p  ft I E U W È VADERLANDSC HE BIBLIOTHEÉK.   NIEUWE VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN WETENSCHAP, KUNST E N SMAAK. * ■ Mes, -wat gij wilt, dat u de menfchen zullen doen, doe gij hen ook alzoo. JESUS CHRISTUS. DERDE DEELS EERSTE STUK. Te AMSTELDA M, bij M A R T I N U S de B R U IJ N, Ia de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MD C C X GIX.   UITTREK ZELS en BEOORDEELÏNGER Verhandelingen rakende den Natuurlijken en Geopenbaarde» Godsdienst. Uitgegeven door teijlers G»%leerd Genootfchap XVII Deel. Te Haarlem, bij J. Enfchedé en Zoonen, en J. van Walré, 1797- 534 Jj» gr. Oiiarto. De prijs is f 3 - 15 - : (Tweede Recenfie.} De derde Verhandeling, in dezen Bundel voorhanden; is van den Burger, itfr; RHljNVis feith. — Geheel kunnen wij ons verëenigen met de mtipraak der Beoordeelaren , „ dat dit Andwoord in een mecsterlij„ ken fttjl en vol gcvocls gefchrevcn is." — Ecnc korte fchets van de gruwelen , welke, zoo wel bii de Romeinen , als later onder dc Christenen , de Staats-Godsdienst heeft te wege gebragt, gaat bij wijze van inleiding vooraf, en brengt hem tot dit belluit, dat de oppervlakkige befchouwer die vraag , „ mag ' het burgerlijk beduur ecnigen invloed uitöeferien op " zaken van 'Godsdienst?" uit hoofde van zoodanige gruwelen ; ontkennend beandwoorden zou. — Doch * bewust, dat geen Staat gelukkig en waarlijk vrij zijn kan Zöndef goede zeden, en dus zonder Godsdienst, — zal het 'er in de eerdé plaats vooral op aankomen, te onderhoeken , in hoe verre de Godsdienst van je s us meer dan andere Godsdienften den Staat in de hand werke, ten einde daaruit te berekenen , de waarde van zijnen invloed op de Vrijheid , en dus op het geluk des Volks. Met dit onderzoek houdt hij zich in de eerjte plaats onledig — en wel ten betoge , welke zeden verëischÊ worden , om de Waare vrijheid onder een volk te beuren • — waarop de invloed van jesus leer , naar 't eenvóuwig voorfchrift van 't Euangedie , op dezelvef wordt aangewezen. „, , ' Hij begint met een fclioon betoog van het naauW verband tusfehen Vrijheid en waare gelijkheid, beftaande in gelijkheid van rechten, waarbij de wet vöor allen gelijk is Dit naauw verband doet hem, ten flot, beweeren , dat, wie voor Vrijheid ijvert, en gelijkheid poo«'tte weeren, of nimmer over de eerde grondig nagedacht heeft, of oogmerken in zijn hart verbergt, aait welke de zuivere daardelling der Vrijheid ten hinderpaal Verdrekken zoude. NIEUWE VAD. BIBL.IIÏ. DEEL. NO. I* A «JJ  a vrrh. rak. den nat. en ce0penb. godsdienst, Hij telt vervolgends op de edele hoedanigheden, welke deze gelijkheid voorönderftelt, — gevoel, voor reële menfchenwaarde, zuivere belangeloosheid voor ons zelf, én uitgeftrel'te heerfchappij over onze zinnelijkheid, 'die ons de armoede geen wezenlijk onheil, den rijkdom geen wezenlijk heil doet fchatten: — doch behalven deze, die zich meestal bepalen tot onze denkwijze, noemt hij eene reeks van bevallige deugden op, die alleen de verlichting tot heil des volks kan doen werken. Dezelve #jn , — Achting voor de heiligheid des Huwelijks , en geneigdheid tot hetzelve; — nijverheid, arbeidzaamheid , fpaarzaamheid; — onbepaalde eerlijkheid en ongefchonden verkleefdheid aan zijn ééns gegeven woord; — mensculierendheid en weldadigheid. — Dus betoogd hebbende , dat 'er zonder gelijkheid geene vrijheid,en zonder deugd en zeden geene gelijkheid plaats kan hebben, onderzoekt hij verder, in welk verband de Leer van je sus tot de zeden en de deugd ftaat, en welk volksheil zij , éénmaal ter goeder trouw in praktijk gebragt, vermeerderen, welke volksrampen zij vernietigen zou. Gaarn volgden wij hier voetltaps den Schrijver, wanneer hij zijne algemeene gronddelling ftaaft, dat naamlijk de leer van jesus overal gelijkheid predikt, en juist alle die deugden beveelt, die dezelve natuurlijk voord moeten brengen; alle die ondeugden in den wortel beftrijdt, die ze immer zouden kunnen verhinderen of ftremmen. Ons bellek gedoogt dit niet — hoe fchoon en bevallig ook de Zedeleer des Euangeliums hier gefchetst wordt. Alleen ftaan wij bijzonder ftil bij 't geen de Schrijver aangaande het gebrek van aanprijzing der Vaderlandsliefde in het Euangelie aanvoert , waarvan de reden moet gezocht worden in het grootc oogmerk van jesus, om, niet eenig bijzonder volk, maar het geheele menschdom, gelukkig temaken, — waarbij dus de onverlichte Vaderlandsliefde, beftaande in een vooroordeel of natuurlijke geneigdheid voor een of ander Land of Volk , en wel doorgaands ten koste van alle overige volken, als ten éénemaal ftrijdig met dat algemeene doel moet worden befchouwd; terwijl integendeel, alle die deugden , welke den echten Patriot uitmaken, in het Euangelie ten fterkften worden aangeprezen. Dit echt Pttriotisme is bij hem die beredeneerde liefde tot het \ Va-  UITGP.G. DOi.R TEIJLFRS GODGEL. GENOOTSCHAP, g Vaderland, welke aan de algemeene liefde tot het menschdom ondergef'cbikt is. Ter verdere daving van zijn hoofddoclwit beroept F. zich op de algemeenheid van de Euangelifche Zedeleer; tevens daarop, dat dezelve uit bronnen afgeleid en door beweegredenen onderfteund wordt, die derzelver voor* fchriften verheffen boven de driften en valfche uitleggingen van het eigenbelang, boven de verzoekingen der rijke of vermogende ondeugd , en tot zoo vele Godsverè'eiïngen maken. Het eerde van deze twee Stukken brengt hem op het onbedaanbare der éénhoofdige of familie-regcering met de grondflagen van het Euangelie, als zijnde de waare gelijkheid, opgefloten in de leer van het Euangelie , hier mede geheel tegendrijdig. Even weinig ftrookt daar mede de Kerklijke heerschzucht van zoo vele Opzieneren der Gemeente. Dit leidt hem op twee tegenbedenkingen , waarvan de ééne ontleend is uit jesus gezegde aan pilatus „ Mijn Koningrijk ,, is niet van deze wereld;"" de andere behelst, dat ook de Apostelen predikers waren van eene lijdelijke gehoorzaamheid aan de Koningen en Overheden. — Meesterlijk doodt F., in het eerde geval, zijne tegendanders met hunne eigen wapenen: toonende, dat, ging hunne tegeubedenking door, voorzeker de Staatkunde door het Euangelie moest worden veroordeeld. — Niet onduidelijk geeft hij bij deze gelegenheid te kennen , hoe hij zoo Vel den Eed, als het Oorlog, voor ftrijdig houde met de Grondbeginfeien van het Euangelie. Ten opzichte van de tweede merkt hij aan: i. Dat de Apostelen, die zdve zich meer dan ééns aankantten tegen de bevelen der Overheden, en verklaarden, God, meer dan menfehen, te moeten gehoorzamen, hier mede niet an« ders bedoelden, dan gehoorzaamheid in al wat redelijk en billijk en geenzins ftrijdig is met eene goede confeLntie: 2. Dat de bedoeling dier voorfchriften geheel be-> hoort in die tijden, toen het Christendom onder de be~ fchuldiging lag van Voiksberoertcn te dichten — terwijl, 3. De bevelen op den tegenvvoordigen tijd geenszins toepaslijk, zijn , naardien de Vorden en Grooten der aarde mede tot het algemeen gezelfchap der Christenen behoren , en zich dus aan de algemeene wet , die gelijkheid ten gevolge heeft, hebben onderworpen. De oplosfing dezer twee tegenbedenkingen verdient in 't bijzonder te worden gelezen. — A a Na-r  4 VEUH. RAK. DEN NAT. EN GECpENB. GODSDIENST, Nadat hij eindelijk de edele bronnen der Christelijke deugd, reine liefde tot God en den naasten, en de kragtige beweegredenen tot dezelve, de vergeldingen in de eeuwigheid, ontvouwd heeft, belluit hij, dat, zonder den invloed van den Godsdienst van je sus, ook de beste pogingen voor vrijheid en menfehengeluk, ten ééneniaal zullen mislukken. — Dit voert hij in eenige bijzonderheden breder uit, waarbij hij, na dit in 't algemeen betoogd te hebben, dit eerfte gedeelte zijner Verhandeling met deze merkwaardige taal eindigt. —■ ,, Dan ik zou dit alles maar ten halven betoogd heb„ ben , indien ik hier niet voor 't laatst de aandacht ,, lupaald voor onze tijden en zeden vorderde. Ja ook ,, in alle tijden en bij alle zeden zou 'er geene waare vrijheid en gelijkheid onder een volk kunnen plaats hebben , zonder den invloed van den Christelijken Godsdienst; maar verönderfteld, dat dit anders wa„ re; dan nog durve ik den ftoutften tegenfrrever vrij„ moedig vragen, of dit voor onzen tijd eenigzins rao,, gelijk zou zijn. — De groote omwentelingen in Eu,, ropa beginnen in eenen tijd , in welken alle die ge- breken, die de weelde, een lang despotismus, en een ,, naar hetzelve en naar duizend wereldfche belangen ,, misvormd Christendom gewoon zijn voord te bren- gen, den hoogden trap van volkomenheid onder ons ,, bereikt hebben. Het licht is opgegaan , maar daar „ zijn noch phijlifche, noch moreele krachten , om in hetzelve te wandelen. De mcesten ftaren 'er zich ,, blind aan, en Horten, dweepende voor hersfenfehim,, men, in afgronden; en die hen op hun pad wenfehen „ te volgen, voelen 'er zich magteloos toe, of worden ,, 'er door anderen in verhinderd. Duizend edele gevoelens en grootmoedige opofferingen blinken in boeken en gefchriften , en rollen dagelijks van dui„ zenden van lippen, maar het eigenbelang en dat ramp- zalig Egoïsmus, dat de weelde nooit nalaat voord te ,, brengen , en dat dikwerf voor een klein fchijnbaar eigen voordeel een geheel Vaderland in de waagfchaal „ Helt, heerfchen in de meeste harten. De driften zijn „ door lange tocgevenheid toomloos geworden, en vol„ doening van zinnelijke behoefte is de eenige zalig„ heid. Wat zal, ik herhaal het, in onze ten eenen5, maal bedorven famcnleving die deugden doen geboren worden, zonder welke de vrijheid niet bewaard kan „ blij-  ÜITGEG. DOOR TEIJLERS GODGEL. GENOOTSCHAP. 5 , blijven; die getrouwheid in het gehoorzamen aan de wetten voordbrengen , zonder welke wij in alle de " ijslijkheden der regeeringloosheid vervallen moeten; „ die menigvuldige opofferingen met vreugde doen vol„ brengen, zonder welken wij nimmer eene waare ge„ lijkheid onder ons zullen zien bloeijen : zo het de „ Godsdienst van je sus niet is? Die Godsdienst, wel„ ke hoe verbasterd, nog duizend deugden onder het „ menschdom heeft voordgebragt, en talloze ondaden „ verhoed ; die , in de verfchillende landen , daar hij „ aangenomen was , den graad van zedelijkheid onder „ de menfchen , naar zijne meer of mindere verbaste„ ring, bepaalde, en wiens geheele verlating in het na„ buurig Frankrijk gruwelen veroorzaakt heeft, daar de „ menschheid van te rug beeft, en die het nageflacht ,, met moeite geloven zal." — ,, Ik mag dus, dunkt mij, met grond het eerfte gedeelte der opgegeven vraag met ja beiindwoorden. " Ja, het burgerlijk beduur, dat de verbetering van de " 'zeden des volks voor het eerfte hoofddoel zijner zor" gen moet ftellen, mag en behoort ook'op zaken van „ den Godsdienst in te vloeijen, als zijnde het laatfte „ het eenigfte middel, altaus voor onzen tijd, om het 5, eerfte te bereiken. " — In het tweede Deel der Verhandeling bepaalt hij den aart en de uitgeftrektheid van dezen invloed. — Hij is 'er verre af, om het burgerlijk beftuur eenigen invloed toe te fchrijven op het geloof, omtrend het leerftellige. Anders is hij van gevoelen omtrend de zedeleer. ■ Het onbeftaanbare en onredelijke van zoodanigen invloed op de leere des geloofs, de rampzalige gevolgen daaruit voordvloeijende voor den Godsdienst , en voor 't geluk van 't menschdom, worden met levendige verwen getekend, en hier en daar uit de gefchicdenis, vooral van ons Vaderland , opgehelderd. Wat integendeel de Zedeleer betreft, op deze wil hij, dat uit hoofde van den invloed derzelve op gelukzaligheid , het burgerlijk beftuur wel degelijk zal invloeijen , wendende alle zorgen aan , ten einde dezelve in hare oorfpronglijke zuiverheid geleerd en betracht worde, ('t Geen hierop ten algemeene betooge van dit voorftel wordt gezegd, is, onzes erüchtens, de zwakfte zijde de-zer geheele Verhandeling, 't Komt hier zeer veel aan op 't geen men vcifta door invloed te hebben op geloofsleer of zedeA 3 kun»  6 VER.El. R/-K. DEN NAT. EN GEOPENE. GODSDIENST, kunde. — Het burgerlijk bewind mag en moet zich laten gelegen liggen aan daden, doch de invloed op denkwijze en gevoelens , dezelve mogen de geloofsleer of de zedekuntle betrefl'en, is, onzes erachtens, volmaakt dezelfde. Zoo min het burgerlijk bewind vermag mij voortefchrijven, wat ik geloven moet aangaande de leer der verzoening, zoo min vermag zij mij voortefchrijven, hoedanig mijne denkwijze zou moeten zijn omtrend de pligten jegens mijne vijanden, of omtrend den pligt van reftitutie van toegebragt nadeel. — En, aan den anderen kant, ftrekt die invloed zich niet verder uit , dan de bevordering van Godsdienftige kundigheden, dan is in eene Christelijke Maatfchappij (en als zoodanig befchouwt F. onze burgerlijke Maatfchappij) — de bevordering van het geloof aan God, zijne Voorzienigheid, en belonende en ftralfende Rechtvaardigheid niet minder belangrijk, dan de bevordering van de kennis der Euangelilche pligten. Doch het oogmerk van F. is hier zeker geheel anders geweest, dan zijne uitdrukkingen febijnen te kennen te geven; immers in 't vervolg wil hij, dat het burgerlijk beftuur zorge voor de prediking van algemeene grondwaarheden, erkend bij alle Christenen, tot welke fecte ook behorende.) — Thands fchetst hij dan dien invloed. — Hij bepaalt dezelve tot de volgende ftukken. ï. De Nederlandfche Maatfchappij, eene Christelijke 'Maatfchappij zijnde , behoort niemand , dan die een Christen is, het Ambt van Overheid te bekleden. — a. Het burgerlijk beftuur draagt zorg, zoodanige grondwaarheden te handhaven, met welke de geheele Christelijke Zedeleer zou vallen. — Deze zijn geloof in God den Schepper en Regeerer van alles ; — geloof in het gezag der Openbaring in 't gemeen, en vooral der Christelijke — en eindelijk in de heerlijkheid van je sus, befchouwd als de Zaligmaker der menfehen, de Leeraar der Onfterflijkheid. 3. Inftandhouding en befcherming van den Openbaren Godsdienst. 4. Zorge voor de opvoeding der Jeugd in de Scholen, en wei voor eene Christelijke opvoeding; volgends den algemeenen Geest des Christendoms. Bij deze voegt hij nog eenige meer algemeene middelen, om aan dat groote doel bevorderlijk te zijn. I». Het publiek bewind moet zelve geene gelegenheid u-  ÜITGEG. door teijlf.rs godgel. genootschap. 7 laten voorbijgaan, ten einde deszelfs ongeveinsde hoogachting voor den Godsdienst, en deszelfs voortreflijken Leeraar, aan den dag te leggen. 1. De Zondag moet zoo plegtig immer mogelijk worden gevierd. 3. Het burgerlijk bewind toont duidelijk in zijne voorfchriften, zelfs aan de verbindende kracht der Zede wetten van het Euangelie te geloven , en die te eerbiedigen. 4, Het invoeren van een eenvouwigen doch ftaatlijken bededag , niet in den ("maak van 't vorig beftuur , maar waarbij de Uitfchrijving zoo algemeen Godsdienftig als mogelijk wierd gemaakt. Doch wie ziet niet, dat zeer vele van deze aanmerkingen, ja zelfs alle , als gebouwd op dat ftelfel , dat de Nederlandfche Maatfchappij eene Christelijke blijven zou, ten éénemaal vervallen, zoo door de goedgekeurde Conftitutie, als door het Decreet rakende de affcheiding van Kerk en Staat. — Het nadeelige en gevaarlijke voor de Maatfchappij van deze ftappen (voor zoo verre hier door ons publiek bewind geen Christelijk bewind blijft , maar ook Niet - Christenen daartoe den toegang hebben,) perst hem eenige zeer ernftige Aanmerkingen, der overweging dubbel waardig, af, en met welke hij deze Verhandeling fluit, voegende echter, bij wijze van bijlage , nog eenige ophelderende aanmerkingen daarbij. — De laatfte Verhandeling (verre de kortfte) is van den Remonftrantfchen Kerk-Leeraar rogge. Ook deze onderfcheidt zich, in de wijze van behandeling vooral, van de voorgaande. Drieledig is zijn onderzoek aangaande de Rechten, — aangaande de pligten van het publiek beftuur omtrend den Godsdienst, en nadere bepaling van den invloed van 't beftuur op den Godsdienst. Hij gaat in de behandeling der twee eerPe ftukken in dier voege te werk, dat hij de gronden voor een. Heilig en ontkennend andwoord opgeeft. — Voor het eerfte ftuk, of het publiek beftuur eenigen invloed mag uitoefenen op den Godsdienst, pleit de invloed, dien de Godsdienst, onbetwistbaar, heeft, op het geluk derMaatfchapp'ne, doch ftaan hier gewigtige gronden tegen over, — Alle zaken van Godsdienst, voor zoo verre zij in geen tweeftrijd komen met die goederen, waar over de MaatA 4 ie hap-  B' VERH. RAK. DSN NAT. EN CEOPBNB. GODSDIENST, feliappij aan het beduur eenig recht heeft opgedragen, behooren onder die genen, welker rechten de leden der Maatfchappij zich hebben voorbehouden. Iet, waar over de mensch geen magt heeft, kon hij aan niemand opdragen, dus ook geene zaken van Godsdienst, omdat niemand meester is van zijne overtuiging. — Nog beflist hij niet. Het tweede ftuk, de verplig* ting van het beftuur omtrend den Godsdienst wordt eerst, en wel in dien zelfden fmaak, behandeld. — Het beftuur (dus redenkavclt men) is verpligt zich omtrend den Godsdienst te bemoeijen, uit hoofde van deszelfs invloed op het algemeen volksgeluk, en uit hoofde van de meerdere kragt, die voordvloeit uit den invloed van 't publiek beftuur. — 's Volks heil de hoog/Ie wet moet hier ten regel ftrekken. — Hij brengt dit vervolgends ter toetfe; waardoor deze redenering terftond veel van hare kragt verliest: vooral daar die vraag, of de Gods-, dienst,' zonder handhaving des beftuurs, noodwendig moet vervallen, ontkennend wordt beandwoord. — Dit ftuk wordt breedvoerig behandeld. Treffend is vooral het ou-> derzoek, of de invloed van 't beftuur op den Godsdienst, in de daad, van eenige gelukkige uitwerking geweest zij? De voorbeelden, welke de jaarboeken der menschheid daarvan opleveren, fchrikken in de daad te zeer af, zoo dat men reden heeft, om liever geen' invloed hoegenaamd , dan een' zoodanigen te begeeren. In de derde Afdeling, waarin de invloed van 't beftuur Dp den Godsdienst bepaald wordt, heeft II. de opgegeven gronden nader ter'toetfe gebragt. Eerst geeft hij algemeene Hellingen op, die door beide partijen volmondig erkend worden, als, de Godsdienst is der Maatfchappij voordelig — de Maatfchappij heeft het hoogst belang bij den bloei van zuiveren Godsdienst: — de rechten van Ygeweten zijn heilig en dulden geene inbreuken; — het publiek beftuur moet zorgen voor de handhaving van Orde, rust en veiligheid in de Maatfchappij. Uit deze (tellingen leidt hij drie waarheden af. — Het befiuur belchermt allen Godsdienst en handhaaft den zeiven bij zijne vrijheid: — het zoekt denzelven te bevorderen, zonder de rechten van het geweten te beledigen; — het Waakt voor de orde, rust en veiligheid in de Maatfchappij, en vindt alleen hierin de grenzen, die aan die Godsdieuftige vrijheid en rechten palen Hellen. Op dit alles nu bouwt hij dit andwoord, op de voor-r  UITGEG. DOOR TEIJLERS GOÜGEL. GENOOTSCHAP. 9 gedelde vraag — Het burgerlijk beftuur heeft noch „ recht , noch verpligting , om een regtjheeks verpligten„ den invloed op zaken van den Godsdienst uit te oefc „ nen, die verder gaat, dan tot de befcherming van elks ,, vrijheid in denzelven, en deze weder gaat niet verder , ,, dan tot handhaving van de openbare rust en orde in de ,, Maatfchappij." ,, Ben regtftreekfehen verpligtenden invloed" zegt hij, doch misichien mag het bewind dan een zijdelingfchen invloed op den Godsdienst hebben? — Ook dit ontkent hij, en wel, omdat de rechten van 't geweten heilig zijn, en dus de één niet voor den ander kan of mag bepalen, welke Godsdienst de werkzaamfte of zuiverde zij. — Dit ontkennen is echter met die bepaling verbonden, dat zoodanige zijdelingfche invloed niet mag plaats hebben, voor zooverre dezelve eenige wijziging aan den Godsdienst kan geven. Doch aan den andereu kant erkent hij wel degelijk het Recht en de verpligting van het bewind, om invloed te hebben op zaken van Godsdienst, voor zoo verre deze invloed de rechten van 'c geweten niet beledigt of deszelfs zuiverheid fchadelijk is. — De middelen, die hij ten dien einde aan de hand geeft, ten einde het bewind den geest van Godsdiendigheid aanmoedige, zijn, het geven van een voorbeeld van zoodanige gezindheid, en dus in zijne eigen handelwijze den weïdadigen invloed van den Godsdienst op de goede zeden te betonen; voords het weren van alle fchandfehriften tegen den Godsdienst, het verbieden van zedebedervende boeken en het ftraffen van derzelver makers; (hierbij vinden wij eene voortrellijke aanmerking omtrend de verpligting van 't beduur, om den Godsdienst te verdedigen.) (*) — Eindelijk de uitbreiding van het rijk van waarheid en deugd, door het aankweken en bemoedigen van kunden, geleerdheid, wetenfehappen, verlichting, burgerdeugd en goede_ zeden. ,, Naar mate een volk dommer en zedenlozer is, naar ,, mate is het bijgeloviger, dweepzuchtiger en van den vvaaren Godsdienst, die met de uitfpraken eener geöe,, fende rede overëendemt, verder verwijderd," Zie (*) Veel min dat dan eenige beftuurende of wetgevende Vergadering diergelijke fcliriften , welke den Godsdienst lasureo., giet hQnorable msmie iu de Notulen zou ontvangen. A5  ■O j. van l o o Zie daar een verflag van vier Verhandelingen over dit belangrijk onderwerp. — Bij alle verfcheidenhéid die 'cv plaats heeft, komen toch de Schrijvers in velen opzichte overeen. Zelfs zal hunne verfchillende denkwijze te meer bevorderlijk zijn aan de regte erkentenis der waarheid. —• Het belangrijke van den" inhoud heeft ook de Beftuurers van dit Genootfchap bewogen, om dit Deel onder een' afzonderlijken tijtel voor elk verkrijgbaar te maken. Nagclalene Leerredenen van j. van i.oo. In leven Predikant te Ootmarfum , met een Foorrede door j. n. iJ.A c.ke , Predikant in 's Hage. Eerfte Deel. Te Utrecht, hij W. van IJzcrworst, 1798. Behalven het Voorwerk 408 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f3 ' 12 - = De Voorrede van hacke (om hiermede te beginnen) welke voor dit Werk geplaatst is, bevalt ons in het geheel niet. Over het algemeen moeten wij zeggen , dat zij een duister ftuk is, het welk niet dan na eene herhaalde lezing verftaan, en dan nog niet geheel verftaan kan worden, en deze donkerheid wordt geenszins uit het diepzinnige der zaken , maar alleen uit zijne wijze van voordellen geboren. Hacke bezit vooral de gaaf niet, om zich duidelijk uitte drukken, het welk echter één der eerfte verëischten der waare welfprekendheid is; of liever hij fchijnt tot die genen te behoren, die opzetlijk duister en raadzelachtig willen zijn, en het fchijnen verzworen te hebben, om zich ooit op de gewone wijs uit te drukken, alleen om bijzonder te'zijn, en zich daar door van andere Schrijvers en Sprekers te onderfcheiden. Hij doet zich rasch kennen, als een navolger van het Lavateriaanfche, waarin hij onzes oordeels niet gelukkig flaagt. In zijnen ftijl rs veel te berispen. Hij wordt misvormd door het inlasfchen van menigvuldige parenthefen, door het weglaten der voorzetfels, bij voorbeeld: God is de bron van waarheid, door het gedurig herhalen van eenige modewoorden, als menschheid, menfehenbeft.'inming, mcnfchengevoel, en vooral door de onnatuurlijk fte conftruetiën. Wie kent bij voorbeeld gebrekiger periode als deze: „ maar betrekkelijk het Christendom, ,, nimmer gunftig, maar wonderlijker, raadfelacbtiger „ dan nu, vertoonde zich, te dien aanzien, nooit het „ ka-  NA GELATENS LEERREDENEN. „ karakter van mentenen, van volken." — Een duidelijk Schrijver zou gezegd hebben: „ maar wat het Christendom betreft, het karakter van menfohen, en " van volken vertoonde zich ten aanzien van het zelve !' nimmer gimitig, maar nooit wonderlijker raadfelach„ tiger dan nu." Onder de zaken, welke deze Voorrede 10 zu:h bevat, is onze opmerking gevallen op eenige regels Bladz. 14. Zoo? werd ons"dan christus niet geleerd? Mij wordt ons geleerd; maar of dat zoo klaar enz. ', Wat de zaak betreft, ik heb hier klagte tegen velen 11 mijner broederen (een gefprek in Utrecht kan wel gezwegen worden, maar wordt daarom niet vergeten) "1 en wat de wijze hoe betreft, oprecht klaag ik hier mij „' zeiven aan."' —Wij verwonderen ons geenszins, dat deze plaats aan niet weinigen zeer mishaagd heeft. Indien hacke klagten heeft tegen velen van zijne broederen, dat hij fpreke, dat hij onbewimpeld fpreke, dat hij namen noeme ! waar toe is nu zijn raad&laehtig voorliet meer gefchikt, dan om velen te doen gisfen, en nadelige vermoedens tegen velen zijner broederen, die het volkomenst vertrouwen verdienen, bij hun te verwekken ? daarenboven wie heeft hem toch tot Generaal Superintendent gemaakt, om op zulk eenen hogen toon te fpreken ? liet is als of hij de man is, die orde onder zijne broederen moet houden, en voor wiens dreigende wenken men moet beven. _ Met één woord, wij vinden deze trek zeer onvoorzichtig, onbroederlijk en meesterachtig; en dat te meer, wijl wij zeer hard twijfelen, of hij in de zaak wel gelijk heeft. Wij ftemmen volkomen met hem in, wanneer hij niet Hechts den geftorvenen, maar ook den levenden Christus wil gepredikt hebben. Maar wij weten niet anders, of dat gefchiedt niet Hechts in den Maag, maar ook doör zijne broederen allerwegen in ons Vaderland. Overal wordt christus verkondigd niet flechts, zoo als hij gekruist is ter verzoening der zonde, maar ook zoo als'hij leeft, en met de hoogfte magt is toegerust, om zondige menfehen te verlichten, te verbeteren, en voor den hemel te vormen. De denkbeelden, die hacke daarömtrend zegt te ürooijen, behelzen in de zaak volmaakt het zelfde, het geen ten allen tijde in de hervormde kerk geleerd is, en nog geleerd wordt, alleen met dit onderfcheid, dat het geen tot hier toe eeuvou-  12 J. V A n ï. O 0 wig en klaar gezegd is, door den Schrijver meer donker, in nieuvvgei'mede kunstwoorden, wordt voorgedragen. — Wat de Leerredenen van den uitmuntenden en nu zaligen van loo betreft, deze behoeven geene. aanprij. zing. Hij is door'zijne uitgegevene Leerredenen en andere Schriften bij ons met den grootlten lof bekend. Alles wat wij van de verdienden zijner vorige werken meermalen gezegd hebben , past ook volkomen op dit. Die uitvoerigheid, waardoor hij zijne denkbeelden te veel ontwikkelt, en tot het gene hij voordraagt, veel te veel woorden gebruikt, is altijd de groote fout van dezen Schrijver geweest. Wij hebben 'er meermalen onze gedagten over gezegd. Het zelfde gebrek heerscht ook in deze Leerredenen. Het is te bejammeren , dat een Schrijver van dien fmaak en welfprekendheid zich hier van niet heeft kunnen verbeteren. Zonder deze fout zouden zijne Leerredenen niets van dat vermoeijende gehad hebben, dat men nu bij het lezen wel eens gewaar wordt , en zonder deze fout zou dat roerende en die verbazende zeggenskragt, die ook nog, niettegenftaande het uitvoerige, in deze voordellen heerscht, ten éénenmaal onvergelijkelijk geweest zijn. — De vijf eerde Leerredenen van dit Eerde Deel maken te zamen één geheel uit. Zij handelen over de bekering. Het onderwerp der eerde is de aart der ware bekering, v. Li ontwikkelt hier, hoe dezelve gelegen is in eene verandering van denkbeelden — van begeertens, —. van voornemens — en van werkzaamheden. — De tweede gaat over de valfche bekering. De volgende (tellingen worden hier voorgedragen en uitgebreid : zij bekeren zich .niet tot God, die veel van de bekering, en hare noodzaaklijkheid, fpreken, maar niets doen, om dezelve te erlangen. — Hunne bekering is valsch, die maar gaat omtrend fommige uitwendige zonden, en niet omtrend de algemeene innerlijke verbetering van het hart. . Die bekering is valsch, die uit tijdelijke belangen, en lage oogmerken, gefchiedt. — Die eindelijk , die onbestendig is, en geene duurzaamheid bezit. — De derde handelt over de noodzaaklijkheid eener vroege bekering en wel uit de volgende gronden : vooreerst, wij moeten ons haasten om ons te bekeren , omdat de tijd in de ondeugd doorgebragt onherdelbaar verloren is ; ten tweeden, omdat de godzaligheid aan jonge lieden de bes-  NAGELATENE LEERREDENEN. 13 beste middelen aan dé hand geeft, om de uitbarftingen hunner ieigingen en driften voor te komen; en hun geheel gedrag te regelen , ten derden omdat ook jonge lieden nerven moeten, en hun flxrfüur onzeker is. — In de vierde Leerreden wordt de jeugd opgewekt tot eene vroegtijdige bekering door de herinnering van het oordeel naar Pred. XI: 9. — De Vijfde eindelijk handelt over de bezwaarlijkheid van eene bekering in den ouderdom. De Tekst' is Pred. XII: I. V. L. fchetst hier de kwade dagen, en betoogt daar uit de moeilijkheid van de bekering in den ouderdom. Op dit Stel van Leerredenen volgen negen andere, die ons nog des te meer bevallen, omdat zij merkelijk korter zijn 'dan de overige, en even daardoor het gebrek van uitvoerigheid in dezelve minder heerscht. Dit zijn regt lieve preken in die kortheid en in dien vorm, als onzes oordeels voor het gros der Tochoorers meest gefchikt 's, en dus het meeste nut kan aanbrengen. Zij hebben de navolgende opfchriften : manasse's voordel uit zijne vernedering 2 Chron. XXXIII: 12,13- Aarifpraak van joanne* den doper aan de Pharifeën en Sadduceën. Matth. III: 7—10. Het werk van den mes'si as. Jef. LXt: t. Het waarachtig getuigenis van huichelaren aangaande den perfoon van je sus Matth. XX11: 16. Kenmerken der valfche en ware Leeraars. 1 Cor. XII: 1—3. Pa ulus geen Dweper 1 Thesf II: 3. Paulus geen Verleider 1 Thesf. II: 3. Engelenzang. Luc 11: 13 , 14. Bij de Inwijding van een nieuw Orgel. Ff. C: 2. - Dc groote waarde der Euangelieleere aangeprezeni, en de Noodzaaklijkheid van derzdver openbare prediking hier uit afgeleid, wordt het Hervormd Genootfchap in deze dagen voor gefield , door biartinus e p p e n s , Predikant in dt Hervormde Gemeente te Leeuwarden. Te Leeuwarden, bij C. van Sligh, 1798. 124 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs isƒ i - II- i De Burger Leeraar E. door de tijds-omftandigheden, en daar in meer en meer toenemende ongodsdienftigheid en zedeloosheid getroffen, en met eene hartlijke zucht voor de inftandhouding van zijn Genootfchap bezield , wil in dit Stukjcn de aandacht zijner Land-  14 M. EI'PENS, DE GROOTE WAARDE DER EUaNGËLIEL. genoten bij de groote waarde der Evangelieleer, en de noodzaaklijkheid van derzelver openbare prediking, bepalen. Waarlijk een prijswaardig doel! — En hoe zeer zou het te wenfehen zijn , dat' de uitvoering aan deze zijne bedoeling beandwoorde 1 —Dan, hoe zeer wij ook zijn oogmerk prijzen, zoo moeten wij echter tegen de wijze van uitvoering rechtmatige aanmerkingen maken. Zeer veel zouden wij al aanftonds tegen het"Voorbericht kunnen aanvoeren, dan, om niet overtollig te zijn zij -dit ééne genoeg, dat de Burger E. ftellig zegt:'dat weinige fchrifien thands het licht zien , welke tot verbetering onzer Natie ingericht zijn. Welk gezegde zeker niet zeer tot lof van zoo vele waarlijk kundige en Godsdienst-minnende Schrijvers van dnzen/tijd ftrekt, die hunne krachten vcrëenigd hebben ,' en nog verëe'nigen, om deugd en Godsvrucht onder hunne Landgenoten te verbreiden, en van welken het niet moeilijk zijn zou een geheel aantal op te noemen , die hunne taak vrij beter dan de Burger E. volbragt hebben. _ Wat het Werkjcn zelf betreft , hetzelve beveelt zich noch door fpelling en fttjl , noch door eene geleidelijke voordragt en orde der behandelde zaken, aan. Hadt de Burger E. zijn opitel in eene of andere afzonderlijke oefening of gezelfchap van bekende vrienden voorgelezen , en het daar bij laten berusten ; hij zou ongetwijfeld veel beter gedaan hebben , dan daar 'mede openlijk voor den dag te komen. Het geen de man wil zeggen , is reeds meermalen en veel beter gezegd ; en „ fchoon zijn oogmerk geenszins is om over ""Hukken „ van geleerdheid te handelen , maar alleen , om een„ vouwige waarheden, eerst tot zijn eigen (lichting ont„ worpen, ook, was het mogelijk, min geoefenden tot „ hun nut en beftuur voortedragen;" is 'er echter ook voor dezen zulk een fchoone voorraad voorhanden, dat het niet nodig was, dezelve , door de uitgave van dit opftel, te vermeerderen. — De Burger E. neme ons deze oordeelvelling niet kwalijk. Wij houden ons van de gegrondheid derzelve verzekerd , en zijn overtuigd , dat waarlijk verlichte en kundige mannen , na de lezing van dit Stuk , met ons hem raden zullen, zoo lang hij geene gewigtiger zaken, en op eene andere wijze , voordbrengt , om achting te bewaren, zich van fchrijven te onthouden. — Onze recenfie en verdere aanmerkingen zouden te breed-  J. NEWTON, MERKW. EER. VAN DE BEKERING, ENZ. IJ breedvoerig - worden , zo wij hier proeven zouden willen aanhalen , waarom wij het voor tegenwoordig hier bü zullen laten. — Merkwaardig bericht van de bekeering , den godvruchtigen wandel en het zalig uiteinde van twee beroemde 'Leeraars in de Hoofdkerk van Engeland., onlangs overleden. Met naame wijlend de Eerwaarde Fleeren ric iiar d conijers , Predikant te Deptford. En william' romaine , Predikant te London. Met ' eene voorafgaande Leerrede over i Thesf. II: 8 , gehouden te Deptford, ter gelegenheid van het overlijden van den Eerflen, door deszelfs Vriend den Eerwaarden Heer joiian newton, Predikant te London. Uitgegeven door cornelis brem,Ouderling der Schótfe Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1798. 147 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - : - : Twee vrij uitvoerige berichten omtrend de op den Titel genoemde perfoncn, voor hun belangrijk, die dezelve van nader bij begeeren te kennen. — De Leerrede van newton is eene hartelijke en welmeenende aanfpraak aan de Deptforder Gemeente, over het verlies van haren Leeraar. — De Levensberichten bevatten al bet voorname, het welk in de twee Leeraars, van het begin tot het einde van hun leven, merkwaardig was. — Schets over de rechten van den Mensch, het algemeen Kerken- Staats- en Volkeren recht, ten dienfle der Burgerij ontworpen; als mede een tafereel van deelen , af deelingen en hoofdrukken tot een algemeen Bataafsch wetboek, beknoptelijk gefchetst door f. a. van !> . • marck. Te Groningen, bij de Wed. J. Bolt, 1 342 Bladz. ïh gr. OEtavo. De prijs is f 1 - 12 - : Zederd de jongde omwenteling heeft men in ons Vaderland zulk eene ontelbare menigte Gefchriften over de Rechten van den Mensch enz. in het licht zien verSchijnen; zoo vele onberoepen Schi'ijvers hebben hunne krachten aan dit onderwerp beproefd en nebben zoo vele onbekookte Hellingen, ongerijmde toepasüngen en onbegaan-  10 F- a. v a n d e r m a r c It ftaanbare bersfenfchimmen ter wereld gebragt en in da hersfenen hunner Landgenoten geplant, dat de meesten daar van aan het draayen en Suizebollen geraakt zijn. Uier van daan zoo vele overdrevene begrippen , vallche gevolgtrekkingen en met de rechtvaardigheid onbedaanbare vorderingen, die allen op rekening van de Vrijheid, de Gelijkheid en de Rechten van den Mensch eeiteld worden , nogthans niet zelden lijnregt daar tegen inlopen, en nergens anders toe dienen, dan om de vooringenomenhcid van anders denkenden te vcrflerkcn en dezen »n hunne mening te bevestigen, dat het ftelfel van Geli'ikhcid, Vrijheid, Rechten van den mensch, met den aankleve van dien, alle maatfchappelijke banden verbreekt met de rust en het geluk der Samenleving onbegaanbaar is, en dat derhalver> de invoering daar van op niets anders dan op den geheelen ondergang der ftaaten kan uitlopen* Om deze beide van hunne misvattingen en vooroordelen te genezen; om de eerden de palen van rechten en phgten en het Verband tusfehen dezelve te leeren kennen , en de anderen te doen zien, dat het door hun zoo zeer algekeurde ftelfel van Vrijheid en Gelijkheid, wel begrepen en verdandig toegepast zijnde, geenszins met het maatfchappelijk geluk en de goede orde onbedaanbaar maar integendeel veel meer gefchikt is , om dezelve te' bevorderen en duurzaam te vestigen, daar toe oordelen wij dit gefchrift van den Hoogleenïar van der marck ten uiterden nuttig. t ^.etzdYJi5s afgédeeldindertien Hoofddeelen,handelende 1. Over Natuur, wetten, verpligtingen en het famendelfel des Natuurrechts. II. Over aangeboren en onvervreemdbare rechten van den Mensch. III. Over de Rechten van eigendom der dingen. IV. Over Verdragen en Contracten. V. Over de Huwelijks maatfchappij. VI. Over de Ouderlijke maatfchappij. VIL Over het huisgezin of de huislijke maatfchappij. VIII. Over het algemeen kerkenrecht.^ IX. Over den oorfprong der Burgermaatschappijen. X. Over de verfcheidene Regeringsvormen. XI. Over de Rechten van Opper'magt of majesteit en derzelver gedeeltens. XII. Over de natuurlijke leerftellingen, ter handleiding tot dellige wetgeving in civiele en crimineels zaken. XIII. Over het algemeen natuurlijk recht der Volken. Men ziet hier uit, hoe vecle belangrijke onderwerpen in  SCHP.TS OVER DE RECHTEN VAN EEN MENSCH. i? in dit Werk in een Samenhangend verband verhandeld worden, en ieder die de kunde en het fehrander wikkend oordeel van den Schrijver — een man , niet minder door zijne uitgebreide geleerdheid dan door zijne Vaderlandlievende denkwijze en hem daarom overgekomen wederwaardigheden , vermaard flechts eenigzins kent, weet, dat hij voor dezen taak in allen deele berekend was , weshalven wij alle aanprijzing alhier overtollig achten. Jammer is het, dat in een werk, als dit, zoo vele onnaauwkeurigheden ten aanzien van taal en ftijl gevonden worden , welke het niet alleen eenigcrmate ontfieren, maar zelfs niet zelden eenige duisterheid en onduidelijkheid in de voordrage veroorzaken; iet, dat vooral in een wijsgeerig gefchrift van dezen aart, waar het dikwijls, in het geven van definitiën, op een enkel wel of kwalijk gekozen of geplaatst woord aankomt, zorgvuldig dient vermijd te worden. Wij willen echter door deze aanmerking , die wij met verfcheidene bewijzen zouden kunnen (laven , geenszins de innerlijke waarde van dit uitmuntend werk over het geheel verkleinen, maar integendeel aan hetzelve in allen deele recht latende wedervaren , wenfehen wij, dat de eerfte druk fpoedig uitverkocht, en de Schrijver daardoor in (laat gelleld moge worden, om het zelve bij eene tweede uitgave vaii zoodanige onnaauwkeurigheden te zuiveren. Tot eene proeve van 's mans fchrijfwijze en redeneertrant , bieden wij onzen lezeren het volgende aan , uit het negende Hoofddeel over den oorfprong der burgerlijke maatfchappijën. §. 127. Het waare oogmerk , waaröm redemagtige bewo,, ners dezer aarde, bezitters van eigendommen , ouders „ van nog onopgevoede kinderen en verëerers Gods „ zich famen in eene burgerlijke maatfchappij hebben ,, verëenigd, is en kan geen ander zijn, als (dan') dat „ ieder daardoor zoo veel meerdere gelegenheid beko- me, om naar zijne wezensbepaling in uitoefening zij„ ner pligten werkzaam te kunnen zijn , en zijne aan„ geborene en verkregene rechten krachtdadiger tegen alle verftoorders veiliger te handhaven , opdat ons„ doende het algemeen welzijn van hunne ingegr.aue „ maatfchappij, ja, zoo veel mogelijk, van 't gantfche NlfiVWEVA».BiBj..i«,DfiBi,.i\o. l. B „ meiiscfi-  18 f. A. VAN DER MAR O K' ,, menschdom bevorderd worde ; ten welken einde rij van hunne Natuurlijke Vrijheid zoo veel , en niets' meerder, hebben afgedaan, als ter bereiking van dit „ heilzaamst oogmerk noodzakelijk verë'ischt wierd." Van aangeboren' onvervreemdbare rechten egter kon nie,, mand hunner eenigen afdand doen', en dus heeft-elk „ dezelve geheel en al vrijelijk voor zich behouden, en ,, geen ander recht daarover: aan de burgerlijke roaat,, fchappij overgedragen, als (dari) de vere'enigde magt, „ om daar in onder allen de volkomene gelijkheiden „ vrijheid te befchermen en derzelver fchenders te ftraffen." §. 128. „ Dit algemeen welzijn van het vcrëenigde volk is „ en blijft altoos (altijd) de hoogde wet des burger- daats, welke , in het wezen van dien gegrond zijn- de, als Goddelijk moet geëerbiedigd worden, verbin„ dende niet alleen burgers, die geregeerd worden, maar „ ook ten krachtigden derzelver Reprefentanten of Re,, genten in alle Regeeringsvormen, vooral in eene zui,, vere' Volksregeering. Men maakt doorgaands een 011- derfchcid tusfehen het volk en deszelfs Regenten , ,, bijzonder in eene monarchale regeeringsvorm'; maar „ dit behoorde evenwel niet zoo te zijn, terwijl (de„ wijl) Regenten medeburgers en gedeeltens van 't volk ^9» blijven , al heeft men hen tot hoofden of vertegen„ woordigers van 't volk verkozen. Zij ontleencn toch s, alle hunne waardigheid van 't volk en moeten dies,, halve het volk in achting houden, of zij brengen „ zich zelve in kleinachting. " Si 129. ,, Regeering der burgerlijke maatfchappij is oors, fpronglijk 's Volks eigendom; gelet geen burgerdaat „ zonder Regeering en geene Regeering zonder gebied „ kan bedaan. Dit gebied moet ter uitoefening kunnen gebragt worden, om anderen van dezelfde maatfehap3, pij 'daar aan te doen gehoorzamen, en dus moet het„ zelve onweerffaanbaar zijn, of anders was het woors, denklank zonder zin , en de geheele maatfchappij 3, wierd dan wederom van eikanderen (malkanderen) ge9, fcheurd. Dit gebied is t crhalven oorlprongüjk bij 09 's volks meerderheid, waaraan, de minderheid onder- • ■ 3,- wor-  SCHETS OVER DE RECHTEN VAN DÉN MÈNSCH. I9 ij worpen is. Men moet egter dit volksgebied niet wik ±, lekeurtg maken en daaronder de aangeborene onver,, vrecmdbare Rechten vervatten, waar in geene meer,, derheid ooit kan in aanmerking komen; vermids deze onvervreemdbare rechten fteeds boiten 't menfche„ lijk gebied op zich zelve ftaande en ongefchonden ,, moeten blijven , al was (ware) het ook bij éénen „ tegen honderd — ja duizenden en duizendmaal duis, zenden." S- ' ,, Naar deze 's volks oorfpronglijke Oppermagt is de ,, meerderheid deszclfdcu volks geregtigd een vaste re„ geeringsvorm te beramen en alle oppermagt of aan ,, zich te behouden of aan anderen, 't zij in 't geheel ,, of 't zij vóór' een gedeelte, over te dragen, en wel „ op zulke bedingen en met zulke bepalingen, als het ,, overdragende volk naar zijne wijsheid ter bevordering „ van 't algemeen welzijn zal vermenen te behoren; aan ,, welke bedingen en bepalingen dan ook die geeiien , ,, die de overdragt van 's volks gebied tot zich nemen, ,, ftiptelijk gebonden zijn. " Achter deze Verhandeling is , gelijk de Titel zulks mede aanwijst, gevoegd een tafreel van Deelen, Afdeelingen er. Hoofdftukken tot ontwerp van een algemeen Ba~ taafsch Wetboek in civiele en crimintele Zaken;, waar in zekerlijk veel goeds gevonden wordt, en het geen wij dus , onder anderen , aan de aandacht der ten dien einde thands werkzame Commisfie durven aanbevelen. Rapporten, firekkende als Bijlagen, tot de Verzameling van Stukken, betreklijk de aanfielling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amfleldam, Tweede Stuk. Behelzende de Rapporten Nq. VII tot X. over de zuiverheid en de vervalfching der Dranken. Te Amfteldam, bij P. den Hengst en J. A. Crajenfchot, 1798. in gr. Octavo. De prijs is f: - 12 - : Het zevende dezer Rapporten loopt over het Regen' water, dat in Looden- en andere Bakken bewaard wordt. Het agtfte en negende — over het Schuiten-water, en het tiende — over de vervalfching van bieren, wijnen, en geestrijke dranken. Allen onderwerpen, inB 2 dé-  20 RAPPORTEN DER COMMlssiB dedaad zeer gewigtig voor de gezondheid der Inwoners van Amiïeldam , alwaar hedendaagsch , meer dan ooit, de onzuiverheid van iiet water, zoo wel wegens loodftof, als wegens brakheid van het Vechtwater, wordt ondervonden. De Rapporteurs laten hunne aandacht gaan over al het geen, tot het Regenwater, met betrekking tot de looden bakken , gooten , platten en de loodbefmetting daaruit ontftaande, behoort, en over de proefmiddelen gefchikt, om deze befmetting te ontdekken. De poederachtige zelfftandigheid, welke het lood, aan de lucht blootgefteld , door den tijd verkrijgt, en welke eene verkalking van lood is, houden zij voor de eerfte oorzaak der vergiftiging van het Regenwater. Het luchtzuur , en het zuur der planten, welke op de daken en gooten der huizen rotten , en het zuur doen ontftaan , ontbinden dit roest, of verkalkt lood, waardoor het als een metalliek middenzout , in het zelve water, ongemerkt zijn verblijf houdt. De beftendige afwisseling van zonnefchijn en regen , vochtigheid en warmte , bevordert de loodverkalking, door het zuur te vermeerderen, en wanneer dit water in looden regenbakken ltilftaat, wordt. hetzelve allerfchadelrkst. Dit is de algemeene verkorte fchets van het eerfte gedeelte van dit Rapport, over de oorzaken der lood-ontbinding in regenwater. De ongelukkige gevolgen van colijken, en verlammingen daaruit ontftaande, zijn bekend, en de Rapporteurs"laten , in het tweede gedeelte van dit Stuk, hunne aandacht gaan, over de wijze, op welke de Schadelijke vermenging der loodftolFen, met het regenwater, zou kunnen worden voorgekomen. Het barnfteen lak, wordt als beproefd aangeprezen, om, hoe zeer voor looden gooten, die aan verwisfeling van zonnefchijn en regen blootftaan, van minder nut , daar mede de fpruiten of de buizen en de pompbak zelve te vernisfen. De nokken der huizen zouden niet zoo als nu meestal gefchiedt met lood , maar met pannen, dienen gedekt te worden. Voor de gooten zoude het alles afdoen, indien dezelve , zoo als die van het Werkhuis , van fteen gehouwen waren. Ten minften zo die gooten van lood zijn , zouden zij met houten planken dienen gedekt te worden. In het derde gedeelte van dit Rapport bepalen zich Je Rapporteurs tot een onderzoek der proefmiddelen, op iet  VAN GENEESKUNDIG T0EV00RZICHT. 2ï het loodftoflijk water wat wijdlopig , omdat de vochten welke hier toe dienen, zoo algemeen bekend zijn. Zij prijzen het proefvocht van iianneman volgends de Amfteldamfche Pharmacopwa aan, boven het Wirtemburgfche, en met alle reden, omdat het eerfte, indien het water met ijzer voorzien is , dit ijzer , door tusfchenkomst van het wijnfteenzuur, niet doet kenmerken, maar het lood alleen aanroert, terwijl het laatst-, genoemde proefvocht beide metalen nederploft, en onkundige proefnemers bedriegen zoude. De Rapporteurs beüuiten dit Rapport met hun Adyjes ; „ Dat aan den Raad worde voorgedragen , dat aangezien het groot gevaar, dat 'er voor de gezond' heid van geheele huisgezinnen beftaat , wanneer 'er " van regenwater, dat met loodftoffen bezwangerd is, " wordt gebruik gemaakt, en de onwilligheid, die 'er bij fommige eigenaaren van huizen zou kunnen plaats " hebben, om, op verzoek van hunne huurderen , de " middelen, tot verbetering van dit kwaad, aan te wen" den; de Raad decrctcere, dat wanneer in zoodanig " geval het aanftaande Committé gebleken is, dat waarlijk het regenwater, uit hoofde van de daarin opge' loste loodftoffen, voor de gezondheid fchadelijk is, , het Certificaat van dit Committé genoegzaam zijn " zal, om den verhuurer te verpligten, de nodige ver,, andering ter verbetering van dit water te maken. ' Het overige van dit Advies bepaalt de wijze, hoedanig het Committé, nu de Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht genaamd, werkzaam zal zijn, om dit Decreet, indien hetéénmaal genomen is, behoorlijk uitte voeren. Wij vernamen onlangs, met veel genoegen, de nadere voordragt der Commisfie wegens dit zoo heilrijk Stuk, aan de Municipaliteit van Amfteldam; verlangden zeer naar een gunftig befluit; maar zagen onze hoop vervolgends te leur gefteld. Niet minder belangrijk zijn de twee volgende Rapporten over het fchuitenwater. De aandacht wordt hier gevestigd, op de navolgende zeef gewigtige (tukken: , iw. Het verèischtc om zeker te zijn, dat het wa«* "er, het welk hier ter Stede , door de verschwater" verkopers en de Brouwers wordt ingevoerd, zuiver en, „ geheel onfchadelijk voor de gezondheid is." 2°. Het verëischte, opdat dit water, éénmaal zui„ 'ver ingevoerd, zuiver biijve ; en geduurende den tijd, " C 3 » dat  £2 nAPPJP.TEN DER COMMISSIE „ dat het bewaard wordt, geene nadceligc hoedanigheden „ bekome>" „ 3°. Het beramen van middelen, om, indien moog,, lijk, te maken, dat 'er altoos zoodanige voorraad van versch water in de ftad zij , als nodig is' voor de „ confumptie der Ingezetenen, gedurende den ftrengften „ winter: en dat dezen altoos voor een zeer matigen „ prijs,het water kunnen bekomen,zonder dat de lang- duurigheid des ftrengen winters daarin verandering 5, veröorzakc." 't Is met zeer veel juistheid , dat deze drie zaken worden behandeld en onderzocht. ' Zij zijn van/ het grootfte belang voor de Stad Amfteldam en verdienen van elk Amfteldamsch Burger, die eenig belang in zijne gezondheid en welvaart iteld, gelezen te worden, 't is om deze reden, en ook omdat dit Stuk voor een uittrekfel naauwlijks vatbaar is, dat wij alleen uit het zelve verkiezen óp te geven den voorraad van regen- en fch uiten water, welke op zijn hoogst te gelijktijdig in Amltehlam kan aanwezig zijn, en welke, na eene naauwkeurige optelling, zoo van de Stadsbakken , als die van de Kerken en Godshuizen, buiten "de huizen der particulieren bepaald wordt, op 100,000 tonnen; welke voorraad niet genoegzaam is, om in Amfteldam eenen winter van 8 a 9 waken, zonder gebrek, uit te houden. Wij gaan over, tot het onderzoek, dat de Commisfie over de vervalfching van Bieren, Wijnen, en geestrijke Dranken, heeft in het werk gefield. Dit onderzoek is genoegzaam geheel fcheikundig. Het zelve onderfcheidt de fchadelijke van de onfchadelijke vervalfchingen, en merkt aan, dat de herkenmiddelen, naauwkeurig, onzijdig , en eenvouwig moeten zijn. Aan dit verëischte wordt volkomen voldaan. De vervalfching der Bieren bepaalt de Commisfie tot de Materiaalen; tot de bereiding van het Bier zelve, en tot het fchuitenwater, het welk tot het brouwen gebezigd wordt. De vervalfching des Azijns bepaalt de Commisfie tot twee foorten, waar van de eerfte toevallig is, en door de koperen kranen, bij de winkeliers in het vaatwerk gebruikt, wordt veroorzaakt. En waar van de tweede, door bijvoeging van Vitrioolzuur, om de zuurheid te bevorderen , gefchiedt. Het berkenmiddel van het Vitriool-zuur, wordt in het Murjate de barijte gevonden. Drie foorten van vervalfchingen der wijnen worden hier opgegeven, waar 'van de eer?  . VAN GENEESKUNDIG TOEVOORZICHT. 23 eerde, om de goede wijnen kleuriger en (makelijker te maken, onfchadelijk befchouwd wordt. De tweede waarbij men bedorven of flechte wijnen zoekt te herdellen, en- de derde,, de vervalfching, Welke door Metalen gefehiedt, voor de fchadelijkde gehouden wordt. Omtrend deze laatde foort zijn de Rapporteurs zeer uitvoerig. De vervalfching gefehiedt, door verfchillende middelen, overëehkomdig den eisen en den aart des wijns, welke vervalscht zal "worden, waar toe Loodwit, Koper, Arfenicum, Sublimaat, en Antimonium gebezigd "worden. Even als tot de vervalfchingen verfcheiden vergiften aangewend worden, even zoo zijn derzelver herkenmiddelèn onderfcheiden; na een uitvoerig en naauwkeurig onderzoek, beiluiten de Rapporteurs'met de volgende ondervindingen: „ Voor eerst, dat het Liquor Hahnemanni en het ge„ maakt Burg wal water, de algemeene herkenmiddelen, „ der Metaalöntbindingen, in Roode, Witte, Moezel„ en Rhijnfche Wijnen zijn; doch, dat deze beide her„ kenmiddelen, op eene aliezins beflisfehende wijze, ,, het Antimonium in Witte, Moezel en Rhijnfche wijj, nen, aantonen. ,,. Ten tweeden, dat, onder alle herkenmiddclen, het „ blanke ijzer dat gene is , het welk als een zeker en „ voldoend herkenmiddel, voor de aanwezigheid van ,, Koper, in alle de vier opgenoemde foorten van Wij- nen, kan aangemerkt worden. ,, Ten derden, dat het Wurtemburger probeervocht, „ voor een bijzonder herkenmiddel van het Arfenicum, „ inde verfchillende Wijnen, moet gehouden worden. „ Ten vierden, dat het geel koper de ontbinding in „ Sublimaat in Wijnen, allerduidelijkst, aanwijst, en „ dus, ten dezen opzichte, als een zeker herkenmid- del, kan befchouwd worden. „ Ten vijfden, dat het Zeezoutzuur de aanwezig„ heid van het Antimonium alkzins doet kenmerkenfl s, in rooden Wijn. B 4 Spe-  Sfj. J. C. TOE LAER , SPECIMEN MEDICUM. Specimen Medicum inaugurale fistens qtifeftiones varii argumenti, a joh. corn. toe laer, Hardervici 1797. Hardervici, apud E. Tijhojjr. 40 Pag. 40. Maj. Dat is: Geneeskundige Inwijïngs Proeve, behelzende Vraagftukken van verfchillenden inhoud, door joh. corn. toe laer, TT>e Burger toe laer behandelt bij gelegenheid van *-f zijne bevordering tot Doftor in de Geneeskunst in deze Inwijïngs Proeve drie Stukken. Eerftclijk, of het lams-vlies vocht (liquor amnii) mede tot voeding dient van het kind in de lijfmoeder: Ten tweeden, of het kind in 's moeders lichaam van de kinderpokjens bevrijd is; eindelijk ten derden, toont hij het voortreflijk nut van de bloedzuigers (hirudines) in de genezing fommiger kwalen, en wil dezelve derhalven in de hedendaagfche praktijk meer gebruikt en aangewend hebben. Met genoegen hebben wij deze proeve gelezen; de Schrijver geeft in eenen vloeijenden ftijl en oordeelkundig zijne gedachten op over de voorgeftelde Stukken. De eerfte vrage beandwoordt hij toeftemmende en brengt de voornaamfte bewijzen van verfchillenden aart bij, ten betooge, dat het kind in de lijfmoeder, althans in het laatItc van de zwangerheid, mede door het lamsvliesvocht gevoed word. In zijn andwoord op de tweede vrage, toont hij, zoo wel uit den aart van de fmetftoffe der kinderpokjens, als uit de plaats hebbende gemeenfchap tusfchen de moeder en het kind, nog in de lijfmoeder opgefloten , dat het ongeboren wicht door deze ziekte kan aangetast worden,en ftaaft vervolgends zijn gevoelen door bijgebragte waarnemingen , van geloofbare Schrijvers. In het derde Stuk toont hij het gebruik van de bloedzuigers in het genezen van fommige kwalen bij de Ouden reeds bekend , en ftaaft zulks door 't gezag cn de waarnemingen van latere en hedendaagfche Artzen. Gelijk de Schrijver in de twee eerfte Stukken toont wel bedreven te zijn in de Natuurkunde van den mensch , zoo geeft hij in het laatfte blijken van zijne gefchiktheid tot hct beoefenen der Geneeskunst, daar de Artz met verëischte voorzichtigheid allerhande middelen weet te beproeven, en bij de hand te nemen ter bereiking van gijn. kunstmatig doel, chris-  christophori SAXl, ORATIO HONORARIA. 5j christophori saxI Oratio honoraria, in Legis Regias patronos , habita publice die iSrao Martii Anno 1798 , cum Magiltratu Academico fe quartum abdicarct. Traie&i Batavorum,Ex Oflicina O. J. van Pad* denburg. 86 Pag. 40. Moj. De prijs is f 1 - : - : Dat is: StaatelijPe Redenvoering van christophorus s a x e , tegen de voorflanders van eene wet ten behoeve van het Koningfchap, enz. Deze buitengemeen groote Redenvoering, van welke wij naauwlijks begrijpen, hoe ze binnen het gewone tijdsbedek van eene Academifche Redenvoering heeft kunnen uitgefproken worden, is ons te laat ter hand gekomen, om dezelve op haar tijd aan te kondigen. Het gewigt echter van het verhandelde onderwerp en de wijze van behandeling, gepaard met eene uitmuntende verhevenheid van taal, noopt ons, om ook nu nog onzen Lezerett daar van verflag te doen, ten einde dit uitmuntende Stuk ook door onze aanbeveling meer algemeen bekend en gelezen worde. De Hoogleeraar gaat in dezelve het gevoelen te keer van hun, "die aan het Koningfchap eenen wettigen oorfprong toefchrijven, en hetzelve op dien grond verdedigen en voor onfchendbaar houden. Zij beweren namelijk, dat het volk weleer van het recht van gelijkheid afftand gedaan, en zich geheel aan de heerfchappij van een' eenigen overgegeven heeft, oordelende, dat de eenigfte fteun en zekere waarborg van duurzaam geluk en welvaart, in eene blinde onderwerping aan den wil van dien éénen, gelegen was. Wie echter is 'er, vraagt de Hoogleeraar, die heden ten dage nog durft ftaande houden, dat dit immer door eenig volk wel en wettig, in grondvergaderingen, met voorbedachten rade, en zonder kuiperij, gefchied zij, of die zich tot (laving van dit gevoelen nog van het armhartig argument van Jlilzwijgende toeftemming ten aanzien van hun, die nimmer om hunne toeftemming gevraagd zijn, durft bedienen? Daar ondertusfehen vele» voordanders van de Koninglijke en Vorilelijke waardigheden zich op de Oudheid beroepen, en het gezag van voorname Schrijvers aanvoeren, toont hij aan, dat men deze Schrijvers geli 5 vveld  %6 CHRISTOPHORI SAXl weid aandoet, met hunne woorden in dien zin en betekenis, op te vatten, welke dezelve in later tijden verkregen hebben, en welke in het geheel niet met de gefteldheid en zeden dier vroegere tijden ftroken. Dit in het algemeen kortelijk betoogd hebbende, gaat hij over tot de vier voorname heerfchappijën of rijken, op-'wefke zich de .lofredenaars van den Koninglijken afgod voornaamlijk beroepen, als dat der Hebreen, der Perfen, der Grieken ,en der Romeinen, van elk van welke hij in het bijzonder aantoont, dat 'er nimmer eene wet ten behoeve van het Koningfchap beliaan heeft, waar bij de Koninglijke waardigheid of door God zeiven , gelijk men dit ten aanzien van de Koningen van Israël pleegt te beweren, of door het volk op eene regelmatige wijze, en in dien zin, als het Koningfchap en het Vorstelijk gezag federt de donkere en barbaariche middeneeuwen beliaan heeft, ingelteld is geworden. Voornaamlijk bepaalt hij zich bij het gezag der Romeinfche Keizers, het welke ul pianus zegt, dat, bij eene lest Regia of Koninglijke wet, aan dezelven door het volk is opgedragen geworden, Wie is die Vorst geweest, vraagt de lieden aar te regt, van wien ulpianus fpreekt? — Waarom heeft hij hem niet genoemd? Waarom'leert hij ons niet, wie die wet voorgefteld, in welke foort van Volksvergadering, in welk jaar en onder wier burgermeesterfchap, dezelve gemaakt is? Daar toch dit alles bij het maken van eene wet zorgvuldig pleeg aangetekend te worden. Integendeel voert hij verfcheidene bewijzen aan, dat zij 'er nooit geweest, maar alleen door vlcijers van het Keizerlijk gezag verdicht is. Vervolgends gaat hij na, hoe dit gezag, eerst door list verkregen, daarna door de wapenen gehandhaafd, allengskens door allerlcië inkruipfelen en onwettige aanmatigingen vermeerderd, en tot eene volftrekte willekeurige alleenheerfching aangegroeid is, waaraan zoo wel Godlijke als Menschüjke zaken onderworpen waren, en Waar aan niets wtêrfland kon bieden. Eindelijk overweegt hij met zijne Toehoorers de rampen en kwalen, die uit het Vorstelijk gezag voordvloeijen of daar mede gepaard gaan. Hij fchetst dus I. De begerigheid der Vorsten, waar door zij zich alles toeëigencn, alles aan zich trekken, en zich het recht aanmatigen, om over alles naar willekeur te befchikken. II. De ongelooflijke trotschheid, waarmede zij opalies met verachting  oratio honoraria. 27 ting nederzien, en voor wezens van een verhevener foort dan hunne medemenfchcn willen gehouden worden. 111. De Heij er ij, die, als de weg en het middel, om tot aanzien en magt te geraken, van lage zielen gebezigd en van de Vorsten bemind, aangemoedigd en beloond wordt. Het verregaande van deze ondeugd die de menschlijke natuur zoo zeer ontëert , wordt hier met treffende kleuren gemaald. IV. De hstige uitvinding van Plaats- en Kabinetsgeheimen, door de dwmglandy uitgevonden , om hare naaktheid en het armhartige harcr bedrijven zoo veel mooglijk voor het oog te verbergen. V. De pragt en weelde, die moeder van de gcvaarLijklte ondeugden, des te gevaarlijker, omdat haar voorbeeld de menigte tot navolging wekt, en dus ongevoelig in het verderf fokt, en eindelijk VI. De geftadige verhogingen pMenjlapeling van belastingen, door de weelde noodzaaklek gemaakt, en de bijna onophoudelijke ooriogen, dooide heersenzucht en gierigheid der Vorften veroorzaakt, tot verderf der Maatfchappijen. Dit alles afgehandeld hebbende, fluit de geleerde Redenaar zijne Redenvoering, met eene-korte beichouwing van de Bataai'fche omwenteling, door de hulp der Wantenen bewerkt, en eene gelukwenfching dieswegens, gepaard met eene heilbede voor den bloei en welvaart van dit Gemeenebest. De Conjïitutie nopens het Armen-Beftuur overwoogen in eene voordracht aan de eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaffchen Volks , door de Burgers: w. de vos, f. hovius, j. teijsset junior, r. lubeerts, l. 3, r o ij , a. j. van brienen, p. h. martini buijs, w. j. van brienen, j. bondt, j. l. farjon, d. arb„an danielsz, m. s t u a r t , j. o. deiman, p. v. charlé, C. n. raate, p. van der breggen paauw. Te Amfteldam, bij G. Warnars, 1798. 39 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is /:-5-8. A ilergewigtigVt is zekerlijk de Vraag : Wat eischt, 1 wat ftip udeert de aangenomen Staatsregeling wegens het Armen-beftuur? De Burgers, aan het hoofd van dezen artikel gemeld, hebben deze vraag in aandachtige over-  28 DE CONSTITUTIE NOPENS HET ARMECN-BES TUUR. overweging genomen, en daar uit is deze voordragt aan de eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend lichaam des Bataaffchen Volks geboren. Deze voordragt is drieledig , vooreerst merken de gemelde Burgers aan dat men algemeen in den waan is gekomen, dat 'er ten aanzien van het Armen-beftuur niet meer dan twee wegen gekozen kunnen worden, — of dat de Staat zich met het Armen-beftuur niet bemoeje, alles deswege op den ouden voet late, enz. — 0f dat de Staat alle Adminiftratie over de Armen dadelijk zelve in handen neme, ze van alle onderfcheiden Godsdienftige Profesfie affcheide, en daar toe alle Armen-Fondfen in één fmelte enz. Ondertusfchen oordeelen zij, dat 'er no°- een ander pad is opengebleven , het welk het Vertegenwoordigend lichaam des Bataaffchen Volks zou kunnen houden. In 't voorbijgaan merken zij op, dat 'er noch in Frankrijk, noch in Engeland of Amerika, noch elders , een algemeen plan aan de hand is gegeven, waar in de werking eener algemeene Adminiftratie, in dezen, naar behoren, ontwikkeld is. In het tweede Lid van hunne voordragt toonen de Burgers aan, dat bij de Conftitutie het altemative wegens de armen, alles op den ouden voet, of eene Unique Generale Armen-Direclrie, niet beflist is, maar dat derzelver Opftellcrs het mogelijke van eenen derden of nog andere middenwegen voor den geest gehad moeten hebben ; waardoor men zou kunnen, noch — alles laten , gelijk het eertijds was; noch — ook al het vorige eensklaps zou behoren te vernietigen; maar waar langs men, als midden doorgaande, over het geheel het fchadelijke voorkomen, en door verfcheiden inrichtingen, nopens de aanwezige Arm-Beftuuren , of door fpeciale overneming der eigene direftie van fommigen, alles kon doen uitlopen , om de gemeene nijverheid , werkzaamheid en onderftand, des te meer op te wekken en te verbeteren, en ter algemeene Induftrie en bloei te doen medewerken. Eindelijk voegen zij hier in de derde plaats nog eenige befchouwingen bij , rakende fommige middelen waardoor zij geloven , dat aan het gevorderde bij de Staatsregeling completelijk en naar eisch, voldaan zou kunnen worden. Gelijk wij wenfchen, zoo twijfelen wij ook niet, of het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaffchen Volks zal de zoo wel geftelde als beredeneerde voordragt de- zer  VOLLEDIGE BESCHRIJVING VAN ALLE KONSTEN ENZ. 29 Zer burgeren in de zorgvuldigfte overweging nemen, ten einde in deze zoo gewigtige zaak, waar van de gevolgen zoo onberekenbaar zijn , met alle voorzichtige behoedzaamheid zoodanige vastftellingen te maken, die van achteren heilzaam mogen bevonden worden. Volledige befchrijving van alle Konften, Ambachten, Handwerken* Fabrieken, Trafieken, derzelver Werkhuizen, Gereedschappen, enz. ten deele overgenomen uit de beroemd/Ie buitenlandfche Werken; en vermeerderd met de Theorie en Praktijk der beste Inlandfche Konflenaren en Handwerkslieden. Vijftiende Stuk. — De zijdeteelt en KWEKING VAN DEN MOEUïli- ZiéNBOOM. Met platen. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1798. 139 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 1 - 6 - : Zonder ons Verder in den lof van dit nuttig Werk uit te laten, als hebbende , bij gelegenheid der beö'ordeeling van voorige Stukken, ter welverdiende aanprijzing genoeg gezegd , zullen wij , daar de veelvijldige onderwerpen, in dit Stuk voorkomende, voor geen uittrekfel vatbaar zijn, ons blootelijk vergenoegen met den Lezer den hoofdzakelijken inhoud bekend te maken. Dit Stuk, de Zijdeteelt betreffende, dat in deze Verzameling van Konlten , Ambachten , Handwerken , Fabrieken , enz. , wegens derzelver uitnemend voordeel voor ons Vaderland, met recht eene plaats verdiende, is in zes Hoofdftukken afgedeeld. In het eerffe wordt gefproken van den Moerbeziënboom; en wel bepaaldelijk over de volgende onderwerpen: a) Aanwinning der Moerbezicnboomen, deszelrs zaad en zaaijing. F) Van den Boomgaard. ' c) Van het Oculeeren. c') Van den Moerbeziënboom in het vrije, of buiten den Boomgaard. f) Van de Heggen. ƒ) Van den Dwergmoerbeziënboom. g) Van den Moerbeziënftruik. hj Van nen witten Moerbeziënboom. Het tweede Hoofdftuk bevat de natuurlijke gefchie- de-  3Ö f- t f. n e r i n k denis van den Zijworm, en handelt in 't bijzonder ovlï de natuur en eigenfehappen van den Zijworm. In het derde Hoofdlïuk worden gevonden eenige voorbereidzcls tot den Zijdeteelt, als: a) Uitbroeding der eitjehs, en oppasfmg der Wormen tot aan de vcrvelling. h~) Van de vier verbuidingen. c) Oppasfmg der Wormen, na de verhuidingen. In het vierde Hoöfdltuk wordt het fpinnen der Wormen; het inzamelen der Kokons of Zijriebolletjens enz ontvouwd. ' Het vijfde Hoofdduk handelt over de wilde Zijwormenteelt, en het zesde over het- afhaspelen der Zijde. Achter dit alles is nog gevoegd een Aanhangzel, bevattende eenige aanmerkingen nopens den Moerbeziënboom eh den Zijworm. Het geheel wordt befloten met de verklaring der twee Platen, welke, tot opheldering van het Werk, achter hetzelve gevoegd zijn. cajus crispus sauüstius over de Samenzweek . ring,van lucius sergius catilina; benevens vier Redevoeringen van ijarcus tüllius c i c e. na, over hetzelfde onderwerp-; uit het Latijn vertaald, en met aanmerkingen en ophelderingen vermeerderd door jan ten brink, Pr blij.ifchsp uwer Zoonen dringen; Die vreugd doet u, naar allen 1'chijn, Bij 't heil van uwe afltarnmeiingen, Thans dubbel .... dubbel zalig zijn. Dit, met fmaak, herbaalde woord dubbel, op bet eind van dezen Regel ftreelt het gehoor, terwijl het tevens het gemoed met een edel gevoel vervult. Zoo wij wilden uitweiden, zouden wij nog, de grootfche befchouwing der Zaligheid door de woorden een hooger blij der leven, moeten aanwijzen, als ook de juiste en zangerige plaatfing van het veellettergrepig woord af(lammelingen, even vóór den zoetvloeijendcn eindregel, welke versmaatkundige waarnemingen te famen _ genomen dat verhevene vormen, 'twelk de versmaat in den welklank verfchalfen kan. Geestig en bevallig is ons de fpeling van gelijke klanken (antonomafia) in het zevende Couplet van den eerften Zang voorgekomen. De Dichter ïpreekt in hetzelve de gebroeders de wit dus welluidend aan: Gij zaagt (kon dit, in 's Hemels kooren, De vreugd der zaligheid niet jloreu: Niet jloren voor een* korte poos?} Gij zaagt het Neêrlandsch Volk verloren; Misfchien verloren ..... voor altoos? Deze elders fchaarsch gebezigde harmonifche rijmklanken bezorgen dit Couplet dien kwijnenden uitgang," Welke de aandoening des Dichters bij het denkbeeld van den mooglijken val zijns Vaderlands gevoelde. Eene eenvouwige grootschheid meenen wij, voor ons,ook te ontdekken,in het vervolg der aanfpraak aan de gebroeders de wit, waar de Dichter, in tegenlTelJing van de verfpillende pracht der trotfche grooten, de nederige en fobere levenswijze van dat groote Broederpaar aldus bezingt: Gij  4^> • j. p. de h l e b a r r e Gij C't Nakroost is het met vergeten) Aan 't hoofd van HollanJsch. raad gezeten Reedt met geen' pracht; manr gingt te voet. Eén knecht, (Lnu dit ons Nakroost weten!) Eén knecht maakte uw' bediendenttoet. Üitftekend fchildcnichtïg behandelt de Dichter de verfchijning van de fchim van kenau in deze regelen, wier zinnelijke nabootling het penfeel van eenen guido zouden verëisfchen: Mün oog ziet, opgeklaard, van verr' Een heir vjn oude helden dalen, Als weem'lend ftof in zonneftralen; Eén blinkt 'er, als da morgenfter. De fchim van kenau ftrijkt ter neder, Als op een zagte duiven veder; Zij opent vriendelijk den mond, Lefchouwt het kroost dier helden teder. Waarmee ze in Haarlems mu.urbre; Itondt. Zij, die flechts eenig nefletisch gevoel bezitten, moeten öe uitmuntende, de' Fondeliaanfche fchoonheid van dit Couplet, terftond gewaarworden : hoe juist is hier de lugtige nederzweving der fchimmen bij weem'lend ftof in •zonnefiraalen vergeleken, hoe ftatig zwevende is de af* daling van den geest van kenau, als op een zagte duivenveder hier voor de verbeelding gemaald , eindeliik hoe gelukkig heeft de Dichter de belangrijkheid dezer verfchijning, van Haarlems burgers, in den flotregel, aan het geheel des tafereels verbonden! Gaarne zouden wij ons langer met dit fraaije Dichtftuk bezig houden , ten einde 'er nog meer fchoone plaatfen in aan te wijzen, doch ons beflek verbiedt ons eene breeder uitwijding. Ësfa'; préliminaire d'un Traité, pour enfeigner d*une matiiere plus courte et plus facile ü ceux qui s'appliquent a rétude de la Langue Franpoife les premiers élémens de la leêture, par j. p. del leb ar re, Inftituteur en Langue Franpoife et Hollandoife, &c. A Leijde, chez D. du Mortier et Fils, 1798. 24 Bladz. In Octavo. De prijs is'f i '-' 3 - i TT\eze voorlopige proeve eener Verhandeling, om hun, J-' die zich op de beoefening der Franfche taal toeleg*  EKSAt PRÉLIMINAIRE li'üN TRAITÉ, ENZ. 47 le?"en , op eene korter en gemaklijkcr wijze de eerfte bè u in Telen van het lezen te onderwijzen, is van gelijke natuur.,.als eene andere overliet onderwijs in het lezen der Nederduitfche taal , onlangs door denzelfden Autheur hl 't licht gegeven. Beide deze taaien vorderden een bijzonder onderwijs, uit hoofde van het groot verfchil , dat in dezelve ten aanzien der klanken en uitfpraak plaats beeft. De Schrijver verklaart zich te zijn een tegenflrever van de oude Leerwijze , volgends welke men de jeugd in de Spelkunst oefent, tot dat zij als van zelfs begint te lezen. Zelfs fehijnt hem het woford /pellen (épeller) zoodanig aanftootlijk te zijn, dat hij, overal, waar het te pas komt, het woord noemen (appe/lcr) daarvoor in plaats (telt. De gebreken , welke hij i:i de oude Leerwijze meent te vinden, zijn voornaamlijk deze: I Dat men den kinderen het oude ABC laat leren, zoo als het federt eenen onheugiijken tijd tot ons is overgebragt, en waar in de klinkletteren door elkander met de medeklinkers vermengd, en de medeklinkers, ten aanzie t van hunne, verfchillende uitfpraak, zonder eenige orde gerangfehikt zijn. x II. De namen. die men aan eene menigte medeklinkers gegeven heeft, als ef, ache, ka , el, em , en, er, ixe , zed. De Schrijver tracht dit gebrek daar door te verhelpen, dat hij eiken medeklinker den naam van de waare uitfpraak, die hij voorltelt, geeft door .denzelven van eene domme e te laten volgen, die maar eventjes gehoord wordt; dus zegt hij f, le, me, n', r', enz., en niet ef, el, em, en, er. III. De bijna algemeen in zwang zijnde gewoonte, om den kinderen elk der klinkletteren en medeklinkers, welke tot de vorming der lettergrepen en woorden vereisent worden, letter voor Ietter te laten noemen, en dit is, volgends den fchrijver, juist het gebrek, dat meer dan eenig ander, de ongenoegzaamheid der oude Leerwijze aan den dag legt. IV. Een vierde gebrek, uit het derde voordvloeijcnde, 't welk c.e Schrijver goedvindt de kwelling, de pijnbank en de flraf der Scholieren en Meesters te noemen, zou zijn de droevige noodzaaklijkheid, in welke zij zich bevinden, door letter voor letter en lettergreep voor lettergreep te noemen, een verbazend getal lettergrepen, voor al in woerden, wr.ar in 'er verfcheide gevonden worden , geheel te Yergeefecü uit te lp reken. Nog  48 G. V. O., FERDINAND VAN DEN HEUVEL. Nog twee andere zoogenaamde gebreken, welke de Schrijver aanvoert, gaan wij ftilzwijgende voorbij, om het bellek eener Recenfie, als deze, niet te ver uit te breiden. De Lezer heelt, uit betgeen wij dus verre gezegd hebben reeds ten naaste bij kunnen ontdekken, waar in de Verhandeling over de kunst van Lezen, welke de Schrijver voordraagt, be ftaat. Wij voor ons durven openlijk verklaren, dat wij 'zijne kunst voor eene nieuwigheid houden , met welke wij ons ondanks alles wat hij zoo van Duitfche als Franfche Schrijvers , Bladz. 10 en 11 , tot (laving van zijnen leertranc bijbrengt, niet kunnen verèenigen. Ja wij fchromen niet ten flotte te zegden, dat het ons gemaltiijker zou zijn, een kind de beginfelen der" Algebra , of rekening met letteren, dan volgends dezei leertrant het lezen te onderwijzen. Ferdinand van den heuvel, «f de belomde Deugd, in Pijƒ Bedrijven. Door g. v. o. Te Amjleldam, bij H. Molenijzer. Behalven de Opdragt P3 Bladz. In Oüavo. De prijs is f: - 8 - : Ferdinand van den heuvel is de Zoon van een rij. ken Vader, die hem in zijne befde voor julia gedwarsboomd en genoodzaakt hadt. naar elders de wijk te nemen en zijn geluk in den dienst te beproeven. Vier jaren was hij militair geweest,toen hij als Capitein zij;i volk naar zijne geboorte, fiad begeleidde. Hoop en vrees vervulde het hart van den bra. ven ferdinand, wanneer hij aan julia en zijnen vader dacht. Hier over peinzende, ontdekt hij aan zijnen Lieutemnt de reden zijner bekommering en berasm: met dezen een plan hoe hij zijnen vader, dien hij ontdekt heeft, nog te leven, met hem en zijne julia bevredigen zal. heiden voeren het' zelve gelukkig uit. —Ferdinand. door zijne montering en grenadiers-mms onkenbaar, begeeft zich met den Lieutennnt naar den ouden van den heuvel en berichten hem, dat zijn Zoon, van wien hij in al dien tijd niets vernomen heeft, in leven is, in den dienst zich bevindt en gewond is, welk bericht den ouden man verblijdt en bedroeft, waar na hij in het huis van julia zijnen Zoon herkent en beiden zijnen vaderlijken zegen geeft. Dit is de hoofd-inhoud van het Stuk, dat nog al verlevendigd wordt door ferdinands broeder, wiens losbandig gedrag hem recrutdoet worden en door ferdinand herkend en van den dienst ontflagen wordt, terwijl deze losbol in het huis van julia zijnen vader en broeder aantreft, waar hij alleen den Capitein meende te fpreken en door eenig geld voor te komen, dat deze, bij den ouden^vAN den heuvel ingekwartierd zijnde, niet verhalen zou, wat 'er in den vorigen nacht met hem was voorgevallen. De karakters zijn wel getekend en de uitvoering van het geheel verdient onze aanmoediging. De Schrijver hééft overal achter een* comparativus als geplaatst, dit moet beftendig dan wezen} men zegt niet: groter ah die; maar, groter daff die.  UÏTTREKZELS en BEOORDEFXINCFN. Verklaring van den Brief aan de Hebreen, door g- bonnet, DoBor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, enAcademie-Prediker te Utrecht. Vierde Deel. Te Utrecht, bij- 'W. van ljzerworst, 1797- 343 Bladz. In gr. Öclavo. De prijs is f 2 - 8 - : De Hoogleeraar bonnet vervolgt zijne verklaring van den Brief aan de Hebreen in dit IV. Deel, op den vorigen voet, als in de voorgaande door hem gehouden was, en brengt zijne verklaring, in hetzelve Deel van hoofd st. IV: 14. tot VI: 9, 10. Dewijl wij reeds bij voorgaande gelegenheden van den aanleg en inrichting van.dit werk het nodige gezegd hebben, zullen wij, tot' eene proeve voor onze Lezers, uit dit Deel ons bepalen , tot het geen de Hoogleeriiar fchrijft over de moeilijke plaats Hehr. VI: 4—6. en zijne verklaring hun , bij wijze van uittrekzel, mededeelen. De woorden van den Tekst zijn: Want, het is onmogelijk, de genen, die ééns verlicht zijn geweest, en de hemelfche gave gefmaakt hebben, en des Heiligen Geates deelachtig geworden zijn , en gefmaakt hebben het goede wooid Gods, en de krachten der toekomende eeuwe , en afvallig worden, [die, zeg ik, ] wederom te vernieuwen tot bekeering: ah welke zich zslven den Zoon van God wederom kruifigen, en openlijk te fchande maken. ,, Dit gedeelte van des. Apostels redeneering, " dus fchrijft de Hoogleeraar Bladz. 238. §. DCCCLXIV. is aan zeer vele zwarigheden onderworpen. — Alle Uitleggers, die gewoon zijn, fchrift met fchrift te vergelijken, hebben dit, gereedlijk , erkend. — Trouwens is 'er ééne plaats , welker min bedachtzame uitlegging gelegenheid gaf, om fchadelijke wanbegrippen voor te ftaan, het is deze. Ook heeft, het geen men moet toeftaan, de waare mening van den Apostel te zijn, (door niet behoorlijk op zijn bepaald oogmerk te letten,) aan velen aanleiding gegeven tot verkeerde gevolgtrekkingen. " Deze woorden van den Apostel zijn reeds door de Novati'dnen misbruikt geworden, in de derde eeuw, terwijl andereu daar uit de mogelijkheid van eenen afval dei.- Heiligen, hebben afgeleid. ,, Velen befltiiten ook, uit zoodanige gezegden, als wij, hier en elders, vinden, . nieuwe vad. bibl. ui. déél. no. 2. D dat  JO G. BONNET dat 'er geen wezenlijk verfohil zij, tusfchen hetgeen de Godgeleerden gewoon zijn , een Tijdgeloof te noemen , en een waar zaligmakend geloof\ dan alleen, ten aanzien der gcduurzaamhcid. §. DCCCLXV en DCCCLXVI. Voor dat de Hoogleeraar tot de naauwkeuriger behandeling dezer ftoffe overgaat, wijst hij (§. DCCCLXVII.) aan , dat de leerc der Hervormde Kerk , Hellende een wezenlijk verfchil tusfchen een tijdgeloof en een waar zaligmakend geloof, en dat zij , die dit waarachtig geloof, door Gods genade, deelachtig zijn geworden , niet kunnen, of zullen , verloren gaan , met vele bewijzen kan geftaafd worden , waar toe hij fommigen aanhaalt. Hier tegen nu meent men , dat dit gedeelte van dëj Apostels onderwijs ftrijde, en wel deeglijk de mogelijkheid van zoodanigen afval leere (§. DCCCLXV1II.) Om deze bedenkingen, deze fchijnftrijdigheden, op te losfen, hebben de Uitleggers niet éénen en denzelfden weg ingeflagen." Verre de meesten denken , dat hier door den Apostel menfchen befchreven worden , die het, in de kennis en belijdenis van het Euangelie, wel ver gebracht hebben; maar echter, van het zaligmakend geloof en de waarachtige bekeering tot God, vervreemd zijn gebleven. Dat zulke menfchen kunnen afvallen , daar aan valt niet te twijfelen. Indien derbalven deze Verklaring ftcek kan houden , dan is alle zwarigheid weggenomen, — Maar anderen kunnen hier in niet berusten , en denken, dat de befchrijving, hier voorkomende, ons eenen waaren gelovigen vertegenwoordigt, doch , dan geven zij aan het voorftel van den Apostel eenen voorwaardelijken zin , volgends welken hij wel leert , dat een waar Christen , indien hij afviel,' niet wederom herfteld zou kunnen worden; doch , zonder daarmede te kennen te geven , dat zulk een afval , fa eenen volftrekten zin , mogelijk zij. — De Hoogleeriiar anders niet verkiezende, in dit zijn werk, min of meer breedvoerig te zijn, in het onderzoek van verfchillende gevoelens , oordeelt Zulks bier echter te nodiger , omdat deze aanmerklijke plaats , gewoonlijk, zelfs in de eenvouwigfte famcnfrellen der Godgeleerdheid, wordt bijgebracht , waar men handelt over de zonde tegen den Heiligen Geest; en , hoe veel aanleiding dezelve aan Oprechte Christenen menlgmalen , tot twijfelmoedige en zeer bekommerlijke gedachten , gegeven heeft, is overbekend. (§. DCCCLXIXO • Van  Ver.klar.ino Van den brlif aan'de hebrecn. $t Van §. DCCCLXX. af draagt dan dc Hoogleeriiar vodr liet gevoelen dier Uitleggers , welke hier geene andere bijzonderheden vinden, dan, die ook plaats kunnen hebben, in eenen onwedergeboren mensch, en daarom meencn dat pa ulus'hier van onvvedergeboren menfchen fpreekt tot §. DCCCLXXXI. ingcflotcn. §. DCCCLXXX1I. en volgg. merkt de Hoogleeriiar aan, dat tegen deze verklaring gewigtige tegenbedenkin°en zijn in te brengen; vooreerst: uit fommige fpreekwijzen, in de befchrijving van deze menfchen voorkomende, bij voorbeeld, de verlichting, en het deelachtig zijn Van den Heiligen Geest enz. welke aan waare gelovigen doen denken. — Ten tweeden, uit des Apostels verklaring , dat het onmogelijk is , dat zulke wederom tot bekeering vernieuwd worden. — Ten derden , uit vergelijking van het 9de vers. — Ten vierden uit het oogmerk van paulus , om de gelovige Hebreen, tot volftandigheid, op te wekken, en te waarfchuwen tegen den afval. Eindelijk uit het gebruik, het welk de Hebreen hier van te maken hadden. — Verkiesbarer komt daarom aan den Hoogleeriiar voor eene andere verklaring, volgends welke paulus hier fpreekt van waare gelovigen. Deze verklaring draagt de Hoogleeraar voor §. DCCCLXXXIX. volgg. „ Het fehijnt mij toe," zegt hij, „ niet alleen, dat paulus van waare gelovigen fpreekt, maar ook, dat hij, in zijne befchrijving, het oog heeft op die bijzonderheden, welke hij, in "het eerfte en tweede vers, gebracht heeft, tot het fundament, het beginfel der leere van christus. Doch , alleen in zoo verre , als 'er , ten aanzien van dezelve, eene Godlijke weldaad plaats vindt." Dus behoort de verlichting tot de bekeering van doode werken, en het geloof in God; het f naken van de hemelfche gave1 heeft betrekking tot de leere der doopen ; het deelachtig worden van den H. Geest, tot de oplegging der handen, en het fmaken van het goede woord Gods, tot de opftanding der dooden, en het eeuwig oordeel. Hier op geeft de Hoogleeriiar DCCCXCI. de volgende omfchrijving van paulus woorden, als eene befchrijving van eenen waaren gelovigen: „Hij is, door ,, Gods genade, verlicht, zoodat hij het rampzalige van „ den dieust der zonde , en het heilrijke van de ge,, meenfehap van God en christus, recht heeft leej, ren kenm-n, met dit gevolg, dat hij zich bekeerd heeft D a varf  52 c. sonnet van doode werken , en in God gelooft. — Hij is be„ ganitigd geworden, met de blijde ervaring, wat bet „ zij, van den opperfien Richter, wegens de hem toe„ gerekende gerechtigheid des Middelaars, vergifnis van „ zonden te verkrijgen : lüj heeft de hemelfche gave ge„ [maakt, en die gave is aan hem, door den doop, be„ tckend cn verzegeld. — Hij heeft den Heiligen Geest „ ontvangen, als eenen Geest der belofte; nadat hij ge„ loofd hadt, en gedoopt was, is hij verzegeld gevvor„ den, met dien Geest, wiens mededeeling, in de ccr„ (te Christenkerk , door de plegtigheid van hand- op- „ legging , werdt afgebeeld. Hij heeft niet alleen s, kennis gekregen van de leere der Op/landing, en het „ eeuwig Oordeel, maar , de Heilige Geest heeft hem „ die waarheden, in zulk een licht, doen befchouwen, „ als nodig was, om eene blijde hoope, en tevens eene „ betaamlijke vreeze, in zijn gemoed te verwekken. Zoo „ heeft hij het goede woord van God gefmaakt, en de „ krachten der toekomende eeuwe." „ Maar, wat is nu de zaak, die paulus, omtrent zulke menfchen , wil opgemerkt hebben ? zij is deze: dat het onmogelijk zij, wanneer zij afvallig worden, hen ■wederom te vernieuwen tot hekecring , als welken zich zeiven enz." — „ Paulus ftelt een geval, en meldt 'er het gevolg van. — Het geval is: zulk dén wordt afvallig. Dit zegt niet, dat hij zondigt, zelfs dat hij in eene zwaare zonde valt. Neen, afvallig te worden is, hier, het Euangelie te verlochenen, met opzet en boosheid — Gebeurt dit — het is onmogelijk , zulken wederom te vernieuwen tot bekeering. — Alle zedeliike middelen hebben, omtrent zulke menfchen, hunne kracht verloren; niets kan 'er uitgedacht worden, hetwelk op hun hart eenigen invloed zou kunnen hebben — noch de kennis van de gruwüjkheid der zonden , en het zalige van Gods gemcenfehap ; noch de ervaring van de vergeving deimisdaden ; noch het deelgenootfchap aan den Heiligen Geest ; noch de bezefTen van eindeloze zaligheid , en van eeuwige verdoemenis ; dit alles hebben zij gehad , en komen hier echter , als afvalligen, voor. En, fchoon Gods magt , door 's menfchen boosheid , niet bepaald kan worden, het was, echter, niet te verwachten, van de hoogfte rechtvaardigheid, zulke fnoode zondaren te bevrijden van het eeuwig verderf. — Trouwens ,  verklaring van den BRIEF aan de HEBRReN. 53 wens, vielen de Hebreen dus af, verëenigden zij zich weder, met het verharde Joodendom, het was niet anders, dan, zoo veel in hun was, een wederom kruifigen van den Zoon van God , en hem openlijk te fchande maken. " Dan , dewijl ook tegen deze uitlegging bedenkingen kunnen worden ingebracht , verledigt de Hoogleeriiar zich , om die te beandwoorden. §. DCCCXCIII. Hij toont, in de eerde plaats aan, dat paulus hier geenen afval der Heiligen leert, als het welk tegen de zoo duidlijké leere van zijnen grooten Meester zou hebben aangelopen, maar, dat zijn voordel Hechts voorwaardelijk is, echter zoo, dat de Hoogleeriiar, gereedlijk, wil toeftaan , ,, dat paulus , met dus te fpreken , den afval der Heiligen, mogelijk (telt, te weten, de zaak van hunne zijde befchouwd zijnde. Maar, andere plaatzen leeren ons, dat het , wegens de Godlijke bewaring, en zijne onveranderlijke liefde, niet mogelijk is, dat één van hun verloren ga." Dan, hier mede is alle zwarigheid nog niet weggenomen; „ Als toch, van Gods zijde, de volharding der ,, gelovigen zeker is, dan heeft het voordel van den ,, Apostel geene de minde kracht of nuttigheid. Want ,, die zich voor een waar Christen houdt, moet daat- maken op de volharding; en doet hij zulks, wat in„ vloed zal dan des Apostels bericht, van het onvermij,, delijk verderf der afvalligen, op zijn gemoed hebben, „ daar hij weet, dat hij, door Gods genade, nooit zal ,, afvallen?"" Het andwoord op deze bedenking DCCCXCVI. is ons duider voorgekomen. Dus fpreekt de Hoogleeraar: ,, Dan overwegen wij dit wat nader — Men fpreekt van een waar Christen. Doch, hoe weet iemand, dat hij een waar Christen is? Hij kan zulks niet weten, uit den aart der genadegaven, die hem verleend zijn, maar alleen, uit derzelver gevolgen en vruchten; het geloof, de bekering, den haat tegen de zonde, de liefde tot, en de beoefening van de deugd, naar het voorfchrift van het Euangelie. Daar uit, en daar uit alleen, weet hij, dat hij zulke genadegaven ontvangen heeft, en van welken aart dezelven zijn. — Dus wordt de daadlijke volharding verëischt, om de troostrijke verzekering te kunnen hebben, dat men , tot den einde toe, door Gods genade volharden, en zoo zalig zal worden." In deze woorden vatten wij het verband der redeiikaveD 3 ling 1  Si G. BONNET ling niet. Een Christen weet alleen , uit de vruchten der ontvangen gaven, dat hij een waar Christen is, dus (of derhalven) wordt de daadlijke volharding verëischt pnz. Onzes bedunkens zou uit het bevorens door den Hoogleeriiar aangevoerde, „ kan hij, fchoon niet, wanreer hij op zich zei ven ziet, maar wanneer hij gelovig op Gods genadebeloften ziet, de troostrijke verzekering hebben "enz. het tegendeel volgen. Bovendien weten wij geen* voegzamen zin te hechten aan deze woorden: „de daad,, lijke volharding wordt verëischt, om de troostrijke ,, verzekering te kunnen hebben, dat men — volkarden „ zal," De Hoogleeraar fchrijft zelfs Bladz, 286, 287. „ Hier blijft, bij gevolg, voor den Christen niet over, dan de innerlijke bewustheid, dat hij, oprecht, voor God verkeert, en eene heerfchende gezindheid des gemoeds heeft, om bij den Heere te blijven." Ook erkent de Hoogleeraar Bladz. 288. een wezenlijk verfchil tusfchen de Tijdgelovigen en waare Christenen , wat de zaak zelve betreft. — Maar laat ons den Hoogleeraar verder volgen. „ Om nu de gelovigen hier toe te brengen," dus vervolgt hij Bladz. 285. (te weten, tot de troostrijke verzekering , dat zij, tot den einde toe, door Gods genade volharden, en zoo zalig zullen worden) ,, daar toe dienen zulke voortellingen en waarfchuwingen, als wij, in onzen Tekst, vinden — die gefchjkt zijn, om de waakzaamheid in eenen Christen op te wekken. — Om dit in klaarer licht te Hellen, moeten wij in aanmerking nemen, dat het twee zeer onderfcheidene vragen zijn: „ Kan 9, iemand, die bij God, als een waar Christen, bekend „ is , afvallen en verloren gaan ? " En op deze vraag, antwoorden wij, neen. — Maar verder: „ Kan iemand, die van menfchen, op zulke gronden, als de Bijbel „ opgeeft, vooreen' Christen gehouden wordt, verlo,, ren gaan?" — En, bier op antwoorden wij, ja! Zeker! en zulks wegens de feilbaarheid van de beste, de geöefenüfte Christenen. En dan is de misllag, niet in de befchrijving van een' waar Christen , maar, in het toepasten van deze befchrijving op één of ander bijzonder perfoon , omdat niemand een onfeilbaar hartenken-? ner is." §. DCCCXCVII. lost de Hoogleeraar nog eene bedenking op, of „clan evenwel niet volgt, dat het onder|l teiieid, tusfchen een Tijdgeloof en een waar Zaligma- „ kend  VERKLARING VAN BEN BRIEF AAN DE HEBREëN. 5$ 8, kend geloof, eeniglijk, in de volhandigheid, gelegen zij?" En hij audvvoordt: ,, Als het aankomt, op het oordeel van feilbare menfchen, dan, ja, is dit, in fommige gevallen, het eeuigfte kenmerk. Men kan wel in het afgetrokkene, een aaumerklijk onderfcheid opgeven, tusfchen Tijdgeloof, cn het waare Zaligmakend geloof; maar, als men de toepasfing hier van maken zal op bijzondere perfonen , dan leert de Bijbel , dat men, uit de vruchten, den boom moet kennen," —=■ Eindelijk maakt hij, §. DCCCXC1X. het bcfluit dus op: „Paulus geeft, hier, eene befchrijving op, van den Haat van ware Gelovigen, zoo ver zij van God begunftigd zijn, met de Zaligmakende zegeningen van het Euangelie. Hij toont aan, wat 'ervan zulken worden zou, indien zij afvielen, en overgingen, tot de vijanden van christus. Alhoewel nu zulk een geval, (de zaak van's Heeren zijde, befchouwd) nooit gebeurt of gebeuren kan, zoo was echter een zoodanig voordel aliergefchiktst, om eene heilige zorgvuldigheid in de Hebreen te verwekken, ten einde zij, in het midden der verzoekingen, aan welke zij blootgefteld waren, volllandig bleven, in het belijden van jesus naam, en het beleven van zijne leere: en tevens om hen te doen opmerken, hoe 'er, daar zij nu, merklijk, verachterd waren, niets voor hun nodiger was, dan te jaagen naar de volmaaktheid. En hier toe moest ook dienen, het geen hij hun voorhoudt, in het 7de en Site vers" enz. Eeuw der misleiding, of Tegenfchrift tegen de Eeuw der Reden van thomas paine. Door joannes steenmeijer , Predikant te Vlaardingen. Te Utrecht, bi] W. van IJzerworst, 1798. 221 Bladz. In gr. QStavo. De prijs is f 1 - 10 - : Men heeft van het Boekjen van th. paine, de Eeuw der Rede, betiteld, hoe los, wild, en onbedacht ook ontworpen, en vol verdraaijingen en onwaarheden, zeer veel ophefs gemaakt, men heeft het één en andermaal gedrukt , en zelfs bij de aankondigingen van hetzelve in de Couranten, op eene geheel bedriegelijke wijze , zoeken aan te prijzen, door onze Recenfie van hetzelve, in dit Maandwerk II. Deel j, Stuk, Bladz. 362, in dat licht te doen voorkomenT D 4 als  50 j. s T E E N m E ij E r , als of wij' 'er gunftig over geoordeeld hadden, daar wij hetzelve,naar verdienden, ontkleed hadden.ja men heeft hetzelve aan het Vertegenwoordigend Lichaam van Neêrlandsch Volk aangeboden, en de religie van die Verga» dering gëfurpreiléerd, zoo dat die Vergadering iu -.Ier tijd befloten heeft, dit Werk met dankzegging te accepteeren , en voords één der exemplaren in de Nationale Cancelarij te deponeeren. Zoodanige ophef maakte het noodzaaklijk, hoe min het VV'erkjen zelve gerekend kon worden, eene opzetlijke wederlegging te verdienen, of te behoeven. daar elk oplettend Lezer terftond de drogredenen en onwaarheden ontdekt, waar mede het is opvuld, dat een kundig en bekwaam man hetzelve opZetlijk beandwoordde, en deszelfs verderllijke verdraaiingen en misleidingen in het hellerst licht plaatlbe. Dezen taak heeft de Eerw. steenmeijer op zich genomen, en gelukkig volbracht, in dit Werk, de Eeuw der misleiding door hem genoemd, dewijl hij in hetzelve kenbaar maakt, dat het Werk van paine dit opfchrift veeleer behoorde te dragen, dan den groottenen titel: Eeuw der Rede. De Burger Leeraar steenmeijer volgt in deze zijne beandwoording paine op 't voetfpoor en van ttap tot ftap , en lost alle zijne ingebrachte bedenkingen, zaaklijk en duidelijk ,op,zonder zich eenige uitweidingen te veroorloven, maar altijd voet bij ftuk houdende. Misfchien zullen fommigen den ftijl en wijze van voordragt eenigzins droog en ftijf vinden, doch te recht verfchoont zich de Schrijver in zijne Voorreden met deze woorden: ,, Vindt de Lezer, in onze Voordracht, „ onörde en herhaling; wij hebben onzen Schrijver op 5, 't voetfpoor gevolgd: hij wijte dit dus aan ons niet! 5, — Kunnen ftijl en voordracht hem niet zoo, als wel „ anders, behaagen, hij fchrijve zulks daar aan toe, ,, dat hij niet een gebouw, welk ordenlijk vvièrdt opge,, richt, kon zien voor den dag komen; maar een Hecht „ heeft moeten afbreken, en puinhoopen hooren onder ,, één werpen. En welk een afzichtlijk vertoon, welk een verveelend geraas maakt dit!" Een Werk van dezen aart duldt geen uittrekzel en te min behoeven wij, bij onze Recenlie, wijdlopig te zijn, omdat wij alle reden hebben, om onze Lezers op te fporen , om het Werk zelve zich eigen te maken, te lezen en te herlezen, en omdat wij 'er met alle ruimte van getuigen kun-  EEUW DER MISLEIDING. 57 kunnen,dat de Eerw. steenmeijer naar waarheid cn te recht zijn gefchrijf met deze Woorden mogt betluiten: ,, Ik meene getoond te hebben dat het Werk van ', thomas paine een Werk vol misleiding is.—Dat '„ hij zijne eigene rede befchimpt, door over den Gods,, dienst, welken wij Christenen belijden, zoo te fchrij11 ven, als hij in zijn Werkjen, getiteld de Eeuw der Rede, deedt — dat niemand aan onzen Schrijver kau !' gehoor geven,die niet opzetlijk wil misleiding volgen; " dat het^ongeloof geheel andere wapens behoeft, om tegen het christendom iet af te doen, dan die paine 11 gebruikt; en 'er bij gevolge, in dezen ftrijd, een andere ,, flag gewaagd moet worden — dat thomas paine ,, andermaal voor den dag komen, of deszelfs vrienden ,, zijne take opvatten, en toonen moeten, dat de zake, ,, die paine voorhadt, eene goede zake was, of an„ ders, dat zij zwijgende bekennen, het geding is ver,, toren — Hier mede heb ik afgedaan." Brieven aan aristus over de Eeuw der Rede van thomas paine, door e wal dus kist, Predikant in de Hervormde Gemeente te Dordrecht. Te Dordrecht, bij A. Jilusfé en Zoon, 1798. 131 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : Dezelfde redenen, welke de Eerw. steenmeijer beweegden , om tegen het zoo veel geruchts gemaakt hebbende Werkjen van th. paine, de Eeuw der Rede, de pen op te vatten, hadden ook gelijktijdig den lierw. e w. kist opgefpoord, tot dezelfde onderneming, doch zijn plan verfcheelt van dat des eerstgenoemden ; al zoo zijn oogmerk niet is , den Schrijver van Huk tot ftuk te wederleggen; ,, zulks is, " zegt hij, Bladz. 4. ,, wegens de wildheid van zijn opliet, ,, niet wel mogelijk." Hoedanig zijn plan is, ftelt hij daar, met deze woorden, voor: ,, Ik wil liever, het „ geen ik u daaromtrent heb mede te deelen , om ge,, regeld voord te gaan, tot zekere hoofdpunten bren,, gen. Ik zal u bewijzen , in het algemeen , dat dit ,, gefchrift, als een geheel befchouwd, zeer verward, ,, en alles, behalven een geregeld logisch opftel , is; «, in het bijzonder, vooreerst, dat thomas paine ,, het Christendom niet kent; ten tweeden, dat hij die D 5 „ ver-  58 e, kist, m, aan aristus ov. de eeuw der rede. „ verkeerde begrippen , die hij 'er nog van heeft , & „ het belagchchjke voorifelt ; ten derden , dat hij hier ,, b| zulke befchuldigingcn tegen het Christendom in, " t--engï'a ',r °Penbaar ™h.ch zijn ; ten vierden, dat „ hij vele Hellingen en magtipreuken nederfchriift, zon" j" letum.!n(le bewijs;^*» vijfden, dat die bewijzen, „ die hij bijbrengt, eenige van de gewone oude afee„ letene en zwakke tegenbedenkingen zijn , die reeds „ honderdemalen wederlegd zijn geworden , en in wel„ ker voordragt de Schrijver zijne ongelukkige wijze „ van redenkavelen ten duidelijkften aan den dag legt; „ ten zesden, dat het 'er met zijn eigen ftelfel, dat hij „ in de plaats geeft, ellendig uitziet; — en eindelijk, „ dat hij alles voordraagt op dien onwaardigen toon die „ van de bedorvenheid van zijn hart en van de onzui„ verheid van zijne bedoelingen, getuigenis ^eeft " — Dit alles wordt door den Eerw. kist voldingend aangetoond, in XV Brieven aan aristus, onder wel, ken naam hij zich eenen jongeling voortelt, die één van de bewonderaars van paine is , en tot hef Deïsmus overhelt , de wijze van voordragt en ftijl van den Eerw., kist munt uit in bevalligheid, en wekt den leeslust van het begin tot het einde op, zoodat wij dit werk niet min, dan dat van den Eenv. stfenmeijer aan allen aanprijzen , die lust tot waarheid hebben ' vooral willen wij alle jonge lieden bidden, dat zij den XVden of laatften Brief met opmerking lezen , en de vermaningen van den waardigen kist met hunne opmerkzaamheid verwaardigen. Zij zullen zich , zeker, ües nooit beklagen , maar daar aan gehoor gevende reden overvloedig hebben, om den Schrijver te danken en den goeden God te verheerlijken. Eene bijzonderheid meldt ons de Eerw. Schrijver in zijne Voorrede , welke wij hier oordeelen te moeten mededcelen , te weten , dat men in twijfel trekt , of thomas p a i n e , die over de Rechten van den Mensch gefchreven heeft, wel de Schrijver van de Eeuw der Redt- zij. Wat hier van zij, kunnen wij niet bellisfen. Het doet ook, gelijk de Schrijver 'er te recht bijvoegt, niets ter zake; wie de Opfteller van dit Werk is , of onder wat hemel hij ademt. „ Ik fchrijf," zegt de Eerw. kist , tegen dat wezen, dat de Auteur is ,, van de Eeuw der Rede, en dat op het Tijtelblad g'e„ noemd wordt, thomas paine." 2 • De  j. van laar, de eeuw der rede, enz. De Eeuw der Rede, van den Deïst thomas paine: verlicht door de Rede van den Christen johannes van laar. Ten nutte van het Algemeen. Te Amfteldam, bij A. B. Saakes, 1798- 14» BUta\. In gr, ÖBavo. De prijs is f 1 - : - : nit Werk van den Burger van laar was het eerfte, 1 het welk tegen de Eeuw der Rede van th. paine in ons land in het licht verfcheen. Dat hetzelve wel gemeend en uit een hart overtuigd van de waarheid van den Christen Godsdienst voordgevloeid is, willen wij zeer gaarn geloven. Maar de Spreuk in magnis voluisfe fat est is niet ten allen tijde en in alle omftandigheden toepaslijk, en de les van horatius, dat een Schrijver beproeve, quid valeant humeri , quid ferre recufent , hadt verdiend door den weimenenden van laar geraadpleegd te worden. Zijn gefchrijf is duister, zijn ftijl woordenrijk, omllagtig, en verward, lbmtijds wil hij boerten, maar zijn boert is geen Attisch zout. Indien hij zijn opltel vooraf aan eenen of anderen kundigen man ter befchaving hadt aangeboden , zou 'er wat goeds van hebben kunnen worden, dan dit is niet gefchied , en dus is het zelve broddelwerk gebleven. Het doet ons leed, dat wij 'er niets beters van kunnen zeggen, maar wij moeten onzijdig te werk gaan, en kunnen noch mogen prijzen, het geen niet geprezen kan worden. ^Het is, met dit al, de eerfte keer niet, dat eene goede zaak; Hecht verdedigd is geworden, in de daad, hoe welmenend cn ijverig zoodanige Voorftanders van het Christendom ook mogen wezen: Non tali auxilio, r.ec defenforibus istis Tempus eget. Opdat de Lezer uit één enkel ftaaltjen oordeele over den ftijl van den Burger van laar, diene het volgende. „Om de befchuldiging van paine, (dat de Christenen de kennis van God uit de Natuur , fchandelijk verwaarloosden) te logenftraffen," zegt hij Bladz. 130". „ en om mijne Medechristenen tot lof van God, wegens zijne Wijsheid, Magt en goedheid, in de fchepping ten toone gefprcid, op te wekken; had ik den inval , om eenen Zang, in Zomermaand dezes jaars gefchreven, te doen drukken. Hierom volgt Dij, Zingt Christenen!  .60 0nderz.0f de recht. v. ö. mensch en burg, strijden .Zingt tot befchaming der Ongelovigen.' ter eere van God, uwen verzoenden Vader, en tot roem van tes us christus, de Verzoener der waercld! Zingt zinn dat het fcbatcrd! Juicht, Juicht dat het klaterd' ->* . Hoe wensch ik dat gij allen den weg naar den Hemel 'zingende, juichende, onder het betrachten van alle uwe plichten, moogt bewandelen." , En nu volgt een Dichtftuk, onder den Titel: Natuur Lofzang. Het welk ook afzonderlijk te bekomen is" en waar van het begin dus luidt: ' Ik fpnn de fuaaren ; Verrukkend ftaaren! Natuur gebiedt. Natuur! de Ichoonheid, Die gij ten toon fpreidt, Verwekke een Lied! Helpt, helpt mij, Englen, Len' eerkrans llrenglen, Ter eer' van Godl Ik wil hier ftreeven, Naar 't Hemelsch leven, Naar 't hoogst genot. enz. enz. enz. .Onderzoek, of de Rechten van den Mensch en Burger ff rijden met de leere der Hervormde Kerk, en derzelver for-. muiieren van Eenigheid, bij aanleiding van zeker Bericht, geplaatst in de Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen voor 1798. NQ. 14 II. Stuk. Bladz 588. Behandeld in IV. Brieven tusfchen filekklesÏus en veridicus. Te Amfteldam, bij M. de Bruijn 1799. In gr. Octavo. De prijs is f : - 7 - : Tn het 14de Nommer van de Algemeene Vaderlandfche J- Letteroefeningen voor het jaar 1798 is een Bericht geplaatst^ getekend patriophilus reformatus. Dit Bericht meldt ons, dat een niet gering aantal Hervormden, vooral onder de meestvermogende en kundige Lidmaten zich onttrekken, en begrijpen, dat zij zich irj geene werkzaamheid of pecuniëele bijdragen moeten inlaten ter oprigting van een algemeen fonds, waar uit de behoeften van den openbaren Godsdienst, traclementen van Leeraars enz. zullen kunnen gevonden worden, wanneer de drie jaaren, bij de Staatsregeling bepaald, verlire-  MET DE LEERE DF.R HERVORMDE KERK. Cl ftrckcn zijn. Dit Bericht geeft als eene reden van het gedrag dezer lieden op, „ omdat zij die Leeraars ?- welke hunne verkleefdheid aan de op den 31 Hen Januari] i?95 gepromulgcerde Rechten van den Mensch en Burger aan den dag 'hebben gelegd, bcfchouwen als verbrekers van hunne plegtige verbintenis aan het 1 lervormd kerkgenootfchap." De Steller van dit Bericht voorziet daar uit de treuriglle gevolgen, en befluit met eene opwekking, uit den nood der Kerk ontleend, dat een of ander kun* Sb Vaderlander, der Hervormde leer van harte toegedaan, zich hoe eer hoe beter aangorde, om dezen grooten hinderpaal uit den weg te ruimen , opdat alle de Hervormden, met aflegging van vooröordeelen, misduidingen en partijfchappen, zich als één man vereenigen, om de belangen vim hun Kerkgenootlchap te behartigen. n> r • /• 1- Dit heeft aanleiding gegeven tot eene Bricfwislehng tusfchen filekklesius en veridicus, welke den inhoud van dit Bericht ten onderwerp heeft. Deze brieven zijn verltandig gefchreven, en fchijnen ons toe , aan den wensen van den Steller van het Bericht volkomen te voldoen. Veridicus toont allereerst aan, dat de reden, waarom veele Hervormden zich onttrekken, eigenlijk niet te zoeken is in het geen het Bericht daarömtrerid opgeeft, de gedachte namelijk, als of de Rechten van den Mensch tegen de formulieren der Hervormde Kerk zouden ftrijden, maar in andere omftandigheden, die oorzaken van misnoegen geweest zijn , waar over. men z-ifh op deze wijs, en onder dit voorwendfel, wil wreeken. Veridicus heeft hier onzes oordeels den fpijker juist op den kop getroffen. Hoe men ook denke óver de toepasfing van de Rechten van den Mensch op den burgerltaat, dit is echter zeker, dat zij op zich zeiven niets in zich behelzen, dan het geen het jus naturz ten allen tijde geleerd, en waaraan te voren geen levendi-. ge ziel getwijfeld heeft. Politiquen van allerlei denkwijs, Godgeleerden, Zedenleeraars bedienden zich te voren zonder bedenking dikwerf in hunne fchriften van den term rechten der menschheid en dergelijken, zonder dat iemand toen immer op de gedachten kwam, dat hier 111 voor eenen belijder van den Hervormden Godsdienst eenige. onregtzinnigheid zou gelegen zijn. Wij kunnen bij de allertterkfte infpanning van ons verftand niet bevatten,, wat fchijn zelfs van grond 'er voor deze gedachte wezen zou.  6*2 ONDEilZ. OF DE RECHT. V. D. Mi?NSCH EN BURG. STRIJDEN zou. De rede dus van onttrekking, in het Bericht ver, meld, heeft al het voorkomeu van een niets beduidend voorwendiel. Veridicus geeft eenige waare redenen van dit gedrag op, die wij niet twijfelen, of zij zullen door die genen zelve, wier gedrag hier bedoeld wordt, erkend worden de waare te zijn. De onwilligheid tot het bijdragen rot een kerkelijk fonds, waar van de Eerichtftelier fpreekt, is ver af van algemeen te zijn, maar wegens plaatfelijke omftkridigbeden, hoofdzaakhjk in de Gemeente van Amfteldam vaderende in de meeste andere Gemeenten ontdekt men aanVangehjk gereedheid en goedwilligheid. Domme hoofdidige boeren mogen het hier of daar op bairen en fnaren zetten , het ontbreekt echter niet aan gemeenten ten platten lande, die reeds anderen met een lofwaardig voorbeeld beginnen voor te gaan. In de Steden, waar men redelijker en bedaarder denkt, zal de zwarigheid nog minder zijn. De grootfte aanklevers van het vorig beftuur, wij weten het van fommige gemeenten zeker, verlangen Taaigoede plannen, om dus het hunne tot inrtandhouding van den Godsdienst te kunnen bijdragen. Velen hunner hebt ben te groote hoogachting voor den Godsdienst, dan dat zij, hoe zeer zij ook overtuigd zijn, reden tot misnoegen te hebben, de voldoening aan eene lage wraak over het belang van het Euangelie van christus zouden laten zegevieren Met één woord, fchoon wij nog nimmer eenig gefchnft gerecenfeerd hebben, waar in de bewijzen der Hervormden , die zij voor hunne pratenliüa hebben bijgebragt, ontzenuwd zijn, cn zij dus van die zijde reden hebben, om zich te beklagen, zoo geloven wij echter, dat het, tot het bijdragen tot een kerkelijk fonds, onder alle verfchillende partijen, indien maar het ombrTen " fChkt' aa" g°edwilligh«d niet zal ,..7CC Amfteldam is het een ander geval. Daar is en blijft groote misnoegdheid over het verlies van vijftien' Leeraars. En in de daad, wie *er dan ook de fchuld van mag hebben, kan men zich, wanneer men het menlchelijk hart eenigzms kent, over deze misnoegdheid en daar uit voordvloeijende weigerachtigheid wel verwonderen i Wat is voor eene Gemeente harder, dan een aantal mannen te moeten misfen , die men hoog acht, die men bemint, aan welken de harten verkleefd zijn? Hoe ligt is het bedorven menfchelijk hart genegen, om zijn on-  biet de leere der hsr vormde kerk. «3 ongenoegen daar over zelfs op eene onbetamelijke en voor den Godsdienst nadelige wijze aan den dag te leggen! Wie bezit altijd zoo veel grootheid van ziel, dat hij over zijn hart kan heerfchen, en het belang van het Euangelie van christus boven alles laten gelden? Welk eene gereedheid behoort 'er dus bij een ieder niet te zijn, om de toegebragtc wonden zoo veel mogelijk te verzachten! ach! belloot men nimmer tot onnodige onftaatkundige (tappen, die maar aanleiding tot ontevredenheid en verwarringen geven, die gemakkelijk gemijd konden worden! ach! hadden de 15 afgezette Leerüaren, die wij vertrouwen, dat in hunne zaak gemoedelijk gehandeld hebben, dat zelfde licht in hun geweten gehad, dat zoo velen van hunne Medebroeders hadden, opdat zij geene zwarigheid mogten gemaakt hebben, om tot den zelfden ftap te komen, waar toe genoegzaam alle hunne medebroeders in gantsch Holland et; Zeeland vrijheid vonden! hoe veel fchade voor den Godsdienst ware hier door niet voorgekomen , en verhoed geworden ! maar daar gedane dingen geen keer hebben, zoo verëenigen wij ons met de vredelievende opwekkingen van veridicus Bladz. 18 en 19. waar bij hij op de herftelling der afgezette Leeraaren, en op de toegevendheid en infchikkelijkheid der in hunne plaats beroepenen ernffig aandringt, waar toe de laatften, wanneer zij hun eigen"waar belang kennen, buiten twijfel zeer genegen zullen zijn. De andere Brief van veridicus handelt meer over de zaak zelve, en ftrekt ten betooge , dat de Rechten van den Mensch en Burger (namelijk zoo als zij daar liggen , en niet zoo als zij kwalijk uitgelegd, overfpannen , en 'er dikwerf wilde gevolgen uit worden afgeleid) dat deze rechten niet ftrijdig zijn met de leer deiHervormde Kerk en met de Formulieren van eenigheid. Dit betoog is kort, en behoefde, om de klaarblijkelijkheid der zaak, niet breedvoeriger te zijn. Wie het onpartijdig leest, zal aan de ftelling, die hier betoogd wordt, zijne toeftemming niet kunnen weigeren. — Met één woord, veridicus heeft zijne zaken zoo wel gedaan, dat het ons niet nodig toefchijnt, dat de Burger ew. kist, gelijk de Berichtfteller in de Vaderlandfche Letteroefeningen doet, en filekklesius fehijnt te appuiëren, tot het behandelen van dit onderwerp zou behoeven te worden opgeroepen. — Dok kunnen wij niet  H a. v. d. t. niet zien, wat verband 'er is tusfchen het vorig gefcbrijf van dezen Leeraar, en tusfchefi zijne verpligting, om zich boven anderen iu deze zaken te mengen. De Berichtfteller beroept zich op Brieven door een rustend Opziener der Hervormde Gemeente aan ew. kist gefchreven, die hem daartoe op het ailerërnftigst uitgenodigd , en als geprovoceerd heeft; maar wat 'er van deze Brieven zij, hoe de goede zulfende Grijsaart, die 'er de Schrijver van is, in zijne eenvouwigheid alles verkeerd verftaan, en uit zijn verband gerukt heeft, en dus deze zijne provocatie op de wankelbaarfte gronden gebou»d heeft, hebben wij in dén der vorige Nommers van ons Maandwerk reeds aangewezen. — Beöor deeling van de Requesten der Gereformeerden , ter behouding van hunne Kerkgebouwen en Inkomften , en van de Requesten daar tegen ingeleverd , en iets betreklijk, op de Proeve over den waaren aart der Geestlijke Goederen. Dsor Mr. a. v. d. t. Alom te hekomen. 