpoed te kampen. Hoe kan men gelooven dat er eenig middel van verééniging zy . het welk wy zouden kunnen weigeren? Wat zouden wy gelukkig zyn, indien men fiechts de noodzaakelykheid hadt willen erkennen om het gezag der kerke ten opzichte der veranderingen haarer tucht te eerbiedigen ! Wat zou deze enkele hulde, bewcezen aan de kerkregeiige wyzen, door welken de Kerk den wensch der burgerlyke macht kan infehikken, geene moeilykheden hebben uit den weg geruimd! Wy zouden dan, vry , zender vreeze om deze grondbeginfelen, weiken een deel van den fchat desGeloofs uitmaaken, tevefraaden, alle opofferingen hebben beproefd welken wy zo ia de ei-den der tucht als in onze' tydelyke belangen, konden doen. Wy wilden niet ontveinzen wat de kerkregeiige wyzen fonden. bekrachtigen en wettige, wanneer wy de medewerking der O,  ?O0 R o M E N. der kerkelyke en burgerlyke wetten inriepen. Wy hadden bekend gemaakt dat men deaanftaande verdeeling der gemeentens en kerspelen, als ook de opheffing van enkele kerkelyke ampten en ftigtingen, voor de eigene Bisfchoppen moest brengen. Wy hadden gezegd dat een groot gedeelte der onderwerpen van het inwendig beftier der Bisdommen , door Synodes kon geregeld worden, en dat mende macht der Bisfchoppen door fynodale bevélen beftierende, alle zwaarigheden der willekeurige en wispeltuurige beflisfingen kon voorkoomen. Wy hadden opgemerkt, dat één of twee, by de veranderingen der nieuwe omfchryvrng, belanghebbende Provinciën, in de uitgeftrektheid van haare Provinciën konden oordeelen over de noodwendigheden der Gelovigen, en gezamer.Iyk met de burgerlyke macht overeenbrengen de tot de verdeeling betrekkclyke gefchillen, vermeerdering en fplitfing der Bisdommen en Aartsbisdommen; en 'tis, voor zo veel in ons vermogen was, den wensch der Natiönaale Vergadering en den wensch welken wy zelfs koesterden te vervullen, omdc regels der tucht terug te brengen cn de misbruiken te verbeteren, dat wy de befchryving van eene 's lands kerkvergadering hebben "geëischt; 'i is daar zeiden wy dat wy van uwe verlangens en inzichten onderricht , door de kennisfen welken met den tyd aanwasften verlicht , oplettend omtrent de noodwendigheden der Kerke, en zorgvuldig om de gefteldheden der Volken te leeren kennen, dat wy de belangen van den Godsdienst, waar van wy-de bewaar er s zyn , zullen zoeken over een te brengen met die va» den ftaat, waar van gy de ftcheidsmannen en rechters zyt (*). Eindelyk hebben wy eenen eenvoudigen, gemaklyken en met de vrydommen der Franfche Kerk, even als met het gebruik der algemeene Kerk, overcenkomftigen weg voorgeflagen, de toevlucht tot U we He ihg heid. Zodanig waren de (*) Reden voering van den Aartsbisfchop van Air, over het voorgefteld Decreet der Conftituftie der Gees^ telykheid.  ROMEN. SOI. de middelen, welken wy der Vergadering hebben aangeboden, en die uit de ontvouwinge zelve, welke wy van de grondbeginfelen der Kerke hebben gegeeven, voortvloeiden, en niemand kan ons befchuldigen van middelen van verééniging te yerwerpen, wanneer wy de .grondbeginfelen verklaaren waar van zy niet dan de juiste toepasfing zyn. Wy hadden zelfs het geval vóórzien waarin heerschachtige omfrandigheden, het zy voor het grootfte nut van den Godsdienst, het zy voor de gerustheid ven den ftaat, den last van eenen opgefchorten Bisfchop konden bepaalen, middelerwyl dat de kerkregeiige wyzen waren vervuld; en, dooronzeamptgenooten geraadpleegd, hadden wy fiechts de noodige voorzorgen aangeweezen, om in alle hunne volkomenheid te behouden die grondbeginfelen welken de uitoefening van het gezag in dc Kerk aangefteld en de uitvoering der kerkelyke tucht befiieren. Er zyn zaaken welken voornaamlyk van de genegenheid Uwer Heiligheid afhingen; gelyk het aauftellén van nieuwe Bisfchoppen in opgerichtte of door 't overlyden openflaande Bisdommen. Wy hebben de rechten door den Paus in Vrankryk uitgeoefend onder het oog gebragt, zonder te ontveinzen wat de oude kerkelyke tucht, in de verfchoovenfte tyden, aan 's lands kerkvergaderingen, Aartsbisfchoppen en de oudfte Bisfchoppen der Hoofdkerken, hadt toegeëigend. Het hangt van deze rechten van het Opperhoofd der kerke af, welken hy zo langen tyd in alle Katholyken kerken oefent. Mogten wy een gewigt in.de fchaal leggen om het gezag van Uwe Heiligheid te vernederen? Stont het aan ons, toen ons deze genegenheden , door de opofferingen welken hy hadt gedaan, bekend waren , om hem van de verdere opofferingen, welken hy voor de rust der Franfche Kerk nog zou kunnen doen, te rug te houden? Indien wy hem voorftelden van zyne rechten aftezien, wier heilzaame oefening de gemeenfehap van het Opperhoofd der kerke met de hoofden van ieder kerk nog gevoeliger maakte, fchynt het dat wy de gedachten voeden, om een gedeelte van den band welken ons aan den heiligen ftoel vastfirikt te verbreeken. Indien wy zonder bepaaling, een, zedert zo 0.3.  »°3> ROMEN. zo langen tyd in Vrankryk aangenomen, en door de algen*»* ne tucht der kerke nog eerwaardiger gebruik, onderfteunen toont het dat wy alle middelen van verééniging en vrede van 0e hand wyzen, Door welk een noodlot, zeiden wy, moet dan het Opper^ hoofd der kerke niet over rechten worden geraadpleegd, welken hem zedert meer dan twee eeuwen door de wetten waren goedgekend, en over dat gedeelte der heerfchappy welke hy in alle ty'den hadt geoefend en welke de Kerk ftandvastig hadt verdedigd-? Boe kan een Bisfchop, een enkele Aartsbisfchop, en zonder medewerking der kerke, van het hoofd der kerke en van den kerkelyken Landkring waar toe hy behoort, door zyn eigen gezag, eene tegenswoordige en zedert zo langen tyd in de kerk gevestigde tucht, verdelgen ? En welk ook de weder keering tot de oude tucht moge wezen, hoe kan hy door zich zeiven eene verandering maaken welke zulk eenen grooten invloed ep den ftaat der Franfche kerk moet hebben (*)? Dus hebben wy de middelen van verééniging niet verworpen en wy hebben dezen grondfteen niet verlaaten waar op Jefus Kristus zelf het gebouw van zyne Kerk heeft gefrigt: want ftei is de kerkregeiige aanftelling niet alleen, welke men den Opvolger van den heiligen Petrus betwist. Zodanig zyndebefchikkingen der Decreeten ,dat zy de éénheid der Franfche Kerk met dc Kerk van Romen en alle onze verplichtingen omtrent dezelve, tot eenen enkelen gemeenfehaps - brief aan den Opperpriester fchynen te brengen. Dan wy behouden dit geloof onzer vaderen: het Oppergezag van den opvolger van den heiligen Petrus, het welk geen ydele naam, geen enkele eertytel is, geeft hem inde al gemeen e kerk en in elke kerk, een waar en wezenlyke rechtgebied. De Franfche kerk is ongetwyfeld yverig omtrent haare vrydommen; dan deze vrydommen komen met dezen voor-rang van den heiligen fïoel'overéén, wcl- (*) Ontvouwinge der grondbeginfelen van de burgerlyke Conftitutie der Geestelykheid.  R Ö M Ê N. 203. welken geene dan de Franfche kerk mcêr heeft geëerbiedigd: om dat deze voor-rang zelf en deze vrydommen zich gely-, kelyk bepaalen op de hoogte, door de kerkelyke wetten, als de natuurlyke grenspaalen der kerkeh ke macht welke zy door haare oefening zich zelve ftelt, afgetekend. Dit is de taal Van den heiligen Stoel, even als die van de Franfche Kerk* en niets is beter in de uitvoering van de kerk van Romen gevestigd, dan de wet welke zy zich (lelt om de kerkelyke wetten te onderhouden en te doen onderhouden. Wy zullen dé woorden van den verheven verklaarer onzer vrydommen nogmaals overneemen : 'T is deze Roomfche floel, door de Vaders zo geroemd, waar op zy ah om ftryd , het oppergezag van den Apostèlyken ftoel, de bron der éénheid, en in de plaats van den heiligen Petrus den uitmuntende trap van den priesterkken zetel, hebben verheven; de Moeder-kerk welke hei bewind over alle kerken in hande houdt, de Opperfte der Bisfchoplyke waardigheid, 'waar uit de ftraal der regering ontfpringt, de voornaame Zetel, de eenige Zetel waar in wy de éénheid bevoaaren. Heilige Roomfche Kerk , riep hy uit in 't midden der Franfche Geestelykheid welke vergaderd was om de rechten der tydelyke macht te erkennen, moeder der kerken en moeder van alle gelovigen, door God uitverkoren Kerk om alle haare kinderen in de zelfde liefde te vereenigen, Wy zullen fteeds met al ons hart aan ü'gehecht blyven! Roomfche kerk zo ik U vergeete, dat ik my zeiven vergeet e! Dat myne tong verdorre en onbeweeglyk in mynen mond blyve, zo gy niet fteeds de eerfte in myn geheugen zyt, zo ik U niet voor-aan in alle myne biyde lofzangen ftellel Wy verheffen, als het uitverkoren volk, uit de boezem van onze onheilen, de ftemme der hoop in de heilige beloften; en wy verwachten dat de vryheid, beter gekend, aan de Kerk de vryheid haarer onderwyz'mg en het gezag haarer wcuen; aan dc Bisfchoppen en Herderen de onafscheidbaars verrichtingen hunner kerkregeiige infieLÜng; en aan het Hoofd der Kerke G-4-  404. ROMEN. de eerbewyzingen ende macht aan het godlyk recht van zya Oppergezag gehecht, weder geeve. Het vervolg en [lot in No. 9. Bericht. T wee ftukken, korts voor 't Kerknieuws ingekomen, kunnen wy niet plaatzen. Het eerfte, met een brief ondertekend: een vyand der Franfchen, en gedagtekend Hemden, bebclst redeneeriiTgen en berichten,, die in een ftaatkundig werk tehuis hooren en diensvolgens buiten onzen kring zyn. Het tweede, getekend: II.H...., en gedagtekend in 't Stigtvanütrecht, draagt alle kenmerken dat de Schryver tot de nieuwerwetfche verlicbters , of mogelyk eerder tot de kleine Kerk behoort, euis dus onkruid in den Wyngaard des Heeren. Daar by komt, da't beiden niet ondertekend zyn, en wy ééns vooral moeten zeggen, dat wy wel ftukken voor het Mengelwerk of het Recenfievak kunnen plaatfen, ofschoon ons de Schry vers onbekend zyn - zo het geen in die flukken geftaafd wordt, niet ftrydig is 'met deleer der Catholyke Kerk; doch voor het Kerknieuws, kunnen wy van geene ftukken gebruik maaken, ten zy de Zenders de byzynde brieven, met hunnen waaren naam ondertekenen. De rede hier van wyst zich zelve.  KERK-NIEUWS. •*§"K£ Opvolger van den H. Petrus, Stedehouder vau Jefus Christus op aarde en het zichtbaar Hoofd der Kerke, over de welke hem volgens het Goddelyk recht, het Oppergezag en't rechtsgebied toekomt; dat er geene Herders zyn, dan' die geenen, die behalven de macht hunner bediening, dc wettige zending hebben bekomen, overcenkomftig de voorfchriften der Kerke, aan wie het alleen toekomt, om over de aan - en - afftelling haarer Dienaaren te befchikken, hun het geestelj k rechtsgebied te geeven en er de uitgebreidheid van te beperken; dat wanner ergens een Herder op eene wettige wyze is aangefteld, als dan de geen, die, onder welk een voorwendfel het ook zou mogen wezen, voorgeeft Herder te zyn van die zelve Kerk, of van eenig gedeelte derzelver, daar door altaar tegen altaar ovricht, de éénheid verbreekt, een ingedrongen en een fcheurmaker is, die in die kerk of het overweldigd gedeelte van dezelve, geene geestelyke macht hoegenaamd heeft tot eenige zielsbeftiering, en dat allen, die «met dezen Verweldiger in heilige zaaken deel neemt, zich medeplichtig maakt aan zyne feheuring en buiten den weg der zaligheid zich begeeft; dat zy nog misdaadiger zyn, die door de hand te lecnen aan eene ongeoorloofde, netige, heiligfchendend verkiezing, hebben medegewerkt om door hunne inftemmingen valfche Herders aan te ftellen; gelyk ook die geenen , die de uitoefening van hun gezag misbruikt hebben, om de ingedron genen in het bezit der overweldigde kerken te ftellen; die geenen, welke, 'tzyzyde middelen van mi'leiding gebruikt» of den weg van geweld ingeilagen hebben, ouide Gelovigen tot  BYZONDERHEDEN. sis- tot hunne keitelvke gemeenfehap te verplichten; en eindelyk die geenen, welke de wettige Herders hebben vervolgd. 2. Dat het nimmer geoorloofd kan wezen, om zich by eede te verbinden, tot handhaving eener Staatsregeling, die ftrydig is met den Godsdienst of met de rechtvaardigheid; dat, wanneer men het ongeluk heeft gehad om dergelyken eed te doen, men fiechts het wanbedryf vergroot en vermenigvuldigt, telkens, wanneer men hem naarkomt, en datnietsons ontheffen kan van de verplichting om van deze misdaadige verbindtenis af te zien. g. Dat de waèreldlyke Oppermacht onfehendbaar is; datmen den Konii g moet gehoorfaamen uit hoofde van Godsdienst — en gewetens-plicht; dat hy moet bemind worden als een algemeenen fchat; dat zyn leven het voorwerp is des algemeenen volks - wensch; dat de hem verfchuldigde eerbied en trouw onder geenerlei voorwendfel kunnen gefchonden worden ; dat er geen beteugelend geweld tegen den Koning mag beftaan; dat, gelyk God door en uit zich zeiven onafhangkelyk is, zo ook de Koning onafhangkelyk is ten aanzien der menfehen, en alleen ftaat onder de bevelen van God, die hem ook alleen rekenfehap van zyne daaden kan afeischen. 4. Dat offchoon alle menfehen en inzonderheid alle Christenen broeders zyn volgens deze w oorden van Gods Zoon: gy „lieden zyt alle brpeders, want gy hebt maar eenen vader, „die in de heme!°n is (*)", er echter niets dwaazer kan zyn „dan om eene onbepaalde gelykheid en vryheid, als een on- vervreembaar recht onder de menfehen te willen invoeren; dat „dit ingebeeld recht fttydig is met de rechten van den Schep„per aan wien wy ons beftaan en ar wat wy bezitten te „ danken hebben; die, na den mensch gefchapen en in eenen „lusthof geplaatst te hebben, hem met den dood bedreigt, „in gevalle hy van de vrucht des booms der wetenfehap „van (*) Matth. C. 23. vs. 8. 9. Q 2  2:6. BUITENLANDSCHÉ „ van gced en kwaad — kwam te eeten, en door dit verbod „reeds paaien aan zyne vryheid gefield heef:; toen dc mensch „zich door de overtreeding hadt fchuldig gemaakt, hem door „den mond van Mos es nieuwe verplichtingen heeft opgelegd; die eindelyk defi mensch, fchoon het aan den vryen „wil van dezen overgelaten bleef om het goede of het' „kwaade te kiezen, heeft omflngeld met bevelen en geboden, „die hem konden zalig maaken, wanneer hy ze wilde volA brengen." „Dat vermits het gebruik 't geen de mensch van zyne re„de moet maaken, wezenhk beftaat in de erkendtcnis van „ zynen opperfren Maakcr, om hem te eeren, te bewonderen, ,, zyn Pcrfoon en geheel zyn beftaan toe te eigenen; en de mensch „ van zyne kindschheid af ondergefchikt moet zyn aan hen dicou„der van dagen zyn, dat hy zich moet laaten beftiéren en onder„wyzen, dat hy van hun moetieeren, om zyn leven volgens „de wetten der rede, dér maatfehappy en des Godsdienst in „ te richten, zyn deze gelykheid en vryheid, daar men met zo „veel ophef Van fpreekt, van het oogenblik zyner geboor„te af, niets dan hersfenfehimmen en ydelc klanken (*)." Dat deze vryheid, deze' gci\kbeid onbeflaanbaar zyn met de regeling van den waaren Godsdienst, vermits de Kerk van Jefus Christus eigenlyk beftaat uit Herders die onderwyzen, en uit Gelovigen die onderweezen worden; uit Herders diebeft;eien,en uit Gelovigen die beftierd worden , en dat de Apostel aan de laatften zo uitdrukkehk gebiedt de gehoorzaamheid öti onderwerping aan de eerden , wanneer hy aan de Hebreeuwen, fchryft: „Gehoorfaamt den geenen die over U gefield zyn éh weest hen onderdaanig, zy immers waaken over U, als zullende verantwoorden voor uwe 'zielen; op dat zy dit met vreugde doen en niet 'al zuchtende; dit i;,:mers is U niet oorbaar (1>. Dat ( * yBrief van Paus Pius VI. aan de Bisfchoppen der Ndtionaa/e Vergadering. 10. Maart 1791. (t) Jlaiir. C. 13. vs. 17.  S Y Z Ö N D E R H Ë £> Ë N. tJ?. Dat deze vryheid, deze gelykheid niet minder onbeftaanbaar zyn met de goede orde in den ftaat, „ vermits demen„ fchen geene burgerij ke maatfehappy hebben kunnen vormen ,,zonder een Staatsbeftier op te richten, zonder zich aan de „ wetten en aan het gezag van hunne opperhoofden te onder,5 Werpen (*)." Dat eindelyk het leerftelfel van gelykheid en vryheid, uitgedacht door de Ketters der laatst verlopene eeuwen en ver. nieuwd in onze dagen, voor de volken, gelyk de droevige' ondervinding maar al te veel geleerd heeft, de oorzaak wordt der afgrysfelykfte rampen, die hun in den ergften toeftand nederftorten , in eenen (laat van regeringloosheid, die de tegen ftry. digfte is aan de waare vryheid, dat is te zeggen eene Sraats. gefieldtenis, waar in noch regeering noch gezag is, eene ftaatsgefleldtenis, die den mensch van alle wettige aanfpraakberoofd en geen ander recht kent, dan dat van den flerkflen • „wantwfcar „ieder een kan doen wat hy wil, zegt de groote Bosfeut, daar „doet niemand wat hy wil; alwaar geen meester is, „is ieder een baas; waar ieder een baas is, is ieder „ een flaaf". II. In het ontwikkelen dier waarheden zullen onze waardigemede-arbeiders beftendig voor oogen hebben,dezen onfehendbaaren "ftokregcl, dien de heilige kerk-wetten aan de Dienaaren des Goddelyken woords voorfchryven : „Een Herder zal in het beftraffen „ der wanbedryven ftreng en yyerig wezen ; want hy is er toe „ verordend , om het volk zyne misdaaden onder het oog fébren. gen; nogthans zo, dat hy op den kantfel alleen dezonden berispe „en geene perfoonen noeme CtV' III. Men zal de inrichtingen van ons voorlopig reglement, in alle kerspels naar maate dat zy weder onder hunne Paftoren of C* ) Pius VI. 1791. (t) Coiicil. Colon. prim. an. 1536. ƒ. VI. c, i$. Q3-  ai». BUITENLANDS CHE of Dienstvervangenden zullen geraaken, en dezen er den Katho* lyken Godsdienst vry oefenen kunnen, opvolgen. Wy vermaanen hen. om zich in de uitoefening di r hun voorgefehrevene maatregelen , met yver, zachtmoedigheid en alle omzichtigheid , die de omftandigheden vereilchen, te gedraagcn. Wy bepaalenhet ein.le van den Kerk-rouw voor ieder kerspel, op-den derden zondag, uiterlyk, na de wederkomst der wettige Paftoren, Dienstvervangenden of Vicarisfen; zo, dat deze Kerk rouw verdaan zal worden van nu af aan geëindigd te zjn in die kerspels, alwaar deopgemeldetyd reedsverdreeken is. Men zal er diensvolgens alle dienden doen met gewoonelyken zangen plechtigheden; men zal er de eieraaden met de aan ieder Feest toegeëigende Kleuren wederom gebruiken en de Gebeden in ons reglement, en hier onder' art. IV. beraamd, zullen er ophouden. IV. Ter aanhoudende boeting voor de heiligfehennisfen en kerkroof geduurende de overweldiging en fcheuring gepleegd, zal men %ai n uier order, na alle misfen, op de knieën leezen den Pfalm: Ontfirmt U myner o God, naar aive groote barmhartigheids.?^ , welke Pfalm in de dille dienden gelezen en in de hoog-dien den gezongen zal worden. Alle vrvdagen van iedere week zal men des avonds op de gefchikfte uur, de, by ons voorlopig reglement art. V.,aangewezene gebeden op de zelve wyze verrichten. V. In die kerspels, alwaar de Kerk-rouw zal geëindigd wezen, veroorloven wy den ftaftcren en Dici sucmirgcrdeii, om tot gerief der Kerke en Gerfkamer (Sacristie) lecken te gebruiken , die der fcheuring mogten zyn toegedaan geweest, of deel hebben gehad aan de overweldigingen; mits gemelde lee_ ken na dien tyd, inzonderheid geduurende het kort beloop des tyds. tot de Kerk-rouw en boetedoening beftemd, biyken zullen gegeven hebben van een oprecht berouw, waare bekeering en wtst voornoemen om de geilolen kerkgoederen weder te geven; dieusvolgens willen wy, dat zy bevooreus in handen der Padoren of  BYZONDER HEDEN. sip- of Dienstvervangenden zullen gedaan hebben, de volgende verklaaring: dat zy afftand doen van de fcheuring, na ar in zy het ongeluk gehad hebben zich te wikkelen ; dat zy belooven aan de rechte eigenaars te zullen wedergeeven de goederen, of effecten , die zy onrechtvaardig verkregen lebben; dit zi er vergiffenis om fmeeken aan God en aan de Kerk; dat zy altyd belydenis willen doen van de Catholyke Aposte/yle en Roomfche Kerk, en zich in 't vervolg flandvastig zullen houden aan hunne waare en wettige Herders ,met ma ht aan den Pafoor of Dienstvervangenden , om deze verklaariug modanig af te kondigen, als hy nodig zal oordeelen te behooren. Echter verbieden wy aan gemelde leeken, die deel aan de fcheuring zullen gehad , en overweldigde goederen of effecten verkiegen hebben , en die de R.E. Pafloren of Dienstvervangenden , gefchikt zullen oordeelen om ten dienste der Kerke gebruikt te worden, om daar toe zonder onze uitdrukkelyke vergunning geen koor - of ander kerk - gewaad te draagen, en gelasten aan de Paftoors of Dienstvervangenden, om er naauwkeurig de hand aan te houden. VI. De Biechtvaders zullen de biechtelingen opheldering geeven over de zonden die zy gepleegd hebben tegen Gods eer,. tegen de gehoorfaamheid aan de Kerk, tegen de getrouwheid aan den Koning, tegen het recht en de eigendommen van hunnen evennaasten; zy zullen hun doen gevoelen ,'dat zy de genade eener waare bekeering tot God niet kunnen verhoopen, dan in zo verre zy volkomen afftand van hunne dwaalingen zullen gedaan en een oprecht belluit genomen hebben, om zo veel in hun is, fchadevergoeding te doen. Nadat de voornoemde Biechtvaders eene herroeping van al wat tot de fcheuring betrekkelyk is, en een aan de misdryven geëvenredigd herfiel van gemelde boetelingen gevorderd, en deze voor zo verre zy zich in hei onrecht vaardig en geweldig bezit, zo van roerende als onroerende goederen gefield,de zeiven wedergegeven of daar van voldoende belofte gedaan zullen hebben, zo veroorloven wy hen, om dezelven van hunne zon- Q-4.  *2ó. BUITEN L. BYZONDEREt. zonden te ontdaan. Wel te verft an, dat de tegenw oordige fchifckingnietdaude leeken betreft,en dat de Inged rongenen (intrus) de beëedigde Priesters en Afvalligen beiderlei geflachts tot onze byzondere fchikking blyven voorbehouden. Wy beveelen aan alle B iechtvaders om zich te gedraagen volgens de plichten, die hun ampt voorfchryft, en om in geene kerspelkerk of elders biecht te hooren, zonder üitdrukkelyke toeftemming der Paftoren of Dienstvervangenden , de quorum intecert con? fettfu. VIL Wy vermaanen ander-maale de E.E. Paftoren en Dienstvervangenden, om ons naauwkeurig op te geeven, niet alleen de geenen, die door de*ingedrongene Bisfchoppen mogten zyn gewvd geweest, maar ook alle Ingedrongenen , Scheurmakers, Afvallingen beiderlei geflachts ,die zich in hunne kerspels mogten bevinden- Zy zullen in acht necmen, dat zy uit krachte der door ons aan hun verleende macht vrygevende (dispenfant) voordaan geene andere vrygeving of ontflag mogen verlcencn , dan van twee geboden (bans). Wy willen dat er een gebod, zelfs tot herhuwelyking, van onwettig-getrouwden zal afgekondigd worden: zo •wanneer dringende reden het ontflag van drie geboden vorderden, zullen zy ons worden opgegeven, om er over te beflisfen. VIII. Om de ophouding der fcheuring in Vrankryk, en de zegeningen des Hemels over de wapenen der verbondene Mogenhcden te verwerven, zal men geduurende den tegenwoordigen oorlog, by iederen dienst zo openlyk als in ftille en na denuttigiug, leezen , de gebeden,adtollendum pdiisma & pro tempore betti. Des zondags, na de avondgebeden, zal men de Litanie der Heiligen leezen met de Schriftuur vaerfen en gebeden, die men in het kerkgewoonte boek (Rituel) pro tempore betti vindt, die beflooten zuilen worden met de zegening van het H. Sacrament. Men zal bedacht zyn, dat die fchikkingen in dit artikel beraamd , in ieder kerspel niet zullen gebruikt worden, dan na den tot den kerkrouw beftem* den tyd. Gegeven te Bergen in Hegenouwen in dc Abdydcr School-plaats den 31. july 1793. Qtt'as getekend') Pr. Ferd. van Roman. Anrtsb.Hert. van Kameryk. ! ( Laagcr /landt) Van wegens zyne Hoogheid. (_ Was getekena ) Godkfroy. Overfte van 't Aartsfeisd*  KERK - NIEUWS. «HK-HH» 4> ROMEN. Brief van de Bisfchoppen ter nationaa'e Vergadering van Vrankryk afgevaardigd, in antwoord des Pausfen Brevet van den jo. Maart 1791. C Vervolg enfiot van bladz. 210. ] w V* ^ anneer wy eindelyk de onvermydelyke noodzaakelykhcid der Bisfchoppelyke goedkeuring, omtrent het te werk 'ftellen van Bedienaaren zonder tytel en zonder bediening, hebben doen zien, hebben wy niet alleen gedeund op de Decreeten der Kerkvergaderingen ,'op dat van de Kerkvergadering van Tremen, door agt Provinciaale Kerkvergaderingen in Vrankryk aangenomen, en op de bevelen en wetten van den Staat, weikeu er de uitvoering van hebben bevolen; maar wy hebben nuttige gronden daar by voorgedragen, overeenkomstig den geest eener goede beftiering. Het is, zeiden wy , voor de goede beftiering der Bisdommen van aanbelang, om de nuttige medewerking van de keus der Kerspelpriesteren en van de goedkeuring der Bisfchoppen te pegunftigen. Men moet de zorg van alle Herderen veréénigen in plaats van ze te verdeelen; en de keus welke de Kerspelpriesteren onder de goedgekeurde Priesteren doen , geeft den Gelovigen allen grond welken hun vertrouwen kan verdienen. Aldus zochten wy nu de Kerkregeiige wyzen, welken aan de ter uitvoer gefchikte artikelen ontbraken, te rug te brengen; dan, in plaats van nieuwigheden welken de kerk niet kon ontfangen, veranderingen in te voeren, welken met haare grondbeginfelen konden overeenftemmen; dan weer aan de ■ gun* JtEilKNIEUWS, I. DEEL. NO. 10. R.  £22. ROMEN. gnnstigfte verkiaaringe der Decreeten de hand te leefien; en wanneer onze Weigeringen zelfs onvermydelyk waren gewofden, hebben wy dezelven op gronden van gemeen nut gerechtvaardig, overeenkomstig der gevoelens eener Vergadering van vertegenwoordigers des Volks. Wy hebben het der Vergadering gezegd: Wy denken niet dat men geene verandering, het zy in het inwendig teftier der Franfche Kerk, het zy omtrent haare betrekkingen tot de andere Kerken, kan tewege brengen. Dan het is geene zuivere burgerlyke macht, welke de rangen in de Kerk kan uitdeden, derzelver zuivere geestelyke verrichtingen regelen, het kerkelyk rechtsgebied geeven of ontneemen, en eindelyk zich deze Opperhoofdigheid aamatigen , welke de Katholyke Kerk niet verdraagt, en die de fieeds gezonde en zuivere Leer der Franfche Kerk niet kan ontfangen (* > Onze taal is die der wetten van den Staat, even als die der Kerke, en wy kunnen ons niet beletten te herinneren aan die verklaaringe der waare grondbeginfelen, zo rechtmaatig door Uwe Heiligheid ingeroepen: verklaaring door den vermaarden Kanfèlier d'Auguesfeau opgefteld, wiens bekwaamheden en deugden, meer dan zyn ftand, hem tot opperrechter en wethouder hadden verheven. Lodewyk XV., te dief tyd in den voorfpoed zyner regering en in de volheid zyner macht, gelukkige en vreedfaame vorst, erkende, het zyn eerfle plicht te wezen te beletten, dat ingevalle van gefchillen, men geene vraagft'ukken oppere over de geheiiigfte'rechten eener Macht, welke van God alleen het recht ontfangen heeft, om de gefchillen over de Geloofs - lecre en zede-wet ,te befisfen ; om kerkelyke wetten of voorfchrtften van lucht voor de levens wyze der kerkelyke bedtenaaren en gelovigen in de orden van den Godsdienst te maaken ; om i..-,„.../,„ u.Ui*v,»nren aantellellen of aftezetten, overeenkoms¬ tig derzelver regelen ; en om ztch te doen geheorfaamen, door den (* ) Redenvoering van den Aartsbisfchop van Atx.  R O MEN. den gelovigen, volgens de kerkelyke orden, niet alleen heilfaame boetedoeningen, maar waare geestelyke ftraffen opteleggen } door het vonnis of den kerkenban, welken de Opper herderen het recht hebben om uit te fpreeken. Dit is de taal van den Bisfchop van buiten en van den befchermer der kerkelyke wetten; 't is de taal van twintig Koningen, oudfte zoonen der kerke cn verdedigers van den Godsdienst; en de Bisfchoppen konden, zonder twyfel, aan de geheiligde waarheid niet minder getrouw wezen, dan de Overheden en Koningen. Uwe Heiligheid kan oordeelen tot welk een' graad wy gewenscht hebben de moeilykheden uit den weg te ruimen, indien het waar is, dat in allezaaken, de eenige middelen van verééniging deze zyn , welken met de grondbeginfelen kunnen overeengebragt worden. Rn wanneer eeden, ftrydig met onze gewetens, wetten zyn, welken men ons oplegt; wanneer wy als halftarrigen worden behandeld, om dat wy geenen meineed willen doen; wanneer, door eene voorbeeldelooze gebeurdtenis, honderd agt-en-twintig Bisfchoppen, zonder ontllag, zonder wanbedryf en zonder vonnis van hunne zetels worden ontzetwanneer de Kerspels zonder eenige kerkregeiige wyze van die deugdfaame Herderen worden beroofd, welken bunnen Godsdienst geenfints hebben verraaden; wanneer men ons op eene onbevoegde wyze opvolgeren geeft, zonder zending; welken zyn dan de middelen die ons overblyven om dc grondbeginfelen der kerke met den wensch der burgerlyke macht óvereentebrengen ? Dusdanig zyn de wetten welken ons zyn opgelegd, dat het ons niet vryftaat om ons te veréénigen en te beraadlfigen. Men weigert ons eene Kerkvergadering? met verfrrooit onze vergaderingen. De'genootfehappen van burgeren zyn door de wet vry gefield; de vryheid béftaat niet voor ons. Hoe kunnen wyde gevoelens der afgezonderde Bisfchoppen , welken in hunne Bisdommen afgefcheiden loeven, of buiten hunne Bisdommen onder hunne maagen in het binnenfte des lands of buiten het Koningryk wooncn, kennen? Wy zyn, van de tot de vergadering der Staven Generaal befchrevene Bisfchoppen, alleen over- R, 2.  «24- ROMEN. overgebleven. Wy kónden, zonder vrees van dwaating,grondbegi; felen blootleggen welken ons gemeen zyn; wy kunnen geene gevoelens kennen, welken zich omtrent de middelen kunnen verdeden. De eerde zorg van eene 's Iands Kerkvergadering zou wezen, den Opperpriester over zyne groote belangen te raadpleegen , waardig zonder twyfel om de aandacht der algemeene Kerk daar op te bera.fen. Onze eerde plicht wordt thans ons eenig hulpmiddel, en 't is mogeljk nog eene ftrengere verplichting, en eerwaardiger voor ons, op een tyddip -waar op zich beurtelings alle fchakels van den ouden en geheiligden keren fchynen te verbreeken, waar door elke kerk zich aan den Stoel van den heiligen Petrus verbindt, 't Is geen onnodige vorm , geene ydele plechtigheid, welke wy te vervullen hebben. Wy dellen onze raadplegingen uit den boezem ven onze eerbiedigheid en vertrouwen geboren , ten opzichte van die gemeenfehaps brieven alleen in de burgerlyke Conftitutie der Geestelykheid behouden, niet gelyk, met die ftandvastige medehandeling welke de éénheid der' kerken handhaafde in het middelpunt van eene zelfde gemeenfehap. Welk is het gevoelen der algemeene Kerke, waar van Romen het middelpunt, en een geleerde en deugdfaame Paus de waardigfte verklaarer is? Welk is het oordeel dat de Paus van desfeifs Apostelyken zetel moet uitfpreeken, ten opzichte van den tegenwoordigen daar der Franfche Kerken, over de ontzetting der Bisfchoppen en Herderen, wolkenden voorgefchreven eed, niet dan n et voorbehouding der rechten van de geestelyke macht der kerke, en omtrent de verkiezing, het aanfrcilen en 't rechtsgebied der Bisfchoppen en Priesteren, wel- ken hen zyn toegevoegd , hebben willen afleggen? Zie daar het geen wy vraagen , en 't zy verre van ons, dat wy , door zulke vreemde verzoeken, welken de Laster mogelyk den Bisfchoppen durft te last leggen, de middelen van eene vaderlyke vermanmge.en de wyze en bevredigende befchikkingen, wel. ken uwe Heiligheid by zyne befiisfingen kan voegen hebben willen voorkomen. Wy hebben geene paaien aan onze opofferingen gefteld, welken ons eigen zyn en onze perfoonen aan-  ROMEN. izs. aangaan, en wy zullen dezelven daar nog niet aan ftellen. Men zal niet kunnen zeggen dat wy ons belang een ogenblik met de belangen van den Godsdienst hebben willen gelykftellen. Wy hebben eene edele loopbaan begonnen , die van den rampfpoed; wy hebben dezehe in alle haare! uitgeftrefctheid befchowd, en wy zulien die niet eindigen , voor dat wy het einde daar van bereikt hebben. Kan men gelooven dat het een belang voor ons zou wezen eene bediening re behouden welke men aan 't Vaderland verdacht maakt, en waar van wy de plichten niet meer kunnen vervullen dan onder die fchaduwe en duisternis! fen, weiken tot het pleegen van misdaaden en boosheden fchynen voorbehouden? Wy hadden'niet geleerd voor onzen ftaat "te bloozen ; onze plichten, wanneer wy die niet willen verraaden, te bedekken; de heilmiddelen van den Godsdienst in een Katnolyk Koningryk, even als in een ongelovig land, in ftilte uitteftorten; en wy hadden ten minfre recht op die vryheid, welke de Conftitutie aan alle godsdienstige gevoelens verzekert. Wy zullen ons noodlot hoedanig het ook moge wezen ondergaan, meteenen moed welken de Godsdienst inboezemt. Dan de Godsdienst welke het den Gelovigen eene verdienste rekent om de beproevingen der voorzienigheid te verduuren, rekent het hen geene misdaad de geftrengheden daar van te'gevoelen. De ftraflte wet welke de Godsdienst ons kan opleggen is deze, om oisze Plaatfefi te behouden. Wy hebben niet gemeend dezelven te kunnen verlaaten, wanneer wy onze Kerken aan onbevoegde veranderingen, door geene Kerkregeiige wyzen hoegenaamd gewettigd , moesten overgeeven: wanneer de gedwongen ftilzwygendheid der Franfche kerk geene andere ftemme lier hooren, dan die van ieder Bisfchop in den omtrek van zyn Bisdom : wanneer wy de toevlucht tot den heiligen Stoel hadden genomen en desfelfs beOisfinge moesten afwachten. Het geen wy gedaan 'hebben , ten einde aftewachten dat de Kerk door haar Opperhoofd fpreeke, moet geen beletfel aan haare uitfpraak toebrengen. Verhef U A l le r hei lig s te Vader met alle die wysheiden vryheid van uwe Bedieninge. Baan ü eenen weg door het mid- R. 3.  *i6. ROMEN. midden van deze byzondere overwegingen en overeenkomsren welken met ons affterven. Wy bellaan fiechts eene enkele ftrp 20 in den tyd als in de plaats; en ons lot kan geenfints worden opgewogen met de lotgevallen der Ryken en de beloften der Kerke. Befchouw de wet welke zich door Jt Geweld wapent en van het een einde van Vranknk tot aan 't andere, als een ©penbaaren donder weergalmt. Befchouw alle Bisfchoppen van Vrankryk, uitgenomen vier, van hunne Zetels beroofd: de eenen door rechtsbanken gevonnist, de anderen aan hunne woonplaatfen door't Geweld onttogen, of zelfs als misdaadigers buiten hunne Bisdommen gevoerd: anderen wederom op de ■vlucht gedreven, en gedwongen zich re verbergen , niet om 't gevaar dat hun leven dreigt, maar uit noodzaakelykheid om de meieburgeren van eene misdaad te bevryden: deugdC-iame Herders en getrouwe Priesters gehoond, aangerand in 'r midden des Tempels, op den floel der waarheid, op den weg naar 't Heiligdom . en in het midden zeiven van deze onfcbendbaaHE wyfcplaatfen , waar het zuiver en gebe:ligd vuur van den Godsdienst en der deugd onderbinden wordt: Godgewyde Maagden, welken de jeugd en pnnofetheid«, de zwakheid des ouderdoms noch gebreken , aan de befchimpingen hebben kunnen onttrekken. Befchouw onze kerken door een nieuw Priesterdom overweldigd , en die geenen waar in de nieuwigheden niet z\n doorgedrongen,, der godsvrucht ontzegd, welke de heilige plechtigheden zoekt, en de ontheiligingen vlucht: die menigte van a'lc rangen van Leeraarcn van hunne bedieningen ontzet, van btinne kerspels gefcheiden , waar van de kerk hen tot nog toe niet febeidt, endoor haare zending, welke zy niet heeft herroepen, belast, met die heilige verplichtingen waar van de wet hen eene misdaad maakt. Befchouw de Gelovigen in deze gefleldtenis, de wreedfte van alle gebragr, deze, welke hen in eene noodzaakclyke tegenfpraak fielt met zich zeiven, tusfchen den Godsdienst en de wet. ; Is er een middel, dat van ons afhangt, om de Franfche Kerk van die verfchrikkelyke verdeeldheden te bevryden, welken haar verfcheuren ? Er zyn Ketteryeu en fcheuringeu ontftaan, door  ROME N. 227. door de dwaalingen van hen welken het juk van 't onfeilbaar Oppergezag der Kerke verwierpen. De verfchalkte wetten hebben de Waarheid bedreden , toen her Hof der Vorsten of een gantsch volk in de onzekerheden en veranderingen lag gedompeld, in het midden der tegenkantingen zolven en het lot van de Hoofden der Kerken, 't Heel-al, zegt een oud Schryver, verwonderde zich Ariaansch tc wezen. Er is nog géén voorbeeld eener fcheuring door de wet begonnen. Die der Gelovigen welken zich van de Grondbeginfelen welken wy hen hebben onderwezen meer en meer fchynen te verwyderen, gaan er het onderzoek niet van na. Zy zeggen fiechts , dit is de Conftitutie, dit is de wet. Ware het mogelyk om uit de dieptens der wysheid die raadgevingen te trekken welken God zelf toezendt'; raadgevingen van licht cn van fterkte welken het verftand kunnen verlichten, den wil buigen en den wensch der volken beftieren; en ook die raadgevingen van toegevendheid en liefde, welken noch het toevertrouwde pand der heilige waarheden , waar aan wy niet mogen raaken, noch het Oppergezag het welk Jefus Kristus aan zyne Kerke heeft gefchonken, noch. dat geene het welk de regering der algemeene kerk uitmaakt, het beginfel der éénheid onafhangkelyk van de aardfche machten, otnverftooten; - en ware 't Hechts met ons zeiven opteofferen te doen, zo om de gemoederen der Gelovigen re bevredigen als om de rust der burgeren te verzekeren Dan, wy kennen de voorbeelden welken ons de Kerk geeft, en wy hebben ondervonden op welk eene wyze men voor dezelve kan lyden. Dat dan de grondbeginfelen geheiligd blyven ; dat het gezag der Kerke omtrent de aanftelltng van derzelver Bedienaaren worde geëerbiedigd en gehandhaafd, en dat eene kerkregeiige zending ons wettige opvolgeren moge geeven ! Wy leggen Allerheiligste Vadtr! onze on Hagen aan uwe voeten neder: niet die gedwongen ontflagen en willekeurige uitleggingen waarin wy niet hebben toegeftemd; noch alic die waarborgen van onze verkleeldhcid aan onze plichten, welken men als eenen afftand van onze plaatfen vertolkt: maar onze vryë en önged wongen ontllagen,op die zelve gevoelens gegrond, wel- R. 4.  228. ROMEN. welken het dwang-juk, dat de burgerlyke wetten ons niet kunnen opleggen , affchudden, en die in de orden van onze geeftelyke bedieningen, geen ander gezag, dan dat der kerke aanneemen. Wy ftellen onze ampten weder in uwe handen, op dat zich niets meer tegen die middelen zou kunnen verzetten, welken Uwe Heiligheid in desfelfs wjsheid zou mogen by de hand neemen, om den vrede in den fchoot der Franfche Kerke te herttellen. Wy hebben rot dus verre her voordeel gehad, om door de ontvouwinge van onze Grondbeginfelen en door den raad welken wy, omtrent de voorfchtiften van gedrag betrekkelyk de omfiandigheid hebben gegeven, de algemeene goedkeuring van onze Amptgenoóten te mogen wegdragen. Wanneer wy nog alles aanbieden , wat van ons kan afhangen om de moeilykheden onder uwe voeten uit den «eg te ruimen, behoeven wy niet te vreezen, door hunne voonreffelyke en edelmoedige geneigdheden getogenftraft te worden. Wy hebben ons van onze moeilyke plichten in 't midden der onlusten en ftoimen gekweten, en wy hebben de vrees tot den trap van het Heiligdom geenfints doen naderen. Wy verw achten het Vonnis, het welk de Opperpriester van zynen zetel, in naam der Katholyke, Apostelyke en Roomfche Kerk, zat uitfpreeken, met bedaardheid af; en wy hebben geleerd met welkeen gezag van kennis en van deugden, uwe Heiligheid, desfelfs wysvolle en bondige bellisfingen weet achtbaar te maaken, welken de voorfchriften der Overleveringen en de wetten der Kerkvergaderingen te rug roepende, aan geene wisfelvalligheden van menfcbeiyke driften en gebeurdtenisfen onderworpen zyn. Wy hebben voor eenige dagen, de laatfle brieven van uwe Heiligheid aan alle Bisfchoppen van Vrankryk afgezonden, en gedagtekend den 13. April, ontfangen. Wy treffen er een nieuw bewys in aan van die aanhoudende bezorgdheid en ge. ftadige waakfaamheid welke hem niet veroorlooft- d h beklaaglykeu toeftand der Franfche Kerk uit het oog te verliezen. Vergun ons dat wy de uitdrukkinge van onze gevoelens, van onze erkendtenjs en van onzin diepen eerbied, hier by voeg n, en  ROMEN. ©l onzer! algemeenen wensch en wille te kennen geven , om dag san dag de banden van gemeenfehap met de Kerk van Romen en het Hoofd der algemeene Kerke, meer eii meer te mogen toehaalen. Wy zyn met den diepften eerbied. D. Kardinaal de la R OCHEFOUC AU LD, Aartsbisfchop van Rouen. ALEX. ANG. Aartsbisfchop van Rhcims. J. raim. Aartsbisfchop van Ais. J. M. Aar st bisfchop van Ar les. J. Aartsbisfchop van Damas, Coadj. van A!by> fr. Aartsbisfchop van Touloufe. J. r. p. p. Aartsbisfchop van Bourges, M. S. Bisfchop van Poitiers. A. V. Bisfchop van Moutauban. A. C. Bisfchop van Condom. F. J. Bisfchop van Beauvais, f. ;. R» 5» Allerheiligste Vader! parys, den 3. May 1791. Uwer Heiligheids > ootmoedige , gehoorzaams, en toegewyde Zoonen en Dienaaren C neas getekend )  23* ROMEN. F. J. Bisfchop van Mans. P. M. M. Bisfchop van Kimts. S. Bisfchop van Rodez. L. G. Bisfchop van Limoges. J. F. Bisfchop van Montpellier. ANT. FELIX. Bisfchop van Perpignan. JEAN - LOUIS. Bisfchop van Agen. ]• B. JOS. Bisfchop van Chartres. L. H. Bisfchop van Laon. C M. RUFFO. Bisfchop van Sr. Fhur. A. J. Bisfchop van Chalons op de Marne. J. B. A. Bisfchop van Oléron R. Bisfchop van Dijon. P. LO. Bisfchop van Saintes. ASS. Bisfchop van Coutances. M. G. JS. Bisfchop van Lugon. FRANCOIS. Bisfchop van Clermonf. H. Bisfchop van Üzès. DOMINIQUE. Bisfchop van Couferans.  ROMEN. 231. ROMEN. ( Brevet van Zyne Heiligheid Pius den VI. waar by aan de Cardinaalen, Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen en verdere Kerkvoogden van Vrankryk, wordt veroorloofd , om de ingedrongene Priesters en mindere Geestelyken , die de fcheuring en ketteryen door de Franfche Staatsvorming veroorzaakt, afzweeren en genegen zyn, om weder tot den fchoot der Catholyke Kerk te keeren, onder zekere bepalingen weder tot den Kerk-dienst aan te neemen. Volgens' het oorfprongkelyk affchrift uit Romen aan zyne Hoogwaardigheid, den Bisfchop van Gend gezonden. ) Paus Pius de VI. Aan onze Beminde Zoonen, de Cardinaalen der Heilige Roomfche Kerk , aan onze Eerwaarde Broeders de Aarts. bisfchoppen en Bisfchoppen, en aan onze Beminde Zoonen, de Kerkvoogden des Franfchen Ryks. Beminde Zoonen, Eerwaarde Broeders en geliefde Kinderen , Heil en Apostolifche Zegen. iZo ras de Apostolifche vergunning van eenige buiten -gewoone machtsoefeningen, die wy den 19. Maart laatstleden aan alle Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen en Kerkvoogden des Franfchen Ryks hadden toegedaan, te Parys was aangekomen , hebben uwe aldaar wooneude medebroeders, die op naam van het gantfche lichchaam der Bisfchoppen gemelde Vergunning be-  '232- ROMEN. bekomen hadden, ogenblikkelyk begrepen, dat onder de hen verleende machtsoefeningen, het vermogen was uitgelaten, om de ingedrongene Priesters te abfolveeren; en door dien zy deze acbteriaaiing voor eene enkele vergetelheid opnamen, hebben zy zich andermaafe tot ons gewend met nadrukkelyk verzoek, dat ook deze machtsoefening in eenen naderen vergunbrief door ons werde ingelaseht. Vervolgens hebben gemelde uwe medebroeders te kennen gegeven, dat er by hen een twyfel was ontftaan, of de macht in het eerfte artikel der boven gedachte vergunning vervat, „ om alle Leekcn en Kerkelyke Perfoonen, zo waereldlyken als „ kloosterlingen beiderlei geflachts, als ook de geenen , die der fcheuring waren toegedaan geweest en den burger - eed hadj, den afgelegd,en daar in, boven den by onzen Aposiolifchen „ brief van den 13. April des voorleden jaars tot de opfchor„ ting in kerkelyke bedieningen bepaalden tyd van veertig da„ gen hadden volhard, van allen kerkefyken ban te ontheffen", gepaard ging met het vermogen, om ook de ingedrongene Priesters, wier wanbedryf den misftap van zulken , die alleen den burger-eed gedaan hebben, en van wien in dat artikel byzonder melding gemaakt was, overtreft, te abfolveeren. In dezen onzekeren toeftand hebben gemelde Bisfchoppen al. lerplechtigstbetuigddengrootflenafkeer te hebben, van depaa. len der hen verleende macht te buiten te gaan, en zich mitsdien anderwerf tot ons begevende openlyk te kennen gegeven, dat zy vierig wenschten, dat den Bisfchoppen de macht verleend werde , om de Priesters met de Kerk ie verzoenen en van alle banvonnisfen te ontflaan, alzo dergelyke machtsoefening aan geenerlei gevaar onderhevig maar voor den Godsdienst allervoordeeligst kon wezen. Deze uwe handelwyze Beminde Zoonen, Eerwaarde Broeders en geliefde Kinderen , is onze hoogfte loffpraak en zodanige goedkeuring als wy by andere gelegenheden hebben doen biyken, overwaardig. Wy, derhalven bereid en te vrede zynde om al wat uw verzoek behelst en ons voorkomt oirbaar te zyn in den Heere, intewilligen, hebben beflotqn, om U eene  ROMEN. 23 eene nieuwe, uitgeftrektere, uwer uitmuntende inzichten beantwoordende en teffens met de Canonique voorfchriften en Kerk - gewoonten overeenftemmende macht te verleenen. Vooraf moeren wy ü echter doen opmerken, dat by eene rype overweeging van het geen gy ons, zo de eerfte. als laatfte maale , hebt te kennen gegeven, ten duideljkfre blykt, dat onder de machtverleningen by onze algemeene vergunning vermeld, geenfints het vermogen begrepen was, om de ingedrongene Ge.rstelyken te abfolveeren, welke uitlating door geene vergetelheid kon ontftaan; want, toen wy onzen Aposiolifchen brief van den 13. April des jaars 1791 , waar in niet alleen de misdaad in het doen van den burger eed vermeld , maar ook van een ander wanbedryf, waar mede de overweldigers van Bisfchoppelyke en Kerspet-kerken zich bezoedeld hadden, gewag werdt gemaakt, onder het oog hadden, kon ons zo min het geen tot de eerfte, als laatfte euveldaad betrekkelyk was, ontglippen. Dus, wanneer de eene door ons in bet voornoemde artikel met zo veele woorden wordt aangcftipt en de andere met ftiltwygen voorbygegaan, valt er niets gcmakkclyker en klaarer te betoogen , dan dat onze vergunning alleen flaat op het geval door ons woordelyk vermeld , en dat wy het geval, waar van niets gerept wordt, ons alleen hebben voorbehouden. De oorzaak nu , waarom wy de macht om ingedrongene Geestelvken te abfolveeren in geenen deele aan anderen verleenden en aan ons voorbehielden, beftont voornaameulyk hier in, dar er tusfchen de eene en andere zonde een merklyk onderfcheid is, een onderfcheid, het geen wel degelyk door uwe medebroeders is opgemerkt en ieder een in het oog loopt. Want, fchoon zy aan eene zwaare misdaad fchuldig zyn, die den burger-eed gedaan hebben, uit krachte van welken een iegelyk zich plechtig verbindt, eene Staatsvorming te handhaaven welke volgens het eenfiemmig gevoelen aller Galucaanfche Bisfchoppen en ingevolge onze Verklaaring deels kettersch, deels fcheurzuchtig is; echter maakt hy, die willens en weetens dat geene, het welk hy onder eede beloofd had, ter uitvoer brengt  2S4- ROMEN. en het zy op eene heiligfchende of beftaanbaare wyze tot Bis. •fchop gezalfd, of op eene heiligfchende of beftaanbaare w\zê tot Priester gcwyd zynde, eene onwettige zending en macht erlangt, en of Bisfchoppelyke öf kerspel kerken overweldigd hee t, en mer affcheuring van dezen Apostolifchen Stoel en van alle wettige Bisfchoppen dagelyks met eene ongehoorde fnelheid zo veele zonden op*-een ftapelt, als hy daaden van onwettige rechtsoefening pleegt, door dien hy de hoogwaardig Sacramenten meer ontheiligt, door dien hy het rampzalig volk in dwaaling leidt, door dien hy eene nieuwe en op de leest der Staatsregeling gefchoeide Kerk in het Rvk invoert, eene kerk in wezen, m wetten en in naam van Jefus Kerk verfchille-nde en alzo de hand leent tot grooter fcheuring, zich ook aan veel grooter en ongclyk zwaarer wanbedryf fchuldig. Tot wegneem.ng van welk wanbedryf men met alle recht en reden zyne toevlucht moest neemen tot den H. Stoel, als welke zich in zonderhoid beledigd vindt en eene gepaste maat aan zyne toegevendheid kan ftellen, die anderfmts, wanneer de macht van abfolveeren aan veeier goedvinden werdt overgelaten, niet gemttkkelyk, noch op eene geregelde wyze zou worden.in acht genomen. Het is U geenfints onbekend, myne Eerwaarde Broeders, welke ftrengheid de Kerk geoefend heeft tegen zulken, die daar aan handdaadig waren. Zy heeft altyd een onderfcheid in het oog gehouden tusfchen de geenen, die tot hun ongeluk afKammejingen zyn van ketters of fcheurmakers en hen, die van Catholyke Ouders voordgekomen tot de ketters zyn overgegaan; anders heeft zy altyd gehandeld met hen die ketters of fcheurmakers geworden, anders met hen die zodanig by geboorte zyn, nademaal zy zich ten opzichte der eerstgenoemde als ongclyk phgt.ger, ook ftraffer betoond heeft. Deze ftrenge maatregel is ook meer in acht genomen tegen de Geestelyken , ZO dat, gelyk men weet; hen deze bedreiging „daan is, dat, al w:e opzetlelyk tot de ketters zal zyn overgegaan en er zich op dten voet zal hebben laaten zvyden tot de heilige bedieningen onaanneemelyk zy. - b Van  ROME », e3S. Van deze ftraffe handelwyze der Kerke gewaagt de H. Tnno. centiusde I.; want in zynen brief aan Rufu's en andere Bisfchop. pen van Macedoniën leert hy, dat de Bisfchop of Geesreivke, die door de ketters of fcheurmakers bevoorens gcwyd , of' naderhand tot hunne wangevoelens en dwaalingen vervallen is alleen maar als een leek der kerke kan worden aangenomen ingevolge de oude wetten, die de Roomfche Kerk onderhoudt als herkomfttg van de Apostelen of Apostolifche mannen. En ,oflchoon de Vaders der eerfte Kerkvergadering van Niceëfl d.r eemgfints ten aanzien der Novatianen gematigd hebben t toen zy by den VIII. Regel toeftonten, dat, zo wanneer Geestelyken Weder tot de Kerk keerden, zy hunnen ftaat behielden en de door hen verkozen Bisfchop de eer des Priesterdomst ten zy het den Q wettigen) Bisfchop behaagde, om hem den Broederlyken eernaam toe te ftaan , hebben zy echter gewi'd dat aaar toe doorflaande biyken eener voorlopige afzweering van hunne dwaaling zouden geleverd worden, en over zulks hebben zy onder anderen vastgefteld in de eerfte plaats; dat zf Voor al fchriftelyk moesten betuigen, dat zy de leerftukke» der Catholyke en Apostolifche Kerk aannamen en volgden; m de tweede plaats, dal de verordende tusfchen-dagen en be faalde tyd-perken, namenlyk die vier trappen van boetedoe «mg, die volgens de toenmaals gebruikelyke kerktucht de' verzoening en het ontfangen der Sacramenten moesten voorafgaan, ook zouden worden in acht genomen met betrekking tot hen, die onder de vervolging bezweken waren, om alzo ten toets te (trekken van hunne bekeering. Eindelyk hebben zy nog vastgefteld, dat zulke boetelingen zouden afzien van de door hen m bezit genomene kerken en ze aan de wetti-e Bis fchoppen a ftaan. Immers dit is zeker, zo als gemelde Vaders ff 7dr\ ken' dat de Bhfch°P der kerk de waardigheid van Bisfchop moet behouden. ...op dat men in eene en dezelve Stad geene twee Bisfchoppen zoude kunnen aaimyzen. Toen Rulus, Bisfchop van Thesfalonica uit kraent van de. Sotefflïï de GeeStelyke" > die *™ * P^tini- aamene Bisfchoppen gewyd waren, ontfangen wilde en des we»  335, ROMEN. wegens den H. Innocentius den I. hadt geraadpleegd, antwoord» de de Paus: Ik kan U zeggen, dat dit tere) a»een de Novatianen betreft en geenfints de Geestelyken, d e aan andere kette* ryèn zyn bast geweest. Wanr zo dit Hevel tot omtrent alle Geestelyken was gegeven, zouden zy er bygevoegd hebber, dat alle van de Novatianen en andere ketters wederkeerende Geestelyken tot hunnen rang moesten worden aangenomen. Ja, do H. Vader heeft ons door dit geval geleerd, dat men zich niet kan beroepen op eene byzondere toegevendheid , die de Kerk fom* tyds gebruikt heeft, alzo het genoeg te zien is, dat zy er al$ dan alleen maar om beters wille en uit aanmerking der drin* gende tyden als de hand mêe geligt heeft. Ook was de H. Hieronymus van geen ander gevoelen. Want toen hy in de Kerkvergadering van Rimini handelde over de gevallene Bisfchoppen, oordeelde hy, dat zy van hunne Bis. fchoppelyke zetels gefloten en tot den graad der Leeken vernederd moesten worden, om hun wanbedryf befiendig te beweenen. Die Heilige Leeraar bemerkte nogthans dat deze geftrengheid eenigfints konde gematigd worden; op dat niet te min deze matiging vaste b-palingen zoude hebben, heeft het der Alexandrynfche Kerkvergadering, waar op de H. Athanafius, Hilarius van Poitiers en Eufebius van Verfclla tegenwoordig waren, goed gedagt, om vast te (tellen, dat de oude Kerkwet, ten opzichte van de eerfte hoofden en voorftanders def misdaad, in wie de dwaaling onverfchoonlyk was, in haare volle kracht zoude blyven, doch dar de overige boetelingen met de Kerk verzoenbaar waren. Dit befluit werdt, zo als de H. Hieronvmus ook getuigt, door de Roomfche en gantfche Westerfche Kerk eenftemmig genomen. Des wy geenfints van de billykheid en de namaals in de Kerk aangenomene toegevendheid zullen afwyken, wanneer wy op uw verzoek, om in het algemeen dc ingedrongenen te mogen abfolveeren, tusfchen de Priesters en andere Geestelyken die vaneenen minder rang, en de Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen die van eenen hooger rang zyn, onderfcheid maaken. Wat de Priestïrs en andere Geestelyken in de vierde en vyfde afdeelmg OH-  ROMEN. W* onzes 'Apostolifchen briefs van 'dén 19. Maart laatsteden voorkomende, betreft; daaromtrent, Beminde Zoonen Eerwaarde Broeders en Geliefde Kinderen, verleenen wy aan een iegelyk' van Ulieden de macht, om zelf of door de van U daar toe verder gevolmachtigde Priesters > alle de zulken, die het zy wettig of onwettig gewyd,'de Kerspels geheel of ten deele overweldigd en daar in op bevel van ingedrongene Bisfchoppen eeni-1 ge ampts-bedieningen verricht hebben, te abfolvéeren en met de Kerk te verzoenen, zodanig, dat zy ingevolge de vergun-, ning by den voorfchreven VIII. Kerkregel van het Concilie Van Niceën vermeld, in den rang der Geestelyken blyven. En ten einde dergelyke abfolutiën op geene onberadcne en onderling verfehillende wyze zouden gegeven worden, zo is het, dat wy onverminderd het opgemelde Concilie en eene ge maatigder Kerktucht, gebieden, dat niemand zal geabfolveerd worden, ten zy hy bevoorens den burger-eed beneffens zulke dwalingen als in de burgerlyke ftaatsvorming der Franfche Geestelyken vervat zyn , afgezworen en boven dien uitdrukkelyk verklaard zal hebben, dat de wydingen door de ingedrongenen gedaan of ontfangen , heiligfehendende zyn; dat de macht door hen verleend krachteloos is; dat de indringing bencffens alle daar opgevolgde amptsverrichtingen onrechtvaardig en'nietig zyn; ten zy hy al verder onder eede zal beloofd hebben den Apostolifchen Stoel en wettige Bisfchoppen te zullen gehoorzaamen; en eindelyk ten zy hy werklyk afllard gedaan hebbe van het geheel of gedeeltelyk door hem overweldigd kerspel en deze afzwering en afftand openlyk gefchied zy , even gelyk de misdaad openlyk gefchied is, waar by een ieder van hen zulke gevoeglyke en heilzaame voldoeningen moeten -morden opgelegd, als de Geest en Voorzichtigheid-, gelyk de Trentifche Vaders zeggen, naar de hoedanigheid der misddaden en het vermogen der boetelingen , ingeeven , en zulks in plaats dier graaden vaft openbaare boetedoeninge, die ten tyde van het Concilie van Nïeeën werden'in acht genomen en numaals door de toegevendheid der Kerke zyn verzacht geworden ; behoudens onze macht,om hen die geabfolveerd worden, bevoegd te maaken tot liet vet> ■ " m Kerknieuws i, deel no. 10. S,  »3t ROMEN. krygen en behouden der kerkelyke ampten, die zy aich bev voorcns ren onrechte hadden aangematigd en in bezit gehouden. Terwyl wy U eene vollediger macht verleenen ten aanzien der Geestelyken van eenen minderen rang, om dezen zelfs van de heiligfchennis eener misdadige indringing te ablolveeren, kunnen wy niet afzyn, om U , zo wel als foortgelyke Geestei> ken deze vaderlyke vermaning te geeven. Wy vermaanen tl dan, om die macht die L) tot (lichting gegeven is, met omzichtigheid te gebruiken, en om de voorwaarden, die er U by voorgefchreven zyn, naauwkeurig in acht te neemen; wat de boetedoenende Geestelyken betreft, dezen vermaanen wy, dat zy onze toegevendheid met eene ongeveinsde dankbaarheid erkennen; zonder dit zou zy ben niet baaten, maar tot groot» verderf (trekken. Zy zouden, fchoon vrygefproken voor het uiterlyk aanzien der Kerke, echter voor Gods alziende oogen niet vrygefproken wezen en het geneesmiddel zou by hen in gif verkeeren. En zo zy die zich zeiven affchciden, den Heiligen Geest niet hebben, dan ontfangt hem ongetwyfeld die geen ook niet die met geveinsdheid in de Kerke omgaat ; want 'er fiaat ook gefchreven, de Heilige Geest zal zich verwydere» van den veinsaard. Die dan den Heiligen Geest wil hebben, waehte zich van als een huichelaar in de Kerk te komen, of zo hy'er reeds als zodanig is ingekomen, in deze geveinsdheid ra volharden, opdat hy in oprechtheid dei) waaren levens-boom mag worden ingelvfd. Ook voegen wy er tot wegneming van alle dubbelzinnigheid dit by, dat alle macht in gemelde onze algemeene vergunning Zo wel als by dezen brief vervar, niet alleen verdaan moet worden aan de Franfche maar ook aan de buitenlandfche Aartsbisfchoppen en Risfchopp. n gegeven te zyn, voor zo veel die Volken en gedeelten* van Bisdommen betreft, die onder het Franse e R\k hehooren. Wat echter aangaat de Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen, die eenen hoogeren rang in het Geestehke bekleeden, het zy zeWyWsfchoppen en Noodhulpen, het zy ze ingedrongen of ook be»  ROME N. 3$) beëettigd zyn en by dë eerfte, twééde ën derde afdeeling onzc'S briefs van den 10. Maart laatstleden vermeld ftaan, daaromtrent achten wy het wel zo oirbaar, om de macht van zulken 'te abfolveeren, voor Ons en onze Opvolgeren fe behouden. Want het oordeel het geen over hunne wederfpannigheid te tellen valt, is ongclyk zwaarer en belangrjker;. immers fórrimige hunner zyn de voornaamfte hoofden van al dat fnood be■dryf en allen kunnen zy befchouwd worden als de eigenlvkè dryfveeren der verderfelyke fcheuring die doordat gantfche Ryk' de rampzaligfte verwoestingen aanricht; des zy verdienen, dat, ingevolge de voornoemde kerk-wetten met Ijjta cenigfints har■der gehandeld worde: Wy - willen hen echter door deze uitzon-dering geenfints moedeloos noch neerfiachtig maaken, maar begeeren inzonderheid daar door In hen her vertrouwen op te wekken , waar mede zy tot de algemeene Moeder naderen , cn zich met wakkere fchreden tot haar begeeven moeten; immers wanneer hunne boetvaardigheid oprecht is, wanneer zy hunnewanbedrvven door volledige boetedoeningen willen verfoeijen en van dc door hen bemachtigde Kerken afftand doen, in dat geval hebben wy reeds verklaard met den Heiligen Leo en verklaaren als nog, dat Wy hen met opene armen zullen ontfangen en hen deelgenooten zullen maaken van onzen eendrachtig'en vréde en gemeenfehap. Wy immers hebben benéffens U eenerlei doelwit, nergens anders in beftaandé, dan, om de dwaa'enden' tor den Schaapftal weder te brengen, en een einde aan de fcheuring tè maaken, het geen wy het goedertierend Opperwezen ónophoudeIry'k met biggelende traanen affmeeken. Na dif alles is het onnodig U'te wafirfchuwcn vóór zeker gefchrift, ons thans ter hand gefield, hét geen de fcheurmakers toen zy geene kans meer zagen , om hun gezag, het geen vaneen ieder verfmaad en met voeten getreden weidt, flaandé te houden,- hebben durven béftaan' op onzen naam , onder Het opfchrift en in de vorm van een Pausfelyk Brevet te verbreiden: dit gefchrift is in de Franfche en Hoogduitfche taaien zodanig, ' ingericht, even als of het uitgegeven was a Rome, a Saint e Marie Majeure,fous fA/medudu Pecheur , le 2. Avril 1792. • - ' - naS. 2.  ROMEN. namcnlyk veertien dagen na onzen laatften briefden 19. Maart laatstleden gedagtekend. Deze valfche brief, beginnende aldus l/otre coeur Paternel', randt door eene'ongehoorde vermetel-beid deechrheid aller Apostolifche brieven aan, die door ons gefchrevcn en tegen de burgerlyke Staatsvorming der FranfcheGeestehkheid, derzelver ftig-ers en voorftanders uitgegeven zyn. In dezen verdichten brief beroofd men den heiligen Stoel van zyn Opperrechtsgcbicd; men fnydt breed op van de.geheeie Staatsvorming en vermaant het volk om zich onder de ftaatsvormige Bisfchoppen en Pastoren te begeeven. . O armzalige list! als oi de valschbeid en lastertaal van dit gefchrift niet een ieder in het oog liep , het zy dat men de plaats in aamebouw neemt waar uit het wordt voorgegeven gefchreven te zyn; want op den tweeden April hadden wy, zo als nog heden , ons verblyf, niet d Sainte Marie Majeure , maar d Saint Pier re ; het zy dat men lette op het geheel verband en famenhang van taai waar in het gefchreveu is. Immers, terwyl de Opitellers daar van hunne gewoone omwegen en gebmikelyke kronkelpaden doorloopen , brengeq zy geene eene bewysreden by, dieniet honderde maaien wederiegd of verworpen is;, zo dat men met waarheid kan zeggen, dat er zo veele dwaalingen, als woorden in ftatm. Des niet te min, op dat ds cenvoudigen cr niet door verfchaikt zouden worden; z > is het, dat wy, onverminderd'her geen in onzen laatften met opzicht tot zulke verderffelyke voortbrengfelen js gezegd, dit gefchrift verklaaren voor valsch, j.verdicht, lasterhk, kettersch en fcheurZuchtig en het zelve als zodanig verwerpen, afkeuren en doemen. Hoe grooter het bedrog onzer tegenftanders is, , des te grooter moet Uwe en Onze waakfaamheid. wezen. Wy beveelen U dezelve op het nadrukkelykfte , terwyi Wy U, Beminde Zoonen, Eerwaarde Broeders en Geliefde Kinderen, en uwe toevertrouwde Kudden den Apostolifchen zegen met de tederfte liefde mededeelen. Gegeven te Romen by Sint Peter, den dertiende Juny 1792. het agttiende jaar van ons Pausdom. ( was getekend ) Pius. als boven.  ROERMONDE. 24V ROERMONDE. Diftrict van Cuyk. Grave. De zeer eerwaarde en geleerde Heer Joatmes Fredrikus Wolphgangus G eet en, die met veel lof zedert het jaar 1752. Capellaan, en zedert 1771. Pastoor dezer gemeente is; vooral door eene toenemende verzwakking des gezichts, zich gcnooddrongen vindende om asfistentie in zyne amprsverrichtingen te verzoeken; hadt zich ten dien einde by een eerbiedig verzoekfchrift vervoegd, by Hun Ed. Mog. de Heeren Raaden van Staaten der vereenigde Nederlanden, en na bekomen gunstig appointement van Hoogstdezelven, aan het Bisfchoppelyk Hof van Roei monde tot zyns Eerw. AsMent verzogt, den zeer eerwaaiden Heer Wouterus Kuipers geboortig van Grave, die hier op de zending van zyn Hoogw: den Vicaris - Generaal des Bisdoms , beneffens de Admisfie, van wegens Hun Hoog Mogende de Heeren Staten Generaal der vereenigde Nederlanden bekomen hebbende, OP den 4. April 1794., den H. Dienst in deze gemeente heeft aangevangen. — Reeds in den vdórigen jaare, was door zyne Doorl. Hoogw. Phiuppus Damianus, den Zaligen Bisfchop van Roermonde H. L. nagedachtenis, zo alhier te Grave als in het geheele Bisdom bevolen, dat. 's Zondags de Hoog Misfe met uitfteUing van het Allerheiligste zoude gefchieden, en by de Collectens de gebeden in tempor e belk zouden worden gezongen, gelyk zulks dus ook zedert dien tyd gefchied is: hebbende zyn Hoogw. de Vicaris Generaal des Bisdoms daar en boven in de Maand February jongstleden gelast: dat om verder den zegen des Allerhoogften over de wa- ...,.,-,,s;^.;»ta,»;i  24*. 'HERMONB!. wapenen der ÖsHiiëer* Mogendheden af te -fineeten , f*/« zoude worden ^zongenAt nu heeft aanleiding gegeven, dat door ten "beminnaar der dichtkunst aan ons is toegezonden eene navolging van di«n Psalm zo als wy die uier laatén volgen. DE 4-. PSAOT II» DICHTM-AA1? IGTVOrC*. 1. God is ons toevlucht'onze tracht, Als wy door zielen angsten kwynen. En . treft ons droefheid dag of'nacht. Zo zal ons zyne hulp verfchyncn. 2. Geen bange vreeze fleepe ons meê, Al daverd' de aarde in bei beur asten, En *t hoogst g«bergt werdt uit zyn fteï Vervoerd, in de onafmeetbre plasten! 3. Hoe TOischt en brrjiseht ~8e w&ferviöed! De bergen fchynen op te fpringen! 't Is God, die deze wondren doet! De vloed fchynt zynèn lof te zingen. 3 swr$ loob 'aw'1 tbifirJj te^hbbv' neb 'r- " 4- De Gods-Stad wordt ten allen tyd' Bevogt, door beekskelis die er bruiïcbèn. Gods Heiligdom wordt fteeds verbjyd, Door watren die er Haag om ruiffchén 5- God, onze God, zal fteeds die Stad, Zelf by het vroegfte morgenlichten, Daar hy zyn rust verkoren hadt, Byftaan, in 's waerelds aangezichten.  K O E R M O N D E. 245. 0. De Kfeidnen ftaati verbaasd — vol fchrik.' De Koningryken vallen — fnecven! Gods ftem, dcet op diets, ogenblik, Des aardryks beide poolen beeven! 7. De God der Legerfchaaren kracht, Zy onze burgt, ons toevertrouwen. In Jacobs God zy onze macht; Laat ons op zyne hulpe bouwen. 8. Befchouwt Gods werk — komt Volken ziet! Hy ftelt voor ons zyn wonder teeknen, En doet het oorlog als te niet, Tot dat men 's aardryks eind' mag reeknen. 9. Hy zalen wapentuig en boog Vernielen — wegdoen uit uw handen! Hy zal voor *s waerelds ftaarende oog, Uw fchild en Oorlogstuig verbranden. ia. Het gantsch heelal zwyge en zy ftil, En moet Gods majefteit bezeffen. Het gantsch heelal, aanbidd' zyn wil, En zie de Heidnen God verheffen! ri. De God der Legerfchaaren kracht, Zy onze burgt en ons vertrouwen. In Jacobs God zy onze macht, Laat ons op zyne hulpe bouwen. S. 4.  * 844- BUITEN L. BYZONDERE BUITENLANDSCHE BYZONDERHEDEN. Brief (*)van Z. D. H. den Keurvorst van Trier aan den Rector Magnificus, Dekenen en Hoog^ leeraaren der Univerfiteit van Triér. Cl e mens Wenceslaus &c. &c. &c. w W y betuigen U oprechten dank voor de zegenwenfchen, die Gy ons ter gelegenheid onzer vyf-en-twintig jaarige Regering gedaan hebt. In deze zo zonderlinge tyden, waar in de kwaade leerftukken meer en meer veld winnen, beveelen wy U op het.nadrukkelykfte alle uwe vermogens aan te wenden, om uwe leerlingen en fchoolieren te hoeden tegen alle misleiding. Wy beveelen U om hen in de grondbeginfelen van het voorvaderlyk Geloof der Catholyke Christenen, Zonder eenige tusfchen-mengeling van nieuwigheden te onderwyzen en om al het geen tot fcheuring tusfchen het Hoofd en de ledemaaten der Algemeene Kerk aanleiding kan geeven of op eenigèrlei wyze ergernis veroorzaaken, op het zorgvuldigfte te vermyden. Wy hebben vastgefteld, om in den geheelen omkreits van ons Aartsbisdom de zogenaamde Aufklarung, te vernietigen , als welke Aufklarung nergens anders toe dient , dan om het volk op den doolweg te brengen , eindelyk tot ongodsdienstigheid te vervoeren en alzo in de uiterfte elende te dompelen. Augsburg. den 18. February 1793. ( zvas getekend ) Clemens Wenceslaus, Keurvorst. C*}Deze brief kan aan feet'Godsdiênstjg Publiek niet dan aangenaam we. ?.en, ais welks inhoud ons liet krachtdadig befluit van dien K rkvoogd doet zien, om eens eindelyk E y b e (, s kette . en de gevaarlyke grondftcllingcn der befaamde fynodale fluik. vergadering van e ms den bodem in te (laan. Zie 't Mengelwerk dezer Kali. Biblioth. A'o. y. bieelz 265 —» 277.  KERK - NIEUWS. ROMEN. Brief van onzen Heiligen Vad'er Paus Pius den VI., aan den E.E. Aartsbisfchop van Avignon} de Bisfchoppen van Carpentras, Cavaillon en Vaifon, aan de Kapittelen , Geestelykheid en't Volk der Stad Avignon en des Graafschap» Venaisfin. Eerwaarde Broeders en geliefde Zoonen, heil en Apostolifche zegen. J3e wanbedryven in onze Staaten van Avignon en het Graaf- fchap Venaisfin tegen de wetten van 't heiligdom en de rechten der Souverainiteit gepleegd zyn zo waereldkundig , dat zy geen bereedvoerig en omflachtig verhaal nodig hebben. De overtredingen des Volks zyn zo in den eenen als in den anderen dier ftaaten zeker ongemeen zwaar geweest; doch de opftand van Avignon overtreft ver de opfchudding die in't Graafschap Venaisfin heeft plaats gehad. 't Heeft het volk van Avignon, opgezet door de fioutheid van eenige weiningen, die door onze goedertierenheid de ftraffen hunner misdaaden ontkomen waren, niet alleen kunnen geïusten den ftandaard hunner wederhorigheid op te richten; zy zyn Zelfs tot die btiitenfpoorigheid overgegaan om die inwooners van het Graafschap gewapender hand te dwingen om met hen een vloek verwantfehap aan te gaan , en om de ingezetenen zo van het Graafschap als van Avignon, die hen hierin tegen waren, door Kerknieuws i. deel no. il. Tt  *4&- ROMEN. door bedreigingen, moord en allerTei folteringen af te fcbrikken en te' mishandelen. Deze fchroomlyke wanbedryven, om van anderen niet te gewagen, kunnen bevestigd worden door delykenvan zo veele aanzienlykeburgers en geestelyken, als door hen ontzield zyn; door het inneemen en uitplunderen der Stad Cavaillon; door de vyandelykheden tegen de Stad Carpentras gepleegd , en eindelyk door zo veele geweldenaryën, die derzelver bewerkers met eene onuitwisbaare fchande belaaden. Zy hebben zich even zo wreed gedragen als Jafon, daar de H. Schrift van fpreekt (*> Zy hebben als vyanden der Goddelyke en Vaderlandfche wetten geen geweld ontzien , om hunne medeburgers van Avignon en Venaisfin van de Goddelyke wetten aftctrekken; zy hebben niet betracht, dat het voerdeel door hen op hunne eigene naastbejlaanden behaald, het grootjle nadeel was;—zy waren in den waan — dat zy over vyanden en niet over burgers, zouden zegevieren en verdienen dus, om even als Jafon, ver¬ klaard te worden voor algemeene vyanden, voor vloekwaardige fchenders van alle wetten, en voor verraders des Vaderlands (|). Men heeft onder 't gemeen willen verfpreiden , dat de oorzaak van dit Oproer ontftaan was uit hoofde van zwaare belastingen, waaronder het volk gebukt ging; maar vermits het een iegelyk bekend was, dat deze reden fiechts een iasterlyk voorwen fel was, door dien 't volk van Avignon en Venaisfin in 't geheel niet belast is en zo zagt geregeerd wordt, dat hun geluk niet zonder reden door andere Volken benyd werdt, zo was 't allerzichtbaarst, dat de eenige en waare oorzaak van hun oproer befiout in de zucht tot eene toomloofe vryheid; om deze nu te verkrygen, riep men'geftadig dat het volftrekt no,dig was, de geheele Franfche, zo wel burgerlyke als kerklyke, Conftitutie aan te necmen, en dat de ingezetenen van (*) Mach ai. lib. 2. Cap. 5. (t) ibid. vs. 8.fi? 14.  K. O M E N.' £47- van Avignon en Venaisfin, cm deze vryheid uit te breiden en des te fterker te vestigen, zich onder Vrankryk begeeven moesten. , , . Tusfchen deze ondeugende bedryven hebben wy onophoude.\k aan dc inwooners zo van Avignon als van Venaisfin, zelfs aan de ondankbaaren , de fchitterendfte biyken gegeven, van onzeyaderlyke en vorftelyke goedertierenheid. Immers ftrekte zich onze zorg uit, om hunne behoeftigheid tot merklyk bezwaar onzer fchatkist te onderfteunen, en hen vaderlyk te vermaanen , dat zy zich zouden wachten van de heimlyke ftnkken, die hen hunnen Godsdienst en het algemeen welzyn onder het masker vau vryheid gefpannen werden. Tenens hebben wy hen te kennen gegeven, dat, zo wanneer by verandering van tyden of door misbruiken eenige inbreuk op hunne wetten en voorrechten mogt gemaakt wezen, wy, na verhoor der Gemeentens; daar in ten eerfte zouden voorzien, en zorg draagen, dat alles door eene gepaste verbetering op eenen behoorlyken voet gebragt werdt. En op dat niemand aan deze onze ernftige mening zoude twyfelen, hebben wy geen ogenblik geaarfeld, om onzen beminden zoone Joannnes Celestini, een man die by de voornaamfte burgers van Avignon wel gezien en met dezaaken van het Graafschap Venaisfin belast was, derwaards te zenden, om zich ten allereerste naar Avignon en Carpentras te begeeven en aldaar met onzen Onder-Legaat (jPre-Zëgdtus) en teffens met de ervarenfte uit de burgery te handelen over zulke punten en artikelen als hy zou vernoemen , dat men in 't algemeen gaerne herfteld en verbeterd zag, ten einde ons alzo in ftaat te ftellen, om aan het eenpaarig verlangen der goede gemeente door de gefchikfte middelen te voldoen, biyken^ twee achter-een volgende Brevetten, het een door ons op den 26. April aan de Edelen en het Volk van Avignon, en het ander op den 24. Fe^bruary 1790. aan onzen Eerwaarden Broeder den Bisfchop van Carpentras. en onze beminde Zoonen, de afgevaardigden der Algemeene Vergadering dier Stad, toegezonden. Doch vruchteloos waren alle onze edelmoedige pogingen, atte on- T. a.  24*' ROMEN. onze vaderlyke vermaningen, vruchteloos eindelyk het vertrek: van onzen Afgezant. De burgers van Avignon hielden eene vergadering op tocftemming van onzen Onder-Legaat, doch welke toeftemming door hen met geweld afgeperst en door ons naderhand voor nietig en krachteioos is verklaard geworden. In deze alzó onwettige vergadering hebben die van Avignon onzen Afgezant geweigerd te ontfangen en teffens bedreigd, dat zy hem als een ftoorer den algemeene rust zouden befchouwen , wanneer hy eenen voet in de Stad of op hun grondgebied zette. Ook konden zy goedvinden onzen Onder-Legaat en beminden zoon Philippus Casoni beneffens onze verdere Staatsdienaaren af te danken, waar van eenigen zich met devluchtheb. ben moeten redden. En eindelyd namen zy het befluit om zich aan de heerfchappy van onze beminden zoone, den Allerchristelykften Koning te onderwerpen en zonden ten dien einde Gedeputeerden aan denzelven Koning en aan de Natiönaale Vergadering van Vrankryk. Middelerwyle werdt onzen Onder - Legaat door de Municipaiiteit gelast om Avignon te ruimen, het geen deze ookwerkelyk deedt op den 12. Juny 1790., naalvoorens behoorlyk, zo mondelyk .voor de officieren der municipaliteit, die hem de orde bragten om te vertrekken, als fchriftelyk ten overftaan van getuigen (vermits er te Avignon geen Notaris te bekomen was ) te hebben geprotefteerd, het geen de reden was, waarom die Zelve Onder-Legaat naar Carpentras vertrokken zynde, aldaar terflond na zyne aankomst op den 16. en 21.derzelver maand, zyn protest, ten overftaan van den NotarisOlivier, Kancelier van het Rectoraat, heeft hernieuwd , cn op dat daar van ten allen ty_ de zoude kunnen biyken , in de Registers der Secretary doen opfchryven. Ten zeiven tyde hieldt men zich in de Vergadering van Avignon bezig, met te beraadflaagen over de aanneeming der geheels Franfche Conftitutie zo in 't burgerlyke als in 't kerkelyke, en deze aanneeming gefchieddemet zo veel drift en woede, dat er geen voorbeeld van, zelfs nier in de algemeene Volks-vergadering van Vrankryk, gevonden wordt. Hief  ROMEN. 949. - Hier door veranderde de oude en wettige ftaatsgeftcidtenis ia eene elendige regeringloosheid. In plaats der Canoniquewetten 3 werden er waereldfche inflellingen ingevoerd, die de gewyde Hieracbie, her gezag der Kerke en zelfs den Catholyken Godsdienst den bodem infloegen. Want de kerkgoederen werden aangedagen, her zilverwerk geroofd, de gewyde vaten ontheiligd en naar Marfeille vervoerd om er geld van te flaan; de kloosters werden vernietigd, de geestelyke dochters mishandeld ea gedwongen , om hunne roeviucht te neemen tot andere kloosters, of om naar hunne familiën te gaan. r Boven dien werdt er op den 30. November 1790. eenPlacaat afgekondigd, waar by onzen Eerwaarden Broeder den Aartsbisfchop van Avignon, (dienaar Villa Nova, eene plaats onder zyn Bisdom gelegen, de wyk hadt genomen ) en allen Paftoren en Geestelyken werdt bevolen, om zich binnen eenen bepaalden tyd naar Avignon te begeeven, en aldaar den burger-eed af te leggen; een eed die de voornaamfte bronwel aller onheilen geweest is; dat zy hieraan niet voldoenden, verklaard zouden worden allen te zyn vervallen van hunne plaatfen, en dat hunne kerken zouden worden befchouwd als zonder Herder te wezen. Dit Placaar doet ons gedenken aan het ondeugend Bevel het geen Keizer Conftans op aanftoking der Ariaanen, tegen de goede en wettige Herders liet uitgaan , en 't welkdeGefchiedfohryvers altyd met billyke verontwaardiging aanhaalen. Dit Bevel immers, waar by fchier de zelve verbindtenis den Geestelyken werdt afgeperst, behelsde ook woordelyk de zelve bedreigingen: of ondertekent het bevel of verlaat uwe kerken (*). De bedreigingen in het voorfchreven Placaat vervat, werden met de daad door eene menigte boosheden en heiligfehendingen ter uitvoer gebragt. Oo den 26. February 179T., verfcheen de Of, (*) S. Jlthanaftus. Epist. ad omnes ubique Soiitariam vitam de gentes. Oper. omn. Edit. Colon. 1686. Tom u pag. $29. Lil. C. T- 3-  250. KOMEN. Officier van de Stad, wiens naam Düprat is, gewapend met den fabel in de vuist, en verzeld van eene groote bende krygsvoik, voor de groote kerk. Deze officier dorst van zich verkrygen, om de Kanonniken die uit het koor kwamen naar de zaal van het Kapittel te doen gaan , en dwong hen aldaar, om uit naam van de Mmicipaliteit eenen algemeenen Vicaris van het Kapittel te verkiezen, onder voorgeeven, dat de Aartsbisfchop,^ ingevolge de Decreeten der Natiönaale Volks-vergadering Tan Vrankryk, door dievan Avignon aangenomen, voor levendig dood (civilitcr mortuus) en zyne kerk voor Herderloos {fuoviduata Pastore) moest gehouden worden, om dat hy op den geftelden tyd te Avignon niet verfchenen was, noch den burger-eed hadt gedaan. De Kanonniken zeiden, dat zy dit niet konden doen, als ftrydjg met de regels der kerke. Doch de Officier dreigde hen aldaar zo lang opgefloten te zullen houden, tot dat zy tot de verkiezing vaneenen Vicaris waren overgegaan. Toen verzochten, de Kanonniken , dat er een Notaris mogt gehaald worden , om bewys in te winnen wegens het geweld hen aangedaan. Dit verzoek werdt afgefiagen cn de Officier vertoonde hen een papier waar op de naamen van agt Perfooncn gefchreven ftonten , uit welken volftrèkt een Viscaris moest verkoren worden; ten zélven tyde liet hy den Notaris Poncet en den Secretaris der Municipaliteit l' Escoyer ontbieden en binnen komen, om by de verkiezing tegenwoordig te zyn. Te vergeefsch bleeven de Kanonniken de verkiezing weigeren; zy werden gedwongen hunne ftemmen te geeven cn de zaak liep daar meê zodanigaf, dat er niemand kon gezegd worden, door hen op eene vrye en wettige wyze verkoren te zyn. Want van de ^«Kanonniken, die het Kapittel uitmaakten, hadt Maliere, Kanonnik der Cathedrale kerk alleen vier ftemmen; de Petris, een ander Kanonnik der Cathedrale kerk en Messanjean, Kanonnik der Collegiale kerk van St. Geniez hadden er ieder twee; de overige vjf hadden geene ftem hoegenaamd. Nogtans wilde Dup r at, dat de Kanonniken dezeverkiezing van Mali er e, waar toe niet het grootfte gedeelte van 't Kapittel, zo als naar rech-  ROMEN. a£ïi réchten vereischt wordt, maar alleen vier leden hunne flem gegeven hadden, by ondertekening voorCanonicq of regelmatig zouden verklaaren. Ook verboodt hy op zwaare ftraffe allen zo tegenwoordige als afwezige Notarisfen der ftad, om eenige protesten van Kanonniken in hunne Protocollen op te fchryven. Na dat de Officier deze onbeftaanbaare verkiezing van de Kanonniken hadt afgeperst, om fiechts daar door aan 't verlangen en 't oogmerk der Munitipaliteit te voldoen, gaf hy voor, dat hem te binnenfehoot, dat de Kanonniken den burger-eed nog niet gedaan hadden, en floeg hen de noodzaakelykheid van dien voor, wel voorziende, dat zy er niet toe over zouden gaanderhalven toen de Kannoniken dezen Eed weigerden te doen, verklaarde hy terflond uit naam der Munitipaliteit, dat het Kapittel vernietigd was en de kanonniken mitsdien geenerlei kerkelyke bediening mogten doen, noch Capitulaire byëenkomften houden. Benedictus Franciscüs Ma li ere, was reeds een man van di e jaaren, dat hy fchier den ouderdom van den gryzen en in de gewyde bladeren zo vermaarden Eleazae bereikte, en een heerlyk voorbeeld tot navolging voor de jeugd en het gantfclw volk kon nalaaten , en zich tot een flagtoffer ftellen voor de bewaaring der achtbaar/leen heiligfte nietten (* )• Dan hy was in zyn gedrag vry ongelyk aan Eleazab. Deze Heilige Grysaart uit eene eerlyke denkwyze die zynen jaaren, der voortreffelykheid des ouder doms en zynen gryzen hairen betadmden, verkoor eenen eerlyken dood boven een haatelyk leven (f). Want (fprak hy) het voegt onzen ouderdom niet te veinzen , op dat veele jongelingen, denkende dat de negeiptigjaarige E l e a z e r tot een Heidentch leven is overgegaan , door myne geveinsdheid en om den korten tyd van ditvergaugklyk leven niet verleid worden ; en ik alzo een vlek en vloek over myne» ouderdom brenge. Hoe zeer verfchilt hier in niet het gedrag van Ma- (*) Machab. Ub.i.Cap. 6. vs. 28. £? 31. (l3 ibid. vs. 19. -—23. T. 4.  üSi. ROMEN, Mali ere, nademaal hy ten aanzien der krygsknechten, die de zaal van het Kapittel bezet hielden, niet alleen de bedien ning van Groot - viscaris van het Kapittel niet weigerde, hoe zeer zulks ook (nademaal zyn Aartsbisfchop nog leefde) met de Goddelyke en kerkelyke wetten ftrydig was; maar zelfs kon hy naderhand op vrye voeten gefield , van zich verkrygen, om er de Munitipaliteit openlyk voor te bedanken. Op den 6. Maart liet hy den Hoogdienst doen door Moüvance, Priester vatl het Oratorie, die met de wapens der Municipaliteit op zyn priesterlyk gewaad pronkte. Na dat de dienst verricht was, ontzag hy zich niet , om in de Cathedrale kerk met eene buitengewoone plechtigheid de hem opgedragene bediening te aanvaarden en er zich door gewapend krygsvolk in de bezitting van te ftellen; ook weigerde hy niet om gewillig en met biyken van vergenoegen de loftuigingen en gelukweufchingen, die hem als denjleun van oproer zo door den Maire Richart als door Vinay fubftitut-Procureur der Stad deswegens gedaan werden, aan te neemen. Ma li erf. vervulde de maat zyner boosheden door een nieuw wanbedryf. Hy vernieuwde voor de vergaderde gemeente den eed aan de Natie, de Wet en den Koning, en zwoer boven dien, dat hy de burgerlyke Conftitutie voor deGeestely ken ingevoerd, zou onderhouden in weerwil van alle hinderpaalen, en in weerwil van alle opfpraak, 't zy van zyne vyanden, die de omwenteling met fcheele oogen aanzagen, 'tzyvan zynevrienden daar hy zie'.! van verlaten zag. , Om dit zyn onverantwoordelyke voornemen met de daad te bevestigen , liet hy ten zeiven dage een gefchrift aan de Paftoren ombrengen, waar by hy hen aanzeide dat de Bisfchoppelyke Stoel open ftont; zelfs durfde hy dispenfatie verleenen van de onderhoudinge der veertigdaagfche vaste. Den negenden van die zelve maand verboodt hy alle kerkelyke bediening aan de opzichters der Kweekfchoolen, vermits zy den eed geweigerd hadden. Weinig tyds hier na vernietigde hy twee kweekfchoolen; en, het geen fchier ongelooflyk is, hy dreef de vermetelheid zo ver, om ons by eenen brief, gedagtekend den vyfden, dier zei-  ROMEN. telver maand , van zyne verkiezing kermis re geeven , mét verzoek» dat wy ten mbifle zyn verkiezing niet zouden afkeuren. Djf k gero'gnm een ieder te doen 2ieh, dat deze Maiih.I gene vlek en vloek over zynen ouderdom gehaald heeft ( * ), Dus ging hél in de Stad Avignon toe. Warmde S.ad Car* f entras cn de andere plaat Ten van 't graafschap Venaisfin aanbelangt, dezen hadden ons in het eerfte hoop gegeven, dat zy Weldra tot hunnen plicht zouden wederkeeren. De vergadering hunner Volksvertegenwoordigers ontfing niet alleen onzen Onder Legaat, toen hy uit Avignon verdreven was, en JoanV es Cel est 1 t\i. dien wy van Romen gezonden hadden ; maat Ty verklaarden boven dien openhk op den 27. Mei 1790. dat Zy de Franfche Conftitutie alleen zou omhelzen in die Artikelen , welke zy naar omfiandighe d van tyd, plaats,en tot haar ineeite nut zou vinden te üehooren , en die teffens bcftr.ai.baat konden wezen n.et de aan on verfchuldigde gehoor}aamheid> als onder uiens gebiej en heerfchapps z\ verklaarde beftendigte Villen bij ven. Nadeihand echter hefben die zelve ingezeteBen, het zv door geweid , het zy door fchoonfehynende beloften, het zy door de (frikken der Avignonfche muitelingen geV'onnen, maar al te Zeer getoond, dat zy fiechts alleen voorde leus eenigen eerbied voor ons en eenige achting voor onze Ministers lieten bis ken; daar zy in de daad niets anders op 't oog L.dden, dan ons en onze Ministers over te haakn, om dö geheele Franfche Conftitutie zo wel in het kerkelyke als in het waefeldljke te bekrachiigen en nit te voeren. Het zoü nutteloos wezen alle befluiten door de Volksverga-» dering van Venaisfin genomen, breedvoerig te willen Opnaaieng het zal alleen genoeg wezen, om mei een enkel woord te peVaagen van die zeventien artikelen, waar in de Rechten ban den n.emch op dt zelve wyze' waren vervat, als men ze in dé Decreeten der Nationale vertedering vindt vi-rklaard en voorgefield ; deze zogenaamde recuan, die den Godsdienst en men- febê- C*) Eod.Cap. VI. v,. 25. ï\ft  254- ROMEN. fchelyke Maatfehappy ondermvnen, werden gelegd tot eenea grondflag voor de nieuwe Conilirurie van het Graafschap Venaisfin. Ook hebben Wy, U alleen maar indachtig te maakea de andere negentien artikelen , die zy uit de FranfcheConftitutie hadden overgenomen , en zo veei waren als de Grondbeginfelen hunner Nieuwe Conftitutie. Door dien Wy nu dergegelyke Raadllagen geenfints konden goedkeuren, noch door gééne onzer Ministers konden volvoerd worden, zo liet de vergadering dier Volksvertegenwoordigers wel ras die raazende muitzucht biyken, die zy laag in haaien boezem gekoesterd en tot dus verre hadt verholen gehouden. Onze Onder- Legaat werdt wel dra by haar een gehaat voorwerp, om dat hy haare onrechtvaardige vorderingen niet inwilligde en den burger - eed weigerde te doen. De vergadering ontnam hem alle gezag en rechtsgebied en verklaarde hem by vervolg niet voor haar Minister te willen hebben. Ook handelde men niet veel beter met onzen beminden zoon Christof. fel Pieracchi, Rector van Carpentras en met onze andere Ministers. Weldra werdt er in plaats van de Rechtbank van onzen Onder Legaat.eene nieuwe opgericht; drie perfoonen werden erbenoen dtot Hanahavers van Staat en twee Gedeputeerden werden ons toegezonden, voorzien met een föort van Last ■ brief vol trots en fmaadredenen, die geen twyfel overlieten aan 't moedwil ig voornemen, om zich vanons af te fcheuren , 't geen dan ook de reden was, waarom wy zulke Gedeputeerden geen gehoor konden verleenen. Na dat onze Ministers op die wyze waren afgezet, moest Joannes Celestini naar Romen onverrichter zaake te rug keeren, en onze andere Ministers zyn van daar naar Aunignan by Carpentras, verv olgens naar Buuchet aan de grenzen van 't Graafschap Venaisfin liggende, getrokken ; doch toen de muiterytn en onlusten algemeener werden , moesten zy van daar vertrekken op Montelimar in het Dauphineefche, en wyders op Chambery. Het was in deze laatfte plaats dat zy den 5. Maart hunne piotes;en hernieuwden en in dc Registers der Secreiary van Vbisuom uceden opfchryveu. Wie  ROMEN. Wie zou ooit geloofd hebben, dat dit vertrek onzer Ministers het welk uit geen andere oorzaak was ontftaan, dan dat zy zich van alle rechtsgebied beroofd en hun leven in gevaar zagen, gelyk hunne herhaalde protesten , duidelyk genoeg te kennen geeven , dat dit vertrek , zeggen wy, gediend zou hebben tot een voorwendfel voor de Mtnicipaliteit van Carpentras en voor nog eenige andere gemeentens, om uit te ftrooiön , dat het volk van zyne Overheid veriaaren, van den eed van getrouwheid aan de zelve gedaan ,daar door outflagen en mitsdien bevoegd was, om , des begeerende, Zich onder de regecring van den Allerkristelykften Koning te begeeven , zo als zy ook werkelyk gedecreteerd hebben? Daar het volk van Avignon en van het Graafschap Fenaisjin zich onzer Souverainiteit heeft onttrokken met fchending van alle Goddelyke en menfchelyke wetten, fchoon het in ons nimmer is opgekomen , om dit volk te verlaaten; ach dat het tot ons wederkeere! Wy zullen het , gelyk voormaals, onze hulp en byftand verleenen. Wy hebben om die reden voor het zelve eene onbepaalde amneftie uitgefchreveu. Dan, dit bewys van Onze byzondere goedertierenheid, is met zulk eene buitenfpoorige ftoutheid, en in hunne Drcrecten met zulk een beledigende taal, beantwoord, dat men het fchandelyk geoordeeld heeft, om het uit de duisternis der ongerechtigheid voor den dag te haaien. Des niettegenftaande is onze liefde voor dat volk niet verkoeld. Wy weeten wel Eerwaarde Broeders, dat er niemand onder U is, die niet het grootfte afgryzen heeft van de tot dus verre gepleegde wanbedryven , en wiens zorg zich niet uitfi rekt, om zyne Herderlyke plichten op alle moge!) ke wyze te betrachten. Wy weeten dat er veelen onder U beminde Zoonen, Kanonniken Paftoren, en andereGeestelyken \anAvignon, van een voorbeeldely k gedrag en met eenen prysfely ken Godsdiensr-y ver bezield en mitsdien bereid zyn , om alle moeilykbeden enkwelling voor God en zyne Kerk te onderdaan. Wy weeten eindelyk, beminde Zoonen, dat er onder U en onder den Burger-ftand niet alleen te Avignon, maar ook en wel hoofdzaakelyk in het Graafschap Venaisfin, alwaarzelfs gantfche en talrykegemeentens - h?  SJ5. E O M E N. bv hunnen Godsdienst en verfcbuldigde trouw gebleven zyn , zeer veelen gevonden worden, die den KerkcJyken Staat en ons blyven toegedaan. Wy zulen het voorbeeld van de Albeftierende Wysheid volgen, die, om de rechtvaardigen, de boozen en onrechtvaardigen met barmhartigheid handelt. Schoon wy dan op het hartgrievendfte getroffen zyn . wannéér wy alle gepleegde fnoodheden overweegen , zo w illen wy echter niet afzyn, om onze vaderlyke Itemme zo wel aan de godloozen als aan de deugdfaamen re doen hooren; dezen vermaanen wy omin't goede te volharden, geenen, om weder te keeren tot hunnen plicht, om hunne overtredingen door eene waare boetedoening uil te wisthen en hunne dwaaling af tezweeien; byzonder in dezen heiligen tyd van de va ten ; in deze dagen van vrede en verzoening. Wy zyn geenfints hoopeloos om de onheilen, zo wel in onze Staaten als in Vrankryk plaatshebbende, evenals of God ons vei laat en hadt; m; ai betrachten fteeds, dat hetgeeq om Onze en en s' Volks zonden gebeurt, niet gefchied, om. oti? te verderven, maar om ons te tuchtigen ( * ) , en Wy Zyn in het vast vertrouwen . dat de Almogende en Goedertierene God , voor wien Wy menigwerf onze nederigfte fmekingen uitboezemen, om vergiffenis voor de ons toebetrouwde fchaaren te verwerven , zich eindel) k met Zyne dienaaren zal verzoenen; vermits Hy nimmer ons zyie barmha" igheH omtrekt, maar zyn Volk het welk Hy door wederwaardigheden kaflydt , niet ver iaat (\),en dat hy. die. in den toorn van den AIp achtige» Gi d,a'sverlaaten zit, wederom inde ver-, zoening van den Opperheer zal opgebeurd worden ( § ). Hoort derhalven, Eerwaarde Broeders cn Beminde Kinderen, naar onze Vaderlyke flem, waar medewy op raad onzer Eer, wa .rdige Broeders de Kardinaalen van de H. Roomfche Keik,U toegeroepen, als uwe byzondere Overheid in het (*) Macchab dict. cap. VI. vs. 12. (t ) ib.d. vs. 16. CS J ibid. cap. V. vs. 20.  ROMEN. 257- tydelyke, doch als Uw Algemeane Herder in het kerkJyke. Wat dan het kerkelyke betreft, daaromtrent zullen wy ten aanzien van hen, die de Franfche Conftitutie der Geestelyken bezworen en achtervolgd hebben, of' nog mogten bezweeren en achtervolgen, met dezelve zachtmoedigheid te werk gaan, waar mede wv hen, die 111 Vrank yk, alwaar gedeelrelyk kettersche, gedeeltelik fcheurzuchtige en van de kerkelyke tucht en wetten geheel afwykende Conftitutie,het eerst gevestigd is, behandeld hebben; zo dat wy in dien opzichte niets anders zullen doen, dan ons bepaalen tot die kerkelyke ftraffen, die wv voorgefchreven hebben in ons Brevet van den 31.dezer,aan onze Beminde Zoonen de Kardinaalen der H. Roomfche Kerk, tan onze Eerwaarde Broeders de Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen en Beminde Kinderen , de Kapittelen, Geestelykheid en het volk van Vrankryk gefchreven: van welk Brevet wy mitsaicn een ruim getal aan U Eerwaarde Broeders toezenden om beneffens dezen brief aan de Kapittelen, deGeestelykheiden. 't Vi.lk van ons gebied toe te zenden. Wy verklaaren mitsdien uit kracV.t van 't Apos'olisch gezag waarmede wy bekleed zyn, voor nietig , onwettig en heiligfchendend, alle handelingen dieer zo te Avignon, als te Carpentras en elders, zo rot het aanneemen als handbaaven van de Franfche Conftitutie der Geestehken, het zy voor 't geheel, het zy ten deele, 't zy uitdrukkelyk , 't zy fti'zwygefide of onder welke be. naaming het ook wezen mag, hebben plaats gehad: als welken wy by dezen verdoemen, verbreeken en vernietigen. Boven al verbreeken en vernietigen wy 't Edict van den I. October 1790 , waar by de Munitipaliteit van Avignon, onzen Broeder den Aartsbisfchop dier Siad, beneffens de PaftoKen en andere Geestelyken, zo vermetel als boosaanig, heeft durven dwingen , om den burger - eed te doen ; een eed die voor geen Catholyk mensch re doen is. Dit Decreet dan, waar. by gemélde Munitipaliteit heeft durven verklaaren. dat, de Aarts bisfchoppelyke Stoel, de Paftorijtn en alle andere kei keljke fee-  , agt. ROMEN. bedieningen, by weigering van zodanigen eed zouden verklaard worden open te (Taan , verklaaren wy mitsdien voor krachteloos, heiligfchendend en uit zynen aart gefchikt om fcheuring te ver. wekken. Desgelyks veroordeelen en vernietigen wy de verkiezing van. Ma li ere tot algemeen Vicaris van't Kapittel vim Avignon, en verklaaren deze verkiezing voor godloos, geweldig, onbeftaanbaar en heiligfchendend; voor eene verkiezing, waar van geen voorbeeld in Gods Kerk te vinden is, nademaal eenen wettigen Herder het bewind over zyne fchaapen niet kan worden ontnomen, dan door de Kerk zelve of door den H. Stoel, en dat wel om redenen by de kerkelyke wetten uitgedrukt; voor eene verkiezing waar aan de vereischte ftemmen ontbroken hebben en waar toe geene de mmfte behoorivke vryheid gegeven is; met één woord , wy befchouwen de verkiezing van Malie«e, niet als eene Canoniqueen kerkelyke, maar als eene militair» en vyandelyke verkiezing. Immers werden de (Temmen door militair geweld afgeperst: op militair gezag werdt deze verkiezing kenbaar gemaakt, niet tegenftaande de voorloopige en opgevolgde allerregelmaatigftc proteftatien der Kanonniken; eindelyk was het door den militairen arm , dat Mali ere zich in het bezit van dien gefteid heeft. ' Men kan dus met recht hier te pas brengen, het geen het Synode van Alexandrie'én in eenen brief aan de Bisfchoppen der Catholyke kerk, fchreef, toen de H. Athanafius door de vergadering van Tirus van zynen Zetel verftoten was: Jn deze vergadering zat een krygknecht des Keyzers voor; een krygsknechi voerde het woord; alle andere zweegen of onderwierpen zich aan het wclbehaagen van den krygsktiecht; het geen de Bisfchoppen wilden, werdt door hem belet; zyn wil alleen gaf de wet en wy werden door 't Militair geweld ver meesterd. Terecht verklaarde over zulks het gemelde Sj node, dat deze afzetting van Athanafius, moest befchouw d worden ais een enkel politiek bedryf des Keizers en niet als een wettig Synodaal bejluit Even zeer (*) S, Athanas. Apolog.z. pro fit ga tua Op. emn.ett. To, l. Pag. 728. Ut. D. & p. 370. lit. C.  ROMEN. 250- Zeer kan hier toepasfelyk gemaakt worden, het geen de H. ju li os zeide, toen de Ariaanfche Bisfchoppen in plaats van den reeds gcmeldcn Athanafius, den plunderaar G e o r g 1 u s aanftelden en hem met de gewapende hand geleid naar Alexandrieën zonden. Deze H. Paus drukt zich hier over aldus uit: Georgius is de kerk ingetreden, niet met de Priesters en Diakenen van de Stad, maar met Stads foldaaten. Gelooft Beminden , wy fpreeken tot U in de tegenwoordigheid Gods ; wy zeggen U de waarheid, . dit, dit bedryf van G eo r g 1 us Jirydt tegen den Godsdienst, tegen het recht en tegen de A'erk f*). Uit hoofde nu dat deze verkiezing van Ma li ere door ons verklaard is, nietig en onbegaanbaar, zo volgt hier uit van zei ven, dat wat Malie re by den aanvang zyner wanbedryven zonder rechtsgebied, tegen de Regentender Kwcekfchoole, tegen deugdfaame Flerders, en tegen Godsdienfiige Priesters, die om geene andere reden buiten bediening gefield zyn, dan, om dat zy den eed niet wilden doen tot handhaving van eene met den Godsdienst ftiydige Conftitutie, bedreven heeft, ten eenemaal nietig en van geene waarde is. Wy kunnen hier wederom deze woorden van den H. Ju mus zeerwel te pas brengen: Het geen door Geokcids by den aanvang zyner on. wettige bediening gepleegd is, doet genoeg zien van welk eeny verderf (yhen aart zyne aanflelling was: Priesters mishandeld ...de Heiligdommen beroofd; geweld geoefend om fommigen te dwingen de aanflelling van Geor gi v s goed te keuren. Deze en foortgelyke hands'wyzen doen zien, wis de overtreders zyn der kerkelyke wetten. Immers Zou Geohg i o s niet nodig gehad hebben om hen met verfmading der wetten te dwir,gen zo hy hen volgens de wetten hadt kunnen dosn gehoor fa amen (t)' De (* ) Epist. Danis. etc. caterisqus eorum, qui Antochia Scripferunt. Loc. cit. pag. 748. tit. C. et. pag. 740. . Ut. A. B. Ct) Ibid.pag. 140. Lit. B,  3öo. ROMEN. De wanbedn- ven van MamEre zvn zeker ongeitifeen zwaar s niet ie miu willen wjf hem tyd en gelegenheid geeven, om tot inkeer te komen , en zyne misfl igen door openlyke en betaamelyke boetedoeninge uit te wisfehen. Wy onthouden ons voor als nog van zwaardere, fchoon rechtmaatige, ftrafoefemngen, en verklaaren hem mitsdien tot zyne allerzachtlie draf, by dezen op te feborten van alle Priesteriyke hdkïiirgtn, en ook byvtnolg daar toe onbekwaam te houden, ingevalle hy tegen deze onze op~ fchorting komt te handelen. W> verbieden ook aan den voornoemden Ma uk re op de zelve ftraffe van opfcboriing, zich vootdaan Groot Viscaris van'JC Kapittel te noemen of eemge'dienften waar te neèrnen die aan deze waardigheid waar aah hy op geene behoorh ke noch wettige wyZe gekomen is, verknocht zyn. Inzonderheid verbieden wy hem Dïmtfoire brieven te verleenen, aan Wien het ook zyn mag-, om van andere Bisfchoppen gewyd te worden,en verbieden hem teffens, om geene Paftoors, Viscarisfen, Opzichters van Kweekfchoolen of eenige andere kerke!\ ke Perfoonen tot welk een rang het ook zou mogen wezen aante (*)Dir, en al/e andere Brevetten van zyne Heiligheid Pius Vt in de Franfche Kerkehke zaaken pegeven-, ademen in waarheid niets dan liefde cn overreding. Men \ ind'ereene zo diepe godvruch» tigheid. alsgeleeruheid .eene zogroote menfchenkundeals metsch,lievendheidin. Ieder volzin , is , of een vonnis uit de Keikvergaderingen en Heilige Vaders of eene onwederfprekelv ke Overtuiging tegen dien geenen, waar egen hetzelve gericht is. Allen zyn vol van eenë Flemelfche zachtmoedigheid en dit gev elden wy op nieuw en met veel aandoening, terwyl Wy1 dit affchrce* ven,, en tegen! du zwaure en onmaatige fm'sdaadeji van eenen Ma li ere, zulke zachte ftraffen j zagen bezigen. V,  ROMEN. 201. Ook fchorten wy by dezen van zyne bediening op den voori noemden Mouvancb, Priester van het Oratorie, die, toen deonegte Vicaris Mali ere zich in't bezit van zyn Vicariaat fielde, de Mis gedaan en de hoog ftrafbaare vermetelheid heeft gehad. om met het wapen der municipaliteit op zyn priesterlyie gewaad te pronken. Thans wenden wy ons tot U, Beminde Broeders, Kanonniken, Geestelyken en Burgers van Avignon, en beveelen U in den Heere, om noch den voorfchreven gewaauden Vicaris tan 't Kapittel, noch andere Kerkdicnaaren, die zich door flinkfche wegen in pastoriën of andere kerkelyke bedieningen indringen, te erkennen; daar en tegen gelasten Wy U, om aan uwen Aartsbisfchop en wettige Herders alle betaamelyke gehoorzaamheid te toonen ; zy immers zullen altoos uwe Herders blyven, offchoon de vervolg-zucht ze van U mogt verwyderen en offchoon door eene gruwzaame heiligfchennis een ander Aartsbisfchop verkoren en gewyd , en andere Paftoors mogten aangefteld worden: over welke heiligfchennis Wy ons in ons Brevet aan de Franfche Bisfchoppen, hel geen U medegedeeld is, genoegfaam verklaard hebben. Weshalven het de plicht is van uwen Aartsbisfchop, om zyne Schaapen te beftierc-n, zo wel als van de deugdfaame Herders, om het volk cp alle mogelyke wyze in 't geestelyke ten dienfte te (laan Houdt fteeds in 't oog, dat Gy zonder eene voorioopige en wettige beflisfing der Kerke, ü onder fchyn van geweid of noodzaakelykheidniet kunt ontfJaan van de gehoorzaamheid, die Gy aan den Aartsbisfchop en uwe wettige Herders verfchuldigd zyt, gelyk zulks den 25. February 'jongstleden door de Godgeleerde Faculteit van Parys in eene buitengewoone reddering der Sorbonne erkend en verklaard is. By deze gelegenheid vinden Wy ons verplicht, om zo wel «wen Aartsbisfchop als de overige Geestelyken te moeten zui veren van eenen blaam, dien hen door de Municipaliteit ten onrechte wordt aangewreven, als of zy tegen de kerkelyke wetten gezondigd hadden, door zich van Avignon te begeeven. Jmmers dan overtreeden de Aartsbisfchop en andere Kerkdie- KERKNIEüWS I. deel NO. II. y.  262. ROMEN. raaren de wetten der Kerke in dergelyke gevallen, wanneer zy zich van de plaats, alwaar zy ambtshalven hun verblyf moeten houden , zonder -wettige en zonder redelyke oorzaaken verwyderen. Doch zo dit al het geval was, dan nog kon het der municipaliteit, die het opgemeld decreet gegeven heeft, niet onbewust zyn , dat die zelve kerkwetten haar niet veroorlooven, om tegen Geestelyken deswegens vonnis te vellen en hen te ftraffen met ze te ontzetten van hunne bedieningen.- maar dat ais dan aan de Kerke vry en onverlet blyft, om zodanige Geestelyken naar vereisch van zaaken te ftraffen, het zy door ze van de inkomften hunner bedieningen te bérooven , het zy door hen geestelyke boetedoeningen op te leggen, het zy einde!} k door ze geheel en al buiten bediening te ftellen; gelykerwyze de Kerkvergadering van Trenten ingevalle een Aartsbisfchop zich buiten zyne diocees begaf, met zo veeie woorden heeft vast gefield: dat de oudfte Slêhoudende Bisfchop zyn Aartsbisfchop, die zich afwezig houdt op ftraffe van met er daad te vervallen in 't verbod van niet te mogen in de kerk komen, binnen drie maanden door brieven of door eenen bode aan den Paus van Romen zal moeten cpgeeven , op dat Zyne Heiligheid den afwezig blyvenden uit zyne Opperpriester lyke macht zodanig zal kunnen ftraffen, als eene meerdere cf mindere halftarrigheid zou komen te vorderen, en dezelve kerken voorzien van nuttiger Herders , zodanig als Hy heilzaam zal oordeelen in den Heere ( * ). Nu is een ieder bekend welke groote onlusten er gerezen zyn, die zo wel de aanzienlykfte Burgers, als de Geestelyken gedwongen hebben, hun vaderland en huisgezin te verlaaten, om niet meineedig te worden ,en die gevaaren te ontgaan , waar in zo veele andere braave lieden zyn omgekomen , cn die zelfs ten gevolge hebben gehad, dat de goederen der vluchtelingen zyn verbeurd verklaard, gelyk alle zo geestelyken als (*) 6. Zitting, van de Verbetering Cap. 1. en 2. en 23. Zit'ihg van der Verbetering Cap. 1.  ROMEN. 26*3: familie-goederen van den Aartsbisfchop dat lot hebben ondergaan. Hier by komt nog, datde Aartsbisfchop nimmer buiten zyn diocees is geweest; want Villanova waar hy naar toe trok en zich nog ophoudt, is binnen de paaien van zyn Bisdom gelegen ; zo dat hy uit dien hoofde niet gezegd kon worden de wet der kerkvergadering van Treinen, die allen Aartsbisfchoppen het verblyf in hunne dioceefen oplegt, te hebben overtreden. Wyders zyn wy, wien het toekomt om over dergelyke gevallen te oordcelen , zeer wel bewust, dat de Aartsbisfchop niets meer verlangt, dan om weder tot zyn Bisdom en tot U te rug te keeren, zelfs met levens - gevaar, zo hy niet bedacht was dat ook zyn dood in deze zo ongelukkige tyden, zyne fchaapeu meer na — dan voordeel zoude toebrengen. Dezelve gehoorzaamheid die Wy den Gelovigen van Avignon jegens hunnen Aartsbisfchop en wettige Herders hebben aanbevolen, leggen wy U Beminde zoonen, Kanonniken, Geestelyken en Gelovigen der andere kerken van het graafschap Venaisfin ook op. Schuwt de zulken, die zich op eene onwettige wyze in het beftier van vreemde kerken of reeds gefield hebben of nog mogten ftellen • vliedt hen en befchouwt ze met afgryzen; maar bemint in tegendeel uwe wettige Bisfchoppen enPaftooren; hoort hen en blyft hen onderdanig. Gy allen dan , Gelovigen zo van Avignon als Venaisfin, blyft in zaaken, die den Godsdienst aangaan, fteeds uwe oogen vestigen op de Goddelyke geboden, op de kerkelyke wetten en op de bevelen van dezen Apostolifchen Stoel. De kerk immers en de Apostolifche Stoel worden door Gods Geest geleid. Dus zo Gy U daar aan houdt, gelyk wy van uwe godvrucht vertrouwen, dan zal Gods toorn in barmhartigheid veranderen , en Gy zult zegevieren over de vyanden van den Godsdienst, die zich genoodzaakt zullen vinden te moeten bekennen, 't geen de vyanden der jooden van de Machabeën zeiden: dat, namenlyk, de jooden God hadden tot hunnen befchermer en daarom onkwetsbaar ■maren , om dat zy dewettenvolgden die Ilyhadt ingejleld(* Van (*) Machab. cit. Lik II. Cap. VIII. vers. 6", V. 2.  