I i   KERKELYKE BIBLIOTHEEK, voornamentlyk, voor DB B.OOMSCH-CATHOLYKEN * l n NEDERLAND. , iii _ ii TWEEDE DEEL, Na; i. Tt AMSTERDAM, ■? ey F. J. van TETROOD.E, ■ Boekvcrkoopcr in de Kaiv^tfttaw. 1 7 95^- f AVS  INHOUD. UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Brief over de Ontwerpen den Godsdienst betreffende. - bladz. t Over Gods byftand in onze Ondernemingen. - 13 * De Beaufort 3 Gebruikelykbeden der Roomfche . Kerk. - 17, K E R K-N I E U W S. Brevet van Zyn Heiligheid Pius VI. - I . Z. H. W. den Aartsbisfchop van Mee helen. - - - - 10 Kort begrip van den Jubilè van Pius VI. - \i Bevelfchrift van den Bisfchop van Luik. - 20 Jnwydings - Leerrede. ... 29 Sterfgevallen. MENGELWERK. Het Redematig Geloof. - - i Het Nut van den Godsdienst in de Burger-Maat- *Mhappy. - ' • 9 > de Bibliotheek van Alexandnenen. - 16 Brief aan de Schryvers der Kerkelyke Bibliotheek. - 21  ÜITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN, Schreiben eines Bifchofes an feine Mit-Bifchöfe uber die Religions angelegenheiten mie bemerkungen von einem Rechtsgelehrten 1701. Dat is: Brief van een Bisfchop aan zyn Mede - Bisfchop over ontwerpen den Godsdienst betreffende, met aanmerkingen van een Regtsgeleer den 1791. Schoon dit Gefchrift zoo min den haam van Uitgever als van Schryver vermeit, behoort het egter niet gerangfehikt te worden onder zoo veele naamïooze werken, waar door men in Duitschland, zoo wel als elders , de Drukpers misbruikt en den Godsdienst ondermynt. Integendeel is het zelvegefchikt, om de gevaaren van Gods Kerk op het levendigfte voor te ftellen en de gepaste hulpmiddelen tegen den voortgang eener al-verdervende oii^odsdienftigheid aan de hand te geven. „ Wanneer zegt de Schryver, zyn de gevaaren waar mede de Kerk worftelt, grooter geweest 2 wanneer de aanflagen tegens den Godsdienst heviger en meer verdubbeld, dan in onze dagen, waar in het Christendom vervallen, het origebof ingekropen, met fnelle fchreeden ten top geftegen is en een algemeen zede-bederf heeft na zig gefleept een zede-bederf 't geen tefFens van de gevaarlvkfte gevolgen voor den Staat geweest is en waar aan Kerk. Bib. II. deel. No. 1. A men  a SRÏEF OVER ONTWERPEI men hoofdzaakelyk de vreesfelyke fchokken, die verfcheide Europifche gewesten zedert veele Jaaren ondergaan hebben, met reden moet toefchryven." „ Men moge dit byna verloopen eeuw-gety de verligte eeuw noemen; dog het ftrekt haar tot geen eer, dat men nimmer dommer en dwaazer over den Godsdienst gedagt,gefproken en gefchreven heeft, als in onze dagen, zo dat men in dit opzigt, onze eeuw veel eer de eeuw der duisternisfe, dan de verligte eeuw mag noemen." (#) Wel is waar Gods Kerk is ten allen fyden en in alle eeuwen, door verfcheide ketteryen en dwaalingen beflreeden geworden, maar na den val van't Heidendom wierd 'ergeen algemeene aanval tegens alle gronden van den Christelyken Godsdienst ondernoomen. Men beftreedt enkele Geloofs-artike~. len, dog liet voor 't overige het weezen des Christendoms onaangeroerd. Maar thans maakt men een toeleg, om den Christelyken Godsdienst geheel en al om te werpen, het gezag der Openbaaring te vernietigen; het bloot vernuft, 't geen men als een gulde kalf aanbidt, te vergooden ; of een enkel natuurlyken Godsdienst in te voeren, die nergens anders op uitloopt, dan op de involging onzer bedorvene genegenheden; om den mensch met de redelooze fchepfelen gelyk te ftellen; jaa, beneden den rang der zelve te verneederen." Zoo (a) Niet te min kan men ook deeze eeuw met betrekking tot den Godsdienst de verligte eeuw noenen. De vrygeesten en ongeloovigcn hebben tegens hunne meening, tot deeze verligting meê gewerkt. Zoo veele duisternis, a-Is zy door hunne roekelooze fchriften over den Godsdienst hebben zoeken te verfpreiden, even zoo veel ligt hebben djszelfs verdeedigers daar aan tocgebragt; zoo dat men mït den gewyden harpenier mag zeggen: Gelyk uwe duitternis is, zoo is ook uw ligt. PJalm 133.  DËN GODSDIENST BETREFFENDE. ft' >| Zoo trien ai ergens de Chriftelyke Godsdienst ongemoeid laat en 'er eenige eerbied voor betoondt, of veinst te betoonen, befchouvvdt men denzelven egter voor 'smenfchen heil als zoo noodwendige al» zoo onontbeerlyk niet; men houdt alle eeredienften voor even goed;, daar dog maar een de waare en Gode behaaglyk zyn kan, enz." & Onder de heilige leer/lukken van den Christelyken Godsdienst, wier Goddelyk gezag men niet ontkennen kan, verwerpt men al wat het menfcheïyk vernuft onbegrypelyk voorkomt, of de zinnelykheid van ons hert wederiTreeft-; b. v. de leer der Drieè'enheid, der erfzonde, der vrye wille, der eceuwige ifraffej enz. Ook laat men het geza°der H. Schrift niet meer geiden; f»j men weet de egtheid der" zelve met de berugtfte letterbaazen te beknibbelen en verdagt té maken , alles in een dool^ hof van twyffelagrigheden te wikkelen en 'er de eenvoudigen en egten zin van te verduisteren." „ Even weinig eerbied heeft men voor her geza* der Kerke; haare onfeilbaarheid in geloofs en ze* deleer word of ten eenemaal ontkent, of door verkeerde grondftellingen en verklaaringen verydelt en nutteloos gemaakt." —~ „ En wat zulïe.ri wy zeggen van het gezacr der Kerkvaderen ? Ondragelyk is de veragting waar mcé de zogenaamde VVysgeeren, van zulke eerwaardige mannen fpreeken; men noemt hen domkopen ne % Schrift moet noodwendig verworpen worden, wanneer men de openbaaring wil wederftreven. Egter behoudt zy een onwankelbaar gezag tegen alle aanvegtingen der onge oov.gen. Zeer zonderling is 't, dat deeze zelfs zig gedwongen vinden de heeriykto getuigenis van dat Goddelyk boek ,e gevfn den Aartshsfihp. h I0§. en zyne Gedagten. p. 3. A s  9 BRIEF OVER ONTWERPEN koppen en dweepers; men verwyt hun allerhande zwakheden; men befchuldigt hen van partyzugt, iaa zelfs van muitzugt." ., De poorten der Helle hebben nu en dan haar ceweld, tegen de Kerk, zeedert haare ftigting, geoeffend, dog thans fchynt men 'er een algemeene ftorm tegen te waagen.'' Hier na fchetst de Schryver de plïgt der Bisfchoppen in zulke omftandigheden en onderzoekt, welke middelen het meest gefchikt zouden zyn, om de ledemaaten der Kerke voor de befmetting van ongeloof en wangevoelens te behoeden. Niemand, zegt de Schryver, moet naast't Opperhoofd, de bewcenenswaardige toeftand der Kerke nader aan 't hart leggen, dan den Bisfchoppen, die naast hem tot het Kerkbeftier zyn aangefteld en die de Heere heeft geordend tot wagters over t huis Israëls. Let op U en op de gantfche kudde, over welke de Heilige Geest U tot opzienders heeft gefield, om Gods Kerk, die hy door zyn bloed verkregen heeft, te beflieren. Werken der Apost. Cap. 2.0 VS. 28. , Het eerfte middel, 't geen onze Schryver aan de hand geeft en als een hoofdpligt der Bisfchoppen befchouwt, is de geloovigen door gepaste Herderlvke Brieven tegens de dwaalingen te waaricnouwen; de nietigheid der grondftellingen, waarmede de hedendaagïche ongodisten en vrygeesten den Godsdienst ondermynen, te doen zien, er t gevaar van te doen kennen en 'er de afgrysfelykheden van te doen gevoelen. Het tweede middel, dat onze Schryver opgeefr, is het verbieden van verderflyke boeken, die voor den Godsdiensten goede zeden aanftootelyk zyn; een middel 't geen verfcheide Kerkvergaderingen, en bvzonder de ïrentifche aan de hand geven.  DEN GODSDIENST BETREFFENDE. 3 „ Dit verbod egter word ve/fmaadj hoe gevaarker de boeken zyn, des te greetiger zy geleezen worden, en 't ongebruik uit deeze weerfpannigheid' gebooren wil men doen doorgaan als een bewysreden, dat dit verbod van geen verbindende kragc meer is; zelfs laat men zig voorftaan geenerlv gehoorzaamheid aan de Kerk meer fchuldig te zyn; jaa betwist haar flout het regt om diergelvk verbod te doen/' (V) ; Het derde middel oordeelt onze Schrwer dat te vinden zou zyn in een reform der Geèstelykhcid zoo in de Bisdommen van Duitschland, als elders „ Wanneer wy, zegt hy, 'c geluk hadden eenê verbeetenng in dien opzigte te beleeven; wanneer men met dan vroome en yverige Priesters tot zielzorgers aanftelde; die eerbied voor den Godsdienst, hoogagting voor de Kerk hadden, en haar getrouw en gehoorzaam waaren ; wanneer wv Priesters hadden van een onberispelyken leevenswandel die hunne leering door goede voorbeelden bevestigden, zoo zou de Godsdienst door die eemg middel den kragtigften bvftand erlangen. Hoe boozer de vvaereld is, hoe vroomer de Geestelyken en hoe heiliger de dienaaren des Altaars moeten wezen. En daar de Geestelykheid buiten dien op veele plaatzen in zulk eene minao-ting is; zoo moet men door ongeregeldheid en ongebondenheid onder de Priestcrfchaar daar toe geen meer aanleiding geven. Daarom hebben de Bisfchoppen nu meer reden dan ooit, ora ten op- z-ig- (a) De Schryver ziet hier op 't gevoelen van verfcheide Duitc \e, mogen om tc leeren en te vermaanen; een wangevoel éS^Séff door den Faus>^ae,'xxiiT?vS A 3  e BRIEF OVER ONTWERPEN zigte der Priesterwyding alle mogelyke omzigtigheid te gebruiken en om volgens de vermaamng des Apostels hier omtrent met geene overeilmg te werk gaan : Zie toe dat gy niemand te fpoedig de handen oplegt j Timoth. 5. Dat zy hen, die zig tot de heilige bedieningen aanbieden, bevoor rens naauwkeurig beproeven, dat zy niet alleen onderzoeken, hoedanig hun levenswandel, maar ook hoedanig hunne geloofsgevoelens en welke hunne grondbeginzelcn zyn , of hun ten dien aanzien het ampt van zielzorger kan worden toevertrouwd. 01 zv regtzmnige leeraars,trouwe herders zullen zyn, die de fchaapen op een goede wyde voeren en ze. te^en de rovers en helfche wolven hoeden zullen; of zy maatig en arbeidzaam zyn; of zy zig toeleg, gen op de verbeetering der zeeden, op t vlytig leezen der II Schrift, enz." „ Wy ontdekken, vervolgt de Schryver, een nadere oorzaak van 't thans inkruipend ongeloot en wangevoelens. Deeze beftaat in een grove onkunde in geloofszaaken, zoo wel onder de geletterden , als by 't gemeen volk. In verfcheide takken van weetenfchappen heeft men eemge vorderingen gemaakt, dikwyls legt men zig toe op ydele en nietswaardige dingen; terwyl men in de voor, naamte weetenfchap, in de kennis van den Godsdienst fteeds onkundig blyft, en nog twist men er over met de grootfte hevigheid; men redeneert 'er vry over en wil over alles, als de grootüe Godgeleerden, een beflisfende uitfpraak doen. '° In onze voor den Godsdienst zoo gevaarlyke tvden is een gemeene en flegts oppervlakkige kennis in geloofs zaaken^eenzints toereikende; het voldoedt niet, dat men over 't algemeen weet, wat men te geloven hebbe, ten zy men de geloot artikeïen grondig verftaa en alzoo rede van zyn p  EEN GODSDIENST BETREFFENDE; f geloof weet te geven. Met een dusdanige oppervlakkige kennis des geloofs, gelyk gezegd is, waagt men het egter om de boeken der ongelovi! gen, der mode-philofophen, en zoogenaamde verlichters te lezen; hoe ligt word men als dan door de dwaalingen of valfche ftellingen vervoerd ? Daar integendeel een in de gronden van den Godsdienst volkedig ervaaren Christen, de kragteloosheid der beweisredenen, die de dwaalgeesten tegen de waarheden en leerftukken des geloofs inbrengen, inziet, en zig mitsdien niet ligtelyk door den wind van allerhande verkeerde begrippen en doolaren laat vervoeren," Daarom befchouwt onze Schryver als een derde en zeer gepast middel tot afweering van wan- en ongeloof, het Godsdienftig onderwys der Jeugd, dog zulk een volleedig onderwys,-waar door zy van de waarheden des Christendoms op het kragtigfte overtuigt en alzoo tegen de aaiivegtingeo der vrygeesten en godloozen befchemit is. Een zeeker Schryver en yverig voorflander van den Godsdienst heeft daartoe reeds een plan ontworpen, om namentlyk op alle openbaare Academiën een School op te rigten, die alleen gefchikt zou zyn tot onderwys en verdeediging van den Christelyken Godsdienst in alle zodanige punten, die hedendaagsch 't meest aangevallen en beftreeden worden; tot dit onderwys zou een iegelyk toegang hebben, en niemand der Studenten geoorloofd zyn, om zig van de bywooning dier lesfen op de daar toe gefielde uuren te onttrekken. Ook wenschie de Schryver, dat 'cr meer regtzhmige werken , waar in de Godsdienst wat grondiger verhandeld vvierd, zoo voor geleerden als 'ongeleerden, in 't ligt verfcheeuen. Wy hoopen, A 4 zeg;  % BRIEF OVER ONTWERPEN zegt hy, dat een regtzinnige yver hier toe ' alleen toe te eigenen." Dat de Bisfchoppen van Romen eerst in de VU. Qf  DER ROOMSCHE KERK. ICj of VUL Eeuw Paufen zouden geworden zyn is een gewigtige ontdekking van den Heer Beaufort ■ het is maar jammer dat zyn Eerwaarde in zaakcrï van dien aart zoo onbepaald fpreekt en niet de moeite genomen heeft, om ons ten minften de raiste eeuw op te geven, wanneer de Roomiche Bisfchoppen Paufen geworden of tot de opperhoofdi^heid der Kerke gekomen zyn. ° Voor 't overige gelooven wy, dat de Heer .Beaufort zig naauwkeuriger en der waarheid meer overeenkom/lig zou hebben uitgedrukt, wanneer hy, m plaats van voor te wenden,dat de Paufen de tutdeeling der Aflaaten aan zig alleen zouden hebben toegeëigend, met den grooten C.,s) (a) 2 5/?e Zitf'ng in het Befluit over de Aflaaten. (J)j Rivetiani Apoiogetici D'ucuJJione. p. m. 28.  DER ROOMSCHE KERK. 3s Het is ook zeldzaam , dar de Heer Beaufort m dir gantlche Hoofdftuk zig alleen maar bepaalt tot het ophaalen van meest al ou.le in^efloopene misbruiken, die door 't Concilie van Trente zoo ftrengelyk zyn ingeteugdd. „ Dan dit heeft, zegt onze Schryver den voordeeligen handel der Aflaaten niet tegengehouden', dien fchandelykcn handel gaat pog nut alle kragt zynen ouden gang, yder weet, dat men voor weinig geld en zeer goedkoop, niet alken voor voor» leedene, maar ook voor zonden, die in het toekomende nog moeten begaan worden, de vergeving kan verkrygen. — Op dusdanig eene wyze gefchied die vergiffenis voor honderd, voor duizend, voor tien duizend jaaren. Het gantfche geheim beftaat daar in, dat de eerfte Kerk, boeten van zeer langen duur oplyde voor groote zonden. Wanneer dus een moord, by voorbeeld, een boete eischten van tien jaaren, zoo had men een Aflaat kopende voor honderd jaaren , de vergiffenis voor tien moorden bedreven of nog te bedryven." „ Men -kan, voegt 'er de Schryver by, de origineel van zodanige .Aflaaten te Romen gèkogt, onder fomrnige perfoonen in Ierland nog vinden." Zoo 't origineel van zodanige Aflaaten geen hersfenfehim van den Heer Beaufort was, had zyn Eerwaarde, 't. ongetwyffeld der moeite waardig geoordeeld, om 'er zyne Leezers een affchrift van meé te deelen; daar hu geen perfoonen genoemd, geen tyd nog verdere omftandighedeo opgegeven wordende, men diergelyke grollen moet houden voorpiafraudes:f waarmee on/.e Aartsdiaken zyne parochianen een beftendig afkeer van de Roomfche Kerk tragt in te boezemen en de Kerkfcheufing zyner voorzaaten te regtvaardigen, 't geen zyn Eerwaarde door een B 5 klaar  26 DE BEAUFORT, GE BRUIKELYKHEDEN klaar en opregt voorflellen der Lecrftukken en gevoelens van die Kerk nimmer zou kunnen uitwerken. Immers Hy zou hun dan onder 't oog hebben moeten brengen; dat gelyker wyze by alle wetgevende magten ontegenzeggelyk 't vermogen berust, om gegevene wetten te veranderen, te verzagten en de ftrengheid van dien uit byzondere reden, gunst of gratie te maatigen; zoo ook diergelyke magt ten aanzien van de oude Kerk-tugt (die niet anders is, dan de magt om Aflaaten te verleenen) ontegenzeggelyk by de Kerkvoogden der Roomfche Kerk die het wetgevend vermogen in Kerkelyke zaaken bezitten, berust; dat deeze heilzaame magt van Chriftus aan de Kerk gegeven is en dat dit het ganfche leerftuk der Aflaaten in de Roomfche Kerk uitmaakt. In de daad, wanneer men overweegt dat de Aflaat niet anders is, dan eene flaaking der oude Kerklyke boetregelen; eene flaaking, die by de Proteftanten ook zeer gemeenzaam is, jaa tot een veel hooger graad gebragt word, wanneer hunne Bedienaars de ledemaaten hunner gemeente vryfpreeken van alle verfchuldigde boete en llraffe der zonden. Om alleen maar en als in 't voorby gaan gewag te maaken van 't geen in de Heidelbergfche Catechismus met zoo veele woorden geleerd word; al is 't, dat my myne confcientie befchuldigt, dat ik tegen al de geboden Gods zzvaarlyk gezondigt en geen der zeiven onderhouden heb en nog fteeds tot alle boosheid genegen ben, nogtans God, zonder eenige myner ^verdien'jlen, uit loutere genade my de volkomene genoegdoening, gerechtigheid ende heiligheid Chrijli fchenkt en toereekent, even als hadde ik nooit zonden gehad, noch gedaan ; ja als hadde ik felve alle de gehoor/aamheid volbragt, die Christus voor my volbragt heep, fo verre ik zulke voel- daad  DER ROOMSCHE KERK. S7 daad met gelooviger herte anneemeP (ri) Zie daar een volle Aflaat, die Rome (wat men ook zeggen moge van oude en laatere misbruiken aldaar plaats gehad hebbende) nimmer tot zulk eene uitfpoorigheid gedreven heeft. Maar in de tweede plaats, of de misbruiken omtrent de al te ligtvaardige flaaking der oude Kerkwetten ten opzigten der boetdoeningen, misbruiken die de Heer Beaufort fteeds opzettelyk vergroot, om de fcheuring der Engelfche en andere Proteftantfche Kerken van de Roomfche Kerk te wettigen,in de daad daar toe een bekwaame ftrekking hebben, zal de opmerkzaame Leezer uit liet volgende gemakkelyk kunnen beöordeelen. , Philippus, Landgraaf van Hesfen was in den jaare 1530 de party der Proteftanten zeer toegedaan , dog tefïens van een ongebonde levenswandel. Het is bekend, dat hy kort na zyn huwelyk in overfpel leefde. Wanneer de Predikanten hem vermaande om tot de Tafel des Heeren te naderen, floeg hy zulks af met te zeggen, dat hy 'er zyn oordeel zou vinden, vermits hy een zodanig leven niet wilde ve rlaaten. Toen de Predikanten hem voorftelden, dat hy de overfpelen en foortgelyke euveldaaden moest ftraffen, gaf hy tot antwoord : Hoe kan ik de misdaaden flraffen, ivaar aan ik zelve pligtig ben ? Als ik voor de zaak van 't Evangelie ten ftryde moet trekken, ben ik bedugt voor den Duivel te vaar en, indien ik door een ft eek of fchoot kwam te fneuvelen. Ondertusfchen bevinde ik, dat ik met myne tegenvjoordige vrouwe noch kan, noch wil van leven veranderen, het geen ik voor God betuig e. Zo dat ik geen an~ (as) 6gfte Vraag.  28 DE BEAUFORT,GEBRUIKELYKHEDEN ander middel vinde, om hier uit te geraken, dan het geen God aan zyn Volk oudtyds heeft toegedaan, dat is, de veeJwyvery. Hy voegde 'er by, dat zy hem dit middel des te meer moesten toeltaan, om dat hy 't alleen tot zaligheid zyner ziele verzogt; ik ivil niet langer vervolgde hy in de prikken des Duivels blyven en ik kan, noch wil my 'er niet uit redden, dan door dit middel: daarom verzoek ik van Luther, van Melankton en zelfs ook van Bucer, dat zy my een getuigfehrift geven, dat ik het zelve mag werkJlellig waken. ■ Hy zond dan Bucer na Luther en andere hoofden van den aanhang af met eene zakelyke Inflructie, waar in hy alle mogelyke beweegredenen ten dien einde aanvoert. En, daar dien Vorst zeekerlyk bewust was, wat de eigebaat kon te weeg brengen, en veel ligt grondig wist, dat zy 'er door bewogen konden worden, liet hy zig onder anderen dus uit: Dat zy my dan in Gods naam toeflaan, het geen ik van hen verzoek, op dat ik blymoedig 'mag leven en flerven voor de zaak van het Evangelie en het zelve williger mag voorftaan en ik zal van mynen kant alles doen, wat zy my met reden gebieden, hetzy dat zy de kloostergoederen verzoeken of andere d i e r g e ly k e dingen. Het flot van deeze zonderlinge lastbrief waarmee Bucer door den Vorst voorzien wierd was als volgt: Eindelyk verlang ik het fchrifelyk gevoelen van Luther, Melankton en-Bucer te hebben, op dat ik my mag becteren en met een goed geweeten tot de Tafel des Heeren naderen. Gegeven te Meifingen, 'sZondags na Sinte Catheryn, 1530. (Was geteekend) Philips Land-Graaf van Hessen. Hier  DER ROOMSCHE KERK. ?9 Hier op gaven de evengemelde Godgeleerden beneyens andere Hoofden der zogenaamde Hervorming een allergunftigst Bericht en volkomen Goedkeuring, 't geen wy ook, om de paaien van ons bellek niet te buiten te gaan, hier alleen gedeeltelyk mededeelen. „ Zoo Uwe Hoogheid dan ten eenemaal beflooten mogt hebben nog eene vrouwe teneemen, oordeelen wy, dat dit in 't geheim moet geleideden , gelyk boven van de Uispenfatie is gezegd, te weeten, dat alleen aan Uwe Hoogheid, aan de geene, die gy trouwen zult, en aan weinige getrouwe perfoonen (die verpligt worden om het als een biegt-geheim te houden; uwe genegenheid en geweeten bekend is. Dan zal hier uit geen opfpraak noch merkelyke ergernis ontftaan: want het is geen zeldzaam verfchynfel, dat Vorften byzitten houden: en fchoon de gemeene man de reden daar van niet bevroede, zouden nogtans vtrftandige lieden het begrypen en aan hen zoude deeze levens-wyze meer behagen, als overfpel en andere beestagtige en vuile werken; ook moet men op her praaten van anderen geen agt geven, als men maar gerust van gemoed is. Op deeze wvze dan en tot zoo verre keuren Wy het goed: want het geene, dat aangaande het huwelyk in de Wet van Mofes geoorloofd was, word door het Evangelie niet herroepen , noch verboden als het welk de uitwendige regeeringswyze niet verandert , maar de eeuwige geregtigheid en het eeuwig leven aanbrengt, ons voorhoudt de waare gehoorfaamheid aan God, en de bedorven natuur trag-t te herlkllen." enz. Ge-  30 DE BEAUFORT, GEBRUKELYKHEDEN Gegeven te Wittenberg op woensdag na het Feest van den H. NLolaas 1539. Uwe Hoogheids vaaidige en onderdaanige Dienaars Martin Luther. Philip Melankton. Martin Bucer. Anionius Corvinus. Adam. Johannes Leningus. Justus Vinferta. Dionifeus Meiander. Ingevolge van deeze goedkeuring wierd het tweede huwelyk van den Land-Graaf van Hesfen met Margarita van Saai, ftaande 't Huwelyk met zyne eerfte vrouw, op den 4 Maart 154c voltrokken. (0) Deeze goedkeuring of toelaating wierd alzo by tvege van Dispenfatie gegeven, tegens de uitdrukkelyke wet des Evangeliums, (£) door hun die zig de Hervormers van Gods Kerk durfden noemen, door hun, die Romen 't vermogen betwistten, om flegts van Kerkelyke tugt-regels te dispenfeeren; of Aflaat te verleenen. Laat nu de Heer Beaufort en foortgelyke Schryvers tegen de misbruiken der Kerk fchreeuwen om haar haatelyk te maken. In de eerfte tyd der Hervorming zyn 'er onder de Proteftanten vreemder en meer misbruiken ingevoerd, dan ooit te vooren hadden plaats, ja meer, dan de Heer / Beaü- (a) Jsosfuet Hifi. des Variations. Liv. 6. Gajlineau Lettres de Controv. p. 149-260. (b) Matth. 19 vs. 4- 5- ö.  DER ROOMSCHE KERK. 3! Beaufort in ftaat is, om tegen de Roomfche Kerk te kunnen bybrengen of verdigten. Men zegge niet: deeze Hervormers waaren genoodzaakt in dit geval toegevenheid te gebruiken vooral daar de Land-Graaf, die anderzints de zaak der Proteftanten zeer kragtig konde onderfteunen reeds verklaard had, dat, zo men hem dit niet inwilligde, hy van party veranderen en zig by den Keizer zou vervoegen." — Konden dan deeze Hoofden der Proteftanten zig zoo weinig van den Goddelyken Byftand in hunne voorgenoomene Hervorming belooven ? Moesten zy dan door flaaking der hvangelie Wetten; door vernietiging der Goddelyke Inftellingen de zaaken der Proteftanten ftaande houden ? Koning Hendrik de Agtfte van Engeland, die in wulpsheid voor den Land-Graaf van Hesfen niet behoefde te wyken, hielt by den Paus aan, om de vernietiging van een twigtig jaarig egt-verbond, en om alzoo onder fchyn van wettigheid de onwettigfte verbintenis met Anna Bolen aan te gaan; dan alle daar toe aangewende moeite was vrugteloos. Romens ftandvastigheid in 't handhaven der Goddelyke wetten en initellingen wierd door den marteldood van duizenden zyner onderdaanen gewroken, maar niet aan het wankelen gebragt; alle de helfche poorten rermogten niets tegens een Kerk, die op mi. onbeweeglyken rots gebouwd, zig verliet op den beloofden byftand van haar Goddelyken Bruidegom, wiens leering zy altyd bewaart. Uit de vergelyking van deeze twee voorbeelden alleen, kan men genoegzaam opmaken, hoe weinig het den Heer Beaufort en zoortgclyke Schryvers voegt, om van misbruiken in dc Roomfche Kerk te reppen en hoe weinig grond zy hebben, om daar door de fchouring hunner voorvaderen en der zelve opftand tegens dc leer dier Kerk te kunnen regtvaardigen. ,, De Zaligmaker zegt, vervolgt onze Schryver, dat het bezwaarlyk zy , dat eene R\ ke in het Koningryk der Hemelen inga. Mank. XIX. 23. Dit is by de  32 DÉ BEAUFORT, GEBRUIKELYKH. DER ROOMS. KERK*. de Roomiche Kerk niet waar: een Ryke kan goedkoop het Koningryk der Hemelen ingaan. Een iugtigc belydenis , een gering bewys van Berouw, en de vry-1 fpraak van den Priester bevryd hem van de Hellcne ftraf. De Alkaren in dit leevcn, de Misicn naar de dood gedaan, zenden hem regelregt tiaar den Hemel of verzagt voor het minst, zyn fmert in het Vagevuur^ Dat nu elk verftandig Roomschgezinde ernftig overweege; dat hy zie, of die Allaaten en Vergiffenis der Priesters hem van eenig nut kunnen zyn voor de Vierfchaar van Jefus Chriftus; alwaar een ieder zyn eigen last zal moeten dragen, Unusquisque onus fuum portabit. Gal. VI vs. 5." Wy willen hier geene taalfouten ziften; alleen wensen^ ten wy wel te weeten; waar dc Heer Br aüfort in de Symbolifche Hukken der Roomiche Kerk geleezcn heeft,dat zy dc Godfpraak van Jeliis Chriftus by Matth. XIX. vs. 23. lochent. Waar zy ons leert, dat een lugtige belydenis en een gering bewys van Berouw iemand bevryd van de Helfche ftraf! De Roomfche Kerk, die 't Heilig Sacrament van de Biegt doorgaans voorfchryft als een voorbereidend middel , om den Aflaat te erlangen, vordert daar toe een ootmoedige maar geene lugtige belydenis; een opregt leedweezen , maar geen gering bewys van Berouw. Hce is niet te denken dat de Heer Beaufort hier van onkundig was. Zyn Eerwaarde heeft dus opzettelyk de waarheid beftrecden. Dit is een zonde tegen den H. Geest, die volgens de taal van den Zaligmaker, noch in deeze, noch in de toekomende wacreld zal vergeven worden; Matth. XII. vs. 32. Of is deeze Godfpraak by den Heer Beaufort niet waar? En zal hy zulke lasteringen tot misleiding van zyne leezers fehryvende zig deswegens kunnen verantwoorden voor de Vierfchaar van Jefus Chriftus, alwaar een yder zyn eige last zal moeten daagen, Unusqaisque partabit onus fuum. Gal. VI. vs. 5. 't Vervolg in No. 2.  ÜITTREKZELS E n BEOORDEELINGEN, Qnis elf Petrus, feu qnalis Petri primatus? Liber theologico-canonico-catholicus. Ratisbonnaj 1791. dat is': Wie is Petrus? Of hoedanig is de Opperhoofdigheid van Petrus ? Een Godgeleerd, Kerkregelig en Catholyk Boek. Met goedkeuring. Te Regensburg. Tweede Druk 4». overgezien en verbeeterd. (groot 454 bladzyden.) Schoon het leerltuk vah Petrus Apostolifche Op* perhoofdigheid meenigmaal door andere verhandeld is, vind men egter deeze ftoffe nergens zoo fraai, zoo volleedig, zoo grondig en met zoo veel order en geleerdheid uirgewrogt, dan in dit uitmuntend werk. De greetigheid waar mede het werd gezogt, maakte, dat het fpoedig herdrukt en dac ook de exemplaaren deezer tweede oplage ras uitverkogten moeijelyker te bekomen waaren^Dit heeft ons lang buiten de aangenaame gelegenheid gehouden , om onze Jeezers met 't zaakelyke van des fchryvers belangryken arbeid bekend te maken. Het werk is afgedeeld in drie deelen, waar van het eerlte de gronden van Petrus Opperhoofdighéid uit de Heilige Bladeren daar ftelt. Het tweede levert ons eenige bemerkingen op aangaande den aart der Kerkelyke Regeeringsform, zodanig die by de Goddelyke inltehmg des Heilands is vastgefteld. Kerk. Bib. II. deel. No. 2. C En  34 OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. En het derde handelt over het Monarchaal of eenhoofdig bellier des Paus in kerklyke zaaken. Dit laatfte heldert de Schryver op uit de allervroeglte gedenkfchiiften des Christendoms. Om dan in de eerfte plaats de Opperhoofdigheid van Petrus uit de H. Schrift te bewyzen, begeeft zig de Schryver tot eene drieleedige befchouwing, die even zoo veele hoofdftukken of onderdeelingen van het eerfte deel uitmaken. Hy overweegt alzoo en betoogt in de eerfte plaats: De belofte des Heilands aan Petrus gedaan. aQ. De aanftelling van Petrus door den Heiland. En 30. Petrus werklyke uitöeffening zyner Opperhoofdigheid, waar van het zaakelyke hier op uitkomt. „ Alle werken des Scheppers zyn na haare wyze van beftaan, zoo volmaakt, dat het denkbeeld zelve 't geen wy van de Godheid hebben, niet toelaat, om 'er iets op af te wyzen. Want, zegt de H. Augustinus, zou de mensch 'er iets in zien, 't geen God 'er niet in gezien heeft? Of zou hy waa« nen, dat God 't gebrekkige in zyne werken heeft gezien, maar niet heeft willen of kunnen verhelpen ? (0) Het is dus buiten alle bedenking, dat de ongefchaape Wysheid des Vaders by 't fttgten der Kerke zodanige regeeringsform voor haar heeft vastgefteld, die aan 't voorgefteld doeleinde het allerbeste kon beantwoorden. Het is egter deeze regeeringsform, deeze magt door den Heiland aan Petrus verleend, waar van veelen, zelfs onder zulke, die de naam van Catholyken dragen, In veele oorden niets dan een ydele'hersfenfchim maken? Dog eene aandagtige overdenking van Gods woord is in deeze het voornaamlte middel om zig uit de warftrikken van Febronius en andere hairldovers te redden." Op (a) Lib. 4. Contra Adverjarumi Legis fcf Prophetarum. Cap.i^  ÖPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. 35 3> Op deeze belydenis, die Petrus deedc, Gy-zyt Chriftus, ds zoon van den leevenden God. Geeft hem de Heere by Matthceus XVI. tot belooning zyns geloofs deeze verzeekering: „ Zalig zyt gy,"Simun? zoon van Johannes, want vleesch en bloed heeft U dit niet geopenbaard, maar myn Vader, die in ds Hemelen is; en ik zeg U, dat gy Petrus zyt en op deezen fteen zal ik ?nyne Kerk bouzven en de poorten der Helle zullen tegen haar niet vermogen. En ik zal U geven de fteutels van het Ryk der Hemelen, en al zuat gy gebonden zult hebben op de Aarde ; zal ook gebonden zyn in de Hemelen en al wat gy op Aarde zult ontbonden hebben , zal ook ontbonden zyn in de^ Hemelen. Deeze veel beteekenende woorden vereisfehen geen laatdunkend onderzoek,maar eene nederige oplettendheid." „Het is bekend; dat het een aloud gebruik was by de Oosterlingen, om iemands naam by eene zonderlinge gebeurtenis te veranderen, ten einde 'er 't geheugen van te vereeuwigen. Voorbeelden van dien aart geeft ons God zelve in het Oud Verbond. Zoo werden de haamen van Abram en Jacob in die van Abraham en Israël veranderd, dog niet zonder merklyke reden en uitwerking; Nademaal dus Gods zoon, de naam van Simon iri die van Kcephas, of Petra (een fteen of rots beteekenende) veranderd heeft, met deeze daar by gevoegde rede, om dat hy op dien fteen zyn Kerk zóu bouwen, wie zou hier dan durven beweeren^ dat deeze woorden des Heilands flegts ydele klanken en de naams verandering eene niets beteekenende zaak zou geweest zyn. Neen de Heere heeft het gezegd; het zyn woorden van een Onveranderlyk God , die niet vrugteloos kunnen zyn; die niet kunnen voorbygaan, fchoon Hemel en Aarde rftogten voorbygaan. Alle Uitlegging der H. Schrift C 2 moet  36 OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. moet ingerigt zyn na het eenftemmig gevoelen der Kerkvaders. Deeze leeren, jaa ook behalven deeze, erkent Febronius zelve, dat hier niet duister te kennen word gegeven een fcbitterend voorregt in Petrus boven de overige Apostelen plaats te hébbei. (ö) ,, Chriftus zegt:Op deezen/leen zal ikmynKerk touwen en dus bepaalt op Petrus en op geen ander. Hy voegt 'er by : ik zal U geven de fleutels van het Ryk der Hemelen. Dat door de fleutels de Opperfte magt verftaan word en dit woord dien zin ook by de jooden had, is thans by allen een uitgemaakte zaak: Uchfood (een Engelsch Profesfor op de Hooge Schoole van Cambridge) bewyst met eene menigte plaatzen uit Joodfche boeken bygebragt, (bj dat de woorden ontbinden en binden beteekenen verooriooven of verbieden; dat is door eige gezag iets voor geöoorloofd of ongeoorloofd verklaaren. De Oppermagt van Gods zoon vindt men in het boek der Openbaaring dus befchreeven: Die den fleutel van David heeft: die opent en niemand fluit: die fluit en niemand opent, (c) Die zelve magt heeft Chriftus hier belooft aan Petrus, egter maar voor zoo veel zyne amptsbediening betreft : ik zal U geven de fleutels van het Ryk der Hemelen. Gy zult myn Stedehouder zyn en mitsdien in die hoedanigheid 't Hoofd der Apostelen en myner gantfche Kerk." „ Ook heeft Chriftus hier aan Petrus niet flegtsde Opperfte magt; maar zelfs een onbepaalde Oppermagt over zyn Kerk gegeven, Al wat gy gebonden zult hebben op Aarde, zal ook gebonden zyn in de Hemelen: en Al wat gy zult ontbonden hebben (a) Cap. z. §. 1. n. 1. (b) Horce Talmud. »d Matth. 16. . Is) 'Cap. 3. vs. 7.  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. v ben op de Aarde, zal ook ontbonden zyn in de Hemelen. De Zaligmaker zegt: Al zvat, dat is zonder uitzondering. Hy belooft Petrus dierhalven alk magt van binden en ontbinden op de Aards, zoo verre zig de Aarde uitftrekt, zonder een plaats uit te zonderen. Deeze onbepaalde magt was dan zodanig, dat Petrus die overal konde uitöeffenen, zonder iemand der Apostelen te verongelyken of daar door te kort te doen. Geen magt is 'er dus aan de Apostelen gegeven, die aan Petrus geweigerd is , jaa geen magt, die Petrus niet op eene byzondere wyze en buiten alle bepaaling is toevertrouwd: Al zvat gy gebonden, al wat gy ontbonden zult hebben. Belgt zig iemand over deeze onbepaalde magt, hy bevroede, dat zyne verontwaardiging eene fmaadheid is, die Jefus woorden word aangedaan, dog geenzints ontftaan kan tegen hun, die deeze Godfpraak na den letter en in den natuurlykften zin ontvouwen. Houdt men het daar voor, dat deeze magt beloofd word aau Petrus, om ze als een voorzigtig vader des huisgezins met beleid en regelmaatigheid te gebruiken en door de overige Apostelen als zyne mede - arbeiders in 's Heeren wyngaard uit te oefFenen; Wy zyn het eens " „ Maar heeft (zegt men) Chri'ltus niet die zel„ ve magt, die hy by Matth. XVI. aan Petrus gaf „ en mitsdien de fleutelen des Hemels, by Matth. „ XVIII. aan alle zyne Apostelen met zoo veele „ gegeven? Voorwaar ik zeg Ulieden, al wat gy „ lieden op Aarde zult gebonden hebben zal gebon„ den zyn in den Hemel en al zvat gy lieden zult ont„ bonden hebben op de Aarde, zal ontbonden zyn in den Hemel? " „ Zulke en diergelyke tegenwerpingen weet men genoeg, dat voor lang door de Oncatholyken tegen de Opperhoofdigheid van Petrus gemaakt zyn. Maar iets 3 duf-  58 OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS, dierselyks geftadig in den mond van Catholykeu te hooren, die desPansien Opperhoofdigheid, zoo als die door Chriftus verleend en door de vierde Kerkvergadering van Lateraanen, mitsgaders in die van Fiorence bepaald is, voor een heilig leerftuk moeten houden en met een Goddelyk geloof aanneemen, is iets dat ons moet verwonderen en bedroeven. Ontzien zy zig dan niet, om den zoone Gods van een ydele loffpraak, jaa van lochentaal te befchuldigen, als of Hy met een groote ophef en een plegtige naams verandering een byzonder voorregt aan Petrus alleen beloofd had, 't geen hy naderhand aan de overige Apostelen gevende, mitsdien niets zonderlings aan Petrus zou gegeven hebben ? Dog vat zulke die deeze tegenwerping maken by het woord. Vraag hen, waar de Heiland immer aan een Apostel, buiten Petrus, eigentlyk de fleutelen des Hemels heeft toevertrouwd? Zeggen zy dat de magt van binden en ontbinden, de magt der fleutelen zelfs is, toon hun dan uit 't geen hier te vooren van de kragt deezer woorden gezegd is , hoe verre zy van het fpoor dwaalen. Toon hun ook dat Chriftus by Matth. VIII. aan zyne Apostelen niet het algemeen en onbepaald Opperbeftier, maar een andere Priesterlyke magt heeft gegeven, die alleen bepaald was tot vergeving of ophouding der Zonden, zoo als het verband der woorden in »t opo-emeld hoofddeel mee brengt. Deeze zyne belofte is Chriftus by Joannts XX. nagekomen. Is men met dit antwoord niet te vrede, men bewyze, dat Chriftus ergens anders, dan ter laastgenoemde plaatze, de aan zyne Apostelen by Matth. XI UI. gedaane toezegging vervuld heett. „ Begeert men eene andere uitlegging van evenfemelden text, die het Kerkbeftier betreft? Wel aan! Men houde in 't oog, dat Chriftus aan niemand  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. 39 mand der Apostelen, in het byzonder behalven aan Petrus, de magt belooft, om alles te binden ofte ontbinden; maar aan alle te zaamen, als aan 't lichaam der Herderen met Petrus vereenigd. Dus offchoon ook onderfteld vverde, dat aan dat lichaam der Herderen met hun hoofd vereenigd, alle magt van binden en ontbinden gegeven is; neemt dit geenzints weg, dat in 't hoofd alleen de volheid aller Kerklyke magt plaats heeft, om aan andere, daar zulks oorbaar is , meê te deelen, 't geen de Goddelyke Tnfteller met ronde woorden aan Petrus beloofd heeft: U zal ik geven de fleutels van het Ryk der Hemelen enz. Op dit pas drukt zig Optatus Milevitanus (een Schryver, die 'm de vierde eeuw geleefd heeft) dus uit: Om de eenheid te bewaar en, tvierd Petrus waardig gekeurd, om aait 't hoofd van alle Apostelen gefield te worden. Hy alleen ontfing de fleutels van het Ryk der Hemelen, om ze aan de overigen meê te 'deelen." («) „ Men kan het zelve zeggen met opzigte tot het geen de H. Paulus fchryft aan de Ephefers Cap. 2. vs 19 en 20. ten waare de Apostelen aldaar, niet ten aanzien van het Kerk-bellier, maar alleen met betrekking tot de Goddelyke leeling, die zy verkondigden, en even daarom benevens de Propheetén voor den grondflag derKerk moesten gehouden worden." „ In de werken der Apostelen Cap. XX. word gezegd: Be H Geest heeft de Bisfchoppen gefield tot opzichters, om Gods Kerk te beftieren. Dit is zeeker. En niet alleen de Bisfchoppen, maar ook de Priesters zyn daar toe gefteld, dog ieder in zyn rang, gelyk in een wel gefield lichaam alle ledemaaten hunne werking hebben tot regeling .des" Ik- («) Lip, 1. Centra Parmer.iamim, C 4  4e OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. Jichaams, maar alle tcffens van 't hoofd afhankelyk zyn. Zoo dan alle dienaaren der Kerke 't hoofdbefluur hebben, waar blyft dan 't gezag der Bisschoppen, 't welk de voedflerlingen van Febronius zoo overmaatiguitbreiden. Waar, zeggen wy, blyft dan 't gezag der Bisfchoppen over hunne onderhoorige Priesters, by aldien de opgemelde textwocrden alle oppergezag uitfluiten? zoo verftrikt z'g ten laatften een fcheurzieke yver!" „ Eene andere en veel uitfteckender belofte aan Petrus boven alle andere Apostelen en wel aan Petrus alleen en met uitfluiting van alle anderen ontmoet men by Lucas XXII. vs. 24-32. Toen 'er twist onder de Apostelen ontftont, wie van hen de meeste fcheen te wezen, berispte onze zagtmoedige Heiland (hunne heerschzugt; Hy onderregte hen, dat zy niet als waereldfche Vorlten zouden Jheerfchen, met dwingelandy en uitwendige pragt, maar met ootmoed en liefdaadigheid, zoo dat de meeste den minlten zou ten dienfle ftaan. Hy ftaafdit met zyn eige voorbeeld, daar Hy hun ter tafel zittende zelfs gediend had. Egter nam de Heiland niet alle geztg en ondergefehiktheid onder hen weg; maar zegt: zoo wie onder U de meeste is, die werde gelyk de min (Ie, en die de Overfle is, gelyk een diepaar. Jefus wyders voorziende aan welke bekoolingen, benaauwdheden, kwellingen en aanvegtingen des Satans zyne Kerk zou blootgefteld zyn , en egter deeze zyne Kerk op Petrus als op een rots "willende vestigen, gelyk hy bevoorens had Beloofd, (a) voert hier wederom, fchoon in byzyn van alle anderen Apostelen, het woord afzonderlyk tegen Petrus: Simon, Simon, zegt Jefus, zie de Satan heeft verzogt, om U lieden te ziften als de tar- («) Ijfatth. 16 vs. 18.  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETUS. 41 tarwe, waar ik heb voor Ugebeden, op dat uiv geloof niet bezivyke. En gy, zvanneer gy zult bekeerd zyn, verfterk uwe broeders." (a) „ Dit geloof van Petrus, 't geen na zyn vai nimmer meer bezwyken moest, was dan die rots waar aan 't geloof alier Apostelen, om fterkte en vastigheid te erlangen, moest geklonken worden. En gy, zvanneer gy bekeerd zult zyn, verfterk uzue broeders. Als of Chriftus wilde zeggen: ik zal zorgen voor U, draag gy zorg voor uzve broeders. By aldien dan de Apostelen nog leven in de Bisfchoppen , zoo Petrus nog leeft in zyne opvolgers, ("waar in hy zeeker nog leeft', vermits hy de grondfteen is der onverganglyke Kerk,) dat dan ook de Bisfchoppen indagtig zyn, dat de eenige vastigheid huns geloofs in hunne aangekleefdheid aandenftoel van Petrus gelegen is." „ Maar," Chriftus, zegt men, „ heeft ook aan „ alle Apostelen en aan hunne opvolgers, de Bisfchop„pen zyn byftand beloofd, op dat zy van 't geloof niet zouden afdwaalen : Ziet, ik ben met u lieden, „alle dagen, tot de voleindiging des zvaerelds. (b) ", „Dit heeft Chriftus zeeker aan alle Apostelen beloofd, dog aan allegezamentlyk en met Petrus,hun hoofd vereenigd, maar niet aan ieder van hun afzonderlyk. Heeft nu de Heiland aan 't gantfche lichaam op die wyze zyn byftand toegezegd; dit neemt niet weg, dat Petrus op zig zelve 't voorregt geniet, dat zyns geloof niet zou bezwyken. Zoo noemt dc Eeuwige waarheid 't geheele lichaam des menfche helder en ligtfehynend, (V) hoezeer ook de zetel des ligts, of 't oog in 't hoofd geplaatst is." Te (a) Lucas 22 vs 32. (b) Matth. 28 vs.' 20. (f) Matth. 6. vs. 22. C 5  42 OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. „ Te willen beweeren, gelyk fommigen, dat deeze onfeilbaarheid in 't geloof aan Petrus, voor •zyn perfoon alleen, beloofd was, en niet voor zyne opvolgers, is zeer onge^md. Want by aldien de Apostelen zelve, zy, die door de mond der eeuwige waarheid onderweezen; met den H. Geest vervult en in de genade bevestigd waaren, in het geloof door Petrus moesten bevestigd worden en alzoo van hem afhankelyk wezen, hoe veel te meer hadden dan de laatere Bisfchoppen niet nodig, om aan 't Kerklyk Opperhoofd ondergefchikt te wezen, ten einde in hun geloof bevestigd te worden, daar niemand hunner op zig zelve zulk een fchitterend voorregt van onfeilbaarheid geniet, gelyk een ieder van de Apostelen? Ja, by aldien Petrus zodanig over 't gantfche lichaam der Apostelen gefield was, dat niet alleen ieder van hun in 't byzonder, maar zy alle nodig hadden om door hem in 't geloof, bevestigd te worden; wie zal dan hedendaagsch aan t lichaam der Bisfchoppen grooter gezag en meerdere onfeilbaarheid toeëigenen?" Aldus de belofte des Zaligmaakers aan Petrus in haar volle kragt overwogen hebbende, begeeft zig de Schryver tot een tweede betragting, ten ontwerp hebbende de Aanftelling van Petrus door den Heiland tot 't Hoofd der Kerke. Zyne gedagten hier over zyn hoofdzaakelyk deeze. „ Toen de Heiland na zyne verrysfenis aan Petrus vroeg : Simon Johannes zoon bemint gy my meer, dan deezen? f» antwoorde Petrus door zig te beberoepen op de Aiweetendheid zyns Goddelyken Meesters : Heere gy weet, dat ik U bemin; en eindelyk na eene driewervige ondervraaging : Heere l Gy weet alles, Gy weet, dat ik U bemin, Helde de 0) Joan. XXI.  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. 43 de Zaligmaaker hem by herhaaling aan tot Algemeene Opperherder zyner Kerk. Hoed myne Iam~ meren; weid myne fchaapen. Dit Opperbewind vindt men in de IJ. Schrift alleen aan Petrus toevertrouwd, en aan geen ander Apostel; jaa deeze magt word aan t gantfche lichaam der Apostelen op geen andere voet toegeftaan, dan om onder Petrus Opzigt de fchaapen te weiden. Deeze magt aan Petrus gegeven bellaar niet alleen in 't Opperbewind of hoogfte Regtsgebied, maar 't is tellens een algemeen bewind over de gantfche kudde. God heeft gefprooken; hemel en aarde mogen voorbygaan, maar deeze woorden van Gods zoon zullen niet voorbygaan : Hoed myne lamineren, weid myne fchaapen. Weg dan met de fchoolfche onderfcheiding middelbaar en onmiddelbaar regtsgebied!" De Schryver heldert deeze zyn ronde verklaaring der H. Schrift nog nader op door eene meenigte bewysplaatzen uit de Schaften der beroemdlle Kerkvaderen, als van Origenes, (a) Chryfoftomus, (b) Epiphanius, (c) Ambrofius, (d) Auguilinus, (O Leo, (ƒ) ïheophilactus, (g) Gregorius de Groote, @) Bernardus (ƒ) en meer anderen. Zeeker naamloos Schryver had in den Jaare 1770. een werk gefchreven, te London, zoo als op het titelblad wierd voorgegeven, gedrukt, handelende over de Opperhoofdigheid van den Paus, waar (fl) In Cap. 6- Epifl. ad Rom. (b) Orat. 8- adverfus Judaos. (c) In Ancorat. (d) In Cap. Uit. Luc. CO Contra Fauftum Lii. 22. Cap. 70. (ƒ) Serm. 3. de Affumtione fust ad Pontifk. lg) In Cap. Uit. Joh. \hj Lib. 4. Epifl. 32. (i) De Confd. Lib. 2. Cap. 8.  44 OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. waar in de Schryver tragt te betoogen, dat de Opperhoofdigheid van den Roomfchen Bisfchop over de andere Bisfchoppen, in geen wezentlylc regt van oppergezag of regtsoeffening, maar alleen in een eertitel beftaat. Deeze Schryver geeft aan den text: weid myne fchaapen een nieuwe en ongehoorde uitlegging. Deeze woorden wil hy niet van alle volkeren der Aarde, die het Christelyk geloof belyden, maar alleen van de Jooden verilaan hebben, tot wien de Heiland gezonden was. Hy vestigt zyn gevoelen hier op. „ i°. Om dat „Chriftus zelfs zegt by Matth. vs. 24. Ik ben niet „gezonden, dan tot de verloorene fchaapen van 't „Huis Israëls. Om die reden noemt hy de Jo Jen „llegts zyne fchaapen : lk ben een goede Herder en ik „ken myne fchaapen en de mynen kennen my ;(a) dierhalven waaren de fchaapen, die de Heiland aan Pe„trus, te weiden gaf, niet dan de Jooden.' 20. Blykt „dit insgclyks, uit dit nader bevel des Heilands aan „alle Apostelen en gevolglyk ook aan Petrus gege„ven, om te gaan; alle volkeren te leeren en hun't „Evangelie te verkondigen. Waaromzou Hyditna„ der bevel aan Petrus gegeven hebben, wanneer Hy „ hem by een voorig bevel zoo wel tot Herder over an„deren, dan over de Jooden gefield had? 30. Lee„ zen wy by Paulus, dat Petrus bepaald de Apostel „der Jooden was, gelyk hy (Paulus) de Apoftelder „Ileideneiï was ; want zoo fchryft Paulus tot die ,; van Galatien : (b) Die in Petrus gewerkt heeft „tot het Apostelfchap der Befncedenen , heeft ook in „my gewerkt onder de Heidenen. Als ook in 't „voorgaande vers : My xvas toebetrouwd het Evan„ gelie onder de Onbefnsedenen, gelyk aan Petrus f» Joh. X. vs. »4. (bj Cap, 2 vs. 8. . .  OEPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS 45 '„onder de Befneedenen.(a) Dus had Petrus, toen „de Heiland hem zeide; smid myne fchaapen liegt» „een bepaald bevel omfangen, omdeichaapen van „'t Huis Israëls ;te weiden." De opgemelde drieledige tegenwerping beantwoord onze Adtheur met deeze drievoudige oplosfmg. „ i°. Heeft Chriftus met de benaaming van zyne fchaapen, niet llegts het Joodfche volk, tot wien hy gezonden was, om 't Evangelie te verkondigen , begrepen: vermits Hy verklaarde dar de Jooden, die zyn Evangelie gehoord, maar in Hem niet geloofd hadden, zyne fchaapen niet waaren. Maar gy gelooft niet, om dat gy van myne fchaapen niet zyt. (by Daar en tegen noemt Hy niet te min de Heidenen, die over den Aardbodem verlpreid waaren, die Hem nog niet gehoord hadden, maar naderhand tot het geloof Honden bekeert te worden , zyne fchaapen. Ik heb nog andere fchaapen, die van deeze fchaapftal niet en zyn; die moet ik ook hier by brengen, en zy zullen myne ftemme hoor en en het zal een fchaapftal worden en een Herder. (V) Dierhalven waaren de Jooden, wien het ligt des Evangeliums het allereerst verfcheen, niet alleen zyne fchaapen, maar ook alle zulken onder de Heidenen , die zyn Evangelie hooren en aanneemen zouden. Chriftus had, wel is waar, gezegd, dat Hy niet gezonden was, dan tot de verloorene fchaapen van 't Huis Israëls, om daar door te kennen te geven de liefde, die Hy hun bewees en 't voorregt, dat Hy hun boven alle volkeren gaf, om hun alleen 't Evangelium met zyn eige mond te verkondigen, maar voorfpelde insgelyks hunne verwerping om hunne ongeloovigheid en de roeping der f s h j Hei(a) Ibid. vs. 7. (6) Joh. X. vs. 26. 'éÓ' Joh. X. vs. 16,  4ö OPPERHOOFDIG HEID VAN PETRUS. Heidenen, die hy ook zyne fchaapen noemt. Zoo fprak de Heiland de Chananeelche vrouw, die Hem bad, om de geneezing van haare dögter, in 't eerften, war. hard aan; maar vervolgens ftondt Hy haare bede toe, om haar geloof : ten blyke , dat de Heidenen, fchoon niet in den bloede, egter door 't geloof reeds kinderen van Abraham en fchaapen van Chriftus wierden. Ook heeft deeze goede Herder zyn leven gegeven voor zyne fchaapen , zeekerlyk niet alleen voor de Jooden, maar voor alle volkeren waar uit hy een fchaapftal gemaakt en daar over Petrus tot Herder gefteld heefr. »°. Toen Chriftus by Johannes XXI. aan Petrus zyne fchaapen te weiden gaf, ftelde Hy hem tot Herder over alle zyne geloovigen; wie egter tot het geloof zouden geroepen worden; verklaarde Hy toen niet; des was het niet zonder reden, dat Hy naderhand aan alle Apostelen benevens Petrus te kennen gaf, dat ook den Heidenen het Evangelie moest verkondigt worden; Wyders dat Juda;a de kudde zou geweest zyn, die afzonderlyk aan Petrus door den Heiland zou wezen toevertrouwt, ïs geheel verkeerd,'want de H. Jacobus is al zyn leven lang Bisfchop van Jerufalem geweest, en alle Apostelen j voor dat zy zig tot de Heidenen wendden, hielden zig alleen in Judecn op, en Petrus zelfs is, de eerfte geweest, die het Evangelie tot de Heidenen heeft overgedragen. 30. De Apostelen hadden als Leeraaren van alle volkeren, zonder onderfcheid; het regt, om allerwegen het Evangelie te verkondigen, om in alle oorden Kerken te bouwen ert Bisfchoppen te weiden. Hebben egter zommige Apostelen in de verkondiging des Evangeliums zig meer tot het een dan tot het ander volk vervoegt of zig op de eene plaats langer, dan op de andere op-  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. 47 opgehouden, daaromtrent hebben zy hunne verkiefing gevolgt, die wel is waar, door Gods Geest geleid werd, maar waar in zy zig ook gedroegen na de noodzaakelykheid en omftandigheden, waar in zig de Volkeren bevonden. Weshalven'cr, toen Paulus en Barnabas tot het Apostelfchap verheven waaren, een zoort van verdrag onder de Apostelen gellooten wierd, dat deeze twee inzonderheid zouden uitgaan, om de Heidenen te bekeeren en dat Jacobus, Kajphas en Johannes inzonderheid over de kudde en de bekeering der Befneedenen zouden waaken. Dus verklaart zig Paulus zelve aan die van Galatien: ia) Als zy verftonden de genade, die my gegeven was, zoo gaven jacobus en Kespbas en Johannes, die depylaaren fcbeenente zyn, my en Barnabas de regterhand, als medegezellen: op dat wy onder de Heidenen, en zy onder de Befneedenen preeken zouaen. Dit nam egter geenzints weg, dat Paulus ook den Jooden predikte en Petrus den Heidenen , voornaamentlyk daar de Jooden zig reeds de genade des Evangeliums onwaardig gemaakt hadden. Van daar, dat Petrus zelfs getuigt, dat hy als Verkondiger des Evangeliums tot alle volkeren gezonden was : Mannen broeders, zegt hy,gy zveet, dat God my van over langen tyd onder ons ver~ kooren heeft, op dat de Heidenen door myn mond het zvoord des Evangeliums zouden hoor en en gelooven. (b) Vrugteloos dierhalven en tegen de Schriftuurlyke waarheid, verdraait men deeze woorden : weid myne fchaapen, als of Petrus daar by alleen de herderftaf over de Hebreeuwen was toevertrouwd. Even min kan men uit de bygebragïc plaatzen van Paulus eenige tegenwerping formee- ren: (a) Cap. 1 vs. 5. (b) Werken der Apost. Cap. 15 vs. 7.  48 OPPER HOOFDIG HEID VAN PETRUS. ren: immers zegt de Apostel aldaar niet, dat hy op eene uitfluitende wyze geregtigd was tot de bediening des Evangeliums by de Heidenen, en Petrus alleen by de Jooden; maar het geheele oogmerk van Paulus is daar heen gerigt, om de Galaters te overtuigen, dat hy ook een waar Apostel van Chriftus was; nademaal deGalaters zig van het door Paulus aan hun verkondigd Evangelie, ligt lieten verwyderen, vermits zy in de waan waaren dat Paulus minder magt had en minder geloof verdiende dan de overige Apostelen, om dat hy niet gelyk zy, het Evangelie uit de mond van onzen Goddelyken Meester zelve ontfangen had." Eene meenigte tegenwerpingen , zoo uit de School van Febronius als uit het Emfer fluikcongres en diergelyke broeinesten voortgefprooten» lost onze Autheur met veel naauwkeurigheid op. Wy kunnen ons in alle deeze zoo breedvoerige, als overtuigende wederleggingen niet begeven , alzoo zyniet van dien aart zyn, ommerklyke bekortingen te kunnen ondergaan; dus zullen wy ons alleen vergenoegen met de volgende op te tekenen. „ Zy hebben zegt hy, het geweldig tegen de beperking, die de Paus maakt van't Bisfchoppelyk regtsgebied; om dat hier van geen voorbeeld, zoo zy waanen, in de H. Schrift zou te vinden zyn. Dog men kan door voorbeelden uit de H. Schrift zelfs ontleend, hun doen zien, dat ook in den beginne de Bisfchoppen van byzondere Kerken, fchoon uit kragt hunner weiding een even zoo onbepaalde magt van binden en ontbinden hebbende, dan de Apostelen, egter geen volkomene en onafhankelyke uitoeftening hunner magt, zonder bykomend regtsgebied der Apostelen, gehad hebben. Zoo had, by voorbeeld ongetwyfièld de H. Paulus of Petrus, even gelyk de  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRÜS. 49 de Apostelen op andere plaatzen gedaan hadden, een Bisfchop te Corinthen aangefteld, (V) en nogfans wierd die bekende bloedfchender, niet van zyn eigen Bisfchop, maar van Paulus in den ban gedaan , (£) en by vervolg ook niet door zyn eige Bisfchop, maar door Paulus van zyne ftraf ontheft, (c) Gemelde Apostel heeft zelfs de inrigting der Godsdienstplegtigheden en Kerkdienften niet aan de befchikking van den Corinthifchen Bisfchop overgelaaten, maar aan zig voorbehouden, (d) Het geen Paulus gedaan heeft, kon Petrus, wien de fleutels van 't Ryk der Hemelen, in 't hyzonder waaren gegeven, en aan wiens zorg alle fchaapen door Chriftus waaren toevertrouwd, dat ook niet doen? Heeft Paulus de BisfchoppeJyke regten, die uit kragt der Goddelyke inftelling onbepaald zyn , ook daar meê gefchonden ? Heeft hy ook door de mede-uitoeftening zyner magt en door de beperking der Bisfchoppelyke magt de order der hiërarchie of van 't Kerklyk beftier omgekeert?" Maar, zal men veelligt zeggen,: „ na de dood der Apostelen, hebben de Bisfchoppen een uitgeftrekter magt bekomen." Dog waar uit bewyst men dit. Immers zyn zy de Apostelen niet opgevolgt in het uitgefirekt Apostelfchap; maar alleen in een bepaald gedeelte van Jefus kudde. Dit was alleen een byzonder voorregt van den H. Stoel, om door eene zeedert de H. Petrus onafgebrookene fchaakel in de volheid der Apostolifche magt op te volgen. Hier (6 GEPAST MIDDEL TOT EENSGEZINDHEID. van de uitc-rfte aangelegenheid, waar over zy als regters hadden moeten zitten, of voor 't minfte als party belang hebben? Maar wat fpreeken wy hier van eige onderzoek ? Hoe veelen zyn 'er niet onder de Proteftanten , die de naam van geletterden voeren, die als Meefters in Ifraël optreeden, wier gantfche geleerdheid in niets anders beftaat, dan, om ons van de uitdrukking des Schryvers te bedienen, in de vooroordeelen, die men als met de melk inzuigt, en wier nagelatene boekeryen meenigwerf de overtuigendile blyken opleveren, dat zy nimmer andere, dan werken en fchriften van die party, welk zy toegedaan waaren , geraadpleegd hebben. En, treft men 'er aan , die in eenige gefchilftoffen eene meer dan gewoone ervaarnis hebben; dan loopt deeze gemeenlyk nergens anders op uit dan op broedertwisten of gefchillen, die onder de Proteftanten onderling plaats grypen, even als of de groote fcheuring , die hunne voorouders met de gemeene Moeder-kerk gemaakt hebben, en die zy als nog blindeling, tegen de vermaaning desH. Geest onderhouden, geen voorwerp meer was van de minfte overdenking. Zodanig werkt het vooroordeel ! Dog, zoo als onze Schryver ook fchynt te willen opgemerkt hebben : De vooi'beelden en vermaningen van ouders, als mede de lesfen van Leeraars, zyn groore hinderpaalen voor de zoo langgewenschte eensgezindheid. Wy durven 'er dit gerust byvoegen : dat deeze voorbeelden , vermaningen en lesfen, met zulk een gezag or.der de Proteftanten gepaard gaan, die hun niet toelaat , zig van de by hun aangenoomeue denkwyze , in het minfte te verwyderen , en dit vooroordeel des gezags , heeft by hen zodanig de overhand , dat het genoeg  GEPAST EIDDEL TOT EENSGEZINDGEID. noeg is, iets voor papistisch uit te kreiten, om 'er 't grootfte afgryzen tegen in te boezemen. Een aanmerklyk voorbeeld, onder duizend anderen, verfchaft ons de Heer iiickes, een proteftantsch Leeraar, die in 't jaar 1713. ie Londou een werkje uitgaf, in o&avo, onder den tytel van Herinnering van fommige Leerjiukken der eerfte Chriftene Kerk (a). Waar in hy zig dus uitlaat: „ Ik ben geen papist, en ik hoop 't ook nooit '„ van myn leven te worden , maar het fpyt my „ geweldig, dat de naam van papist in zulk een afgryzen is , dat het ons zelfs niet meer vry ftaat, onze eerfte Hervormers op te vol„ gen, die alle leerftukken, hoe genaamd, aan ,, de Schriftuur, en aan de getuigenis der eerfte „ kerk, toetften, en 'ervan behielden 't geen hun „ zuiver en regtzinnig voorkwam, zonder dat zy „ 'er zig om bekreunden, of 't ftrookte met de „ leerftukken en 't gebruik der Roomfche Kerk.; „ maar hedendaagsch is het onder ons Proteftan,, ten tot dat uiterfte gekomen, dat, wanneer ie„ mand maar begrypt, om een leering, al was zy „ nog zoo overeenkomftig met de Schrift, en nog „ zoo zeer bevestigd door de getuigenis der Eer„ fte Chriftenen , voor papistisch te verklaaren ; „ men aanftonds, zonder eenig onderzoek, maar „ uitroept: Weg, weg met die vodden!" De Engelfche Journalisten , die dit werk van den Heer hickes gerecenfeerd hebben, hadden 't hart niet, om 'er hun gevoelen over te uitten: zie hunne angstvolle woorden : „ Wy zullen niet zeggen , wat zvy over deeze ftofe denken, Want het minst dat men zig maar van de algemeen aangenoomene gevoelens afwykt, word men aanftonds (a) Somt Primitive Doctrines Revived.  jB gepast middel tot eensgezindheid. ftonds gehouden voor een papist of voor eeft ketter (öX Zoo lang zig de Proteftanten van het onwettig gezag , en van hunne blinde vooroordeelen niet wecten te ontdoen, om zig aan 't wettig gezag, 't geen Jefus Chriftus gefteld heeft, te onderwerpen, is alle eensgezindheid hopeloos. Sommigen, (vervolgt de Schryver,) hebben de gevoelens van anderen in gefchriften berispten tegengegaan, doch dikwils met te veel drift en heevigheid, waar door in plaats van verbetering, verbittering is veroorzaakt, wel verre van daar door iets te winnen." Het gedrag dierhalven der eerfte Hervormers is allezints te raisptyzen, Wy hebben niet nodig hier ter opheldering eenige voorbeelden van uit Luthers fchriften , die met" de grouwelykfte lasteringen, vervloekingen, fcheldnaamen en onbetaamelyke uitdrukkingen zyn opgevuld , by te brengen, Wy weeten welke getuigenis Calvyn zelve van hem gaf, toen hy aan Westphalus fchreef, dat Luther een qn» beflendig en ligtvaardig man was geweest, die zyne eige hertstogten en booze neigingen te zeer had opgevolgd. c.y, Deeze zyne hertstogten en booze neigingen volgde hv inzonderheid in, wanneer hy tegen de Roomfche Kerk fchreef. Wie kan zig verbeelden , dat uit de pen van een Hervormer zulke onchriftelyke uitdrukkingen voortvloeien : Wanneer ik de magt in handen had, zou ik -wel weeten , wat my te doen Rondt. Ik zou de Paus, de Cardinaalen, en hunne heele familie aan malkander laat en binden , en niet verder dan drie uur en van Romen , naar den mond van denTyber, haten voeren. (Ik zeg la aten v o e- (a) Bihl. Angl. Tom. I. 2 part. p. 509—511»  GEPAST MIDDEL TOT EENSGEZINDHEID. Ï9 voeren, want zoo zy niet omgord en geleid zvierden. zouden zy niet gaan daar zy niet natoezuildeu.) Aldaar is een klyne poel, die de Latynen de Tyrrheenfche zee noemen. Dit is een bad van een zonderlinge kragt tegen alle ziekten en kwaaien van zyne Pausjelyke Heiligheid, van de Cardmaalen, en van de geheelen aanhang des Roomfchen Stoels. In dat bad zou ik hen zoo zagtjes inleggen Wanneer zy in zo een heilzaam bad maar een halfuur hadden doorgebragt, dan zouden alle hunne kwaaien, gebreken en onpasfelykheid verdweenen zyn ; Ik zou 'eiborg voor zvillen ftaan, en Chriftus mynen Heer 'er voor tenpande willen geven (a)P Wieziddert niet op zulke vreeslyke, godslasterlyke en onmenfchelyke uitdrukkingen ? Te regt fchreef dierhalven Calvyn , dat Luther zyne booze neigingen te zeer had opgevolgd. Maar voegde dit voor een Hervormer ? Al hadden de misbruiken en dwaahngen der Roomfche Kerk in de daad zoo beftaan, gelyk Luther en de eerlte Hervormers haar geliefden aantevryven, clan was het nog de uitterfte onbetaamelykbeid, om zig tegen haar zulke verregaande uitdrukkingen te veroorloven ; het was boven dien de uitterfte ondankbaarheid, daar zy altyd hadden moeten indagtig zyn, dat zy van deeze Moeder-Kerk de H. Schriftuur^ en de Sacramenten ontfangen hadden ; dat deeze bruid van Jefus Chriftus in 't bezit was der Evangelifche bediening , dat zy in haar fchoot niet alleen gebooren, maar door 't waterbad des Doopzels herbooren waaren Zy hadden ten minften voor haar die zelve gevoelens van liefde, van teedere aanden- king  8o GEPAST MIDDEL TOT EENSGEZINDHEID. king moeten behouden, daarPaulusten aanzien der Joodfche Synagoge mede bezield was. Deeze Synago. e was de geflaage vyandin, jaa de moorderes van Jefus Chriftus, zy was vol dwaalingen; met een woord, haar val was voorzegd, en des niettegenftaande bleef zy by den Apoftel in zulk een teder aandenken, en haar val veroorzaakte hem zoo veelfmert, dat hy met al de aandoening van zyn ziel, in deeze zonderlinge woorden uitborst: Ik wenschte zelfs afgefcheiden te zyn van Chriftus, voor myne broeders, die myne bloedverwanten zyn naar het vleesch, welke de Israëliten zyn, den welken de aanneeming tot kinderen, de heerlykheid , het verbond, de wetgeving , de godsdienst en de beloften toebehoor en (a). Hoe weinigen onder de Hervormden volgen dit voorbeeld van Paulus, hoe veelen volgen integendeel de boole neigingen van Luther op, fchier alle hunne fchriften, zelfs zulken, die 'erhedendaagsch nog uit hun pen vloeien , ademen, (gelyk wy nog hier te voorén, en meermaalen ondervonden hebben ,) een onverfoenelyken haat tegen de Roomfche Kerk. Deeze handelwyze komt dus noch met de leer en 't voorbeeld van Paulus , noch met de Chriftelyke liefde-wet overeen. Het kon dus niet mislen, of zy, die 't fpoor der eerfte Hervormers inlloegen, moesten door hunne leerwyze en gefchriften van dien aart, zoo als onze Schryver zeer wel opmerkt, in plaats van verbeetering , verbittering veroorzaaken , wel verre van daar door iets te winnen. By deeze bemerking des Schryvers, kan men nog als een hinderpaal der eengezindheid befchouwen, den (a) Rom. IX: 3.  GEPAST MIDDEL TOT EENSGEZINDHEID. 81 den geest van kwaadfpreekendheid , die zig de met-ften in hunne fchriften veroorloven. Is de kwaadipreek endheid een misdaad, die volgens den H. Paulus, hen, die zig 'er aan fchuldig maken, uitfluit van het ryk der Hemelen, vermits hy in 't algemeen zegt, dat de kwaadfpreekenden Gods Koningryk niet zullen bezitten ; wat zal het zyn, wanneer men een heele maatfchappy hoont door de vuilaardigfle kwaadfpreekendheid. By voorbeeld, wanneer Calvyn, (die Luther zoo zeer durft verwyten, dat hy de booze neigingen van zyn hert opvolgde,) zig niet ontziet om fallchelyk voor te geven, dat de Roomfclle Godgeleerdheid hier in beftaat: i°. Dat "er geen God is. a°. Dat al wat van Chriftus gefchreven is, enkel leugen en bedrog is. 30. Dat de leere van de algemeene opftanding , en van het eeuwig leven, enkel fabel en bedrog is (a). en honderd diergelyke lasteringen meer. Want men moet zig niet verbeelden , dat dit een enkele trek is, diehy zig llegts ter loops uit onbedagtzaamheid heeft laaten ontvallen; neen diergelyk kwaadfpreekende uitdrukkingen vindt men fchier by hem op ieder bladzyde. Hy ontziet, op hun beurt, zoo min Luterlchen als Roomfchen (£)• De navolgers zoo van den een als van den anderen, zyn voor een groot gedeelte in hunne fchriften 'er als met een erfzonde meê befmet geweest, en hun bedryf heeft de verwydering hoe langer, hoe grooter gemaakt. Eindelyk kan men hier nog als een laatfte beletzei van eensgezindheid by voegen, de greetigheid, waar meê de twistende Chriftenen eikanderen leerftukken aanteigen, die hunne tegenparty niet leert, en waar toe zy zig vergenoegen hunne eigen hers- fen- (a) Infiit. I. 4. Cap. 7. n. 27. (i) Hifi. des Ven. Ldv. 9. n. 82, Kerk, Bib, 11. Deel. No. 2, ' E  fi GEPAST MIDDEL TOT EENSGEZINDHEID. fenfchimmen te beftryden. Wy zouden hier zoó van 't een als van 't ander nog vry wat voorbeelden kunnen ophaalen, waar in, en roomfche en onroomfche Schryvers, alle paaien van brfcheidenheid zyn te buiten gegaan, om hun eige gevoelen boven de II. Schrift en de uitfpraak der Kerk, verheft, anderen in veele opzigten te ligtvaardig verketterd, en riair tegen fabelen en bygeloof, hoe zeer ook door de Kerk veroordeeld, ftyfnekkig en baatzugtig hebben voortgep.'and. „ Hier over hy my zei ven peinzende, ctagte ik, daar is even„ wel maar ééne waarheid, en die groote waarheid wordt ons „ in het Evangeliutn verkondigd; hier in beftaande, dat Jefus „ Chriftus in de wereld gekomen is, om anderen zalig te ma,, ken." Dit is niet naauwkeurig, immers is 'er meer dan (ene waar Imd, Joh. XVl: 13. „ Hoe is 't dan mogelyk, dat 'er zoo veele gezindheden zyn, die' zig allen Chriftenen hoemen, en dien kostelyken naam aan de anderen niet weigeren ; en egter zoo verre van gedagten yer&hillffck* Dit is egter mogelyk, en deeze beklaaglyke gefehillen blyven voortduuren zoo lang men dit Goddelyk bevel, door den Heiland, tot wegneeming van allegefchillen gegeven, om te hoorén na de Kerk ■ a) , verwaarloosd. Dit middel, 't geen de eeuwige waarheid tot onderhoud der eensgezindheid^ heeft voorgemeld, word doof onze Schryve* uit 't oog verlooren, om die rede wendt hy 't op een anderen boeg. '„ Om deeze reden wilden wy een' anderen, en misfehien tot nog toe niet betieeden weg inflaan i met aan iader gezindheid beid («) Matth. 18: v. 17.  GEPAST MIDDEL TOT EENSGEZINDHEID. 8^ feetd zyne eige hoofdftellingen en gronden te laaten, maar mei haar eenvoudig nagaan, welke waarheden die Hellingen eh gronden in zig bevatten en te kennen geven." ., Wy vinden , dat alle Chriftelyke gezindheden, fommige Formulieren en inrtellingen met den anderen gemeen hebben, ea die aile houden voor de Fondamenten en eerfte gronden haaren geloofsbelydenisfen." ,, -En deeze Formulieren en inzettingen wilden wy ons nu ter onderzoek voorleggen, verzeekerd zynde, dat zoo de menfchen de zelve regt begrypen en verftaan, zy zig met eikanderen ras zullen vereenigen, ten minften malkanderen verdragen." ,, De Roomsch Catholyken , de Lutheranen , de Gereformeerden, de Mennoniten, de Arminianen, en zoo veele andera gezindheden, die zig Chriftenen noemen, houden allen, de Artikelen van het algemeen en ongetwyffeld Apoftolisch Chrifte. iyk geloof, als de balis en Formulier van haare geloofsbeivJenisfe." • « ' „ Deeze allen houden de Wet der tien geboden, als een regel van haaren wandel en gedrag." „ Deeze allen houden het Gebed des Heeren , als het volmaakfte voor een rigtfnoer en model, waar na haaie gebeden moeten ingerigt en gedaan worden." „ Deeze allen onderhouden de inftellinge van den Heiligen Doop." ,, Deeze allen onderhouden de inftellinge van het Heiligen NagtmaaJ." „ Nu is het ons van weinig nut, de woorden van deeze Formulieren van buiten te kunnen opzeggen, en deeze inftellingen uit gewoonte en enkel als een Ceremonie te onderhouden, zoo wy de kragt en den zin van het geen dat wy daar mede zeggenof verrigten, niet ïcgt begrypen." Dus, zoo men 't ten aanzien van den zin niet eens is, zal liet plan van eensgezindlieid ras verdvvynen. De zin nu van 't een en ander, verklaart de Schryver, op eene wyze , die zelfs niet algemeen byde Proteftanten, veel min by alle Chriftenen eenparig word aangenomen, dus vinden wjy dit Eenvoudig doch niet minder gepast middel, ongepast om de eensgezindheid te bevorderen. Wy raaden dierhalven'de Schryver van dat werkje aan, om eens met aandagt te leezen de Catechismus van F e het  t>, GEPAST MIDDEL TOT EENSGEZINDHEID. het Concilie van Trente, waar in de Apoilohfche Chriftelyke Geloofsbelydenis; de wet der tien heboden; het gebed des Hecren; benevens de mftelline, het wezen en de werking der Sacramenten , op de allerdnidelykfte wyze , en overeenkomftig H Schrift en 't geloof van alle eeuwen verklaard word. Dit is het gefchikfte middel, en de feenigfte weg , om tot eensgezindheid te komen ; Want dit zegt de Heere: vraagt na de oude wegen, tn bewandeld die , en gy zult verkwikking vinden voor uwe zielen (a). ' (a) Jeremicc Cap. VI. v. lé.  UITTREK2ELS E N BEOORDEELINGEN, KortBegrip^ leerftukken en gebruikelykhedeii der Roomsche Kerk; afgezonderd van alle twistredenen en aanbevolen aan alle Roomsch gez ind en , zoo wel als Hervormden , door den zeer Eerwaarden Heef Daniël de Beaufort, uit het Engelsen * naar de tweede uitgave in 't Pransch vertaald, -s» en vervolgens in het Nederduitsch door Jott, van Dyk, Rustend Leer aar en Prof esfr in de H. Godgeloerdheid te Maaftricht. In *s Graven* hage by J. A. Bouvink. Vervolg van bladz. 32. Niemand onder de Chriftenen, die onbevooroof* deeld denkt, kan ontkennen, dat de Catholykeri zoo wel als de Proteftanten, geloven en vastftellen, dat 'er maar een God, en mits dien maar een aan-» biddelyk wezen is, aan wien wy de opperfte eerbied en hulde, de uitfteekendfte liefde en de volftrekfte gehoorzaamheid verfchuidigd zyn. In dien zin 2eg« gendeCatholyken zoo wel als de Proteftanten : Gy zult uwen Heer en God aanbidden en htm alleen die* nen (a\ Zy zeggen allen met den Apostel. Den onfterflyken Koning der eeuwen, den onzigtbaaten (<*) Matth. m 10. (n Kerk. Bib. II. dkl. No, 3. Q  26 DE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN en eenigen God zy de eer en heerlykheid in alle eeu* wisheid. Amen. Maar zy alle erkennen teffens , dat de opperfte liefde, die men den Schepper toedraagt, geenzints uitfluit de liefde jegens onze evennaasten, dat de vnillrekte gehoorzaamheid aan God geenzints uitfluir de bepaalde gehoorzaamheid aan onze Ouders et. Overften; jaa dat de opperfte eerbied Gode zoo ontegenzeggelyk verfchuldigd, ons in geene deelen verhindert, om een wezentlyke eerbied voor alle vroome en deugdzaame fchepzelen, die in deeze betrekking, als zyne vrienden ftaan, tebetoonen. Het doet 'er over zulks niet toe, of deeze vrinden Gods in den Hemel of op Aarde zyn. Het zogenaamd plaatfelyk verfchil immers, kan hier geen ander onderfcheid maken, dan alleen voor zo verre dat men een meerder eerbied voor, en vaster betrouwen op hen met rede kan hebben. die van hunne ge ukftaat, en van hunne vriendfchap met (jod bereids eene eeuwige verzeekering hebben- Met een woord, de eerbied tot God, in zoo verre zy altyd de opperfte blyft, gelyk zy fteeds moet blyven belet ons niet de Heiligen te eeren, dat is, gelvk David zegt: Hem te loven in zyne Heiligen. De gezonde rede vindt hier in niets ongerymds, niets dat onredematig is; . Men heeft, om deeze leerftukken te betwisten, zio- tot de laster moeten begeven , en eene verregaande partyzngt veroorloofde zig, om 'er iets wanledrogtelyks van te verzinnen , ten einde ftotte te hebben, om het te beftreiden r» Dit fpoor be- O) „ Quidam plane tribuunt Divinitatem Sandis, ^videhcet, quod tacitas cogitationss mentium in nobis cernant." Apolog. Omf. Ang. Art. de Invocat. Santc. §. Porro ut maxime. Faciiint ex Sardis non folum de precatoras, fed etiarn pro-  DÈRROOMSCHEKERK. 8/ treedt de Kttt de Beaufort t&vu hy in 't X.Hoofdft. dus o dist de AanroePin§ der Heiligen 3- HAer ?°e/ zig een ruim veId °P v°or de gods„ dienitigheid van alle vroome Roomsen-Catholy„ ken. Zoo veele Engelen, zoo veele Heiligen, » dle met Chriftus in den Hemel regeeren ; en „ derhalven ook zoo veele voorwerpen van Dienst„ aan welke men gebeden offert, van welken men „ hulp en dienst verwagt, en van welke men hoopt „ net eeuwig leven te verwerven " ^TDigt?8 de fpotzugt met de lastertaal, men fchertst met de vrome» 9 die in hunne eenvou' A& J'n gtf "genaamer zvn in ó* oogen des eetrZ S v ' ^m trotsen ^tdunkendWt- C • Voegde het den gryzen Schryver, om op t Jn £ daar alIefc^rts een einde neemt, e" 7 nog de« vader der leugen na te bootfen tbolvïl rS/1C/ute Wil,en maketl> als°fde Ca! V™ defchePfe,en verwagten, 't geen zy cT/ld? Van den Mepper, die 't Opperfte eendeeWn ïïenWT^' daar immers iet te5 ïvat . Vv"^-0 dG kering der R°°»fcheKcrk Jennrnen\.Sy' 16 mmmer de vereischte moeiten L dT l be"r' omz'gP%^ïve van de waarheid te doen onderregten, behoeven rot dat einde geene groote boekdeelen op te flaan. De zoo be- Jyke leering, door den Bisfchop Bosfuet gefchreven, is daar toe genoegzaam voor hen , du voor eene redelyke overtuiging en voor geeneWdefoo« verdenkingen en vooroordeelen vatbaar zyn De SttjDdnl> ' & fUSi6nteS Chriftum V*™1 Sa^oï  $ DE BEAUFORT,GEBRUIKELYKHEDEN 1 >c Lcezers zullen voor 't overige in deeze vernat deling van den Heer de Beauford, over t aan« en't vereeren der Heiligen, eenige-tegenv !Pi,,en vinden, dog die honderd[maaien aangevoerd en telkens wederlegd zyn. Wy zullen ons dus bepaalen tot eenige, die, zoo als het fchyn , van Lne eige vinding zyn, en eenige indruk zouden kunnen maken op zwakke gemoederen van zulke Leczers , die al te ligtvaardig aanneemeri t ten door fommige Leeraars op 't papier gebragt woi d. Van dien aart zyn de volgende: , De Roomfche Kerk vergenoegd zich met met van de Heiligen, zoo veele Middelaars en voorl gaaien te hWn tusfchen God en den Menseh; " Zy maakt 'er daarenboven nog zoo veele v^erlosgs en Zaligmakers van. In het algemeen gebed by den dienst van St. Nicolaas op den< Dj Gember, vind men deeze woorden : „ »Utejus " meritis & precibus a gebtnnx flamms hbere* " 'C Opdat wy door zyne verdienften en " 99 aebeden van de Helfche vlammen verlost wor" ''den " " Zoo wy nu door de verdienften van - * den Heiligen Nicolaas, of door die van eenan" de"en, van de Helfche vlammen verlost worden " dan hebben de Roomschgezinden recht , om tot hunnen Zaligmaker zulk een Heilig te verkiezen, als 't hun belieft. ' . " De Roomfche Kerk erkent maar een enigen Goddelyken en Alvetmogenden Middelaar en Zaligmaker: zoo deeze waardigheid van Middelaar SSi gekrenkt wierd door het voorbidden der Sm, die in den Hemel zyn , dan zou men die zelve Goddelyke waardigheid met minde te kort doen door het voorbidden der geloovigen op ■Aard?? en dan heeft de Heer de Beaufort> ongeuvvffel I zoo meenigmaal inbreuk oP het Midtf -  DER ROOMS~HE KERK. Sa ïaarfchap van Jesus Christus gedaan , als hy de hoedanigheid van voorbidder, ten aanzien zyner geloofsbroederen, bekleedden, toen zy hem verzogten, om hen in zyne gebeden indagug te wezen. Jn de tweede plaats is het. aanroepen der Heiligen, volgens de algemeene Kerkvergadering van Trente, niet anders , als zyn toevlugt tot hunne hulp en voorfpraak neemen, om door Chriftus van God weldaaden te verkrygen Ca) , in dien zin, en met deeze uitdrukkelyke woorden , word het opgemeld gebed, waar van de Heer de Beaufort fpreekt, bellooten, door Jefus Chriftus uiven Zoon onzen Heer. Wat rede mag dog de Schryver gehad hebben , om deeze zoo wezentlyke en klaare woorden, zoo opzettelyk te verzwygen? Geene andere, dan dathy zig genoodzaakt vondt, zo hier als elders de waarheid te moeten verduifteren, om de leerftukken der Roomfche Kerk te bellryden. „ Men doedt zelfs Misfen, hervat de Schryver, „ ter eere van ingebeelde Weezens, van Heiligen „ namentlyk , die 'er nooit geweest zyn, als St. „ Longinus^ op den 15 Maart, St. Urfel, op den „ 21 Odïober, en meer anderen van het zelve „ zoort. " _ Nooit heeft de Catholyke Kerk ingebeelde Heiligen geëerd; zyn de levensverhaalen van fomm^Pti door geleerden en oordeelkundige mannen verwurpen, dan moet men 'er niet uit befluiten , dat zodanige Heiligen nooit geleefd hebben, maar dar de gefchiedenis van hun leven verminkt of door den roest des tyds verduifterd is geworden. Men heeft zeekeriyk een Longinus gehad , zoo wel als een Kochus, eene Catharina, eene Maigaretha ', en i» Concil. Tndtnt. Sesf. 25 Lecrei de jnvocat.  5o DE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN meer anderen, lchoon hunne levens verhaalen, gelyk wy die thans hebben, onegt zyn. De nafpooringen, c'ie de geleerde waereld , daaromtrent gedaan heeft, doet) ons alleen zien, dat de Heere heilige en vroome dienaaren heeft gehad, wier daaden en levenswandel Hem alleen bekend zyn. Hy heeft 'er in zyne kerk alleen de naam , de gedagtenis en een algemeene fchets hunner deugden van willen doen bewaaren, en dit is voor haar genoeg, om hunne voorbidding te verzoeken. Wat voor 't overige de gefchiedenis van St. Urzei betreft,daaromtrent zal het niet ondienftig zyn, 't gevoelen aan te haaien van een der voortreffelykfte Bisfchoppen van Vrankryk, het geen onzeLeezers zal overtuigen, hoe vrymoedig men bygeloovigheden in de Roomfche Kerk verwerpt en veroordeelt, „ _ _ Deeze gefchiedenis van St. Urzula, zegt gemelde Kerkvoogd, is bekleed met omllandigheden, die blvkbaar valsch zyn , onder deeze is de naam Paus Cyriacus, die op de Lyst der Roomfche Paufen niet gevonden word, alleen genoeg , om het gantfche verhaal verdagt te maken, behalven 't getal van haare Maagden, haare reis naar Romen, en haar vertrek van daar met dien verdigten Paus na Keulen. De Kerk viert het feest van den H. Urzula op den ai October, zonder 't overmatig getal van haare elf duizend Maagden en medegezelhnnen, noch de oorzaak van haar marteldood te be- paalen." (a) T Dan, hier zyn wy verpligt, om onze Leezers , eenige opheldering te moeten geven, ten einde de e» Mtoint Gvdeau Hifi. it TEgUJe, Tom. lip. 5°6 & 507.  DER. ROOMSCHE KERK. 91 gebruikelykheden der Algemeene Kerk van Monnike-fabelen 1^0) te kunnen onderfcheiden. De Kerk; gelyk wy reeds hebben aangemerkt, heeft altyd geoordeeld, dat, wanneer God de naam en de gedagtenis zyner getrouwe dienaaren by den volke in een levendig aandenken had bewaard , als dan eene algemeen denkbeeld hunner uitmuntendtle deugden genoeg was, om 'er 't geheugen van te vereeuwigen, en hunne vooripraak te verzoeken ; zonder zig in de verdere byzonderheden van hun leven in te laaten. Dit was de oorzaak, dat de lotgevallen der Martelaaren en andere deugdzaame mannen, wier gedagtenis door de Kerk gevierd werd , alleen in een korte levensfchets bellond , voor zo verre zy op egte bewysftukken berustte. De verwoesting die de Barbaarfche volkeren in 't Romeinfche Ryk hebben aangerecht, had een meenigte dier gedeukftukken tot het leven en daaden der bloedgetuigen en belyders van Jesus verkondigde leer vernielt. Dit gaf oorzaak, dat fommigen dit gebrek wilden heelen en daarom zig bedienden van 't geen zy 'er nog van meenden onthoudende hebben, of van 't geen zy van anderen, die 't by overleevering hadden, van hoorden vertellen. — En daar deeze berichten veel al onzeeker waaren, kon het niet misfen , of 'er moesten hier en daar veele volksdwaalingen en leugens onder loopen. Boven dien , daar alle deeze Berichten, hoe onzeeker ook, dikwerf nog niet genoeg waaren, om een volllaage levens verhaal van fommige Heiligen te hebben, wierd dit leedige uit de (0) Wy bedoelen met deeze uitdrukking geenzints vroome en kundige kloosterlingen te hoonen. Neen; want deeze fpréeken van diergelyke verderfden even als wy , en fomtyds nog fchcrper, fchoon niet minder betaamelyk. G 4  j2 PE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN de verbeeMin^s kragt der Opllellers en Verzaamelaars aangevuld. Dus zyn de feestdagen, waar op men de gedag» tenis dei Heiligen viert, niet gegrond op de levensgevallen der ïteiligen , zoo als de Proteftanten dikwerf ten onregten beweeren , maar de Monniken, die veeltyds hunne verbeelding en vercierfeJen meer dan de waarheid en naauwkeurigheid raadp'eegden , lubben zig van het anderzints loffelyk gebruik der Kerk bediendt , om gewaagde vertellingen en hugens op te disfehen, die de Kerk lleed-i afkeurt, wel verre van ze immer den Volke aan te pryzen. Het vak dus ligt de waarde der volgende periode van den Heer de Beaufort te beoordeelen. „ Is iemand begeerig te weeten, om welke bui- tengemeene verdienften , deeze en geene der grootüe Heilige der Roomfche Kerk , tot zulk v eenen' hoogen rang, in de Hemel verheven zyn , „ hy leeze, de gulde Legende, door Jaques de Voraguie, Bisfchop van Genua, gefchreven ; de y\ daaden der Heiligen, A£a Sanftorum , door „ Bollandus en zyne volgers; daar zult ge de ver„ bazenftewonderwerken verhaald vinden, en zul- ke heerlyke verhaalen leezen, alle zoo waaragtig „ als de duizend in eene Nacht Arabifche Vertel- lingen.-' ' Het is bekend in wat klynagting onder de Roomfche Godteleerdtn de gulde Legende van Jacobus & Iraraggio, cnfoortgelyke boeken gehouden worgden , en dat zy wel verre van immer met de goedkeuring der Algemeene Kerk beftempeld te zyn geweest altyd zyn geagt als de voorbrengzels van onkunde en bygeloof, 't geen gewoon is het waare en falfche door een te mengen. Het zelve kan men zcggen met opzigte tot verfcheide andere voorbreng-  PER. ROOMSCHI KERK. ^ brengzels van dien aart door den Schtyver over deeze ftoffe bygebragd , die niemand, welke de zuivere leer der Roomfche Kerk is toegedaan , zal verdeedigen, en niet zonder laster of volflage onkunde en bygeloof des Schryvers zelve gebragd zyn op den Lyst der leerftukken van de Roomfche Kerk. Een handelwyze die door de Proteftanten zelve word afgekeurd. Deeze, wanneer zy ons eenige tegenwerpingen hooren maken uit de fchriften en gevoelens van byzondere Schryvers, vorderen, dat men zig alleen zal bepaalen aan hunne geloofsbelydenisfen. Daillè zegt: wy erkennen ter goeder trouw, dat het onredelyk is , om de gevoelens van eenige byzondere leden op rekening van het gantfche lichaam te ftellen f». Wat moet men dan beliuiten uit de handelwyze van den Heer deBeaufort, en zoortgelyke Autheuren, die diergelyke wisfewasjes op het papier brengen, van eikanderen affchryven en onophoudelyk tegenwerpen, om de Roomfche Kerk zward te maken ? Waarlyk men kan daar uit met een beroemd Prediker veilig befluiten, dat zy, die zoortgelyke zwaangheden bybrengen, en daar door meenen al vry wat gezegd te hebben , niet onduidelyk doen blyken, hoe magteloos, dat zyzyn, om den Godsdienst met kragt van reden en voldoenend bewvs te wederleggen : Een niets waardige beuzeling zegt hy , daar onze Godsdienst geenerly belang in ftelt, of die het weezen van den Godsdienst met raakt, een geringe oeffening van Godvrugt eene plegtigheid of gewoonte, die hunne begrip! pen eenigzmts tegenftaat j zie daar 't geen , waar Cf)> Nou s reconnoisfons de Unnefoi, que c'e/l me ^hsfs derai. G 5  ?4 DE BEAUFORT, GEERUIKELYKHEDEN waar op zy hunne pylen affchieten, waar tegen zy alle hunne welfpreekendheid wapenen , en waar teeen zv alle hunne kragten verbryzelen. Waarfvk onze Godsdienst moet wel op een vasten «rrondflae rusten, en allezints goed in ciment leggen, wanneer de tegenkanters den zeiven maar op luik een afftand , en met zulke klynigheden durven aanranden (a). ... . Het is daarom, dat.de Heer de Beaufort zig verlustigt met zoortgelyke klynigheden uit alle hoeken by te brengen. Onder anderen haalt hy uit zeeker gebedeboek dit vaarsje of Latynsch Rympje, zinfpeelende op de Heilige Moeder-Maagd. Salvo, me Salveitrix, Redime me Redemtrix, Tu nos db hoste protégé, Et hora mortis fufcipe. (Dat is) Behoed my Behoedfler, Verlos my Verlosteresfe, Befcherm ons tegen den Boofen. En neem ons aan in de uure des doods. Hier op maakt onze Schryver de volgende G1°SfDe Heilige Stephanus, de eerfte bloedgetuige, „ beveelde zyn ziel aan God, zeggende: Heere Tefus ontfangt mynen geest; Domme Jejujujct" te fpiritum meum. En de oude Chriftenen zei" den in de uure des doods het zelve; maar thans " „ zyn O) Bourdaloue Penf. Div. Jur la Foi. Catéchisme Phekfophi. J»f, §■ 532-  DER ROOMSCHE KERK. 95 „ zyn 'er nieuwerwetfche Chriftenen, welke hun„ ne zielen, niet aan Chriftus, maar aan de Maagd „ Maria aanbeveelen , zeggende hora mortis fu„ fcipe." Zoo men nu hier in de eerfte plaats met den Heer de Beaufort vast ftelt, dat de woorden van dat opgemeld rympje in den volftrekften zin moeten verftaan worden, en wel in zodanigen zin als waar in men die zoude beezigen tegen den Heiland zelve en alzoo een Afgoden Dienst moeten kenfchetfen , gelyk de Heer de Beaufort 'er al verder uit befluit; zoo wanneer eindelyk dit> gezegde van dien particulieren Schryver al verder" "zou moeten doorgaan voor 't gevoelen van 't geheele lichaam der Roomfche Kerk; dan geloven wy, dat het zeer moeielyk zal vallen, om de Proteftantfche Kerk van Afgodery vry te pleiten; want by voorbeeld : Afcham , Secretaris van de Koningin Elizabeth, begroet deeze Vorftin met de volgende vaerfen. Salve Diva tuce Patria decus optima Salve Princeps Elifabetha, tuis Dea magna Britannis. 1 { Pande tuis jam faufta novi nova tempora facti, Civibus; imperium pladdum, mundumque benignum, Ltetaque temporibus nostris da tempora, Diva. Tu Britonum, tu fola Jalus, tu fola Columna. (Dat is) Wees gegroet allerbeste Godin, wees gegroet Ceraad uwe Vaderlands. Gy zyt de groote Godin der Britten. Verfcbaf uwe onderdaanen voortaan gelukkige tyden, breng het Ryk in rust en vrede aan de waereld. Verleen ons blyde dagen, Gy alleen zyt de Godin, 't Heil e» de fteun der Britten. Dog;  $6 TTE BEAUFORT, GEBRUIKELYKhiLUnK Dog hoe overdreven ook die uitdrukkingen in deeze^laatfte vaerfen voorkomende , mogen geoordeeld worden , zyn wy 'er verre af, om ze in eenen letterlvken zin aan te neemen;min noch om Afcham voor een Afgodendienaar te houden , en zyn gevoelen, al was het eens, voor een oogenbhk gefield, Afgodisch, het gantfche lichaam onzer Proteflantfche mede Chriftenen te willen aantygen. Neen; dit immers zou even ongerymd zyn , dan de verdenkingen , die de Heer de Beaufort tegens ons voedt; jaa het zou ftryden tegen de liefdewet van Jefus , die wy belyden, die ons niet veroorlooft, om verkeerdeinzigten aan onzen evenmensen, toe te fchryven , zoo lang zyne daaden en woorden in een gunftigen zin kunnen opgenomen en alzo vervangen worden. En daarom mecnen wy met alle reden in de tweede plaats te mogen beweeren, dat de woorden van het eerstgenoemde vaersje of latynsch rympje, gelyk deeze: Red my Behoedf er, Verlos my Verlosteres; enz. ("zoo lan^ons niet blykt, dat de Schryver het af'grysfelyk gevoelen'heeft gehad , om Maria tot eene voiftrekte Afgodesfe te maken,) wel degclykjn eene oneigentlyke of liever figuurlyke en^di^terlyke wyze dienen te worden verftaan, en ook als zodanige cloor ieder Roomsch Catholyk zullen worden opgevat. Jaa, wanneer de uitlegkunde van den Heer de Beaufort moet doorgaan , dan vreezen wy , dat zelfs de ongeloovigeii (die helaas door diergelyke ongerymde vitkonst onzer dagen, zoo zeer in getal zyn toejenoomen ,) maar al te veel ftoffe zouden hebben , om Gods Woord aan te randen , en de gewyde Schryvers de ergerlykfte oogmerken toe te fchryven. . e Immers ontmoet meu met zelden in de u. öenm- tuur  ï> E R ROOMSCHE KERK.. p; tuur woorden, die, fchoon Gode alleen in den eigentlyken zin toegewyd, egter in eene oneigentlyken of figuurlyken zin , menfchen worden toegevoegd. De Heere zelfs fpreekt aldus tot Mo/es : Zie ik heb u tot een God gefield over Pharao, en Aaron uw' broeder zal uwe Propheet zyn (a). Dus ook David in een' zyner Harpzangen ; Gy lieden zyt Goden, en alle Zoonen des Allerhoog]}en -tic „. Ziet O) Ant. Godean. ibid. I. 4. pag. 683. Vid. Gsifeüus Hijtor. Ecclef. Part. I. in adden. dis pag. 32. (ft) Concil. Trid. Sesf. 22. c. 3. (0 Epiph. Har, 79.  leo DE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN Ziet hier nog eene tegenwerping: „ Maar hoe weeten zy , welke Heiligen 'er in „ den Hemel zyn, of die Heiligen hen hooren , „ eu of zy in ftaat zyn van hun te helpen ? Heb„ ben zy deswegens eenig getuigenis der Schrift, „ tot gezag en grondflag van 't geloof?" • Dit is een dier tegenwerpingen , die honderd maaien gemaakt, en honderd maaien beantwoord , zyn. Ja het is een dier tegenwerpingen, die door de Proteftanten zelve wederlegd zyn. Wy kunnen niet afwezen, om daar van tot een proefftuk by te brengen het volgende, 't geen over dit ontwerp, door een vry befchaafde pen, van een onzer Proteftantfche Broeders, niet lang geleeden, gefchreven, en in een bekend periodiek werk (a), te vinden is. „Wyftellen, als eene zekere waarheid, vast, dat onze zielen onfterflyk zyn; maar indien de zielen zullen overblyven, dan moeten ze tevens alle haare vermogens in de afgefcheidenheid van het lichaam behouden. — 'Er is toch geene rede, waarom wy hier over anders zonden denken. — Kunnen geesten op zich zeiven werken en met andere geesten verkeeren, dan is dit van onze zielen, als geesten befchouwd zynde, niet onmogelyk. Wil men haarfyne lichaamtjens geven, wy hebben 'er niet tegen, als men haar maar de vermogens, die noodzaaklyk tot haar wezen of leeven behooren, niet ontneme. — Dit dan, als eene zekere waarheid, veronderfteld zynde, zo zullen de verheerlykte geesten het geheugen,als eene voornaameeigenfchap der ziele, behouden, en zich uit dien hoofde kunnen herinneren, wat hun in dit'';ven wedervaaren of ontmoet is — hoe en met wien zy geloofd hebben — Stel eens dat dit geen plaats hadde, dan zott- (a) Dt Godsdienst Vriend, V.Decl, Ni. 8. f>£. 58—6*  DER ROOM SC HE KERK, lot zouden zy in dien ftaat van afgefcheidenheid altans geen voorwerpen van geluk kunnen zyn; — weten ze toch niet, wat zy in dit leven bedreven, met Wien zy in verbintenisfen ftonden, hoe zullen ze dan na evenredigheid hier voor beloond worden ? • Die het vermogen ontbreekt zich zyner voorde daaden te herinneren, is geen ontfangbaar voorwerp van loon of ftraf. — Wy kunnen van een alwetend en rechtvaardig Opperrechter eene uitfpraak over der^ gelyke voorwerpen niet verwachten; en het is derhalven by ons een zekere waarheid, dat wydeaanwezenheid dier zielen moeten verwoesten ofdeG-odlyke rechtvaardigheid lochenen , indien deze in haar affcheidenheid haar geheugen verliezen zullen. Maar de gezonde reden eene Godlyke openbaaring overtuigt ons van het tegendeel, en dit verblydt ons door de zaligite voortiitzigten. —>" „ Wat toch zou het Godlyk oogmerk met óns op de wereld zyn, indien 'er geen vast verband was tustchen dit en het toekomend leeven. — Waartoe die groote aanleg van vermogens, die in eene eeuwigheid kunnen toenemen. — waar toe dit prachtig toeftel van Gods werken hier opaarden indien wy al het voorledene nimmer weder zullen geder,ken? - Edele-werkfame Verftanden! ftaakt dan uw onderzoek, fluit uwe oogen voorliet fchoone, het wonderbare , dat gy uit alle de deehjens van dit flelfel en uit het geheel zo volyverig poogt te ontdekken. — Gy hebt dan hier na geen voorrecht boven hem, die gedachteloos de aarde be^ndVt' e" zvn £yd en vermogens aan wellust opoitert! — Maar, wat redene ik? uw Schepper is een wyze Schepper; deze wereld heeft hy voor u gevormd, hier is uw leerfchool, hier moet gy kunde verfamelen, en die zal aangroeien tot grooter volmaaktheid in zaliger gewesten." Kerk. Bis. II. dme. No. 3. ' H Wy  idï DE BEAUFORT,, GEBRUIKELYKHEDEN „ Wy vinden in de Godlyke openbaaring verfcheiden voorbeelden van hun , die aan dat geen te rug dachten, wat hun in dit leven gebeurde. •— Elders doen zich durend zielen op, die ter oorzake van haaré bc';,uenis waren omgebragt, roepende met eene grcote fïemrne: Heere, gy Heilige en Waar* aebtige! hoe lang oordeelt en wreekt gy ons bloed niet aan degene;:, die op aarde xvoonen? —— Hier rysC de f.ngllige fiem van eenen rampzaligen uit den afgrond...' Ik heb nog vyf broeders in de waereld agtergelaten, zend l a z a r u s tot hen, óaeraha m ! op dat zy niet komen in deze plaat ze, der pyhiging"^ „ De geesten zullen, bygevolg in hunne affeheV denheid zich hun voorzig leven herinneren, Imnne daaden en bedry.ven herdenken. — Maai dit kan geen plaats hebben, of zy moeten Zich tevens kunnen verbeelden de peifocnen, waar zy in de wereld mede verkeerd, en zoo veeie bedryven mede gehad hebben. — Zalige gedachte! Wy zullen dan ookin de hemélfche gewesten aan onze vrienden gedenken, dien wy op aarde hebben agtergelaten. — Waarlyk eene menlchlyke vriendfehapis hiervan kleine waarde, indien ze in de eeuwigheid niet Zal voorduuTen_ vVy verlangen hier op aarde vuurig eenen oprechten Vriend te mogen bezitten, en, wanneer ■wy die gevonden hebben, is hy ons een pand van groote waarde. —• Geene uuren van ons leven verloopen zaligen'dan die, welke wy in 't byzyn van onzen vriend doorbrengen; wy Honen, als het ware alle onze hartsgeheimen in zynen fchoot, uit; wy voelèn onzen boezem ontlast, verruimd door •zulk eene gulle mededeling, en ademtroost, vreugde llerkte van zyne lippen. — Men zoude in zyne tegenwoordigheid gaarn altyd verblyven , hand aan hand voordwandelen, onze *eis afleggen en tegelyk inflaopen in óns hemelfch Vaderland; maar de dood out-  DER ROÓMSCHE KERK. jQ§ ontrukt ons dien braaven, dien edelen Vriend; wy nemen het tederst affcheid; en by het laatst vaarwel, verzekert hy ons: Ik zal u in den hemèl blyven gedenken , daar zal ik u ivacbtent' „ Liefderyk Vader! is deze troost ~- deze verwachting van den ilervenden ydelj —• Is dezelve een herfenfchim voor de genen, die hunnen Vriend beweenen? — Waarom hebt gy dan die tedere aandoeningen van liefde en vriendfchap in onze natuur ingefchapen? Waarom hebt gy ons menfchen dóëri vinden, die voor ons gefchapen fcheenen en wier byzyn ons geluk in de eeuwigheid vergrooten zoude ? Moeten dan twee menfchen zich hier door den Ech tband_ vereenigen alleen om kinderen te teelen, om weinig- dagen het aangenaamst zoet van het huwlyk te fmaaken , waare ouderliefde eenige oogenblikken te gevoelen en dan elkander voor eeuwig te vergeten? — Neen Valer! gy wilt het geluk van uwe kinderen èti dat zult gy door eene eeuwigheid toonen. — Zielen, voor elkaar gefchapen, zult py nimmer fcheiden." „ Hoe groot, hoe Godlyk groot, wordthier voor ons de waare Vriendfchap ! ~ Zy rypt hier op aarde voor den hemel, groeit aan en duurt eeuwi?