67 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 11 - : De Schrijver van dit Stukjen, welke in den loop van het zelve toont ook Schrijver van de, in den Titel gemelde , Proeve over den waaren aart der Geestlijke Goederen te zijn, betoogt in het zelve het recht van de Gereformeerden , om zich voor de belangen van hun Kerkgenootfchap met Verzoekfchriften aan de Nationale Vergadering te vervoegen, tegen den Nieuwen Post van den Neder-Rhijn, alwaar men onder anderen N°. 164. Bladz. 1307 leest, dat dit beflaan (der Gereformeerden) zoo ftout is, dat het duizenden doet uitroepen, dat zoo lang 'er noch (nog) beul of ftrop in ons Land ware te vinden , men zulks niet ongeftraft moest laten ; Vervolgends gaat hij den Schrijver van die onzinnige taal, benevens de pofitiven en metiven, die hem in andere Schotfchriften , opzichtelijk de Requesten der Gereformeerden, zijn voorgekomen, op eenen bedaarden mannelijken toon te keer , wederlegt dezelve met korte doch bondige bewijzen, en toont tevens het hatelijke en boosaartige van eene menigte uitdrukkingen en asfertiën , daar in tegen de Gereformeerden voorkomende, zon- en middag-klaar aan. — Dan brengt hij zeker Request van eenige Roomschgezinde Ingezetenen'van Bataafsch Bra- band  IStÖORD. VAN DE REQUEST. DER GEREFORMEERDEN. 6*5 band ter toets, betoogt eensgelijks het onwaarachtige, tegenftfri$dïge en ongerijmde van vele (tellingen in het zelve, het geen de boosiiartigheid van den 'Opdeller en de onkunde der misleide Tekenaars .ten klaarden doet blijken; vooral verdedigt hij het recht van de Gereformeerden, in zich te beroepen op hunnen Competenter! Rechter, ten einde hun recht op de door hun bezeten: wordende Geestelijke Goederen door denzelven onderzocht worde. En waarlijk deze, eisch van de Gereformeerden is zoo zeer op de natuurlijke billijkheid eu op de beginfelen der waare Rechtsgeleerdheid gegrond, welke leeren, dat elk voorönderfteld moet worden de rechtmatige eigenaar zijner bezitting te wezen , zoo lang het tegendeel niet volkomen bewezen k , dat wij ons hebben moeten verwonderen, deze zaak bij Politieke dispofitie , zonder tusfehenkomst van een rechterlijk onderzoek en vonnis, te zien beüisfen. ivEte gronden en bewijsredenen tegen dit Request van de Bataafsch-Brabandfche Ingezetenen vinden wij echter niet allen even bondig , maar in velen opzichte aan gegronde tegenbedenkingen onderhevig, i— Onder anderen vinden wij , dat hij in hei ai'fchctzeir van het onvermogen der Gereformeerden, om voor het onderhoud van hunnen Openbaren Eerdienst, te zorgen, wat te ver gaat, en zich meer door zucht, om zijn voordel te verdedigen, dan door liefde voor de waarheid heeft laten leiden. Dit afgehandeld hebbende, bepaalt zich onze Schrij.vesr tot een zeker gefchreeirw tegen de Requesten der Iltrvórmden, hier op uitkomende: dat maar weinigew van de tekenaars dier requesten tot het volk behoren; her an'dwoord, dat hij hier op geeft, is voldoende, om het nietsbetekenende van dit voorgeven te bewijzen. Eindelijk verledigt hij zich tot een betoog van de wettigheid der posfesjïe van de Geestelijke Goederen teu aanzien der Gereformeerden, tegen hun, die dezelve betwisten, en beweeren,, dat die Geestelijke Goederen vóór de. Hervorming het wettig eigendom der Roomsch-Catholiiken waren , en aan dezen door geweld en overhcuriching en het recht van den langden degen ontnomen zijii.. Hij toont aan, dat die Goederen nimmer het eigendom van de Roomsch-Catholijken in 't gemeen , maar alleen, .en. in onderfcheidiug van de Goederen der . Wereldlijken ,■ het eigendom der Roomsch-Catholijke Geestelijkheid.geweest zijn; het geen.hij bewijst, i°. Qit I NXEUWjBVAD.BiJBL,m.JD£EL.no.2. E hSt  A. V. d. T. het Plaeaat des Konings van 28 Octöbcr 1446 4 tegen het verkrijgen van meerdere goederen voor de Geestelijken , uit de algemeene of bijzondere goederen der Ingezetenen. 20. Uit de Oppofitic der Utreclufche Geestelijkheid tegen de petitiën van den Hertog van alvA. 30. Uit Art. 14. der Unie van Utrecht, en 40. Zelfs uit de pacificatie van Gent Art. 10 tot 20. — En daar de Roomschgezinden zich voornaamlijk beroepen op de pacificatie van Gent en op de Unie van Utrecht, als of door de Staaten, tegen den inhoud van dien, ten aanzien van de Geestelijken en derzelver Goederen, gehandeld ware, gaat hij verfcheiden Artikelen uit dezelve, die in dezen toepaslijk zijn, afzonderlijk naa, en doet het tegendeel van die hetichring blijken; daar te boven aanwijzende , dat de .maatregelen , die naderhand ten aanzien van de Geestelijken genomen, en de befchikkingen, die over een gedeelte van derzelver Goederen gemaakt zijn, gegrond waren, deels in het algemeene en bij de Unie van Utrecht aan de Staaten uitdruklijk voorbehouden recht, en deels in de noodzakelijkheid, veroorzaakt door het vijandelijk gedrag der Geestelijken tegen dezen Staat. Ten aanzien van het eerite voert bij onder anderen aan de woorden van den, niet tot liet Gereformeerde Kerkgenootfchap , behorende Historiefchrijver FRANS VAN MIERIS, ZCggeilde '. „ 't Is waar, dat de verandering omtrent die Goede„ ren eenigzins fehijnt te fbrijden tegen het XIV Lid „ van de gemelde (Utrechtfche) Unie, in 't jaar 1570 „ gemaakt; maar 't is niet minder waar, dat i'cdert ten „ minften dertig jaaren, dat het befluit genomen was, „ groote verandering in 't land en de bewoners geko- men-zijnde, de rede leert, dat de Goederen, van de „ Vooröuders gefchikt tot onderhoud van de Geestelij- ken , wanneer hunne nakomelingen van beter gevoe- lens of andere gezindheid worden , ook mogen ge„ bruikt worden ten diende van hunne Geestelijken, „ want, met de verandering van gevoelen omtrent den „ Godsdienst , wordt 'er geen affland gedaan van de „ natuurlijke erfvolging en van den eiscli op de nalaj, tenfehap van anders gezinde Voorouderen." ,, Schoon ik geen belang in deze zaak hebbe , dan s, alleen de billijkheid te doen gelden , zoo zal ik mij 9, hier van een voorbeeld bedienen , om beter verftaa-n 3, te worden, 't Is buiten twijfel, dat de meeste Kcr- »*ea  eeöord. van de reqhest. df.r gereformeerden. 6f ,, ken «tl de Stad Rome door de Heidenen gedicht en ,, met meer andere Goederen bezeten zijn; de nakome,, liugen van die Heidenen, tot den Christelijken Gods,, dienst overgegaan zijnde, hebben dezelve Kerken en ,, Goederen zich toegeëigend, cn tot hunne Godsdien„ ftige Oefeningen gebruikt; Indien nu eenige Heidenen „ de gemelde Kerken en Goederen , als tot hunnen „ Godsdienst gewijd, wederëischten; mij dunkt, dat „ 'er geene redenen zijn , welke de bezitters tot de ,, overgave zouden kunnen bewegsn." Het recht van dè Staaten, om op het Stuk van den Godsdienst befchikkingen te maken, hadt onze Schrijver boven, bij het nagaan en ontwikkelen van eenige Artikelen uit de Gentfehe pacificatie en Utrechtfche Unie betoogd; En betreffende de noodzakelijkheid , zegt hij, dat het zijn doel niet is, om de menigvuldige bewijzen voor deze treurige waarheid op te geven , weshalven hij zich alhier beroept op zijne proeve over den waaren aart der Geestelijke Goederen , en voords zijne Lezers verzendt naar eenige andere Schrijvers, als schotanus, de groot, van meteren, van den san de , reijd. Daar ondertusfehen, niet tegenftaande de rechtmatige verbeurdverklaring dier Goederen, de overblijffelen der Geestelijken van beide de gedachten daar door niet van het nodig onderhoud beroofd, maar aan hun door de Staaten een eerlijk onderhoud gegeven werdt , zo zijj zich maar dil en gerust hielden. ,, Hoe onregtvaardig „ zoude het dan zijn, zegt de Schrijver, de Gerefor,, meerde Geestelijkheid van hunne, hen (hun) gege„ ven, hen (hun) door 's Lauds Overheden gegeven, 5, inkomden te beroven, en in plaats van hen, gelijk ,, voormaals omtrent de Roomfche Geestelijkheid ge„ daan is, eerlijk te onderhouden, verre de meeste van ,, hen (hun), nevens hunne mindere Kerkbediendens, „ in de uiterde armoede te dompelen." „ En hoe zoude dit met eenigen fehijn van regt ge„ fchieden kunnen?" „ Zoude het zijn , omdat zij die inkomden weder„ rechtelijk bezitten ? Het tegengedelde is lang bewe,, zen ; cn wordt dit niet voldoende geoordeeld , dari ,, zoude eene politieke dispolitie tegen de rechten van vj, den Burger en de veiligheid der Maatfchappij aan,, druisfehen, daar hier noodzakelijk, in geval dit recht  (58 PRIJSVERH. , BSKROOND DOOR HET GENOOTSCU/'.r' I ,, betwist wordt, een rechterlijk onderzoek moet voor,, afgaan; te meer, omdat de Gereformeerden zulk een „ gerechtelijk onderzoek, voor en door den Cnmpeten„ ten Rechter, openlijk verzocht hebben. Zoude het „ zijn bij wijze van verbeurdverklaring, dan moet voor,, af de misdaad der Gereformeerden , hun vergrijpen „ tegen het welzijn van den Staat, uit hunneÖdaden" „ bewezen zijn." Offchoon wij niet willen bcweeren, dat alle de bewijzen en redenceringen , door onzen Schrijver te berde gebragt, fleck houden; offchoon wij dit Stuk in geeneu deele gelijk gefield willen hebben met het bondig en volledig Vertoog, het geen door de Gecommitteerdens van de Gelderfche Sijnode over het recht der Gereformeerden tot de Geestelijke Goederen, tegen het Advijs van zekere Gedeputcerdens ten Gelderfchen Landsdage, gefchreven, en door den druk gemeen gemaakt is; 'offchoon eindelijk alle verdedigingen van het recht def Gereformeerden thands te laat, en dus nutteloos, fchijren; kunnen wij echter dit Stukjen als eene vrij goede wederlegging van Antidotaale Requesten en Gel'ch'riften tegen die der Gereformeerden ter lezing aanprijzen ; '£r zijn toch in het zelve eene menigte drang- en bewijsredenen voorhanden, die door andersdenkenden nog niet zijn wederlegd, en ook niet gemakkelijk wederlegd zullen worden; en alhoewel de knoop doorgeflagen is, zoo is nogthands het gefchil over het recht van° eigendom daar door nog niet uit den weg geruimd; en zoo lang dit niet, door eene Rechterlijke uitfpraak, volgends de gewoone vorm van Rechten en op gronden der natuurlijke billijkheid en gezonde Rechtsgeleerdheid, gefchicd is , blijven alle dusdanige Gefchriften , die bewijzen voor of tegen behelzen, belangrijk. Prijsverhandelingen, bekroond door het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, te Amfteldam. Derde Deels, Tweede Stuk. Te Amfteldam, bij J. B. Elwe, 1798. 211 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 12 - : \j au alle gebreken, welke tot het vak der Heelkunde v behooren, zijn 'er weinigen, wier kennis van meer ,aanbelang is, doch, tot nog toe, minder volkomen kan gezegd worden te zijn, dan die der jLiesch- en Balzaks-  TER BEVORDERING DER HEELKUNDE. 69 gezwellen , de menigvuldige verfcheidenheid dezer gezwellen , de verëeniging van dezelve met andere gebreken, aan deze deelèn voorkomende, brengen niet weinig toe tot het moeilijke der herkenning , en de Heeljneester hierin zich vergistende, heeft deze dwaling ook op zijne behandeling invloed, en de ongelukkige Lijder wordt dikwerf het llachtöifer , om niet te zeggen der onkunde, ten minden van het gebrek van volledige kennis dezer gebreken. Beduurderen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, te Amdeldam, vonden het hierom van veel belang , vooral voor de oefenende Heelkunde, de volgende Vrage ter beandwoording voor te dellen: ,, Naardien de Heelkundige ondervinding eene merk«, bare verfcheidenheid der gezwellen in de Licfchen, ,, en binnen den Balzak doet waarnemen, en deze dik- werf te veel duisterheid hebben , om bij het eerde ,, onderzoek eene beflisfende uitfpraak te doen , en de gepaste hulpmiddelen toe te dienen! zo is de Vraag: ,, in hoe verre hebben Ontleed- cn Heelkundige waar„ nemingen daarover aireede het nodig licht verfpreid? ,, Wat ontbreekt ons nog ten aanzien van de kenmer„ kende verfchijnfelen der onderfcheidene foorten en van ,, derzelver verfchillende uitkomden? En welke zijn de ,, eenvouwigde en beste Genees- en Heelmiddelen en behandelingen, die tegen elk dezer gebreken den voor,, rang verdienen voor alle anderen? " Het is deze Vraag, welke de Burger lo gge r Heelmeester te Leijdsn zich heeft voorgedeld ter beandwoording, met dit gelukkig gevolg, dat het andwoord, door Beduurderen den gouden Eerprijs werdt waardig gekeurd , en 't welke wij aan onze Lezers door een kort uittrekzel , van eenige aanmerkingen vcrzeld , zullen trachten bekend te maken, en aan te prijzen. De Schrijver verdeelt zeer juist naar het Plan der Vrage zijne beandwoording in vier Afdeeüngen, waarvan de Eerfte eene optelling behelst der gezwellen, welke in de Liefchen , en binnen den Balzak voorkomen; de Tweede, den bijzonderen aart, oorfprong, en verfchijnfelen van ieder dezer gezwellen , door Ontleed- en Heelkundige waarnemingen gedaafd, aanduidt; de Derde, de gevallen opgeeft , in welke de kenmerkende verfchijnfelen , om den waaren aart der onderfcheidene foorten te ontdekken , en derzelver verfchillende uitkomden te kunnen E 3 voor-  ?0 PrujSVERH, , BEKROOND DOOR HET CENOOTfCHA!» voorzeggen , of duister zijn, of geheel ontbreken; de Vierde eindelijk of laaide, de eenvouwigfte en beste Genees- en Heelmiddelen, en behandelingen voorfchrijft, die tegen elk dezer gebreken den voorrang verdienen voor alle anderen. Ingevolge van deze welingerichte verdeeling , bevat de ervaren Schrijver in de Eerfte Afdeeling , alle deze gezwellen , in algemeene en eigene Liesch- en Balzaksgezwellen ; tot de algemeene -Lieschgezwellen worden door hem gebragt, het gezwel met omfteking, de Bloedvin, het Ettergezwel, het zoggezwcl, 'het zuchtgezwel en het flagadergezwel, en tot de eigene Lieschgezwellen; De kliergezwellen der Liesfchen, net Balgezwel der Liesfthen, de gezwellen in de Liesch , door ligten, fpringen en verrekkingen veroorzaakt , de Aderfpat in de zaadfireng, de bloedbreuk, de waterbreuk in het celleweefzel van den zaadftreng , de zak-waterbreuk van den zaadfircng, de gezwellen afhanglijk van bijzondere ontluirtingen van den zaadftreng, en eindelijk de Breuken. Algemeene Balzaks-gezwellen worden door hem befchouwd te zijn, de gezwellen van ontfteeking afhanglijk, de Etter-, gezwellen , het Bloedgezwel en het Spekgezwel, en als eigene Balzaksgezwellen , de Pisgezwellen , de calleufe verhardingen van den Balzak, de zoogenaamde onwaare Breuken , waartoe „men ook volgends zijne gedachten eenige bijzondere ontaartingen van den Balzak brengen moet, en eindelijk ook de Balzaksbreuken. Iu de hierop volgende Tweede Afdeeling der Verhandeling behandelt de Schrijver de zoo even opgegeven gebreken en toont derzelver aart , oorfprong, en verfchijnfelen Ontleed- en Heelkundig aan. Bij alle deze onderwerpen dil te daan laat ons bedek geenzins toe, wij kippen flechts het één en ander, ter aanprijzing inzonderheid uit. Bij de behandeling van het Bloedgezwel,%. ii. voegt de Schrijver eene eigene waarneming, van zoodanig een gebrek, in eene Lijderes, door het vallen met de Liesch op den rand van een ladder veroorzaakt , waarvan de toevallen waren hevige braking, pijn door den gantfchen buik verfpreid, en belette ontlasting van water en afgang; veertien uuren was deSchrij-, ver (want dus lang hielden deze geweldige toevallen aan) in de onzekerheid over het aanwezen eener Breuk, gepaste behandeling echter verminderde deze toevallen, cn het zwart of wankleurig worden der fch,aamdreek, bil-  TER BEVORDERING DER HEELKUNDE. 7t bilnaad en naastgelegen dcijë overtuigde hem allezins van den waaien aart van dit, in deszelfs begin duister, geval. Vóór het behandelen der gezwellen van den zaadftreng §. 15. gaat eene korte, hoewel vol.ioenende Ontleedkundige befchrijving dezes deels vooraf. De zwelling en ontfteking van den zaadftreng werden door den ervaren Schrijver in twee gevallen, na voorafgegane geweldige lichaamsbeweging, waargenomen, en als oorzaak van de toevallen aangenomen eene fchielijke heen en wedertrekking van den zaadftreng, en de gevolgen, die deze geweldige bewegingen in het celwijs wecfzel moeten veroorzaken, of wel, (en deze uitlegging der verfchijnfelen is ons aanneemlijker) de drukking , welke bij zulke eene oogenblikkelijke en fterke poging gemaakt wordt, door den ring der zich famentrekkende fchuinfche buikfpier , en door de nederpersiing van de ingewanden des buiks op den zaadftreng. — De Breuken zijn, zoo ver dezelve als gezwellen der Liesch moesten befchouwd worden , uitvoerig behandeld, en dragen de grootfte blijken van des Schrijvers kunde, ervaring en belezenheid in dit gewigtig vak der Heelkunde. — Bij het optellen der ingewanden in de Lieschbreuken bevat, brengt de Schrijver ook eene eijernest-breuk bij, door hem bij het openen van eene bejaarde vrouw waargenomen, §. 23. het rechter eijernest was ontaart, met Hijdatides bezet, en zoo aanmerkelijk vergroot, dat tweederde gedeelte van hetzelve tle buikholte vervulde , en aan alle omringende deelen was vastgegroeid, en een gedeelte dezer ontaarte klomp door de Lieschring naar buiten gedrongen , en onder den fchiin van een Netbreuk ook een niet min ervaren Heelkundigen hadt misleid. Nog nader heldert de Schrijver deze Breuk op door eene andere waarneming, in een levend voorwerp waargenomen. Als tekenen van deze Breuk in dit geval worden opgegeven: ,, eene ei» ,, ronde gedaante van het gezwel , hetgeen met zijn „ breedfte einde naar onder gekeerd was , en op het ,, gevoel een blaasachtig meer of min met vocht opgevuld lichaam fcheen te bevatten. " De opgave der Kentekenen van den verfchillenden ftaat der Breuken is alleszins naauwkeurig, doch zoo kort mooglijk aangeduid, alleen is 'er eene kleine feil ingeflopen bij het opgeven der tekenen, van de aangeboren breuken: „Men Ziét iu deze," zegt de Schrijver Bladz. 59, dat zift É 4 ge-  72 I'RIISVSRH. , BEKROOND DOOR HET GENOOTSCHAP gemeenlijk aan hunnen- grond het dunde en van onderen breedér zijn, omdat de-Breukzak in dit geval door de fchederok der ballen • gemaakt meer door het opperde gedeelte van den zaaddr'eng bepaald en minder uitgezet wordt dan in een gemcene breukzak. In plaats van grond zal dit waarichijnh'jk zijn moeten aan hun begin of eigenlijke hals. — Anders is dit min verdaanbaar! — Vóór de behandeling der Balzaksgezwellen gaat insgelijks eene korte doch vrij volledige Ontleedkundige befchrijving dezer deelen vooraf ; onder de eigene Balzaksgezwellen brengt de Schrijver ook de zoogenaamde on waare Breuken en onder dezen §. 40. de Waterbreuk — alleen meencn wij hier bij te misfen eene opgave der tekenen van de complicatie der waterbreuk van de fchederok der bal, met eene waterbreuk van de fchederok der zaadvaten, hoedanige gevallen, fchoon zelden, egter voorkomen Als een aanhangzel vinden wij hier'bijgevoegd en voortreflijk behandeld, de verzameling van hethwaterachtig vogt 111 de Breukzak zelve, of om dezelve dus te noemen , de Breukzaks-waterbreuken ; de zaadbreuk S. 43- °ok onder de onwaare eigen Balzaks-gezwellen opgeteld, rekent de Schrijver zeer juist, niet eene ophoping van zaadvocht maar een beginnende ontdeking der Bal en Bijbal te zijn. Voorbeelden het bedaan dezer gebreken betreffende worden uit de Werken van ulhoorn en acrel bijgebragt. Alleen merken wij op iet geval, uit de eerde dezer twee Schrijvers aangehaald aan, dat het ons voorkomt in dat geval, het gezwel niet onder de zogenaamde zaadbreuk te moeten rekenen • immers yondt men bij het openen van het lijk, wel is waar, de bal ontaart, maar daarenboven eene bruinige vleefchige, voosachtige en met bloedige en rottige etter opgevulde klomp aan de lichaamen der lendewervelen geheet waardoor allerwaarfchijnlijkst door drukking op de zaadvaten en zenuwen der dreng, de zwelling der bal en ontaarting van dezelve geboren werdt. (Zie heister Heelkundige Onderwerpen Tweede Deel, Bladz, 938-0-0 mt. A.) dan dit in het voorbijgaan. Ook is de Schrij, ver, en met regt, een ijverige bedrijder der vleeschbreL ken , %. 46 , dit gebrek befchouwd zijnde als een uitgroejing van de eigen zelfdandigheid des bals in natuur .wereenkomende met het vleeschgezwel, doch merkt tevens oordeelkundig aan, dat de zwelling der ballen, die door verharde en outaarte uitgroejingen van de oppcr- » vlak.  TER BEVORDERING DER HEELKUNDE. 73 vlakte der ballen veroorzaakt wordt, liet naast bij de dus genoemde vlceschbreuk zoude komen, en bevestigt dit verder met bijgebrachte waarnemingen , brengende verder de overige gezwellen der ballen tot het ontfloken gezwel, het ettergezwel, het verharde gezwel, en het ontadrtegezwtl der 'ballen, en voert hier bij eene reeks van door Heelkundigen aangetekende gevallen aan, en befluit deze rei van eigene balzaksgezwellen met de bijzondere ontiiartingen der Balzak, waaronder het geval van den beroemden dekkers, waarïn de gantfche balzak met eene beenachtige korst, die van binnen glad en als gepolijst, van buiten ruw, ongelijk, en van eenen halven vinger dikte was , allerzeldzaamst, mag gerekend worden. Deze Afdeeling wordt befloten door eene aanmerking waarïn, als bijeengenomen, de tekenen van de tot hier toe befchreven Liesch-en Balzaksgezwellen, worden herhaald , en het onderfcheidene van ieder dezer gebreken uitmuntend, fchoon kort, wordt voorgedragen en welke hierom voor den jongen oefenenden Ifeclkunftenaar van veel nut is. De Tweede Afdeeling vervangt de niet minder fraai uitgewerkte Derde , waarïn de bekwame Schrijver, na vooraf te hebben aangemerkt, dat edelmoedige Kunstoefenaars, wier doel het was,de kunst eenen wezenlijken dienst te bewijzen, in hunne waarnemingen niets hebben agtergehouden , hetgeen ter waarfchuwing van anderen dienen, en hundeklippen aanwijzen konde, waar tegen zij zelve geltoten hadden, thands eenige gevallen opgeeft, waarïn 'de kenmerkende verfchijnfelen derLieschén Balzaksgezvvellen of door bijkomende toevallige omHandigheden twijfelachtig en duister gevonden werden, of geheel ontbraken, en waarïn het dus ook onmooglijk was, om de gevolgen de^er gezwellen met zekerheid te kunnen voorzeggen — hier toe worden door den Schrijver de volgende gevallen gebragt : Als wanneer in de Liesch- of Balzak twee of meerder in de vorige Afdeeling opgenoemde gezwellen, te gelijk aanwezig zijn, als bij voorbeeld, eene verzameling van etter tusfchen de huid, en' de breukzak, bij kleine en eerstbeginnende breuken, insgelijks, wanneer een gezwollen lieschklier een kleine deijbreuk agter zich verbergt, of wanneer een bedorven bal en zaadftreng gepaard gaat, met eene Lieschbreuk, en met eene Laesch eene deijbreuk gepaard deed vermoeden, of wanneer het om den bal getlingerd net, * E 5 een  74 PR1JSVER.H. , BEKROOND DOOil HET GENOOTSCHAP een waterbreuk van de fchederok des bals fchccn te zijn, of eene drie dubbele waterbreuk zich als eene water en vleeschbreuk opdeed, enz. Vcrvolgends toont de Schrijver aan, dat het breukgezwel ook duister jn zijne tekenen zijn kau , wanneer te gelijk in hetzelve bevat is eene waterbreuk, en eene zoogenaamde vleeschbreuk. Maar vooral merkt hij aan, dat het ontdekken van deii aart des gebreks moeilijk zijn moet , wanneer 'er eene net- water- vleeschbreuk of eene net en aderbreuk te gelijk in een breukgezwel tegenwoordig is. Ook door toevallig bijkomende omftandigheden kunnen de Lieschen Balzaksgezwellen verduisterd worden , of eindelijk ook geheel ontbreken , de Schrijver bevestigt dit door voorbeelden, door de Heelkundigen geboekt, van ilagadergezwellen , van kleine aangeboren netbreuken, van onbeklemde breuken, die voor beklemde werden aangezien. Van aangeboren of verouderde netbreuken, welke in waterblazen met vogt gevuld, ontaart, voor waterbreuken werden gehouden, van netbreuken, die men met opzwellingen van den zaadftreng, en van deze zelfde breuk, welke men met zoogenaamde vleeschbreuken verward hadt, verder van ontftoken blaasbreuken voor ettergezwellen geacht, van blaasbreuken, waarïn een fteen bevat, zich als den verharden bal tekende , van waterbreuken van de fchederok der bal,welke als vleeschbreuken miskend, en van waterbreuken van den zaadftreng, welke voor lieschbreuken gehouden werden — ook tasten, volgends de voorbeelden door den Schrijver bijgebragt, groote Heelkundigen mis, in het ondcrfcheidcn van verouderde aderbreuken van verouderde netbreuken , en niet minder gebeurde dit bij bet erkennen dea- verfchillende ontaartingen der ballen. — Deze Afdeeling is zeer uitvoerig beVerkt, en behelst bovendien zeer veel, het geen vooral jonge Heelmeesters in duistere gevallen, zo niet voorlichten, ten minften hun oordeel kan doen opfchorten in gevallen, waarïn de kenmerkende verfchijnfelen duister zijn. Ingevolge het laatfte gedeelte der vrage befchrijft thands de kundige Schrijver in de vierde of laatfte Afdeling, de eenvouwigrte en beste genees- en heelmiddelen, en behandelingen,die tegen elk dezer gebrekenden voorrang verdienen voor alle anderen. — ingevolge dus der verdeling in algemene en eigene lies- en balzaksgezwellen, wordt de genezing dezer gebreken, zoo verre de-  ter bevordering der heelkunde. fj dezelve mooglijk is, afgehandeld. De aanprijzin; ? der middelen is in het algemeen zeer eenvouwig, doch voldoende , en fehoon bij de besten der hedendaagfche Heelkundigen geboekt, echter hier onder deze clasfe va n gebreken bijëengefchikt. Hier en daar evenwel onti moet men het ééri en ander den ervaren Schrijver eigen., — Vooral bij de behandeling der kleine verfche, en inbrengbare breuken waarfchuwt de Schrijver tegen het gebruik der linnen zwagtels en bombazijnen banden, en toont aan, dat de meeste menfchen, wier breuken in hui ine vroede jeugd door zwastelen of bandagiën fchenen {jenezen te zijn, in een volgenden leeftijd wederkwamen, cn raadt tevens aan, in die gevallen,zich te bedienen vun koperen bandjens met welgevulde bombazijnen fchuif jetis voorzien. Zeer uitvoerig is ook door den Schrijver de behandeling der beklemde Breuken aangewezen. — B:« de Deijbreuk, prijst hij een' nieuwen band voor dez e breuk aan, medegedeeld aan den Schrijver, door den beroemden Leidfchen Hoogleeriiar du pui, aan wien do Geneesheer de wind op gelijke wijze dezelve had medegedeeld. De plaats laat hier niet toe, om dezelve geheel mede te delen, zij is ook in eene bijgevoegde at beelding verbeeld , offchoon deze Plaatverbeelding mundcir fraai is uitgevoerd, dan die , welke, ook ten aanzien van kunstwerktuigen,in de overige werken des Genootfchaps zich bevinden, wijl het deel der band, het geen brj de pop gevoegd is, eer een ftijve plaat of beugel, dan vvel een riem, gelijk het zijn moet, in de tekening verbeeld. Mooglijk ook is de tekening van den band, bij de Verhandeling des Schrijvers gevoegd, in deze opzichte minder naauwkeurig, dan zijne Verhandeling zelve geweest. Bij de waterbreuken van de fchederok des bals handelt de Schrijver van de onderhoudende en radicale geneeswijze zeer uitvoerig. — Onder de laatfte behoort ook, de in onze dagen zoo zeer geroemde geneeswijs door infpuiting , aan deze geeft de Burger L. den voorrang boven alle andere methoden, egter met bijvoeging van dezé aanmerking, dat zij de voorkeur verdient om liaare cènvouwigheid, zo de Heelmeester Hechts verzekerd zy, dat de waterbreuk niet verzeld of afhanglijk zijj van eene ongefteldheid van den bal of van eene darm- of netbreuk, en dus de waterbreuk op zich zelve beflaat; wanneer de ziekte der bal, in het eerfte geval, door de opvolgende ontfteking natuurlijk moet verergeren, en in  76 i me uwe scheikundige bibliotheek. het rtvcede geval eene .aangreciïng van den breukzak in de balzak zoude veroorzaakt worden, of wel inisfchieu (voegen wij 'er biO eene door de prikkeling opvolgende beklemming zoude kunnen geboren worden! Na dezen en dc overige Liesch- en Balzaksgezwellen ten opzichte der behandeling te hebben bearbeid, bleef'er voor den Schrijver een moeilijk ftuk nog over, de aanwijzing naamlyk der beste handelwijze voor de onzekere'' en duistere gevallen, dan daar in deze niets ftellig koude «P'jegeven worden heeft de Burger L. ook hierin met ve*Ioordeel uitgedacht en bijgebragt eenige algemeene H.ie kundige regels , die de herhaalde overdenking der Heelkundigen overwaardig, doch uit derzelver aart voor g.'en uittrekzel vatbaar ziju , te meer ook , daar de beoordeeling dezer Verhandeling reeds eenigzins de perken van dit ons Maandwerk overfchreden heelt, waarom wij dezelve eindigen met den wensch, dat aan de oo<-. merken van Beltuurderen van dit roemwaardig Genootschap fteeds op eene wijze , als "de ervaren L. gedaan heeft, moge worden beandwoord, en hunne pogingen met die, van deniet minder uitmuntende inrichting van het Legaat van monnik hof vereend, alles mVen bijbrengen , wat eenigzins ter genezing 0f verligting van deze clasfe van gebreken , waaronder hef menschdom, en vooriil de inwoners van ons Vaderland, boven anderen, zugt , zoude kunnen dienen. Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. Amicus Plato — fed magis amica Paritas. Eerfte Stuk. Te Amfteldam, bij de (fed. J. Dóll en Zoonen, 1798. iao Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 12 - : ^00 zeer wij het met leedwezen gemerkt hebben, dat de Schrijvers der fcheikundige Bibliotheek, waar van drie Stukjens te Delft bij m. roelofswaert zju1 uitgegeven, 't zij door gebrek aan genoegzame 011derftcuning of aan genoegzamen aftrek, dit hun Werk hebben moeten ftaken, waar van wij ons anders zeer veel nut voor onze Landgenoten beloofd hadden, zoo zeer is het ons thands tot genoegen, dat wij hun eene nieuwe Scheikundige Bibliotheek kunnen aankondigen, In dc gelukkige tijden, die wij, wat de vorderingen in ■Na-  nieuwe fCHËIKUNDIGE bibliotheek. 77 Natuurkundige Wetenfchr.ppen en vooral in de Scheikunde aangaat, beleven, zijn zulke tijdfchriften onontbeerlijk; weinige maanden en ibmtijds weeken fledits behoeft men in zijne lectuur ten achteren te wezen, om van eene geheele reeks van nieuwe waarnemingen onkundig te zijn , en het is Hechts de zaak van zeer weitrigen, om zich zoo vele buitenlandfche en andere Tijdfchriften en andere Werken in dit vak, als 'er bijna dageiijksch worden uitgegeven , aan te fchaften , dezelve te lezen, en met malkanderen in vergelijking te brengen. Het oogmerk der Schrijvers bepaalt zich voornaamlijk tot het bekendmaken van in- en uitlandfche Werken, welke tot de Scheikunde eenige betrekking hebben , de tijdfchriften daar oude; begrepen, en tot het leveren van uittrekzsls en beöordeelingen , meerder of minder breedvoerig , naar mate het onderwerp verdient — en vervolgends tot het meriedeelen van afzonderlijke waarnemingen, verhandelingen, brieven enz. welke hun over eenig Scheikundig onderwerp rcogten worden toegezonden, zoo dat wij, behaiven eene aanwijzing der beste Schriften. ons te ffelijk een gemaklijk overzicht, over alle nieuwe ontdekkingen en den tegenwoordigen ftaat der Scheikunde, in dit Werk beloven mogen; alle drie maanden zal 'er een Stukjen worden uitgegeven. — Wij hebben dit Stukjen met veel genoegen gelezen — de Schrijvers toonen zeer wel berekend te zijn voor den taak, welken zij op zich genomen hebben; de uittrekzels zijn met oordeel ingericht, en gaan van gepaste aanmerkingen verzeld, die het onderwerp duidelijk maken, zoo veel een uittrekzel toelaat,en hunne beöordeelingen fchijnen ons zeer onpartijdig. Wij wenfeheu van harten, dat zij door den leeslust onzer Landgenoten en door de medewerking van deskundigen genoegzaam zullen aangemoedigd worden, om in hun werk met moed en ijver voord te gaan. Dit eerfte Stukjen bevat de uittrekzels en beöordeelingen der volgende Werken: Remarks on the Gazeous orijd ef'azote or of'nitrogene &c. bij s. l. ihtchill. Proeve over htt voedfel der Hlanten door ingenhousz. — Nieuwe Chemifche en Phijfifche Oefeningen door p. van Werkhoven. — Disfet tio tnedica inaug. de ufu tnuriatis barijtae, Autl. g. stinstra. — Disfertatio de Latiro cerafi viribus. Autl. l. j. spandau du celiiée. — paping Disfertatio de SulphiiratQ ca/cis. — An-  7'" JSIEUWB scheikundige bibliotheek* vv?"? SJSuhem'J,par ? U1JT0*> won ge &c. Toifl. AAI c: AAll.—Lnemifche Annalen pon l. von crei l Eerfte Stuk. Eincielijk volgt eene Verhandeling door de'Amfteldamlche S cheikundigen aan de Schrijvers ter plaatzin"- toegezonden, onder den titel: Onderzoek over den oorfprong der lurht bij het doordrijven van waterdampen door gloei* jende .buizen. Door j. r. heiman, a. paets van t r o o s t w ij k en l a u w e r e n b u r g h, waar van wji den inhoud kortelijk zullen opgeven: Men weet, dat 'er bij het doordrijven van waterdampen door eene gloeijènde aarden pijp ftiklucht wordt voordgebracht: Jn de Annalen van cnell was onlangs een opftel geplaatst van vvi e gleb, waar in hij beweerde, dat deze lijklucht alleen aan de waterdampen met warmteftof veré'cnigd moet worden toegefchreven, of met andere woorden sJ dat waterdampen door eene gloeijènde pijp gedreven, door vereeniging met warmtellolfe tot ftiklucht veranderen, dat derhal ven het ftntiphlogistisch leerltelfel, 't welk voornaamlijk op de ontbinding van het water gebouwd is, verval len moet,en dat men uit deze waarneming bijna met zekerheid zoude kunnen afleiden, dat de bafis van alle kunst luchten water zij, enz. Hiér tegen merken de Hollandfche Scheikundigen aan, dat, wanneer'er bij het doordringen van waterdampen door gloeijènde buizen ftiklucht wordt voordgebragt , dat dit enkel en alleen moet worden toegefchreven aan liet indringen der buitenlucht,geduurende de bewerking, die door het kolenvuur van zijne oxijgene beroofd is. ~* Dat wanneer men zich van koperen of glazen buizen bedien t, waarïn deze indringing der buitenlucht niet kart plaats hebben, 'er in 't geheel geene lucht wordt voord? gebïagt — maar dat 'er alleen ftiklucht wordt opgevangen , Wanneer bij het gebruik van aarden pijpen zulk eene indringing der buitenlucht mogelijk is, dit een en ander maken zij door verfcheiden met alle mooglijke voorzorgen ingerichte proefnemingen ontwijfelbaar, zoo dat zij met alle recht beiluiten, dat „ de ftiklucht, die men in „ fommige gevallen van waterdampen verkrijgt , die „ door gloeijènde buizen gedreven worden , enkel en aL„ leen aan het indringen der buitenlucht en de verandc- ring, die deze door het vuur ondergaat, waar in de „ buizen geplaatst zijn, moet worden toegefchreven; en 'ii gevolglijk, dat de verönderftelde verandering der wa- 1» ter-  BARTDEUMIJ, VAN DEN JONGEN ANACHARSIS. 79 terdampen, door de verëeniging met warmteftof, tot „ o-az arote geheel en al vervalt en met deze alle de gevolgtrekkingen, welke de Heer weioleb daar uit ,1 ter "wederlegging van het antiphlogistisch ieerttelfd H heeft gemeend, te kunnen afleiden. Reize van den jóngen anaciiarsis door Griekenland. Uit het Fransch van den Abt b a r t ii e i. e m ij , door frfj stuart. Zevende Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1798. 402 Bladz. In gr. Octavo. De j>rijs is f 3 - Ï5 - : Anacharsis vaart in dit Deel voord, met de befchrijving van de bibliotheek van eenen griekfehen beminnaar van Geleerdheid; Hij handelt over de eigen namen onder de Grieken; over den wereldvermaarden sokrates; over de feesten en geheimen van ele ijsis; en over het grieksch toneel. Alles is hier wederom behandeld met de Geleerdheid, de naauwkeurigheid, en het vernuft, dat den Schrijver zoo uitnemend onderfcheidt, en waar van dit geheele Werk alömme zoo uitftekende bewijzen oplevert. Iu het 64fte en 65fte Hoofdftuk, dat ovér de Boekerijen der Grieken gaat, vinden wij de naauwkeurigfte berichten van den ftaat der natuurkunde en der natuurlijke Historie, in den tijd van anacharsis; van de Schrijvers in -dit vak , en van derzelver onderfcheidene bcvattingen, leerftelfels en fchriften..— Dit ftuk, waar van het eertte gedeelte voor velen, uit zijnen eigen aart, niet zeer onderhoudend wezen kan, is evenwel door de wijze van voorftel, verlevendigd en veraangenaamd. Anacharsis vindt, in de boekerij van euclides, twee Wijsgeeren me ton en anaxarchus, die hem op alle zijne vragen aangaande de Wijsgeerte cn natuurlijke Historie onderrichtten , dus krijgt men hier berichten van alle voorname mannen in dit vak, en van derzelver bijzondere dienftcn en bevattingen. Op dezelfde wijze krijgt men in bet 65fte Hoofdltuk onderrichting, aangaande de Historiekennis der Grieken; ■»de Historiefchrijvers; de bronnen waar uit zij getchept hebben; hunne onderfcheidene karakters, bekwaamheid, ftijl, en drijfveren,.en den invloed, dien dit alles heeft ttp hunne verbalen. Min-  JiO bartheï.EMIJ ■ Minder belangrijk is ons de inbond van het 66(lc Hoofdftuk voorgekomen , dat over de eigen namen der Grieken handelt. Eene Verhandeling van pi.ato over Ibortgelijk onderwerp heeft den Schrijver daar toe aanleiding gegeven. — Van meer belang en uitgebreidheid zijn de berichten aangaande sokrates. Men vindt hier een zeer geleidelijk en uitvoerig verflag , van het "gene dezen gróten man betreft; de vorming van zijnen geest de trekken van zijn kfrakter; de aart van zijne wijsbegeerte, en derzelver nuttige uitwerking in de harten van zijne leerlingen, de vervolging tegen hem ontdaan, met de oorzaken en den loop van dezelve; — zijne wijsheid en grootmoedigheid daar onder, en zijn verbazend gedrag, vóór en bij zijn derven, dit alles, in zooverre het in een Werk van dezen aart plaats kon vinden, uit de aantekeningen en berichten van oudé Schrijveren opgemaakt, en op eene zeer aangename en onderhoudende wijze gefchreven , hebben wij met zeer veel genoegen gelezen. Het 68de Hoofdduk handelt van de Eleufinifche feesten en geheimen. Men gaf dezelve den lof, dat zij de verëeniging en befchaving onder de menfchen bevorderden, de ziel van onkunde en vlekken zuiverden, en nuttig waren, tot verkrijging van Godlijken bijttand, en van de middelen tot deugd en volmaking, en dc hope op een toekomüig gelukzalig leven. De ingewijden kregen toezegging van eene onderfcheiden plaats in de Elifeefche velden, om daar in den fchoot der Godheid te leven: terwijl anderen, na, hunnen dood, verblijven van verfchrikking bewonen' zouden. Van alle kanten uit Griekenland was derhalven herwaards de trek, om aan dat geluk'deel te krijgen. Zelfs zij, die voor-heen met de leer van toekomttige draifen gefpot hadden, verzogten 'er vóór hunnen dood om, wanneer hun de redenen om voor toekomttige onheilen te vrezen meer gegrond voorkwamen. Anderen evenwel, zeer verlichte lieden, eti onder dezelve een sokrates, oordeelden dit middel niet nodig, om deugdzaam te wezen. Sokrates wilde zich nimmer laten inwijën, en dit verwekte kwade vermoedens,ten opzichte van zijne godsdienbigheid. Anderen gaven te kennen, dat zij aan de gelukzaligheid van brave lieden, die nooit ingewijd geweest waren , niet twijfelden ; en integendeel niet konden denken, dat Hechte men-  HEIZE VAN DEN JONGEN ANACHARSIS, DOOR GRIERENL. 8& menfchen dat geluk zouden genieten , omdat zij' waren ingewijd geweest. „ Het feest van de viering der groote verborgenheden was bij uittrek plechtig. Alle rechterlijke vervolgingwerdt dan geïtaakt. Naar alle daden van geweld in dezen tijd gepleegd , werdt den volgenden dag na het feest onderzoek gedaan, en die iet tot ftoornis van het feest mogt ondernomen hebben, werdt met den dood geftraft. De poort van Athenen, die derwaards-leidt, heet de heilige poort. De tempel was dén der grO.jtlten en feboonften van de wereld.— Op éénen der feestdagen vierde men fpelen ter eere van ceres, waar bij de meest befaamde kampioenen van 'Griekenland hunne bekwaamheden vertoonden.— Op den 6den feestdag werdt het beeld van jacchus, vermeenden zoon van ceres of proserpina, in eenen Weidfchen optogt van omtrend 30000 menfchen onder zang en fpel van Athenen na Eleulis, en van daar weder na Athenen te rug gebragt, velen onder deze menigte hadden nog maar deel aan de kleine verborgenheden , en hadden daartoe het nodig onderzoek ondergaan; en zij waren tot dezelve niet toegelaten , ten zij gebleken was, dat zij aan geen mandag, zelfs geen onvrij» willigen, of eenige andere groote euveldaden fchuldig waren, of zich met tovermiddelen hadden opgehouden; anderen waren tot menigvuldige verzoenmiddelen verpligt geweest, en dus onderrecht in de noodzaaklijkheid, om de waarheid boven de dwaling te verkiezen, en om hunne driften te beteugelen, en door een zuiver verlland en iiarr, de weldaad der inwijding waardig te worden. — De proeftijd duurde altijd één, en lömtijds verfcheiden juaren. Gedurende dezen tijd, moesten zij, op de feesten te Eleulis, aan de deur des Tempels blijven , en zuchtend verlangen naar het oogenblik van nader toelating. Tot de inwijding der groote plechtigheden werdt men met myrth gekroond , voorbereid door Hatelijke offeranden en geloften; aan het kleed, dat men aanhadt , werdt eene hooge heiligheid toegefchreven; zoo zelfs, dat men 'er zwagtels voor kinderen van maakte, of het als een groot heiligdom in den tempel ophing. Den gewijden ringmuur doorgegaan zijnde vondt men den Hiërophant, in zijn praalgewaad, verbeeldende den Schepper aller dingen, en andere dienaars, vertoonendc de Zon en de Maan en mercurius. Vervolgends ge- ^IEUWE VAD. ISIBL.IH.DEüL.NO.a, F bOüdt  Si barthelêmij, rfize van-den jongen anacharst?. 'Tboodt de Iieraut alle ongewijden te vertrekken. De huid der llachtdieren op den grond uitgedrekt, zuiverde op nieuw. Het formulier der inwijding werdt hier op ge] ■zen, en de lofzangen van ceres aangeheven. Kort daarop ontftondt een dof geluid. De aarde fcheen te huilen. Spooken en fchimmen werden, bij blikfem en w»erlicht zichtbaar, alles werdt verfchriklijk, en nare zuchten,-die men vernam, vervulden het hart met angst en "ontzetting. Smart, zorg en armoede, en andere ellenden vertoonden zich onder de affchuwelijkde gedaantens, en 'dit werdt door den Hiërophant verklaard. Bij'een flaauw licht werdt men geleid /naar dat gewest der hel, daar de zielen gezuiverd worden, eer zij tot de zaligheid ingaan. Hier hoorde men, onder alle klaagdemmcn, vooral het zelfsverwijt van hun, die zich zeiven het leven benomen hadden. Twee koperen poorten gin»cn hier op open, en men vernam alle de ijslijkheden van den Tartarus , en hoorde tusfchen beide de fchriklijdezelve eeuwig in eigen perfoon als Koning te regeeren" Bladz. 310. De tweede bedenking betreft de wijze, op welke de inwoners der vernieuwde aarde die plaats bewonen, en aldaar met elkander gemeenfehap oefenen zullen Bladz. 311 volgg. zij zullen gemeenfehap oefenen met den Verlosfer, en ook met eikanderen nationaal en perfoneel, dat is, zij zullen de wereld rolksgewijze bewonen, als onderfcheiden volken, die, op gezette tijden en plaatzcn . bij eikanderen vergaderen en met elkanderen verkeren zullen; met zuivere 'broederliefde en vriendfehaps liefde enz. Evenwel zullen toch alle dc inwoners der herftelde Wereld niet even mauw, eyen dikwijls, en even gemeenzaam G 4 met  ÏC4 g. de haas met elkander verkeren. Daar zal tusfchen hen eeni" onderfcheid zijn enz. ö De derde bedenking betreft (Bladz. 324) „ de onderleidden Itanden der gezaligden in de herftelde wereld." Te weten, daar zullen, volgends den Burger de haas in de herltelde wereld onderJ'cheiden eereftanden zijn. De verhoogde Verlosfer zal zijne eerfte Rijksdienaars hebben. Te weten (Bladz. 327) de Koninglijke heerfchappijvoering zal onder de inwoners der herftelde wereld algemeen zijnen niet algemeen. Allen zullen heerfchen over alle fchepfelen, maar fommigen ook over hunne medegezaligden regceren, Ja, deze heerfchappij zal zich ook over de Engelen uitltrekken, en wel genootfchappelijk en ook ■perfoneel, welke laatfte bepaaldelijk eigen zal zijn aan christus eerfte Rijksdienaars, waar toe, bijzonder, de Leeraars zullen behoren, vergelijk Bladz. 414 volgg. In het bijzonder befchouwt de Schrijver nader en volkomen de aanftaande wereldherftelling, zoo als die hoofdzaaklijk ontdekt wordt openb. XXI en XXII. welke Hoofdltukken hij, op zijne wijze, opheldert , en over liet geheel vrij letterlijk en eigenlijk verftaat, Bladz. 332—434. Eindelijk wordt dit Werk befloten met een befchouwend en beoefenend vertoog over het gewigt van dit leerftuk Bladz. 435 tot 597 of het einde. Zie daar, hoofdzaaklijk, welke bijzonderheden de Leeraar de haas in dit Werk, nopends de toekomende wereld, ftelzelmatig heeft voorgedragen, niet als Wijsgeer^ maar als Godgeleerde, die dezelve in de Heilige Schrift, volgends zijne uitlegging, meent gevonden te hebben, — De Wijsgeer en de Godgeleerde, welke eene andere wijze van oordeelkundige uitlegging beter keurt, welke de beeldfpraak, aan de Oosterlingen, bijzonder aan de Dichters, eigen, meende te moeten onderfcheiden van de duidelijke en natuurlijke voordragt van den eenvouwigen leertrant, zullen ongetwijfeld vele bedenking vinden, omtrend alle die zinnelijke vooritellen, welke zij, hi dit Boek, ontmoeten. — Waarom zij ook huiverig zullen zijn, om dezelve over te nemen, voornaamlijk, omdat de "menfchen maar al te veel tot het zinlijke geneigd zijn , en dus ligilijk de Ichimmen der verbeelding verwarren, met de waarheden, de * edelij kt waarheden, welke de Bijbel leert, en binnen welke , de matigheid zich liefst en veiligst onthoudt. Wij  verhandeling over de toekomende wereld. IC5 Wij zullen-onze recetijie van dit Boek met deze aanmerking eindigen,dat de Lezers van hetzelve wel zullen doen, indien zij hunne verbeelding niet te zeer den teugel vieren , en het geen zij lezen, met een welwikkend oordeel toetzen, dewijl toch de Burger de haas zoo niet met dezen zijnen arbeid zal zijn ingenomen, dat hij geloof zal eifchen zonder onderzoek , maar , gelijk alle waardige Euangeliedienaars, zich zal verblijden, wanneer zijne Lezers , in navolging van de edele Bereënzen, onderzoeken , of deze dingen alzoo zijn, al ware het dan ook, dat zijn geheel ftelzelmatig voorftel, bij de uitkomst, bevonden werdt, ten opzichte van de bijzonderheden , geencn grond noch in de Rede noch in de H. Schrift te hebben. Te meer, daar, al ware dit ook zoo, dat deze bijzonderheden misgegist waren, de hoofdzaak waarheid zal wezen: Alles zal éénmaal wel zijn l cn de gelovige deugdzame Christen heeft eene gegronde en zekere hoop, op een eeuwig leven cn zalige heerlijkheid! Verhandeling over de Koninglijke waardigheid en Opperheer fchappij van jesus christus. Door johannes van voorst, TheoL Doel. laatst Hoogleeriiar in de Godgeleerdheid en Kerkelijke Gefchiedenisfen, en Academie Prediker te Franeker, thands Predikant te Arnhem. Te sJm/leldam, bij J. Allart , 1798. 165 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 2 - : /~^ver het hier aangewezen onderwerp wordt eene bekroonde Prijsverhandeling van den Hoogleeriiar heringa te gemoet gezien. — De kundige Schrijver van deze Verhandeling kon eciiter, om redenen, welke hij inde Voorrede opgeeft, niet bcfluiten, dezelve onder zich te houden. Wij verblijden ons hier over, en befchouwen dit gefchrift als eene aangename bijdrage, ter bevordering van de regte kennis van jesus onzen Heere, welke door alle waare Godsdienstvrienden met dankzegging zal aangenomen worden. Schoon wij 'er hier en daar onze aanmerkingen op hebben , komt ons echter deze Verhandeling over bet geheel voor een weldoorwrogt Stuk te zijn, dat met oordcel gefchreven, en voor de behoeften van den tegenwoordigen tijd zeer gefchikt is. liet zal wel de moeite waardig zijn, eene korte fchets van hetzelve den Lezer mede te delen. G 5 Het  lOJ j. VAN VOORST Het ontbreekt in den tegenwoordigen f'fd niet art" Bift aantal Schrihen, waar in de Bijbelfche voorfteUiag van jesus christus als Koning, en van zijne Kor.ingijke hcenchanp», geheel anders dan gewoonlijk uitgelegd en alleen toegepast wordt op de eerfte iitvoeriiig ea voordplanting van het Christendom, en den veelvermogenden invloed en hcerfcbappijvoerendc kracht der Godlijke leer van jesus op de harten der menfchen, zonder tuit wij hem daarom eene eigenlijk gezegde Koninklijke waardigheid, of zoodanige heerfchappij, die ecnc-nperionelen fteeds werkzamen invloed op de menfchen , en op dc wcreldfchc dingen, yoorönderftelt, behoeven toe te ichrijven. Tegen dit denkbeeld is deze Verhandeling ingerigt. Zij is eene beandwoording van de vraag; welk denkbeeld hechten de Ui)belfairijvers aan de Koninglijke waardigheid, of heerfcliappij van den verheerlijkten Middelaar jesus christus? Na vooraf aangemerkt te hebben, 'dat het geenszins even veel is, hoe wij over den gezegenden Verlosfer denken, verdeelt de Schrijver zijne Verhandeling m drie voorname deelen. Allereerst onderzoekt hij welke voorftelJingen van den toekomftigen Mesfias, en de natuur van deszelfs Koningrijk, in de Profetifche fchriften des ouden Verbonds, voorhanden zijn, en ver.gclnkt daar mede de heertellende begrippen omtrend den verwachten Mesdas, ten tijde vanss lleilands verkeer ouder de menfchen. — In de tweede plaats beandwoordt hij de vraag, in hoe verrè deze denkbeelden door bovennatuurlijke tusfebenkomften der Godheid, en wel bijzonder door het Godsdienftig onderwijs van jesus en zijne Apostelen, bekragtigd, en op den perfobn des Verlosters toegepast zijn? — In de derde plaats houdt hij zich bezig, met op de gelegde gronden, uit de doorgaande leer des Nieuwe Verbonds, bet waare Bijbelfche begrip omtrend de natuur der heerfchappij van christusmder te bepalen. Bij het eerfte ftuk wijst de geleerde Schrijver aan, dat er 111 de fchriften des Ouden Verbonds duidelijke voorfpellingen voorkomen, aangaande eenen toekomftigen Koning, die éénmaal uit den fchoot van het Joodfche volk, en wel uit davids gellacht zou voordkomen, en wiens hooge waardigheid en wijdüïtgeftrekte heerfchappij zoo betchreven wordt, dat men niet in ftaat ;zij, éénen van davids Koninglijke afftammclingen aan te wijzen, op wien  verhandeling. i0? wien deze voortellingen pasfcn, en zich gedrongen vinde , om in een perloon van eene verhevener natuur en beftemming, hoedanigen wij in jesus menen te moeten eerbiedigen, de vervulling, dier heerlijke voorzeggingen te zoeken. — Hij beroept zich op 2 Ham. VII: n—16. op Pf. II. Pr. CX. Pf. XLV. Pf. LXXII. Pf. LXXXIX: 36—38. Jef. IX: 5. Ezech. XXXIV: 23, 24. Gap. XXXVII: 24, 25. Dan. IX: 25. VII: 14, 26, 27. II: 44. Zach. IX: 9, 10. hij voegt hier deze aanmerkingen bij, dat de oude Profeten ook gewag gemaakt hebben van den allerncderigften ftaat, waar in de toekomftige Mesfias zou verkeren, "eer hij met de hoge waardigheid van den magtigtten Alleenheerfcher zou bekleed woTden; vervolgends' dat zij ook niet onkundig geweest zijn van het geestelijk heil, dat door Hem aangebragt, en onder allerlei Volken, door de verbreiding zijner hartverbetcrende leer, zou verfpreid worden. — Hier op bewijst bij, dat op grond van deze voorfpellingen de heuchelijke verwachting Van zulk eenen grooten Koning uit davids nagedacht voordgeplant werdt en bleef voordduren — ten tijde der Maccabeeuwfche helden, — ten tijde van jesus omwandeling op aarde onder de Joden en Samaritanen , en zelfs nog onder de Joden. — Ten beflu-ite van \ dit Stuk wordt het gevoelen van eckermann kort wederlegd, dat naamlijk deze verwagting der Joden, even zoo wel, als de daar mede verbonden volksdwalingen, alleen door misveritand, afgeleid zou zijn uit vrome wenfehen, voorwaardelijke voorftellingen , en verkeerd uitgelegde Dichterlijke fchilderingen, die bij de oude Profeten voorhanden zijn. Wij kunnen niet ontveinzen, dat het eerfte gedeelte van dit eerfte ftuk ons het zwakfte in deze Verhandeling is voorgekomen, v. Voorst doet hier bijna niet anders, dan de Voorzeggingen, die hij aanhaalt, op te noemen. Dit is intusfehen honderde malen reeds gedaan. Onzes oordeels hadt hij hier duchtig moeten bewijzen, dat de Voorfpellingen., die hij aanhaalt, in de daad Mesfiaanfche Voorfpellingen zijn, en dat de fpreekwijzen , die daar in van de uitgeftrekte Koninglijke _heerfchappij van den Mesfias voorkomen, in de daad in die kragt en uitgebreidheid moeten opgevat worden. Hij hadt dit moeten verdedigen tegen de uitzonderingen, die hedendaagsch daarop gemaakt worden. Naar anderen, die dit betoogd hebben, been te wijzen, is onzes bedun- ke:;s,  lo8 J". van voorst •kens bier geenszins genoeg, wijl het betoog, dat de eewone denkbeelden, van de Koninsliike Opperlieerfchanpij van christus, waarlijk op den Bijbel gegrond zijn eigenlijk bet voorname punt is, waar hier alles op aankomt, en dus in eene nieuwe" Verhandeling over dit onderwerp met rede verwagt moest- worden. — Met meerder grond kunnen wij lof toezwaaijen aan het tweede Stuk, waar bij onderzogt wordt, of en in hoe ver deze denkbeelden door natuurlijke tusfehenkomften der Godheid, en wel bijzonder door het Godsdienib> onderwijs van jesus en zijne Apostelen, bekrachtigd! en op den perfoon des Verlosfers toegepast zijn? — Hier wordt aangetoond, dat het denkbeeld van een Mesfias aangenomen en bevestigd is door joSnnes den Doper, door jesus, en door de Apostelen. Daar dit ten cdncmaal krachteloos wordt, wanneer men de voóröndeHtelhng aanneemt, dat jesus en de Apostelen, door het denkbeeld van eenen Mesfias in hunne leer over re nemen , zich alleen naar een volksvooroordeel gefchikt hebben, zoo wordt her ongegronde van deze voorönderItellmg met gewigtige redenen aangewezen. En eindelijk wordt hier betoogd, dat jesus, fchoon hij het hoofddenkbeeld ftaaii liet, en op allerlei wijze bevestigde, zich echter met alle kracht verzettede tegen de dwalende nevenbegrippen, welke in dien tijd daar omtrend plaats hadden, betere in de plaats ftelde, en zijne gantfche heillecr daar mede verbondt, — En wel i°. Verbeterde hij en zijne Apostelen het Joodfche volksbegrip omtrend het doel van de komst van den Mesfias, Omtrend het geen verëischt werdt, om een onderdaan van den Meslias te zijn, 3°. Omtrend de uitgeftrektheid van dit rijk, en 4°. Omtrend de waare natuur van het heil, dat men ooor den Mesfias kon deelachtig worden. — Uier op gaat v. V. over tot zijn derde Stuk, waar bij op de gelegde gronden het waare bijbelfche begrip, omtrend de natuur der opperheerfchappij en Koninglijke waardigheid van christus, nader bepaald wordt. Hier wordt met overtuigende redenen bewezen, dat de bijbelfche voorftellingen deswegens niet kunnen verklaard worden van de heerfchappij van zijne leer, maar dat zij ons aan eene eigenlijk gezegde Koninglijke waardigheid , en perlonele lteeds voorddurende heerfchappij, moeten doen denken. Dit wordt hier onder anderen aangewezen, blijkbaar te zjjn iu de bewijzen van zijne wijdüirgo-. ftrei.  VERBANDE -L IN b. ÏQ9 ftrckte heerfchappij voor en na jesus hemelvaart. Zn is ook blijkbaar in velerlei weldadige belchikkmgen , krachtdadige werkingen, rechtvaardige ftraföefemngen, enz. Deze heerfchappij (trekt zich ook wijd uit over hemel en aarde, over de Engelen en boze geesten, over het tegenwoordige en toekomende leven, over jesus vijanden, en over alle dingen. Hier bij wordt onderzocht, of de heerfchappij van christus ook eene bijzondere betrekking heeft en behoudt op de Joodfche JNatie. — Al het gene tot bevestiging van de perlonele heerfchappij van christus gezegd is, wordt bewezen des te aannemelijker te zijn, daar hij, volgends de bijbelfche leer, dadelijk die verhevene eigenfehappen van Alomtegenwoordigheid , Alwetendheid, oneindige Vv ijsbeid en Almagt bezit, welke verëischt worden, om een onbeperkt gezag, en de uitgeltrektlte heerfchappij, te oefenen. — Het blijkt verder uit de hoge waardigheid, waar mede hij bekleed is , en uit de eerbiedige hulde, die hem moet worden toegebragt, en die ten fterkften bevestigd wordt door het denkbeeld, dat bij gezeten is aan de regtehand der Majesteit Gods in de hoogfte hemelen. —— Het welk alles nog klaarer wordt door de bijbeliche leer van zijne hogere Godlijke natuur, zonder welke zijne opperheerfchappij niet zou kunnen begrepen worden. De fchrijver befluit met aanmerkingen i. over de onderfcheidene werkzaamheden van het Middelaarsambt, en derzelver famenftemming. a. over de onbegnjplijkheid van de wijze, waar op de menschlijke natuur van cuiu.s• tus in de opperheerfchappij over alle dingen deel heelt. 3. Over het nuttig gebruik van deze leer, en haren invloed op onze harten en daden. — Leerrede over de belangen en plichten van alle welmenende Leden der Hervormde Kerk ; in deze donkere dagen, naar Openb. XIV: ajb. waar achter eenige befcheidene Confiderati'én en voor/lagen , wegens de bestmogelijke inftandhouding van den Openbaren Godsdienst , onder het Hervormd Kerkgenootfchap in deze Landen , door v. 11. van lis , Predikant te Tholen. Te Utrecht, bijW. van IJzerworst, 1798. 87 Bladz. In gr. Octavo. " De prijs is f : - 12 - : De werkzame Uitgever van dit Stukjen behandelt m het zelve een onderwerp, dat van zeer groot be. , lang  110 »« M- VAN LIS !annr!J9VVOOr,al,cGodsdieRffiSc Christenen van de Herri3iï£? , üldte' e". 0ns v°orkomt van zeer™oote nut S tC kll,inen, 21Jn' Wiï billen daarom mt rtónS ve lag van hetzelve aan onze lezeren mededeelen en kunnen niet anders denken, dan dat zulks over het geheel, zeer aangenaam wezen zal. 5 "et De Eerw. y. lis is van oordeel , dat in dat d hem Se^edelijk en B£ge onze Vaderen aan dit getuigenis beandvvoord'hebLn In het tweede deel van deze Leerreden , wordt de Lezer aangelpoord, om iu de tegenwoordig.' dagen van op-  LEERREDE OVER DE BEL. DEI* HERV. KERK. III Opoffering en van ftrijd, deze lofwaardige voorbeelden na te ftreven. — Hier befchouwt de Redenaar, eetst, den weg, dien het Lam thans fehijnt te willen honden], met zijne Kerk in ons Vaderland. Volgends de fchiklerij, die hij ons hier geeft, komen de omllandigheden, waar in zich de Hervormde Kerk bevindt, door de groote opofferingen , waar toe zij genoodzaakt is , en door verfcheiden bijkomende omllandigheden, hem zeer gevaarlijk voor; en hij erkent, dat zij aanleiding kunnen geven, tot de angstvallige vrage ; of wij ons beste pand ook wel geheel zouden kunnen verliezen? — Maar hij herinnert 'er bij het is de weg van het Lam, die ons op dit pad van onthouding en gemis voorgaat, en het is een wijze en rechtvaardige weg. Verflaauwing, zedebederf, en onverbeterbaarheid door zagte , verplichten hem tot het gebruik van harde middelen, om zijne Gemeente te louteren. — En dus kan men zich de zaak, in een meer uitgebreid en tevens bemoedigend oogpunt, voordellen. Daar de'Bijbel hope geeft, op eenen bloeiënden Kerkftaat in de laatfte tijden , cn daar die in den tegenwoordigen ftaat des Christendoms verre te zoeken fcheen, kan dit de naaste weg wezen ter voorbereiding van deze groote gebeurenis. — Verder wordt hier ten tweeden overwogen de groote plicht, om het Lam te volgen, daar het ook henen gaat. — Hier toe wordt gebragt: — een gelovig vertrouwen, dat deze weg des Heeren recht is, en dat aan het einde alles zal opklaren, — een zwijgend aanbidden, en fchikken van ons zeiven, naar den weg van het Lam. — en een ernftige toeleg tot het bevorderen van de oogmerken , die wij duidelijk zien , dat het Lam met elk van ons voorheeft, te weten, loutering. — Tot deze drie groote plichten worden, als gepaste hulpmiddelen, aan de hand gegeven — de oefening van het waar geloof, de eenige bron van Christelijke gehoorzaamheid — ootmoed en nederigheid — verheffing van het hart boven het fchepfel -— verlochening aan fommige uitwendige Godsdienftige voorrechten cn gemakken een leven meer van de wereld afgezonderd — en een naauvv en geduurig verkeer met den Koning der Kerke. Voords vermaant de redenaar , dat men met en voor zijn huis, aan het oogmerk van dezen weg, dienstbaar zneke te wezen. — Hier toe vordert hij — plechtige huislijke afzonderingen, op eenen gezetten dag, die ge- ichikt  112 p. m van lis , leeur. over de bel. der iierv. kerk. fchifct zijn, om diepe indrukken in liet hart te maken. — Heritel van den betamelijken en nuttigen Huis-Godsdienst — eene Godvruchtige en Christelijke Opvoeding, vooral nu wij het Godsdienffig School-onderwijs veelal ' misfen zullen. — J Eindelijk wijst hij nog aan , wat het Lam in den weg, dien hij met ons houdt, eischt, dat wij doen zullen , voor zijne Kerk en zijnen Godsdienst , in onze woonplaats en in ons Vaderland. — Hier toe wil hij dat er naauwer en gezetter verkeer onder de Godvruchtigen zy — en dat elk bedacht zij, om den openbaren Godsdienst 111 zijne woonplaats en Vaderland in ftand te houden, en tot dat einde — voor de nodige Ver-aderplaatzen tot den Openbaren Godsdienst te zorgen — gelijk ook met den tijd voor het onderhoud van Leeraren, — het oprichten van Kweekfcholen. — Het ot> nchten van behoorlijk Kerkbeftuur enz. De Redenaar gaat vervolgends over, tot de redenen, die wij hebben, om het Lam zoo te volgen , en ons dat alles te getroosten en deze zijn — dat jesus regeert , en befchikt , ook over het lot zijner Gemeente in deze Gewesten. Wij hebben dezen nieuwen en moeilijken weg verdiend, — het oogmerk is onze verbetering — die niet alles voor je'sus overheeft, is zijnes met waardig — daar zijn nog oprechten onder ons, die zich in waarheid aan hem verbonden hebben — inzonderheid zijn 'er gewichtige redenen , om te werken aan de bewaring van den Openbaren Godsdienst, want welke zouden de gevolgen zijn , wanneer die (lil ltondt, en hoe groot een fchande zou het voor de Hervormden zijn ? en onze brave Vaderen hebben veel meer gedaan. Eenige zwarigheden worden nog kortelijk opgelost, ais daaris i De nieuwheid en ongewoonheid des werks en ongefchiktheid tot deszelfs verrichting. 2. De ongelukkige verdeeldheid, daar velen, deze orde van zaken niet toegedaan, door hun gedrag niet willen fchijnen de tegenwoordige fchikkingen goed te keuren. De Redenaar verwijst de zoodanigen , op de fchikkingen van God, en toont, dat men dus doende niet in het plan van menie hen medewerkt , maar in het plan van den verheerlijkten Middelaar zeiven. Men mag niet weigeren, des Heeren gramfchap te dragen. Hij wil dus onzen Godsdienstijver niet uitblusfen, maar opwekken. 3. Dat 'er  C. BREM, KORT VERT. OVER DE BIJZ. LIEFDE ENZ. II3 'er welhaast verandering komen zal. En 4. Eindelijk de bezwaren van den tijd. Welke tegenbedenkingen ook voldoende beandwoord worden. — En hier op wordt deze reden met eene nadruklijke vermaning befloten. De Confideraticu en voorllagen ,; die hier bijgevoegd zijn, verdienen , dat ze bij en nevens anderen in emftige overweging genomen worden. Kort Vertoog over de bijzondere liefde van God den H. Geest in het werk der Verlosjing. Door cornelis brem, Ouderling der Schotfche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1798. 151 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - '. - : Daar is buiten twijfel veel goeds en ftichtelijks in deze Verhandeling. Het geen hier voorkomt over de werkingen van den H. Geest, zal door beminnaren der waare Godsvrugt, met nut en genoegen, gelezen worden. Het geheel van deze Verhandeling heeft ons echter minder bevallen. Zij behelst meer eene breeder ontwikkeling van de werkingen van den H. Geest, dan wel een betoog, dat aan den Tijtel beiindwoordt. Ook maakt B. zoo verbazend vele onderfcheidingen, dat eenvouwigeu daar door merkelijk verward moeten worden. Vooral hadden wij niet verwagt, dat wij in een Gefchrift van den tegenwoordigen tijd nog een verflag zouden aantreffen van eenen verönderftelden Raad des Vredes. Zoo menfcheïijk van het Opperwezen te fpreken is zeer nadeelig, en bijzonder gefchikt, om menfchelijke denkbeelden van het zelve in te boezemen. ÏVaerfchouwing in de allerbelangrijk/ie Zaak, aan mingeoefenden en jonge lieden. Tweede Druk. Te Amfteldam, bij W. Brave, 1798. 106 Bladz. In 120. De prijs « ƒ: - .4 - : Wij verheugen ons hartlijk over den gelukkigen inval van den onbekenden Schrijver dezer Waarfchuwing, om, op deze wijze, jonge lieden en mingeoefende , als ook minvermogende, menfchen te wapenen tegen de onbefchaamde pogingen des ongeloofs in onze misleide eeuw; wij verheugen ons hartlijk over de gelukNIEUWE VAD. BIEL. 111. CEEL. NO, 3. H Wg»  114 WAARSCHOUWING IN DE ALLERBELANGR. ZAAK, kige uitvoering van zijn plan, daar bij zoo kort, zaakhjk, nadruklijk, en overtuigend, ineeneh ftijl, nietlaag maar gefchikt naar de vatbaarheid der genen, voor welken hij gefchreven heeft, de goede zaak van het Christendom heeft gehandhaafd; wij verheugen ons hartlijk, dat 'er nog zoo veel prijswaardige ijver onder de Christenen plaats heeft, dat deze Waarfchuwing, waar van wij den tweeden Druk voor ons hebben liggen, reeds voor de vijfdemaal in zoo korten tijd heeft moeten herdrukt worden. Onze aanprijzing van dit Stukjen is onnodig, Tiet prijst zich zeiven. Zo 'er onder onze Lezers mogten zijn, die door de Schriften van paine en anderen nog twijfelen mogten aan de waarheid van het Christendom ,_wij_ nodigen, wij wekken hen op, om dit kleine Werkjen in handen te nemen, en te zien, hoe eenvouwig de waarheid zich weet aan te prijzen, in vergelijking van de kunstgrepen, bedrog, lastering, welke het ongeloof nodig heeft, om zich te vernisfen, en eenen fchijn aan te nemen. Indien het hun om waarheid te doen is, zullen zij,door deze waarfchuwing opgewekt, uit hunne oogen zien, en zich niet langer laten flingeren door de wangedrogtelijke voordbrengzclen van eenige rampzalige en verwilderde geesten, die zich zoo ten onrecht den titel van Wijsgceren 'aanmatigen, en dien eerbiedwaardiger! naam ontheiligen. Wij verblijden ons nogmaals hartlijk, dat het' den onbekenden Schrijver dezer Waarfchuwing gelukt is, zoo geheel onpartijdig alleen de waarheid van het Christendom in het oog te houden, dat alle Christen gezindheden, Protestantfche en Roomschgezinden, van zijnen arbeid, zonder eenig onderfcheid, gebruik kunnen maken. Wij verheugen ons, dat het Boekjeh voor dien geringen prijs te bekomen is, dat elk in ftaat is, om het zich aan te fchaflèn, ja dat men edelmoedig hetzelve aan behoeftige lieden , die belang ftellen in de zaak van het Christendom, voor niet geeft. Wij zullen hier geen uittrekzel, maar alleen de Rubrieken plaatzen , welke den inhoud van het Werkjen en deszelfs belangrijkheid genoeg bekend maken zullen aan hun, die het nog niet mogten kennen: I. De zaak van net christendom is van het allergewigtigst aanbelang. II. Het is niet moeilijk, de zaak van het christendom te onderzoeken. III. De waarheid van het christendom. IV. Da Gefchiedfchrijvers van den  AAN MINGEÖEFENDEN EN JONGE LIEDEN. ÏJT bijbel zijn alleszins geloofwaardige getuigen. V. Iets over c e l s u s en juliünus, de bitter/ie vijanden van het Christendom in de vroegfte tijden. VI. Over de wonderwerken, welke, in den bijbel, verhaald worden. VII. Over de voorzeggingen, welke, in den bijbel, voorkomen. VIII. De Godlijke zending van mose en de profeeten, van jesus en zijne apostelen. IX. De g o d l ij k h e i d van het christendom. X. De geheele bijbel ijs een god lijk boek. XI. Over de ve r bürcenhepek. XII. Het godlijk gezag van den bij cel. XIII. De bijbel is een zeer verft aanhaar boek. XIV. Elk jood is een levendig bewijs voor de waaiheid van hét christendom. XV. Over de zwakheid der rede, en het zeer gebrekige van den natuurlijken godsdienst. XVI. Het christendom heeft de rede opgehelderd, en een onfchatbaar nut. gedaan , aan den natuurlijken godsdienst. XVII. Het christendom heeft den toets doorgeftaan van de uitmuntendfte mannen. XVIII. Het christendom is de bron van waare vertroosting. XIX. Het christendom heeft uitnemende dienften gedaan, aan het menschlijk geftacht. XX. Het christendom heeft, der maatschappij , onfchatbare voordeelen aangebracht. XXI. Over de tegenwerpingen, tegen het christendom. XXII. Over het karakter der vijanden van het christendom, en de verdchtlijke wijze, op welke zij het beftrijden. XXIII. De beftrijders van het christendom zijn, in de daad, vijanden van het menschlijk geftacht. XXIV. De beftrijders van het christendom zijn vijanden der Burgerlijke Maatfchappij. XXV. Het verwerpen van het christendom 'baant den weg, tot de at heister ij. XXVI. De vijaudfchap, tegen het christendom baant den weg, tot het bijgeloof. XXVII. De beftrijders van het christendom zijn voorftanders van de grootfte ongerijmdheden. XXVIII. De voomaamfte oorzaken van den haat tegen het christendom. XXIX. De vijanden van het christendom hebben, maar zeer ten onrecht, eenen bitteren haat, tegen deszelfs Leeraaren. XXX. De eeuw der rede van paine is eene eeuw der duisternis. XXXI. Aan de Vertalers en Uitgevers van Schriften, ingericht om het christendom te ondermijnen , en uit te roei jen. XXXII. Aan minge- öefenden en jonge lieden. H 2 Wij  116 verzameling van aanmerkingen, enz. Wij danken den ongenoemden Schrijver voor dit voortreflijk gefchenk, en twijfelen niet, óf alle Christenen in ons Vaderland zullen hier in met ons inftemmen, en niet min in onzen wensch, dat hij zich in zegen over den gelukkigen uitflag van zijnen arbeid ftecds moge verlustigen! Verzameling van Aanmerkingen over de Nuttigheid van het opmerken van de verfcheidenheid der Menfchelijke Gemoederen bij de beoefening der Godgeleerdheid. Te Leeuwarden, bij C. van Sligb, 1798. 216 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : ^eer gegrond en waarachtig is de aanmerking van den beroemden niemeijer, door den Schrijver van dit Werkjen, tot een Motto geplaatst: ,, Onze meeste befpiegelingen van de verbetering der menfchen hebben dat gebrek, dat zij te weinig gegrond zijn op de keunis van den mensch." Dezelve is uit de ondervinding door vele voorbeelden bekrachtigd. W'aaröm latere Wijsgeeren en Menfchenvrienden , dit gebrek willende verhelpen, zich in hunne nafporingen en raadgevingen meer op de eigenlijk gezegde kennis van den mensch, zijne opvoeding , aanleg, bekwaamheden en neigingen hebben toegelegd, en even daar door getoond, dat dezelve niet alleen gewigtig en belangrijk is in zich zelve, maar ook zeer aangenaam en nuttig in hare gevolgen. Zij is derhalven voor hun allen, die in eenige openbare betrekking zijn , volftrekt onontbeerlijk , en uit dien hoofde verdient reeds de poging des Schrijvers allen lof, dat hij de Verzameling zijner Aanmerkingen, welke 'hij als Leeraar en Dorpprediker, en dus in eene ruime betrekking, hadt opgegaderd, aan zijne Medechristenen mededeelt, en hun daar door zeer veel ftof tot nuttige overdenkingen , zoo in de befchouwing van zich zeiven, als van hunne natuurgenoten, aan de hand geeft. — Zoo dat dit Boek voor elk, die de gefchiedenis der Godgeleerdheid met vrucht wil lezen, en zich op de kennis van zich zeiven of anderen toeleggen, van het grootfte belang is, fchoon men ook in alles de grondflagen, v/aar op de Schrijver bouwt, niet even duchtig mogt vinden, of ook in fommige opzichten , in leiding van .gedachten , wilde verfchillen. Overal vindt men den zelf-  VERZAMELING VAN AANMERKINGEN, ENZ. H7 zelfdenkenden man, die met een óórdeel des onderfcheids opmerkt , en de voorwerpen zijner befchouwing met naauwkeurighetd gadeflaat; waarom wij het der gezette iezinff en onderzoek zeer waardig achten. — Wij kunnen ons, wegens de kortheid onzes befteks, in geene algemeene befchouwing dezes Werks inlaten, deze en gene proeven zullen , dunkt ons , genoegzaam zijn , om onze tijdgenoten tot de lezing van hetzelve uktelokken. . : Na in de Eerde Afdeeling de Goddelijke Wijsheid in het zeer groot onderfcheid tusfchen de menfchen in gelaat en gemoedsgeftel te hebben aangetoond , bepaalt zich de Schrijver in de Tweede tot de nuttigheid van derzelver opmerking, en bewijst in de Derde, dat 'er een zeker verband tusfchen het karakter en de denkenswijze plaats heeft; dat dit zichtbaar is in de tweeërlei manier van denken omtrend God; — in de onderfcheidene begrippen over het toekomend lot der menfchen (§. IV.) — over het geltaltelijk, Euangelisch en zedekundig denken over de natuur van den Godsdienst (§. V.) — in de tweeërlei denkenswijze over de leere van 's menfchen onvermogen (§. VI.) — Ziet hier, hoe de Schrijver zich omtrend dit laatfte uitdrukt. „ Bij de onderfcheidene begrippen," zegt bij, „over „ het zedelijk onvermogen, en de onderfcheidene leer,, wijze, die daarüit voord vloeit, kan men den invloed ,, van het charakter even klaar befpeuren, wanneer men „ de menfchen kent,, die daaromtrent zoo of anders den„ ken. In de Gereformeerde Kerk , in welke ik ver„ keere en deze mijne opmerkingen heb verzameld, heeft ,, omtrent dat ftuk eene tweeërlei denkenswijze plaats: „ fommigen zijn zeer fterk voor eene volllagene onmagt. ,, Zij begrijpen zich den mensch als geheel en al dood, ,, zoo volftrekt van alle leven in het geestelijke ontbloot, „ dat eene Godlijke kragt eerst een beginzel in zijne „ ziele fcheppen moet, zal 'er eenige beweging ten goe,, den in hem zijn. De mensch is bij hen blind in al„ les, wat den Godsdienst betreft, zoogefteld, als ie„ nvand, die dikke fchellen op zijne oogen beeft, is ,, hij omtrent de voorwerpen, die hem omringen. Iet, ,, dat geestelijk goed is , te werken is voor hem zoo „ onmogelijk, als het is voor eenen dooden, door zij,, ne eigene kragt opteftaan. Zij zijn op dit voordel „ van 's menfchen onvermogen zeer gezet. Het is hun H 3 » nict  IlS VERZAMELING VAN AANMERKINGEN, ENZ. „ niet genoeg, dat de vrije wil niet wordt op den troon „ gezet , dat de mensch als bedorven en onwaardig " vo,?.r God befchreven wordt: maar hij moet uitdruk„ kelijk voor voldrekt onmagtig worden verklaard Gee„ ne uitdrukkingen zijn bun daaromtrent te derk- hoe „ meerden mensch alles wordt ontzegd, hoe meer hij „ bij de dooden in de graven, bij blinden en dergelii„ ken wordt vergeleken, dies te meer is het naar hun„ nen imaak. Een pligtelijk voordel, waar in de mensch „ tot geloof en deugd wordt opgewekt, voldoet hun „ geheel met; dat is bij hen zoo veel, als of men biï „ een graf gaat (laan, en den dooden , die daar in ligt „ met allerlei redenen aanfpoort, om die plaats te ver' „ aten. Zij hooren liefst, dat het Christendom lijde„ lijk worde voorgedragen , als een gewrogt van on„ weerdandelijke genade. Worden 'er befchrijvingen „ gegeven van Gods werk, dan vinden zij daar in gej» noegen. Zijn a'len daar iu niet even fterk ; zij beb„ ben dat met eikanderen gemeen, dat de onmagt des „ mentenen en de voorkomende genade moeten door„ ltralen in het voordel, dat eenigermaten naar hun zin zal zijn." „ Met zulk eene leerwijze kunnen anderen zich geheel „ niet verëenigen. Zij fpreken het zedelijk onvermo„ gen geheel niet tegen. Zij zullen 'er nooit voor uit „ komen, dat de mensch eenen vrijen wil, zekere na„ tuurkragten, heeft. Zij zijn'er geheel nier tegen, dat „ er over de grootheid van het zedelijk bederf gefpro- ken wordt , dat de mensch in zijne gezindheid ten „ goeden en alle zijne deugdzame werkingen diep af„ hanghjk van de genade wordt gemaakt: maar dat derk „ lpreken over de onmagt , het gebruiken van zulke „ verzwaarende uitdrukkingen daar over, behaagt hun i, niet. Zij gevoelen daar in een zekeren tegenzin. Een „ pugtehjk voordel is naar hun hart. Zij hooren gaar„ ne , dat de predikers van het Euangelie deszelfs voor„ ichriften, niet alleen als genadegiften in het menfehe„ lijk hart, belchrijven, maar ook met beweegredenen „ ieder opwekken ter bctragting van dezelve ; hoewel „ het hun te gelijk aangenaam is, dat daarbij aan de „ werkingen van den Geest ook hare noodzakelijkheid „ worde toegekend. Men vindt bij hen geene boeken, waar in uitgebreide vernaaien van gemoedelijke werk11 ?a3.mp«den gevonden worden; zij zullen hunne ledige »» uuren  VERZAMELING VAN AANM2RKINGSN, ENZ. 119 uuren niet verflijten met het lezen van Brakeh Trap. pen van het Geestelijk leven: maar veel meer met dat " van de Predikatiën van Werenfels, of de gantfchepligt „ van eenen Christen van Tillotfon. Deze beide foorten „ kunnen zig niet met elkander verëenigen : het geen 3, den éénen zeer behaagt, wordt van den anderen ver• worpen; het geen fmaakelijk is voor den éénen, walgt „ den anderen; een boek, waar in de één zig op eena ,, aangename wijze kan bezig houden, is voor den ai» „ deren verveelend. Befchouwen wij in beide foorten „ die genen , van welken het ons blijkt, dat zij zelf ,, denken, wij vinden hen geenszins van één gemoeds„ geitel, maar daarin zeer onderfcheiden; wij vinden „ het bij den éénen zo wel, als den anderen zoodanig, „ dat daar uit hunne overhelling tot dit, meer, dan tot „ een ander gevoelen , zeer ongezogt kan worden af„ geleid, Zij , die op het fterk drijven van de leere ,, van de onmagt zijn gezet, zijn doorgaans menfchen, „ welker -beftaan tot het ernftige, fombere, en zwaar„ moedige overhelt, wier geestgeltel meer zwak, dan „ Iterk is. En juist daar door, kan men begrijpen, ,, dat zulk een ftelzel en leerwijze hun meest behagen „ moet. Een verftandsöog , dat ligt alles akelig be„ fchouwt , is van zelve vatbaar voor de omhelzing „ van eene leerwijze, die den mensch verlaagt en zij„ nen toeftand meer hoopeloos maakt. Een zwakke geest ,, belt natuurlijk meer over tot een ftelzel, waar in men ,, meer wagten, dan werken moet. Het gematigd ftelzel hieromtrent plooit integendeel veel beter in eene zie„ le , die van droefgeestigheid verwijderd, ook de zaken, die de zaligheid betreffen, meer opgeruimd be' zief die door eene natuurlijke vastigheid en fterkte H liever werken wil, dan met eene onzekere hoope ,, wagten." Van eene andere natuur is de Aanmerking , welke §. X. voorkomt, waar in de Schrijver uit den invloed van het karakter op de denkenswijze verklaart , hoe dezelfde mensch een tweeërlei Godsdienftig ftelzel kan hebben, één des verftands en één des harten. „ Dit „ verfchijnzel," zegt hij Bladz. 101, „ is gemakkelijk ,„ te verklaren. Ieder mensch heeft zijnen aanleg, zijn „ gevoel, waar door zijne denkenswijze wordt geregeld. De invloed daar van kan wel door fijstemati« „ 'fche redeneringen worden onderdrukt, maar niet wortl 4 „ den  120 verzameling van aanmerkingen, enz. „ den weggenomen. Hoe zeer iemand, als Wijsgeer, „ toont, dat men aan alles twijfelen moet, zijn gevoel „ zal hem doen werken, als één, die het tegendeel ge„ looft. Dit gevoel , naar de verfcheidenheid van het „ gemoedsgeftel gewijzigd zijnde, geeft aan 's menfchen „ denkenswijze eene onderfcheidene rigting. Het leer„ ftellig en fchoolsch onderwijs heeft, in de bovengenoemde foorten, dat gevoel misfehien wel eenigzins „ verzwakt, maar den invloed, dien het van zelve op ,, de doorgaande denkenswijze heeft, geenzins wegge„ nomen. Zij hebben een onderwijs genoten, het welk „ hun denkbeelden gaf, meer of min ftrijdig met die, „ waar toe hun menfchelijk gevoel hen leidde. Zij leer„ den te redeneren, (tellingen aan elkander te fchake„ len, naar zekere regels dezelve te bewijzen , gevolgen „ te trekken, op gelegde gronden een ftelzel van lerin„ gen optehaalen. Zij leerden het een en ander als „ waarheid aan te merken. Verfcheidene vooröordeelen, ,, die hun werden ingeprent, leerden hen, hunne, zo ,, wel bewezen , Hellingen, als gewigtige waarheden, „ aantemerken en voor dezelve te ijveren. Zij gewen„ den allen, die dezelve lochenden, te befchouwen, als „ dwaalgeesten en ketters. Zoo maakten zij, naar de „ leiding, welke zij genoten, redenerende , een ftelzel „ op: maar daar mede was hun gemoedsgeftel nog niet „ naar hetzelve gevormd. Dat bleef, in den grond, zoo „ als het was. Hetzelve bepaalde in den grond de ge„ voelens van hun hart. Hun verftand alleen kreeg op „ zekere wijze een plooi; zo dat zij , redenerende, „ hunne gedachten zullende aanëenfchakelen en ont„ wikkelen, door de Hellingen, welke zij, als grond„ waarheden, hadden aangenomen, geleid werden tot „ deze of die bepalingen. Hun gevoel evenwel ver„ eenigde zig daar mede niet. Het bleef, zonder rede„ neren , eenen onmerkbaren , maar Herken invloed „ oetenen op hunne wezenlijke manier van denken. Met »» waarheid kan men daarom wel eens van iemand zeg- " §e"'j^ met Zi^n vcrftand 200 °f z°o denkt, maar dat de innigfte gevoelens van zijn hart daar van ver„ fchillen. Zoo lang zulke menfchen hun oog in het „ leerftelzel hebben , verklaren zij , redenerende , iet „ voor waarheid : maar zoo dra hebben zij het fijste„ ma met ter zijden gelegd, of hunne gezegden loopen w«l eens lijnregt in tegen dat geen , het welk zij „ fijs-  verzameling van aanmerkingen, enz. 121 fiistematisch bewezen hebben. Zoo kunnen wij zien, " hoe dezelfde mensch op zekere wijze een tweeërlei ftelzel kan hebben, één des verftands en één des " harten' het eerfte een uitwerkzel van het onderwijs, " dat hem gegeven is en den redeneertrant, aan wel" ken lui daa? door gewend is, en een ander, voord" vloeijende uit het menfchengcvoel , dat hem aangc- boren is Op die wijze waren onze vaders fteil in " hunne ïe'ere, maar vrij rekkelijk in de behandeling " der menfchen. In hun verftands fijstema waren zij " fterke pnedestinatcurs, harde drijvers van alles , wat " met dat leerftnk is verbonden : maar zij hadden te " eeliik het natuurlijk menfchengevoel, en dat deedt hen " ruimer en zagtmoediger over hunne medemenlchcn " denken. Zoo kan het plaats hebben , dat iemand, « " redenerende, zig tegen de leere van 's menfchen on- vermogen fterk verzet en met ijver pleit voor de uit" geftrektbeid der bekerende genade, terwijl hij, door " bet ftelzel des harten, dat zijn aanleg hem geeft, vrij hoopeloos omtrent zijnen eigenen toeftand leeft. Meer andere aanmerkingen, die in de verkeering met menfchen van het hoogfte aanbelang zijn, en den Leeraar van den Godsdienst vooral te pas kunnen komen , zal men in dit Werkjen aantreffen , welke met deelneming en overtuiging zullen gelezen en toegepast worden. •— Verhandeling onder de Zinfpreuk: Veniet tempus, quo ista , qua; nunc latent , in lucem dies extrahet et lon^ioris sevi diligentia. — Ad inquifitionem tantorum Suna non fufficit. senecaZ,! VII. Qiuest. Nat. ter beandwoording der Vraage: Welke zijn de oorzaken der verrotting in planfdartige en dierlijke zeljftandigheden? En welke zijn de verfchijnzels en uitwerkzels, die door dezelve daarin geboren wordeti ? Voorgefield door het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, in deszelfs Programma van het iaar 1795. Door abraham van stipriaan l u 1 s c 1 u s, Med. Dott. & Chem. Lecï. te Delft, Lid van dit en verfcheide andere geleerde Genootjchappen. In gr. Qjtarto. De prijs is f i - 16 - : In den tegenwoordigen ftaat der Natuurkennis, waarïri men zig niet flechts met enkele bijzonderheden o_t - 6 h j eem-  122 A, VAN STIPRIAAN LUÏSCJUS eenige in 't oog vallende verfchijnzelen bezig houdt maar ten oogmerk heeft, om den loop Natuur in hare werkzaamheden te volgen, is het niet genoeg de zamcndclhng der lichamen en de wijze van humif voï mingop tefporen; derzelver ontbinding in hunne za. mendellende beginzelen is niet minder de aa dacl t waardig; alles wat 'er in de natuur gebeurt, is van bé lang; zoo belangrijk het is, de vorming "an "dieren cn planten , de doffen , die daar toe dienen moeten de wijze van verëeniging en alle omllandigheden, die daarbij van eenjgen invloed zijn, zoo veef wii kunnen na te Iporen, even belangrijk is'het, der*e7ver en verrotting , de vanëenfcheiding der zamenftellend? deelen, de terugbrenging tot hare eerfte beginzelen , de nieuwe vereemgingen, die daaruit ontdaan , en alle Verdere omdandigheden met alle naauwkeurigheid na te gaan Zonder dit zou onze natuurkennis zeer gering zin, daar leven en dood, voordbrenging en ve Jor nl eikanderen zonder ophouden afwisfeleii, op eikanderen SeKiïVoS.diebben'en «* ^^™n In vroeger tijd vergenoegde men zig dc verrottine bij eene gisting te vergelijken, of bij iet anders, S dan echter wederom eene nieuwe verklaring vorderde en wat'er eigenlijk bi voorvalt, bleef geheefonbe aald' thans is men op dit duUmeer opmerkzaam - de verrotting en de uitwerkzelen, die zij voordbrengt, zoekt men thans uit den aart der bedanddeelen van de rottende dode en der omdandigheden, die 'er tot de otting verëischt worden , overëenkomdig de algemeene Vervvandtchaps-vvetten te verklaren. OndertusfcTen s het er ver van daan, dat de Natuur hier voor het oo* van den Waarnemer reeds geheel zou openleggen - integendeel zeer veel, dat duister en ingewikkeld is,' S& hier nog over, zoodat wij ons verheugden, dat dit duk ^&85ö*r* door to b-&" 83» Wij zullen den inhoud dezer Verhandeling , die de aandacht onzer Landgenoten geenszins onwaardig is kortehjk opgeven. ö 10 » _ Na eenige algemeene aanmerkingen over de veranderingen, die de lichamen, vooral ui? het dieren- ei! ?- ten-  verhandeling. »«3 tenriik door nieuwe verwandfchaps-verêenigingen .onder, «rain en over de verfchillende foorten van gistingen, lelijk men deze veranderingen gewoon is te noemen, die 'er in dezelve worden waargenomen , wordt eeist r . u «rat mttino- zü, en vervolgens dc oorzaken derLTe fn P^nSg S'dierlijke zelfflandigheden nagegaan- deze oorzaken worden opgegeven: ads i°. VoorI éiaendï 2». Bijkomende oorzaken - De voorbereidende oorzaak is de beroving van het leven , welke in Planten en dieren, eer zij de rotting kunnen ondergaan, Eoódz atlijk moe't voorafgaan. - Tot de bomende oorzaken worden gebracht, een bepaalde giaad van warmte, eene bepaalde hoeveelheid van water, en de vrüö toevoer van lucht. Het voornaamftp deel dezer Verhandebng gaat over de verfchijnzelen en uitwerk zelen, die er door de verrotting in plantaartige en dierlijke zelfflandigheden geborenworden. - Vooraf worden de beginzelen of de zamenftellende declen dezer zelfflandigheden opgegeven zoo als dezelve volgends de laatfte ontdekkingen der nieuwere Scheikunde kunnen worden opgemaakt, en vervolgens wordt een aantal Waarnemingen en proeven medegedeeld met verfchillende dierlijke en plantaartige Hollen genomen, die aan rotting werden blootgefte d onder verfchillende omdandigheden, en de verfchijnzelen en de verfchillende uitwerkzelen, die bij dezelve gezien.*t*den, naar de verfchillende beginzelen dier doffen, volgencis de gewoone Wetten van verwandfehap verklaard. — Eindelijk volgt een kort overzicht over al het behandelde. Het is moeijelijk, iet tot eene proeve zondei erootè breedvoerigheid over te nemen , zoodat wij den f ezer tot het Werk zelfs verwijzen moeten, waarin de Schiijver zich op nieuw als een zeer werkzaam en naauwkeurig Waarnemer doet kennen. Bedenkingen over den toekomftigen armenftaat, hij de overJeeging van de Voordragt door de M*F£* T°J c f over dat onderwerp gedaan aan de eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend Lighaam. Door b. van r e e s Te Leijden, hij D. dn Mortier « Zoon, 1799. i24 BladL In gr. OStavo. De pnjs H f % -. ? - , Wij hebben in het eerde Nommer van dit lilde: Deel onzes Maandwerks Bladz. 27 enz, de Voordragt  nomen worden. De Burger v?MÏÏJÏT'? moge 8e" deel, daar in gevonden?^mg^^S™ „ kmgen, d,e hem toefcheenen, wannee?Te i „l,"£',T bijgevoegde,, B&? am, dé' eerk famjr des SS,*"* een zeer groot gedeelte nfhnn^ ^ • §f-ing' voor vï,LGd!ds£irdeSf^P Be-  BEDENK. OVER DEK TOEKOMSTIGEN ARMENSTAAT. I2J * n„„, Pn inëenfmelting geheel onderfcheiden zaken zijn, SSSfö hefS^londer het laatfte zoude kunnen MS* verfcheiden Aanmerkingen gemaakt te hebben , Na veucneiaen xi d de BurgersDB oVcr het geen »J«^fc gehouden te worden V0I f'/Vu Ta enz. eenige bedenkingen op omtrend geeft hij Bladz. ijen* ee S de bewind waa het armcnbeftuur onder net ö oorfpronglijk ftelze tut hn Bladz. ij. alleidt, ,geenszins geheel S^Ï^M* ™ ingÊVOerd der zwarigheden, door « na^ e . d te tS da het plan , door gemelde Burgers voorgedragen , tPtTPnftpIlin» van een algemeen nationaal en een bijzonder SSffiffiA** Als eene bijlage is achter aan Safè^S^^ Confideratién e» Advys op lekerDeeVe^an déö Provifioneelen Raad der Gemeente van Leyden , bevattende een plan van verëeniging van irslc? n»^ de zwa I^S n der gemelde burgeren heeft wederlegd en lel t zoo veel echter mogen en moeten wij zeggen Safl e ons S voorgekomen, dat het 'er ver af is, dat ee Bur-er VAN REls alles elfen heeft gemaakt, of dat Sin bewijzen genoegzaam zijn, voor de gevolgen en beSn "welke hij daar uit heeft afgeleid. Wij hebben in den loon van deze Bedenkingen, vele unfpraken en ftellhVen gevonden, die ons niet behoorlijk bekook , cn oSrevenzijn 'voorgekomen; bij voorbeeld, als de Buraer van rees, als één der voordelen van een algemeen> armenbeftuu'r opgeeft Bladz.i6.de bevordering van den zuiveren Christelijken Godsdienst .tafelen wn, of hij ook gedacht heeft, aan de arme Joodfche bu  125 van rees pers, die bier echter, wegens derzelver talrijkheid no* al in aanmerking komen. Ook geloven wi i, 1 i 3 woording ^«5^^ „iet dulSffi^bSdd bf wij voor ons ten minden kunnen in geen zoodanig denkbeeld l,echten als of donr h? g bet burger]ijk bewind gedceJd ^^.l^gjg werdt, om een tmperhnn in imperia te vesten ^Burger van rees Bladz. £ daar uit icnJjnt ff'£ tusfch™ & ieïeJl " Even min * eenig verband cij bestuur. Hier wordt weder deze h.?. SftSU^fWs * «? &Èg fer g' rouw,ens' dus vervolgt de Schrij¬ ver „De Godsdienst ja gebiedt de hongerden te fpi z. i, Godsdienftige Vergadering een elend ge pen,, Vg mo t Vs°?r..21jneil ^boeftigen MedemensS " I Heeft de Schrijver ook gedacht, aan het gebruik w oudfte ApostolifcheKerk, die een armenïo ldïaaiï egde en mannen aanfte de, om hetzelve te bcftuuien en 'er naar evenredigheid der behoeften uitdeeling van te doen ? Heeft hij ook gedacht aan de vermaning van den Apostel paulus, om, tegen den eerften dag der weck iet «™ je leggen, tot de behoeften der arme^Chris^ „t^^ S hij aan de gezegden gedacht van dien zelfden Apostel om aan allen wel te doen, maar lijzondek m de huisgenoten des geloofs? »mz* aan de Omtrend het Artnenbcituur, of liever Armenbezocht (misfchien-zal deze bewoording wel zoo ^edd?2fe uitdrukken, dan zal het woord beftuur de dubbe zinniSd met veroorzaken of het tot de penningen of to de erfonen behore,) onder het voorgaand Staatsbewind, h eft de Schrijver ook geene Onderfcheidene, en juiste de ik Blat tffS ReCht^eeh BÖ* «WE aS JSlaetz. 13. Ichijnt deze armenverzorging zeen »edeel-p uitgemaakt te hebben van het StJabmióTm^Sziiai hngs heten de Staten, door bijzondere Regeringen va* Steden en I laatzen , hun toevoorzicht gaan over de armenbezorging m de toenmaals publieke Kerk, te we! ten (voegen wij 'er bi ,) omdat zij zelve leden van du* Kerk waren en zich dus hare belangen nadeï aantrol ken Men beöordeele daar uit het geen de Sc] ijvefzett" Bladz. 14. „ Het armbeftuur maakte dus eeu gedeet $3 uit  bedenk. over. den toekomstigen armenstaat. 127 vit van het algemeen Landsbeftuur." sin Bladz. i$. *' De DiSkonen van de Lauds Kerk, waren, als Ar" menbezorgers, burgerlijke beampten en Dienaars van " L S , w Iken'door de plaatslijkc Regeenng voor" Shreven wierdt, hoedanig zich in het armenbeftuur " ?T Siagcn." Wij hebben ons verwonderd, dat deze Helling den Burger van rees uit de pen gevloeid is, cuT\l de openbare Kerk de Diakonen nooit als burgerftke beamptln en Dienaars van den Staat zijn aangemerkt nf 7ich zeiven aangemerkt hebben. '. nns lndt 'er ook getut inconfiquentie plaats , gelijk de fcSffiïr .m*9, Bladz. e5. dit mm de voqt hunne behoeftige Kerkgenoten liet zorgen; en het gcdiag omuend de Roomfchen Bladz. ^7- aangevoerd had nok andere beweegredenen, dan dat de Maat zien cie ïe zorging der armen van bijzondere gezindheden aangeSd zoude hebben, gelijk elk weet, die van de-kerkSke gefteldheid des Lands kennisfe draagt. I et geen dc Schrijver Bladz. 20. voordraagt, dat een Kerkgenootfchap recht heeft, om uit vrijwillige giften zrjne behoeftige Kerkgenoten te onderfteunen,en dat tn dit geval daar op& toepaslijk zij Art. IV. van de Algemeene Begin :clen , dat het aan hetzelve volkomen vrij ftaan zou, om te befchikken over zijn vernuft en arbeid, en voordsom a es te doen, wat de rechten van een ander met fchendt at Sch beter hooren. - „ Een Kerkgenootfchap of-kerkUjke gemeente is in dezen te befchouwen, a s een bijzonder perfoon, die in zijne liefdedienften paal noch perk, voorschrift noch wet van het Burgerlijk Beftuur kan erkennen; beide zijn daar in volkomen onaf hanglijk van en onverantwoordelijk aan het Burgerlijk Beftuur. Maar daar uit trekt hij nu Bladz. 13. dit befluit : En alzoo 7011de door het overlaten van het armenbeftuur aan de onderfcheidenKerkgenootfchappen, een Beftuur, van het Burgerlijk Bewind, onaf hanglijk , m het Gemeenebest gevestigd worden. Dit is de ongerijmdheid zelve, en kan levolgÜjk bij geene mogelijkheid in de Staatsregeling bedoeld zijn." Welke ongerijmdheid vertoont zich hier 111 ditbeüuit? Was het dan ongerijmdheid, dat de Dis finten voorheen hun eigen armenbeftuur hadden , als het dan armenbeftuur moet zijn? Was het ongerijmd, dat dc eerfte Christenen hunne armenfondzen en armbeltuur hadden te Jerufalem? Waar zouden zulke uitlpraken ons heen leiden? Hoe, moet of mag er dan, bu de  123 P. KIKKERT Kerkgenootschappen ook geen kerkltjk beftuur plaats hebben, waardoor zij de zaken van het Genootfchap regelen naar hun goedvinden ? 8 Wij hebben eene menigte van foortgelijke aanmerkingen, onder het lezen van dit Stukjen, het welk, onzes achtens overal blijken draagt van overhaasting en van de drukke bezigheden van den Schrijver , gemaakt doch noch onze taak, noch onze bedoeling, duldt' dat wij 'er hier meer plaatzen. Wij bevelen den Lezers van hetzelve een bedachtzaam en bedaard oordeel des onderfcheids aan, en twijfelen ook geheel niet, of de Burger van rees zelve zal, bij meer ledigen tijd en langzamer overweging, veel vinden, van het welk hij de buitenfporige gevolgen , bij het eerfte opftellen , niet doorzien heeft. ' Proeve van Ets-kundige Uit[penningen, of Verzameling van Flaatjens, door de Etsnaald in 't koper gebracht , met bijgevoegde Verhandelingen, de Teken- en Ets-kunde betreffende, door p. kikkert, Leermeester in de Jekenkunde. Vermeerderd met Gedichtjens op elk der Plaatjens, door Liefhebberen der Nederduitfche Dichtkunde. Te Amfteldam, bij W. van Vliet, 1798. In gr. OStavo. De prijs is 'f1 - 16 -. ; ^\nder dezen Tijtel wordt ons een Werkjen van een ^ zeer zonderlingen inhoud aangeboden. Het oogmerk van den Verzamelaar is, gelijk hij in een Kort Voorbericht ter ïnleidinge van het zelve opgeeft , om Jongelingen , welke reeds eenigzins in de Tekenkunde gevorderd zijn, eenige goede modellen te verfchaffen om naar te tekenen, en hen tevens aantefporen,om zich in de Etskunst te oefenen, als ook om door de bijgevoegde Verhandelingen, den in de beoefening van elke wetenfehap zoo nodigen, en dikwijls bij hen ontbrekenden , leeslust optewekken. — Het eerfte denkbeeld tot het zamenftellen van dit Werkjen is den Verzamelaar ingevallen, door het, voor eenige jaaren alhier uitgekomen, geetfte Prentwerkjen, door den kundigen p. de mare , na Tekeningetjens van cn. chalon vervaardigd en met versjens van j. le franco, van berkheit verrijkt. Het Werkjen zelve is verdeeld in drie zestallen geëtfte plaatjens , wier voorwerpen alle beftaan in , door de Schil-  proeve van ets-kundige uitspanningen. ÏOS, Schilders zoogenoemde, Studietjens naar 't leven, uit de laage Natuur ontleend, die elk, door een daartegen over geplaatst Dichtftukjen, verklaard worden. Voor elk zestal vindt men eene Verhandeling betreffende de tekenende Kunften; als voor het eerfte zestal: Over het nuttige en aangename der Etskunde. — Voor het tweede: Over den waaren aart van navolging der Natuur, in Tekenen Schilderkunde, en eindelijk voor het derde: Over de verkiezing, ter navolging van grappige voorwerpen, voor de Teken- of Schilderkunde. Het komt ons voor, dat deze Verhandelingen, alhoewel Hechts oppervlakkige aanmerkingen over de daar in behandelde rijke onderwerpen behelzende , echter der lezinge niet onwaardig zijn. — Wat de versjens betreft, die'onderfcheidene Dichters, als p.kikkert, g. van der horst, p. van trotsenburg, d'. on" der water, d. dors man, a. he ij blom en v. h. op de Voorwerpen vervaardigd hebben, deze zijn allen even als de voorwerpen zelven, in een' lagen ftijl gedicht, en kunnen niet hoger dan als rijmpjens worden opgegeven, ~*- De Prentjens zijn insgelijks, naar het ons toeschijnt,voor een tekenkündig oog, niet van die waarde, dat 'er het oogmerk, om ze als modellen tot beoefening der Tekenkunst te bezigen, met vrucht mede zon kunnen bereikt worden. Inzonderheid kunnen wij niet begrijpen , tot wat einde de Verzamelaar 'er het ellendig gekrabbel van een' onwijzen zwanenburg bijgevoegd hebbe. ■Kleine bijdragen , tot bevordering van Wetenfchap en Deugd. Toegezonden aan ;... door Mr. hieronijmus van alphen. In's Gravenhage, bij]. Thierrij en C. Menling. 214 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1-8-1 Onze Schrijvers hebben altijd voor ons gemak gezorgd, door ons, niet alleen op de Tijtels van hunne Boeken, kennis te geven, van derzelver inhoud; maar boven ieder bijzonder ftuk, dat in dezelve voorkomt, met een enkel woord, aan té wijzen, wat in hetzelve verhandeld wordt. Dit gebruik heeft zoo vele en zoo groote nuttigheid, dat men met de opgave van dezelve verfcheiden bladen zou kunnen vol fchrijven. Mr. van alp hen heeft evenwel niet goedgevonden, zijne Lezenieuwevad.bibl.iii.deel.no. 3* I ren*  j£0 H. VAN ALPHEW ren, in dit Boek, dit gemak te geven. En fcbonn dV inhoud van de bijzondere deelen van bet zelve verbazend van malkander verfchilt, hij wil, dat wij ons, met betrekking tot elk bijzonder deel , zullen vergenoegen, met zijnen algemenen Tijtel, tot bevordering van wetenfthap en deugd. — Zulk een boek komt ons voor zeer gelijk te wezen , aan een winkel , waar in men niets openlijk ten toon fielt, maar alles in zijn bijzomkr pakjen laat, en verwacht, dat de kijkers zelve de pakjens zullen losmaken, en zien wat 'er in is. Mogelijk naakt de tijd , dat wij geheele boeken zonder eenigen tijtel zullen zien verfchrjnen , dat zal dan ook wat nieuws wezen. Nu wanneer de mode dit al eens mogt goed vinden, dan zullen wij het ons moeten getroosten. In het doorlezen van dit Werkjen , hebben wij opfretten in hetzelve gevonden — over het nut , ook van die wetenfchappen , die zoo veel nut niet fchijnen t« hebben. -—— Over onze verplichting, om, in droevige tijden , op te zoeken , wat nog tot onzen troost , tot onze opbeuring en tot ons vermaak, overgebleven is. — Over de vreemdelingfchap van eenen Christen op deze aarde , bij gelegenheid van eene wandeling door de duinen. — Morgengedachten , een Dichtftuk — gedachten, bij gelegenheid van eïchhorns kommentarij , over de Openbaring van johannes, met een Gedicht aan den Overftcn van de Koningen der aarde — over een aanmerkelijk voorbeeld van het beftuur der Voorzienigheid, in het bewaren van de menfchelijke wetenfchappen , in de donkerde tijden, waar in de Schrijver veel aan den Hoogleeriiar heine te danken heeft. Aanmerkingen, over het Heldendicht van miltok, niet eenige bijgevoegde Aanmerkingen over de Schilderkunst, eert zeer uitgebreid ftuk — en nalezingen uk de Fragmenten van het Dagboek van e. c. w. waarïn nog verfcheiden belangrijke "{lukken voorkomen. WS hebben dit Boekjen met uitftekend genoegen gelezen , men vindt bier overal den geleerden, vernuftigen, godvruchtigen Christen , die van alle zijne kundigheden, en talenten, partij trekt, om zich zeiven en anderen van nut te wezen. Om ons oordeel over het zelve uit te drukken , verkiezeii wij ons te bedienen, van de woorden , met welke de Schrijver zijn oordeel uitdrukt, aangaande het gene hij in zulk foort van op- ftel-  KLEINE BÏJDR. TOT BEVQRD. VAN WÉTENSCH.EH DEUGD. I3I ftellen vordert: „Bondigheid, duidelijkheid en belangrijkheid, zijn de eigenfchappen van deze opftellen. De on" derwerpen zijn wel gekozen, en de oogpunten, waar '! uit hij die te befchouwen geeft , zijn waar en treffend. De ftijl is gedrongen zonder ftijfheid, duidelijk " zonder langwijligheid, deftig zonder opgefmuktheid, I en zonder in het gezogte beeld- en bloemrijke, ot in het zoogenaamde fentimentele , dat is overfpanncn" o-evoelige te vallen, bezigt hij eene.taal, die met al" feen tot het verftand, maar ook te gelijk tot het hart " fpreekt; eene taal, welke zoo wel het oordeel, als V de verbeeldingskracht , in werking brengt , en dus ' aan de geheele ziel bezigheid verfchatt.' • Ook maken wij het volgende oordcel van den Schrijver zei ven aangaande dit Werkjen, in opzicht _ tot lommige deelen yau hetzelve, het onze: „ lk bemerk wel bii het herlezen van deze laatfte bladzijden, dat ik " mogelijk wat te diep uit het vat der geleerdheid ge" fchept hebbe , om algemeen en gemakkelijk verltaan " te worden. Vele kundigheden toch worden veron" derfteld in het lezen van deze uittrekzels. Ook weet ik zeer wel, dat men, bij het aanwijzen van zulke " groote oogpunten, voorzeker het best flaagt, wanneer men de bijzondere ftralen van het licht eerst at" zonderlijk kan voorllellen, om ze als dan m één punt ' te verzamelen: maar had ik dit willen döen, ik had ,, een boek moeten fchrijven." enz. Met de daad wordt 'er Vrij wat kennis in eenen bevoegden Lezer Van velen dezer Stukjcns ouderfield. Gaarn zouden wij onzen Lezers eene fchets geven van het één of ander van deze Opftellen , maar wij Vinden dezelve zoo zeer in ééa gedrongen en zoo vast in elkander gewerkt, dat wij zulks niet durven ondernemen. Laat hét volgende Dichtftukjen de plaats daar van innemen: , . ■ Die op Gods liefde en ttouw gerust, Zijn flaaude hand eerbiedig kust, En, vrolijk onder zegeningen, Met dankbaarheid zijn pad betreedt j ; ZaJ-i zo in vootfpoed, als in leed, Vap trouw en waarheid zingen.  IJS H. VAN ALPHEN, KLEINE BIJDRAGE, ENZ. Maar hém, die morrend zwoegt en flaafc, Gekromd, in donkre mijnen gtaaft, Kan 't geen hij vindt, zelfs niet behagen. In 't kwijnend oog fciiiet traan op traan; Hij vangt den dag met wenfchen aan, Maar eindigt dien met klagen. Geen wond r, dat deeze aard hem is Een dorre heide, een wildernis, Waar doorens zonder roozen groeien; Waar zelfs viooltiens vol fenijn; De zachte tortels gieren zijn; De zuidewindjtns loeien.. Wat fmart gevoelt het flug gemoed, Als 't zig met asch van wenfchen voedt, Hoe dankbaarheid en blijdfchap vlugten. Die flegts begeert het geen hij mist, Maar 't zijne kleinagt of verkwist, Zou zelfs in Eden zugten. De waereld-akker teelt verdriet, Al koestert men dat onkruid niet, Wie wijs is, zal geen distels zaaien. Ai! plukt de bloempjens, die 'er ftaan; Geeft agt op 't kleinfle plekje graan, Ligt valt 'er iets te maaien. De bijenzwerm zweeft gonzend rond, En leeft, zo vrolijk als gezond, Op de onbebouwde en dorre heide. Waar \ riekend bloempje kruipend groeit, Daar is 't dat ed'Ier honig vloeit, Dan op de vetfte weide.: De disch, dien God den mensch bereidt, Is 't vrolijk hart, waar dankbaarheid Steeds nieuwen eetlust kan verwekken. De fpijze zij voor rt oog gering; 't Is iigt genoeg: de fterveling Behoeft llegts door te trekken. Zijn Vaderland! achl 't fs hier nier. Een ftad, die 't ftetflijk oog niet ziet. Verdient alleen zijn ftrijd en zorgen. Laat rijkaarts fchuuren 's avonds zijn Vervuïd met olie, graan en wijnr Een ander heeft ze morgen. 2>9  M.» BEKKER EN A. DEKEN, GEDICHT. EN UEDJENS. I33 De paerel der beflendigheid Ligt in de fchulp der eeuwigheid. Hier mengelt wgenen zich met zingen. Het paadje kroakelt, hoe men 'c gaat. Ja reisgenooten! onze ftaat Is die van vreemdelingen. Gedichten en Liecljens voor het Vaderland', 'benevens eene Aanfpraak aan het Bataaffche Folk. Door eliza- eeth bekker, Weduwe a. wolff en agatha deken. In denHage, bij ï. van Cleef, 1798. Behalven het Voorwerk (bejiaande in 28 Bladz.) 266 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ 2 - 4 - : De beide reeds in ons Vaderland, met groot recht, beroemde Schrijftters, wier namen op den tijtel zijn uitgedrukt, leveren ons hier weder een bundel verzen, wier inhoud hare vaderlandsliefde en juiste denkwijze omtrend de waare bepalingen van het zoo dikwerf misbruikt woord Vrijheid aan den dag legt. De ftoffen , in dezen bundel behandeld, ademen allen eene zucht tot wezenlijk en pligtmatig herftel der menigvuldige verkeerde begrippen, welke men zich van dit allergewigtigst woord, finds eenigen tijd, gevormd heeft, en de verfcheidenheid van ftijl , welke in dezelve aangetroffen wordt, neemt al het eentonige weg, dat anders in de verzameling van zoo vele , genoegzaam op één zelfde oogmerk uitlopende, Djchtftukken, onvermijdelijk plaats zoude hebben. Inzonderheid kunnen wijdeAANSPRAAKAAN het bataafscue volk door elizabeth bekker Wed. a" wolff, welke 18 bladzijden des Voorwerks beflaat, en waar in de verdienftelijke Schrijffter, hare rechtmatige gevoelens over de Staatkundige en Burgerlijke Vrijheid, onder den tijtel van hare Politique Confesfie, openlijk aan den dag legt , in deze dagen, niet genoeg ter lezinge en ernftige overdenking aanbevelen. Over het geheel zijn de Dichtftukken, welke, op een ernftigen toon geftemd, in dezen Bundel voorkomen, kragtig en fchoon, en de in lugtiger en triviaalen ftijl behandelde Volksliederen, naif en doelmatig, gelijk men dit niet anders van beide Schrijffters , die in alle hare Werken , zoo origineel, en regt inlandsch , gefchreveu hebben, kan verwasten. — I 3 Iet  ?34 historie en gedenkschriften Iet uit dezen Bundel te willen uitfclirijven, zoude niet zijn dan het geheel dier Stukken , die doorgaands te uitgebreid voor ons bellek zijn, om Hechts één derzelve geheel te kunnen opgeven, te verminken; alleen kunnen wij onder de ernftige Dichtftukken bij uitzondering ter lezing aanbevelen, het Dichtfr.uk betijteld: De elfde October des jams zeventien honderd zeven en negentig, en onder de naïve Volksliedjens, de Samenfpraak tusfchen biwertje en grietje, welk laatfte Stuk den eigenaartigen, en nog in die maat niet overtroffen Natiönalen ftijl, die der Dichteresfe wölff zöo natuurlijk eigen is, op eene bevallige wijze kenmerkt. Lfistorie en Gedenk fchriften van de Revolutie te Campen, zedcrt den aanvang van den Jaare 1795 tot op den tegenwoordigen tijd. Uitgegeeven door een Gezelfchap Vaderlandminnende Burgers binnen gemelde Stad. Tweede Deel. Te Amfteldam, .bij W. Vermand?l en Zoon, 1798. 326 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 2 - 2 - : Bij eene nadere overweging der drogredenen , onder listige verdraaijingen van wezenlijke daadzaken , in dit Werk ten toon gefpreid, is ons ten duidelijkfte gebleken , dat hetzelve niet anders is aan te merken, dan als een tegenfchrift, ingericht tegen een Werk, tot tijtel Voerende: Voorbericht , Historiesch Verhaal, en echte Stukken van de Burgerverfchillen te Campen. Te Camfen, bij j. a. de chalmot, 1797, waar van wij bier voren, in het Ildc Deel van dit Maandwerk, ifte Stuk, Bladz. 31. den hoofdzakelijkcn inhoud opgegeven , en naar waarheid gezegd hebben, dat alle die burgerverfchillen gefproten zijn uit heerschzucht en eigeiiT baat, door geweld en oproer onderfteund, en door de wederrechtliikfte middelen ftaande gehouden. Toen wij bet eerfte Dèel van dit Werk voor het eerst onderzochten,'meenden wij daar in de openhartige gevoelens van eerlijke en weldenkende Vaderlanders gevonden te hebben, waarom wij het ons tot plicht rekenden, hetzelvé den Lezer met nadruk aan te prijzen; (*) dan wij hebben bh' nader onderzoek ondervonden, dat wij hier in door listige aterlingen, verklaarde Voorftanders yan fortuin~r" 3 ' ' zo.e- £0 Zie iVo Vader l. Bibl. II Deel, ifle Stuk, Bladz. l\6.  VAN DE REVOLUTIE TE CAMPEN. 