S64- ROME N.' Van het kerklyk nu tot het waereldlyk beftisr overgaande, kunnen wy omtrent het laatfte met U niet handelen, als met de Franfchen. Want met opzicht tot de Franfchen hebben wf opzertelyk willen zwygen van alle waereldlyke befchikkinge door de Nationale Vergadering ontworpen en doorden Koning bekrachtigd , wiens zaak het was; doch dergelyk ftilzwygen kunne» wy niet in acht neemen ten aanzien van U, die reeds zedert zo veele eeuwen, onder het gebied van den Apostolifchen Stoel en der Roomfche Paufen hebt geleefd. Deze tydelyke Regerlngsform kunt gy lieden buiten onze Hooge toeftemming niet veranderen, dit immers vorderen zo wel de Goddelyke, alsrrtenfehelyke wel ten. Weshalven wy gebruik makende van het wettig oppergezag, Ons als uwe Overheid toekomende, by dezen vernietigen al wat zo in 't algemeen ais in *t byzonder, zo te Avignon, als te Carpentras en door het gantfche Graafschap Venaisfin tegen dc rechten van onze Oppermacht bedreven is, en inzonderheid keuren wy af, vernietigen en verklaaren van onwaarde, alle befluiten die atdtar genomen zyn om U ons gebied te onttrekken en onder het Franfche te ftellen; befluiten , die onze beminde zoon in Christus, de Allerchristeh kfte Koning en de luisterryke Franfche Natie niet alleen niet kunnen goedkeuren, maar zclfi geen ogenblik kunnen aarfelen af te keuren , zonder de heiligde rechten der Volken te fchenden en op losfe fchroeven te ftellen, gelyk wy den Koning meer den eens onder 't oog hebben gebragt. Insgek ks keuren wy af en vernietigen wy de zo befpottelyke als oproerige befluiten aldaar genomen, om van 't Land een Gemeenebest te maaken; ook keuren wy al mede af en vernietigen zodanige befluiten , die de grootfte zinneloosheid alleen heeft kunnen doen neemen, om zich te onderwerpen aan uitheemfchezo gemaakte alsnog temaakene verordeningen en befluiten, by welke men nieuwe, gevaarlyke en onzekere wetten verkiest voor eene oude, eigenaartige en wettige Regeringsform, waar onder Gy en Uwe voorzaaten reeds zo veele ecuwen rustig en vreedfaam geleefd hebt. Boven en behalven andere inbreuken, die buiten onze toe- ftem-  ROMEN. SÓ5. ftemming, geduurende het vuur van onlust en opftand, hebben plaats gehad en even zo krachteloos moeten gehouden worden als of zy allen in 't byzonder by dezen opgenoemd en daar voor verklaard waren, zo vernietigen wy nog inzonderheid by dezen de allerfchandelykfte befluiten die het geweld heeft doen neemen, waar by onze Pro -legaat, de Regent van Carpentras en andere Ministers eerst afgedankt, vervolgens, na dat ernieuwe Officieren aangefteld en andere rechtbanken opgericht waren , gedwongen zyn geworden, om zich van daar te verwyderen. En op dat er nimmer zou kunnen getwyfeld worden, of en op welke wyze wy onze oudeposfesfie en wettige rechten bewaard hebben, maar daar van ten allen tyde zoude kunnen biyken, zo is 't dat wy by dezen , de bovengemelde en door onzen Onder - Legaat dikwerf herhaalde protesten , die wy gehouden willen hebben als of ze hier in van woord tot woord ftonden uitgedrukt, niet alleen by dezen bekrachtigen; maar ook teffens hernieuwen de eifchen die wy naar het voorbeeld van onze vódrzaaren en 't gebruik van ander Mogendheden tot teruggave onzer bezittingen aan den Koning van Vrankryk hebben laaten doen, en by Manifest aan de andere Catholyke Hoven kenbaar maaken, ten einde ons ingeval van aanhoudende weigering van zulke krachtdaadige middelen te bedienen, die in onze macht zyn. Na dit alles geeven wy U Eerwaarde Broeders en Beminde Kinderen, die ons tot hiertoe zyt getrouw gebleven, deze vaderlyke vermaning, dat Gy hen, die zich in zo veele opzichten trouwloos gedragen hebben, niet alleen door uw gedrag maar ook door uwe woorden aanfpoort om de wederfpannigheid, waarin zy zo elendig gewikkeld zyn, te verfaaken en tot ons, die fteedscene vaderlyke genegenheid voor hen behouden en bereid zyn met openearmen te ontfangen en hen niet verfmaden zullen, wederte keeren. Herinnert hen Gods bevel, 't geen de gewyde bladeren zo menigwerf voorhouden , dat onderdaanen hunne Overheid onderdanig moeten zyn, en de wetten gehoorzaamen , die door de Overheid zyn vast gefield. Dat zyzich onthouden van alle zulke niêu- V. 3-  a66. ROMEN. nieuwigheden die eene fchynbaare nuttigheid vertoonen ,• doch in de daad met de grootfte onheilen verknocht zyn. Wy hebben Toor 't overige reeds verklaard en verklaaren nogmaals by dezen, datwy bereid zyn, om alle inbreuken, zo er tegen de wetten en 's volks voorrechten mogten wezen ingefiopen , te zullen uitroeien , uit den weg ruimen en uw algemeen verlangen , voor zo veel in ons is, voldoen. Dat dan alle partyfehappen en burgertwisten een einde neemen ; dat alles op eenen behoorlyken Koet herfteld worde ; dat liefde, vrede en gerechtigheid 'weder in alle gemoederen heerfchen : immers zult Gy in alle opzichten gelukkig zyn en den waaren vrede genieten, wanneer Gy Gods geboden, de wetten der Kerke en de bevelen uwer Overheid gehoorzaamt : vermits de God des vredesde God der liefde met U zal ■wezen, zo als de Apostel Paulus aan de Gelovigen beloofd heeft (.*). Wy immiddels, Eerwaarde Broeders en Beminde Kinderen, verleenen U tot onderpand van dien vrede, dien wy allen van den Heere afsmeeken, met aile liefde onzen Apostolifchen zegen. Gegeven te Romen by St- Peter den 23. April 1791. het zeventiendejaar onzes Pausdoms. Pius als boven. (*) 2. Corinth. 13. vs. 11. NUNTIATUUR. « Amflerdam. Men ziet alhier het volgende merkwaardig ftuk: Wy Cardinaalen, Aarts-Bisschoppen, en Bisschoppen van de Gallicaanfe Kerk, aan allen, die deezen zullen zien, falut. YY7 W y vermeenen het onzen Herderlyke plicht te zyn, van de Franfche Geestelyken , ónze waardige medehelpers in onzen Gods»  N U N T I A T U U R. &fi Godsdienst, in UEdle. weldoenende liefde te beveelen : vermids die waardige belvders, de welken liever alles hebben willen verlaaten, als wel hunne gemoederen befwalken door eenen eed de welke den Geheiligden Godsdienst van hunne voorvaderen te niet doet, zich thans in de uiterfic ellende gedompeld vinden. Hun getal is merklyk vermeerderd en grooter geworden, zederd een wreed Placaat, fints 2. maanden tegen hun uitgekoomen, waar door hun op dood ft raffe verbooden werd ra Vrankrvk aangekleefd te blyven aan het Catholyk Geloof; welke doodftraf ook gefield is tegen alle die geenen , welke aan Priesters huisvesting of verblyf zouden geeven. -De hulpmiddelen zyn in die Landftreekei), waar zy zrch ophouden, zodanig uitgeput, dat men naawlyks m ftaat is aan hun brood te bezorgen, het welk thans byna het een.gfte voedzelis voor veele Eerw: Herders, die veel liever die elende en gebreeken willen lyden, dan hunnen hongersnood te kennen te geeven, welken zy in deeze zoo drukkende omftandighedeu onderftaaan. Wy, dewelke gefteld zyn, om in deeze zoo nypende en treurige omftandighedeu, voor ieders noodwendigheid zorg te draagen, en byzonder van dusdanigen , dewelken met ons mcdeieelcn in den zorg cn dienst van Jefus Schaapftal, hebben naar deeze gewesten Zendelingen gezonden, om vaardige en kragtdaadige hulpmiddelen te verzoeken, op dat volgens de uitdrukkingen van den Apostel Pauhis: De ingewanden der Heiligen, dewelken door het gebrek als verdord zyn, door uwe milddaadige Aalmoesfen en Liefde-gaven verkwikt mogen worden. Het is nu de weldaadigheid niet alleen . dewelke dit van UEdle. afvordert. Het is de liefde niet alleen, dewelke zulks van UEdle. verzoekt. Het is de menschlievcndheid niet alleen, dewelke UEdle. zulks aanbeveeld. Maar het is de roep van Honger en Gebrek, die zyne klaagftemmen laat hooren. (was eigenhandig getekend) L' Abbé Defontenay J>rhair@ General de Chartres Depuilé' far le Cltrgé de France. V. 4. ' D«  3tf8. NUNTIATUUR. De Cardinaal van Rochefoucauld', en de A AR fisBis sc hop van Reims hebben aan my, uit den naam van de Franfche Geestelykheid gefchreeven, dat, indien zyniet fpoedig onderftand kunnen bekoomen, vyf duizend Priesters, dewelke zederd agt maanden, door liefde-gaven in verfcheide Stichten gcfpyst zyn geweest, door gebrek zullen vergaan. Dj Jnwooners van 's Gravenhagen, en die der ftad Rotterdam , hebben op een zeer edelmoedige en ten volle menschlievende wyze aan myne bede en wenfchen voldaan Ik durf vertrouwen, dat die der ftad Amfterdam, dewelke door haare Godvruchtige en menschlievende (lichtingen, altyd met recht allen lof verdiend, en ons reeds veele biyken van medelyden heeft gegeeven; zoo veele noodlydende Priesters, in hunne rampfpoeden, door eenige fcyftand zal gelieven te vertroosten, te onderfteunen , te heipen. Tci-wyl wy overtuigd zyn, dat ons reeds op eene zeer edelmoedige wyze veele liefde-gaven in deeze ftad getroost hebben ; zullen wy zorgen dat zodanige maatregelen genoomen worden dat wy zelfs niet zullen kunnen weeten, hoe veel een ieder zal geeven. Aan UEdle zal een gefchreeve Brief getoond worden, door hetzelve Handfthnft en Naam als deeze gedrukte Brief on grJypenke"d' ^af^ ** ^ **** ^ deGZe VOOrzorS De volgende Heeren hebben myne Patenten van de Franfche Geestelykneid aan my gegeeven, gezien, echt verklaard, en Kunnen hier van verzeekering geeven. De PFydberoemde Heer Hermanüs FR anciscüs Hülschik (Aarlsp •) L onder «ndere exemplaren Jlönt. ] De Eerwaarde Heeren. F1,?!?,8 cRpENAüD b°""^r. 1 Predik, van de W. .S ":'11' SCer. Gem.teAmfler*. m Haack. n p dik d J Thomas PEIXS0N. Gem aldaar.  KERK-NIEUWS. 4H>-4hH># Niets ■ t*5 Afschrift desbriefsvau den Pansfelvken Nuntius „Naardien zyne Heiligheid onze Heer den Aartsbisfchop van Jccaiura iïUitengewoonen Nuntius by den Keurdag opgedragen heeft, om aan het Doorluchtigfte Keurvorftelyk Kellcgie een Prol test in te leveren, betreffende de in de tegenwoordige Kapitulatie tegen de Kerke/yke zaaken gemaakte nieuwigheden; zo neemt bovengenoemde Nuntius de eerbiedige vryheid, die,-zvuer Excellentie den Heer ilaron ven Fechenbach eerften Gezar.t des Keurvorsts van Mems, voor te leggen, cn hem te bid•den , hy mogt dezelve, bovengenoemde DoorhiehtigfteKeurvors.«elyke Vergadering niededeeien 3 en tegelyk zagen dat aitPro- tesr  .284- BUITENLANDSCHE Niets was ook billyker dan dit inftantelyk verlangen des Pausfelyken Nuntius; niets overeenkornftiger zo wel met de nog beftaande gewoonte op den Keurvorftelyken keurdag, uit kracht van welke de Protesten van allen en een ieder die zich, door welk art. der nieuwe Kapitulatie ook, oordeelde benadeeld te zyn, aangenomen moeten worden; alsook de voorbeelden zo van deze als der afgelopene eeuw, gelyk men dan diergelyke Protesten welke door de voorige ApostolifchenNuntiusfen zyn overgelegd, ook in de Akten der Kanfelary van het Keurvorftendom Ments kan vinden. Echter hadt een zo billyk verlangen geenfints die uitwerking welke men er van moest verwagten: want na verloop van eenige uuren werdt even dezelve Protestatie met een gefchrift van de Menfehen Afgezant,den Apostolifchen Nuntius teruggezonden. In dit gefchrift verklaarde zich die Gezant op de volgen de wyze: „ Het ingevoerd gebruik en het befluit of De„ kreet van het Doorluchtigfte Keurvorftelyk Kollegie belette „ hem , eenige Protesten tegens welk artikel den Rykskapitu„ latie ook gericht aan te neemen; derhalven was hy genood„ zaakt, den Apostolifchen Nuntius het Protest te rug te zen„ den, 't welk hem behaagd hadt by het Keurvorftelyk Di, rektorium, tegen alles wat in het 14. artikel der gemelde Kapitulatie tot nadeel der rechten van Z. Heiligheid mogte „ vervat zyn, over te leggen (*). test ten Diktatuur gebragt en in de Akte der tegenwoordige Kapitulatie geregiftreerd worden. Van zynen kant wenscht de Nuntius zyne Excel!, alle verzekering van uitmuntende achting te kunnen geeven." Frankfort den 14. October 1790. (*) Afschrift van het Schryven des Mentfehen Gezant: ., Dewyl het ftrydig is, zo met het ingevoerd gebruik, als tegen de befluiten van het hoog Keurvorftelyk Kollegie, wat ook voor een protest, en tegen welk art. der Rykskapitulatie ook  BYZONDERHEDEN. sïff. Deze Iaatflï verklaring van den dirigeerenden Gezant, het Xy men dezelve afzonderlyk betrachte, en nog meer wanneer men die vergelyke met het fchryven van den Pausfelyken Nuntius aan denzei ven gericht, zo toont het ten overvloede, r. dat, ofschoon ook het Protest des Apostolifchen * Nuntius aan het Keurvorftelyk Direktorium, niet aangenomen werdt, het echter dan nog by het zelve voor overgelegd moest aangezien worden. 2 Dat dit Direktorium zo al niet eene uitdrukkelyke en met de gewoone formaliteiten goedgekeurde, doch eene genoegfaame zekere en diplomatifche kennis hadt, dat de in het 15. artikel der Kapitulatie tot nadeel des H. Apostolifchen Stoels gemaakte nieuwigheden, door de boven gemelde protestatie beftreden werdt. 3 Dat nimmer imand zal kunnen gelooven, dat het Mentfche Direktorium't welk het Protest des Nuntius eenige uuren onder zich behouden heeft, hetzelve, ten minfte niet woordelyk, aan het Keurvorftelyk Kollegie heeft medegedeeld, alvoorens het aan den Pausfelyken Nuntius terug gezonden werdt. De- ook gericht aan te neemen , zo ziet de ondergetekende zich genoodzaakt, zyne Excell. den Heer Aartsbisfchop van Jconiüm, buitengewoonen Nuntius by het Keurvorftelyk Kollegie, het Protest terug te zenden , het welk denzelven geliefd heeft by het Direktorium over te leggen, tegen alles wat in het 14. Art der gem. Kapitulatie tot nadeel de reehten van Z. Heiliebed konde opgefloten zyn. By het volbrengen van dezen plicht heeft ^tïï^ Mini"er de-^ingzynerhoogste Frankfort den 14. October 1790. Fe chenbach eerfte Gezant zyner Doorluchtigheid vsn MetHf. KEK-StvIBüWS i. deel no. ij. V Y.  286V ffUITENLANDSCHE Dewyl nu kort daarop juist deze Protestatie en voorbehöUding des Apostolifchen Nuntius zo als die op den Keurdag was overgelegd, door de Frankfortfche drukperfe uit-, gegeven, en in verfcheide landftreeken des Ryks bekendgemaakt ; zo kan men nimmer twyfelen, dat de hoogstbillyke en noodzaakelyke tcgenfpreekingen van de zyde des H. Apostolifchen Stoels tegen die Kerkelyke nieuwigheden der laatfte Kapitulatie, tot volkomene kenuisfe der Doorluchtigfte Keurvorften of Hunner Gezanten, der Duitfehe Bisfchoppen , der Kapittels, üniverfitei-. ten, en eindelyk tot die van alle In wooners des Ryks gekomenzy n . Het Protest, dat in naam van den Paus tediertyd verfcheen, luidt als volgt: Joannes Baptist Caprara, door Gods genade en des H Apostolifchen Stoels Aartsbisfchop van Jconium , van onzen Heiligden Heere Pius, door de Goddelyke Voorzienigheid den zesden Paus dezes naams Huisprelaat, Asfiftent by den Paufelyken Troon, en by de ter verkiezing van een' nieuwen Roomfchen Koning en Keizer vergaderde Keurvorften, buitengewoone Apostolifche Nuntius. „ Aan alle de geenen die deze zullen zien of hooren leezen, doetiwy weeten en betuigen, dat, naardien ons ter ooren is gekomen dat by de nieuwe ter Verkiezing van een' Roomfchen Koning en Keizer vast te ftellen Kapitulatie, beneffens hetgeen,: hetwelk in dergelyke Kapitulatiën door misgunst der tyden tot nadeel van den Godsdienst en der Kerke ingeflopen en door de Apostolifche Nuntiusfen onze voorgangeren by plechtige Protesten gedurig verworpen werdt, veel, en byzonder het XIV. ar. tikel betreffende, zoude ingelast worden , het welk tegen deker. kelyke Vryheid en de rechten des Apostolifchen Stoels ten uiterfte fttydig is, de geestelyke Hiërarchie te gronde werpt, tegen de Heilige Regelen der Algemeene Kerkvergaderingen en byzonder tegen de Kerkvergadering van Trente, als ook tegen ce plechtig gedotene Konkordaien der Duitfehe Natiemet den Paus aandruist, zelfs den Roomfchen Paus van de uit het Pu-  BYZONDERHEDEN. 287. Primaatfchap voortvloeiende rechten berooft; zo hebben wy, daar wy het Ampt van buitengewoonen Nuntius by dezen keurdag bckleeden om onze, of veel meer om dezorgvuldigheid van onzen heiligilen Heere Pius, door de Goddelyke Voorzienigheid den zesden Paus dezes naams genoegen te geeven, geene moeite gefpaard, geen deel van onzen plicht en dienstvaardigheid nagelaten, opdat, zo nietal'en weggenomen, doch ten min ftegeene nieuwe inbreuken bygevoegd werden." ,, Hierom hebben wy den Uitmuntendftcn en Doorluchïigften Heeren Keurvorften en hunnen Gezanten niet opgehouden te herinneren en te bidden, dat zyder rechten des Apostolifchen Stoels en der vryheid der Duitfehe Kerk, welke byzonder door bovengemelde 14. Artikel benadeeld wordt, geene nieuwe en daar by zeer gevoelige wonden toebragten. Wy verzogten hen boven dien cn baden hen inftantelyk, zy mogten toch bedenken, welk een wyd veld zy ( regtllreeks tegen de gezindheden van Z. Heiligheid, welk een minnelyk vergelyk aller klagten tegen alle misbruiken die welligt konden ingeflopen zyn,door ons heeft aangeboden, en die wy in naam van den Paus den Keurvorftelyken Gezanten, met beding dat niets nieuws aangaandede kerkelyke zaaken ingelast werde , voorgedragen hebben ) tot oneenigheden en verwarringen openden, daar zy op de oudfte rechten aanmerkelyke inbreuken doen, de befluiten van de Kerkvergadering van Trente openlyk tegenftreeven, het gebruik vernietigden dat zo veele eeuwen in de duitfehe Kerk plaats greep, de vryheid der Geestelykheid en aller Inwooneren van Duirschiand krenken zo deze, tegen eenzydigheid de befchutting der gerechtigheid aanroepen mogten. Daar echter alle onze bemoeijingen tevergeefs waren, en doch alle in het 14. artikel voorkomende nieuwigheden nog konden ■verbeterd worden, alvoorens de Kapitulatie volkomen tot ftand kwam, zo hebben wy op nieuw alle moeiten en zorgen aangewend ■terwyl wy ons dan over het kwetfen der Pausfelyke rechten , die de Kerke en Konkordaten bezwaarden, dan met de Kcnrvor. -ftelyke Gezanten fpraken over de wyze, om die nieuwigheden te verbeteren en op te heffen. Edoch daar dit «lies de gewenschte wcr- Y. a.  28?. BUITENLANDSCHE werking niet hadt, en byzonder in het 14. artikel der Kapitulètie van de geheiligde Koninglyke Apostolifche Majefteit Leopold II. nieuwen Roomfchen Koning en verkoren Keizer veel ingelast werdt, waardoor dat , uit kracht der plechtige Konkordaten den Roomfchen Stoel toebehorend, recht om geestel}ke inkomften vry en ongehinderd te verdeden, bepaald, de uitoefening der onmiddelbaare Pausfelyke macht en rechtsgebied ovér Aartsbisfchop en Bisfchoppen, met nieuwe en tot hier toeon , gehoorde bedingen en klaufulen geftremd, ieder geesteiyk rechtsgeding in de tweede Inftantie, by bevel den Aartsbisfchoppen vooral toeerkend werdt, zonder de minde melding der voorrechten, gebruiken, verordeningen en rechten, waar by byzondere duitfehe Bisfchoppen, en hunne Diocefen onmiddelbaar aan den Apostolifchen Stoel of de Nuntiatuur appelleeren, ofschoon die in de oude kerkregelen en Kerkvergaderingen gegrond zyn; en in de derde Indantie,-welke het Hoofd der Kerke naar de Goddelyke Rechten zyns Primaatfchaps toebehoort, voortaan, aan, door de Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen te verkiezene Rechters ter bebeöordeling overgegeven wordt, beneffens veele andere vastftellingen, welke allen met dc rechten des Apostolifchen Stoels, het gerust bezit van verfcheide eeuwen, de kerkelyke vryheid , de wezenlyke tucht des Katholyken Godsdienst, de heilige Kerkregelen der Algemeene Kerkvergaderingen en byzonder der Kerkvergadering van Trente, als ook de door de duitfehe Natie met de Paufen plechtig gefloten Konkordaten , en zelfs der Kykswetten allefins ftrydig zyn, en den Roomfchen Paus de uit zyn Primaatfchap voortvloeiende rechten en elk recht gelovigen zy* recht, om zich ter laatfte Inftantie in geestelyke zaaken tot het Hoofd der Kerke te wenden , berooft; en alzo de gantfche Kerkelyke Regering omverwerpt." „ Op dat het dan het aanzien niet hebbe, als of wy, dé" tot nadeel der Kerke en der Pausfelyke rechten gemaakte of nog te maakene inbreuken, en met een woord, wat ook voor eene n de tegenwoordige Kapitulatie ingevoegde nieuwigheid, onze goedkeuring geeven, zo beroepen wy ons op de Protesten welke de Paufen en derzelver Nuntiusfen onze voorzaaten uitgegeven  B Y Z O N D E R H E D E N. s?g. ven hebben, en aarfelen niet, in navolging derzelver de nieuwigheden van meergemelde 14. artikel, en alle andere (tukken , die zo wel in de artikelen dezer nieuwe Kapitulatie, als in de overige akten van den Keurvorftelyken Keurdag tegen het voorfchrift van den Katholykeu Godsdienst, tegen de kerkelyke Vryheid, tegen de Rechten en bezittingen des Apostolifchen Stoels, en tegen de tusfchen de duitfehe Natie en den -Paus plechtig geflotene Konkordaten zyn ingelast, of nog ingelast konden worden, volgens de aan ons, door onzen heiligden Heere medegedeelde macht, op alle mogelyke wyze , gerechtelyk en plechtig te verwerpen en aftekeuren. Wy willen ook door deze handeling, tot eeuwig aandenken, tegenfpreeken, protesteeren, een, ander, en derdemaal, en zo dikwyls het immer mogt nodig zyn niet alleen Protesteren tegen de bovengenoemde punten des voorn. 14. artikels, maar ook tegen alle nieuwigheden en byvoegfels die zo wel in gem. 14. artikel, als ook in de tegenwoordige Kapitulatie zyn gemaakt, in zo verre die den Godsdienst en de algemeene kerkelyke Tucht, de kerkelyke Vryheid, de rechten en bezittingen des Apostolifchen Stoels, en de Konkordaten der duitfehe Natie tegenfirydig zvn. Wy beftryden de verdediging dier inbreuken , houden die voor nietig en krachteloos, en willen dat een elk die voor nietig ea krachteloos zal houden, zo en in dier voegen, dat ftilzwygen, inwilliging, ofoogluiking onzer tegenwoordigheid, bygeenmen'. fchen geheugen immer tegen den heiligen Stoel kan voorgewend worden. Al het welk dit ons eigenhandig ondertekend, en met ons klein Zegel bekrachtigd fchryven zal getuigen." Gegeven te Frankfort den 13. Oct. 1790. CL. S.) Joan. Bap. Capraca Aartsbisfchop van Iconium, en buitengewoone Nuntius by de vergadering der Keurvorften. Het  «po. BUITENLANDSCHE ■ Het was dan in aanzien dezer Protestatie, en vol van vertrouwen op de herinneringen, welke onze heiligde Heere, Pius VI., in het loflyk fchryven aan de Katholyke Vorden met vaderlyke tederheid gedaan hadt, als ook op de billykde Verklaringe, welke zelfs de Onkatholyke Keurvorden by den voorigen Keurdag geuit hadden, dat zyne Heiligheid de zekerde hoop voedde , dat door het Keurvordelyk Kollegie hetwelk eerstdaags froud te vergaderen, het den heiligen Apostolifchen Stoel nieuwlings toegebragt onrecht, zoude herdeld worden. Daar wy nu de nodige bevelen van den Paus hier toe ontfangen hadden, zo wilden wy ook onzen plicht naarkomen, en lieten niet na, de Uitmuntendfte, Hoogwaardigfre en Doorluchtigde Katholyke Keurvorden, zo, welaan hunne Hoven, als ook dezelven en de overige Keurvorftelyke Gezanten aan dezen Frankforten-Keurdag, in den naam van Z. Heiligheid te ver» maanen en te bidden, dat zy in de nieuwe vast te delleneKapitulatie alle byvoegfels wilden vermyden, welke in het i. en 14. artikel der laatde Kapitulatie, betrekkelyk de Kerkelyke zaaken, zyn ingelast, en dat zy dezelven geheel en al mogten weglaaten. Dan het antwoord zo der Keurvorften als der Gezanten was eenfluidende: men kon iets van die aangelegenheid op den tegenwoordigen Keurdag niet behoorlyk onderzoeken, dewyl de verkiezing van een' nieuwen Roomfchen Koning en Keizer met alle mogelyke fpoed gefchieden moetende, er geen onderzoek, geene beproeving kon plaats vinden, maar de voorige Kapitulatie met dezelve uitdrukkingen en zonder de minfte verandering moest aangenomen cn den te verkiezenen Keizer als gewoonlyk ter beëediging worden voorgelegd. Wy herhaalden al aanftonds, dat het in het geheel geen of ten minfte een zeer gering onderzoek nodig hadt, alzo het niet te doen was om een nieuw artikel vast te ftellen, maar alleen om de voorige byvoegfels weg te laaten, temeer, daar de on' billykheid derzelver openbaar is, en het onrecht, hetwelk door deze nieuwigheid den Heiligen Apostolifchen Stoel toegebragt is, daar door opgeklaard wordt. Dan de Keurvorftelyke Gezanten geduurig de noodzaakelykheid der te verbaastene verkiezing  BYZONDERHEDEN. 29»- slng voorwendende, volhardden by hunne mening, en voeg_ den nog ter bekrachtiging er by, dat, indien hier over het geringfte onderzoek op dezen Keurdag ondernomen werdt, men ook niet kon nagelaten om andere bezwaaren te onderzoeken , welk alles, volgens de by meerderheid van ftemmen getroffene overeenkomst, afgewcezen moest worden, op dat de Keurdag niet gerekt, en de zo nodige verkiezing van het Ryks Opperhoofd, vertraagd werde. Daar wy alzo geene hoop tot weglating der nieuwigheden overig zagen, zo hebben wy den Keurvorftelyken Gezanten een ander middel voorgeflagen, om een vriendel}k vergelyk met den Paus te treffen ,dat echter fiechts by voorziening, en voor deze maal zoude gelden, endeklagten, welke de Geestelyke Keurvorften of hunne Gezanten, zo gy met grond meenden er _ eenigen te hebben, geenfints belette die voor te draagen: door welk middel in waarheid de onfchendbaarheid der Kapitulatie, waar op de Keurvorftel} ke Gezanten volftrekt aandrongen , met de behoorlyke fchadeloostelling des heiligen Stoels zich vereenigen liet. Wy hebben nog byzonderlyk opgemerkt dat deze wyze van voorziening in het Ryk geenfints zonder voorbeeld is, maar reeds by den, tot de verkiezing van Li op o ld I. in den jaare 1658. vergaderden Ryksdag, door de Katholyke Keurvorften was voorgefiagen en opgevolgd. Dan toen de toenmaalige Nuntius Joseph Sanfelize zich beklaagde over de inlasfing van het 16. en 17. artikel der. voorgaande Kapitulatie van Fe r Dijt and IV. en by de Katholyke Keurvorften er op aandringende, dat by de nieuwe Kapitulatie, die den te verkiezenen Roomfchen Koning ftond voorgelegd te worden, de gem. artikels mogten worden weggelaten, zo hebben de Keurvorften (na dat zy voorgedragen hadden welke reden er waren om voor deze maa/ede weglating te weigeren , gemerkt, dat de verkiezing noodwendig moest verhaast worden, hetwelk eene rypere overweging op dat tydftip niet gedoogde) by een Reverfaai'of wel een aan denzelfden Nuntius afgezonden en met het zegel der Keurvorftelyke Mentfche Kanfelary bekrachtigde Verklaring, er zich aan gelegen laaten leggen, den Apostolifchen Stoel voldoening .te W geY. 4.  293. BUITËNLANDSCHE geeven; daar fay met uitdrukkelyke woorden verklaarende, dat van haarezyde het 19. artikel in plaats van het 16. en 17. artikel der Verkiezingskapitulatie van Fer din aNd IV. in de nieu» weVerkiezingskapitulatie van den Keizer Le opold I. als een dwaal enden den Apostolifchen Stoel nadeelig artikel weggelaten oude worden, en zy dat gevolgelyk voor weggelaten hielden, en bovendien toezeiden, zy zouden zich in allen ernst tot de verdere Keurvorften wenden, op dat die zelve weglating met éénpaaiige ftemmen der Keurvorfiengoedgekeurd werdt. Op dit, met ons geheel overeenkomffigvoorbeeld, grondden wy ons, en verlangden van de Keurvorftelyke Gezanten eengelykluidend Reverfaai of Verklaringe: Wy voegden en nog by., dat zulk een Reverf aal enkel en alleen van wegens en in Naam der Doorluchtige Keurvorften gezegeld, aan ons overgeleverd mogte worden, opdat eene, ofschoon loffelyke, herroeping der dwaaling en onbillykheid in naam der gantfche vergadering, het aanzien niet mogt hebben van eene onvoegelyke tegenftrydigheid. Wie doch zoude immers geloofd hebben, dat men, na dat eenemaal de weglating der nieuwigheden verworpen waren, ook dit zogemakfcelyk vereenigings-middel op gelyke wyze zoude verwerpen ? Wy hebben in waarheid niets onbeproefd gelaten , om door het aangehaalde voorbeeld den Keurvorftelyken Gezanten de gelykvormigheid der omftandigheden aan te wyzen, en andere bewyzen van de grootfte aangelegenheid aan te haaien. De elendige tyden waar in wy leeven , het vreeslyk oorlog der Wysgeeren tegen den Godsdienst, tegen de zeden en de burgerlyke Maatfehappy, verkondigen met luider ftemme het uiterfte gevaar aan alle Europeefche Machten. Men dreigt niet meer, maar de geest van oproer verbreidt zich allerwegen als een vleitende ftroom. De verderfelykfte grond/tellingen der Godloos, heid , herrinneren allen Regenten dat zy om hun eigen aanzien tebewaaren, zich zonder verwyl voor het anker des Godsdienst moeten leggen. Daar nu echter de Katholyke Godsdienst naar de inftelling van zynen Goddelyken Stigter, zonder hoofd en middelpunt der eenheid niet beftaan kan noch de maatfehap. ¥7  BY ZONDERHEDEN: jj^. py nuttig zytl. En élke onderneming tegen den Apostolifchen Stoel, elke, ook de geringde inbreuk opde hem toebehorende rechten, moet noodwendig op den Godsdienst zeiven nederko» men—dien onderdrukken ; dewyl de Stoel van den H. Petrus het middelpunt en het Hoofd des Godsdienst is. Diensvolgens is er den Vorden zeer veel aan gelegen, dat deze opperde Zetel, deze heilige Apostolifche Stoel, niet alleen door nieuwe aanvallen niet benadeeld, maar ook dat de reeds,gemaakteinbreuken ten eerde herdeld worden; en dat zo wel Volken als. Vorden wier Rykenden dcrkden deun aan den Godsdienst hebben , dien Stoel de uitnemendde achting en eerbied toegedraagen. Daar en bóven blykt eveneens, dat, wat de Katholyke Keurvorden in de voorige Eeuwen deeden tot fchadelooshouding des Apostolifchen Stoels, thans om denzelven Apostolifchen Stoel fchadeloos te houden, derzelver Opvolgeren moesten doen, voor al in onze dagen, daar en Waereldlyk en geestelyk Gezag wegzinkt. Want, wanneer omtrent eene geringe vernedering des Apostolifchen Stoels, die maar door ééne nieuwigheid in de Verkiezingskapitulatie gefchiedde, en die enkel tydelyke zaken betrof, welke, uit kracht van eene oude gewoonte, den weg der Appellen van Officiaalen eeniger Bisfchoppen, den Heiligen Stoel of desfelfs Nuntiusfen weigerde; wanneer ontrent deze enkele nieuwigheid en derzelver gevolgen de Katholyke Keurvorften door bovengezegde Verklaring den Heiligen Stoel genoegen gegeven hebben, zo moesten wy dit te eerer by deze nieuwe Verkiezingskapitulatie verwachten , waar by zo veele nieuwigheden in geestelyke zaaken en handelingen, en in andererechten des Apostolifchen Stoel gemaakt werden , rechten die niet alleen op oude gebruiken gegrond zyn, maar zelfs dezulken die uit den ootfprong van het Primaatfchapvoorvloeijen, en door de heilige Kerkregelen der algemeene Kerkvergaderingen , byzonder door de Kerkvergadering van Trente, door de Koneordaten der Duitfehe Natie met den Heiligen Stoel gedotcn , door algemeene; Rykswetten en zelfs door verordeningen der Keizerlyke Kapitulatie plechtig zyn bevestigd. En Y. 5.  jtfft, BUITENLANDSCIIE En om bewyzen op bewyzen te hoopen, als destyds de Keurvorften byde herhaalde inlasfingeener nieuwigheid, zicher aangelegen lieten zyn , om voor het gezag van den Apostolifchen Stoel te zorgen, ofschoon, alseehebekrachtiging derzelver in zuivere waereldlyke zaaken gemaakte nieuwigheid, middclerwyl tusfchen dc eene en andere Kapitulatie van het beruchte Ryks reces op den Algcmeencn Ryksdag te Augsburg in den jaare 1654. getroffen werdt; als zich nu deze Keurvorften des onaangezien op zulk eene wyze tegen den Heiligen Apostoiifchen Stoel gedragen hebben, zo hoopten wy dit heden ten dage te ■ lig ter te kunnen bewerken, dewyl op de Nieuwigheden die in de laatfte Verkiezingskapitulatie door de Keurvorftelyke Vergadering zyn gemaakt, in het geheel geen algemeen Ryksbelluit gevolgd is: en was het ook gevolgd , zo zoude het niet by wyze van verordening, volgens het gebruik der Keurvorftelyke Vergaderingen, die echter van den Apostolifchen Stoel geduurig verworpen werden zo dikmaals er van Geestelyke en den Apostolifchen Stoel behorende zaaken werdt gehandeld , maar alleen by wyze van voorftelling, en met behoorlyke achting ten aanzien des Apostolifchen Stoels zyn vastgefteld, dat is, men zou den Keizer hebben gebeden, dat hy wegens de yerfchillen met den Paus, eene gefchikte overéénkomst mogt treffen, zoals zulks op bovengemelden Ryksdag in den jaare 1654. gefchiedde, betreffende het verbod, het welk men den Nuntius zoude doen toekomen, aangaande het oefenen van Rechtsgebied in enkele waerejdlyke zaaken , cn zoals overcenkomftig het gebruik op de algemeene Ryksdagen, de geestelyke zaaken afgehandelt werden, cn werkelyk op de Ryksdagen te Neurenburg 1522, te Augsburg 1530. en nog op dejongere Keurvorftelyke, Vergaderingen in acht genomen is. Hadden den Gezanten der Katholyke Keurvorften onzewenfchen ten aanzien van het verlangde Reverfaai, of verklaring begunftigd, zo zouden ook de Onkatbolyke Keurvorften en hunne Gezanten hun goedachten toegetreden zyn; alzo ecnigen derzelver zelfs op de laatfte Vergadering zich openljke tegen alle nieuwigheden der Verkiezingskapitulatie in Kerkelyke  BYZONDER HEDEN. ztë. zaaken verklaard-anderen eenige verzachtingen voorgeflagen •— allen eindelyk hunne rechtvaardige gezindheden tegen den Apostolifchen Stoel geuit hebben. Hoe klaarblykelyk ook de billykheid was, zo gefchieddedoch het tegendeel, en ook deze onze laatfte bemoeijingen, diewy by de genoemde Gezanten om zulk eene Verklaring of zogenaamd Reverfaai te bekomen, aangewend hebben, waren te vergeefsch; doordiende Gezanten geduurig tot antwoord gaven, dat uit gebrek van genoegfaam onderzoek het verlangde Reverfaai of de Verklaring, welk een behoorlykonderzoek eischte, niet eens plaats kon hebben : even of het Reverfaai en die Verklaring der Katholyke Keurvorften in het jaar 1658. waar op zich onze begeerte voornamenlyk grondde, niet zonder voorlopig onderzoek gegeven was. Daar wy dan zagen, dat de door ons voorgelegde gronden, om den Apostolifchen Stoel tegen dc bedenkelykfte inbreuken , welke denzelven door de Kerkelyke Nieuwigheden in delaatfte Kapitulatie gefchiedden, zeker en fchadeloos te houden, ter zyde gefteld en verworpen werden , en daar by nog tot onze grootfte fmerte voorzagen, dat dezelfde Nieuwigheden, voornamenlyk uit gebrek van tyd, in de Verkiezingskapitulatie van „degeheiligdfteKoninglyke Apostolifche Majefteit Franciscus II. nieuwen Roomfchen Koning en verkoren Keizer plaats zal hebben; op dat men dan niet gelooven mogte als hadden wy door onze tegenwoordigheid in deze Stad, en by deze Vergaring der Keurvorften tot de benadeelingen die zo weider Kerk als den Pausfelyken rechten, en zelfsder vryheid der Duitfehe Kerken door de nieuwe Verkiezingskapitulatie, en byzonder door die Nieuwigheden of toevoegingen gefchiedden of gefchieden mogten , welke in de voorige Verkiezingskapitulatie in het 1. en 14. artikel zyn ingelast, en in de tegenwoordige niet uitgeftrekeu r.och weggelaaten worden, ook maar de geringde inwilliging, of oogluiking door onsftijzwygen te kennen gegeven, zodraagen wy geen bedenken in gevolge de protesten , welke voorheen zo wel van de Paufen als hunne Ntiutiusfen en Gezanten, onae voorgangeren, en byzonder van den buitengewootien Pa^fe- !y-  **$Sl B UITEN L. BYZONDER H. lyken Nuntius by de Vergadering der Keurvorften des jaars 179a. (nu zyné Uitmuntenheid de Kardinaal Cap r ara) zoals wy ook derhalven zyn protest by het onze in te lyven goedkeurden, alle Nieuwigheden in gemelde 1. en 14. artikel en alle andere punten, welke zo wel in de artikelen dezer nieuwe Verkiezingskapitulatie, als ook in de overige aktens der Keurvorftelyke Vergadering, tegen de voorfchriften des Katholyken Godsdienst, tegen de Kerkelyke Vryheid, tegen de rechten en bezittingen des Apostolifchen Stoels en tegen de door de Duitfehe Natie met den Paus plechtig gedotene Konkordaten zyn ingelascht of nog ingelascht mogten worden, volgens de aan ons, door onzen heiligden Heere medegedeelde macht, op alle mogelyke wyze, gerechtelyk en plechtig te verwerpen en aftekeuren. Wy willen ook door deze handeling tot eeuwig aandenken , tegenfpreeken, protesteeren, een, ander, en derdemaal, en zodikmaals het immer mogt nodig zyn , niet alleen Protesteeren tegen de punten des voorn: 14. artikels, zo als die in de hier vdöïett ingelaste Protestatie §. Pïrum opgefloten zyn en aangehaald worden , die wy ook hier uitgedrukt en als van woord tot woord herhaald willen achten, maar ook tegen eene andere Nieuwigheid in het gemelde artikel I. §. 2.; insgelyks tegen alle andere nieuwigheden en toevoegingen, die in de Verkiezingskapitulatie gefchied zyn, in zo verre die den Godsdienst en de algemeene Katholyke tucht, de Kerkelyke Vryheid , de rechten en bezittingen des Apostolifchen Stoels, en de Konkordaten der Duitfehe Natie tegen ftrydig zyn. Wy bedryden de verdediging dier inbreuken, houden die voor nietig en krachteloos, en willen dat een elk die voor nietig en krachteloos zal houden, zo en dier voegen, dat ftilzwygen, inwilliging, ofoogluikingonzertegenwoordigheid , by geen menfehen geheugen immer tegen den heilige S1 oei kan voorgewend worden. Al het welk dit oiis eigenhandig ondertekend, en met ons klein Zegel bekrachtigd fchryven zal getuigen. Gegeven uit onze wooning te Frankfort den g - July. 1792. ( was getekend.) JOAN SlFRID MAtlRY, ( L. S. ) Aartsbisfchop van Nicea, en buiten¬ gewoone Nuntius by de vergadering der Keurvorften.  REGISTER VAN HET K E R K-N I E U W S. S --Sterfgevallen en Promotien in 't Aartspriesterfchap van Lingen. BI. I eni Toediening van 't H. Sacrament des Vormfels te Amfterdam. 3 Sterfgeval van Conftantinus Franciscus, Prins Bisfchop van Luik, Lykrede over zyn H. W. D. en Opvolging van den H. en D.Heer Franciscus Antonius Maria Conftantinus. . . 4-7 'Sterfgerallen en Promotien in het Diftn£f van Ravenftyn en MeSen- • • . . -7-9 Sterfgevallen en Promotien in het Diftria van Cuik. . 10 en 11 Sterfgevallen en Promotien in het DiftricT: van Bomelerwaard. II en 12 Lyst van ongeplaatfte Heeren Geestelyken in het Diftria van Cuik en Bomelerwaard. . . . . 12 Circulaire Misfive des Aartsbisfchops van Mechelen tot ondeiftand der Franfche gevlugte Geestelyken. •. . 13-18 Sterfgeval en Plegtige Lykftatie van Z. D. den Heer Durfort Aaitsbislchop van Bcfancon. . • . 18-20 Bericht, . . . . 20 Brevet van zyne Heiligheid Fr.us Pius de VI. aan de Geeste'yken van Duirschland der uit Frankryk gevlugte Piiesteis van den 2 1 November 1791. . . . . 21-3 r Promotie in het Aampriesterfdnp van Linden. . 32 Sterfgevallen en Promotien in het Bisdom van Luik. . 32-35 Buitenlandfche Byionderheden. . . 35 U1 36 Brief van Z. E. den Heer BRANCAüORO, Pausfelyke Nuntius a«n de Bisfchoppen der Oosrénryk'fdrie Nederlanden. . 3~-49 Sterfgeval en levenfehen vin Z. H. W. den Heer Heuncus Joannes Kerens, Bfifthop van St. Poelten in Keder-OosUnryk, op den 26 November te Wcenen oveileden. . . 49-52 ILrderl.vke Brief van Z F., den Heer BRANCADORO, Pausfelyke Nuntius aan dc -Katliolyken der Vereenigde Nederlanden, van 15 Febiuary 1793. .... 53-ill Bsicf  ; ( 2 ) Brief van Z. H. den Bisfchop van Luik ter uirfchryving van Bede-f dagen, van den 26 April 1793. . . 81-84 Brevet van Zyne Heiligheid Paus Pius de VI. aan den Kardinaal di la Rochefoucault en aan de overige Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen, Leden der Franfche Natiönaale Vergadering over de Burgerlyke inrigting (cotiftilulio ch'ilis) der Geestelykheid door de Natiönaale Vergadering gedecreteerd , van den 10 Maart I79I- • • • 85-H5, 117-148 Inweiding eener nieuw herbouwde Kerk onder 't Amplisfimaat van Emmerik. . . . . 116 Brevet van Zyne Heiligheid Paus Pius de VI. aan de Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen, Kapittels, Geestelyken en 't Volk van Viankryk betrekkelyk de nieuwyerkoorne Franfche Bisfchoppen , den 13 April 1791. , . . I49-169 Dankfeest onder het Amplisfimaat van Emmerik en Leerreden ter dier gelegenheid aldaar op den 18 Augustus 1793. gedaan. 169-173 Sterfgevallen, Lykreden en Promotien in 't Bisdom van Roermonde. . , . 174 en 175 Brief van Z. E. den Kardinaal Aartsbisfchop van Mechelen aan de Kloosterlingen def opgehevcne Kloosters aldaar, van den 24 September 1793. .... I75-l8o Brief van de Bisfchoppen terNaionaale Vergadering van Vrankryk afgevaardigd, in antwoord des Pausfen Brevet van den 10 Maart 1791. Gedagteekend 3 Mey 1791. . 181-204-210, 221-230 Bericht. .... 294 Vastensbrief voor 't Aartspriesterfchap van Holland en Zeeland. Den 20 February 1794. . ■ . . 2JO-2I2 Herderlyk Bevelfchrifr van Z. H. den Aartsbisfchop van Cameryk van den 31 July 1793. . . . 212-220 Brevet van Zyne Heiligheid P^us Pius de VI. aan de Cardinaalen, Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen en verdere Kerkvoogden van Vrankryk, wegens de wedeia:nneeming der ingedrongene Priesters en mindere Geestelyken, van den 13 Juny I 792. . 231-240 Promotien en Bedeftonden in het Pisdom van Roermonde. 241-243 Brief van den Keurvorst van Trie* aan den Reftor Mignificus, Dckenen en HoogleeraareQ der Univerfueit van Ttier, van den 18 February 1793. , , . , 244 Brief  ( 3 ) Prief van onten Heiligen Vader Paus Pius de VI. aan den E. E; Aartsbisfchop van Avignon, de Bisfchoppen van Carpentrat, Ca« vaillon en Vaifon, de Kapittelen, Geestelykheid en 't Volk der Stad Avignon en des Graaffchaps Venaisfin, vaa den 23 April 1791. . • . 245-266 Circulaire Brief van de Cardinaalerj, Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen van de Gallicaanfche Kerk. . . 266-26S Redenvoering van Zyne Excellentie den Graaf Brancadoro, Apostolifche Nuntius aan het Hof van Brusfel, ter gelegenheid van de plegtige Heiligen Geest-Misfe, den 20 April 1739 gedaan. 269-276 Schikking van het Gouvernement-Generaal met de Staaten van Vlaanderen, aangaande de afgefchafte Kloosters, van den 7 Augustus 1/93- • • . 277 en 278 'Adres van het vereenigd I.ighaam in Vlaanderen en Braband, ter herftelling der vernietigde Kloosters, aan den Cardinaal Aartsbisfchop van Mechelen, van den 5 October 1793. . 279 Misfive van de Commisfie door de drie Brabandlche Staaten gekoren ter herftelling der Kloosters aan Z. E. den Cardinaal Aartsbisfchop van Mechelen, van den 6 O&ober 1793. . . 280 Antwoord op beide bovenftaande Brieven door den Cardinaal Aartsbisfchop van Mechelen, gegeven in dato 9 Ocfober 1793. 28r Proteftatie en Geestelyke voorbehouding, zo als dezelve aan het tot de verkiefing van eenen Nieuwen Roomfchen Koning en Keifer, vergaderd Keurvorften Kollegie is ingeleverd geworden met de Sjusken en Brieven daar toe betrekkelyk. , 282-296   KERKELYKE BIBLIOTHEEK, . VOORNA MENLYK, VOOR RE R O QMSCH'CATHOLYKEN in NEDERLAND. INHOUDENDE MENGELWERK, tot godsdienst en zedeleer betrekkelyk. EERSTE ü E E L. Te Amsterdam, by J. A. CRAJENSCHOT, e n Te Grave, by J. A. KR1EGER. m d c c x c i v.   MENGELWERK, TOT GODSDIENST EN ZEDELEER BETREKKELYK. voortreffelykheid der openb aaring boven ALLE menschelyke wysbegeerte. JN^iets in de gefchaapene Natuur maakt zulk eenë zeldzame vertooning, als de Mensch. Hy is een 't Samenmengzel van grootheid en nietigheid; van fterkte en zwakheid; van deugd en ondeugd en van duizend andere tegenftrydigheden. Door den Bouwheer van 't Heelal op dit waereld toneel geplaatst, om, als 't waare in zynen naam over alle fchepzelen 't bewind te voeren, wordt hy in die hoedanigheid door de gewyde bladeren ichier onder den rang der Hemelingen berekend Psalm 8. v 5, 6 et feqq. Hy echter, aan wien alle overige fchepfelen, die de lucht doorklieven, op de aarde wandelen, of den boezem der wateren doorkruisfen , onderworpen zyn, is teffens aan zoo veele zwakheden, nooddruft en elende onderhevig, dat hy in dien opzichte met recht verre benéden den ftaat van 't redenloos gedierte mag gefield worden. Ja, de mensch wiens gelaat zoo heerlyK gevormd is, om zyn Hemelfchen oorfprong te befpiegelen, werpt niet dan fchaamachtige blikken op zyne natuurlylte geltalte. En dit zyn nog maar uiterlyke t8genftrydigheden.meng. i. deel .No, ï. A. Betragt  1 VOORTREFFELYKHEID DER. Betragt men derr inwendigen mensch, 'welk een afgrond van verborgenheden opent zich aan onze befchouwinge! zyn verftand gefchikc tot erlanging der nodige kennislè en waare wysheid, wordt door de nevelen der onkunde geftadig in zynen loop verhinderd; naauwelyks kent hy zynen maaker en zich zelfs, min nog den oor. lprong vsn zyne elende. Zyn hart, wiens begeerlyk« heden door de paaien van dit waereldgebouw nierte beperken, maar fteeds onverzadelyk zyn, ftretft naar de bezitting van een oneindig goed; terwyl de nietigs fchepzelen't zelve geftadig kluifteren en van den Schepper vervreemden. Hy gevoelt eene heimelyke zucht voor de deugd, terwyl hy teffens overhelt en vervalt tot de fnoodfte ondeugd. Het vleesch worftelt tegen den geest; talryke hartstogten voeren een inwendigen kryg, waar van de mensch zelfs het flagveld en dikwerf 't llagtoffer is. Zie daar de mensch! Van waar nu zoo veele tegenftrydigheid en wanörders in den mensch, daar alles in de gefchapene natuur, de order verkondigt; daar de Schepper uit de volmaaktheid zyns wezens niet als de order kan beminnen en voortbrengen ? VVaereldwyzen! die alles waant te kennen en te doorgronden en fteeds voor U zeiven 'c grootft geheim zyt, verklaart ons fiechts den oorfprong van uwen bedorven natuur-ftaat? Is, en blyft niet alles buiten 't iicht der openbaaring eene afgrysfelyke duifternis; eene duifternis die den mensch, reeds elendig genoeg, nog veel elendiger maakt? Immers wat kan er pynelyker, wat kan er droefgeestiger voor de ziel zyn, dan rampfpoedig te wezen, zonder de oorzaak van haaren rampfpoedigen ftaat te kennen en dus van alle wezenlykc heilmiddelen verftooken te blyven? De openbaaring in tegendeel onderfchraagt onze wankelende rede; zy leert ons, dat de mensch na 't evenbeeld zyns Goddelyken maakers gewrogt, wel eer in allen opzichte het pronkjuweel der Natuur, maar teffens *t eenigfte fchepzel 't geen de oogmerken zyns Schepper* Icon wederftaan, thands in den bedor venen natuur-ftaat, 't gevolg  OPENCAARING E.Z.V. 3 't gevolg en teffens de ftraffe draagt van de moedwillige ongeregeldheid zyns eerften ftarn - vaders; die daar door alle wanorders in de gefchaapene natuur berokkend heeft. Zy leert U daar uit befluiten, dat het menfchelyk hart, als de voonaame dryfveer der eerfte weéïfpannigheid, er de diepfle wGnde van draagt; dat daarom 't, hart alle ongeregelde begeerten opwek en dat dus uit die bronaders alle wandaaden ontspringen. Zie daar 't eerfte voordeel, 't geen men uit de open* baaring trekt, boven alle wysgeerige lesfen; zy leert ons den oorfprong kennen van onzen bedorven natuur ftaat. Een tweede voordeel, 't geen ons de openbaaring aanbrengt en waarin alle waereldfche wysheid te korc fchiet, is de yerbe'tering van 't menfchelyk hart. Daar ons hart de bronwel is van alle zedenlooze bedryven, heeft men altyd begreepen, dat er niets gewichtiger is, dan de hervorming van dien. Wat al moeiten hebben zich de wysgeeren van alle tyden daar toe gegeven; en hoe ydel, hoe vrugteloos zyn hunne pogingen geweest! Zy fchreeven met veele trotsheid lesfen voor, die de woede onzer driften wel ftremden, maar 't gift en de beroerte van dien fteeds in 't hart overlieten; zy dekten alleen het uiterlyke, maar onder dit toegefteld masker bevondt de mensch zich fteeds dezelve; dat is te zeggen, aan zich zelfs en aan de bedorvenheid zyns harten overgelaatcn- Te vergeefs fchetften zy de deugd af met alle haare aanloklykheden; het menfchelyk hart was te zeer verblind, om er de waare fchoonheid van te kunnen zien en 't hart te laf, om haar de voorkeur te geven aan de zinnelyke vermaaken en wellusten- Ja! wel verre van eenige verbétering aan 't menfchelyk hart toetebrengen; hebben niet integendeel de uitfteekendfte waereldwyzen, die men zulk buiten - gemeen licht en fehranderheid toefchryft, de blinde dwaasheid gehad, om de wulpsheid als het opperfte goed aan den mensch te verkondigen ? Hebben zy niet den wierook toegezwaaid aan ingebeelde Godheden, ia wier tempelen A 2. *e  4 VOORTREFFELYKHEID DER. de vloekwaardigfte uitfpoorigheden , de eenige hulde waaren. Oud-Romen, Corintben en Athenen waaren, zelfs in haare verlichtfte dagen met zulke gruwelyke fchouwfpelen bezoedeld, dat men er fchier de mensch in den mensch moest zoeken. Plato dien godlyke Plato ( immers dien bynaam erlangde hy om de uitmuntenheid zyner leeringe ) vernietigde de heilige inftellinge van den Echt, den vaderlyken naam en voorrechten, die door de natuur zelfs worden geëerbiedigd; en wel verre dat deeze wysgeer *t menfchelyk hart verbéterde of er de ongéregelde driften van breidelde, zette Hy integendeel eene deur open voor de onbefchaamfte vermenging. Welk eene fchandelyke vertooning maakt de waereldfche wysbegeerte en hoe machteloos is zy op zich zelve, om ons toe de waare deugd opteleiden; wanneer haare verhevenfte leeraaren zulke flegte lesfen geven. Neen, die wet, die de Schepper in onze ziele hadt geprent, was zoo algemeen misvormd en veronachtzaamd, dat zy, noch door de verkeerdheid van 's menfehen hart, noch door de verblindheid van zyn verftand kon hervormd worden. Er was een goddclyk middel toe nodig. De geopenbaarde waarheden alleen, geven ons daaromtrent het vereischte licht. Deeze verkondigen ons, dat de mensch door zyne wederfpannigheid aan Gods bevelen, wel de reehtvaerdige gramfchap der Opper Majefteit op zich heeft kunnen laaden; maar nimmer door zyn eigen vermogen zich met dat oneindig wezen verzoenen ; dat hy zyne oorfpronkelyke volmaaktheid, door 't misbruik zyner zielsvermogens eigendunkelyk heeft kunnen krenken; maar niet herftellen : daar toe was de hyftand nodig van die opperfte wysheid, die hem gefchaapen hadc. Ten anderen, daar de grootheid der belediging afgemeten wordt, naar de grootheid van den belédigden, zóó hadt de mensch door zyne moetwillige verfmaad.ng van 't oneindig Opperwezen eene oneindige groote misdaad bedreven. Deeze misdaad vereischte eene oneindige  OPïNBAARING E.Z.V. ƒ dige voldoening, als alleen geëevenredïgd aan de God* delyke Rechtvaerdigheid. Hier toe was de mensch mee alle zyne Natuurgenooten als dewelke boven en behal. ven dien, door de zonden, vyanden van hunnen Schepper geworden waaren, niet bekwaam. Ër moest dus een middelaar zyn tusfchen God en den mensch. Deeze middelaar moest God zyn, op dat hy waerdiglyk zou kunnen voldoen; Hy moest daartoe ook mensch worden, om door zyne vernedering den hoon aan 't Goddelyk wezen door de fchending zyner wet toegebragt, te kunnen herftellen. Wel is waar, 't heeft de Algoedheid behaagd, ora door 't Goddelyk Lam zonder vlekken, de zonden des waerelds, maar niet de ongeregelde begeerten des harte weg te neemen; echter heeft Hy, die getrouw is aan zyne beloften, ons den nodigen byftand toegezegd, om onze kwaade hartstogten te vermeesteren en de waare deugd te oeffenen. Hy verlicht ons, en door zyne infpraaken en door de geöpcnbaarde waarheden, die ons Jeeren 't Opperwezen, eerbiedigen, dienenen vreezen, onzen evenmensch als ons zeiven beminnen, ja, onza vyanden uit den grond van ons hare vergeeven, hun lief te hebben en voor hun te bidden; ons zelfs en alle onze kwaade begeerlykheden te verzaaken, cn eindelyk, tot de allerminlte gedagten van haat, afgunst en wellust uit ons hart te verbannen e.z.v. Wie anders dan een God, kon onze denkwyzen dermaaten hervormen en daar door in ons een nieuw hart fcheppen ? Neen, geene waereldwyzen hebben immer zulke verhevene zedelesfen en zulke krachtdadige hulpmiddelen tot verbetering van 't menfchelyk hart kunnen uitdenker}. Eet was alleen in de macht der ongefchapene wysheid, om 't menfchèryb gedacht zodanig te verlichten en 't ryk der zonden te verwoesten. Maar de Openbaaring leert den mensch, niet alleen den ©orfprong zyner elende kennen: zy heeft niet alleen de hulpmiddelen tot verbetering van zyn hart; maar zy verleent hem in zyne rampfpoeden eenes A 3' troost,  d VOORTREFFFXYKHEID DER troost, waar van alle lesfen der waereldwyzen hem verftookcn laaten. Wat doch voor eene vertroosting heeft ooit de wysbcgeerte buiten 't Goddelyk licht der Openbaaring aan den zwakken fterveling kunnen toebrengen ? Hebben de oude wysgeeren niet alle onze rampen en wederwaerdigJieden toegefchreeven, aan een blind noodlot, aan eene wezenlooze cn nietige oorzaak, waar aan zy oordeelen, dat hunne ingebeelde Goden zelfs onderworpen waaren? Terwyl anderen wederom, en voornamenlyk de zogenaamde wysgeeren dezer bedorvene eeuw of Gods begaanbaarheid loochenen, of zich een God na hunne bedorvene denkwyze verfieren; die als een zorgeloozcn betrachter eer menfchelyke zaaken, alles aan 'e geval overlaat. Zie daar dan de mensch in de gruwelykfte eienden, ïn de grootfte vervolgingen in de bitterite verongelykingen en in allen druk en lyden, zonder eenige wezen3vkè vertroosting aan zich zeiven overgegeeven. Deeze ftcllingen hebben, ik weet niet wat voor droefgeestigs , 't geen de zie! nier dan met afgryzen kan overdenken. Te vergeefs poogen zulke waereldwyzen zich tegen de rampfpoeden met een fbort van ongevoeligheid te wnpenen. Zy zyn nooit bekwaam van hunne natuurlyke aandoening te heneemen. Zy mogen hunne gevoeligheid en zwakheid verbergen; dan zy kunnen dezelven nooit overwinnen. De wonde die het hart kwetst, kan haar hulpmiddel niet dan in het hart vinden. En zoo de Godheid zelve door haare troostryke uitfpraaken 's menfehen druk en lyden niet verzagt, zullen de troostelooze denkbeelden van een blind noodlot cn eene toekomende vernietiging, hem wel ras tot de lafhartigfte befluiten en wanhoop doen overgaan. Hoe veele beroemde mannen levert het Heidendom niet op, die men als de deugd zelve befchouwde en die echter in de tegenfpoeden uit mismoedigheid hunne da?en verkort hebben? En wat anders heeft doch het fcbool der fto-Tche wvsgeeren aan zyne kwekelingen ingeboezemd, dan om "door een zelfsmocrd een einde te  ©fENBAARING E.Z.V. ? te maaken aan de rampen, dié een onverzoenlyk nood. lot over hun hadt befchooren ? Hoe veclen van die gewaande fterke geesten telt men in onze dagen, die zoo veele zielsvermogens niet bezitten, om hunne elenden te draagen? zoo veel wanhoop en zoo weinig vertroosting is er in de menfchdyke wysbegeerte te vinden! Een Epicuriit dan mag het verdriet zyner rampen door de vergangkelyke en walgende wellusten , vrugteloos trachten te verdoven: een ftoïsch wysgeer mag zich verlaaten op zyne bedneglyke zielsvermogens: Andere waereldwyzen mogen in eene afgrysfelyke en troostlooze vernietiging het einde hunner elenden ftellen. Een leerling der Openbaaring berust in alle zyne wederwaardigheden op den byftand van een Rechtvaerdig. Barmhartig en Alvermogend Opperwezen. (* ) Hy in het fchool der Goddelyke wysheid onderrecht, weet dat zyn Schepper voor hem en voor een ieder in 't byzonder geen minder zorg heeft, dan voor 't welzyn van 't algemeen; ft) dat zYn Goddelyk oog fteeds op hem gevestigd is; dat hem niets wedervaart door 't geval alléén of door de enkele werking van mindere corzaaken, maar dat alles wat hem overkomt door de onzichtbaar'e hand des Albeftierers gefchikt wordt. Hy is overtuigd, (*; Gy zyt myn toevlugt in de kwellinge, diemy omringt. Pfalm 31. „ Contulit cum Jlpostolo Epicureus quispiam fecundum „ carnem vivens et Jloicorum alius fecundum anirnum vi„ vens, contulit cum Mis fecundum Deum vivens: Bicebat „ Epicureus; mihi frui carnt bonum est. Dicebat Jloicus:^ „ mihi frui mea mente bonum est. Dicebat Apostolus; mihi „ aatem adhasrere Deo bomm est." S. Augustinus torn 2. Serm 13. da-verbis Apos'toli. f t ) God draagt eene gelyke zorge voor allen. Ssp 6. v 8. Sic intendit I eus omnibus, ut ad fit fingulis. Gregorlib. 16. moral. cap 5. A 4.  8 VOORTREFFELYKHEID DER tuigd, dat alle zyne wederwaerdigheden, hoe hartgrievend, zy voor hem ook mogen wezen, echter altyd beftaanbaar zyn met Gods rechtvaerdige, fchoon ondoorgrondelyke oordeelen. (* ) Dit denkbeeld doet hem lyden met geduld, als welverzekerd zynde, dat hy weldoende en zyn kruis met lydzaamheid draagende, Gode behaaglyk is; (f; dat deze de bitterfte rampen ten besten, ja, tot heilmaaking van den mensch weet te beltieren; (§) dat ons de wederwaerdigheid zelve, het eenig voetfpoor ivorme, langs 't welk men tot den eeuwigen gelukftaat moet komen,- (**) en eindelyk dat alle bedenkelyke rampfpoeden, die de mensch hier op aarde ondergaat, niet zyn opteweegen, tegens de oneindige vertroostingen heerlykheid, die hy, daar voor, hier namaals te wagten heeft, ("ft) Daarom befchouwt de mensch door het licht der Openbaaring de tegenfpoeden en elenden die hem kwellen, als zoo veele liefdeblyken zyns Scheppers en als zoo veele dierbaare panden zyner heerlyke beloften. Van waar nu zullen de wysgeeren ons lesfen geeven, die zoo vertroostelyk zyn, als de leere der Openbaaring ? Wel is waar, dac men waereldwyzen heeft gehad die eenige C*) Gy zyt Rechtvaerdig Heere, en alle uwe oordeelen zyn Rechtvaerdig en alle uwe wegen, Barmhartigheid, en waarheid en oordeel, Tobias 3, v 2, (t) Maar als Gy weldoende geduldig lydtt dat is aangenaam by God. 1. Petri z. v 20. {§) Zalig is de man, die van God gekastyd wordt. Job 5. v 17. Zalig zyn zy, die vervolging lyden om d» Rtchtvaerdigheid. Matth. 5. v 10. jj/y moeten door veele verdrukkingen ingaan in 't Ryk Gods. Aétor 14. v 21. (tt) De kwellingen dezes tyds zyn niet te war deer in by de toekomende hierlyklieid, die in ens zal geopenbaard worden. Rom. 3> v 18»  OPENBAARING E.Z.V. ^ eenige rampen kloekmoedig hebben wederftaan, die in een tydfh'p, dat de bedorvene Natuur alle haare kragten by een zamelde, voor een korten tyd zich als toneel helden hebben vertoond; maar men heeft ook teffens gezien, dat zoo ras hun de rampen na hunne verbeelding te zeer overrompelden, al hunnen gewaanderi heldenmoed de plaats inruimde, voor de groctfte lafhartigheid. Cato, dcor alle waereldwyzen zoo om zyns deugd als heldhaftigheid geroemd, kan ons hier alléén tot een genoegzaam voorbeeld (trekken: Terwyl de ge wyde bladeren ons Godshelden opleveren, die doorliet licht der openbaaring zich in de uiterfte rampen, fchier boven alle natuur - kragten verhieffen. Zy fchetzen ons onder anderen een doorluchtig voorbeeld af, in Job» die zyne kinderen, zyne tydelyke vermogens, zyne gezondheid en alle zyne vrienden verloor, die met de affchuwelyklie lichchaams kwaaien getuchtigd wierdt ea niets over hadt, dan 't vel, over zyne beenderen, en de befpotting zyns eigene naastbeftaanden; maar die teffens verlicht door de Itraalen der Goddelyke openbaaring in 'e midden van alle deeze rampfpoeden een troostryk gemoed behiel. En, daar men een Cato ziet bezwyken, ja, zich zelfs lafhartig ontzielen om eenen ongelukkigen uitflag; hoort men Job in de uiterfte rampfpoeden volmoedig uitroepen: Jk weet dat myn Verlos/er leeft en dat ik ten jongflen dage ihynen God zal aanfciiouwcn ! (* _) En in de daad wanneer men de wederwaerdigheden voor onövcrkomelyk befchouwt; wanneer dc menfehelyke Natuur op zich zelve fchier onder 't gewigt der elende bezwykt, heft de Oper.baaring haar op met dit troostryk denkbeeld, dat het goedertierend Opperwezen den mensch niet meer zal opleggen, dan hy draagen kan; dat God ons bezoekt als eenen liefderykerj vader, dia (*) Jok cap. 19. V. 25. A 5.  IO VOOP.TRf FFF,l. VKHEID DER die ons door zyne tuchtiging niet verderven, maar behouden wil, en dat die zelve hand cie ons treft, ons onderfteunt. (*) Door deeze lesfen loeren de Geloovigen na 't voorbseld van hunnen Goddelyken kruisheld zich in allen druk en lyden volkomen aan den wil des Aibcfriercrs overtegeeven; ( f ) en alle gevoelen van ongeduld eu wrevelmoed, welke in hun hart mogten opryzen, tegenteftaan ec te verdoven. Zy praaien wei niet mee eene vertooning van trodche klocKmoedigheid en fterkte van geest, die de wysgeeren tot vertroosting hunner fmerten in den ydelen roem eener ongevoeligheid doet zoeken.' Neen; een leerling der Openbaan'ng, laat niet na, aandoenelyk te zyn voor de waerelüfche rampfpoeden — Hy ontveinst zyne gevoeligheid niet,integendeel doet hy hier door zyn geduld, zyn geloof en betrouwen op zynen fchepper meer en meer uitblinken. Ik west dat myn Verhsfér leeft. D.;t, na dit alles, de waereldwyzen deeze lesfen der Openbaaring hoogmoedig verachten; dat zy dezelven vry voor eene dwaasheid befchouwen, en wy zullen ukroepen: o! Goddelyke dwaasheid! die ons dec oorfprong onzer elende doet kennen! die de bedorvenheid van ons hart geneest en dus zulk een troost geeft in onze elenden! Hoe verkiesbaar zyt gy boven alle waanwysheid der waereldwyzen i die ons onkundig laat wegens een oorfprong van onzen bedorvene natuurftaat, die ons gecne wezenlyke heilmiddelen tot verbetering van ons hart geeft, die ons troostloos doet leeven, hooploos doet llerven en eindelyk met alle haare trotfche redenen ons ongelukkiger dan 't redenloos gedierte maakt! o Goedertierend Op-, perwezen (*) waarom zyt gy bedroeft myne ziel en waarom onU fielt gy my ? Betrouw op God. Pfalm, 42. v 5. (f) Dat niet mynen wil ( 0 Heere ~) maar den uwen gefchiede, Matth, 26. v. 39.  openbaaring e.z v. 11 perwezen 't welk zulk eene heilzaame dwaasheid der maaten verheft en de wysheid der wyzen hebt te niet gedaan. (*_) (*) Ik zal de wysheid der vyzm te niet doen en het yerfland der verflandigen verwerpen. Waar zyn nu de wyzen ? waar zyn de onderzoekers der waereldfehe dingen ? Heeft God de wysheid deezer waereli niet dwaas ge:naakt ? iVant naar dien de waereld door haare 'wysheid God in zyne wyze werken niet gekend heeft: zoo heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maaken de geenen die gdooven. i. Corinrh ]. v. 19, 20 en aii myne gedachten, ove* den geestelyken troost, by het sterfbedde. Onlangs, geheel allée'n, een reisje door het Cleeffche doende, zat ik op myn Rytuig, by eenen fchoonen morgen; met een helder, opgeruimd Hart; helder als den azuuren Hemel welken rond om my was! Toungs joncste dag hielt myne aandacht bezig en deeze 3, treken: ,, Nu heften tien duizend bazuinen tegelyk „ aan, dan wordt de wyduitgeitrekte ruimte weder in de „ diepfle uilte gefust; Zoo diep is de itilte en zoo fterk het geklank als of de natuur haare laafie zugc uitgalmde en ftierf. Noch mensch, noch engel ver„ roert zig; de hoog verheven Regter ziet rond en „ vervult den hemel met zyne heerlykheid: nu legt hy zyne hand op het noodlottig boek, dat door feraphy„ nen voor aller oogen wordt opgehouden; de plegtig. „ heid neemt eenen aanvang, het zegel wordt gebroo„ ken en men hoort een luid gezugt. En Gy, myne „ ziel, (ó! begeef u fchielyk tot het gebed en laat het  14 ceestelvjcen troost, „ het denkbeeld diep in u nederzinken ) myne ziel f s, zult gy ook daar tcgenswoordig wezen ?" Deeze treken, deeden myn hoofd, denkend, diepdenkend op mynen boezem nederzinken; wanneer ik op éénmaal, door eenige klanken eener fchel wierdt opgewekt. Ik zag voor my uit — vroeg aan mynen voerman: wat hoor ik? men gaat, antwoorde hy, eenen zieken bedienen. OgenblikKelyk fteeg ik van myn Rytuig, zag rondsom my hecneo, en welk eene vertooning.' ter wederszyde des wegs ontdekte ik voor elke ftulp; Man, Vrouw en drie, vier en meêr des Huisgezins ter aarde nedergeknield. By het naderen eener karre, waar opeen Priester, in wit gewaad, met het Hemels Manna, in zyne handen gezéten was, bogen allen zich démoedig voor over en klopten op hunne borst, terwyl de Priester ter rechter en linker zyde,de ter aarden geknielden, zégende. Dit befchouwen en het zoo Eerwacrdig voorkomen des Priesters, — het denkbeeld van eenen naderden God; welke my dacht, hier, als toen Hy zichtbaar onder de menfehen verkeerde, de zieken tc gaan bezoeken en geneezen; deedt my, ontroerd, op myne knieën nederzeigen en met eenen aandacht welk ik nimmer zoo groot, zoo aandoenlyk in myne ziel heb ontwaar geworden, den zegeni sffmeeke! op dit oogenbiik, dit aandoenlykst oogenbiik van zaligheid, was alles by my hemelschi reeds verfcheide roeden, was de karre, waar op den Priester gezéten was, my voorby, wanneer ik van de aarde oprees en vol godvrucht, den Mensch geworden God, tot aan de legerftede van mynen kran- ken medebroeder, volgde. • ik zag den Priester in het huis des ziekens, binnen treeden. Van wederzyden der ftulpdeur, zat het huisgezin, de bloedverwanten en nabuuren ter nedergeknield. De huismoeder floot deeze rei van biddenden; daar zy aan het hoofdeinde des ziekbeds fnikkend weende. Dit fchreiëD was echter min van mismoedigheid, dan van aandoening, door die ontzaggelyke plechtigheid veroorzaakt. Voor het ziekbed ftont eene tafel met een' wit linnen doek overdekt, en op dezelve  BY HET STERFBEDBEi tg dezelve een gekruist Christusbeeld en twéé branrjendê kaersfen. De zieke lag met gevouwen handen, met het reikhalzerjdst vergenoegen op het aangezicht gemaald, daar de ziekte als van verwyderd fcheen, naar de voorfponde zyns legers ge wendt. De Priester treedt binnen, met deze troostryke woorden: Vrede zy dezen huize! De Zieke ontvangt zonder Veel uiterlyke maar des te meêr innerlyke plechtigheid, het vlees geworden Woord des Vaders; daar de Priester dit bem toedienende bidt en wenscht, Ontfangt Broeder het Lichchaam onzes Heere Jefus Christus, tot eene Heilige reisfpyze, dat U bewaare van den boozen vy'dnd, en geleide ten eeuwigen leven Amen. (hier errinnerdc ik my de woorden van den grooten J. v. Vondel in zyne Altaar Geheimenisfen, ) Nu legt de grove en logge klomp der aarde, Veredeld en gezuiverd, zyn onwaarde En aardschheid af; vermits hy Godgemees, Boor't nuttigen zyns Iichchaams hier beneên, Heeft, als de ziel, een' zeiven trek ve'rworven, Om, moede en mat en flaauw en afgezworven, Onfcheidbaar Zich te paaren met die vlam, "Waar van zyn gaé1 haar' eerften oorfprong narrfe De geest verlangt naar zyn geboorte ftede; Het lichchaam roept eenltemmig: ik wil mede* Elk, die het menfchelyk hart kent, kan de troost, di onvergelykelyke troost , niet berekenen , welken het toedienen des H. Avondmaals, het ontfangen van den mehsch  14 geestelyken troost, mensch geworden God, aan den zieken, op zyn flerfbed moet aanbrengen! Even als her lichchaam; in een groot gevaar, onbewuste krachten infpant, en om zich te redden, zwaar!ens van zyn plaats grypt, welk htt anders niet zoude verwegen; even zoo is de geest, naarmaaten zyne ontbindi ig van het lichchaam nadert, gevoeliger, iterker, werkzaamer in ons, er. dus het meest vatbaar, voor vertroosting, om dat oogenbiik dier ontzagchelyke eeuwigheid tegen te (lappen. Ik heb hier van, by zoo veele fterf bedden,als ik hebbe bygewoond, ook zoo veele overtuigingen gevonden. By menfehen welke in hunne gezonde dagen, met weinig opmerkzaamheid leefden, ondervonde ik veelmaalen, eene te grootere maate van yvèrig geloof, vaste hoop en vurige lief ie, tct hunnen Schepper en Heiland, nnar maaten het derfuur naderde, ó! Mee hoe veel recht dan, wendt de kerk, als eene zorgvolle Moeder haare voorraamde zorgen aan, by het derfbeddc haarer kinderen! zco haast de Artz, de ziekte gevaarlyk acht, treedt de Kerkdienaar by het ziekbed; onderzoekt het geweten des kranken; doet hem de naderende Eeuwigheid inzien en verkondigt Genade en Barmhartigheid voor een hartgrondig leedwezen en belydenis — een leedwezen, dat reeds a's olie over de ziele dryfe; die naar maaten haaren kerker, verzwakt, flerker en met minder belemmering werkt. Hee zaligend: ik ontbind U\ is uitgefprooken, — Het waarachtig vleesch en bloed des Zaligmakers, wordt den zieken toegediend, — en du zyn de woorden van Christus, die myn vleesch eet, en myn bloed drinkt, blyft in my en ik in hem, (*) in alle hunne volheid vervuld! de krachten neemen af, maar het vertrouwen op God en Godsdienst neemen toe. De Artz ziet het derfuur naderen — de Priester zalft den zieken, met de olie der zaligheid, naar hee voorbeeld der Apostelen ( * ) Joannes 6. v. 57.  K\~ HFT STERFBEDDE. l5 Apostelen. (*) Hy errinnert den zieken door zagte opwekkingen, tot geloof, hcop en liefde op dien God die de opperfte Goedheid is. Het Einde komt; — nogmaals leidt hy de gedachten des ftervenden op Golgatha, om hem de Goddelyke liefde tot ons menfehen, in haare grootfte uitgeftrektheid, voor oogen te houden. De ziel verfcheidt, op dien God der liefde en der ontferminge ftaaröogende, en de Kerke zegt. Dat zy in vrede ruste Amen. (*) Is '£ dat er iemand van U-lieden ziek is, dat hy de Priesters van de Kerke ontbiede, en dat zy over hem bidden, hem zalvende met olie in den naam des Heeren; en het Gebed des Geloofs zal den zieken behouden, en den Heer zal hem verligt en: en zoo hy in zonden is, die zuilen hem vergeeven worden, jacobus 5. v. 14. en iy. VERHANDELING OVER. HET TEKEN *T WELK GOD WELEER AAN CAÏN GAF. GENESIS 4, V. 15. A^"aauwelyks vindt men in de gewyde bladeren £ die ons ongetwyfeld de oudfte geftachtlyst van 't menschdom opleveren) melding gemaakt van Adams kroost, of 't levert ons de bitterfte vruchten op, van de bedorvene natuur. Een broedertwist ontftaat zelfs onder de eerfte afftammelirgen. ■ Het aardryk reeds door den Schepper vervloekt (*) wierdt bepurperd met het geplengde bloed van den onnozelen Abel, en de vloek des Allerhoogften daalde op den moorddaadigen Caïn, Dierhalven, fprak God tot hem, zult gy gevloekt zyn op de aarde, die haar mond heeft open gedaan en 't bloed (*) Genefis 3. vers 17,  tO VERHANDELING OVER bloed uws broeders van uwe hand heeft ontfangen (*) Dö wanhoopige Cai'n, die zyn misdaa.1 grooter achtte, dan de oneindige barmhartigheid zyns Scheppers; was beducht, dat al wie hem mogt vinden hem zou dooden. Cf) Het is zeker dat zyne misdaad wraakroepende (§) en zyne wanhoop onteerende was voor de Algoedheid. God echter wel verre van dit-n boosdoender al 't gewigt zyner rechtvaerdige gramfchap te doen gevoelen, befchermde hem tegen de wraakoeffetiing zvner medemenfchen; want zegt de H. Schriftuur: de Heere fprak: al wie Caïn zal gedood hebben, zal zevenvoudig geftraft worden. (**_) dat is te zeggen, die zal geftrenglyk en met veele plaagsn geftraft worden Het getal van zeven wierdt wel eer in de Hebreeuwfche taal genoomen, voor een groot en onbepaald getal. Men ziet hier uit ten klaartten, hoe God Cain wilde overtuigen, dat hy nu 't behoud zyns levens nog moest toefchryven aan de voorzorg van die oneindige Barmhartigheid zelve, welke hy zoo wanhoopig hadt gelasterd. De zwaarigheid echter ontflaat, over 't geen Mofes op de laastgenoemde text-woorden laat volgen: en de Heere Jlelde Caïn een téken, ten einde, dat, al wie hem mogt vinden, hem niei zoude dooden. (ff) Ër is géén text in de H. Schrift, waar van men zoo veele verfchillende uitleggingen heeft gegeeven en waar aan men zoo veele moeiten heeft ten kosten gelegd, dan aan dezen, om te weeten waar in eigenlyk het téken beftond, 't welk God hier aan Cai'n gaf. Veelen hebben geóórdeeld, dat God op't wézen vaa Caïn een kentéken hadt gefield, 't welk hem van alle anderen C*) Genefis 4 vers ir. ( f) Genefis 4. vers 14. C $) Genefis 4. vers 10. (**) Genefis. 4. vers 15. (tt; Genefis. 4. vers '15.  GENESIS 4. VERS ISi I? andere menfehen onderfcheide; eenige meenen dat aytl gelaat zodanig misvormd was, dat het eene fchrikbarende vertooning maakte, voor allen die hem befchouwden; zoo dat hem niemand durfde genaaken om hem te dooden; anderen wederom zeggen, dat Cain een hoorn in zyn voorhoofd hadt uitlteeken, ten téken van oufchendbaarheid; zommigen meenen, dat God Caïn een kleed van eene byzondere ftofFe of maakzel hadt aangedaan, orn hem te onderfcheiden van andere menfehen, die des tyds met beestenvagten waaren toegerust. De H. Vader Hieronimus is van gevoelen, dat Caïn eene fchudding of geweldige becving hadt, waar door hy buiten alle menfehen kenbaar was. Men heeft al verder onderfield, dat God Caïn met melaatschheid hadt geflaagen, waar mede zyn aanfehyn hoofdzaakelyk ovetdekt was. Er zyn er zelfs, die "ftaanden houden, dar God Caïn een hond hadt gegeeven, die hem overal volgde, om zyn perfoon te beveiligen: welk onedel denkbeeld eener byzondere • Godsbefcherming! . Alle deeze uitleggingen komen ons voor, zoo ongegrond en onvoldoenden als verfchillende van eikanderen te zyn. Want; voor eerst; zoo men in 't algemeea wil, dat God aan Caïn een onderfchcidend kenteken hebbe gegeeven, ten einde hem niemand zoude dooden ; dan fchynt er reeds aanftonds m die gevoelen eene onderftelling te leggen opgeflooten, als of er des tyds men» fchen'waaren, die men willekeurig en ttraffeloos mogt dooden; van welk geweld Caïn door een byzonder téken moest uitgeflooten worden: eene onderftelhng die lynregt aanloopt tegen de wet der natuur, tegen deeze algemeene wet, door God aanvangkelyk gegeeven: al wie menfehen bloed zal vergooien hebben, diens bloed zal vergooten worden. (*) En boven dien, wat zekerheid heeft C*) Genefis 9. vers 5. MSNG. I. DEEL, NO. I. E.  r8 VERHANDELING OVER heeft men, dac de aarde des tyds al zodanig bevolkt was, dat mei} Cai'n dikmaals zoo bezwaarlyk van ande« Ten zou hebben kunnen onderfcheiüen ? Ten tweeden; zoo God Cai'n een zoo affchuwelyk teken hadt gegeeven, a's veelen onderuelleu; zoo de Schepper hem mismaakt, of met melaafschh'è'id hadt ge. ilaagen, om hem dus doenden, de afgryzing van 't menfchelyk geflacht te doen zyn; zou God dan niet eerder, daar door, de wanhoop van Cai'n hebben moeten vermeerderen en hem aan zich ze'fs overtegeevcn in gebrek erj ellende, zonder hulp cn troost, duizend dooden doen ondergaan? daar God nogthands op Caihs klagte hem van eeneq ontydigen en geduchten dood wilde bevryden? zóu dan die eniftige wet des Allerhongftens: Al y/ie Caïn zal dooden, zal zevenvoudig geftraft worden, «Jie wet, die tot beveiliging van Cai'n gegeeven wierdt, door onnatuurlyke uitleggingen als een uitwerkzel zelfs van de Goddelyke wraak moeten befchouwd worden? jNeeu; wy gelooven, dat men die wet eerder moet befchouwen als eenen byzondeten genade trek der Goddelyke barmhartigheid, die Caïns wanhoop eerder wilde belchaamen, daD vermeerderen; dat God hem niet fn fchyn wilde befcherrren, om hem in de daad des te ilrenger te vervolgen; maar dat de Algoedheid ons eerder in 't voorbeeld van Cai'n heeft willen leeren, dat hy 't verderf der zondaaren niet wil; dat hoe groot wy ook onze zonden mogen oordeelen, wy echter nooit toe wanhoop moeten overflaan; dat zyn genade-deur altyd voor den mensch ODenftaat, dan nog, zelfs wanneer een zondaar zulks het minst verdiend heeft, en dat hy niet minder in de biyken zyner barmhartigheid , dan in de werken zyner Almacht wil uitblinken! Ten derden; zoo men al verder met anderen onderfielt, dat God wel een téken gaf aan Cai'n, doch door geene affchuwelyke gedaante - vorming of lichchaams kwaal; maar alleen een téken, om hem van anderen tc te onderfcheiden; dan nog is deeze onderftclling niet van alls andere zwarighedeu ontbloot. Immers zoo God hem een  CENESIS 4. VERS Ij. 10 een zienlyk téken hadt gegeeven, waar doof hy van alle andere menfehen kon onderfcheiden worden; waar aan men duidelyk en bepaaldelyk kon zien, dat hy de broedermoorder Caïn was,- zou dan zodanig een téken niet eerder gediend hebben, om hem aan de vervolging zyner vyanden bloot te ftellen Pdaar Caïn zoo zeer voor beducht was, dat hy tot God zeide; al wie my vindt, zal my dooden. (*) By aldien dan de Heere, Caïn voor de wraakzucht zyner vyanden door iets diergelyks hadt willen befchutten, dan hadt Caïn eerder onkenbaar moeten gemaakt worden, ten minften zodanig, dat men hem fteeds met andere menfehen moest verwarren, om daar door zyne haatelyke gedachtenis uit het geheugen zyner wraakzuchtige vervolgers te wisfehen. Men ziet dus aan den eenen kant, dat alle die gewoone uitleggingen in verre na het vereischte licht, niet aanbrengen; terwyl 't aan de andere kant zeker is, dat Gods woord niets kan vervatten, 't welk tegen de reden ftrydig is, hoedanige tegenftrydigheden men ziet, dat in de voornoemde onderftellingen worden gevonden. Edoch, zoo men de opgemelde woorden der H. Schriftuur, in hunnen 't famenhang met de vereischte aandacht overweegt, zal men bevinden, dat de verklaaring van dien, niet in zulke vergezochte uitleggingen, maar in den text zeiven te vinden is. Immers, toen Cai'n zeide; al wie my vindt, zal my dooden: (f) fprak de Heere aldus: dit zal geenzints gefchieden; maar al wie Caïn zal gedood hebben, zal zevenvoudig geftraft worden. En de Heere ( vervolgt Mofes ) ftelde Caïn een téken, ten einde niemand, die hem vondt, hem zoude dooden. C§) Dc H. Schrift zegt niet, dat God in Caïn een téken ftelde, min nog, dat dit téken op zyn gelaat of andere zichtbaare (*) Genefis 4. vers 14. Ct) «bit- (§) Genefis 4. vers 15. B 2.  lO VERHANDELING OVER zichtbaare plaats zyns licbchaams gefield wierdt, maar dat God Caïn een téken Jlelde; dat is te zeggen voor of ten behoeve van Cai'n en alleen tot zyne befchutticg, ten einde niemand, die hem vondt, hem zoude dooden. Wanneer men nu vraagt, wat men door dat téken hebbe te verftaan, zoo vermeenen wy, dat men die téken niet behoeft te zoeken buiten de textwoorden; maar, dat door dit téken de wet zelve verflaan moet worden, welke in de aangehaalde Schriftuurplaats vermeld ftaat; namenlyk het ftreng verbod, 't geen de Heere deedt: al wie Caïn zal komen te dooden, zal zevenvoudig gejlraft worden. Want naardien God, dit verbod ongetwyfeld aankondigde in tegenwoordigheid en ten aanhooren van onze eerfte ouders en hunne gezarrenlyke afftammelingen, was dit verbod de zekere waarborg voor Caïn; op dat niemand zyner vyanden onder de kinderen der menfehen, die deeze fterke bedryging van God gehoord hadden, zich zouden durven vermeetcn, om op zyn leven toeteleggen. Dus ziet men dat hee téken daar Mofes van gewag maakt, de taal is van Gods verbod, om Caïn niet te dooden; te meer daar de taaien die God als wetgever tot zyn volk fpreekt in de H. Schriften, volgens de uitlegging van den Apostel Paulus tot een téken zyn. (*) Het téken dan, daar Mofes van fpreekt is de taal of het teken van Gods verbod, of Gods verbod zeiven; even gelyk het téken der befnydenis, voor de wet der befnydenis genoomen wordt of voor de befnydenis zelve: want de zelve Apostel zegt: hy heeft het téken der befivydenis ontfangen. (f) Dat is te zeggen: de wet der befnydenis of de befnydenis zelve. Men kan hier nogbyvoegen, dat het téken eener zaak, dikwerf voor de betékende zaak zelve genomen wordt; aldus wordt Christus genoemd het brood onder (*) I. Corinth. 14. vers 21. ei 22, (t) Romdnea 4. vers 11.  Genesis 4, vers 15. onder welks gedaante tékenen, Hy zich zelve aan ons tot eene Hemel - fpyze geeft. (*_) Men ziet dus dat het zoo moeilyk niet valt: om tiie te leggen, waar in het téken beftaat, 't welk God (zoo als doorgaands gezegd wordt) aan Cai'n zou hebben gegeven; wanneer men de meergemelde Schriftuur plaats waar op zoo veele uitleggeren, vruchteloos hebben geewoegd, rypelyk overweegt. Wy kunnen echter niet voorby, by deeze gelégenheid ( daar wy gezien hebben welke vreemde gevoelens de uitleggers der H. Schriftuur nopens de gefchiedenis van Cai'n koesteren ) een woord te fpreeken over de bui» tenfpoorige afbeelding , welke de Schilders doorgaandi maaken, van Caïns broeder-moord. Men ziet in de H Schriftuur, dat Mofes in de befchryving van dit geval, zoo als in veele andere gevallen zeer beknopt is; dat hy geene melding maakt op welk eene wyze of door welk moord-cuig Cai'n zynen' broeder Abel om 't leven bragt. De Schilders echter dewelke menigmaal meer byzonderheden willen weeten, als ons de oudheid en de gefchiedenisfen opleveren, zyn ook hierin, Mofes voorby geftreeft; in plaats van dien gewyden fchryver, na den aart van zyn verhaagzoo veel doen lyk, te volgen. Zy beelden" Cai'n doorgaands af, gewapend tot den broedermoord met een Ezels kaak-been en verwarren alzo, zonder reden of noodzaaklykheid, de gefchiedenis van Cai'n met die van Simfom, die met één ezels kinnebak duizend Philiftynen verfloeg. ( f ) De H. Schriftuur geeft ook te kennen , dat de laastgenoemde, dit wapentuig gevonden en ten dien einde gebruik hadt : maar Mofes meldt niets ter dien opzichte van Cai'n; alléén verhaalt hy, dat Abel eca fchaaphoeder en Caïn een boer of landman was, (*) Joh. 6. vers 32. £? fiqq. Cf) Regteren 15 vers 15. en 16. B 3.  22 VERHANDELING OVER was, (*) en dat zy buiten op den akker waaren, toen' de laastgenoemJe zynen broeder vermoorde. Cf) 'Zoo de fchilders nu deeze omftandigheden behoorlyk in acht namen, dan zouden zy ras bevinden, dat liet vry natuurlyker was, om Cai'n een werktuig tot den akker' bouw gebruikclyk, als juist een ezels kaakbeen voor een moordgeweer te geeven. Even -zoo is het gelegen met de offerhnnde van Gafrr en AbtUlr van de eene kant verbeelden zy ons eenen dikken ^apïaanden doch fteeds wederom nederfiaanden rook, van de andere kant ziet men een helder vuur ten' hertel opklimmen en fomtyds een vuur uit den hemel daaien, om Abels Offerliande te verteeren; omftandig-heden, waar van niets in 't verhaal van Mofes te vinden is; d;ar d:e zelfs geen woord rept van eenige brandofferhar>de vin Abel Min nog dat zy door 't Hemelvuur zoude verteerd zyn geworden. Men weet wel dat er offerhanden geweest zyn, die fomtyds zulk"een wonderdadig gevolg hebben g.-had , gelyk de brandofferhan- den van Aaron, Eiias en Salomon: Edoch de H. Schriftuur meldt als ddn niet alléén uitdrukkeKk zodanige omhandigheid, maar doet ons - teffens zien dat zulk eene wonderdadige nederdaaling van 't Hemel vuur allé/n gefchied Je, dan wanneer . God de glans zyner Opper Majefteit op eene byzondere wyze, en aan eene groote mé.iigte van volk wilde vertoonen, (§) dan Mofes verhialt alleen, dat Caïn van de vruchten der aarde gefchenken aan den K-.ere op lroeg; dat God op Abel en zyne gefchenken pen gunftf% oog fioeg en niet ot> Caïn en zyne giften; dat daar op de gramfchap by Caïn ontftondt en op zyn gelaat te zien was. (**_) Vermits nu Mofes niet „ v. • zege' (*) Genefis 4. vers 2. Cf) Genefi? 4 vers 8. cn 9. C § ) Le-j 9. v. 14. 3 Keg. 18. v 38. len 2. Pari. 7. y. u Genefis 4. y. 3., 4, en  genesis 4. vers if. 23 zegt dat God door eenige wonderdaad de voorkeur liet biyken, welke hy gaf aan de efferhande van Abel; zoo is 't verrrioedelyk, dat dit gefchied zy, door dc zégen die deOpperheer verfpreid zal hebben, over de vermenigvuldiging van Abels fchaapenkudde, en dus niet .noedzaakeiyk om die omftandigheiJ aftefchetfen door het vuur uit den Hemel te doen nederdaalen Wy gelooven eerder met den Heer la motte, dat de fchilders in de afbeelding der offerhande van die twee gebroeders hoofdzaakelyk zich dienen toe te leggen, om die uiterlyke biyken eener diepe Godsverecring van den eenen en de onverfchilligheid, gelyk ook de beigzucht van den anderen nadrukkelyk af te fchetfen. (_*) (*) Vid: An Esfay upon Poè'try and Painting, with relation to the facred and Profane History: by Charles la motte. London. 1734. eenige trekken; aangaanden den jokgst overledenen paus clemens XIv*. ("jangane'li leefde in zulke moeyelyke en onrustige tyden, (zegt een zyner gefchied fchryveren) dat het te verwonderen zoude zyn, indien 'er naa zynen dood geene flechte pasquinaden te vooifchyn gekomen waren; men vergenoegde zich met dezelven door het volgende klinkdicht te beantwoorde, en zy zyn fchielyk in verachting geraakt Men. oordeele of de Oplteller van dit klinkdicht den Paus niet doe lpreeken ter befchaaming ff&a deszelfs vyanden. Bi S O-  24 TREKIEN AANGAANDE S O N E T T O. XEGNAI nel temp» piü tremendo, i Rio Le grand ire de Re vinjï, è plaeai. Amorofo all' eflraneo, al popol mio Fuipiu padre, che prime, in tarnt guai, Tutto me Jlesfo al povero denai; Nulla d me, nulla d miei, fol del mio Dio, JDella chiefa, è di Roma il ben cercai Pontecorvo, Avigmne, è Benevento Per me tomando, alla concordia ufata, Monflran, fe ze visfi, alle belf opere intento$ E pur morii di morte empia, è fpietata! Roma applaude al dolotofo evento. O mercede inumana! O Roma ir.grata! Dat is: ,, Ik heertchte in tyden van verwarring en geweld„ en kon de gramfchap van geduchte Vorften it/Ilea'. „ Ik heb het heil myns volks door weldaén fteeds be„ tracht; en was we! Souverein, doch meer een teder 3, Vader. De Vreemdeling genoot by my een gul ont„ haal. Behoeftige armoe vondt myn hart en fchatkist ;, open. Myn waakzaame yver was, fteeds vry van ei„ genbaat, voor Romen, voor de Kerk en "voor heC ,, Opperwezen. Geen Bloedvriend uit het ftof verhoogd, „ maar de overgaaf van Benevento, Avignon en Ponte,, Corvo, moet itrelken ten bewys van myne zorg en „ vlyt. 'k Worde echter al te wreed en jammerlyk ge„ rnarteld; ik ftierf, en Romen wacht thans een beter noodlot! Ondankbaar Romen! zal myn trouw „ en tedre liefde, zoo Hecht van u beloond, zoo ras „ vergeten zyn ?" Dat zulke fchotfchrifte ( welke door de 'aangehaald^ tral der waarheid, alleen worden wederlegd ) in Romen dat zondtr die dagelykfche lustigheden, welke voorby gaan als eenen wervelwind; en die eiken dag veranderen, nie I  CLEMENS DEN XIV. *5 leêven zich niet verlustigen kan by den dood des grooten Paus voorkwamen, verdient geene verwondering: maar dat 'er op dit tydfb'p, door Europa gefprekken en aanmerkingen rondvliegen; hier op uitkoomende: „ was de orde der Jefuiten niet vernietigd ge,, worden , 't was nimmer in Frankryk tot die gruwe„ len gekoomen, welke 'er den Godsdienst, pp dit oo„ genblik, met heete traanen befchreidt. Clemens den ,, XIV. hadt dit behooren te voorzien en voortekoomcn." welk eene onbezuisde taal! zegt het Brevet ter vernietiging niet uitdrukkelyk, dat de Koningen van Vrankryk, Spanjen, Portugal en der beide Siciliën, ze uit hunne Staaten hadden verbanne ( * ) en de vernietiging vol (trekt begeerde. Wie weet niet dat die Souverain Opperpriester, de oogen ten hemel floeg, wanneer Hy het Brevet tekende? Dat Hy niet tot dat befluit gekoomen is, als daar toe genoodzaakt en, na veelmaalen en vuurig gebeden te hebben ? dat de H. Geest hem byftont door zyne tegenwoordigheid en ingeving? (f) Neen! men moet het groot verval in den Godsdienst, 't geen thands landen verwoest — altaaren omverwerpt — het menfehenbloed als water dcet (troomen, niet in den Godsdienst of deszelfs bedienaaren zoeken: maar in de God en Godsdienst verfaakende boeken in de werken der Voltairistan, wier grondbeginzelen in de Kabinetten en tot voor de Troonen der Vorden doorgedrongen zynden, daar hebben voorbereid, 't geen thands tot verfchrikking der aarde gebeurd. Maar zegt men: Clemens was te toegevend — ie tollerantl — moest Hy zich (*) Reges Francorum, Hispantarum, Lup.tamee, as utriufque Sicilice, fuis ex regnis Socios dimittere Coatii omnio fuerint cjr1 expellere. (f) Divini Spirüüs, ut confidimus, adjuti pr^fmtii &f afflatu% B. 5>  20" TREKKEN AANGAANDE zich cbn tcgens alle' Troonen — tegcns alle"Catholyke Mogenheden hebben opgezet — en om ééne geestelyke orde te behouden, Kom'ngryken zien afvallen ? nogmsals neen! al het' geen deeze dagen van droeffenis doen zien en het hart van elk G'odsdienstminnend Christen — van elk gevoelig mensch van een fcheurt, moet men in dat land zoeken, die wel eer het kweekschool was, van alles wac de Godsdienst kan verheerlyken; —— dat een Bos/nét, eén Bourdalm, een Fenelon, een MasfiUon eir zoo veèlcn a'ndeien groote Mannen heeft voortgebragt, en ó! ongelukkige omkeering l daar na Voltaire met zyne fcriaar van aanhangeren teelden. Clemens die nimmer genoeg gepreezén kan worden, zoo om zyne zuivere Godsvrucht als oprechte deugd, vöörzag mogelyk een:7.r.naate;,' het geefi thans gebeurt, wanneer Hy zeide van de niè'uwerwetfche fchriften, welke vooral Vrankryk óverftroomden, fpreekende: „ die, dewelke het gemaa„ tigfte fchynen, zyn zelfs gevaariyk. Men zegt de „ Godsdienst te willen verbeteren en men wil die ver-,, nietigen ó' Dat dóch allen wie belang in het behoud „ van Kerk en Staat (tellen, zich verëenigen, om de „ droom, die van de bergen des ongeloofs nederloopt, „ af te leiden, door woorden en voorbeelden die dich- j, ten en opbouwen." Hadt die groote Paus nog eenige jaaren mogen leven; Hy hadt, mogelyk, daar Hy door zyne wysheid en deugd een invloed in alle Catholyke Hoven hadt, zoo nodig om de eendracht te bewmren, veel — onberekenbaar veel kunnen voorköomen; niet. of het tegenwoordig Opperhoofd der Kerke, niet alles gedaan heeft wat 'er op was, om de éénheid te bêwaaren! 'de zucht — de heilige yver hier toe, hebben Pius VI. immers doen befluiten eene moeilyke reize, over het Apenynfche gebergte te ondernemen en tót in 't hart van Duitschlnnd intedringen : maar daar Clemens in zyne ruim vyf jaarige Regeering, de omdandigheden van liuropi, welke zoo critick waaren (wanneer Hy de H. Stoel beklom ) van allen zyde inzag en kende; daar Hy een vertrouwen, 't welk aan de Hoven van  CLEMENS DEN XIV. 27 Europa zedert eenige jaaren, wanke'end wa«, op nieuw hadden bevestigd; daar Hy, die aïies met de maatftok der wysheid afmaat, zeker zich een plan voor zyne handelingen hadt gevormd; handelirgen, welke de beste uitwerkingen deeden; welke Hem van de gantfche Kerke •wczenlyk als een Vader, deeden eerbiedigen en beminnen; ja, welke zelfs van de Proteftantfche Vorften mee loftuigingen wierden bekroond-, zoo zoude Clemens hebben kunnen uitwerken, iets dat voor zyn opvolger, om zoo te fpreeken onmoogelyk was. En zoude men, dcezen Man, door hem f.vantoegevenheid te [willen befchuldigen, als oorzaak, ten minften zydelings oorzaak, willen doen voorkoomen van dat geene, 't weik hy gaerne met zyn bloed zou hebben voorgekomen ? teri derdemaalen, neen! deeze laster, heeft noch grond noch waarfchynelykheid. Men zou zich met reden te beklaagen hebben, met alle ■ aandoenelykheid, welke eene gevoelige ziel aan groote Mannen verbindt, wanneer Clemens XIV. nimmer iets gelchreeveu hadde waar uit men de grootheid zyner gevoelens konden beöordeelcn! veelen, vooral die er belang in ftellen, om den roem van den doorzigtigen Ganganelli zoo veel mogelyk te verduifteren, hebben de echtheid der op zynen naam uitgegeven brieven willen beknibbelen, offchoon van dezelven altyd waar blyft, het geen zyn Excellentie de Heer Monino (naderhand Grave van Florida Blanca ) afgezant van Spanjen by den H. Stoel in eenen brkf gedagtekend, Romen 10. Oótober 1775. fchreef, indien zegt Hy, van deeze brieven gewagende: „ indien dezelve geen voor„ brengzel van Ganganelli waaren, moest dè Schryver „ in het bezit geweest zyn, van Ganganeh's verfland, „van deszelfs geleerdheid, grondregelen, Caracter, „ natuurlyke vrolykehid en levendigheid, van welke „ hy in veele en langduurige verkeeringen, ooggetuigen moest geweest zyn." Wy voor ons dan laaten alle tegenfpraak voor rekening van die geene, die zonder genoegzame gronden de echtheid, dier brievsn willen betwisten,',  TREKKEN AANGAANDE betwisten, daar zoo al zyne fchriften mogten zwygen, voor 'c minfte zyne daaden fpreeken.' en wie zal die durven tegenfpreeken of veröordeelen, zonder dat men vreeze, dat alles, wat in Europa weldenkt, tegen hem opftaa? zyne nedrigheid (den natuurlyke fjeraad, eener groote ziele, even gelyk de hoogmoed het blanketzel is, 't welk eene groote ziel wil vertoonen, dié niet heiraat:) zyne nedrigheid bleek by eiken flap, zoo wel toen hy 1723 het orderkleedt van den H. Franciskus aannam, als toen Hy 1760, door de voorzienigheid, op den Stoel van Petrus wierde geplaatst. Hoe groot zyn deeze, zyne woorden: „ ik ben tot (iaat „ gekoomen, als een korl tarwe, die zonder oogmerk „ heengeworpen, wortelen fchiet, opgroeit en krachten ., kreeg." en wederom: „ alle uitwendige pracht, die „ my omringt, verhindert my niet, myne Cel en myn „ Klooder te gedenken." deeze nedrigheid, welke een kiem van alle deugd, mag genoemd worden, maakte dat Hy alles inzag alles overweegde en nimmer door vööroordeelen wierdt befherdt ,. Onze verbeelding is 9, dikwils onzen dnftigden vyand; ik zoeke dezelve „ aftematten , alvoorens ik iets werkdellig maake " voerde Hy den Kardinaal Stoppani tegen, als deeze fchielyk de afdoening eener zaak begeerde. , Vleiëry een kanker aan veele Hoven , was by Clemens gebannen — zelfs loftuigingen wilde Hy niet hoorei: „ is „ niet een Nero gepreezen ?" riep Hy uit, wanneer men hem er mede aan boord kwam. Ja al wat Hy deedt, ook toen wanneer Hy genoodzaakt was, de orde der Jefuiten te vernietigen, en dus een gedreng middel, dat Hem tegen de borst dreeeit te bézigen, was Hy de onpartydigheid zelve. Hy gevoelde ten volle het harde, 't welk Hy anderen moest aandoen: „ ik heb de „ pynbank doorgedaan ( zeide Hy ) terwyl men den „ Jefuiten myne uitterde bevélen aankondigen:" en zal men in deze dagen van verwarring, die, aan allen die den Godsdienst lief hebben, vrede en eendracht preediken, door de nagedachtenis van zoo een groot Man, welk«  CLEMENS DEN XIV. 3g welken door geheel Europa gepreezen wierdt — zelfs in Engeland met eene Geestdrift hoog geacht te bezwalken, nieuwe verwyderingen zaaijen! ó dat dit ver. der geen ingang vinde, en men de ooorzaak van da gruwelen, welken het aanzienlykfte Land van Europa verwoesten, niet in het Heiligdom zoeken, maar in het fchool der Twyfelaary en DwaliDgj waar God noc{j Godsdienst gepredikt wordt. hebben dit laatste ftuk, 't geen ons van een Eerwaerdige hand is toegezonden, met veei genoegen, ontfangen; cn verzoeken, dat onze geëerde correspondent , ons by vervolg nader met dc vruchten zynep letter-arbeid gelieve te verëeren. Ook hebben wy niet wille afzien, om 't zelve in ons eerfte nommer te plaatfen, door dien de Abt Feller zich niet ontzien heeft, om dit maandwerk, voor deszelfs geboorte, tot tweemaaien toe, op eene verregaande wyze te lasteren; enkel alleen, om dat men in het voorloopig bericht deezèr Kerkelyke Bihliötheek eenige plaatzen, uit de brieven van zyne Heiligheid, wylen Paus Clemens XIV. had ingelast. Het is om die reden hoofdzaakelyk, dac de Heer Feller ( die onder die geenen is, die zich be» yverd, om de opgemelde brieven, van onegtheid te doen verdenken) een regt meent verkreegen te hebben, om ons als ketters en fcheurmakers uit te kryten. Zoö dat wy 't geërd publiek moeten verwittigen, dat alle en een iegelyk, die met ons de brieven van den grooten ganganelli als êgt durft befchouwen, doo? den banvloek vaa dien apocriphe kettermaaker zal geila« gen worden. Immers maakt deeze journalist geene zwanrigheid, om de ondernemers van ons maandwerk om die reden, ten toon te ftellen, als Janfenisten, als Godsdienste'oofö wysgeeren, als zulke die medepligtig zyn aan de afgrys* felyke verwoestingen, die Vrankryk; onlangs gefèhok* hehbea-.  3 hebben, en die niet anders bedoelen, dan om ook elders Kerk en Staat te beroeren e.z. v. zulke haatelyke benaamingen; zulke vuilaardige, zoo wel als volflxekt leugenachtige aanteigingen, ziet men de laster - pen van den Heer Feller op 't papier verfpreiden tegens lieden die hy niet kent; lieden die deels Eerwaerdig zyn uit hoofde hunner bediening, die alle vervreemd zyn van fcheuringen, wangevoelens en ftaats - beroertens, die in de ftille eenzaamheid, hunne letter-oeffeningen als waare Godsdienst en menfehenvrienden ten nutte der kerkelyke en burger maatfehappy zoeken aan te wenden, en die niets meer haaten, dan 't geene, waar van zy op zulk eene onbefchaamde wyze befchuldigd worden. Het zyn de pogingen deezer lieden, tegen welke d'Abt Feller in zyn journal Histoiique et Litteraire van den 15. Sep179a. black. 1Ó2, een brief ,uit Roermonde geplaatst h?eft vol kwaadfpreekendc en leugenachtige trekken, yvaar van wy onze leezers den inhoud teffens in de ïsfederdtitfche taal mede deelen- 'Ruremonde le 7 Septembre. On difiribus ici un Profpec tus, d' un journal êcrit en Holldndois, intitulé, Kerkelyke Bibliotheek &c.. ou Bjbliotheque Eccléfiaftique principalement deftinée pour les Catholiques ro. mains dans les Pays-Ras. Ce journal f' imprimera d Jlmfterdam, chez Crayenfchot, asfociê avec Krieger imnrimeur d Grave. Ceux qui font au fait de cette entreprife, prétendent qui ee nest autre chofe qu'ne nouvelle intrigue de la Petite Eglife pour fe mamte- Roermonde den 7. September. Men verfpreid alhier een berigc van een dag-papier in ,'t Hollandsche gé. fchreeven, ten tytel voerende Kerkelyke Bibliotheek enz» Dit tydwerk zal gedrukt worden , te Amlterdam by Crajenfchot, geasfocieerd mee Krieger drukker te Grave. Zy, die de regte kennis deezer ondernesming hebben, beweeren, dat het niet anders is,dan een niewe kunstgreep der Janfenisten, om zich in deeze oorden te vestigen; hoe zeer ook deeze fecte uit hoofde der gebeurterjisfen in Vrank-  «C © 3* s* Vrankryk > alwaar zy zich volkomen ontmaskerd heeft, hy alle volkeren in afgryzen is geraakt' Dit vermoeden fchynt bevestigd te worden door 'ü bericht, waar in men de verdraagzaamheid zoekt te verwerven door ftreeken, die behaaggelyk zullen voorkoornen. Hot is op 't gezag van den Gnoten Ganganelli, dat de niewerwetfche fchryvers deeze verdraagzaamheid voorderen. Zy beroepen zich ten dien einden op eenen zogenaamde brief van den grooten Gangaaelii aan den Abc Nicolini. Doch hedendaags is 't algemen bekend, zelfs by de vrouwen en kinderen, dat de grooten Ganganelli nooit zodanige brieven gefchreeven heeft, dat Caraccioli zedert dien tyd bekend oader de naam van defchynheilige brief-fchryver dezelve zeer lomp heeft verzonnen e.z.v. Men moet dan de Roomsen-Catholyken in de Nederlanden wel voor onnozel verflyten, dat men hun zulk -een kinderbellétje in de hand ftopt. Behalve» dat men in 't oog hebbe te houden 't doelwit van dit werk in de gevaar lyke gevolgen van <&lle zoortgelyke fecte - broeiende en twistjlookende klad. fchrif- tenir dans les Pays, malgré P horreur dont les evénemensde france,ou el* le a été pleinement dévoilée, F ont couverte chez toutes les nations. Cette conjectun paröit fe conftmr par le Profpeccus, ou V on implore la tolérance par de moyens qui paroitrtnt plaijans. C' ejl par V autorité du Grand Ganganelli qae les nouveaux périodiftes demandent cttte tolérance; üs citent d cette occafton une pi étc? d :eLettre du Grand Gunganelli d F abbé Nkolini. Mais aujourd' hui Ü ejl genéralement connü même des femmes &des enfens, que le Grand Ganganelli»' a jamais écrit de telles Lettres, que Caraccioli connt» depuis cette époque fout le titre de tartuffe ep iftolaire le» a tres-mal adroitement fabru quées £fc. Ond prand done le* Catholiqne romiins de Pais Bas. pour des imbécilles en leur adreffant de tels hochets. Vu d'ailleurs le but de l' ouvrage, & les dangersde tous ces barbouiliages de fecte & de parti, danger que la nature des tems £? des événemens doit faire tmins meprifer que jamais; il eft h croirc que les magi  < © > giflxats des provinces autri. ciennes f' oppofcront k la eirculation. on ajjure que les intentioDs du Jeune Empereurfont tres exprejfesfur ees fortes d' oljets, que la vigilance cf la fermeté ne le céderont pas d celles de frere öf que tout ct qui peut troubler 1' ordre êtabli, /era inexorablement proscrit. Doch 't zyn de onderneemers van dit maandwerk niet alleen, die door dien fchryver gelasterd worden. De Heer Feller ontziet zich niet, om de Eerw. Priesterfchaar der Hollandiche zendelingen opentlyk te durven nageeven , dat zy vroome en eenvondige menfehen opzette lyk in dwaaling lyden; dat zy hun opzette lyk werken aanpryzen, waar in 'e gift eener ver> derffelyke wysbegeerte, zou te vinden zyn; zulke val» fche aantygingen, waar van de valschheid, eik onbevooroordeelt lezer klaar als den middag biyken zal, zonder dat wy de zwartgallige inzigte, ( om niet meer te zeggen) als met den vinger, behoeven aantewyzen; die aantygingen vindt men in een brief van een zoogenaamd Amlterdamsch Burger gedagtekend 19 September 1792. en door den Heer Feller in zyn opgemeld Journaal van één 1. Octtber 1792. bladz. 241. geplaatst, waar van wy ook teffens den inhoud in de Ncderduitfche taal, alhies aan onze leezers mede deeleo. fchriften, gevaaren waar voo? men om de aard der tyden en gebeurtenisfen, meer dan ooit bedugt moet zyn Men wil hoopen dat de regeering der Oojlenrykfche Nederlanden zich tegen de verfpreiding van dat werk zal verzetten. Men verzekerd, dat de jonge Keyzer zich bepaald tegen foortge» lyke ontwerpen verklaard heeft en dat zyne waakzaame zorg en ftandvastigheid niet minder zullen zyn dan die van zynen broeder en dat al wat rustverfloorend is, onverbiddelyk zal verbannen worden.  < © ■> 33 J' ai lu mmifieür, Partiele de Ruremonde inférê dans votre dernier Journal, touchant une Bibliotheque Ecclcfiaftique dont 011 veut enfariner le clergé Batave £f Belgique. Celui qui vous a adrejjé eet article, croit fans doute que f impoflure des Lettres Ganganelliennes ejl auffi connue en Hollande que dans le refte du monde. Mais jé puis vous affurer que nos dévots & dévotes, en très-grand nombre, lij ent cette Lettres d peu-pres comme V EcritureSainte, ou teut au moins comme V Immitation de J. C. ; que des gens qui par devoir ou du moins par charité devroient les détromper, les entretiennent an contraire Jludieufement dans cette erreur. J' ignore au ref.e d quel point cette erreur ejl nuijible: mais ft, comme on le dit, ces Lettres cöntietment des chqfes repréhsnfibks & portent dans plus d' un endroit l' empreinte de la philofophie du jour ; il ejl certain que les vrais pajleur ne peuvtnt pas laiffer fubfiller cette erreur. Et fans mime examiner le contenu de Mynheer. Ik heb in Uw Jaaste dag-papier 't artikel uit Roermond geleezeu betreffende de Kerkelyke Bibliotheek, waar mede men de Bataaffche en Nederlandfche Geestelykheid wil opfchikken. Hy, die U dit Artikel heeft toegezonden , meent ongetwyfeld, dat de bedriegelyke valschheid der brieven van Ganganelli zoo bekend zyn in Holland, als elders. Maar ik kan U verzekeren, dat onze klopbroeders en kweezeis, grooten deels, deeze brieven fchier leezen als de Heilige Schriftuur, of voor 't minst als de navolging van I.C. en dat heden die pljchtshalvene of voor 't minst uit liefde deeze vroomen uit den dut moesten helpen , hun integendeel opzetelyk in die dwaaling houden. Voor 't overige weet ik niet, in hoe verre deeze dwaaling fchaadclyk kan zyn; maar by aldien, gelyk men zegt, deeze brieven berispelyke ftelregelen vervatten en op meer dan eene plaats de kenmerken mede brengen der hedendaagfche wysbageerte, dan is 't zeker, dat de waare herders deeze dwaaling niet kunnen laaten verC bly-  34- <• ® ■> blyven. En, zonder den inhoud deezer brieven te onderzoeken, vermits 't volk ze leest met dat vertrouwen, 't geen de naam eens Opper priesters inboezemt, zoo komt 't my voor, dat men de waerdigheid en Heiligheid van den Paufelyken ftoel door deeze voor ingenoomenheid te na komt en dat zyne gezanten dit voor oordeel by de geloovigendie aan zyne zorg zyn toe, vertrouwd, niet kunnen laaten berusten. Men vlcije zich niet, dat dit bedrog overal bekend zy, zoo 't fiechts in Holland niet bekend is, moet men het er bekend maaken. Het is eenigcn tyd geleden, dat iemand deeze beguigeb'ng willende doen verdwynen, by de Amfterdamfche boekverkopers na een blaauvv boekje liet vraagen betyteld: Defchynheilige brieven-fchryver ontmaskerd, of zeer gemeenzaame brief aan M. de Marquis van Craccioli, Co* lonel in pai'-tibus valfchelyk toegefchreeven aan den Paus JLaurens Ganganelli: alle boekverkopers antwoorden, dat dit werk er niet was. Zoo veel vermoogen hebben de geene, die daar in belang ftcl- dc ces Lettres, puisqus le peuple les lit avec la confiance qu' infpire le nom de d' un fouverain Pontife, il me parroit que la dignitê cis3 la fainteté du fl-Siege font compromfes dans ce préjugè, que fes légats ne peuvent le laijjer fubJifler chez les fideles confiés d leurs foins. <)n et beau dire pue le monde entier connoit l' empojhire; dè.r qu' elle n' efi pas connue en Holhnde, il faut V y faire connoitre, II y a quelque tems piüune perfonne voulant diffiper Vil lufion,fit chercher chez les libraires d'Amfterdamunebrochure intitulêe: Le Tartuffe épistolaire démasqué, ou Epitrc tres-familiere a M. le marquis de Caraccioli, colonel in partibus, fauffement attribuée au pape Laurent Ganganelli : tous les libraires répondirent que eet ouvrage n' exiftoit pas. lant les gens qui on intérés d cacher la vérilé, ont de pouvoir pour 1' empêcher as fe montrsr. Da-  <• © > 35 Dm r dc XIV. als 't gift eener zeden en Godsdientelooze wysbegeerte, 't geen volgens zyn voorgeven in gemelde brieven zou opgeflooten leggen; durven wy echter zyne verdere vuilaartige aantygingen uitdrukkelyk ontkennen. En zonder dat wy op de verdere kwaadaardige verdigczelen, als des onwaerdig, eenige aanmerkingen behoeven te maaken. Met welk een Igrond kan hy of zyne leugenachtige correspondenten beweeren dat de Hollandfche Priesters, die altyd zoo zorgvuldig als plichtmaatig tegens alle Janfeniste dwaalingen, tegens alle indrukfelen eener verderffelyke wysbegeerte waaken, ooit of immer met een verderffelyk oogmerk hunne geloovigen eenig boek, veel min de brieven van Ganganelli zouden riebben aangepreezen, om hun opzettelyk te misleiden en dat wy met dit zelve oogmerk om 't Janfenismus of een Goddeloofe wysbegeerte voor te planten daar van eenige plaatzen in ons voorloopig bericht zonden hebben ingelast. Wy dagen den Heer Feller en zyne correspondenten voor de vierfchaar van 't geëerd publiek om hnnne vuilaartige befchuldigingen, zoo tegens de R.C. Priesters der Hollandfche zending in 't algemeen, als tegen ons in 't byzonder ingebragt, met de allerminfte bewyslcragt te flaaven! Het zyn ook niet alleen de brieven van Clemens XIV. maar de bynaam zelfs van Grooten Ganganelli, waar van men zich in 't opgemeld berigt bediende, die de onbezonnen yver van den Heer Feller doen ontbranden. (*) Zyn Ed. meent dat dien Paus door de Hollandfche Geestelyken in 't algemeen en door ons in 't byzonder wordt groot genoemt, om dat deeze de order der Jefuiten vernietigd heeft. Wy voor ons betuigen, dat wy in de vernietiging der Jefuiten wel den voorzichtigen maar niet den crooten Ganganelli (*j Men zie de aantekeningen van Feller ej> de kast' genoemde brief bladz. 