ALGEMEENE SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. VIERDE DEEL.   » 843 g-1 A L G E M E E X E SPE C TAIOMAALE SCHOUWBURG, o r T O ONEEL STUKKEN D O OU Dl EEBSTE VERNUFTEN van EUROPA, Met Uïelov-geïnventeerde Kunstplaaten. te AMSTERDAM Bij II. GAKT MAN", "WWER MAN DEIi.en J."Wt. SMIT. M U C c ~&. c I .   Die, onder de fchriften van schiller , zij. ne Kabale und Liebe, in het oorfpronglijke, kent, zal de moeilijkheid van de vertaaling diens treur/pels, althands, in geenen twijfel kunnen trekken. — Wij openen daarmede dit deel van onzen Schouwburg r over wiens lot wij alle reden hebben te vrede te weezen. Het /luk, waaraan wij den naam gegeeven hebben van: de Familie-gcfchiedenis , draagt in 't origineel den tijtel van: der Deutfche Hausvater. De vertaalers van le Pere de Familie, van d ide rot , cn ook van deezen Deutfchen Hausvater, die ons zijn voorgegaan, en de laatjle van welken eene tweede overzetting van deezen arbeid des Vrijheers van gemmingen niet geheel nutloos gemaakt heeft, hebben ons tot deeze naamsverandering verpligt.  INHOUD. KABAAL EN LIEFDE. DE FAMILIE-GES CHIEDENIS. HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA.  KABAAL en LIEFDE, TREURSPEL, IN V IJ F E E D R IJ V E N. NAAa HET I100CDUITSCH VAN DEN HEERS F. SCHILLER.  VERTOONERS. de president van walter; atffl 't hof VUti een' Duitscli vorst. ferdinand, zijn zoon, majoor. de hofmaarschalk van kalf. lady mi'lford, gunjlelinge van den vorsu wurm, huisfecretaris van den prejident, m i l l e r , Jlads mujicant. elisabeth, Zijne VTOUW. i-oüize, zijne dogter. sofia, kamerjuffer der lady. een kamerdienaar van den forst, andere bedienden. zwijgenden,  Ik brand los of heken 1   KABAAL en LIEFDE TREURSPEL. eerste bedrijf. Eene kamer in het huis van Miller. EERSTE T O O N E E L. miller, van een* floel opjlaande, zet zijne violor.cel ter zijde; elisaseth, ïit in haar nachtgewaad, aan eene tafel koffie te drinken. miller; fchielijk op. en néér gaande. Eéns voor altoos. De zaak wordt ernftig. Mijne dogter koomt met den baron in opfpraak. Mijn huis krijgt een' kwaaden naam. De prefident krijgt 'er de lucht van , en — kort en goed; ik verzoek den jonker dat hij mijn huis mijde. elisabeth* Gij hebt hem niet in uw huis gelokt; gij hebt hem uwe dogter niet toegeworpen. miller.. tïib hem niet in mijn huis gelokt, — heb hem de meid niet toegeworpen; — wie let 'er op? — Ik was meester in huis. Ik had meer acht op mijne dogter irc@:en gceven. Ik had den majoor beter moeten A a de  4 KABAAL en LIEFDE, waarheid zeggen —■ of had alles rerftond aan zijne excellentie, zijnen heer vader moeten melden. De jonge heer brengt het in éénen adem op ftraat; dat moet ik weeten \ en al het onweer koomt op den violist. elisabeth; een kop koffie uil drinkende. Zotheid! Praatjes! Wat kan over u koomen? Wie kan u iets verwijten? Gij behartigt uw beroep, en raapt difcipelen bij malkanderen, waar gij ze kunt krijgen. MILLER. Klaar, zeg mij toch, wat zal de uitkomst van deezen ganfehen handel zijn?... Neemen kan hij de meid niet... van neemen is in 't geheel de rede niet, en tot eene... dat zich de Hemel ontferme?— Goeden morgen ! Gefield dat zoo een mijnheertje van zich hier en daar, en daar en hier reeds overal beholpen hadde; als hij, de henker weet wat al gelost heeft, dan fmaakt het mijn' goeden flokker voorzeker in zoet water te visfehen. Geef acht! geef acht 5 En als je ook voor iedere opening het oog hield , en voor ieder bloeddroppel op fchildwagc ftondet, hij zal ze voor uwen neus in opfpraak brengen , de meid eens laaten zitten , en zich fchuil houden; en de meid is voor haar levenlang ontëerd, blijft zitten, of heeft fmaak in 't handwerk gekreegen ; en zet het voort... Qzich met den vuist voor *t hoofd flaande.) llcinel en aarde! bli-  TREURSPEL. S ELISABETH. De Hemel behoede ons! MILLER. Daar valt wat te behoeden! Waarop kan zulk een wildzang toch anders zijn oogmerk richten? — De meid is fchoon... wélgemaakt... heeft een' netten voet. Onder 't dak mooge 't uitzien hoe het wil; daaröp ziet men bij u vrouwlui niet; als men opöraat flechts de juffer kan fpeelen. Rammelt mijn fpringin-'t veld eerst nog dit kapittel uit,... hei daar!dan gaat hem een licht op, ... dan moeten alle zeilen bij, en 'er op los, en — ik verdenk het hem gansch niet. Mensch is mensch; dat moet ik weeten. ELISABETH. Je moest flechts de wonderfchoone brieven ook leezen, die de genadige heer aan uwe dogter fchrijft. Goede Hemel! daar ziet men 't immers zonneklaar, hoe het hem alleen om haare fchoone ziel te doen is. MILLER. Dat is de rechte hoogte. Op'den zak flaat men; den ezel meent men. Wie eencti groet aan het lieve vlcesch te doen heeft, behoeft flechts aan het goede hart boden te zenden. Hoe heb ik 't gemaakt? — Heeft men 't eerst zóó ver klaar, dat de zielen den koop toeflaan, wip! neemen de ligchaamen een exempel; het gezin dost het de heerfchap naar, en de zilveren maan is op 't einde flechts de koppelaares geweest. A 3 EL1'  6 KABAAL en LIEFDE, elisabeth. Zie toch flechts eerst de kostelijke boeken aart» die de heer majoor in 't huis geduurd heeft. Uwe dogter bidt 'er ook fteeds uit. miller; (Jrij fluit.") Hei daar ! Bidt? Gij hebt 'er verftand van! De raauwe verfterkende foepen der natuur zijn voor de tedere makronnen maag van zijne genade nog te hard. Hij moet ze eerst in de helfche pestkeuken der belletriften kunftig laaten opkooken. In 't vuur met den drek! Daar zuigt mij de meid... de Hemel weet wat al voor... bovenhemelfche fratzerijen in; dat loopt dan als fpaanfche muggen in 't bloed, en werpt mij de handvol christendom nog gansch uitmalkander, die de vader ter nood nog zoo zoo bijeen hield. In 't vuur, zeg ik! De deern zet zich al dat duivelsch tuig in 't hoofd; door al dat rondzwerven in de (lemppempwaereld vindt zij ten Iaatftcn haar geboorteland niet meer; vergeet, fchaarnt zich dat haar vader Miller de violist is, en ontzegt mij op 't laatsteen' wakkeren eerbaaren kaerel» die zich zoo warm in mijne kennis wist te brengen. Neen! de duivel moog' mij haaien; (opfpringende-, vuurig.) terftond moet de kool te vuur, en den majoor — ja, ja, den majoor zal ik wijzen, waar de timmerman het gat gemaakt heeft. (Hij wil vertrekken) SLI-.  TREURSPEL. 7 ELISABETH. Wees bedaard, Miller! Hoe meenig een fchoonen ftuiver hebben ons alleen de prefenten miller; koomt terug en blijft voor haar Jlaan. Het bloedgeld mijner dogter ? — Scheer u naar den fatan, infaame koppelaarfter! — Eer wil ik met mijn viool loopen bedelen, en een concert voor een beete broods geeven — eer wil ik mijne violoncel in ftukken flaan, en mist in den zangboom draagen, eer ik mij zoude voeden van het geld, dat mijn éénig kind ten koste van ziel en zaligheid verdient. — Laat het vermaledijde koffis drinken, en fnuiven; dan behoeft gij het gezigt van uwe dogter niet ter markt te brengen. Ik heb mij zat gegeeten, en altoos, en fteeds een goed hembd aan 't lijf gehad, eer zulk een verweerde duizend fa fa ooit beenen in mijn huis gezet heeft. elisabeth. Slechts niet terftond met de deur in 't buis. Hoe gij 0p 't oogenblik in vuur en vlam ftaat! Ik zeg immers alleen, men moet den heer majoor niet ruw behandelen, hij is de zoon van den prefident. miller. Daar ligt de haas in de peper! Daarom , juist daarom moet de zaak nog heden afgedaan. De prefident moet het mij dank weeten, als hij een rechtgeaart vader is. Gij zult mij mijnen rooden trijpenA 4  0 KABAAL en LIEFDE, rok uitfchuijeren, en ik zal mij bij zijne excellentie iaaten aandienen. Ik zal tegen zijne excellentie zeggen: uw heer zoon heeft een oog op mijne dogter; mijne dogter is te flecht voor de- vrouw van uwen heer zoon; maar tot de bijzit van uwen heer zoon is mijne dogter te kostbaar; en daarmede bajla! — Ik heet Miller! TWEEDE T O O N E E L. miller, elisabeth, wurm. elisabeth. Hal goeden morgen, heer fecretaris! Heeft-men ook eens weder het genoegen van u te zien ? wurm. Aan mijne zijde, aan mijne zijde, nigt! waar een knvalier zijne bezoeken aflegt, koomt mijn burgerlijk genoegen geheel niet in aanmerking. elisabeth. Wat gij niet al zegt, heer fecretaris! De hooge genade van den heer majoor van Wal ter verblijdt ons wel nu en dan; doch daarom verachten wij niemand. miller; verdrietig. Een ftoel voor mijnheer, vrouw! Wilt gij 't afleggen , heer landsman ? Wurm; legt zijn' hoed en Jlek néér, , en zet zich. nu! En hoe bevindt zich dan mijne tqekoo- mera  TREURSPEL. $ pende... of geweezene? Ik wil toch niet hoopen... krijgt men ze niet te zien, juffer Louizet elisabeth. Heb dank voor uw navraag , heer fecretaris! Maar mijne dogter is toch in 't minst niet hoogmoedig. miller; ergerlijk; haar- met den « elleboog aanjlootende. Wijf! elisabeth. Het fpijt mij flechts, dat zij de eer van uw bezoek niet kan hebben, heer fecretaris.! Zij is juist in de mis, mijne dogtcr... w u r m. Dat verheugt mij, verheugt mij. Ik zal eens eene vroome, chriftelijke vrouw aan haar hebben. elisabetii; met den lagch van eene vrouw van gewigt; maar lomp. Ta... maar, heer fecretaris!... Miller; haar met blijkbaare verlegenheid in 't oor zeggende. Wijf-!- elisabeth, Als ons huis u anders op eenige wijze dienen kan... met veel vergenoegen, heer fecretaris 1... wurm; vol j'pijt' Anders, op eenige wijze? verpligt! verpligt! -* Hem! hem! hem! A 5 ' «IV  io KABAAL en LIEFDE, elisabeth. Maar... gelijk mijnheer de fecretaris zelf zal kunnen zien.... miller; haar vol toorn op den rug fiootende. Wijf! elisabeth. Goed is goed, en beter is beter; en ééfl eenig kind kan men toch niet in zijn geluk hinderen. (boersch hovaardig) Gij zult mij immers wel begrijpen, heer fecretaris? wurm; zich ongerust in den Jloel keerende, agter zijne ooren krabi bende, en aan zijn' jlrook en lobben trekkende. Begrijpen? neen... o ja... Hoe meent gij 't dan? elisabeth. Nu... nu... ik dacht flechts... ik meen (sz; hoest.) ■wijl juist de lieve Hemel fpoedig mijne dogter volflrekt tot eene genadige mevrouw wil hebben... wurm; fchielijk opjlaande. Wat zegt gij daar? wat? miller. Blijf zitten! blijf zitten, heer fecretaris! Het wijf is eene zottin. Van waar zal eene genadige mevrouw kootnen? Welk een ezel toont zijn langoor door dit gebabbel? ^ eli-  TREURSPEL. tf elisabeth. Schimp vrij, zoo lang als gij wilt. Wat ik weet, weet ik... en wat mijnheer de majoor gezegd heeft, dat heeft hij gezegd. miller; grijpt in woede zijn bas. Wilt gij uw' bek houden? Wilt gij de bas aan uw' kop weecen ? — Wat kunt gij weeten ? wat kan bij gezegd hebben ? — Stoor u aan het gefnap niet, neef! — Scheerje , in de keuken. — Gij zult mij immers niet voor den lijflijken zwager van den domkop houden, dat ik met de meid naar hoogheid ftreeve? Da$ zult gij toch van mij niet denken , heer fecretaris ? wurm. Ook heb ik 't niet aan u verdiend, heer muziekmeester! Gij hebt mij altoos getoond een man van uw woord te zijn; en mijne aanfpraaken op uwe dogter waren zoo goed als onderfchreeven. Ik heb een ambt, dat zijnen goeden huishouder kan onderhouden; de prefident is mij toegedaan; aan voorfpraak kan het mij niet ontbreken, indien ik mij wil zoeken te verhoogen. Gij ziet, dat mijne oogmerken om-, trent jufvrouw Louize ernftig zijn; fchoon zij misfchien door een' adelijken windbuil de ftad zij rondgedraagen.... elisabeth. Mijnheer fecretaris Wurm! meer refpecr., als men w durft verzoeken... m i l-  W KABAAL en LIEFDE, MILLER. Houdt uw' bek, zeg ik — Wees gerust, heer neef! het blijft bij 't oude. Wat ik u voorledenen herfst antwoordde , antwoorde ik u thans weder. Ik dwing mijne dogter niet. Staat gij haar aan... goed en wel; zoo mooge zij zien, hoe zij met u gelukkig worde. — Schudt zij 't hoofd... nog beter... In 's Hemels naam, wilde ik zeggen... Verkrop de weigering, en drink eene flech met den vader. De meid moet met u leeven; ik niet! — Waarom zoude ik haar een' man, waarin zij geen' finaak heeft, uit klinklaare eigenzinnigheid , op den hals werpen?... opdat mij de booze vijand in mijne grijze dagen nog als zijn wildbraad herömzwecpe .. • dat ik io ieder glas wijn krijge te zuipen... in ieder' fchotel foup krijge te vreeten; „gij zijt de fpitsboef, die zijn kind heeft rampzalig gemaakt!" ELISABETH. En kort en goed... ik geef abfolüt mijne toeftemming niet; mijne dogter is tot iets hoogers gemunt , en ik gaa voor den rechter , als mijn man zich laat bepraaten. MILLER. Wilt gij dat ik u arm en been breeke, praatjesmaakfter ? WURM. Een vaderlijke raad , heeft op eene dogter veel vermogen; en gij zult mij, hoop ik, kennen, heer  Treurspel. t% MILLER. Dat je alle hagel!.. De meid moet je kennen. Wat ik oude knastenbaard aan u afkijk , is juist gecne kost voor de jonge, neuswijze deern. Ik zal u opéén hiirbreed zeggen, of gij een man voor het orchest zijt... maar een vrouweziel is ook voor een'kapelmeester te hoog. — En dan, voor den vuist, heer r.eef! ik ben een plompe, rechte duitfche kaerel} voor mijn' raad zoudt gij mij ten laatften weinig bedanken. Ik raad mijne dogter aan niemand... maar u raad ik. mijne dogter sf, heer fecretaris ! Laat mij uitfpreeken. Een minnaar, die den vader om hulp viaagt, vertrouwe ik... vergeef het mij... geens holle hazelnoot toe. Is hij wit; zoo zal hij zich fchaamen, om zijne talenten door dit ouderwetser» kanaal voor zijne lieffte te brengen. — Heeft hij het hart niet; dan is hij een gek, en daarvoor zijn geene Louize's opgegroeid. —Gints... agter den rug des vaders, moet hij zijne zaak aan de dogter heitellen. Maaken moet hij, dat de meid lisver vader en moeder voor den duivel wenfche, dan hem te laateit vaaren... of dat zij zich zelve aan de voeten van haaren vader werpe, en, om *sHemels wil, om den zwarten , geeien dood , of om den ééuigen van haar hart bidt... Dat noeme ik een kaerel! Dat hees beminnen! — En wie het bij 't vrouwvolk zoo ver niet brenge, die moet... op zijn ganzenveer rijde» W 0 B !«•  14 KABAAL ew LIEFDE, wurm; hoed en Jlok neemende, eti Spoedig vertrekkende. Verpligt, mijnheer Miller! Miller; hem langzaam volgende. Waar voor ? Waar voor? Gij hebt immers niets genooten, heer fecretaris! (Terugkèomende.')Niets hoort hij, en weg gaat hij. — Is het mij niet als gif en oprement, wanneer ik den pennenlikker in 't oog krijge. Een geconfisqueerde, walglijke kaerel, als of hem ergens een fluikhandelaar in de waereld van onzen lieven heer hadde geflooken. — Die kleine» listige muizenöogen... de hairen brandrood...dekin uitpuilende, juist als of de natuur, uit klinkklaaren nijd over het bedorven fuik werks, mijnen flungelzoo aangevat, en in een' of anderen hoek geworpen hadde.— Neen! Eer ik mijne dogter aan zulk een fchoft wegwerpe , liever zal zij mij Hemel vergeef 't me. —- elisabeth; vuilaartig. Die hond! Maar men zal u den mond fchoon houden. miller. Maar gij ook met uwen pestilentialen jonker, hebt mij te vóóren ook zoo in 't bataas gejaagd. Gij zijt toch nooit dommer, dan wanneer gij, om 'shemels wil , verftandig behoordet te zijn. Wat heeft dat gerammel van eene genadige mevrouw en uwe dogter toch willen beduiden? Wurm is mij de rechte! dien moet  TREURSPEL. ts moet men zoo wat aan den neus hangen , als men het morgen op de markt uitgebazuind wil hebben. Dat is juist zoo een Monfieurtje, zoo als zij in der lieden huizen rond fnuffelen , over kelder en keuken fpreeken; en fprmgt iemand een neuswijs woord uis den mond, ... pof! weeten vorst, maitres en prefident het; en gij hebt de fiedende donderbui op den hals. DERDE T O O N E E L. miller, elisabeth, LouiSE; met een boek in haar hand. louise; legt het boek neder, gaai naar Miller , en drukt hem de hand. Goeden morgen, lieve vader! miller; hartelijk. Braaf, mijne Louize! — Het verblijdt mij, dat gij zoo naarftig aan den Hemel denkt. Blijf altoos zóó> en zijn arm zal u behouden. louize. ó! Ik ben een groote zondaaresfe, vader! ... Was hij daar, moeder? elisabeth. Wie, mijn kind? LOUIZE. Ach! ik vergat dat 'er buiten hem nog menfcben zijn.  jrS KABAAL en LIEFDE, zijn. — Mijn hoofd is zoo verwilderd. Hij was 'ét niet? Walter? miller; treurig en ernjiig. Ik dacht, dat mijne Louize dien naam in de kerk hadt gelaaten. louize; hem eene poosJlarb'ogende aangezien hebbende. Ik verfta u, vader! Ik gevoel het mes, dat door mijn geweeten ftoot; maar het is te laat. — Ik heb geenen aandacht meer, vader! — De Hemel en Ferdiriahd fcheuren aan mijn bloedend hart; en ik vrees, — ik vrees!— (na eenig zwijgen.) Maar neen, goede vader! Als men den kunftenaar, te midden der bewondering over zijn fchilderftuk, vergeete, vindt hij zich immers ten hoogden geroemd! — Als mijne blijdfehap over het meesterftuk des Hemels mij den Maaker doet voorbijzien , vader!... moet dat den Hemel niet verrukken? miller; zich moedeloos in den floel werpende. Daar hebben wij 3t! Dat is de vrugt van het godloos leezen. loüize; ongerust naar een vengjler gaande. Waar of hij thans wel moge zijn?... De vooir.aa. me dames, die hem zien... hem hooren.... Ik ben een gering, vergeeten meisje. (Op dit woord fchrikt zij, m vliegt naar haaren vader.) Maar neen, neen! Ver-  TREURSPEL. ij Vergeef mij! Ik beween mijn lot niet. Ik begeer immers flechts weinig... Ik wil flechts aan hem denken... dat kost immers niets!.. Het weinig leven... o, dorst ik het wegademen, in een z.igt, vlëijend luchtje, om zijn aangezigt te verkcelen! — Dit bloempje jeugd, ware het als een viooltje, en trade hij 'er op, en dorst het nederig onder Tiein derven! daarmede zoude ik mij vergenoegen ! vader ! Wanneer het mugje zich in de draalen der zon verblijde , zoo kan immers dé grootfche; inajeftueufche zon dit niet ftrafFen ? ui i l l e r ; getroffen, over den leuning van den fitel buigende, en zijn gezigt bedekkende. Hoor,Louize! Ik gave gaarne het overfchot mijner jaaren, zoo gij den majoor nooit gezien hadt. louize; verjchrikt. Wat zegt hij daar? wat? — neen! hij meent her anders, de goede vader. Hij zal niet weeten, dar Ferdinan'd de mijne is, voor mij gefchapen, mij tot blijafchap, door den Vader der minnenden. (Zij Jlaat denkende:.) Toen ik hem de eerftemaal zag . (fdüelijker.') en mij het bloed in de wangen deeg,blijder joeg iedere polfe ; elk gevoel fprak, iedere adem lispelde: „ Iiij is 'tl" -r- en mijn hart den altoos ontbreekenden ook erkennende , bekragtigde het: „ Hij is 't." En hoe weérgalmde dit door de ganfche zich mede verblijdende waereldf Toen — ö toen g'ing in mijne ziel de eerde morgen op; Duizend jonge gewaarwordingen onffprooterï uit siijn hart, gelijk de bloemen uk het aardrijk , als het J* htif  18 KABAAL e n LIEFDÉ,- lente wordt. Ik zag geene waerdd meer; en echter' herïnnere ik mij, dat zij nooit zoo fchoon was. Ik wist van geenen Hemel meer, en nochtans had ik denzelven nooit zoo bemind. miller; treedt fclüelijk bij haar, en drukt z: aan zijne borst. Louize! — dierbaar.. voortrëflijk kind !.. neem mijnen ouden, zwakken kop.... neem alles... alles! Den majoor de Hemel is mijn getuige. .. ik kan hem u nooit gccven. \, Hij vertrek.) louize. Ik begeer hem immers ook thans niet,' mijn vader! Deeze kleine daanwdroppel tyds».. reeds een droom van Ferdinand drinkt hem wellustig op. Ik ontzeg hem mij, voor dit leven. Dan, moeder!., dan, als de fchraagen van het onderfcheid inftorten-... als alle die gehaatte hulfels des ftands van ons vliegen.... menfclrcn flechts menfcfien zijn... Ik breng niets met mij,dan mijne onfehuld; maar vader heeft zoo dikwijls gezegd, dat het verfierzel en de weidfche ti'tels goedkoop worden, als de Hemel koomt, en de harten in prijs rijzen Dan zal ik rijk zijn. Giuts rekent men traanen voor triomfen, en fchoone gedachten voor voorouderen aan. Dan zal ik voornaam zijn, moeder! — wat zou hij dan nog bovenzijn meisje hebben ? elisabetii; trotsch. Louize! de majoor! Hij fpringt over de plank. Waar verberg ik mij toch ? lou~  TREURSPEL; r>> louize; begint te beeven. Jjlijf toch, moeder! elizabeth. Mijn hemel ! Hoe zie ik 'er uit. Ik moet "mij immers 1'chaamen ! Ik durf mij voor zijne genade zóó" niet vertoonen. ( Zij vertrekt.) VIERDE T O O tf E E L. touizE, ferdinanu; hij vliegt naar Louize; zj zijgt magteloos en bleek in eerf {loei; hij blijft voor haarftaan. Zij zien zich een tijd lang zwijgende aan. FERDINANU. C-T ij zijt bleek , Louize! L o u i z e ; ftaat op, en valt hem om ■ % ■ den hals. Het is niets; niets. Gij zijt immers hier. Het is oven terdinand; haare hand husfehende. *En'bemint mij mijne Louize nog? Mijn hart is gelijk het gisteren was; is het uwe ook nog zóó? Ik vli.-ge- flechts hier heen, wil zien of gij vergenoegt zijt, en gaat), en het ook zijn, — Gij zijt het niet. louize. Och ja, och ja, mijn beminde! FBR D1KAND. Sprcelc de waarheid: Gij zijt het niet — Ik zii door uwe zie!, nis door het heldere water van deezen biülrnt {op zijnen ring wijzende. ) Hier kan zich B 2 geen  2* KABAAL en LIEFDÉ, geen blaasje opdoen , dat ik niet zoude ontdekken. — 'Er treedt geen denkbeeld in uw anngezigt', dat mij kunne ontglippen. Wat deert u? Spoedig! Zïe ik flechts deezen fpiegel helder, dan drijft 'er geene wolk over de waereld. Wat bekommert u? louize; ziet hem een poos fpraakekos en veel-betekenende aan; en zegt voons weemoedig. Ferdinand! indien gij toch wist, hoe fraai zich in doeze taal liet burgerlijke meisje vertoone! ferdinand.- Wat is dat? (bevreemd) Meisje ! hoor ! wat is dat? Gij zijt mijne Louize! Wie zegt u dat gij nog iets anders moete zijn! Ziet gij in welk een koel denkbeeld ik u moet aantreffen! Zoo gij flechts* enkel liefde voor mij waart, wanneer zoudt gij dr.n tijd gehad hebben om vergelijkingen te marken ? Als ik bi j u ben, verfinelt mijn verftand in een blik; — in een' droom van u , als ik weg ben ; en gij hebt neg eene wijsheid naast uwe liefde ? — Schaam u! Elk oogenblik, dat gij aan die zorg zoudt verliezen , ware uwen jongeling ontfloolen-. louize; vat zijne hand, terwijl zij haar hoofd fchudt. Gij wilt mij in flaap wiegen, Ferdinand ! — wilt mijne oogen van deezen afgrond' aflokken , in welden ik zeer zeker ftorten moet. Ik zie in 't toekoomende. — de flcm des roems.., uwe ontwer-pen... uw vader... mijn niets.. \Zii fihrikt en Int ij*-  TREURSPEL. si ijllings zijne hand los." Ferdinand! een dolk boven p en mij! Men fcheidt ons. ferdinand; opfpringende, Men fcheidt ons! Van waar dit voorgevoel, Louize ! Men fcheid ons? — Wie kan de band va» twee harten ontknoopen, of de toonen van een accoord van eikanderen rukken? Ik ben een edelman; zeg mij toch, of mijn brief van adeldom ouder zij, dan het ontwerp van het eindelooze gelieelal? Of mijn wapen gangbaarer zij dan de handfchrift des Hemels in Louize's oogen: „ deeze vrouw is yoor deezen man?" Ik ben de zoon van den prefident. Juist daarün. Wie, dan de liefde, kan mij de vloeken verzoeten, die mij de landwoeker mijnes vaders zal nalaaten? louize. ó Hoe zeer vrees ik hem — deezen vader l ferdinand. Ik vrees voor niets. . niets , dan de grenzen uwer liefde. Laaten vrij beletfelen als bergen tusfchen ons treeden; ik zal ze voortrappen achten, en langs dezelven in de armen mijner Louize vliegen. De ftormen van het balftuurig lot zullen mijn gevoel aanblaazen. Gevaaren zullen mijne Lpuize flechts aanvalliger maaken. Derhalven niets meer van vrees, mijne geliefde! Ik zelf... ik zal over u waaken, gelijk de toverdraak over onderaardsch goud. Vertrouw u aan mij: gij hebt geen' anderen engel noodig. — Ik zal mij tusfcheu u en hetnoodB 3 Igt m  c2 KABAAL en LIEFDE, lot plaatzen— voor u elke wond ontvangen: — voor u ieder druppel uit den beker der blijdfehsp verzaamelen, en ze u in de fchaal der liefde brengen. (Haar tederlijk omarmen e. ) Aan deezen r.rnr zal mijne Louize door 't leven huppelen; fchooner dan u de Hemel uit zijne hand gaf, zal hij u weder ontvangen, en bewonderd toeftaan, dat flechts de liefde de laatfte hand aan de harten leidde. louize; hem van haar afwendende, in groote gemoedsbeweeging. Niets meer! Ik bidde u, zwijg! — Wist hij... laat mij.. Gij weet niet, dat uwe wenfehen mijn hart als furiën aanvallen, (zij wil gaan.) ferdinand; haar ophoudende. Louize! Hoe? wat? welk eene ómkeering? louize. Ik had deeze droomen vergeeten, en was gelukkig ... Thans! thans! van nu af aan ... de vreede mijnes levens is uit. Woeste menfehen ... ik weet Let... zullen in mijnen boezem woelen : Gaa ; de Hemel vergeeve 't u — Gij hebt een vlammend vuur in mijn jeugdig, vreedzaam hart geworpen; en het zal nooit, nooit gebluscht worden. (Zij vlitgï pr deure uit; hij volgt Jnar fpraakeloos.)  TREURSPEL. 23 VIJFDE T O O N E E L, Zaal bij den Prefident. be president; met een ordenkruis om den bals, en met eene Jlar op de borst, w urm; beiden if koomende. president» Eene ernftige verkleefdheidImijnzoon? — Neen, Wurm! dat zal ik nooit gelooven. wurm. Uwe excellentie hebbe de genade, mij het geeveu van bewijs te bevelen. president. Dat hij zijn hof bij het burger kanaille maakt... vleijerehjen zegt ... hetzelve zijne gevoelens voorpraat..dat zijn louter zaaken, die ik mooghjk, die ik vergeeflijk vinde: ... maar - en zelfs nog wel de dogter van een' ïnufikant, zegt gij? wurm. De dogter van den mufikant Miller. president. Zij is fchoon! hoewel dit fpreekt van zelf. wurm; levendig. Het fraaifte af beeldzei eener blonde, welke, ik zeg niet te veel, onder de eerfte fchoonheden van bet hof nog figuur zoude manken. B 4 PRE"  H KABAAL en LIEFDE, president; kgchendc. Gij zegt mij, Wurm, dat hij een oog hebbe op daj ding: goed wint, zie eens, mijn lieve Wurm! dat mijn zoon gevoel voor de Stxe heeft, geeft mij hoop dat de vrouwen hem niet zullen haaten. Hij kan aan het hof iets dóórzetten. Het meisje is fchoon , zegt gij ; dat behaagt mij in mijn' zoon, dat hij fmaak heeft. Spiegelt hij der zottin weezenlijke oogmerken voor: nog beter; dan zie ik, dat hij oordeel genoeg heeft, om in zijn' zak te liegen. Hij kan prelijent worden! Zet hij het daarenboven dóór: heerlijk! d?t toont mij, dat hij fortuin heeft. Eindigt de khm met een' gezonden kleinzoon; onvergehjklijk? zoo drinke ik op de goede vooruitzigten van mijn' iramboom een fles Mallaga meer, en betaal de ftraf der onkuischheid voor zijn meisje. WBIt M» Al wst ik wensch, uwe excellentie! is, dat gij niet moogt nodig hebben om die flesch tot uwe verftrooijing te drinken. president; ernfvig. Wurm! herinner u, dat ik, wanneer ik eens geloof , hardnekkig geloof; dat ik raas wanneer ik toornig ben - Ik zal 'er mij eene fpotternije van masker., dat gij mij wildet opftooken. Dat gij uwen medeminnaar gaarne uit den weg zaagt, geioof ik hartlijk gaarne. Naardien gij moeite zult'hebben, om mi n' zoon bij het meisje in minachting te brengen ,wildet gij dat de vader u tot eene vliegenklap dien. dej  TREURSPEL. 25 de, ook dit vind ik begrijpelijk... en dsrt gij zulk eenen voortreffelijken aanleg tot een' fchurk hebr? verrukt mij zelfs. Slechts, mijn lieve Wurm ! moet gi j mij niet zoeken medetefleepen. Slechts, verftaat gij mij , moet gij uw fpel niet tot op den inbreuk mijner grondftellingen drijven. w u R M. Uwe excellentie vergeeve mij! Indien ook wnaFlijk, gelijk gij nrgwannt, jnloezij mede in 't fpel ware , zoo was zij 't ten minften flechts met de oogen, niet met de tong. PRESIDENT. En ik ben van oordeel, dat zij liever geheel geene plaats hadde. Domme duivel! wat toch verfchik het u, of gij eene Caroline nieuw uit de munt, of van 8en bankier ontvange? Troost u met den hier zinden adel. Bewust of onbewust — bij ons wordt zelden een huwelijk geflooten , dat niet ten minften een half douzijn der gasten of der opwagters het paradijs des bruidegoms geometrisch kunnen moeten. wurm; buigende. Ik ben in dit opzigt gaarne een burgerman, genadige heer! PRESIDENT. Daarenboven kunt gij eerlang het genoegen hc-hben, om uwen medeminnaar , op de fraaifte wijze, der befpotting blootteftellen. Thans juist ligt het ontwerp in 't kabinet, dat , bij de aankomst der aieuwe hertogin , Lady Milford zal fchijneu haar B 5 «f  s6 KABAAL en LIEFDE, affcheid te ontvangen , en dat zij, om het bedrog volkoomen te maaken, eene verbinding zal aangaan. Gij weet, Wurm! hoe zeer mijn aanzien op den invloed da- Lady fteune hoe in 't algemeen mijne fpringveêren op de beweegingen van den vorst doelen. De hertog zoekt eene partij voor Milford. Een ander kan zich melden... den koop fluiten , met de dame het vertrouwen van den vorst winnen, en zich bij hem onontbeerlijk maaken. Op dat de vorst nu in het net mijner familie blijve, zoo zal mijn Ferdinand met Lady Milford trouwen. Is dit voor u klaar ? w u r h. Zóó klaar, dat mij 'er de oogen van overloopen. ■— Ten minsten zoude hier de prefident bewijzen, dat de vader flechts een leerling tegen hem is. Ais de majoor zich tegen u even zoo den gehoorzaamen zoon toone , als gij hem den tederen vader, zoo konde uw eisch wel met protest terug koomen. president. Ten gelukke vreesde ik nog nooit voor de uitvoering van een ontwerp, waar ik mij met een: het zal zoo zijn !" konde doen gelden. Maar, zie mi, Wurm! dat heeft ons weder op het vóórgaande punt geleid. Ik kondige deezen voormiddag nog mijn' zoon zijne verbindtenis aan. Het gezigt, dat hij mij zal toonen , zal zijn' argwaan of rechtvaardigen, of geheel wederleggen, wurm  TREURSPEL. W u r m. Genadige heer! ik verzoek wel zeer om verlehooping. Het donkere gezigt, dat hij u geheel gerust vertoont , is even zoo goed op rekening der bruid te ftellen, die gij hem aanbiedt, als op die, wélke gij hem ontneemt. Ik bidde u om eene fcherper proeve. Verkies voor hem de onberispelijkfte partij in 'tland, en zoo hij ja zegt, Iaat dan den fecretaris Wurm vrij drie jaaren kogels (lijpen. president; op zijne lippen bijtende. Duivels! w u r m. Het is niet anders. De moeder.... de domheid zelve, heeft mij, in haare eenvouwigheid, te veel voorgepraat. president; gaat op en neder, zinen toorn bedwliigeiide. Goed! deezen morgen nog. w u r m, Uwe excellentie vergeete alleen niet, dat de ma. joor de zoon van mijnen heere is. president. Hij zal verfchoond worden , Wurm [ wur 31. En dat de dienst , u van eene onaangenanme bahuwddogter te helpen PRESIDENT. Den wederdienst waardig zij, om u aan eene vrouw te helpen? —- ook dat, Wurm! wurm;  68 KABAAL en LIEFDE, wurm; zich vergenoegd buigende. Eeuwig de uwe , genadige heer • (Hij wil vertrekken. ) president. Wegens 'tgeene ik u voorheen vertrouwd hebbe, Wurm! (dreigende.') Als gij praat! wurm; lügchende. Zoo vertoone uwe excellentie mijne valfche handfchriften. (Hij vertrekt.) president. 'tls waar, van u ben ik verzekerd. Ik houde u aan uwe eigene ichurkerij , als de (pin aan den draad. een kamerdienaar; binnen homendt. De hofmaarfchalk van Kalf. president. Als af hij geroepen ware! Hij zal mij aangenaam gijn. (De Kamerdienaar vertrekt.) ES-  TREURSPEL 3* ZESDE T O O NEE L. i>e president, de hofmaarschalk van kalf. De laatfie verfchijnt in eene rijke, doch fmaakelooze hofkletding, met kamerheerjleute'j, twee horologiè'n, een degen , chnpeau-bas en en herisfon gekapt. Hij Jluift, met groot gedruisch op den prejident aan , en verJpreid over het ganfche tooneel een' muskusreuk. hofmaarschalk; hem omarmende. H. , goeden morgen, mi'n waardfte ! wél gerust? wél geflaapen? Gij vergeeft mij immers, dar ik zoo laat het genoegen hebbe... dringende bezigheden...... de keukencedul vifitekaartjes.... het arrangeeren der partijen op de (ledevaart van heden .... o !... en dan moest ik immers ook bij het lever tegenwoordig zijn, om zijne doorlugtigheid b«rigt- van 't wéér te geeven.- president. Ja, manrfchalk ! daar kost gij zeker niet af koo'. men. hofmaarschalk. Daarenboven heeft mij de fchurk van een' fnijder nog laaten zitten. president. En nochtans kant en klaar ? hofmaarschalk. Dat is het nog niet alles 'c eene malheur jaagt heden het andere. Hoor Hechts. j p. z-  KABAAL en LIEFDÉ* president; verfliooit. ïs het mogelijk! hofmaarschalk. Hoor flechts. Naauwlijks treedc ik uit de koets of de hengften worden fehiftig ; dampen en flr.r.n, dat mij ... ik bidde u! ... de drek der ftraat rondsom op mijne onderklecderen fpat. Wat te beginnen? Stel u, om 's Hemels wil, in mijne plaats, Baron! Daar ftond ik. Het wr.s laat.... Het is eene drgrc:s, en in optogt voor zijne doorluchtigheid. Goede Hemel! wat valt mij in ? Ik verfiere eene flaauwte. Men draagt mij hals over hoofd in de koets. Ik in vollen ren naar huis .... verwisfele mijne kleederen ... rij terug... wat zegt gij?... en ben nog de eerde in de antichambre... wat dunkt u? presiden t. Eene heerlijke tegenwoordigheid van het mensenlijk vernuft.... Doch, dat ter zijde, Kalf! Cij hebt dus den hertog reeds gefprookcu ? hofmaarschalk; hovaardig. Twintig minuuten, en een half, president. Dr t is flerk!.... en gij weet dus zeker een gewigtig nieuws? hofmaarschalk; ernjiig, na eenig z rrijgen. Zijne doorluchtigheid is heden en merdt d o e getooid. presiden t. Men denk eens! Keen, maarfchalk! dan heb ik toch  TREURSPEL 31 toch eene betere tijding voor u: dat namenlijk Lady Milford de echtgenoote van den Majoor van Waker wordt, is voor u zeker wat nieuws? hofmaarschal k. Denkt gij dat! en is dat reeds gefchikt ? president. Onderteekend, maarfchalk! En gij verpligt mij, wanneer gij zonder uitftel derwaarts gaat, de Lady tot zijn bezoek vóórbereid , en het voorneemert van mijnen Ferdinand in de ganfche reudentfe bekend maakt. hofmaarschalk; verrukt. ö Met duizend vreugden, mijn beste! Wat kan mij anngenanmcr zijn ? — Ik vlieg terkond derwaarts. ( Den preftdent omarmende.) Vaarwel. Binnen drie vierde uurs weet het de ganfche kad. (Hg vertrekt ijiiings. j president; hem nalagchende. Men zegge nog, dat deeze fchepfels tot niets ter wacrcld dienen. Nu moet immers mijn Ferdinand willen, of de ganfche knd heeft geloogen. (Hij fclielt. Wurm verf hipt.) Laat mijn zoon koomen. (Wurm vertrekt. De Prefident gaat in gedachten op en 2,E.  33 KABAAL & ft L I E F D" £ ,- ZEVENDE T O O N E E L. EB president, ferdinand , wurm j die Urt daarna vertrekt. ferdinand,G ij hebt bevoólen, mijn vader! president. Dit moet ik , helaas! indien ik mij eens over mijn' zoon wil verblijden. Laat ons alléén , Wurm! Ferdinand! ik (laa u reeds zints een' langen tijd gade, en vinde de openhartige , vlugge jeugd niet meer , welke mij rnders zoo verrukte. Een zeldzaam verdriet heerscht op uw gezigt. Gij ontvlu^t mij. Gij ontwijkt uwen kring. — Foei! Men vergeeft uwen jarren tien uitfprttingen voor eene enkele grilligheid. Laat die aan mij, lieve zoon! Laat mij aan uw geluk arbeiden , en denk op niets dan mijne ontwerpen te volgen.- Koom , omarm mij, Ferdinand! ferdinand.- Gij zijt heden zeer goederticrend, vader! president. Heden, gij fchalk! en dit heden zegt gij nog mee dat aangezigr? (Ervftig.) Ferdinand ! ter liefde van wien heb ik de gevaarlijke Saari tot het hart van den vorst betreden ? Ter liefde van wien berf ik voor eeuwig met mijn geweeten en den home!  TREURSPEL. 