-. Maar, zo deze afgefcheiden Vrienden zich ons nog* herinneren, blyft de vraag, of zy ook in dien ft and niet bet beste voor ons/heken en begecren varihunüétt hemelfchen Vader? Indien de betrekking, de liefde en vriendfchap, die zy hier tot en voor ons hadden , daar niet zul ophouden , zullen ze voorzeker geduürig voor ons van hunnen hemelfehtn Vader het bes* tefmeeken. — Gy denkt misfehieng hoe weten ze van onze omftandigheden , die kunnen merkelyk verfcheelen van die, in welke wy waren, by jriuü vertrek uit de wereld ! De begeerte voor ons eeuwig geluk blyft altyd dezelfde j — en wat onze  104 DE BEAUFORT, GE BRUI RE LY K.HEDEN bvzondere nooden betreft, zo in't geestelyke als in het lichaamlyke, daar van kan ieder Vriend, die ons in deze wereld verlaat, hun onderngt geven; ook kunnen zy daar van door de Engelen kundfchap erlangen. — En, ik ben 'er niet vreemd van, atans ik weet niet, dat het tegen den leer desBybels ftryde, te ftellen , dat onze zalige Vrienden ook wel een reis naar deze benedenwereld doen; misfchien zyn zy meerraaalen by ons tegenwo^ig dan wy zeiven wel denken of vermoeden zouden. ie midden van onze aardfche bezigheden valt ons eene gedachte in over onze afgefcheiden Vrienden, eene gedachte, die in geen verband altansfchynt te ftaan met het onderwerp,.waar over de ziele werkzaam is; misfchien is op dat oogenblik de geest van den overledenen by ons, misfchien verkeert hy gemeenfaam als dan met onzen geest en deelt hem die denkbeelden mede, of doet hem zyne tegenwoordigheid ontwaar worden. - Veele zullen deze gedachten verwerpen : men verbeeld zich, dat het de gelukzaligheid van eenen geest een wil zoude verftooren, wanneer hy uit de verheerlykte gewesten nederdaalde en op deze benedenwereld rondzweei- de Maar waar ook die afgefcheiden geesten mógen zweeven of verkeeren, daar zyn ze in de gunst en nabyheid van hunnen hemelfchen Vader, en waar die is, daar vinden zy hunnen hemel. Zo dra zy van dit bekleedfel ontllagen en in het verkeer van de verheerlykten ingeleid zyn, worden ook meer de wonderen van God en zyne werken ontdekt; zv dringen dan ook dieper in die Godsgeheunen en vinden 'ieder oogenblik al meer ftof van verwondering en aanbidding. - Deze ftoflyke wereld is dus voor hun dat jammerdal niet, als men zich zo averechts voorftelt - neen, zy zien nu overal God in elk deeltjen zo wel als in het geheel zienze fchoon-  DER ROOMSCHE KERK. 105 heid, orde, grootheid — dat geen, het welk zy voorheen niet opmerkten, of waar van zy nauwiyks de naamen kenden, datzien ze nuinalzyne.ichoonheid. — Misfchien gaan ze van zon nor zon, van werelden tot werelden, om overal de wonderen van den Schepper te beichouweii, • en zoo al meer 'e grootheid van den Godlyken Maaker trapswyze te leeren kenden. — Het verkeer van gezaligden hier op aarde kan dus de zaligheid diergeesten noeh verminderen; noch verftooren. — En zo dit eene waarheid is, dan zie ik 'er geen de minfte ongerymheid in te ftellen, dat ze nog al dikwerf hunne adergelaten Vrienden bezoeken, verzeilen en gedachten mededeelen. — Maar, zal misfchien één van otizeLezeren denken, indien ze die vrienden met rampen cn tegenheden zienzvor/lelen, zal hun dit immers bedroeven en dus eenigcrmate hun geluk verftooren. — Ook dit gevolg kunnen wy niet toeftaan. Wy weten hier in onze omwandeling reeds door ondervinding, dat de tegenfpoeden ons nuttig zyn, en eer vaderlyke kastydingen dan ftraffen verdienen genoemd te worden. — De verheerlykte geesten, die meer van het Godlyk plan dan wy weten, meer dan wy de oogmerken van den Alregeerer doorzien,' en dus de voordeden van die rampen reeds vooraf berekenen bedroeven zich niet over die wegen, in welken ons God ook mogeleiden, maar verblydenzich veeleer over de zalige gevolgen, en uit dien hoofde juichenze ook dan met aanbiddende verwondering- God regeert en alles is wel! — En wat zoude ons nu beletten tevens te gelooven ,-dat zy, onze nooden en gevaaren ziende, voor ons het besten van hunnen Fader fmeeken , en altans voor onze eeuwige behoudenis vuung bidden. — Indien zytoch hunne liefdeen vriendfchap vcor ons by den dood niet afgelegd hebben , dan begeeren ze naar het oogenblik, waar on H 3 wy  1*6 Dl BEAUFORT, GIBRUIKELYKHEDEN wy weder by hen zullen komen om met hun eeuwig te verkeeren. — Hunne bede voor ons eenwig geluk is dan zoo natuurlyk als de voordduuring van hunne vriendfchap — En hier in zyn ze gelyk aan hunnen biddende Verlosfer. — Met welk eene hartelyke deelneming heeft hy niet op aarde zyne voorbiddingen voor alle de zynen ^a) tot God opgezonden ; en nog gedenkt hy hunner in zynen verheerlykten ftaat by God zynen Vader! — Hy leeft, ('zegt paulus) om alryd voor ons te bidden r- Maar hoe, wy hebben immers maar èénen Vtorfpraak by den Vader, naamlyk (c) jesus Christus; hoe kunnen de Heiligen in deji hemel dan voor ons bidden; — Doch letwel, jesus bidt ais Verlosfer, hy eischt, het geen hy bidt van zynen Vader, op zyn bloed, en die Vader hoort hem altvd — maar de gebeden en fmeekingen der Gezaligden zyn gegrond op de voorbeden van hunnen Verlosfer, zy pleiten op zyn bloed; eivdus ishetin eenen zekeren zin waar, dat wy maar éénen Voor* fpraak hebben by den Vader." fa) Joan, KVJh 9, *$• O) %r,a. Vllh 34. Btbr. VII; ?Jf, %i Joan. II: Ir Quis  OPPZftHOOFDIGHEID VAN PETRUS, Ifil Quis efï Petrus, feu qualis Petri primatus ? Eiber theologieo-canonico-catholicus. Ratisbonna? 1797. dat is :. Wie is Petrus ? Of hoedanig is. de Opf er hoofdigheid van Petrus ? Een Godgeleerd, Kerkregelig, en Catholyk Boek. Met goedkeuring. Te Regensburg. Tweede Drnk 4/°- overgezien en verbeaerd. (_gro.pt 454 bladzyden.) (Fervolg van bladz. 57.) Naar dat de Schryver de gronden van Petrus Opperhoofdigheid uit de Heilige bladeren hèefc daargefteld, levert hy ons in de tweede plaats eenige bemerkingen op aangaande den aart der KerklyKe Regeeringsform, zodanig als- die by de Goddelyke inflelling des Heilands is vastgefteld. De Schryver oordeelt dat deeze Kerkregeering waarvan Petrus het Opperhoofd is, moet belchouwd worden als eenhoofdig of Monarchaal. Wy zullen zyn gedagten hier over kortelyk mededeeien. „ Chriftus, zegt hy, heeft onder alle Aoostelen Petrus alleen tot de grondfteen zyner Kerk gefteld; Hy heeft hem alleen de fleutels van het-Ryk der Hemelen beloofd, dat is te zeggen het Oppêrbeftier en wel een onbepaald Opper -beftieiyom alles te binden en te ontbinden. Chriftus heeft wyders maar, een kudde verkooren ,en wilde maar een Schaapftal hebben, waar over hy teffens maar een onder de Apostelen , namentlyk Petrus in zyn plaats tot Herder gefteld heeft. Eindelyk, op dat 'er maar een waar, een Goddelyk geloof beflendig in zyne Kerk zoude bewaard blyven, heeft Chriftus Petrus alleen H 4 tot  lo? 'OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. tot Hoofd zyner vergaderde Apostelen en hem alleen de zorg over 't géheele lichaam aanbevoolen; te weeten, om zyne broeders in 't geloof te bewaaren en te bevestigen. „ Hoe natuurlyk en zuiver deeze Bybel-verklaaring is, blykt uit het geen Huig de Groot over 'deeze ftofrV febryft, wiens woorden hier volgen. •„ Gelyk-een heïdeger, gelyk een fchipniet beflierd kan worden, dan door Huurlieden of bevelhebbers „ van onderfcheidene rang,die alle ondereen Opper. „ hoofd ftaan, zoo ook de Kerk. Al waaren alle „ Kerkvoogden zoo uitgeleezen, als zy immer kun„, nen uitgedagt worden , zou diergelykerangfchik„ kingnogtansnoodzaakelykzyn. Het behaagt God „ piet altyd mirakelen te doen, maar tot de beste „ zaaken wyst hy ons debeste wegen aan, zodanige weg is deevengemelderangfchikking, omdeeen„ heid der Kerke te bewaaren. „ Hoedanig deeze 9, rangfehikking moest zyn, heeft Chriftus ons in „ Petrus aangewezen: aan hem.immers als aan 't ,1 Hoofd der gezamentlyke Apostelen heeft hy de „ fleutels van het Ryk der Hemelen gegeven. De „ plaats uit Cypriaan door Rivet gedeeltelyk by. „ gebragt bevestigt myn gezegde en is deeze: '„ „ De Heere fpreekt tot Petrus: ik zeg U, gy „ „ zyt .Petrus en op deezen fteen zal ik myne „ „ Kerk bouwen en de poorten der Helle zullen 9, „ 'er niet tegen vermogen. En ik zal U geven „ „ de fleutels van het Ryk der Hemelen en al „ wat gy op Aarde zult gebonden hebben, zal „ „ ook gebonden wezen in den Hemel en al wat „ gy op de Aarde zult ontbonden hebben, zal ,„ „ ook ontbonden zyn in den Hemel. En we'„ „ derom na zyne verrysfenis fprak de Heiland: „ „ weid myne Schaapen. Op hem alleen boudt 53 Chris"  opperhoofdigheid van petrus. 109 Ó» jS Chriftus zyne Kerk en geefc zyne Schaapen „ te weiden."" (a) tv Zou nu Febronius en zyne aanhang niet kunnen zien 't geen een Oncatholyk zag? Zy bly~ ven doorgaans hier aan hangen, dat men den Paus zoo doende tot een volftrekt willekeurig Opperhoofd zou maken ; dog deeze tegenwerping heeft op den keper befchouwd weinig gewigts. Wie immers kan daar uit zulk een zinneloos befluit maken ; een befluit, dat op eene valfche onderftelling rust. Geene volftrekte willekeurige heerfchappy werd immer als een wettige magt befchouwd, maar als een dwingelandy. Geene maatfchappy erkent zodanige magt Zy duit geen ander, dan die 't Heil des Volks kan ten doel hebben en nimmer heeft iemand een volftrekte willekeurige Oppermagt over de Kerk aan eenig Paus toegeftaan, maar alleen zodaanig een , die ^ van de wet des Heere afhangelyk was, waar aan 'tOpperhooftzoo wel, als het gantfche lichaam, onderworpen is." Na deeze en veelvuldige andere tegenwerpingen en bedenkingen te hebben weggenoomen, befluit de Schryver aldus zyne verdeediging van Petrus Opperhoofdigheid tegen zodanigen, die de kerkvergaderingen ftellen boven den Paus. „ Laaten zy ons de volgende vragen eens beantwoorden. Kon 'er volmaakter rangfchikking, en een aan verwarring minder bloodgefteld beftier worden uirjredagt, dan de Heiland ons in de Opperhoofdigheid van Petrus aanwyst ? Zal een hairleger niet ondergefchikt zyn aan, maar het gebied voeren over zynen Veldheer? Zullen alle de bootsgezellen het bewind voeren over den ftuurman? Zal de gezamentlyke kudde den Herder de weg wyzen, langs (a) In Animad. Rineti. torn. 4./). 611. Edit. 1(5751. H 5  II» OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. langs welk zy geweid moet worden. Staat het aan 't gantfche lichaam 't Hoofd te bellieren? Moet niet eindelyk het geheele gebouw zyne vastigheid hebben van de grondflag ? Waarom dan en waar toe beeft Chriftus Petrus voor alle andere Apostelen tot de grondfteen van zyne Kerk willen hebben, by aldien Petrus zelve door de Kerk moest gefterkt worden? Word dan niet ieder Mensch , men laat ftaan een Aooftel, in 't geloof gefterkt, wanneer 3hy door de Kerk gefterkt word? Kon dus niet ïedet Apoftelindien zin de grondfteen der Kerke genoemd worden. Waarom heeft de Heiland dan zoo in het byzonder tot Petrus gezegd, dat de Apostelen NB toen alle vergaderd zynde , door hem in 't geloot moesten bevestigd worden: Bevestig uvjeBroeders? Waarom zeide de Heiland niet in tegendeel tot het lichaam der Apostelen : Gyl bevestigt uwen Broeder Simofi? Zou het niet ongerymden tegenftrydig geweest zyn, by aldien Chriftus tot zyne Apostelen had gezegd': Gy, bevestigt Petrus, die uwe grond* Reen is ? Zou men zonder lasteren zulk eene taal van den Heiland wel kunnen verzinnen? Is dus de ophemelde zin niet ten duidelykften falsch? Bovendien , zoo de Roomfche Kerk de moeder en meefteresfe' der waarheid is , gelyk alle Catholyken, ingevolge de uitfpraak van veele Kerkvergaderingen, belyden; by aldien alle geloovigen, in gevolgen de 'taal van Irendus , tot deeze als tot de voornaame Moeder-kerk hunnen toevlugt moeten neemen , is het dan mogelyk, dat zy eene dwaaling kan leeren, én de bykomende toeftemming aller overige Kerken nodig heeft, daar de laastgenoemden , indien zy Catholyk zullen blvven , van haar gevoelen niet kmihen verfchillen. Wanneer eeni* geloofsftuk door geen ander gezag kan worden daar^efteld, dan door de algemeene toeftemming der Kerken ; is het dan ■ • niet  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. in niet teffens onmogelyk een geloofs-artikel te bepaalen, zoo wanneer de eene of andere Kerk of verfcheide byzondere Kerken in dwaaling vervallen, 't geen reeds ten tyde van den H. Cyprianus gefchied is; jaa, by aldien heele landen en het grootst gedeelte der wa^reld van het geloof komt af te vallen, 't geen door de droevige fcheuring der Oofterlingen en Grieken reeds gebeurd is, en voor de laatfte komst des Heilands verder gebeuren zal ? Waar zal men dan in diergelyk geval het onfeilbaar oordeel der Kerk vinden ? In de Algemeene Kerk ? Maar 't gevoelen daar van is niet te bekomen, wanneer gelyk onderfteld word, byzondere kerken van dat gevoelen zyn afgeweeken. Wie zal dan. de Regter wezen, die eene byzondere kerk om dwaaling of kettery zal durven veroordeelen, zoo 'er geenezekerheid in geloofszaaken , dan door het eenftemmig gevoelen aller kerken te bekomen is P Onderftel , zoo gy wilt, dat de meeste kerken regtzinnig gclooven, waar vindt men gefchreven of geleerd, dat het grootfte getal der byzondere kerken , niet yan het regtzinnig geloof kan afwyken? Mogelyk is dat geen, 't welk gy onderfteld, niet gebeurlyk te zyn, reeds gefchied , of zal by vervolg nog gefcbieden. Heeft Chriftus dan z^yn Hemelfchen Vader ook gebeden , dat het grootfte getal der kerken van het waar geloof niet afwyken zoude ? Heeft hy niet maar alleen gebeden, dat Petrus in zyn geloof niet bezwyken zoude? Hoe ? Zoo volgens uwe onderftelling de Paus dwaalde, en het grootst gedeelte der Këi'kèn van hem afweek; zou dan dit grootfte gedeelte van dit onthoofde lighaam, 't lighaam van Chriftus kerk zyn, dje een eenig lighaam met zyn Hoofd vereenigd heeft, en een van deszelfs grondfteen, die Petrus is, onaffcheidelyk gebouw heeft geftigd ? Zou hy niet met regt voor een lasteraar te houden zyn,  m OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. zyn, die dorst te zeggen, dat de Heiland op zulk eene onvoorzigtige wyze zyne Kerk gebouwd, en als. een verward Babel gelaaten had ? Dat de beftryderen'ivan 'sPausfen Opperhoofdigheid hier op eens antwoorden, zoozy kunnen ! Wy voor ons, zullen ons eenvoudig houden aan Gods woord: Het werde eene fchaapsftal en een Herder, en mits dien een Opperhoofd." Hier na treedt de Schryver in een zeer geleerd en oordeelkundig onderzoek, in hoe verre de vryheid der Gallicaanfcbe Kerk al of niet met de regtzinnige geloofsgevoelens aangaande Pertrus Opperhoofdigheid beftaanbaar zy. Het is niet wel mogelyk den Schryver op dit fpoor te volgen, ten einde er onze Leezers een beknopt verflag van te doen; egter hebben wy niet kunnen afzyn, om 't geen de geëerde Schryver tot befluit dier berugte gefchillen bybrengt, alhier aan te haaien, als berustende op 't gevoelen van den geleerden Petit Didier\ (a) hier op uitkot mende. Alle H. H. Vaders, alle kerkelyke Schryvers en alle fchool-leeraaren ,die over de Opperhoofdigheid, gezag en onfeilbaarheid van den Paus gefchreven hebben, zyn van gevoelen geweest, dat deeze voorregten gegrond waaren, op de bekende Schriftuurplaatfen : Gy zyt Petrus, enz. Ik heb voor U gebeden , enz. Weid myne fchaapen. Het zy dat zy Deeze textcn al of niet uitdrukkelyk hebben bygebragd, vast gaat het, dat zy duidelyk getoond hebben , die, door 't geen zy er van fchreven, in dien zin op te vatten. Het zyn niet flegts enkele Kerkvaderen , wier gevoelen door andere is tegengefprooken. Het is het gevoelen niet van een of twee, maar van alle eeuwen. Het was het gevoelen niet al* (a) Traite Theolog. Chap. 13.  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. 113 alleen van de Westerfche, maar ook van de Oostiche Kerk. Zoo wel Grieken als Latynen, hebben zig zodanig daar over in de Algemeene Kerkvergaderingen verklaard: met een woord het is de overlevering der geheele Kerk. En vermits het nimmer geoorloofd , ja uitdrukkelyk door de Vaders der Trentiïche Kerkvergadering verboden is, deH. Schrift anders uitteleggen, dan 0vereenkomflighet gevoelen der Kerkvaderen en inzonderheid overeenkomflig de algemeene overlevering; zoo kunnen zy, die in onze dagen, daar tegen aan druisfchen, en zig tegen deeze voorregten van den H. Stoel op even gemelden Schriftuurplaatfen zoo zigtbaar gegrond, verzetten daaruit afmeeten, of zy hunne tegenkantig kunnen goedmaaken, en of hunne wederhoongheid niet reeds door het Concilie van Trente veroordeeld is. Men zegge niet, dat de Kerkvaderen alleen de Opperhoofdigheid van Petrus verdeedigd hebben, want de H.H. Vaderen hadden de Opperhoofdigheid vvaPetrusuit de opgemelden Schriftuur-texten zodanig opgemaakt, dat zy de zeiven, even gelyk wy, in en eigentlyken en natuurlyken zin opvatten, en mitsdien in zodanigen zin die het Oppergezag van Petrus over de ,Algemeene Kerk en het voorregt zyner onfeilbaarheid medebrengt. En in de daad, dat dan (gelyk door veele Godgeleerden reeds opgemerkt is) zodanige Leeraars, die van een tegefteld gevoelen zyn, eens bedenken, dat, zoo zy deeze texten, na de meening van Fehronius en dus in een van den letterlyken zin zodanig afwykende verklaaring verbuigen kunnen, zy dan ook het leerftuk der Kerke aangaande Petrus Opperhoofdigheid, een leerftuk, 't welk door geen Catholyk behoudens zyn geloof en zaligheid kan ontkent worden, van alle grond berooven en aan de vyandender Kerk een onbetwistbaar regt toe kennen, cm de H  IT4 OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. H. Schriftuur in zodanigen zin, ook tegen de Opperhoofdigheid van Petrus te verdraaijen. Eyndelyk laatcn zy er re gr voor uitkomen, en eens rondborft:g zeggen : of Chnftus by aldien Hy zod-inig eene Opperhoofdigheid, die met zulke, tot heden deezen dag onbepaalde, en met alle regt betwiste beperkirgeit omheind en afgebaakend is, over zyn Kerk heeft gefield, als dan wysfelyk heeft gehandeld, ënovéreenkoriktig zyn oogmerk, om eenheid, rust en vrede in zyne Kerk re bewaaren? Antwoord my niet, Leezer, maai raadpleeg met Uw eige hert. „ Mogelyk zal er by U nog ten twyffel overblyven, uit hoofde der uifle|ging van fommigj; Kerkvaderen, die van gevoèlëri zyn geweest,''dat de grondfteen {Patra) waar <:p de Kerk gebouwdis., 't o-eloof van Petrus was en zyne belydenis van de Godheid des Heilands, of die geleerd hebben, dat de fleutels van het ryk der Hemelen in Petrus aan de gantfche Kerk waaren overgegeven. Zoo gyeenigzints met de Kerkvaderen bekend zyt \ kan ik my niet verbeelden, dat dit door U in ernst word tegengeworpen : immers is 'er'geen een onder hen, die onze allezints natuurlyke uitlegging van Chriftus woorden ontkent, of er volftrekt 't tegendeel van verdeedigt; er zyn flegts eenigen, die deeze woorden ineen figuurlyken zin uitleggen, teneinde er eene zedekundige verhandeling van te maken. Dit dog was by de Kerkvaderen zeer gebruikelyk, om den letterlykenzin daar te laaten, (egter zonder die te ontkennen,) en er een oneigentlyken zin aan te geeven, die aan hun oogmerk kon voldoen, 't creen hoofdzaakelyk was, om hun even menfeh te ibgten. Zoo vindt.men de gelykenis, of 't parabel der tien maagden, by de Vaders in een zeedelyken zin verklaard; fchoon het volftrekt waaren ontwistbaar blyft, dat in den eigentlyken en letterlykenzin ge-  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. genomen, Chriftus ons daar door heeft willen vermaanen tot waakzaamheid, om de onzeekere en verrasfende komst des Heere Zoo hebben ook die Vaders, gelyk de H. Hilarius in zyne boeken, over de Drieëenheid, om ons 't geloof in den Zoone Gods aan te pryzen, dat zelve geloof te regt genoemd de Petra of de gronditeen van ons eeuwig heil, waarop de Chriftelyke Kerk berust. Deeze figuurlyke zin egter, ftrydt daarom geenzints tegen den eigeulyken en natuurlyken zin, als de welke Biemand der oude Kerkleeraaren immer heeft durven ontkennen Gy raoogtdus, mynen halve, die Petra of grondfteen vry roemen het geloof, 'c welk Petrus belydde: dog daar Gy het in deezén zin opvat, moet gy teffens indagtig zyn, dat gy U in 't geloof yan Petrus, dieniet vergeeffch deezen naam, van den Heere ontfangen heeft, en voor wien Gods Zoon niet vergeefsch zyn Hemelfchen Vader gebeden heeft, dat zyn geloof niet zou bezwyken." Ook%ü ik gaarne nog eene andere figuurlyke uitlegging die de H. Auguflinus maakt (a), aanneemen, zy luidt aldus- De „ Apoftel Petrus verbeelde, om zyn Apoftolonifche Opperhoof„ digheid, door eenzeekere figuurlyke algemeenheid de perfoon „ der gantfche Kerk; Want wat hem in het byzonder betrof „ hy was uit de natuur maar één mensch op zig zelve genomen* „ hy was door de genade maar één Chriften op zig zelve genoo„ men, hy was door eene overvloediger genade maar ék fchep„ zei op zig zelve,en als zodanig de eerfte Apoftel. Dan, toen „ hem gezegd werd: 17x»l $ ge,m de Jlsutels van het Ryk der „ Hemelen verbeelde by de gantfche Kerk." Dit is, fchoon na de vmdmgryke verklaar-wyze van Aunminus , e£ter eene waare uitlegging > Petrus op zig zelve, en teffens de lerfte onder de Apoftelen zynde, vertegenwoordigde, door het verkrvgen van de mpgt der fleutelen , de geheele Kerk, Wat valt hieruit te befluiten? Zal men daaruit bewewen, dat 't rer wie gepleegd, van myne Geloofsgenooten of van anderen." „ Dan, geloof my te gelyk ook, dat de fchuld hier van geenzins aan onze leering, aan onze ge- lools-  V A N DEN MENSCH, tlg Joëfsbelydenis kan toegefchreeven worden: zy is er geheel zuiver van : zy boezemd ons aanhoudena de zagtmoedigheid in : zy beveeld ons zelf ronduit het tarwen en onkruid beiden te laaten opwasfen tot den oogst : zy veroorlooft ons geene andere wapenen ter verdeediging of voortplanting des geloofs , als die welke de Rechten van den Mei sch ons zelve toeflaan j te weeten: befcheideni eid en kragt van redenen , zuiverheid van zeden , en H. voorbeelden : kan zy het dan helpen , dar loinmigc van haare Belydeis (als ik ze zo noemen mag) zich door heerschzugt, eigenbelang of domme yver hebben laaten vervoeren tot daaden welke zy zo hooglyk veroordeeld ? Kon het onzen Zahgmaaker ofte zynerleeringe verweeten worden, dat er onder de zynen Boanerges, dat is: donders kinderen , gevonden wierden, die het vuur van den h,mei wilden doendaalen, om de onhenfche Samaritaanen te vernielen? was het de fchuld van Jefus Chriftus , dat Jacobus en Joannes niet wisten van wat geest zy waaren ? Luk. IX: <§." „ Ik onderteken des met hart en pen'her'vyfde hd der Rechten van den Mensch : en beveel zulks, zo veel in my is, ook aan u myne Gemeente, dewyl ik my verzekerd houde , dat het aueen ziet op dwangmiddelen, en vervolging om den Godsdienst: immers mag men , en kan rfien niet onderflellen, dat het twee leedig zoude zyn en dat het eerfle deel daar van , te weeten , dat ieder mensch het recht heeft om God zodanig te die-nen als hy wil of niet zuil, op zich zclven zoude itaan : Want dan zoude vooreerst de keus van eenen Godsdienst alleen aan de wil en genegenheid van den mensch worden overgelaaten, en dus eene zeer blinde keus zyn, daar Paulus, Rom. XII- / ver-eischt, dat onze dienst redelyk zy: ten'anderen ï a zou,  120 LEERREDE OVER DE RECHTEN zoude dan door het erkennen van de Rechten van den Mensch alle Chrillelyke gezindheden, welke die ook zyn tnoogen, genoodzaakt worden, eene ftelhno- aan te ncemen, die vlak aan loopt tegen het aller eerst grondbeginzel van hunnen Godsdienst, het welk is, dat men ten minften verphgt zy dat geloof, die leering te omhelzen , welke 4j Chriftus veropenbaart heeft, en door zyne Gezanten aan alle Volken verkundigd , daar en boven zoude als dan daar door eene volftrekte onverfehilligheid worden ingevoerd ten aanzien van Godsdienftige beleidenisfen, en daar uit volgen, dat het aldus volftrekt om het even zy , welke Chrillelyke Gezindheid men aankleeve: waar op ik ridderlyk en onbefchroomd zeg, (dewyl my volmaakte vryheid van Godsdienst , en verklaarin? mvner gevoelens vergund word door die zelve Rechten van den Mensch, welke ik heden verkundig,) waar op ik dan zeg, dat zodanige onverfchilligheid onbeftaanbaar zy met het Roomsen Catholyk Geloof, het welk inhoudt: dat de waarheid een, en onverdeelbaar zy , en dus ook devan God geopenbaarde waarheden: dat Je/as Chriftus gisteren, van daag, en in eeuwigheid altyd Wve is, Hebr. XIII: 8 en dus ook zyne kering- wv zeggen met Paulus, Eph. LV. 0. uen Heer, een Geloof, een Doezel; de eenheid des Geloofs is des een Hoofdftuk van onzen Godsdienst, niet flegts in fommige voornaame punten, in welker bepaaling men nooit zoude overeenkomen, maar in alles, volftrekt alles wat van God geopenbaart is : dewyl hy in het eenen zo wel, als in het anderen altyd dezelve , en zich gelyk is zo als hv zelf zegt: ik ben de Heer, en verander niet, Malach. III: 6. die dit niet aanneemt, is geen Roomsch Catholyk." Q^  V'N DEN MENSCH. m „ On&rtusfchen dewyl dit zuiver Godsdienftig zy, houde ik het daar voor, dat Hollands Repre/éntanten zich daar mede noch hebben willen, noch kunnen inlaaten, als niet bevoegd zynde , om uitfpraak te doen over Godsdienfli»e denkwyzen, maar dat zy alleen allen dwang verdrukking en vervolging om den Godsdieuft me de burgerlyke Maatfchappy hebben willen weeren: en als zoodanig roem ik het vyfde Lid der Menfchelyke Rechten ten hoogflen: oordeel het volmaakt in de itemmen met het Goddelyk Recht en herhaal nogmaals de belydenis, welke ik reeds gedaan heb, durvende des noods Godt tot getuige neemen, dat ik niet liege of veinfe; maar dat ik een hartelyk afgryzen heb van alle vervolg™ om den Godsdienst." 6 „ Niemand voere my te gemoed : gy verhinderd tog door zulke onverdraagzaamheid in de leering eeniger maate de waare Broederfchap: want dan zal ik dit ronduit loogenen: ik erken u in het burgelyken allen voor Schepfelen en Kinderen van den zeiven God, even zoo bevoegd tot genot der aarde, als iemand van de myne : en houde u des voor myne wezenlyke Broeders : willende zoo veel myne omllandigheden toelaaten, Vrede, Eenden en zuivere Liefde met allen onderhouden : En wat myn< r Godsdienst aangaat; deeze leerd mv hen allen hartelyk te beklaagen, welke ik geloof'i de waarheid met te wandelen; doet myn hunne fbmtyds m myne Gebeden gedagtig zyn , en den Vader des hchts fmeeken, dat hy alle Menfchen zonder ondericheid door het licht zyner Godiyke waarheid gelieve te verlichten : ziet hier myne onverdraagzaamheid : ziet hier de verhindering, welke ik der waare Broederfchap toebreng: en welke ikwelke onze Godsdienst aan myne Gemeente voorhoudt, en inboezemt." I ~ pRYS  III Prysvraag : Waarom word in het gemecne leven zoo weinig van God gefprooken, daar dit «b&iant het nuttigst onderwerp van gefprek is P In Dcenemarken uitgefchreven en beantwoord in drie onderfcheiden yerhandèmlgen , door T. L. Cal lis rn, Oppet-Confiftoriaal Raad en Generaal Superintendent des HertogdomS Holftein ; FrideriCH Ludwig Bang, 'DoBor ?« Profesftor in de Geneeskunde en Eerfte Jrts aan het Fr ederiks Hospitaal, te Koppenhage ; en Miciiael Goïtlieb Birckman, Waar in het onderwerp uit verfchillende oogpunten befchouwd, en op eene Godsdienftige, wysgeeriv ge en menschkundige wyze overwogen word ; uit het Hoogduitsch , met eene aanpryzende Voorreden van Ysbrand van Hamelsveld. Te Amfterdam by M. de Bruyn, 1795. in 8°. , j let moet den deugdzaamen betragter vry opmerkzaam voorkomen, dat de menfchen in hunne daag, jvkfche verkeering, en in hunne gezelfchappenzoo weinig en zoo zeldzaam van God en den Godsdienst fpretken. Zyn dan deeze voorwerpen, van zoo weinig nut, van zoo weinig aanbelang en van zoo weinige waarde, om ze niet in de gemeene zamenlevin* tot een hoofdtaak onzer redeneeringen te maken Om de oorzaak van een zoo vreemd verfchvnzel op te fpooren, moeten wy, gelyk de Burger «w» Hamelsveld zeer wel aanmerkt, ons des te meer genoopt vinden , naar maate men aan den eenen kant zoo hoog hoört opgeven van onze verdichte eeuw, en men aan den anderen kant thans tvden beleeft, welke door verbaazende en ontzachlvke cebeurtenisfép en zorgelyke vooruitzichten , . de  PRYSVRAAG. 123 de menfchen uit hunne gevoelloosheid moesten opwekken, om hunnen troost tegen alles, wat hun rampfpoedigs dreigt, in de vertroosting van den Godsdienst, als de eenige waare en ^ beften dige te zoeken. Aan eene zoo edele en loflyke weetgierigheid , zyn de drie Verhandelingen, die hier aangeboden worden, haaren oorfprong verfchuldigd. ■ E.n ambteloos perfoon in Denemarken ftelde de vraag , die 'er het onderw rp van uitmaakt, in het jaar 1790. ter beantwoording voor, en zag door verfcheiden ingekomen antwoorden, aan zyn verlangen voldaan, van welken dat van deri Heer F, L, Bang, den eereprys waardig geoordeeld werdt.—' Behalven deeze en de twee anderen van de Héeferi Callifen en Birckner, welke thans te zamen, in het Nederduitsch vertaald , uitgegeven worden, zyn 'er nog twee beantwoordingen der Prysvragen in druk verfcheenen, eene in de Deenfche'taal van den UeetSuhr, en eene Hoogduitfche van den Koningl. Pruisfifchen Legations 'Secretaris'J.T. Plant, te Hamburg, dog, dewyl die van den eerstgemelden , zoo veel bekend was, niet in het Hoogduitseri vertaald was, en de laatfte van den Heer Plant, in het zaakelyke met die van den Heer Birckner overeenkwam, had men dezelve agtergelaaten, teneinde ook deeze uitgave niet nodeloos te vergrooten. Voor 't overige zyn deeze drie Verhandelingen / in eene vry verfchilligè fmaak gefchreven , naar'' maate het gezichtpunt was, waar uit dit onderwerp befchouwt wierd. De beide eerfte meer met een Godgeleerd, de laatfte meer met een wysgeerig oog, zy hebben allen haare verdienften, fchoon de laatfte ongetwyffeld, meer tot het verftand fpreekt; en de zaak dieper en menschkundiger tot in den grond doortast, terwyl de eerften meer op het han doelen 1 4 en  p4 prtsvraag. ennietzonder warmte van geest gefchreven zyn,™ waarom wy dan ook'den aandagt onzer Leezereu eenige pasfagiën uit de evengemelden zullen meéf deelen. Het moet, zegt de Heer Callifen , ons be.r vreemden, dat men in het Chrifiendom, byzonder in Proteftantlche Landen , allerminst onder aanzien-r lyke en meer befchaafde menfchen , van God zoo zeldzaam hoon fpreeken. Door de gantfche waereld heen, kan men dra bemerken , of en wat de menfchen voor eenen God houden. Jooden, Turken en Heidenen , fpreeken 'er van. Men behoeft niet lang onder hen te verkeeren, om zulks re hooien en te zien; elk heeft zyne godsdienftige gebruiken, aandachtsoeffeningen en teekenen, waar door hy aan zynen God herinnerd wordt, en dus ook va- Hem fpreekt. Onder ons, daar tegen, hoort men 'er zelden van, buiten onze kerken. Wy kun-, nen lang met ryke en welopgevoede menfchen omgaan, wy kunnen in hunne huizen met hen leeven, allerlei zaaken verritten, veele goede hoedanigheden in hen ontdekken; en nogtans geen enkel woord hooren van hunnen God. Vraagen zy aan, zulk een mensch of hy geenen Godsdienst heeft ? Dan zal hy den zynen noemen, van welken hy dikwerf zeer weinig weet; hy zal zelfs niet ligt te beweegen zyn, om denzelven te veranderen, om dat zulks voor eene fchande gereekend wordt — en dit is dan ook zyn gantfche Godsdienst. Alle andere voorwerpen houden onze tong beezig, en het ontbreekt haar niet ligtlyk aan ftof. De welleevendheid, de welvoegelykheid hebben in de gezellige verkeeringontelbaare kleine regelen ingevoerd, waar, hoe en van welke dingen men fpreeken moet; maar de Godsdienst is , als door eene algemeene overeenfternming, daar van uitgefiooten en tot de ker-  PRYSVRAAG. Ï2S kerken en de eenzaamheid verweezen. Hoort men nog, nu en dan, den naam van God, het is in onbedagtzaame betuigingen van flcgte menfchen , die bewust zyn , dat zy geen geloof verdienen, of, wanneer het de gewoone manier van fpreeken met zich brengt. Maar dat met zulke deelneeming van God gelprooken worde, al van andere dingen°, dat vindt men in den openbaaren, ja zelfs in den mser vertrouwelyken omgang, byna geheel niet; behalven fomtyds, met eene zeekere gemaaktheid, waar door her verveelt. Misfchien is 'er geen Godsdienst in de waereld, behalven de onze, van welks waarheid men meent overtuigd te zyn , en over welke men zich nogtans fchaamt met eikanderen te fpreeken. De dwaasheid , de fcherts, de bediJzugt fpreeke overluid, zy zyn de ziel en het leven onzer gasunaaleii , onzer byeenkomften — en de Godsdienst zwygt. Men hoort 'er niet van, dan enkel ter loops, of wanneer godlyke zaaken fomwyl het onderwerp eener geleerde redenwisfeling zyn. In veele gezelfchappen kan men het oor van deugdzaame menfchen, door het fpreken van de gewigtigfte dingen, lastig vallen of beleedigen; men kan met den Bybel en de vroomigheid fporten , en merkt niet het ongenoegen, waar mede zulks van veelen wordt aangehoord. Maar wilde iemand met ernst van God en van Chrifhis fpreeken , 'er zou eene algemeene bevreemding ontftaan ; veelen zouden hem voor eenen huichelaar, of ten minften voor zeer onbeleefd houden." Van waar komt dit? zie hier de gedagten van den Heer Callifeii. „ De hoofdoorzaak is wel zeker de ongodsdienftigheid onzer eeuw ; of liever , onverichilligheid, zo wel in het gemeen als byzonder, omtrent godsdienftige gewaarwordingen, en de middelen ter bevoordering van den Godsdienst, ook I 5 met  I2t> PRYSVRAAG. met opzicht tot onze Geesrelykheid en derzelver gefteldheid in deeze dagen " ,, De reden dus, waarom in het gcmeene leven zoo weinig van God gefprooken wordt, ontftaat uit onverfchilligheid, zoo wel omtrent den invloed van den Godsdienst op het hart, als ten aanzien van de middelen waar door dezelve bevoorderd wordt." „ In onze zonderlinge tyden, zegt de Schryver, is de Godgeleerdheid meer kritisch en filofoofisch geworden, dan zy voor heen was ; en daar tegen begint dc wysgeerte myftyk te worden. Alles , wat in den Godsdienst eenigzints duifter is, en niet door duidelyke regelen van het gezond verftand of der reden bepaald" kan. worden , dat behaagt niet. Men laat den Godsdienst byna niets meer overig dan het geen de Reden, ook zonder Operïbaaring, begrypen kan. Het ardere wordt Wèi juist niet ontkend, maar men laat het aan zyn plaats, pen gebruikt het nier, en trekt 'er dus geen nut van. Een groot deel de ieuwere fchriften, gelyk ook veele Leerredenen leeren eigentlyk geen Chriftendom , n aar Wysgeerte en Zedekunde; even of de eerflen,om bruikbaar te zyn, het licht — en de andere , de hulp , welke de openbaaring aanbiedt , konden misfen. Men fchynt te gelooven , dat de verborgenheden van den Godsdienst meer eene verdeédiging behoeven , dan de Verborgenheden der Natuur. De hedendaagfche onderzoekings en hervormings geest , hoe veel goeds dezelve ook te weeg brengt, fchynt te vergeeten, dat het onderzoek, in alle dingen , wanneer het zich over de grenzen waagt, en te diep in de natuur der znaken indringen wil , zeer ligt verwildert, en het nut wechneemt. De bemoeijingen der krityk, hebben den Bybel eene gantsch andere gedaante gegeven , dan  PRYSVRAAG. i2f, dan de zelve tot hier toe in de Chriften waereld gehad heeft ; en de ftemmen zyn nog zeer verdeeld over de vraag: of het oogmerk van den Bybel daar by gewonnen heeft?" Aanmerkelyk is het geen de Heer Callifen elders zegt, met betrekking tot de onverfchilligheid, ten aanzien van de middelen tot bevoordering van den Godsdienst. Men houde fteeds in 't oog, dat het de taal is van een yverig Lutheraan. „ Dc wysgeerte heeft ons te regt geleerd , dat deeze (uiterlyke) middelen , de Godsdienst zelf niet zyn , en dat men op dezelven dik wyls, te veel, ja tot bygeloovigheid toe, vertrouwd heeft; dan zy had ons ook dit kunnen leeren, dat het gebruik derzelven wel deeglyk een deel van onzen pligt uitmaakt, en dat de zedelyke werkingen van den Godsdienst veel afhangen van het getrouw gebruik des gebeds, der openbaare en bezondere Godsdienstoeffeningen , en des heiligen Avondmaals. Onze fLutherfche) Kerken en Altaaren worden openlyk verwaarloosd. Zy , die met kerkelyke zaaken te doen hebben, weeten het, hoe bezwaarlyk het wordt , de noodige middelen tot onderhoud te bekomen, en welk eene verpligting wy hebben aan onze voorvaderen , die in dat ftuk bereidwilliger waaren. Veelen van onze Feestdagen en openbaare Godsdienstoeffeningen heeft men moeten affchaffen , om dat ze niet meer tot het rechte oogmerk, ja zelfs tot kwaad gebruikt werden. De achting voor den Zondag neemt fterk af, en men maakt thans minder zwaarigheid, dan ooit, om den zeiven aan tydlyke beezigheden en uitfpanningen te befteeden. De toeloop tot onze kerken, fchynt niet zo zeer af te hangen van de verpligting, om God openlyk en gemeenfchappelyk aan te bidden, als wel van de gaaven en bekwaamheden des • Leeraars,  iaS FRYSVRAAG. Leeraars. Een groot deel van den meer befchaafden ftand, heeft te weinig fmaak in Godsdienftige verrichtingen, en te veel kennis , dan dat zy veel vermaak voor hunnen geest zouden vinden in eene vergadering, waar in op het grootfte aantal der zulken, die niet zoo onderweezen zyn als zy , moet agt geflaagen worden. Ook is de weeklykheid en de zugt tot gemak en genoegen veel te groot, dan dat men zien door de vrees voor hitte, koude en nitwaasfemingen niet zou laaten te rug houden. Even eens fchynt de Huisgodsdienst, de bedeftonden, de morgen en avondoeffeningen verminderd te zyn. De wyste volken oordeelden noodig , by hunne gastmaalen en in hunne woonhuizen, allerlei teekf nen , gewoonten en fpreekwyzen te hebben , door welken hun de onzichtbaare Godheid herinnerd wierd. Maar by de Proteftanten , zyn de uitwendige teekenen verdweenen; by voorbeeld het Soli Deo Gloria , is van onze huizen uitgeraakt ; J. N. R. J. uit onze brieven en rekeningen ; debybelfche fpreuken en afbeeldzcls van onze wanden. Dit waaren flegts dingen van weinig belang , 't is waar; doch zy riepen dikwils de ontvlcogen gedagten van God in de ziel weder te rug. Thans, daar tegen , enkel omringd door voordbrengfelen der verfynde zinlykheid en verbeeldingskragt, door afbeeldingen uit de Fabelkunde — welken voorzeeker niet zeer gefchikt zyn, om waardige begrippen van de Godheid aan te kweeken. — In eenen maalftroom van ydele beilommeringen , en om eeven van menfchen, die even zoo onverfchilh'g zyn als wy; is het wonder, dat God aldaar vergeeten word ?" Dus vervolgt hy : „ Alomme vindt men Afgoden, en nergens ontmoet men eene enkele ftreek, waar het aandenken aan God, zonder die dingen , al-  prysvraag. i2g alleen'door Wysgeerte, in de gefprekken dergemeene verkeering heeft kunnen ingevoerd worden. Onder de Roomschgezinden wordt genoeg van God en godlyke dingen gefprooken , en meest daar, waar het meefte bygeloof heerscht. Niet als of by ons minder godvrucht zoude plaats hebben; maar alle die uitwendige behulpzels poogen beftendig de gedagtentot de Godheid op te heffen, welken dan, 't is waar, niet zelden in plaats van daar toe te komen, by de teekenen en middelen liaan blyven , ma?r nogtans meermaalen aan God herinnerd worden.— Het geen aanleiding gaf tot de kerkhervorming, was, dat de uitwendige verrigtingen van den Godsdienst zoo zeer vermeenigvuldigd waaren, dac men onder alle de leerftukken , naauwelyks de zuivere Chriftelyke waarheid, en onder alle de teekenen, gebruiken en zinbeeldige handelingen, naauwlyks de zaak zelve vinden kon. Veel te ligt ftelt de mensch eene al te groote waarde in uitwendigheden , ten nadeele van het hoofdoogmerk. Wy Proteftanten zyn zeekerlyk aan de andere zyde een weinig te verre gegaan; wy hebben de uitwendige middelen tot opwekking, de teekenen , de zinnebeeldige verrigtingen,als ook de Kerkelyke Tucht, te zeer affchaft. " (Sero fapiunt Pbryges.) „ Echter is onze gefteldheid, buiten tegenfpraak , meerder waarheid, verftand, zedelykheid en over zulks minder bygeloof, onverdraagzaamheid, twist en geweetensdwang." De zin deezer woorden fchynt intusfchen zeer overeenkomftig te zyn, met het geen men leest by Lucas XVIII: ii. „ Alwaar (vervolgt de Heer Ballifen) nog onder ons aan God gedacht word , daar gefchied zulks met meer overleg en overtuiging. Van daar vindt men onder de Proteftanten beeter onderwys en meerder oeffening." j)jt  l3o PRYSVRAAG. Dit is zeer tegenftrydig mét 't geen de Schryver reeds gezegd heeft, dat namentlyk de Proteftamen te verre zyn gegaan, en de uitwendige middelen tot opwekking te zeer hebben afgefchaft. Hoe meer , voegt hy 'er elders by (a), de uiterlyke Godsdienst verdivynt, zoo veel te meer neemt de waare Godsdienst des harten en des levens af. Hoe zal men nu, (om volgens de Hellingen des Schryvers zelfs te oordeelen) kunnen beweeren, dat 'er meer waare Godsdienst onder hun is , die de minfte uiterlyke Godsdienst hebben ? Zoo ziet men dikwerf de geleerdfte mannen door overeiling de tegenftrydigfte zaaken beweeren, en alzo zig zelve , door partyzugt overmand , tegenfpreeken. In de tweede Verhandeling , zynde die van den Heer Bang, worden ons de hoofdoorzaaken , waarom wy zoo weinig van God fpreeken, dus opgegeven. i°. God, en het geen Hem betreft, ligt ons niet genoeg aan het harte. 2°. De aardfche belangen liggen den menfchen te zeer aan het hart. 3°. Vertrouwelyke vriendfchap wordt zelden onder de menfchen gevonden. 4°. De Goddelyke waarheden ivorden oud en genoegzaam bekend gehouden. 5°. De liefde, zoo weljegens God, als tot de menfchen onder eikanderen, is verkoeld. 6°. Het is zoo verre gekomen , dat men zig fchaamt, buiten de vastgeflelde tyden, en op eene andere dan gewoone wyze van God te fpreeken. Wy zullen ons vergenoegen , om alleen wegens de laatstgemelde oorzaak de volgende gedagten van den Heer Bang meede te deelen. Het (a) Bladz. 35.  PRYSVRAAG. f3, „ Het is de mode, niet van God te fpreeken. — Die geenen zelfs, wier ambt en post het is, tydig en 01 ydig des Heeren naam te vermelden , fchikke'n zig al mede naar de zeeden des volks. Deeze mode is een treurig, doch onlochenbaar bewys van het bederf onzer eeuw ; want niets dan een algemeen v-rbreid ongeloof, ondankbaarheid, onkunde en onachtzaamheid omtrent God, zyne handelingen en zyne goedheid, kan zulk een algemeen flilzwygen veroorzaaken. En gelyk deeze mode een uitwerkzel is van kleinachting jegens Goden den Godsdienst, zoo word zy tevens oorzaak, om de zeivete onderhouden en te vermeerderen, dewyl ze in den omgang een beletzelis, tegen dat geene, waar door wy ons onderling op den weg der godvrucht aanwakkeren, daar op verflerken, en daar toe leiden zoude n. — Maar zullen wy ons door dien geweldigen flroom laaten raedeflëepen ? moeiten wy niet veel eer, gevoelig getroffen over het gevaar, dat ons en onze nazaaten dreigt, onz ■ uitterfte poogingen aanwenden, om den zeiven i : fluiten, waar wy kunnen P Er worde.; immers o .der ons nog mannen , die voor de zaak der deugd en van onzen pügt, der mode het hoofd durven bieden, en die de eer der waereld niet fchatten boven de eer, die uit God is." „ Stelr u in den bres, gy hraave Leeraars ! Uw pligt is het voornaimentlyk, der mode tegen te werken , welke regelregt aanloopt tegen het oogmerk van uw ampt! Gy hebt het voornaamlyk in uwe magt, haar te veranderen. Onderwyst niet flegts door openlyk voor het volk te fpreeken , maar ook hier door, dat gy u met hen in g< meenzaameredenwisfelingen inlaat. Onderrecht hen door uwe ge, fprekken; leert un zelfvan God te fpreeken.Schaamt u het Evangehc van Jefus Chriftus niet. Zyn naam zy  »3» PRYSVRAAG. zy zoo dikwyls en zoo gaarn in uwen mond, als iti dien van Paulus." „ Vaders! u lieden vermaane ik, gehoorzaamt toch het uitdrukkelyk bevel uwes Gods, om uwe kinderen, tot uw eigen en tot hun welzyn, te onderrechten. Naar maate gy hen tot God opleidt, zult gy zelf ftandvastig op zynen weg blyven. De weereld niet llegts zal u dank weeten, neen! een talryk nageflagt zal u aan geene zyde des grafs te gemoete ylen, en U danken, dat gy hun den weg tot hunne gelukzaligheid hebt leeren kennen; dat gy op het fpoor der deugd hun voor gingt, waar door zy op het zelve zyn gefterkt geworden." „ Vrienden! zoekt, elk om ftryd, uwe ongeveinsde vriendfchap hier door te bewyzen, dat gy door uwe verkeering en gefprekken eikanderen verbeeterd. Haalt de vriendfchaps banden naauwer toe, door fteeds aan Hem te denken, Hem te bewonderen en te verheffen, die u de teederfte vriendfchap toont. De vriendfchap , op zulk een grond gebouwd, ftaat onwankelbaar; de eeuwigheid zelve kan zulk eene vriendfchap niet verbreeken." „ Chriftenen ! Gebruikt den u betrouwden duuren fchat, begraaft u talent niet in de aarde! woekert er mede, naar den wil van uwen Heer, en ftrooit het zaad der Godvrugt, alomme waar gy kunt! ■— Wordt fchaamrood by u zei ven, wanneer gy in gezindheid, woorden of daaden, u laauw betoont jegens Hem, die den warmften dank van uw hert verdient! Beeft op de gedachte, van u zyns te fchaanien, die ons eeniglyk gefchonken is tot onze gelukzaligheid zyns, voor wien alle knien, in hemel en op aarde, zig moet buigen! Siddertvoor de rechtmaatige bedreiging: Wie zich myns en mytier woorden zal gefchaamdhebben, dien zal de zoon des menfchen zich fchaamen , wanneer hy koomen zal  PRYSVRAAG. ,3, zal in zyne heerlykheid en in de beerlykheid zynes F'aders! De laatfte Verhandeling is die van den Heer Michaël Gottlieb Birckner. Zy is meer de betragtin^ van een zeedelyk Wysgeer, dan van een Chriftent en zommige godgeleerden zouden veelligt niet alle denkbeelden, welke die Schryver omtrent deeze ftoffe ontvouwt, voor regtzinnig houden. Boven dien zyn zyne gedagten zodanig in een gefchakeld, dat zy voor geen uittrekzel vatbaar en niet dan in haar verband kunnen befchouwd worden. Qnis eft Petrus, feu qualis Petri primatus? Liber theologico-canonico-catholicus. Ratisbonnaa 1791. dat is: Wie is Petrus? Of hoedanig is de Op■perhoofdigheid van Petrus*! Een Godgeleerd, Kerkregelig, en Catholyk Boek. Met goedkeuring. Ie Regensburg. Tweede Drnk Ato. overgezien w verbeeterd. ([groot 454 bladzyden.) DERDE EN LAATSTE UITTREKZEL. (Pervolg van bladz. 