242. ~~  <0> 37 ganelli befchouwen. Integendeel wenfchen wy hartelyk dat dit allervoortreffelykst genootfchap, 't geen in verfcheide opzigten aan de kerk en aan 't gemeenebest der letteren een uitfteekend voordeel heeft gedaan, als een Phenix uit zyne asfchen moge herbooren worden en de dagen zyner eerfte zuiverheid wederom vertoonen. De reden waarom, dat wy Ganganelli groot noemen , is onder anderen, om dat C zo° a's 00k de Schryver van 'c laaste ftuk onzes mengelwerks zeer wel bemerkt ) de waare nederigheid hem uit den kloofterlyken ftaat tot op den Opper - priefterlyken ftoel verzelde; eene nederigheid die in hem benevens zyne andere beminnelyke hoedanigheden de waare Evangelifche gro»theid voor de oogen aller deugdlievenden deedt uitfchic- teren. Hoe! zal de Heer Feller, wiens priefter- lyke plicht voor al vordert, om zulke Apostolifche voorbeelden, zulk eene nederigheid, die de koninginne aller deugden is, op te volgen, zoo trotsch en vermeetel zyn om zyne evenmenfchen, zyne ampt en geloofs genooten die in deeze zoozeldzaame nederigheid de waare grootheid huns tydelyken Opper • priesters befchouwen, te verketteren;1 zal hy die een Lid is geweest, van dat vernietigd genootfchap, 't geen zich altyd met reden beklaagd heeft, op zoo veele plaatzen onverhoord ta zyn veroordeeld, zyn;evenmensen, zonder dc allerminfte blyfc, van wangeloof durven befehuldigen en veroordeelen ? De Heer Feller behelpe zich niet met de fchuld op zyne correspondenten te laaden, want voor 'c minste vorderde de befchekjenheid, om' tegen ons maandwerk alvoorens 't verfeheenen was, op zulke losfe voorwend-' zelen die de ondervinding alreeds logenftraft; geene zulke verregaande laster-brieven in zyn dag-papier te plaatzen. Men ziet boven dien, dat die laster - brieven teffens kenmerken opleveren van eene verfoeijelyke baatzugt; daar men de Magiftraaten der Ooftenrykïèhe Nederlanden tegen dit maandwerk zoekt voor ia te neemen en den C 3. leezers  3« * 8 » leezers by voorraad tragt diets te maaken, als of zelfs de Keizer dit werk als een rust - veriloorend libel vervolgen en verbannen zou. Doch 't geëerd publiek zal zich door zulke eene belachelyke beuzeltaal niet laaten misleiden; en men vertrouwd dat zyne Keizerlyke Majefteit veel eer alle zulke onderneemingen, die tot verbreiding eener zuivere geloofs en zedeleer ftrekken zal biliyken; Hy, die alle orirechtvaerdige vervolgingen haat, Godsdienst en Gerechtigheid bemind en door de kostbaare lesfen zyrier Vorlielyke voorgangeren heeft geleerd, dat de betrachting' van 't heil des volks, de zuilpilaar is voor waggelende Troonen! Het verzoek dat in het bericht voor dit Maandwerk, op bladz. 8. aan de Eerw. Geestelyken in Nederland gedaan wordt; wordt hier by, op de plecht/gfte wyze herhaald:,, Die 1 ieden ( zegt het bericht) geduurig vol van treffelyke denkbeelden fchiet geen tyd over, om werken van eenige uitgeftrektheid te onderneemen. Hier is nu eene gelegenheid by de hand, om kleine yertoogcn , over belangrykfie onderwerpen van Godsdienst en zedeleer, ten nutten van het algemeen te kunnen mede deel en " De maat onzer bereidwilligheid, tot het plaatzea van zodaanige vertoogen, zal altyd geëvenredigd zyn, aan de welwillenheid der geëerde zenderen. De verzamelaar.  MENGELWERK, TOT GODSDIENST EN ZEDELEER EETREKKELYKj VRAAGEN EETRÈFrENDE GODGELEERDE, OUDHEID EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. Zyn er in de aloude gedeiikfchriften woordort dn daaden des Hcilands te vinden, die in de vief Evangeliën niet befchrèeven ftaan? welk eene ze* kèrh®& kan men daar aan toe kennen ? en welke beredeneerde gevolgen, kan men uit het ftilzwy•gen der Evangelisten des aangaande opmaaken? Verzamel de brokkeüngen , die et* overgefchooten zyn ,op dat zy niei verloren gaan. Joa. 6. v. 12; 2Üo immer eene weetiust prysfclyk is, dan is 't hoofdfeakelyk deze, die ons aanzet, om zoo veel mogelyk alld daaden en verrigtingen; alle woorden en fpreuken op td fpooren van hem, w iens leven cn wandel als een onfeilbaar voorbeeld tot onze navolging verftrekt; van hem, die dd eeuwige en óngefc'hapen wysheid is, en de woorden des eeuwigen lévens hèëfti Joa. Cap. 6. v. 6g. Ephes. 5. Wy verm eenen dan met zeer veel reden te mogen ondertoeken^ of er ook eenige woorden cn werken des Hcilands zyn, • die in de ï ier Evangeliën niet befchrecven fraan til of dezelven door eene getrouwe overlevering, of uit dd fchfifc telyke gedenkftukken der vrocgfte Christenheid met eenige zekerheid te bekomen zyn. Wy zeggen met eenige zekerheid - want, daar fchier' def gezamenlyke Evangelisten een diep ftilzwvgen houden Wffl 't leven en wandel des Hcilands zedert zvn'e hcilrvke geboorte, tot dat hy uit Galilea aan den j of daan- vloed' kwam* offi van den H. Jcaimes gedoopt te worden, zo hebbeii la dd vrocgftd eeuwen eenige dwepers daar door eeiic geiegénhëtë MENS, I, DEEL, NO, 2, g, gfgéftj  42. VRAAGEN BETREFFENDE, GODGELEERDE, OUDHEID rrezoet, om verfchejde valfche Evangeliën op eene bedrieg». fv?e gwvze te (meden en om hoofdzakelyk dit eerfte levensvak vS onzen Zaligmaker, t geen de Evangelisten hadden opengSaten'i door"allerhande verdichtfelen aan te vuil n; TI onder anderen bh kt uit zeker cneeht Evangelie , ten titel voerende: Ivangeüfche befchryving der hindschhetd van Jefus Christus. Dit gefchrift was oorfprongkdykm.de Griekfche taal opgcftcld en reeds in de vrocgfte ^k " eeu: wen verfpreid; het werdt vervolgens ,n üe Arabifchetaal ov^cze/en de Mahometaanen hebben er vee e verfierfelen van overgenoomeh in hunnen Coran. Men heeft er m de vPorledene eeuw een oud Arabisch hardichnft van ontdek , het geen met het oorfprongkdjk werk fchynt overéén te kien; om dies wille dat men er zekere fabel ,n verhaald vindt, die met alle dezdffe omftandighedeu uit dat onecht Evangelie wordt aangehaald, door den H. Irensus //*, I. adverius Harcfes Cap. 17. ' In dit verdichte Evangelie worden eene menigte van wonderdaden verhaald, die onze Zaligmaker reeds vóór zjnen rwaalfiaarigen ouderdom zoude hebben gewrogr. Om onS lezeren eenig denkbeeld van dit fabel-boek te geeven, zullen wy er, alleen maar in 't voorbygaan, eenige weinige (taaltjes van opgeevcn. Men verhaalt onder anderen, dat het kffid jefusonm.ddelyk ra zyne geboorte tot de gezégende Moeder-Maagd zou hebbe gefprooken. — Dat de Heiland beneffens Mana en SS in igipten onder de handen van twéé Moordenaars wSen gevXn, die Titus en Dimachus gedoemd worden, m welke Moordenden 'tkind Jefus zou voorfpeld hebben, £t na verloop van 30. jaaren met hem te^Jeruzalem zouden gekruist worden. Men verhaal, wyders dat de Zaligmaker uit zyn zweet eenen heüza en balfem hadt ge- mJtt Toen de Heiland zeven Jaaren oed was zou ' rCcnige tegel*» ™ het ö?k der aarde gevormd en er ? leven in gaehapen hebben. Ook zou ons Heer een ge kinderen met eikander fpeelenden in bokken herfchapen en vervolgens wede» Wvoorige geftaUe veranderd heb-  EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. 43. leen! Zulke en meerandere zinnclooze verdiqhtfelen, die 't ontwyffelbaar kenmerk van valschheid rmvdc brengen, hebben bedrlegelyke dwepers en fchyn Chrirter.cn wel eer uitgedagt, om ligt- gelovigen te misleiden en zich ten dien einden te bedienen van eene ftilzwygenheid, die dc waare Evangelisten over een veeljaarig levens - vak des Hcilands hadden gehouden. Tegen deze inkruipende by gelovigheden hebben dc Opperpriesters dier kerke, aan wien de macht toekomt om 't onkruid van de tarwe te feheiden, zorgvuldig gewaakt en er zyn buiten de vier Evangeliën van Matthaws, Marais, Lucas eu Joannes geen anderen voor echt erkend geworden ; 't welk ook de reden is waarom de H. Augusnuus en met hem alle gelovigen zeggen: „ Ik zou aan geen Evangelie geloven ten zy 't gezag der kerke my daar toe bewoog. " S. August, contra Epist. fundament. Cap. 5. Ondertusfchen verdient, wel is waar, het ftilzwygen dat deze Evangelisten over den meéften levenstyd des Heiland? houden, geene geringe opmerking; te meer , daar de Heiland twaalf jaaren oud zynde reeds zy;.e wysheid openbaarde onder de Leeraaren in den Tempel te Jeruzalem, van welke gebeurtenis de Evangelist Lucas maar alleen melding maakt. Doch om dc reden hier van te bevroeden, meet men opmerken met den geleerden Hugo de Groot, (*) dat niet dan uit het oogmerk 't geen ieder gefchiedfehryver zich voorflelt kan afgemeeten wórden, wat al of niet tot het ontwerp zyner gefchiedenis behoort. Ds Apostelen nu en hunne le;rlingen hadden niet voor om fiechts eene gefchiedenis, hoedanig zy ook mogt wezen, van 's Hcilands leven en daaden te befchryven; maar hun bep.iald doelwit en ontwerp, zoo wel van 't geen zy mondeling leeraarden en in Gods Kerk bewaard is, als van 't geen zy met hun God-gewyde pen optekenden, was, gelyk de benaming daar van medebrengtj een Evangelie; dat is te zeggen eene nieuwe leering, dis eene (* ) Bfistola ad Gallos, 33-  de werken der Apostelen 't eerjle Hoofddeel vm vers 15. tot 22. en in 't 8. Hoofd, van vets 37. tot 43. *^%!&$ï$^ ■ 1 ;■  EN LETTERKUNDIGE ÏTOTFEN. 45- fchryving tot de gebeurtenisfen in dit levens- vak des Hcilands inzonderheid bepaald; te meer daar zy deels zelfs getuigen dier gebeurtenisfen zyn geweest, deels ook de. gebeurtenisfen onmiddehk uit den mond van Jefus Apostolifche bloedgetuigen hebben genomen (*) Men ziet in 'r oud, verbond, dat Mofes met eene groote fneiheid de gryfte eeuwen der waercld doorloopt en zeer beknopt is in de befchryving der Aardsvaderlyke tyden. Deze Godshcld fchynt hoofdzaakehk zyne pen te hebben toegewyd aan een ontlcedend verhaal dier wonderbaarlykc gebeurtenisfèn, waar van hy zoo wel, als gantsch Israël getuigenis konde dragen. Geen wonder dan, dat de. Evangelisten door dien zeiven Geest beftierd, fchier niets vernaaien van 't geen Jefus Christus vöór zyne zending heeft verrigt, daar zy integendeel breedvoeriger fpreckeu van die wonderen des Zaligmakers, die in 't oog hunner tydgenooten door gantsch Judeën en in 't midden van Jeruzalem waren gewrogt. (t) Weshatvcn men hier uit moet opmerken, dat het geen de H. Joannes van dc eeuwige geboorte en Goddclyken oorfprongvan Jefus Christus fchryft, en 't geen de H. H Matthaeus en Lucas van zyne Menfchelyke afkomst cn geboorte vermelden , eigenlyk moet befchouwd worden als eene inleiding tot hunne gewyde gefchiedenis, om daar door dien Mensch geworden God, dien Leeuw van. Juda, wiens lecring en levens-daaden 't hoofd ontwerp des Evangcliums was, met meer nadruk, luifter en zekerheid te doen kennen. Ook moet het geen de laastgcnoemde Evangelist van den twaalfjaarigen Heiland optckend, als eene voorlopige af beelding van Jefus volgend Leeraars - ampt aangemerkt worden. Terwyl al 't geen de Heere Jefus vöór zyne openbaare leering gedurende dertig jaaren verrigt; heeft, ..als daar toe ongetwyffeld geene betrekking gehad hebbende, door de Evangelisten .met ftilzwygen is voorby gegaan . De (*) Zie medé Luc. i. vs. "4. (t) Werken der Apostelen. Cap, 10. v. 39. D. 3.  ifi, VRAAGEN BETREFFENDE GODGELEERDE, OUDHEID De reden nu dat Christus zyn Goddelyk Leeraars - ampt vóór den ouderdom van 30 Jaaren niet bekleedde, was, dat ïn de wet van 't Oud Verbond, dezen ouderdom tot de Priesterlyke waerdigheid en heilige bedieningen des Tabernakels bepaalde. Num. 4. v. 3. en 47. 1. Paral. 15. v. 15. Vóör de verkondiging van de Nieuwe Wet wilde de Heiland de Oude vervullen. Daarom zegt de Heiland ook by de eerde verkondiging der Nieuwe Wet: Ik bsn niet gekomen om de Wet en de Propheten te vernietigen, maar om ze te volbrengen. Ook zegt de H. Schrift, dat Jofeph en David j (die de voorbeduidingen of affchaduwingen van Jefus Christus waren) over ^Egipten en Israël hebben beginnen te regeeren , toen zy den onderdom van 30. jaaren bereikt hadden. (*) Het doelwit der Evangelisten niet zynde, om 't gemeen afgezonderd. maar 't openbaar leven van Christus te befchryven; om hem als Leeraar en Zaligmaker af te fchetfen, hebben dan ook ten dien einde hoofdzakelyk hun verhaal van dat tydftip en tot die bepaalde gevallen ingericht, waar in Christus zich als Heiland en Leeraar van 't menfchelyk geflacht heeft vertoond. Zoo ziet men in 't Oud Verbond ook menigmaal dat er fchier niets van een Propheet gefprooken wordt vóór en al eer het woord des Heeren tot hem gekomen is, of, (zoo als de Evangelist Lucas Cap. 1. v. 80. zich uitdrukt) voor den dag zyner rèrtooning aan Israël. En dit is teffens 't geen in de H. Schriftuur doorgaands wordt te kermen gegeven met déze woorden. Er is een Propheet opgeflaan. Na dit alles bemerkt te hebben, zal men zich in de eerfte plaats niet behoeven te verwonderen, dat de Evangelisten weinig of niets fpreeken van Jefus byzondere levensdaaden en woorden, gedurende den tyd van 30. jaaren vóór de verkondiging der Nieuwe Wet, en dat daar van niets (*) Gems. 4f. vers 46. 3. Reg. 5. vers 4.  EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. 47- niets noch in de brieven der Apostelen, noch elders in de oude gedenkftukken des Christendoms met eenige zekerhed gevonden wordt. . Het eenige dat men met zekerheid weet, is, dat de zaliemaker, (zo als de H. Martelaar Jultinus, die ra de tSeenw geleefd heeft, aantekent) zyn Voed ft er Vader Jofeph , die een Timmerman was, in zyn timmermans handwerk is behulpfaam geweest. Wy zeggen dat men met zekerheid weet, om dat de Heiland ook in de Evangeliën zeis niet alleen wordt genoemd een Timmermans Zoon (*) maar ook een Timmerman, (t) '. " Voor 't overige weet men uit de H. Evangeliën m t algemeen, dat onze Zaligmaker twaalf jaaren oud zynde, mat zyne Ouders van Jeruzalem naar Nazareth in Gaüileën is getrokken en hen onderdanig was tot zyn dertigfte jaar, als wanneer hy van Nazareth naar de Jordaan ging, om van Joannes gedoopt te worden. (§) Dus heeft dan de Heiland al dien tyd aangewend, alleen om zyne noodlydende Ouders door eene volledige onderdanigheid te behaagen en door zyne behulpzaamheid te onderfteunen; zonder dat men van Jefus woorden en daaden m zoo verre eenige meer byzondere narichten uit de oudheid heeft, dan dat treffelyk voorbeeld vooralle kinderen, 't geea dikwyls maar al te zeldfaam wordt opgevolgd. Doch offchoon opzichtelvk dat tydvak van .dertig jaaren, waar in Jefus een afgezonderd leven heeft geleid, bultende H Evangeliën, geene bszondcre woorden en daaden des Zaligmakers met eenige zekerheid kunnen worden opgdpoord en men daar omtrent dus niet Heilig kan zeggen aat de Evangelisten iets aanmerkelyks zouden hebben voorbygegaan; zoo vindt men echter, dat die gewyde Schryvcrs, tctrefc< i kelvk (*) Matthatus 13. fers 55. (t ) Marais 6. vers 3. (§) Luc. Cap. 2. v. 51. cn Cap. 3. v. 23. Matth. 3. r. 1?D. 4.  48. vraagen betreffende godgeleerde, oudheid kelyk de Iaafre jaaren van 's Heilands menfchelyk leven en niet zelden omtrent aanmerkclyke woorden en daaden des Zaligmakers een diep ftilzwygen houden. Behalvcn dat de gedenkftukken der Christelyke oudheid ons zodanige woorden en daaden des Heilands opleveren, die in geene van alle vier de Evangelisten befchreeven ftaan. Dat voor eerst ieder der vier Evangelisten op zich zeiven niet alle woorden en daaden des Heilands opgetekend, maar ook zeer aanmerkelyke fpreuken en wonderwerken van Jefus Christus onaangeroerd gclaaten heeft; is allen opmerkfaamen lezers uit de vergelyking der Èvanceliëh genoegfaam bekend. Boven dien hebben de Evangelisten Matthteus, Marcus en Lucas zich fchier alleen bepaald tot die gebeurtenisfen, die bcpaaldelyk van dien tyd af hebben plaats gehad toen de H. Joannes de Dooper gevangen cn gedood werdt. Ook is 't hcofdzaakelyk van die gebeurtenis af, dat 't verhaal dier gewyde Schryveren begint. Zoo ziet men dat de H. Manhams onmiddelvk na dat hy melding gemaakt hoeft van den veertig daagfehen vasten des Zaligmakers Cap. 4. r. 12. zyn verhaal aldus vervolgt: Als nu 'Jefus gehoord hadt, 'dat Joannes gevangen was, vertrok hy naar Galilccn _ Ten derden ziet men insgelyks dat dc H. Marcus reeds m zyn eerfte Hoofddeel v. 24, der befchrvving van Jefus woorden en wonderdaaden met het zelve jaar begint in dezer voegen: Na dat Joannes gevangen was, kzvani Jefus m Galileën, preekende het Evangelie van het ryk Gods. Eindelyk bevindt men, dat de Evangelist Lucas alvoorens eenige daaden cn wonderwerken, die de Heere Jefus in de drie laastc jaaren zyns menfehelyken levens gewrogt hadt op tc baaien. In 't.3, H*fU. v. iq. en 10. zegt: Boven alle de booze ftukken,. die-Herodes bedreef< zo deedt hy er boven alles nog dit by, dat hy Joannes in de gevangenis op/loot. Zo dat alle drie dc voornoemde Evangelisten cigcnlyk van dat  EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. 49» dat tydftip'af. der gevangenneming van Joannes den Dooper hunne befchryving der leering en daaden van Jefus Christus beginnen. Wat nu de Evangelist Joannes betreft, daar omtrent verbaalt ons de Kerkelyke Historie- Schryver Eufebiüs in 't 4. Boek, 24. Hoofddeel, dat dezen Apostel fchier tot de laaste jaaren zyns levens het Evangeliüm hadt verkondigd , zonder te fchryven; dat vervolgens de Evangeliën der drie andere Evangelisten tot zyne kennisfc gekomen, door hem goedgekeurd en met de waarheid overeenkomftig zyn bevonden. Doch dat deze beminde Discipel des Heeren bemerkt hebbende , dat verfcheide aanmerkelyke zaaken daar in niet befchreeven ftonden, inzonderheid zulken, die de Heere Jefus in 't begin zyner prediking hadt verricht, als toen daar door en op'tverzoek der eerfte Christenen beflooten heeft gehad, om ook die wonderdaaden, die de Heiland vöór de ge van. genneeming van Joannes den Dooper verricht hadt en door de andere Evangelisten niet aangetekend waren, te befchryven. De waarheid van 't geen Eufebius hier verhaalt, wordt ook eenigermaaten bevestigd door 't Evangelie van den H. Joannes zelve, zoo als te zien is uit het 2. Hoofdftuk v. 11. alwaar deze Evangelist de eerfteling van 's Heilands wonderdaaden befchryvende daar by voegt met zoo veele woorden : Dit beginfel der tekenen heeft Jefus gedaan te Kana in Galileën. Ook zegt de zelve Evangelist vervolgens, na voorloopig verfcheide daaden cn wonderwerken van onzen Zaligmaker verhaald te hebben, die vóór het tydftip der gevailgenneeming van den H. Joannes den Dooper gefchied waren . Cap. 3. v. 24. Joannes was toen nog niet in de gevangenis geworpen. Ook zal een ieder, die 't Evangelie van den H. Joannes oplettend doorleest, bevinden, dat hy niets verhandelde va» al wat de overige Evangelisten vernaaien, uitgezonderd de gefchiedenis van 't Doopzel, 't lyden en de verrylfénis des Heilands, welke zaaken hy niet voorby kon gaan, als volftrekt tot het wezen eener Evangelie befchryving nodig zynden en zonder dewelken hy geen ander dan een gebrekkig E.5. Evan-  50. VRAAGFN BETREFFENDE GODGELEERDE , OUDHEID Evangelie zou gefchreeven hebben. _ Men ziet integendeel teffens, dat de H. Joannes in t verhaal dezer laa-stgenoemde gebeurtenisfen verfcheiden zaaken heeft aangetekend, die door de andere Evangelisten ware» ovdgeliaagen; 't geen nog duidelyker doet zien, dat dezen Apostel zyn Evangeliüin hoofdzaakelvk als eene vervulling en byvocgfèl tot de drie andere Evangeliën gefchreeven heDcs niet tegenftaande zyn er buiten alle vior dc Evangeliën nog elders woorden en daaden des Heilands te vmden, die er niet in aangetekend zyn: . Voor eerst, vindt men in de werken der Apostelen (») dat de groote Leeraar der Heidenen aldaar in eene Redenvoering te Mileten bj brengt, de volgende, woorden van Jefus Christus u „ Het is zaliger te geeve» „ dan te ontfangen." Nergens in de vier Evangeliën worden deze woorden ge- V° Eu"' toont de H. Schriftuur ons reeds aan, dat de vier Evangeliën zelfs onvolledig zyn, door dien zy ons niet alle worden des Zaligmakers opgeven , die tot onze bering.kun. ÏÏÏekken. Dit is by voorraad de eerfte beredeneerde gevolgtrekking, die men hier uit op kan maaken ^Ten tweeden vindt men in de allervroegftc gedenkfch iftendes Chrisrendoms ook woorden des Heüands, d,e MchTSi de vier H. Evangeliën, noch in eenige boeken des Niewen Ve*bonds te vinden zyn. DeH. Barnabas, tydgenoot en getrouwe medgezel van den Apostel Paulus heeft ons in zynen algemeenen zendbrief deze woorden des Hcilands mede gedeeld. (§) „ ue (*) AcJ. Cap. 20. v. 35- (t) Estius alüque D. D. ad. d. loc. fj) in Epistola Catholica, mm. 4-  8N LETTERKUNDIGE STOFFEN. SI. „ Ee zoon Gods zegt: Laaten wy aan alle ngerechtigheii weder ftaan en haar ha aten." In dien zelfden brief zegt de H. Barnabas nog op eene andere plaats. (*) „ Dus fpreekt Jefus: Die my zien willen en tot myn Ryk willen koomen, moeten door droefheden en kwellingen my verkrygen." Wel is waar, dat men aan dezen algemeenen brief van ien H. Barnabas dat gezag niet kan toè'fchryven 't geen da H. Schriftuur heeft, maar het is teffens zeker, dat dezen brief, die in de eerfte eeuw gefchreeven en by de Kerkelyke Schryvers der tweede, derde en volgende eeuwen, zoo als by Clemens van Ailexa'nderiën, Origenes en Hieronimus bekend was, ten minfren dit gezag verdient, 't geen aan alle echte gedenkfehriften der Christelyke oudheid met reden wordt gegeven. (1 ) Het tweede gedenkftuk der eerfte Kerk-Eeuw, namenryk de brief van den H. Tgna'ius aan di Gemeente van Smirna levert ons een gezegden des Zaligmakers op (§) in deze bewoordingen: „ Toen de Zaligmaker tot ben kwam, die met Petrus waren, (na zyne verryfiènis) zeide hy tot hen ; Tast naar my , raakt my aan en ziet dat ik geen boozen} onlichchaanu lyken (*) Ibid num 7. " (t) Vide ulterius de hae Barnabat Eplstold I. B. Coteler ium in Operibus editis et ineditis S. S. Pat rum Apostolicorum. <§) Epistola adfmyrnaos 5 3-  ga, VRAASEN BETREFFEND! CODGEJLEERDE , OtTDUEID iyken geest ben. En ttrftond hebben zy hem aangeraakt en geloofd , door vleesch en geest overtuigd zynden." Deze brief van den H. Ignatius is een echt gedenkftuk der Apostolifche tyden, 't geen nog \oIIedig tot ons gekomen is. Men vindt van deszelfs oudheid reeds gewag gemaakt by Schryvers van dc tweede en vierde Eeuw; te weeten by den H. Policarpus (*) Eufcbius(t) en Hieronimus. (§)Zelfs maakt Eufebiusvan de voornoemde woorden des Zaligmakers ook gewag en zegt dat die zelve .woorden ftaan in dezen brief van den H. Ignatius; edoch tenens voegt hy er by: Wy weeten niet uit welke fchriften deze woorden genoomen zyn. (**) Ook haalt de H. Hieronimus deze woorden aan uit den zelfden brief van Ignatius. (U) De tweede Kerk-Eeuw levert ons ook eenige gedenkftukken op in de fchriften van den H. Martelaar Justinus, de H. Irenaeus cn Clemens van Allexanderien. De cerftgenoemde haalt dc volgende onbefchrevene woorden dei Heilands in dezer voegen aan : (§§) „ VVcshalven onze Heere Jefus Christus ook gezegd heeft: In welke omftandigheden ik U gevonden zal hebben, in dezen zal ik U oordeelen." Me* (*) Epist. ad Philipp. % 13. Cf) Lib 3. Histor. Cap. 36. CS) Cap. 16. C**) Eufebius. ibid. (tï) Hieron: in catalogo fcriptor Ecclefiastk num 27. Men heeft deze brief van den H. Ignatius zeer fchoon en uaauwkeurig gedrukt te Bafel in 't jaar 1741. Deze uitgave overtreft de Paryfehe Editie, van 1698. (§§)/« Dialogo cum Tryphone Judao Epheft. 1. habiU. f. 267.  EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. 53. Men vindt de zelve woorden in meer andere oude fchriften der vroegfte Kerk-Ecuwen, in dien zin aangehaald.'(*) _De P- Martelaar Irenams deelt ons uit de Apostolifche oudheid de volgende zinnebeeldige woorden en gelykenis des Zaligmakers mede. (t) Aldus: „ De Ouderlingen , die Joannes, de Discipel des Heeren gezien hebben, gedenken, dat zy van hem gehoord hebben, hoe de Heere van die tyden leerde en zeide: Daar zullen dagen kernen waarin wyngaarden zullen voortfpruiten, ieder tien duizend ranken hebbend» en in ééne rank tien duizend takken en in éénen tak tien duizend fcheuten en aan ieder fcheut tien duizend trosfen en aan ieder tros tien duizend druiven en ieder druif wanneer zy uitgedrukt is, zal vyf en twintig groote vaten wyn uitleveren. En wanneer iemand een tros dier heilige (druiven) zal heb. hen aangevat, zal een ander (tros) roepen, neem my, zegen de Heere door my." „ Insgelyk zal één tarwe graan tien duizend airen voortbrengen en ieder air zal tien diuzend korrelen hebben en iedef korrel (*) VidJ. E. Grabrium in fpecilegio S. S. Patrum torn. i.pag. 327. (t) Lib. 5. adverfus hterefes Cap. 33.  54* ^ÏAAGEJ* BETREFFENDE GODGELEERDE , OUDHEID korrel tien ponden van 't allerzuiverfte meel, behalven dat ook al 't ander ooft en kruid in hun foort naar evenredigheid zullen opwasfen en alle dieren van deze fpyzen gebruikenden dit 't aardryk oplevert, zullen vreedfaam en onderling verdraagfaam worden, onderworpen aan de menfehen met alle onderdanigheid. ■ Van deze dingen heeft ook de oude Papias, een leerling van Joannes en een medgezel van Poücarpus fchriftelyke getuigenis gegeven, in z)n vierde boek, want hy heeft vyf boeken gefchreeven. (*) En- hy Papias heeft er bygevoegd zeggende: deze dingen zyn gelooffclyk voor de geloovigen. Doch zegt hy, Judas de verrader geloofde het niet en vroeg: Hoe zullen dan deze voortbrengfelen door dea Heere bewerkt worden? Waar op de Heere geantwoord heeft: Bit zullen zy zien, die tot die tyden zullen komen." De oudheidkundige Joannes Ernestus Grabius CO fchynt deze plaats van Papias, die de H. Irensus aanhaalt, te mU (*) Deze boeken van Papias zyn verloof en gegaan. H) was Bijfchop van Hierapolis in Phrygië. (D In fpecilegio S. S. Pat rum torn I. pc. 11 Pdg. 31. et 230.  EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. SS- len ftellen onder den rang van zodanige mondelinge overte. Teringen, die naar 't fabelachtige zweemen, en töegefchreeven moeten worden aan 't gevoelen der Millenarü; die zich verbeelden, dat onze Heiland na de algemeene vetryflênis hier op aurde duizend jaaren zou regeeren , terwyl de gelovigen al* dan met Jefus heerrenen en in overvloed van tydelyke goederen zouden leven. Dit wangevoelen der Millenarü berustte op eene al te letterlyke uitlegging van 't geen «le H. Joannes in het boek der Openbaaring (*) fpreekende van 't geestelyk koningryk van Christus xegt: en zy zullen Koninglyk met hem heerfchen duizend jaaren; wordende hier gelyk meermaalen in de H. Schrift een bepaald, voor een onbepaald getal genoomen. Ook is 't waar dat Eufebius (t) de Historiefchryver, waar op de Heer Grabius zich beroept, Papias met dat gevoelen befchuldigt en uit dien hoofde de woorden des Heilands die Papias ons uit den mond van den H. Joannes heeft overgeleverd om die reden ook als fabelachtig befchouwt. Het is echter zeker, dat dit leerftclfel der Millenarn, eerst in de volgende Eeuwen door de Kerk onder den Paus Gelafius, als een wangevoelen befchouwd en veroordeeld zynde, te vooren alleen als een byzonder gevoelen of onvcrfchillig begrip van fommige leeraaren is befchouwd geworden en dat Irenteus, Lactantius en veele andere oude fchryvers van dit zelfde gevoelen of Millenarü waaren. Offchoon nu Papias, de leerling van den H. Joannes, dit gevoelen al eens was toegedaan, volgt daar even wel niet uit dat men deze zyne overlevering, die geen gevoelen, maar eigenlyk eene getuigenis is, van 't geen hy uit den mond van den H. Joannes hadt opgetekend, als fabelachug zou moeten befchouwen, zoo als Grabius en Eufebius willen befluiten. Met één woord eene verkeerde uitlegging oi toe- pasfing (*) Cup. 20. v. 6. (t) Lib. 3. Cap. 39-  g6. VRAAGEN BETREFFENDE GODELEER&E, OUDHEID pasfing beneemt zoo min het wezen en ie echtheid eener mondelinge als fdiriftelyke overlevering. Inttgendeel vermeenen wy te moeten vast ftellen, dat het gevoe>n van Papias en anderen wegens de duizend -jaarige regering ics Heilands hier op aarde, zoo wel uit eene verkeerde toe^sfing der .opgeroeide gelykenis van onzen Zaligmaker, als van te. fchriftuurlyke woorden hier boven uit het boek der Openuaring aangehaald, is voortgevloeid en dus veel eer de waare en, echte overlevering van 's Heilands woorden bevestigt; t-? meer daar Papias een zeer ervaaren en Godvruchtig man was; van wien men dus niet kan vermoeden dat hy deze gelykenis van den Heiland zou verdicht hebben. Ook kan men dit eindelyk nog te minder onderftellen, om dat de H. Irenaus zich des aangaande niet alleen op de getuigenis van Papias in 't byzonder beroept, maar teffens ook in 't algemeen op het getuigenis van alle Ouderlingen of Priesters, die deze woorden van den Heiland uit den mond van Joannes gehoord en overgeleverd hadden. De laastgenoemde te weten Clemens van Allexanderiën, éie in de tweede Eeuw, doch niet lang na de Apostelen geleefd heeft, (*) brengt verfcheide woorden des Heilands by, die in de H. Schrift niet gevonden worden, (t) „ Want zegt onze Zaligmaker; vraagt groote, en klein* dingen zullen U toegevoegd worden." De zelfde woorden vindt men by den ouden Origenel (een fchryver van de derde Eeuw) aangehaald, fj) doe» uitgebreider, in dezer voegen: „ Fr'aagt groote dingen en kleine dingen zullen U toegeworpen (*) Eufebius lib. 6. Ilist. Cap. 9. (t) Lib. 1. Stromat. p. 346". (§) Lib. de Oratione:% 2.  ïN LETTERKUNDIGE STOFFEN» gft pen worden: en vraagt Hemelfche dingen en aardfche dingen zullen U toegeworpen worden.'* Hier mede fchynen deze Schriftuurlyke woorden des Heilands: (*) zoekt dan eerst het Ryk Gods en zyne rechU vaardigheid en alle deze dingen zullen U toegeworpen worgden , veele overeenkomst te hebben, om welke reden het te vermoeden is (t) dat deze woorden des Heilands, dia men by Clemens van Alexanderiën en Origenes vindt aangehaald , getrokken zyn uit zeker Evangelie volgens de Hebreeuwen waar van wy nader zullen fpreeken. Uit dat zelfde Evangelie haalt de voornoemde Clemens vaa Alexanderiën nog deze woorden van Christus aan: (§) „ Wie verwonderd zal zyn, zal regeeren en die geregeerd zal hebben , zal rusten. Nog zegt de voornoemde Kerkvader elders: (**) ,, Toen Solome vroeg hoe lang er nog menfehen zouden fterven, zeide de Heere: zo lang gy Vrouwen nog baart — En toen zy zeide, dan heb ik wel gedaan dat ik niet gebaard hebbe, voerde de Heere haar daar op te gemoet, zeggende'. eet van alle kruid: maar eet niet van 't geen dat bitterheid heeft." Het komt ons voor dat de Heiland door deze woordetl heeft (*) Matlh. 6. v 33. (f) Grabius dict lib. 1. pag. 14^ (§) Lib. 1. ft rom at p. 380. ( ** ) Lib. 3. 'ftrotnaP p. 445. B. 452. Z>. tt MENG, I. DEEL. NÖ. 2i Pt  g$. VRAAGEN BETREFFENDE GODGELEERDE . OUDHEID heeft willen zinfpeelen op 't eeten der verbodene vrugt ia 't Aardsch Para'dys en op derzelver bittere nafmaak. Clemens van Alexanderiën meende dat deze woorden waren overgenoomen uit een /Egiptisch Evangelie. (*) Men hadt in de tweede Eeuw een foort van dweepers of ketters, bekend onder den naam van Palentinianen die deze woorden des Heilands in een' verkeerden zin opvatteden, om daar door te bewyzen, dat Christus de huwelykea zou hebben afgekeurd, (t) Op de zelfde plaats brengt de voornoemde Kerk-Leeraar nog eenige woorden van Christus by, die hy tegen de Valentinianen uitlegt, namenlyk dezen: „ Ik ben gekomen, om da werken eener Vrouwe te ontbinden : (te weeten ) de begeerlykheid van de Prouw maar (ook) de werken (te weeten} de voortteling en den dood." Deze woorden verklaart Clemens van Alexanderiën aldus, tegen de voornoemde ketters: ,, De Heere fpreekt in waarheid. Hy leeft immers de werken der begeerlydheid vernietigd: de gierigheid, de tweefpalt, de zinnelooze liefde der vrouwen, de hovaardigheid, pragt e.z.v. De voortteling ?iu hier van is 't ziels verderf, vermits wy door de zonden naar de ziel f erven. Laat ons overgaan tot de gedenkftukken uit de Schryvers van de derde Eeuw. De oude Origenes fchryvende over Joan. 8. v. 20. (alwaar de Evangelist verhaalt dat Jefus leeraarde in den Tempel by de fchatkamcr) tekent deze woorden als een gebod door jefus (§) aan dc wisfelaars by die gelegenheid gegeven. (*) Clemens ibid pag. 452. B. (1) Grabius. d. 7. pag. 36. • (§) Tom 19. in Evangelium jfoannis ad Cap. 8. V. 20. p. 268.  IN LETTER KUNDIGE STOFFEN. S9- „ Gy wipjelaars zyt oprecht." Schoon nu deze woorden noch in de v!er Evangeliën noch elders in de H. Schrift gevonden worden, worden echter dezelve woorden ook als 's Heilands woorden, aangehaald door den Schryver der Apostolifche kerk-wetten (*) die ook in de derde Eeuw gefchreven heeft en door de H. H. Hieronimus (t) en Chrisostomus (§) die in de vierde Eeuw gebloeid hebben, en eindelyk door den Hjstoriefchryveï Socrates (**) die in de vyfde Eeuw geleefd heeft. Nog fchryft Origenes elders (ft) „ Immers zegt Jefus : om de zwakken ben ik zwak geweest en om de hongerigen ben ik hongerig geweest, en om de dorfiigen ben ik dorftig geweest" Deze woorden vindt men buiten Origenes nergens in de oudheid aangehaald, of befchreven. Men ziet anders dat Origenes en de laatere Oudvaders zich wel eens bedienen van de Evangeliën der iEgiptenaaren en Hebreeuwen. Uit het laastgcuoemde haalt Origenes nog dit volgende aan. (SS) „ Een ander ryke zeide tot Jefus: Meefter, door wat goed doen zal ik leven? Jefus zeide tot hem: 6 Mensch, volbreng de wit en de Propheeten. Hy ant- (*) Conftitutionum Apostolicarum lib. 2. Cap. 3 5. (t) Epist. 152. prope fièem. (§) In quudanz Sermone de publica lactiune a&uum Apostolorum paulo post initimn. (**) Lib. 3. Histor. Cap. 16. (tt) Comment in Mattkaum pag. 308. (§§) Tractatu 8. in Matthazmn torn. j. /. 73. F. 2.  ffo, yraacen betreffende godgeleerde, oudheid antwoorde tot hem: Gaa , verkoop alles wat gy bezit en deel het uit aan den armen en kom , volg my. Doch de ryke begon zyn hoofd te kraau wen en 't behaagde hem niet. En de Heere zeide tot hem: Hoe zegt gy: ik heb de PP'et en de Pro. f heet en volbragt, nademaal er in de IVet gefchreven ftaat: Gy zult uwen evennaaften lief hebben, als u zeiven, en ziet vee ten uwer broederen, zoenen van Abraham zyn gekleed als 't .uitvaagfel, van honger ftervenden, daar u huis vol is van x.eele middelen en er gaat niets uit naar hen. En Jefus zich omkerende tot Simon zynen discipel die by hem zat, zeide: Simon Joiius zcone het is gemakkelyker dat een Kemel door 't oog van een naald gaa, dan dat een Ryke inga» in 't Ryk der Hemelen." Deze plaats, die Origenes uit 't Evangelie volgens de Hebreeuwen getrokken heeft, fchynt veele overeenkomst te hebben met 't geen in de H. Schrift verhaald wordt, door de Evangelisten Matthams iq. Marcus 10. en Lucas 18. behalven dat deze gefchiedenis alhier met byvoeging van eeltige omftandighedeu verzeld gaat, die in de drie gemelde Evangelisten niet gevonden worden. Ook wordt deze plaats uit het Evangelie volgens de Hebreeuwen alleen in den Latynfchen en niet in den griekfehen druk van Origenes gevonden , die de Heer Hu et aan degeleerde waereld heeft medegedeeld, welk Schryver getuigt in den griekfehen text van Origenes niets dergelyks te hebben ontmoet  EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. ontmoet, waarom hy onderftelt dat deze plaats door den vertaaler van het werk van Origenes zou wezen ingelast; (*) doch dit gevoelen van den Heer Hüet kan, onzes oordeels, ook niet verder doorgaan, dan voor eene enkele ondcrftelling, door dien men daar omtrent niets zekers bepaalen kan, ten waare men konde zeker gaan, dat alle oude griekfche handfchriften van dat werk van Origenes tot ons gekomen waaren en er in alle dezen geene diergelyke plaats als hier boven is aangehaald, gevonden wordt. Men kan dus integendeel even zeer onderftellen, dat er oude griekfche handfchriften geweest zyn, waar in deze plaats gevonden en door den latynfchcn vertaaler overgenomen is; te meer, daar by Origenes elders nog ( t) uit het zelve Evangelie volgens de Hebreeuwen, de volgende._ plaats en wel in het oorfprongkelyk grieksch gevonden wordt; waar in wederom eeinge woorden des Heilands voorkomen, die noch in de vier H. Evangeliën, noch in dc H. Schriftuur befchreven ftaan. Deze plaats van Origenes luidt in onze taal aldus. (§) „ Doch zo iemand gehoor geeft aan het Evangelie volgens de Hebreeuwen, alwaar de Zaligmaker zelfs zegt: terftond heeft myne Moeder, de Heiliga Geest my by een myner hoofdhairen genoomen en heeft my op den berg Thabor gebragt." De oneigenlyke fpreekwyze des Heilands in deze plaats heeft eenige overeenkomst met dit leenfpreukige van den Propheet Ezechiël. (**) De gelykheid van een hand naar my (*) Huetius lib. 3. Origenianorum Sect 3. mm. 12. (t) Hom. 15. in lerem. p. 148. et Tom 2. Commentar in Joannem pag. 58. (§) Origenes Homil XV. in Jerem. pag. 148. (**) Cap. 8. v. 3. F. 3.  5S- VRAASEN BETREFFENDE GODGELEERDE, OUDHEID my ukgeflcoken zynde heeft my gevat by een hairhk tnyni hoofds: en de geest heeft my opgevoerd tusfen aarde en Hemel en heeft my gebragt te Jeruzalem in een gezicht Gods e.z.r. Maar welke overeenkomst het heeft, dat de Heiland hier de H.Geest zyne Moeder noemt, valt moeilyk te rerklaaren. Origenes heeft de duifferheid dezer benaaming poogen op te helderen , (* ) doch vruchteloos, zo als de Heer Grabius ( t) zeer wel aanmerkt; vermits het eerder te denkeu is, dat deze in de opgemeldc plaats voorkoomende woorden myne Moeder of door den Sehn ver, of ook wel door eenige oude affchryvers van dat Evangelie zyn bygevoegd; om dat de Hebreeuwfche Christenen, die wel eenv oudige en oprechte gelovigen, maar in verre na niet genoegfaam in de zuiverde gronden des Cbristendoms geöeffend waren, ongetwyffeld de ftem die uit den Hemel kwam ten tyde van Jefus doopfel in den Jordaan-vloed, zeggende : Gy zyt mynen veelbeminden Zoone (§) aannamen , voor de ftem van den H. Geest, die onder de zichtbaare gedaante eener duivc op Jefus nederdaalde, in plaats van voor dc ftem zyns Hemelfchen Vaders. Maar, zal men veelligt zeggen, vermits zelfs de eerfte gronden des Christendoms mede brengen, dat Jefus van alle eeuwigheid, uit God den Vader zonder Moeder en in den tyd tot onze verlosfing uit de H. Maagd Maria zonder Vader geboren is, hoe konden dan de Hebreeuwen in hun Evangelie voorgeven dat Jefus dc H. Geest, zyne Moeder zou genoemd hebben? Hoe konden zy, die de onmiddelv ke befchouwers van zo veele wonderdaaden, de oumiddelyke aanhoorders van Jefus leer-verkondiging waren, zulke eenvoudige gevoelens hebben? Doch, men moet zich hier zo zeer niet over verwonderen, wanneer men Hechts inziet 't geen de Apostel Paulus (*) torn 2. Commentar in Joannem, pag. 58. (t Specileg. S. S. Pair. torn i. Sec. 1. pag, (§) Matth. 3. v. 17- Mare. 1. v< H.  EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. O-j'. Paulus zelfs aan de Hebreeuwen fchryft, (*) met deze na».' drukkelyke woorden: Gy lieden zyt zoo traag om te hoo* ren. Want daar gy nu al meefters behoorden te zyn volgens den tyd, zoo hebt gy wederom van noden, dat men U nog leere, welken de eerfte beginftelen der woorden Gods zyn. Met dit alles heeft men geene reden, om de aangehaalde woorden des Heilands, die Origenes uit het Evangelie der Hebreeuwen by brengt, zoo men er fiechts de oncigenlyke woorden van myne Moeder ( veclligt alleen door fommige affchryvers ingelast) aflaate, van verdere onechtheid te verdeuken; vermits de zeer ervaarne Kcrkleeraar Hieronimus (f ) de zelve woorden des Heilands ook aanhaalt, die wy hier uit Origenes hebben getrokken. [ Zal vervolgd worden. 3 (* ) Cap. 5. v. 11. & 12. (t) Lib. XI. Comment ftuper Efaiee Cap. 40. Tom IV. pag. 133. D- & Lib. II. Comment. in Mienes Cap. 7. Tom V. /. 167. H. OVER DE PLICHTMATIGE ACHTING EENS CHRISTENS, JEGENS NOODLYDENDEN. Jl^^icts is er van meer belang dan de liefde tot onzenevennaafren; zy is de toetfteen van die liefde, welke wy Godc toedragen. (*) Het is door deze liefde, dat wy den Schepper ( *) Zo iemand zegt: ik heb God lief en hy zynen brceIer haat, die is een leugenaar; want dis zynen broeder we/ken hy ziet, niet lief heeft, hos kan die God, welken hy niet ziel, Heft hebben? 1. Joa. 4. v. 20. F. 4.  Of. OVER DE PLICHTMATIGE ACHTING, Schepper in 't fchepfel dienen en verheerlyken. (*) Zy f« de heilbevordering der Maatfehappy en de band der men* Ichelyke famenleving. Het is dan niet te vergeefs, dat onze Goddelyke Leermeefter de liefde tot onzen evennaaften, als 't tweede gebod in de Wet heeft voorgehouden. (*) Teffens vermaant ons de H. Geest door de pen van den Evangelist Joannes, om ons niet fiechts te bcpaalenby irmerlyke denkbeelden en gevoelens van menschlicvenheid, of by eene enkele befpiegeling van Gods Wet; maar om onze liefde met de daad te betconen; inzonderheid dan, wanneer wy onzen evenmenseh gebrek zien lyden, om dat hy als dan onze meefte liefdeblyken nodig heeft. fj) Dan helaas het is in die noodlottige omftandigheden, datde menfehen-liefde het allermeest vergeeten , of niet zelden kwalyk uitgeoeffend wordt. Het voornemen is niet, om drangredenen aantevocren tegen hen, die de ftemme Gods en der Natuur ten eencmaal verdooven en hun hart volfirekt fluiten voor hunnen noodlydenden evenmenseh. Zulke ontaarten zyn doorgaands zo' onvatbaar voor berispingen en vermaanitfgen', als voor ge» voelens van mcnfchelykheid. Wy vestigen 't oog alleen op de zulken die zich ftreele» met die edele gevoelens, en die door hunne mededeelzaamheid zich vleien met eene waare plichtsbetrachting; doch die (*) Die zich over zynen armen medemensch ontfermt, verheerlykt zynen Schepper. Spreuken 14. v. 31. (f) Het tweede gebod is gelyk aan dit: gy zult uwen evennaaften lief hebben als U zeken. Matth. 22. v. 39. (§) Zoo wie nu het goed dezer waereld heeft en zyn broeder ziet gebrek lyden, en zyn hart voor hem fluit, hoe blyft de liefde Gods in hem? Myne kinderen laat ons beminnen niet met woorden, of met de tonge; maar met de daad en waarheid, i. Joa. 3. v. 17. en 18.  JEGENS N09DLYDENDEN , gj. die in andere opzichten zoo wel als door de handel wyze zelve, waar mede de uitoefTcuing van dien plicht vergezeld gaat, aan de lierde tot hunnen evenmenseh merkelyk te kort doen. Gebreken die vecltyds meer uit eene onkunde, dan wel iut eene liefdeloosheid ontftaan. Hoe noodzakeh ker nu de naauwkeurige volbrenging is van eenen plicht, die 't Opperwezen en 't welzyn der Maatfehappy van ons vorderen, hoe dienftiger het is, cm ons daar in te verlichten, byzonder in een tyd, waarin de noodlottig/ie omftandighedeu, uit de verfchillcnheid van lïaatsbegrippeu geboren, reeds eenige agter-eenvolgendc jaaren zoo veele rampfpoedige flachtoffcrs fchier uit alle gewesten opgeleverd en dc elendige voorwerpen van 't menfchelyk medelyden meer dan ooit vermeerderd hebben; in welker opzichten eene overdrcevene partyzucht maar al te dikwyls Uitzonderingen fielt aan de eeuwige en onveranderlyke natuur wetten, wetten waar van de Wetgever zoo volfirekt begeert, dat géén ftip of jota zal voorbygaan. (*) Het is dan van 't uiterfte belang, om eene uitgebreider kennisfe dan veelen tot dus verre gehad hebben van deze liefde wet te geven, welker uitoeffening zoo ff reng gevorderd en altoos, doch bizonder in onze dagen, zoo noodzaake. lyk is. Niets fchecn ons daar toe gèfchikter, dan de volgende verhandeling, die om haare deftigheid voor heen door de franfche Academie met den eere prys is bekroond geworden, aan onze geëerde lezeien in het NederdUjtsch roedes te deelen. (*) Matth. 5. v. 18. F. 5, Over  #6". Over de plichtmatige achting, Over de plichtmatige achting jegens onze ongelukkige en noodlvdende medemenfchen cn het onbetaamelyke der minachting en onbefchcidenhcid tegen de zeiven; afgefchetst in eene Redenvoering over deza woorden van Jefus Sirach 's Zoon: Befchimpt niemand in de bitterheid zyner ziele. Cap. 7. v. 12. oeten wy ons in de noodzakelykheid gefield zien, om redelyke Schepfelen tot gevoelens van menschlievcnheid te beweegen? Moest het hun niet genceg zyn hun hart t» raadpleegen, om 't mededoogen te gevoelen, 't geen de ftaat der elendigen ons afperst. De tcgenfpocd doet ons zelfs gebelgd zyn over ontmoetingen, die anderen in hunnen g&lukilaat fchier ongemerkt zouden laaten voorby gaan. Die in voorfpocd zyn, gclooven doorgaands in aanzien te wezen en vleien zich daar door genoegfaam, dat men hun achting toedraagt. Ongclukkigen integendeel wier lot een denkbeeld van minachting medebrengt, laaten zich ligtelyk voorftaan dat men hen befchimpt. De vermaaken die de eerften bezig houden maaken hen minder gevoelig over onze handelwyze ten hunnen opzichte. De bitterheden die de anderen ovcrftelpen, maaken dat zy op 't levendigst getroffen zyn, wanneer mon hen fiechts met een min oplettend oog befchouwf. Zy ten minden, die in eenen gelukftaat leven, hebbe» duizend firedende voorwerpen, die hen de onvermydelyke verdrietelykheden des levens afwisfelen. Maar wat hebben zy doch, dié in rampfoeden verzuchten't geen hen vertroosten kan tegen dc onaangenaamheden die wy hun aandoen? Zy hebben niet dan dröefgeefrige denkbeelden; en het-minst dat hen vertroost, vernieuwt hunne fmerten, even als iemand, die vel wonden fiddert, wanneer men hem nadert cn wiens fmerten door de minfte aanraaking worden opgehaald. Handelt dan dc ongclukkigen met befchcidcnhcid! ftaan Wy  jegens no0dlydenden. 67. wy ook niet bloot voor de zelve rampen? In welk een voorfpoed wy ook mogen leven, zyn wy echter nimmer veilig tegen de onheiteudigheid van onzen geluk-ftaat. Wat hebben wy niet van onze medemenfehen te vreezén ? fteeds zullen zy ons aan hunne belangen opofferen, cn dikwerf zullen hunne belangen ftrydig zyn met de onzer. Op welke geluks goed-ren kunnen wy dan boogen? op rykdommen, op hoogheid cn gezag, op de genoegten dezer waereld, op aanzienlyke vooruitzichten? ■ maar kan dit alles ons niet door onberekeabaare toevallen ontweldigd worden ? Wat hebben wy niet te vreezen van ons eigen zeiven? wat bezitten wy 't geen niet door onz2 eige fchuld kan verlooren gaan ? Speelballen van onze hartstogten, zyn wy niet reeds in gevaar, om tegen de ons allerwegen omringende klippen verbryzeld te worden? Wy hebben in ons 't beg nfel van a:le bedankelyke zwakheden. Wat heeft ons belet' om tot de zelve uitfpoorigaedeil over re (laan, die anderen in den afgrond hunner elenden hebben doen ncdcrftorten? En daar de zelve omftandighedeu veelligt onzen val veroorzaakt zouden hebben: zouden wy die elendigcn befchimpen ? Laat ons leeren , dat wy hun eenigermaate achting verfchuldigd zyn ? het zy, dat hunne rampen niet dan aan toevallige oorzaaken moe en tocgefchreeven worden; het zy dat zy zich hunne elenden door hun eigen toedoen berokkend hebben. Eerste Deel. Welk eene foort van achting is 't, die wy den ongelukkigen verfchuldigd zyn? Het is geene zodanige die wy aan onze Overheden moeten bewyzen, of die men aan de geboorte, aan de waardigheden en aan de deugd toekent. Om te bevroeden waar in die achting gelegen is, waar van men hier fpreekt, zoo laaten wy ons voor een oogenbiik ftellen in den ftaat dier rampfpoedigen; laaten wy ons ouzo aandoening  65. OVER 'DE PLICHTMATIGE ACHTING, aandoening en gevoeligheid in foortgelyke gefteltenis voor oogen houden. De dagen onzer kwellingen zyn ongetwyffeld de tydfïippen, waar op wy 't -allermeest de menschlicvenhcid onzer natuurgenootcn nodig hebben. Laaten wy dan meer als ooit bedugt zyn om hen te beledigen, wanneer zy ongelukkig zyn. Het is dan in deze byzondere omzichtigheid , om hunne fmerten niet te \ erzv. aaren, om hunne lotgevallen niet te misduiden; dat deze w)ze van achting beftaat, die men hun verfchuldigd is. Laat ons deze achting niet vermengen met dc meèdoogenhcid. De. mecdoogenhcid is geen gevoelen, waar toe men nodig heeft den mensch op te wekken. Zy vleit en koestert onze eigenliefde. De ireèdocgei.hcid is eene aaugenaame gewaarwording; wy beminnen haar en zoeken haar niet zelden in fchouwfpelen , die deze hartstogteu opwekken, Terwyl wy anderen béklaagen, verblyden wy ons hcimeiyk, dat wy de zelve niet uitftasn: Onze van alles gebruik makende hoogmoed bedient zich als dan van de gelegenheid, om ons, hoe zeer te.i onrectite, als een foort van meesterfchap over ongelukkigen aan te maatigen: en om dat wy gelukkiger zyn, vermeenen wy klockcr en w)zcr, dan zy, te wezen. De achting integendeel, die men hun toedraagt, ftclt ons eeniger maaten beneden hun; zy doet ons onze eigeii liefde aan hunne belangen opoffereu. Wat zou 't p.:menfchelyk zyn om die achting te weigeren aan flachtoffes der fortuin, die rampfpocdig, maar onberispclyk van gedrag zyn! De eerften onder zulke elendigen, die zich aan myne befchouwingen vertooncn, zyn die geenen voor wien hunne geboorte en begaafdheden een beter lot fcheencn beftemd te hebben, en die echter djor de ongerechtigheden hunner modemenfehen of door onvoorziene toevallen tot dat uiterfle gchragt ■ zyn, om een kwellend leven inde bitterde noodlydenheid te moeten doorbrengen. Aan hoe veele rampen zyn zy niet bloot geitcld ? Geprangd door fteeds wederopkomende en nimmer verzadigende nooddruften; vcrlaaten, om dat niemand  JEGENS NOODLVDENDEN. ggg mand eenig genot meer van hen trekt; eindelyk zonder vrienden tot vertroofiing in hunne fmerten (immers gaat het aldus met den mensch, hoe meer vrienden men nod g heeft, hoe minder er te vinde 1 zyn) zyn zulken dan niet ongelukkig genoeg? En zou hunne toeftand niet vereisfehen, dat men de uiterfte omzichtigheid in acht nam, om hun verdriet met geene-onaangenaamheden te verzwaaren? Nogthans zyn er menfehen, die door de milddadigheid, die zy over hun uitoefenen , of door de befcherming, die zy hun verkenen, zich verbeelden het recht te hebben verkregen , om hen met hardigheid te behandelen, rampf'altgen! die door de fortuin in de oogen hunner eigen weldoenders zelfs niet genoegfaam vernederd zyn, maar van hen nog de genade flag moeten ontfangen. Is huil rampfpoed dan mLdaadig? Is 't niet reeds hard genoeg voor hun, dat zy gedwongen Z}n om uwe befcherming te zoeken of te behouden , en noodpenningen van U te ontfangen ? Moeten zy dan nog 't hartzeer hebben, om uwe verfmaading te ondergaan? Wat indruk maaken weldaaden gepaard met minachting?, zy verwekken de verontwaardiging in plaats van erkentenis in 't hart dier geenen, wier leed men meent te verzagten. Het ziel-grievendfte dat zy als dan moeten onderftaan is de noodzakel) kheid waar in zy gefield zyn om zich onder uwe overheerfching te begeeven en dc'fchaamele voorwerpen van uwe hartvognge milddadigheid te wezen. Wreede weldocndcrs! door de vermindering hunner elenden, vermeerdert gy hunne fmerten en hier door meent gy aan de plichten van menschlievenheid voldaan tc hebben. Neen, 't is geene menscalicvenheid , het is eene heimelykc trotschheid; die U bezielt; uwe eigen liefde treft U alleen en niet den'ftaat der ongciukkigen. Laat ons dan fteeds indachtig zyn dat de ftaat dier behoefden van ons vordert, dat wy ten hunnen opzichten omzichtig zyn en alle befcheidenhcid gebruiken. Zoo onze goedaartigheid en mildheid jegens alle menfehen met' beleid en befeneidenheid moet verzeld gaan, hee veel te meer dan- ten  yp 6VER DE PLICHTMATIGE ACHTING, ten aanzien van hen , die de geftrengheid der tegenfpoed e» nooddruft moeten bezuuren? Laaten wy ons ten hunnen opzichten zo gedraagen als of wy in 't geval waren, om hun byfland ie vragen. Laaten wy even zo omzichtig wezen, om onze weldaaden te bedekken, als zy bezorgd zyn, om hunne nooddruft te ontveinze. : ja, 't is niet genoeg onze milddadigheid voor anderen te verbei gen, maar wy moeten ze in eenen zekeren zin voor ons zei ven verhoolen houden. Dat de fchaamelen, die om hunnen toeftand onze minachting fehroomen, door onze lieftaalige gemeenzaamheid worden aangemoedigd. Laaten wy deen biyken, dat wy, in hun de ruime iraate der natuurgaven wceten op te weegen, tegen het gebrek aan gcluks-goederen, i jet is inzonderheid aan ongelukkigen dat wy tooue.1 moe en, dat hunne aanneeming onzer gefchenken eene gunstbewyzing aan ons is. ik weet fprak een voornaam man (die zoo zeer om z; nc gulhartigheid als fchranderheid van geest, diende gercemd te worden) tot zyiun vriend. Ik weet dat, in de lutueetiiig der gaven, de natuur U ryLelyk voorzien; maar de fortui/* U merkeiyk te kort geddan heeft, en fchcon hy hem ecu groot gefebeuk deedt; vi-cgdj hy er nogthans dit by. Ik zou meer gedaan hebben, maar ik was overtuigd d.it een middelmaatig gefchenk uwe gurflige aanneming zou verwerven. Ilct is door enec befchaaide handeluvze dat men dc ongelukkigen, om zoo te fpreeken, hunne eieude doet ■vergeeten. Le nicnschlicvcnheid leert ons boven dien, om eenig onderlcheid in acht te neemen tea aanzien van djzuiken die uit een' geluk-ftaat zonder hun toedoen tot armoede vervallen zyn. Wat kan er harrgrievendcr zyn, dan de wel eer genotene gunften der fortuin te herdenken in een tyd, dat men haare onftandvastighcid beproeft. Dc vorige geuoegten doen de aanwezende rampen des te bitterder fmaaken. Het valt ongelyk harder arm tc zyn, waaneer men ryk geweest is; 't nodige te moeten ombecren, wanneer men den overvloed gehad heeft; zich met minachting verlchooven  JEGENS NOODLYDENDEN. 71. verfchooven te zien, daar men voorheen met nadruk werdt gerzogt. Laarcn wy deze ongelukkigen de moeiten beneemen om ons hunnen droevigen toefiand waar in zy gebragt zyn, te kennen te geeven. Zoo wy hun van dienst kunnen" zyn , laaten wy dan niet wagten tot dat deze fchaam-armen hun weerzin overwonnen hebben, om ons aantezoeken; laat hun Kever dc hand zelfs die hun toedeelt, onbekend blyven. "Daar zyn er, die zich geraakt voelen, wanneer'men hun eenigen onderftand biedt, cn wien 't ligter vak armoede te lyden, dan aalmoesfen te ontfangen. Genoodzaakt, cm in eene erbarmelyke toerusting te voorfchyn te komen, zyn zy menschfehuwend; zy laaten hunne oogen rond om zich gaan en vreezen die te vestigen op een' getuigen hunner etende. Laarcn wy als dan een medelyden bedwingen, 't geen die elcndigen met te veel afzicht zóu doen befchouweu; laat als dan ook onze befchouwing, daar zy zich zoo zeer voor trachten tc verbergen, niet te aanhoudend zyn, en zy niet onverhoeds bemerken , dat wy ons met dc betrachting vaa hunne deerhken toefiand te zeer bezig houden. Hebben wy nu zoo veel in acht te neemen ten aanzien van hen, die buiten hun toedoen, door 't verlies hunner goederen, ongelukkig zyu geworden; veelmeer opfmerkfaamheid verdienen dan dezulken, die zonder hun fchuld, door verlies van aanzienelyke waardigheden in de kommerlykfte elenden zyn gedompeld. Laaten wy ons eens voordellen hoe akelig de toedand moet wezen, van hen , die na dc volle befchikking van 't lot over anderen gehad tc hebben, de beröoving van hunne macht niet aan hunne ongerechtigheid of gebreken, maar aan noodlottige tydsomftandïgheden re danken hebben. Welk eene verbazende verandering voor iemand, die uit het toppunt zyner grootheid is neêrgedort! Welke bitterheden vervangen het zoet genot zynes geluk-daatsi Hoe veele gunden cn weldaaden hadt hy niet voor heen tot zyne befchikking! Aan hoe veele onrechtvaardige en ondankbaard behandelingen vindt hy zich thans uiet bloot gedeld! Welk eene vuurigheid vtfor heen in hun die hem omringden, om hem geduurig vriendfehap te bewyzen! Welk eene verkoeling thans in die fchyn - vrienden! Of 'misfchien hebben zy nog de zelve vuurigheid, maar om hem telkens onaangenaamheden  OVER DE PLICHTMATIGE ACHTING. den te berokkenen. Welke achting, welke eerbewyzingeii verlevendigden wel eer onophoudelyk het denkbeeld zyner verheffing. En welke verachting; weke flnaadiieden doen hem thans zyne vernedering onophoudelyk zien? zoo hy anderfints al bekwaam kon zyn, om er 't denkbeeld van uit zyn geheugen te wisfehen! Want, rond uit gezegd, met welk een lust en vergenoegen, befchimpen de meefte menfehen hunne voorige meefters niet, wanneer zy met hun gelyk ftaan ? Het is een wrok tegen dc heerfchappy die zy haaten. Die zelve menfehen, die aan de grooten in den tyd hunner verheffing, deugden toefchryven die zy niet bezitten; fchryven hun, na hunnen val, ondeugden toe, die ze nooit gehad hebben. De kruipendfte vleiers worden als dan de onmeêdoogendfte lasteraars; en treeden dien zelvcn afgod met voeten , dien zy te vooren met opgeheven handen hebben aangebeden. De ongelukkige, wiens gezag en heerfchappy vernietigd zyn, ziet alzo teffens zyne hoop verdwenen, zyne weldaaden vergeeten, zyne deugden bezwalkt en zynen uaam gefchandvlekt, terwyl zyn geweten zuiver is. Hy ziet als dan tot overmaat zyner onheilen, hoe zegevierend zyne vyanden , hoe ondankbaar zyne vrienden en hoe talryk zyne befpotters zyn. Welk eene befcheidene behandeling vordert zynen aandoenelyken toefiand in zulke tydsomftandighcdcn niet van ons? Hoa meer achting men hem tc vooren bewezen heeft, hoe gevoeliger hy voor beledigingen moet zyn. Hoe zeer moeten wy dan niet fchroomen, om zyne ziel te doorwonden met droefgeeftige denkbeelden, die hem doen befluiten, dat wy zynen rampfpoed aan zyne misilagen toefchryven? Vrypostigheden, die voormaals in zynen geluk-ftaat konden ingefchikt en zonder erg opgenoomen worden , zyn ons in den ftaat zyner vernedering ongeoorloofd: zy zouden kunnen misduid worden, even als of wy die thans uit hoofde van zynen laagcn ftaat ons veroorloofd oordeelden. Daar en tegen zouden wy ons niet aan die zelfde minachting fchuldig maaken ; wanneer men hem gclyke eerbewyzinge deedt als voor heen, toen hy in een' verheven ftaat was? Het zou te dugten zyn, dat ouze handelwyze in dit geval hem de gedachtenis zyner voorige grootheid vernieuwende, als eene befchimping zou kunnen worden opgenoomen. [ 't Vervolg in No. 3.3  MENGELWERK, TOT GODSDIENST EN ZEDKLEER BETREKKELYK VRAAGEN BETREFFENDE GODGELEERDE, OUDHEID EN LET TERKUNDIGE STOFFEN. Zyn er in de aloude gedenkschriften woorden en daaden des Heilands te vinden, die in de vier Evangeliën niet befchreeven ftaan? welk eene Zekerheid kan men daar aan toe kennen? en welke beredeneerde gevolgen, kan men uit het dilzwygen der Evangelisten des aangaande opmaaken? Verzamel de brokkelingen , die er orergefchooten zyn, op dat zy niet verlooren gaan. Joa. 6. v. 12. C Vervolg van bladz. 41. ) T I n deft tweeden brief van den H. Clemens den eerften tot de Corinthers, komen ook eenige woorden des Heilands vóór, die noch in de vier Evangeliën, noch in de H. Schriftuur zyn opgetekend. Wy zouden deze woorden reeds aan onze Lezers hebben medegedeeld, zo wy den tweeden brief van den H. Clemens (die de derde opvolger van den H. Petrus geweest is, en in de Apostolifche tyden geleefd heeft) onder de gedenkftukken der eerde Eeuw hadden kunnen, rangfehikken. Doch vermits er by de geleerde waereld maar één echte brief van Clemens tot de Corinthers bekend (*) en de tweede (*) Notatu dignum est, Concilium primum Vafenfé, faculo quinto celebratum, canone fexto, unicum quoquê Clementis epistulam, eamque, quam hodie vueere pritmm fulemus, ut genuinam agnovitfe. MENG. I. DEEL. NO. 3, Q.  74- Vraagen betreffende Godgeleerde , Oudheïd tweede met zeer veel reden altyd als onecht befchouwd is» hebben wy 'er tot dus verre nog niets uit willen ontlcenen 'Er wordt over de Oudheid van dezen tweeden brief, die op den naam van den H. Clemens verfpreid is, zeer verfchillendc geoordeeld. Het zekerde dat men 'er van zeggen kan, is, dat men 'er onder dc Schryvers der drie eerfte kerk-eeuwen geen 't minde gewagvan gemaakt vindt;veel min eenige plaatfen uit den zeiven by hun aangehaald, zelfs Biet in de werken van Origenes, waar van wy zo even gefproken hebben ; niet tegendaande deze kerk - leeraar van den eerden en echten brief van Clemens en. van andere boeken vaa dien Apodolifchen Man gewag maakt. Waar uit men met reden moet befluiten., dat deze tweede of zogenaamde brief van Clemens in de twee eerde eeuwen der kerke niet is bekend geweest, en dus als een voort breng fel van laateren tyd moet worden aangemerkt. De eerfte die van dezen tweeden brief gewag maakt, is de kerkelyke Hiftorie fchryver Eufebius (*) die in de vierde eeuw "geleefd heeft; waar uit men moet oj-maaken, dat gemelde brief na den tyd van Origenes en dus omtrent 't midden der derde eeuw, vóór den tyd van Eufebius gefchreven is. Het is dan voor eerst zeker , dat deze brief ,-hoe onecht ook, anderfins een oud gedenkfiuk is. Ten tweeden is het uit den inhoud van dien kennelyk dat 'er veele fraaije zedelesfen en vermaaningen in vervat zyn. Boven dien is dit gefchrift niet geheel tot ons gekomen; men rekent, dat 'er fchier de helft van verloren is gegaan : het geen wy 'er van hebben is mede nog in de oorfprongkclyke Griekfche taal. Zelf kan men uit den inhoud' van dien niet zien dat het een brief is, noch ook dat het eenige byzondere betrekking op dc gemeente van Corint'hen zoude hebben; het vervat alleen eene algemeene zedenleer, waar uit wy befluiten, dat het eigenlyk een gedeelte eener predikatie is, 't geen de Christenen "der derde eeuw verkeerdelyk als eenen tweeden brief van den H. Clemens befchouwd hebben ; van welk ge- Lib. 3. Hift. CaJ>. 3 ^-  en Letterkundige stoffen jg. gevoelen Patri cius Junivs, ƒ. Fellus, de Hoogleeraar Frey en andere beroemde oudheidkundigen ook niet vervreemd (*) fchynen. Daar gevolglyk dit gefchrift, waar aan men voorheen uit een enkel wanbegrip, fiechts eene verkeerde benaaming heeft gegeven, voor 't overige in zich zelfs een fraai gedenkftuk der derde eeuw is, zo hebben wy het dan ook in dit tydvak gerangfehikt om 'er onzen lezers eenige woorden des Heilands uit optezamelen, die men in de vier Evangeliën en in de fchriftuurlyke ftukken van 't Nieuw Verbond te vergeefs zou zoeken. Men vindt vooreerft in 't vierde Hoofddeel van dat ftuk «leze woorden van onzen Zaligmaker: Wanneer gy lieden met my in mynen fchoot zult vergaderd wezen en myne geboden niet zult hebben vulbragt , zal ik U lieden verwerpen en ik zal zeggen: wykt van my; ik weet niet van waar gy lieden zyt, gy bedryvers der ongerechtigheid. De laatfte woorden zyn echter genoegfaam dezelve die men by den Evangelist Matthaeus vindt, in dezer voegen : Ik heb U nooit gekend; gaat weg van my, gy, die boosheid pleegt. In 't vyfde hoofddeel ontmoet men deze woorden. Want de Heere zegt: Gy lieden zult zyn als lammeren in 't midden der wolven. Doch Pet rusantwoordende zeide tot hem: maar by aldien de wolven de lammeren verfcheuren ? Je fits antwoordde aan ( * ) Uti pat et ex Bafilienp hujtts Epist olde editione , qucs cum ipforum notis prodiit Anno 1742. Nee non exeo, quod de hac Epistola judicavit eruditis/imus Vinema, (t) Cap. 7. vers 23. G. 2.  l6. Vraagen betreffende Godgeleerde, Oudheid aan Petrus. Laaten de lammeren de wolven niet vfetzen na hun doud: en vreest gy lieden ook hen niet die U dooden en voor 't overige niets meer doen kunnen : maar vreest hem die, na dat gy lieden geftorven zyt, de macht heeft, overziet en lichehaam om ze- in 't helfche vuur te werpen. Deze woorden zyy wel omftandiger en uitgebreider, maar hebben anderfins veele overéénkomst, met het geen de Heiland by den Evangelist Matthams (*) zegt.- Ziet ik zende U lieden als fchaapen midden onder de wolven en wilt hen niet vreezen , die het lichchaam dooden, doch de ziel niet kunnen dpoden; maar vreest eerder hem, die en ziel en lichchaam kan verdoemen in de hel. In het zelve fiuk, het tiende hoofddeel vindt men deze woorden van Christus. Bewaart het vleesch kuisch en het zégel ongefchonden, op dat gy lieden het eeuwig leven moogt erlangen. Door het woord régel werdt in de vroegfte eeuwen het doopfel verfiaan. (t ) Wyders leest men nog in 't twaalfde hoofddeel aldus: De Heere van iemand ondervraagd zynde: wanneer zyn Ryk zuo (*) Cap. 10. vers 16. en 28. (t) Clemens yllex. in Eclogis Propheticis ante medium p. 202. Aublarii novisfimi Bibliothecee Patrum Combefifii. add. Grabuim in fpecil. S.S. Patrum torn 1 • fee. 2. pag. 85. et fee. 1. pag. 331. et 332. Eufeb. de vita Conflantini Magni lib. 4. Cap. 62. et Liistor. lib. 10. Cap. 3. circa fmern.  en Letterkundige stoffen. zou komen; zeide: wannneer twee één zullen zyn, en 't geen uitwaards \_is~] even als dat binnenwaards [ is ~] en, het mannelyke beneffens het vrouwelyke noch man, noch vrouw £ zal zyn. ~] Clemens van Alexandriën, (*) van wien wy onder dé Schryvers der tweede eeuw hier boven gefprooken hebben, maakt ook gewag van diergelyke gezegdeus des Heilands echter in woorden eenigermaate verfchiliende; en waar uit men teffens vindt opgehelderd wie de ondervraaging deedt en wat dat de eigen/yke zin van Jefus woorden is, die by gemelden Kerkvader aldus worden opgegeven. „ Toen Salome bleef onderzoeken wannneer deze dingen , daar zy naar vroeg gebeuren zouden, heeft de Heere gezegd: Wanneer gy lieden het gewaad der fchaamte zult verlreeden hebben en wanneer twee, één zullen zyn, en het mannelyke met let vrouwelyke noch man noch vrouw zal wezen." Dc Heiland fchynt door deze woorden niet onduideiyk te kennen gegeven te hebben, 't geen hy by den Evangelist Lucas (f) aan de Saduceën nopens de toekomende verrysfenis ten antwoord gaf: De kinderen dezer eeuwe trouwen en .worden getrouwd; maar zy die dezer [toekomende] eeuwe en der opftanding uit de dooden zullen waardig geoordeeld worden, die zullen geene mannen noch vrouwen neemen, want zy zullen ook niet meer kunnen flerveti, vermits zy den Engelen gelyk zyn; en kinderen Gods zyn, door dien zy kinderen der verrysfenisfe zyn. e.z.v. Wyders vindt men uit de getuigenis van Clemens van Alexandriën (§) dat deze woorden des Heilands die wy in de laatfte plaats uit den zogenaamden brief van den H. / Clemens (*) Lib. 3. ftromat. pag. 465. (t) Cap. 20. vers 34., 35 .en 36, CS) BHt. lib. 3. ftromat. G. 3.  78. Vraagen betreffende Godgeleerde, Oudheid Clemens den I. aan de Corinthers getrokken hebben, weleer in het Evangelie volgens de Egyptenaaren befchreeven ftonden: uit welk Evangelie dan ook de Schryver van dezen tweeden brief van den H. Clemens opgemelde woorden vermoedelyk heeft ontleend gehad. Doch uit welke vroegere gedenkftukken 's Heilands woorden , die wy in dc drie eerfte plaatfen uit dien brief hebben bygebragt, getrokken zyn, is niet wel te bepaalen fchoon dc geleerde Venema van gevoelen is, dat de eerfte plaats ook uit het Evangelie volgens de Egyptenaaren ontleend is. Ook ontmoeten wy nog in 't elfde hoofddeel van dat ftuk de volgende woorden, die men even min kan nagaan, waar uit dezelve ontleend zyn; en die de Schryver zelfs niet uitdrukkelyk opgeeft, als door den Heere Jefus gefprooken te zyn; fchoon wy uit den zin vermoeden, dat het woorden zyn die onze Heiland gefproken heeft tegen hen, die kwaade voorbeelden of verergernisfen geven ; zy luiden aldus: En zo zy nog maar alleen deze dingen bedreeven, zou het te dulden zyn: maar nu volharden zy met de boosheden aan onnofele zielen te leer en; niet weetende dat zy een dubbel d oordeel zullen ondergaan, mmenlyk hun zeiven en anderen betreffende, die naar hen gehoord hebben. Eindelyk vindt men in het twaalfde hoofddeel van dezen dikwerf gemelden brief als eene Prophetifche Godfpraak bygebragt , deze woorden: Ellendig zyn de dubbelhartigen en wankelmoedigen ; die zeggen: wy hebben alle deze dingen ook wel van onze Vaderen gehoord; doch wy kinderen van dag tct dag wagtende, hebben niets van deze dingen tot nog toe gezien. O dwaazen verge/ykt U by het hout. Neemt denwynftok. Deze brengt immers eerst bladeren voort; daar na ontjpruit de knop; vervolgens den korl en eindelyk de volledig*  en Letterkundige stoffen. 79- Volf/dïge druif. Zo zal ook myn volk ontrustingen en kwellingen hebben en naderhand de [ beloofde J goederen ot,Jfangen. Wy zien wel, dat de Schryver van Clemens tweeden brief deze woorden bybrengt als eene plaats uit een der Prophcten, om te bctoogen, dat de waare gelovigen, zich op Gods beloften getrouwelyk moeien verlaten en alzo volharden om den Heere te dienen; doch wy kunnen deze woorden in geene van alle de Prophetiën die in de H. Schrift ftaan, ontdekken. Ook vindt men dezelve even weinig in de oude gcd.mkfkikken; en het blyft diensvolgens onzeker waar uit gemelde woorden ontleend zyn. Te denken, dat de Schryver die fiechts uit zich zei ven verzonnen en alzo even als eene Godsfpraak of Prophetic tot fhivir.g zyner zedeles in 't opgemelde hoofddeel zou hebben bygebragt is iet, waar voor men geen grond heeft hoegenaamd; des te minder, om datde Schryver in dit en andere hoofddoelen ook onderfcheidene plaatfen inlast, die hy uit de H. Schriftuur getrouwelyk heeft bygebragt. Integendeel; het eenige, dat men hier uit en met grond zelfs kan befluiten, is, dat er ook fchriften het Oud Verbond betreffende onder de eerfte Christenen zyn bekend geweest , die door den roest des tyds zyn verloren gegaan. ( *) Met deze bemerking fluiten wy tenens den kring der derde eeuw, om te zien, wat de volgende ons opleveren. In de nageblcvene werken der Kerkvaderen van de vierde eeuw vindt men nog eenige woorden des Heilands die mede noch in de vier Evangeliën noch in de overige bybel-fchriften des Nieuwen Verbonds zyn opgetekend. Vooreerst verhaalt ons de H. Hieronymuï (*) dat de moeder des Heeren en s^e broeders tot hem zeiden : Joannes de Dooper doopt tot vergiffenis (*) sldde Grabrium in fpecil'S.S. Pair. lom i.fec. i.ƒ.329. (t) Lib. 3. Contra Pelagianos pa rum ai initio. ü. 4.  to. Vraagcn betreffende Godceleerde, Oudheid giffenij der zonden ; Iaat ons gaan en laaten wy van hem gedoopt worden. Doch Jefus zeide tot hen. Wat heb ik gezondigd , op dat ik gaa en van hem gedoopt worde? Ten tweeden fchryft gemelde Kerkvader, (*) dat de Zaligmaker na zyne verrysfenis aan den H. Jacobus verfchyBpnde ( van welke vcrfchyning wy nader zullen fpreeken ) na 't zégenen en breeken des broods tot hem zeide: Myn Broeder, eet uw brood, vermits de zoon des menfehen van de f aapenden is opgeftaan. Dc f aapenden worden hier'volgens de taal der H. Schriftuur (t) genoomen voor de dooden. Ten derden ontmoet men nog by den H. Hieronymus dit gezegden des Hcilands: C 5) Weest nimmer blymsedig, ten zy gy lieden uwen broeder zult gezien hebben in liefde. Alle deze plaatfen heeft de H. Hieronymus, zo als hy zelfs getuigt , uit het Evangelie volgens de Hebreeuwen ontleend. Wyders ontdekt men nog in de gedenkfehriften der vierde eeuw eenige woorden des Heilands, die de H. Epiphanius ous heeft nagclaatcu; onder anderen deze aanmerkelyke. (**) Jefus fprak tot zyne Discipulen: De Vader en de Zoon cn de Heilige Geest zyn dezelve. Deze (*) In cal al fcrlpt Ecclef. num 4. T. 1. p. 126. (t) Paulus ad Thesfalonifcnfes Cap. 4. v. 12. et. 13. ( § ) Lib. 3. Comment ar inEpss*. adlpheposCap, 5. torn VI. (**) Iphiphanius faeuft L, XII- vers 2.  en Letterkundige stoffen» gr. Deze woorden des Heilands, die in geene der vier Evangeliën noch buiten dezelve in geene Schriftuur - boeken als 's Heilands woorden bekend ftaan , hebben echter veele overeenkomst met het geen de H. Joannes zegt: (*) Drie iytt er die getuigenis geven in den Hemel: de Vader, het PVoord en de Heilige Geest: en deze drie zyn één. De opgemelde plaats werdt wel eer volgens getuigenis vaii voornoemden Kerkleeraar , in het Evangelie volgens de ^Egyptenaaren gevonden, zo dat zy ouder is dan den brief van den H. Joannes. De Sabellianen, die de verfcheidenhcid •van erfoonen in de Godheid lochenden, bedienden zich van die woorden, om re beweeren, dat door den Vader, den Zoon en den H. Geest één en denzelven perfoon moest verftaan worden. Dc Arianen hebben ze ongetwyffeld voor hun wangevoelen zo gunftig niet geoordeeld. Deze integendeel vonden goed, om zelfs de woorden van den H. Joannes: Drie zyn er die getuigenis geven in den Hemel e.z.v. in hunne overfchryvingen des Bybels agter te laaten. Zo ziet men den eenen ketter den zin en den anderen de woorden verduilteren. Echter was de handelwyze der Arianen ruim zoo gevaarlyk voor de volgende tyden, waar in veelen, dezen gewichtigen text van Joannes in onderfcheidene Griekfche handfchriften misfende, in eeii denkbeeld raakten, dat dezelve in den oorfprongkelyken brief van dien Apostel nimmer hadt geftaan, maar vervolgens doof fommige affchryveren daar was ingelast. Doch de H. Hieronymus heeft reeds in diert tyd deze kunstgreep der Arianen ontdekt en aan de nakomelingfchap kenbaar gemaakt. (t) En het blykt uit de getuigenis van dien Kerkleeraar, dat alle affchriftcn van Joannes, die öndef Ariüs waaren, wel degel)k die textwoorden inhielden. Ook hebben niet alleen Athanafius , Hieronymus ert andere (*) i. Brief Cap. g. vers 7. (t) Hierom Prajdt. in Epistolas Catholitas,  82. Vraagen betreffende Godgeleerde, Oudheid" andere Vaders; maar zelfs ook de H. Cyprianus die lang ■vöór Ariüs geleefd heeft, zich van zodanige naauwkeurige affchriften des Bybels bediend, waar in de opgemelde textwoorden van Joannes gevonden werden, (*) al het welk, zo wel als 't overoud /Egyptisch Evangelie, waar uit d§ bovengenoemde woorden des Heilands volgens getuigenis van Epiphanius, ontleend zyn, tot befchaaming dient van de verderffelyke ftrceken der Arianen. Aanmerkelyk is 't, dat de eerfte Lutherfche Bybel, die te Straatsburg in den jaare 1522. in de Griekfche taal is uitgegeven, juist na een Ariaatisch affchrift is gedrukt, waar in deze gewichtige woorden die 't aanbiddelyk geheim der Drieéénheid en de voornaamfte grondleering des Christendoms vervatten, niet gevonden worden. Men ziet uit dat alles van welk belang het is, de Christelyke gedenkftukken der vroegfte eeuwen op te fpooren en welk een ongemeen licht dezelve over de aangelegenfte waarheden kunnen fpreiden. Eene tweede plaats die ons Jefus woorden buiten de vier Evangeliën en andere Goddelyke fchriften oplevert, vindt men nog by den H. Epiphanius, (§) van den volgenden inhoud. Jefus komende te Capernaum, is ingegaan in 't huis van Simon, bygenaamd Petrus en zyn mond openende zeide hy : Toen ik voorby het tneir van Tiberias ging heb ik Joannes en Jacobus, Zoonen van Zebed&us verkoren, en Simon en Andreas en Thadd&us en Simon Zelotes en Judas Iscariotes , en U Mattheus (*) Bellarm. lib. 1. de Christo C. 6. Frans. Lucas. Tirinus ad Epist. Joannis Cap. 5. vers 7. (t) Har es. XXX. Ebion § 19.  en Letterkundige stoffen. 8J. thans, toen gy in het tolhuis zat, heb ik geroepen en gy zyt my gevolgd. Ik wil dier halven dat gy lieden twaalf Apostelen zult- zyn tot getuigenis van Israël. En Joannes was doopende en de Pharizeeuwen zyn uitgegaan tot hem en zy zyn gedoopt en geheel Jerufalem. Deze gehecle plaats, die de H. Epiphanius bybrengt , is uit het Evangelie volgens de ^Egyptenaaren getrokken ; men ziet dat de tydorde der gebeurtenisfen op de aangehaalde plaats in 't geheel niet is in acht genomen, vermits volgens dit verhaal der .fEgyptifche Christenen het voornoemde gezegden des Heilands zou plaats gehad hebben, vóór ofgelyktydig met de dooping van Joannes, 't geen niet ftrookt met het verhaal der H. Schrift; trouwens de tydorde ziet men zelfs by de gewyde Evangelisten niet altyd naauwkeurig opgevolgd. Ook hebben de woorden in het fbt der aangehaalde plaats; Gy zyt my gevolgd. Ik wil dierhalven, dat gy lieden twaalf Apostelen zult zyn tot getuigenis van Israël eenige betrekking o 5 't geen de Heiland in 't Evangelie van Matthaeus zegt: ( * ) Ik zeg U voorwaar , dat gy die my gevolgd zyt in de wedergeboorte, als de Zoon des Menfehen op den zetel zyner heerlykheid zal gezeten zyn, ook op tzvaalf zetels zult zitten, oordeelende de twaalf geftachten van Israël. Doch welke betrekking deze twee plaatfen ook op elkauderen mogen hebben, zyn zy echter, zo uit de omftandigheid, als inhoud, merkelyk verfchillende. Want het eerfte gezegde des Heilands heeft volgens het /Egyptisch verhaal pl ats gehad in het huis van den Apostel Petrus; eene omHandigheid, die de H. Evangelist Mattheus niet vermeldt. In (*) Cap. 19. vers 28,  ?4> Vraagen betreffende Godgeleerde, Oudheid In de eerfte plaats worden de Apostelen tot getuigenis van Israël; cn in de laastgenoemde tot beoordeling der twaalf ge/lachten van Israël gefield. Waar uit men echter niet befluiten moet, dat het eerfte een verkeerd verhaal is van 't laatfte; maar veel eer, dat de Heiland zo wel het een als het ander, doch op onderfcheidene tyden en by verfchillende gelegenheden gefproken heeft, fchoon men fteeds in 't oog hebbe te houden, dat de eerfte woorden door eene feilbaare en de laatfte door eene onfeilbaare pen zyn geboekftaafd. Dat deze onze bemerking niet zonder grond zy, zal de oordeelkundige Lezer ras begrypen, uit de volgende plaats, die wederom niet in de H. Schrift, fchoon in een der oudfte gedenkfehriften des Christendoms gevonden wordt; zie hier dezelve: In de Predikatie van Petrus, zegt de Heere tot zyne Discipulen na zyne verrysfenis: Ik heb U tot twaalf Discipulen verkoren , oordeelende, dat gy lieden my waardig waart. Deze woorden heeft Clemens van Alexandriën (*) getrokken, zo als hy in de aangehaalde plaats te kennen geeft, uit de predikatie van Petrus; het geen ook vermocdelyk de zelve is waar van Lactantius, die in de vierde eeuw geleefd heeft, dus fpreekt: (t) Petrus, ( zegt hy, ) en P au hts hebben te Romen gepredikt en deze predikatie is als nog in gefchrift ter gedachtenis overgebleeven. Van welk gefchrift wy hier aanftonds breeder zullen handelen. Deze plaats heeft wederom met de voorgaande wel eenige betrekking; maar verfchilt behalven in woorden ook nog ten aanzien van den tyd, alzo het een vóör, en 't andere na de verrysfenis door Jefus gefproken is, Naast- (*) Lib. VI. Stromat. pag. 639. B. (t) Lib. 4. Diyinarum Infitutiomim, Cap. 21,  en Letterkundige stoffen. 85. Naastdeiikelyk is voor eerst 't gezegde des Heilands aan zyne Apostelen, 't geen ons het /Egyptisch Evangelie oplevert; Ik wil, dat gy twaalf Apostelen zult zyn tot getuigenis van Israël het vroegfte na de orde des tyds en heeft mogelyk kort na de roeping van Matthaeus plaats gehad. Ten tweeden; de beloften des Heilands aan zyne Discipulen dat zy ten eenigen dage zouden zitten als Rechters over Israël, is buiten twyffel gedaan na dat zy den Zaligmaker eenen geruimen tyd hadden gevolgd en (zo als Petrus zich uitdrukt) (*) alles verlaaten hadden. Ten derden; vermits de Apostelen den Heiland bleeven volgen, zich ten eenemaale verlaatenden op zyne heerhke beloften, zullen zy om die reden na zyne verrysfenis die woorden uit Jefus mond gehoord hebben, die wy in de laatfte plaats hebben aangevoerd: Ik beb U tot twaalf Discipulen verkoren om dat gy my waardig zyt. namenlyk; om dat gy door Uw geloof en ftandvastig betrouwen op myne beloften U myner verkiefing hebt waardig gemaakt. Maar veelligt zal men zeggen. Hoe komt de Heiland in deze laatfte plaats te verfchynen aan en te fpreeken met twaalf Discipulen of Apostelen, daar immers Judas de verrader zich zeiven reeds om 't leven gebragt hebbende, (§) er na Jefus verrysfenis niet meer dan elf over waren en Matthias eerst na de Hemelvaart des Zaligmakers is bygekoren ? (§) Doch de zelve zwaarigheid die men daar omtrent in deze plaats maakt , ontmoet men ook in de brieven van den Apostel Paulus (**) waar in hy fchryft, dat de Heere jefus na zyne verrysfenis eerst aan de elfen vervolgens aan alle Apostelen verfcheenen is, welke dus meer dan elf in getal moeten geweest zyn. Dat (*) Matthaus 19. vers 27. (t) Matthaus 27. vers 5'. ( § ) Actor. Cap.' 1. (**) 1. Cor. 15. vers 5, en 7,  26. Vraagen betreffende Godgeleerde, Oudheid Dat men ook geene reden hebbe, om de woorden des Heilands die uit de voornoemde gefchrevene predikatie van Petrus zyn aangehaald, van onechtheid te verdenken, offchoon zy in de Schriftuur niet ftaan; blykt uit het volgende. De kerkelyke Historie fchryver Eufebius, die in de vierde eeuw geleefd heeft, verhaalt uit de overlevering, dat de Heiland aan zyne Aopstelen bevolen hadt, dat zy voor het twaalfde jaar niet uit Jerufalem zouden fcheiden. (*) Van dit bevel des Heeren maakt Clemens van Alexandriën ook reeds gewag en men vindt het by dien Kerkvader (t) aangehaald uit de meergenoemde gefchrevene predikatie vau Petrus in deze bewoording: Daarom zegt Petrus, dat de Heere tot de Apostelen gezegd heeft: By aldien dus iemand onder de Israëliten tot boetvaerdigheid wil komen en om mynen naam in God geloven, zo zullen hem zyne zonden vergeven worden. Trekt na twaalf jaaren uit tot de waereld, op dat niemand zegge: wy hebben niet gehoord. In de eerfte plaats nu. wordt dc geloofwaardigheid van deze gefchrevene predikatie van Petrits niet alleen gefterkt door 't gezag van Clemens van Alexandriën , die er zich op beroept; maar ook door 't geen Eufebius fchryft ten opzichten van 't daarin vermelden verbod des Zaligmakers aan zyne Discipulen, om niet dan na verloop van twaalf jaaren Uit Jerufalem te gaan. Dit gebod brengt Eufebius by, uit de fchriften van Apollonius, die in dc tweede eeuw geleefd heeft. (*) Lib. 5. llistor. Cap. 18. fub. finem. C t) Lib. VI. ftromat fub finem pag, 636.  en Letterkundige stoffen. 8". heeft. Deze fchryft volgens getuigenis van Eufebius (*)dat de Martelaar Thrazeas die in de eerfte eeuw of kort na de zelve geleefd heeft, hadt verklaard, dat hy uit de leering der Ouderlingen of Apostolifche Discipulen het zelve bevel des Zaligmakers, 't geen in da gefchrevene predikatie van Petrus vermeld wordt vernomen hadt. Deze overlevering zo zeer overéénftemmende met de gefchrevene predikatie van Petrus, waar uit de twee laatfte plaatfen van 's Heilands woorden ontleend zyn, maakt dit oud gedenkftuk des te geloofwaardiger. Boven dien is 't bekend uit de kerkelyke Historie der eerfte eeuw, dat de Apostelen dit bevel des Heeren ook volbragt en zich niet eerder van Jerufalem verwyderd hebben,, om 't geloof over den gantfehen aardbodem te verkondigen , dan in het tweede jaar der regering van Keizer Claudius, zynde het twaalfde na Jefus Kruis-dood. Dit blykt niet alleen uit de getuigenis van Baronius ( f) en van veele . andere Schryvers; (§ ) maar ook uit Eufebius zelfs, als dewelke getuigt, dat Petrus, dien hy noemt de Prinfe der Apostelen en 'f Hoofd van Gods heirfchaaren, eerst onder de regeering van Claudius naar Romen was gegaan, om te prediken. (**) Dan; nergens doen zich de eigenlyke redenen van dit twaalfjaarig verblyf der Apostelen tc Jerufalem beter op, dan in de laatfte woorden die uit de gefchrevene Predikatie van Petrus zyn bygebragt, wanneer men ze in hun verband befchouwt. Men weet dat de Heiland by den Evangelist Matthaeus zegt: Ik ben niet gekomen dan tot de verkorene fchaapen van 't Huis van Israël, (tl) om dat de Mesfias aan de Jooden (*) Lib. 5. Hittor. Cap. 18. (t) Ad annum Christi 44. (§) Ouos vide apüd Tirinum in Chronico Sacro. (** )' Lib. 2. Uister. Cap. 14. (tt) Cap. 15. vers 4,  88. Vraagen betreffende Godgeleerde, Oudheid Jooden afzonderlyk en uitdrukkelyk beloofd was. De Heiland wilde deze belofte zyns Hemelfchen Vaders in den ruirnften zin volbragt hebben, op dat de verlorene Schaapen vari »t Huis van Israël, die nog over waren, tot boetvaerdigheid zouden komen; in zynen naam gelov en en vergiffenis hunner zonden erlangen. En dit toont de Heiland in de door ons bygebragte plaats duidelyk, door deze woorden: By aldien dus iemand onder de Israëliten tot boetvaerdigheid wil koffien en om mynen naam in God gelooven, zo zullen hem zyne zonden vergeven worden. Daar toe fielt de Heiland vervolgens eenen bepaalden tyd: Trekt na twaalf jaaren, zegt hy. uit tot de waereld en hy voegt er nog deze rede» by: op dat niemand ( te weeten onder de Jooden ) zegge: wy hebben niet gehoord dat is: wy hebben de woorden des Heeren niet ontfangen. Hier uit zien wy hoe getrouw God in zyne belofte heeft willen zyn ten opzichten van het wederfpannig Joodendom, op dat niemand de minfte reden zou hebben, om den Heere eenig verwyt te doen, maar deze Godfpraak, die men by den Propheet Ifaïas leest (*) zou vervuld worden: Nu dan gy inwooners van Jerufalem en mannen van Juda, oordeelt tusfchen my en mynen wyngaard. TF"at heb ik meer moeten doen aan mynen wyngaard, 't geen ik niet gedaan heb? Het was dus ook niet, dan na verloop van twaalf jaaren en na alle moeiten en beproefde middelen tot bekeering van het Joodendom te hebben aangewend, dat de Apostolifche arbeiders in den wyngaard des Heeren zich tot de Heidenen moesten wenden. Dit blykt ook uit het geen Paulus en Barnabas tegen de halftarrige Jooden zeiden: (f) U moest het woord Gods eerstmaal verkondigd worden ; maar , nademaal gy het verpoot en U zeiven de woorden des eeuwigen levens onwaerdig oordeelt, zo keeren wy ons nu tot de (*) Cap. 5. vers 3. en 4. (t) fVtsrkcn der Apostelen Cap. 13. vers 46. en 47,  SN LtETER KUNDIGE STOEPEN, ie Heidenen: want zo heeft de Heere ons bevolen. Er is geen twyffèt , of die Apostelen hebben niet alleen öp de andere bevélen des Heeren maar ook in 't byzondër op dit bevel gezien, 't geen wy in de laaste plaats uit de gefchrevene predikatie van Petrus hebben bygebragt. Men ziet hier wederom uit, welk eene ongemeene ophcldedering de overlevering en nafporing der oude gedenkfehrifteii aan den zin en 't vollédig begrip der H. Schriftuur kunneri toebrengen. Jammer is het intusfehen dat er van die gefchrevene predikatie van Petrus niets, dan 't geen wy aangehaald hebben, is overgebleeven. Eindelyk, de laatfte woorden des Heilands, die men buiten de vier Evangeliën in de Oudheid aantreft, worden gevonden in de Canon der Misfe of regelmatig gebed, 't geert door de Priesters in de offerhande des Nieuwen Verbonds gefproken wordt. Zy betreffen gedeeltelyk de inftellings woorden van 't H. Avondmaal en ftaan met dezelve aldus iü verband i Dit is de drinkbeker my'ns bloeds des Nieuwen en Eeuwigen Verbonds de verborgenheid des géloofs, 't geen voor U lieden én voor veelen zal uitgeftort worden , tot vergiffenis der 2 onden. De woorden , Eeuwigen en verborgenheid des gelooft welke de Heiland in het laatfte Avondmaal gebruikt heeft zyrt eigenlyk in de vier Evangeliën niet te vinden, offchoon "dé benaaming van eeuwig verbond merkelyke overéénkomst heeft met deze zinfpeeleude uitdrukking des koninglyken Harpe'naars: Hy heeft zyn Verbond voor eeuwig vastgefleii. ( * ) Voor 't overige wordt dit eene verborgenheid des geloofs genoemd , om dat 't geloof hier iet belydt, 't geen voer crozë uitörlyke zinnen verborgen is. (t) (**p Pfalth 110. vers 9. (t) Innocentius Lib. 4. Ödpï 36"; Meng, i. deel nö. 3. ft  po, Vraagen betreffende Godgeleerde, Oüdheid e.z.v. De Evangelisten hebben deze woorden onaangetekend gelaaten, naastdenkelyk om dat zy zo zeer het wezenlyke der H. Inftelling (welker befchryving het hoofddoelwit hunner gewyde pennen was) niet uitmaakten en zy fchyuen om die zelve reden noch door den Apostel Paulus (*■) noch in de oude Lkurgicn van dc H. H. Jacobus, Chryfostomus, Clemens en Bafilius vermeld te worden. Maar in de Canon der Miffe.. C van welker oudheid wy hier na zullen handelen, heeft de' Roomfche Kerk deze woorden willen behouden, om dat zy. de waardigheid van dit H. Sacrament uitdrukkelyker verklaaren , (i) cn om dat het allen woorden zyn van hem, die de woorden des eeuwigen levens heeft. (§) Deze laastgenoemd'e reden heeft ons dan ook bewogen, om alle de voorden des Zaligmakers, die door.de pen der Evangeliefchryvers onaangeroerd gebleeven en nog elders in de gedenkfehrifteu des Christendoms eenigfins te vinden waaren, als een Hemels tarwengraan in te zamelen. En daar alle daaden, die Jefus gedurende zyn fterflyk leven en omwandeling hier op aarde tot 's menfehen Heilbewerking verricht heeft, onze eerbiedige aandacht mede over'v aardig zjn, hoe zeer ook derzelver meenigvuldigheid het kort beftek der H. H. Gefchiedfchryvers overtrof (**) kan liet evenwel niet ondienftig zyn, om thans ook onze arbeid ter inzameling van die bvergefchotene brokkelingen (tt) te beftceden, die de eerwaarde oudheid ons bewaard heeft, en die wy onzen geachten Lezers in een volgend Nommer zullen mededeelen. (*) i. Cur. ij, vérs 25- (t) S. Tlwm. 3. p. q. 78. art. r. ad 5. Suarez torn 3. ad 3. p. d.-ip. 60, fect 3. § dico fecundo. Sylvaira. Commeniar in textum Evang. torn 5. Lib. 7. Cap. 7. Expos 5. pag. 112. i%j Jnd. Cap. 6. vers 69. (_** ') yod. Cap. 20. vers 30. & Cap. 21. vers 25. C f i ) 'Joa. Cap. 6. vers 12.  De Kwaadspreekenheid 91. De Kwaadspreekenheid [Naar het Fransch van den Abt Boilean.~] I. De kwaadfpreekenheid is eene misdaad, welke de reden wraakt, de oprechtheid laakt en de Godsdienst verfoeit; — ondertusfehen de natuur heigt 'er naar, de nieuwsgierigheid fchept er vermaak in en de waereld fchenkt haar voorwerpen. Dit is de hatelykfte en teffens de aangeuaamfte ondeugd — het gemaklykst om dezelve te bedryven en 't moeilykste te herftcllen. Men moet een boozegeest zyn, om de kwaadfpreekenheid te verzinnen, een heilige om dezelve te verdraagen , en een engel om haar te vermyden. Doet kwaad zy verbreidt het, doet goed zy ontzet er zich over, ontvlugt de menfehen, der menfehen tong vervolgt U: zoek hun gezelfchap het bederft cn vergiftigt U. Er zyn weinig vroomen, welke in de geffeltenis zyn haar te verdraagen, weinig welke niet bekoord worden haar te fprceken, weinig welke niet ingenoomen worden haar te hooren. Befchouw U als mensch, niets kwetst meer de menfchelykheid; befchouw U als burger! niets ftoort meer de famenleving; befchouw U als Christen! niets onteert meer den Godsdienst. Haare grondbeginfelen zyn verderflyk, haare voorwerpen bedrieglyk en haare gevolgen oneindig. Ongelukkig die in de kwaadfpreekenheid fpreekt, ongelukkig die haar aanhoort, ongelukkig die 'er by zwygt: men heeft eene neiging haar te verbreiden, vermaak haar te hooren en lafhartigheid haar te veroorlooven, wanneer men ze kan tegengaan. I I. De kwaadfpreekenheid ontrooft, wat ons het dierbaarste is, te weten den goeden naam. Men offert de vryheid voor rykdommen, de rykdommen voor het leven en het leven voor den goeden naam op. Rykdommen; men heeft met veel H. a. nodig  9a- De Kwaadspreekenheid. nodig om vreedfaam en gerust te leven. De vryheid; men kan een Haaf door geweld zyn, wanneer de geest door deugden vry is, Het leven; men ko:nt niet ter waereld om onfterflyk te zyn; maar men komt alzo min om eerloos to wezen. Dus ontneemt men door de kwaadrpreekenbeid zynen Evenmenseh wat hem het allerdierbaarste is, De pyl welke men op hem affchiet is doodlyk. Wat baat hem nog te leeven? men heeft zyne ontwerpen vcrydeld; men heeft de waardozyner dienftcn vernietigd; men heeft hem uit het hart zy, ner brojderen verbannen; men heeft hem tot eene fombere fchuilplaats verwezen. III. 't Is waar men geeft hem oogcnbliklyk eenige loftuitingen, maar de laatfte woorden die men fpreekt, ontfenuwen deze loffpraak. Min wordt de voorfbreeker zyner zaake; maar men heeft tegen hem be.looten. Men roemt deugden welke anderen wisten, maar men ontdekt zwakheden, welke hen onbekend waren. Dq reden dezes kvvaadf-reekers, ge- lykt den raalgraven, waarop men deze grootfche opfchriften leest: Hy was een waardig bevelhebber — een behoaam Jlaatk ndjge een groot overwinnaar!— maar ot wat bepaalt zich dit alles? tot dit ram zalig befluir: Hy is niet meer. Hy heeft zich veel roem verworven , maar hy is niet meer. Alle geleerden hebben hem bewonderd; maar hy is niet meer. Wannneer deze lasteraar anders handelde, zou men hem mistrouwen. Men (laat zelden geloof aan een verhaal, waar hevige vervoeringen in voorkomen. Men geeft altyd acht, op de. uitroepingen eens redenaars wien dc drift ontvlamt; maar men ontdekt moeilyk dc verfoeilykc kunstnaryën eens kwaadfpreekers, die een' gantsch tcgegeftclden weg inflaat. Hy bedekt den moorddolk, als de' trouwlooze Jodb, welke dcn.ongelukkigen Amafa omhelst, die hy .gaat dooden. 't Is :gelyk de // Geest het noemt, een mensch met twéé tongenj gcgelyk hy eenen fcby.nheiligcn neemt een mensch met twéé harten 3  De Ku'aadspreekbnheid. 93. Jen, zo men niet al zegge dat hy de gevaarlykfte aller fehynheiligen is; om dat hy zich van 't goed bedient om kwaad te fpreeken — cn van loftuitingen om lasteringen uit tc braaken. IV. Er is eene kwaadfpreekenheid van flilzwygen. Men is listig genoeg om kwaad te fpreeken, zonder zich te doen hooren. Een gemaakt gebaar, een valfche grimlach, eene koppigheid om niets te zeggen wanneer men pryst, eene halve goedkeuring, welke 't een gedeelte uit infchikkelykneid fchynt toeteftemmmen en 't ander uit liefde te verwerpen, een oogwenk — eene hoofdbeweging, een zucht, eene fluiting der lippen, als, om de kwaadfpreekenheid den uittogt te beletten. Men zou zeggen dat zy zich in den doortogt hinderde en nu verklaart zy zich des te beter. Men zou meenen dat de liefde of de christelyke voorzichtigheid haar belette te fpreeken; maar 't is fiechts eene fpitsvinnigheid van boosheid. De oogen fpreeken kwaad, het aangezicht fpreekt kwaad; men b2hoeft fiechts eene verandering vati gcftalte, eene draling der ftem: ontrukt dezen kwaadfprecker zyne tong, hy zal kwaadfpreeken, alles fpreekt kwaad in hem. V. De kwaakfpreekenheid is de misdaad van alle menfehen. Die der minderen, welke niet tot de grootheid kunnen opklimmmen, wreeken zich met kwaad te fpreeken : die der geleerden welke zich den prys der welfprcekenheid fchynen te betwisten door ftekelige boerternyën: die der fchrandere geesten, welke een' eenvoudigen het ongeluk willen doen betaald zetten door zich aan de gedachten eens gemelyken fchryvers te hebben aangeboden: die der vrouwen in haare gezelfchappen: die der geestelyken in hunne vergaderingen: die der vyanden in 't voldoen hunner wraaklust: die der fchynvriendcn in 't doen uitfehynen hunner oprechtheid: die der nederigen doqr hunnen nayver en die der Meesters door Wgzugt. II. 3,  De Kwaadspreekenheid. Men fpreekt geftadig kwaad, 't Is genoeg dat eenige menfehen te (amen zyn, om van hunne kwaadfpreekenheid het brood hunner onderhoudingen te maken , gelyk God van deze zinfpelende uitdrukking zich door zynen Propheet bedient. By eene maal tyd zyn verfcheidene gerechten, doch 'er is altyd brood by. Er zyn verfchillende onderhoudingen; maar de kwaadfpreekenheid (luipt 'er gemeenlyk onder. Men fpreekt niet altyd over wetenfehappen , over de Maatkunde , over den aandacht. Wanneer men over wetenfehappen fpreekt, zal deze fchielyk een' weetniet zyn; fpreekt men over de ftaatkunde, geene wordt dadelyk een' bedrieger; neemt men den aandacht in overweging, men zal 'er ras eenen ontdekken welken men als eenen huichelaar uitkrvt: men vermoeit zich dikwyls door andere misdaaden; maar "de kwaadfpreekenheid wordt men zelden moede. VI. H'V'. Niet alleen fpreeken alle menfehen kwaad; niet fiechts fpreekt men altyd kwaad ; maar men [preekt kwaad van alle menfehen ; van de gelukkigen heimelyk, van de ongelukkigen openbaar, in groote vergaderingen van die inkomen, in de bezoeken van die uitgaan. Een gehoorzaal is naauwlyks voltallig of 't geldt reeds de Eer van Eenen. De kwaadfpreekenheid zoomin als de dood, fpaart niemand, noch Thiür, noch Troon, noch weldaaden, noch braafheid. Men leeft in 't midden van allerly (lag van menfehen en men is verwaand genoeg om de kwaadfpreekenheid mecne te ontvlugtcn. Rekent men op zyne verdienden ? een valsch bericht vernietigt ze; op zyne eer ? een lasteraar fchendt ze. De Waardigheden benydt men; de deugden verkleint men en de gebreken vermeerdert men. VII. De kwaadfpreekenheid zou niet zo gemeen zyn, wanneer men met een rampfalig vermaak fchepte haar te hoeren De geen welke zoude gelooveu, zich van den weg der deugden  De Kwaadspreekenheid, deugden te verwyderca, wanneer hy in 't minde de eer zyns naastens krenkte, maakt geen gemoeds-bezwaar, dis geenen goedgundig te aanhooren, die er hem van berooven. Ongeregelde nieuwsgierigheid-.1 zy fpruit uit eene bedekte ydeJheid. Verderflyke nieuwsgierigheid! zy fielt die geen bloot, welk zich op 't gevaar verlaat, van nimmer de waarheid teweetcn. Behaaglyke cn ongelukkige nieuwsgierigheid! zy is een der grootfte hinderpaalcn aan de christelyke"liefde. VIII. Hoe fchuldiger anderen zyn, hoe onfchuldiger men zich zelfs gelooft. Ontdekt men ons eenig gebrek in eenen vermogenden ? wy fchatten ons vermogender dan hem. Wordt men eenige onwetenhcid in eenen geleerden gewaar ? zie daar eene geheime zégenpraal, ter overtreffing onzer verdienden Wyst men ons bedekte gebréken? men zegt: zie daar waar ik nimmer toe in ftaat ware. Daarom vergeeft men zich zyne misdryven, om dat die geenen welke geacht zyn, grootere hebben; men delt ze voor tot openbaare voorbeelden, daar 't genoeg is de krachtdadigheid hunner voorbeelden uit zyn hart te vernietigen. Van daar een welk geen vleier kan uitgaan , wanneer hy er door geroemd wordt, juicht inwendig den geenen toe, welk anderen laakt, en dc loftuitingen welke hy niet verdient verwerpende, geeft hy zich een noodlottig vermaak als 't recht bezittende, de zulken, zynen evenmench te ontrooven, of te verminderen, welke hy verdiene. Van daar deze geheime vertrouwingen, deze goedkeurende bh/dfchap, deze fchiclyker oplettcnheid , deze iiaauwkeurige ondervraaging der omftandighedeu, deze opklaaringen welke men met zo veel drift vergt en welke men met zo veel voldoening ontfangt : zie daar waar mede des menfehen ydelheid zich voedt, zie daar dikwyls het ongeluk van vermogenden. Zy onttrekken zich' zedigiyk, wanneer men goed van hun fpreekt; maar zy naderen, wanneer men kwaad van anderen fpreekt. Zo veel behendigheid bezit de eigenliefde; om het  96. De icwaadspr eekenmeid. 'het verftand te misleiden en 't hart te verderven. Zo veels middelen, fchoon overwonnen , vindt de trotschheid, om zich van haare verliezen te herftcllen. Men heelt het onrecht uit zyne handen verbannen, de geile voorwerpen uit zyne oogen , de verdachte denkbeelden uit zyne verbeelding, de gevoeligheid der beledigingen uit zyn hart, de beguichelingen Uit zyn hoofd, de leugen van zyne tong, de gedachtenis zvner goede werken uit zyn geheugen: maar zelden komt men tot deze hoogte, om dc kwaadfpreekenheid van zyne ooren te verdryven. IX. De berichten der kwaadfpreekers met genoegen te aanhooren, is zich in gevaar ftellen van nimmer de waarheid te kennen, wanneer gy toegang aan deze lasteraars geeft, maaken zich meefter van uwen geest. Gy betrouwt U weinig op anderen; hen alken, (welke U de heimelyke list, van eenen aanflag leeren ) die de daaden ontwarren en die volgens U waardig bevonden worden geloof te verdienen. Hoe veele verdoofde , onbekende cn als begravene Verd'cuftcn door zulke handclwyze? hoe veele geftremde vergeldingen en onnut gewordene dienften? hoe veel verloren y_ ver cn hoope ? Aan wicn moet men dat wyten ? zo wel aan het vermaak des aanhoorers als aan de boosaartigheid des fprekers, zo wel aan die toeftemt als die Verdicht. Het groot geheim zou wezen, dit, zich aan alle menfehen te mistrouwen, welke hunnen evenmenseh kwaad berokkenen, die zonder noodzakelj khcid de gebreken aan w\zen en ontdekken, welke gewichtig genoeg zyn om niet te wecfen. Maar daar men een gantsch- tcgcngeftcld gedrag vrert, daar men alles wil wecten en den kwaadfpreeker veroorlooft, weet men bynaar nimmer de waarheid en men zondigt zeer dikwyls tegen dc liefde. Is ree/, zegt gy, als ik de helft gelote, van 'tgeen men my verhaalt; ik fchort myn oordeel op; 't is een mensch welke my vermaakt en die my doet lachchert,  Dc KWAADSPREEKENKEID. ff. Dit is reeds véél de helft te gelooven, gy behoeft niet meer om de achting welke gy uwen evenmenseh toedraagt te verliezen. Al zegt gy nog zo veel; de flag is toegebragtde indruk is gemaakt; men gelooft ligtelyk het- kwaad en veel tyds gaat men nog verder. Er hangt zo veel niet van af, om niet te gelooven, als 'er van afhangt om niet te hooren. Niet gelooven is een uitwerkfel uws oordeels; niet hooren, een uitwerkfel van uw goed hart. Zoudt gy gaerne een' verleider aanhooren, welke U, uwe kuischheid zou willlen doen verliezen? een ongodist, welke U van den Godsdienst zou willen doen afvallen? En gy hoort gretig een nydigaart, een potfenmaker welk U de liefde wil doen verliezen. Stoot het U niet wanneer gy hoort dat men van U kwaad fpreekt? 't is dan billyk dat gy die zelfde achting voor uwe broederen koestert. Gy vergt dit bewys van verkleefdheid, van uwe vrienden , om U te verdedigen: en 't is uit dit zelfde beginfel, dat ik van U, voor anderen dit recht afeisehe. Wanneer gy afgryzen of zelf onverfchilligheid aan dezen lasteraar hadt betoond, hy zou zo veel vermaak niet gefchept hebben, om uwen lust op zyne fpotternyën te vergasten en er eene bevalligheid aan te fchenken, om uwe ooren op eene aangenaame wyze te betoveren; hy zou eerbied of inhouding voor uw hebben getoond; hy zou zich befchaamd of rouwig van U hebben wegbegeeven, en door dit middel zoudt gy de eer des eenen en het geweten des anderen hebben bewaard. Zo lang hy zich zal gehoord vinden, zal hy op zo veele verfchillende wyzen opdisfehen, als zyne koosaartige geflepenheid , hem, zyne nieuws-verdichtfëlen zal opdelven; men kent de kunst van overreden, wanneer men die van te behaagen weet, en kwaadfpreeken is de zekerfte en kortfte kunst. XI. Het ware te wenfehen, dat men het zelfde voornemen van Davtd hadt. ., Zo ik de kwaadfpreekers nier van myn » hof kan verdry ven, zal ik ze uit myn Hart verbannen; H- 5- „ Ik  pg. De Kwaadsfreekenheid. ik zal den tot my komenden gehoor verleenen, maar ik *- zal hen nimmer aanbooren ; men zal my der vervloekingen, met zagtheid hooren beantwoorden ; de onbefcheidene , verzoeken, met lieftaligheid zien weigeren, tot zelf myne \. gevoeligheid te doen zien, wanneer ik niet zal kunnen „ toeftaan, waarom men my vraagt; maar ik zal van toon „ veranderen, ten opzichten eens kwaadfpreekers , ik zal myne „ zagtzinnigheid vergeeten , cn de verontwaardiging welke ,' op" myn gelaat zal verfchynen, zal hem verplichten den j, wvk te neemen. Ik zal my daar niet ophouden, maar ik „ zal hem vervólgen, ik zal hem verdelgen en hy zal my ,, ten vyand hebben." Ik veroordeel niemand zegt gy, maar 'er was een kwaadfpreckcr, welken gy moest veroordeelen : gy moest U in gramfchap ftellen, om den befchuldigde te beklaagen en den befehuldiger te verbeteren. Deze mensch welk eene verzameling, "ecu fchat vaK booshci.i by zich draagt, deze in eerrooving vollen mensen, onuitputbaar in de gebreken eens atldèrsj deze vruchtbaare en welfpreckende Historie kenner, welke de kiinst der kwaadfpreekenheid zo wel befchaaft, door aan zvne gezêgdens een liefderyk voorkomen , verftandige en christelyke bemerkingen te hegten8 zie daar de mensch, welke gy moest voortzweepen en dtfen verftommen. Zo er geene vertrouwlingen waren, om de dieveryën te bewaaren, men zou weinig fchelmen vinden; zo men den kwaadfpreekers geen gehoor verleende, zy zouden ras uit de burgerlyke famcnleving zyn verbannen t maar men is de Heeler van den diefftal, waar'door zy dc eer des naastens beroovcn, misfehien zelve van die zyner beste vrienden, waar ovcr men zich verblydt de kwaade wegen tc ontdekken, als vóörbehoudend en-uitzettend pand, ter wraakneming, zo zy zich in plichten vergeeten, of als hcimelyke wederleggingen, ter beftrvding hunner gevoelens, wanneer zy in gelchil mogten geraaken. XII. Ik hoor fiechts, zegt gy; maar uw vermaak geeft gelegenheid  DE KWAADSPSeEKENHEID. 