135 zekers en ambtenjagers, die (leeds het lieflijk woord broeder khap in den mond hebben, doch vervolg- en wraakzucht in hun hart omdragen, deerlijk zijn misleid geworden- waarom wij ook, ter liefde van de waarheid, geene zwarigheid maken, om, het geen wij bij eene vorige RecenYie ter aanprijzing van dit Werk gezegd hebben, bij dezen te retracïeren, en als eene verkhalkmg van onzeVaderlandfche denkwijze, warsch van heerschzucht en eigenbaat, willen aangemerkt hebben. Dat wij niets te veel zeggen, zullen wij met een trek uit bet eerlte Deel middagklaar aantonen. In bijlage I. Bladz, 53, bevattende de Aanfpraak van het Committé Revolutionair, bij monde van den Burger u kantelaar, ten tijde der Revolutie gedaaiT, aan de Leden yan de Magiftraat en gezwoorne Gemeente, waar bij dezelve vervallen verklaard worden van hunne posten, laat de Redenaar zich ten Botte aldus hooren: „ Het eerfte gebruik, dat het [volkj . van zijne vrijheid maakt, is dit, dat het aan U, ', door onzen mond, aankondigt, dat het üjdftip daar \ is, waar op het tegenwoordig bewind een einde , moet nemen, dat het u allen op dit oogenbhk van \ uwe posten verlaat, en uit den Eed, bij de aanvaar' dinge derzeive gedaan, ontflaat. Het Volk wil niet, ' dat uit dezen ftap eenig gevolg zal worden getrokken, dat nadeelig zijn zou voor uwen goeden naam; ' het Volk is niet onbillijk, het zal altijd toonen, dat , het meerdere of mindere verdienften van een ieder uwer weet te wegen, en het erkent in het bijzonder " met dankbaarheid de verftandige maatregelen, in de jongst verloopen weeken door Uheden genomen, " en den onvermoeiden ijver en vlijt, door Uheden " aangewend, om rust en veiligheid in deze Had te " bewaaren, en de Burgerij zo veel mogelijk van druk" kende lasten te bevrijden, Maar het Volk kan geene " Regenten, bet kan geene Ministers dulden, dooreen " Eed verbonden aan eene Regeeringsform allernadee", ligst voor het maatfchappijëlijk geluk, en afhange' lijk van hem, die hun dienaar had behooren te zijn; \ bet wil niet alleen zich zeiven, het wil ook U be' vrijden van een knellend juk, dat noch gij, noch , wij, noch onze Vaderen 'hebben kunnen dragen, '' zonder diep die ftriemen te gevoelen, die het ons ?? inbrandde; van een juk, dat ons eindelijk geheel zon l 4 >•> "P*  1^,6 HISTORIE EN GEDENKSCHRIFTEN hebben doen bezwijken. In den naam des Volks zullen wij eenige weinige uuren uwe plaatzen bekkr den, welken wij verwagten, dat gij op den wil des ,, Volks onverwijld verlaten zult. Aanftonds zullen wij het Volk wettig zamenroepen , om zich eene „ nieuwe wijze van Vertegenwoordigers te kiezen. Rijst 9, op Broeders! eii wanneer wij itraks ter keure gaan, ,, gaat dan met ons, helpt ons de verftandigften en ,, braafften kiezen, en laat dit het eerfte bewijs zijn, „ dat gij, na uwe wederkeering tot den kring van bij„ zondere Burgers, van uwe zucht tot eendragt en van ,, uwe burgertrouw geeft! "■ Dat deze Aanfpraak niets ten nadele der van hunne posten ontzette Regenten influit, zal door niemand, die ïlechts een greintjen Vaderlandsliefde bezit, gelochend kunnen worden. Immers erkent de Spreker met dankbaarheid de verflandige maatregelen, in de jongst verkopen weeken door de van hunne posten verlaten Regenten genomen, en den onvermoeiden ijver en vlijt, door hen aangewend, om rust en veiligheid in hunne Stad te bewaar en, en de Burgerij zoo veel mogelijk van drukkende lasten te bevrijden; terwijl hem niets anders in den weg ftaat, dan dat zij door eenen Eed verbonden zijn aan eene Regeringsform, die allernadeligst is voor het maatfehappijëlijk geluk, en afhangelijk van hem, die hun dienaar hadt behooren te zijn. Wat braaf, eerlijk Patriot kan het, na dit alles, vreemd voorkomen, dat het Committé Revolutionair deze van hunne Posten verlaten Regenten zijne Broeders noemt? Of zouden deze zich noemende Vaderlandminnende Burgers den waan koesteren, dat de troon der Vrijheid niet dan op twist en broederhaat gevestigd moet worden? Zouden zij als Christenen durven beweeren, dat allen, die met hun in denkwijze mogten verfchillen, den eernaam van Broeders onwaardig zijn ? Zo dit gevoelen veld wint, weg dan met de Christelijke verdraagzaamheid; dah behoort de nadruklijke fpreuk onzer Voorvaderen Eendragt maakt magt voor altoos van onzen Vaderlandfchen grond verbannen te worden. Deze zijn onze denkbeelden; zij zijn het ook van al-: }en, die het wel met het Vaderland meenen: gevoelens kunnen laakbaar zijn; doch een verftandig man haat niemand om zijne gevoelens, hoe gedrochtelijk dezelve pok zouden mogen zijn;maar wel om zijne daden, die , , te-  van be revolutie te campen. I37 tegens de grondftellingen eener welgeordende maatfchappij aandruifchen. Dat nu deze zich noemende Vaderlandminnende Burgers van een tegenövergeftejd gevoelen zijn, getuigt hunne Nota, die zij op het einde van het Jfte Deel tegen de bovengemelde Aanfpraak aanvoeren, en waar in zij zich onbefchaamdelijk in deze bewoordingen uitdrukken: ,, Vreemd moet het den Lezer voorkomen, dat als men iemand van zijnen post ontzet, " hem met den naam van Broeder begroet, Ja wat meer " is, dezelve (denzelven) uitnodigd, om den, door zij" ne" afzetting vacant geworden post weder te helpen vervullen. Niet onduidelijk geeft den (de) Spreeker ook te kennen, genegen te zijn, elk en een iegelijk, welke politique gevoelens hij ook bezitte, toe te laten " tot het verkiezen zijner Vertegenwoordigers, en dus " ook tot het Stemrecht." Het tweede Deel van dit Werk, dat op den zelfden leest als het eerfte gefchoeid is, beftaat niet minder in listige verdraaijingen en ongepaste declamatiën, die het Patriottismus niet dan tot onëere kunnen (trekken 5 waarom wij 'er ook niets meer van zullen zeggen, dan dat het geheele Werk, dat niets dan faétiezucht ademt, met het hooglte recht waardig is, voor altoos in het ftof der Vergetelheid begraven te worden. Godsdienst, Deugd, Natuur en Voorzienigheid. Een Leesboek voor het Algemeen. Eerfte Deel. Te Leijden , bij A. en]. Honkoop, 1798. 194 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : Des Schrijvers oogmerk is, om een Leesboek te vervaardigen, behelzende onderwerpen,te gelijk tot nut en tot vermaak ltrekkende, die in ledige uuren eene aangename uitfpanning verlchaffen kunnen, en tevens het verltaud door nuttige kundigheden opfcherpen , aan weetlust voedzel geven, de gezindheden verëdelcn, en Godvrucht en Deugd verfterken kunnen. — Ten eiude in dit doel te beter te (lagen, heeft de Schrijver geoordeeld, zich vooral van twee zeer beroemde Hoogduitfche Werken te moeten bedienen, naamlijk,dondorfs Natur und Kunst, en j. a. e. goeze Natur, Menfchenleben, und vorfehung für aller leij Lef er. Uit deze 'Hukken heeft hij overgenomen, 't geen hem tot zijn doel I 5 » Öien-  138 GODSDIENST, DEUGD, NATUUR EN VOORZIENIGHEID, dieuffig voorkwan, met bijvoeging van nog andere Schriften waar uit hij nu en dan een trukjen wilde ontlenen. Niemand ver' wachte hier dus eenige oorfpronglijke Hukken. Integendeel alle de (lukken zijn of uit de genoemde, of uit andere Werken' ver. taald en overgenomen. ' Hier komt het dus voornaamlijk aan op eene goede keuze en daar in is de Schrijver, onzes bedunkens, over 't geheel 'zeer wel gedaagd. Wij zullen, ten einde den Lezer zelve over het gewigt der Onderwerpen te doen oordelen, de Opfchriften mededelen. r i— 4. Eenige algemeene Aanmerkingen uit de Natuurlijke Gefchiedenis van den mensch. 5. Een vaderlijke Brief van \ sijoneij Kracht der Godlijke genade. 7. Ootmoed. 8 De Christelijke held. 9. Een paar voorbeelden van menschli'even. hetd. 10. Misdaaden door geringe omjlandigheden. 11. Ongelukkige lotgevallen van den Graaf marsigli, 1». Hoe armoede en gebrek aan voedsel de menfchen tegen alle gevaren se. bard maakt. (Deze tijtel beandwoordt niet geheel aan den inhoud. E.genaartiger zou de tijtel zijn - Eenige bijzonderheden nopends de Eilanden Httland en Faro.j 13, yan fomnige teldzame handelingen eeniger dieren 14. IVintergedagtin. 15. Vau eenige, bij ons, ongewoone foorten van brood, en van het geen verfekeiden Volken in plaats van brood gebruiken. 16 Verwonderlijke eigenfehap/jen van het Kwikzilver. 17 Ouder- en Broederliefde. 18. Nog drie Voorbeelden van dezelfde JJeugd. 19. Christelijke Gelukzaligheid in de hut van een Roomschgezindc. 20. Eenige bijzonderheden van het leven en den dood van boerhave, 21. Eenige bijzonderheden uit het Plantenrijk. 22. Merkwaardige gebeurenis in een Wijnkelder 23. De waare Vriendfchap, eene Oosterfche Vertelling 24 Geestig andwoord van een Mohamedaanfchen Monnik aan een koning. Ter proeve delen wij het begin van het Agttiende Stukjen mede naamlijk, één der drie voorbeelden van Ouder- en Broe* derliefde. ,, Zeker beroemd Veldheer was in zijne jeugd Page aan het „ Hof eens Komngs, die verdienden kende en waardeerde. Be„ halven de nachtwachten, die hij op zijn benrt voor het flaap„ vertrek van den Koning doen moest, deedt hij 'er nog vele ?, voor andere Pages, en zond het geld, dat hij daarmede ver„ diende, aan zijne behoeftige, moeder." „ Op een zekeren nacht, dat de Koning niet flapen kon, en „ een boek uit eene andere kamer begeerde, belde hij den „ wachthebbenden Page: doch deze kwam niet: hij belde ver„ (cheiden maln: dan te vergeefsch. Eindelijk kleedt de Ko„ mng zxh aan, gaat in het Voorvertrek, om te zien, of hier „ geen Page was. Hier vindt hij hem llnpeiid aan eene tafel „ zitten, met eenen brief, waarin hij was ingeflapen, voor hem „ lygen. » De Koning ueeint dien brief en leest dit voor- trei-  GODSDIENST, DEUGD, NATUUR EN VOORZIENIGHEID. I39 ,rrfl;b herin , Het is nu reeds de derde nacht, mijne " voor geld waake; ik tal te Jij* * weder reu daalders verdiend, en voor u gefpaard heb, en "" dit celd zend ik u hier nevens. — "" De Koning , getroffen door het goede hart van dezen edelen VonVeliS He hem (lapen, en legde den brief weder voor " KtSU n tijne kamer, nam twee rollen met L^u.s dor " uifetjaè Secretaire, tok dien lieven jongen m eiken zak eéa " van d'ezeiven, en lag zich weder te bed. " "loe zeer v'erfchrikte de Page bij het ontwaken, als h,, in zijne z^ten voelde, en uit het geen hij daar mvondop■ makte dat de Koning hem flapend gevonden hadt. Zoo tas " h i hem de morstens zag, badt bij hem zeer ootmoedig, hem. nhbTgadnenZuag te vèrgeven^n dankte hem tevens voor h»t eenadi" epfchenk. Da grootmoedige Koning pree* zijne findfSteliffdfen dankbaarheid. Hij beloonde eze deugd, door hem eene Oüiciersplaats te geven; rerwiyl h^ er tevens eene aanzienlijke fom ge.ds bijvoegde, om ^cph'/heetmall;eSrvW;i daar toe nodig was, uit te rusten, en bevorderde hem vervoi " g nc van den éénen eereppst tot den «ndeten, dew.jl hn zo0 l we" een braaf en edeldenkend Officier, als een dankbaar Zoon, " Bedien dit Werk voordgezet wordt zal de JWMjR vooral dienen acht te geven, dat hij geene Stukken plaatse, die reeds in andera Mengelwerken gevonden worden. '^^^ Zinfpreuk : Voor het Menschdom. Te Afelfa^J^j\l van der Hei], 179?. 3»5 »i 47» In gr. OSavo. V' IX^et-de/ afgifte van deze bladen , fehijnt Werk volledig. 1V1 Wij merken niet, dat 'er meer op dit Boekdeel Itaat te VtBiina dit geheele Stuk is gevuld, met eene Verhandeling .over de onfterflijkheid der Ziel, in den jaare '795 en 1796, m het Genootfcoap uitgebroken, door philippus zweerts,, Med, S - De toeleg van den Schrijver en Spreker in dezelve, „ ann e wijzen de zwakheid en ongenoegzaamheid van de bew - "„ voorde gewigtige ?^*wft^^35W7iin als daar zijn. — De bnftoflijkheid der zei. — ue toe SflïSU» ~ De toeftand der goeder1 en kwaden op deze Wereld. - De zucht en begeerte ^ ^ ^t maaktheidin ons, welke niet voldaan wordt. - De begeer te tot het leven in onze natuur — en het geweten. De^kracht van Jüe deze redenen wordt met veel geleerdheid en befcheidenheg onderzogt, en de bedeoklijkheid en zwakheid van dezelve wordt met veel duidelijkheid aangewezen. „P^7Pn en WWij nebben dit Stukjen met zeer veel genoeSen g*»»^:*  140 WERKEN VAN HET GENOOTSCHAP, ENZ. prijzen het aan elk aan, als behelzende beknopteliilc en treleldalijk bij malkander, het gene tot deze materie dient Eu zie hier het gevolg 't welk de Schrijver hier uit trekt» „ Daar dus al het verklaarde de ongenoegzaamheid der rede od „ zich zelve bewijst, tot hét bevestigen van GodsdienlMei „ waarheden, hoe zal een Deïst daarom volgends zijne erond„ beginzelen kunnen verklaren, dat groot onderfcheid,'omtrent „ den Natuurlijken Godsdienst, tusfchen de beroemdfte Heide » "en;en hem ' dewij' h'j geenszins eenige dwalingen van dc „ Heidenen Wer in zal aannemen, of ontkennen kan, etheel „ geene dwalingen bij eenige der beroemdfte Heidenen in den „ Godsdienst plaats te hebben ? Hoe zou hij dit onderfcheid „ van kennis in, den Natuurlijken Godsdienst, tusfchen hem en „ de beroemdfte Heidenen erkennende, en met ernst nadenken„ de, zijn vooroordeel dan hier omtrent afleggen, en zich aan „ een onpartijdig onderzoek in eene zaak van zoo veel sewiet „ overgeven , waar door hij alzoo erkennen zou, dat hij dié „ meerder kennis van den Natuurlijken Godsdienst boven de Hei„ denen alleen verfchuldigd is, aan die Openbaring, hem zedert „ lang en van jongs af bekend , en wijders zijn voorrecht boven „ anderen, van die Openbaring verdoken, bezeffende in na„ volging van vele zeer kundige onbevooroordeelde^ en teveDS „ zeer braven, als 'er onder de belijderen van den Christelijken „ Godsdienst gevonden worden , het welk een Deïst immers „ met reden niet ontkennen kan, dien Godsdienst, als zijnde „ zoo vol troost, aannemen en deszelfs weldadigen infteiler eer„ biedigen, dewijl aan de verwerping van dien Godsdienst zooveel gewaagd wordt, en eene overtuigende aanneming van de grondwaarheden van den Christelijken Godsdienst,en door een „'gedrag daar mede overè'enftemmende bevestigd, nimmer zoo„ danig waar of overtuigd Christen bij zijn affcheid uit deze „ wereld heeft berouw verwekt, maar in tegendeel de gerust„ beid; waar van een aqoison en andere zoodanigen in dat „ tijdfbp inelding maken. ' D Knorrepot en de Menfchenvriend; of vrolijke wandeling in e>< kutten de Bataaffche Republiek. Behelzende fatirique Jfhctjen van verachtelijke, gevaarlijke, bclachlüke en goede karakters van voorname Staatsmannen. De natuur gevolgd. Door gerrit paafe. Alom te bekomen. Behülven het voorbericht 168 Bladz. In gr. Oüavo. De p,ijs is f i - : - : 1 I et is al een geruimen tijd geleden, dat wij voornemens waX. X ren, eenig verflag van dit werk te geven, doch de weérzin van alles, wat tot het politieke betrekking heeft, benam ons de lust. om over dit boek te fpreken, en wij vergaten liever, doof het lezen van andere fchriften , die Staatkundige heete koorts, welke in ons Vaderland verfcheiden menfchen aantastte en ijlhoofdig maakte. Ons ambt echter gedoogt het niet, dit boek met nilzwijgen voor bij te gaan, vooral, daar 'er zeer vele gqede ftuk.-  C< PAAPS, DE KNORREPOT EN DE MSNSOHENVRIENÖ. I4I Hukken in hetzelve gevonden worden, en 'er meer reden is, om het te prijzen, dan te laken. Het boek bevat eenendertig Hoofdflnkken , welke alle den hoofd-inhoud opgeven, dien zij bevatten. Zoo als de Titel ook m°ldt, is het geheel in een' boertenden en hier en daar vrij fchnnpenden trant gefchreven, berispende het gedrag der genen, welke ongefchikt zijn voor het beftuur, dat hun werdt toevertrouwd. De Hukken, hier voorkomende, zijn dikwijls vrij duidelijk de natuur eevolpd, zoo als dat van den Geestelijken Raadsheer, die de Mennóniten-Kerk met geweld liet openbreken, om daar zijne gaven te laten horen; doch de Schrijver zou beter gefchreven hebben, indien hij minder ruw geweest ware, de kieschheid niet gekwetst hadt, zo hij meer decent en. min petulant zich hadt uitgedrukt; verfcheiden voorbeelden zouden onze aanmerking kunnen wettigen. — , Tor een proef van het werk deelen wij het volgende mede. Nadat jaspert en julfert op een eiland, in de Zuiderzee gelegen , aangeland daar een man op eene hooge ladder tegen den muur van het Kerkhof lezen zagen, zoo vernamen m, „ffaj de Municipaliteit weeklijks eene fcheepslading van aanplaktchniten van het vaste land ontving en onder de verplichting lag, era ze, met hoorbare ftemmen, de eilanders voor te lezen en vervoleens aanteplakken. Dan (vervolgde hun leidsman) vermids de eilanders niet verplicht zijn, om deze dingen te hooren lezen, blijven zij allen weg; dus leest de Secretaris, zomtijds dagen achter één, zijne kakebenen lam, zonder dat iemand er eenig nut van heeft. Daar de Municipaliteit echter begrijpt, dat er de eilanders vrucht van moeten hebben, heeft zij, tot een aanplakplaats,dezen Kerkhofmuur verkozen,ten einde 'er een zoort van algemeene Lees-Bibliotheek van te maken, en dewijl vele dezer Publicatiën zoo hoog op den muur geplakt zijn, dat geen mens&hlijk oog ze ter lezing bereiken kan, heeft zij 'er eene ladder doen bijzetten." — Nadat de re;zigers deze vinding geprezen en aangemerkt hadden, dat men hier niet druk fcheen te lezen verftonden zij: „ dat deze man door de Municipaliteit in Commisfie gefteld was, om uit alle deze Publicatiën, Ordon. aantiën enz. een Extraél te maken, bij wijze van Wetboek, vermits de eerfte zaden der volgende Wetten toch in deze Staatsbeveien opgeilotqn lagen; dat de Municipaliteit wijshjk begreep, dat zulk eene verbazende Ietterfchat niet zonder nut mogt verloren gaan, en uit dien hoofde verdaan hadt,. die wetten niet te laten lezen, maar zingen, weshalven zij dan ook die in Dichtmaat brengen liet, op de meest bekende zangwijzen. De reizigers verftonden, dat reeds meer dan negentien honderd wetten in die manier afgewerkt waren. Zoo was bij voorbeeld de inleiding , behelzende de Rechten van den Mensch, gefteld op de "wiji van het beruchte lied: Hoe leg ik hier in deze ellenden. Fan mijn vijf zinnen gansch beroofd, enz. ^  14* j- a. schasz* De Hjfllraffeiijke wet, bepaald het gecsfelen en brandmerken behelzende, was bezongen op de wijs van: f aap is fta Jiil, enz. De wet over echtbreuk wetdt opgedeund, ais de Carinagnole. — En zoo de andere wetten naar evenredigheid. Lucifer en Beélfebub cum Stic. of het Comminé van geheime Correspondentie: behelzende de helfclie geheimen, waar door. de beste Maatfchappij verloren gaat. Staatkundige Satire door j. a. schasz, in leven Med. Doüor. Zijnde dit het zevende Stuk van 's Mans nagelaten Schriften. In den Hage bij J. Plaat. 166 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - : - :' Crispijn, of de gerenoveerde Staatsraad. Staatkundig BlÉgtfpeL Door j. a. schasz. in leven Med. Doctor. Zijnde dtt bet agtjie Stuk van 's Mans nagelaten Schriften. In den Hage , bij J. Plaat. 66 Bladz. In Odavo. De Prils is f : ' 11 - : e ' De fchriften , op den naam van schasz uitgegeven1 , zijn overvloedig bekend bi] onze Landgenoten. Dezelve behooren tot dat foort van hekrlfcbrift, *t welk met fterke kleuren tekent, en voor velen, wier karakter gefchetst wordt, ten gees- fel verftrekt Niet altoos zijn diergelijke fchriften even be- langrnk. Dit vinden wij ook bewaarheid bij deze beide Stukjens. Het eerde veel belangrijker en geestiger, dan het tweede, 'twelk zeer oppervlakkig is. Het eerde Stukjen bedoelt, de gebreken te gispen, waardoor het Patriottisme ten eenemaal vrugteloos wordt. De zucht naar ambten en bedieningen, de heerschzucht en de geldverfpillinsren bij Beduurers, het vitten op kleinigheden, het verwaarlozen *an het meer gewigtige. — Zie daar de gebreken, die hier gefeaetu worden. — D In het tweede (een Toneelftukjen ) wordt de trotschheid vih eenen tot Staatsraad verheven Burger, zijne onbekwaamheid, eigenbaat, verraad, en fpoedige val gefchetst. Uit het eerde Stukjen zullen wij iet ter proeve mededeelen. ~ Onder de Fragmenten van een voornaam lVijs"eer en Patriot leest men onder anderen het volgende: „ Het Patriottisme, zoo als 't verönderffeld, beredeneerd en „ begrepen wordt in den tegen woord igen tijd, kan een wezen„ hjke zegen voor het arme menschdom worden; kan verreweg „ de meeste Maatfchappijën hoogstgelukkig maken , ingevalle ?t men ' m 200 veelvuldige befpiegelingen, eindelijk ééns tot „ het werkdadige overgaat." „ Het Patriottisme is fl?chts een andere, misfehien vermom. „ de naam , van de waare dengd en den eenigen Godsdienst. „ In t wezen van c|e zaak bedoelt het Fatriottismus niets an„ ders, dan om de dwalende dervelingen tot het pad van pligt, ,i tot de voorfchriften van reden en gezond verfland, wéder te „ brengen. Men begrijpe de pligt van een raenSch zoo mén n wil, het zuiver Patriottismus bepaalt in dezen nie»s, wanneer ti vsieii  iUCIFF.ll EN BhëLfEBUB, ÊNZ. 143 men flechts door pligt dat gene verftaat , wat den mensch ?eiukkia maakt, en wat hem, overëenkomftig ziine waardig" heid en geluk , doet handelen. — Alle Godsdienstgezinden " kunnen hunne onderfcheiden geloofsbegrippen behouden, bij" nldien zij flechts zich de deugd voorftelien als den eemgeri " wea tot geluk, en zij van deze waarheid zoo fterk overtuigd " zijn, dat zij, tot dit einde, niet anders, dan volftrekt deugdzaam, willen wezen." ..... Het Patriottismus derhal ven met anders zijnde, dan de wezenliike deugd , dat is , eene onvermoeide ilreving naar de " hoogfte volmaaktheid, is het onmogelijk, dat het onder het " bereik van wezens kan vallen , die noch naar volmaaktheid " traeten, noch dezelve begeeren. Die vlugt is te hoog voor " het%ros der ftervelingen, — echter is het zeker, dat vele " rctfchapen Patriotten begeeren te zijn. Maar hoe zijn zij he°t? Even gelijk vele menfchen Christenen willen zijn, met " om bet waare wezen van het Christendom deelachtig te wor" den maar om 'er de voordeelen van te genieten, en omdat het Christendom een foort van pafpoort is, waarmede men !' veilig de Christen-landen pasiëert." — Het Patriottismus ftaat gelijk met het Christendom, men gebruikt het, om zijn eigenbelang te bevorderen; — en met zeer " veel vrugt, wanneer men 'er flechts den uitwendigen mantel van omhangt, en 'er getrouwelijk de fpreekvvoorden en leuzen „ van op de lippen, en op den hoed, neemt," Eerlijke, brave, doch minkundige lieden beminnen het fa« 'triottismus, en tragten de voorfchriften van hetzelve getrouw „ te volgen, doch zij gaan 'er door verloren 1 - en wat is er de reden van ? — Schurken en Intriguanten noemen zich ook „ Patriotten, en maken een even verfchriktijk misbruik van het 8, Patriottismus , als onwaardige Geestelijken van den Gods,, dienst." , . n Het is niet geheel hopeloos, om iet goeds van de menfchen te maken, of, dat op één uitkomt, hen in regtfehapen Patriotten te hervormen, maar dit is het werk, niet van een jaar, maar van eene Eeuw. — Het is oneindig gemaklij" ker eene Natiönaale Cocarde op den hoed te zetten, d:;n de waare grootheid van ziel aanteuemen." enz. - ; ' Ter gerustftelling voor allen, die gaarn lezen, om 'er weinig of niets bij 'e denken, maar flechts voor eenige oogoiblikken te lachen, dient, dat dergelijke ernftige Zedelesfen, (die bij ons onder de fraaifte trekken uit dit boek behoren) niet vele bladzijden beflaan — maar dat de Schrijver aan zijn fchertzendea luim doorgaands meer bot viert. Trouwens Ridendo dicere verum, quis vetatf mogen wij met horatius visgen. Helaas! 'er is te veel waarheid in de rekening , en de kouleuren zijn geenszins te fterk. Ten befiuite een paar Coupletjens uit Crispijn. Eenige jongens zingen 3  .144 C. SCHMAHLING, DE NATÜURKÖNDE, ENZ» Wij zija wel klein en ongeacht; Maar waarheid blijft toch waar — Misfchien is voor ons nagedacht, De waare vrijheid daar. 0 Jé Toch echter juichend handgeklap! Gelijlheid! Vrijheid! Broederfchap! Hoezée! De Raaderi worden dik en vet En trotsch, en rijk, en groot. Wij flapen op een drooijen bed, En kaauwen roggenbrood. 0 Jé! Toch echter juichend handgeklap! GelijkheidI Vrijheid! Broederfchap! Hoezée! De Natuurkunde , ten gebruike in de Schoeien , door l7c. ïchm ahling, Predikant te Trebra en Grazungen, Lid van het Kvninglijk Genootfchap te Gótlingen, en van de Maatjchappij der vnjë Kunjlen te Leipzig. Uit het Hoog. duttsch naar den tweeden Druk vertaald , en met eenige aantekeningen en b'jvoegzelen vermeerderd. Te Amjieldam bij J. R. Poster, 61 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 6 : Na op eene gezette wijze overwogen te hebben, waarom de Natuurkunde niet meer ih onze Vaderlandfche Burgerscholen beoefend wordt, is het den Vertaler van dit Werkjen gebleken, dat gebrek aan een gefchikt Leesboek in deze Wetenfchap veelal daarvan de oorzaak ware; weshalven hij bewogen is geworden, deze Vertaling zijnen Landgenoten aan te bieden , als voor Onderwijzers en Leerlingen eenen gefchikten leiddraad zijnde, om ook deze kennis onder de Burgerlijke Jeugd te verbreiden. Zijns inziens kan men dit Boekjen door de jonge lieden, bij kleine gedeeltens of Iesfen, laten lezen , en vervolgends op het einde van elk Hoofdfluk de vragen, welke achter aan gevoegd 7ijn, hun voordellen , om dus te onderzoeken , in hoe verre hunne .kennis door dit lezen toegenomen zij. Behalven deze vragen, waaromtrent wij het met den Vertaler ééns zijn, dat dezelve diendig zijn om den aandacht te fcherpen, de leeslust der Jeugd meer en meer aan te wakkeren, en alzoo den geest met nuttige kundigheden te verrijken, bevat dit Boekjen veertien bijzondere Höofddeelen, handelende over de volgende Onderwerpen, als I. Over de Wereld in het algemeen. II. Over de Zon. III. Over de Maan. IV. Over de Sterren. V. Over de Aarde. VI. Over de Lucht. VIL Over het Water. VIII. Over het Land. IX. Over het rijk der Planten. X. Over het rijk der Dieren. XI. Over het lichaam der menfchen. XII. Over de Ziel. XIII. Over de Wetenfchappen, kunften en handwerken. XIV. Over de menschlijke Maaifchappij. Wij kunnen dit kleine Stukjen, om deszelfs belangrijken in. noud, de lezing der Bataaffche Jeugd, ter bevordering van deugd en kennisfe, aanbevelen. —  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN* De Waarheid der Op/landing van onzen Heere jesus christus, de grond onzer hope op eene zalige op' (landing uit de dooden ; in eene verklaring van het XVde jloofdftuk van Apostel paulus Eerften Brief aan de Korinthers, voorgedragen door paulus bosveld, Predikant hij de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Dordrecht. Te Dordrecht, bij A. Bkisfé en Zoon, i79«- 457 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 3 - : " : Wat men ook oordeele van de verlichting of duisternis dezer eeuw ,. dit is echter ontegenzegge^ lijk, dat fflen de grootfte reden heeft, om van de aanmerkelijke vorderingen , die de Uitlegkunde daarin gemaakt heeft , met ophef te fpreken. Duitschland mag vele treurige voorbeelden opleveren van mannen , die , van het déne uiterfte tot het ander voordfnellende, de Vrijheid van uitleggen tot losbandigheid misbrbikeu; het ontbreekt echter niet in den tegenwoordigen tijd, vooral in ons Vaderland, aan stoodanigen , die, met bedaardheid den veiligen middenweg betredende , den waaren uitlegkündigen fmaak tonen te bezitten zonder in het overdrevene te vervallen. Wij befchouwen dit als een goedertieren en wijs beltuur der Godlijke Voorzienigheid in een tijd, Waarïn het Christendom van alle zijden wordt aangerand, daar toch de Deïsten, niet in ftaat , om gegronde tegenbedenkingen in te brengen , zich veelal van de kwade uitleggingen van onoordeelkundige Schriftverklarers, en daarop gebouwde kwalijk begrepen leerfrellingetl, als van wapenen bedienen , om met dezelve deh gezegenden Godsdienst van onzen Heere jesus christus te beftrijden. — Het is daarom, dat wij niet nadrukkelijk genoeg fpreken kunnen Van het uitmuntend genoegen , waarmede wij deze uitlegging van i Kor. XV, door den Eerwaarden bosveld voorgedragen, gelezen hebben. Alle hoedanigheden, die in eenen goeden Uitlegger gevorderd worden", fchijnen zich in hem te verëenigen. Behalven «re proeven van taalkennis, die zich in zijne Verhandeling opdoen, wordt men ook rasch gewaar, dat hij zich jn het bijzonder met den ftijl van paulus zeer gemeenzaam gemaakt heeft, en denzelven als geheel meester is. Hij toont eene geenszins oppervlakkige kenn?» nieuwe VAD. BIBt. HI.deel.fiO. 4' & M  *46 T. B o s V E t D te hebben van de burgerlijke wijsgerige en Godsdienstige gefteldhcid van dien tijd, waarin paulus zijne Brieven fchreef, cn zich in den zeiven uitmuntend ie bunnen verplaatzen. Dat is eene gave, die hem bijzonder eigen fehijnt te zijn. Vele fpreekwijzen niet flechts, maar het geheele voordel van den Apostel , verkrijgen hier door zeer veel licht. En wij zien ons dikwerf door hem zoo ongemerkt in den tijd van paulus overgezet , dat wij niet zouden menen , dat 'er zedert denzelven zoo vele eeuwen verlopen waren. De uitleggingen , die wij hier aantreffen, getuigen zoo wel van het gezond en juistwikkend oordeel van den Uitlegger, als van zijne bedaardheid, waar door alles, wat hij voordraagt , ten duidelijkften het voorkomen heeft, van dc vrucht te zijn van een diep nadenken en naauwkeurig onderzoek. Wien men ook befchuldigen moge, van het fijstema in den Bijbel in te brengen, bosveld is voorzeker rein van deze zonde. Hij geeft overal blijken van die onzijdigheid, die in eenen Uitlegger zoo noodznaklijk is, en waardoor men, wel verre van den Bijbel naar aangenomen opvattingen te wringen, integendeel enkel daar op uit is, om de waare mening van den Heiligen Schrijver, dien men voor zich heeft, te vatten. Zijne verklaringen , langs dezen weg van onbevooroordeeld onderzoek in het midden gebragt, (trekken wel tot eene uitmuntende bevestiging van de gewigtige leerfiellingcn van het Christendom , maar zoo gegrond zijn deze leerïfellingen op den Bijbel, dat zij zelfs den toets van bet onzijdigst onderzoek kunnen doorftaan. En de cordsatheid, waarmede onze Uitlegger zijne gedagten over de mening van den Apostel voorftelt, ook daar, waar dezelve tegen de bijzondere begrippen van fommige Godgeleerden aanloopt, ftrekt ten getuige, dat hij deze leerbegrippen geenszins bij den Apostel zocht, maar vondt, en over zulks niet nalaten kon of wilde , dezelve, als behorende tot de leer van het Christendom, voor te dragen. — Grote Uitleggers van den tegenwoordigen tijd mogten hem van dienst zijn; meer dan ééne proeve bewijst echter, dat hij dezelve geenszins blindeling of flaafachtig volgde , maar dat dc roem van zelve gedacht te hebben, hem niet kan geweigerd worden. Voegt bij dit alles eene ongeineene klaarheid in het voorftel, die de jnoeijelijkfte zaken duidelijk maakt, en eene naïve fchrijf- wij-  DE WAARIl. DEll OPSTAND. VaN JESUS CHRISTUS. Uf wijze, die vervrolijkt, en het droge, dat anders werken van dezen aart voor velen hebben, ten eenemaai wegneemt. Bosveld verdeelt het Hoofdftuk , dat hij wil ophelderen, in eenige deelen. Van elk deel geeft bij eene doorgaande verklaring , om den draad der redenering niet af te breken. Maar achter deze verklaringen worden bijlagen gevonden, waarïn de opgegeven uitleggingen nader bewezen en aangedrongen , en dikwerf zeer interesfante zaken behandeld worden. — Wie zich den gevvigtigen inhoud van dit XV Hoofdftuk van den ecrlien' Brief aan de Korintheren te binnen brengt , zal nog des te meer verlangen gevoelen , om deze uitlegging'van hetzelve, die zoo veel aanprijzing verdient, te lezen. De opftandiug van den Heere jesus christus, de opftanding der doden daar uit afgeleid , de mogelijkheid en het recht begrip daar van , de gefteldheid der opgewekte 'lichamen, de tusfehenreden over het Koningrijk , dat jesus aan den Vader zal overgeven, wanneer God dan alles in allen zijn zal, dit alles is zoo belangrijk, dat het ten fterkften gefchikt is, onze weetlust op te wekken. Bijzonder is dit werk voor de behoeften van den tegenwoordigcil tijd zeer gefchikt. „ Dat ik mij, " zegt de Schrijver, „ dit Hoofdftuk „ verkozen heb, om -het zelve door deze mijne aante,, keningen, ook voor de ongeletterdcn, naar mijn ver„ mogen, verftaanbaar te maken, gefehiedt niet, om„ dat ik oordeelde, dat men, ter verklaring der Apos« „ tolifche fchriften, eigenlijk met dit floofdftuk begin„ nen moet; maar mijne reden ligt in de noodzakelijk** „ beid der tijden, die wij beleven; en welke mij fcheen „ te vorderen, dat men den Christenen overtuigend en „ vatbaar toonde, op welke gronden hun geloof en „ hoop gebouwd is, ten einde zich niet te laten flin- geren door dc fnoeverijën en fmaadredenen van het ongeloof, noch zich bevreesd te laten maken door men „ fchen, welker adem in hunnen neus is. Want waar,, in zijn zij te achten, met hem vergeleken zijnde, die ,, als Koning regeeren zal, tot dat hij alle de vijanden ,, onder zijne voeten zal gelegd hebben?" In de daad deze Verhandeling is tot dat einde zeer gefchikt. Be-, halven de redelijker begrippen, welke hier van verfcheidene leerftellingen overëenkomftig de Schriftu-jr gegevea worden, waar door vele tegenwerpingen van de vijand K. a Mn  348 f. bosveld den van het Christendom worden afgefueden, zoo vimhr men hier onder anderen een betoog van de waarheid van de opftanding van christus, dat zoo menschkundig beredeneerd, zoo uitmuntend, zoo overtuigend is , dat wij den ganfcben troep van de helden des ongeloofs gerustelijk durven uitdagen, om daar tegen met eenigen grond , iet, het allerminfte zelve , te kunnen zeggen. Iet hadden wij wel in deze Verhandeling verlangd, waar door dezelve vast nog meer nut zou gedaan hebben; als zij thands reeds gefchikt is voord te brengen, te weten, eene zekere verftandige voorzigtigheid in den Uitlegger, om de vooröordeelen der zwakken niet zonder noodzaak tegen zicli op te wekken. — Wel verre dat deze Verhandeling iet in zich zou bevatten , dat tegen de wezenlijke leerfiukken van het Christendom naar de begnppen der Hervormden zou aanlopen, (fchoon de Schrijver in dingen van minder gewigt, als bij voorbeeld , in leiding van gedagten over de toerekening van adams zonde eenen anderen weg gaat, dan fommigen onder hun) zoo fehijnt ons deze Verhandeling veeleer, vooral in deze dagen , aan den hoofdinhoud van het Christendom eenen uitmuntenden dienst te doen. Intusfchen eene andere wijze van uitleggen, te volgen, dau men te voren, over het geheel genomen, gewoon was, is in de oogen der menigte eene nieuwigheid, die, hoe zeer zij voor de belangen der waarheid "juist voordeelig is, echter haar toefchijnt, voor de waarheid zelve gevaarlijk te zijn. De menigte is daar door huiverig, om aan zulk eenen Uitlegger haar vertrouwen te fchenkeu. Gedjarig vermoedt zij eenen angel in het gras. Bij bet horen van het minfie, dat maar vreemd in hare ooreu klinkt, worden hare vooröordeelen opgewekt. En wie met vooröordeelen bezet is , is voor het beste onderwijs onvatbaar. Een Uitlegger derhalven van den tegenwoordigen tijd , die den regten uitlegkundigen fmaak bezit, behoort , zal bij nut willen doen onder allerlei foorten van menfchen, en deze wijze van Bijbelverklaring algemeen willen maken , op eene verftandige wijs zich meester te maken van het vertrouwen zijner lezers en de vooröordeelen der zwakken zoo veel mogelijk te* gemoet te komen. Het is de waare mciifchcnkennis, die dit ten fterkften aanprijst , wanneer men ten minden nut wil doen. Drajerijé'a zijn hiertoe niet nodig, maar ze-  de waarh. der opstand. van jesus christus. I49 aekere pracautiën, waar door men alleen maar zorgt, dat men ons niet mis verftaat, en aan ons geene andere gevoelens toekent, dan wij waarlijk bezitten. In deze menschkundige wijze van handelen, nu fehijnt ons onze groote Uitlegger toe, voor volmaking vatbaar te zijn. Zoo fchrijft hij bij voorbeeld : Bladz. 410. ,, Door het woord verborgenheid wordt in de Schriften van het N. Testament doorgaands eene zekere waarheid betekend, welke den menfchen onbekend is; doch die, aan hun bekend gemaakt zijnde , daardoor ophoudt , eene verborgenheid te wezen, als nu eene geopenbaarde waarheid geworden zijnde." Niets is waarachtiger dan dit , gelijk B. ook zeer goede bewijzen daar voor bijbrengt. — Intusfchen is het zeker, dat 'er ook waarheden zijn, die zelfs dan, nadat zij geopenbaard zijn, ten opzicht van het hoe? ons verdund te boven gaan, en verborgenheden blijven. Het is bekend , dat de Theologie zoodanige waarheden vooriil ook verborgenheden noemt, en dat de menigte aan deze betekenis van het woord vooral gewoon is. Het is even zeker, dat B. in dit laatfte fooi* van verborgenheden wel degelijk toont te geloven, gelijk elk lezer overtuigend zien zal, wanneer hij Bladz. 320 en vervolgens met deze plaats vergelijkt. — Intusfchen daar hij ter dezer plaats van deze laatfte betekenis van het woord verborgenheid geert gewag maakt, en zoo maar heen fchrijft: ,, door het woord verborgenheid wordt in de fchriften" enz. zoo worden argdenkende lezers daar door op het denkbeeld gebragt: derhalven verdaat de Schrijver door eene verborgenheid nooit iet anders dan eene waarheid, die den menfchen onbekend is, doch die, aan hun bekend gemaakt zijnde, daardoor ophoudt, eene verborgenheid te wezen, eene korte voorlopige waarfchuwing over de verfchillende betekenis van dit woord, zou hier alle argwaan en misvatting hebben kunnen prajveniëren , en even daardoor de gezonde uitlegging, die hier voorgefteld wordt, des te meer ingang doen vinden. Bladz. 12. Lezen wij: „ het tweede verhaalde faetum is, dat deze christus voor onze zonden geflorven is> tiaar de Schriften. Ik maak hier onderfcheid tusfchen het gebeurde en de bijvoegzels. Het gebeurde is, dat christus geftorven is, enz. De bijvoegzels zijn, voor onze zonden — en naar de fchriften. Deze waarheden zijn van eenen lecrdelligen aart, en ik denk, dat v a uK 3 lus  150 P. BOSVELD lus dezelve hier maar alleen, als in het voorbijgaan, en om zoo te [preken Formuliersgewijze bijvoegt. " Dit is B, eene reden, waarom hij over die bijvoegzels hier in het geheel niet handelt. Zijne onderfcheiding is oordeelkundig. Wie-wat doordenkt, vat zijne mening zeer wel. Maar voor den zwakken zou deze pasfagie het voorkomen kunnen hebben, als of de Schrijver de voordragt zijner denkbeelden over de leer der verzoening wilde ontwijken. Eene kleine voorlopige aanmerking over de zekerheid en belangrijkheid van deze leer, zou dit vermoeden hebben kunnen voorkomen, ,, De zwarigheid," zoo lezen wij Bladz. 201, „wel„ ke uit de Theologie tegen dit verhaal van den Apostel „ gemaakt wordt; even als of de aani'taande onderwer,, ping yan den Zoon aan den Vader niet bellaanbaar „ zou zijn met de Goddelijke Natuur van onzen eeuwig ,, gezegenden Zaligmaker; betreft mij hier ais Schrift,, verklaarder in het minfte niet." enz. —. Deze regelen fchijnen ons weder niet voorzigtig genoeg, wanneer incu het nodig acht, het vertrouwen van zijnen Lezer te behouden in zaken, waar in men waarlijk vertrouwen verdient. — Daarenboven geloven wij niet, dat bosveld gelijk heeft, wanneer hij zegt, dat wegneming van de geopperde zwarigheid hem als Schriftverklarer niet betreft, de waare Theologie toch is geene menschlijke wetenfchap, van elders ontleend. Zij is de leer van den Bijbel zeiven. Wanneer de Bijbel dan op de ééne plaats van de Godlijke natuur van den zaligmaker, en op eene andere plaats van zijne aanftaande onderwerping aan den Vader gewag maakt, is het dan het werk van den Schriftverklaarder niet, aan te tonen, dat de Bijbel hier in zich zeiven niet tegenfpreekt? —■ Dergelijke plaatzen zouden wij meer kunnen bijbrengen. Intusfchen zijn deze aanmerkingen Hechts kleinigheden, die wij alleen maar in het midden brengen uit eene vurige zucht en wensch, dat, wanneer B. befluiten mogt, om meer van zijnen letterarbeid in het licht te. geven, het geen hij doet hopen, en waar naar wij zeer verlangen, niets dan het groote nut eenigzins verminderen mag, het geen anders zijrre aanmerklijkc vorderingen in de ware uitlegkunde in ftaat zijn aan te brengen. Tot eene proeve willen wij zijne uitlegging hier ne-i dej-fchrijven over df woorden vu aS. Of dat God alles in allen zij, *==» v *  de waarh. der opstaki t van' jbjus christus. 151 Ik wil wel erkennen," fchrijft B., „ dat ik hoe langer hoe meer in het duister gerake. Hoe zeer ik de aaudagt mijner ziel trachte in te fpaunen, cn te verheffen, om de majesteit der opëengeftapelde denkbeelden, die hier voorkomen, te bevatten en door te zien, ik bevind mij daar toe te klein, te eng begrensd, en waarlijk onmagtig, of buiten ftaat, om alles te zeggen, wat men hiervan zou willen weten." ,, Welke denkbeelden paulus in zijn geest had, als hij''deze woorden fchreef, of dicteerde, kan ik onmogelijk immers niet met volkomen zekerheid, zeggen. In. geen menfchelijke taal toch kan men zich fterker en met meer beduidenis uitdrukken, dan hij in deze woorden doet, opdat God zij alles in allen! want wanneer men deze woorden niet maar oppervlakkig overloopt, maar ze aandagtig indenkt, dan verliest men zich in zijne overleggingen, en de oogen fchemeren voor zulk een alles bevattend gezegde: God is alles in allen.'" „ Om geregeld en voorzigtig te werk te gaan , ten einde alzoo te beproeven, of men paulus denkbeelden, in deze woorden vervat, ten minften eenigzins ontdekken kunne, zal ik vooraf aanmerken, dat deze uitdrukking, alles voor of in allen te zijn, paulus alleen eigen is; in dezen zelfden brief gebruikt hij ze nog twee •malen, en wel van zich zeiven, Hoojdft. IX: 22, fchrijft hij, allen ben ik alles geworden, opdat ik immers eenigen behouden zoude. Waardoor hij naar het beloop zijner redenering in die plaats zeggen wilde, dat hij zich naar alle menfchen gefchikt hadt, overëenkomftig hunne aart, bekwaamheid, vatbaarheid en denkwijzen, om dus invloed op hen te hebben, en hen aldus dat licht en die befttiuring te doen aannemen, die tot hun geluk en zaligheid nodig waren." „ En Hoofdft. X: 33. fchrijft hij andermaal, gelijkerwijs ik ook in alles allen behage, niet zoekende mijn eigen voordeel, maar het voordeel van velen, opdat ze mogten ■behouden worden. Hij wilde door zijn voorbeeld de Corinthers bewegen, zich bij allen aangenaam te gedragen, opdat anderen daar door bewogen wierden , zich met hun in 't geloof en den dienst van God te verëenigeii, niet dat zij dit uit belangzucht voor zich zeiven doen moesten, maar ten voordeele van anderen." „ Paulus dan hechtede aan deze uitdrukking in 't algemeen gefproken dezen zin: zich in alles naar allen te K 4 fchik>  Ï5? V. b betering aldus verlta : dat zij, die Christenen waren geworden, en den nieuwen mensch aangedaan hadden, in die betrekking allen gelijk waren. Zij mogten te voren in andere betrekkingen geweest zijn, of nog zijn, wat men ook wilde; Griek, Jood, Barbaar, Haaf, vrijman; deze dingen hadden in of onder de nieuwe menfchen geene plaats, maar christus alleen, was in, en voor allen, alles. Alles, wat allen, van hunne zijde , betragrten, hoopten , verwagtten ; dat alles was christus: die van zijnen kant, ook voor of in allen alles was; willig en magtig, om hun allen alles te bezorgen, en alles te doen genieten, wat elk hunner belioefde." „ Wanneer wij nu dien zelfden man horen zeggen , God is alles in allen, dan kan ik niet anders vermoeden, dan dat hij heeft willen aanduiden, dat God het voordeel van allen wil, en alles toebrengt, wat daar toe voor allen in het gemeen, en voor elk in het bijzonder, naar zijne vatbaarheden, kan dienftig wezen. Zodanig, dat allen, in en bij hem, alles vinden kunnen, en hij aan allen alles verleenen wil." —r „ Na aldus de fpreekwijs, zo veel ik konde, naar P. gewone wijze van denken, opgehelderd te hebben, kan ik nader tot de zaak komen, die hij bepaaldelijk in de plaats, die ik nu overwege, bedoelde." „ Hier op aarde, hoorden wij hem zeggen,is chrisW s alles in allen. Maar dan , wanneer deze Zoon van God zijn werk zal afgedaan, en de vrucht van zijn werk, met eene volkomene verantwoording, aan zijnen God en \ ader zal overgegeven hebben: als dan zal dit, door hem \erzameld Koningrijk, en ook de Zoon zelve, aan den ge»  de waarh. der opstand. van jesus christus. ijj genen onderworpen worden, die hem alles onderworpen hadt, opdat van dat ogenblik af aan, en voords tot in alle eeuwigheid, God alles in allen zij! het geen dan in deze ondermaanfche huishouding de Zoon van God voor zijne onderdanen is, dat zelfde zal in de hemelfche huishouding God voor allen zijn , de Zoon daar onder mede begrepen zijnde. Want opdat God, als dan, alles in allen zij, zal ook die zoon mede onderworpen worden. Bij gevolg kan die Zoon, naar paulus duidelijke mening, van die allen niet uitgezonderd worden." „ Allen zijn dan, naar het begnp van den Apostel, alle de verheerlijkte onderdanen van Gods Zoon, met hunner] Koning aan het hoofd. De Eerlteling, en deszelfs volgelingen." — „ Doch wat hebben wij nu te verdaan door alles, dat in allen is? of in allen nodig zal wezen?" ,, Dat ik nu de taal der Engelen fprake, en met paulus in het Paradijs had mogen inzien, dan mtsfehien zou ik hier van iet gegronds kunnen zeggen: doch daar het nog niet geopenbaard is, wat wij zijn zullen, zoo zullen wij ons met eenige ftamelingen moeten te vrede houden, den tijd verbeidende, waarïn het geloof met aanfehouvven zal verwisfeld worden." — ,, Ik ftel dan voor (en die in deze zaken een verlichter inzien hebben, mogen het verbeteren) om door alles, wat in allen zijn, of nodig wezen zal, te verftaan:" ,, Het leven en de heerlijkheid, welke allen gemeen, ert aan een iegelijk naar zijne mate aanbedeeld zal wezen of worden. " ,, De verjiandelijke vermogens , die naar hunnen aart onbegrensd , dat is voor gedurige toeneming vatbaar zullen wezen." ,, Gaven en werkkragten , onze tegenwoordige kragten vervangende, en oneindig overtreffende. " ,, Zedelijke volkomenheid, die den kring van "orde-en betamelijkheid niet kan overfchrijden." ,, Bezigheid en werk, naar elks bekwaamheid en kragten , overëenkomftig met den aart dier bovenhemelfche huishouding," „ Zalige genietingen , vreugde , blijdfehap , die ons tegenwoordig verftaud te boven gaan. " — ,, Verhevene aandoeningen en gepaste gevoeligheid van alles , wat men is, en geniet." En wat kan of zal ik meer bedenken of zeggen ? " K 5 » B«W  154 p- BlSVELD, DE WAAflH. der 0P3Ï. VAN j. Cllk. „ Eene onberekenbare verdubbeling van dat alles, door de liefde en de gemeenfchappelijke deelgmootfchap tot en met elkander; me: alle de Heiligen van alle tijden en landen ; mee de verhevene Engelen; met den Heer jesus christus aller Heiland en Zaligmaker; ja met God zeiven! want die zal dat alles, wat ik opgeteld heb, en nog oneindig meer dan ik heb kunnen"wenfchen of denken, dat alles zal hij in allen wezen." -% „ Allen zullen, dat alles, een "iegelijk naar den trap en mate, waar in hij zich bevindt, in en bij God vinden, die voor eik algenoegzaam zijn zal; en God zelve zal de lchatten zijner algenoegzaam beid in allen, en een iegelijk, uitltorten, zoo dat clks fchatkameren zullen vervuld worden." „ Hij zal hun zijn eeuwig heerlijk leven mededeelcn. — „ Hij zal hun verftand en kennis uitbreiden tot aatr de grenzen van het oneindige. " — „ Hij zal hun gaven en werkkragten fchenken , die tot aan het fcheppend vermogen zullen reiken." „ Hij zal hen rein en onbefmet bewaren van alle zedelijk gebrek , om hen heilig te doen zijn, gelijk hij heilig is." b J * „ Hij en zijne werken zullen hunne bezigheid en eene onuitputtelijke ftof van werkzaamheid en overdenking voor hun wezen." „ Hij zal hunne vreugd en blijdfehap uitmaken, bij het aanlchouwen van zijn aangezigt, en de verzadidnf met zijn beeld. " ° ,, Hij zal hunne aandoeningen verhogen, en hen doen gevoelen en lmaken, hoe goed hij voor hun is, en hoe groot het goed is, dat hij voor hun weggelegd, en tot «ene eeuwig voordgaande vermeerdering voor hun bereid heeft. " ,, En zijne liefde met de hunne vermengende, zal God met hun, en zij te famen met God,zoodanig verëenigd zijn, dat allen met elkander, als tot één eenig heerlijk zalig lichaam,in aller eeuwen eeuwigheid, door den allervolmaaktften en onfehendbaarften liefdeband, zullen verbonden wezen." „ Hier dunkt mij moet ik de hand van het tafereel aftrekken, hebbende misfehien reeds te veel gezegd. Gode alleen zijn alle zijne werken en wegen van te voren bekend." — Leer-  6. boers, leerredenen over hsbu. XH. 25-39. IJ5 Leerredenen over hebr. XII: 25 — 29. Door caro- l u s bcers, TheoL Doét. Te Lei] den, bij Haak «w Comp. 1798. 128 Bladz. In gr. Oétavo. De prijs is ƒ: - 16 - : Wij ontmoeten in dit Boekjen drie Leerredenen over den gemeldcn Tekst", alle wel uitgewerkt en ontwikkeld ; waar in de woorden oordeelkundig toegelicht, het redenbeleid van den Schrijver aangetoond , en de nodige keringen afgeleid worden, zoo dat velen dezelve met genoegen en (lichting lezen zullen. Daar wij uit de vorige proeven van den Eerw. B eenige Halen hebben opgegeven f oordelen wij deze algemeene aanbeveling genoeg te zijn. — Bijbelsch Mengelwerk , bevattende vier Leerredenen over de Parabel van den Rijken Man en Lazarus. Eene Scheeps-Predicatie, gedaan na het wederkeerett van de Glorieufe Attie op de Doggersbank, en twee Fertoogen over josephs Koornhandel, en 't geval van jona. Door jacob gerard star inch, Predikant te Goudèrak. Te Amjieldam, bij W. Brave, 1798- i$9 Bladz. In Quarto. De prijs is ƒ 1 - 8 - : Eene korte opgaaf van den inhoud van dit Bijbelsch ■ Mengelwerk, waar uit onze Lezers over den aart van hetzelve , en de fchrijftrant en denkenswijze van den Predikant S. zullen kunnen oordeelen, denken wij voldoende te zullen wezen; daar noch wij met het fchnjven, noch zeker ver de meesten van onze Lezers met bet lezen van een breedvoerig uittrekzel of beoordeeling , naar ons inzien eenig wezenlijk nut zullen kunnen uitwerken. — Na in de Eerfte Leerrede over luk, XVI: 19 — 21. eene letterlijke , doch over het geheel fmakeloze, verklaring der woorden gegeven te hebben, onderzoekt de Prediker, wie het zijn, die de Heere jesus heelt willen voordellen , onder de perfoonsverbeelding van den Ilijken Man, en wie onder die van Lazarus, en het beilint is, dat door den eerften op de Sadduce'èn gedoeld wordt ; — en ten aanzien van Lazarus , verklaart hij volkomen éénp te zijn met zulken, „ die 'er door wil-  I56 j. o. staringii, bijbelsch mengelwerk. „ lcn verdaan hebben boetvaardige zondaars en zonda„ resfen, en anderen uit de gemeene fchaaren, die ie,, sus voor een groeten Propheet hielden, en zijne Lee,, re en Perfoon een bijzondere agting toedroegen: En „ voords allen, die, in het eerfte begin der Euangelie,, dagen, uit de Jooden , het geloof in jesus aanna„ men, en zijnen naam en leere in het openbaar bele,, den." Vervolgends tot de Honden komende, is de Burger S. in het denkbeeld: „ Dat dezelve, in den ,, dienst, dien zij aan Lazarus bewezen, zijn aan te ,, merken als zinnebeelden van de Apostelen en Discipe,, len van den Heere jesus, en hunne Medearbeiders ,, in het werk der bedieninge." Dan genoeg van zulke wartaal. Waarom wij ook van de volgende geen woord zullen zeggen. De Leerrede na den Slag op Doggersbank heeft ten Tekst ephez. VI: 10, n. Waar in de Leeraar zijne toenmalige hoorders zoo tot eenen kloekmoedigen lichaamlijken als geestelijken ftrijd tracht aan te fporen. De volgende Verhandeling ftrekt ter verdediging van joseph's Koornhandel in Egijpte tegen de befchuldigingen van onrechtvaardigheid. Aan het einde, derzelve lezen wij: „ Die leest 't geen ik, ter Verdeediging van „ josephs Koornhandel, hebbe bijgebragt, zal wel „ kunnen ontdekken , dat ik de Oordeelkundige Bijheiver klaring van lilienthal , en de Charakte„ rist ik der Bibel van a ug. hermann niemeijer, „ Zweiter Theil, geraadpleegd hebbe: Maar het mijne „ met het hunne vergelijkende, zal hij ook vinden, dat „ ik deze en gene dingen een weinig anders bcgre„ pen, en, zoo ik mij verbeelde, in zoo een licht ge„ fteld hebbe , dat zulken , wier oogen niet verbijs„ terd, en wier harten niet verbitterd zijn door vooroordeel, met mij in joseph eerbiedigen zullen: ,, Den Deorzichtigen en Eerlijken Staatsdienaar, die, „ zoo wel het behoud van het Volk, en eene meer gere„ gelde inrichting van het Staatswezen, als het belang „ van zijnen Koning in dezen behartigd heeft. " Het geval van jona houdt de Schrijver voor eene waare Gefchiedenis , en tracht , in gevolge hier van , de tegenbedenkingen van anderen, inzonderheid van. michaöhs, te heandwoorden. Huk'  S . V. EMDRE , HUISB. C. P. SANDER , EEUVffD. REDE GET. I57 Huisboek je voor de Jeugd, om haar te beveiligen tegen ongeloof en bijgeloof, als mede ter bevordering van kennis en deugd. Door s. van emdre, Predikant te Wageningen , en Lid van verfcheiden Genootfchappen. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 342 Bladz. In 120. De prijs is f 1 - 8 - : Onder dc menigvuldige Werkjens van allerhande foort, welke in deze dagen ten dienfte der jeugd in het licht verfchenen zijn, verdient dit Werkjen van den arbeidzamen v. emdre, met recht, ééne der eerfte plaatzen. Hij heeft het, gelijk hij in de Voorrede zegt, gefchreven voor Kinderen, die reeds wat ouder zijn, en van andere Werkjens voor jonger Kinderen reeds gebruik hebben gemaakt; bij voorbeeld voor zulken , die tien , twaalf, of meer jartren hebben bereikt , ja de volwasfen jeugd kan van hetzelve een leerzaam gebruik maken. — Het beftaat uit leeslesfen, die Vertogen over godsdienftigc en zedelijke onderwerpen behelzen, gefprekken, over dc oude Bijbelgefchiedenisfen, en waarnemingen van natuurbijzonderheden, en Dichtftukjens, overgenomen van t. van dijk, p. l. van de kasteele en anderen. Zoodanige verfcheidenheid vermaakt en houdt den leeslust gaande. Wij twijfelen dus niet, of dit Werkjen zal met genegenheid ontvangen, en met nut voor de Jeugd kunnen gebruikt worden. De Eeuw der Rede van thomas paine, ter toetze gebragt door c. p. sjnder, Luthersch Predikant te Rotterdam. Te Rotterdam, bij J. Hofhout Zoon. 111 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ : - 16 - : Dit gefchrift van den Lutherfchen Kerkleeraar sander, ter wederlegging van het zoo veel geruchtmakende gefchrift van paine, de Eeuw der Rede, verdient met recht eene plaats , onder de Verdedigingsfchriften van de waarheid en Godlijkheid der Openbaring tegen de aanvallen van dezen wilden en buitenfporigcn Schrijver. Men zal, in hetzelve, nog wel het één en ander vinden , het welk in de andere , door ons reeds te vooren aangekondigde Schriften, tegen paine in 't licht gegeven , niet voorkomt , waarom wij het, ter lezing en overweging, aanprijzen. Over  15-8 OVER ME BETEKENIS VA\ HET WOORD GODSDIENST. Over de betekenis van het woerd Godsdienst. Zijnde eene Redenvoering, gedaan in een Gezelfchap van lieden , welke geene bijzondere Scfte van Godsdienst belijden. Te Delft, bij M. Roelofswaart, 1790. 40 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 5 - 8. \7opr omtrent achttien eeuwen, diende het Bijgeloof, v in eene wijsgeerige en, zoo als zij zich verbeelde, verlichte flad, Atheene, eenen Onbekenden God, thands, achttien eeuwen daarna , in eene eeuw , die men de wijsgeerige, de verlichte, de eeuw der Rede noemt, zijn zulken, die zich Wijsgeeren noemen, en voor Verlichters van hunne medemenfehen opwerpen, 'er op uit, om aan hunne medemenfehen te beduiden, dat zij, in hunnen Godsdienst, eenen onbekenden God dienen. Zij beweeren, dat men niets van God weet, en daarom hem ook niet dienen kan, of behoeft te dienen, dat het genoeg is, dat de mensch de Natuur volgt, naar de orde der Natuur leeft. En evenwel heeft de Christen Godsdienst en de verftandige, door dien Godsdienst verlichte, Wijsgeerte nu reeds zedert achttien eeuwen, dien God, tot overtuiging en befchaniing van het Bijgeloof en Ongeloof, verkondigd en bekend gemaakt. Maar, het driest en dom Bijgeloof te verlichten, en het waanwijs en halttarrig Ongeloof te overtuigen, is moeilijk, zo niet bijna onmogelijk. Het ddn en ander is Dweepziek van aart, eu dus voor overtuiging niet vatbaar. Wij hebben daarvan een nieuw voorbeeld, in de Verhandeling voor ons. Deze Verhandelaar zal, in dezelve, zijne hoorers onderrichten nopens de vraag: Wat is Godsdienst? en hij poogt hun te beduiden, dat 'er geheel geen Godsdienst is, in den'zin, waar in men dit woord, in alle eeuwen , en onder alle volken , tot onze verlichte eeuw toe, genomen heeft. De grond, waarop hij bouwt, is, .omdat wij, (gelijk hij voorwendt,) van God niets weten, daarom verwerpt hij niet alleen den Geöpenbaarden, maar ook den Natuurlijken Godsdienst. En het geen hij Godsdienst noemt, is, te leven naar de orde der Natuur, of „ eene ftandvastige beoefening van die pligten, welke de orde der Natuur ons klaarblijkelijk voorfchrijft, en welke men zou kunnen noemen, een beftendig medewerken , ter bereiking van de eindoogmerken der fchepping, het juiste en eenige middel, waardoor wij  over de betekenis van het woord godsdienst. IJ9 wij tot een beftendig geluk op deze wereld geraken kunnen." Bladz. 25. En deze pligten brengt bij tot drie hoofdpligten, Bladz. 23. „ Matigheid ten opzichte van ons zeiven ; rechtvaardigheid jegens onze medemen11 fchen ; en billijkheid ten aanzien van een ieder, de , beesten niet uitgezonderd." Zie daar het berucht Natuur Sijstema, voorlang wederlegd , op nieuw gepredikt ! Wij ontkennen niet, dat 'er in het afgctrokkene waarheden in deze Verhandeling liaan: Wij ontkennen niet, dat het waarnemen zijner zedelijke pligten een voornaam en gewigtig gedeelte van den Godsdienst van den mensch uitmaakt , en den Godsdienst leven cn kracht bijzet, maar, Zedekunde en pligts-beoefening op zichzelve maakt den geheelen Godsdienst niet uit, omdat de Zedekunde en pligtsbetrachting betrekking moet hebben tot, en hare kracht ontvangen van, den Godsdienst. En, hoe zeer onze Verhandelaar hier zelve van overtuigd is, blijkt, omdat hij Bladz. 5. en te recht aanmerkt, dat de Vraag : Wat is Godsdienst ? niet onderfcheideu is van deze : Wat vordert God van ons ? Wat -wil hij, dat wij verrichten zullen? Doch, in verwilderde hersfenen, vervliegen ligtlijk wezenlijke denkbeelden, die tot het geheel behoren, of zij lopen verward door eikanderen, eh worden door die verwarring tot hersfenfehimmen. In lang, toch, hebben wij in eenig gefchrift, bijzonder van zoo weinig uitgebreidheids, zoo vele tegenftrïjdigheden,in welke de Schrijver met zich zei ven oiibeftaanbaar is, niet gevonden, als in deze Verhandeling. Gelijk wij zeiden ,de vraag, Wat is Godsdienst? houdt de Schrijver te recht voor dezelve met deze: Wat vordert God van ons? wat wil hij, dat wij verrichten zullen? Wij moeten dan toch God in zoo verre kennen, dat wij ten rcinften weten, dat hij niet onverfchillig is, omtrend het geen wij doen of laten , maar dat zijn wil iet van ons vordert; ondertusfehen fchrijft deze man Bladz. 10. „ De mensch, zijne intrede in de wereld doende, weet ■niets van de eerfte oorzaak, waar aan hij zijn aanzijn is verfcbuldigd, en wanneer hij dezelve honderd jaren heeft bewandeld, weet hij 'er niets meerder van." — Let nu Lezer! onmiddelijk volgt 'er — ,, Maar zoo dra men deze wereld befchouwt als een Tempel, waarin het Opperwezen door den mensch gediend wil worden, zal bet stiet moeilijk vallen, ohj de wijze te onderkennen, waar •r  JÖO OVER DE BETBRBNfS VAti HET WOORD GODSDIENST. op hij gewild heeft, dat wjj hem den verfchuldigden dienst bewijzen zullen." Is dit geene wartaal? dan begrijpen wij niets. In ééntn adein te zeggen, de mensch weet niets van de eerfte oorzaak, waar aan hij zijn aanzijn isyerichuldigd, en tegelijkertijd te zeggen, de mensch beichouwt deze wereld als een Tempel, waar in het Opperwezen, door den mensch ,wil gediend worden, en dat wij aan dat wezen dienst verfchuldigd zijn. Die dit weet, weet toch iet, weet al vrij wat, van de eerfte oorzaak, van zijn aanzijn en beftaan. K ■ Zie hier nog een voorbeeld van ftrijdigheid met zich zeiven: „ Het is mogelijk, dat wij beftemd zijn, om na den dood des ligchaams te blijven voortduuren: echter kau dit ook niet bewezen worden: zelfs is zulks zoo onwaarfchijnlijk, dat alles, wat wij in den loop der natuur met zekerheid waarnemen, daar mede fehijnt te ftrijden. Vervolgends laat hij in den zelfden volzin, na gezegd te hebben , dat de wederöpftanding des ligchaams volgends den loop der natuur onmogelijk is, volgen : ,, 'Er worden echter voor dat leerftuk (bekend onder den naam van de onfterflijkheid der ziel) eenige bewijzen uit de rede opgegeven, die zekeren grond van waarfchijnlijkheid hebben , doch geenszins toereikend zijn, om eenige zekerheid te bezorgen" Maar, ter goeder trouwe, onwaarfchijnlijk zijn, en zekeren graad van waarfchijnlijkheid hebben, zijn even twee ftrijdïge en faïnen onbeftaanbare zaken in hetzelfde onderwerp. Doch, wij willen geene voorbeelden van deze onbegaanbaarheid des Schrijvers met zich zeiven meer aanhalen, die wij bijna op elke Bladzijde ontmoeten. Wij waarfchuwen liever alle mingeoefende en jonge lieden, dat zij toch bedenken, dat zoodanige leere , als onze Verhandelaar predikt, al het geluk des menfchen bepaalt, tot ons tegenwoordig kortftondig leven, en dat zij zich niet laten misleiden, door zijne ijdele verzekeringen , dat zijne leere hen tot een beftendig geluk op deze wereld leiden zal. De betrachting der deugd ja geeft ons het ftrelend genoegen van een goed geweten, maar wat zegt dit, wanneer het zich alleen tot deze wereld bepaalt, waar de deugdzame man niet op geluk, maar op vervolging, mishandeling, en rampen rekenen moet? Getuigen de Sokrates[en , Jristidesfen, Focions, enz. De Ferhandelaar noemt Bladz. 31. jesus het volmaaktJle vootheeld van vlekkeloze deugd. Deze heeft dan ook- waar-  OVÈR DE BETEKENIS VAN HET WOORD GODSDIENST. ÏÓX waarheid geleerd, en zekerlijk het menschdom niet willen misleiden; maar deze heeft door zijn Euangelie de onfterflijkheid aan het licht gebracht, eenen toekomenden ftaat van vergelding geleerd, en in zijn gebed aan zijnen Hemelfchen Vader plcgtig verklaard : „ Dit is „ het eeuwig leven, dat men u kent, den eenigen waar" achtigen God, en jesus christus, dien gij ge•• zonden hebt." Dit verzekeren ons die zelfde fchriften, uit welke de Verhandelaar alleen kan weten, dat je%us het volmaaktfte voorbeeld van vlekkeloze deugd geweest is. ... Vraagt men, welke drangredenen van verpligting de mensch moge hebben, om de deugd te beoefenen, wanneer de beloning der deugd in eene zalige pnfternijkheid hem wordt ontnomen, is het andwoord van den Verhandelaar Bladz. 25. „ Dat deze grond moet gezocht woj„ den in ons eigenbelang, in onze neiging om gelukkig „ te zijn, die algemeene drijfveer van alle onze daaden, „ welke wij met de dieren gemeen hebben, doch welke „ den redelijken mensch alleen dient te bepalen tot zulke „ daaden , waar uit hij een wezenlijk goed, het zij voor ,, zich zeiven of voor anderen, kan te gemoet zien." Eigenbelang en neiging tot geluk, zijn dan nu de eenigfte drangredenen voor den mensch tot deugd. Maar, wanneer nu dit eigenbelang, deze neiging tot geluk, bij den zinlijken mensch verkeerd geplaatst is, of in ftrijd komt, met het algemeen belang en het geluk van anderen, welk zal de drangreden zijn, om den mensch dan tot rechtvaardigheid, zelfsverlochening en opoffering van zijn aardsch , dat is, zijn eenigst geluk, te bewegen? Op deze vraag zal de Verbandelaar wel niet gedacht hebben, ten minften, bij heeft ze niet beiindwoord. En evenwel, is dit wel het moeilijkfte der deugd, bijzonder bij menfchen, die zoo zeer door eene verkeerde eigenliefde beheerscht worden. Vervolgends meent de Verhandelaar Bladz. 32. „dat het nu overtollig zij te vragen, of de Godsdienst nuttig zij voor den Sraat en het geheele menschdom? daar al het geluk, waar voor de mensch in den ftaat der Maatfchappij vatbaar is, volftrekt af hangt, van het wel handhaven van dezen Godsdienst." Terwijl hij van den Godsdienst, in alle landen en tijden , door de Priesters en Leeraars van den Godsdienst.voordgeplant," dien hij een' nnnutten Priesterdienst noemt, Bladz. 33 durft fchrijKIEUWE VAD. JjnjL, m. B&EL. Np, 4. li vtn:  102 OVER DE BETEKENIS VAN Hf.T WOORD GODSDIENST. ven: „ Het febcen meer dan tijd , om aan deze han„ delwijze, die regelrecht ftrijdig is met het algemeen „ oogmerk , de verlichting van het menschdom , een einde te maken." _ De verftandige Lezer oordeele, of dit geene Wijsgeerige Dweepzucht en verltandeloze ijver "zij , die eene richting heeft, tot vervolging, indien 'er flechts de magt niet ontbreke, dingen, waarvan men, zoo dikwijls onrechtvaardig, den Godsdienst mede befchuldigd 'heeft! Achter deze Verhandeling volgt Bladz. 36 eene korte beoordeeling van de Eeuw der Rede door t. paine , hriefswijze aan eenen Vriend medegedeeld; welke hoofdAaklijk hier op nederkomt : dat ,, paine over het algemeen eene vrij goede zaak voorheeft , maar , dat hij , ten aanzien van de wijze van behandeling , juistheid van beredenering, en de bewiizen, door hem bijgebracht , en den trap van klaarblijklijkheid , aan zijn gevoelen bij te zetten, zijnen taak niet te wel heeft uitgevoerd ; zoodat dit boekjen van paine zeer goede denkbeelden bevat, die , anders behandeld , hetzelve eenigzins aan zijnen titel zouden kunnen doen beandwoorden: maar dat de bewijzen, waarmede dezelve veelal geltaafd worden, en, de ftijl, waar in zij worden voorgedragen , nergens minder toe gefchikt 'zijn , dan om hen, die anders denken, tot zijn gevoelen over te halen. De lof derhalven, dien zijne tegenfehrijvers verdienen , kan men zeggen, hier in te beltaan , dat zij , met veel geleerdheid, Hechte bewijzen wederleggen, en daardoor eiken Schrijver als waarfchuwen, zijne Hellingen met beter bewijzen te ftaven , en dezelve meerder klem bij te zetten, dan paine in zijn laatfte Werkjen gedaan heeft." Misfchien zal deze Verhandeling eene proeve zijn van zoodanige betere bewijzen, doch welke proeve dan niet min Hecht is uitgevallen, dan het gefchrijf van paine, hetwelk men evenwel, eer het wederlegd was, als een Chef d''oeuvre aangeprezen, aan de toenmalige Wetgevende Vergadering aangeboden, en in de Archiven der Natie geplaatst heeft weten te krijgen. Wat zal de bedaarder nakomelingfchap ééns van onze eeuw fpreken? Wij kunnen deze recenfie niet eindigen , zonder nog ééne aanmerking te maken , over het ilot dezer beoordeling van paine , waar in de Verhandelaar vraagt: Wat  OVER DE BETEKENIS VAN HET WOORD GODSDlÜNST. i6$ Wat toch wel dc reden zou zijn, dat paine aanftonds zoo vele Tegenfchrijveren bij ons ontmoet heeft, daar, bij voorbeeld, een volneij, die in zijne ruïnen, veel meer dan paine, van de gewone gevoelens afwijkt, fchier ongemerkt Wordt voorbijgegaan? Het is eenvouvvig, zegt hij, omdat volneij zijn onderwerp beter heeft behandeld, en daar door_ zijne Tegenfchrijvers het werk wat minder gemaklijk heeft gemaakt : Wij geloven, dat de eenvouwige reden is, omdat de naam van paine meer aanziens en geruchts baarde, als ook om de pogingen , welke men in het werk (telde , om zijn gefchrift ingang te doen vinden. Ondertusfehen zijn de wilde onderftellingen van volne'i; niet geheel onbeandwoord gebleven , en wij twijfelen niet, of 'er zullen gegronde andwoorden op de vraag van teijlers Genootfchap ten dezen inkomen. Gedenkfchriften van de Maatfchappij van Zendelingfchap, tot .voordplanting van het Euangelie in Heidenfche Landen , opgericht binnen Londen 1795 , Tweede Deel^ Eerfte Stukjen. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1798. 168 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 1 - a - : Men vindt in dit Stuk de handelingen van dc tweede algemeene Vergadering der Maatfchappij in Bloeimaand 1796 en IV Leerredenen, betrekkelijk tot deze Godsdienfiige inrichting. Daar deze bijeenkomst reeds 7 maanden na de oprichting van de Maatfchappij gehouden is, fpreekt het van. zelfs, dat 'er van eenige nuttige uitwerkzelen van hare werkzaamheden onder de Heidenen, bij geene mogelijkheid , eenig bericht kan gedaan worden. Alleenlijk doet het beftuur verllag van deszelfs verrichtingen iu GrootBrittanje zelve. — Behalven eenige berichten, die ons uit het vorige reeds min of meer bekend Waren, geeft het beftuur hier kennis van deszelfs bezorgdheid, in het aannemen en aanftellen van voorkomende perfonen, tot het Zendelingfchap. Zij onderwerpen dezelve, aan een zeer naauwkeurig onderzoek. Zij vorderen niet, dat ieder Zendeling een geleerd man zij, maar oordelen, dat Godvruchtige handwerkslieden van groot nut zouden kunnen Wezen, — en menen, dat zij voords de. nodige kennis moeten bezitten , die het Zendelingfchap vorL 2 dert;  l5A cedknkschr. v. de maatsch. van ztndelingsch. dcrt ; — dat zij de moeiten en gevaren moeten weten, daar zij zich aan blootftellen — en bereid moeten zijn era die uit te harden zelfs met gevaar van hun leven. ■ Op den (jden November 1795-, hadden zich voor het eerst 4 perfonen aangegeven. Dezen waren onderzocht en goedgekeurd , en bij die gelegenheid was bedoren : „ Dat getrouwde mans, met hunne vrouwen, verkies„ baar waren voor het Zendelingfchap." Hier op volgde den 14'den December nog een ander. Ook werden verfcheiden Sub-Committées van onderzoek, op andere phiatzen, aangefteld, ten nutte van hun, die ver van Londen zich mogten aanbieden. En bij de aflegging van dit vcrflag was bet aantal der Zendelingen reeds tot 15 ongebuwden, en 4 mans met derzelver vrouwen, aangegroeid, allen lieden van de allerbeste verwachting, ook waren 'er nog meer, die maar begeerden onderzocht en aangenomen te worden. Voords neemt het vermogen van de Maatfchappij in geld dagelijks zeer aanmerkelijk toe. Doch nu werdt het de groote zaak, het beste middel uit te denken , om deze lieden naar hunne beftemming iu de Zuidzee overgevoerd te krijgen. Dit heeft aan het beftuur veel moeite en nadenken veroorzaakt. Het gebruik van fchepen, beftemd tot de Zuidervisfcherij, bleek geheel ongeraden. Ook kon men voor ditmaal zich uiet bedienen van eenig fchip , dat naar Port Jackion gefchikt was. Men vondt derhalven best, een kleiner fchip, eigendom van de Maatfchappij, onder het bevel -van Kapitein w 1 l s 0 n , zelve uit te rusten , als waardoor, aan het brandend verlangen van zoo veel Infchrijvers, niet alleen, maar zelfs van de Zendelingen, voldaan werdt; en waardoor men in ftaat zou wezen, om meer Zendelingen over te voeren ook naar andere plaatzen, en om het zelve, daar men zulks mogt nodig vinden , den aanvanglijken uitflag van dc onderneming te laten afwachten. En hier toe hadt men befloten. Aan penningen, tot het goedmaken van de onkosten, rekent men geen gebrek te zullen hebben. HetZendelings-Genootfchap is gevestigd op den breedften grondflag van Christlijke verdraagzaamheid, cn laat aan de Gemeenten , die 'er mogfen gefticht worden, geheel over, wat Kerkbeftuur zij voor zich verkiezen zullen. En alhoewel men de eerfte proeve wil nemen in de eilanden van de Zuidzee, heeft men evenwei ook het oog  : tot voordpl. VAN 't EUaNGELIE IN heid. LANDEN. 165 oog op andere Gewesten. Behalven Siërra Leona in Africa, is daar toe het eiland Sumatra opgegeven. Voords berichten de beltuurders , dat 'er groote inzamelingen in het Noorden gedaan zijn ; dat Soortgelijke Genootfchappen te Edenburg en te Glasgou opgerecht zijn; dat dezen de Londenfche Maatfchappij verzogt hebben, om Zendelingen van hun naar dc Peluweilanden mede te nemen. Te Paisleij is een derde Genootfchap opgericht, gelijk ook te Kelfo in het Zuiden van Schotland , en te Aberdeen in het Noorden , die met dat van Londen in betrekking liaan. Zelfs waren 'er goede berichten van deze foort , uit Ierland en de Orkadifche eilanden, ingekomen. De befluiten van de algemeene Vergadering op dit verIlag waren met het zelve overeenkom (lig. De vier Leerredenen, die hier op volgen, zijn van g. l a m b e r t ovc1" jfif. XIX: 23—25. t. p e n ï ij c r o s S over Jef. XLIII: 6. van w. jaij over Pf. LXXII: 19, co. en van i>. jon es over Richt. VII: 2. Over het geheel genomen, zijn deze Leerredenen van den zelfden llempel als de voorgaanden. Zij zijn bewijzen van de geestdrift van den fpreker , en gefchikt om geestdrift in de hoorders te verwekken ; en het is 'er verre van daan , dat wij de goede gezindheid van deze lieden, voor de allergewigtiglte zaak, die het groote voorwerp van de werkzaamheid dezer Maatfchappij is, eenigzins zouden willen gering achten. Veel eer willen wij hopen en vertrouwen, dat Gods Voorzienigheid met dit alles de heilzaamfte einden , tot befchaving* van menfchen, en tot uitbreiding van het rijk van waarheid en deugd, bedoelt. Maar dit alles neemt niet weg, dat wij zeer groote gebreken in fommigen van deze Leerredenen vinden, en dat derzelver Opllellers, in het woord der voorzeggingen, naar ons oordeel, maar zeer Hechte ervarcnis hebben. Bij voorbeeld, Mr. lanceert zegt, dat jfef.XlX, daar zijn tekst uitgenomen is, eenigzins zien kan, op het gene reeds verleden is: maar hij vat het liever, als zijn opzicht hebbende, tot den toekomftigen voorfpoed van het heerlijk Euangelie des zaligen Gods, in dat land. [Egypte]. Maar op wat gronden hij zijne opvatting bouwt, daar van zegt hij ons niets. Dat moeten wij, zoo het fehijnt, maar op zijn gezag geloven. — De heilrijke uitwerkzelen van L 3 het  Ï66 0ËDENK5CHR, V. DE MAATSCH. VAN ZENDEUNGSCH, bet Euangelie wijst bij aan , uit deze woorden van ziinen tekst. „ Te dien dage zal 'er een gebaande weg ,5, wezen van Egypte in Asfijrié'n enz. " — Dat bet Euangelie de harten der menfchen onderling verëenigt, bewijst hij uit Zach. VIII: 21, 22. en hij meent, dat dit zal verzeld gaan, met de bekeering van de volheid der Heidenen, die volgends hem Jef. LX, zoo fchitterend gemaald wordt. Maar welke zijne gronden zijn, zegt ons Mr. lambert niet. Noch erger handelt Mr. pent ij cross, in de, volgende Leerreden, over Jef. XLIII: 6. „ Ik zal zeggen tot het Zuiden houdt niet te rugge." Zonder eenige voorbereiding merkt hij hier drie zaken op: 1. De grootheid van den Spreker. 2. Het geluk der plaats, „ het Zuiden." 3. De grootheid der zaak waarvan gefproken wordt, ,, houdt niet te rugge." — 't Geen de Spreker zegt, is eene belofte, dat hij zich aan de bekeering der Heidenen zal laten gelegen zijn , en diensvolgends genoegen nemen, in de pogingen van het Londensch Zcndclings-Genootfchap. „ Dit is (volgends den Prediker) een tweede zin van ,, den tekst," die, zoo hij meent, ,, geen Uitlegger der H. Schriften zal verwerpen , en welke , gelijk „ andere voorzeggingen, die laatstlijk op de Kerk van jesus zien — zoo verre den eerden Historifchcn ,, zin overtreft, als het wezen de fchaduwe te boven „ gaat. " Dit alles wordt maar zoo plat weg en zonder het minst bewijs ter nedergedeld, en daar uit worden dan verder gevolgen getrokken en troostredenen afgeleid. Men zou wel mogen vragen, of zulke eigendunkelijke verklaringen van Gods woord , die nog zoo weinig waarfchijnlijk■beid voor zich hebben , wel dien eerbied voor Gods woord aanduiden, die men aan het zelve vcrfchuldigd is? Wanneer een Rechtsgeleerde, met het verklaren van wetten * eens wilde te werk gaan , als deze lieden en huns gelijken met den heiligen Bijbel handelen, wat zou men van hun zeggen? Doen zij behalven dat niet groot nadeel aan de zaak, die zij voordaan ? Wat moet een verdandig man van eene zaak denken , waar voor de ijverigde voordanders zulke armhartige bewijzen voordbrengen ? Dat het lofwaardig is aan dc verlichting van zijne medemenfehen te arbeiden, daarvoor is overvloedig ander bewijs in den Bijbel te vinden, ën men kan - dat,  tot VOORDPL. VAN 't EUÏtfGRLÏR IN HRID. LANDEN. l5f dat, * zelfs zonder uitdrukkelijk bewijs uit den Bijbel, klaar genoeg aantonen, zonder dat men zich daar toe, ren koste van het gezond meafebenverftand, van zulke bewijzen bedient. Verhandeling over de uitwendige Hulpmiddelen tegen de Breuken; benevens Genees- Heel- en Vroedkundige ge~ vallen en waarnemingen; met eenige Bijlaagen. Door cerrit jan van wij, te Arnhem. Te Amfteldam , hij P. E. J5riët, 1798. 190 Bladz. In gr. Octavo. Dé prijs is f i - 10 - : Het voorname oogmerk der uitgave van dit Werk , (het geen behalven den opgegeven , nog den titel voert van Heelkundige MengelftojFen, door g. j. van wij , Derde Deel, en een vervolg is, van de in vorige jaren door gemeldcn Schrijver in het licht gegeven , en met roem bekende, Heelkundige Mengelftojfen) is, naar het ons voorkomt, de mededeeling van eene Verhandeling, over de uitwendige Hulpmiddelen tegen de Breuken, door den Burger van wij, aan het Legaat van monnikhof, om naar den uitgeloofden Prijs te dingen,ingeleverd, dan door Bezorgers van dit Legaat den Gouden Eereprijs minder waardig gekeurd, dan die van den Burger jas; waar van de Recentic ,* (door een ander Beöordeelaar intusfchen vervaardigd) kan gevonden worden , in de Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek Hde Deel, Bladz. 163. In gevallen dit niet gefchied ware , was ons voornemen , beide Verhandelingen ondcrïing te vergelijken , het recht doende wedervaren , het geen men aan de verdienden der Verhandelingen , zoo wel die van den Burger v. wij, als die van den Burger jas, verfchuldigd is; thands zullen wij ons, onzijdig, met de voorliggende des eerstgemelden bezig houden, intusfchen den laatstgenoemden niet geheel uit het oog verliezende. Na in de Inleiding voor de Verhandeling, de Vraag doorBezorgeren van monnikhof's legaat voorgefteld, te hebben opgegeven, verdeelt de Schrijver het Stuk geheel in twee Afdeelingen, waar van de Eerfte behelst de behandeling van die uitwendigeHulpmiddelen welke ter Genezing, de Tweede die uitwendige Hulpmiddelen bevat, welke zoo wel ter tegenhouding als voorkoming der Breuken, van alle ryden hervvaards tot nu toe, zijn befchreven en gemeen ge» "L 4 »aakf,  ï68 o. j. VAN w ij maakt. — liet overige dezer Inleiding befteedt de Schrijver om het oogmerk van het Schrijven en gemeen maken dezer Verhandeling niet alleen, maar ook de wijze, waarop dezelve door hem gefchreven is , mede te deelen, waarin ons dit minder bevalt, dat door den Schrijver bij herhaling berispt wordt, de onnutte vertoning'van geleerdheid, en dit Bladz. a, 6, 7; ja nog Bladz. 89. Ten Hotte dezer Verhandeling ; hoe zeer wij met den Burger v. wij hierin volmaakt overeenstemmen, vinden wij echter niet, dat dit op eene Verhandeling van dezen aart, nog ook niet, op die van den Burger jas kan toepasSelijk gemaakt worden, en dit te minder, daar de Vraag zelve, door Bezorgeren voorgefteld, den Beandwoorder geene gelegenheid gaf, om achter het Scherm van geleerdheid te pronken, maar wel waare geleerdheid te tonen, daar de vraag niets minder eischt, dan eene opgave van de uitwendige Hulpmiddelen , van de vroegfte tijden af en door alle de tijdperken van het beoefenen der Heelkunst, gebezigd, en dus uitgebreide belezenheid en kennis van alle Heelkundige Schrijvers in den beandwoorder der Vrage vordert. Dan beSchouwen wij de Verhandeling zelve. — In het begin der eerfte ASdeeling, merkt de Burger v. wij aan, dat de volkomen geneeswijze der Breuken bevat wordt in de herStelling der verplaatste ingewanden, en het beletten eener nieuwe uitwijking; dat eenige Breuken met gemak, andere met moeite, herfteld worden, dat voor beide deze Soorten vele hulpmiddelen zijn aangeprezen , vele verworpen , fommige echter van nut geacht geweest zijn, en eindelijk dat in zeer veel gevallen, meest in zulke, welke gemaklijk herfteld worden, de hulp van geneesmiddelen, ja zelfs door eene geregelde levenswijze ondersteund, onnut is bevonden. Dat intusfchen deze gemaklijk herstelbare Breuken afhangen „ van eene gefteldheid der vogten, „ welke al te veel voorzien zijn van vette deelen, en ontbloot van genoegzame Geesten, om aan de weder3, houdende deelen die veerkragt te geven, welke zij on,, vermijdelijk nodig hebben , ter bepaling binnen de ,, plaats hunner beftemming, of grensfeheiding, "zijn wij verre af van met den Burger v. wij te willen geloven, vooral volgends deze verklaring der ziekte, die weinig des Schrijvers Phijfiologifche, of zo men wil Pathologifche kundigheden bewijst, want welke de Geesten zijn door rieu Burger v. wij hier bedoeld, en hoe zulke Geesten, in  VERH. OV. DE UITW. HULPM. TEGEN DE BREUKEN. 169 in het vogtgeftel , met te veel vette deelen voorzien, ontbrekende , veerkragt aan de wederhoudende deelen o-even om de bevatte deelen te bepalen , bekennen wit niet te begrijpen. — De Pathologie op het einde dezer Eeuw door grondiger en eenvouwiger Phijfiologifche kennis voorgelicht, duldt dusdanige verklaringen met meer. Tot de eerfte foort van uitwendige Heelmiddelen worden door den Schrijver gebragt, de famentrekkende Heelmiddelen, inde gedaante van ftovmgen, pappen of pleisters , aangebragt, en derzelver nutteloosheid, iiito-ezonderd bij de breuken der kinderen, volgends des Schrijvers eigen ervaring, (welke, om dit in het voorbijgaan op te merken, algemeen erkend, en ook bij ons zeer hoog gefchat wordt,) betoogd. — Hierop volgen de Bijtmiddelen , waar mede men beoogde het maken eencr korst, en na de afvalling van dezen, het vormen van een vast lidteken, tot fluiting van de opening deiBreukzak; doch ook dezen verwerpt de Schrijver met .veel oordeel (ééne handelwijze van dien aart echter uitgezonderd, waar van nader.) Hoe zeer derhalven door den Schrijver de ongenoegzaamheid dezer middelen erkend wordt, vaart hij echter voord met de opgave der uitweudige hulpmiddelen, tusfchen beide nog vooraf een Yraagftuk behandelende, of Breuken . door uitwendige. Hulpmiddelen, al of niet kunnen genezen worden? waar in des Schrijvers beflisüng is, dat in fommige gevallen dit einde kan bereikt worden, vooral zo, bij het gebruik van famentrekkende middelen,eene horizontale plaatzing des Lijders, gedurende eenigen tijd, wordt in acht genomen, inwendige middelen, (waar van hij eene Formule, Bladz. 10; mededeelt) en na dit alles de aanleg der Breukband, voor eenige weken, gebezigd worden. Öp de medegedeelde heelmiddelen, volgen thands die, welke door plaatzelijke aanlegging, zonder eenig heelkundig handwerk, het vermogen bezitten, om, door verenging der Breuköpening, de uitwijking der ingewanden voor te komen. Dan niet weinig verwonderde het ons, onder dezen ook te zien opgeteld, die Heclmcthode der ouden, waar door zij met hulp van het glocijend ijzer, na de Breuk ingebrag: te hebben, de plaats zelve met inkt getekend , toefchroeiden , daar zo wij de uitdrukking des Schrijvers van Heelkundig Handwerk wei begrijpen, dit ten minften wel onder de Heelkundige HaudL 5 wet-  Ï7° g. > van vv ij werken mag gefteld worden, hoewel het ons nog daar en boven voorkomt, dat ook deze Heelmethode door de Opgevers der Vraag in het geheel niet bedoeld wordt. Na de geneeswijze door het gloeijend ijzer, handelt de Schrijver over die door Brandmiddelen , als de Subli* mam, Arfenicum, cn meer anderen; toont aan wat het doeleinde der Heelkunftenaars met dit middel was, en. brengt de weder in zwang gebragte, en door gauthier en majet verbeterde geneeswijze te berde , en bewijst hierop uitmuntend met eigen voorbeelden, dat ontftaking en verderving, geheeld door een vast knobbelachtig lidteken , breuken genezen hebben, en de wederkomst derzelver , ook zonder Breukband , voorgekomen. (Wij prijzen de waarnemingen van den Schrijver welke dit bevestigen ieder Heelmeester ter lezing en overweging aan.) Dit alles wordt bclloten met het gevoelen van den grooten richter over de Bijtmiddelen aan te voeren; waarömtrend wij echter de vrijheid gebruiken aan te merken, dat de Schrijver beter gedaan hadt, dit in korte woorden op te geven, dan wel 4 geheele Bladzijden 'er mede te vullen , het geen wij ook aanmerken omtrend de groote wijdlopigheid, waar mede het middel van den prior van Cabrieres, als 6 Bladzijden bellaande, wordt opgegeven. Na de Heelwijze van majet wordt die van little john medegedeeld, en hier na de Breukgenezing door Breukpleisters voorgedragen; op deze middelen volgen die genezingen, welke, gelijk men het noemt, door verplanten, of medelijding, fijmpathie, beoogd werden , die de Schrijver met recht verwerpt, cn als in het voorbijgaan bijbrengt, doch waarömtrend wij ons niet kunnen onthouden op te merken, dat ook nog in onze dagen het bijgeloof zoo verre gaat, dat lange (*) getuigt, dat jonge kinderen met Breuken door een gelpleten eikenboom doorgedoken, volgends zijne ervaring zijn genezen geworden !! Onder de uitwendige middelen worden door den Schrijver gezegd niet te moeten gemeld worden de wijze van albucasis , guido en anderen, volgends welke de huid van het gezwel opgeligt , en afgebonden werdt, welke behandeling wederom doorFrankrijks groote Heelmeester d,es«ault is aangeprezen, (f) Van de toe- (*) In zijne Chirurgie fiir ongekende JVmddrlze p. aoq. (» Zie Jovn. de Ci.m Tam. J. r  VERH. OV. DE U1TW. hulpm. TEGEN DE BREUKEN. IJl toebinding der Breukzak, waar in door het bindzel de Sftrenl toegebonden werdt, en de bal verloren ging, maakt de Schrijver in het voorbijgaan , als met verontwaardiging^^ recht, gewag. - Hierop volger» op Sv wed r°êenigé Heelmiddelen, terwijl hierop, uitvoer ger dan nodig was, het hier voorgemeld middel des prior's van Cabrieres uit dionis wordt medegedeeld, liet zelfde mecnen wij temogen opmerken, van de medegedeelde Breukpleisters , die op voorgemeld middel volgen» terwijl ten benutte nog eenige formule door de i Schrijver uit de Werken van andere Heelkundigen worden bijgebragt, en deze afdeeling bedoten wordt mn de aanwending en het vermogen van den zei fteeu ook ter genezing van Breuken, volgends her geboekte door paré, uit het Werk van dezen groten Heelkundigen in vier Bladzijden afgefebreven. _ Dat in deze Eerfte Afdeeling weinig de zoo nodige orde in het fchikken der zaken is in acht genomen, zal ieder rasch bij het lezen der Verhandeling, en ook reeds bij deze beoordeeling zelve, blijken, cn het Schijnt ons toe (de Burger v. wij duide ons deze aanmerking niet ten kwade) dat deze Afdeeling eerder eene verzameling van bijeen vergaderde bouwdoffen is, die thai ds, fchoon zonder orde, door een verlpreid , dit echter aantonen, wat van de bewerking zoude te wagten geweest ziju, wanneer meer tijd den anders zoo bekwamen Schrijver ware overgefchoten, daar nu ^tusfchen in de gedaante, waar in het bewerkte Stuk thands te voorlthiin komt, de Verhandeling van den Burger Jas verre de voorkeur verdient. Nu korte!ijk nog iets over het laatfte gedeelte, of de Tweede Afdeeling. In deze welke voornaanilijk dc tegenhouding en voorkoming der Breuken behandelt, toont de Burger y. wij eerst aan, welke plaatzen tot breuken zijn voorbeichik:, hoé deze aldaiu- of door eene voorbefchiktheid ontdaan , of plotsling geboren worden; voords wat heelkundigen, voornaamlijk hun ter, ter voorkoming yan Breuken in joagens bij het doorzakken der ballen, hebben aangeprezen. — Hierop laat de Schrijver volgen de befchouwing' der oorzaken der Breuken, door de bijzondere manieren van klederdragt , enz. bevestigt. dit ten aan, zien van verfcheide Breuken, vooral der Navelbreuken, bij nieuwgeboornen , door het verzuim van behoorlijke behandeling der afgebonden Navelftreng, en deelt zijne.  Ï72 ' g. j. v a n w ij eigen manier van behandeling in deze gevallen, welke zeer oordeelkundig is, mede; hierop maakt de Schrijver gewag van de koude Baden ter voorkoming en tegenhouding der breuken aangeprezen, en befluit dit met eene korte befchouwing van de noodzaaklijkheid der Breukband. Het flot eindelijk en'dezer Afdeeling, cn der geheele Verhandeling, is eene befchouwing der broeken, als oorzaken der breuken, in gevolgen de voor eenige jaaren gemeen gemaakte verhandeling van den Burger fa'ust, en wat tot voorkoming der Breuken, volgends gemelden Schrijver, zoude kunnen bevverktilelligd worden, te wijdlopig echter door den Burger v. wij ook hier weder geboekt, en tevens te wijdlopig om 'er onze Lezers een mttrekzel ter beoordeeiing van te leveren; de Burger v. avij eindigt na dit alles zijne Verhandeling met te betuigen, dat hij aan de Vraag zaaklijk, zonder opfmtik, vertoning van uitgebreide lefture, of met veelvuldige aanhaling van de namen der Schrijvers, zoo wel als uitgebreide teboekftelling uit derzelver Schriften (?) heeft zoeken te beandwoorden, veel minder alle verfchillende gevoelens heeft willen bijdragen , van oordeel zijnde, dat de Bezorgers van het Legaat zulks niet bedoelden; dit laatlte geloven wij met hem, doch dat door dezelven, eene uitvoerige opgave van alle uitwendige hulpmiddelen tegen de breuken , door alle tijdperken heen , met orde bijëengebragt , zonder eene beoordeeling van deze middelen , (het geen de Burger v. w ij hier en daar gedaan heeft) eene lijst, om mij dus uit te drukken , der uitwendige Heelmiddelen , gevorderd werdt, geloven wij tevens, en zijn hierom volmaakt van oordeel, dat de Verhandeling van den Burger jas dit doel volkomen getroffen heeft, fchoon wij ook aan de andere zijde onzen bijval geven aan de aanmerking door den Recenfent, op de aangehaalde plaats in dit Maandwerk, gemaakt, en 'er bijvoegen, dat, hoe zeer wij en alle Heelkundigen den bekroonden Schrijver onze erkentenis betuigen, voor de waarlijk geen geringe moeite door hem hier toe befteed , zijne verhandeling echter voor de Lecture aangenamer , zo zij iet van den ftijl (het omflagtige daar gelaten) van den bekwamen van wij gehad hadt, en voor de Heelkunde nog nuttiger geweest zoude zijn , ■ zo dezelve van eenige algemeene aanmerkingen ten opzichte der verfcbillcndc denkbeelden, jn verlchillende tijdperken,over de werking der lleelmid- de-  ver!', ov. de otw. rmrw. tecen de «beuken. 173 delen, en den gang, die gelijk in de overige takken der Heelkunde ook in dat der Breuken, door alle tijden heen tot op de onze, kan waargenomen worden, ware verzeld geweest. De fouten tegen het Latijn , in de Verhandeling van den Burger van wij, zijn al te m het oog 'lopend om aanmerking voor kundigen te behoeven, en de klagt over dit gebrek, onder onze Bataaffehe Heelmeesters, te dikwerf, gedaan, om ook hier weder te worden herhaald. Van meer aanbelang zijn de agter deze Verhandeling gevoegde Genees- Heel- en Vroedkundige gevallen, waarvan wij nog kortelijk eenig verllag zullen doen; de eerde waarneming betreft eene kwalijk behandelde en door bijtmiddelen getergde Fungus verzeld van eene Hernia Cerebri, welk geval den Schrijver aanleiding geeft, tot het maken van eenige aanmerkingen , betrekkelijk het fchadelijke der ongeoorloofde Genees- Heel- en Vroedkunstoefeningen , en wordt dit door voorbeelden bevestigd , in verkeerde behandelingen van flagader-gezwelïen, breuken, fchouderöntwrichtingen, en meer ai> dere gebreken, inzonderheid ook ten opzichte der Verloskunst. De tweede waarneming behelst eene Hoofdwonde , gevolgd door Epilepfïe en andere convulfive toevallen , en is alleszins lezenswaardig. — De aanmerkingen, bij deze waarnemingen gevoegd, betreffen de uitvoering der kunstbewerking van den aarspijpzwecr , naar dc wijze van cel sus, door eene waarneming dien aangaande nader bevestigd, waar in de Schrijver voornaar.iliik bedoelt, in fommige gevallen , in plaats der geknopte cn geoogde zilveren buigzame dilletten, geoogde fondes van dun baltjn , aanteprijzen , met de verzekering, dat een door een dukjen glas, aan het einde der fonde vervaardigde punt, even gefchikt is ter doorboring van den endeldarm, als het fcherpe uiteinde eeuer'zilveren of daalen fleuffonde , of een geoogd en icherppuntig ftilet.—Hierop volgt eene waarneming, of gelijk de Schrijver het noemt, gelukkige uitflags-mededeeling, op de herhaalde proefneming met de lhuifpoeders van kleber. Het geval was eene verduistering des gezichts, ingevolge eene Cataract op beide 00gen, na een Podagra retrocesfa ontdaan, en is in allen opzichte merkwaardig. Vervolgens deelt de Schrijver ia eene volgende aanmerking, eene handgreep mede, voor yroedkuudigens niet algemeen bekend, en Briefsgewij- ze  174 O. j. VAN wij, VEtUlANDr.linc, enz, zc door den crvarcnen Verloskundigen soek aan den. Schrijver bekend gemaakt; zij beilaat in eene handgreep om bij het inbrengen der tang, na het ééne blad is ingebragt, het andere dus intcbrengen, dat men ten tijde dit verrigt wordt, het eerfte ingebragte blad zelve met de andere hand vasthoudt, en dus geen helper voor het bcpa-i len van één dezer eerst ingebragte bladen benodigd is. —, Agter deze mededeeling zijn gevoegd, als Bijlagen , eene Waarneming van een Epulis van geen geringe grootte, door middel van affnijding en uitroejing door het glöiijend ijzer genezen , bij welke gelegenheid dc Schrijve]? nogmaals verdere aanmerkingen , en gevallen mededeelt van misfhgen in het uitoefenen der verfcliillende takken der Geneeskunde bedreven, en voornaamlijk (doordien men het voorgemeld gebrek voor kanker hadt aangezien, en als zoodanig zijn toevlucht tot het hulpmiddel van de geestelijke Dochters van Rees genomen hadt) over het miskennen van kanker en andere gebreken handelt, het fchadelijke cn ongepaste der aanwending van voorgemeld middel aantoont , en ten ïlotte beweert, dat men, inzonderheid volgends des S. eigene geneeswijze in de mogelijkheid is, waareii kanker iiu en dan te kunnen genezen. Meer betreffende deze Waarnemingen en Aanmerkingen te melden, verbieden ons de palen van dit Maandwerk , wij hebben dezelven egter niet dan kort beoordeeld, of liever Hechts opgegeven, wijl zij uit derzelver aart voor een uitvoerig uittrekzel onvatbaar zijn. Wij voegen bij het gezegde nog alleen, dat hoe zeer wij de hier voorgemelde Verhandeling geenszins eenige waarde ontkennen, deze bijgevoegde Waarnemingen en Aanmerkingen egter , het belangrijkfre gedeelte van dit Werk uitmaken , en der lezing overwaardig zijn, terwijl wij intusfchen den Burger van wij bemoedigen , om bij voordduuring de Heelkunde, met'de mededeeling zijner ervaring, en nafporingen, te verrijken. Het  C. ZILLESEN, HET F1NANT. EETOOO VERDEDIGD. 175 JJet Finantiëel betoog, om, zonder buitengewoone Geldhejfing, het benodigd geld voor de Bataaffche Republiek te vinden , verdedigd ; en alle daar tegen gemaakte aanmerkingen wederlegd. Benevens eene beöordeeling van het uitgekomen Plan van algemeene belasting. Door c. zillesek. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg, en Zoon, 1799. 30 Bladz, In gr. Octavo. De prijs is f ". - 5 t 8. De inhoud van dit Stukjen, waar in de warme belangloze Vaderlandsliefde van den Schrijver alleszins doordraait, is drieledig, als: 1. Verdediging van 's Schrijvers Finantiëel betoog, om , zonder buitengewone geldhcffing , het benodigd geld voor de Bataaffche Republiek te vinden. 2. Wederlegging van alle de daar tegen gemaakte aanmerkingen. 3. Beöordeeling van het uitgekomen Plan van algemeene belasting. Een Brief van een West ■ Fries aan een Hagenaar, tegen het Finantiëel betoog van den Burger Z. ingericht, en openlijk in Druk uitgegeven, en waar in het Plan, in het gemelde Finantiëel betoog voorgedragen, als vreeslijk nadeelig voor het Land, de Kooplieden, Renteniers, Ambachts- en Werklieden wordt afgefchilderd , heeft, zoo als Bladz. 1. gezegd wordt , den Schrijver bewogen, in gevolge zijne belofte, om, indien 'er tegenbedenkingen op zijn Plan mogten komen, de zwarigheden tegen hetzelve ingebragt te zullen oplosfen , deze verdediging en wederlegging in 't licht te geven. 'Vat het eerde lid betreft, hierin zijn wij, zoo min als de WestFries, het met den Schrijver eens, blijkens onze Recenfie van het meergemeld Finantiëel betoog (*); want, als men de intrinfique waarde der geldfpeciën, fchoon niet tot het bankgeld behorende , uit het oog verliest, dan voorzeker zou de hooge Regeering, indien het waar is, zoo als Z. Bladz. 11. zegt , dat het crediet van des Wetgever het mindere gehalte der munten vergoedt, even zoo wel een dukjen ander metaal, als koper, tin of lood, do waarde van een fcbelling kunnen geven, als zesthalven , die, zoo als Z. Bladz. 11. zegt, naauwlijks vier duivers innerlijke waarde hebben , tot Fehêllingen te laten kloppen. De laage Cours der La.ids Obligatiën en Effecten, welke in de tegenwoordige kom- mer- (*) Zje N. Faderl. Bibl, II Deel, ijle Sttfk, £lad*.$?2..  175 C. ZILLESEN niervolle tijdsömftandigheden plaats heeft, bewijst, onzes inziens, onwederfprekelijk, dat, in zoodanig geval, de Wetgever thands dat crediet niet zou hebben, waarop--Z^ zijn betoog grondvest. Wegens de twee overige leden zijn wij het met den Schrijver in alle opzichten eens ; want , vooreerst , de begroting van het Numerair of het baare geld in deze Republiek, door den Brieffchrijvér, op 60, en hoogst op 80 Millioenen in Vrcdenstijden, is ten hoogften ongerijmd, om niet te zeggen belachlijk. Om den Lezer hier van te overtuigen , zullen wij 's'Schrijvers betoog van de ongegrondheid dezer gisiing, Bladz. 5, hier aanvoeren. Hetzelve is gegrond op de volgende 's Lands Rekeningen : „ Bij Holland , zegt Z. , is aan ordinaire en extra„ ordinaire belastingen, zedert 1 Jan. tot 31 Dcc. 1795 „ ontvangen. .... 53,784,527 Gis. ,, Van 1 Jan. tot 31 Dec. 1796. . 61,758,731 „ En in 1797 43,662,849 In 3 Jaaren zamen 159,206,107 „ Voor een Jaar gemiddeld 53,068,702 „ Stondt de ordinaire belasting der „ vorige Gewesten voorheen met die ,, van Holland, omtrent in reden als „ 3 tot 2, zoo reken ik, omdat de,, zelve in de extra-petitiën mede hun „ aandeel hebben betaald, dezelve iu ,, die evenredigheid op. . . 35 Millioen. „ Dus gemiddeld in één Jaar in „ onze Republiek ontvangen. . . 88 Millioen. „ Hoe is 't nu mogelijk," laat Z. hier op volgen, „ als 'er flechts 60 Millioenen in de Republiek in „ omloop zijn, dat het Land dan van deszelfs Ingeze,, tenen 88 Millioenen kan ontvangen? want te Hellen, ,, dat dit in 's Lands kas ontvangen geld dadelijk in „ den algemeenen omloop te rug komt, is onwaar. „ Neen! de Traktementen der Ambtenaren, die thands ,, niet 'gering zijn, worden langzamerhand wederom in den omloop verteerd, of ten deele opgelegd; en bij „ Leveranciers, Renteniers en alle anderen komt het  HET FINAPfTlëEL P.ETOOG VERDEDIGD. ï77 j, geld insgelijks niet dadelijk, maar zelfs bij velen eerst „ na een lang verloop van tijd in den algemeencn om,, loop. Intusfchen dat van het in omloop zijnde geld „ nog 50 Millioenen naar Frankrijk zijn gcgaart., ter ,, voldoening der aangegane verbindtenis voor onze j, Vrijheid en Onafbanglijkheid, en Millioenen zijn 'er i, benodigd geweest, tot aankoop der bouwltoffe onzer Marine , terwijl jaarlijks onze Branderijen meer dan ,, 8 Millioenen aan granen uit het Noordergedeelte van i, Europa benodigd hebben, die niet, gelijk voorheen uit onze producten van de Oost- en West-Indien', ,, maar thands meest met contant geld betaald moeten ,, worden; hier nu bijgevoegd, hetgeen de Franfchen, ,, Duitfchers, en meer andere volken , aan Wijnen en ,, andere producten bij oni vertieren voor geld , als ,, mede bij dat, 't welk in onzen dagelijkfchen binncn„ landfehen Koophandel,Fabrieken,Neeringen enHand„ teeringen, verkoop van Huizen, Landerijen en andere ,, bezittingen gebruikt wordt. — Kan dat alles gefchie,, den met"60 Millioenen gelds? Neen! alle deze opgege,, ven waarnemingen zijn geen praatjens van-horen z'eg,, gen , van zoogenaamde kundige lieden in het vak ,, des Speciehandels, maar fteunen op legale bewijzen. ,, Doch nu nog eens wat nader! zedert 1656 tot 1749 i, zijn 'er op 's Lands Munten gellagen voor 454,495,918 ,, Gis. aan geldfpcciën ; van de volgende halve-eeuw is mij 't beloop onbekend, maar ik vertrouw, dat ,, zulks biet minder zal zijn geweest, en dus mag men ,, het geflagen geld zedert eene Eeuw wel begroten op ,, 900 Millioenen; behalven nog hetgeen van de vorige „ Eeuw in omloop was , en waar toe bijzonder de j, zesthalven behoren, enz." Wij zouden, wegens het derde Lid, naamlijk de beoordeeling van het uitgekomen Plan van algemeene belasting, hier nog gaarne de voortreflijke denkbeelden van den Schrijver den Lezer willen medcdeelen, ware het ons mogelijk, dezelve in eenen korten famenhang te kunnen vervatten ; doch alzoo onze Recenfie , voor een Stukjen van zoo weinig Bladzijden, reeds te ver is uitgedijd, zullen wij het hier bij laten, ons vergenoegende met den Lezer naar het Werkjen zelf te wijzen , en hem verzekerende , dat hij ,• hetzelve aandachtig overdenkende , zich geenszins den daar aan hefteden tijd beklagen zal. NXfiUW£VAP.injI,.m.DBSl,.N0.4» J$ @*  17?- PLUTARCIIUS, D8 LEVEfïS VAN ORIEK. RV RO:tf. Z) ken. — Gods eeuwigheid in vier Zangen en eert Voorzang. Gods alomtegenwoordigheid. — De lotgevallen der Kerke tot aan de komst van den messiüs. — De Schijnheilige.—De waare Ongeveinsde Christen, tegenzang. Het Stuk bver Gods eeuwigheid btflaat niet minder dan 86 Bladzijden. Een onderwerp, daar wij zoo weinig van 'kunnen bevatten , ais de eeuwigheid van God, kon, zoo het ons voorkwam, geene ftof opleveren , voor een Dichtftuk zoo uitvoerig , of het moest zijn , dat het weinige , dat men 'er van zeggen kan , Verbazend gerekt werdt; of dat het aangevuld werdt met bijzaken, die alleen eene zijdelingfche betrekking op het gewigtig onderwerp hebben. In het doorlezen van het Stuk, nebben wij de zaak ook zoo bevonden. Tot het gene een ander een' enkelen regel gebruiken zou, bedient K. 'er zich van tien. Bij voorbeeld, hij zal aanwijzen, hoe alles, wat gefchapen is, allengs volmaakter wordt, óm daar door te doen blijken, dat God, die niet volmaakter wordt, geen begin gehad heeft. Dit toont hij — van een keifteen — van de eiken — Van den walvisch — van den léeuw — van den arend — van den mensch, naar zijn lichaam — en naar zijn ziel, en hier mede.zijn verfcheiden bladzijden gevuld, eer hij dit bewijs op zijn onderwerp toepast , men moet bekennen, dat de Dichter in dit alles blijken van belezenheid en kennis geeft, maar hij wordt dus zeer wijdlopig, en at dit bijwerk doet zijne hoofdzaak dikwijls zoo weinig, uitkomen , dat men onder het lezen vergeet, dat hij over Gods eeuwigheid handelt. Zeer dikwijls zweeft hij ons veel te hoog, zoo dat wij hem met onze bevatting niet kunnen volgen; Zie hier een voorbeeld1 Doch 'k trrgt vergeefsch mijn peest te dwingen, Om, fn een nacht van eenzaamheid, Den Vorst van 't ruim Heel «al te zingen, £00 groot in Macht» als Majesteii, M WieM  IcO A. L. KAtDENBACII, GODSDIENSTIGE GEZANGEN» Wiens gadeloo EENE REIZE DOOR TURKljè'N, ENZ. 183 „ haven, ééne der grootden, der fchoonden, der diep(ten , der veiliglten van den aardbodem , waarïn de ,, Noorde en Zuide winden eene onafgebrokene afwis„ feÜhgë van komende en gaande fchepen veroorzaken. a, Zij is bijna twee uuren uitgedrekt in de diepte; in ,, hare gemiddelde breedte vaart men dezelve in onge,, veer een half kwartier over." Meteen berigt Wegens de Voordeden Toxhana, Galata en Pera, wordt de eerde Bundel befloten, aan welks voet men eene fraaie en naauwkeurige afbeelding der Hoofddad ziet. — Conflatttinopolen Zede- en Staatkundig befchouwd, is het algemeen opfchrift van den tweeden Bundel, handelende over de Wetten , zeden en gebruiken der Turken. Hooglijk roemt onze Reiziger de Policie , of het Stedelijk bewind, welk voor de openbare veiligheid zoo naauwketirig zorgt, dat men, volgends hem,met waarheid en zonder de geringde vergroting, zeggen mag, dat in één ,, éénige wijk van 't Kristejijk Londen, in één éénigen ,, nacht, menigmaal meer en grooter euveldaden gepleegd worden, dan in een geheel jaar in de geheele ,, Stad en Voordeden van 't Mahomedaansch Conftati,, tinopolen." Hij voegt 'er nevens. ,, Achttien maana, den heb ik 'er geleefd, ik mag zeggen in de Stad —» en allen dien tijd hoorde ik niet ééns van deelen, ,, huisbraak, moord of afzetterij fpreken." Van den mcnigvuldigen brand moet de oorzaak in de hitte varj 't kiimaat, de doffe der huizen, allen van hout, cn in gebrek aan water, in 't midden der Stad, gezogt worden. Uitvoerig handelt onze Schrijver over de Slavernij, Veelwijverij, de Gefnedenen, en het eigendunkelijk gezag onder de Turken , waar omtrent hier veel gunitiger narigten worden voorgedragen, dan men, veelal, elders aantreft. Onder de inboorlingen ontmoet men geene Slaven; deze zijn alleen de Krijgsgevangenen, of die van elders gehaald worden, nevens derzelver afdammelingen , die ook op verre na niet zoodanig worden behandeld, als men gemeenlijk Waant. Ook is de Veelwijverij niet zoo algemeen , als "er wel ophef van gemaakt werdt. ,, De TurkJ'che vrouwen, die ook meer „ dan broodhonger hebben, zijn niet van een zoo lam„ merachtigen , kouden , of jaloerslozen aart, om als ,, Sloofjens te dulden, dat haar Echtgenoot van 't voor,, recht, dat de Wet hem toekent, om vier Vrouwen l? en een geheele zóó bijwijven te hebben? ter hare? U 4 » Co»;  1*4 " AAN TEE KENING E. N, Contemplatie gebruik maakt. Ook heeft de Turkfche „ Wet de Vrouwen niet vergeten; zij verpligt den man ,, ieder van haar ten minften ééns in de week te her„ inneren, dat zij noch geene Weduw is. Ik heb mij „ in de gelegenheid bevonden (zegt onze Schrijver) 't inwendige der Harem- of Vrouwen-Vertrekken — „ iet, waar ieder Reiziger niet aan mag ruiken, (hij „ oefende de Geneeskunde , en vreemdelingen van dat .„ metier hebben alleen dien toegang) — te bezichtigen. Ik herinner mij alleen twee heerfchappen ontmoet te hebben, waar van de één twee, de ander drie Vrou" wen in 't zelve harem hadt. " De gang der Turkfche vrouwen is fleepflenderig, log ; hare voeten binnenwaards gekeerd doen hare beweegingen gelijken naar die der Ganzen. ,, Hoe eene Turkfche Dame Corpulenter is, ,, hoe zij voor de llceren een appetijtelijker brokjen „ wordt; al woog zij ook 250 «?, fchoon aan de".... Daar de klecdij der Turkfche Vrouwen niet toelaat, "hare geftalte , veel min hare tronie , naauwkeurig optenemen, mag men van de Mannen zeggen, dat zij een fchoon geflagt uitmaken. „ Zij zijn doorgaans groot, ,, zeer zelden buikerig of misbakken , meest fterk ge, fpierd. Hunne wezenstrekken zijn aanzienlijk, hunl, ne houding edel en mannelijk : hunne bewegingen 5, zeer langzaam en ftatig." Gefnedenen, wat ook de 'publieke opinie 'er van melde, zijn 'er zoo zeldzaam, 'dat indien men het paleis van den Groote-Heer uitzondere, zeer weinige Harems van partikulieren worden gevonden, die van Gefnedenen bewaard worden. Een opmerkelijk artikel, in dezen Bundel, is een betoog, dat de Turkfche regeeriugsform niet despotiek is. Te uitvoerig zijn de bijzonderheden, welke, om dit betoog te doen klemmen, worden aangevoerd, dan dat wij dezelve onzen •Lezeren kunnen onder 't oog brengen. Naar ons inzien , bebben dezelve een vrij aannccmlijk voorkomen. De beroemde mon t es quieu wordt hier kloekmoedig tekeer gegaan. Verfcheiden voorbeelden voert onze Schrijver 'aan, die zich zekerlijk met het eigendunkelijk gezag van den Vorst niet laten overeenbrengen. Onze Reiziger be11 uit zijn berigt wegens de Turken aldus: „ Ik heb ge- tragt, de Tm hen van woestheid, barbaarschheid en 11a- veniij vrij te pleiten; ik meen betoogd te hebben, dat ,, hunne regceiingsform verre is van dat te zijn, 't geen men gelooft, despotiek namelijk, en dat de verbeurt' " 5 ' " ' ' » ver-  GEHOUDEN OP EENE UEIZE DOOR. TURKIjfc'N, ENZ. 183 ,■, verklaringen, die zoo als men 't buiten 's lands meent, dagelijks aantallen van Turkfche en andere inwoners van dit rijk tot den bedelzak brengen, dat de vonnisfen, die hen als in een haverklap ter dood verwijzen, in de daad, of veel zeldzamer, of door herhaalde wan,, bedrijven der veroordeelden gerechtvaardigd zijn. Mij„ ne gezegden, (voegt hij 'er nevens) als komende uit den mond van iemand, die zekeren tijd in dit land, „ met en onder dit volk, geleefd hebbende, in de gele,, genheid geweest is, zich 'er mede bekend te maken, „ "die om geene reden hoegenaamd van partijdigheid te .,, verdenken is, mijne gezegden , vertrouw ik, zullen bij den onpartijuigen lezer eenigen ingang vinden, hem een weinig tot nadenken brengen, en hem de nadeelige denkbeelden van dit land en volk ontnemen." Staat der Geleerdheid in Turkijën, is dc titel van den derden Bundel. „ Schoon de Turken verre zijn van ,, weetgierigheid, vindt men in Conjlantinopqlen dertien ,, openbaare Boekerijen, die 't, even zoo als te Parijs en ,, Londen, een ieder vrij ftaat te bezoeken, raad te plecgen,en 'er raad van mede (excerpta) naar huis te bren,, gen. — Men telt 'er elf hooge ichoolen, waar van de ,, oudlte in 1453 opgericht is. Voor den brand van „ 1782 waren 'er 54 Collegiën en 1600 kleinere fchoo„ len. Dit groot getal zal minder verbazen, indien men ,, 'weet, dat de Turken nimmer eenig Godsdienftig ge,, fticht bouwen, waar aan zij niet een ander groot of ,, kleju voor't onderwijs der Jeugd hegten," Van den ftaat van den Godsdienst fprekende, gaat onze Schrijver een verkeerd begrip van 't On-Muzulwansch publiek te keer, rakende de befnijdenis. ,, Verleid (zegt hij) door ,, 't geen bij de Jooden gefehiedt, meent't doorgaans, „ dat dit eene heilige plegtigheid, en vast verbondzcgel ,, is, dienende om de Turken in hun geloof in te lijven, ,, Dit alles is abuüef. Men kan een waar gelovig Mu,, zulman zijn , zonder deze Ceremonie ondergaan te ,, hebben. Daar dezelve altoos met eenige onkosten , ,, (dePriesters doen niet wedgratis') vergezeld gaat, treft ,, men arme Muzulmannen aan , die men van de Kristenen niet zou kunnen onderfcheiden. Deskundigen ,, zeggen dat de Circumcijie door mah0bied meer aan5, geraden dan bevolen is. Dit wordt waarfchijnlijk, als „ men nagaat, dat dezelve den Turken eerst, wanneer zij omftreeks de agt jaren bereikt hebben, geddnünisM 5 „ tr?erd;  l8ff aanteekbninoen, „jreerd wordt." Op een berigt, wegens de plegtigherfcn bij de belnijdenis gebruiklijk, laat onze Schrijver, tot lof van de Godsdienstige inrigtihgen der Turken, deze aanmciv king volgen : ,,'tGeen mij in den Koran bijzonder bevalt „ is dat dit zoo wel 't burgelijk als godsdienftig huisboek „ der Turken is. Dit heeft een aanmerkelijk voordeel, ,, De wetten, uiteen Goddelijke bron geleerd, verkrij- gen hier door een bijzondere klem. — 't Zedelijk ge,, voel, 't inltinct, de confcientie, of zoo gij 't noemen „ wilt, is een Kompas, waar op men in de zedelijke „ waereld meest veilig kan afzeilen: maar 't is ook waar, e, dat er duizend gevallen zijn, waarïn 't geweten ons in den Iteek laat, waarïn de gefchreven wetten, omtrend „ t zedelijk goed of kwaad, ons alleen kunnen voor„ lichten. Welk voorrecht hebben nu de Turken boven „ ons niet, daar hun de burgerlijke wetten zoo wel als „ godsdienltige door hunne Dominé's in de Moskee's „ verklaard worden! zou 't dan zo disperaat zot zijn, „ dat men onze wetten , onder hoofdrukken, in den „ ftelzel te zamen bragt, en dat men 's Zondags ook „ eenige uuren befteedde, om ze der goede Burgerij te ,, verklaren? en zou dit minder nut zijn dan ze te on„ dervvijzen in de flratagemata der theologiapolemica, of ,, in Hebreeuwfche en Griekfche etymoiogiën ? " AdvoKaten en Procureurs hebben de Turken niet; elk ma» 'er zijn eigen zaak bepleiten. De Geneeskunde Is 'er in ellendigcn toeitand. Van de driehonderd Doctoren, die men te Conftantinopel telt, zijn verre de meeste van eenige de minlte ftudie volltrekt ontbloot. De nationale Geneeskunde is weinig beter dan zuivere kwakzalverij. In de natuurkunde zijn de Turken nog zoo goed als vreemdelingen. ,, Geen IVestphadlfche grasmaaijer zou zich meer kunnen verwonderen over de proeve met de „ Electrizeer-machine, als (dan) verfcheiden fatzoenlij„_ke Muzulmans 't deden." De Astrologie en Alchijmie zijn onder hen in groot aanzien, Niet meer dan édne Drukkerij ontmoet men in Conjlantinopel, en die nog in een kwijnenden toeitand. De Vierde Bundel, handelende over 't Militaire weezen der Turken te water en te land, geeft daar van een alleröngunftigst denkbeeld. Zie hier daar van één hewijs. „ De Reifen of kapiteins, dje over dc Turkfche Marine ,„hct bevel voeren, zijn allen even ontbloot van kunv diglieden omtrent de zeevaart, de behandeling van een > ?j fchip,,  GEHOUDEN OP BENE REIZE DOOR TURKIJËN, ENZ. i8? ,, fchip, en (is 't nodig te zeggen?) een taktiek. Zij „ moeten 't bevelhebberfchap over een oorlogfchip koo- pen. Zonder acht te geven op ie.t, dat na verdien" ften gelijkt, bekomt de meestbiedende den voorrang. Hierom tracht hij zich op alle mogelijke wijze fcha, „ deloos te (tellen, en zijne verfchotten weder te win„ nen. Naauwlijks zijn zij buiten 't gezicht van Con„, ftantinepolen, of zij zetten de helft hunner manfchap '„ aan wal, ten einde hun maandgeld en 't profijt der „ behoeftens na zich te halen. Eene zo aanzienlijke ver„ mindering van volk zou hen aan groote gevaren kun„ nen blootitellen, droegen zij geen zorg de eerfte ha„ ven de beste te zoeken, daar maanden te blijven legr „ gen, en die niet dan met goede voordewind. te ver,, laaten." Nog een ander berigt: Gefchut-rollen, „ de ziel der militaire discipline ter Zee, die voor en in „ een llag ijder zijne plaatfe en functie aanwijzen, en „ verfteken van dewelke een oorlogfchip, met agt of „ zes hondert koppen een doolhof, een dolhuis wordt, 't exerceeren met het kanon is 'er niet bekend. r „ Hunne batterij is zamengelteld uit (tukken van allerlei „ caliber: men ziet een zesponder naast een kartouw of zestigponder leggen." Met de Landmagt ftaat het niet veel gelukkiger gefchapen. — la den Vijfden Bundel, getiteld, Conjlantinopoler. Krijgtkundig befchouwd, wijst de Schrijver aan, den Hechten ftaat van defenfie der Hoofdftad, zoo aan de zijde der Zwarte, als aan die der Middelandfche Zee; onderzoekt, of de Turken, ter hunner befcherminge tegen vreemde aanvallen, zich van het verfcbrikkelijk wapentuig, de pest, zouden mogen bedienen, 't geen hij bevestigender wijze oplost; en geeft daar na middelen aan de hand, door welke de llusfen zich van de Hoofdftad zouden kunnen meester maken; middelen, evenwel, waartegen de Turken, op dit pas, daar zij met de Rusfen vrienden als Olijfanten zijn, geen gevaar lopen. üe Zesde of laatfte Bundel, handelende over de hedendaagfche Grieken, derzelver verbastering, en de oorzaken daar van, hun karakter, zeden, manieren en levenswijze, is de minst interesfante van aften, als kunnende deze bijzonderheden, meestal, ook elders gevonden worden. Van het Tweede Deel dezes Werks bevat het eerfte cedseke, 't geen de Schrijver eene Reigrimagie na de * ' Q»ss-  188 DE TIJRANNIJ VAN ROBESPIERRE, Oostindiën verkiest te noemen; zijnde een berigt eener Reize te lande van Conftantinopolen naar dat Gewest, welke hij, evenwel, niet verder dan tot aan Diarbikir voordzette. naardien hij om verfcheiden redenen, ,, zijne Oosrïnd fche Pelgrimagie beu „ geworden zijnde," op den inval kwam, „ 't roer een wei„ nig om te gooijen, en in de verandering van koers eene re,, meuie voor zijne kwaal te zoeken." Nu veel zukkelens, waar onder het reizigen in deze gewesten gaat verzeld, bereikte hij. eindelijk de Krim, waar van de achtlle of laatfte Bundel des Werks vetfeheiden wetenswaardige bijzonderheden vermeldt. Ons bellek gedoogt niet, onzen Reiziger op het fpoor te volgen, Wiens Verhalen wij onzen Lezeren wel durven aanprijzen , uit 's Mans geettige invallen , koddige aanmerkingen en levendigen fchrijftrant, hun veel vermaaks en eene aangename tiidkorting ' belovende. Wij voegen hier nog nevens , dat het Werk met vier wefüitgevoerde Planten verfierd is , zijnde een Plan van Conjlantinopvlen; het Serrail, het Kanaal van Con'/antinopolen, en een Gezigt van Sinope; behalven nog eene Kaart van de Krim , zijnde een verkort bellek van de fraaie Kaart, in Quar10 vellen, door den Ridder van. kins berge n , voor euijke jaaren, iu 't licht gegeven, aan welken onze Reiziger, voor de menigvuldige gunstbewijzen, bij herhaling van hem ontvangen, met levendige aandoeningen van erkentenisfe , veelmalen zijne fcoogfchatttrjde dankbaarheid betuigt. — Daar de Schrijver niet heeft goedgevonden , zijnen naam te melden, willen wij ook dien niet openbaar maken, hoewel dezelve anders vrij algemeen genoeg bekend is. De Tijrannij van robespierre, of de vervolgde Deugd, in Brieven, gefchreven door een menfekenvriend. Eer(te Deel. In eene Revolutie, wil dezelve een Valk gelukkig maken, moeten hoofden vallen. maar deze moeten de hoofden der onfchuldigen niet zijn. Mirabeau. — Te Rotterdam, bij L. Bennet, 1708. 