11 f5.) Na dat de Schryver, in de twee eerfte deelen van zyn werk, de gronden van Petrus opperhoofd eheid mt de Heihge Bladeren aangewezen, en den de Goddelyke inftelhngdes Heilands is vastgefteld, befchreven heeft; gaat hy over tot eene verhandel hng over het monarchaal of eenhoofdig bellier van den Paus in kerklyke zaaken. Dit laatfte hehtac Kerk, Bib. II. deel. No. 4. K de  l3i OTPERHOOFDIGHEID YAN PETRUS. de Schryver uit de allervroegfle gedenkfchriften des Chriftendorns aldus op. „ Dit gcloofftuk is zoo klaar in de H. Schriftuur uitgedrukt, dat niet dan eene onverzettelyke ftyf hoofdigheid vantwistzugtigen gelegenheid heeft kunnen geven, om 't zelve op te helderen en uitte kggen. Immers blykt zoo uit onderfcheidene fchriftuurplaatiën, als uit de verjdaaring van onzen Heiland, en eindelyk uit algemeene aangenomene fpieekwyze, dat men door de fleutels van het ryk der Hemelen, die aan Petrus beloofd zyn, moet verflaan het opperbewind over de kerk. Zou nu hy, die 't oppergezag voert, uit den aart van zyn bellier, geen gebiedende, noch wetgevende magt hel ben ? By aldien iemand zulke wangedrogtelyke Hellingen wilde beweeren , zou het beter zyn in 'l geheel te zwygen , dan woorden met zulk een dwaazen te verfpillen." „ Deeze gebiedende magt, of (om een minder aanflootelyk woord te gebruiken) dit bewind voerde de H, Petrus reeds ten aanzien zyner mede Apostelen en andere Broeders, toen hy geboodt, dat men ten Apostel zou verkiezen in de plaats van Judas den Verrader \a), en toen hy, gelyk het een Opperherder past, de gantfche kudde doortrok , ongetwyffeld , om al wat ongeregeld was , te berispen, en het geen nuttig was, te beveelen. Reeds van de Apoftolifche tyden af, pleegde men, zoo uit het Oosttn als uit het Westen,- raad met den Roomfchen Stoel van Petrus, over de twyffelingen en gefchillen , die in geloofszaaken ontftonden ; deszelfs uitfpraakcn hadden kragt van gevvvsde , en dienden tot eene vasten ftokregel. En (n) Werken der Apofi. I. v. li.  OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. 135 En oflchoon deeze kostbaare gedenkftukken van het eerfte Chriftendom , meest al door de algemeene vervolgingen zyn verlooren gegaan , zyn 'er ons egter door de Al voorzien igheid, nog eenige van overgebleven. Het is zeeker en onbetwist* baar, dat de eerilePaufen reeds-veifeheide uitfpraaken gegeeven hebben, op raadyragingen en voorftellen die hun van alle kanten gedaan wierden. Veelen ueezer uitfpraaken en befluiten worden by de geleerde waereld niet gehouden van de volkomenfte egtheid te zyn , des zullen wy ons alleen bepaalen tot zulke gedenkftukken , wier egtheid den fcherpften toets heeft ondergaan , en welke over zulks boven alle bedenkeJykheid zyn.* Vooral is het aanmerklyk, dat kort na de dood van den H. Petrus, 'er zig een voorbeeld op doedt van eenige Korinthifche Prieilers, die door fommige fcheurmakers op eene onregtvaardige wyze van hunne bediening verftooken zynde, nogby 't leven van fommige Apostelen, zig niet totdeezen, maar tot Clement, als het Hoofd en den Opvolger vail Petrus, gewend hebben, om hunne bezwaa-en in te brengen. Deeze ging hier omtrent wel niet een gepaste ootmoed en de uiterfte gemaatigdheid te werk, dog gebruikte teffens zyn gezag als Opperhoofd, hy verwees de wëerlpahnelingèn tot boetdoemng, en beval hun, om den Priefteren , die door de Apoftolifche mannen wettig waaren aangefield, onderdanig te zyn. Gy derbaiven, zegt hy , die den grond/lag tot dien tweefpalt gelegd hebt , weest den Priefteren onderdaanig en neemt hunne berisping aan ter boetdoening buigt de kmen van uw hert leert u onderwerpen , alU laatdunkendheid afleggen , en de ligtvaardïgheid uwer tonge beteugelen. Immers is 't u beet er, om Vyn, dog van een beproefde deugd in de fchaapftal K a van  i3ö OPPERHOOFDIGHEID VAN PETRUS. van Chriftus bevonden te voorden , dan , om niet waanzvysheid de hoop op hem te verliezen («V „ Soortgelyk bewys voor hetPausfelyk oppergebied, levert ons Eufebius op uit de gedenkftukken der tweede eeuw, daar hy eenige brokkelingen bybrengt van een brief, welke Dionyfius, Bisfchop van Corinthen, aan den Roomfchen Paus Soter, tot antwoord had gefchreven (£). Uit dien brief blykt, dat Soter bevoorens een brief aan de Corinthers had gefchreven, die even gelyk de brief van Clemens, in zulk eene agting by de Corinthers was, dat men ze waardig oordeelde om uit hoofde der uitmuntende voorfchriften en zedelesfen, die 'er in vervat waaren , beftendig in de kerk den volke opentlyk voor te kezen." Wy zullen den Schryver niet volgen in zyne talryke voorbeelden , deeze enkele zullen tot een proefftuk genoeg zyn. Wy verzenden de Leezers voor 't overige tot het werk zelve, 't geen met eene uitmuntende geleerdheid gefchreven, en waar in de verhandelde ftoffe over de Pausfelyke magt meer dan ooit opgehelderd, uitgewerkt en veideedigd is. (a) Epist. I. ad Corinth. apud Ctmjttmt. n. 57. (6) Hijt. Ecclef. Lib, 4. C. 23, Kort  »37 K c> r t B e g r i p der leerftukken en gebruikelykheden der Roomsche Kerk; afgezonderd va» alle twistredenen en aanbevolen aan alle Roomscii gez inden , zoo wel als Hervormden , door den zeer Eerwaarden lieer Daniël de Beaufort, uit het Engelse!,, naar de tweede uitgave in 't Fransch vertaald — en vervolgens in het Neder duit sr.h door Joh van Dyk, Rustend Leer aar en Profes for in de H. Godgeleerdheid te Maaftricht. In 's Gravenhage by J, A. Bouvink. (Vervolg van bladz. 106.) w y zagen m ons voorgaande Nommer, den Heer de Beaufort, het leerftuk van de Aanroeping der Heiligen beftryuen, dog zagen teffens ;'yne bedenkingen voor het ligt der rede en waarheid verdwvneri, jaa door zyne Mede Proteftanten volkomen wederleggen. Wy kunnen niet afzyn, om thans ons oordeel mee te deelen, over het geen die fchryver zyne leezers tragt diers te maken, aangaande het gebruik en vereeren der Beelden in de Roomfche Kerk. Ziet hier hoedanig hy over dit ftuk redekavelt. „ Van alle de gebruikelykheden der Roomfche llerk zyn er geen die ongunftiger en tellens natuurlyker bezwaaren tegens hunnen Godsdienst opleveren, dan deeze twee, namen dyk: _ deopenbaa- fJ^T lr Tüe onbekende taal, zoo allerduidelykst ftrydende tegen het gezond verftand en alle reden, — cn den Beelden dienst, zoo duidelvk in de gantfche H. Schrift verboden.' In VttT de" Wet-gebod word gezegd, , Gy zult u geen gefneK 3 den  1-9 DE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN dea Beeld maken, Gy zult u voor het zelve niet buigen , noen het zelve dienen." Maken nu de Roomschgezinden zich zulke Beelden niet? Bnigen zy zig niet voor dezelven ? Vallen zy voor de zelve niet op hunne knien ? Bidden zy de zelve niet aan ? Inditn dit g' en Af^odendienft zy , is het voor het allerminilen iets, dat 'er zeer naby koomt en zeer fterk naar gelykend." Ziet daar dan volgens het begrip des fchryvers, twee ongunftige en natnurlyke beziuaaren, tegens den Katholyken Godsdienst; namentlyk, de openlaar e dienst in eene onbekende taaien de Beelden-dienst. Wat het eerfte betreft, hebben wy reeds elders aangemerkt, dat de Openbaare Godsdienst beftaat in de Onderwyzing en in het gebed. Dus wil de fchryver den Kattholyken verwyten, dat de Predikatiën en Katechifatien by hen gefchieden in onbekende taaien, dan. wederfpreekt hy de waarheid en ondervinding. Dog bedoelt hy hiermede 't gebed, dan is zyne opmerking ruuw en ongefchoeid. Het diende immers den Heer de Beaufort niet onbekend te zyn , dat, fchoon de openbaare of algemeene gebeden bv de Latynfche Kerk in 't Latyn en by de Griekfche Kerk in 't Griekfch gefchieden , egter de gieloovigen die deeze taaien niet magtig zyn, zigvan formulier gebeden in hunne Moedertaal bedienen, die met de publieke gebeden overeenftemmen, en op de algemeenne Godsdienstverrigtingen liaan. Het is wyders ongerymd te zeggen , dat de openbaare Dienst in een onbekende taal flrydende is tegen let gezond ver/landen alle reden. Immers by aldien de Katholyke Kerk geene Algemeene Kerk, maar eene afiefcheurde tak was, die zig tot een enkele Landftrtek bepaalde (zoo als de Engelfche of Ierfche Kerk, waar van de Heer de Beaufort, de eer heeft Aarts-Diaken te zyn) dan had zy zig ook maar te be-  DER ROOMSCHE KERK. i39 bepaalen tot de taal vandatLandfchap ; maar, daar de Katholyke Kerk zig over den bekenden aardbo. dem en in alle gewesten uitbreidt, gebruikt zy uit hoofde van haare algemeenheid eene taal, die > fchoon niet van alle, egter algemeen bekend is. Quacumque Jub ccelo repostas, Gem hominum colit orbis oras. daarom gebruikt zy de Griekfche taal voor 't Oosten , en de Latynléhe voor 't Westen , inzonderheid ter verrigcing van het Dankoffer des Nieuwen Verbonds, van die zuivere Offerhande, die van het Oosten tot het Westen in alle plaatfen, agtervolgens de voorzegging van den Propheet Malachias word opgedragen (a). De Hoogleeraar van JDyk die dit werkje van den Heer de Beaufort, zyner vertaaling waardig gekeurd heeft, zoude, onzes erachtens, zyneLeezers geen ondienst gedaan hebben, om hen te doen zien hoedanig en in welke taal men de Godsdienst, zeedert de eerfte verkondiging des Chriftendoms in deeze en byleggende Landen, tot aan de Hervorming toe, ver-igt heeft. Wy kunnen in de tweede plaats even min zien dat de Beelden-dienst, een natuurlyk bezwaar tegens den Katholyken Godsdienst zoude opleveren en dat die in de gantfche H. Schrift zoo duidchk verboden zou zyn. Dit is een grove misflag van den Schryver, want althans in 't geheele Nieuw Verbond word niets Heiligs omtrent het al of nier e. bruik der Beelden bepaald. Het is dus niet anders te befchouwen dan als een tydelyk —bod alle >n den Jooden gegeven, om ze tegen de Afgodery te ' be- O) Malacha I, v. II% p. Cot:n. Gen. Plag. IYxf.p Co K4  T4o DE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN beveiligen in een tyd, dat zy nog te zeer aan de ./Egyptifche gewoontens gehegt waaren. Het is boven dien een gebod, het welk nier ra de letter behoeft opgenomen te worden. Immers zo dit gebod, Gy. zult u geen gefneeden beeld of gelykenis maken, na de letter moest worden opgevat, dan zouden by voorbeeld de wel gelykende portraitten van den Eerwr den de Beauford en van Dyk. een gruwel zyn voor den Heere. Dit dog kan nooit de meening des Schryvers geweest zyn. Zyne vragen die hy daar op doedt vallen dus gemakkelyk te beantwoorden. Maken nu de Roomskhgezinden zig zulke beelden niet? Jaa zeeker. Buigen zy zich niet voor de zelve ? Ook al. Vallen zy voor dezelve niet op hunne kniën? Ja, gelyk de Israëliten voor de Arke des Verbonds. Bidden zy dezelve niet aan? Geenzints. Evenwel poogt de Schryver uit de uiterlyke eerbewyzingen , die de Katholyken aan de beelden doen, hen voor Afgodedienaars te doen doorgaan, eu meent zulks met verfcheide fchriftuurplaatfen te kunnen'bevestigen. Dan, het zyn eensdeels niet zoo zeer de uiterlyke eerbewyzingen, maar de inwendige gemoedsgeiteltenis, en anderendeels niet de fchriftuurplaatfen, die men eigendunkelyk toepast, maar de geloofsbelydenis en leering der Kerke, wsar uitmen de waare meening der Katholyken kan weeten en beoordeelen. Het Concilie vanTrenten verklaart , dat 'er noch Godheid, noch kragt of bovennatuurlyk vermogen in de Beelden is,— dat de eer, die men dezelve aandoet, betrekkelyk zy en zig bepaald rot Jefus Chriftus en tot de Apostelen , welke zy vertegenwoordigen (#)." Dit erkent de Heer 'de Beaufort zelve , de leering der Roomfche Kerk te zyn. Waarom dan de Katholyken (ö) Concilie van Trente 25e Zitting.  DER ROOMSCHE KERK. i4r ken niet na hunne leering, en flegtsnazyne verkeerde opvatting beoordeeld ? Of ftrookt het met de liefde-wet van Jefus , om zyne mede Chriftenen , zonder grond, jaa in weerwil van hunne plegtigfte tegenbetuigingen , de fnoodfte oogmerken toe te kennen en van Afgodery te befchuldigen ? Dog ziet hier wat de Schryver verder zegt. „ Indien de dienst niet, dan flegts betrekkelyk zy; indien in de Beelden geen Godheid noch deugd woont; indien zy nergens anders toe gefchikt zyn, dan om de ziel te verheffen tot den geene, welke zy verbeelden, zoo zyn alle Beelden tot dat oogmerk gefchikt. Maar wat moet men dan denken van alle die wonderwerk verrigtende Beelden, aan welken men zoo veel gelofte doedt, zoo veel gefchenken geeft, en voor welke men zo veel lastige bedevaarden verrigt ? Doen de Roomschgezinden niet alles wat zy zouden kunnen doen, indien zy overtuigt waaren , dat zeekere deugd of godheid in die Beelden was opgeflooten ? By voorbeeld, in dat van het H. Huisje van Lorette , door de Engelen , zoo men zegt, van Nazaret, op die plaats daar het tegenwoordig is , overgebragt, en welke Fabel, fchoon van alle Roomschgezinden verworpen, in de beroemde Jefuit Tufsjelinus een verdeediger gevonden heeft. Te Halle vindt men nog een ander Beeld van de Maagd Maria, door Justus Lipfius geëerd , onder de benaamiro- van Diva Virgo Hallenfis, de Godin of Goddelyke Maagd van Halle : Dit kan niet gezegd noch verftaan worden van de welgelukzalige Maagd zelve ; nadien zy zoo min te Halle, dan ergens elders is; daar is derhalve dan gefchil over haare beeltenis ' aan welke Lippus , zoo veel wonderwerken toefchryft, en geen minder van dezelve verhaalt, fi crederefas eji, en hoe veele mirakelen van dezelve. K 5 Zee-  142 DE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN Zeekerheid vertelt men ons niet van de Lieve Vrouw van Liesfe, van Zeil, van Marienburg, &c." Wat doedt dit alles nu uit ? Genomen Lipfws , Turfclinus en anderen, waaren in dit geval de bygeloovigflen, die men bedenken kon , zou dit de zuiverheid van 't geloof der kerke kwetfen? Even zoo min als men de reine zedeleer van Jefus kan wraaken om veéle zondige bedryven onder de Chriftenen, even zoo min ook kan men de Leerftukken der Roomiche Kerk verwerpen, om de misbruiken en bygelovigheden, waaraan zigfommigen fchuldig maken; voornaamentlyk wanneer zulke bygeloovigheden of Fabelen , gelyk die van het Huisje van Lorette. zoo als de Heer de Beaufort zelve zegt, van alle Roomschgezinden verworpen worden ? „ Zyt ge begeerig, (dus vervolgt hy,) te weeten op welk eene wyze men de Drieëenheid verbeelden kan , zoo weet ; dat op een der Markten te Weenen , eene groote en kostbaare beeltenis der Drieëenheid ftaat , welke de Godheid verbeeld , houdende Chriftus in zyne armen, en den H. Gee6t, die hen overdekt. Elk Roomschgezinde die er voor by gaat, buigt zich voor dat Meefterftuk van buitenfpoorigheid , neder. Mevrouw Montague fpreekt van een beeld van de Drieëenheid te Regensburg, in het welk de Vader gekenmerkt door een langen baart, Jefus Chriftus aan 't Kruis in zyne eene hand houdt, en inde andere den H.Geest. Daar nochthans Jefaia zegt : Waar mede zult gy God vergelyken, of welke gelykenis zult gy Hem toepasfen? En ondertusfehen wat beelden en misfelyke fchilderyen van de.Godheid en der Heiligen, vind men in de Roomsch Katholyke Landen niet alom , voor welke het Volk tekenen van 't Kruis maakt, en aan welke het Godsdienftige eere bewyst." Met zulke en diergelyke nugtere vertellingen vermaakt  DER ROOMSCHE KERK. 143 maakt de Heer de Beaufort zyne Leezers, en tragt de zelve tegen de Roomfche Kerk voor in te neemen ; dog, om zyne magtelooze pogingen af te weeren , heeft men zig alleen te beroepen op de Tremifche Vergadering, die in haare vyf-emtvyintigfte Zitting , zig over de beelden dus verklaart : Dat men de beelden van Chriftus, van Gods „ Moeder en van andere Heiligen , in de Keiken voornaamentlyk behoord te hebben en te behou,, den , en dat men dezelve behoorlyke eere en eerbewyzing behoorde te geven ; niet dat men ,, gelóóft, dat in dezelve eenige goddelykheid of „ kragtis, om de welke ze geëerd behooren te worden, of dat men van dezelve iets mag verzoeken, „ of dat men op de beelden vertrouwen mag ftel„ len , gelyk oudtyds van de Heidenen gedaan j, wierd, die hunnen hoop op de Afgoden beelden „ fielden, maar, om dat de eer, die de beelden 3, bewezen word, tot de afgebeelden geftierd word, die ze vertoonen , op dat wy door de beelden , „ de welke wy kusfenen voor de welke wy't hoofd „ ontdekken en nedervallen , Chriftus aanbidden en de Heiligen, welkers gelykenisfe ze hebben, ,, eeren. Edog , by aldien fomtyds de gefchiede„ nisfen en verhaalingen der Heilige Schriftuur, „ als zulks voor het ongeleerde volk dienftig zal „ zyn , uitgedrukt, en afgebeeld worden , zoo „ moet het volk onderregt worden,dat de God'ieid „ niet afgebeeld word, als of dezelve metlighaam„ lyke oogen gezien, of door verven of gedaantens kon afgebeeld worden." Tot dus verre het Concilie van Trente. Men ziet hier uit de kering der Roomfche Kerk, dat zy 'er verre van af is, om misbruiken en bygeloovigheden in te voeren óf goed te keuren. Iii tegendeel verklaart de Algemeene Kerkvergadering van  144 DE BEAT5F0RT, GEBRUIKELYKHEDEN van Trente, ter opgemelde plaatfe , rnet zo veele woorden, dat zy met alle nadruk begeert, dat de misbruiken, die in 't gebruik der beelden mogten zyn ingefloopen, ten eene maale uitgeroeid en alle bygeloovigheden daar omtrent moeggenoomen worden. Doch zoo zeer als de Roomfche Kerk zig tegen alle bygeloovigheid en misbruiken van dien aart verklaart, zoo zeer is zy 'er teffens voor, om het behoorlyk gebruik voor te ftaan en aan te pryzen, om dat zy weet, dat 'er een byzonder groot nut in fteekt, zoo om den mensch de belangrykfte gefchiedenisfen van den Godsdienst voor te houden en geftaadig te verleevendigen , als om ze den min kundigen en ongeletterden verftaanbaar af te fchetzen en alzoo tot leerzaamheid te doen dienen. Ook kunnen wy geen reden uitdenken,.waarom men de drie Goddelyke perfoonen niet coude mogen uitbeelden in zulke gedaante of geftalte, als waar in zy zig zelve den menfchen vertoond en afgebeeld hebben. Bezit de Heer de Beaufort dan ook zoo weinige menfchenkunde, dat hy niet zien kan, dat het meerendeel van dien , door uiterlyke teekenen opgeleid moet worden ? En is hy nog niet genoeg onderregr van de heillooze gevolgmi, die eene zogenaamde Hervorming door 't affchaffen der Beelden en andere uiterlykheden van den Godsdienst heeft te wege gebragt ? Aanmerklyk is 't geen dat ons de Proteftantfche Schryver Thomas Eduard, daar van fchetst (a : 'Er is, zegt hy, geene kettery, geene godlastering, geene verwerring die men niet in Engeland vindt, of die 'er zyn oorfprong niet genoomen heeft. De Plervorming ging van het eene uiterfie tot het andere. In plaats van Paapfche nieuwigheden , bygeloovigheden en tyrannie der Kerk- voog- (a) In Jua Gangra:id.  DER ROOMSCHE KERK. 145 voogden, ziet men'er thans doemwaardige keft er yen , verfchrikkelyke Godslasteringen , eene godloofe vrygeestery en eene vervaarlyke regeeringloosheid. De kwaaien zyn niet weggenoomen maar vermeerderd: de hervorming heeft zig alleen bepaalt tot eene afgrysfelyke misvorming. Men heeft de beeldtenisfen der Drieëenheid, van Jefus Chriftus, van de Heilige Maagd en van de Apoftelen zveggenoomen : en thans dry ft men de fpot met de Drieëenheid, met Jefus Chriftus, met de Heilige Maagd en met de Apoftelen. Men heeft van het Sacrament de teekenen des kruis en de kniebuigingen afgefchaft; en thans fchaft men de Sacramenten zelve af. Men heeft de Feestdagenbejnoeit en thans agten de Ketters den Zondag niet meer. Men heeft de Kerkregeering der Bisfchoppen ge/loopt, en thans dulden zy ge enerly Kerkregeering meer. Zit daar de rampzalige gevolgen , die de affchaffing van de uiterlykhedens van den Godsdienst na zigfteept. Hoe wysfelyk heeft dus de Roomfche Kerk gedaan, om 't gebruik der beelden als uiterlyke en nuttige hulpmiddelen tot opwekking van inwendige godsdienftige gevoelens en tot leerzaamheid der eenvoudigen en ongeleerden, die dog altyd het grootfte getal onder 't behoeftig menschdom zullen uitmaken, te bewaaren , en zig dus alleen te bepaalen tot affnyding van alle misbruik en bygeloovigheden. „ Maar (zegt de Heer de Beaufort) indien de Roomfche Kerk de misbruiken zelve als zodanig erkend, waarom beftryd en verbied zy dezeiven dan niet?" Men .kan uit zoortgelyke vraagen ten duidelykften zien, dat de Schryver nimmer de leering der Roomfche Kerk, noch de opgemelde beiluiten der Trentifche Kerkvergadering heeft ingezien, anderzin r^s,  146 DE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN zints zou hy bevroed hebben , dat zy 'c bygeloof veroordeelt, en de misbruiken wil uitgeroeid^ hebben. Schoon men bekennen moet, dat in alle Bisdommen juist niet even zeer tegen de bygeloovigheden en misbruiken gewaakt word. Aanmerklyk is hier omtrent zeeker Kerkwet in eene Provinciaale Kerkvergadering van Mentz, bereids in den Jaare !549 gegeven , waar van wy den Leezers hier een uittrekzel mede deelen. „ Vermits (word aldaar gezegd) het nuttig en „ wettig gebruik der Beelden, binnen zodanige be« „ paaling moet worden gebragd , dat het eenvou„ dig gemeen leere, de beelden niet te aanbidden , „ of 'er eenig vertrouwen in te ftellen, maar door „ de beelden indagtig te zyn en voor oogen te hou„ den Hem , wien men verpligt te aanbidden; „ zoo is 't, dat wy, om de weg tot alle fchaadelyk „ bygeloof af te fnyden, alle Kerkvoogden by dee„ zen gelasten, om, by aldien'erin hunnePastorien ,, een bedevaart tot eenig beeld gedaan word, en wanneer zy bemerken, dat de menfchen voor dat „ beeld een meer dan gewoone eerbied betoonen, „ en 'er als 't waare eenige Goddelykheid, of bo„ vennatuurlyke kragt in onderftelden, zy als dan ,, na ingenoomen raad van eenige Godgeleerden, 't zelve beeld na bevinding van zaaken of geheel' weg zullen neemen , of wel veranderen en een „ ander beeld van 't voorige geheel en al verfchil- lende, daar voor in de plaats ftellen, op dat het „ eenvoudig gemeen, 't geen uit hoofde van zyne domheid door zigtbaare teekenen tot onzigtbaare „ en goddelyke zaaken moet worden opgeleid, ,, niet tegens de meening der kerk , uit een eigen„ dunkelyk begrip haare hoop ftelle op lichaamely„ ke voorwerpen, zoo als in eenig beeld, even als „ of in dat beeld eene noodzaaklykheid lag opge- lbo-  DER ROOMSCHE KERK; i4? „ flooten , dat God en zyne Heiligen niet dan daar „ door bewoogen konden worden!, om onze beede in te willigen." enz. Na ueeze en zoortgelyke verklaaringen moet het ieder onbevooroordeelden overtuigend blyken, hoe vervreemd de Roomfche Kerk van dien Af°-odifchen geest is, waar meé men voorwendt, dat zy bezield zou zyn, en hoe ongerymd het teffens is, om , wanneer haare leere zuiver is, als dan uit eenige woorden of plegtigheden , tegen haar uitdrukkelyke meening uitgelegd, geduurig befchuldigingen, al zyn die honderd maaien vvederlegd, optewarmen. Wy kunnen niet afzyn, om'er hier wederom een Haaltje van by te brengen. „ Wat eerbied , roept de Heer de Beaufort, betoonen de Hoomschgezinden niet aan alle kruisfen, die zy ontmoetten ? Bewyzen zy geen godsdienftige Eere aan het Kruis, (.wat zeg ik aan het Kruis, aan het hout zelfs van het Kruis) od goeden Vrydag!" J v 6 O Crux SanSta, micans Jupra omnia fidera cuelil Te colo, tefateor, venerans te prunus adoro. En in den Lofzang van het Kruis. O Crux, ave, fpes unica Hoe pajjioriis tempoie, Auge pits juftitiam Reisque dena vernam! £fV. „ 'tlsmoehyk, (vervolgt hy) om te beprypen noe hei mogelyk is, da: redelyke ichcpzels; van een ftuk hout, de vergeving hunner zonden, en de vermeerdering der genade kunnen afwagten. ïk gelove niet dat 'er Roomschgezinden zyn , dom genoeg, om hunne gebeden te bepaalen aan dat hout,  148 DE BEAUFORT, GEBRUIKELYKHEDEN ENZ. hout, voor het welk zy nederknielen, en hunne gedagten niet te verheffen tot die Jefus die gekruist is. Ondertusfchen blykt het klaar, dat het oogmerk der kerke geweest zy, dat het kruis, ja het hout zelfs van het kruis, het voorwerp der aanbidding zya zoude," enz. Reeds hebben wy elders (0) aangemerkt, dat men niet zelden in de H Schriftuur woorden, benaamingen of uitdrukkingen ontmoet, die, fchoon Gode alleen toegeweid, egter in eene oneigentlyken of figuurlyken zin, menfchen worden toegevoegd, zoo ook noemt men levenlooze zaaken , om daar door levendige fchepzelen , jaa zelfs den Schepper van 't Heelal te verftaan. ISliet zelden neemt men den Hemel voor God, en het Kruis of Hem, die ons door zyn kruis dood verlost heeft. By voorbeeld wat is 'er in onze gemeene gefprekken gebruikelyker, dan te zeggen: De Hemel behoede ons; of iets diergelyks. Hoort Hemelen, riep Mofes, naar't geen ik fpreek (b). Zoo fprak ook de H. Andreas, toen hy 't kruis zag, waar aan hy ftondt gemarteld te worden : Salve crux pretiofa, qux de mmbris Domini mei Jeju Chrijli decorer» accepifti (<:)• en het is in zulk een figuurlyken zin, dat de Roomfche Kerk in haare Lofzangen rigt tot het kruis. Ik geloove niet, zegt de Heer de Beaufurd immers zelfs, dat 'er Rooms chgezinden zyn, dom genoeg om hunne gebeden te bepaalen aan dat hout, en hunne gedagten niet te verheffen tot die Jefus, die gekruist is. Wel nu, zoo dit waar is, dan erkent de Schryver, dat hy zig alleen toelegt op woorden ziffingen en hairklovingen Ondertusfchen, vervolgt de Heer de Beaufort, blykt het klaar, dat het oogmerk der kerke geweest zy , dat het kruis, ja het houi zelfs van het krui* het voorwerp der aanbidding zyn zoude. Egter had hy vier bladzyden te vooren erkent, dat het Concilie van Trente verklaard: Dat er noch Godheid noch deugd in de Beelden zy, — dat de eer, die men dezelven aandoet, betrekkelyk zy , en zich bepaalt tot Jefus Chriftus en tot de Apoftelen, welke zy vertegenwoordigen Men moet zig waarlyk over de kunde , goede trouw en naauwkeurige redeneerwyze des Schryvers verwonderen ! O) Kccenfte, 2 Deel, bladz. 96 en 97. Qb~) Deutern. 31. 00 Zie Cave Jisjlolife/ie Oudheden, I. Deel, p. 17-. 't Vervolg in No. 5.  UITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN. Het BEDROG ONTMASKERD, of GRONDIGE WEDERLEGGING van het verhaal wegens de RoomsebLathülyke Bede-plaats in de Jerufalcmfteeg te Utrecht, geplaatst in de Kerklyke Bibliotheek,voor. naamehtlyk voor de Roómsch-Catholyke in. Nederlapd, ILDeel, N°.4. Alom te bekomen. De Schryver van dat werk heeft zig Wel willen ver eed.gen om met een pasquil van 28 odtavo bladzyden de.vryheid der drukpers te ontheiligen, het Cnnftelyk geduld zyner Leezers op de folterbank te brengen en de waarheid te verkragten, om alzoo de Schryvers der Kerkelyke Bibliotheek eens wakker door te haaien. Ten Hotte van dit pronkifcufc zyner ungeleezene breinkas preiken deeze (voorden: ReSfe faciendo neminem timeas, dat is • doe welen vrees niemand, Wy moeten bekennen ' dat er geene fpreuk ooit toepasfelyker kon uitge'dagt worden, want zoo de Schryver uit overtuVfni? van welgedaan te hebben, niemand vreesde, °zoü by ongetwyffeld als een onveribhrokken pen-held zyn naam , of ten minlten die van zyn Boekverkoper op het meiblad geplaatst hebben ; daar nu integendeel de zorgvuldige verberging Van dlen , zynkattekwaadlenduidèlykften kenichetst: hy had dus, onzes erachtens , het opfchrift zyns werks foreuï? & ^V.^'1™ met deeze goddelyke ipreuk: Die kwaad doedt haat het lm. jverk. Bib. II. deel . No. 5. L De  i5o HET BEDROG De Schryver begint zyn werkje met deeze zinryke voordragt. ,, My wierd bericht, dat in zeeker Maandboek„ je, tot opfchrift voerende Kerkelyke Bibliotheek ,, voorntimentlyk voor de Roomsch-Catholyken in „ Nederlandsen uitgebreid detail gegeeven wierd, „ wegens het zoo veel onrust en verwarring (/« ,, de hersfens van den Schryver') veroorzaakende „ Beedehuis in de Jerufalemfteeg te Utrecht; ik „ was zeer verlangende om het te leezen , ik be„ loofde my, nu in de zaak geheel verlicht tewor- den , als oordeelende uit den grootfe tytel van „ dat boekje, dat het onzydig de naakende waar- heid in een helder dagligt zoude ftellen ; ik las „ het voorbericht over dat verhaal, waar in eene j, ftrikte onzydigheid beloofd wierd, ik voorfpelde j, my dus 'er alles in te zullen vinden wat men van „ een onzydig Schryver kan verlangen; maar flegts „ weinige reegels las ik, toen zag ik reeds duide„ lyk, dat het van een armzalige Schryver was op„ gefield, die alles behalven de onzydigheid be„ hartigde, die leugens en waarheid, zoo 't maar „ best in zyne kraam te pas kwam, voor den dag „ bragt, en zyne woedende pen den ruimen teugel „ gaf, om maar wat te gispen en te fitten, tefchel„ den en te lasteren, en dus duidelyk te kennen „ gaf, uit wiens geest hy fprak." De man is vast in een kwaade luim, of voor het minst aan zyne tweede vies geweest, toen hy dit fchreef. „ Dog eer ik voortgaa, (zegt hy) zoude ik de ;, beftuurder van de zogenaamde Kerkelyke Biblio„ theek raaden , om in 't vervolg zyn tytelblad te ,, veranderen , en in plaats van met den fchoon„ fchynende naam van Kerkelyke Bibliotheek , met „ het volgende opfchrift te pronken, den Advocaat „ der Monikken , waar in met fchelden en laste- „ ren,  öntmaskërd. tgt M ren, leugens en draaieryen betoogen o,orpcn hoe t m gezondene hersfenen kan opkomen ftnkter onzydigheid van ons te vorderen dan wy betoond hebben in het eenvoudig plTaS van de tokten m het 4e Nommer van ons £ Deel medegedeeld betreffende de gelchillen over de Be™epl .ats m dc Jerufalem (teeg te Utrecht. VVV 1 eb ben aldaar in 't Voorbericht van het Ke knieu vs ons durdelyk en aldus letterlyk verklaard „ Reeds lang waaren wy begeerig, om'onze leezeren het voorgevallene op de ufrechtfche Misfie „ mede te deelen , edog wy hebben h r in m t >, alle nauwkeurigheid willen te werk gaan e™et » dus t verhaal van uitgefteld, tot dat wy alle no- " W? uTu^l deS We^ens hadde» in -ewonnen »» Wy hebben boven dien . ten blyke van een* >, ftnkte onzydigheid, dc ftukken gebeell VZ, >, * werkingen , zodanig zy "ons t£32£  I52 HET BEDROG ONTMASKERD. „ zyn, willen plaatfen, zonder daar in eenige bekorting of verandering te maken." Wy laaten dus ieder bedaard en verftandig man beoordeelen , of het mogelyk voor ons was , om zig onpartydiger te gedragen. "Wy zouden en betuigen by deezen te zullen handelen'op gelykenvoet met alle ftukken, die ons van de andere of anti-monnikfche party zullen toegezonden worden, en alle bondige [aanmerkingen op en bewyzen tegen de in ons laatfte Nommer , op dat pas medegedeelde ftukken, even greetig te zullen plaatfen, ten blyke onzer volkomene onzydigheid. Wy hebben 'er by deezen , tot verder naricht, voor zoo veel zulks nodig mogt zyn , alleen maar by te voegen, dat wy 't vak van ons Kerk-Nieuws alleen houden als eene bloote verzameling van ftukken , tot de kerkelyke gefchiedenis van deezen tyd betrekkelyk ; (zoo als het opfchrift zelve aanduidt,) by welke verzameling van ftukken wy geene van onze particuliere gevoelens of denkbeelden voegen. Had dus deeze Schryver onder den rang van weidenkenden en fatzoenlyke lieden behoord, dan zoude hy zyne bedenkingen aan ons gezonden ot voor het minst tegens ons geen naamloos libel in de waereld geftooten hebben. De Schryvers van de Kerklyke Bibliotheek agren het over zulks verre beneden zig', om een pennenftryd aan te gaan met een vuilaardig pasquil-fchryver. Is  is:, Is het geoorloofd met aanvoeging van cxausulen en restrictien den EED te doen, welke de Provifioneele Reprefent anten van hei Folk van Holland, van alle zooWaereldlyke Amptenaaren, als Geeftelyke Bedienaars afvorderen, door. hunne Decreetenvan 9 Maart en n Juny 1795? Vraagstuk van het mee/Ie belang en aangelegenheid. NB. Dit ftuk ontfingen wy met de Aanmerkingen, die wy 'er by medeleden, en die afgebaakend zyn tusfehen [ ], wy hebben 't geplaatst op verzoek der zenders. De Provifioneele Reprefenranten van Holland hebben den 9 Maart 1795, van alle Beampten eenen ü-ed afgevorderd, op de door hun den 31 January verklaarde Rechten van den Mensch en van een Burger , volgens het nagefchreven formuher. „ Ik verklaare te erkennen, en eerbiedigen de „ onvervreernbaare Rechten van den Mensch en van „ den Burger, zoodanig als dezelve door de Provi„ fioneeleReprefentanten vanher Volk van Holland „ plegtig verklaard zyn by derzelver Publicatie van „ 31 January 1795, en zweere dezelve in myn „ ampt of bedieninge, voor zoo veel in my is, te „ zullen handhaven; ook zweer ik, dat ik mede „ den Volke van Holland, in welkers boezem ik „ erkenne de eigelyke üppermagt te . berusten , „ als ook deszelfs Vertegenwoordigers gehouw^ „ en getrouw zal zyn; en voorts dat ik alles zal „ doen, wat een goed en getrouw lchuldio- „ is , en behoort te doen." „ Dat zweer ik." L 3 Wei-  »«4 vraagstuk; Weinige Amptenaren hebben aan deze Eed vol* daan, de geproclameerde Rechten, welke de weizenlykeftof van dien afgevorderden Eed zyn, kwamen hun voor , of niet al zeker, ofte algemeen, of dubbelzinnig, of aan kwade begrippen onderhevig; immers dusdanig, dat zy meenden, deze Rechten niet te mogen bezweren; en gebruikten dus de vryheid, om hunne belang-redenen deswegen aan de Volks-Reprefentanten in den Hage intebrengen. Deze Vertegenwoordigers over die aangebragte redenen geenzins vergenoegd, hebben den n Jury een nader befluit genomen , by het welk zy deze, als ongegronde uitftel, en yèrfchüiF-redenen verwerpende, vastftellen, en begeren, dat „ voor „ zoo verre den Eed, door by hun befluit van den „ 9 Maart bedoelde perfoonen nog niet mogt zyn „ afgelegd, dadelyk na den ontfangst dezes daar aan zal worden voldaan:" te weten, volgens het Formulier den 9 Maart voorgefchreven, en dus op de Rechten van den Menfch en Burger, zoodanig als dezelve den 31 January verklaard zyn geworden ; zy voegen 'er by, dat zy by hun voorig befluit van Maart, de daargenoemde Geestelyke Onderwyzers en Leeraars, even als de Amptenaaren van het publiek Beduur hebben willen verpligten om zig in de waarneetnig hunner Posten te ge- dragen als getrouwe voorftanders van die Rech\, ten van den Mensch en Burger;" en nu nog by herhaaling verdaan „ de Geestelyke Onderwyzers „• en Leeraars door dien Eed te conftringeeren, J5 om hunne Leerlingen of Gemeente, alshet „ pas geeft, de Leere van die Rechten op te „ helderen en voor te ftaan: en daar in niet enkel pas/ifte berusten, maar die ook a&ive te bevor„ deren, en alzoo niet zoo zeer tbesretice te bely- „ den,  OVER DEN EED. i55 „ den, als wel in de practyk te erkennen, en eer„ biedigen deze Rechten &c." Eenige Amptenaren , welke gemeent hebben , den Eed niet te kunnen prcfteeren volgens het befluit en Fornjulier van 9 Maart, tragten zig in te beelden, uit kragt van dit nader befluit van 11 Juny, dezen Eed thans te mogen doen; anderen, door dit laatst befluit nog niet ten eenemaal voldaan en gerust, tragten hunne gevvisfe te bevredigen, met eenige voor-af, en medegaande Conditiën en Claufulen by den Eed aan te voegen. Wy zullen de redenen van de eene, en van de ander voordellen, en onderzoeken, om te zien, of deze Eed geoorloofd is, of niet ? De" eerfte dan, welken meenen, den gevraagden Eed nu te mogen doen na het befluit van 11 Juny, geven voor. I. Dat onze Reprefentanten aldaar uitdrukkelyk zeggen, dat zy geene Confesfwnem fidei afvorderen bedektelyk te kennen gevende , dat wy alle de Hellingen, welke in de door hun verklaarde Rechten voorkomen, ook niet moeten inwendig toeflaan, nog dezelve als waar, en ontwyfelbaar aanneemen en erkennen, te vreden zynde gemelde Reprefentanten, dat wy in de waarneeming onzer Posten, ons als getrouwe voorftanders van die Rechten gedragen. [Welke rechten gemelde Reprefentanten verkïaaren te beftaan in eene burgerlyke gelykheid, vryheid, veiligheid, eigendom en tegenftand aan onderdrukking ] Maar kan, en zal een wetgeever die de natuurlykereden bezit, en eenige kennis heeft van Religie en van de Heiligheid van den Eed, van de Amptenaaren afvorderen, dat zy, volgens een Formulier het welk hy hun voorlegt, onder Eed verkïaaren, te erkennen en eerbiedigende Rechten van den Mensch en Burger, zoodanig als dieplegtig verL 4 klaard  156 VRAAGSTUK klaard zyn ; en ook zweeron, dezelve in hun Ampt of Bedieninge, voor zoo veel in bun is , te zullen handhaven: en boyendien nog, dezelve Rechten, als het pas geeft, te zullen ophelderen, en voor faam zal, zeg ik , eenig wetgever dusdanige Eed uitwendig afvorderen, zonder tevens te willen, en te verfhall, dat de zweerders dezelve rechten inwendig toedaan en erkennen ? en of fchoon de Wetgever zulks niet verzogt, zou een eerlyk man mogen uitwendig zwceren, alie die rechten te erkennen, te eerbiedigen, zig naar die re zullen gedraagen, dezelve optehclderen en voorteflaan, zonder dezelve ook inwendig te erkennen, te eerbiedigen , en de meening te hebben vand'Z.j rechten voorteflaan? [Verkeerd voorgefleld : de Provifioneele Reprefentanten vordere geene inwendige aa'nneeming dier artikelen, integendeel zegeen zy uitdrukkelyk hunne meening te zyn , zelfs zulke Amptenaaren of Leeraaren, die aan de voorige Regeeringsvorm zyn toegedaan, en die dus gantsch geene inwendige belydenis van die rechten doen, door dien Eed te confringeeren; waar toe? om hun geweeten geweld aan te doen of hunne confeientie te verzaaken? Geenzints! maar alleen om daar van een diep fliU zwygen te houden. Dus vordert de Wetgëver gene inwendige aanneeming zoo als hier verkeerdelyk word voorgefleld : maar alleen dat het uitwendig gedrag der Leeraaren tegen deeze 'regten niet zal aan loopen. Zie daar de duidelyke en ontwyffelbaare wil van de Provifioneele Reprefentanten , conform welke wil men zweeren moet.] En wat de Confesfio fidei betreft? de Reprefentanten kunnen die woorden verdaan zoo zy gelieven, of voor belydenis van Geloof, of voor belydenis van Gevoelen, dat fcheelt ons weinig: het is genoeg, datzy, niet tegendaande deze hoe genoemde  OVER DEN EED. i57 de belydenis, den Eedeifchen na het Formulier van 9 Maart, zinderde minfte verandering in dit Formulier te manken. [Hoe; fcheelt het weinig wat de Reprefentanten, ais Wetgevers, door hunne eigen woorden verftaan ? Komt hun zin en meening minder te pas wanneer zy uitleggen, dan wanneer zy 't Formulier voorfchryven, of de wet zeiven geven? Zoo dit gevoelen doorgaat, dan is 't vrugteloos, ooit eenige interpretatie van wetten of Formulieren te vragen Neen, deze woorden hebben zelve een veel beteekenenden zin. Zy zeggen dat hunne intentie, niet is, door den Eed te vergen eene Confesfio fidei of belydenis van byzondere gevoelens. Zy ergen van den zweerder niet, dat hy declarecre inwendig te gevoelen dat de Rechten van den Menfch, zodanig als dezelve by Publicatie van den 31 January 1. 1. omfchreven zyn, een waar, zuiver en opregt of onverbeterlyk leerftelzel van 's menfchen weezentlyke regten vormen.' Hune innerlyke erkentenis of gevoelen des wegens komt hier niet te pas. Hun word alleen af gevergd, dat zy fchoon van andere gevoelens zynde, ja fchoon toegedaan wezende aan de voorige 'Regeringsform, egter voor het uiterlyke, zig zullen gedragen na die grondregelen , welke by Publicatie van 31 January zyn opengelegd, en zulks nog maar byproviftt en tot dat door eene Nationaale vergadering eene nieuive Regeeringsform zal zyn vastgefteld.'] Zy geven voor, 2. Dat de Reprefentanten, den n Juny zeggende, dat de Geeftelyke Onderwyzers de Leer dezer Rechten , als het pas geeft, aan hun Gemeente moeten ophelderen , en voorftaan ■ tevens ook genoeg doen blyken, dat zy deze Onderwyzers aanflellen als Verklaarders en uitleggers dier Rechten, welke zy dus mogen verftaan na geliefte, en ook overeenbrengen met dien Godsdienst, L 5 waar  r.53 VRAAGSTUK waar van zy de Bedienaars zyn : en indedaad, zeggen zy, alle de verklaarde Rechten kunnen in eenen goeden zin uitgelegd worden, gelyk den Burger Dries/en van Pnrmerende gedaan heeft. [Dit is waar en legt in hetzelve nadere Decreet duidelyk genoeg opgellooten ] Kortelyk geredeneerd! dog, als onze Vertegenwoordigers de Geestelyke Leeraars verftaan te con* ftringereen, om die Rechten aan hun Gemeente op te helderen en voor te ftaan, zy fpreeken van die Rechten welke hy der zelve Publicatie verklaard, en aan deze geeftelyke Leeraars voorgefleld zyn te bezweeren; dit is zoo klaar als dat zen z, 4 is: ten zy men onze Reprefentanten zottelyk wilde doen zeggen, gyl. Leeraars! zult zweeren, die Regten te erkennen gelyk zy door onze Publicatie verklaard zyn; dog gy zult deze aan uw Gemeente uitleggen r;a beliefte, volgens uw zin, en gelyk gy best verftaat. [De Wetgevers zeggen niet, dat zy byhun^ ne Publicatie van den 31 January 1. 1. de Regten van den Mensch volkomen hebben verklaard. Neen; zy zeggen dat zy, gelyk zulks in de daad ook waar is, die regten hebben opengelegd als de gronden , waar op zy gemeend hebben hunne daaden en handelingen te moeten grondvesten; als grondregels, waar van de opheldering en mitsdien dc nadere verklaaring , uitdrukkelyk aan de Refpe&ive Leeraaren word overgelaaten, aan de welke het mitsdien onbetwistbaar competeert, dezelve gronden zodanig op te helderen en te interpreteeren, als met de gevoelens van den Godsdienst, die zy belyden, over een komt en mitsdien voor° te ftaan, in zoo verre zy niet in eene onzeedelyke zin zouden kunnen aanloopen tegen de pligten van het Ampt en Bediening van al zulke lieden , als van wien de Wetgevers niet alken verwagten en begeeren, maar ook  OVER DEN EED. 159 ook uitdrukkelyk eisfeben dat zy hunne Posten ter goeder trouw en met eerlykheid zuilen zuaarncemen ] Zouden zulke geen wyze Wetgevers zyn ? ware het ook niet een mooi Toneelfpel hier te Lande, ware er zoo veeicrlei Gezindheden, en zoo veel verfchillige hersfenen zyn onder alle die Predikanten, wanneer ieder Predikant deze Rechten na den "-eest zyns kops ging uitleggen! neen, neen, onze Re prefenranten weeten genoeg, dat het maaken der Wetten, en de uitlegging de Wetten,* aan den zeiven wetgever toekomt, Ejusdem est Legeminterpretari, cujusest Legem ferre, en niet aan Jan allen man. [üet ftaat voor eerst aan ons niet de wysheid der Wetgevers te taxeeren , maar- alleen toe te zien wat oiue pligt vordert, en wat ons voorgefchreven word. Alle Predikanten en Leeraaren hebben vryheid van Godsdienst, en kunnen dus de Regten van den Mensch aan de zodaanige hunner medeburgeren, die Ledemaaten hunner Gemeente zyn, die zelve Regten ophelderen op eene wyze die met de goede trouzv en met de eerlykheid, waar mede zy hunne Amptspfgten moeten betragten, volkomen overeenftemt, en geenzints na den «eest zyns kops, zoo als men zig hier, wat al te onberaden, uitdrukt. Dat wyders de uitlegging der wetten aan den Wetgever toekomt, is onbetwistbaar; maar dat zulks alleen , altyd en in allen gevallenen alzoo mede in 't geval in qnvettie aan den Wetgever op eene uitfluitende wyze zoude toekomen, word met rede ontkent, te meer daar in 't voorhande zynde geval, niet aan Jan en allen man , maar aan de geestelyken uitdrukkelyk word toegekend de faculteit, om de Regten van den Mensch en Burger, als het pas geeft, op te helderen. Kan men nu wel een wet of leerftelzel ophelderen, zonder het te interpreteeren of uit te leggen ?] En  l6o VRAAGSTUK En aangaande, dat alle de verklaarde Rechten in eenen goeden zin uitgelegd kunnen worden? is het dan genoeg, om eenige Stelling by Eed aanteneemen , dat deze eenigen goeden zin kan dulden, moeien de woorden die de Eedflof zyn, ook niet in hunne wezenlyke zin, en in der zelve ware, en egte betekening, in de daad goed, en regt zyn, en zoodanig, dat 'er geene waarfchynlyke twyffeling of dubbelzinnigheid overblyft ? [Zeer zeeker en daarom heeft zodanig geeftelyke, die dien eed doedt,het regt, om 'er opentlyke Claufulen en Reftriét'en by te voegen, die tot opheldering dier twyffelingen ftrekken, en 'er een goeden zin aan geven; door dien hem die faculteit om de Regten van den Mensch op te helderen, te verklaaren en uitteleggen hem als Leeraar door den Wetgever word toegekend , en by welke opheldering hy deeze regten zodanig bezweeren mag als eenigzints ftrookende is met den Godsdienst dien hy beleid, en in welkers betragting zvn wil (volgens de verklaaring van den Wetgever zelve) ongedwongen moet wezen.] En wat nu het rood boekje van Burger Dries/én betreft? ja, de Rechten zyn daar uitgelegd, maar, God betert! op eene wyze, welke die man geen groote eer doet. Kortom, de Reprefentanten vragen den Eed niet volgens de uitlegging van Burger Dries/en, nog van Burger Vodde, of Burger Prulleman , maar volgens de Publicatie der Rechten door gemelde F'rtegenwoordigers gedaan in January 1705; zo dat geheel de zaak hier op uitkomt, of alle de daar verldaarde Rechten, in de waare zin, en egte beteekeningder woorden genomen, waar, goed, en regtvaardig zyn? [Dezaakkomt hiernietop uit, in* tegendeel men brengt die buiten den haak. Men houdt de by Publicatie van 31 January laatst!, afgekondigde Rechten voor volkomen verklaarde regten; daar het  OVER. DEN EÊD. 161 het alleen maar algemeene grondftellingen zyn, die de Wetgever oordeelt vatbaar voor en onderworpen te weezen aan noodwendige ophelderingen. Dus is de vraag eigentlyk, of de door zodanige ophelderingen een Geestelyke 'er pligts en godsdienst halve aan geeft} verklaarde Rechten in eene gezonde en deugdzaame zin kunnen.worden genoomen, of zy in zulk eenen zin door bekwaame Clauftilen vervangen, als dan niet kunnen en mogen bezwooren worden ? De fmaad en laster woorden tegen den Burger Driesfen, ftaan wyders niet fraai in de pen van een waarheidzoeker.] Anderen, welke ook gaarne hunne confeientie na den Eed wenfehen te wringen, niet genoeg overtuigd, nog wél bevredigt door het Befluit van Juny, en de daar geegeve uitlegging, meenen, hun gewisfe gerust te ftellen , met aan hunnen Eed deze , of zoortgelyken Claufule of Reftriclie by te voegen: „ voor zoo verre het met den Godsdienst „ dien ik belyde, beft aanhaar is, of, voor zoo ver- re het niet ftrydig is aan de Leer, en plichten van den Gods dienst waar aan ik door onfehen,, baare banden gehegt ben, &c. zoo dat, als deze „ Claufule gevoegd word by de gegeevens"£xplt„ catie van u Juny, de geheele Eed hier op ne„ derkomt, alsof de zweerder woordelyk zeide: „ Zonder my te verklaar en over billykheid of onbil,, lykheid der geproclameerde Rechten van den ,, Mensch, en gevolglyk zonder derzelver waarheid ,, te bezzveeren: of 'er door deze myne daad als eene Gelooftbelydenis van te maaken , verklaar ik, „ dezelven te erkennen, te eerbiedigen ; en zzveer, en beloove my, in myne Bediening na die. gefielde „ grondwetten zuerkelyk, en met 'er daad te zullen gedr-aagen, alles verftaandc, voor zoo verre, en niet verder als derzelver meening en verpligting, be-  162 VRAAGSTUK bef aanhaar is met (b. v.) onze Prieflerhke Be„ diening, met de Leer, en Pligten des -jfoomsch,, Catholyken) Godsdienst, aan welken ik plegtig „ betuig, onfchendbaar gekegt te zyn en te btyven. Zoo redeneert de Schryver eener Verhandeling over DEN DOOR de PrOV. ReI'RES. VAN HoLLa gevorderden Eed, bladz. 