99- Jegenheid aan dc boosaartigheid dezes lasteraars; gy liefkoost dezen moordenaar, aan wieh uw buis tot eene' fchuilplaats en ten fchouwburg verftrekt, wanneer zyn moorddolk, nog met bloed bemorst is. Wil hy niet alles zeggen ? gy bemoedigt hem den laatften flag toe te brengen. Zakt zyne ftem ? gy fïeekt uwe ooren op. Vraagt hy uw vertrouwen ? hy maakt uw deelgenoot, hy offert aan uwe gretige oplettenheid, zyn flachtofTer op; gy zyt het welk het outer oprecht, waar op hy den dookfnik geeft. Deze fchuldelooze, welke dood is, door het beste, dat hy in al zyn leven gedaan heeft, heeft bet ongeluk zich te ovcrlceven. Hy gevoelt zyne wonden: maar noch den daader, noch de reden daar van weetende, gaat hy het overige zyner dagen in ongeluk bewecnen cn droefgeestig zich bcklaar gen over zyne gyzeling; zonder zyn beul, zonder zyn bcbefchuldiger, zonder zyn Rechter, zor.der zyne misdaad te kennen. XIII. Het groot geheim om een kwaadfpreekcr te verdryven, is, hem niet te aanhooren; hy zal nimmer de ftilzwygenheid bewaaren, zo lang hy hoorers vindt. Men zal deze fnelvlietende beek nimmer beletten haaren loop te vervolgen, wanneer men geen dyk opwerpt. Nimmer zal deze toneelfpeeler den fchouwburg verlaaten; 't is zyn beroep; het waarachtig middel om hem te doen zwygen, is, hem de moeite niet te betaalen welke hy zich geeft om anderen te vermaaken : maar wanneer men hem uit nieuwsgierigheid aanzet, wanneer men hem door zyne vriendelykheden toejuicht, wanneer men door de aandacht, welke men hem leent, zyne gezegdens fchynt toeteftemmen, maakt men zich met hem tc gelyk fchuldig. Wilt gy het niet worden? breidel uwe tong, bedek uwe oogen, ftop uwe ooren: de breideling uwer'tong, om niet tegen de welvoeglykheid en rechtvaardigheid te fpreeken; bedekte oogen, om niets tegen de zuiverheid en kuischheid te  Eph. 5- H. 14- ▼■ De prysvati ieder tydftip onzes levens, waar in wy de gelegenheid hadden, om onze misdagen te beweenen en vruchten van boetvaardigheid te doen, was niets minder, dan liet bloed van een' menfchgeworden God. Zo wy niet in een' diepen flaap geweest zyn, hoe hebben wy dan zo veele kostbaare 0genblikken zo nutteloos kunnen verfpillen ? Hoe hebben wy zo veele dagen, weeken, maanden, ja gantfche jaaren lang ongevoelig kunnen zyn omtrent ons zeiven en onze plichten ? Hebben wy op het bed onzer zonden niet fchier roereloos gelegen? Wat nuttig gebruik hebben wy van onze reden gemaakt? Waar toe hebben wy onze lichchamclyke Vermogens en al wat ons tot verheerlyking van onzen Goddelykeu Maker gegeven was hefteed ? Hoe hebben wy onze jeugd doorgebragt ? Hoe hebben wy onze talenten befteed ? Welke zyn onze wezenlyke voordcringen in de deugd, zederd dat wy tot ryperc jaaren gekomen zyn ? Hebben wy niet zo diep geflaapen , dat noch ziekte noch kruinen en elenden, noch wederwaardigheden, hoe talryk ook ons hebben kunnen opwekken en tot boetvaardigheid beweegen? Voor welke infpraaken eer rede en Godsdienst zyn wy niet doof geweest? Hoe dikwerf heeft die Goddelyke Samaritaan heimelyk ons als flaapende discipulen toegeroepen waakt en bidt? (*) Hoe dikmaals heeft hy aan de deur van uw hart geklopt, terwyl gy fteeds doof zyt gcblecven voor alle zyne infpraaken ! Het was even of der zondenflaap alle uwe Zintuigen hadt benomen. Hoe dikwerf zyt gy blind geweest, onaandoenlyk voor de fchitterendftc voorbeelden van deugd en zeden , en hoe meenigmaal, wanneer men U met de toorts des Evangeliums toelichtte, hebt gy er uw rug naar toe ge, wend . even als de flaapenden, die op de aannadering van een licht, het geen zy niet verdragen kunnen , hunne oogen nog fterker toefluiten. Ryst eindelyk op uit deze zondige fluimering ; ontwaak eens eindelyk en befchouw al dien tyd, dien gy in uw' flaap ongemerkt <*) Matth. 26. vs. 41. K 3.  . X26. Overdenking over Eph. 5. H. 14. v. merkt hebt laaten voorbygaan! Uwe dagen verloopen uwe jaaren verdwynen. Ontwaak dan! Befchouw hoe veelen uwer vrienden, hoe veelen uwer naastbefhanden er door den Sikkel des doods reeds zyn weggemaaid! Zy bevonden zich als door eene betovering op het noodlottig tydftip, dat hun nog ver af fcheen en nooit moest komen. Zy zyn fchier van uwe zyde weggerukt; ach! hoe kunt gy nog fluimeren! Zy zyn weggerukt die U aangenaam, die U teder waren, ja die miffchien de deelgenooten uwer zondige bedryven zyn geweest, en wier nagedachtenis U verfchrikken en ontrusten moet in een' toefiand, waar in een ontydige doodflaap hun eindelyk overrompeld heeft. Ontwaak dan gy die daar /Jaapt en ftaa op vit de dooden en Christus zat U verlichten. Aan de Heeren fchryveren der Kerkeljke Bibliotheek. Myne Heeren! Het byzynde gefprek dat ik korts met een mvner vrienden hadt en waartoe het derde No. der Kcrkelvke Bibliotheek aanleiding gaf, verdiende miffchien dat het Publiek gemaakt werde? het is-ten dien einde hier by, handel 'er mede naar goedvinden. Ik ben met alle achting: Myne Heeren! In Holland Mey UL. D. W. Dienaar * * *  Samenspraak e.z.v. 127. I K 2foudtGy dan met de fchryveren der Kerkelyke Bibliotheek ( * 3 niet van gevoelen zyn, dat het hoog tyd is, dat wy en alle zielzorgeren ons niet te veel kunnen beyveren om door openlyke redenvoeringen cn fchriften, den, ftroom des ongeloofs te keeren ? Het onkruid uit te wieden uit de denkbeelden des volks, opdat het goede zaad niet verftikke? H Y Ik ben het tot nog toe niet eens met dat denkbeeld. Zeker kan men niet te veel en te yverig werken, om het ongeloof te wecren om de fakkel des verderfs, die aan den afgrond ontftooken is, uit te bluffchen. Maar of het niet wezenlyk zyn gevaar in heeft, om de Denkbeelden der nieuwerwetfche wysgeeren in volksboeken en openbaare redenvoeringen die voor de gantfche gemeente gehouden worden te beftrydeu ? dit is by my nog altyd eene vraag van het uiterfte gewicht. I K En de redenen, waarom die vraag U zo zwaar op het hart legt, zyn? H Y Zyn eenvoudig deze: „ Men kan een denkbeeld niet we„ derleggen zonder het zelve voor te draagen, Ja! zal deze „ wederlegging met bracht en Nadruk gefchicden, — dan „ behoort men het denkbeeld dat men wederleggen wil te ont- „ wikkelen, aan zyne fterkfte zyde te vertoonen, om „ dus doende het valfche zonneklaar te doen zien, en 'er onze wederlegging als eene proeve tegens over te brengen." Voor (* ) Zit Kerk. Bib!. i. Deel N. 3. Bladz. 98. IC 4.  12$' ZA MENS PR AA IC E. Z. y. I K Voortreftelyk! Dit moet gefchieden zal uwe ontzenuwing van het valfche denkbeeld haare gewenfchte uitwerking doen, ■— Zal zy doen zien zo klaar als de zon op den middag dat de waarheid alléén kan zegenpraalen. Wat is nu uwe gevolgtrekking ? H Y Deze! Dat het algemeen, door zulke valfche denkbeelden aan het zelve te ontvouwen hier door indrukfelen zal ontfangen , welke het nimmer kende. Dat het gemeen zal worden met denkbeelden, die als eene nieuwe kiem der ondeugd en des ongeloofs dikmaals zo aangenaan aan onze zondige begeertens, m zyn tot verkeerdheid genegen hart, wortelen konde fchieten, en dit alles meer kwaads dan goeds ftichten. I K Zwarigheden die Ik mecrmaalen heb hooren maken, voormaals zelfs wel eens gemaakt heb, doch die ik door de rede _ en de ondervinding geleid , ten eenemaal heb verworpen. Het is eene kleinmoedigheid die ons dus doet denken, * , eene kleinmoedigheid die waarlyk fchandelyk is voor ons zeiven, en die weinig eer doet , aan den post van volksleeraaren welken wy bekleeden en daar God ons ingcffeld heeft. H Y Met uw' gewoonen yver myn vrind J een yver die Uw doet •ntvlammen , by alles wat den H. Dienst aangaat. I K Ja! met mynen gewoonen yver. Hoe.' is dit"denkbeeld niet ontccrend voor den Heiligen Godsdienst waar yan wy dienaaren  Zamenspraak j2B4 ren zyn, dat men zou willen"vreezen dien openlyk tegens al Wat het ongeloof er ooit tegens zoude kunnen verzinnen te verdedigen ! De Goddelyke openbaring ftaat in eene juiste betrekking met den menfch om wiens wille dezelve gegeeven is j -— Deze is de voorraadfehunr van denkbeelden welke alle mogelyke gevallen in zich befluit,dieer tegens het geloof kunnen ontftaan Deze Is als Davids toren, waar aan duizend rondaflen aanhangen altemaal fchilden der helden ! Om tq» gens het volk nu te zeggen zoek ddir Uwe verdediging! KieS daar de wapenen die uw geloof moeten verdedigen ; Dit was eene dolheid. Gaa en onderwyst alle volkeren zegt Jefus Christus tegens de Leeraars, en dit is ons eene Heilige wetfpreük'j welke ons by dag en nacht moet doen werken in den wyngaard des Heeren ; zonder kleinmoedigheid. H Y Maar is de menigte niet te ongeleerd ? niet te onbedreévéfl om haar in dien doolhof van denkbeelden te geleiden , welke het voorftellen en wederleggen dier Hellingen des ongeloofs in haai? moeten doen ontftaan ? zegt hierom de catechismus niet, dat hef: zorgelyk is voor cngeleerden den Eybel te lezen inde moedertaal? I K Eene tegenwerping welke in het eerfte ogenblik eenige op* ' merking fchynt te verdienen; doch, die nader ingezien Van zelve vervalt. Immers het denkbeeld, dat de voordragt dof ongodsdienftige ftelüngen in het denkvermogen des geenen welkëii het leest of aanhoort, inprent; eifcht juist die zelve maat vatt denkenskragt, als dat denkbeeld eifchen zal, dat 'cr tcgertS Over gefteld moet worden. Is nu de hoorer of lezer in ftaat» om het eene te bevatten; dan zal hy ook zeer zeker in ftaat zyn om het andere te bevroeden en aan te neemen. En daar nu in alles wat het ongeloof beftrydt, da waarheid tegens dé onwaarheid gefteld wordt, en het denkvermogen van elk mehscli, ny Zy cr dan jan bedeeld in welke groote bf geringere? mfititè ft*  jjo. Zamenspraak dit ook zyn moge, de waarheid aanneemt en de onwaarheid verwerpt;" zo moeten noodzakelyk de denkbeelden welke de waarheid voortplanten, een groot overwigt hebben, op de denkbeelden welke de onwaarheid zoeken voort te planten, in elk verftand, het zy dan groot of klein. Wat mi aangaat het geen gy met opzicht tot het lezen des Bybels uit den Catechismus aanhaalt; dit kan U naauwlyks ernst zyn: Immers die vergelyking gaat mank. Het geene waar over wy fpreeken is „ of "het geraadzaam is, de Hellingen des ongeloofs den vol, ken in boeken en redevoeringen onder het oog te brengen, „dewyl men zonder dit te doen die niet wederleggen kan? en deze vraag wilt gy ontkennende beantwoorden, grondende die ontkenning op de eenvoudigheid des volks, en dit denkbeeld ftelt gv gelvk met de zorge welke de Kerk gebruikt omtrent het lezen 'des Bybels en intufichen het een denkbeeld fluit in : „ kan men het volk zonder gevaar verlichten en , de waarheid aan wyzen** en het andere denkbeeld begrypt: „is het geraadzaam het volk zonder onderwyzing of onderrechting " het groote werk der openbaaring in handen te geeven. Hoe ligt verwarren onze denkbeelden wanneer hun grondflag zich van het regte fpoor yerwydert'. H Y Zeker gy doet my de zaak van eene zyde befchouwen van welke ik die nimmer ingezien heb maar het fchynt my nog fteeds toe dat dc ondervinding uwe redenen tegenfprcekt, by voorbeeld: hoe dikmaals ziet en ondervindt men by Jonge lieden, dat zo lang zy door de onnozelheid voor de zonde des vleefch onbewust blyven, hunne heilige onwetenheid de vooruaamfte oorzaak is van de zuiverheid des harten ? En dat deze gelukkige onwetenheid weggenoomen zynde, de bronwel wordt van misdaaden hun voormaals onbekend. I K Ook deze vergelyking bewyst in ons verfchil niets; Gy haalt  ZamenspraaR 131. hier een voorbeeld aan van een zonde die ten eenmaale door de fterkfte drift die de menfch heeft, aangeblaazen wordt Eene zonde die het ver (land bedwelmt cn des menfehen driften zonder redenering dierlyk beweegt. De oorzaak die dan hier werkt, kan in geene vergelyking koomen met de oorzaak die het verftand des volks, door valfche beginfclen daar aan voor te ftellen, van de waarheid zoude afleiden. Neen! ik herhaal het, onze kleinmoedigheid fpcelt hier eene groote rol, zie hier het geval: zo lang wy den leerftoel beklommen hebben , zyn er uiterlyk geene zo fterke aanvallen op het geloof gefchied als thans ervan alle zyden op gefchieden ; wy raakten dus die fnaar niet, dit was toen ook onnodig; wy hebben zelfs weinig over de beginfelen des ongeloofs gedagt als om ze te verachten; doch op éénmaal vliegt een volk door Eu¬ ropa , dat met vuur en zwaard gewapend, alomme daar het veld wind, het ongeloof met woorden, fchriften en daaden verkondigt; en zie daar ons in verlegenheid. De kleinmoedigheid fluiftert ons in: die denkbeelden zullen tot ons niet koomen; de tor hier toe genotcne rust doet ons dit wenfehen en gelooven , en ondertnflehen , alle monden, alle publieke fchriften fpreeken over een Oorlog waar in genoegzaam alle volkeren van Europa ingewikkeld zyn; De kwaadwilligen en ongeloovigen die men allerwegen vindt, mengen hun gift in deze gefprekken en fchriften, en zie daar de noodzakelykheid geboren welke ons moet doen fpreeken; luide doen fpreeken; die ons tc voorfchyn moet doen treeden omgord met de wapeneu des Heeren om zyne vyanden te verdelgen. II Y Zekerlyk eene betreurenswaardige gefteldheid van zaaken, dus te zien, dat wy de Godvrucht moeten ftooren, met de denkbeelden des ongeloofs; dat wy den biddenden Christen die daar nedergeknield legt en zyn' wellust vindt in hèt vierig gebed , die niets anders weeï dan Jesus Christus en die gekriust, aan de Ooren zoude moeten koomen met de taal des dwaazen die zegt: er is géén God. Hoe  ^32. Zamenspraajc I K Hoe betreurenswaardig dit nu ook wezen moge, kan dit echter dc onvermydclyke noodzakelykheid niet wegneemen. Redent uit het voorbeeld dat gy zo even aanhaalde, aangaande de zonde des vleefch; zo zeer als het aandonds ten onregten aangehaald werdt, zo zeer zal het nu het geen ik zeggen wil ftaven; zo alle de Jongelingen en Dogters uwer gemeente eens in eene gelukkige onwetenheid dienaangaande leefden, doch pp éénmaal werdt het land met wulpfche Krygslieden overftroomd die door den omgang die elk er mede heeft, die onschuldige onwetenheid doen eindigen, en door onder fchoonfchynende voorwendzcls van liefde en vrolykheid hunne wellustigheid voortplantten; zoudt gy hier by nu kunnen zwygeu offchoon die. zonde onwederfprekcK k het rechte Noli me tangsre is, of moest gy niet veel eer alle gepaste middelen by de hand neemen om uwe gemeente voor de flang welke onder de bloemen fchuilt te waarfchuw en, om aldus eene onfchuld die wel eer op eene gelukkige onwetenheid gegrondvest was, nu door kenniflè en redenering te bcwaaren? II Y Hoe bloedt my het Hart by zulke overwegingen! Gods erfdeel ten prooije te zien des ongeloofs en overgegeeven aan alle ondeugden die er het gevolg van moeten zyn! Ach dat cr eene Godheid nederdaalde en den menfch hervormde in het geene hy behoorde te wezen, en het geene zyn einde, 't waarom van zyn beflaan uitmaakt, in het fchepzel dat alléén gefchapen is om God alhier te dienen en hem eeuwig te aanJihouwen. I K Myn waarde vriend uwe gevoeligheid is op den regten toon gedeind, doch wenfehen en uitvaren doet hier niets af. Van tyd tot tyi, v-n eeuw tot eeuw, is Gods Kerk, dan doorwan-  ZA Si EN SPRAAK J»3« wangeloof dan door ongeloof aangevallen,' en hier op is gééne" godheid nedergedaald.... Gods Zoon is in de volheid der dagen gekoor.ien om zyne Kerk te ftigten en de poorten der helle z uilen haar niet overweldigen ! Dan het is onze zaak; 'het.is ons aanbevoolen; ons die tot dienaaren zyns heilig woords uitverkoren zyn, om tegen het naderend bederf te waaken; om op te treeden als moedige wagters op de muüren van Sion, cn met de wapenen der waarheid en der overtuiging in de hand,de ydele woorden des ongeloofs in het,Hof te vellen... tot niets beduidende klanken te maken. H Y Ja: met een hart dat wegkrimpt van droefheid zie ik, dit alles overwegende, gedurig meer en meer de noodzakelykheid in, dat allen die de zorg in Gods Kerk aanbevolen zyn , met nadruk optreeden om het ongeloof te keeren dat zy met mond en pen het influipend vergift weeren, 't welk met den beker der wellust wordt toegereikt. — Dat de volkeren dronken maakt van vryheid en eigene macht] I K Van de verééniging aller Leeraaren tot dit oogmerk, zal hef. gelukkig flagen huns arbeids afhangen. Langer fül te zitten wordt welhaast eene onherftelbaare misdaad. Thans zyn de woorden des Apostels die ons de Kerk in de daggetyden voorhoudt byzonder toepaffelyk: dat wy waken moeten tegens den rondlopen den vyand. Het geen de Heer Hoïfman jn zyne ernftige en trouwhartige waarfchoawing aan de grooten dezer waereld zegt; de fchildery de hy ophangt, en die zommige kunstrechters voor een overdreven ftuk houden; maar waar vai het my toefchytidt, dat het Coloriet juist is, wat het behoorde te zyn, om de diepzds van het verfchiet kragt genoeg by tc zetten; mogen alle Grooten, alle Leeraars wel dagelyks voor oogen hebben. By gewoone tyden is't gewoon on^erwys genoegzaam ; doch by buitengewoone, moeten er buitenge-  *34- Zamensf-raak gevvoone onderrechtingen plaats hebben. Wat zoude het voot een denkbeeld zyn indien iemand wilde ftaande houden, wanneer eene door dyken ingeflootene rivier gedurig hoger (teeg, en alle ogenblikken over den Dyk dreigde heen te ftroomen, om alle door den dyk tegens haare overftrooming gedekte veld cn tuinvruchten te vernielen; wanneer men hier by ftaande hieldt: men moest den Dyk niet verhogen ? Er is géén middelweg, of men moet de overftroming beletten, of zy zal zeer zeker gefchieden. h y Dat dan toch altyd de heelmiddelen gefchikt zyn naar den nart der ziekte... Dat men geene middelen gebruike, als gepaste en daar die nodig zyn; op dat het geneesmiddel niet zelve een kwaad worde. I K Dit denkbeeld fluit wederom uwe kleinmoedigheid in zich, en de vergelyking, dus ook de gevolgtrekking is niet gelyk aan de zaak , waar over wy fpreeken. Gy veronderftelt een gewoone ziekte, en dat men hier tegen de gepaste geneesmiddelen gebruike, doch dit is hier het geval niet: het is een kanker die haar oorzaak heeft in het algemeen bederf. Hier helpen gééne van buiten aangebragte middelen zo haast de kanker eens uitgebrooken is, zelfs gééne afzetting dier ledematen, waar in men op het eerfte aanzien zou denken dat het Kwaad alléén huisvestte. Het kwaad is in de denkbeelden welke om zo te fpreeken door de geheele maffa der christenen verfpreid zyn; er is geene natie waar het zyne voorftanders niet vindt... geen volk waar deszelfs apostelen niet gevonden worden. De verbetering of herftelling dier denkbeelden, kan du» alleen het kwaad geneezen , en hier op kunnen wy niet te fterk bedagt zyn.  zamen spraak 135- H Y Gv wilt dan, - dat wy tegens die denkbeelden moedig te velde trekken; dat wv die met ftoutheid onder.de oogen zien • tot in deszelfs fchuilhoeken opfpooren; de waarheid tegens den Ipugen overftellen , en die vriendinne des chnstendoms als van nieuw verhoogen, op de puinhopen der valfche wysbegeerte? I K Dit wil ik niet, maar dit wil de heerlykheid van den Godsdienst die wy leeraaren; die van het beginzel der eeuwen uit de waarheid zelve haaren oorfprong heeft. En zo wy hier by voegen , die middelen, die de Kerk ons zo veelmaalen in algemeene nooden voorfchryft , kunnen wy ons van de zekerheid der redmiddelen, als vooraf verzekerd houden. Dan zal vervult worden het geene de Propheet Ezechiel zegt: — En ik wil Myn heiligen Naam niet meer ontheiligen laaten: En de ongelovigen zullen weeten dat ik de Heere der heiligen ben, in Israël. Zie het is naby, ja het is gefchied fpreekt God de Heere: dit is de dag waar van ik gefprooken heb. De peinzende Christen , Over het Joodendom. ICunnen er redelyke wezens zyn en vatbaar voor eenige overtuiging, die den Geöpenbaarden Godsdienst geheel verwerpen 5 Welke bewyzen zyn inftaat om die der vervulling van re»ds voor eeuwen door onderfcheidene Godsgezanten gedaane voorfpellingen te evenaaren, men zwyge te overtreffen? Sla& fiechts een vlugtig oog op het Joodendom. Het is een wolk van getuigen, die even als een vuurkolom de dutftcre wildernis van ongeloof over den gantfehen aardbodem opklaart en eene zo byzondere als gedugte Gods - befchikking cioor alle eeu-  De peinzende Christen, ecuwen vertoont. Befchouw dit volk over al de gevolgen hunner voorouderlyke misdaaden omdraagen. Voor ecuwen Was hun reeds voorfpeld dat zy om 't verwerpen en dooden van hun lang-beloofden Verloffer zouden verftrooid worden en als bannelingen in alle Landen omzwerven; dat zy onder alle volkeren verflonden, echter fteeds een afzonderlyk doch teffens elendig volk zouden uitmaken; dat zelfs hunne overwinnaars en onde.drukkers zouden vergaan, terwyl hunne rampfpoeden beftendig zouden voortduwen. ( * ) Alle deze vcorfpellingen zyn en worden als nog gedüurig onder onze oogen vervuld. Is er in alle ofldermaanfche omwentelingen en afwiffehngen van gebeurteniffen iets diergelvks uit te denken ? De machtigfte heerfchappyen der Aflyriers, der Persen, der Grieken en Romeinen zyn verdweenen; naauwelyk onderkent men de plaatzen, daar zo veele wacrelddwingers vddrmaals hunne zetels gevestigd hadden. En van alle die machtige volkeren is fchier niets dan de enkele naam overgebleeven. Befchouw hier tegen onder de puinhoopen van zo veele ryken en ffaa ten de vcrwonderïyke overblyfsels van dit klein ; van dit in uwe oogen zo verachtelyk vDlk, zonder fcheptér zonder bondgenoot zonder befchermer alle kwellingen en vervolgingen verduuren' de hun onderdrukkende vorften en volkeren doch nimmer hunne elenden overleeven! Ten zy gy lieden tekenen en wonder werken ziet, zo gelooft gy niet. ( f) Zie hier dan een beftendig teken; een fteeds duurend wonder, tot ftaaving des Christendoms en ter bekrachtiging van Propheetifche Godfpraaken Zie hier het braambofch van Mofes (§), 't geen fieeds brandt en nimmer verteert in 't welk de Almacht zelve ü toeroept Wees niet ongeloovig , maar geloovig. ( ** ) f*-) Deut 18. vs, 19. Js. 2. vs. I4. tg. ib. 29. vs, 10. K.c. Dan.g.vs.26. Zach.w.vs. 10. c. 12.p.rio. u. Os i vs. 45. Luc. 20. vs. 17. 18. Matth. xj. vs. 6. Luc. 2. vs.\ï, CO joa. 4. vs/<\%. 0 (l)Exod. 3. vs. 2. De ut. 33. ié, ( **) jfoa. 20. vs. 27.  MENGELWERK, TOT GODSDIENST EN ZEDELEER BETREK KELT X Aan dc Heeren fchryveren der Kerkelyke Bibliotheek. Myn Heeren! Hebbede Eer UL dit hier bygaande ftuk toetezeuden, trekkende tot oplolfing over de zoo dikwerf gerucht maakènda Vraag: waarom de Bisfchoppen cn Priesteren in Vrankryk dia aan hun God en geweeten getrouw willende blyven , niet hebben kunnen afleggen den Eed op de nieuwe Conftitutie, hun van dc zich toenmaals noemende natiönaale Vergadering voorgelegd. Niet twyffelende of het zal tot nut verftrekken aan die geenen die van het geacht publiek daaromtrent geene genoegzaams denkbeelden hadden; zoo hebbe ik de Eer te zyn: UL. D.W. Dienaar Chris tianüs. Amfteldam 16. Jury. ' 1793- oplossing over de zoo dikwerf geruchtmakende vraag ; waarom de Bisfchoppen en Priesteren in Vrar.kryk . getrouw aan hunnen God en geweten willende blyven, niet hebben kunnen afleggen den Eed op de nieuwe Gottjti? tut ie > hun door de zich toenmaals noemende Natiönaale vergadering voorgelegd. Het is aan eenieder bekend dat dc Franfche natiönaale vergadering eene Conftitutie heeft zamengofteldwaar door de oude Rcgeeringsform ten ecncmaal den bodem wierdt iflgeflageti» Dee- meng. werk. i. deel. N. h.  138. Over den Priesterlyken eed. Deeze wierdt echter van den Koning aangenoomen en terftond daar op door de opftellers van dezelve genoegzaam in alle artfculén verbrooken. Te gelyker tyd was er eene andere zogenaamde Burgerlyke Conftitutie voor de geestelyken gefmeed door menfehen zonder zending, die de Bisdommen verfcheurden en fplisten, en het wettig gezag aan het Hoofd der kerke ontnam,, het zelve onbevocgdt aan de metropolen gaf; de geheele Hiërarchie omverwierp, en geheel Vrankryk van de algemeene kerk afrukte. ( * ) In weerwil van dit alles bleef men doch voorgeeven Catholyk te willen blyven, om door dit bedrog het gemeen beter in z'vn belang te kunnen trekken : wel weetende dat de Pri esterfchaar uit gewetensplicht, zich tegens de alreeds ingevoerde en dagelyks meer influipende nieuwigheden der zogenaamde Philofophen , om allengskens den geheelen godsdienst uitteroeijen, verzetten moest; men moest dan zoeken haar een misdaad te maaken om haar des te vryer te kunnen vervolgen , — met zwarter kooien te kunnen aflehetfen, haatelyker te maaken aan het volk, om gerust allen vergift dat de Hel hun ingaf, opbaar Uittebraaken. Men legde haar dan dit hier volgend formulier van Eed voor, om waare het mogelyk haar te verftrikken» Zie hier hetzelve in zyn geheel: „ Ik zwcere met zorgvuldigheid te waaken over de gelovigen van „ het diocees of van de Parochie die my aanvertrouwd is; , getrouw te zyn aan de natie, aan de wet, aan den koning; .en uit alle myne vermogens te haudhaavende Cofistitu„tie gedecreteerd door de natiönaale vergadering, enaan„noomen door den koning" Wy (*) De opftelling en invoering van deeze vermaarde burgerlyke Constitutie heeft de franfche geestelykheid byzonder te danken aan Camus gewezen advocaat derzelver. Waarom dan de afgefchcurde thans Ecclesia Camufiana, in 't fransen i' Egtise Camusatre: genoemd wordt.  in Vrankryk. i"> Wy zullen den waaren zin van dezen Eed, zoo als de doorkneedde godsgelccrdcn dien begrypen bier blootleggen , de ftellingen die er in opgcflooten zyn ontleden, en uit deeze de gevolgtrekkingen zien voor den dag koomen, zoo helder en zoo klaar als iets natuurlyks wezen kan ; en dan vervolgens aan het godsdiendig publiek ovérlaaten, te beöordeelen , of een ccrlyk man, Iaat daan een priester zodanigen Eed prestoeren kan. Men ziet duidelyk dat dees eed drieledig is, en dat het geene waar toe hy verbind, drie onderfcheidene zaaken ten voorwerp heeft. Ten Eerften: met zorgvuldigheid te waaken over de gelovigen van het diocees of van dc parochie die den Bisfchop of Pastoor is aanvertrouwd: Ten tweeden: getrouw te zyn aan de Natie , aan de Wet, aan den Koning. : Ten derden: met alle kragt en macht te zullen handhaavcn dc door de Natiönaale vergadering gedecreteerde, en door den koning geaccepteerde Constitutie. Zie hier nu den zin van het eerde lid, of van de eerde delling in zyne waare uitgedrektheid: „ Ik zweere te waaken; alle „ myne zorg toeteleggen op de onderrichting der gelovigen die „ my toevertrouwd zyn; door myne voorbeelden, door myne ,, lesfen te handhaaven geheel de leeringe van de Catholyke, „Apostolyke en Roomfche kerk; dezelve voortedaan in al het geene zy leeraart; te verdedigen tegens alle burgerlyke „ gezag , als komende van God zeiven volgens de uitdrukking „ van den Apostel Paulus, en tegens alle gcestelyk gezag. als „wezende enkel en bloot toevertrouwd aan het lichaam vanHaa„ re Herders door Jesus Christus." „Ik zweere volgens de de H. Kerkregels (Canorles;)ftaan„de te houden de nietigheid van allen bloot burgerlyk gezag „over de zending en het geestelyk rechtsgebied der padoo„ ren." „ Ik zweere van nooit toe te daan dat er een aanflag ge., maakt worde op de Hiërarchie door Jesus Christus ingedcld; „op het oppergebied der apostelen over de discipulen; der bis* 3, fchoppen over de enkele priesteren; des paus over de bisfchoppen, L.2.  |40. OVER DEN PrIESTERLYKEN EED , pen, aartsbisfchoppen, primaaten en patriarchen; op het algeméén „ rechtsgebied van den opvolger van den H. Petrus, van den fte„ dehouder van J. C.; over alle kerken van ƒ. C." „ Ik zweere .af te weeren alle die begrippen of herfenfehim„ men van gelykheid tusfchen de bisfchoppen en den paus, tusJ fchen de priesters en -bisfchoppen, die de oude kettcryen wederom ,zouden opwarmen." ., Ik zweere te befchermen de heiligheid en de volmaaktheid „ der geboden en der evangelifche raaden, boven de verhevene deugden van welke de apostelen , de eerfte christenen, de ftich- , ters der religieusc orders ons het; voorbeeld van gegeeven j, hebben." ,. Ik zweere ook te handhaaven de uitfpraaken der H. Kerk„ vergaderingen , over debefchikkingen van de goederen derkerj, ken ,over de heiligheid van hunne toewydinge tot Godsdipnsti- gen eerediénst, tot byfhmd der armen, tot onderhoud der „priesteren en over de wandaad der geenen die zich dezelve be„ machtigen." „ Ik zweere eindelyk uit alle myiïe macht te handhaven de , leering van het H. Evangelie; de uitfpraaken der algemeene kerkvergaderingen ; die der paufen aangenoomen door de „kerk, over de geloofsleer, over dc Sacramenten , over de kerkregeering, (Hiërarchie) overde zeden ; alle myne zorgen , aan te wenden op dat de gelovigen die my toevertouwd zyn „ niet afwykenvan dc Catholyke grondbeginselen in hun geloof j, noch van' de evangelifche lesfen in hun gedrag." Zie daar wat het eerfre deel beduidt van dien Eed , gevergd van dc bisfchoppen, van de paftoren en van alle in Vrankryks kerk in functie zynde priesteren! Zekerlyk verre van afkeejig te zyn van eenen zodanigen Eed ,mag men wel wenfehen dat cr geen priester waare die den zeiven in zyne geheele uitgebreidheid en met de allernaauwfte getrouwigheid niet nakwam. Het tweede lid van den Eed, te weetcn : de getrouwigheid san dc Natie, aan de Wet, en aan den Koning, heeft geene ontvouwing nodig; eik goed burger zweert zonder moeite ge~ trezzv te zyn aan den Koning en aan de Natie, en wegens do  IN VRANKRYK. 141' de wet zal hy nooit verontfchuldigen den geenen die dezelve overtreedt , ten minften wanneer de wet niet ophoudt wet te zyn, door optchouden rechtmaatigp. zyn. 'T is dan maar alleenlyk in het derde lid van den Eed, alwaar eenige moeijclykheid in opgedoten kan leggen. Laaten wy hetzelve dan ook ophelderen. Hy die gezegd heeft: ik zweere uit alle myne vermogens de door de natiönaale vergadering gedecreteerde constitutie te handhaaven , zal een Eed>gedaan hebben die in zich behelst, ten eerften: alle de articulen die in deeze conftitutie nogte decreteeren ftaan; ten tweeden: alle de geenen die alreeds gedecreteerd zyn, diensvolgcns zal hy gezegd hebben : offchoon alle menfch en alle vergadering van menfehen, aan welke nooit eenigenfehyn van onfaaWaarheid helocfd is, zich kan bedriegen en decreteeren zaaken tegenftrydlg aan het welzyn des volks, aan de wetten der gerechtigheid, aan de heiligheid van den godsdienst; ik zweere te handhaavengoedof kwaad, gerechtig of ongerechtig, nuttig of onnuttig, alwat er door de vergadering gedecreteerd zal zyn. Dees Eed is ongerymd zoo wanneer hy ingegeeven wordt door eene geloofgeeving aan de onfaalbaarheid der vergadering; hy is godtergend zoo wanneer hy meeuends gedaan wordt om het ongerechtige zoo wel te handhaven als het gerechtige, enkel om dat eene vergadering van menfehen het alzo gedecreteerd heeft: hy is vermetel zoo wanneer hy niet afgelegd wordt dan op de onzekere hoope dat deeze vergadering zich niet bedriegen zal. Het zoude een waare dwingland zyn , die nadeezen Eed in 't publiek vertrouwen gebragt te hebben , van denzelven in het vervolg zoude willen gebruik maaken om ongerechtige , ongodsdienftige, of, godlooze articulen te decreteeren ; om de uitvoering van deeze decreeten te vergen uit kragt van eenen Eed vooruit afgeperst door de misleiding, en door het verfoeijelyk misbruik van de goede trouw der Burgeren. Wat aangaat de articulen die alreeds gedecreteerd zyn; Ky die zweert om dezelve uit alle zyne vermogens te handhaaven doet eenen Eed in deeze bewoordingen ; 1 mo „ offchoon het tot „het geloof behoort, dat al het gezag inde Herderen vanj. C. komt L. 3.  7^2. Over den Priesterlyken eed. komt van den Heere Jesus zelfs door zyne kerk alieen'yk; „offchoon alle decreeten van de burgerlyke macht over het j, rechtsgebied des priesterfchap nooit eenige geestelyke macht ,, kunnen geeven , noch dezelve flremmen of beperken; onaan„ gezien het H. Evangelie, onaangezien de H. Kerkregels, „ ik zweere te handhaaven alle de decreeten van eene burgerly„kc Constitutie, welke zondereenigen invloed van het gezag „ der kerke drie en vyftig bisdommen verfchcurt, en vernietigt „tot het woordje aartsbisdommen toe; eene burgerlyke con„ ftitutie die zes nieuwe bisdommen cn eene nieuwe metropool oprecht; die verfcheurt en omverwerpt allen rechtsgebied der bis¬fchoppen; die hun afzend om te gaan absolveercn, wyden „prediken, vormen, ter plaatfe alwaar zy van de kerk daar „toe geene macht hebben; die hun deeze functiën verbiedt, in „ die landflxeeken alwaar de kerk hun daar toe de macht ge., geeven heeft om ze aldaar te kunnen en te moeten uitoeffe„ nen ; die dezelve beheerfching oeffent over de geestelyken van „de tweede orde door de paftoren en vicarisfen onder denzel„ ven dwang te leggen." 2 di/. „ Ofschoon het tot het geloof behoort, dat de abfolu„ tic zoo wel als de geheele zending van allen priefter nul is, „ zoo wanneer hy door de kerk niet gezonden is; ik zweere uit „al myne macht te handhaaven die pafloren en die vicariffen, „ die bisfchoppen welke zullen gaan absolveeren, dat is te zeg„gen heiligfchender.de en nietige abfolutiën geeven , alle de an_ „dcre Sacramenten ontëeren, overal waar zy niet anders zul„len ingefteld zyn, dan uit kragt van de decreeten der natiönaale „vergadering." 3 tic. ,. Ofschoon het tot het geloof behoort, dat' de kerk „alleen van den Zaligmaker de macht gekreegen heeft om haare „ tugt te regelen, ik zweere te handhaaven eene tugt ftrydig aan „ de decreeten der kerk, alleen ingevoerd door de decreeten van „ eene burgerlyke macht." 4to. „Offchoon het tot het geloof behoort, dat depaus,op«volger van den H. Petrus eene waare macht, gezag en rechts„ gebied heeft over ieder Bisfchop, ieder Priester, ieder bisdom cn  in Vrankrtk. 143- j, en ieder Gelovige; ofschoon hy dc flcutelen des Hemels ont- fangen heeft en de macht om te binden cn te ontbinden over „het gehcele aardry 4; ofschoon het tot het gelóóf behoort dat „ hy het recht heeft om de fchaapen en lammeren der geheele „ kudde van J. C. te weiden, en dat alle gelovige aan hem „onderwerping en gehoorzaamheid in de kerk fchuldig is; ik ,, zweere door alle myne kragten te beletten datde paus de opvolger van den H. Petrus, de ftedenouder van J. C. dit gc„ zag üitoeffene in het allerkristelykste koningryk; te keer te gaan „dat hy de bisfchoppen bekragtige ; dat hy over de hooge zaaken „uitfpraak doet; dat er tot zyne rechtbank geappelleerd worde; „ dat men tot hem gaa om de bekragtiging der Bisfchoppen, of „ voor de gelovigen dispenfatiën tc verkrygen; ik zweere alle „ zyn gezag tot éehen enkelen Communicatie brief te brengen het welk niet anders dan eene bedekte kettery is , eene wy„ gering van in den ftedehouder van J. C. te erkennen al de „ macht en gezag welke hy van den Heere Jefus over de onder„ fcheidene ledemaaten van zyne Kerk gekreégen heeft." „ 5 to. Ofschoon het tot het geloof behoort dat de Bisfchop „boven den priester is; ik zweere een Conftitutie te handhaaven „die den bisfchop indegelyke afhangkelykheid der enkele pries„ters fielt; die hem verbiedt van niets te befchikken in zyn di„ocees, zonderde toeftemming van eer.cn Raad van enkele „priefteren; die hem dwingt zynen cigert vicarius tc moeten houden , indien de priesteren van zynen raad door de meer„ derheid eer Hemmen ter zyner afzetting niet toctrecden." ,,6to. Ofschoon het eene ongehoorde zaak is dat men van het „ vonnis des Bisfchops appelleert tot dat der priesteren ; ofschoon „het ongehoord is datde priester fchap, de enkele priesters van „een bisdom, eenig gezag hebben over hunnen Bisfchop, nog j,met mindere reden over den Bisfchop van een ander Bis- dom; ik zweere te handhaaven en zal uk a' myne macht te verdedigen de fchending der H/irarchie zoo verre dat er appel „verleend worde van het vennis van eenen Bisfchop toe de prics„ terfchaar van eenen anderen Bisfchcp, tot die priefters welke „ de Raadslieden cu Rechters by dc metropool( hoofdkerk.) zyn."  144- OVER DEN pRIESTERLTKEN EED „ 7 mo. Ofschoon liet tot het geloof behoort dat de ReJigietii, fe profesfie is eene profeffie van heiligheid, van Evangelifche „volmaaktheid; ik zal uit al myne macht handhaaven eene Con„ftitutiedie de Religieufe profesfie verwerpt en verbiedt alsfcha„delyk aan de publieke zaak; en ik zal liever fterven dan toegaan dat deeze volmaaktheid zou herfteld worden door de „aanneeming van Religieufen in vrankryk, door eene enkele „plegtige profesfie van godsdienftige geloftens." „%vo. Ofschoon het door ded'oemingvan Wiclefsdwaalingen „zeker is, dat de kerk allerwettigst goederen kan bézittenen „aanwinnen; ik zweere te beletten dat de goederen welke de „ kerk thans zoo veele eeuwen in Vrankryk heeft bezeten gehad, „ ooit aan haar zuilen weêrgegeeven worden; ik zweere dat ik „ al wat mogelyk is aanwenden zal om die goederen te doen ver„ koopen,onaangezien den ban van het Concilie van Tremen; ik „ zweere dat ik dezelve liever duizendmaalen zie geroofd, geftoo„ len, verkwist, dan te lyden dat zy aan de kerk zouden geresutu„eerd worden" Zie daar de getrouwe ontvouwinge van den Eed voor zooveel hy de articulen betreft die alreeds gedecreteerd waren. Wat donker aanzien moest nu in den geest van den deugdryken Priester niet verwekken het vooruitzicht der articulen die nog te decreteeren ftonten, cn die reeds vóóruit door den Eed gcfanctioneerd en geaccepteerd zyn ? Elk oprecht priester haalde voor zynen geest deeze aandocnelyke overpeinzingen: wat zullen onze bisfchoppen doen? wat onze paftoren aanvangen? ik weet er nog niets van . alleen! \k weet ik dat na zoo veele verklaaringcn, na zoo veele aangevoerde redenen van dertig Bisfchoppen uit de natiönaale vergadering, na de uitfpraak van zoo veele pastoors, van zoo veele kanoniken, het my voorkomt de verkiezelyke party geen zintwist kanfeelen. Oproer moeten wy niet hebben; wee! de geen die om wat oorzaak het ook wezen mogt, en bovenal omden godsdiens: inwendige bcroertens zoude aanhitzen; neen j neen; wy moeten geen fchuld zyn dat welligt het bloed onzer broederen geplengd werdt; maar zoo men het onze yraagt, moeten wy het zelve wecten opteolfcren. Wy zyn prics-  ïn Vrankryk 14^ priesters, wy moeten weetcn te fterven; wy moeten zelfsweeten omtckoomen _van honger, van kwyning, van elenden. Edoch zoo iangwy zullen leevenmoet onze verduldigheid zoo wel nis onze ftandvastigheid getuigeniffe van Jesus Christus geeven ; voor koningen, voor vierfchaaren, cn voor natiën. ■ Thans moet de waereld leeren dat na agtticn eeuwen de kragt des kruifes nog dezelve is; dat er tegensWöordig nog apostelen en leerlingen zyn, die blyde zyn het zelve ter eere hunnes meesters te draagen. Wy hebben tegens den Heere kunnen zondigen en van zyne geboden afwykcn; dat het geloof zich dan opwekke; het zyn geene beuzelingen, geene bloote formaliteiten zoo als de waereld zich inbeeldt, die hier moeten opgeoffetd. worden; het zyn onze gelooMellingen > het is om de eerfte van allen te behouden : geen andere naam dan die van Jesus Christus is er gegeeven .om de natiën zafig te maaken ; geen andere naam is er in welken wy het Evangelie, van zaligheid kunnen verkondigen. Die, welke dc fenaaten, de volken, de keizers zenden , zal den Hemel niet openen in den naam der fenaaten, der volken, der keizers. De Franfche Natie moet gered worden, of als het waare gedwongen worden om dc fterkte van Jesus Christus te erkennen in de ftandvastigheid van haare Herders. Zoo men onze zetels aan de inger drongenen overgeeft om ze te beklecdcn, dan is het onze zaak om de -brokkelingen van het geloof byeen te zamelen en vrymoedig te zeggen: de religie van den ingedrongenen is de myne niet. Bezit hy de muuran der tempels die wy gebouwd hebben, daar zyn'andere altaaren ; al moesten die in grotten en fpeionken nedergcfteld werden ; waar de waare herder zal zyn, daar ook zal Jesus Christus zyn, daar zal de zaligheid zyn. 'T is beter Jesus Christus in bosfehen en donkere helen te verëeren, dan wel, om zynen H. Naam met de mcenigte der cicuwsgezinueft te lasteren) ' © V vraa- ijïf.  146. Vraagen betreffende Godgeleerde , Oudheid vraagln betreffende godgeleerde, oudheid en letterkundige stoffen. Zyn er in de aloude gedenkfchriften woorden ea daaden des Heilands te vinden , die in de vier Evangeliën niet befchreven • ftaan ? welk eene zekerheid kan men daar aan toe kennen ? en welke beredeneerde gevolgen, kan men uit het ftilzwygen der Evangelisten des aangaande opmaaken? Verzamel de brokkelingen , die er overfchootèn zyn , op dat zy niet verhoren gaan Joa. 6. v. 12. ( Vervolg van bladz. n§.) J3e zesde daad des Heilands, die door géén gewyde pen is aangetekend, beftaat hier in; dat Jesus na zyne verryffenis vddr dat hy aan Jacobus verfcheen, zyn linnen kleed aan den knecht van den Opperden Priester gegeven heeft. Deze daad vermeldt ons de H. Hieronymus, die dezelve it het meergemelde Evangelie volgens de Hebreeuwen heeft, overgenomen en zich daar over dus uitdrukt: Het Evangelie dat genoemd wordt volgens de Hebreeuwen en door my onlangs in het Grieks en in het Latyn vertaald is, daar Origenes ook dikwyls gebruik van maakt, verhaalt mede na de verryffenis des zaligmakers; dat, toen de Heere zyn linnen kleed aan den knecht van den Oppcrflen Priester gegeven hadt , hy na Jacobus gegaan en hem verfcheenen is" e. z. v. (*). Dit (*) Hieronymus in Catal fcript Eccles. num^.T. i.p.266.  en Letterkundige stoffen. 147. Dit linnen kleed, het welk die Oudvader in 't Latyn noemt Sindon was ongetwyftcld het zelve fchoon linnen kleed, het welk Jofeph van Arimarhjea volgens verhaal van den Evangelist Marcus (*) gekngt hadt cn waar in hy, zo als Marcus', Matthreus en Lucas éénpaarig melden, het lichchaam des zaligmakers hadt gelegd ( f ). Denkelyk hadt die geheime discipul des zaligmakers deze vddrzerg gebruikt, om dat de gekruisten volgens de algemeene flrafwyze ten hunnen opzichten hy de Romeinen gebruikclyk, geheel naakt waren (§) en het niet te vermoeden is, dat de Heiland des waerelds, die voor het overige zo wreed en als dc grootfte boosdoendcr behandeld w erdt, hier in zal verfchoond zyn geweest ,'(**) hoe zeer ook de Christenen gewoon zyn om uit eenen aller plichtmaatigften eerbied den. gekruisten zaligmaker op eene bedekte wyze aftebeclden. ( h ) Deze Sindons of linnen kleederen waren doorgaans dik en bedekten het gantfche lichchaam der maate dat men er volgens verhaal van den Romeinfchen puntdichter Martialis mede tegens regen en wind gewapend was. Ridebis ventos hoe munere teetus £? imbres, Nee fic in Syria Sindone teetus eri; (§§). Men droeg dezelve als nachtrokken tegen de Koude, zoals blykt aan die jongeling, die Jefus op den nacht van zyn Ly- ( * ) Mare. 15. vs. 46. (t) Mare. ibid. Matth. 27. vs. 59. Luc. 23. vs. 5$, (5) Lipfius lib. 2. de Cruce Cap. 7. August inusde Civi.'. Dei lib, id. Cap. 2. £? Lib. contra Fausttmi cap. 12. (** )Grethserus Lib. i. de Cruce, Cap. 22. Suarez, torn, 2. ad 3. part disput. 36, peet. 4. (ft) Voyez auffi Calmet Dict. Hist, & critiq, C§§ -) Mart tal. lib. 4. Epigr, 19.  142. Vraagen betreffende Godgeleerde, Oudheid Lyden volgde, hebbende een Sindon of linnen kleed over zyn naakte lichchaam ( * > Hier uit blykt, dat men■ tuiTcben de Sindon of het linnen kieed, waar in het lichchaam van Jesus gelegd weidt, volgens verhaal van Matthsus, Marcus en Lucas, cn de linnen doeken met zalf-kruiden waar in het lichchaam des zaligmakers, volgens verhaal ven Joannes (t) gewonden werdt, onderfcheid moet maken: welk, onderfcheid fommige uitleggers niet in acht neemen ( § ). De linnen doeken , waren a'leen maar zwagtcls die in Myrrhe gedoopt werden en waar mede de doode lichchaamen ".czwagteld weiden volgens het aloud gebruik der Egyptenaaren, by de jooden overgenomen, naar bet welk dan ook het lichchaam van Christus werdt behandeld gel)k Joannes zegt. (**) Deze linnen doeken nu werden na' Jesus verryffenis in het graf gevonden aan den eenen kant leggende, terwyl'dc zweetdoek, die op 's Heilands hoofd gelegen hadr, aan eenen anderen kant lag en afzonderlyk was opgerold, zo als Joannes naauwkeurfg aantekent (il), zonder dat dees Evangelist, zo min a's de drie anderen , eenige verdere melding maakt van het linnen 'kleed waar in Jesus gelegen hadt. -Al wat de oudheid ons daar van oplevert, is vervat in dc enkele plaats die wy hier vóóren op getuigenis van den H. Hieronymus uit het Evangelie volgens de Hebreeuwen hebben bygebragt, waar 'in wy zien , dat dc Heere Jesus zyn linnen kleed aan,den knecht van den Opperften priester gegeven heeft. In de aangehaalde plaats by den H. Hieronymus ftaat een- vou- (* ) Mare. 14. ós. 51. ( t) Joa. 19, vs. 40. (§) Ut Sylveira. in Evatig. torn. 5. lib ^9. Cap. 2. aliique pasfim. ~interpretes. -0®" ( ** ) Joa. ibid. vs. 39. en 40. Adde Baronium ad annim Christi 34. nmn. 134. (il) Joa. 20. vs, 5. en 6.  en Letterkundige stoffen. 149. voudig fervo faeerdotis, aan den knecht des Priesters; dan, daar dit woord priester of facerdos in het enkelvoudige ftaat, wordt er by de Ouden gemeenelyk onder verftaan de Opperpriester (*). Deze nu was des tyds Caïphas (t). Wie echter de knecht van dezen Opperpriester is geweest, is onzeker. Naastdenkclyk zal hy tot de wachters behoord hebben., welke ter bewaaring van Jesus lichchaam gefield waren. De zevende daad des Heilands, waa r van géén Evangelist melding maakt, is zyne verfchyning aan alle Apostelen, waar van de H. Paulus fpreekt in zynen eerften brief tot dc Corinthers, het vyfticndc Hoofddeel, zevende vaers. De Leeraar der Heidenen, na dat hy in het derde vaers gewag heeft gemaakt van Jesus verfchyning aan de elf Apostelen ( het geen ongetwyffeld die verfchyning is waar van de Evangelist Lucas fpreekt Cap. 24. vs. 36.) beoogt in het zevende ' vaers eene nadere en van de eerstgenoemde onderfcheidene verfchyning aan alle Apostelen, die dus meer dan elf in getal moeten geweest zyn. Doch zodanige verfchyning kan géén plaats gehad hebben dan na de Hemelvaart van Jesus Christus, vermits, zo als de H. Schrift verhaalt, Matthias eerst na dien tyd werdt bygevoegd by het getal der elf Apostelen. (§) Dus ziet men hier wederom eene daad des Heilands , die door de pen der Evangelisten niet is opgenomen • die ook maar even en fiechts als by gelegenheid en in 't voorbygaan door Paulus wordt aangeftipt en waar van de Oudheid ons gééne omftandigheden fchriftelyk heeft mede gedeeld. Er zyn nog andere verfenyningen des Heilands aan Paulus waar van dees Apostel zelfs fomtyds gewag maakt, (*) Vide Deuteronom. 17. vs. 12. & Estium a Hos que Comment al ores ibidem. (t) Joa. 18 vs. 13. (§) Zie Lucas in de werken der Apostelen. 1. Hoofd. vs. to, 12, 13, 14, 15, en 26.  ISO. Vraagen betreffende Godgeleerde, Oüdiieid ■maakt. ( * ) Doch, vermits de Evangelist Lucas deze en andere verfchvningen , in de Handelingen der Apostelen heeft aangerekend, (f ) behooren zy eigenlyk niet tot ens beftek; door dien wy alléén zodanige daaden des Heilands beöogen, die door de gewyde Hisroriefchryvers niet opzettehk verhaald zyn, waar toe eigenlyk nog de volgende behooren. De agtfte daad des Hcilands, die buiten alle Evangelifche befchryvingc gevonden wordt, is zyne byzondere vcröpenbaaring aan den H. Petrus, waar van dees prins der Apostelen aldus fpreekt : Ik ben zeker dat ik myne draagwooning haast zal afleggen, volgens het geen onze Heere Jesus Christus my ook geope/Jaard heeft. ($) Sommige kanttckenaars verbeelden zich dat dit dezelve veropenbaaring is, waar van by den Evangelist Joannes Cap. 21. vs. 18. gefproken wordt, doch ten onrechte; want aldaar, zoals Joannes in het tg. vaers onmiddelyk opheldert, geefr de Heiland alléén te kennen door wat dood dat Petrus God zoude verheeriyken maar niet wanneer de tyd zyner ontbinding zou komen , het geen dus eene nadere veropenbaaring moet geweest zyn. Wanneer eigenlyk de laastgenoemde Veropenbaaring gefchied zy , is niet wel te bepaalen. Men denkt dat zy niet lang vdér zyn dood moet wezen voorgevallen ,(*!":) het geen de bygebragte woorden van Petrus ook eenigermaate doen befluiten. Even min kan men met zekerheid bepaalen , waar ter plaatse deze veröpenbaaring door den Heere aan Petrus zou gedaan wezen, fchoon Tirinus meent dat dit voorgevallen is in zyne ge- (*) 1. Cor. 9. vs* 1. en 1. Cor. XV. vs. 8. ( t) Actor 9. vs. 5. Cap. 22. vs. 8. — Cap. 18. vs. 9. £? Cap. 7. vs. 55fj ) 2. Petri 1. vs. 14. (**) Athanas. de fuga. Calmet. Dict. Histor. & Crit*  EN LETTERKUNDIGE STOFFEN tgf* gevangenis re Romen. (*) Want voor eerst brengt de gemelde Schryver daar toe géén het minfte bewys by. Ten tweeden is het niet waarfchynelyk, dat de Heere Jesus zulks eerst aan Petrus op eene byzondere wyze zou geopenbaard hebben, toen deze reeds in zyne gevangenis den dood zonder byzondere openbaaring, kon te gemoet zien. De negende daad des Heilands die men by géén der Evangelisten vindt befchreven, is zyne verfchyning aan gemelden Apostel voor de poorte van Romen. Deze verfchyning wordt in eenige gedenkftukken der vroegfte eeuwen gemeld en onder anderen in zekere oude gefchiedenis van Jerufalems verwoesting aldus opgegeven: Tot de poort (van Rornen)genaderd , zag Petrus, dar Jefus hem te gemoet kwam , waar op hy Jefus aanbadt en zeide: Heere, waar gaat gy naar toe? Christus antwoordde hem : Ik gaa nog eens om gekruifigd te worden: Petrus begreep toen dat dit van z\n (aanftaande) lyden gezegd werdt ,om dat Christus daar in fcheen te zullen lyden , als de welke lydt in alle ledemaatén , c. z. v. Waar op Petrus weder naar de Stad gekeerd, van zyne vervolgers gevangen genomen en ter Kruisdood veroordeeld is. ( ) ) Sommigen meenen dat die oude gefchiedenis van jerufalems verwoesting, waar uit wy deze plaats ontleend hebben, zou opgefteld wezen in de tweede Eeuw of kort na de Apostolifche tyden door zekeren Egefyppus, die zich in dien tyd door an- (*) Tirinus in comment. ad 2. Petri Cap. 1. vs. 14. idem in Chronic Cap. uit. ad ann t;n a morte Christi. 35. Q in proiegom. ejusdem Petri. ephtoUe. (tj Lib. 3. dc LxciJio tfierfolfnïitdho Cap. 2.  152.' Vraagen betreffende Godgeleerde , Oddheid andere fraaije werken reeds beroemd hadt gemaakt. ( * ) Doch'' uit het aangehaalde werk zelve ( f) blykt, dat deszelfs fchry▼er na den dood van Condantyn den Grooten moet geleefd hebben en een tydgenoot van den H. Ambrofius geweest is.' Wat verder deze verfchyning van Jefus betreft, daar van vindt men tenens ook gewag gemaakt by gemelden Oudvader Ambrofius. (§) Zelfs ook by Origenes (**) in het begin van de derde eeuw. Ondertuffchen merkt Vader Calmet (ff) aan, dat Petrus by deze verfchyning van Jefus begreep, dat nu haast vervuld zou worden, het geen de Heiland hem wel eer in dezer voegen voorfpeld hadt: Gy kunt my voor als nog niet volgen, maar daar na zult gy my volgen ( §§ ). en elders: Toen gy mg jong waart, omgordde gy U zeiven en gy wandelde waar gy wilde maar , wanneer gy zult oud geworden wezen, zult gy uwe handen uitflrekken en een ander zal U omgorden en ÏJ leiden. daar gy niet wilt. Waar door' Jefus hem vddrheen hadt te kennen gegeven , wat dood hy derven zou. ( *** ) Het was dan volgens het oordcel van Vader Calmet by deze verfchyning van Jefus voor de poorte van Romen en alvddrens Petrus gevangen werdt, dat dezen Apostel door den Heere Jefus ge- f *) Fuit enim sequalis S. Justino & Athenagone. teste Eusebio & Hieronymo in Catal. C. 33- fcripfit Historiam Eccleftasticam usque ad sua tempora. Apostolicas traditiones & adversus idola. C t) Lib. Dict. de Exidio Hierosolymitano 3. Cap. 5. (§ ) Ambros. Serm. 68. (**) Origenes Comment. torn 21. p. 118. & 298. quem locum vitio vel in curia describentium corruptum fuiffe recte ob'fervat Grabius in fpicilegf.f. Patrum. torn. 1. p. Zo. post. Perionium. (U) Histoire de L' A. & N. T. torn. 6.p. 328. & 329. (§§) Joa. 13 vs. 36. e***) ibid. C. 2vvs. 18, 19.  en Letterkundige stoffen geopenbaard werdt dat hy zyne draagtvooning haast zou afleggen waar van hy in zyn tweeden brief op de voorgaande bygebragte plaats fpreekt ( * ). Dit gevoelen van Vader Calmet komt ons ook vry aanneemelyker voor dan dat van Tirinus hier boven gemeld. De tiende daad des Heilands die de oudheid ons buiten de Evangelifche fchriften oplevert, is zyne verfchyning aan de H. Maagd Thecla. Het register of historifch verhaal van haar marteldom is een gedenkfehrift der eerfte eeuw, waar van wy den korten inhoud, voor zo verre het ten dezen nodig is, vóóraf zullen mede deelen. Toen de Apostel Paulus te Ikoniën gekomen was (f) hadt hy zyn intrek genomen ten huize van Onéfiphorus en begon aldaar het Evangelie te verkondigen. Thecla die in dezelve flraat, vlak over de kamer woonde daar de Apostel zyn verblyf hiel, hoorde dag en nacht zyne onderwyzingen ,"zonder dat iets inftaat was haaren aandacht af te lelden. Theöcled haar moeder verwittigde Thamyris hier van, die een fchoon welgemaakt jongman, een der voornaamften dier plaats en teffens een minnaar van Thecla was ( § ). Deze, die reeds toezegging hadt van met haar te zullen trouwen wendde alles aan om haar het befluit dat zy genomen hadt om de maagdelyke zuiverheid te bewaaren, te doen veranderen. Haar moeder en huisgenooten fpaarden ook gééne moeiten, om haar door vleierijen, vermaaningen en dreigementen te beu eegen (**). Doch ziende dat alles vruchteloos was, klaagden zy haar by den rechter aan, (*) 2. Petri. 1. vs. 14. (t) Zie Werken der Apostelen Cap. 13. vs. 51. Dit Ikoniën was eertyds de hoofdfrad van 't Landfchap Lycaöhia in klein Alïën gelegen, in't Latyn Iconium, doch hedendaags Cogni genaamd. (§) Epiphan. hares. 78. cap. 1. Vide & Faustum tot aan de geboorte der eeuwen opklimmen: laat ons de gedenkfchriften der heerichappyen en koningryken doorbladeren : laat ons luifteren naar hen , die van de vcrafgeiegenfte eilanden wederkeeren ; de onflerflykheid der ziel is altyd en nog heden het geloof van aile volkeren der aarde geweest. De kennis van één éénig Opperwezen was, wel is waar, by de meeste uitgewifcht; de denkbeelden zyner hcerlykhcid, almacht, en oneindigheid waren verbasterd ; en geheele volkeren hier door woest en verblind, hebben zich door den gruwel der afgodery bezoedeld ; maar zy hebben in weerwil van dit alles fteeds het denkbeeld van een toekomend leven behouden. Dit troostryk gevoelen is hun bygebleeven. Zy lieten, zich altyd voorftaan ,dat hunne zielen na der zeiver aflyvigheid, naar een gelukkiger oord zouden trekken. De onuitwisbaarheid van dit denkbeeld doet zien, dat de menfch gevoelloos voor zynen fchepper maar nimmer voor zich zei ven kan worden; en dus dat hy het beftaan van een God, kon vergeeten, maar nooit de onflerflykheid van zyne eige ziel. Waar komt het anders van daan, dat menfehen zo verfchillende van Godsdienst, van gevoelen, van inborst, van belang, ja van gedaante zelve, in aile hoeken der waereld overeenftemmen, dat de ziel onfterflyk is, en dat zy allen onflerflyk willen zyn? Te vergeefsch zal men dit gevoelen aan het vóóroordeel of aan de opvoeding toefchryven; neen, de zeden, de gebruiken, de Godsdienstige begrippen, met een woord alles wat  i-56. Over de Onstebfukmeid der Ziele. wat uit de opvoeding eenig vóóroordeel kan verwekken is by de meeste-volkeren verfchillig, by veelen tegenftrydig.^ Het eenige waar in zy overeenftemmen, is de onflerflykheid der ziele. Wie heelt hun dan dit gevoelen van onflerflykheid, van een leven na dit leven kunnen inplanten? Hoe kan een denkbeeld van onflerflykheid ooit opkomen in een fchepfel, dat met het lichchaam vergaan moet? Hoe kan een denkbeeld, zo tegenfirydig aan de zinnen ssich echter ontdekken aan het verftand? Hos kan, herhaalen wy, zulk een denkbeeld het gevoelen der aarde en het geloof van alle tyden wezen ? Dit gevoelen dat in 't Heelal géén uitvinder hadt moeten hc'tben, heeft by alle -volkeren, een algemeen begrip ontmoet. De geleerdflen en aller domftcn, de befchaafdften en allerruwften, de rechtzinnigften -en ongelovigften zyn bezield met dit gevoelen. Ja de moet-willige G 'dverzaaker wordt door de overtuiging van dit anderfints troostryk gevoelen inwendig gepynigd. terwyl hyhet fiechts by vertoóning uitwendig beftrydt. De algemeenheid dus van dit gevoelen doet ons zyn ■ Goddely ken oorfprong kennen. O >k, zo ooit dit denkbeeld onzer ziels onflerflykheid. het geen de' Alwvsheid ons ingefchapen heeft, kon uitgeroeid wor■den, wat zou er van dc mcnfehelyke 't famenlev ng v\orden? Zvn'nict de wetten,-die ons aan elkander verbinden, de allerheiligste en onfehendbaarfte plichten van het burgerlyke leven en alles wat dierbaar is in de maatfchaFpy, op het toekomend leven gegrond? Zonder dat gevoelen zyn alle grondregels van gerechtigheid, van vriendfchap, van eer, van goede trouw, van erkentenis en van oprechte vaderlandsliefde, niets meer, -dan volksdwalingen ; alle natuurgenooten niets meer dan fpookfels, die eene hersfenfehimmige vertooning maaken, om vervolgens in de vernietiging neder te daalen. De anderiints aahBiinni'ge naamen van Vader, van Echtgenoot, van Kind,van •Vriend, zvn dan niets meer dan ydele benaammgen, die ons bedriegen;'om dat de vriendfehap zelve, die van de deugd Sfkomstig is, géén duurzaamen band meer blyft. De zorg om een goede naam nateïaaten, wordt ydel; de eer, die men aan-de „..„rn.i^hmnis van erootc-mannen bcwyst, kinderachtig, door u don  Of> DE ONSfEÏtrtVKHriD der ZlElS ï<3?. dien het befpotrelyk is tc eerbiedigen, dat pren weren- meer heeft; dus wordt de oprichting van graftomben eene b"driegery des volks; de afch onzer vaderen en' tederffe panden eene niet waardige (lof, die men in den wind moet ftrooijen ; de uiterftswil der ftervenden, onder de barbaarfte volkeren zelfs geëerbiedigd , is niet anders dan de laatfte klank van een werktuig dat ontbonden wordt. Met een woord de wetten zvn in de oogen der ftofdryvers ( materialisten ) eene krankzinnige dienstbaarheid; de gerechtigheid, eene overweldiging en inbreuk op der menfehen vryheid; de eerbaare fchaamte, eene ydele fchroomhartighcid ; de vroomheid, eene herffenfehim ; de oprechtheid, een vóóroordeel; de ontucht, een fpel der natuur; de trouwloosheid en het verraad, fiechts naamen die de- ftaatkunde der wetgeveren verzonnen heeft. Hoe verachte!vk en hoe fchadelyk zyn dan niet zulke wezens die door dc onfterflykheid der ziele te lochenen zulke afgrysfelyke en alle maatfehappy-vernietigende denkbeelden trachten voort te planten. Wee ons, by aldien deze grondregel der Godloozen, dat dc ziel fterflyk is, immer de overhand kreeg! Men zou ras het Heelal in een' afgryffelyken warklomp zien vervallen , alle orde omkeeren, alle denkbeelden van goed en kwaad verwarren, de onfehendbaarfte wetten der famenleving vcrdwynen en alle zedetucht vergaan. De beftiering der Koniugrykcn, heerfchappyëu en republieken zou géén regel meer hebben — en alle overeenftemming der leden van het burgerlyk lichchaam moeten bezwyken. Het menfchelyk geflacht zou niet anders wezen dan eene vergadering van barbaarèn , ontuchtige , verwoede, ontaarte en ondeugende fcheplëlcn, die geene ander wet dan. het geweld, geen ander teugel dan dc hartstochten cn het gezag, geen'e andere banden dan dc ongodsdienstigheid en onafhanglykheid en geen ander God dan zich zelis zouden hebben. Dusdanig zou de waereld der ftofdryvers zyn en aan Zulke onbelchryfblykc onne-ileh zou de famenleving onderworpen wezen! Wat eifcht dan het algemeen welzyn van het ffienfehdom meer, dan het ing fchapeh denkbeeld te eerbiedigen van de onfterfiykheid onzer aieie? —- Dus zong neêrlands dichter: want  !ó8. Over de Onsterflykheld der Ziele . . — want indien Men hier de wiskunst eischt, om toonbaer tebediên, Door maten en getai, den eigen aert der zielen, Die nooit, als 't Iyf, in 't lot der fterflykheid vervielen; Dat waer een onbefcheit. men eifch' geen' klaerder dag Van reden, dan de zaek natuurlyk geven mag; En dit vernoegt een hart, dat niet, als ziende blinden} Een taflbre reden eifcht, die hier niet is te vinden. Een zelve grontbewys en evenredenheit Getuigt de onflerflykheid van d' Oppermajefteit En 's Menfehen Ziele, ( is 't vry by God haer tc gelyken?) Uit beider werkingen, die voor de zinnen biyken, Er. wyzen ons verbant op 't geen ontzichtbaer is. De wyze Atheenfche fchool, al fchiet ze fomtyts mis In wyze en vonden van d' onfterflykheit te fierken, Begreep ze nochtans klaer uit al de fchone werken Der Ziele, 1 Vondel. Bespiegelingen 3 Boei. Zie verde - over deze ftoffe onze beöordeeling in N. I. bladz, 24— 20. eu A'. 2. bladz. 60.  MENGELWERK, TOT GODSDIENST EN ZEDELEER BETREKKELYK VRAAGEN BETREFFENDE GODGELEERDE OUDHEID EN LETTERKUNDIGE STOFFEN. Zyn er in de aloude gedenkfchriften woorden en daaden des Heilands te vinden, die in de vier Evangeliën niet befchreven ftaan ? welk eene zekerheid kan men daar aan toe kennen ? en welke beredeneerde gevolgen, kan men uit het ftilzwygcn der Evangelisten des aangaande- opmaaken? Verzamel de brokkelingen, die er overfchooten zyn , op dat zy niet verhoren gaan Joa. 6. v. 12. ^ J.\ans, daar wy alle woorden en daaden des Heilands, die inde Oudheid bekend en buiten de vier Evangeliën eenigfints te vinden zyn, hebben opgefpoord en by een gezameld, vordert de ordeu om ter beantwoording van het tweede lid dervoorgeftelde vraag te onderzoeken, welke zekerheid men aan dié aloude gedenkfchriften kan toekennen, waar uit de bovenftaande plaatfen ons zyn overgebleeven. De bronnen, waar uit deze plaatfen, die van *s Heilands woorden en daaden gewaagen, ontleend zyn, beftaau deels in eenige fchriftuurlyke ftukken, zo als de Handelingen der Apostele n van Lucas, den eerften brief van Paulus tot de Corinthers en den tweeden brief van Petrus (*),die by alle Christenen als Canonique Schriften erkend worden en als zodanige van eene mfeilbaare zekerheid zyn- löZie hier vóór bladz. 50. 113. —- 118, 149. en J§Qi MÉNG. WERK. I. DEEL. No. Ó\ K»  170. Vraagen betreffende Godgeleerde Oudheid ïn de tweede plaats beflaan zy ten deele uit de fchriften der Oud vaders en wel uit zodanige, aan wier egtheid onder de geleerden nimmer eenige twyfeling is ontftaan; zo als den brief van den H. Barnabas en van den H, Ignatius aan de gemeente van Smyrna (*) en ander werken die wy hier boven van den H. Juftinus, Clemens Ale andrinus, Origenes, Hieronymus, Ephiphaiiius, Bafilius, Ambrofius,Egefyppusen anderen hebben bvgebragt (1 ); waar aan men voor het minfte zo veel geloof geeft als aan de aanzienlykfte gefchiedfehryvers zo van Grieken , Romeinen en anderen die ons gedenkwaardige fchriften hebben nagelaaten. Hier by komt nog in aanmerking , dat de getuigfehriften daar wy oils in dezen op beroepen, meestal voortbrengfelen zyn van Mannen , die in zuiverheid van gevoelens en in heiligheid van zeden hebben uitgeblonken; van Mannen, die te geleerd en te oordeelkundig waren om door verdichtfelen misleid te worden en te ecrl\ k om andere te misleiden ; van Mannen die de. opgemelde woorden , of onmiddelyk uit den mond des Heilands zeiven of uit de Apostolifche overlevering hebben opgetekend, die, of de voornoemde daaden zelfs hebben befchouwd of van geloofwaardige getuigen vernomen ; en eindelyk van Mannen op wier geloofwaardigheid zich geleerde en deftige fchryveren onder de Proteftanten beroepen , om zelfs het aloud beftaan en de echtheid der Canonique fchriften te betoogen (§). De zelve plaatfen, die wy hier vdóren uit de gedenkfchriften dier Oudvaders ontleend hebben, worden niet zelden (zo als (*) bladz. 51, 52, ui, en 113. (t) bladz. 52 , 53, 56 — 58 — 63. 71. 80.105.106' 107. 149. 151. (§) Stack house. Le fens Lifter al de L' Ecriture fainZe. defer.du. torn 1. Chap. 3. pag. 77. — 80. Turretin Traiié deia Religion ChretietmeSect. V. Chap. 3. n. 2 & Chap 5 «• 4- 8-£?n.  en Letterkundige stctfen. 171. als wy gezien hebben ) door geloofwaardige tydgenooten en andere oude fchryvers aangehaald , het geen niet weinig dient om de geloofwaardigheid dier gedenkfchriften te bevestigen. Zo dat wy niet te veel zeggen wanneer wy beweeren , dat de bygebragte getuigen zo veel geloof verdienen, als de aanzienelykfte gefchiedfehryvers der Grieken en Romeinen. By voorbeeld houdt men in het algemeen de daaden van den jongen S cipio voor zeker, ofschoon zyn vertrouweling en raadsman P 0 l y 131 u s er de eenigfte Hiftoriefchry ver van is, clan kan men zonder onrecht te doen geen geloof weigeren aan het geen Barnabas, Ignatius cn andere vertrouwelingen des Heilands en zyner Apostelen ons van Jesus woorden en daaden befchreeven hebben. Ja het zou bovendien deuiterfle onbefcheidenheid wezen, om minder vertrouwen in de eenftemmige getuigeniffen der Oudvaders re willen Hellen, dan in net Hiftorisch - verhaa{ van eenen enkelen P 0 ly d i us (*). En ofschoon alle gedagte Oudvaders, wier fchriften wy hebben bygebragt niet allen even na aan de Apostolifche tyden geleefd hebben, verliezen zy daarom niets van hunne geloofwaardigheid. By voorbeeld de Historie van Alcxander den Grooten Koning van Macedoniën en overwinnaar van Aficn is door géén zyner tydgenooten opgetekend, zo min als de levensfehets van Augustus , Tiberius en anderen ; zal men daar om dc lastere Schry vers, die er ons veröag van geeven , geloof weigeren? Waar blyven dan alle gebeurteniffen, daar menzo zelden gelyktydige aantekeningen van ontmoet (t)? Men onderftolle, dat de fchryvers die de levensdaaden en gedenkwaardige fpreuken dier Vorften opleveren, — aan den eenen kant zich alle vlyt hebben gegeeven om er de waarheid van op te fpoctren, en aan den anderen kant dat hunne deftige denk wyze hen niet toeliet, om de nakomelingfchap opzettelyk te misleiden: daar men C * ) Foyez l' Albbé Du Gue!, Principes de ta fii, P#rK IJL Ch 3. (t) ibid, Chap. %. K. 5  172. Vraagem betreffende Godgeleerde Oudheid men nu geen reden heeft om althans min gunftig van de Oucfvaders dan van de Heidenfche Hisftoriefchryvers te denken, zo verdient de getuigenis der eerften voor het minfte zo veel geloof dan dat der iaatften. En ofschoon de getuigeniffen der Oudvaderen door ons bygebragt, meenigmaal berusten op het geen zy uit de apocriphe Evangeliën volgens de Hebreeuwen en Egyptenaaren ontleend hebben, verliezen zy echter niets van haare geloofwaardigheid; wel is waar dat verfcheide ketters en dweepers wel eer eene meenigte van Evangeliën, ( zo als wy in het begin dezer verhandeling reeds aanmerkten ) gefmeed hebben, doch onder deze opzettelyke verfierfeleu kan men de twee eerstgemelde Evangeliën niet plaatfen. Voor eerst zyn alle andere verfierde Evangeliën voortbrengfels van laatere tyden, zo als uit de taal en inhoud van dien fteeds kennelyk geweest is; terwyl deze Evangeliën volgens d» Hebreeuwen en Egyptenaaren van over oude tyden gefchreeven en volgens het oordeel van Titus Bostrenfis (*), Hugo Grotius (t) en andere doorkundige mannen, de zeiven zyn, daar de Evangelist Lucas in het begin zyner Evangeliebefchryving gewag van maakt. Ten tweeden: Hebben in laatere tyden fommige ketters zich wel bediend van het Evangelie volgens de Egyptenaaren, zo als Julius Casfianus en andere dwaalgeesten van de tweede eeuw; doch het is teffens zeer aanmerkelyk dat toen zy zich van die plaats die wy op bladz. 77. hebben bygebragt, als van een text uit het Egyptisch Evangelie bedienden , om de inftelling of het gebruik des huwelyks te beftryden , alstoen de Oudvader Clemens van Alexandriën, daarop antwoordt (§), dat deze text in géén der vier algemeen aangenomen Evangeliën te vinden was; ( * ) Comment. in Lucem Tom. XIII. Bibliothaca Patrum Morelliante. pag. 762. (t) Grotius ad Proemium Luca. (S) Lib. 3. firomat p. 465.  en letterkundige Stoffen. 173^ was; zonder dat hy den text zei ven als Valsch of verfierd verwierp; integendeel tracht hy de bygebragte woorden des Heilands optehelderen en te verklaaren, welke moeite hy zekerlyk niet op zich. zou genomen hebben, by aldien hy het Evangelie volgens de Egytenaaren als een voortbrengfel van laatere tyden of als een fabelboek van ketters befchoud hadt. Ten derden blykt uit de plaats welke wy bladz. 146. hebben bygebragt, die door den H. Hieronymus benevens verfcheide andere plaatfen uit het Evangelie volgens de Hebreeuwen ontleend is, dat dee Ou d vader dit Evaugelium uit het Hcbreeuwsch in het Grieksch en in 't Latyn vertaald heeft (*), welke moeite die oordeelkundige kerkvader niet op zich zou genomen hebben, zo het geen geloofwaardig werk was, min nog zo het in de eerfte Christenheid fiechts als eene vrucht van ketterfche fchryvers was befchouwd geworden. In tegendeel beweert dees Oudvader elders, daar hy tegens de Pelagianen fchryft (t), dat zo men zich al op dit Evangelium volgens de Hebreeuwen niet kan beroepen als op een Canonicq boek, het ten minde kon ftrekken om het aloud gevoelen des Christendoms te bevestigen. Daarom zegt de Eerwaarde Beda in zyne verklaaring over de vier eerfte vaersen van het eerde Hoofddeel van Lucas ( §) , alwaar hy verfcheide Evangeliën die door de ketters verzonnen waren optelt, dat men onder deze niet moet dellen het Evangelie volgens de Hebreeuwen, als het welk niet voor fabelachtig maar voor eene waare kerkelyke gefchiedenis moet gehouden worden. Byaldien nu deze Evangeliën niet door ketters, maar door Catholyke Christenen , zo Hebreeuwen als Egyptenaaren zyn opgedeld, moet zulks geweest zyn vddr dat het Evangelie van den H . Lucas en die van de drie andere Evangelisten gefchreeven waren; alzo het niet denken is dat die rechtzinnige . Chris- (*) Hieronymus in Catal. fcript. Eccles. num. 4. T. 1. $. 266. ( 1 ) Lib. III. contra Pelagianos. (§ ~) Beda in expo fit ione Procemii B. Luca Tom. V.col.2\q. K.3.  174' Vraagen betreffende Godgeleerde , Oudheid Christenen die de gewyde en Apostolifche Evangeliën reeds voor zich hadden, zo vermetel zouden hebben willen wezen om er anderen te befchryven, of zo onbezonnen om nadere Eva n geliè befchryvingen van anderen aan te neemen; zo als de Oudheid kundige Heer Grabius zeer wel aanmerkt (*), welk gevoelen ten fterkfte voor de aloudheid dier Evangeliën pleit. En in de daad, ofschoon deze twee Evangeliën niet tot de Canonique fchriften des Nieuwen Verbonds behoorden , moeten zy echter van ongemeen groot belang voor de Historie enOudheid der Christelyke kerk geweest zyn , als men nagaat b.vdat het Evangelie volgens de Hebreeuwen ( om ons daar alleen toe te bepaalen) wasopgefteld door lieden, die te Jerufalem woonden of aldaar verkeerden , die Christus in het midden van hun zagen wandelen; hem hoorden fpreeken; die dus oorgetuigen zyner Goddelyke leering, ooggetuigen zyner wonderdaaden en aanfehouwers van zyn lyden en kruisdood geweest waren; die Jesus niet alleen in den ftaat zyner vernedering, maar ook na zyne verryffenis gekend ( t)en hem ten hemel hadden zicn opvaaren. Deze Hebreeuwers waren zeker de gefchikfte lieden, om eene historifche levensbefchr'yving des Heilands op te ftellen; te meer daar de Apostelen zich nog lang na de Hemelvaart des Heilands, by hun te jerufalem hadden opgehouden, van wien zy fteeds mondelinge onderrichting konden erlangen nopens het geen, waar van zy geene genoegfaame of onvolledige berichten hadden. Hoe zeer is het dan niet te bejammeren, dar deze Evangeliën het lot van zo veele belangryke ftukken der Oudheid hebben moeten ondergaan, om door oorlogen en landberoertens; door verval van taaien en weetenfehappen en andere noodlottigheden ; met een woord door den alvernielenden tyd verlooren te raaken ? Echter kan men met opzichte tot beide deze Evangeliën zeggen , het geen Vader Calmet zegt ten opzichte van den brief van Pilatus aan Tiberius over de kruisfiging des Heilands s het (*) Tn fpicileg. SS. Patrum, torn i. p. 34. ( f ) Cor. 15. vs. 6.  en letterkundige stoffen I7f „het is te verwonderen, dat de Ouden zulke belangryke[ftukken hebben veronachtfaamd en verlooren laaten gaan , daar zy ons „aan den anderen kant zo veele onegte prullen en ondeugende „ ftukken bewaard hebben" ( * ). Laaten wy ons dan vergenoegen met de brokkelingen van die'welke ons zulke aanmerkclyke, fchoon onbefchreevene woorden en daaden des Heilands opleveren. Hoe zeldfaamer men ze ontmoet, hoe dierbaarer zy ons wezen moeten; te meer daar zy,zo als wy gezien hebben, dikwerf een ongemeen licht over de gewichtigfte verborgenheden van den Godsdienst fprciden ( t); terwyl zo veele merkwaardige woorden en daaden des Heilands als wy uit de Oudheid hebben bygebragt ons teffens een grond opleveren voor gevolgtrekkingen , die voor den_ Geöpenbaarden Godsdienst van het oiterfte belang zyn; zo als uit de beantwoording van het laatfte lid der voorgeftelde vraag, aan onze lezeren ten duidelykften zal biyken. C 'T vervolg in N. 7. 2 ( *) Calmet. Hist oir e des juifs torn. Pi pag. 408. Ct) Ziehier vóórenNo-i- bladz. 81. en 82. van deze'verhandeling , en elders. BRIEVENWISSELING, e.z.v. volgende brieven , ons van eene eerwaarde hand toegezonden , om aan 't geacht publiek mede te deelen , verdienen onge „ twyfeld eene plaats in ons mengelwerk. Men ziet uit den inhoud „ van dten welke willekeurige befchikking een wysgeerig vernuft „zich aanmatigt en hoe Godloos, tyrannik en eigeiidunkelyk't „zou heerfchen onder den dekmantel van vryheid, wanneet ;shet alles aan zyne befchikking onderworpen zag." "'*''% t Bras¬ te 4.  ij6, Brievenwisseli n'g. Brusfel den j6. Jan. I793 het tweede jaar der Republiek. Bur ger! Ik zendeU hierby het verzoekfchriftvan twee ongelukkigen die een wettig Huwelyk willen aangaan; indien de zaaken in dit land zo ver gevorderd waren als zy behoorden te zyn , dan zou ik U riet behoeven lastig te vallen, en de magiftraat zou een contract weeten te doen gelden , 't geen in zyn aart wezerilyk burgerlyk is, en waar van 't uitwerkfel volkomen onafhangkelyk van 't Sacramenteele teken is: maar dewyl de paftoor by de onderhouding der oude gebruikelykheden wil blyven; verzoek ik U om my ten eerften de nodige dispenfatiën te doen geworden, en wel gratis naar de wyze der franfche isfBchoppen.Gy zyt een al te groot Vriend van de eerfte zuiverheid der kerkelyke inftellingen; gy wordt al te wel het laatste tydsftip ( * ) van uw gezag gewaar, om U aan myn verzoek weigerig te houden. Ik groet U Broederlyk. J. Chepy. Agent der Franfche Republiek en de Nederlanden. Brusfel den 25. Jan. 1793. het tweede jaar der Republiek. Burger! De twee ongelukkigen , voor welke ik U de dispenfatiën gevraagd heb, komen my alle dagen lastig vallen. Zy verwonderen (*) Het laatfte jaar des Christendoms. Godlofe gedagte ! Deze lasterlvke bepaaling is niets nieuws; reeds voor 1500. jaaren heeft men dezelve ter eeren der oude vyanden van het Christendom gemaakt. Want om de tytels die Diocletiaan onfterfelyk moesten maaken, las men, Christianorum supperstitione Übivis de let a. Door hem was het wangeloof der Christenen alomme uitgeroeid.  brievenwisseling. deren zich en inisfchien met reden, dat gy op eene zaak zo eenvoudig en zo gerechtig nog niet hebt geantwoord aan den gevolmagtigden eener groote natie. Ik verzoek U my een bfefliffend antwoord te geeven, 't geen my en myne Landgenoten inftaat fielt om U,uwer functiën en uwer eeuw, waardig te oordeelen. De Natiönaale Commisfaris vatl den Brusfelfchen landkring» ƒ. CHEpy. Op de twee voorgaande brieven antwoordde zyne Eminentie de Kardinaal Aartsbisfchop van Mechelen het volgende: Myn Heer! Ik heb op uwen Brief van den 18. dezer niet geantwoord, om dat de inhoud, het Signet, en de gebiedende eisch die gy my daar In doet, my deeden geloven dat deze brief niet gefchreeven kon zyn van een man, bekleed met het Caracter 't geen gy voorgeeft. Om niet in gebreken te blyven, heb'ik de voorzorg gebruikt om by de provifioneelé vertegenwoordigers der ftad te onderzoeken, of by hun het verblyf van Mr. Chepy in hoedanigheid van agent der Franfche Republiek in de Nederlanden officieel bekend was, en het ontkennend antwoord 't welk ik van hun ontfangen heb deet allen twyfel verdwynendie my daar van kon over blyven. Echter heeft men my zedert een' tweeden brief van uwentwegen terhand gefteld, behelzende het herhaald verzoek van de dispenfatiën in uwen eerften bevat, en tevens eene verwondering over de ftilzwygenhcid die ik gehouden heb op de aanzoekingen van den gevolmagtigden eener groote Natie s Ik geloof aan het tweede punt voldaan te hebben door 't geen boven gezegd is. Wat het eerfte aangaat antwoord ik, dat de dispenfatie die gy vraagt bchalvett dat zy, voor het geval waar over gy fpreekt, in de eerfte tyden of nooit plaats heeft gehad, in myne magt volgens de tegenwoordige kerk- tugt  jr88, Briev en wiss'elin'ö. tugt niet is; datikmy ffeeds wy/zsr functïèn waardig zal trachten te tooncn door eene onfehendbaare getrouwigheid aan de regels der kerke, en dat er geen ftydftip meerder voor my te vreczen is, dan dat geen op welkte de zwakheid zou hebben op 't einde van myn leven , van mynen pligt af te wyken. Al wat ik in het geval der voorgcftelde dispenfatie kan doen , is een getuigfehrift wegens de armoede der fupplianten geeven , door welk middel zy zich by het Hof van Romen zullen kunnen vervoegen. Ik zal het doen afvaardigen zo haast als hun latynsch' request, het geene ik U terug zende, en deszelfs inhoud bewaarheid zal zyn door de getuigeniffe van hunnen paftoor , volgens den ftyl van dit diocees ; en om U te overtuigen van de bereidwilligheid waar in ik ben omüreverpligtcn in wat al in myn vermoogen is, weiger ik niet om zelf van den H. Stoel te vraagen de dispenfatie die in myne magt niet is, te geeven. Onderwylen heb ik de eer te zyn, Myn H e e r 1 Uw Ootmoedige Dienaar, Mechelen J. H. Cardinaal Aartsbisfchop. den 27. January 1793. van Mechelen Over Mahomed. Aan de Heeren Schryveren der Kerkelyke Bibliotheek. Myne Heeren! e taal der hedendaagfehe wysgeeren fteeds gericht tot fchending van God cn Godsdienst, en hoofdzaakelyk tot ondermyning, verachting en befpotting van het Christendom; bedienende zich.  Over Mahomed. 179 zich ter bereiking van dit gruwelyk oogmerk van allerhande middelen. Hoofdzaakeh k verwarren zy ten dien einde, het heilige met het onheilige, het waare met het valfche,de duifternis met het licht, den tempel Gods met de afgoden, Christus met BeKal (A> Zo ziet men deze fchaamteloozen dan eens openlyk, dan eens bedektelvkden perfoon des Heilands gelyk ftellen metMaw homed, en fomtyds dezen laatften, even gel) k voorheen do jooden Barabbas , boven Jefus verkiezen. Men heeft ter wederlegging van zulke verfoeiëlyke lasteraars fiechts met weinige woorden het treffend verfchil tusfchen onzen Goddelyken Verloffer en dezen Arabifchcn bedrieger aan te wyzen. 1. Jefus Christus werdt vóórzegd door een reeks van Prophetifchc Godi'praaken. 2. Jefus Christus heeft een groot aantal wonderen gedaan, zo als zyne vyanden zelfs verplicht zyn te erkennen. 3. Jefus Christus heeft groote gebeurteniffen vóórfpeld , daar men de vervulling van ziet. 4. Jefus Christus heeft deafgodery vernietigd en den dienst van den eenigen waaren God herfteld. Mahomed is door niemand vóórzegd, Mahomed heeft nimmer eenige wouderdaaden gewrogt, volgens zyne eigene bekentenis- Mahomed heeft nimmer eenige voorzegging gedaan. Mahomed heeft nooit aan zulk eene heerlyke onderneemmg gewerkt, , Je- (*) Iets diergelyks las ik onlangs, in het Kabinet van mode en fthaak zynde een flukje getyteld; de Christen, dc Turk en de Wysgeer; waar in de Wysgeer om den Christen en Mahomcdaan te bevreedigen , veronderfteldc ; het Paradys van mahomed lag digt by het Hemelfch Jeruzalem, en om zich niet te verveelen, wandelden de zaligen, v an het een naar het ander —— 4 tyden l è zedenKab. v M. en S. V. D. bi. 323»  iSo. Over Mahomed. g. Jefus Christus verklaarde dat zyn ryk van deze waereld niet was. Geen waerelds belang trof hem. 6. Jesus Christus heeft eene geheel Goddelyke leering geopenbaard, eene leering die door de gezonde rede goedgekeurd en doorzyne vyanden «clfs bewonderd wordt. 7- Jesus. Christus beveelt, dat men zich zeiven verlochenen, de menfchelyke driften beteugelen en zich verfterven zal, 8. Jesus Christus legt zyne leerlingen op om hun kruis te draagen en hem te volgen, p. Jesus Christus belooft een Hemelfeh Paradys vol edele ziels genoegen. 10, Jesus Christus wil, dat men In de waarheden zyner leeringen en Godsdienst onderweezen zy. ïi. Jesus Christus heeft zyne leering voortgeplant door zagtmoedigheid en overtuiging. 12. Jesus Christus is van de dooden verreezen. Mahomed Vol eigenbaat en heerznehtdong naar de koninglyke waardigheid en maatigde zich eene waercldfche heerfchappy aan. De Alcoran van Mahomed behelst niets dan verfierfe'.en, nuttelooze en befpottelyke vertelfclen, behalven het geen er uit de Wet en het Evangelie in ontleend is. Mahomed fireelt de hartstochten. Mahomed belooft aan zyne navolgeren waereldfchen voorfpced. Het Paradys van Mahomed vdöïfpelt fiechts dierlyke wellusten. Mahomed houdt het volk onkundig, en zyn bedrog verhoolen onder den mantel der duifternis. Mahomed heeft zyne dwaalingen door het zwaard verfpreid. Mahomed bleef dood en zyne grafftede vindt men nog te Medina, Zo GL. het niet ondienflig acht zo plaatst deze aanmerkingen In uw maandwerk. Ik ben enz. Arnferdam den 16.. Augustus 1793. B. S §.  AEN DE G0DIOCHENAER8. 181, AEN DE GODLOCHENAERS. O Godverfaker! fluit gy willens uw gezigt? Zyt gy onvatbaer voor het heldre redenlicht ? Kunt gy geen Godheid in het fchepfjen heir bemerken ? Welaen, fla 't wysbegerig oog Aendachtig naer den hemelboog, En zie Gods mogenheid in zyn geduchte werken. Het gouden zonnevuer ontzinkt den westertrans; 't Ontrekt dit halve rond zyn' invloed, gloed en glans, Om morgen weer met pracht in 't oosten opteklimmenj Daar komt de Maen, dat wislend licht, Met haer vertroostend aangezigt, En heft haer' hoornen uit. de vochtige avondkimmen.  igi, Aen de Godlociienaers. Wat grootsch tooneel verfchaft de ruime hemelkring Voor uwe oplettendheid, verwaten fterveling! Hier kan 't gezond verftand zich fpelende vermeijen, Hoe blinkt het fchittrend ftarrendak! Befchouw dit ongemeeten vak; 't Moet u Gods wys- beftuer cn almagt doen verbreien, Bereken my, hoe veel 't onnoemelyk getal Der tintelvonkjes, die ge aenfchouwt, bedragen zal. Staet gy verbaesd? Befeftge uwe onmagt in het tellen? Hoe kon een menfchelyk vernuft Dat vaek door onvermogen fuft, Dees hemel pronk fieraên gevoeglyk famen ftcllen.? Wie vormde 't groot heelal in ordenlyk verband ? Is 't niet de wonderdoende en goddelyke hand, Die met één fpan het ruim des hemels afkan meeten? Schonk 't los geval, of gaf natuer Het weereldrond beftaan en duer ? Kunt gy 't gewrocht met recht zyn' eigen maker heeten ?  Aen de Godlochenaers. 183. Befchouw het fchepflfen heir, dat daèglyksch u omringt: Vraeg aen het vedrcnkoor, dat in 't geboomte zingt, De vischjes, die met vreugde in vloeibre ftroomen fpartien, De blocmtjens in den vruchtbren hof, Het kruipende gedierte in 't (lof, En al de kudden, die in groene beemden dartten. Ontdekt ge in hun niet klaer een wonderbare Magt, Die alles op haer' wenk, uit niet heeft voortgebragt; Een magt dn wysheid, die geen menfchlyk brein kan vatten 5 Vraeg aen uw zelv' van waer ge zyt Uw zwakke geest tracht tot uw fpyt, Zoo gy geen' God erkent, zich vruchtloos aftematten. 6 Dwaes ontfluit voor 't licht der waerheid uw gemoed En val met nedrigheid den Opperheer te voet, Op wiens bevel 't heel al op zyne naven draeide; Wiens hand de weereld-klooten woog, Met hunnen dampkring overtoog, En 't blaauwe hemelvak met ryk geftarnt bezaeide.  Aen de Godlochenaers. Erken die Oppermagt; befef uw nietigheid; Doe waerheid hulde, fchoon vermeetle waan u vlcif: *t Vergroot-glas toonde u 't geen nooit enkele oogen zagen. Kan dan de grootheid niet beftaan Schoon gy alleen in heure daên Geen wonderheên befchouwt, die 't merk eens fcheppers dragen? Geduchte Majefteit, hoogwyze en goede God, Schenk my uw dierbre gunst, als 't heerlykst heilgenot, En laet myn' dichtgeest vry door lucht en wolken dringen; Op dat ik eens op hooger wys, Uw macht en heerlykheid ten prys! In reine poëzy, van uw beftaan moog' zingen! Ko rn el is Brouwer a.z.  Marc Cap. Ti. vs 62. 1S5. Over het antwoord dfs Heilands aan den Hoogen - priester CaIPHAS. Ik ben V. Mare. Cap. 14. pj. 62. C^nder vèelebedenkelykhëden, waar van men zeldfaameene behoorlyke oplosfing vindt, is deze; waarom Jesus Christus nooit openlyk en volmondig heeft gezegd, dat hy de Mesfms was, maar alleen trapsgewyze zich als zodanig heeft geopenbaard, tot dathyna-by zyn fterven wezende vol uit zeide: Ik ben V . . De reden van deze zonderlinge agterhoudendheid des zaligmakers is naar alle waarfchynlykheid hier in gelegen; dat de jooden hunnen verwagt wordenden Mesfias fteeds befchouwden als eenen tydelyken waereldvorst, die hun van het jukderuitheemfche volkeren , waar onder zy gebragt waren, zou verlosfen: wanneer Christus dus openlyk gezegd hadt, dat by de Mesfias was , ftont het te vreezen, dat er ter dier oorzaak een opftand tegen de Romeinen uitbarftte en dat de jooden wars geworden van hunne beheersching de wapenen aangordden, zo als zy ongetwyfeld zouden gedaan hebben indien Jesus fiechts gewild hadt. Dit kan men onder anderen ten duidelykften zien Joa. Cap. 6. vs 15. Zo dit gebeurd was, fchoon tegen zynen wil, zoudiergelyk toeval een merkel) k nadeel aan het Christendom hebben toegebragt, het welk men aangezien zou hebben als een ftaatkundig wezen en niet als eene Hemelfche leering; men zou er de grondlegger van, als een oproermaker befchouwd hebben, die zyne eigene grootheid en niet de verbetering en 'theil van het menschdom zocht. Daar integendeel; wanneer er niets diergelyks gebeurde, noch jooden noch Romeinen, Jesus met eenige fchynredenen van muiteryof ftaats-beroertensbefchuldigen konden, üok ziet men dat Pilatus, die van alles, water in juda:ën omging grondig onderricht was, den fpot dreef met de befchuldiging, die de jooden tegen den zaligmaker hadden ingebragt, éut hy zich noemde Koning der jooden. Want Pilatus wist al te we!, L.  $t6. Marc. Cap. 14. vs 6a. wel, dat er ter dier gelegenheid geene de minfte opfchudding pader het volk was cctltaan cn dat de Heiland noch door zich zeiven noch door zyne aanklccveren dc allerminfle ftaatkundige oogmerken hadt aan den dag gelegd. Dit maakte, dat Jesus, C ten einde het ongeloof geen grond van tegenfpraak zou hebben tegen de fligting van het Christendom ) Hechts weinig tyd yóóï zynen dood, toen er ten zynen opzichte geenerlei opfchudding meer te duchten was, zich openlyk voor den Mesfias uitgaf en op de deswegens door den Opperpriester gedaane ondervraging vol uit antwoordde : Ik ten '£. Dezelfde reden ongetvvyfcld zal onder anderen de Heiland bcwoogen hebben, om tot zyn gevolg zulke arme, eenvoudige en onbefchaafde lieden to verkiezen als zyne Apostelen inden beginne waren. Lieden van hooger rang, of die meer vermogens en geest hadden, zouden ligt eenen grooten aanhang hebben kunnen, maaken; zy zouden vcel-ligt door hunne uitgestrekte verwaudicbap en andere gewichtige betrekkingen meer volk getrokken en hier door de nieuwsgierigheid van ontclhaaren hebben opgewekt, om te weeten of zy hunnen Meester voor den Mesfias befchouwden , dat'is, voorden Koning van Israël. Zy zouden zelfs zich verbeeld hebben, hem op hunne wyze te moeten van dienst vezen door hciireh ke aanflaagen, om Jesus tot de koninglyke waardigheid en allecnheerfching te doen bevorderen. Ook zouden zy die ingetogenheid van geest niet gehad hebben, gehkde Apostelen, om de predikatiën van Jesus te aanhooren, zonder dezelve tot ontwerp hunner redenecringen te maaken en zonder er al re eigciidunkelyke gevolgen uit te trekken. De vcióiïngenoomenbeid, waar in de jooden in het algemeen waren , dat de Mesfias een tydelyke Vorst moet wezen; en hunne onweetendheid , aangaande de verandering, die Jesus in de zedclyke gevoelens der waereld moest maaken ; hunne onkunde nopens het waare oogmerk van Jesus. komst hier op aarde hetgeen zy zich echter fteeds gevleid zouckm hebben wel teweet.en cn eindelyk alle hunne bedry ven om de wacreldfche grootheid enjuifter.van 'hunnen Meester uit te breiden, zouden verkeerd en ftrydjg geweest zyn tegen de waare middelen en oogmerken, der voor-  Marc. Cap. 14. vs. 62. i8> voorzienigheid. De Apostelen integendeel waren onbekwaam 4 om eenige te faamenrotting of aanhang onder hunne Natie te kunnen maaken tcroorzaake van hunne armoede, laagen ftaat en geringe afkomst. Zy wendden hunneverftandelykc vörrriögens weinig aan; zy lieten zich blindelings doof hunnen Meësteï leiden ; zy durfden zyne mcening niet doorgronden noch hememdervraagen; al hunne weetenfehap beftönt itj de bewustheid hunner onkunde. Hunne ongeöefefidheid maakte hun vreesachtig en ingetoogen ten opzichte van hunnen Goddelyken meester. Deze ohnozelcn, dezë onbefchaafden dan moésten namaals de verkondigers van Jesus leer, de verdelgers der Afgodery, dc leermeesters eh hervormers der waereld worden, om de voortplanting en uitbreiding van het Christendom voor ecu wig te doen bewonderen eti hei: ongeloof te overtuigen dat de Goddelyke leering van Jesus, door de kracht des Allerhoogften voortgeplant en geen werk van ib.utkunde is. Gedachten over een toekomend leven, uit dé gezonde rèdë ontleend. w y zien in het tegenwoordig léven , dat veele yverigc dengetbctrachters, als zodanig van een iegelyk gepreezeii wordenden na hunnen dood eenen ondcrfelykën roem genieten. Anderen dait f fen tegen blyven geheel onbekend eri gelyken aan cene paerel die in éenë mosfel opgellooten en in den zeeboezem verborgen ligt. Daar wy nu dit zien , zo laat ons tot dc oorfaak opklimmen; waar om onder hen , wien de Godsvcreeriug ter harte gaat; fommigen zeer beroemd en anderen als in het duifter bcgraarch worden , en laat ons hier by betrachten dat écu rechtvaardig Rechter zyne kampvechters gerechtigheid zal laaten wederva&ren cii hunne kloekmoedige daaden volgens dc wetten der rechtvaardigheid met eene gecvenredigde belööiiing zal vergelden; Zien wy dan deugdfaamen dééls niet róelrl; dëels zonder lóffpfaafe ais geringe en vergeetehë ftërvelihgèri uit dit léven fcheidcii j m indelen wy befluiten 5 dat ef een ander leven na dit iëvëii l§ 3  i8S. Gedachten over een toekomend ieven. waarin de deugdfaamen naar verdienden zullen beloond worden. Want daar door, dat God eenige rechtvaardigen eer en aanzien hier op aarde doet verwerven, toont hy, dat hy de deugd ook fomtyds m den tyd beloont; maar door dien de moesten dat geluk niet erlangen, toont hy teffens dat cr ra dezen tyd nog iets tewagten is. De eer die fommigen wedervaart, bcwystde gerechtig, heid Gods; dat echter alle*deugdfaamen niet beloond worden, bewystdatereen toekomend leven is, waar in Gods gerechtigheid hen ook zal vergelden > Evenzo min als de beftierer van 't Heelal in het tegenwoordig leven niet alle deugdfaamen beloont, zo ftraft hy ook niet alle godloozen. Onder de laatst genoemden laat hy fommigen zyne tucht - roede voelen , om zyne gerechtigheid aan den dag te leggen , om de overigen daar door af te fchrikken en tot boetvaardigheid te brengen. Nademaal hy niet alle booswichten vernedert of verdelgt, zo is dit een nieuw bewys van een toekomend leven. Wanneer ei na dit leven geen ander leven meer is, dan gefchiedt hen, die in dit leven geftraft worden openbaar onrecht, dewyl anderen de ftraffen ontgaan. Ook gefchiedi zodanige deugdminnenden onrecht, die in dit leven geene eer noch vergelding genieten, daar anderen hunne levens-dagen in eer en genoegten doorbrengen. Te denken zelf. dat God, de bronwel aller gerechtigheid, onrecht vaardig zy, is de allergrootfte lastering en de uitfpoorigfte onzinnigheid. Is nu de Albeftierer rechtvaardig zo als hy wezenlyk is; flaat hy alle gebeurtcniflcn onophoudelyk gade en is hy billyk in zyne oordeelen; houdt hy de fchaal der gerechtigheid in een gepast evenwigt en toont hy zich , wanneer de een den anderen fch\nt op te weegen, fomtyds als een genadig, maarniet als een ongenadig rechter; dan is er een ander leven, in het welk zy, die hier de ftraffen ontkomen zyn, geftraft-en zulke, die hier voor hunne deugd geene eer noch vergelding ontfangen hebben, verheerlykt en beloond zullen worden. De Heidenen hadden van geene Propheeten, van geene Apostelen , van geene Evangelisten gehoord; en nog erkenden zy deze waarheid uit de afleiding van het iVatuurlyk rede — licht; offchoon zy het overigens door gro-  Gedachten over een toekomend leven. 183. grove dwaalingen verduifterden. Zo wel hunne Dichters, als Wysgeeren geloofden en leeraarden, dat er toekomende ftraffen en belooningen waren en bewaarden deze leer in hunne fchriften voor de nakomelingfchap. Tiieödoretus. Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen- [gevolgd naar het Engelsen. ~\ O! diepte der rykdommen van de wysheid en kenniffe Gods. Hoe ondoorgrondelyk zyn zyne oordeelen, en hoe onnafpeurlyk zyne wegen; RomXI vs 33. A Idus befloot de Apostel een gefchil, waarin hyz;chmet de voordanders van het joodendom vondt gewikkeld over Gods gedrag ten aanzien van zyn uit verkooren volk. De Heere verwierp dit volk grootendecls, om dat het de Leer van Jefus verfmaadde, en hy wendde zich tot de Heidenen. De jooden konden deze zonderlinge befchikking des Allerhoogften niet bevatten; zy waanden zelfs, datde verwerping van hun genachten de verkiezing der Heidenen zo onbedaanbaar waren met de Goddelyke rechtvaardigheid, als ftrydig met hunne verbeelding, j,God (zeide zy) heeft ons uitverkooren en tot zyn volkaan„genoomen. Hy heeft onze vaderen uitdrukkelyk beloofd, dat 5, hy hun geloof, beproefde trouw en ftandvastigheid zou beloo„nenen zegenen in hun. nagedacht. Hy heeft ingevolge van „ dien ons zo veele heerlyke voorrechten gefchónken , zo veele „ontwyfelbaare kenmerken zyner goedgunftigheid gegeeven. Hy „heeft deeds voor ons gezorgd, en zo veele wonderen omon"zent wille gedaan. Hy is altoos ten onzen opzichte een lang" moedig God geweest cn heeft ons bemind als zyne oogappelen. ",Hoe kan het dan met zyne wysheid, met zyne rechtvaardig„ heid, met zyne getrouwheid en deedsduureudc liefde beftaan , ' om L.3.  igo. Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen „ rm ons op éénmaal te verlaaterï en te verftooten ? Toont „zulk eene ha.idelwyze niet, dat God een mishaageri fchept in „zyne vddrmaali ge genegenheid tot ons? Strydt dit niet met de „ cigenfchappen van een onveranderh k Opperwezen? Strydt dit „niet tegen zyne verbindtenis?. Overtuigt dit ons niet, datzy„ ne wet onvolmaakt was? Wederitreeft dit niet zyn eigene „ oogmerken ? Verydelt het niet al wat hy zo veele eeuwen „ lang om onzent v\ ille gedaan heeft ? " Zodanig waren de denkbeelden der jooden over de Goddelyke befchikking. Maar de H. Paulus die de önfeilbaare verzekering der Hemelfche waarheid hadt, nam op zich, om de maatregelen der vóérzicnigheidtegen de roekelooze retenkavehngen dier Ongel igen te verdeedigen. Ten dien einde haalt' Paulus in eene uitmuntende verhandeling deovertuigendfle bewyzen op, meercndcels ontleend Uit de algemeene gronden van billykheid , uit de Goddelyke Natuur en eigenlchap , uit zyne betrekking tot den mensch, uit den aart van Gods verbond met het Joodendom, uit den inhoud zyner beloften, uit de ondankbaarheid van het joodfche volk, uit hunne verfmaading van Gods genade, uit de noodwendigheid van het menfchely k geflachtcu uit verfcheide andere beweegredenen , die te (aam genomen meer dan genoegfaam waren, om alle hunne tegenwerpingen te verydelen. Doch des niet tegenftaande, ziet men , dat die groote Leeraar der Heidenen , na zo veele drangredenen, even of die op zich zelve nog niet alle twyfelachtigheid zouden kunnen doen ftaaken, dit gefchil eindelyk beduit met de aanroeping van Gods ondoorgrondelyke oordeelen: O diepte der rykdommen van de ivysheid en keniiisfe Gods! De Apostel heeft hier door willen loeren , dat men in deze cn in alle andere gevallen, waar in ontzettende gebeurtenisfen ons Gods oordeelen ondoorgrondelyk en zyne izegeh voor ons verftand onnafpeurlyk maaken, — men, om alle vertwyfeling voor te komen, zynen toevlucht moet neemen tot de onbegrypely ke wysheid Gods, die op zodanige gronden en beweegredenen werkt, die den kring van ons bepaald begrip verre te boven gaan. Daar het dus iiuttigja hóodzaakelyk is om zich in alle omftandig'-teden des levens aan Gods fchikking eii wei - bë-  Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen, 191, behaagen te leeren onderwerpen en zyne oordeelen te aanbidden; zal het niet ondienflig wezen om in eenige bemerkingen te 1 treeden over de zwakheid van ons vernuft, de rykdommen der Goddelyke wysheid en de rechtmaatigheid onzer onderwerping. Het gebeurt niet zelden, datde daadenen handelwyzen van fchrandere en doorzichtige mannen, om dat hunne beweegredenen hoe gepast en rechtzinnig ook ons onbekend zyn , in den eerften opflag hard en ongele hikt voorkomen; doch byden uitflag zei ven of by eene nadere opheldering onze verwachting te boven gaan. Zo dit plaats heeft ten opzichte van onze natuurgenooten, hoe veel te meer ten aanzien vaneen oneindig opperwezen. Er zyn natuurlyke wyzen van beftaan en werking, die wy allen moeten erkennen , fchoon zy allen onze bevatting tc boven gaan; als by voorbeeld: het noodzaakelyk beftaan van God; de fchepping van alles uit een niet; Gods eeuwigheid zonder onderbreeking of opvolging; zyne onafmeetelykheid zonder uitgebreidheid e.v. z. Zo wel na als deze cn andere natuurlyke wyzen van beftaan en werking ons onbegrypelyk zyn, even zo zeer kunnen er zedelyke wyzen en regels van handelen wezen, die alle onze denkvermogens overtreffen. Dit veropenbaart ons God in de H. Schriftuur wanneer hy zegt: zo zeer als de Hemelen boven de aarde verheven zyn, zo verre zyn myne voegen boven uwe wegen en myne gedachten boven uwe gedachten. Geen wonder dan, dat fommige wegen des Allerhoogffen voor ons bepaald verftand onkennclyk zyn , daar zy de eigenlyke voorwerpen eener Goddelyke wysheid uitmaaken en dus Voor het naauw beperkt vernuft der ftervelingen volftrekt ongefchikt zyn. Want gelyk God ons het vermogen niet kan mededeelen, om alle mogelyke dingen uit te voeren , zo kan hy ons ook de bekwaamheid niet geeven, om alle begrypelyke dingen te kennen. God immers zou zich dan van zyne eigenfchappen moeten berooven. Hy zou zich moeten ontdoen van zich zeiven; van zyne alweetenheid ; van zyne oneindige wvsfeeid. Daarom wordt de Heere genoemd de eenige wyze God; daar  fpa. Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. daarom zegt men dat hy woont in een ongenaakbaar licht, voor wien de verlichte feraphynen hun aanfehyn dekken. Buiten dien zyn de wegen des Heere voor ons des te ontoegangkelyker, om de broosheid onzernatuur en den laagen rang, dien wy onder de fchepfelen bekleeden ; want behalvende Alweetendheid, zyner ontelbaare graaden van kennis; wy menfehen bevinden ons op den laagften trap van dien, fiechts een graad boven het onvernuftig vee verheven ; onze bevattelykheden zyn alleen toereikende voor dien laagen ftaat, voor die geringe bezigheden en verrichtingen, waar toe wy eigenlyk verordend zyn. Daarvai, heeft ons vernuft eenen kring, buiten welken het niet kan ftreeven en zaaken die voor edeler fchepfelen , in eenen verheven rang duidelyk te bevatten zyn zouden veelligt voor ons duifter en onoploffelyk wezen. Wanneer de fchriftuur zegt: Gelyk een engel Gods alzo is myn Beer de Koning, om goed en kwaad te enderfcheiden , dan geeft zy ons genoeg te kennen hoe zeer deze heerlyke fchepfelen ons in verftandelyke vermogen* overtreffen. Verfcheide dingen, die anderfints den kring van ons vernuft niet te buiten gaan, blyven voor ons verhooien , omdatwy niet in dc gelegenheid zyn, om ze te kennen. Hoe veele omftandigheden zyn er niet, waar in de zorgen, bekommernisfen en noodwendigheden ons wederhouden, om tot dien graad van kennis en weetenfehap te vorderen, welken onze andere natuurgenooten bereiken ? Hy die zich in eene befloote plaats bevindt en alleen door eene fpleetziet; die in een dal ftaat, waarin zyn uitzicht belemmerd wordt; die omgeven is met eenen nevel; die fiechts een flaauw licht heeft ter befchouwing der voorwerpen , of wiens oogen zwak zyn ; hoe kan die ver van zich afzien, hoe afgelegene voorwerpen duidelyk en naauwkeurig onderfcheiden ? Zodanig is ons geval. Onze ziel is in ons lichchaam opgeflooten en zietalleen door deze fpleeren, waar door de voorwerpen onze zinnen ftreelen. Haar uitzicht is zeer bepaald. Zy woont als in eenen nevel van verbeelding, dien uit de opdamping van 's menfehen geaartheid, genegenheid, hartstochten en eigenbaatoprysten het redelicht belemmert en verdooft. Wy  Over Gods Ondoorgrondelyke OordeeleJï. 19^ Wy erlangen door onze zintuigen en door de ondervinding eenige geringe kundigheden; het licht dat wy wyders bekomen, ontleenen wy uit de openbaaring die ons in eene bepaalde maat is toegedeeld. Wy kunnen dan in de daad niet bongen op cette" tiitgeftrekte kennis, daar wy dikwerf zelfs ontwaaren , hoe gebrekkig onze oordeelvellingen zyn , die uit zulke geringe keil» zaaden Ontftaan. Men voege hier by , datwy niet altyd met ge* zonde denkbeelden bezield zyn, en de weinigften onzer zich beroemen kunnen vry van alle vdóroordeelen te wezen i geert wonder dan, datwy onkundig zyn in veele gewichtige waarheden, of dat wy er fiechts een fchemer-licht van hebben, het geen eerst hiernamaals volkomen en in vollen glans zal opklaarén ; zo dat de Apostel hoe zeer ook vervuld met den H. Geest, hoe zeer ook tot den derden hemel opgenomen , echter dus fpreekt; Nu zien wy als door eenen fpiegel, en in een raadfel: maat* dan aanfehyn aan aanfehyn. Nu ken ik ten deele, maar dan zal ik kennen , alzo gelyk ik gekend wordt. Welk eene regelmaat kan ons bepaald vernuft gebruiken om de oogmerken van een oneindig wezen af te moeten? Gods fchikkingen te willen beöordeelen is even als of wy ons op eerie zéé begeeven, daar wy vruchteloos de diepte van willen peilen» Hy is verhevener dan de hemelen, zegt job > en dieper dan de afgrond, waar aan zult gy hem dan kennen? Zyne maai is langer dan de aarde en breeder dan da zéé ; en zo hv alles omwentelt of tot eenen klomp maakt, wie zal hem tegen/pree* ken of zeggen kunnen, waarom doet gy aldus? .1 Ook kennen wy alleen de fchors en oppervlakte van al wat wy befchouwen; maar de alziende God doordringt de verhoienfte inzichten cü peilt de diepfte duifternis; zyne nimmer fluimerendeoogenzvii zo wel op de allcrkleinfte als op de grootfte gebciirteniden gevestigd. Hydus wieu niets ontglipt, weet alles naar zvite waar» de te fchatten, en er zyne ftraffen en beloohingen haar In te richten. Geen wonder dan, datde üitvverkfelen van Gods oordeelen in de fchakel der gebetirtcniffen onze hoop en venvach* ting zo meenigmaal verydelen, daar wy van alle Ök bpotiém beweegredenen des fchepper zo onwectend zyn en van êë' uitwen*  194- Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. dige vertooning der dingen dikwerf nog maar een ftaauw denkbeeld hebben; want gelyk Samnël zeide: God ziet niet gelyk de mensch ziet, demensch ziet alleen de uitwendigefchyn. baarheid; maar God ziet tot in het hart. Wy weeten dar God rechtvaardig is, dus hoe minder wy zyne oordeelen bevroeden hoorneer wy dezelven moeten aanbidden. God heeft boven dien een volmaakt vooruitzicht aller toekomende gebeurtem'ffen ;hyonderfcheidta!le ingew ikkeldeomftandigheden en de beweegredenen aller dingen. Hy weet de fchakel, de tocdragt en den uitflag van ontelbaare gevallen; ovcreenkomftig dit vooruitzicht geeft hy aan alles eene voegfaamc fchikking. Daar wy integendeel kortzichtig of liever blind in alle die opzichten, niets befpeurendevan het toekomendeen luttel van het aanwezende, dus ook niet beoordeeld) kunnen , wat, inde orden der zaaken, zo met betrekking tot het algemeen als ten opzichte van ons zei ven, nuteu dienftigis. God betracht in welke betrekking alle dingen tot eikanderen ftaan, en welke onderlinge overéénkomst zy hebben ten aanzien van hunnen aart, eigenfehappen en uitwerkingen: hy fielt ze in de fchaalen zyner,rechtvaardige oordeelenen onderfcheidt nl hun gewicht en waarde. Wy integendeel onkundig in den .famenhsmg en onderfcheid der voorwerpen , zyn daar door ook onbekwaam om hunne egte waarde te fchatten; wy wecten het ovcrwigt van het een niet met betrekking tot het ander ; ten minfte onder de oneindige verfcheidenheid van voorwerpen vallen er te weinig onder het bereik vanonze kennis, om er eenige verkiezing uit te maaken, en dan nog zyn wy niet bekwaam, om te beöordeelen wat onder dezen in allen opzichten het besteen gefchikste is; weshalven wy doorgaands moeten dwaaien in de beöordeeling der Goddelyke beftiering en in de wegen der Alvöórzienigheid. Hoe meenigmaal verhinderen ons onze zedelyke gebreken* om nuttige betrachtingen tc maaken, zelfs dan, wanneer de uitwerkingen van Gods oordeelen ons onmiddelyk treffen; onze bottigheid , onze traagheid , onze vermetelheid , ons ongeduld, de onzuiverheid des harte, onze ongeregelde en kwaade begeerlyk» hedeft-  Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. 