33 3n ommin? Hoor Ferdinand! — lk fpreek met mijnen zoon — Ter liefde van wien heb ik,door de wegruiming van mijnen voorganger, plaats gemaakt? een geval, dat zoo veel te bloediger in mijn binnenfte fnijdt, hoe zorgvuldiger ik het mes voor de waereld verberge. Hoor, zeg mij, Ferdinand! Ter liefde van wien deed ik dit alles V ferdinand; verfchrikt terug treedende* Immers niet ter liefde van mij, mijn vader? Op mij immers zal de bloedige wederfchijn van dien gruwel niet vallen? Bij den Almagtigen! het is beter niet gebooren te zijn, dan deeze misdaad ter ontfchuldiging te dienen. president. Wat was dat? wat ? Maar, ik Zal het uw roffla- nckhoofd toegeeven. Ferdinand!.. ik wil mij niet. terhitten. Onbezonnen jongeling ! loont gij mij dus voor mijne flaapelooze nachten? Dus voor mijne rustelooze zorgen ? Dus voor den eeuwigen fcorpioen vr.n mijn geweeten ? — Op mij valt de last der Verantwoording — op mij valt de vloek, dê donder des rechters. Gij ontvangt uw geluk uit de tweede hand., de overtreeding kleeft niet op den afftamling. ferdinand ; zijne rechte hand teit hemel heffende. Plegtig ontzeg ik hier eene erfenis, die mij Hecht* aan eenen affchuwelijken vader eiïnnert. C •# r e~'  34 KABAAL in LIEFffE, PRESIDENT. Hoor, jongeling! Mank mij niet oploopend —Als het naar uw' zin ging, zoo kroopt gij alle uwe' levensdagen in 't ftof» FERDINAND. o Altoos nog beter, vader! dan dat ik rondsomden troon kroope. president; zijnen toom verbijtende. Hm! — Men moet zich bedwingen, om u uw geluk te doen zien. Werwarrts tien anderen, met alle mogelijke werkzaamheid, niet opklimmen , wordt gij fpeelend in den flaap gedrnagen. Gij werdt in uw twaaifde jaar vaandrig, en zijt in uw twintigfte jaar majoor. Ik heb het bij den vorst doorgezet. Gij zult de uniform afleggen en in het politieke treeden. De vorst fprak van geheimen rand van ge- znndfchnppen ... buitengewoone geurde. Een heerlijk uitzigt verbreidt z:ch voor u — de effen en naaste weg naar 'den troon... tot den troon zelfs, indien anders de magt zoo veel waardig zij, als derzelver vertooning. Dat ontvlamt u niet? FERDINAND. Dewijl mijne denkbeelden van grootheid en geluk niet geheel met de uwen overë'enkoomen. Uwe gelukzaligheid ontdekt zich zelden anders dan door bederven. Nijd, vrees, verwenfching zijn de treurige fpiegels, waarin zich de hoogheid van eenen heerfcher r.nnlrecht. — Trannen, vloeken , wanhoop normen de ontzaglijke maaltijd , waaraan deeze geroem-  TÉEURSPEL 35 roemde gelukkigen zwelgen, van welken ze befchonken opftnan, en zoo in de eeuwigheid voor den troon des Almagcigen tuimelen. Mijn dankbeeld van geluk trekt zich genoegzaamer in mij zeiven terug. In mijn hart liggen alle mijne wenfchen begraaven. — president. Meesterlijk ! onverbeterlijk! heerlijk! Na dertig jaaren weder de eerde voorleezingl Jammer flechts, dat mijn vijftigjaarig hoofd te taai tot lee- ren isl Doch om dit zeldfaart talent niet te laaten verroesten, zal ik u iemand aan uwe zijde geeven, bi| welke gij u in deeze veelkleurige dolheid naar wensen kunt oefenen, . ■ Gij zult befluiten.. heden nog befluiten, om eene vrouw t« neemen; Ferdinand; treedt ontzet terug* Mijn vader! president. Zonder komplimenten. — Ik heb Lady Milford, uit uwen naam, eene kaart gezonden. Gij zult, zonder uitftel fchikking maaken om derwaarts te gaan, en haar te zeggen, dr.t gij haar bruidegom zijt. ferdinand. Lady Milford! mijn vader? president.- Als zij u bekend is; ferdinand; geheel luiten houding.- Welk eene fchandzuil in 't hertogdom j is zij; G 2 ni?tf  30 KABAAL en LIEFDE, „iet i Maar ik ben wel belagchelijk , lieve va¬ der! dat ik uwen luim voor ernst opneeme.- Zoudt gij vader van een' fchurkachtigen zoon willen zijn , die eene gepriviligeerde boelin trouwde ? president. Nog meer. Ik zoude zelf haare hand vraagen, indien zij een' vijftigjanrigen verkoos. Zoudt gij geen zoon van den fchurkacht'gen vader willen zijn? ferdinand. Neen, zoo waarlijk als de Hemel ons ziet! j president, Eene ffoutheid, op mijne eere, die ik van wege haare zeldzaamheid vergeeve. ferdinand.. Ik bid u,vader! laat mij niet langer in een vermoeden, bij welk het mij ondraaglijk wordt, om mij uw' zoon te noemen. president. Jongen! zijt gij dol ? Welk een mensch van oordeel zoude niet eene uitzondering maaken, om met zijn' landheer op eene derde plaats te verwisfelen.- ferdinand. Gij wordt mij raadzelachtig , mijn vader! uitzondering noemt gij het — uitzondering, om daar met den vorst te deelen, waar hij zelfs beneden menfchen kruipt? president; feliciterend kgchende, ferdinand. Gij kunt lagchen, en ik zal zulks niet achten, vader!  TREURSPEL. 3? der! Met welk gezigt zal ik voor den geringften handwerksman treden , die met zijne vrouw ten minilen nog eengansch ligchaara mede ten huwlijk krijgt? Met welk gezigt voor de waereld? voor den vorst? Met welk gezigt zelf voor de boeiin , die de brandvlak haarer eer in mijne fchande zoude uitwasfchen ? PRtSIDENT. Van waar ter waereld haalt gij die taal van daan , jongen ? FERDINAND, Ik bezweere u bij hemel en aarde , vader ! gij kunt door deeze verwerping van uwen eenigenzoon zoo gelukkig niet worden, dan gij hem ongelukkig maakt. Ik fchenk u mijn leven, indien u dit kan verhoogen. Mijn leven heb ik van u, ik zal geen oogenblik aarzelen, om het geheel aan uwe grootheid te offeren. Mijne eer , vader! als gij mij dezelve ontneemt , zoo was het een ligtvaardig fchelmftuk mij het leven te hebben gegeeven, en ik moet den vader, als koppelaar, vervloeken. president; hem vriendelijk op den fchouder kloppende. Braaf, lieve zoon! Thans zie ik, dat gi j een wakker man, en de beste vrouw in 't hertogdom waardig zijt. Zij zal u geworden. —■ Nog deezen middag zult gij u aan de Graavin van Oostheim verlooven. ferdinand; op nieuw omzet, Isdituurbeftemd, om mij geheel te verpletteren? C q PfeE-  SS KABAAL en LIEFDE, president; een' loerenden Mik op hem werpende. Waarbij nochtans, zoo ik hoope, uwe eer niets zal hebben voor te wenden ? ferdinand. Neen, mijn vader! De Graavin van Oostheim kan eiken anderen tot den geliikkigften maaken, ( Bij zich zeiven , in de hoogfle verwarring.) Wat zijne boosheid nog aan mijn hart heel liet, verfcheurt Zijne goedheid. p r e s i d e n t; nog fteeds zijn oog op hem gevestigd. Ik wagt op uwe dankbaarheid, Ferdinand! ferdinand; vliegt naar hem toe. en kusclit vuurig zijne hand. Vader! uwe goedheid ontvlamt mijn geheel gevoel. Vader ! mijne vuurigfte dankbaarheid voor uw harteli,k oogmerk — Uwe keuze is onberispelijk .. maar — ik knn ... ik durf... beklaag mij.. jk kan de Graavin niet beminnen. President; ééne fchreede terug treedende. Holla! nu heb ik den jongen heer. Derhalven in deezen val ging hij, de listige huigchelaar! — Het w-s derhalven geenszins de eer, welke hem de Lady verboodt. — Het was de perzoon niet, maar het huwlijk, dat gij veraffchuwde. f er-  TREURSPEL. 39 / e r d i n a n d ; ftaat eerst als verfteend; dan v egt hij op , en ■v/ü ijlttngs vertrekken. president. 'Waarheen? Halt! Is dat de achting, die gij mij fchüldig zijt ? ( Ferdinand keert zich .om ) Gij zijt bij de Lady aangediend. De vorst heeft mijn woord. Het is ftad en hof bekend. Als gij mij tot een' loogenaar maakt, jongen!... de vorst, - de Lady, - de ftad, het hof mij tot een' loögënaar maakt... .hoor, ;ongeni of als ik achter zekere gevallen koo- me! Halt! Holla! watbluschtzoo éémflags het vuur in uwe wangen? ferdinand; bleek en beevende. Hoe? Wat?.. Het is voorzeker niets, mui vader! president ; met eerf vreesfelijken blik op hem gevestigd. En als het wat is... en als ik het fpoor vonde, van waar deeze tegenftreeving voortkoome?^ Ha, jongen! de bloote verdenking brengt mij reeds tot'razernij. Gaa op 't oogenblik. De wachtparade begint. Gij zult bij de L?dy zijn, zoo dra het parool gegeeven is, — Als ik ten voorfchijn koome, beeft een ganseh hertogdom. Wij zullen zien, of mij een hardnekkige zoon zal overmeesteren, QHij vertrekt en koomt nog éénmaal weder.) Jongen! ik zeg u, gij zult 'er zijn , of ontvlied mijne gramfchap. £ Hij vertrekt.) C 4 FE*-'  4j gaat aan 't venfier.) sofia. Maar den vorst zult gij daarvan toch uitzonderen, Lady? den fchoonften man; den vuurigfteii minnaar; Bet «enmftigfte hoofd in zijngeheele land, lady; terugkoomende. Want het is zijn land. — en flechts een vorftendom, Sofia kan mijn' fmaak tot eene draaglijke yerfchooning dienen, — ^ Gij zegt, dat men mij  TREURSPEL. 43 benijde. Arm fchepfel! beklaagen moest men mij veeleer. Onder allen , die uit de borst der majefteit drinken, heeft het de favorite het fleclitite, de. wijl zij alleen den grooten en rijken man op zijn be^ delftok ontmoet —— Het is waar, hij kan met de toverroede iedere begeerte van mijn hart als een betoverd paleis uit de aarde roepen — hij zet de geuren der beide Indien op tafel — roepr paradijzen uit wildernisfen — laat de bronnen van zijn land in trotfche zuilen ten hemel fpringen, of het merg zijner onderdaanen in een vuurwerk vervliegen. — Maar kan hij ook zijn hart bevelen, voor een groot en vuurig hart groot en vuurig te (laan ? — Kan hij zijn ontbeerend verftand op ée!n eenig fchoon gevoel be- paaien? Mijn hart hongert, daar mijne zinnen volop genieten; en wat baaten mij duizend edelere gewaarwordingen, waar ik allee» opwellingen mag dooven? sofia ; haar met verwoidering befckouwende. Maar hoe lang is het dan, dat ik u diene , Milady? lady. Omdat gij heden eerst met mij bekend wordt'.^ Het is waar, lieve Sofia! ik heb den vorst mijne eer verkogt,maar mijn hart heb ik vrij gehouden — een hart, mijne lieve! dat misfchien het hart van een' man nog waardig is — waarover de giftige wind des hofs alleen gelijk de adera over den fpiegel ging. Verr  44 KABA.AL en L1EFD E, Vertrouw van mij, mijne lieve! dat ik dit voorlang reeds tegen deezen armhartigen vorst zoude beweerd nebben, als ik het flechts van mijne eergierigheid konde verkrijgen, eene dame aan 't hof den rang voor mij interuimen. sofia. En dit hart onderwierp zich zoo gaarne aan de eergierigheid'? lady; le>, y ; opjluivende. Wat is dat, heer majoor? ferdinand; bedaard. De taal van mijn hart.., van mijn wapen... en van deezen degen! lady, Deezen degen gaf u de vorst. ferdinand. De Staat gaf mij dien , door de hand van den vorst. — De hemel gaf mij mijn hart — eeuwen gaven mij mijn wapen. lady. Pe naam des hertogs.... ferdinand; vuurig. Kan de hertog wetten der menschheid verdraaijen, D 3 of  54 KABAAL en LIEFDE, of hapdelingen munten gelijk zi'ne driepehningftukken'? Hij zeil is niet boven de eer verheven; maar hij kan haaren mond met zijn goud verftoppen: hij kan het harmelijn over zijne fchande dekken. Ik verzoek daarvan niets meer, Mjfcdy! — De rede is niet meer van weggeworpene uitzigten en adel — of van deezen degenkwast — of van het oordeel der waereld Ik ben bereid, dit alles met voeten te treeden, zoo ras gij mij flechts zult overtuigd hebben, dat de prijs niet nog erger dan het offer zij. Lady; Jmartlijk van hem gaande. Heer majoor! Dat heb ik niet verdiend. ferdinand; haare hand grijpende. Vergeef mij. Wi fpreekeu hier zonder getuigen.' De omftandigheid, weikeu en mij... thans en nooit meer... bj eikanderen voert,gerechtigtmij,dwingt mij, om voor u het gehefmst gevoel niet te verbergen Ik tehTniet begrijpen, Milady: dat eene dame, van zoo veel fchoonheid en geest.... eigenfchappen, die een man behoore te waardeeren zich aan eenen vorst kunne wegwerpen, die geleerd heeft om flechts het gedacht aan u te bewonderen indien zich deeze dame niet fchaamde , om met haar han voor eenen man te treeden. lady; hem met grootheid in 'taangetigt bejehcuyende. Spreek geheel uit. ferdinand. pij noemt u eene Britünne. Veroorloof mij te zeg-  TREURSPEL. 35 gen, niet te kunnen geloöven, dat gij eene Brittinne zijt. De vri'geboorene dogter van het vrijfte volk onder den hemel dat zelfs te trots is om der deugd van vreemden te wierooken — kan zich nooit aan der vreemden fnoodheden verhuui en... Het is niet moogiijk dat gij eene Bnttinne zijt... ■of het hart deezer Britten moet zoo veel kleiner zijn , als Brittanjes aderen grooter en ftouter kloppen. lady. Zijt gij ten einde ? fer0inakd. Men zoude kunnen antwoorden: het is vrouwelijke ijdelheid ; hartstogt ; .temperament; trek tot genoegen. Reeds dikwerf overleefde de deugd de eer! Meenigcen, die huiverig in dit fpoor tradt, heeft daarna de waereld, door edele handelingen, met zich verzoend, en het affchuwlijke handwerk, door een fchoon gebruik, geadeld... Doch, waarom deeze ontzaglijke presfing van 't land , die te vuóren nooit zoo plaats hadt? — Dat was in den naam van 't hertogdom. — Ik ben ten einde. lady ; met zagtmoedigheid en grootheid. Het is de eerftemaal, Walter dat men zuil: eene taal aan mij waaigt te richten, en gij zi t de ééni|fte mensch, welken ik op dezelve ..ntwooroe. D't gij mijne hand verfmaadt, hierom waardeer ik u; dat gij mijn hart lastert, vergeef ik u ; dat het u ernst zij, geloof ik van u niet. Wie zich veroorlooft D 4 be-  5<5 KABAAL en LIEFDE, beledigingen van deeze foort aan eene dame te zeggen, die niet meer dan één nacht nodig heeft om hem gansch te bederven , moet in deeze dame eene groote ziel voorönderftellen , of... zinneloos zijn. Dat gij de onheilen des lands op mijnen boezem ftapelt, moge de Almagtige u vergeeven , die u en mij en den vorst eens zal rechten! Maar gij hebt de Brittinne in mij uitgedaagd, en op verwijtingen van dien aart moet mijn vaderland antwoord hebben. ferdinand; op zijn' degen Jleunuide. Ik ben begeerig. lady; Hoor dan, wat ik, buiten u, nog niemand vertrouwde , en 't geene ik nooit éénen menfche vertrouwen zal. Ik ben geene avantuuresfe, Wnlteri waarvoor gij mij aanziet. Ik konde roemen , en zeggen : ik ben van vorstlijk bloed, uit het gedacht van den ongelukkigen Thomas Nordfolk , die het offer voor de Schotfche Maria was. Mijn vader , overfte - kameraar des konings , werdt befchuldigd in eene verraderlijke verftandhoudiiig met Frankrijk te liaan , en door een vonnis van het parlement veroordeeld en onthoofd. Alle onze goederen vervielen aan de kroon. Wij zelf werden ten lande uit gebannen. Mijne moeder die^f op den dag op weiken mijn vader onthoofd werdt. Ik, een meisje van veertien jaaren, vlood naar D.nitschlnnd met mijne kamenier ; een koffertje mei juweelen, en dit familiekruïs , dat mijne dervende. mc-e-f  TREURSPEL. 5? moeder mij met haaren laatften zegen om den hals hing.... ferdinand; overweegende en wanner blikken op haar vestigende. lady; met immer toeneemende ontfleltenis voortvaar ende. Krank... zonder naam... zonder befcherming en vermogen... als eene buitenlandfche wees , kwam ik te Hamburg. Ik had niets geleerd, dan een weinig fransen, een weinig borduuren, en het clavier. Zoo veel te beter verftond ik om uit goud en zilver te fpijzen, onder damaste dekens te flaapen, door één wenk tien bedienden te doen vliegen, en de vleijerijen der grooten te ontvangen. — Zes jaaren waren reeds dóórgeweend. De laatfte adelijke fieraad vlood weg. — Mijne kamenier ftierf, en thans bragt mijn lot uwen hertog in Hamburg. Ik wandelde toenmaals aan den oever der Eibe, zag in den ftroom, en begon te overweegen , of dit water, dan wel of mijn lijden het diepfte waren ? — De hertog zag mij, fpoorde mij naar, vondt mijn verblijf, lag aan mijne voeten , en zwoer mij zijne liefde. (Zij handt,ten hoogflenbewoogen,op,en vervolgt voorts, met eene weenende fttn Alle de beeldtenisfen van mijne gelukkige kindsheid ontwaakten nu weder met eene verleidende fchittering... zwart, als het graf grijnsde mij eene troostelooze toekoomst aan. Mijn hart brandde naar een hart D 5 ••• i!j  58 KABAAL en LIEFDE, ... ik zonk aan 't zijne, (zich van hsm verwijderende,) Thans moogt gij mij veröordeelen! ferdinand; Jierk getroffen, haar najpoedende, en tegen houdende. Lady! ó Hemel! wat hoor ik? wat deed ik?..., Verfchriklijk ontwikkelt zich mijne misdaad voor mij. Gij kunt mij-niet meer vergeeven. lady; zij koomt terug, en zoekt zich te herftellen. Hoor verder. De vorst verraschte wel mijne weerlooze jeugd — maar het bloed van Nordfolk verhief zich in mij. „ Gij , eene gebooren vordin , Emilia!" riep het, „ en thans de bijzit van een' vorst?..." Eerzugt en noodlot dreeden in mijnen ■boezem , toen de vorst mij herwaarts btngt , cn éénsflags het huiverigst tooneel voor mijne oogeu ftond. De wellust der grooten deezer aarde is de nooit te verzadigen Hyaia, die met eenen brandenden honger offers zoekt. —■ Verfchriklijk hadt zij reeds in dit land gewoed ,., hadt bruid en bruidegom gefcheiden ... hadt zelfs den godlijken 'band des huwlijks verfcheurd .... hier het ftil geluk e:ner familie geftoord ... ginds een jong, onfirvaaren hart voor den r.r.nftekenden pest ontbloot, en dervende fchooleresfen bruischten den naam hunnes leermeeders onder vloeken en duiptrekkingen uit. — Ik plaatde mij tusfehen het lam en den tijger; nam van hem eenen vorstelijken eed, in een • • uur  TREURSPEL. 59 uur van hartstogt, en deeze affchuweïijke offerhand de moest eindigen. ferdinand; in de Hevigfie onrust door de zaal kopende. Niets meer, Milady!... niet verder. l a d v. Deeze treurige omftandigheid maakte voor eene ?iog treuriger plaats. Hof en ferra.il grimmelden thans van het ukfchot van Italiën. Wufte Parijferinnen fpeelden met den vreeslijken fcepter, en het volk bloedde onder haare luimen. Zij allen over leefden hunnen dag. Ik zag ze, naast mij, in 't kof zinken, want ik was meer coquette dan zij allen. Ik nam den tijran den teugel af, ttrwijl hij wellustig in mijne omarming fliep. Uw vaderland, Wal- ter! voelde voorde cerkemanl eene menfchenband, en zonk vertrouwende aan mijnen boezem. ( een poos snijgens, geduurende dezelve ziet z j hem vertederend aan.) o! Dat de man, door wien alleen ik niet wiidc miskend zijn, mij thans moet dwingen om grootsch te praaien, en mijne verborgen deugd aan 't licht der bewondering te zengen!... Waker! ik heb kerkers geopend ... doodvonnkfen verfcheurd ... en veele ontzagchlijke eeuwigheden op gadijen verkort. In ongeneeslijke wonden heb ik ten minften toch verzagtenden balfcm gegooten... magtige fnooda'r.rts in 't kof doen kruipen, en het veriooren recht der onfchuld, dikwerf nog door éenen dertelen traan, gered... Ha, jongeling! hoe zoet was mij dat;' Hoe  6o KABAAL en LIEFDE, Hoe trots konde mijn hart elke aanklagt mijner vorst lijke geboorte wederleggen!... En nu koomt da man, die mij alléén dat alles moeste beloonen.., de man, dien mijn uitgeput noodlot misfchien tot vergoeding van mijn voorig lijden fchiep..., de man, dien ik met eene brandende T>egeer:e reeds in den droom oma'rme.... ferdinand; haar, dóór en dóór getroffen, in de reden vallende. Te veel! te veel! Dat is tegen de affpraak, Lady Gij zoudt u van aanklagten zuiveren, en maakt mij tot een' overtrecder. Spaar, ik bezweere u, fpaar mijn hart, dat door fchaamte en woedend berouw verfcheurd wordt. lady; zijne hand vasthoudende. Thans of nooit! De heldin bleef lang genoeg ftandvastig... Het gewigt deezer traanen moet gij nog gevoelen, (in dentederjlentoon.) Hoor, Walter ! wanneer eene ongelukkige, ónwederftaanbadr, alvermoogend aan u getrokken,zich aan u vastdrukkemet een' boezem voIvanglori;ende,van onuitputtelijke liefde... Walter! . , en gij thans nog het koude woord: etr' — noemt .... als deeze ongelukkige... nedergedrukt door 't gevoel haar'er fchande... walg hebbende van de ondeugd... heldhaftig wordt opgebeurd door de ftenj der deugd... zich zóó ... in uwe armen werpe... (Zij onnut hem , bezwerende en openhartig.) door u gered... door u den Hemel wedergefchonken zijn wil, of, (het gezigt van hem afgekeerd, met eene holle bet-  TREURSPEL. 6i hoévende ftem.) om uwe beeldtenis te ontvlieden, de vïeesfeiïjke ftem der wanhoop gehoorzaamende, in nog affchuwelijker diepten der fnoodheid weder neêrftort ferdinand; zich van haar losrukkende in de hoogfie verlegenheid. Neen , hij den Almagtigen! ik kan dat niet uithouden ... Lady ! ik moet... hemel en aarde liggen op mij... ik moet u eene belijdenis doen, Lady \... lady; van hem vliedende. Thans niet! thans niet, bij alles- wat heilig is!... In dit ontzagchelijk oogenblik niet, waarin mijn verfcheurd hart door duizend dolkfteeken bloedt'... liet zij dood of leeven... ik kan... ik wil het niet hooren. FERDINAND. Ja,- ja, beste Lady! Gij moet het hooren... Dat ik u thans zal zeggen , zal mijne misdaad verminderen , en eene warme bede om vergiffenis van het vóórgaande zijn. Ik heb mij in u bedrogen, Milady ! Ik verwachtte ... ik wenschte u mijner verachting Waardig te vinden. Ik kwam met vast voornee. men hier, om u te beledigen, en uwen haat te verdienen. Hoe gelukkig voor ons beiden,, indien mijn voorneemen gelukt ware! (Hij zwijgt een poos; vervolgens zagter en verlegener. ) Milady! ik bemin.... ik bemin een burgermeisje.... Louize Miiler.., de dochter van een' mufikant. (zij wendt zich terflond vsh lam af; h'j vaart levendiger voord.) Ik weet, waarin  02 kabaal en Liefde, in ik mij ftorte ; maar indien wijsheid zelfs de hartstogt gebiedt te zwijgen , zoo fpreekt de pligt zoO veel te luider. Ik ben de fchuldige. Ik ver- fcheurde het eerst de gouden vreede haarer onfchuld — wiegde haar hart door vermetele hoop, en gaf het verraderlijk der woeste hartstogtten prijs. — Gij zult mij aan ftand, geboorte, en de grondftellingeil mi,nes vaders erïuneren... maar... ik bemin! Mijne hoop klimt zoo veel hooger , hoe dieper de natuur in overeenkoomften en fehikkingen vervallen ligge. Mijn befluit en het vooroordeel! ■—- Wij zullen zien, of de mode, dan of de menschhcid het veld zal behouden. lady; zij is tndertusfchen tot aan 't uiterJïe einde van de zaal genaderd, en houdt haar gezigt met heide handen bedekt. Hij volgt haar denvaarts. ferdinand. Gij wilde mij iets zeggen, Milady? lady; in den toon van het hevigst lijden, Niets, mijnheer van Waker. niets, dan dat gij u en mij, en nog eene derde rampzalig maakt. ferdinand. Nog eene derde? lady. Wij kunnen met malkanderen niet gelukkig , en moeten nochtans het offer van de voorba.arigheid uwes vaders worden. Nooit zal ik het hart van  TREURSPEL. 63 van een' mnn bezitten, die mij zijne hand flechts gedwongen gaf. FERDINAND. Gedwongen, Lady? gedwongen gaf ? en nochtans gaf? — Kunt gij de hand zonder het hart voor u dwingen ? Kunt gij een meisje den man ont¬ vreemden, dat de ganfche waereld deezes mans is? één' man van het meisje fcheuren , die de ganfche waereld van dit meisje is? gij, Milady — vóór één oogenblik de bewonderenswaardige Brittinne.... kunt gij dit doen ? ... LADY. Dewijl ik het doen moet! (ernflig en flerk.) Mijne drift, Waker! wijkt voor mijne tederheid voor u. Mijne eer kan zulks niet meer... van onze verbindtenis fpreekt het ganfche land. Alle oogen, alle pijlen des fchimps zijn op mij gefpannen. De befpotting is onuitwischlijk , als een onderdaan van den vorst mij weigert... Redentwist gij met uw'vader. Weer u , zon goed gij kunt. Ik Iaat alle Mijnen fpringen. (Zij vertrekt fpuedig. De Majoor blijft fpraakloos , Jlaroogend (laan ; een poos zyrijgens , e» daarna vertrekt hij door eene zijdeur.) FISR-  «4 KABAAL en L I E F Ö Ej VIERDE TO O NE E L. Va-trek van den Mufikant; miller, elisaeeth, loüize; inkooomende. miller; haastig koomende. Ik heb 't immers vóóruit gezegd! Louize; angfiig op hem toeloopendst. Wat, vader! wat? miller; als dol op- en neer kopende; Mijnen besten rok hier... haastig... ik moet hem vóórkoomen... cn een fchoon bovenhembdi ... dat heb" ik mij terftond ingebeeld. louize. Om 'sHemels wille, wat? elizabeth. Wat Is 't dan? miller; zijne pruik in 't vertrek werpend). Terftond naar den kapper!... wat het is? ... (voor den fpiegel fpringende.) En mijn baard is ook weder eene el lang... wat her is ?... wat zoude' 't zijn konkel! de duivel is los , en u zal de henker haaien. elizabeth. Zie eens! alles moet zoo gelijk op mij nederkoomen.- m i r,-  TREURSPEL. voorzigtigheid gefchieden; zeg 't hem, dat 'er geen opftand volgt. kamerdienaar, Zeer wel, uwe excellentie ! president. Verftaat gij ? geheel in ftilte. kamerdienaar. Zeer wel, uwe excellentie! (Hij vertrekt.) TWEEDE T O O N E E L. de president, de hofmaarschalk. hofmaarschalk; net.haast. Slechts en pasfant , mijn waardfte!... Hoe vaart gij?-.. Hoe bevindt gij u? — Deezen avond geeft men de groote opera Dido.... het uitmunten dftc vuurwerk!... Eene ganfche ftad zal als ia den brand ftaan. Gij zult ze immers ook zien branden ?... Wat ? p r e s i d e n t. Ik heb vuurwerken genoeg in mijn eigen hoofd, die mijne ganfche heerlijkheid in de lucht jaagon. Gij koomt gewenscht, lieve maarfchalk! om mij in eene zaak te randen , en krachtdaadig te helpen; eene zaak, die ons beiden verheft, of volkomen in den g-cond boort. Neem plaats. h o f m a a r s c h a i, K. Beangftig mij niet, mijn beste! F 5 pre-  qo K A BAAL en LIEFDE, president. Zoo als ik zeg: verheft, of volkomen in den grond boort. Gij weet mijn ontwerp met den majoor en de Lady; gij begrijpt ook , hoe onontbeerlijk het was, om ons beider geluk te vestigen. Alles kan in duigen fpatten, man! Mijn Ferdinand .wil niet. hofmaarschalk. Wil niet ? ... wil niet V... Ik heb 't immers in de ganfche ftad rondgepraa.t. Het huwlijk is immers in ieders mond. president. ■ Dan kunt gij door de ganfche ftad als een windmaaker worden aangezien. Hij bemint eene andere, h o f m a a r s c ii a l k. Gij fchertst. Is dat dan ook een beletfel? president. Bij dien hoofdigen het onöverwinnelijklte. hofmaarschalk. Hij zoude zoo dwaas zijn , en zijne fortuin met voeten ftooten? Wat? president. Vraag dit aan hem, en hoor wat hij antwoordt. ii o f m a a r s c h A l k. Maar, mon Dieu! wat kan hij dan antwoorden? president. Dat hij der geheele waereld het bedrog wil ontdekken , door 't welk wij zijn opgeklommen... dat hij onze valfche brieven en qunantiën aangeeven... dat  TREURSPEL. vl dat hij ons beiden over den kling kan lasten (pringen. Dat kan hij antwoorden. hofmaarsciial k. Gij zijt zinneloos? president. Dat heeft hij geantwoord. Dat was L*j reeds van voorneemen in 't werk te [feilen. — Daarvan heb ik hem naauwlijks nog door mijne dicpflc vernedering terug gebragt. Wat weet gij hierüp te zeggen ? hofmaarschalk ; onnozel. Mijn verftand ftaat ftil. president. Dat ware nog 't minde. Maar zoo even berichten mij mijne fpionnen , dat de opper-fchenker Van Bok op 't punt zij, de hand der Lady te vraagen. hofmaars c iia l k Gij maakt mij raazende. Wie zegt gij? Van Pok zegt gij?... Weet gij wel, dat wij doodelijke vijanden zijn? Weet gij wel, waarom wij 't zijn? presiden t. Dit is 't eerlfe woord, dat ik 'er van hoore, hofmaarschalk. Beste! Gij zult 't hooren en uit uw vel fpringen. Als gij u het bal op 't hof nog erïnnert... het is thans in 't éénè'ntwintigfte jaar... weet gij, dat men tien eerden engelfchen kontredans danste, en het heete wasch van eeu kroonlicht den graaf van Meerfchuim op zijn domino droop. Och, hemel! dat moet gij gewis nog weeten, PR E-  £2 K A fi AAL En LfEFDE, PRESIDEN T. Wie konde zoo iets vergeeten! HOFMAARSCHALK. Ziet gij! prinfes Amalia had in de hotte van den dans nog een koufenband yerlooren.., Alles was, gelijk men krn denken, in beweeging. .. Van Bok en ik... wij waren nog kamerjonkers.,, wij kroopen door dc ganfche redouttzaal om den koufenband te zoeken. Eindelijk ontdek ik 't... van Bok merkt het... fpringt toe_, rukt hem mij uit de handen... ik bid ui... brengt hem aan de prinfes, en berooft mij van het compliment. — Wat dunkt u? I' R li S I D E N T. Impertinent! HOFMAARSCHAL IC. Berooft mij van 't compliment... Ik meende in onmagt te vallen. Zulk eene vuilaartigheid is nooit be. leeft. — Eindelijk vatte ik wedermoed, voeg mij bij haare doorluchtigheid , en zeg : Genadigftè mevrouw! Van Bok was zoo gelukkig uwe doorlugtigheid den koufenband te behandigen , maar die denzelven 't eerst vondt , vindt zijn loon in 't verborgen, en zwijgt. PRESIDENT. Bravo, maarfchalk! bravisfimol HOFMAARSCHAL K. En zwijgt.... Maar ik zal dien Van Bok tot aan den jongden dag nog vervolgen.,, die laaghartige, krui-  TREURSPEL. g) kruipende vieijer!... En dat was neg niet genoeg 'a'. Zoo dra wij beiden te gelijk op den koufenband vielen, veegde Van Bok mij, aan de rechter zijde van mijn knpzel , al de poeder weg , en ik was voor 't ganfche bal bedorven. PRESIDENT. Dat is de man, die de Lady trouwen, en de eerfte perzoon aan 't hof worden zal. H OFMA AR S CH ALK. Gij drukt mij 't mes in 't hart. Worden zal? worden zal? waarom zal hij 't worden? waar is dfe noodzaaklijkheid? ... PRESIDENT. Dewijl mijn Ferdinand niet wil , en zich geen ander aandient. HOFMAARSCHAL K. Maar weet gij dan in 't geheel geen middel, om den majoor tot beffuit te doen koomen? Het moge nog zoo bifarre , zoo wanhoopig weezen ... Wat ter waereld kan ons thans loo af keerig zijn, dat ons niet wélkoóm ware , om den gehcatten Van Bok uittelluiten. PRESIDENT. Eén eenig is mij flechts bekend; en datftaatbij\% HOFMAARSCHALK. Staat bij mij?... En dat is? PRESIDENT. Den majoor van zijre geliefde te fcheiden. HOF-  8 KABAAL en L I E F D Ey VIERDE TOONEEL. Vertrek in het huis van Miller. louize, ferdinane. louize. Ik bidde n, hou op. Ik geloof aan geene gelukkige dagen meer. Alle mijne hoop is gezoni ken. ferdinand. En de mijne is gereezen. Mijn vader is vergramd. Mijn vader zal alle wapens tegen ons wenden. Hij zal mij dwingen , om den oninenfchelijken zoon te vertoonen. Ik fïa voor mijnen kinderlijken pligt niet meer in. Woede en wanhoop zullen mij het zwart geheim van zijnen moord ontwringen. De zoon zal den vader in de handen des beuls leveren. — Het is het hoogfte gevaar en het hoogfte gevaar moet 'er zijn , zoo mijne liefde den reuzenfprong zal wangen. Hoor Louize! een gedachte, groot en vermeeten, gelijk mijne liefde , dringt zich voor mijnen geest. . Gij, Louize! en ik, en de liefde! ligt niet in deezen kring de ganfche hemel ? of behoeft gij daartoe nog een vierde? louize. Breek af. Niets meer. Ik verbleek voor 't geene gij wilt zeggem p-ef>  TREURSPEL. 99 ferdinand. Hebben wij geene eifchen meer op de waereld, Waarom zouden wij dan om haare goedkeuring bedelen ? waaróm zouden wij waageii, waar niets worde gewonnen, en alles kan verloorcn worden?... Zal dit oog niet even zoo fmeltend' fchitteren, of het zich in den Rhijn, ofindeElve, of in de Oostzee fpiegele? Mijn vaderland is , waar mij Louize bemint. Uwe' voetftappen in wilde zandige woestenije zijn mij belangrijker dan de fieraadièn deihoofdkerk in mijne geboorteplaats... Zullen wij de pragt der fteden derven? Waar wij ons moogert bevinden , Louize! gaat eene zon op en onder..: Tooneelen , waarbij de werkzamfte vlugt der kunst vertraagt. Zullen wij den hemel in geenen tempel meer dienen, zoo gaat de nacht met bezielde huiveringen op; de wisfelende maan predikt ons boete, en eene aandachtige vergadering van fterren bid met Ons. Zullen wij ons immer in gefprekken der liefde uitputten?... Eén lagchje mijner Louize is ftof voor eeuwen , en de droom des tevens is uit, to; ik deezen traan doorgronde. louize. En hebt gij anders geenen pligt meer dan uwe liefde? ferdinand; haar omarmende. Uwe rust is mijn heiligfte. louize; zeer emftig. Zoo zwijg dan , en verlaat mij... Ik heb eenvader, die geen vermogen heeft , dan deeze éénige G 2  iee KABAAL en L I E F L7 E, dogter die morgen zestig jnaren oud is.... die aan de wraak van den prefident geofferd wordt. j. ferdinand; haar fchidijk in de rede rallende. Die ons znl verzeilen. Hierom geene tegenwerpingen meer, mijne beminde! Ik gaa , maak mijne kleinodiën tot geld; neem fommen op rekening van mijn' vader. Het is geoorloofd een' rover te pionderen, en zijn zijne fchatten niet het bloedgeld des vaderlands? Op klokkenflag van één uur na middernacht znl hier een rijdtuig zijn ; gij zette 'er u in. Wij vlugten. louize. En de vloek uwes vaders volgt' ons na? Een vloek, onbezonnene! dien zelf moordenaars nooit zonder verhooring uitfpreeken ; dien de wraak des hemels zelfs aan den dief op het rad toeftaat, die ons vlugtelingen , onbarmhartig, als een fpook, van zee tot zee zoude jaageh ?... Neen, mijn beminde! Als eene misdaad u voor mij kan behouden, dan heb ik nog kracht, om u te verliezen. ferdinand; Jlaat Jlil, en hem ontvallen eenige onverftaanbaare woerden. Inderdaad? LOUIZE. Verliezen!... ó! zonder grenzen, verfchriklijk is het denkbeeld... akelig genoeg om den onflerfttjken geest te doorbooren , en de gloeijendé wangen  TREURSPEL. 101 gen der vriendfchap te verbleëken... Ferdinand! u te verliezen! ... Doch men verliest immers flechts, wat men bezeeten heelt , en uw hart behoort aan uwen ftand. — Mijne aanfpraak op u was kerkroof, en huiverende geef ik haar op. ferdinand; het gezigt verdraaid en op de onderlip bijtende. Geeft gij haar op? louize. Neen ! Zie mij aan , lieve Walter! Knars niet zoo bitter met de tanden. Kom! laat mij thans uwen ftervenden moed door mijn voorbeeld bezielen. Laat mij de heldin van dit oogenblik zijn... eenen vader den ontvlugten zoon wedergeeven... eene verbindtenis weigeren , die de voegen der burgerlijke waereld van een rijten , en de algemeene orde om vér werpen zoude. Ik ben de overtreedfter ... met ftoutc, dwaaze wenfehen heeft mijn boezem zich gevoed , mijn ongeluk is mijne ftraf; laat mij derhalven thans toch de zoete, vleijende dwaaïing, dat het mijn offer was. — Wilt gij mij deezen wellust misgunnen?... ferdinand; heeft intusfehen in verfirooijing eene viool gegreepen, en beproefd om op dezelve te fpeelen. Nu rukt hij 'er de fnaaren af, werpt het inflrument op den grond , en barst in luidrugtig lagchen uit. G 3 loüï-  J02 KABAAL en LIEFDE, louize. Walter! Heer in den Hemel! wat is dat ? wees man! Dit uur eischt moed.... het is een fcheidend uur. Gij hebt een hart, lieve Walter! Ik ken het. Warm als het leven is uwe liefde, en zonder paaien, gelijk het onmeetlijke. Schenk haar eene edeler en waardiger... zij zal de gelukkigften van haar geflacht niet benijden. (Haare traanen tegenhoudende.') Mij zult gij niet meer zien. — Het ijdele, bedrogene meisje beweene haar verdriet binnen eenzaams muuren; óm haare traanen zal zich niemand bekommeren. Ledig en verftorven is mij het aanftaande. Echter zal ik nog nu en dan aan den verdorden ltruik der verganglijkheid rieken. ( Terwijl zij he:n •met een afgekeerd gezigt haare beevende hand geeft.") Vaarwel, mijnheer van Walter! ferdinand; uit zijne bedwelming opfpringende. Ik vlugt, Louize! Zult gij mij waarlijk niet volgen? louize; heeft zich aan 't agterèinde, van het vertrek geplaatst, en houdt met beide handen het gezigt bedekt. Mijn pligt gebiedt mij te blijven en te lijden. ferdinand. Slang! gij liegt. Iets anders houdt u hier geboeid. louize; in den toon van het diepfïe, innerlijkfle lijden. Blijf bij deeze vermoeding. Zij veroorzaakt misfchien minder ellende. ' v l r.  