13 en 14. Zulke Redenaar, en allen die hem volgen, hebben geen goed, nog regt denkbeeld van de Heiligheid van den Eed, en van deszelfs noodige Voorwaarden, de Waarheid, het Oordeel, de Regt vaardigheid. En om te beginnen van de Waarheid, deze eischt, dat het geene ik bezweer, na rnyngevoelen op regt waar zy, en my ookalzoo voorkome, zonder dat ik desvvegens, reddykcr wyze gefproken, twyffelen. Ik zeg het zelve nopens de Regtvaardigheid: het gene ik onder Eed aanneem, er) beloove te doen, moet na myn donken, en volgens de innerlyke getuigenis myner gewisfe, zoo goed, en regt zyn, dat er my dies aangaande geene redelyke twyffeling overkome. Maar kan men wel zeggen, dat zulke by claufulen zweerder innerlyk overtuigd is van de egte Waarheid, Deugd en Geregtigheid dezer Rechten van den Mensch en Burger, welken hy onder Eed verklaard, te erkennen, te eerbiedigen, en in zyne Bediening, voor zoo veel in hem is, te zullen handhavend Zal b. v., iemand die zyne Religie kent, deze Stelling , dat ieder Menfch het Recht heeft om God zoodanig te dienen als hy wil, of niet wil; zonder daar in op eenigerlei wyze gedwongen te kunnen voorden, voor zekerlyk goed, waar, en regtvaardig aanneemen ? Kan eenigen zweerder over de waarheid, deugd, rechtvaardigheid van deze, en veel anderen Stellingen dier zelve verklaarde Rechten innerlyk overtuigd zyn? Neen, volftrekt neen! zyne  OVER DEN EED. iSj ne inwendige gewisfe roept anders, en hierom neemt hy zynen toevlugr tot Claufulen en Reftriétien , zonder welke hy niet zou durven zweereu! blykkend teken, dat hy ten minfte twyffelt! tog hy zweert, en hy durft God toe getuigen nemen, dat hy die Rechten Erkend, Eerbiedigd, en in zyn Ampt zal Handhaven! Men zegt, dat alles wat niet beftaanbaar is, alles wat met de leer en pligten van den Godsdienst niet is over een te brengen, vervalt door dc aangevoegde Reftridtie, buiten den Eed; vermits deuitdrukkige meening, en de wil van den zweerder is, zynen Eed alleen te doen vallen op de Hellingen, welke waar, goed en regtvaardig zyn; en niets te bezweeren het geen kwaad is, of met de Godsdienst niet over een komt. Ik heb tot hier toe gemeend, naar het gevoelen der Godsgeleerden, dat men in het doen van Eed , de meeste omzigtigheid moest gebruiken , en dus wel nazien en onderzoeken, wat men gaat bezweeren, om in dit ftuk niet ligt vaardig voort te gaan, aangezien God verbied, dat iemand zelfs vrugteloos, of te vergeefs zynen naam aanneeme: dog indien de uitgevondene Claufulen en Reftrictien alle kwaad fluiten uit den Eed, offchoon ook deeze Eed gedaan worde over zaaken , welke , gelyk ze leggen, valsch, kwaad, onregtig, dubbelzinnig en aan allerflegtfle gevolgen en begrippen zyn onderhevig, het werd onnodig , wegens den Eed omzigtigheid te gebruiken ; men hoeft niet meer te onderzoeken , en wel na te zien ; alles opentlyk valsch, onregtvaardig, goddeloos", mits het maar ondermengd is met iets het welk kan doorgaan, alles is wel; en men zal vryelyk zweeren! wat leering! Het is jammer, dat onze Eed niet over vier jaaren  IÓ4 VRAAGSTUK ren is afgevorderd geworden ! wy zouden met onze mooie Reftrictien, en Claufulen groot licht hebben kunnen geeven aan de Geestelykheid van Frankryk! die onnoozeleen onkundige menfchen hebben zig van alles laten ontbloten, en in ballingschap jagen, zonder te denken op deze ligte middelen, van aan de gevraagde Eed, daar waarfchynelyk niet alles kwaad was, eene uitzonderende conditie aan te voegen! En de Paus ook, die goede ]\lan, is zoo onkundig, van de Franfche Geestelyken over hunne Standvastigheid te pryzen , en dien als BelyderS van het Geloof te belchouwcn ; in plaats van ze over hunne botheid en cnwetenheid te berispen , waar door zy d'oorzaak zyn, dat 'er in dat Land zoo menige Roomsch-Catholyke van hunne wettige Herders beroofd zyn! . En om regt tot de zaak te komen: zulke aangevoegde conditie zou misfchien eenigzins kunnen aangenomen worden in het geval , dat iemand ter goede trouwe meenende, dat alles wat hy gaat bezweeren, goed en deugdelyk is, dog eene kleine twylfeling , of om beter te zeggen, eenige vrees overkomt , of 'er misfchien iets zou wezen het geen niet volftrekt, of zeker goed is: zulke Menfchen gepraamd om aanftonds te zweeren, en den tyd, en de gelegenheid niet hebbende om zyne kleine twyffeling, of vrees afteleggen, dog meer dunkende dat alles voel is; men zou eenigzins kunnen dulden, dat zulke, aan zyne Eed eene uitzonderende conditie voege. [Al wat hier tegen het gebruik van Claufulen en Reftrictien gezegd word, doedt niets af. Het is voor eerst onnodig te zeggen, dat de nodige voorwaarden van een Eed moeten beftaan in waarheid, oordeel, en regtvaardigheid. De jongens leeren dit reeds in de Catechismus. Het is ten anderen onnodig aan te merken, dat  OVER DEN EED, i«5 dat het geen men aanneemt en belooft te doen volgens de innerlyke getuigenis van ons gewiste zoo goed en regt moet zyn, dat 'er ons des aangaande geene redelyke twyffeling overkome , nademaal men door bekwaame Claufulen en Rcftriétien in eens weg neemt dat geene het welk eenige zeedelyke zwaarigheid of twyffeling zou kunnen overlaaten. Dit daar gefield, vervallen in de derde plaats alle verdere bedenkingen , om dat men eigentlyfc niet zweert, noch behoeft te zweeren, dat men alle verdere Artikelen houdt als volftrekt onverbeeterlyke grondbeginzelen; maar alleen dat men 'er zig in zyn burgelyk gedrag naarzal regelen , en ze in zoo verre, voor zoo veel in ons is, erkennen en eerbiedigen. Men zegt hier, dat de geene, welke den Eed doen met voorverhaalde Claufulen hunne confcientie wringen na den Eed, waarom fpreekt men zulke taal niet wanneer men zelfs zonder uitdrukkelyke Claufulen een Eed van getrouwheid zweert aan eenhoofdige Tyrannen, die men weet dat met de vloekwaardigfte oogmerken tegen 's volks heil bezield zyn. Maar neen; dan geit de fpreuk : men moet de magten, over ons ge/leld, onderdanig zyn. Is dan de waereld gemaakt voor Tyrannen ? Of kan men volftaan met ingewikkelde en niet met uitdrukkelyke Claufulen? Dar wyders, indien de uitgevondene Claufulen en Reflrlclien alle kivaad fluiten uit den Eed, het.onnodig toefd wegens den Eed omzigtigheid te gebruiken enz. zyn gevolgtrekkingen van te weinig gewigt om te beantwoorden. Men valt geduurig op deeze of geene ftellingen : men wil ze door geene Claufulen vervangen hebben en gebruikt daar toe dit onnozel argument : Het is jammer, dat onze Eed niet over vier jaaren is afgevorderd geworden! wy zouden met onze mooie Kkrk. Bib. II. deel. No. 5. M re-  lC6 VRAAGSTUR hestrictien en cladsulen groot licht hebben kunnen geven aan de Geestelykheid van Prankryk ! Schaamt men zig niet wanneer men diergelyke argumenten formeert ? Weet men dan niet dat de Bisichop van Clermont den Eed heeft aangeboden met deeze openllyke Reflriclie en Clauful: Ik zweere getrouw te zyn aan de Natie , de Wet en de Ko- ■ ving, en de Conftitutie door de Nationaale Verga' tier mg vastspeld en door den Koning aangenoomen, Iïi al wat de politieke order betreft, uit al wyn vermogen te handhaven? In Frankryk gedoogde men geenerly Claufulen en Reftritlien. Hier is nog geen biyk, dat men ze geweigerd heeft. Is dan het geval van ons Geestelyken hier te Landen met dat van de Geestelyken in Frankryk gelyk te ftellen ?] Maar hier! waar allen tot den Eed bedoelde Perfoonen weeten, en overtuigd zyn, dat de verklaarde Rechten volgens derzelver woordelyke zin , en bereekening, niet alleen waar, goed, regtvaardig zyn, hier Reftrictien gebruiken ! hier, over zulke Hellingen, van welken men eenigen wezenlyk weet Iwaad te zyn, hier in het algemeen durven zeggen voor God: ik verklaar e deze Rechten te erkennen , te eerbiedigen: en zzveere die in myue Bediening tezullen handhaven, voor zoo veel, en zoo verre deeze bef aanhaar zyn met myne Godsdienst ; en aan derzelver leer en pligten niet frrydigï Is dit niet den naam Gods te vergeefs en vrugteloos doen vallen op die ftellingen, welken men wilt uitzonderen? Hoe kan men van ftellingen , onder welke men eenige kent geenzins beftaanbaar, geenzins overeenkomftig , maar gansch en ten eenemaal flrydig aan de Godsdienst, in het algemeen onder Eed verklaaren , die te erkennen , en te eerbiedigen voor zoo veel die beftaanbaar zyn , en niet flrydig aan  OVER DEN EED. 167 aan de Godsdienst, ten tyde dat 'er onder deze, na onze volkomene overtuiging , eenigen indedaad , wezenlyk, en na de letterlyke betekening, tegen den Godsdienst ftrydeu, en met dezen volftrekt onbeftaanbaar zyn ? [Dit is volftrekt CJjwaaragtig. Wy ontkennen dat 'er in de afgekondigde Rechten van den Mensch ftellingen zyn, geenzints beftaanbaar, geenzints oveitcnkomR'ig, maar gdhtsch en ten eenemaal ftrydig aan den Godsdiest. 'Er zyn 'er flegts, die eenjgzints tegens den Godsdienst ftryden. Kortom , en om ons klaar uit te drukken. 'Er zyn fommige onder die ftellingen , die in eenen zin genomen , ftrydig zyn met den Godsdienst, en die nogtans, in een anderen zin genomen , 'er niets ftrydigs meede hebben, en die dus wel degelyk met zulke of dergelyke C/au/u/en]en Reftrictien kunnen worden aangenomen : voor zoo veel die beftaanbaar zyn en niet ftrydig tegen den Godsdienst] Indien 'er aan zulke Reftrictie-Baas twintig Geloofs-ftellingen onder Eed wierden voorgegeven , van welke hy 'er 3 , of 4 ziet, gedoemd van zyne kerke, zou hy, zonder deeze gedoemde ftellingen in het byzonder aan te wyzen , en uit te fluiten , onder deeze algemeene Reftrictie, voor zoo verre dezelve beftaanbaar zyn met zyne Godsdienst, deze voorgegevene ftellingen in het algemeen durven bezweeren , zeggende : ik verklaare te erhennen , en te eerbiedigen deze ftellingen , zoodanig als die door derzelver Opftellcrs verklaard zyn: En zzueere ook dezelve, zoo veel in triy is, tc zullen handhaven ? Zou een goed Chriften zulks beftaan? waarom dan durft hy deze Regten van den Mensch en Burger, onder welken hy valfche en onregtvaardige befchouwt, met zulke R.eftn'étie bezweeren ! onze Reprefentanten zeggen wel , geene confeffio fideï afteëisfchen; maar, is de valschheid en ongeregtigM 2 heid  VRAAGSTUK OVER DEN EED. lieid niet alzoo flrydig aan de Heiligheid van den Eed, en alzoo fmaadelyk en lasterlyk aan God, als dat de gedoemde Helling flrydig is aan het waar gelpof? het verfchil dar ik hier bemerke, is , dat die, welkÉyne valfche gedoemde Helling , met kennis en hartnekkigheid bezweerd, Ketter is; daar deandtie, die eene gekende valschheid en onregtvaardigheid onder Eed bezweerd , een Lasteraar en Meii eedig is. [Dit gantfche discours heeft wederom niets te beduiden. Men ontkent niet, dat jjodanig een, die eene in allen opzigten valfche en onregtyaardige Helling , en dus eene in generly opzigten goed of bcflaanbaare Helling voor goed houd, en als zodanig bezweert een lasteraar en mein£EDig is. Maar is hier 't geval zoo? Welke zyn dan die Hellingen in de bekende Rechten van den ïiensch, welke in allen opzigten kwaad en in geenerly opzigten goed zyn, die dus nimmer in eenen goeden zin opgenomen, opgehelderd, en bezwooren kunnen worden? Dit had men dienen te bewyzen eer men het wilde doen gelooven.] Indien men dan meent, en niet zou durven eenige tusfchenloopige Helling tegen het geloof flrydem'e, onder eene algemeeneReHricfie bezweeren, zonder deze valfche Helling in het byzonder uittefluiten ; zoo mag men dus ook de verklaarde Rechten van den Mensch en Burger, onder welken men eenige kwaade Hellingen ziet , of zelfs meent te zien, onder zulke Rcflrictie niet bezweeren , zonder die Hellingen in het byzonder aan te wyzen,en uiitezondertn. Zulk is myn gevoelen. [Dat dit het gevoelen van deezen Schryver is, willen wy wel gelooven; maar of zyn gevoelen met de waarheid overeenflemt, komt hier rdleen te pas.] Quo capita, tot cenfus. B E-  i6g BEMERKINGEN op het gedrag van die R. Ö* Priefteren, welke niet weigeren den Eed op de Rechten van den Mensch , met behoorlyke Reftriciku, en bepalingen te doen. .' Die het gedrag der Bisfchoppen van Frankryk aandagtig overweegt, en den'Brief, welken zy géfchreven hebben aan Zyne Heiligheid Pius VI.. in antwoord op deszelfs Brevet van fo Maart i^ot. oplettend naleest, zal bevinden , dat zy ilrchrs onderfcheid gemaakt hebben tusfchen het Géèstlyk'e, en ' het Burgerlyke : dat zy in het eerden al.es hebben willen toegeven , wat met den Godsdienst niet ftrydig was : dat zy de Burgerlyke recludn zonder moeite hebben erkend, en zich bereidwillig hebben getoond, dezelve te bee'edigen: dat zy dien Eed , welken men hen afvorderde, alleen geweigerd hebben, om dat de Nationaale Conventie het Burgerlyke met het Geestlyke verwarde, en zich niet flegts over het eerfte, maar ook over het laarden alle macht aanmaatigde. Wat het onderfcheid betreft, dat zy fteeds met alle nauwkeurigheid gemaakt hebben tusfchen het geestlyke , en burgerlyke , en de toegevenheid , welke zy in het burgerlyke hebben gebruikt, Hier omtrend verklaaren zy in bovcngr melde Brief aan zyne Heiligheid onbefchroomt ., zodanig warén „ zelfs de omdandigheden , waar in zich d>' Fran„ fche Kerk bevondt,, dat wy alles wenfchtèn te „ doen wat de Godsdienst ons niet verbrodt. Wan„ neer flechrs de Kerkregelige vvyzen aan eenige „ door de decreeren gevestigde Artikelen , oht„ braken, wenschten wy, dar de KerkregeligewyM 3 » &n  170 BEMERKINGEN OP HET NIET „ zen konden vervuld worden: wanneer in eenige „ Artikelen de moeijelykheden op de middelen, en „ niet op de voorwerpen vielen, zochten wy de „ weder by een nadering, welke aan den wenfch „ der burgerlyke macht kon beantwoorden." Zy verdigden deze hunne handelwyze] door het voorbeeld der kerke zelf, zeggende onder anderen „ wanneer de kerk, vry in haare vergunningen, „ geen vrees had, om den Godsdienst zelve tebe„ ledigen, was zy bereid, om alle fchikkingen in „ te willigen, welke de wenfch der volken van haar kon vorderen. Even eens hadden wy ge„ dagt, dat wy alles moesten doen«, wat wy kon„ den doen, zonder de grond beginzelen te kwet,, zen, en dus was de onveranderlyke regel van ons ,, gedrag. _ Wy hebben de macht, welke wy als „ Burgers in eene Volks Vergadering uitoeffenden, ,, en de plichten welke wy als Bisfchoppen had„ den te vervullen, onderfcheiden : wy hebben on„ ze Godsdienftige gevoelens, en onze Staatkun,, dige beprippen geenzints verbonden : wy hebben in de orden van het burgerlyk beftuur die grond „ beginzelen gevolgd, welke ons het meest over- eenkomftig het belang des volks in eene geves„ tigde alleen heerfching, wier grondflagen wy „ geenzins wilden omverwerpen, toefcheenen : en „ wy hebben in onzeadvyfen omtrent tydelyke za„ ken, die gelykvormigheid niet verlangd, welke „ ons in de orde der zaaken, door Jefus Chriftus „ ingefteld, is opgelegd." Zodanig was het onderfcheid, het welk de Franfche Bisfchoppen tusfchen het geestelyke , en tydelyke hebben gemaakt, en zo groot de toegevenheid, welke zy in het laatfte hebben gebruikt. Wat doen nu die Priefteren van Holland anders, welke niet weigeren den eed onder behoorlyke re- ftric-  WEIGEREN VAN DEN EED. i;r ftrictien, en bepalingen te doen ? Zy onderfcheiden nauwkeuriglyk het eenen van hec anderen, het burgerlyken van het kerkelyke, en tervvyl zy zich bereid toonen, om zich aan het eerfte te onderwerpen, toonen zy door hunne reftrictien, en bepalingen, dat zy aan het laafte niet minder getrouw willen blyven. Hebben de Franfche Bisfchoppen niet het zeiven gedaan ? Zyn zy 'er niet openlyk voor uitgekomen? En heeft zyne Heiligheid zelf huilgedrag daarin niet goed gekeurd? Hoort hen fpreken. Na dat zy hunne gevoelens over de burgerlyke vryheid, en gelykheid , over den dwang om den Godsdienst &c. hadden aan den dag gelegd , genoegzaam op de zelve wyze, als de Burger B. Dries/en gedaan heeft: zo als wy aanftonds zullen hooren, zeggen zy: „ 't is aldus Allerheiligfte Vader! dat „ wy hebben weeten te onderfcheiden, wat men„ fchelyke vermogens aan de Kerk hadden gefchon„ ken, en wat zy van den Hemel had—wat zy „ haar konden herneemen, en wat zy haar niet kon„ den ontrukken : en wy leezen met erkentenis de„ ze achtbaare getuigenis, welke uwe Heiligheid „ aan de verklaring heeft gegeven, waar doorwy, „ als de kerkelyke rechten van de burgerlyke rech„ ten onderfcheidende, openbaar zyn uitgekomen „ om de burgerlyke rechten te willen erkennen en „ te handhaven: en wy hebben gene voorwerpen „ uitgezonderd, dan die buiten de macht zyn van „ eene Burger vergadering." Zal men nu nog zeggen, dat de Franfche Bisfchoppen van geene bepalingen nogte Claufulen geweeten hebben ? en dat zy geweigerd hebben met de zelve den eed op de burgerlyke Conftitutie te doen ? zegt zyne Heiligheid het teegendeel zelf in zyn Brevet aan den Cardinaal de la Rochefoucault, en overige Aartsbisfchoppen, enBisfchopM 4 pen  1^2 BEMERKINGEN OP HET NIET pen leden der Franfche Nationaale Conventie, wanneer hy de toepasfing maakt van de gefchiedenis van denH. Thomas van Kantelberg op die der Franfche geeftlykheid. „ Eindelyk, (zegt zyne Hei„ ligheid aldaar) de Bisfchoppen van Franryk, „ even gelyk die van Engeland, hebben aan „ deze vergaderiug een Formulier van eed voorge„ fteld, in welke zy de rechten der tydelyke macht van die van de geeftelyke macht; onderfcheiden, „ verklarende dat zy, zich onderwierpen aan het „ geen zuiver Burgerlyk was, en dat zy aietf ver- wierpen, dan het geen waar toe de Nationaale „ vergadering geene bevoegtheid had. Zyne heiligheid pryst hen vervolgens daar over, hen vergelykende by „ die edelmoedige kriftene „ krygsknegten, welke onder Juliaan den afvallige „ dienden, en van welke de H. Auguftinus de ,, Loffpraak doet &c." zo als in het gemeld Brevet van zyne Heiligheid te ?ien is. Het blykt des middag klaar, dat de Franfche Bisfchoppen , altyd bedugt om den Godsdienst te fchenden, den zeiven zuiver hebben tragten te bewaaren door by voeging van wyze en voorzigtige bepalingen, en Claufulen by den van hen gevorderden eed: in wylezyin hetenkeld burgerlyke alles wilden toegeven.: uit dezen hoofde hebben zy niet geaarfeld om de Maatfchaplyke Gelykheid, en wel ingerichte Vryheid te erkennen : hoort hunne woorden : „de gefchillen j, (dus fchryven zy aan zyne Heiligheid) over de 5, uitgeftrektheid, en de palen der maaifchaplyke „ Gelykheid, over de beginzelen en de uuwerkze- len eener wel ingerichte Vryheid zonder onlust ,, en zonder losbandigheid, over den oorfprong der ,, machten by Onderrechte en befchaafde volken: ,, deze Belangryke , fVysgerige, en Staatkundige „ gefchillen waren in den tegenwoordigen toeftand „ van  WEIGEREN VAN DEN EED. r73 „ van Frankryk voor al waardig om het veiftand „ van alle doordenkende mannen te oeffenen. üod „ behoede ons, dat wy als trouwlooze Burgers tot ,, welzyn des Vaderlands die grondbegiuzelen zou- den hebben aangenomen, welke de fchuldigege„ hoorzaamheid aan het Koninglyk oppergezag, het welk de wetten doet heerlchen, konden ver„ breeken: dog het kwam geenzints in onze ge„ dagten op, om eene willekeurige macht te be- gunftigen, welke een Koning, deugdzamer dan „ zyne Eeuw, zelf wist te verfmaden. Wy hebben j, gewenscht het egte ryk van openbaare Vryheid in „ eene erflyke alleen heerfching te vestigen, en „ wy hebben deze natuurlyke Gelykheid, welke ',fien uitfluit, tot welke bem de .. j§jpft !ieid door de ftem van zyne „ deugden, m |wi jamheden roept, zonder moei„ * trk ■. i. ||Ucan de ftaatkundige Gelykheid „ of S^tlWkMÉ^ beperken volgens de verlchil- lende Uegeriw'^ïo'rmen, en wy hebben gemeend, » dat 011 /,qgaiïe'kw: vry waaren, zo wel als die van alle Burgere:.) iiï'CT deze meer of min uitgebreide 99 gefchillen , tvelken God zelf aankondigt als aan het Vïcnfcblyk verfchil onderhevig." En na dat zy roet de woorden van Bosfuet de akelige gevolgen van eene onbepaalde Vryheid, en woeste Gelykheid zonder wetten,'' zonder aangebelde machten hadden afgefchetst en de noodzaaklykheid van eene billyke onderwerping aan de wet, aan de geftelde machten, en Regeringsform, even als zyne Heiligheid, hadden erkend, „ zeggende: „ het was, gelyk uwe Heiligheid zegt, het eerfte , gebod van God zeiven om deze blinde en woes„ te onafhahglykheid te bepferken. God openbaar- de i i de eerfteri aanvang der waereld dezen al- gemeénen Godsdienst, welke hy aan alle men- „ fche-  *T4 BEMERKINGEN OP HET NIET .,, fchlykemaatfchappyen heeft gegeven, denGods„ dienst der wet. En het is aan den bewerker van „ alle recht, en gerechtigheid, gelyk uwe Heilig„ heid zich uitdrukt, dat wy de gronden derplig„ ten van alle Burgeren moeten toefchryven, want „ die het gezach der wet wederftaat, wederftaat „ aan de order door God zeiven gevestigd." Na dit met zyne Heiligheid erkend te hebben om der losbandigheid en regering loosheid paal en perk te ftellen , zeggen zy. — „ uwe Heiligheid is „ verre af om de Burgerlyke wetten , welke tot de „ orden van het tydelyk beftuur behooren, aan te „ randen, wanneer hy de beginzelen van onder„ werpjng op het gezag van God zeiven grondt, „ en wanneer hy, de uitleggingen en lasteringen „ welken de nyd tegen den Godsdienst opwekt, „ voorkomende, deze verfchillen niet' anders dan met opzigt tot den Godsdienst befchouwt, en in „ de orden van deze geeftelyke onderwerpen , wel„ ke van het gezag der Kerke afhangen." Zkt hier in hoe veere de Franfche Bisfchoppen de burgerlyke rechtem hebben willen erkennen, cn eerbiedigen, daar zy egter liever alles hebben'wilJcn opofferen, als de rechten van God, en de H. Kerk te fchenden. En wat is anders het oogmerk van die Priefteren in ons Vaderland, die in het burgerlyke alles wat moogelyk is, willen toegeven, en te gelyk den Godsdienst door voorzigtige, en wyze bepalingen ongefchondrn bewaaren? Ten aphzieh van vervolging of dwang om den Godsdienst drukkende Franfche Bisfchoppen , in navolging zyner , Heiligheid, zich aldus uit. j, Uwe Heiligheid kondigt met geen minder over„ leg en wysheid aan, welk het gezag is, dat de „ kerk oeffent ever die geenen, wier joopzei hun „ aan  WEIGEREN VAN DEN EED. 175 „ aan de kerk heeft onderworpen. Indien de kerk „ recht heeft om hen te dwingen, dat zy' zich we„ der op den weg der zaligheid begeven,. waar van „ zy zich hebben verwyderd , zo is deze dwang 5, die der berisping, en der Kerkregelige flr effen, „ welke in haare macht zyn, buiten eenige vermenging met die burgerlyke, entydtlyke ftraffen welke van de macht der aardfche wetgevers af han3> gen." Het geen zy hier verder van zeggen, en inzonderheid het getuignis van Tertulianus , dat zy, even als zyne Heiligheid, by brengen, is der moeite waardig om nagelezen te worden, en rechtvaardigt het gedrag der geenen die in het burgerlyke alles wat met den Godsdienst niet ftrydt, toegeeven: want/ het toont duidelyk aan , dar de Franfche Bisfchoppen even als zy zouden hebben gehandeld, als hunne Reprefentanten niet verder waaren gegaan , als die van Holland : dan hier in is de reden hunner weigering om den Eed onbepaaltte doen, welken men van hen vorderde, gelegen. Zo als zy zelf zeggen met deze woorden. „ Welk is de „ graad van tucht, die niet door de decreeten is „ geregeld geworden ? 'er zyn Aartsbisdommen j, vernietigd , anderen opgerigt, drie- en- vyftig Bisdommen by een gevoegd, en hunne titels uit„ gedoofd: agt nieuwe Bisdommen opgerigt : de „ aanftelling der Bisfchoppen den Paus ontnoomen „ &c." zo als men verden lezen kan. Maar wat is 'er van dat alles in ons Vaderland gebeurt, toonen onze vertegenwoordigers niet duidelyk, dat zy de kerk van den ftaat afzonderen, en zich met haare beftiering niet willen inlaaten ? heeft de Paftoor van Purmerende dit niet duidelyk in zyne verhandeling over den Eed aangetoond? Geeve God, dat alle Priefteren van ons Vaderland  i;5 BEMERKINGEN OP HET NIET WEIGEREN ENZ: land zich aan dc voorzigtigheid van Frankryks Bisfchoppen mogen fpiegeïen, om de zaak onze Kerke niet ten nadeele te zyn, te gelyk om ten beste van het Vaderland mede te. werken! en dat zy, wanneer het den Hemel mogte behagen, omhunnefrandvastigheid in het geloof te beproeven, dan ook van het voorbeeld dier edelmoedige beleiders niet mogen ontaarten! met een woord: dat zy de voorzigtigheid van den flang met de eenvouwdigheid van de duif mogen vereenigen!  UITTREKZELS e n BEOORDEELINGEN, Ecclesia militans, regnum chuis- ti IN terris,in suis fatispr-föSEN- tata. Dat is: De ftrydende Kerk, het Ryk van Christus op Aarde, in haart lotgevallen voorgefield, door Martinus Gerbert, Abt van het Klooster en Congregatie St. Blafius (*), inhei zivarte Woud} twee Deelen in gr. 8vo. 1789. gedrukt in *t zelve Klooster. Beide Deelen zyri (behalven voorwerk en bladwyzerj juist ieder ^8. bladz. groot; doch achter het tweede deel volgt eert werkje van den zeiven Schryver , getytelt: Nabuchodonofor Somnians Regna & Regnorunt Ruinas. Nahuchodonofor , droomende van Ko» iiingrykzn en hun ondergang, 'i welke mg i6a< bladz. bejlaat. De Hoog Eerw. martïnüs g ü ^ bert, van Hornou, gebooren te Horb aant de Nekker, in het Graaffchap Hohenberg, deö 12 Aug. 1770. was een zeer ieverig Klooster' Geestelyke in de Abdy St. Blafius, alwaar hy den 28. Oftober 1736. het Kloosterkleed aantrok, den 30 May 1744. Priester wierd, en den {*) St. lilafius is een beroemde Benediöyrier Abdy iusw fchen Waldshuten en Billingen in Zwaaben, in het Zwris* ".vald. Ksajc, Bib. II. deel, No. 6, Ü  178 DE 5TRYDEMDB KERK. den 15 Otfob. 1754. tot Abt wierd verkoren. Hier heeft die voortreftelyke Geest niet minder door zyne deugden, als door zyne uitmuntende geleerdheid uitgefcheenen; gelieft by God en de menfchen, bezat hy het zeldzaam talent, om eene grondige en uitgebreide beieezenheid met eene ongemeene ootmoedigheid te veréénigen. Op dien zeiven tyd, dat Duitschland overftroomd werd door eene verbazende menigte van nieuwmodifche Boekjes , Journaalen , Literaturcouranten en andere blaauwboekjes der Half-Catholyken (Apocal. JU: 15.) fchryvers, onder de welke zich niet weinige Benediclynen bevinden, tradt de godvruchtige en geleerde gereert, tegen de nieuwsgezinden in het ftrydperk, en ftelde zich kloekmoedig tegen dezelve, als een muur voor het huis Gods, voor de eer zyner Kerk, en flreed wys,dapper en ftandvastig voor de zuiverheid der Catholyke Leer. Hy was belieft en geëert by Catholyken en Proteftanten. In het Intelligentsblatt der Mg. Lüeratur Zeitung , 1793. No. 84. pag. 666. wordt hem de volgenden lof toe gckent: „ zyn fmaak in waardige en 3, grondige geleerdheid, liet hem geen genoegen „ aan Scholastifche hairkloveryen vinden, zoo „ dat men hem als den herfteller der echte God„ geleerdheid, in Duitschlands Kloosters mag betragten. Al vroeg begon hy de voorbrengzelen van zyn Geest door den druk bekend te maaken, en als hy den 15 Oécob. 1764. door „ eene Canonieke verkiezing tot Abt wierdt verkooren, zette hy des niet te min zynen Let„ ter. arbeid, met onvermoeiden ie ver voort. „ In zyne laatfte jaaren gingen hem de Waereldf, gevallen, die, en voor Kerk cn voor Staat » gevaarlykzyn, zeer ter harten, want hy was :, even T  DE STRÏDENDE KERK. Xf() even zo een vroom Pralaat, als goede en „ wyze Vorst Om niet te fpreeken van „ zyne voortreffelyke perzoonlyke eigenfchap. pen en groote deugden , waar door hy „ zich de verëering en hoogachting van een icgelyk verwierf, zyne talenten en be- kwaamheid , toonde hy vooral in het grondig „ wederleggen van.de door Catholyke Staats„ mannen, zedert eenige tyd opgewarmde Stel,. ling: „ dat het vroeg aanneemen in de KlooS' ,3 ters 3 doorgaans zulke menfchen voortbrengt, 3, die in het vervolg dm Staat of de Kloosters 33 zelfs tot last zyn." Ten minften hoefc heC S3 Rykificht St. Bjafius,'er zich niet over te be- klagen, dat de nu vereeuwigde ge rb ert in „ 't zelve zo jong is aangenomen geweest, wiens gantfche leven en wel byzonder zyn negen„ en- twintigjaarige, hoewel met allerlei ram* „ pen doormengde, altyd werkzaame en roem- volle Regeering, fteeds in een gezegend ge„ heugen zal blyven." Doch niets kan 's Mans welverdienden roem by weldenkende Catholyken in een klaarder daglicht- Hellen , dan 't geen zyne Heiligheid pius VI. in het Brevet aan de Aarts-Bisfchoppen en Bisfchoppen van Vrank* ryk, de dato Romen den ro Maart 179r. van deeze Prelaat fpreekende , fchryft: De Nationaale Vergadering heeft in alle Artikelen van het Decreet, (over de Burgerlyke inrichting der Geestelyken) de grondbeginsels der Ketters'aangenomen 3 en voornamentlyk de zinnelooze gevoelens der Wiclensten en Centuriateurs van Maagdenburg, welke zich met eene verwoedheid tegen het gebruik van den Kerken* zang hebben verzet, en de oudheid van den zeiven hebben durven lochenen. De wederlegging deezer N 2 Ke&  Ito & E STRYDEXDE KERK. Ketteren is het onderwerp van een groot Werk (*)", gefchreven door Pater mart inus gerbert, Abt van het Klooster en Vergadering van den H. Blafius, in het zwarte Woud. Wy hebben verfcheide maaien de gelegenheid gehad, om dteze waaréigen Schryver in 't Jaar 1782 te Weentn te zien, ten tyde dat wy ons aldaar ten voordeele van den Godsdienst ophielden, en wy'weiten by eigen ondervinding, hoe zeer hy den grooten naam verdient , welke hy heeft verworven. Zyn Hoog Eerw. is den 13 May 1793. Overleden, en heeft ons de volgende" Werken achtergelaaten: a. ) Theologia vetus & nova circa realem pret- fentiam Christi in Eucharistia, 8vo. 1753.. b. ^ Adparatus ad Eruditionem Iheologicam, 8vo. 1754. een allernuttigst werkje , dat in het jaar 1769. op nieuw herdrukt is. c. ) Praxis Regulce S. P. Beneditti, 1757. 8vo. Het was allereerst in het Fransch ge. fchreeven; doch daarna in het Latyn vertaald, en vericheen voor den tweede maal in 't jaar J772. d. ) Principia Iheologice exegeticce ,dogmatica, fymbolicce , myfiica, moralis, canoniea, facramentalis, liturgica, 8vo. 1757 — 5Q. Een werk, dat in acht banden verdeeld en van kenners byzonder wegens zyne folide Leering hoog gefchat is. e. ) Differtatio de retio & perverfo ufu Theo¬ logie Scholastici, 8vo. 1759. Dit onderwerp '*) De Cantu & Mufica Sacra.  DE STRYDENDE KERK. I?t werp was nooit te voren met zo veeï onzydigheid behandeld. £.) Demonftratio veree Religionis verceque Ec~ clejice, 8vo. 1760. Gantsch beknopt, zonder daarom minder duidelykheid en grondelykheid te hebben. g. ) De fdettu theologico circa effeÜus Sacra- meniorum, 8vo. 1761. h. ) De legitimd poteftate Ecclefiasticd, ^vo¬ llen werkje dat te weinig bekend, en vervolgens te weinig geleezen is, even gelyk het volgende. i. ) De communione potejlatis eeclejiasiicce in- ter fummos ecclefice principes, 8vo. I76r. k.) De radiis Divinitatis in operibus naturce, providentia cjf gratice. Kon 'er wel een edeler en bclangryker ftof, door den Hoogw. fchryver verkoren worden ! Dit onderwerp werdt in 3 banden verhandeld, en verfcheen in 1763. 8vo. 1.) De Christiam felicitate hu jus vitce. 8vo. 1762. Niets is in ftaat, om de Vrygeesten zo zeer te befchaamen , dan dat men hen bewyst, dat den Christen ,ook zelfs in dit tydelyk leven, gelukkig is. jn.) De aqud morum Cenfurd adverfus rigidiorem (f remijfiorem, &c. 8vo. 1763, Ook hier toont de geleerde Ichryver, hoe weinig hy voor de eene of andere party vooringenomen is; en houd zich aan den gulden regel: Medium tenuert beati.  DE STRYDENDE KERK. tl.') De dierum feftonim numero minuendo cekbritaie amplianda) 8vo. 1764. O.) De eo quod eji Jtiris divini êf Ecclefiastici in SacramentU, vrcejertim Confirmationis, 8vo. 1764. Een waare i'chat voor alle Godgeleerden. p.) Reizen door Duitschland, Italiën en Vrankryk, 8vo. 1767. q.) De Peccato m Spiritum Santium, 8vo, 1766. r.) Crypta San - Blafiana nova principum Au. ftriacorwn, 410.1770. Ter gelegenheid van eene aldaar in dat jaar gemaakte Groef voor het Aarrs. Hertoglyke Oostenrykfche Huis, waarin verfcheide Ly- leen, die te voren in de Domkerk van Bafel en in het Klooster Koningsveld gerust hadden, verlegt wierden. — Voor de Liefhebbers der Letterkunde en Historie, is de Verzameling der Brieven van Rudolph van Habsburg , zeer belangryk, welke hy uitgaf onder dezen Tytel: s.) Codex Epijiolaris Rudolphi primi Imp. in fol. 17.73. De volgende twee werken zyn niet van zulk algemeen belang. £.) P. Hergotti Taphographia Principum AuJlrice rejiituta auiïa, in fol. 1772. 2 torn. «.) ——— Pincotheca rejiituta, in fol. 1775. 2 deelen.  DE STRYDENDÊ KERK. l2$ v.) De Cantu & Mufica Sacra (*), 2 deelen in 4to. 1774. wordt van kenners hoog geprezen» w.) Vetus Liturgia Alemanica Disqidfitionibus praviis &f Obfervationibus Illuftrata, 3 deelen in 4to. 1776. -Een voor Liefhebbers der Oudheid zeer interesfant werk, gelyk ook het volgende. s.) Mvnumenta Veteris Liturgie, a deelen» 4to. 1779. y.) Damonurgia Theologice expenfa, 4to. 1776. z.) Hiftoria Nigra Silva, 3 deelen m«t een Landkaart, 4to. 1783—-88. aa.) Scriptor es Ecclefiastici de Muficd Sacra, 3 deelen, 4to. 17K4. behoort tot de Letterkundige Historie. bb. De Rudolpho Suevico, Comité de Rheinfelden, 410. 1785. cc. SoHntdo Sacra, of de Heilige Eenzaamheid , 8vo. 1787. dd. P Hergotti Numotheca poft Incendium (f) Rejiituta, fol. Reg. 1789. 2 deelen. ee.) jfanbenifticarum Controverfiarum ex Dogtrind S. Augustini Retraftatio, 8vo. 1791. verdient geleezen te worden. ff.) £») Dit is het werk daar Paus fivs VI. hier boven van fpreekt (\) in het jaar 17Ö8» zyn de meeste Gebouwen van de#s$ &b8vó.op nieuw wederom uitgegeeven. Eindelyk gg.) Het van ons hier aangekondigt werk, Ecclefia Müitans. Waarin getoond wordt, dat Gods Kerk een Jlrydende Kerk is, en deezen ftryd wordt van eeu w "tot eeuw aangetoond, te weeten welke rampen en vervolgingen zy heeft moeten lyden, en hoe 'zy dit alles door Gods byzonderen byftand is te boven gekomen, alle haare vyanden heeft over.wonnen, en dus met recht genoemt mag worden, het Koningryk van Christus op Aarde; dat p dat hy onvoorziens komende, u niet vind flaapen, let geene ik u Lieden zeg, dat zeg ik tot een ieder, ivaakt (*). ypy i*) Videte, vigilate & prate: nefcids tnim quando tempus  DE STRYDENDE KERK. x g 5- Wy meenen onze Leezers niet bekwaamer, aangaande de belangrykheid en nuttigheid van dit werk re kunnen overtuigen, dan door een klein Uittrekzel der daar in voorkomende ftoffeu, voor oogen te leggen. EERSTE DEEL. Hoofd. I. Over de Lotgevallen der ftrydende Kerk, in 't Boek der Openbaaringe voorzegt. II. Het gevoelen der ouden dien aangaande, III. En dat der Proteftanten. IV. De Chiliasten of Duizendjaarigers van onzen tyd, en V. die der eerfte Eeuwen. VI. Het gevoelen der Vaderen in de eerfte Eeuwen, aangaande hetry£ Gods. VII. Het gevoelen wegens 't naby zyn van 't einde der waereld — waarom men ten tyde der zwaare vervolgingen , doorgaans het gevoelen van 't naby zynde einde des waerelds heeft aangenomen. VUL Van 'c gevoelen dat de waereld zes duizend jaaren zal ftaan. IX. Het Ryk Gods duurt tot de voleinding der waereld. X. Dit ryk heeft gemeenfchap met het zegevierende ryk Gods in den hemel. XI. De Duivel duizend jaaren gebonden. XII. Lotgevallen des Roomfchen Ryks en der H. Kerk. XIII. De Apocalyptifche Hoer, en XIV. Babyion (*) is hec Hei. pus fit ficut homo, qui peregré profeótus, reliquit domum fuam, & dedit fervii fuis poteftatem cujusquc operis & janiiori prascepit ut vigilet. Vigilate ergo (nefcites enim quando dominus domus veniat: fero an media nofib an salii cantu an mane) ne cum vunerit repente ., inveniac vos dormientes, quod autem vobis dico, omnibus dico: Viailate Mare. XIII. 33. & Seq. ë (*) Hoe heeft een der matadors onder de duitfche yerlichters, brentano in eene note op 1 Perr. V;—!^. N'5 ' het  186 BE STRYDENDE KERK. Heidenfche, doch XV. niet Christelyke Romen.' Hier betuigt onze geleerde fchryver zyne verwondering, hoe dat een man als de Heer michaelis (*) onder de Proteftanten is, van zich heeft liet voor de zestiende Eeuw onbekende gevoelen kunnen , omhelfen, dat Baby Ion hier 't Egypnfche Bsbel is? „ De ,, plaats, waar uit Petrus fchreef , is Babyion ■— 't zy (*) Eccléfia militi» genus mutavit, efle militans non ée» fik, bladz. 188.  I90 DB STRYDENDE KERK. Bisfchoppen lichtvaardig gehoor geeven, oproè> rige en onwettige fluikfynoden handhaaven. Het geen onze fchryver hier aanmerkt, vinden "wy in de volgende tyden door*de ondervinding bekrachtigt; men heeft niet nodig tot verre in de oude tyden, door den weg der Historiën op te klimmen; onze tegenwoordige tyden leveren ons voorbeelden, meer dan genoeg, en wy zien 'er de droevigfte gevolgen van, nog dagelyks voor onze oogem Ctnftartftn was in de daad een grootman, zo lang hy zich in 't Kerkelyke niet inmengde; hy was vroom en braaf zo lang hy zich door dén Ariaanfchen aanhang niet liet misleiden (*). Conftantius, Zoon van Conftantinus was een befchermer der Ariaanen, onder de welken het Ryk Gods op aarde, de ftrydende Kerk veel heeft uit moeten ftaan, Juliaan werd een Apoftaat en vervolger der Christenen. Ten tyden van den Kei* zer Valens, een eigentlyken Indifferentist, door dien hy öp aanraden van den Heidenfchen Wysgeer themistius (f), alle gezindheden fcheen (*) Scheurzuchtige Dwaalïeeraars zyn altyd listige vleijers en verleiders der Vorften. (*) Themistius, een berucht Philofooph, Leeraarde de Wysbegeerte te Conftantinopolen, alwaar hem Conftan* tius tot Raadsheer maakte. Omtrent het jaar 376 kwam hy ra Romen, alwaar hy niet lang vertoefde In't jaar 384 werd hy Stadhouder van Conrtantiropolen. Hy was buiten allen twyffel een der geleerdlte koppen van zynen tyd. Men kan hem aanmerken als de Stamvader der Indifferentisten in 't Oosten. Gelyk arius den Keizer Conftantin trachte diets te maaken, dat-de kwestie over de Godheid van Jefus niets anders dan flegts eene onverfchillige fyne fchaoltvvist was, zo deed themistius den Keizer Valens gelooven, dat alle Geloofsgefchillen van weinig of geen belang waxen. Men heeft in onze achttiende eeuw ten deeze on« zichte ontelbaars zulke Themiitiusfen,  'DE STRYDENDE KERK. f £f fcheen te willen befchutten, hebben de rechtzinniger! niet minder moeten leiden. Onder ds beide Valentiniaanen, Broeder en Neef van Valens , als ook onder Maximus, die in 't jaar 388. volgens de tydrekenmg van onzen fchryver, om 't leven is gebragt, moest de Kerk tegen de dwaalingen, door de Keizers begunstigd, geftadig ftryden, maar onder den braaven Jheodofius konden de Catholyken wederom adem fcheppen.' Van deeze Keizer zegt de H, Augustinus, dat „ hy van het begin af zyner regeermg niet heeft „ opgehouden, door allergerecbtften en goeder,j, tierendfte wetten, de tegen de goddelooze ftrydende Kerk by te ftaan, welke Keik de „ ketter Valens, die de Ariaanen begunftigde, „ zeer gedrukt had , en dat verder Tlieodo. „ fins meer vreugde fchepte in een Lidmaat van die kerk te zyn, dan hier op aarde te „ heerfchen (*)." XXV. De fcheuring van Da* natus en andere dwaalingen door medehulp der Catholyke Vorsten gedemt. XXVI. Het Westen in zeden bedorven, volgens de bygebragte getuigenisi'èn van Augustinus, Hieronymus, Orofius •en Salvianus. De woorden van den H. Augus* tinus, alleen willen wy hier plaatfen, om dat zy tè deezcr tyd op zekere omftandigheden, eene byzondere toepa?ftng kunnen hebben: „ ó zinnelooze gemoederen! zegt hy, welk „ ongemeens dwaaling! of veel meer, welke ,? ra- C*\Ex ipfo imperii fui exordio non quievit, Juitisfimis & tnUericordislimis legibus adve'fus impios laborant! ecclcfia fubvenire, quam Valens hsers-ncus, favens Arianis, vehe. rnenter afflixerat, cujus ecc^efia; fe membrum ene magis? quam in tenis regnare, gaudebat. L. V. de Civime Da. C. 26,  *Q* DE STRYDENDÈ KERK. 1 „ raferny! daar de Oosterfche Volken (gelyk „ wy verneemen) uwen ondergang beweenen, 3i en de grootfte afgelegendftefteden hunne rouw „ en droefheid opentlyk 'er over betoonen, „ zoekt, bezoekt en vervult gy de fchouwfpel3, len, en doet noch zottere dingen, dan gy te „ voren deed (*)"; dat is: de geheele waereld ziet, dat gy ongelukkig zyt, en gy zelve ziet het niet; de andere volken zyn over uw ongeluk aangedaan, zy zyn bedroeft ovtr uwen ondergang, en gy zelve verheugt u in uwe elende, ■en zoekt daarenboven noch uw vermaak en tydverdryf by de zedenbedervende fchouwfpellen. XXVII. Het door Keizer Julianus herfteldeHeidendom., XXVIII. De invallen der vreemde volken in'het Ryk. XXIX. Het waereldfehe Romen — het Apocalytifche Babel overwonnen zynde, begint het Geestelyk Romen te bloeijen. XXX. Doch de Zeden te bedorven blyvende, heeft het Ryk veele fchaden geleden, des niet te min heeft de ftrydende Kerk, het Ryk van Christus op Aarde, zich als een voorbereiden berg van het huis des Heeren , op de kruin der bergen getoont. Van de bedorvendheid der zeeden , fpreekt onder andere saLvianus, Italiën is verwoest, maar hebben de ondeugden der Italiaanen een einde genomen? Romen werd belegert. en is ingenomen, maar hebben de Romeinen opgehouden Godslasteraars te zyn? Gal- liën, (*) O mentes amentes, quis eil hic tantus non error fed furor ut exitium vestrum(ficutaudivimus)p;angentibusorien' talibus populis, & maximis civitatibus in remorisfimis terris publicum luctum moeroremque ducentibus , vos theatra quereretis, intraretis, impjeretis, & multo infaniora, quam föeunt intea, faceretis? Aug. de Civiiate Dei. L. I. C. 33,  de strydende kerk. ^93 liën, Hifpanien, ja zelfs Africa hebben de wandaalen ingenomen, maar heeft men wel getracht (door aüe die llraffen vermaant) zyne zeden te verbeteren (*) ? Fm wie zal dit onheil naar verdiensten fchetfen ? de vyand omringt de vesting, en ondertusfchen is men nog dartel genoeg om zich in de Clubs en in de Comediën lustig te maaken (f). Onze nakomelingen zullen het onmogelyk kunnen gelooven, zegt hier by onzen fchryver, de H. Augustinus, de fiad Romen is verwoest, en de Romeinfche vluchtelingen, die ter naauwer nood te Carihago waren aangeland, en die door de Theaterpest (§) aangeftoken waren, konden noch van zich verkrygen, dagelyks met menigte zich als zotten in de Comediën te vertoonen ("„,)„ Men had den heidenfchen Afgodendienst afgezwooren, doch heerschte 'er by veele noch heÉ zelve, oude heidenfche beuzelachtig en belagchelyk gedrag (*«). Tusfchen alle deeze Londen Zedenverwoestingen, bleef de Christelyken Gods- (•) Mutata quidem eft fors, fed non mutata vïtiofitaf, oatvian. & VJ. C. J2. (t) Qliis asflumare hoe roalum poffit? Circum fonabant T™'atriT,UiL CP°P 0 in("nieb3C in GrdS' )UXUr!abat irt (5) 'T zyn Romen en Chartago alleen niet, welke door de Iheaterpest tot den Val werden voorbe.eid. Ook in de fduttende zo- Raamde verlichte eeuw ziet men Steden en ~ '? f ond/»an, d'e haaren ondergang onder andere voornamelyk mede aan de Comeuiezucht te danken hebben. «nH*l^L'°n inctedibi ü forfitan erit, fi a nostrls pollens rnn,\TrV ?°mana Urbe vas!ata' ^os Pestilemia illa (ludo«n?,irP°f • ^uatque 10 de Carthaginem pervenire SSTÏT ce?T Pr° Hi,lriünibus infenirent. UÏ Civttaf fJÜ2 Pf"C 0.mnfn Mm, qua etiam quondan pagani veteree fnvola atque tmdenda duxerunt. Salvianus, L V. Kerk. Bib. II. deel. No. 6". Q  194 DE STRYDENDE KERK, Godsdienst onwrikbaar ftaan, zegt onze fchryver, terwyl de fVandaalen Africa, de Cothen Spanjen , de Franken Galliën, en allerhande vreemde Volken Italiën verwoesten, wast het Christendom des niet te min dagelyks aan, en overtreft door deszelfs uitgebreidheid alle Koningryken der waereld. Vooral bleef de Christelyke Godsdienst te Romen onöverwinbaar ftaan , van waar zy over den geheelen bekenden aardbodem haare vruchtbaare ftraalen verfpreide, op dat die ftad, welke het hoofd was geweest van het gantfche R3*k, nu ook de Hoofdplaats zou zyn en blyven der H. Kerk, — De Roomfche Kerk heeft nog door de vervolgingen der heidenfche Keizers , nog door de aanvallen der ontrouwe Christenen Vorften kunnen overwonnen worden. — Romen had meerendeels geleerde , godvruchtige, ja heilige Paufen; welke, of met hun bloed het Catholyk Geloof verzegelt hebben , of doorgaands in deugden en heiligen iever uitgefcheenen hebben. Zo heeft Gods goedheid ook altyd gezorgt, dat 'er in dc gantfche Christenen waereld geen gebrek zou zyn aan goede Herders, trouwe Kerkvoogden , heilige Bisfchoppen en rechtzinnige Leerraars, die zo door hunne mondelyke Leering als door hunne treftelyke fchriften, de Catholyken Godsdienst tegen alle Dwaalgeesten en hunne Aanhangers, zelfs tegen de machtigfte Vorften verdeedigden, en de wettige macht der Kerk tegen alle aanvallen befcherraden,'t zy dat dezelve in de Conciliën vergadert > of ieder by zyne kudde over den gantichen aardbodem verfpreid waren Verders fpreekt bier Gerbert van de Apostelyke Kerkregelen en derzelver gezag. XXXI. De ftaat der kerk, ten tyde  DE STRYDENDE KERK. ÏOJ tyde der eerfte Christenen Koningen in Vrrmkryk — Engeland wordt bekeert. XXXII. Da zevende Eeuw. De Catholyke Lecring vei fl ip: in het Oosten ; doch wordt met gelukkigen voortgang in het Westen voortgeplant. Onder andere zegt Gerbert, werd op 't laatst deczer eeuw een Vergadering in de Nederlanden (*) gehouden, om te beraamen over het zenden van heilige Mannen, ter vei kondiging van het Evangelie. De heilige Emmeramus, Bisfchop van Regensburg, die 653, en de H. Kilianus, Apostel der Oostflanken, met zyne Gezellen, die 689 de Martelkroon verworven, en verders Wülibrer. dus en Suitbertus met hunne Gezellen, hebben met veel iever cn vrucht in de wyngaarde des Heeren gearbeid. Hier fpreekt onze fchryver Van Mahomet en zyne Leering. Nog een woordje over Kerktucht en over de Harmonie van Kerk en Staat XXXIII. Achtfte Eeuw. Voorfpoed der H Kerk byzonder in Duitschland. Omtrent het einde deezer Eeuw (f;, kwam ten voorfchyn of wierd verfpreid de beruchte verzameling der Kerkregeien en Pausfelyke Brieven, welke men nu algemeen aan eenen zekeren IJidoruS Peecatof Of Mercator toefchr.yft, alhoewel men dezelve voor boenen (§) doorgaans op rekening van den H. (*) TrajeSis in Belgü notabile Itabitum Concilim. (t.' Of, gelyk ie fchryver zelve in het XXVI. Hoofdd. oiadz. 