195. heden maaken ons dikwyls onbekwaam, om de verhevene treken en de geheime wegen der Goddelyke Wysheid op te fpooren; wy bezitten te weinig yver omniet geftadige oplettenheid Gods werken na te gaan en re betrachten: wy hebben de vereischte langmoedigheid niet, om eerbiedig af te wachten wat God in het einde befchooren heeft; wy bezitten die zuiverheid des harte niet, welke er vereischt v\ordt, om God te zien in zyne byzondere befchikkingen; wy hebben dien rechtfehaapen wil, die noodwendige beteugeling onzer hartstochten niet, om niet geërgerd te zyn over het geen God ons doet wedervaaren; wy worden mismoedig zo ras het fiechts onze hoop en verwachting wederftreeft; van deze gebreken zyn anderfints heilige en voorbeeldclvke menfehen niet vry geweest: zo moeiëlyk valt het voof ons, die ( zo als Job zegt ) vleefchelyke oogen en harten hebben, om Gods wegen te bemerken en ons aan zyneaanbiddclyke oordeelen te onderwerpen. Het is in de daad eene vry algemeene kwaal onder ons, die tnocielykte geneezen valt, datwy in alles de maat der billykheid en betaamd} kheid regelen naar onze eigendunkelyke gevoelens en bedorvene hartstochten; ingevolge van dien willen wydat onze dwaaze verbeeldingen zo veele wetten zullen zyn voor de Goddelyke voorzienigheid cn dat de AlbefHerer fiechts de uitvoerer zal wezen van onze grillige begeerlykheden ; het geen wy begrypen dat gedaan moest worden , willen wy, dat God volbrengen zal. Vinden wy ons ontrust? wy waanen dat God er ook over aangedaan moest wezen: ons dunkt dat ieder tegenfpoed de hoogde rampfpoed is; dat ieder flag die ons het wankelend geluk toebrengt eene ongenecslyke wonde is; wy meenen dat de Algoedheid dien (lag hadt moeten vóórkomen of wel, als nu er de gevolgen van bencemen; zyn wy verongelykt, beledigd, vergramd of wordt onze yver ontffooken, dan moest het vuur uit den hemel daalen , dan moest het donderfteenen hagelen , dan moesten alle (lagen denfchedel onzer vyanden treffen en niets de uitwerking onzer wraak ontkomen. Zyn wy integendeel in onzen fchik, heeft men ons ten uiterftcn vergenoegd? dan moest een éaau w van zegeningen over de hoofden onzer gunftelingen gefpreid en  iq6, . Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen* en een hoorn van overvloed over hun uitgeftort worden, an.~ ders zouden wy niet voldaan wezen. De overylende zucht doet ons als dan gelooven, dat God traag of te min bedacht is, om onze vrienden en weldoeners te vergelden. Voeden wy cellen doodelyken haat tegen deze of geene perfooncn ? dan moet God hun geene genade, geene barmhartigheid, geen uitftel, ja geenen tyd tot boetvaardigheid geeven. Draagcn wy integendeel iemand eene overmaatige achtingen liefde toe, dan moet God dezen nimmer eenige kruifen en wederwaardigheden toezenden. De Albcltierer moet dus handelen, of verbeurt by ons allen gezag; wy ontzeggen den Almachtigen het opperbewind over de waereld, wanneer hy zyne maatregelen niet afmeet naar onze Zinlykhcid en eigendunkelyke begrippen. Geen wonder'dan, dat er zo veelen wankelen in het geloof en in het betrouwen op de Voorzienigheid, om dat God niet regeert naar hun goedvinden cn welbehaagen. Hoe rampzalig zou het met dewaereld gefteld wezen, wanneer zy naar hunne grilligheid werdt beftierd? Het zou eigenlyk (doch met eerbied gezegd ) onmogelyk voor den Almachtigen wezen, om de waereld naar het voorfchrift dezer keurmeesters te regeeren; zó oneindig .verfchillend, ongeftadig en tegenftrydig zyn de b cgeerteus en oordeelen derftervelingen. De verfchillende middelen en wegen, daar God zich van bedient in het beftier der menfehelyke zaaken zyn dikwyls van dien aart, dat wyze niet opmerken, noch onderfcheiden. Het is eene ficlling onder de wysgeeren, dat de voetflappen der Gcddelyke wysheid, zichtbaareren ontwyfelbaarer zyn in de werken der fcheppinge, dan in de regeling der menfehelyke zaaken ; zo dat fommigen wanneer zy uit de betrachting van Hemel en Aarde en van alle heerlyke verfchynfelèn in de orden der natuur hadden opgemaakt dat er een Schepper en Ondehouder aller dingen was, die zelve wysgeeren integendeel, wanneer zy d.en loop dei" menfehelyke handelingen overwoogen, als in eene Yertwyfeüng geraakten, en niet konden begrypen, dat het roer van dit wonderfchip door eene Goddelyke wysheid gefluurd werdt,zy konden kwaiyk gelooven, dat God zich met de het-' . ï be-.  Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. 197. beftier der waereld bemoeide, en daarom onderftelden, zy dat hy ze aan het blind geval overliet. Nam cum dispofiti quseiisfem foedera mundi, Prtefcriptosque mare fines •r — . tune omnia rebar Goncilio firmata Dei • Sed cum res hominum tanta caligine volvi Adspicerem 1—■ ■ e Reizigers. zich tegen desfels bevelen verzetten en klaagt over het wreeds van zyn lot; dan de dood, fteeds onbeweeglykcn onverbidde» lyk, wydt hem een nieuw verblyf onder de aarde. >— Vooralle zyne moeiten en arbeid krygt hy nu eenige woorden in eenen fteen uitgehouwen, welke der nakomelingfchap aanduiden wiens beenderen hier onder begraaven liggen.... ïjdelheid der ijdelheden 't is alles ijdelheid\ — dan : Gelukkig is de man, die, uit de wilde zee, Zo veeier dwaalingen en jammeren en wee. ' Door alle klippen heen.by wyle in fchuim begraaven, Van barningen befiulpt, in 't eind de ftille haven Des -Godsdicnsts innezeilt, en veiliglyk belant By God, der Menfehen heil, in 't hemelsch vaderland. Vondel»  MENGELWERK, tot godsdienst en zedèleer betrek kèlyk; vraagen betreffende godgeleerde oudheid en lèf-a TerkuNdige stoffen. Zyn er in de aloude gedenkfchriften woorden efi daaden des Heilands te vinden, die in de vier Evangeliën niet befchreven ftaan ? welk eene zekerheid kan men daar aan toe kennen ? én welke beredeneerde gevolgen, kan men uit het ftilzwygen der Evangelisten des aangaande opmaakcn? Verzamel de brokkelingen , die er overgefckooten zyn «op dat zy niet verhoren gaan Joa. 6. v. 12. ( Laatfte Vervolg en ftot. ) w y hebbe» tot dus verre gezien, welké aailmerkelykö woorden en daaden des Heilands er in de aloude gedenkfchriften des Christendoms gevonden worden , die in de vier geWyde Evangeliën niet befchreeven ftaan (*). Wy hebben teffens doen zien welke zekerheid men daar aan kan toe kelinen (t )■ Thans zullen wy ter beantwoording van het derde en laatfte lid der voorgeftelde vraage betoogen, welke beredeneerde gevolgtrekkingen er uit het ftilzwygen dér Evangelisten des aangaande zyn op te maaken. Onder alle de Goddelyke ópenbaaringeu dié ohs in de Heilige Bladeren worden medegedeeld, is er geene zovoortreffeMc, 'dan (*) Z. Mengelwerk No. i.p. £0 —Ó3. No.%. p. 73 No. 4. p. 105 — 118. No. 5. p. 146 —« 156. ( f ) Z. Mengelwerk No. 6. p, 169 — 175. meng. werk. i. dEel. N. 7« Mi  302. V RA/KEN BETREFFENDE GODGELEERDE OUDHEID dan het Evangelie; want het geen de Propheeten hebben vdórfpeld en het geen de wet en zo veele plechtigheden in het oud verbond als in eene febaduwe hebben afgebeeld, vindt men in het Evangelie vervuld en daargcfteld (* ). De oude wet Werdt door fchittcrend Hemel-vuur en knellende donderflagen als de wil vaneen geducht Opperheer aan een fla.isch volk afgekondigd; hier wordt eene liefde wet gegeeveri d Echter verdient het byzonder veel opmerking, dat het verhaal in alle vier de Evangeliën zo eenvoudig is, dat (*) Zie Mengelwerk No. z.p. At). (f) i. Cue 2. vs. 12. en i?,M< 3>  $04. Vraagen betreffende Godgeleerde Oudheid dat men er teffens, als het ware, alle regels der menfehelyke redeneerkunst uit verbannen ziet, hoe zeer ook de ftoffe, die zy verhandelden , de kracht van alle menfehelyke welfpreekendheid overwaardig was. Doch dezelve Apostel geeft ons hier van eene voldoende reden, wanneer hy aan de Corinthers fchryft: slis ik tot Ulieden gekomen ben, om U de leere van Christus te verko. d*% gen , zo ben ik niet gekomen met hoogdraavende woorden van welfpreekendheid of wysheid. — Myne reden en myne predi* • king beflont ook niet in fichynbeioyzende woorden van menfehelyke wysheid, maar in betooning van geest en krarht - Op dat uw geloof niet op wysheid van menfehen, maar i p de kracht Gods zoude rusten ( * ). Het zou teffens aan dc waardigheid van den H, Geest te kort gedaan zyn, wanneer men het evangelisch verhaal aan de regels der menfehelyke welfpreekendheid hadt willen ond >rwerpen; fchoon men hier tegen zou kunnen inbrengen, dat er in andere gewyde fchriften, zo als in de brieven van den Grooten Leeraar der Heidenen treken eener welfpreekendheid gevonden worden, welke men met die der grootfte redenaaren van Romen en Ai-henen kan gelyk ftellen (t > Doch deze tegenwerping is nier moeielyk op te losfen, wanneer men overweegt dat de H. Geest hen zynen byftand hoofdzaakeK k verleende, om de Goddelyke waarheden op eene onfeilbaars wyze te befchryven en in het overige zich tchikte naar de natuurlyke bekwaamheid on gea'artheid der gewyde fchryveren , a!s ook naar den aart der verfchillcrde ontwerpen, die zy verhandelden. Dit laatften moet ten aanzien van den ftyl der Evangelisten voor al in aanfehouw genomen worden. Hun ontwerp beftont niet in het opftellen van eene reden voering over deze of geene gewyde ftoffe; maar in een bkiot verhaal van gebeurtenisfen, waar van de eenvoudigheid het stege* der (*) i. Cor. 2. vs. i, 4. en 5. (t) Merk. Qafaub. de Enthuftasmo. C. IV.  en Letterkundige stoffen. 205. der waarheid moest wezen, en waar in dus geene fierlykheid van taal of eene bekoorlyke welfpreekendheid te pas kwam. Men ziet dezelve, maatregelen in menfehelyke zaaken gebruiken, wanneer de waarheid het hoofddoelwit der handelingenis. In de gewoone rechtspleeging, by voorbeeld, ■ wanneer men getuigenis der waarheid nodig heeft, worden de verklaaringen der getuigen gemeenlyk op eene eenvoudige wyze ingerichr, om dat men daar in geene welfpreekendheid maar waarheid in zoekt. Met dat al blyft dan nog deze zwaarigheid over; waarom de Evangelisten door denzelven H. Geest beflraald, geene duidelyker, gemakkelyker en eenvormiger fchikking en geene betere tyd-orden by hun verhaal hebben in acht genoomen; zo, dat men de fchakel der gebeurtenisfen niet dan bezwaarlyk uit de vergelyking der vier Evangeliën kan opmaaken en rangfchikken ? Doch men zou hier op kunnen antwoorden, dat, hoe bezwaarlyk men zulks ook zou willen onderftellen, het echter niet onmogclyk is, om eene behoorlyke en gepaste fchakel der gebeurtenisfen uit de vergelyking der vier Evangeliën op te maaken, zo als geleerde mannen , die zich daar toe de moeite gegeeven hebben,doen zien (*). Dat voor het overige de gebreken of onnaauwkeurigheid in de tyd-orden en verdere rangfehikking drr gebeurtenisfen alleen de min uitgebreidheid of in-acht-neeming der omfrandigheden en niet zo zeer het wezen der zaak zelve betreft, daar in bcffaande, om ons te leeren wat Christus in hoedanigheid als Verlosfer gedaan en geleerd hadt, als waar mede de Evangelisten zich hoofdzaakelyk bezig hielden. Maar (*) Het beste famenftel van dien aarr, het geen wy tot dus verre gevonden hebben is : Hhtoria & Concordia Evangelie a, te Leuven in den jaare 1779., op nieuwen met veele verbeteringenen bekwaame registers uitgegeeven. Een werk, het geen wy allen Godgeleerdea aanpryzen. Het is gedrukt op de Academifche drukkerij. M. 3.  ao& Vraagen betreffende Godgeleerde Oudheid Maar eene derde bedenking, op het lamenftel der Evangeliën, die van ongelvk meer belang is, ontftaat er uit het tot dusverre verhandelde. Hoe komt het ( moet een ieder natuurlyk vraagen ) dat, fchoon de Evangelisten in het optekenen van Jefus woorden en daaden door den H. Geest beftierd, en hun geheugen,by het opzamelen derzelver, door zyne Goddelyke ingeeving geholpen werdt(*), zy echter zulke aanmerkelyke gezegdens en verrichtingen van onzen Heiland met ftilzwygen zyn voorbygegaan ? ... Deze bedenking wordt nog des te grooter, wanneer men in aanfchouw neemt, dat, hoe zeer hier ook by-ééngezaamcld zyn alle daaden en woorden des .Heilands, die buiten de vier Evangeliën , in de gedenkfchriften der Christelykè oudheid zyn overgebleeven, -men echter meer dan waarfchynelyke reden heeft, om te beweeren, dat er, zo in eenige aangehaalde als andere zuivere fchriften der Ondheid die veriooren zyn gegaan, ongetwyffeld een vry groot aantal van Jefus Goddelyke woorden en daaden zullen zyn opgetekend geweest, welker verlies de Christelykè weetlust grootelykt bejammert. De H. Joannes, die als de laatfte der Evangelisten aanvulde , til wat by bevondt door de andere Evangelisten niet aanaangetekeud te wezen (f), fchryft in het flot-vaers van zyn Evangelie: Daar zyn nog veele andere dingen die Jefus gegedaan heeft, de welke, indien zy elk in het byzonder l/efchreeven werden, ik meene niet, dat de geheele waereld de boeken zoude kunnen bevat; tn, die men zoude moeten fchryven. Men weet, dat dit niet naar de letter moet verpaan worden; maar als eene redenkunftige figuur of eene vergrootende wyze van fpreeken ( Hyperbole ) moet worden opgevat; zo als eene foortgelyke uitdrukking by den zeiven Evangelist elders voorkomende (§), alwaar de Pha- ( * ) Calmet. Oudheden van het Nieuw Perbond. 2. Deel. Cap. 34. § 3. pag. 597. (t) Eufisb. Hist. Eccl. lib. 4. Cap. 24. (J ) tap. 12. vs. 19.  en Letter kundige stoffen. Wf. Pharifeën van Jefus aldus fpreeken: al de waereld looft hem vaar. In onze gemeene wyze van fpreeken ontbreekt het doorgaans ook aan zulke gezegdens niet; hoe dikwyls hoort men: de heek waereld weet het; om te betekenen, dat veele menfehen het weeten. Dus wil de Evangelist hier te kennen geeven; dat, zo alle dingen, die jefus gedaan heefr, berchreeven werden, zy een groot aantal boekdeelen zouden beflaan. Echter beoogt hier de Evangelist niet alle dingen, die Jefus geduurende den loop zyns fterftyken levens heeft verricht; maar alleen zulke, die betrekking hadden tot Jefus leeraarsampt, of tot bevestiging der Goddel) kheid zvner zedenleer ftrekten; zo als duidelyk is af te mecten uit het geen voorheen door ons gezegd is (*), en zelf ook uit hetgeen door voornoemden Evangelist elders gezegd wordt: Jefus heeft nog veele andere tekenen in het aanzien van zyne Discipelen gedaan, die in dit boek niet befchreeven zr:;i (t); door welke woorden de H. Joannes duidelyk doet zien, dat hy alleen fpreekt van dingen of tekenen, die Jefus in het aanzien van zyne discipelen, dat is te zeggen, als openbaar Leer. aar hadt verricht. Uit deze bemerking vloeit al aanffonds voort, dat een groot aantal van opmerkelyke daaden,tekenen of wonderen des Heilands , tot welker befchryving eene meenigte boeken zouden 'nodig geweest zyn, in de vergetelheid zyn begraaven, en dus niet dan een zeer klein gedeelte derzelver door de gewyde pennen is opgetekend. De reden waarom fiechts eene kleine verzameling dezer dingen in deH. fchrift gevonden wordt, meenen fommigen te wezen, dat de overigen tot het oogmerk der H. Schryvers overtollig gerekend, en integendeel de befchreevenen genoegfaam werden -geóórdeeld orn de Goddelyke zending van Jefus te bewyzen en het zaligmaakend' geloof in hem, by alle volkeren voort te ( * ) Mengelwerk N. 2. bladz. 46. en 47. (t) Joa. ao. vs. 'io. M. 4.  2o8. Vraagen betreffende Godgeleerde öudheib te planten. Dit laatfte meenen zy dat ook beWysbaar zou wezen uit het geen de H. Joannes'zegt deze zyn gefchreeven, op dat gy gelooven zoudt, dat Jefus is de Gezalfde; de Zoone Gods : en dat gy geloovende, het leven zeudt hebben in Zynen naam (_*)■ Dit gevoelen hebben veele uitleggers, zo Catholyken als Protestanten ( f ). Doch dit lost de bedenkelykheid niet op aangaande het ftilzwygen der Evangelisten , nopens zo veele aanmerkeh ke verrichtingen des Heilands, als wy hier vdóren buiten de Evangeliën hebben aangeweezen. Integendeel wordt de zwaarigheid grooter» wanneer men in aanmerking neemt, dat fommigegebeurtenisfen , die de Evangelisten met ftilzwygen zyn voorbygegaan, in veele opzichten van ongelyk meer belang zyn, dan die zy melden. Immers (om fiechts een enkel voorbeeld by te brengen)moet men zich niet ten uiterfte verwonderen, dat de H. Joannes, die als de laatfte der Evangelisten zyn Evangelie gefchreeven heeft, om het onvolledige der drie andere Evangeliën aan te vullen, zo min, als eenig ander Evangelist, melding maakt van Jefus wonderbaare verfchyning na zyne verrysfenis aan tneer dan vyf honderd broederen teffens. Men moet zich tegehk hier over nog meer verwonderen wanneer men overweegt) dat, daar het H. Evangelie, zo als laatstgenoemde Evangelist zegt, gefchreeven is, op dat wy gelooven zouden, dat Jefus is de Gezalfde, de Zoone Gods; de Evangelist echter deze plechtige verfchyning des Heilands, die zo zeer zyne verrysfenis ftaafde en zo krachtig bewees dat hy de Zoone Gods was, niet heeft aangetekend; daar hy integendeel de verfchyning van Jefus aan eene enkele vrouw zo omftandig in dat zelve hoofddeel befchreeven heeft, om Jefus verrysfenis aanre too- (*) Joa. acv vs. 31. (t) Sylveira in Opuscul. ï. Refolut. I. Ouast g. n. 60. Calvin, in Jeann. 20. vs 31. P. Coton. Geneve Plagiaire Dep. \\g. Col. 1478.  feN Letterkundige stoffen. so*« itoonen (*). Zo ziet rhen, dat de gewiehtigfte gebenrdtenjs* fen door de Evangelisten zyn vergeeten geworden, zonder da? men zeggen kan dat het verhaal derzelver by hun overtollig zoude gweest zyn, daar de Bi fchrift zelve er. elders melding van maakt ( f ) en er onder alle bewyzen van Jefus opftanding gee-e zo krachtig gevonden wordt, dan de getuigenis van meer dan vyf honderd menfehen teffens.. Men ziet dus klaar, dat fchoon de Evangelisten in het befchryven van Jefus daaden door den H. Geest beftierd zyn, hun geheugen echter door dien Goddel)ken byftand alleen in zo verre werdt geholpen, om niet te feilen, dat is te zeggen, om niets te fchryven, dan de zuivere waarheid; maar geenfints om niets te vergeeten. (§ ). Eu hier uit volgt in de tweede plaats, datde Evangeliën, hoezeer zy ook gelyk de H. Joannes zegt, gefchreeven zyn, om ons geloof in Jefus te vestigen , zy echter in verre na geen volledig famenftel opleveren van Jefus leven en Goddelyke leering. Zie daar twee bereden neerde gevolgen , die men uit het ftilzwygen der Evangelisten aangaande zo veele woorden en daaden des Heilands kan opmaaken. Deze gevolgtrekkingen hebben nog des te meergrond, wanneer men hier by voegt dat de Evangelisten niet alleen veele weetenswaardige daaden, maar ook veele leerfaame fpreuken en Goddelyke onderwyzingen des Heilands hebben agtergelaaten, waar onder er zyn van eene onfeilbaare egtheid, en (*) Jüa- 2°- vs- n- T" lS' (t) i. Cor. is- vs- 3- — 6-. ;. (§) „ Wanneer men ( zegt Vader Calmet ) het eens is om„trent het voornaamfte punt, te weeten, dat de gantfche H. „Schrift van eene Goddelyke ingeeving en onfeilbaar is en niet „dan Gods zuiver woord in zich begrypt, zo fchynt het, dat „ ons voor het overige de vryheid behoort gelaaten të worden 3, öm Wegéns de wyze der ingeeving te denken ett të zeggstt j, het geen ons het allerwaarfchynlykst voorkomt. Ottdhedenvdii het N. V. 2 D. p. 594- M. s>  ssiö. Vraacen bëTREffenbë Godgeleerde Oudheid en zo noodwendig tot onze onderrichting, dat dc IL. Geest zelf ze gedeeltelyk buiten de Evangeliën, der gewyde opteke* Hing heeft waardig gekeurd. Dit blykt aan de eerfte woorden, die wy hier vóoïen hebben bygebragt ( * ), die uit de Handelingen der Apostelen ontleend zyn en nergens in de Evangeliën gevonden worden. De Apostel Paulus voert aldaar onder anderen deze taal tegen de Ouderlingen van Ephefen: Ik heb niemands zilver of goud of kleed begeerd; gelyk gy zelfs weet, hoe deze handen my gediend hebben, tot het geen ik en de geenen-, die met my wa» tèn, van noden hadden. Ik heb U in alles getoond, hoe men aldus arbeidende de zwakken moet onderfteunen, en het woord des Heere Jefus gedenken,- want hy heeft gezegd: Het is zaliger, te geeven, dan te ont» f A' n ces (t). Hier omtrent vallen verfcheide opmerkingen, die den weg baanen rot verdere beredeneerde gevolgtrekkingen , als: 1. Dat Paulus deze woorden niet dan by overlevering hadt van zyne mede Apostelen, die dezelven uit'sHeilands mond gehoord- hadden. 2. Dat dus de Apostelen, leeringen hebben ontfangen van den Heiland, die zy niet opgefchreevcn , maar alleen mondeling overgeleverd en bewaard hebben. En daar het niet te denken is, dat de woorden die Paulus hier enkel en alleen bybrengt, by gelegenheid , dat hy de Ephefifche Ouderlingen, van zynen onbaatzuchtigen yver wilde overreeden , met geene andere en verdere onbefehreevene woorden des Heilands zouden hebben in verband gedaan ; zo vloeit hier nog uit voort, deze beredeneerde gevolgtrekking; 3. Dat de leering der Goddelyke waarheden of het woord Gods, deels in de H. Schrift, deels in de overlevering ligt opgeOooten. Mea (*) Mengelw. N. 2. bladz. 50. (t) Act. 20. vs. 33 — 35-  tN Letterkundige stoffen. au» Men zou hier misfchien tegen kunnen in brengen, dat deze woorden, zo al niet lettertyfc ten minften in fubftantie ,het zy dan in de brieven der Apostelen of elders in de H. Schrift tot. onze ondcrwyzing zyn aangetekend. Doch hier van heeft men geene de minfte zekerheid. Integendeel, wy hebben reeds op de overtuigendfte wyze doen zien, dat de Goddelyke ingeeving cn bvftand de pen der gewyde fchryvers alleen in zo verre beftierd heeft om Waarheden te fchry ven , maar niet om alle waarheden re fchrvven, zonder eenige te vergeeten. Zelfs hebben wy uit de gewyde bladeren aangetoond dat de Evangelisten, emftandighe'den of gebeurdtenisfen hebben vergeeten, die van ongelvk meer belang waren, dan die zy vermelden. En wat de brieven der Apostelen betreft; zo men daar van al uitzondert fommige algemeene brieven, dan zal men bevinden, dat alle de overigen alleen aan byzondere gemeentens, ja aan bvzondere perfoonen, fiechts by toeval of gelegenheid, ge fchreeven zyn en met geen het minfte opzet om een ftelfel of wetboek het zv van leering het zy van kerk-bellier te maaken, zo als Hugo de Groot zeer wel aanmerkt (*). Zy die na dit alles nog zouden willen tegenwerpen, dat a! -wat in de H. Schriften niet is aangetekend, van minder belang dan de befchreevene waarheden moet geoordeeld worden, bouwen op eene losfe onderftelling en ftrvden zelfs tegen de taal ■van den H. Geest; doordien de Apostel Paulus zynen Disciput Timotheus aldus uitdrukkelyk vermaant: Het geengy van my ge' hoord hebt door veele getuigen , beveel dat aan getrouwe menfehen , die bekwaam zullen zyn om ook anderen te "keren (t). Gelyk de Apostel ook der gemeente van Thesfalonica deze mÖrukkelyke vermaaning geeft: Broeders flaat vast en houdt de overleveringen, die gy,liet zy door ons woord, het zy door on- %en brief hebt geleerd (§ )• . •' ' Doch ( * ) Votum pro pace Èrrlefiistica. Cap. de fttfficteHtkifacrG fcripturat & auctoritate Traditionum. pag. mihi 103. (t) 2. Tim. 2, vs. 2, (5)2. Thesfal. 2, vs i  VRAACEN BETREFFENDE GODGELEERDE OUDHEID Doch wy moeten hier eene bedenkelykheid oplosfen, diemogelyk in den eerften opflag zou kunnen voorkomen van eenig gewicht te wezen; namenlyk: Toen de Apostel zynen Discipul Timotheus en de gemeente van Thesfalonica vermaande, om zich ook teffens aan de overlevering of het onbefchreevene woord Gods te houden, was het Nieuw Verbond nog niet befchreeven ; want men onderftelt, dat Paulus kort vóór zynen dood, — naauwlyks 70, ja .ren na de geboorte des Heilands, zynen tweeden brief aan Timotheus fchreef ( * ), en den tweeden brief aan de gemeente van Thesfalonica in het jaar 52. of 53. van de gemeene tydrekening (t),cn dus in eenen tyd dat alle fchriften des Nieuwen Verbonds nog niet gefchreeven waren, dooK dien het boek der Openbaaring van den H. Joannes eerst is opgefteld ( volgens het algemeen gevoelen der geachtfie Oudheidkundigen ) tusfchen de jaaren 94. en 96. der eerde eeuw (§)• Dus, daar alle fchriften des Nieuwen Verbonds nog niet opgefteld waren, min nog een Canon of egte. verzameling van dien gemaakt was, moest de H. Paulus de gelovigen vermaanen, om zich te houden aan de overleveringen j doch deze reden hiel op zo ras het Nieuw Verbond voUédig' befchreeven en de Canon opgefteld was, Deze tegenwerping wel is waar, heeft in den eerften opflag veei fchyns, doch doet in de daad niets af. Want het is dan voor het minst zeker, in de eerfte plaats, dat zo lang de Canon van het Nieuw Verbond niet volledig was opgemaakt en door de gelovigen erkend, de eerfte Christenen zich meest by de overlevering hebben moeten bepaalen. In de tweede plaats is het volftrekt onzeker of en wanneer in de drie eerfte eeuwen de- ( * ) Vid. Tirinum ad rubr. hujus Epist ol Doch de Vaders van het Concilie onderftellen alleen maar, dat er egte boeken van het Nieuw Verbond waren: maar hunne woorden bewyzen niet, dat in de helft van de vierde Eeuw, wanneer deze" Kerkvergadering gehouden werdt, alle fchriften en brieven der Apostelen algemeen voor egt erkend en tot eenen vollédigen Canon gebragt waren. Zo dat daar uit blykt, dar de gelovigen zich geduurende al dien tyd, deels aan de fchrift, deels aan de overlevering, volgens den raad van Paulus, gehouden hebben. Ja de H. Jrentcus getuigt dat er veele Barbaarfchevolkeren zonder blad of inkt in Christus geloofden fj> Wel is waar men vindt in de zogenaamde Kerkwetten der Apostelen of Canones Apostolici eene lyst van boeken die voor fchrifruurlyk gehouden worden (**). Doch vooreerst zyn die Kerkwetten of Canons in de Oude Christelykè Kerk,zelfs voor (* ) De prascript. Heret. C. 36. (t) Canon. 59. ( § ) Jrenatus apud Grot. in Discuffwn. Apolog. p. 173. (**) Canone ultimo. ,  2J4- Vraagen betreffende Godgeleerde Oudheid roor Apocriph gehouden (*). Ten tweeden , worden er welis waar in die Kerkwetten de fchriften des Nieuwen Verbonds opgenoemd, doch met by voeging of inlasfchng van zodanige andere fchriften , die nimmer onder Christenen voor Catwttiq bekend zyn geweest. En zo bet gevoelen van veele geleerden waar is, dat dit apocriph werk eerst na het Concilie van Niceén famen gefteld zou wezen (f), dan is het at wederom een bewys, dat er geen canon der boeken en fchriften des Nieuwen Verbonds", dan eerst tegen het einde der vier eerfte eetrven , uoor de Kerk is vastgefteld of erkend geworden. Het eenigfte dat men in de gantfche Oudheid voor de zestiende eeuw ontmoet, waar in uitdrukkelyk van eenen vollédigen Canon des Nieuwen Verbonds «wordt gewag gemaakt, is t. de volgende plaats by den H. Augustinus: ffy zegt deze Kerkvader, neemen het Oud en Nieuw Verbond in dit getal van boeken aan het welk door het gezag der H. Catholyke Kerk ons wordt overgeleverd (§). 2. Iets diergelyks ontmoet men by den Oudvader Hieronymus (**). Deze Leeraaren hebben gezien 3. op de derde Kerkvergadering van Carthago, welke vergadering de H. Augustinus zelf hadt bygewoond'en •die in haaren zeven-en-veertigften regel, dezelve boeken des Nieuwen Verbonds, die het Concilie van Trente naamaals in ;den Canon heeft geplaatst, als Canoniq optelt (tt ). Zo nu de vermaaning, die Paulus aan de gelovigen gaf om zich aan de overleveringen te houden, al eens onderftéi J kon (*) Paulus Merula. Tyd-Threzoor. ad annum Ckristi$, £ag. mihi 105. Gratianus Distincl. XVI. ( t) Vide hoe de res Beveregium in Codice Canonum Ecclefta. Primitiva viudicato ac illustrato; nee non Dallaum aliosque cum Theologos turn Autiquarios. (§) Augustin. Sermone 191. de tempore. (** ) Hieron. in Eplanatione. Symboli. ad Damafum. (tt) Adde S. August in. Lib. 2. de Doctrina ChiristianS Cap 8.  en Letterkundige stöffén. ion worden te hebben moeten ophouden, 20 ras het Nieuw" Verbond volledig befchreeven en de Canon van dien opgefteld was, dan is het evenwel zéker 1. dat de overlevering heeft moeten duuren tot aan het derde Concilie, van Carthago en dus een tydvak van vier eeuwen, het geen waarlyk het gezag der overlevering niet weinig gewicht by-zet. En dan volgt hier nog uit 2. dat de vermaaning van Paulus niet verdaan kan worden te hebben opgehouden door het bcfluit dier Kerkvergadering, ten zy men de uitfpraak der Kerke voor wettig en onfeilbaar rekene. Wy zullen deze gevolgtrekking nog nader ophelderen. Wanneer &f. Canon doof den H. Evangelist Joannes was gemaakt geweest, dan hadt het eenigen fchyn gehadt, om te zeggen, dat de overlevering moest ophouden; maar daar hier Van niets in de gewyde oudheid te vinden is, moet men de overlevering blyven erkennen, als het onbefchreevene, doch even zeer onfeilbaar woord Gods, en als men het laatde verwerpt, dan moet menende egtheid der boeken des Nieuwen Verbonds en den gantfehen Canon verwerpen, als niet op een Goddelyk, maar op een menfchelyk geloof berustende. Deze bemerking zal zich nog des te klaarer opdoen . wan* neer men in aanfehouw neemt, dat de Kerk omtrent de vyfde eeuw ( wanneer men haar niet voor onfeilbaar houdt ) reeds verfcheide voorrechten verboren hadt, welk gemis haar buiten de mogelykheid delde, om zich van de H. Schriftuur te kunnen verzekeren. .Want vooreerst hadt men toen niet meer,die wonderbaarlyke en zonderlinge gaaf des H. Geests, die de Apostolifche mannen in de eerfte eeuw bezielde, om de geesten te endertennen. Deze gaaf,, waar van Paulus fpreekt (*), ftelde hen indaat, om zonder moeite de waare openbaaring van dè valschhe-id en het bedrog te onderkennen (f). Hoe veel tvvis- (*) 1. Cor, 12. vs. 20. (t) Stackhoufe. Le Jens Utteral de L' Ecriture fimtt torn. L j>> 75.  j5i<5: Vraagen betreffende Godgeleerde Oudheid twisten zyn er naderhand niet opgereezen, óver de fchriften des Nieuwen Verbonds. Er is fchier geen van allen, dié men naderhand voor Canoniq verklaard heeft, welks egtheid niet in verdenking is geweest. Hoe lang heeft men niet getwist óver den brief van Paulus aan de Hebreeuwen, over dien vart Jacobus, over den tweeden brief van Petrus, over den tweeden en derden brief van Joannes, e.z.v. (*)? Terwyl andere Ichriften, die men namaals voor apocryph hiel, gelyk de brieven van Barnabas, Polycarpus, Clemens, Ignatius en Hermas eértyds voor fchriftuurlyk en als zodanig openlyk in de Kerken las? In de tweede plaats hadden de Vaders ih de derde Kerkvergadering van Carthago geene oorfprongkelyke handfchriften ( autographa ) der gewyde fchryveren meer(t); dus misten zy wederom een der allerwezenlykfte voorrechten der eerfle Christenen, die de handtekeningen der Apostelen en Evangelisten alleen op eene onmiddelyke wyze of' by eigene bevinding kenden. Een voorrecht onontbeerlyk voor hen; om de waare van de onegte fchriften te kunnen onderfcheidol. Daarom zegt de Apostel in zynen brief tot die van Galatién: ziet ivelk een brief ik U gefchreeven hebbe met myne eige hand (§). Als ook aan Philemon: Jk Paulus heb dit met myne eige hand gefchreeven (**). Dus eindigt ook die zelve Apostel zynen brief aan de Coloffenfen: De groetenis van my Paulus met myne eige hand (tt). Geen wonder, want Phi- (*) Hinc celeberrima illa ac Theologis ufitatiffima distinctio inter Scripturas Protocanonicas & Deutero canonicas. Vide Lancelotz. Qitéest 2. prommial. in Epist. D. J'uda.p. 27. aliosque Interpretes. (t) Wat ook de Venetiaancn van het Evangelie van Marcus mogen vertellen. Calmet prcefac. S. Mare. ( §) Galat. 6. vs. 11. (**) Epist. ad Philemon. vs. lp. (tt) Colojf. Cap 4. vs. uit. k__ ~i  BN Lettërktjndiob stoffen. iffÜ Philemon en de gemeenten van Coloflen en Galaten aan welke Paulus dit fchreef, kenden zyne hand ; zy droegen dus eene otv middelyke kennis zyner fchriften. Maar hoe konden de Vaders Van Carthago de hand van Paulus onderfcheiden? Zy immers die eerst op het einde der vierde eeuw den Canon maakten hadden nooit Paulus zeiven zien fchryven of briefwisfeling met hem gehouden; zy hadden nooit geen oórfprongkelyke handfchriften van Paulus gezien; hoe konden zy dan weeten, dat de voornoemde brieven, Q waar van zy niet meer dan enkele affchriften hadden ) ten minften voor zo verre den inhoud bedroeg, wezenlyk van Paulus waren? Konden zy dit anders hebben dan by overlevering ? even zo min als hunne nakomelingen tot heden dezen dag. Dus kon deze raadgeeving van Paulus: Broeders ftaat vast en houdt de overleveringen s niet verftaan worden op te houden, toen de Canon des Nieuwen Verbonds volledig gemaakt was. Integendeel met haar te verwerpen, verwerpt men de Goddelykheid der H. Schrift. De Overleveringen dan zyn de groote zuilpilaaren, waar op het gebouw des Christendoms berust, en met deze te willen omwroeten heeft men ten allen tyde gezien , dat de Godverfaaking getracht heeft zich op desfelfs puinhoopen op'te richten* Doch de noodzaakelykheid der overlevering blykt dan niet alleen daar uit, dat de gewyde fchryvers geen oogmerk hebben gehad om alles op te tekenen, noch ook zo veel byfrand van den H. Geest, om gééne weetenswaardige waarheden te vergeeten , min noch bedacht zyn geweest om een vormelyk en volkomen wetboek voor de gelovigen uit meerendecls toevallige brieven en fchriften te maaken; maar zelfs hebben wy getoond, dat de eerfle Christenen, die onmiddelyk na de Apostelen geleefd hebben, zich niet eens op de verzameling der gewyde fchriften verftaan hebben, totdat op het einde der vierde eeuw, de opgemelde Kerkvergadering van Carthago nodig oordeelde, om daar omtrent eene bepaaling te maaken. En offchoon de Kerkvergadering eenen Canon maakte zo van de boeken des Ouden als van die des Nieuwen Verbonds, was het echter zeker, dat de Christenen ter dier tyd verftoken wa~ meng. werk. i. deel. N. 7. N.  si8. Vraagén betreffende Godgeleerde Oudheid waren van een- derde voorrecht, namenlyk, van eene volle'di. ge verzameling aller gewyde fchriften, die ten tyde der Apostelen in wezen waren. Want voor eerst; wat de fchriften van het Oud Verbond betreft, weet men dat er behalven de geenen , welke in den Canon vermeld ftaan, verfcheideneanderen geweest zyn , doch yerlooren gegaan ; zo als uit eenige plaatfen vat) het Oud Ver,bond ten duidelykfte te zien is(*). Zelfs hebben wy hier vddr doen zien dat er buiten dien nog propheetifche boeken jZyn vcrlooren gegaan , die de eerfte Christenen, in hunne fchriften aan haaien ft); behalven dat cr nog veele andere boeken van her Oud Verbond moeten geweest zyn, zo als de H. Chryfostomus te kennen geeft ( § )• - En wat het Nieuw Verbond aangaat, daar van waren de fchriften ten tyde van het derde Concilie van Carthago evenzo onvoltallig als van het Oude. Immers vindt men in den Canon, dien de vaders dezer Kerkvergadering maakten, geen gewag gemaakt van den brief der Laödiceën, waa» Paulus van fpreekt en dien hy wilde dat de Colosfenfen zouden leezen ( ** ). En daar de Kerkvergadering van Carthago, noch oorfbrongkelyke noch volledige fchriften hadt, noch ook de wondcrbaarlyke gaaven des H. Geest aan eenig lid dier vergadering was medegedeeld, gelyk als aan de Apostolifche mannen der rY eer- (*) 3. Reg. 4. .vs. 32. £?33. 1. Chron. Cap. uit. vs 29.2. Chron. 9. vs. 29. (t) Mengelw. N. 3. bladz. 78. en 79. ( §) Chryfost. in Cap. 2. Prima Epist ad Corinth. addP. Coton. Geneve Plagiaire Col. 1479- & fq~q. (**) Coiojf. 4. vs. 16. Er was certyds en cr is nog een brief op naam van Paulus aan de Laödiceën , maar hy is altyd voor apocriph gehouden. Men kan den inhoud van dien brief vinden in het Bybelsch woordenboek van Calmet onder het woord Laódiced.  en Letterkundige stoffen. eerde eeuw om de geesten te onderkennen, en alzo de waare openbaaring van de valschbeid en het bedrog te onderkennen; zo heeft noch deze kerkvergadering en noch veel min eenige laatere Kerkvergadering ons van het zuiver Woord Gods kunnen verzekeren, men zwyge van het zelve ons geheel en al mede te doelen. '■■ Men weet wel dat er een groot gefchil onder de geleerden is over dien brief daar Paulus aan de Colosfenfen van fchryft; fommigen willen , dat het een brief zou wezen dien Paulus aan de Laödiceën gefchreeven heeft; anderen wederom dat het een brief zou geweest zyn, die de Laödiceën aan Paulus hadden gefchreeven. Dan, het zy hier mede gelegen zo als het w. ; t- in het eerde geval zouden wy een aanmerklyk duk uit da rewvde fchriften des Nieuwen Verbonds mislenen; zo als reeds Joor'ons is opgemerkt; en in de laatde onderdelling zouden wv voor het allerminst een Huk ontbeeren, waar van Paulus de leezing noodzaakelyk oordeelde ter opheldering van gewichtige waarheden; zo als onder anderen uit het zestiende vaers van het laatde hoofddeel zyns zendbriefs aan de Colosfenfen te zie 11 is. Het'blykt dan voor het minst, zo wel uit deze laatfle en uit meer andere fchriftuur plaatfen (*), als uit zo veele brokkelingen van 's Heilands woorden en daaden., die wy mt de grvze eeuwen des Cristendoms hebben bygebragt, dat er onfehatbaare gedenkftukken zyn verloeren gegaan, die of tot een ontwerp der gewyde fchriften hadden kunnen drekken, of voor het allerminde tot eene meerdere opheldering derzelver onontbeerlyk voorkomen. Van daar die meeu.gvu dige klagten onder de Oudvaders, dat de H. fchrift niet aliecn voor de ongeletterden, maar ook voor de fchranderde ver»uften en geleerde mannen zo duister en op veele plaatfen (*) Zie onder anderen: Werken der Apostelen Caf. i. vs. 3. ■ N.a. .  sao. Vraagen betreffende Godgeleerde Oudheid volftrekt onbegrypelyk is (*); dat zy wederom op andere plaatfen twyfclbaar en dubbelzinnig is (t); dat zy niet alles uitdrukkelyk vervat, wat tot de zaligheid nodig is te weeten (§). e.z.v. Zouden dan zo veele Goddelyke waarheden die of nooit of fiechts ten deele befchreeven of eindelyk geheel duister in de H. fehrift zyn opgetekend , zyn veiiooren gegaan ? O neen! dit zou zeker feryden, tegen dc Algoedheid, Voorzienigheid én Wysheid des Scheppers. Het zou ftryden tegen deze Godfpraak van Jefus Christus: Hemel en Aarde zullen voorbygaan ; maar myne woorden zullen niet voorbygaan (**). Doch waar en by wien zullen wy dien Goddd!ykeuwoordcnfchat,dien Zo veele heilzaame en noodzaakelyke waarheden, buiten het Bybelwoord vervat, aantreffen? Wie is infiaat, om ons bet gemis van zo veele Evangelifche paerlen te vergoeden ? En wie zal ons boven dien opheldering van zo veele niet genoegfaam befchreevene waarheden verfchaücn ? Ongetwyfeld Gods Kerk. by wie zo wel den fchat der gewyde overleveringen als de H. fchriften den rechten zin van dien berusten. Zy is het die beflraald wordt door den H. Geest, die haar alle waarheid leert (tt) die haar troost en by blyft in der eeuwigheid'(§§). Laaten wy dan, zo dikwerf als de Heilige bladeren zwygen, of ons duisterheden overlaaten omtrent de aangelegcnftc waar- (*) „Tanta est enim divinte fcriptuiae profunditas, ut noa folum fimplices & illiterati, fed etiam prudentes & docti noa plene fufficiant ad illius intelligentiam indagandam. Innocentius tertius in Epist. ad univers. Christ. fideles. tit. de hmrt. ticis. Cap. Cum ex injuncto. (t) Vincentius Lirinenfs. adversus prophana, omnium hcerefeon novationes. (§) Epiphanius. Hareft 61. contra Apostolicos. (**) Mart. XIII. vs. 31. (tt ) Joa. 16. vs. 13. (JS) 7oa. 14. vs. 16.  en Letterkundige stoffen. 221. waarheden en verborgenheden des Christendoms, onze toevlucht neemen tot de Kerk. Immers wat kan er eigener zyn, dan de or.bcfchreevene taal des Heilands te zoeken by zyne Kerkbruid, by wie hy beloofd heeft te wezen alk dagen rot de voleindiging der waereld (*). Immers zonder haare onfeilbaare overlevering zouden wy zo min dc befchreevene als Qiibefenrecvene woorden hebben. Dus is het door haar alléén» djitwy alle waarheden in de vereischte zuiverheid en volkomenheid bezitten kunnen. Zy wordt ons om die reden door dc H. fchrift, aangeweezen als eene zuil en vastigheid der waarheid (1 ). Daarom zeide de H. Augustinus zeer wel tegen de Donatisten. In de Schriftuur hebben wy Christus leeren kennen, en in de Schriftuur hebben wy de Kerk leeren kennen. Wy hebben deze Schriftuur gemeen, waarom behouden wy dan daar by niet Christus en de Kerk gemeen (S) -?-' (*) Matth. 28. vs. 20. (t) 1. Tim. 3. vs. 15. (§) „In fcripturis didicimus Christum, in fcripturis didici„mus Ecclefiam. Has fcripturas Communiter habemus, quare „non in eis & Christum & Ecclefiam Communiter retinemusr"' Augustinus Epist. lóó. ad Donatistas. Myne Heeren! Ik las met veel genoegen in No. 5. van Uw maandwerk de ophelderingen over den zogenaamden burger-Eed aan de Franfche Geestelykheid by Decreet opgelegd, en achtte het dus niet ondienstig, om ter onderrichting van het geëerd publiek van naby te doen zien welke de denkwyze der Geestelyken zo van den eersten als tweeden rang in dat Ryk over dit ontwerp is geweest. Het zal my dierhalven aangenaam wezen zo het volgend bericht in een uwer aan ftaande nommers geplaats worde ! &c. Amfteidam 29. October. 1793, Orthodoxus. N.3.  222. Over den Eed V an de 130. Bisfchoppen, die hun aandeel in het Rerkbeftiuir van Vrankryk hadden, zyn er fiechts drie geweest (*) die regen hunnen plichr en gewéten hebben willen handelen; zo als er ook van zo veele duizende fungeerende Priesters maar een zeer klein getal geweest is, het geen de begeerte der Natiönaale Vergadering heeft ingewilligd. Alle anderen hebben liever dc grootfte fmaadheden, vervolgingen, verbeurdverklaaringen hunner goederen, den kerker, ja den wreedften dood willen ondergaan , dan hunne ziel met eenen onverantwoordelyken Eed te bezoedelen. Het zou zeker overtollig wezen, om alie drangredenon by te brengen, waar op ieder diec Bisfchoppen den voorgefchreevcn Eed geweigerd hebben, vermits er fchier géén één onder hen is, die niet dooreenen byzonderen herderhken brief zyne beweegredenen heeft aan den dag gelegd; dus meene ik dat men het geacht publiek voldoening genoeg zal geeven, met de voornaamfte gronden door hun bygebragt, alhier in het kort ter neder te ftellen. Ten eerften. Het gevoelen van den Bisfchop van Clermont, het geen zyn Hoog Eerwaarde op den 2. January 1791. voor de Natiönaale Vergadering wilde uitfpreeken, maar overfchreeuwd zynde, in de vergader - plaats heeft nedergelegd „ Wy hebben ons ( zegt deze Kerkvoogd ) nooit onthouden om de waereldlyke macht te eerbiedigen en den fteun, welken de Kerk door dezelve van den beginnen des Koningryks af, gekreegen heeft, met eene oprechte dankbaarheid te beantwoorden. Wy erkennen en zullen geduurig blyven erkennen, dat wy aan haar alle gunsten fchuldig zyn, die wy in den burgerftaat hebben genooten; maar wy hebben ter zeiver tyd gezegd en zul- (*) De Bisfchoppen van Autun, Sens, en Orleans, Er waren nog twee anderen ; doch alleen in J>artitut; te wee~ ten van Lidda en Babylonicn.  bER Pransghe Geestelykheid. 323. •zullen het fteeds blyven zeggen, det wy in het geestelyke ons gezag niet ontkenen , noch ontleenen kunnen van die zelve macht; dat ons rechtsgebied komt van den Heere Jefus; dat dit door niemand anders , dan door zyne kerk ons medegedeeld of afgenoomen kan worden. Wy befchouwen als een punt der Catholvke leering dat het Geestelyk Gezag moet wetten ftellen en bepaalingen maaken in al wat het bcftier de tucht cn het rechtsgebied der kerke aangaat. Deze leering, welke de fchriftuur en overlevering ons voorfchryven, zyn wy als Dienaaren 'van den Godsdienst verplicht te belyden, voor te ftaan , re lceraaren en in haare gantfche volkomenheid over te leveren. Wy hebben als eene vaste en door alle Kerk-wetten geheiligde waarheid fteeds ftaande gehouden, dat onze amptsverrichringen of kerkelyke bedieningen zo beperkt waren tot den Lard kring die ons aangeweezen was en waartoe wy onze zending gekrecgen hadden, dat wy er de paaien (buiten tusfehenkemst der Kerke ) niet van mogten uitbreiden, zonder ons fchuldig te maaken aan wetfehennis en ongeregeldheid; terwyl boven dien, al het rechtsgebied,het geen wy zonder last of zending uitoefenen, onwettig is. Welke bekommering, welke wanorden , welke overwoesting zouden wy in de gemoederen niet te wege brengen, wanneer wy ons door eene oiivcrantwoordelyke toegevendheid lieten vervoeren, om op Uw enkel gezag eene macht uit te breiden, die de Kerk ons voorgefchrceven en bepaald heeft." „ De Opperfte Wetgever heeft ons gezegd, dat zyn ryk van deze waereld niet was. Hier uit is deze gevolgtrekking gemaakt, die wy fteeds erkend hebben en welke dc Franfche Geestelykheid altyd heeft voorgedaan, te weeten ; dat de Kerk geen recht heeft over het bellier der Koningryken , noch eenig gezag over het tydelyke; maar hier uit vloeit eene even zo rcgelmaatige en natuurlyke gevolgtrekking, namenlyk; dat de waereldlyke macht geene bevoegdheid heeft, om m een, uit zynen aart, geestelyk Koningryk, eenige wetten te ftellen. De Koninglyke macht, zegt de groote Bosfuet, geeft in al het werige de wet en handelt als Souverain; doch in Kerkelyke zaa- N.4.  224. Over e>en Eed zaaken doet zy niet dan mede- werken en de behulpfaamt hand bieden (*> In zaaken welke niet alleen het geloof, maar ook de Kerklyke tucht raaken, is by de Kerk de uitfpraak en by den Vorst de beveiliging , de befcherming en de uitvoering der Canons of Kerkelyke wetten?'■ , Bemerkt wel, Myne Heeren! dat dit geestelyk Koningryk het werk is van- den Zoone Gods, het geen op onwrikbaar* grond (lagen gevestigd is, en eene van alle menfehelyke macht onaf hangkelyke Conftitutie heeft. Eene Conftitutie, wier grondbeginfelen niet vatbaar zyn voor veranderingen, die de tydsomftandigheden in alle menfehelyke inrichtingen te wege brengen. Dit Koningryk heeft geene andere paaien dan die van het Heelal. De algemeenheid der wetten, waar door het beftierd wordt, breidt zich uit tot alle landen en is gefchikt voor alle volken. Zou men dan dit Koningryk niet in zo veele deelen fplitfen, als er onderfcheidene ftaaten in dc waereld zyn, byaldicn,' ieder ftaatsbeftuur aan her zelve eene byzondere Conftitutie konde geeven? De éénheid niet alleen in het geloof* maar ook in de tucht, is volflrekt noodzaakelyk; zonder deze kan dit geestelyk Koningryk niet beftaan." f. Dit Koningryk moet een hoofd hebben en het geloof leert ons, datde Heere Jesus nooit heeft- opgehouden en nooit or5houden zal, om er het hoofd' van te wezen tot de voleinding der waereld toe. Het geloof leert ons, dat Hy de aarde ver'aatende in den perfoon van den H. Petrus en zvne opvolgeren een zichtbaar hoofd, a's zynen vertegenwoordiger en zyhen ftedchouder heeft gelaaten; een hoofd waar aan hy het Opperbewind en Rechtsgebied'over de gantfche Kerk heeft toevertrouwd. Dit kan geen Catholyke ontkennen." „ Deze Opperhoofdigheid, offchoon ze niet beftaan kan zonder eenen werklyken invloed, wordt echter door de ftaatsvorming dezer Landen voor de Geestelyken alleen bepaald tot eenen en- C * ) Famulante } ut decet, potestate nostra. Polit. Sacrc'e Hv. 7. prop. 1,  der Fransche Geestelykheid. 225. énkelen weet - brief, welken een nieuw verkooren Bisfchop aan het hoofd der Kerke moet fchryven; zonder dat zelve hoofd voor het overige eenigen verderen invloed te doen hebben. Zou Bösftiet dan ten onrechte hebben uitgeroepen: „ Wat is j,de Roomfche Kerk groot, daar zy alle kerken ondeMeh raagt. „Zy draagt, zegt een Oude Paus, den last van allen die lyr den; zy onderhoudt de éénheid, verfterkt het geloof, bindt A en ontbindt de zondaaren, opent cn fluit den flerhei! Nog „ eens; wat is zy groot, daar zy vol van het gezag van den H. „ Petrus, van alle Apostelen , van alle Kerkvergaderingen, er „ met zo veel kracht als befcheidenheid de heilfaarne befluiten „van uitvoert. Welke verblinding, wanneer Christelykè Koningrvken zïch inbeeldden van haar te mogen afwj ken onder ,, voorgeeven van het juk des Pausdoms, het welk zy een „ vreemd juk noemden, af tc fchudden ■ Even of de Kerk op"„ gehouden hadt algemeen te zyn, of dat de algemeene Moe„ der-kerk, die uit zo veele Koningryken maar'één Koning„ ryk vart |efus Christus maakt, aan Christenen v'feemd kan „worden (*)!" „ Wat aanbelangt de zaaken die voor deze achtbaare vicffchaar van Christus Koningryk gebragt worden, daar omtrent kunnen geene willekeurige befchikkingen, noch eigendttnkelyk gezag plaats vinden. Het gebruik der Apostel} ke macht moet gefehoeid worden op wetten, die door den Geest Gods zeiven verordend en door de algemeene eerbiediging der gantfche Waereld geheiligd zyn ( t )■" „Men zegge dan niet, dat wy, wanneer wy ons tot detl H. Stoel wenden, de Heerfchappy van eene vreemde Oppermacht inroepen. Het hoofd der Algemeene Kerk is in boedanigheid van Opperherder nergens vreemd, fchoon hy als waereld fch Vorst buiten zyn Land-gebied ons overal vreemd is." „ Indien het ons geöorloofd was, Myne Heeren! ( het geert God (*) Sermöh fur Puntte' de l' Eglife. (t) Declaratie- Cleri Gallicani. N. 5.  aa5> Over den Èed God verhoede ) die grondftcllingen, welke Gy op dezen fpreekftoel hebt hooren voordraagen, aan te zien als de Ij we, hoe zeer zouden wy dan niet moeten verzuctven over het lot van den Godsdienst! Gy hebt verklaard, dat alle macht van het volk komt; daar uit wordt opgemaakt, dat de macht van da openbaare dienaaren der Kerk, uit dezelve opwelt. Indien dit zo was, zouden wy niets anders hebben, dan eenen i icnfchej lyken Eerdienst, eenen eerdienst, die aan de lotge allen en omftandigheden des tyds en geenfints aan eene God b;' ke ui» Helling zynen oorfprong zou verfchuldigd wezen; n ei één woord, onze Godsdienst zou mets anders z;,n, dan een voortbrengfel en werktuig van ftaatkuude (.*) '* „ Neen, Myne Heeren ! nimmer zal in ons kunnen opkomen dat volks-vertegenwoordigers zulke denkbeelden kunnen aanneemen, om in het Heiligdom eene waereldlyke O; perhoofdig. heid in te voeren, welke door de Keik ten allen tyde ver> oordeeld en vervloekt is." „Om tot den Eed te komen, die de eigenhke oorzaak is, waarom ik op dezen fpreekftoel ben geklommen, moet ik her* haaien het geen ik reeds de eer heb gehad, om U in andere omftandigheden te zeggen, dat er punten in zyn , die de eerbied voor den Godsdienst niet toelaat, dubbelzinnig te behandelen." „ Wy zullen niet vergeeten, dat een onzer eerfte plichten is, ons als burgers te gedraagen cn een voorbeeld van onderwerping aan het waereldlyk gezag te geeven; maar indien menfehen ons zaaken voorfchryven, die tegenftrydig zyn aan dc grondftellingen van onzen Godsdienst, dan moeten wy met onverfchrokkenheid tot hen zeggen: het is beter God, dan menfclien te gehoor zaamen." „ Het Geestelyk beftier wordt volftrekt vereischt in de regeling d?r Kerkelyke tucht, nopens zaaken, die aan verandering on- (*) Men zie vooralhet geen wy voorheen hebben aangemerkt in onze Recenfie No. 3. bladz. 86. en 87.  EEK FHANSCHE GEESTELYKHWB. 92*, onderhevig zyn. Uwe Conftitutie echter verwerpt dit of {lapt er over heen. Zonder tn.sfchenkomst der Geestelyke macht regelt jsy de onderlinge rechten van Paus, Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen en Priesters in de uitoefening hunner bedieningen. Zy verpl u.tst de macht; zy geeft, zy ontneemt, verbreidt of bekort het geest ek rechtsgebied. Zy bepaalt de voorwaarden en hoedanigheden . die verciseht worden in hun, die zielzorger» en geestelyke herders willen worden. Zy fchryft hun de geloolsh'.'lyJenis foèt, die zy moeten doen; zy beraamt eene aan allo u;origc eeuwen onbekende verkiezings - wyze en wroet de ii'gefclde orden der Goddelyke zending om (*)." „ lk .moet het U zeggen, Myne Heeren! het is een ga. ioofs-regel van aJo eeuwen, dat de Kerk niet kan te faamer} gefteld worden «onder do Kerk. Eene wyze infehikkclykheid. zal haar fteeds bezielen, om, zonder de minfte weiffeling, jn al wat aan de wezenlyke grondbeginfelen of aan den geestelyken welftatid der gelovigen niet te kort doet, mede te werken, ten einde .aau het verlangen der waeicdlyke machtte voldoen; maar men moet ook na .re uitfpraak en detusfehenkomst v tnföare macht en gezag (in al wat eenigfints het kerkelyke raakt ) atwagten." i „ Zie i aai de groote fteircgelen, die wy U voorgedraage» hebben. Het /yn do infpraaken van ons geweten. Het zyn de gevoelens der Kerspelpriestcren van het Koningryk. Plichtshalve zyn wy gedwongen, om ons eer aan de ftrengheid Uwer Decreeten over te geeven, dan wel in het minfte van dezeflelregelen af te wyken. Zo lang de ftem der Kerke zich nog niet z g der waereld toe, gevolglyk met U in den perfoon van hen, die U inde bediening, welke ik aanUtoe vertrouwd hebbe, totDhet einde der waereld toe, wettiglyk zullen opvolgen. Uit deze woorden van onzen Heere zien wy, dat er onder de ledemaaten zyner Kerke tw ee rangen zye., •ea  Ber Franscise GeestelticiteiDk 531. een beftaat uit hen, die leeraaren en bellieren; deze zy» de Apostelen en hunne Opvolgeren. De andere beftaat uit zulken, die in geloofs - zaaken ondcrweèzen of beftuurd w orden; de laastgenoemden zyn allevuikèn. Op den grondllag dezer F,wngelifche woorden leert ons de Catechismus; dat de Kerk is de vergadering der gelovigen onder het beltuur der wettige Herders, wier zichtbaar hoofd is onze Heilige Vader dc Paus, Bisfchop van Romen, Opvolger van den H. Petrus, ftedehnader van den Heere Jefus Christus op aarde. Eene Continu'::-, ontbloot van tillen gezag der wettige Herders wroet dit eerfte kenmerk van Gods Kerk om, en brengt de Herders ( in het geestelyke) onder het beduur der Volken , die alzo den Godsdienst naar hunne wanzinnige gedachten en eiger.dui kek ke hersfenfehimmen zouden kunnen richten. Deze Conftitntie vernietigt het ( Geestelyk ) gezag en rechtsgebied van onzen H. Vader den Paus over de geheele Kerk, fchoon het op Goddelyk gezag gevestigd is, en een geloofs-artikel uitmaakt. Zy onderwerpt de Bisfchoppen aan de Priesters, daar niettemin de Oppermacht der Bisfchoppen boven die dor Priesteren uit het Goddelyk recht geboren en een artikel des geloofs is, welke waarheden wy breedvoerig in onze Herderlyke Onderrichting van den 25. der jongstlede maand Augustus betoogd hebben." \ ,, Deze zelve Conftitutie wil Bisfchoppen benoemen zonder zending van den H. Apostelyken Stoel, daar zy zonder deze uitdrukkelyke en blykbaare zending in gqvolge het algemeen aanwezig Kerkbeftuur niet anders zouden zyn, dan valfche Bisfchoppen , die door de deur van den Schaapftal niet komende (gelyk onze Heere zelf zegt: ) dieven en moordenaareu zouden "wezen. De gelovigen, die deze fcheurmaakende Bisfchoppen voor hunne Herders zouden ei kennen, zouden Zelfs fcheurmaakers en buiten den weg der zaligheld wezen; want zy zouden ophouden aan her hoofd der Kerke en aan de Kerk zelve ondergefchikt te wezen; alle daaden op naam van het Geestelyk gezag dier Bisfchoppen uitgeöelènd zouden nietig Wezen; de door hun aun^eltclde Priesters zouden geene macht heb-  232> Over dek , Eed der Fransche Geestélykheid. hebben ; De Abfolutiën ( vryjpraaken ) die men van hun zou o/itfangen, zouden de zonden niet vergeeven, ten zy in de uure des doods, als in welk geval de H. Kerkvergadering van Trente verklaard heeft aan alle, en by gebrek van wettige, zelfs aan onwettige Priesters, macht van abfoveeren ( vryfpreeken ) te geeven. Buiten dit geval zyn het niet dan dc waare en wettige Bisfchoppen , Opvolgeren der Apostelen van Jefus Christus en mitsdien erfgenaamen van de zendingen macht onzes Heere, en de Priesters > aan welke zy deze macht mededeelen, die de -dbfolutie dcugdclyk .en waaflyk kunnen geeven. Ziet hier wat de Algemeene Kerke in haare Vergadering te Trente over dit ftuk zegt: „ By aldien iemand zegt, „dat die geen, die op gééne regelmaatige wyze de orden en „ de zending van de geestelyke en Canoniquc macht gekreegert „hebben, maar van elders kome, wettige bedienaaren van Gods „woorden der H. Sacramenten zyn, die zy in den ban." „ Men wil ook aan dc Bisfchoppen de macht toevoegen tot het verleenen van dispenfatiën, die de Kerk als uitdeelfter der macht van Jefus Christus gegeeven om te binden en te ontbinden , alleen aan den H. Stoel heeft voorbehouden. Het opzicht over de openbaare opvoeding en zedelyke onderwyzing heeft men aan hun, aan wie het by alle Christelykè volken toevertrouwd is, om dat de Heer er hun mede belast hadt, wanneer hy tot hun zeide: gaat en onderwyst alle volken; leert hun onderhouden , rvat ik U bevoelen hebbe, ontnomen , en overgclaaten aan vergaderingen, waar in alle fcheuringen en wangevoelens aangenomen worden." Wy "verzoeken den Kundigcn Tranftfalanus met ons in nadere Correspondentie te treeden en ons hier toe den weg aantewyzen ? fj 't Vervolg en flot in No.. 8. ~\  MENGELWERK TOT GODSDIENST EN ÉEDELEER BETR.EKRELYK Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. £ gevolgd naar het Engelsch. ] O! diepte der rykdommen van de wysheid en kenniffe Gods. Hoe ondoorgrondelyk zyn zyne oordeelen, en hoe onnafpeurlyk zyne wegen! Rom XI vs 33. £ Vervolg en [lot van bladz. 197. ~\ D e reden, waarom ons de Goddelyke wysheid meer in de werken der fchepping, dan in de regeling der menfehelyke zaaken uitfchynt, js veelligt deze, dat de werktuigen 'van Gods Almacht in zich zeiven enkel lydelyk zyn of alleen werken, om dat zy als gedrecven worden door eene enkele noodzaakelykheid, even als eene pen in het fchryven. Zy hebben dus hunne bepaalde, éénvormige, beftendige cn zekere richting; wanneer men in dezelven uitwcrkfclcn ziet die een öVerleg en oogmerk aanduiden, dan kan men ze aan geen blind geval, maar alleen aan eene opperde wysheid toe fchryven y dié dezelven op zulk eene wyze cn tot zodanig oogmerkfchikt en beftiert; maar de zichtbaare werktuigen der voorzienigheid in onze menfehelyke zaaken , zyn geene lydelyke of ziellooze, maar zelfswcrkende middelen, bezield met verftand en verkiezing, die, nadcmaal zy onbepaald , onregelmaatig en onzeker in hunne werking zyn f dus ook Maat zyn, om op outelbaare wyzen en langs onberekenbaare wegen te handelen, haaf de öngelyke wyze op welke zich de voorwerpen aan hun opdoen en naar den invloed die verfchilleiide grondbeginfelen op hun oordeel en verkiezing maaken; — de geaartheid, inborijtj . . dé ME dg. werk. I. deel. No. 8. Q„  334- OvER Gods Ondoorgrondelyke*Oordeelen. dc hartstochten, vóóroordeelen, gewoontcns en voorbeelden, toevallen en gelegenheden, werken zo afzcnderlyk als gezamenlyk op zulk eene ingewikkelde wyze, cn hebben zulke verfchillende uitwerkingen en gebeurdtenisjen ten gevolge, dat er naauwlyks iets kan voorvallen, het geen men niet met min of meer réden van fommigen" dezer bronwellen of van eene t faméötflenging derzelver fchynt te kunnen afleiden; — niets fchynt ons'zo vreemd of ongerymd , het geen niet aan een listig beleid, aan eene verkeerde opvatting, aari eene eigenzinnigheid, aan eene onfiuimige hartstocht, aan eene geringe omftandieheid, ofwel aan eenen farrrenloop van zulke cn diergeIvke toevallen kan worden 'toegefchreeven'; weshalven men het a'ls nutloos en-overbodig acht, om in gebburdtcnisfen, die uit fcortgelyke cn veelvuldige andere oorzaaken geboren worden, eenige werking'dér voorzienigheid .te erkennen; inzonderheid wanneer men in aanfehouw neemt, dat ongeregeldhede* en gebreken, die alleen aan 's menfehen boozen' en verkeerden m zyn toetefchryven, gemecnlyk dusdanige gcbeurdicnisferi vergezellen, of diergelyke ontmoetingen tb wege brengen. _ By voorbeeld > aan wrik eene andere oorzaak zou mecnigeen de vervoering van Jofeph naar Egypten toefchryven, dan aan den haat zyner broederen? Waar aan de vervloeking van Shimeï, dan aan zv-ne boosaartigheid tegen David? Waar aan den opfland van Jeroboüm , dan aan zyne uitfpoorige heerzucht? "Waar aan Jobs armoede, dan aan roofzucht der Arabieren? Waar aan het Lvden des Heilands, dan;aan-den woedenden nyddcr Joodfche Priesters> aan het geldzuchtig verraad van Judas en aan de doemwaardige lafhartigheid van Pilatus? Alle deze gebeurdtenisfen worden aan eene zonderlinge beftiering toegefchreeVén; doch, waereldlingen kunnen er Gods hand niet in zien noch erkennen. Wat is het nodig, zullen zy altyd zeg; gen dat men in zulke gevallen zich beroepe op de Goddelyke befchikking, wanneer menfehelyke middelen diergelyke voorvaL len volledig uitwerken'? In de daad .het is met diergelyke gevallen even eensgelégen, «Is met net geen men gcwoonlyk in den rang der natuurlyke  Over Gods,Ondoorgrondelyke Oordeelen. 235- zaaken ziet gebeuren, die van den invloed der Hernel-lichten, van het weer cn van andere middelbaare oorzaaken af hangen. De Gcddelyke en menfehelyke werking zyn in alle ondermaanfche dingen zo verknocht, en zo ondermengd', dat zy niet dan moeic'lyk uit clkanderen te onderkennen zyn. Immers, hoe moeiélyk valt het de grenzen eener algemeene en bj zondcre Voorzienigheid af tc baaken ? Hoe moeiëlyk, om fe onderfchciden» wat God door natuurlyke of bovennatuurlyken hulpmiddelen uitwerkt? Wanneer dcfchaal naar den kant onzer verkiezing overhelt, en wanneer zy integendeel door het ovcrwigt der Goddelyke tusfchenkomsteenen tcgenftrydigen uitflag heeft? Nademaal het bewind dezer zaaken in eene t' famen werking beftaat, waar in i Gods wysheid en 's menfehen vryënwil ieder haar deelhebben, en daar wy de werking der eerfte niet zien, zyn wy doorgaands gewoon het gantfche bcdryf aan de laatst genoemde, alszicbtbaarer en bcvattclyker of anderfints aan eene toevallige gelegenheid of aan een blind lotgeval toe te fchry ven. Wy hellen daar toe des te meer over, om dat de Goddelyke beftiering fteeds op eene zeer bedaarde en langmoedige wyze te werk gaat. De Godheid brengt haare genomen befluiten ter uitvoer, maar op het ongevoeligfte,en langs de gemakkelykfte wegen. De Voorzienigheid doet haare werking met geene óveryling' ontwaaren; zy is noch als eene onfluimigc zee noch als eenige geweldige waatervloed, maar als eene zacht-vlietende beek, waar van de ftroom onweerftaanbaar, doch teffens oubefpeuiiyk is; door de verholcnfte zo wel als geringde middelen, zet zy alle groote werkradcren in beweegingen op haaren enkelen wenk is alles wederom in rust. God vormt de 'harten der menfehen, beftiert hunne handen en richt liunne voet flappen zodanig, dat zy, die door hem in beweeging gebragt worden, er dc dryfvecr niet van gevoelen. Want het hart des Konings is in de hand des Heeren ; '.)' keert het als de wateren der rivier, werwaards hy wit Dat is; God beftiert de gemoederen en neigingen der Grooten dezer Aarde door heimelyke leidingen, en langs onnafpcuiiyke wegen brengt hy ze tot zodanige befluiten als hem behaaglyk. zvn; O.a.  Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. zyn; zo dat zy eerder uit hunne eige bewecging, dan door aandryvmg van eene uitwendige oorzaak fchynen te handelen; daarom, ontglippen zelfs de fchitterendfte uitwerkingen der Voorzienigheid meenigwerf onze aandacht, zonder eenigen indruk op onze overdenking te maaken; vermits wy doorgaands alleen vatbaar zyn voor het geen onmiddelyk onze zinnen treft, en handtastelyk is: zo dat de Prediker, de handclwyze der Vóórzienigheid vergelykende met de verholenfle werking der natuur, zeer wel zegt: Gelyker wyze gy de wegen van den Geest niet kent, noch hoe de beenderen groeien in het lichchaam eener zwangere vrouwe, alzo kent gy ook niet de werken van God, die alles maakt.' Ook is God niet'gewoon, om, ter volvoering zyner oogmerken , zich van de onmiddelykfie en kortfic wegen te bedienen. Hy wandelt doorgaands langs kronkelpaden en maakt eenen breeden omweg; volvoert vérfcheidene tusfehenkomende ontwerpen, waarvan fommigen ons veel-ligt min gewichtig voorkomen , dan het geen wy meest noodzaaklyk achten en gaerne ter uitvoer zagen brengen ; doch dezen omweg fchynt ons vcrdrietelyk, om dat wy het verftand niet hebben, om den famenhang der toekomende gebeurdtenisfen te bevatten, noch de vereifchte bedaardheid bezitten om er de vervulling van af te wachten. Wanneer God, indien wy het fiechts nodig achten, niet onmiddelyk ons zyne gunst en hulp verleent; wanneer hy niet oogcublikkelyk de waarheid en het recht handhaaft; wanneer hy de booze voorneemens niet in hunne geboorte fmoort; wanneer hy de eerfte aanflagen van een vuilaartig geWeid niet daadelyk bedwingt; wanneer hy voor eene wyle tyds gedoogt, dat de tenten der rovers overvloeien en dat boosheid haare hoornen opfleeke, dan is hy, onzes oordeels, in eene fluimering; dan is hy ons niet indachtig; dan is hy ten onzen opzichte ongevoelig; dan wendt hy zyn aanfehyn van ons af; of ziet al wat er omgaat, als een onverfchillige befchouwerj dan ftaat gy van verre en ongereed, om ons te helpen; ^an trekt hy zyne hand van ons af, en zich onze zaak niet aan; in zulke gevallen roepen wy ylings uit: Estis vbi  Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. 237; tjbi 0 Superi (*). Hoe lang, 0 Heere, zult gy ons vergeeten ? Hoe lang zult gy uw aanfehyn voor ons verbergen ? Ontwaak Heere, waarom fluimert gy dus ? Hoe verre verwydert gy U van ons ? Waarom wederhoudt gy uwe hand? Trek ze uit uwen boezem! — Zodanig zyn onze fmeekingen, zodanig onze klagten; zo blind en ongeduldig zyn wy; zo zeer flaan wy over tot mismoedigheid en morring , daar wy niet overweegen hoe veele goede ontwerpen de Albeftierer voor eenen rustigen en befrendigen vrede, door de gefebiktfte maatregelen voorbehoudt; alle welke ontwerpen ten bekvvaamen tyde, wanneer zy voor eene vervulling ryp zyn , öntwyfelbaar ter uitvoer zullen gebragt worden; want de He.ere, zo als de H. Petrus zegt, is niet traag in de vervulling zyner beloften, gelyk fommigen zich laaten voor/laan; maar hy is langnwedig jegens alle menfehen, dat is: hy wil zyne getrouwe barmhartigheid den rechtvaardigen bewyzen, zo echter, dat hy zyn ontfermend geduld ook over anderen wil uitbreiden. Hy wil het belang van fommigen in zo verre behartigen als met het welzyn van alle anderen beftaanbaar is, en wil diensvolgens zyne maatregelen zodanig inrichten, als met de gelegenheden en het verband van andere zaaken in tyden en wylen allermeest overeenftemt. By God is geene drift noch overyh'ng: Eén dag is by den Heere als duizend jaaren, en duizend jaaren gelyk één dag. Boven dien gaat God (even als alle verftandige werklieden) op eene verfchillende wyze te werk, naar den ftaat en omftandigheid van zaaken, of naar de gefteldheid en vatbaarheid der perfoonen; gelyk als om eene en dezelve zaak te verrichten tot verfchillende eindens, en onderfcheidene zaaken tot een en hetzelve einde; om een en hetzelve werktuig tot onderfcheidene gebruiken te doen dienen,en door verfchillende werktuigen een en hetzelve oogmerk uit te voeren: zo bezoekt God de vroomen uit liefde, om hunne deugd te beproeven, de (*) SU. Ital. O. 3.  Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. de boozen in zynen toorn, om zyne macht en rechtvaardigheid over hun te doen uitfehynen; hy moedigt den eenen met zegeningen aan, terwyl hy met gelyken voorfpoed den anderen (haft en vloekt; of wanneer beider omftandigheden en gcaartheid zulks toelaaten, gebruikt hy eene dezer handelwyzen, om ze gezamenlyk van dwaaling en zonde te geneezen en tot zich te trekken. Hierom is het zeer moeiëlyk om Gods befchikking uit den aart van 's menfehen lotgevallen op te maaken, of te beöordeeieu, tot welke oogmerken zy befchooren zyn; zodat de Prediker,uit eene naauwkeurige overweeging van diergelyke gebeurdtenisfen, dezen ftokregcl vast fielt: De mensch weet niet of hy liefde of haat waardig is; maar alle dingen worden als t onzeker bewaard voor het toekomende, om dat alles zo wel den rechtvaardigen als Godloozen; zo wel den vroomen als den ondeugenden; zo wel den reinen als onreinen overkomt. Daar zyn verfchillende eindens, welken de Voorzienigheid door. onderfchcidene maatregelen bereikt, doch welke wy om onze domme inzichten of bepaald vddruitzicht niet onderfcheiden kunnen; God, als een fteedsduureude Albeftierer, befchout in het opperbewind van zaaken, niet alleen het goede van dezen of geenen perfoon, van eene enkele natie of van ééne eeuw; maar beoogt, wanneer hy zich deze of geene zaak minder dan andere fchynt aan te trekken, door zyne alvdórzienigheid een uitgeftrekter heil van een geheel volk, van de gantfche waereld of van de nakomelingfchap. — Toen God aan zynen vriend Abraham geboodt, naar een vreemd gewest te trekken, was zulks namaals het welzy n van zyn gedacht. Toen hy gedoogde, dat Jofeph verkocht, valfchelyk befchuldigd cn in den kerker geworpen weidt, ftrekte zulks tot behoud van zyns vaders huis; toen hy toeliet, dat ons Heer de zwaarfle pynen en grootfte vernederingen zoude oudergaan, was dit tot verloffing van het menfehdom; en zyn befluit om de Jooden tc verwerpen, gedeide tot zaligheid der Heidenen. Wanneer wy kortzichtige ftcrvelingcn oordeelen dat zulke en diergelyke gebeurdtenisfen byzondere, belangen of tydelyke , fchoon  Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. 2 39. fchoon goede oogmerken wederdreeveii, dan zyn wy weinig bedacht > hoe bevorderhk zulke, in ons oog rampfpoedige voorvallen , voor algemeene toekomende en gewichtiger doeleïndens kunnen wezen, en wy kunnen ons niet voordellen, dat God zich met het cndcrmaanfche bemoeië; het tegenwoordige, het geen ons voor oogen ftaat cn als onmiddelyk onder onze zintuigen valt,is het eenige dat wy kunnen of willen bemerken; gevolglyk zyn wy zulke Hechte als onbevoegde rechters over de werken der'Goddelyke Wysheid. Nogmaals; — God laat dat geene toe, het welk in zich zeiven kwaad is, op dat er goed uit geboren worde, zo, dat de flechtfte dingen dikmaals tot de beste eindens beftierd worden, en de bitterde zaaken den besten nafmaak hebben. De Goddelyke huisvader kan op den flechtden ftam,,de beste en vruchtbaarde takken inenten. • Dat wyders de werken der Voorzienigheid fomtyds duister en ingewikkeld zyn, kan men aan Gods wil toe fchryven , als, die om verfcheide goede redenen zich dusdanig verkiest te gedraagen; daar van zegt de Propheet Ifaïas : WdaWlyk gy zyt een verborgen God, 6 God zaligmaker van Israël. God wil niet altyd eene openlyke vertooning van zyne Al-ffiacht maaken; want, daar iedere byzondere tusfebenkomst van zvnc alwerkende hand,een wonderwerk is, het geen de krachten der natuur overtreft en den gemeenen loop der dingen ftiemt, zo wilde Schepper,om zyne wonderdaadige macht niet al te gemeen te maaken of te verfpillcn, dezelve niet uitoefenen , dan in buitengewoone gelegenheden en om allergewichtigfte oorzaaken; ook drookt het niet met de oogmerken , etc God in het opperbcdier der zedelyke dingen voor heeft, om den mensch tegen wil cn dank te overtuigen of om door eene daadelyke en :onwederfpreeke!yke' klaarblykclykheid, eene overtuiging af te persfen vau halstarrige wezens en ons te handelen als het onvernuftig vee; maar integendeel, om on2e verdandelyke vermogens te oefenen en onze rechtfchapei e denk wyzen. op haaren. waaren toets te ftellen cn di^ar door te beproeven de oprechtheid onzer hulde en onderwerping aan zyne Goddelyke Albefchikking. O. 4. De  aio; Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. De Vóofzienigheid wil zodanig niet uitfchitteren, dat zy door haaren glans ons zwak gezicht verduistert; daarom dek' Zy haar aanfehyn met eenen fluijer en verbergt haare werkings- kracht als in eenen nevel, om alzo ons geloof te vermeerderen, naar maate zy minder door ons gezien wordt. En daar het geloof zich bepaalt tot voorwerpen die men niet ziet j zo kan hetzelve nimmer fterker beproefd en getoond worden, dan wanneer wy Gods wysheid en rechtvaardigheid in de onbegrypelyke gebeurdtenisfen erkennen en aanbidden; wanneer wy ons op Gods belofte en bydand verlaaten, zelfs dan wanneer zyne befchikkingen onze hoop het meeste fchynen te dwarsboomen. Het betaamt dus, dat God meenigwerf en opzettelyk handele op eene wyze, die den kringjonzer bevatting verre te boven gaat, en die bekwaam is om onze reden te vernederen en ons te d'ien erkennen, dat er eep Opperwezen is het geen ons in wy siieid , doorzicht en rechtvaardigheid, oneindig overtreft.; immers, zo wy allo beweegredenen en inzichten van Gods bandclwyze konden bevatten, zouden wy ons verbeelden, dat onze wysheid en rechtvaardigheid by de zynen te verge-lyken waren ; ja wy zouden in dezen opzichte dc Godheid overtreffen; want, zoals Tertullianus zeer wel redentf*): Al wat zichtbaar is, is minder dan het oog waar mede het gezien wordt; al wat bevat kan worden , is minder dan het geen waar door het bevat wordt; en alles wat gewaardeerd kan wordensis minder , dan de zintuigen, die het fchatten. Daarom is God onze wezenlyke achting en hoogde' eerbied waardig , om dat zyn wezen, eigenfehappen en handelwyzen ,alle onze achting, loftniging en beöordcelingen overtreffen; gevolglyk hoe onbegry.pelyker God is, hoe aanbiddelyken In dc daad, de duidernis die zich in de wegen der Voorzienigheid opdoet, is tedens dienstig om in ons een betaamelyk ontzag cn eerbied voor Gods Majefteit op te wekken; immers, ver- (* J) Apol. Cap. 16. & 17.  Over Gods Ondoorgrondeiyice Oordeelen. 24I-. verwekt de duisternis natuurlykerwyze in ons eene vrees voor" onzichtbaare machten. Wy gaan doorgaands met fchroorri, wanneer wy niet ver van ons kunnen afzien. Wy zyn gemecnlyk het meest beducht voor hen, die ons in fchranderhcid en doorzicht overtreifen, en wier verholene inzichten voor ons niette peilen zyn. Dit was ook het geen Elihu aanmerkte, zo als wy leezen in het Hoofddeel van Job: fVy kunnen Gods Alniaihi niet uitvinden ; hy is groot in fterkte en oordeel en zyne gerechtigheid is otiuitfpreekelyk. Het is dus noodwendig, dat God ons veele wederwaardigheden overzeilde, die onze oogmerken verydelen en onze zinnelyke begeeiiykheden wederftrceven, om ons aan God te docii denken, ons aan te fpooren om hem te zoeken, zynen byftand aan te roepen en ons zyner Albefchikking te onderwerpen ■. Doch zodanig is de bedorvenheid van veelen, dat zy, zo ras het hun tegenloopt; zo ras hun het een of het ander onverwacht toeval bejegent, aanftonds uit wanhoop en ongeduld aan Gods Alvdórzietügheid twyfeicu, als of in het albcftuur dezer Voorzienigheid hun geen leed noch onheil moest wedervaaren* daar zy integendeel, wanner hun geenerlei rampfpoed bejegende* eerder reden zouden hebben, om aan eene Alvódrzie^ nigheid te twyfelen, of eindelyk gevaar zouden loopen, om hunnen Schepper te vergeeten; want zo de ondermaandfehe zaaken fteeds aan ons verlangen en begeerlykheid voldeedcn; zo haare omloop altyd even glad, zonder de minfte ft oornis was en even gelykvormig bleef, dan zouden wy doordgaans niet meer aan God denken, dan of wy de zon zien opgaan, de revieren ftroomen of de eb en vloed der zee befchouwen ; wy Zouden waanen, dat wy aan Gods beftier onafhangkelyk waren, en zouden nimmer -in nood, nimmer in bekommernis, nimmer in zorg wezende, ook nimmer onze toevlucht tot den Schepper neemen. Het zyn alleen de kruizen en rampfpoeden die dert mensch het meeste aanfpooren, om zich tot God te keeren cii zynen genadeuryken byftand af tc fmecken. Het zyn de wederwaardigheden, die ons dc flaande hand doen zien vari een onzienlyk Opperwezen, zo als de Koninglyke harpéhaaF Sëgt i  242. Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. zegt: In myne kwelhnge heb ik den Heere aan geroepen. Het is nodig, dat de wegen der voorzienigheid ons niet kenbaar zyn, noch aan onze verwachting beantwoorden, maar alleen, datwy verzekerd zyn van een toekomend leven, en teffens door de wederwaardigheden van het tegenwoordige genoodzaakt , om op een beter te hoopén, waar in al het raadleiachtige opgelost en alle geleden ongelyk herfteld zal worden. Immers, wanneer hier alles klaar en beftendig vereffend werdt; wanneer nu de gerechtigheid altyd zegevierde en het onrecht Werdt beteugeld; wanneer nu de deugd geduurig met lauwrieren bekroond en de ondeugd geftraft werdt; wie zou dan loon of ftraffe hier namaak verwachten ? Dit is in de daad de hoofdoorzaak, waarom de voorzienigheid nu in.haare gangen en wegen voor ons zo verholen is, op dat wy zouden bevroeden, dat de waereldfche zaaken hier tot geenen trap van volkomenheid komen ; dat de menfehelyke' ontwerpen hier zelden hun vollen beflag krygen ; dat hier op aards ons lot niet bcflist, noch onze bedryven beoordeeld zulien worden : maar dai wy hier zyn in eenen ftaat van beproeving, in eenen ftryd, in eene loopbaan-, waar in wy ftreeven moeten om den beloofden prys te behaalen; dat 't hier de tyd is om te zaaien, ten einde er hier namaals den vruchtryken oogst voor in te zamelen; dat wy hier zyn ■ in eenen ftaat van vryheid, waar in wy onze verkiezing kunnen opvolgen en den grond, leggen voor een eeuwig heil of rampfpoed; dat wy in eenen tyd zyn, waar in God zyne langmoedigheid en barmhartigheid bewyst. Weshaiven , gelyk men op de eerfte befchouwing van een kunst-ftuk of uit enkele bedryven van een gantsch toneel-fpel niet volledig kan oordeelen, zo kunnen wy ook uit enkele gebeurdtenisfen de fchaakel cn dc gcheele tocdragt van dien niet bcöordeelen min noch het gantfche plan der Goddelyke voorzienigheid met ons bepaald vernuft afmoeten. Het hoofd-bedryf en teffens de laatfte rol, waar mede dit groot toncelftuk zal beflooten worden, zal'het algemeen Oordeel wezen. Als dan zal al het raadfelachtige opgelost worden; als dan zullen de verborgene fchatten der Goddelyke wysheid opengelegd, het naauwkeurigfte recht  Over Gods Ondoorgrondelyke Oordeelen. 243. recht geoefend en de handel wyzen der Voorzienigheid ten duidelykfte ontwikkeld worden; als dan zal de eer des Allerboogften volkomen gehandhaafd, zyn lang getergd geduld en het misbruik zyner genadenryke barmhartigheid gewrooken worden ; alle gevallen zullen onderzocht, alle daadeii beoordeeld, alle goede werken beloond, alle misdryvcn geftraft, alle zwaarigheden vereffend en mitsdien de allernaauwkeurigfte rekenfchap afgevraagd worden. Over den Eed der Fransche Gseetelykheid. [_ 'tVervolg en Slot van bladz. 232. j „ 2. ]_Vjfen vernietigt den Kloosterlyken ftaat, dezen heilfcaamen en door alle Kerkvaderen zo gepreezc-n flaat, zo lief en achtbaar aan de gehccle Christelykè waereld , welkeer zulk eenen ongemecnen byltand van genooten heeft. Wel is waar, veele ordens waren van hunne eerfte zuiverheid vervallen; dezen hadden behooren hervormd of ( by aldien men er de hervorming niet meer van hadt kunnen verhoopen ) op eene wettige wyze vernietigd te «orden. Maar er zyn nog Geestelyke genootfehappen vol van heilige zielen, wier deugden , gebeden en goede werken dienen tot voorwerpen van Gods welbehaagen en tot fchutsEngclen voor de waereld. Daar zyn er, die waardige Evangelfe1 dienaaren opleveren , wier arbeid zo dierbaar als noodzaakelyk is. Dit alles zal vernietigd worden. De poorten aller kloosteren zyn voorde afvalligen geopend , fchoon de Godsdienst en de eer zelve, hen dien flap verbiedt en de Kerk er den ban oplegt. De nieuwe wetten verbieden de heilige geloften, die ter naarkoming dienen van de Evangelifche Raaden, die de Heiland geeft aan hen die hem willen volgen, om tot de volmaaktheid te ge-. raaken." „ 3. Er worden maatregelen genomen, die de vernietiging éer Geestelykheid te wege brengen, door hun niets te laaten dan een  ?44« Over den Eed een verarmd, bedelachtig en onzeker beftaan, het geen binnen kort de Geestelyken zeer waarfch ynelyk tot zulk een klein ge, tal zal brengen, dat zy niet toereikende zullen wezen, om den Godsdienst in (land te houden en de noodzaakelyke heilmiddelen aan het volk toe te dienen. God geeve dat dit klein Priestertal niet afgefcheurd worde, zonder zending of wettige macht zy ; zulken zouden bekwaamer wezen, om de fchaapeu ten verderve te brengen dan wel ter zaligheid op tc leiden ?" „ 4. Men fielt vóór, de afbreeking van een groot aantal Kerken , gedenkftukken der hulde onzer voorouderen aan het Opperwezen en huneer yyervolle liefde tot zaliging der zielen. Beweenelyke verwoesting, die al wederom ter vermindering van Godsdiensten ter berooving van heil-middelen verftrekt!" „ 5. De Geestelyke goederen zyn overweldigd. Aanvangkolyk merke ik met de uiterfte ontroering aan, dat de verovering en vernietiging der Godgewyde genootfehappen in die landen, waar zy plaats greepen, fteeds de voorboden zyn geweest eener naby zynde verdelging van den Catholyken Godsdienst, De goederen der-Kerke zyn opgedraagen en Gode toegewyd doorde Godvrucht en ukdrukkelyken wil van hen, die ze daar toe gegeeven hebben, onder welke geevers zeiven, een groot aantal Geestelyken zyn. Zy zyn onder het gezag en vrywaaring der wetten, tot onderhoud van den Godsdienst van Jefus Christus , tot een beftaan voor zyne Dienaaren , tot onderftand der armen, die zyne ledemaaten zyn, en tot allefints heilzaame oogmerken gegeeven. Giften van dien aart,die in het H. Evangelie, in dat onveranderlyk wetboek van het eeuwig Opperwezen, zo uitdrukkelyk zyn aanbevoolen, te rooven en tot andere oogmerken re bezigen,is eene fchending der heiligde Natuurwetten, der Goddelyke, Kerkelyke en ftaatsw'etten, die alom by alle Catholyke volken zedert de grondlegging van den Godsdienstaf, tot heden erkend en geëerbiedigd zyn. Dc H. Laurenrius hadt om die zelve reden liever den martel-dood te ondergaan , dan wel aan de Vervolgers van den Godsdienst goederen over te geeven, die door liefdcgaaven der Christenen God* waren toegewvd, De H. Thomas van Kantelberg onderging het mar-  toER Fransche Geestelykhei». S45. marteldom om dezelve reden.. Wy kunnen in onze gefchiedenisfen zien , hoe zeer onze Natie de overweldigingen , welken de Kerk - goederen in de laatfte eeuwen door de Lutheraanen en Calvinisten, en in vroegere tyden door de Waldenfen ondergaan hebben , heeft afgekeurd en veroordeeld." „ De Kerk, zegt men, moest iets tot welzyn van de Natie opofferen; maar heeft zyniet de aanzienlykfte opofferingen gedaan ? fchoon men ze heeft verworpen , om dat men de Kerk ten cenemaal wilde uitkkeden. Ziet hier hoe de H. Kerkvergadering van Trente zich overeenkomstig alle rechten over den heiligfcheudenden Kerkroof uitdrukt: indien iemand, hy zy Geestelyk of waereldlyk, in wat waardigheid hy ook mag wezen , al was hy zelf Keizer of Koning, zodanig door de begeerlykheid , die welbron van alle kwaad , is aangehitst , dat hy zich verftout mogt hebben van eenige Kerk , of andere Godvruchtige plaat fen, de goederen , renten e.z.v. die tot onderhoud der Dienaaren van den Godsdienst en der Armen moeten befleed voorden, door geweld, vrees, list of onder welk voorwendfel het zy, tot zyn eigen geryf te neemen en te gebruiken , die zy in den ban, tot zo lang hy die goederen aan de Kerk of die ze toekomen , ral hebben wedergegeeven e. z.v. Alle Geestelyken die in deze doemwaardige onderneemingen zullen toegeftemdof medegewerkt hebben, zullen aan dezelva ftraffen onderhevig zyn." ,, 6. De verklaaring over de rechten van den mensch, vervat een aantal ffellingen, die ten eenemaale, en met de H. Schriftuur, met de gezonde rede ftrydig zyn. By voorbeeld: het is valsch, dat de menfehen vry geboren worden; want zy worden geboren in eenen ftaat van zwakheid. Zy worden geboren in de afhangkclykheid van hunne ouders met de natuurlyke verplichting om hun gezag te erkennen , hen te eerbiedigen en te gehoorzaamen. Deze natuurly ke plicht ons door de rede aangeweezen, is door Gods wet zelve bekrachtigd geworden. De mensch wordt geboren inde afhangkclykheid van hen, die het publiek gezag in de maatfehappy uitoefenen; in de verplichting , om dit gezag te erkennen en er zich aan te onder-  24&- Over den Eed werpen. De rede zelve wyst ons dezen plicht aan; hy is ook bekrachtigd door het uitdrukkelyk gebod van Hem , die de oorfprong en behoeder van alle maatfchappyën is. De menfehen worden geboren en blyven in de afbangkelykheid van hunnen Schepper, met de onfehendbaare verplichting, om zich, aan de door zyn Oppergezag gegcevene wetten te onderwerpen." „ Deze bemerking is des te gewichtiger, om dat het zesde artykel der ftaastwet, geene andere wetten aan de vryheid tot richtfnoer fchynt te geeven, dan de geenen, die door den algemeenen volkswil uitgedrukt worden; waar uit men kan beiluiten, dat der menfehen wil, hun eenige richtfnoer is; iets , bet geen tot de oproeriglte gevoelens aanleiding geeft en op eene volflaagcne Godverfaaking uitloopt." „ Men kan het niet ontveinzen en er zonder de uiterfte droefheid aan denken.' De hier voorgemelde Decreeten en verordeningen voeren de fcheuring en kettery in, wentelen den Godsdienst om en hebben desfelfs vernietiging in het oog. Ik kan den Eed, dien men my afvergt, niet doen, of ik zou die Decreeten, gelyk ook alle andere artykelen, welken de leering van onzen Heere Jefus Christus en van zyne Heilige R. C. Apostolyke en alleen zaligmakende Kerk zouden kunnen fchenden , Heilig moeten goedkeuren. Liever wil ik myne goederen en myn leven verliezen, dan wel inftemmen met iets, hetgeen daar mede ftrydig is, en alzo mynen God en Zaligmaker ontrouw worden; daar ik door zyn Woord overtuigd ben, dat hy, die zyn leven voor hem en zyn Evangelie zal verhoren hebben, hier namaals een beter leven in zyn Hemels Koningryk zal wedervinden. Ik moedige dus alle onderhoorigen van myn Bisdom uit al myn hart aan, om even gelyk ik, by dezelve gevoelens paal-vast ftaan te blyven. Hun eeuwig heil , zowel als het myne hangt yan deze ftandvastigheid af. — Eilaas!nimmer was ons Vaderland in grooter gevaar, om dat onfehatbaar paud des geloofs te verliezen , dan in deze bittere dagen. Dit verlies is de grootfte ftraf, die God ons in zyne gramfchap kan overzenden, en die het allermeest te duchten is in eenen vollen vloed van ongerechtigheden ea Godslasteringen. Laaten wy  dbr Franschb Geïstbitithmb. «4f. wy God onophoudelyk bidden, dat hy medelyden met ons hebbe en ons niet verlaate." C Get. ) Lodewyk Carel, Bisfchop van Te A miens Alpiens Den 29. November 1790. Niet minder nadrukkelyk was het antwoord het geen de Aartsbisfchop van Ausch aan den Procureur Generaal gaf. Het was vol vurr en wekte den aandacht van veelen op, die hunnen voorvaderlyken Godsdienst ter harte namen. Wy zuilen ons om de kortheid, alleen vergenoegen, om'er het flor van by te brengen. „ Tot befJuit, (zegt dees wakkere Kerkvoogd ) erkenne ik openlyk mynen plicht, om aan de tydelyke macht in al wat haar rechtsgebied onderhorig is onderdaanig te wezen. Ik hoope fteeds het voorbeeld te zullen geeven om de publieke orden te eerbiedigen; maar ik verzet my tegen uwe vergadering en zal over al tegen de aanflagen, die men op de Geestelyke en wezenlyke rechten der Kerke in 't algemeen en op die der byzondere Kerken van Vrankryk zoekt te maaken , uitvaaren. Ik zal U lieden geduurig de woorden van Joannes den Dooper toevoeren: Non licet: Dit is U niet geoorloofd. Ik verzet my en protesteere tegen alle aanflagen, die op mynen Aartsbisfchoppelyken ftoel gemaakt worden; tegen de vernietiging van het Kapittel myner Domkerk en van alle Kanonikaale kerken van myn Bisdom ; tegen de vernietiging van aile kerkelyke am pten; tegen de vermindering en inklamping der Kerspelen ; tegen de verwoesting der Godshuizen ; tegen de crgerlyke vryheid, die den Kloosterlingen wordt aangeboden; tegen de hinderpaalen, die men in den weg ftelt, om de levens - tucht van hunnen Godgewyden ftaat op te volgen; tegen de verbanning der Evangelifbhe Raaden onder eene Catholyke Natie; eindelyk tegen alle zodanige Decreeten , die de burgerlyke Conftitutie der Geestelyken betreffen, als myn geweeten my verbiedt aan te neemen, uit hoofde der veelvuldige dwaalingen, die er de ooizaak en  S4&. Over den Eed gevolgen van zyn , en uit hoofde van dien eerbied, dien ik hebbe voor Jefus Kerk en den Apostelyken ftoel, waar aan ik, als de zuil en de onwankelbaare grondflag der waarheid, onaffchei- celyk zal verknocht blyven Den 4. January 1791. eischte Barnave, dat de Prefidcnt der Natiönaale vergadering de Bisfchoppen en Priesters ander* rnaale den Eed zou voorhouden en dezelven tot het afleggen Van dien nadrukkelyk vermaanen. De eerfte, wien den Eed werdt afgevergd, was de Bisfchop van Agen; zyn antwoord was: In alle opofferingen van wsereldfche goederen vrnde ik geene zwaarigheid, doch tot ééne kan ik niet befluiten ; zy betreft de achting, die gy my toedraagt. Ik weet dat ik ze verbeuren zou , zo ras ik kon overgaan, om den afgevergden Eed te doen. Hier na werdt'den Heer Fournes, een Kerspelpriester uit het Bisdom van evengemekten Kerkvoogd, den Eed afgevraagd. Zyn antwoord was! Gy geeft vóór, ons tot de éénvoudigheid der eerfe eeuwen fe vei Hen brengen; dies moet ik U zeggen: dat ik het voorbeeld van Laurentius ten aanzien van Paus Sixtuszal in acht neemen. Ik zal mynen Bisfchop volgen. Zekere Pastoor, M. Le Clerc genaamd, gaf, 'op den voorgellagen Eed dit antwoord : ik ben in het Rotmsch Cathotyk en Apostelyk geloof geboren en opgevoed; in dat geloof wil ik ft'erven; doch dit zou ik niet kunnen doen , wanneer ik dien Eed kwam af te leggen, dien men van my vergt. De Bisfchop van Poitiers den fpreekftoel beklimmende, fprak de vergadering dus aan: Ik ben thans 70. jaaren oud en dertig jaaren Bisfchop geweest; maar ik zal myne gryze hairen door den voorge/egden Eed niet bezoedelen.. - Toen de Vergadering zag, dat de Geestelyken, hoofd voor hoofd opgeroepen, weigerigbleeven, om den Eed te doen , werdter gedecreteerd, dat de Priesterfchaar daar toe gezamcnlyk zou worden opgeroepen. De Pastoor van St. Sulpice werdt op het weigeren van den Eed, by de hairen gcfleept,om hem daar toe te dwingen, doch vruchteloos. Vyf en veertig Priesters van zyn Kerspel, volgden zyn voorbeeld. Kortom, van de agt honderd te Parys fungeerende Priesteren, bleeven zeven hon-  der Fransche Geestelykheid. 249. hónderd en dertig den Eed fiandvastig weigeren en leverden dus twaalf Godshelden op, tegen één afvalligen. Te Verfailles heeft geen één Priester den Eed gedaan, behalven drie büitenlandfche en fchier onbekende geestelyken. Noch te Touloufe, noch te Gisors, noch te Vaüencienncs, noch in dat gedeelte van Vrankryk, het welk onder het Bisdom van Luik behoort , heeft iemand onder de Priesters den Eed gedaan, in weerwil van alle ftrikken,die hun daar toe géfpannen werden. Van 17. Pastooren te Angers waren alleen twee beëedigden, te weeten: de Pastooren van St. Nikolaas en van St. Mauritius; fchoon de laatfte van zyne dwaaling is te rug gekomen. Tö Contances heeft men in alle Kerspels, genootfchappen etl kweekfchoolen maar één beëedigd priester kunnen ontdekken, Te Arras en daaromftreeks zyn er van de honderd Priesters, die in openlyke bediening waren, maar zes gevonden, die den Eed gedaan hebben. Onaangezien het fchandelyk voorbeeld des Bisfchops, moet men echter recht doen aah de Geestelyken van Orleans en daar door den tegen hun .verfpreiden laster tegen gaan. Geen één groot Vicaris van dat Bisdom, geen één Kanonik der Collegiale Kerk van St. Aignau,geen één Overfte van eenig Kweekfchool; maar fiechts één van de 50. Kanoniken der Cathedrale Kerk, tweë van de 16 Kanoniken van St. Pieter, 12 van de vierentwintig Pastooren, hebben den Eed , gedaan. Te Lifieux zyn er van de 42 Priesters negen tot den Eed overgegaan, doch fchier geeh één te Horfleur, Falaise en daar omftreeks. Vier-en-veertig zo Pastoors, als Vikarisfen uit het Dekenfchap van Champigny weigerden den Eed, ingevolge dé verklaaring van hunnen waardigen Bisfchop, met wien zy thans het brood der traanen declen. In het geheele Bisdom vafl Rhodez heeft maar één enkel Pastoor den Eed gedaan. TeLimoges eii in 't gantfche Bisdom van dien naam, telt men fiechts twaalf beëcdigde Priesters. Te Vernon , alwaar meer dan twintig fungeerende Geestelyken zyn, was er maar één Afvallige, të weeten: zekere M. Bontemps, wiens naam verdient om byzondere reden bekend gemaakt te worden. Te Bèfiincóö en omliggende Landen, zo wel als in de Kweekfchoolen > genoot^ fc hap- &eng. werk. I. deel. No. 8. P» ■ 1  25q. Over den Eed. fchappen en Vergaderingen der Zendelingen, zyn maar zeven beëedigde Priesters geweest, op wier zedelyk gedrag, buiten dat weinig te roemen viel. Wat fommigen ook van de ftad Brest hebben verdicht, zeker is 't, dat er maar twee fungeerende Priesters den Eed gedaan hebben; de overige beëedigden waren allen fcheeps - Priesters. Onder zo veele Priester» als te Chalons op de Marne in publieke bediening waren, was er maar één, die van zich vcrkrygcn kon, om den Eed te doen; een man echter wiens levenswandel nooit voorbceldelyk geweest was. Met een woord, al wat er onder de Geestelykheid het geieerdfte, het deugdfaamfte en het eerwaardigfte was, bleef volftandig den Eed weigeren. Dit uittrekfel, het welk uit de lysten, die de beëedigde Priesters in alle Landkringen van Vrankryk zelfs hebben opgegeeven, is getrokken, en de rampen die zo veele deugdfaame mannen om hunne in deze beproefde ftandvastigheid hebben moeten ondergaan, zyn in ftaat om ons een denkbeeld te geeven, van den ongebuorden Consciëntie dwang,in het afvergen van eenen Eed op eene Conftitutie, wier grondflag (voor zo verre zy het geestelyke betrof) met de wetten des Evangeliums en Godsdienstige vryheid onbeftaanbaar was, en mitsdien alleen geftrekt heeft om hen, die anderflnts getrouwe Voorftanders der Burger wetten zouden geweest zyn,tot flagtoffcrs van hunne eerlyke denkwyze te maaken. De naamen dezer edelmoedige Belyderen, wier nagedagtenis by alle weidenkenden fteeds dierbaar moet wezen , dienen dus kenbaar gemaakt te worden. Lyst der Geestelyken, die te Parys op den 2. September 1792. OMGEBRAGT Zyn ( * ). c Joannes Maria Dulau, Aartsbisfchop van Arles. c. Fran- CO Die geenen welken aldaar in 't geweezen Carmelietett Klooster vermoord zyn, zyn hier met de letter c,en die in V Kweekfchool van St. lermin omgebragt zyn, met de letter [getekend.  der. Fransche Geestelykheid. S5I« f. Franciscus Jofephus de la Roche-foucauld 1 Bisfchop van Beauvais. v, Gebroe- $. Petrus Ludovicus de la Roche-foucauld f ders. Bisfchop van Xaintes. J *. Dom. Chevreux, Generaal der Benedictynen. e. Dom. Bareau, Benedictyn, Neef van gemelden Generaal. e. Dom. Marié , Benedictyn , Prior van St. Florens in Anjou. t. De Fargues, Neef en Groot Vicaris van den Bisfchop van Ckrmoni. e. Dcprez, Vicaris Generaal van Parys. e. Langlade, Vicaris Generaal van Rotten. t. De Foucauld, Vicaris Generaal van Arles. Pourteijron de la S. Chapelle, Vicaris Generaal van Chdlons. t. Tboramme, Vicaris Generaal van Arles. e. Thoramme, Vicaris Generaal van Lifteux. 1 Gebroe- $. Thoramme, Vicaris Generaal van Toulon. _5 ders. DeChaptde Rastignac, Vicaris Generaal van Arles, beroemd door zyne uitfleekende deugd en geachte werken, isomgebragt in de Abdy van St. Germain. ê. De Luberfac, Aalmoesfenier der Princesfen van Vrankryk. t. P Salmon, Sulpitiaan, Overfte van 't Kweekfchool in da Gemeente van Laön. t. Hourier, 7 medebroeders van e. Rousfeau, $ den bovenftaanden. t. Gallet, Sulpitiaan, Opperfte der kleine gemeente van het Kweekfchool St. Sulpitius. 0. Zeven Jonge Sulpitiaanen uit de Kluis van Is/u. t. Decusfac, Sulpitiaan, Opzichter over de leerlingen in de Wysbegeerte. t. Gucrin , 1 t. Gaugin, > Sulpitiaanen. *. DeLufeau, ) t. Savine, Opzichter over de jonge Geestelyken van St. Sulpitius. 1. Monuret, Overfte van de gemeente van den H. Franciscus de Sales van Isfa,ea byna alle de P.2.  5£2. Over den Eed de Priesters van zyne gemeente waar van de joogfte meer dan 60 jaaren Oud was. e. Hebert, Biechtvader des Konings , benevens alle Priesters uit 't Huis zyner Geestelyke Congregatie.. Potier, Overfte van 't Kweekfchool van Rouën. c. Le Franc, Overfte van 't Kweekfchool van Coutance. Fauconnet, Overfte van't Kweekfchool der drie-en-dertigen, C. Bousquet, Uitmuntend Leeraar in het Geestelyk Recht. f. Francpis, Lazarist, Overfte van 'r Kweekfchool van St.Fir- min, een zeer deugdzaam Priester en ervaaren Godgeleerde , die zich door het fchryven van verfcheide beroemde werken zeer verdienstelyk gemaakt hadt. Opgeflooten in zyn Kweekfchool met een groot aantal Priesters wilde de wacht hem laaten uitgaan ; maar zyne medebroeders hem gefnuikt hebbende, om hun in die hachchelyke ogenblikken niet te verlaaten, bleef hy hun by en werdt vervolgens zo wel om deze zyne broeder - liefde als ftandvastige geloofsbelydenis omgebragr r**). ƒ Grui "er, Lazarist, Vicaris van St. Louis te VerCailles. f. .Andrieux, Nicolaït, Oppcrfte van 't Kweekfchool van St. Nicolaas du Chardonnet. f. Balzac, Nicolaït, Vicaris van Ville-juif. f. Bize, (*) Een waardig opvolger van Vincentius di Paula en teffens een voorbeeld ter befchaaming en veroordeeling van den Lazarist Philibert, Conftitutioneelcn Bisfchop van Sedan,  de* Franschi Geestelykheid. 253. ƒ Blze, ■» f. Orviefve, f N!co1^»ƒ". Veret. J c. Balmain, 1 c, Desgranges, r Millou, < Jefuiten (*). f. Rousfel, L f. Verron, ƒ f. Seconds, ? Jefuirerf, gewoone Predi- Leguet, S kanten des Konings. f. VourJatJefuit, hy was een Godvruchtig man en'een deftig Predikant. f. Guerin du Rocher, ? Gebroe- Gueriu du Rocher, 5 ders. De eerfte was weleer een zendeling in Indien geweest; en de andere was de onfterflyke fchryver van de egte Gefchiedenis der Verdichte tyden. e. Rousfeau , Jefuit, Nonnen - Rector. t. Bonneau , Jefuit, Vicaris Generaal van Lion, Schryver van veele fraaije werken. c. Bonote ou Thomas, Jefuit, een man van veele verdienden. c. Le Fevre, Jefuit,Nonnen-Priester. c. Desfaut, Jefuit, Pastoor te Daglan in Perigord. f. Bochot, Overfte van de Chistelyke leer te Parys f. Felix, Doctrmarius. f. Bernard, Victorist, Bibliothecaris van Sr. Victor. Roijer, Postoor van St. Jean en Greve, een eerwaardig Grys- (*) Men noemde zodanigen nog Jefuiten, om dat zy als leden dier Sociëteit hunne kleeding tot den dag hunner verftrooijing in Vrankryk gedraagen hadden en niet op order van hef Parlement het Institut van den H. Ignatius willen afzweeren» P-3.  2£4> Over den Eed Grysaard, beroemd door zyne weldaaden, menfchlievendheid en Herderlyke deugden. f. Gros, Pastoor van St. Nicolaas du Chardonnet. Vddr dat hy den doodfteek ontfing, zag hy onder zyne moordenaareh een man, aan wien hy dagelyks veel goed hadt gedaan — Ik ken U, zeide hy tot hem: Ik U ee£,antwoorde de moordenaar: Gy hebt my zeker dikwyls veel goeds gedaan. —< Is dit dan myne belooning? — IPat zal ik . zeggen myn heer de Pastoor, het is de wil der Natie: — ik word er voor betaald. Dit gezegd hebbende ftak hy hem de» dolk in het hart. t. Grentes, Pastoor,Kanonik regulier de N. d. du Pal. c. Grentes, Vicaris, Broeder van den voorigen. De Pastoor van St. Hipolithe. ■) c. Twee Kloosterlingen. ( De Namen c' De Pastoor van Niort, f onbekend. De Pastoor van Mormans, Bisdom van Sens. J f. Schmidt, Pastoor van Cardinal du moine. Estard, Pastoor van Charonne. Rofe , Pastoor van Emalville , Bisdom ven Rouè'n, Deken van Havre, een waar. dig en deugdzaam Priester. Fougeres, Pastoor van St. Laurens van Nevers. t. De Eerw: Pater Guardiaan der Franciscaanen. c. De Eerw: Pater Apoilinaris, Capucyn. c. Quenau, Pastoor in bet Bisdom van Angers. c. Landry, 1 Vicarisfen van e. Marchant, 3 Niort. • Bottex, Pastoor in het Bisdom van Lyon. f. Cèh  ber Franschs Ceesteltkheid. sss. f. Collin, Pastoor te Qenevieve, Bisdom van Langres. f. Carron , Pastoor te Collegien.f. Bonze, Pastoor van Maspy, oud 75. jaaren. f. Loublié, Pastoor. f. De Ja Lande, Pastoor in het Bisdom van Evreux. f. Marmotan, Pastoor van Compart, Bisdom van Meaux. f. Maynand de Pancement, broeder van den Pastoor van St, Sulpitius. f. Terrmenijes, Grootmeester van Navarre. f. Kenrun, ProviTeur van Navarre. f. Briquet, Profesfor in de H. Godgeleerdheid, in Navarre. f. Henoque, Profesfor van Cardinal Le - Moine. f. L'aumout Profesfor in 't zelve Collegie, bekend door veel fraaije werken, die hy tot onderrichting derjeugdgefchreeven heeft. Pey, Vicaris van St. Landry te Parys, bekend door goede en rechtzinnige fchriften. «.'Guilleminet, Priester in de Parochie van St. Rochus. e. Monfaint, Priester van dezelve gemeente. e. Ponthus, "1 c. Robert, X Priesters van de Pac. Dubray, f rochie St. Sulpitius. c. Masfin, J e. Delezardiere, Diaken in 't kweekfchool van St. Sulpitius. c. De Ravinel, geboortig van Nancy, Diaken in't Kweekfchool van St. Sulpitius. e. Texier, Zanger van de Parochie St. Sulpitius. Zyne'uitmuntende deugden en verknochtheid aan den Roomsch Catholyken Godsdienst waren oorzaak, dat hy, fchoon een leek zynde, werdt f gevangen en omgebragt. t. Tesfierjong Priester van 31. jaaren, reeds verfieeten door zynen Apostolyken arbeid. e. Guülaumeau, Oud Misfionarius. c. Sa P.4,  2SÖ. óver den Eed c. Salin, Kanonik van Couferans. fl Du Val, 1 Pricsrers van f. Claude Pons, 5 St- Genoveef. f. Le Doüx, -j ƒ Gillet, ! Vicarisfen in het Bis- f. Dn Caupenne, f dom van Parys. f. Vialard., J f. Dc St. james, Vicaris van 't Hospitaal de la Ptetê. f. Costa, Italiaanfche Priester van de Heeren van St. Euftachius. f. Fallos, ■) f. Millot, 1 Priester van de Parochie f. Magnalin, f St. Hypolitus te Parys. f. Duroute, J f. HedouinCapellaan der leden van 't Geestelyk genootfchap. f. Rinard, Profesfor emeritus. ƒ. Kuilic, Capellaan. ƒ. Philippot, Capellaan. j Geestelyken uit f. De Ferrières, Diaken , Meester in de > het Collegie van H. Godgeleerdheid. Navarre. f. Beaupol de St. Aulaire, Priester, en Meester in de H. Godgeleerdheid.