TREURSPEL, 303 ferdinand. Koude pligt tegen heete liefde! — En mij zou dat fprookjen blinddoeken? — Een minnaar boeit u; en wee over u en hem, als mijne vermoeding .bevestigd worde. ( Hij vertrekt fchielijk.) V IJ EDE TOONEEL, louize; alleen. Zij llijft nog een poos buiten beweeging en fpraakloos in den fioel liggen , eindelijk ftaat zij op, treedt voorwaarts, en ziet bevreesd rondsom. Waar of mijne ouderen blijven?... Mijn vader beloofde binnen weinige minuuten terug te koomen, en reeds zijn vijf vreeslijke uüren voorbij... indien hem een ongeval... hoe bevinde ik mij ?... waarom gaat mijn adem zoo benaauwd?... . (Op dit oogcnblik treedt Wurm in 't vertrek, blijft aan 't eind van hetzelve flaan , zonder door haar ontdekt te worden.) Het is niets wezenlijks... Het is niets dan'thuiverige googelfpel van het verhitte bloed. — Heeft onze ziel flechts eens genoeg verfchrikking ingedronken , zoo zal het oog iii eiken hoek fpookea zien. G 4 ZES-  ?04 KABAAL en LIEFDE, ZESDE TOONEEL. louize, wurm. wurm; nader koomende. Goeden avond, juffer! louize. Hemel! wie fpreekt daar? (Zij keert ziek óm, om. dekt Wurm, en treedt verfchrikt terug.) Verfchriklijk! verfchriklijk! De ongelukkigite vervulling ijlt reeds mijn angftig voorgevoel na! (Tegen Wurm, met een oog vol van verachting.) Zoekt gij misfchien den prefident? Hij is hier niet meer. wur m. Juffer! ik zoek u. louize. Dan moet ik mij verwonderen , dat gij niet naar de markt gingt. w u r m. Waarom juist derwaarts? louize, Om uwe bruid van het fchavot te haaien. wurm. Jufvrouw Miller! gij hebt een verkeerde achterdogt. louize; een antwoord onderdrukkende^ Wat dan is 'er van uw' dienst? W UR A|  TREUR SPEL. 205 w ü r m. ïk ben van uw' vader gezonden. louize; ontfteld, Van mijn' vader?... Waar is mijn vader? wurm, Daar hij niet gaarne is. louize. Om 's hemels wil! fpoedig ! Mij bekruipt een pruttellend vóórgevoel. Waar is mijn vader? wurm. In den tooren, indien gij 't volftrekt wilt weeten. louize; met een oog ten hemel. Dat nog! dat ook nog!... In den tooren? en waaröm in den tooren? wurm. Op bevel van den hertog. louize. Van den hertog? wurm. Die de misdaad van gekwetfte majesteit , in den perzoon van zijnen plaatsbekleeder.... louize. Wat ? wat ? o eeuwige Almagt! wur m. Voorbeeldelijk te firaffen heeft voorgenoomen. louize. Dat was nog oyerig! dat! Voorzeker, voorzeker, mijn hart hadt nog buiten den majoor iets dierbaars ,,. dat moest niet vergeeten worden... kwetzing G 5 der  ioó KABAAL en LIEFDE, der majesteit. Hemelfche voorzienigheid! red, 6 red mijn zinkend geloof. — En Ferdinand? w u r m, Verkiest Lady Milford; of vloek en onterving. LOUIZE. Verfchriklijke vrijheid!... en echter... echter is hij gelukkiger... Hij heeft geen' vader te verliezen. Wel is waar, geenen te hebben, is verdoemnis genoeg! — Mijn vader fchuldig geacht aan gekwetfte Majesteit?... mijn beminde de hand der Lady, of vloek en onterving? — Inderdaad verwonderingwaardig! Een volmaakt boevenftuk is ook eene volmaaktheid. Volmaaktheid? Neen! daartoe ontbreekt-nog iets. '— Waar is mijne moeder? WURM. In 't fpinhuis. louize; met een' fmartelijken lagdi. Thans is het volkomen!... volkomen; enthans ben ik vrij... ontflagen van alle pligten... en traanen... en vreugden. Ontdaan van 't vertrouwen op de Voorzienigheid. Ik behoef dezelve immers niet meer. (Verfchriklijk zwijgende.) Hebt gij misfchien nog ééne tijding ? Spreek vrij ; thans kan ik alles hooren. wurm. Wat gebeurd is, weet gij. louize. Derhalven niet, wat nog koomen zal? (Eenewijle zwijgsns , geduurende 't welke zij Wurm van boven tot beneden beziet.) Arm meiisch!... Gij hebt een droevig  TREURSPEL. iof rig handwerk , waarmede gij or.mooglijk kunt zafg worden. Ongelukkigen maaken , is reeds fchriküjk genoeg; maar om het hen te verkondigen ,is affchuwelijk... Hen den uilenzang voortezingen, daarbij te ftaau, als het bloedende hart aan den ijzeren boei der noodwendigheid beeft , en christenen aan den Hemel twijfelen! — De Hemel behoed mij! en al wierde u ieder angstdroppel , dien gij ziet vallen, met een tonne gouds opgewoogen... ik wilde uw perzoon niet zijn.... Wat kan nóg gefchiedcn? WURM. Ik weet het niet. LOUIZE. Gij wilt het niet weeten? Deeze lichtfchu- weude boodfchap vreest voor het geruisen der woorden , maar in de doodfche ftilte van uw gezigt toont zich het fpook aan mij. — Wat is nog overig' — Gij zeidet te vóóren : de hertog wille het voorbeeldelijk ftraflen. Wat noemt gij voorbeeldelijk? W U R M. Vraag niets meer. LOUIZE. Hoor, mensch! Gij gingt bij den beul ter feboole. Hoe anders verftondt gij u , om het ijzer eerst traag — bedenkend aan de krenkende ledemaaten te fchroeven , en het zwoegende hart met den genadenflag te verbrijzelen. — Welk lot verbeidt mijn vader? — De dood is in 't geene gij. lagchend zegt: wat mag het weezen , dat gij verzwijgt? Noem het! Laat ik hem op éénmaal tor- fchen ,  ïoS KABAAL en LIEFDE, fchen, den ganfchen verbrijzelenden lasr. Wat lot verbeidt mijn vader? av u r m. Een crimineel proces. louize. Maar , wat is dat? Ik ben een onweetend, fchuldeloos fchepzel, en verftaa mij weinig op uwe vreesfelijke latiiniche woorden. Wat noemt gij een crimineel proces ? w u r m. Een rechtsgeding over leven en dood, louize; fttmdvastig. Dan bedank ik u! ( Zij vliegt in een zijvertrek.) w urm; ftaat omz t. Waar moet dat heen?... Zou de zottin misfchien? ... Duivels! zij zal toch niet... Ik volg haar... ik moet voor haar leven borg blijven. (Haarwillende volgen.*) louize; terug koomende, en een' mante\ hebbende omgehangen. Vergeef mij, fecretaris! ik fluit het vertrek. wur m. En waar heen dan zoo fpoedig? louize; willende gaan. Naar den hertog. w urm. Wat? waar heën ? (Haar verfchrikt tegen houdende.) louize. Naar den hertog. Hoort gij niet ? — Naar dan zelf-  TREURSPEL. 109 zelfden hertog , die mijn' vader op dood en leven wil laaten richten. Neen , niet wil... moet richten laaien, dewijl het etlijke booswigten willen ; naar den hertog,die tot het ganfche proces der gekwetfte majesteit niets-aanvoert, dan eene majesteit, en zijn vorstlijk handfchrift. wurm; overluid lagcliende. Naar den hertog! louize. Ik weet , waarom gij lagcht... maar ik wil daar immers ook geene ontferming vinden. — De hemel bewaar mij! Slechts walging... walging flechts aan mijn geween. Men heeft mij gezegd, dat de grooten der aarde nog niet weeten wat ellende zij, en 't niet willen weeten. Ik zal hem zeggen wat ellende is; ik zal het hem affchilderen, in alle ftuiptrekkingen des doods , wat ellende is ; ik zal het hem voorhuilen , in merg en been verbrijzelende toonen, wat ellende is... en als hem dan door die befchrijviflg de hairen te berge rijzen, znl ik hem nog ten Hotte in de ooren fchreeuwen , dat in het flerfuur ook de longen van de goden der aarde beginnen te reutelen, en het jongfte gerecht majesteiten en bedelaars in dezelfde zeef zilte. C Zij wil vertrekken.') w urm; boosciartig vriendVjk. Ga... ga vrij. Gij kunt inderdaad niets verftandiger doen. Ik raade het u ; ga, en ik geef u mijn woord, dat gij den hertog zult welkoom zijn. louize; Jïaat èèiuflags Jlil. Wat zegt gij?... Gij zelfs raad mij daartoe? Iets  iio KABAAL én LIEFDÉ,- affchuwlijks moet liet zijn , dewijl dit mensen 'er' mij toe raadt. t. Van waar weet gij , dat ik bij den vorst zal wèlkoom zijn'? w u r M. Dewijl hij u niet omniet vriendelijk zal behoeven te ontvangen. louize. Niet omniet? Welk een' prijs kan hij *>p eene menschlijkheid nellen? w u r m. De fchoone Imeekfter is prijs genoeg. louize; blijft Jlarüogend fcaan, en zegt met eene gebroken ftem; Rechtvaardige! w u r M. En een vader zult gij toch, wil ik hoopen, door deezen pri,s niet te hoog gefchat achten? louize; vei ward op- en neder gaande. Ja, ja! het is waar. Zij zijn verfchanst, uwe grooten. Verfchanst voor de waarheid agter hunne eigene fnoodheden, als agter de vleugelen der cherubijnen. De Almagtige helpe u, vader! uwe dogter kan voor u fterven , maar — niet zondigen. wur m. Dat zal hem wel zeer bevreemden, den armen, verlaaten man! — „ Mijne Louize," zeide hij tot mij, „ heeft mij ter neder geworpen; mijne Louize ,-, zal mij ook weder opbeuren." Ik fpoede mij ,juffer! om hem het antwoord te brengen. (Hij houdt zich, als of hij wilde vertrekken. ~) lou-  Treurspel. m louize; hem tegen houdende. Blijf! blijf! geduld! — Hoe handig is deeze. fatan , als het 'er op aan koome om menfchen raazende te maaken! — Ik heb hem ter neder geworpen ? Ik moet hem weder opbeuren ? Spreek! raadt mij! wat kan ik, wat moet ik doen? wur Mi Daar is flechts één middel. louize. Dit éénige middel. wur M. Zelfs uw vader wenscht... louize. Zelfs mijn vader? — Wat is dat voor een middel? wur M. Het is ligt voor u. louize. Ik ken niets zwaarer dan 1'chande. W V R M. Als gij den majoor weder wilt vrij maaken? louize. Van zijne liefde ? Spot gij met mij ? — Iets aan mijne keuze laaten, waartoe ik gedwongen worde? wur M. Zoo is het niet gemeend, lieve juffer! De majooS moet eerst en vrijwillig terug treeden. louize. Hij zal niet. w u r M. Zoo fchijnt het. Zoude men ook zijne toevhigr. tot-  Iï2 KABAAL en LIEFD'Ë, tot u neemen , indien gij niet alleen hierin kondee behulpzaam zijn ? louize. Kan ik hem dwingen, dat hij mij fiïoete haaten ? wurm. Wij zullen het beproeven. Ga zitten! louize; verrast. Mensch! wat broed gij ? wurm. Zet u; fchrijf! hier is pen, papier en inkt. louize; gaat met de grootjle ongerustheid zitten. Wat zal ik fchrijven? Aan wien zal ik fchrijven? wurm. Aan den beul uwes vaders. louize. Ha! gij hebt 'er kennis van , om zielen op de' pijnbank te fchroeven. ( De pen grijpende.) wurm; diüeen. „ Genadige heerF' Louiz e; met eene heevende hand fchrijvende. wurm. „ Reeds drie onüjdlijke dagen zijn voorbij i* zijn voorbij en wij zagen ons niet." louize; verfchrikt, en legt ai pen neder. Aan wien is de brief ? wur m. Aan den beul uwes vaders.  TREURSPEL. 1I3 louize. ö Hemel! w u R Mi „ Wijt dit aan den majoor — aan den majoor^-„ die mij den ganfchen dag als een Argus hoedt." louize ; opfpringende. Schelmerij, ongehoorde fchelmerij! Aan wien is de brief? wur m. Aan den beul uwes vaders. louize; de handen wringende, op- eit neder gaande. Neen! neen! neen! dat is barbaarsch. o Hemel, flrafmenschlijk, menschlijk , als zij u vertoornen; maar waarom mij tusfchen twee verfchrikkingen geprangd? Waarom mij tusfchen dood en fchande doen waggelen? Waarom mij deezenbloedzuigenden duivel op den nek zetten? Doe wat gij wilt; ik fchrijf dat nooit. wurm; naar zijr! hoed grijpende< Zoo als gij wilt , juffer ! het ftaat volkomen aan uw believen. louize. Believen» zegt gij? - Aan mijn believen? — Ga barbaar! hang een ongelukkigen boven den afgrond der helle, bidt om iets, laster den Hemel, en vraag dien, of het hem bclieve?... o Gij weet al te wel, dat ons hart aan natuurlijke driften zoo vast als aan ketens ligt, Thans is alles om l\ h even»  U4 KABAAL e n L I E F ö E, 't even. Zeg voort. Ik denk niets meer. Ik ontwijk de overlistige hel. QZij z t zich andermaal.) w u R M. „ De-n ganfchen dag als een Argus hoedt." ■—■Hebt gij dat'? rouizt. Verder! verder1 wur M. „ Gisteren hebben wij den prefident in ons huis ,, gehad; klugtig was het om te zien , hoe zich de „ goede majoor om mijne eer weerde." louize. ü Schoon! fchoon! ö heerlijk!... Nu verder. w u r 51. „ Ik nam mijne toevlugt tot eene ffaauwte — „ tot eene flaauwte — om niet overluid te lagchen."' louize. ö Hemel! wur Ma „■ Maar haast wordt mij mijn masker ondraaglijk „ — ondraaglijk — konde ik flechts vrij koomen!" louize; houdt op , ftaat op , gaat op en neder , met het hoofd gelongen, als of zij wat op den grond zogt, vervolgens zet zij zich weder, en fchrijft. tf Konde ik flechts vrij koomen." w u r I*  TREUR S^PE L. US w u R M. „ Morgen heeft hij de wagt: maak te weeten, „ wanneer hij van mij af gaat, en koom op de ,' bewuste plaats." Hebt gij bewuste? LOUIZE. Ik heb alles. W URM. „ Op de bewuste plaats , bij uwe tedere Louize," LOUIZE. Nu ontbreekt het addres nog. W U R M. „ Aan den heer hofraaarfchalk Van Kalf." LOUIZE. Rechtvaardige Hemel! Een naam , voor mijne ooren zoo vreemd, als deeze fchandelijke regels a-n mijn hart. ( Zij ftaat op, en befchouwt een' geruime» tijd den brief flaroogende ; eindelijk geeft zij denzeiven aan Warm over, en zegt met eene vermoeide, en als (lavende ftem.) Neem, mijnheer! Het is mijn eerlijke naam... het is Ferdinand... het is de ganfche wellust van mijn leven, die ik thans in uwe handen -eeve. ,— Ik ben eene bedelaaresfe! WURM.' ' Toch niet! wanhoop niet , juffer! Ik heb van harten medelijden met u. Misfchien.... wie weet?... of ik ooi mei eenige zaaken kunne óver 't hoofd zien... Waarlijk, bij den hemel! Ik ieb medelijden met u. H 2 ioé-r  TREURSPEL. U9 .op elke hooge fpits der hartstogt mij te begeleiden mij te ontmoeten voor eiken duizelenden rand eenes afgronds. — Hemel! Hemel! En dit alles niets dan vermomming?... vermomming?,., ö Als de loogen eene zoo beftendige kleur heeft, boe kwam het dan , dat zich nog geen duivel m het hemelrijk inloog ? ... Toen ik haar het gevaar van onze liefde ontdekte, met welk eene overtuigende misleiding verbleekte toen de valfche! Met welk eene overwinuende waardigheid doeg zij den vrekken hoon van mijn' vader ten bodem, en in het zelfde oogenbhk voelde zich het fchepzel toch fchuldig I Wat ze- ik? hield zij niet zelfde vuurproef der waar. beid uit?... de huigchelaares zinkt in onmagt. Welke taal zult gij thans voeren, gewaarwording? Coauttten zinken óók in onmagt. Waarmede zult gij u rechtvaardigen, onfchuld? Ligtekopijen zinken óók in onmagt, Zij weet, wat zij van mij gemaakt heeft. 'Zij heeft mijne ganfche ziel gezien. Mijn hart tradt bij het bloozen van den eerden kusch zigtbaar m mijne oogen... en zij gevoeldeniets? Gevoelde misfchien alleen den triomf haarer kunst?... Toen mijne gelukkige verbeelding den ganfehen hemel in haar waande te ómfpannen ; mijne wocstfte wenfehen zwoegen; voor mijn gemoed dond .een denkbeeld dan de eeuwigheid en het meisje: H 4 - ***  124 KABAAL tn LIEFDE, gers en tarantula's, voor den uitvoer des vergifts, bezoldigt... Maar (terwijl zijns woede vernieuw.) aan mijne bloem zal het ongedierte niet knaagen , of ik zal het (den maarfchalk vattende, en tnzagt fchuddende.) zóó en zóó, en nogmaals zóó door malkanderen wringen. hofmaarschalk; m zich zeiven zugtende. Ö Mijn hemel! wie hier weg ware! honderd mijlen van hier , in het dolhuis te Parijs i alleen bij deezen niet! FERDINAND. Boef! Indien zij niet meer zuiver is ? indien gij genoot, waar ik aanbad? (meer woedende.) indien gij zwelgdet, waar ik mij een god gevoelde? (ijlImgs zwijgende, daarSp in den vreeslijkften toon.) Het ware u beter, boef! dat gij ter helle vloode, dan dat mijn toorn u in den hemel bejegende! ... Hoe ver kwaamt gij met het meisje? Beken! hofmaarschalk. Laat mij los; ik zal alles ontdekken. FERDINAND, ö! Het moet aanminniger zijn, met dit meisje re boelen, dan met anderen nog zoo hemelsch in weelde te baaden. Wilde zij uitfpatten, wilde rij, zij koude de waarde der ziel verknagen , en de deugd met den wellust vervallenen r... ( Hem het pi ft ooi op 'than zmende.) Hoe ver kwaamt gij met haar?... Ik brand los... of beken! HOF-  TREURSPEL. 125 hofmaarschalk. Het is niets: 't is waarlijk alles niets. Heb flechts één minuut geduld. Gij zijt in de daad bedrogen! ferdinand. En dat erinnert gij mij, booswigt?... Hoe ver* kwaamt gij met haar? Gij zijt een kind des doods, of beken! hofmaarschalk. Man Dieu! mon Dieul ik fpreek immers. Hoor mij flechts... Uw vader... uw eigen lijllijke vader .... ferdinand; grimmiger. Heeft zijne dogter aan u verkoppeld? En hoe ver kwaamt gij met haar? Ik vermoord u, of beken! hofmaarschal K. Gij ijlt. Gij hoort niet. Ik zag haar nooit. Ik ken haar niet. Ik weet geheel niets van haar. ferdinand; terug treedende. Gij zaagt haar nooit? kent haar niet? weet geheel niets van haar?... Zij is verlooren om uwentwille; gij loogchenthaardriemaaleninéénenadem?.. Weg, flechte kaerel! ( Hij geeft hem een jlag met het piftool, en floot hem uit de zaal.) Voor uws gelijken is hec kruit niet uitgevonden! VIER-  i2ö K A IV AAL én LIEFDÉ.; VIERDE TOONEEL, fe»dinand5 in lang zwijgen, geduurende 't welke z'jne gelaatstrekken verfchrikkeHjke denkbeelden uitdrukken; .Verloeren! ja, rampzalige!... Ik ben lier. Gij zijt het óók!... ja, bij den Almagtigen! als ik het ben, gij zi t het óók!... Rechter der waereld! eisch hnar van mij niet af. Het meisje is de mijne. Ik ftond u de ganfche waereld voor dat 'meisje af; il; heb afftand gedaan van uwe ganfche heerlijke fcliepping. Laat mij dat meisje!... Rechter der waereld! Giots dorliea miliioenen zielen naar u... Wend derwaarts hec oog uwer ontferming!.. Laat mij alleen aan miselven , Rechter der waereld! (Terwijl hij verfchrikVjk de handen vcuwt.) Zoude de rijke, vermogende Schepper, gierig op céne ziel zijn, welke daarenboven de flechtfte der fchepping is?... Het meisje is mijn! die eens haar god was, doch thans Laar duivel ben! ( Met groote oogen op één punt Jiaarende. ) Eene eeuwigheid met haar op een rad der verdoemenis gebonden... oogen in oogen geworteld... hairen tegen hairen te berge rijzende... zelfs ons hol gekerm in eikanderen gefmolten... En thans mijne tederheden tc bcrhaalen, en thans haar? eeden haar voortezm- ' «en.-.-.-  123 KABAAL en LIEFDE, ... Thans is het te laat... Vergiffenis! vergiffenis? uwen zegen, mijn vader! president; met eeti gehuigebeiden vatfchen trek van onfchuld! Staa op, mijn zoon! Bedenk dat gij raadfeiiiehtig tot mij fpreekt. ferdinand. Deeze Louize , mijn vader!... o Gij kent de menfehen... Uwe woede was teen zoo rechtvaardig , zoo edel, zoo vaderlijk vuurig... Slechts dwaalde de warme vaderlijke ijver van den weg... Deeze Louize.... president; Martel mij niet, mijn zoon! Ik vervloek mijne hardheid! Ik koom om u vergiffenis te fmeeken. ferdinand. Mij vergiffenis fmeeken ? uwe hardheid tegen mij vervloeken? Uwe afkeuring was wijsheid.... Uwe hardheid was hemelsch mededoogen. Deeze Louize, vader!... president. Is een edel, een lief meisje. Ik herroep mijne overijlde achterdocht. Zij heeft mijne achting verworven. ferdinand; getroffen o[fprvigende. Wat? ook gij? vader!.... ook gij?.... En, niet waar, mijn vader! een fchepzel, als de onfchuld?... en het is zoo menschlijk dit meisje te beminnen ? pre-  130 KABAAL en LIEFDE, l a d y. Zeg mij niets van haar — Stil... als eene overtrèedfter fidelere ik , om dc gelukkige te zien, wier' hart met het mijne zoo Qverëenftemmendgevoelt. En, hoe gedroeg zij zich bij de uitnodiging? s o f i a. Zij fcheen ontzet, overwoog , zag mij metgroote oogen aan, en zweeg. Ik had mij reeds op haare uitvlugten vóórbereid, toen zij mij mét een'blik, die mij geheel véitasehte, antwoordde: Üwe dame beveelt mij het gene ik haar morgen wilde bidden. l a d y ; zeer ongerust. Laat mij in rust, Solia! BekMag mij. Ik moe; fchaamrood worden , als zij flechts eene gewoone vrouw is; en indien zij meer is , moet ik wanhoopen. sof i a. Maar , Milady 1 Dat is geen luim om eene nïèdeminnaaresfe te ontvangen. Eri'nner u , wie gij zijt. Roep uwe geboorte, uwen rang, uwe magt te hul* pe. Een trotfeher hart moete de trotfche pïagt vanuwen aanblik verhellen. lady; verflrooid. Wat prevelt daar de zottin ? s o f i a ; loosaartlg. Of is het misfchien toevalligheid, dat juist hedende kostbaare briljanten u zoo fchïtterend verfierén? Toevalligheid, dat juist heden de rijkile flof u moet kleeden dat uwe antichambre van hcidukken en pa-  TREURSPEL. iff pages wemelt, en het burgermeisje in de vorstelijke zaal van uw paleis wordt opgewagtf l a d y ; vol verbittering op - en neer gaande- Verwenscht ! onverdraaglijk! dat vrouwen voor vrouwelijke zwakheden zulke Argusöogen hebben ! — Maar hoe diep, hoe diep moet ik reeds zijn gezonken, dat zulk een fchepzel mij doorgrond! een kamerdienaar; binnen koomende. Juffer Miller. lady; tegen Sofia. Weg met u! Verwijder u! (Dreigende, terwijl Sofia draalt.) Weg met u! ik beveel het. (Sofia vertrekt, en de Lady wandelt door de zaal.) Goed! zeer goed , dat ik in gisting kwam. Ik ben gelijk ik wenschte. (legen den Kamerdienaar.') De juffer mag binnen koomen. (De Kamerdienaar vertrekt; zij plaatst zich in eene Jbpha , en neemt eene voornaame acl.telooze houding aart.)  f32 KABAAL en LIEFDÉ,- ZEVENDE TOONEEL. lady milford, louize. Louize treedt bevreesd in, en blijft in eene grone verwij.' dering van de Lady jlaan ; deeze heeft haar dan rug toegekeerd, en befchouwt zich een lijd lang in den tegen over haar hangende'-, fpiegel. louize; na eenig zwijgen. Genadige dame! ik wacht uw be lady; draait xiih naar Louize, en knikt alleen even met het hoofd; vreemd en terughoudende. ïla bn! Zijt gij daar'? Ongetwijfeld juffer.» ,i eéne zekere.... hoe noemt men u toch? louize; eenigszins gevoelig; Miller is de naam van mijn' vader, en uwe genade zondt om' zijne dogter". lady. Juist! juist! Ik bezin mij! de arme mufikantsdogter , van welke onlangs gefprooken werdt. (Ara eenig zwijgen , bij zich zeiven.) Zeer belangrijk , en toch geene fchoonheid! (Overluid.) Tree nader,, mijn kind! (Weder bij zich zeiven. ) Oogen , die zich' in 'tweenen oefenden. — floe bemin ik ze, deeze' oogen! (Overluid,) Tree nader.— Tree geheel' na.  TREURSPEL. 135 ntrbij. — Goed kind! Ik geloof dat gij voor mij vreest ? louize; grootsch, met eeri beJlisfenden toon. Neen, milady! ik haat het oordeel der menigte.' lady ; bij zich zeiven. Zie eens! en deeze trotsheid heeft zij van hem. (Overluid.) Men heeft u mij aanbevolen, juffer! Men zegt dat gij wat geleerd hebt, en dat gij ook weet te leeven — Nu ja: ik wil het gelooven. Ook behoef ik de ganfche waereld niet , om zulk een' vuurigen voorfpreeker te logeriftrnffen. louize. Ik ken nochtans niemand , milady! die zich de moeite zoude geeven , om voor mij eene patroones te zoeken. lady; Jlroef. Moeke voor de verzoekller , of voor de pa» troones ? louize. Dat is mij te hoog, genadige dame! lady. Meer fchelmerij, dan dit open oog laat vermoeden! Gij heet Louize? en hoe jong zijt gij, als men t mag vraagen? louize. Zestien jaaren. lady; fpoedig opftaande. Nu is 't 'er uit! Zestien jaaren! Dceerftepolsflrgdeezer hartstogt! — Op het nog onaangeroerde klavier de I 3 eer-  1,34 KABAAL e n L 1 E I- D E, eerfle inwijdende zilvertoon! — Niets is verleiden. der — Zet u, ik heb hart voor u, lief incisie! En ook hij mint voor de eerftcmanl! — Wat wonder, als zich de Kraaien van een' morgenrood ontmoeten ? ( Z?t vriendelijk, en haart hand grijpende. ) Het blijft daarbij, ik zal u gelukkig manken, lieve! Niets , niets dan de zoete, vroegvervliegende droomerij. (louize op de wangen hoppend:.) Mijne Sofia huwt. Gij zuil ha-re plaats hebben — Zestien jaaren! Het kan niet van duur zijn. louize; haare hand eerlied;'g kusfehende. Ik dank u voor deeze genade, milady! zoozeer als wanneer ik dezelve durfde anuneemen. l A d y ; ongerust terug treedende. Zie de groote dame! - Anders achten zich meisjes van uwe afkomst nog gelukkig , als zij meesteresfen vinden. — Wat is dan uw oogmerk, mijne kostbaare? Zijn deeze vingeren te teder tot arbeid ? Is het uw gezigtjen , waarop gij zoo trots zijt? louize. Mijn gezigt, genadige dame! behoort mij zoo weinig nis mijne afkomst. l a d y. Of denkt gij misfchien, dat daar geen einde nnn.. koome?... Arm fdicpzel ! wie u drt in 't hoofd brngt — hij zij wie hij wil heeft u beiden bedrogen. Deeze wangen zijn niet in 't vuur verguld. Wat uw fpiegei u voor mrsfk-f en eemvigduurend verkoopt, is flechts eene dunne , ovtrgeblaze- ne  TREURSPEL Ui hofmaarschalk; treedt binnen, waakt aanhoudend buigingen voor den rug der Lady; daar zij hem niet bemerkt , kbomt hij nader , plaatst Zich achter haaf Jloel, pnogt den jleep van haar kleed te vatten , en kuscht dènzelveh, met een vreezend lispeleü. ■öfjnè Doorluchtigheid.... lady; terwijl zij zand op het fchrift Jlroóit, en hetzelve ijllings overloopt. Hij znl mij hclfche ondankbaarheid ten laste leggen. Ik was eene verlaatene. Hij heeft mij uit de ellende getrokken... Uit de ellende?... Affchu- welijke misleiding! Verfcheur uwe rekening, verleider! mijne eeuwige fchaamroodheid betaalt ze met woeker. hofmaarschalk ; na hij rondsom de Lady te vergeefs gegaan is. Milady fchijrit eenigszins verftrooid re zijn! ïk zal mij zeiven wel de ftoutheid moeten1 veroorloven.. i (Zeer luid.) De hertog zendt mij, om milady te vraagen, of 'ei' deezen avond vauxhall of comedie zal zijn? K iM  I4t> KABAAL, en LIEFDE,- lady; lagchend opfiaande. Eén van beiden , mijn engel! Breng inmiddels^ uwen hertog dit billet tot desfert. Q Tegen Sofia.) Beveel gij dat men jnfpanne, en roep mijne ganfche livrei in deeze zaal bijeen. sofia ; vol ontzetting vertrekkende,-6 Hemel! welk een voorgevoel ? wat zal dat nog worden ? ' h o fmAa r s c i! al k. Gij zijt verhit, uwe genade! l a d y. Zoo veel minder zal hier gelogen zijn. Wak* ker, heer hofraad ! 'er koomt eene plaats open. Goed wéér voor de koppelaars! (Terwijl de maar' fchalk een twijfelachtig oog op den brie' werpt. *) Lees! lees!... Het is mijn wil, dat de inhoud niet' onder vier oogen blij ve. hofmaarschalk; leest, en ondertusfehen vergaderen zich de bedienden van milady in het agter einde der zaal. „ Genadigfte Heer!" „ Een verdrag, 't welk rij zoo ligtvaardig ver„ brak , kan mij niet meer verbinden. De wél„ vaart van uw land was het voorbeding mijner „ liefde. Drie jaaren duurde het bedrog. De „ blinddoek valt van mijne oogen; ik veraffchuwa „ gunstbewijzen, welken van de traanen der onder.  TREURSPEL. 151 louize. Gij doet wél, arm, oud man! Leer bij tijds nog -verliezen. miller ; opfpringende. Zijt gij daar, mijn kind? Zijt gij?... Maar waarom dan zoo éénzaam en zonder licht? louize. Ik ben daarom toch niet éénzaam. Als het zoo recht donker rondsom mij wordt , heb ik mijn beste bezoek. m 1l l e r. De hemel bewaare u! Alleen ? de worm des gewetens kruipt met den uil. Zondaars en booze geesten ichuwen het licht. louize. Ook de eeuwigheid, vader! die met de ziel alleen (preekt. miller. Kind! kind! wat zijn dat voor reden? louize; ftaat op, en koomt voonvaards, Ik heb een' harden ftrijd geftreeden. Gij weet liet, vader! De Hemel gaf mij kracht. Dc ftrijd is volbragt. Vader! men pleegt ons genacht teder en zwak te noemen. Geloof dat niet. Voor eene fpin huiveren wij, maar het zwarte ondier, verderving, drukken wij blijde in de armen. Dit tot uw naricht, vader! Uwe Louize is vrolijk. K 4 W'L"  TREURSPEL. 153 doode ligchaamen , en leeven flechts voor oogen dar liefde. miller; leest. ,, Gij zijt verrnaden, Ferdinand!... Een fchelm„ [tuk zonder voorbeeld verfcheurde den band van ,, onze harten; maar een verfchriklijke eed houdt mijne tong gebonden , en uw vader heeft overal ,, zijne luisteraars geplaatst. Doch indien gij moed „ hebt , geliefde!... ik weet eene derde plaats, waar ons geen eed meer bindt, en werwaarts voor „ hem geen luisteraar gaat." (Miller houdt op,en ziet haar ernftig in 't gezigt.) louize. Waaröm ziet gij mij zoo aan ? Lees toch geheel uit, vader! miller. ?, Maar moeds genoeg moet gij hebben, om eenen donkeren weg te bewandelen, op welken niets u ,, licht dan uwe Louize en de Hemel. Slechts geheel „ liefde moet gij koomen; alle uwe hoop, en alle ,, uwe .bmifchende wenfchen moet gij agterlaaten; „ niets kunt gij gebruiken dan uw hart. Wilt gij?... zoo koom, als de twaalfde fiag op de klok van „ den carmelitertooren flaat. Zijt gij bevreesd?... ,, zoo flrijk het woord moed voor uw geflacht uit, ,, want een meisje heeft u vernederd." (Hij ligt den brief néér, ziet lang met een /mardijk, Jlaarend oog voor Zich; eindelijk wendt hij zich naar haar toe, en zegt met K 5 eens  154 KABAAL e n L I E F D E , eenezagte, gebrekeneftem. ) En deeze derde plaats mijne dogter? louizc, Gij leent ze niet ; gij kent ze waarlijk niet, vader! Het is ^onderling: de plaat; is tot vinden gefchilderd. Ferdinand zal ze vinden. M ILLEK. Spreek duidelijker. louize, Ik weet op dit oogenblik 'er geen bcminlijk woord voor. Gij moet niet fchrikken, vader! als ik u een haatlijk woord noeme. Deeze plaats.... ó! waaröm heeft de liefde geene naamen gevonden! Den fehoonften zoude zij aan deeze plaats hebben gégeeven. De derde plaats, goede vader! .... maar gij moet mij laaten uitfpreeken — de derde plaats... is — het graf. ruller, in een' ftoel zijgende. ó Hemel! louize,- bij hem gaande , en hem vasthoudende. Wees gerust, mijn vader! Dat zijn flechts huiveringen, die zich rondsom het woord legeren. Weg met dezelven, en 'er ligt een bruidsbedde, waarover de morgen zijn gouden tapijt uitfpréidt, en de lente haare veelkoleurige bloetnkrahfen llrooit. Een weenende zondaar konde flechts den dood voor een geraamte fcheiden; hij is een fchoonc , bevallige jongeling, bloeijende, zoo als zij den god der liefde fchildereu, maar zoo arglistig uiet... Een ftille, dienst- vaar-  TREURSPEL. ,5$ paardlge geleiëngel, die de uitgeputte zie! der vreemdelinge den arm biedt over de gracht des tijds; fiet befchikking-flot der eeuwige heerlijkheid outfluit, yrietidlijk toeknikt , en verdwijnt. m i l l e r. Wat hebt gij u voorgenomen , mijne dogter?... Wilt gij wilkeurig de handen aan u zelve flaan ? louize. Noem het zóó niet , mijn vader! Een gezelfchap vèrlaaten, in welk ik niet wél geduld worde; naar eene plaats vooruitfprjngen, die ik niet langer misfen kan ... is dat zonde ? mille r. Zelfmoord is de affchuwlijklle zonde, mijn kind! de éénige, over welke men niet meer kan berouw hebben , dewijl dood en misdaad te famen vallen. louize; blijft ftaricgenrfe flaan. Verfchriklijk!... Maar zoo fchielijk zal het toch niet gaan. Ik zal in de rivier fpringen , vader! en terwijl ik nederzink , den Almagtigen om ontferming fmeeken. miller. Dat is, gij zult berouw over den dieffial hebben, zoo dra gij het geftolene in veiligheid acht. Dogter! dogter! draag zorg van niet met den Hemel te fpotten als gij dien het meeste nodig hebt. ö ! Het is ver, ver met u gekoomen!... Gij hebt van het gebed afgezien , en de Earuihnnige trok zijnes hand van u ! x o in  !jS0 K A B A AL e « LIEFDE, LOUIZE, Is beminnen dan een kwaad, vader? m i h t e f . Als gij den Hemel mint , zult gij nooit deugdloos minnen. — Gij hebt mij diep geboogen , mijne éénige! diep, diep, misfchien ten grave geboogen. — Doch! ik zal uw hart u niet nog zwasrer maaken. Dogter! ik zeide te vóóren iets; ik dacht alléén te zijn. Gij hebt mij beluisterd, en waaröm zoude ik 't nog langer geheim houden? Gij waart mijn afgod. Hoor, Louize! als gij nog plaats voor het gevoel van een' vader hebt.... Gij waart mijn alles. Thans verfpilt gij niets meer van uw' eigendom. Ook ik heb alles te verliezen. Gij ziet dat mijn hair grijs begint te worden. Die tijd meldt zich allengs bij mij aan , waarin aan ons vaderen de kapitaalen te flade koomen , die wij in 't hart van onze kinderen aanlagen. — Zult gij mij daarin bedriegen, Louize! Zult gij, met have en goed van uwen vader vertrekken? louize; zijne hand met de grootfle ontroering kusfehende. Neen, mijn vader! Ik gaa als uwe groote fchuldenaaresfe uit de waereld, en zal u in de eeuwigheicj met woeker betaalen. miller. Zie toe , of gij u daar niet verreekeud , mi jn kind! (Zeer ernftig en gevoelig.) Zullen wij ginds nwlknderen nog wel vinden?..., Zie, hoe bleek, gij  TREURSPEL. 169 mijnen ganfchen fchat van liefde aan deeze dogter te koste gelegd. . , ferdinand; Jlsrk getroffen. Ha!... Zie toch liever eens naar den drank, goede Miller! (Miller vertrekt,') VIERDE TOONEELferdinand; alleen. Het éénjge kind! Gevoelt gij dat, moordenaar? flet éénige! Moordenaar! hoort gij't, het éénige? — En dc man heeft op de ganfche waereld niets, dan zijn inftrument en dat éénige.... en dit wilt gij hem ontrooven 1... Ontrooven?... Ontrooven den laatfren noodpen- ping van een1 bedelaar?... Den kruk gebroken voor de voeten van den lammen werpen?.,. Hoe!... lieb ik daartoe moed ?... En als hij nu huiswaards fpoede, en niet kan verwagtcn , om de ganfche fom zijner vreugden van het gezigt deezer dogter af te tellen , en binnen treede , en zij daar ligge , de bloem... verwelkt... dood... vertrapt... moedwillig de laatfte, éénige, onöverftijgbaare hoop vertrapt. Ha! en hij daar voor haar ftaat, en daar ftaat, en de ganfche natuur hem den levendigen adem behouden laat, en zijn ftaarend oog de ontvolkte oneindigheid vrugtloos doorwandelt, den Alömtegenwoordigen"zoekt, en den Overal-aanweezenden niet meer kan vinden , en lediger huiswaards terug koomti Hemel! Hemel! maar ook mijn va- L 5 der  R E U R S P E L. jff ferdinand. Licht uw' vader, Lc^uize! Q Terwijl zij haat1 vadtr uitlicht, werpt hij vergif in de limonade.) Ja , zij moet 'er aan; zij moet! De opperfte magtenknikken mij derzelver vreeslijk ja toe; de wraak des hemels1 önderfchrijfr het; haar goede engel verlaat haar. ZEVENDE TOONEEL. ferdinand, louize. Zij homt langzaam met het licht terug , zet het neder, en plaatst zich aan de overzijde van den major , het oog op den grond gevestigd, en flechts zomtijds bevreesd en in 't geheim naar hem ziende. Hij ziet ftrak vooruit. Een diep flilzwijgen moet aankondigen wat in dit Tomieel zal gefchiedeti. louize. Wilt gij mij dccompagneeren , mijnheer vari Walter! dan zal' ik mij voor 't klavier zetten; (Ferdinand andwoórdt niet. Een poos.zwijgens.~) louize. Gij zijt mij ook nog revange op het icnaakboïd fchul'dig. Willen wij eene partij maaken , mijnheer van Walter? (iVtder een wijle zwijgens.') M i 0&  178 KABAAL en LIEFDE, louize. Mijnheer van Walter! de brieventas, die ik beloofd heb voor u te borduuren, heb ik begonnen; Wilt gij dè tekening daarvan niet zien ? ( Nogmaals eeti poos zwijgens.) louize. Ach! Ik ben zeer ongelukkig! ferdinand; in voornoemde houding: Dat zoude waarheid kunnen zijn. louizse. Het is mijne fchuld niet, mijnheer van Walter! dr.t ik u zoo Hecht gezelfchap houde. ferdinand;- met een beledigtnden lagch, zonder haar aan te zien. Nu wat kunrgij tegen mijne bloode befcheidenheid' louize.- Ik wist liet immers wel , dat ons gezelfchap thans niet aangenaam voor ons zijn zou. Ik fchrikte ook, ik beken het, toen gij mijn' vader weg zondt. Mijnheer van Walter! ik vrees, dat dit oogenblik voor ons beiden ondraaglijk zal zijn. Als.gij 't mij vergunt, zoo zal ik gaan om eenige bekenden van mij hier te verzoeken, ferdinand. Och ja, doe dat. Ik zal ook terftond gaan, en «enigen van mijne vrienden verzoeken. louize; hem bevreesd aanziende. Mijnheer van Walter? ferdinand; zeer honende. Bij mijne eer , de 'beste inval, die een mensch- in  TREURSPEL if$ in deeze omftnndigbeid hebben kan. Wij maaken van dit verdrietlijk duet eene vrolijkheid , en wreeken ons door' middel van zekere galanterié'ri aan de grilligheden der liefde. LO U ï ZE. Gij zijt opgeruimd, mijnheer van Walter! FERDINAND. Geheel buitengewoon , om de jongens óp ftraat van mij aftejnagen! Neen! in waarheid,Louize! uw voorbeeld brengt mij terug. — Gij zult mijne leermees.teresfe zijn! liet zijn dwaazen, die van eeuwige' liefde fpreeken : eeuwige éénvormigheid walgt ; flechts verandering is het zout van 't genoegen. Welaan , Louize! ik ben 't met u ééns. Wij huppelen van roman tot roman 5 wentelen ons van de eene overdaad in de andere..gij derwaards i,t ik herwaards... Veellicht dat ik mijne verlooren rust in een bordeel weder vinde! Veellicht dat wij dan , na den vrolijken wedloop, twee vermolmende geraamten',- met de aangenaamfte verrasfing der waereld? ten tweedenmaale tegen malkanderen botfeh; dat wij als dnn, de een de andere- aan den gemeenfchaplijken familietrek , die geen kind' deezer moeder loógchent, als in een blijfpel weder kennen; dat walging en fchaamte nog eene overëenftemming veröorzaaken ,> die der tederfte liefde onmooglijk was. LOUIZE. o Jongling!' jongling! Gij zijt reeds ongelukkig;' Wilt gij het ook nog verdienen? M 2 7 ttr  igo KABAAL en LIEFDE, ferdinand; vertoornd , door de tanden fpreekende. Ik ongelukkig ? Wie heeft u dat gezegd ? Schepzel! gij zijt te flecht, om zelf te gevoelen waardoor kunt gij de gevoelens van anderen weegen?