3 -f). aanmerkt, eigens een waarichynelvker ee« voelen, in 't begin der negende Eeuw, en wel door toeduen van Riculphus, Aarts Bisfchop van Ments, die dezelve m zwa„g bragt, alhoewel zy hun beftaan alreeds in t mioaen oer voorgaande etmr hadden. a~' .Üük "och «# *™ dae van beden'zyn 'er, die zich door den flrooffl der Schribentcn niet laaten mede lleepen, en ü:e met grond <,Urven beweezen, dat 'et Aèoit eefl zulke Ifidorus Feccaur of Mercator in de waereld is ge. O 2 Weestj  106^ DE STRYDENDE KERK. ÏI. lfidorus van Siviliën (*j ftelde. By alle nieuwe Hervormzuchtige fchryvcrs, die tegen de Pausfelyke machc henne pennen ichcrpen, is het thands modetoon, deeze Decretaalen op eene fchimpige wys als onechte Waarten toon te Hellen, alhoewel die penneheldcn, gelyk onzen fchryver zeer wel aanmerkt, niet zelden van die Decretaalen fpreeken, zonder dezelve ooit met eigen oogen gezien te hebben; andere welke die meteen eenzydig vooroordeel hebben geleezen, fpringen 'et mede om, gelyk de kat met de muis, zonder behoorlyk onderfcheid, zonder te onderzoeken, uit welke bronnen dezelve oorfprongelyk gefchept zyn , zonder te weeten, of te willen wee- weest; om dat men naar alle aangewende moeite geera dc minde riaarricht van deezen lfidorus heeft kunnen bekomen. Men weet nog van zyn Vaderland, noch van zyn geboorte, noch van zyn gedrag, noch van het ambt dar. hy zoulbekleed hebben, noch van eenige andere fchriften die hy uitgegeéven heeft; men weet niet waar, of wanneer hy geliorven is; kortom, men heeft ongeacht al het navraagen, nergens eenen zulken Decretaalen kramer kunnen vinden, die op het eirde der achtfle eeuw zou geleeft hebben Hei is alzo ganisch waarfchynelyk , dat deeze lfidorus en de H. lfidorus van Siviliën, een en dezelve perzoon zyn, aan de welke de verzameling der Decretaalen allereerst is toe ie fchryven; alhoewel dezelve naderhand door andere met echte en onëclite Stukken vermeerderd is. De oorlpronkeljke Verzamelaar dier beruchte Decretaalen , is alzo de H. lfidorus Hijpalenfis. (*) Deeze geleerde Bisfchop, die door de'Kerkvergadering van fokten, in den j;iaré 653 de Leeraar van die eeuw, en een nieuw cieraad der Kerke werd genoemt, is in 't jaar 636. geliorven. Hy was veertig jaaren Bisfchop geweest, wordende algemeen befchreeven als een Vader der armen, de Troost der nedruktcn . het Licht der Geleerden, en het Orakel van Spanjen. Een der beste uitgaaf zyner Schriften door den geleerden Benedicten Breuil,verfcheen te Parys in het jaar 1601. en te Keulen in 't jaar 1018.  DE STRYDENDE KERK. I97 weeten wat het eigentlyk betekent valfche De■cretaalen. De Geleerden, zo wel Catholyken als Proteftanten, komen 'er in overéén, dat die Brieven, welke in voorbenoemde Kerkregelen: verzameling aan de Paufen van Clemens tot Siricius worden toegefchreeven, valsch zyn , dat is: dat het niet zeker is, of die aldaar als zekere fchryvers genoemde Paufen ooit deeze Brieven hebben gefchreven; doch niet indien zin valsch, als of het zeker ware, dat niet een der Paufen van Clemens tot Siricius; eenige der Decretaalen hadden gefchreven, veel minder in dien zin van valsch, ais of alles, wat 'er in voorkomt, valsch, onwaar, of althans onzeker is. De Geleerden komen ook hier in overeen, dat, alhoewel niet alle deeze Oecretaaibrieven van die Paufen zyn, aan de wcike dezelve in voornoemde Verzameling wo d.11 toegefchreven; zy echter niet ophouden, groocendeels verëerenswaardige Gedenkftukken te zyn der gryfe oudheid, als zynde Uittrekzels uit de fchriften van Damafus, Leo, Gregorius den Grooten , Hieronymus, en der Keizereh Theodofius en 'Juftinianus. Heer Gerbert heeft zeer wel aangemerkc, dat deeze niéuwe Kritikasters zich aanftellen, als of de gantfche Pausfelyke macht op deeze Decretaalen beruste, daar het nochtans by de Oudheidkundige Geleerden bekend is, dat de Paufen deeze macht, die zy, ten minden wat het wezentlyke des Primaats aangaat, in Petrus van Christus zelve hebben ontvangen, ten aanzien ook der Kerktucht in alle eeuwen hebben uitgeöeffènt, het zy in de Bisfchoppen, wanneer die te buiten gingen, te beftraffen, of dezelve, wanneer zy te onrecht onderdrukt wierden, tegen alle geweld in hunne rechten te befchermen, en dus niet alleen de O 3 Schaa-  Ip8 DE STRYDENDE KERK. Schaapen, maar ook de Herders te weiden; en zorgvuldig over het welzyn der gantfche kudde te waaken. Trouwens het zou 'er belachelyk uit komen, wanneer men wilde beweeren, dat de Paufen hunne macht onuitgeöifient zouden hebben gelaaten, tot dat in de zevende, of zo aneere willen op 't einde der achtfie eeuw eenen lfidorus, den grond daartoe zou komen leggen , door byééngebragte Decretaalen in valfche Brieven, door dewelke, gelyk men voorgeeft, de rechten der Bisfchoppen te kort gedaan wordt, daar nochtans deeze lfidorus — of wat voor immer eenen Decrctaaien - Verzamelaar het ook mag geweest zyn — zélve in zyne Inleiding verklaart, dat hy deeze Verzameling even daarom heeft ondernomen, om de rechten der Bisfchoppen voor te Haan, en het order der Hirarchie tc verdeedigen. In dit Hoofddeel fpreekt onzen fchryver verder van de macht, die de Paufen in deeze eeuw op de Oosterfche Kerk hebben uitgi ö..lTent, van «het geene de H Bonifacïus in üuitschland heeft verricht, enz XXXIV. De Griekfche Keizers worden Beehiftormers, byzonder Leo Ifauricus, een bloeddorIHgen tyran en Munnikenp'agcr, en Copionymus, die in het jaar 775. het leven verloor Twyffel in de Westerfche Kerk over het verëeren der Heiligen, byzonder wegens het griekswoord ProskuneJi<;, dat eigentlyk AanVvdding betekent; de Kerkvergadering van Frankfort in 't jaar 794, en de fchriften van Carel de Grouten dien aangaande. De H. Joanues van Da\nascus (*) ftryd met ypele vryheid en iever voor het (*) De H. Jcannes Damascf.us, toegenaamt Manfw of Chry-  DE STRYDENDE KERK. 10$ het vereeren der Heiligen. XXXV. De Oosterfche Keizers verliezen in het Westen hun Keizerryk ; daarop word Karei de Grooten te Romen" door den Ptius Leo den Illllc gekroont. XXXVI. Scheuring in het Oosten Staat der Kerkelyke zaaken in het Westen, geduurende de negende Eeuw. Wederom eenige Aanmerkingen over bovengenoemde Decretaalen. XXXVII. Gefteltenis der Kerkelyke Hiërarchie des Ryks in de tiende Eeuw. Gezag der Capitulatiën van de' Frankifche Koningen. Allerbedroefdfte ftaat des Roomfchen Stoels, 996. wordt te Romen eene Kerkvergadering (*) gehouden, waarin befloten wordt, dat voortaan de Keizers door zeven Keurvorsten zouden verkoren worden. Andere beweeren met grond, dat het Keurvorstelyk Collegie laater opgericht is. Schrikkelyke verwarring in ltaliën. Uitlegging eener ftelling van den Propheet Daniël, aangaande het geheimvolle Beeld in den Droom van Nabachodonofor. Heldendaaden van Keizer Otto den Eerften. Hy wordt in 't Jaar 961. dóór den Aarts - Bisfchop van Milanen, en 's Jaars daar na te Romen door den Paus als Keizer gekroont. Hier brengt onze fchryver de woorden , welke Prudentius den H Martelaar Laurentius, op zynen Vuurroos- ter Chryforrohoas, was geheime Raad by den Calif der Saraceenen, hy wierd bekeert en onderricht door eenen Munnik uit ltaliën, die by de Saraceenen gevangen was. Hy zelve werd een Munnik en Priester in het Klooster van den H. Sabas by Jerufalem, en ftierf omtrent het jaar 750 of 780., oud zynde 80 jaaren. De beste uitgaaf zyner fermften is die-van M le Qjiien, te Parys 1711. 2 deylen, ia fol. Gr & Lat. en weoerom verbeterd te Verona 1748. \j) Labbe, T. IX. Concil. q O 4  200 DE STRYDENDE KERK. ter voor de ftad Romen biddende, doet fpreeken (*): t Chrifle, numen unicum, ê Splendor, 6 Viitus Patris 6 FaBor oibis £? Poli, Qjii fceptra Romce in vertics Reium locasti, /anciens, Mundum Quirinali toga Servire, armis Cedere, Ut dijaepantium gentium Mores &f obfervantian, Linguasque, £p ingenia cjf Sacra Unis domares legibus. In hoe verre deeze toeparling hier gelukkig zy bygebragt , willen wy de befcheide zelve laaten beöordeelen; het welke zy met meerder zekerheid zullen kunnen doen, wanneer wy de daarop onmiddelyk volgende woorden van den H- Laurentius, by Prudentius, hier op laaten volgen (|): En (*)„ 6 Chrktus! ware God! ó Glans van 's Vaders weezen J ,, 6 Kragt, door wie 't Groot Al is uit zyn niet gereezen» 6 Schepper van den Menich, van Hemel, Aard en Licht, „ Die deeze waereld Stad, en Vestan hebt gelticht, f, Die 't üppenyksbewind aan Romen hebt gegeeven, t, Op dat de waereld voor zyn Legermagt zou beven, „ En alle Landen zyn verknogt aan 't Keizerryk, Ja alle Volken hoe vervreemt en ongelyk \, In Zeden , Taaien, Aart, en in hun Kerkgebruiken M Eeni voor dezelve wet gehoorzaam zouden duiken, 1" (|) „ Thandi is de waereld en hat ftervelyk gedacht „ Tot onderdaanigheid aan 't Roomfche Ryk gebragc, „ MïB  DE STRYDENDE KERK. 20l En omne fub regnum Remi Monde concejfic genus. Idem loquuntier dijjoni RUus id ipjum fettiunt. Hoe deftinalum quo magis Jus Cbriftiani nominis Quodcunque terrarum jaceü Uno ligares Vinculo. XXXVIII. Elfde Eeuw..Ongelukkige tyden voor Kerk en Staat. Bedorvenheid der Zeden. Heerfchende Simonie en fchandelyke Concubinaat onder de Geestelyken. Het ontthroonen van Hendrik de 1 Vde. door Gregorius de V E ie. Deeze daad, waarvan nu ter tyd meer din ooic * en meer dan wel nodig is, wordt gefproken, wordt hier uit verfcheide gronden ontfchuldigt Ons fchynt die geene de voldoendfte te zvn," welke uit de toenmaals algemeene manier van denken, uit het toenmaals overal aangenomen gevoelen, dat de Paufen een zulke macht hebben, wordt genomen. Om Historifche Daadzaaken, onzydig te beöordeelen, is hec niet oldoende genoeg, dat men bezefc, wat regei w oordig als al of met geöorlooft te zyn algemeen worde geöordeelt, maar men moet voorai het oog flaan op die tyden, wanneer zulke Daadzauken gefchied zyn, en in ,overweeging neemen, welk ge- „ Men hoort als eene taal van alle tongen fpreeken: „ 't Eendrachtig Ryksbeftier 'doet een gevoelen kweeken „ God heeft dit dus befchikt, op dat de Christe Wet * „ Het gantfche raenschdom, hoe verfpreid en uitgezet Ais door een vasten band ie nauwer kon verbinden." Veru vm f. Nanning, O 5  202 DE STRYDENDE KERK. gevoelen toenmaals algemoen werdt aangenomen , welke manier van denken ter dier tyd algemeen hcerschte, en volgens welke grondftellingen men in die tyden te werk ging? Waar zou het heen, wanneer men 'alle DaadzaaIkcn der vorige tyden, die volgens de toenmaals hcerfchende denkwys ondernomen wierden, nu naar het gevoelen van onzen tyd wilden beöordeelen ? — Behalven dit, was dan niet Hendrik de IVde alreeds door de Princen des Ryks afgezet? en kan men Gregorius, niet als een door beide partyen aanmerkenden fcheidsman aanmerken ? Trouwens men leest wel dat Hendrik en zyne Gunftelmgen over de hardheid van dit vonnis , en over de onverzettelykheid van Gregorius geklaagt, maar niet dat zy hem als een daartoe onbevoegden Richter aangezien hebben. Doch wy willen over het aanftotelyke deezer daad, zo wel als over het fchandelyk leven van Hendrik, van zyne Aanhangers, en van de zedelooze Geestclykheid den voorhang fchuiven, en. 'er alleen noch aanmerken, dat, zo 'er óóit eene zulke vreemde Aft nodig, of ten minftcn verfchoonbaar kan zyn, het zeker ter dier tyden was, vereifchende de buitengemeene Staatskwaal een buitengemeen geneesmiddel, al ware het ook door een vreemde hand. Wat voor het overige Gregorius charaóter aangaat, hy wordt ons, ook zelfs door gantsch onzydige fchryvers, als een man van geleerdheid en loffelyk gedrag (*), en als een man van kloek verftand en een fterk vertrouwen op f*) Petrus Damiani, Potens Prat in Litteris, ac Biglosfus, grasce novcrat & Latinè , & quod longe piajftantiusest, Laudabilis vitee claritate pollcbat. — Idem, Paul von Berntied opud Muiatori.  DE STRYDENDE KERK. 203 cp God (*); een man, gelyk Otto van Freyfingen (f), een Bloedneef van Hendrik de IVde, ipreekende van Gregorius dood, zegt, waaraan de H. Kerk eenen grooten Herder verloor, die onder alle Priesters en Roomfche Paujen in byzondere yver en gezag hadt uitgemunt (§>). Een der geleerdfte Proteftanten van onze ryd beweerd, dat, wanneer Gregorius ook niets meerder ten dienste van bet Christendom had uitgevoert, dan alleen het uitroeijen van *de Simonie en Concubinaat der Geestelyken, waar tegen hy zo ftandvastig ftreed, en die Hendrik zo zeer begunstigde, men hem even daar voor alleen genoegzaam onëmdigen dank vcrfchuldigt ware. Hy bezat veele deugden en bekwaamheden, zegt de geleerde Protcftant Joh Fried. Gaab ; doch ontbrak hem die Waereldwysheid, welke onrecht voor recht gelden laat, zo menigmaal de omftandigheid het fchynt te vorderen. Wat hy volgens zyne overtuiging voor •waar hield, daar aan hield hy zich in aüè gevallen vast, hy vervolgde het kwaad zonder eenige aanzien van perfoon, het goed zocht hy door te zetten, het koste wat het wilde; geen wonder alzo , dat de ftorm van alle kanten tegen hem los brak, enz. XXXIX. Twaalfde Eeuw. Mislukte Kruistochten. (*) Vir vehémentis Ingenii & acris erga Deum Mei- Lam bertus Schafnaburgenfis, ad Annun 1073. Men kan verder hier over nazien het werkje: Wer war dan Gregor. VII, non ilen mm lo vieles redet und jchreibet ? (tj Otto Frifingehfis, de Oom van Keizer Frederik den Eerfte, een Zoon van den H. Leopold, Hertog van Oosten, ryk. en Agnes, die een Dochter was van Hendrik de Vierde, was een ieverig Bisfchop, een groot Philofooph en geleerde Historiekundige, hy (tierf in 't jaar 1158. (§; L. VII Chron. C. 36. Ecclefïa tsnto Partore, quf inter om nes facerdotes & romanos pont'fices p raecipui Zeil & auftjritatis erat, orbata dolorem non modicum nabk.  104. DE STRYDENDE KERK. ten. Tanchelinus. Veriloot tusfchen de Geestelyke en Waereldlyke macht. TWEEDE DEEL. XL. Dertiende Eeuw. Verdere Kruistochten. Goed verdrag, tusfchen Kerk en Staat, byzonder ten tytie van Keizer Rudolph De Albigenfen en Waldenfen Opkomst der Inqu.fitie. XLI Gefleltenis van Kerk cn Staat in de veertiende Eeuw. XLII. Vyftiende Eeuw. De groote fcheuring in de Latynfche Kerk De Kerkvergadering van Coriftants — van Bafel — van Florenis. Wederverééniging der Grickfche met de Latynfche Ke k. XLüj. De zestiende Eeuw. Reformatie. Kerkvergadering van Trenten. XLlV Zeventiende Eeuw. Over dc vryheden der Franfche Kerk. Janfenius. XLV. Achttiende Eeuw gcvaarlyk voor de Hiërarchie Febronius, Chef der Hervormzuchtige Verlichters-Congres der Geestelyke Keurvorsten, 17 .9. Het Embfctie Congres. Onze fchryvor beroer: ieder punft deezer Sluik vergadering, en bewyst, hoe weinig zy met de Kerken tucht, met de Concordaaten der Duitfche Natie., en met de bekende manier van denken hunner Principaalen overéénftemmen ; hoe weinig goeds 'er van te hoopen is, hoe veel gevaar van fcheuring 'er van te vreezen is, en welke onéénigheid tusfchen den Paus en de Aarts • Bislchoppen , en tusfchen deeze en de Bisfchoppen 'er van te verwachten is; welke droevige gevolgen 'er uit fpruiten kunnen, en in welke gevaaiiyke verwarring de Hiërarchie 'er door kon geraaken; verders, hoe eigenmachtig, hoe onvoorzichtig, hoe inconfequent die Heeren Punétatoren te werk zyn  DE STRYDENDE KERK. 20$ zvn gegaan; hoe weinig inzicht men te Embs heeft genomen , op de bekende bereidwilligheid van Paus Pius de Vide, van niemand der Bis. fchoppen en Aarts-Bisfchoppen in hunne Rechten te ftooren, maar veel meer ieder by zyne Voorrechten te befchutten, enz Het Lunciliabuium van Pistoijen. XL VI. Onbeftendigheid der Proteftanten, ten aanzien der Hiërarchie. Op 't laatst van dit Hoofddeel fpreekt Heer Gerbert, over de onbezonnenheid dier geene Caiholyke Duitfchers, welke door hunne Brochuuren, en zelfs door aanftootelyke Herderbrieven de Proteftanten na-aapen; de Hiërarchie der Catholyke Kerk-ondermynen ,en aldus den weg tot Regeeringloosheid en Vrygeestery baanen. Hy haalt alhier een zeker Werkje aan, van een weldenkend en welmeenend fchryver, het welk onder den tytel: Bittere klagen der H. Ckriest Catholi. fchen Kirche, ueber die vielfalvgc Wanden, welcke ihr durch die zugellofe Netlerungsfucht, UurelU gion, fpottery , und verlegenheid ve- fthiedener Catholifchen Schrift {teller, von zeit zu zeit verf zet •werden, te Klagenfurt, in gr. §vo. 1785. ten voorchyn kwam. XLVJI Önveranderiyke be. ftendigheid der Gezindheden van de Catholyke Kerk, ten aanzien der afgevallen Scheurmakers en Dwaalleeraars, naar het voorbeeld der eerfte Kerk, en het gevoelen der Heilige Vaders, uit welkers fchriften hier eenige treftelyke ftellingen worden aangehaalt. XL VI11. Da laatfte tyden der ftrydende Kerk,het Ryk van Christus op Aarde. XLIX. De algemeene Bekeering der Jooden. Enoch en Elias Van L. tot L1X. wordt gehanhandeld over verfcheide gevoelens, nopens den Antichrist LX De tyd der voleindig der waereld onzeker, op dat wy altyd in een heilzaame vrees  2ö5 de strydende kerk. vrees bereid en waakzaam zouden zyn. LXÏ. Jefus zal met zyne ftrydende Kerk verblyven tot het einde der waereld;dat doet deGeloovige ook zelfs in dè grootfte ellenden en de fchrikke. lykfte vervolgingen, ftandvasdg op zynen byftand en befcherming hoopen. LXJI. Recapitulatie van al het verhandelde. In dit Hoofddeel wordt noch een en ander, aangaande de zaak der Janfenisten bygebragt, en op het einde nochmaals van Scipio Riccius, Bisfchop van Pistoijen en andere Hervorm- en Scheurzuchtigc Verlichters gefproken. Nabuchodonosor, Drocmende van Koningryken en hun verval. In dit Werkje, het welke eigentlyker als een Inleiding tot het vorige werk kan betracht worden , bewyst Heer Gerbert uit de Gefchiedenisfen van het Oude Testament, uit de Voorzeggingen der Propheeten, en uit het geene wat naar de koms;e van Christus is voorgevallen, dat het eene Ryk na het ander in zynen ondergang vervalt, zo dra men zich van God verwydert, zo dra en Vorst en Volk van Gods bevelen wyken. Onze fchryver fpreekt hier over den tegenwoordige verworpen toeftand der Catho'vke Kerk in Vrankryk, over 't vervolgen der Bisfchoppen en Priesters. Den ongelukkigen ftaat, waar deeze voortyds zo bloeijcnde Kerk zich, ingedompelt vind, heeft zy grootendeels aan de zielverdervende en goddelooze fchriften van Vol-  DE STRYDENDE KERK. 2©7 Voltaire, Helvet, Diderot, Dalembert, Raynald en foortgelyke Wacreldkoppen te danken. Hoe gelukkig zou het voor de gantfche ftrydende Kerk op aarde zyn, wanneer dit onzalig gebi oedfel van rockelooze fchriften in zyn eerfte geboorte ware verfmoort geworden, en dat de Waercldlyke zo wel als de Geestelyke macht vroegtydig genoeg op haare hoede waren geweest, om zulk een vloei van fchadelyke fchriften te ftremmen. Schriften die tot niets kunnen dienen, dan om alle gevoel van eerbied tot God, van hoogachting voor den Godsdienst, van gehoorzaamheid aan Geestelyke en Waereldlyke Overheid, ten eenemaa! te verflikken, en vooral de welgegronde Suilen der Heilige Kerk, ware het mogelyk, om te wroeten. Schriften, die den mensch van het groot geluk beroven, zyn hoopvolle vertrouwen op de Goddelyke Openbaaring, op de belofte Gods, op de onëindige verdiensten van Jezus heilverdiensten, en op de van hem ingeftelde middelen te ftellen. Schriften, die da menfchen het zoet vergenoegen ontnecmen, een eeuwig gelukkiger leven te verwachten. Schriften , die ons alle gronde tot een zcdelyk deugde zaam leven beneemen'. Schriften , even zo fchadelyk aan de Burgerlyke Maatfchappy, als aan het Christendom zelve. Dat de Hr. Gerbcrt niet al te fystematisch te werk gaat, ook zyn fteil niet vloeizaam, maar een weinig ftyf en gewrongen is, hebben wy by 't doorleezen van dit werk bevonden. Wy bekennen, dat volgends ons oordeel daar door de waarde van 't zelve merkelyk vermindert wordt; doch kunnen wy van ons niet verkrygen, het te verbitterd en te partydig oordeel van den beruchten Ruef, het welk "die Bibliotheca- rius  DE STRYDENDE KERE. rius en Profesfor der hooge School te Fryburg in Brisgau, over dit werk gemaakt heeft, te onderfchryven. De Ecclefia Müitans van Gerbert, zegt hy, is een duister Latynsch een raadzelachtig Jpacaliptisch, een Munnikhildebrandsch Werk (*). Van een man, die mei a!, wat eerbaar en heilig is, den fpot dryft, van een man, die niemand, welke hy meent voor een orthodoxe Christen te moeten gehouden worden, ongefchonden laat, van efen man, die gantsch gal is, kon men geen gunftig oordeel voor Pater Gerbcrts fchriften verwachten. Van deezen Ruef, leest men in de Allgemeine Litteratur Zeitung von Jena Q\), tot zynen byzonderen lof (§) het volgende aangemerkt : Thcologike verdraagzaamheid (Tolerants) vrymoemoedige onderzoeking des Catolismus, uitroeijing van het Munnikdom en Pausdom, zyn by aanhoudendheid nog geftadig de wichtige Themata , die de Jchryver (Ruef) onder allerlei termen zeer bekwaam weet te verhandelen. Zie daar een ten deele gerecht en onbewimpeld oordeel dcczer Litterarifche Vierfchaar. Ten deelen gerecht. — Waar. is het, dat Ruef ƒ*) Wy willen zyne eige byna onvertaalbare bslfbreekende woorden hier plaatfen: ein dunkel Lateinijchts, tin Ra hfelhuftapocalyptilchcs, ein Mönchischlüldebrandiehes IVerk. Beitrage zur bef Order ung des altejhn Chrift. J790. ;t. A. L. Z 179r. 10 Aug. N. 218. bladz. 310. (§) Deeze Kunstrichters, hoe fpaarzaam anderaints in het lof uitdeelen, laaten geen gelegenheid voorby gaan, de zulke in ruime maat den lofwierook toe re zwaaijen.dic Hechts onbefchroomt op Pausfen en Pausgezinden, op Munniken en Kloosterleven weeten te fchimpeo, en oude uit alle hoeken byéén gezogte Prulleryen verzamelen , onj fcunne Satyren een glimp van waarheid by te zetten.  DE STRYDENDE K E ït 209 Ruef een befchermer, verdeediger en verkondiger is der Theologifche Tolerantie, dat is, zo het woord hier genomen wordt, der fchandelykfte Geloofsonverfchilligheid , als welke alle Godsdiensten goed keurt, en (wat kan 'er onvernuftiger zyn?; tegenftrydige ftellingen voor waar houd. Waar is het, dat Ruef van zich zelve zodanig ingenomen is, dat die vermetele bevoegt, meent te zyn den gantfche Catholyken Godsdienst voor zyn Bibliothekaarfche Vierfchaar te trekken, en aldaar deszelfs gegrondfte en algemeen aangenome waarheden, en oudfte Kerkgebruiken aan een nieuw onderzoek te onderwerpen. 'Er behoort gewis geene kleine laatdunkendheid toe, te willen beproeven, of de Catholyke Leering den toetsfteen der Rüeffche fchaamteloosheid zal kunnen uitftam. Wanneer de groote Augustinus de Catholykheid als een zeker kenmerk der. waare Leering van Christus aan gaf, kon die groote man, dat licht van zyne en der volgende eeuwen, gewis niet vermoeden, dat 'er op 't laatst der achttiende Eeuw een Profesfor te Fryburg zouopftaan, voor wiens geducht gezag even deeze Catholyk» lieid (Catholicismus) ter vryrnoedige onderzoeking, en gantsch bellisfende beöordeeling zou moeten gebragt worden. Waar is het (wy kunnen den man dien welverdienden roem niet onttrekken) dat Ruëf onvermoeid arbeid, en allerhande leugens en vod<3eryen, en kaale anecdootjes zyne Leezers opdischt, om het Munnikdom en Pausdom (*), zo niet (.*) Is het onkunde of domheid, dat de Proteftamfch» Heeren Litterateurs tusfchen het Kloosterleven, en de Ca- Kerk.Bib.II.deil.No.6. P tt*  ilO DE STRYDENDE KERK. niet ten eenemaal uit te roeijen (*), ten minften naar alle vermogen te befchimpen, te be" fpotten, en, zo veel als doenlyk is, ten kosten zelfs van zyn eigen eer en achting, verachtelvk te miraken. J Deeze zo gewichtige Themata, zegt de Recenfent in de A. L. Z. Algtm. L. Z., weet Ruèf onder allerlei vormen bekwaam te verhandelen en om dat een dier gewichtige Themata was', het Munnikendom uit te roeijen, zo kon men zich gemakkelyk voorftellen, dat Ruëfs vonnis met ten voordeden van Gerbsris werken zou uitvallen; want Gerbert was een Munnik, en was boven dien een ieverige verdeediger der Pausfelyke macht en gezag: iets, het geene iemand, die anderzints nog al wat geleert en geleezen heeft, tot eenen volkomen domöor en weetniet kan maaken, by de hedendaagfche Verlichters, by de verdeedigers der Theologike Verdraagzaamheid (j) , by de vrymoedige onderzoekers des Catholicismus, en by de Uitroeijers van het iholyke Godsdienst, (of veel liever de Pausfelyke macht) of zo zy zich volgends hunne zedige fpreekwys uitdrukken . tusfchen het Munnikendom en Pausdom, geen onderfcheid maaken ? (*) Het Pausdom laat zich zo gemakkelyk niet uitroeien Hetzelve moet ongetwyrWt op vaste grond en op zecr* fterke Zuilen liaan; aangezien zo veele onvermoeide oude en nieuwe Uitroeijers aan deszelfs omwroetmg gearbeid hebben, en tot dato niets hebben uitgerecht. (t) Verdraagzaamheid onder de Theologen is gantsch ■wenfchelyk en prysbaar, dat is, dat de eene den anderen om zyne verfcbillendc gevoelens niet verachte, veel minder verkettere of verdoemen; maar Theologifche Verdraagzaamheid, in zo verre zy alle Dwaaileeren onder de Christenen voor goed keurt, en even voldoende oordeelt ter eeuwige Gelukzaligheid , is louter indifTereniismus, en kan vaneeeo vernuftig mensch aangepreezen worden.  DE STRYDENDE KERK, 2IÏ het Munnikendom en Pausdom, 't Is even om die zelve reden, dat dit werk door den Fryburgfche Bibliothecarius een Bildebrandseh werk wordt genoemt; want dewyl Hüdebrandismus en Pausfelyke macht by onze Duitfche Neologen een en dezelve betekenis hebben', zo is het niet te verwonderen, dat Rii'éf', als werkzaame Uitroeijer des Pausdoms, Gerberts werken, Hüdebrandfche fchriften noemt. KORTE OPLOSSING, NOPENS HET GEWICHTIG STüK VAN BEN EED. j. Het bewind vordert: Met recht eenen eed af, volgens zodanig Formulier, het welk alleenlyk inhoud belofte van gehoorzaamheid, in uiterlyk gedrag, aan die Wetten, die noch tegen het eeuwig recht der Natuur, noch tegen Gods Woord ftryden. Een Schipper kan niet Ituuren, zonder verzekering van gehoorzaamheid; des hy de weigercnden. te recht met hun plunje aan land zee. II. Het bewind vordert: Ten onrechte eenen eed , volgens zodanig Formulier, het welk belydenisfe of verklaaringen bevat van gevoelens, van oordeelvellingen , van inwendige gedachten, welken Vry en Onafhanglyk zyn. Deeze Onaf hanglykheid is het eerlte Rechc van den Mensch en Burger, zonder welke geene Vryheid beuaat. III. Het bewind vordert: Onjlaatkundig eenen eed, welke nutteloos, overbodig, kragteloos iï. Dan vertrouwt men op een Rietftaf, en bedriegt, door een valsch vertrouwen, zich zeiven. 1» Een  C ai* ) I. Een amptenaar of burger kan,.orjffebouden , uit infchiklykheid. ï. Wel bezweeren zodanig Formulier, 't welk belydenisfe en verklaarine bevat van ftellingen, beflisfingen, gevoelens, indien zyn oordeel die volkomen toeftemt. Doch 't is en blyft altyd eene infchiklykheid, welke meteeea recht, hoe genaamd kan gevergd worden. II. Een amptenaar of borg br kan, ongehouden, uit infchiklykheid. 2. Niet bezweeren zodanig Formulier, 't welk gevoelens en beflisfingen bevat, welken zyn oordeel vooronwaarof zelfs maar twyftelachtig keurt. Deed hy anders, 't ware zwakheid of huichelary: beide deeze gebreken kunnea onmooglyk eenig vertrouwen aanhrengen. Zodanige eed is daarom a nutteloos: b fchadelyk: om dat hy het getal van zwakken, maar vooral van huichelaara en lchurken vermeerderd. De toepasfing deezer Grondftellingen kan geene andere dan deeze zyn, dat de gehoorzaamheid met recht in een Formulier van eed gevorderd wordt. Maar teffens, dat alle verklaaring van gevoelens j waarin de rechten van den Mensch en Burger al of niet beftaan; waar de oppermagt eigenlyk al of niet oorfpronglyk huisvest; welke de beste, min goede, of flechtfte Regeeringsvorm is, en dergelyke beflisfingen, tot geen Formulier van eed kunnen behoorea. NB. Wy hebben onder het afdrukken deezer nog eenige byzonderen Stukken ontvangen, waar voor wy onze geëerde Zenders ten hoogsten dank betuigen, en zuüen dezelve fpoedig in onze volgende N°. mede deelen,  Ü1TTREKZELS e n BEOORDEELINGEN, Do&rina de Traditionibus divinis. De Catholyke Leering nopens de Goddelyke Overleveringen; door Joannes Matthias Carrich. Keulen 1791. in 8°. groot 46 bladz. De zeer geleerde Exjefuit , en Hoogleeraar der Godgeleertheid op de hooge fehool te Keulen, J.M. C.-vrrich (a), die, wegen zyne Jntifebroniaanfchi en andere polemike fchriften, alom beroemd is, verdient buiten alle twyffel onder die trouwe verdeedigers der Catholyke leering , en onder die onvermoeide beflryders der febaadelyke Nieuwgezindheid en der Dwaalleeringen gereekent te worden, welke, zo veel als immers mogelykJis, den geweldigen ftroom der valfche verlichters en vermeetele Hervormers trachten tegen te houden, de grypende Wolven van den Schaapftal der geloovigert af te keeren, de Rechten der Opzichters van den wyngaard des Heere te verdeedigen , en de eer en het gezag van onze Moeder de H. Kerk voor te ftaan. Carrich weet zyne bewyzen en Drangreedenert zulke kracht by te /.etten , zyne ftellingen met zulke klem voor te draagen, dat hy de toeftemming zy- (a) Hy is geboren in 't jaar 1735., in den order der thans vernietigde Societyt ingetreeden 1755., nu Kanunnik in St. Gé* reon, Examinateur Synodaal, enz. Kerk. Bib. II. Deel. No. f. q  214 DE CATHOLYKE LEERING NOPENS DE nerLeezers, als het waare, ongemerkt wegrukt, telkens meer en meer overtuigt, en eindelyk ontegenfnn. ckelyk de valfche fchyngronden zyner tegengenfclyyvers floopt. Het werkje, daar wy hiervan fpreeken, is eigentlyk een Academifche Verhandeling onder opzicht of voorzittingvan den Heer Carrich in de Theologifche Leerzaal te Keulen verdeedigt, welke wy daarom aankondigen, om dat het zelve op onze tegenwoordige tyden bezonder is toegepast, en waar van wy even daarom hier een beknopt uittrekfel geeven. Er zyn befpiegelende waarheden, en er zyn waarheden rustende op daadzaaken. De eerften worden door aanfpanningdes verftands gezocht, gevonden, erkent, aangenoomen of naar believen verworpen ; met de tweeden is het geheel anders geleegen, dewyl die alleen op getuigenis van anderen, 't zy van God zelve, of van Menfchen, gekend worden : de reden alleen kan die niet bereiken. Doch zo dra zy een maal, zo het behoort, betoogd zyn, kan men ze niet lochenen , ten ware dat 'er in 't betoog zelfs iets ontbrak. Op zulke daadzaaken berusten alle menfchelyke Maatfchappyen en Staaten. Wat is 't anders dan eene Daadzaak, dat en hoe deeze Republiek is opgericht? — Maar dewyl 't Gemcenebest uit zyn natuur voortdmirend zyn moet, zo moet ook de bewyskragt der daadzaaken voortduurend zyn, dat is, zy moeten ten allen tyden van ieder geweeten en verftaan. kunnen worden , 't geene anders niet dan door getuigenis gefchieden kan. Er moeten openbaare getuigen zyn , die eikanderen opvolgen; by voorbeeld, Magiftraaten of andere Volksvertegenwoordigers. En dewyl het vroeg of laat te verwachten is, dat 'er in den ftaat, hy mag nog zo wel aangelegt zyn, woelgeeften zullen opftaan, die of de wet zelve in twyffel zullen trekken, of  GODDELYKE OVERLEVERINGEN. 215 of 'er de yerbintenisfen van zullen lochenen , zo is het nodig dat deeze openbaare Getuigen met gezag bekleed zyn, op dat een ieder gedwongen kan worden zich om hunne wetuitlegging te onderwerpen, hunne Beflisfingen aanteneemen en te volgen, en hunne beveelen te gehoorzaamen. Zo kan een Gemeebest veele eeuwen beftaati, zon* der dat 't nodig zy, dat alle Burgers, die er in 't vervolg in den ftaat leeven zullen, by deszelfs oprichting, of by't maaken der Wetten, tegenwoof dig zyn geweest: 't is genoeg dat zy in een dus wel ingerichte Republiek ingetreeden zyn; 't is gènö'eg dat deeze Republiek na 't verloop van zo Veèrejaaren of eeuwen nog op dezelve wyze geregeèrt , é'rl door de van het Volk aangefielde overigheden beftiert word, die, even zo als de eerfte L'aridvaders, bevoegt zyn, over de grondwetten te a'étüU gen, en dus alle zaaken te vereffenen en re b flis fen. 'tIs verder niet nodig, dat wy als Burgers Ledemaaten van den ftaat, ieder bezonder m :t ori ze eigen oogen den Vorst zelve — den §eria& — Regenten — Oppervolksreprefentanten zien ; v j z\e\i de fubalternen als aangeftelde ofolidérgëlbTilktë getuigen en beflisfers der Wetten ; en dewyl deêzö met uit hunnen eigen naam, maar uit den naam tfef ganfche Republiek fpreeken, zo hooren wyften aató als of wy deRepubliek zelve hoorden : temeer, < rö dat men in allen geval tot de Oorfpronkelykeaéte zelfs zig zou kunnen wenden, zo wanneer deeze aangeftelde opentlykeGetuigen ontrouw wierden, en hunne magt te buiten gingen. Heeft de almachtige en algoede God aldus in öns tydelyk geluk ten aanzien van het gronden en voort* duuren der ftaaten willen voorzien, zullen wv drt geen reden hebben van te oordeelen, dat hy op de Q 2 zé<  2i6 DE CATHOLYKE LEERING NOTENS DE zelve" wyze in het dichten van het Ryk Gods op aarde —- de H. Kerk, is te werk gegaan? Al wat wy dan buiten de aanleiding der Nutuur weeten, zulks Weeten wy by wyze van Getuigenis. Chriftus werd op verfcheide plaatfen een getuigen genoemt: Ik heb hem tot eenen 'getuigen den kolken gegeeven (a). Hy is een getrouwe getuigen {h) enz. Zoo ook de H. Geest, Hy zal getuigenis van my geeven (Y). Van 's gelyken worden de Apostelen als getuigen aangefteit : Gy zult my tot getuigen zyn {d). enz. De Apostelen hebben opvolgers aafigclteld, die even zo bevoegt zouden zyn van Jefus leermg getuigenis te geeven (e), op dat Gods Kerk een altyd voortduurend Ryk zou zyn. Deeze zyn opgeVOjgt door de volgende Bisfchoppen en Leeraaren onder het opzigt van het Opperhoofd dec Roomfohen Paus. De Roomsen. Catholyke Kerk alleen is dat Ryk, 't welke van geene Scclenmaakeis gefticht is, maar deszelfs Magiftraten Scnaaten en Regenten annwyst tot de Apostelen toe. Zy alleen is her, die alle dwaalingen doemt en vcrwcrpt.,jzy alleen ts het die over den eanfche Aardbodem yerfpreid is, en düs Catholyk of Algemeen verdient genoemt te worden enz. dus is zy 't ook alleen, die volgens de beloften van Chriftus niet kan dwaalen. Zy is het alzoo ook alleen, die bevoegt is , te getuigen , te leeren, te gebieden; want indien datCollegie der getuigen, 8 aan (V) Ifai. LV. 4. Teftem populis dedi eum. (b) Apoc. III. 14- Eft teftis fidehs. (c) Joan. XV. 26. Ille tsftimomum perhibebit .de me. (d\ A£t. I. 8. Eritis mihi telles. . ;))DuiZendebevestigdendeeZegetuigen1sm^ en wierden daarom (Martyres van Martyreo Teftoi.) Martelaars of Getuigen genoemt.  GODDELYKE OVERLEVERINGEN. 217 aan dewelke Jefus zynen heiligen geest belooft heefr, nog ergens in de waereld beftaat, zo beftaat het gewis in dat Genootfchap, welke zyn wettige opvolging onafgebrooken tot het Collegie der Apostelen kan optellen. De zulke, welke uit dit Collegie gedeferteert ofgcëraigreertzyn, hebben deeze magt van te getuigen aan hetzelve niet kunnen ontneemen, noch elders heenen vervoeren. War alzo door dit Collegie word voorgefleld en bevoolen te gelooven, dat moeten wy gelooven , 't zy hetzelve gefchreeven is.of niet; want de Apostelen kreegen van Chriftus het bevel, — niet van te fchryven, maar van te gaan leeren (euntes, docete) in gevolgen van dien, werden by de eerfte Chriftenen de Gefchillen door middel der overleevering beflist. Hoe zou het gaan , zegt lrena;us, zo wanneer de Apostelen ons geener/y fchriften hadden achtergelaaten, zou men dan V voorfchrift der Overleevering niet hebben moeten volgen, welke zy aan die geenen overgegeeven hebben, wien zy het Kerkbeflier in handen gaven? mcenive tvilde en onbef'chaafde volken geloven thans aan Chrijius, en dat zonder inkt of -papier, die het Heil in hunne harten hebben, gefchreeven door den Heiligen Geest' en die vlytig de oude overlevering bewaaren (a). En wie zou zo onzinnig kunnen zyn, dat hy, wanneer hy eenig dergelyk wild Volk wilde bekeeren, en hun het Evangelie verkondigen, zulks met het overzetten enoverge'even der heilige Schrift zou beginnen? Neen, men begint van het Geloof zelfs, m (a) Qiiid autem, fi neque Apoftoli quidem fcripturas reliquiffent nobis , nonne oportebat ordinem fequi traditionis , quam tradiderunt iis , quibus committebant EcdefiasV Credunt in Cbriftuin fine Charto & atramento, fcriptam habentes per fpiricum fanéUim in cordibus fuis, veterem tiaditionem diligemer cuftodientes, falmsur Q 3  2J8 DE CATHOLYKE LEERING NOPENS DE ENs. zelfs, van 't woord door 't gehoor, gelyk zig Paulus uitdrukt. Van het Symbolum is men rot nog toe gewoon te beginnen, waar in zelfs met geen enkel woordje van de H. Schrift gemeld word. Wy komen eindelyk daar na tot de Schriftuur, niet om'er pns Geloof in op te zoeken, maar om 'er hetzelve Uitte verfterken, en om, zoveel mogelyk, des te klaarder te verftaan, wat wy gelooven, en vooral pm ons Geloof des te werkzaamer te maaken. Ik zie in de Republiek een zeeker Boek, dat men zegt het WKTBoi k te zyn, bevattende de Wetten door d<- ftich'ers der Republiek gemaakt. Ik kan aan deszelfs echtheid geenzints twyffelen, zolang ik de, dat dit Boek opentlyk in, den Senaat word voorgelegt, zolang ik 't zelve zie in de handen der Beftierders, die met het nodige door de wettigeopvolgipg wettig verkreege gezag bekleed zyn. Zal men niet op dezelve wys moeten redeneeren over het Kerkelyk Boek , welke 't gefchreeven woord Gods moet bevatten? De vraag loopt eigentlyk over deeze Daadzaak, of dit Boek 't woord Gods werkelyk bevat; de vraag is nu niet, of het waar is wat *er in ftaat, maar wel, of het't woord Gods is? Doch zulks kunnen wy met zekerheid niet weeten, dan door de opentlyke Getuigenis en het gezag der algemeene of Catholyke Kerk —? door de Goddelyke overlevering (a). (a) Ha;c Authoritas & Teftificatio aut nufpiara, aut in Ecclefia Catholica eft, non truncata illa, fed prout eft corpus individu üm Apoftolos Chri toen men de zaak veel beeter kon beöordeelen, aan die geenen werden gelyk gefield, in welken Clemens, Barnabas, Ignaiius, Polycarpus, en anderen hunne ovcrleeveringen wegens het Chriflendom te boek fielden ? 'Er blyft dan geene reeden meer overig, orri deeze en diergelyke overleeveringen uit de oorkonden der Chrillelyke Openbaaring uittefluiten; terwyl de handelwyze der Hervormden ten dien opzigte regtflreeks aanloopt,tegen het door óeTrent* fche Kerk Vergadering aangevoerde voorbeeld der beroemdfle Kerkvaderen. Want zelfs de zoo even genoemde groote mannen hadden zoo veel op met hunne overleeveringen, dat zy de boeken, welken thans in den Canon zyn vervat, zeer wel meenden te kunnen ontbeeren, en daarom, zoo als Fenema té (a) Niet juist kan bepaald worden. Dit is een misflag. Zeer zeeker kan men bepaalen, van wien en wanneer in de vierdè' Eeuw de Canon des Nieuwen Verbonds die gedaante bekomert hebbe, welke hy thans heeft. De derde Kerkvergadering van Carthagojin den jaare 397. gehouden, heeft in haare 47fteKerkregel die zelve Canon vastgefteld, die wy thans hebben. Re-* geksentew. Kerk. Bib. II. deel. No. 7. R  <3'Ö MINAGTING DER HERVORMDE. te regt aanmerkt, in derzelver verzameling zo nalatig waren. „ Ik wil opgemerkt hebben" zegt die wydvermaarde Hoogleeraar der Hervormden in de o-emelde JDrsf. Cap. IV. § 10. „ dat de Apostolifche „ Mannen, de Brieven der Apostelen befchouwd „ hebben, als gerigt tot byzondere Kerken, en als „ vorders geene nieuwe maar dezelve Leeringen „ behelzende, welken zy van de Apostelen zeiven „ ontfangen hadden, en welken hun derhalven „ overvloedig bekend waaren. Daarom zogten zy „ die Brieven niet zorgvuldig by één, en Ichynen „ zy met veel gebruik daar van te hebben gemaakt. „ Hierby kwam, dat de Brieven door de Kerken, „ voor welken zy gefchreeven waaren doorgaans „ bewaard, en in den beginne niet dikwyls aan 3, anderen werden meedegedeeld; waarom Paulus 3, den Colosferen zulks uitdruklyk moest beveelen. „ Eindelyk hadden de Apostolifche Mannen niet „ alleen de Leeringen en Vermaningen der Apos5, telen versch in het geheugen, zoo dat zy de „ toevlugt niet behoefden te neemen tot Brieven „ aan andere Kerken gefchteeven , en niets nieuws behelzende, maar, het geen ik wil in agt geno„ men hebben, zeiven door Gods Geest gedree„ ven, beftonden zy de Apostelen in derzelver j, handelwyze te volgen, en op derzelver voor„ beeld, brieven aan de Kerken te fchryven, en „ pleegden zy de Geloovigen te vermaanen, als 5, Apostolifche Mannen, vol van den Geest der „ Apostelen." Het geen hy nu hier zegt, dat die Apostolifche Mannen met zulken Geest bezield waaren, bewyst hy §. n. opzetlyk, en dat zy uit dien hoofde niet in het prediken, maar ook in het fchryven, op denzelven voet meenden te mogen en moeten han* de-  MINAGTING DER HERVORMDE. 231 delen, als de Apostelen,dit traaft dezelve Fenema, Cap. V. o. met onteegefpreekelyke bewyzen. Trouwens dat veele geioovigen de gaaven van den Geest der Apostelen, gemeen hadden, dit blykt overvloedig uit de Schriften van Paulus uit de handelingen der Apostelen. Zelfs de eerfle uitftorting van dien Geest bepaalde zich geenzins by het twaalftal. Lubai bedoelt onder'de geenen, die zoo als hy verhaalt, op den Pinxterdag allen wederom eendragtelyk by een waaren, zeekerlyk dezelve Perfoonen, die de vorige Vergadering hadden uitgemaakt, en honderd en twintig in getal waaren. En wanneer de Geest niet over dat gantfche gemengde gezelfchap was uirgeftort, dan had Petrus, Joëls Prophètie, weegens eene uitftorting van den Geest over ouden en jongen, Mannen en Vrouwen, Vrijen en Dienstbaaren niet wel kunnen te pas brengen. Men kan derhalven niet twyffelen, of allen, die op den Pinxterdag by een waaren, waaren voorwerpen van het wonderteeken. Nu behoeft men daar aan dies te minder te twyffelen, als men onder het oog houd, dat de beftemming van de gaaf der Taaien niet zoo zeer was, om de geenen, die haar ontvongen, tot de Prediking des Eea'igeliums in ftaat te ftellen. Was dit zoo geweest ■ aan had die gaaf eeniglyk behoeven verleend re zyn aan de geenen, die het Euangelie moesten Prediken. Maar neen. Deezen hadden die gaaf daartoe niet noodig. Het Grieks, waar in zy meest alles fchreevén, was ook voor hen toereikende, om door de ganfche Romejnfchfl Waereld heenen te Prediken, zoo als de verziende Spittler, Grunriiz der Gefcbicbte der Christlichen Kirchc, dritte auflage pag. 29. aanmerkt. En verder in het Oosten konden zy mee hunne eigene Landtaal genoegzaam te regt geraaktn, daar zy ' Ü2 Zj'g  asa MIN AGTING DER HERVORMDE. zig tog overal, waar zy aanlandden, het eerfte by de Jooden vervoegden. De gaaf der Taaien moet dan tot een ander einde zyn gefchonken, om namentlyk de aanfchou. wers te treffen en te overtuigen, dat de bezitters van die gaaf met eenen Godlyken Geest bezield waaren. £n ten dien einde fchynen allen, die op den Pinxterdag gedoopt werden , die gaaf niet minder dan de huisgenooten van Cornelius en andere Doopehngen te hebben ontfangen. Althans Petrus beloofde hun den Geest. Hand. II. 38. 39. en dezelve werd aan de eerfle Chriftenen'over het algemeen gefchonken. Waarom zouden nu Mannen, die door denzelven Geest gedreeven werden, als de Apostelen, niet e\en zeer geloof verdienen? Of waarom zou men hunne Schriften minder moeten agten, dan die van eenen Paulus, die, indien men aan het twaalftal eene pndtrfcheidende eer wil toekennen, een Leerling van de twaalf Apostelen was? Althans waai om zou men eenen Leerling van dien Leerling der Apostelen , waarom zou men eenen Lucas meer gezag toefchryven, dan een Clemens en diergelyken? Keud hy. zig zelf of kend iemand van zyne tydgenooten hem eenig uitfluitend regt toe , om het geen hem was pvergeleeverd te boeken? Of waaien de bronnen, waar uit hy fcheptje, van hceter aart dan de geenen, waarvan auderèn, die even zeer als hy dea Geest ontfangen hadden, zig bedienden? Zeker, dit kan niemand beweeren. (a) Lu- (a) De Schryver verliest hier uit het oog 't geen wy reeds hier vooren met zoo veel giond hebben aangemerkt. Het voldoedt niet te zegden dat Clemfks, Iren^eus en zoortgelyke pannen door den zeiven Geest gedreven worden, als de Apostelen om  1 MINAGTING DER HERVORMDE. 333 Lucas, wiens Euangelie, volgens Fenema ,Keikl. Gefchied. Tom. III. pag. 115. en volg. het oudfte van de vier Canonieke Euangeliè'n is, had ten oogmerke, zynen Theophilus te leeren onderkennen, wat zeker was in de verhaalen, welken ten zynen tyde reeds waaren in order gefteld, en zekeilyk in eenige onnauwkeurige en met verdigtzelen opgefmukte Euangelien beftonden. Uit deezen ontleende Hy, het geene Hy wist waaragtig te weezen. Dus bevat het tweede hoofddeel van zyn Euangelie grootendeels verhaalen, welken hy met eene tastbare bekorting aanftipte uit het Euangelie van de Kindsheid des Heilands, welk nog in het Arabisch voor handen is, en uit welk veele andere dingen, welken Lucas had voorby geflaagen, in het tweede hoofddeel van Mattheus Euangelie zyn ingelascht. Men vergelyke het uittrekzel welk Calmet uit dat Euangelie der Kindsheid heeft gemaakt in zyne Oudbeden van het Nieuw Verbond, I. Deel. pag. 165. Dus ftelde Lucas zyn Euangelie zaamen. En in die zamenflelling is niets, dat ons verpligr om zyn verhaal hooger te achten, dan eenige an' dere oorkonde, welke meede in de eerfle tyden des Chriftendoms en door iemand die eveneens den Geest ontvangen had werd gefchreeven. Zelfs moeten de overleeveringen, welken door zoortgelyke Mannen aan hunne Leerlingen meedegedeeld eerst om daar uit te heflniten, dat zy even zeer geloof verdienden, en dat hunne Jchriften niet minder moeten geagt worden, dan dia van eenen Paulus, wan; op dat eenig boek of gefchrift Canonieq zy, is t niet genoeg, dat de Schryver door den H. Geest gedreven wierd, maar dat hy ook dat zelve boek of gefchrift op zonder mg ingeeyen van den H. Geest gefchreven heeft en het zei /e door de Kerk daar voor is aangenomen. Recensenten. R 3  234 MINAGTING DER HERVORMDE, eerst in laater tyd door eenige van derzelver Navorfcbers en Hoogagters, zo als een benaus en Clement van Alexandrie, geboeKt werden door geen onpartydigen beöordeellaar minder worden getchat. (a) Te vergeefs beweeren dan de Hervormden, dat de Cbristelyke Openbaaring alleen vervat zy in die oorkonden, welken thans eene plaats in den Canon hebben. En de Trentfche Kerkvergadering had het hoogfte regt om een even gelyken eerbied te fchen. ken aan overleeveringen, welken buiten den Canon zyn gefloten. Hierin mogen dan de Roomsgezinden de uitfpraak dier Vergadenng veel geruster volgen dan de Hervormden die der DordJche Kerkvergadering, waarop zy zig meerendeels zo blindlines verlaa;en. ° V'ivagt iemand intusfchen, of de Roomsgezinden even gerustlyk alle overleeveringen, welken hun door hunne Leeraaren ak egte oorkonden des Christcndoms worden aangepreezen, daar voor kunnen houden ? Hier omtrent beflisfen wy thans niets, (b) Wat ook daarvan zyn mooge, de Hervormde moet zich niet boven den Roomsgezinden verheffen, om dat deeze ten dien opzigte op zynen Leeraar vertrouwt. De egte en onegte oorRonde i des Chriftendoms naauheurig van eikanderen te onder, icneiden is eene zaak van zoo veel omflag, dat de Leeken daartoe doorgaans geheel buiten ftaat zyn. En de Hervormden behooren in allen gevalle voor oogen te houden, hoe weinigen 'er onder hen gevonden worden, die in eene zaak van zo veel gewigt. als de bepaaling van den grondflag van hunne onderfcheidende begrippen, uit eigen oogen zien. (a) Zie vooral 't Mengelwerk van het eerfte Deel deezer Kerkl. Bibl. bladz. 