^ f. Brisfe, Groot Vicaris van den Bisfchop van Beauvais. f. De la Vefe, Priester van het Godshuis. f. Du Four, Vicaris van Mauons ( by Parys. ) ƒ Rabbé, Priester in het Vondelings - huis. Vyfiicn Priesters van Bon-cours. ƒ Giroux, Vicaris van Gennevillers by Parys. f. Carnus, Priester van Rhodez. f. Guarrfgnes, Priester van 't Huis de Sorbonne. Lacan , Priester der Hospitaalen. f. Regnet, Capellaaan van den Heer Thiery. ƒ. Le Grand, Profesfor der Philofophie, in het Collegie vaa Lifieux te Parys f. Du Val, Priester van St. Ètienne du Mont. f. ürvoy, Meester in het Kweekfchool der drie-en-dertigen. £. Pioquin, Vicaris van het ftift van Tours. c. La Porte, Vicaris te Brest. f. Lauchon, Biecht-vader in de Abdy Port Royal. J f. Fant-  ber FrANSCHE GEESTElYRïfElÖ. Uk f, Fantzel, Eerfte Capellaan der Vondelingen; in de Voorrtad St. Antoine. ƒ Le Laifant, Vicaris van Dugny by Parys t ? Gebroe/. Le Laifant, Vicaris by Valogne. J ders. f. Mouffle, Vicaris by St. Merry. f. Aderifi, Priester te Parys, een man van mêcr dan 80 jaaren. t. Monge.» Priester, Neef van den Minister Monge. e. Becavin , Priester van Nantes. e. Dumareamband, Secretaris van den Bisfchop van Limogës. c. Nogier, Priester der Urfelinen, *. Le Breton, Priester. , , Rateau, Jong Priester, befïemd voor de uitheemfche zendingen. c. De Launay, Profesfor in de Rhetorica te Rennes. e. Restaing, Diaken in de gemeente van Lab'n. c. Vigoureux, een geestely k perfoon die nog geen priester was. ■f. Des Brielies, Leek, Koster. f. Du Val, Leek Schoolmeester van de armen,1 met nog een zyner medebroeders; ■ Ook verdienen op de Lyst der bovengenoemden nog de volgenden gefield te worden. c. De Graaf van Valfout; een Leek van een allervoörbeeldigst gedrag, i 'eze ziende, dat zyn Biechtvader dé Heer Gtdt/emhietg«vsxigks\yk werdt weggevoerd; ver2oeht om hem in de gevangkenis te mogen vergezellen. Zyne Godvrucht en menschlievefide getrouwheid, maakten hem desfelfs lotgenoot. f. De Villette, Ridder van St. Louis; c. Dercste, een Jongeling van 15 Jaaren. Hy werdt gevat uit haat dien men zynen vader, als de fchryver' der u4nnales Monarchiques wezende, toedroeg: Hy ging blymoedig ter dood. . £. Nefel, Leermeester der Latynfche taal té' Isfy. Wanneer inèti - Bern1 , P- Si  2jj, Over den Eed hem by het gevangen - neemen der Priesters, die den Eed geweigerd hadden te doen, vroeg: waarom hy zyne Schoolieren niet naar den Dienst van den Conftitutionelen Pastoor bragt? of hy hun de Conftitutie niet leerde? hadt hy zeer gemakkelyk, zonder zyn geloof en vryheid te waagen, kunnen antwoorden; dat hy alleen was aangefteld, om het Latyn te leeraaren, maar dat het de zaak van den Rector der Schooien was, om de Conftitutie al of niet uit te leggen en den kinderen aan te wyzen, wie hun Pastoor was; doch zonder eenige " omwegen te gebruiken , antwoordde hy onbewimpeld en rondborstig; ik leer aar e geene Conftitutie, die van de Kerk verworpen wordt en ik ken geen Pastoor , die van de Kerk verweezen is. Aan dit antwoord was hy zyne gevangenneeming en kort daar op zyn doodfehuldig. e. Frontault, een jong Pastoor van 28. jaaren uit het flift van Jngers. Hy werdt gevangen genomen met de Sulpitiaanen van Isfty. Zyn heusch en minzaam voorkomen trof een der fchildwachten, die, ( fchoon vergeefch ) gelegenheid zocht, om hem te laaten ontfnappen. Hy was de eerfte die zich in den tuin der Carmeliten vertoonde, om den doodelyken.flag te ontfangen. De moordenaar floeg mis, zyne woede viel op eenen anderen, en het moordtoneel geraakte als in eene verwarring. Middelerwyle gelukte het Frontault, om, door behulp van een latwerk over den muur van den tuin te geraaken en het alzo te ontkomen. Doch de Vóórzienigheid hadt hem tot eenen anderen dood beftemd. Uit Vrankryk gevlucht zynde verkoor hy Maastricht tot zyne fchuilplaats. Na dat het beleg dezer Stad den 3-  der Fransche Geestelykheid. *yo. 3. Maart 1793. was opgebroken en veele Franfche krygsgevangenen en gekwetsten binnen de muuren dezer plaats gebragt waren , gaf Frontttult zich geheel ten dienfte dezer ongelukkigen over. Hy ftont de zieken en gekwetsten by ; gaf hun alle lichebaamelyke hulpe en teffens den ftervenden alle heil-en troost - middelen , die de Godsdienst kan toebrengen. Eene befmettende ziekte onder talryke lyders veroorzaakte den dood van den deugdryken Front ault, die door zyne Vervolgers zelfs beweend werdt; die den dolk eens moordenaars ontgaan was, om een flagt-offer tc wezen van zyne Godsdienftige en menschlievende gevoelens. Het was te wenfehen, dat men in ftaat waren, om aan het verlangen van het Godsdienftig publiek te kunnen voldoen, met de naamen, waardigheden en hoedanigheden van zo veele andere edelmoedige Bclyderen, die ook, alleen uit hoofde van Godsdienst en Consciëntie te Avignon, Boterdeaux, Orleans en elders dé wraakzucht van verblinde vervolgers hebben ondergaan, mede te deelen. By voorraad echter kan men hier melden de geenen die te Rheims op den 7. September 1792. gedood zyn. De Lescure, Aarts Diaken, Kanonik der Cathedraale Kerk, Vicaris Generaal. Le Vachere, Kanonik der Cathedraale Kerk. Beide dezen zyn onmenfchelyk vermoord. Paquot, Pastoor van St. Jan, Deken van de Pastooren dier ftad. Deze man was verfierd met alle deugden, die eenen goeden Herder betaamen. Hy was werkzaam, geleerd, milddaadig voor den armen en ieverig voor den Godsdienst. Om de laatfte reden werdt hy uit zyn huis gehaald en op bevel van den Maire Hurtmtt naar het ftadhuis  Sf«» Over den Eed gebragt, om den Burger-Eed te doen. Deze waardige Herder ontwikkelde den voorgeflagen Eed en toonde ten allerklaarfte, hoe onverantwoordelyk zulk een Eed zou wezen, in zo, verre die ftrekken zou om de inbreuken by de Conftitutie op het Goddelyk gezag van Jefus Christus en de rechten zyner Kerken gemaakt, te bovestigen, en weigerde diensvolgens dezen Eed te doen. Men dreigde hem aan de woede des volks te zullen overleveren , doch hy bleef volftandig onder deze plechtige betuiging, dat hy zyn leven veil hadt en gaarne wilde opofferen ter bewaaring der wet van zynen gekruisten Heiland. Hier op werdt hy door orden van den Magiftraat van het ftadhuis geworpen cn aan de mishandeling van een misleid en omgekocht graauw overgeleverd, het welk hem onder het aandoen der fchreeuwendfte mishandelingen, eindelyk verfcheurde. Romain, Pastoor en Deken van Chêne, hadt dezelve hoedanigheden en even hetzelve let als de voorgaande. Toen men hem in de gevangkenis opzocht , om hem van kant te maaken, werdt er geroepen : TKaar is Romain? Hier ben ik antwoordde hy met alle koelzinnigheid van een gerust geweten. Alexandre, Kanonik van St. Simphoriaan, een man van eene allerdeugdzaamfle inborst die afgezonderd leefde. Hy werdt door het graauw ten huize uitgefleept en met nog eenige zyner medebroeders levendig verbrand. Men hoorde deze H. H. Slagtoffers, fn het midden der vlammen met luider ftemme bidden. De Pastoor van Rilfy-la Mantagne. Deze was een eenvoudig en oprecht grysaart van 80. jaaren, die den Conftitutioneelen Eed by verruiling hadt af-  der Fransche Geestelykheid. 26% afgelegd; maar by rypere overweeging er het vergift van ontwaarde. Op 't ftadhuis gebragt zynde werdt hem zyn gedaanen Eed indachtig gemaakt; waarop hy beleedtzich fchuldig te hebben gemaakt voor God, door den Eed, die hy zo ligtzinnig gedaan hadt, maar denzelven als nu plechtig herriep; en bereid was dien misdag des noods met het vergieten van zyn bloed uit te wisfchen. Men vroeg hem of by fufte? Neen!., antwoordde hy, God dank ! ik Juffie noch mymere niet; ik ben volkomen by myne zinnen. Hy ftierf onder dc afgrysfelykfte folteringen eener woedende bende, met eenen moed, die zyne jaaren en krachten^ ja fchier alle menfehelyke vermogens overtrof. Behalven deze waardige Priesters zyn er nog veele Ieeken, in fchyn van ftaatkundige redenen, maar in de daad uit haat tegen de rechtzinnigheid hunner Godsdienstige gevoelens emgebragt. Schoon de naamen dezer Godshelden in de jaarboeken van het menschdom onbekend blyven, zullen zy echter opgetekend zyn in het boek des levens, door Hem, die een ieder zal vergelden naar zyne werken. Prelioja in conspectu Domini mors fanctorum ejus. Psalm 115. vs. 5. De innerlyke Vrede. £ Naar 't Fr arisch, van den Abt Beaudran. ~\ X^e innerlyke vrede is de ftaat eener ziele, die het geluk heeft, in de genade en vriendfehap Gods te leeven; - eener ziele, die zich zelve de aangenaame getuigenis kan geeven,dat haar het gewéten niets te verwyten heeft, offchoon zy zich met den Ap. Paulus echter voor God niet voor gerechtvaardigd wil  aSa» De innerlyke Vrede. wil houden;—eener ziele, die, zo zy uit deze waereld moest verhuizen, gegronde hoop heeft voor Gods oogen genade te zuiien vinden. Eene ziel, die dezen vrede hoog weet te waardeeren, endenaelren tracht te behouden, vermydt zorgvuldig alle opzettelyke zonden, zy mogen dan ook nog zo gering zyn; —zy bevlytigt zich der Goddelyke genade getrouw te zyn, en fchat geen verlies grooter dan dier hemelfche genade; zy vreest voor niets zo zeer, dan voor het wederftaan aan den Goddelyken wil, en noor het- mistrouwen op zyne voorzienigheid. Heeft zy twyfelingen, zy zoekt ze op te losfen; begint zy eenige beangftiging des gewetens in zich te bemerken, zy verwydert aanftonds alle oorzaaken en gelegenheden; treft haar eenig ongeluk, zy neemt haare toevlucht tot God met eene volkomene overgeeving aan zynen heiligden wille; heeft zy geene twyfelingen of ongerustheden , zy houdt zich alleen met God bezig, om zyne heilige bevelen te volbrengen, eene heilzaame vrees voor zyne gerechte oordeelen te behouden, en voor al om zich fteeds meer en meer in het vertrouwen op Gods oneindeiyke barmhartigheid te bevestigen. Ziet! dit is de waare Vrede, de bronwel, waar uit hy voortfpruit, en de grond waar op hy fteunt. Van dezen vrede kan men met waarheid zeggen: gelukzalig is de ziel, die denzelven bezit, die ér de waarde van kent, en hem fteeds in zich tracht te bewaaren. De vrede Gods gaat alle verftand te boven (*> Wanneer deze vrede in de ziel komt, brengt hy alle goed , vreugde, orden, rust, troost en vergenoegen mede. Men leeft met God, en is met deze verééniging ten hoogfle in zynen fchik; men is verre van alle ongerust gewoel, en van het gemoedknellend verdriet; eene aangenaame kalmte heerfcht tusfchen de gemoedsdriften; dus bezit de ziel zich zelve, en wordt van (*) Pax Dei, quas exfuperat omnem feiuutn. Philip. IV-7.  De ikmerlyke Vrede. ao"3« ran God bezéten; de God des vredes rust in de ziel, en desa fchuilt veilig ouder de vreedfaame vleugelen des befchermen» den Gods. Wanneer deZe vrede in de ziel bevestigd is, dan wordt zjr liet Ryk Gods. Het Ryk Gods is binnen in U ( * ). God wil ia de ziel.zyn ryk vestigen, maar hy wil dat zy in vrede Zal zyn; by woont niet waar wanorden is. Door den vrede wordt dan de ziel eenen troon, eene wooningen een ryk Gods; dewyl deze Vorst des vredes den vrede zoekt, den vrede bemint, en door den vrede wil heerfcbcn. Vindt hy dezen in de ziel, als dan heiligt hy haar door zyne tegenwoordigheid, verlicht haar door zyne wysheid , en beftiert haar door zyne macht. Hoe kostbaar is deze vrede! —* De Engelen en Heiligen de3 hemels, zouden in het midden der hemelvreugden geene volmaakte gelukzaligheid genieten, indien zy den vrede niet hadden. Deze vrede overftroomt de hemelingcn met goddelyke vermaaken; in dezen vrede leeven en heerfchen zy met God, en zullen eeuwig met hem leeven en heerfchen. Eene byira foortgelyke uitwerking heeft de goddelyke vrede reeds in dit tydelyk leven, zynde dezelve voor de ziel welke hem bezit, een dierbaar pand der toekomende gelukzaligheid, en geeft haar in deze omwandeling eenen voortmaak der hemelfche vreugden. Deze vrede heiligt ons gedrag met betrekking tot God, tot onzen evennaasten en tot ons zeiven. Hoe gedraagt zich eene ziel die dezen vrede bezit, tot God ? Men ontmoet by haar onderwerping, overgecving in zynen wil, afhangkclykheid ten aanzien zyner beveelen, getrouwheid aan zyne goddelyke genade , en een volkomen vertrouwen op zyne voorzienigheid. Hoe gedraagt zy zich tot de Medemenfchen? Goed, liefderyk, en gedienstig; zy ziet hunne zwakheden en verdraagt ze;zy ziet hunne nooden en verligt ze; zy ziet hunne kwellingen ën heeft er een teder medelyden mede. Hoe gedraagt zy zich tot zich (*) gece enim Regnum Dei iutra vos eft. Luc. XVII 21.  io"^ Db innerlyke Vrede. zicli zelve? zy blyft altyd dezelve, in voorfpoed ootmoedig, in tegenfpoed geduldig. Ook dan wanneer zy eer, goederen * en gezondheid verliest, is zy ryk , om dat zy nog den köstelyken fchat, den innerlyke vrede, bezit. Met vreugd en vertrouwen'begeeft zy zich tot het gebed, en fielt met een gerust gemoed aan God haare verlangens voor. — Moet zy tot den icch ei ftoel der boetvaardigheid naderen j zy belydt haare zonden met eene diepe ootmoedigheid , zonder nogthans in kleinmoedigheid te vervallen , en zy keert verkwikt met zoeten troost te rug. Moet zy het heiligfle Sacrament des autaars ontfangen, de innerlyke vrede opent voor den God des vredes de deure van haar hart, om er hem waardig in binnen te laaten. Zo vergezelt deze vrede de Menfehen ten tyde des levens, en zal hen ook op het doodsbed de troostelyke vruchten doen fmaaken. Wanneer alles zich fchynt verzweoren te hebben om den fiervenden mensch te verlaaten of hem te kwellen en te beangstigen , dan, O innerlyke vrede! dan verlaat gy den verlaaten niet. Neen, gy helpt j gy verdryft de duisternisfen , en verlicht zyne ziel; — gy vermindert zynen angst, gy doet hem den dood als eene zoete lluimering, den hoogffen Rechter als eenen goedertieren vader, en het einde des levens als den ingang in eene eeuwige gelukzaligheid aanzien. O troostelyke vrede! Waar hebt gy uwe wooning ? waar moeé men U zoeken? wat moet men doen om U te vinden, om U te bezitten? In U zeiven Christelykè zielen ,zult gy hem vinden j indien gy hem oprecht verlangt te bezitten. Wanneer het hart bereid is om hem te ontfangen, dan komt hy er zyne woonplaats in neemen. Bereidt dan uw hart, dan zal de zoete vrede in het zelve komen, en de God des vredes zal er in heerfchen. 0«?  MENGELWERK, tot godsdienst en zedeleer betrekkelyk. Proeve, over de hedendaagsche Catholyke Letterkunde in Duitschland. J. f. D oor het beruchte Sluik - Congres, het welk, buiten alle wyze en tegen het beftendig gebruik der heilige Kerk, in eene Herberg tc Ems (*), in een proteftantsch land, door de Gevolmachtigden (t) der vier duitfehe Aartsbisfchoppen, zonder voorkennis of medewerking der overige duitfehe Bisfchoppen (§), den 25. Augustus 1786. is gehouden, en da daar (*) Ems, Embs of Baad-ems {Thermne Embfenfes*) in de Landfireek van Wette r au aan de Revier de Laan, drie uuren gaans van Coblenls. De vyf warme baden welke aldaar gevonden worden', behooren ten deele van den Landgraaf van Hesfen Darmftadt en ten Deele aan het huis van JVaffau - Diets. (!) De daar vervaardigde Punctatie was getekend: Valentin Heimes, Wy-bisfchop en geheime ftaats-raad van zyne Keurvorftelyke Genade van Ments. Joseph Ludwig Beck, Geheim-raad en Officiaal van zyne Keurvorftelyke Doorluchtigheid van Trier. Georg Heinreich vos Tautp h aëus, geestelyke Geheimraad van zyne Keurvorftelyke Door. luchtigheid van Keulen. Joannes Mishacl Boenike, Confistoriaal-raad van den Aartsbisfchop van Saltsburg. (J) Hoe zeer de overledene Keizer Jofeph II. ook totnleu» Meng. werk. t. deel No. 9. v q-  2(55. over de C. Letterkunde daar uit noodzaakelyk voortfpruitende hachlyke gevolgen, heeft de Catholyke Letterkunde in Duitschland zeer Veel geleden. Door Hontheyms bekend werk Febronius, was reeds het teken van Oproer tegen de Kerkelyke - hierachie gegeeven; doch thans tradt men onbefchaamd, onbemanteld tevoorfchyn, en alles fcheen eene kerkelyke - anarchie te willen begunftigen. „Bisfchoppen, Priesters'en Monniken van allerlei kleur» „ (zegt de Schryver van le VeritableEtat*) hadden zich ver„eenigd cn alle onzuivere bronnen van leugens en huiche„laary geopend, om de Vorften te beguichelen en de inzich„ten der Regeeringen tegen de algemeene Moeder der Krist c- nen , tegen haare oude leeringen , tegen haaren Opperpriester „en derzelver waare Herderen te wenden e.z.v. (*)," waar door eéhe ongelooflyke verwarring 'in de Rechtsgeleerdheid en Godgeleerde wetenfehappen ontftont. Men begon nu, niet meer wigheden overhelde, bragt hy den vier misleiden Hervormers nogthans geèiie geringe zwaarigheden onder de oogen. Het zal er toch vooral wezenlyk op aan komen, fchreef hy aan de vier Aartsbisfchoppen, dat Gy met de voornoemde Bisfchoppen hier over nader, eenfemmig en vertrouwlyk te werk gaat' „Daher es dan auch vor allem wefentlï'ch dar auf an kommen wird, das hier uber von Eü LL. LL. mit gedachten Bis» fchöffen das nöthige nahere concert vertraulich gepflogen werde." Gedagtekend, Wenen 16. November 1786. (*) Des 'Eveques, des Pretres, des Moines de plus d' »ne couleur y font agregés , & deploient toutesles resfources des menfönges & de l' hypochrifte, pour fasfiner les Princes , fi? tournet- les Vues des Gouvernemens contre la Mere commune des Cliretiens, contre fon antique Doctrine, fon Pontife & fes veritables Pasteurs. Les plans immagine's pour confom. mer ce Myftere d' iniquitéportent l' embreinte d''une mechaneetéplus qu' humaine. Véritab. Et at du different ent re Nonce &  ïs Duitschland. afmeer zydel'mgs en bedekt, maar openlyk en voor de vuist veele zaaken, die tot nog toe by een ieder heilig waren , te verachten, aantevallen en te beftryden. Dezulken verden by uitneemendheid onder de Geleerden gerekend, welke van zich, konden verkrygen, om in hunne Brochuren, Magazinen, Journalen, Recenfiën , en andere kleine periodieke werkjens (*) zo wel als in Academiefche-Disferlatiën, en welk een naam het al verder moge hebben, edoch genoeg op Vóóroordeelen, Misbruiken, ultramantaanfche wangevoelens, a;ia. ehoretifche- Monniksdeugden, Priester - despotismus enz. loste branden; vooral echter daar by niet te vergeeten, om op den Paus van Romen (t)te fchimpeti, de Ordens-geestelyken te befpotten en de Waereldlyken verachtelyk te maaken; ook de Vrygeesten zo zeer met toegevendheid te beftryden, dat hun veei meer nieuwe wapenen tegen het Christendom worden in de hand gegeeven; en verder het algemeen Jndifferentismus te verdedigen, enz. enz. Hoe zeer moest buiten dien, de, door zo veele geweldige fchokken (J), verzwakte Letterkunde niet lyden? On- (*) Kleine Fragmenten uit alle wetenfehappen, op eene bevallige wyze gefchreeven, met eenige vroegere Anecdoten doormengd en voorzien met bytende fatyren op de Foliantgeleerdheid der voorige eeuwen, beneffens eenige Romans ca. Journalen, — dit maakte doorgaands de gantfche Litteratuur van een groot gedeelte der jonge Duitfchers uit. Geen wonder dat de Encyclopedische leermethode zo zeer gezocht en gepreezen werdt! —• (t) 'T is eene byzondere gunst en genade van den Hemel daar fchier alles op den Roomfchen Stoel los-ftormt en het harnas tegen den Paus aangespt, dat wy in den Perfoon van Pius VI. , zulk eenen voorzichtigen en godvruchtigen Paus hebben, op wiens gedrag, zyne bitterfle vyanden zelfs niets weeten te zeggen. ($) De val van eene groote Orden , welke wel eer de Q.a. vracht-  26J. over de C. Letterkunde. Onderlinge verbittering der Geleerden —■ onnutte penne- firyden —onrypen vruchten van jonge nieuwsgezinde tuimelgeesten — nieuwe en even zo ongegronde als ongehoorde uitleggingen der heilige Schrift, van eigenzinnige Exegeten of half - Catholyke Profesforen — laage Pluimff rykers van Hofsche Rechtsgeleerden —! eene flaafsche lust om alles wat de Proteftantfche Geleerden fchryver, na te aapen — eene fchaamtelooze minachting voor de heilige Vaders en hunne fchriften — eene ongelooflyke verwoedheid in het beftryden der rechten van den Roomfchen ftoel, en het verdedigen der Rechten van de Duitfehe Kerk, dat is, zo als het hier genomen wordt, van de vier Aartsbisfchoppen — eene al te ver gedrevene kleinachting voor de oude fchoolfche en leerftellige Godgeleerden — eene afgekeerdheid voor al wat den ftempel van eenvoudigheid en oudheid draagt — eene onverzadelyke begeerte om als een Verlichter op het toneel der geletterde waereld te verfebynen, en , uit enkel medelyden en menschlievendheid de Menfehen te doen zien en gevoelen dat zy Menfehen zyn, en om heil van de fchaudelykfte ketens der vddroordeelen te bevryden, waar aan de Priester-list en hebzuch hen tot nog toe aan gekluifterd houden — eene algemeene fchrvf-Iust die alles bedilt, alles vernieuwt, alles hervormt, en daar en boven op eenen meesterachtigen toon, andere tydgenooten wetten voorfchryft, welke zy zelve niet opvolgt; ondertusfehen voorgeevende, dat zy der waereld eenen byzonderen dienst hebben gedaan, met hunne mede - menfehen hunne ei- vruchtbaarfte fchool der Geleerdheid was — het verzuim van der Ouderen piicht omtrent de opvoeding hunner kinderen, daar zy denzelven geene de minfte zucht of verlangen tot het beoefenen der nuttigfte wetenfehappen inboezemen .— de minachting voor de Latynfche taal, die weleer de ,(fteun was der algemeene Letterkunde, daar thans lebier alles in de moeder - taaie wordt gefchreeven en geleerd; ♦—. dit alles kan hier mede onder worden gerekend.  in Duitschland. 269. eigen waardigheid te hebben leeren kennen, en de edele kunst van zich zeiven te waardeeren en den weg tot hun waar geluk të hebben aangeweezen, met dat onfchatbaar gevolg dat er nu meer Christelykè eigenliefde (deugden helaas! daar onze frokblinde Vddr-ouders en ffyf Orthodoxe, onverlichte eerde Christenen, niets, of byna niets van hebben geweeten) onder de Menfehen heerfche — eene onvermoeide bezorgdheid om het Geloof te zuiveren van het onkruid , het welk volgens hun voorwenden, door de onweetendheid in de vddrige zogenaamde duiftere tyden, op den akker des Christendoms gezaaid is — en om verders in de plaats van twistverwekkende myfiiekt Geloofs - leeringen, een zogenaamd beoefenend Christendom in te voeren, het welk niet leert wat men denken, maar wat men doen moet; - als ook om aan alle ze lfs - v ynigi n g (*), en vasten (f) een einde te (*) Onze niruwerwetfche Verlichters betoonen eene byzondere. afgekeerd heid van alle lichchaams kaflydingen, welke zy zelfs-pynigingen noemen. Wat behaagen, zeggen zy, kan God daar in fcheppen , dat zyn Schepfel zich zelve kwelt ? .. Hoe weinig hebt gy o! groote Verlichter der Heidenen, Apostel Paulus, dit voortreffelyk bewys gekend of begreepen, daargy nog met uw ouderwetsch Cajlègo Corpus meum, te voorfchyn komt! — (t) Tegen het vasten of ten minfte regen het gebod van onthoudinge, zyn honderde werkjens verfeheenen, die altyd met, reeds vddrlang wederlegde en ontzenuwde, fchyngronden praalden. Van juist dit foort was het beruchte werkjenube? Fasten und Abftinens dem Burger und Baüresmann gewidmet, von einem Katholifchen Weltpriester. M. V. B. Frankfurt und Leipzig Ï787." waar in alles wederom werdt opgewarmd, wat immer tegen het onthoudings gebod was opgeworpen. ■— Datde Mentfche Godgeleerden in eenige kleine fchriften hetzelve kerk_ gebod hebben beftreeden, en dezedoor M. Molkenbuhr van Pa derborn en andere Catholyke Schryveren wederlegd zyn , is bekend.  S70. over. de C. Lexterkundi te maaken, en de Menfehen te doen begrypen, dat zy gefchapen zyn, om zich over hun eigen b e s t a a n te verheugen , cn de vermaaken en goederen der Natuur met dankbaarehar^ ten te genieten, zonder wegens bcdreevene zwakheden (die het gemeene volk zonden noemt) eene eigenlyke hel te vreezen , als zynde God zulk een goedertiere Vader, dat hy niet zal kunnen zien, dat zyne Kinderen eeuwig gepynigd worden, en zulk een genadige Rechter, dat hy een fchepfel gelyk de Mensch is, om desfelfs zwakheden niet ecuwig kan ftraffen Alle deze fraaijigheden, hebben nu doorgaands, opdemeefte plaatfen in Duitschland, de voorige Letterkunde vervangen. Duizende Pie'cen en Charteeken , voortbrengfelsvan de vrucht. baare Verlichting, hebben Duitschland overzwommen — de gantfche teconomie der Litteratuur in de war gebragt — 't Gemeenebest der Letteren omgewenteld — en op desfelfs puinhoopen eene Oliarchie in het ryk der Waarheid opgericht. De oorlog met Vrankryk, het eigenlyk Vaderland derhedendaagfche verlichting, heeft geene geringe ftemming inden koers der Letterkundige zaaken te weeg gebragt (*) en eenen aart van ftilftand van wapenen in eenige hoofddeelen der Catholyke Letterkunde veroorzaakt (t); byzender ten opzichte (*) Én desfelfs gevolgen hebben eenige Duitfehe Vorften, ten aanzien der zogenaamde Verlichters of Wysgeerige Secte, denkelyk de oogen geopend en hen door de ondervinding overtuigd, dat zulke vleiërs en laaggezielde volks-verlichters Biet alleen de getrouwde onderdaanen niet zyn, maar daar en boven den weg tot gevaarlyke onderneemingen baanen. (f) ja ook helaas! (quistalia fando temperet a lacryntis') het gantfche Corps der Mentfche verlichters in wanorden gebragt Men kan zonder traanen (van bl p) zich waarlyk niet  in Duitschland. 271. te van den twist over de Nunciatuuren en Bisfchoppelyke macht. — Nogthans vaaren dc Verdedigers en voortplanters van de zogenaamde Volks-verlichting nog ieverig genoeg voord, om de rechtzinnige Catholyken wegens hunne oude leeringen te ontrusten — hunne ftandvastigheid, devvyl zy zich aan de uitfpraaken der heilige Kerk en aan haare gebruiken houden, te beftryden — en niet alleen door geftaadigeaanvallen dezelven vermoeien, maar ook de fterkfte vesting der Catholyke leeringe, de onfeilbaarheid van de heilige Kerk, teondermynen of ten minfte van haare gewichtigfte bolwerken ea verfchansfingen te ontblooten, cn dus in gevaar te ftellen om, ware het mogelyk ,door haare vyanden overompeld te worden..— Wy zullen hierna, omtrent dit onderneemen nog verder 'fpreeken en tot bewys eenige voorbeelden daar van bybrengen. §■ II. Men moet echter alle deze letterkundige waaghalzen, niet jn één' en denzelven rei rangfehikken. Veele dier Schryveren verdienen niet als opzettelyke Verraders hunner Moeder de heilige Kerk te worden aangezien; — zy fchynen geenen onmiddelyken afkeer van de Catholyke waarheid te hebben , doch zy zyn al te toegeevend ten opzichte van onze tegcnllreevers, of te zeer vódringenoomen met het belang der Vorften onder wier gunst zy leeven, of zy laaten zich door den ftroom der hervormers én verbeteraars mede fleepen. Zou men Schalk, Zauner, Lutz, Stattler, Rosalino, Dantzer, Castello en foortgelyken, onder deze pen - helden niet mogen rekenen ? $.111. niet herinneren het onherftelbaar verlies, 't welk, door de Franfche omwenteling, aldaar der Catholyke Letterkunde is overkomen, te weeten: dat eenige van de voornaamfte Matadors der Verlichters, als Schneider cum fuis & fuibus, van daar gelokt zyn, om in het nieuw Wysgeerig Gemeenebest als gezwoorene Conflitutïoneele Verlichters, het licht der nieuwerwetfehe leering op den kandelaar der vryheia te ftellen. Q.4.  273. OVER DE C. LETTERKUNDE J.IIL Sch alk(*),IeverdederduitfcheLetterkunde r. eenperiodiek werk getyteld: Magazyn des nieuwflen Kerken-rechts en der Kerkelyke Gefchiedenis in Catholyke Staaten. Hy beloofdeinr79i.dit\verk te zullen vervolgen, onder den Tytel van: Bouwfofeu voor het Kerken-recht en de Kerkelyke Gefchiedenis der Catholyke Staaten (t). 2. een Werkjen: Over de Grondwetten der Catholyke Kerk in Duitschland met betrekking tot den Roomfchen Frankforten Leipzigi790. en 1791. in 8vo. 3. Grondftellingen van het beftier der Catholyke Kerk. Worms 1790. in 8vo., zynde dit de tweede en, zo men den tytel mag gelooven, merkelyk verbeterde Druk. 4. Over den toeft and van onze Catholyke Kerk in Duitschland met betrekking lot den Roomfchen Stoel, een Programma waar in, hy, Profejfor Schalk, een ieder onder zyn (*) Carl. Bonif. Sigmund Schalk, een Benediktyn uit de Abdy van Fuld, der Wysbegeerte en der beiden Rechten Doctor, werdt door den Landgraaf van Hesfen -Darmfladt in 't jaar 1791. als Hoogleeraar in het Catholyk Kerkenrecht en de Kerkelyke Gefchiedenis naar Giesfen beroepen. Hoe zeer de Man over deze verplaatfing en promotie is verheugd geweest, kan men zien uit zyne eigene woorden in het Academiefch Programma: uber die lage onferer deutsch -catholifche Kirche bladz. 22. alwaar hy zich aldus doet hooren: „Welke eene „ dankbaarheid ben ik aan de voorzienigheid niet verfchuldigd „ daar zy my het reeds zo lang gewenschte geluk doet ge„ nieten om een Burger van den Staat te worden, die zich „onder de roemrykfte Regeering e.z.v." De Heer Schalk is ook medelid van het Correspondeerend Gezelfchap te Ments. ' (t) Het eerfte deel daar van kwam uit in 1792. te Worms, groot. 289. bladz. in 8vo.  IN Duitshland. afj3 i zyn gehoor (*) byhet aanvaarden van zyn Hoogleeraarfchap uitnodigt. Giesfen 1791. Hoe zeer de Catholyken reden hebben, om zich over de verdraagfaame handelwyze van den Landgraaf van HesfenDarmftadt te verblyden,op wiens bevel het Jus Canonicunt door eenen Catholyken Hoogleeraar aan eene Proteftanrfchd Hooge Schoole voorgedraagen wordt, zo zeer hadt men echter reden van te wehfehen, dat deze keus op eenen weldenkenden, bedaarden Man ware gevallen. Of Schalk juist, hier, al óf niet op zyne rechte plaats zy waar hy wezen moest, zal uit de volgende ftaahjens biyken. Uit desfelfs fchriften te oordeelen, is hy een Man van een doordringend verfiand en van eenen fchranderen geest, (wy wenschten dat wy er konden byvoegen ) en van eene Christelykè voorzichtigheid! In alle zyne voorgenoemde werken héerscht eenè vermetele ftoutheid, en in het laatfte zelf, eene ( men vergeeve ons deze uitdrukking ) letterkundige onbefchoftheid. Ten bewyze van dien ftrekken zyne woorden (bladz. 3.) „dus kan men gegronder de rechten van 's lands Kerk, „tegen alle vreemde overweldiging befchermen, en den Sou^ „verain tegen alle onbevoegde aanvallen verzekeren. De Troon „ van den Keizer Hendrik, zou nooit zo gewankeld hebben „en Duitschland niet door duizende Vyanden zyn verwoest „geworden, indien men voorheen genoeg bezorgd was ge-' „ weest, o mtrent den toeftand van onze Kerke ". Bladz. 4. „Gregorins VII. was de eerfte, die de openlykfte „ inbreuken öp de rechten der Duitfehe-Kerk durfde Waa?>gen (t)- De door den heiligen Bonilatiüs, ifte Aartsbisfchop „ van (*) Deze aantree-reden handelde: de vi & poi'es-rafe Philofophia prafertim practica in Jürisprudentiam Sacrani, (t) Ook dit Wordt vereischt om een nieüwefwëtfchë Pïirlichter te vezen, teweeten: dat men by alle mogeiykë gé^ lë-' q.5-  2$4. over de C. Letterkunde „van Ments gezwooren eed, hadt onzeVaderlandfche Kerk ',afhaïigkëïyker van Romen gemaakt, dan het behoorde. Ifi,,dorus, hadt door zyne valfche waar, de nodige vdórbereiding „ tot eene groote omwenteling en het fyftema der Hiërarchie ' 5, gemaakt". Bladz. 5. „ HilMrand, betradt gelukkig de Loopbaan waar op „ hy den Colosfüs der Pausfelyke grootheid wilde oprichten.Zyn on',buigfaam Caracter maakte hem gevreesd;. . . hy fpeelde met „ de kroonen f der Vorflen ) als met ballen ( * ). Bladz. legenheden zyne gal tegen Gregorius VII. uttbraake de Kerk-regeering Hildebrandismus noeme— en alle onheilen van het Duitfehe Volk aan de heerschzucht van dezen heiligen Paus toefchryve. De geleerde Proteftant Mosheim integendeel is van gevoelen , dat Duitschland aan dezen Paus grooten dank verfchuldigd is, en wel daarom, om dat hy de fchandelyke zonden van Simonie onder de Vorften, cn van Concubinatie onder de Geestelyken zo ftandvastig heeft uitgeroeid. Er is voor eenige jaaren een zeer wel gefchreeven werkjen onder den tytel: voer war dann Gregor VII. von dem man fo vieles redet und fchreibet? in 8vo. in het licht verfcheenen, waar van de tweede Druk in 1788. te Augsburg is uitgekomen. De Heer Alfonfus, Conté Muzzareüi, Canuonikte Tuglino in den kerkelyken-ftaat, gaf mede in 1789. een werkjen in 8vo., ter verdediging van dezen heiligen Paus, in het Jicht, getyteld: Gregorio VII. opusculo del canonèco&c. — Ook heeft nog onlangs de Heer Joh. Jridr. Gaab, een Protestantsch Hoogleeraar te Tuiingen, door een werkjen getyteld .Apologie Papsis Gregors VII., de eer van dezen Paus, tegen desfelfs. lasteraars verdedigd. Dit belangryk werkjen is gedrukt te Tubingen by J. F. Heer brandt 1792. ( *) Eene lierlykc en zinryke uitdrukking voorwaar!.... Da Heilige Kerk was alzo volgens het denkbeeld van dezen Neöloog eene kolf of kaatsbaan, alwaar de Opper-kerk- voogden met de Kroonen even als met de ballen fpeelden!  in Duitschland. 265. Bladz. 6. „Romen hadt de Synoden der Bisfchoppen, de ,, Provinciaale en Natiönaale Conciliën (*) krachteloos „gemaakt". Bladz. 11. De Roomfche Emêsjarhfen, de Nuntiusfen begonnen in Duitschland allerlei moedwilligheden te pleegen. "zy maakten de Bedelmonniken tot hunne medehelpers, ende "heilige kerkwetten werden met veeten getreeden , of ten min','fte fiechts in die punten gehouden, welke der Roomfche * Maximen gunftig waren. De Godsvrucht, Godsdienst, zeden-leer, werden volgensde bygelovige askefe van die Man' hen gevormd — het Volk met verdichte wonderen misleidt " _ en het bygeloof Outaaren opgericht. Aldus moest alles in ''onwetendheid, zedenloosheid en godvruchtige dwepery ver,'zinken, op dat Romen de handen vry tot nieuwe ufurpatten „kon hebben". Bladz. 12. „Zo kon Romen zich den algemeenen Rcchterftoel aaumaatigen — en zo werden de goddelyke zowel als de "menfehelyke wetten veracht, enkel om desfelfs eigen belangen „te bevorderen". Bladz 13. „De Orden der Jefuiten ftrekte enkel en alleen , daar heen om het Pausfelyk-gezag te vergrootenden den „Paus tot eenen onbeperkten geestelyken Monarch te ^maakenCf)». ^ ^ (*) En echter verzekert ons de voorgenoemde Protestantfche Hoogleeraar Gaat. L.C. dat, de zo zeer door onzeVerlichtersbefchuldigde Paus Gregorius VIL alle moeiten heeft aangewend , ten einde de Kerkvergaderin gen heure volle kracht mogten blyven behouden. (t ) Het (trekt voorzeker tot geene geringe eer voor deze vernietigde Maatfehappy, dat zy zelfs tot in haare graf-gewétven door de nieuwsgezinde Verlichters wordt vervolgd, en dat haare val de zegepraal der vrygeesten is. De woorden van Schalk oP bladz. 18., noot (b) zyn deze: „De Vcrmétiginj  §66, over de C. Letterkunde Bladz. 18. „De Roomfche Curia tracht nogfteeds de vroome „Duitfchers in de oude geneigdheid te behouden en met de rech„ten hunner Kerk moedwillig tefpeelen". Baldz. 19. „Te Ems werdt het groote Vryheid-plan voor „de Duitfehe Kerk ontworpen, en de Heeren Aartsbisfchop„pen begonnen aan (fonds volgens de daar ontworpene punten te „handelen. Zy dispenfeerden in alles, waar het nodig ware, pro. „pria -duihcritate de weg naar Romen werdt gefloo- y, ten de rechten der Nuntiatuur werden niet meer er- „kend De Paus kon dit met geene onverfchillige-.oogen „aanzien. De Curialisten fmcedden een Brevet te Tarnen, „ het welk beftemd was om den Heeren Aartsbisfchoppen deon„ gegrondheid hunner handelwyze onder de oogen tebrengen. Zy „lieten er bedreigingen van Doem-decreeten , Excommunica„tiën en diergelykeu mede invloeijen, en zochten alles by-een, „ wat ooit de oude Jfidorus ten voordeele van het Roomfche „Hof geloogen hadt". — Men zou nog meer zulke verhevene! treken kunnen bybrengen ; doch dit zy genoeg om 's Mans onbefchaamdheid zonneklaar te doen opmerken, 5.TV, Judas Thad d^eus Zaüner, gaf in 't jaar T789. te Saltsburg in 8vo. een werk in 't licht, onder den tytel van : Biögraphifche Narichten van Saltsburgfche Rechtsgeleerden. In 1790. verfcheen het derde en laatfte deel van zyn UitIrekfel uit de gewichtig/Ie Vorflelyke Saltsburgfche Landwetten „van de Orden der Jefuiten, deze grond-pylaar der Pausfe„ lyke Monarchie, was een Merkwaardig tydftip voor de vry„ heid der duitfehe Kerk. Nu kwamen de grondftellingcn van „Febronius op de leerftoelen der Catholyke Hooge-fchoolen. Op dezelven werden de aanftaande Bisfchoppelyke en Vorftelyke „Raaden, volgens de voornoemde grondftellingcn onderweezen, „ en dus werdt dit leerftelfel vdiïFebronius eindelyk het fyflema „der Kabinetten".  IN DUITSCHIAND. 267' ten, in %vo. Ook heeft men van hem -.Corpus juris publici Salisbury enfts , of, Verzameling der gewicht igfte Oir konden, betreffende de Staats - inrichting van het Bisdom Saltsburg, 1792. in 2vo. — Men vindt in deze fchriften (* ) eenengeest van byzonderhcid , als ook eene zucht tot Hieuvvigheiden eene walgende minachting voor de vereerenswaardige Oudheid; doch nergens meer gal dan in zyn werkjen , ten tytel voerende: Over het onredelykgedrag van de vyanden der Verlichting. Saltsburg 1791. in Ivo. sv. Antonius Lutz, Beflierer over de Kweek-fchool te Wirtsburg, Ryks-prelaat van Kruist lingen (t)fen Proost van Riederen. Deze deedt een werk het licht zien, onderden veel - beloovenden tytel van: Zwekmasfige Ausbildungslehre fier die Menschheit, in tvo.; waar van de drie eerfle ftukken in 1790, verfcheenen. De Man fchetst ons hier een zeer bedroevend Tafereel van den ftaat der heilige Kerk; doch, Gode zy dank, de meeste hoofd - treken zyn niet naar 't leven getroffen , en dus de fchildery mislukt. „In de eerfte Christene kerk, zegt de Prelaat, verbondtde „ zuiverheid der leering de harten der Gelovigen; maar zodra 3,de zuivere en wezenlyke Wet met veele by-geboden, de ;, aandacht met droom-gezichten, degeheimenisfen des Geloofs „ mot School - befpiegelingen , de Kerk zelve met veelcrlei in5, Hellingen overladen en als opgepropt werdt, van toen afout- wikkelden zich wan - begrippen onder de Christenen; - uit „ wan- (*) Wy gelooven dat het onnodig zy, onzen Lezeren, eenige proefftukken uit 's Mans Werken mede te doelen! Wy verzoeken hen dat zy zich gelieven te herinneren aan het geen in de Kerkelyke Bibliotheek No 2. bladz. 44. en verv. gezegd is. Cf) Kruistlingen is een voornaam Klooster der geregelde Kanonniken van den H. Auguftinus by Conftants; zynde de proostdy van Riederen hy hetzelve geïncorporeerd.  26"?. over de C. Letterkunde „ wan-begrippen ontflonten verfchillen, uit verfchillen hervor- min gen, uit hervormingen onwentelingen".... „ Een zo verward t' famen - weefsel van Openbaaring en By- geloof, van waarheiden verblindheid, van licht en duifter9, nis, leverde aan Zelfs-denkers den grn'nd tot wantrouwen en , kwaad-vermoeden op. Uit eene te hoog gefpannene Zeden„wet, werdt het verval van het evenwègt (*) tusfchen ziniyk„ heid en zedelykheid geboren, en gevolglyk eene daar uit ont„ftaane tegenftreeving tegen zulken dwang;,uit een verkeerd begrip van vroomheid ontltont Enthufiasmus (t)". „Eindelyk ontwaakte in onze dagen, de onvermoeide geest j,der Wysbegeerte, om zich als een gezwooren Vyand van 1 „het Bygcloof te verklaaren, het bedrog te ontmaskeren, het „Verdichtfel aan den dag te brengen en de dwaal - lichten van „het waare licht te onderfcheiden". „Ik (*) Men zou by alle die fchoone uitvindingen van nieuwe benaamingen (*) byna in verzoeking geraaken, om op den godslasterlyken inval van den beruchten Proteftantfchen Schryver T....r, te komen, dat de Apostelen en Evangelisten, in het eigenlyke Christendom fiechts weinig of niet, — of ten minfte niet volkomen onderricht en verlicht zyn geweest; maar dat deze verlichting trapsgewyze gelukkig is opgeklommen , tot het laatfte vierde der agttiende eeuw. — Ten bewy. ze van dien zou men onder anderen kunnen bybrengen, dat die eenvoudige, van Christus, ter verkondiging zyner Evangelielecre, uitgezondene Gezanten, niets, — geheel mets, hebben geweten, van het zo nodige en nu nieuweling. ultgevondene evenwgt tusfchen zinlykhcid en zedelykheid — Maar. heeft Christus, de Goddelyke Verlichter aller Menfehen, zelfdit èvenwigi riet gekend? — of heeft hy met voorbedachtheid en op eene listige wyze zyne Apostelen in die ongelukkige onwetendheid gelaaten ??? , - (t) üenkely k neemt de Heer Lutz hier het woord Entfiuji- asmus voor Fcmatismus. Q*) Pnfauas vocum noyUaUS. L Twut!i.r*l.vs.2a.  in Duitschland. 2ö> „ Ik verëere den grooten Geest dezer ondernemers •- dezer waar„dige Menfehen-vrienden, welke ons den diepen afgrond van „het Bygeloof hebben ontdekt. Ik verëcre deze nieuwe Scheppers der zedelyke Menscheid meer dan alle Waereld - dwinge- „ren.— Ik eere hen als eene firaai der Godheid" Doch genoeg hier van ! Onze Lezers zullen uit dit bygebragte genoeg overtuigd zyn, dat wy ten zynen opzichte niets teveel hebben gezegd. 5 VI. Benedictus Stattler, een gewezen Jefuit, Hoogleeraar der H. Godgeleerdheid, werkelyke Geestelyke Raad van den Keurvorst van Paltsbeyeren , als ook van den VorstBisfchop van Eichfiad, — is een doorlezen en onvermoeids man, gelyk men zal moeten toeftemmen, uithoofde dat hy de Schryver isvan de volgende werken: 1. Demonftratio Evangelica five Religionis ajP.C. revelatie certitudo. Augsburg 1770. in %vo. — Dit werk, het welk zeer wel gefchreeven is, en dat door alle Catholyken met gretigheid en vrucht werdt ontfangen en geleezen , heeft de fchrandere Sailer tot een Compendium gebragt, 't welk aldus in 1780. te Eichjïad op nieuw in Svo. werdt uitge^geeven. 2. Demonjlratio Catholica. Papenheim 1775. in gr.Kvo- 3. Disfertatio Logica de valere fenftts communis tiatiirai tamquam Criteria veritatis. Eichjïad 1780. in Ivo. 4. Disfertatito Theologico-juridica de duello. Frankfort 1783. in t\to. 5. Theologia Christiana theoretica. Zes deelen in gr. 8vo. , waar van de tweede druk in 1781. te Eichjïad verfcheen. 6. Ethica Christiana Communis. Augsburg. 1782. en 1788. twee deelen in gr. 8vo. 7. Volflandige Christelykè Zedenleer, voor allen ftaat van Christenen. Augsburg. 1790. Twee deelen in gr. 8vo. 3. De onzinnigheid der Franfche Vryheids-vtysgee^ ten  a7o. over. de C. Letterkunde ren in het ontwerp hunner nieuwe Cenflitutie. Augsburg 1791. in Svo. 9. Lib er Pfalmorum Cristianus, feu Religio omnis Christiana theo?-etica & practica in exercitium precum fub forma Pfalmorum redacta. Augsburg 1789. in gr. ivo. — Dit werk is niet zeer bekend , en wy twyfelen ook zeer of de Schryver zyn doelwit wel bereikt zal hebben, het welk zy zich denkelyk heeft voorgefteld, te weeten: dat de Christenen, al biddende, in de noodiglte waarheden van het Christendom zouden onderweezen worden; — maar waarom dan juist door de wyze der Pfalmen ? —1 Of Sta tt le r zelf, dan of iemand anders de vertolking van dit Roek in 't hoogduifsch (gelyk het aldus te Munfter is in't licht verfcheenen) heeft ondernomen, is ons onbekend. Wy gaan met voordacht eenige werkjens voorby, welke de Heer Stattlfr tegens Kants Philofophie en derzelver aankleevers heeft gefchreeven: wy willen fiechts van het volgende aangelegen werk. een woordje reppen. Hetzelve voerdt ten tytel: Het waare Jerufalem , of, over Godsdienstige macht en verdraag f aamhei d, byzonder in het Catholyke Christendom. Augsburg 1787. in gr. ivo. Een voortreffelyk werk, dat, van die weinigen welke het geleezen hebben zeer wordt gepreezen. Wy zeggen van die weinigen, om dat dit werk, ook zeifin Duitschland niet algemeen bekend, en — indien men de Schryveren van de fortgefetzte Litteratuur des Katholifchen Deutschl. (*) op hun woord mag gelooven, — naar desfelfs waarde niet ge*' noeg bekend is! — Wy, vonr ons, zyn van gevoelen, dat des Schryvers verhevene en teffens ftyve wyze van redeneeren — zyne al te lange, met nieuwe kunstwoorden opgevulde volzinnen i— zyne, hoe wel grondige, edoch voor het grootfte gedeelte van 't Publiek, om reden van den ongewoonen loop der (* ) Eerfte deel IV. Huk. bladz. 460.  ÏW DWTSCHLANB. SfI. der denkbeelden en onverwachte toepasfingen, niet wel verftaanbaare bewyzen —- veele Lezers van dit werk zullen teruggehouden hebben. Ook fchynt het, of dat men reeds eenige kwaade vermoedens omtrent 's Mans Paradoxie hadt opgevat! K¥ Dat dit vermoeden juist niet geheel en al ongegrond is geweest, zal men uit de twee volgende werken kunnen zien; want** zo groot de eer was, welke de Heer Stattler door zyn voorig werk: Het waare Jerufalem, by het grootfte gedeelte zyner Catholyke Lezers hadt behaald, zo groot was het misnoegen over de twee volgende werken: :. ) Ontwerp eener eenigst mogelyke verééniging der Pruteftanten met de Catholyke Kerk, en over de grenspa alen dezer Mogelykheid. Munchen en uiugsbi.rg l"jg\. in Svo. 't Is waar, men vindt in dit werk nogal veel goeds, byzonder in de eerfte Samenfpraak, welke genoegfaam eene korte herhaaling is van het geen in Het waare Jerufalem hoofdzaakelyk voorkomt, 't Is ook waar, dat de Heer Stattler in dit Boek, twee aanftoótelyke en zeer gevaarlyke Werken wederlegt, waar van het een de onfeilbaarheid der heilige Kerk} en het andere de macht en 't gezag van den Opperpriester aanrandt. Het eerfte dezer twee laatften voerdt ten tytel: Over de Kerkelyke onfeilbaar, heid ; door Karltot M. WirtSburg 1786". Het andere: Gefchied-S'faatkttndige verhandeling over het oprichten en verdetlender Bisdommen. Wenen 1790; Doch het is en blyft niette ttlin ook waar, dat het oude fpreekWoord, bonum ex inlegra Caufd, ook hier geldt. In dit werk dan, van den Heer Stattler, het welk 598. bladzyden beflaat, komëh zeer veele Hellingen en beweéringen voor, welke den rechtzinnigen Gathól}keu grootëlyk's mishaagen. Het MENG, WERK. ï. DEEL. NO. O. Ri  a,5, over- de C. Letterkunde 'Het werk wordt in drie Samen fpraaken, tusfchen TelC MrAcnus en mentor (wie zou deze twee hier gezocht hébben?) verdeeld. ~ In de tweedeSamenfpraak, bladz. f41. m vervolgens: van de onfeilbaarheid der heilige Kerk fpreekende, zegt hy; dat Christus de onfeilbaarheid aan zyne Kerk wel heeft beloofd, doch, dat men met het denkbeeld van kerkelyke onfeilbaarheid, te veel menfehelyke byvoegfels heeft verbonden. — Onder, deze byvoegfels rekent hy de volgende drie ftollingen: " • I. „ De H. Kerk kan ook dan niet dwaalen, wanneer zy „ zulke waarheden verklaart , welke als wezenlyke eigeiifchap„pen-fhoe*') en gevolgen, metdeuitdtuklykdoor Christusge„ openbaarde v, aarheden, eenwezenlyk en noodzaakelyk verband 5, hebben". II. ,.De H -Kerk kan ook dan niet dwaalen, wanneer zy ,.hetal of niet overéén-ftemmen des woordelyken inhouds „•vaneenen gantfehen Samenhang ( Context} metdegeöpenbaar„rie Geioofs - leer verklaart". • III. .. De H. Kerk kan ook dan niet dwaalen , wanneer zy, ,5 behalven de door Christus zeiven uitdrukhk geopenbaarde „fteiiingen zo wel der natuurlyke als werkelyk goddelyke ze„de-leer, naar eigen begrippen (1) en bewyzen tm de rede ontleend, haare plechtige'uitfpraak doet, over zulke ftellm"een der' noodwendige en natuurlyke zede-leer, waar '„over Christus in 't geheel niets gezegd of geleerd heeft". .08*1 ^j\Vw ' Bladz. 195., Oordeelt onze Schryver, dat de heilige Kerk ■veel voorzichtiger zoude gedaan hebben, wanneer zy by menige b'efiisfingen Decreet, het Anathema hadde weggelaat en! In de derde Samenfpraak wordt het ontwerp van verééniging der Prcteftanten met de Catholyken voorgelegd, het welk hier in beftaat: De Proteftanten moeten, de onfeilbaarheid der Catholvke Kerk aanneemen (*)enalles gelooven wat de hei- 1 ZL. _ ' .„.„ i ■ • ,H n h lt- f*) Maar! — is er dan wel eenige de miniïe hoop of l j\ -mï ma 1 :.: waar-  in Duitschland. a73' liee Kerk naar den letterlyken zin der heilige Schrift, als uitdruklyk geopenbaard, plechtig en wettig ver- Wat de beflisfing der niet uitdruklyk geopenbaarde waarheden aangaat, deze kan men uit de Geloofsbelydenis, welke men den Proteflanten zoude voorleggen ft), weglaaten CS), — en het innerlyk aanneemen v dezer waarfchynlykheid dat zy zulks zullen doen? en we! byzonder, daar een merkelyk gedeelte der Proteflanten in Duitschland veel meer tot het Deismus, of ten minfte Jndiferen-ismus overhelle, dan tot het Leerftelfelder Catholyken ? ~ Is er ook eenige de minfte n waarfchynlykheid, dar zy zich' aan deuufpraak der Catholyke Kerk zullen onderwerpen, daar zy zich aan hunne eigene Symbolifche boeken niet verbonden houden, en daar het grootfte gedeelte hunner Geleerden , byzonder' reBerlyn, — duidelyk genoeg, hunne neiging, tot eenen zogenaamd en Natuurlyken Godsdienst te kennen geeft ? (t) Aan Proteftanten die van goeden wille zyn, is het niet nodig veranderde en verminkte Geloofsbeiydenisfen voor te leggen. Men geeve hen veel liever Fe lei ger 's Catechismus en Bos se ut 's uitlegging der Leering van de Catholyke Kerk in handen , van welke twee werken deberoemdeLESS zelf getuigt, dat zy de egte en waare Leeringen des nieuwen Verbonds behelzen. . C5 ) Met het weglaaten, wegruimen en het zogenaamde zuiveren , is nog niet alles gewonnen! Men errinnere zich aan't geen nog onlangs zelf een geleerde Proteftant, de Heer STpA'-Uèftió fchreef.,, Te dikwyls en te veel fpreeken van het geenuit bet Ge„loofs-fyftema moet weggenoomen worden, brengt■ ewdelyt , fiechts eenen ontkennenden( negativen) Godsdienst voort; • \, waunecr men de Menfchen te veel leert denken aan- het geen zy niet behoeven te gelooven , dan leert men hen ook doorgaands-, "daar door, dat geen te vergeeten en te veronaeht-tem&n, wat ,',zy gelooven moeten , om in de daad beter, getrooster, en ter „gelukzaligheidbekwaamer te wezen." R.2. ciö  ap4v over de C. Lettehkünds dezer niet uitdruklyk geopenbaarde leeringen, ten minfte Wat de befpiegelende (/pecutatwe) waarheden betreft, fiechts aan hun ge wéten en eigene overtuiging overlaaten. Daar en tegen moesten de Catholyken, van hunnen kant, ook zo beleefd zyn, om zich niet zo geftreng en vast, aan hunne Leeringe te houden. Van de Sacramenten, ware het genoeg, dat men bewees, dat de Apostelen die Sacramenten, weike de Proteftanten in twyfel trekken, uitgereikt en bediend , of, dat zy met de uitdruklyk geopenbaarde Leer, wetten en inrichtingen van Jefus Christus, een noodwendig verband hebben; de Proteftanten behoeven fiechts zulk eene middeibaare mftelling aanreneemen. — Het nuttigen van het heiligde Sacrament des Outaars onder beide de gedaanten moe-.t wederom worden ingevoerd. — Het gebruik der Latynfche Taaie (*) by den openbaa¬ rs*) Mannen van gezag, van diep doorzicht en grondige geleerdheid , welke deze zaak met een ryp oordeel hebben overwogen , kunnen niet bcgrypen, waarom men toch by alle ge~ frojecteerde hervormingen der Catholyke Kerk-tucht, het ge. bruik der Latynfche Taaie van den openbaaren Godsdienst wil verbannen hebben; daar er voorzeker nimmer zo groot een gevaar voor misbruiken en kwaade gevolgen, door zulk eene reform te vreezen was, en er nooit zo weinige géede vruchten van zulk eene groote onderneeming te hoopen waren , dan voor het tegenwoordige; ten minfte hadt men zulk een project by geenen Stattler verwacht! —- Het is hier de plaats niet, Om de veelvuldige gegronde redenen aantehaalen, waarom de Latynfche Taal, vooral in dezen tyd, by het bedienen der heiliga Sacramenten en byzonder in het heilig Misoffer moet behouden worden; - wy kunnen echter van ons niet verkrygen deze korte aanmerking onaangeroerd te laaten, te weeten: dat al-  in Duitschland. 975» baaren Godsdienst, moest men afschaffen. — DeAflaaten behoefde men, in fora Dei, met te laaten gelden , dan wanneer zv voor gewichtige werken werden verleend; -en wat het Vagevuur, zeer dc Heer Stattler, aaangaat, er is geen één te^rihde heilige Schrift te vinden, waar uit eene vhdrnkkolvke openbaaring der leering van het Vugevtuv- kan beweezen worden. In de ftelling II. Machab. XII. vu. 43 geeft du Schryver van de boeken der Machabecn, fiechts zyn eigen gevoelen en dat der jooden tc kennen: ook zyn deze boeken maar fn eenen laagen graad van gezag, als Canonieke boeken verklaard. En .— om in het geheel van alle hervormende Verlichters, ten minfte hier in, toonen, dat zy ten dezen opziehte weinig Menfehen-zaak en Land-kennis bezitten. Hebben deze Heeren dan nog nimmer zich verwaardigd om eenen oplettenden blik op de geftadige verandering der huistaalen e.t Land- fpraaken te liaan? Hebben zy zich nooitaande taal - grenzen laaten vinden ? Hebben zy niet opgemerkt dat daar gantfche Landftreeken liggen, waar men genoegfaam geene vaste fpraak heeft? »— Indien men dan op het einde der Vyftiende of in 't begin der zestiende Eeuw, deze reform hadt ondernomen ende Misfe, in deze Landen, en het HoogofNe-, derduitsch hadt beginnen te doen, zou men die fpraaken dan tegenwoordig (wy fpreeken voorna.mlyk van ongeletterden ) volkomen verftaan ? Neen. — D s ondervinding heeft er ons menig bewys van gegeeven, onder ander van verfcheide Nonnen-kloosters, alwaar men in de v\ rtierdeEeuw, dezeven boet en eenige andere Pfjlmen in de Móed'erfpraak begoïi te leezen, waar van zy voorzeker tegenwoordig nog ruim zo weinig, als van het Latyn verftaan. En in welke Taal zou dan wel de Mis, op de Taal - grenzen moeten gefchieden, by voorbeeld: tuyfchen Aken cn Luik, tusfchen Munfter en Deventer, tnsfc.icn Rynverg en Aymegen , tusfchen Gulik ea Roermond? ? ? R. 3.  3^5- over de C. Letterkunde van de deutero - canonike boeken des ouden Verbonds te fpreeken , is er, zegt hy geene waarfchynlykheid voor handen, datde heilige Kerk ooit eenige volmacht bekomen hebbe, om deze boeken, door haare verklaaring, in eenen hoogeren graad van gezag te kunnen ftellen, dan zy te vóóren in de joodfche Kerk des ouden Verbonds, geweest waren. Het Kerkelyk Gebod van onthoudinge, zegt hy verder t moest afgeschaft worden, e.z.v. 2.) Waare en alleen voldoende wyze van hervorming desgantfchen Priester lyken ftaats , volgens de oorfpronglyke meening van desfelfs Goddelyken ftigter. C/lm 1791. in %vo. Hoe wel de Heer Stattler desfelfs naam voor dit Werk niet geplaatst heeft , en het Publiek zulk eene verhandeling van hem niet verwachtte, is het echter genoegfaam zeker dat hy er de Schryver van is. Het zou te lang vallen, alle aanmerkingen bloot te leggen welke er op dit uitgedacht plan van hervorming konden worden gemaakt; wy willen onze Lezeren er niet mede ophouden , cn alleen zeggen , dat onze Schryver met de tegenwoordige inrichting der Geestelykheid, byzonder met die der Domheeren, Kanonniken en Monniken in 't geheel niette vreden is. Hy oordeelt dat de gantfche Catholyke Priesterfchap eene hervorming nodig hebbe, en dat zonder zulk eene reform er genoegfaam geene goede vruchten van te verwachten zyn. Verder is nogaantemerken , dat hy zyn plan voor 'téenigfte houde, het welk tot dat einde voldoende zy! Zyn ontwerp beftaat, om kort te gaan , hier in: Dat men de gantfche Geestelykheid tot eenen aart van Broederfchap van Waereld - Geestelyken behoorde te brengen, welke in algemeeneen onder kweekfehoolen tot den H. Dienst moesten opgeleid worden, — dat men vervolgens uit deze Kweekfchoolen de Kerspelpriesters en andere Zielzorgeren jmoest neemen, en uit deze wederom de Bisfchoppen verkiezen, e.z.v. Van  ÏN DUITSCHLANÖ. *77* Van deze Brocderfchap of Vergadering, zou, volgens de meening van Stattler, nog meer te verwachten zyn, dan van de Orden der Jefuiten, ingevalledeze al weder mogte herfteld worden. — Er komt, gelyk van zulk een Boek en van zulk een' Man te wachten was,' hier en daar iets voor, dat zo zeer niet onwentchelyk — en a priori befchoud, ook niet geheel en al oriuitvoerlyk was. Maar welk eene vermetelheid is het, om zyne geprojecteerde Concepten; zyne pia. deftderia , op te geeven als de eenigfte voldoende middelen, om de gantfche Geestelykheid te hervormen! — Wie zou byvoorbeeld niet wenfehen dat alle Kapellaanen, alvóórens in eene goede Kweekfchool onderricht, opgeleid en tot het gewichtig Ampt van Zielzorger vóórbereid waren ? —Wie zou niet wenfehen datalle Kerspelpriesters eerst als Kapellaanen , zich, door het beoefenen van het Ampt van Zielzorger, tot den zwaaren last van het Herder-Ampt, meer en meer hadden bekwaam gemaakt? — Wie zou niet wenfehen dat de Bisfchoppen als Herderen de Schaapen hadden leeren weiden, eêrzyden Myter aanvaardden ? — Wie zou niet wenfehen, dat dan,, indien het met wenfehen alleen te doen ware, . voorzeker de iuifter en achting der Geestelyken zou er door vermeerderd, zo wel als het heil der Schaapen, door beYoorderd wezen. fj Het vervolg by eene nadere gelegenheid. 2 Over: de Woorden des Apostels : fk Sterf Alle dagen. I. Corinth. XP 31. £ uit het Fransch van den Abt Èéaudran ] anneer ik deze woorden, waar mede de H. Ap: Paulus wil te kennen geeven, dat hy dagelyks in doods nood is, door Vervolgingen, behoeftigheden, gevaaren e.z.v. op my zeiYen toepasfe, welk een voorraad van nuttige betrachtingen doet er zich voor my op! Ik R. 4:  278. Over I. CoaiflTH. XV. —-—■ 31. Ik Iferf a'ïe dagen, buizende gevaaren omringen rrry, dttfzendeongelukken dreigen my, enduizende gebeurdtenisfen doen my zien dat ik lrerflyk ben. Ik fterf aHe dagen. Want, waar zyn de jaaren v die ik geleefd heb? Zv zyn voorby, zy zyn als een droom verdweenen en zullen nooit wederkeeren. Ieder ogenblik vermindert myn levens-loop, zonder dat ik het merke. Myne leven.'geesten vergaan Van tyd tot tyd meer en meer; myn geheugen vervli gt myn gezichr verzwakt, mvne krachten verminderen, en het gantsche gebot-w des lichchaams zal eeilang in dmgm vallen. Dit zyn de vóoVbndcn des doods, of beter gezegd, de dagelykfche uitwerkfelen des doods. Misfchien is myne omwandeling op deze aarde byna geëindigd; ten minfte'weet ik niet hoe veel er nog van overig blyft. Ik fterf alle dagen. De tyd verteert alles; niets heeft een vast beftaan hier op aarde. Die Man was ryk, maar het ongeluk heeft hem van al zyne goederen beroofd ; die verworpeling, dien gy daar ziet* is thans van eenieder veracht cn nogthans is hy die zelve man, die weleer in groote eer en aanzien ftondt; een andere hoopte door degunst des Konings zich gelukkig te maaken, maar die gunst is verboren cn zyne hoop is verdweenen. Zo is alles op aarde aan verandering onderworpen , en die van daag een Crefus is, kan morgen een Job worden. Wanneer ik dagelyks van myn leven verlies; wanneer alle uiterlyke dingen geftadig veranderen, moet ik daar niet uit befluiten, dat ik my zeiven en alle aardfth dingen moet affterven, om my'tot de eeuwigheid vóór te bereiden? Welke dwaasheid is het, dat ik myn hart aan iets hechte, dat in weerwil van alle myne bezorgdheden «'el haast niet meer zal beftaan? Is'het wysheid op iets te fteunen, dat zelf geen vasten grond heef? Gcd alleen is onveranderlyk; aan hem alleen, myne ziele, moet gy u houden; hy is de eenigfte die u geen dood ontneemeli kan. Valt u iets hard en bitter, zo denkt: dit kruis zal een einde neemen; waarom zou ik my dan zo teer bedroeven? Zyt gy in voorfpoed, zo denkt; ook deze troost ml  OVER h CORINTH. XV. 3*. ï8Öi gal niet altyd duuren; waarom zou ik my dan aan al te uitgelaatene vreugden overgeeven? Voelt gy eene öngeregcldé begeerte tot rykdommen , goederen, bloedverwanten, vrienden , tydelyke eer of waardigheden zo doet dat geene wat anderfints de dood zal doen; verfcheur de banden, die u te zeer aan dezelve verbinden — verflaaven; maak u los, ontdoe u van alle hindermffen} op dat de dood, wanneer die komt, nietsvinde datuontroofd kan worden ; ontdoe u van alles wat u op den weg der zaligheid lastig valt en wat u by uw vertrek mogt ontrusten, op dat gy met rust u in de handen des Scheppers moogt overgeeven. Ik fterf alle dagen, opdat myn dood geen fterven, maar veel eer een herleeven zyn moge. Een Christen, die de nietigheid aller aardfche zaaken erkent, die alle ftrafbaare geneigdheid tot de Schepfelen aflegt, diezich zei ven verlochent, en naar het voorfchrift des Apostels dagelyks fferfi, met welke vreugden, met welk verlangen ziet hy niet het einde zyns levens — de eeuwigheid — te gemoet? .... Wanneer, ach! wanneer zal ik by mynen God komen , zegthy^ wanneer zal ik voor zyn aanfehyn verfchynen ? Gelyk een hert verlangt naar de waterbron, alzo verlangt myne dorftige ziele naar U, o frerke, o levendige God! Wat zou my kunnen beweegenom naar dit tydelyk leven te verlangen ? Waarom zou ik nog trachten in de moeilykheden langer te verblyven, daar myn Jefus my tot Zich roept om my te verkwikken. Zelfs de vermaakender waereld doen my aan myn einde denken — doenmy op de duurzaamere vermaaken myne oogen flaan — doen my myne verlangens naar Hemelvreugden wenden. , . Ik fterf alle dagen. Ik wil met mynen jefus fterven, dat is, ik wil my altyd verderven. Ik wil niet eerer ophouden te fterven, voor dar ik zal ophouden te leeven. Ik vei lange hier niets anders dan te lyden en te fterven, om eindelyk eens eeuwig té leeven. Dit dagelyks fterven, kost my eenige moeite, maar wat is deze moeite in vergelyking met de eeuwige hemelfche vreugde? Het kost my arbeid, maar de goddelyke genade verzoet my alle bitterheid, en de hoop op de onvergang- kë- R-S-  ago. Over I. Corinth. XV. —— 3r- kelyke goederen-op de eeuwige belooning, maakt my dezen mynen arbeid aangenaam. "O! myn God, verleen my de gave van volbardinge, en maak mydaar door waardig het gelukzalige leven, waar toe gy my gefchapen hebt. De Wysgeeren der eerste drie Eeuwen, of, Leven en Schrieten der heióenschk Wtsgeïren , welke na dat zy tot het Christendom waren bekeerd, het zelve door hunne voortreffElyke Werken hebben Verdedigd. C naar het Fransch van den Abt Nonn otte (*). Inleiding' J3eze verheven mannen — een treffend fchouwfpel zo wel voor de ongelovige als Christelykè waereld — deze verlichte vluchtelingen, welke uit het leger de afgoderye onderdo vaan van Jefus Christus zyn overgegaan, en die onder de Heidenen door uitgebreide wetenfehappen en grondige kennisfen hadden uitgemund , zyn in 't vervolg helden en befchermers van den Christelyken naam geworden. Midden in de duifternis van 't heidensch bygeloof, daar zy in geboren en opgevoed waren —» in den fchoot van eenen valfchen Godsdienst die dc zinnen ftreel- (*) Claudius Adrianus Nonnotte, een Jefuit', werdt in 't jaar MDCCXI. te Befancon geboren. Hy heeft door zyne uitmuntende werken, de Kerken Godsdienst, met veel vrucht,, tegen de Vrygeesten verdedigd. — Zyne voornaamfte werken zyn; Dictionnaire Philofophique de la Religiën. 3. vol Les ErreureS de V o lt a i r e. 2. vol. Les Philofophes des trois premiers Sticks.  De Wysgeeren der eerste drie Eeuwen 291. ftreelde en koesterde, de driften begiftigde— trof een ftraal, ten gantsch nieuw licht hunne oogen! — Zy zagen, als 't ware door eenen nevel eenige fchemeringen der heiligheid en waarheid van het heilig Evangelie; zy ontdekten in desfelfs leerm-en — verhevene, edele, fchier onbegrypelyke deugden. — Dit deedt hen de zaak rypelyk overweegen, en, hoe meer zy dezelve overdachten, des te meer werden zy overtuigd, dat er zeker iets bovenmenfchelyks moest heerfchen,en in de kennisfen welke deze Godsdienst mededeelt, en in den moed d.en dezelve inboezemt, —en dewyl de genadeGods by hen een leerfaam hart, eené oprechte ziel vondt, zo werden zy weldra gewonnen en onder dc Christenen opgenomen. Stout de afgodery, in 't begin, als verbaasd over dit verlies, zy vërfchrok welhaast vry wat meer over de aanvallen, welke zy van deze verlichte vluchtelingen moest verduureii; daar deze geleerde Mannen , den gruwel en de ongerymdheden des afgodendiensts ontdekten, — en integendeel de heiligheid, zuiverheid en godlykheid van den nieuwen Godsdienst overal verbreidden. Eene verwondcringswaardige geleerdheid in ieder vak _ eene byzondere fterkte om zulke iluitredens te maaken , welke niemand "kon ontzenuwen, niemand omver - ftooten — eene volkomene wetenfehap van al wat in beide Godsdienften voorkwam, wat men er leerde en wat men .er deedt — eene grondige ken, nisfe der wetten, en der burgerlyke zo wel als natuurlyke rechten, onderfchraagde de verdedings - fchriften welke deze befchermers van het Christendom in 't licht gaven,— verweerfchriften, welke den laster der heidenen deeden verdommen, veelen de oogen openden en van dag tot dag den Godsdienst meer en meer bekend maakten. En, in de daad — er kon niets ter waereld zo zeer in 't oogvallen dan de ftydigheid van deze twee Godsdienften. Van den eenen kant het verhevenfte, waardigtteenontzagvolftedenkbeeld der Godheid; van den anderen kant het onzinnigfte, het ppredelykue en hetongerymdfte, wat ooit van de Goden gezegd werdt of den Goden werdt toegefchreeven. — Van den eenen kant  292, De Wysgeeren kant klom mëfl op tot den oorfprong aller dingen door eene reeks van kennisfen, welke aan de gezonde rede voldeeden, en die door eene beftendige overlevering der volken werdt getraafd ; — van den anderen kant wimmeide het van fabelen zonder grond, zonder waarfchynlykheid en regtftreeks tegen, de gezonde rede aandruisfchende, of men verviel in eenen doolhof van wysgeerige leerftelfels, nog ongerymder dan de fa* beien zelfs. <— Van den eenen kant ontdekte men de oneindige Majefteit, Wysheid en Heiligheid des Scheppers, in de wyze der beftiering van zyne fchepfelen, in de wetten welke hy hun voorfcbreef, en in 't einde waar toe hy hen beftemde; — van den anderen kant zag men niets dan menfehen, welke, volgens hun eigen gevoelen, fiechts by geval op cie waereld waren, zonder kennisle' van hunnen oorfprong, zonder maatfchappyelyke grondbeginfelen, zonder plichten, zonder gelykvormigheid in wetten en gebruiken , zonder vast begrip van het geen zy te vfjóïen waren en wat zy eindelyk eens ftontcn te worden. Van den eenen kant helden - deugden, welke de mensch zynen God doen naderen; ■— van den andereu kant heerfchende kwaade driften en tegen de rede ftrydende fchenddaaden, welke de mensch tot het redeloos vee vernederen. Er waren, wel is waar, onder de Heidenen hier en daar eerlievende, kundige en waarheidzoekende Mannen; dochdemeesten waren weetnieten in het geen de plichten der Menfehen tot God aangaat—en ondeugden in het geen de plichten tot hunnemede- menfche betrof. Weinigen hoorden de ftem der rede, der wysheid en der eerbaarheid. — Veelen gaven zich den naam van Wysgeeren, welke alles wilden beöordeelen, berispen, beftryden,— die de rede en't gezond verftand met de vermetelheid, hoogmoed en onbefchaamdheid verwisfelden, en hunne verzonnen leerftelfels in alles —i Godsdienst, zedeleer en regeer - kunst —te markt bragten. Aldus was de waereld gefteld, toen menden christelyken Godsdienst begon te verkondigen. Dus dacht men, dus waren de bedorvene zeden der zulken, welke de Apostelen en ve dediger» van het Christendom gingen beftryden, enderwyzenen verlichten. Hier  DER EERSTE DRIE EEUWEN 2^3» Hier uit kan men afmeeten, welk een ondernemen het was, de gantfche bedorvene waereld te bekeeren en te onderrichten; ook, kan men hier uit afleiden welke vervolgingen men te verwachten — en welke hinderpaalen men te overwinnen hadde! De eerfte en voornaamfte zorge van deze nieuwe Leerlingen van Jefus was, om de verblinde Heidenen het hemel-licht der goddelyke leeringen te doen zien, waar door dejrru welen en ongerymdheden van den afgoden - dienst ontdekt —enden hoon en fmaad, door de buitenfpoorigheid hunner zeden der Natuur en eerbaarheid aangedaan , in het helder daglicht werden gebragt en gewraakt. — En daar zy in den heidenfehen Godsdienst waren geboren en opgevoed en onderricht in alles wat de afgodenfche gebruiken, de gantfche Fabel-leer of heidenfche Godgeleerdheid behelsde, en alles wisten wat er in de afschuwelykfte geheimnisfen van den Godsdienst, daar zy te vóóren deelgenootcn van waren geweest, omging, — daar zy alle buitenfpoorigheden , waar deze Myfteriën aanleiding toe gaven kenden , — van dit alles bewust, — hadden zy de beste gelegenheid om hunne vóórige Geloofs - genootcn te overtuigen en hen te doen begrypen, hoe zeer door hunnen Godsdienst de rede werdt ontëerd en de Menschheid befchimpt. — Zy konden met grond de overwinning hoopen, daar zy tegen zulke vyanden ftreedden, welke zy alvóóreus hunne wapenen hadden ontweldigd {Het vervolg hier na')  594- B l I I F.' Aan de Heeren Schry veren der Kerkelyke Bibliotheek. Myn Heer! u it eene pizondere Hoogachtinge voor den Heer De Feller haastte ik my, zyn wel Eerw. een Blaauw-boekje, getyteld : Reponse dune calamnie de L' Abbé waar in een onbekend Janfenist zyne kookende Gal tegen gemelden Heer heeft uirgegooten, te verzorgen; niet twyvclende of zyn wel Eerw: zal moeds genoeg hebben, om dien gewaand Catholyken Schryver deegelyk den mond te fnoercn. Maar,om dat hy die gelegenheid heeft waargenomen, om UEWs Letterkundig Maandwerk te hekelen, dachtik UEW. mogelyk een dienst te doen, zo ik TJEW. myne aanmerkingen over bet aanhangfel van gemelde Boekje, UEW. Maandwerk betreffende, mededeelde. UEW. gelieve het my, bid ik, niet ten kwaadften te duiden , indien ik het ten uiterften afkcure, dat UEW. onder Hoogst deszclvs geloovs-genooten hangendeverfchilien bcflist: want hier door fielt zich UEW. niet alléén bloot aan ongenoegen, ja! dikwerf aan tegen-fchrivten der anders - denkende Roomsen catholyken Leeraaren; maar ook aan de lasteringen der anders - gezinden, die niet ophouden de wangevoelens van bizon, deren Geleerden het gantfche kerkelyk genootfchap aan te tygen, om dus de Geloovs-leer der Roomfche Kerke te bekladden, en de dooiende kuddetjes van den fchaap-flal des Heere te verwyderen. Hoe dikwerf men zich van deeze kunstgreep bediend heeft om de Roomschgezinden, inzonderheid in deeza Landen, by dc Hooge Overigheid haatclyk te maaken, is al te bekend , dan dat men er één voorbeeld van aan vuure. Men leeze alleenlyk de 21. bladzyde van het antwoord aan den Heer De Feller om hier van zeker te zyn UEW. vat waarfchynlyk dat myne trouwhartige waarfchouwing doelt op het gevoelen dat UEW., No. 3., onderneemt te  BRIEF. *9ft betoogen, te weeten: dat de Paus een onfeilbaare Rechter der geloot -gefchillen zy. . , Ik beken gaarne dat dejanfenisten Aanmerker met zeer veel grond beWeere, dat men uit de fchriften van den H. Cypriaan ,ofimogeiyk de onfeilbaarheid des Paufes kan flaaven. Ia» gendee. de twéé beroemde verfcbillen tusfchen Paus V.etor «* de Bisfchoppen van Afiën, over de viering van den Paascbdag _ en tusfchen de H.H. Steven en Cypriaan met zynen aanhang, wegens de al-of-niet begaanbaarheid van her Doopzel der Ketteren, dunken my de onwederfpreekelykfte Gedenkftukken, dat men inde vroege Kerk-eeuwen den Paus als eenen onfeUbaaren Rechter der Geloovs - gefchillen niet erkende: want ware het zake dat deeze heilige Mannen, van welke, veelen den Marteldood voor hetGeloov grootmoedig hebben verduurd, het oordeel van het Kerkelyk Opperhoofd in Geloovsgefch.llen voor onherroepelyk hadden ge houden,, zouden voor zeker door de antwoorden der gemelde Paufen die zaaken zyn afgedaan geweest. Maar neen! de geloovs-helden bleevenm weerwdder Pausfelyke oordeelvell inge hun gevoelen aankleeven, over welk laatste verfchil,een groote Auguflyn zich aldus uit: wy zeiven zouden niets dergelyksQ te weeten dat er tot de beftaanbaarheid desdoopzels geene heiligheid,vroomheid, gods-vrucht, :„ deszelvs bedienaaren gevorderd wordt ) durven verzekeren , 1V aidien wynèet op het overéénfiemmendst gezag der algemeene Kerke [leunden: waarvoor hy (Cypriaan) voor zeker zoude geweeken hebben, indien de waarheid van dit ver jeinU des tyds reeds opgehelderd en voorgejleld , door eene volledige of algemeene kerkvergadering was bekrachtigd geweeste ). Doch dit begunftigt , hoegenaamd , de dwaalleer van Quesnel's-aanbangeren niet, gemerkt dezelve van het Opperhoofd der H Kerke plegtig is gedoemd; en deze verdoeming is, van de ever den ganfehen Aardbodem ( zedelyker wyze gefprooken ) ver- (* ) Lib. 2. de Bapt. cap: 4. Men zie de Heeren Tourncly Éailly in tract de Ecciefïa.  «jtf. B ft ï Ê ft verfpreide Kerk aangenoomeh en goedgekeurd. Dat nu de dus overal verfpreide Kerk een onfeilbaare Rechter in de gefchillen over Geloovs- zaaken of goede zeden zy, is zeker en een Geloovs-ftuk. 'tis waar, deeze waarheid fmaakt de Heeren Appellanten niet: men vindt er evenwel de onwederleggelvkfte bewyzen van in alle hedendagfche Godgeleerden , dit ftuk verhandelende, welke men kan raadpleegen. Al hoe wel ik my, Myn Heer ! verftout hebbe UEWs. Verdediging der Pausfelyke onfeilbaarheid af te keuren , prys ik echter UEWs. oogmerk: want de Aanmerker en Ophelderaar der Leydfche Courant hadt voorgegeeven , dat, onnozele Menfehen alléén den Paus als eenen onfeilbaaren Rechter der Geloovs-gefchillen zich verbeelden. Om deeze Helling te logenftraffen, wilde UEW. het getuigenis van, in het oog uwer wederpartye zelve, groote Mannen,aanvuuren. Schoon UEW. in zyn oogmerk nier volkomen geflaagd is, blyft het altoos zeker dat deeze ftelling een handtastelyke leugen enopenbaare laster zy, te weetcn: verfcheidene Ur.iverfïteitcn , verfcheidene kloösterlyke Genootfchappen ; een Bellarmyn , een Cajetaan, eenMelchior Canus e.z.v. zyn onnozele Menfchen\\\ Daar op laat onze Schryver zyne verwondering biyken, dat UEW. een gevoelen uit Cypriaan betoogt, welks beginzel de dagen van dien Afrikaanfchen kerkvoogd niet bereikt. Goed! Maar hy zelv fchaamt zich niet wat laager duidelyk in te wikkelen, dat hy den H. Auguftyn voor eenen verdediger derjanfenisterye houde — eener misgeboorte, welke voor het minfte duizend jaaren na den leef-tyd van dien H. Oud vader op* de Hooge-fchoole van Leuven is ontvangen, en te Ipren uitgebroeid. Want, zegt hy : „uit het getüigenisfe van den H. Cypriaan de Pausfelyke onfeilbaarheid té willen ftaaven, is j,hetzelve alsof men den H. Augustyn als een' leeraar van het iyMolinimus wilde opgeeven." 't Is bekend dat die lieden geen verfchil tusfchen het Molihiimus en de thans heerfchende leer der Roomfche Kerke ftellen; gelyk er dok mogelyk geen wezcnlyk verfchil tusfchen is, gemerkt het Mollnlsmusop veele hoogeSchooien word verdedigd, zonder dat zy hierom van  brief. - / *97- van de Roomfche Kerke verketterd worden, daar men intus. fchen het Janfenismus als eene Ketterleer afzweert en vervloekt. Onze Amersfoortfche Letterheld zoude derhalven nader by de waarheid zyn gekomen, hadt hy vastgefteld, dat men even zo weinig uit den H. Cypriaan de Pausfelyke onfeilbaarheid kan betoogen, als men de leering van Cornelü Janfenii Au. guftims in de fchriften van den hooggeleerden Kerkvader Au. guftyn kan aantreffen. Onze Redenaar begreep, dat zyne gelykenis hem weinig zoude baaten, zo hy dezelve niet meteenigen glimp van bewys verniste. Op dat hy dan niet zou fchynen triumf te zingen vóór de overwinninge, zegt hy: „De H. Cypriaan heeft onophoudelyk „ beweert, dat de Paus en de gantfche Roomfche Kerk dwaal„den; en in deze meningeishy geflorven, uitgeflooten, gelyk „het blykt, door den Paus Steven, uit de Kerkelyke Gemeen„fchap, of ten minfte uit die van den H. Stoel: maar om dat „ hy er zich zeiven niet van heeft verwyderd, noeh ook van de '„Kerkelyke Éénheid, heeft hy verdient als Bloedgetuige geëerd „te worden, in wêerwil zyner doolinge, in wêerwil zyner „aanhoudende verzettinge tegen de beflisfingen, waarfchou„ wingen , bedreigingen en verdoemingen des Paufes" — Wat al woorden! Zo wil onze Schryver met zyne machtfpreuken de Onnoztlen verbluffen. Doch, dat hy zich niet verwondere • 't is eene volftrekte onwaarheid, dat de H. Cypriaan door den Paus Steven uit de Kerkelyke Gemeenfehap zoude zyn geflooten, of in den kerkban gedaan. De H. Auguftyn, wien die lieden gaarne in hun Janfenisten Ligchaamjte, fchoon zonder den geringften fchyn vani reden, wilden inly ven, verftrekkemy ten getuige. Vermits dan Steven, zegt hy (*), de Ketters niet herdoopte, maar ook, de geenen die dit deeden, oordeelde uit de Kerkelyke Gemeenfehap te moeten worden geflooten, gelyk de brieven van Cy- pri- (*) Lib: unico de Bapt: cap; 14. meng. wlrk. j. deei. No. o. s.  %9t. BtR* 1 E F. friaan bewyzen, is evenwel Cypriaan met hem in den vrede der éénheid geileeven. — Klaarer nog heeftzich gemeldeKcrkleeraar aldus (*) uitgedrukt in deeze bewoordingen: De vrede van Christus heeft in hunne harten (van de H.H. Stevenen Cypriaan: ) gezegepraald ; zo dat er in deezen -twist het kwaad eener fcheuriuge onder hen niet is ontflaan. Wat wonder dan dat zich de H. Cypriaan .(t) over Paus .Steven aldus laat hooren? Hy een vriend der Kelteren en een vyand der Kristenen , meent dat men zich van Gods Priesteren , die de waarheid, van Christus en de éénheid der Kerke vasthouden, moet onthouden— aestinendos putat. Hv zegt niet dat de Opperkerkvoogd zich van bunonthoude, óf dat hy hen in den Ban hebbe gedaan. —Enwaarlyk! Zouden de Gefchichtfchryver Eufebius, Hieronymus, Vincentius, Lirinenfis, wen zy van dit verfchil fpreeken, Zulk eene gewichtige omftandigheid hebben verzwcegen? 't Is ook ver of naby zo zeker niet dat de H. Cypriaan tot Zyn' dood in zyne dvvaalinge volhard hebbe, als onze geleerde aanmerker voorgeeft en zich mogelyk laat voornaam Uit de redenen die voor en tegen worden aatigebragt, blykt dat deeze zaak ten eenemaal onzeker zy. Maar waarom ftelt onze Voedfierlingder Amersfoortfche Kweek, fchoole zoveel belang, in die, van alle waarheid ontbloote. Hellingen? Ha! Lat et anguis in herbal Die man kan niet ontkennen dat de Vaticaanfche Blikfem . om my van den fprecktrant der vyanden van den Roomfchen Stoel te bedienen, hem, zyne dwaalgenooten en hunne wanfehapene lening hebbe getroffen. Want het Hoofd der H. Roomsch catholyke Kerke heeft zyne Mytcmannen met hun'aanhang plegtig geban vonnist, in hunne bedieningen opgefchort, als Scheurmakers aan de waereld ten toon gefield, als ketters en voorftanders eener Ketterye gedoemd eli veroordeeld, met de vaderlykfie vermaaningen om tot den reg- (*) -Lib:- 5. de Bapt: cap: 25. (t) Ep: 74. ad Pompejum.  b kh et. regten weg, tot den waaren Schaap - (Tal des Heere, tot de éénheid' der Kerke weder te keeren , door eene ootmoedige onderwerping en gehoorzaamheid aan het Kerke'yk Opperhoofd, en eene oprechte vervloeking en verzaaking hunner Kctterleere. Doch de hardnekkigheid, den Ketteren eigen, of liwer, de vruchthaare moeder van alle ketteryën, heeft te diepe wortelen in hun verftand , en mogelyk ook in hun hart (qui leget, intelligat ) gefchooten , dan datzy heldenmoeds genoeg hebben om nunne dwaalingen te belydeu. en grondhartig af te jfweeren. Maar, zeggen zy met den afgezetten Bisfchop van Autun; „mén is geen S'rheurmaaker veen men 't niet wil zyn. De „ Paus mag doen wat hy wil, wy fcheiden ons niet van den „Roomfchen Stoel, dien wy altóós zullen houden alsden eer- „ficn Stoel, als het middenpunt der Éénheid" ,, Wy, „ zeggen zy , wy beweeren de Goddcly ke inftelling en de waa„re voorrechten der Pausfelyke Opperhoofdigheid op vaster „gronden dan de Italiaanen zei ven."—Kortom: zy w'ldenO»ta.zelen gaarne diets maaken ,dat zy, in weerwil der Pausfelyke banvonnisfen , tot de Gemeenfehap der H. Roomsch-catholyke Kerke behooren ~- zo er toe behooren , gelyk de H. Cypriaan, af hadt hem, volgens hunne ongegronde en valfche onderftelling, de H. Paus Steven er uitgeflooten. Belagchelyke uitvlucht.' Zonneklaar kenteken eener verlorene zaake! Kunnen wy dan in Petrus fchip zyn, wen Petrus ons er uitwerpt, en verzekert dat. wy er niet in zyn? „ Nie„ mand is een Lid van den Catholyken Godsdienst, ten zy het „Hoofd van den Catholyken Godsdienst hem erkenne. Petrus heeft „ zyn gezag ontvangen om de waarheid aantetoonen en de „ dwaaling te veroordeeleh. Petrus heeft de fleutels van het „ Hemelryk, van de Kerke van Jefus Christus ontvangen, „om in dezelve aan te neemen, of uit haaren fchoot te werpen, „Wat hy aanneemt, is aangenomen; wat hy uitbant, is uitge5,bannen; wat hy bind is gebonden; wat hy ontbind is ont„ bonden; wat hy zegt tot de Catholyke Kerke te behooren, „behoort er toe; ,wat hy verklaart van die Kerke te zyn  3o9. B R I E F. „ afgefneeden, Is er uitgeflooten. Maar gelyk alle die «eggen: „Heere! Heere! daarom het ryk der Hemelen niet zullen ingaan, „zo zyn alle die geenen, die zeggen: Petrus! Petrus! Hoofd „ van den Catholyken Godsdienst, geene Ledemaatcn van die f,H. Kerke Zekerlyk te willen voorwenden darmen „een Lid dier Kerke zy, die ons verftoot; te willen voor„wenden dar men door zyn Geloov en zyne kering met die „Kerke vereenigd zy , die dit Geloov en die leering veroordeelt „en verdoemt, en die ons op ftraffe van den kerkban de o„ veroude en met de onze fin dige Leering voorflelt, dit is eene „ raazende uitzinnigheid , waarvan geene Eeuw eenig voorbeeld „oplevert. — Zo veele trouwloosheid heeft men in de vroegfte „ Ketteren niet befpeurd (*)•" Dunkt het U ook niet, Myn Heer! dat onze Aanmerker veel beter zoude gedaan hebben, hadt hy de oneerbiedige taal, welke den door het twistvuur verhitten Cypriaan ontglipt is, met een diep ftilzwygen gedekt? Hy kan toch niet lochenen ofdie Kerkvoogd heeft in zyne dr'fr buitenfpoorige, en den H. Paus Steven hoonende uitdrukkingen gebezigd, weike de H. Auguftyn aldus verontfchuldigt: De overvloed der Liefde heeft deeze vlek van eenen allerreinften Boefem bewimpeld, .en de ly~ dens-zikkel heeft ze afgewasfehen (f). ö! Waarom volgde hy dir menschlievend voorbeeld niet van hem, wiens getrouwe leerling hy zich waant ? Verwonder U dan niet, Myn Heer! dat UEWs. leere in het bvvoegzel op h"t antwoord aan den Heer De Feller verketterd worde. Wat kan men van het hollend brein dierlieden anders verwachten? UEW. hadt gezegd: „dat die geenen, „welke wegens het beffaan eener— geestelykewedergeboorte, en van derzelver noodzaakelykheid onderrigt, en dus door „ hunne eigen fchuld, zich van dit door Jefus ingefteld heilmiddel „niet ( * ) Lettre d' un Vicaire Ardennois i Monfeign: L' Archevêque de Reims &c. (F) Ep: ad Vinceutium Rogatistam5  BRIEF. SQI- niet bedienen, uit het rvk der Hemelen zuüen geflooten wor' den":^,beüuit hier uit onze Aaiimerker,« het doopzelmet noodzaakelyk door noodzakelykheid des middels, maar des gebods'alléén. Schoon gevolg! Wen men by de woorden van Paulus tot de Hebreeuwen (*): het is van nooden, dat hy die tot God wil gaan, geloove. dat hy zy , by voegde: wel te verftaan, wen men zo ver in zyne jaaren gevorderd is, dat men een genoegfaam gebruik van zyne rede heeft, om uit de fcheppinge of door bizondere onderwyzing van Gods beftaan. te kunnen bewust zyn; zal onze Janfenist hieruit befluiteu,dat men het Geloov noodzaakelyk houde alléén door noodzaakelykheid des gebods, en niet des middels? Zal hy, om datwy vastftellen, dat die kinderen, welke weinig dagen na het ontvangen doopzel'fterven, in her ryk der Hemelen ingaan; zal bydaar uit, vraag ik, befluiten dat wyhet geloov inéénen God noodzaakelyk houden alléén door noodzaaktlvkheid des gebods? Lochenen wy daarom de hooge noodzaakeh kheid des doopzels, om dat wy leeraaren, dat een volmaakt berouw of de martel-dood geduldig geleden ons kan rechtvaar-, digen ? De goede man vaart evenwel voord in den wind te fchermen. Dus, zegt hy met den toon eens overwinnaars, moeten de kinderen die zonder doopzel fterven , worden uitgenomen. De man moet in eene onbekende Landflrcek, ili een nog Bimmer ondekt oord der aarde woonen, waar de fpraakelooze zuigelingen in weetenfehappen onderrigt en van derzelver grondbeginfelen overtuigd kunnen worden , en waar men net gebruik zyner ziels krachten niet noodwendig heeft, om den Opper-wetgeever^^/y* te beledigen: gemerkt UEW. fpreekt van lieden die van het beftaan des doopzels onderrigt en overtuigd, hetzelve door hunne eigeneftchuldverwaarloozen.UE\\\ oogde hier mede op de bejaarde bewooneren van nog onbekende Eilanden, die van geene Propheeten weetcn , en wien nog geen Evangelist predikte. ^ (*) Hoofdd. li. v: 6. S>2>  $8? f Rr I E F . Maar het fchynt dat onze Aanmerker UEWs. byvoegfelmet betrekkmge tot die Volkeren ook verkettert; vant aldus voegt by er by : dus zyn die tallooze heidenen, en alle ongelovigen die nimmer van het Evangelie hebben gehoord, die gevolglyk de noodwendigheid eener wedergeboorte niet kennen, dus, zyn deeze ook uitgenomen van de wet des doopzels, die volgens Ambrofius memand uitzondert.1 —. Neemt dan UEWs byvoegzel, Myn Heer! iemand uit? Neen zeker! UEW. beoogde alléén, dat het den bejaarden ongelovigen niet eerer tot zonde zoude gerekend worden ongedoopt te zyn , dan na dat hun het Evangelie gepredikt, en de noodzaakelykheid des doopzels verkondigd zy, en van de waarheid dezer leeriuge zouden overtuigd zyn. Kunnen wy wel eene Leering. gelooven, die ons nimmer gepredikt werd ? Is dan de dienstvaardigheid van ons Geloov geene rëdelyke dienstvaardigheid? — Het kan wel, dat onze Janfenist deeze Leering niet behaage, omdat hem mogelyk de vyv-en -zestigfle der verdoemde (lellingen van Bajus aanlagt: eene louter'-ontkennende onweetendheid in dien geenen, wien Christus niet is gepredikt, is zonde (*> Maar dat hy weete, dat wy geenen zo wreeden God erkennen , die ons om eene onoverwinnel) ke onweetendheid ten helfchen vuure zoude veroordeelen. Zie hier dan met weinige woorden het kort begrip van ons Geloov. Voorzeker neemt Christus niemand uit, zeggend (t); Ten zy iemand wedergeboren zy uit het Water en den TI. Geest, kan hy niet ingaan in het ryk Gods. — Hy neemt de kinderen niet uit, die daarom, zo zy niet gedoopt zyn, geen deel in Gods Ryk zullen hebben. Waarom niet? zeker niet, om dat zy niet gedoopt zyn; maar om dat zy befmet zyn met de Erfzonde, die hun door het Doopzel alléén kart vergeeven worden; ten waare eenig Dwingeland, gelyk weleer de 3-33 gon BJttf :u (tBi»ff fcij^/jH anaag rwv ai*» .(c^ikJ (*) Infidelitas pure negativa inhisquiius Christus ficntst predicatus, peccatum est, (f) Joa. 3.v: g.  BRIEF, 303, de heerschzuchtige, en daarom bloeddorftige Herood dc kinderen te Betheléem, hen uit haat van Chrisrus of zynen HGodsdienst vermoorde. — Hy neemt de bejaarden niet uit, ook die geenen niet, die nimmer van het beftaan dês Evangeiiums of het bad der wedergeboorte gehoord hebben; die daarom zondef dit Heilmiddel of in der daad, of door een vuurig verlangen, gepaard met een volmaakt berouw, ontvangen te hebben, in Godsryk niet kunnen ingaan. Waarom niet ? zeker niet. om dat zy een Evangelium waar van zy nimmer hoorden, niet geloofd hebben ! zeker niet, om dat zy een Doopzel 't welk hunrimmer gepredikt werd, niet hebben ontvangen: maar of, om dat zy nog befmet zyn met de Erfzonde, of, om dat zy de voorfchriften der Natuur wetten , die God van aanvang op de tavelen hunner harten heeft gefchreeven, hebben overtreeden. Was dat niet uwe gedachte, Myn Heer! toen UEW. bladzyde 103. UEWs. opheldering, tusfchen twéé haakjes,ftelde? Welk Roomsch - catholyke vindt in deeze leeringe iets ongerymdsch of kettersch? Teronderwyzinge myner Geloovs-genoot en voeg ik er by, dat die God, welke wit dat alle menfehen zalig Worden en tot de kennisfe der waarheid geraaken ( * hun genoegfaame genademiddelen verfchaffe, om dit einde te bereiken. Indien dan de blinde Heidenen, wien nog geen Apostel predikte, de wet der natuure onderhouden, en die verlichting, welke hun God reeds heeft gefchonketl, wel gebruiken , zullen zy zeker tot de kennisfe des Evangeiiums komen , al zoude God hun eenen Engel zenden, om hen te onderwyzen. Ter bevestiging deczer Leeringe leezen wy, Hand: 10, dat God eenen zyner Hemelboden aan den rechtvaardigen Cornelius hebbe gezonden, om hem dien Leeraar aart te wyzen, die hem in de nieuwe Hemel-leer zoude onderrichten. — Welk Roomschgezinde zal in dit allesdeLeering van Calvyrt ontmoeten?— Menbehoore Janfenist te zyn om deeze Leering te verketteren. (*) Eerfte bric-y vari Paulus aan Timotheus hoofd: a. v.4. S. 4,  334- BRIEF. De Hemeltergende trouwloosheid, die de JanCenist "op het einde van B'adzyde 4.0. begaat, verdient cér verontwaardiging dan wederlegging _ Qtii volvit Lapidem revertctur ad eum: die den Bal kaatst, moet hem weder veiwathten. Pelagius en de Moünisten of de Rooms chgezinden leeren hetzelve ten opzichten der kinderen zonder doopzel gejlorven. Welk een duivelfche laster! - Pelagius kienende de Erfzonde, en daarom beweerde hy dat de ongedoopt-geftorvene kinderen buiten het ryk der hemelen, het ceuvvig leven zouden genieten. Dc dwaalleer van Pelagius ïs altóós de gantfche kerke een vloek geweest. —— Dc Molinistcn gelooven de Erfzonde, en ftellen vast dat die ongelukkige Ichepzeltjcs, Welke in het bad de wedergeboorte niet zyn gereinigd, voor eeuwig van Gods aanfehyn zullen verftooten 2yn. Deeze leering word openbaar inde Roomfche Kerk gclecraard, zonder dat iemand der geinen, die het geluk hebben In haare gemeenCchapte leeven, dezelveverkettere. —»Het gevoelen van Catharinus welke den ongedoopt - geftorvenen kinderen eene natuurlyke zaligheid, beftaande in eene natuurlyke kennisfe van-en üefde jegens God, verfpreekt, en na het laatste oordeel het aardsch Paradys tot eene wooninge aanwyst, word zelvs gedoogd, en van zomrm'gen verdedigd. <— Het gevoelen van Sfondratus in zynen opgeloste»knoop der v66rfclnkl;hse, lieert met het vóórige veele gelykheid. Mogelyk zag de Tanfenist op die gevoelens, toen hy de Molinisten tot Pelag'aanen maakte. Een nieuwe trek zyne trouwloosheid ter bevesiinge van 'het geen ik boven zeide, dat die lieden niet ophouden de wargevoelens van bizondcre Geleerden, een gantfeh Genootfchap of de algemeene Kerke aan te tygen, om dus de Roomscbgezinden haatelyk te maaken. De Tanfenistcn m0gen dan Kinderbeulen zyn ! Ik wil liever den raad van den wyzen man volgen (*): Gevoelt randen Heere ingoedheid. .Schoon ik dan geloove dat die ontydige geboorten, wier moederlyk Ligchaairt haar grav werd, noch in het ryk: der Hemelen, noch in Gods-ryk, noch tot het eeuwig leven zullen ingaan, noch het aardsch Paradys bewoonen, ftel ik evenwel vast, dat zy de altoosduurende folteringen der onuitblusfclielyke vuurvlammen nimmer zullen gevoelen. Zie hier, Myn Heer! de geringe vruchten myner LetteroefTeninge. Indien ik hetgelukhebbe dat zy UEW. fmaaken, zal ik nog een enandennaal myne zwakke vermogens beproeven om UEW. van nutte te zyn; jn welker verzekering ik de Eer heb my met eene bizondtre genegenheid, uwen welwenlchcndcn Leezcr,te noemen. Transisaianus. (*) Het boek der wvsheid; hoofdd: 10:1.  MENGELWERK, Tot godsdienst en zedeleer betrekke!,yk. £roevE, over de hedendaagsche Catholyke Letterkunde in Duitschland. ( Vervolg van bladz. 277. ) 5. VIL JL hans komen wy tot Franciskus de Paula Ros al in 0 — een' man die in 'tjaar 1736. te Wenen bet eerfte dag-licht zag. Na zyne eerfte ftudiën te hebben volbragt, aanvaardde hy in 1759., oud zynde drie en twintig jaaren, den Geestelyken -fland,— werdt Leeraar der Wysbegeerte en Godgeleerdheid, vervolgens Dorp-paftoor, en eindelyk Leeraar in de Wis-— en Natuur-kunde. Ros a lino, een gunsteling van Keizer Joseph II. zynde, werdt door dien Monarch in. 1782. tot Cenfnr der Theölogifche Werken benoemd, in wien hy dan ook zeer wel den man aantrof, die met zyne gevoelens en denkwyze overeen-ftemde. Toen deze herrormzuchtige Vorst op den ongelukkigften inval kwam, om eene gantfche hervorming omtrent de Godgeleerde - ftudie in de Oostenrykfche Nederlanden te onderneemen, — vondt hy niemand bekwaamer lotDirecteztr der Theölogifche Faculteit te 'Leuven aangeftelj te worden, dan deze Man, — met welken Post hy den ook, op eene jaar wedde van twee duizend Gulden , vrye reiskosten, en eene vaste hoop om.fpoedig tot het eenofander Bisdom benoemd te zullen worden, werdt begiftigd. — Rosalino bedankte echter, voor.dit aanbod, zeggende: Ik wil „ veel liever my met myne vyfhonderd Gulden hier tc vrede „ houden, dan dat ik wederom met Geestelyken zou möe„ ten leeven." Hy was een vereerer van d' Alemesrt, Helvetius, Diderot, maar vooral van Voltaire, en in 't algemeen een zeer verdraagfaame vriend van foortelyke Wysgeeren; doch te gelykertyd een geftrengc en onbarmhartige 8e- JlENG. WERK. i. deel NO. 10. T.  305. over de C. Letterkunde Beöordeeler der zogenaamde flyf -orthodoxen, diemenmetden vreemden naam van Ultramontaanfche Theologen beftempelde; wier rechtzinnige gevoelens men dwepery noemde, en wier werken men immer van Pharifeeuwfche bigotterie befchul- digde. . . Zyne fchriften zyn op veele plaatfen in Duitschland weinig, enbyons Nederlanders, genoegfaam niet bekend (*); - zy draagen allen, voor zoverre zy het Geestelyke of Kerkelyke aangaan, het kenmerk eener al te ver gedrevene yrymoedigheid, en eener overal duidelyk doorftraalende geneigdheid tot het zo _ genaamde zuivere Deismus. In het Intelligentsbladder alge. meine Literaturzeitung von Jena 1793. No. 79. blad. 626. ontmoeten wy de volgende oordeelvelling omtrent zyne Godgeleerde gevoelens: ,„ Rosalino werdt van twee Party ën, waar „ van de eene hem met den tytel van Deist, en de andere „met dien van Janfenist vereerde, gevreest (t), en wegens zyn „ Perfoon hooggeacht. Hy was flechts in zulken zin een Jan„fenist, gelyk Bayle een Proteftant was. Bayle protesteerde tegen 'alles, en Rosalino hadt gaeme alles tot de „eerfte Kerk te rug gebragt, dewyl hy oordeelde, dat zy (de „eerfte Christene Kerk) de Kweekfchool des zuiveren Deismus „ was." Rosalin 0, overleedt den 20. February 1793. te Wenen. S'.yin. Jacob Dantzer, een Benediktyn uit het onmiddelbaare Ryksftift/^ (S), Geestelyke Raad van den. Aaitsbisfehop C*) Men kan dezelve vinden in Meusels geleerde Duitschland. - in 1782. gaf ook hy zyne spaoioqjaA overzetting vau den Bybel in het licht. Ct) Gevreesd werdt hy, ja: maar wanneer ? Niet dan na dat hy den gednehten letterkundigen Schepter — de veelvermogende Cenfor-roede, in zyne handen hadt. En wie zon toenmaals voor eenen Wenenfchen Cenfor niet gevreesd hebben? , ' . rs) Dit onmiddelbaare R>ks.itift ligt in ae Stad Istiy in Zwa-  in Duitschland. 3°7- van Saltsburg, cn Leeraar der Morale en Paporak. Godgeleerdheid , is een doorlezen man, doch teffens van eenebyzondere vooringenomenheid voor het nieuwe, en, gelyk alle Verlichters, een al te vryë Beöordeelaar der oudheid, en wel in zulk eenen toon, die voor onze Godvrezende; en welmenende Voorouders al te beledigend is. Men heeft van hem een Werkjen: ever den invloed der zedeleer op de Gelukzaligheid der Menfehen e.z.v. Saltsburg 1790. in Gr. 80. ... Of zyne P aflor al-theologie , Welke hy in zyne Christelykè Moraal beloofd heeft, reeds het licht ziet, wecten wy nietï maar dit weeten wy, dat hy nog onlangs, en wel in den voorigen Jaare 1793., een boekjen in.gvo. uitgaf, met dezen tytel: Über den Geist.Jefu undfeêne Lehre, einBeytragfur nachdenkende Christen in ihren Andachts ftunden. Wy zullen hier allen fpreeken van zyn Werk, ten tytel voerende: Aanleiding tot de Christelykè zede-leer. Frankfort en Leipzig 1787 — 91.. in drie Deelen in 8vo. In de Inleiding tot het eerde Deel zegt hy „ Reeds indeecr„fte tyden werden de transcendenten, hypothefen, fubtihtei„ ten en verfcheide aphorismen uit de Wysbegeerte in de Godgeleerdheid overgebragt. Men vindt nog de Godgeleerde „Folianten, Quart'anten en Compendien daar van geincru- fleer d (*). Voornaamlyk dient hier aangemerkt te worden „(zegt hy verder) dat met de School - gevoelens te gelyk de „peripateiike en fcholastike Terminologie, die toenmaals by de Wysgeeren gebruikelyk was, tot het Heiligdom der Godsflenst-leere werdt overgebragt. Zelfs de Vadejsvan7h?«/ „ ne vreugde te gevoelen. — Eene acte „van Hoop, is het werkelyk gevoelen dezer „vreugde." . 486. ,, Wy kunnen ons onhiogelyk met de gebrekkige „fubtiliteit: deNecesfitate medii & Pr tecepi'i, op„ houden." 1 505. „Wanneer een jood of Turk , zynen God als zyn „ hoogfte goed oprecht bemint, is dit geene „Goddelyke liefde? cn waarom zou het die niet J5 zyn." ■ — 518. en 519 „ De fubtiele vraagen en abfurditeiten, „welke vóórdezen "(toen er nog Theölogifche unifurmiteit heerschte j „ de zogenaamde Moralisten ontwierpen, aangaande de beginnende liefde, 3,{amor initialis') van de flavelyke liefde, van de „volmaakte en onvolmaakte liefde, van de liefde „die genoegfaam is tot het Sacrament der Biecht, „e.z.v., dit alles, zegt Dantzer, ga ik met vóór¬ naam van Athanafius bekend is, als ook die van Nicenen , -of de gewoonel}'ketfc/i?van Geloof, zyn voor eenen Duitfchen Verlichter te a/gemeen - -te droog-te oud: zy roeren-verheffen-en heiligen zyn anderfmts zo gevoelig hart niet.  in Duitschland. • jig. „ vóórdacht voorby; 't is meerendeels flecht een „woorden-ftryd—• eene onbepaalde, denkbeelde„ looze, opgepropte Terminologie, tegen de God- „delyke wetten der Thelematologie Deze ,}Mannen hebben, dewyl het nu toch eens zo „de mode was, over deze vraage: WelkeGod* f,delyke liefde, wordt er vereischt, en welke -is „genoegfaam tot het Sacrament der Biecht* „gantfche Folianten gefchreven. — Het is te „verwonderen, dat zy ook nog niet een aart „ van Thermometer hebben uitgevonden, om de „ nodige graaden der warmte van de liefde Gods te „meeteu." Jladz. 528. Dryft Dantzer, op eene laffe en laage wyze den fpot met eene, door zyne Pausfelyke Heiligheid P1 u s VI., goedgekeurde aandachtsoefening, ter eere derzaligfte Maagd e.z.v. II. Deel. ' 69. „Eigenliefde is de eigenlyke dryfveer van allegoe„de werken. Zuivere zelfverlochening is contra~ „ dictie. ' - 206. „ Is de Duivel dan we! zo boos, dat hy in het ge„ heel geen goed meer wil ? Kan ecu zo edele „Geest zo zeerontaartcn, dat hy met eene klaare ,, en duidelyke kennis, het goede zou haaten en het „kwaade beminnen?" -463. „Dat de Duivel Emisfarisfen heeft, om de „Menfehen tot zonde te verleiden en zyn ryk uil „ te breiden, is haudtastelyk eene bedriegelyke gevolgtrekking van de ovendrevene leeringe van „het ryk des Satans; even of de arme Duivel „tegen het Ryk Gods machtiger ware, „wanneer er onder de Menfehen meer Zonda„ren zyn. Satans en Duivels zwerven er „ongetwyfeld onder ons in 't ronde, om te „ vervoeren; maar dit moet verftaan worden van „de 1.5.  3M- over de C* Letterkunde ,,de Menfehen onder zich, te weeten dat de een „ Mensch des anderens Satan is." Bladz. 6©5. „ De Plechtigheden onzer Kerk worden vergezeld „van Latynfche gebeden, die het Volk en menigmaal de Priester zelf niet verftaat. Menbe„ hoorde onze Liturgie{* ) eenvoudiger te maaken, „hetbuitenfpoorige weg te laaten en de gebruiken by „de Godsdienstoefening meer naar den fmaak „ der tegenwoordige befchaafdere tyden in te rich„ten, en in de duitfehe Kerk de duitfehe fpraak „te herflelien (t), op dat het Volk er deel aan „ kan neemen en hetzelve den tyd niet lang val- „ïerjy ——-6lg.„Volgens de leering der (oude) Godgeleerden, „wordt een kind door het doopfel, van de Erf„ zonde gezuiverd; maar niemand weet wat het is „ van zonden gezuiverd'te worden — vergiffenis der „Erfzonde te vtrkrygen. 630.„is Vader Dantzer tegen den Exorcismus by den doop geweldig in het harnas, byzonder te- (*) Over Dantzer wyze van denken, aangaande het hervormen der Liturgie, kan men nazien des Heeren Harschers Beoefenende Verhandeling over de Catechismus - ."let) Herflelien? .... zoekt Dantzer. ons mogelyk diets te maaken, dat de duitfehe fpraak wel eêr by denopenbaaren Godsdienst is ingevoerd geweest? - en zo niet! wat wil dan dit woord herflelien ? fj) Nieuwerwetfche Christenen. — Menfehen naar den fmaak der tegenwoordige befchaafdere tyden — valt de.n tyd in het bywoonenvan den heiligen Godsdienst lang, en ten gevalle van deze Vrienden behoorde men, volgens het gevoelen der duitfehe Verlichters, de taal by den openbaaren Godsdienst te veranderen! —  in Duitschland. S'S- ,tegen deze woorden: Exi ab eo immunde fpiri,xtm et da locum Spiritui fancto. „Men zal „toch voorzeker, zegt hy, ophet einde der (zo „verlichfe) agttiende Eeuw niet meer beweercn. dat alle nieuwgeborene kinderen van den Duivel ^bézeten zyn (*), en dat er de Duivel eerst „uitgebannen moet worden, alvóórens men den „doop durft onderneemen." — Vader Dantzer beroept zich hier op het gezag van den Heer L au her (t) die met hem hier omtrent ééaftemmig deukt, en hy kan er zich des te geruster op beroepen, wanneer het waar is, wat Dantzer bladz. 246., van hem zegt, te weeten: dat hy veel beter, duidelyker, en volgens de wysbegeerte en vernuft, verdienftiger gefchreven heeft, dan ooit iemand van onze nog zo kundige Godgeleerden CS) ge- (*) Dit juist wel niet! — Ook 'inde vóórigeeeuwen heeft men dit nimmer beweerd; maar wel, dat zy tot dus verre onder het juk des helfchen vyands, en onder den vloek der zonde waren; — ook, dat zy kinderen der gramfchap waren, maar nu ftaan om kinderen Gods, erfgenaamen des Hemels en Ledemaaten van het geestelyk lichchaam te worden, daar Jefus Christus zelf het hoofd van is. C t) Deze Hoogleeraar Lauber, die in zyne fchriften de taal der Verlichters voert, gaf in 1782. te Wenen zyne Inftitutiones Thee-logica Pastorelis in twee deelen in 8vo. in het licht, —.en in 1784. — 88. zyne Beknopte aanleiding tot de Christelykè zeden -leer. (§) Zelfs worden Gazzaniga, Gervasio, Ber- tieri, schwartsiiuber, LoRY, dominicus Schram, Schanza, Lubt, Reif en Bekkek, vaa Dantzer onder die Godgeleerden gerekend, welke niet duidelyker en belangryker hebbqn gefchreven, dan de God, geleerden der vóórige eeuwen, en die nog de oudeonverdaatu baare  316- pver de~C Letterkunde gedaan heeft!!'. Deze Laober bekent, dat de voorgenoemde plechtigheid zeer oud is, en dat men er- gewag van gemaakt vindt, by de H.H. Aug us tinus , Isidorus, Ambrosius, Gregorius Nazianzenus en Cyprianusj maar hy voegt er deze doortrapte aanmerking by; dat Jefus Christus (heeft dan de Zaligmaker ook in eigen Perfoon gedoopt ?) en zyne Apostelen zich nimmer van zulke plechtigheden hebben bediend (*). Wie zal nu nog zo onredelyk zyn, om aan zulk eenen Hoogleeraar die zulke voortreffelyke aanmerkingen weet te maaken, niet de eerfte plaats onder de Godgeleerden interuimen ? — Bladz. 633. zegt Vader Dantzer: „ De Kerk lag ten tyde „der Apostelenen hunne onmiddelyke opvolgeren „ nog in de wieg — vol eenvoudigheid — geheel „onvolmaakt in haare inrichting. Wanneer men „nu in onze dagen eenige hoegenaamde verande„ring in de Kerkelyke tucht of Liturgie wil on„dernecmen, dan komt het er niet op aan, wat „ten tyde der Apostelen en hunne Opvolgeren „gcbruikelyk was; maar wat hedendaagsch voor 3,onze Natie, die vry wat delicater is geworden A „ het nuttigfte is." 651.„Het biechten kan niemand op zekeren beficm- „ den tyd bevolen worden : men kan des menfehen „wil aan geene kluisters leggen." 698. „Bidt wanneer er uw hart toe geneigd is, maar „ook niet langer. Het bidden moet niet „ op beftemde uuren, maar by voorkomendegelegen„ heden gefchieden." Bladz. baare Schoolfpraak voeren ; — verders tot niet dienen dan 0» het getal van 't Communis Doctorum te vermeerderen, als zynde hunne werken fiechts byeengeraapte Qopipendiums der oudheid. (*) Mor al. Theologie. 5. deel.  in Duitschland. 317. Bladz. 690. „Men moet zich zei ven geen geweld aandoen om te „ bidden." 704. „Zelf het Pater noster, is géén van den Hei- „ land voorgefchreven Formulier dat men geftadig jj moet herbaaien." .. , , 705. „ Gebeden - boeken, uitgenomen die van Salfsiurg „en Stutgart, dienen nergens anders toe, „dan om het Gebed in eene enkele Battolugie te „ veranderen." m. Deel- - i 80. fchimpt Vader Dantzer op de bekende Ver- zuchtinge: 0 Deus ege amo te. &c. „De H. „FrAnciscus Xaverius zegt men heeft „dit Gebed dikwyls gebeden. Hieruit volgt niets „ meer en niets minder dan dat de Heiiigen ook „Phantasten kunnen zyn." - - . - u6. „Het is eene byzondere dwaal - leere der Cafu„istendnt het verzuimen der Misfe op Zondagen 3 „doodzonde is." ■ 130. „De verbindtenis der beloften, behoorde fiechts „ een korten tyd te duuren." Onder de middelen om zich zeiven gelukkig te maaken, komen Bladz. r»45., de volgende voor: ,, Leer de vreugden en ,,'genoegtens kennen. — Maakt U zeiven bekwaam tot alle 3, vreugden en vermaaken, welke de Natuur en de Schepper „U aanbieden— als; B.V. den hongeren dorst lesfchen [ bladz. „148J — de lekkere fmaak van fpys en drank. . .. aange„naame reuk, gevoel gehoor e.z.v. ~ Het eerfte wat de 3,Mensch [bladz 173] mag cn moet zoeken , is het werkelyk „genieten der vreugden, byzonder [bladz 175 ] het bezitten van „ geld, tyd, en goeden naam. — Verfterk uw lichchaam zo vee! als „gy kunt. [Bladz 177]." Bladz. 272. „De bekoringen des Duivels zyn Chimeren, die „door de domheid, het bygeloof, cn ten deele „door den baatzucht van fommige laaggezielda 5,Leeraaren en andere bedriegers zyn uitgevonden. „Men  jij, over. de C. Letterkunde „Men kan noch uit de Natuur noch uit de open„ baaring eenigen grond bybrengen om te bewyzen „ dat de Duivel de Menfehen bekoort." Bladz. 429. brengt Dantzer de volgende pasfage van zynen Werkmeister op't tapy t: ,, De Kerk „werdt langfaamerhand met de wonderlykfte Hei„ iigen overftroomd" ( met Heiligen overftroomen! met wolke zinryke uitdrukkingen komen ons thans de fchrandere duitfehe Verlichters aan boord 11) „ en dewyl van eeuw lot eeuw, nieuwe misbrui„ken en afwykingen ontflontcn , zo werden deze „ misbruiken fchier geheiligd, aangezien men hier en daar zelfs de zulken onder de Heiligen telde, „die de buitenfpoorigheden ten hoogden top heb„ ben gevoerd (*)•" 608. „De verplichting om in den Huwelyken - ftaat te „leeven is algemeen, en niet dan wanneer er eene „phyfike of morale onmogelykheid in den weg is, „heeft er exceptie plaats." 697. De Huwelyks-zaaken behooren tot de Wetgevende „ Macht der Souverainen." 835. „De Souverain heeft het recht, om de waareIee- ,,ringe van Jefus, van de Menfehelyke gevoelens „en Kerk-fyflemen te zifton." — Verder wordt in het gantfche werk den Souverainen Zifters eene uitgebreide macht in 't Kerkelyke vergund. By dit alles zou nog gevoegd kunnen worden, dat D A n tzer die met zo veel roem van Eyeel, Werkmeister, Ruff, en foortgelyke Schryveren fpreekt, de Catholyke Schry- (*) Deze buitenfpoorige Phantasten waren du?, volgens de gevoelens van Dantzer en Werkmeister, die menig vuidige Heiligen, welke de heilige K Er is fchier geen één Lutherfche Bybel onder allen die tot (*) Po stil. Major Domini'c. Brief van Edward Evanfon aan den Lord Bisfchop van Lichfeld en Gavent ry, gedrukt te Dord by van Braam 1785. ,in de Voorreden pag. XXV, ( t ) [Veislinger. Fris Vogel pag. mihi 345. CU I. Joa. 5 vs. 7. V. 2.  