224 bladz. In Qïtavo. De prijs is f f * 6 •» ; Men kan een braaf Menfchenvriend, met het warmfte hart voor het geluk zijner bto deren bezield, en met dat al een Hecht Schrijver zijn. — Indien de aanmatiging van den Schrijver, die zich als een menfchenvriend voordoet, oprecht is, dan dient dit gefchrijf ter Haring van ons gezegde Of dit Stukjen oorfpronglijk in onze 'Vederduitfche taal gefchre. ven, dan of hetzelve uit het Fransph vertaald zij, kunnen wij, b;j mnngel van echte befcheiden, geenszins bellisfen. —— Wij winnen 'er ook niets bij, al wisten wij dat het ootfpronglijk uic eene Vaderlandfche pen gebloeid zij. Diergelijke Esprits laten wij gaarn, met alle de onrijpe vruchten hu ner hersf-nen, aan andere Natiën over. Te weten, de schrijver behoort on- ia  of DE VERVOLGDE DEUGD. lo()t der het getal dier gevoelvolle zielen, die hunne verbe'eld;ngskngt geheel laten heerfchen over hun vc-rftand. —■ Leest flécnts de Oparacht aan het Menschdom! „ Ja het is voor uw, het is ■ voor uw alleen, gevoelige menfchen, edelmoedige zieien, liet „ derijke ouders, zalige gelieven, dat ik dit Werk gefcbreveu hebbe. Ach! dat mijne lange arbeid die ik aan hetzelve belteed „ hebbe, wanneer gij de vei volgde deugd zult doorlezen, wan. „ neer gij zult beoordeeld hebben, of de onderfcheidene tonee- len, die daarin voorkoomen, uwer waar ig zijn,beloond mogt „ worden! — En welk eene belooning ver.vacht mijn hart van „ uw? welke erkentenis zoude het van uw vorderen kunnen? „ Geene an ere ean d;e dewelke met uwe gevoelens ftrookt; „ geene andere dan die het gevoelig menschdom van de verfteen„ de harten onderfcheid. — Len traan zal mijne belooning zijn." Wij zijn, helaas! buiten de mogelijkheid, om, van onze Zijde, den Schrijver die b-loning te doen geworden. Wij hebben de vrucht van „ .'ien landen arbeid" gelezen — doch_geena traan vloeide uit onze oogen, ook niet é. ne. — Mbfehien behooren wij al mede tot die onbevoegde , bevooroordeelde Rech ters, aan welker uitfpraak de Schrijver zim Werk geenszins wil onderwerpen Welligt dat 'er gunftiger beoordeelaars gevonden worden, misfehien onder , de beminnelijke (éxe, zin wien zijn ,, werk peifoneel worit opgedragen, zij aan wien, (dus zegt de Schrijver ., de man, die 'uw deze letters wijd, zijne meeste „ menfehenkennis , dien hij in den bloei van zijne jaaren „ heef verkregen, verfchuldiad is Gij, altoos bevrliige „ Juiferfchap! het is aan uw in 't bijzonder dat ik mijn Werk „ aan'neveele — Aan uw wiens hart door de na'ttur altoos ge,, vormt, nooit verbasterd wierden (?) — Act ! dat caroli„ ne uw tot een voorbeeld van eugd, tot een voorbeeld van liefde dienen , die de twee gelieven op deze Wereld zalig „ maakt." Welk eene zielroerende taal! I! —— Het Werkjen zelve behelst de Liefdens.evallen van een jong paar, waarvan de één, kakel, zijnde een jonge Graaf, bij den wree^en *ood van zijn geheel gefhcht 'oor den bloedJorstigen C. 'n e dagen van robespierre, gelukkig het geweld ontkwam, in Pat ijs. ondereen aangen .men naam, aanlandde, en aldaar in de diepte armoede gedompeld, door een aanzienlijk Koopman in dienst werdt genomen. Züne vorkeering in cit huis deedt eene weoerkerige liefde ontftaan tusfchen hem en de dochter van zijn Patroon, waarvan deze iet ontdekt hebbende, hem zijn huis ont'egt Kakel hielde zich nog eenigen tijd in Parijs op, doch vrezende, dat hij ontdekt en verraden was, fpoedt hij Man daar, doch houdt van ti;d tot tijd briefwisferng met zijne Caroline (deze was de naam van het meisjen) — tot dar, bii na den val e dood van robespierre openlijk zijne geboorte kan te kennen geven, 't geen ten gevolge heeft, dat de vader, die offchoon uit de Burgerijke clasfe, nogthands niet zeer republikeinscn omtrend de waarde eener adelijke geboorte • _ denkt,  10O H. W E S T E K cenkt, zijne toeftemming to: dit htmxlijk geeft, mids men nnnt een ander land trekke, alwaar ziine dochter Gravin kan vvorden, en w?-ar dm ook eindelijk het huwelijk wötdt gefloten. Zie daar het beloop icner Gefchiedenis, die i,iets merkwaardigs heeft. - 't Schijnt of de Romans doorgaands met liefde beginnen, en met liefde eindigen moeten. Dit is ook hier alzoo Liefde is fcheering en inflag. — Doch neen, „ het is in den „ lmaak van eene Roman gefchreven, zonder dat de echtheid „ van de zaak daari'n verval-cht of beledigd wordt." Der- halven is het, volgends des Schrijvers zeggen,/» den fmaak van een Roman gefchreven, en dan belijden wij gaarn , in dienfmaa1van een Roman geen behagen te kunnen vinden, 't Schijnt velen doorgaands zeer gemaklijs, om een Roman te vervaardigen, , — daar dezelve zoö veel Wijsgeene, menfchenkennls, gefchieden volkskunde vordert, nevens een fijn gevoel, goeden fmaak, gezond oordeel, meesterlijken ftijl, dichterlijk vernuft en zonder welke verëischtens, niemand zich aan diergefjk werk behoorde te wagen. En met dat al zijn 'er zoo vele brekebeenen, die zelfs gezond menfehenverftand ontberen, ja die zelf hun eigen moedertaal niet eens verdaan, en die echter wannen dat het even gemaklijk valle, om een Romr.n uit de pen te doen vloeijen, als een veér van de hand te blazen. Zijn diergelijke febrijfzieke wezens dan nog daar te boven beduizeld door een (lag 'van het fentimenteele , dan weten zij de draadjefis zoo tedertjens en zoo fijntjens te fpinnen, en allerlei zoetigheden bijeen te rapen uaar aan lafaards zich eene korte poos kunnen vergapen — ! terwijl de verftandige man diergelijke zotternijen zfende, zoo la- nig gefchrijf met verachting ter zljd legt. Dit alles, en nog meer zouden wij kunnen zeggen van dit p-ub fchrift. Het ontbreekt den Schrijver aan oordeel _ fmaak gezond vettend - menschkunde , en (bijaldien het een oorfpronghjk ftuk is) aan taalkunde. Anderszins raden wij den Vertaler , om eerw beter te leren fpellen en fchrijven, eer bij voor het publiek arbeidt. Men leze flechts het ar.nge' aalde uit het Voorbericht — en men zal overtuigd worden van 's mans onkunde. —■ Bevattelijk Onderwijs in de Nederlandfche Spel- en Taalkunde, voor de Schooljeugd. Door h. we ster, Schoolmeester in de Oude Pekel A. Te Groningen, bij J. Oomkens. 02 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 4 : r Meester wester, van wien wij wel eens meer, met verdienden lot, in ons Maandwerk gefproken hebben, wil de jeugd eene handleidig geven,om, op eene gemaklijke wijze, onze moedertaal, zonder grove en aanftooteliike feilen, te leeren 'ennjverr, en baar zonder veel hoofdbreken op den weg te helpen,  'BEVATTELIJK ONDERWIJS, EfïZ. lof pen, (er verdere beoefening, en aan dit oogmerk heeft hij, ia dit Boekjen, vrij wel beandwoord. liet is zeer bevattelijk , bijna zonder ktiiibtwoorden, ook is het zeer vol!e,!ig. Wij weten niet^ dat wij ooit zoo goed een Nedeilandsch Schoolboek gezien hebben. Het verdient tot gebruik in Scholen zeer veel aanprijzing. — Met dit alles ontkennen wij evenwel geenszins, dat fommige Voorfchriften ons te willekeurig voorkomen, en niet genoegzaam; in den aart der tale gegrond, Hier toe brengen wij, het gene hier voorkomt, ten opzichte van het al of niet verdubbelen van de zelfklinkers. Meester W. hadt hier ook wel eenige melding mogen maken, van de regels, die onze Taalkundige Bijbelöverzetiers, met zeer veel keurgheid, gevolgd zijn: Daar deze Bijbeloverzetting één der aüereerffe Boeken is, die van de Nederlandfche Jeugd gebruikt worden, kon het zijne groote nuttigheid hebben, wanneer de opmerkzaamheid van de Jeugd daar bij bepaald werdt. Jammer dat die regels zoo weinig gevolgd -—«n zelfs zoo weinig gekend worden. De Verzoening of de Broedertwist. Toneelfpel in vijf Bedrijven. Naar 'tHoogduitseh van a. von kotzebue. Door n. onderwater. Iit 'r Gravenhage, hij J. C. Leeuweftïjn, 1798. 164 Bladz. In OStavo. De prijs is f: - ia - : Twee Tweelings Broeden philip en frahs bertram, geheten, over de erfenis van een door hun Vader nagelaten kleinen Tuin , verfchil gekregen hebbende, geraakten daar over in proces,'t welk door de kunstgrepen van den Advocaat van frans, zoo lange gerekt werdt, dat men bij den aanvang van het Toneelftuk reeds vijftien Jaaren geprocedeerd hebbende, bet flechts zoo verre gebragt hadde , dat het beflist was voor welke Rechtbank de zaak eigenlijk behoorde; inmiddels was philip door de langduurige en gjftadig toenemende onkosten geheel verarmd en daar bij nog in eene zwaare ziekte en bloedfpuwing vervallen, terwijl ïrans, zijnde een gewezen Zeekapitein, door het nemen van een' Franfehen prijs zich zeer verrijkt hadde; zoo dat hij de»zelfs twistzieken aart met veel meer gemak en ongemerkt bevredigen konde. Beide de Broeders hadden nu elkander bereids zints drie jaaren vermijd, terwijl de brave Dochter van den verarmde» Broeder al wat haar mogelijk was in 't werk ftelde om den fjbe. ren kost voor rtfuvn Vader met den arbeid harer handen te bezorgen: tegen over de woning van dit verarmd Huisgezin is die van eenen eerlijken en mcnschiievenden Schoenmaker, welke een hsrlelijk deel in den ongdukkigen ftaat van het zelve neemt en zekeren nietswaardiger' Orasf zonnester in deszelfs oneerlijke oogmerk tegen de Dochter van philip weigert ten dienst ta ftaan; waarom deze zien, ten dien einde,,vervoegt bij den Advocaat van frahs »ï,rtram, welken hij, alt zijnde van een  108 A.VON KOTZEECE, DE VLRZ. OF DE BROEDERTW. hebzuchtig en laag karakter , in zijn belangen overhaalt. — De Doftor van philip hadt terwijl, in ftilte, zoo veel weten te bewerken , dat het Twistgeding tusfchen de twee Broeders, voor de Gewetet,s-Rechtbank gebragt was. (Zijnde deze eene inftelling van Keizerin catharina van Rusland, waardoor vele Procesfen uit den weg ge-uimd en tot bevrediging gebragt werden.) De yoornaamfte oorzaak van de verwijdering van dit Broederpaar was bier in gelegen: De rijke Broeder hadt eene fchijnheilige Huishoudder, die, hem op de laffte wijze vleijende, alles in 't werk ftelde, om het huisgezin van zijn armen Broeder bij hem hatelijk te maken, ten einde in het volle bezit zijner goederen , na zijn dood, te geraken; terwijl ze dagelijks haar beurs maakte van het gene ze hem ontvreemde; en het zelve met den Advocaat deelde, en verteerde. In welke bedrieglijke levenswijze zij, door den ouden Rnecht van frans , befpied werden, die zijnen Heer ("hoewel met veel moeitej bewoog om 'er ooggetuigen van te zijn; het welk het verjagen van de oude Huishoudller; en verzoening der beide Broeders, ten gevolge hadt; waarna de brave Doftor, die de beide twistende gemoederen met verdand tot reden gebragt hadt , de deugdzame Dochter van philip ten Huwelijk ontvangt, en alles een vreedzaam en gelukkig einde neemt. Alhoewel dit Toneelfpel, even gelijk vele anderen van denzelfden Autheur, op den roem eener regelmatige Toneelfchikkirg en kundig tot één geheel zamenwerkende, keuze van de daarin voorkomende Perfonagiën, gene aanfpraak kan maken; wordt dit gebrek echter vergoed door de vele krachtige en wijze Spreuken, welken de Wijsgeerige Toneeldichicr zijne perfonagiën in den mond legt; en die wel waardig waren, om zoo uit dit, als uit al 's Mans Toneelwetk, zorgvuldig opgezameld en in éénen Bundel als Dichterlijke en Wijsgeerige Zedefpreuken ten nutte des Maatfchappijëlijken levens en der menfchelijke karakterkunde , afzonderlijk uitgegeven te worden ; terwijl deze ziel van 's Mans Werken derzelver lichaam , of Theatraale bekleding , verre in waardij te boven gaat; zoo zelfs, dat men deze kragtige en fchitterende regelen van dezelve afgezonderd hebbende, in vele zijner zoo menigvuldige Toneeldukken niets anders dan eene weinig te zamenhangende bijëenbrenging van vele, elk op zich zelve daande, echter wel bewerkte karakters, over zoude behouden. — De Vertaler heeft, na't ons toefchijnt, geen moeite gefpaard om dit Toneelfpel voor den Nederlandfchen Lezer bevallig te maken. 'Er is insgelijks eene goede vertaling van hetzelve bij de Weduwe dóll uitgegeven, en op den Nationalen Schouwburg te Amdeldam vertoond geworden.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Gefchiedenis van de Kristelijke Kerk in de Achttiende Eeuw, door a. ijpeij, Lid van het Zeeuwfche Gé* nootfchap der Wetenfchappen te Flisfingen , en Predikant te Eihen , in het land van fleusden. — Eerfte Deel, Tweede Stuk. Te Utrecht, bij W. van Ijzerworst, 1798. 510 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 12 - : Van het Eerfte Stuk des Eerden Deels dezes Werks, gaven wij bericht in het voorgaande Deel, Bladz. 353. Het geen wij bij die gelegenheid in 't algemeen van dit Werk gezegd hebben, is ook toepaslijk op dit Stuk, en wordt dus niet herhaald. — Ons oogmerk is, om onze Lezers met den inhoud wat meer bekend te maken. — Hadt hij in, het Eerfte Stuk de voordeclige Lotgevallen der Christen Kerk in 't gemeen ontvouwd, thands komt hij op derzelver nadeelige Lotgevallen, handelende dus , na eene algemeene ontvouwing der Gefchiedenis van dien kant, eerst over de Atheïsten, en vervolgends over de Deïsten. — Ten.opzigte van de laatstgenoemden bepaalt hij zich hier alleen tot de Engelfche Deïsten; zullende in een volgend Deel de Gefchiedenis der Nederlandfche , Duitfche en Franfche Deïsten mededeelen. — Hij maakt een' aanvang met den oorfprong van het ongeloof op te fporen. Hij vindt het in de verbasteringen van het Christendom, gehandhaafd, voor, bij en na de Reformatie, door Vorften en Geestelijken. In Italië. nam het een begin, en floeg van daar over naar Frankrijk, Met dat al waren de Protestantfche Landen daarvan niet ontheven, waarvan de oorzaak wordt gevonden in die menschlijke bijhangzeis, die, in weerwil der Hervorming, nog niet losgefcheurd waren van de zuivere Bijbelfche waarheden , of met welke fommige Kerkleeraaren , mannen van aanzien , dezelve als op nieuw optooiden, verbasterende dus en verachterende het groote werk der Hervorming. — Geestelijke Heerschzucht (lak ook hier het hoofd op ; men wilde de^ verftanden kluisteren aan bepalingen , niet door de Euangelie-Leer, maar door menfchen, gemaakt. — Dit een en ander baarde tegenkanting, afkeer van de waarheid, ongeloof en Ougodsdienftigheid, — Men zag h.et dwa- NIEUYVEVAD.Blfit.m.B£Bfc.NQ.5' N lea*  19* *• IJ p e li lende en verkeerde, maar, vooringenomen tegen hetzelve , verwierp men nu alles zonder onderfcheid. — ïn eene aantekening geeft de Schrijver als de voorname oorzaak van Ongeloof in ons Vaderland op , de geest van navolging. — Zeker doet dezelve veel af — doch geloven wij, dat ook de boven aangehaalde verbastering van de Euangeliclecr, de vermenging derzelve met merischlijke vindingen , daartoe aanleiding gegeven hebbe. — En boven al, dat een geest van "losbandigheid zedenloosheid , en deze wederom Ongodsdienftig'heid en Ongeloof heeft gebaard. —i De Schrijver zal hiervan zelve niet vreemd zijn , daar hij in 't vervolg de weelde opgeeft , als de bron van den fpoedigen voordgang des Ongeloofs in onze dagen. — Na eenige algemeene aanmerkingen omtrent de bijzondere foorten van Ongelovigen cn derzelver benamingen, komt de Schrijver eerst op de Atheïsten. Ter inleiding zendt hij vooraf een onderzoek, of 'er fn de daad Atheïsten zijn, en of 'er geheele Volken zijn geweest, die het aanwezen der Godheid gelochend hebben? — Dit foort van menfchen verdeelt hij in befpiegelende, en praktikale Atheïsten en Twijfelaars. — Onder de eerfte foort ftaat de la mettrie boven aan. Zijne Gefchiedenis en Schriften worden medegedeeld, en zijn gevoelen ge5lchetst. — Een bericht van het Werkjen eens onbekenden Schrijvers, Sijsteme de la Nature genoemd, en van andere Stukjens van dezelfde hand volgt hierop. — AlJe deze komen daarin overeen, dat zij vlak weg het ber ftaan van God ontkennen. — Dit vergif heeft zich alom, vooral in Frankrijk, verfpreid, alwaar j. dupont niet fchroomde , om openlijk in den jaare 179a. in de Nationale Conventie 'er voor uit te komen, dat hij een Atheïst was. — Met recht merkt IJ. aan, dat de Omwenteling deze Ongodistifche gevoelens niet veroorzaakt, maar wel ontdekt heeft. — Van dit foort van grove Atheïsten gaat hij over tot eene tweede klasfe, de zoodanigen, naamlijk, die geene Godheid , afgezonderd van het gantfche famenftel der wereld, willen eerbiedigen. — Toland opent deze reij: riij kwam eerst als Deïst te voorfchijn, doch later ligte hij het masker af, cn openbaarde zich als Atheïst, of liever als een Pantheïst. Bij deze gelegenheid geeft hij in eene aantekening het gevoelen op van spinoza, ieftaande naar de gedachten van IJ. daerïn, „ dat God „ cn  geschied. van de krist. kerk in de achtt. eeuw. IpY en het Heelal één en hetzelfde wezen zijn. " Evenwel verklaart hij zich daaromtrent wat nader, den Lezer wijzende op het Eerfte Deel van de Verhandelingen van den Hoogleeriiar hennert te Utrecht — die spinosa geenszins voor een Pantheïst, maar voor een overgedreven Idealist houdt : en welke Verhandelingen overwaardig zijn, om algemeener te worden gelezen. — Bij den door IJ. aangebaalden Schrijver moet nog gevoegd worden een Duitfcher , met name rehberg, een fchrander man, die in eene Verhandeling (über das me* fen der krafte) spinosa van de bcfchuldiging van Atheïsterij heeft zoeken vrij te pleiten. — Vcrvolgends geeft IJ. een kort verflag van hendriic weijerman, een Koopman te Amfteldam; die in een Werkjen, uitgegeven in 1710, de eeuwigheid der wereld beweert, de gewoone bewijzen voor het aanwezen van God verwerpt, en op Spinozistifcbe grondflagen houwt.. — j. c. weijerman wordt wel als aan Athcïstifche gevoelens verkleefd voorgefteld, doch hij heeft niets over dit onderwerp het licht doen zien. ■— Deurhof' en leenhof pleit hij vrij van Spinozistifcbe dwalingen , welke luin aangetijgd worden. — Bij het onbeflisfende van des Schrijvers aanmerking omtrent de gevoelens van spinoza, blijft men in 't onzekere, hoedanige Spinozistifcbe dwalingen hij bedoelt, wanneer hij: dezen of genen daarmede befchuldigt. — Evenwel zouden wij voor 't naast denken, dat hij spinoza voor een Pantheïst befchouvvt, en alle , die in dit gevoelen, verkeeren, door hem bedoeld worden. Lau, fischer, ert edelman, in Duitschland' worden vervolgends kortelijk in hunne gevoelens ge- fchetst. De laatfte houdt hem het langst bezig. Met den Graave de boullainvilliers in Frankrijk eindigt dit bericht der Pantheïsten, wordende hetzelve gefloten met eenige algemeene aanmerkingen over het Pantheïsme, waarïn de Lezer onder anderen, op dc verwandfehap van hetzelve met het ftelzel der Mystieken , opmerkzaam gemaakt wordt. — Thands gaat de Schrijver over tot de Gefchiedenie der Praktlkale Atheïsten. Dit getal is veel grooter, dan dat der befpiegelende. — Engeland is vooral het broei-1 nest van dit foort van menfchen geweest, hoewel coli.iks te onregt daarvoor gehouden is. — Niet genoeg N a ge-  ïcö A. ij i' e IJ geftaafd is het geen de Schrijver meldt van de Athets* tifche Genootfchappen, in 't begin dezer Eeuw in En* geland opgericht. In Italië vindt men niet minder menfchen van dien (tempel; verfcheiden derzelve worden opgenoemd; vooral (laat IJ. ftil bij al bert ratjicati, Graaf van Pasferano, wiens ongelukkige lotgevallen , en At hels tifche gevoelens in 't brcede ontvouwd worden. — Uit Italië naar Engeland gevlugt, om de woede der Geestelijken te ontduiken, uit hoofde van zijne ijverige pogingen tegen dezelve, ten voordeele van den Hertog van Savoije, werdt hij uit nijd en fpijt een Deïst en naderhand een Atheïst; doch van daar naar de Nederlanden getrokken zijnde, en in eene kwijnende ziekte vervallende, werdt hij tot inkeer gebragt, en, na eene plegtige herroeping van zijne gevoelens , ftierf hij als Christen. Dit berigt rakende de praktikale Atheïsten wordt befloten met een zeer gepast onderzoek naar de oorzaak, waarom zoo weinige bij name bekend zijn , en waarom 'cr zoo weinig Schrijvers onder gevonden worden. Eene derde klasfe van Atheïsten zijn de Pijrrhonisten of twijfelaars, — oudtijds Sceptici geheten; — menfchen, die in hunne gedachten over het aanwezen van God heen en weder geflingerd worden, die niet weten, wat zij (tellen moeten, en voor het overige zeer onverschillig daar henen leven. — David hu me (laat hier voor aan. — Een kort verflag van zijn leven, karakter, en denkwijze fchetst hem als een werkzaam lid der Maatfchappij , een fchrander Wijsgeer , Staatsman en Gefchiedfehrijver, een man van een goeden inborst , bedaard temperament, en onbefproken karakter. — Breeder wordt 'er gehandeld over zijne fchriften , zoo wel over de vroegeren als lateren, uit welke korte uittrekzels worden medegedeeld. — P. ba ijle was wel een twijfelaar, doch nooit heeft hij onmiddelijk den Godsdienst aangevallen. In Duitsehland telt hij onder de twijfelaars den bekenden j. h. schulz, voorheen Luthersch Predikant in de nabuurfchap van Berlijn. —— Zijne fchriften en daaruit zijne gevoelens worden opgegeven. (Een derzelve, Philoj'ophifche betrachtung üher Theologie und Religion überhaupt , und über die\ judifche infonderheit — reeds in 't jaar 1784 uitgegeven, is in het voorleden jaar  CESCHIED. VAN DE KRIST. KR BK IN DE ACHTT. EEUW. I97 jaar vertaald en uitgegeven door den Burger van der dussen (*) — alwaar de Lezer een uitvoerig berigt van den inhoud dezes Werks kan vinden. —) Die man gaat zoo verre , dat hij zelfs jesus voor een Atheïst uitmaakt , leggende hem leeringen in den mond , geheel dienstbaar , om 't geloof aan God te ondermijnen. — Nog een ander van naam onbekend twijfelaar heeft in het jaar 1790 een gefchrift uitgegeven, ten bewijze, dat, 'er wel eene eerfte oorzaak van alles is, doch omtrent welks zelfftandigheid wij geheel onkundig zijn — zijnde een afgetrokken denkbeeld — 't welk wij wel bewonderen, maar niet beminnen kunnen. Allerbijzonderst is , een ontwerp tot een Filanthropifche School, waarïn eenige kinderen van beide fexen moesten opgevoed worden, zonder eenige Godsdienftige aanwijzing, en, groot geworden, eene bijzondere volkplanting van een beter menschlijk gefiagt moesten uitmaken. Deze reij van twijfelende Atheïsten wordt belloten met diderot en robinet. — Zoo zeer ons hier en daar de zachte toon fmaakte, waarïn de gevoelens vanveele beoordeeld worden, zoo bijtend kwam ons voor, 't geen de Schrijver aangaande deze twee mannen ter nederftelt, en wat in 't bijzonder de Anecdote betreft , rakende diderot, medegedeeld in eene Aantekening, Bladz. 176 , de aangehaalde Schrijver , uit wien dezelve ontleend is, denkt, naar ons oordeel, te veel in den geest van de marées, dan dat wij hooge gedachten van deszelfs waarheidsliefde kunnen koesteren , en wij op zijn gezag het verhaal van zoodanig gruwelftuk als waarheid zouden aannemen. Veelen hebben diderot meer befchouwd als een' vijand van het Christendom, dan als een Atheïst. Ook is het onzes bedunkens nog zoo zeker niet, of robinet onder deze laatstgenoemden behoort. — Eerder hadden wij hier iet verwagt van helvetius , die in weêrwil van zijne betuigingen ten gunfte van het Christendom , door zijne verkleefdheid aan het Materialisme hier meer in aanmerking komt. — Eenige gepaste algemeene aanmerkingen over het karakter der Atheïsten befluiter» dit verllag. — Hier toont de Schrijver, dat de oorzaak der Ongodisterij, wel bij fommigefi, (maar niet bij allen , en minst bij de befpiegelende Atheïsten,) moet gc- (♦) Zie N. Vaderl. Bibl. II Deel, ijle Stuk, Bladn. 645N 3  10portcn van XI tot XVIII over het Fleesch, de Fisch, en verdere vaste [pijzen , als mede over het Tinnen, Koperen en Aarden vaatwerk. Te Amfteldam . bij P. den Hengst en J. A. Crajenfchot, .1798. In gr. Octavo. De prijs'is ƒ: - 9 - : TTet eerfte Rapport, in dit Stuk voorkomende, zijnde *■ het elfde in 't geheel, over het Vleesch en de flachthuizen, toont de reeds te Amfteldam plaats hebbende Keuren naauwkeurig aan, tot voorkoming . dat de gezondheid der ingezetenen, door het gebruik van kwalijk gefteld vleesch, niet worde benadeeld, en geeft vervolgends op, waarmede deze Keuren zouden kunnen worden geampliëerd, om verdere nadeelcn voor te komen. Het tweede Rapport, meer bepaald handelende over de llachthuizen zelve, geeft op, dat men hier ter Stede, even als in Frankfort cn elders, zoude kunnen oprichten drie nachthuizen, als één, aan de overzijde van de Jooden Hceregragt, één ter zijde van de Varkenmarkt, en één ter plaatze van de gewezene oude Stads Herberg, van welke allen de geheele bouwkosten, volgends het bericht van den Stads Architect, van der hart, zouden kosten ƒ 29000. Dit Stuk is ons zeer aanneemlijk voorgekomen , omdat het, naar ons inzien , aile fluikerijën den bodem inllaan, en Stads en Lands accijs zeer zoude bevoordeelen. Het dertiende Rapport over de Visch onderzoekt vooraf de oude Keuren, en alzoo alhier zich Keurmeesters bevinden, die verplicht zijn, om op de deugdzaamheid der Visch van allerlei foort te letten , heeft de Commisfie gemeend aan deze lieden, verfcheiden vragen te moeten doen, die beandwoord zijnde, dc duidelijklte blijken opleveren van het gevaar, waar aan de Inwoners ,  20S RAPPORTEN DER COMMÏSSIE ners , zoo, door het gebrekig naarkornen der oude Keuren als door derzelver gebreken zelve, blootftaan, om veelal bedorven visch te eeten. De drie volgende Rapporten, over de Groenten, over het Brood en Meel en over de vervalfching van fpijzen en dranken, zijn ons minder belangrijk voorgekomen. In dit laatfte Rapport komt de vraag in aanmerking , of Melk van zieke Beesten ook nadeelig voor de gezondheid zoude zijn, en de Commisfie zegt: ,, Indien het ons „ geoorloofd was , uit de analogie van menfchen op ,, beesten, te mogen befluiten, dan meenen wij , uit herhaalde geneeskundige waarnemingen te kunnen ver,, zekeren, dat zogende vrouwen, niet alleen bij gewo- ne koortfen , maar zelfs bij aanhoudende koortfen , ,, hunne kinderen zonder nadeel blijven voortzogen, ,, hierbij komt nog, dat bij den voortgang der ziekte, ,, het zog gemeenlijk van zelf vermindert; en zij, die over ,, de ziekte der koeijen gefchreven hebben, verzekeren ,, ons eenparig, dat dit bij de koeijen bijna altoos het ,, geval is." enz. In het XVII Rapport, over het fchadelijke van Tinnen en Koperen Vaatwerk, is de Commisfie zeer behoedzaam , in de keuze van het Tin. Zij houdt wel het zuivere Malacca-Tin voor onfchadelijk, maar durft als zoodanig het Engelsch Tin, als bekend Arfenicum te bevatten; niet opgeven: hoe zeer dit Tin, als gemeenlijk vertrouwd, in gebruik is: terwijl ook dikwerf Bismuth, om de hardheid en witheid te bevorderen, daar bij gevoegd wordt. Zij geeft voords eenige middelen aan de hand, om de inwooners van min fchadelijk Tin te verzekeren. Niet minder omzichtig zijn de raadgevingen , in het gebruik van het Koperen Vaatwerk, fchoon de Commisfie vastftelt, dat door water in koper te koken, dit warme water van het koper niet wordt aangedaan. Zij befchouwt, als één der gebreken van het vertinnen, dat het vertinzel te dun op het koper gelegd wordt, en dat het gewoon vertinzel te week en te ligt fmeltbaar is; en bevattende £ Lood in zich. De Commisfie Haat dus voor, om Malacca of Banea Tin te gebruiken, en de vertinning dikker te doen leggen. En opdat hierin geen bedrog gepleegd worde , een Keurmeester over dezen arbeid aan te ftellen. Het achttiende Rapport, handelt over het aarden Vaat' werk, en wel voornaamlijk over deszelfs Glazuur, onder-  van geneeskundig toevoorzicht. 80j) derzoekende en bepalende, dat de Loodkalk het voornaam gedeelte van het glazuur, zoo wel bij plateel- als pottebakkers werk uitmaakt. Dit Rapport is overwaardig, in zijn geheel gelezen te worden. Wij zullen 'er alleen de ÏXdc §. van opgeven: „Wij hebben ons dan ,, (zeggen de Rapporteurs) bediend, van de drie zoor„ ten°van pottebakkerswerk, die thans gewonelijk ge,, bruikt worden, naamlijk: het zoogenaamde Bergsch„ of Berger, dat doorgaans, met een ligtgeel, of groen verglaazel bedekt is , van het roode Friefche, waaruit gemeenlijk onze doofpotten bcltaan , en die met een donker rood verglaasd omtogen zijn ; en eindelijk van het zoogenaamde Frankforter , dat gemeen,, lijk van buiten onverglaasd, doch van binnen, met „ een ligt, of geelachtig rood glazuur bedekt is." ,, In deze drie zoorten van Aardenwerk, hebben wij ,, Azijn, als ook Pekel laten kookert , voor ieder van ,, die altoos nieuwe potten bezigende; nog hebben wij ,, kouden Azijn 24 uüren daarin laten ftaan. Alle ,, deze vochten hebben wij, vervolgends, met het proef„ middel van haiineman onderzocht, en bij allen ,, duidelijke blijken van daarin opgeloste loodftoffeti „ waargenomen. Ondertusfehen hebben wij zulks be,, ftendig het meeste gevonden, bij die Azijn , of Pe,, kei , die in het zoogenaamde Berger of Bergfche ,, Goed, en integendeel het minfte, bij die, welke in „ het Frankforter Goed geweest waren; het welk juist ,, in evenredigheid is , met de prijzen van de drie ,, zoorten van Aardenwerk, die wij gebruikt hebben; „ en dus vermoedelijk, voordkomftig, van het flech,, tere of betere glazuur , waarmede zij zich bekleed „ bevinden." 't Is te wenfchen, dat de Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicbt te Amfteldam , in wier handen alle deze Stukken zijn overgegaan, zich eerlang mag in ftaat bevinden , door behulp der ingevoerde Staatsregeling; om het nuttige , het welk deze Rapporten opgeven , te kunnen in dadelijke werkzaamheid brengen, tot heil der Geneeskunst. nieuwe vad. biel. Hl. DEEJS,. NO. 5- O ffttt*  2 KJ J. j. P L E N li Heelkundige Arizenijwinkel, of Chirurgijns Apotheek , door j. j. plesk, uit het Latijn en Hoogduitsch vertaald . aanmerklijk verbeterd, en met eene menigte Voor fchriften ten gebruik van Heelkundigen vermeerderd. Tweede Druk. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg, en Zoon, 1798. 207 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : Het is ons meermalen voorgekomen, dat Genees- en Heelkundigen meer gemeenfchaplijk met de beoefenaren der Schei- en Artzenijmengkunde behoorden te werk te gaan , om het algemeen doelwit, de genezing van hunne zieken, langs de kortfte en eenvouwigfte wegen des te beter te bereiken. — Wij weten zeer wel , dat dit hier en daar gebeurt, en dat 'er beroemde Geneesen Heelkundigen gevonden worden , die zelfs genoegzame kunde bezitten van het gene tot de Artzenijmengen Scheikunde behoort, zoo ver dat in hunne praktijk nodig is; maar wij weten tevens, dat dit een en ander op ver na niet algemeen is. Het is ook geenszins te vergen van eenen Genees- of Heelkundigen, wiens hoofdwerk reeds van zoo uitgebreiden omvang is , dat hij tevens genoegzame kundigheid zal hebben in alles, wat tot de Schei- en Artzenijmengkunde behoort, maar het kan dan ook zijnen roem, niet benadeelen, dat hij met hun, die hiervan opzetlijk hunne bezigheid maken, over den aart der geneesmiddelen handelt, en over de werking, die men van dezelve, volgens de algemeene verwandfehapswetten, verwachten kan; zij, die bij hunne oude voorfchitiften en gewoonten gewoon zijn te zweren , zonder eenigen redelijken grond voor dezelve te kunnen opgeven, zullen zich van de nuttigheid hiervan niet ligtelijk laten overtuigen ; maar hoe veel voordeel zou men zich reeds dan kunnen beloven, wanneer zulke Genees- en Heelkundigen, die overtuigd zijn , dat hunne Genees- en Heelmiddelen alleen op Phijlieke of Scheikundige gronden de bedoelde uitwerking kunnen doen meer gemeenfchaplijk te werk gingen met hun, wier beroep het is, zich meer bepaald op deze kundigheden toe te leggen , althans met zulken , die geene werktuiglijke beoefenaars zijn van hun beroep, en zulks niet flechts met opzicht tot de keuze dier middelen , «tie het meest gefchikt zijn, om tegen de ziekteltof te kim-  heelkundige ar tzenij WINKEL. 211 kunnen werken; wij houden ons verzekerd , dat zeer dikwijls de genezing van ziektens, uitwendige zoo wel, als inwendige, aanmerklijk zou bevorderd en vooral op eene veel eenvouwiger en voor den lijder min kostbare wijze zou bewerkt worden. Deze gedachten Werden bij ons verlevendigd bij het doorlezen van deze Heelkundige Artzenijwinkel of Chirurgijns Apotheek, waarïn, behalven de gewone bereidingwijzen van eenige Chemifche en Pharniaceutifche praeparaten, een aantal voorfchriften van zamengefielde bereidingen tot gebruik voor Heelkundigen gevonden worden , en, boe zeer wij befchroomd zijn voor den fchijn van den welverdienden roem van plenk eenigzins te willen verkleinen, kunnen wij evenwel niet ontveinzen, onder deze verbeterde en vermeerderde verzameling van Voorfchriften, veele gevonden te hebben , waarop wij meenen, dat voor een gedeelte althans deze aanmerkingen kunnen toegepast worden. Men kan niet ontkennen , dat de ondervinding leert van zeer veele zeer zamengefielde mengzels , of van zulke, die geenszins volgens Scheikundige gronden zijn ingericht, dat zij evenwel de bedoelde uitwerking doen, «n dat het daardoor zeer natuurlijk is, dat een Geneesof Heelkundige, aan dezelve gewoon, geene andere middelen begeert, maar het is evenwel ook waar, dat hier alleen een gelukkig toeval door veele omwegen dat gene uitwerkt , wat eene verftandige keus op eene veel eenvouwiger wijze even goed en zeer dikwijls vrij beter verkrijgen zou, en dat door deze voorfchriften telkens op nieuw aan te prijzen, de weg tot verbetering meer en meer wordt moeijelijk gemaakt. Tegenwoordige ftaat der Duinen in het voormalig Gewest Holland, zijnde het eerjle deel van het Algemeen Rapport der Commisjie van Superintendentie over het onderzoek der Duinen. Te Leijden, hij L. Herdingh en D. Du Mortier, 1798. Behalven het Voorwerk 197 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 2. - 4 - : TT\e Commisfie van Superintendentie over het onderzoek der Duinen, beftaande uit de Burgers j. nic. van eijs, c. c. reinhart van marle, m. ïümminck, tb.. VAN per GOEg en JAN van O 3. *-tjlj"  213 tegenwoordigs- staat DER. DI7INIÏN 6TIJR.PM, , hebbende tot derzelver Secretaris den Burger f. kops, geeft bij eene bijzondere Memorie aan het Administratief Beftuur van Holland, voor dit eerfte deel van het Rapport geplaatst, berigt, zoo van hare werkzaamheden als van de hindernisfen, die zij hier en ginds ontmoet heeft, en die haar belet hebben in haar onderzoek in allen deele zoo wel te flagen , als zij wel gewenscht hadt ; als mede. van de redenen, waarom zij, reeds bij Decreet van 27 September 1796, door het voormalig Provinciaal Beftuur van Holland tot dit onderzoek gelast zijnde , thands eerst met het eerfte deel van haar volledig Ri.pport ten voorfchijn komt. Deze redenen zijn gelegen, deels in den aart en de werkzaamheden der Commisfie, deels in de hinderpalen en zwarigheden , die haar in den weg geftaan hebben, deels ook in de Staatkundige gebeurenisfen , gedurende dien tijd, in, ons Vaderland voorgevallen, waar door haar arbeid meer dan ééns geftremd en vertraagd is geworden. Wij kunnen niet voorbij alhier ter eere van de leden dezer Commisfie , daa-r diergelijke belangloze Vaderlandsliefde onder ons juist niet aan de orde van den dag is, te melden, bet geen wij uit de opgemelde Memorie vernemen, dat zij zich tot aanneming van dezelve geëngageerd hebben , zoo veel het daggeld betrof, buiten eenig bezwaar van den lande ; in welke edele belangloosheid wij hun veele navolgers wenfchen! Doch keeren wij ter zaake. Dit eerfte deel , behelzende bijna alles , wat eenig licht kan verfpreiden over den ftaat der Hollandfche Duinen, van welke waarfchijnlijk nimmer eene zoo uitgewerkte en naauwkeurige befchrijving het licht gezien heeft, levert de duidelijkfte kenmerken op, zoo van den ijver der Rapporteurs in het onderzoeken van alles , wat hun onderwerp betrof, als van de verbazende moeite, die aan dat onderzoek is verknocht geveest, waarbij zij , tot verzwaring van hunnen arbeid , nog met de eigenbaat en kwaadwilligheid of nalatige traagheid niet alleen van fommige bezitters van Duingronden , maar ook zelfs van Muuicipaliteiten en Secretarisfen te worftelen gehad hebben ; het geen baarblijkelijk ééne der voornaamfte redenen is-, waarom zij , niet tegenftaande alle aangewende vlijt en moeite, in veelerlei opzigten iu het onzekere zijn gebleven. Dit Deel is , behalven eene inleiding betreffende de noöd- i  ÏN HET VOORMALIG GEWEST HOLLAND» 213 noodzakelijkheid van het onderzoek naar den tegenwoor-, digen ftaat der Duinen , verdeeld in de volgende vijf f-ioofdftukken, met derzelver onderverdeelingen: ■ Eerfte Hoofdftuk. Van den eigendom der Natie en de eigendommen van Particulieren. I. Noordelijke Duinen, die aan de Natie behoren. — De Zee-Olmers — Zuidelijke Duinen , die aan de Natie behoren. II. Ligging der Duinen van Particulieren. III. Welke getekende Kaarten van de Duinen exiteeren. IV. Oogmerk der Commisfie om eene algemeene Kaart te doen forr.ieerep. —. Ruwe begroting der Duinen. V. Over de wettigheid der Particuliere Eigendommen. VI- Groote duisterheid ten aanzien van fommige Eigendommen. VII. De wijze en conditiën, waarop men Duinen in Erfpagt verkreeg. VIII. -Waarom van veele Binnen - Duinen niets is opgegeven. Tweede Hoofdftuk, Befchrijving van de Plaatzelijke gefteldheid der Duinen. Algemeene gefteldhcid der Duinen. — Plaatzelijke befchrijving van de Duinen op ter Schelling ; Het Vlieland en Texel; Huisduinen en de Helder ; Het Koegras ; Callantsoog; Petten en den Ilondsbosch; Schoorler Duinen ; Bergeiven Wimmenummer Duinen; Egmonder Duinen; Castricummer, Heemskerker en Wijker Duinen; Duinen onder Velzen; Blocroendaal ; Overveen en Vogelenzang ; NoordwijkerHout; Noordwijk; De Katwijken; Wasfenaar; HaagAmbacht en Scheveningen ; Loosduinen , Monfter en ter Heide; 's Gravefande en Zand-Ambacht. — Eenige algemeene opmerkingen. Derde Hoofdftuk. Staat der Helm- en Slroo -planting. I. Middelen tegen verftuiving aangewend. II. Helm-plantingen van wegens het Gemeeneland. III. Wegens Rhiinland. IV. Wegens Delfland. V. Kosten van de voorfchreven Helmplantingen. VI. Helmplantingen van wegens de refpective Dorpen. VII. Door particuliere Eigenaren. Vierde Hoofdftuk. Staat der Konijn- en Konijnloze Duinen. I. Oude vooringenomenheid voor het Konijn. H. Duinen van wegens den Lande gedepopuleerd. 111. Staat der gedepopuleerde eigen Duinen. IV. Staat der Konijn-Duinen na de Revolutie van 1795. — Na de vernietiging van het Jagt-gerigt. f Vijfde Hoofdftuk. Voordeden en Vruchtgebruiken van ie Duinen getrokken vooral ten aanzien van het geen O 3 be-  *I4 ]• S. SCHRÖC K beplant, beweid of beteeld is. I. Nut van Zanderijen. Harger Zandmennerij. — Turf uit de Duinen geftoken. H. Nut voor zommige Trafieken van de Duinen getrokken, en andere heilzame einden. Begraafplaatzcn. IU. Verfcheidenheid van nuttige kruiden en planten. IV. Voordeden van het Wild. V. Houtbosfchen in de Duinen aangelegd. VI. Staat der ondernemingen tot beweiding. — Schaaphoederijën. VII. Staat der beteelde gronden. VIII. Voordeden voor 's Lands Finantiën. Achter dit alles zijn gevoegd vijf Bijlagen , waarvan de drie eerften zijn lijsten van Nationale - Particuliereen in altoosduurende Èrfpagt uitgegcvcne Duingronden. Men ziet uit dezen korten inhoud, hoe veele belangrijke zaken in dit Deel verhandeld worden , en dewijl men het zelve moet aanmerken als eene voorbereiding tot het Tweede en voorname deel van dit Rapport , waarin de Commisfie * tot het groote doel harer werkzaamheden , zal komen, namelijk om een Algemeen Pldn te leveren en maatregelen voor te flaan ter verbetering van de Duinen en andere woeste gronden, ten einde de Natie daarvan meer vruchtgebruik moge trekken; doch waar van men echter de waarde niet zal kunnen beöordeelen , ten zij men die voorbereidende kundigheden , welke in dit Deel vervat zijn, zich eigen gemaakt hebbe , kunnen wij niet anders dan het zelve aan alle onze Landgenoten, als derzelver aandacht waardig, aan- Erijzen ; terwijl wij ter meerdere aanbeveeling onzen ezeren durven verzekeren, dat taal en ftijl in allen deele aan de waarde en het gewigt van het behandelde onderwerp geëvenredigd zijn. Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis voor Jonge Lieden. Door j. m. schröck. Uit het Hoogduitsch. Met Platen. Vervolg der Nieuwe Gefchiedenis. Vierde Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1798. 511 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 4 - 16 - : Tn dit Vierde Deel wordt de Nieuwe Gefchiedenis vcrJ- volgd. Vooraf gaat in het Negende Boek eene Algemeene Gefchiedenis der Italiaanen. Dan volgen de bijzondere Afdeelingen, en wel (1) Schets van de GeJcliiedenis der Venetiërs, (2) Schets van de Gefchiedenis 4, hieldt, en, zonder toeftemming der Staaten, nieuwe \\ belastingen uitfchreef. Schoon hij de Koninglijke magt zeer uitbreidde, wist hij dit, echter, door zijn ,, goediiartig gedrag min merkbaar te maken. Op zijne „ beurt weidt*hij fteeds door gunftelingen van beide ,, de gedachten beheerscht: eene zwakheid, welke hem „ verhinderde, zijnen geest genoegzaam te verheffen." Zie hier eene fchets der wijze gelukkige regering van hendrik den vierden of den groote n. ,, Op dezen gelegden grond van algemeene rust en „ éénsgezindheid kon hendrik, als ware het, het „ gebouw der algemeene gelukzaligheid van zijn volk , „ welke hetzelve zints omtrent veertig jaaren onbekend „ was, voltooijen, en tevens het, daaraan oniiffcheid,, baar verbonden, gezag der Koningen hcrftellen. Daar ,, de voorrechten van den foldaten-Hand door een'zoo „ langdurigen oorlog in duldloze onbefchoftheid en ge„ weldenarijën ontaart waren , dankre hij het overtol\ lige krijgsvolk af, noodzaakte de afgedankte foldaten. II om onbebouwde landen vruchtbaar te maken , ver" boodt ieder een' het dragen van fchietgeweer , om> ,, nam den Grooten hunne lijfwachten, en zuiverde de ,, algemeene wegen van rovers. De landlieden ontlloeg. ,, hij van een groote fom achterltallige belastingen, l, welke zij niet konden betalen. Nog heden_ (1787) ,,, herinneren zich de Franfche Boeren de liefderijke ,, woorden , welken hij ten hunnen aanzien bezigde : „ „ ik wenschte , dat zij iederen zondag een hoen in „,, hunnen pot mogten hebben. " Den edellieden gaf ,, hij te kennen, dat het hem zeer aangenaam zijn zou, O'5 „ WW  2l8 j. h, SCHüöCK „ wanneer zij, in plaats van ten Hove kostbaar te I'e„ ven, zich naar hunne landgoederen begaven, en het „ veld lieten bebouwen. Zelfs in zijne hofhouding, „ kleding en andere uitgaven , was hij een voorbeeld „ der verdandigde huishoudkunde , welke toen voor „ hem en zijn gantfche uitgeputte Rijk zoo nodig was. ,, Een grijze rok met een kamifool van fatijn of taf „ waren zijn gantfche opfchik ; en altijd belachte hij „ hen , die, gelijk hij zich uitdrukte , hunne molens en bosfchcn op hunnen rug droegen. Hij verboodt „ niet flechts het goud en zilver op de klederen; maar ,, onderwierp ook zich zei ven aan deze wet. Behal- ven dat hij de Koninglijke inkomden , waar van tot „ hier toe naauwlijks het vijfde deel in zh> fchatkist ,, gekomen was, in eene goede orde en onder een goed beduur bragt , opende hij ook zijnen onderdanen „ nieuwe bronnen van rijkdom. Tot dus verre hadden 5, zij van de Italiaanen en andere volken de zijden waa- ren duur gekocht. Hendrik liet dus het eerst ,5 moerbeziënboomen in zijn Rijk planten, zijdenwor- men kweken, en lieden in derzelver verzorging, be,-> nevens het vervaardigen van zijden doffen, onder,? richten. Overal bevorderde hij den koophandel , ,5 poogde rivieren bevaarbaar , en de wegen gemaklijk ,, te maken. Onder zijne befcherming werden ook ver„ fcheidene werkplaatzen van kanten, doek, lijnwaat „ en fpiegels aangelegd. Dikwijls ging hij verkleed ,j onder het gemeene volk rond , om te hooren , hoe „ men over hem oordeelde, en drafte de onrechtmatige „ berispingen Hechts door zachte verwijting. In het algemeen plag hij met zijne onderdanen op eene zeer liefderijke en zelfs vertrouwelijke wijze te fpreken , zonder, echter, de oefening eener gedrenge recht- vaardigheid te vergeten. „ Ik heb , zeide hij één,,,, maal, flechts twee oogen en twee voeten: waar in ,7,, ben ik dus anders van mijne onderdanen onder,5,, fcheiden, dan dat ik de kracht der rechtvaardigheid ,, in handen heb?" Toen hem dus veele grooten vergiffenis verzochten voor een jong mensch, die zij„ ne zuster vermoord hadt, gaf hij één van hun te» „ andwoord: „ al ware ik de Vader van dezen ellen,,„ deling, nog zou ik geen genade voor hem bidden." „ En tegen een ander zeide hij: „ ik fchenke u zijne ,,,, asch, na dat men hem behoorlijk zal geflraft heb- „„ ben."  kort begr. der algem. gbscii. v. jongelieden. 2Ip ben " Waar hij in tegendeel loflijke hoedanigheden '','vondt, verzachtte hij de geftrengheid van het recht , weldra door goedheid. Eén zijner voortreflnklte knjgs„ lieden, la noue , beklaagde zich bij hem , dat men, op aanklagt zijner fchuldëifchers , zijn huis„ raad in beflag genomen hadt, en badt den Koning om een bevel tot deszelfs opheffing. „ La noue, „„ andwoordde hendrik, men moet zijne fchulden „„ betalen; ik betaal de mijne ook." Doch kort daar „ na trok hij hem ter zijde, en gaf hem een edel ge„ hVente, tot een pand voor zijne fchuldeilchers, tot „ dat hij hun zou betaald hebben : want de Koning „ zelf hadt toen flechts weinig geld. Jegens andere „ Vorften en volken gedroeg hij zich met zoo veel „ waardigheid, en zij voedden van zijne (taalkunde en „ de inwendige kracht zijner regeering zulke hooge „ gedachten, dat Frankrijk zedert het begin der zeven„ tiende eeuw den voornaamften rang onder de Kroo„ nen van Europa begon te bekleden. Meer dan één„ maal was hendrik een nadruklijk fcheidsman rus„ fchen Vorften en Staaten, en noodzaakte zells den „ Hertog van Savoijen , om hem , in plaats van het „ Land, dat hij gedurende de burgerlijke onrusten vart „ zijn Rijk hadt afgefcheurd, eenige voor Frankrijk „ nog beter gelegene Landen , waar onder Bresfe, at 3, te ftaan." >"' •' - In het Elfde Boek de Gefchiedenis der Spanjaarden behandelende, en in het Derde Tijdvak, onder anderen van hunne ontdekkingen en veroveringen in andere wereld-deelen fprekende, oordeelen wij hier het volgende onzen Lezers nog te moeten mededeelcn. „ De Spanjaarden (dus lezen wij §. XXIV.) poogden „ wel op allerlei wijzen te verhoeden, dat andere vol,, ken van Europa geen onmiddelijk deel in de nieuw„ lings door hun ontdekte Landen en rijkdommen ver„ kregen. Doch hunne te driftige begeerte , om zich ,, alléén, en op éénmaal, van alles meester te maken, „ vervoerde hen tot veele verkeerde maatregelen. Van „ tijd tot tijd gaven zij zelve aanleiding, dat een groot „ deel Europeërs van deze hunne ontdekkingen zoo „ veel, en bijna nog meer, voordeel trok , dan zij ,, zelve , daar zij intusfchen de nieuwe wereld meer „ plunderden en ontvolkten, dan nuttig bezigden. In „ omtrent vijftig jaaren hadden zij veel grooter Lan" 4 ' „ dea,  3.20 J. M. SC Hl ö C K „ den, dan geheel Europa, doorgereisd en ingenomen. „ Zij konden dezelven niet geheel, noch zoo fterk met „ nieuwe inwoners bezetten , dat zij overal meester „ konden blijven. Doch' in plaats van zich nevens elk„ ander neêrteflaan, en aanmerklijke ftukken lands vlij„ tig te bebouwen, buiten welken zij zich fteeds ver„ der rondom konden uitbreiden , verdeelden zij deze „ onmeetlijke gewesten terftond in Stadhouderfchappen. „ De vruchten van Land- en Tuinbouw fchenen hun „ der moeite niet waardig. Allen ftreefden zij naar „ goud en zilver, verlpreidden zich dus zonder genoeg„ zame orde en verëeniging, en noodzaakten de inboor„ lingen, om dez,e metaalen voor hun te zoeken , zoo „ onbarmhartig , dat veele duizenden van hun daar „ door het leven verloren. Nog andere geheel ongc„ wone en gedwongene dienstbetoningen der America„ «en, benevens de oorlogen, met hun gevoerd, en de „ veelvuldige wreedheden , waar mede de Spanjaarden „ hun fchatten afperften , vernietigden bijna gantfche „ Natiën, flet aantal Americanen, door dc fchuld der „ Spanjaarden tot omtrent het midden der zestiende ,, eeuw omgekomen, wordt, flechts matig berekend, „ op tien millioenen gefchat. Vooral op de eilanden, „ doch ook op het vaste land , werden de oorfprong„ lijké inwoners, juist toen de Spanjaarden hen meest „ nodig hadden, grotendeels uitgeroeid. Eindelijk zag ,-, men de noodzaaklijkkeid , om vóór te komen , dat „ niet alle de Americanen uitftierven. Doch de Bisfchop ,, las casas, die derzelver jammerklagten voor den „ koninglijken troon bragt , deedt , uit welgemeende „ overijling, ter verzachting van hun leed een voorƒ, ftel , dat voor andere volken des te nadeeliger was. ,, Volgends zijnen raad , kocht men een aantal Afri„ caanfche negers of zwarten , en voerde hen naar ,, America, waar zij voor het mijnwerk, den bouw der ,, Indigo en andere plantgewasfen , wegens hunne „ lichaamskrachten, veel geichikter waren, dan deAme,, ricanen. Vervolgends is deze neger- of menfehenhandel, de fchande der Europeers, op de zeekusten van Africa fteeds voordgezet, en door andere volken nog „ fterker gedreven, dan door de Spanjaarden. De Eu„ rope'èrs, die in- America bezittingen hebben, haaien „ jaarlijks, ten minften zestig, fomtijds zelfs bijna hon„ derdduizend van deze ongelukkige bewooners der kus- ten  kort ei.cr. der algfm. gesch. v. jonge lieden. 221 „ ten van Guinea, welken zij voor wollen of katoenen „handwerken, brandewijn, ijzerwerk, buskruid, en „ meer diergelijke waaren, die men op tachtig tot om„ omtrent negentig daalders berekent, koopen, en als „ dan, meestendeels gebonden, op hunne fchepen, als „ flaaven, naar de nieuwe wereld fleepen. Aldaar komt 'J, hét gro'otfte deel, door harden arbeid, veele andere „ ongemakken, welke hunne onmenschlijke heeren hun, „ nis lastdieren, opleggen, en door hunne wanhoop, „ binnen kort om het leven. Intusfchen genieten wij in„ wooners van Europa zorgeloos de Koiïij, Suiker en ,, andere Americaanfche voordbrengfels , wier aankwe,, king dezen .onzen medunenfchcn allcrleiq fcvorten van „ ellende gekost, en hunnen dood verhaast heeft. Schoon ,, deze inrichting het lot der Americanen of Indidanen, „ gelijk zij nog "(leeds genoemd worden, wel verzacht „ heeft, te meer, daar zij van karel den eer„ sten vrij verklaard, of van hunne voorige flavernij „ verlost zijn; bleven zij, echter, nog dienstbare on„ derdanen der Spanjaarden, wier verdrukkingen zij ze„ dert nog dikwijls in een' hoogen graad ondervonden. 0, Het Christendom, welk hun is opgedrongen , heeft „ hunnen toedand weinig verbeterd. Zoo dra zij daar toe flechts eenige neiging vertoonden, doopte men hen wel met alle gezwindheid bij duizenden tevens, doch a, naderhand beklaagde men zich,dat zij zelfs geen denka, beeld van dezen Godsdienst konden bevatten: en hunne „ overhelling tötdiet Heidendom is nog in onze tijden zichtbaar." Mengelpoëzij"*van w. dilderdijk. Te Amfteldam, bij de Wed. j. Dóll, 1799. Behalven het Voorwerk, 336 Bladz. In gr. Oéïavo De prijs is f 2 - 10 - : Fene uitgebreide Voorrede , welke 24 Bladzijden be' Haat, "en wier lezing voor alle Liefhebberen der Dichtkundige oordeelkunde van het hoogde belang is, geeft een omdandig bericht zoo over de gelegenheid waar in, en het oogmerk waar toe, deze Dichtdukken vervaardigd zijn, naamlijk om grootendeels te dienen tot voorbeelden in de yoorlezi , n . velken de Dichter in Engeland over de Dichtkunst gehouden heeft, ook vindt  221 w. b i l d e r d ij 5 vindt men in dezelve een oordeelkundig bericht over dc wijze van behandeling, welke hij in het bewerken derzelven gevolgd is, in het welke de Lezer verfcheide hoogstnuttige aanmerkingen, inzonderheid met betrekking tot het vertalen en navolgen van oude en latere uitlandfche Dichters aan zal treffen. Het eerfte Dichtftuk, dat vervolgends voorkomt, en de rei als 't ware opleidt, is betijteld: Starrenkennis. Aan mijne Zuster eltek, gebooren woesthoven. De Dichter zegt met betrekking tot dit Stuk, in zijne Voorrede: dat hij zich vleit dat men in hetzelve iets van manii.ius geest zal ontdekken. Wat de geleerde Dichter hier door het woord geest, met betrekking van dit zijn Dichtftuk, op dat van manilius betijteld Astronomicon, verftaat, is ons niet klaar: zekerlijk heeft de laatstgenoemde de Starrenkunde van zijnen tijd (naamlijk omtrend het iode jaar onzer tijdrekening) in Hexametra gezongen; en in dit opzicht ftemmen wij geredelijk toe, dat dus ook dit Stuk in deszelfs geest gedicht is, echter wat de overige behandeling aangaat, fehijnt het ons toe, dat 'er veel verfchil tusfchen beide deze Dichtftukken gevonden wordt. Immers joseph scaliger (*) noemt den Latijnfchen Dichter Poeta ingeniopsfimus, nitidisfimus fcriptor, qui obfeuras res tam luculento sermone, materiam m o r 0- sissimam tam jucundo charaÉlere exornare potuerit, o v i d i o fuavitate par, & (quod tam falje, quam immer ito Ovidio ohjetlum ■olim') nunquam feit definere &c. Dat is: Een vernuftig Dichter, en zuiver Schrijver, die duistere zaken en de Jlroefjie ftoffen met een bevallig kenmerk kon tpjieren , en (het geene weleer zoo vqlfchelijk als onverdiend aan ovidius tegengeworpen werdt) van geen uitfeheiden, weet. Althands, wij voor ons, vinden dien geest van Manilius in dit Dichtituk niet, integendeel komt bet ons,de rijkheid der ftoffe in aanmerking genomen zijnde, al te korten faamgedrongen voor; daar het dikwijls niet meer dan een bloote naamlijst der Starrenbeelden bevat, wier opeengedrongen namen niet zelden ftroef heid in plaats van zoetvloeiendheid aan de verzen veroorzaken, welke door dien dwang hier en daar duister worden: Tot een voorbeeld uit veelen kunnen de volgende regels onze mening bevestigen : echter willen wij niet ontkennen, dat de ftroef heid in dezelven veel toebrengt om de kracht, waaren In Prolegom. in Manil. EJit. fine.  MENGBLPOÜZIJ. SS3 waarmede de Ophiuchus of. flangentemmer de flang fehijnt te klemmen, zinnelijk uit te drukken, doch iu veele andere verfen in dit Dichtftuk is deze hardheid minder doelmatig. De slangbetemmer, die, van 't fiifflend dier befprongen, 'c Inééngekronkeld lijf omwikkelt uit zijn wrongen," En met gefixekten arm uitéén rekt en bedwingt, Daar't rnonfter't hoofd vast draait en doorzijn banden wringt, Om met geen mindre kracht zijn kracht ee !oor te ftelien; Een worstling, die den kans niet toeiaat door te hellen! Dit doorhollen van den kans komt ons zeer duister voor. — Veele aanmerkingen van dezen aart zouden wij op dit Dichtftuk kunnen, ja, ten dienfte der Kunstöefenaars, moeten maken, ware het niet dat dit ons. bellek zulks verbode. Wij gevoelen ondertusfehen niet levendiger dien dwang, dan wanneer ons zoo belangrijke Dichtftukken van zoo groote Dichters ter beöordeeling voorkomen; daar wij van gedachten zijn, dat de fchoonheden en geringe vlekken in meesterftukken aan te wijzen, van ongelijk meer dienst voor jonge Dichters is, dan de onophoudelijke misflagen van onërvaarnen op te tellen. Wij . fluiten derhalven deze onze Recenfie van dit Dichtftuk, met den wensch , dat de fmaak voor de waare Dichtkunst eens in ons Vaderland tot die hoogte moge ftijgen, dat men diergelijk Dichtftuk tot in de minfte kleinigheden kunne beöordeelen, en zulk eene beöordeeling fchadeloös het licht kunne doen zien. Van een geheel anderen aart en bewerking, zijn de Gedichten van ossiSan, welken op den Starrenhemel volgen. Zoetvloeiendheid van verzen en kracht van uitdrukking, zonder eenig kenmerk van dwang of.duisterheid, maken deze Dichterlijke navolgingen tot meesterftukken van kunst. Onder de Mengelftoffen, welken de derde en laatfte plaats in dezen keurigen Dichtbundel beflaan, vindt men uitgebreide Dichtftukken, Odes en Bijfchriften; die om ftrijd verrukken en behagen. Konden wij Hechts plaats vhTden, het zoude ons hier niet aan voorbeelden ontbreken, om zulke proeve op te disfehen, welken den leeslust en graagte naar dit Dichtbanket in groote mate zouden opwekken; doch wij moeten ons vergenoegen met flechts het volgend klein Stukjen, dat ons om deszelfs nieuwheid  CÏ4 H. VOGEL heid van gedachten «n bevallige bewerking onder anderea uitnemend behaagd heeft, hier te laten volgen: WISSEL. . Op zicht betaal voor mij, aan d'eerjlen dien ge ontmoet, En hulp benodigd ziet, al wat ge kunt voor goed: Het zal u jegens mij in Reekning valideeren. Zie daar een' Wisfslbrief, u daaglijks voorgelegd ! Wat doet ge, ó Christenmensen? Gij laat hem protesteertnl 6 Vrees de ftrensheid dan vau 't Hemelsch Wisfelrechc. ITarmouth 1795. Dertigjarige Zeereizen van h. vogel, nevens zijn Leven. Drie Deelen. In den Haage , bij J. C. Leeuwenftijn, 1798. Eerjle Deel 270, Tweede Deelzooien Derde Deel 384 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is te famen f 6 - 4 - : Wij weten naauwlijks, wat wij van dit Boek zeggen zullen. Het doet zich voor als eene dertigjarige Zeereis. De Reiziger, die voorheeft zijnen perfoon aan het onderwijs van de Jeugd toe te wiiën , raakt buiten Hamburg in handen van een Zielverkoper ; komt op liet Deensch eiland Helgoland ; wordt daar gelukkig verlost, vervalt met ftorm op het eiland Texel; beziet Holland; komt'in Engeland; in Portugal, in Oosffndiën, aan de Kaap de Goede Hoop, in Ierland, in Engeland; wordt eindelijk Slaaf in Barbarijën , en weder uit zijne flavernij verlost; en keert naar Duitschland te rug. Doch onder het lezen, raakt men gedurig in verzoeking, om te vermoeden, dat de reiziger veele zaken enkel en alleen in zijn opltel geplaatst heeft, om het zelve te verfieren , niet tegenltaande fommige van ^dezelve verdicht, en anderen van elders overgenomen zijn; en eindelijk , begint men te twijfelen , of niet wel deze geheele dertigjarige reize een verdichtzel zou kunnen wezen ? Zoodat de reiziger' dezelve binnen de wanden van zijn kamer heeft afgeleid. Indien dit laatfte het geval is , dan kan het boek evenwel zijne verdienden nebben, in zoo verre het eene verzameling kan zijn van goede zaken, die met bevalligheid in de orde van eene reize kunnen gerangfchikt wezen. In het doorlezen is het ons voorgekomen, dat de be- rich-  dertigjarige zeereizen. richten, op veele plaatzcn zeer langwijlig zijn , cn toe kleine bijzonderheden gaan, die dikwijls alleen dienen, om het boek grooter te maken, maar die voor het overige niets behelzen , dat onderrecht of vermaakt- ■ Op andere plaatzen zijn ze oppervlakkig, en behelzen naauwlijks iet, dat iemand, die een weinig kennis heeft, niet weet. — De berichten, die hij ons geeft, van de perfonen, die hij ontmoet, en van derzelver lotgevallen, zijn veeltijds verdrietig, en zonder eenig belang,en meestal dragen zij de kenmerken van kleine Romans. Zelfs zijn 'er hier en daar de zoodanigen onder, die bciiedeu de waardigheid zijn van den Ilistoriefchrijver. Voor het overige vindt men hier veele goede berichten bij een VTzamcid» Over Ierland vindt men hier aanmerkingen, die ons te voren onbekend waren, cn die wij met genoegen gelezen hebben. Over Engeland is de reiziger bij uitnemendheid voldaan. Doch de berichten, die men hem gegeven heeft, fchijnen niet allen van dien aart, dat men zich op dezelve verlaten kan. Zoo vertelt hij ons , bij voorbeeld: „ dat het bijgeloof in „ Engeland reeds voorlang zijn graf gevonden heeft , „ dat men hier niemand vindt, die zijn hoofd vol heeft „ van die zotte grillen, die men nog elders in zwang „'vindt; dat Spook-Gefchiedenisfen en Geest-bezwe„ ringen hier geen opgang maken kunnen," enz. Hoe dit te vereffenen is met de zekere berichten, die wij hebben, van de heiren van Gocdergelukzeggers, die men in Engeland vindt, en de verbazende menigte van die aan dezelve hun geld brengen, weten wij niet. Over de Natuurlijke Historie vinden wij in dit boek eenige fraaie Aanmerkingen. Zie hier eene en andere, die wij denken, dat onze Lezers niet kwalijk bevallen zullen. De Reiziger zegt: op den weg van Zeven naar Staden, deedt ik eene aangename waarneming omtrent eene wesp. Ik was van den postwagen gegaan, om een weinig te voet te wandelen. Hier zag ik eene wesp , die een rups voordfleepte, welke grooter was dan zij. Zij droeg de rups omtrent twee fchreden verre , aan den mond van een kleine onderaardfche gang , en fchoof daarop een kluitjen aarde weg, waarmede zij den gemeldeu mond van de gang geflopt hadde, en ging zelve eerst in de opening. — Na een weinig verblijf in dezelve kwam zij 'er weder uit; nam de rups , die zij nieuws vad, »"4i..ttl.pïE.i.,?L9' 5' P JiaaSc  Ö2<5 H. V O G E L naast het gat ncdergelegd hadt , fleepte ze in het bot, liet «e daar, en kwam toen ten eerden weder. Hierop nam zij kluitjens aarde, rolde dezelve dén voor dén in de opening, krabde met de voorpoten even als de honden , en wierp het ftof achterwaards in het hol. Dezen arbeid herhaalde zij beurtlings , tot dat de kleine gang geheel gevuld was» Bij dit werk kroop zij eenige malen in het hol , mógelijk , zoo als ik giste , om de aarde neder te drukken, en dicht zamen te pakken. Ook vloog zij ddn- en andermaal op eenen nabijftaanden pijnboom, misfchieu om harst te halen, ten einde de aarde daar mede vast. te lijmen. Toen nu het gat gevuld was, en met de aarde gelijk gemaakt, zopdat men niets meer van eene opening zien kon, nam zij twee nabijliggende pijnboombladeren , en plaatfte die in den mond van - hare kleine onder.ïardfche gang , waarfchijnlijk om de plaats te tekenen. Ik bad dit diertjen gaarne langer waargenomen, indien ik niet gevreesd had te verdwalen , want ik had den postwagen reeds lang uit bet oog verloren. — De volgende bijzonderheid is niet minder aanmerkelijk. Zij betreft de Zeekreeft, die de Reiziger, uit berichten van de Visfchers en uit eigen waarnemingen, ep het eiland Wight, zeer naauwkeurig leerde kennen. Hij verhaalt van dezelve het volgende: ,, De Zeekreeft van de grootfte foort heeft. hare woning . op plaatzen daar van 20 tot 30 vademen water is- Zij liggen in verfcheiden (lammen bij elkander, ieder (lam'heeft zijne beftendige plaats om voedzel te zoeken , en de jongen uit te broeden, en heeft geene betrekking met zijnen nabuur. Men heeft dit naauwkeurig onderzogt, men heeft de fchaal van eene kreeft getekend, en haar twee of drie mijlen verre gebragt, en aldaar onder het zelfde gedacht geplaatst. Deze kreeft heeft den weg naar hare oude woning wedergevonden, en is naderhand door denzelfden Visfcher , die haar hadt weggebragt, wedergevangen. Verwonderlijk is het werk der Natuur, dat deze foort van groote kreeften het vermogen bezit, om hare poten en fcharen vrijwillig af te breken, en weg te werpen. — — De kreeften kunnen dat in alle houdingen doen, doch het gefehiedt gemaklijkst op de volgende wijze : men legt de kreeft op den rug, breekt de fchalen en kneust hst vleesch, aan het derde of vierde gewricht van den poot,  DERTIGJARIGE ZEEREIZEN» 22? poot, niet een fterke ijzeren tang. Zoodra de kreeft gewond is , begint zij te bloeden , en geeft blijken van lincrte, door den poot van de ééne zijde naar de andere te bewegen. Vervolgends houdt zij dien geheel ftil, irj eene rechte natuurlijke houding, zonder denzelven met een deel van zijn lijf of met andere pooten te raken. Hierop fpringt het beledigd deel, op dens, bij het tweede gewricht, hoorbaar van het lijf af: op dezelfde wijze als de hals van een glazen kolf affpringt, wanneer men het deel , waar aan men tc voren een gloeiënden ring gehouden heeft, met water nat maakt. Even eens breken zij de fcharen af, alleenlijk kan men dezen niet zoo 'gemaklijk vatten. — Die dit zelve niet gezien heeft, zou ligt op de gedachten konnen komen , dat de poot uit zijn gewricht of uit de pijp wordt getrokken, maar het is 'er geheel anders mede gelegen. Hij breekt in het weekfte deel van het gewricht af, en de rand der fchale van het lijf doet 'er niets toe. Om te onderzoeken, van welke werking de vermeerdering van fmert hier zijn zoude, werdt een klein gat in de 'fchaar gemaakt , en door het zelve een fcherp ijzer gefioken , ten einde de inwendige fpieren te kwetfen. Het gene wij vermoedden , gebeurde. De kreeft gaf blijken van groote fmert, en wierp de fchaar met groot geweld van zich. Zoodra de poot of fchaar afgebroken is, zet zich een foort van dril of gelei aan het overgebleven deel van het gewricht, het naast aan het lijf, 'welke als een blocdltillend middel, het bloeden aanllonds belet, zich allengs verhardt, en in een kleinen poot of fchaar verandert, welkè, met den tijd de behoorlijke grootte verkrijgt. Wij fielden nog eene proef in het werk, om te onderzoeken , waar toe deze gelei voor de kreeft dient. Toen zij alle de pooten verloren hadt, doorboorden wij twee of drie overgeblevene Hompen met een puntig ijzer en namen het gefrolde vocht of de gelei weg. Zij gaf hier op blijken van vermeerderde fmert; 'er volgde fterk bloeden, en het dier ftierf in de grootfte fmert. Men kan met reden belluiten, dat dit vermogen met wijze oogmerken aan de kreeft gegeven is, en dit blijkt als men den aart van deze dieren leert kennen De kreeften zijn zeer vechtachtig Zij vechten gedurig en dooden elkander met de fcharen. Zij vatten daar mede dc pooten van hare tegenpartijen, en het gene zij grijpen, houden zij lang vast, zoo dat zij van hun vijand P z nicÊ  2l8 verz. van stckk., eetr. de verk. en inwijding niet ontflagen worden , dan door een gedeelte van een poot achter te laten. De voornaamfte oorzaak, waarom dit gefehiedt, is het leven van de overwonnene te redden. Want als zij gekwetst zijn, zouden zij moeten dood bloeden, indien zij den poot niet konden afbreken" enz. Verzameling van Stukken , betrefende de verkiezing en inwijding van den Hoogwaarden Heere joannes jacobus van rhijn, tot Aartsbisfchop van de li. C. Keik van Utrecht. Te Utrecht, bij B. Schelling, 24 Bladz. In gr. Qitarto. Dc prijs is f : - 5 - : Gual the rus IU i c h a ë l van nieuwenhuisen, Aartsbisfchop van Utrecht, den 14 April 1797 overleden zijnde, is joannes jacobus van rhijn, door het R. C. Capittel van Utrecht tot deszelfs opvolger verkozen, en den 5 Julij deszelven jaars gewijd. Tegen deze verkiezing en wijding is een Brevet of Brief van den Paus p 1 u s VI. in 't licht gekomen, welke in 't Hollandsch vertaald , met den Laüjnfcben Tekst 'er nevens, te Amfteldam bij f. j. van tetroode gedrukt, en aan het Publiek in ettelijke Couranten medegedeeld is. In dit Brevet verwijt de Paus aan den nieuw verkozen Aartsbisfchop , en de genen, die hem aankleven, dat zij zich afzonderen van den vasten Steenrots, op welken de H. Stoel gevestigd is, en ongehoorzaamheid , ja doet hem , benevens den Bisfehop van Haarlem adrianus joannes broekman in den Ban, omdat van r h ij n , in zijnen Brief aan den Paus, bet voorgewende recht van het Roomfche Hof, om naar deszelfs welgevallen alles in de Kerk van Utrecht te kunnen befchikken, niet erkent, en, omdat hij de onfeilbaarheid van den Paus niet gelovende, (en wie kan, vragen de Opftellers van het Voorbericht voor deze Verzameling van Stukken , geen weetniet zijnde, eenvouwig genoeg wezen , om zulks in ernst te geloven i) niet verklaart, zonder uitzondering, aan te nemen alle de Bullen van den Paus , en wel voornaamlijk de befaamde Bul Unigenittis, die door zoo veele uitmuntende Catholijken zoo in Frankrijk, als elders, is verworpen geweest. Dit wordt ons in het gemelde Voorbericht gemeld , met eene korte adltruc'tie van het recht der Utrecht-  VAN J. J. VAN RHIJN, fbT AARTSMSfCHfP. 629 Utrechtfche Kerk , onder anderen erkend door SpaanJ'che Bisfchoppen in de maand November 1769. Op dit bericht volgen de Stukken zelve, in bet-Latijn, en Nederduitsch, zijnde N9. I. Een bewijsftuk der verkiezing van den zeer Eerw. Heer joannes jacobus van rhijn, Pastoor en Kanonnik van Utrecht, tot Aartsbisfchop der Roomsch-Catholijke Kerk van Utrecht. N°. II. Brief van het R. C. Capiitel van Utrecht aan den Paus pius VI, aan denzelven kennis gevende van het overlijden van den Aartsbisfchop van nieuwen* ij u 1 s e n en de verkiezing van van r h ij n in zijne piaats. N°. III. Bewijsftuk der Inwijding van den laatstgemelden tot Aartsbisfchop van Utrecht. N°. IV. Brief van dezen aan Paus pius VI. daarin van zijne Inwijding kennis gevende, zijne verkleefdheid aan het R. C. Geloof, en aan de Opperhoofdigheid des Opvolgers van den H. petrus belijdende, maar tevens gewagende, van het verfchil onder de Catholijken in dit Gemeenebcst , omtrent het recht van het Roomfche Hof, wat het beftuur hunner Kerken betreft. Hierop volgen drie Bijlagen , als eerst de Geloofsbelijdenis van den Aartsbisfchop van rhijn, volgends het voorfchrift door den Paus pius IV. op order van het Concilie van Trente bepaald; dewelke naar Rome aan pius VI. gezonden is. Op dit Stuk is Bladz. 19. een Aantekening geplaatst, aangaande den zin ,in welken genomen behoort te worden de erkentenisfe, dat ,,de Heilige, Catholijke , „ en Apostolifche Roomfche Kerk voor de moeder en ,, meesteresfe van alle Kerken te houden zij." De tweede Bijlage, is een Brief van gelukwenfching aan pius VI, bij gelegenheid zijner verheffing tot de Pausfelijke Waardigheid 1775. En eindelijk de Brief van den Paus pius VI. wegens de verkiezing en inwijding van den Aartsbisfchop van rhijn, waar van boven gefproken is. Deze Verzameling van Stukken is belangrijk niet alleen voor de Roomsch-Catholijke Ingezetenen in ons Vaderland, maar voor allen, ten einde de pogingen van het Roomfche Hof, om zijne eifchen op het gebied en de heerfchappij in de Kerk te handhaven, en de woelingen, daar over, onder de Roomsch Catholijken plaats hebbende, door echte bewijsltukken te leeren kennen. P 3 Pre-  93© VREDELIEVENDE GEDAOTEN Vredelievende Cedagten over '/ verkiezen van een Bisfchop; waar in voornamelijk wordt aangetoond, dat menig Katholijk, zoo geestelijk als leek, van 't verëenigd Nederland, in zijne dier baar ft e Kerk- r egt en, bij den aanvang dezer Eeuwe, zwaar verkort is. Te Utrecht, bij B. Schelling, 1798. 404 Bladz. In OElavo. De prijs is f : - 16 - : Een vrij goed gefchreven werkjen van eenen ongenoemden, doch, die zich bij het flot in eene aanfpraalc pan de inlandfche Gcestlijkheid hun Medepriester noemt; eene Bijdrage tot de Kerkgefchiedenis der Roomsen-Katholijke Ingezetenen van ons Vaderland, niet alleen gefchikt, om van dezen gelezen te worden,maar ook dienftig voor Protestanten, die begeerig zijn , den aart en gelteldheid der Roomsch-Katholijke gezindte, bijzonder in ons Vaderland, en de woelingen en verdeeldheden onder dezelve, als ook de heerschzucht van het Hof van Rome, nader te leeren kennen. ,, Zedert een' geruimen tijd," na dat de Hervorming hier te land was ingevoerd, ?, heeft Rome hier te land fommige perfonen wel tot Bisfchoppen laten inwijden, doch, alleen op den voet van Pauslijke Stedehouders, die hun ambt Hechts in commisfie waarnemen, en ook niet langer dan het den Paus of zijne ambtenaaren behagen zal. (Bladz. 6.) In Maart van het jaar 1795 is 'er op naam van dc R. C. Geestelijkheid van Holland verzoek gedaan aan' de Provifiöneele Reprefentauten van Holland, om een'inboorling tot Bisfchop temogen verkiezen : 'er hoofdzaaklijk bijvoegende , dat zekere gefchiilen, in 't begin dezer Eeuwe. ontftaan, oorzaak geweest waren , dat de Geestelijkheid van de hulp eens Bisfchops toen verltoken werdt , daar de Janfenisten de Bisfchoplijke waardigheid behouden hadden. In dit verzoek komen drie hoofdzaken voor: 1) De begeerte, om een' geboren Nederlander tot Bisfchop te hebben. 2) De "begeerte om hem te verkiezen; en 3) komen hierin aanmerking de gefchillen, die in 'c begin dezer eeuwe zoo veelen onzer Katholijke Medeburgers van iiet Bisfchoplijk beftuur en hulpe ontbloot hebben. Dit heeft den ongéiioemden Schrijver van dit Stukjen opgewekt, om ©Ver deze drie punten eenige gedachten, ter verlichting on-  OVER 'T VERKIEZEN VAN EEN BISSCHOP. 231 «nzer Medeburgeren, voor te ftellen,het welk hij in drie Hoofddeelen doet. Het eerfte Hoofdftuk toont aan , dat de begeerte, orn een Bisfchoppelijk beduur binnen 's Lands te hebben, gegrond is, en dat dc Katholijken recht hebben , om een eigen Bisfchop, en niet Hechts een Stedehouder van den Paus, aan 't hoofd te hebben. Het tweede Hoofdftuk, bandelende over het verkiezen van eenen Bisfchop, wijst aan, hoe nodig het zij, dat een Bisfchop binnen 's Lands verkozen worde, cn wel door de Leden van het Bisdom zeiven. Het derde Hoofdftuk is het belangrijkfte, en handelt over de gefchillen, die in 't begin dezer Eeuwe ontltaau zijn, en waardoor eene menigte Katholijken zoo Geestelijken als Leken het Bisfchoppelijk beftuur hier te Lande verloren hebben. ,, Te weten, in het Jaar 1702, zijn 'er hooge gefchillen gerezen over het Kerkbeftuur tusfchen de oude Hollandfchë Geestelijkheid en eenige uitlandfche Priesters, voornaamlijk de Jefuïten. Deze laatften onderlteund door fommigen van 's Paufen Ambtenaren, beweerden, dat het aloude Kerkbelluur der Katholijken niet meer beftondt, maar met de Reformatie hier te lande was te niet gegaan: dat dezulke van de Hollandfche Geestelijkheid, die voorgaven, opvolgers te zijn van de oude= Kerkbeltuurers, en dezelfde magt en gezag .te bezitten, als hunne Voorzaten, zich bedrogen, dat alle Regt van Kerkbeftuur na buiten 's Lands, in 's Puusfen handen was overgegaan, dat men genoegen moest nemen met de fchikkingen, die Rome omtrent ons Kerkwezen vermeenen zou te moeten nemen: daar heen wilden het de Jefuïten ftuuren. — De Hollandfche Geestelijkheid, verbaasd over zulke taal, hield hooglijk ftaande , dat het aloude Kerkbeftuur wel degelijk na de Reformatie was in (tand gebleven, dat de oude Kerkbeltuurers altijd opvolgers gehad hadden, en nog tegenwoordig hadden, dat die opvolgers de dierbare Rcditen cn wettige Vrijheid der Katholijken, die'zij bij 't aanvaarden hunner posten bezworen hadden te bewaren, niet lafhartig aan' anderen mogten afftaan, dat zij dit bij de Nakomelingfchap niet zouden kunnen verandwoorden; dat zij echter hoe zeer overtuigd van de deugdzaamheid hunner zaak, om vredes wille, die gantfche zaak aan de uitfpraak van onpartijdige perfonen wilden Hellen, met belofte, dut zij 'er k P 4 -zich  932 vrede)-. ced. over't verk. van een bisschop. zich aan zouden onderwerpen. Doch de Jefuïten noch 's Pausfen Ambtenaren,wilden dien weg niet in, zij riepen liever alle middelen van dwang en geweld te hulpe, om elk een, ware het mooglijk, door fchrik ter neder te flaan, en dus hun oogmerk meester te worden. Zij begonnen dan tegen de oude Hollandfche Kerkbeduurers de trompet van fcheuringe bij een goed aantal Gemeentens, die zij hier te lande beftuurden, geweldig te .blaazen. Andere Geestelijken en Leckcn, verfchrikt door de dwangmiddelen, die men gebruikte, werden kleinmoedig, en gaven zich over. En zoo is het gebeurd, dat veele'Katholijken, zoo Geestelijken als Leeken, hier te lande het Bisfchoppelijk beduur verloren bebben, terwijl de zoogenaamde Janfenisten in die dagen, en vervolgends, liever alle geweld cn onderdrukking hebben willen afwachten, dan het aloude en vrije Kerkbeftuur der Katholijken ongehoord lafhartig af te daan." , , •Dit hoofdzaaklijk bericht Bladz. 19 — 22. wordt vervolgends in eenige onderdeden van dit derde Hootdltuk op eene Gefchiedkundige wijze uitgebreid. De eerde. «. van gemelde Hoofdduk toont dus aan: welk Kerk-** "beduur de Katholijken dezes lands van 't begin af tot na de Reformatie gehad hebben. §. II. Het oude Kerkbeduur is na de Reformatie altijd in ftand gebleven. §. III. De Jefuïten voornaamlijk werken 't aloude Kerkbeduur altijd tegen, en willen het bij den aanvang dezer Eeuwe dormenderhand overweldigen. Dit doen zij eerst onder den Hoogw. sasboldus §. IV. Hoe de Jefuïten onder den Aartsbisfchop rovenius het ouoe Kerkbeduur der Katholijken hebben tegengewerkt. $. V. Hoe de Monniken en vooral de Jefuiten zich hier te lande gedragen hebben onder 't Kerkbeduur van den Aartsbisfchop de la torre, §. VI. Hoe de Jeluiten zich gedragen hebben, onder 't Kerkbeftuur van den Bisfchop neerkassel. §. VII. Hoe de Monniken en vooral de Jefuïten zich omtrend de Hollandfche Kerk gedragen hebben, zedert den dood van den Hoogw. neerkassel tot aan dc inwijding van den Heere petrus kodde tot Aartsbisfchop der Hollandfche Kerk. §, Vlij. Hoe de Monniken, en naamlijk de Jefuïten, zich gedragen hebben onder t Kerkbeftuur van den Aartsbisfchop petrus kodde. §. B. Hoe * Kaptals * ™>  AANSP. DER ZEVEN R. C. PASTOORS VAN HAARLEM. 233 zedert de opfchortingdes Aartsbisfchops, door de Monniken, en voornamelijk door de Jefuïten zijn behandeld geworden. §. X. vervat den geheelen inhoud van het Werkjen in eene korte flotfomme faam ge vat, en §. XI. het befluit van hetzelve met eene Aanfpraak aan de Gees-telijkheid van 't Verëenigd Nederland en van de naburige landen, die van ouds tot de Utrechtfche Moederkerke behooren. Alle deze Stukken worden in eene geleidelijke orde behandeld, en de intrigues der JeSuïten, Monniken, eri van het Roomfche Hof in het hellerst daglicht geplaatst. Over.het geheel ziet men uit hetzelve, dat het met de zoo hoog verheven éénheid'm de Roomfche Kerk niet zoo fraai gefteld is, als men van derzelver Priesters vaalt hoort beweeren, te meer, omdat men niet alleen, bij deze verfchillen, zich bepaalde tot het Kerkbeftuur alken, maar ook befchuldigingen van dwalingen en ketterij in de leere te berde zijn gebracht. Aanfpraak der zeven R. C. Pastoors van Haarlem, door welke zij, als de eenigfte Opzieners over, en Beftierers van de belangens hunner respecTtve Gemeentens, aan dezelve op den 3 Maart 1799. kennis gegeven hebben van hun gehouden gedrag ter afdoeninge van de zaak der voormaals Publieke Kerken. Te Haarlem , bij T. van Walrée en Comp. 1799. 16 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 3 - : Op eene alszins deftige, gepaste, overtuigende wijze, in eenen bondigen ftijl en zuivere taal, leggen de zeven R. C. Pastoors te Haarlem in deze Aanfpraak aan hunne respective Gemeenten de gewigtigc redenen open, waarom zij, omtrent de voorheen Publieke Kerken dier Stad verklaard hebben, dat, al werdt ook ééne derzelve hun aangeboden , zij die niet zouden aanvaarden , ja ook volkomen afftand doen van hun aandeel in de penningen, welke van den verkoop der voorheen Publieke Kerken zouden komen. Deze Aanfpraak ademt zoo veel zachtmoedigheid , verdraagzaamheid , dankbaarheid , en Christelijke liefde en vrede, dat zij waardig is van elk, maar bijzonder van alle Roomsch-Catholijken in ons Vaderland gelezen te worden, welk V 5 Chris-  2-5!- j.V. D. w.'jcx , NAVJLG. N0P3YS LOF D'.r z>t:i2rO Christen zou niet met de bede inftemmen , met welke de gemelde Pastoors deze Aanfpraak belluiten? „ Wij fmeeken den God van Vrede, eensgezindheid en heilige liefde, dat hij den geest van rust , vrede, éénsgezindheid ongeveinsde Christelijke liefde in aller harten ftorte en bewaare, opdat gij als waare leerlingen van den liefderijken jesus eens deel moogt genieten in dat gelukzalig rijk, het welk de genen alleen toebereid is, die zijne hemelfche liefde ten einde toe ongefchonden in hunne harten bewaren, Amen." Navolging nopens Lof der Zotheid, door j. van der. wij c k. Te Grové, hij A. van Dieren ,1798. aj Bladz, In O&avo. De prijs is f : - 6 - : \17ij kondigen dit lomp, verward, tegen God , en vv jesus lasterend, en alle goede zeden en banden van Maatfchappij losrukkende , zamenweefzel van zotheden, alleenlijk aan, om onze Lezers te waarfchuwen, dat zij hun geld niet aan een vod belleden, in het welk geen (tij 1, taal, orde, zamenhang, ja geen gezond verftand, gevonden wordt, alfchoon de Schrijver verwaand genoeg is, zich met den grooten erasmus te willen meten. Wij willen van de grove onkunde , welke, om één (laaltjen te melden, domitianus tot eenen opvolger maakt van den grooten antonijn , gelijk de Schrijver hem noemt, niet eens gewagen. Verdient een gefchrift niet van al wat mensch heet, met verachting nedergefmeten te worden, waarïn wij woorden lezen, gelijk de volgende? „Wanneer wij zien ,, in t kort, gaat ons niets in jammer en dolheid te „ hoven , hoe nader wij komen hij 't gediert, hoe ge,, lukkiger wij zijn." Indien de Schrijver zich onder die ons cn wij mederekent, welken niets in dolheid te boven gaat, wie, die niet geheel zinloos is , zal zich dan verwaardigen , zijn gefchrijf te lezen ? Wij: beklagen zulke Drukkers en Uitgevers, die, op de hoop van een klein broodjen , zulke wangeboorten helpen in de wereld brengen; terwijl zij bij alle weidenkenden onder hunne Mede-Boekhandelaren, en bij alle deugdzamen onder her. fchrijvend en lezend Publiek, door het drukken van zulke fchandftukken, hun Crediet verliezen, en dus zich, op den duur, wezenlijk nadeel berokkenen.  A 'ND WOORDEN, ENZ. 235 Andwoorden op de Rekenkundige Vragen van r. aeneae, voorkomende in deszelfs Rekenboek voor de Nederlandfche Jeugd. Uitgegeven door de Maatfchappij: Tot nut van 't Algemeen. Te Leijden, Deventer, en Utrecht, bij D. du Mortier en Zoon, J. H. de Lange, en G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. 44 Bladz. Ln Octavo. De prijs is f : - 3 - : T"\e Tijtel van dit Boekjen geeft genoegzaam te kennen, Y-* waar in deszelfs inhoud beftaat; zoo dat wij niet nodig hebben, daar over in 't breede te fpreken. Volgends het Voorbericht heeft de Maatfchappij: Zo* nut van 't Algemeen, als willende zoo veel mogelijk medewerken ter bevordering van het onderwijs op de Schooien, de Andwoorden, op alle de Rekenkundige Vragen van den Burger h. aeneae, met genoegen ontvangen van den Burger philip jacob leer, Schoolhouder te Rotterdam, die dezelven, na berekening dier Vraagftukken, heeft opgemaakt. Het lust ons niet te onderzoeken, of alle die Andwoorden juist getroffen zijn, en dus kunnen wij van de waarde of onwaarde van dit Boekjen weinig zeggen. Beter echter, en meer voldoende aan-het oogmerk, zou het, onzes inziens, geweest zijn, als de Burger aeneae zelf die Andwoorden-in zijn Rekenboek bij ieder Vraagftuk gevoegd hadt , en niet voor een' anderen hadt overgelaten, om dat gebrek door een bijzonder Boekjen, zoo veel mogelijk, te heritellen. A description of a fet of prints of ancient and Roman Historij; contained in a.fet of eap.j Lesjons. Bij Mrs. trimme r. Dat is: Befchrijving van eenige fchetfen der oude en Romeinfche Historie; -in eene aanëenfchakeling van gemakli',kc les^ fen vervat. Door Mrs. trimmer. Te Leijden, bij D. du Saar, 1798. 236' Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 16 - : De Voorrede van dit Boekjen getuigt, dat hetzelve voor jonge kinderen gefchreven is, en dat het wei- ni-  330* TRIMMER, A DESCKIPTI0N. P. SAZ3RAC, TIJMES. nige, 't welk deze fcliets der algemeene Historie bevat, geleerd kan worden door kinderen, alvorens zij bekwaam zijn te begrijpen, hoe jaaren tot eeuwen opklimmen; weshalven de Schrijver raadzaam geoordeeld heeft, de Chronologifche dagtekeningen weg te laten, vermids dezelve, zijns inziens, tot niets anders llrekken, dan om bet geheugen te bezwaren, zonder dat eenige onmiddelijke bevordering daar uit voordvloeije. Een zoodanig Werkjen, als dit, in 't midden van ons Vaderland in druk gegeven , en wel in de Engelfche taal, eene taal die, buiten den Koophandel, op verre na nog geen zoo gangbare munt in ons Vaderland is, dat onze jonge kinderen tot de oefening derzelve opgeleid worden, is in onze oogen een allervreemdst verfchijnfel; terwijl wij, het Chronologifche als een esfentiëel gedeelte der Historie befchouwende, deze fchetzen niet hooger kunnen waardeeren, dan als bloote vcrtelfeltjens, die, fchoon zij al eenigen oogenbliklijken indruk mogten maken, echter op verre na niet toereikende zijn, om kinderen , van de Historiekunde een gepast denkbeeld te verfchaffen. De ftofTe in dit boekjen vervat is te zeer bekend, en behelst niets nieuws, dat niet reeds door anderen breedvoeriger, en in eenen beteren famenhang , befchrevert is ; weshalven wij het overtollig achten, den Lezer iet tot eene proeve uit hetzelve mede te deelen. Thémes fur toutes fortes de fujets, tant familiers que recrèat'ifs & inflruStifs, a fufage de la Jeunesje qu'on inftruit clans les Ecoles Franpoifes. Dat is: Tl/emata ever allerhande, zoo gemeenzame als verlustigende en leerzame, onderwerpen, ten gebruike der Jeugd die in de Franfche Schooien onderwezen wordt. Door p. sazerac. 'Fe Amjieldam, bij J. R. Poster, 1798. 118 Bladz. In OStavo. De prijs is f : - 8 - : De Burger S., die zich laat voorftaan, dat dit Boekjen het eenigfte in zijne foort is, heeft hetzelve in drie onderfcheidene Hoofdfhikken afgedeeld. Het eerfte bevat de volltrekt noodzaaklijke grondbeginfelen der Franfche Spraakkunst; het tweede eene verzameling van Fr au-  S. C. WAGENER, SPOOREBIjëN. =37 Franfche Themata, om in 't Nederduitsch over te zetten ; cu het derde eenige Nederduiti'che Themata , om in 't Fransch vertaald te worden. In alle deze Themata is het gemeenzame het verlustigende en leerzame naar behooren in 't oog gehouden; dan eene geregelde orde en famenhang hebben wij 'er te vergeefsch in gezocht: ook hebben wij met weerzin ontdekt, dat door de menigvuldige druk--en fpelfouten, voornaamliik in 't Fransch gedeelte van dit Boekjen, en de inlasfching van Franfche Verfen uit de Werken van den beroemden Dichter boileau, welke in een Leerboekjen voor de Jeugd zeer te onpas behoren befchouwd te worden, dit Boekjen een voornaam gedeelte van desr zelfs bruikbaarheid voor de Schooien verliest; terwijl het eerfte gedeelte, dat geheel in 't Fransch is famengefteld, wel hadt mogen voorbijgegaan worden, alzoo hetzelve in alle boekeu, die over de Franfche Spraakkunst handelen, en welke tot het leeren der Franfche taaie niet ontbeerd kunnen worden, vollediger te vinden is. Spookerijën. Korte vertellingen uit het rijk der waarheid. Door s. c. wagener. Met Plaat en. Te Amjieldam, bij W. Holtrop, 1798. 187 Bladz. In 12". De prijs is f i - 5 "- ; Onder de nuttige Volksboekjens, die vooral in handen van het algemeen behoorden te zijn, Hellen wij ook dit Boekjen. — Over 't algemeen heerscht de vooringenomenheid voor waarzeggerij, fpookerijen, enz. meer onder 't gemeene Volk in Duitschland, dan in Holland. Een verblijf van eenige jaaren in Duitschland heeft den Recenfent dit bij ondervinding geleerd. Met dat al kan diergelijk boekjen ook bij ons geen kwaad. De vraag van de Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen voor 1799 opgegeven over dit onderwerp geeft genoegzaam te kennen, dat alle vooröordeelen omtrend dit ftuk nog niet overwonnen zijn. — In negentien verhalen poogt dan de Schrijver aan te toonen , dat diergelijke verfchijnfelen of alleen aan onze eigen verbeelding, — of ook aan een bloot geval, of ook aan booze menfchen, moeten worden toegefchreven. — Alle deze verhalen komen tot dat einde vrij wel ter Chede, hoewel het dejie m.esi:r bet andec minder, tot dat oog?  238 a. will, mijne cenuegens en rampen. oogmerk dienstbaar is. — Meer dienstbaar aan het wezenlijk oogmerk zou dit Boekjen ftrek'keii, ware het niet, door de bijgevoegde Plaatjens, wat koitbaar voor den gemeenen man. In een meer befchaafden kring zal dit vooroordeel minder behoeven te worden tegengegaan. Intusfchen bevelen wij dit Boekjen aan allen aan, die 'er werk van maken, om nuttige Boeken onder den ge neenen man te verfpreiden. Hetzelve is in het lezen zeer uitlokkende, en doet overtuigend zien de dwaasheid van het vooroordeel en bijgeloof. — Tot een ftaaltjeu uit hetzelve ontbreekt ons de ruimte. Mijne Genoegens en Rampen als jonge Dochter en Echtgenote. Een Gefchenk aan alle mijne Zusters, die in de eer Hen mét mij willen deelen en de. laatlhn wenfchen te verwijden. Dour am al ia will. Uit het Hoogduitsch. Te Leijden , hij L. Her dingh, 1798 262 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1-16 : Dr.it de verdichte Verhalen, bij den naam van Romans beken-", onder de behoeften van het lezende Publiek moeten gernngfchikt worden, gaat ons dikmaals etn kille fchrift door de leden, wanneer wij foortgelijk een Gefchrift vinden aangekondigd; niet, omdat wij van dusdanige Opftellen vijanden zijn, of dezelve, zonder onderfcheid afkeuren; maar, uit hoofde der Zedelijke verwoestingen. welke veele derzelven hebben aangericht in het hart van jonae lieden van beiderlei fexe, veele onder de weiken den doodlijken giftbeker, naar gelange hij eene ffibedige werki: g doet, dikmaals te gretiger binnen zwelgen. Evenredig aan de gemelde fmartlijke aandoening , is, daarom, onze blijdfehap, wanneer ons iet van beteren (letripel in handen valt. Dan vv'èn. fcHeo wij, in ons hart, der Vaderlandfche Jeugd geluk, omdat zij eenige unren, indien niet tot wezenlijk nut, immers onfchuldig, aangenaam kan bededen. Op de lijst dezer onfchuldige asnr gename Romans verdient liet thands afgegeven levensverhaal te worden aangefchreven. Niets hebben wij in hetzelve ontmoet, 't geen kuifche ooren kwetst, of der onzedelijkheid begunftigt; maar, veeleer , - eele 'choone aanmerkingen, welke door de daar bij belanghebbenden, met vruch; kunnen" bew, rkflelligd worden*. Langwiiligheid is. dikmaals, een kaïaktertrek ner Utiitfche Ro» mars;ook dit gebrek ontmoet men in het gefchrift van lufvrouw will niet. De ftijl is. veelal, deftig en befchaafd, en 't geen nïet altijd het ge'-al is van de overbron^inge van Duitfche voordbrengzels, de Vertaling is vrij gelukkig uitgevallen. In één woord, met gerustheid durven wij dit Boek de zulken aanprijzen, die, van gewigtiger bezighe 'en,in minder infpanninge vorderende lecture, een uurtjen verpozens zoeken.Wij twijfelen niet of veelen zullen met verlangen te gemoet zien de vervulling der belofte van Meiufvrouwe amalia, inhoudende de aankondiain^ van haar voornemen om op het tegenwoordige, nog een ander Boekjen, Mijne geneugten en mijn lijden als Gade cn Moeder getiteld , te laten volgen. Ge-  M. WESTERMAN, GETROUW TOT IN DE DOOD. 239 Getrouw tot in den Dood. BI j/}el. Door m. we ster man, In den Haage , bij J. C. Leeuwefleiiii. Behalven een kort F orbericht. 55 Bladz. In O&avo. De prijs is f:. 6 • : Deze deftige Tijtel, welke ons een Treuripsl van den hoog. ften rang fehijnt aan te kondigen , is een zeer middenmatig Biijfpel , welks inhoud hocfdzaaküjk hierop neerkomt: rammel een oud rijkgevaren Zee-Kapitein heeft een jonge Nicht bij hem wonen, d,e vermeent Weduwe te zijn, en haren afwezigen Man,welke om een tweegevecht hadt moeten vluchten, beloofd hadde niet weder een tweede Huwelijk ra;; te gaan, ingevalle hij vtfór haar mogt komen te overlijden. Daar zij nu alle de goederen van haren Oom moest erven, dringt deze haar fterk aan om een' zijner vrienden genaamd ros en berg tfcïi Huwelijk te nemen, ten einde dien man gelukkig te maken en hem erfgenamen te bezorgen. Deze r osenberg hadt eene rijke nalatenfchap te wachten, doch die werdt hem betwist door een Neef, die het gerucht verfpreid hadde, dat hij overleden was, en zich dezelve dus toegeëigend hadt. Deze Neef is juist de gene, welke aan sophia (dus is de naam der gewaande Weduwe,") de tijding van haar mans dood gebragt hadde, en eifgenaam eener rijke nalatenfchap geworden zijnde, zich als haren minnaar aanbiedt. Inmiddels treft rosen berg in h;:t huis van rammel dezen Medeminnaar toevallig aan : terwijl hij zich onder de tafel verborgen hadt o;n rosenbergs gezicht, wijl deze juist dc parfoon was, wiens erfenis hij zich door valfche berichten eigen gemaakt hadde, te ontwijken, hier door woidt de knoop des fpels ontbonden en men ontdekt, dat rosenberg de man van sophia is, om wiens verdich; overlijden zij, tot dus verre, in een kwijnenden ftaat geleefd hadde. — — De Autheur van dit Stukjen zegt in zijn Voorbericht, dat hij het voornnraenlijk vervaardigd hebbe, om het gebrek aan goede Na-Stukjens te verminderen, en be« klaagt zich, dat nog een ander Siukjen van zijn maakzel. betijteld Wat doet het Lot niet ! bij de Direftie van den AmfteldamfL'hen Schouwburg in geene aanmerking komt , fchoon het door den troep van den verdienftelijken Autheur bingleij op verfcheidene plaatzen ten Toneel; gevoerd en met goedkeuring ontfangen is geweest. — In hoé ver deze klagt gegrond zij , kunnen wij niet beflisfen, alleen komt het ons voor, d"t het voor ons liggend Toneelfpel niet ongefchikt als een bevallig Na - Stukjen zou kunnen gebezigd worden Men kan naar ou- ze gedachten , het zelve echter niet hooger dan als zoodanig waardeeren. Het karakter van rammel is wel uitgevoerd en zijne Zee-termen, alhoewel al te menigvuldig, echter niet gedwongen aangebragt. — Zijn knecht jacod, komt ons voor fen navolging te zijn van den onnozelen pieter in het Toneelfpel Mevfchenhaat en Berouw niet te min kunnen zijn nr.iVe trekken welligt fommige nanfehouvvers veriankea. —- De overige  "40 J. F. JÖNCr.R , DE SCHAKINO. rige karakters betekenen weinig, en liet geval min die waarfcbl'iïlijkheid , welke deszelfs inhoud belangrijk maken kan; ook is *er weinig Zedeleer in. Met dat ai, verd.en't de geestige Schrijver alle aanmoediging, en zijn werk doet ons op betere voordbrengzels hopen, daar het ons uit zijn Voorbericht toefehijnt, dat hij zelve deze zijne eerttelingen in dit in de daad nuttige vak, nog als tuiddenmatig befthouwt. — Wij hopen van harten, dat zijne toenemende oefening ons Nationaal Toneel, nog eens met Nationale voordbrengzelen van zijn' geest, verrijken moge ! De Schaking, BlijTpel. In drie Bedrijven. Uit het lloogduitsch van j. f. jünger. Te - Amdeldam , bij L. van Hulst en Zoon, 1708. na Blalz. In OSavo. Dep, ijs is ft • 12 - : De inhoud van dit Stuk'ea is niet zeer belangrijk. De lieer van sachau befternt ziine dochter, h enk iet te, ttn Vrouwe van eenen Baron van rosendaal, dien hij eens toevallig, doch zijne dochter nooit, ontmoet hadt. — Deze is een man van omtrent veeitig jaaren, van een los karakter, en die gekomen is met oogmerk, om het meisjen te zien, bevalt zij hem, haar te nemen, en anders te vertrekken. — Zoo zeer de Vader met dit huwelijk ingenomen was, zoo zeer was hetzelve h6nriette tegen de borst, uit hoofde van hare genegenheid voor bucheniiain, — die, bij het gevaar van haar te zuilen verliezen, haar weet over te halen tot eene heimlijke vlucht. Terwijl hij met het beramen van de nodige maatregelen hier toe bezig is, ontmoet hij zijnen Vr.end rosendaal, zonder te weten, dat deze de beltemde Echtgenoot is, hij openbaart hem zijn ontwerp, om het meisjen te fchaken, en deze, zonder te weten, dat zij het bedoelde voorwerp ware, biedt zich aan, om hem daarin de behulpzame hand te bieden: hij doet dit daadlijk; doch de aanflag mislukt, de Heer van sachau ontdekt de vlucht, zoekt zijne dochter op,meent haar gevonden te hebben , doch te onrecht; door een zonderlinge zamenloop van omllandigheden, komt zij en buchenhain iu haar Vadershuis, — waar het geheele raadzel ontknoopt, en deze beide aan elkander verloofd worden, terwijl rosendaal, bij zijne aankomst, reeds met de Nicht van den Heer van sachau in kennis geraakt, aan dezelve wordt verbonden. Onder de karakters, welke in dit Stuk voorkomen, is dat van de Nicht van sachau, wilhelmina, zeker het fraaist. Dit karakter munt uit door geestigheid, en blijft zich zelf, door het geheele Stuk, zeer gelijk. — De verrasfende ontknoping van het bijzondere, daar de Baron van rosendaal zich aanboodt, om ziinen Vriend te helpen in het fchaken van zijne eigene bruid, is zeker niet onaartig; — doch voor het overige heeft dit Stuk zeer weinig uitlokkends, en bevat niets leerrijks. $  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Christlijk Handboek, ter bevordering van waare Godzaligheid* door hendrik sander, Profesfor aan di Illuftre Schoole te Carlsruhe, en Honorair Lid van het Genootfchap der Natuurönderzoekeren te Berlijn. Naar den vijfden Druk, uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte Stukjen. Te Amfteldam, bij j. van der Hei), 1798. 154 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 5 : Zij, die, in de overtuiging des verftands, aangaande de pügtniatigheid en de nuttigheid van het Gebed, eenen leiddraad verlangen van gepaste bewoordingen, irt hunne zielsverheffing tot het Grootmagtig Opperwezen, in onderfcheidene ftanden , plaatzingen en lotgevallen; zij, die, bij de algemeene kennis, welke zij van de voortrefiijkheid van jesus, ten aanzien van deszelfs karakter en gedragingen , bezitten , meer ontwikkelde , meer , opgeklaarde denkbeelden verlangen ; zij, die , in deze dagen der losbandigheid en der onvcrfchilligheid , naar verfterking in den Godsdienst vragen, door het opmerken van het zwakke en redenloze, 't welk veelen, onder fchijn van betweterfchap, tegen denzelven aanvoeren: alle dezen zullen, met vrugt, zich kunnen bedienen van dit Handboek van denGodvruchtigen Hoogleeriiar sander, door de vroeger vertaalde Werken, Over het groote en het fchoone in de Natuur , en Over de Voorzienigheid, bij onze Landgenoten met lof bekend. Hartsverbetering, intusfchen , meer dan verftandsverlichting, is 's Mans hoofdbedoeling. Daar toe dienen de Gebeden en Aanfpraken tot God, en voords het uitgewerkt en wel getroffen Karakter van jesus christus. Eenen geest van Godsvrucht en goedwilligheid ademen de Gebeden ; het volgende kan daar van ter proeve dienen: „ Gij acht mijne tranen hoog , en zijt niet gelijk de ,, menfchen, die in hun geluk het ongeluk van' anderen „ vergeten. " „ Zoo veele Vaders en Moeders drukt de kommer'. ,, Ach! dewijl zij uw beeld dragen, ook gelijk zij opvoeders en verzorgers van anderen zijn, zoo laat hen, ,, in lijden niet bezwijken." ,, Wanneer de flaven der boosheid braave menfeheh ,, befpqthjk maken en kwellen , dan denke ik aan de ,, menigte onbekende Godvruchtigen , wier hart met alle even gelijk geftemde zielen, verbonden is, en alwieuwe vad.bijbl.ih. deej..nq.6. Q ien  2^2 H. SANDER „ len in zijn broederlijk Gebed influit. De planten, wel,, ke tot fpijze dienen , komen in alle gronden voord, ,, en overal breekt de bloefem der Godvruchtige ge- waarwordingen, van den daauw des Hemels bevoch- tigd, door." „ Gij zijt die God , wien het weldoen een lust is; „ gij kent de darren allen bij hare namen, alle menfclu-n „ zijn altijd in uwe gedachten. Erinner ons daar- „ aan, wanneer onze zorgenvolle harten met angst en kommer worflelen, en de last der Aarde ons zwaar „ valt. Gewen ons flechts, met u te fpreken, zoo dik- wijls het leven ons onrustig, en de dood ons bang maakt!" Eene verzuchting tot den Verlosfer luidt aldus: „ 6 „ Gij, die gij ook zelve de bitterheid des doods gefmaakt „ hebt, onderfteurf alsdan den broozen mensch, wan„ neer ik behalven den zwakken adem des levens niets „ meer overig hebbe. Gij die ook tot uwen Vader ge„ beden , en moed en verfterking van hem ontvangen ,, hebt, toen gij tusfchen Hemel en Aarde verfmachttet, „ toon mij, wanneer de dood nabij mij is , van verre „ de Heerlijkheid, tot welke ik geroepen ben, ftil het „ geweten, regel gij zelve mijne wenfchen, vergeef het ,, de fidderende zwakheid van de menschlijke natuur, „ wanneer zij zich verheft, geef mij dan van uwe gc„ trouwheid levendige ondervinding, verwijder het mis- trouwen en de verfchrikking, verzacht mijne fmarten 3, naar uwen wil, bewaar mij bij het gebruik van mijn „ verftand, en laat mij ter eere van uwen Godsdienst „ ook ftervende iet bijdragen, ontferm u over hen, dié „ om mijn dood bedroefd zijn , overdek gij het ftof „ uwer Christenen , wanneer ik ook onder hun ligge , „ met uwe vleugelen, en ftel mij, van zonden en gc„ breken bevrijd, uwen Vader voor. " „ God! indien ik nog verre van de haven ben, zoo ,, geef mij flechts ftandvastigheid en goeden moed; „ geef mij eene hartlijke, tedere, getrouwe ziel, welke „ zich met mijne ziele op het naauwst verëenige , en mij in lijden onderfteune , tot dat alles overwon„ nen is." Wat het Karakter van jesus christus aangaat, de Godvruchtige sander heeft hetzelve in een oogpunt geplaatst , uit welk het zich in het klaarfte licht vertoont, om ons te doen opmerken de bijzonderheden, ■ • >; * • ■ im*M. - in  christlijk handboek. &43 ifl welke het ons tot een voorbeeld ter navolginge kan dienen, en tevens , boe wijd en breed zijne , dus genoemde, navolgers, zeer dikmaals, daar van verfchillen. Overnemenswa'ardig is de i'choone aanmerking van den kundigen Vertaler, in zijn Voorbericht. „ Men vergun„ ne mij (dus fchrijft hij) hier nog aan te merken, dat sander in het tweede gedeelte van dit Christlijk Handboek , over het leven en karakter van jesus „ christus, juist zulk een ftandpunt ter befchou,, winge heeft uitgekozen, dat hem het krachtigst mid„ del aan de hand'geeft, om ons te leeren, hoedanig wfr „ behooren te zijn, en te doen gevoelen, hoedanig ,, wij zijn, door ons leven en karakter tegen dat van „ den aanhiddelijken Ferlosfef te vergelijken. — Daar „ ftaat ifesus Christus (zoo vervolgt hij) als de „ grootfte, de Godvruchtigfte, de volmaakt heilige, iu „ alle zijne betrekkingen, in alle zijne handelingen om„ trent God en menfchen; .— en wij, wij arme zon„ daren ! daan met alle onze gebreken tegen over Hem ! „ Wij fchamenons, zoo dikwijls wij Hem aanzien, in „ zijn bidden , werken en lijden , in zijne onderwer„ ping, Godvrucht en heiligheid, in zijne verkeering, „ vriendfehap en algemeene menschlievendheid ; en wij „ gevoelen onze nietigheid, onwaardigheid, zonden en „ ftraffchuldigheid! Dit alles gevoelen wij levendig en „ met ontroerende overtuiging, zoo dikwijls wij of ge„ heel of Hechts gedeeltelijk bij deze vergelijking be„ daard ftilftaan —- of met een half gefloten , half „ afgewend oog den volmaakten Heiland befchouwen. ,, — Daar ftaat jesus christus voor onze „ hier ftaan wij voor zijne — tot m het diepst van „ ons hart ziende — oogen! Wie kan hier trotsch blij„ ven? — In waarheid: bijaldien ons nog iet verbete„ ren 'kan, dan moet het deze plaatzing , deze tegen„ overflelling zijn! " In eene aandagtige lezing van sanders Handboek zal men eene uitbreiding, en eene bevestiging tevens , van deze fraaie aanmerkinge vinden. Eene enkele proeve, zoo van 's Mans febrijfvvijze, als van den aart der Vertalinge, die wij voortrefiijk durven noemen, zullen wij hier nog aanvoeren. Van het open karakter des Verlosfers fprekende, drukt hij zich aldus uit: „ Zijne rechtschapenheid, zijn haat tegen ,, alle huichelarij en trotfche terughouding , was zoo „ groot, dat hij de kromme doolwegen der Staatkunde * Q 2 5> waar--  0,44 H> SANDÊR , CHKISTLIJK HANDBOEK. waarvan men reeds in zijn rijd met de meest bedui,, dende houding zwetfte , als of het de'verborgenfte ,, geheimnis, en de kern van alle waare wijsheid ware, ,, verachtte , waar hij dezelve zag heenen lopen. Hij „ handelde altijd voor het gezigt van alle menfchen, „ dewijl hij altijd voor God handelde. Waar zijn ambt „ hem heen riep , waar hij overëenkomftig den hem opgedragen last fpreken moest, daar hoorde men ook „ den man vol heldenmoed, vol patriötrsmus, vol on„ verfchrokkenheid en manlijke ftandvastigheid in zijne ,, belluiten. Geheele zwermen van huichelaars , glui- pers, fchijnheiligen, zuchtende dwepers, en bijgelo,, vige zwaarhoofden verzamelden zich rondom hem , van welken ieder het heilige Wetboek in de hand hadt, en de getalen, de verfen, de afdeelingen, de „ onderfcheidene wijze om de Godlijke geboden bijeen ,, te verzamelen, te tellen, en hoofd- en onderverdee,, lingen temaken, op het naauwkeurigst wist, en het „ bij dit weten liet berusten , even gelijk men in de „ Christlijke wereld met het dierbaar woord van God „ meer fpeelt en beuzelt, dan dat men het naar des,, zelfs geest en zin , dewijl toch in de letteren van ,, alle taaien geene kracht fteekt, op het verftand, hart ,, en leven toepast. Maar hij fprak altijd voor het bc,, lang van de waarheid en dengd , welke uit het in» „ wendige voordvloeit , en het leven door daden ver- adelt. Hij veroordeelde, met ijver, het maken van „ vertoning met den Godsdienst, en niemand hadt cn oefende meer Godsdienst dan hij. Hij berispte de „ ondeugd, waar hij ze vondt in een priesterrok of in „ een purperkleed: maar juist daar door haalde hij den „ afkeer der Grooten, der hoofden, of veel meer der ,, verdrukkers des volks, over zich, en moest hij eind„ lijk, dewijl hij van zijne leer zoo weinig, als God van zijne eeuwige inltellingen der orde, afgaan kon„ de , ook het offer dezer looze, in alle kunften en ,, arglistigheid , der doortrapte boosheid en der ia „ fchijnheilige heerschzucht volkomen geoefende ge», „ veinsden, worden."  #. V. O. BR. PAAUW EN M. STUART, JOSEPH, ENZ. 24$ joseph in Leerredenen door p. van der breggen paaÜw en m. stuart, Christenleeraars bij de Remonjlrantsch-Gereformeerden te Amfteldam. Tweede Deel. Te Amjieldam, bij J. Allart, 1798. 