212—219. (b~) Thans niets. De Schryver fchynt dus voorneemens te zyn, om deeze ftoffe in 't vervolg breeder te verhandelen. Ook geeft deeze Schriftuur Text: R heb U lieden nog veel te zeggen enz- (*) door dien Schryver agter 't tytelblad van dit werkje geplaatst, dat voorneemen al mede niet onduidelyk te kennen. Wy kunnen niet afzyn, om den Schryver by deezen daar toe aan te moedigen; daar het ons fteeds een ongemeen genoegen zal weien zyne lettervr'gten te mogen plaatfen; inzonderheid, wanneer zyne pogingen daar heen zyn ingerigt, om de zoo lang gewenschte vereeniging bevorderlyk te zyn. Laat ons betragten het geen tot vrede Jlrekt en ons honden aan het geene dient diendt tot onderlinge jligting. Rom. 14. f. 19. (*) Joh. 16. VS. 12.  UITTREKZELS e n BEOORDEELINGEN. Religion als die C rundlinie aller Wahrbeit und Wtishzit betracbtet. dat is: De Godsdienst als de Grondregel van alle Waarheid en Wysheid be tracht. Door K. v. Eckartsiiausen. Munchen by Jofeph Lentner, 1792. in 8°. groot, behalven deVoorreede, 298. bladz. Dit is het nuttigfte werkje, dat wy van deezen Schryver gelcezen hebben. Waarheid en Wysheid zyu de kostbaarfte kleinodiën, ons door de Goddelyke Voorzienigheid tot onze vertroosting hier op aarde, en tot onze gelukzaligheid in het roekoomende leven verleend. Zonder de wysheid dwaalt onze wil in eenen gevaarlyken doolhof, en zonder de waarheid kunnen wy niet volmaakt gelukkig zyn. ,, Dan eerst is „ de Mensch volmaakt, zegt Thomas Jacob, wanneer zyn geest, van de neevelen der beroeringen „ en dwaaling bevryd , vreedzaam het licht der „ waarheid geniet; wanneer zyne wil, door geene „ kwaade begeerte bedorven of verdeeld zynde, alleen dat geen bemint, wat die moet beminnen, en, zonder wederftreeving of verdeeldheid, de reegelen der rechtvaardigheid opvolgt, enwan„ neer zyne zinnen aan de reden, en de reden aan God gehoorzamen." In eene ecu w,waarin door veele denDuiflernis voor licht word uitgegeven, in eene eeuw, waar in hoKekk.Bi].vÏI.deel.No.8. ,S vaar-  250 DE GODSDIENST ALS DE vaardige, losbandige jongelingen voor fchrandere vernuften en verheeve, fterke geeften doorgaan "n een eeuw, waar ,n waare Chriftenen voor Cl'oo vige weetnieten, domkoppen, dweepers en Hui chelaars worden aangezien, in'een eeuw d e men verlicht noemt, om dat zy grotendeels he iieht des geloofs verffloot en verfmaat, en daar voor, ve? leidende dwaallichten volgt — kan onmoge yk de waarheid en wysheid heerfchen imu^y^ . °m tot '1e waare wysheid te koomen, moet men z.ch aan de waarheid gewennen f». Waarheid en wysheid zyn twee Zusters die mei van eSderen mogen gefche.den worden. Waarheid en . Jeid kunnen met volmaakt zyn — berusten opz val ke gronden — ten zy dezelve door den GodsdH.t onderfteund worden. Dit bewyst ad Leg. Apiiiim.  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 247 zal believen. Nooit zullen fchynlyke redenen, opgepronkte voórwendzels en vercierde onregtvaardigheden ontbreeken om de ondcrdaanen tegen de Regeering aan te fpannen. {a) „ DAT DE VRYHEID DE MAGT IS, WELKE IEDER MENSCH TOEKOMT, OM TE MO'GEN DOEN AL HET GEEN ANDEREN IN HUNNE RECHTEN NIFT STOORT: DAT DUS HAARE NATUURLYK t Bï PA ALING DESTAAT'IN DEEZE STELLING: DOE NIET AAN EEN ANDER HET GEENE GY NIET WILT DAT U GESCHIEDE? Onbefchaafd en dubbelzinnig voorftel aan meenige wanbegrippen en gevaarlyke gevolgen onderheevig! want indien de natuurlyke bepaling onzer aangeboorene Vryheid hier flegts in beftaat en .«'eene andere bepaaling heeft, wat al goddelooze^e. volgen en belluiten, zal men 'er met uit kunnen trekken, niet alleen ten asnzien van het Goddelyke, natuur- en zeedeiyk, maar opzigtelyk het burgerlykregt! De Godslastering, Zelfsmoord en Sodomitifche ontugt zullen fti. ffeloos, jaa uit kragt van zulk eene vryheid toegelaaten zyn. (b). ° Dat t» De Schryver draaft bier buiten den ftaat des eefcbils Dovraag is niet, waar toe of een intriguant al of niet Dekwaam zv en wat er de gevolgen vankun.cn wezen; maar alleen of eea wezenclyk onderdrukt Volk het ttgt hebbe om afe tei mei gelyke recken gebooren worden; dat deeze natuur ■ lyke rechten hun niet kunnen ontnemen worden, en dat deeze rerhtert bejïaaninGelykheid, Vryheidenz- vergelyktinet deezen laatfte ftel. punten, waar by die zeive natuurlyke vryheid, kan bepaald en verhindert worden. Receksehtjsn.  RECHTEN VAN DEN MENSCH. $55 opoffering eeniger byzotadere Eigendommen tot nut en welzyn van het algemeen. niet mag, noch kan genoemt worden verhindering of bepaahng der Burgers natuurlyke vryheid. (c) De eisch dier goederen door de overheid en derzelver afiïand ot opoffering van de kant der onderzacten, gefchied uic kragt van zeeker hoog recht aan de Hoofden of Beflutirders der maatfchappy toe behoorende op alle de goederen van derzeive ledemaaten, door dien het redelyk is, dac alie de leden van het lichaam mcdeweiken en van het hunne toebrengen tot weizyn en behoudenis van het geheel. (V) Wy (c) Deeze fchryver verwart hier de denkbeelden van natuurlyke en burgerlyke vryheid. Zeei zeeker Kan de opoffering of afftand van onze eigendom tot nut en welzyn van het algemeen genoemd worden eene verhindering of bepaaling der natuurlyke vryheid, om dat volgens het regt der natuur dut geene, het welk my in eigendom toekcomt, my zonder myne vrye en blykbaare Wil, niet mag ontnomen worden. D-iar integendeel die zelve opafaMg of ad land van eigendom tot nut én welzyn \an het al. getoeen nijt genoe fid kan werden eene vèHiiitóerihg of bepaaling der bwfgerlyke vryheid; om dat een burger of lid eener maatfchappy dat geene moet willen, dat het nm en welzyn der maatfchappy vordert, en mits dien daar aan van het zyne moet affban , zonder het welk de maatfchappy vervallen eri zyne burgerlyke' vryheid zelf zoude veriooien gaan. R. t C ïKS^KTEïf. ' (ri) Dit laatfte is zeeker: maar het eerfte is wat duister. Want de Eisen van zodanigen eigendoms afftand gefchied niet uithoofde van een zeeker regt, eten óverfkn of beftuurders der maatfchappy toebehoorende op alle de goederen van derzeive ledemaaten; maar uic hoofde van dat regt, het geen 't algemeen lichaam der maatfchappy op alle de byzondere leden tót deszelfs iuftandhooding heeft, en het ïi alleen tot bereiking van dit oogmerk, en uit naam van dat lichaam, dat debeftuurders zodanigen eisch kunnen doen, als hebbende op" zig zelfs genoomen geen eigentlyk gezegd regt daar toe. Andetzints willen v, y caarne he| rennen niette begrypen, wat de fchryver alhier dooreen'*. hoog regt verftaat; ten waare hv 'er door bedoelde hét i'nkMfMn eminen: eeu woord door regtsgeleerde Vorften-vlyers uitgeT s ge«.  3,54 BEMERKINGEN OP DË Wy weeten niet, wat de Reprefentanten beduiden willen door die bepaaling te maaken door het Volk of zyne Vertegenwoordigers? verltaanzy, dat 'er in de maatfchappy twee magten zyn een van het Volk en een van derzelver Vertegenwoordigers, zoo dat elk van haar kant en de eene tegen de wil van de andere, deeze zoo gezegde bepaaling zoude kunnen maaken ? dit zou voorwaar een wanfchepzcl van Regeering weezen. En verftaan zy door het woordje op zoo veel als of zy wilden zeggen, door hen Volk gereprcfentccrd door zyne Vertegenwourdigers; waarom dan gelteld door het Volk, of doörzyne Vertegenwoordigers? Ke~) DAT gedagt, waar doorzy te kennen te geven, dat een Vorst het opper eigendom over alle de goederen zyner onderdaanen heeft, als waar over hy pro arbitrio of na goedvinden kan befchikken; ten minften zoo drukt de geleerde Vitriarius zig uit in zyne Grond' beginzelen van het regt der natuur en der volken, (a) een werk 't geen meer zoortgelyke ftellingen behelst en wel eer door hem is opgedragen aan den toenmaaligen Vorst van Brandenburg. Gaarne willen wy bekennen, dat de verkondiging van zulke grondbeginzelen aan alle andere hoven hoogstgevaarlyk zou geweest zyn, maar 't Hof van Brandenburg was in deszelfs opkomst, aanwas en in die grootheid en luister daar wy het thans in mogen befebouwen, iieeds getrouw aan de zuiverde beginzelen van waare Volksliefde; daar s'Vorften juk altyd zoo draagelyk voor zyne onderdaanen als zyne handelwyze regtvaardig was omtrent zyne nabimren. Doorzigtige leezers zullen van ons niet vergen, dat wy hier omtrent breedvoeriger zyn. Ook zou eene onllagtiger verklaaring omtrent zulke bevindelyke waarheden by te brengen, even eens zyn, als of wy 'er zelfs nog aan twyffelden. Recensenten. (e) Men verhaalt dat 'er tusfen twee doorleezene Profesfooren in de Oosterfche taaien, een hevige twist ontftond over een kimIcrftip, die op zeeker Hebreeuwsch woord in een oud handfchrift gevondgn wierd. Het gefcbil na eenige jaaren geduurd en veel papier gekost te hebbe :, geraakte tot die hoogte dat men van hairklovcn (gelyk dit onder de geleerden meer plaats vindt) •ot fcheldwoorden overging, tot dat eindelyk een derde Pro* fesibraan wiens oordeelde zaak door tusfehenkomst van goeda viifu-  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 253 DAT DE WET DE VRYE EN PLEGTIGE UITDRUKKING IS VAN DE ALGEMEENE WIL, DAT ZY VOOR ALLEN GELYK IS, HET ZY OM TE STRAFFEN, OF TE BELOONEN. Tref. vriende verbleven was, deezëplegtige uitfpraak gaf, dathet flegts (met verlof) een vliegefch.. t was, die de hersfenen van deeze twee fchrandere kopitukken, zoo veele Jaaren had gaande gemaakt. Maar het geval is hier heel anders. Het komt hier op een geheel woord aan, het geen, fchoon maar uit twee letters in onze moedertaal, beftaande, in veele gevallen is geweest het crux intrepretum. Dog Lezers onttelt uniet; hier is geen heevige twist te dugten. Onze Schryver van zyn kant, zegt maar vlak uit, niet te weeten, wat het woordje OF hier doedt; wat de Reprefentanten beduiden willen door die bepaaling te maaken door het Folk OF zyne Vertegenwoordigers. Wy znllen het waagen otn hier eenige gisilpgen te maaken; voldoen zy der geleerde waereld niet, wy zullen 'er 't harnas niet om aantrekken. Veel ligt hebben de Reprefentanten deeze uitdrukking door het Volk OF zyne Vertegenwoordigers, alleen willen beezigen explicative, of by wegen van opheldering, om te kennen te geven, dat het geen door de Volksvertegenwoordigers in deezen gedaan word, even eens befchouwd moet worden, als of het door het Volk zelve gedaan was ; na deeze regel in regten. Het geen iemand door een ander doedt, moet hy verftaan worden door zig zelfs gedaan te hebben' * Maar het geen ons waarfchynelyker en met den aart der zaaken ruim zoo overeenkomftig voorkoomt, is, dat de Reprefentanten hier gezien hebben op verfchülende gevallen; namendyjfe op gewoone en buitengeivoone gevallen. In gewoone gevallen handelen de Vertegenwoordigers in naam van het Sduveraine Vol*, en oeffenen in die hoedanigheid teeds de opperfte magt uit, en de wet word gegeven door de Vertegenwoordigers des Volks; dog in buftpngewoGöe en geene fpoed vereifchende gevallen , in gevallet, waar in de Volksmeening duifter , of twyffclagtig is, en waar in men 's Volks gevoelen kan en 01'rbaar agt in te winnen; in zodanige gevallen herzeggen wy , word ds Wet gemaakt door het Volk, cn de Vertegenwoordigers zyn dan. ilegts de Veekondigers van 's Volks Souverairie wil. Daarom zyn 'er geene twee , en voor al geene twee tegen elkander iajjopendémag'en ineen Gcmeenebest. T3  .236 BEMERKINGEN OP DE' Treffelyk en doorlugtig voorregt der vrye Bataaven, hunne eigene wetgevers te mogen genoemd worden! dog dit voorregt, dit groot geluk, h laas! is alleen in de befpiegeling en in da. Publicatie der Ree ten van den Mensch en Burger! in geene regeering, hoe democratisch ook, is ooit de algemeene volks wil nodig of verzogt geweest tot het maken der wetten, welk ook door deeze algemeene wil nooit hebben kunnen gemaakt worden, (ƒ) En voorwaar, waar in zal men voor eerst devrye en plegtige uitdrukking van dién algemeenew/'/doen beitaan? zullen alle de leden der maatlchappy hunnen wil moeten uitdrukken, of zal een deel van dezen hier toe genoeg zyn ? en welk deel ? twee derden , drie vierden, zeven agtften ? wie zal dat gedeelte bepaalen ? (h) Ten tweeden, waar aan zal men de vrye eiJplegtige uitdrukking van deeze Volkswil kennen ? Welk zyn (ƒ) Zoo de Schryver in de Hiftorien de vereischte belcezeiT heid had gehad, zou by diergelyke aanmerkingen wel hebben agtergelaaten, die wy, door ze te wederleggen, vee! te veel eer zouden aandoen. Recensenten. (g) Door dus te redekavelen , bewyst de Schryver te veel; Want daaruit zou voortvloeien , dat geene maatfchappy, geene vergadering of byeenkomst, van wat aart en natuur die oog mogte wezen, zoude kunnen beftaan, of in bebooriyke werking gcbragt worden, Dog dezelve onkunde, die de Schryver toont in de Hiftorien, doedt hy ook blyken in 't Regt der Natuur en der Volkeren. Volgens dat regt is het immers eene uitgemaakte zaak, dat het minder gedeelte zig moet onderwerpen aan het meerdere; Pars major jus Inbet integri, ten zy het lichaam of by meerderheid of eenpaarig beflooten heeft, om in zommige gevallen b. v. twee derden van de ftemeen tot een wettig befluit noodzaakelyk te doen zyn. Laat onze Godgeleerde Schryver tot een bewys het oog maar eens vestigen op de verkiezings wetten van een Paus. Recensenten.  RECHTEN VAN DEN MENSCH. zyn deeze plegtigheden ? zullen de Clubs, deWykvergaderingen dtn algemeenen Volkswil plegtig genoeg uitmaken ? zullen die voor de wetten moeten ademen ! &c. (//) Neen, neen, waarde Representanten, de wetten zyn ten allen tyde gemaakt geweest en moeten ook ren allen tyden en in alle maatfehappye gemaakt worden door die het wettig beftuur over dezelve hebben. Men moet onderfcheiden het Hoofd van de Leden en de Overheid en de Onderzaatcn het Hoofd beftiert, de Leden zyn onderworpen, de Overhied Regeert, de Onderdaancn moeten zig aan de wetten der wettige Overheid onderwerpen; waar alles Hoofd is, daar kan geen lichaam zyn. (J) (h)Het fchynt dat de Schryver maar zoo wat wargaaren over hoop haalt, door eene meenigtcgezogte zwaarigheden ter baane te brengen, die tot de eigentlyke Eeds ftoffe in dit geval geene betrekking hebben. Recensenten. CO Het was te wenfehen . dat de Schryver, tot opheldering van zyne Leezers , hier had by gevoegd de vereischtens die een Opperbeftuur wettig maken. Het is voor het overige onwaar en beuzelagtig te zeggen, dat de Wetten ten allen tyden zyn gemaakt geweest door die het wettig Opperbejluur over dezelve hadaen. Ten waare de Schryver alle tyranniek gezag en ufurpatie voor wettig hielt. Dit kunnen wy van hem niet vermoeden Evenwel is 't, zoo wy ons niet bedriegen, uit het tot dus verre' door den Schryver geredenkavelde genoegzaam blykbaar, dat bv meer eene Vorffelyfce, dan Republikeinfche regeeringsform is toegedaan; want aller wegen beezigt hy de woorden onderzoo, ten, onderdaanen, enz. in plaats van ingezeetenen. Recensenten, Zie daar Leezers een korte fchers van deeze bedenkingen, die, wei is waar, ten deelen vry weezent- lyk  35» BEMERKINGEN OP DE ENZ. lyk zyn, dog waar van fommigen niet kunnen ontkend worden, vry ver gezogt te zyn en hunnen oorfprong meer aan politieke dan wel aan gemoedelyke bezwaaren verfchuldigt te wezen.  UITTREKSELS E N BEOORDEELINGEN. Religion als die Grundlinie aller Wahrheid und Weisheid betrachte*, dat is: De Gondsdienst als dé Grondregel van alle Waarheid en Wysheid betracht. Door K. v. Eckartshausen. Munchen by Jofeph Lentner, 1792. in 8Ö. groot, behalven de Voorrede, 208. bladz. (Vervolg van bladz. 241. JVo. 8.) K E R K. De (heilige) Kerk is die Stad , welke God (de hemelfche Vader) aan Chriftus heeft overgegeeven, en hem tot den eeuwigen Opperpriefter der zelve heeft ingewyd. Hier beneden bevind zy zich in een ftaat van beproeving aan wederwaardigheden onderworpen ; doch Jefus is altyd in haar midden, en heeft belooft, enz. De Uiiverkooren in den hemel en de Geloovicre hier op aarde, maaken een en dezelve Keik uit in welke alles, Gebed , Geest en Verdienften gemeen moeten zyn. Die alzo tot deeze Kerk behooren wil, moet zyne verlangens daar henen wenden, waar dezelve in alle eeuwigheid zullen voortduuren. Dat zelve Romen, welk elf eeuwen lang de Kerk. Bib. II. deel. No. o. V Hoofd-  263 DE GODSDIENST ALS DE Hoofdftad der heidenfche waereld is geweest, is nu de Hoofdplaats der chriftelyke waereld. De Kerk heeft het Geloof en Zedeleering in bewaaring, welker reinigheid niets ter waereld"kan verderven. Niets bewyst de noodzaakelykheid van eene zulke bewaarfchat klaarder, dan de geloofsftrydigheden met de Ketters. Men vind geen puncf. der Leeringe, welke niet is beftreden geworden. De Catholyke Godsdienst is het Middelpunt aller Evangelifche Waarheden. De verdwaalingen der geenen , die zich van denzei ven hebben afgefcheurt, bewyzen zulks overvloedig: zy verbasteren trapsgewys, eerst in Sociaanen, dan in Deisten en eindelyk in — Isten, die geheel niets meer zyn. Wanneer het Geloof in eenige pünéïën wai> kelt, valt weldra alles in duigen. . De Priesters verkondigen de Wet Gods, en bewaaren dezelve van eeuw tot eeuw; men zal geenen zo geringen Boer vinden, (a) die thans aangaande de plichten des Menfche niet beter onderricht is, en 'er naarricht van weet te geeven, dan eertyds de Wyzen des Heidendoms. Men mag (onder de nieuwmodifche fterke Geesten der ftedelingen) nog zo den fpot dryven met de Eenvoudigheid (gelyk zy het noemen) der Landprieüers of Dorpgeestelyken : 'er is niets eerwaardiger dan dit Corps der Harders, waar van ieder eene Kudde onder zich heelt, met welke 1 y heit maatig cn arbeidzaam leven deelt. Deze nuttige Veriichters onderwyzen den Landman in de (ti) De waarheid deezer (telling vind men grondeiyk beveezen in eene Leerreede over het geluk van eenen vroanen eeuvoudigen Cbriften, door A. G. Eskes. Uitgêjeeyen te Amfierdarn, by P. van Buuren 1795.  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. jSt de eeuwige waarheden des Evangeliums, en preeken hun de gehoorzaamheid aan, de Wetten voor. Zy onderrichten het Volk in zyne plichten tot God, tot de Ovrigheid, en tot zich zelve. Millioenen menfchen zouden, zonder de onderwyzing der Dienaaren van den Godsdienst, veel meer een fchrikkelyke troep Roofdieren dan een Natie genoemt moeten worden. Welk Ampt kan met eene zo nodige en edele Bediening vergeleeken worden! De verachting, welke men voor de Dienaaren des Autaars heeft; is een gevolg der minachtingvoor den Godsdienst. De mensch, die het jok des Godsdients afgeworpen heeft, krygt een tegenin tegen deszelfs Dienaaren, hy heeft meerder achting voor het verworpen/Ie werktuig zyner lust™ dan voor hem, die hem vermaant en die hem wil treneezen. - 5 Waar toe zo veele Kloosters? zegt men. — Het kan zyn, dat wy 'er te veele hebben, en dat men derzelver getal kon verminderen; doch 'er zyn Kloosters in de groote Steden, welke derzelver aeraad zyn, daar men milde Aalmoesfen uitdeelt de jonkheid onderwyst, en tot den Kerkendienst andere behulpelyk is, - Kloosters, welke lang zo veel met verkwisten, dan meenig welbetaalde leegganger. Men lastert de Kerk, wanneer men haarde by. geloovige handelingen en gebruiken toefchrvft, welke met den tyd zyn ingefloopen. Men heeft ten allen tyden ^hicr of daar) de ligtgeloovigheid des volks misbruikt, van den Stok van Romüfos tot de ue Lonvtdfionam toe waren 'er altyd Bedriegers De Kerk weet niets van die gruwelykhedén, welke voor de zaak van den Godsdienst, en fom' tyds uit haaren naam bedreeven zyn', want zy beveelt de menfchen malkanderen te'beminnen. V z De  46a DE GODSDIENST ALS DE De Reformateurs, in plaats van de tucht der Kerk te hervormen, tasteden de Leering zelve aan; in plaats van het Gebouw te verbeeteren, ftieten zy het omver. De Leerlingen der Reformateurs wilden zelve meefters zyn, ieder trachte zich als opperhoofd optewerpen. Zo haast de Eenigheid gebrooken (en de onderwerping aan een onfeilbaar Oppergezag verworpen) is, heeft de eenen zp veel regt (te beflisfen) als den andere, en ten laatften heeft men zo veele Godsdienlien, als 'er menfchen zyn. Hoe is het wel eer met het Arianismus afgeloopen, het welk fchier den ganfche waereld had ontftooken? hoe met het Pelagianismus en zo veele andere Seclen ? — Zy zyn verdweenen. Ook zoo zal het met de zogenoemde Reformatie gaan. Zy is van nu af aan in meer als vierentwintig (Hoofd-) Seclen verdeelt, het Anabaptismus alleen heeft meer als veertien Secten voortgebaagt. Deeze Seclen anathematifeeren zich elkandere en zyn flegts in zo verre onder zig eenig, dat zy alle te famen de waarheid beftryden. Buiten de Kerk is geen zaligheid; — een LeerJïuk, dat alie ongeloovigen in 't Harnas jaagt, en des niet te min is 't zelve geheel regtzinnig, wamde Kerk Unit billyk uit het Ryk van Chriftus alle die geenen, die aan hem niet willen gelooven. , DE ONGELOOVIGE. Alles blindelings gelooven, is het eigentlyk kenmerk van eenen zwakken en bygeloovigen Geest; doch 't is nog veel verderfélyker, geheel niets gelooven. Geenen Godsdienst aanneemen, om dat 'er valfche Godsdienftjn zyn ; de Piopheiyen en Mira-  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. S63 rakelen lochenen, om dat menigmaal het bedrog deeze fchitierende trekken der Godheid heeft nageaapt; alle hiftorifche gedenkftukken verwerpen, om dat 'er niet zelden verdichtzels by zyn ingefloopen —■ dit is anders niet, dan zich aan eene moedwillige blindheid overgeeven. Te vergeefs brengt de leugengeest een meenigte fchriften tegen het Geloof ten voorfchyn; hy zal den Godsdienst flegts zulke menfchen ontrooven en aan zich trekken, die buiten dien niet veel geloof hebben. Onze fchoone Geesten zyn byzonder in hun fchik, wanneer zy Confiantyn verachtelyk maaken , en daar en tegen Juliaan verheffen: deeze had misfchien eenige goede eigenfehappen, en de eerfte eenige gebreeken, — ja men wil hem eenige misdaaden te last leggen —- wat doet zulks aan den Godsdienst? Doch wat zal men van Juliaan, hun Orakel en hun voorbeeld, denken? Hy — die gelyk onze Philofophen in 't Chriftendom is opgevoed, en in deszelfs verheeve waarheden onderricht is — hy heeft meer achting voor Aftrologie en Heidendom, dan voor deeze waarheden, cn onderneemt, door eene geraffineerde vervolging , de Goden te herfteHen, aan welke hy zelfs niet gelooft. Handelt zoo een wyzen? De^vyanden des Godsdienst zyn ook vyanden des Troons; zy zien van de eene zyde niets dan bygeloovigheid, en van dc andere niets dan onderdrukking; dit is die oproerige geest, welkt alle hunne fchriften kenfehetsr. Een oppervlakkige kennis der Wysbegeerte, zegt Baco, voert tot At heismus; dit is in der daad waar; want een halfgeleerden kent nog zyne eige zwakheid, nog de verheeventheid der waarheden, welke men hem voorhoud. V 3 D»  Sfff DE GODSDIENST ALS DE De Godsdienst vervalt en verliest zyncrediet, zeggen defpotters, deszelfs vyanden. Ja, die vervalt, doch niet dan by een hoop valfche chriftenen, die of van het Geloof zyn afgevallen, of hetzelven door hun wangedrag onteeren. Laat hun getal nóg zo groot zyn, zy zullen nooit de Goddelyke uitfpraak Ieugenftraffen, welke belooft heeft, dat hetzelve altyd zal voortduuren. Onze Philofophen preeken de verdraagzaamheid , en daarentusfchen vallen zy op de buitenfpoorigfte manier den Godsdienst aan; zy willen, dat men alle andere Godsdienften zal begunftigen, en zy vervolgen met de grootfte verbittering het Catholyk Geloof. Deezen haat is een nieuw bewys voor deszelfs waarheid. GOD. Het oneindelyk Wezen kan van geene Schepfelen begreepen worden. De Mensch is hier op aarde, niet om God te begrypen, maar om hem te beminnen. By Chêt hooren van) den Naam Gods moet 's menfche hart opfpringen (van vreugd.,en dankbaarheid.) Onder alle Wezens, welke de hand Gods in deze waereld geplaatst heeft, is het eenigfte, dat zynen Schepper kent, en in dit onderscheid beftaat zyne fuperioritcit. Die God verzaakt, valt van zyne verheeventheid na beneden tot onder de klasfe der zinnelykc Wezens; hy maakt zich de Beesten gelyk. Alle fchepfelen roepen tot den Mensch: wy zyn, gelyk gy, uit de hand Gods gekomen, die ons gemaakt heeft, om u ten dienst te zyn, en u te onderwyzen en te dwingen, dat gy hem zoud beminnen. De  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. 265 De onvroome wenscht, dat 'er geen God zy. Dit is de grond van dat Atheismus des harte,welk, daar het den Naam Gods in wezen laat, Gods eigenfchappen zoekt te vernietigen. God is te groot (werpt men op) en de mensch is te gering, dan dat hy 'er zich om bekommeren zou. Welke onzinnige gezegdens van oppervlakkige menfchen I De geringfte worm kan niet voortkruipen zonder Gods medewerking. _ Het troostelyk denkbeeld van Gods tegenwoordigheid moet ons fteeds vergezellen, indien wy goede menfchen willen zyn. Het is de fchermwacht aller deugden, en kan alleen alle oogenblikken onzes 'levens vereedelen. Die zynen God bemint, vind ook zyn vermaak in deszelfs volmaaktheden te betrachten. O N S T E R F E L Y K H E I D. De pnfterfelykheid (der ziele) is den band, die de knoop in de Staat- en Zedekundige waereld bind; zy beantwoord alle opwerpingen', en rechtvaardigt de goddelyke Voorzienigheid ten aanzie 1 van al het fchynbaare kwaad deezer waereld. Voor hem, die geene verdere uitzicht heeft, als zo verre dit tydelyk leven reikt, is de loop deezer waereld een onoplosbaar Raadfel;maar wanneer men dit ganfche leven betracht als eenen korten Nacht, waar op eenen Dag zal volgen, die nooit geen einde heeft, alsdan verwondert men zich niet meer over de hier beneeden voorkoomende wanorder. CHRISTENDOM. Hoe gering, hoe ydel zyn toch alle Eerentïtels, waar mede de waereld haare günftehngen vexciert, V 4 zo  265 DE GODSDIENST ALS DE zo wy dezelve met den titel eens Chriften vergelyken! Al wie deeze zyn groote waardigheid weet te fchatten, zoekt geene andere titels dan deezen, en heeft een afkeer van alles, wat hem denzelven kan ontrooven. Zyn hart tracht niets minder dan de waereld wegens deeze aardfche kleinigheden te benyden, daar zy zo zeer op verzot is, en hy vreest niets, dan dat geene, wat hem kan verhinderen, zyn verheven oogwit te bereiken. Welke dankbaarheid zyn wy niet fchuldig aan het goddelyk Opperwezen, dat God ons in den fchoot des Godsdienst heeft laaten gebooren worden, welke de menfchen op den weg des geluks en der deugd tot hunne verheeve beftemrning voert, daar ondertusfchen zo veele volken in duisternis en flaverny verzonken liggen! De waarde van een zulk uit louter genade ons vergund voorrecht niet erkennen, is ongetwyffelt eene gedrogtelyke ongevoeligheid; en uit dit voorrecht een grond of bewys tegen den Godsdienst trekken, is een overmaat der affchuwelyklTe ondankbaarheid. Wat zal 'er met zo veele Natiën gefchieden, die van de gave des Geloofs berooft zyn ? —- Zyn wy wel bevoegt, eene zulke vraag optewerpen ? — Laaten wy veel meer ons eige zelve vragen : waarom gebruiken wy zo liegt het licht, dat ons verleent is ? De Chriften verdoemt niemand O); hy erkent de waarde des Geloofs, maar hy veroordeelt zyne Broeders niet; hy bid voor hun, en vreest voor zich zelve. Is deeze niet de Zoon van den Timmerman Jo' feph ? (d) Maar hy vergeet nochtans nooit de woorden der eeuwige waarheid by Marcus XVI. 16. Die niet gelooft zal hebben, die zal verdoemt worden, j  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. 267 feph? vroegen de Jooden, wanneer zy van Jefus fpraken. Dit is noch hedendaags de fpraak der ydele (ongeloovige) menfchen. De deugd in den ftaat van vernedering is niets in hunne oogen; de overwinnaar Mabomed komt hun grooter voor als de lydende Mesfias. De natuurlyken Godsdienst voert den mensch tot het Chriftendom; doch die het Evangelie verlaat, om daar voor zich aan de wet der Natuur (b, te houden, handelt tegen de gezonde Reden : hy verheft die wet boven het Evangelie om geene andere reden, dan om dat hy dezelve naar zyn eigen zin, en believen kan modificeeren, maar in der daad is hy een vyand van alle wetten en gezag. De Myfterien verwerpen, om dat men ze niet kan begrypen, is de menichen diets maaken, dat 'er by God geen geheimenis zy, waar van den mensch niet onderricht is; dat 'er geene waarheden zyn, dewelke aan het vernuft vetborgen kunnen zyn, en dat 't onzinnig is, te gelooven, dat het oneindige Wezen verheevenere oogmerken kan hebben als het fchepfel. Ik gehoorzaam aan het vernuft, wanneer ik my aan het Geloof onderwerp; zo haast het bcweezen is, dat God heefc gefprooken, koste het myn vernuft geene moeite te gelooven, want het word door dit Geloof gerust geftelt. Voor wie kunnen die Boeken toch gefchreven zyn, welke den Godsdienst,de (a'oddelyke) Voorzienigheid, de Ünfterfelykheid (der zielen) aan- tas- (b) Of beter gezegt: wil fchynen zich te houden; want gelyk Jfiomas Jacob zeer grondelyk aanmerkt; De Wet der Natuur heeft geene gevaarlykere vyanden, dan de valfche Wysgeeren, die liet juk van het Geloof hebben afgeworpen, en den oorlog aan het Chriftendom hebben aangezegt. Thom. Jac. I. Afd. Art. 5. Y 5  S6S DE GODSDIENST ALS DE tasten? — voor niemand dan voor deugenieten; want onder het geheele menfchelyk genacht zyn deeze de eenigfte, die 'er aan geleegen legt, te zien waarheden verbreisfeit en onder de voeten verworpen worden, welke de eenigften troost zyn voor de goede Menfchen. Men heeft alle moeite aangewend, men heeft de uiterfte kragten ingefpannen ,men heeft geen middel onbeproeft gelaaten, om het gezag der Boeken van Moifes téverzwakken;menheèftin de Natuurkunde, in de Gedenkftukken des ouderdoms en in de Gefchiedenisfen alles doorfnuffelt, om iets te vinden, dat 't gezag derzeive zou kunnen ontzenuwen. Ydele onderneemingen! De oorfprong der volken, hunne overleeveringen, ja zelfs de Fabelen der Dichters geeven getuigenis van deeze Boeken. Het Chriftendom, zegt men, vervult de ziel met dtoefgeestige denkbeelden; o neen,het brengt veel meer in ons troostelyke gevoelens, blyde en aangenaame begrippen, en vcrheeve gewaarwordingen. De Mensch, die geenen Godsdienst heeft, is niet dan ten ellendig veragtelyk wezen; van zich zelve heeft hy niet dan verneederende gevoelens, en tlle zyne wenfehen en hegeertens zyn op deeze aarde beperkt, waarop hy kruipt. Zo dra eenmaal de keting der verbinding met God gebrooken is, dan is de mensch niets anders als een Wildeman, of een der voornaamfte foort van .Aapen, volkomener als de andere gcörganifeerr. Inderdaad zoo verre zet het hedendaags Epicurismus den mensch te rug, dat is alles, wat de valfche 1'hilofophie van hem maakt. Dewyl God de eenigfte wcezentlyke waarheid is, waar van, als van de eenigfte bronwel alier waarheden, alle bekende waarheden voortvloeien, en waar  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. 269 waar van alle andere waarheden afhangen, zo moet de door hem veropenbaarde Godsdienst noodzaakelyk op alles, wat de mensch kent en weet min of meer betrekking hebben; op Zedenleer, Gefchiedemskunde, Rechtsgeleerdheid, ja zelfs Staatkunde niet uitgenoomen, —- over alles verbreid de Godsdienst licht. De Leering dat 'er na dit leven (in het Vagevuur; ftraffen zullen zyn, dieniet eeuwig duuren, is ongetwyffelt zeer troostelyk voor de menfchen ; hoe durft men het nog wagen dezelve te beftryden ? — De ftaat deezer onzer Broederen, daar wy voor bidden, is verre boven den onzen; zy zyn verzcekert, een goed, dat wy hier nog kunnen verhezen, gewis re zullen bekoomen, (en in alle eeuwigheid te zullen bezitten.) ; God is goed, zegt de goddeloozen , hy wil my niet eeuwig ongelukkig maaken, (niet eeuwig ftraffen) dog eenen goeden God, zo gelyk hem den goddelooze gaarne wilde hebben, zou de besunftiger der ondeugd zyn. t De verontwaardiging en het fmertend gevoelen, t weik in ons ontftaat, wanneer wy eene groote ongeregtigheid zien, is de ftem der Natuur, en legt niet in de willekeur des menfche; worden wy m ons een zo onlocheftbaar gevoel van geregrigheid gewaar, wat moet dan de geregtigheid Gods zyn! 5 Zo iemand beweert, dat de Kerk nu niet meer door denzelven geest beftraalt word, die ten tyde der eerfte eeuwen in haare uiifpraaken heersch'te, of die hier in geene toekoomende vergadering beroept, deeze loochent haar werkelyk beftaan De onfeilbaarheid der Kerke in haare Leering, welk de Seften beftryden, is een Hoofdpunt, waar over Chriftus zelve de uitfpraak heeft gedaan,zonder  s;a DE GODSDIENST ALS DE der deeze onfeilbaarheid wankelen alle Leerftellingen. Toen Luther en Calvyn tegen Romen opftonden, was het niet de hoogagting voor hunne Perfoonen, nog de onwrikbaarheid hunner gronden, welke de Vorften bewoog, hun te onderfteunen: het belang alleen was de Godheid, welke men raadpleegde. Men bedriegt zig zelve, wanneer men den ganfchen Godsdienst alleen in uiterlyke oeffeningen fielt, deeze zyn niet dan de fchors: dog gelyk een Boom fterft, wanneer men hem van zyne fchorsfe ontbloot, zo verdwynt en vergaat ook de (innerlyke) Godsdienst in de harten, wanneer denzelven dit uiterlyk voedzel en onderfteuning ontbreekt. De eenvoudigheid en klaarheid der Chrillelyke Religie, waar door zy ook voor den geringften mensch vatbaar en aanneernlyk word, is een voldoend bewys, dat God ons dezelve heeft verleent, op dat zy een algemeene wet voor het geheel menfchejyk geflagt zou zyn. Eet Chriftendom is een Broederfchap, waar in ijroot en klein , ryk en arm , alle onder een en denzelven regel leven, en door denzelven geest bezielt worden. Dc Godsdienst, die ons gebied, na de eeuwige gelukzaligheid te verlangen, maakt ons hier op aarde in dit tydelyke leven gelukkig; alle deszelfs G eboden hebben het oogmerk , dien vreden in onze zielen te bewaaren, welke alleen den mensch waarlyk gelukkig maaken kan. De' hedendaagfche Plulofophiftery zal, gelyk met alle Seclen gefchied is, een eind neemcn: de ongerymtheden haarer grondftellingen zyn ontdekt, en veèle haarer Leerlingen fc-haamen zig thans, dat zy  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. 2?* zy zo onvoorzigtig zyn geweest, van zig door deeze Philofophifche Dweepery te laaten misleiden. o Heilige Godsdienst! 't is om u te erkennen, dat ons het ligt des vernufts verleen: is, ach laat uwe Hemelfche klaarheid deszelfs zwakke en onvoldoende ftraalen verligten! Er is geene waare wysheid , dan alleen die geene, welke, overeenftemmig met de waarheid uwer Leeringen, den mensch op den flibberigen weg onderfteunt, welke hem na het eeuwig Vaderland geleid. Het vervolg hier na. STrciiTiGE Chris telyle Overdenkingen over VRYHEID , GELYKHEID , BROEDERSCHAP. Door een Roomsch Priester. Te Am« fterdam by F. J. van Tetroode, 1795. 8°. Deeze Overdenkingen hebben geenz'nts het Staatkundige ten ontwerp; maar alleen dat geene het welk tot ftigting en onderwys kan ftrekken. De Schryver agt zig uit hoofde van zyn beroep te wei. n g bevoegt om de Vryheid, Gelykheid en Broederschap op eene andere wyze te verhandelen ; en geeft het eigentlyk oogwit zyns werks by zyne inleiding aldus te kennen : „ Een goed Chr Hen, d e n;et alleen voor zyn tydelyk, maar ook en wel voornaamentlyk voor zyn eeuwig geluk zorg draagt, neemt gaarne alle voorkomende gelegenheden waar, om dit verheeven doele nde te bereiken; hy vat gaarne alle, ook toevall ge m ddelen by de hand, de eemgz nts d enen kunnen, om zyne volkomenmaking re bevorderen, en hem tot zyne beliemm ng te geleiden. Daar  «72 STICHTIGE CHRISTELYKE OVERDENKINGEN Daar nu by ieder een van Vryheid, Gelykheid en Broederschap word gefprooken, zal dit werkje dienen, om den geloovigen ie erinneren, zich van deeze gelegenheid te bedienen, en hem-te leeien deeze dierbaare panden, Vryheid, Gelykheid en Broederschap ook met eene Christelyke leerzaamheid, van de zeedelyke zyde, dat is, in zo verre zy op 't vereedelen zyner manier van denken en vooral op het verbeeteren van zyn hart en op het meer volkoomen volbrengen des Chriftendoms invloed hebben, te betrachten, om met deeze edele naamen, ook waare chriftelyke gevoelens te verbinden." Men kan egter niet ontkennen, dat, hoe zeer de Schryver deeze nederige taal voert dat hy uit hoofde zyner geringe wetenfchap, zich weinig bekwaam agt, om ftaatkundgie lesfen te geven, men egter hier en daar trekken ontmoet van een zeer gezonde zoo wel als met de chriftelyke pligten in verband ftaande Staatkunde. Zie hier eenige trekken. „ De Vryheid beftaat niet in eene wilde losbandigheid en eene onaf hanglykheid van alle menfehelyke fchikkingen en burgerlyke inrichtingen. Neen, zoo haast de mensch in een geregelde maatfchappy intreedt, is hy aan derzelver voorfchirften verbonden, gelyk hy van de andere zyde ook het recht verkrygt,om deelgenoot van de voordeelente zyn, die uit de inrichtingen der Maatfchappy voortvloeien : hy is, nu niet meer ftegts de Natuurmensen, hy is Ledemaat der gezelfchappelyke zamenleving. Op het oogenblik dat hy zich in deezen gezelfchappelyke ftaat begeefc, doet hy afftand van een klein gedeelte zyner natuurlyke Vryheid, om zo veel te vryer van zyne overige rechten gebruik te kunnen maaken, om dus zo veel te ongeftoorder zyn eigendom te kunnen bezitten, en de ver-  ©VER VRYHEID, GELYKHEID, BROEDERSCHAP. 273 verdere voordeden van de gezelfchappelyke zamenleving te kunnen genieten. Het is den mensch in deezen ftaat niet genoeg, dat hy als mensch het algemeene voorfchnft van de Wet der Natuur volbrengt, en dat hy als geloovige den waaren God erkent, aanbid en dient; hy moet daar en boven als Burger aan de voorgeiielde Overigheid gehoorzaamen, zich aan de voorgefchreeve wetten van den Staat onderwerpen, de Lasten van 't Gemeenebest bereidwillig helpen draagen, want zonder dat vervalt het gantfche werk, het geheele Staatsgebouw valt zonder dat in duigen, men moet den Vyand van den Staat helpen af keeren, of 'er ten minnen toe bydraagen, dat die door andere gekéert word; men moet zich in alles naar de wyze befchikkingen van de verkoore Staatsbeftuurders voeden Vry te willen zyn van deeze verpligtingen, is de' voorfchriften des vernufts te willen dwarsboomen en de regels der gezonde Reeden onder de voeten te willen treeden. Aan gemene menfchen te willen gehoorzaamen,is, den ftaat der wildheid boven die der burgerlyke zamenleving, of de regeeringloosheid (Anarchie) boven een welgereegeld Staatsbeftuur verkiezen De Overigheden zyn in den Staat dat geene, wat de Ouders en Huisvaders in de Huishoudingen zvn • zy zyn de Vaders des Vaderlands; zy zorVen zv waaken voor het welvaaren van het Gemeenebest • hun niette willen gehoorzaamen, is de goede order ftooren, de welgemeende bemoeijingen, de zorgvuldig getroffe maatregels der oprechte Vaderlanders te leurftellen, en aan den ondergang van 'sLands Welvaarenmeedewerken ; 't is, zich ichuldig maaken aan gekwetfte Republiek. Een Land zonder Wetten, is geen verblyfplaats der voorfpoed en der rust en veiligheid; een Land zon-  274 STICHTIGE CHRISTELYKE OVERDENKINGEN zonder Wetten, is een Land vol Tirannen, daar ieder plaagt en rooft naar believen, daar men alleen vry is, om een ander zyn Vryheid tebeneemen, en daar niemand minder vry is, dan de eeilyke gegoede Burger, en —r wat baaten de wetten, zo men niet verbonden is, dezelve te gehoorzaamen? Niets zou 'er ter waereld onzinniger zyn, dan dat men deeze burgerlyke gehoorzaamheid eene flaverny, en het halftarrig wederftreeven aan deeze wetten eene vryheid zoude willen noemen. Geen Burger is vry er, dan die het geluk heeft van in een Land te woonen, daar de Wetten gehandhaaft, de overtreedingen gewraakt, en der wetten fchenders naar verdienften geftraft worden. Dit hebben de Heidenen erkent. Romen was nooit gelukkiger, en haare Burgers nooit vry er, dan toen 'er de wetten op 'c ftrengst gevolgt, en 'er de beveelen des Senaats 't allermeest in eere wierden gehouden. Over de Gelykheid laat zig de Schryver dus uit: . , 1 De menfchen zyn van natuure gelyk. 2 Zy zyn als Ledematen van eene welgeregelde Maatfchappy. En '3 Als Chriftenen gelyk. Voor eerst zyn de Menfchen van natuure gelyk ; niet om dat de natuur haare byzondere gaven aan alle menfchen in gelyke maat uitdeelt; wam: niet alle zyn °-elyk in fchoonheid, verlland enz. niet om dat ook zelfs in deezen ftaat der natuur geen mensch eenig gezag over den anderen toekomt; want de Natuur zelve geeft aan de ouders magt en eezag over hunne kinderen ; trouwens zo hebben Sok de wildfte Volken de algemeene Wet der Natuur begreepen: - ook niet om dat 'er in deezen ftaat in 't geheel geene begrippen van Recht v^n  OVER VRYHEID, GELYKHEID, BROEDERSCHAP. 275 Eige,,:. >;ai plaats hebben; want zo iemand der wilden of der geenen die hun, welke in den ftaat der natuur leven, het aliernaasten bykomen, een boom plant, een kru d zaait, een dier vangt, dan begrypt hy, dat hem zulk eene zaak toebehoort, hy erkent aanftor.ds voor zig en voor een ander een regt van eigendom; - Neen maar de menfchen zyn van Natuure gelyk; om dat Voor eerst. De Natuur haare (niet byzondere gelyk-reeds gezegd is; maar) algemeene gaven gelykelyk over alle uitftort. De mildaadige natuur verleent den alles koefterenden en levcnverwekkenden zonnefchyn de vrugtbaare regen enz, aan alle zonder onderlcheid van perfoonen, en zonder 'er den eenen meer recht toe te geven dau den anderen. Ten tweeden. De Natuur geeft allen menfchen een gelyk begin en einde. Ten derden. Het natuurlyk recht is tot ons behoud en onderhoud, zoo wel als in 't algemeen voor alle gelyk. De wet der natuur kent geene uitzondering van perfoonen. Niemand is bevoegd een ander in zvu natuurlyk regt te ftoorcn. De Natuur heeft voor de vrye handelingen aller menfchen eene gelyke en wel voor zo verre dezelve betrekking tot hunne medemenfchen hebben, geene andere bepaaling beftemt, dan deeze: AL WAT GY NIET GAARNE ZOUD HEBBEN DAT MEN U DEEDF DAT DOET OOK AAN EEN ANDER NIET De Natuur opent voor alle menfchen, die hun hart en verftand voor haare fchooneLesfen niet moedwillig fluiten, een algemeene Leerfchool, waarin zy door haare verbaazende voonbrengzels alle zonder onderscheid onderricht, dat 'er een eerfte oor- Kerk.Bib.IL Deel. No. 9. X zaak  276 STICHTIGE CHRISTELYKE OVERDENKINGEN: zaak zy, dat 'er vervolgens een uit zich zelve beftaande wezen moet zyn, daar alles van heenen komt; dat 'er boven alle die natuurlyke fchoonheden, een allervolmaakst ongefchaape Opperwezen zy, aan welk alle fchepfelen hunnen oorfprong verfchukhgt zyn, en zonder wiens goeddaad gen invloed niets kan beftaan. In deeze fchool kent men geen rang of voorrechten, ieder is hier volkomen gclyk. II. Als Burgers zyn alle menfchen van den Welgeregelden ftaat gelyk, — niet dat 'er in 't geheel geene ondergefchiktheid onder vrye Burgers weezen moet; want zonder deeze ondergefchiktheid is de Burgerlyke Maatfchappy een Cbvos; Kan deeze losbandigheid zelfs in den ftaat der Natuur geen plaats hebben , gelyk boven gezegd en beweez£n is, hoe veel minder kan die plaats hebben in een geregelde zamenleeving van Bujgers? Niet alle Burgers kunnen gelyk in macht en gezag zyn: gelyk de mensch, zo haast hy in de maatfchappelyke zamenleving treed, even daar door noodzaakelyk een klein gedeelte van zyne natuurlyke Vryhe;d afftaat, om des te vryer en ongeftoorder in het gebruik zyner overige Rechten te zyn, zo treed hy ook een klein gedeelte van de oorfponklyke Gelykheid af, om daar door gelyke Rechten met zyne meedeburgers te verwerven, welke Rechten hem dit kien verlies, indien men het dus noemen mag, duizendvoudig verzoeten. Wat zou den mensch zyne oorfpronkelyke gelykheid baaten, wanneer hy geene zeekere befcherming had voor zyn eigendom en voor zyn leven? Een horde van Menfchen , die elkander in alles volftrekt gelyk wilden zyn, zou gelyk zyn aan een kudde onredelyke Dieren,  OVER. VRYHEID, GELYKHEID, BROEDERSCHAP. $ft ren, die zich onderling verfcheuren en verflinden , niet tegengaande hun natuurlyk vernuft ; want het vernuft, zou [een zulke horde, die 'er gewis ter waereld noch geene, ten minften van eenigen duur, beftaan heeft, weinig te hulp komen. Zulke wilde regeeringlooze menfchen zouden, even wegens deezen voorrang des vernufs, flechts zo veel te fchranderder zyn om eikanderen te benadeelen en te verdelgen. Een geheel Volk, een geheel Land, een geheel Geméenebest kan Vry, Gelyk en Onaflianglyk zyn, dat is: gantscli Souverain, aan n emand ondergefchikt, aan niemand der ultlandfche Mogentheden,op eenige wyze verbonden te gehoorzaamen, of rekenfchap van deszelfs gedrag te geven ; doch die voor zich in'tbezonder een zulke Vryheid, Gelykheid en Onaf hanglykheid zou verlangen en daar beneven alle burgerlyke voordeden en rechten met zyne medeburgers zou willen genieten, een zulke .... verdient geen ander plaats, dan in het— —gekken* huis. Even dit zelve is te oordeelen van die geene, die uit een verkeerd begreepe Gelykheid, oordeelen, dat 'er in een vryen Staat geen Heer of* Knegt, geen Vrouw of Meid,geen Baas of Dienstboden moeten zyn, tegen de uitdrukkelyke Leering van den H. Apostel Petrus, die wil dat de Dienstboden hunne Heeren zullen gehoorzaamen." (a) Eindelyk laat de Schryver zig nopens de algemeene Broederfchap ('t geen hy tot het ontwerp van zyn derde en laatfte Hoofdftuk heeft genoomen) onder anderen dus uit. Niets ftrekt den menfchen tot meerder eer en voordeel, dan dat zy eikanderen als Broeders fae« 00 i Petr. II. vs. g. X s  278 STICHTIGE CHPISTELYKE OVERDENKINGEN befchouwen,. en als Broeders behandelen. De eenen mensch heeft de hnlp van den anderen nodig, 't is dan gansch billyk, en met 's menfchen natuur gansch overeenftcmmend, dat men eikanderen n; t flegts alleen den B>oeder-kus geeft, eikanderen als Broeders groet, maa* ook Broederlyk de behulp, zaame hand biedt, (a) In de maailchappelyke zamenleving is Broederfchap het alierd crbaarfte pand, — broederlyke Liefde, broederlyke Getrouwigheid, broederlyke Eendragt, broederlyke Behulpzaamheid, — ö! Hoe gelukkig is de Staat, daar zulke een ongeveinsde BROEDERSCHAP hee.rscht! hoe gelukkig zyn de menfchen die zulk een land bewoonen, waar alle Leden zich onderling als Broeders beminnen, als Broeders byflaan en onderfteunen!! Daar zullen de Kunften bloeien, de Wetenfchappen meer en meer tot volmaaktheid opklimmen;daarzal'sLands Welvaaren bezorgt worden; daar zullen de belangens van het Gemeenebest met een vaderlyke waakzaamheid behartigt worden; daar zal men wyze Wetten hebben, die het welzyn des Volks krachtig bevorderen en die gaarne door ieder worden opgevolgd, want men zal 'er goede Regenten en trouwe Ingezetenen vinden, daar zullen veiligheid en geruste tevredenheid hunne woonplaats hebben , (b) daar zullen de Rechten der Burgers gehandhaafd , de Gerechtigheid geëerd, de bekwaamheid en geleerdheid begunftigt, de Weduwen en Weezen geholpen, de bedrukten getroost, de ongelukkigen bygeliaan, de ouden en armen onder- fteund, (a) Hotnines hominuin caufa funt generati, ut ipfi inter fe alii aliis prodefie pofïïnt. Cicero. (b) Frater qui adjuvatur a fratre quafi civitas firma. Prov. XVIII. 