—■ „Ongelukkig! zeide zij?... Ha! dit „ woord kan mijne woede uit het graf roepen f... „ Ongelukkig moest ik worden, dat wist zij. Dood „ en verdoemenis! zij wist het, en nochtans heeft „ zij mij verraaden." Zie, flang! Dat was de éénige vlek der vergiffenis Uwe bekendtenis breekt u den hals.... Totkhiertoe konde ik uwe misdaad met uwe onnoozelheid ontfchuldigen ; met mijne verachting waart gij bijna mijner wraake ontfprongen. ( Terwijl hij haastig het glas aangrijpt.) Derhalven lichtzinnig waart gij niet!... dom waart gij •niet!... gij waart flechts eene duivelin! (Hij drinkt.) De limonade is flap, gelijk uwe ziel. Proef! . >.. , louize. ó Hemel! niet te vergeefs heb ik voor dit tooneel gevreesd.- ferdinand; gebiedende. Proef! louize; neemt eenigszins onwillig het glas , en drinkt. ferdinand; wendt zich, zoo dra zij het glas aan den mond zet , met eene plotslinge verbleeking weg, en fpoedt naar den uiterfieti hoek der kamer. Lat'.  TREURSPEL. ili LOUIZE. De limonade is goed. ferdinand; zonder zich om te keeren, door huivering rillende. Wél bekoome zij n! louize; na zij het glas heeft nedergezet.. & Indien gij wist, Waker! hoe verfchriklijk wreed gij mijne ziel beledigt!... ferdinand. Hm! louize. Daar zal een tijd koomen, Walter!... ferdinand; voorwaards "toornende. ó! Met den tijd zijn wij gereed. louize. Waarin deeze avond u zwaar op uw hart zal vallen. ferdinand; begint rasfer te gaan, en ongerust te worden, terwijl hij zijnen degen van zich afwerpt. Vaarwél, heerendienst! louize. Hemel! wat deert u? hoe wordt gij?... ferdinand. Heet en benaauwd... ik zal 't mij gemaklijkér maaken. louize. Drink! drink! De drank zal u verkoelen. M 3 F ER»  f83 KABAAL en LIEFDE, ferdinand. Dat zal hij voorzeker. „ Deboelin is goedhar- p tig» doch dat zijn zij allen!" louize; met den volflen uitdruk der liefde hem m ds armen vallende. Dat yan uwe Louize! Ferdinand? ferdinand; haar van zich afflootende. Weg! weg!... Weg met deeze zagte, fmeltende pogen. Ik bezwijk. Koom in uwe monfterachtige yerfchriklijkheid , Hang! Spring tegen mij op, worm! ■— Kraam uwe listen voor mij uit; ftapel uwe valschheid ten Hemel. Zoo affchuwlijk als u ooit dè afgrond zag.... flechts geen engel meer.... het is te laat... ik moet u vertrappen als een adder, of wanhoopig worden. — Ontferm u! louize. ó! Dat het zoo ver moest koomen'! ferdinand; haar van ter zijde f befchouwende. Dit fchoone Werk van den hemelfchen Formeerder Wie kan het gelooven?... Wie zal dat gelooven?.. C Haare hand vattende, en om hoog houdende.) Ik zai ïi geene reden afvraagen , hemelfché Schepper!... maar waaröm dan uw gif in zulke fchoone vaten?., kan de ondeugd, in deezen zagtcn hemelftreek voort'koomen ? .. ö het is vreemd! louize. Dit te hooren , en te moeten zwijgen ?... F ER.  TREURSPEL. 1S3 FERDINAND. En deeze zagte, welluidende ftem... Hoe kan soo veele harmonie uit gebarftene fnaaren koomen ? (Met een (laarend oog op haaren aanblik gevestigd.)^ zóó fchoon.... zóó vol van overeen- (temming... zóó godlijk volkoomen? Overal het pronkftuk zijner werken?... Bij den Hemel! als of de groote waereld flechts ontftaan ware, om den Maaker voor dit meesterftuk in vrolijke vervoering te brengen — En alleen in de ziel zoude de Schepper hekhen misgetast ? — Is hetinooglijk, .dat deeze oprcerwekkende misgeboorte in de natuur zonder afkeuring kwam ? ( Terwijl hij het oog haastig van haar afwendt.) Of zag hij eene engelin van onder de hand des maakers ten voorfchijn koomen ; en gaf hij derzelve, deeze dwaaliug ten loon, een des te Hechter hart? louize. ó Die wrevele eigenzinnigheid ! liever valt hij den Hemel aan , dan dat hij eene ovenjlling zoude belijden. ferdinand; haar luid wenende olH den hals vallende. Nó* iets, Louize!.... nóg iets, alc aan den dag van onzen eerften kusch , toen gij Ferdinand ftamelde, en het eerfte gij op uwe brandende lippen trad — o! een zaadjen van oneindige, onuitfpreeklijke blijdfchap fcheen in dat oogenblik als in het knopje te leggen... toen ftond de eeuwigheid als een fchoone Meidag voor onze oogen; gouden eeuwen M 4 ' buP"  i$i KABAAL en LIEFDE, Plegtig ftaa ik «hier de grootfte, affchuwlijkfte helft •'er van af: hoe gij daarmede te regt moogt koomen ,• moet gij zelf zien. ( Hem bij het lijk voerende.) Hier, 'barbaar! wijd' u aan de oatzagchelijke vrugt van uw vernuft! op dit gezigt is met ontfierende trekken uw" naam gefchreeven , en de worgengelen zullen dien Ieezen. — Eene gedaante, als deeze, rukke het gordijn van voor uw bedde, als gij flaapt,en geeve u ■haare ijskoude hand. Eene gedaante, ais deeze, ftaa voor uwe ziel , als gij fterft, en dringe uw laatfte gebed weg. Eene gedaante , als deeze, ftaa- op uw graf, als gij uit den dooden verrijst... en naast den Opperrechter, als Hij u richt ! (Hij wordt magteloos. Bedienden onderjieunen hem.) president; met eeneverfchriklijke beweeging van den arm ten hemel. Van mij niet! van mij niet, Rechter der waereld.' eisch deeze zielen van deezen. ( Hij gaat op Wurm toe.) wurm; opvliegende. Van mij ? president. Vervloekte! van ui van u , fatnn!... Gij , gij gaaft mij den flangenraad... Over u zij de verantwoording... Ik wasfche mijne handen. wurm. Over mij? (Afgrijslijk lagchende.} Vrolijk! vrolijk! Zoo weet ik dan nu ook, op weik eene wijze zich de duivelen bedanken. — Over mij, domme boos- wtgt?  1R EURSPEL. io3 0 wigt? — Was het mijn zoon? — Was ik uw gebieder? — Over mij de verantwoording? Ha! bij dit gezigt, dat al het merg in mi ne gebeenten ftolt! Over mij zoude de verantwoording koomen? Thans kooge ik verloeren zijn; maar gij zult hetniet mij weezen. ■— Op! op! roept moord langs de ftraaten! wek het gerecht! Gerechtsdienaars, boeit mij! Voert mij van hiir ! Ik zal geheimen ontdekken, dat zij, die ze hooren, de leden zullen trillen. (Hij wil vertrekken.') president; hem houdende. Gij zult immers niet, faazende ? w u it m; hem op de fchoudsren kloppende. Ik zal, kameraad! ik zal! Raazend ben ik , dat is waar... dat is uw werk... daaróm zal ik thans ook als een ranzende handelen.;. Arm in arm met ti naar 't bloedgerïcht! Arm in arm met u ter heil,e ! Het zal mij kittelen, boef! met u verdoemd te zijn! (Hij wordt weggevoerd.) miller; die tot hiertoe, in fpraakkoze fmarte verzonken , met het hoofd in den fchoet van Louize gelegen heeft , ftaat tensflags op , en werpt den Majoor de beurs voor de voeieni Gifmenger! behoud uw vervloekt goud! Wildet gij daarmede mij mijn kind afkoopen? (Hij vliegt uit het vertrek.) ferdinand; met eene gebroken ftem , Volg hem,' hij is wanhoopig. — Bewaar dit geld N «o*  194 KABAAL en LIEFDE. voor hem. — Het is mijne vreeslijke erkentenis, Louize! Louize!... ikkoom... Vaart wél... Laat mij aan dit outer ontllaapen. president ; uit eene bedwelming koomende. Zoon ! Ferdinand ! zal 'er. geen' blik meer op eenen verpletten vader vallen? (Den majoor laai men naast Louize nederzijgen.j ferdinand. Den ontfermenden Hemel koomt deeze laatfte blik toe! president.; 271 de verfchriklijkjle fmarte voor hem nedervallende. Schepzel en Schepper verlaaten mij.... Zal 'er geen blik meer tot mijne laatfte verkwikking yallen ? ferdinand; reikt hem zijnejjttr- vtnde hand. president; fpoedig opftaande. Hij vergaf mij! (Tegen de overigen.) Thans ben ik uw gevangene! (Hij vertrekt; de Gerechtsdienaars volgen hem; het gordijn valt.) Einde van het vijfde en laatfte bedrijf*  D £ FAMILIE-GESCHIEDE NIS. TOONEELSPEL, IN VIJF BEDRIJVEN.  PERSOONEN. graaf hagenstein. graaf august, t cu staaf, Kapitein, 1 Zyne zomen- graaf muhlheim. Julia , zijne gemaalin, en dochter van Graaf Hagenjlehu karel, MuUheirtts zoontje, een kind van zes jaren. RHij nu erg, een fchilder. cfiarlotta, zijne dochter. gravin amalda. baron VJfH daun. eene kamenier van de Gravin. anna, dienstmaagd van Rhijnberg. een adjudant. drie bedienden.  D E FAMILIE-GESCHIEDENIS. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt de kamer van Julia. Foor eene Jofa is een kleen tafeltjen geplaatst, met ten boek 'er op. EERSTE TOONEEL. daun, august. daun, koomt op het tooneel; een Bediende gaat vooruit. Daun neemt juist het boek in de hand, als august binnen koomt. august. Goeden morgen, Daun! d au n. Uw onderdaanige dienaar, Graaf August! august. IS mijne zuster nog niet uit haare kamer ? daun. Dat ik weet niet. Ik koome zo even eerst A 2 d r.  4 DE FAMILIE. GESCHIEDENIS, de bediende» De Gravin is bezig met zich tekleeden, zij zal daadlp gereed, en op 't oogenblik hier zijn. (Hij vertrekt.) august, nadat hij op de Jofa is gaan zitten. Goed. daun. Gij zijt in een kwaaden iuim, Graaf! august. Het weder daun. Of wederom iets. . . august. Wat gij wilt, en zo als gij wilt ook dunkt mij/ dat het beter ware, dat ik mijne zuster niet verwachtte: zijt zo goed van haar te zeggen, dat ik hier ben geweest om haar een' goeden morgen te wenfchen. daun. Ik heb immers u niet beledigd! u, beste Vriend! — august. In 't minfte niet. Maar ik denke, dat men anderen met zijne kwaade luimen niet moet lastig vallen. (Hij wil heen gaan.) daun. ó Blijf toch, wacht uwe beminnenswaardige zuster op; 'er komen nog meer dames: dat zal u opbeuren. AU-  TOONEELSPEL. 5 AUGUST. Daun! val mij niet lastig met vrouwen? Jk haat hen allen; zij maaken, uit het heerlijkst werkftuk der fchepping, uit ons mannen , een ding, dat zij even als eene pop verwisfelen; zij fluiten elk' onzer in zijn' eerften en besten loop : (Hij wil gaan, doch keen terug.) Hebt gij mijn burger-meisjen niet gezien? DAUN. Ja, zij gaat alle dagen voorbij mij naar de kerk. AUGUST. Ziet het meisjen 'er droevig uit? DAUN. Zo als gij weet, altoos ftil en befcheiden. Kan ook wel een meisjen, dat een Graaf August AUGUST. Lieve man, gij zijt weder met een compliment onder weg:fmoor het,mij ter liefde, in de geboorte.— Zij ziet 'er dan nedergeflagen uit? Ongelukkig meisjen ! DAUN. Ziet gij haar dan niet dagelijks ? AUGUST. Neen, 't is reeds federt eene geheele week..... A 3 TWEE-  6 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS. TWEEDE TOONEEL. saiiu, august, julia, (die, intusjchen met kakel, in de kamer is gekoomen; daun maakt haar zijn compliment.) august. Go-Eden morgen, zuster! julia. Welkoom. Lieve heer baron ! wilt gij wel zoo goed zijn om dezen brief boven bij mijn'man te brengen ; hij is zo even gekomen. daun. Het zal mij tot eer weezen. (Hij vertrekt ijllings.) julia. Het is toch een goede hals. august. Tot verveelends toe complimenten makende. julia. Wilt gij met mij ontbijten ? august, onverfckillig. Och, ja. julia, (jegens Karei.) Ga, mijn kind, zeg, dat men het ontbijt hier brenge, en blijf dan boven bij den gouverneur. KA-  TOONEELSPEL. 7 k a r e l. Goed Mama. (Het kind wil weg kopen.) julia, (nept.) Karei, waar heen? Zo zonder compliment! kakel, (maakt eene buiging, en vertrekt.) julia. Zo is 't goed. august. Ik heb willen heen gaan; maar gij weet, zuster! dat ik u te zeer beminne, om van u te kunnen weggaan, wanneer ik bij u ben. (Men brengt het ontbijt: hij zet zich neder.) julia. August! august. Wat wilt gij ? julia. Spraakt gij' niet zo even met Daun van uw burgermeisjen, en gij beloofdet mij evenwel august. 1 Haar niet meer te zien , en dat deed ik ook, want federt agt dagen zag ik het meisjen niet onder mijne oogen. julia. Beloofdet ook haar te vergeeten. august. Toen heb ik eene dwaasheid begaan, iets beloofd, A 4 waar-  8 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, waarin ik mijn woord niet konde houden, en ook niet houden mogt. Toen gij mij met de levendigfte kleuren het verderf fchilderde, in 't welk ik inijdoor zulk eene ongelijke verbintenis zoude Horten; mij aan het misnoegen, de droefheid van onzen besten vader herinnerde, wanneer hij van zijne reis terug zoude gekomen zijn — Wat zoude ik toen niet beloofd hebben! Nu hebbe ik gehoudea wat ik konde. JULIA. Waarom hebt gij u niet in gezelfchappen begee> ven? AUGUST. Wat zoude ik daar uitvoeren? JULIA. Verftrooijing zoeken ; zien of gij niet onder alle de vrouwelijke fchepfelen 'er een vondt — — —- AUGUST. Ik twijfel geenszins of'er zal onder alle die, door de moden misvormde, ligchaamen, nog wel eene goede ziel te vinden zijn. Maar weg met de vrouwen: kan men van een jongen, die door eene bije geftoken is, wel vorderen, dat hij weder naar den korf gaa? En dan de eeuwige zwijmeling waarin men zijn moet, om met ulieden te leeven. Om bij uaartig te zijn, moet men biinaêr zich-zelven verloogchenen: want de minst aanzienlijke wil men toch ook niet gaarne zijn, waar men is. Gantfche dagen van huis tot huis met  TOONEELSPEL. o met u te rijden; met een ieder te moeten fpreeken, en niemand iets te zeggen te hebben. Wie dat kan, die doe het; ik niet. JULIA. Ik raadde het u flechts tot verftrooijing, om uwe overige gedachten te verdrijven. • AUGUST. Gij wilt met een niets, zo iet wezenlijks, gelijk dc liefde, waare innige liefde is, verdrijven. JULIA. Maar! waar blijft de man, waar die ftandvastighcid, die kracht van geest, die gij altoos zo gereed in den mond hebt ? wat moet de vrouw doen, indien dat u, mannen, betaamt; voor welke gij toch zo gaarne eene foort van halve goden wildet fchijrien. AUGUST. Is het geene onmenschlijkheid het meisjen , dat mij zo zeer bemint, zo geheel'aan mij verkleefd, zo vol van vertrouwen op mijn woord is; dat reeds droomde de vrouw haars minnaars te zijn; dat, in flaap gewiegd in deezen droom, zo vér ging, dat zij weldra moeder worden zal. — JULIA. Ongelukkig meisjen! —- Mannen, mannen! welke fchepfelen zijt gij! AUGUST. Roep het uit, zeg, dat zij booswichten zijn, noem A s m'i  jo DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, mij ook zo maar dan, laat mij morren over den ftrijd tusfchen onze hartstogten en overeenkomften. — — Zeg nu zelf, of het geene onmensen* lijkheid zoude zijn , dat meisjen zo ftilzwijgend te verlaaten. julia. Daarin hebt gij gelijk — ■— —• maar van waar zult gij de kracht kunnen vinden? Gij zult haar wederzien , zij zal u aan uwe belofte herinneren, en dan — august. Zal ik haar tot aan de wederkomst mijns vaders vertroosten; maar als die koomt, hem, dit ijslijk offer mijner eere brengen,haar de onmogelijkheid van mijn voornemen voorftellen, en op het beste verzorgen. julia. Welk een afftand tusfchen voorneemen en volbrengen! BERDE TOONEEL. graaf muhlheim, daun. de voorigen. muhlheim, jegens Julia. Uw vader zal in minder dan een uur hier zijn. august. Mijn vader! dat ik hem te gemoet gaa! den besten der vaderen. (Hij veitrekt.J  TOONEELSPEL. u JULIA. Welke vreugde ! vader zal na zo langen tijd — MUHL HEIM. Hij meende u met zijne komst te verrasfehen; doch wijl het niet meer dan billijk is, dat men hem in zijn huis wél ontvange , zo heb ik goedgevonden 't u vooraf te zeggen. JULIA. Zo aanftonds zal ik de noodige fchikkingen rnaaken. (Z'j vertrekt.) MUHL m l Mi Ja, daartoe is zij te gebruiken, als huishoud- fter op zijn hoogst; tot niets anders. DAUN. Vergeef, uwe excellentie , het is de beminiijkfte dame. . . . MUIILHEI M. liet is mij om uwentwil lief, indien gij haar zo vindt; voor mij is zij het verveelendfie, onaangenaamite fchepfel. DAUN. Maar toc-h van eene zeer gevoelige ziel. M ÜIUHEIM, Ja zo uiterst gevoelig, dat ik voor haar in 't geheel niets meer gevoele. DAUN. Wel een weinig overdreeven; maar wie kan ook tegen  li DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, gen het doordringend, het alles omvattend verftand van uwe excellentie beftaan? MUHLHEIM. Uw gehoorzaame dienaar, gehoorzaame dienaar: ik ben gaarne tolerant, gaarne tolerant, indien msn flechts gezond menfchenverftand bezitte. DAUN. Als oude vriend van 't huis en eerbiedigde dienaar uwer excellentie wilde ik toch onderdaanigst zeggen , dat ik zeker weet, dat mevrouw de Gravin eenige jaloerschheid over de Gravin Amalda heeft; des zoude ik durven gisfen , dat zij eenigen achterdogt op de Gravin hebbe. HUBLHim. Achterdogt ? Welke achterdogt ? Amalda is eene groote, voortreflijke vrouw; en zij is een onverilandig ding, dat op zijn hoogst eenige weinige romans gelezen heeft, dat zich niet in de waereld weet voor te doen, en mij verveelt. Dat is genoeg.— Zij heeft zelfs niet eens zo veel verftand om eenen minnaar te hebben. DAUN. Dat eischt anders toch flechts een tamelijk daaglijksch verftand. MUHtHEIM, En wanneer ik van eene Gravin Amalda terug koome, de koningin onder de vrouwen, en dan bijgeval mijne verveelende vrouw ontmoete, die met de maan  TOONEELSP.EL. i% üiaan in gefprek is, of iet diergelijks doet; dan zoude ik wel terftond.... daun. Voor de groote waereld is de Gravin zeker niet zeer geneigd. muht.heim. Ook kan ik eigenlijk niet huishouden, zo als het een' man van mijnen ftand betaamt. Kort en 'goed, het beste middel is, dat ik haar een landhuis inruime, en mij langzamerhand geheel en al van haar afzondere. daun. Ei, ei, maar indien nu uw vader koomt? muhlheim. Deeze is het juist die mij in mijn voorneemen moet onderfteunen. Ik zoude raazend wor¬ den, als ik dacht, dat ik misfchien nu de gemaal van Gravin Amalda konde worden, eene der rijkfte en voornaamfte weduwen. — Want onder ons gezegd, haare genegenheid voor mij is mij in 't geheel niet twijfelachtig. daun. Waar zulk eene overeenkomst van geest en ziel is. . . . julia, terug komende. Ik heb alles bezorgd. muhlheim. Ook gezegd dat wij heden in de groote zaal zul-  14 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, zullen eeten en dat de livrei in gala moet verfcbijnen ? JUL IA. Dat niet. MUHLHEIM. En waarom niet? JULIA. Omdat ik geloofde dat de vreugd zijner kinderen de beste gala voor den vader zoude weezen. MUHLHEIM. Niet eens tot huishoudfter in een burgerhuis zoude zij kunnen dienen. Baron gaa met mij. (Hij vertrekt.) DAUN. Indien uwe genade'tveroorloove, ik ben buitend;en ook om dit uur bij de Gravin Amalda befteld;zij wil, geloove ik, uitrijden. JULIA. ö Ja, gaa flechts. DAUN. Voor 't overige kunt gij niet gelooven welke vreugde ik hebbe over de aankomst van mijnheer uw' vader. JULIA. Ik dank 'er u voor. ■■ Kent gij hem? DAUN. Of ik hem kenne? hij is mijn beste vriend.  TOONEEL SPEL. 15 JULIA. Waarlijk! waar hebt gij hem dan gezien? DAUN. Voor zes jaaren hebbe ik te ÏVeenen eens met hem gegeeten, en toen hebben wij zeer veel van hier gefprooken. JULIA. Zo, zo! DAUN. Ik herhaale het nog eens , Gravin , uit louter vriendfchap , let op uw' gemaal, hij fpreekt van verwijdering, van fcheiding. Maar, waarlijk ik moet voort. Uw onderdaaniglie' dienaar; ik hoope, dat gij mijne vriendfchap niet zult verdenken. JULIA. Ik weete niet waarmede ik hem kan beledigd hebben. DAUN. Nu, indien men gelijk mijnheer de Graaf, verliefd is. (Hij vertrekt.) JULIA. VIERDE TOONEEL. GUSTAAF, JULIA. GUS T AAF. Goeden avond, zuster.' JULIA. Goeden avond. Gij ziet 'er zeer verhit uit. cus"  TOONEELSPEL. 21 de goede raad, dat gij eens in uw leven verftandig worde. gustaaf. Uit welke kas neemt men die munt? een bediende. De Regiments-Adjudant wil met Graaf Gustaaf fpreeken. gustaaf. Heeft de duivel dien al weder hier heên gevoerd ? Laat hem maar inkoomen. ZEVENDE TOONEEL. de adjudant, de vooRiOENi ondertus/chen dat de Adjudant met gustaaf /preekt. august. Ik had mijn vader te gemoet willen gaan, maar, beter overlegd , wil ik nog eerst met mijne zuster fpreeken. daun. Ik geloof dat het bezoek niet lang zal duuren. Ik vinde het over 't algemeen zonderling, dat Graavin Amalda hier gekoomen is. august. Wat gaat dat ons aan? Maar wat of mijn losbollige broeder ginds weder te doen heeft ? daun. HU heeft van mij ook geld willen hebben, maar ik B 3 heb  22 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, heb het hem zeker niet gegeeven,want —• (Hij fluistert hem iets in 't oor.) gustaaf, jegens den Adjudant. Maar, wat duivel, waarom moet ik dan in arrest? adjudant. Dat zal de overfte u wel zeggen; zijt gij flechts zo goed van te koomen. custa af. Zo aanftonds; op 't oogenblik. Vaartwel mijne Heeren, ik moet fpoedig ergens heen. august. Weet gij dan ook dat vader zo aanftonds hier zal zijn? gustaaf, verheugd. Vader? (tot den Adjudant ter zijde.) Ja, heer Adjudant , dan kan ik niet meê gaan; nu tot morgen, dan wil ik gaarne in arrest. adjudant. Heer Kapitein, gij weet dat ik mijne orders heb gustaaf. Gij hebt gelijk. Ik zal 't zelf den overften verzoeken. (Zij vertrekken.) A G TS TE TOONEEL. muhlheim, de vooricen. muhlheim, ter zjde tot Daim. Is 't waar, dat de Graavin Amalda bij mijne vrouw is? daun.  TOONEELSPEL. 23 daun. Ja, Heer Graaf! muhlheim. Wat doet zij hier? daun. Ik weet het niet, maar het kwam mij voor, als of zij van u fpraken. muhlheim. Van mij ? (Intusfchen koomt Amalda met Julia uit het kabinet, om heen te gaan; allen buigen zich. Muhllteim wil haar den arm aanbieden; maar) amalda, zegt. Vergeef mij. — Graaf August, wilt gij mij wel tot naar beneden vergezellen? (August gaat naar haar toe, en zij vertrekken.) muhlheim, nadat hij een pos verwonderd heeft geflaan, tot Daun. Gij had wel gelijk. (Hij zegt driftig tot Julia.) Dat hebt gij gedaan,Mevrouw! maar niet te vergeefs. (Hij vertrekt en neemt Daun mede. Julia blijft geheel, en-al verwonderd flaan.) een bediende. De oude Heer julia. Ik koom. (Zij vertrekt terftond, en de bediende volgt haar.) B 41 -V E-  ,*4 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, NEGENDE TOONEEL. Het tooneel verandert in des Schilders huis, alles toont de behoefte des bewooners aan. 'Er flaan overil verfclteidene koiwjlukken en fchilderwerken. In 't midden ftaat een ezel, en daarop een fchilderij. de schilder, c ha rl o t ta. de schilder; zit veer 't ezel. charlotta;zit aan de andere zijde van het tooneel bij een fpinwiel en zingt eene aria. Ais deeze geëindigd is, zegt de schilder. Ik dank u, dochter.' voor uw lied; het was fraai. charlotta. •. Ik weet wel, vader! dat het uw geliefkoosd liedjen is, en daarom heb ik het gezongen. de schilder. Goed meisjen! en zoo gij eens wist, hoe goed't daarbij te fchi[deren is,hoe elk gevoel der ziel in beweeging gebragt wordt, en hoe in deeze gefteldheid de verwen op het doek even als wegrmelten ,en hoe ik mij dan, trots alles, zo innerlijk vergenoegd, zo gelukkig geloove te zijn. charlotta. De hemel zij dank, dat gij toch eens vergenoeg zijt. de schilder. ó Mijn kind! hier voor het ezel neêrgezeeten,met 't groot gevoel der kunst, in mijne ziel de gedachten deina-  46 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, waereld is, die niet door de welfpreekendheid van eene vrouw eenen anderen keer krijgt. AMALDA. En dus zoude 'er niets zo Hecht zijn, dat niet door ons goed zoude kunnen fchijnen; maar ook niets zo goed, wat wij niet in ftaat zijn kwaad te maaken? Ziet gij, Graaf! daar waren wij recht aan den flag om de Helling te bevestigen, dat alles zijne goede en kwaade zijden hebbe: en wanneer ik het recht bedenke, ben ik daar de grootfte verdedigfter van het ftelzel der beste waereld. AUGUST. Gij wordt in de daad eene gantfche philcfoophe. AMALDA. En dat is wanklank in den mond eener vrouw, niet waar? AUGUST. Gij wilt zéggen een vreemde toon: gevaarlijk, zo hij algemeen werde; maar bij u, die zich van uw gedacht zo zeer onderfcheidt, vindt dat geene plaats. AMALDA. . OnderfcheidtI dat wenschte ik waarlijk niet; ik ken de grenslijn wel tusfchen man en vrouw; maar zie, daar zo veele mannen wijfsch worden, zo Iaat dan ook zo hier en daar eene vrouw eens iets van den man aanneemen. AUGUST. Wat is niet goed, niet voortreflijk, bij u! AMAL-  TOONEELSPEL. 47 amalda. Gij wordt galant, mijn lieve Graaf! en dat is bij mannen van uwe foort of fpotternij, of niet denken. august. Gij vergeet het derde: waarheid naamlijk. amalda. Genoeg daarvan, dit konde ons te ver brengen. •—< Waart gij eenmaal eens recht verliefd ? august. Nooit ten halven. amalda. Dat is veel gezegd. Sedert dat ik weduwe ben, heb ik, gelijk gij weet, meenig' eenen gezien, die mij wilde doen gelooven, dat hij óp mij verliefd ware.; zelf beeldde hij het zich ook nog wel eens in; maar onder allen niet één, van wien ik zulks met waarheid heb kunnen zeggen. Het denkbeeld, dat ik een? rijke weduw ben, en dat ik door mijn' invloed mijn' man een'aanzienlijken post aan't hof zou kunnen bezorgen . was wel altoos hetgemeenfchaplijk punkt waaruit alle mijne minnaars uitliepen. Waarlijk! om het genoegen der liefde te fmaaken , moet men geen' rang» geene rijkdommen hebben >— waarachtig — ha, ha, men moest eens armen fchilders- dochter zijn. august, getroffen. Waarom juist dat? amalda. En waarom gij zo getroffen? Ha, hal dacht gij dat  48 DË FAMILIE-GESCHIEDENIS, dat ik niets van u wist; is niet eens zekeren fchilders dochtér? AUGUST. Nu ja I Maar hoe weet gij dat P AMALDA. Door Daun, uwen en mijnen vriend; dien ik nu êri dan flechts niet aartigs zegge, op dat ik van hier en daar het nieuws hoore, iemand hebbe, die mij de trappen op- en afleide, en zeker kunne zijn, in alle gezelfchappen , iemand voor mijne trifet - partij te vinden. AUGUST. Alzo van den grootften nieuwsvertelder onder de zon. AMALDA. En waarom zoude men dat dan ook niet moogen weeten? wat is het dan verder? want dat gij haar waarlijk zoudt willen trouwen, dat kan niet zijn :zo zwak geloove ik u niet, dat gij fchepfels van die foort voor iet anders zult aanzien, dan voor 'tgene zij zijn: tijdverdrijf naamlijk. Ik moest 'er hartlijk om lagchen, dat de eenvoudige Daun nog konde vreezen, als .of een Graaf August zich de roeping zoude ontzeggen, die hij tot den grooten man in zich moet voelen; alle toegangen fluiten tot elk voor hem nu openftaand eerambt, alle voordeelige verbindnisfen opgeeven ; daar ik 'er wèl voor wil inftaan, dat het flechts van eijne keuze afhange. AU-  TOONEELSPEL. 49 august. Gravin ! gij zult u ook in mij niet bedroogen hebben. amalda. Het zekerde middel, lieve Graaf 1 als vriendin raade ik het u, werp u in de armen'van eene andere. august. Kent gij de hartstochten zo weinig? amalda. Maar wie zegt u, dat gij ook de andere zo oogenbliklijk beminnen moet ? Zoek iemand , die u niet onaangenaam is. Trouw dezelve, en dan zijt gij voor de andere zwakheid beveiligd. august, zuchtende. En ben dan •— amalda. Een bedrieger wilt gij misfchien zeggen. Lieve Graaf , dat is onder ons' beider gedacht iet zo gemeens geworden, dat de fchuld bij dien is, die zich bedriegen laat: en waarom wilt gij alleen de dwaas zijn? Geloof mij, trouw! august. Maar waarom trouwen ? waarom dat juist ? amalda. Omdat het voor u het eenige, het beste redmiddel is: niet wcèr eene romaneske gefchiedem's. — Zoek vooruiemand, die u rijkdom en befcherming bezorgc, D al'  53 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, al ware zij ook nog zo weinig te verdraagen en het zal wel goed gaan. august. Indien gij zo fterk voor 't huwlijk zijt , waarom hertrouwt gij zelf dan niet? Of is het zo, dat gij ti niet weder aan banden wilt leggen? AMALDA. Dat niet —> — maar—■ misfchien — — Vaarwel, (in 't heen gaan) Amalda laat zich niet gaarne van haar zwakke zijde zien. august, (flaat geheel-en-al verwon» derd Jïil, en zegt) Iet zonderlings. (Hij vertrekt.) Einde vim het tweede Bedrijf. DER-  TOONEELSPEL. 51 DERDE BEDRIJF. (Het tooneel verbeeldt de kamer van Julia.) EERSTE TOONEEL. julia, august. julia zit aan eene tafel, waarop haar werk legt, zij leest in een boek; august koomt in. julia. Waarom zo verftoord, lieve broeder? august. Zuster! omdat ik de ongelukkigfte mensch , de wankelendfte, en onbeftendigfte jongeling, mij zeiven ten affchuw ben. julia. Waart gij bij het meisjen? august. Och! ik wilde dat ik bij haar geweest ware, dan zoude ik gantsch en al zijn wat ik ware , óf voor altoos aan haar overgegeeven, óf eeuwig van haar gefcheiden. Waarachtig! 'er is voor den mensch geene groote vernedering dan de toeftand, waarin ik mij bevinde. julia. Indien gij 'er niet geweest zijt, wat is 'er dan gebeurd? Zeg het uwe zuster, die uw vertrouwen verD a dient:  52 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, dient: zeg het haar, en wat ik helpen, wat ik doen kan — ■— AUGUST. Ik was bij Amalda; zo als ik u reeds gezegd hebbe, eene groote, eene heerlijke vrouw, eene manlijke ziel. U zij het gezegd; want gij weet hoe ver ik van grootfpraak van deezen aart verwijderd ben; ik geloove dat het van mij af hange.dat zij mijne gemalin worde. JULIA. Zij , naar welker rijkdom , naar welker aanzien het gantfche land haakt. AUGUST. Ook ging ik van haar af, overdacht den voorrang, dien ik daardoor konde verkrijgen, ►— maar aan den anderen kant ook weder de ellende, waaraan ik mijzeiven blootftellen, en die, waarin ik ook mijne Charlotta met mij zoude ftorten, en hadt het befluit genomen mijnen vader alles te ontdekken, en dan om Amalda aan te honden. Wel is waar dat ik buiten Charlotta niemand kan beminnen; maar ik zal haar kunnen achten, en.... JULIA. Nu? AUGUST. Met dit voornemen koom ik herwaards, en ontvange aan de deur deezen brief van haar. JULIA. Van wie? AU-  TOONEELSPEL. 69 heer Baron I te na komen, geen beter- toezienden, geen meer zekeren vriend hebbe , dan zijnen vader. En nu neeme gij het mij niet kwalijk, ik moet naar mijne dochter. daun. Gij wilt dan zijne fchulden betaalen? hagenstein. Hij koome flechts, en dan zal dat blijken. Misfchien hebt gij ook iet te vorderen ? daun. Ja,eene kleinigheid. hagenstein. Zo, zo! Nul heb 'er geene zorg over. daun. ó Daarvan fpreeke ik niet. hagenstein. Ik ben uw dienaar. daun. Uw onderdaanige dienaar. (Zij vertrekken van verJch'ülende zijden.) ZEVENDE TOONEEL. Het tooneel verarden in des Schilders wooning. Charlotta zit op een jloel in een treurige houding, als anna inkoomt, charlotta gaat haar te gemoet. charlotta. Hebt gij hem den brief gebragt? hebt gij hem E 3 S=-  70 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, gezien? wat heeft hij u mede gegeeven? zal hij komen. ANNA. Gezien ? ja dat heb ik hem. Maar hij heeft mij niets mede gegeeven. CHARLOTTA. Niets? dan is het toch waar,dan heeft hij mij verlaaten.' ANNA. Stil, ftil, Charlotta, gij Iaat iemand naanwlijks uitfpreeken. Hij zal zelf oogenbliklijk hier zijn. CHARLOTTA. Wat! hij-zelf daadlijk hier zijn! ó waarom hebt gij mij dit niet maar aanftonds gezegd? ik zal hem weder zien! ik zal hem weder hebben! ANNA. Stil, ftil, daar koomt uw vader. AG TS TE TOONEEL. DE SCHILDER, CHARLOTTA, ANNA. . , . DE SCHILDE R. Ik ben lang uitgeweest, niet waar, mijn kind? CHARLOTTA. Ja! maar toch zijt gij nu weder terug. DE SCHILDER. En breng u veel aangenaam nieuws. CHARLOTTA. Ja 'wel 'vreugde, vreugde. D E  TOONEEL SPEL. 71 de schilder. Hoe? weet gij het dan al? charlotta, getroffen uit vreeze van zich te hebben verraaden. Neen, vader! maar ik zag het aan uw gezicht. de schilder. Nu; hoor dan: ik heb het geld voor mijn ftuk gekreegèn, en (tegens Anna, welke hij eenig geld geeft) daar, neem en zorg voor het huishouden. (Anna neemt het geld, en terwijl de Schilder bezig is om hoed enjlok weg brengen , zegt Anna tot Charlotta ,) wees gij wat omzichtig met uwe blijdfchap , Charlotta! dat hij 't niet merke. charlotta. Ga flechts: ik zal, ik zal, zo ik maar kan: (Anna vertrekt.) de schi lde r. En denk eens, buitendien heeft de vorst mij eene jaarwedde gefchonken , opdat ik mij gerust op mijne kunst kunne toeleggen, ó Dank, met mij, den hemel, en help mij voor hem bidden;! Nu behoef ik niet meer om geld te werken, en kan nu geheel voor de kunst en voor u, mijne dochter! leeven. charlotta. ó Zeker zullen wü nog eens recht gelukkig zijn. de schilder. Kan 't anders, wanneer men weet rond te komen E 4  ff DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, *»«ƒ«. inkomften, zijn beroep kan nagaan', „ -ch-zelven „iets te verwijten hebbe? Nu ° h« negende tooneel. ad0üst' de schilder, charlotta. Goeden dag, goede^^jne vrienden! charlotta, neigt zonder fpreeken. de schilder. 'fchonken ' ^ m^ene jaarwedde ge- de schilder. » . de schilder. Zeker waar! maar waaröm heeft mij de eenige kunst.  TOONEELSPEL. 73 kunstminnaar, mijn eenige kunstvriend en leerling federt agt dagen alléén gelaaten ? Dat is niet zo als het behoort. AUGUST. Ik konde niet, waarde vriend 1 de terugkoomst mijns vaders — — DE SCHILDER. Is hij te huis gekomen? Dan wensch ik u deswege geluk. AUGUST. Ik dank u hartlij*;. Maar hoe ftaat het met de kunst; wat hebt gij gearbeid ? DE SCHILDER. ó Ik hebbe u veel, zeer veel te laaten zien en te zeggen; wacht flechts een oogenblik , ik ben daadlijk weder hier. (Hij gaat in liet zijdvertrek. Zodra de Schilder weg is , loopt Charlotta mar August toe , en omhelst hem.) CIIARLOTT A. August! gij zijt lange wcggebleeven. AUGUST. Hos hebt gij het, mijne lieve! CHARLOTTA. Goed en kwaad, kwaad en goed, en ik heb u toch weder, (hem aan den hals hangende) , en in u alles, wat mij kan gelukkig maaken. AUGUST. Beste Charlotta! ó Wie kan een menschlijk hart hebben, en koelhartig handelen? E 5 CHAR-  74 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, CHARLOTTA. Wat zegt gij? AUGUST. Dat gij eene engelin zijt! (Zij zien eikanderen teder aan; een weinig zwijgends.) CHARLOTTA. En nu, mijn waarde! nu is uw vader terug, zegt gij mij niets van onze verbindnis, niets verheugends? AUGUST. Wees vódr alles verzekerd dat ik zorg voor u draagen, u gewis niet vergeeten, niemand dan u zal beminnen. CHAItL OTTA. Hoe! — hemel! <— wat wilt gij daarmede zeggen. AUGUST. Mijn vader <— men wil — ik moet , 6 ongeluk voor u en mij.' —• ik moet de Graavin Amalda trouwen. CHARLOTTA. Gerechte hemel! en ik, en het kind , dat ik onder mijn hart draage , en mijn vader! ■— (De Schilder koomt terug , waarop Charlotta aan de andere zijde des tooneels bij een' Jloel jlaat te weenen , zonder bemerkt te worden van den Schilder, die geheel vervuld is van zijne kunst, en eenige tekeningen in de hand heeft.) DE SCHILDER. Hier, Graafis! iets, dat u buiten twijfel zal bevallen. AU'  TOONEELSPEL. 75 august, ongerust. Het is immers van u? de schilder. Foei,Graaf! willen de kunftenaars gevleid zijn ?Zet H hier neder aan de tafel. (Zij gaan zitten, de Schilder /preekt in 't volle vuur van zijn gevoel, August echter, Ziet geduurende het gefprek dikwils ongerust om. De Schilder vervolgt: Hoor, Graaf! de kunftenaars der oudheid wisten zeer fterk op hunne eigene land- en tijdgenooten te werken:mij dunkt wij zouden dat ook kunnen doen , indien wij voorwerpen daar ftelden die ieder' in 't bijzonder aangingen. Een afgrijslijk ding, bij voorbeeld, is een kindermoord! ik kenne, naar mijn gevoel niets verfchriklijker in de natuur. august, is intusfchen in hevige beweeging, van zijnenjioel opgejlaan. de schilder. Wat is het? august, terwijl hij weder gaat zitten, om eene andere houding aan te neemen. Ach, zeker, de gedachten, dat de moeder haar met fmart gedraagene en mee nog grootere fmart gebaarde kind zelf verwurgen.... de schilder. En dat onze wetten 'er de fchuld van zijn, dat is ver-  76 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, verfchriklijk: want, zie! waren niet fchande, ftraf, verachting op eene zo ongelukkige gevallen, ware dat alles niet, vereenigden zich niet alle de gedachten, ftorrnden zij niet los op de verzwakte zenuwen eener baarende, ontllelden zij niet haare herfenen, welke moeder zoude haar kind dooden?Ha, Graaf! ik wilde niet gaarne de Vorst zijn, die het doodvonnis eener kindermoorderes geteekend, noch de dienaar wezen, die daartoe aangeraaden hadde. Zo ik de Vorst ware, zoude ik denken dat bij het verlaaten van dit leven alle de bekende en onbekende moorderesfen en vermoordden , mij vol van wanhoop zouden ontmoeten. AUGUST. Hou op ! hou op! zie, hoe gij uwe dochter ontrust. DE SCHILDER. Wel haar! wel haar! dat zij voor dergelijke dingen gevoelig is: wel haar! dat zij het gevoelt; de gladde tong eens losbols zal haar nu niet verleiden; niemand zal deeze eenige van mijn harte fcheuren. (De Graaf is door en door getroffen.) Nu, om terzaake te komen, ik zoude denken, dat het voordeelig konde weezen, wanneer onze kunst zulke voorbeelden gave. Zie , Graaf! ik hebbe hier de fchetfen gemaakt; hier is dat ongelukkig meisjen; zie hoe zij haar eenig kind verwurgt, merkt gij, daar boven, in dien trek, de wanhoop , de raazernij der moeder, voelt gij dat, Graaf?  