355 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f 2 - 8 - : De Inhoud der tien Leerredenen , in dit Deel voorkomende, is de volgende, (n) joseph in voorfpoed. gen. XLI: 38 — 52- (12) joseph fpijzigt Egypte, of Tafereel der fpaarzaamheid. gen. XLI: 5^—57. (13) De eerfte ontmoeting van joseph aan zijne Broederen verdeedigd. gen- XLU: i—20. (14) De Broederen van joseph in benaauvvdheid , of Tafereel van een ontwaakt Geweten, gen. XLU: 21—28. (15) jak of. over benjamin ontrust , of de zelfskwelling 'der vreesachtigheid, gen. XLII: 29—38. (16) jakob huiverig om eenjamin naar Egypte te zenden, of Tafereel der befluiteloosheid. gen. XLIII: 1—14. (17) Tweede komst van joseph's Broederen in Egypte, of onzekerheid van den dag van morgen, gen. XLIII: 15—25. (18) joseph wel gevoelig, maar niet zwak. gen. XLIII: 26—34. (19) joseph's beker in den zak van ben ja bun, of Tafereel van de broedertrouw. gen. XLIV. (20) joseph ontdekt zich aan zijne Broeders , of het loon der rechtfehapenheid. gen. XLV: 1—15. Wij, voor ons, verklaren, deze Leerredenen met een nitftekend genoegen gelezen , zeer veel oordeel , menfchenkennis en blakenden ijver voor eene redelijke en mannelijke Godsvrucht, in dezelve gevonden te hebben. De Tekst wordt , daar het nodig is, voldoende opgehelderd, en de hoofdwaarheid, daar uit afgeleid, duidelijk en naauwkeurig voorgedragen ; zoo dat de Gefchiedenis van joseph daar door ten hoogften belangrijk , en voor 'alle clasfen van Lezers nuttig gemaakt wordt, en het dus, naar ons oordeel, niet kan misfen, of deze Leerredenen zullen met algemeen genoegen en Richting gelezen worden. — Daar de beftrijders der gewijde Gefchiedverhalen, onder anderen, ook het karakter van joseph van agterhoudendhcid en veinzerij tegen zijne broeders befchuldigen , en vragen, waarom hij zich niet aauftonds, hij Q 3 de  246 p. van der breggen paauw en m. stuart. de eerfte ontmoeting aan hun ontdekt en bekend gemaakt heeft ? zullen wij , het geen desiiangaande in de Dertiende Leerreden wordt aangemerkt, overnemen. De Tekst zegt: Hij hield zich vreemd tegen hun, en [prak hard met hun, en zeide tot hun, van waar komt gij ? „ Deze houding , zegt de menfchenkennis , kan „ het werk des tegenwoordigen oogenbliks niet zijn. „ Het veinzen is eene tegennatuurlijke kunst , welke ,, voorbedachtheid vordert, en zich bij verrasfching al„ tijd zelve het eerst verraadt. 'Er heeft dan een ont» „ werp bij joseph plaats gehad, maar welk? Om zich te wreken van zijne Broederen, ten kos«,,„ ten zelfs van doodlijke angften zijnes Vaders:" „ legt de beftrijder zijnes karakters hem te last, en 5, gaarne erkent gij allen , dat , wat zijne wraak ook „ mogt verfchoonbaar maken, de prijs, dien hij ze al„ zoo zou laten gelden, verfoeiëlijk zou blijven." ,, Het eigenlijke doel , 't welk joseph zich heeft voorgefteld , wordt, ons door mos es niet gemeld; ,, een veel jonger Joodsch Gefchiedfchrijver geeft het „ zelve op, wien gezag hier in geenzins volftrekt be„ flisfchen kan, doch wiens oordeel het onze zeer wel ,, leiden mag. ,, Hij wilde, — deze zijn zijne eigene „,, woorden, — beproeven, welke gezindheid hun al,,,, len thands bezielde, en voords, door zijne harde ,., „ taal , hun tot het vernaaien van bijzonderheden „,, brengen wegens het vaderlijke huis, vooral toen „,, hij benjamin niet zag; tegen wien hij vreesde, ,,,, dat zij eene gelijke daad , als tegen hem beftaan „,, mogten hebben." (*) Eene geveinsde hardheid zoo „ wel , als eene geveinsde onkunde fchrijft flavius alzoo aan joseph toe , terwijl hij daadlijk een „ gantsch ander doel, dan zulk eene wreede wraak? zucht, opgeeft. En letten wij nu zelve menschkun- dig op zijne houding en onbevooroordeeld op zijn ,, volgende gedrag, dan zullen wij hier in met hem in- ftemmen, en alleen zijn opgegeven doel in nog veel „ helderer licht befchouwen. „ Wat toch is wraak anders, dan wellust in het op- zetüjk berokkend leed eenes vroegeren beledigers, „ 4ie dan het hoogst is, wanneer de wreeker zelf zich „ daad- jqseph. 4ntiq. jfud. L. II. f. 6. %> 2.  r , ~* joseph in [leerredenen. 24? „ daadlijk doen zien kan? Dien wellust zou joseph nu begeeren, — begeeren, ten kosten van 's Vaders H doodsangften , cn bij zou zich bedekt houden , hij zou dulden, dat zijne Broederen hun leed aan elke ,i andere oorzaak, behalven aan de wraak van hunnen H mishandelden Broeder , toefchreven ? In dezen wel„ lust zou joseph genoegen vinden, en zijne hard* ,' heid is zoo geveinsd als zijne onkunde ! Gij zult „ hem traanen zien ftorten , na het minfte zelfverwijt ,, zijner vijanden ; gij zult hem zorgvuldig zich zien „ verbergen , om het teder medelijden van zijn I art niet kennelijk te maaken. — Zonderlinge wraakzucht ,, waarlijk, wier voorbeeld eenig in de Gefchiedenis def „ gantfche menschheid zijn zou!" ,, Het is waar, wat dan anders ook zijn doel geweest ,, mogt zijn, het middel, waar door hij het zelve be,, reiken wilde, zou zijnen Broederen en zijnen Vader ,, angst en fmarten kosten ; maar wat het laatfte aan,. gaat , joseph wist dit niet. De Tekst, die yan ,, zijnen eisch om benjamin gewaagt, zegt niet, ,, dat hem verzekerd wordt, dat zijn vertrek den Vader „ zoo veel fmart zou kosten; wel lezen wij, op eene andere plaats, dat juda zou gezegd hebben: „Die ,,„ jongeling zou zijnen Vader niet kunnen verlaten: „ „ indien hij zijnen Vader verlaat ,- zoo zal hij fter„„ ven," (*) maar ter zelfder plaatze binden wij ook, ,, dat, toen juda naderhand verzekerde, dat jako» ,, het agterblijven van benjamin in Egypte niet zou kunnen overleeven, (f) joseph zich juist toen niet ,, bedwingen konde , maar zich zelf ten eerden open„ baarde (§). En wat nu de wezenlijk voorziene fmart „ en angst van zijne Broederen betreft, daar het, zoo 3, ver in mijn oog een menschkundig bewijs kan gaan, beweezen is , dat wraak geenzins het doel van jo,, seph was, zou het eene befpotlijke kieschheid , „ teergevoeligheid en bekrompenheid in hem geweest „ zijn , van een , anders nodig en nuttig , ontwerp af „ te zien, omdat tot deszelfs volvoering middelen ver- „ eisch* (*) hoofdst. XLIV: 22. (t) hoofdst. XLIV: 30, 31. (§3 hoofdst. XLV: 1. Q4  248 p. v. d. br» paauw en m. stuart , joseph , enz. eischt werden , die zich «aan den fnoodften gruwel „ hadden fchuldig gemaakt." Het nodige en nuttige van dat ontwerp alleen , ,, het welk wij thands volkomen vrij van eigenlijke ,, wraakzucht en wreede liefdeloosheid gefield achten, ,, moet nu nog worden aangetoond ; doch zal eerst ,, dan ten vollen blijken , wanneer wij den voortreflij?, ken dienstwaardeercn, dien joseph's zorg aan zijn „ geheel genacht, bij deszelfs opneming in Egypte, be„ wees, waar toe wij thands alleen het volftrekt nood„ zaaklijke dier beproeving gevoelen, welke jose,, phus zeide , dat zijn bijzonder doel was. Welke 9, menfchen toch zou joseph en zijne broeders we5, der tot zich haaien? Zouden het dezelfde nijdigaards „ zijn, die, nog raazender over zijne wezenlijke meer3, derheid, dan wel eer over zijne voorfpelde grootheid , op nieuw hem naar het leven zouden liaan ? 5, Zouden het dezelfde wreedaards zijn, die in Egypte „ een tooneel van Sichem zouden kunnen aanrechten ? — Hadden nieuwe wanbedrijven hun karakter ook nog meer verwoest? — Hoe groot was thands hun „ ftam ? — Zou men dien in Egypte dulden? — Deze en veel meer bedenkingen voorzeker maakten het voor „ joseph noodzaaklijk, in ons oog, om zich geen„ zins fpoedig te ontdekken , en daar door aan over„ valling bloot te ftellen, maar om door voorzichtige proeven hunne onderlinge en bijzondere gezindheden te toetzen. " ,, Ziet en beoordeelt zelve nu naar deze bedenkin- gen, waar mede ik allen aanval op het zedelijk cha„ rakter van joseph afgeweerd achte, of niet de aan,, leg van die proeve reeds wijze goedheid zal doen bewonderen, waar oppervlakkig aanzien liefdelooze „ wraakzucht voordeed , en waar ontijdige tederhar„ tigheid fchroomlijke onvoorzichtigheid geweest zou zijn. " Gaarn wilden wij , indien ons beftek zulks toeliet, nog het een en ander overnemen , maar wij moeten , tn zulks met reden, naar het Werk zelve verwijzen. ffet  s. j. van de wijnpersse , leerrede. 249 Het zondig vooruitlopen in het toekomende , of het onbedachtzaam bepalen der doeleinden en uitkomflen der Godlijke wegen, zoo lang die nog verborgen zijn, in deszelfs aart, oorfprong en gevolgen ontwikkeld, in eene Leerrede over Gen. XLU: 36b. Door s'AMy ë L joünnes van de wijnpersse, A. L. M. Pllil. Dofl. Uit' gejproken te Amfteldam in de IVester Kerk den 22 Januarij 1796. Te Amjieldam, bij H. Diederiks en H. Lardé. 76 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 6 - : e Titel kondigt reeds het onderwerp van deze Leery reden aan. Gepast is ter behandeling van hetzelve ten tekst gekozen het zeggen van jacob Gen. XLU: 36''. alle deze dingen zijn tegen mij. — Na eene gefchikte Inleiding geeft v. n. VV. eerst de omftandigheden op, waar in jacob zich bevondt, toen hij deze betuiging uitte; waarbij hij deze omftandigheden verhaalt, en ze vervolgends uit twee tegenövergeftelde oogpunten doet befchouwen, namelijk als allerfmertelijkst en als allerzaligst. — Ten tweede ontvouwt hij den zin van jacobs betuiging zelve: alle dingen zijn tegen mij, en zijn gemoedsbeftaan daar door uitgedrukt. — Het derde deel beltemt hij, om den aart van dit gemoedsbeftaan meer opzetlijk te beöordeelen. Hij fchetst hier hetzelve in zijnen zondigen aart, — verdorvenen oorfprong, — en onzalige uitwerkzelen. — Het zondige van dit beftaan van jacob geeft hij in de volgende bijzonderheden op: lv. Jacob maakt zich hier fchuldig aan voorbarigheid. 2°. Zijne betuiging ftrekte tot oneer van zijnen Bondgod, en behelsde in zich eene ftille verlochening van de liefde, het alvermogen, cn de wijsheid des Onéindigen. 3U. [acobs gemoedsgefteldheid werdt gewraakt door vorige ondervinding. 40. Hij toonde wantrouwende te zijn aan de Goddelijke toezeggingen hem te vooren gedaan. 50. Zijne betuiging ftreed regelregt met zijne plegtige en dikwerf herhaalde geloften aan den God zijner vaderen. 6°. Het verkeerde van zijn gemoedsbeftaan bleek ten duidelijkften uit de uitkomst. — Als onzalige bronnen van dit zondig gemoedsbeftaan worden opgegeven hoogmoed, verdorvene eigenliefde, en ongeloof; terwijl de treurige uitwerkfelen daar van zijn ondankbaarheid , murmurering tegen God, en treurige werkeloze en troostweigerende moedeloosheid. — De Q 5 Leer-  250 s. j. van de wijnpersse , leerrede. Leerreden wordt met vier leringen befloten : i°. Het doeleinde en de uitkomst van 's Heeren wegen is dikwerf voor ons van voren verborgen, en geheel anders dan wij ons voordellen. 2°. Geene grotere dwaasheid kan 'er zijn, dan voorbarig van voren de nog verborgene doeleinden en uitkomften van Gods wegen, het zij meer algemeene, het zij meer bijzondere, te willen beöordeelen. 3°. Een levendig gevoel eener verzoende betrekking op God is de eenige weg, om zulk eene onbedachtzaamheid te ftuiten, en ons te ontheffen van hare treurige vruchten. 4P. Hoe donker ook Gods weg moge wezen, voor zijne lievelingen zal het einde licht zijn. Onze Lezers kunnen uit deze opgegeven fchets het zaakrijke, nuttige, en bemoedigende van deze Leerreden reeds opmaken. Wij twijfelen niet, of de lezing zelve zal hen leren , füchten en troosten. — Dezelfde zaken echter zouden onzes oordeels, door eene kleine verfchikking nog duidelijker, meer treffende, en gemakkelijker voor den Hoorder en Lezer, hebben kunnen voorgefteld worden. De twee eerfte deelen dragen volkomen onze goedkeuring weg, gelijk ook de oordeelkundige aanmerkingen, die hier onder geplaatst zijn. Maar in het derde deel komen naar onze gedachten weder te veel onderdeden voor. Het zou misfchien ook beter geweest zijn, hier over het misdadige en nadelige van het zondig voorüitlopen in het algemeen te handelen , en het gemoedsbeftaan van jacob flechts ten voorbedde bij te brengen. Eene toepasfing bij wijze van Leringen zouden wij op deze ftoffe minder goedkeuren. Het gaat goed, leringen af te leiden uit eene Historifche ftoffe, waar in over geen bepaald onderwerp gehandeld is, en die tot het opzamelen van verfcheidene lesfeh aanleiding geeft. _ Hier is ééne Hoofdzaak, het zondig voorüitlopen nimelijk, het hoofdonderwerp geweest. Wanneer men daar nog leringen wil bijvoegen, valt men noodwendig, gelijk hier ook het geval is, in repetitié'n, die men echter altijd des te meer mijden moet, naar mate de befchuldigingen hieromtrent tegen Leerredenen algemeener zijn. Wij zouden hier de voorkeur geven aan eene doorlopende toepasfing, of aan toepaslijke Aanmerkingen , die' ons deels bij onze gelijkvormigheid aan het verkeerd gemoedsbeftaan van jacob, deels bij de middelen tot verbetering, bepalen konden. — De  DE LEER DER VERKIEZING EN VERWERPING, ENZ. 251 De Leer der Verkiezing en Verwerping eenvoudiger gemaakt, ter toelichting van de gewigtige Vraag: of de Gereformeerden zich met de Remonfirantfche Broederrchap, en verdere Protestanten, verëenigen kunnen. I e Leeuwarden, bij C. van Sligh, 1798. iag Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 15 ■ • De famenftelzels of zoogenaamde fijstemata der Godgeleerden hebben van tijd tot tijd eene verbazende verandering ondergaan, zoo zelfs, dat men het geen men te voren als grondftukken des Geloofs befchouwde, en op welker vasthouding, als het anker der hoop en zaligheid, men telkens en bij herhaling aandrong, in later tijd, als minder gewigtig , ja fomtijds als enkel befpiegelend en onverfchillig heeft aangemerkt. Om geen ander voorbeeld, dan het geen in het Werkjen voor handen voorkomt, thands aan te voeren, het is genoegzaam bekend, hoe onze Vaders omtrent hetzelve dachten en handelden. Bij hen bekleedde het Leerltuk der verkiezing en verwerping eene voorname plaats, het ftond in hunne iamenftellen overal voor aan, en veele andere , niet min gewigtig gehouden Leerftukken werden of daar mede verbonden, of daar uit afgeleid. Het is niet minder bekend, hoe ver men ook in dit ftuk, in later tijd, van den ijver onzer vaderen is afgeweken. Veele Godgeleerden van onzen tijd denken daar omtrent zeer gematigd , ot zwijgen geheel van hetzelve, zoo dat men het weinig ot geheel niet hoort noemen, of als een ftuk van louter befpiegeling, waar omtrent eene vrijheid van denken behoort plaats te hebben, ziet behandelen. — _ De Schrijver van het voor handen zijnde Werkjen, een geleerd en oordeelkundig man, had reeds voor eenigen tijd het misbruik, dat veelen, op het voetfpoor der oude Godgeleerden, en tegen de gepaste raadgeving der Dordfche Vaders zeiven , van het leerltuk der Verkiezing cn Verwerping maken, opgemerkt, en het ongepaste, waar door het in de Godgeleerde famenftellen eene der eerfte plaatzen bekleedt, aangetoond. (*) Hij ontvouwt zijne gedachten, in dit tegenwoordig Stukjen breedvoeriger, gaat naauwkeurig alles , wat voor deze leer gewoonlijk aangevoerd wordt, na, en brengt het ter toetze , J * zegt (•) Zie Vaderi. Bib!. VUL Deel, fj/fi Stuk, Bladz. 340.  S5z DE LEER DER VERKIEZING EN VF.RW2RPINO zegt duidelijk en klaar zijn gevoelen, en leidt uit liet een en ander de nodige gevolgen af. Het verdient dus, in dit opzicht, de lezing en het onderzoek van alle Godgeleerden , ja van elk, die omtrent de leer des Bijbeis , aangaande het gebruik der woorden Verkiezing en Verwerping, nader begeert onderricht te worden , en als zoodanig verdient het onze aanprijzing. — Sommigen zullen misfehien eenige uitdrukkingen bier en daar tegen caLvijn en zijne aanhangers wat hard vinden. Anderen zullen misfehien wenfchen, dat de plaatzen der H. Schrift, doorgaands, ter (laving van bovengenoemde leer, aangevoerd, wat naauwkeuriger ter toetze gebragt en verklaard waren; — anderen zullen mogelijk weder andere aanmerkingen maken. — Met dat al echter blijft het Werkjen eene nadere overweging waardig. — De Schrijver behandelt zijn voorgenomen taak in vijf Hoofddeelen. (i) Licht hij de eenvouwige Leer der Verkiezing toe. (Y) Bewijst hij dezelve. (3) Gaat hij de verkeerde begrippen na. (4) VVederlegt hij dezelve. (5) Draagt hij de voor- cn nadeelen van het een en ander gevoelen voor. Na gezegd te hebben, dat de doorgaande betekenis van het woord Verkiezing, in het Oude en N. Testament, wanneer moses en de Profeeten dit van de Jooden, de Apostelen van de Christenen vermelden , dat God hen uitverkoren heeft, geene andere is, ,, dan eene verheffing en begunstiging met Godsdienftige voorrechten, bo„ ven anderen;" bewijst hij dit Bladz. 19 nader. „ In het gantfche O. en N. Testament," zegt hij, „wordt „ de verkiezing altijd op de geheele Joodfche en Chris„ telijke Kerk toegepast. Mozes zegt tot de gantfche naüe, God heeft u uit alle volken der aarde uitverko,, ren. Dus fpreken alle de Profeeten. 'Op gelijke wij,, ze zeggen de Apostelen tot alle gemeenten als een ,, geheel genootfehap; gij zijt uitverkoren. De Profeeten ,, Hellen altoos de uitverkoren Joodfche natie , tegen ,, over deOnjodeu, de Apostelen, het uitverkorenChris„ tendom, tegen de Onchristenen. Was het nu eene ,, fchikking tot een eeuwig geluk of ongeluk, dan moest ,, het geheele O. en N. Verbond dus fpreken: zommige ,, Jooden zijn verkoren, anderen niet: zommige Chris,, tenen zijn verkoren , anderen voorbijgegaan : maat* ,, zulk eene fpreektrant zal men nergends bij eenig Profeet of Apostel aantreffen. Het is zeker, dat overal, ,, aan  EENVOUDIGER GEWAAKT. 251 „ aan regtvaardigen allerlei heil, aan godloozen ftraf „ wordt aangekondigd , maar dit is een geheel ander „ ftuk , en wordt nooit onder het denkbeeld van verkie„ zing voorgefteld. Dus ziet men ten allerklaarften , ,', dat de verkiezing, eertijds aan de Joodfche natie, nu de Christelijke Maatfchappij, toegekend, eenvoorregt „ betekenen moet, dat voormaals aan het volk der Joo,, den, nu der Christenen, toebehoort, in tegenttelling „ van andere volken, met deze Godsdienftige voorregten „ niet begunftigd." Dit denkbeeld wordt in dit Gefchrift tot'eenen grondflag gelegd, en daar uit in het derde Hoofdftuk afgeleid: hoe verre het Calvijnfche gevoelen van de eenvouwigheid afwijkt, en de voorname . bronnen en oorzaken dezer afwijking opgegeven , gaande dan in het vierde Hoofdftuk ter wederlegging van het zelve over, toonende in het vijfde, de droevige nadeden daar van, in 't algemeen, voor den gantfchen Bijbel; — Godgeleerdheid; — openbaar en bijzonder onderwijs; — in 't bijzonder , voor het Geloof;1 — Godzaligheid;■ — Troost en Zaligheid. Uit welk alles hij dan dit befluit opmaakt", dat, daar de leer der Voorbefchikking niet tot de grondwaarheden, niet tot den godsdienst, maar tot de Godgeleerdheid behoort, en waar omtrent men dus verfchillend magen kan denken, het zelve ook niet langer tot een beletzel van de zoo gewenschte verëeniging der Protestanten behoort te verftrekken, of dient voorgewend te worden. — De Schrijver toont in alles de onderfcheidene famenftellen der Godgeleerden wel te kennen, en met oordeel gelezen te hebben. Dit ftraalt in het geheele Werk door; Ook verdient het oogmerk , waar mede hij hetzelve fchreef, aller goedkeuring, als zijnde geenszins, ,, om „ bijna gefleten twisten te hernieuwen, maar om onder „ opzien naar 's Heeren hulp, zijne Medechristenen alle „ moedeloze gedagten te ontnemen, en tot een vrolijk ,v vertrouwen en gemoedsrust behulpzaam te zijn. — Voor het overige kunnen wij ons in geene verdere bij' zonderheden of proeven inlaten, maar willen het zeer gaaru ter naauwkeurige lezing en onderzoek aanbevelen.  254 J C-LAVATER. jDENOD. V. JESUS. DE NOODZAKEL. ENï. De nodiging van jesus, om tot hem te komen, ah de eenige bron van waare rust en geluk voor den mensch, eene Leerreden van johan caspar lavater (gehouden in Granbunderlandj naar den Vierden Druk uit het Hoogduitsch vertaald door johannes Wilhelmus bussching V. D. M. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 32 Bladz. In gi: Octavo. De prijs is f: - 5 - 8. In het Jaar 1796 liet zich lavater op- eene reis , op onverwacht aanhouden, overhalen, om te Cbur en te St. Gal te prediken; en vervolgends om die Predikatie te laten drukken, en daar van geeft men ons hier de Vertaling. De Predikatie is, zoo als men ze op eene reis verwacht, van een man, die geene gelegenheid tot voorbereiding heeft; maar telfens van iemand, die zijne woorden, met het vuur en dc aandoening van zijn eigen hart ', bezielt, en dezelve krachtig voor anderen maakt. Men ziet uit den tijtel, dat de inhoud zuiver Enangelie is , trouwens dat wacht men van la va ter. Hij predikt meer om te roeren, dan om te onderrechten. De Noodzakelijkheid der kennisfe van den Heere j e s O s Christus. Vertaald. Te Rotterdam, bi]' N. Cornel, 1799. 30 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f '•: - 4 - i Schoon wij dit Boekjen als nuttig en ftichtelijk ter leizing aanbevelen, kunnen wij echter geene genoegzame reden van deszelfs vertaling ontdekken, daar 'er veele zoortgelijke grootere en kleinere Werken in onze taal voor handen zijn. —— De Lezer oordeele uit de volgende proef, waar in onS de voortreflijke waardigheid van jesus gefchetst wordt. „ Hij is de Heer der Heerlijkheid — onze Heer en s, Zaligmaker — jehovah, onze gerechtigheid —God boven al te prijzen in der eeuwigheid. Hij is de „ Eenige de Onveranderlijke de Alömtegen- „ woordige — de Almagtige. In Hem woont alle de „ volheid der Godheid lichamelijk. Hij is waardig te „ ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en fterkte „ en eer en heerlijkheid en dankzegging. Hij is de „ eerfte oorzaak en het einde van alles. Alle dingen „ zijn  b. s. sinkel, broederl. onderhandelino, enz. 255 „ zijn door hém gefchapen. Hij heeft alle magt ont„ vangen in Hemel en op aarde; Hij heerscht als Ko„ ning in het rijk der Natuur, der Voorzienigheid en „ der Genade. Hij is de groote Rechter van levenden „ en doden. Gelijk de oceaan meer water in zich be„ vat, dan eene rivier, die zich in denzelven ontlast, „ gelijk de Zon ons meer verlicht, dan dc Maan, zoo „ is 'er in den Heere jesus christus meer Heer,, lijkheid, dan in alles, wat in Hemel of Aarde voor„ treflijk is , want alle gefchapene wezens verkrijgen „ hun aanzijn door hem en hangen beftendig van hem ,, af. Hij is meer, dan alle tijdelijk goed, geliik het „ licht van de zon meer is, dan alle ontleende glans, ,, Hij is meer, dan alle geestelijke zegeningen, gelijk ,, de fontein meerder is, dan het water, dat 'er uit op„ borrelt. Ja Hij is meer, dan alle hemelfche rijkdom, „ gelijk de boom meerder is dan de vrucht." — Broederlijke Onderhandeling over de Geloofsverëeniging aller Christenen , en de gronden daar toe dienende, nader overwogen, in een Brief aan den Eerwaardigen Burger g. bruinings, Leeraar der Remonftranten, te Berkeh Door b. s. sinkel. Te Amfteldam, hij F. J. van Tetroode, 1798. 2.6 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 4 - : /~Vp den voor de Roomschgezinden in het gemeen en voor den Burger sinkel in het bijzonder vleijenden Brief van den Predikant bruinings, dien wij in het II Deel van dit ons Maandwerk N°. 1 Bladz. 20, ar hebben aangekondigd, behelst dit gefchrijf van den Burger Sinkel een andwoord, waar in hij het één en ander, van het geen hij in zijnen weg der verëeniging voor alle Christenen gezegd en waar op de Leenï.-fr br ui min gs zijne aanmerkingen gemaakt hadt, tracht te naven, ten einde, zo mogelijk, aan te tonen, dat de ±1. Schrift niet is noch zijn kan de eenige regel van ons geloof. — Wij hebben 'er geene nieuwe veel min krachtige bewijzen in gevonden, die ons zouden verphgten, om breeder te zijn in onze aankondiging van het zelve. Alleen willen wij onze Lezers opmerkzaam maken, op deze woorden van den Burger sinkel Bladz. 14. ., Dat  2jö verhandelingen, bekroond met „ Dat U eerw.," (den Leeraar bruinings aan, fprekende) intusfchen altijd van gevoelen is ge„ weest, dat van elders blijken moest, of de H. Schrift „ een regel van geloof was, toont klaar, dat Gij fteeds ,, overtuigd zijt geweest, dat'er, behalven de H. Schrift, ,, nog een geïoofsregel of getuigenis elders moest ge„ zocht worden; doch zoo lang het getuigenis., het ,, welk men van elders inroept, om het beflaan eener ,, H. Schrift te bewijzen, niet even zoo onfeilbaar is, „ als men de H. Schrift zelve onderftelt, zoo lang heeft men geenen genoegzamen grond, om de H. Schrift. „ als zoodanig te erkennen, en zoo lang kan zij ook „ geen vasten regel van ons geloof maken. " Indien deze redenkaveling toch doorgaat, is het gedaan, met al het gezag der H. Schrift, als eene Godlijke Openbaring, trouwens het getuigenis, dat men, bij de Roomschgezinden van elders inroept, (dat der Kerk naamlijk) z;J niet gemaklijk bewezen worden onbedrieglijk en onfeilbaar te zijn. En waar moet dat heen ? Maar de Burger sinkel fchrijft meer (tellingen en ook aanhalingen, bij voorbeeld van calvijn en beza, in dit Schrift, los daar neder, welke een' naderen toets niet zouden kunnen doorftaan. Ver-handelingen, bekroond met den Prijs van het Legaat van den Heere johannes monnik hof. Tweede Deel, Tweede Stuk. Te Amfteldam, bij L. van Es, 1798. 84 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f i -■': - i Met een bijzonder genoegen, en deelneming in den goeden uitflag der pogingen van Bezorgeren van monnikhof's Legaat, zagen wij de aangekondigde Verhandeling gemeen gemaakt; de Schrijver derzelve is de Heelmeester j. s p r u ij t , reeds bij onze Heelkundige Landgenoten met roem bekend, door eene Verhandeling over de Hoofdwonden, welken Beftuurderen van het Ge■nootfehap ter bevordering der Heelkunde, den uitgeloofden Prijs waardig keurden. De Verhandeling, welke wij thans ter beöordeeling voor ons hebben , is het andwoord op de volgende vraag: „Na voorafgaande vol„ doende bepaling van den aart , en verfcheidenheid „ der waare Breuken, en van derzelver onderfcheidene „ kentekenen, wordt nu gevraagd: welke zijn de alge- „ mee-  den PRJJS van 'r legaat van J. M0NNIKH0F. 257 meene cn bijzondere ourzaken, door de beste Schrij„ vers opgetekend , en zoo veel mogelijk door eigene ,, Waarnemingen bekragtigd?" Van vier ingekomen Verhandelingen, werdt die van opgemelden Heelmeester bekroond, welke naar ons inzien, in beknoptheid t geregelde bewerking, en goeden ftijl, voor geene der overige , door het Legaat gemeen gemaakte , behoeft te zwichten , en van welke wij onze Lezers de waarde zullen trachten bekend te maken. Dat het bepalen der oorzaken, gelijk van alle gebreken , dus ook van die der Breuken , fchoon van het hoogst aanbelang, en dc geneeswijze geheel regelende , fomvvijlen echter zeer moeilijk is, is algemeen erkend, even moeilijk was het ook, in het beantwoorden dezer Vrage eene, voor de bewerking geregelde , orde uit te denken , waar in echter door den Schrijver met veel oordeel, de, hoewel bekende, verdeeling in voorbefchikkende , en gelegenheid gevende oorzaken der Breuken, gekozen is, en dit door hem, zoo op de Algemeene, als Bijzondere oorzaken , dezer gebreken, Wordt toegepast. ' Na eene korte Inleiding,behandelt de Schrijver, in de Eerfte Afdeeling, Ac Algemeene voorbefchikkende oorzaken der Breuken, en brengt onder deze, de aangeboren voorbefchiktheid bij kinderen. Dat is de zoodanige, die uit het maakzel van het lichaam bij dezeh , en wegens de oogmerken, waar toe hetzelve onvermijdelijk dus , en niet anders moest gevormd zijn, voordvioeijen. Hiertoe worden gebragt het, het zij geheel , het zij gedeeltelijk , openblijven der koker , waarïn bij manlijke voorwerpen de ballen uit de buik in de balzak afdalen. — En wordt deze Voorbefchiktheid, met de naauwkeurige en duidelijke verklaring van den Hoogleeriiar bonn zei ven, opgehelderd; ook bij de vrouwlijke fexe fehijnt de Schrijver eene gelijke voorbefchiktheid, door een foortgelijke koker, of verlenging van, het buikvlies, aan te nemen, het geen echter tot dus verre niet voldoende bewezen is. Vervolgends de. overgeërfde voorbefchiktheid, die, wel is waar door ca biper ontkend is , dan of dit met recht gefchied zij, twijfelen wij zeer; de door den Schrijver bijgebragte voorbeelden uit richter, mauchart, hoffman en. IJILdanus bevestigen dit nader. Hier op volgt de natuurlijke voorbefchiktheid, welke breedvoerig %. § wordt WIEUWfi vad. bjbl.jw. DBEL.no. 6, R ©p-  258 VERHANDELINGEN, BEKROOND MET opgegeven — na deze de verflapping en uitrekking der buikwanden ; dit bewerken, de Engelfche Ziekte, een' Jlupwakende, /lijmerige, en zeer vette eetregel, van bier de menigvuldige Breuken, door het veelvuldig gebruik van melkfpijzen, bij de Zwitzers, bij die in de Kloosters zich ophouden, en anderen; het woonen op plaatzen, ivier dampkiing zeer vogtig is , gelijk in ons Vaderland; de buitengewoone vetheid, gelijk ook de vermagering na'voorafgegane vetheid, het buikwater, dc zwangerheid, en de ftaat ohmiddelijk na de verlofftng. ' De ziektekundige verklaring hoe gemelde voorbefchikkende oorzaken Breuken doen ontdaan, is kort doch, naauwkeurig. Na deze volgen , als dergelijke oorzaken , de jlerke uitrekking en verflapping van fommige ingewanden , gelijk in de Irommelz'tcht , het windkslijk , in de tegennatuurlijke ophoping van drekfioftfen in de darmen, en in de verzameling en ophouding van vormen, in eenig bepaald gedeelte der darmbuis, bij het opgeven van deze oorzaak wil de Schrijver, dat de zoogenaamde Breuk van Littre, door de opëenpakking eu. zwaarte dezer klompen van wormen , in eenig gedeelte der darmbuis , door het uitrekken , verzwakken , en verlengen van deszëïfs rokken , zoude geboren wordt:], dan wij verlchillen hierin van zijn gevoelen, eensdeels, wijl deze veflengzels ons meer toefchijnen, eene Qorfprónglijke, en aangeboren tegennatuurlijke vorming, van het darmkanaal te zijn , en men in deze dus door wormen voordgebragte zakken, of verlcngzels, bij Breuken , of Breuksnijdingen, hen meer, dan men wel bij de Schrijvers vindt opgetekend , moest waargenomen en gevonden hebben , andersdeels wijl ook de eigenlijke Breuk van Littre , minder gemeenzaam kan worden geacht, zo men van deze gevallen uitzondert die, waar in het zoogenaamd wormswijze uitjieekzel, (Procesfus vermieularis_) cene Breuk, in kentekenen en toevallen aan den eerstgemelden vrij gelijk , vormt. . Eindelijk meldt de Schrijver, onder deze klasfe van oorzaken, ook de ophoping van pis in de blaas, waar door Blaasbreuken geboren kunnen worden.— Ook alle deze voorbefchikkende oorzaken zijn treflijk uitgewerkt, alleen verwondert het ons, hier onder niet te zien gcjangfehikt , eene voorbefchikkende oorzaak der Breuken, die onzes inziens niet ongewoon is, en tot het ont-  den prijs VAN 'T LEGAAT van J» M0NMKH0F. 2JO ontftaan van Breuken (ten zij men verkieze deze oorzaak liever tot de gelegenheid gevende te brengen,) kan medewerken, wij bedoelen die naamlijk , waardoor wegens het vergroten van fommige ingewanden, de buiksholte vernaauwd , aan de overige ingewanden minder plaats gegund, en dezen door één der zwakke, en min verfterkte openingen aan den buik, genoodzaakt worden uit te zakken, misfehien heeft dit bij verhardingen van de lever en milt en vergrotingen dezer ingewanden, meer dan men gelooft, plaats, althans dat het aanmerklijk vergroten van beide nieren, een darm- en netbreuk in de liesch en balzak , aan de Jinkezijde , veroorzaakt heeft, vinden wij door conradi (*) niet eene waarneming geftaafd — dan wij vervolgen. — De Schrijver befchouwt nog ander deze zelfde chsfe van voorbefchikkende oorzaken, de zieklijke gefteldheid van fommige deelen, gefchikt ter bepaling 'van anderen, deelt deze in aangeboren of verkregen, en brengt tot de eerde de te zwakke , of nog niet voltooide f uiting van de navelring., eene bijzondere wanfehapenheid van de pisblaas , en gehrekige vorming, der buik - beklecdzelen, en de gebrekigc' vorming , en gedeeltelijke ontbering van het. middenrif Vtot de laatfte de kneuzing, een eenigzints. aanzienlijk lidteken, en de branding, welke breuk-oorzaak door eene fraaije, en voor eenige jaaren, aan den Schrijver , door den Hoogleeriiar eonn medegedeelde waarneming opgeheldert wordt; wais bij hjj eindlijfe voegt,dat de opgerïgte gcftalte van het lichaam, insgelijks eene voorbclcbikthcid tot Breuken is, en dit bevestigt met het voorbeeld van honden , die door kunst geleerd op de agterfie pooten te gaan, dikwerf licschbreuken bekomen; dit getuigen ook de door cam'per waargenomen en bijgebragte gevallen van breuken bij deze dieren, waarïn wij ons intusfchen met den Schrijver niet beklagen, dat door camper niet is cpgetekend, wül hier deze .breuken veroorzaakt heeft, daar het allerwaarfchijnlijkst is, dat de door den Schrijver zoo even op? gegeven oorzaak van dit verfchijnzel, ook bij deze voorwerpen, tot het ontftaan van hetzelve, gelegenheid gegeven bedt.' —- Viervoetige dieren zijn anders meer aan bink-cn navelbreuken onderhevig, niet tegenftaande her. WS/- C) In /.snimar'j Magazin. i Band, ates Stüek,p. i; s, R i  a6o VERHANDELINGEN, BEKROOND MET vastere wecfzel der buikwanden aan deze plaatzen ben hier voor beveiligt. Zoo veel van het eerde gedeelte, der Eerfte Afdeeling, wij gaan over tot het Tweede. In deze befchouwt de bekwame Schrijver de gelegenheid gevende oorzaken der Breuken, en rekent deza te zijn, alle werktuiglijke kracht, of beweging, waardoor, of de buikwanden fchielijk en met geweld uitgerekt, of de drukking der ingewanden tegen dezelven, inzonderheid tegen de natuurlijk, zwakkere plaatzei) aan deszelfs omtrek, vermeerderd wordt, zoodanig dat zij het buikvlies terftond doen naar buiten wijken, en eene Breuk onmiddelijk daarftellen. Tot deze oorzaken behoren eene fterke infpanning van krachten bij de moeilijke verlosftng , het optillen en dragen van zwaare lasten , en zekere bijzondere lichaamsbewegingen ; hevige fchuddingen , het zij van zekere bijzondere deelen, of van het geheele lichaam, als hoesten, niezen, braken, zingen , het blazen op zekere fpeeltuigen , fpringen, dansfen, vallen , en het paardrijden; eene uitwendig aangebragte en fteeds voordduurende drukking geeft insgelijks menigvuldig oorzaak tot Breuken , van hier dat het dragen der keurslijven, riemen of gordels, de breede en hoog opklimmende broekbanden bij mannen, en rokkebanden der vrouwen, dikwerf deze gebreken voordbrenecn. Dezelfde naauwkeurigheid in de bewerking is ook in dit gedeelte der Verhandeling waargenomen, het welk wij niet dan flechts hoofdzakelijk hebben opgegeven , om onnodige breedvoerigheid te mijden. In de hier op volgende tweede Afdeeling dezer Verhandeling, befchouwt de Schrijver de bijzondere oorzaken der Breuken, en bepaalt deze de zoodanige te zijn, welke minder algemeen worden waargenomen, die van zekere beroepen afhangen, en die niet tot beide fexen tevens, noch ook tot alle tijdperken van het leven zich uitftrekken, Zie § 55. Van deze Afdeeling nu kortlijk nog iet. — Ingevolge dan der gegeven bepaling van bijzondere ooizaken, maakt de Schrijver in de eerfte plaat* gewag , van het vermogen der fchrik in het voordbrengen van Breuken, en bevestigt dit met twee merkwaardige voorbeelden, uit ruisch en moeren, vervolgends wat verfchillende beroepsbezigheden, als oorzaken van Breuken, kunnen bewerken, en bewijst dit met de voorbeelden van Geestlijken, Zangers , Muzijkanten , Springers, Krijgslieden, Lopers, Laudboden, en der. se-  DEN PRIJS van 'T LEGAAT van J. H0NN1KH0F. 2t5c gelijke beroepsbezigheden meer, ook ten aanzien van den Boerenftand , en der verfchillende Natiën ; de 70 §. handelt over de oorzaken waarom meer breuken aan de regte- dan wel aan de linkezijde voorkomen , en na verfchillende gevoelens, hier omtrent te hebben aangevoerd, neemt hij, liet gevoelen van den ervaren monnik hof, aan, die, uit het geweldiger en menigvuldiger bewegen der fpieren aan de regtezijde van het lichaam, dit verfchijnzel verklaart. Uier op volgt de befchouwing van de bijzondere oorzaken der Breuken, uit de bijzonderheid der fexe, waardoor in mannen de liesch , bij vrouwen daarentegen de dijë- navel- en buik-breuken menigvuldiger ontftaan , en eindigt deze Afdeeling , en de gantfche Verhandeling, met de befchouwing van den verfchillenden leeftijd, of ouderdom, met aan te wijzen , wat bij jonggeboornen bijzond&re oorzaak tot Breuken geeft, wat bij meer gevorderde kindfche jaaren, en bij bejaarden tot de voordkomst dezer gebreken kan toebrengen , en befluit met te betogen, dat de'merkbare vermindering van levenskracht, cn de daarmede gepaard gaande ziekelijke vastheid der deelen , ook den afgeleefden mensch niet geheel voor deze gebreken beveiligt. Dit is de zaaküjke inhoud dezer fraaije Verhandeling, dat uitgebreidheid en omflagtigheid de wezenlijke verdienden ecner Prijs-Verhandeling niet uitmaken , bewijst het voorliggende Stuk ten vollen, wij befparen het maken van meerdere aanmerkingen, vooral daar wij, tot aanprijzing van hetzelve, genoeg menen gezegd te hebben, ééne alleen uitgezonderd, dat het ons ten hoogden leed gedaan heeft, te hebben moeten vernemen, dat kort na het in 't licht verfchijnen van dit Stuk, de Schrijver zelve, in den bloei zijner jaaren, en te midden van zijn nuttigen en werkzamen kring, aan de Heelkundige wetenfchappen is ontrukt geworden ; deze Verhandeling en die der Hoofdwonden ons doende zien, wat in het vervolg nog door onzen kundigen Landgenoot voor de Heelkunde zoude verrigt geworden zijn, en beide Stukken elk alle redenen gevende, om zijnen vroegen dood te betreuren. R 3 Ver*  ■Q.Ó2 j. c. toe laer Verhandeling, over de algemeene cn bijzondere oorzaken der waare Breuken, door johan c op. nel is toe laer , Med. Doctor te Am/leldam. Te Amfteldam bij W. Brave, 1798. 85 Bladz, In gr, Octavo. De frijs is f: - 12 - : Tl7ij doen dé beöordeeling dezer, in veele opzichten , * veel verdicnftcn hebbende Verhandeling , onmiddelijk op de voorgaande volgen, deels om de overeenkomst van het onderwerp, .deels wijl zij na genoeg gelijktijdig met dc voorgemelde het licht zag , en eindelijk, om , met het doen toekomen van alle recht ook aan dit Stuk , echter eene vergelijkende beöordeeling dezer beide Verhandelingen te leveren. Of deze Verhandeling met de voorgemelde om denzelfden Eerlauwer geftrcden heeft, is ons onbewust , fchoon wij niet ongenegen zijn, dit om meer dan déne reden, te vermoeden, vooral geeft ons, de zoo met bijzondere letters gedrukte , en aan het Hot der Inleiding geplaatfte uitdrukking van onbevooröordeelden, aan wien door den Schrijver de beilisfchng van dit Stuk wordt overgelaten , hier toe aanleiding. — Hoe dit ook moge zijn, kunnen wij niet voorbij, reeds bij voorraad aantemerken, dat zo de Burger toe laer met de inlevering en gemeenmaking zijner Verhandeling, een gelijk lot ondergaan , en gelijke bedoeling gehad heeft, als de Burger van wij (van wiens Werk wij , in een vorig Stuk van ons Maandwerk, verflag gaven, (*)) hij echter met gemelden Burger van wij, ten opzichte zijner Verhandeling, niet verdient gelijk gefteld te worden, daar het aangekondigd Stuk, eene meerdere waarde bezit, van de bekroonde Verhandeling van den Burger s p r u ij t oneindig minder verfchilt, en zo de inrichting van het Bclluur des Lcgaats dit gedoogde , in allen opzichte het accesfit (gelijk men het noemt,) overwaardig zoude geweest zijn; dairlaat ons ter befchouwing van het Stuk Zelve overgaan. De verdeeling der Verhandeling is gelijk der vorige aangekondigde van den Burger spruijt, in algemeene cu bijzondere , vosrbefchikkende en gelegenheid gevende oor- (*) ?is N. VadcrLBibS. III Deel, ijle Stuk, Bladz. iC7.  verhandeling over d3 wa\re brgükèn. 26$ ^oorzaken, alleen wordt door dezen Schrijver gevolgd" de door den Grooten ziekrekundigen gaubius voorgeftelde verdere verdeeling , der vcorbcichiktheid of zaaden gelijk men het noemt tot Breuken, in natuurlijke voorbefchiktheid , tegennatuurlijke voorbefchiktheid, en tegen* natuurlijk eigen voorbefchiktheid, wij erkennen gaarne dat deze verdeeling uitmuntend is, en onder deze alles, 'wat tot de algemeene voorbefchikkende oorzaken der Bre'üketo behoort, kan gebragt worden, niet minder dat ook het gebruiken dezer verdere verdeeling aan de Verhandeling van den Burger sPRüijT nog meerder geregeldheid zoude gegeven hebben , dan of de Burger toe laer zich aan dezelve gehouden heeft, ftaat te bezien. Tot de eerfte dezer voorbcfchiktheden, de natuurlijke naamlijk vinden wij gebragt, dc natuurlijke gefteïdhéid van het buikvlies , die der navelring, der lieschfpletcn , der dijëboog , van het dusgenaamde eironde gat , der uitranding tusfchen het heup en heiligbeen, de zijdelijke plaatzen der fchede, die van de bilnaad en aars , en der witte lijn of ftrecp — waardoor uit het natuurlijk maakze! dezer dèélen, met de daarfteiling dezer bewerktuiging, ook die der Breuken ontftond. Tot de tegennatuurlijke voorbefchiktheid rekent de Schrijver , de ziekelijke zwakte der natuurlijk voorbefchikte en andere deelen , door wonden en verzweringen, of door een eigenaartige ziekelijke zwakte aangedaan, waar door het voordkomen van Breuken begunftigd wordt , en eindelijk tot de tegennatuurlijk eigen, of aangeboorne geneigdheid de erflijkè voorbefchiktheid tot Breuken. Tot dus verre uitmuntend wel, dan nu verlaat de Schrijver het fpoor, het geen hij hadt behoren te houden, op ééns, en gaat nu weder over tot het onderzoek, hoedanig deze voorbefchiktheid wordt voordgebragt, en tragt aantetonen, dat deze alleen uit zwakte geboren wordt ; onderzoekt na gegeven bepaling wat zwakte zij, nu weder, hoe de zwakte voor zich afzonderlijk geboren wordt, en bepaalt dit te gefchiedeu, door de aanbrenging van meerder waterachtige olijlichtige en ftijmdeelen, door misbruiken van dusdanige voedzels en dranken , het uitwendig aanleggen van pleisters , oüj- en gomachtige fmeerzels, en trage dit laatfte door een eigene waarneming op te helderen. — Voords door gebrek aait beweging, geweldig en langaanhoitdende uitfpannende of uitrekkende kragten door de zwangerfchap, buikwater, iv 4 trom-  %$\ J. C. TOE LAER. trommelzucht ,opblazing, (emphijfema) en dergelijke, door een langduurigen regt op ftaanden ff and, het bewoonen van vochtige plaatzen, kneuzingen, wonden en verzweeringen der huik/pieren, beroepsbezigheden , aanhoudende lozing van afgang en pis — als ook fterk.eeten, het gebruik van lange, ftifve. enge keurslijven, en broeken, het Phlegmatiek temperament, de verfchillende fexe en ouderdom, het misbruik van ftöoven , en eindelijk een eigendartige gefteldheid aan enkele menfcheit bijzonderlijk eigen, waar onder de Schrijver te onrecht brengt de erflijke voorbefchiktheid, daar deze, blijkens onze opgave, reeds onder de tegennatuurlijk eigen of aangeboren voorbefchiktheid plaats vergund was. Op alle opgegeven oorzaken aanmerkingen te maken , verbieden ons- de palen dezes Maandvverks, wij kunnen echter de volgende met onthouden , en wel vooreerst deze, dat onder1 de opgegeven oorzaken der zwakte, eenige geteld worden, welke hier toe niet behoren: zal bij voorbeeld de bijgebragtc erflijke voorbefchiktheid de zwakte tot eene voorbefchiktheid tot breuken doen ontftaan? Wij geloven van neen, maar wel dat, omgekeerd, de zwakte, uit welke eene oorzaak ook dan ontfproten, die ftaat daarftelt , welke de erflijke voorbefchiktheid tot Breuken doet aanwezig zijn , zoo ook brengt het Phlegmatiek Temperament geen zwakte voor, maar wel de zwakte die geftcldheid, die wij Phlegmatiek Temperament gewoon zijn te noemen. De tweede Aanmerking, fchoon minder belangrijk,betreft de orde, waar in deze oorzaken voorgefteld zijn, dus wordt bij voorbeeld het misbruik van ftoven, het geen misfehien een gevoeglijke plaats bij het gebrek aan beweging had kunnen vinden, achter het verfchil van ouderdom en lexe geplaatst. — De Theorie daarenboven der zwakte zelve, waar van volgends den Schrijver oorzaken zoude zijn: het aanbrengen van waterachtige, en olijachtige of flijmdeelen , en verminderde opeenpakking der aarddeelen , heeft te Veel van het mechanifche befchouwen der doode vezel van het lichaam, om thands bij de voorftanders en invoerers van het meer bepaald letten op den levendigen ftaat dezer vezel, welkom te kunnen zijn. De geheele behandeling dus det voorbefchiktheid bepaalt zich niet tot die der Breuken, maar te veel bijzonder tot die der zwakte, waar door Breuken souden kunnen geboren wprden. D'Q  verhandeling over de waare breuken. z6$ De hier op volgende tweede Afdeeling bevat de bijzon' dere oorzaken der Breuken, hier door verftaat de Schrijver de eigenlijk gelegenheid gevende oorzaken, bij anderen fchadelijke masten (potenties nacentes- ) geheel iet anders dus, dan de Burger spruijt, die ten dezen opzichte het doel der vrage, onzes inziens, beter getroffen heeft, door hier toe, (gelijk wij gemeld hebben) die te betrekken, welke minder algemeen, en dus bijzouder worden waargenomen, die van zekere beroepen afhangen , en die niet tot beide fexen tevens, noch ook tot alle tijdperken van het leven zich uittrekken; deze bijzondere oorzaken worden door den Burger toe laer gebragt, tot drie Clasfen, als naamlijk; in die bewegingen, waar door het middenrif en buikfpieren, te famen, of ieder afzonderlijk, in geweldige werking zijn. Tot deze worden gerekend te behoren , geroep en gefchreeuw , zingen , j'chreijen , blazen , niezen, hoesten, lachen , geeuwen, pers fingen tot afgang, en waterlozing, moeilijke verlosfing , opligten van lasten, uitrekkingen van het geheele lichaam , worstelingen , ftruikelingcn, fterk gaan, hopen, braken, hik en het fnuiten. — Dat deze opgemelde oorzaken Breuken kunnen voordbrengen, zal niemand betwijfelen , dan ook hier merken wij weder aan, of opgemelde verfchijnzelen in de dierlijke huishouding alleen zijn te brengen , tot het opfchrift aan het hoofd dezer Clasfe geplaatst? zijn bij voorbeeld in de worftelingen, en ftruikelingcn in het gaan en lopen, alleen de werking, of des middenrifs of der buikfpieren alleen, of vereend, de eenige oorzaken, welke, tot het geboren worden der Breuken, gelegenheid geven? daar en boven, fchoon dit eene mindere aanmerking is, vinden wij na het ftruikelen, enz. eerst braken, hik en het fnuiten , geplaatst, die geregelder achter of voor het geeuwen, en de persfingen tot den afgang, gefchikt geweest waren. — De tweede Clasfe van gelegenheid gevende oorzaken bevat dezulke, waar door, door geweldige bewegingen des lichaams, de Buik-ingewanden heftig gefchokt worden, en hier door genoodzaakt, naar eene of andere plaats uit te wijken , hier toe worden gebragt, het dansfen en fpringen, het paardrijden , vallen van hoogtens , en kneuzingen van het onderlijf, door fchoppen , floten , jlaan en dergelijken. — Gemelde oorzaken tot Breuken vinden ons inziens eene gefchikte plaats onder deze ClasR $ fe,  266 J, O. TOELAER, V2RH. OVER DE WAARE BREOiCEN. fe, alleen het dansfen en fpringen uitgezonderd, het geen bij die der in de voorige clasfe gemelde oorzaken, het fterk lopen , worftelen , en ftruikelingcn , verdiende gevoegd geweest te zijn, daar zij van deze in een flechts weinig hogeren graad, ten aanzien van het gevolg, verfchillen. De derde Clasfe eindelijk, bevat de langzaam drukkende krachten, waar door de ingewanden van tijd tot tijd, uit hare natuurlijke plaatzen gedrongen, en naar elders gedreven worden, als zijnde het oprijzen der Baarmoeder, der gevulde maag, 'het uit groei jen van fommige ingewanden , het omgorden der huik door. banden, keurslijven enz., verkeerd dragen van kinderen, vreemde lichamen in de Darmbuis bevat, het trekken aan de Naveljlreng, de doorzakking der Ballen, en eindelijk het vermogen der ziel op het lichaam door fchrikken te weeg gebragt, het geen echter niet onder de Clasfe van langzaam drukkende krachten verdiende opgetekend te zijn. Hoe veel verfchil 'er tusfchen deze beide Verhandelingen is, kunnen wij niet voorbij aan te merken, dat beide Schrijvers hun onderwerp met veel vlijt hebben behandeld, dat vooral die van den Burger toe laer aan eigene waarnemingen rijker is dan die van den Burger s p r u ij t , dat de laatfte intusfchen , zoo- veel hem mooglijk geweest is, alle oorzaken der Breuken meer bepaald, met de afzonderlijke waarnemingen der Schrijvers ge-, ftaafd heeft , daar de Burger toe laer zich doorgaands alleen bepaald heeft, tot het aanhalen, van het geen Heelkundige Leerftelzels hier omtrent melden, dat ook de ftijl van den Burger spruijt (fchoon dit niets tot het wezenlijke van de verdienften zijner Verhandeling doet) het verre wint. Doch ook aan de andere zijde vinden wij ons verpligt, openlijk te zeggen, dat beide Verhandelingen de lezing der Heelkundigen overwaardig zijn, en het nabij komen van de Verhandeling van den Burger toe laer, bij de Bekroonde, aanduidt, dat hij vooral bij het bezigen van meerder orde in de bewerking zijner Stukken, tot het dingen naar Eerenprijzen, aUergefchiktst kan geoordeeld worden te zijn. Im  j. v. noorden, inleiding tot de kruidkunde. 267 Inleiding tot de Kruidkunde. Een Werk gefchikt tot gebruik van hen , welke zich in deze wetenfchap willen oefenen, en dienende tot verklaring van agt en dertig na de Natuur afgezette Plaaten, welke in het Engelsch uitgegeven zijn door thomas martijn, Hoosleerdar in de Kruidkunde op het Iloogefchool te Cambridge. In het Hollanchch en Fransch, door j. van noorden, Med. Do^pr. Eerfte Deel, Tweede Stuk. Te Londen, bij Vernor en Hood. Te Rotterdam, bij L. Bennet, 1798. In gr. Octavo. De prijs is f : - 15 - : Van deze Inleiding tot de Kruidkunde hebben wij onlangs verflag gedaan. Dit tweede Stuk is alleen een bijvoegzel tot het vorige; bij de twaalf Plaaten in het voorig (tuk waren alleen de befchrijvingen van drie bijgevoegd; de befchrijving der negen overigen wordt in dit bijvoegzel medegedeeld, nevens eene korte verklaring der Clasfei!, waar van zij tot voorbeelden dienen. — Eene proeve van de behandeling des Schrijvers hebben wij in het bovengemeld verflag opgegeven, waar toe wij den Lezer verwijzen. (*) C) Zie N. Faderl. Bi hl. II Deel, l/le S:uk, Bladz, 461. Codsdienftige en Wijsgeerige befchouwing der jong/Ie Staats-omwentelingen in Europa. Te Amfteldam, bij J. Yntema en Zoon, 1799. 80 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 11 - : E'en klein Stukjen van flechts 80 Bladzijden letterdruk, * maar gefchreven met een verlicht verftand , warm hart, godsdienftig gemoed en fikfe hand; een Werkjen, gelijk de Schrijver zich zelf, -zeer te recht, in zijn Voorbericht, uitdrukt, gefchikt (en wel juist gefchikt, voegen wij 'er bij,) voor de zedelijke behoeften van den tegenwoordigen tijd, het welk over de jongfte gebeurenisfen in Europa, eene aangename en nuttige ftof tot överdènkïtg verfebaft, en, door lieden van onderfcheidene partijen in ons Vaderland, zonder aanftoot en met (lichting, kan gelezen worden. Eén Werkjen, dat wij aan de ons misfehien niet geheel onbekende hand eens Schrijvers te danken hebben, wiens hersfengevvrochten meer  268 GODSDIENSTIGE EM WIJSGEEKIGK BESCHOUWING meer dan eens een gunftig onthaal bij onze Landgenoten vonden, en welks aandachtige lezing en opmerkzame overdenking , wij eenen iederen , ïriet de verzekering , aanprijzen , dat hetzelve hem niet alleen door eenen ichoonen ftijl bekoren en wegliepen zal, maar ook bekwaam is, om voor den bekrompen geest het uitzicht te verhelderen en uit te breiden, het angstvallig gemoed op te beuren, door het in alle omftandigheden en gebeurenisfen, als met den vinger, op God te wijzen, en den twijfelaar, die geene paftij voor het goede durft kiezen, omdat hij nog altijd eene tegenomwenteling hoopt of vreest, op vasten bodem te zetten, door hem, om zoo te fpreken, den fluijer der toekomst een weinig op te heffen, terwijl hij den verharden tegenftrever der uitbreiding van waarheid, deugd en menfehengeluk, doet Adderen en verftommen, hem als met eene donderende ftem toeroepende: „ hier is God! ftof en asfche! ellendige aardworm! hier werkt God! wat wilt gij tegen hem uitrichten!" — Dan laat ons dit fchoon Gefchrift een weinig nader bezien. „ De jongst verlopen en de tegenwoordige tijd, " dus heft de Schrijver , in eene korte Inleiding , aan, „ is rijk in zonderlinge gebeurenisfen, en levert daar „ door, voor den denkenden bewoner van Europa, zoo „ veel ftoffe op tot befpiegeling, dat hij, bij het over,, peinzen daar van, verbaasd ftaat! Hoe veele en welke „ zonderlinge veranderingen ziet men in de ftaatsgefteld,, heid van Europa, en der onderfcheide Volken van dat „ zoo rijk bevolkt werelddeel, in een kleinen'tijdkring ,, van maar weinige jaren, geboren worden! En, welk „ een reeks van gebeurenisfen ziet men, bij eene oplet„ teude belchouwing, daar uit voortvloeijen, welken te „ vooren niet te voorzien , welken te vooren door de „ fchranderfte Staatkundigen niet te berekenen waren! „ Overwaardig is daarom die reeks van groote gebeure,, nisfen, om op niéuw' voor onzen geest, ter nadere J ,, overdenking, te rug gebragt, en, ter nafpeuring van „ derzelver famenhang, ter loops overzien te worden." Het gantfche Werkjen is in drie Hoofdeelen verdeeld, cn deze laatftcn wederom in onderfcheidene Afdeclingen. Het eerfte Hoofdftuk bevat eene beknopte overziening der jonglte Staats-Omwentelingen. De eerfte fchakels der groote keten van alle de gebeurenisfen in Europa, in den jongstverlopen tijd, natuurlijk vindende in de Staats- om-  der jongste staats - omwentel. in europa. 2ó9 emwenteling van Noord- Amerika, 1773, waar in dat gewest zich van Et/geland losrukte, zich tot eene vrije" Republiek verhief, en door Frankrijk geholpen werdt, terwijl 'er de ver'èenigde Nederlanden door in eeneti oor| log met Engeland gewikkeld werden, befchouwt hij, in de Eerfte Afdeeling van dit Hoofdftuk, de voorbereidende gebeurenisfen.tot de jongfte Staatsomwentelingen, ais de ontdane gefchillen in ons Vaderland, wegens de mislukte Expeditie naar Br est enz. en den uitflag daar van in 1787', met de ontwijking der Anti -Stadhoudersgezinden naar Braband en Frankrijk ; den Opdaud in de Oostenrijkfche Nederlanden tegen Keizer jozefus 1789, door zijnen opvolger leopold gedild , terwijl ook eenige misnoegden van daar zich naar Frankrijk begaven; het misnoegen te Luik, bijna gelijktijdig met dat in Braband, uitgeberden tegen den Bisfchop en tot eenen volflagen opdand geklommen, die echter al mede gedempt werdt, zondereenig fchijnbaar gevolg; en eindelijk de volflagen Omwenteling in Polen 1791, in alle dilte, met den grootden fpoed, en zonder het vergieten van een enkelen druppel menfchenbloed , daargedeld. Vervolgends in de Tweede Afdeeling overgaande tot de befchouwing der ondernomen -en volvoerde Staatsomwentelingen zelve , waar toe het vorige voorbereidde, vestigt hij vooral het oog op Frankrijk, vermids de Staatsomwenteling in dat Rijk de grondflag van alle de overigen uitmaakte, en , ondanks alle tegenkantingen, bcwerkdelligd werdt, terwijl Polen, door Pruisfen, Ruslanden Oostenrijk vermeesterd en verdeeld, zijn geheel Staatkundig bcdaan verloor, en de overwinningen der Franfchen, op de tegen hen verëenigde Mogendheden behaald, veroorzaakten, dat de Belgi'èrs, de bewoners der Oostenrijkfche Nederlanden, de Luikenaars en de Savoijers, ophielden afzonderlijke volken te zijn, en in de Franfche Republiek ingelijfd werden ; dat de ver'èenigde Nederlanden in eene ééne.en ondeelbare, het oude Lombardijche Rijk in de Cisalpijnfche, 'en Genua in de Ligurifche Republiek herfchapen werdt; dat Rome al mede tot den daat van een Gemeenebest werdt te rug gebragt, en de Paus van zijne wereldlijke magt geheel, en van zijne geestlijke voor het grootlte gedeelte beroofd werdt; dat Feneti'è, ééne der oudde Republieken in Europa, maar uu onder een Despotiek Aristocratisch bewind, voor de- haud iu eene bezitting van. Oostenrijk werdt ver-  2?0 GODSDIENSTIGE EN WIJSGEERIGE BESCHOUWING veranderd en de onderfcheiden kleine Republieken U, Zwitzetlund, wel eer een bondgenootfehap uitmakende i gingen plaats maken voor de ééne en ondeelbare Eelvetifche Republiek. Deze overdenkingen banen hem verder den wez toeene befchouwing der tot hiertoe gefchetde Staatsöm-. wentelingen uit een Godsdienftig oogpunt, waar aaa'i hij het geheele Tweede Hóofddeel v.m zijn Gefchrifi,* toewijdt. Op eenen zeer duidelijken en geleidelijken redeneertrant leert hij hier het Godlijke van het menschlijke onderfcheiden, en brengt het weden-m met elkander in een zeer naauw en fchoon verband. Wij kunnen', onzen Schrijver hier in niet volgen, naardien wij hem bijkans geheel uitfehrijven moesten , om den lezer het overtuigende , bemoedigende en voldingende zijner bewijzen te doen gevoelen; wij verwijzen denzeiven naai het Boekjen zelf, cn zijn verzekerd, dat hij zijnen weetlusften hoogden zal voldaan zien, ja zich in dedaad gedicht, opgewekt en in alle omdandigheden die wij zien plaats grijpen, vertroost bevinden. Tot hier toe beweerd hebbende , dat God, met de jongde Staatsomwentelingen , verbetering voor het menschdom, of voor ecu aanmerklijk gedeeld van hetzelve ten minde, ten oogmerk heeft, -raat hij nu üb het derde en Inatde Hoofddeel van zijn Werkjen, de vraaifc beandwoorden: ,, Tot welke verbeteringen kunnen déze ,, Staatsomwentelingen dienen, en hocdanige zou God, met dezelven bcöogen?" Na te hebben aangemerkt, dat deze gebeurenisfen voor als nog niet veele tijdlijke' voordcelen fchijnen op te leveren, ja veel eer aanmerklijke nadeden, omtrent Scheepvaart, Koophandd, Fabrieken, enz. vraagt hij of dan het tijdlijk belang de hoofdhedemming der vol-. ken, en de hoofdbedoeling van God met dezelven is?En of deze niet veel eer bedaat in zedelijke ontwikkeling, verlichting en volmaking, door den aanwas vatl nuttige , inzonderheid van Godsdiendige wetenfebap.,. en de bevordering hunner deu©d , ter hunner befcha-, ving . ter hunner verheffing van den vang der dierlijkeen zinlijke, tfot dien van meer zedelijke wezens, en'alzoo ter bevordering van hun waar geluk , hier, zooverre hun toe (land. op aarde daar voor vatbaar is , en. namaals meer volkomen? Daar dit laatde, vervolgt hij, altliands zeer duidelijk doordraait in Gods Openbaringen  DER jongst E staats, - om wentel. in EUROPA, £71 gen door jesus, cn alle zijne vroegere zoo wel als latere befchikkingen omtrent het menschdom en de lotgevallen der volken, mogen wij zulks ook, met de hoogfte waarfchijnlijkheid, ten aanzien der laatfte Staatsveranderingen belluiten. Iu twee bijzondere Afdeelingcn fjpeurt hij nu de gefchiktheid derzelven na, ter medewerking en bevorde-, ring van Godsdienftige verlichting zoo wel , als van deugd en goede zeden, en gevolglijk tot het geluk des menschdoms. Tot'nog toe, zegt hij, in de Eerfte Afdeeling, heeft de Christelijke Godsdienst onder het menschdom , ja onder de Christenen zelfs , alle die uitwerkzelen niet voordgebragt, waar toe dezelve gefchikt is, en eene eigenaartige (trekking heeft. In het eerst maakte die Gods-, dienst veele vorderingen, maar welhaast Hopen, met de Heidenen en lleidenfche Wijsgeeren , (met de Jooden cn Joodfche denkbeelden voegen wij 'er bij) veele lleidenfche bijgelovigheden en flechte zeden (ook Joodfche wanbegrippen en ondeugden) binnen. De. Noordiehe volken deeden.hicrömtrent ook niet veel goeds , eu de Geestlijkheid voltooide het verderf. De Hervorming heeft wel eene groote verandering ten goede te wege gebragt, maar op verre na niet genoeg eu algemeen gewerkt, zoo min als latere pogingen tot Christelijke verlichting Dat de jongde Omwentelingen nu de verbreiding van het' zuiver Euangelie voitooijen kunnen, toont de Schrijver met verfeheiden gegronde redenen aan , die wij ter gemoedelijke behartiging aanprijzen, onder anderen, dewijl zij eene groote verandering in de denkbeelden der volken te wege' brengen , dewijl de leere der vrijheid eu, gelijkheid den politieken invioed op den Godsdienst doet ophouden, en volkomen met de leer van jesus inftemt , naardien thands ginds en elders verfeheiden uit eigen oogen beginnen te zien, het menschlijke van het Godlijke in den Godsdienst beginnen te fchiften, enz. Men late zich, vervolgt hij, in deze zijne owr&Jtgfaj niet floren door het verfchijnzcl, dat 'er, onder de bej'cherming der burgerlijke en Godsdienltige vrijheid, en onder het voonvendzei van verlichting te bevorderen, fchriften in het licht komen , die eene juist tegeuövergeftelde (trekking hebben, en , in plaats van tot waare Godsdienltige verlichting, zedelijke verbetering en uitbreiding, van christus Koningrijk mede te Verken , den  272 godsdienstige en wijsgeer.ige beschouwing den Christelijken Godsdienst regtftreeks aanvallen, Deïsmus niet alleen, maar zelfs Atheïsmus prediken, en den weg tot ongebondenheid , ongeloof en ongodsdienftigheid fchijnen te banen, noemende hij hier de vod van paine, Eeuw der Rede, en een ander Stukjen, betijteld: Philofophifche Onderzoeking over de Godgeleerdheid en Godsdienst in het algemeen , en dien der Jooden in het hijzonder, dat de tegenwoordige Recenfent, toen hij hetzelve in 't Moogduitsch gelezen hadt, met verontwaardiging in het vuur wieip, daar hij 't vooreen Godslasterlijk Gefchrift herkende, en over welke beide Stukjens wij voorheen het onze toereikend meenc-n gezegd te hebben. — Hij geeft als de natuurliiklle reden voor dit verfchijnzel op, dat zij het zuiver Christendom niet kennen, hetzelve met menschlijke bijvoegzelen verwerrende, en toont vervolgends met duchtige gronden aan, dat aanvallen van het ongeloof van allerlei aart, in plaats van nadeel aan waarheid, deugd cn zuiver Christendom toe te brengen, -in Gods hand veel eer moeten medewerken, om ze te bevorderen. En het is uit al dit beweerde, dat hij ne eindelijk, in de tweede afdeeling van dit Hoofddeel, den invloed dier Staatsomwentelingen op deugd en goede zeden des menschdoms afleidt, want wordt toch het Christendom 'er door bevorderd, gewislijk ook deugd, die 'er mede in het naauwfte verband ftaat. Misfehien , zegt hij, moeten ook de tijdlijke nadeelen dier Omwentelingen, door het fnuiken der alles verpestende weelde, daar toe medewerken , en de menfchen opleiden tot nadenken, levendig befef hunner afhangiijkheid van God, verpligting «n eeuwige belangen, enz. _ Nog beandwoordt hij eene gewigtige vraag en bedenking, of niet zij, die de hoofdrol in de omwentelingen fpeelen, al het goede daar van zelf verhinderen zullen doorvalfchevoorgevens en averechtfchebedoelingen? Dan plaats verbiedt ons, den Schrijver verder te volgen, dien wij met weerzin verlaten moeten, onze Lezers derwaarfl verwijzende, terwijl wij ten flot hartlijk Amen zeggen op den fchoonen wensch, waarmede hij eindigt, hopende, dat hij de Natie nog meer zulke nuttige pennevruchten moge fchenken , en nog eene vergelijking mededelen , die ons meermalen inviel, wanneer wij dezen en genen verontrust zagen , of angflig hoorden klagen over de gebeurenis&n van onzen tijd, en die ons njet alleen juist, maar  DER J0NC5TE STAATS-OMWENTEL. IN EUROPA. 2$rg maar ook zeer gefchikt voorkomt, om ons zeiven en anderen in alles gerust te (tellen. Wanneer naamlijk iemand , die nimmer van bier gehoord had, eens een vat van dit vocht zag gesten, zou hij ligtlijk denken, dat hetzelve bedierf en geheel wegvloeide, daar hij. in tegendeel naderhand bevinden zou, dat deze gesting juist bijdroeg, om het bier beter te doen worden, en een ander, die meer kennis van het een en ander bezat, deze gesting met de uiterlte bedaardheid.zou aanzien. De toepasfing dezer eenvouwige g&lijkenis zal een ieder ligtelijk zelf maken. ° Memorie over de zuivering van bedorven Water. Met proeven gejlaafd. Te Amjieldam, bij W. Holtrop, 1799. 16 Bladz. In gr. Octavo. De ppjs is f : - 3 - : T7en klein Stukjen,' het welk echter, fchoon flechts 16 Bladzijden groot, uit hoofde van de zaak, waar over. hetzelve gaat, onze aandacht verdient. Het is uit de Nieuwspapieren bekend , dat , onder aanbod eener premie van zesduizend guldens , op last van het Uitvoerend Bewind dezer Republiek, door de Nieuwe Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij , eene Prijsvraag is voorgefteld, om voor het eindè van Februarij des volgenden Jaars , te beandwoorden deze Vraag : ,, Is 'er een volkomen, voldoend, en tot hier toe, niet ,, bekend middel, om rottend, bedorven, en ftinkend „ water, van alle bederf, onaangename reuk en fmaak „ te zuiveren, en zonder inmenging van fchadelijke eu „ de gezondheid benadelende ftofl'en , tot eenen helde„ ren, verfrisfehenden en gezonden drank te maken ? *» — Zo ja ; weik is dat middel? " Voords is hierbij bepaald, wat men in het oog te houden hebbe, bij de beandwoording. Naamlijk , dat het middel niet kostbaar noch omflachtig zij; niet te veel brandftoffen. vereifche; door fchepelingen kan worden bewerkfteliigd; overal dezelve uitkomst geve, op koperen vaten niet afknage, tot nadeel, der gezondheid, enz. De Schrijver van dit Stukjen , fehijnt zijne Landge* noten, welken naar dien uitgeloofden prijs 'mogten dingen, te willen voorlichten, en geeft zijne gedachten op, als een Relultaat van herhaalde, mondelinge en fchriftelijke Conferentiën, van eenen Nederlander, met zijnen • NIEUWE VAD. EISL. III, DEEL. NO. 0. 'S uiS»  2?4 ' MEMORIE OVER DE ZUIVERING uitlaudfchen Vriend ; terwijl de geheele voordragt eigenlijk hier op nederkomt: of niet het water, (het welk toch als het bedorven is, döor houtskoolen kan gezuiverd worden,) door middel van houtskool, tegen het bederf zoude kunnen worden bewaard , en al zoo dit bederf zoude kunnen worden voorgekomen, wanneer het zelve op de fchepen op vaten, gedaan, ten gebruike wordt medegenomen? Om dit oogmerk te bereiken , Heit de Schrijver voor , om het vaatwerk , of de tonnen , vooraf wel te zuiveren , met heet water en zand, om de lijmige deeltjens weg te nemen, omdat, naar zijn inzien , bedorven ftoffen eene volkomen gisting veroorzaken , (fchoon dit juist niet fcheikundig geredeneerd is, weten wij toch, wat de Autheur bfdoelt) voords wil hij uit hoofde van het gemeld vermogen, het welk houtskool bezit, vooral wanneer daar eene zeer geringe hoeveelheid vitriöol-zuur bijgevoegd wordt, om het bederf in water te herftellèn , ,, dat men , op ieder ton of s, vat, zes of agt ponden houtskool moet gebruiken, en zoo veel ivitriool-züur, als voldoende is, om aan ,, het water zulk eene geringe mate van zuurte te „ geven, dat men dit naauwlijks in 't gebruik kan ont,, waren." Én ,, om te verhinderen, dat de kooien ,, zich niet toe een koek. vasthechten , zal men twee- maal 's weeks alles wel omroeren. " Om bedorven water te herftellèn, geeft de Autheur op, „ dat tot drie en een halve pint bedorven water een ,, en een half once poeder van; houtskool en vierën- twintig droppelen geconcentreerd vitriool-zuur ver„ eischt worden, om hetzelve te zuiveren." Het een en ander is aan verfcheide bedenkingen onderhevig: laten wij 'er Hechts drie maken. i. Zullen houtskoolen het grootlte vermogen van zuivering bezitten \ dan moeten dezelve wel uitgebrand zijn. Hier van echter, wordt in het Stukjen niet gefproken. a. Zal 'er aan het oogmerk der Vraag voldaan worden , dan moet het gezuiverde water zonder inmenging zijn. Zo niets van het vitriool-zuur daar in overblijft, zal 'er voorzeker gevitriolifeerde wijnfteen , uit het alkali der kooien en het vitriool-zuur geformeerd, in overblijven, en dit zal nadeelig zijn , zo al niet als dit zout op zich zelve, ten minften op koperen vaten, tot bereiding «Ier fpijze. 3. De beweging van het fchip zal het poeder der houts-  van bedorven water. 27; houtskoolen in de vaten niet altijd toelaten, vooral wanneer liet nu en dan met een Hok geroerd wordt, om aan den bodem te blijven zitten, en het water dikwerf, zo niet doorgaands, troebel maken. Zedert lang is het bederfwccrend vermogen van de wel uitgebrande Houtskool bekend geweest, als ook om de couleuren van verfchillende vochten weg te nemen: de Heer lowitz in de Chemifche Annalen van crell van den jaare 1791, ftelde reeds proeven in het werk, over verbetering van Hinkend water, door Houtskoolenpoeder, en den Heer kels zijn die even als lowitz gelukt. Gok heeft'kels het Koolenpoeder aangeprezen, bij de inzouting van vleesch, op langduurigè Zeereizen , terwijl zelfs rottend vleesch door hetzelve herfteld wordt. Zoo dat van deze zijde dit Stukjen befchouwd, .hoe zeer het met het beste oogmerk kan gelihrev'en zijn, geen bijzonder nieuws bevat, het welk ter beandwoording der opgegeven vrage dienen kan. Eene vrage intusfchen, weike wij wenfchen, dat, naar den eisch van het Uitvoerend Bewind, en ten dienfte van het menschdom, voldoende beiindwoord, en de ingekomen andwoorden, door bevoegde Rechters, mogen beoordeeld worden. 1 Js. le franco van berkheij, Jock en ernftige Akademifche Fertellingen mijner jeugd. Gedrukt in Lei7'den, 1798. Behahen het Voorwerk, bcjlaande 16 Bladzijden, 290 .Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 2 - : - : De, door zijnen arbeid in het vak der Natuurlijke Historie Van Holland , met veel roem bekende Schrijver, levert zijnen Landgenoten in dit Werk , eene Verzameling van meer en min uitgebreide Dicht' ftukken, welken door den Dichter zelven , in zijn Voorbericht , Dirhtlievende Uitfpanningen zijner Jeugd genoemd worden, en deze uitgave gefehiedt, volgends het zelfde Voorbericht, op aanfporing zijner vrienden en wel voornaamlijk van den Eerw. j. scharp, Leeraar te Rotterdam, en g. troost, p. z. Koopman aldaar, aan welken ook deze Dichtbundel, met een Vers, toegewijd is. In het Voorbericht geeft de Schrijver de oorzaak op, van het tot heden toe achter blijven, van het lang met S a ver-  276 js. le francq van berkheij Verlangen te gemoet gezien wordend Vervolg van zijne Natuurlijke Historie van Holland, welke voornaamlijk hier in bedaat, dat het vervolg van de Natuurlijke Historie der Koeijen, waar aan de dn dit vak zoo verdienstlijkc Schrijver thands nog arbeidende is , hem voor ons Vaderland (met veel reden) te belangrijk voorkomt, dan dat hij hetzelve, door gedwongene bekortingen en verhaaste uitgave, zoude willen verminken, en dus zijnen Landgenoten een onvolledig Stuk, over den hier te lande zoo belangrijken Veehandel, leveren; en wel alleen om zijn Werk , op welk eene wijze dan ook, voord te zetten en ten einde te bréngen. — Wij kunnen niet nalaten den kundigen Natuuronderzoeker over dit blijk van achting, welke hij xlen Lezers van zijn fraai Werk hier edoor betoont , dert behoorlijken lof te geven, anderen zouden wettigt* voordeelshalven, aan de dringende aanfporing hunuec Lezers, in dit geval, ten ontijde voldoen, en hunnen verkregen roem aan de winzucht opófferen. — Wenfchelijk ondertusfehen is het, dat< de Schrijver eenen Uitgever moge aantreffen, die bereidwillig is om dit voor ons Vaderland zoo nuttig Werk, volgends het volledig plan des Schrijvers, naar behoren uk te voeren. Wij wenschten, met deze aanmerking, onze Recenlie over dit Boek te kunnen belluiten, daar het ons altijd een aangename taak is, verdiende hulde te doen; maar onze Lezers vorderen met recht, dat wij ook vrijmoedig onze mening over dezen Rijmbundel zullen uiten, en ziet daar ons inde engte gebragt; immers als Dichter plaatst v. B. zich door de uitgave van deze ritmen zijner jeugd, zoo het ons voorkomt, niet in het gundigde licht; want alhoewel hij in het Voorbericht , en in de Inleiding voor het eerde Vertelzel, betijteld de Braadpan, op Sint Nicolaas candidaats vaatje,de voorkeur, welke hij aan onze oudhollandfche Poëzij, boven den hedendaagfehen Dichttrant, toekent, op een' vrij fcherpen toon te kennen geeft, en zegt, dat vooral ouderwetfche Lezers dra zullen ontdekken, dat hij in den fmaak van onzen cerwaardigen grijs* aart jacob cats rijme en vertelle; wij voor ons kunnen in vrijën gemoede betuigen niet zoodanig over deze Vertelzelen te kunnen deuken. Wij vinden noch den rijken geest, noch den zoetvloeijenden dijl, noch de wijze lesfen van dien achtenswaardigen Volksdichter ' . •. in  jock en ernstige akademische vertellingen. 277 in dezelven, zelfs niet eens van verre nagesêmd; in tegendeel komt ons de inhoud dezer Verhalen beuzelachtig, zonder bedoeling, en zonder nuttige zedeleer, voor , kunnende , volgends onze mening, alleenlijk eenig vlugtig vermaak verfchaffen aan zulke Lezers, welke met de Histörietjens en ongeregelde StudentengrapjenS van dien tijd en de daarin betrokken perfoonen eenigzins bekend zijn.— De verzen, tot deze Vertelzels gebezigd, zijn meerendeels , zoo in maat als rijm , onbefchaafd — de fpelling en zinfcheiding geheel verwaarloosd; en zelfs in het profa Voorbericht door de verwarring, die in deszelfs ftijl heerscht, op fommige plaatzen onverftaanbaar. — Tot ftaving van ons oordeel, wegens den verwarden ftijl van het Voorbericht , kunnen deze regelen, onder zoo vcelen van dien aart , Hechts voor de hand uitgefchreven , ten proeve dienen: men leest naamlijk op Bladz. II., na dat de Schrijver zijnen Dichtltijl als gelijk aan dien van cats aangeprezen heeft, het volgende: ,, Dit genoeg agtende ten aanzien van dit onderwerp , kan ik niet af zijn om ecnigünts voortekomen, eene aanmerking, waar van ik voorzie, dat ik van fommige partijdige Recenfenten bijzonder Narcijfus Crispoc6 j. j» h b s z welken kant het grootde gewin zij; of daar, waar „ men vroeg of laat der Godzaligheid eenen fcheidbrief „ geeft; — of daar, waar de oefeningen in denzelven tot de eindpaal des levens worden voortgezet." ,, Maar (dit voegt 'er H. nog nevens) is dit dan nu „ alles, waarmede zich onze Kristelijke aandacht over „ deze ftof moet bezig houden ? — Neen (zegt hij) — „ De Godzaligheid heeft ook de belofte des toekomenden „ levens. Zij verfpreekt voordeden, welken zich onëindig verre over de grenzen des tijds uitflrekken." „ Om ook 't gene aan de Godzaligheid voor het toer komend leven beloofd is, te kunnen overzien, moeteii „ wij zeker veel meer weten , dan ons tot nog toe de „ ondervinding leert; het toekomende geheel te zien is „ in dezen onvolkomen toeftand niet mogelijk. Dan „ met behulp der Openbaring, kunnen wij den mensch „ ook na zijn verderven, met onze gedachten, nog ver„ der tot in een ander leven volgen. ,, Zoo (dus befluit H.) behoort dan ook dit nog tot het plan onzer overdenkinge , bij deze gewigtigde ftof. En zonder dit zoude ook al het andere niet „ toereikend zijn, om de godzaligheid volgends den, „ ganfchen omvang harer nuttigheden u aan te bevelen ,, en aan te prijzen. Zoo groot wij de voordeden vinden „ zullen,welke zij hun, die 'er zich dagelijks in oefe„ nen , reeds voor het tegenwoordig leven verfchaft „ zoo veel grooter zullen wij toch die voordeden vin„ den, welke zij aan-' gene kant van 't graf met zich „ voert. Gaarne willen wij, indien de Heere wil, de „ aangename vreugde genieten, om een oog te werpen „ op 't geen achter dien voorhang ligt. Ik zal wel d? ,, toekomende zaligheden niet naar waarde befchrijven „ kunnen ; maar u toch ook ten minde een' wenk 3, geven, om 'er iet van te verdaan, daar toe zal het „ onderricht van jesus, mijnen Heer en Meester, het mij niet laten ontbreken aan aftekeningen , en ook ,, niet aan eigenlijke ongekundelde voordellen. " Zie daar het Plan van den roemwaardigen hesz. Het eerde Deel daar van heeft hij uitgewerkt in dit Eerde Deel, in vijfentwintig Leerredenen, die over de Lijdens-Gefchiedenis van den Zaligmaker, de viering van het Avondmaal , het feest van de Hemelvaart, eenen plegtigenBiddag, enz. daar onder begrepen,handelen, aan,' ^.Ue Welken, hij eeue wending heeft gegeven, om ze tef "b>  KRISTEUJK OKFENJAAR. tgj bereikinge van zijn doel dienstbaar te maken.. Om onze Lezers met des agtenswaardigen Leeraars oogmerk en behandeling nog meer bekend te maken , zullen wij de verdere moeite nemen, om dc titels der Leerredenen in ons Blad in te vlegten ; zij zijn de volgende: Opwekking , om dit Jaar ah een Krïstelijk Oefenjaar te gebruiken. (Op Nieuwjaarsdag.) — Hoedanige 'Oefeningen het zijn, welke de Kristen niet verwaarlozen mag. — Plan voor de volgende Befchouwingen, enz.— De Mensch, in den aanvang zijns levens reeds beflemd, om door Godzaligheid gelukkig te worden. — Plet Kind van kristus geliefd en gezegend, en tot de kennis en liefde van den PJeere opgeleid. — Kinders, met opzicht tot Verftand en Hart, uitnemend bekwaam en waardig, om met kristus bekend te worden. — Kristus biedt zich zeiven ten leidsman aan den jongeling aan, welke zijne kindfche jaaren wel hefteed hadt. — üe verdwaalde Jongeling. —De Jongeling tot zich zeiven komende. — De te rug keerende begenadigd. — Overdenking van de Lijdensgefchiedenis onzes Heer en ter verft er king van goede voornemens. — Vervolg en einde dier Gefchiedenisfe, Leerr. XII-XV. — Het Geloof des Kristens gefterkt door de Opftanding des Heer en. Leerr. XVI. XVII. — Onbillijke beöordeeling over de Bekecring des Zondaars. — Hoe zich een mensch, bij verfchillend , dikwijls onbillijk oordeel, dat over zijne Bekeering geveld wordt , te gedragen hebbe. — De Kristen zich oefenende in de befchouwing der Natuur en des Scheppers, ten tijde der Lente. — De Kristen zich oefenende in de overdenking van 's menfchen beftemming en waarde. — Oefening in het nadenken over het geluk der verbinding met andere menfchen. — Oefening in het nadenken over het hoogfte doel, waar naar een mensch behoort te ftreven. (Hemelvaartsdag.) Oefening en nadenken over het .beste hulpmiddel ter bereiking van dat hoogst en voortreflijkst doel. — Aandachtoefening over den bijftand, door welken wij ons doel bereiken kunnen. (Op Pinkfteren.) De behandeling dezer belangrijke onderwerpen is naar de gewoone bevattingen berekend, gemeenzaam en populair, zonder, evenwel, met die laage platheid iet gemeen te hebben , welke men, onder voorwendzel van in den Volkstoon te willen fchrijven, in zommige fchriften, ook over deftige onderwerpen , aantreft. Wij twijfelen niet, of veelen zullen met ons in dank erkennen de moeite , aan het T 5 over-»  2p8 drie brieven aan lucia, overbrengen van dit Werk in onze taaie hefteed, door den Geleerden Vertaler, den Eerw. e. tinga, thands nog Leeraar onder de Hervormden te V}lsfirigen doch beroepen tot Hoogleeraar in de Natuurlijke Godgeleerdheid en Zedelijke Wijsbegeerte aan bet Hoogefchool te Franekcr, in het voormalig Gewest Friesland; die, op raa.l van zijnen Vriend, den Utrechtfchen Profesfor'iierixoa, in eene Voorrede, de Eua'ngelifche denkbeelden, aangaande het lijdenen den dood van onzen Heere jesus christus, iet meer ontwikkeld heeft, dan men dezelve bij hesz aantreft. Met deze algemeene aankondiging, voor het tegenwoordige, ons vergenoegende, willen wij, hij de afgift van het Tweede Deel , van de fchrijfwijze des Zurichfchen Kerkleeraars het een en ander tot proeve mededeelen. Drie Brieven aan lucia, over de Eeuw der Rede van thomas paine. Een klein gefchrift van k. Uitgegeven door her m. jo. krom, Profesfor en Predikant te Middelburg. Te Middelburg , bij P. Gillisten , 1798. 55 Bladz. In gr. Oéavo. "De prijs is f: - 10 - : * J ronder zoo veele fchriften, welke ter afwering van den ^ Houten aanval van th. paine op den Christelijken Godsdienst het licht gezien hebben , en door ons zijn aangekondigd, verdient dit klein Gefchrift geenszins de minfte plaats. Wij hebben deze drie Brieven aan lucia, roet genoegen , doorgelezen ; de beknopte voordragt , het oordeelkundig en manlijk wederleggen van paine , het onwederlegbaar betogen van de waarheid van het Christendom, dit alles, in eenen levendigen en met waar zout befprengden ftijl, kenmerken dit Stukjen. Wij verheugen ons , dat onderfcheiden vrienden van den Godsdienst dus, elk op zijne wijze, denzelven tegen paine hebben verdedigd. Alle Lezers zijn niet even eens geftemd , elk heeft zijne bijzondere vatbaarheid, de ééne wordt door dit, een ander door een ander voorltel en bewijs, getroffen, door deze verfcheidenheid van gefchriften voor den Godsdienst hebben wij dus de gegrondfte verwachting, dat, onder den zegen van God , het Ongeloof befchaamd en beteugeld zal worden , cn het Geloof des te eer ingang zal vinden-  over de eeuw der. rede van th. paine. 200, den. — De. eerfte der drie Brieven hiervoor ons behelst eenige meer algemeene aanmerkingen over de Leere van het Euangelie , en over deszelfs göfchiedkundjge waarheid. De Tweede Brief verdedigt de voorname Leerftukken van het Christendom, en de derde beandwoordt eenige bijzondere aanvallen van paine op de echtheid der Heilige Schriften en op zommige bewijzen voor derzelver waarheid, ontleend uit de opllanding van jesus uit de dooden, de wonderwerken, en de Profetiën of voorzeggingen. Wij plaatzen hier tot eene proeve van den ongedwongen en losfen ftijl des Brieffchrijvers het begin van den Eerlten Brief. ,, Ik dacht het wel, mijne waarde lucia! toen ik eindelijk wederom eens uwe hand zag, dat gij weer iet te vragen hadt: nu gij moogt wel, waardig Meisje! gij hebt mij toch eenmaal tot uwen vertrouweling gemaakt in het Stuk van den Godsdienst; en gij weet wel, dat ik u gaarne wil helpen, waar ik kan of mag: doch gij moogt dan ook het. fchrijven zoo heel lang niet meer uitltellen. Gij hebt waarlijk gelijk : bij het lezen van uwen brief werd ik een weinig knorrig; niet, omdat gij dat Boek zonder mijne toeftemming gelezen hadt — daartoe ben ik te groot een vriend van het vrijë onderzoek: en wat recht heb ik ook om uwe lccture te regelen? — maar omdat gij dat Boek tot het einde toe hebt doorgelezen : dat had ik van u niet verwacht — en dat gij mij in goeden ernst fchrijft, dat het u min of meer ontrust — dat gij wel wenschtet , dat alle de denkbeelden, die het bij u verwekte, weder geheel uit uwe ziel weg waren — neen dat moest zulk een boek, als dat van thomas paine , bij mijne lucia niet kunnen doen. Ik had vast verwacht, dat gij het , na het lezen van eenige weinige bladzijden, met verontwaardiging zoudt weggeworpen hebben." ,, Hoe mijne lucia ! kunt gij een gefchrift , hoe klein dan ook, doorlezen, en kan het, (bij uwe kennis aan , uwen vertrouwclijken omgang met den Bijbel) eenig ander gevoel, dan dat van verontwaardiging bij u achterlaten , waarin gij vindt: Dat onze Christelijke Godsdienstleer in ongerijmdheid en buitenfporigheid al het verdichte in de Fabelleer der Oudheid verre overtreft — dat de eeuw der onkunde zijnen aanvang nam met het Christen Geloofsfieizel; het welk den Schrijver voorkomt een foort van Godlochening te zijn, eene vrmae ontken- ning  300 drie brieven aan lucia, tiing van Gód — dat onze Bijbel eerder den naam van het woord eenes Duivels , dan van het IVoord van God verdient? enz. enz. Gij kent immers terltond den man' die zulke en diergelijke ongezouten magtfpreuken, waarmede dit Boekjen is opgevuld, durft uitfloten, en voelt zijne onverbeterlijke domheid, zijn onbegrijpelijk zwak verftand ; of, indien hij zelve beter weet , dan voelt gij immers zijn onnatuurlijk boos en kwaadaartig hart; en gij moest in alle gevallen zijn gefchrijf verre beneden uwe aandacht rekenen. Geloof mij, ik reken het geenszins onder de lusten , maar onder de lasten , van mijn ambt, dat ik zulke fchriften lezen moet, lezen moet ieder foortgelijk gefchrift, dat eenig opzien maakt, omdat het dan ook al fpoedig hier gelezen wordt. Deze Eeuw der Rede hieldt mij toch maar weinig op, ik za1^ terftond , wat het was ; ellendig los , en het gene ik honderdmaal en meer gehoord en gelezen had , het laf reeds in mijn prullenhoek, en daar was het wel blijven liggen , zo uw Brief het daar niet weder hadt uitgeholpen. Ik heb'geen lust hoegenaamd, om den man te wederleggen , die zich zeiven zoo geduurig tegenfpreekt, zoo onbefchaamd, en voor de vuist weg, maar alles lochent, eerst verdraait en 'er dan mede (pot, de ééne ongerijmdheid al na de andere voorfchrijft, en telkens vergeet, dat hij, het gene hij fchrijft, wel bewijzen mogt, of ten minfte daar aan eenigen fchijn van bewijs geven. Zie ! aan zulk een fnaak heeft men nergens vat , en om de waarheid te zeggen, bij is mij ook veel tè klein. Ik wil u niet te min wel eenvouwig mijnen raad geven. " ,, Gij hebt dat Stuk van th. paine nu gelezen: lees dan nu ook nog eens één van die Schriften voor den Godsdienst, die gij reeds zoo dikwijls gelezen hebt; of lees , zo gij wilt, het onlangs uitgekomen werk van brink Handleiding voor mijne Leerlingen ; of eenig ander , wat gij wilt — kibbelen en wederleggen geeft niet veel: paine heeft nu gefproken, en het zijne gezegd ; laat nu ook een ander fpreken tot uw verftand en hart — en gij zult wel voelen , lucia! wie zijne zaak bewezen , wie de waarheid aan zijne zijde heeft. Maar, voor al , dezen raad heb ik al vroeg gekregen, en die was mij van een onbegrijpelijk nut — lees uwe Euangeliën nog eens aandachtig door, en doe dit telkens, als 'er nieuwe twijfel bij u opkomt, en fchrap daar-  ovpr de eeuw der rede van th. paine. $01 daarin vrijelijk door van leer en pligt ,' het gene gij meent, dat onwaarachtig is; ik ben wel verzekerd, mijne lucia zal maar weinig doorfchrappen; en aan het einde ook dat weinige nog wederom herftellèn : omdat zij het meer dan eens hadt laten ftaan op andere plaatzen , daar het in zulk een verband , eil uit zulk een oogpunt, voorkwam, dat het hare overtuiging dwong. " Deze Brieven zijn voorgegaan door een Voorbericht van den Middelburgfchen Hoogleeriiar krom, waarïn eenige aanmerkingen nopens paine voorkomen , als ook nopens het honend Gefchrift tegen den Godsdienst, vertaald door a. van der d lissen, het welk tot Schrijver heeft j, h. sohulz, en het welk door ons in het 11 Deel, ijle Stuk, Bladz. 645. naar waarde beoordeeld is geworden. Een woordje voor den Burgerfchrijver veridicus, over de al- of niet beftaanbaarheid der Rechten van den Mensch en Burger van 31 Januarij 1795. met de Leer en Formulieren van Lenigheid der Hervormde Kerk; door een Oud-rechtzinnig Lidmaat. Zonder bepaling van plaats of naam van den Uitgever. 16 Bladz. In gr, Oclavo. De prijs is f : - 3 - : Wij hebben, in dit Deel Van ons Maandwerk, Bladz. 60. enz. met genoegen aangekondigd, zeker Stukjen , onder den Titel : Onderzoek , of de Rechten van den Mensch en Burger ftrijdeh met de Leere der Hervormde Kerk, en dei zeiver Formulieren van eenigheid, enz. Behandeld in IV Brieven tusfchen filekklesius en veridicus. Wij hebben de vredelievende oogmerken van den Schrijver van dat Stukjen goedgekeurd; en zeker, wat men ook voor uitvluchten verzinne, het woord van den Zaligmaker zal bevestigd worden : Zalig zijn de vreedzamen! of liever., de Frede-Stichters! Tegen het gemelde Stukjen verfchijnt thands, zonder naam van Uitgever , of plaatsmelding, een naamloos gefchrift, het welk wij, met waare droefheid des harte, hebben doorlezen. Zoo lang toch, als 'er menfchen gevonden worden, die twist, tweedragt, en febeuiïng openlijk durven prediken, is de zoo wenschlijke eendragt, die magt maakt, eu liefde, die het leven des geloofs is, in gevaar , van bij veele onnozele eu zwakke zielen miskend  3°2 EEN WOORDJE VOOR BEN kend en door eenen verkeerden ijver zonder verftand aan eene zyde gefteld te worden. Kortlijk willen wi'i daarom onze Lezers met den geest van dit woordje» bekend maken, ten einde allen te waarfehuwen, dat «H zich niet laten verleiden door ijdele • voorwendzels en drogredenen , om eene fcheuring te bevorderen of te begunftigeri, die, dit zijn wij met veridicus ééns niet dan heilloos en doodelijk kan wezen voor de aïtremeene belangen van het Hervormd Kerkgenootfchap. De naamloze Schrijver begint en eindigt zijn Gefchrijf, met eene beöordeeling ja veröordetüng van zijnen n e demensch en broeder, het is, " zegt hij, v e r i d i c u s aanbrekende, „zoo klaar als 't licht op den middag, dat fnJV flere'VaStba^duiT'nis verl^ert;" gelijk hij hem in t flot toewenscht, dat „ het den Vader van onzen " S^*iLSüi pH^srus behagen moge, hem zoo„ danig door den Heiligen Geest te verlichten, dat hij „ op t voetfpoor yan een Geleerden paulus alle dingen fchade en drek moge rekenen, om de uitne„ mendheid der kenmsfe van een' gekruisten chius„ tus enz. De man vergeet dus het bevel en de waarfchuwing van jesus: „ Oordeelt niet, opdat gij „ niet geoordeeld wordt! " F ö J Bladz. 2. Gaat het nog verder; daar maakt zich de ongenoemde Schrijver die zich een oud-rechtz nnig Lidmaat noemt, fchuldig aan eenen openbaren kueeiï m deze woorden, wederom veridicus aanfprekende: ,, In t bewijs, dat jesus en de Apostelen de„ zelfde grondbegmzels gepredikt hebben , Bladz. al ,, verlochent gij de karakterizeerende leer van ons KerN „ genootfehap; immers is jesus niet in de wereld „ gekomen, om onbepaald alle menfchen van de 11a„ vernij der zonde te verlosfen, en dus was het iesus „ oogmerk met, om alle menfchen, hoofd voor hoofd, „ tot die geestelijke vrijheid te roepen." Wij hebben de aangehaalde Bladz. 25. gelezen en herlezen , maar zelfs geen zweem noch fchaduw gevonden, dat veriDie us de karakterizerende leer van het Hervormd Kerk* genoog verlochent. Hij zegt : „jesus riep de „ menfchen tot vrijheid, en heeft hen, in de daad vrii„ gemaakt, enz. Dit verfchilt hemelsbreedte van tè zeegen, gelijk de ongenoemde hem niet duister te last len dat jesus gekomen is 0m onbepaald alle menfchei. en wel hoofd voor hoofd, van de flavernïj der zonde te ver-  ecrghuscurijver veridicus. 303 verlosfen." In deze woorden van den Ongenoemden ligt of een opzettelijke leugen , of hij, fchoon zich oudrechtzinnig noemende , weet niet, wat de rechtzinnige leere der Hervormde Kerk is. Als paulus fchrijft 1 timotii. II: 4. „ God onze Zaligmaker wil, dat alle menfchen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen " heeft die Apostel dan de karakterizerende leere van het Hervormd Kerkgenootfchap verlochend ? Alles , wat deze naamloze Schrijver aanvoert , het geen eigenlijk de zaak in verfchil zou moeten betreffen, bevat of eene verdrajing van het verfchil, of eene verwarring van het burgerlijke met het kerklijke; ook verwaarloost hij,-dc daden der menfchen te onderfcheiden van de beginzelen , welke zij belijden te volgen, wanneer hij, bij voorbeeld Bladz. 5. vraagt: ,, Hebben de ,, Opftellers en Afkondigers van die Hechten in alle ,, gevallen zich naar dien regel gedragen: doe eca' au,, 'dc-en niet, 't geen gij niet wenscht, dat aan u ge- fchiede?" Eene vraag, even zoo ongerijmd, maar tevens gefchikt , om den eenvouwigen te misleiden , wanneer men daarom de Rechten van den mensch, of dien gulden regel, door jesus zelvcn voorgefc breven, wilde verwerpen, als of iemand het Christendom wilde verwerpen , omdat de Christenen zich niet in alle gevallen naar dien regel gedragen. Doch, het is ons beftek niet, den naamlozen Schrijver op den voet te volgen, wij fchrijven eene Recenfie, geene wederlegging; wij zouden zelfs den Burger veridicus niet raden, die moeite te doen. Een openbaar onwaarheid-fchrijver en verdraajer van iemands woorden verdient zulks niet. Veridicus heeft aangetoond, dat de reden, waarom veele Hervormden zich onttrekken, om eenparig mede te werken, aan de algemeene belangen van hun Genootfchap, eigenlijk niet daar in te zoeken is, dat zij gedacht hebben, dat de lleclsicn van den mensch onbeflaanbaar zouden zijn met de Leere en Formulieren der Hervormde Kerk , maar in andere omftandigheden , die oorzaken van hun misnoegen geweest zijn , waar over men zich , op deze wijze , cn onder dit voorwendzel , wil wreeken. Dit alles , het welk toch de hoofdzaak is, is onze Naamloze Schrijver met ftilzwijgen voorbijgegaan , niettegenftaande veridicus , als een beminnaar van vrede, eendragt , en lief-  304 een woordje VOOR DEN BCRGERSCHR. VEREDlCÜS. liefde , eh een oprecht vriend van het Hervormd GV nootfchap, in dit alles, zijne pen, met die omzichtige gematigdheid, heeft beftuurd, dat de Naamloze Schrijver, als tegen wil en dank , Bladz. 6. genoodzaakt is, te bekennen, dat veridicus zich nergens rechtftreeks uitlaat, of de Omwenteling van 1795 te houden zij voor een'__wettigen opftand ; fchooh hij Bladz. 15. weder fchrijft: ,, Gij fehijnt die omwenteling van harte goed te keuren," (de man matigt zich dus, zo niet rechtftreeks , ten minften van ter zijde, het oordeel over het menschlijk hart aan), en fchoon hij dezen fchijn zoekt te ftaven, omdat veridicus fpreekt van de groote beginzelen dezer Omwenteling, het welk de Naamloze Schrijver op zijne wijze uitlegt , maar, van welke bewoording hij den zin van veridicus niet behoefde te gisfen, die Bladz. 23. zich zeiven verklaart met deze woorden 1 ,, De groote grondbeginzelen van de Rechten van den Mensch zijn Vrijheid, Gelijkheid en Broederfchap." Veridicus hadt gefchreven Bladz. 13., eenvouwig verhalender wijze , gefchreven : ,, Deze Omwenteling ,, gebeurde en werdt voltrokken. -— Hadden de Leden ,, van het Hervormd Kcrkgenootfchap, de zaken dus s,p3aande, zich in grooter aantal met de voorftanders „ van dezelve verëenigd, zij zouden aan de belangen ,, van hun Genootfchap geenen ondienst hebben gedaan. 5, — Al te ftijf op zijn ftuk ftaan, veroorzaakt meerma,, len nadeelen, die men door eenige toegevendheid op „ zijn tijd te gebruiken, zou hebben kunnen voorkö„ men." Deze woorden verdraait de naamloze Schrijver Bladz. ti. voor eerst, als of zij eenen wensch iu 2ich bevatten, en daar over beftraft hij veridicus Uit de hoogte, en vraagt hem zelfs: ,, welke eene Zede„ kunde predikt gij? waar toe vervalt men niet, als men eens van 't rechte fpoor is afgeweken!" Ondertusfehen is 'er in de woorden van veridicus, zoo als zij daar liggen, niets van eenen wensch. De man fchrijft ftellig, hadden, dat is, indien de Leden , enz. zij zouden, dat is, dan zouden zij aan de belangen, enz. En deze uitfpraak is een paal boven water. Ten tweeden: de Naamloze Schrijver verdraait deze woorden van veridicus nogmaals, daar hij aan dezelve eenen zin geeft, als of zij eenen wensch te kennen gaven, dat de Hervormden in grooter aantal mogten medegewerkt hebben tot de Omwenteling van 1795. Schoon veridicus dui-  kort onderwijs. h. j. i5eusekamp , leerboek), enz. 305 duidelijk fpreekt, van de Omwenteling, die reeds voltrokken was, en van het geen de Hervormden konden gedaan hebben , de zaken dus ftaande. Ook is 's mans zedekunde, waar mede hij" /lijfhoofdigheid afkeurt, de zedekunde van den Bijbel, bijzonder van den Apostel paulus, rom. XII: ii. Doch wij Happen van dit Naamloos gefchrift af, het geen wij tot dus verre gefchreven hebben , fchreven wij uit zuivere waarheidsliefde, en met die bedoeling, om , was het mogelijk, eenvouwigeu te bewaren, dat zij toch niet tot eene fcheuring medewerken, die altijd heilloos is. Neen, zegt onze naamloze Schrijver: ,, Ik ftel hier met het „ grootst vertrouwen, drie Hellingen tegen over, wel,, ker ontwikkeling en betoog ik vermeen veilig te mo- gen achterlaten , omdat omtrent derzelver waarheid „ bij den verftandigen Hervormden niet ligtlijk twijfel „ zal kunnen ontdaan. I. Eene fcheuring is in fommi- ge gevallen niet alleen geoorloofd, maar zelfs pligt,, matig. II. Bij de tegenwoordige orde van zaken is „ eene fcheuring tusfchen de rechtzinnige Hervormden ,, en de aankievers van de Rechten van den mensch ,, onvermijdelijk, wat pogingen deze laatflen ook mogen ,, aanwenden, om de fcheuring voor te komen. III. Deze „ vroeg of laat verwacht wordende fcheuring zal, onder ,, 't beftuur van den Koning zijner Kerke, ten haren bes„ te uitlopen, en voor de waare liefhebbers van jesus „ ftoffe van aanbidding en dankzegging opleveren." — De pen ontvalt ons op zoodanige fcheuring-predikende taal, in het rijk van Hem, die een Vredevorst is, die de liefde ftelt tot het onderfcheidend kenmerk van zijne navólgers, en onderdanen. Wij gedenken aan het voorfchrift van paulus, tit. III: 10. en verzenden den zich noemenden Ouden Recht-zinnigen Lidmaat tot den Heidelbergfchen Katechismus, Zond. XLIII, Fr. 112. Kort onderwijs in de kennis der Bijbelboeken. Tweede Druk. Te Zutphen, bij H. C. A. Thieme, 1798. 16 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 1 - 8. Leerboek over de voornaamjle waarheden van den Christlijken Godsdienst. Door h. j. beu se kamp, KrankbeNiEUWE vad. biel, iii. deel. no. J. V ZOe-  305 B. bell, samenstel van heelkunde. zoeker te Zutphen. Te Zutphen, bij H. C. A. Tliieme, 1797* 3° Bladz. In Oclavo. De prijs isf:-2.-: "Dcide deze Leerboekjens verdienen alle aanprijzing. Het eerfte kan aan eerstbeginnenden rasch een duidelijk denkbeeld geven van den voornamen inhoud der Bijbelboeken. Achter hetzelve zijn eenige zeer gepaste kleine Gebeden geplaatst. Het laatfte behelst voor eerstbeginnenden een beknopt onderwijs in de voornaamfte waarheden van den Christelijken Godsdienst. Dit is met zeer veel oordeel opgefteld. Met weglating van het min gewigtige en van gefchillen, worden de belangrijkfte waarheden van het Euangelie voorgedragen, en voor dezelve de vatbaarfte bewijzen bijgebragt. De vragen en andwoorden zijn zoo ingericht, dat uit het ééne het ander ongedwongen voordvloeit. — Het zou heilzaam voor den Godsdienst zijn , wanneer men overal met zulke oordeelkundige Krankbezoekers gezegend ware. — Samen ft el van Heelkunde, door benjaminbell, Heel' meester, enz. Uit het Engelsch vertaald, met aantekeningen verrijkt en vermeerderd met de aanmerkingen en bijvoegzelen, die in de Hoogduitfche uitgave van dit Werk gevonden worden. Tweede Deels Derde Stuk, met Platen. Te Utrecht en Amfteldam, hij G. T. van Paddenburg en Zoon, M. Schalekamp en W. Holtrop , 1798. iai Bladz. In gr. Qua-rto. De prijs isfn - 10 - : T\it Stuk behelst het dertigfte Hoofdftuk, waarïn behandeld worden de ziekten van den mond, het eenendertigfte waarïn die der ooren , het tweeëndertigftc waarin de fcheven hals, het drieëndertigfte waarïn de gebreken der tepels, en het vierëndertigfte waarïn de etterdraeten Worden befchreven , terwijl iu het zesëndertigfte met de behandeling der wonden een aanvang gemaakt wordt. De vertaling behoudt dezelfde naauwkeurigheid, en de geregelde uitgave dezer twee Deelen van dit belangrijk Werk doet ons met alle recht hopen, dat hetzelve, geheel afgewerkt zijnde, de Heelkunde in ons Vaderland niet weinig zal bevorderen. Prw  t>. VAN BEMEST, PROEVE TER BEtiNDWOORD. , ENZ. 307 Proeve, ter beandwoording der Vrage,-door teijler's Genootfchap voor gefteld, betreffende het beflaa-n van beginfelen eener belangloze goedwilligheid in het menschiijkhart, door fau lus van hemert, laatst ma al Hoogleeraar, bij de Remonflranten. Te Amjieldam, bij M. Schalekamp , 1798. XIII en 116 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : Over het lang agterblijven dezer beöordeelende aankondiging , zullen onze Lezers zich welligt reeds verwonderd hebben — ter onzer verichonïng hebben wij twee redenen. — In den beginne Waren wij van gedachten , Om met dezelve te wachten , tot dat de bekroonde Verhandelingen van teijLer's Godgeleerd Genootfchap over dit onderwerp ons zouden ter hand gekomen zijn : dan het lang agterblijven derzelve veranderde dit befluit, te meer toen wij de Verhandeling van v. H. eens, ter loops flechts, ingezien hadden, en daaruit terftond het befluit opmaakten , dat dezelve zich, door hare grondflagen , zeer onderfcheiden zou van de bekroonde Prijsverhandelingen. — Nu zetten wij 'er ons geregeld toe, om den inhoud te onderzoeken, doch hoe zeer ook niet ten cenemaal onbekend met de oordeelkundige Wijsbegeerte (Kritifche Philofophle noemt men dezelve in Duitschland) — zijn wij nog niet zoo gemeenzaam met dezelve, en met de Kantidanfche terminologie, dat wij ons vermeten zouden , bij de eerfte lezing de Wezenlijke bedoeling te bevatten, en terftond te beüisfchen , welke aanwinst voor het rijk van waarheid erzedelijkheid daaruit mag verwacht worden. — Met eene bloote opgave van den inhoud, of met de mededeeling van eenige proeve uit het werk , konden wij ons in geenen deele vergenoegen, hoe zeer anderen ook hierin berusten, wij wilden den Lezer gaarn gelegenheid geten, om de verdienfte van den Burger van hemert naar waarheid te beoordeelen, en zoo wel de fterke als de zwakke zijde van dit wijsgeerig ftelzel zoeken te Ontvouwen. — De Vraag, door teijler's Genootfchap opgegeven, luidt dus: ,, Is 'er in den mensch geen ander beginzel ,, van werking, dan eigenliefde; en kan men alle de i, neigingen en hartstochten, die zich bij hem opdoen, s? daar toe brengen? —— Of huisvesten 'er, in hem, V a ,', ooi?  $C3 P. VAN HEMERT „ ook beginzelen van goedwilligheid, die zich, door „ geene eigenliefde, verklaren laten, en volftrekt bclang- loos mogen genaamd worden?" — Op deze Vraag hadt v. H. dit andwoord ingezonden , doch hetzelve door de Leden van dat Genootfchap niet bekroond zijnde , befloot hij tot de afzonderlijke Uitgave, deze Verhandeling dienstbaar oordeelende ter verheldering van het zedelijk gedeelte der Katïtidanfche Wijsbegeerte; — en welk befluit wij zeer billijken. Zie hier de hoofd-inhoud van deze Proeve. In het eerjle Hoofddeel wijst v. H. aan , dat Eigenliefde iu den mensch, als zinnelijk wezen befchouwd, het eenige beginzel van werking is, waartoe alle zijne neigingen en hartstochten kunnen gebragt worden. De mensch , naamlijk, is een zinlijk wezen , hebbende een zinlijken wil, wordende bepaald door lust of onlust, werkende uit beginzel van eigenliefde , hebbende begeerte naar gelukzaligheid. — Deze'gronddrift heeft de mensch gemeen met het dier — het onderfcheid beftaat alleen in de wijze van voldoening. — Het dier volgt blindlings zijne neiging — doch de mensch, hoewel fomtijds zich hieraan fchuldig makende, kan in dezen zinlijkvcrjlandig handelen, wanneer hij de gevolgen zijner daden berekent, en daardoor bepaald wordt; gaande hierin te werk, volgends begrippen der ervaring: Of ook hij kan zinlijk-redelijk handelen, gaande met overleg te werk, bedoelende gelukzaligheid, doch volgends algemeene begrippen , welker voorwerpen door de zinnen niet kunnen waargenomen worden. Met dat al heerscht hier zinnelijkheid. — Want Eigenliefde is de gronddrift, gelukzaligheid het doel, hoe onderfcheiden ook de zinlijkheid zijn mag onder 't menschdom, wat de onderfcheiden graad van fijnheid betreft, en waarvan de reden in de verfchillende organifatie, der luchtgefteldheid, opvoeding, enz. gegrond is. — Genoeg, eigenliefde is en blijft het beginzel, zelfs in bedrijven , die inen met den naam van menschlievend beftempelt. — In het tweede Hoofdftuk wordt onderzoek gedaan naar het beftaan van een hooger beginzel van werking in den mensch. — De mensch is niet enkel zinlijk, maar ook redelijk, en kan zich, als zoodanig, volgends redelijke beginzelen bepalen tot daden. — Èen hooger en edeler beginzel van werkzaamheid wordt dus, door het bovengenoemde, niet onmogelijk. — De  PR. ter BUaNDW. DER vr. door TEIJLEr's GENOOTS. 30? De eerfte Afdeeling onderzoekt — de natuur van dit gevraagd beginzel. — Mier vergoedt v. H. de groote kortheid , die 'er in het eerfte Hoofdftuk heerscht — terwijl hij , naar aanleiding van de voorgeftelde Vraag van t e ij h e r 's Genootfchap, eerst bepaalt, welke eigenliefde hier bedoeld zij , en die volmaakt tegenover volflrekte belangeloosheid ftaande , geene zuiver redelijke, maar zinnelijke Eigenliefde zijn moet, — en wordt dus deze geheel buitengefloten , wanneer de vraag is naar beginzelen van Goedwilligheid. Dit brengt hem op een naauwkeurig onderzoek der goedwilligheid: — deze is zuiver, geheel redelijk , — of ook onzuiver, gemengd, zinlijk.— De laatfte befchouwt hij eerst: „Zij ,, beftaat in eene gezindheid van den mensch, om aan anderen wel te doen, met oogmerk, om of door die ,, daden, of derzelver gevolgen, zijn eigen geluk of ge,, noegen, op de eene of andere wijze, te bevorderen, „ — uit een beginzel, derhalven, van bijzondere goed,, willigheid, omtrent zich zelve. Deze goedwilligheid ,, is eene, van de zinlijkheid afhanglijke (pathologifche), ,, aandrift." Bij al derzelver nuttigheid en fchijn- bare fchoonheid, is zij onzuiver, misfende echte zedelijke waarde, omdat diergelijke goedwilligheid in haar eerfte beginzel reeds befmet is — wordende dc wil niet bepaald door de heilige wet , welke de pracldfche rede oppermagtig voorfchrijft, maar door zinlijk gevoel. Treffend in de daad fpoort v. H. hier de eerfte roerfels der menscblijke daden op , bepalende daar naar derzelver wezenlijke waarde. Op dezen weg ontmoet hij onder anderen ook de fijmpathetifche neigingen , wier innerlijke waarde zeer naauwkeurig en juist opgegeven wordt. — Zij zijn edel, zoo verre zij met de deugd harmoniceren, en gelijkvormige daden met de deugd voordbrengen, maar kunnen geene eigenlijke deugd opleveren, omdat de overeenkomst van de voordvloeizels dier bronnen met de vruchten eener deugdzame gezindheid niet noodzaaklijk, maar toevallig, is, en dikwijls tegenövergeltelde daden daarüit voordvloeijen kunnen. — Dit alles wordt door voorbeelden merklijk opgehelderd. — Eene andere is de zuivere goedwilligheid, die op den naam van volltrekt belangloos alleen aanfpraak kan maken. Zij beftaat ,, in eene gezindheid, om beftcndig „ zoo te handelen, dat men de menschheid in den per„ foon van elk mensch, zoo wel als in zijn eigen perV 3 „ foon,  310 1'. VAN H E M E R T „ föfen , als oogmerk , nimmer als bloot middel, ger bruike , en dus zijne pligten omtrent anderen, en ,, zich zeiven, uitöefene, niet uithoofde van eenig zin., lijk, daarmede verbonden, belang, maar alleen omdat „ de rede dit , van voren , zonder opzigt op neigin,, gen, als volftrekt of op zich zelf goed, en dus als „ praélisch noodzaaklijk, inziet: met andere woorden, uit louter achting voor de wet der zuivere rede, welke aan alle wezens gebiedt, zoodanig te handelen, ,, dat de maxime, of practifche leefregel van hunnen „ wil, altijd, tevens als beginzel eener algemeene wet zoude kunnen gebillijkt worden."— Uit kracht van dezen regel eischt de zuivere goedwilligheid, „ om zijn ,, eigen ik nooit anderen , om anderen nooit zich zcl,, ven , om den enkelen nooit het geheel , en om het ,, geheel nooit den enkelen mensch te vergeten." — Deze befchrijving der zuivere goedwilligheid brengt den Schrijver van zelve op de Autonomie, of eigen wetgeving — een wezenlijk ftuk der praclifche Wijsgeerte, in het ftelzel van kant , als „ het eenige beginzel 5, van alle zedelijke wetten, de waare grond van zede„ lijkheid. " — Wij zullen pogen, onzen Lezer hiervan eenig denkbeeld, zoo duidelijk ons mogelijk is, te geven. De praclifche rede dicteert den mensch van voren, wat 'er gefchieden moet — niet in eenig bijzonder , door omftandigheden bepaald, geval; njet met betrekking tot eenige ftof of voorwerp, — maar in 'tafgetrokken, op zich zelf; — Zie hier de leefregel, welke de grondfl.ag zijner daden zijn moet — en de proef, of deze leefregel, deze maxime, indedaad zedelijke wet is, bellaar. Öaar'in, of zij voor alle redelijke wezens van een gelijkgeidende kracht, en dus in de rede zelve gegrond, is. — In tegenftelling hiervan is heteronomie (vreemde wetgeving) wanneer niet de practifche rede , maar wanneer veeleer het voorwerp of het uitwerkzel der daad, zoo belangwekkend is, dat hierdoor de wil bepaald wordt, cn deze wil dus afhanglijk wordt, niet van het begrip der daad op zich zelve, maar van een vreemde prikkel van hoop of vreeze. — Deze twee lopen regtftreeksch, tegen elkander in, zijnde autonomie alleen de" grondfiag yan waare zedelijkheid, heteronomie integendeel grondt niet alleen geene verpligting, maar ftrijdt zelfs met het beginzel van dezelve en van de zedelijkheid, des wils. pus ontvouwd hebbende deq aart en natuur dier twee-  pr. TER BEÜNDW. DER VR. DOOR TEIJLEr's GENOOTS. 