19.  OVER VRYHEID, GELYKHEID, BROEDERSCHAP. 279 flv-jtid, de onfchuldigen verdeedigd, de goéden beloond en de kwaaden geftraft worde*n; daar zal de handel van tyd toe tyd toeneemen, ïchatten en rykdommen overvloedig in het Land brengen • da5ai zullen haat en nyt onbekende naameu zyn. ' Vervolgzugt en onverdraagzaamheid zullen 'er verbannen zyn; daar zal de deugd haar troon vestigen en de eendïagt der gezegende Inwoonders met vreugd en blyfehap vergelden, enz. Over het algemeen bevindt men in dit werkje dat het waare geluk zyner medemenfehen te helpen bevorderen en tot hun zielen heil iets by te brengen 't hoofd oogmerk des welmeenenden Schryvers geweest is. Christophilus of Verdediging van de voornaamfle Leerftukken van het Christendom, teten deszelfs vyanden. Door ********* pr enz. Te Amfterdam, by T. Cratenschot' 1795. 8°. De zugt om zyn evenmensch wel te doen was gelyk de geëerde Schryver zelve te kennen geeft* het oogmerk van dit werkje. Dit voorneernen is' des te edelder, om dat het zig nier flegts tot het tegenwoordig bepaalt; maar ter bevordermo- {trekt van een eeuwigduurende gelukftand in het toekomende. „ Daarom, zegt de Schryver, wil ik zo verre ik onder de byftand des ailerhoogften in Raai zal zyn, my in dit werkje toeleggen, om mynen Lvenmensch goed te doen naar de ziel. ik' -vil X 3 hem  i!k) CHRISTCPHILUS OF VERDEDIGING hem de voornaamite waarheden van 't Chriftendom tragten te bewyzen of te bevestigen, op dat, heeft hy die tot nu toe opregt geloofd, hy daar in verfterkt mag worden; heeft hy reeds gewankeld eti getwyffeld, of is hy reeds afgedwaald: hy nog in tyds mag te rug keeren. Ik doe dit, om dat 'er hedendaagsch zoo veele gefchrifties, boekjes en verhandelingen in ons Land worden uitgegeven, dat het wel fchynt, als of men het 'er op toeleidde, om 'er die waarheden uit te bannen en het waare Chriftendom den bodem in te flaan ; ik zet 'er myn naam niet voor, om dat 'er niemand aan geleegeu is, te weeten wie ik ben. Glorie by de waereld zoek ik 'er niet van, en nog minder tydelyk voordeel Tot welke gemeenfehap van Godsdienst ik behoore, ontveinze ik niet, dog niemand moet om die reden dit werkje veragten, maar een iegelyk moet rypelyk overweegen en betragten de gronden, daar ik op bouwe." Tot meerder klaarheid en gemak van den Leezer heeft de Schry,yer dit werkje afgedeelt in byzondere Hoofö ftuk ken; als i. Fan deeze verlichte eeuw en van de verlichtingen die men in dezelve ontdekt. 2. Fan het Goddelyk IFezen er. van God den Vader. 3. Fan het re» te verpand der Heilige Schriftuur. 4. Fan God den Zoon. g Fan den Heiligen Geest. 6 Fan het bovennatuurlyk einde. 7. Fan de oorfpronkelyke zonde. 8. Fan de zvaare Ver los fin g of Verzoening. 9. Nareede. De ftyl des Schryvers is niet ?eer verheven. Integendeel fchynt hy zig te hebben toegelegd, om gemeenzaam en vatbaar voor een ieder te zyn en zoo zeer niet in een bloore zeggens kragt, dan wel in de grond dier waarheden re berusten, die hy zyne leezers tragt in te prenten. Over het alge-  VAN HET CHRISTENDOM. 281 gemeen zyn zyne verhandelingen vry belangryk, dog '1 geen hy van deeze verlichte eeuw zegt, hebben wy als het voegzaamfte geoordeeld, om hier in 't kort te fchetlèn De Schryver merkt aan, dat men doorgaans te breed en op een al te kwakzalveragtigen toon van de verlichtheid deeze: eeuw opfnydt, even ais of alle voorgaande eeuwen, eeuwen der du,sternis, en onze voorvaderen hersfenloozen weezens geweest waaren. Hy erkent dat men in verfcheide takken van weetenfchappen door laater ontdekkingen eenige vorderingen boven de voorige eeuwen gemaakt heeft; maar ontkent teffens dat deeze vorderingen het menschdom gelukkiger dan voorheen gemaakt, en mitsdien het vereischte doel bereikt hebben, zelf toont hy het tegendeel op gronden van algemeene ondervinding en fchynt hier omtrent in te Hemmen met den beroemden J. J. Rousseau. Schoon hy anderzintsin't algemeen omtrent het ftuk van den Godsdienst en Zedekuride vry gezonder denkbeelden oplevert dan evengemelden Wysgeer. Integendeel toont hy dat zulke Philofophen, Romanfchryvers, en meer andere diergelyke zogenaamde verlichte weezens, of liever dwaallichten deezer eeuw, onder fchyn van zeedelyke verhandelingen niets minder op 't oog hebben , dan de ondermyning van den Godsdienst en by gevolg de vernietiging van dien grond, waar op alle zedekunde berust en haar Voornaamfte fteunzel vindt, „ Een iegeiyk, zegt onze Schryver, die gewoon is, iets te leezen, is 't bekend, dat de Heer Marmontel alle de kragten van zynen geest byna heeft uitgeput om zynen Belifarius op te ftellen en dezelve m de edrlmoediglle uitoerfening van de fchitterendfte Heldendeugden te vei tonen. Een X 4 k-  282 CHRTSTOPHIl.US OF VERDEDIGING rgeJyk weet ook-, da; liet boek terflond in alle landen is verfpreid geworden, en met wat voor gretigheid het door geheel Europa en verder is aangenomen en gelezen. Ondertusfchen weet een iegelyk ook, dat 'er nooit zodanig een Bclifarius in die hoedanigheden, zoo als Marmontel hem vertoont, is gewet st. Evenwel is Marmontel een groot man, een verlichter der waereld, om dat hy zo kunftig en vernuftig heeft weten op te geven, hoe Bclifarius in de uitoefTening der Heldendeugden had behooren te zyn, indien hy 't al niet geweesr is. Loopt 'er nu by Marmontel in dien zelven Bclifarius iets onder tot ondermyning van 't Chriftendom; onder zulke Schitterende'heldendeugden word. dat ligtelyk verborgen; en wil zich iemand om die oorzaak tegen het boek verzetten, zulk een is niet alleen geen verlichte, maar hy is een Dvjeeper, die de uitmuntendfte voorfchriften van heldendeugden in de Zedekunde aan de waereld misgunt, en zelf geen verlichting kan verdragen." Het geen de Schryver hier zegt, leert ons dagelyks de ondervinding. Zoo ras men zig maar verftnut,omde voorbrengfelen van fommige autheuren , die onder de zoogenaamde Wysgeeren of hedenÖaagfehe Verlichters eenig aanzien verworven hebben, met eene gepaste vrymoedigheid te. béoordeelen; zoo men hen niet blindelings verheft, hunne gevoelens, zoo lang zy in de mode zyn, niet met geestdrift omhelst, ontbrandt de blinde yver hunner bewonderaars en het is veel, wanneer men 'er enkel met den fcheldnaam van Dweepcr afkomt. Intusfchen daarzy ons deeze vryheid met vergalde pennen betwisten, vernorlooven zy zig dagelyks, om al wat heilig en dierbaar is of npentlyk aan te randen en te befpotten; of heimelyk te ondermynen. Het ge-  VAN HET CHRISTENDOM. 283 gezag van hem die een naam onder .de wysgeerige falerjonkers gemaakt heeft, is genoeg onw.y. ne ieerfïellingen,, hoe onbepaald, hoe. ongeryuid , hoe gevaarïyk, en verderflyk ook voor de Maatfchappy, voor wonderfpreuken te doen doorgaan zyne werken met greetigheid te doen lezen, den Schryver zelve, die voorgaf het volk te willen verligten en de dweepzugt te verbannen, met de onzmnigfte dweepzugt te vergoden. Onzalige voortbrengzelen, die onder fchyn van deugd, de zedeloosheid, onder fchyn van zuivere gevoelens de .godsdieniteloosheid, onder fchyn van wysbegeerte de gevaarlykfte dwaasheid voortplanten; die door vercierfelen de herttstogten opwekken,door kwinkflagen zoms den geest vermaaken, maar telfens het verfïand benevelen en het gezond oordeel doen verboren gaan! Eene nakomelingfchap, omtrent haar tydelyke en eeuwige belangens meer verligt dan dit geflagt, zapten eenigen dage de Jaarboeken en oorkonden deezer eeuw met afgrvsfen befchouwen! „ Nog anderen zyn 'er, zegt de Schryver,?die 'er regtftreeks voor uit komen, om zig als Verh'chters voor te doen. Dezen erkennen , dat het voor den mensch in dit leven noodzakelyk is, God te dienen, maar zy wenden voor, dat men tot geen «varen en zuiveren Godsdienst kan komen, of men moet eerst afleggen alle denkbeelden en in 8°. V^ete geleerde werken worden 'er voor den Geleerden gefchreven; dog weinige bekommeren zig, om voor den ongeletterden iets nuttigs te vervaardigen. Gebeurt het al eens, dat men tot het laatfte de pen leent, dan bepaalt zig zulks niet zelden tot eenige voorbrengzelen, die vermaak bybrengen , foms doen laggen , of, 't geen 't ergftc is,'t zedebederf voortplanten, en Godsdienftige zaaken in een befpottelyk dagligt plaatfen. Het eerfte is dikwerf de vrugt van trotsheid, om anderen na te bootfen, of te gispen, en daar door, als het waare, te overtreffen. Het tweede is gebrek aan menfchen liefde. En het laatfte is te belchouwen als de kanker van Kerk en Staat, die er de gezonde leden van aanfteekt, de woestheid aankweekt, in plaats van te befchaaven en 't waare ligt der wysheid verdooft; terwyl weinigen, ja zeer weinigen, er zig op toe leggen, om hunne gaaven te befteeden ter verlichting van hen, die dezelve het allermeeste nodig hebben, om het groote doel te bereiken, waar toe zy als redelyke weezens gefchapen zyn. Zy dus, die zig waarlyk by het menschdom verdienstelyk tragten te maken, meer dan om een onverdiende roem te behaalen, mogen hunne edele pogingen met een oog van minagting zien befchouwen, maar zullen in  GODVR. HANDB. VOOR DE BURGER EN LANDMAN. 289 in de zegenryke vrugten hunner arbeid meer wezentlyk genoegen inmaken, dan anderen die een grootfche Joffpraak tragten te behaalen, waar van hun hart al het ydele gevoelt. Het is dan ook om die reden , dat wy ons zo& zeer niet zullen beezig houden, om met ophef over dit werkje te fpreken, dan wel om er de edele bedoelingen des fchry vers en het waare nnt van aantetoonen* „ Myn oogmerk, zegt de Heer Esies, is, op eene beknopte en bevattelyke wyze den gemeene man in de meest noodige of nuttige waarheden te onderrichten, en wel in een ftyl, welke met dit doelwit overeenftemt." Ingevolgen van dit prysbaar oogmerk bediendt de Eerwaarde Schryver zig tot het grondig daarftellen eener weezentlyke Volksverlichting en, teffens ter verfterking van 't geheugen voor min geletterden, van een allezints vatbaare uitlegging der gemeenzaame fpreekwoorden, meest al in die oorden , waarin hy fchryft, gebruikelyk; als Middel {laat, gelukkige ftaat. God voorziet al zvat gefcliiedt. Armoede is geen fchande. Vuile genuchten baaren droevige zuchten, 't Zy Heer of Knecht doe altyd recht. Kwaade tongen, hvaade harten. Een gram gemoed doedt zelden goed. Zo geleeft zo geftorven. Eeu goed Chriften een gelukkig mensch. Het zal genoeg zyn flegts een enkele fchets by te brengen omtrent het laatsgenoemde fpreek woord, ten einde te doen zien, hoe klaar en beknopt onze fchryver eene in onze dagen te zeer vergeetene, dog daarom des te belangryker waarheid, op eene eenvoudige wyze ontwikkelt. „ Wanneer men de onfterffelykheid der ziele „ verwerpt, dan maakt men z ch aan de onrede„ lyke dieren gelyk , van welke men door niets „ on^  290 GODVRUGTIG HANDBOEKJE „ onderfcheiden is, dan alleen hier door, dat men „ ongelukkiger is als zy, door d en wy 't gebruik „ der reden hebben, om ons tegenwoordig onge,, luk re kennen , en onze toekoomende vernieti„ ging te voorzien, dat is, om ons ongeluk dubj, bel voelbaar te maaken." „ Iemand die niet gelooft, dat God het goed be„ loont en het kwaad beiirafr, heeft geen oorzaak „ om iets goeds te doen , dan voor zo verre het „ zyn eigen tydelyk belang verejscht; d t zyn eige„ belang is zyn hoogfte wet, en het vieren zyner „ zinnelyke driften zyn hoogfte geluk, hy is alzoo ,, geheel onvatbaar voor edele gewaarwordingen." „ Geen eeuwige ftraffen noch eeuwige beloonin„ gen te willen gelooven, even daarom, dewyl „ men geen hoop heeft eeuwig beloond te zullen „ worden, maar integendeel met reden vreest, de „ eeuwige ftraffen verdiend te zullen hebben, zulks ,, is, Geloofspunclren naar zyn willekeur en eige „ welgevallen aanneemen of verwerpen. »»; Dat 'er na dit leven nog een ander leven is, „ hierin vind de oprechte Christen troost en ver:, genoegen : alle elenden en wederwaardigheden „ verdraagt hy ftandvastig met geduld en overgee, „ ving in den wil des Heeren, om dat hy weet „ dat dit tydelyk leven een ftaat van beproeving „ is, en een voorbereiding tot de eeuwige geluk„ zaligheid. Hy weet uit de leering van Jefus, „ dat even dit lyden hem den weg baant tot de „ hemelfche vreugden : hy ziet dus met een Chris„ telyke tevredenheid de dood tegemoet, die hy „ niet anders betracht, dan als de deur en ingang „ tot zyn Hemelsch Vaderland." „ Zie, zoo is de waare Christen tydelyk en eeu„ wig gelukkig, daar zich de ongeloovigen van al „ dien troost beroven, en zich tydelyk en eeuwig » on-  voor den burger en lantman. 291 „ ongelukkig maaken. Vruchteloos en te vergeefs „ zoeken zy zich hier meede te troosten, dat het genoeg isjzo men Hechts een eerlyk braaf mensch „ is; want kan ik wel by aanhoudendheid eerlyk „ braaf zyn, wanneer ik geloof, dat onze band5, hond, myn horologie en ik, drie werktuigen „ zyn, die één en hetzelve eindlot zullen hebben, en die wel dra door de ondankbaare natuur, in f, de fmeltkroes der vernietiging zullen geworpen „ worden ? Zal myne eerlykhe:d en braafheid een „ toetzende proef kunnen uitftaan, wanneer ik niet „ geloof, dat God alles beftiert, alles ziet en weet, „ alles richt, alles beftraft of beloont?" „ Wacht u dan van alle zulke menfchen, die , geenen God erkennen, of zich eenen God naar hunne eige begrippen fcheppen, wagt u van alle „ zulke menfchen, die het Christendom verwer„ pen, of zich een Christendom naar hun eigen fmaak verzinnen, en geene plichten, dan alleen ,, naar hun eigenzinnig welgevallen adnneemen. ,, Laat u door hunne drogredenen niet vervoeren, ;, laat u niet misleiden door hunne dwaaze fpotter„ nyen", waar meede'zy doorgaans eenige misbrtti- ken der Christenen aanvallen, of eenige uiter„ lykheden van den Godsdienst befchimpen, om daar „ door den Godsdienst zelve verachtelyk te maaken. „ Antwoord hun, dat die misbruiken de waarde „ van de zaak zelve geenzints kunnen beneemen; „ dat d e uiterlykheden, te weeten zulke die inder„ daad zelve verachtenswaardig zyn , door den Gods„ dienst zelfs misbillykt worden, en dat het onhei„ lige byzaaken zyn , die het weezentlyke van den „ Godsdienst niet raaken. Schaamt u nooit, dat „ gy een Christen zyt, want hier in beftaat uw „ grootfte eer, uw grootfte geluk. Verzuimt ook „ met den opentlyken Godsdienst by te woonen, Kerk.Bib. II. Deel.No.9. 'Y „ wanc  Rfa GODVR. HANDB. VOOR DEN BURGER EN LANTMAN. want daar word uw Geloof gefterkt, uwe hooo en vcrtronwen op Jefus vermeerdert, uwe liefde * tot God en den evenmensen ontftooken, uw ver„ ftand door de allernuttigfte waarheden verlicht » uwen wil tot het goede aangemoedigt, uw hart „ verbeetert, en met heikaame gedagten vervult. „ Leef en fterf als een goed Chriften, en gy zult „ tydelyk en eeuwig gelukkig zyn." « ^iet^indtr Zil?ryk' fchoon niet °P de Leestder Holiandfche Zangkunst gefchoeid, is het volgend Liedje, op te Vryheid, Gelykheid en Broederfchap, t geen de Schryver als een toemaat tot flot van zyn werkje mededeelt. • Hoe goed is 't, daar de Vryheid woont, Ter Stede of op 't Land! Daar reine vreugd de deugd beloont, En ondeugd word verbant; Daar niemands band bekneeveld word; Daar ieder is gelyk; Daar niemand ooit gefchiet te kort, Al is by arm of ryk, Daar men de lasten zamen draagt Des Lands, daar ieder man De Staatsbeftuuring onderfchraagt, Zo veel by moet en kan: Daar ieder leeft naar harten wenschr En ongeveinst bemint, Als Broeder zynen evenmenscb, Hoe die ook zy gezin t : Daar ieder een te vreeden blyft Met zyn befchocren lot, En volgt gehoorzaam wat voorfchryfr. De Staat, de Kerk, en God.  UITTREKZELS e n BEOORDEELINGEN Religion als die Grund'linie aller Wahrheï 'ün Weisheid betracht et. dat is : De Godsdicst ais de Grondregel van alle Waarheid en Wyshejd b\ tracht. Door K. v. Eckartshausen. Mu en by Jofeph Lentner, 1792. in 8°. groot, bcüalven de Voorreeden, 298. bladz. (vervolg van bladz. 271.) De Myfterien des Chriftendoms zyn duifter, dat is waar, en gansch natuurlyk; doch de Leerfteinngen van deszelfs zedekunde is daar en tegen geheel klaar. En — hoe bevegt men dezelve? met welke, geestig uitgezogte, uitvluchten zoekt men dezeiven te ontwyken ? men heeft alzo voor dat geene wat zonneklaar voor onze oogen legt even zo weinig eerbied, als voor 't gene wat duister is Doorzoekt men de Jaarboeken der ganfche wa* reld, men vind, dat het menfcheivk Geflachr viet duizend jaaren lang in eene dikke Duifternis ver nken lag. Alle üverleeveringe verkondigden ee tea Verlosfer, die de Aarde een ander aanzien zou reeven. Chriftuskomt, en de Aarde verkrygt een geheel ander aanzien. Na zo eenen ftryd van dn-- eeuwen , zegeviert zyne wet over het Heidèndo 0 over het Arianismus , en over de gansche waereld , die tegen hem aanfpanden. Een en dezelve God en Schepper word fchier op oen geh >rt KïRK.BlB.II,DEBL.No.IO. Z A&d-  ag4 DE GODSDIENST ALS D£ Aardbodem aangebeden, en de Afgodendienst verfchuilt flegts nog in eenige afgeleegene hoeken. Ik vraag onze IL-rke Geesten, of de mensch, die zig aan de Wetten van Chriftus en zyne heilige Kerk onderwerpt, dezelve opvolgt, en door zyne onderhoorigen doet volbrengen; de mensch, die waakt, bid, vast, ootmoedig zyne z nden belydt en zig bekeert — die als een oprecht Geloovige en de Verwachting der eeuwige Goederen leeft, en zykinderen naar dezelve Grondregels opvoedt — of zulk een mensch nu een veel geruster en gelukkiger leven voert, dan een andere, wiens ziel fteeds met Eigenbelang en Wellusten bezig is ? want deeze leeft in eene geduurige Onzeekerheid; fchnkkelyk is voor hem de gedachten aan het einde zyn Levens, en van dat geene wat 'er op zal volgen. De Godsdienst, zegt de Üngeloovige, vervult den Geest des Menfche met angst, en verwekt in hem een vrees ; weikezyn geheel leeven vergiftigt — O hoe bedriegt hy zig! de vretskwelt den regtvaardigen, als zynde een kind Gods, geenzints, zy is veel meer voor hem een Balfem van Troost in de onftuimigheid zyner Driften. Schrik en flaftlyke vrees is het Lot zulker menfchen, die zonder wegwyzer op onzeekere wegen na een nog onzeekerder einde voortwandelen Deongeloovigen liaan toe, dat de Godsdienst nodig is, om het Volk in bedwang te houden; zv beweeren , dat dezelve door alle ftichters der menfchelyke maatfehappyen gehandhaaft is geworden, ora den ftroom der Gemoedsdriften tegen te houden. Verraaden zy zig zelve dan niet door deeze bekentenis? by aldien deeze teugel den menfchen 1100dig is, om hunne Vryheid binnen de behoorlyke paaien te houden, kan men dan wel een ogenb'iktwyffelen, of de Schepper der menfchen, de oorfpron- ke-  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. m kelykeftichter aller maatfehappyen heeft, zig van dit zo krachtig middel bedient? • Het "niet alleen overeenftemmend met de Reded, zig aan het Geloof te onderwerpen, maar 't is den mensch volftrekt nodig. Zonder het Geloof zou Je mensch onophoudelyk in eenen diepen nacht verzonken bly ven, en de waereld zelve zou voor hem een onbegrypelyke verborgenheid zyn , hetwelk hy even zo mm zou begrypen, als de Geheimenisfen, welke hem de Godsdienst beveelt te gelooven Wanneer men by de uitfteekende verheevendheid der Leerftelhngen en Zeedeleer van het Evangelie ook nog deeze bemerking byvoegt, dat zig aan deeze leenng zo veele groote Geesten en geleerde Mannen, atejustims, La&antius, Tertulianus., enz. welker venyeerfchriften wy nog bezitten, onderworpen hebben, hoe? zal men zich dan niet laaten overwinnen?- niet laaten overtuigen? zal men zulke treffende voorbeelden niet navolgen s n ^n "loet het Sanfche Ran des Godsdienst in het oog hebben, wanneer men vernuftig en onzydig wil zig by ieder kleinigheid op, welke in zyne oogen tot de grootfte zwaangheid aanwast, en Welke nog. tans, van de rechte zyde behoorlyk befchouwt,veeï meer verwondering (en gerustheid) zal verwekken. De mensch , van de voortduurende weldaaden hetfÏÏ?frS Trt,Ulgt' ZUcht tor zy«e" God, hetftnert hem, dat hy zo weinig in ftaat is, God aldus te vereeren gelyk 't hem zyn hart gebied i vïLri lmrnSCT>V°,0r zich a,leen nietI™, dat zyn hartelyks verlangen zyn alzo , zig met de Kerk te vereenigen, om den algemeenen Weldoender te loven, hy kan verzeekert zyn, alles te zullen verkry. gen, wat hy van hem in Chriftus naam verzoekt. Z a chri-  295 DE GODSDIENST ALS DE Chriftus beveelt ons het Kruis op te neemen en hem te volgen, maar hy verklaart ons ook, dat zyn Jok zoet en zynen Last ligt is , en waarom ? om dat hy hem, die 't zelve draagr, te hulp komt en or.derfteunt. En — welk een onderfcheid tusfchen deezen (last) en het lyden der waereld! wel verre van daar, dat ons de waereld helpt, verbittert zy het Jok en verzwaart de Last, welke zy ons oplegt; zonder dat ons daar by de hope der verdienften en de verwachting der belooning het werk verzoet. Onze hedendaagfche waereldlingen, hebben voor zig een nieuw Chriftendom gemaakt, dat zig naar alle hunne neigingen voegt. Een Gebod, dat niet naar hunnen zin is, houd even daarom by hun op een gebod te zyn; en 't is veel , wanneer zy *t zelve nog de eer laaten, dat men het als eenen goeden raad of vropmen wensch aanziet, daar men nochtans in het Gezelfchap geen gebruik van kan maken, en men vervolgens aan de Kloosters over laat. Men wage het niet, met hun iets van opoffering , van zelfs verfterving te fpreeken. Hun gemakkelyk Geloof buigt zig na alle hunne lusten, en verbied hun flegts zulke Handelingen, welke eenige fchanden en verachting voor de waereld veroorzaaken. Zulk een bekrompe Chriftendom verraar gew s hun zwak Geloof. Chriftus heeft by zyne wet eenige (Evangelifche) Raaden bygevoegt, welke, zo hard zy ook (den verflapten Christen) mogen toefchynen, ons het zeekerfte middel aan de hand geeven , om zyne beveelen te volbrengen, door dien zy al dat gene van ons verwyderen, wat ons tot overtreeding derzeive kan verleiden. Men fchaami zig voor de menfchen, Chriftus te bekennen, en dewyl men hunne oordeelen en fpotternyen vreest, waagt men het niet de Wet van Chii-  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. 397 Chriftus re volbrengen. Ditis een foort van afvalligheid of Apoftafie.welke in de waereld gemeen is geworden; ditis, de Goddeloosheid helpen zegevieren , dewyl men de vermeerdering van haare Party bevordert. In wederwaardigheid en elende neemen de menfchen hunnen toevlucht tor. den Godsdienst, zulks is gansch natuurlyk want 't is daar alleen, dat zy een waaren en duurzaamen troost vinden : Doch in voorfpoed hebben zy den Godsdienst nog meerder nodig; want hy alleen, die Godsdienst bezit, weet zyn geluk te genieten. Het misbruik, dat de menfchen doorgaans van hunne welvaart maaken, maakt hun het Geluk fmaakeloos en — gevaarlyk; want het maakt hunne driften en lusten gaande, welke hen ontroeren: hunne Welvaard geeft hun gelegenheid hunne driften te vieren, en ftoit hen aldus in een buitenfpoorig leven en onverzaadelyke verlangens na wellusten, welke hun ongeluk zyn, en waar voor hen de Godsdienst had kunnen bewaaren. De gunftelingen der waereld, die onophoudelyk na tydelyke goederen trachten, zien andere menfchen , die de hemelfche goederen den voorrang geven , als Hechte bedrooge zwakhoofden aan; zy hebben meerder achting voor een flikkerftraal der waereldlyke Heerlykheid, dan voor de Heerlykheid des Hemels; zy zien die genen met meedelyden aan, die fteeds bereid zyn de waereld te verzaaken. O! zy zelve verdienen meedelyden, zy zelve zyn te beklaagen; want is het niet de grootfte onzinnigheid, de zalige Eeuwigheid voor tydelyke goederen en genuchten te verkoopen? De Godsdienst heeft een afkeer van Bedrog Tweefpalten Dwinglandy: Verduldigheid en Liefdaadigheid zyn deszelfs eenigfte Waapens. De wreede barbaarfche mshandelmgen der Vervolgzucht, welke ooit onder deszelfs geheiligden 2 3 naam  S98 DE GODSDIENST ALS DE. naam gepleegt wierden , zyn geenzints het werk van den Godsdienst, zy zyn de fchandvlek van het Menfchdom. Die de misbruiken, waar mede zinnelyke menfchen den Godsdienst onteert hebben, tot een voorwendzt) neemen, om zig als deszelfs vyanden te verklaaren, handelen niet redelyk. Deeze misbruiken, die, of fchoon van eeuw tot eeuw vermeerderd,'den Godsdienst van deszelfs kracht en waerdigheid niet hebben kunnen berooven, — deeze misbruiken zelve bewyzen overvloedig, dat de Godsdienst het gewrogc der menfchen niet is. De waare Godsdienst moet ten allen tyden hebben beftaan, en moet door een keeting van bewyzen tot aan de Schepping opklimmen, dewyl God altyd door dit middel de menfchen den weg heeft moeten aanwyzen, waar door zy tot hem zouden kunnen komen. De Godsdienst moet de Mensch leeren, hoe hy God in den Geest en Waarheid zal aanbidden, en moet hem hulp en middelen aan de hand geeven, om tot God te naaderen. De waare Godsdienst moet een bewaarfchat hebben , waar in de zuivere leering wordt bewaart, en een rey van opvolgingen tot de eerfte bewaarders des Heiligdoms. De eeuwige waarheid, die haaren troost in den hemel heeft, is de levendige Fontein, waar uit 'smenfchen ziel haar licht fcheppe, de Godsdienst is de onwaardeerbaare voorflag, waar in voor ons het licht dat van boven, op deeze aarde ftraalt, word opgegaard, en waar toe , als tot den Goddelyke fchat, de wyzen zo wel als de onweetende zyn toevlucht moet neemen, zo wanneer hy aangaande het geene wat hy is, en wat hy behoorde zyn, onderricht wil worden. De  GRONDREGEL ALLER WAARHEID. 399 De Heer Hofraad von Eckarthaufen, wiens fehrif* ten iti Duuschland algemeen bekent zyn, is gelyk men weet Autheur van veele werken, 't is alzo gêen wonder, dat het hem gaat gelyk de meefte Polygraphen , te weeten dat hem nu en dan wel eens een woordje ontvalt , 't welke de Proef niet wel zou kunnen uitftaan , of een onvoorzichtige uitdrukking ontglipt , welke op de waagfchaal der Beöordeelkunde te ligt zou kunnen bevonden worden. Zo vindt men in dit werkje bladz. 29. Het vernuft is de grondflag van het Geloof. Meer andere uitdrukkingen , die niet genoeg overzien zyn, vindt men op bladz. 9. bladz. 204. en bladz. 245. Voor 't overige is hy een, die zyne kundige pen ten besten van den Godsdienst gebiuikt, en die, (gelyk hy in de Voorreden van dit werkje zegt; om den menfchen zulke waarheden aangenaam voor te ftellen, welke hen tot hun waar geluk kunnen brengen, dezelve onder allerhanden formen en bekleedzelen heeft doen voorkomen, dan eensin vertelfels, dan by manier van Leerftellingen, dan in TheaterHukken, dan in zeedelyke Gefprekken, dan wederom ti famenfpraaken der Dieren naar de omfta.idigheden des tyds, en de fmaak van het Publiek. Wy leeven in een tyd, zegt hy aldaar, waar in de onechte Philofophie alles zoekt om verre te werpen , wat eeniglints den ftempel van Godsdienst of Chriftendom draagt, die nochtans de grondregel aller Waarheid en Wysheid is. Men veracht in onze tyden den Godsdienst, dewyl men deszelfs waerde niet kent. Men fpreekt altyd van Philofophie en Menfchenliefde, en men veracht den Godsdienst, die nochZ 4 tans  yx> DE GODSDIENST ALS DÉ GRONDREGEL ENZ. tans de reinfte en verheevenfte Philofophie is, en de üterkdaadige uitoeffening der Menfchenliefde. De Wybbegeerteraadt ons de deugden aan, maar het Chriftendom beveelt ons dezelve; hierin beftaat de waare oorzaak, waarom de mensch afkeeria: van het Chriftendom is, want men laat zig niet gaarne iets beveelen war met on ze Eigenliefde ftryd, en wat onze eigen ziunelykheid afkeurt. Regeling onzer driften, beheerfching onzer begeertens, beteugeling onzer zinnelykheid - dit beveelt ons de Godsdienst; dog onze verdorve wil verlangt het tegendeel, en zoekt daarom zig gerust te ftellen, door middel van het Ongeloof, of door zyn geweeten met ongodsdienftigheid te verfchroeien. _ Het Chriftendom in onbeftaanbaar met de Egoistifche Grondftellingen van onzen tyd; het is onb- fanbaar met de valfche Machiavelliftifche Polirieken deezer Eeuw, die flegts hunne eigenliefde Alraa-en bouwen, en daarentusfchen de liefde Gods en des naasten onder de voeten treeden, het is onk-flaanbaar lievelinge, vleijers, onregtvaardige Rechters , Lasteraars , Bedriegers en Schynheiligen, want deeze zoeken hun geluk langs onrechtvaardige wegen, hun eigenbelang en leven in wellusten of in de opvolging hunner bedorven hartstogten. Frie-  30t Friedensprojebl zwifcben U. S. W. Dat is: Vre~ dens-Plan tusfchen de Janfenisten en RoomscbCatholyken, aan de Profesforen van verfcheide Hooge Schooien in Europa voorgeftelt. Uit het Italiaansch. Augsburg, by J. B. Merz, i7g2. in 8°. 120 bladz. 'v Dit Boekje, waarin den Janfenisten veel» harde brokken worden voorgeworpen, had, wanneer hetzelve volkomen aan den fchoonen Titel zou beantwoorden, onzes oordeels in een meer ernffigen en befcheide toon behooren gefchreven te zyn. Waar toe onbetaamelyke uitdrukkingen? de waarheid heeft zulk eene verdeediging niet noodig. Waar toe fpotternyen ? — de zaaken Kerk, Godsdienst, Scheuring zyn 'er te gewichtig toe. Waar toe verbitterende fchimpredenen ? . daar door word geene vrede bevordert, daar door worden geene verdwaalde Broeders bekeert. Doch om tot de zaak teJtomen, het PLAN van VREDE rust op de volgende voorwaarden of preelitninairen, dat de Janfenisten voortaan niet, gelyk zy tot nog toe gedaan hebben, op vreemde Bodem , onder het geveinsde Vaandel als Catholyken den oorlog zullen voortzetten, doordien zy door al 't fcharmutzelen Hechts volk en ro. m verliezen, zonder hope van te overwinnen maar binnen hunne verfchanling der Utrechtfche Kerk zullen repliëeren, en zig in deszelfs Bolwerken verbergen, om met meerder roem, met eige Z 5 Wa-  302 VREDENSPROJECT TUSSCHEN DE Wapenen en onder eige Vaandels den vyand af te keeren, en veilig hunne dagen in rust door te brengen. Zie hier des Schryvers beknopt bellek : „ Het is nu omtrent anderhalve eeuw , dat de hardnekkigen oorlog tusfchen de Janfenisten en Roomseh-Catholyken begon, welke nog tot op dii uur voortduurt. Gy myne Heeren Profesforen , (a ; gy die de dappere Helden van het Janfenistifche Leger, en roemvolle Opvolgers der kloekmoedige Veldoverftens Sancyran, Janfenius, Arnaudtn Quesnel zyt, zegt, kan "er een vriendfchappelyk accord, kan 'er een Vredes - onderhandeling tusfchen U en uwe Tegenparty plaats vinden, waar door eindelyk de droevige gevolgen van eenen zo verderfelyken oorlog belet worden? Maar hoe zal het verdrag kunnen tot fland gebragt worden? Gy, Heeren Janfenisten, voert deezen oorlog tegen de Roomfche Kerk, om dezelve te hervormen; daarentegen beweert de Roomsch-Catholyke Kerk, volgens haar oud recht, bevoegt te zyn, U te bekeeren en te hervormen; uw oogmerk is, met de leus uwer ingebeelde Vryheid en Onaf hankelykheid te pronken ; de Roomfche Kerk blyft flandvastig en onveranderlyk in haare grondftellingen , en wü haar rechtmaatig gezag tegen alle uwe onderneemingen verdedigen. Gelyk zy nooit in eenig Leerpuncr. is terug geweeken, zo zalzy hier ook geen handbreed van haare Leering terug wyken. Gy wilt de Roomfche Kerk onderrichren, met welke vooroordeelen zy is vooringenoomen, en in welke dwaalingen zy fteekt, als dewelke het Pelagianismus voor het waare Chriftendom verkoopt, en het Molinismus voor de O) De Schryver heeft ongetwyfFelt het oog op zommige hervormzucbrige Hoogleeraars, op eenige Univerfiteiten, die door hunne Leering het Janfenismus begunftigen.  JANSENISTEN EN ROOMSCH-CATHOLYKEN. 303 de echte Catholyke Leering uitgeeft; en zy integendeel beweert uit hoofde van de macht door Chriftus aan haar gegeeven, het recht te hebben, de düisternisfen van uw verftand te verlichten, en U op den rechten weg te brengen, (a) Ik beken, dat in deeze Puncren geen Plan tot een minneiyk verdrag plaats kan hebben, te meer om dat gy de woorden, waar mede gy ftryd, eene gansch nieuwe en vreemde beteekenis geeft. Vlydt U niet, eindelyk het llagveld te zullen behouden : uw vyand is fterker dan gy denkt, en uwe krachten zwakker dan gy u verbeeld. Een gunftige Brief van den een of anderen PaTtyganger, of van een Univerliteits-Profesfor, of van een Duitfch of Italiaanfch Bisfchop, doet u aanftonds gelooven, dat uwe Party merkelyk aanwast, en dat nu de zuivere waarheid over de blinde en bygeloovige Onweetendheid (zoo ala gy 't noemt) zal zegevieren : doch zo gy ltaliën , Duitschland enz. doorreist, de Vergaderingen der Waereldgeestelyken en Geörderden bezoekt, zult gy U gemakke lyk van het tegendeel overtuigen. Op uwe Leerlingen kunt gy ook niet zeer veel vertrouwen , de meeste hebben eerbied voor U, uit eigen belang, b. v. om een plaats te bekomen, anderen blyven U getrouw , doch by alle hunne Declamatien tegen de gebruiken en oude oeffeningen der Roomsch-Catholyke Kerk, en by al hunne gemaakte houding, is hun gedrag van dien aart, dat zy u niet veeleer aandoenen. Veelen uwer Krygs- (a) De heilige Kerk komt het toe, te verlichten en te hervormen, zegt de H. Auguftinus : — alios invitat, alios excludit aliot relinquit, alios antecedit; omnibus tarnen gratice Dei partkipanda dat potejlatem, five illos informandi five adhuc reformandi, Jive tecolligendi, five admittendi. De vera Relig, C. 6.  3c* VREDENSPROJECT TUSSCHEN DE fcrygsknegten deferteeren, en hunne plaats Iaat zig niet zo gemakkelyk met nieuwe bekwaanie Rekruten vervullen. Verlaat gy u misfchien op de onverwinnelykfteid uwer Pennen ? Deeze verrasten wel eer eenige balfgeleerden in ltaliën , die door uwe fyne kunstgreepenen listige fchryftrant vervoert, iets zaakelyks, iets bezonders meenden te erlangen, dóch ondervonden weldra, dat het niets anders was , dan Affchyfzels uit uwe Penhelden der voorige eeuw. Een ganfche fchaar ftrydbaare Romeinen traden in het ftrydperk, en beweezen zonnenklaar uwe dieveryen en ontmomden U voor gansch ltaliën. 't Was U gemakkelyk, dezelve Weetnieten , Pelagianen, Curiahsten, Ultramontaanne, Dweepers , Molinisten , Jefuitenvafalen epz. te noemen; doch uwe handel wierd daar door by deskundigen niet verbeetert, veel minder uw vyand daar door verwonnen — 't is of die machtige woorden niet meer dezelve kracht en uitwerking hebben, die men 'er uwer zyds van hoopt. Ik beken het, met uw onophoudelyk tieren over Romens baatzuchtigheid — met deeze uwe fterkfte Battery — hebt gy eenige Vestingen ingenoomen. De mensch neemt gaarne iets voor waar aan, dat men hem verzeekert, voordeelig voor zyne geldbeurs te zullen zyn Doch ook deeze Aanflagen hebben door beetere ondervinding merkelyk van haare kragt — altans by vernuftige weezens verlooren. Stelt niet te vermeetel uwe hope op den byftand van zommige Bisfchoppen. Eenige onvoorzichtige Prelaaten lieten zig , gelyk bekent is, door ydele verwachting voorftaan , volgens de nieuwe Leering ieder Paufen in huune refpecrdve Diecefen te zullen zyn; zy lieten zig alzo tot uwe Party lokken, doch men  JANSENISTEN EN ROOMSCH - CATHOL.YKEN. 305 men heeft thans ondervonden, dat het zelfs tot hun eigen behoud nodig is, dat zy zig aan den Roornfchen ftoel houden. Ook zyn de Pastoors, die zig voor uwe party hadden verklaart, om door de vryheid en onaf hankelyheid, jk weet niet welke eene bezondere magt en gezag onder hunne Parochiaanen te verkrygen, eindelyk door de ondervinding overtuigt dat zy even daar door tusfchen twee ftoelen in de Asche vallen. Vertrouwt ook niet op de hulp der Vorsten. Gy moogt in uwen Disfertatien, Thefes en ftrydfchriften de rechten der Vorsten nog zo hoog opvyzelen—'er mag in uw Concilie van Pistoien ook nog zo dikwils het koninglyk ,, Motu Proprio" en niet eenmaal de geringlte melding eener pauffelyke BulIe voor koomen — 't blyft immer waar, dat de Vlyers de gevaarlykfte menfchen zyn. 'tls alzo te vreezen, dat deeze Oorlog ten uwen nadeelen zal uitvallen, te meer om dat gy daar by van den beginnen af twee misllagen hebt begaan: en wel in deeerfte plaats, dat gy de Roomsen Catholyke Kerk altyd binnen haare paaien beöorlogt. Het kwam uit deezen misllag, dat gy tot uwe groote fchaden genoodzaakt wierd menigmaal eenen gevaarlyke Veld{lag op 't Grondgebied u ws vyands te wagen, en menigmaal in enge en benaauwde wegen geraakte; daarom kondet gy de ganfche macht van uw Leger n et gebruiken , maar moest u te vreeden houden. met den Vyand nu hier, dan daar in kleine Scharmutfelen op de Voorposten aan te tasten; waar door gy u zelve en uwe beste troepen zo wel als uwen vyand kwaamt af te matten. Uwe tweede Misdflag beftond daar in, dat de Oorlog, welke gy tegen de Roomfche Kerk voerde, eigentlyk volgens uw plai. en oogmerk, van U geen Oorlóg genoemt wierd, 't zou volgens dit plan alies onder den lchyn van den-  306 ^ VREDi:tf#!fl5f^pf i^USSCHEN DE goed/: Va tlltlfen in 't werk gefïelt woi^ "Jl^ist of Janfenisten-be- dro, f, .« groote fchade genood- zaa:' t 1 • ■ Uniform te dragen, en WMagffWr öp Rötimfchen voet, zo veel doenlyk, in te richten, 'tls waar, hier uit ontfproot voor u dit voordeel, dat de Roomsch Catholyken, onder het misleidend gewaad door de gelykheid der uniform. den Vyand voor een geallieerden aanzagen ; doch zulks kan van geenen duur zyn. De Roomsch Catholyken ontdekten uwe Politieke ftreek en, verklaarden u voor openbaare Vyanden ,en vielen met alle magt op uwe troepen aan, en daar gy U met den dekmantel van Vriendfchap had willen verbergen, en als Catholyken willen aangezien worden, verfcheent gy voor de oogen der ganfche waereld als de onvernuftiglle menfchen , die tot niets kunne befluiten, als laffe Menfchen, die niet koud zyn noch warm. Ik raad u alzo, voortaan onder uwen eigen flandaart te ftryden , de Roomsch Catholyke Kerk onder den fchyn van vriendfchap onder de naam van geallieerden niet heimelyk te attaqueeren, maar als uwe vyand te behandelen , uwe troepen gansch voorzichtig te rug te trekken, om niet op 't vyandelyk grondgebied verrast en omcingelt te worden, U binnen de onverwinnelyke Bolwerken der Utrechtfche Kerk te verfchansfen en aldaar in gerustheid uwe dagen te eindigen — voor de ganfche waereld te verklaaren, dat gy u van de Roomfche Kerk kloekmoedig hebt afgefcheurt, en als verklaarde vyanden, alle gemeenfchap met dezelve hebt afgebrooken. En, wat kan u rog van dit zo edel befluit te rug houden? wat zulk een heldenmoedig onderneemen beletten? De vrees van by de Roomsch Catholyken als  JANSENISTEN EN ROOMSCH- CATHOLYKEN. 307 als Ketters aangezien, of van de R. C. Kerk als zulke verklaart te zullen worden? doch, is dit niet een groote eer voor U, als üwaalleeraars door zulke eene Kerk veroordeelt te worden, welke zelve, volgen uwe eige ontdekking, in de diepfte Duifternis zit, Ketteryen in haaren fchoot voed,^) het pelagiaansch en tyi&nmschFineamDc-mini {b) voortvaart te verdeedigen, en — volgens uwe eige openbaare belydenis, niet ophoud, hetgedrogtelyk fchandelyk en Kettersch gevoelen aangaande Janfenius Daadzaak (c) tot op den dag van heden te beguntigen? — die van de eene Dwaaling in de andere vervalt, om dat haare opperhoofden: de Paufen, de middelen verwerpen en vernietigen, waar door en het geloof en de Kerktucht moeten bevestigd worden. (V)?? Denkt eens zorgvuldig terug, en overweeg, wat al fchoone zaaken gy in het Cotipendium der Historie door den Abt Rondet, en in de wydloopige Historie door Racine uwen Leerlingen in de handen hebt gegeeven, en antwoord my, of het wel met uwe zo befchaafde fpitsvinnigheid, ja zelfs met het gezond vernuft, zou ftrooken, terug te willen deinzen , en met zulke eene Kerk veretnigt te willen fchynen, welke de eerfte echte denkbeelden der Gratie verlooren heeft, die in plaats van waarheid de dwaaling verdeedigt, en in openbaare handtastelyke Ketteryen vervallen is? Welke ergernis en aanftoot geeft gy niet, met in zulke eene Kerk der duisternis te verblyven, aan alle die nog niet volkomen van uw verlicht verftand, van de wet- tig- (a) Desfeirt des Jefuic (b) Troifit *e memoire du pere Quesnel. (c) Lettre de Ia hereiie imagin. Memoire fur la Mandem. de M- deAIeth. <&) Reflex, fur la deliber.  303 VREDENSPROJECT TUSSCHEN DE tigheid uwer reform en zending, en van de zuiverheid uwer voorneemens overtuigt zyn? Is dan niet het licht, dat u van boven beftraalt, hetklaare licht der Waarheid ? zyt gy niet de verlichte en de Verlichters? Nu wat gemeenfchap kan het licht met de duisternis hebben? Neen — wy willen in de Catholyke Kerk zyn en blyven, zegt gy; en waarom ? Om dezelve te onderrichten en te verlichten, en haar uit haare duistere dwaaling te trekken. Dat is flegts de moor gewasfen, myne Vrinden, de Roomfche Kerk {a) verandert haare fpraak, Geloof en gevoelens niet. Van den heiligen Petrus af tot Pius den zesden toe, behoud zy dit onveranderlyk Charak- ter, ftandvastig of hardnekkig zo gy het noemt, —— en onbefchroomt heeft zy alle zulke kameraaten, die haar wilden hervormen en verlichten toegeroepen U insgelyken: nesciovos, Ik ken u niet. Het zal U alzo tot geen geringe eer verftrekken, zulke eene Kerk verlaaten te hebben, te meer om dat gy in den fchoot der Roomsch Catholyke Kerk nooit uw Hervorm, fyftema in alle deszelfs deelen zult kunnen uitvoeren, en deszelfs nuttigheid nooit algemeen zult kunnen uitbreiden. Welke onoverwinnelyke Hindernisfen heeft niet uwegrooten en ieverigen Hervormer, de Bisfchop van Pifloia by Zyne ondèrneeming ontmoet! Integendeel welke Vryheid in verlichten, welke onafhankelykheid, welke gerustheid in 't opvolgen uwer Grondftellingen (p) De Catholyke Kerk word wel beflreeden, maar nooit overwonnen, zegt de heilige Auguftinus: Ecclefia Catholica, cmpa omnes hcerefes pugnans, impugnari poteji, txpugnari non potcjl 'Hare/es omnes de lild exierunt, tamquam farmenta inutilia de vita pracila! ipfa autem manet in redice Jua, in vitefua in Charitott fui. De Symb. ad Cathec. I. I. C. 6.  JANSENISTEN EN ROOMSCH-CATHOLYKEN. 309 gen, hebt gy te verwagten, wanneer gy uwe afgematte troepen na Utrecht concentreert, alwaar gy veilig volgens uwe gevoelens kunt leven, vry van alle vervolging van Molinisten, van Jefuiten, van onweetende Munniken, van Hildebrandisten, van Curialisten en van allerly foort van Roomfche isten. O hoe zal deeze verlichte gezuiverde Kerk haare weldaadige ftraalen aller wegen verfpreiden! hoe zal den toevloed der elders vervolgde en verdreeve Verlichters en Hervormers van alle zyden na deeze plaats ftroomen! zelfs uwe Broeders— de Hervormers der zestiende eeuw zullen tot dit Heiligdom vluchten, en zich met u vereenigen! daar en boven zullen uwe nieuwe Broeders — de hedendaagfche Wysgeeren —— u gaarne de hand bieden. Hier kunt gy op uw gemak het aanftaande algemeene Concilie afwagten, waar aan gy appelleert. Hier kunt gy ongeftoord het Reform-plan uwer Appellanten in het werk ftellen , en de ganfche waereld doen zien, dat het licht der waarheid de Roomsch-Catholyke Kerk verlaaten heeft, en alleen by U te vinden is. B E R I G T. By F. J. van Tetroode, Drukker en Uitgever dezer Kerkelyke Bibliotheek, is van de Pers gekomen en alom verzonden : PU Sexti Pontifius Maximi, Allocutiones , Homilice , Pleraque Epiftolce , turn Vul gat ce, turn haclenus non Vulgata, in unum corpus collecla, atque editce. Opera & Studio Ceefaris Brancadoro, Archiepiscopi Nifibeni , in Belgio ac Burgundice Comitatu Nuncii Apoftolici & ad regiment Mijjionum Hollandice a S. S. Domino Noftro Specialiter Deputati. Tom. I. Dit  3ro B E R I G T. Dit werk, t geen behalven een fraai welgelykend Ponrtrait van zyne Heiligheid, den tegenwoordige* Paus, en een zeer doorwrogte Voorreede, veele be" langryke zaaken gedurende deszelfs Pausdom voorfVikk Ve,rVat' kan de" leergierigen en in zon- laalu^aare^^r^2 t0efhnd *St laatite jaaren de zeekerfte oorconden en gewhrtiefte g'ettmzTn ngCn * d» * Het eerfte Deel daar van in folio gedrukt, zal ras door een tweede Deel, van gelyk formaat, gevolgd worden, en een geheel uitmaaken van al het wee!r ^ zoo in de OofterfthTl S K^Kerken tot °P den hujdigen dag heeft dit nle?^^ metre§.gezeSd *«• worden de aanrneïd in ee° V3n dlt' maar ook va» het toeko- n, i? g ' overwaardig tc zy„. Ook zal men , zoo ras de menigte der toe^ezondene ftukken den Verzamelaars deezer S™ê Bibliotheek zulks toelaat, 'er een klyn Uittreksel" een der volgende N°. van medegedeeld worden Duidelyke Letter en zinlyk papier, zoo wel als al t geen iets kon toedragen, om 'er de Jeezing van te yeraangenaamen, is hier in agt genoomen'; terwyl men met dat alles niet minder bedagt is geweest is de prys van het zelve llegts tegens f6-• van dit deel gereekend,zoo matig dus bepaald, om hetateemeener en verkrygbaarer te maaken ; ten welken einde hetzelve ook in commislle verzonden is