TOONEELSPEL. 77 august. Ja onuitfpreekelijk. de schilder. En nu deeze tweede teekening : daar ligt zij nu, de moeder, het gantfche beeld des ongeiuks, het doode kind aan haare borst gedrukt, welk zij, zo 't fchijnt, zich niet wil laaten ontneemen; hier de wacht, die haar voor 't gerecht wil brengen, en daar, vol van wanhoop, de arme oude vader, die zijne waarde, zijne eenigfte (Hier valt Charlotta in flaauwte, de Schilder en August fpringen zeer verfchrikt op , en roepen beiden : ach! Charlotta, Charlotta! zij brengen haar in het zijdvertrek, de Graaf koomt oogenbliklijk wanhoopig terug , en roept:) august. Anna! Anna.' anna, koomende. Wat is het, wat is het? august. Ga binnen en zie het zelf. (Zij gaat in de kamer, de Graaf ftaat ftrak en onbeweeglijk; eindlijk neemt hij eene der tekeningen op; werpt die vol van fchrik ter neder, en loopt de kamer uit.) Einde van het derde Bedrijf. VIER.  78 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, VIERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Des Schilders kamer. de schilder, zit voor het ezel tefchilderen janna koomt in. anna. Waar is Lotje? is zij weder beter? de schilder. Ja zeker! het was niets: zij is flechts van een zo aandoenlijk zenuwgeftel. anna. Maar waar is zij nu? de schilder. Naar de kerk; ik wilde wél dat gij haar volgdet. anna. Aanftonds. (Zij gaat. 'Er word aan de deur geklopt. De Schilder roept: koom linnen.) TWEEDE TOONEEL. hagenstein; koomt binnen, de schilder. hagenstein. Zij gij de fchildcr Rhijnberg? SS  TOONEËLSPEL. 79 de schilder. Ja, Mijnheer! wat is 'er van uw' dienst? h a g ens te in. Ik bidde u, blijf aan uw werk. de schilder, zet zich weder neder. Als *t met uw believen is: de verwen droogen mij anderszins te veel aan. hagenstein. Ik heb van uwe kunst gehoord, en wenschte 'er gaarne getuige van te zijn. de schilder. Dan zult gij weinig zien: ik ben nog zo ver af van het punkt, waar ik wenschte te weezen. hagenstein. Een bewijs van uwe gefchiktheid. de schilder. In de daad,Mijnheer! toen ik begon te fchilderen, was ik verrukt over mijn werk; ik geloofde dat niemand het mij duur genoeg zoude kunnen betaalen; Maar nu zie ik daaglijks meer en meer in,dat ik niets weete; dat hij, die de natuur kent, en dezelve weet te genieten, mijnwerk ook, hoe weinig hij 'ervoor geeve, nog altijd te duur hebbe. hagen s t e in. Heil zij den kunst oefenaar, die befcheidenheid.... de schilder. Niet dat ik onovertuigd ben, dat ik ook nog eenmaal  94- DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, C HARLOTTA, Vader wat gij wilt zo als gij wilt — gantsch de uwe. ZEVENDE TOONEEL. ' de schilder, de v00rigen. de schilder, vliegend inkomende. Waar is mijne Charlotta? waar is mijne dochter? charlotta. Mijn vader! (Zij valt in onmagt.) de schilder, ijlt naar haar toe. Heb Ik u weder — lieve Charlotta — uw vader, - uw ongelukkige vader-—> (Zij blijft noch in eenen als bedwelmden ftaat, doch hij begint haar voorttefleepen.) Van u zal zij weg, al beftierf zij het — — Uw ge. (lacht heeft de onfchuld verleid. ha genstein, naar den Schilder toegaande. Waar blijft de man ? de schilder. Hier héén gezien , en hier is het antwoord. hagenstein. Stil! — ftil — Rhijnberg. de schilder. ö, Wie kan dat zijn? hagenstein. Mijne dochter zal Lotjen wegleiden.  TOONEELSPEL. 95 JULIA. Is dat mijns broeders Lotjen ? de schilder. Uws broeders! ha! vervloekt zij de broeder! charlotta, die intusfehen bij zich zeiven gekomen is. Om 's hemels wille neen. de schilder, drukt haar aan zij. ne borst. Mijne Charlotta ! (laat haar los) maar waar heen 'er mede? (Julia gaat ondertusfchen naar Charlotta toe.) hagenstein. ■ Naar mijn huis. de schilder. Wat zal zij daar deen? om haar misfchien van daar naar het klooster te fleepen ! hagenstein. Kent gij mij dan in 't geheel niet meer? — Neen, omdat het hier zeer nabij is; voort met haar, Julia! (Julia neemt haar met zich mede.) de schilder, volgt hen. Uit mijne oogen zal zij niet meer! (Hij vertrekt.) hagenstein,//ï/ gaat naar de deur van 't kabinet, maar de kamenier koomt 'er uit. kamenier. Graavin Amalda laat om verfchooning vraagen, en is  95 DE FAMILIE -GESCHIEDENIS, is zeer aangedaan; doch zodra zij' wat herfteld zal weezen, zal zij zelf bij u komen. {Zij vertrekt.) hagenstein. Goed. AG TS T E TOONEEL. hagenstein, daun. daun; driftig inkomende. Ik zocht u. hagenstein. Zo driftig ? al weder wat nieuws ? daun. Ik wenschte dat ik de boodfchapper van meer aangenaame tijdinge konde zijn: wie zoude gelukkiger weezen dan ik? ■ hagenstein. ó Mijnheer! ter zaake, 'er is niets, wat ik niet bereid ben te hooren. daun. Nu dan, ik heb Graaf Gustaaf niet aangetroffen. hagenstein. Waar mag hij dan zijn ? d a un. Hij zit in arrest. hagenstein, met drift. Wegens wangedrag? daun. Toch niet: de hemel bewaareJ •—• hoe zoude? HA-  TOONEELSPEL. 07 hagenstein. Zeg mij fpoedig, tot mijne gerustftelling, waarom zit hij in arrest? daun. Men zegt dat hij den voorgaanden nacht fpeelende, alles verlooren hebbe, en aanzienlijke fommen fchuldig gebleeven zij. hagenstein. Dus enkel en alleen ligtzinnigheid. daun. Hij zoude daarenboven zijnen dienst verzuimd hebben. hagenstein. Foei! foei! goed dat zij hem daarom ftraffen, doch alleen naar verdienden, — naar recht.... daun. Ook zegt men, dat hij bij het fpel twist gekreegen hebbe. hagenstein. Altoos de gevolgen; nu, hij moge'er zich als een man van eer uitredden. daun. En dat hij in de daad uitgedaagd, doch niet gekomen en openlijk befpot zou zijn. hagenstein, met drift. Opentlijk befpot zijn? Mijnheer! die dat zeide, fprak een leugen, den vuilften leugen: mijn zoon,en een lafaart —< — dat kan niet zijn! G BAUH.  ico DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, zoon in de uiterfte verwarring,- waarin ooit een jongeling door de liefde gebragt wierd; eenen andéren zoon, erger dan dood, ontëerd, een Hechten kaerell DAUN. Misfchien is dat alles zo erg niet. HAGENSTEIN. Ik wil het hoopen, enden hemel van harte'er voor danken, als het niet zo zij; maar door ijdelehoop ruimt men het tegenwoordige kwaad even, zo min uit den weg, als door bloote klagten; het ongeluk moedig onder de oogen zien , en 'er zich uit redden zo goed men kan ; dit is 't alleen, wat den man betaamt, en best voor hem is. DAUN. Maar wat wilt gij nu doen ? HAGENSTEIN. Werkzaam zijn; niet de handen in den fchootleggen en klaagen. Hoe heet hij, die mijn zoon uitgedaagd zoude hebben ? DAUN. Van Nechrostfeld. HAGENSTEIN. Zijt gij genoegzaam onderricht dat hij dit van Gustaaf zegt? DAUN. Ik heb het uit zijn' eigen' mond gehoord. HAGENSTEIN. Is hij foldaat? DAVH.  TOONEEL SPEL. ici daun. Hij draagt de uniform. ha genstein. Nu, wees dan zo goed en breng hem als edelman deezen brief. daun. Wat wilt gij doen? TWEEDE TOONEEL. gustaaf, de adjudant, de v00ricei*. gustaaf , koomt met den Adjudant in de kamer; de Adjudant heeft den degen van Gustaaf in de hand. gustaaf, den Graaf te voet vallende, t Mijn vader.' ha gen s teiN, floot hem terug. Terug! — ik ben de vader niet van een lafaart" gustaaf, met drift opflaande. Wie durft dat zeggen? de adjudant. Heer Graaf.' eerst, nadat de heer kapitein vertrok, ken was, liet de vreemdeling hem uitdaagen , ook wilde de kapitein met hem vechten, maar de Overfte, verboodt het uitdruklijk; men weet dat Nechrostfeld eenvalfche fpeeler is, en zich de uniform aanmaaugt. En daarenboven is het u bewust, wat, in dergelijke gevallen, de landswetten beveelen. gustaaf. Mijn' degen! Heer Adjudant I ik verzoeke u om G 3 mijn'  TOONEELSPEL. 105. onbezonnenheid: bij August gevoeligheid en verwarring. Ik wenschte dat August hier ware. daun. Zal ik hem gaan haaien? hagenstein. Gij zijt te goed, Baron! Daar koomt hij. daun. Zie hoe diep in gedachte! hagenstein. Laat ons alleen, als ik het mag verzoeken. (Daun vertrekt.) DERDE TOONEEL. hagenstein, august, diepzinnig. h agens te in. Gij zijt zo gerust, mijn zoon! august. Waarom 'niet? Wanneer het befluit eenmaal genomen is — ■i— hagenstein, terwijl hij gaat zitten. En dit befluit is? august. U, mijn' vader en der eere alles opteöfïeren; het meisjen te verlaaten, en Graavin Amalda —"• hagenstein. Mij, mijn zoon! zult gij niets opofferen. august. En u toch het liefde. G 5 »A"  xo6 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, HAGENSTEIN. Weet gij' al dat wij vreemden in huis hebben ? AUGUST. Neen, ik koome uit den tuin, en ben ook niet gefchikt 'voor gezelfchap. HAGENSTEIN. Ook hebbe ik den fchilder Rhijnberg en zijne ■dochter gezien. AUGUST. Wat? gij hebt mijn Lotje gezien? — hoe? — niet waar, eene engelin onder de menfchen? ca haar vader, welk een eerlijk, braaf man.» HAGENSTEIN. Hebt gij het meisjen uw befluit reeds bekend gemaakt ? AUGUST. Hemel! ja. HAGENSTEIN. Hoe nam zij het op? AUGUST. Zo als de hoogde graad der liefde het opneemen kan! Ach, mijn vader, beklaag mij! — isfcet niet eene engelin? — Hoe heeft zij het? hoe heeft het haar vader? HAGENSTEIN. Zo als twee der ongelukkigfle menfchen het hebben kunnen. AUGUST. -OngeluMigflen.' — ongelukkigflen! — HA-  TOONEELSPEL. ic7 HAGENSTEIN. En zulks door u geworden. In een huisgezin, waarin huislijk geluk woonde, vleit zich een jongeling bij den vader in; doet door zijne rondborftigheid des vaders waakzaamheid influimeren; maakt het onfchuldig hart ■tier dochter gevoelig, ftamelt toonen van onfchulden braafheid, verfchrikt haar door zijne eeden, geniet het onfchuldigc flagtöffer, laat het meisjen zitten , 'en maakt te gelijk een wezen ongelukkig, eer het nog het daglicht hebbe aanfchouwdl! AUGUST. Lieve vader.' hou op — — HAGENSTEIN. Niet waar, een affchuwlii'k beeld , en toch niets meer dan u den fpiegel voorgehouden ! Nog niet ge. noeg: ten beste genomen dat het arme fchepfel in weeën van baarendsnood, afgefchrikt van de vrees voor de fchande, het kind niet vermoorde;zo koomt het nu ter waereld met alle de begaafdheden, met alle de vermogens, die meestal onecbten kinderen eigen zijn : het ontbreekt welligt niets dan een naam , en op iedere fchreede daardoor . teruggehouden , vloekt het mooglijk bij elke opgaande zonne zijnen vader! AUGUST. Hou op! ik kan het niet uithouden. HAGENSTEIN. Staande dat nu het meisjen van haare eer ; van haar  io8 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, haar geluk, van haare vreugde beroofd, rondzwerftv overal vreemdlinge, overal befchimpt, van ouders-en bloedverwandten verdooten , ten grave verwelkt; of, met de ondeugd bekend, van het onbevlektde fchep. fel, door deezen eerden Hap, tot het Jaagde kreatuur nederzinkt, en dan ellendig, zonder hulp , zonder troost, onder martelingen derft.... AUGUST. Hemel! mijn Lotje! maar wat wilt gij dat ik doea zal? HAGENSTEIN. Uw' pligt. AUGUST. Verda ik u wél? of wat noemt gij pligt? HAGENSTEIN. Eene onfchuldig verleide haare eere: een kind zijnen vader geeven, en als een' eerlijk' man-zijn woord houden. AUGUST. Is het mooglijk, koomt die raad van u? zowelkoom aan mijn hart — HAGENSTEIN. Hijkoomt van mij, zo veel leeds als bet mij ook doe. Vóórdat ik uwe verbindtenis, uwe eeden wiste, zag ik de zaak voor eene te roeklooze onbezonnenheid aan, en toen zeide ik u , gaa heenen en zeg haar af. Maar nu, daar ik alles weete, zegge ik, offchoon met een beklemd hart, gaa heenen, en neem haar tot vrouw:  TOONEELSPEL. ico vrouw: uw ftand doet de pligten des eerlijken mans niet ophouden. AUGUST. Wat zegt haar vader hieromtrent? HAGENSTEIN. De braave man ftelde zich zeer daar tegen,en meer dan ik; hij kenc het gewoone einde van zulke huwlijken. Maar moet hij niet inwilligen? Gaa , in de kamer van uwe zuster zult gij vader en dochter vinden. AUGUST. Hier in huis? ó mijne Lotje! (Hij vertrekt.) VIERDE TOONEEL. HAGENSTEIN, MUHLHEIM. MUHLHEIM. Zijt gij zo goed geweest van te overweegen wat ik u voorgefteld hebbe? IIAGENSTE IN. Daar is niets aan te overweegen ; wanneer twee wezens, die eikanderen eeuwige trouwe zwoeren, die door een kind daartoe verpligt zijn, dit alles willen verbreeken, wat kan men dan meer overweegen, wat doen? MUHLHEIM. Ook is mijn befluit zo vast, dat bet enkel op de formaliteiten aankoome. HA-  ito DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, hagenstein, fchelt. Nu dan !Q'er koomt een bediende) zeg dat mijne dochter beneden koome. (Zo als de bediende wil vertrekken, roept hij hem terug, en zegt hem iets aan 't oor.) muhlheim. Het bedongene wegens het onderhoud blijve zo als ik voorgeflagen hebbe? hagenstein. Zo als gij wilt; ik neeme mijne dochter weder tot mij,en dus zal het haar,zo ik hoope, niet aan onderhoud ontbreeken. m u ii l ii e i m. Ondertusfchen is het billijk, dat dit fchriftlijk bepaald worde. hagenstein. Zeer goed, fchrijf zelf wat u believe. muhlheim. Het is in weinige regels gedaan. (Hij zet zich aan de tafel en fchrijft.) V IJ FD E TOONEEL. hagenstein, muhlheim, julia, die inkoomt. hagenstein. Gij kunt wel begrijpen, dochter! waarom ik u heb Iaaten roepen?  TOONEELSPEL. ïi$ julia. Moogtgij elders een geluk aantreffen, welk gij bij mij niet kondet vinden. (Hagenftein koomt terug met het kind; Julia loopt daadlijk naar hetzelve toe, omarmt het en zegt:) Niet waar, gij blijft bij mij? het kind. Ja, moeder! lieve moeder — muhlheim, heft het kind tederlijk omhoog. Gij wilt mij dan verlaaten, Karei! het kind. Neen, papa! ik wil bij u blijven. hagenstein. Maar, Karei! vader en moeder fcheiden voor altoos van eikanderen — gij moet zeggen bij wien gij blijven wilt. julia. Bij mij, niet waar? muhlheim. Bij mij, mijn kind? het kind. Bij vader en moeder. (Vader en moeder zien terzijde, Hagenflein hefchouwt hen eenige oogenblikken;en na eenig zwijgends zegt het kind.) Maar waarom ziet gij 'er toch zo boos uit ? —- — Papa en mama waren anders altoos zo goed — — (fmeekende en hen aan H hun-  114 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS', hunne kleederen trekkende) Niet heêngaan . beiden bij mij bliiven. (Beiden willen het kind omhelzen ; zy krijgen eikanderen in 't oog, zien zich getroffen aan en vu te elkaêr om den hais.) hagenstein. ó Natuur! natuur! muhlheim. Wilt gij vergeeven? julia. Alles vergeeten. (Zij omarmen zich weder.) hagenstein, heft het kind omhoog-het houdt zich aan beiden vast. Wilt gij' nog fcheiden? julia. Neen, mijn vader! muhlheim. Eeuwig zal deeze band ons veréénigen. hagenstein, zijne oogen met beiden zijne handen afwisfchende. Kinderen! dat zijn zoete vaderlijke traanen. ZES--  TOONEELSPEL. tis ZESDE TOONEEL. de schilder, koomt in, met adcusti» den eenen en met charlotta in den anderen arm ;dauk, de v o o r i g e n. hagenstein, gaat hun tegemoet, neemt Lotje bij de hand, en geleidt haar bij de anderen. Zie hier de echtgenoote van August, mijne dochter! uwe zuster. charlotta. Zult gij mij niet verftooten ? JULIA. Verftooten? — u, die mijn' broeder zo oneindig gelukkig maakt. (Zij omhelst haar.) hagenstein, jegens Muhlheim. Zoon ! wij verbinden ons aan eene familie, die in plaats van voorouderlijke tijtels, recbtfchapenheid kan toonen. muhlheim, gaat naar August toe, en omarmt htm. Ik wenfche u geluk; wensch het mij ook, ik begin mij te verbeelden dat 'er ook huislijke vreugde is. august. Hoe ? (Hij /preekt met Muhlheim voord.) de schilder. Ik moeste u hier van de eere fpreeken, die ik — H 2 ha-  tt6 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, hagenstein. Dat daargelaaten: ieder rechtfchapen man is van mijne familie. daun. Ik ben over alles zó verwonderd, zó getroffen , dat ik 'er nog in het geheel niet toe heb kunnen komen om mijn compliment — -— august. Uwe verwondering , uwe aandoening was het fchoonfte compliment; bederf het niet — muhlheim. En het beste middel om weder goed te maaken wat gij door uwe allenmans vriendfchap en praatzucht bij. paêr ZEVENDE TOONEEL. amalda, de voorïgen. charlotta, geeft een gil. Ach! amalda. Dit fchrikken is het bitterde verwijt; maar wees gerust — ik koome zelf (tegen Hagenjlein) om u te bidden, vaa het vooroordeel voor de natuur te laaten wijken. hagenstein. Dat heb ik reeds gedaan. Ik dacht dat het de eerde pligt mijns zoons ware een eerlijk man te weezen. amal-  TÖONEELSPEL. 117 amalda, Wel gezegd, waardige man.' (Jegens Lotje.) Toen ik u voorheenen verliet, was het uit verlegenheid, uit beQuitloosheid; vergeef mij. charlotta. Mevrouw! am ai.b a. En om het verdriet weder te vergoeden, dat ik u veroorzaakt heb,zo veroorloof mij het huwlijksgoed der bruid te moogen bezorgen. daun, fpoedig vertrekkende. 6 Ik moet dc eerfte zijn die deeze heerlijke daad aan Tt gantfche hof verhaale. de schilder. Genadige Graavin, ik fta'ttoe (Allen willen de Graavin bedanken.) amalda. Geene dankzegging, waar ik nuttig voor mij zeiven ben, en genoegen zoeke; — — Vaarwel. In de daad, in geen gezelfchap hebbe ik immer zo veel vergenoegde wezens gezien mij zo gelukkig gevonden. hagenstein. Gij blijft toch eene voortrefiijke vrouw! de schild er. Nu gebiedt mij de liefde tot mijne dochter, u nog aan iet te herinneren. H 3 ha."  «8 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS. hagenstein. Ja, onze Rhijnberg vreest met recht voor de gevolgen van een zulk ongelijk huwlijk, waarin, na-de eerlte drift der liefde charlotta. Daar voor ben ik zeker. august, wijst op zijn hart. Hier is mijn borg! hagenstein. En toch is eene al te groote voorzigtigheid de bron van alle ons ongeluk, ik denke u daartegen zeker te ftellen; gelooft mij, ontvliedt de waereld, in welker kring gij toch niet meer past; begeeft u op mijne' landgoederen .-August I gij zult 'er de beftuurder van zijn; gij zult eenige honderden van onderdaanen hebben, maak flechts twee familien daarvan gelukkig, en gijverdient een gedenkteken. august. Uw wil — en dan aan de zijde van mijn Lotje! wat doe ik niet daar! ha genstein. Het ware mij buitendien lief, dat een voorbeeld, als dit, uit' het oog der waereld gaa; het is toch altoos verftooring der burgerlijke orde, en gevaarlijk, wanneer het navolging wekt. muhlheim. Ik, dwaas.' waar toch zocht ik de gelukzaligheid! hoe fpoorbijster — — .. ju-  TOONEELSPEL. iro JULIA. Gij zult die, zoo ik hoope, bij mij vinden. DE SCHILDER. En dan koome ik nu en dan bij mijne kinderen, op het land, en zie hun gelukkig in 't heerlijk genot der zuivere natuur. HAGENSTEIN. Ook ik wil koomen, als mijne bezigheden het veroorloven, doch anders, zo lange ik krachten hebbe, hier blijven,om den Staat en mijnen Vorst te dienen. Mijne belooning?-— —■ dat gij mij bemint! — ■—> En dan, als ik eens geftorven zij, dat één braave . mijn graf voorbij gaande, zegge : hy was waardig vader te zijn. (De gantfche familie omcingek den Graaf van Hagenjlein ; en zonder. dat men 't kompliment maake, valt het gordijn.)  mm  HET WINTERKWARTIER I N AMERIKA. B L IJ S P E Lo IN EEN BEDRIJF.  VERTOONERS. VAN bernau, kapitein der Duitfche troepen. tbndeR) Engelfche krlgscommisfaris. frank, Duitsch colonist. Wilhelmina, zijne dogter. Werner, korporaal onder van Bernau. Gerechtsdienaars. Het tooneel is te Whernwill, in Amerika, in htt huis van Frank.    *o PIET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, D ER D'E TOONEEL. van bernau, werner, frank, wilhelmina. wilhelmina; zij huppelt zingende binnen, loopt recht tp liaar' vader toe, en geeft hem eene bloem. Voor u, lieve vader! frank. TNiet voor dien heer? (Op Bernau wlzende, wien hl de bloem aanbiedt.) wilhelmina. Behoud ze, vader! (Zi neemt een' ruiker van haaien boezem, en geeft dien Bernau., Alle deeze bloemen heb ik in mijne kamer gekweekt. bernau. En gij geeft ze mij ? (Hij wil haare hand kusJclien.) wilhelmina. Wat zal dat? wat wilt gij? bernau. Veroorloof toch. (Hij kuscht haare hand en daarna den ruiker.) wilhelmina. Dat was zot! (Zij veegt haare hand af.) Doet men dat bij u? Ünze wilde nabuuren hebben ook zulke aartige gebruiken. frank;  • B L IJ S P E L. ii frank; tegen Bernau, die Wilhelmina onbeweeglijk aanziet. Vergeef 't haar, zij is ruw ; haare moeder ftierf vroeg; en mijne bezigheden laaten mij geenen tijd overig ter haarer opvoeding (Zagt tegen zijne dogter. j Volg mij haast (Hij vertrekt.) bernau; zonder op Frank te hebben acht gegeeven. Juffer! wilt gij niet een weinig bij ons zit-1 ten ? wilhelmina. Och, juffer! heeten dan alle meisjes bij u zoo ? Ik heet Wilhelmina, mijnheer! bernau. Schoone Wilhelmina? neem toch plaats. wilhelmina. Ja, fchoone heer! I Zij plaatst zich zeer nabij Bernau) En nu, mijn lieve heer, moet gij mij iets van uwe Duitfche meisjens vertellen. bernau. Wilhelmina! verfchoon mij! ik zoude u wonderlijke dingen moeten zeggen. wil helm in a. Iets zeldfaams ! nu dan ; zoo iets hoor ik gaarne. Zeg mij dan, hoe zijn ze gekleed ? hoe fpreeken ze? hoe doen ze? Mijn vader zegt 'er mij ook geheel niets van. Denk eens: ik vroeg hem eens naar de zeden van zijn vaderland: lieve vader! men heeft mij gezegd, ■ dat de meisjens in uw land niet  12 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, niet «oo zijn als ik: och, vertel mij dan toch, hoe ze zijn. Denkt gi , dat hij 't mij vertelde? bernau. Niet? en wat zeide hij ? WILHELMINA. Mei je, zeide hij, vraag niet naar zaaken, welke het niet gelukkig voor u is te weeten. Daarna eerst had ik 't al te gaarne geweeten. Gij, gij lieve man , zult mij alles verhaalen. (Hem bij de hand noemende.) BERNAU. 6 Wilhelmina! had ik zulk een meisje in mijn vaderland gekend, geene magt zoude mij van haare zijde hebben gerukt. Wél koom, fchoone natuur ! (Hij drukt haare hand vast op zijne borst.") Wélkoom ! WILHELMINA. Ai! niet zoo hard ! Uw hart klopt immers zoo fterk ! wat deert u ? (Na Warner gaande.j Wat deert mijnheer toch ? bernau; hij leunt op Zijn' arm , met de hand aan 't voorhoofd, en [preekt bij zich zeiven. Deeze onrust voer mij als een blikfem in 't hart. Moest ik dan zoo ver reizen , om in de nieuwe Waereld nog een zot te worden.' wikner; na Bernau treedende. Heer kaptein! zijt gij n'et wel; (Hij ziet hem in 't aangezigt, lagcht-, en keert zich naar Wilhelmina) Niets,  S L IJ S P E L. 13 Niets, juffer! Gij hebt hem flechts een weinig te na aan 't hart gegreepen. bernau. Wilhelmina! wilhe i mina. Maar waaröm drukte gij ook zoo vast? ik voel !t nog. bernau. 0, Indien gij 't gevoelde, daar ik 't gevoel; hier diep in de ziel. 0 Meisje! meisje! wilhelmina; tegen Werner. Mijnheer is boos. Ik ga, tot hij weêr goed is. VIERDE TOONEEL. van bernau, werner. werner. Boos? ha, ha!... krank is hij, goed meisje! De Hemel moge hem fpoedig geneezen. INiet waar, heer kaptein? I bernau. o Werner, gij zijt een ijzeren, ongevoelig man! werner. lk? . Dat juist niet; maar de Hemel nochtans behoede mij voor zulk eene gevoeligheid ! Als men Hechts agt ftuivers 's daags te verteeren heeft, dan leert men voor eene Venus zoo hard zijn, als voor een' boeren -fchout. De fchepfeltjes moeten zïca  14 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, zich eerst aan mij vergaapen, dan ben ik voor geld en goede woorden zoo viug als buskruit. BERN \ U. Maar dit zagt geweld der onfchuld! 6 natuur! onuitwislijk drukken zich uwe bekoorlijke trekken in het hart der menfchen; ook in 't hart van eenen mensch als ik, die u nog nooit zag! Werner! wat is fchoonheid? WERNER. Schoonheid! dat behoordet gij beter te weeten. Schoonheid is zoo iets, geloof ik, dat zich alleen Iaat gevoelen. BERNAU. En gij gevoeldet niets bj Wilhelmina? WERNER. Heer kaptein! dat Iaat ik aan u over. Echter wordt het mij zoo geheel zot rondsom 't hart, als ik het meisje zie; zij moet mij waa jichtig niet te na koomen. Doch ik behoef flechts in mijnen zak te tasten, dan voel ik de droevige vermaaning tot maatiging. Zoo iets geheel verduiveld magnetisch zwaar vinde ik ook juist niet aan dat me'sje. BERNAU. , Goede man, uw hart is ook reeds door de polijsting van ons verfijnd vaderland vervormd. Het gevoel wordt met de uiterlijke omftandigbeld in eenen ellendigen dwang gebragr, en dat noemt men wélleevend zijn. —— Dit meisje, Werner! fleebt*  B L IJ S F E L. 15 flechts dit meisje verdient dat een hart gevoelig zij. WERNER. Wilt gij mij dan met geweld verliefd hebben ? Ik befpeur wel, dat ik mij h'er van mijn medegebragt recht moet ontdoen Hier vond ik den eerften braaven waard, en de eerfte dogter, op welke ik niet verliefde. Het blijft nochtans alles bij 't oude. Dikwijls verfchafte mijne liefde ons een goed kwartier; thans doet het de uwe. Bravo, heer kaptein 1 denk ook een weinig om Werner, anders.... BERNAU. Wat anders? WERNER. Een fnaakfche inval , heer kaptein! mij vloog zoo eene kleine zotheid door 't hoofd. Zie eens, ik ben geen kwaad borst, niet-van ijzer; en dat drommels ding heeft mij een paar oogen getoond, toen het met mij fprak, Bafiliskus oogen. Op een afftand van twintig fchreden kijken ze iemand in 't hart; en een zoo gevoeiig, gewaarwordend, teder, boterweek hart, als Werners hart, is bij 't vuur terftond weg. BERNAU. Werner! WERNER. ]a, heer kaptein*! het is zoo. Gij zeif opendet mij de oogen. 6 Ik ben geheel in vlam! BKR-.  li L IJ S P E L. ai {Bi\ neemt de gebroken pip op, en ziet bet gel* op den grond.) Is dat uw geld, mijnheer! tunder.' Ik begeer het niet. frank; het opneemende. Ik zal 't voor den amen opneemen. Hoe veelen zal ik daar mede kunnen troosten! Mijne Wilhelmina zal 't aan haare armen uitdeden. Over u, mijnheer! zal de zegen koomen. tunder. Gij hebt het dus niet nodg? zijt gij rijk? FRANK. Niet rijk, mijnheer! Een man als ik, moet het weinige, in deezen tijd, wel in acht neemen, als hij niet geheel ten gronde wil gaan. tunder. Ja, gij goede lieden wilt vrijheeren zijn; men moet u de vlerken korten. Maar hoor, ik ben Tutider , de zoon van den wisfelaar. te Londen , en niet pover. Hier en daar komt het mü op honderd ponden niet aan. (Hi, haalt een papier ten voorfchin.-) Dat is nog zoo een wisfeltje van honderd ponden, elke minuut betaalbaar. Ik denk, dat gij veritandig zult zijn. (Hem den wlsfel aanbleaenae.) frank. Vo:r mij, mijnheer! tunder. Ja, voor u ; neem! JJ 3 FRANK,  ia HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, frank; den wis/el aannemende. Maar waar toe dan eigenlijk ? tunder. Nu , wees wijs; en laat mij het overige aan uwe dogter zeggen. frank. Hoe, mijnheer! hoe! Hemel! zoude mijn vdórgevoel. .. tunder. Wat? Mijn vdórgevoel zegt mij, dat gij een zot wilt zijn ? Honderd ponden is de prijs voor Lady Worter. Doch ik voeg 'er nog vijftig bij: is 't nu wel ? frank; den wisfel op tafel werpende. o, Moest ik oude man dat nog beieeven ! —— Dat vergeeve de Hemel u ; zoo hij kan ! . Over u za! de onfchuld wraak roepen,en de Hemel zal de onfchuld hooren ! (Hij vertrek.) tunder. Ongeluk op uw hoofd! oude zot! Hoe de fchurk raast, als of hem de hel wilde verflïndeni ■ . Meisje! gij wordt toch de m'jne; en fchoon een koning u wilde befchermen, gij wordt de mijne! ... Slechts den ouden weggeruimd ! ... Ha ! h:j heeft op bet parlement gefchimpt. In 't hok met nem! AG T-  B L IJ S P E L. af A ® T S T E TOONEEL. wilhelmina, w E r n e r; haar najluipende zonder van haar bemerkt te worden. wi l hel vin a. Hij is niet hier! Als de lieve man flechts weder goed is! werner. Werner is hier, iuffer! wilhelmina, Waar ? werner. Hier. Ik en Werner is één. Maar, niet waar, Wabfilmine! gij en Werner zijt niet één ? w I L h e mina. o Ja , g'j en hij en Zij en Werner zijn allen één! (Zi, vat hem' bh, 't oor.. En het oor hoort 'er ook to'e. Zult gij m'j nog eens beluisteren? he? werner. Hoe fijn: hoe vernuftig! Ou, ou! (Zij laat htm Us.) Was dat liefde? wilhelmina. Ja, klinkkhare liefde: w e r n e r. o Wilhelmina! dan krijgt gij immers het oor ook. wilhelmina. Voor deeze reis is 't genoeg. Waar is mijnheer? B 4 we»-  40 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, WILHELMINA. o, Die fnoode man! hij wilde mij ombrengen. Mijn vader! BERNAU. Ik ben gansch bedwelmd. Werner! zegt gij mij toch , wat dat is ? WERNER. Ja, heer kaptein! het fchreit tot den hemel. Gij zondt mij om den waard te haaien ; ik zogt hem door 't ganfche huis, en kwam een vertrek voorbij , in 't welk ik een gedrukch hoorde : ik luisterde , en vernam zeer duidelijk deeze woorden : „ Meisje! uw leven, en het leven van uw' vader zijn thans in mijne handen !" Eene huivering greep m;j aan ; ik vloog binnen. Toen , heer kaptein , bloedde mij het hart! Ik zag de arme Wilhelmina voor den Engelschman geknield ; h'j hieldt haar een' pistool voor de borst. ,, Halt, fchurk !" riep ik, en fmeet hem omver. Het goede meisje wierp zich in mijne armen. Mijn vdórgevoel zeide mij wel, heer kaptein! dat ons winterkwartier nog een treurfpel zoude opleveren. FRANK. o Hemel! BERNAU. Niets, niets , Werner! het zal nog wel een blijfpel worden. (Tegen den Gerechtsdienaar,,j Hebt gij dien man verftaan? «E-  S L IJ S P E L. 41 gerechtsdienaar. Ja. Ik zal van alles kennis geeven.' b R r n a u. Nu, mijne vrienden ! thans is de ftorm voorbij ! verblijdt u ! JHier, beer Frank ! hebt gij uw paspoort; bij de tegenwoordige omftand'gneid is het u hoogst nodig Reeds vóór tien jaaren liet ik het, uit aanmerking voor uwen braaven zoon , uitgee- ven. En uw zoon , oude ! uw zoon —— waar is hij ? (Werner bij Frank leidende') hier is hij : ik fchenk hem u l frank; omarmt Werner. Ja, ja, gij zijt het; ik voel 't, min hart zegt mij , dat gij het zijt, Uwe zuster... werner; haar omhelzende. Wélkoom, zuster! wil h e L m i n a. Vader ! is dat mijn broeder , om wien gij zoo dikwijls weendet? Zijt gij mijn broeder? werner. Daar ftaa ik, en moest van blijdfchap fterven; droom ik niet, heer kaptein ? frank. Maar, mijnheer! de naam! bernau. Terftond na uwe defertie gaf ik het kind eenen ouden , eerlijken man ter opvoeding; hij heette Werner. Deezen hieldt de knaap voor zijn' vader, en noemde zich zoo als hij. frank-  42 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, f ban k. Naauwlijks kan ik de blijdfchap bevatten ! Kinderen ! dankr tien ede'en man op uwe knieën ! wat waren wij, zonder hem ! bernau. Neen, ik ben bedankt ! Niet waar , Werner? thans zult gij ze eeuwig minnen; zij zal u eeuwig minnen ! werner. Maar, waar blijft nu de gcmaaün van den kaptein ? bernau. Werner ! g'j kost mij.... werner. Hoe! mijnheer! zoude ik durven denken ! bernau. |a, mijn vriend ! aileen dit geluk blijft mij overig te wenfchen. werner. Vader ! zoo gij uw kind bemint, vergun het dan het geluk, het eigendom van deezen heer te zijn. bernau; tegen Frank. Ja, m'ju vriend ! ik befpeurde van het eerfte uur de hevigfte liefde voor uwe dochter; ik zoude 't u ontdekt hebben , zco niet zelfs uw vertrouwen r'n mij het zwijgen hadt geboden. frank. Mijne kinderen behooren u, mijnheer! en door uwe handen zullen zij mijn vermogen ontfangen. Wil-  B L IJ S P E L. 43 Wilhelmina ! wilt gij wel altoos met deezen heer leeven ? WILHELMINA. Voorzeker, gaarne, mijn vader! (_7.i; treedt naar Bernau.) Bemint gij mij dan ook, mijnheer ! gelijk ik u bemin ? — Behoef ik thans voor den fnooden Engelschman niet te vreezen ? BERNAU. Neen, mijne Wilhelmina ! Gij z'jt befchut tegen de boosheid. Wij zullen onze dagen gerust dóórleeven. Onze éénige bezigheid zij dankerkentenis voor het goede der Voorzienigheid ! Geen traan zal onze oogen bevogtlgen, dan de heilige traan van het mededoogen , die voor 'den ongelukkigen vloeit. (Tot den Gerechtsdienaar.') Gij , mijn vriend ! wilt g'j wel zoo lang in dit huis vertoeven , tot ik bij de Overheid de herroeping van derzelver . bevel, en het nodige tegen Timder zal bewerkt hebben ? EINDE.  U6 KABAAL en LIEFDE, louize; ziet hem Jlrak en doordringende aan. Spreek vrij uit, mijnheer! Gij zijt doende om u iets verfchriklijks toe te wenfchen. wurm; van voorneemens om haare hand te kwfchen. Gefield, het ware deeze kleine hand ... Hoe zoo, lieve juffer? louize; groothartig en fchriklijk. Dewijl ik u in den bruidsnacht vermoorden , en mij dan met wellust op 't rad zoude laaten zetten. (Zij wil vertrekken, maar koomtffjoedig terug.) Zijn wij nu gereed, mijnheer? mag nu de duif uitvliegen? v/ u r m. Nu nog eene kleinigheid, juffer! Gij moet met mij gaan, en een' eed afleggen, dat gij deezen brief vrijwillig hebt gefchreeven. louize. Hemel! Hemel! en gij zelf moet het zegel geeven, om de werken der helle te bewaaren? (Wur-m trekt haar voort.) Einde van het derde bedrijf. VIER-  TREURSPEL. 117 VIERDE BEDRIJF. Zaal bij den Prefident. EERSTE TOONEEL. FERDINAND, een KAMERDIENAAR. De eerfte koomt woedend, met een" open brief in de hand, in de zaal ; de laatfte koomt door eene andere deur in. FERDINAND. Was de maaifclialk 'er niet? KAMERDIENAAR. Heer majoor! de heer prefident vraagt naar u. FERDINAND. Bij alle donders! ik vraag, of de maarfchalk 'er niet was ? KAMERDIENAAR. De genadige heer zit boven aan de pharao-tafel. FERDINAND. De genadige heer moet in den naam der ganfche hel hier koomen. . II ? TWEE-  U& KABAAL en LIEFDE, TWEEDE TOONEEL. ferdinand; den hief doorvliegende, nu ah rctfiijfd Jlaande, dan woedend rondkomende. Het is niet mooglijk. Niet móöglijk. Deeze hernelfche leest bedekt geenszins zulk 'een duivelsch hart... En nochtans!... nochtans! Schoon ook alle engelen nederdaalden , en voor haare onfchuld borgen bleeven — als hemel en narde — als fchepping en Schepper bij elknndcrcn traden , en voor haare onfchuld borgen bleeven. — Het is haare hand... Een ongehoord, ontaart bedrog, zoo als de menschheid rfbg nooit beleefde! Dat was 't derhalven , waarom men zich zoo vast tegen de vlugt verzette! Daaróm.... ó Hemel!... thnns ontwaak ik; thans ontdekt zich alles voor mij!... Daarom gaf men zijne nanfpraak op mijne liefde met zoo veel heldenmoed op , en welhaast, welhaast hadt mij zelf dat hemelsch blanketfel bedrogen. (Bij loopt fchielijher door de zc$l, en vervolgens fiaat hij weder peinzende Jlil.) Mij zoo gan- -icheiijk te doorgronden! Ieder ftout gevoel; iedere zagte bevreesde beeying te beantwoorden; iedere vuurjge opbruifching... aan de fijnfte onbefchrijfiijkheid van eenen zvveevenden toon mijner ziel te vatten... Mij te berekenen in éénen traan...  120 KABAAL en LIEFDE, Ilemc!! toen gevoelde zij niets!... gevoelde niets , dan het gelukken van haaren anifing? Niets, dan haare bevalligheden gevleid? Dood en wraak! Niets dan dat ik bedrogen zij?... DERDE TOQNEEL. ... ferdinand, de hofmaarschalk. hofmaarschalk; in de zaal huppelende, G_ ij wensehte, mijn waardfte!... ferdinand; hij zich zeiven. Eenen fchurk den hals te breeken. (Overluid.') Maarfchalk ! deeze brief moet u , op de parade, uit den zak zij„ gevallen... en ik (met een'boos- aartigen lagch.) was ten gclukke nog de vinder. hofmaarschalk. Gij? f e r d i n a n d. Door het vrolijkst toeval. Vereffen gij het met de Almagt. ii o f m a a b e c h a l K. Gij ziet hoe ik verfchrik, baron! f e R D 1 n a n r, Lees! lees! (Van hem afgaande.) Ben ik ook reeds te flecht voor minnaar, misfeScn kan ik zoo veel te beter als koppelaar dienen. (Geduurende d«t, de Maarfchalk leest, krijgt hij twee pijleolen. ) h o f-  TREURSPEL. 