S24- BRIEF. tot aan het einde van de zestiende eeuw in Duitschland zyn uitgegeven, waar in men dien text aantreft. Ja, Myne Heeren ! Gy zei i's hebt immersin Uwe Bibliotheek op meer dan eene plaats te kennen gegeven, dat deze woorden indcnallereerften Luther-, fchen Bybel die te Straatsburg in het jaar 1524. gedrukt was j niet te vinden waren, alzo deze Bybel naar een Ariaanseh afschrift was gedrukt f * ); en in de daad ik vinde ook dezen Bybei met eene Voorreden van den Lutheraan Joannes Loniccrus, aangetekend by Vader Calmet onder de Griekfche Bybels, op de Lyst geplaatst voor zyn Bybels woordenboek. Toont dus Myne Heeren; uw eigen gezegde niet,dat niet Socyn, maar L ut her de deur voor het Arianismus opende, ver-, mits Lelius Socinus de eerde van dien naam, die dit wangevoelen heeft gedreven, in het jaar 1525., en zyn neef Fauftus Sooinus die eigenlvk cie voornaamfte voordplanter van het Socinianismus was, eerst in het jaar 1539. geboren is? Alvdórens dar deze oenigen opgang kon maaken, hadt Calvyn reeds het leerftuk der H. D-icéénheid ondermynd. Hy hadt wel is waar, de opgemelde textwoorden van Joannes juist wel niet uit den Bybel geworpen, maar er den zin van geheel als verdraaid , om alzo op eene meer bedekte wyze het Arianismus in te voeren; *— dus fpreekt hy over deze gewichtige woorden: „Het „geen joannes zegt dat drie één zyn , Maatniet op het weezen , „ maai- op den wil (i)." De Ariaanen gaven dezelve uitlegging aan deze woorden van Christus: ,.Ik en de Vader zyn één ( § '1" Men kan de H- Drieéénheid , noch de Godheid van Jefus Christus niet Kerker lochenen dan Calvyn hierdoedt: doch eeniire andere plaatfen uit zyne fchriften bygebragt zullen ditnader bevesr;b''"'n. Aldus fchryft hy tegen Jan Valentyn Gentilis: „Zeker wy be- iy- (*) Kerkl. Bibl. No. 3. Mengeho. pag. 82. en Ke. 5. Retenfie pag. 174. (1 ) in Comment. ad h. I. fel. 74. CD Joa- 10. vs. 30.  BRIEF. gs& „iyden éenftemming, dat Christus one;genlyk genoemd wórdt: „Schepper des Hemels en der aarde (*)." In zyne uitlegging over het 14. Hoofddeel van Joannes, daar hy op zyne wyze deze woorden: Myn vader is meer dan ik (t) verklaart, berispt hy de Heilige Vaders dat zy dien text verdaan naar de menfehelyke natuur van Jefus Christus. Ja in zyne verklaaring van eenen anderen text: Joa. 5. vs. 30.. zegt hymet ronde woorden: ,,De oude Leeraars hadden geene oor. „zaak om zich zo aftefloovcn met het wederleggen der fmaadre„ denen van Arius.'' Ik zou UED. nog eene meenigte andere plaatfen uit zym werken kunnen bybrengen, waar in de zaaden van een vernieuwd Arianismus onwederfprekely kleggen opgefloten ; maar ik achte dit genoeg om UED. te doen zien dat de oorfprong van dit gevoelen, het geen van zulke rampzalige gevolgen ia en ze dagen is, verder te zoeken is, dan in Socyn. Laat ons hier by in overweeging neemen het getrouw verhaal, dat de Heer Bosfeut ons met korte woorden doet, van de opkomst van 't Sucitiiatiismas ( % ). „In 1545. en volgende jaaren , twintig jaaren, na dat Luther de paaien door onze voorvaderen gefield, hadt omgeworpen , toen alle gemoederen aan 't gisten waren en de waereld gefchokr werdt door gefchillen, die alty d de baarmoeder van ni.uwe leerftelfels waren, hielden Lelio Socyn en zyne gezellen hunne heimelyke bveenkomftenin Italiën, waar in zy de Godheid lochenden van Gods Zoon". Gy ziet hier uit Myne Heeren! dat Lelio Socyn eerst twintig jaaren na Luthers openbaare Leeringe, zich met het werk der hervorming bezig, en daar toe nog maar geheime byeenkomden, hieldt; terwyl Calvyn ook reeds lang zyne leeringe ver- (*) Libr. advers. Valentin Gentil. pag. 1924. (t) in Joa. 14 vs. 28. C §) Hifloire des Vdriaiions. torn. 2. Livr. 15. n, 122. f. 469. £? 470. V. 3.  p6. BRIEF. (breid en al eenige jaaren te vdóren als Hoogleeraar, te Geneva opentlyk hadt geleeraard. Fauftus Socinus (.neef van Lelio) verfpreidde zyne leering niet voor 't jaar 1578. Ook ziet men in zekere Franfche overzetting des Bybels, die te Gcneye in den jaare 1554- onder opzicht van Calvyn gedrukt werdt, zo duidelyk het zaad van't vernieuwd Arianismus, dat niemand cr aan kan twyfclen. Eene plaats onder anderen moer ik er UED. van opgeegeven. Gy weet, Myne Hoeren ! dat de Apostel Paulus in zynen brief aan de Hebreeuwen het tweede Hoofdftuk, de waardigheid fchetst van den mensch in 't algemeen, en dit vervolgenstoepasfelyk maakende op de menfehelyke natuur in jefus Christus, aldaar vers 9. zegt: ffy zien dien Jefus, die een weinig onder de Engelen vernederd was, om het lyden des doods, met heerlykheid en eere gekroond. De AposteLzinfpeelt hier, op 't geen David in zynen agtften Pfhlm vers 5. en 6. zegt validen Zoone des menfehen.- Gy hebt hem een weinig minder dan de Engelen gemaakt; met Udfler en heerlykheid hebt gyhem gekroond e.z.v.. Deze woorden (laan ongetwyfeld op den Heiland volgens de verklaaring van Paulus: zy betekenen dus, dat jefus Christus volgens zyne menfehelyke natuur of als mensch -weinig minder dan de Engelen was. Maar om deze woorden eenen anderen zin op te dringen, om dat men ze nodig oordeelde tot voordzetting van 't gevoelen, waar voor men zich reeds gedeeltelyk verklaard hadt; om dat men voorhadt de eeuwige Godheid van Gods Zoon te beftryden ; met één woord, het Arianismus op eene bedekte wyze weder in te voeren; vertaalde men die woorden aldus: Ta l' as fait un pet» vwindre que Dieu. Gy hebt hem iets minder dan God gemaakt. Wel is waar, het Hebreen wfche Eloh:m,is, gelyk veeIe woorden in die taal, dubbelzinnig; men kan er door verftaan, God, Engelen, Vorsten, Overheden, Rechters e.z.v. Maar, daar de Chaldeeuwfche, Syrifche en Griekfche Bybels duidelyk dat woord indien text hebben overgenomen voor Enjgeleu 'cn niet voor God, en de Apostel Paulus dien text van David zo duidelyk te ywftaaa geeft van eene vergelyking  BRIE F> 327, der menfehelyke natuur van Jefus met die der Engelen; hoe konden dan deze woorden overgezet worden : Gy heit hem iets minder dan God gemaakt? Deze vertaaling kan geene andere reden hebben, dan om Jefus Christus te maaken tot een verheven fcheplèl, die echter iets minder was dan God, en dus géén eeuwig Opperweezen, géén mede - zelfflaudig weezen met den Vader. Deze verleidende vertaaling vindt men niet alleen in den Gei. neeffchen Bybel van het jaar 1554., van JanCrefpin; maar ook in die van 1560, 1561 en 1562., door Robert Etienne, Anthony Reboul en Nicolaas Barbier, geduurende het leven van Calvyn uitgegeven. Zodanig werdt dan reeds het zaad der Ariaanfche kettery verfpreid en voordgeplant, vddr en al eer het Socinianismus openlyk uitbrak. Ja, Myne Heeren.' Gy zult er nog fterker van overtuigd worden, Wanneer UED. de Pfaim beryming van Clement Marot inziet, die deze text - woorden aldus op 't Ariaansch berymd heeft: Tu P as fait tel, que plus ilne luy reste Fors est re Dieu: Vermits nu het woordje Fors, in het oud Franscb, zo vee! betekent als Hormis , zo valt de Ariaanfche zin van Marvts beryming gemakkelyk te begrypen, en me ï ziet hier uit dat de Geneeffche overzetters eigenlyk den zin van Marot, boven den eigenlyken zin van de H. Schrift verkozen hebben. Maar dit is het nog niet al; men weet dat deze Pfalm - beryming van Marot, die reeds in 't jaar 1544. overleden was, al jaaren iang in gebruik was geweest, en dit doet al wederom zien hoe veele jaaren vddr Socyn reeds de grond gelegd was van het vernieuwd Arianismus. En om UED. daar verder van te overtuigen, heb ik alleen maar nodig eene enkele plaats byte brengen uit zeker werkjen in den jaare 1785. teDordrecht by vanBraam uitgegeven onderdezen titul: Briev aan den Hoogwaarden Lord'Bisjclwp van Ltchfield en Coventry e.z.v. door Edward Evanfon ,en uit het Engelsen vertaald. Inde voorreden van dat werkjen wordt door de Sociniaanfche vertaaiers gezegd: v. 4.  358. BRIEF. „LüTHEit en Kalvyn fchyrien wel tot eene hervórming $n dit ftuk (der Drieéénheid) genegen geweest, doch weerhouden geworden te zyn, onzeeker waar door. De eerfte zegt in zyne Pos til. Major Dominic, „Het woord Dri- een heid luidt zonderling; het ware beter den Almagti„gen God God te noemen , dan Drieenheid." Nog veel hyzonderder zyn de uitdrukkingen van Kalvyn in zyne Admonit. i. ad Pelon. (Op. T. VII. P. 683. 6. 7. ed. Genev in Fol.) waar In hy zich dus uitlaat: Het gebed, Ö Heilige gezegende en hf.krlyke Drieenheid, behaagt my niet, 't is van een uitheemfchen fmaak. Het woord Drieenheid is barbaarsch, laf, godloos, eene menfehelyke uitvinding, op geene getuigenisfen van Gods woord gegrond, De Paapsciie God, den Propheten en Apostelen onbekend!" „Mag men (vervolgen de evengemelde Vertaalers) daaruit niet denken, dat zy eene groote hervorming ook in dit ftuk op 't oog hadden ? 't Is toch de klank van 't woord alleen niet, welke deeze Mannen bedoelden, zonder de beteekenis, die men er aan hegr; die klank kon K a l v y n niet noemen den Paaps chen God, den Propheten en Apostelen ojk bekend." e.z.v. In hoe verre nu die Sociniaanfche Vertaalers van dat werkjen, hetoogwit dezer Mannen getroffen hebben, zult Gy. Myne Heeren ! uit het geen ik tot dus verre gezegd heb, ligtclyk kunnen befluiten. Doch met dat al, is het zo gemakkelyk niet te begrypen , wat die zelve Mannen belet heeft, om tegen hunne blykbaare meening, de verandering in het leerftukder H. Drieéénheid doortedryven. Het komt waarlykook heel raadfelachtig en duifter Voor. Want, zo als de meergedachte Vertaalers zelfs zeggen „ L u ,,t ii e r en K a l v y n fchynen wel tot eene hen ortning in dit ftuk „ genegen geweest , doch weerhouden geworden te zyn vnzeeker „waar door." Doordien ik hier mecnigmaal op gedacht hebbe, zal ik het eens waagen, om, naeene naauwkeurige overweeging van detoenmaaligc tydsomftandighcden, eenige gistingen te maaken ,die mogelyk de zekerheid al vry na-by zullen komen. AU  BRIEF. 349. Alphonüs, voorfyds 's Keizérs gezant irt Spahjeti, hadt reeds aan Melanchion gezegd, dat er in Spanjen een gerucht liep, dat de Proteftanten den geheelen Godsdienst en alle verborgenheden des Chfistendoms verfmaadden (*). Luther verhaalt dat zeker Leeraar die uit Vrankryk afgezonden was, hem te Witrenberg hadt verzekerd, dat men het zelfde van de Lutheraanen, den Koning van Vrankryk hadt doen gelooven ( t)Adam Rechenberg, Luthersch Profesfor aan de tfooge Schoole van Leipzig, op wiens verhaal ik my meene gerust te kunnen verlaaten, zegt: dat de Lutheraanen tot demping van deze lastertaal eene geloofsbelydenis in 't licht gaven, bekend onder den naam van Augsburgfche Confesfie( § ), om dat die aan Keizer Karei den V. te Augsburg geprefenteerd werdt. - Het opttel van deze bclydenis werdt aan Melanchton overgelaten, omdat zyn fchryfftyl Zachter en zyn Perfoon zo gehaat niet was als die van Luther (**). By het eerfte artikel van dien werdt het leerftuk der H. Drieéénheid vastgefteld. Doch men ziet ten duidelykfte uit de Hiftorie, dat Melanchton in het epftellen dezer belydenis niet zyn eigen gevoelen i maar dat zyner mede-proteftanten moest volgen , die , zo als het fchynt, niet genegen warén om van het leerftuk der H. Drieéénheid af té zien, als met welks verfaaking zy alle geloofsgeheimenisfen en den geheelen Christelyken Godsdienst verfaaken en alzo voedfel geeven zouden tot de lastertaal zo in Spanjen als in Vrankryk van hén verfpreid, en welke lastertaal zeker in Duitschland en overal bevestigd zou Zyn geworden; wanneer zy deze Confiesfie met achterlating van dat gewichtig Geloofsartikel aan Keizer Ka- (*) Vid. Luther. Tom. V.Jenens. fob. 27. edit. Altenb. ( f ) Luther in prcefiat. Articul. Smalcald. {%) A. Rechenberg in Appendice tripartita ad libros EccL Lutheran. fymbolicus pag. mihi 10. (** ) Daniël Gerdes kort begrip der voornaamfle merkwaardigheden rakende de Augsburgfiche Confesfie. Amjierd. Druk in Svo. van-'tjaar 1731-pfg- 23V. 5-  32* BRIEF. Karei hadden durven prefenteeren. Men zou hen wel dra en rriet grond hebben nagegeven, dat zy de oude Geloofsbelyde* nis van Athanafius verfaakt en in de verfinaading van 't aloud Concilie van JNiceën allen Godsdienst hadden w illen uitroeijenj maar de Proteftanten die deze lastertaal volftrekt wilden te keer gaan gaven hierom aan Melanchton, hoe bedaard hy ook was, niet alle vryheid die deze discipel van Luther wel verlangde, en daarom beklaagde zich Melanchton hier over. „ Ik veranderde ( fchreef „hy) alle dagen, en wederom op nieuw veranderde ik iets, en „ ik zou veel meer veranderd hebben , als onze medearbeiders het ons hadden toegeftaan (*)." Dit was het,dat Melanchton zeer fchroomhartig maakte in het eene, en belemmerde in het andere, zo dat hyden 20. Mei 1530. aan Luther fchreef: „daar „moeten altemets eenige artikelen veranderd en naar de tyds„ gelegenheid gefchikt worden (f)."' Ook was Luther niet ge* diend met dieovereiling, waarmede het famenftellen der Con. fesfie in het werk ging, zoals hy den 14. Maart 1530. aan Justus Jonas te kennen gaf f §); met één woord: „ er is geerj „twyfel aan, zo als Weisman zegt, of het gefchrift zou ii\ „eenen anderen vorm zyn opgefteld geweest, wanneer Lu» „therzelf daar vanAutheur geweest was ( **)." En ik durva er gerust by voegen, Myne Heeren! dat het eeifte artikel der Augsburgfche Confesfie, om redenen hier boven door my by, gebragt, wel zou wezen achtergebleven; men zou het Geloofs, artikel der H Drieéénheid zo wel befnoei d hebben als alle an. dere verborgenheden, en zo min achting voor de Geloofsbcly. denis van Athanafius en voor 't Concilie van Niceën , als voor andere Formulieren en Kerkvergaderingen gehad hebben, wanneer alias aan de willekeur van Luther was overgelaten ge. weest; maar Melanchton was te oprecht en zyne mede Pro■ • ■ te. (*) Lib 4. Epist. 95 (r ) Lib. 1. Epist- 2. (§j Uüiptis Lection. Memcrabilhm.Tom 2. p. 336. (**) Weismaniw.s. Histar. Eccias. l.i*p. ió"2.  BRIEF. feffatiten te redelyk, om de önffüirnï^e driften van Luth»r5 die alles uit haat tegen de Roomfche Kerk wilde vernietigen, óp te volgen. Zy wildenden blaam, diende laster tegen hen ïn Spanjen en in Vrankryk verfpreid hadt, als of zy alle ver* borgenheden des Christendoms verfmaadden, niet verftc-ken , en dus bleeven zy by het eerfte anikel hunner Geloufsbelyde» nis, op het leerftuk der H Drieéémeid ftaan, als op de bafig van het Christendom; het geen dan ook hoogst waarfchyne* lyk dereden geweest is , die Luther, hoe genegen ookomind.it ftuk tot eene verandering te komen, wederhouden heeft ett naderhand ook Calvyn noodwendig heeft moeten wederhoudeft om de onderlinge verdeeldheden tusfchen hem en de Lutherfchen niet grooter te maaken. Dan het geen zy op meer dan eene plaats hadden doen biyken voorneemens te zyn, doch niet verder durfden doorzetten, is naderhand door Socyn gedaan. Voor bet overige, Myne Heeren! denk ik even als UED, dat het Arianismus, het zy dan hernieuwd door Socyn of doof anderen, den grond gelegd heeft tot de vrygeestery en godver*, faking van onze dagen. De lochening van 's Heilands Godheid is de kern van Socyns wangevoelen; maar de lochening van 's Heilands Godheid is Christus uitmaaken voor eenen bedrieger, die op duizend plaatfen zich beroemd heeft God te zyn, en als een God zich laaten eereti zonder het te wezen- De lochening Van 's Heilands Godheid is alle verborgenheden des Christendom vernietigen. De lochening van's Heilands Godheid is het weris der verlosfing, het geen niet dan door een oneindig zoenof* fer kon voltrokken worden, verydelen. De lochtunng van 's Heilands Godheid is de geopenbaarde leer rot een vcrdichtfel, maaken; de mensch aan zyne zwakke en verdorven reden overlaaten; alle godsdienftige denkbeelden zo wel als het Christendom verwoesten en op eene bedekte wyze de Godverfaking verkondigen. Maar, Myne Heeren! het is niet nodig, om dë zaaden der godslochening, die in de grondfteliingen mn Socyn en vanföort* gelyke dwaalgeesten leggen opgelloten , verder op te delven} wy behoeven alleen een vlug oog telaatea gaaa ever de vruchten ditt  532. BRIE F. die de verfpreiding vau een vernieuwd Arianismus hoeft voordgebragt, Vrankryk, zoligtzinnig indenkings-aart, als veranderlykin kledings- wvze, was aan de befmetting van dit gevoelen meer dan eünig land blootgefteld. De aldaar meer dan elders algemeene weerlust, zwelgde het vergif, het geen op allerlei aart werdt toegediend , met volle teugen in , en wel in een' tyd, dat het niet nuffen kon de verder f'lykfre uitwerking te hebben; in een' tyd, dat Geestelyken van allerlei (iaat en rang de grootfte ergernis gegeven, den Godsdienst in hun Perfoon outeerd, en by 't volk 'm minachting gebragt radden; in een' tyd dat de Adel en de Priesterfcbap een vloekverwantfchap teheenen aangegaan te hebben, ter onderdrukking van het menschdom; ineen' tyd dat de kerkelyke tucht geheel verflaptwas en de trotfehcluiheid het licht a,!er wetenfehappen hadt tiitgcbluscht; terwyi op éénmaal de ketenen losgebroken zynde, die de menfehelyke weetlust en nieuwsgierigheid gekluillerd hielden, het altoos wankelend vernuft der fterve.ingen eene regtfh-ydige wending nam, wel dra tot uiterftens overfloeg, daar wy nog de gevolgen van betreuren. Het Kerkelyk gezag lag ten eenemaale verfmaad; de wettige opvolging der Herders werdt voor niets geicht; alle verlopene eeuwen werden van dwaaling befchuldigd; de oude en zo eerwaardige Kerkvaderen met minachting behandeld; alle overleveringen voor verdichtfelcn gehouden; Gods heilig woord en Geloofseeheimenisfen ter goed - of afkeuring van ieders grillig brein overgelaten ; de bolwerken van alle gezag omvergeworpen , en alzo met Hechting van alles een weg gebaand om tot de Godverfakirg te rennen. Want bvna ongelooflyk is de fnelle voordgang die het Atheismus gemaakt heeft, en niemand, ten zy van de omftandighedeu dier tyden eeniefints onderricht;, kan er zich eene verbeelding van maaken. Doch geloofwaardige en en onwederfpreke. lyke getuigen bevestigen het ons. Petus Gregorius Tholofanus, een beroemd Rechtsgeleerde, die in 't jaar 1597.,reeds overleden is, verhaalt dat het getal der Godverfakers in Vrankryk by zynen tyd reeds tot zestigduizend was aangegroeid, die tot zinspreuk;  BRIEF. 333* fpreuk hadden: Mens perit et Corpus, die zielfterft viet let ligchaam( *). Hy voegt er by , dat zeeën geheel genootfchap uitmaakten. Petrus Firmianus zegt, dat zy van hunne vergadering eene foort van Hooge Schoole hadden gemaakt, waar in men les gaf in de ufgrysfel vke leere der godslochening (t). Tegenwoordig, Myne Heeren ! zou men zulk eene Schoole,een tempel der rede noemen Anderen wederom waren er (zo als Vader Marfenne getuigt) die prvkten met dit opfchrift uit Virgiliusi Metus nmnes & inexnrabile fatum Subjecit pedièus, flrepitumque Ac her on tis avari. Ten opzichre van dezen Vader Marfenne, heb ik, alvóórens verder te gaan, UED nog iets te zeggen. Hy was in den jaare 1588- geboren, en dus zo-nS een tydgenoot van Tholofanus , een bekwaam getuige van het hef Atheismus zyner dagen , door dien hy een man was van een eerwaardig Caracter, van veele verdiende, geleerdheid en ondervinding; hy was boven dien Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte, een boezemvriend van Descartes en een der uitmuntendfte mannen van Vrankryk. Deze Marfenne, gaf, onder veele andere fraaie werken, eene verklaring uit, over het Boek Genefis waar in hy verfkig doet van de menigvuldige Godverfakers, die des tyds in Vrankryk waren (§). Hy telt de oorzaaken, de Schryvers en Voordplanters van dit gevoelen op , en fchryft vervolgens de hulpmiddelen voor, om den voordgang van dat kwaad te fluiten. Zeld- faam f*) Petr. Gr eg. Tholofanus. Tom. IH.Synt. Mir. Cap. 1. (t) Petrus Firmianus infeculi genio ,cujus verba exhibet Spizelius in Atheismi radice. Vide etiam Reimannum in Hiforia univ. At hei > mi. Sect. 3. Cap 5 p. 384. (§) J'ac. Frid. Reimannus in Histor. Univ Atheismi. d. I.  334- BRIEF faam ï's 't, dat er zo weinig volledige exemplaren van dat werk gevonden worden. Schier in allen heelt men de bk.den, waar Vader Marfenne ons dit zonderling verhaal doet, er uitgelaten en bladen van eenen anderen inhoud jn de plaats gezet; hetgeeB trouwens zichtbaar genoeg is, wanneer men het register onder bet woord Athei opllaat en met de daar in aangewezene bladzyden vergelykt. De reden waarom men het verhandelde over da öodveifakers uit dit werk hebbe uitgelaten, kan men niet met zekerheid zeggen. Vader Niceron (*), maakt hier over verfcheide gisfingen, doch die my zeer onvoldoende voorkomen. Ten einde echter de b) zonderheden, die Vader Marfenne vermeldt, zo veel mogelyk voor de nakomelingfchap zouden bewaard blyven, heeft zeker Schryver in den jaare 1742. er den zaakelyken inhoud in de Brittannifche Boekzaal van geplaatst (t), waar van ik UED. eenige voornaame trekken zal medèdeelen. Hy bevestigt voor eerst niet alleen het gezegde van Tholo. fanus aangaande de menigvuldigheid der Atheisten in Vrank' ryk, maar voegt er by, dat in Parys alleen voor het minste vyf* tig duizend Atheisten waren; „het is er, fchryft hy, zodanig » van opgepropt, dat men er in een enkel huis fomtyds wel twaalf „ontmoeten kan, die deze Godloosheid uitbraaken." Zo be«. dorven was reeds die groote Waereld - ftad ten minfte al vóór het midden der zeventiende eeuw , alzo Vader Marfenne die ons dit verhaalt, reeds op ten eerften September 1648. overleden was. Deze eerwaardige getuige verhaalt ons niet alleen, nevens Tho* lofanus, Boverius en anderen, den toenmaaligen voordgang van het Atheismus in Vrankryk; maar befchryft ons in 't kort hunne listige handel wyze in 'tvoordplanten hunner Godloosheden; eerst bragten zy eenige redenen voor den dag, waar mede zy wilden ichy- (*) Niceron, Memoires pour fervir dl' Hiftoire des Hom, mes Mus tres. Tom. XX XI11. p. 146. 147 Ct; Biblioth. Britana. Tont. 1%. 2. part ie p. 406. & ityf  B R I È F. tjg fchynen het befiaan en de grootheid van een Opperweezen te erkennen, om alzo hun godvergeten opzet té bedekken; vervolgens kwamen zy op de baan met eenige bedenkingen en tegenwerpingen, die zy erzydelings by voegden. Zó handelde ook; de vooruaame Godverfaker Lucillo Vanini, die te Parys in den beginne van 'tjaar 1619. by vonnis van 't Parlement van Toulonfe verbrand werdt. Eerst voer hy, zegt Vader Marrenne, hevig Uit tegen de Godverfakers; fcheen hen ten uiterfte te verachten; bejegende hen met bit Te woorden; vervolgens bragt hy als tnet verontwaardiging hunne tegenwerpingen by; ftelde ze vervolgens op het krachtigfte voor; flikte ze op; maakte zefmaakelyk en veraangenaamde ze met alle levendigheid van zynen gee^t; daar na beantwoordde hy die opgefierde tegenwerpingen, «jp zulk eene drooge, onvoegfaame en fle-chte wyze, dat de tewerpingen fchier niets van haar volle kracht verloren, alzo deonervaarne lezers bybleeven, die daaruit bedooten dat er geene voldoende redenen waren, om het beftaan van eenen God te bewyzen (* ). Verder fielt Marfenne de middelen voor, om dit kwaad tegen te gaan, en uit her geen hy er van zegt, moet men be. fjuiten, dat de Hoven des tyds al vry met dien kanker befmet waren. Hy geeft d m onder anderen dezen raad; „dat de Kot, ningen en Vorften geenen uit die tenHove verkeeren tot hu«- ne vertrouwden en gunttelingen zullen neemen, of aan 'tHof ^, gedoogen , zulken , die by hen voor Godlooteii bekend ftaan ; „die de ooeken vna Machiavel en dergelyken niet alleen „geduurig by de hand hebben, maar ook de leerftellingea dier Schryvers verkiezen , boven de lesfen en geboden des Evan- geliums, en alleen bedoelen fchyhvriendenen oogendienaars des Ko- (*) De bedendaagfche Godverfaakende Wysgeeren , houden Rog altyd dat fpoor; zy bedienen zich van dien zetregel: mep moet iets dryven, zonder den fchyn te hebben van er ziel: v:ede bezig te houie-t. Zie Kt,rei üibliöth. in de Receptie v'w No 3 bladz. iog. en 109. Men kat) zulke' verderfiyke aan' flagen niet genoeg aan den dag leggen.  B R I E F. , Konings te wezen, terwyl ze in de daad verfmaaders, jabefpbf. terszyn van het eerbiedwaardig Opperweezen." Maar, éér.e uitdrukking heeft Vader Marfenne, die heelzeldfaam was voor dien tyd; eene uitdrukking die teffens eene voorzetting is van het geene men in laatere tyden gedeeltelyk heeft aen vervullen en nog tot eene les kan dienen voor het tegenwoordig gellacht en voor de verdere nakomelingfchap. Hoort bem, Derhaiven , zeet hy, fmeekik den gezamenlyken Koningen en Grooten der aarde met allen mogelyken nadruk , enbezwee,'re hen inden naame Gods. dat zy die H>derflang het hoofd afsnydoh; dat zv hunne Ryken, Sraatenen Hoven niet laaten " krielen van zo veele gedrochten en ondieren; want anders zal "de Groormrchtige Goden Wreekervan zulke boosheid hen met ",een zwaare, yzere roede tuchtigen en hunne hecrfchappyën „nietigen (* )•" * . Wat al ftoffe tot overdenking levert deze zo vroege vdórtpelling niet op, voor eenen Christel) ken Wysgeer, die in de dille eenzaamheid de Aardfche omwentelingen befchouwt, den afgrond van 's menfehen boosheid inziet, en daar by overweegt de zo zichtbaare uirwerkfelen van Gods aanbiddelyke oordeelen! Voor 't overige , Myne Heeren! vindt UED. deze myne bedenkingen cn navorfchingen van eenig nut, zo mankt er het nodige gebruik vaii. Het zal myn yver opwekken, om UED. by gelegenheid nog het een en ander te zenden ; terwyl ik met achting ben. e.z.v. Goeree Den 12. April. i794- Investigator ( * ) Iteque pro viribus Reges omms, at que Magnatesprovoco imnomineDei obtejlor , ut Hydra ïftius caput penttus abfeindant \ neve fua regna ,fuas ditiones, &aulas tot portenfik at que monftris fcatere permittant ; aïwqum emmprapotenti vérga ferrea Deus fortis > &J*nta vindex „nptetatts, eos, & iïlorum regna confrtrget." Men vo?ge hier ook by: Kerkt. Biblioth. No. 3. tnd* Recenfie bladz 85 — 95<  MENGELWERK, Tot godsdienst en zedeleer betrekkelyk. Proeve , over de hedendaaosché Catholyke Letterkunbs in Duitschland. £ Vervolg van bladz. 319. J S. IX. w illem Joseph Castello (zedert langen tyd bekend door zyne vermetele grondftellingen en listen ( * ; Hoogleeraar der H. Godgeleerdheid, Subregent der Clementinfche Kweekfchoole en Asfesfor der Theölogifche Faculteit te Triér, is eigenlyk die Penheld, welk als Verdediger der beruchte Duitfehe Verlichters optradt en tegen derzelver Vervolgeren het harnas aantrok ; dit deedt hy — en wel ex pro fes fa in't jaar 1791., door zyn befaamd werkjen: Disfertalio de immodicd alios hnerefeos infmulandi Ubidine 7. Ee- Man gezien of gelezen. — Men vindt van zyne frrydigheden melding gemaakt, in de TVurzburger gelehrte Aezeigenvont Jahre 1789. Beylage zum 75. fiuck, bl. 743. f*) Era; caeteris id contigit Clarisfimo Blau, zegt Castello. Dr. Rlau was Profesfor der H. Godgeleerdheid en Regent van het Seminarie te Ments. (t) 't Zal onnodig zyn om van de beruchte Schenkls affaire hier eenige melding te maaken; de zaak is nog te versch in 't geheugen! (§) Deze Univerfiteit is in het jaar 1786. opgericht, niertegen ftaande alle tegeivfpraak der oude Kenlfche Hooge Schoole, welke in 138?. is geftigt. Men zegt, dat men deze Univerfiteit niet wil erkennen, en dat daar over een Rechtsgeding is hangende voor het Ryksgericbt, wit hoofde, dat volgens eene oude Ryks-wet, geene Univerfiteit mag opgericht worden aiwaar cr eene in de nabuurfchap gevestigd rs ; — als ook om dat de Paus van Romen daarin niet heeft medegewerkt, iets, het welk volgens het gevoelen der Proteliantfche Rechtsgeleerden zei ven althans vercisoht wordt, om alle voorrechten eener Univerfiteit te kunnen genieten. Fr zyn verfcheide (mode) verlichte Profesforen van hier naar Vrankryk verhuisd, doch de beruchte Vader Heddérich houdt nog posto, wiens Schriften nogthans te Romen gebrandmerkt zyn. Zyne vervai- fchin-  in Duitschland. 34ï. 7. Eenige Profesforen aan de Hoorre Schoole te Trier, en bvzonder de Heer Ant. Oehmbs, om zyne Opuscula de Deo uno & trino. Ments 1789. (*). 8. De Heer Web er, uithoofde van den Spooken en Heksfen -flryd tusfchen den Heer S chmidt en hem Weber ft). 9. De Heer Wiehrl, wegens zyne te Baden uitgegevene Thefes: ex Phitofophia practica. 10. De Heer Oberhaoser (§), Benediktyn te Fuld. ( Waarom ook niet Vader Phil. Oberketter (**), Conventuaal, die in't jaar 1783. een verdedig - fchrift tegen zyne vervolgers uitgaf, onder den titul: Antwort auf die wieder ihn gedrukte Kritike. Konftants in gr. 8vo. ? ) „ 't fthingen van Bullen en Schriften zyn te over bekend dan dat wy 't nodig achten, zulks te herbaaien. (*) Zie het werkjen: Judicium Theologorum Colonienfium, in Lib. cui titulus: Opuscula de Deo &c. (t) Die hier omtrent eenige verdere onderrichting wil hebben, leeze het belangryk werkjen: und der fats: teuflifche Magie existiert, beflehet noch, in einer antwort des Kathol. Weltmannes auf die von einem Herrn Landpfarrer herausgegebene Apologie der Profesfor Weberfchen Hexenreformation Augsburg 1791. in gr. 8vo. , (§) Van dezen Schryver heeft men de volgende Werken: Thomasfmus abbrevialus. 3. Deelen in 410. Saltsburg. 1774 — 75. Mauuale Selectiorum Concil.& can. in 4TO. Saltsburg. 1776. Pratlectiones Canonieke. 5. Deelen in gr. 8vo. Saltsburg. 1785. Di spert at io de dignitate Cleri. 2. Deelen in gr. 8vo. Saltsburg 1785 — 86, (**) Genoeg bekend door zyne Inftitutiones jurts ecclejiast.t waar van het eerfte Deel in 't jaar 1782. iu 8vo. te Konftants O'tlic ht kwam. X. 3.  342- Over de C. Letterkunde Ja „ 't Zou my moeilyk vatten, zegt Castello, om nog ,, een tiveede Tiental van dergelyke braave Mannen op te noe„ men , welke zulke vervolgingen van de Orthodoxen hebben ,, moeten uitftaan/' Doch hy vergenoegt zich dezemaal met eene treange Jeremiade aan te ftemmen, over de zogenaamde vervolgingen welke de Hooge Schooien van Fryburg, Grdts en andere verlichte Univerfiteiten hebben moeten ondergaan: maar niets fmert onze verlichter meer dan wel de vervolging, welke zyne Eminentie de Kardinaal Aartsbisfchop van Mechelen tegen de door Keizer Jofeph II. aangeftelde Verlicnte Leeraaren van Leuven heeft ondernomen. In 't algemeen is dit herfielde Leuven, ( deze vruchtbaare Kweekfchool welke den Nederlanden zo veele vroome, yverige, weldenkende en getrouwe Herdeien, ter bewerking van den wyngaard des Heere oplevert ) een onverdraagelyke doorn in het oog der Neölogifche Duitfehe Verlichters. §. V. Vervolgt Castello zyne klaagliederen over de onverdiende vervolgingen, welke de Vorstelyke en Bisfchoppelyke Hervormers, hebben moeten lyden. — ,, En wien is heton., bewust, zegt hy, wat men van onzen Doorluchtigflen Kei„ zer Joseph, en van verfcheidene zyner veranderingen; — „ wat men van den nog in wezen zynde Keizer Leöpold „ (*) als Hertog van Toskanen; .— wat men van andere „ Vorsten ( bevorderaars dezer verlichting ) zo door boeken als „ anderfmts onbefchaamd heeft uitgeftrooid? Wien is de op„ fchudding van Pistoija onbekend , welke er na L e ó p o l d s „ vertrek ontftont ? Wie is 't die niet met de uiterfte veront„ waardiging heeft vernomen dat geene wat Feller cn „ zynsgelyken tegen de Duitfehe Aartsbisfchoppen hebben ge- fchreven ? Wien kan het onbewust zyn, wat nog onlangs ., voor onze oogen in de Nederlanden is voorgevallen ? r" - Eu hier opbefluit hy dezen lamentabelen. %. met drie &c.&c.&c (f) §. VL (*) 't Was in 1791. dat Castello dit fchreef. (t) Ware Castello's Apologie der Verlichters in *t laatst  in Duitschland., j42. J. VI. Worden de verachters van het tegenwoordig Decennium by de oude Wy ven vergeleken, welke klaagen dat de Rooien geenen aangenaamen geur meer geeven, daar zy zelve geenen reuk meer hebben. §. VII. Zyn het de onfchuldigfte Menfehen welke men vervolgt. $. VIII. Zegt Castello: „ De onverlichten fchryven met een onbedaard en driftig gemoed ( * ); J. IX. „ tegen het voorfchrift van Christus en zyne Apostelen; §. X. „ zynde hun voorwenden een ydel gefchreeuw; §. XI. „ zonder liefde of befcheidenheid ; want: S. XII.,, de onverlichte Orthodoxen zyn of dom of boos, eö „ worden door driften, heerschzucht en eigen belang verblind. §. XIII. Rekent onze Schryver onder de voornaamfie oorzaaken der hedendaagfchevoorgewer.de verketterzucht, eene al te groote verkleefdheid aan de oude Zeden (t), Inftelüngen, Formulieren e.z.v. als ook: %. XIV, laatst van 1793. uitgegeven, zonder twyfel zouhy dan dezen j. met nog eenige &c. &c. verrykt hebben; kunnende hy. toen overtuigend doen zien, dat het fiechts den Moriaan gewasfehen is, wanneer mende Nederlanders tot het nieuwe Leerftelfël der verlichting wil bekeeren en hen op de leest van Ems fchocijen. — Die hardnekkige Nederlanders!! (*) Wy moeten der waarheid hulde doen en bekennen, dat de goede zaak dikwerf door onbefcheidene verdedigers ten fpot gefteld of althans meer benadeeld dan bevoordeeld wordt. Wy kunnen fommige, fchoons welmenende Catholyke Zeloten niet volkomen hier van vrypleiten. Klaare grondftellingcn worden er fiechts door verduisterd — de tcgenparty op eene onnutte wyze verbitterd — en de waarheid zelve gehaat gemaakt. (t) Wy hebben tot nog toe niet kunnen zien, dat by al dat onftuimig verbeteren, zuiveren, hervormen en verlichten, die Zeden een hair breed beter zyu geworden, dan die van onze vereerenswaatdige Voorouders. X. 4.  344» Over. de C. Letterkunde §. XIV. Het*vooroordeel van gezag, dat is, zo als hy zegf, „ wanneer met men zich al te vast houdt aan dat geene wat ons een goed vriend — een man daar wy groote #•* achting voorhebben —• een kundige Leermeeser theeft voorgedragen, of dat geene, daar wy van jongs af aan gewoon zyn, of dat wy genadig leezen of in onze School - fchriften aldus aangetekend •vinden enz. — dit alles is eene overvloedige bronwel van vooroordeelen, waar uit de verkettering ontfraat — welke nog vry grooter wordt door de elendige Leermethode, die men ten onzen opzichte in de Schooien gebruikt heeft, en uit welke School flaverny, de gunstige Hemel, ons door de Duitfehe Verlichters heeft gelieven tc verlosten In de zevende, agtfte, negende en tiende Eeuwen, heerschteer eene algemeene duisternis en onwetendheid (,*), en van de Elfde tot de Zes- (* j Wanneer onze Duitfehe Heeren Philofophasters over de blindheid en onwetendheid der voorige eeuwen fpreeken, zyn zy juist in hun Element; dewyl het dan fchynt te moeten biyken, hoe deze moderne Reuzen het hoofd boven de orthodoxe Pygmaten der voorige tyden uitfteeken; ( Quantumlenta folent int er viburna cypresft ) hebbende zy zulk eene modeste hoogfehatting van zich zeiven (*) dat zy de grootfte onrechtvaardigheid zouden vreezen te begaan, wanneer zy zich den voorrang boven die onverlichte Mannen der voorige eeuwen niet zouden inruimen. Maar, waren er in die eeuwen dan geene geleerde — geene verlichte Mannen ? — Was het met de Letterkunde dan zo flecht gefteid als men voorwendt ? —• Was alles zo ftok-blind gelyk men ons wil doen gelooven ?.... Was de H' GregoriuS de groote, die in 'tjaar 604., en dus in de zevende eeuw ftierf, zo onkundig? — Was V eNantius Fortunatus, die in 't jaar 609. overleedt, zulkeen domoor? Waren de H. Isidorus HispaleNsis, die in het jaar 636.; de H. Sophroniis, die ook in f * ) Contimptons isti Patrum fuorum, cc feipps ehrii. . t Carrich. Disf. de Trad. Div. S. VI»  in Duitschland. 345- Zestiende eeuw hadt A&istote les dermaate de overhand in alle Schooien dat men zich meer op hem dan op de heilige Kerk- in 61Ó. of638.; deH. Maximüs, die 662.; en de H. Ildep'honsus, die 667. geftorven zyn, — waren deze en meer andere Lichten der zevende eeuw, zulke onverlichte Mannen ? Warende H. Gesmanus, die 730. en de H. Beda die 735. ftierf; de H. Bonifacius, Apostel van Duitschland die 755. de martel - kroon verdiende; Ansbertüs, die in 'tjaar'778.; deH. Joannes Damescenus, welke Chryforrhoas of de goudvloeiënde Leeraar werdt genoemd en omtrent 780. overleden is, en veele anderen welke in de agtfte eeuw geleefd hebben, zulke onkundige menfehen? Waren Paulus de Diaken, die 801.; Alcumus, de Leermeester van Karei den Grooten, die 804.; de vermaarde Üfuardus , die 806.; de H. Theodorus ftudites, die 826.; de H. Agobardus die 840.; Amalarius, die omtrent 842.; Walafridus Strabo, de 849.; Servatius Lupus, die omtrent 854.; Rabanus Maurus, die 856.; de H. Eulogius martelaar die 859.; de H. Paschafius Radbertus , die 865.; de II. Ado Viennenfis , die 874.; ïlincmarus';, die 882.; Anaftafms BibliotheCarius , die 886.; en Otfridus, een Leerling van Rab. Maurus, die op 't laatst der negende eeuw geftorven is ; — waren deze allen zulke beklagenswaardige vreemdelingen in dc wetenfehappen ? - Waren Regino, die 915.; Herva'iis die 922.;' Notcerus en Eutychius, die beiden 940.; de H. Ödo, die 942.; de beroemde Simeon Metaphrasies, die omtrent 950.; Atto , die omtrent 961.; Flodoardus of Frodoardus , die 966.; Epiphanius Polyeuctes, die 970.; Luitprandus •— Rpjwita — E/swardus — tWiticindus —- Dunstanus .— Olympiodorus •— JV7con — Theophylactus en Alcumenius , die waarfchynlyk op het einde der Tiende.Eeuw overleden zyn, — waren deze deftige Mannen dan zulke onkundige Weetnieten? en nogthans heb- X, 5.  346. Over de C. Letterkunde. Kerkvaderen, ja zelfs op de Heiligen Schrift beriep. ( is dit niet wat te grof gefponnen? ) Onze Godgeleerden zegt, Castello verder, zelfs nog ten onzen tyde, wisten ( uitgenomen de gelukkigmakeude Verlichters en Leeraars van den fyflen fmaak ) van dc wetten en de Kerkregelen niets hoegenaamd , of ten minste verfmaadden zy dezelven. Zonder wysbegeerte en meestal zonder te wecten hoe de Heilige Schrift moest uitgelegd worden , was men fiechts bezorgd om een Tiental gelykluidende Schryveren bytcbrengen." Op het einde van dezen §., gelyk ook dikwyls elders, wordt het zelfsdenken (*) ter. hoogfte aangeprezen. — Noch de eerfte Christenen, noch de Apostelen, noch onze Hemelfche Leeraar cn Goddelyke Verlichter (t) jefus Christus zelf, hebben het zelfsdenken nimmer zo onbeperkt, zo onbepaald, zo algemeen aanbevolen , dan wel onze verlichte Zelfsdenkers doen; maar geen wonder: de H. Kerk lag toenmaals nog in de hebben deze Geleerden in die zogenaamde duistere Eeuwen de trcMelvkfte Schriften nagelaten, welke meest allen nog voorhanden zj ti'. Hoe zullen wy nu dit licht en duisternis, vraagen wy , te famen mengen ? — Dat ook de tiende Eeuw welke hedendaagsch , volgens den mode-toon, de Eeuw der duisternis en onwetendheid genoemd wordt, dezen fchand-naam niet vernieue, kan men zien by Petrus Nicole in fpeeim. per pet. fid. de euch. S. JU C. 6 & 7. Ka! alis A/ex. Disf. XV. in Hist. Jiccl. Sa-c. JX. & X. Mabillon Prasf. ad fee. V Bened. Art. i.N.a. Pagius ad An. 900. (*) De valfche Verlichtersfpeelen dermaate met dit woord zelfsdenken, dat men hen tegenwoordig fpottender-wyze ( ea zy zich zeiven in vollen ernst ) Zelfsdenkers noemt, omdat zy fchynen ic waancn het zelfsdenken als een Monopolie gepacht te hebben, (t) Luc. I. vs. 79. joan. 7. vs. 9. — Lucis ftiai illustratieve nos fatiattU S. Grcgor. Hom. J3. in Evang.  ■in DeiTScm,»,Nt>. | 14?' wieg, en haare inrichting., ( gelyk zy zich uitdrukken ) was al te onvolkomen, dan dat men op dit treffelyk midden zou bedacht zyn geweest. En — wat is dan het zelfsdenken dat men zo yverig en dringend aanbeveelt? Welk is deze kunst, die de Kerkvaderen niet gekend — daar de Godgeleerden der vdórige duistere Ecuwen ongelukkiger-wyze niets van geweten hebben, en wier ontdekkinge zo wel als die der Luchtballen enz. aan de gelukkige agttiende eeuw was voorbehouden? —' Zelfsdenken , in den zin der Modernisten , is zich niet op het fchryven, redenecren, bel) uiten, leeraaren, verkondigen, voorlcezen en beöordeelen van anderen verlaaten, maar da zaak zelve nagaan, die voorde Vierfchaar van zyn eigen oordeel trekken, en op eigene overweging, gezag en bcihsfing vertrouwen. Dan, is dit niet de weg tot hovaardy, .eigenzinnigheid en Egoïstery baanen? Is dit niet de deur voor eene toomlooze vryheid openen? Is dit niet eene gevaarlykfte vrydenkery invoeren? Zuilen zulke jonge Zelfsdenkers aan zich zeiven, dat is , aan hunne eigene inzichten , gevoelens, begrippen, beöordeelingen of liever aan hunne driften overgelaaten, met het juk der onderwyzende opleiding ook niet wel óra het, volgens hunne meaing, zo drukkend en zwaare juk der zedewet, affchudden en hunne heerfchende hartstochten den vryën teugel vieren ? Heeft men geen grond genoeg om te vreezen, dat zulke zelfsdenkers eindelyk zich zeiven in den afgrond des verderfs zullen llorren, door de gefchreven wet te lochenen en de wet der natuur te verfmaaden? Heeft men er helaas! niet reeds op verfcheidene plaatfen , byzonder waar de gewaande verlichting haaren voordgang heeft, de fmerteljkfte gevolgen van gezien? — Men zal hier tegen inbrengen, dat onze Schryver en zyne Makkers zulke kwaade gevolgen geenfints bedoelen: wy willen dit ingevolge het geen wy §. II. bladz. 271. gezegd hebben, gelooven, ten minfte de Christelykè liefde gebiedt het ons te veronderftelien; doch dergel) ke Grondftellingen blyven daarom niet minder gevaarlyk en zielsverdervend, door dien de hedendaagfche wysgeerige Godsdiensteloosheid zich yan dergelyke Wapenen maar al te wel weet te be«  348. Over de C. LetterkündE bedienen. ., Het is baarblykelyk, zegt Thomas Jacob, „ dat deze ongodsdienstigheid, ondanks haare bedriegelyke ver3, zekeringen, de hartstochten uit derzelver ( zogenaamde ) ?, flaverny zoekt te verlosfen, het onderfcheid van rechten », onrecht weg te neemen, en de natuurlyke wet geheel om?, ver te werpen. Welke ongelukken zouden wy niet te wach», ten hebben, zo zy immer in haare verfchrikkelyke ontwerpen kwam te llaagen! De uitvoering derzelver zou de afgrysfe„ lykfte verwoestingen in de Maatfehappy te wege brengen. Zy zou er alle deugden vernietigen, alle ondeugden recht'„ vaardigen, alle gevoegens bederven, eeti onderling en alge„ meen mistrouwen zaaien, en geweld met tweedracht doen „ heerfchen." Nooit, wy herhaalen het nogmaals, heeft Christus, die onfeilbaare Hemelfche Verlichter (*) de Menfehen tot eene op zich zelve fleuner.de ze'.fsdenkery verwezen , maar hen veel eer de leerfaamheid en zelfs-verlochening aanbevolen ; zonder hen nogthans, gelyk men ons met de grootfte onrjefchaamdheid voorwerpt, tot blinde jabroêrs — tot Godsdienstige machinen — en tot een elendig Jervum pecus te maaken f. XV.- (*) IUuminabit te Christus. Ephef V. vs. 14. Christus zal uw verlichter zyn. „ Voor wiens leeringe" ( zegt dc Schryver van het werkjen: De Goddelyke Openbaaring bewezen, bladz. 26. ) „ voor wiens Hemelfche Philofophie alle Afgodery „ veelgodery en ongodistery , gelyk de duisterr.isfen van den „ nacht, voor de zuivere ftraalen der opryzende zon verdwee„ nen; •— baatzuchtige bedriegery, moest voor 't klaare licht „ der waarheid; dwepery en bygeloof, voor eene Goddelyke „ leeringe wyken, die niet minder het hart verbetert dan zy het verftand verlicht." Nox & tenebrse & mibila, Confufa mundi & turbida ( Lux intro/, albescit polus, Christus venit) discedite. Prudentius CathemeR'  in Duitschland. 34°» « XV zegt Castello: „ Wanneer men met oplettend„ heid de voorige J§. overweegt, zo zal men moeten bekennen , ( wy hebben 'er deze gevolgtrekking niet uit kunnen opmaa" ken ) dat niet alleen de tot nu toe gebruikelyke oude wyze " van onderrichten, maar ook de onderrichting zelve ( i«ftruendi methqdus & ipfa ïnftructio ) niet voldoet aan den " fmaak der tegenwoordige tyden" : waar uit hy in dezen en volgenden §. verfcheide onheilen meent af te kunnen leiden, welke de zogenaamde verkettering veroorzaaken. §. XVII. Worden de Verlichters vermaand, om met minder drift, overhaasting en onvoorzichtigheid te werk te gaan, — en de Orthodoxen, § XVIII. by de ondernomcne verandering, hervorming en nieuwigheden niet zo ligt te vreezen (*) als of er het Geloof zelf of de waare leeringe door in gevaar raakte. Hier op doet onze Castello in de volgende §5. eigenbelang, hovaardy, partyzucht, fchynheiligheid, traagheid en nydigheid, als even zo veele oorzaaken der ongegronde verkettering (harefificatzoms.'i ) voorden dag komen, en befluit deze verhandeling of dit verdedigfchrift der Verlichters met de woorden des Schryvers(t) van het volgend werkjen: Betrachtingen over het Univerfum (§)• „ Dikwyls wordt de naam van Christen onteerd door Menfehen , welke in 't hart geene Christenen zyn, " en (*) De ondervinding heeft ons maar al te overtuigend doen zien, dat deze vrees niet ongegrond zy. (t) Carel Theodor van Dalberg, verkoren Coadjutor des Aartsbisfchops van Ments. Meritis fuis . zegt Castello, etiamfi dignitate non esfet, eminent is f mus. De Heeren Verlichters pryzen dezen Geleerden boven maate en fchynen zeer veel lichts van zyne aanftaande Regering te verwachten. Of hunne hoop hier omtrent gegrond zy, zal de tyd leeraaren. (§) 't Is de derde druk die hier aangehaald wordt, te weeten van 't jaar 1787. Manheim in %vc.  Over., de C. Letterucn»» „ en die het gebouw van den Godsdienst ontreinigen..- „ Komt er ergens een deugniet Ifidorus (*) of een vlei. „ ende fophist Bellar minus ft) te voorfchyn, zo ver„ wekt de Goddelyke Vóóïzienigheid wederom eenen Ger. ., son (J) eenen Lennois ( vermoedelyk Launoiitst (*) isidorus mercator of IsiDORUS peccv tor, welke men gist dat in de tiende eeuw geleefd heefr, heeft de Kerkregelen verzameld, welke verzameling voorheen langen tyd aan den H. Isidorus His palensi s ten onrechte is toegefchreven. Dat, de in deze verzameling voorkomende Kerkregelen van den H. Clemexs af, tot Paus Siricius toe, onecht, of ten minste niet van die Paufen zyn aan welke zy wel eer werden toegefchreven, dit weeten wy Nederlanders even zo wel als onze nabuurige Duitfehe Verlichters; maar dat deze Isidoor, door zyne valfche waarin met dit woordjen zinfpeclcn dc Duitfchers fteeds op het woord mercator) den grond gelegd heeft van het tegenwoordig Kerkbcftuur, zulks kunnen wy tot heden niet vatten. En, zo wy ( dato non concesfu ) zulks voor een ogenblik al eens als waar aannamen, zouden er de Duitfehe Aartsbisfchoppen, voor wier rechten'onze Verlichters zo heldhaftig flryden,daar wel iets by winnen ? (t) Robertus Bellarminus, Neef van Paus Marcellas II., een yvcrig en geleerd Man, tradt in 15Ó0. in de orden der Jefuiten. Na dat hy zich zeven jaaren te Leuven en te Luik hadt opgehouden, werdt hy 1592. Rector van het Collegie te Komen, — 1597. Huis - theologant van Clemens VIII. — 1,599. Kardinaal — en ftierf te Romen in den roem van deugden en van heiligheid in 1Ó21. Zyne fchriften zyn eenonvergelykelyk wapenhuis: dat hy^niet te min by de hedendaagfche verlichte Penhelden, in geen groot credit (laat, is zonder twyfel de reden, dat Bellarmyn niet genoeg op de Paufen gefchimpt heeft. (§) Joannes Charlier, genaamd Gerfon, geboren in 't jaar-  in Duitschland. 351. itts ([*)*) eenen Fkury (t) en eenen Bosfuei (§)■ — De verdorven (le zedeleer, werdt met de Schoolt er minologie fiefmeurd (ü); maar een Paset'! (**) een Nicel jaar 1363. Hoogleeraar by de 'gerbmm, Kscrrtseliar van Parys, heeft de Kerkvergaderingen van R,.>:fa;,ts en Ba fel b) gewoond , en is in 1429. overleden, My wai een braaf cn zeer geleerd man, maar zyne fchriften, gelyk bekend is, zyn door de beruchte Edmundus Richerius en Ludovkus Ellie, du Pin vervalcht. (*) Joannes Launoius, was een geleerde maar zeer eigenzinnige Priester en Hooglecraar te parys , — een al te willekeurige kunstrechter — een begunstiger der Leering van Richerius —- en een omerzoenlyke Vyand van den Roomfchen Stoel. Hy werdt om zyne Paradoxie uit het Gymnafium van Navarre verdreven cn flierf in den jaare 1678. (t) Claudius F/eury, geboren te Parys in 1Ó78. en overleden den 14. july J724., was de bekende Schryver der Kef* kelyke Gefchiedenisfen — een geleerd man, doch zeer verbit. terd tegen de Pausfelyke waardigheid en even daarom hooggeacht by onze Duitfehe Verlichters. Zyn Vervolger de Heer J. CL Fabre van de orden der Oratoren ( maar naderhand uit het Oratorie verjaagd ) maakt het vry wat bonter. (5) Hoe weinig de onfterfjyke naam van Jacobus Benignus Bosfiet in '1 belang der Duitfehe Verlichters verdient getrokken te worden , heeft men honderde maaien aangetoond, — cn dat die groote Geleerde in geenen deele het onderneemen dezer Vernieuwers en Hervormers begunstigt, is overvloedig bewezen: niet te min poogen zy zich achter dezen waardigen BislEfiop tc verbergen, door eenige zyner onzekere werken aantahaalen , of algemeene gezegdens moedwillig en flinks te verdraaijen. Bosjhet ftierf den 12. April 1704., in den ouderdom van 76. jaaren. (**) Pascal. Wy twyfclen niet of men heeft hier het oog op Blafus Pafchalis, die onder den verdichten na:.m van Lu-  ss2. Over de C. Letterkunde col (*) en anderen ontdekken er de bedriegeryën van, en „ dus wordt het kwaad nog in zyne geboorte geimoord." „ De Menfehen hebben den Godsdienst met de begrippen van • „ Plato en Aristoteles beklad, maar de tyd waschte „ eindelyk dezen vreemden drek verder weg, en zie daar toen „ de Godsdienst weêr in zyne volle zuiverheid." Doch het verveelt ons om ons langer met dit geklad dit ge/meer en dezen vreemden drek op te houden. Achter het werk, volgen eenige Proefftellingen, waar van er fommigen vreemd, paradox en onrechtzinnig luiden. Zie hier dezelven: V. Optandum ut fideles S. Scripturam in lingua ver- nacula fedulo legerent. VI. Vulgata S. Scripturee editio eo tantum fenfu fi? fine declarata efi authentica , quod nihil contra fidem & bonos mores contineat, & ne fub hoe prtetextu rejiciatur. XIV. Si confiderentur ( fancti Patres ) qua doctores, interpretes S. Scripturne Conc Trid. Sess. IV. pr XXIV. Episcopi Apostolorum funt Succesfores, jurisdictionem fuam ... habent immediate a Deo. XXVI. . Communis Catholicorum doctrina non in communi theo logorum conti net ur, nee in compendus corurnHoe is 't mogelyk, zal menig-een in zich zeiven uitroepen, dat zulk een Schryver nog een Goedkeurer heeft kunnen vinden , •— dat hy de waakfaamheid van den Aartsbisfchop van Trier, die zedert eenigen tyd , weinig achting voor dergelyke' Verlichters betoont, nog heeft kunnen ontwykcn? . ... Wy voor ons betuigen zulks ook niet tc kunnen doorgronden; doch wy willen ten gevalle van onze Lezeren wel mededeelcn , wat hieromtrent in het Journal His. & Lilt. van den 15 Ocrobcr 1791. bladz. 269. gezegd wordt. ,, Zyne Vorstelyke Doorluchtigheid de Keurvorst van Trier, „ zonder twyfel vermoeid, door de menigvuldige afwykingeti „ van eenigen der uitgebazuindfte Ifooglecraaren zyner UuiverJiteit, hadt eindelyk het ontwerp beraamd om eene heilfaame ver-' (*) Hoe ftemt dit over-een met het geen onze Verlichter in de XXIII. The fis zegt: Pratrogativam Christus cencesjit S. Petro, qua non tantum honoris, fed & jurlsdictïonis est ? Doch, het zich zeiven tegenfpreeken, i,s een uitfluitend voorrecht der Mode - Verlichters. Mekcelw. 1. deel no. n. Y.  Over ce C. Letterkunde „ verandering- in de Godgeleerde ftudiën uit te werken. Zytte „ Hoogwaarde de Bisfchop van Ascalon, een onverfchrokkeil „ en verlichte Kerkvoogd, was tot de uitvoering van dit aan„ gelegen werkbeftemd. Reeds vreesde men den invloed en 't „ gezag van dezen nietgemakkelyken Opzichter, wanneerCas„tello, zedert eenigen tyd bekend door zyne vermetele „ grondflellingen en listen, middel vondt, om een en ander „ te verydelen. Hy wist dat de waardige Prelaat, uit hoofde „ van zyne Plaast, "van tyd tot tyd verplicht zoude zyn, zich „ naar de onderteheidenc flreeken van zyn uitgeflrekt Bisdom, „ 't welk aan zyne zorge. toevertrouwd is, te begeeven. Hy „ richtte het derhalven daar heen, om zyne voordbrengfelen „ niet dan op het tydftip van desfelfs vertrek , ter goedkeuring „ aantebieden. Te vergeefsch bragt hem de Prelaat onder der „ oogen, dat hoe hachelyker de omftandighedeu werden, hy „ des te meer op zyne hoede moest wezen om niets te onder„ neemen , dat gelegenheia kon geeven om hem te achterhaa„ len; te vergeefsch was alle zyne bezorgdheid, tot zelfs een der „ beroemdfte Keurers te doea komen om hem die zelve les te „ geeven, en hoven dien eene byzondere aandacht ten opziente van het aangeboden gefchrift aantebevcelen. Naauwlyk n was de Prelaat vertrokken of'Castello bereikte zyn oog" merk, door den Keurer ( ofwel te lafhartig of te onkun" dig ) eene der vermetelfte verhandelingen en de valschtert „ der Hellingen te doen welgevallen ( * )." (*) Son Altesfe Royale Electorale de Treves, lasfét fans doute des écarts fans nombre de quelqueS-uns des Profes feurs de fon Univerfité les plus prones , avoit projelté enfin doper er une reporme Jatutaire dans les études Théologiqttes. Mgr. Lévéque dy Ascalon, Prélat ferme & éclairé, avoit été destiné a cette grande opération. Déja on redoufoit V iufluence & t'autorité de eet incommode Surveillant, lorse<-e te SR. Castello, conm depuis long - tems par f -.sprincipes audacmx&fes intrigues , trouva moyèn d'eluder tMe  in DutTSCHlANB. Nog eens; hoe kon toch zulk een wargeest ( zal ligtelyk iemand onzer Nederlandfche Catholyke Lezers vraagen ) nog eenigen ingang krygen ? — Hoe kunnen de kundige Duit.fchers in zulk een' opgewarmden kost nog fmaak vinden ? — En wy voegen er by: hoe hebben de Schryvers van het maandwerk : Magazin fur Katholiken und deren freundeQ*), van zich kunnen verkrygen, om in het eerfte Deel derde ftuk bladz. 359. onbefchaamd te beweeren , dat Castello dit zyn belangryk Thema zeer goed, ja zelfs beter f zo als zy zich aldaar uitdrukken ) dan de Proteftantfche Zwitfer Z1mmerman , heeft uitgewerkt, en uit de jongde Letterkundige Gefchiedenisfen eene menigte waardige Mannen opgenoemd, welke onfchuldig zyn verketterd geworden? — Hoe hebben eindelyk deze Heeren , zich dei maate kunnen vergeeten, om, bladz. 361. dit maakfel eene grondige verhandeling te noemen?? £ wordt vervolgd. ~} SS I autre. Voici comment. II favoit que le digne Prélat feroit forcépar fa place de fe rendre de tems d autre dans diverfes parties da vaste Diocefe, qui eft conflé a fes foins: il f'arrangea en confequence , du maniere a ne préfenter fes productions a la Cenfure, qu' au moment du depart. En vain le Prélat le prévent -il que plus les circonflances devenoient critiques , plus il falloit fe tenir fur fes gardes, pour ne rien hafarder qui pilt donner prife ; en vain fa follicitude fe porta-t - elle jusqu' a faire venir un des Cenfaurs les plus accrédités pour lui répéter la même lecon, & pour lui recommander, en outre, une attention toute Jpéciale, d l' occafton de l' écrit préfenté. Le Prélat ne fut pas plutót parti, que le Sr. Castello parvint a fon but, en faipant agréer par fon Cenfeur ( ou trop foible ou trop peu inflruit ) une Disfertation des plus audacieufes, & des Thefes les plus inconfequentes. (*) Dit Magazyn, waar van de Schryvers, naar ons oordeel, te zeer den toon der Verlichters aannecmen, is eigenlyk het vervolg der auserlefene Litteratur des Katolifchen Deutschlands, doch vry wat kaalereti fchraaler. Y. 2.  S5ö- De Wysgeeren De Wysgeeren der eerste drie Eeuwen, of, Leven en Schriften der heidensche Wysgeeren , welke na dat zy tot het christendom warenbeklerd, het zelve door hunne voortreffelyke Werken hebben Verdedigd. C naar het. Fransch van den Abt Nonnotte, ) Inleiding. £ Vervolg van bladz. 293. 3 u itgebreide wetenfehappen en eene fchier alles bevattende doorlezenheid ontdekt men voornaamiyk in de Stromata of verzamelingen van Clemens Aiexandrinm; — in de drie boeken van Theöphilius Antiochenw; aan Antolycus; — in de geleerde verhandeling van Tatianus , over de gronden welke hem bewogen hebben den afgoden - dienst te verlaaten; — in de agt boeken van Origenes, tegen den Wysgeer C e l s u s ; — in de zeven boeken, waar in de welfprekende en ieverige ARNOBius,de valschheiden ongegrondheid der belagchelyke verdichtfelen aantoont, waar op het Heidendom gegrond is. TertuliaAn's verdedigfehrift is een volkomen meesterfluk in zyne foort — de fchryftrant benoopt, vloeiend, vol kracht, en de fchilderingen treffend: menigmaal ftelt eene enkele uitdrukking ons een volmaakt beeld voor: men vindt er zo veele gedachten als woorden in: elke fluirredcn is een volflrekt bewys. De flem des gewetens'— de grondftellingen der waare wysbegeerte — het gedrag door de Roomfche wetten by gerechtelyke handelingen voorgefchreven, zyn de middelen waar Tertuliaan zich van bedient om de Romeinen van de fchandelykheid hunner dwaalingen en vande ongerechtigheid hunner vervolgingen handtastelyk te overtuigen. 't Is niet mogelyk eene verhandeling te vinden, welke meer 1 wys«  deh eersk drie EëTJWEN. 357- wysgeerig e» met meer kunde gefchreven is, of door eenen zo natuurlyken weg ter overtuiging voert, dan het Tractaat van Athanagoras over de verryzenis der dooden. De lienyke welfprekendheid van Lactantius, zet der* waarheid welke zy aanbeveelt eene nieuwe kracht by — zy maakt haare waarde vatbaar en haare fchoonheid zichtbaar. Geregeldheid en famenhang der onderwerpen, welke in de zeven boeken der Goddelyke onderwyztng verhandeld worden, doen ons in den eerften opflag ontwaar worden, zulk eene juiste oordeelkunde als men immer van een' Schryver kon verlangen ; — hier by komt ook nog eene volkomen fchranderheid in de wyze van denken Men hoort fchier alle dagen , dat onze hedendaagfche Wysgeeren — de vrygeestcn, de ongelovigen, de vyanden van den Godsdienst — deze tegenwoordige Eeuw , als het gelukkig tydperk van kennis en vernuft roemen (*)en onophoudelyk op de vdónge Eeuwen fchimpen, wanneer, volgens hun gevoelen, vrjdroordeelen en onwetendheid de overhand hebben gehad; — men noemt ze de tyden van duisternis, onkunde, barbary en bygeloof; — men vergeet niets wat eenig. fints dienen kan om die Wyzen te verachten en te befpotteu wel- (*) Hoe gelukkig deze onftuimige en vermetele eeuw, door de valfche Propheeten , onechte Verlichters en godlooze Wysgeeren, is geworden, getuigen de menigvuldige bittere traanen , welke door gantfeh Europa over dit fchyngeluk dagelyks geftort worden. O! Goddelyke Leeraar Jesus Christus! hoe heilig, hoe onveranderlyk , hoe onfeilbaar is de Regel, welken gy ons voorfchreeft en het kenmerk dat gy gaaft, om de valfche Propheeten, die fteeds gelyk grypende wolven zyn, te kunnen kennen! Matth. VII. vs. 15. en 16. Wacht U voor valfche Propheeten, die in fchaapsklederentot U komen, maar van binnen grypende wolven zyn. Uit hunne vruchten zult gy ze kennen. Plukt men wel druiven van doornen ofvygen van distelen ? Y. 3.  .35S Be WYSGr.ERMx' welke de duisternis der afgodery verftrooid en de waereld door hunne kunde en onvermoeide vlyt hebben verlicht. Zy geeven zich uit voor onfeilbaare rechters, die alleen verdienen gehoord te worden. Dan, waar vindt men onder hen iemand, die met onze Wysgeeren der eerfte Eeuwen in het ftrydperk zou durven treeden ? Waar iemand, die met Clemens van Alexandritën en Origenes, ten opzichte der menigvuldige wetenfehappen , — met T e r t o l i a a n en A t ti e n a g o r a s , in de fierkte der drangredenen, —• met Lactantius en Cyprianus, in de kunst der verrukkendfte welfprekendheid, mag vergeleken worden? — en waar vindt men by de de nieuwe Geleerden, die zich den naam van Wysgeeren aanmatigen , één éénige van zulke befcheidenheid, van zulke zuiverheid in zeden, van zulk een edelmoedig en deugdfaam Caracter? Wat ontmoeten wy by de Wysgeeren onzer Eeuw ? Hoog. moed, vermetelheid en eene geftadige zucht om alles op te zoeken en op te warmen, wat ooit de Ongodisten en Vrygeesten der voorige Eeuwen, wier Schriften zy flaaflyk affchryven , tegen den Godsdienst hebben gefchreven of tegen het Geloof en goede zeden hebben uitgebraakt; want, dit is hunn» hoedanigheid, en hier in-beftaat hunne voornaamfie geleerdheid, dat zy de Echo zyn van alle die geenen, welke, door den bozen geest bezield, zich ooit bemoeid hebben om het jnenschdom te verleiden. De Christelykè Wysgeeren der eerfte eeuwen, integendeel, waren vooral bezorgd, om de ongelukkige duisternisfen te verdry ven , waar in de waereld lag gedompeld, en om voor de oogen der gantfche waereld liet nieuw licht van den Hemelfchen Godsdienst te ontfteekui, welken de eeuwige wysheid zelve tot Stigter hadt. Nu verfcheenen zy — niet als aardfche Lecraas — maar als mannen welke van den Hemel waren nedergedaald , om met de menfehen eene tot nog toe onbekende taal te fpreeken. Zy verkondigden hunnen tydgenooten dat het eeuwig licht, het woord Gods tot ons is gekomen — de menfehelyke natuur heeft aangenomen — en onder ons heeft gewoond , om de menfehen met de Godheid wederom te veréénigen, hen  eer fierste drie ë8uwen. $59' hen de önbegrypelvke geheimuisfén tc ontdekken — aangaande Hunne oorfprongkelyke beflemming te onderrichten — en door zyne leering en voorbeeld, den weg der deugden, dat is: het middel tot eene verheerlykte onflerflykheid:, aan te wyzen. Zy beweezen, dat d'.t licht der waereld — deze, tegelyk, (ferflykeen onfterflvke God -Mensch — deze Heer en Meester der gantfche natuur , die zich niettegenfraandc aan de menfehelyke zwakheden onderwerpt, door eene reeks van voorzeggingen, zedert meer dan vyf-en-dertig eeuwen vóóruit, was verkondigd. Zy toonden , dat, alles wat wonder — wat Goddelyk aan hem was — alles wat hem ten tyde van zyn leven was overkomen —dat, zyne wonderwerken, zyne Goddelyke onderwvzingen , zyn lyden, zyn dood, zyne heerlyke Verryze. «is en Hemelvaart, — dat dit alles hairklein in de H. Schrift voorzegd was. Deze ftoffe werdt door j u s t i n u s , T at i awüS, Tiieopiiylius van Antiochïèn en meer anderen'met eene verbazende kracht en duidelykheid verhandeld. Doch niets is treffender, dan wanneer men hen hoort over de Heiligheid van het Evangelie — over de zuiverheid der Christelykè Zedenleer en over de heldendeugden, waar door de Zaligmaker zich als een voorbeeld aan het gantfche menfchelyk gcflacht heeft gefteld. — De eerbied-, de liefde welke zy voor deze verhevene deugden hebben, — de innerlyke overtuiging van de Godheid huns Leermeesters, wiens ftemnle zy hooren, wiens leeringe zy verkondigen, wiens voorbeeld zy volgen, — én de gegronde hoop, welke Zy koesteren, om eenemaale by dezen Leermeester in den hemel te zullen zyn en van zyne gelukzaligheid deelachtig te worden, — dit alles legt hen de tóndigfte, de overtuigendfte uitdrukkingen in den mond: dit maakt hen ongevoelig voor alles wat de waereld kan aanbieden om te rerblinden , te verleiden , of dreigen om te verfchrikken: daar door zegepraalen zy over alles, wat en Duivel en He! tegen hen onderneemen. Een buitengemeen levendig cn vierig Gelóóf, deedt hen fpreeken en fchryven, even of zy God zelf in zyne M-ijcfleit hadden gezien en de Woorden des eeuwigen levens uit «y»*ö mond Y, 4.  3óo. De Wysgeeren mond gehoord —■ even of zy de ondoorgrondelykfte geheimnisfen hadden doorfnuffeld — de heerlykfte Hemelvreugde gefmaakt — en de verfchriklykheid der eeuwige Helle - ftraffen gevoeld. Zy betrachtten de H. Schrift als de bronwel aller wetenfchap en waarheid — als de regel hunner gevoelens — en als de troost hunner zielen. Hier uit fcbepten zyn dien verwonderenswaardigen heldenmoed, om voor den Christelyken Godsdienst te ftryden en te lyden ; —■ hier uit puttedeu zy de voortreffelyke middelen en beweegredenen , om de Heidenen tot de kennis van den waaren Godsdienst te brengen. Justinus, was dertig jaaren oud, toen hy tot het Christendom werdt bekeerd, en nogthans ontmoet men in zyne fchriften welke hy niet lang na zyne bekeering in het licht gaf, eene verbazende wetenfchap, en daar te boven zeer zuivere beprippen aangaande de prophetifche Boeken des ouden Verbonds, by voorbeeld: in zyn verdedigfcbrift aan Keizer A ntonius, en in zyne famenfpraaken met den jood Trïphon. Dit laatfte werk is een meesterftuk in zyne foort, om door de voorzeggingen der Propheeten alles te bewyzen, was de Godheid van Jefus Christus —. de waarheid zyner Leere — zyne geheimenisfen — zyne handelingen — en zyn eeuwig Koningryk aangaat. De geleerde Theöphilius van Anfiocfüën, toont in bet derde boek aan Antoltcüs ( of Autolicus ) de wonderbaare overeenflemming der Propheeten, zo wel ten aanzien der daadzaaken als der zedenleer. Clemens van Alexandrieën geeft in zyne Pedagogie of onderwyzing der jeugd , en in zyne Stromata of verzamelingen , de voortreffelykfte onderrichting , welke hy uit de Goddelyke boeken fchept- Cyprianus, doet in zyne fchriften mcerendeeis Christus, de Apostelen en Propheeten zelfs fpreeken. Tertulianus was gewoon om, in zyne ftrydfchriften tegen de Ketters , Wysgeeren en Heidenen, met de onverwinlyke wapenen van Gods-woord te ftryden. Wat  DER. EERSTE DRIE EETJWtfi. Wat zullen wy zeggen van den bèfttdhfen Origenes, die de H. Schrift in alle Taaien en overzettingen gelezen en dat wydlopig werk, zynen zesvoudigen en agtvoudrgen Bybeli**), Waar in alle deze vertalingen worden vergeleken en het onderfcheid aangewezen, heeft uitgegeven en byna alle heilige Boeken verklaard ? - Uit deze Goddelyke getuigenisfen ontleenden deze groote Mannen die ongemeens wetenfchap, godsvrucht, jever en liefde voor den Godsdienst. In dezen iever , om de .heilige Schrift te beoefenen en daar uit de lloffe ter onderwyzing der Gelovigen en de wapenen ter verdediging van Gods Kerk te zoeken , volgende hen naderhand die groote lichten der Heilige Kerk: Basilius, Gregorius Naziansenus, Joannes Crysostomus, AMbrosius en Augustinus. 't Ware te wenfehen dat deze yver, deze lust tot het beoefenen der heilige Schril., in onze rampzalige tyden mogt herleeven. Ach! dat toch de Herders des Volks, de Leeraars van den Godsdienst, met eene nieuwe, onvermoeide vlyt, de beoefening dezer H. Boeken ter harte namen; hoe vierig zou hnn yver, hoe heilig — hoe overeenkomstig met hunne bediening, zouden hunne gevoelens en genegenheden wezen en hoe krachtdaadig en nadruklyk hunne onderwyzingen zvn , om de wankelenden in 't Geloof te Herken en de ongelovigen van onzen tyd weder tot den fchoot der heilige Kerk te rug te brengen, gelyk onze Christelykè Wysgeeren weleer daar door de Heidenen tot het Geloof bekeerden. Vol van hemelfche kennis en ontftoken door het Goddelvk vuur dat zy uit deze heilige Boeken fchepten , oiidéjftóhteri onze geleerde en wyze Verdedigers, met onverfchrokken moed en gezag, al dat geene krachtdaadig voor te draagen, wat de Godsdienst groot of verheven of verfchriklyk heeft. Zy verkondigden den Wetgever der Christenen, welke arm geboren, in verachting geleefd en aan't kruis geftorven is, als dc_eeuwige Al- (*) Hexapis; Octapla.  §6ï. DE wysgeeren e.z.v. Almacht — de eeuwigè wysheid en als den Rechter der Waereld , — ais de bron , het voorbeeld en de beloning der deugden. .— En , hoe geftreng de grondbeginfelen en bevelen ook zyn, welke deze Christus voorfchryft, en hoe zeer ook 's menfehen natuur zich verzet, om zich aan dezelven niet te onderwerpen, zo beweeren en bewyzen deze heilige Wysgeeren nogthans, dat deze onderwerping het eenigfte middel zy, om den waaren zielen - vrede hier op aarde, en de gelukzalige onflerflykheid in den Hemel te erlangen. Ook de fchrikbarendlte waarheden draagen zy met eene byzondere vrymoedigheid voor.zy zoeken dezelve niet, gelyk men thans doet, uit menfehelyke vrees en laage vleiëry met allerlei verdraaijingen te bewimpelen en te bemantelen. Ja, zy hebben moeds genoeg den Roomfchen Keizers, dat is: de Bebeerfchers van byna de gantfche waereld, in het aangezicht te zeggen, dat, in weerwil van al den glans welke hen omringt, zy fiechts Menfehen zyn. Zy doen hen zien hoe belagchelyk het diensvolgens is, om door het Gemeen onder de Goden gefteld en geëerd te worden. Zy verkondigen hen, dat zy eenemaal, gelyk alle andere menfehen, voor den Rechterftoel van den God-mensch Jefus zullen moeten verfchynen, en dat zy aan de andere zyde van 't Graf, eene Eeuwigheid, dat is: Goddelyke vreugden of eeuwige ftraffen zullen te verwachten hebben, naar maate zy zich m dit leven zullen hebben opgevoerd. Op zulk eenen toon fpreeken Aristide.s, Justin us, Athen ag.o r as en Tertullianus, met de Keizers Ao ria n u s , Marcus Aurelius en Septimus S ev eru s, en op dezelve wyze fpreekt ook de H. Cyprianus. Aldus volbragten zy het bevel, hetwelk Jesus Christus zynen Apostelen gaf: Het geen ik U in 't duister zegge, zegt dut ia het licht e.z.v. C-*)'. [ Het vervolg hier na 3 (* ) Matth. X. vs. a?. Aas  BRIE R Aan de Heeren Schryveten defl Kerkelyke Bibliotheek. Myne Heeren! IVFet een bvzonder genoegen las ik onlangs, het geen in No. 9. der Kerkelyke Bibliotheek, bladz. 274. en 275. in eene ■noot, by de verhandeling ever den tegenwoordigen letterkundigen ftaat van 't Catholyke Duitschland, nopens het leezen deiHeilige Misfe in de Landtaalen, gezegd wordt. — Nieuwe gronden, of ten minfte nieuwe opgehelderde gronden voor de Kerkelyke tucht en gebruikeiykheden moeten ieder rechtzinnig en orde-lievend Catholyken fteeds welkom zyn, — en dezen waren het my ten dien opzichte des te meer, dcwyl ik over dit onderwerp dikwyls gedacht en meermaalen met doorzichtige Mannen daar over gefproken hebbe; dan, het refultaat was altyd het zelve en volkomen overéénfiemmende met het geene wat in bovengemelde noote wordt aangemerkt. — Ik heb» fteeds bevonden dat het fiechts jongelingen, nieuwsgezinden of eigenzinnigen en door het dwaallicht der verkeerde en lchadelyke mode-verlichting verbysterde wargeesten waren, welke even zo onbefeheideft-als onftuimig omtrent het .wegruimen der Latynfche-taaie by den openbaaren Godsdienst aandrongenMannen van eene grondige belezenheid, langjaarige ondervinding, ftille bedaardheid , fcherp verftand en onvóoïingenomene denkwyze, vondt ik geheel andere gefield : zy oordeelden dat tie Kerkvergadering van Treinen f*) zeer voorzichtig hadt gehandeld, met te verordenen, dat de Heilige Misfe doorgaands in (*) Sess. XXII. Cap. VIII. „ Et ft tnisfa magnam con„ tineat poputi fidelis eruditionem; non tarnen expedirt vifum est patribus, ut vulgari pasftm lingua Celeirar» „ tur."  26"4. BRIEF. in de Landtaalen niet behoorde gelezen te worden. Zy zageti de gevaariyké gevolgen van zulk eene onnodige verandering vóór - uit; ik zeg van zulk eens onnodige verandering f want byaldien de Cathoiyke Zielzorgers en Herders hunne plichten nakomen, gelyk ik veronderftel dat zy doen, dat is: wanneer zy in hunne onderwyzingen en bvzonder in hunne predikatiën, de Gelovigen aangaande dit Heilig Offer en de daar by gebruikelyke plechtigheden , volgens het bevel van het Concilie van Tremen, dikwyls onderrichten ( * ). — wanneer, zeg ik , zulke Herders voigens plicht en geweten handelen, zal men dan niet even dezelve vruchten daar van mogen verwachten, welke men zich van het invoeren der Land-taaien belooft? Ja zal men daar by niet teffens het genoegen hebben , om alle die onheilen en kwaade gevolgen voor te komen, welken er uit foortgelyk© hervorming noodwendig te verwachten zyn? »— Toen de Franfche, Engelfche, Poolfcbe, Duitfehe en andere neordfehe Volken, tot het Christendom bekeerd werden, zegt de geleerde Kardinaal Bona (t), verftonden zy ongetwyfeld -doorgaands geen Latyn, en nogthans bleef men deze taal by het verrichten der plechtigheden van het Heilige Mis-Oifcr behouden , om voor te komen de menigvuldige onheilen, welke er vreezen waren, wanneer by ieder Volk de Land-taal daar toe ware gebruikt geworden. .— Welk eene fiichting voor de Catholyken, dat zy de Heilige Mis in alle Lande» niet alleen op dezeivo wyze, maar ook in dezelve taal zien verrichten! — Welk (*) Tb idem. „ Retento ubique cujusque ecclefiat antiquo & a fanctd romand ecclefia, omnium ecclefarum ma- 3, tre &magis'rd, probat o ritu mandat fancla fyno- „ dus pastoribus & ftngnlis curam animarum gereutibus, ut „ frequenter int er misfarum Celebrationem vel per fe vel per „ alios, ex iis, qua; in misfa leguntur, aliquid exponant, „ atq: inter catera fanctisfimi hujus facrifir.ii myflerium aliquod deelarent, diebus prtefertim dominicis & festis." Ct) De rebus Liturg. Lib. I. C- 5.  BRIEF. 3°~5- VVcik eene verwonderenswaardige overéénftemrning, die zeker door de taal- verandering merkelyk zou zyn verhinderd geworden! Welk eene eerbied-verwekkende hoogachting brengt deze overéénftemrning niet te wege voor den Godsdienst, daar men ziet dat alle levendige taaien veranderen en die van den Godsdienst fteeds dezelve blyft! — Welk eene heilige tevredenheid en vergenoegen voor de Catholyken , dat zy de openbaare Kerkgebeden ( waar in de onderwyzingen aangaande de Geloofs eli Zede-punten als in eene kostbaare fchatkist liggen opgefloten ) aan geene willekeurige veranderingen, en aan geen gevaar van vervalfchingen, zien blootgeftcld! — Welk eene gerustheid voor de Gelovigen, dat zy de Larynfcbe taaie, als een middel van ondergefchiktheid hunner Kerspelpriesteren aan derzelver Bisfchoppen, en als den band van gemeenfehap hunner Zielzorgeren met de andere Geestelyken mogen befchouwen ( * )! — Welk een troost voor de Catholyke Priesteren , dat zy, in alle Landen waar zy komen mogen , deze Heilige onbloedige Offerhande , Gode kunnen opdraagen! Zo dikwyls als ik by voorkomende gelegenheden, 't zy voor of tegen het invoeren der Landtaalen by den openbaaren Godsdienst hoorde fpreeken , zo dikwyls dacht ik aan den Heiligen Cyiullüs (t)den Thesfalonicenfer, om zyne uitmuntende ge- (*) En ■ hoe dra zou het beoefenen der Latynfche taaie by veelen niet een einde neemen, indien men dezelve by het leezen der H. Misfe en 't bedienen der andere H. H. Sacramenten niet nodig hadt! Hoe zou men in veele Bisdommen ook, de zo nodige gemeenfehap der Kerspelpriesteren met hunne respective Bisfchoppen kunnen onderhouden, daar het niet zelden gebeurt, dat zy buiten het Latyn malkandcren niet verftaan? by voorbeeld: daar de Bisfchop Hoogduitsch en die onder het Bisdom behooren Ncderduitsch — de Eerfre Fransch en de laatften Hoogduitsch —i de Een Italiaansch en de anderen weêr eene andere taal fpreeken. (t)Deze Cvrillus werdt met zynen Broederen medehelper  335. B R I Ë F. geleerdheid bygenaamd de ffysgeer , de Apostel val) het oude Sarmatten ( * ) Bulgariïn (t) en Moraviën ( § ). Deze heilige leveraar vertaalde den gantfchen Bybel in de Slavonifche rad, en verkreeg van Paus Joannes VIII. door eenen brief Van den 8. juny 880. de vryheid en 't voorrecht om deze zyne Oavonifche overzetting in de H. Misfe te gebruiken, echter onder deze voorwaarde , dat daar en boven telkpns het H. Evan» gelie in de Latynfche taaie moest gelezen of gezongen worden. Deze heiiige Man verwachtte zonder twyfel daar veele vructu ten van, en naar allen fchyn meer dan er ooit uit ontftaan zyfi of konnen. Doch, hoe het hier mede zy, dit is zeker, dat men per den H. Methodjus door Paus A dr. 1 anus II. op het einde van 't jaar 887. of in 't begin van 888- tot Bisfchop ge wyd. Eenigen tyd daar na, aanvaarde hy het klooster-leven, en ftierf te Romen. (*) Dit Sarmatten was oud - tyds een groot Land, welks inwooners by de Grieken Sauromatse werden genaamd. Het zeive werdt verdeeld in Europisch en AJialisch Smartiën : het eerfte bevatte een gedeelte van de Molt/au, Ungariën, Polen, 't Europisch Rusland en 't Crimfche Tartaryïn: het tweede, de Landen tusfchen den Don en de Wolga. Het eerst genoemde gedeelte dat langs den Donau lag, wordt hier bedoelt. (t) Bulgariïn, wordt in groot en klein Bulgariën verdeeld. Het groot is eene Provincie in Aften in 't Rusfisch Tartaryïn: het klein, eene Turkfche Provincie in Europa. Het ftoot ten ooste aan de zwarte zee; ten zuide aan Romanïén en Maeedonttn; ten weste aan Serviïn ; en ten noorde aan den Donau. Het klein Bulgariën wordt hier bedoeld, waar van Sopkia de Hoofd ftad is. (5) Door het woord Moraviën wordt hier niet fiechts het Markgraaffchap Mahren, maar het grootfte gedeelte van Hongariën of eenig nader aan Datmaliën grenzende Pre* vaicie verftaan.  & R I E F. » toen we! op eenige Plaatfen in Dalrnatïèn (*) deze oude taaie by den openlyken Godsdienst, tot den dag van heden, heeft behouden , maar dat het gemeene Volk er byna niets meer van verftaat; iets, hetwelk van andere zogenaamde levendige taaien, die aan menigvuldige veranderingen onderhevig zyn, ook 2011de te wachten zyn. Indien Gy Mjjae Heeren! goedvindt van dezen mynen brief gebruik te maaken, zal 't'my fteeds verblyden, iéts, hoe gering ook! tot ccne proeve ter bybeliouding van de oude Kerk-tucht en ter beteugeling 4?| wargeesten bygcdragen \ te hebben. Ik ben e.z.v. A. van der Sn..... tL. (*) Dahtaticn, met den naam van Koningryk, een gedeelte van lilr.rien, grenst ten ooste aan Manie; ten weste, aaii de eilanden der golfvaa Camera; ten zuide, aan de Adriaüfche zee; ten noorde aan Croütïcn en Bosniin; wordende hier Croiitiën, Al'anie, Bosuien, cn Slavo./iës, mede onder het woord Dc'.matiëii begrepen; van welke Volken men inde Generalis tentporum Nctio, van Danes Pag. 423. liet volgendeleesti rua tta ver fa ( de vertolking van Cyr.ilt.us3 ad huc in quibusdam tavia 9 Dalmatia adkibentur in diyinis ojjiciis, fed plebe veterem ittain lix. guamyix intelligente. De Dood. £ Eene iefpïegeling mar 't Fransch van den Abt Beaüdran. j Wy zullen allen fteiven; — er zal eenemaal een dag komen die voor ons de laatde zal wezen ! De oogenbiik des doods is ons onbekend; — doch hy zal eerer opdaagen dan wy vermom den! Van dezen oogenbiik des djods, hangt onze gelukkige of ongelukkige eeuwigheid al'! Na den dood zulïen wy or.s zelven niet meer kunnen helpen. IN^icts is zo algemeen dan de dood. Dage'yks hoort men zeggen: deze is geftorven; — ecu ander is door een onvoorzien geval uit de wae. rek! gerukt; »-• een derde is aan eene kvvynende ziekte overleden: —« gene"is vermoord; — die is verdronken; — wederom een derde dood ^-vallen; —* elke dag levert ons hier van byzondere voorbeelden op —• en de tyd zal eens komen, dat wy zulk een voorbeeld ook aan anderen zulïen geeven. ; , . ... , , , Aiie Menfehen, zonder uitzondering, zyn kinderen des doods; — desi'cil's opperbevel (trekt zich ui: over alle fifcneten. De jongeling is yoor zyne pylen niet zeker; — dc tederfte zuigeling in de wieg, worde door zyne oiivcrbiddelyke onzydighcid niet verldiuoiid. De dood klopt £o welaan de poorten van de Paleizen der Ilykcn als aan ai deuren vsn de  Dé Dood. nutten der Armen. ■— Macht, Rvkdotn, Kroonen, Scbepters, alles moet voor desfelfs dwingelandy bukken. Hoe kunnen toch de Menfehen ten opzichte van den dood, diehen dreigt, Èich zo ongelukkig verblinden ? — Men weet dat men alle oogenblikken kan derven, en men leeft als of men nimmer zoude derven. —Men ziet den dood niet dan in een afgelegen verfchiet; — men hoort ons dikwyls dus redenen: deze mensch en gedorven, dan hy was al lang niet wel te pas; — deze hadt reeds lang gaan kwynen ; —- deze was te ongeregeld van leven; — deze hadt geen gevaar gehad, indien men fiechts vroegtydig op middelen was bedacht geweest; — dus vindt men altyd gronden om zich zeiven gerust te dellen, dat is, om zich zeiven te bedriegen •— in plaats van te zeggen • die man is van daag gedorven, ■wie kan my verzekeren dat ik morgen nog zal leeven ? — deze is haastig en onvoorziens gedorven, misfehien zal eerstdaags het gelui der klokken mynen dood aankondigen; mogelyk zal deze ondergaande Zon myn lichchaam nooit weêr befchynen. Sommigen verbeelden zich nog lang te zullen leeven; —zymeenen dat hun derf-uur nog ver af is, en nogthans draagen zy fteeds den doodelyken pyl in hunnen boefem; — deze is van voorneemen om zich dezer dagen vrolyk te maaken, dan, morgen zal hy voor Gods oordeel moeten verfchynen — en ach! hoe weinig denkt hy daar op ! Het fchrikverwekkendde van dit alles, is, datde gevolgen des doods, eeuwig, onveranderiyk en onherdelbaar zyn. De dood is een enkele oogenbiik, maar deze oogenbiik beflist over het lot eener eeuwigheid !— alles hangt van dezen oogenbiik af; — derft men in daat van doodzonde, men is eeuwig ongelukkig, eeuwig vervloekt, eeuwig verdoemd, — Na den dood is ons Nootl'ot onveranderiyk; — noch zuchten, noch kermen, noch faanen, nocht geween, noch voornemens, noch beloften, zullen ons lot kunnen veranderen. — Het vonnis is nu uitgefproken — en de gantfche eeuwigheid ter uitvoering bedemd. Ons geheele leven, behoorde eene voorbereiding tot den dood te wezen ; — men diende nu in 't werk te dellen, wat men by den ingang in de eeuwigheid zoude wenfehen gedaan te hebben; — wy zullen eeuw'g met vruchtelooze trainen ons ongeluk beweenen, wanneer wy niet by tyds ons tot den dood vóórbereiden, — wanneer wy niet alle oogenblikken het einde van ons kven te gemoet zien — en roekeloos de woorden van j'fus in den wind flaa'n: De Zoon des Menfehen zal komen cp eenen tyd, dat gy er het m'mfle op denkt ( Lucas XiJ. rs. 40. ) Ik zal dan deze hcillaaniê vrees- verwekkende waarheden , nimmer uitliet oog verliezen : Alle Menfehen moeten fterven. Wy zyn geen oogenbiik ■ verzekerd, dat wy niet zullen flirven. Van eenen goeden of hvaadeii — gelukkigen of ongelukkigen dood, hangt ons eeuwig welvaar en af. — Zt> tra wy geftorven zyn, zullenwyvoor eenen alwetenden, geftrengen Rechter moeten Virfchynen, om rekenkhap te geeven van alle onze woorden, werken en gedachten. — Niets dan dc deugd alleen, zal ons tot aan de andere zyde van het graf vergezellen. — Na den dood, zal eene eind: hoze eeuwigheid yolgsn. & Q Q  MENGELWERK, Tot godsdienst en zedeleer betrekkeï^yk. Proeve , over de kedendaagsche Catholyke Letterkunde in Duitschland. £ Vervolg van bladz. 355. ] $ X. y bekennen, gelyk %. tt. gezegd is, dat men wel alle deze nieuwsgezinde wargeesten, niet in een' en denzelven rei kan rangfchikken, en dat men uit eene Christelykè iiefde verplicht is te veronderftellen , dat veelen (*) dezer Neölogen wel niet het opzettelyk voornemen hebben, om het Catholyk Geloof uit te roeiën — het gantfche Evangelie-gebouw omver te werpen — en op desfelfs puiuhoopen de godsdienstelooze vrygecstery, het Materialismus, het Deismus, of het volftrekte Atheismus op te richten; dan men ondervindt, dat fcy door hunne noodelooze, rustveritoorenae, paraaoxe cu ati" (*) Zou men echter den Heer Roef en foortelyken van deze Clasfe, niet mogen uitzonderen? — Deze Kasper R u e f , Profesfor en Bibliothecarius, aan de, in den jaare 1450. gefügte, Hooge Schoole te Freyburg in Brisgau, heeft iü zyn periodiek fchandwerk ( het welk hy onder den flouten tytel: der Freymuthige, en naderhand onder dien van: Freyburger Beytrdge zur beforderung des altesten Christenthmis und der neuesten Philofophie, te C/lm liet drukken ) alles by - een geraapt en door Duitschland verfpreid wat ooit door de onbefchaamdfte letterkundige Deugnieten tegen de Catholyke Leering en heilige Gebruiken is uitgebraakt* Mengelwerk i. deel nö. 12. Z>  g7<3. Over de C. Letterkunde antihierarchifche nieuwigheden in de Godgeleerdheid, daar toe ongelukkiger-wyze maar al te ogenfchynlyk, de een min en de andere mêer, den weg baanen ; daar nogthans deze (telling zeker gaat: Niets is ten dezen tyde — by zulke gisting der gemoederen — gevaarlyker, dan wel onnodige nieuwigheden in de Godgeleerdheid (*) en willekeurige veranderingen , die, op zyn best genomen , het Caracter eener ongeftadigheid verraaJen; wordende dan dit, dan dat punt — dan dit, dan dat oud gebruik veroordeeld, bedild, gelaakt, veracht, en eindelyk •— hervormd. Onder deze letterkundige Planmaakers vindt men er eenigen , die eenen aart van verouderde Syncretistery opwarmen, en dezelve met eene fterke do/is van zeer verregaande buitenfpoorige gevoelens verfterken, om er een nieuwen geur en nieUwmodifchen fmaak aan te geeven, en aldus toebereid, den leesgraagen üuitfchers of te disfchen. Door zulk een misfelyk mengfel wil men en Protestanten en Catholyken beiden welgevallen, en 't natuurlyk gevolg daar van is, dat zy beiden mishaagen. Hun wil en inzicht, gelyk wy onderftellen , kan goed en prysfelyk zyn, gelyk hun fchryfirant verdraagfaam en gematigd is; doch het einde van hunne fyncretistefche ondernemingen loopt uit, op ee» — aan Geloof en Zeden, — aan Kerk en Staat, nadeelig •— Jndifferentismus, — en hier van, flapt men met weinige fchreeden ongevoel'g over, tot de Vrygeestery enz. — De duitfehe Protestanten, welke ten dezen tyde mede aan de nieuwe fyncretistery hebben gearbeid, en die geenen welke van zich hebben kunnen verkrygen, om met eenen Windmaaker en Leugenaar (t) Nicolai, by aanhoudendheid op de Ca- (*) Nihil ferre minus posfum, zegt een onzer beste Catholyke Schryvers, quam in Theologia novitatem. Carrich. Disf. de Trad. §. VUL (t ) Dat deze beruchtige man dit onedel predicaat verdient, kan men, behalven de Recenfte van's man Reize door Duitsch-  in Duitschland» 37i. Catholyken te fchimpen , of met een Q Schlozer (*) ter minachting der Roomscbgezinden, laffe anecdoten te verzamelen, werden, byzonder icBerlyn, van dein de oogen der oncatholyken zo fchandelyke misdaad, van Kryptocatholicismus (t) befchuldigd , dat is: dat zy door heimelyke onder. ne» Duitschland,door onzen Confrater in het voorige No. bladz. 398. — 418. gegeven , onder anderen mede bewezen vinden in een werkjen getyteld: Das einzige Marclien in feiner art, eine Denkfchrift an freunde der wahrheid ven J. M. S«i~ Ier. Munchen 1787. in %vo. (*) Aug. Luow. Schlözer, K. Keurv. Hofraad en Profesfor in de Staatkunde te Göttingen, ontziet zich niet om in zyne zogenaamde Staatsanzeigen duizenderlei waare en verdichte vertelfeltjens , kluchtjens, bon - mots e.z.v. te plaatfen, welken er als met de hairen bygelleept worden , om de gebruiken der Roomsch - Catholyke Godsdienst-plechtigheden te befpotten en te verachten. Zulke intéresfante zaaken moeten in een Staatkundig Dagblad, natuurlyker wyze al van veel gewicht zyn! (t) 't Kryptecatholicismus, was eenigen tyd de Speelpop van veele Berlynfche Geleerden. Dit Fantomen werdt de algemeene Letterkundige Bullebak, tot dat Starck's Ton~ Juur - affaire, aan de zaak eenen anderen keer gaf. De Vorstelyke Hesfifche Opperhof-Prediker, Confistoriaalraad en Definitor D. Starck, werdt van Jefuitery, Kryptocatholicismus, van 't ontfangen eener heimelyke Tonfuur enz. befchuldigd. Deze heeft daar op, in verfcheide gefchriften tegen Gedike, Biester, Barth, Vrouwe van der Recke, Heer van Sprengseisen enz., zich getracht te verdedigen, totdat er eindelyk het beruchte T... .. Proces uit onrflont. En wat was er het gevolg van? Men vondt dat de gantfche zaak een bedrog der Vrymeffelaary was. S)e Vrymetfelaars — voor al die geenen, welke nog den kop voS Z. 2.  -7*. Over de C. Letterkunde nemingen, door verborgene verbindtenisfeil, door onbekende gemeenfehappen, door eene alliantie met de zogenaamde Fran* fche Geestelykheid ( Clergé de Fr mee ), door het bedekt herflelien van de Ordens dei- Tempelieren en der Jefuiten e.z.v. e.z.v., de Catholyke Leering bevorderden (*). De- vol hebben van geheimen, van Alchymie, Theofophie en Magie — wenschten, doch te laat, dat dit Proces nooit begonnen ware. „ Men zocht Tonfuurcn, heimelyke Jefuitery enz. en men „ vondt wat men in veele jaaren niet hadt kunnen vinden, —. „ men vondt" — en wat? misfehien heimelyk Catholifismus ? misfehien Tonfuuren? Neen — men ontdekte nu, „dat „ Mannen ( van den eerften rang en Letterkunde ) die mea „ in Duitschland met recht onder de Matadors der Vrymetfe„ laars mogt rekenen , openlyk bekenden, dat zy naar Vrank„ ryk waren gereisd om aldaar te vinden wat de Duitfehe Vry,, metfelary niet hadt en toch fteeds voorgaf te hebben, — te „ weeten: om geheimen te leeren. Op zulk eene wyze lekte „ het eensklaps zonder het te vermoeden uit, wat doortrapte Leeken ( ongewyden — die geene Vrymetfelaars zyn ) tot „ nog toe niet zonder grond gegist hadden, te weeten, dat de „ Vrymetfelary — dat geene niet is, waar zy zich voor uit „ geeft Veelen wierpen Hamer, Pasfer en Schootsvel „ weg. De Vrymetfelaary raakte in de uiterfte Criefis, en „ de berg baarde eene muis Nu is Tonfuur, vermomd „ Jefuitismus e.z.v. — alles is vergeten". Das lob der Thorheiten unfers zeil alter s- Leipzig 1791. Pag. 93. 93. en 94. (*) Het Catholyk Geloof kan door geene listige ftreeken, geheime genootfehappen, door geene Clubs, door geene verborgene byéénkomsten bevorderd worden. Het is die op den Berg gebouwde Stad, die van een ieder gezien, en van die ze 20e-  in Duitschland. 37J. De nieuwmodifche Duitsch - Catholyke Verlichters, hebben zich veel aan de verééniging der Catholyken met de Protestanten laaten gelegen leggen; — zy waren zeer milddaadig in het toegeeven en inwilligen; — zy gaven, ingevolge eener overdrevene verdraagfaamheid, de buitenfte batteryën onzer Verfchanfingen gewillig, maar nogthans zonder eenig gezag, aan onze tcgenparty over; — ja, dit is nu zo ver gekomen dat men het genoegfaam als een zeker caracteristiek der hedendaagfche verlichting mag befchouwen. Wy hebben §. VI. reeds eene proeve van dergelyke Vrede-maakers (*) gegeven; wy willen derhal ven hier Hechts één' écnigen — den beroemdflen van allen — doen optreeden. 't Is de eerwaarde Vader Beda Maijr, Benedilctyn in de vermaarde Abdy van 't heilig Kruis te Donauwer.d (t) j byzonder in het derde Deel of vierde ftuk van zyn berucht werk : Vertheidigung der tiatur tichen, Christlichen, und Katholifchen Religiën, nach den bedurfenisfen unfrer zieten , dat is: Verdediging van den Natuurlyken, Chrèstelyken en Catholyken Godsdienst volgens de noodwendigheid van onze tyden. III. Deelen in vier Stukken, te Augsburg by Matt. Riegers Zoonen 1787. — 1789' in gr. 8vo. Het eerfte Stuk behelst de verdediging van den Na¬ zoeken, gevonden mag worden. — Het is geen werk der duisternisfen, maar het licht op den Kandelaar, alwaar men derhalven alle zulke Vrymetfelaars - en - Illumitatie — ftreeken verwerpt en verfoeit, als gebroedfels van den Geest der duisternis. Wy zullen in een der volgende % \. gelegenheid hebben om wydloopiger over de Illuminaten te fpreeken. • (* ) Curabant contritionem filia populi mei cum ignominia «ticent es: Pax, pax: & non er at pax. I e r e m. VI. vs. 14. (t) Danauwerd, eene Stad ter plaat fe gelegen, waar de Rivier fVernitz in den Don au valt, omtrent tien uuren gaans van Augsburg, aan de Zwabenfche grenzen, onder Paltsieyeren behorende.  374- Over de C. Letterkunde Natuurlyken; ~ hettweedeen derde, die van den Christelykenj en liet vierde, van den Catholyken Godsdienst. De eerste drie Hukken (*) verdienen allen lof, en wy moeten bekennen, dat de Schryver zyn ontwerp met veel grond en doordringendheid heeft uitgewerkt. Wy willen ons hier by niet ophouden, zulks laat ons bedek niet toe, maar wy kunnen nogthans niet onaangemerkt laaten, dat die geenen, welk» onder de Protestanten Les en Döderiein, en onderde Catholyken Bergier (r), Francois (§;, Vak. S£- (*) Men heeft van hem nog eenige andere Werken, als; Leerredenen op Zon -en- Fee ft da gen. Het vereeren der Heiligen verdedigd, e.z.v. (t) Nicolaas Silvester Bergier, Hoogleeraar der H. Godgeleerdheid te Parys, Pastor van Flangebouche. Desfelfs werken zyn meerendeels in 't Hoogduitsch vertaald, als: De Zekerheid der Bewyzen des Christendoms, door P. M. Lr y o , en Kwam te Keulen, Het door zich zelf weder legde Deismus, te Augsburg} De Oorfprong der Heidenfche Goden, en Gefchiedkundige en leerfteilige Verhandeling over den Godsdienst, te Bamberg, aldus vertaald in 't licht. (§) LaurentiusFrancois, een by uitmuntendheid geleerde Franfche Geestelyke, die in 1782. te Parys overleden is. Men heeft van hem onder anderen: L' Examen du Cathechisme de fhonnête Homme en 12. Preuves & Defenfes de la Religion de Jefus Christ. PlIÏ, vol. en 12. Defenfe de la R. C. contre les difficultés des Incredules, IV vol. en 12. Reponfes aux defficultés propofées contre la R. C. par J. J. Rousfeau. en 12. Ok  in Duitschland, ~3?S 4ECPÏI Gotti (t)j Storchenau ($) en Hooke (**), hebben gelezen, hier niets belangryks moeten zoeken, uitgenomen, dat Maijr eenige nieuwe • of nieuw ~ fchynende - tegenwerpingen der duitfehe Godsdienst - beftryderen heeft beantwoord. Onder dezen, gelyk Vader Beda in de voorreden des eersten ftuks bladz. XV. zelf aanmerkt, zyn de voornaamflen en gevaarlyklien: de Steller der TFolfenbuitelfche Fragmenten, die Christus en zyne Apostelen tot bedriegers maakt, — de Schryver van het beruchte fchand-werk Horus, die beweert, dat Christus en de Apostelen zelfs bedrogen zyn; — maar: In Obferv. fur la Philofophie , l'Histoire & le Dictionnaire phil. II. vol. en 8. Examen des faits, qui fervent de fondement d lét Religion Chret. III vol. en gr. 8. Of deze werken in 't Hoogduitfeh reeds vertaald zyn, is ons onbekend. (*) Antoninus Valsechi, een geleerde Italtaanfche Preêkheer, en Schryver van de volgende werken : Dei Fondamenti della Religione, SS Dei Fonti dell'Empieta. III. Tom. in gr. 8. vo. La Religione Victrice II. Tom. in 4. to. (\) VincentiusLudovicusGotti, is in 1664. te Boulongne geboren , werdt in 1728. Cardinaal, en ftierf in 1742. Hy heeft de volgende werken het licht doen zien ; Theologia Scholastica. De vera int er Christianos Religione eligenda, tegen cle r c. Veritas Religienis Christiana;: Tom. III. in Fol. (%) SlGISIWUNDUS edele von storchenau, Philofophie der Religion. Seltnere urkunden aus dem inner en Archive der RsligioitS' philofophie u. z. w. , (**)Johan Hooke. Religionis natitralis & revelata Prmcipia, III. Tom. in 8. vo. Ramberg^. Z 4.  j^i Over de C. LetterkoJid* In het derde Deel vierde ftuk begint onze Schryver den Syih tretift te fpeelen; hy wil de Protestanten met de Catholyken vereenigen, doch niet zelden ten koste der laatften. Hy wil •dat beide Partyën tot op de uitterfte grenzen (+) elkande. ren zullen naderen, zich als dan vriendelyk de hand (t) bieden, dat is, beider-zyds zo veel toegeeven als her maar eenigfints mogelyk is, en dan kort en goed geluk er mee* — en waarin zy "het niet ééns (5) kunnen worden , dat daaromtrent ieder by zich zeiven Zal kunnen denken en handelen naar believene.z. v. Zie daar dan het Plan van Vrede met desfelfs nntworpene Preliminair en — heerlyk — uitgedacht! Dat dergelyke Schryvers, die aan twee Partyën zoeken fe behaagen, doorgaands aan beiden mishaagen, hebben wy te (*) Maar wie zal ons die grenzen af baakenen» wie zal ons het non plus ultra aanwyzen? wie het vonnis vellen? Wie de zaak beflisfen, zo er mogelyk over deze grenzen nog eenig verfchil mogt opryzen? —- Vader M a ijr? . • • (t) Even of men eene Koe of Paard verkocht! — Met loeven en bieden wordt men het zegt het fpreek woord , — men kan van weêrs - kanten wat meêr of wat minder geloove» om den koop klaar te krygen. (§) Niet eens worden? dat zou wel wat wonders typ. Waarom 't niet eens worden? - De Waarheid, deze edele Dochter des Hemels, zal denkelyk thans zo ftyfhoofdig niet meer zyn als vóór-dezen; zy zal zich wel laaten overhaalen en tot dit Vredes-plan de hand bieden. Nog eens, waarom 't niet eens worden ? Het komt er thans by de Tuier anten op een bagatel of kleinigheid in Geloofs - zaaken niet aan, - • ea—zou het ( om andere gewichtige redenen voor by te gaan) niet tegen de wellevendheid der tegenwoordige befchaafdere waereld ftryden, dat men, even gelyk de eerste Christenen, zich nog zo' hardnekkig aan de ftyf- orthodoxe Geloofsbelydenis. fen wilde houden? Zou men zulks doende geen gevaat loopen; van voor een Intolerant gehouden te worden?  in Duitschland. ?77- vooren reeds aangemerkt. Of de Catholyken reden hebben met Maijr 's voorflagte vrede te zyn, zullen wy hier na zien; —■ wat de Protestanten aanbelangt, hier omtrent willen wy ( om anderen daar te laaten;) de Letterkundige Vierfchaar der Allgeineine Litteratur-zeitung von Jena 1791., No. 63. hooren. „ Men kan bewyzen ( zegt aldaar de Receuffant ) dat de voor„ flagen, die de Heer Maijr doet, tot het grondvesten der „ weder-verééniging ( der Protestanten met de Catholyken) „ nutloos zyn". — Èn waarom dan nutloos? Om dat de Heer Maijr, volgens het oordeel van dezen Recenfent, niet genoeg heeft toegegeven, alhoewel hy, volgens de eigene woorden des Recenfents, reeds zulke zaaken heeft toegegeven, die noodwendig de gronden van het Catholyk Leerflelfel moeten doen waggelen (*) . — Waarom nutloos? Om dat Maij r. nog voor de noodzaakelykheid eener Kerkelyke Onfeilbaarheid pleit, en nog fchynt te eifchen dat de Protestanten tot den fchoot der oude Kerk wederkeeren , iets, hetwelk den voornoemden Recenfent dermaate vreemd en ongerymd voorkomt, dat hy veel eêr wil, dat zich de Catholyken by de andere Christene Partyën behoorden te voegen ( by allen ? zo niet«— by welke? ) en vooral de Onfeilbaarheid der Kerke vaaruél te zeggen ( j ): kort-om , de Protestanten oordeeien, dat dit werk niet (*)„ Von der art, das fie das Katholifche fystem in grunde erfchuttern musfen." (t) „ Die vorfchlagen zur befchrankung der unfehlbarkeir „ C der Kirche ) find fehr freymutig wirklich grift H. m . „ die fache ( zürn vortheiie der Protestanten ) an dem rechts „ orte an. Wen es dem Katholiken je ernst feyn foll, hch ,, mitt andem Chriftliehen Partyen zu vereinigén; fo mus „ der anfang mit verbesfèrung des begrifs von der unfehlbarkeit „ gemacht werden. So lange diefer zaun nicht durchbroc„ hen... fo lange diefe ftutze des Katholicismus fur unbeweg3, lich gehalten wird; fo kan auch kein einziges Katholifches Dog- Z. 5.  Over de C. Letterkunde riet zo zeer voldoende zy, om dc Oncatholyken met dc Catholyken te veréénigcn , als wel om de verbetering ( gelyk zy het noemen ) des Catholicismus tc bevorderen, dat is: niet om de Oncatholyken te bekeeren, maar wei om de Catholyken te onderrichten, dezelve tot betere gedachten te brengen, hen te doen zietï dat zy tot nog toe de zaak tegen de Protestanten te hoog hebben gedreven, en hen te doen begrypen dat zv gééne dan onaanneemelyke voorwaarden ter verééniging hebben voorgeflagen. Het is bekend, dat het berucht werk van Hontheim ge- „ Dogma aufgegeben, und alle vorfchlage zur wiedervereini„ gttng konnen fur nichts anders gehalten werden , als fur „ foderungen, das die Protestanten in den fchoos der alten „ Kirche zurukkehren follen !" (*) JoannesNicolaus Hontheim, werdt te Trier in den jaare 1700. geboren. Hy was Deken van St. Simeon, en Wybisfchop by den Aartsbisfchop van Trier, en ftierf op zyn Kasteel Montquintin in het Hertogdom Luxemburg , op den 2. Sept. 17 90. Hontheim gaf uit: Hiftoria Trevirenfis diplomatica&pragmatica. III. Deelen in Folio; als ook Prodromt, Hist. Trev. II. Deelen in Folio; zynde dit een fupplèment van 't' voornoemde werk. Zyn bekend werk Juflinus Fih-onius kwam, tot fchande van gantsch Duitfchland, in vyf groote Deelen in 4 to. in 't licht. Het krielde van dwaalingen, ongcrymdheden, tegenfpraaken, valfche^ citatiën, opgeraapte leugens, geleerde dieveryën, onbefchaamde lasteringen tegen den heiligen Stoel e.z.v. Men kan dit alles klaar aangetoond en bewezen vinden in verfcheide zo Italiaanfche ah Duitfehe ufntifebronianis, als, b. v. die van Kaoemans, Carrich, Zacharia, e.z.v. Dit werk is gelyk het verdiende daar Clemens XIII. gedoemd en van alle weldenkende Christenen veracht. —Hontheim zelf, heeftin 177?. de daar in voorkomende dwaalingen herroepen; doch eenige aan-  in Duitschland. 379- teraamd, Feiranius, ten dezen opzichte dit ze.fde SoVheeft ondergaan, te weeten: dat het zelve, alhoewel het ilyk de Schryver betuigt, voornaamenlyk met dat mzTcht was opgefteld, om de verééniging der Protestanten met TLZySte bevorderen « ^ ?«»WJ r.rholvken veracht werdt, cn wel uit hoofde cm dat daar dot d deur o onverfchilligheld in 't ftuk van Godsdienst, en ver oTgenstot eene volflagene vrygeestery e.z.v. wer«t openTezet f . Men kon, byzonder van den kant der geerde ? o stamen, niet begrypen, hoe een Wy^v^ op dien inval kon komen, het verachten der Pausfe.vU waardigheid te befchouwen als een middel om de Protestanten roet dSolyken te vereenigen CJ)- Even aldus werdt ook^et aanmerkingen, welke hy eenigentyd daar na er by voegue maakten zyne bekcering verdacht. Wy zullen van dit we.k, daThi !yf en ftechtLatyn gefchreeven is, oPeene andere plaat, «elegendheid hebben, wydloopiger te fpreeken. ^jUrtheileines Protest antifchen SehnffleUer* ■ uber das Buch Justinus Febroniu, 1771.111 ^ CO Ibid. bladz. 17. „ Die Protestanten fo wonl als die Catholickenhaben gefehen das fie die lautere Gleicngultigkeit in Sgionsfachen darin predigen; und vielen hahen auf ihr " wort denGlaubenihrerVater, die von dem theuren Man„e dem weifen Luther, fo ftark und wohl ***** l Lehrfaze bey feiten gefetzet, und fich zu dem Hauffen dei heutisen Deisten gefchlagen." " Vemfzy echter van ons, dat wy alle pogingen tot weaervereeniging, voor Syncretistery zonden opgeeven; dan vvy zouden liefst met Bossüet's Projet de reuman des Lutheriemes de la Confesfwn d' Augsbourg, avec l Lgüf* Catholique, raadpleegen. ( S) Ibid. bladz. 10. „ Die Frage ist, op. die Macht und „ Authoutat des Pabftes aogreiien, e.n krtftifös Mittw  Ztè. Over de C. LetterRunde werk ™, Maijr, door de Protestanten zo weinig'bekwaam geoordeeld om de bede partyën te vereenigen, dat zy veel eT het derde Deel des voornoemden werks, als een gefchil-ftuk zo weUegen de Catholyken ais tegen de Protestanten, befchou! Verfcheide Catholyken hadden de Pen tegen dit werk van vader Maijr opgevat; — om nu fommigen derzelver, en wel byzonder Vader H o c h b i c h l e r (t) te beantwoorden , fchreef hy eene Apologie zyner .Verdediging van den Catholyken Godsdienft, ( Augsburg i70o., groot 259 bladz. in gr; 8vo. ) waar m hy zyn project zoekt te verdedigen, zyne Hellingen te handhaaven, en de klagtcu zyner Catholyke Tegen - fchryvers -e wederleggen. . Om onze Lezers in ftaat te ftellen van te kunnen ondetfeheierhmvF7^' °IidfD,cmCn Va° Vader Mai'r naar verdienfte s^sssisffi-'zuiien wyhen een uittreM en^-irfl *iv 1 *"? tlf 1 XIÏL de »°odzaake!ykhe.d, e"n nr<^ K XXVL het be/ïaan van een« JevendiE?l vvvfta/en Re0hter bew*zèn en zuI^ van f. XXVII tot J. XXXIV. uit de gronden der gezonde rede, en van 8. „ diefe Rcügionsvereinigung zu befördern oder nichfS Ist es „ «n kraft.ges Mittel; warum hat denn unfer Ertzvater „ C Luthcrus ) und fo viele erleuchteten Protestamen, welcke wahrhafhg den Römifchen Pabst in nichts gefchonet, folches " de f „^T;5" kÖnne" ? Me-V"en fie * «e 'im fta - «McS; r ,^ negen,,g; W3S gCben fie fich dic ver„ geoiicne muhe, folches zu betreiben^' diefcsThÏT L C- " Man kann die halfte " andt llt ? ^rj* Wider dIe kanten, und die " afre wiedcr ^ KathoJiken betrachten/* leeraar der H. Godgeleerdheid by St. Stator te AuSs,7g.  iv Duitschland. ggt. 5. XXXV. tot '. XXXVIII. uit de Goddelyke Openbaring hadt bekrachtigd, als ook van §. XXXIX. tot $. LVIII. getoond, dat de Catholyke Kerk die onfeilbaare Kerk zy, zo komt hy S. LIX. en vervolg, tot de grenspaalen dezer onfeilbaarheid. „ De onfeilbaarheid der Kerke, zegt hy, noem ik dat voor„ recht, 't welk Christus aan zyne Kerk heeft gegeven, ten ,, einde zy zonder gevaar van dwaaling zoude leeraaren , alles, „ wat tot het erlangen der zaligheid den Gelovigen of volftrekt ,, noodzaakelyk of nuttig zy, en in tegendeel niets zoude kua„ nen leeraaren, wat van de orde des Heils afleidt" ,, Deze onfeilbaarheid blyft onbefchadigd, offchoon de Kerk „ den Gelovigen iets als Middel beveelt, wat eigenlyk tot de orde des Heils niet behoort, wanneer zulks fiechts met „ dezelve niet ftrydt en voor het overige ter zaligheid dienstig „ zy. Ja, het fchaadt zelfs aan de onfeilbaarheid der Kerke niet, ,, offchoon zy deze Middelen voor zulken opgeeft, welke „ Christus zelf heeft voorgefchreven, niettegenftaande deze „ Middelen niet van Christus maar van Haar voord ko- „ men". Dat is: het kan gebeuren dat de H. Kerk, zonder haare onfeilbaarheid te krenken, ons zaaien beveelt en voorfchryft, die, al hoewel zy ons ter zaligheid niet fchadelyk zyn, nogthans door Jefus niet bevolen en voorgefchreven zyn, — en niet te min kan zy ons die zaaken zó voorftellen en aanbeveelen, als of zy van Christus zeiven bevolen waren, — ja zy kan uitdrukkelyk leeraaren dat Christus zulks bevolen heeft!! De Kerk kan aldus, volgens het oor¬ deel van M a ij r , in weerwil aller onfeilbaarheid, ons iets leeren als voordkomende van Jefus, 't geen nogthans de Zaligmaker nooit (_*) geleerd en bevolen hadt, dat is: zy kan ons (*) Zouden, by zulk eene gefteldheid van zaaken, der H. Kerk niet kunnen worden voorgeworpen de woorden by Ezechitl, Cap. XIII. „ Numquid non vifionem casfam vidistis, „ & divinationem mendacem locuti estis? &dicitis, ait Do„ minus, cum ego non firn locutus?"  -gi. Over de C. Letterkunde ons door iiegen en bedriegen misleiden. — Waarlyk, een \Gortrefiyk voorrecht door Jefus aan zyne Kerk verleend! —« Is dit het gevolg zyner beloften, van met haar te zullen verfalyven tot de voleinding der waereld? — Is dit het gevolg van den Prys van zyn dierbaar voor Haar vergoten Bloed ? — Is dit een waardig Sieraad van het prachtig en duurzaam Kerkgebouw, dat Jefus heeft opgericht en daar Hy zelf de hoekfteen van wilde zyn? — Is dit het onbefmette Kleed van dat Geestelyk Lichchaam , waar van Jefus het Hoofd is? „ 't Is waar, zegt Maijr, dan dwaalde de Kerk en ver„ leide de Gelovigen in zo verre tot dwaling, dat iets voor ,, veropenbaard werdt aangezien wat in de daad niet vero., penbaard zy. Doch deze dwaling zou geene verandering in „ de orde des Heils brengen by voorbeeld, dus ver- volgt onze Schryver, laaten wy veronderftellen dat het niet „ veropenbaard zy, dat er eene derde plaats van zuivering is, 9, en dat nogthans de Kerk dejinierde ( bepaalde ) dar het „ eene veropenbaarde waarheid zy, dat er een Vagevuur ijs. „ De Kerk zou hier in dwaalen, dat zy iets als veropenbaard 5, voorfteide, 't welk niet veropenbaard zy . . . . maar daar ., uit zou nog niet volden, dat zy in de zaak zelve dwaalde * c*r. De H. KerkisWan, volgens het gevoelen var. onzen Schryver, in dezen zin onfeilbaar, dat zy geene Leering kan voorftellen, die ons ter zaligheid hinderlyk zy; maar zy kan dwaalen in ons vocrteflellen dat zulk eene Leering van God veropenbaard zy; zy kan ons geene Boeken, die valfche oi fchadelyke Leeringen behelzen , als het Godlyk woord voorhouden, en echter kan zy dwaa- (*) Daar uit, voor zo verre wy met onze Nederlandfche cogen kunnen zien, zou niets minder en niets meêr volgen, dan, dat de H. Kerk in eene za;k van groot belang — of iets jal of niet van God veropenbaard zy — den Gelovigen iets al waar kan voorhouden, dat in de daad niet waar ïy.  $n Duitschland. t#*fcn ft fct Verklaaren of eenig Boek GmmM en tot de heilige Schrift behoore. ~ Ziet hier hoe hy zulks door een voorbeeld verklaart: t „ De Kerk heeft beflist, dat de Boeken der Macnabeen-— canomk zvn. Volgt nu uit het oogmerk der onfeilbaarheid, dat de Kerk in deze befiisfing onfeilbaar moet zyn? Het ," fchynt dat zulks niet nodig is, indien de Gelovige flecrts weete dat er in die Boeken niets fcbadclyks gevonden " wordt, maar integendeel er eenige goede zaaken in ftaan. die hem ter zaligheid kunnen behulpfaam wezen ;.... hy ^ ' die Boeken tot zvne eigene ftichting gebruiken, zonder dat net , nodig zy met zekerheid te weeten, dat deze Boeken eenen „ onmiddelyken Goddelyken oorfprong hebben". De Kerk wendt voor, dat zy over deze en dergelyse „ Leeringen ook eene Goddelyke Openbaring heeft;doch men ; moet een-onderfcheid maaken tusfchen eene Leering en dcrzelver oorfprong. In het voordellen der leeringe is de Kerk onfeilbaar, maar niet in het bepaalen van den oorfprong der „ Leering; dat is: de Kerk kan ons geene Leeringe voorhouden welke aan onze zaligheid nadeelig is, maar zy kan dwaa.cn '„' in het befliSfeil, dat deze Leering van God veropenbaard zy, B v ten aanzien van het aanroepen der Heiligen ver- ! fcheide Kerkelyke inrichtingen en fchikkingen -werden menigmaal door de Kerk aan eene Goddelyke inftelhng toege% fchreven, welke niet te min, van God met onmiddeiykver4, openbaard of ingefteld wr.ren". .ju-w* Ome Schryver, alvoorens nog een en ander van middelyks en onmiddelyke openbaaring, - van Dogmata Met en Dog mat* Ecckfix, - van iiet geen Flde Dtvina en 1-ideEc>.t>tt„.ti,A è* \ moPf seloofd worden, opgedisent, en na alle * j ^ J ver- f «J Men leest hier onder anderen: „ De beroemde Bene„dictuj Stattler z egt: Deze ReBmg, de LA***nt* ,, van Janfenitts is niet orthodox, moet men Üecnis Ftde Ec>? ctefiastica en niet Ei de Diund gelooven".  S?4- Over de C. Letterkunde veréénigings-projecten die zedert derdehalf-honderd-jaaren gemaakt zyn, zelfs dat van Stattler niet uitgezonderd, uit dien hoofde verworpen te hebben, om dat men zich in alle die Projecten fiechts met onverfchiilige zaaken en toevalligheden bezig hieldt, welke wy Catholyken buiten dien, volgens dit nieuw Plan, allen moeten verwerpen; niet om dat het dwaalingen zyn, maar in de eerfte plaats om dat wy die ontbeeren kunnen en al hoewel zy het oogmerk der openbaaring bevorderen, met onze tegenwoordige befchaafdere tyden niet overeenftemmen, en ten tweede om dat het bekeeren van zo veele Protestantfche Broeders, een veel grooter goed is dan wel het behouden van alle deze dingen; zo komt hy eindelyk tot zyn nieuw Plan van Verééniging. „ De voornaame vraag, waar van de mogelykheid eener „ verééniging afhangt, is, of wy in Geloofs- zaaken, zon,, der de onfeilbaarheid der Kerke te krenken, kunnen toe„ geeven? Wanneer men de onfeilbaarheid der Kerke niet „ verder uitftrekt dan derzelver doelwit vereischt, zo fchynt „ zulks zeer mogelyk te wezen". Het middel van verééniging is dus eindelyk gevonden, te weeten: men kan den Protestanten niet alleen in zaaken van tucht, maar ook in geloofs - zaaken toegeeveu; zullende voor het overige het verfchil tusfchen de Protestanten en de Catholyken niet meer Geloof j-maar-Kerk-leeringen betreffen. „ De Protestanten kunnen dit Punt dtfaïlaaten, of de „ Leeringen, die de Catholyken alen zytot nog toe nietaan„ neemen, allen onmiddelyk veropenbaard'zyn: wantjdit is ee;, ne vraag, welke geen invloed heeft op onze zaligheid. Het „ komt er alleen op aan, of deze Leeringen den Christen op „ den weg der Zaligheid dienstig zyn, en dit moeten wy Ca„ tholyken hen op eene algemeene Kerkvergadering fo jemeni!) ,, bewyzen; — wy willen dan deze Leeringen hen niet als van „ God veropenbaard opdringen; wy willen hen toegeeven, dat de  Kv Duitschland. } 2*5- j> de Kerk in zo verre kan dwaalen, dat zy iets als van God „ veropenbaard kan voorftellen, 't welk nogthans niet vero„ penbaard is, onder voorwaarde, dat zy het ook doen gél„ den (*), wanneer wy zeggen, dat deze Leeringeti niet te5, gen de gezonde Rede of tegen de Goddelyke openbaaringen „ ftryden. De Kerk zal als dan ( volgens het goedvinden van „ Vader Maijr ) van haaren kant, derzelver geftrengheid moeten maatigen (t) en de Protestanten in 't toekomende „ niet verketteren (§), wanneer zy deze Leeringen niet als „ Geloofs-leeringen maar wel als Kerk - leeringen wülen ann„ zien. De Catholyke Kerk mag hen deze Leeringen niet op„ dringen, maar moet het hen vry laaten, of zy dezelven wil„ len aanneemen of niet; te meer om dat van den eenen kant „ de Kerk kan dwaalen in het voorftellen dat deze Leeringen j, veropenbaard zyn, en van den anderen kant, om dat deze „ verfchil - punten tusfchen ous en de Heeren Protestanten, waar over men tot dus verre goftreden heeft ( volgens 's Mans (*) O ja waarom niet? Trouwens de eene vriendfehap is de andere waard! (t) Zeker dat. — Öe Kerk zal denkelyk wel zo veel gemanierdheid bezitten , dat zy het vriendelyk Compliment der Protestanten, met een dergelyk tegen-Compliment zal beantwoordem — Het is in de daad geene kleinigheid, wat dc Heeren Protestanten ( volgens dit project ) ons toegeeven, te weeten: dat zy het met een tranfeat Hechts laaten voorgaan , dat wy Catholyken allen in Masfta niet itapel gek zyn — of — zo als zich Maijr uitdrukt, dat onze leeringen niet tegen de gezonde Rede ftryden! — Welk eene verplichting van onzen kant voor zulke vei bindende verdraagfaamheid!! C §) En niet te min, wanneer zy de daar op gegronde Catholyke gebruiken en oefeningen niet meê willen doen, uit haare Gemeente uitfluiten (Bladz. 289,); welk eene wartaal? — Dus ftooten de Neölogen met do eene hand omver, wat zy met de andere hebben opgericht. Mengelw. 1. deel No. r2. Aa,  gSÓ, Over de C. Letterkunde „ ÜÜans nietiwe uitvinding ) niets anders dan geringe, onver* „ fchillitre zaaken betreffen, welke tot geene Geloofs - leeringe behooren". Punten van VcRééNiGi NS. I. „ Alle Geloofs-en-Zede-leeringen, welke altyd, op alle „ plaatfen, en door allen, als Leeringen van Christus en der Apostelen zyn aangenomen, behooren tot de orde des Heils. „ Dezen neemen de Protestanten, buiten dien, met ons aan". II. „ Alle Leeringen, welke door de Catholyken alléén „ worden aangenomen, behooren niet noodzaakelyk tot de „ orde des Heils. Het ftaat nog in twyfel, of zy ten allen „ tyde en plaatfen en door allen, als van God onmiddelyk ;, veropenbaard, zyn aangenomen geworden". III. „ De 'Kerk dwingt de Protestanten niet, om deze „ Leeringen als onmiddelyk veropenbaard aan te neemen, en „ dezen laaten het onbeflist, of zy onmiddelyk veropenbaard ., zyn of niet". IV. „ De Catholyken toonen, dat alle hunne Leeringen waar „ over zy het met de Protestanten tot nog toe onééns waren 5, niet tegen de openbaring ftryden, maar veel eêr derzelver „ oogmerk bevorderen — en de Protestanten laaten dit danal„ dus doorgaan". V. „ Zyn hetfpeculatieve Leeringen, zo zal het den Pro;, testanten vry ftaan, dezelven naar gelieven , edoch voor eigen „rekening, innerlyk al of niet te gelooven; echter zullen zy „ gehouden zyn uiterlyk daar van te zwygen en dezelve niet „ te beftryden; doch zo het te gelyk practifche Leeringen „ zyn, dan komt het er op aan, of, de op zulke Leeringen „ gegronde oefeningen, van de Kerk fiechts als voordeelig, dan, „ wei ;,!s noodzaakelyk worden voorgefchreven; — de laatften , zullen de Protestanten moeten aannecmen, maar tot de eer„ len zullen zy niet verbonden zyn". VI. Wanneer de Protestanten deze Leeringen niet willen aan-/  ïn Duitschland. 38 f aanneemen, noch zich aan de daar op (leunende ( nood„ wendige ) gebruiken onderwerpen, zo zal men hen deswe„ gens niet verketteren; edoch de Kerk is bevoegd, hen uit „ haare uiterlyke gemeenfehap te fluiten (*), dcwyl zy haare „ aanleiding niet volgen". Daar hebben wy, Lezers! dat voortredyk fyncretistiseh Leerftelfel — dat verheven project; er is nu niets meer nodig dan dat de beide Partijen op Vader Maijr 's bemiddeling tompromittet ren! Uit het voorgaande trekt onze Schryver de volgende Curollariën. a. ) Dat de Kerk niet onfeilbaar is, in het Canonizeeren der Heiligen. „ Kan een Priester zich niet overtuigen, dat „ Gregorius VII. (f) een Heilige is, zo geloof „ ik in 't geheel niet, dat hy zou zondigen, wanneer hy een ander officium en eene andere Mts „ las". i. ) De Kerk is niet onfeilbaar in het goedkeuren der trdtns of ordens-regelen. „ Ja het fchynt, dat in eenige ordens-regelen zaa„ ken worden goedgekeurd, die tegen den Geest „ van het Evangelie ftryden , naamenlyk: valfche be,, grippen van Evangeliefche Armoede en Ootmoedig,, heid; item, dat het volmaakter is al het zyne te „ verlaaten, en dan op kosten van anderen te leeven; „ item : dat het befpiegelende leven volkomener is dan „ het beoefenende", e. z. v. c ) (*) En.— daar ligt dan by (lot van Rekening, dat zo fyn verzonnen Plan, op eenemaal wederom in duigen. Parturi tint motites. ft) Waarom komt dan hier juist, uit duizende andere Heiligen, de H. Grbgorius in 't verfchiet? Is het misfehien om redenen, §. III. dezer Proeve, bladz. 263. vermeld? — Aa. 2.  Uto* OvER de C letterkunde C- ) De Kerk is niet onfeilbaar in de zogenaamde Fac- Tis dogmati cis. „ De Kerk kan ons niets fide Divina gebieden te „ gelooven, dan alleen het geene haar veropenbaard „ is. Niets is haar veropenbaard, dan het geene den „ Gelovigen ter zaligheid nodig of nuttig is; doch „ daar toe behoort niet dat men weete of er b. v. „ in den Augustinus van Janseniws dwaalingen „ fchuilen". Op bladz. 345. klaagt onze Schryver, dat men zyn eerften ftap in 1778., door hem ter verééniging der Protestanten met de Catholyken voargeflagen, verkeerd verftaan — er den zin van verdraaid — en dus gedrochtelyke wangevoelens op zyne rekening gefield heeft (*> Daar op volgt §. LXXVIII. en vervolgens, een Aanhangsel, Waar in de Grenzen tusfchen de Leeringen der Catholyken cit Protestanten worden aangewezen, cn waar in de voorflag tot verééniging wordt gedaan, aangaande ieder byzonder verfchilpunt. t Van de Heilige Schrift. De Boeken Tobias en Judith, het Boek der WyshtM% de (*) In de daad deedt men den Heer Maijr onrecht, door het uitgeeven van het alom bekend werkjen: Erste Schrift zur kunftigen Pêreinigung der Katholifche und Evangelifche Kirche — gewaget von — fast wird man es nicht glauben — gewaget von einem Manche. Men moet zyne tcgenparty nimmer met verachting behandelen, nooit zyne tegenltrevers iets wat tegen hunne mening is te last leggen; want dit is 011christelyke bedriegery: nooit moet men vyanden zoeken waar er geene zyn; want dit is {etterkundige Donquixoiery.  in Duitschland. 3b3- de Ecckftastkus , Éarueh en de twee Boeken der Maehaitëp kon men den Protestanten als nuttige Boeken doen aanneemen , zonder hen te verplichten dezelven als Cmomk t« erkennen ( * )•" De Pvlrat* ft) kan geen Heen desaanfioots zyn. # Het Gefchilftuk , of de H. Schrift op alle plaatfen duidelyk en klaar tj, is van wéinig belang." .... De H Schrift bevat alles, wat ons ter zaligheid nodig is, doch cr moet een middel zyn om de voorkomende twyfehngen en gefchillen te beflisfen CS)5 dit middel is de overlevering. II. Van de H. Kerk. De Kerk is niets anders dan de menigte der Getuigen van alle tyden en plaatfen, welke getuigen dat er iets veropenbaard zy, en wat cr veropenbaard is. Aan deze menigte zullenzich de Protestanten onderwerpen," (*) En nogthans zegt het Concilie van Trenten Sesf. IV. „ Si quis libros, ipfos integros cum omnibus fuis partibus, „ prout in ecclefia Catholica legi confueverunt, & in veten „ vulgata latina editione habentur, pro facris & Canoniek ,, non receperint— Anathema fit." Ct) Hoe men by fommige Catholyke Geleerden in Duitschland met de Pulgata omfpringt, zullen wy in een der naastvolgende §§. dezer Proeve aantoonen. Het inzicht, dat wy bv het Caractertzeersn dier Schryvers en hunne werken hebben, is voornaamenlyk om te doen zien, hoe weinig men op de nieuw-modifche Catholyke Duitfehe Verlichters kan ftaat maaken, en hoe omzichtig men behoore te zyn in het leezen van hunne Schriften. C$) Dus is het toch van geen gering belang, of de H. Schrift op haar zelve duidelyk en klaar zy, gelyk het van geen gering belang is, dat met weete, welk het zeker middel zy., om de voorkomende zwaarigheden en twyfelingen te beflisfen. Aa. 3.  •3Stof Over de C. Letterkunde III. Van de Sacramenten. Het is by ons en by de Protestanten eene aangenomen ■waarheid, dat er in de Kerk uiterlyke, zichtbaare Teke+ien 2yn, welke ingefteld zyn om ons de Waarheden des Geloofs indachtig te maaken, en teffens dienstig zyn om deminnerlyken Godsdienst by ons te bevorderen. Zulke Tekenen noemen wy Sacramenten". „ Twee Sacramenten, het Doopfel en het Avondmaal, beeft Christus onmiddelyk zelf, de anderen de H. Kerk, ingevolge ie door Christus aan haar verleende macht, ingefteld." „ Het vei fchil over het ex opere oper at 9, over het kenmerk t welk fommige Sacramenten in de ziel prenten, en over het Ayondmaal (*), kan zonder veele moeiten bygelegd worden; de Trnnsfubftantiatie kan op eene bekwamere wvze worden gelegd dan men tot nog toe gedaan heeft, en de Protestangn zullen bekennen , dat men de Mis eene Offerhande, doch in eenen algemeenen zin, mag noemen ft). Men zal dan in ST vervolg de Mis met gefchiktere Plechtigheden en in de LandIpraak verrichten". „ Wat de Biecht aangaat, Jefus wil ons door de Priesters onze zonden vergeeven, doch met beding dat wy die belyden; men zal (*) Men gelieve te begrypen dat Maijr in zyne geprojecteerde verééniging, door het woord Protestanten, doorgaans de Lutherfchen veerftaat; hierom veronderfielt hy hier dat de Protestanten de wezenlyke tegenwoordigheid van Christus in het Avondmaal gelooven. ( t) Degeleerdfie Protestanten bekennen, dat men by de Christenen ten allen tyde in het opdraagen van het heiligde Lichchaam van Jefus Christus, eene waare Offerhande erkend heeft. De geleerde Mos heim zegt, dat het Nachtmaal ongeloofiyk fchielyk, dat is, onmiddelyk na dat zcih de Apostelen verfpreid haiden , overal in eene Offerhande veranderd is. Mosh. Nip?. Eccl. Helm'ff. 1755. «1 4ta  tÜ DütTS^MLAND. 39^ zal alzo de Biecht behouden, bly vende het voor het overige (»« beflist, of de Ourbiecht door Christus zei ven, dan of zy do H Kerke ingefteld zy. Men zal niet zo dikwyls biechten en omzichigter zyn ia het aanfleilen en 't verkiezen van Biechtvaderen", „ Wat de voldoening aangaat, wy zvn het in de zaak ze've met de Protestanten eens. De Aflaat (*') is niets anders, dan eene kwytfchelding der Kerkelyke ftraffe." — Ten aanzien der goede werken heeft MaijR nooit eenig onderfcheid tusfchen de Leering der Catholyken en Protestanten kunnen vinden. De Leering van het Vagevuur en het aanroepen der Heiligen fteunt op d^ gezonde Rede , op de Overlevering en op de middfelyke Op-nbaaring; doch de Protestanten zullen niet gedwongen worden, om voor de Overledenen te bidden, of de Heinften aanteroepen. " „ De ongehuwde Staat der Priesteren, de Kloostergeloften vo'or het gantfche Leven, her onthouding's Gebod, de Latynfche Taaie by de openbaare Godsdienstoefeningen (t) en het bedienen der Sacramenten — en dergelyke onverfchillige zaaken zui- (*) De Leering' der AA aaien, zegt Maijr. bladz. 482., heeft niemand beter verhandeld, dan j o s e p h P f. t z b k. Doch onze Schryver fpreekt met veele achting van het werkjen: Sciarelli, kurzen Katechismus vonden Abldsfen nach der rechten Lehre der Katholifchen Kirche. Auf Befehl des jetst regier enden Grusherzogs von Toscawa, zum gebruuche feiner See/forger herausgegeben. Aus dem Italianifchen Hberfetst. Soest(!! ) by Fr. fhlh. Balke 1788. — „ Alesiander Hales, zegt M a ij r verder, was in 1230. ,de uit„ vinder van den Genadenfchat der overtollige verdiensten van „ Christus en zyne Heiligen". (t) Al wederom het Troetel-project der Aufkldrer. Maijr beroept zich op de, volgens zyn gevoelen, zo zeer geleerde Mannen Pehem en Korber, en op den Schryver der Beytriige zur verbesferung der Liturgie. Aa. 4.  Övbr os C. Letterkunde 2uHen afgefchatt worden. Wat de Paus en de Hiërarchieëngaat, het Primaatfchap en 't geheele Kerkbefiuur behoorde tot den oorfbrongkelyken Vorm gebragt te worden". „ Er was wel eer een tyd, zegt onze Schryver, dat men „ een' Paus erkende zonder dat men iets van hem te vreezen „ hadt C*) en dezen Tyd kan men wederom beleeven. Men „ kon de Dispenfatie - en- Gelden, Nuntiatuuren, „ Annaten , Refervatièh, Menfes Papaks, cn eene me„ nigte dergelyke zaaken vaarwel zeggen, ~- en zo dra men „ de wezenlyke rechten des Primaats van 't geen ( eigendun„ kelyk en willekeurig ) is aangematigd, wel zal hebben on„ derfcheiden, ende Grenzen tusfchen de Geestelyke en Wae„ reldlyke Macht, zo als 't behoort, bepaald zal hebben, dan « zal er veelligt geen Mensch over de lastige macht der Gees„ telykheid en van den Paus te klaagen hebben". Dezegulde Tyden, oordeelt Maijr, dat met rasfe fchreeden beginnen te naderen. Den grond van zulk eene troostlyke verwachting, toont hy ons met de volgende woorden aan: „ In de daad, zedert de pogingen van Febronius en Loch„ ste in, is by ons alles in eene heilzaame gisting (f) geraakt , (*) zulk een Paus, dien men niet te vreezen hadt, — dat ïs, die geen' verderen invloed hadt op het gantfche Kerkbe^ ftuur, dan dat hy met den ydelen Tytel van Voomaamfen Bisfchop prykte, —zulk een Paus, die geene macht hadt, om met nadruk over het gedrag der alles eigendunkig auf klarende Bisfchoppen te waaken en hen binnen paaien der oude orthodoxie te rug te brengen, — zulk een ongevreesde Paus, zou , volgens het denkbeeld der Duitfehe Verlichters, een extra, puik, beste Paus voor de Duitfehe Aartsbisfchoppen , wezen. (t ) Ja 't is waar ( gelyk wy ook reeds %. I. dezer Proeve, bladz. 266. hebben aangemerkt j er is zedert dien tyd in het Catholyke geleerde Duitschland eene groote gisting ontftaan; doch of deze gisting zo heilzaam zy, als M a ij r voorwendt, dit zullen de drpevigfie gevolgen het best beflisfen.  in Buitschun». 393, „ taakt, welke door het Congres van Ems, en de fpoedige 5, vorderingen van Keizer Jos eph, nogaanmerkelyk vermeer3, derd is." Wy befluiten dezen f. met de woorden der Rscenfents van de Allg. Litterat. zeitang: „ Dé Recenfent vreest zeer" ( en wy Oordeelen dat deze vrees, zo het al eene vrees mag genoemd worden, niet ongegrond zy ) „ De Recenfent vreest „ zeer dat deze voorflag ( van Maijr's verééniging ) by de „ Catholyken Zo min als by de Protestanten ingang zal vin5, den". [ Wórdt vervolgd. ] BESPIEGELING (*). Over Joan: iq. vs. 23. en 24. \ O dierbaare Avondflonden, welke eens een godsdienstige yver den heilrykff.cn bcfpicgelingen wyde! uwer eenen wil nu myne Ziel nog den betrachtingen van Jefus - Lydensgefchiede. nisfe heiligen. — Voorzeggingsvervullingen-ontwerpende gedachten geleiden haar, van de beuzelingen deezer aarde, in de voorledene eeuwen, tot ouder het kruis van den zieltoogcnden Jefus te rug. —■ Alzód drong weléér met zyne gedachten , in zyne heilige kluis op Patmos, diep in het beloop van het nog aanftaande, Joannes, die difar met traanenvolle oogen op zynen ffervenden Vriend ftaart; toen eene in baarens-nood zuchtende Vrouw, met eene firaalende Zonne omtooid, op de Maane rustende, met twaalf lcbJtterende (leenen gekroond .— het eigen zinnebeeld der door flxoomen Martelaars-bloed beruchte. Kerkbruid van Jefus ■ • aan hem vertoond werdt —1 in ftille bewondert' nge befchouw ik hier, met weemoedigen ernst, de verborgene leidingen des Heere. . . On- (*) Voorgedragen den 25. van Lentemaand. Aa. 5.  3P4- Bespiegeling Onlangs (*) predikte het opfchrift van Jefus-kruis my> welke heeriyke uitkomst eindelyk de verdrukte onfchuld tebuerte valt; hoe eene onbepaalde macht, door eene grenzelooze wysheid beftuurd, uit de listen der verdrukkeren ftof ter verheerlykinge der fchuldeloozen weet te vormen. Op het zelve toneel ontdekt thans myne verbeelding vertooningen, welke myne ydelheid diep met fchandtekenen brandmerken. Wie zyn zy, die daar, onder een brullend hoongelach kleederen verdeden ? — Van waar die buit? — Wien beroofden zy van dezelven? —> Ach! deeze zyn gevoeliooze beulen, welke onder zich de kleederen van dien bekenden Kruizeling, van dien beruebten Wonder - doener — Jesus van Nazareth verdeelcn. Alzdd verdeelden eens ftruikroovers eenen buit, welken zy eenen re iziger op den weg van Jerufalem naar Jerkhe ontnoomen hadden. - Hoe wreed! zelfs werpen zy het lot, onder het oog des Gekruizigden , over zynen rok. O! Woedende Jooden! bemerkt deeze omftandigheid, en leert uwe dwaalingen. Laast gy dan nimmer? gy doorbladers der oude Wetboeken, gy die U beroemt de propheetifche gezichten dagelyks te doorfuuffelen, laast gy dan nimmer in het een-en-twintigfte Gezang van uwen Koninglyken Ziener: zy hebben myne Kleederen onder zich verdeeld, en over myn Onderkleed hebben zy het Lot geworpen? Ontzettende blindheid! — Gelyk dikke onweers - wolken ons van deeze ontelbaare hemellichten berooven; aldus verbergt de damp eener opzettelyke verftoktheid, voor het joodsch oog, hier op deeze doodshoofdplaats, de doorflaandfte biyken van Jefus onfchuld en Mesfiasfchap. Deeze treffende omftandigheid , die voorfpelde kleederverdeeling, die voorzegde verloting van Jefus rok, roert hen niet! Gevoelloozer dan die Priester, onbarmhartiger dan die Wandelaar uit Levi's ftamme, welke den huplloozen — woudenvollen Vreemdeling, zonder eenige gewaarwordinge van men- (*) Deeze befpicgcling is eene fchakel uit eene keten befpie- gelingen.  Over. Joan. 19. vs. 23. en 24. 39/T menfchelykheid voorbygingen, vergrooten zy het ziels-wéé van denonfchuldigen Heiland, door hunne aanhoudende woede, door hunne onverzettelyke verfteeudheid. Hoe verrnindert echter deeze omftandigheid alle voorwendzelen van vcromfchuldigingc! maar hoe veel fmertelyke da'arom nog voor den Goddeiyken Duider! Wat. is dc oorzaak van zulk eene vreemde — ongehoorde folteringe? 't Is waar: de medekruizelingcn ondergaan hetzelve lot; maar, ach! hunne handen zyn met menfchenblöed bemorst! Het eenigfte wanbedryf van Jefus is , zyne , de Pharizeeuwfche febyndeugd ontluisterende, vroomheid , zyne wcldaadige wonderen. Wien verbaast zulk eene onverdiende mishandeling niet? Zoude ik my durven onderwinden de oorzaak deezer barbaarfche mishandelinge te vraagen? O! Gy van Seraphs diep-aangebeden Godmensen! die in deeze beginnende lentedaagen, de velden met het oog-verkwikkendst groen befpreidt, —die de lust-tuinen des overvloeds met de verrukkelykfte en geurigfte roozen oppronkt, - die de veld-lelie met fchooner pracht, dan Salomon in al zyn' koninglyken luister verfiert, — die de oppervlakte der aarde alom met veelverwige bloem bedekt, die de boomen met fchaduwryk loof bekleedt, om my eene fchuilplaats tegen de brandende zonneftraalen re zyn, — die eindelyk het redelooze véé met het noodige dekzel tegen de ongemakken der lucht hebt gewapend; waarom hangt Gy daar zoo geheel naakt? waarom zvt gy zoo meêdoogenloos ontkleed ? waarom hebben met uwe onfchuld fpottende wreedaarts uwe kleederen gelyk een roof verdeeld? waar mede hebt gy tog verdiend , datzyin uwe tegenwoordigheid — hoe fmadelyk! — onder Uw doodelyk - kwynend oog, over Uw onderkleed het lot werpen ? Ik weet dit is het lot van alle vleesch, gelyk een uwer oude lievelingen Jon, zich getroostte: Naakt in de waereld te treeden, en naakt dezelve te verlaaten. Maar O! allerheiligfte Lyder! ho; kan dit Uw lot zyn ? Bedekt met fchaamte ontwaar ik de gezogte oorzaak! Ik durf niet meer vraagen! aeh! ik zie de ontwikkeling van dit geheim  39<5. Bespiegeling heim, zonder met eenige nevelen van twyfelinge verduisterd, voor my ftaan! Ik doorwandel, met eene onbemerkte oplettendheid, onze openbaare toandelplaatzen: met een geleend oog begluur ik de zaaien, welke eene weelderige Jeugd , myne tydgenoote, zynen uitfpanningen wydt — welk eene hemeltrotfeerende pracht! welke, de natuurlyke fchoonheid van den menfch — dat pronkftuk eener fcheppende almacht •— misvormende optooifels! welke, zich in de wolken opfteekende hoofdfierfels, met meerder waan, dan die, welke eens een toren — het eeuwig gedenkfluk der menfehelyke verwaandheid — in Babyion bouwde! Hoe fteeken wufte ftervelingen, gelyk op prooi fchuivelende (langen, haare kuiven op! Welke eeuw was immer zoo vruchtbaar in gebroedfels van mismaakte fchoonheid! Welke eeuw zag immer zulke vreemde — ontftelde hersfenen, als het ware, kenfehetzende kleederdragten, uit den fchoot der weelde voordkomen ! Welke eeuw zag immer zyne tydgenooten in gewaaden pryken, die een heerfchende fmaak, eene... eene... wat vrees ik ? laat ik het ronduit zeggen — die eene heerfchende dwaasheid alléén kan rechtvaardigen? Welke eeuw eindelyk praalde in zulke, mogelyk naar eene helfche maat, gefnedene kleederen! en o! leverden onze gewyde Tempelzaalen ook maar zeldfaam zulke, het deugdfaam kristen-oog verergerende, voorwerpen op! De wyste onder de Zoonen van Abraham, Salomon, aan het outer knielende, wierp zyne kroon neder, om het inwydings-gebed te voleinden, toen de Tempel, door de wolken van 's Heeren heerlykheid zoo vol werdt, dat de befchouwer.de Priesters niet meer offeren konden. Hier is meer dan een fchaduwig heiligdom; hier is meer dan eene goudene bondkist; hier is meer dan een verguldene genadeftoel; hier is meer dan eene wolkzuil — enkel teken van Gods tegenwoordigheid. Hier verwacht een Godmensch, onder zichtbaare gedaanten vericholen , onze aanbiddingen. Die bédelende (lavinnen, welke gelyk koninginnen opgetooid, hier van den Waereld-en Hemelkoning hun dagelyks brood komen ftneeken, gelooven het en  Over Joan. io. vs. 23. en 24. 397-. en durven nog zoo vol ydelen waan voor zyn aanzicht verfchynen ; —- hoe verefgerlyk ! — ,;'„.. Het kleed, een onuitwisfchelyk brandmerk der Goddelyke verbolgenheid; een eeuwig gedenkteken van oproer des fchepzels tegen zynen Schepper; eene geftadige erinnering van menfehelyke ondankbaarheid tegen den onvermoeid ften Weldoener; eene tot aan de voleinding der eeuwen voortduurende tuchtiging van hoogmoed, welke naar den troon des Allerhoogften wilde dingen; nu een voorwerp onzer ydelheid 1 een fieraad waarop zich onze opgeblazen geest het meest verhovaardigt ! een kleinood , waar toe onze zorg boven alles wordt befteed l eene geduurige fpcelpop onzer grilzieke veranderlykheid! o! menschheid - onteerende ydelheid 1 — o! fchaude! Dit zwak oefent zyne heerschzucht niet flegts over hen , die in eenen hoogeren ftand uitmunten. Neen! de minvermogenden willen de machtigeren nabootzen. De burgerftand wil ' zich van dien der aanzieneiykften niet meer onderfcheiden; ja! hoe veele loontrekkenden willen naauwlyks in pracht den geenen wyken, wien zy dienen? - maar, hoe ondraagelyk! Welk oprecht kristenhart knarsfetandt niet van de billykfte verontwaardiginge! Hoe veelen zouden de fchamele naaktheid, hunner door het gewicht der jaaren tot den arbeid nu onbekwaamen ouderen kunnen dekken ? Hoe veelen zouden hunnen gebrek, lydenden medemenfehen behulpfaam kunnen zyn! Hoe veelen Zouden zich nimmer in onbetaalbare fchulden hebben ingewikkeld? Hoe veelen zouden zich nimmer, noch hun ongelukkiger nagedacht in alle de rampen eener drukkendfte armoede gedompeld hebben ? Hoe veelen eindelyk zouden nimmer hunne handen, tegen de wetten der rechtvaardigheid, naar de goederen hunner natuurgenooten hebben uitgeftooken , hadden zy hunne pracht binnen de grenzen eener kristelyke ftichtigheid bepaald? — hadden zy zich maar van de biliykheid van hunnen ftand niet verwyderd? Ach! deeze wanfehikkelykheid is de oorzaak waarom myn Jefus zoo geheel naakt daïr hangt; waarom gcwetenlooze krygsknechten in zyne tegenwoordigheid zyne kleederen verdoelen ; waar»  39*' Bespiegeling- waarom zy onder zyn doodelyk - kwynend oog over zyn ondeirileed het lot werpen. Wie "beeft niet! Zal God zulke wreed, heden, aan zynen Zoon door onzen weeldrigen hoogmoed Gepleegd, ongemerkt — ongefiraft dulden? ■ O! vernielend oorlog, dat thans met uwe bloedige voetfhppen die gewesten bewandelt, waar eene hemeltergende kleederpracht van den geringfien handwerker tot den fchatryken ledigganger oppronkte — myne oogen, helaas! zyn er getuigen van gew eest! ~- mogelyk zyt gy een wreeker, die de aartsrecbvaardigbeid uitzondt, om eene langverdiende wraak over hen Hit te oefenen, die door eene zedenverbasterende weelde, den aan een fchandhout naakt geklonkenen Godmensch lang-genoeg ftraffcloos hoonden. Mogelyk zyt gy een breidel, waar mede eene lang - genoeg getergde l)dfaamheid de buiten de paaien der welvoegelykheid hollenden praal denkt te beteugelen . Wee her, wie dc-eze aanmerking niet treft! Gelukkig, driedubheld gelukkig, zy, die gelyk de byën keurelyken honing uit de bloemen, eenen met het kristendom flrookenden levens-aart, er uit wetten te zuigen! O! Gy verwaatenen! keert van uw tyd verkwistend en even zoo bedriegelyk fpiegelglas naar deeze plaats der doodsbeenderen. Spiegelt U hier in die verftrooide ftoffelyke overblyfzels van geftrafte misdaadigers; befchouwt dit grynzend doodshoofd met zynen opgefparden mond, rammelende handen, een dor geraamte, vermolmde menfehenbeenderen: fpiegelt U in die akelige gedaante, in die vervaarlyke lelykheid ; - roert U dit niet? ■— en waar voor maakt de gewoonte den fterveling niet gevoelloos ! — ziet dan op naar den ontblooten - van kleederen beroofden Jefus. Welk een fmert! wreede roovers toogen hem zyne klecderen uit; gelyk een roof verdeelden zy ze; over zyn onderkleed wierpen zy het lot; en zulks, ach! om uwe, om myne hoovaardigheid in de kleederen begaan te boeten. O! zielgrievende nagedachtenis! beichaamende waarheid! ik hul my dagelyks, gelyk de ryke Brasfer, in purper en fyn lynwaad, terwyl myn Heer en Meester zonder kleederen drfa'r hangt. Myne Ziel! wanneer zult gy in dien fpiegel uwe vlekken lee-  OVEH JoAN. I9. VS'. 23. EN 24. S99' keren kennen? Wanneer zult gy U met tooifels beginnen te verneren, waar op de Engelen verlieven? Wanneer zult gy U . een pronkgewaad van de fehitterendfte deugden, inzonderheid van ootmoédigbeid, van armoede volgens den geest, van Goden -fflelifchenmin, van geduld in wederreden, van zachtmoedigheid , van vreedfaamheid, van verdraagfaamheid , van lang* moedigheid fameu -wecven? O! dat dit uur het eerfte uwer bekeefingc. werde! O! dat gy van dit uur uwe dwaasheid in het volgen van de ydelheid der waereld leerde kennen! O ! dat op dit uur eene volmaakte omwenteling uwer zedenen TJ.eene vriendin van Jefus maakte! Hier gevoelt gy zeker uwe zwakheid. Zucht dan uit de diepte uwer onwaardigheid, ter verwervinge der noodwendige genademiddelen, met my tot hem, die zoo veel hoon en fmert voor U verduurd heeft. O ! deerlyk-mishandelde Jefus! op Thcbor met verblindende glanfen bekleed, nu op Golgutha fchandelyk van uwe kleederen beroofd, om myne naaktheid te dekken; met blos op myne wangen fta ik hier, zie naar U op, en gevoel allerlevetldigst dat gy nog boven dien door die fchande, welke gy in de verdeelingc uwer kleederen ondergaan hebt, myne ydelheid hebt geboet. O! laat my deze waarheid diep in de ziele roeren! want wéé - wéé my! zoo ik voordvaar uwen heiligen naam, my door den Doop onuitwisfelyk in de ziale gefchreven, door eene ontftichtende pracht, door loutere uitzinnigheid ademende hoofdfierzels, door boven myn' ftand klimmende klecderdragten te onteeren. Maar wie zal my tegen de fpotternyën eener losdenkende waereld wapenen, wen ik dit voornoemen uitvuure? O! hier by vertrouw ik op uwen byfiand, welke eens myne ziel met zoo veele hemelfche fchoonheden zal verfieren, als myn ligchaam, eens het aas der wormen, tot hier toe met ydele kleederpracht is opgepronkt geweest. Schenk , O ! Jefus fchenkmy deeze genade, terwyl ik van myr.e befchouwingen eenige oogenblikken veipooze Aan  4oo. BRIEF. Aan de Heeren Schryveren der Kerkelyke Bibliotheek. Myne Heeren! Tn No. n. UwerKerkl. Bibliöt., in de Recenfle van Ni- colai's Reize door Duitschland, wordt die Man ,dat godsdienftig Amphièium etl Letterkundige Pochhans — naar verdiende ontmaskerd. Alle weldenkenden hier te Lande zyn metUL. van hetzelve gevoelen, dat zyne gal hem partydig, zyne partydigheid hem leugenachtig, en zyne leugenachtigheid hem by alle eèrlyke lieden verdacht of gehaat maaken. 't Is ongelooflyk, welk eene hoogachting hy zich doorzvne letterkundige aanflagen en bedriegeryën, by onbezonnen Lezers in het eerst hadt Weeten te verwerven; — doch thans ik zyn oogst voorby. — By alle rechtzinnige Christenen , zo wel Protestanten als Catholyken , vinden zyne fchriften weinig of geen ingang meer. Ik ben een Cathoh ke en heb zyne fchriften gelezen. Ik heb met Mannen van verfchillende Godsdienften over dezelven gefproken. Ik vindt dat de Man over overtuigde leugens geenfints bloost — ja, dat hy zyne Eer aan zyne letterkundige bedriegeryën opoffert; — dat hy met zich zeiven buitengemeen is ingenomen; — dat hy in zynen fcherpen en doorgaans beledigen den febryf- trant zeer verliefd is; — dat hy allen aart van Godsd ienst aanrandt, maar vooral tegen den Catholyken , dien hy 't minfte kent, zyne gal uitbraakt-en-zo't fchynt met dit laag inzicht om de Protestanten tegen de Catholyken in het harnas te jaagen, of althans het zaad van tweedragt tusfchen hen te zaaijen. Dan de Man heeft zyne rol uitgefpceld, en onze verftandige en eerlievende Proteftanten laaten zich door geenen Nico lai het zand in de oogen werpen neen — zyne listen en leugens zyn ontdekt. Wy Catholyken en Protestanten leeven hier in de Pruisfifche Staaten verdraagzaam ouder elkandtren ; wy willen ons door geenen letterkundigen  BRIEF. gen Bedrieger laaten oprokken; wy hebben dien Stokebrand nog onlangs van uaby leeren kennen, cn zelfs het Pruisfisch Hof heeft thans de verderflykheden en gevnarlyke listen van N i c olai-'s Algemeene Duitfehe Bibliotheek ingezien: want ditoogodsdienftig werk is door zyne Koninglyke Majefteit vanPruisfen, onzen genadigftcn Landsheer op het fcherpfte verboden(*). Dit verbod ftaat in onze Wezelfche Courant ( Beilage rum 16. ftuk der Westphdlifche Proviucialzeitung) met de volgende woorden : „ Da Sr. Koning/. Maje,, ftat unmittelbar angezeiget ,, worden, das die algemeine ,, Deutfche Bib Hot hek einge„ fdhr/iches Buch gegen die 3, Christliche Religion fey, 3, und daher durch eine aller„ höchfte Cabinetsordre vom ,, 17. hu jus der de bit und die verbreit ung diefes jfour,, nats in hiefigen landen, „ gdnfchelich und bey 50. „ Dukaten ftrafe unterfagt „ is, fo wird foelies dem ,, Publiko zu feiner nach,, richt Naardien zyne Koningl. Majefteit onmiddelyk is aangetoond , dat de algemeene Duitfehe Bibliotheek een gevaarlyk Boek tegen den Christelyfceu Godsdienst is, en uit dien hoofde door eene alierhoogfte Kabinets-orde van den 17. dezer, het Debiet en verbreiden van dit Jounraal in deze Lauden geheel en al en wel op ftraffe van 50. Dukaaten verboden is; zo wordt zulks het Publiek tot desfelfs narichten opvolging hier door bekend gemaakt. (*) De Heer Nicolai heeft zich dus over de Wemnfche Boek-cenfuur, welke zyne Bibliotheek verboden hadt, niette beklaagen. — Zullen hier misfehien den Vaders jefuiten de fchuld wederom te last gelegd worden? of zullen de Cryptocatolici als Antinicolaiten , deze overheerlyke Bibliotheek by den Koning hebben zwart gemaakt? Welke klaagliederen zal men nu niet over Bigotterie, Duifternis, nieuwe Inquilitie, vervolgzucht, gewetens - dwang, denkens - flaverny e.z.v. opheffen!! Atant. der i-orz. mcngei.w. i. dell no. 12. Bb,  402. BRIEF. richt und Achtung hierdurch bekannt gemacht." Men ziet uit deze Koninglyke Kabinets - orde: a. ) Dat de gevaarlykheid dezer Bibliotheek, den Koning van Pruisfèn nier fiechts middelyk — by wyze van uittrekfels — door gevolgtrekkingen — door afgetrokkene Hellingen—of van verre is aangetoond; maar onmiddelyk, door Hem het werk zelf voor oogen te leggen. b. ) Dat de gevaarlykheid van dit Journaal zich niet bepaalt, tot enkele fielfels van de eene of andere der Christene Gezindheden ; maar dat zy zich over den gantfchen Christelykè Godsdienst uitftrekt. c. ) Dat deze Bibliotheek niet fiechts daarom gevaarlyk is voor het Christendom, dewyl er de eene of andere, voor den Christelyken Godsdienst gevaarlyke, ftclling in voorkomt, maar om dat het Journaal in zyn geheel genomen, een gevaarlyk Boek is, tegen den Christelyken Godsdienst i- „ Deze ( Algemeene Duitfehe Bibliotheek, of de daar Sn voor, komende) bebordeeling aller uitkomende boeken en fchriften, '„ heeft den Godsdienst en den voordgang eener grondige en „ deugdfaame manier van denken reeds lang benadeeld, " - door deze voornoemde Koninglyke Kabinets - orde ten volle gerechtvaardigd it. Ik ben e.z.v. H. W.... rs. Wezel ;8. Juny 1794. Tot den Drieeenigen God! [_ naar het Hoogduitsch 2 Xk durf tot u genaken, Heer! Door uwen Zoon verlost van zonden, Werp ikme in 't Hof ootmoedig neêr, En fmeek genaê, om Christus wonden, o Vader der barmhartigheid! Die, in 't onzichtbaar licht' gezeten, Het waereldrond hebt toebereid , En alles fchakelt als een keten. Wie is u toch gelyk in macht ? U zy mijn lofgalm toegebragt. Ik nader ook uw' hoogen troon, 0 Evenbeeld van God den Vader! 'k Aanbid u, menschgeworden Zoon Des Eeuwigen! Wien heb ik nader Danu, die, zelf van Eeuwigheid, Doch in den tyd in 't vleesch verfcheenen, Ons 't eindloos heilgoed hebt bereid ? Wil ons, uit gunst, metu verëenen. 'k Hoop op verzoening door uw bloed, Terwyl myn danklied u begroet, Bb. a. o Geest  404. Tot den Drieeenigen God. =gp== o Geest des Vaders en des Zoons! Door wien wy 't waare heilfpoor leeren , Blyf 't zegel des genadeloons In ons, als tempelen des Heeren. 0 Geest der waarheid! ons van God Den Vader en den Zoon* gegeven , Gij fchenkt ons 't zaligst heilgenot, Opdat wij eeuwig zouden leven. Het driemaal heilig zij altijd, Drieéénig God I u toegewyd. BERICHT. W y hebben de Befpiegelingen van een' Christen op den Zondag, van W. I.... R. P. als ook de Verhandeling, beneffens den brief getekend: Presbyter Catholicus Religie-nis & Patriot amator wel ontfangen. Wy zeggen den geëerden Zenderen daar voor dank en zullen van dezelven ten fpoedigfte gebruik maaken. De Heer Tranf. s ontfange mede onze hoogfle dankbetuiging.  REGISTER VAN ZAAKEN IN HET MENGELWERK BEGREEPEN. Alweettnheid Gods. Digtkundige aanmerkingen hier op, 319-321. Apocalïpps, wanneer dat Boek gefchreren is , 212. Amen. Fraaije redeneefing over onze pligten jegens noodlydenden, 63-72, IOI-I04, 119-121. Atheismus. Merkwaardige Brief over de oorzaaken van 't zelve, 322-336. Waarom meer en vroeger plaats vond in Vrankryk dan elders, 332. Verbaafeod aantal van Atheisten aldaar reeds in de Ióde Eeuw, 332-334. V/elke listen 'er tet verdere voortplanting van dat gevoelen gebruikt wieid, 334 en 335. Hoe 'er de Hoten voorheen reeds meê befmet waaren, 335. De ondergang der troonen hier uit reeds »oor lang voorfpeld, 336. Middelen om het Atheismus af te weeren, 335. en 336. 'Atheïsten. Een fraai Digtftuk tegen de Atheisten, 181-184. Augsburgfche Confesfie, wanneer, door wie en hoedanig is opgefteld, 329 en 330. Aanmeikelyke omftandigheden daar by plaats hebbende , ibid. 'Autun. Die Franfche Bisfchop is een fcheurmaker, 299. Zya ydele uitvlugt om zyne fcheuring te verdedigen, ibid. en 300. Bettarmimts (Robertus) zyn levensfchets, 350. Eergier (N. S.) zyne Schriften, 374. Befpiegeling op Joh. 19 vs. 23 en 24., 393-399- Bisfchoppen. Zie Vrankryk. Blau, zyne Godsdienftige gevoelens verdagt, 340. Bon. Oprigting van deeze nieuwe Univerfiteit, 340. Bosfuet (J. B.) de Hedendaagfche verlichters tragten zich agter d« onzekere werken van die» Prslaat te verfchansfeo, 351. Wanneet gefturren, ibid. _  Bybel. Hoedanig door de Arianen en Lutheranen vervalscht 11, 82i De eerfte Lutherfche Bybel in 't Grieksch veïvalscht, alle andere tot A". l6co Ariaansch, 323 en 324. De eerfte Calviniste Bybels te Geneve uitgegeven, waaren Ariaansch, 326 en 327. Caïn. Verhandeling over het teken 't welk God aan hem gaf, 15-23. Calvyn, lochent de Drieëenheid, 324 en 328. Voert benevens Luther reeds lang voor Socyn het Arianismus in, 323-328. Canon der Boeken en Schriften van 't Nieuw Verbond, vanneer en door wie opgefteld, 212-219. Canenes Apoftolici worden voor Apocriph gehouden, 213 en 21$. Wanneer opgefteld zyn, 214. Castello (Willem Jolèphj zyne gevoelens en fchriften, 337-355. Chepy (J.) Agent der Franfche Republiek, zyne Briefwisfeling met. den Aartsbisfchop van Mechelen, 176-178. Christen- Befchryving van zyn Cara£ter en pligten, 157-164. Christenen (Eerfte) hadden verfcheide Boeken van 't Oud en Nieuw, Verbond en Stukken, die namaals zyn verboren gegaan, 219 er» 2 20. Waar door dit gemis kan verholpen worden, 2-20 en 221. Clemens (H.) L 'Er is maar een Brief van dien Paus aan dé Corinthers, 73 en 74. Wat men van den tweeden Brief, die zyn naam draagt, moet oordeelen, 74-76, 76-79. ; Clemens XIV. Eenige trekken aangaande dien Paus, 23-29. Cyprianus (H.) zyn gefchil met Paus Steven door de'Janfènisten ten oniegte tot een dekmantel hunner fcheuring gebruikt, 296-300. , "Dantzer (Jacob) zyne fchriften en gevoelens beoordeeld , 306. 310* 339' Dio.-letiaan, zyn hait tegen de Christenen en trots opfchrifr, 176. Word nagevolgt door de hedendaagfche Wysgeeren, 176. Dood. Bemerkingen op de Dood,. 367 en 368. Nuttige betragtingen op den Dood, 277-290. Dool fel. Over dc Kinderen die zonder Doopfel fteruen, 300-304. Driei'enkeid. Aanmerklyk bewys voor dit Leerftuk uil de allervroègfte oudheden van het Christendom, üg~üi. Hoedanig de Arianen en Lutheranen den Bybel vervalscht hebben om dit Leerftuk te ondermynen, ibid. Gevoelen van P. Placidus Sturmer en Steven Wiert desaangaande, 339 Word door Calvyn en Luther aangeland, 323-323. Lofzang op de H. Drieëenheid, 403 en 404. Duijsh-  f t 3 ) Duitschland. Proeve over de hedendaagfche Catholyke Letterkunde aldaar, 2Ó^V7 > ^S'o^' 337-355. Sp&29£". Eed. Waarom de Bisfchoppen en Priesters-m Vrankryk zwaarigheid gemaakc hebben j om den Eed op de nieuwe Conftitutie te doen, ■ I37-H5» 222-232, 243-248. Ems. Sluik Congres aldaar gehouden, door wie en hoedanig, 205. . Hunne onderneeming en die van hunne aanhangeren, 266-271, Erfzonde. Zie Doopfel. Eskes, zyn Werkje ten tytel voerende: Leven en Schriften der lie- dendaagfche Wysgeeren aangehaald, 3c9. Evangelie ('«) overtreft alle andere Boeken deT H. Schrift, 20I en 202. Waarom door 4 gewyde pennen befchreven is, 203. Evangelie Volgens, de Egyptenaaren, of dit aloud'Evangelie ilegts een fabelagtige gefchiedenis geweest zy, 172 en 173. Evangelie volgens de Hebreeuwen, of dit aloud Evangelie flegts een fabelboek geweest zy, 173-175-' Evangelie van de kindsheid van Jefus, is een oud Fafelboek, 42. Een'.ge plaatfen hief uit bygebragt, ibid. \ Evangelisten, in hoe ver bun pen door den H- Geest beftierd ,s, -03-207, Waarom zy in hunne befchryving zoo weimg welfpreekenheid gebruikt hebhen, 203-205. Waarom geen beetere ty dorden . in hunne befchryving hebben in agt genomen, 205. Waasom ïy veele zaken en omftamdigheden van Jefus leven met ft.lzwygen zYn voorbygegaan, zelfs zulke die belangryker waren, als de geene dia zy melden, 206-212. Waarom over veele aanmerkelyke woorden en daaden, jaa over de meeste leeftyd des Heilands zulk een diep ftiliwygen houden, 43-46. Wat hun eigentlyk oogmerk m de Evangelifche befchryving geweest zy , 43-46. 48 en 49. tabre (J Cl ) Schryver van Jt vervolg op Fleury, zeer Terdagt,35r, Febronius (Jusrinus) wie onder dien naam gefchreven heeft en beoor* deeling van dat berugce werk, 378-380. Feller. Verdodi-fchrift tegen dien journalist, 29 en 33. . Fleury (Claudius) zyn Caraöerfchets, 351. Francais (Laurentius) zyne Werken, 374 37> ' Geleerden. Lyst van Geleerden in de m.ddel eeuwen, 344"34°i Gerfon, wie hy was, zvne Schriften dooi üiehtrm en Du Pin ver* valscht, 350 én GS1- ^  ( 4 ) God. Zyae ondoorgrondelyke oordeelen in eene uitmuntende redevoering voorgedragen, 189-197, 233-243. Digtftuk op Gods Alweetenheid, 319-321. Godlochenaars. Een fraay Digtftuk tegen de Godlochenaars, 181-184, Godsdienst, of 't voor den Godsdienso voordeelig zy de dwaalingen der Wysgeeren bekend te maken en te wederleggen, 127-135. Godsdienst (Openbaare) waarom meestal in'tLatyngefchied,363-367. Godsdienst. Zie Openbaare Godsdienst. Gotti (V. L.) zyne Werken, 375. Hedderich Heterodoxe Profesfor te Bon, 340. Heidenen. Over de Zaligheid der Heidenen, wien het Evangelium nooit verkondigd is, 302 en 303. Hontheim (J. N.) fchreef onder den naam van Justinus Febroniui, 378. Zyne Schriften beoordeeld, 378-380. Hook (].) zyne Schriften, 375. Jacob (Thomas) zyne fraaije bemerkingen over de hedendaagfche verlichters, 338 en 339 ea 348. Janfenisten, derzelve leugens en kunstgreepen, om hunne fcheuring goed te maken, 297-300. Verdoemen de kinderen die zonder Doopfel fterven en alle Heidenen, wien de Wet des Evangeiiums niet verkondigd is, 300-304. Jefus Christus, waarom nooit opentlyk en volmondig gezegd heeft, dat hy de Mesfias was, 185-187. Waarom zyn Goddelyk Leeraarsampt niet voor den ouderdom van dertig ja.ien bekleed heeft, 46. Wat men uif.de oudheid weet van zyn afgezonderd leven, 47. Aanmerkelyke woorden van J. C. die noch in de H. H. Evangeliën, noch in de H. Schrift ftaan, 50-63, 73-90. Aanmerkelyke daaden van J. C. die in de H. Schrift niet te vinden zyn, 105-118, 146-156. Welk geloof men daar aan geven kan, 169-175. En welke gevolgtrekkingen daar uit op te maken zyn, 201-221, 4149. Of aan Petrus voor de poort van Romen verfcheenen zy, 150-153. Of aan de H. Thecla verfcheenen is, 153-156. Verfchil tusfchen Jefus Christus en Mahomer, 178-180. Johannes (H.) wanneer zyne Openbaaring gefchreven heeft, 212. Of hy de Canon der Boeken van 't N. V. gemaakt heeft, 215. Joodendom, Bedenking over den ftaat deezer Natie en het bewys du daar uit voor den Christelyken Godsdienst te trekken is, 135 en I36. Jfi.  ( 5 ) Ifidorut Mercator o/Peccator gaf in de iode eeuw eene valfche verzameling van zogenaamde oude Kerkwetten in 't ligt, die men laag aan den H. Indorus Hispalenfis had toegefchreven, 350, Of dit Boek volgens de Verlichters den grond gelegen heeft tot het tegenwoordig Kerkbeftuur, 350. Kerk. hoe noodwendig haare onfeilbaarheid is, 220 en 221. De overal verfpreide Kerk is een onfeilbaare Regter in de gefchillen des Geloofs; rulks is een Geloofsftuk, 296. Keiler, zyne Godsdienftige gevoelens verdagt, 339 en 340. Kwaadfpreekenheid. Bemerkingen aangaande deeze zonde, 91-101. Laodicea. De Brief ran Paulus aan die Gemeente word vermist, 218. 'Er is een Apocriphe Brief van dien naam en waar te vinden, ibid. Lastertaal. Zie Kwaadfpreekenheid. Latynfche Taal. Waarom in den Openbaaren Godsdienst gebruike* iyk. 7.ic Openbaars Godsdienst. Zie Mis. Lentiois. Zie Laumius. Lauber. Gevoelen yan deezen Duitfchen Hoogleeraar, 315 en 316. Laanuius. Levensfchm en dwaaling * 351. Luther, lochent de Drieëenheid, 323. Zyne Bybels van den beginne af aan, daartoe, zelfs in de grondtaal vervalscht, 323 cn 324. Wat hem wederhouden heeft, om opentlyk voor het Ananismus uit te komen, 329-331- Luis (Antonius) zyne werken en gevoelens beoordeeld, 267-269, Lydeusfloffe, 393" 399- MahomU. Verfchil tusichen hem en den Heiland, 178-180. Marot (Clement) zyne Pülmberyming veiipreide allereerst de zaaden van 'c Ananismus, 327. Marfenne. Z,yn verhaal van de meenige Atheisten in Vrankryk, ■533-335. ^yne aanmerklyke voorzegging, 336. Mayr (Beda) zyne Werken, 373-375- Zyn verkeerd vereenigings Plan met de Proteftanten, 376-380. Zyne dwaalingen en gevaarlyke (tellingen, 3!'J"3y4- Zyn Plan van vereenigiug, 384-393. flleclielen. Briefwisfcling des Aartsbisfchops van Mechelen met J. Chepy, Agent der Franfche Republiek, 176-178. Melanchton Helt de Augeburgfchc Belydenis op, 329. Zyne zwaarmoedigheid en geftidige veranderingen der Leerftukken, 330. Mensch, oorzaak xyner elende en tegenftrjdighedcn is alleen bekend  ( 6 ) . kend door de openbaaring, 1-3. De verbeetering van 't Menfche. lyk hart word alleen door de openbaaring bewerkt, 3-7. Millenarü, hun gevoelen en oorfpronk, 55 en 56. Word aan Papias ; toegefchreven i ib:d. Mis, waarom niet in de Moedertaal gelezen word, '363-367. Zie Openbaare Godsdienst. Zie Godsdienst. Misoffer, heeft volgens getuigenis van Mosheim reeds plaats gehad in de Apostolifche tyden, 390. Molinismus (Over het) 296 en 297. Mosheim, zyne getuigenis aangaande het Misoffer, 390. Nicolai, waar men het Caracter van deezen Schryver breeder vinden ,kan, 370 en 371. Verbod van zyn Alg. Duit. Bibl. in de Pruififche Landen, 400-403, Nicole (P.) vermaard Janfenist, Vertaalder der Provinciaals Brieven, wanneer geftorven, 352. Nieuw Verbond. Verfcheide Schriften zyn 'er van verboren geraakt, 218. Zie Canon. Noodlydenden. Onze pligten jegens hun in een uitmuntende redevoe* ring gefchetst, 63-72, IOJ-I04, 119-121. Oberhaufer, zyne Werken zyn vol wangevoelens, 341. Obeructter (Phil.) befmet met wangevoelens, 341. Oe/imbs (Ant.) Profesfor te Trier, voorftander van wangevoelens,341. Onfeilbaarheid (Over de) des Paus, 294 en 295. Onflerflykheid der Ziele betoogd, 165-168, 187-189. Oordeelen Gods en derzelver ondoorgrondelykheid in eene uitmunteode Redevoering voorgediagen, 189-197 , 233"243Open'-aare Godsdienst. Waarom by de Roomsen Catholyken in het Latyn gefchied, 274 en 275. Openbaaring, haare voortreffelykheid boven alle menfehelyke Wysbegeerte betoogd, I -11. Openbaarh-'g van den II. Johannes, wannéér gefchreven is, 212. Oud Verbond. Verfcheide Baeken zyn daar_ van verboren gegaan, 218. Bewys dat de eerfte Christenen meer Boeken van het Oud Verbond gehad hebben, dan wy, 79. Overlccverii.-g, of de vermaaning die Paulus aan Timotheus en de Gemeente van Thesfilonica gaf om de Overleeveringen te bewaaren, alleen pfeats had tot dat alle Boeken van 'tN V. bcfchn'ven en 1 verzameld waaren, 212 en volgende. Van welk gezag dezelve zyn, 215-218. Hoe uqodz.Mkeiyk,itó£ 220 en 221. Va-  t 7 > fafias was een Discipel van den H. Johanne*. 55- ffg^gj r • Pt,rvo,p es Word «houden voor de alierewwn H'er3p, dL Senl; 55^ VeLk eene aanmerklyke gely, voortplanter der MiUenan, d.t eeWwnia! kenis die de Heiland gemaakt heeft, 53 en M- ^.^"J kenl!'a " c„.rfi De Boeken van Papias VOOr C. bygebragt en beoordeeld, 5., 5Q- ^c overi"c zyn verlooren gegaan, 54- «„ifcuii*»* P^l (B.) Schryver der Provinciaale Brieven, wanneer M i 351 en 352- „ - r Timotheus en aan Tes-ï Paulus (^7-^:S :Lao&e. word verm-.se:- ^ fdf H.) of de Heiland hem voor de Foorte van Romen «fc feheenen zy, I50-I53- .', c~ «er' Pi» (Lud. Elie du) vervalscht de Schriften van Ge,fon, te£S' befmet met gevoelen van Arius, ^ Pfalmberymmg van C. Marot, betma me r, I0-_o0a. *Wr (de) op de wegen van vermaak en rykdo*, mcbmUS (Edmund) vervalscht de Schriften van Guion351. (Franciscus de Panla) zyn Levensfchets, Werken Sev«W lens, 305 en 306. ■ Ru ff. Heterodoxe Schryver, 31 u- ^ #„/(Kasper) een allergevaarlykst Schryver, 3Ö9. ^ Jii; zyne Werken en gevoelens beoordeeld, 2Ó2-2ÖÖ. _ * y . , „„_ Pn hunne veieeeiiche uitvlugeCfö Scheurmakers, wie de zulke zyn en minne b 299 en 300. fttffer (QO befpoiter Jer^C ^ vedooren Mfl> 2I8J *«r*«r. veHch 1 e B.k n z . ^ J^cW^ Waarom zo duister is, 219 en __u 7 meCr Eoeken van de H. Schrift gehad hebbn, dan wy, 79- Luther was 'er lang yoor hem mee bcf.net, 3-0 ^ Als Calvvn en zyne eeijle aanhangeïmgen. 324*3*»' ^SL/heeft den weg gebaand tot Ce heclend^he God,«.  C 8 } Satler (Benedictus) xyne Werken en gevoelen» beoordeeld, 269-2777. k?vaarlyke (telling van dien Schryver, 383. Sterfbed. Gedagten over den Geestelyken troost by hetSterfbedde.i 1-15, Siarchenau. zyne Schriften, 375. (p- PlacidnsJ zyn gevoelen aangaande de Drieëenheid, 339. Testament. (Nieuw) Zie Canon. ' Of Jefus Christus aan haar verfcheenen zy, 153-1^. lltUS (Petrus Gregorius) Regtsgeleerde, zyn verliaa! aangaande ïenigte Atheisten in de 16de Eeuw, 332 en 333 ij a Kempis zyn Werkje De Navolging Christi door de Heresie Mode-Theologanten beknibbeld, 319. : fli Leven. Z:e Onflerflykheid der Ziele. thÏÏamntaanfche Godgeleerden, wie daar door verftaan worden', "oö. Valfechi (Antoninus) zyne Schriften, 375. Verbond. (Neiuw) Zie Canon. .-inging der Proteftanten met de Catholyken, hoe prysfelyk ook. word in het plan der zogenaamde Verlichters eene volfiagen indif. ferentismus, 369 en 370, 373. Zie Mayr. Verlichting, waar in de hedendaagfehe beftaat, byzonder in Duitschland, 266-271. Verlichters (Hedendaagfehe) in Duitschland, hun«e trotsheid en laatdunkendheid, 344-348. Door Thomas Jacob aardig beoordeeld, 338 en 339 en 348. Zyn Vrienden van de Janfenisten, 350-352. Pogen lig agter eenige onzeekere werken van den Heer J. B. Bos- ' fiiet te verfchansfen, 351. Voorzegging (Aanmerklyke; wegens de gevolgen van het Atheismus, . 335 en 336. ■Vrede. Over de innerlyke vrede, 261-264. ■Vrankryk. Waarom de Bisfchoppen en Priesters aldaar zwaarigheid gemaakt hebben, om den Eed op de Nieuwe Conftimtie te doen, J37-H5' 222-232, 243-248, Hae veele Bisfchoppen aULar den Eed op de Nieuwe Conftitutie gedaan hebben, 222. Hoe veele den Eed geweigerd hebben, ibid. Wat reden zy voor hunne weigering gegeven hebben, 222-232, 243-248. Mishandelingen den Geestelyken om die weigering aangedaan, 248-250. Lyst der Geestelyken.die op den 2 September 1 791. aldaar zyn omgebragt, 250-261. Of de voorftanders der Nieuwe Conftirutie icheurmakers zyn, 299 Cn 300. Ydele uit»logt van rien Bisfchop van Autun, Und. We-  ( 9 J Wthert zyne Godsdienftige gevoelens zyn verdagt, 341; Weimer, zyn Godsdienftige gevoelens zyn verdagt, 340. Werkmeister, Heterodoxe Schryver, 318. Wiehrl, zyne Godsdienftige getoelsns zyn verdagt, 34I. Witst (Steven) zyne Werken en gevoelens, 339. Wysbegeerte. Zie Openbaaring. Wysgeeren. Of 'c voordeelig zy voor den Godsdienst hunne dwaaling bekend te maken en te beftryden, 127-135. Wysgeeren (de) der eerfte drie Eeuwen die tot het Christendom bekeerd en 'er de voorftanders van geweest zyn, 290-293,356-3C2. Zamenfpraak, waar in onderzogt word of *t voordragen en wedt 1leggen der Wysgeerige wangevoelens den Godsdienst voordeelig, of nadeelig «y, 127-135. Zauner (Judas Thaddsut) zyne Werken en gevoelens beoordeeld, 2Ó6 en 267. Zedeleer. Zie Openbaaring. Ziel. Over de onflerflykheid der Ziele, 165-16&, 187-180     * ALGÉMËË'tf REGISTER VAN ALLE ZAAKEN IN HET EERSTE DEEL DER KÈRKLYKE BIBLIOTHEEK VOORKOMENDE, NB. De Letter R. beteekend de Reccnfie of Uittrekztls en Beoordeelingen. K. Het Kerk-Nieuws en M. het Mengelwerk. Het bygevoegd Cyffer-getal wyst de bkrdzyde van ieder deeier drie vakken aan. Aanbidden dit woord beteekent fomtyds offeren, R. 209 en 210, Aanroeping der Heiligen, (over de) R. 69 en 70. Aartsbisfchoppen. Zie Utrecht. Aas (Deux) Bybel van deux Aas en gruwelyke kanteekeningen, R, 175 en 176. Aj'godery drieërly gronden Waarop de Proteftanten de R. C. van Af-> godery befchuldigen, wederlegd, R. 64, 67, 69. AlweetenheïdGods. Digtkundige aanmerkingen hier op, M. 319-321; Amfterdam. Toediening van 't H. Vormfel aldaar, K. 3. Apocaliplis, wanneer dat Boek gefchreven is, M. 212. Apostelen verkregen de Priesterlyke waardigheid in 'c laatfte Avondmaal, R. 359. Armen- Fraaije redeneering over onze pligten jegens noodlydenden, M. 63-72, 101-104, 119-121. Arnaut verraadt de Janfenisten door den Proteftanten te verwyten dat zy geene zending hebben , R. 35°- • Atheismus. Merkwaardige Brief over de oorzaaken van 't zelve, M. 322-336. Waarom meer en vroeger plaats vond in Vrankryk dan elders, M. 332. Verbaafcnd aantal van Atheisten aldaar reed's ir* de 16de Eeuw, M. 332-334. Welke liscen 'ör tot verdere A voorl*  ( 2 ) voortplanting van dat gevoelen gebruikt wietden, M. 334 en 33$. Hóe 'er de Hoven voorheen reeds meê befmet waaren, M. 33CJ De ondergang der troonen hier uit reeds voor lang voorfpeld, M. 336. Middelen om het Atheismus af te weeren, M. 335 en 336, Atheïsten. Een fraai Digtftuk tegen de Atheisten, M. 181-184. Atheïst. Zie Godverzaaker. Ongeloovïge. Wysgeeren. Augsburgfche Confesfie, wanneer, door wie en hoedanig is opgefteld^ ikf. 329 en 330. Aanmerkelyke omftandigheden daar by plaats hebbende, ibid. Aiïun. Die Franfche Bisfchop is een fcheurmaker, ikf. 299. Zyn ydele uitvlugt om zyne fcheuring te verdedigen, ibid. en 300. Avondmaal (H.) is niet onder twee maar onder een gedaante ingefteld, R. 356 en 357 en volgende. Waarom de Heiland alleen me: zyne Apostelen 't H. Avondmaal gehouden heeft, R. 359. Avignon. Brevet aan de Geestelykheid en 't volk aldaar, door Pius VI., K. 245-266. Bacot (Gerrit Jacob Georg) zyne verhandeling over 't werk van Cloots beoordeeld, R. 313-332. Baldeus. Lofreden van deezen Proteftant op den H. Franciscus Xdverius, R. 410. Balthazar Gerards moordenaar van Willem de I. of deeze euveldaad bedreven heeft op aanraading van een Jefuit, R. 196. Beaufort (Daniël de) zyn kort begrip der gebruikelykheden der Roomfche Kerk beoordeeld, R. 165-180. 2c8-220. 229-243/ 272-288. 356-375. 421-435Becker (C) zyne Kerklyke gefchiedenisfen beoordeeld, R. 36. Bededag. Brief over dc uitfchryving van dien, R. 62. Becker. Zie Drinkbeeker. Beelden-dienst (over den) R. 67, 68, 69. Bellarmïnus (Robertus) zyn levensfchets, M. 35c* Bergier (N. S.) zyne Schriften, M. 374. Befpiegeling op Joh. 19 vs. 23 en 24., M. 393-399. Beyvelt (Bart. Johan) eerfte Janfeniste Bisfchop van Deventer ,R. 3m Sterft, 312. Bibliotheek (Algemeene Duitfehe) in de Oostenrykfche Landen verboden, R. 417. Biegt voortreffelykheid en nuttigheid van dit hejarrnddel voor de Maatfehappy, R. 193 en 194. Zië Oorbiegt, 8is~  , s ( 3 ) . Éisdem van Utrecht. Zie Utrecht. Bisfchoppen hoedanig van ouds verkoren, R. 139. Inbreuken door dé Vorsten hier op gemaakt en fcfiadelyke gevolgen van dien, R. 140-142. Hoedanig moeten gewyd worden, R. 125 Bisfchop welke magt met zyne waardigheid verknogt is, R. 347. Vermag egter dezelve niet uitoefenen zonder zending, R. 348 en 352. Bisfchoppen. Onwettigheid der jüxCüiste Bisfchoppen bewezen, R. 124-126. 247-258. Lyst der Janfeniste Bisfchoppen in Holland, R. 310-312. Zie Vrankryk. Bisfchoppen van Utrecht. Zie Utrecht. hlau, zyne Godsdienftige gevoelens verdagt; M. 340. Bock (Hieronymus de) eerfte Janleniste Bisfchop van Haarlem , R. 31 r, Bon. Oprigting van deeze nieuwe Univerfiteit, M. 340. Bondzegels oneigentlyke benaaming, die de Proteftanten aan de Sacramenten geven, R. 282-286. Bosfutt (J. B.) zyne Leerreden beoordeeld, R. I en £.126-132 Dé Hedendaagfehe verlichters tragten zich agter de onzekere wei ken van dien Prajlaat te verfchansfen,M. 351. Wanneer gcfturven,#/V/. Brancadoro (C.) zyne overdenkingen over de Graflieden beoordeeklj R. 26-32. Belchuldigingen tegens dien Prelaat ingebragt, wederlege!, R. 116-126 en Ï53'157- zyne toediening van 't H. Vormfel te Amfterdara, K. 3. Zyn Brief aan de Bisfchoppen der Nederlanden, K. 37-49. Zyn Brief aan de Catholyken der Vereenigde Nederlanden, K. 53-81. Redevoering van deeze Nuntius aan \ Hof van Brusfel ter gelegenheid van de plegtige H. Geest Misit, 20 April 1793., K. 269-276. Braunjiein (J.) zyne Bybelfche afbeeldingen beoordeeld, R. 32. Brevet van Zyn Heiligheid Pius VI. aan de Geestelykheid van Duitschland tot onderfteuning der uit Vrankryk gevlugte Priesters, K. 21 - t. Zie Pius. Broekman (Adriaan) 3de Janfeniste Bisfchop van Haarlem door Nieuwenhuyzen gewyd en door den Paus in de Ban gedaan, R. 312. Bybel. Hoedanig door de Arianen en Lutheranen vervalscht is, M. 82. De eerfte Lutherfche Bybel in 't Grieksch vervalscht, alle andere tot Aü. 1600 Ariaansch, M. 323 en 324. Eerfte Lutherfetie Bybel, R. 174. In de grondtaal vervalscht, ibid. Bybel vaij deux Aas GodsLsrerlyke kanteekeningen van dien, R. I75 enj"76» A2 V9  i . ( 4 ) De eerfte Calviniste Bybels te Gerieve uitgegeven, waaren Ariaansthj M. 326 en 327. Bylevelt (Johan van) elfde en laatfte Vicaris in Holland, R. 309. Cain. Verhandeling over het teken 't welk God aan hem gaf, M. Calvyn, lochent dc ;Drieèenheid, M. 324 en 328. Voert benevens Luther reeds lang voor Socyn het Arianismus in, M. 323-323. Zyn oordeel over de Engelfche Liturgie, R. 180. Zyne gedagte» over den ftaat der zielen na den dood, R. 424 en 425. Camus zyBe verkeerde Hellingen aangaande 't Kerkbeftuur wederlegd, R. 341-355. Haalt alles uit Eybel, R. 347. Canon der Boeken en Schriften van 't Nieuw Verbond, wanneer en door wie opgefteld, M. 212-219. Canenes Apofiolici worden voor -Apocriph gehouden, M. 213 en 214. Wanneer opgefteld zyn, M. 214. Capittel. Zie Kapittel. Carpentras. Brief van Pius VI, aan de Bisfchoppen van Carpentras,' K. 245-266. Castello (Willem Jofeph) zyne gevoelens en fchriften, M. 337-355- Cats (Barduinus) 5de Vicaris in Holland, R. 304. Chepy (J.) Agent der Franfche Republiek, zyne Briefwisfeling met den Aartsbisfchop van Mechelen, M. 176-178. Christen. Befchryving van zyn Caraaer en pligten, M. 157-164. Christenen (Eerfte) hadden verfcheide Boeken van 't Oud en Nieuw Verbond en veele andere daar toe betrekkelyke Stukken, die namaals zyn verboren gegaan, M. 219 en 220. Waar door dit gemis kan verholpen worden, M. 220 en 221. Christendom. Gruwelyk denkbeeld, 't geen de ondeugende Wysgeeren daar van en van deszelfs verborgendheden geven, R. 91 en 92. Clemens (H.) L 'Er is maar een Biief van dien Paus aan de Corinthers, M. 73 en 74. Wat men van den tweeden Brief, die zyn naam draagt, moet oordeelen, M. 74-76, 76-79. Clemens XIV. Eenige trekken aangaande dien Paus, M. 23-29. Cloots (Anacharfis) zyn werk de Algemeene Republiek beoordeeld, R- 313-333- Cock (Theodoms de) laatfte Vicaris in Holland, R. 255. Codde (Petrus) Vicaris in Holland, heeft nimmer aldaar Bisfchoppelyke fundtien willen onderneemen, R. 254 en 255. Cod:  ( 5 ) Cedde (P.) 7de Vicaris, word benevens Jofeph Koufeband door Neerkasfel tot Ondervicaris aangefteld, R. 3o6. Verzoekt van Romen prolongatie van zyn Vicansfchap, R. 306. Zyn levensichets eu dood, R. 307. Concilie van Utrecht, door de Janfenisten aldaar gehouden, R. 311. Door Clemens XIII: voor nietig en onwettig verklaard, ibid. Cyprianus (H.) zyn gefchil met Paus Steven door de Janfenisten ten onregte tot een dekmantel hunner fcheuring gebruikt, M. 29Ó-300. Vamen (Adam) iode Vicaris in Holland, R. 308 en 309. Dantzer (Jacob) zyne fchriften en gevoelens beoordeeld, M. 306- 319, M. 339. Deismus. Zie Ongeltof. Deux Aas, Bybel van dien naam en gruwelyke kanteekeningen, R. 175 en 176. Deventer, Janfeniste Bisfchoppen van Deventer, R. 311 en 312. Dietrich, zyn fyftema Jurisprudentie Catholico Ecclefiafticx beoordeeld, R. 162. Diocktiaan,zyn haat tegen de Christenen en trots opfchrift.M. 176. Word nagevolgt door de hedendaagfehe Wysgeeren, M. 176. Dominicus (H.) hoedanig de dwaaling en Bygeloof beftreedt en de onkunde verligte, R. 299. Dood, overdenkingen by de Graven der dooden, R. 28-31. Troostredenen over den dood onzer Vrienden, R. 449-451. Bemerkingen op de Dood, M. 367 en 368. Nuttige betragtingen op den Dood, M. 277-290. Doopfel (over 't H.) R. 102 en 103. Plechtigheden van dit Sacrament verdeedigd, R. 277-279. Over de noodzaakelykheid des Doopfels, R. 103, 279 en 280. Over de Kinderen, die zonder Doopfel komen te fterven, ibid. De guldigheid des Doopfels hangt af van de meening des Doopers, ibid. Over de Kinderen die zonder Doopfel fterven, M. 300-304. Drieëenheid. Aanmerklyk bewys voor dit Leerftuk uit de allervroegfte oudheden van het Christendom, M. 80-82. Hoedanig de Aiianen en Lutheranen den Bybel vervalscht hebben om dit Leerftuk te ondermynen, ibid. Gevoelen van P. Placidus Sturmer en Steven Wierst desaangaande, M. 339. Word door Calvyn en Luther aanj gerand, M. 323-328. Lofzang op de H. Drieëenheid, M. 403 en 404. A 3 Drink-  ( 6 ) D-inkbejtket, het gebruik hier van is geen weientlyk dee) van \ l\ Saciainent, maar van de Offerhande, R. 356^375. Dronkenfchap, zecdelyke bemerkingen over de aadqeljgf gevolgea, van dit wanbedryf, R. 190 en 101. Drukpers, (over de vryheid der) R. 97-99. Duitschland. Proeve over de heaendaaglche Catholyke Letterkunde aldaar, M. 265-277, 305-319, 337-355, 369-393. Dumoiliïer. Aanfpraak van den Abc Prqyart aan deezen Generaal, K. 35 en 36. Eckartshanfen (Karei von) Beoordeeling vaar zyne Mijlike Nachten, R. 80-83. Eed. Waarom de Bisfchoppen en Priesters in Vrankryk zwaarigheid gemaakt hebben, om den Eed op de nieuwe Conftitutie te doen s M- '37-I45. 222-232, 243-248, Ems. Sluik Congres aldaar gehouden, door wie en hoedanig, M- 265. Hunne onderneeraing en die van hunne aanhangeren, M. 266-271. EngelfcAe Kerk, krielt van dwaalingen en onkruid volgens, getuigenis^ der Proteftanten, R. 172. Erfzonde. Zie Doopfel. Eskes, zyn Werkje ten tytel voerende: Leven en Schriften der hedendaagfehe Wysgeeren aangehaald, M. 309. Zyn Gebedeboek; beocrdeeld, R. 380. Zyne Leerrede over de Geddelyke Openbaaring beoordeeld, R. 197. Evangelie ('t) overtreft alle andere Boeken der H. Schrift, M. 201 en 202. Waarom door 4 gewyde pennen befchceven is, M. 203. Evangelie volgens de Egyptenaaren, of dit aloud Evangelie flegta een fabelagtigc gefchiedenis geweest zy, M. 172 cn 173. Evangelie volgens de Hebreeuwen, of dit aloud Evangelie flegts een fabelboek geweest zy, M. 173-175. Evangelie van de kindsheid van Jefus, is een oud Fafelboek, M. 42. Eenige plaatfen hier uit bygebragt, ibid. Evangelisten, in hoe ver hun pen door den H. Geest beftierd is , M. 203-207. Waarom zy in hunne befchryving zoo weinig welfpreekenheid gebruikt hebben, M. 203-205. Waarom geen beerere tydorden in hunne befchryving hebben in agt genome», M. 205. Waarom zy zo veele zaken en omftamdigheden van Jefus leven met fttlzwv-gen zyn voorbygegian, zelfs zulke, die belangryker wa-  ( 7 ) V«ten, als de geene die zy melden, M. 206-212. Waarom over veele aanmerkelyke woorden en daaden, jaa over de meeste leeftyd des Heilands zulk een diep flüzwygcn houden, M. 43-46. Wat hun eigentlyk oogmerk in de Evangelifche befchryving geweest zy, M. 43-46, 48 en 49. Bybel, Aufteur van een befaamd werk te Weenen uitgegeven onder den tytel Wat is de Paus? R. 347. Zyne grondregels door Camus en nu onlangs door gantsch Vrankryk gevolgd, R. 347. Zyn --werk wederlegd door een Proteftant, ibid. Zyn werkje nat is de Paus by de Janfenisten hoóggeagt, R. 120. Onlusten daar uit ontftaan in de Oostenrykfche Nederlanden en gevolgen van dien, R. 123 Zyn Schandboekje tegen de Ooibiegt, R. 84. Word wederlegd, ibid. Fabrc (J. Cl) Schryver van *t vervolg op Fleury, zeer verdagt, M. 351. Febtonius (Justinus) wie onder dien naam gefchreven heeft en beoordeeling yan dat berugte werk, M. 378-380. feestdagen. Zie Sondag. Feller (De Abt de) beoordeeling van zyn Journal Hiftorique & Littéraire, R. 334-336, en van een Janfenist gefchrift tegen hem uitgegeven, R. 336-340. Verdedigfchrift tegen dien Journalist, M. 29-33. fleury (Claudius) zyn Caratlterfchets, M. 351. aanmerklyk gezegrfe van dien Schryver wegens de gevolgen van eene overdrevene kritiek, R. 161. FrancTSCus Xaverius, Lofreden van een Proteftantfchen Schryver op dezen H. Man, R. 410. Francois (Laurentius) zyne Werken, M. 374 en 375. Geleerden. Lyst van Geleerden in de middel eeuwen, M. 344-346. Geleerdheid, noodzaakelyk voor een Dienaar van den Godsdienst,' R. 197-200. Geloof, zinryke gedagten hier over, R. 81 en 82. Wat een Christen moet geloven, R. 182. Het onderfcheid tusfchen fundamenteele en niet fundamenteele Geloofspunten den Apostelen onbekend,ibul. yan het uitdrukkelyk en algemeen of ingewikkeld Geloof, R. 183. Beweegredenen des Geloofs, R. 184. Overéénftemrning der Rede A 4 met  met het Geloof, ibid. Onderwerping des verftands aan 't Ge'oof^ R. 184 en 185. Vryheid des Geloofs, R. 185-188. Ootmoedigheid des Geloofs, R. 188. En verdere hoedanigheden des Qe~ loofs, R. 221 227. Gtnc.de, over de Goddelyke genade, R. 378-380. Gerards., Zie Balthazar Gerards. Gcrfon, wie hy was, zyne Schnrten door Richerius en Du Pin vet-. valscht, M. 350 en 351. God. Zy«e ondoorgrondelyke oordeelen in eene uitir.iintendfe redevoering voorgedragen, M. 189-197, 233-243. Digtftuk op GodsA'.weetenheid, M. 319-321. Het beftun vai: God uit het kunftig famenftel van 't Heelal cierlyk bewezen, R. 319 en 320. Aardige gelykenis hier toe dienende, R. 320-323. Welk een ihoodheid 't? is Gods beftaan te ontkennen, R. 318. En hoe verderfiyk voor de Maatfehappy, R 328. Godsdienst, noodzaakelyk in den Burgerftaat volgens 't gevoelen der treifelykfte Heidenen, R. 146. Het wezen van dien beftaat in de Offerhande, R. 209. 'Er is en kan maar een waare Godsdienst zyn, R. 39. Dj uitwendige is noodzaakelyk, R. 40. en 67. Godsdienst, (Christelykè; wsrd ten onregte befchuldigd van onverdraagzaamheid, R. 110 en iii. Godsdienst, welke agting de Dienaaren en Leeraars van den Christelyken Godsdienst verdienen, om *t heil dat zy der Maatfehappy aanbrengen, R. 192-194. Of 't voor den Godsdienst voordeelig zy de dwaahnge der Wysgeeren bekend te maken en te wederleggen, M. 127-135. Zie Christendom. Zie Qpenbaare Godsdienst. Godsdienst (Openbaare) waarom meestal in 'c Latyn gefchied, M. 36.3-.~67- Godsdicnstcloosheid, nadeelige uitwerkfelen der zelve volgens 't ge» voelen van J. J. Rousfeau, R. 95 en 96. Godsdirnsl-p'.cgtïghedcn. Zie Kerkprachl. Godverzaakers, welke deeze zyn en hoe veelerly volgens de opmerking van J. B. Bosfuct, R. 7, 8 en 9. Erkennen zelfs de onafhanglykhcid der Kerk, R. 142-144 en 345. Zyn ftrafbaar in de Maatfehappy, R. 331. Een fraay Digtftuk tegen de Godlochenaars, M. 181 -184. God-.  ( 9 ) Godver?aaking, fnoodheid hier van, 31&. (Zie verder God) Oorzaag ken, R. 332. Gold (V. L.) zyne Werken, M. 375. Grieken, wat zy geloven van het Vagevuur, 432-434. Groot (H. de) zyn gevoelen over den ongehuwden .ftaat der Priesters.^ R. III. Zyn deugd en geleerdheid, ibid. Zyn regtzinnige en roemryke getuigenis van de Roomfche Kerk, ibid. Zyn gevoelen 9ver 'c Vageniur, R. 430. Groote (Johan Lodewyk) zyne Tydrekenkundige Tafel der Aartsbisfchoppen , Vicarisfen en onwettige Bisfchoppen van Uttecht, beooï-. deeld, R. 288-298, 3GI-312. Haarlem, Janfeniste Bisfchoppen van Haarlem, R. 311 en 312. Har/der, zyn Geloofs enderwyzing beoordeeld, R. 375 en 376. Hebreeuwfche Grondtext, drie aanmerkelyke tydvakken van dien, R{ 264-266. Is niet zuiver meer; waarom en hoedanig door de Raby nen vervalscht, ibid. en 267 en 268. Hedderich Heterodoxe Profesfor te Bon, M. 340. Heidclbergfche Catechismus, de bekende Softe vraag beoordeeld^ R. 64 en 65. Heidenen. Over de Zaligheid der Heidenen, wien het EvaBgeliun* nooit verkondigd is, M. 302 en 303. Hiërarchie. Zie Kerkregeering. Hieronymus (H) wat hem bewoogen heeft, om 't Oud Verbond te vertaaien, R. 265.- Hippolitus, treffelyk voorbeeld van dien H. Martelaar in 't verzaaken zyner dwaaling, R. 293. Hofman, het werk van dien Profesfor over 't dreigend gevaar van de Grooten deezer waereld beoordeeld, R. 85. Nodige ophelderingen en aanmerkingen op 't werk van dien Schryver beoordeeld, R. 194. Hontheim (]. N.) fchreef onder den naam van Justinus Febroniusj M. 378. Zyne Schriften beoordeeld, Af. 378-380. Hook (J.) zyne Schriften, M. 375. Hullinghoff (F) verdeedigt de oudheid der Oorbiegt tegen Eybel,R. 84.' Jacob (Thomas) zyne fraaije bemerkingen over de hedendaagfehe verlichters, M. 338, 339 en 348. Janfenisten, der zelve leugens en kunstgroepen,om hunne fcheuring goed te maken, 297-300. Maken de Catholyken by de RegeeA 5, ring  (10 } .ring verdagt, R. 117-120. Hunne geveinsdheid, ibid. Hnnne dubbelzinnige en tegenftrydige handelwyze, R. 337-340. Hun haat tegen de Catholyken. Hun geveinsdheid en tegenftrydig gedrag, R. 154-157. Schets van hun gedrag in Holland, R. 255-258. Hun onwettig Capittel en voortplanting, z&£ Vervolgen den Vicaris de Koek, R. 107. Hun verder bedryf ia 't verzinnen vit een Kapittel en 't opregten yan onwettige Bisdommen, R. 308-312. Houden een Provinciaal Concilie, R. 311. Lyst van hunne onwettige Bisfchoppen, R. 309-312. Hunne Bisfchoppen zyn onwettig by gebrek van zending blykens de Janfeniste Schryyers Nicoic % Amaud en de Profesforen van Leyden, R. 350 en 351. Onwettigheid hunner Bisfchoppen in de Vereenigde Nederlanden, 124-126, 247-258. Bisfchoppen door de Paulën in den Ba. gedaan en hunne aanfielling door de Paulën verboden, R. 310-312. Hebben veel op met Eybels grondftellingen, R. 120 en 347. Verdoemen de kinderen die zonder Dooplël fterven en alle Heidenen, wien de Wet des Evangeiiums niet verkondigd is, M. 300-304. jfena, hoedanig de Schryvers der Algemeine Litteratur-Zeitaug vo» Jena het werk van P. Schouten over Gods beftaan beoordeeld heb, ben, R. 163 en 164. Jefuiten hunne vernietiging door wie in Oostenryk bewerkt. Zie Muller. (Ignaz) Worden door de ongodsdienftige Wysgeeren gelasterd, R. 402-418. Door Proteftanten vrygepleit van de Leer der Koningsmoord, R. 195 en 106. Jefus Christus, waarom nooit opentlyk en volmondig gezegd heeft, dat hy de Mesfias was, M. 185-187. Waarom zyn Goddelyk Leeraarsampt niet voor den ouderdom van dertig jaaren bekleed heeft, M. 46. Wat men uit de oudheid weet van zyn afgezonderd leven, M. 47. Aanmerkelyke woorden van J. C. die noch in de H. H. Evangeliën, noch in dc H. Schrift ftaan, M. 50-63, 73-90. Aanmerkelyke daaden van J. C. die in de H. Schrift niet te vinden «yn, M. 105-118, 146-156. Welk geloof men daar aan geven kan, M. 169-175. En welke gevolgtrekkingen daar uit op te maken zyn, M. 201-221, 41-49. Of aan Petrus voor de poort van Romen verfcheenen zy, M. 150-153. Of aan de H. Thecla verfcheenen is, M. 153-156. Zyne voortrcffelyke Zedeleer, R. r-94-397 en 44°-448- Verfchil tusfchen Jefus Christus en Mahomer, M. 178-180.  f Jl ) Jeu.id, w.'t hair verleid tot ongeloof en ongodsdienftigheid, R. 44^ en 447. Zedelcslén voor de jeugd uit de H. Schoft ontleend, 2?, 440-4+u. Jeugd («ver de opvoeding der) R. 103-107. 'llümi-ati, hup veiderflyk plan, R. 89 en volgende. Johannes (H.) wanneer zyne Openbaaring gefchreven heeft, Af. Sla; O:- by de Canon eer Boeken van 't N. V. gemaakt heeft, Af. 215. Joodenaom. Bedenking over den ftaat deezer Natie en het bewys dat daar uit voor den Cnr'stelyken Godsdienst te (rekken is, Af. Ifidorus Mercator ofPeccalor gaf in de 10de eeuw eene valfche verzamelip.'^ van zogenaamde oude Kerkwetten in 't ligt, die men lang aan den H. Ifidorus Hispalenfis had toegefchreven, M. 350, Of dit Boek volgens de Verlichters den grond gelegen heeft tot het tegenwoordig Kerkbeftuur, Af. 350. %am:ryk. Herdeilyk bevelschrift van den Aartsbisfchop van Kameryk, om te dienen tot een rigtfiioer voor de Geestelyken by hunne^ terugkomst aldaar, K. 212-220. Kammcrer (Johan Jaeob) Schets van zyn leven en gevoelen, R. 228; jtapïttel van Utrecht door de Janfenisten verzonnen, R. 308. Listeq dier Kapittel Heeren, R- 309. Onwettigheid van 't Janfenist K^s p'.ttel, R. 255 en 256. Kats (Balduinus) 5de Vicaris in Holland, R. 304. 'Kelk. Zie Drinkbcekcr. Kerens, fterfgeval en levensfehets van dien Prselaat, K. 49-52. Kerk, hoedanig word afgebeeld in de H. Schrift, R. 173. Wori veelvuldig uitgebeeld, R. 15. Voortrcffelyke fchets van Gods Kerk, R. 16-20. Hoedanig de Kerk op Petrus gebouwd is, R. 21-24. Verklaaring van 't geen Christus des aangaande zegt by Matth. 16 vs. 18 en 19. Het oocmerk van Christus by het ftigten der Kerke,, R. 38 en 39. Onderfcheid tusfchen de Israelitifche en Christelykè Kerk, ilid. Zy alleen bezit den waaren Godsdienst, R. 39 en volgende. Is onafhaukelyk van d; wereldlyke Oppermagt, R. 343345. Hoe noodwendig haare onfeilbaarheid is, Af. 220 en 221. De overal verfpreide Kerk is een onfeilbaare Regter in de gefchillen des Geloofs; zulks is een Geloofsfr.uk, Af. 296. Zie Vrankryk. Kcrkpracht, verdeediging voor de Kcrkpracht, R. 381-388. Welke regels en bepaalingen hier omtrent in agt dienen genomen te worden, R. 389-394. Kcrk'  f 12 ) fLp'kregecrvig, door Christus op Petms gevestigd, R. 53 en 5^; Schóone verhandeling over 't Kerkbeftuur, R. 34I-355. Kloosters. Schikking aangaande de afgefehafte Kloosters in Vlaanderen, K. 277-281. Koek (Theo.dorus de) 8fte Vicaris in Holland, zyne aanftelling, vervolgingen en dood, R 307. Kollenes (Ambrofius) deszelfs Woordenboek voor Predikers beoordeeld, R. 101 en volgende. Zyne Catechismus-preeken beoordeeld^ R- 45* en 452Kpller, zyne Godsdienftige gevoelens verdagt, M. 339 en 340. Koufcband. (Jofeph) Zie Codde. Kritiek, gevolgen van eene overdrevene Kritiek, R. 16r. Rjtiis, het reken des Kruis in de yroegfte tyden des Christendomi bekend, R 51 en 52. Kwaadfpreekenheid. Bemerkingen aangaande deeze zonde,7k7.9r.-10r, Langhans (D.) zyne verhandeling over de ondeugden beoordeeld a R. 188-194. Laodicea. De Brief van Paulus aan die Gemeente word vermist, M, 218. 'Er is een Apocriphe Brief van dien naam en waar te vinden, ibid. Lastertaal. Zie Kwaadfpreekenheid. Latynfche Taal. Waarom in den Openbaaren Godsdienst gebiuike» iyk. Zie Openbaare Godsdienst. Zie Mis. Latyn. Zie Openbaare Godsdienst. Lauber. Gevoelen van deezen Duitfchen Hoogleeraar, M. 315 en 316" Launoius. Levensfchets en dwaalin?, M. 351. Lcnnnis. Zie Launoius. Liturgie» of Misboeken, oudheid en egtheid der zeiven volgens 's oordeel van Schaliger en Grotius, R. 14 en 15. "Liturgie (Engelfche) oordeel van Calvyn hier over, R. 180. locke, aardige gelykenis van dien Schryver, R. 329 en 330. luik. Biddagsbrief door Z. H. den Bisfchop aldaar rondgezonden; K. 81-84. Luther, lochent de Drieëenheid, M. 323. Zyne Bybels van den beginne af aan, daartoe, zelfs in de grondtaal vervalscht, M. 323 en 324. Wat hem wederhouden heeft, om opentlyk voor het Arianismus uit te komen, M. 329-331. lu'.s (Antonius) zyne werken en gevoelens beoordeeld, M. 267-269. Ly-  ( 13 ) tydensfioffe> M- 393-399- Lydensfloffen vaa Pasfmayer beoordeeld, R. 258-260. Maafhicht, Redevoering over 't onH.ec deezer Stad in'den Jaare! 1793. beoordeeld, R. 243-246. Mahomct. Verfchil tusfchen hem en den Heiland, M. 178-180. Marot (Clement) zyne Pfalmberyming veifpreide allereerst de zaadcri van 'c Ananismus, M. 327. Marfenne. Zyn verhaal van de meenige Atheisten in Vrankryk, M 933-335. Zyne aanmerklyke voorzegging, M. 336. Marünus (H.) Levensbefchryving van dien Heiligen beoordeeld, R. 161. Masfillon, aanmerkelyke uitdrukking van dien Pralaat over 'c Priesterdom, R. 200. Maury (Johan Sifrid) levert een protest uit naam van Pius VI. in,afgelegenheid der verkiezing van een Roomsch Koning en Keyzer, AT. 282-296. Mayr (Beda) zyne Werken, M. 373-375- Zyn verkeerd vereenigings Plan met de Proteftanten, M. 376-380. Zyne dwaalingen en gevaarlyke ftellingen, M. 380-384. Zyn Plan van vereenigiug, M. 384-393- Mechelen. Circulaire Misfive des Aartsbisfchops aldaar tot onderftatid der gevlugte Franfche Geestelyken, K. 13-18. Item aan de Kloosterlingen der opgehevene Kloosters, K. 175-180. Briefwisfeling des Aartsbisfchops van Mechelen met /. Cltepy, Agent de» Franfche Republiek, M. 176-178. Melanchton ftelt de Augsburgfche Belydenis op, M. 329. Zyne zwaarmoedigheid en geftadige veranderingen der Leerftukken, M. 330. Meindarts (Peter Johan) 3de Janfeniste Aartsbisfchop van Utrecht, R. 311. Maakt Bisfchoppen van Haarlem en Deventer, ibid. Mensch , «orzaak zyner elende en tegenftrydigheden is alleen bekend door de openbaaring, M. 1-3. De verbeetering van 't Menfchelyk hart word alleen door de openbaaring bewerkt , M. 3-7. Metz (Zacharias de) 4de Vicaris in Holland. 72. 304. Millenarü, hun gevoelen en oorfpronk, M. 55 en 56. Word aan Papias toegefchreven, ibid. Mis-  ( n ) Misboek, de overzetting hier van in gemeene taaien is met Verbrü den, 72. 179 en 180. Misboeken. Zie hiturgien. Misoffer, ingefteld in 't laatfte Avondmaal, 72 359. Opgedraeeh iri de eerfte eeuwen, R. 371-373. Zelfs doer deApostelen, 72. 374 en 375- Alles bewezen uit Proteftantfche Schryvers, ibid. Heeft volgens getuigenis van Mosheim reeds plaats gehad in de Apostolifche tyden, M. 390. De leenng van dien beveezen uit de H. Schrift en Proteftantfche Schryvers, R. 209-220- Uitgelcgt door P. Schouten, R. lo. Treffelyk gevoelen van Grotius hier over, R. 15. (Zie Offerhande) Waarom niet ,in de Moedertaal gele, zen word, M. 363-367. Zie Godsdienst. Zie Openbaare Gods?, dienst. Misfe. Zie Romen. Molinismus (Over het) M. 296 en 597, Monniksdeugdcn, wat Halfcatholyken hier door verftaan, 72. i6r. Moordenaar, gedagten over den bekeerden Moordenaar, 72. 259 en 260. Mofdifche Wetten, gruwelyk denkbeeld, 't geen 'er de ondeugende Wysgeeren van geven, 72. gi. Mofes, verkeerde denkbeelden aangaande Mofes, 72. 37. Onderfcheid tusfchen zyne leerverkondiging en die van Christus, 72. 38. Mosheim, zyne getuigenis aangaande het Misoffer, M. 390. Moy (Charles Alexander dc) zyn werk over de overéénftemrning van den Godsdienst by een vry volk beoordeeld, 72. 133-153. Muller (Ignaz) Proobst van St Agatha te Weenen; Biegtvader van Maria Therefia, was een yverig Janfenist en de ooizaak van de vernietiging der Jefuiten in Oostenryk, 72. 415 en 416. Word om die reden by do ongodsdienflige Wysgeeren gepreezen, ibid. Mütfchelle (Sebast.) beoordeeling van zyneSaamenfpraakcn,R.jK-üo. Nachtmaal, waar uit- deeze benaaming by dc Proteftanten ontftaat K- 356-35Ö- Neerkasfel (Johan van) 6de Vicaris in Holland of 't Formulier van Alexander VII. getcekend heeft, 72. 304. Zyne gemeenzaamheid met de Janfenisten, 72. 305. Zyn weik 'Anior Poémtens, ibid. Cf 306. in not. Steld Kodde en Koufebaud tot Ondervicansfen aan, ibid. 3c6. Nel-.  ( «5 ■) ivelleman, 2de janfeniste Bisfchop van Deventer door Nicuwenhuiisff gewyd en door den Paus in den Ban gedaan, 72. 312. Weeën, de Geloofsartikelen dier Kerkvergadering, fchoon door de Proteftanten aangenomen, ftaan egtcr niet ten klaarften in de H. Schrift, R. 170. Nicolai, Reisbefchryving beoordeeld, 398-418. Waar men hei Caradter van deezen Schryver breeder vinden kan, M. 370 ea 371. Verbod van zyn Alg. Duit. Bibl. in de Pruilifche Landen, M. 400-403. Zyn Algemeene Duitfehe Bibliotheek in Oostenryk verboden, R. 416. Nicole (?.) vermaard Janfènist, Vertaalder der Provinciaals Brieven, wanneer geftorven, M. 352. Verraat de Janfenisten door den Proteftanten te verwyten dat zy geene zending hebben, R. 350. Nieuw Verbond. Verfcheide Schriften zyn 'er van verboren geraakt, M. 218. Zie Canon. Nieuwenhuizen (Wolter Michaël) 4 Je Janfeniste Aartsbisfchop vaa Utrecht, door Stiphout gewyd, 22. 312. Noodlydenden. Onze pligten jegens hun in een uitmuntende redevoering gefchetst, M. 63-72, IOI-I04, X19-121. Oberhaufer, zyne Werken zyn vol wangevoelens, M. 341. Obernetter (Phil.) befmet met wangevoelens, M. 341. Oberthur (F.) zyne Schriftuurlyke fchets van Gods Kerk beoordeeld,' R. 15-20. en 37-44Oehmbs (Ant.) Profesfor te Trier, voorftander van wangevoelens, M. 341.' Offerhande, wat daar door verftaan word, i2. 42. (Zie Misoffer.) Maakt het wezen van den Godsdienst uit, 209. Ommeren (J. van) zyne Rozenkrans-Gebeden beoordeeld,72.298-300. Onfeilbaarheid (Over de) des Paus, M. 294 en 295. Zie Paus. Ongehuuwden ftaat der Priesters (over den) R. III, Ongeloof, oorzaaken van 't hedendaagsch Ongeloof, i2. 435-439. Ongeloovige, is volgens de H. Schrift in het binnenfte van zyn Ziel niet regtvaardig, R. 57 en 58. Onflerflykheid der Ziele betoogd, M. 165-168, 187-189. Uit de gezonde reden bewezen, 22. 24 en 25. Onverdraagzaamheid, hier van belchuldigen de Wysgeeren den Christelyken Godsdienst; hoe ongerymd deeze befchuldiging is, 22. Iio, III en 112. De ondeugende Wysgeeren zyn onverdraagzaam allermeest tegen den R. C. Godsdienst, 22. 112-137. Oor-  r ie ) Qwèiegt, beftreeden en verdeedigt, R. II3-I16. Wa5 ree-Is in d£ vtoegfte eeuwen bekend, R. 114. Gunftige getuigenis der Proteftanten desaangaande, R. 114 en 115. Oudheid van dien verdeedigt tegen Eybel, R- 84. Oordeelen Gods en derzelver ondoorgrondelykbeid ;n eene üitmuntecde Redevoering voorgediagen, M. 189-197, 233-243. Openbaare Godsdienst der Roomiche Kerk verdeedigd, R. 177-179. Gefchied maar ten deele in een onbekende taal en waarom? ibid. Waarom by de Roomsch Catholyken in het Latyn gefchied, M. 274 en 275. Openbaaring, de Waarheid ën noödzaakelykheid van dien bcwezert" R. 201-208. Grüwelyk denkbeeld 'e geen 'cr de ondeugende Wysgeeren van geven, R. 91. Vraagen, die de beftryders der Openbaaring niet kunnen beantwosrden, R. 82 en 83. Haare voortreffelykheid boven alle menlchelyke Wysbegeerte betoogd, M. I-I I. Openbaaring van den H. Johannes, wanneer gefchreven is, M. 212. Opperhoqfdigftcid. Zie Kerkt Petrus enz. Opvoeding der Jeugd, bemerkingen hier over; R. 103-107. Ouders, hunne pligt over de opvoeding der Kinderen, R. 103 107. Oud Verbond. Verfcheide Boeken zyn daar van verlooren gegaan, M. 218. Bewys dat de eerfte Christenen meer Boeken van het Oud Verbond gehad hebben, dan wy, M. 79. Ovcrleeverïng, of de vermaaning' die Paulus aan Timotheus en de Gemeente van Thesfalonica gaf om de Overleeveringen te bewaareü.tüt dat alle Boeken van 't N. V. befchreven en verzameld waaren, M. 212 en volgende. Van welk gezag dezelve zyn, M. 215-218. Hoe noodzaakelyk, ibid. en 220 en 221. Overheid (Waereldlyke) heeft geen gezag 111 Kerklyke zaaken, R. "43-345- *' ^ve wor(' oew9ien mt Schryvers en voorbeelden onder de Proteftanten, ibid. Palisfot (Charles) zyne belangryke vraagftukken ever de Oorbieg» beoordeeld, R. 107-116. Papias was een Discipel van den H. Johannes, M. 55. En Bisfchsp van Hierapolis in Phrygie, M. 54. Word gehouden voor de allereerfte voortplanter der Millenarü, M. 55. Verhaalt eene aanmerklyke gelykenis, die de Heiland gemaakt heeft, M. 53 en 54. Deeze gelykenis bygebragt en beoordeeld, M. 53-56. De Boeken van Papias voor 'c overige zyn verlooren gegaan, M. 54. Pas-  < J7 ) Paflal. (R.) Schryver der Provinciaale Brieven, wanneer geftorven, M. 351 en 352. Pasfmayer (Anton.) zyne Lydensftoffen beoordeeld, R. 258- 260 Zyne verdere werken, ibid. Paulus (H.) wanneer zyn tweedeu Brief aan Timotheus en aan Tesijioaica fchreef, M. 212. Zyn Brief aan de Laödiceën word vermist, M. 218. Zeeker Brief die naam voerende Apocriph en waar te vindt n, ibid. Paus, wat de Paus is? R. 345-347. Deszelfs magt en ontelbaarheid uit dc Kerkvergaderingen, HH. Vaders en uit Janfenius zelve aangetoond, R. I 21-123. Petrus, hoedanig Christus op dien Apostel by Matth. 16. zyn Kerk gebouwd heeft, R. 21-24. Petrus (de H.) of de Heiland hem voor de poorte van Romen verfcheenen zy, M. 150-153! Pin (Lud. Elie du) vervalscht de Schriften van Gerfon, M. 351. Pius VI. vermaant by een Brevet de Geestelyken van Duitschland tot ondet ftand der uit Vrankryk gevlugte Priesters, K. 21-32. Zyn Brief aan de Geestelyke Leden der Franfche Natiönaale Vergadering,^. 85-115, 117-148. Antwoord van dezelve, K. 181-230, Zyn Brevet aan de Geestelykheid en 't Franfche Volk, K. 149169. Zyn Brevet aangaande de ingedrongene Geestelyken in Vrankryk, K. 231-240. Zyn Brevet aan de Geestelykheid en 't Volk van Avignon en Venaisfin, K. 245-266. Zyn Protest ter gelegenheid der verkiezing van een nieuw Roomsch Koning en Keyzer, K. 282-296. Plato. Zyne flegte Zedeleer, M. 4. Plegtigheden van den Godsdienst noodzaakelyk, R. 67. Zie Kerk* pracht. Potkamp (Gerardus) 9de Vicaris in Holland, R. 308. Pracht. Zie Kcrkpracht. Predikers, wat dezelve in hunne Predikwyze hebben in agt te neemen, R. 157-159 en R. 452. Woordenboek voor dezelve, R, lol. En Catechismus-preeken, R. 451. Predikwyze, hoe flegt en ongefchikt dezelve was voor den tyd van J. B. Bosfuet, R. 4 en 5. Ergerlyke en nadeelige Predikwyze, R- 334- B Pries<  f IS ) Priesters (over den ongehuuwden ftaat der) R. III. Moeten in weetenfehap en geleerdheid toeneemen, R. 197-199. Treffelyke gedagten van Masfillon hier over, R. 200. Welke magt met hunne waardigheid verknogt is, R. 354 en 355. Mogen dezelve niet uitoeffenen zonder zending, ibid. Priester [chap, deeze waardigheid verkregen de Apostelen in 't laatfte Avondmaal, R. 359. Is minder dan de Bisfchoppelyke waardigheid, R. 353 en 354. Zie Priesters. Profesforen van Lyden verwyten de Socinianen, dat zy geeie zending hebben , R. 350 ea 351. Protest van Pius VI. by *t verkiezen van een Roomsch Koning en Keizer, K. 282-296. Proteftanten toonen uit hnn gedrag en Schriften, dat de Kerk onafhankelyk is van de waereldlyke magt, R. 344 en 345. Hun verfchil over 't getal der Sacramenten, R. 274-276. Onwederleggelyk argument hier uit tegen dezelve, ibid. 277. Veele oneenigheden en dwaalirgen onder dezelve, volgens hunne eigen Schryvers, R. 172. Of hun Geloof op de H. Schrift gegrond is? R. 167 en 168. Hunne onderlinge twist en fcheuringen en de onverantwoordelykheid hunner afzondering of fcheuring van de Roomfche Kerk, uit hun eige gedrag en Schryvers opgemaakt, R. 233-236. Proyart. Aanfpraak van deezen Abt aan den Generaal Dumoitrier, K. 35 en 36. Prudcntius, zyne Lofzang op den H. Hippolyt, R. 293 en 294. Pfalm 45. in Digtmaat, K. 242 en 243. Pfalmberyming van C. Marot, befinct met het gevoelen van Arius, Reiziger (de) op de wegen van vermaak en rykdom, M. 197-200 Richerius (Edmund) vervalscht de Schriften van Gerfon, M. 351. Romen, op welk eene wyze haar Geestelyk Regtsgebied in de Nederlanden gevestigd is, R. 301. Haar Geestelyk Regtsgebied in de Vereenigde Nederlanden, waar door veroorzaakt, R. 247-250 Tegenwerpingen beantwoord, R. 250-258. Romilly (M) zyne Predikatiën beoordeeld, R. 24. Ros (Alexander) ongunftige getuigenis die deeze Proteftant geeft van de Engelfehe Kerk, R. 172. Re-  ( 19 ) Rofalino (Franciscus dc Paula) zyn Levensfchets, Werken en gevoelens, NI. 305 en 306. Rousfeau, merkwaardig gezegde van dien Vrygeest over de Godsdiensteloosheid, R. 95 en 96. Rovemus (Phihppus) tweede Vicaris in Holland, 22. 250-254. Is tweede Vicaris, maar nimmer Aartsbisfchop van Utrecht gewetsc, R. 302 en 303. Rozenkrans, oorfprong en nuttigheid der Gebeden van den H. Rozenkrans, R. 298-300. Ruff. Heterodoxe Schryver, M. 318. 22//$" (Kasper) een allergevaarlykst Schryver, M. 369. Sacrament, verfchillende beteekenis van dit woord, R. 274. Verfchil der Proteftanten over 't getal der Sacramenten, R. 274, 275 en 276. Onwinbaar argument hier uit tegen dezelve, 72. 277. Sacramenten, ten onregte door de Proteftanten bondzegels genoemd, R. 282-286. Hunne daadwerkcnde kragt beweerd, ibid. en 286288. Nader bewys hier van tegen de Proteftanten, 72. 362-364, 367-370- , Sacrament des Altaars (II) Bewys voor de wezen tlyke tegenwoordigheid, verfchuldigde aanbidding en offerhande, 72. 41-43. Over de aanbidding van J. C. in 't zelve, 72. 65 en 66. Salomon, afbeelding van zyn val, 72. 32-35. Sailer (J. M) zyn Handboek voor Zieken en hunne Vrienden beoordeeld, 72. 448-451. Zyne beknopte errinneringen aan jonge Predikanten beoordeeld, 72. 157-159. Schaliger, zyn oordeel over 't Misoffer, 72. 15. Schalk, zyne Werken en gevoelens beoordeeld, M. 262-266. Schenk (F.) laatfte Bisfchop van Utrecht, 72. 247 en 248. Scheuring, hoe onverantwoordelyk, R. 289-292. De Apostolifche Mannen hadden 'er een groot afgryzen van, 72. 179. Scheurmakers, wie de zulke zyn en hunne vergeeffche uit vlugten, M. 299 en 300. Vleyen zig vergeefsch Ledematen der waare Kerk te zyn, 72. 290. En een Geloof te hebben, ibid. cn 291 en 292. Vervallen eindelyk tot Kettery, ibid. 291. Schlbzer (Q.) befpotter der R. C, Mi 371. Schneider (Eulogius) Schets va.i zya leven cn gevoelen, 72. 227 en 228. B 2 Schoa-  ( 5° ) Sefönberg (Mafthias von) zyne korte overweging eter gewigtigftewacr* heden b.-oo-dt-.H, R. 377-380. School des Zaligmakers, eenige zedelyke onderwyzingen en teffens eene beoordeclir.fj vnn dir werk, R. 394-398. Schouten (P.) zyn Boek over 't beftaan van God , hoedanig door de Reeenftnten van Jcna beoordeeld, R. 163 en 164. Zyne uitlegging over de Offerhande der Misfe beoordeeld, R. 10. Zyne Predikatiën op de 4 Zondagen van den Advent beoordeeld, R. 261272. Zyn Geb.denboek de waare Godsdienst beoordeeld, R. 418-420. Schrift (H.) Of de eenige Oafaalbaare Regter der gefthillen is? R. 168. *t Gedrag der Proteftanten bewyst haare duisterheid, R. 168. Prysfelyke voorzorg der Kerke omtrent de vertaalingen der H. Schrift, R. 174, 176 en 177. (Zie Bybel.) Of het leezen van dien verboden is, R. 173 en 174. Schrift, belangryke Zedelesfen uit de woorden der H. Schrift opgefteld, R. 394-397. en 440-448. Schwartzkueber (P. Simper) zyn beoeffenend Handboek des Catholyken Godsdiensts beoordeeld, 72. 160. Schwind (Cirel Frans) zyne gevoelens en levensfehets, 72. 228. Scverus (Sulpitius) zyne Levensbefchryving van den H. Martinus beoordeeld, 72. 161. Schriftuur, verfcheide Boeken zyto 'er van verlooren gegaan, 717. 218. Waarom zo duister is, M. 219 en 220 Bewys dat de eerfte Christenen meer toeken van de H. Schrift gehad hebben, dan v/y,M. 7Qt Sindon, wat daar door verftaan moet worden, M. 147 en 148. Slaap der zonden en haare gevolgen afgefchetsc in een fraaije redevoering en overdenking, M. 122-126. Socyn was de eerfte niet die het Arianismus hernieuwde, M. 323325. Luther was 'er lang voor hem meê befmet, M. 323-326. Als ook Calvyn en zyne eerfte aanhangelingen, 7kf. 324-328. Socinianismus heeft den weg' gebaand, tot de hedendaagfehe Godverzakking, M. 322, 323, 331 en 332. Zie Socyn. Is de oorzaak van 't Deïsmus en Godverzaaking, 72. 332. Hoedanig inkruipt; door Teylers Genoodfchap voortgeplant word, 72. 7175. De Predikanten .yveren daar minder tegen dan tegen de R. C-, ibid. Sou-  C 21 ) Sondag en andere Cirisrclyke Feestdagen tot welke oogmerken in2e-v fteld, 72. 151 en 152. Plan der Wysgeeren om dezelve te vernietigen, R. 146-152. Slatier (Benedichi-) zyne Werken cn gevoelens beoordeeld, M. 269277. Gevaarlyke (telling van dien Scbryver, M. 383. Slecnhovcn (Cornelis) eeifte Janfeniste Bisfchop in Holland, R. 257-310. Sterfbed. Gedagten over den Geestelyken troost by het Sterf bedde, M. u.J5. Stïphont (Jan van) 2de Janfeniste Bisfchop van Haarlem, R. 311. Weydt Nieuwenhuisen tot Aaitsbisfchop van Utrecht, 72. 312. Sterft, ibid. Zyn onboetvaardig affterven word door Paus Pius VI. betreurd, ibid. Storchenau, zyne Schriften, M. 375. Beoordeeling van zyn werk. Hd Geloof van een Christen, zoo als het weezen moet, 72. 181188. 221-227. Slurmer (P. Placidus) zyn gevoelen aangaande de Drieëenheid , Tlf. 339. Sulpitius Sévertts, zyne Levensbefchryving van den H. Martinus beoordeeld, R. 161. Testament. (Nieuw) Zie Canon. Thecla. Of Jefus Christus aan haar verfcheenen zy, M. 153-I56. Tholofanus (Petius Gregorius) Regtsgeleerde, zyn verbaal aangaande, de meenigte Atheisten in de l6Je Eeuw , M. 332 en 333. Thomas a Kcmpis zyn Werkje De Navolging Christi door de Hete» rodoxe Mode-Theologanten beknibbeld, M. 319. ■ Toekomend Leven. Zie Onflerflykheid der Ziele. Torre (Jacobus de la) 3de Vicaris in Holland, 72. 303 en 304. Tranfubflantiatie, bewezen uit de Proteftantfche Schryvers, 72. 229- 233. Onderlinge verdeeldheden der Proteftanten over dit ftuk, ibid. en 333-336. Tegenwerpingen beantwoord, 72. 336-343. Schoone Vaerten van Vondel over dit ontwerp, 72. 238 en 243. Trente (Concilie van) deszelfs befluit over't Vagevuur ,72.423 en 424. Trier. Aanmerkelyke Brief van den Keurvorst aan de Profesforen aldaar, K. 114. Vltramonlaanfiae Godgeleerden, wie daar door verftaan worden ,71f. 306. Utrecht, Tydrekenkundige Naamlyst van alle wettige Aartsbisfchoppen van Utrecht, 72. 295-298. Verval van 't Bisdom van Utrecht, 72. 247 en 248. Janfcnist Concilie aldaar gehouden, 72. 311. Vagevuur, wat hier door verftaan word, 72. 421-424. War dj Kerkvergadering van Trente hier omtrent bepaald heeft, ibid. AanmerB 3 ke-  ( M ) kelyke gedagren van Calvyn over der Zielen ftand na de doud, R, 424 en 425. Oudheid van dit Leerftuk aangetoond, R. 426435. Tegenwerpingen beantwoord, ibid. Aanmerkelyke gedagten van Grotius over dit Leeiftuk, R. 430. Wat de Geünieerde en afgewcekcne Oosterlingen hier van geloven, R. 432-434. Nader en zeer aanmerklyk bewys van 't Vagevuur, R. 434 en 435. Valfechi (Anconinus) zyne Schriften, M. 375. Variet (Dominicus dc) Bisfchop van Babdonien, zyn heiligfchendend bedryf ter voortplanting der Janfenisten in Holland, R. 257, 3C9-3II. Venaisfin. Brevet van Pius VL aan de Geestelykheid en 't Volk yan dat Graaffchap, K. 245-266. Verbond. (Neiuw) Zie Canon. Verdraagzaamheid word allermeest verkondigd door hun, die 't on"i verdraagzaamfte zyn, R. 60 en 6l. Verééniging der Proteftanten met de Catholyken, hoe prysfelykook; word in het plan der zogenaamde Verlichters eene volflagen indif» ferentismus, M. 369 en 370, 373. Zie Mayr. Verlichters (Hedendaagfehe) in Duitschland, hunie trotsheid en laatdunkendheid, M. 344-348. Door Thomas Jacob aardig beoordeeld, M. 338 en 339 en 348. Zyn Vrienden van de Janfenisten, M. 350-352. Pogen zig agter eenige onzeekere werken van J. B. Boefuct te verfchansfen, M. 351. Verlichten. Zie llluminati. Verlichting, waar in de waare en valfche verlichting beftaat, R. 44-62. Waar in de hedendaagfehe beftaat, byzonder in Duitschland, M. 2-66-271. Vicaris/en van den H. Stoel in Holland, R. 249-255. 302-309. Vondel (Joost van) voortreffelyke gedagten van dien Digter over de Tranfuhftantiatie, R. 228 en 243. Voorzegging (Aanmerklyke) wegei.s de gevolgen van het Atheisrausj M. 335 en 336. Vosmeer (Sasbold) eerfte Vicaris in Holland, R. 249 en 302. Vrankryk, verkeerde flappen van de Natiönaale Vergadering aldaar omtrent het Kerklyke, R. 138. Misnoegen onder alle gezindheden deswegens, R. 143. Oorfp ong van den rampzaaligen toeftand der Kerk in Vrankryk, R. 139-143. De Conftitutioneele Bisfchopp?n aldaar zyn onwettig by geBrek van zending, R- 352 en 353. Brevet van Zyne Heiligheid aan de Geestelyke Leden der Na- rio-  ( 23 J tionaale Conventie aldaar, K. 85-115, 117-148. Antwoord op gemeld Brevet, K. 181-204, 205-210, 221-230 Brevet van Zyne Heiligheid aan de Geestelykheid en 't Franfche Volk K. 149-169. Brevet van Zyne Heiligheid nopens de ingedrongene Geestelyken aldaar, AT. 231-240. Circulaire Misiïve der Cardinaalen, Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen der Galiicaanfche Kerk tot onderftand der gevlugte Geestelyken, K. 266-268. Waarom de Bisfchoppen en Priesters aldaar zwaarigheid gemaakt hebben, om den Eed op de Nieuwe Conftitutie te doen, M. I37-I45, 2 22232, 243-248. Hae veele Bisfchoppen aldaar den Eed ep de Nieuwe Conftitutie gedaan hebben, M. 222- Hoe veele den Eed geweigerd hebben, ibid Wat reden zy voor hunne weigering gegeven hebben, M. 222-232, 243-248. Mishandelingen den Geestelyken om die weigering aangedaan, M. 248-250. Lyst der Geestelyken, die op den 2 September 1792. aldaar zyn omgebragt, M. 250-261. Of de voorftanders der Nieuwe Conftitutie lcheurmakers zyn, M. 299 en 300. Ydele uitvlngt van den Bisfchop van Autun, ibid. Vrede. Over de innerlyke vrede, M. 261-264. Vrygeesten, waarom hedendaagsch zoo talryk, R. 435-439. Vulgata is vry zeekerder dan de zogenaamde Hebrccuwlche en Griekfche Grondtexten, R. 263-270. Waarheid is uit haar aart onverdraagzaam, III. Waarheden des Geloofs, haar bovennatuurlyke werking en wonderdaadige uitbreiding, afgefchetst door J. B. Bosfuet, R. 127-130. Hoedanig onderzogt moeten worden, R. 130-132. Onredelykheid der Wysgeeren hier omtrent, R. 131 en 132. Weber, zyne Godsdienftige gevoelens zyn verdagt, M. 341. Weetenfchap moet met deugd en 't Geloof gepaard gaan, R. cg. Hoe noodzaakelyk voor de Dienaars van den Godsdienst, R. 197-200. Weimer, zyn Godsdienftige gevoelens zyn verdagt, M. 340. Werkmeister, Heterodoxe Schryver, M. 318. Westerfche Kerken, wat zy van 't Vagevuur geloven, R. 432-434. Wiehrl, zyne Godsdienftige gevoelens zyn verdagt, M. 341. Wiest (Steven) zyne Werken en gevoelens, M. 339. Wuytiers (Cornelis Berckman) tweede Janfeniste Aartsbisfchop van Utrecht, R. 310 en 311. Wysbegeerte. Zie Openbaaring. Wys.  ( 24 ) Wysbegeerte (hedendaagfche) is onbekwaam een deugdzaam Caraöef te vormen, R. 329. Aardige gelykenis van Locke hier over, ibid. en 330. Door J. J. Rousfeau zelve zeer ongimftig afgefchetst, R. 95 en 96. Wysgeeren (de) der drie eerfte Eeuwen die tot het Christendom bekeerd en'er de voorftanders van geweest zyn, M. 290-293,356-362. Wysgeeren. Hunne verwaandheid en onredelykheid, R. 131 en 132. Deezer Eeuw Preken de veidraagzaamheid, daar zy zelfs de onverdraagzaamfte zyn, R. 60 en 61. Hun verderflyk plan, Tc.144152. Het verderflyk plan der zogenaamde Wysgeeren ontwikkeld, R. 89-99. Wysbegeerte. OF 't voordeelig zy voor den Godsdienst hunne dwaaling bekend te maken en te beftryden, M. 127-135. Wysgeeren (Heidenfche) hunne Zedeleer waarom ongelyk minder en kragteloofer is dan de Zedeleer des Christendoms, R. 440, 441. 447 en 448. Wysgeeren (hedendaagfehe) hunne verwaandheid ên onkunde, R. 112. Hunne onverdraagzaamheid, ibid. Zyn onder 't masker van verdraagzaamheid de onverdraagzaamfte wezens, R. 330 en 331. Wywater, deszelfs gebruik, 51. Zamenfpraak, waar in onderzogt word of 'c voordragen en wederleggen der Wysgeerige wangevoelens den Godsdienst voordeelig, of nadeellg zy, M. 127-135. Zauncr (J. T.) zyn werk over de noodzaakelykheid eener verlichting 'in den Roomsch Catholyken Godsdienst beoordeeld , R. 44-62. Zyne Werken en gevoelens beoordeeld, M. 266 en 267. Zedckunde (algemeene) getrokken uit de H. Schrift, R. 394-397. 440-448. Zedeleer. Zie Openbaaring. Zending, noodzaakelyk tot de uitoeffening dea Priesteilyke magt, R. 354 en 355. Is noodzaakelyk tot de uitoeffening van Bisfchoppelyke magt, R. 348 en 349. Aan 't gebrek van zending kent men nieuwgezinden, Ketters en Scheurmakers, R. 349. De noodzaakelykheid der zending word bevestigd door de Janfeniste Schryvers Nicele%a Arnaud. (2.) Door de Profesioren van Leyden en (3.) Door de Reden enz., R. 350-352. Gebiek aan zending maakt de tegenwoordige Conftitutioneele Bisfchoppen van Vrankryk onwettig, R. 345 en 352. Zie Romen. Ziel. Over de onfteiflykheid der Ziele. M. 165-168, 187-189. Haare onfterflykheid betsogd uit de gezonde reden, R. 24 en 25,