311 tweederlei goedwilligheid, beoordeelt hij de onderfcheiden waarde derzelve: wie uit onzuivere goedwilligheid werkzaam is , kan pligtmatig handelen , maar hij kan ook door zijne neiging overgehaald worden tot het fchenden van dien pügt. Wie integendeel uit zuivere goedwilligheid werkzaam is, handelt uit pligt, en dus zedelijk , en ftaat onwrikbaar pal. Zij is dus om en door zich zelve goed, daar de onzuivere Hechts betrekkelijk goed is. — Ter nadere verklaring dier zuivere goedwilligheid wijst hij nu het onderfcheid aan tusfchen deze, en tusfchen een volmaakten of heiligen wil, door welken laatlten hij verftaat eene noodzaaklijke, en volkomene overëenllemming van den redelijken wil met de redelijke wet; en welke alleen plaats grijpt bij het algenoegzaam Opperwezen. ,, Zijne heiligheid wordt ons voorgelteld, ten ,, einde door deugd, (dat is, door achting voor de ,, wet , en ftandvastige bgftrijding van alle oproerige neigingen) — opgevoerd te worden tot het idéé der „ heiligheid, dat is, tot zulk een toeitand, in welken „ alle onze onderwerpelijke maximes met de wet vol,, komen en noodzaaklijk inllemmen , en onze achting ,, zich dus in liefde tot de wet verandert." — Deugd is dus hier de eindpaal van 's menfchen vordering, heiligheid is op aarde onbereikbaar, omdat de mensch een zinnelijk-redelijk fchepzel is. — Dit alles wordt beiloten met eene ernflige waarfchuwing tegen het zoogenoemd Empirismus der pra&ifche rede, en tegen zedelijke dweeperij. Door het eerfte verftaat v. H. volgends kant, wanneer het begrip van goed en kwaad, van deugd en pligt, wordt afgeleid uit de ervaring van de gevolgen der daden — door het ander, wanneer men, in plaats van pligt, een ander beginzel, (bij voorbeeld een zeker teder gevoel, menschlievendheid, zucht tot orde , of ook grootmoedigheid , enz.) tot grond der wilsbepaiing ftelt. In beide gevallen doolt men, zijn's oordeels , zeer grof, omdat de rede toch den mensch maakt , deze hier door in het rijk der zeden tot den hoogen rang van Wetgever is opgeklommen , — hoewel hij daarin niet eigendunklijk kan handelen , en, in een ander opzicht , een onderdaan is van die pracrifche rede. Dus den waaren aart dier goedwilligheid , die in de vraag bedoeld is, ontvouwd hebbende, komt hij in de tweede V 4 Af-  gi2 P. VAN H E M E R T Afdctling op bet onderzoek, of 'er zoodanige beginzelen van goedwilligheid, die geheel belangloos kunnen genoemd worden, in den mensch huisvesten. Uit de ervaring, zegt hij, kan dit niet bewezen worden. — En waarom niet ? — het geldt hier geene uitwendige, in 't oog lopende daden ,maar verborgen beginzelen, van achting voor 't geen op zich zelf goed is. — De ervaring zou ons het tegendeel veel eer doen vermoeden: — de fchijnbaarfte deugdzame bedrijven vloeijen dikwijls voord Hit eigenbelang : — met dat al kan zij niet bewijzen, dat 'er onder de menfchen in 't geheel geene zuivere goedwilligheid befta : alleen doet zij ons daaromtrent twijfelen, zonder dat echter deze twijfel aangaande de zuivere belangloosheid van het beginzel der daden, eenig nadeel toebrengt aan de zedeleer, naar dien het begrip van zedelijkheid, pligt en deugd niet uit de ervaring, of uit de ondervinding (dit onderfcheidt v. H.) maar uit de practifche rede , van voren , en op zich zelf moet worden afgeleid ; en naardien , uit de doorgaande onzuiverheid van den menschlijken wil geenszins kan worden afgeleid de onzuiverheid van den oorfpronglijken aanleg onzer natuur, omdat men niet vastftellen kan , dat-de mensch , die niet alleen voor dit kortftondig leven is gefchapen, hier reeds alles wordt, wat hij worden kan, bij eene eindeloze duuring. — In weerwil van dien twijfel, aangaande het werklijk beftaan van zuivere goedwilligheid , bij den mensch, beweert v. H. Heilig, dat 'er zoodanige beginzelen van zuivere , belangloze goedwilligheid in het menschlijk hart , onlochenbaar , plaats hebben. — Ten dien einde toont hij aan, dat , daar laaggevoelendheid zoo wel als te hooggevoelendheid van zich zelf, ftrijdig is met 's menfchen pligt , integendeel de edele trots, waarbij de mensch zijne wezenlijke waarde kent en gevoelt, en dus de zelfsfchatting , pligt, ja zelfs een grondpligt in den mensch is. Deze wezenlijke waarde van den mensch beftaat daarin, dat hij, niet alleen als verfchijnzel tot deze zinnelijke wereld behoort , maar ook totf die, welke door het verftand alleen gekend kan worden, tot die hoogere orde der dingen,— en dus niet Hechts als middel, — maar als oogmerk, en wel als eindoogmerk, zich zeiven kan befchouwen. — De mensch moet dus een voorwerp zijn van achting , en dit achtingswtkkend idéé is in de harten van alle menfchen, zelfs in die  T-R. TER EEÜNDW. DER VE. DOOR TEIJLEk's GËNOOTS. 313 die van den booswicht, te vinden. Van daar, dat elk voor zich zeiven, als wetgever, achting heelt, en, kon hij, zich zeiven als richter zou ontvlieden. — Nu zegt ons de practifche rede, van voren, buiten alle ervaring, hoedanig wij moeten handelen, zij dringt hare wet ons, als 't ware, onmiddelijk op, en kondigt zich dus aan als oorfpronglijk wetgevend, en wel, zonder reden te geven , waarom ? — Dit laat zij over aan de fpeculative Tecle, _ is, naamlijk, de algemeene grondwet der practifche rede deze, „ handel zoo, dat gij de menschheid, ,, zoo wel in uw eigen perfoon als in die van anderen, ,, ja van elk ander mensch, nimmer flechts als middel, ,, maar tevens als oogmerk, gebruikt;" — dan geeft de fpeculative rede daarvan dezen grond; „ omdat ieder ,, mensch , even als ik, oogmerk op zich zelf is, en als eindoogmerk beftaat," — Dus het aanwezen van zoodanig beginzel van belangloze goedwilligheid in den mensch,dat is, dat de mensch van vooren door dc praélifchc rede duidelijk zijn pligt kan kennen, aangewezen hebbende, beroept hij zich ter verdere ftaving, op de diepe achting voor deugd , of voor zuivere goedwilligheid, waar mede het menschlijk gemoed als doortrokken is; en tevens op het natuurlijk vermogen, om het zedelijk goede te kiezen. Dit brengt hem op het zoo gewigtig onderwerp, 's menfchen vrijheid. Dezelve beftaat, — niet alleen in de oniifhanglijkheid van noodzaaklijke natuurwetten , maar ook in eene werkdadige zelfsbepaling van den perfoon, om of naar de zuivere praétifehe rede te luisteren, of de zinlijkheid te volgen : — en welke zelfsbepaling moet worden onderfcheiden van de werkzaamheid der praclifche rede, fchrijvende deze de Wet voorwerpelijk voor, terwijl de zelfsbepaling de daad overëenkomftig of ftrijdig met de wet doet zijn. — De genoegzame grond dier wilsbepaling is gelegen in de vrijheid zelve — even gelijk de grond van 't beftaan ecner eerfte oorzaak, in die oorzaak zelve, gelegen is. — Uit ervaring kan deze vrijheid niet bewezen worden; zij ligt buiten den kring van ervaring. Het doet ook niets ter zaak, wanneer men aanneemt, dat de wil bepaald wordt door de aanëengefchakelde voorftellingen van onze ziel, en dus door eigen krachten, omdat ook hieruit noodzaaklijkheid, ftrijdig met vrijheid, zou worden geboren. — Met dat al meent V. H. de vrijheid van den wil te kunnen redden. Zijn V 5 eer-  3H P. VANHEMERT eerfte bewijs is liet groote Kautiaanfche hoofdbewijs Zij, de Vrijheid, is een verëischt e der rede. ,, Want „ indien ik niet vrij ware, hoe zou dan de wet mij, en al wat rede bezit, onvoorwaardelijk kunnen gebieden, „ en de voorwerpehjke noodzaaklijkheid van den pligt „ nadrukiijk, voor oogen houden?" ïJet tweede bewijs ligt in de ondervinding, daar de ftem van 't geweten ons befchuldigt uit hoofde van de overtreding van de practifche rede. — Zedelijke wet en vrijheid zijn dus begrippen , die elkander beurteliugs onderftellen. — Hier maakt l ij echter eene zeer belangrijke tegenbedenking. — „ Wat helpt het, of al de practifche rede „ vordert, dat wij vrij zijn, en onaf hanglijk van noodzaaklijke natuurwetten, indien die vrijheid bevonden ,, wordt te ftrijden tegen het Mechanismus der natuur, „ en de kennis, welke wij door ervaring verkrijgen ? —■ „ Elke daad ftaat onder eene onvermijdelijke noodzaak„ lijkheid der natuur, en is geheel in eenen voorafgaau„ den tijd gegrond; en hoe kan die dan, met den naam „ van vrij, beftempeld worden?" — Deze zwarigheid zoekt hij uit den weg te ruimen door ecu voorbeeld, waar van het Refultaat hier op nederkomt. „ Alen ,, moet de verfchijnfelen der dingen tweeledig befebou„ wen, en op zich zelve, en als een deel der zinnelijke A wereld. In dit laatstgenoemde geval is elk verfchijn„ fel aan tijdsbepaling, en aan de natuurwet der nood„ zaaklijkheid, onderworpen; moetende de bcpaalende „ grond, in ieder voorafgaand tijdspunt, gezocht wor* ,, den. Doch in het ander opzigt , behoeft het ver„ fchijnzel, aangemerkt als ding op zich zelve, aan die „ noodzakelijke wet niet gebonden te wezen, — met „ andere woorden — in het eerfte opzigt is het ver,, fchijnzel noodzaaklijk ; — in het tweede kan het waarlijk vrij zijn." Intusfchen bekent v. H. ten flotte, dat op dezen voet niet meer, dan de moogljjkheid der Vrijheid, kan bewezen worden , naardien de fpeculative rede het werklijk beftaan der vrijheid niet kan bewijzen, en geen mensch verklaren kan, hoe een ding, op zich zelve, eene oorzaak, door vrijheid, zijn kunne, waarom men dan moet berusten in de kracht van den eisch der practifche rede , die de vrijheid vooröndcrftelt. — Hij maakt uit een en ander een voordcclig befluit op, ten aanzien van het aanwezen dier algemeene beginzelen van goedwilligheid»  PR. TER r.EÏNDW. DER VR. DOOR TEIjLF.K/a QENOOTS» 315 heid, die volftrekt belangeloos is, en eindigt met eene korte oplosfing van eenige weinige tegenbedenkingen., ontleend uit de ondervinding van zoo veele onzuivere goedwilligheid, ja zelfs van kwaadwilligheid. Na deze getrouwe opgave van den inhoud, zij het ons vergund, om nog eenige aanmerkingen hier bij te voegen. 1. Hoe zeer wij ook, in het afgetrokkene, zeer wel kunnen en willen toeftaan, dat 'er een wezenlijk onderfcheid is, tusfchen zinlijke of onzuivere, en tusfchen geheel redelijke en zuivere goedwilligheid , — en hoe zeer ook dc waarde van eene daad afhangt van het be» ginzel, waarüit zij voordvloeit, is het echter de vraag, of, daar de mensch is een gemengd, dat is een zinlijk redelijk wezen, ook deze geheele afzondering wel be~ itaanbaar is met de natuur van den mensch, toegepast naamlijk op de daadlijke werkzaamheid ? of niet beide beginzelen zeer wel bellaanbaar zijn met elkander? ja., of niet zelfs in daaden, die men niet kan ontkennen, voordgevloeid te zijn uit bezef van pligt, dikwijls ook andere, meer zinnelijke, beginzelen tevens plaats hebben ? — Zou men niet zeer gevoeglijk onderfcheid kunnen maken tusfchen het waarom? en waar door? — Zedelijke goedheid kan zeker geene daad hebben, ten zij dan, dat dezelve , niet alleen overëenltemme met, maar ook voordvloeije uit, bezef van pligt. Doch met dat al kan men tot de daadlijke beoefening van dien aangefpoord Worden, niet alleen door dat bezef van pligt, maar ook door andere drijfveeren, die op zich zelve niet zijn af te keuren, al hebben dezelve niet die hooge waarde. Juist dat gemengde in onze natuur fehijnt dit zelfs te vorderen; daar voor hooger wezens, minder zinlijk , meer zuiver redelijk, ook meer zuiver redelijke beginzelen op zich zelve kunnen te pas komen. — 2. 'tGeen kant zegt van de autonomie is het zelfde, 't geen vroeger en later Wijsgeeren genoemd hebben, het eeuwig en onveranderlijk onderfcheid tusfchen zedelijk goed en kwaad. Dit dicteert ons de rede, terwijl de uitfpraak van 't geweten ons zegt ,• of onze bedrijven inftemmen met dien onveriinderlijken regel van goed en kwaad. Of men dit nu eene eigen wetgeving mag noemen, en den mensch tot den hoogen rang van Wetgever mag opvoeren, is ons nog niet klaar. — Onze rede dicteert ons, wel is waar, de wet, — Doch, dunkt ons,  3*5 r« van hemert is het iet anders eene wet kond te doen, of ook dezelve vast te (lellen en voor te fchrijven. — Dit laatfte kan men toch, wil men wel onderfcheiden, aan de onderwerplijke rede niet wel toekennen. — 3. De groote wet der pracldfche rede, „ handel zoo„ danig, dat gij de menschheid in den Perfoon van elk ander mensch, zoo wel als in uw eigen perfoon , als oogmerk, nimmer als bloot middel, gebruikt." is zeker geene uitvinding van den ,, grooten Wijsgeer van Koningsberg. " — De Wijsgeer van Nazareth , die nog onëindig meer den naam van groot verdient, heeft diezelfde wet reeds geopenbaard, en wel veel duidelijker, dan kant. — In 't gemeen heeft de Kantiaanfche Wijsbegeerte veel, dat nieuw fehijnt, door de nieuwe terminologie , en dat echter in de daad voor lang reeds gezegd is. (*) 4. ,, De-ervaring kan niet bewijzen, of'er zuivere „ goedwilligheid befta:" — dit is zoo, indien men ervaring en ondervinding van elkander onderfcheidt, gelijk v. H. doet. Doch wanneer hij zelfs de ondervinding hier tevens uitfluit, gaat dit, onzes bedunkens, te ver, of weet de mensch niet, waarom hij iets doet? Is hij niet in ftaat , om de roerfels zijner daden , de waare beweegredenen, op te fporen? Hij mag gevaar lopen , om door een kwalijk geplaatfte eigenliefde verblind te worden, hij moet echter het vermogen bezitten, om dit , in bedaarde oogenblikken , te kunnen doen. Zo niet, dan is hij niet in ftaat, om zich zeiven zoodanig te leeren kennen, als noodzaaklijk verëischt wordt, om naar zedelijke volmaking te ltreven. Wij kunnen ons in de daad niet verbeelden, waar toe dit geheele betoog van het aanwezen eener belangloze goedwilligheid in den mensch dienen zal, indien dat beginzel zoo diep begraven ligt, dat men bij de naauwkeurigfte beproeving van zich zeiven weinig of niet daar van kan ontdekken, maar, veeleer ,, hoe ouder men wordt in de kennis van ,, zich zeiven en van de wereld, men zoo veel meer be„ gint te twijfelen aan het beftaan eener zuivere goed* willigheid — onder de menfchen." 5. ,, Kant ifoleert ieder vermogen, elke vatbaarheid „ van (*) Onzes bedunkens is 'er vrij wat overeenkomst tusfchen de gevoelens der oude Stoicijnen en kant. -*— Men leze bij voorbeeld, cicero, seneca en and.ren.  ÏR. TER BEÜNDW. DER VR. DOOR TEIjLER'S OENOOTS. 317 van ons denkend wezen." (Bladz. 72.) — Hoe nodig deze herinnering zij, zijn wij bij ondervinding ontwaar geworden. — Bladz. 13. meenden wij te ontdekken, dat v. H. alle drijfveer tot deugd, ontleend uit het denkbeeld van gelukzaligheid, afkeurde, naardien hij de bijzondere goedwilligheid omtrent zich zeiven ten eenemaal verwerpt als beginzel van eenige goede deugdzame daad, ja zelfs de hoop op vergelding in deze of in de andere wereld bij hem verwerplijk fehijnt. Ondertusfehen geeft hij naderhand (Bladz. 73) duidelijk genoeg te kennen, dat de fpeculative rede, op de vraag, waarom de praftifche rede moet gehoorzaamd worden, andwoordt,"dat ons geluk daar door bevorderd wordt. „ De zinnelijke eigenliefde, zegt hij, wordt dus niet verdoofd, maar bepaald redelijk geleid, en tot eene ,, zuiver redelijke liefde gemaakt. De practifche rede „ is en blijft het eenige beginzel van zedelijkheid, ,, maar hier aan wordt de begeerte naar gelukzalighe'd ,, ondergefchikt. — Die zelfde reden (fchoon wij die ,, nuttiglijk onderfcheiden) die ons eerst gebiedt, onzen ,, pligt te betrachten, overreedt ons daarna, dat, in ,, onze zuivere pligtsbetrachting, ons eindelijk waar ,, geluk beftaan zal." — Bezef van pligt, zoo als de rede ons dien pligt voorfchrijft, moet zeker in de eerfte plaats voorafgaan , maar dan ftrijdt het toch niet met de waardigheid van zedelijke deugd, wanneer ik daar door tevens bedoele, mijn eigen geluk te bevorderen. — Jesus zelfheeft om de vreugde, die hem was voorgefteld, het kruis verdragen en de fchande veracht. Men kan, wel eens, ter bevordering van duidelijke begrippen, ifoleeren, ten einde elk deel afzonderlijk te befchouwen, maar'dan dient men ook in 't oog te houden, wat al wezenlijk bij een behoort, ten einde men de dingen niet te zeer op zich zelve befchouwe. 6. Zeer weinig voldeedt ons het bewijs voor de vrijheid. Dat zij een verëischte der practifche rede is , komt ons ongenoegzaam voor, het bewijs uit de ondervinding is, onzes bedunkens , voor eene verdere uitbreiding vatbaar. — De tegenbedenking (Bladz. 108) zou duidelijker opgelost zijn, indien vrijheid van den wil, en afhanglijkheid der daad, wat meer onderfcheiden behandeld waren. — Eene daad, als verfchijnzel in de zichtbare wereld, mag haaren grond vinden in den voorafgaanden tijd , anders is het gelegen in de wilsbepaling. De  $lS H. G. V A I» K R E ü G E L De wil richt hare keuze wel volgends voorkomende dmHandigheden, maar die omftandigheden bepalen geenszins den eigenlijken wil, hoewel dezelve aan de heerfchende neiging eene zekere bepaalde (trekking of wijziging «reven. — In dezelfde omllandigheden, naar buiten, zulten twee onderfcheiden perfonen eene bijzondere keuze doen die niet afhangt van die uitwendige omftandigheden* maar alleen van den oorfpronglijken toeftand van hunnen wil. Met dat al geven die omftandigheden aan dien wil eene bijzondere wijziging of (trekking. - Wreedheid en Heerschzucht waren de beginzelen , huisvestende bij herodm. Het bericht van eenen wessiüs was geenszins de noodzaaklijke oorzaak van die wilsbepaling,om dat bloeddorstig bevel te geven, maar gaf aan zijnen wil, uit hoofde van zijnen wreeden, en heerschzuchtigen inborst, flechts die bepaalde richting. Wordt dit wel onderfcheiden, dan twijfelen wij niet, of men zal in de gewigtige leer van 's menfchen zedelijke vrijheid minder gevaar lopen, om, of in het fatalisme óf in het indifferentisme te vervallen , of eindelijk door onzekerheden te worden gellingerd. ~ Zie daar eene en andere aanmerking op dit, in de daad, nuttig Werkjen. Offchoon wij op Verre na zoo hoog niet lopen met de wijsbegeerte van kant als de Burger van hemert, zijn wij echter verre'af, van haar te willen ontzeggen het recht van aanfpraak op wezenlijke verdienfte. Zij verdient onder ons meer bekend te worden. Bij die verfchillende onderzoekingen komen wij toch altoos een ftapjen nader aan de waarheid. ~ Wij hopen , dat v. H. in zijne pogingen, om onze Natie meer en meer bekend te maken met dit Wijsgeerig famenftel, gelukkig (lagen zal, en dat uitbreiding van waarheid het gelukkig gevolg daarvan zij. Zedenkundige Verhandelingen zoo over den aanfloot en Er* gemis als over de daar tegen overftaande zedelijke ftich* ting , voorgedragen in Gefprekken , door herman gerh. van breugel, Oud Predikant bij de Neder duitfche Hervormde Gemeente, te Dordrecht. Te Rotterdam , bij N. Cornel , 1799. 3<58 Bladz. In gr. Oéïavo. De prijs is f 1 - 16 - : "f/erbaasd over een zoo dik Boekdeel, over eene, onv zes bedunkens, niet zeer rijke ftof, namen wij dit werk  ZEDEKUNDJCE VERHANDELINGEN , ENZ. 319 werk van Vader van breugel ter hand. Rasch echter werden wij overtuigd, van de mogelijkheid, om met diergelijke zoo veele bladzijden te vullen. Niet flechts maakt de ouderdom den mensch wel eens wat langdradig en teemachtig, en wordt dus- het geheel wat zeer gerekt, maar ook kan een werk, door nodeloze Epifodes, wel eens te zeer verbreed worden. — Beide is , naar ons oordeel, hier het geval. — Zie hier een kort verllag van dit werk. Na dat in twee voorafgaande brieven, waarbij alethophilus zijnen vriend philanthropos uitnodigt tot een bezoek , en welke uitnodiging door dezen wordt aangenomen , de aanleiding en het oogmerk der volgende gefprekken, (waarover ftraks nog nader) wordt ontdekt , — komen de onderfcheiden perfonen ten tó» neele in het eerfte Gefprek. — Deze zijn, alethophilus en zijne huisvrouw, eusebia; voords vicina , eene gemeenzame vriendin van den huize , eu eindelijk philanthropos. In het eerfte gefprek wordt, naar aanleiding van Eph. V: 9. gehandeld over de noodzaaklijkheid van zedelijke deugd, in onze verkecring en omgang met anderen. — In tegenftelling hier van wordt de zedelijke aanftoot of ergernis in het tweede Gefprek ontvouwd, en wel in de eerfte plaats betrekkelijk tot de genomen ergernis , welk- onderwerp , in het derde gefprek afgehandeld zijnde, in het vierde en vijfde gefprek de gegeven ergernis ontvouwd , en een gefchicdkundig bericht daarvan uit het O, en N. Testament medegedeeld wordt : wordende in het zesde gefprek eenige plaatzen uit het N. Testament over dit onderwerp opgehelderd. Het zevende gefprek handelt Over de gemengde of twijfelachtige ergernis. In de drie laatfte gefprekken wordt de verpligting tot een Godvruchtig voorbeeld, geftaafd door jesus voorbeeld en onze verpligting ter navolging, aangedrongen. Van breugel toont in dit werk, hoe zeer hij een voorftander is van zedelijke deugd , doch daarbij niet vergeet , den invloed der Godlijke genade op de beoefening derzelve. — Het eerfte gefprek levert in 't bijzonder daarvan bewijzen op: en dit fmaakte ons zeer. <— Doch aan den anderen kant voldoet ons zijne fchrifttiiflegging zeer weinig , getuige zij daarvan vooral het zesde gefprek. Ook vinden wij het zeer verkeerd, om, wil men de waare Bijbelfche betekenis van het woord er»  320 H. G. VAN BREUGEL, ZEDEK. VERHANDEL., ENZ. ergeren opzoeken, men dan zijnen toevlugt neemt tot dc taalkundige afleiding van dit Nederduitfche woord. ~ Wat het breedvoerige en langwijlige van dit werk betreft , men zal dit uit den opgegeven inhoud genoegzaam kunnen opmaken. — Waartoe toch eene zoo uitvoerige lijst van alle zulke gezegden en daden, zoo ten opzichte van God, als van zijnen Zoon, en van menfchen, waaraan men zich van tijd tot tijd geërgerd heeft en nog floot? Wij zouden een geheel register van diergelijke nodeloze uitweidingen kunnen opnoemen. — Door de verkeerde opvatting van de Bijbelfche fpreekwijze, ergeren en ergernis, zijn hier ook veele onderwerpen ingevloeid, die hier geheel niet t'huis behoorden. —> Eindelijk vinden wij zommige overgangen vrij bijzonder, en grappig, bij voorbeeld, Bladz. 86. wordt het tweede gefprek dus geëindigd. „ Thands rijst het ge„ zelfchap op , om nog voor het eeten eene wande,, ling in den Tuin te gaan doen, wetende hoe nodig ,, eenige beweging, en het fcheppen van een vrije lucht zij, voor dat men aan tafel gaat, om, wél matig, „ maar echter met graagte, fmaak en dankbare vreug„ de, zijn fpijs en drank te nuttigen." >- Diergelijke Diatetifche onderwijzingen verwacht men juist niet in eene Verhandeling over de Ergernisfen. >- Niet min onvoegzaam komen ons in den gemeenzamen vriendenkring diergelijke complimenten voor, als hier door v. B. nu en dan worden ingelascht. Bij voorbeeld : alethophilus wil (Bladz. 194.) dat philanthropos Matth. XVIII: 7. zal ophelderen; daar op zegt ,, phi„ lanthropos (zich buigende), Mijn Heer aletho,, p h 1 l u s zou dit beter, dan ik, kunnen verklaren " enz. Waartoe hier dat zich buigende? Wil de Schrijver daarbij denken , dat philanthropos zich voor den Wel eerwaardigen alethophilus gebogen hebbe, wat raakt dit den lezer? — Doch diergelijke beuzelingen vergeeft men wel den Grijsaard, alleen dienen dezelve hem ten wenk, dat, gelijk geen Schrijver te jong de vruchten van zijnen Geest aan 't publiek moet mededeelen, 'er zoo ook een zekere trap van ouderdom komt, wanneer het tijd wordt, om niet meer voor 't Publiek te fchrijven. — Onmogelijk kan men tot in hogen ouderdom met zijne tijdgenoten gelijken tred houden. Wat de aanleiding-tot dit gefchrijf betreft — het grieft ons, eu is ons tot ia het binnenfte van onze zielen leed, dat  C. W. öe RHOERj ORATiÖ , gat dat de afgebroken, maar niet verborgen wenken van v. È. daaromtrent gegeven, dienen kunnen en moeten, om een ongelukkig geval te vereeuwigen, 't welk zoo veel mogelijk, aan de vergetelheid behoorde overgegeven te worden. — Wij zullen zijne voetftappen niet volgen. Met dit te doen, heeft hij in dit Boek over de Ergernis , ons geërgerd, en zal 'er veelen mede geërgerd hebben! * cornelii wilhelmi de rhoer, Otatio pro recta civium injlitutione , unico Libertath prcejïdio. 11abita publice die vu Martii Anno 1798, cum Ordinariam docendi juris civilis Romani, Gentium, hodierni, cV.Naturm provinciam capcsferet. Trajectl Batavorum, Ex Ollicina O. J. van Paddenburg, Academia; tijpographi, 1798. In Aio. maj. 46 pag. De prijs is f: - 18 - : Dat is i .. . Redevoering van c. w. de rhoer, tot aanprijzing vanhet rechte onderwijs der Burgeren, als de eenigfte waatborg der Vrijheid, enz. 1 Deze Redevoering handelt, gelijk de Redenaar in den aanvang aankondigt, niet over de eerile huislijke., ert eigenlijk dus genoemde, opvoeding en onderwijzing der jeugd, offchoon hij dezelve mede in het voorbijgaan als ten hoogden belangrijk aanprijst, maar over de onderrichting van het verftand .en de befchaving der zeden van volvvasfenen, om hen tot nuttige en waardige leden van eenen vrijen Burgerftaat te vormen; welk onderricht der Burgeren de Spreker zeer eigenaartig noemt: De zedelijke opvoeding van het menschdom, en waar van hij de noodzaaklijkheid ter vestiging en inftandhouding eener waare Vrijheid betoogt. Ten dien einde vergelijkt hij den aart en de behoeften van eenen vrijën Burgerftaat met die van eene willekeurige Opperheerfchappij : hij toont aan, dat, daar onder deze laatfte eene lijdelijke gehoorzaamheid aan de bevelen van den Opperheerfcher boven alles gevorderd wordt, en de plaats van alle deugden vervult, zoodanig eene gefteldheid van zaken het meest gefchikt is , om de vermogens van den geest , en de zaden van waare grootheid, in de ziel te verdooven en te verdikken , ter- nieuwe vad. bibl. iii. deel-. no, 7, X, Wljï  „ C. W. DE RHOER wijt integendeel de Vrijheid dezelve koestert, ontwikkelt en tot rijpheid brengt. Dat ook het hoofdoogmerk zoo wel als het voorname belang van een vrijen Burgerftaat niet flechts gelegen is in het bevorderen van de uitwendige rust der volken , maar ook in het opwekken eu verëenigen van alle krachten ter vermeerdering van derzelver geluk en welvaart. — Hier uit leidt hij bij gevolgtrekking af, dat gelijk 'er. veel meer wijsheid en doorzichtige fchranderheid gevorderd wordt, om eenen Staat te vestigen en wel te beftuuren , waarin aan eik de hoogstmogelijke vrijheid gelaten wordt, om alle de vermogens des lichaams en des geestes te oefenen en ter verkrijging van het hoogstmogeiijk geluk te belleden , dan om eene willekeurige heerfchappij te ftichten, waarin het geluk of ongeluk der onderdanen niet van deugden, bekwaamheden en verdienlten, maar van de wenken 'van één eenigen en deszelfs trauwanten en medeftanders, afhangt, 'er even zoo bij het. geheele volk meer zedelijkheid en waare verlichting en meer grondige kennis van de algemeene en bijzondere belangen verëischt wordt, om hetzelve in een vrijen Burgerftaat goede en op het algemeen belang gegronde wetten vrijwillig te doen eerbiedigen , dan'onder eene willekeurige heerfchappij , waar het alleen op blinde en vaardige , niet op vrijwillige , gehoorzaamheid aankomt; — waar uit "dan van zelve de noodzaaklijkheid van het volks-onderwijs ter verlichting van het verftand en ter befchaving der zeden in een vrij Gemeenebest voordvloeit, als het eeniglte middel niet flechts, om de vrijheid te vestigen, maar ook voornaamlijk, om dezelve te beveiligen en te bewaren. Dit betoogd hebbende, gaat de Redenaar over om te overwegen , welke zaken wel het voorname onderwerp van dat onderwijs behoren uit te maken? — £n hier toe brengt hij den geheclen omtrek van de kennis der menfchelijke pligten en rechten; en te recht, nademaal in de getrouwe vervulling en handhaving van dezelve alleen het middel kan gelegen zijn , om bet groote doel der menfchelijke natuur , bet welk zeker ook het doel der maatschappelijke verëeniging zijn moet , naamlijk het hoogstmogeiijk geluk van elk mensch, te bereiken. V-er-völgeiids zijn voorftel in eenige bijzonderheden nader ontwikkelende, fpreekt hij eerst van de zorg, welke het Openbaar gezag behoort te dragen, om Bijgelovig-  'Ö R A T 10, E N 2. 323 vigheid, Dweepzucht en Geestdrijverij uit den Staat te weeren , vermids dezelve fchadelijk zijn voor de openbare rust en voor de pligten , die de gezonde rede voorfchrijft, en meestal op losbandigheid , oproer cn allerlei fchartdehjke misdrijven, uitlopen. Dan fpreekt bil Van de Vaderlandsliefde, als een noodzaaklijk verëischtc tot behoud van een vrijen Staat; hier door, zo-n hij niet te bedoelen die blinde drift voor de geboorteplaats waar door men aan dezelve, even als het redelcue vee' öan zijnen ff al, geboeid is, maar eene genegenheid ge* grond op eene verkregene kennis van al het goede ' dat het land onzer inwoning voor ons bevat, en welke'kenms m ons een' ijver ontfteekt, om tot bevordering van den welvaart van dat goede land mede re werken en die algemeene geestdrift doet geboren worden , welke den Burger den bloei en de grootheid van het Vaderland als zijne eigene doet befchouwen, en daarop met eene edele trotschheid roem dragen. Met de Vaderlandsliefde doet hij gepaard gaan den eerbied voor de wetten , een eerbied , die al mede niet uit flaaffche vreesen blinde onderwerping , maar uit eene redelijke overtuiging van derzelver wezenlijke nuttigheid voor het algemeene en voor elks bijzonder geluk, moet geboren tvorden ; tot verkrijging van welke overtuiging eene volledige kennis dier wetten onontbeerlijk is ; terwijl de wetten zelve tevens zoodanig behoren Ingericht te zijn, dat zij aan al en gelijke voordeden verzekeren en gelijke pligten opleggen, en dus eene volkomene eeUjkheid in Phg eii en rechten onder alle de leden der maatfchappij daarftellen. Daarna gaat de Redenaar ovet tot twee dndere deusden die voor den welvaart van een' vrijen Staat aiei tainder noodzaaklijk zijn, dan de Vaderlandsliefde; Arbeidzaamheid, naamlijk, en een gepast gebruik van verkregen rijkdommen. Betreffende de eerftt toont hij aan, tltt IVj* ÏTt ja H* eeniSfte behoedmiddel ê tegen het Zedenbederf, en dat dus de Vrijheid zoneter dezelve niet beftaan kan, vermids ledigheid, vadS eïd en luiheid die kweekfters van allerlei ondeugden , £ h ifvanal2d,in dat »aar eene „ Itad of een dorp geleek. Hunne huizen , zoo men „ die nog huizen kan noemen , fchijnen met minder „ konst en fchranderheid gemaakt te zijn dan alle an„ dere,die wij gezien hadden,uitgezonderd de ellendige „ hutten op Terra del Fuego en in fommige opzigten „ zijn zij zelfs nog beneden deze. Aan de Botanie-Baai „ daar zij best waren, waren zij juist even zoo hoog' „ dat een mensch 'er recht op in zitten kon ; maar met „ wijd genoeg, dat hij zich in eenige richting rechtuit in „ dezelve kon uitdrekken: zij zijn gebouwd van buig„ zame teenen, omtrent zoo dik als een vinger, in de „ gedaante van een oven ; de twee einden worden in " °enJrond Seftoken en dan met palmbladeren en bree„ de ftukken boombast bedekt: de deur is niet anders dan een groot gat aan het eind, over welk het vuur " Sfftookt, gelijk wij aan de asch zien konden. „ Onder deze huizen of daken flaapen zij en liggen  223 B. ÈDWARDS gekromd, zoo dat hunne hielen aan hun hoofd komen, en in ceze houding kan ééne derzelve drie of vier perfonen bevatten. '( Nns de koude aangelegd werdt. Het is waarfchijnlijk, dat zij ,, onder deze hutten flechts hunne hoofden en het bovenst ge„ deelte van hunne lichamen fteken, terwijl zij hunne voeten „ naar het vuur uitftrekkeu. Zij wierden, als het verëischt ,, werd , opgezet door trekkende horden op die plaatzen, die „ haar voor een tijd voedzel verfch;,ffen en werden door haaf „ achtergelaten,wanneer zij,na dat het uitgeput was, heen gon- gen , maar op plaatzen daar zij flechts voor eenen nacht of twee ,, bleven, fliepen zij zonder eenige befchutting; uitgezonderd „ de ftruiken of het gras, dat hier bijna twee voeten hoog is. „ Wij merkten evenwel op,dat, fchoon de "flasphutten, die wij op het groot land vonden, altijd van den heerfchenden wind ,', gekeerd Honden , de hutten op de eilanden naar denzelven „' gedraaid' waren, het welk een bewijs fehijnt te zijn, dat zij hier een zacht jaargetijde hebben, geduurende welk de zee ftil ' is en dat hetzelfde weder, dat hen in ftaat Helt,de eilanden te " bezoeken, de lucht welkom maakt, zelfs terwijl zij flapen." Niet minder merkwaardig en naauwkeurig zijn de berienten en aanmerkingen omtrent het Eiland Savu, eu deszelfs bewoners; gelijk ook de bijzonderheden, welke aangaande Batavia, en deszelfs omftreken gemeld worden, toonen, dat de Heer Cook alles met opmerking en veel oordeel heeft waargenomen, zoo als onze Lezers in het Werk zelve, welks lezmg, zoo uij vertrouwen, zij zich niet beklagen zuilen, meermalen gelegenheid zullen hebben van te kunnen opmaken. Burgerlijke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfch* Volkplantingen in de fVestïndiën , door b. e d w a r d s, Schildknaap , Vijfde Deel. Uil het Engelsch vertaald. Te Haarlem, bij A. Loos.es, P. z., I7p8. 180 Bladz. In gr. O&avo.^ iJe prijs is f 1 - i<5 - : De bekwame en naauwkeurige Schrijver gaat, met dit Vijfde Deel, over tot de befchouwing van de menschlijke natuur, iri haren laagften en meest vernederden ftaat: in den ftaat van flavernij en barbaarschheid. Dit trein ig onderwerp wordt hier, me» zier veel naauvvkeurigheid, behandeld. De Autheur geeft eene jtorte Gefchiedenis van den flavenhaad«l; eene befchrijving vari  EURGERL. EP» HANDELK. GESCH. VAN DE ENG. VOLKPL*. 329 de Africaanfche Kosten', daar de 'Negerflaven g?k eht w.irJen, met den ftaat van dezen han den Israëlieten ooit te onderzoeken, naar den Af„ god Ob, 't geen in onzen Bijbel overgezet wordt, Verleider „ of Toveraar, Divinator of Sacrilegus. De Vrouw te Endor „ wordt Oub of Ob geheeten, overgezet Tovereffe; en Oubaios >i (gelijk hij aanhaalt uit horus apolloJ was de naam van „ den Bafiliskus of Koninglijke flang : een zinnebeeld van de „ zon, en een oude Orakelgod in Africa. Deze afleiding, toe„ gepast op eene bijzondere feite, het waarfchijnlijk overblijf„ zei van eene zeer beroemde Godsdienftige orde , van lang „ verlopen tijden, is nu op Jamaica eene algemeene benaming „ geworden, om die Afrikanen aan te duiden, die aldaar tover„ kunften oefenen." Daar men onlangs in Engeland zoo fterke pogingen gedaan heeft, om de flavernij afgefchaft te krijgen , is het zeer natuurliik, dat Mr. edwards dezelve in deze berichten over de NegerUaven geenszins ftilzwijgend voorbijgaat, la zijp geheele werk,  J, VAN VONDEL'S WERKEN, 33* werk, betoont hij zich overal een groot beminnaar van billijk, beid en rechtvaardigheid. Onze Lezers zullen hem , uit onze voorgaande berichten van dit werk, als zoodanig hebben leeren kennen. En evenwel plaatst hij zich , aan de zijde van hun, die de affchaffing van de flavernij niet goedkeuren. Men mag billijk vragen, is 'er dan zoo veel, dat pleit voor eenen handel, die zich, aanftonds op het eerfte voorkomen, als eene volftrekte vertrapping van alle de rechten der menschheid voordoet? Wij kunnen niet zeggen, dat ons één bewijs voor het geoorloofde van dezen handel is voorgekomen: alles komt alleen op verzag, ting van het kwaad; of verfchoning van het zelve uit: als daar is; — het belang der planters, die den flavenhandel niet ingevoerd, maar ingevoerd gevonden hebben; — de oorfpronglijke flavernij der meeste Negers, vóór hunne vervoering uit Afrika; waaraan evenwel, tgn opzichte van verre de meesten , nog kan getwijfeld worden; — de rampzaligheden van deze menfchen, in het algemeen in hun Vaderland, waar tegen zij hunnen (lavenftand onder de Europeaanen als een ftaat van geluk mogen aan. merken; — het rampzalig lot van hun, die in Guinea geen Europeaanfchen Koper vonden, en die hoogwaarlchïjnlijk wor» den doodgeflagen; — de nutteloosheid van de afschaffing van den flavenhandel, door de Engelfchen , wanneer zulks niet teffens door alle de Europeaanen gefchjedde, daar zich de Franfchen en de Hollanders aanftonds in het bezit ftellen zouden, van het vak , dat de Engelfchen ledig lieten , enz. Hier bij komt de zagte en menschlievende behandeling, die hij ons verzekeit, dat de gekochte flaven ondergaan, geduurende derzelver overvoering, en in hunrje flavendienften, waar van hij ons zeer veel goede dingen verzekert. — Het is zeker troostelijk voor een waar Menfchenvriend, te vernemen, dat het lot van deze ongelukkige menfchen zoo veel minder verfchriklijk is, dan men wel zou gedacht hebben. Maar hij zal daaróm nooit kunnen goedkeuren, dat de ééne mensch den anderen, boven wien hij niets meer heeft, dan mogelijk een weinig geld, dat hij misfehien nog van een ander heeft moeten leenen, tot zijnen volftrekten lijfeigenen maken durft. Alle de Werken van joost van vondel. Vijfde Deel. Te Utrecht, bij j. van der Schroeft", G. z., 1798. 319 Bladz. In QSlavo. De prijs is f 1 - io . : Reeds meer dan ééns betuigden wij ons genoegen over de onderneming en voordduurende goede uitvoering der Werken van den Grooten en tot heden toe in waare Poëtifche vin-, ding, en zoetvloeijende uitdrukking niet overtroffen, Nederiandichen Dighter ioost v*ri vqkp^l, thands zien wij ons in de  232 A. VAN SOLINGEN , REDEVOERING. de aangename gelegenheid om de uitgave van dit ViifJe Deel met dezelfde goedkeuring, alle Hoogachten van dien Vader der Nederlandfche Dich'kunst aantebevelen. Een viertal van *s Mans Gcesteli ke Treurlpelen, als zijn: Lucifer, Adam in Balling' fchap, Noiïch of de ondergang der eerfte Werett, Jofeph in Dothan, maken den inhoud van dit Deel uit. Wij kumen bij gelegenheid dezer uitgave, niet nalaten , om hen, wier lust en aan|eg tot het beoefenen der Dichtkunst (trekt, het vlijtig lezen der Werken van dezen grooten Voorganger van Nederlandsen Dichteren-rei, ten nadrukkelijkften aan te raden; immers, behalven de rijke vinding van dezes Dichters verheven geest, verrukt de deftige gang zijner Heldenver," n den Lezer tot eene gemoedsgcfteli.heid: welke met den hoogen ftijl der onderwerpen van deze Treurfpelen volmaakt overeenkomstig is. — Inzonderheid kunnen wij hier het Meesterftuk van grootfehe vindin.i, den Lucifer , niet met ftilzwijgen voorbijgaan. — Hier fpreken, hier handelen bovenmenfchelijke Wezens in den Hemel. — En wel vóór milton, vondels tijdgenoot, zijn Meesterftuk in het licht gaf; 't welk blijkt uit vondels Voorbericht, waarin hij wel van een rijmeloos Werk van richard baker over Üeze ftoffe fpreekt, doch niets van milton's arbeid gewaagt. — H:er heeft dus geene navolging, geene overneming plaats; — en de ruem der verhevene vinding, grootfehe Uitwerking, Dichterlijke verbeeldingskracht, en meesterlijke verfifi catie, welke, zoo in dit, als in de overi ;e Spelen, die in dit Deel voorkomen, plaats heeft, moet tot eere onzer Natie, alleen aan onzen vondel toegekend worien. Redevoering ter Nagedachtenis van paulus de wind, door a. van solingen. Te Middelburg, bij de IVed. W. Abrahams, cn te Leij'len, bij L. Herdingh, 1798. 55 Bladz. In Octavo. Dc prijs is f I - : - : Dat Redevoeringen, bij plegtige gelegenheden uitgefproken , en hier na door den Druk gemeen gemaakt, eigenlijk geene onderwerpen van fchriftelijke beöordeeling zijn, is eene aanmerking, die hare juistheid vindt in de befchouwing van, het geen plaats, tijd , en gelegenheid medebrengen tot het wel doen bevallen dezer (tukken, en waarvan bij de bedaarde overweging, na het drukken, deze zelfde Hukken ontbloot zijn. — De Redevoering echter, welke wij thands voor ons hebben, maakt her omtrent eene uitzondering, noch bovenmatige lof noch te zwellende ftijl kentekenen dezelve,'integendeel de fcbildering van het voorwerp derzelve is zoo juist, dat het denkbeeld van het verlies van een man voor de menfchelijke Maatfchappij, als paulus de wind geweest is , den Lezer onophoudelijk verzelt, en na het volbrengen der lezing vervangeu wordt* door de gedachte, voor welk een  J. P. DELLEBARRE, BRIEF. 333 een nog grootfcher Lofrede deze zelfde man, nu In zijn vroege jeugd der Maatfchappij omrukt, bij het gelukkig volbrengen van zijnen uitmuntend begonnen levensloop , het onderwerp hadt kunnen zi]n, en wat zijne nagedachtenis hieromtrent van den bekwamen van soliwüen te verwachten hadt. Brief aan de Opflellers der Vaderlandfche Bibliotheek van Weterifchap, Kunst en Smaak, ten andwoord op hünne twee Notaas in 't gemelde Maandwerk geplaatst, in het Wde Deel, Nommer 14, 1798, <» in *t \Wde Nt.mtr.er 1, 1799. Tegen een nieuw ontwerp om het lezen te onderwijzén, V Publiek medegedeeld', door joseph philippf. dbllebarr'e, Onderwijzer in de Franfche en Hollandfche taaien, enz. te Leijden. Te D^lft, bij M. lloelofswaert, 1799. Fransch cn Nederduitsch. 31 Bladz. In gr. Octavo. Wat dunkt u. Lezer? — een brief aan de Opftellers der Faderlandfchs Bibliotheek, en dat in twee taaien! S . Was ééne Taal, bij vooibeeld het Nederduitsch, niet gerioeg geweest, en moest 'er juift het Fransen bijgevoegd worden? —>—■ Wij willen deze zaak niet beflisfciien, als zijnde voor ons geheel onverfchillig, door dat de beide tanlen ons even gemeenzaam zijn, en 'er ons niets aan gelegen ligt, waaröra en órk wac reden de. Burger D. ons in twee talen aampreekt. De tijtel van deze brochure geeft genoegzaam te kennen, dat de Schrijver in een gemelijk huméuris, omdat wij zijnen zoogenaamden nieuwen leertrant, om kinderei op eene veel korter en ge;r.akliiker wijze in 't lezen te onderrichten, zonder zich daar toe van 't fpellen te bedienen, geenszins eenige hulde hebben 'kunnen noch willen doen. . v . . De Burger D. maakt veel ophefs van zijne Tijpographifche Machine met groote beweegbare Drukletteren; en omdat wij gezegd hebben, dat ons de famenftelling en het gebruk van die Machine geheel onbekend is, trekt hij hier uit het armhartig gevolg, dat onze redeneering niets minder dan op de regelen eener zuivere Zedenkunst gegrond is. Ho? zuiver de Redenkunst van den Burger D. ook zifn moge, wij hebben niet nodig door hem in dien tak van Wetenfchap onderricht te worden, en zijn geens. zins, zoo als hij te vergeef ch zegtj aan 't oude zoo verkleefd, dat wij geen nieuwe vindmgen, zo dezelve maar van eenig nut zijn, op hare rechte waarde zouden we en te (lellen. Neen — Burger D. wij hebben niet flechts uwe Machine, tot onderrichting van kinderen in Vlezen, als een onnut hui-raad achter de bank geworpen, en zulks niet tegenftaande gij uw geheim , tot uw eigen voordeel, verborgen houdt; maar wij hebben een algemeen oordeel geveld; aan uwe Machine lag ons weinig gelegen, uw geheim zij en blijve het uwe, wij begeeren 'er niets van te weten;  334 J. P. DELLEBARRE ten; dan wij hebben in 't algemeen gezegd, en zeggen het nóg, dat 'er om de Jeugd het lezen te leeren, nimmer eene Machi» ne zal uitgevonden worden, welk de nuttige Spelkunst zal kun* nen verdringen. Trouwens uwe vriendelijke Brief, aan ons gefchreven, er» welke in uwe brochure, Bladz. 8 c¥ fcq., woordelijk is ingelascht, heeft ons ten duidelijGften aangetoond, waar u de fchoen wringt, en dat niets dan eigenbelang uwe verbittering tegen ons, fchoon met een vernis van eerbied en hoogachting bekleed, heeft gaande gemaakt. Wij zullen den onpartijdigen Lezer zeiven hier over laten oordeelen, door. hem het volgend uittrekfel uit uwen brief (Bladz. u.) mede te deelen. „ Zo ik 't bijzonder gebruik dier Machine niet kenbaar hebbe „ gemaakt, is zulks, om dat ik 't billijk acbte , hier van ooit iets „ voor mij zeiven te houden, opdat mijne uitvinding mij van „ nut zij: vootds hangen de goede vruchten, die men daar uit „ trekt grootelijks van 't verftand'en doorzicht des Onderwijzers af, die zich daar van bedient; even gelijk 't overtreffen in 't „ fpeelen met de kaart, dat niet bij louter toeval gefehiedt, ook w veel van 't vernuft en de fchranderheid der fpeelers afhangt.'* Voorts is het eene domheid van den Burger D. te willen be. weeren, dat men Bladz, 7, volgends onzen redeneertrant, als zoo veele hersfenfehimmen zou hebben moeten befchouwen de voortreflijke uitvindingen van de Drukkunst, 't Kompas, en zoo veele andere gewigtige ontdekkingen in de Natuurkunde, Sterrekunde, Aardrijkskunde, Gezichtkunde, enz. Alle deze hier opgenoemde vindingen en ontdekkingen waren wezenlijk nieuw, niets hadt dezelve voorgegaan; van te voren was men in die vakken geheel onkundig; maar is het zoo met de fpel- Iing gelegen? Heeft men de kinderen niet kunnen leeren lezen, vóór dat de Machine van den Burger D. was uitgevonden ? Over het woord /pellen (in 't Fransch épetter} willen wij ons met den Schrijver in geen gefchil inlaten. Wij laten heia gerustelijk de eere van zich door zoo veele beroemde Franfche, JHoogduitfche en zelfs Hollandfche Autheuren onderfteund ta zien, wij voor ons verkiezen op geen anders kruk te leunen, al was de man nog zoo beroemd; de naam van rollin doet bij ons zoo min iet af, als die van voltaire, die in de Franfche fpelling ook eene verandering heeft willen maken, doch welke bij echte kenners der Franfche tale weinig ingang gevonden heeft. Om verder den Lezer in ftaat te ftellen, omtover den verwaanden toon, in een famenweefzel van drogredenen beftaande, waar van D. zich zoo meesterlijk weet te bedienen, te kunnen oordeelen, zoo zie Kier het flot der brochure van den Burger D. Bladz 09. „ Aangezien den grooten invloed, welken gij ongetwijfeld » «n  BRIEF» ggj in 't vak van onderwijs verkreegen hebt, z'e ik geen ander „ middel, om de ongunst weg te nemen, welke gij, door uw „ voorbarig oordeel, over mijne aangewende poogingen, om dit „ gedeelte van onderwijs te verbeeteren, gebragt hebbe, wel verre ,, van mij te hebben aangemoedigd om hiertoe mijne krachten te „ verdubbelen, zie ik, zeg ik, geen ander middel, dan om mij i, op 't onpartijdig en verlicht Publiek te beroepen, te meer, daar uw oordeel 't welk mij in mijn goeden naam , als i, Leermeester tot bet onderwijs der Jeugd toegewijd, bena„ deek, geene der wezenlijkfte verëischtens bezit, waarom men i, 't zelve kan eerbiedigen en voor onwederfpreek'lijk beuden: » Ja, Burgers, als men nw oordeel zal eerbiedigen, en aizoo i, in het vak van onderwijs, om zo te fpreeken,kracht van wet i, zal toekennen, moet het deze vier wezenlijke verëischtens bezit,, ten: i°. Moet gij 't recht hebben om te oordeelen. 2°. De „ zaak waar over gij oordeelt, moet u bekend zijn. 30. Uw „ oordeel moet onpartijdig wezen. En ten 4en moet ge daar ., toe gegrondene (gegronde) redenen hebben, dat is, dat alle ,, uwe oordeelvellingen op bondige redenen ftxunen moeten 1 , wanneer ik nu alle deze vsrëischtens ftiptelijk naarga, hebt , gij in dit geval geene derzelve in acht genomen; want voor. eerst, hebt gij, geloove ik, geen recht om mij te oordeelen, , ot" dit is ten minften zear twijfelagtig , en ten anderen zo . heb ik mijn geding niet terftond aan uw rechtbank onder. 1 worpen. 20. De zaak waar over gij geoordeeld hebt, was u , onbekend; want daar ge aan den eenen kant verklaart, dat de , faamenftelling der TijpographircheJWachine u geheel onbekend , is. waant ge asn den anderen kant om m^jne nieuwe leerwijze . op eene enkele proeve, welke 'er de ontwikkeling niet van > is, te beöordeelen. Ten 3en. om dat uw oordeel partijdig li, » alzo ge in weerwil van het groot gefchil, 't welk de On« , der wijzers verdeelt over de vraag, of men om te leeren Ie, zen, meet fpellen of niet, u in uwe twee Nota's als volflaa, ge aanklevers van 't Spellen verklaart. Eindelijk fteunt uw , oordeel niet op vaste gronden, wijl ge geene gepaste rede» , nen bijbrengt, wat u tot zoodanig eene oordeelvelling bevvö, gen heeft; ten ware gij voor grondige redenen wildet doen doorgaan, 't geen g:j van de gebreken, die ik de du» de Leerwijze toefchrijve, zegt, zo genaamde gebreken te zijn, die het alleen in fchijn, maar niet in de daad zijn, zonder eenig bewijs te geeven, waar door eene zo onbepaalde uitdrukking als deze is kan gelhafd worden: nog erger, gij hebt da redenen weggelaaten , waar door ik beweezen heb, dat het wezenlijke gebreken der oude Leerwijze zijn, wel verre van van uw zijde grondiger bewijzen te hebben bijgebragt, waar door de mijnen konden omvergeworpen worden." Brief  3 3ö BRIEF AAN EENEN VRIEND. «ii i>i — 1 ! 1 1 i -i Brief ann eenen Vriend, over de düure verpligting van ieder welden kenden Christen onder het Hervormd Genootfchap , om met allen ernst en fpoed voor de belangen van den Openbaren Godsdienst te zorgen: en hoe dat, vooreerst, op de beste wijze te beginnen. IVaar bij gevoegd is een Voor- én Narede tot opwekking van Godsdienfiig gevoel, ah de grootfte behoefte van dezen tijd. Te Amjieldam, bij W. Brave, *799- Voorèiffpi aak X. Brief en Narede 38 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: 5 8. Dit Opfchrift behelst genoegzaam den inhoud van dit Werkjen, waarom wij 'er niets anders bijvoegen, dan eene mededeeling van ééne der drangredeneri, welke de Schrijver tot zijn oogmerk bezigt, en w?ar uit men tevens zal kunnen opmaken, op welken toon dit gefchrift gellemd is. Bladz. 18. lezen wij: ,,„ Gij bidt, mijn lieve broeder, ge„,, duurig, naar het vooffchrift van Hem, dien gij uwen Heer „„ noemt, uw koningrijk komeV* — En gij zoudt het in uw „ Vaderland, in uwe woonplaats, niet willen ftaande houden? „ Gij zoudt deszelfs gezegende uitbreiding onder uwe mede,, menfchen niet willen bevorderen ? — Gij brengt fchattingen 9> op misfehien al zugtende — aan den burgerftaat, waar in „ zoo veel is, dat uw hart niet kan goedkeuren; en gij zoudt „ niets willen opbrengen voor eene Maatfchappij, waar in gij „ weet, dat de Koning is de groote Volks vriend, het beftuur de „ volmaaktheid zelve, en het waare doel, het heil van alle „ leden? „ Wie zich, voor het overige, een onderdaan vert,„ klaard heeft van zijn rijk, die heeft ook al wat hij bezit, ,,„ dus ook ziine tijdelijke middelen, ten dienfte van zijnen „„ Koning gefchikt." Ieder burger van de Godsftad heeft zig „ verbonden, om de fchattingen op te brengen, die het gemeen „ belang en de zaak van zijnen Heer vorderen. — Nu, ema„ nuel, (want menfchen en vijanden zelf, dit gelooft gij met „ mij, zijn alleen maar zijne werktuigen) emanuel doet „ thands, bij dezen zijnen weg, zulk eene heffing over zijne „ onderdanen. Hij vordert thands een deel van hunne midde- „ len. Lieve vriend ! zullen wij hem dat nu weigeren? „ Zullen wij hem weigeren den fchattingpenning te betalen? „ Zouden wij dan getrouwe onderdanen zijn? — — Vraag „ dat uw eigen hart eens! " —  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Leerredenen over de gefchiedenis van huth , door f. serrurier. Tweede Deel. Te Amfteldam, bi) D. en}. Tol, 1708. 290 Bladz In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : De zeven Leerredenen, welke in dit tweede Deel gevonden worden, en de gefchiedenis van ruth behandelen van Iloofdft. i: 17 tot Hooidfl. H: 10, bevatten wederom, gelijk die van hec Eerlce Deel, die wij in het Ilde Deel, N°. 12, Bladz. 533, van ons Maandwerk beoordeeld hebben, een fchat in zien van geleerde, taaien oudheidkundige , mensch- wereld- en zedekundige aanmerkingen, die van de uitgebreide kennis van den achtingwaardigen, nu zaligen Opfteller getuigen. Met dat al, hoe veel waarde zij ook hebben, zijn zij echter voor den predikftocl minder gefchikt. De verklaringen zijn te uitvoerig. De kleinlte bijzonderheden worden op het naauwkeurigst uitgepluist. Wij befchouwen deze Leerredenen veel eer als rijke bronnen, waar uit men eenen overvloedigen voorraad putten kan, om daar uit, met oordcel en met weglating van het overtollige en voor den predikftocl minder gefchikte , fchoone en voor het volk gepaste Leerredenen te vormen. Wij hebben bij dc recenfie van het Eerfte Deel ons oordeel breder voorgedragen, en vergenoegen ons nu, met van de veertiende Leerrede een kort uittrekfel te geven. De tekst is ruth 11: 8,9, 10. Doe zeide uoas tot RUTh: hoort gij niet mijne dochter? ga niet om in een ander veld op te lezen, ook zult gij van hier niet weggaan , maar hier zult gij u houden bij mijne maagden. Uwe oogen zullen zijn op dit veld, dat zij maai jen zulkn, en gij zult agter haar Heden gaan. Heb ik de jongens niet geboden, dat men u niet aanroere ? als u dorftet, zoo ga tot de vaten, en drink van het geene de jongens zullen gefchept hebben. — Doe viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde: en zij zeide tot hem; waarom heb ik genade gevonden in uwe oogen, dat gij mij ker.net, daar ik eene vreemde ben? — Na eene opgave van het geene reeds te voren was voorgevallen, en van den inhoud van dit hoofdftuk, behandelt S. in de verklaring twee bijzonderheden : I hoe vriendelijk boüs ruth hebbe-toegefprokeu vs. 8, 9; II haar ootmoedig andwoord vs. 10. — NIEUWE VAD. BIEL. III. DEEL. NO, 8. Y I. Het  333 i'. serrurier _,L~Het -hoofd^aaklijke van het eerde. — Het gefprek begon aan de zijde van Boas. Waarom was ruth de eerfte niet die fprak? — Hij fpreekt haar aan : mijne dochter .'zoo fpraken weleer zij, die in bewind en regering over anderen gefteld waren , hunne onderhorigen als hunne kinderen aan, het welk met voorbeelden bevestigd wordt. — 1)0 a s wekt hare opmerkzaamheid op, door te zeggen: hoort gij niet? de reden van eoüs tot ruth behelst eene dubbele vergunning. De eerfte is, om in "het oplezen van airen op zijn veld onbezorgd voqrdtevaren. Ga niet — en gij zult agter haar Heden gaan, enz. B o a s gebruikt hier drie uitdrukkingen , die oppervlakkig genoegzaam op het zelfde nederkomen. Redenen daarvan. 'Er is echter onderfcheid, en dit wordt opgegeven, tusfchen de drie uitdrukkingen : Ga niet, om in een ander veld.oj) te lezen. — Ook zult gij van hier nietweggaan, maar hier zult gij u houden bij mijne maagden, waarbij onderzocht wordt, hoe hier maagden op dit veld te pas kwamen; en: Uwe oogen zullen zijn op dit veld, dat zij maai jen zullen, en gij zult agter haar lieden gaan. Tot hare gerustftelling voegt hij 'er bij:.Heb ik .de jongens .niet geboden, dat men u niet aanroer e? De zin van dit bevel. Redenen voor hetzelve. Ruth was jong. Zij was eene vreemdelinge. De oogsttijd was een tijd van vrolijkheid. Waarom de vraagsgewijze voorftelling: Heb ik de jongens niet geboden? Eene zwarigheid geopperd en opgelost, dat het niet blijkt, dat boüs zulk een gebod aan zijne maaijers hebbe gegeven. — De tweede vergunning aan ruth was: Als u dorstet zat ga tot de vaten , en drink van het geene de jongens zuiden gefchept hebben. Zin van deze woorden, en -het groote van deze vergunning in het Oosten , waar in het heet was, en men dikwerf water gebrek hadt, aangewezen.. . Na deze opheldering fchetst S. het beleid en de vriendelijkheid van ,Boa"s, zoo als die in deze zijne aanfpraak aan ruth doorftraalden. II. Het ootmoedig- andwoord van ruth vs. 10 maakt het tweede deel der verklaring-uit. — Zij viel op haar aangezicht en boog zich. Aanmerkingen over deze gewoonte bij de ouden. Zij drukt haare gezindheid ook met woorden uit: Waarom heb ik genade gevonden in uwe oogen,. dat gij mij kennet, daar ik eene vreemde ben? de fpreekwijze, genade.te vinden in iemands oogen wordt  leerredenen over de geschied. van ruth. 339 hier in het brede verklaard, als ook de reden daarvan opgegeven. Dat gij mij ken net, wat die beduidt? daar ik eene vreemde ben. Hier aanmerkingen over de vreemdelingen en over de redenen, waarom ruth zich ver, wonderde, dat zij, eene vreemdelinge, genade in de oogen van Boas gevonden hadt. — Na deze ophelderingen'wordt ruth gefchetst in hare beleefdheid', nederigheid en dankbaarheid , waar bij ook opgemerkt wordt, hoe het weldadig beduur der goede Voorzienigheid ten haren opzichte zich aanvanglijk liet blijken. — Uit deze fchets der verklaring zien onze Lezers, hoe 'er niets.wordt overgellagen, en alles tot de kleinde bijzonderheden toe, wordt ukgepluist. Intusfchen, hoe weinig dit voor den .predikdoel gefchikt is, zoo maakt dit echter dit Werk, als eene commentarie befchouwd van veel waarde, daar 'er niets in voorkomt, dan het geen wetenswaardig is, en ook, door Leeraars, die met fmaak en oordeel prediken, noodzaaklijk vooraf geweten moet worden, zullen, zij van dit gefchiedverhaal,- geene oppervlakkige, maar eene gegronde, en genoegzaam»ophelderende parapbrafe kunnen geven. Op deze verklaring volgen geivigtige, op het dagelijksch leven toegepaste, zedelijke aanmerkingen. — De eerfte is: Het is een fier'aad der ouden van dagen, •vanneer vriendelijkheid met deftigheid gepaard gaat. Boas betoonde die. Niet zelden heeft bij ouden duurschhëïd omtrend jonge lieden plr.ats. — Oorzaken daar van. — Nadeelen , daar uit voordvloeiënde. —■— Met de vriendelijkheid behoort echter deftigheid'gepaard te gaan. — Die is betaamlijk en voordeelig. — Beftraffing van ouden, die deze. deftigheid gepaard met vriendelijkheid niet bezitten. —i Vermaningen bier op gebouwd. 1 Tweede.aanmerking: eene weldaad wint veel in waardijy wanneer zij op eene regt edelmoedige wijze aan den armenwordt bewezen. — Zoo handelde Boas. — S. doet de wettigheid van deze aanmerking gevoelen, door twee menfchen,. die op eene verfchillende wijze geven, tegen elkander over te dellen. — Zulk eene blijmoedige betoDing van weldadigheid wordt ook in s'Heeren woord aangeprezen. God zelf is daar in een heerlijk voorbeeld. — Bedraffing en waarfchuwing daarop gegrond. —1 Derde aanmerking: Die eenig gezag hebben over anderen, behooren zorg te dragen, dat die onder hun gefteld Y a zijn.  34Q c. c. salzmann zijn • niemand eenig leed aandoen. — Boas deedt zoo. Heb ik zeide hij, de jongens niet geboden, dat men u niet aanroere ? Dit moet door Ouders, Heeren, en Overheden worden nagevolgd. Vierde aanmerking. — Het is ten hoogften betamelijk, ontvangene weldaden met ootmoedige dankbaarheid te beandwoorden. Dit geeft aanleiding, om over de dankbaarheid omtrend menfchen niet flechts, maar ook omtrend God te handelen. Voortreilijke lesfeii, die op eene verftandige wijze worden ontwikkeld en aangedrongen! De Hemel op Aarde, door c. g. salzmann. Te Amfteldam, hij M. Schalekamp, 1798. 466 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 16 - : ,, gaarne wil ik erkennen, dit Boek met zeer veel nut, ,, met zeer veel genoegen, gelezen te hebben; mij,, ne denkbeelden omtrend dit onderwerp zijn door dit „ Gefchrift, inzonderheid met betrekking tot het ver,, kfer met onze medemenfehen, om dit ook tot een „ Hemel voor ons te maken, aanmerkelijk vermeerderd „ en verbeterd, veele uitzichten zijn mij door hetzelve „ geopend, en het heeft, onder Gods zegen, veel toe„ gebragt , om mij den Hemel op Aarde te doen be„ zitten. " Aan deze oordeelvelling des kundigen Vertalers, in het Voorbericht , hangen wij ons zegel met volle ruimte der ondervindinge. Hoewel wij niet behooren onder het getal dier zwaarmoedig denkenden, die deze Aarde als een Tranendal befchouwen , maar, veeleer, van oordeel zijn, dat het tegenwoordig Toneel der Godlijke Almagt en Wijsheid, een Toneel van weldadigheid en liefde tevens is, op hetwelk veel goeds en aangenaams kan gefmaakt worden,:moeten wij, echter, erkennen, dat onze denkbeelden, aangaande de mooglijkheid van heilgenot, door de voorftellingen van den oordeelkundigen en vernuftigen salzmann, nog aanmerklijk opgehelderd en verfterkt zijn. Met opzicht tot den Titel dezes Boeks, achten wij het nodig, een vooroordeel te voorkomen of weg te nemen, welk fommigen tegen deszelfs inhoud zouden kunnen opvatten: als of, naamlijk, des Schrijvers bedoeling ware, 's menfchen gelukfiaat bij het tegenwoordige rasch voorbijfnellende leven te bepalen, en hij geen anderen Hemel, dan dir To-  DE HEMEL OP AARDE. 341 Toneel der verganklijkheid, hadde te verwachten. Voor de zulken, die 's Mans overige Schriften, in onze taaie overgebragt, kennen, is deze waarfchuwing onnodigzij kennen hem in de hoedanigheid van beredeneerd overtuigd Christen, wiens uitzichten, gevolglijk, zich uitbreiden tot in een leeven van zalige onverderflijkheid. Zijne meening is, dat het waare genoegen, waar van dè Hemel, veelal, als de eenige verblijfplaats wordt befchouwd , aan dien toekomenden Haat der vreugde niet zoo zeer bepaald is, dat hetzelve niet reeds op deze Aarde, niet Hechts bij manier van voorgenot, maar in natura en wezenlijk, zou kunnen gefmaakt worden. ,, De Zaligheid" (dus drukt zich S. uit) „ die zij „ (welke, namelijk, alleen en geheel op het toekom„ itige oogen) verwachten , beftaat in een toenemen „ hunner inzichten en krachten , in eene volkomene gerechtigheid en heiligheid , in de herinnering aan dat goed, het welk zij gedaan hebben, in den 0111gang met volmaakte geesten, in de befchouwing der „ werken Gods en in een bevrijd zijn van de moeilijk„ heden van dit tegenwoordige leeven. Maar (voegt 'er „ S. nevens) kunnen wij dit alles dan nu niet reeds „ hier, op deze Aarde, genieten? — Kunnën wij der,, halven niet reeds hier in den Hemel zijn, zoo zulks „ ons maar wezenlijk ernst is?" Een betoog van het bevestigend andwoord op deze vraag, is de taak, welke onze Schrijver op zich heeft genomen , en de ontwikkeling van welk betoog op de volgende wijze is ingericht. In de Inleiding , in het algemeen , hebbende doen zien, dat de Hemel reeds werklijk op deze Aarde te vinden zij, uit hoofde van de mooglijkheid der verkrijginge van de ingrediënten of beftanddeelen van het waare geluk, handelt hij, in het Eerfte Boek, over de Zaligheid, welke wij in ons zeiven kunnen vinden, van Bladz. 28—180. Het Tweede Boek loopt over het verkeer met God, en de, daar uit voordvloeiënde Zaligheid,'van Bladz. 180—318. De Zaligheid, die,' uit de beichouwing der Werken Gods, voordvloeit, is het onderwerp van het Derde Boek, van Bladz. 319—4I7. Terwijl het Vierde of laatfte Boek bedeed wordt aan een Vertoog over de verlosfing van de ellenden van dit tegenwoordig leeven. I Onder ieder dezer Afdeellngen oppert S. een reeks van bedenkingen, die, ja, eu wij hebben, onder het Y 3 Ie-  342 C. G. SALZMANN lezen, liet meermalen gevoeld , bij fommigen onder de verdenking van overdrevenheid zouden kunnen vallen; geene van welken, echter, altbands in de befpiegeling, Voor onuitvoerbaar kan gehouden worden. Althands houden wij ons verzekerd, dat niemand zal kunnen ontkennen, of S. een uitmuntend Ideaal hebbe voorgedragen , en dat elk een , die naar waar genoegen haakt, het wenschlijke voor zich zeiven zal gevoelen, om door telkens toenemende aannadering, dit Ideaal in zijn hart en gedrag te, verwezenlijken. Daar het Werk voor een doorlopend uittre.kfel niet gefchikt is, willen wij het Slot daarvan overnemen, iu 't welk de Schrijver bet gezegde over de verlosfing van de ellenden des tegenwoordigen levens in 't algemeen , op de bijzondere foorten van lijden overbrengt. Zwakheid der ziels - krachten is fmertelijk; maar de„ zelve is een bewijs, dat wij voor zeker werk, waar„ toe wij wel lust zouden hebben, niet berekend zijn, „ en wij zouden 'er ons wel bij bevinden, wanneer wij dien lust onderdrukten., en ons tot dat werk bepaal. „ den, dat wij konden volbrengen, en in de volbren,, ging van hetzelve recht getrouw waren. De Eendr ,, wier vleugelen gekort zijn, is beftemd, zich alleenlijk „ in dien vijver op te houden , waar in zij zich bc,, vindt, en zij zal het daar wel hebben, zoo lang zij ,, de Eendvogels, die zij boven zich ziet zweeven, niet „ wil navliegen." Hevige begeertens (begeerten), op zich zelve be,, fchouwd, beroven ons van het genot der Zaligheid ; ,, dan zij zijn voor hem , wien de vervulling zijner plig„ ten, dierbaar is, een fpoor, om. zijne krachten zoo ,, veel te fterker in te fpannen, ten einde de overwin„ ning te behalen. Hoe fterker de vijand is , dies te ,, aangenamer is, de bewustheid hem overwonnen te ,, hebben. En even hetzelfde is. ook waar van diep in* „ gewortelde flechte gewoontens (gewoonten)." ,, De herinnering aan verwaarloosde pligten is fmerte„ lijk, — maar hoe gevoeliger de fmert is, die daar „ door veroorzaakt wordt , dies te grooter is ook de „ opwekking, om zijne pligten voordaan getrouwer te „ volbrengen, en dat nadeel, 't.welk men anderen door ,, dat verzuim heeft toegebragt, vier dubbeld te ver„ goeden.," • i »"Wfl » Ge-  DE HEMEL OP AARDE. 343 Gebreklijkheid van lichaam is doorgaands met af,, keerigheid van gezelfchap verbonden , doet ons de ,-, eenzaamheid verkiezen, en brengt ons in de gelegen„ heid, om de talenten, door God ons gegeven, dies ,, te zorgvuldiger te gebruiken'." „. Slepende ziektens (ziekten) verminderen de verkleefd,, heid aan 't zichtbare, en doen ons meer waardij op ,, 't onzichtbare leggen. Zoo veele fmertelijke uuren, ,, welke wij zoms in dezelve doorbrengen, worden weêr„ vergoed door het gevoel van welzijn , het welk óns,*, in zekere tijdftippen in dezelve te'beurt valt. Nie,, mand gevoelt beter de waardij der gezondheid, danhij die ze eens een tijd lang mist, en niemand flaapt„ zoo verkwikkelijk als hij , die een paar nachten fla,, peloos heeft doorgebragt." ,, Gevangenfchap iluit ons buiten de menfchelijke za„ menleeving , en geeft ons ledigen tijd, om ons met„ God bezig te houden, en denkbeelden, die misfehien ,,. voor de menschheid zeer belangrijk zijn , zoo lan£ ,, te wikken en te weegen, tot dat wij dezelve geheel ,, doordacht hebben." ,, Zich in eenen Kerker,- ie midden der grootfle hooswichten, of in een allerakeligst hol, te bevinden, is ,5 alleröntzettendst. Dan , wanneer wij ons aan God ,, houden , zoo kunnen wij daar door tot zulk eeneu „ trap yan vertrouwen op God gehragt worden,-, wel,, ke wij in eenen aangenamer toeftand nooit zouden ,, bereikt hebben,— zoo kunnen wij daar toe gebragt ,, worden , dat wij God danken, te midden van' het „ grievendst lijden. " ,, Armoede'leen ons op de vermindering onzer behoeftens (behoeften) denken, wekt ons op tot nadenken en werkzaamheid." „ Verachting fpoort ons aan , om ons zeiven meer waardij te geven. " ,, Onderdrukking maakt ons de vrijheid dierbaar, cn wekt ons op, die te zoeken," „ Het gezicht der ondeugd doet ons de waardij der » deugd kennen, en leert ons waken." ,, Een ongelukkig huwlijk U het leunen'op eenen ftaf, „ die breekt, en onze hand doorboort. Dezelve dwingt ,, ons dierhalven, op niets te leunen, maar op'ons zei-- ven ie daan, en kan ons alzoo een grooten trap van' „ volmaaktheid doen bereiken. Zij wordt zekerlijk tót Y 4 ecu  344 christelijk magazijn, of bijdragen een Engel gevormd, die de bevordering van het wel„ zijn van haar huisgezin geheel alleen op zich moet „ nemen, dóór dien zij in hem, die haar helper zijn moest, eenen grooten tegenftrever vindt." „ Het Ongeluk doet ons gevoelen , hoe nietig het „ wereldfche is. " „ De Dood is de geboorte tot een nieuw leeven." „ Zouden de trekkingen van het ftervende dier, wan„ neer het onder de hand van den flachter, of jager, „ of in de klauwen van den wolf of tijger , zijn le, ven laat, of het kermen der vlieg in het fpinneweb, be, misfehien ook uitdrukkingen van een dreeven naar „ eene grootere volmaaktheid zijn? Dan zou de Aarde ,, in een nog veel fchooner gedaante verfchijnen, dan „ zou het klagen , kermen en fteenen der ftervende „ dieren voor ons eene aanleiding zijn, tot de opbeu,, rendfte befchouvvingen." — „ De Dood zal eens niet meer zijn! " Christelijk Magazijn, of Bijdragen ter bevordering van Christelijke verlichting en Euiingelifche Deugd, naar de behoeften van onzen tijd, Derde Stukjen. Te Hoorn,, bijJ. Breebaart, 1799. 209—318 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 14 - : Het lang verwijl van dit Derde Stukjen deedt ons vrezen, dat dit nuttig tijdfehrift, gelijk zoo veele, door een of andere hinderpaal, in deseelfs geboorte was blijven fteken. Onverwacht worden wij echter verrascht met dit Derde Stukjen, niet minder, dan de vorigen, zeer doelmatig. Grootsch is, in de daad, het ontwerp der Schrijveren, want wat is moeilijker, dan een woord ter rechter tijd te fpreken, en den geest en behoefte'der tijden, onder 't fchrijven in acht te nemen. — Onzes bedunkens zijn de Schrijvers tot dus verre daarin gelukkig gedaagd. Ook dit Stukjen draagt daarvan de kenlijklte blijken. De volgende opgave wettige onze uitfpraak. . Aan het hoofd vinden wij het vervolg en dot eener Verhandeling over de Vraag: Is jesus leer waarlijk Godlijke openbaring ? en behoeft zij als zoodanig de /laving door wonderwerken? — Op deze maken wij onze Lczeren vooral opmerkzaam, zoo wel om derzelver ge- wigt  ter bevordering van christelijk!? verlichting. 345 wigt en bondigheid — als ook om dat hier zeer veele zaken zullen gevonden worden , betreklijk de vraag over een gelijkfoortig onderwerp door het Haagsch Genootfchap opgegeven. — Ten einde den Lezer met den inhoud meer gemeenzaam te maken , zij het ons vergund, om van de geheele Verhandeling, zoo in dit als liet voorgaande Stukjen, eene korte fchets te geven. De verfcheidene opvatting van die (lelling — jesus leer is Godlijke openbaring, — brengt den Schrijver op het onderzoek, naar de waare bedoeling. — Bij fommigen is Godlij'k, al wat groot, uitmuntend, voortref, lijk is — bij anderen , 't geen met Gods wil overëen. lïemt , of op Godlijken last gepredikt is — al vloeit het voord uit 's menfchen verftand. —Beide verklaringen oordeelt de Schrijver als ongenoegzaam. — De eerstgenoemde geeft geene de minfte zekerheid: — bij de laatfte blijven twijfelingen over. Dit wordt op de Christelijke Openbaring toegepast — aangewezen , hoe onvoldoende liet zij, indien men die waarheden, beloften en voorfchriften, door jesus gepredikt, alleen befchouwd als eene vrucht van. zijn eigen menschlijk verftand ; — al ware het zelf, dat daarmede een Godlijke last, tot de prediking derzelve, ware verbonden. Dit brengt hem tot die Vraag : Is de inhoud der leere zelve Godlijke Openbaring?— Eerst wordt aangewezen de onmooglijkheid, dat die leere zou zijn eene uitvinding van eenig menschlijk verftand — bijzonder in dien tijd, zonder hogere verlichting; wordende dit uitgevoerd , met toepasfing op j e s u s, als een bloot mensch. befchouwd, en op de Apostelen, alle welke tegenbedenkingen verdwijnen , bij de voorönderftelling eener bijzondere openbaring, terwijl het daar te boven, onwaarfchijnlijk is , dat God het menschdom , in dingen van zoo veele aangelegenheid zou overlaten, aan de natuurlijke ontwikkeling van het verftand. — Vervol»ends wordt het denkbeeld eener onmiddelijke openbaring nader ter toetfe gebragt: — dezelve wordt in 't algemeen verklaart te beftaan ,, in eene werking der Godheid of „ op bijzonder bevel van God, waardoor nieuwe denk- „ beelden in den mensch worden voordgebragt. " De Schrijver wil dezelve wel eene onmiddelijke, fdoch onder bepaling,) liefst eene buitengewone , bovennatuurlijke werking noemen. De wijze waarop deze nieuwe denkbeelden kiuinen voordgebragt worden, houdt ^ 5 hem  34-6 CHRISTELIJK MAGAZIJN, OF IHJDRAGEN hem nu bezig, — of de geest wordt in zekeren toeftand geplaatst, waarïn hij' zelf nieuwe denkbeelden vormt, die hij, niet in dien toeftand geplaatst, nooit gevormd zou hebben, — of het nieuwe denkbeeld wordt hem ingeboezcmt. — Het eerfte komt den Schrijver bij fommige gevallen , doch niet altoos , genoegzaam voor , waarom ook het laatstgenoemde plaats grijpen moet. — De middelen , door welken die beelden aan den Geest vertoond worden , waardoor nieuwe denkbeelden worden voorrigebragt , kort aangeftipt hebbende , past hij nu dit beredende al weder toe, eerst op de Apostelen — (hier wordt de openbaring aan petrus bij Hand.X. ten voorbedde eener zoodanige openbaring aangehaald en uitmuntend toegepast, op de algemeene Leer der openbaring; tevens ook daaruit afgeleid de kenmerken eener Godlijke Openbaring) — en vervolgends op jesus — doch hier gevoelde de Schrijver al te zeer de moeilijkheid van zijne taak. 't Geen hij echter hier over op de drie laatfte bladzijden zegt, is lezenswaardig , geeft wenken en uitzichten voor den denkenden Christen : — jammer, dat dit niet nog iet meer ontwikkeld is. — Dus-meent de Schrijver met ruimte te kunnen vastftellcn — jesus leer is waarlijk Godlijke Openbaring. Thands vervolgt hij , in dit Derde Stukjen, de noodzaaklijkheid van de ftaving door wonderwerken te betogen. 4* Het denkbeeld aan onmidlijke Godlijke openbaringen brengt ons rerftond op het denkbeeld aan eenen Godlijken Gezant, doch die zich, als zoodanig, moet wettigen. Waardoor? Door de voortreflijkheid der leere? —i Wel ten deele , doch niet geheel. — 't Komt hier aan op eene daadzaak — zijnde de Vraag, O/jesus ivaarlijk Godlijke Openbaringen ontvangen-, en tevens lust gehad heeft, om dezelve aan het menschdom mede te deelen. — Gelijk alle daadzaken, zoo kan ook deze, door redeneringen nooit fieHïg bewezen, wel als ongerijmd wederlegd worden. Eerst wordt daarom betoogd, dat dezelve niet ongelijmd is: — vervolgends worden de bewijzen voor derzelver waarheid opgefpoord. De tot driemaal toe herhaalde hemelfche Item, die toen jesus op aarde was, hem aangaande getuigenis gaf, komt den Schrijver óp zich zelve onvoldoende voor.— Jesus wijst ons cp zijne werken, als op de getuigen zijner zending- —  TER BEVORDERING VAN CHRISTELIJKE VEULICIITING.^347 Dit brengt den Schrijver op de pogingen, door zoo veeJen in 't werk gefteld in den tegenwoordigen tijd, tot ondermijning van de bewijzen voor jesus Godlijke zending, afgeleid uit de wonderwerken. — Hij verklaar* wat men door een wonderwerk hebbe te verftaan ■ '—„ al wat duidelijk blijkt, de natuurlijke of door o'efe„ ning verkregen vermogens van den wonderdoener te „ overtreffen, kan als een wonderwerk worden beV Jcnouwd." — Dergelijke ontmoet men in de H. Gefchiedenis. Bij voorbeeld het opwekken van geflorvencn Sommige verklaren dezelve in dier voege, dat het bovennatuurlijke en wonderdadige geheel verdwijnt. — Anderen, verwerpen niet alle wonderwerken, doch verklaren veele natuurlijk , en pogen vooral de bewijskracht ui dezelve opgelloten , weg te redeneeren, en dus derzelver naauwkeurig onderzoek nodeloos. Weder anderen meenen, dat de hoogachting der Discipelen voor tes-us hen te hooge denkbeelden van zijne werken deedt vormen, en zij dus het natuurlijke als wonderdadig beichouwdcn. Tegen dit alles worden de volgende bedenkingen geopperd. — 1. Gelijk de voorftanders der wonderwerken zich op de verhalen der H. Schrift beroepen , als oirkonden , waar uit zij hunne berichten ontkenen , zoo behoorde cte tegenpartij ook die oirkonden aan te wijzen , waar "ie zij hare berichten, ten opzichte van het natuurlijke handfn "eniSlün fchepc- ~~ Doch deze ziJn niet voor- 2. Het ftrookt geenszins met het karakter van jesuszijn gezag te willen Haven met bedrieglijke bewijzen — t Geval bij 't graf van lazarus wordt hier, zeer gepast, tot opheldering aangehaald. 3- Zonder wezenlijke wonderwerken zouden de Apostelen nooit dien invloed gehad hebben, dien zij, door de prediking van het Euangelie verkregen, en gewaande wonderwerken zouden als bedrieglijk, zijn ontdekt -eworden. ° Op dezen voet de waarheid der gebeurenisfen betoogd hebbende, onderzoekt de Schrijver de kracht der Wonderwerken; dit is voornaamlijk gericht tegen eenige aanmerkingen van mendelssohn. Te recht toont hij dat cie oogmerken der Godheid bij de wonJerwerkea hare betrekking met kunnen hebben op de phiififche :naar op de zedelijke wereld. — God bragt dezelve tè we-  34-S- CHRISTELIJK MAGAZIJN, OF BIJDRAGEN wege ter bevordering van den Christelijken Godsdienst. Die Itaving was behoefte — dit wordt aangewezen , zoo wel met betrekking tot de leer, als tot de menfchen, welken die leer gepredikt werdt. — Het bewijs, daar uit ontleend, wordt voorgelleld als behoefte, niet alleen voor dien tijd, maar ook voor onze dagen, zonder dat 'er, met dat al, eenige herhaling derzelve in onzen tijd, nu de Christelijke Godsdienst gevestigd is , nodig geacht wordt. -- Zie daar het algemeen beloop dezer, in de daad, wel uit gewerkte Verhandeling. Met oprechtheid, bedaardheid en edelmoedigheid wordt de tegenpartij behandeld, — met bondigheid wederlegd. De waarheid wordt van verfchillende kanten voorgelleld. De Schrijver houdt van 't begin af, zijn doel, met ingefpannenheid , voor oogen, en weet eene bijzondere klaarheid over zijn onderwerp te verfpreiden. — Niet zoo diep peilt de Schrijver van de Tweede Verhandeling , getiteld: Befchouwing van de Gefchiedenis der eerjle zonde. — Men vindt er met dat al goede aanmerkingen in. Doch wagen wij niet onze gedachten daarover medetedeelen , voor wij het geheel voor ons hebben, naardien dit Stuk afgebroken wordt, en in een volgend Stukjen zal agtervolgd worden. De derde plaats bekleedt eene proeve over de oorzaak der zedelijke verkeerdheid in '( gedrag der menfchen. De Schrijver derzelve, (zich ondertekenende G. I. V. R.) poogt hier te bewijzen, ,, dat dc fchijnbare meerdere „ grootheid, de meerdere aangelegenheid, de diipere en „ le vendigere indruk van de voorftelling der eerfte en naaste „ gevolgen onzer bedrijven, in de fchijnbare kleinheid; ,, de beneveling, waarïn zich de meer verwijderden ver„ toonen, den zwakkeren en dikwijls flaauwen indruk, ,, welken zij veroorzaken, derzelver fchijnbare onaan.,, merklijkheid , in vergelijking der eerlten, — is de „ waare en eenige oorzaak der zedelijke verkeerdheid in ,, 't gedrag der menfchen." — Hoe zeer wij deze Verhandeling niet willen onttrekken den welverdienden lof, van bondigheid in het betoog dier Helling, en hoe zeer deze op zich zelve eene waarheid — en tevens eene leerzame waarheid behelst, — zoo kunnen wij echter den Schrijver geenszins toeltaan, dat hij zijn onderwerp hebbe voldongen, voor zoo verre hij daarin de eenige oorzaak der menschlijke dwaasheid zoekt, dat de mensch de na-  ter bevordering van christelijke verlichting. 349 nabij gelegen aangenaamheden belangrijker acht, dan de verwijderde nadeelen - Over't geheel is het ons voorgekomen, dat de Schrijver dezer Verhandeling een verkeerd denkbeeld koestert aangaande het Kcrklijk leerltuk der zedelijk verbastering van het menschdom wanneer hij dit eenigzins fehijnt tegen te fpreken. — De Redac teur fehijnt hem van deze bedoeling in eene aanmerking te willen vrijpleiten, doch geeft dezelve, onzes bedunkens, nog duidelijker te kennen, dat hij met den Schriiver in gevoelen verfchilt; wijzende hij te recht den Lezer op die zedelijke verbastering, wier grondOag beftaat'in eene dwaling des verltands, waardoor de wil eene averechtfche richting erlangt. — In eene Henk Verhandeling wordt gehandeld, over de uitmuntendheid van jesus ah Leeraar. De fchets is klaar en juist. Wij berekenen," zegt de Schrijver, „ de uitmuntendheid van eenen leeraar , naar den aart „ van zijne leer - naar de wijze, waarop hij die voor" • 'u~o'-naiir het beS'nfel waardoor hij in zijn onder- • „ wijs befherd wordt, en naar de meerdere of mindere „ overeenkomst van zijne eigene daden met zijne les- von ~" , PT • " voet vvordt de voortreflijkheid van jesus als Leeraar vervolgends betoogd. — Zijne kere1 was m haaren aart en natuur, belangrijk, volkomen ; tilu -f-'' "7 a WaaröP JESUS ziJne le" voor- Wn'r 1 denJfterkften zin d"ideHjk en treffend - het 3,lel»waar door jesus in zijn onderwijs beftuurd werdt was belangloze en onbepaalde menfchenliefde (was het menfchenliefde alleen, of ook liefde vóór de eer van God, en dus voor de'handhaving van zijnen dienst ~ liefde voor de waarheid, en voor deugd? - Dit hadt' de Schrijver onzes bedunkens , wel mogen in het o0fr houden.) - Eindelijk jesus keven kwam volmaak? overeen metde ksfen, die hij anderen gaf. _ Dtalie, wordt zeer duidelijk en naauwkeurig ontvouwd — -Emdelijk wordt dit Stukjen befloten met eene verhandeling over die vraag: /„ welken zin wordt c„ ■ l^Jood eeneO^nde genoemd? _ Eerst treedo de SifiS in £en„°"derz°<* naar den aart en natuur der Molailche offeranden , en wel bijzonder der Zoen-offeranden ; de plegtigheden , daar bij plaat? hebbende worden kort opgegeven ; de oogmerken deïzei- ven ontvouwd; _ Deze laatstgenoemden worden ondeifcheiden tn ftaatkundigen en zedelijken. - Eerst befchouwd  3^0 christelijk magazijn, 0? bijdragen fchouwd hij de offeranden van eene ftaafkundige zijde. Hier waren dezelve dienstbaar, om den onkundigen of onbedachtzamen overtreder te beveiligen voor de doodftraf., bedreigd, op de overtreding van Gods geboden. Het offer bekleedde dus de plaats van den fchuldigen. —r Het verfchil in waarde tusfchen den mensch cn het offerdier komt in geene aanmerking,om dat het hier geenszins aankomt eene fubftitutie van een volkomen eqitiva* jenU — Vervolgends befchouwd hij de offeranden van den zedelijken kant. Dezelve moesten voordbrengen< fchuldbezef, boetvaardigheid, en zedelijke verbetering. Alles wordt opgehelderd met eene befchouwing van de plegtigheden op den grooten.verzoendag: — en al bet voorgaande nog eens bij één getrokken. — De Vraag, of deze offeranden zinnebeeldig waren geheel daarlatende , als in dit onderzoek overtollig, zijnde , en dert Schrijver te ver zullende afleiden , past hij nu .het tor dus verre beredeneerde toe, op den dood van christ -r us. Deze wordt in den Bijbel meermalen-met dien naam beftempeld, waarvan de reden is de overéénkomst, welke de Apostelen vonden tusfchen den dood van CHitisr tus , en de offeranden onder den ouden dag. Deze overeenkomst is te vinden — in de heilrijke vruchten van dies dooden van dien der offerdieren. —Dezelve kunnen echter onder de Christelijke bedeeling geenszins van eenen tlaatkundigen aart zijn', maar moeten veeleer geheel ;zedeli.jk zijn: — niet om toorn of gramfchap in God uit te blusfchen,(want God is liefde, en; zondt zijnen zoon uit liefr de) maar zijn dood was het levendig tafereel der door de zonde verdiende ftraf. — Het offer was plaatsbekledend — Rom. V: 7, 8, en het ftrafwaardige der misdaad werd door de voortrcfiijkheid van dit offer te duidelijker ten toon gefpreid. — Zedelijke verbetering var hart en wandel was de bedoeling van dit offer. „ De „ groote hoofdzaak was en bleef intusfchen het wegne„ men der zonden, waarom jesus gezegd wordt de., zelve gedragen te hebben. Hij geftorven zijnde voor " allen, kouden die allen befchouwd worden als geftor,, ven. Niemand behoefde meer die ftraf te ondergaan , 8 dan alleen zij, die willens zondigden, door dit offer , te verwerpen , na dat zij tot de kennis der waarheid. I, gekomen waren. Dan bleef 'er geen Slagtoffer meer over voor de zonde: de fchuld .moest dan blijven " rusten op hem die het middel van vrijfpraak moedwil-» li tr  ter bevordering van christelijke verlichting. 3Jt „ lig verwerpt, 't Geloof in deze Godlijke befcbikkin* „ is dus liet middel ter verkrijging van gemeenfch-m -au „ dc voordeden van dezen offerdood , voerende met „ zic.li , fchuldbezef , boetvaardigheid, en afkeer van „ de zonde." „ Voor den zoodanigen is dit offer een middel ter „ verzoening met God, en eene waarborg en verzeke„ ring der Godlijke gunst: kunnende God geen meer „ fprekend bewijs van zijne liefde fchenkeu, dan zijn se,, liefden Zoon." — 5 Het genoegen waarmede wij tot dus verre dit tijd fchrift gelezen hebben,, heeft ons genoopt tot eene zoo uitvoerige opgave van den inhoud. — Meer verfcheidenheid van ftijl en behandeling troffen wij in dit Stukjen aan , dan in de voorgaandeïi; hierbij zal hetzelve op den duur winnen, raids dat de .Schrijvers, over 't g£ heel, mannen zijn van éénen geest en van één gewoed Gedenkfchriften van de Maatfchappij van Zendeling fchat) tot voordplanting van het Euangelie in HeidenCche Lan- ■ den, opgericht binnen Londen 1795, benevens eemge daar toe hetrekltjke Leerredenen. Uit het Engelsch vertaald door m. van werkhoven. Tweede Deel. Jweede Stukjen. lc Dordrecht, hij A. Blusfé en Zoon. 117 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f: - 16 ■ : TVaar ons oordeel gaat dit Stukjen in belangrijkheid de X> tneeste vongen te boven.- Het vangt aai, net „de „ inhuldiging van de eerfte Zendelingen." fiezen h7 liaan u,t een getal van 29, en daar onder vier Baren behalven 5 vrouwen die hare mannen verzeld "hebben! Ze zijn zoo het fchynt voor een verbazend gröot vuuaJ van aardebouwers en toehoorers ingezegend, met vkz>* heden die zeer welvoeglijk fchijnen,en die eenen ver! «enden indruk op dc gemoederen der aanwezendei „I «oodëïheid der Zenueliiigen moeten gemaakt hebben Lij deze gelegenheid heeft h. hunter, D. D c,ie Leerrede uitgefproken, over den last van den Zalig™ ker aan de_zeventig Discipelen, die de eenige Leerrede f* ^ Stukjen voorkomt. Men zal dat on derwerp b| die gelegenheid zeer gepast gekoze, v , den De behandeling is ook vrij regelmatig, en heeft in d"t' opzicht veel v«omit, boven.de meestY Leerredenen d% in  35^ GEDENKSCHR V. DE MAATSCH. VAN ZENDELINGSCH. in deze Verzameling voorkomen. Men zal ze met genoegen lezen. Daarop volgt eene Aanfpraak , aan de Zendelingen , door edward williams. Men verzoekt eenige toegeeflijkheid in hec beöordeelen. van dezelve, ze is den eenen dag opgefteld, den volgenden uitgefproken, en den derden zonder overfchrijven ter persfe gegeven. Dit'heeft niet anders kunnen wezen. Ze beflaat hier 16 Bladzijden en is dus vrij uitgebreid, en is voor een zoo vlugtig toegereed opltel, veel lof waardig.' Mr. williams neemt de woorden van God tot abraham: ,, Wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht," tot een motto, waarvan hij zijne onderrichtingen en aanmoedigingen ontleend. Ze zijn van eenen treffenden inhoud, cn fommigen van dezelven*kunnen met nut gelezen worden, ook van zulken, die zich onder andere omllandigheden, tot dc verkondiging van het Euangelie aangorden. — Nog vervat dit Stukjen een plan van orde en nodige raadgevingen voor de Zendelingfchap, door de Belluureren der Maatfchappij ontworpen, daar zeer veel goede zaken in gevonden worden. Eindelijk vinden wij hier een kort bericht, wegens een Zendelingfchap der Engelfchen naar de Zuidzee. Wij twijfelen niet, of een kort uittrekfel van hetzelve zal zeer aangenaam zijn aan het grootst aantal van onze Lezers, 't welk met verlangen naar eenig verflag van het wedervaren van deze Zendelingen uitziet. — Niet meer dan één man en zijne huisvrouw, hebben van hun voornemen berouw gekregen, en zijn tePortsmouth aan land gezet. De overigen vertrokken den 2iften September 1796, met een opzettelijk daar toe gefchikt fchip, onder het bevel van Kapitein wilson, naar de Zuidzee-Eilanden. Op den I96den Maart nam men de reis aan naar de Vriendlijke Eilanden, en men liet den gden April te Tongataboo het anker vallen. Hier vond men ook twee Engelfchen, waar van men berichten kon innemen, en die hen tot tolken konden dienen. Hier werden mede eenige Zendelingen aan land gezet. Aan de Marquefas Eilanden zou men in Junij de twee overigen hebben afgegeven. Doch den eenen ontzonk de moed. Men nam hem weder naar Otaheite mede. De ander verkoos des niet te min daar te blijven. Op den óden Julij kwam het fchip weder op Otaheite aan, en zie hier hoe het bericht verder woordelijk luidt: ,, Wij vonden alle de Zendelingen in goeden wel,, dand, en nadien Jufvr. hen rij inmiddels was be,, vallen, was hun getal met een meisje vermeerderd. ,, Zij hadden onderling eenige twist gehad, dien ik" (dus fchrijft Kapitein wieson) „ poogde uit den weg „ te ruimen, en vong aan met het verdeelen der Eigen,, dommen. Dit was een zeer onaangename taak, en* ,, nam al den tijd weg dien ik bier was. Doch ik vol„ voerde het , naar het uiterlijke, ten genoegen van „ allen." „ Op den iSden Augustus op Tongataboo te rug ge,, keerd, werden wij," zegt Kapitein wilson, ,, van ,, onze waarde Landgenoten fpoedig bezocht, die be,, richtten dat zij allen , een uitgezonden , wel wa,, ren, en ben de Heer bewaard had tegen de kwaad„• doker'tjen van hunne landlieden, die alles wat in hun vermogen was hadden aangewend, om hen door de ,, Heidenen te doen om het leven brengen; en dat fommi„ gen van hun zich van een gefcheiden hadden, met oog- i>If£UWE VAD. BIEL. iii. DEEL. no. 8. Z Blèrt  354 RAPPORTEN DER COMMISSIE „ merk om hunne fchurkachtige aanflagen tegen te wer,, ken. — Geduurende mijn verblijf aldaar begaven „ gelton en buchanan zich bij een ander opper- hoofd, om zich bij dezen op te houden. Dit ver,, trouw ik zal niet alleen het middel zijn, om derzelver genegenheid te winnen, maar het leeren der taal ook ,, gemaklijker te maken. Na alles wat maar mogelijk 3, was voor hun , bij de Opperhoofden gedaan , en de „ goederen verdeeld te hebben, fcheidde wij met veele ,, wederzijdfche tranen, enz. Rapporten, ftrekkcnde, als_ bijlaagen, tot de verzameling van Stukken, betrekkelijk de aanftelling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amjieldam , Vijfde Stuk, behelzende het XIXde Rapport over het voorkomen van Ongelukken; als mede het Zesde Stuk, bevattende de Rapporten van XX tot XXIV. Te Amfteldam , bij P. den Hengst en J. A. Crajenfchot, 1798. In gr. Oclavo. De prijs van beide Stukken is f :-16 •: Het Vijfde Stuk dezer meermalen, door ons aangekondigde Rapporten, bevat een zeer uitvoerig vertoog, tot voorkoming van ongelukken, zoo als die in de maatfchappijëlijke famenleeving gewoonlijk kunnen voorvallen. Deze ongelukken worden door de Opfteüers gebragt, tot ongelukken , welken of uit Phijlique of jMoreele oorzaken ontftaan. Tot de eerften behooren die, welken, A Uit de gefteldheid der Stad — B Uit de volkrijkheid der Stad C Door den aart van den Handel — D Uit toevallige omftandigheden, haren grond ontkenen. Tot de tweeden of Morcele, behooren die, welken, A Al wat fchrik verwekken kan B Vegte- rij'én - C Kindermoord — D Zelfmoord, tot haare oorfprong hebben. Ieder van deze Hoofdonderwerpen, bevat zoo veele bijzondere omftandigheden, als 'er onder den Titul van ongelukken kunnen gebragt worden , en prijst overal daar het nodig is, eene gepaste verbetering aan van de Stads Keuren, of van nieuwe voorzieningen ten dezen opzichte. Zoo dat het Stads beftuur te Amfteldam , ter beveiliging zijner inwooners , eenen grooten voorraad van verbeteringen alhier zal aantreffen. Het Zesde Stuk, bevattende vier Rapporten, Over de tpidemifche en aangebragte ziekten, is van zeer veel belang  Va» geneeskundig toevoorzicht. 355 lang voor de Maatfchappij in het algemeen , en fchoon voor Amfteldam opgefteld , is 'er voorzeker geen Stad ïiochDorp, hetwelk hier niet iet nuttigs of belangrijks voor derzelver Ingezetenen, tot voorbehoeding zal aantreffen. Het Rapport N°. XX handelt Over de voorzorgen, tegen épidemifche ziekten, welken buiten de Stad heerfchen. En hier wordt onder anderen aangemerkt, dat er nimmer épidemifche ziekte ontftaat, ten zij 'er door voorafgaande oorzaken, eene zekere vatbaarheid plaats hebbe, en dat deze vatbaarheid, op eene verfchillende wijze, in de lichamen gewijzigd, de ziekte meer of minder boosaartig maakt, en verfchillende genezing vordert, en het is op deze en meer andere gronden van zulken aart, dat de Opftellers van dit Rapport, de voorzorgen, tot voorkoming van épidemifche ziekten bepalen , tot de voedfeh en tot de afwering der bejmetting. Welke beide voorzorgen, nader ontwikkeld worden, terwijl wij het intusfchen volkomen met hun eens zijn , omtrent de moeilijkheid , die 'er tot de afwering van befmetting, in volkrijke Steden plaats heeft. Het Rapport Nw. XXI Over de voorzorgen omtrent epidemijche ziekten , binnen de Stad heerfchende , vooral omtrent de Kinderziekte , duidt de heilzaamfte oogmerken en bedoelingen aan , door het aan de hand geven van de middelen, die in dit opzicht dienstbaar zouden kunnen zijn; maar daar deze middelen afhangen, of van het afleggen van vooröordeelen der Ingezetenen, of van den wil en medewerking der Geneesbeeren , is het niet ta denken , dat dezelve allen van die gewenschte uitwerking zullen zijn, die de Schrijvers zich hebben voorgefield; en als zoodanig befchouwen wij ook het XXIIfte Rapport , Over de verfpreiding der Venerifche ziekten. Hoe zeer wij de waarheid van het ter nedergeftelde vol* maakt erkennen, en uit hetwelk zij befluiten: „ ip. Dat hetzelve (het aanftaande Committé) bij „ de Politieke Magt behoorde aan te dringen, op het „ weeren der ftraathoeren. " „ 2°. Dat het trachten moet te bewerken , dat alle „ hoer- en fpeelhuizen , gelijk ook alle vrouwlieden, ,, zich ter hoererijë overgevende , onder het toevoor» „ zicht der Politie genomen wierden." „ 3*. Dat het van zijnent wege, alle veertien dagen, Z * „of  35<5 RAPPORTEN DER COMM. VAN GENEESK. TOKVOOUZ. „ of alle maanden, door een kundig Heelmeester, den „ ftaat der gezondheid van opgemelde vrouwlieden, doe ,, onderzoeken." ,, 40. Dat het de befmette voorwerpen, terftond doet „ overbrengen, naar eene plaats , alwaar ze op Stadskosten kunnen genezen worden." Na deze bepalingen, zeggen de Opftellers hoofdzaaklijk verder, dat zij de nuttigheid van zoodanige verordening niet behoeven aan te toonen. Bevestigende dezelve met een voorbeeld: „ Dat (naamlijk) van een Hol„ landsch Esquader van zes Oorlogfchepen geduurende ,, een verblijf van drie maanden te Livorno alwaar zul,, ke eene inrichting plaats heeft , ongeacht zich het ,, fcheepsvolk, dagelijks, met ligte vrouwlieden ver„ mengde, niet meer dan vier man befmet wierden, ter,, wijl van dat zelfde Esquader, in zes weeken tijds, ,, meer dan tachtig mannen, wierden aangefteken." Het XXIIIlte Rapport , in dit Stuk te vinden, Over de maatregelen tegen de hondsdolheid, en den dollen hondsheet, is een ftuk korten wel opgefteld, overëenkomltig het belang van het onderwerp. Hetzelve bevat eene doorgaande aanëenfchakeling van ondervinding, belezenheid en gezond oordeel. YVij zouden het gaarn in zijn geheel aan onze Lezers mededeelen; en terwijl het onderwerp van zulk een algemeen belang is, kan hetzelve niet genoeg ter lezing aangeprezen worden. Zoo dat het te wenfchen ware , dat hetzelve in ieders handen was. In ons volgend Nommer zullen wij 'er een uitgebreid Uittrekfel van geven. Het XXIVfte Rapport, Over den fchadelijken invloed der Fabrieken, op de gezondheid der Arbeiders in dezelven, is ons minder belangrijk voorgekomen, eensdeels uit hoofde van de hinderpalen , die in den weg zijn, om deze fchadelijkheid te verhinderen, en anderdeels uit hoofde van de onmooglijkheid om voldoende behoedmiddelen tegen deze fchadelijkheid aan te wijzen. Prijs-  t. w. bvoxterman, prijsverhandeling, enz. 357 Prijsverhandeling over de Marken en Marken - Genootj'chappen , de noodzakelijkheid van en de middelen tot derzelver vernietiging. Door t. w. broxterman. Uitgegeven op last van het Intermediair Adminiftratief Beftuur van het voormalig Gewest Gelderland. Te Arnhem, bij J. H. Moeleman , 1798. 87 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f : - 11 - : Hebben de Provifio'neele Vertegenwoordigers des Volks van Holland , reeds in den jaare 1796 , door het benoemen van eene Commisfie tot onderzoek van den tegenwoordigen ftaat der Hollandfche Duinen , middelen trachten op te fporcn, om de Natie van die, tot dus verre meestal verwaarloosde gronden, een meerder vruchtgebruik te bezorgen , het alhier aangekondigde Gefchrift ftrekt ten bewijze, dat men federt de Omwenteling in Gelderland mede bedacht is geweest, om de woestliggende Heigronden, in dat Gewest, en in het nabuurig Overijsfel en Drenthe, onder den naam van Marken-gronden bekend , tot een beter en nuttiger gebruik te doen dienen, dan waar toe dezelven tot dus verre gediend hebben. Ten dien einde werd reeds in den jaare 1795, ingevolge befluit der toenmalige Lande fchap, door het Provintiaal Collegie van Politie, Finantie en Algemeen Welzijn een Eerprijs van veertig gouden ducaten uitgeloofd, aan den Schrijver der bestgekeurde Verhandeling, over het gebruik van gemelde gronden; — en het is onder alle de ingekomene Verhandelingen die van den Burger broxterman, welke het meest voldoende bevonden en met den uitgeloofden Eerprijs bekroond is geworden. Dezelve bevat, behalven de inleiding, de vijf volgende Afdeelingen : Over den oorfprong der Marken Over de Marken - Genootfchappe'n , derzelver inrichtingen en Wetten — Over de nadeeligheid der Marken Over de rechten 'van den Staat ten aanzien der Marken — Over de verdeeling der Marken. In de eerile Afdeeling leert de Schrijver, wat men door Marken te verdaan hebbe. „ Onder den naam „ van Mark, zegt hij, begrijpt men een zekere om,, dreek van ongebouwde landerijen , die door meer,, dere Grondëigenaaren gemeenfchappelijk en wel op „ zoodanig eene wijze bezeten worden , dat ietier vau '■ 1 % 3 „ htm-  5J8 T. W. BROXTERMAN „ hunlieden gebruik kan maaken van de voordeden, die „ de ruuwe voordbrengfeïen der Natuur aan de veeteelt „ of aan den landbouw kunnen opleveren , zonder dat een van dezelve geregtigd zij, om ergens een gedeel,, te van deeze landerijën te cultiveeren , of zich op t, eene andere manier privativelijk daar van meester tc », maaken." Betreffende den oorfprong der Marken en MarkenGenootfcbappen, waaromtrent die Schrijvers, uit weikén men de nodige pofitive voorlichtingen zoude moeten fcheppen, bijna algemeen ftilzwijgen, heeft B. zijn toevlugt moeten nemen tot eene hijpothefe, welke hij erkent van Duitfche Schrijvers ontleend te hebben, doch die door veele bijkomende gefchiedkundige omllandigheden en wettige gevolgtrekkingen den hoogden trap van waarfchijnlijkheid bereikt. Volgends dezelve „ wordt „ de verdeeling der landerijen in Marken, die niet al,, leen een aanzienlijk gedeelte van het Noordlijk Duitschland maar ook meerdere aangrenzende Gewes9, ten bedaat, van een' hoogeren ouderdom geacht te „ zijn , dan alle de Gedenkdukken , die ons de Grie- ken en Romeinen , aangaande den eerden toeftand ,,, vanGermanie, hebben achtergelaaten. De oorfprong van dezelve behoort in het eigenfte tijdftip geplaatst „ te worden , toen onze Voorouders het eerst met de 9, kunften van den Akkerbouw bekend wierden , en „ zich in vaste woonplaatzen begonden neder te zete, ten. . Deeze overgang uit den toeftand der wildheid in dien der barbaarsheid gefchiedde niet dan met „ een fterken tegenzin; want de Duitfchers waren toen, zoo als ook nog ten tijde van tacitus, geene ,, zonderlinge vrienden van een foort van kostwinning, i5 het welk met dwang en veele moeijelijkheeden ver„ bonden was. Des te vuuriger daar en tegen bemin„ den zij de vrijheid of veeleer de losbandigheid, en „ het was diensvolgends zeer natuurlijk , dat zij zich niet bij malkanderen in dorpen of fteden, maar ieder „ voor zich zeiven wooningen bouwden — dat zij ook „ als landbouwers nog altoos herders bleeven — dat „ zij dus het grootlle gedeelte vau landerijën, als wei„ degrond voor hunne kudden, ongecultiveerd ,om, ,, hunne verftrooide woonplaatzen liggen lieten — en „, eindelijk dat deze verwaarloosde landerijën , waar ?? van, de een zoo wel als de ander, jeder op zijne  PRIJSVERHANDELING OVER DE MARKEN, ENZ. 359 „ manier, meende gebruik te kunnen maaken, tot da,, gelijkfche twisten en zomtijds tot bloedige tooneelen „ moest aanleiding geeven, enz." ,, De eerfte Marken-Genooten of die geenen van on„ ze Voorouders, welken zich het eerst verëenigden, ,, om een zeker district van oriiiangebouwde gronden ,, voor hun gemeenfchappelijk eigendom te verklaaren , bedoelden daar mede (derhaiven) geen ander oog,, merk, dan een einde te maaken aan de twisten, die ,, omtrent het gebruik van die gronden hadden plaats ,, gehad, en echter, zoo als te vooren, alle de voor,, deelen te genieten , die zich , zonder hulp der cul,, tuur, daar uit mogten laaten behaalcn. Dan die be„ doeling kon niet bereikt worden , zonder dat dezel„ ve, zoo wel onderling als ten aanzien van die gce,, nen, die niet tot hun Gcnootfchap behoorden, ze„ kere bepaalingen , wetten en inrigtingen vastftelden ,, — Inrigtingen, waar door hunne verëeniging in eene ,, foort van Burger-Maatfchappij veranderde, enz. " De Wetgevende en Uitvoerende Magt werd in den beginne door de gezamenlijke Marken-Genoten, jaarlijks , ren dien einde, en om voor dc belangens van hunne nieuwe Maatfchappij te zorgen, bij een komende, onmiddelijk uitgeoefend. Deze jaarlijkfche bijëenkomftcu werden genaamd Holting of Markengcricht. Een der medeleden of geërfdens moest hier noodwendig , ten einde de raadplegingen eener zoo talrijke Vergadering te regelen, het Prefidentfchap bekleden, en deze werd Holtgraaf of Markenrichter genaamd. Dan alleugskens deeden zich zwarigheden op, welken men niet wist te vermijden dan door toevlugt te nemen tot een Repraïfentatief Beftuur , gelijk men zich ook door den tijd , tot handhaving van de goede orde, genoodzaakt zag om Schaters, Markboden, Maalmannen, en andere publieke Ambtenaren aan te ftellen , om over het gedrag der geërfdens te waken , van alle gemaakte inbreuken aan liet Markengericht kennis te geven , de oordeelvellingen der Vergadering ten uitvoer te brengen , boeten en breuken in te vorderen, enz. Dus de oorfpronglijke inrichting der Marken-Genootfehappen , benevens de veranderingen , die dezelven in later tijden ondergaan hebben, ontwikkeld hebbende, toont de Schrijver, in de derde Afdeeling, de nadeeligheid der Marken en de noodzaaklijkheid van derzeiver, Z 4 ver-  3*0 T. W. BR0XTERJUAN vernietiging, kort doch zaaklijk en (onzes oordeels) op eene voldingende wijze aan , met wederlegging tevens van eenige gronden, die voor derzelver voordduuring kunnen aangevoerd worden. De vierde Afdeeling, handelende over het recht van den Staat om de vernietiging der Marken daar te dellen, is voorSl merkwaardig, daar door, dat de Schrijver , om zijn voordel te betoogen , een geheel nieuw famendel van natuurrecht, op zedekundige gronden gebouwd , voordraagt ,, om dat de meeste en meest,, geliefkoosde leerdelzelen van Zedekunde en Natuur,, recht al te weinig met zijne overtuigingen drooken , ,, dan dat hij derzelver grondbeginfelen zoude kunnen ,, ontleenen en bij het onderzoek der door hem voor,, gedelde Vraagen ten grond leggen. " Wij kunnen ons niet inlaten in eene breedvoerige opgave van 's mans redeneeringen. Wij zeggen alleenlijk, ten aanzien van zijn alhier voorgedragen delfel van Zedekunde. „ iü. Dat i> (volgends hem) het karakter der Zedelijke Wetten beftaat in algemeenheid cn noodzaakelijkheid. a°. Dat zoodaanige Wetten niet kunnen worden afgeleid dan ,, uit eene algemeene en noodzaakelijke bedoeling, eu „ 3g. Dat deeze bedoeling geene andere kan zijn dan de ,, Deugd." Deze derhalven als de hoogfte bedoeling befchouwende, aan welke alle andere bedoelingen ondergefchikt moeten zijn , bouwt hij op dezen grondflag zijn delfel van natuurlijke rechten en pligten , hierop nederkomende : Dat alle mindere bedoelingen, wanneer zij eene hoogere bedoeling in den weg daan, voor dezelve moeten zwichten , vermids de laatde , zoo veel nader aan de hoogde bedoeling of bedemming van den mensch, de deugcl naamlijk , komen; en dit op het recht van eigendom toepasfende, belluit hij , dat hetzelve ophoudt een recht te zijn, zoo dra het met eene hoogere bedoeling drijdt, eh dat de Staat als dan gerechtigd is om de uitoefening van zoodanig een vermeend recht te keer te gaan. Wij vinden de gronden , door den Schrijver gelegd niet onaannecmlijk, en, offchoon wij dc juistheid van alle zijne gevolgtrekkingen niet willen waarborgen, kunnen wij nogthands de flotfom zijner redenccringen, be-treffende het recht van eigendom , onder de door hem cciven bijgevoegde bepalingen, niet verwerpen; alleenlijk komt bet ons voor, dat zijne voordragt ter bereiking  prijsverhandeling over de marken, enz. 36I king van zijn tegenwoordig oogmerk eenigzins eenvouwiger en minder omflagtig had kunnen zijn. Inlusfchen, daar dit ftelfel zoo verre van de algemeen aangenomen grondbeginfelen des natuur-rechts afwijkt en op geheel andere grondflagen gebouwd is, moeten wij het aan deskundigen, ten einde van nader onderzoek, op 't ernftigfte aanbevelen. Dus in de voorige Afdeeling het recht van den Staat betoogd hebbende, ten aanzien van de gemeene of Marken-gronden , gaat hij in de vijfde en laatfte over tot de wijze, op welke het beftuur, ten meesten algemeeneit nutte en ten minften nadeele van de tegenwoordige bezitters van dat recht gebruik zoude kunnen maken; en dit kan, volgends hem, op de beste wijze gefchieden, door die gronden onder hun te verdeelen , die tot nu toe de vruchten daar van genoten hebben, waaromtrent hij eenige bepalingen en aanmerkingen ten flotte opgeeft. De Schrijver fehijnt ons toe zijn onderwerp van alle kanten bezien en doorzien te hebben, en het is daarom dat wij dit zijn Gefchrift de oplettendheid van het Beftuur waardig keuren, niet twijfelende, of hetzelve zal daarin ten minften eenige nuttige handleidingen vinden, om in deze gewigtige zaak het groote doel te bereiken. Ten aanzien van de taal, wenschten wij wel dat de Burger B. zich wat minder van onduitfche en bastaardwoorden bediend had. Voor het overige hebben wij omtrent den ftijl geene aanmerkingen van belang te maken. Middel om het Water, welk tot dagelijkfchen drank voor het^ Scheepsvolk aan boord moet /trekken , volkomen te zuiveren als het /tinkend en bedorven is , op ondervinding /leunende en met afbeeldingen aangewezen, door eernardos hussem, Dingeerend Chirurgijn bij de Marine , enz. te Amfteldam. Te Amfteldam , bij W. Holtrop, 1799. Met een Plaat, zo Bladz, In gr. O&avo. De prijs is f : - 8 - : TVja zoo veele genomene Proeven, weder een nieuw middel tot zuivering van het Water. De Burger hussem, ervaren Heelmeester, deelt hier een nieuw middel tot voorgemeld oogmerk mede ; het beftaat in het laten vervaardigen van een groot vat, met een zeer Z 5 groot  32 b. hussem, mtdd. om stinkend wat. te zuivargn. groot gat in deszelfs bodem; onder aan het vat is eene kraan, en op het gemelde gat, in het vat, wordt eene blikken machine geplaatst, inwendig hol, en uitwendig daar het bol is, wordt het gehecht aan eene pomp die agter het werktuig geplaatst is, de blikken machine heeft inwendig als vier tusfchenfchotten, waarvan het bovenfte een foort van vergaarbakjen is, met eene opening voorzien , waardoor het water loopt op het tweede middenfchot of rooster, welke met een menigte gaatjens doorboord is, door dezen op een' even dus vervaardigden derden en vierden rooster, en eindelijk in het onderfte, en vervolgends door eene opening, in het groote vat; men herhaalt deze bewerking eenige malen, en doet dus het water uit het vat geheel door deze roostertjens doorzijgen. Volgends deze bewerking zoude het water, niet alleen zijnen flank verliezen, maar zeer helder en zuiver worj ~ De §e,ieele bewerking is den Burger hussem medegedeeld door den Burger lesser, Stuurman op een Deensch Koopvaardijfchip , welke door een Engelsch Oorlogfchip in de Westïndiën genomen was , op welk Engelsch fchip men het water , voor agthonderd man, tweeëndertig maanden lang, op gemelde wijze, bereid had. Dit middel verdient voorzeker wegens zijne onkostbaarheid alle aanprijzing, nog te meer, daar door geene bijvoeging van een of ander middel, gelijk in andere bewerkingen gefehiedt, den aart van het water zelven veranderd wordt. De Rapporteurs van het Bataafsch Qenootfehap, te Rotterdam, hebben wel geen gunitig oordeel over dit middel geveld, en kunnen zich niet verbeelden, dat het kleinzen van het water, door de gaatjens der blikke platen, alleen voldoende zijn zoude ter zuivering, omtrend welk foort van zuivering de Scheikundigen en onder dezen ook fouroroij (*) echter niet onguiiirig denken, behalven nog andere, door hun gemaakte, aanmerkingen (f); dan daar deze aanmerkingen alleen theoretisch zijn, en van hunne zijde door een Praktisch onderzoek hadden behooren geftaafd te worden, zijn zij van weinig waarde, en wenfchen wij, dat tot het onderzoeken der Proef, door den Burger hussem opgegeven, gelegenheid verzorgd worde, vooral ook, of, en hoe fpoedig (in geval dit gefchiede) het water na deze (*) Zie Elem. de Chim. p. 221. T. h (t; Zie Vosrb:rickt, hl. 6 — 8.  W. STÜART , ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN» 363 ze opgegeven bewerking wederom bedorven en Hinkend wordt; voords ook, dat zijne welmenende pogingen, in eene zaak van zoo veel belang, in de algemeene goedkeuring, en erkentelijkheid hunne beloning mogen vinden — eene wel uitgewerkte en naauwkeurige plaatverbeelding heldert de wijze der proefneming volkomen op. Romeinfche Gefchiedenisfen , door m. stuart. Met Kaarten en Platen. Twaalfde Deel. Behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest van den dood der g r a cc h u s s e n tot aan dien van ma r i u s. Te Amjieldam , bij J. Allart, 1798. 578 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 15 - : Vijf Hoofd (lukken maken het vervolg van het Vijfde Boek, in dit Deel, uit. In het Vierde wordt deOorlog met jugurtha behandeld; — In het Vijfde de Cimbrifche krijg; — Het Zesde loopt van het einde des Cimbrifchen tot aan het begin des Bondgenootfchaplljken krijgs ; —- Het Zevende bevat den krijg van de Italidanfche Bondgenoten ; — Het Agtfle den Oorlog tusfchen marius en s ijl la. Elk, die der gebeurenisfen, in dit tijdvak voorgevallen, eenigzins kundig is, weet, hoe belangrijk en ook voor onzen tijd hoogst leerzaam dezelven zijn, waarom wij eene aanprijzing van derzelver onderzoek , zoo als ze door de pen van S. gefchetst zijn, overtollig achten. Alleen aanmerkende, dat wij, wegens de veele in elkander lopende voorvallen , die onderling op het naauwst verbonden zijn , ons in geene bijzonderheden , zonder ons bepaald bellek te overfchreden , kunnen inlaten , maar tot het Werk zelf, welks lezing niemand zich beklagen zal, verwijzen moeten. — De korte charakterfchets van marius zoo dikwerf in dit Deel voorkomende, door den Schrijver ten flot geplaatst, zullen wij overnemen. „ Hoe bezwaarlijk," zegt S.. ,, de berekening van ,, het voor- of nadeelig overwïgt zijner bedrijven voor „ den Staat ooit fchijnen mogt, nooit kan het moeilijk ,, geweest zijn, het llerk uitkomend charakter van den „ Arpiner te doorgronden. In hem was overal de krijgs„ man kennelijk, waar toe ligchaamsgeflel, geboorte, ,, opvoeding en duurzame oefening hem geheel en al „ gevormd hadden. De eerzucht , zoo bijzonder aan den wapenhandel eigen, en door den lof vau s c 1 p 1 o ., JE m 1^  35.4 BER. van DE zendincen DER RtTANG. BRÜEB*fiGBM. " li anus al vroeg in hem geprikkeld , nam in „ aandrdt toe met elke rangverheffing van gemeenen „ Krijgsman tot Bevelhebber en Opperveldheer, tot dat ,, zij, geenen wensch in den krijgsftand overig'vinden,, de, nieuwe bevrediging in Staatsbeleid zogt,niaar nu „ door tegcnitand beledigd , en door eigene ichandè „ vernederd, in hartstogtelijke razernije overging. Als ,, krijgsman verdiende hij voorzeker eene plaats onder ,, de uitmuntendfte Veldheeren, daar onvermoeide h>,, chaamskracht, rustloze werkzaamheid, perfoonlijke ,, moed , bedaard enHèhrander beleid , ftrenge krijgs„ tucht, omzichtigheid in voorfpoed en onvertzaa«d„ heid in gevaaren alle zijne veldtogten ,' behalven °dc „ laatflen tegen de Bondgenootcn voor een gedeelte , kenmerkten. Als Staatsman daartegen kon hij alleen ,, de opmerking zijner misplaatzing trekken. De eigene „ eerzucht, die zich in het veld volmaakt met 'sLands „ belangen paarde, daar zij (leeds algemeene vijanden „ beftreed , werd hoogstverderflijk in den Raad, door „ de inwendige verdeeldheid te omhelzen, welker par,, tijfchap aan den eenen noch anderen kant ooit zege„ viert, dan op de puinhoopen van het maatfchaplijk: „ geluk. Het verleevendigen van den burgertwist, het „ verheffen der vernederde partij , het beflrijden van „ der Grooten aanhang, het zegepralen over alle Staat„ kundige list, gezag en geweld door wederkeenge „ krijgslist en openbaaren ftrijd , maakte het ganfche „ Staatsbeleid van marius tut, waarbij dezelfde on,, gevoeligheid , wreedheid , wrevel, wrok en trouw,, loosheid , welken zich de verharde krijgsman tegen „ zijnen vijand veroorlooft, bijbleeven, zonder dat hij „ deswege om eenige wroeging dacht." Berichten van de Zendingen der Euangelifche Broedergemeente onder de Heidenen. A"°. 