121 h o f m a a r s c li alk; werft den brief op tafel , en )vii vertrekken. Vervloekt! ferdinand; haalt hem bij den arm, terug. Geduld, lieve maarfchalk! Het nieuws is, mijns bedunkens , aangenaam. Ik eisch het loon voor den vinder. C &9 tomt hem de piftoole''-) hofmaarschalk; bedremmeld terug treedende. Gij zult uw verftand gebruiken, beste! ferdinand; met eene luide, verfchrikkelijke ftem. Meer dan te veel om een' ichelm, ais gij zijt, naar dc andere waereld te zenden! (Hij dringt hem het eene pijhol op , te gelijk haalt hij zjiï zakdoek ten voorfchijn.~) Neem deezen doek, daar; vat!/.. Ik heb hem van de boelin. hofmaarschal k. Op de lengte van den zakdoek? Zijt gij raazend? waar zijn uwe gedachten? ferdinand. Vat dit eind aan, zeg ik. Anders zult gij immers misfehieten, lafaard... Hoe! hij fidéert, de lafaart! Gij behoordet den hemel te danken, laf aart! dat gij voor de ecrftemaal wat in uw herfenvat krijgt. ( De maarfchalk zet het op een loopen.) Zagt! daarvoor js gebeden. (Hij haalt hem in, en fluit de deur.) TT e hof-  s22 KABAAL en LIEFDE, HOF M AARS CHALK, ■Op de kamer, baron ? FERDINAND. Als of zich met u een' gang naar den wal licte beioonen? — Vriend , hier klinkt het zoo veel te harder, en dat is immers ook wel het eerde geruisch, dat gij in de waereld maakt. Grijp aan! hofmaarschalk; zich 't voorhoofd wrijvende. En gij wilt uw dierbaar leven zoo blootdcli:::, jong, veeibeloovcnd man? F E R Dl N A N D. Grijp aan , zeg ik u! Ik heb in deeze waereld riicis meer te doen. HOFMAARSCHALK. Maar ik zoo veel te meer, mijn allervoortref,elijkde! FERDINAND. Gij, jonge? wat! gij? Gij? bij wien men koomt, als men nergens weet te gaan ; die één oogenblik zevenmaal kort en zevenmaal lang moet worden, gelijk een vlinder aan de fpeld: een register van de fioeJgangen van uw' heer.houden , en de huurling van zijn vernuft moet zijn? — Even zoo goed. Ik voer u met mij , als elders ecu zeldfaam' mormeldier. Als een getemde aap zult gij bij 't gehuil der verdoemden danzen , aandraagen , en oppasten , en met uwe hooffche kunsten de eeuwige waidioop vermaaken. ho r-  TREURSPEL. lafl HOFMAARSCHALK. Al wat gij beveelt, mijnheer! al wat u gelieft, alleen de piftoolen weg! F ERD1NAND. Hoe hij daar Hart, de zoon der fmafte! daar ftant, tot fchande van den zesden fcheppingsdag! als of. hem een baatzuchtige boekverkooper den Ajniagtigen hadde nagedrukt!... Schade flechts, eeuwig jammer voor dat once herfenen, welk zoo flecht in deezen pndankbaaren fchcdel woekert. Dit éénig once hadt den baviaan nog geheel tot een' mensch gemaakt, terwijl het thans flechts een doorbreken der reden is. En met deezen haar hart te deelen?.., ondier! onverantwoordelijk!... Een kcercl, meer gemaakt om van zonden te doen ontwennen , dan daartoe aantelokken. H O F M A AU S C 11 A L K. ó! De hemel zij eeuwig dank! Ilij wordt ijl. FERDINAND. Ik wil het laaten gelden. Dc verdrergzarmheid, die de rups fpaart , zal ook deezen te hulpe koomen. Men ontmoet hem; trekt misfchien de fchouders op , bewondert misfchien nog de wijze huishouding des hemels, die ook met draf en droesfem nog fchepzelen fpijst ; die de raaven aan de ftraip!aa.ts, en een' hoveling bij den overdaad der majesteiten den disch dekt. — Ten laatften verbaast men zich nog over de groote flaatkunde der Voorzienigheid, die ook in de waereld der geesten haare bloedzuigers.  TREURSPEL. 127 gen.. • Hemel! Hemel! die verbirrdnis is vreeslijk"... maai eeuwig! (Hij vil ijllings vertrekken. De prefident , binnen treedende.) yjy F D E TOONEEL. ferdinand, de president. ferdinand; terug treedende. o Mijn vader! president. Zeer goed , dat wij malkanderen vinden , mijn zoon!... Ik koora om u iets aangenaams te melden; en iets , geliefde zoon! dat u geheel zal verrasfen. Willen wij gaan zitten? ferdinand; hem een' geruimen tijd flrak aanziende. Mijn vader ! ' Met ft erker entroering bij hem gaande, en zijne hand vattende.) Mijn vader! (Zijne hand kusjchende, en voor hem nedervallende.) ó Mijn vader! president. Wat deert u , mijn zoon ! Staa op. Uwe hand brandt en beeft. ferdinand; met een woest heet gevoel. Vergiffenis voor mijne ondankbaarheid, mijn vader ! Ik ben een verworpen mensch. Ik heb uwe goedheid miskent. Gij meendet het met mij zoo vaderlijk... o! Gij hadt eenen vóórzeggenden geesr. .,. Ihan*  t R E U R S P E L. lï'i president. Zeg vrij: het is misdnadigj het niet te beminnen. ferdinand. Ongehoord!... Ondier!... En gij.doorziet immers anders toch de harten zóó! — Zaagt gij daarenboven nog met oogen des haats! — Geveinsdheid, zonder voorbeeld. — Deeze Louize, vader!... president. Is waardig mijne dogter te zijn. Ik acht haare deugden boven adel, en haare fchoonheid boven goud. Mijna begrippen wijken voor uwe. liefde. — Dat zij de uwe zij! ferdinand; vliegt ontzettend uit de zaal. Dat ontbrak 'er nog aan! Vaarwel, mijn vader! president; hem naarvolgends. Blijf! Blijf! Werwaarts vliegt gij? ZESDE TOONEEL. Eene zeer pragtige zaal in het paleis van Milady Miifordé lady milford, sofia; beiden in dé Zaal koomende. Lady'. Ï3us zaagt gij haar? Zal zij koomen? sofia. Op 't oogenblik. Zij was nog in haar huisgewaad , en wilde zich flechts in haast verkleeden. I' ii'è  TREURSPEL. 135 ■ne goudfcbuim, die binnen kort of lang in de hand nran uwen aanbidder moet blijven. — Wat zullen .wij dan doen? louize. Den aanbidder beklaagen, Milady! die een' diamnnt.kogt, om dat hij in goud fcheen gevat te zijn. lady; zonder ep haar antwoord te willen letten. Een meisje van uwe jaaren heeft altoos twee fpiegels te gelijk: den waaren fpiegel , en dien van haar' bewonderaar. — De inncemende toegeeflijkheid van den laatften maakt de ruwe openhartigheid van den eerften weder goed. De eene ontdekt de ontficrende groeven der kinderziekte. Ver gemist, zegt de andere, het is een kuiltje der bevalligheden. Gij,goede kinderen! geeft aan genen flechts geloof van het gene u deeze gezegd heeft, huppelt van den een'naar den anderen., tot dat gij eindelijk de uitfpraaken van beiden verwisfeld... Waarom begaapt gij mij zoo?.... louize. Vergeef mij, genadige dame!... Ik was zoo even van voorneemen, om deezen luisterrijk fchitterenden robijn te bewecnen , welke niet moet weeten , dat zijne bezitfter zoo fcherp tegen dc ijdelheid ijvert. lady; lloozcnde. Geen zijfprong, looze! — ïndien het niet de verzekeringen van uw postuur zijn, wat ter wereld toch , konde u tegenhouden, eenen flxnd te verkiezen , welke de eenige is, cm maniereu en waereldI 4 Ma-  f3<5 KABAAL en LIEFDE, kennis te loeren ; de éénige waarin gij u van uwe burgerlijke vooröordeelen kunt ontdoen ? LOUIZE. Ook van mijne burgerlijke onfchuld, milady ? LADY. Dwaaze tegenwerping! De uitgelaatendfte booswigt is te bloode, om in ons iet fchandeiijkstevooronderftellen , als wij hem zelf niet aanmoedigend tegen treden. Toon wie gij zijt! Geef u zeiven èer en waardigheid , en ik blijve uwer jeugd voor' alle verzoekingen borg. LOUIZE. Veroorloof mij, genadige dame! dat ik mij vermeete'daaraan te twijfelen. De paleizen van zekere dames zijn 'te dikwijls de vrijplaatzen der fhoodlte yermnaken. Wie zou de dogter van den armen mufikant den heldenmoed betrouwen , den heldenmoed om zich midden in de pest te werpen, en daarbij nochtans voor het vergif te huiveren? Wie zoude droomen, dat milady Milford een' eeuwigen fcorpioen in haar geweten konde verduuren ; dat z". fpmmen gelds aanwendde , om het voordeel te hebben . ieder oogenblik fchasmrood te worden?. Ik ben openhartig, genadige dame! — Zoude u mijn' aanblik kunnen vermaaken , als gij een genoegen te gemoete gingt? Zoudet gij dien verdraagcn kunnen, ais gij terug keerdet?... o beter! beter! dat gij ons door hemelilreeken laat fcheiden ■ dat gij zeeën tusfchen ons laat ftroomen! Zie wél toe, milady! uuren van nugterheid, oogenblik-' ket)  TREURSPEL. 13? van uitputting konden zig aanmelden jlan- n der rouwe uwen boezem aanvallen ; cn nu — ■elk eene foltering voor u , in 't oog van uw dienstmeisje de vrolijke rust te leezen , waarmede de onfchuld een zuiver hart gewoon is te beloonen. (Zij gaat één {tap terug.) IVog eens, genadige dame! ik bid zeer om verfehooning. lady; in groote inwendige, beweeging rondsom gaande. Onverdraaglijk , dat zij dit zegt! Onverdraaglijker, dat zij gelijk heeft. (Naar Louize treedende, en haar jlrak in de oogen ziende.) Meisje! g'j zult mij niet verftrikken. Zoo warm fpreeken begrippen niet. Agter deeze werktuigen loert een vuurig belang, dat u mijne dienften zeer affchuwlijk febikiert. . . . dat uw gefprek zoo verhitte . . . dat ik (dreigende.) ontdekken moet. louize; bedaard en edel. En als gij het nu ontdekt? en als uw verachtelijke voettrap den beledigden worm opwekte, wiens Schepper hem tegen de mishandeling nog een' angel gaf? ... ik vrees uwe wraak niet, Lady! De arme zondaares op, den gefchandvlekten beulsftoe! lagcht tot aan den ondergang der waereld. — Mijne ellende is zoo hoog geklommen, dat zelfs oprechtheid haar niet meer kan vergrooten. (Na eenigzwijgen ,zeer crr.ftg.) Gij wilt mij uit het ftof mijner afkomst rukken ? Ik zal deeze verdachte genade niet ontleeden. Ik zal flechts vraagèn , wat milady konde beweegen , mij voor die inzinnige te achten, die over haare afkomst konda I 5 bloo-  133 KABAAL en L I E F D E,, bloezen? Wat u konde gereebtigen,pm u totfehepfter van mijn geluk optewerpen, vóór dat gij wist of ik mijn geluk ook van uwe band wilde ontvangen?... Ik het mijne eeuwige aanlprrck op de vreugden der waereld vernietigd. Ik heb aan het geluk zijne overijling vergeeven. — Waaróm herinnert gij mij op nieuw aan dezelven?... Wanneer zelfs de Godheid voor het oog der gefchapenen haare ftraalen verbergt , dat niet haar opperfle feraf voor zijne verduistering terug huiverc... Waarom willen menfehen zoo gruwlijk barmhartig zijn?... Iïoe komt het, milady! dat uw geroemd geluk de ellev.de zoo gaarne om nijd en bewondering bedelt? Heeft uwe wellust de wanhoop zoo nodig tot uiterlijken glans ?.. o Zoo gun mij toch liever eene blindheid, die mij alleen nog met mijn barbaarsch lot verzoent. — Gevoelt niet het infijet zich in ten'1 druppel waters zoo zalig , als ware die druppel een hemelrijk ; zoo blijde en zoo zalig, tot men hem van eenen oceaan verhaale , waarin vlooten en walvis- fchen fpeelen! Maar gelukkig wilt gij mij immers zien? QNa eene poos zwijgens, ijlliv.gs bij haar gaande en haar met yerrasjihing vraagende.) Zijt gij gelukkig, tnjlady ? (Milady verlaat haar fchieljk, Loni? ze volgt haar , en houdt haar de hand aan den boezem.) Heeft dit hart ook de lagchende gedaante van uwen ftand? En als wij thans boezem voor boezem , en noodlot voor noodlot wilden verruilen... en als ik in kinderlijke onfchuld... en als ik op uw geweten... en als ik u, als mijne moeder, vroeg.. zoudet gij mij wel tot de ruiling rnaden ?  TREURSPEL. "39 lady; zlih hevig lewoogen in de fopha werpende. Ongehoord! Onbegrijplijk! Neen, meisje! Neen! deeze grootheid hebt gij niet mede ter waereld gebragt, en voor uw' vader is zij te jeugdig. Lieg Sliet! Ik hoor eenen anderen leeraar. louize; haar ah met oordeel en fcl:erp in de oogen ziende. liet zoude mij toch verwonderen , milady! als gij nu eerst om deezen leermeester dacht, en nochtans vóórheen reeds eene plaats voor mij wist. lady;* opfpringende. Het is niet om uittellaan!... Ja, dan, dewijl ik u toch niet kan ontlhappcn , ik ken hem ... weet alles... v/eet meer dan ik weeten mag. Qijlürgs houdt zij op , voorts met eene hevigheid, welke allengs lijm tot woede ftijgt.) Maar waag het, ongelukkige ! waag het , om hem thans nog te beminnen, of van hem bemind te worden... Wat zeg ik?... waag het, om aan hem te denken , of één van zijne gedachten te zijn!... Ik ben mrgtig, ongelukkige!... vreeslijk... Zoo waar als de Hemel leeft , gij zijt verlooren! louize; jlandvastig. Zonder redding , milady ! zoo dra gij hem dwingt, dat hij u moet beminnen. lady. Ik verftaa u ... maar hij zal mij niet beminnen. Ik zal over deeze beledigende hartstogt triomfecren . mijn hart onderdrukken , en het uwe vermorfclen. ■ v ' Rot- •  140 KABAAL en L I E F D £ , Rotzen en afgronden zal ik tusfchen u werpen ; al» eene furie zal ik midden door uwen hemel gaan; mijn naam zal uwe kusfchen , als eenen fpookverdrijver , uit elkiinderen fchrikken ; uwe jeugdige, bloeijende gedaante zal,onder zijne omarming, verwelkt, als eene mijmie vervallen. -— Ik kan met hem niet gelukkig worden , maar gij zult het óók niet worden. — Weet, ellendige! zaligheid te verftooren, is ook zaligheid. LOUIZE. Eene zaligheid , van welke men u reeds beroofd heeft, milady! Laster uw eigen hart niet. Gij zijt buiten ftaat, om ter uitvoer te brengen , wat gij mij zoo dreigende toezweert... Gij zijt niet in ftaat om een fchepzel te kwellen , dat u in niets beledigd heeft, dan dat het gevoelde gelijk gij gevoelt... Maar ik bemin u, om dit gevoel, milady! lady; zich nu herfteld hebbende. Waar ben ik? waar was ik? wat liet ik blijken? wie liet ik 't binten?... o Louize! edele, groote, godlijke ziel! vergeef eene ranzende. — Ik znl u geen hair krenken, mijn kind! Wensch ; eisch; ik zal u op de handen draagen ; uwe vriendin, uwe zuster znl ijc zijn... Gij zijt arm... Zie! (Eenige Irillanten afneemende.~) Ik zal deeze kleinoodjen ver. koopen ... mijne garderobe... paarden en rijdtuigen verkoopen... Alles zij voor u ; maar ontzeg hem! louize; vol bevreemding terug treedende. Spot gij met eene wanhoopende , of zoudet gij waarlijk aan de barbaarfche daad geen aandeel heb- ben?  ■TREURSPEL. 14* ben?... Ha! zoo doende, konde ik mij immers nog den fchijn eener heldin geeven, en mijne mateloosheid tot eene verdienfte opfchikken. (Zij ftaat eene wijl vol gedachten , voorts treedt zj nader bij de Lady, vat haare hand, en ziet ze Jirak en veelbetekenende aan.) Neem hem dan voor mij weg , milady!... Vrijwillig ftaa ik hem u af , den man , dien men met haaken der helle van mijn bloedend harte fcheurde. Misfchien weet gij het zelf niet, milady! maar gij hebt den Hemel van twee lijdenden geroofd ; twee harten van elkanderen gerukt, die de Almagttezaamen bond; een fchepzel verplet, dat Hem behoorde,gelijk gij; dat Hem gepreezen heeft, als gij; en Hem nu nimmermeer prijzen zal... Lady! tot in 't oor van den Alweetenden fchreeuwt ook de laatlte kramptrekking van den vaneengerukten worm... Het zal Hem niet onverfehillig zijn, als men zielen in zijne handen vermoorde! Thans is hij voor u! Thans, mila. dy ! kunt gij hem neemen... Ren in zi'ne armen! Ruk hem voor het altaar... Maar vergeet niet, dat tusfchen uwen bruidskusch zich het fpook van eene zelfrnoordenaaresfe zal werpen... De Hemel zal barmhartig voor mij zijn.,. Ik kan mij niet anders redden. (Zij vertrekt.) AÖT-  ï42 KABAAL en LIEFDE; AG T S T E TOONEEL. lady; alken. Zij ftiat ah beroerd, en buiten zich zeiven ; houdt Jlaroogende het gezgt naar de deur gevestgd, waardoor Louize is vertrokken : eindelijk ontwaakt zij uit haare bedwelming. Hoe was dat?... Wat kwam mij .over?... Wal zeidc de ongelukkige?... Nog, ö Hemel 1 nog donderen zij door mijn oor die vreeslijke mij verdoemende woorden: Neem hem dan voor u weg'.... Wie,' rampzalige?... liet gefehenk van uwe laatfte ftervendetoonen?de ijslijke erfhis uwer wanhoop?.. Hemel! Hemel! ben ik zóó diep gezonken 5... Zoo éénsflsgs van alle de troonen mijns hoogmoeds nfgeftort, dat ik met brandenden honger verwachte , wat de grootmoedigheid van eene bedelsaresfc uit hr.arcn' doodstrijd mij zal toewerpen?... Neem hem dan voor ti weg! En dat zcide zij in eenen toon, verzelde zij met.eenen blik... Ha! Emilia! zijt gij daarom tot buiten de grenzen mvs gcfiachts getreeden ? Moest: gij daarom om den luisterrijken naam dergroote Britfche vrouw boeleeren , dat het praaiende gebouw uwer eer naast de verhevener deugd van eene verwaarloosde burgerdochter zoude verzinken ?.. Neen, trotfche ongelukkige! Neen!... Befchaamen laat zich Emilia Milford, maar nooit befpotten! Ook ik heb kracht om aftellaan. i^Aftj  Treurspel. 143 (Met majestaetifchefchrecden op- en neder gaande.) Verberg u thans , zwakke , lijdende vrouw ! — Snelt voort , zoete, gouden beelden der liefde... Grootmoedigheid alléén zij thans mijne geleideres'. Dit minnend padr is verlooren , of Milford moet harre aanfpraak verdelgen , en in 't hart van den vorst uitblusfchen! (Na eene wijle zwijgens, levendig.) Het is gedaan!... opgeheven, het vreeswekkend beletzel ; verbroken alle banden tusfchen mij en den hertog; gerukt uit mijnen boefem deeze woedende liefde ! —■ In uwe armen werp ik mij deugd!— Neembaar op,uwe berouwhebbende dogter Emilia! Ha! hoe wel is Ymij! Hoe gè* voele ik mij eensdags zoo verligt, zoo verheven! — Groot, als eene vallende zon, zal ik heden van het toppunt mijner hoogheid nederzinken; mijne heerlijkheid fterve nfet mijne liefde, en niet dan mijn hart verzellc mij in deeze grootfche vernedering. (Als met een vast bcfluü naar de fchrij[tafel gaande.) Thans op 't oogenblik moet hetgefehieden.. thans op't oogenblik , vóór dat de aanloklijkheden van den jonge* tóng den Moedigen ftrijd van mijn hart vernieuwen. (Zij zet zich- neder, en begint te fchrijven.) NS*  144 KABAAL en LIEFDE, NEGENDE TOONEEL, milady MILFORD , EEN KAMERDIENAAR, sofia, daarna de hofmaarschalk ; ten laatflen EEDir.nden. KAMERDIENAAR. De hofiTraarfchalk van Kalf wacht in 't voorvertrek J met eene boodfcha.p van den herrog. lady; in de hette des fchrijvens. Waggelen zal zij , de vorstelijke draadpop 1 Zeker! de inval is klugtfg genoeg, om zulk een doorlugtige herfenpan uit malkander te drijven! ... Zijne hoffchraagen zullen fidderen... het ganfche land zal in gesting koomen. KAMERDIENAAR eh SOFIA. De hofmaarfchalk, Milady! lady; zich omiraaijende. Wie? wat?... Zoo veel te beter! Deeze foort van fchepzels zijn tot ezelswerk in de waereld. lüj zal mij wélkoom zijn. (De Kamerdienaar vertrekt.) s o F i a ; bevreesd nader koomende. Zoo ik niet vreesde, milady! dat het vermeeten ware» (Lady fchrijft driftig voord.) Louize Hoof buiten zich zeiven door de voorzaal... Gij gloeit!..' gij fpreekt bij u zeiven!.. (Ladyfchrijft onafgebroken voord.) Ik fchrik... wr.t moet 'er gebeurd zijn?  TREURSPEL. itf 5, darmen druppen. Schenk gij die liefde , welke „ ik 11 niet meer kan beantwoorden, aan uw weenend „ land, en leer van eene Britfche vorftin u te ont„ fermen over uw Duitsch volk. Binnen één uur „ ben ik buiten de grenzen. „ joiianna nordfolk." alle bedienden fluisteren ontzet onder malkanderen: Buiten de grenzen? hofmaarschalk; legt den brief verfchrikt op tafel. De Hemel bewnnre mij , mijne beste en genadige dame! Den brenger moest de hals even zoo jeuken als de fchrijffter. Lady. Dat is uwe zorg, o gouden man!... Helaas! ik weet, dat gij en uw gelijken, aan 't nabidden van 't geene anderen gedaan hebben, fterven. Mijn raad is, dat men den brief in eene pastij bakke, zoo vindt uw doorluchtige hertog dien op zijn boi'd. hofmaarschal K. del! welke eene vermetelheid!... Zoo overweeg toch , zoo bedenk toch , hoe zeer gij u aan iisgraie blootflelt, Lady! lady; wendt zich naar de bedienden} en zegt tot hen met het mnerlijkst gevoel. Gij ftaat onulelt, goede menfehen! ca verwagt K 2 *>*■  148' KABAAL en LIEFB E',- bevreesd, hoe zich het raadzel zal ontknoopen? — Treedt nader , mijne vrienden! — Gij diender mij eerlijk en ijverig ; zaagt mij meer naar de^ogen, dan naar de beurs ; uwe gehoorzaamheid was uwe hartstogt; uw trots mijne genade! Dat de ge¬ dachtenis van uwe getrouwheid tevens het aandenken mijner vernedering zin moet! Treurig lot, dat mijne donkere dagen uwe gelukkigen waren! {[Met traanen in de oogen.]) Ik verlaat u, mijne kinderen! Lady Milford is niet meer, en Johanna Nordfblk te arm , om haare fchuld te voldoen. Mijn fchatmeester ftortte mijne kas voor u uit. Dit paleis blij- ve aan den hertog. De snufte van u zal rijker van hier gaan, dan zijne beheerfcheres. {[Zij fieckthaare handen uit , welken ieder hunner met gevoel kusfeiten.") Ik verftaa u, mijne goeden! — Vaart wél! leeft altoos wél! (Zij herflelt zich uit haare belemmering.) Ik hoor het rijdtuig. (Zijfcheurt zich los, wil. •vertrekken , doch de maarfchalk flopt haar den wen:) Man des ontfermens! ftaat gij daar nóg? hofmaarschalk; den ganfehen tijd door op den brief " . jlaarende. En deezen brief moet ik in de te hoogftijgende handen van zijne hoogvorstelijke doorlugtigbèkt' gceven ? l ad y. Man des ontfermens! in te hoogftijgende handen;  TREURSPEL. 149 en nan te hoogftijgende ooren zult gij melden dat, naardien ik niet barrevoets naar Lorette kan gaan, ik met mijne handen voor dagloon zal arbeiden, om mij te zuiveren van de fchande van hem b-eheerscht ce hebben. ( Zij vertrek fpoedig. De overigen volgen zeer ontroerd. ) Einde van hei vierde hedrijf* K 3 Vijl?-  f5? KABAAL en LIEFDE, V IJ F D E B E D R IJ F. Eene hamer in het huis van Miller. Het is in 't vallen van den avond. EERSTE TOONEEL. louize, miller. Louize z:t, fpraalloos en zonder zich te bewegen, in dm agterften hoek van de kamer , met het hoofd op den ' arm leunende. Na een" geniimen tijd koomt Miller met eene lantaarn, bevreesd door de kamer lichtende,' zonder Louize te ontdekken ; daarna legt hij den hoed op de taf el, en zet den lantaarn neder. miller. TLT. ■nier is zij ook niet. Hier ook niet. Door alle, flraaten ben ik gegaan ; bij alle bekenden ben ik geweest; aan alle poorten heb ik gevraagd. Mijn kind heeft men nergens gezien. (Na eenig zwijgen.) Geduld, arme ongelukkige vader ! Toef, tot het morgen worde. Veellicht koomt uwe éénige dan aan den oever aandrijven. — Hemel! Hemel! indien ik inijn hart te afgodisch aan deeze dogter hingeP... De ftrïf is hard. Hemelfché Vader! hard! Ik zal niet menen , hemelfché Vader! maar de ftrnf is hard! (Hij werpt zich vol venlriets op een' Jloel.)  {52 KABAAL en LIEFDE, miller. Hoor, dogter! ik wenschte dat gij weendet: dm zoudt gij mij beter behangen. LOUIZE, Hoe ik hem verftrikken zal, vader ! hoe ik den tyran bedriegen znl! De liefde is fiiir.mer dan de boosheid, en flouter — dat wist hij niet , de man met de droevige fter. o Zij zijn flim, zoo lang zq flechts met het hoofd te doen hebben; maar zoo dra ze met het. hart beginnen , worden de booswigten dom. Met een' eed dacht hij zijn bedrog te verzegelen? Eeden, vader! verbinden wel de levendigen; in den dood fmelt ook zelfs de ijzeren band der bpndzegelen. Ferdinand zal zi jne Louize kennen". — Wilt gij voor mij deezen brief bezorgen , vader? wilt gij zoo goed zijn ? miller. Aan wien, mijne dogter? lo uize. Zeldfname vraag ! de oneindigheid en mijn hart hebben met eikanderen geene ruimte genoeg voor één eenig denkbeeld aan hem. — Aan wien anders had ik toch kunnen fchrijven? miller; ongerust. Hoor, Louize!. ik open den brief. louize. Zoo nis gij wilt, yader! maar gij zult 'er nivt wijs uit worden. De letters liggen daarheen'als. doo-»  TREURSPEL. 157 gij wordt! ... Mijne Louize begrijpt het van zelf, tlat ik haar iu de andere waereld niet wel zal kunnen inhaalen, dewijl ik niet zou vroeg derwaarts ftrceve als zij. (Louize valt , door huiveringen bevangen, in zijne armen. Hij drukt haar vuurig aan zijne borst * en vaan met eene bezweerende ftem voort.) 6 Dogter! dogter! gevallene, misfchien reeds verloorene dogter! Neem het ernllige woord uwes vaders ter harte — Ik kan niet over u waaken» Ik kan u het mes ontneemen; gij kunt u met een'breinaald dooden. — Voor vergif kan ik u bewaaren ; gij kunt u met een fnoer paerlenworgen. — Louize!.. Louize!.. Slechts waarfchuwen kan ik u nog. Wilt gij het 'er op Iaaten aankoomen , dat uw trouwloos guichelbeeld op de verfchriklijke brug tusfchen tijd en eeuwigheid van u wijke?... Wilt gij u voor den troon van den Alwectenden met den logen waagen: „ Om uwen wille, Schepper! ben ik hier!" als uwe ftrafbaare oogen hunne fterflijke fpeelpop zoeken?... En als deeze breekbaare god uwer verbeelding, thans een worm gelijk gij , zich aan dé voeten van den rechter kromme, uw godloos vertrouwen in dit wankelend oogenblik loogenifraffe, en uwe misleide hoop op de eeuwige ontferming veibanue , die de ellendige naauwlijks voor zich zeiven kan afimeeken... Hoe dan? (ATadruklijker en luider.) Hoe dan, rampzalige? (Hij l.audt ïtaar vaster , ziet haar een poos ftrak en .dóórdringend aan, en vervolgens gaat hij ijllings van haar af.) Thans weet  153 KABAAL en LIEFDE, weet ik niets meer. (De rechtehand opgeheeven.) Ik ftaa u , hemelfché Rechter! voor deeze ziel niet meer borg. Doe wat gij wilt. Breng uwen ving*gen jongeling een offer, dat uwe duivels iuigchen en uwe goede engelen terug treeden. Gaa heen! lande alle uwe zonden op ; laade ook deeze , de katfte, de ontzagchelijklk op u , en hoe ligt dan ook nog de last zijn moge; zoo manke mijn vloek het gcwigt volkoomen. Hier is een mes dóórftoot uw hart, en (terwijl hij luid weenende wil weg/nellen.) het hart uwes vnders! louize; hem naaf vliegende'. Toef! toef! ó mijn vader!... ó Dat de tederheid; r-og wreeder dwinge dnn tyrannifche woede! — War zal ik?... Ik kan niet?... Wat moet ik doen?../ 1,1 i L L e R. Indien de kusfchen van uwen majoor heeter branden dan de traanen uwes vaders... zoo flerf! louize; na eenen angjligen ftrijd { met eenige vastheid. Vader! hier is mijne hand! Ik zal... Hemel! Hemel! wat doe ik?... wat zal ik?... Vader! ik zweerc... Wee mij, wee! Eene meinëedige, werwaards ik mij wende!... Vnder! het zij zoo... Ferdinand!... de Hemel ziet neer!... Zoo vernietige ik dnn zijne laatfte gedachtenis. (Zij verfchiurt haaren brief.) ,  TREURSPEL. 159 miller ; haar vol van blijdfchap om den hals vallende. Óat is mijne dogter! Zie op! Gij mist een' minnaar, maar daarvoor hebt gij een' gelukkigen vnder gemankt. (Haar, onder lagchen en v; e enen, omarmende.) Kind! kind! zoo ik den dnjf van mijn leven niet waardig ware. De Hemel weet hoe ik, gering man! aan deezen engel gekomen ben!... Mijne Louize! mijn hemelrijk! o Hemel! ik verfbta immers weinig van beminnen , maar dat het eene fmart zijn moet, 'er mede optehouden , zoo iets kan ik nog begrijpen. louize. Maar, voort uit deeze plaats, mijn'vader! Weg, uit de ftad, waar .mijne vriendinnen mij zullen befpotten , en waar mijn goede naam voor eeuwig ver- looren is. Weg, weg! ver verwijderd van het oord, waar mij zoo veele fpooren van verlooreu zaligheid annrprceken. Weg, indien het mooglijk zij. miller. Werwaarts gij wilt, mijne dogter! Het brood van onzen hemelfchen Vader groeit overal, en mijn fpeelruig zal hij het ook aan geene oorenlaaten ontbreeken. Ja! Iaat vrij nlles verloeren gnnn... Ik zet de gefchiedenis uwer fmart op de luit, zing dan een lied van de dogter, die, haaren vader ter eere, haar hart verfcheurde. Wij zullen met de hallade van deur tot deur bedelen , en de aalmoezen zullen kostelijk fmaaken uit de handen der weenenden. TWEE-  ïdto KABAAL en LIEFDE; TWEEDE TOONEEL. louize, miller, ferdinand. louize; Ferdinand het eerst z iende $ werpt zich, luid weenende,> aan den hals van Miller. fïemei! daar is hij!... Ik ben verlooren! mille r. Waar?... Wie?... louize; wijst, met het gezigt afge: wend, op den majoor, en dftikt zich vaster aan haaren vader,- Hij!...- Hij-zelf!... Zie flechts óm ,-vader! Hij is 'er, om mij te vermoorden. miller; ontdekt hem én verfchrikt. Wat.?... Gij hier, baron? ferdinand; koomt langzaam nader, blijft tegen over Louize flaan , en houdt een" fterkm , navorfchenden blikop haar. Verrascht geweeten! heb dank. Uw bekendtenis fs fchriklijk, maar fnel en zeker, en fpaart mij foltering. Goeden avond, Miller!  TREURSPEL.- . miller. Maar ; om 's Hemels wille, wat wilt gij, baron ? Wat voert u her waard*? Waartoe deeze verrasfching?... ferdinan d; Mij heugt een' tijd, in welken men den dng in zijne feconden verdeelde; waar het verlangen naar mij zich aan het gewigt van het langzaam loopende uurwerk hing, en den aderflag beloerde,op welken ik zoude verfchijneu. Hoe komt het, dat ik thans verrasfche? miller-, Vertrek, vertrek toch, baron! indien'er nog één vonk van menschlijkheid in uw hart overbleef. — Indien gij haar niet wilt vermoorden , die gij voorgeeft te beminnen, zoo vlugt, blijf geen oogenbfrk langer. — De zegen is uit mijn huis verdweenen, zoo dra gij 'er één' voet- hebt ingezet.- — Gij hebt de ellende onder mijn dak geroepen , waar te vóóren niets dan blijdfchap woonde. Zijt gij nóg niet voldaan ? Wilt gij ook zelfs in de wonde wroeten , die uwe ongelukkige kennis in het hart van mijn éénig kind maakte? ferdinand: Wonderlijke vader! thans koome ik ïmmcrS om uwer dogter iets aangenaams te melden. miller. Nieuwe uitzigten misfchien tot nieuwe wanhoop? — Gaa, ongeluksbode! uw gezigt befpor «we waar..  ió2 KABAAL en LIEFD ë,. ferdinand. Eindelijk is het verfcheenen , het doel mijner' hoop! Lady Milford , die vreeslijke hinderpaal* onzer liefde, vlood dit oogenblik uit het land. Mijn vader billijkt mijne keuze. Het noodlot houdt opom ons te vervolgen. Onze gelukkige flerren gaan °P. — Ik koom thans hier om mijn gegeeven woord giftand te doen , en mijne bruid naar 't outer te lelden. mille n. Hoort gij hem, mijne dogter! hoort- gij henr zijne fpotternij met uwe bedrogene hoop drijven ? o, Waarlijk ,■ baron! het ftaat den verleider zoo fchoon, om aan zijne misdaad nog zijn vernuft te kittelen. ferdinand; Gij waant, dat ik fcherts. Bij mijne eer niet! Mijne gezegden zijn waar, gelijk de liefde mijner Louize, en heilig zal ik ze houden, geiijk zij haare eeden ... Ik kan niets heiligers... Nóg twijfelt gij ?... Nóg geen blijde blos. op de wangen mijner fchoone geinaalinne? Zonderlingi... De logen moet hier gangbaare munt zijn, als de waarheid zoo weinig geloof vindt. Gij mistrouwt mijne woorden? Gelooft dan dit fchrifrtijk getuigenis. (Hij werpt Louize den brief aan den maarfchrtk toe.) louize; opent denzshen, en zijgt doodbleek neder. M mi  TREURSPEL. igj miller; zonder het te merken , tegen den majoor. Wat zal dat beduiden, baron ? Ik verftaa u niet. fp.rdimAisb; voert hem mar Louize. Zoo veel tc beter heeft deeze mij verftaan! miller; hij haar nedervallende. ö Hemel! mijne dogter! ferdinand. Bleek als de dood! — Thans behaagt mij uwe dogter eerst! Zoo fchoon was zij nooit , de vrooine, deugdzaame dogter. — Met dit doodsgezigt. — De adem van het waereldgericht , die dë vernis van eiken logen rtrijkt, heeft nu het blanketfel overwogen, waarmede de tooveresfe zelf de engelen des lichts misleid heeft. Het'is haar fchoonfte gezigt! Hot is haar eerde, Waare gezigt! Laat mij het kusfehen. (Hij wendt zich tot haar.) miller.' Terug!weg! Grijp niet aan het vaderhart, jongeling! Voor uwe lief koozingen konde ik ze niet bewaaren, maar ik kan het voor uwe mishandelingen. ferdinand. ■Wat wilt gij, grijshoofd? Met u heb ik niets te doen. Meng u vooral niet in een fpel, dat zoo zigebrnr verlooren is... of zijt gij misfchien ook wijzer dan ik u verwachtte? Hebt gij het verftand uwer zestig jaaren tot de boeleeringen uwer dogter belieed , en dit eerwaardig hair door het handwerk van een' koppelaar gefchandvlekt? — L 2 Of  io> KABAAL en LIEFDE, o! indien dat zoo niet is , ongelukkige oude man! leg u dan neder en derf. Nóg is het tijd. Nóg kunt gij in deeze zoete bedwelming oijtuaapen* „ Ik was een gelukkig vader !" Eén oogenblik laater, engij werpt den giftigen adder zijnen helfchen geboortegrond toe; vervloekt het gefchenk en den geever, en daalt met godslastering in het graf. (Tegen Louize.) Spreek, ongelukkige! fchreeft gij deezen brief? m i l ?. ë r ; fyaarfchuwende tegen Louize. Om 's Hemels wille, dogter! vergeet «iet! vergeet nier'! LOUIZE. è Deeze brief, mijn vader!... ferdinand. Dat hij in verkeerde handen viel ?.. Gepreezen zif Voor mij het toeval; het heeft grooter daa.den verricht dan de fpitsvondige reden, en zal ten genen dage bete» beftaan dan het vernuft aller wijzen. —— Toeval zegge ik? -— e De Voorzienigheid is 'er bij, als musfehen vallen, waaröm niet, waar een duivel zal ontmaskerd worden ? — Ik begeer antwoord! — Schreeft gij deezen brief? miller; haar , ter zijde , bezwerende* Standvastig! ftandvastig , mijne dogter ! Slechtsnog het enkele ja, en alles is overwonnen. ferdinand. Vrolijk! vrolijk! Ook de vader bedrogen? Alles bsdroogen ! Zie eens, hoe zij daar ftaat , de fclwn* de*-  TREURSPEL. 165 delijke! en zelfs haarer tong nu harren laatften logen gehoorzaamheid ontzegt! Zweer bij den Hemel! bij 4e vreeslijke waarheid! Schreeft gij deezen brief? loiuze; na eenen pijnigenden flrijd , geduarende welken zij door haare oogen met haar' vader /prak, vast en beflisfende. Ik fchreef dien! ferdinand; blijft vtrfihrikt flaan, Louize!... Neen! Zoo waar mijne ziel leeft, gij liegt... 1 Zelfs de onfchuld bekent op de pijnbank misdaaden, die zij nooit beging... Ik vroeg te heftig, niet waar Louize? Gij bekeudet flechts, om dat ik te heftig vroeg? l o uize. Ik beleed de waarheid. ferdinand. Neen, zeg' ik , neen! neen! Gij fchreeft niet. Het is geheel uwe hand niet... En indien zij 't al ware, waaröm zoude 't moeilijker zijn handfchriften naartemaaken, dan harten te bederven? Zeg mij de waarheid, Louize! of, neen, neen, doe het niet; gij kondet ja zeggen, en ik was ver- looren. Eén logen, Louize!... één logen... ó! zoo gij 'er thans één wist , hem mij toewierpt met den open engelentrek; flechts mijn oor, flechts mijn oog overreedde, dit hart ook nog zoo affchuwlijk misleidde... . ö Louize! alle waarheid mogt den met deezen adem de fchepping verlaaten , en de goede zaak haaren onbuigzaamen hals van nu af L 3 aan  i66 KABAAL en LIEFDE, aan tot eene hooflcbe kniebuiging krommen! Qh eer,' bevrcesden enden toon.) Schreefc gij d;ezen brief? louize. Bij den Hemel! bij den vreeslijken Wnaren ! Ia] ferdinand; na een poos zwijgens, in den toon der diepfee fr.art. Meisje! meisje!... Het gezigt, waarmede gij thans voor mij ftaat... deel met dit gezigt paradijzen uit; en gij zult, zelfs in 't rijk derverdoemnis geenen kooper vinden - Wist gij wat gij voor mij waart, Louize!... Onmooglijk! Neen! Gij wist niet dar gij voor mij alks waart! Alles! — Het is een gering, veracht! ijk woord, maar de eeuwigheid heeft moeite om het rond te loopen ; waereldflelzels voleinden hunne loopbannen daarin.— Alles! En zoo misdaadig daarmede te fpeelen ... ó! het is fchrik ■ lijk. louize. Gij hebt mijne bekendtenis, mijnheer van Walter.! Ik heb mij zeiven veroordeeld. Verlaat een huis ,' waarin gij zoo ongelukkig waart. ferdinand. Goed! goed! Ik ben immers gerust. Gerust, zegt men immers, is ook de rillende «reek lands, waarover de pest ging... ik ben't. QNa eenig ovenveegen.) Nog ééné bede , Louize! De laatfte ! Mijn hoofd* brand zoo koortfig. Ik heb verkoeling nodig. Wilt gij mij een glas limonade gereed maaken? ('Louize vertrek.) DER-  TRE-URSPEL. 167 DERDE TOONEEL. miller, ferdinand, Heiden gaan fpraakloos, eenigen tijd lang , elk aan • eene bijzondere zijde, het vertrek op- en neder- Miller; blijft eindelijk flaan, en lefchowwt den majoor met eea treurig oog. Lieve baron! kan het misfchien verligting aan uwe fmart geeven, als ik u verklaare , dat ik u van harten beklaage? ferdinand. Laat ons daarvan zwijgen. {Weder eenige flappen doende.) Miller! ik weet thans naauwlijks meer hoe ik in uw huis kwam... Wat was daartoe de aanleiding? MILLER. Hoe, heer majoor! Gij wildet immers lesfen op de fluit bij mij neemen? dat weet gij niet meer? ferdinand-, fchielijk. Ik zag uwe dogter. (Wederom een poos zwijgens.") Gij hebt geen woord gehouden, vriend! Ik bedong rust voor mijne ecnzaame uuren. Gij bedroogt mij, en verkogt mij fcorpioenen. (Millers innerlijke roering merkende.) Verfchrik toch niet, oude man! (Getroffen , aan zijnen hals.) Gij zijt niet fclmldig. L 4 mi l-  iét KABAAL en LIEFDE, MitLe-r; zijne oogen afwegende, Dat weet de alweetende Hemel! ferdinand; nogmaals op - en nedergaande , verzonken in akelige denkbeelden, Zeldfaam, ó! onbegrijplijk zeldfaam fpeelt de Hemel met ons. Aan dunne, onzigtbaare draaden hangen dikwijls vreeslijke gewigteu. Wist de inensch dat hij aan deezen appel den dood zoude eeten ... Hm !... wist hij dat! ( Heviger op- en nedkrgaande, en daarna met groote beweeging Millers hand vattende.) Man! ik betaal u uw weinig fluitfpéelen te duur, en gij wint zelfs niet... Ook gij verliest misfchien alles. (Met moeite van hem afgaande.]) Rampjpoedig fluitfpéelen, dat mij nooit had moeten invallen! miller; poogt zijne ontroering te verbergen. De limonade blijft ook al te lang uit. Ik zal eens gaan zien, als gij 't mij niet kwalijk neemt. ferdinand. Men heeft geen' haast, lieve Miller! (als bij zi{h zeiven voortfpreekende.j vooral voor den vader niet. Blijf flechts. Wat wilde ik toch vraagen?... js. js Louue uwe eenige dogter? Hebt gij geene andere kinderen meer? mjller; warm. Ik heb 'er geene meer, baron! wensch 'er ook geene meer. Het meisje is juist zoo gefchikt , ga mijn geheel vaderhart te bezitten. Ik heb ook reeds. Pij-  tfO KABAAL en LIEFDE, der heeft deezen éénigen zoon... den éénigerj zoon, maar niet den éénigen rijkdom. (Na eenig zwijgen.) Maar hoe? wat verliest hij toch?... Het meisje , voor 't welke de heiligde gevoelens der liefde flechts poppen waren, zal dat den vader gelukkig kunnen maaken?... Het zal 't niet! Het zal 't niet! En ik verdien nog dank, dat ik den adder vertrappe, eer het zelfs den vader wonde. V IJ FD E TOONEEL. ferdinand, miller. miller. Terftond zult gij bediend zijn, baron! Buiten zit het arme ding, en zal zich dood weenen, Zij zal u met de limonade ook traanen te drinken geevcn, ferdinand. Zeer goed, als het flechts traanen waren... Dewijl wij zoo even van de muüek fprnken , Miller! (eene beurs uit zijn' zak haaiende.) Ik ben nog uw ichuldenaar. miller. Hoe? Wat? Koom, heer baron! voor wien ziet gij mij aan? 't Is immers in goede handen. Doe mij toch die fchande niet aan ; ook zijn wij, als 't den Hemel behaage , niet voor de laatfte maal bij malkandcren. f er-  T R E U R S P E L. 171 f f. r. disand. Wie kan 'tweeten? Neem flechts.... Het is bij leven en fterven. MI Li. EU ; lagchsnds. ó Deswegens, baron! op dat punkt , denk ik, kan men 't bij u waagen. ferdinand. Men waagde waarlijk. — Hebt gij nooit gehoord . dat jongelingen gevallen zijn ? M'eisjens en jongelingen , kinderen der hoop , luchtkalteelen van bedrogen vaders... Wat worm en ouderdom niet doen, kan dikwijls dén donderflag uitrichten. Zelfs uwe Louize is niet onfterflijk. miller. Ik heb haar van den Hemel. ferdinand. Hoor... ik zeg u, zij is niet onfterflijk. Deeze dogter is uw oogappel. Gij hebt u met hart en ziel aan deeze dogter gehangen. Wees voorzigtig , Miller! Slechts een wanhoopend fpeeler zet alles op één werp. Een koopman , die zijn geheel vermogen in één fchip laad , noemt men een' waaghals. Hoor , overweeg mijne waarfchuwing. Maar waaröm neemt gij uw geld niet ? miller. Wat , mijnheer! die ganfche, almagtige beurs? Waar zijn uwe gedachten , baron ? ferdinand. Op mijn pligt. Daar! (Hij werpt de beurs zoo op  .i;72 KABAAL E K LIEFDE, »P dttafel, dat 'er eenige Jlukken gotids ■uitvallen.) Ik kil den drek zoo niet eene eeuwigheid lang houden, mil l ; r ; verlegen. Wat, bij den hoogen Hemel'! dat klonk niet als zilvergeld! (Arm de tafel treedende, en vol verbaazivg roepende.) Hoe, om 's Hemels wille,baron? baron? waar zijt gij? wat doet gij? Dat noem ik eerst verftrooijing! (met fit elkander geflagen handen.) Hier ligt immers.... of ben ik betoverd, of.... de Hemel ftraf. mij! daar grijp ik immers het baare, goeie wezenlijke, godlijke goud ■ . Neen, fatan! gijzult mij daaraan niet krijgen ! F er Dl NA nd. Scheelt het u in den bol, Miller? mille r. Voor den duivel! Zie daar, zie daar flechts!... jpud! ferdinand. En wat nu verder? MILLER. In 'shenkers naam... ik zeg... ft bid u, orn s Hemels wille!... goud! FERDINAND. Dat is nu zeker iets wonderlijk*! miller; na eenig zwijgen lij hem gaande, met gevoel. Genadige heer! ik ben een eenvouwig, oprecht man. Indien gij mij misfchien tot een fchelmftuk ml-  TREURSPEL. Ivildet ómkoopen... want zoo veel gelds Iaat zich, de Piemel weet het, niet met iets goeds verdienen. ferdinand j bewoogen. Wees gansch getroost, lieve Miller! Het geld hebt gij voorlang reeds verdiend, en de Hemel bewaare mij , dat ik mij daarvoor met uw goed geweeten zoude willen betaalen. miller; als een dwaas opfprmgende. Het mijne derhalven? het mijne? Met weeten en willen van den goeden Hemel, het mijne?... (Naar de deur hopende en J'chreeuwende.) Wijf! dogter! Victoria! koomt hier. (terug toornende.) Maar, lieve Hemel! hoe koom ik dan zoo op éénmaal aan dien ganfehen, verfchriklijken rijkdom? Hoe verdien ik, hoe beloon ik dien? hé? ferdinand. Met uwe muzieklesfen niet, Miller! — Met dit geld betaal ik u.. (door rillingen aangetast, ophoudende.") betaal ik u ... ( na eenig zwijgen , weemoedig. ) deji drie maanden langen, gelukkigen droom van uwe dogter. miller; vat en drukt sjne handfterk. Genadige heer! Waart gij een gemeen , gering burgerman, (fchietijk.) en mijn meisje beminde u niet? ontzielen zoude ik haar... .Hij treedt weder bij bet geld en jlaart "er op.) Maar, daar heb ik nu immers alles , en gij niets, en nu zal ik immers den gan« fchen fchat weder moeten uitkeeren? hé! ferdinand. Kwel u daarover niet, vriend! Ik gaa op reis , en ia  Ij* KABAAL è n LIEFDE, in-het land, waar ik mij denke neder te zetten,1 is die munt niet gangbaar. mil le r ; fieeds met een onafgeweni oog op het goud gevestigd; vol v:rr:tkkjlhg. Blijft het ckis het mijne? blijft het?... Maar dat. doet mij leed dat gij op reis gaat. En wagt,- hoe ik nu zal voor den dag koomen 1 hoe ik den mond vol zal neemen! (Hij zet den hoed op, en loopt door 't vertrek.) En mijne lesfen zal ik den zak geeven, en numero vijf, in de drie koningen', zal ikrooken; en als ik weder op de fchellings plaats zitte, zal mij de duivel haaien. ( Hij wil vertrekken.) ferdinand. Blijf! zwijg! en flrijk uw goud weg. (Ncdruklijh) Zwijg flechts deezen avond, en geef, ten mijnen gevalle, van nu af geene lesfen meer. miller; nog vuuriger , en hem Jlerk aan de vest vattende, vol van' innerlijke llijdjlhap. En, mijnheer! mijne dogter! (hem loslaatende.) Geld maakt den man niet... Geld niet! Ik heb aardappelen gegeeten, of een wild hoen; verzadigd is verzadigd, en deeze rok is eeuwig goed , als Gods lieve zon flechts niet door de eüeboogen' fclvjnt. Voor mij is het vodderij. Maar de meid zal 'er het beste van hebben; wat ik flechts aan haare oogen kan zien, zal zij hebben. ferdinand; hem Jpoedig mvailmde.- Stil, ó ftil. m i l-  Treurspel. 175 miller; fiecds vuuriger. Én zij zal het fransch in den grond leeren ; en danzen , en zingen , dat men 't in de couranten Zal leezen ; en eene muts znl zij draagen, als de lofraads dogter , eene robe , zoo als men 't noeae ; en van de mufiknnts dogter zaj men vier mij. len in 't ronde fpreeken. $ zesde tooneel. miller, ferdinand, louize. louize; mei roodgeweende oogen en eene beevende flem , den majoor een glas limonade op een, bord brengende. Heb de goedheid van te beveelen, indien zij niet fterk genoeg is. ferdinand; neemt het glas > zet het neder , en keert zich terftond tot Miller. 6! Dat had ik bijna vergeeten. Mag ik u iets verzoeken, lieve Miller? Wilt gij mij een' kleenea dienst doen? bi 1 l l e r. Duizend voor één! Wat beveelt gij? f erdinand. Men zal mij aan tafel vervvagten. Ten ongelnk heb  KABAAL en LIEFDÈj heb ik een' Hechten luim. Het is mij volftrekt onmooglijk in gezelfchap te zijn. Wilt gij naar mijn* vader gaan, en mijne verfchooning maaken ? louize; verfchrih, .en ras antwoordende) Ik kan immers die boodfchap doen ? miller. Naar den prefident V Ferdinand. Niet bij hem zelf. Doe de boodfchap in de garderob'e, aan een' kamerdienaar. Tot een teken, datgij van mij koomt, is hier mijn horlogie. Ik ben nog hier, als gij terug koomt. Wacht op antwoord. louize; zeer angjïig. Kan ik dat dan ook niet bezorgen ? ■ ferdinand; tegen Miller , die vertrekken wil. Hou, nog iets! Hier is een brief, aan mijn' vader, die ik deezen avond ingefioten ontvangen heb. Misfchien dringende bezigheden. Het kan nu in ééna boodfchap bezorgd worden. miller. Genoeg, baron! louize; met den grootjïen angst zich aan hem hangende. Maar, mijn vader! dit alles konde ik immers zeer wel bezorgen. miller. Gij zijt alleen, en het is donker, mijn kind! ( Hij Vertrekt.) F er-  |S4 KABAAL en LIEFDE, huppelden als bruiden voorbij onze zielen... Toen vas ik de gelukkige!... o Louize! Louize! Louize! waaröm voor mij dat gedaan ? LOUIZE. Ween vrij, ween vrij, Walter! Uwe droefheid zal rechtvaardiger voor mij zijn,dan uweontrusting. FERDINAND. Gij bedriegt u. Dat zijn uwe traanen niet. 't Is niet die warme , wellustige daauw , welke in de wonden der ziel balfemiek vloeit, en het ftroeve rad des gevoels weder in beweeging brengt. Het zijn enkele... koude druppen... het huiverige, eeuwige vaarwèl onzer liefde. ( Ontzettend plegtig, terwijl hij de hand op haar hoofd laat zinken.) Traanen om uwe ziel, Louize!... Traanen om de Godheid, die haare oneindige welwillendheid hier miste , die zoo moedwillig-, van het heerlijkfte haarer werken beroofd wordt. — o Mij dunkt, de geheele fcheppingmpeste zich in rouwgewaad kleeden, en over het voprbeeld bedwelmd zijn dat in het midden van haar gefchied* Het is iets gemeens, dat menfchen vallen, en paradijzen worden verlooren; maar als de pest onder engelen woedt, dan roept men den rouw door de ganfche natuur uit. LOUIZE. Breng mij niet op 't uiterfte, Walter! ïlerkfe van ziel heb ik zoo goed als iemand ... maar zij moet pp eene menfchelijke proef koomen. Walter! nog ^én woord, en dan fcheiden wij. Een ont- •• zag-  li U R S P E L. 183 «Sgcttelijk noodlot beeft de taal onzer harten verward. Dorst ik fpreeken , Walter! ik konde u ■ zaaken zeggen... ik konde... maar het wreede lot'bindt mijne tong, gelijk mijne liefde; en verdraagen moet ik 't, als gij mij als eene gemeene pntuchtige mishandeld. ferdinand. Bevindt gij u wél, Louife? louize. Waartoe deeze vraag? ferdinand. Anders zoude het mij leed van u zijn , als gij met deezen loogen van hier moest. louize. Ik bczweere n , Walter!... ferdinand; onder hevige bewegingen. Neen! neen! te duivejsch zoude deeze wraak zijn. Neen, de Hemel bewaare. mij! tot in de andere waereld wil ik mijne wraak niet uitftrekken — Louize! Hebt gij den maarfchalk bemind? Gij zult niet meer uit dit vertrek gaan. louize. • Vraag wat gij wilt, ik antwoord niets meer. {[Zij gaat Kitten.") ferdinand; emjiiger. Zorg voor uwe onfterflijke sael, Louize!.——Hebt gij den maarfchalk bemind?... Gij zult niet mjer uit dit vertrek gaan. M 5 LOB"  186 . KABAAL en LI E FD E, LOUIZE. Ik antwoord niets meer. ferdinand; valt in verfchrikiijke be~ weeging voor haar neder. Louize! Hebt gij den maarfchalk bemind? ——— Vóórdat dit licht uitgebrand is.... ftaat gij.., voor den Rechter der waereld, louize; verschrikt opftaande. Alweetende! wat is dat ?... ik worde zeer ongefteld. (Zij zijgt weder op den ftoel.) ferdinand. Reeds! — de tedere zenuw houdt fnoodheden vast, die de menschheid aan haare wortelen knaagt; Eén gering grein vergif werpt ze ém. louize, Vergif! vergif! o Hemel! fek.di nand. Zoo vrees ik. Uwe limonade was in de hel bereid. Gij hebt ze den dood toegedronken. louize. Sterven ! fterven! Bermhartige Ontfermer! vergif in de limonade, en fterven! — hemelfché Ontfermer! ontferm u over mijne ziel. ferdinanb, Pat is de hoofdzaak. Ik bid 'er Hem óók om. louize. En mijne moeder... mijn vader,.. Hemel! Hemel! mijn nrme, verlooren vader? mijn jeugdig leycu; en geene redding? en moet ik reeds van hier? fee.-  TREURSPEL. 181 ferdinand. Geene redding thatfs, ja! moet gij van nier; maar wees gerust. Wij zullen te zaamen reizen. louize. Ook gij, Ferdinand! Vergif,Ferdinand!. van u? .. p Hemel! vergeef het hem: Hemel, vol van genade! neem die zonde van hem af! ferdinand. Zie flechts naar uwe rekening. Ik vrees dat zij flecht ftaa. louize. Ferdinand! Ferdinand !... o!... Nu kan ik niet langer zwijgen. — De dood... de dood heft alle peden op. — Ferdinand! ■— Hemel en aarde bezitten niets ongelukzaligen dan u. — Ik fterf on- j fchuldig, Ferdinand! ferdinand; verfchrikt. Wat zegt gij daar? Men pleegt toch anders geen' logen op deeze reize mede te neemen? louize. Ik liege niet — liege niet — heb flechts eens geloogen, geduurende geheel mijn leven. — Ha! hoe ijskoud huivert mij dit door de aderen... toen ik den brief aan den maarfchalk fchreef. ferdinand. Ha! deeze brief!... Dank zij den Hemel! Nu; heb ik alle mijne kracht weder. l o ü-  ï.83 KABAAL en LIEFDE, louize; haare fpraak wordt moeHS. ker; haare vingeren beginnen Zichjluiptrekkend te beweegen. Deeze brief... flsrk u , om een ontzaglijk woord te hooren. Mijne hand fchreefwat mijn hart verdoemde, uw vader heeft mij dien voorgezegd. ferdinand; ftaat Jlokftijf, ah een beeld, in een doodlijk zwijgen verzonken, en valt eindelijk , ah door den donder getroffen, neder. louize. o Het beldaagli jke misverftand! — Ferdinand) Men dwong mij... -vergeef!.,, uwe Louize hadt den dood de voorkeur gegeeven.,.. maar mijn vader... het gevaar... zij maakten het listig. ™ M verfchriklijk opvliegende. Geloofd z>j den Hemel! Nog voel ik het gif „iet. C Htj trekt den degen uit. ) louize; allengs zwakker wordende. V eef wat begint gij? ... Het is uw vader. — ferdinand; in den toonder toth melooste woede. Moordenaar en moorddaadig vader! Meê moet J'j; dat de Rechter der waereld flechts op den "huldigen woede! QlJij wil vertrekken.) louize. Stervende vergaf de beste aller menfchen, — IleiJ zij over u en over hem! — (Zijjletfi.) f er-  Treur s el. isg. ferdinand; keert fchielijk om, wordt haare laatfte ftervende Ie* weeging gewaar, en valt, doordrongen van fmart , . voor den dooden neder. Hou! hou! ontvlieg mij niet , engel des hemels ! ( Hij vat haare hand en laat dezelve ijlïings weder vallen.) Koud, bleek en vogtig!... Haare ziel is ontvlooden, (opfpringende) Schepper mijner Louize! genade! genade voor den gnrwelijkften der moordenaaren! Het was haar laatfte gebed!... Hoe aanloklijk e*i fchoon , ook als doode! De ontroerde moordenaar trad varfchoonende over deeze vriendelijke wangen. — Deeze zagunoedigheid was geen masker. — Zij heeft ook voor den dood ftand gehouden. (Na eenig zwijgen.) Maar hoe? waaröm voel ik niets ? Wil de kracht mijner jeugd mij redden? Vergeeffche moeite! dat is mijne meening niet. (Hij grijptj naar hes gks.) 40 T:  ipo KABAAL ï» tl é'f D Ë> A GTS TE TOONEEL. fERDINAND , de president , wurm, bedienden 5' welke allen vel van fchnk in het vertrek ftormen; vervolgens miller met volk en «erechtsdienaars ; welke laatfteh -aan 'f agterëinde blijven; president; met den brief in de hand. !Zoon! wat is dat? Ik zal toch nooit geloo¬ ven .... ferdinand; hem het glas voor de vochten werpende. ZoO'zie dan, moordenaar! president; tuimelt terug. Allen flaan verftomd. FerfchrikUjke jlilte. Mijn zoon! waaröm hebt gij mij dat gedaan ? ferdinand; zonder hem aantezien; o Ta, voorwaar! Ik had den ftaatsman eerst moeten hooren, of de lijn ook aan zijne kaart paste? ■— Fijn en bewonderingwaardig, ik erken het, was de vond, om den band van onze harten door jaloersheid te verfcheuren. — De rekening hadt een meester gemaakt, jammer flechts dat de toornende liefde den draad niet zoo bleef gehoorzaameu , als uwe houten pop! pre-  TREURSPEL. T president; met verdraaide oogen door den ganfclien kring zoekende. is hier niemand, die om een' troostetoozeürader weene ? miller; van agter het tooneel roepende. Laat mij binnen j om 's Hemels wille, laat mij binnen! ferdinand. Het meisje is eene heilige... voor haar moet een ander rechten. (Hij op-ent Miller do deur , die rast folk en gerechtsdienaars binnen Jlort.) miller; in den fchriklijkjlen angst. Mijn kind! Mijn kind!... Vergif!... Vergif! roept men, zij hier gebruikt. Mijne dogter! waar zijt gij ? ferdinand; teidt hem tusfchen den Prefident en het Lijk. ïk ben onfchuldig. — Dank hier deezen. miller; bij haar nedervalleiuk. o Almngt! ferdinand. In weinige woorden, vader!... zij beginnen mij kostbaar te worden... Ik ben fchelmachtig mijn leven ontdooien, ontftoolen doorw! Hoedanig ik met den Hemel ftaa, daar vo*r fidder ik... maar een booswigt ben ik nooit geweest. Mijn eeuwig lot valle, hoe het wil; op u valle het niet. — Maar ik deed een moord , (Met eene vreesvolk en fcMlc firn.') een moord , dien gij mij niet vergen zuil, om alleen voor den rechter der waereld te fleepen. Pleg-  ne scsfG&xtiS»., Merkt dien trek deraazernij der moeder.' 3>S U4^X^-^^^'^*^^M:i^^   15 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, GUSTAAF. Ja dat verduiveld exerceeren den gantfchen dagj JJt koom 'er zo even eerst weêr van af; en den geheelen nacht hebbe ik niet geflaapen. JULIA. Weder rondgezworven? GUSTAAF. Gij weet, tot twee uuren was 'er Vaux-hall, en daarna ben ik aan 't fpeelen geraakt, nu heb ik grooten lust tot flaapen. JULIA. Gij zult u nog van uwe gezondheid berooven. GUSTAAF. Van mijne gezondheid.' dat heeft geen nood; maar zo veel te meer van mijn geld. Zusjen kunt gij mij niet wat ter leen geeven ? JULIA. Gisteren gaf ik u immers nog al mijn fpeldengeld, waar is dat dan gebleeven ? GUSTAAF. Alles verfpeeld: die vervloekte ruitenvrouwl ik zie baar nog. EEN BEDIENDE. De Gravin Amalda. (Hij vertrekt.) VIJF-  TOONEELSPEL. 17 V IJ F D E TOONEEL. de graavin amalda, daun. de voorigen. amalda, door daun ingeleid, Goeden morgen, liefde Graavin. julia, gaat haar te genioef, zij omhelzen eikanderen; gustaaf maakt eene diepe buiging, en gaat naar daun. julia. Zet u neder, Graavin ! Aan welk geval mooge ik de eer uwes bezoeks toefchrijven? amalda. In de daad, men moet het mij niet kwalijk neemen, indien ik niet dikwijls uitgaa ; want ik bevind mij beftendig niet wél, en dus begin ik gemaklijk te worden ; ik hebbe altoos veel gezelfchap. julia. Niemand kent meer de waarde van 't huislijk Ieven, dan ik — Willen de Heeren niet zitten? -— amalda , jegens Gustaaf. Graaf Gustaaf! hebt gij heden nacht veel gedanst ? gustaaf. Verbaazend veel: wel agt kontredanzen zonder ophouden geloove ik. B DAUN.  i.8 de familie-geschiedenis; daun. Ook is ongefiatteerJ de Heer Graaf eei van onze beste danfers. amalda. Altoos weet de Baron een ieder toch iets galants te zeggen. julia. Ja, ik geloove van den portier af, tot den Heer van 't huis toe. daun. AI te genadig. gustaaf. Hoor ,Baron! ik geloove dat gij reeds van den eerften dag uwer geboorte af, uwer moeder een onderdaanig compliment gemaakt hebt voor de moeite, die zij gehad heeft.... (allen lagchen) amalda. Waar is Graaf August ? gustaaf. Mijn geleerde broeder? Ja, Graavin.' ik weet het waarachtig niet; (hij neemt Daun ter zijde.) julia, (jegens Amalda.) Ik geloove dat hij vader te gemoet gegaan is. amal d a. Hoe! zal die waardige man nog heden hier koomen ? julia. In minder dan één uur tijds. amal-  TOONEELSPEL. 10 amalda. Dan wil ik u van geene aangenaamere bezigheid afhouden: veroorloof mij flechts, dat ik u met mijne gewoone openhartigheid iets zegge. julia. Ik ben bereid te hooren. amalda. Daun heeft mij gezegd, dat gij niet gaarne ziet, dat uw man in mijn huis koome. julia. Die praater! wat? < amalda. Stil, mevrouw! ftoor u niet meer aan hem. Indien ik uwen man geduld hebbe, was het, omdat ik'er mij eene vreugd uit maakte, meer mannen rondom mij te hebben, om met vergenoegen te zien, hoe wij, Vrouwen, het zwakke manvolk naar believen leiden kunnen. Maar nu •—• doch ik geloove dat Dann het oog op ons heeft; laat ons in uw kabinet gaan. julia, luid, terwijl zij opflaar. Wilt gij mijn werk zien? (Zijvertrekken, Daun en Gustaaf vervolgen hun gefprek.) gustaaf. Die vervloekte ruitenvrouw; en zo ging het, dat ik alles verfpeelde. daun. Ik neem 'er een buitengewoon aandeel aan ;• beteel flechts, wat ik u als vriend bewijzen kan ? 5 2 cus-  20 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS. GUSTAAF. Ja — geld Ieenen. daun, geraakt. Geld —geld! — — waar zal ik aan geld koomen P GUSTAAF. Ja — dat is de duivel; indien men meer dan woorden van ulieden hebben wil. • ■ ZESDE TOONEEL. AUGUST, DAUN, GUSTAAF. AUGUST. Waar is mijne zuster? daun. Met de Gravin Amalda in haar kabinet. GUSTAAF. Juist goed, broeder, dat gij koomt, ik heb geld nodig. AUGUST. Dat geloof ik. GUSTAAF. Maar ik heb het niet. AUGUST. Dat is erg. — GUSTAAF. Hebt gij het ook niet? AUGUST. Voor u ten minften niet: wat ik u geeven kan, is de  TOONEELSPEL. 2£ natuur, en hier in de hand de verwen, met welken ik dat geene kan wedergeeven , wat ik zo krachtig gevoele; geloof mij bij een teug koud waters en een ftuk droog broods, ware ik onder alle fchepfeten des hemels zijn dankbaarst en gelukkigst wezen ; zoo ik wist dat gij gelukkig waart. Charktta ftaat op, en valt haaf vader om den hals. CHARLOTTA. Als of ik het niet ware, wanneer ik zo bij u ben, liefïfe vader! DE SCHILDER. Lief, goed kind, maar als ik u behoeftig zie leeven , als ik zie, dat, ter naamver nood gij iret uw werk, mij, en niet ik u, onderhoude; als ik zie, dat ande- ■ ren van mijnen ftand, fraaije kledeien en alles geeven wat u, meisjens, kan vrolijk maaken. CHARLOTTA. Is dat uwe fchuld, vader! werkt gij niet dag en nacht? Kunt gij het helpen dat niemand uw' arbeid betaale? DE SCHILDER. Ja, ik kan het helpen, Lotje, ik had een handwerk moeten leeren. CHARLOTTA. Zegt gij mij niet dikwüs, vader! dat 'er in den mensen eene hemelftem zij, en dat men dat beroep moet volgen, voor 't welk men neiging gevoele. B 5 DE  25 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, DE SCHILDER. Maar omdat ik het deed , zie ik u behoeftiger dan anderen. CHARLOTTA. En toch misfchien gelukkiger! zeker, vader! gij zult mij zo gelukkig —• zo gelukkig zien. TIENDE TOONEEL. ANNA, DE VOORIGEN. ANNA. Lotje, daar brengeik wat groente en brood,maar, (tot den Jchilder) zij zeggen, dat het voor de laatfte maal is, dat zij iets willen borgen ; en waarlijk , ik weet niet vanwaar ik morgen iets zal kunnen bekoomen! DE SCHILDER. Verfchriklijk! hebt gij hun dan niet gezegd, dat ik hier voor meer dan duizend guldens arbeids hebbe? ANNA. Ja, maar wat gaat dat den winkelier aan; en kan men dan geld voor uw werk krijgen ? Heb ik het niet de geheele ftad door gefloept; mijn man zaliger was een pleisterwerker, en wanneer hij niets had aan te ftrijken, fchilderde hij ook, zo beelden voor den genadigen heer, en heilige befchermheeren: die zijngreetig gegaan! wij hadden altoos vol- op,om van te leeven; indien maar de goede hemel hem niet zo vroeg  TOONEELSPEL. 27 vroeg tot zich genoomen had, zoo zoude hij 't u nog leeren, hoe hij 't gemaakt heeft, de schilder, glimlagchende. Best wijf.' CHARLOTTA. Daar heb ik immers werk, dat ik kon verkoopen. de schilder. Nog niet, lief kind, ik wil naar een' heer gaan, die mij laatst uit wildzang fchilderijen afgekogt heeft, ca nu kan ik van den rijken verkwister geen geld bekoómen; ik zal het echter nog eens beproeven. (Hij vertrekt.') ANNA. Nu! hoe zit het, Lotje? is de Graaf 'er nog niet geweest? CHARLOTTA. Zedert agt dagen heb ik hem niet gezien; mij zo alleen te laaten! daar hij weet in welken toeftand ik ben; daar hij mij zo heilig beloofd heeft, dat wij deezer dagen onze kennis aan mijn'vader bekend maaken, en eeuwige banden ons voor het heilige altaar zouden vereenigen, zodra zijn vader zou koomen. ANNA. Maar, lief Lotje , hoe kunt gij nu ook zo zijn ; gij weet, immers, dat hij zijn' vader te gemoet gegaan is, die deezer dagen zoude aankoomen , en dat op zijne aankomst uw huwlijk beftemd was. CHlit-  23 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, CHARLOTTA. Ik weet dat alles, lieve Anna! ik weet dat alles, en toch ben ik zo ongerust; ik bemin August zo met al met hart, zoude he.n alles toevertrouwen, geloove zo vast aan zijne eerlijkheid, en vreeze toch zo zeer. ANNA. Wees maar gerust! dat zijn gevolgen van uwen toeftand. CHARLOTTA. Zeg, Anna! het zijn gevolgen van 't geweten, dat zich fchuldig kent; dat zich in flaap heeft laten 'wiegen; verwijtingen, dat de dochter iets buiten weeten van haaren besten vader konde doen; zeg ach ik wilde wel, dat gij mij niet aan die kennis had geholpen .' ANNA. Zo is 't, wanneer men zich met diergelijke zaaken inlaat, zo heeft men in 't eind den duivel tot dank. Mijne peetmoei heeft wel gelijk! zij zegt altoos, men moet zich met geene vreemde zaaken bemoeijen; en is het dan mijne fchuld, dat de Graaf bij uwen vader tekenen leerde? dat hij daaglijks bij ulieden ware? en dat gij kennis met eikanderen gemaakt hebt? Ik was flechts de brengfter der brieven; uw vader had meer acht op u moeten geeven. CHARLOTTA. Och, lieve Anna! zijt niet boos: ik meende het zo niet; en mijn vader/ och! hij had teveel vertrouwen , hij  TOONEEL SPEL. 29 hij geloofde — ó gij had te vooren moeten zien hoe ik aan zijnen hals hing, hoe hij mij beminde! ik had het hem zo gaarne willen zeggen , maar ik konde niet. ANNA. Zijt maar gerust, doch waarover dan nu ook alle die omftandigbeid? CHARLOTTA. Ik weet het niet, ik weet het niet, goede oude meid! maar ik gevoele eene ongerustheid : elk een fpreekt van de kennis van mijnen August met eene zekere Graavin Amalda — dat is niets — dat kan niets zijn, — ik weet het, en ben toch ongerust. Ik heb haar gisteren in de kerk ontmoet. Zij zag mij aan, en toen ik haar weder aanzag, vergeef het mij, lieve hemel ! weg was toen ook alle mijne aandacht. —■ — Anna! zo August. . . zo hij eens onttrouw konde worden! ANNA. Dat zal hij niet. Maar waarmede kan ik u gerust fielten ? wat zal, wat kan ik doen? CHARLOTTA. Wilt gij, mijne lieve ! wilt gij hem dezen brief geeven? Zoek hem op, zeg hem, dat dezelve met traanen gefchreeven is: zeg hem, dat zo hij bij zijne beminde niet wil komen , dat hij dan bij de moeder van zijn kind kome. Wilt gij, beste? AN-  30 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, anna, getroffen. Oogenbliklijk, lieve , waarde Lotje ! OogenblikKjk. charlotta. Nu, zo ga dan, ik zal ondertusfchen het avondeeten voor vader gereed maaken. (Beiden vertrekken.) Einde van het eerfte Bedrijf. TWEE-  TOONEELSPEL. 31 TWEEDE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt eene kamer van den Graaf Hagen. Jlein. EERSTE TOONEEL. hagenstein, julia, august, gustaaf, muhlheim, karel. hagenstein SÜ aan eene tafel, aan zijne rechterzijde zit julia, ter linkerzijde august, naast tulia, gustaaf; naast august Graaf muhlheim. Op den hoek zit kakel in eene min of meer fijve houding. Zj ontbijten. hagenstein. Ik heb deezen nacht heerlijk gefiaapen, en het is mij zo innig wel, dat ik mij, na zo langen tijd, wederom in 't midden mijner familie mooge zien ! ó mijne kinderen, er is veelerlei lijden in deeze waereld; maar waar is de ellende, die tegen het genoegen eens huisvaders in den kring zijner kinderen kan opweegen ? muhlheim. Ik wenschte flechts , vader , dat gij alles in uw huis in orde had gevonden. hagenstein. Ik heb mijne kinderen gevonden, en moet betuigen, dat ik op niets andeis gedacht hebbe; hoe dik- werf  32 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, werf hebbe ik met mijne overleedene vrouw gewenscht om eenmaal in den kring onzer kinderen en kindskinderen een gelukkigen'ouderdom te beleever/; maar het heeft niet moeten zijn. Gij, Muhlheim, hebt haar, geloove ik, niet gekend. M ü H L HE I M. Neen, ik kwam na haaien dood eerst hier. HAGENSTEIN. Zij was eene voortref]ijke vrouw,- zo (tot August) als ik 'er u eenmaal eene wenfche. JULIA. ó, Dat zij nog leefde, dat zij mij konde leeren — HAGENSTEIN. Ik wenachte het ook, doch Iaat ons, door den wensch om een grooter geluk', het tegenwoordige niet vergeeten. (Tot Gustaaf.) Gij, als toekomend duitsch heer, zult van de huislijke vreugde wel niets weeten. GUSTAAF. Nu, lieve vader, ten minfte ben ik bij mijne aanftaande vrouw zeker van mijn huisfelijk kruis, en dat zij haar humeur niet verandert, noch dat zij mij bedriegt. HAGENSTEIN. Of uwe vrouw, zo als gij het noemt, ook zeker zal zijn dat gij haar niet bedriege , dat weet ik niet. — — GUSTAAF. Wij zullen het met malkanderen wel eens worden. HA-  fOONÈÈLSPÈL. 33 HAGENSTEIN. Maar, August! waarom zo ernftig? AUGUST. Ik dacht juist, dat de weg om tot zulk een geluk te geraaken.zo moeilijk zij,en dat de meesten denzölven misloopen. HAGENSTE IN. Omdat de meesten hem misloopen willen; omdat de meesten blinde liefde, of dwaas eigenbelang, en niet de reden,tot wegwijzer neemen. Indien men als gij, vrij mooge kiezen; een vriend in zijnen vader hebbe, die ons zijne ondervinding mededeelt, dan mag men boopen —■ — EEN BEDIENDE. De Baron van Daun laat, belet vraagen , en het uur wanneer? HAGENSTEIN. Wie is de Baron van Daun F MUHLHEIM. Een gemeenfchaplijk vriend van 'thuis, en fcbier in allehuzen wél gezien. JULIA. Kent gij hem niet? hij zegt, u in Weenen gezien te hebben. HAGENSTEIN. 't Kan zijn, maar ik herinner 't mij niet; als vriend van 't huis zal hij mij aangenaam weezen (tot den Bediende.) Het zal mij veel eer zijn den Baron te C sisn j  34 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, zien; en lieden, die ik met mij gelijk achtte, ben ik niet gewoon een uur te bepaalen. CUSTA1F. Een komplimentmaaker van de eerfte klasfe zult gij aan hem vinden. HAGENSTEIN. Dat is eene moeilijke gewoonte, en ik heb niet zelden bemerkt, dat het doen van zulke lieden meer in woorden dan in daaden bettaat. MUHLHEIM. Mij dunkt, echter, dat men de beleefdheid te veel verzuime : en op 't laatst verliezen wij den toon der groote waereld geheel-en-al. AUGUST. Ja! 'er is een onderfcheid tusfchen beleefdheid en eeuwigduurend komplïmentmaaken.. HAGENSTEIN. Zeker! want men kan een braaf eerlijk man zijn; en als dezodaanige, natuurlijk,flechts met weinigen, vertrouwd omgaan, maar 't jegens niemand aan beleefdheid laaten ontbreeken. JULIA. Dat zoude nog kunnen gaan , zo hij maar niet allen mans vriend wilde zijn. M UHLHEIM. Neem het niet kwalijk, vader \ (terwijl hij opjlaat) ik moet uitgaan. HA-  TOONEELSPEL. 35 HAGENSTEIN. Tot een fpoedig wederzien, zoon! (Muhlheim vertrekt.) GUSTAAF. In de daad, ik geloove dat het tijd is; ik moet naar den overften, en bijnaêr had ik het vergeeten. HAGENSTEIN. Ik hoope dat gij vrolijkheidshalve uwen dienst niet zult vergeeten. AUGUST. Gij koomt, geloove ik, heden op de wacht? GUSTAAF. Ja , ik hebbe die van daag, maar ik neeme dezelve niet waar. AUGUST. Waarom niet? GUSTAAF. Dat zal ik u eens op een andermaal zeggen. Ik groet u. (Hij vertrekt.) HAGENSTEIN. Een weinig meer gezetheid ,• en deeze lévendigheid zal voor zijnen ftand zeer goed zijn (tot Julia.) Maar waarom zit toch uw kind zo (til, mag het zich niet beweegen ? Spring rond , mijn kind ,• ik kan niet dulden dat een knaapjen van zes jaaren reeds den philofooph zal fpeelen. JULIA. Sta op! grootpapa geeft uw verlof. (Het kind ftaat tip.) Ga heen en kusch grootpapa. (Het kind gaat C 2 hem  S« DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, hem kusfchen: de Graaf kuscht het van harten.) Nu laat grootpapa eens hooren hoe geleerd gij zijt. het kind. Zal ik uit de fabelleer, of uit de gefchiedenis opzeggen ? hagenstein. Zijt gij zo geleerd? julia. Uit beiden. Wie was de god des Krijgs ? het kind. Mars. julia. Wie was de god der Liefde? het kind. Venus en haar zoon Kupido. august. Ei, weet gij dat dan ook? het kind. o Ja, en dan fchiet Kupido met pijlen; maar zij doen niet zeer. hagenstein. In de daad.' august; Toch dikwerf. julia. Maar wie was Alexander? het kind. Een groot koning van Macedonien, die Darius ver- flaa-  TOONEELSPEL. & flaagen, en veel vertrouwen in zijn' doktor gefield heeft. julia, kuscht haar kind. Bravo, Karei! HAGENSTEIN. Maar wie was dan Otto van Wittelfpach. HET tIND. Daar van heb ik niets gehoord. HAGENSTEIN. Hoe veele geboden zijn 'er? HET KIND. Drie. JULIA. Neen, Karei! ei, ei! HAGENSTEIN. Ziet gij wel, dat gij, met uwe opvoeding, het hoofd met vreemde dingen vult en woorden laat Ieeren Zonder zin. Zo is het met uwlieder nieuwmodifche opvoeding. Neem het mij niet kwalijk, Julia.' —— maar het bevalt mij niet,en wij moeten daarover nog nader met malkanderen fpreeken. JULIA. Hoe gaarne, liefde vader ! uw raad zal mij eene wet zijn. Ik wil het kind nu boven brengen om te leeren. HAGENSTEIN. Goed! ik volge u weldra. (Julia vertrekt.)- C 3 TWEE.  32 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, TWEEDE TOONEEL. august, hagenstein. august. Het geen gij daar zeide, dacht ik ook dikwijls', indien men kinderen tot papagaai/en gemaakt heeft j denkt men genoeg gedaan te hebben. hagenstein. Hoe kan men dat eener vrouw kwalijk neemen die met den besten wille ter waereld te kort fchietl Het ware, voorzeker, de plicht des mans —-. august. Ja! waarvoor zorgt die, als om zijne graaflijkheid in alle huizen van de ftad rond te draagenjalleplaizieren naar te loopen en 'er nergens een te vinden : van hoogmoed over zijnen graaflijken tijtel bijnaêr te barften, en dan nog zomtijds zichzelven zo onbegrijplijk weg te werpen. hagenstein. Mijne fchuld is het niet, dat Julia hem huwde: ook bevalt mij de manier, waarop zij met eikanderen leeven,in 't geheel niet. Doch daarvan op een ander maal. Het is het eerfte oogenblik, August! waarin ik u alleen zie. (August wil hem de hand kusfchm; de Graaf omhelst hem.) Hoe hebt gij geleefd, zedert dat wij van malkanderen verwijderd waren ? - ah-  TOONEEL SPEL. 39 AOOÜS T. In eene bezige ledigheid , mijn vader.' gelijk de meeaten onzer,die nog geene beftemming hebben. HAGENS TEIN. Wel ai dat gij naar beftemming en werkzaamheid verlangt; maar, mijn zoon! de boom moet krachten hebben vóór dat hij vruchten kan draagen. Ik had u misfchien ook,zo als veelen uws gelijken, reeds vóór esnigen tijd ergens tot een post konnen brengen. Maar ik haate het dat men den lande, door veel fmeeken, baardelooze knaapen opdringt, die naauwlijks verftands genoeg bezitten, om hunne eigene zaaken in evenwigt te houden, en die dan over 't leven en den dood, over de eer en 't vermogen, over het wel en het w'ee van een gantsch land moeten beflisfen; want 't gebeurt dikwerf, dat het op de ftem van één'eenigen aankoomt, of men den vorst eenen goeden of landbe. dervenden raad geeve. AUGUST. Niet om van een bijzonder geval te fpreeken: maar richten zich onze vermogens raar den ouderdom ? Zijn 'er niet jongelingen van twintig jaaren.... HAGENSTEIN. Die dikwerf meer bekwaamheids, meer kennis hebben, dan ouden? Dat ontken ik niet: maar zelden heeft de mensen, in die jaaren , die vastigheid, die beftendigheid, welken eigenlijk den werkzamen rcensch uitmaaken. Ik zal geen mijner kinderen den lande C 4 over-  40 DÉ FAMILIE-GESCHIEDENIS1, overgeeven, zo lang ik onzeker ben of ik hetzelve een nuttig gefchenk doe. AUGUST. Maar 'er is een tijd, waarin de jongeling een onwederdaanbaar verlangen tot bezigheid voelt; waarin een vuur in ons brandt, dat ons verteert, indien men geen lucht maake; waarin men de kracht in zich voelt, om'bergen te verzetten. HAGENSTEIN. En dan in eene waereld koomt, waarin van dit alfes niet gefproken wordt: geloof mij, men kan met het beste hoofd en met het beste hart niets uitvoeren , indien men niet eene bijnaêr hemelfché wijsheid, een eindloos geduld en eene onvermoeide werkzaamheid hebbe.