3, behelzende berichtenvan de Zendingen onder de Laplanders en Samofeden — naar Georgië m Noord-Amerika -* Suriname, Berbice >— onder de Fr ij negers, Arawakken en. Negers in Suriname, en reize van h. wied, van Paramaribo tiaar Hoop, in 1794. 'Ie Amfteldam, bij J. VV^eppelman, 1798. 84 Bladz. In gr. Octavo. De prijs h f: - 10 - : /"\p het lezen van dit Stuk zal men verbaasd (taan,over de bedrijven van deze Zendelingen. Met verioche- ning  ONDER DE HEIDENEN. 365. Ding van alles, wat in de wereld dierbaar is, zonder eenige de minfte aanmoediging, dan die zij in zich zeiven, en in het bezeilen van hunnen pligt vinden,'wagen zij zich aan de moeilijkfte en gevaarlijkfte reizen,in de önherbcrgzaamfte oorden van deze aarde; zij getroosten zich allen ftrijd en tegenftand van allerlei foort; zij onderwerpen zich aan de geilrengheden van de grootfte armoede: en offchoon zij tot hun bedoeld oogmerk weinig vorderingen maken: zij blijven evenwel met een onvergelijklijk geduld aanhouden: en is het dat zij de hoop voor eenigen tijd moeten opgeven, zij hervatten zoo fpoedig mooglijk hunne pogingen; eindelijk winnen zij veld, en op fommige plaatfen bereiken zij in eene groote mate hun bedoeld oogmerk. Deze aanmerking hebben wij natuurlijk gemaakt, op het doorlezen van dit Stukjen, en wij hebben geoordeeld, dat wij zeer kwalijk zouden doen, wanneer wij, in weêrwil van eenige dingen, die wij anders verkiezen zouden, eene groote mate van hoogachting weigerden, aan lieden , "die zoo veel voor God en voor hunnen pligt, volgends de bevattingen , die zij van denzelven hebben , over hebben', en elk onbevooroordeeld Lezer moet dezelve maken. Wij zullen hier van ditmaal geene bijzonderheden opgeven. Somtijds zijn deze berichten wat al te omftandig, cn lopen wel eens in kleinigheI den, waar in men niet veel belang kan ftcllen. De reis van Wied , van. Paramaribo naar Hoop behelst veele bijzonderheden, betreffende die landftreek onder welke fommigen aanmerklijk zjjn. Deze Zendelingen zouden bij het hoofdeinde, dat zij bedoelen, nog eenen ondergefchikten dienst aan de wetenfchappen doen kunnen, wanneer zij alles wat hun in de Natuurlijke Historie opmerkens waardig voorkwam optekenden en mededeelden. De oprechtheid, die zij in alles doen blijken, zou aan deze berichten eene hooge mate van geloofwaardigheid bijzetten , voonU wanneer zij zich bij daadzaken bepaalden, die tot bruikbare werkftoffen voor «Ten arbeid der geleerden in dit vak dienen konden. Etni-  3*56 EENIGE OEZ. VAN HET ENG. 23NDBLINGSGENO0TSCFÏ. Eenige Gezangen van het Engelsch Zendeling-Genootfchap, tot uitbreiding van het Euangelie. In het Nederduitsch gevolgd. Te Amfteldam, bij J. Weppelman. 54 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 11 - : In navolging van bet geene in Engeland plaats heeft, houden de deelnemers aan het Nederlandsen Zendelings Genootfchap, dat te Rotterdam is opgericht, in veele plaatfen van ons Vaderland , gezette bijeenkomften, met het voornaam oogmerk, om God te bidden om ; zijnen zegen , over de pogingen , die aangewend worden, om het licht van waare Euangelifche befchaving, aan de Heidenen in afgelegen wereldoorden over te brengen : waar bij men dan ook het Godsdienftig Gezang voegt. — Tot dit laatfte gebruikt men in Engeland, zoo het fehijnt,eenige Gezangen, die bepaaldelijk tot dat einde zijn opgefteid, en hier van behelst dit Boeksken eene vertaling. De Gezangen zijn iS in getal. Zij worden op Pfalmmelodijën gezongen, die bij het eerfte vers van elk Lied gedrukt zijn. De onderwerpen zijn niet kwalijk gekozen , en gepast bij deze gelegenheid. Ook is de inhoud ftichtlijk, maar de poëzij is wat te min. — 't Is te hopen, en zoo het ons voorkomt ook te verwachten, dat bekwame Nederlandfche Dichters, die deze godsdienftige ftichting toegenegen zijn, wel een bundeltjen .oorfpronglijke Liederen zullen leveren, die meer bezitten van de veirëischten, die men hier met reden mag vorderen. Tot zoo lang kan men van dit Bundeltjen, als van het beste dat men heeft, in deze bijëenkomften gebruik maken. Dichterlijk Tafereel van den tegenwoordigen Watersnood en deszelfs treurige gevolgen. Door Mr. e. t. b. schonk, Rector der Latijnfche Schooien te Nijmegen. Te Nijmegen, bij A. van Goor, 1799. 41 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 6 - : De Watersnood, met welken een groot deel van het voormalig Gewest Gelderland, in dit jaar, is bezocht geweest, is wel een zeer treurig, maar des niet te min zeer waardig voorwerp, voor het talent van eenen Dichter.  E. J. B. SCHONK, DICHTERLIJK TAFEREEL. 367 ter. De buitengewone hoogte van het water waarvan misfehien in deze oorden geen voorbeeld was; het zware ijs, de felle koude, en meer andere omftandigheden, die met elkander famenliepen , zijn oorzaken geweest van voorvallen, die, zondereenigen bijftand van dichterlijke vinding , alleen naar het Jeven getekend , verbazende kracht op elk gevoelig hart hebben moeten. De Dichter schonk, die te Nijmegen, van alle kanten, aan de eene zijde door de Betuwe, en aan.den anderen kant, door de landen tusfchen Maas en Waal , omringt was, en dus als de ooggetuige van deze jammeren kan worden aangemerkt, heeft derhalven wel gedaan, met het opftellen van dezen Lierzang, waarïn. hij ons een dichterlijk tafereel van deze ellende levert. Het Stuk loopt welvloeiënd af, en moet door zijnen inhoud zeer behagen. Sommige toneelen zijn in zich zeiven treffend, en hier gelukkig voorgefteld. Alleen is het jammer, dat men zich in dit Gedicht, aan zoo veele onnaauwkeurigheden ftooten moet. Veelen zijn van dien aart, dat wij ze op de rekening van den Burger schonk niet zouden durven ftelleu, maar eer vermoeden dat ze aan eene toevallige oorzaak, buiten hem te .wijten zijn. — Zoo eindigen verfeheiden coupletten, die toch wel eenen volzin , of ten minften een' halven volzin behoorden te vervatten, met eene bloote comma, of zelfs zonder eenig teken van onderfcheiding. Zoo vindt men hier bijde voor beide; ftijl voor fteil; eilings voor ijlings; englenrijen voor englenreiën. Zoo zegt de Dichter, dat onze Korenlanden een barree Oceaan worden. En dat God ook nog wilde toonen dat z//»en naam Ver%sfer zij. Jammer is het dat de Dichter 'er niet een meer omHandig bericht van fommige treffende voorvallen in aanmerkingen heeft bijgevoegd. Hij was daar toe in de gelegenheid, en zou verfeheiden goede daden, en lofwaardige namen aan de nakomelingfchap hebben kun'aen overbrengen. Bijzonder is onze aanmerking op dit volgende gevallen: Mijn oor, verdooft door 't krasfend razen, Van 't roofgevogelt, dat alree Door honger aangevuurd, komt azen Op kreDgen vaa 't verdronken vee; Wat  36$ j. A. d E c h a i. m o t Wat ze< ik krengen?.... 'k zie zelf» (lallêil Vaa levend vee op 't dijkgevaart Door kraai en raaven aangevallen Daar ben geen (tem noch- ftok vervaart. Hier bij vinden wij het volgende aangemerkt: „ Ge,, loofwaardige landlieden verzekeren dat de kraaien en andere roofvogels, door den razenden honger aange- dreven, met zulk eene woede op het levend vee zijn „ aangevallen, dat zij in weerwil der wacht, die men „ genoodzaakt was dag en nacht bij hetzelve te ftellen, verfeheiden koeien gaten in de huid gebeten hebben. " — Dezelfde zaak heeft men ook in andere berichten gelezen. Zij is derhalven zeker. Doch 't zou goed wezen , zo men van deze zeer buitengewone bijzonderheid, eenig meer naauwkeurig bericht had, en van de omftandigheden waar in dezelve heeft plaats gehad. Is het een enkel geval? of is het op onderfcheidene tijden en plaatfen gebeurd? Is het gebeurd in weörwil van dadelijken wederftand van de wacht, of hebben de vogels hun kans waargenomen,wanneer de wacht afwezig was? De Natuurlijke Historie fehijnt hier in eenig belang te hebben. Bïógraphisch Woordenboek der Nederlanden , bevattende de Levensbefchrijvingen van voorname Staatsmannen , Krijgshelden, Celeerden in allerlei'ê vakken van Wetenfchappen, Dichters, Schilders en andere Konstenaren. En verder, zoodanige Perfonen, die door de eene of andere daad zich beroemd, of aan den Faderlande verdienstelijk hebben gemaakt; veelal verzeld van hunne Karakterfchetfen, zeldzame Anekdoten die men elders te ver* geefsch zal nafporen, onpartijdige beöordeeling hunner daden, optelling hunner Schriften, en aanwijzing der > Schrijvers welke van hun gehandeld hebben. Opgemaakt uit Handfchrijien, een groot aantal van de beste Schrijvers in verjeheidene talen over die onderwerpen handelende , en medegedeelde Berichten van de cudjle tijden af tot heden toe. Door j. a. de c hal mot. Met Pourtraitten en Planten. Derde Deel. Te Amjieldam, bij J. Ailart, 1798. 377 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 12 - : II et zelfde loflijk getuigenis, dat wij van de twee eeri de Deelen van dit Werk gegeven hebben, kunnen wij  biögraphisch WOORDENBOEK dër NEDERLANDEN. 369 Wij ook op dit derde toepasfen, naamlijk dat deszelfs inhoud belangrijk is , en dat hetzelve met nut en vermaak doorbladerd en gelezen zal kunnen worden. Om weder iet tot eene proeve mede te deelen , bepalen wij ons tot de twee volgende levensbefchrijvingen, waar van de eerfte Bladz. 274, en de andere Bladz. 316 gevonden wordt. ,, Bolongari,geboortig van Strezza eenItaliaansch ,, gehugt, in de landftreek van Arona gelegen, was al- daar een boeren zoon, doch die meer verftand eu ,, kundigheden bezat, dan men doorgaans in dien ftand ,, ontmoet. Hij befloot zijn fortuin in Holland te gaan ,, zoeken, kwam ten dien einde te Amfteldam , het ,, middenpunt van alle gelukzoekers, kreeg gelegenheid zich op den Koophandel toe te leggen, en won, in ,, weinige jaren, met Snuiftabak en andere waaren, millioenen. Hij trouwde eene van zijne dogters uit ,, aan den beroemden crevenna, bezitter van de ,, kostbare bibliotheek , waar van de beredeneerde Ca,, talogus gedrukt is; liet hem het huis en den Koop- handel over, en begaf zich met zijne vrouw en an„ dere dogter weder naar zijn Vaderland , om zijne ,, dagen in een gerust genot zijner rijkdommen te mo,, gen flijten. Hier bouwde hij naast zijne armelijke ,, Vaderlijke hut , die hij met zekere naauwgezette „ zorgvuldigheid onderhieldt, een rijk en pragtig huis, ,, alwaar hij in rust en met welvoeglijkheid en gemak ,, leefde. Hij was buitengemeen gastvrij, en allen, die ,, hem kwamen bezoeken, werden met de uiterfte vrien„ delijkheid ontvangen en wel onthaald. Dit pragtige ,, en gemaklijke huis, dat 'er als een klein paleis uit,, ziet, de wel onderhouden tuinen, die iets nieuws en ,, vreemds in den aanleg hebben, wekken met recht de nieuwsgierigheid der vreemdelingen op; maar de her,, innering van de zonderlinge omllandigheden , dtó „ het begin en het einde van des bezitters leven ken„ fchetzen, maken, dat men dit alles met meer genos,, gen en deelneming aanfehouwt, dan de trotfche pa„ leizen en pragtige tuinen, die hunne grootheid als ,, erfdeel voortplanten. Bolongari is omtrent het ,, jaar 1793 gellorven." ,,-Boonen (arnold), Konstfchilder, is geboren te Dordruht den 16 December 1669, uit arnold boonen en elizabeth gijzen, brave lieden» MEUWü vad. bul. iii.deel.no. 8. Aa en  37° j. A. de chalmot ,, en beide gefproten uit een treffelijk gedacht, en de voornaamfte Kooplieden van die Stad." ,, Van de jeugd af aan toonde arnold, dat 'er ,, een verheven geest in hem ftak,en iets groots van hem te wachten ftondt. Na een grondig onderwijs in de ,, lees- en fchrijfkonst genoten te hebben, als hij den ,, ouderdom van 13 jaren hadt bereikt, gaf hem zijn ,, Vader ene vrijë keur om een beroep te kiezen, daar ,, zijne genegenheid meest toe overhelde. Zonder zich ,, lang te bedenken, verkoor hij, uit een aangeborene zugt, de Schilderkonst. Zijn Vader beitelde hem hier 5, op bij eenen arnoldus verbius, een Portrait s, en historiefchilder, die gantsch onhebbelijk in zijne *•> manier van leeven en fchilderen was, uitftekende in het verbeelden van bordeelen, en wel zoo uitbandig, dat het van geene kuifche oogen, dan met veröntwaar5, diging, kon gezien worden, en niet anders dan t"t verleidinge en ontltichtinge der fchilderjeugd (trekken kon. Maar deze onbefchaamde fchilderboef vertrok weinig tijds daar na, met der woon, naar den Hang, ,5 daar hij zijnen vcrachtlijken levensloop geëindigd »> heeft, alstoen werdt onzen arnold tot zijnen twee-»» den leermeester toegevoegd de beroemde godfried 5» schalken, die wegens zijne vlezige en vleiende 5, wijze van fchilderen, weinig zijn weerga heeft gehad. *■> Hier zette hij zijne konst met veel lust en ijver voort, s, boven alle zijne medeleerlingen van zijnen meester ge,, acht. Na dat hij ruim zes jaaren zijn onderwijs hadt genoten , en pas 20 jaaren bereikt hadt, gaf „ zijn' Meester hem zelv' te kennen , dat hij nu be,, kwaam was om zich voorts naar 't leeven te oefenen, ., gelijk hij deedt, en van meet af aan, voor zijne ja,, ren, gelukkige proeven van zijn edel konstvermogea „ gaf; waar aan een konstkundig oog duidelijk kon ,, zien, dat 'er een groot Meester van hem te wach„ ten ftondt. Dit is ook door den tijd bevestigd, na„ dien hij, zoo wel in 't fchilderen van portraiten als „ kabinetftukjens, heeft uitgemunt; maar de menigvul„ dige bezigheid, die hem, van tijd tot tijd, het por„ traitfchilderen verfchafce , en wel het profijtelijkfre was , gaf aanleidinge , dat hij daar geheel toe over„ helde; dit is de rede, dat men maar weinig kabinetftukjens van hem ziet. " Op zijn 25de jaar deedt hij eene reis naar Duitsch- ,, land,  BIÖCRAPIIISCH woordenboek der NEDERLANDEN. 371 ,, land, en fcbilderdc te Frankfort verfcheidene voor* ,, name perfonen, dat zoodanig naar genoegen uitviel, ,, dat hij een' grooten naam verwjerf, en door lotha' ,, rius franciscus van sciiounoRN, Kcur,, vorst van Mentz, aan zijn Hof werdt verzocht, daar hij zich naar toe begaf, en dien Vorst tweemaal, „ eens levensgrootte ten 'voeten uit, en eens in 't klein „ portraiteerde, nevens deszelfs broeder, en veele !lee,, ren van zijnen hofftoet. In alle deze portrcu'tftukken ,, vondt de Keurvorst zoo ve,el genoegen , dat hij otizeji ,, puikfcbilderverzocht,eenigekabinetftukjens voor hem ,, te fchilderen; hetgeen bij deedt, tot 'tien in getal, „ alle kaarslichten, die den Vorst zoo wel behaagden^ ,, dat onze Konftenaar daar rijkelijk voor beloond, en ,, met veej eer overladen werdt. „ Deze voortreffelijke penfeelkonst maakte hem door ,, gantsch Duitschland 7.00 vermaard, dat ernst lo* ,, de wijk, Landgraaf van Hesfen- Darmftad', hem op „ eene vriendelijke wijze verzocht aan zijn Hof te ko,, men; hetgeen hij inwilligde, en dien Vorst, nevens ,, zijne gemalinne, verfeheiden malen, zoo in 't groot als in 't klein, fchilderde; welke ftukken verzonden „ werden aan de vermaardfte Hoven van Europa. Hier ,, bleef hij vier maanden , en werdt, gedurende dien tijd , van die Hoogvorftelijke perfonen op het aller„ vriendelijkfte onthaald, voor zijne konst rijkelijk be„ taald, en daar te boven nog met kostbare gefchenken begiftigd. " ,,_ Na dat boonen dus aan verfeheiden Vorftenhovert „ zijne konst geoefend, en daar benevens veele aan,, zienlijke lieden gefchilderd hadt, vertrok hij naar zij„ ne geboorteplaats Dordrecht; doch hier weinig werk „ vindende, begaf hij zich in den jare 169Ö naar Am„ fteldam , daar hem zijne gunftige konstfortuin oök „ vriendelijk toelachte ; want kort na zijne komst al,, daar, werdt hij van de Regenten, die toen het Spin„ huis beftierden, verzocht hunne afbeeldzels te fchil„ deren in een groot ftuk, alle leevensgrootte, hetwelk ,, hij zoo konftig uitvoerde, en hem zoo beroemd bij „ alle rechtfehapen liefhebbers maakte, dat hij hier een „ kweekfchool van konstbezigheden vondt ; niet alleen „ voor de aanzienlijkfte invvooners der ftad, maar daar „ kwamen weinig Vorften en Grooten deze vermaarde „ koopftad zien en bezoeken, of zij lieten zich door hem-. Aïi „ leb»*  372 J. A. DE c H A L m O T „ fchilderen. Onder anderen liet zich de Kroonprins„ van Pruisfen , in 't Jaar 1698 te Amfteldam zijnde , „ door hem portraiteeren, hetwelk hij tot groot genoé„ gen van dien Vorst en van alle konstkundige liefheb„ bers volbragt. Dit ftuk is in koper gebragt door den ,, beroemden Plaatfnijder pieter van gunst en „ onder de liefhebbers van Prentkonst overvloedig'be„ kend.* „ In t Jaar 1703 begaf boonen zich in huwelijk „ met anna maria MATTiiEus , een zedig en „ deugdrijk meisje , gefproten uit een gedacht, waar „ uit een goed aantal beroemde Mannen en Hooglceraars ,, zijn voordgekomen." Eenigen tijd hier na verzochten hem de beftierders „ van 's Lands Munt te Dordrecht, om in een groot „ Stuk hunne afbeeldzels te fchilderen; hetgeen hij met roem volvoerde. In dit Stuk zijn de voorfte perfo- nen leevensgrootte ten knieën toe uit, e/i dc anderen „ naar evenredigheid verbeeld , alle op het konftigst „ gefchilderd en geordonneerd, en is nog heden in de „ Vergaderzaal van de Muntheere'n te zien." „ Voords heeft boonen verfcheidene Burgemeesters „ van Amfteldam en hunne familiën gefchilderd. Ook ,, zijn 'er in zijnen tijd geene Regenten van Godshui,, zen, noch Dekens en Overlieden van Gildens geweest, „ of zij zijn door zijn konstpenfeel'afgemaald. In het „ Jaar 1706 fchilderde hij de zes Regenten van 't Ilnis- zittenhuis aan de oude zijde. In 1709 de vier Re,, genten van 't Walen-Weeshuis. In 't jaar 1710 ,, den , door zijne krijgskunde en dapperheid , door „ gantsch Europa beroemden Oorlogsheld den Hertog van marlborough, die bij uitftek voldaan was-. In 't zelfde jaar de vier Overlieden van 't Wijnkui,, pers-Gilde, te zien op deszelfs Gildekamer in de „ Lernhardfteeg. In 1712 de Overlieden van het Wijrr,, kopers-Gilde; dit ftuk bevat zes perfonen, en is ge,, plaatse op de Gildekamer in de Koeftraat. In 't jaar ,, 1714 vier Regenten van 't Spinhuis, en vier Regen* ten van 't Leprozenhuis. ïn 1716 zes Overlieden van „ 't Chirurgijns-Gilde, en zes Regenten van 't Burger„ weeshuis. In het jaar 1717 was het voorwerp van ,, zijn edel konstpenfeel, de wereldberoemde Czaar „ peter de Groote, nevens deszelfs gemalinne en eeni„ ge prinfen van zrjn gevolg, alle leevensgrootte, en tot „ het  b1ögbaphisch WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. 373 „het hoogde genoegen van dien Vorst. Voords heeft „ hij nog een menigte aanzienlijke lieden geponraiteerd, „ te veelvuldig om hier alle te vermelden; zijnde alle „ door hem om 'tfchoonst gefehilderd en geordonneerd, j, eri van een koloriet, kragt, en zagtheid, dat een ,, konstkenner aandonds de manier van den grooten „ schalken in dezelve ziet doordralen; want boo,, nen hadt de fmeltende en teffens fixe behandeling „ van zijnen grooten Mééster hem zoo wel afgezien dat „ niemand hem hier in heeft geëvenaard; dit ontdekt zich „ ook grotelijks in het afbeeldzel, dat hij van joiian,, nes van huissem, den Fenix der Bloemfchil„ ders, heeft vervaardigd: want dit portrait is in allen ,, deele overkondig behandeld, en zoo in de manier van „ schalken, dat men het voldrekt voor een duk van „ dien Meester zou aanzien; ook geleek het van huis,, sem volmaakt, eu was tegen een Bloemdukje van „ van huissem konst om konst gefchilderd, en mal„ kaêr over en wcCr vereerd. Het Bloemdukje heeft boonen naderhand verkocht voor 300 guldens." ,, Men kan uit's mans gehelen levensloop zien, dat „ hem 't fortuin overal gundig bejegend heeft, en door „ zijn konstpenfeel veel gouden aders heeft doen opdel„ ven; maar hij hadt ook veel olijfplanten, die rondom ,, zijne tafel opgroeiden, en, naar eisch van hunnen .,, daat en jaren, elk het zijne nodig hadden, en dus ,, veel van onderhoud kostten. Hij was een deugdzaam „ en vriendelijk man, die met zijne kinderen altoos het „ best voorhadt. Ook heeft hij veel leerlingen in de ,, konst onderwezen, als, quinkhart, troost en van dijk, die allen brave Meesters zijn gewor„ den. Het laatde Portraitduk der Regenten van de „ Leprozen was niet lang voltooid geweest, toen hem „ de dood wegrukte. Hij is tot groot verlies en droef„ heid van zijne uitgebreide familie gedorven den 2 „ Oclober 1722, hebbende den ouderdom van 6o jaren $, nog niet volkomen bereikt." Aa 3 l"ér-  37* vooRiiooii Verantwoording van frans voorhout, wegens zijnen overgang, uit de gemeen fehap der Gereformeerde» tot die van de Roomsen-Katholijke Kerk; met eene Voorrede , vsornaamlijk ingericht ter beantwoording van het drietal brieven, over gemelden overgang, tusfchen vrienden te Utrecht en te Alkmaar,, door petrus schouten, Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar. Te Amfteldam, bij P. van B li uren, en te Alkmaar, bij A. Hoogland Bierlaagh, 1798. LVI en 49 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: - 8 - ; . Tweede Stukje. Aldaar. Bladz. 51 —116. De prijs is f; - 8 - : . Derde Stukje. Aldaar. Bladz. 117—182. De prijs is f 1 - 8 - : — Pierde en laatfte Stukje. Met eene Narede, voor- jiaamlijk ingericht ter beantwoording van het Tweede en laatfte Drietal Brieven, over gemelden overgang, tusfchen vrienden te Alkmaar en te Utrecht. Aldaar. Bladz. 185—224. De Narede LXXII Bladz. De prijs is f; - 8 - : r * \7"an deze vier elkander kort opgevolgde Stukjens , v moeten wij onzen Lezeren eenig bericht doen. Wij hebben daar in te onderfcheiden het verflag, het welk de Burger frans voorhout ons geeft van zijne verrichtingen en briefwisfelingen met den Pastoor schouten en anderen, eer hij daadlijk tot de gemeenfehap der Roomsch Katholijke Kerk overging, waar in zijne yerandvvoording gelegen is, en de Voor- en Narede van den Pastoor schouten, bijzonder ingericht, de eerfte tegen het drietal Brieven, enz. door ons aangekondigd m het Ifte Deel van dit Maandwerk N° 16 Bladz. 731. en de Narede tegen het tweede en laat/Ie Drietal Brieven, over dat zeifde onderwerp, onlangs uitgekomen, en waarvan wij onzen Lezeren zoo aanftonds berichten zullen, De Bmger voorhout geeft vooraf de redenen op, om welke hij geoordeeld heeft, zijne verandwoording fchriftelijk in het licht te moeten geven. Bladz. 1 — 5. In dit gedeelte maakt hij onder anderen grooten ophef, dat men de leer der Roomsch Katholijke Kerk zoo verkeerd heeft voorgefteld , en poogt Bladz. 7 de fchuld van zoo veel moord e« bloedvergieten, als 'er door veevol-  VERaNDWOORDIWG. 375 volgingen om den Godsdienst, tot fchande van het menschdom, wel eens heeft plaats gehad, van den eigenlijken Roomsch-Katholijken Godsdienst, gelijk hij fpreekt, af te weeren. — Hij vraagt zelfs Bladz. 8, of ,, deze Kerk ooit de wreedheden der Inquifitie heeft goedgekeurd?" Evenwel zal men niet kunnen ontkennen, dat de Inquijitie in de Roomsch Katholijke Kerk daadlijk heeft gewoed, en in dezelve is goedgekeurd. Maar zeldr zamer is het, dat de Burger voorhout zijne Lezeren vraagt, Bladz. 10, of de onderwerpen, waar over zijn gcfchrijf ten grooten deele lopen moet, „ reeds uitgeput, ja volkomen beflist zijn?" — „ Heeft men 'er,'" vraagt hij, ,, in ons Vaderland zonder gevaar de proef wel van kunnen nemen?" Even of het, in ons Vaderland, den Rooinschgezinden niet hadt vrijgellaan , hunne gevoelens en de leere hunner Kerk, op eene befcheidene wijze, voor te dragen, en te verdedigen; even of zulks niet werklijk menigmalcn gefchied ware. — Eindelijk zien wij, uit deze lideiding, Bladz. 13, dat de Burger voorhout, ,, zich verpligt houdt, naar de regels van den Godsdienst, nu door hem omhelsd , eu dien hij den waaren noemt, zulken , die , naar zijne gedachten, dien nog niet kennen, tot een behoorlijk onderzoek naar denzelven op te wekken." Na deze Inleiding 'volgt het uitvoerig verflag van voorhout's briefwisfelingen met Pastoor schouten en anderen, het welk zijne veriindwoording, dat is, de redenen, waarom hij geoordeeld heeft, zich in de gemeenfehap der Roomsch Katholijke Kerk te moeten begeven, zal behelzen, en het welk dikwijls tot iu kleinigheden uitloopt. Wij kunnen zonder te wijdlopig te worden, en buiten ons beftek te gaan, dit geheele verflag niet op den voet volgen, wanneer het ons niet aan gelegenheid zou ontbreken, om veele gegronde aanmerkingen te maken, welke zouden doen blijken, dat de Burger voorhout zich vrij gemaklijk heeft overgegeven aan de zwakke bewijzen, die de Burger schouten aanvoert , zonder dat gebruik te maken van een behoorlijk onderzoek , het welk hem dit zwakke zoo ligt eu klaar zou hebben aangewezen. Dit zij genoeg, te hebben aangemerkt, dat alles nederkomt op deze Stukken, die wij in het Tweede Stukjen Bladz. 74. door frans voorhout dus vinden voorgefteld: ,, Vooraf boude ik dan als e/kend het beftaan. de noodzaaklijkheid en nuftig\ Aa 4 Héii  *tQ ''' 'f. voorhout heid eener Godlijke Openbaring. Ook, dat deze Openbaring de eenige regel van ons geloof en leven is. Maar: Waar is deze Openbayng? I ,„den wij die volledig in de Schriften, bi} ons onder den naam van het O. en N.. Testament bekend, Kan men dit, zonder zich tot eenige flelliHe» te bepalen, zonder g. volg:rekkingen en ui'leggingen noMg te hebben , bewijzen ? « hen andwoord op deze vraag, door eenen vriend hem toege. zonden, en betogende, dat de Godlijke Openbaring in den Bifbel bevat is, kon niet vol.(oen. Voorhout vcrdert Bladz 107 „ reohtsftresks uit eene uitdruklijke plaats van dezen Bij* bel, zonder uitleg, of taalkunde, of eenige voorafgaande fte|. lmgen nodig te hebben, te bewiizen, dat de Godlijke Op*nba. ring alleen en geheel in de buken des 0. en N. Te uk]ea, Bladz. 11& volgg. en derzelver uuflag. Deze Preduant bracht hem de krachteloosheid van dit zijn hoofdbewijs, en de onbillijkheid zijner vordering, onder het oog, z.odat hij erkennen moet, Bladz. 147 dat „ hij, vo orho o t, wegens de nuttigheid en noodzaaklijkheid der gezonde uitlegkunde, ten aanzien vm den zin der Godlijke. Openbaring, en de gevolgtrekking, in 't geheel geheel geen twijfel hadt; ja die zelfs met verwierp in zijn geval, als men de plaats maar aanwijst, uit weike de nodige verzekering met de woorden des Bijbels op die yy*f wprdt bewezen," fchijnende dus vergeten te hebben; hec geen bif gefchreven hadt, Bladz. iq7,\n het Ude ?tukjen, zo % per Unleg. of Taalkunde, enz. Maar, wanneer dezelve Predjm\ hem nog verder mondeling over die zaak begeerde te fpreken,,  VERUNDWOORDINC. ^?? ken, kon hij niet befluit en zich over deze zaak verder met zijn Eerw.in te laten, waar van hij redenen poogt te geven,Bladz. 153. Men vergelijke hier roede nog, het geen voorhout Biadz 161 fchrijfc, en een opmerkzaam Lezer zal in ftaat gefteld worden, te beöotdeelen, of het onderzoek van dezen Burger onpartijdig in het werk is gefteld. Doch, wij eindigen ons bericht van deze verandwoofdirg van voorhout, met de aanmerking, dat elk begrijpt, wat de meergemelde vraag moet bedoelen , en waar dezelve op moet uitlopen. Men vindt dit tot befluit famengetrokken in eenen Brief van den Pastoor schouten, bijzonder Bladz. 280 volgg. in het Derde Stukjen. De Kerk is het middel, door het welk wij, het geen inden Bijbel niet befchreven, en echter door God als nodig en nuttig tot onze zaligheid geopenbaard is, door de beltuuring van den Geest der waarheid, onfeilbaar kunnen weten." — De Kerk, en wel de reprafeiiterende Kerk, dat is de Geestelijkheid, (volgends anderen de Paus als Opvolger vau petrus) is toch het fpil, waar a>les in de R. K. Kerk om draait. De Voor en Narede vau Vader schouten, ( Vader tch mogen wij hem noemen, maar niet Pater , dewijl in de R. K. Kerk Pater en Vader onderfeneiden zijn, zoodat een Pater wel Eerw. Vader , maar een Eerw. Vader daarom nog geen Pater, volgends hare regels,mag genoemd worden , gelijk Vader schouten ons onderricht Narede, Bladz. IV,V,Vl, zeggen, de, ,, dat veele onkundige en bijzonder verfjheiden Protestan„ ten, dat gebruik niet in acht nemen , en dus dikwijls van „ het Pater fpeelen zich niet onthouden.") De Voor- en Narede van Vader schouten, zeggen wij, bevat meer foorrgeliike weinig of niets beduidende kleinigheden, terwijl de Burger schouten het eerfte en tweede Drietal Brieven voet voor voet poogt te volgen, en te heandwoorden. — Zij zijn beide, met eene warmte, gefchreven, die wij van Vader schouten niet verwacht hadden , bijzonder, wanneer hij zich tegen den Keidelbergfchen Katechismus en deszelis Softe Vraag en Aidwoord uiilaar. Dan kan de mun z:ch niet matigen. Wanneer deze Katechismus zegt : de Mis leett enz. „ zegt hij denzelven Lmp in het aangezicht; Gij liegt, gij zijt een bedrieger, met i'e leere der Mis bedriegelijk op ie geven." Evenwel, moet hij be::enuen , dat de Katechismus het niet alles misheeft , want Bladz. LXIII, Narede luidt de belijdenis der R. K. Kerk, door voorhout afgelegd: dat men in de mis in de daad eene waarachtige en verzoenbare offerande foor ieevenden en dooden aan God opdraagt. — En schouten zelve komt 'er voor uit: „ Dat die offerande verricht wordt , opdat wij ook, cp die wijze, aan de ONëiNniGE verdiensten van je« sos L ij den en dood deelachtig zouden worden. öp dit wqordjen ook blijft de Pastoor llilllaan, en heldert pop»* lair zijne gezegden op met dit voorbeeld: ,, Iemand heeft geAa $ zegd.j  373 F. VOORHOUT zegd : '£r vaart dagelijks een trekfchuit van utrecht op Amsterdam , opdat men , ook. op die wijze, van utrecht tot amsi-erdam zoude kunnen komen." En dit zj! , meent hij toch niet hetzelfde zijn , met : Niemand komt van utrecht tot Amsterdam, 'ten zij 'er dage'ijles die gemelde trekfchuit vaart. Met verlof van den Pastoor, wij v.nden deze geli|kenis• ongelukkig door hem uitgekozen. De trekfchuit immers is hetgewoone middel, om van Utrecht op Amjierddm te komen, eu het grootfte gc-tal der pasfagiers zou te droevig verlegen Haan , zo 'er deze trekfchuit niet ware. Het is toch maar weinigen r.egund , te paard of te wagen te reizen. Nu fpreekt ook de Katechismus niet van alle leeven• den en dooden. Dus (preekt hij: De Misfe leert dat de leevenden en dooden enz. willende de Katechismus dus, dat dit hec gewoone middel enz. volgends de leere der Mis is. De Katechismus fpreekt. gelijk dit de gewoone wijze van fpreken medebrengt, en gros, van den grooten hoop en zou, in de bij. gebrachte gelijkenis, zeggen: De reizigers komen niet van utrecht naar «msterdam, ten zij ''er dagelijks een trekfchuit tusjchen deze fieden vaart, zonder in dat geval te ontkennen , dat eenige weinigen, wieu het gegund is, rijdiuig gebruiken. Doch wij fchrijven geene verdediging van" den Katechismus. Genoeg is het, dat hier uit blijkt, dat het in de daad vrij lomp is, dien in het aangezicht te zeggen: „ gij liegt, gij zijt een bedrieger!" Onze beöordeeling van den overgang, enz. van frans voorhout ( Ifte Deel N°. 16 Bladz. 729—731; kriigt in de Voorrede Bladz. L ook een veeg uic de pan. Wij zijn kundige Schrijvers, dus betitelt ons Vader schouten, maar wij zijn geene onpartijdige Schrijvers, Narede, Bladz. XVII. Het eerlte ichenken wij hem, en het laatfte zal zeker daar door bewezen worden, omdat wij op voorhout, en het door hem gedaan Bericht, ook al vrij wat te zeggen hebben. D/t bekennen w j gaam, en het gefchrijt in deze vier Stukjens, en de Foor- en Narede van Pastoor schouten, heeft de ftoffe van zeugen niet verminderd. Maar — „ geen verllandig Protestant lelfs zal in onze gezegdens bewezen vinden, dat men — voorhout voor een' zot, en zijn bericht, zonder eenig bewijs, moet achten." Ook dit ftemmen wij toe, Vader schouten) maar bet fmart ons, dat een Man, als gij, u zeiven verfchuilt achter (chrandere (listige willen wij niet zeggen) verdraaijing van woorden. Wü nebben uit het Bericht afgeleid, dat voorhout (t n minften in dit geval) zwakheid van verftand en een onöpgeklaérden geest ontdekt heeft, maar wij hebben niet gtzegd, ve.1 min willen bewijzen, dat hij een zot is. Nooit hebben wij ook gezegd, dat zijn Bericht zonder eenig bewijs ware, wij hebben gezegd. dat wij geen éénen enkelen grond of reden ge-.onden hebben, NB. die een bedaard en met ver (land naar wanr-  VER'aNDWOORDINO. 379 waarheid zoekend mensch tot zoodanigen ftap zou kunnen bê». wegen. Wij zeggen, dat voorhout zijne voordragt met be. wijzen' geftaaid heeft: 't is zoo, wij hebben die bewijzen arm. hartige moeten noemen, maar evenwel iet meer gezegd , dan dat zijn Bericht zonder eenig bewijs zou zijn. Vader sChouten! Vader schouten! gij hebt toch betoogd, dat 'er een God beftaat! fapienti fat! Verders erkennen wij, dat wij gezegd hebben, ,, dat voorhout zich dooc vooröordeelen en twijfelzucht zoo ver heeft laten vervoeren , dat hij het verfland, niet in den zin van paulus, maar in eenen volftrekten zin , gevangen neemt, en de ligchaamlijke zinnen doet zwijgen " omdat dit de leere der Roomsch Katholijke Kerk medebrengt, maar het is eene openbare onwaarheid, die Vader schouten fchrijft, dat wij van hem gezegd heb» ben, dat hij zich ze Wen in het ftuk van den Godsdienst, alle gebruik van gezond verfland ontzegt, en onbepaald de ligchaamlijke zinnen zwijgen doet. — ,, Wij bewijzen niet, dat de redenen, welken voorhout van zijn gedrag gegeven heeft, ongegrond zijn — wij zeggen enkel, dat het bewijs van zijn gezegde ontbreekt." Wij zeggen, Vader schouten, dat de bewijzen, met welke voorhout zijne voordragt van de leerftukken der Roomsch Katholijke Kerk geftaafd heeft, armhartige bewijzen zijn, maar dat bijzonder voor die verzekering van dezen man,, dat de wezenlijke leer, door de Roomsch Katholijke Kerk voorgedragen, zuiver van alle dwaling, afgoderij, en bijgelovigheden, heilig, en dus de waare leer van christus is, het bewijs ontbreekt. En dit is geene inagtfpreuk! Neen, Iaat Vader schouten ons dit bewijs zelve in het Bericht van voorhout aanwijzen, dan zal het blijken, dat wij in dit opzicht misgehad hebben. Maar dit heeft Vader schouten niet gedaan, en — hij kan het niet doen. Wij eindigen deze Recenfie met onze verwondering ti herhalen, „ hoe de kracht der opvoeding en het vooroordeel des gezags zoo veel in eenen anders kundigen man vermogen , om hem zoo ongelijk aan eD onbeftaanbaar met zich zeiven te maken." — Den ongelukkigen voorhout beklagen wii, hij zal in de gemeenfehap met de Roomsch Katholijke Kerk niet vinden, het geen hij zocht, eene ruste des gemoeds, die hem op den duur zal voldoen. —— Twee*  380 DRIE BRIEVEN OVER F. VOORHOUT's OVEROANG. Tweede cn laattle drietal gemeenzame Brieven. tusfchen Frienden te Alkmaar en te Utrecht, over frans voorhout* overgang tot de Roomfcie, Kerk. Foordi gefchikt tot I derlegging derFoorrede, door petrus schouten/I^S Priester en Pastoor te Alkmaar, voor her Eerfte sZkien van deszelfs Verantwoording geplaatst. Met een Foorblieht van den Uitgever en eene Narede. Alles belangrijk VBOr Protestanten en Roomschgezinden te Alkmaar, Lilöm Tn de gewezene Verenigde Nederlanden. Te Alkmaar hij \" A. van Harencarfpel, .798. Behalven de Foorrede 4c BlU. In gr. Oélavo. De prijs is f : - 6 . : »'aaz. Wa^rn\r7WiStrchriften ?VV eeniS ond^werp over en weder V V gefchreven worden , is dit doorgaands he geval dat men op bedelingen of perfohaliteiten komt, en van die gematte der waarheid m ftaat kan (lellen , de zaak in verfchil met PPn »ab2r?d °°5-te br^«—en.'en zijn oordeeiUe bepX ?ot t^Xa^^,^ °vef den over^ van voorS Hef K£^ V"f ' ^ h" ^ Wefdt 'oord. feven, ü, I la ?°' daarÖm' dat dit tweede drietal Brieven tevens het laatfte zal wezen, volgends den Titel, en wij hoo- A^LTvan dPdn%BrieffChrijVeri b6t D0d* Zul,e" vinden de t 1 v " de" past00r schouten, waarvan wij geforoken hebben, in onze Recenfie van voorhout's verandwoording op nieuw onder handen te nemen. — Wij zijn het me dfn Uitgever eens, dat dit tweede Drietal Brieven ; mi„ of mee" in eenen anderen toon , dan de vorigen, geftemd7en hk?7n zi""e^eoorH!LfCherp/ ^tende uitdrukking dooïmengd zijn, en oordeelen, dat de Brieffchrijvers , al hadt ook of voorhout of schouten daar toe in hun gefchriff «nleï *etnr'™Amst Sthell voorbl' getapt , ten minften maar dit-Inl 1', ln ZXC}, rJtJZelfsverlocheni"§' hoe moeilijk Zn ,«l-U Jbepaa'd h8dden' toc de hoofdzaak, zij zouden te min aanleiding gegeven hebben , tot het gekibbel van la toor schouten in zijne Narede, welke toch fehijnt be- ,?^r l*bbe!!' her laatfte woord fe voeren; het welk, hoe zeer misichien domme menfchen zulks voor een teken van overwinning aanzien, echter als zoodanig niet geldt, bij kundigen wanneer zij opmerken, dat het geen vreemd verfchijnfel is/dat^ fJi*k» 2 r fcJ?ieten.» mec Aflating der hoofdzaak, zich ach. iet beuzeUngen of perfonaliteiten verfchuilen. — Graf.  CRAF-BESCH0UW1NG. 3S1 Graf'- befchouwing. Te Amlleldam, bi] F. J. van Tetroo.de. 248 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - : - : Bij de.werken, die ons van tijd tot tijd ter beöordeeling toegezonden worden, hebben w;j ons menigmaal verwonderd over de keuze der onderwerpen, die wij daar in aantroffen. Vaak verheugden wij ons over het vruchtbaar vernuft, dat aan de droogfte Hof geest en leven wist te geven , rijkdom van denkbeelden ten toon fpreidde,en door zijne bevallige voordragt ons met het onderwerp verzoende. Doch menigmaal gebeurde het ook, dat de geest van den Schrijver volkomen aan zijn onderwerp beaudwoordde, deze eene armoede van denkbeelden verraadde, en zoodanige oppervlakkige kundigheden blijken liet , dat de verveeling ons op elke bladzijde vergezelde, en wij over den tijd. ons beklagen moesten, dien wij aan de lezing van het opft:l belleed hadden; Met het hoogfte recht menen wij, deze klagt te mogen uitboezemen in het geval waar in wij ons thands bevinden, daar deze Grafbefchouwing een zouteloos opftel is, en niets in zich bevat, dat onze aanprijzing zou kunnen verdienen. Hetzelve beftaat uit 14 Stukken als: 1) Befchouwing bij hst Praalgraf van eenen Forst, a) Bij het Graf van war ia feroinanda van Spanje Koningin van Sariiniën. 3) Bij het Graf van eenen Bisf.hop. 4) Bij hst Graf van eenen Hoveling. 5) Bij het Graf van eenen vriend. 6} Bij hst Graf van ju Dlth , tFeduwe van Bethuïia. 7) Bij het Graf des tijds. 8) Bij het Graf van eenen Kerklijken. 9) Bij het Graf van eenen Letterkundigen. lo) Bij het Praalgraf van kakel van bourbon, u) Bij de Krib van onzen Heere jesus christus. 12) Bij de Graven der Martelaren. 13) In een Bosch. 14) Bij mijn Graf. fri alle deze onderwerpen is zoo veel onzin, verwardheid, onkunde en gebrek aan goeden fmaak, dat wij den Schrijver raden , veele goede boeken te lezen' en niets te fchrijven. Het volgend uittrekzel moge deze beöordeeling voor den onpartijdigen Lezer bewijzen. Bij het Graf van eenen Letterkundigen. „ Wat verbeelden deze opengeftagene boeken?... Wat beduiden deze tekenen van geleerdheid, welken (welue) op dit nur. mer gegraveerd zijn? — Hij, die de taal der graven kent, begrijpt dat deez» lijkbus de asch van eenen letterkundigen bevat. 1— Wat bleef 'er over van den roem, welke hem gedurende zijn leven verzelde? Wat bleef 'er over van de toejuichingen, de loffpraaken , van den eerbied , en van het vleiend handgeklap, die hem verleidden?.,. De diepfte ftilte volgde hier op, eu zijne welken alleen lpreeken nog ten zijnen voordeele; dit is  3*3 GPvAF-BESCHOUWINC. is nog de eenige ftem, welke zich doet hooren, (Na ent in* zien alles, wat een letterkundige begeren kan) in 't midden van het diepe en algemeene ftilzwijgen, waar toe de dood hem veroordeeld heeft. — iVjaar wordt deeze ftèm jn de pnafmeetbare uitgeltrektheid der eeuwigheid, even als in den tijd toegejuicht?... ó Sterveling, nader, en onderricht u in het fchool van dit graf. — Een letterkundige verciert zich zeiven doorgaands met den achtbaaren naam van befchermer der menschheid. (Wij hebben deze menfchen nooit zoo horen noemen j. Maar de dood treedt dikwerf den roem van deze leeraars nut voeten; hij predikt de waarheid op hunne koude bet-aderen , oi> dezelven fchriift hij geheel andere lesfen voor; aldaar word't de waarheid door geene dwaling geftoord. De dood wil u uwe dwaling ontneemen — hoor dan, het geen hij u zeggen z;l _~ hij heeft het uitfluitend recht om de geleerde vooidbrengze en van deeze buitengewoone minnen te beöordeelen , om naderhnnd de keus te doen van dezulken, wier roem tot in de eeuwigheid voord zal duuren en van de anderen, die na een weinig gerucht gemaakt te hebben , in den duisteren afgrond der vergetelheid begraven worden met de asch van bem, die dezen letterarbeid voordbracht. — ó Duistere afgrond der vergetelheid! indien g;j altijd voor den geest zweefdet van fommige verwaande Schrijvers, zouden zij zich minder moeite geven, om beuzela'cbti>e nutlooze, of nadeelige werken te fchrijven , die flechts dienen om het geduld van hunne lezers te vermoeien." Hadt onze Grafbefchouwer deze laatfte aanmerking op zich zeiven toegepast, hoe gelukkig waren wij dan van zijn gefchrijf bevrijd gebleven! Mengelingen tot r.ut en vermaak, behelzende deels oorfpron*. lijke Stukken, deels vertalingen uit de nieuwfte en belang' rijkfle buitenlandfche Schriften, Eer/Ie en Tweede Stuk. Te Haarlem, bij F. Bohn, te J'amen 248 Bladz. lp. gr. Octavo. De prijs U f ï IS- : Een vervol;;fchrift, dat niets anders behelst dan Mengelingen, kan, ahhands in den tegenwoordigeu tijd onder ons, van voren befchouwd, weinig opgang verwachten. Wij hebben meer dan één vervolgwerk, dat zich langer of korter tijd het ft ftannde gehouden, en dat ons van tijd tot tijd allerlei foort van Mengelingen levert, en dat is, in een land niet grooter dan het onze, rijkelijk genoeg. Deze vervolgwerken hebben daar bij het voordeel, dat ze bet nieuws van uitgekomen boeken ,■ of iet dergelijks mede behelzen, 't welk meestal wel de eerfte en voornaamfte reden is, waarom ze gekocht en gelezen worden: zoo dat men de Mengelingen als een toegift aanmerkt. In zoodanig eene verzameling kan ook nog al eens een Stukjen toe plaatsvervulling geduid worden, dat uien zonder dat niet verkiezen zoude.  MENGELINGEN TOT NUT EN VERMAAK. 333 de. Bloote verzamelingen van Mengetlhikken, die deze voordeelen misten, hebben maar zelden eerigen duurzamen opgang onder ons gemaakt. — Wat 'er van deze Mengelingen lot nut en vermaak worden zal, moet de lijd leeren. 'lot hier toe fchijnen de Uitgevers geen groore aanmoediging gevonden te hebben, daar het, zoo ver wij weten, nog bij deze twee Stukken gebleven is —— Men levert ons hier — oorfpronglijke Stukken en Vertalingen. M^n kan de Uitgevers den lof niet betwisten, dat zij vernuft en bevalligheid in het fchrijven bezitten. Ook hebben wij 'er Stukjes in gevon ien, die gefchikt zijn om den leeslust aan te lokken , en te behagen. Doch die keurigheid van keuze, die een kiesc'h Lezer in dergelijk eene verzameling zou vorderen, trefc men 'er overal niet aan: bij voorbeeld, Het betoverde huis, en bijgeloof en priesterlist zijn, in onze oogen, beneden de waardigheid van zulk eene verzameling. Ook vinden wij de Brieven uit Duitschland en Zwitzerland, hoe zeer wij veele fraaiheden in dezelve erkennen, wat al te langwijlig, door aanmerkingen en vertellingen, hier en daar, waarin niemand belang llelt. De Verhandeling Over de bezoldi%ing_ der teer aar-as voeet bij al het overige zeer weinig. Ook fehijnt de Schrijver het eigenlijke Gefchilftuk niet wel gevat te hebben. Doch het is nu te laac om daar van meer te zeggen. Het Magnetismns, B'.ijfpel. Gevolgd nr.ar het Hoosduitsch van wilhelm august iffland, door m. g. engelman. Te Amjieldam , bij H van Resteren, 1798. Behalven het Voorwerk 59 Bladlijden. In Oliavo. De prijs is f: - 8 - : De inhoud van dit Stukjen komt voornaamlijk hier o') uit: De Luitenant van der linden bemint de Dochter van den Schoolmeester sandbak, die insgelijks door den Confistoriaa;Raad rundius gevrijd wordt; hij overlegt derhalven, met zijnen vriend, den Hofraad rosenstein, op welk eene wijze h;j best in zijne minnarij (lagen zal; te meer daar de vader van het meisjen zeer tegen militaire Officieren ingenomen is, en hem zijn huis verboden heeft, daar hij tevens de minnarij van rendius begunftigt, rosenstein raadt hem , wijl de Schoolmeester hem niet eens kent, en daar hij een groot liefhebbar van verborgene wetenfchappen is, dat hij zich bij hem als Magr.etifeur zal opgeven, voords zal hij bezorgen (of heeft reeds buiten weten van den minnaar bezorgd,) dat het meisjen zich ziek veinzen zal; hij zal verders de handelwijze van het magnetifeeren van een' ingewijden leeren; het meisjen zal zich daarop als Somnambule aandellen, en in deze flaapwanJeling met hem de vlucht neinen. De Lieutenanis knecht grand man, een doove, zxl deze cuur als Profesfor bijwonen en daar door zal sandbak met rendius in onmin geraken, wijl deze laaüta Hit  3Ï4 W. A. IFFLAND , HET MAGNETISMUS BLIJSPEL. uit hoofde van zijne ftrenge rechtzinnigheid , een vijand van alle wijsgeerige nieuwigheden is. — in deze affpraak ligt de verdere uitwerking der intngue geheel opgefloten. Men doet gelijk men overlegd hadde. De Schoolmeester Iaat zich overhalen en het magnetismus wordt aan de zich ziek veinzende dochier verricht. Zij houdt zich als in flaapwandeüng vervallen, en ontfnapt mót grand man. Sandbak dit bemerkende, vliegt haar na, maar rendius haar insgelijks willende volgen,wordt door den Lieutenant met geweld tegengehouden, en gedwongen een,papier van afftand van z jne minnares te tekenen, op grond dat hij bastaardkinderen heeft, 't welke aan den Schoolmeester onbekend was. Inmiddels hadt sandbak zijne dochter achterhaald, zoo als zij gereed ftondt, om in het njdiuig, dat, ten einde hare vlucht te begunftigen, voordeur ftondt, te flappen; hij voert haar weèr 'n z'in huis; en ftelt aan den Lieutenant voor om, nu geleerd hebbende, hoedanig het magnetismus toegaat, de proeve van zijne verkregen kunde ann hem uitteöefenen; en wil dat rendius inmiddels zijne dochter tot zijnent in veiligheid brengt, doch ^f.Zc L°°r clen Lieutenant met het pistool gedreigd wordende, blijft bij zijn afftand. — En de Schoolmeester deszelfs bedrog ontdekt hebbende, en vernemende, dat de Lieutenant zijne dochter een rijk huwelijksgoed aanbrengen zal , waar voor de HofRaad rosenstein zich als borg verbonden heeft, laat zich eindelijk ook overhalen, en allen verlaten het Toneel, teneinde op ftaande voet de trouw te gaan volvoeren. Wij achten het overtollig, den famenhang van dit weeffel naauwkeuriger aantewijzen; het duldt niet, dat men het op den keper befchouwe; alles is verre van het natuurlijke verwijderd; edqch dergelijke Stukjens kunnen welligt, bij derzelver comifche uitvoering, veel winnen. De doove knecht en de pedante Schoolmeester, die zijn reden niet weinig met latijn lardeert, kunnen , door bekwame Toneelfpehrs uitgevoerd, de vertoning van dit Blijfpelletjen, dat flechts in één Bedrijf beftaat, vermaaklijk en bevallig maken, maar wat deszelfs vinding aangaat, komt het ons voor, dat het geen der beste voordbrengzels van iffland genoemd kan worden, en dat het pourtraitjen vsn den Autin ur voor dit Spel geplaatst in zijn foort meer opmerking verdient, dan het Stuk zelve. De vertaling is , behalven eenige on¬ naauwkeurigheden in de fpelling , redelijk ; echter men leze overal Somnambule, waar het verminkte vvoordjen Somnambul voorkomt.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Verklaring van den Brief aan de Hebreen, door g. bonnet, Doctor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht, Vijfde Deel. Te Utrecht, hij W. van IJzerworst. 366 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 8 - : Dit Vijfde Deel der verklaring van den Brief aan de Hebreen door Profesfor bonnet, bevat in zich Hoofdjl. VI: ti, 12, en het geheele VII Hoofddeel. Dewijl de inrichting van hetzelve volmaakt gelijk is , aan de vorige Deelen, zullen wij van dit Deel niets behoeven te zesgen , dan alleen dit, dat de Profesfor, het geen de Schrijver dezes Briefs van melchizedek en deszelfs Pr'iesterfchap, als een voorbeeld van jesus, den eeuwigen Hoogenpriester,heeft,ten betooge van deszelfs voortreflijkheid boven het Adronisch Priesterdom , met zeer veel naauwkeurigheid, uitvoerig, heeft behandeld* Wij zullen de flotfom van zijne gedachten, over dit onderwerp hier overnemen , het welk aan onze Lezers , gelijk wij vertrouwen, niet ongevallig zal wezen. ,, De verfcheidenheid van gedachten, over dit onderwerp , geeft gelegenheid tot de drie volgende vragen. 1. ) Was melchizedek de Zoon van God zelve 'f 2. ) Zo neen, hoedanig een mensch is hij dan geweest i 3. ) En eindelijk, wie mag hij geweest zijn?" Ten opzichte van de eerfte vraag, draagt de Hoogleeriiar de redenen voor van die Uitleggers, welke melchizedek voor den Zoon van God zeiven houden, waar tegen hij zijne bedenkingen inbrengt, en Bladz. 89 het befluit dus opmaakt. , Vermids 'er, in het Gefchiedverhaal bij mose«, geen het minfte bewijs is, dat 'er, in de tegenwoordigheid van een aantal menfchen, een Godlijk perfoon, in het dal Schave, aan den Aartsvader (abraham) verfchenen zij, daar men nogthans , zo dit waarlijk gebeurd ware , eenig blijk hier van hadt moeten gemeld vinden, zoo wel , als bij het verhaal van andere verschijningen — verder, vermids paulus nergens, duidelijk, te kennen geeft, dat melchizedek christus zelve geweest zij, daar echter zijn oogmerk dit zou gevorderd hebben — en alle gezegden, die uit dit hoofddeel voor dit gevoelen worden bijgebragt^ wel verre van beflisfchende te wezen, integendeel raad- NlEUWEVAD.BIBL.m.DSJïL.NO.?. V>\> 2e>  3*6 «. BONNET zeiachtig zijn, en verfchillende uitleggingen toelaten — en eindelijk, vermids de Apostel eenige bijzonderheden meldt die melchizedek, en den Zoon van God onderfcheiden; zoo kan die Koning van Salem die Pn>7 ter des Allerhoogften Gods, dienen Aartsvader te 4moet ging als hij wederkeerde van het flaan der Koningen, en hem zegende, geenszins de Zoon van God zelve geweest zijn." u „ Melchizedek is dan een mensch geweest " dus vervolgt de Hoogleeraar , na alle de bedenkingen tegen dit gevoelen te hebben opgelost, „ maar hoeda lgu2*?ensch- l-0p deze tweede ™« «dwïïrit de Hoogleeraar „ hij was een mensch uit de menfchen." En op de derde: „ Wie mag hij dan geweest zijn? " is zijn andwoord, na de verfchillende ledachten, van hun, die hem voor e n och, of c h a m , of s e m , houden, of ten minften denken, dat hij uit het geilacht van sem, of van jafeth, geweest zij, opgenoemd en wederlegd te hebben: „ Niets blijft overig , dan te Hellen, dat melchizedek een mensch uit de menfchen geweest zij, cn wel een Kanadniter, die onder dat volk t welk, van tijd tot tijd, al meer verbasterde, heeft uitgeblonken , als een voorbeeld van Godzaligheid cn een voorftander van den waaren Godsdienst " Zegt paulus hebr. VII: 3. dat melchizedek geweest is, zonder vader, zonder moeder, zonder geflachtrekemng noch beginzel der dagen, noch einde des levens hebbende; maar den Zoone Gods gelijk geworden zijnde, blijft een Priester in eeuwigheid. Uit welke omfchnjving die Uitleggers , welke melchizfdek voor den Zoone Gods zeiven houden, gelijk men weet, hunne fterkfte redenen ontlenen , de Hoogleeriiar legt zich dan bijzonder toe, om den rechten zin van dele omfchnjving te treffen , en verftaat paulus, in die bijzondere bepaling, dat hij van melchizedek lpreekt , voor zoo ver deze een Priester was des Allerhoogften Gods. Zijne verklaring is in deze woorden Bladz. 136 faamgetrokken. „ Om zeker te gaan, in de bepaling van den zin dezer ipreekwiizen , moeten wij in aanmerking nemen vooreerst, dat ze alle tot hetzelfde oogmerk gebezigd worden, en dus ook tot elkander betrekking hebben. — Ten tweeden, dat ze, volgends dat oogmerk, volgends die betrekking, zekere waarheden, omtrent den Heere  VERKLARING VAN DEN BRIEF AAN DE HEBREeN. -^Sf jesus christus, te kennen geven. En wel zulke waarheden, die hier te pas komen, en van deri Apostel, in het vervolg, onder het oog gehouden Worden. — Vermids nu paulus, in het vervolg, alleeii van christus fpreekt, zoo ver hij Priester is , en vermids hij voornaamlijk wil doen opmerken, dat hij^ als zoodanig, noch voorganger, noch opvolger, heeft * zoo moet ook, het geen van christus voorbeeld hier gemeld wordt, alleen tot hem , als Priester ^ behooren, en wel zoo, dat wij daar uit leeren, dat öok melchizedek noch voorganger, noch opvolger, gehad hebbe. Hier toe dient nu deze geheele befchrij-1 ving : hij hadt geen voorganger , want vooreerst, hij was niet van Priesterlijke afkomst , hij was zonder vader , zonder moeder ; zijn vader was, vóór hem, geen openbaar Priester, zijne moeder was geene dochter vati zulk eenen Priester geweest. Hij was ook zonder Priesterlijke geflachtrekening. Ja maar ook , hij hadt geen begin der dagen, in zijne Priesterlijke bediening, en dus geenen voorganger: want begin der dagen, (gelijk wij voorheen hebben opgemerkt,) geeft, ten aanzien van eenen Priester, te kennen, dat hij eenen aanvang maakte van zijn Priesterwerk, in zulk een Priesterfchap, het welk reeds vóór den aanvang zijner bediening ftand greep. Zegt men : ,, dan hadt aïron ook geen beginzel der dagen," dat is zoo ; maar die hadt, als Priester, een einde des levens, hij hadt eenen opvolger. Doch, ook dit wordt van melchizedek ontkend : zonder einde des levens, zegt de Apostel, niet, in eenen volftrekten zin, als mensch, maar in hoedanigheid, als Priester, geen opvolger hebbende, gelijk wij, insgelijks, te voren hebben aangewezen. Zegt men, ,, dan heeft ,, de laatfte wettige Priester uit het huis van aSron „ geen einde des levens gehad;" ook dat is waarheid, in dien zin, zoo als wij die fpreekwijze verklaren; maar deze heeft, echter, een begin der dagen gehad, paulus ontkent hot beide van melchizedek, en zal het ook beide van chrisTUs ontkennen." Wat de volgende woorden betreft: Den Zoone Gods gelijk gever den zijnde, blijft hij een Priester in eeuwigheid , en de vraag, hoe en waardoor is melchizedek aan den Zoon van God gelijk gemaakt ? zegt de Hoogleeraar: Ik andwoorde : christus is Priester, zonder voorganger, zonder opvolger: hij is., in zijn B b z Piks*  388 O. B0KH1T Priesterfchap de eenige, die alles verricht en volkomen uitvoert, wat, naar den eisch van zijn Priesterfchap , nodig is. Maar nu, God heeft aan melchizedek ook een Priesterfchap gegeven , dat geheel door hem alleen bediend is. Zoo werdt hij, als een flaauw voorbeeld, gelijk gemaakt aan hem, die eens in de volheid des tijds, door, en uit kracht van ééne offerande, in eeuwigheid volmaken zou de genen , die geheiligd waren. " — ,, Maar, wat verbindt nu de Apostel met dit gelijk ivorden van melchizedek aan den Zoon van God"? dit, dat hij Priester blijft tot in eeuwigheid. " Ter verklaring van dit gezegde, fchrijft de Hoogleeraar, Bladz. 145. „ De Apostel kreeg aanleiding, om dus te fchrijven , uit de Godfpraak psalm CX. daar God tot den messiüs zegt: Gij zijt Priester in eeuwigheid , naar de ordening van melchizedek. Dan, hier uit volgt, dat men aan melchizedeks Priesterfchap geen ander foort van eeuwigheid kan toekennen , dan aan het Priesterfchap van christus. Maar, hoedanig is de eeuwigheid van christus Priesterfchap? Eene volftrekte, of eene betreklijke eeuwigheid? Zeker, geene volftrekte eeuwigheid, zoodat hij ook, na de volmaking van de Kerk , in het toekomend leven , nog als Middelaar , Priester zou blijven zonder eindeWij hebben voorheen het tegendeel bewezen, en uit de leer van de Apostelen getoond, dat messiüs Middelaarsbediening , zoo ver hij Koning niet alleen , maar ook, zoo ver hij Priester is, dan zal ophouden, wanneer alle magt der vijanden, en alle gevolgen der zonde , ten aanzien van de Kerk, een einde 'zullen genomen hebben, 't Is, dan, eene betreklijke eeuwigheid, welke aan christus Priesterlijke bediening wordt toegekend, eene eeuwigheid, die niets anders zegt, dan de volkomen duuring van eene zaak , overëenkomftig derzelver natuur en oogmerk. Dat het woord, eeuwigheid , in dien zin, op zeer veele plaatzen gebezigd, en dat zelfs het Adronisch Priesterdom , in dien zelfden zin, uitdruklijk, num. XXV: 13. een eeuwig Priesterdom wordt genoemd, hebben wij voorheen aangetoond. Het is, dan, ook eene betreklijke eeuwigheid, welke aan melchizedeks Priesterlijke bediening wordt toegefchreven. En waar in befiondt dezelve? Daar in, dat hij alleen Priester was, zoo lang het Priesterfchap» dat  verklaring van DEN brief aan DE HFBRESn. £$9 dat hij bekleedde, ftand greep. Die volkomene duuring van deszelfs Priesterfchap was deszelfs eeuwigheid; naar 't veelvuldig gebruik van dat woord, in den Bijbel. Daar hij nu alleen dat Priesterfchap bekleedde , kon hij gezegd worden, Priester tot in eeuwigheid te zijn, of gedauriglijk, gelijk men het Griekfche woord, hier voorkomende, vertalen kan (*). En hier in was het onderfcheid, tusfchen melchizedek., en de Priesters van het oude Heiligdom gejegen. Hun Priesterfchap was wel eeuwig, te weten, in eenen betreklijken zin, maar zij volgden in dat Priesterfchap, de een den anderen, op: dus kon niemand van hun gezegd worden, tot in eeuwigheid, of geduuriglijk, Priester te zijn." Op dezelfde wijze verklaart de Hoogleeriiar de woorden des Apostels, vs. 8, van welken [melchizedek] getuigd wordt, dat hij keft. Bladz. 180. ,, Het leven van melchizedek is een Priesterleven. Hij is, als Priester, niet geftorven; dat is, hij heeft, door zijnen dood, geene plaats gemaakt voor eenen opvolger in zijn Priesterfchap. Neen, de volkomen duuring, of, naar den ftijl der Heilige Schrift, de eeuwigheid van zijn Priesterfchap, was de duuring , de eeuwigheid van zijne Priesterlijke bediening. Hij was de eeuwige Priester, in zijn Priesterfchap ; hij hadt noch voorganger noch opvolger; en dit is één der hoofdtrekken van dit voorbeeld, waar van de Kerk, tot haren onüitfpreeklijken troost , de waarheid eerbiedigt in den tegenbeeldigen melchizedek, van wien zij dit vertrouwt, dat hij volkomenlijk kan en zal zalig maken , nadien hij altijd leeft, om voor haar te bidden. Doch waar, en hoe wordt nu van melchizedek^»/^, dat hij leeft? Wij hebben, hier omtrent, een zaaldijk getuigenis, beftaande in eene opgave van bijzonderheden, waar uit men, bij wettige gevolgtrekking, een zeker getuigenis omtrent iemand kan opmaken: bij voorbeeld, onze Apostel zegt, hoofdst. XI, van enoch, dat hij, voor zijne wegneming, getuigenis heeft gehad, dat hij Gode behaagde; en van de geloofshelden , (van welken hij vervolgends fpreekt,) dat zij alleen, door het geloof, getuigenis gehad hebben. Hier kan paulus het oog niet hebben op (*) tli Tt SiSJVfKff. . Bb 3  300 G, bonnet, verkl'. v. d. brief aan de hebreen, PP een woordelijk getuigenis. Want , dat vinden wij nergens, jn de Schriften van het Oude Testament - maar hij ziet op een zaaklijk getuigenis, in zoo ver wii zul, ke dmgen, van die heilige menfchen, vinden aangetekend waar uit wij het getuigenis, dat zij, door geloof, Code behaagd hebben, gereedlijk kunnen opmaken, zoo heelt ook melchizedek een zaaklijk getuigenis, dat hij, als Priester, leeft, dat hij, als zoodanig, niet gekorven is. Doch, waar vinder» wij dat? Veele Uitleggers zoeken het, alleen, in 't Verzwijgen van zijnen dood bij moses; maar, dan zou het ilechts een ontkennend getuigenis zijn. WTat dan ? wij moeten onder het oog houden; dat paulus aan Hebreen fchreef, die , naar de wet , geene Priesters kenden , dan die elkander opvolgden , wegens den tusfchenkomenden dood. Maar melchizedek komt voor, wel ook, ?Is een openbaar Priester , maar als de eenige in zijn ^esterfchap : derhalven, is hij geftorven; hij js echter niet geftorven, in hoedanigheid als Priester, om plaats te maken voor eenen anderen. Dus heeft hij het getuigenis, dat hij, als Priester, leeft, en niet anders kan aangemerkt worden. Dit wordt nader bevestigd, door het woordelijk getuigenis in den CX psalm; daar tot MEssias gezegd wordt, gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van melchizedek. Men vergelijke het 17 vers, daar de Apostel dit zelfde, a.ls een getuigenis, opgeeft. Over deze woorden moeten Wy, in het vervolg, nader handelen. Nu merk ik alleen dit aan, dat, tot in eeuwigheid Priester te zijn, zoo wel tot melchizedek, als tot deiiMEssias, ffloet gebragt worden , als of 'er ftondt , „gij zijt „ Priester in der eeuwigheid, even zoo, gelijk mel. „ chizedek, tot in eeuwigheid, dat is, geduu„ rende den gantfchen tijd van zijn Priesterfchap, Pries„ ter geweest is." Dat nu christus Priester is tot *H eeuwigheid , zoo lang zijn Priesterfchap verëischt wordt , tot heil van de Kerk , en derhalven , dat hij geenen opvolger "heeft, of hebben kan, zal, naar aanleiding van des Apostels onderwijs, in het vervolg, nog riader blijken. Maar nu , zoodanige Priester was ook melchizedek. Hij alleen was Priester in zijne orde. Ën, is hij niet als Priester geftorven , om plaats voor eenen anderen Priester te maken; was hij, in zijne orde, deze Godfpraak, een eeuwig, en altoos blijvend, Pries-  S. stennett, leerredenen over den godsdienst. 391 Priester, zoo lang zijn Priesterfchap duurde; dan wordt, hier door, van hem getuigd, dat hij leeft." Dit zij genoeg tot eene proeve van de bewerking van dit Deel van des Hoogleeraars arbeid. Leerredenen over den Godsdienst, zoo als die hij ieder waar betracht er bejlaat. Door samuel stennett, D.D. Uit het Engelsch vertaald, door j. e. mebius. ' Eerfte Deel. Te Utrecht, hij W. van IJzerworst, 1798. Behalven het Voorb.richt , 424 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 12 - : 111 het geheel maken de Leerredenen van den Eerw. S. eenen bondel van zeventien uit , waar van de eerfte acht in dit Deel voorkomen, en de overige negen in een Tweede Deel zullen volgen. De inhoud der hier voorkomende is: (1) De Natuur van den Godsdienst 1 Kor. IV: 20. (2) Het waarachtig beftaan van den Godsdienst 2 Tim. III: 5. (3) Het eenzelvige van den Godsdienst 1 Kor. XII: 13. (4) Het belangrijke van den Godsdienst Luk. X: 42. (5) De zwarigheden in den Godsdienst Matth. XVI: 24. (6) De zwarigheden in den Godsdienst uit den weg geruimd Matth. XI: 30. (7) Het aangename van den Godsdienst Spreuk. III: 17. (8) De vruchten van den Godsdienst Rom. VI: 22. Over het geheel kunnen wij het oordeel van den Vertaler, ten aanzien dezer Leerredenen, zeer wel onderfchrijven, als hij zegt: ,, Het voorname intusfchen van ,, dit beknopt, doch zaakrijk Werkjen, 't welk hetzelve ,, aan elk rechtfchapen Christelijk gemoed aanbeveelen, „ en deszelfs goedkeuring bij uitftek moet doen wegdra,, gen, beftaat hier in, dat hetzelve ons het waare we„ zen, het belangrijke en het aangename van een wel in,, gericht Godsdienftig beftaan en leven in een helder ,, licht ftelt; fijne tegenbedenkingen tegen dit alles, die ,, of uit ons eigen gemoed gereed opborrelen, of, van ,, anderen overgenomen , in hetzelve ligt huisvesting ,, vinden, aangekweekt en verfterkt worden, zoo geluk,, kig uit den weg ruimt, dat ieder opmerkzaam en niet ,, volftrekt partijdig Lezer het nietige en onbeftaanbare ,, ras van zelve met overreding des gemoeds gevoelen „ moet, ons de afwegen en doolhoven, 200 van ongodisterij en bijgeloof aan de ééne, als van dweeperij/bijB b 4 „ ge,-  592 S, STENNETT „ geloof en huichelarij aan de andere zijde , beide „ even fchadelijk en zielverdervend, op eene duidelijke „ wijze ontdekken en vermijden leert, en den braven „ en oprechten, doch als nog zwakken Christen allerlei „ gewigtige aanmerkingen, waarfchuwingen en aanmoem digende redenen uit de fchatkamer van den Godsdienst zeiven, en zijne meestwezenlijke karakterizen rende leeringen, overal en Overvloedig toedient, alle „ over het algemeen zeer gefchikt, om het geloof van ,, dezen te bekrachtigen, zijne hoop te verlevendigen ,, zijne heilige voornemens tot een echt Godzalig be„ ftaan en gedrag te verfterken, en zijnen moed, onder ,, alle verzoekingen en verdrukkingen, op te wekken, y, aan te vuuren en te beflendigen. — Wanneer wij t, hier nu bijvoegen, hoe alles in eenen eenvouwigen, klaren en zuiveren volksftijl is voorgedragen en met „ duidelijke en overtuigende redenen, zonder fpitsvin» nigheid en omwegen, is aangeklemd, en in het gant„ fche Werk meer het nut van het algemeen, dan de „ lof van een cierlijk en verheven Redenaar is beöogd en „ gezocht, wie kan dan twijfelen, of deze Leerredenen „ zijn bij uitnemendheid waardig, om van allen, die in „ Godsdienftigheid eenig belang ftellen, en, als een al„ lernuttigst Huisboek voor allerlei Christelijke Huisge,, zinnen, gedurig herlezen te worden." — Schoon wij, zeggen wij, dit getuigenis van den Vertaler, over het geheel, wel kunnen onderfchrijven, moeten wij echter aanmerken, dat, buiten twijfel, verftandiger Lezers, in deze Leerredenen, in veele opzichten, een bondiger betoog, een onderfcheidener en oordeelkunger voordragt, en kortere behandeling, zouden verlangd hebben; en waar door zij ook beter aan haar oogmerk zouden beandwoord hebben, en met meer genoegen gelezen zouden worden. — Tot eene proeve bepalen wij ons tot de eerfte, en eene derkortfte, welke in dit Deel voorkomen. De Schrijver bepaalt zich daar in tot de natuur vau den Godsdienst, cn, na deze en geene voorbereidende aanmerkingen, en ontwikkeling van den Tekst, zegt hij: „ laat ons nu van ,, deze algemeene befchouwing van den Godsdienst over,, gaan tot eene meer bijzondere overweging van de Je„ vendige befchrijving, welke in onze woorden van den„ zei ven gegeven wordt, waarin hij wordt afgebeeld jjt (0 &1* bft Koningrijk van Gód; een Koningrijk, het i, welk  LEERREDENEN OVER DEN GODSDIENST. 303 welk God opricht in de harten der menfchen. En „ (2) als betraande niet in woord>>n, maar in kracht; en „ zijnde geene loutere verbeelding of een ijdel geluid, maar eene wezenlijk betraande en gewigtige zaaklijk,, heid." — In het eerfte gedeelte fpreekt hij van den grooten beheerfcher van dit Koningrijk, — de onderdanen van hetzelve , — de inftellingen en wetten , naar welken het beftuurd wordt, — de kracht, orde en fchoonbeid van hetzelve, — de voorrechten en vrijheden, met welken hetzelve begiftigd is, — en in één woord zijne vastigheden en geduurzaamheid. — In het tweede Deel onderzoekt hij eerst , wat de Godsdienst niet is , dit loopt van Bladz. 17 — 31 — dan wat hij is , of waar in hij beftaat, en, na eenige algemeene bedenkingen, vervolgt hij : ,, wanneer wij , offchoon met weinig ,, woorden de werkingen van onzen geest, betrekkelijk ,, de voorname voorwerpen van den Godsdienst , op ,, het fpoor volgen, zullen wij gemaklijk verfcheidene ,, kundigheden verzamelen, van het geene het eigen be,, ftaan van eenen waaren Christen uitmaakt;" — behandelende dit in zes onderfcheidene bijzonderheden , waar op eene korte toepasfing volgt. — Wij zullen de algemeene befchouwing, welke hij van den Godsdienst geeft, overnemen. „Dikwijls," zegt hij, „ is het woord Godsdienst voorwerpelijk gefteld voor „ de voornaamfte waarheden van Godsdienftige kennis, ,, welke wij belijden, of voor die bijzondere manieren „ van eerdienst des Allerhoogften , waar aan wij ver,, kleefd zijn. In dezer voegen fpreken wij dikwerf van ,, den Christelijken , van den Heidenfchen , van den ,, Roomfchen, van den Hervormden Godsdienst. Maar in deze Leerredenen zal ik denzelven onderwerpelijk ,, befchouwen , en dat voornaamlijk in betrekking tot ,, het menschlijk hart, het welke deszei ven eigenlijke „ zitplaats is, en van waar zijne natuurlijke en eigen,, aardige uitwerkingen op ons leven voortkomen. En „ op deze wijze befchouwd, bevat hij alle zoodanige ,, oefeningen van de ziel, door welke wij het eerst tot ,, eene gemeenzaamheid met God geleid, en vervolgens ,, trapswijze voorbereid worden tor het zielverheugend ,, genot der hemelfche gelukzaligheid. , Met korte woor,, den, hij is gelegen in de eerbiedige gevoelens, welke „ het fchepfel aan zijnen Maakcr verfchuldigd is, eu die hunnen oorfprong moeten hebben in het hart, het Eb 5 „ welk  304 S. STENNETT , LEEURED 'NEN OVER BEN gJDSDIB.n'sr. " Ski8 dlT CdC^e ded' en d-e bron va» alIe menscli„ hjke daaden. Enwanneer wij verder begeeren te on- „ derzoeken waar in deze eerbiedige gevoelens beftaan, „ heus ligt m te zien, dat dezelve moeten bepaald en „ verklaard worden mt de geestlijke en volmaakte na„ tuur van dat Wezen, het welke het groote voorwerp „ van den Godsdienst is; en uit de bijzondere vatbaar„ heden en omftandigheden van hun, welke zijne önder„ werpen zijn , waar in hij huisvest. — God is een „ geest, bezittende alle mogelijke volmaaktheid, en de „ altoos vloeiende bron van al dat goed, dat zijne fchcp„ leien vergenoeging en vreugde verfchaffen kan. Gods„ dienst derhalven moet zijn eene geestelijke zaak, beltaande in de befchouwing van God, in verfchuldigden „ eerbied voor hem , in een oprecht vertrouwen op „ hem, de hoogfte liefde.jegens hem, eene hartgrondige „ onderwerping van onzen geest aan zijnen geheelen wil. " neeje,-^°et zlJ'ne "atuur ziJ" in opzicht van alle ver" !, rel!J, Se}ch*Pcn wezens, op welken trap zij in „ den chakel der gantfche fchepping ook geplaatst; en „ met hoedanige gaven en mate van vatbaarheid zij an„ ders mogen bedeeld zijn. Deze is de Godsdienst van „ Engelen en menfchen. — Dan verders is het ligt te „ bevatten, dat de Godsdienst van den Mensch, na dat „ hij gevallen is, moet verfchillen, en dat in zeer ge„ wigtige ftukken, van dien van zuivere en onfchuldige „ lcheplelen. Hij moet eerst weder genezen zijn, al„ altoos in eenigen trap, van de blindheid , onzinnigheid " Ü" 1 ?nfe' 111 we!ke hiJ door de zonde geftortis, eer „ dat hij deze geestlijke werkzaamheden, waar van zoo „ even gewaagd is, weder kan uitoefenen. Zijn hart „ moet gevormd en gericht zijn tot onderwerping aan " a üi'if C" ho°gstgenadig ontwerp, dat de Hemel be„ ltemd heeft tot verlosfing en behoudenis van zondaars; " a c onderwerping hetzelve betoont door oprechte „ droefheid over de zonde, en een ootmoedig vertrou„ wen op de Godlijke genade. En, nademaal de braa,, ve man bij trappen toeneemt, van zijne eerfte plan„ tuig in christus Kerk, tot eene gelijkenis van de „ volkomenheid van den gezegenden God, zoo moet hij , tot dit einde voortgaan door middel van veele oefe, ningen van zijne ziel, tot alle welke en de bedeelin, gen der Voorzienigheid , en de middelen der gena, de, onder den godlijken invloed, gelukkiglijk en oveiv vloe-  A» VAN solingen, het werkt, der verlossing» 305 „ vloedig medewerken; tot eindelijk de Godsdienst, aldus begonnen op aarde, zijne volkomenheid bereikt in de eeuwige heerlijkheid hier boven." Liet werktuiglijke der Verlosfing, verklaard, betoogd, en herleid tot-een algemeen grondbeginfel. Door a. van solingen, A. L. M. Med. Philof. Doel. Le&or in de Verloskunde aan de Illustre School te Middelburg. TeLeijden, bij A. en J. Honkopp, 1799. 288 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : Dit Werk van den ervaren en kundigen van solingen, het geen geene nadere aanprijzing behoeft, daar door Beituurderen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amfteldam, aan wien de Schrijver, (zie de 4de Bladz. van zijn Voorbericht) vooraf hetzelve ter beöordeeling gezonden hadt , eene zeer gunftige beöordeeling reeds gegeven is, heeft ten doel, het werktuiglijke der Verlosfing te herleiden , tot één algemeen grondbeginfel, te weten, dat ,, bij alle verlos,, fingen behooren, in elk tijdperk der verlosfing , de „ kleinjle afmetingen van het Hoofd der vrucht overeen te komen, of in te vallen met de voordeeligfte afmetin,, gen van het moederlijke Bekken," dit grondbeginfel dient tot richtfnoer in het betoog van het werktuiglijke der Natuurlijke verlosfing, zoo als dezelve door de Natuur op de voordeeligfte of bestmogelijke manier volvoerd wordt, en dit is het onderwerp des Eerften Hoofdftuks; het Tweede behelst een betoog, van het werktuiglijke der Natuurlijke Verlosfing , zoo als dezelve door dé Natuur op verfchillende manieren kan volvoerd worden, terwijl het laatfte Hoofdftuk een betoog van het werktuiglijke der Nietnatuurlijke Verlosfing, zoo als dezelve door de kunst volvoerd wordt, behelst. Het is ons volftrekt onmooglijk, uit den aart van dit Werk, eene breedvoerige beöordeeling van hetzelve te geven, het is intusfchen een uitmuntend bewijs, in hoe verre het beoefenen der Wijsbegeerte, ook in de Geneesen Heelkundige wetenfchappen, van voordeel is, en tot liet te rug brengen dezer wetenfehap, tot waare en eenvouwige grondbeginzels,kan medewerken,in welken opzichte de Burger van solingen voor het Vroedkundige zeer gelukkig geflaagd is. — Zijn Werk zelve, hoe  39» RAPPORTEN DER COMMISSIE uitmuntend ook gefchreven, is voorEerstbeginnenden met van alle moeilijkheid, tot het wel begrijpen der mening van den Schrijver, ontbloot, die echter door eene herhaalde lezing en overweging zal te boven kunnen bekomen worden. ö Rapporten, ftrekkende, ah bijlaagen, tot de verzameling van Stukken , betrekkelijk de aanftelling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amjieldam, Zesde Stuk, Rapport XXIII. Te Amfteldam, bij P. den Hengst en J. A. Crajenfchot, 1798. In gr. Octavo. TJebben wij in ons voorgaande Nommer dezes MaandJ •"■ werks gezegd, dat het Rapport over de Maatregelen tegen de hondsdolheid en den dollen hondsbeet , voor de Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht te Amfteldam gefchikt, een onderwerp bevatte van zulk een algemeen belang, voor de Maatfchappij, dat het te wenfchen ware, dat hetzelve in ieders handen aanwezig was, en niet genoeg ter lezing kan aanbevolen wgrden, het is thands, dat wij meer opzettelijk aan dezen wensch trachten te voldoen. In de daad is de watervrees eene der verfcbrikkelijkfre kwalen voor de menschlijke Maatfchappijë , fchromelijk in de voorüitzichten, jammerlijk in de gevolgen, en doodelijk aan het einde. Wanneer gaat 'er een jaar voorbij, dat niet hier of daar in het Bataafsch Gewest de een of ander het flagtöffer daar van wordt ? terwijl gepaste middelen, in tijds aangewend, het gevreesd gevaar volkomen kunnen wegnemen. ,, De Hondsdolheid" (zeggen de Opftellers van dit Rapport) „ is, of eigenlijdig, of toevallig, dat is te „ zeggen, ontftaan uit zich zelfs, of medegedeeld langs ,, den weg van befmetting." ,, Voor de eigenlijdige dolheid zijn inzonderheid vat„ baar, de Wolven, de Vosfen, de Honden, en de ,, Katten." ,, Honden worden van zelfs dol, in allerlei luchtftre,, ken, in allerlei jaargetijden, onder het gebruik van ,, allerlei voedzelen, bij overvloed van drank, niet min„ der, dan bij deszelfs gemis , gelijk ook , het zij de„ zeiven al, dan niet gefneden zijn van den zoogenaam„ den tong- of dol-wurm." „ Het  yan geneeskundig toevoorzicht. 397 Het zelfde is waar van de Katten, met uitzondering 'échter van gemelden wurm, waar aan ons niet is geS Sn, dammen dezelven immer befchouwd heeft als " ^NteïlÈ honden, niet alle Katten zijn voor deze zoort van Dolheid even vatbaar ; zeer zeldzaam al" h!nds! ontmoet men dezelven bij zachtaartige hon" den b i dezulken, die men niet belet, in het voldoen " ahunne" Teeldrift, en nimmer althans zoo veel ons • bekend is, bij Reuën of Katers, welke men onder" woroen heeft aan de Castratie." " De toevallige hondsdolheid, wordt doorgaans veroorzaakt, door den beet van een dol, van een hoogst " kwaadlartig, of van een ten uiterften beangihgd dier; " S oï^wiilen, door den beet van een mensch zich in het geval bevindende der genoemde ziekte, ot " e n feilen Toorn ontdoken, en tevens door hei " aatSeï van dingen , met het fpeekzel deezer be" fmet, mids die aanraking gefchiede ter plaatze van een " voorbeftaand wondje of onthuidmg. " Voor deze zijn vatbaar en menfchen en dieren : hoe„ wel wederom verfchiilend, naar het geval, waan.,i zy zich bevinden, met opzicht, tot hunne Sexe, oudet" S, lichaamsgelteldheid, levenswijs en het getal en ! de hoegrootheid der aangebragte wonden. " Hier na geven de Rapporteurs de kentekenen op, die de eigenlijke hondsdolheid voorafgaan, zoo bij Honden als Menfchen, en zij ftellen na de eigen ijke beet een tijdverloop, dan eens vroeger dan eens later, doch mvfebien nhntner na dat van tien of twaalf maanden . Voords merken zij aan, dat eene overmatige hitte, zelfs niet in heete Landftreken, Egypte en Aleppo, waar veele honden zijn , en dikwerf gebrek aan water is , geene vermeerdering van hondsdolheid aanbrengt, en zoo ook met m koude landen. - Dat de hondsdolheid meest ontftaat in het voor- en najaar, en dat eene belette voldoening der Teeldrift in Honden, of ook wel eene kwaadaaruge grimmigheid der dieren, de eeifte oorzaak daar van is. Deze bepaling wordt hier met eene menigte van voorbeelden bewezen. Onder anderen wordt het laatfte bevestigd, met twee voorbeelden van Mannen , waar van zich de eene in de vuist en de ander in den vinger beet, waarop de watervrees volgde ; de een uit wanhoop, omdat hij door het fpel alles verloren hadt, cn  39* j« t. van der kemp ueldnwas.Uit ff>ijt' °mdat Wj in Zljne liefde te leur g<=- Vervolgends geven de Schrijvers hunne gedachten op over de Natuur en verfpreiding van het doile Honds' gitt. — Over de beste wijze van genezing, door eene uit- en inwendige behandeling , inzonderheid door die van m e d e r e r , van m u n c h , en door het eebruik vin den Bdtfchen Kookdrank, welke'verfchillendegeneeswj. zen hier worden medegedeeld. Mederer werkt uiwendig door bijtmiddelen, munch door de Belladona zynde deze geneeswijze door bijna vijfhonderd waar nemingen bevestigd. De Biltfche Kookdrankis volgends de Opftellers, die, welke beverwijk ze-tl hem medegedeeld te zijn, door den geleerden Broeder van de vermaarde a. m. schuurman, en ten zijnen tijde in bet Graaffchap van der Mark, n algemeeifge- ]'feinPnsm,Cnli-ï : '•' Nc£m MeestervvoneffAve, uft, " Ve ne.Sa!'e'Betonie, groot Huislook, roode Bijvoet " Hn Snï1 m±*ytl>. k00kt de K™°en in water, de „ Huislook in wijn, kleinst ze elk afzonderlijk door, en „ vermengt hier na, het eene vocht met het andere." De Rapporteurs hebben de moeite genomen , een drank van deze kruiden te kooken, en dienTte vergelijkenbij den Biltfcben drank , en bevonden , dat* dezdve in i vam'en'^V ^ ^ dL"dere« ^en- fcEKnnJ°°i S WOrdtLhet Sood effect van den BiltIchen Kookdrank met acht waarnemingen bewezen. En eindelijk wyzen z j aan de middelen , welke tot voorkoming of vermindering der dolle bondsbeet te Amïte dam, zouden kunnen in het werk PpfWri ' cZZt 'n t ftab]I^ndis, peradplicationem prinapiorum Dunatoscopicorum ad res fenfu & experientia cognoscendas, fcientia: cosmologica fundamentis. Quo omnis eorum Philofophia evertitur, qui mundi matenam aut ipfam fubftantiam Diviham , aut a Deo numence diverfam esfe fentiunt , oftenditurque , in iimverfum omnia unum esfe , quaj Vero plura videntur, ea relativa eslc omnia, abfoluti nihil, Aucrore nJn,A/^%TH^0,D0A° van der ^emp.Dordraci, %v'p, / lw' r78u 52? Bladz. BebaU ven XV Bladz. Voorwerk. In gr. Octavo. De prijs is Dat  parmenides. 399 Dat is: Parmenides, of over het vast feilen van Cosmologifche gronden, door toepasfing van Dunatoscvpijche grondbeginfelen op de dingen, die door de zinnen of de ervaring gekend worden. Waar door de wijsbegeerte van alle zoodanigen , die zich verheelden, dat de ftof, waar uit de wereld gemaakt is, of eene Godlijke Zelfflandigheid zelve , of f echts in getal van God onderfcheiden zij, wederlegd, cn aangetoond wordt, dat alles in het Geheel-al één. en, wat menigvuldig fehijnt te wezen, flechts betrek lijk , niets volflrekts en op zich zelve is, door johannes theodorus van der kemp. Gelijk de Tijtel van dit Boek zoo juist als beknopt het eigenlijk doel en den inhoud aanduidt van het wijsgeerig werk des geleerden Schrijvers, dat, offchoon reeds vóór agttien jaaren uitgegeven , echter thands eerst in onze handen gekomen is , heeft hij het vooral zeer eigenaartig met den naam van den Eleatifchen wijsgeer beftempeld, wiens filofofisch leerftelzel men hier niet de grootfte fchranderheid ontvouwd , verdedigd en aangedrongen ziet. Parmenides toch was het, die, xenophanes denkbeelden omtrent de wereld of het Geheel-al zuiverende, verhelderende en nader bepalende, de zinlijke wereld van de onzinlijke duidlijk ging onderfcheiden , cn beweerde , dat deze onzinlijke wereld zich in het Godlijk verftand bevinde ; dat, daar alle voorftellingen of denkbeelden in het Godlijk verftand zonder de mjnTte opvolging van tijd plaats grijpen , het denkbeeldig Geheel-al daar in ook zonder tijdsöpvolging beita, en men derhalven omtrent geen gedeelte van hetzelve kunne zeggen , het was of het zal zijn , maar het is; dat dit denkbeeldig geheel-al derhalven in alle deszelfs deelen geftadig als één éénig geheel moete befchouwd worden , dat eeuwig en onveranderlijk is , terwijl de zinlijke wereld integendeel niet alleen veranderlijk zij, maar ook geftadig veranderd worde, zoo dat daar in ontftaan en ophouden plaats vinde; en dat men derhalven alleenlijk omtrent de denkbeeldige wereld een daadlijk aanwezig zijn, beweeren kunne, terwijl men van de zinlijke Wereld alleenlijk kunne zeggen, zij zal zijn of zij was, geenszins zij is: — Stellingen, die fcheering en inflag * • - ....... uit-  4CO J. T. VAN DER KEMP Weïïpreke^" ^ WijSSeers ' waar over wij Door Dunatoscopica verftaat de Schrijver zoodaniz voorltel, welks overtuiging uit de befchouwing der grondbeginselen geboren wordt, die geene aanfchouwinz der aanwezig zijnde dingen in zich bevatten ; en door Dunatoscopisch onderwijs een zoodanig, het welk door die grondbeginfelen met malkander te verbinden den wijsgeerigen ftelregelen zekerheid bijzet ; waar uit dan ligt is op te maken, dat hetzelve, geenszins uit hoofde oer verlcheidenheid van voorwerpen , maar enkel uit aanmerking der manier van onderzoek en kennen , van de_ overige zaaklijke wetenfchappen verfchilt, welken wij met dezen naam niet beftempelen: dewijl echter alles , wat beftaat , wanneer wij in onze gedachten deszelfs aanwezig zijn ter zijde ftellen, onzen geest als mogelijk verfchijnt, en het Dunatoscopisch voorftel meermaien regelrecht uitfpraak doet over het daadliik beftaan van voorwerpen buiten ons , heeft hij zich liever van de uitdrukking Dunatoscopisch of kennis der mogelijkheid en krachten, dan van Ideaal, of denkbeeldig, bedient ln eenen brief aan de lezers van zijnen parmenides , die het werk voorafgaat, en als eene Inleiding tot hetzelve dient, merkt de Schrijver dit niet alleen aan, maar ontvouwt hij ook zoo klaar en kort het oogmerk en den inhoud van zijn gefchrijf, dat wij, ten einde de bemin, naars van wijsgeerige nafpooringen, die wij onder onze .Lezers tellen, daar mede bekend te maken , niet beter weten te doen, dan hem zeiven te laten fpreken,kunnende wij onszclven op deze wijze ook meer verzekerd houden , zijne gedachten getrouwlijk en bepaald voor te «ellen, dan wanneer wij zulks met onze eigen woorden verkozen te doen. ,, Ten einde het onderwerp wél te kennen, zegt hij, " il"uTelkS nafP°oring ik de Dunatoscopifche leerwijze " u u beP.roefd ' dient men ^ weten, dat ik gepoogd »» heb, uit de befchouwing van het enkel mogelijke, », of hetgene wij ons voordellen kunnen, Gods beftaan „ en eigenfchappen, mitsgaders den algemeenen aart en „ natuur van het Geheel-al af te leiden, terwijl ik „ niet alleen denzelfden leertrant, de zaken in eene Geometrifche orde rangfchikkende, in een werkjen gevolgd „ ben , in het jaar 1775 te Lcijden uitgegeven, onder „ den tijtel Tentamen Theologie Dunatoscopitz of proeve eener  PARMENIDES. 4öt „ eener Dunatoscopifche Godgeleerdheid, maar ook de .„ toepasfing daar van op zoodanige dingen, die door „ de zinnen en de ervaring gekend worden , in de „ laatfte afdeeling van dat Stukjen heb aangeprezen, opl „dat het beftaan der ftoflijke wereld zoo wel beter mge: ,, zien , als de verfchijnfelen der lighaamlijke dingen ,, juister beoordeeld mogten worden." „ Op deze wijze ontftondt bij mij de toepasfing van „ Dunatoscopifche grondbeginfelen op de Cosmologie, als mede op die natuurkunde, welke boven onze zin„ lijke ervaring gaat. Het eerfte Deel van dit werk, „ dat geheel Cosmologisch is, bied ik, in de tegen„ woordige Verhandeling, tot elks onderzoek en beöor,, deeling, aan ; het laatfte, waar in de oorfprong en „ zamenftelling der natuurlijke verfchijnfelen, uit onge„ lijkilachtige grondbeginfelen, en die niet in onze zin* „ nen vallen, of, gelijk men zegt, uit grondbeginte„ len, die den befchouwlijken aart der lighamen te bo„ ven gaan , ontvouwd worden , .zal naderhand vol„ gen (*). Intusfchen heeft men wél in het oog te „ houden , dat hier geene Cosmologie wordt voorge„ dragen , maar alleenlijk eene proef van de wijze , „ waar op men van de grondftellingen der Dunatosco,, pifche Godgeleerdheid in de Cosmologie moet gebruik ,, maken ; weshalve men zich ook niet verwonderen „ zal, dat ik dingen, die in een leerboek der Cosmo„ logie niet overgeflagen mogen worden , al zijn zij „ ook honderdmaal door anderen herhaald , hier ter „ plaatze met ftilzwijgen voorbij ga : doet men echter „ onderzoek naar hetgene , waar op ik bovenal mijne „ aandacht heb gevestigd , het is in de zorg gelegen, „ dat niet Cosmologifche voordellen wegnemen , wat „ men God toekennen moet, en dat 'er inzonderheid „ voldrekt niets aan de wereld worde toegefchreven , „ van alles, wat de natuurlijke Godgeleerdheid ons ge„ biedt, Gode toe te kennen; zulks fcheen in den eer„ fteu opfiag wel niet moeilijk, maar kwam mij nog,, thands voor , meer behoedzaamheid te verëisfchen, „ dan men zich gewoonlijk verbeeldt: want daar, Gods „ éénheid bewezen zijnde, niets, wat ik Gode toeken-" „ de , tweemaal aangetroffen wordt , gelijk beftaan , „ één* C") Of dit laatfte dus wezenlijk in 't licht gekomen is, weten wij niet; in onze handen is het ten minfte nog niet gevallen. NIEUWE VAD. lilUL. III. DEEL. NO. Q. Cc  4oa j» t. van der kemp „ éénheid, mogelijkheid, vermogen, enz. meende ik, dat „ alles wat de natuurlijke Godgeleerdheid Gode toe„ fchrijft , hem eens toegekend zijnde , geenszins aan „ de toevallige dingen kan toegeëigend worden, Gods ,, éénheid verëisfchende, dat, uit hoofde der ongekwet„ fte enkelvoudigheid van dat noodzaaklijk wezen, alle „ die gemelde eigenfehappen, niet minder dan de zoo„ danigen , welken naar het algemeene gevoelen voor „ onmededeelbaar gehouden worden, oneindigheid, eeu,, wigheid, enz. naamlijk , hem alleen worden tocge„ fchreven: en het is mij, om die reden, voorgekomen , „ dat niet alleen zij, die in God zoo wel , als in het „ eindig wezen , dezelfde volkomenheden erkennen in ,, loort, maar enkel verfchillende in getal en graad, welke „ bij God de hoogfte en onëindig ware, alle volmaakt„ heid van het Opperwezen, offchoon met eene zon„ derlinge gematigdheid, geheel en al met het wezen der „ eindige dingen vermengen , maar dat ook diegenen, ,, welken de eigenfehappen van eindige dingen , en de „ onvergelijklijke volmaaktheid van God met dezelfde „ namen van bejlaan, wezenlijkheid, enz. beftempelen, en nogthands de verfchillende kracht dezer woorden „ niet opmerken, aanleiding geven tot de fchandelijkfte „ dwalingen, ja tot het toppunt van Godgeleerde dwa„ lingen, de Ongodisterij naamlijk." ,, En opdat men mij hier niet van onbedachtzaam„ heid in mijne uitdrukkingen befchuldige , bedenke ,, men flechts, hoe ligt het den Ongodist valt, de on,, mogelijkheid van het Godlijk wezen te betoogen, indien men door God zekere zeer eenvouwige natuur „ verftaat, die, onderfcheiden van het wezen, dat vau „ zich zeiven beftaat, evenwel gelijkflachtig met het„ zelve gehouden wordt; 'er fchiet derhalve geen twij,, fel over, of allen, die verzekeren, dat het gefchapen ,, heel-al in denzelfden zin één zij, waar in God één „ is , op eene fchandelijke wijze Gods eigenfehappen „ met die van een eindig wezen in hetzelfde voorwerp vermengen. " ,, Men zou echter niet gelooven, hoe zeer deze dwa„ ling de gantfche wijsbegeerte ondermijne, en hoe al- gemeen zij heerfche; want niet alleen zij, die twee „ van elkander onafhanglijke grondbeginfelen ftelden, „ en eenen noodzaaklijken God met eene noodzaaklijke 9> ftof verbonden, waren daar mede befmet, maar ook „ die-  PARMENIDES. 4Ój j, diegenen, welken met meer befcheidenheid dachten* „ dat alles van een eenig allereenvoudigst grondbegin,, fel moest afgeleid worden, zijn tot dezelve verval„ len, de oude Italiaanfche wijsgeeren en de Spinozis,, ten , die de Godlijke zelfftandigheid zelve voor de ,, Itof van het geheel-al hielden, als zij, die meenden, „ dat de ftof door het Godlijk vermogen uit niets gefchapen was, terwijl zij echter ftelden, dat deze ftof ,, zelve vande Godlijke zelfltandigheid, in getal, onderfcheiden is , eu met God een tweetal uitmake , en „ dus noodzaaklijker wijze gelooven moesten, dat de „ wereld in denzelfden zin één zij, waar in God één is*: waar uit ligt is op te maken , dat zij, die het ,, leerftelfel van spinoza verwierpen, een nog veel j, Wandrochtlijker gevoelen omhelsden, dan het Spino,, zismus zelf." ,, Ik heb mij derhalve bijzonder bevlijtigd , om té « doen zien, dat alles in het Geheel-al één is, geens>j zins hetzelfde , maar dat 'er een eenig denkbeeld, i> eene eenige genoegzame reden van alles plaats grijpe, 55 en dat, wanneer 'er verfeheiden dingen aangetroffen i, worden, dezelven veelen zijn niet in één, geenszins t> veelen in één : opdat dit voorftel echter niet regel-■> recht zou fchijnen te ftrijden, met hetgene de zinnen >, ons geftadig als opdringen , heb ik allen begrijplijk „ trachten te maken, dat dit geheel-al zelf, het zamenj» ftelfel zekerlijk van alles , welks gefchapen gedeelte >, wij met de zinnen ontwaren , door eene kunstrijke „ ontbinding, als het ware, in God te rug wijkt, en „ niets is, zoo dat, in de gefchapen wereld, alles bejs treklijk is, niets volftrekt of op zich zelf beftaat, en „ een eindig wezen , ook het allerënkelvoudigfte zelfs ,, uit niet beftaande dingen is te zamen gefteld." „ Geenszins echter heb ik beweerd, dat alles in dien zin één zij, als of de eigenfehappen van het Opperu wezen en Van een eindig wezen in één en hetzelfde tt voorwerp te zamen vloeiden, maar dat het één zii „ juist wegens het onëindig Verfchil, dat tusfchen bei„ den plaats grijpt: dit naamlijk toegedaan zijnde,kan, „ zo God één is, het eindig wezen zekerlijk niet één „ zijn, en dat uit iet, wat in de daad één is, en uit „ iet anders, wat niet één is, tot ééne fom gebragt, „ geenszins twee geboren worden, maar Hechts één, Cc a p wesè  j. t. van d e 11 kemp „ weet een kind zelfs, en in dezen zin is het, dat ik ,, belijde, alles zij één." „ Uit overweging hier van moest noodzaaklijk een „ nieuw denkbeeld van de fchepping ontftaan , ter be,, paling van de ongefchapen ftof, die door God moest „ te recht gebragt worden , waar uit wederom volgde, „ dat 'er, in de gantfche gefchapen wereld, geene ftel„ lige volmaaktheid worde aangetroffen, maar alle vol„ maaktheid van een gefchapen wezen Hechts bepaalde „ onvolmaaktheid zij , en befta in eene ontkenning ,, van Godlijke eigenfehappen in hetzelve. Het bleek tevens, dat'er in de onbepaalde verfcheidenheid der ,, gefchapen zeifftandigheden meer gelijkvormigheid weid ,, aangetroffen, zoo dat allen gelijkflachtig en van den ,, zelfden vorm waren, in graden alleen onderfcheiden, ,, waar uit dan eene nieuwe omfchnjving der wereld, e« ,, een nieuw betoog voor haar beftaan ontfproot, maar ,, ook te gelijk aan God eene grootere vrijheid in zij„ ne befluiten werd toegekend , die door geene voor„ werplijke redenen daar toe wordt gedreven, mitsga,, ders een naauwer verband van het geheel - al met God, „ en van de bijzondere zeifftandigheden met de overi,, gen, maar niet minder eene groote af hangJijkheid van „ deszelfs Schepper, welke geenszins de eerfte beweger ,, der lighamen, en zeker niet de bewerker van verwis„ felingen in de zeifftandigheden, noch de bewerkende ,, oorzaak der veranderingen is, die, in het geheel-al, „ door wonderwerken gefchieden. Ook het oude leer,,, ftelfel aangaande de zamenftelling der eindige zelf„ ftandigheid, uit de eerfte grondftof en zelfflandigen „ vorm , heb ik door dezelfde redenen 'er van over„ tuigd zijnde , grootendeels weêr moeten daarftellen, „ en een nieuw ftelfel aangaande de veranderingen, ,, een nieuw verband of onderlinge gemeenfehap der „ eindige zeifftandigheden, met uitfluiting der voorön„ derftellingen van den natuurlijken invloed , der me„ dewerking en der vooraf bepaalde overëenftem- ming , voordragen moeten , daar in deze Verhan„ deling , hetgene in het natuurkundige , ten aan- zien vau het onderling vermogen der lighamen op ' elkander, volgends de wet van newton, die te- gen alle werking eene even vermogende tegenwerking overftelt , algemeen aangenomen wordt, met een " nieuw bewijs wordt bevestigd. Eindelijk heb ik ge- „ oor-  PARMENIDES. 40S ,, oordeeld, dat'er ook nog eenige verandering diende plaats te vinden in de wegen, langs welken men ge,, woonlijk van de kennis van Gods werken tot de kennis van hem zeiven opklom, terwijl ik die allen heb poo,, gen te fchikken naar het oneindig verfchil, waar door ,, God zich van het fchepfel onderfcheidt." „ En indien wij dit alles met een aandachtig gemoed ,, overweegen, zullen wij ligtlijk bevroeden, dat de na„ tuur en gefteldheid van al het gefchapene , door af„ zondering van, of ontkenning der Godlijke eigenfchap„ pen in hetzelve , kan gekend worden , en dat men „ de kennis van het eigenlijk wezen, en het daar tegen ,, over geftelde , of de kennis van God en de wereld, ,, de plaats kan doen vervangen der gewoone natuur,, lijke Godgeleerdheid, Cosmologie en Ontologie: en „ dat wij niet , terwijl wij de Cosmologifche waarhe,, den , afgeleid uit de ervaring en het getuigenis der ,, zinnen, met de Godgeleerde grondftellingen in over,, eenkomst leeren brengen , of, uit kragt van Duna„ toscopifche betoogen, de Cosmologifche leerwijze met ,, nieuwe ftelregels vermeerderen , maar dan alleen , ,, wanneer wij het ééne zoodanig naar het andere rege,, len? dat beiden in ééne eenige wetenfchap van één ,, eenig voorwerp worden zamengetrokken, zullen ont„ waren, de Dunatoscopifche grondbeginfelen der na„ tuurlijke Godgeleerdheid op de Cosmologie recht te „ hebben toegepast." De Schrijver heeft dit Werk in tien bijzondere Hoofdftukken afgedeeld. In het eerfte handelt hij over den naam, de bepaling , het beftaan, de éénheid en de harmonie der wereld, of het geheel-al, als mede over de wijze waar op wij dezelve leeren kennen, haar noemende het zamenltelfel van alle die wezens, welker genoegzame reden in den toereikenden grond van alle derzelver bijzondere deelen of wezens gelegen is, zoo dat, wanneer wij één wezen, bij voorbeeld onze ziel, kennen en de mogelijkheid van deszelfs beftaan inzien, wij een denkbeeld van het geheel verkrijgen. In het tweede toont hij de overeenkomst en het verfchil aan, dat 'er tusfchen de lighaamlijke wereld en derzelver denkbeeld in 's menfchen ziel plaats vindt, daar zich niet de zeifftandigheden zeiven, maar flechts derzelver bepalingen en grenzen aan ons vertonen, waar uit hij eenige beliuiten trekr. Het derde bevat eene cosmologifche befchouwing der eindige Cc 3 zelf.  4°6 J. T. VAM DER KEMP zelfftandigheid, en toont, dat 'er een oneindig verfchil plaats vindt tusfchen deze en God, en dat zij noch he zelfde, noch m getal van elkander onderfcheiden zijn. Het vierde doet ons de onderlinge betrekking der eindige wezens tot elkander zien, ten aanzien van getal, verfchei- Z t'i,Tr-e^krsiPiaats' duurinS * volmaaktheid, enz In het vijfde handelt de Schrijver over de volmaakt! heid yan het heel-al, en vindt men zeer fchrandere aanmerkingen betreklnk het ftelfel van leibnjtz omtrent de beste wereld. In het zesde, zevende en agtfle befchouwt hij debetrekking, waar in het eindige en bepaalde wezen tot God ftaat ten opzichte van deszelfs wez;n,bcitaan en vermogen , of krachten ,en toont hij het oneindig verfthU tusfchen beiden aan. Het negende htm, delt over de betrekking van het heel-al tot het niet, en worden de verfchillende betekenisfen van het woord niet aangewezen met alleen, maar ook beweerd, dat de ftof van al het gefchapene volftrekt niets, en God alleen de genoegzame grond van hetzelve is, terwijl eindelijk in het tiende een drievouwig nuttig gebruik der Cosmologie in de_natuurlijke Godgeleerdheid, met betrekking tot de wijze, waar op men God uit zijne werken leert kennen, wordt voorgefteld en aangedrongen. Ziet daar, hetgene dient, om onzen Lezers een algemeen denkbeeld van het Gefchrift voorhanden te doen verkn,gen, en zulks is, onzes bedunkens, het waare hoofddoel van iedere Recenfie. Verre zouden wij derzelver palen te guiten treden, wilden wij des Schrijvers ftellel, op wijsgeerige gronden, gaan toetfen, terwijl dit een taamlijk Boekdeel,, in plaats van eenige bladzijden, aan onze Beöordeeling vergund, verëisfchen zou. Omtrend deze en gene ftelling zouden wij wel eene bedenking kunnen opperen, bij voorbeeld, wanneer de Schrijver Bladz. c6o zegt, dat God zich geene andere mogelijke , net zij betere of Hechtere of gelijke werelden met < zegende Revolutie? Eene gefchiedenis uit de oude tijden des Adels. (In twee Vertogen.) Voor de Godsdienstminnende Bataven. Geene Geestlijken voegen in het Staatsbeftuur. Het nut van eene verbeterde Opvoeding. Gelukwensch aan de Bataven. Na het inzamelen van den Oogst, ie.iS, mr de NederlandfcheNatiojW.ale'HuishoudelijkeMaat^ jchap  DE VRIENDIN VAN 'j VADERLAND. 4 CO fchappij. Foor mijne Joodfche Broederen. Over de Burgerwapening. Alleen de Deugd bezit weltevredenheid. De pligt van Rechtsgeleerden. Over de Landbewoners. AanJporing tot eensgezindheid. Gedachten in den Herfst. Aan mijne Landgenoten, bij het opbrengen van belastingen. Aan mijne treurende Landgenoten. Over de Penpoenen. Alle menfchen zijn broederen. Foor de Hervormden. Bij den aanvang van het jaar 1799. De waare Patriot fiddert voor oproeren. Eene gefchiedenis. Over de verdeeling in Departementen. Gedachten in den Winter. Zonder wijze wetten beftaat geen burgerlijk geluk. Het geloof aan de Onftervelijkheid is de bron van ons geluk. (In twee Vertogen.) Na de Departementaale verdeeling in ons Faderland. Jets over de Faderlandfche Zeemagt. Belangloze Friendfchap. Eenzaame gedachten. Na het vieren van het Paaschfeest der Christenen. Fli t is de voedlicr van Folksgeluk. Het menschdom voordert in zedelijke volkomenheid. Aan mijne Landgenoten. Befluit. Met de bovengaande aanprijzing, intusfchen, willen wij niet verftaan worden , der kundige en verftandige Spectatrice in alles toe te vallen. Ingenomenheid met eenige zaak kan, bij wijlen, het bezadigd oordeel vooruitlopen. Onder verbetering gefproken, zou dit het geval der Fkirgeresfe M. niet, nu en dan, kunnen geweest zijn? Veel fchoons en voortreffelijks bevat onze Staatsregeling. Doch zij is het gewrocht van menfchen, en is , als zoodanig , aan tegenbedenkingen onderhevig. Daarenboven is 't ons voorgekomen, dat de ftijl, ginds en elders, een weinig minder zwellende, en een meer bedaarde betoogtrant, hier en daar, met den aart der onderwerpen niet kwalijk zouden geftrookt hebben. Wij gaan nu 'teen en ander, ter proeve, overfchrijven. Na de Nederlandfche Nationaale Huishoudelijke Maatfchappij, en derzelver werkzaamheden , met aanprijzenden lof, vermeld te hebben, befluit M. dus nadruklijk haar Vertoog: ,, Maar, bloozend van fchaam,, te , moeten de weldenkende Bataaven nog belijden , 5, dat laffe weelde en vooroordeel de beste Vaderlandje fche bedoelingen op de haatelijklte wijze blijven be,, ftrijden. Hoe veele kunstbehoeften moeten door bui,, tenlanders niet bevredigd worden; terwijl onze eigen ,, werkzame landgenooten te vergeefs , ook tot bevre„ diging der weelde , blijven arbeiden; wat zeg ik? terCe $ » wijl  4*0 P- M O B N S „ wijl de inlandfche kunftenaar niet zeiden zijne ei>en „ voordbrengfels moet loochenen, en zijnen naam ©n„ der dien van eenen Engelfchen of Italiaanfche kun„ itenaar moet verbergen, indien hij vertier verlangt. " „ Welk eene fchandvlek voor onze Natie! Welk eene „ onbegrijpelijke ontaarting van onze oude voorvader„ hjke gehechtheid aan Vaderland en voordbrengfels ' „ Overgedreeven weelde alleen heeft Nederland tot aan „ den afgrond van het volkomenst verderf gebragt • „ overgedreeven weelde heeft de natuurlijke zucht voor „ geboortegrond en medeburgers verdoofd, en ons ver„ re beneden de arme poolbewooners , die, met een „ bevallig enthufiosme, de fchraale voordbrengfels van „ hun ongunftig Vaderland, en de eenvoudige kunften „ van hunne landgenooten befchouwen, in dit opzicht ,, geplaatst." „ Welk een rampzalig bewijs van verdoofde Vader„ landshefde , is niet uwe verachtelijke drift naar uit„ landfche voordbrengfels van kunst en natuur , ver,, basterde Landgenooten! Getuigen niet uwe uitland„ fche fieraaden openlijk tegen u? Verwijten de Engel„ fche kunstprenten, die de wanden van uwe woonin„ gen verfieren, u niet het verval der fcheppende fchil,, derkunst , die ons Vaderland , in voorige eeuwen , „ tot eenen bewonderden lieveling van Europa maak„ te ? Verwijten die kunstprenten , zoo wel als het „ overige Franfche en Engelfche huisraad, u niet de „ knaagende armoede van uwe eigen om brood zuchtende landgenooten, wier naijver, wier moed gij ver„ trapt, en wier werkzaame handen gij door uwe fcha„ delijke dartelheid kluistert?" »» En gij > vrouwlijke landgenooten ! Gij , die met „ verontwaardiging op den vernuftigen inlander, die u „ zijn kunstwerk tot kleeding of huislijk gebruik aan„ biedt, durft nederzien, roemt nimmer op eenige pa„ triotfche gevoelens l Gij kent geen Patriotisme ; gij hebt geen Vaderland , want het oord , waar in gij „ gebooren en opgewiegd zijt, waar het ftof van uwe „ dierbaare Ouderen fluimert, waar gij alle de zalighe„ den des leevens genoot, dat oord is u geene enkele „ opoffering van het beuzelachtig vermaak, om u met ,, uitlandfche fieraaden op te pronken, waardig;" „ Maar gij , edele patriotfche vrienden en vriendin„ nen! gij die, met eene ontvlamde geestdrift, de voord- „ bréng-  DE VRIENDIN VAN "T VADERLAND. 4IX „ brengfels der natuur en der kunst in uw Vaderland „ bemint en hoogfchat; de zaligde zelfvoldoening zal „ voor u, onder de fchaduw der bloeiende takken van Nationaale welvaart, als eene bron , vol Godlijken „ wellust , ontfpringen. Streeft voord in uwe edele fi poogingen; breidt de Huishoudelijke Maatfchappij uit „ door uw deelgenootfchap ; doet de herleevende Va„ derlandfche fabrieken bloeiën, zoo zal ook de koop„ handel nieuwe krachten ontvangen. " ,, Welk een verrukkend denkbeeld! Het fchaap, dat „ op vaderlandfohen grond graast, levert ons de keu„ rigfte wolle ; de moerbeziënboomen , in dorre hei„ gronden geplant , voeden zijdefpinnende wormen ; „ landbouw en veeteelt leveren ons alle fchatten; ledig„ heid en armoede zijn verbannen ; en werkzaamheid „ en vernuft doen ons over nijdige vijanden zegevie„ ren! " Zie hier iet uit het Vertoog, over het opbrengen van belastingen; onze M. fchrijft, onder andere, aldus. De beruchte tegenwerping vermeld hebbeude , dat de Patriotten zich gouden bergen voorfpelden, wanneer eens eene Omwenteling kon daargefleld worden , doch dat het Patriotisme niets dan ledige beurzen , hongerige huisgezinnen en hoopeloze uitzichten heeft gebaard , fchrijft zij: „Hoe is het mogelijk, dat eene Staatsöm,, wenteling, die nog naauwlijks voltooid is, reeds de ,, heilrijkfte vruchten voor eene geheele Maatfchappij ,, zoude kunnen opleveren ; daar toch eene Staatsöm„ wenteling een geheel volk op de verfchrikkelijkfte wij,, zefchakt, alle ftroomen van welvaart dreint, omdat „ alle die droomen vergiftigd waren, en in het kort, „ alleen op-den uiterden oever van den volkomen onder„ gang des volks, kan voorvallen. Ja eene Staatsöm„ wenteling is als eene duiptrekking in de natuur, wanneer zich deze moet herdellen of ontbinden. In,, dien de omwentelingen minder gevaaren, minder op» ,, offeringen kostten, gewis geen beduur, waarin toch ,, altijd gebreken beftaan, was dan veilig, maar nu is „ het ook alleen de affchuwelijkde onderdrukking, en „ de vertreeding van de dierbaarde rechten , die een „ volk kan doen befluiten , om het ellendig overfchot „ van zijn geluk cn rust, door eene omwenteling, in ,, de waagfchaal te dellen. De Staatsomwenteling, die in ons Vaderknd plaats hadt, toen eenmaal zeven land-  4Ia P. M 6 E N S „ landfchappen zich van de erfbezittin* eens Graafiii " ïïïnJTgehndl affcheLird™> en zich tzoo veele" „ kleine Gemecnebesten , dooreen Staatsverbond mc> . „ elkander vereemgd , vormden , gewis di oiwent " K°8-? ^6d e" bbed aan de Nederlandsen Eu „ hoe bereidwillig werdt dit niet opgeöffert? Hoe vet ri Jen hebben hunnen erfgrond toen niet verlaaten, oni „ in de ellend.gfle ballingfehap rond te zwerven to „ het hun eindelijk gelukte, om de vaanen de 'v £ " Sin'J^ ? tr^nen Van duizend bezweeken ellen„ delingen be proeid, wat zeg ik, met hun eigen bloed "S; '1" de vaderlandfche lucht te ontroüen 1 „ Gedenkt aan de op zee zwervende , van alle hulo „ verlaaten , eu door elk verachte Watergeuzen • « „ denkt aan alle de jammeren, die in on? WderlaS „ toen verduurd zijn. De welvaart van ontelbaar? „ huisgezinnen werd verwoest, en onder het bloedS „ puin van verbrande wooningen , of plat| fchoof n „ wallen begraaven. Alle burgers moesten fin Se „ trekken, terwijj zelfs de edelfte geestdrift de 2„ looze vrouwen tot heldinnen vormden , en in het " n iSA m,de, ftamelende wiegelingen, die aan vrij " v'd ade^,nde, bezems gezoogd werden, de rein e „ Vaderlandsliefde ontvonkte. Wat hebben toch onze „ voorouderen met geleeden? Waar kunnen wij eeJen " iV° mP f "e" °P„den Vaderlaudfchen grond , daar „ hun bloed niet gedroomd heeft: of daar het ftof van „ die dapperen, die zich vrij of dood ftreeden niet " fiu,™f ?fe»e« ««es verteerenden oorlog, den 'kna „ gendften hongersnood , en de verfchrikkelijkfte pest „ hebben zij grootmoedig getrotfeerd. Wie denkt niet >» aan Leijden, aan Middelburg, en andere rteden, wier „ burgenjen de jamtnervolfte belegeringen doorftonden; „ en hoe menigwerf werden die getrouwe niet , ten „ loon van hun geduld en moed, door den naar het „ bloed imachtenden overwinnaar, op de rampzalidte „ wijze vermoord, terwijl het gekerm der zuigelingen „ die aa_n den bloedenden boezem der ftervende moe„ ders dood gemarteld werden , het wraakgefchrei der „ vermoorde helden en der vertrapte grijsaarts ver„ doofde. Herdenkt flechts het lot van Maarden, van „ Haarlem, en van foortgelijke fchriktoneelen." ^Staigt T J3ataaven! heeft de geringfte fchaduw „ dechts van dit alles, bij uwe laatfte omwenteling, „ plaats  DE VRIENDIN VAN 'T VADERLAND. 413 „ plaats gehad ? De onderfcheiden landfchappen hebben „ zich verëenigd, en de bondgenootfchappelijke dwin„ gelandij vernietigd. Maar waar, waar heeft het bur„ gerbloed gedroomd ? Waar hebben de afgrijsfehjke „ rampen des oorlogs geheele geflacbten verdelgd , on„ ze velden verwoest, onze wooningen in vlam gezet, ,, den wegknaagenden honger doen woeden, en de ver„ (lindende pest aangedookt? Rn zullen wij ons dan „ beklaagen, wanneer de omwenteling, met derzelver „ gevolgen, een gedeelte van onze inkomften vordert? „ Zullen wij met weêrzin in de dringende behoeften „ des Vaderlands voorzien? Neen, eigenbaatige zielen, gij die niets dan aanzienlijke eerposten, en vermeer„ dering van rijkdommen bedoeldet , toen gij weleer „ naar éene Staatsomwenteling verlangdet; gij kent geen „ patriotisme , want de waare patriot bedoelt niets , „ dan het algemeen heil van zijn Vaderland , waaraan „ hij geheel zijn eigendom, waaraan hij zijnen laatlten druppel bloed, heeft toegewijd." Nu nog iet uit het Vertoog, getiteld : Alleen de Deugd baart weltevredenheid. Den lof der ftille Deugd vermeldt Burgeres M., onder andere, in deze woorden, die allezins blijk vertoonen, dat zij uit het hart zijn voordgekomen. „ Schitterende verdienden mogen de aandacht „ der menigte naar zich trekken , de grondbeginfelen „ toch van de uitmuntende daaden, die in het open„ baar verricht worden , en die tot eenen uitgebreiden ,, kring baare betrekking hebben , de grondbegmlelen „ van zulke daaden zijn maar zelden zoo zuiver , zoo „ edel, als de grondbeginfels, waaruit gezellige belang„ looze deugden in den kleinen huislijken kring voord- vloeien. Offchoon voor het oog der waereld nooit „ geprikkeld door eene zucht naar ijdelen roem, nooit «, beloond door de toejuiching der menigte, is de een- vouwige betrachter der deugd , die aan allen wel' doet, en die het geluk om zich heenen verfpreidt, ver5, heven boven allen lof, en de eerkroon der waare ver„ dienden waardig. Rust, weltevredenheid, en vreugd „ zijn gezaaid voor den oprechten; vrede en vergenoe,, ging bekroonen zijne dagen; zijn lecvenspad is gelijk ,, een fchijnend licht, want alle zijne voetdappen zijn „ door de verhevende bedoelingen glansrijker geken„ merkt. En zulke oprechten, zulke waarlijk beöefenen„ de vrienden der deugd vinden in de geheele fchep-  4*4 F. M O & N S », ping eenen bloeiënden lusthof. Zii ziin w.i^,„j. „ Godheden in het ftof, en geniete? eêi^SSïï?" „ d e boven de w1sïehngen des leevens verheven is „ Niets is in ftaat, om hun eigenlijk ftof tot klaamn H te, geven , want in de beftuurende AlmaJ? eAeS „ zij eenen wijzen weldoenden Vader, wiens naamlon „ ze gelukzaligheid uitgedrukt en ten Toon gefpreM „ wordt m het geluk van alle gevoelige wezens. De „ beoefenaar der deugd befchouwt dan ook alle zime „ lotgevallen als voorbereidfels van zijne hooger be„ ftemming. Smetten en tegenfpoeden zelfs kunnen „ zijne grootheid niet doen wankelen , want deze ziin „ voor hem de zaaden van nieuwe vreugden of hit. „ tere geneesmiddelen, die het wezen van zijn beftaan „ van gebreken zuiveren , en voor edeler genietingen „ vatbaar maaken. Geen ftand, geene leevenswiize" " r^n" nJ r T '\V-an t" TzenIiJ'k §eluk uitgeflool „ ten. De Godvruchtige beoefenaar der deugd, die in „ de armen des overvloeds leeft, fmaakt alll de God„ lijke zaligheden, die aan het weldoen verbonden ziin; „ en de arme , de behoeftige, die getrouw blijft aan „ zijne pligten, fmaakt een geluk, dat door geene wis„ feling,dat door geenen dood zelfs, hem kan ontrukt „ worden. Ja, het is een deugdzaam leeven, het welk „ ons de gouden eeuw der herderlijke tijden van 's wae„ relds jeugd nog doet wedervinden. Het is de bemin„ nebjke onfchuld , die ons in het vooröuderliik para„ dijs, eer trotschheid en heerschzucht de redenlooze „ begeerten nog deeden ontvlammen , terua iilaam " Onthuld ^ deugd op het vreedzaam land? aan den" „ vrijen boezem der natuur, bevredigden elke zachte „ pvoelvolle ziel, die naar waarachtig menschlijk ge„ luk reikhalst i en dank , eeuwig dank zij de liefde „ der Lrodheid, die het menschdom voor eene geheele „ ontaarting bewaart. In alle waereldftreeken zijn nog „ waare gelukkigen ; onder mijne landgenooten ken ik de beminnehjkfte vrienden der deugd , wier eenvou„ wige daaden de uitdrukkingen zijn van hun edel <*e„ voel, en ook deze bezitten een wezenlijk ménfchen„ geluk ; de rust van hun weltevreden hart «-loeit in „ den lach der onfchuld, die op hunne lippen zweefti terwijl hun fprekend oog, vol ernst en vergenoe„ ging, het gevoel der zaligfte zelfvoldoening teekent. „ Voor zulken is het landleeven voorzeker eene bron m van  de vriendin van 'x vaderland. 