* en hoe kan men deeze eigenfchappen , die ook bij den man van de meeste ondervinding zo zeldzaam zijn, bij het jeugdig vuur eens jongelings flechts vermoeden. AUGUST. Maar is doen en werkzaam zijn niet onze eerde en vroegfte pligt? HAGENSTEIN. Ja, zeker! maar bij het doen moet ook iets koomen , en de mensch moet ook met eenig vertrouwen kunnen zeggen, ,, het was goed, wat ik gedaan heb." In 't algemeen is uw gevoel van kracht een wezenloos ding; een fakkel, die door het eerden windjen gebluscht wordt. Mannenkracht moet zijn als de vonk in  TOONEELSPEL. 41 in een vuurfteen; dan alleen zichtbaar, als ijzer denzei • ven aaiiflaat; maar dan ook zeker. Doch,dit alles is niet gezegd, om u nog langer buiten werklijke bezigheid te laaten;nog heden, als ik aan het hof koome, zal ik een' post voor mijnen August verzoeken. AUGUST. Beste vader! door uwen raad, door uwe onderftcuning vergezeld.... EEN BEDIENDE. De Heer van Daun. HAGENSTEIN. Breng hem boven. — Vaarwel August! DERDE TOONEEL. Eet tooneel verandert in de kamer der Graavin Amalda. AMALDA, MUHLHEIM. AMALDA. Zo is het, Graaf! ik hoope, dat gij mij zult verdaan zo als ik het meen. MUHLHEIM. Ik verfta u maar al te goed. De inhoud van alles is, dat ik u verveele, dat gij mij niet meer kunt verdragen , dat gij verlangt van mij los te weezen. AMALDA. Heb ik dat waarlijk gezegd? Laat hooren. — MUHLHEIM. Ja, wat toch zoude uw zeggen dan anders beduiC 5 den*  4f> DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, den: „ Voortaan moet gij mij zo dikwerf niet komen „•' bezoeken;" en diergelijken. AMALDA. , Zijt gij zo kortzichtig , van geen onderfcheid te kunnen maaken, tusfchen het geene men gaarne doet, en wat men moet doen? MUHLHEIM. Moet eene Amalda ook iets.... AMALDA. Nu, Graaf! men moet ook dat geene,'t weik men voor goed, voor raadfaam houdt, wat.... MUHLHEIM. Maar hoe koomt dat hier ter pas? want, zo als ik reeds gezegd hebbe, ik zal tot bestwille van mijne vrouw hoopen, dat zij u geene dingen in het hoofd gebragt hebbe die ' AMALDA. Laat ik mij wel dingen in 't hoofd brengen? Graaf» gij fchijnt mij Hecht te kennen. MUHLHEIM. Zo meende ik 't niet; maar wat kan men.... i AMALDA. Kort en goed: want anders zie ik wel dat ons gefprek nooit ten einde koome ; ik dacht , dat uwe vrouw verftandig genoeg ware om zich niet over het gedrag van haaren man te bekommeren; en zo lang, heer Graaf! is mijn huis voor u open geweest. Dan, daar mij nu het tegendeel bekend is, zo moete ik mij • ten  TOONEELSPE L. 43» ten minden van uwe verdere bezoeken verfchoonen; want eene Amalda duldt geene medeminnaares, kan, tot minnaar, den man niet verdraagen die tusfchen haar en eene andere deele, al ware het ook zijne eigene vrouw. muhlheim, Deelen ? genadige vrouw ! declen ? waar is een deel van mij, dat u niet geheel-en-al toebehoore? En hindert u ook het denkbeeld, dat ik mijne vrouw in huis hebbe, morgen vroeg zal zij weg; zij zal op een afgelegen landgoed Ieeven: en — (Hij werpt zich aan haare voeten) dan toch zal ik ook uwe liefde?.... amalda, begint luid te lagchen. Mijne liefde? — het denkbeeld uwer vrouw mij kwellen? (zij lagcht nogmaal.) Gelooft gij dan dat ik u ooit konde beminnen, geloofdet gij ooit, dat ik mij eene behaalde zege door iemand laate ontneemen ,zo lange mij die van zeiven niet verveele ?Ha, ha, ik wilde flechts beproeven, hoe ver ook een man van ondervinding z:jne domheid kunne drijven , om daar door op de jongeren des te beter te kunnen letten. —■ Nu weet ik het en nu (zij maakt een buiging) Vaarwel. muhlheim. Graavin, gij zult mij tot eenen dap brengen.... amalda. : U toch niet om hals brengen? Ha, hal m u h l-  4* DE FAMILIE-GESCHIEDENIS. muhlheim. Zo lagchende zegt gij dat! amalda. Ja, ik denke juist, welke brieven GSthe den nieuwen IVerther liet fchrijven. Vaarwel, vuurige minnaar/ (Zij vertrekt.) muhlheim. Ha, wijf/dat is uw werk; maar ik zal het u betaald zetten. (Hij wil vertrekken.) KAM EHIïJ, Heer Graaf! wat krijge ik tot belooning? muhlheim. Loopt wijven. (Vertrekt.} amalda, koomt terug. Is de-gek weg? kamenier. Ja, genadige vrouw! (Zij zet zich neder, om haare hairen in orde te laten brengen.) amalda. Het geeft toch altoos eene foort van genoegen, om te zien, hoe wij vrouwen, met eenige goede woorden, het gantfche manlijk geflacht aan ons cijnsbaar kunnen maaken. kamenier. Maar dikwils — — amalda. Krijgt men ons ook in 't net, bij voorbeeld, niet waar! wanneer een Graaf August, wiltgij zeggen ? . FIER-  TOONEELSPEL. 45 VIERDE TOONEEL. AUGUST, AMALDA, KAMENIER. AUGUST. Vergeef, genadige vrouw! dat ik inkoome zonder mij te hebben laaten aandienen. AMALDA. Gij weet immers, Graaf! dat gij die vrijheid hebt. AUGUST. Reeds geheel-en-al gekleed? AMALDA. Gij weet wel, dat dit bij ons vrouwen eene wezenlijke bezigheid is, niettegenftaande dat gij mannen het zijt, die het ons tot eenen nooddruft hebt gemaakt. AUGUST. 't Is een ellendig mensch ,die alleen op de kleeding zijner fchoone ziet. AMALDA. 't Is zo, indien hij alleen daarop zie,- maar geloof mij, 'er is 'er toch geen, voor wien het niet zo een aangenaam bijzaakjen is; en daar het nu eens onze beftemming heet,om u, mannen te behaagen, wat wonder is 't dan, dat wij op zulk een gewigtig ding onze opmerkzaamheid vestigen? A-U GUS T. Wat ik 'er bijvoege, is dit, dat 'er geene zaak in de wae-  TOONEELSPEL. 53 august.' Van haar: van mijne Charlotta. Hoor flechts, ik bidde 't u. „ Het zijn agt dagen geleeden, dat gij, „ mijn eenigfle!mijn liefjlel bij mij zijt geweest. Waar „ is mijn echtgenoot? want die zijt gij vcor den hemel. „ Verlaatenl vergeeten'. Indien August mij ooit kan ver„ laaten, dan, het is verfchriklijk; maar dan vermoorde „ ik met eigene hand het kind,dat ik van hem te wachten „ heb, dat zal eene moederlijke weldaad zijn ; en dan „ laate ik mij openlijk te recht ftellen. Wat zal een „ ouderloos kind, wat een ontêerd meisjen op deize waereld „ doen ? Maar ik ben onzinnig, August kan dat niet doen. „ Doch onverfchilligheid, koelzinnigheidwarereeds de dood „ voor mij. Kooml koom toch ras, of mijne traanen kosten mij mijne oogen; koom toch bij ,, Uwe getrouwe Charlotta.'' julia, die allerflerkst aangedaan is, na een weinig zwijgends. En nu, wat wilt gij doen? august. Ik weet het zelf niet. Ach! mij openlijk ten toon ftellen, dat ieder jongeling mij zie, voor mij ijzend terug deinze, en gewaarworde wat eene onbezonnene liefde van den mensch kan maaken —- — —< Raad mij, zuster! raad mij! julia. Het (laat aan u; gij hebt te kiezen, of gij liever uwen vader, die u zo innig bemint, zijn gantsch ver D 3 nou-  54 DE FAMILIE-GESCHIEDENIS, jrouwen op u fielt, van alle toekomende vreugde be. rooven wilt, die hij zich zoude kunnen verbeelden van, door u, zijn huis"op eene waardige wijze in ftand gehouden te zien : óf gij u alle verdere aanfpraak op eer en roem voor altoos ontzeggen, en na het eerfte jaar der liefde een leven vol van tegenzin en verwijtingen moogt voortfleepen; of dat gij uw meisjen aan de eerfte oogenbliklijke droefheid overlaaten, haar naar haaren ftand verzorgen, en zich met zo veelen wilt laaten troosten, die een dergelijk noodlot hebben ondergaan. De tijd gewent ons aan alles; en kan men; ook de gantfche zaak niet geheim houden, en op deeze wijze de eer van het meisjen redden ? august. Goed gezegd — maar — — ik zie uwen man komen, in dien toeftand zoude ik niet gaarne van hem willen gezien zijn; ik ga naar mijne kamer; laat mij roepen, wanneer vader koomt. (Hij vertrekt.) TWEEDE TOONEEL. muhlheim, julia. muhlheim; bij 't inkoomen. Ging August daar niet heen? JULIA. Ja- muhlheim. Waarom vermijdt hij mij?  TOONEELSPEL. 55 JULIA. Dat weete ik niet ; hij wilde juist naar zijne kamer gaan. MUHLHEIM. ó Ik merk het maar al te wel, dat ik hem even gelijk u, mevrouw, en uwer geheele familie onverdraaglijk ben. JULIA. Welke gedachten! August koomt zo even van de Graavin Amalda en, in vertrouwen gezegd, ik geloove dat hij op haar verliefd is — — MUHLHEIM. Wat wilt gij daarmede zeggen ? Ach — dat is fpotternij? — Zo is het komplot toch zeker? — en Daun heeft gelijk.' zo moet ik dan toch de zot van u, vrouwen, zijn; u zelf tot gelagch veiftrckken? JULIA. Ik ftaa verbaasd; wat deert u? MUHLHEIM. Als of gij 't niet wist: als of dat niet listig aangelegd ware, dat Amalda mij op het uiterlte brengen, en met een hoonend lagchen dan moest verlaaten. Zij hebben mij willen vernederen? JULIA. In ernst1! ik weet niets van dit alles? MUHLHEIM. ó Eeden van vrouwen, die gelooft men ook al zo ras? —- Maar gij hebt gedwaald, ik wil niet langer D 4 de  5. daun. Ik wenfche n geluk. hagenstein. Ware alles zo te boven gekoomen! Treurig is het onm d, :ri£nigheid * g°ede * o onmidhjklaatgrenzen. Bij Gustaaf ieevendigheid en oq-  TOONEELSPEL. rn julia. ó Ja, en in deezen toeftand zie ik het oogenblik met genoegen te gemoet. hagenstein. Van dit hartenleed kan ik dan dok niet verfchoond worden ? julia. Liever alles, dan met hem nog te willen Ieeven. muhlheim, ftaat op, en geeft het papier aan Hagenjlein over. Zie het hier gereed.' hagenstein. Muhlheim beftemt u ƒ2000 onderhoud. Zijt gij daarmede te vreden? julia. Ja, van harte. hagenstein. Zo helpt dan geen fpreeken, geene reden meer? julia. Lieffte vader! muhl hei m. Mijn befluit is vast genomen. ii ag enstein. Nu, offchoon ongaarne, ik bewillig 'er in. Gaat en onderfchrijft. {zij ondertekenen ,) Zo verre zijn wij nu; maar ééne zaak nog moet beflist worden; bij wie blijft uw eenig kind? ju-  H2 DE FAMILIE GESCHIEDENIS, julia en muhlheim, te gelijk. Ik ben moeder. Ik ben vader. hagenstein. Goed! beiden hebt gij een gelijk recht — maar juist daarom. julia. Eer laat ik mij mijn leven dan mijn kind ontneèmen. muhlheim. Het is mijn zoon —■ en ik verlaat hem niet. hagenstein. Ziet gij,kinderen! dit geval moest u leeren. — Harten, die zich zo in een kind ontmoeten, zijn eigenlijk eikanderen niet vijandig : het is flechts misver" ftand. (Het papier opneemende.) Znl ik het ver- fcheuren ? muhlheim. Om alles in de waereld niet! julia. Neen, neen, mijn vader! hagenstein. Hemel! nu zal het kind zelf beflisfen bij wie het blijven wil. julia. Zeer gaarne. muhlheim. Ik ben te vrede. (Hagenjiein gaat in het zijdvertrek; Muhlheim vervolgt, tot Julia:) Voor 't overige wenfche ik dat gij recht goed moogt leeven; ik fcheide zonder haat — ju-  HET WINTERKWARTIER i ■ AMERIKA. B L IJ S P E L. EERSTE TOONEEL. van bernau; zittende aan eene tafel thee U drinken ,• werneü. bernau. Is zij inderdaad zoo fchoon ? w e r N e r. Schoon, zeg ik u, als een engel. bernau. Wél gemaakt? werner. Zeer fchoon, heer kapitein! niets middenmaatigs. bernau. Hoe dan ten naasten bij ? werner. Hoe?... Noem mij de fchoonften, die gij ooft kendet. A a SER-  4 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, BERNAU. Frederika ? WERNER. Niets. BERNAU, S;fia? W E R N E R. Niets. BERNAU. Charlotta , Julia, Christina ? WERNER. Niets, niets, geheel niets! BERNAU. Voor den duivel echter niet als Emilia? WERNER. Emilia!.. ha! Frederika, Sofia, Lotje, Julia, Christina, en Emilia daarenboven; allen, allen een oud trommelvel bij Wilhelmina! BERNAU. Wilhelmina ? WERNER. Ja, niet waar, allerliefst ? BERNAU. En ook... hm!... WERNER. Onnozel?... als een duitje. BERNAU. Hoe behaagt u dan onze waard? WE R-  B L IJ S P E L. 5 werner. Dien zal men wel kunnen overduivelen; denkt gij dat niet? bernau. Doe den man geen leed. Ik acht hem. WERNER Reeds ? wat zal 't dan met de dogter worden! Maar, waarlijk, in al mijn leven konde ik nog met geenen waard te recht komen, en van deezen voer mij terftond een goed denkbeeld in 't hoofd Doch, heer kapitein, dat alles moet hij niet weeten, vooral niet! dat verzoek ik u, hem daarvan niets te melden , als g:j anders uw' Werner een' goeden beet gunt; en dat doet gij immers , niet ? Ii f. r n a u. Gij kent m'j, Werner ! W r. R N e R ; na kort zwijgen. Heer kaptein, waren wij zeevogels! bernau, lageherule zijne fchouders ophaalende. Waaröm ? werner. o, Dat ware mij toch gansch anders.... Niets gaat boven den vasten aardbodem. Daar hadden wij fnorbaarden, vlugge duivels tegen ons; daar hadt men nog een weinig genoegen aan de eere hen te overwinnen; maar hier, die goedhartige, braave heden, vrijheid, vermogen en leven te helpen ontrooven!.. bij mijn ziel, dat is Hechte eerA 3 zugt!  6 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, zugt! Her ergerlijk gelaat 'er bij gerekend, waarmede die pronkers ons als hunne gehuurde knegten aanzien ! Waarjijk , heer kaptein ! als ik 'er aan denk, zoo wordt het mij gansch pijnlijk in 't hart. 'It BEI1KAU. Geduld! Werner! het loopt hiervhaast teneinde. werner. Ten einde! Zoo lang 'er één van de goede arme menfchen leeve, raaken wij niét^weg. bernau. Wij dienen onzen v rst, Werner! werner. '\ Ja, ik geef mij ook de grootfte moeite ter waereld, om zóó te denken, ander... TWEEDE TOONEEL. van bernau, werner, frank. bernau; tegen Frank, die in de deur Weder terug treedt. Binnen, binnen, heer waard! zijt gij voor ons bevreesd 5 frank; fchuuw en met veele complimenten naderende. Vergeef raij; ik zoek mijne dogter. ber-  B L IJ S P E L. 7 bernau. Bij mij ? frank.. Het meisje loopt thans als eene zottin, en zit geen minuut. bernau. Neem plaats , heer waard! frank; zet z'eh. werner; tegen Frank. . Vrij lomp'. frank; weder opjlaande, Mijnheer heef: het bevolen. werner. Ja , flechts éénmaal ; men laat zich zulks fatzoen- lijk twee- of driemaal zeggen. BERNAU. Hou uwe plaats. Tegen Werner. Stil, Gij zijt geen Engelschman, volgens uwe fpraak te oordeden ? frank. Neen, nr'jnheer! bernau. Een landsman misfchien? frank. Zoo ccnigszins. Een Pa'tzer. bernau. Reeds lang hier? £ ^ FRANK.  8 HET WrNTERKWARTfER IN AMERIKA, frank. Twintig jaaren Ja , mijnheer ' hoe vee'e rustelooze nachten , hoe veel zuur zweet, welke harde onde neem'ngen kostten mij dit klein vermogen dat mj eenen gereten ouderdom, en [Dijn kind betere dagen zoude befchooren hebben ; maar deeze wreede (lag verijdelt mijne Inop. De Hemel ontferms z;ch! welk noodlot verbeidt om! ik beef vo.r mijne broederen voor mijn kind, want ik ben niettemin nabij het graf. Gij Z'jt een edel man, ik zie het. (Met nadruk.) Mijnheer! wie is du een den anderen meer fchuldig , wij den Enge!fchen, of zij ons? Vindt men eer een woest land, of arbeidzaame lieden? 6 Dorst ik!... bernau. Vriend! wees op uwe hoede; deeze vrijheid konde u nadeelig zijn. Gij weet f r a n k. Ja, lieve Hemel! het hart prangt mij.. Zijt gij met uw kwartier te vreeden? b s rn au. ó Ja. werner. Ik ben 't ook tot nog t e; maak het flechts verder zoo. frank. Dat verblijdt mij Ware Mijnheer Tünder het ook! bernau. Maak toch net al te groote kosten, zonder veel  B L IJ S P E L. 9 veel omflags zult gij mij kunnen vergenoegen. (Zijne hand neemende.) Wij zijn immers landslieden, niet waar? frank; ter zijde. o Wee! men kent mij! bernau. Gij zijt... ik weet niet.... Eensflags iets agterhoudend; waaröm , vriend ! waaröm ? frank. Uwe al te groote goedheid maakt mij verlegen. Ik beloofde mij zulk eene behandeling niet. Het onverwagte veroorzaakt altoos verbaazing. bernau. Hebt gïj onmenfehen verwagt? Miskent gij uwe landslieden? Nu, wij zullen wel vertrou¬ wend worden. werner; ter zijde. Hij bederft den man! Ik , domkop, met mijne' fchoone Wilhelmina! bernau. Of hebt gij misfchien u een Hecht denkbeeld van fo'daaten gevormd, om dat gij 'er nooit een geweest zijt? frank; levendig. Ha, ha! dat kan zijn. Vergeef mij (Terzijde De Hemel zij dank; hij kent mij niet. A I DE *>  16 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, BERNAU. Stil! Tander koomt (Hem geld geevende.') Gaa, blusch de vlam, en wees bedacht. WERNER. Zeer wel, heer kaptein ! F IJ F D E TOONEEL. VAN BERNAU, TUNDER. TUNDER. Goeden morgen, heer kaptein! hoe vindt gij ons kwartier? het'koomt mij zeer wel voor. BERNAU. Ik ben te vrede .. De arme lieden denken alleen cm ons genoegen te geeven; liever zag ik, dat zij mij als een huisgenjot befchouwden. TUNDER. In één opzigt wenschte ik die ook wel te zijn. Heer'kapitein ! hoe behaagd u de dogter? een vlug aanjoklijk, allergewenscht meisje, in mijne oogen. BERNA U. Zoo, zoo! TUNDER. Hebt gij met haar gefproken ? BERNAU. Ja- TUNDER. En?... B ER-  È L IJ S P E L. 17 bernau. Ik heb met haar gefproken. t u n de r. Nu, heer kaptein, waartoe toch deeze veldluim, wij zijn immers in 't Winterkwartier! bernau; zwijgend op- en neêr gaande. tunder. Denkt gij op oorlog of vrede?... aan Duitsch- fondl Haast, kaptein!.. ja, als men een lief meisje heeft terug gelaaten, dan behaagt het iemand niet zoo zeer op eenen afftand van duizend mijlen. En daarenboven is 'er niemand borg, dat men het ooit zal wederzien. Vervloekt! gij moet dat gekef ook reeds moede zijn! Indien 't nog de moeite waardig Was! Maar om een' mageren, blaffenden hond dood te flaan, zoo vee!e eerlijke mannen te plaagen! dat haale de duivel! en op 't laatst.... bernau. Hm! wat gelieft ge? tunder. Het is heel mooi, zeide ik. bernau. Ja. Maar ik moet toch een weinig uitgaan. Verfchoon mij... Z E S.  18 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA„ ZESDE TOONEEL. tunder, daarna wilhelmina. TUNDER. De kaerel is een zot, of hij heeft geen geld! Een fraai gezelfchap! Ha, ha! zoo hij zijn beiang kende, dan zoude hij gedienftg en taupsch tegen Tunder zijn. Ik wilde 't hem immers gaarne be. taaien. Gij wijsgeerige bedelaars predikt van mildheid tegen uwe medemenfchen; maar maakt het dan ook uw medemensch daarnaar! Foei ! als een arme duivel wil trots z'jn , die nochtans jaarlijks naauwlijks honderd ponden verdient! (Hij heeft ondertusfclien een pijp geflopt; gaat aan de deur sn toept) Hei! is 'er iemand? hei! WILHELMINA. Hei! hier is iemand. Wat gelieft u ? TUNDER. Zoo, fchoon kind! waar zijt gij toch? Men krijgt u in 't geheel niet te zien. WILHELMINA. En ik heb echter terftond daar nog gezeten. TUNDER. Alleen ? Wl L HE I MINA. Neen. Bij den duitfchen heer. TUK»  S L IJ S P E L. 19 tunder. Ha! bij den duitfchen heer! en wat zeide hij dan? denkelijk, dat gij fchoon zijt. wilhelmina. Ja. Ik wilde dat hij mij van de duitfche meisjes zou vertellen, maar hij werdt niet wél, zijn hart klopte zeer ftcrk. tunder. Gij hebt hem derhalveH aan 't hart gevoeld! loos Öing!tnl]n hart klopt ook fterk. (Hij wil haare hand vanen-, doch tij trekt dezelve terug.) Zoo? is de duitfche heer beter ? wilhelmina. Gij riept immers zoo luide, „ hei!" wat wildet gij? tunder; bij zich zeiven. Ik moet mijn univeifeel middel gebruiken. Ik wilde m'jn pijp hebben aangeftoken, doch laat het flechts; ik zal het zelf doen. (Hij haalt geld uit zijn' zak; ondertusfchen neemt Wilhelmina de pijp en ■wil gaan om vuur te haaien.) Blijf, meisjen ! (Haar het geld toonende.) Dit alles voor één kusch! wilhelmina. Och! mijnheer! ik heb dat alles niet nodig; maar onze arme, oude meid heeft het misfchien nodig, en zal 'er u wel tien kusfchen voor geeven. Toef! Zij zal op 't oogenblik hier zijn. B 2 Z E'  ao HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, ZEVENDE TOONEEL. Tünder, daarna frank. TUNDER. "Waartoe dient de drek ! (Hij werpt het geld op den grond.") Niet één kusch voor eene handvol! Welk een meisje zoude niet voor de helft infchikke- lijker geweest zijn! Het goede meisje kent misfchien de waaide van het geld niet genoeg, en de haare te veel! Daar koomt de oude; die zal handolbaarer zijn. frank. Hier, mijnheer \ (hem de pip biedende.') tij N D E R. Wie heeft ze aangeftooken ? frank. Ik. TUNDER. Wie gaf ze u dan ? (De pijp op den grond wer. pende.) FRANK. o, Hoe kunt gij toch zoo boos op mij worden ! -Heb i-k u beledigd, mijnheer! tu n dek. Uwe dogter mag derhalven net met mij fpreeken ? frank. Och ja; maar zij gaf mij de pijp, en liep weg. (Hy  34 het winterkwartier in Amerika , werner; zich diep buigende. Hier is hij. wilhelmina. Neen, dje mij zoude vertellen. werner. Nu, ik kan 't immers ook. Bij voorbeeld, bij ons draagen de mei jes zulke rokken niet. wilhelmina. Hoe dan ? hoe dan ? werner. Wijd, wijd, aan beide zijden over een' hoepel gelpannen; zoo net als een zeil. wilhelmina. Waaröm ? werner. Vooreerst, om het postuur te verdunnen ; ten anderen , om voor vol te worden aangezien; ten derden, om... dewijl men toch flechts een p p is, wil men gaarne een fchoone pop zijn. Op het hoofd hebben ze vaandels en zegetekenen. wi l helmin a. En waartoe in de waereld dient toch dat ? werner. Het tuig is zwaar, en dient voor ballast, op dat de wind, als hij onder eene wandeling te fterk in hetze.1 blaaze, het koopvaardijfcheepje niet omver zoude werpen. Bij voorbeeld,: (gij waart zulk een meisje, en ik ontmoette u toevallig, dan zoude ik zeggen; „ uw dienaar, mejuffer! het is een geluk- ki.  B L IJ S PEL. 25 kige dag voor mij, dewijl ik zulk een fchoon engeltje aantrefTc!" wat zoudt gij wel antwoorden? WILHELM r NA. Zoek 'er fpoedig voor u nog fchooner, op dat de dag voor u nog gelukkiger worde. WERNER. Ei, toch niet, dan was ik reeds uitgepraat. „ o Mijnheer! gij kwelt mij flechts!" „ Haal mij de duivel,, juffertjen , ik kwel u niet. (Teder.) Niet alleen mijne oogen, maar ook mijn hart is daarvan overtuigd ; volkomen overtuigd !" Nu , wat zegt ge thans ? WILHELMINA. Zulke zotteklap heb ik nog nooit gehoord. WERNER. Thans moet gij mij ftrak in de oogen zien: „ Het is immers een waar genoegen, de eer te hebben, om zulk een fraai heer te behaagen!" >, Ach! juffer! indien dit door een kusch bevestigd, bekragtigd en bewaarheid wierde , dan was ik de gelukkigfte mensch van de waereld !" Nu, Wilhelmina! moet gij u laaten kusfchen; alleen om te tooncn... (Hij kusch haar.) Och!'hoe... Vervloekt, daar is mijn kaptein! (Rij Springt terug.) BS NE'  s6 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, NEGENDE TOONEEL. wilhelmina, werner, van bernau; daarna frank. bernau. Zoo, Wilhelmina! dat had ik nooit gedacht ? wilhelmina. Wat? bernau. Dat g'j zoo mild met uwe kusfchen waart, wilhelmina. Is dat dan zoo kwaad ? Ik kusch immers mijn' vader zoo dikwijls, en hij mij weder; dat zoude hij zeker niet doen, indien het hecht ware; want mijn vader is een hartelijk, goed en vroom man. o M'jnheer! wees toch op mij niet te onvreden, ik houde immers zoo veel van u! bernau; op Werner wijzende. Maar van dien man nog meer! wilhelmina. Ik mag hem ook wel lijden. frank. Uw dienaar, mijnheer! (Zagt tegen zijne dogter.) Iaat mij alleen. wilhelmina, wenkt in 't heen gaan Werner, om haar te volgen. PER-  S L IJ S P E L. 27 b e r n a : ; den wenk ziende. Goeden dag, meester Frank! (Tot Werner, welke wil vertrekken.) Korporaal! Vifitcer teiftond de compagnie ; en breng mij ijllings rapport. w e r n e r. Zeer wel, heer kaptein! TIENDE TOONEEL. van bernau, frank. bernau. Gij zijt bedroefd, mijn vriend! waaröm? frank. Ach, mijnheer! ik mogt wel bloedige traanen ftorten, wanneer ik &et ongeluk zie naderen, dat mij in mijne oude dagen nog wil treffen. H e dikwijls dankte ik den Hemel voor deezen genisten, van angst bevrijdden ouderdom! Hoe dikwijls badt ik hem mij eenmaal eenen zagtcn dood tefchenken! Maar ik ontdek het, vrees en zorg zullen mij ter dood toe martelen. bernau. Van waar dan die zorg, mijn vriend ? frank. Mijne dogter .. de eenigfte blljdfchap van mijnen ouderdom, wil men mij ontroven; ontrooven,om ze tot eene fchandvlek der natuur te vernederen. ber-  28 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, BERNAU. Wie wil dat ? Wie ? FRANK. Mijnheer! gij zijt een menfchen vriend, Voor u kan ik mijne beklemde borst ruimte geev n. Mijne omftandigbedeii en vermueijende bezigheden gedoogden niet haar dat geene te geeven, wat men eene fatzjenelijke opvoeding noem.; maar de grondigfte begrippen van billijkheid en liefde voor liet edele trachte ik haar Intep, enten. De natuur gaf haar het oeste hart, de oprechtfte gevoelens, en een juist oordeel. Alles ontwikkelde zich naar mijn genoegen, en ik beken bet, dat mijne blijdfchap door de volmaaking naarer gedaante vermeerderde. Mjn onvermoeide arbeid, en de daadelijke wil ter vervulling der pligten eeiies christens, werdt door den Hemel met een vermogen van bijna tien duizend ponden gezegend. Met de helft dacht ik in ftaat te zijn, mij in mijnen ouderdom te kunnen onderfteunen, en voor m jn kind eenen deelneemenden gezel en Ieder, in een' deugdzaam, hoewel arm man, te kunnen kiezen. Maar - deeze gedachte was te vleijende! Mijnheer! moet ik niot weenen, wanneer ik, in fiedc van dit uitzigt, donkere wolken zie? BERNAU. Wie bedroef: u dan zoodanig? FRANK. De Engelfche kommisfaris, mijnheer! BER-  B L IJ S P E L. 29 BERNAU. Tunder? FRANK. Ja, mijnheer! Hoe fidder ik, als ik deeze ftomme getuigen zijner fnoodheid ontdekke! — Daar zat hij; zijne gevaarlijke trekken deeden mij voorheen reeds kwaad vermoeden ; eindelijk opende zich de hel. Hij wilde van mij mijn geweeten, het geluk , de onfchuld en de eer mijner dogter... alles, alles, wat mijn ouderdom konde gelukkig maaken, wilde hij van mij voor honderd ponden koopen! Vol van angst en toorn wierp ik het papier... o, daar ligt het nog! (Hij ziet den wisfel, en wendt 'er zijn gezigt af.j BERNAU. o Booswigt! tot eeuwige angst moete u uw zon • dengeld worden! Mijn vriend! uw ver¬ trouwen verdient dat ik u met mijn leven befcherme. Wees zonder zorg. FRANK. De Hemel zegene u 'er voor! Maar, mijnheer! ik kan niet rusten alëer ik mijn kind voor 't gevaar beveiligd zie. Wat moet men van zulk een' fatan niet vreezen! Hoor mijn ontwerp: Ik zal mijne dogter aan eenen man vertrouwen, die haar kan befchermen, o*" die ten minden op befcherming kan hoopen. Wordt mijn voorneemen door u gebillijkt, dan zal die zaak nog deezen dag gefchieden! BER-  *§0 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, bernau. En w.'c is de gelukkige? frank. Üw Werner heeft zuik een inneemend weezen, dat flechts aan de braafheid eigen is. Terftond befpeurde ik in mij eene buitengewo nc neiging voor dien man ; en m'jn kind mint hem ook. bernau; verrasck. Dat was onverwacht! frank. Zeg mij, heb ik misfchien gedwaald? bernau. Neen, mijn vriend! Werner is een braaf mar). Hebt gij hem reeds iets gezegd ? frank. Neen. bernau. Uwe dogter ook niets ? frank. Neen. bernau. Goed. Zwijg dan nog; ik zal Werner eerst pollen, hoedanig hij daarover denke. frank. o Ja, manheer! doe dat. Dus heb ik den zwaarften last van 't hart! Thans, zoo ik niet vreesde uw geduld te misbruiken, wilde ik ook het geluk van een' vriend in uwe handen vertrouwen. ier-  S L IJ S P E L. 31 BERNAU. Spreek, zonder vrees. FRANK. Mijnheer! het geluk van een' mensch is eene gewigtige, bedenkelijke zaak. M.;gt toch uw hart wegens het noodlot van deezen man niet ongevoelig zijn! H'j woont niet ver van hier; is van mijne jaaren , en heeft, door dezelfde verrichting, met mij een evenredig vermogen verworven. V ,or tweeëntwintig jaaren , toen gij nog lieutenant waart, diende hij onder uwe compagnie; ondankbaar voor de tallelooze weldaaden, die hj van u ontving, verliet hij u't armoede den dienst en het vaderland. Twee jaaren dwaalde hij met zijne vrouw door de waereld, en kwam eindelijk hier. Het bittere zelfverwijt van ondankbaar en meinè'edig te z'jn geweest, is de éénige zorg, die hem thans pijnigt, H'j ■'noest een tweejaarig zoontje aclrerlaaten ach! mijnheer! verfchoon deeze deelneemde traanen!... Hier verloor mijn vriend de fpraak... het lot des kinds... BERNAU. Goede man ! ik moet haast met u weenen. Hoe heet uw vriend ? FRANK. Hij heet... mijnheer'.. zoo als ik, Frank. BERNAU Frank? Ha! waar is de ondankbaare, voor welken ik vriend, vader, alles was! waar is h'j. — FRANK,  32 HET WINTERKWARTIER IN-AMERIKA, fr an k. Verg;ffenis, mijnheer! om 's Hemels wil, vergiffenis. (Hij valt voor hem op de knieën, en legt zijn gezigt op Bernaifs knie.) Ik ben 't. bernau. Gij? En waar is mijn Werner? (Hij vertrekt Spoedig en ngter het tooneel hoort men hem Werner roepen.) ELFDE TOONEEL. frank; alleen. Hemel! Hemel.' wat is dat! Vlammende woede in de oogen van den grootmoedigften man! Of kan iedere fnoodheid onder het masker der deugd bedriegen! Neen, zoo diep liet de Hemel den mensch niet vallen! . Ik oud ongelukskind kende immers zijne geltrengheid tegen meinëedigen, en echter... en echter, die goedwillige gelaatstrekken, deeze innerlijke, vriendfchappelijke deelneeming... Wie zoude dan de verbo'rgenfte plooijen van zijnen boezem niet ontdekken ? Hoe friet hij mij, oude, arme man! niet van zich los; hoe fpoedde hij zich , om mijn bederf te verhaasten ? (Hij gaat ikten, en ziet in droefheid verzonken op den grond.) TWAALF-  B L IJ S P E L. 33 TWAALFDE TOONEEL. FRANK, WILHELMINA. WILHELMINA. Vader 1 FRANK. Wat moet ik, kind', wat w'lt gij? WILHELMINA. Gij hebt geweend , mijn vader! waaröm weendet gij? Ik heb dat nog nooit gezien, dan als gij van mijnen kleinen broeder fpraakt, dien gij in Duitschland agterliet. QZi droogt hem met haar wit voorfchoot de oogen.) FRANK. Bemint gij mij wel recht, Wilhelmina ? WILHELMINA. Ja, voorzeker, lieve vader! FRANK. Wilt gij ook wel gaarne iets, mij ten gevalle, doen ? WILHELMINA. Deeze vraag doet mij ook zeer. Was ik dan ooit onwillig? FRANK. Nu goed ; dan zult gij mij ook thans volgen. Deezen dag nog zal ik u eenige mijlen van C hier  34 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, hier naar eenen braaven man laaten brengen, bij wien gij zoo lang zult blijven, tot ik u afhaal. WILHELMINA. Hemel! wilt gij uwe Wilhelmina verftooten ? FRANK. Neen , mijne lieve! neen. Maar het is voor een tijdlang raadzaam, opdat gij met de fnoodheid der menfchen niet zoudt bekend worden. Hoor, mijn kind! het fmart mij , dat ik 't u moet zeggen: Daar zijn menfchen, die de beeldtenis der braafheid op het voorhoofd, en de blaakendfre menfchenliefde in den mond voeren, en echter met een lagchend gelaat hunnen broeder in 't verderf Horten. Daar zijn menfchen , die niet één' fchelling van hunnen overvloed tot troost voor eenen ongelukkigen geeven. Daar zijn anderen, die dan flechts lagchen, als zij een onfchuldig meisje, als gij zijt, eeuwig ongelukkig hebben gemaakt. Maar gij zult nooit zoodanigen kennen. Kom, mijn kind ! wij zullen befluiten; ik zal een' brief fchrijven , dien gij zult medeneemen, en gij kunt ondertusfchen u tot eene korte reize vaardig maaken. DER-  li L IJ S P E L. 35 DERTIENDE TOONEEL. VAN BERNAU, WERNER. WERNER. Maar, heer kaptein! gij zijt immers geheel buiten adem ! Ik dacht dat de vijand in alle hoeken was. BERNAU. ]k wilde fiechts fpoedig hooren , of gij mij zult beliegen. Werner! ik wil op mijne weldaaden niet roemen; maar 't is u bekend i wat ik deed. WERNER. Bij den Hemel 1 beter dan een vader deedt gij l Ik beminde u ook, als kind ; hoe dikwijls kuchte ik dankbaar deeze hand , toen ik u nog met geen' baard vreesde te krabben. Merkte gij niet, wanneer ik als tamboer met u op de wagt trok, dat ik veel ftouter op den trommel fioeg ! gantsch trots ging ik agter mijn' vaderlijken verzorger , drom , trom , rrom , dom , dom ! (Hij gaat zeer majesiueusch over het tooneel.) Als muskettier riep ik , als gij de wagt hadt, een geheel ander: afgelost! en als g:j de ronde deedt, riep ik het: wer dal zoo helder als ik't met mooglijkheid roepen konde. Bij mijne ziel , reeds honderdmaal wenschte ik eiken kogel voor uwe borst, met mijne liefde te kunnen opvangen; waarachtig! ik ben, wel is waar, Hechts een onC a der-  36 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, deröfUcier, maar ik heb nochtans een hart, gelijk een ander. b F, r n a u. Gij zijt brnaf, Werner! beantwoord mij dus uit dankbaarheid mijne vraag met waarheid : Bemint gij Wilhelmina ? WERNER. Ik, heer kapten ? Ja , nu dan, ik min haar een weinig ! maar 't is eene zoo ernftige, gansch eerlijke liefde, geene overftijgende drift, als anders. BERNAU. Wilt gij ze wel hebben ? WERNER. Hce, heer kapitein ! Ik? Wilhelmina? bernau. Nu tot uwes kapteins gemaalin wilde ik zeggen ? WERNER. Voorzeker gaarne. Zij verdient het. bernau. Neen! gelukkige man, gij zult haar eeuwig minnen! zij zal u eeuwig minnen! o Werner! verblijd u toch met m'j, verblijd u! Gij w'it niet ? Werner; ernftig Heer kaptein! Zoo bitter fchertstet gij nog nooit met Werner. Ben ik dan verliefd? had ik dan oogmerken met Wilhelmina? bernau. Ga flechts , dwarshoofd ! fpoedig , roep uwen va-  B L IJ S P E L. 37 vader... den waard, den waard wilde ik zeggen, loop , W.erner, fpoedig ! VEERTIENDE T 0.0 N E E L. van bernau; alken. Neen , nog nooit heb ik zulk eene blijdfchap beleefd! welk godlijk vergenoegen, eenen deugdzaamen grijsSart Zijne rust en eenen rechtaarten zoon weder te geeven ! Door dit zalig denkbeeld vergeet ik Wilhelmina! o Zijn wij menfchen dan voor zulk eene wellust vatbaar! VIJFTIENDE TOONEEL. van b.ernau, frank. frank; aan zijne voelen. Mijnheer! ontferming' bernau. Wat is 't ? FRANK. Kon dan nVjn ouderdom uw hart niet vermurwen ? Kunt gij dan, gij dan ook, een' oud' man ongelukkig maaken ? bernau. Ongelukkig 1 wa«r is dan 't ongeluk ? wat zeide Werper ? frank. ' Hij zoekt mij door 't ganfche huis, om mij aan C 3 ds  38 HET WINTERKWARTIER IN AMERIKA, de dienaars van 't gerecht over te leveren. Ach J mijnheer! ik had zulk een kinderlijk vertrouwen, en... BERNAU. Hoe ? gij ■ fpreekt van gerechtsdienaars, wat zullen die ? frank. Hemel! zij vraagen naar mij. Op wiens aangeeving komt dan het arrest ? bernau. Gij fchertst, oude! Weet gij de blijdfchap reeds, die u tceft ? Gij omhelst mij niet ? Wilt gij nog ééns ondankbaar zijn ? frank. Ik ben buiten mij-zelven, mijnheer! QHijzet zich) Blijdfchap! .. omhelzen !... bernau. Frank! gij bedroeft mij. ZESTIENDE TOONEEL. van bernau, frank, gerechtsdienaar, gerechtsdienaar. Paulus Frank, de eigenaar van dit huis , moet mij , op bevel der Overheid, zonder weigering, volgen. bernau. Waaröm moet hij volgen ? Wat deedt hij ? frank;  B L IJ S P E L. 39 frank; bij zich zeiven. Zon de boosheid zoo ver gaan ! gerechtsdienaar. Zoo veel als ik heb gehoord, gefchiedt het, op requifnie van eenen Engelfchen krijgscommisfaris, dewijl hij ten nadeele van 't parlement heeft gelproken. frank. Hemel! is 't mooglijk ! BERNAU. Ha! Tunder ! waar is die duivel? {Hij trekt dm degen, en loopt naar de deur, terwijl Werner met Wilhelmina aan zijn' arm binnen treedt. ZEVENTIENDE TOONEEL. van bernau, frank, gerechtsdienaar, wilhelmina, w e r n e r. werner. Neen, heer kaptein ! houdt flechts dat goede meisje een weinig; ik, ik zal den fchurk in ftukken houên. wilhelmina. Waar is mijn vader? frank. Kind ! wat deert u ?.... (Bij haar gaande, en haar hij de band neemende.j) C4 wil-