415 •„ van geduurig opwellende genoegens. De eenvouwig „ opgevoede landman , wiens natuurlijk gezond ver„ ltand door geene verdartelende weelde , door geene „ beuzelachtige verkeering met fpitsvinnige vernuften bedorven is, en wiens hart door het zuiverst gevoel „ klopt, geniet in elk tijddip nieuwe zachte wellusten. ,, Elk jaarfaifoen kroont zijne verwachting ; hij zaait ,, niet met traanen , maar met een vertrouwend oog „ op gods waakende liefde; en hij maait met eene „ dankende verrukking; hij ziet in alles wat hem om„ ringt, de zorgende hand van zijnen Vader. De loop ,, der natuur vordert zijnen eerbied voor haren Schep„ per; alles werkt mede tot het algemeen geluk; hier ,, ^van is hij overtuigd , en fchoon een aanhoudende ,, regen, of eene langduurende droogte, de vruchten van „ zijnen akker bederft; ja fchoon eene woedende o'n,, weêrsbui een gedeelte van zijnen oogst verdelgt, hij ,, mort niet tegen zijnen god, want het algemeen heil »> is hier door gewis bevoorderd; en ook zijn eigen af9, zonderlijk heil wordt aan eene andere zijde ontwijfel„ baar zeker uitgebreid. — Niets, niets-is zoo vleiend, 9, als wanneer onze verbeelding zich in den kring van een 9, gelukkig huisgezin op het land verplaatst. Met welk 9, eene vreugd wordt de bloozende morgenltond van el99 ken dag toegejuicht! De brave buisman dankt, met 9, gade en kroost, het liefderijk Opperwezen voor de 99 genotene rust, hij fpoedt zich naar het veld , en 95 ook daar vergezellen hem de dierbare lievelingen vau 9» zijn hart, om den rijpgeworden Oogst in te zame9, len. Zijne bevallige vrouw arbeidt, nevens gezonde 3, knaapjens en vrolijke meisjens, op den akker, terwijl 33 haar zuigeling, bewaakt door haare moederlijke blik9, ken, op het gras fluimert, of de blaauwe koornbloe3, men aanlacht. Eenvouwige veldgezangen wedergalmen, .3, en de luchtige koeltjens, die de zilvere daauwdrop3, pen van het ruifchend gras affchudden, drogen ook ,, het eerlijk zweet der werkzame landlieden. Elk 3, oogenblik is hun dierbaar , geen gloeiende middag ,, doet hen den akker ontvlieden. Maar wie, wie be- .„ fchrijft ook hunne genoegens, wanneer de wegzin9, kende draaien der avondzon zich in hun zweet fpiege„ len ! Alsdan is de rieten itulp voor hun een heilig„ dom der zuiverde vreugde. Dankbaarheid wordt door „ elk woord uitgedrukt , en welvaart ea godvrucht »» -pee-  4JÖ j. z. h. h a h n " &--er,T d£" eeilvro«wigen avonddisch, die bii het „ fchijnfel der maan dat door de takken van breede „ linden ghnftert, rijklijk met melk en vrucht en voor " De praatzieke ouderdom vermaakt zich dan " r h Ï0111111,"!"1^ dc fPeelende Jeugd , die vol on* fcJuld en''!,fde de avonduuren aan vrijheid en blijd„ fchap toeheil.gr. . Beminnende ouders wel te vreden „ over hunnen arbeid en over hunne goede daaden, over „ de vertroosting, die zij aan bedroefden, en de hulp " fölïï -T n,rdllJde"den fchonken, genieten de reinftè „ zaligheid. Rust legeit zich om de hutten der geluk„ kigen die niet door grendels of floten, maar flechts „ door de trouw des waakzamen honds, bewaak wor „ den terwijl de jongftc gedachte der inlluimereïe " rnJfrV'r ^ 20rge"de, aan de befcheSe, Staatkundige Leerredenen van j. z. h. uaiin Leeraar te Leipzig. Uit het Hoogduitseh vertaali nimtde nodige Aantekeningen voorzien, door Mr. m. f. hof fIADo'll ef l'^fi'M™* *»J de Weduwe is' fi- 10 • gr' 0£taVOm De Pr'Js £taatkundige Leerredenen! zal menigeen denken, die het eerst dezen tijtel ziet of hoort lezen , - en met vooringenomenheid, het Boek wegleggen. — De „ Leeraars moeten ons den wegnaar de.T hemel aan'wH" M$l-T» n° ^.atkunde moet van den Predikfloel „ blijven. Diergelijke hoort men dikwijls, en met even zoo vee grond, als wanneer een ander'beweert, „ dat • „ koophandel en andere neeringen niet op den kanfel ,, oenooren. — De laatstgenoemden wijzen wij tot het fchoone Werk van ric h ard stee l e, de Godsdienst van den koopman — en de opmerkzame onbevooroordeelde zal overtuigd worden, dat de Christelijke zedenkunde wel degelijk haaren invloed heeft, op het gemeene burgerhjke leeven. - En zoo heeft dezelve insgelijks haren invloed op de Staatkunde, ten zij dan dat iemand wilde beweeren, dat de zedelijkheid en ftaatkunde volmaakte: oppofïten zijn. - 't Is zoo, de ondervinding leert dit «.aar al te veel; doch iet anders is, of dit vol- flxekt  STAATKUNDIGE LEERREDENEN. 41? "trekt zoo moet zijn? of het niet anders kan? of het zoo behoort? — De Schrijver verdedigt in de Voorrede zijn ontwerp, om ftaatkundige Redevoeringen te houden en uit te geven , in dezer voege. Indien elk volksleeraar , dien „ ampt en geweten verbindt, zedelijk godsdienftige ,, waarheid openlijk zodanig voor te dragen, dat het „ verftand en het hart het meeste nut daar door verkrij„ gen kan, verpligt is, dat geene altijd tot een hoofd,, onderwerp van zijn openbaar onderwijs te verkiezen, waaromtrent de mcesten zijner tijdgenoten onderrich,, ting , onderwijs , aanmoediging , vermaaning , en ,, waarfchuwing behoeven, indien het zijn pligt is, om zijne toehoorderen bekend te maken, met die betrek^ 5, kingen, waarïn zij leeven, waar mede zij dagelijks en ,, te aller uuren omringd zijn, waarïn zij dagelijks en ter „ aller uure , overëenkomftig hunnen pligt , en tegen „ denzelven, kunnen handelen,en hun middelen aan de ,, band te geven , hoe zij diergelijke betrekkingen be„ fchouwen, en zich daar in gedragen moeten, indien ,, het zijn pligt is, de tijdsömftandighedcn en iedere ,, ftemming der gemoederen in acht te nemen, en tef ,, bevordering van zedelijkheid en Godsdienftigheid aan ,, te wenden; indien het eindelijk zijn pligt is, door „ zijne voorftellingen zodanig op de gemoederen te wer-» ken, dat het in het algemeen in de wereld hoe langer „ hoe beter worde ; — dan gelooft de Schrijver reden te ,, hebben, waarom hij ftaatkundige Leerredenen zoo Wel „ aan de gemeente, waarop hij het eerst werken moet, ,, voordroeg,als ook waarom hij ondernam, om zodani- ,, ge Leerredenen aan het algemeen aan te bieden." Zijn oogmerk met dezelve is, ,, om het ftaatkundige — ,, van de rechte zijde te leeren inzien, volgends ver„ ftandige Christelijke Grondftellingen (:e leeren) beöor„ deelen , en uit zedelijk Godsdienftige oogpunten (te ,, leeren) befchouwen , ten einde die geenen, welke over „ de meenigerlei burgerlijke betrekkingen fomwijlen on,, derrichting mogten nodig hebben, in zoo verredaar ,, mede bekend te maken en daar over tot nadenken ,, te brengen, als het voor de zedelijkheid en het heil ,, der menfchen onontbeerlijk is; om het Staatkundige ,, met het Godsdienftige te verbinden, dit met geene te ,, verëenigen, het een op het ander betrekking te doen „ hebben; en dus de heerfchende ftaatkundige ftemming NIEUWE VAD. BIBL.IIl. DEEL. NO. 9. Dd tot  4*3 j. z. h. h a h h " ^^e'iike Godsdienftige oogmerken aan te wenden." Op dezen voet vindt men hier zes Leerredenen, i. Over dc grootheid, waarin God bij vreeslijke Staatsen Volks-beroenngen verfchijnt. — o. Hoe God als zedelijk Regeerer der wereld , bij vreeslijke Staats-' en Voks-beroeringen verfchijnt. - 3. JESus - als Staatkm o>g\ redemaker befchouwd. 4, 5, en 6. Over den phgt om de burgerlijke Maatfchappij in eere te honden: bijzonderlijk; over den weldadigen invloed, dien de burgerlijke Maatfchappij heeft op het welzijn der menschheid. Aan het hoofd van elke Leerrede- wordt een tekst geplaatst, doch deze is flechts een motto. Over t geheel kunnen wij van deze Leerredenen het getuigenis geven, dat dezelve-, in dien fmaak, vrij wel zijn uitgewerkt De Schrijver is zijn onderwerp meester. Zoo behandelt hij, bij voorbeeld, de tweede Redevoering in dier voege, dat hij die vraag Hoedanig God als zedelijk Regeerer der wereld bij vreeslijke Staaft cn Folks-beroeringen verfchijnt? op eene tweeledige wijze beandwoortit door naamlijk, en den oorfprong, en de gevolgen, dier Volks-beroeringen open te leggen — Ten opzigte van het eerfte merkt hij aan 1 b„ Staa:s-beroeringen onvermijdelijke gevolgen zijn van „ de gefchondene verordeningen van God voor waar„ heid en deugd; - 2. Ook gevolgen van grooter vor„ deringen der inenscbheid; _ 3. Eindelijk ook gevol„ gen van eene vrijer manier van opvoeding, hoe God „ den mensch laat worden , 't geen hij worden moet. „ len opzigte van de gevolgen, merkt hij aan, dat de„ zelve onder Gods leiding ten gevolge hebben beicha„ ving der menschheid, en zedelijke orde der wereld — „ terwijl dezelve deels den geest der menfchen in de „ levendigfte werkzaamheid zetten , en opmerkzaam „ doen worden , op de algemeene belangen van het „ menschdom - deels regtftreeksch verwijderen , het „ geen het rijk van God en jesus hardnekkig tegen„ houdt, en ongeregeldheid in den grond genezen; — „ deels groote lesfen en vermaaningen met nadruk ver„ kondigen. — Deze lesfen zijn de volgende. — 1 Ver,, mijdt alles, wat diergelijke fchriklijke omwendin^cn „ kan verdorzaaken , en doet alles , wat dezelve kan 99 vermijden. — 2. Ziet wat Staatkunde is , wanneer „ zij niet gegrond is op deugd. — 3. Schikt u wffsM lijk naar de voorderingen der menschheid en helpt h ze  staatkundice leerredenen. 410 ze bevorderen. —«— 4. Weest voorzigtig; tracht b*j „ tijds zoo te zijn en zoo te handelen, dat gij bij eene betere orde van zaaken (laan kunt. -- 5, Het ' misbruik der vrijheid is vcrfchriklijk in deszelfs ge11 volgen. — 6. Wreede maatregelen brengen jammer ,' en ellende over den aardbodem. — 7. Al het aard- fche is vcrgauglijk." Het opfchrift der derde Redevoering zal veelen bijzonder voorkomen en nieuwsgierig naar 's mans bedoeling maken — deze is, om te bewijzen, „ dat bijaldien de Christelijke Gods„ dienst alïerwcge op aarde van eik bijzonder mensch „ behoorlijk erkend en opgevolgd wierdt , alle oorlog ,, een einde nemen , en een algemeene vrede op aarde „ heerfchen zoude." — Zeker eene ontwijfelbare waarh ontbrak c us at Jen ft^TTrZtf Het „ graaide ook duidS in ^?rog,rerde"en' doc» 'er », Mogendheden zich VexéeniidtadÈ! de verbo"dori " Ê«e| SChbe^r8etódd aIS -e ^aatktdS flitutioneel predikt mpn rf» i " Con' „ tie, opeen tijd, dat de KoninV ,f;, C nft,tu" " "L»Lt-rüc; nat, daar de vijanden der Vriiheid rf* h*« ko>n/r ;„ n • ' toen meri den dag van de in- " f 'f ,'" ?ariJl genoegzaam al bepaald had cn ,?«. „ wat een miotio- v,,n, ,' UItl\0I"st heeft bewezen, Het  geschiedenis der ver ceniode- &BW&rianden. 42? Het andwoord van dumouriez wordt daarentegen door hem voor zeer verftandig verklaard, „het draagt, dus lezen wij Bladz. 76 , meer kentekenen van ge" 70nd verftand en oordeel, dan het breedvoerig wan" ftaltiS Manifest van den Hertog. Dumounez toonde " hier mede, drtt hij op dien tijd een zoo groot Staats'' man als Generaal was." Den terugtogt der Pruisfchen befehryit hij Bladz. 70 *'dUSDe Hertog ziende, dat de Franfchen voor geen be'omgingen Sf Manifesten vervaard waren1 en ondervindende, dat de druiven van het Branfche Banaan niet eez.ond waren voor Duitfche maagen ging " te rug langs den weg, van waar hij gekomen was. " (Is djt niet wat ongezouten en beneden de waardigheid van den Gefehiedkundigen ftijl?j - verder „ Voor Thionville ftiet Hohenlo zijn hoofd , even als de Prins van Saxen Tesfchen voor Ripfel, alleen ' deze laatfte het genoegen {makende , van eene der fehoonfte Steden van Frankrijk voor een gedeelte tot een puinhoop te hebben gemaakt ; trouwens dit is het karakter der Despoten: roof, moord, bia d, verwoesting zijn hunne wapenen , waarmede zy hun overheerfchend gezag pogen ftaande te houden* 1enz "liet aangevoerde zal genoeg zijn, om ons^ooideel te rechtvaardigen , offchoon wij , zo ons beteldit gedoogde , 'er nog eene menigte andere ftalen van d.en aart zonden kunnen bijvoegen. Betreffende taal en ftijl zouden wij ook wel eenige aanmerkingen kunnen maken, als zijnde er hier en daai „og al eenige misflagen tegen de voornaam le regeks zoo der taal- als fpelkunst begaan. Doch daar dezelve meestal niet van dat gewigt zijn, dat zij de waarde van het oeheel wezenlijk zouden kunnen benadeelen, zu en wij dezelve met ftilzwijgen voorbijgaan, en ons alleenlijk tot de twee volgende bepalen, waar mede wij deze Kecéniie belluitèn zullen. Bladz. 31 en 155, fpfeckt de Schrijver van dwaaze en verkeerde raadgevingen; wier opvolging fchadehjke gevolgen heeft gehad , en noemt dezelve Jclutofelfche raadgevingen , daar het nogthans bekend is , dat de raad* dien achitofel aan absalom gaf, waarlijk wijs en voorzigtig was en deze waarfchijnlijk zijn oogmerk bereikt zoude hebbeh; indien hij dien raad gevolgd hadde.  4tS J' C. EElGLER. rn^r/eggen een ^SwS"? ™2//<^> kan zeggen ik lig o/^,, ™5 ™ ° dat men u"el leg op den grond •endS?'„ geei»szins, ik post neder, mafr ik r „ n daaientegen "«et « Lie mï;n dit te meer aan , omdat wTooï'. WJ meSn een verkeerd gebruik v^n dl ?k blJ andere Schrijvers malen ontmoet hebben. WCe Werkwoorden meer- D- du Mortier ,«Z0on ^.^H* rZ>W*"r ' *'>' oogmerk van den Schrh've? ^In V ..volSends het landers, op eene kor e rinH ir.lkt Za' Zij" om Nede'Wijze, dez^aal te leeren h tS & t£VCnS Sr0!ldiSe onderzoek, zoodanig &deïda^d' "f Ben bedaa?d vereisclitens vau een eelchil r L' f \czdvc aan alle de voldoet, geicnikt laai-onderwijs volkomen ^S^^^ de Hoogdnitfche Taal grootile zwarigheden W g Va" bet geÜachtwoord, de ontmoet, hedf^Tang twoZ^^ andenngen'er in dp !•,„,■„■ ? n' ot' en welke verpniaaktgkondren'J^?gl%™«°* ^ond dat hij, i„ pJaats van 2n4 en «e«lve daar ,n gevonden, bruikt; en in nJaats v?n 2 Wl,en» cr maar vier ge' Hechts met den£rfte>t JZt / k "°emen ' de2elv'e echter fommige Hoo"^^^''' em' benoemt- 0ni C-bien liever bil ber ffi 'n LeLermeesters • welke mishun de ourÜwiïïï]5fblf"' f h°ofde dac oogen, de beste Z ^LTitba ^ndt dus in hunne zij", heeft hii in h£ ? ■J 6 15» met aa»ftootlijk te de oud Mjgel "d zooegd^Vaa de, buiSiDgen ook ook bij dèe^Urst'^oK kt?1"' ^ fft d?nkLbSedr ^k^t^**™^ een » v l/ie Stuk> 28^. ^  van A s m u s. 439 ventte en fchoonfle Zedelesfen. - - Vooral zijn de " Brieven aan andries vol attiesch zout. enz. " Ook zijn wij het volkomen eens, met het voorbericht van deze proeve, volgends hetzelve zijn „de Schriften vaSüDiüS (de waare naam van dezen Autheur) " daar in bijzonder onderfcheiden, dat ze, met zoo veel " vernuft, populariteit, en boert, zoo veel ernst en ' ChrïtendL in zich verëenigen. - - Nooit ipreekt bi met eenig ander, dan dit edel, doel; om men" fchen meer bekend te maken met zich zeiven ; hen te " doen lachen over hunne dwaasheden; ofte doen blozen over de meer openbaare of verborgen gebreken " van hun hart; hen meer bekend te maken met de lundl -palen van, en de wegen en middelen tot hunne „ innerlijke rust en blijdfehap , en alzoo bevoruerhjk te „ zijn aan hun waar geluk." Om onze Lezers bij eene proeve te toonen, op wat toon as mus fchrijft, zullen wij zijnen „ Lnetwis el tusfchen mij en mijnen Oom, betreffende de orthodoxie en Godsdienstverbetering," in 't geheel overnemen. Het zal onze Lezers niet mishagen, dezelve hier geheel te lezen. Hooggeleerde, hoogeerwaarde Heer Oom ! Ik heb zedert eenigen tijd zoo veel van bijbelfche en van vernufts-religie, van orthodoxe en philologiicne Theologanten gehoord, dat'er mij het hoofd van omloopt In ik niet meer weet, wie gelijk of ongelijk heeu. De Religie uit het vernuft te verbeteren, komt mij wel even zoo voor, als of ik de zon naar mijn ouden .huisMok verzetten wilde. Maar van de andere zijde, dunkt mii 'is de philofophie toch ook een goed ding, en veel fehijnt mij waar te wezen, van het geene den Orthodoxen wordt te laste gelegd. Mijn Heer Oom deed mij eene wezenlijke dienst, als hij mij die zaken eens wat uit malkander wilde zetten. Bijzonder is de vraag; ot de philofophie een bezem zij, om er de vuilnis mede uit den tempel te vegen, en of ik mijn hoed dieper, voor eenen Orthodoxen of philofophifchen Domme, moet afnemen 1 met bijzondere achting heb ik de eer te blijven , Mijns Hooggeleerden Hoogëerwaarditren Heer Ooms gehoorz. dienaar en Neef a s m u s. Ee 4 ANT-  440 PROEVE OVER DEN SMAAK EN POOS. SCHttlJFTa. ANTWOORD. „ Lieve Neef! " r;iDe/hl,0r0phic is goed' en de menfchen doen fcwa. »' 'J'v die haar zoo zeer ten nadeele fpreken - maar nnon „ baring ftaat tot philofophie in betrefldnï"^ï.Pwd „ tot weinig, maar als hemel en aarde , 'als boven eu „ onder Ik kan het mijn Neef niet beter begrijpelijk ma„ ken dan met de zeekaart, die hij van den plas ach„ ter den tuin van zijnen zaligen vader, maakte' Gif " f g.aarne °P dien Plas te varen, neef, en 3, hadt u daarom, op uw eigen hand, een kaart ver. ?, vaardigd, waarop alle diepten en ondiepten der fvan ?, den) plas waren aangewezen. Gij fcheepte u dan in, „ richtte uwe vaart naar dezelve, en dat ding ging zoo „ recht goed. Maar indien nu een wervelwind, of dc koningin van Otaheite, of een hoos, mijn Neef met „ zijn boot en met zijn kaart opgenomen en midden op ?, den oceaan weder nedergelaten had, en hij wilde dien „ nu ook naar zijne kaart bevaren; zoo zou dat niet „ gaan. De fout zou niet aan de kaart zijn. Voor „ de plas was zij goed. Maar de plas was niet de „ Oceaan, ziet ge? hier zoudt gij u een andere kaart ?, moeten maken, waarop echter vrij wat in blanko zou „ dienen gelaten te worden , wijl de zandbanken hier " Z£ER diep hggen. En Neef vaar hier ook maar ge„ rustelijk rechtuit; op eenig Zeewonder (*) moogt ge „ ftooten, maar op den grond ftoot ge nooit." » H.le.[ Ult ^mt ge nu zelve beöordeelen, in hoe verre „ de philofophie een bezem zij, om 'er de fpinrach mede „ uit den tempel te vegen. Zij kan op zekere wijze „ zoodanig een bezem zijn. Ja, gij moogt ze ook een „ ganzen wiek noemen, om 'er de ftof van de heilige ,, Itatuen mede af te drijven. Maar wie 'er aan de ftatuen zelt mede beeldhouwen , en befnijën wi! , die vergt meer van de ganzenwiek, dan zij doen kan, en „ dat is hóogstbelachlijk en ergerlijk om aan te zien, „ Paulus, die veel in de wereld beproefd had, die „ ook een Sadduceër en Esprit fort geweest, en daar„ na anders onderwezen was geworden, die, bij al zijn Ent k»PuDe!3keii!iki WOrdJ h!er een Walv^ch of ander Zeegedrocht bedoeld doch dit is door het Nederduitsch woord Zceleer piec yerftaanbaar uitgedrukt. •* *r«rw«*l  VAN A S M U S. 441 Enthufiasmus voor het nieuw fijstema, nochtans, in " ziinen brief aan de Romeinen , de Logica nog zoo " croed betoont teverftaan, en zoo wel weet te gebrui" ken , als immer iemand , deze oude ervarene man " zeo-t en brengt daar op zijn oude dagen in veel arbeid " en&gevaren door, en laat zich daarop vijfmalen veertig ' flagen min een geven," dat de Vrede Gods de ken„ nisfe te boven gaat „ en zoo'n lafbek wil raitonneren. Dat het Christendom al wat hoog is vernedert, en alle eigene hoedanigheid en uitmuntendheid , met " Hechts gelijk de deugd tempert, betoomt, en in het ,", fpoor houdt, maar gelijk de verrotting geheel weg- neemt , ten einde 'er iet nieuws uit te doen voord" komen; daar wil zekerlijk het natuurlijk vernutt met " aan ; maar wat behoeft dat ook , indien het maat " waarheid is? Toen abraham geboden werd, zijn 'V Vaderland en maagfchap en zijns vaders huis te ver" laten, en naar een land te gaan, dat hem eerst nader' hand zou aangewezen worden; wat meent gij, dat ,, zijn natuurlijk gevoel zich daar tegen met zal hebben ! aangekant, en dat zijn vernuft niet veelerlei gegronde „ bedenkingen, en zich zeer wel voordoende twijlelin„ gen, zou hebben kunnen opperen? Maar abraham ,, geloofde God op zijn woord, en toog uit. Ln daar is ,, en was ook niet anders te doen; want uit Haran kon „ hij het beloofde land niet zien, en niebuhrs Reis„ befchrijving was toen nog niet in het licht. Had zich abraham met zijn vernuft in woordenwisfehng 111„ gelaten ; zoo ware hij zekerlijk in zijn Vaderland en „ bij zijn maagfchap gebleven, en hij had daar tamelijk bij' te vrede kunnen wezen. Het beloofde land had " 'er niets bij verloren, maar hij was 'ernooit ingekomen. " Zie Neef, zoo is het, en zoo ftaat het in den Bijbel. " ?' , Daar derhalven de heilige ftatuën door het ver- nuft niet verbeterd kunnen worden; zoo is het Pa" triottiesch gehandeld, in den hoogeren zin van het ' woord, den ouden vorm onverlet te laten, en zich " voor een tittel der wet zelfs te laten doodflaan. En " indien dit nu een orthodoxe Dominé heet; dan kunt " ge voor zoo eenen den hoed niet diep genoeg afne" men. Maar me" noemt ze ook nog wel Orthodox, ,, om andere redenen." „ Nu vaarwel, lieve Neef, en leef in vrede, laat u voor het overige over al dien twist en al dat veldge?' Ee 5 „ fchreeuw  442 ZAK-BIBLIOTHEEK ,, fchreeuw toch geen hair ontvallen. Maak gü naar „ een wijzer gebruik van de religie , dan zy. _ Daar komt mij potiphars wyf voor de aandacht. Gij „ kent toch potiphar wel? Dit fanguiniesch en rheu„ matiek mensch greep den mantel, en joseph ont„ vlood. Over dat point faillant, over den geest der re„ ligie, kan niet getwist worden, wijl naar de leer der „ H. Schrift niemand dien kent, dan die hem ontvangt, „ en de tijd van twijfelen en twisten alsdan voorbij is." ,, Infumma, Neef, de waarheid is eene reusïnne, die „ aan den weg ligt en flaapt; de voorbijgangers zien wel „ hare reuzengedaante, maar haar kunnen zij niet zien, „ en zij leggen te vergeefsch den vinger harer ijdelheid „ aan de neus van hun vernuft. Wanneer zij den lluiè'r „ weggedaan zal hebben, dan zult gij haar aangezicht ,, zien. Tot daar aan toe moet het onze troost wezen, „ dat zij onder den fluiër is. Ga gij eerbiedig en metlid„ dering voorbij, en hairkloof niet, lieve Neef, enz." Zak-Bibliotheek van vernuft en fmaak. Tweede Deel. Met Platen. Te Amjieldam , bijJ. Allart, 1798. 236 Bladz. In \imo. De prijs is f 1 - 10 - : /"Ouders , die oordeelen , dat hunne kinderen niet be^ hoorlijk gevoelig voor. de aandoeningen van de liefde zijn, en meenen, dat het hun pligt is, om die aandoeningen in dezelve , zoo fterk mogelijk is, aan te kweken, zullen zich, denkelijk zeer tot hun oogmerk van dit Boekjen bedienen kunnen. Alles is hier liefde' meestal overdrevene liefde, de zoodanige zelfs, die tot woede en dwaasheid overflaat. Het Eerfte Stuk in dit Deeltjen is, Adelheid van rasten berg, Treurfpel, gevolgd naar het Hoogduitsch. Alle de voorname perfonaadjen van dit ftuk zijn door en door van de liefde getroffen, martelaars van de liefde. Eene is over eene verfmaadde liefde zoo woedende, uat zij even mist, hare mededingfter te dooden, en daar op, zich zelve in razende woede van het leven berooft. — Eene andere , eene verftoten minnares , leeft onder de vermomming van een ouden kluifenaar, met ccnen langen baard, geruimen tijd onder den rook van het flot van haren vorigen minnaar , die met eene andere vrouw getrouwd is. En deze laatfte ziende, dat hij zijne vrouw door een gedwongen huwüjk verongelijkt  VAN VERNUFT EN SMAAK. 443 liikt heeft, en hare liefde toch niet winnen kan , ftaat haar aan zijnen mededinger edelmoedig ter vrouwe af, en neemt zijne verftoten minnares, die juist toen, door het afleggen van haren langen baard, zich aan hem bekend maakt, ter vrouwe. Dat zijn de voorname hoofd gebeurtenisfen , die hier voorkomen. De lamenbinding van dezelve is veelal zoo avontuurlijk, en gezocht, als de gevallen hersfenfehimmig zijn: zoodat men niet zien kan, wat reden 'er kan geweest zijn, om juist dit ftuk, uit zulk eene menigte van Hoogduitfche Stukken , ter vertaling uit te kiezen, ongerijmdheden hebben wij, ook in onze taal, genoeg. Hier op volgt de Zegen der weldadigheid, een Oostersch Vertelfel. Ook in dit Stukjen is liefde eene van de voorname hoofdzaken. De ftijl is zeer gerekt; de gevoelens zijn allen overdreven, en de vertelling valt in het onnatuurlijke en onwaarschijnlijke. Men tekene ons de menfchen, zoo als ze zijn, of ten minften zoo als de ondervinding ons leert, dat ze zijn kunnen, maar men bedriege ons niet met idealen, die nergens wezen hebben. Het Derde Stuk is gowannah en robert, of de ongekunftelde liefde, naar het Fransch van d'arnaud. Robert, een Engelsch Matroos van Kapitein cook, verheft op een meisjen in Nieuw-Zeeland, en raakt zoo zeer in de netten van hare liefde verward, dat hij met geweld moet gedwongen worden, om, bij het vertrek van het fchip, zijne beminde en Nieuw-Zeeland te verlaten. Van dit geval heeft d'arnaud het verteltel gemaakt , waar van dit Stukjen de vertaling is. Deze Schrijver heeft goedgevonden, aan deze Nieuw-Zeelandfche zeer onbefchaafde Dochter-, de zeden van een lief Arkadiesch Herderïnnetjen te geven. In hoe verre dit , onder het Dichterlijk verlof valt, mogen onze kundige Lezers beöordeelen. Het laatfte Stukjen is het Geluk der Liefde , uit het Hoogduitsch van kleist , vrij gevolgd. Een fraai Stukjen, ook de navolging van hetzelve is niet onbevallig. Merkwaardige Gefchiedverhalen, kenfchetzende onderfcheiden belangrijke karakters. Met Platen. In den Haage, bij]. C. Leeuweftijn. 265 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 10 - : Dit Werk bevat vierentwintig leerzame onderwerpen, welke der lezing overwaardig zijn , en waar van wij  444 MERKWAARDIGE GESCHJEDVERHALE V. wij den Inhoud zullen opgeven, Mc. r n. suj een ongelukkig Huisgezin^,. ÈeneMe'go^ie tfc lT Rinda, eene zedenlerende Gefchiedenis^ a. De deugd zom^Dorpelingen 5 De twee Heldinnen^ of het offer ran Itefde en deugd (Eene Zedelijke Vertelïinli 6" De ongelukkige Schaapherder. 7. De waare KinLilUr't i loond, (Eene Ooslerfche Vertelling V nl t f iï fchuld en gf^ boosheid. «..D.^kh^eZ. 10 De geredde Schuldenaar. (Eene Zedelijke Verte ing JL'P £-Tn*,v' (Eene Ge(chiedenisO 12. Freukdl en droefheid, (Eene Gefchiedenis.) 13. De loZ "£e Engelschman, (Eene waare Gefchiedenis.) L L e ÊfeIer , (Eene waare Gefchiedenis.) «. ^ Gellh;T«;' Gevafr i6I0L77/LEIJ.' /Ee» ™ ^™d ?ecT ^iv^1^ '/^SS^TL S^^^^^ <£en ArabischVÏrte fl) tehin?S oTV^fJ??'^' ^Eene Zedelijke Ve e EN ± nmirduëhneld^ (Eene Perfiaanfche VeriisT'i, >w ^ Mima™* (Eene GefchiedeJj*i\Pe door Zll"en eigen Zoon met kinderliik* eerbiedigheid gefirafie Vader. %. De vo^LSe fader en de nog voortreffelijker Zoon. M J lot eene proeve verkiezen wij het Stuk, tot opfchrift hebbende: de losbandige engelschman, Bladz. 64 geS s/en vaTd n M buite" ^ „ gereisd en yan daar de Hechte zeden, en eene zeer " ten0^tendlrT af gnomen hebbende, mS" Lnon°P?oudellJk zij" werk, om in a.ie gezelfchappen " itil en Sd^/eeSt f 'r ha"gen' en met de" ChSfte„ lijken Godsdienst den fpot te drijven, om vervolgens " fpIJ"enZOUteloz.e.^egden met een fchaterend gela h >, te hooren toejuichen." „ Op zekeren tijd, zich eens in een openbaar huis, " ppLZ„00gunaamJd °.iin^is, bevindende, om aldaar tè " lllu nm -°nd Zld\ in een talriJ'k gezelfchap , onder „ veele Officieren en Politieken , ook een zeer bejaard „ en eerwaardig Major, die , naar 's lands gewoUte " u . f1' tevens P^dikant, of een zoogenaamde „ veldprediker was, van , of bij een regiment. Deze „ met de overige menigte aan tafel zittende, gaf, door „ zichtbare tekenen , te kennen, dat hij vo^rnemeiis „ was, om voor het gantfche gezelfchap het gebed te doen.  MERKWAARDIGE GESCHIEDVERHALEN. 445 ,,, doen. — Hier op begon aanftonds de bovengemelde ,, losbol, in zijne gewoone taal, uit te vaaren, en alle zotternijen voor den dag te brengen, die een volfla,, gen Deïst ooit bedenken kon, en vervolgens met den „ militairen predikant den gek te fteken , zeggende , „ dat zij daar geen catechiseermeester nodig hadden, „ en dat hij kon gaan bidden, waar hij wilde." „ De veröntwaarde (verontwaardigde) krijgsman bragt „ hem , als een zagtmoedig Godgeleerde , onder het „ oog , de onbetaamlijkheid van zijn gedrag , en hoe „ ftrafwaardig het nietig fchepfel is, dat met het Op„ perwezen , van wien wij dagelijks ons onderhoud „ ontvangen , en zonder wiens milddaadige voorzorg, ,, alles weldra van honger zoude vergaan , den ipot „ drijft." „De onbezonnen kampvechter, in plaats van aan die „ taal het oor te leenen, verdubbelde, zijn gezwets en „ zijne fpotternijëu, en voer in de ïjshjkfte vervloekirj„ gen uit; waarop de Major hem op eene ernfüge wijr ,, ze begon aan te fpreken, en hem te beduiden , dat ,, hij hem , des noods , door andere redenen tot zijn plicht zou brengen." „ Het naturalistisch Infekt, hierop woedend worden„ de, floeg ftoutmoedig op zijn degen, en daagde den „ theologifchen Major uit tot een tweegevecht, achter ,, in den tuin van het huis, wervvaards hij hem daad„ lijk , met eenige anderen van dat verachtelijk orge,, dicrt, voor uit liep." „ De Major , door het braaffte gedeelte van het ge,, zelfchap omringd, volgde hem achter na, en naderde ,, hem langzaam en bedaard , met eenen ftaatigen en ontzag verwckkenden tred. " ,, Bij den losbol komende , en zich tegen over hem ,, (tellende, vond hij denzelven tot op het hembd ont,, kleed, en met het uitgetogen zwaard in de hand. De ,' Godsgezant en Major zag hem met ontfermende bük,\ ken aan , terwijl alle de aanfchouvvers , opgetogen ,, van verwondering, fpraakloos Honden." „ Onbezonnen wangedrocht! ving hij aan, met eene „ onbedeesde krachtige ftem, bedenk nog op dit oogen,, blik, wat gij onderneemt! koom tot inkeer en berouw, ,, want zo de donder yan den hemel u niet verplettert, ,, eer ik op u aanval, zoo zal ik u ftraffen voor de be„ lediging, die gij den God van hemel en aarde aange- „ daan  44ö j» van der w ij c k „ daan hebt. En hierop ook zijn zwaard ontbloot hebbende nep hij , met eene ontzag inboezemende ïbm : V zwaard „ cideons, het zwaard des hkeren der Heirfchaaren '" „ De trotfche goliath , door dit nadruklijk gezegde van „ dezen david, als in de ziel getroffen, viel, gelijk een o» „ voor de bijl, op den izrond, en imeektc om lijf'sgenaê ter„ wijl alle zijne leden trilden." ' „Genade! andwoordde de Major, is thans alleen bij die.i „ God te vtnden , wiens naam en eer gij zoo onbezonnen " / onteerd..... Ontbloot uwe knieën en verneder u in „ het /lof; — gij zijt ontferming waardig ik zal, ne* „ vens u gekweld, den door u gthoonden God om genade en „ vergeving voor u fmeeken. —- Dit gefchiedde met zoo veel „ vuurs, en onderzoo etie zichtbaare aandoening, dat de ver„ dwaalde jongeling, na dat hst gebed geëindigd was, daadüjk „ den braaven Major in de armen vloog, en zijne wangen met „ traanen van bitter berouw bcfproeide; terwijl hii ook, do«r „ du geval, van Honden aan van gedrag en levenswijs verander„ de, en een voorbeeldig Christen geworden is." „ Dit voorval was ook niet geheel vruchteloos' op bet gemoed „ van veelen der aanfchouwers, die eertijds zóó dachten als hij." Het Maatfchaplijk belang. Door j. van der wijck. Te Grave, bij A. van Dieren, 1798. 148 Bladz. In Oélavo. De Priis is f 1 4 : ? J Een Prulfchrifc, waarin van der wijck zijne gedachten - over koophandel, kunst, wetenfchap, landbouw, weelde deugd, enz. onbekookt ter nederftelt, zonder eenig blijk te èê' ven,dat hij wezenlijk over een of ander verftandi'g gedacht heeft of oordeelkundig iet daarvan bevat. — Zijne bepalingen en verklaringen doen duidelijk blijken , dat de man zijn onderwe-p geenszins meester is. Zijn redeneertrant is los, ftijl en taal ftiif en flecht: — met één woord van der wijck mist volkomen de verëischten van een goed Schrijver. Hij zal jaaren nodi' hebben, eer zijn verftand genoeg geoefend en befehaafd is, om iet m 't licht te geven. — In waarheid, wij hadden nog naauwlijks eenige weinige bladzijden gelezen, of wij dachten, om de bekende Spreuk, ne futor ultra crepidam. Dat vonnis is zoo ftreng, dat de Lezer bewijs kan eisfcbé». — Hoe onbedacht, hoe beledigend voor eene klasfe van menfchen , waar onder zeker zoo veele achtingswaardige mannen gevonden wofden, is het, wanneer van der wijck op deze wijze fpreekt. „De koophandel is alleen op het goud ftaröogend, „ eer en deugd is vsn geen Koopman geacht, verftand en kloek' „ heid worden niet bij hem geteld. Maar onder het genot van „ een glas wijn en een pijp tabak zoude bij menfchen doen vil„ len, als of het geld, dat hij in de fehatkist nevens anderen „ wierp,  HET MAATSCHAPLIJK. BELANG. 44? , wierp, daar voor voldoend was, cn dar hij zelve voor zijn " Vaderland en zijne haardftede niet behoefde te fueven." — — Hoort, onder anderen, de volgende verklaring. „ Deigd is ,o „ veel als het goede; het goede beftaat in voldoend genot eu ,', gelukkige gevolgen, in alles wat onzen welvaart bel., igi " —» En zoo naauwkeurig, volledig, en duidelijk vallen genoegzaam alle verklaringen uit, vooral wanneer dü Etymologie te hftlp geroepen wordt", ter opheldering van een woord, bij voorbeeld: bij wetenfchap, kunst, doel, enz. Men zou hier uit fchier vermoeden, dat van dsr wijck zich met ernst op de taalkunde zal hebben toegelegd. Doch moet hij daarvan zeker niet vee! vergeten hebben, naardien hij anderzins salomo geen Sarall zou doen bouwen, waarïn hij 500 wijven kieuw; noch ook de gantfche jeugd door Biblioteken en Jccadtmien zou willen doen opvoeden. De Godsdienst komt 'er voor deze keer met eenige fchampfchoot°n af: 't was nu op deze niet gemunt; van terzijde echter moest haar r.og een en ander worden toegevoegd. Doch diergelijke uitbraakfels eener boosaartige fpotzucht mag zij, me: verachting, voorbijzien, zonder zich eenigzins met dezelve te moeien. Intusfchen raden wij den Schrijver behalven het te voren gezegde, om ziin zedekundig ftelfel (hier Bladz. 51 en volgg. gefchetst) op nieuw te overdenken; dat kort ontwerp, hier gegeven, is zoo gebrekkig en gaat 200 mank , als wij iu lang eenige fchets gezien hebben. De Secretaris; of het zal ziek fchikken. Toneelfpel. In drie Bedrijven. Naar het Hoogduitsch. Te Amjieldam, bij G» Roos, 1799. 104 Bladz. In Oélavo. Dc prijs is f : - 8 - : Dit Spel heeft voomaamiijk ten doel, om de waarheid der Spreuk : IVat gebeuren moet zal zich wel fchikken . te bevestigen. Deszelfs" inhoud is korteiijk als volgt: zeker P<"efiient, in eene niet genoemde ftad in Duitschland, heeft eenen Zoon, welke bereids den Tijtel van Hofraad voert, als mede twee dochters, welker eene louise en de andere sophie geheten wordt, beide deze Freules verfchillen onderling fterk in karakter , zijnde de oudfte verftandig, burgerlijk en mild; doch de jongde, die door den Lieutenant van der linde gevrijd wordt, fentimenteel, pedant en kaarig. De Hofraad is jong en los, echter niet deugdeloos van karakter, doch wordt door eenige valfche Tafelvrienden van den Prefident in het grove hazard fpel gewikkeld, en verliest al wat hij bezit; w;:ar mede het Oei een' aanvang neemt. Onder het Gezelfchap bevindt zich ook de Secretaris, waarfchijnlijk de Stads - Secretaris , woge, een zeer braaf doch ongelukkig jongeling , die door den Prefident tot zijn ambt verheven, en in deszelfs huis en befcherming opgenomen was; deze het beftendig verlies van den Hofraad en te vens het bedrog zijner vrienden bemerkende, veinst op de hand der  443 CE SECRETARIS. TONEELSPEL. der laatstgenoemden te zijn, en fpeelt insgelijks tegen den H0f. raad, doch bezorgt al het geld, dat hij hem afwint, ter bewaring aan zijne zuster louise, die wegens dit zijn edel gedrag groote liefje voor hem opvat , doch zijn onbekende ftaat en duistere geboorte dulden geene verkeering; waar bij nog komt dat de Baron van graben een der Dobbelaars en fchraale Fortuinzoeker naar hare hand ftaat, doch flechts met oogmerk om haar vermogen magtig te worden, daar hij intusfchen eene Italiaanfche Minnares, beretti geheten, aan de hand heeft, met welke hij zijn bedrog fmeedt,en in welker ftrikken hij ook den Hofraad tragt te wikkelen, ten einde hem ten eenemaal uit te putten ; waarom hij ook den Secretaris een' grooten haat toedraagt, en een plan fmeedt.om hem bij den Prefident in verdenking te brengen, dat hij zijn Zoons geld door het fpel afwint, en zijn Dochters eer tragt te belagen; welk bedrog reeds ingang bij den Prefident gevonden hadt, toen dezelve, toevallig, zijn bedrieglijk voornemen ontdekt , door het afluisteren van een gefprek, dat hij daar over met den Kapitein van fluit, zijn me* deftander in het bedrog, houdt. Inmiddels laat zich de Vader van den Secretaris bij den Prefident aandienen, en maakt zich bij hem bekend, als den Graaf van der horst een gewezen Generaal, welke door een Proces, het welk de Prefident van hein gewonnen hadt , tot een behoefcigen ftaat gebragt was, en nu. door zijnen Zoon, den Secretaris, in ftilte onderfteund en onderhouden werdt. Deze ontdekking, waardoor de adelijke geboorte en deugd van den Secretaris bekend wordt , treft den Prefident zoo zeer,dat hij hem zijne Dochter louise tenfiuwe. lijk geeft, terwijl zijne jongde Dochter sopiiIe den Lieutenarït van der linde, haar Minnaar, ten man ontvangt, en de Bedriegers van graben en fluit in hechtenis genoinen worden. Deze korte inhoud toont reeds genoegzaam, dat de perfoiiea van sophie, beretti en van der linde zeer weinig tot den famenhang der Fabel , of des onderwerps, bijbrengen, en dus geheel gemist konden worden, gelijk ook dat de Vader van den Secretaris als 't ware uit de lucht valt, om de ontknoping 'te bewerken. . Voords is dit Toneelfpel niet ontbloot van fraaie en nuttige Zedelesfen , zoo tegen het fpel als tegen hec bedrog van vergulde Fortuinzoekers. — Edoch, wat de vertaling zelve aangaat, deze is ver onder het middemnatige, dsar 'er geheele Hoogduitfche fpreekwijzen ingeflopen zijn, waar voot men gemaklijk Nederduiifche uitdrukkingen hadt kunnen vinden; als zwermen voor z.dercnƒ krer.ken voor bedroeven; Vrouw Hofraadl: , voor Vtouw van den Hofraad; Bi/dras; voor toelage ; we.klang voor wel'.uidenheid; fchaade! voor dat is jammer!; geldt het? voor vindt ge t goed?; dan ./laat in voor flem 'et dan in toe; gij zult u in acht nemen, voor gij zult u wachten; daar van wordt niets voor daar zal niets van gebeuren; behalven nog veele Germanismen en misdagen tegen de Nederduiifche woordvoeging eu laal-eigenfchap. —  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. j. d. michallis,, Nieuwe Overzetting des Nieuwen " Testameuts, met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgébragt. Behelzende het Èu'dngelium van watt heus, Cap. I—XIV, Eerfte Deels Eerfte Stuk. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon. 2.66 Bladz. Voorrede CXX Bladz. In gr. Octavo. Déprijs is f 2 - 4 " : De verdienden van den waarlijk grooten M. bepaïert zich niet alleen tot de verklaring cn uitlegging vart de Schriften des Ouden , maar (trekken zich ook tot' die des N. Verbonds uit. En waarlijk, was 'er iemand met de nodige verëischten hier toe uitgerust, dan was het zeker M. — Ook behoeft men zijne aanmerkingen maar even in te zien , om overtuigd te worden , dat men dezelfde blijken van oordeelkunde , fchranderheid, gelukkige vinding en overtuigingskracht in dezelve zal aantreffen, welke wij in onderfcheidene proeven uit zijne verklaring en ophelderingen uit het O. Verbond hebben opgemerkt. — En wij voor ons oordeelen ,„dat de? roem van AI. ook ten dezen opzichte te Zeer is gevestigd, dan dat wij nodig zouden achten, hier bij breed-' voerig ftil te ftaan , of met veele bewijzen te bevesti-' gen. Neen, gelijk wij bij het O. Testament het belang des werks uit onderfcheidene proeven hebben willen" leeren kennen, en onzen Lezers aanprijzen, Zullen wij ook bij het Nieuwe op dien zelfden voet voordgaan , als zijnde deze de beste aanbeveling , welke wij van het werk geven kunnen; daar ons bedek geene opgave of vergelijking van verfchillende verklaringen van ande-1 ren, of onderfcheidene bedenkingen, welke men nu en dan zou mogen kunnen aanvoeren, toelaat. — Vooraf gaat eene breedvoerige Voorrede , waar in dc Schrijver over de noodzaaklijkheid eener nieuwe Over-< zetting; — de Godlijkheid en echtheid van de Schriften des N. Verbonds — de waarheid der gefchiedkundige berichten en der verhaalde wonderen; — de waarde der Christlijke Openbaring, enz. handelt, welke overliet geheel zeer lezenswaardig is, en waar in de Schrijver inzonderheid dit laatfte, het belang en gewigt naamlijk der Christlijke Openbaring , op eene nadruklijke Wijze , aandringt en' bevestigt. — De Aanmerkingen zijn, over het geheel genomen , Vrij nieuwe vad. mui., in,peel. no. iOi Ff breed'  450 j- d- m i c h A ë l i s breedvoerig, ophelderende en duidelijk, en de Heer M. (telt zijne gevoelens, twijfelingen, onzekerheden, gistingen, enz. met eene rondborftigheid en vrijheid voor, welke hem eer aandoet , en van zeer veele gewoone Schriftverklarers onderfcheidt , waar door men telkens 'tot verder en gegrond nadenken aanleiding verkrijgt, en in het geloof aan den Godsdienst van jesus bevestigd wordt. — Zoo dat wij niet twijfelen, of de vertaling van dit gedeelte van 's Man's Werken zal ook met genoegen en goedkeuring bij onze Landgenoten ontvangen worden. Daar het woord Rijk des Hemels -of Gods zeer dikwijls in het N. Testament, doch ook onder verfchillende betekenisfen, voorkomt, geeft M. bij Hoofd/}. III: 2. de volgende aanmerking, waar in hij deze verfchillende betekenisfen dus voordraagt. ,, 1.) Zeer dikwerf is, Rijk Gods , bij de Jooden, „ als men den éénigen waaren God erkent, in hem ge,, looft, en zijne geboden opvolgt. Bij voorbeeld, wan- neer zij vóór het gebed zeiden, koor Israël, jehova ,, onze God is een éénige jehova, zo noemden zij „ dit, het Rijk Gods op zich nemen , doch waarbij zij ,, herinnerden, dat men ook het juk der geboden op zig „ moet. nemen. Dan is het niets anders , dan 't geen luther, zonder te weten, dat de Jooden deze ,, Joodfche fpreekwijs in den Thalmud , wat de zaak ,, betreft, even eens verklaarden, in zijn kleine Cate,, chismus zegt : daar het woord Gods zuiver geleerd „ wordt , en wij ook als de kinderen Gods daar na lee,, ven. In deze betekenis moet het Cap. VI: 10. vol„ ftrekt genomen worden. " ,, 2.) Het Rijk van den messiüs, 't welk God ,, volgens Dan. II: 44. oprechten zal , gelijk wij het ,, noemen, de tijd van den messiüs, het Nieuwe Tes,, tament. Dit begon niet terftond met het Leeraarambt ,, van christus, dat hij in eene diepe vernedering ,, voerde, en waarbij hij zich niet als Koning, maar „ flechts als Leeraar en Profeet, vertoonde , ja in 't be„ gin niet eens openlijk van zig verkondigde , dat hij de messiüs was, maar met zijne verhooging. Zo ,, zal bij voorbeeld, Luc. XIX: 11, 12. de messiüs „ eerftelijk in een ver lapd gaan , en het Koningrijk ,, ontvangen , omtrent gelijk de Joodfche Koningen na „ Romen gingen , en daar van den Keizer tot Konin-  •NIEUWE OVERZETTING DES NIEUWEN TESTAMENTS. 4jt gen aangefteld werden; dat is, hij zal uit deze we„ reld tot zijnen vader gaan. Doch dit Rijk heeft trap„ pen: den eerften, wanneer hij zig aan Gods regte„ hand fielt, en op den geheelen aardbodem als „ cïiristus gepredikt wordt; maar nu ook nog „ een tweeden, ,, 3.) Wanneer hij zich 't eerst als Koning en Heer ,, vertoont, en aan zijne wederfpannige onderdaanen, ,, de Jooden, die zeiden: Wij willen niet aat deze over„ ons heerscht (Luk. XIX: 14) ftraffen oefent, door de ,, wapenen der Romeinen hunne Stad , Tempel , en „ Staat verwoest, of, gelijk zig dan 1 ël Cap. IX: 26 ,, uitdrukt, Wanneer de messiüs verwoest en oordeel „ houdt, en hij, nevens den veldheer, die komen zal, „ ftad en heiligdom verwoest. Zoo wordt deze fpreek„ wijs klaarlijk, Matth. XXVI: 28. Luc. XIX: 15. XXIj ,, 31. genomen." ,, 4.) Eindelijk kan het ook, gelijk bij ons en in on„ ze gewoone taal, de eeuwige gelukzaligheid beteke„ nen; bij voorbeeld Matth. V: 3. VIII: 11. XIII: 53." ,, In onze plaats neem ik het* in de tweede en de ,, derde betekenis: De messiüs is 'er reeds , hij zal „ ras openlijk, en als me s s i a s, gepredikt worden, doek ,, hij zal ook, gelijk de Profeeten van hem voorzegd heb„ ben, ftraffen en oordeelen oefenen, van welke oordee„ len joannes in het volgende fpreekt." Breedvoerig is de Aanmerking bij Hoofdft. IVi 24 omtrent de bezetenen, waar van men in het N. T. zoo veele voorbeelden aantreft; het fterkfle bewijs, dat 'er ten tijde van jesus wezenlijke bezetenheden van den Duivel geweest zijn, vindt M. in die merkwaardige gefchiedenis, welke Hoofdft. VIII: 31, 32 voorkomt, hoe-, wel hij ook daar omtrent twee bedenkingen inbrengt. Het geheel is waardig naauwkeurig overdacht te worden. — Eene andere aanmerking bij Hoofdft. IX: 2—8» zullen wij nog overnemen. „ Eene aanmerking, die omtrent veele wonderwerken „ van jesus geldt, kan ik niet nalaaten, bij het eerfte ,, van dien aart te maaken. 't Is in de tegenwoordig,, heid zijner tegenftanders , die zijne reden hoorden, ,, en aLJes naauwkeurig opmerkten , gefchied. Hier in ,, mattheus heeten zij , Geleerden, Mare. II: 6. ,, Pharife'èn, en Luc. V: 17 wordt gezegd: Pharifeèn „ en wetgeleerden, die uit alle vlekken van Galiled, jfuFf a 3) ded3  45^ J» »• m1chaölis, N. overz. des N. TESTAMENTS. ,, dea , en Jerufalem gekomen waren , zaten daarbij. „ Dergelijke aanfchouwers pleegt die geen te vermijden, ,, die bedrieglijke wonderen doet, want het bedrog zon „ fchiclijk ontdekt worden, en des te ligter, hoe meer „ zij llïile en opmerkzaame aanfchouwers zijn: hij zal ,, of volftrekt in hunne tegenwoordigheid geene won„ deren doen willen, uit vrees van dezelven te onthei,, ligen, of toch ten minften dan , wanneer zij daar ,, zijn, het verrigten van wonderen zoo veel mogelijk ,, nalaaten. De Pfeudomantis van lucianus , zekerlijk ,, een verdichtzcl, maar geheel in de wijze van zulke „ gochelaars en bedriegers, zelfs volgends wezenlijke ,, voorbeelden yan lucianus verdicht, wil bij zijre „ gochelaarijën volftrekt geene Christenen en Epicureëii „ toelaaten, maar laat ze uitdrijven: (Lucianus Pfeu„. domantis, §. 25, 38. in het Tweede Deel der uitga- ve van reitz, Bladz. 232,233,244,245.) en in ,, onze dagen floot sc kropeer bij zijne bezweerin„ gen van geesten in Leipzig ernesti en crusius „ uit. Zo doet jesus niet, en veelen zijner wonderen „ zijn juist voor opmerkzame Geleerden gefchied , die „ zijne vijiinden waren. Zo daar bedrog bij was ge- fchied , had het naauwlijks kunnen misfen , dat hij* ,, niet ontdekt was; en inzonderheid mogten wel Pha,, rifcën de mannen geweest zijn , die hem ontdekken ,, konden , want, zij gingen zeiven met bedriegclijke won„ deren om; de ééne bedrieger kent de kunften van den ,, anderen , en komt hem 't eerst op het fpoor. Doch „ dewijl wij niets van eene ontdekking van zodanig ,, bedrog vinden, maar enkel van de oude Pharifeën in „ de Euangelisten de tegenwerping hooren, dat jesus ,-, de Duivelen uitdreef door den Overfte der Duivelen , „ en van de laatere Jooden , dat hij zijne wonderen, „ welker gefchiedkundige waarheid zij erkennen, door „ het fchem hammefarasch verrichtte , zoo moeten ons,, zijne wonderen, die zoo veel van vijanden befpied zijn, als ware wonderen voorkomen." Het  f, HAACK,-HET LEVEN VAN PAULUS DEN APOSTEL. 453 Het leven van paulus den Apostel, in Kerkelijke R.edevoeringen, uitgefproken in de Hervormde Gemeenten yan Breda en Amfteldam, door petrus iiaack, te voren S. S. '1 heolog. & Hist. Sacra Piofeifor en Predikant te Brtda, daarna Predikant te Amfteldam, en Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der TVetenfchappen. Eerfte Deels Tweede Stuk. Te Amfteldam , bij [. Al 1 art. 362 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 2 - 6 - : De eerfte Leerrede van dit Eerften Deels Tweede Stuk beeft ten 'onderwerp , de merkwaardige gevolgen van de verfchijning van den Heere jesus, in s au lus en de mannen , die met hem waren , volgends Hand. IX: 7,8,9. En de mannen, die met hem over weg teisden, ftonden verbaasd, horende wel de ftem , maar niemand ziende. En sa u lus ftond op van denaarde, en als hij zijne oogen opendeed , zag hij niemand, en zij hem bij de hand leidende, bragten hem te Damascus. En hij was drie dagen , dat hij niet zag, hij at niet en dronk niet. — Na eene vooraffpraak over het onbegrijpelijke van Gods wegen, ontleend uit Jef. LV: 9, en eene opgave van dat gedeelte der Gefchiedenis, het welk in het Eerfte Stuk is afgehandeld, zoo vestigt de Leeraar dc aandacht zijner Toehoorers I. op de reisgenoten van saulus, II. op saulus zelve. I. Bij het eerfte wordt allereerst de fchijnftrijdigheid weggenomen tusfchen dit verhaal en dat van pauluszei ven, Hand. XXII: 9. Lucas zegt: Zij hoorden wel de Jlem , doch saulus zelve , maar de ftem des genen, die tot mij /prak , hoorden zij niet. Lucas zegt: Zij zagen niemand, maar saulus zelve, zij zagen wel het jicht. — Vervolgends wordt gehandeld over het verbaasd daan van deze mannen. Het eerfte is van belang , en H. fehijnt ons hier eene goede keus te doen uit de verfchillende uitleggingen, welke men van deze plaats ter wegneming van de opgegeven fchijnftrijdigheid gegeven heeft. Tot opheldering van het laatfte hadden onzesoordeels minder woorden gebruikt kunnen worden. Hoe veel korter konden veele Kerkelijke Redevoeringen zijn, of hoe veel tijd kon 'er overblijven voor de behandeFf 3 ling  454 p. hwck, het leven van paulus den apostel» ling van gewigtiger zaken, wanneer men altijd een behoorlijk onderfcheid maakte tusfchen dat gene , dat waarlijk verklaring nodig heeft, en dat gene, dat flechts met een enkel woord behoeft opgehelderd te worden.—■ Hierop volgt eene befchouwing van Gods wonderbare belturing in dit voorval. II. Bij het tweede deel der verklaring wordt onderzocht, wat het zegt: Saulus flond op van de aarde; hoe wij het moeten opvatten: Als hij zijne oogen open deed, zag hij niemand; hoe ongelovig en verkeerd dit 'fommigen befchouwd hebben; hoe verwerpelijk deze opvatting zij; welke de reden zij, dat saulus niemand zag; hoe hij door zijne reisgenoten bij de hand geleid, én te Damascus gebragt werdt; hoe Gods wijsheid hier in uitblonk ; hoe lang zijne blindheid geduurd hebbe; Welke de reden geweest zij van zijne onthouding van fpijs en drank, geduurende drie dagen; en wat 'er in den geest yan saulus geduurende dien tijd omging. — Uit dit verhandelde worden drie leeringen afgeleid, Waar van de eerfte is ; Hoe dikwerf 'er in het menfchelijk hart, verbaasdheid en vrees plaats heeft, het is Gods. kragtdadige genade alleen, die het tot zaligheid veranderen kan. De tweede: Hoe boos en zondig de mensch van natuur e zij, 's Heilands Godlijke kracht en onbegrijplijke liefde kan naar zijnen wil in hem verheerlijkt worden. De derde: Gelijk God naar zijne wijsheid den Christen wel eens tegenheden boven andere menfchen doet overkomen, zoo eindigen die altijd tot roem van Gods genade , en dikwerf op een" tijd en wijze, die de kundigjle tftensch, de verftandigfte Christen, niet voorzien kon. — Op denzelfden voet zijn ook de vijf overige Leerre-, denen ingericht, die in dit Stuk gevonden worden, en de Gefchiedenis van paulus behandelen tot vs. 31, vau Hand. IX. Voor het overige hebben wij het karakter van deze Leerredenen reeds in het breede gefchetst, in het Twee-, de Deel van dit ons Maandwerk (*). Gods ("f} Zie NH Fa&erl. BJèl. II £>ee(t ifte $ui, Bladz. 9,  j. Hl C. HELMUTH, GODS STEM TOT DE STAD. 4JJ Gods ftem tot de ftad, of Opwekking tot bekeer ing, vervat in een kort bericht van de zoogenoemde geele koorts en fterfte te Philadelphia. Door j. h. c. helmuth, Luthersch Predikant aldaar. Uit het Hoogduitsch vertaald en daar voor geplaatst een Brief aan den Uitgever door jan van der koest, Predikant te Haarlem. Te Amfteldam, bij J- Weppelman, 45 Bladz. en het Voorwerk 16 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is /:-8-: Men leert den Schrijver uit dit zijn Schrift voor een zeer ernftig en getrouw dienaar van jesus christus kennen, die onder het woeden van eene befmetting, die in 3 maanden tijd 3920 menfchen wegnam, getrouw op zijnen post gebleven is, en nu den grooten troost geniet , dat hij niet zonder zegen in dien gevaarlijken tijd gearbeid heeft. Wij kunnen wel niet zeggen , dat dit Stukjen door fraaiheid van opftel uitmunt, doch moeten evenwel belijden, dat wij, onder het lezen, door hetzelve, grootlijks zijn geroerd geworden, en dit is een zeker bewijs, dat het niet kwalijk kan gefchreven wezen. Zeer wel heeft naar ons oordeel de Eerw. van der roest gedaan, dat hij, door zijnen nadruklijken Brief aan den Uitgever, de opmerkzaamheid onzer Landgenoten op dit gefchrift heeft zoeken op te wekken. Daar is voor veelen onzer uit hetzelve veel te leeren, en, zoo het ons voorkomt, kan een hart, dat maar eenig gevoel van Godsdienst en menschlijkh.eid heeft, hetzelve met zonder aandoening en ernftig nadenken lezen. Jammer maar, dat de uitzichten op het nut, dat zoodanig een ftuk behoorde te hebben, in onzen tijd van onbegrijplijk verregaande ligtzinnigheid, zoo gering is. Over de waerde der Kleinigheden in de Zedenkunde, door Dr. frans volk mar rein hard, KeurvOrStlijk Saxisch Opperhofprediker. Uit het Latijn en Hoogduitsch vertaald, door *** met eene aanprijzende Voorrede van ewaldus kist, Predikant te Dordrecht. Te Amfteldam, bij M. de Bruijn, 1799. 238 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is f a - : - : TV" iets is zekerer, dan dat elk, die in het oefenen va» eenige kunst of wetcnfchap , gelukkig flagen en tot F f 4 <*--  4^6 F. VOLK MAR REIN HARD eenige volmaaktheid komen wil, oplettend, alle kleinig» heden, waarvan doorgaands zoo veel afhangt, behoort gade te Haan en op te merken, dit doende zal hij eene hebbelijkheid in die kunst of wetenfchap, welke hij beoefent, verkrijgen , en, met eenen vasten ftap, geregelde vorderingen maken. In het beoefenen der Christelijke deugd of heligmaking is dit vooral een noodzaaklijk ftuk, en één der voornaamfte mjddelen, om in dezelve tot de volmaaktheid voord te gaan, en het is voor den ChristenLeeraar eene zaak van het hoogfte aanbelang, dat hij, in de kennis van dit onderwerp, ervaaren zij, teneinde oiet alleen tot de deugd in het gemeen te kunnen aanfporen, maar ook de middelen aan de hand te geven, die tot derzelver betrachting'dienltig zijn ; trouwens, 'er zijn, in de allergeringfte bewegingen van het hart, beginzelen van deugd , die ligt verdwijnen , zo zij niet worden aangekweekt, en ook zulke zaden van ondeugd, die fpoedig diepe wortelen fchieten, en boven verwachting zoo aangroeien, dat naderhand de grootltc naarfti°-heid vergeeffche moeite doet, om ze uit te werpen. Dit onderwerp, zoo vaak in de opftellen van Christelijke,Zedenkunde verwaarloosd , heeft rein hard in dit Werk ondernomen, opzetlijk te behandelen, en de geleerde Schrijver heeft zijnen taak zoo gelukkig vol:bragt, dat ons, in de daact, hier iet, dat geheel nieuw genoemd mag worden, wordt aangeboden. Hij gaf dit Werk oorfpronglijk in het Latijn in het licht, en het werdt, in Duitschland, met zoo veel toejuiching ontvangen, dat de Confi-storiaal-Asfesfor t. c. e. eck onder het opzicht van den Schrijver, eene Hoogduitfche Vertaling van dit Stuk vervaardigde , en hetzelve met zijne bijvoegzelen en aanmerkingen vermeerderde. Ver-, fcheiden beroemde Godgeleerden, in ons Vaderland, die dit Werkjen in het oorfpronglijke gelezen hadden, hebben reeds lang gewenschf , dat het vertaald aan onze Natie mogt worden aangeboden, en deze wensch is nu, eindelijk, vervuld geworden. En, het geen gelukkig te noemen is, het Werk is in handen gevallen van eenen kundigen man, die dezen taak zeer juist en kiesch heeft Volvoerd, en niet alleen gebruik heeft gemaakt van de vertaling en aanmerkingen van den Hoogduitfchen Vertaler, maar zelve hier en daar eenige bijvoegzelen onder den Tpltst geplaatst, doch welke, het geen jammer is, op dezelfde wijze sis die yan den Hoogduitfchen Vertale?  over de waarde der kleinigh. inde zedenkunde. 4J7 ier getekend zijn , waai door dc Lezer verhinderd wordt, om de ééne van de andere, naar behoren, te onderfcheiden. Wij zijn het met den Eerw. kist, welke eene Voorrede voor deze Nederduitfche vertaling geplaatst heeft, ten vollen eens, als hij fchrijft: ,, In de uitvoering van zijn plan verdient de Schrijver den grootften lof. Bijzonder is onze aandacht: gevallen op zijne belezenheid in de Schriften der Ouden, van welker opmerkingen hij het gelukkigst gebruik weet te maken, en op zijne uitgebreide menfehenkennis. In de daad, van de zijde der menschkunde befchouwd, is dit werk alfervoortreflijkst. Het bevat een fchat van waarnemingen in zich, die door de ondervinding van eiken dag bewaarheid worden. Het verönderftelt in den Schrijver eene verwonderlijke opmerkzaamheid op alles,'-wat binnen in ons hart of buiten ons voorvalt. Wie zich zclven en anderen wil leeren kennen (en hoe nodig is deze kennis niet!) zal hier meer dan ergens, handleiding £n voldoening vinden. " De inrichting en febikking van deze Uitgave is zoodanig, dat eerst de algemeene Inhoud van het Werk voorafgaat, uit welken de Lezer zich terftond een denkbeeld kan vormen , van de menigvuldig verfeheiden onderwerpen, die hier in aanmerking kwamen, en in dit Werk behandeld worden; het Werk zelve is in drie afdeelingen verdeeld. In de eerfte van welke de Schrijver handelt: van het denkbeeld van kleinigheden , die voor de zedenkunde belangrijk zijn. Waar in de Schrijver eerst het denkbeeld van kleinigheden ontwikkelt, gevende Bladz. 15 deze bepaling, wat men door kleinigheden te verdaan hebbe: ,, Door kleinigheden verftaan wij zulke dingen, ,, die gewoonlijk de ziel niet opmerkzaam maken; dat ,, is, die zoodanig gefteld zijn , dat zij haar wel aan- doen, en eenige beweging in dezelve veroorzaken, „ maar die te gering is, om de opmerkzaamheid op de,, zelve gaande te maken." Vervolgends geeft hij de onderfcheiden foorten van kleinigheden op, zoo in, als buiten ons, tellende van deze laatften drie foorten: Enkele voorwerpen en voorvallen in de wereld , die niet fterk op de zinnen werken; meer famenwerkende oorzaken in de wereld buiten ons, die Hechts zwakke indrukken op ons maken, en eindelijk: Dingen en verfchijni'f 5 zeis  458 r. v o l k m a r r e i n h a r 9 zeis in de wereld,die op de ziel werken, en echter treene opmerkzaamheid verwekken. Tot belangrijke kleinigheden in ons zeiven brengt hij duistere begrippen, in de bekrompenheid der ziel of in den invloed des lichaams op de ziel, of in de zwakheid der bewustheid, hunnen grond hebbende, als ook zulke duistere begrippen , die , door de vlugheid van den menschhjken geest,veroorzaakt worden; hier wordt tevens gehandeld van den invloed van vroeg aangenomen vooröordeelen, van de geheime wenfchen van ons hart en de kleinfte beweeggronden onzer daden, en de valschheid der leere van eene vrijheid van onverfcfrïlligbeid daar uit aangetoond. — Vervolgends de invloed verklaard der kleinigheden op de zedelijkeid des levens, en eindelijk, worden de oorzaken aangewezen , waarom dergelijke dingen voor kleinigheden gehouden worden; waar van de eerfte is: onkunde en gebrek aan zelfsbetracliting en nadenken; bij welke gelegenheid het gewoon begrip der dagehjkiche zelfsbeproeving beoordeeld, en het waar denkbeeld der Chnstelijke waakzaamheid en het onderzoek van zich zeiven bepaald wordt. De tweede oorzaak waarom men veele dingen voor kleinigheden houdt, is' men aenkt te veel op ééns, cn Helt zich daardoor buiten ltaat, om alles behoorlijk te beproeven en te waardeeren. Tot de derde oorzaak brenat de Schrijver, begeerte en verkeerd oordeel, ligtzinnïgheid en ongelladigheid, welke tot de gemelde gebreken verleiden, zoo dat men die dikwijls willens en wetens begaat. Deze eerfte afdeeling wordt beiloten , met een kort overzicht van het verhandelde ; met eene aanmerking over den gewigtigen post van eenen Leeraar , om op zulke kleinigheden acht te geven; de noodzaaklijkheid eener gegronde menfehenkennis voor den Leeraar en ongenoegzaamheid van het gewoon fchool • onderwijs omtrent dezelve, en met eene verdediging der voorgedragen leere tegen eene tegenwerping. ( Deze verdediging §. XIX, Bladz. 58 willen wij hier piaatzen, het welk tevens tot eene proeve zal kunnen ftrekken van de ichrijfwijze des Schrijvers, en tevens dienen , om onze Lezeren gerust te 'Hellen , welke misfehien eenige foortgelijke bedenking zouden maken, als de Schrijver in deze verdediging afweert en wegneemt. ,, Niemand wane ondertusfehen," dus fchrijft de geleerde reir*hard, „ dat; door deze aanmerkingen, de kracht  over de waarde der kleinigh. in de zedenkunde. 459 kracht van het Godlijk woord verminderd en de invloed van den H. Geest in de verbetering der menfchen gelochend wordt. Want, offchoon het onbetwistbaar zij, dat alle heiligheid des levens van Godlijke hulp afhanglijk is , en zij vruchteloze pogingen aanwenden , die zonder deze medewerking iet meenen uit te kunnen richten ; zoo heeft nogthands deze zaak hare wijze van doen, en is aan zekere wetten gebonden. Want zo wij tot deugds-betrachting en verbetering des levens aangefpoord worden , behooren wij ook die nieuwe krachten , welke daartoe ons gegeven worden , aan te wenden, de middelen, tot verkrijging van de waare heiligheid des levens, niette verwaarlozen, te zorgen, dat de ontwaakte zucht tot deugd, door geene overblijfzels van natuurlijke boosaartigheid, onderdrukt of verdreven worde, en om het al in eens te noemen met de woorden van den Apostel: onzes zelfs zaligheid met vreeze en beren te werken (Philipp. II; 12'".) Hierom is het ook , dat de gewijde boeken die naarftigheid ten fterkften aanbevelen, welke in de beoefening der deugd niets verzuimt, en het geringde zelfs behartigt. De wijzen toch van alle tijden itemden hier in overeen, dat zonder een' onvermoeiden vlijt overal en in elke kleinigheid zelfs in acht te nemen, niemand tot eene volmaakte deugsbetrach» ting geraken kan, enz." Dit laatfte geeft den Schrijver eenen gepasten overgang aan de hand tot de Tweede Afdeeling van zijn Werk. Waar in hij de getuigenisfen van gewijde en ongewijde Schrijvers, aangaande het gewigt der kleinigheden voor de zedenkunde, aanhaalt en beoordeelt; na in het algemeen de nuttigheid van goede boeken , bijzonder ge» fchied- en zedenkundige Schriften , met betrekking tot de leere, in de eerfte afdeeling verhandeld , te hebben aangewezen, toont hij de praétifche nuttigheid der gewijde Schriften, zoo des Ouden als des Nieuwen Tes-, taments ten dezen opzichte, wijdlopiger aan, en geeft ons van verfeheiden Bijbelplaatzen praétifche verklaringen en ophelderingen , die van 's mans fchranderheid en geleerdheid getuigen; ook geeft hem de zedenleer van jesus en zijne Apostelen, in derzelver geboden en voorfchriften, bewijzen aan de hand, om onze verpligting, om de kleinigheden op te merken, aan te dringen. Waarna hij tot de ongewijde Schrijvers overgaande, het lezen derzelven aanprijst, en de nuttigheid en onontbeerlijke  460 f. volk mar rein hard lijkheiè*. van goede Gefchicdkundige, Wijsgeerige, en Dichterlijke Werken voor de menfchenkennis elk afzonderlijk befchouwt, en met wel uitgekipte voorbeelden ftaaft. De Derde Afdeeling bevat de toepasfing der voorgedragen leer op het dadelijk menfchenleeven, waar in, hoofdzaak-lijk , door den Schrijver wordt betoogd de noodzaaklijkheid en nuttigheid , om op kleinigheden te letten , Voor menfchen- en zelfskennis. 2) Ter verhoeding dat het menschlijk hart niet verërgere. 3) Ter bevordering van verbetering des levens en aanwas in het goede. 4) Ter bevestiging in de deugd, en 5) Tot bevrediging en rust der ziele. Wij geloven, dat de opgave van dezen inhoud cn het beloop dezes Werks genoegzaam zal wezen , om den Lezer van deszelfs nuttigheid, voortrefiijkheid, en onontbeerlijkheid te overtuigen. ,, Men verbeelde zich ondertusfehen niet" zegt de Eerw. kist, en wij met hem, ,, dat dit Gefchrift gefchikt is, om, gelijk het gemeenlijk met boeken in de Leesgezelfchappen gaat, vlugtig en ter loops gelezen te worden , dan zal men voorzeker van hetzelve geene de minde nuttigheid hebben, lioch ook over deszelfs waarde eenigzins kunnen oordeelen. Het is een Gefchrift, dat beftudeerd moet worden. Men moet hetzelve, met de grootfte aandacht, lezen en herlezen. Men moet, met het gene men leest, nederdalen in zijn eigen hart, en bij de menschkundige waarnemingen, die men hier aantreft , zijne eigene waarnemingen voegen. Bijzonder is dit Werk gefchikt voor Leeraars van den Godsdienst, aan welken wij het, als eene uitmuntende bijdrage tot de rechte behandeling der Christelijke zedenleer ten Iterkften kunnen aanprijzen. " Alhoewel de inrichting van dit Werk niet toelaat, om 'er, bij wijze van uittrekzel, iet uit mede te deelen , kunnen wij ons nogthands niet onthouden, de volgende fchoone aanmerkingen des Schrijvers, over de Geschiedverhalen der Euangelisten, en derzelver gebruik, met betrekking tot de kleinigheden, hier nog over te nemen, zoo als men ze, Bladz. 76, volgg. vinden zal: ,, 't Is over het algemeen waar en betreft den gant-fchen Bijbel, wat c h r ijs o s t om üs opmerkt, om met vrucht de gewijde Schriften te lezen; hij zegt : ,, Die hier met vrucht wil lezen, die moet ook bij de minIte uitdrukkingen lülllaan. — Want in menige plaats ., fehijnt  .OVER DE WAARDE DER KLEINIGK. IN DE ZEDENKUNDE. 461 „ fehijnt de zin aanftonds in het oog te vallen , maar „ onaangezien dit, ligt in dcnzeïven groote wijsheid. „ verborgen (*)." En dezen raad moet men voorjil bijhet lezen der gefchiedenis van j éls us opvolgen , zo men dezelve geheel vcrftaan cn zich ten nutte maken wil. Ik voor mij belijde openhartig, dat ik door geen boek in de wereld, het zij van vroegere of latere tilden , zoo onderhouden , geleerd , geroerd , en aangevuurd worde, als door de verhalen der Euangtlhten aangaande de gefprekken en daden van on:,en Zaligmaker. En waarlijk de oorzaak van deze uitwerking ligt niet in de fchrijfwijze en kunst van voordragt. Want de Schrijvers hebben de zaken niet verlierd , maar alieen verhaald; het was hun genoeg, de waarheid te fehrijven. Maar zoo zorgvuldig ik alles met elkander vergelijke, wat zij van het leven van jesus hebben nagelaten, zoo zeer let ik ook op het verfchil van tijden en plaatzen, waar en wanneer dat gene, wat zij verhalen , voorgevallen is; hoe meer ik de menfchen befchouw , met welken de Heiland verkeerde , hunne begrippen , hun beroep , derzelver karakter , talenten en kunstgrepen, des te duidlijker begrijp ik, wat de Heiland op onderfcheiden tijden bedoeld en verricht heeft, en hoe meer ik de redenen opfpore, waarom hij dat, juist nu, en niet anders, gezegd, vermaand en geleerd heeft, zoo als de gefchiedenis het aantekende, waarom hij dat, zoo en op geene andere wijze, gedaan, zulk en geen ander plan gevolgd , dezen en geenen anderen grondregel in zijnen levensloop gehouden heeft , in één woord, hoe meer ik alles, het kleiufte niet uitgezonderd , naga en overwege, het welk bij de Euangelisteii wordt voorgedragen, zoo veel te meer ook befpeur ik de verbazende wijsheid en voorzichtigheid van den Zaligmaker, geduurende zijn gantfche leven ; zoo veel duidelijker leer ik bezeffen , hoe groot en volmaakt die deugd was, welke hij al den tijd zijn's levens getoond beeft, en die nooit Godlijker op aarde onder de menfchen betracht werdt , zoo veel te meer bewonder ik alle die heilige gedachten en bewegingen, die zijn hoofd en hart eigen waren , en vol van eerbied vereer ik hem , die nooit iet (•) Tn Johannem Homil. LVI. welke Redevoering niet weinig van die foort van kleinigheden bevat, die door chrijsosTOMöJ naauwkeurig opgenoemd zijn.  46*2 f. volk mar reinhard iet gedacht, gefprolcen, gedaan heeft, dat niet in alle deelen heilig en Godlijk was , en ook in de geringde gevallen bewees, wat de hoogfte volkomenheid en vorming in de natuur des menfchen was. ó Wie geleerd heeft, bij het lezen der Euangelisten, den Verlosfer van ftap tot ftap in alle zijne daden na te gaan en ook op de kleinfte bijzonderheden zijn's levens te letten; wie in die boeken een zoo verheven , glansrijk gelaat aam fchouwt, dergelijk men nooit onder de menfchen gezien heeft; moet die niet, zoo verbaasd, als of hij God ontmoette, te rug beven, en hem aanbidden, daar hij met zulk een gezicht hem verwaardigde ? En ongelooflijk is het, hoe zeer deze wijze, van de Euangeliën te lezen, nuttig is ter ontdekking dier kleinigheden, zonder welken te kennen , onze deugdsbetrachring zeer gebrekkig is , en de verbetering van ons hart weinig vorderen kan, welke onkunde dan ook veroorzaakt, dat wij zeer veele dingen gering achten en nalaten, die wij behoorden gewaardeerd en tot ons gebruik aangewend te hebben. Zo zij dit overwogen, die nu veelal het verhaal der Euangelisten en elke gefchiedenis van jesus verachten ; zoo zij nadachten , dat in die boeken het volmaaktfte voorbeeld van deugd getekend , en vast niet flaauw en onduidelijk, maar met de Iterklte verwen, en met dat oogmerk, voorgcfteld en gefchilderd is, opdat elk Christen daar op zijne oogen vestigen zou, zij zouden erkennen, dat, onder de groote weldaden der Godlijke Voorzienigheid, dit vooral gerekend moet worden; dat die vier Euangeliën tot ons gekomen zijn, van welken wij 'er geen één misfen willen, wijl in elk dcrzelven veele kleinigheden gevonden worden , welke voor hun, die *s Heilands wijze van denken en handelen onderzoeken , zeer te ftade komen. 'Er zijn ook mannen geweest, die van deze zijde de Euangelisten behandeld hebben. Onder de Ouden is 'er niemand , die in dit vak meer en beter gezien heeft, dan chrijsostomus. Want, offchoon hij in zijne Leerredenen , die hij over mattheus en joannes nagelaten heeft, zomtijds uitvaart, wanneer hij-tegen de Arianen de daden en gezegden van christus verdedigt, zoo draagt hij echter overal zeer veel voor , het welk genoeg bewijst , dat zelfs in de geringde dingen iet verborgen ligt, het geen de wijsheid, heiligheid, menfchenliefde, ftand-  CVER DE WAARDE DER KLEINJCH. IN DE ZEDENKUNDE- 4-&$ Standvastigheid en alle de Godlijke deugden van den Zaligmaker te kennen geeft. Bij c hr ijsostomus moet men uit de nieuwen, behalven bencel (*). die in dit vak zeer veel goeds behelst, voornaamlijk den verdienstlijken hess voegen ; deze toch heeft in zijne fchriften, die hij over het leven en de daaden van den Heiland uitgegeven heeft (f), veel uitnemend opgemerkt en met meer naauwkeurigheid, dan wel gemeenlijk gefehiedt, de denk- en handelwijze van jesus ontwikkeld. Maar de noodzaaklijkheid en de wijze van de gefchiedenis des Zaligmakers te behandelen en voor te dragen, heeft doe dek lein, volgends zijne gewoonte , uitnemend in eene opzetlijke Verhandeling aangetoond (§). Het zou te wenfchen zijn, dat Predikers, die zoo dikwijls verlegen zijn, wanneer zij , volgends het aangenpmen gebruik in hunne Kerk , jaarlijks ds aangewezen tekften behandelen moeten , deze leerwijze in het oog hielden. Want dikwijls weet men niet, hoe men uit deze verhalen, die ten deele zeer dor fchijnen, eenig gefchikt plan ontwerpen zal , of eenig algemeen nuttig onderwerp kiezen , dat met den voorgefchreven tekst overëenkomfüg is. Maar men zou gemaklijk ftof tot goede preken in dezelven vinden, wanneer men elk verhaal ftukswijze met oplettendheid doorliep, op de zeden en verrichtingen der handelende perfonen aandachtig lettede , en voornaamlijk het gedrag van den Zaligmaker tot zijn hoofddoel maakte." Doch, wij moeten ons hier bepalen, wij hebben ter bekendmaking van dit Werk , het welk zich zelve, in allen opzichte , ten gunftigften aanprijst, genoeg gezegd. Twea (*) In Gnomone N. T. Q) Gefchichte der dreij letzten Lebensj'ahre Jefu. En Ueber die Lehren, Thaten , und Schickfale unfers Hernn. Zie ook zi]n Bibliothek der H. Gefchichte. Als mede Die Ge fehichte Jefu nach dem Matthaus, ven fFizenmann. CS; Opufc. Thee/, p. i fqq.  4<54 de wed. van eijk. twee zamsnspraken* Twee Zamenfpraken tusfchen eenen waren Begenadigden, en een Tijdgelovigen , handelende over het ware aanhad van jesus, het recht gebruik der H. Sacramenten, en wie de ware ondet werpen zijn der Godlijke beloften. Voorgefleld en met Gods Heilig Woord bevestigd , door de Wed. van eijk, Geb. van der. straten. 'Te Amfteldam, bij j. vau der Vaardt, 1799. 56 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 8 - : De SchrijffixT is eene zeer ijverige voörftandfter van het zoogenaamde oude licht , haar gefchrift doet ons ecliter zien dat deze ijver meest voordvloeit uit misvatting van het tegenö\^irgeftcld gevoelen, dict welk , volgends hare befchrijving, op een ligtvaardig geloven, met verwerping van eené waare zelfkennis yen verootmoedigende overtuiging van zonde , nederkomt.'— Daar zij zich van dit gevoelen zulke verkeerde denkbeelden gevormd heeft, kunnen wij ons over haren ijver niet verwonderen, maar raden haar echter, om, eer zij verder deze gefchilftukken beflischt, dezelve naauwkeurig te onderzoeken , en zich daar van duidelijke begrippen "te vormen. Wij vertrouwen van haar, dat zij de bevattingen, die zij beftrijdt, niet opzetlijk in een valsch en overdreven daglicht heeft willen plaatfen. Wij raden haar ook , om zich veel op eene goede uitlegging van den Bijbel toe te leggen. Dit zou haar tegen het kwalijk en ongepast bijbrengen van Schriftuurplaatfen beveiligen. Zij heeft niet wel gedaan, met degenen, die van haar verfchillen, onder den tijtel van Tijdgelovigen, te voorfchijn te brengen. Een opgeklaard begrip van hun gevoelen, gepaard'met een ernftig nadenken over de Christelijke liefde , zal haar daar van zelve overtuigen. Het beftuur, dat zij aan bekommerde gemoederen geeft, is waarlijk niet goed , het is niet op de rechte gronden van het Euangelie gevestigd, maar het is echter welmenend cn liefderijk. Als zoodanig befchouwen wij het. Wij beminnen en achten allen, die naar hat licht, dat hun gegeven is, al hebben zij misvattingen, iet zoeken toe te brengen, tot 'lichting van hunne medemenfehen , en wij beöordeelen daarom dit eenvouwig Werkjen in de liefde. — Den  W. BRAAM , DEN SCHOONSTEN ALLER MENSCH» KINDER. Den fchoonflen aller menfchenkinderen, ten voorbeeld tan navolgingen voor gefteld; door w. braam. Te Amfteldam, bij j. Weppelman, 1799. 37 Bladz. In gr,. Oc* tavo. De prijs is f '. * 5 - 8. Herhaalde vriendelijke aanzoeken, bijzonder ook vart den Boekverkoper, hebben den Burger B. overgehaald, om dit Gefchrift uit zijne handen te geven, met vrijheid , om het door den druk gemeen te maken. —< Het Publiek echter zou 'er niets bij geleden hebben , al hadt de Schrijver deze aanzoeken afgeflagen, daar hij irt deze bladen niets voorftelt , het geen niet meermalen vrij beter gefchreven, en overal voorhanden is. — Beandwoording eener Vrage, door fommige ongenoemde vrienden van den Christelijken Godsdienst, bij eenen Brief voor gefteld aen adr. stolker, Remonftrantsch Leer der te Rotterdam, wegens de vrucht, welke men, in den tegenWoordigen tijd, van de verkondiging des Eudngeliums aen de Heidenen, en inzonderheid van de daar toe, door de bekende lonDenscheé» rottérdamsche MAEïscHAPPljëN, aen gewende pogingen , verwachten mag , door den voorgemelden Leerder, Te Rotterdam, bij C. Vart den Dries, 1799. 16 Bladz. In gr. Obïavo. De prijs is f: - 4 - : Dit afidwöord op de in den Tijtel Vermelde Vraag, doof eenige onbekende vrienden van den Christelijken Godsdienst, onder anderen ook aan den Eerw. stolker gedaan, is,met veel oordeel en omzichtige behoedzaamheid ingericht, en eene nadere overdenking waardig. De Eerw. stolker merkt, in hetzelve Bladz. 3, metrecht, vooraf aan, dat deze Vraag de vervulling der belofte van eene algemeene bekeering der Heidenen op zekeren bepaalden tijd onderftelt, en doet daarom eerst onderzoek, of de?e onderftelling gegrond zij? Dit onderzoek richt hij zeer befcheiden in, en zijn befluit is, dat hij denkt {[Bladz. 7.) „ dat eene algemeene bekeering der Heidenen niet, dan trapswijze , of bij opvolging , gewerkt zal worden, en dat, gelijk 'er veele eeuwen verlopen zijn, eer de Christelijke Kerk tot hare tegenwoordige uitgebreidheid gekomen is, 'er zoo ook, waar* NIEUWS VAD. BIBL. HI. DEEI..N». 10. Gg fchijn-r  AÓ6 a. stolker , beUndwookding eener vrage ,enz. fchijnlijk veele eeuwen verlopen zullen', eer zij de eenige en algemeene Kerk zal worden op aarde — dat is, hij oordeelt, dat de algeheele vervulling der Euangelifche Voorfpelling hier omtrent nog verre afwezig, en 'er dus geen'grond is, om ons te vleien, dat de pogingen van den tegenwoordisen tijd fpoedig tot deze vervulling zullen opleiden." Verre echter is hij 'er af,iom deze pogingen klein te achten, evenwel zich onthoudende, van te beandwoorden de vraag, welke bepaalde vrucht men van zoodanige pogingen te verwachten heeft, waar bij van alle de vercischtens en hoedanigheden ook der perfonen, die als Zendelingen gebruikt worden, zoo veel afhangt , befluit hij met eenen zegenwensch over de beide Maatfchappij en, thands tot dit groot einde werkzaam. Kunst om het menschlijk leven te verlengen, door c. w. 1 jufeland, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Jena. Uit het Hoogduitsch. Eerfte Deel. Te Amfteldam, ijj J. Allart, 1799. Lil en 279 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 2 - : De Burger heb bb , Stads Med. Doclor , en LeElor Botanicus, te Campen, heeft zijnen Landgenoten een' wezenlijken dienst gedaan met de vertaling van dit Werk,.de vrucht van eene veeljarige Studie. Hufeland eerst de nodige (toffe bijeengezameld en gerangfcnikt hebbende , hij gelegenheid van een publiek Collegie , drie jaren achtereen over dit onderwerp gehouden, bedoelde, door de gemeenmaking van dit Werk, om den mensch, vooral in den jeugdigen leeftijd, opmerkzaam te maken, op 't geen zijn leven verlengen kan, hem ter behoorlijke gebruikmaking daarvan aan te fpooren , en voor alle verkeerde middelen, zoo rijkelijk aangeboden, te waarfchuwen. — Dit Eerfte Deel behelst negen lesfen of voorlezingen. In de eerfte worden de lotgevallen dezer wetenfchap, onder Egyptenaren, Grieken en Romeinen, en vervolgends in de midden-eeuwen , en in den tegenwoordigen tijd gefchetst. waarbij vooral st. germain, mesmer, cagliostro , en graham, als ook in eene aanmerking van den Vertaler, onze ludeman met zijne Navolgers, naar waarde en verdienste worden gefchetst. — Hierop gaat hij in de twee-  c. w. hufeland , kunst om het leven te verleng. 467 tweede voorlezing over tot een onderzoek wegens de levenskracht en duurzaamheid des levensin ftgemeen.—■ Zonder te beflisfchen, of levenskracht eene ftof, of flechts eene eigenfchap der ftof zij , befchouwt hij dezelve flechts als die allerfijnfte, doordringendfte, onzichtbaarste werk-oorzaak der natuur, die alles in beweging brengt, en waaruit alle overige krachten der ftoflijke, altans der bewerktuigde, wereld voordvloeiën. blij geeft derzelver eigenfehappen en wetten vervolgends op , als ook wat een' voordeeligen, wat een' Schadelijken invloed op dezelve hebbe. Hierop vestigt hij, ter Staving van het te voren-gezegde , zijn oog op de onderfcheiden klasfen van wezens in de bewerktuigde wereld, en wel in de eerfte plaats, op de levensduurzaarnheid der planten, in de derde , en op die der dieren , in de vierde voorlezing. — Allerlei foort loopt hij door — aantonende , met betrekking tot de dieren , welken invloed de gedaante-verandering, de manbaarheid, de wasdom, de volkomenheid of onvolkomenheid der bewerktuiging, de meer fchielijke of langzame levensverteering hebbe op de verlenging des levens. In de vijfde voorlezing komt hij eindelijk op den mensch. — Eene reeks van voorbeelden van hoogen ouderdom in allerlei ftanden en rangen, zoo uit den ouden als nieuwen tijd, wordt hier aangehaald, waaronder het geen aangaande den ouderdom der Aartsvaderen gezegd is , vooral aanmerking verdient, en welligt veele Godgeleerden niet zal fmaken, die aan de letter en aan de oude opvattingen verkleefd , de vermindering der levensjaren der Oudvaderen niet zullen kunnen toeftaan. (Wij zouden ons zeer wel met het door hufeland aangehaalde gevoelen van hensler, (niet heusler, gelijk hier in de vertaling ftaat, en waarfchijnlijk een drukfout zal zijn) kunnen verëenigen , om de jaren der wereld tot op abraham te ftellen op drie maanden, vooral ook uit hoofde van Gen. VIII: 22, alwaar vier onderfcheiden tijden gefteld worden, elk van welke men voor één jaar kan nemen, indien niet ééne zwarigheid ons in den weg was, naamlijk de berekening van den tijd vanNoacHS verblijf in de Ark). Niet onaartig is ook de gefchiedenis van den ouden nobs. — Uit deze waarnemingen worden in de zesde voorlezing eenige gevolgtrekkingen afgeleid, waarüit vervolgends die gewigtige vraag wordt beandwoord, hoedanig het eigenlijk-levensperk der menGg a fchea.  4ÖS c. w. hufexand. kunst om het leven te verlenö. fchen is? in deze beandwoording maakt hij onderfcheid tusfchen het ?lgemeen geflacht der menfchen, en ieder mensch in 't bijzonder. Ten opzichte van het eerfte is het genoeg te weten, voor welken trap van ouderdom de mensch vatbaar is — en dit ftelt hij op 200 jaren, doch met betrekking tot ieder mensch in 't bijzonder, bepaalt zich de levensduurzaamheid , naar de mate, dat de beftanddeelen, wa^rüit het lichaam famengefteld is, van een' beteren of flechteren inhoud zijn, naar de levenswijze, naar de langzamer of fneller verteering der levenskrachten , en naar duizenderlei omftandigheden , die op het leven invloed hebben. In de zevende voorlezing treedt hij in een nader onderzoek wegens het menschlijk leven en deszelfs hoofdverëischten , en wegens den invloed van des menfchen boogere en verftandelijke volkomenheid op de duurzaamheid zijnes levens. Hier behaagde ons vooral, 't geen hufe- land beredent aangaande den invloed, dien het denkvermogen en het verftand hebben op den langen levensduur. In de achtfte voorlezing worden nu de afzonderlijke nodige hoofdverëischten tot een lang leven, die in den mensch zeiven moeten liggen, bepaald, en tevens de kentekenen opgegeven van de lange levensduurzaamheid van enkele perfonen.— Deze hoofdverëischten zijn : 1. Eene goede maag en werktuigen der fpijsverteering, gezonde tanden: — 2. Eene goedbewerktuigde borst: 3. Een niet al te prikkelbaar hart: — goede her- ftelling van krachten en geneeskracht der natuur , — 4. Een behoorlijke graad en verdeeling der levenskragt, een goed temperament, — 5. Een wel overëenftemmend en volkomen lichaamsgeftel; — 6. Een middelmatige gefteldheid in het famenftel der deelen van het lichaam, — 7. geen één bijzonder zwak deel. 8. Middelbare gefteldheid van het maakfel der bewerktuiging, en 9. Volkomen bewerktuiging der voordteelingskracht. — Eindelijk worden in de negende voorlezing de verlcheiden nieuwe wijzen, door welke men het leven tracht te verlengen, ter toetze gebragt , met bepaling van de eenig mogelijke, en met het leven van de menfchen overëenftemmende, waarop dat kan gefchieden. — Zie daar een kort uittrekzel van dit nuttig Werk, t welk algemeen aanprijzing verdient, en, zeker veel kan toebrengen tot uitroeijing van fchadelijke vooröordeelen, die tot nadeel ftrekken voor de gezondheid en het leven der  b. bell, samenstel van heelkunde. 4<5p der menfchen. Vooral dient het in handen van Ouders en Opvoeders te zijn, ten einde deze niet de lichamen der kinderen van jongs af bederven , door verkeerde maatregelen , waar door derzelver gezondheid vooj altoos zou kunnen geknakt worden. Met verlangen zien wij het tweede Deel te geinoet. — Samen/lel van Heelkunde, door benjamin bell, Heelmeester van het Koninglijk Hospitaal te Edinburg, enz. Uit het Engelsch vertaald, met aantekeningen verrijkt, en vermeerderd met de aanmerkingen en bijvoegzelen , die in de Hoogduitfche uitgave van dit Werk gevonden worden, Derde Deels Eerfte Stuk, met Platen. Te Utrecht en Amfteldam, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, M. Schalekamp en W. Holtrop, 1799. 136 Bladz. In gr. Quarto. De prijs is f 2 ■ : - : Van dit Werk verfchijnt thands weder een Stuk, waar in het vervolg des zesëndertigften Hoofddeels over de Wonden. Het zevenëndertigfte bevat de Gebrandheden, terwijl in het achtëndertigde de Gezwèlkn worden behandeld, nog twee Hukken van de vertaling van dit Heelkundig Werk hebben wij te wachten, en zien, ten nutte der Heelkunst, ook dit Werk, eerlang ten einde gebragt. De Post van den Neder-Rhijn, N°. 615 tot 624. Behelzende een naauwkeurig Historiesch verhaal van het gebeurde binnen deze Republiek, federt de Omwenteling van 1787 tot de Revolutie van 1797 (1795). Onpartijdig famengefteld. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. 186 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : Grondig en volledig Register over de zes laatfte Deelen van de Post van den Neder - Rhijn. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. 116 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 18 - : Dit laatfte Deel van het vermaarde Tijdfchrift, De Post van den Neder-Rhijn, is niet in Nummers afgedeeld , maar een doorgaand verhaal, waar in men Gg 3 al-  470 DE POST VAN DEN NEDER - RHfJN, alleen drie Afdeelingen aantreft, van welke de eerfte behelst de voornaamfte omftandigheden van de Omwenteling in 1787, de tweede befchrijft de belangrijkfte gebeurenisfen van het tijdvak tusfchen 1787 tot 1795, en de derde handelt over de Omwenteling in het laatstgenoemde jaar voorgevallen. Hetzelve is niet, zoo als de voorige Deelen, door p. 't hoen, maar door een ongenoemd Schrijver famengefteld ; ondertusfehen moeten wij tot lof van hetzelve getuigen , dat het in de daad , gelijk op het Tijtelblad gemeld wordt, met de grootfte onpartijdigheid gefchreven is , zoo dat lieden van allerleië denkwijs het zonder ergernis zullen kunnen lezen. Ja, het komt ons voor, dat de Schrijver zijne begeerte, om ook den fchijn van partijdigheid te vermijden, in fommige opzichten te ver gedreven heeft; immers het verzwijgen van historifche daadzaken , offchoon zij deze of gene partij niet in het voordeeligfte licht doen verfchijnen, behoort niet tot de onpartijdigheid van een' Gefchiedfchrijver, mids hij zich flechts van hatelijke aanmerkingen onthoude en het oordeel aan den Lezer overlate. Dus hadt de Schrijver gerust de buitensporigheden, door den aanhang van Oranje vóór, bij en na, de Omwenteling van 1787, door het gantfche land gepleegd, kunnen en zelfs behooren te fchetzen; ook hadt hij, bij het ter loops aanftippen van de mishandelingen, den gevangen Patriotten door de Pruisfen aangedaan , niet behoeven te voegen : ,, Immers, zo ,, men die lieden mag geloven , die het flagtöffer van „ deze overrompeling zijn geworden, " Even als of deze zaak nog twijfelachtig ware , daar nogthands geheele Burgerijën , als van Wageningen, Arnhem, Nijmegen en andere Steden , door welke men hen naar Wezel vervoerd heeft, van de aan hun gepleegde wreedheden ooggetuigen geweest zijn. Ook fehijnt de Schrijver niet overal naauwkeurig genoeg van de waare toedragt van zaken onderricht to zijn geweest, blijkens onder anderen zijn verhaal van de verlating van Nijmegen door het Guarnifoen, bij het overgaan van die Stad in 1794 , welk verhaal, Bladz, 175, niet flechts onnaauwkeurig is, maar ook eene tegenltrijdigheid behelst. De ftijl is middenmatig, doch hier en daar gebrekig, en fomtijds, verward en onduidelijk. Ten bewijze verftrekke het volgende \ Bladz,  DE POST VAN DEN NEDER-RHIJN. 471 Bladz. 49 onder aan, en Bladz. 50. Het aldaar voorkomende verhaal van de verdediging en inneming van Weesp en Muiden is zeer verward en onverftaanbaar. Bladz. 60. „Alle middelen, om de Stad aan het ge- vaar, dat dezelve dreigde, tegen te gaan (te ontruk,, ken), fcheenen, enz." Bladz. 93. Wordt Zutphen abufivelij'k onder de Steden van Overijsfel gerangfchikt. Bladz. 123. ,, De Prins — was echter niet onledig ter „ bezorging van zulke fchikkingen , enz. " onledig is bezig ; niet onledig is derhalven niet bezig , niet werkzaam. Het woord niet levert dus hier een zin op, geheel ftrijdig met de mening des Schrijvers. Bladz. 131. ,, Bijaldien de milde hand der gegoede ,, Ingezetenen , inzonderheid in de Steden Haarlem , ,, welke Stad de overige daarin voorging , Amfterdam ,, en Utrecht , aanzienlijke geld - inzamelingen gedaan waren." Uit dit een en ander befluiten wij, dat dit Deel min of meer met overhaasting opgefteld , en niet behoorlijk befchaafd is ; waar aan wij ook toefchrijven , dat de Schrijver wel eens gebeurenisfen aanhaalt , waarvan hij verzuimt, den Lezer den uitflag te melden,'gelijk onder anderen is het proces tegen den Ontvanger visser te Utrecht gevoerd, Bladz. 141 ; het geen waarlijk jammer is van een gefchrift als dit , het welk wij voor het overige met genoegen gelezen hebben, en het welk ten hoogden belangrijk is niet alleen voor de bezitters van de Post, maar ook voor eiken Nederlander, die zich de gebeurenisfen dier rampvolle j'aren eens kortelijk voor den geest wil brengen. Ook zijn. 'er verfeheiden grove drukfeilen ingeflopen , waar van zelfs het Tijtelblad bewijs oplevert. De Arithmetica, of'Rekenkunst, op den Koophandel toegepast, in volkomen uitgewerkte Foorftellen , ten dienfte der Nederlandfche Jeugd :■ door evert-florijn , Mathematicus en geadmitteerd Landmeter. Te Amfteldam, bij de Erfgen. van de Wed. C. Stichter, 1798. 216 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : Volgends het. Voorbericht zou dit Werkjen moeten dienen tot een vervolg van eenige Beginfelen der Gg 4 Aridi-  47* e.|florijn, de arithmetica, of rekenkunst,enz. Arithmetica , door F, in den jare 1786 bij den'Boeken Kaarthandclaar g. hulst van keulen uitgegeven. Na in dit laatfte voornaamlijk de Theorie der Getallen en derzelver eenvouvvigfte bewerkingen beredeneerd behandeld te hebben, was het oogmerk van F. om , in een volgend Deel, de verdere toepasfing daarvan op de overige werkdadige Regels dezer wetenfchap aan te toonen. Dan verfcheide zeer nuttige Werken , welke federt hier over zijn uitgekomen , als de Schatkamer der Koopmans Rekenkunst, door a. b. strabbe; Rekenboek voor de Nederlandfche Jeugd, door h. aeneae, en anderen, hebben F. hier in wederhouden. -. Op dat hij echter de moeite en tijd, tot de werkdadige voorbeelden, langzamerhand opgefteld en berekend, niet te vergeefsch zoude bedeed hebben, nam hij het befluit, deze Verzameling van Voorbeelden gemeen te maken, om als een vervolg op het eerstgenoemde Werkjen te kunnen dienen. De Autheur verklaart onbewimpeld, dat ditDeeltjen, alleenlijk uit Voorbeelden bedaande, niet is ingericht, om de Jeugd zonder onderwijs van een goed Meester de Arithmetica te leeren, en fielt, zonder het te bewijzen, dat het mondlijk onderwijs de duidelijkfte Voorfchriften en Regels overtreft. Wij voor ons geloven, dat dit flechts in fommige gevallen de waarheid is ; en wel dan, wanneer de Meester de waarlijk' zeldzame begaafdheid heeft, om zijne voordragt naar de vatbaarheid der Leerlingen te richten, en het onderwerp, waar op de Rekenkunst toegepast zal worden, gelijk hier de Koophandel is , door dadelijke ondervinding grondig verftaat. Wij kunnen niet zien , dat F. op zoodanige verkregen kundigheid veel te roemen hebbe s men vergelijke flechts zijne opgegeven Voorbeelden met die , Welke in de door hem aangehaalde Schatkamer der Koopmans Rekenkunst gevonden worden, en men zal bevinden , dat zijne Voorbeelden op verre na niet gefchikt zijn, om iemand in de Koopmans Rekenkunst bekwaam te maken. Voords befchouwen wij de Inleiding, als geheel niet voegende bij het onderwerp, dat F.zich hadt voorgefteld. Zulke armhartige kunstjens met getallen, als doorgaands daar in gevonden worden, behooren piet tot het karakter van een goed Meester, en hebben ons geen zeer vpordeelig denkbeeld van f". ingeboeëeind, Wij  marcus junius brutus. 473 Wi] achten ons verpligt hier nog bij te voegen, dat de Tijtel meer belooft , dan in het Werkjen te vinden is. Want dewijl, zoo als reeds gezegd is, dit Deeltjteft alleenlijk uit Voorbeelden , en wel onuitgewerkte, beftaat , is het eene volftrekte tegenftrijdigheid op den Tijtel te zeggen.: in volkomen uitgewerkte Voordellen. Met één woord, zulke boeken , welke niets leerzaams behelzen, en tot geen ander einde fchijnen uitgegeven te worden, dan om de Schrijvers derzelven, bij voorkeur, te begunftigen, kunnen niet anders befchouwd worden , dan als nutteloze hersfenvruchten, welke geene de minfte aanprijzing waardig zijn. marcus Junius brutus. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z. 1798. 90 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 4 - : "P\e Schrijver van de Tafereelen .onder den Tijtel lu■L' cius junius brutus, van welke wij te voren melding gemaakt hebben (*) levert ons hier eenige, even keurig gefchetfte, tafereelen uit het leeven van deszelfs naamgenoot marcus junius brutus. Deze , alhoewel zij eene gebeurenis , eenige eeuwen later voorgevallen , voordellen , zijn echter niet minder belangrijk, ja misfehien nog leerrijker voor den Nederlander, als vertonende de laatfte worftelingen der Vrijheid onder een volk, dat, te voren matig, dapper en vrijheidlievend , nu door weelde ontzenuwd en tot allerlei ondeugden vervallen , der vrijheid onwaardig en voor de flavernij rijp geworden was. Brutus, de waardige naamgenoot van zijnen doorluchtigen Voorzaat, waagt het met eenige weinigen, dje nog de oude Vrijheidszucht en onverfchroKken moed niet verloren hadden, hun onderdrukt Vaderland door de ftoutfte onderneming, het ombrengen van c jesar te midden in den Raad , van het juk der dwinglandij te verlosfen. Hunne poging gelukt; doch zij behalen kleinen dank bij hunne medeburgers. De Romeinen waren niet meer die moedige vijanden van geweld en onderdrukking , die een' eerlijken dood boven een verachtlijk leeven verkozen; zij waren ontaart in een' hoop C) Zie N.Vaderl. Bibl. II. Deel, ifle Stuk, Bladz. 185, Gg 5  474 b. f r e m f. r ij hoop verwijfde fiaven , die de vrijheid niet meer konden . niet meer wilden bezitten ; zij vereerden den gevelden dwingeland, die hun pragtige fchouwfpelen gaf, en met rijke gefehenken, tot voeding hunner weelde en luiheid, overlaadde, meer dan de helden der vrijheid, die hun den weg tot de voorouderlijke grootheid wederom aanwezen. Deze zien zich daarom genoodzaakt, om eerst op het Capitool eene veilige fchuilplaats te zoeken , en vervolgends het onwaardige Rome te verlaten, en naar Athenen de wijk te nemen. Geducht voorbeeld voor Nederland , waarin ook de zeden, de deugden, de belangeloze Vaderlands- en Vrijheidsliefde , de onbezweken moed onzer brave Voorvaderen , zoo fchaars meer gevonden worden! Waarïn veelen , even als ten tijde van brutus, het gemis van den Dwingeland betreuren , . omdat zij, door weelde bedorven , eene geruste flavernij boven eene vrijheid, die met moeite en kosten gevestigd, cn misfehien met bloed gehandhaafd moet worden, welke dus opofferingen vordert , Hellen; terwijl anderen de vrijheid voor^eene leus van losbandigheid houden, of alleen uit eigenbaat derzelver vaanen volgen ! Mogten de Nederlanders zich. eer het te laat is, aan de Romeinen Spiegelen! — Wij wenfchen, dat deze tafereelen daar toe dienstbaar mogen zijn, en medewerken , om den Geest van belangloosheid, Vaderlands- en Vrijheidsliefde van brutus, dien echten Geest van belangeloos Patriotismus, die ook onze vrije Voorvaderen bezielde , op te wekken , en meer algemeen te maken! — Wij prijzen daar toe derzelver lezing onzen Landgenoten ten fterkften aan. Mijn Letterhof; eerfte afperking. Door barend f reme rij. Te Amfteldam, bij P. J. Uijlenbroek, 1798. \ Behalven het Voorwerk , 110 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 2 - 5 - : In het Voorbericht van dit onderhoudend en lezenswaardig Werk, geeft de Schrijver eenige ophelderingen omtrent zijne betrekking tot, en de werkzaamheden ter daarftelling van, de omwenteling van den jaare 1795, en de Schoone voorüitzichten, welken hij zich daar bij voorgefteld, en in gemoede bedoeld hadde; waar aan hij zij-  m IJ N LETTERHOF. 4?j zijne bezittingen, kostwinning en het behoud van een aantal Bloedverwanten, die aan zijne zorgen betrouwd waren , ja ook, in meer dan één geval, zijn leven zeiven in de waagfchaal gefteld hadde; ophelderingen, welke tot Bijdragen van de Gefchiedenis der wonderlijke jaren, welke op die omwenteling gevolgd zijn, kunnen (trekken; en wier onbeftemdheid, en afwijking van het eerfte doelwit des Schrijvers, hem het befluit deeden nemen, om, daar hij in het groote vak der Staatkundige werkzaamheden, niet naar zijn genoegen en vooraf opgevatte verbeelding, konde Hagen, zich met enkel kleine dingen onledig te houden. Aan dit zijn befluit zijn wij dezen bundel van profa cii Rijmwerken verfchuldigd, in welken hij eenige der Eerftelingen van zijnen Dichtgeest, tevens met eenige laater Gedichten en Vertalingen aan het lezend publiek ten gebruike mededeelt. De Schrijver noemt dit zijn Werk, niet onaartig, Letterhof, daar men zich in de daad in deze zijne Letteren verlustigt en vermaakt, even als of men in eenen frisfchen Bloemhof wandelde. Hij geleidt zijne Lezers , als 't ware, tot eene Inleiding, in zijne Tuinkamer, waar hij dezelven een negental fraaie Dichttafereelen aanbiedt, en wel in de eerlte plaats eene Epode op den dood; aen eene vrouw, welke, op haer f erf bedde, den Dichter om bemoediging en troost tegen den dood vraegde, die zoo zoetvloeiend van bewerking als wijsgeerig van zin is; onder de overige Gedichten, welke in deze Tuinkamer voorkomen, is het Dichtftuk, betijteld: 't Lot van 'den Geweldigen, in den dood van floris den Vijfden, krachtig behandeld en met veele lezenswaardige aantekeningen, betreffende deze rampzalige gebeurenis , verrijkt. Het pleit der dieren over het Regt van voorzitting, in vier Fabelen, is een vernuftig Profa Stukjen. De tweede Afdeeling van dit Werkjen noemt de Dichter Bloemengaerde en fchift dezelve in Rozenperk, Hijdcinthenbed, Tulpenbak en Jasmijnbosehjen, alle namen, welken flechts dienftig zijn , om het Werk bekwaamlijk te verdeelen, en tevens bij de Allegorie van den gekozen tijtel te blijven. Alle deze afperkingen zijn vervuld met eene mengeling van vernuftige Profaïfche, en zoetvloeiende Dichtftukjens, welke laatfte het kenmerk dragen van den fmaak des Dichters, die uit dezelven blijkt, naar het zinrijke cn puntige van de Werken onzer vernuftige en geleerde Dich-  47<5 A. IJ P K tj Dichters, als waren hooft, huighens, hein- Sil'S, bij uitzondering over te heller.; vooral dragen de Minne^ichtjens, die vi elvuldig in dezen bundel voorkomen, aanprijzende blijken van dit echt en bevallig vernuft, het welk uit deze kleine, voor de hand uitgekozene proeve, naar onze mening, doordraait: ONGEL IJ KE KAMP. Weêrftrevige Meisjes! Vermetel Gedacht! Belhet gü te muiten ? üe Lk-fdegod latent. Verfchijn in geen Kampveld! Verliezen zoudt gij 't: Kupido wint eeuwig Met Mebjei den ftrijd. Wat zijn uwe wapens? Een weig'rend geweer. De zijne zijn fchichten: Die drillen u neer. En wildet gij vlugten, 6 Meisjes! de. Min Heeft vlerken; bij haelt u Klapwiekend wéér in. Wij wenfchen, dat het den vernuftigen Schrijver en befchaafden Dichter zal mogen gebeuren , om dit zijn voorgenomen Werk te voleindigen , en ons wel dra met meer dergelijke kleinigheden , te vermaken , en al verder in de overige afperkingen van zijnen bevalligen Letterhof voord te geleiden. Beknopte Letterkundige Gefchiedenis der Jijstematifche Godgeleerdheid. Door a. ijpeij, Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfingen en Predikant te Ethen in het land van Heusden. Derde Deel. In den Haag, bij C- Plaat, 1798. Behalven het Voar~ bericht 430 Bladz In gr. OStavo. De prijs isfi-io-: Reeds lang waren wij gehouden, verflag te geven van dit uitmuntend Werk , doch de omftandigheden , waar in wij ons bevonden, vertraagden niet weinig onze werkzaamheden. De gebeurenisfen toch, die wij beleven, de voorvallen in ons eigen land , en de gewigtige ver-  bern» lettere. 0esch. der sijstem. godgel. 477 veranderingen dagelijks ingevoerd wordende , trekken niet zelden onze oogen af van de befchouwing dier dingen, welken ons anders bezig houden. De Eerw. ijpeij behandelt in dit Deel de letterkundige Gefchiedenis der Sijstematifche Godgeleerdheid bij de Mijftieken, Mennonieten, Sociniaanen, Remonftranten en Roomschgezinden in de zeventiende eeuw , en toont aan, welken invloed dezelve gehad heeft op de Godgeleerdheid en de denkwijze des volks, onder de Lutheranen en Hervormden. In het Voorbericht geeft de kundige Schrijver te kennen , dat men met dit derde Deel het geheele Werk voltooid moet houden , daar hij , het nog overig zijnde tijdperk der fijstematifche Godgeleerdheid, in de Gefchiedenis van de Christelijke Kerk in de achttiende Eeuw weven zou; voor reden gevende, dat hij anders zulk eene Letterkundige gefchiedenis voor twee onderfcheiden Werken zou moeten vervaardigen. — Hoe billijk ook deze reden op zich zelve zij , zoo fpijt het ons nogthands, dat de Eerw. IJ. hierom van zijn eerst voorgenomen plan heeft afgezien; dewijl daar door dit Werk min of meer onvolledig wordt, en men tri twee onderfcheiden Werken nu zoeken moet, wat men anders in één zou hebben kunnen vinden. Wat de waarde van dit Deel betreft, dezelve ftaat gelijk met die der vorige Deelen; onpartijdigheid, orde, belezenheid, oordeel en beknoptheid betwisten hier malkanderen den voorrang , zoo dat wij hetzelfde gunftig getuigenis van dit Deel af kunnen leggen, als van de vorigen, en de Schrijver duidelijke blijken heeft gegeven , dat hij volkomen berekend was voor het werk, waar aan hij zijnen arbeid wijdde. — Doch hoe ingenomen wij met het Werk mogen wezen, hetzelve behelst echter ééne gedachte, die wij niet alleen verwerpen, maar ook beftrijden moeten; van servetus fprekende en de handelwijze van kalvijn omtrend dezen man, zoo zegt onze Schrijver: ,, Daar „ men bij de grondlegging van eene Republiek het „ noodzaaklijk acht, de zoodanigen, die er op uit zijn, ,, om de gelegde gronden telkens te ondergraven, en den „ voortbouw op allerlei wijze zoeken te verhinderen, ,, met den dood te ftraffen, wat reden is 'er toch dan, om het kalvijn en zijnen Medehervormeren zoo kwalijk te nemen, dat zij bij de grondlegging der » ge-  47.8 . a. ij p s ij „ gezuiverd.: Kristcnkerk servet en anderen, die al„ le hunne pogingen ten eenemaal trachtten te verijde„ len, den dood waardig oordeelden? Wij willen hun „ gedrag met verdeedigen, maar wij vragen, wat re,,. den is 'er, om hun dit zoo kwalijk te nemen ? •„ (*) ' De gelijkenis, die de Schrijver hier gebruikt' is geenszins juist, en zeer ongelukkig gekozen. Immers is 'er een hemelsbreed onderfcheid tusfchen de Staatkunde en den Godsdienst, wat haar geoorloofd is, rekent men wederom met de zachtmoedigheid van den anderen geheel onbegaanbaar te wezen. Daarenboven wordt die noodzakelijkheid, om de ondermijuers van eene nieuwe aangelegd wordende Republiek door den dood uit den weg te ruimen, niet zoo algemeen erkend, als onze -Schrijver zich wel verbeeldt, althands men is hier omtrend aanmerkhjk bekoeld , federt de godloze robespierre volgends dezen regel handelde, en men gezien heeft, dat het geen gisteren ondermijning werdt genoemd morgen weder opbouw wordt geheten. Doch al was dit zoo onbepaald algemeen aangenomen dan nog is het gevolg, dat daar uit door onzen Schrijver wordt afgeleid, volkomen valsch en met de waarheid «nbeftaanbaar. De .ondermijning van eene nieuwe Republiek ftaat toch geenszins gelijk met de ondermijning Van eene nieuwe Godsdienftige fecle; de eerfte gefehiedt wanneer men in den Staat twecdragt ftookt, de ge-moederen der inwoners opruit, de bevelen van het Gouvernement ongehoorzaam is , en deszelfs maatregelen op alle mogelijke wijzen dadelijk dwarsboomt en tracht te verijdelen; maar de tweede gefehiedt, wanneer men, ,het zij uit overtuiging, het zij uit vooringenomenheid met zijn eigen leerftelzel, of om eenige andere redenen, het gevoelen vaii anderen in twijfel trekt, de ongegrondheid van hetzelve tracht aan te toonen, de kracht der aangevoerde bewijzen van zijne tegenpartij ontzenuwt, en alles aanwendt, om belijders voor zijn ftelzel te winnen, en van hunne voorheen aangenomen gevoelens af te trekken. Hoe veel nadeel kan nu niet uit het eerfte, hoe veel voordeel daarentegen uit het laatfte, geboren worden! Immers is het vaak her onderwerp eener Profesforale Inwijïngs-Redevoering geweest , dat de pogingen van CO Bladz, 108 in Nat.  bekn. lettkrk. gesch. der sijstem. godgel. 479 van het ongeloof aan de waarheid veel meer voordeel, dan nadeel, aangebragt hebben. En niemand kan 'er aan twijfelen , dat de woelingen regen een Gouvernement ongelijk gevaarlijker en misdadiger zijn, dan die tegen eenig Godsdïenftig Genootfchap. Onze geleerde en anders zo verdraagzame Schrijver dacht 'er op dit oogenblik niet aan , dat hij door deze verdediging van kalvijn de inquilitie billijkte', die, hoe zeer ook ftrijdende met den geest onzer tijden, hij eene verandering in het Politieke welligt ingevoerd kon worden, zelfs bij die Godsdienftige Genootfchappen, welke voorheen van dezelve aikeerig wa.en. God verhoede, dat ooit zulke revolutionaire maatregelen ia den Godsdienst weder genomen worden! De Algemeene Gefchiedenis der geheele Waereld , federt derzelver Schepping tot op den tegemvoordigen tijd in een kort heftek gebragt, en opgehelderd met Kon'stplaten. Tweede Deel. Te Harlingen , bij V. van der Plaats, 1798. 334 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 3 " = - : In het vorige Deel dezer Bibliotheek op Bladz. 659 en verv. het Eerlte Deel dezes Werks beoordeeld hebbende, en wel nog al eenigzins uitvoerig, kunnen wij ons, bij de beöordeeling van dit Tweede Deel, op onze te voren gemaakte aanmerkingen beroepen, te meer, daar, over 't geheel, het Werk op dien leest gefchoeid blijft. De gebreken, die wij in het voorgaande meenden te ontdekken, en gelijk dit den beöordeelaar voegt, getrouwelijk, ontvouwd hebben , zijn al weder in dit Deel te vinden, 't Is zoo , de Fabelhistorie houdt nu wel op, Cwant in dit Deel wordt de Gefchiedenis der Wereld behandeld, van de verwoesting van Carthago tot op den dood van vitellius) en wij krijjen dus louter verhalen van wezenlijke gebeurenisfen; doch wel verre , dat ons in dit Deel eene Algemeene Gefchiedenis der Wereld zou worden voorgelegd , ontvangen wij flechts twee Stukken — de> Romeinfche■ G-ifchiedenis, en de Joodfche Gefchiedenis. De overige Volken worden niet genoemd, ten zij dan, dat dezelve in de Romeinfche Gefchiedenis te pas komen. — Waren 'er dan geene andere Volken op den aardbodem en waarvan zelfs ou-  480 DE ALOEM. GESCHIEDENIS DER GEHEELE WERELD. oude gedenkftukken en berichten voorhanden zijn, dan j' ist die, met welke de Romeinen te doen hadden? — Of bijaldien van andere Volken, en wel bij gelegenheid, dat de Romeinfche Gefchiedenis daar van melding doet, gewag gemaakt wordt , moeten dezelve dan flechts ia 't voorbijgaan worden aangellipt? Zoo wordt bij voorbeeld, Bladz. 34 gewag gemaakt van den inval der Cimbren en Teutonen in Gallië en Italië. Het eenige bericht, 't welk bij die gelegenheid van deze vermaarde Volken gegeven wordt, beftaat eenvouwig daarin, ,, dat ,, het twee zeer magtige Noordfche Natiën waren. " Niet eens hunne voorgaande woonplaats, veel min iet van hunnen optogt uit hun land, en de oorzaak en wijze van dien,_ — noch ook, (en 't geen in eene Algemeene Gefchiedenis der. Wereld voor den Bataaffchen Lezer nog al merkwaardig was) hoe de toenmalige bewoners van dit land mede aan dien togt deel namen. — Hadt hij hier flechts geraadpleegd met engelberts Aloude ftaat der verëenigde Nederlanden, Eerfte Deel, hij zou wel verder op 't fpoor gekomen zijn. — Even min vinden wij iet gemeld aangaande de bewoneren der Britfche eilanden ; alleen wordt 'er Bladz. 61. gewag gemaakt van c^sar's togt derwaards. — Meer bewijzen ter ftaving van onze aanmerking zouden wij , luste het ons, kunnen aanvoeren ; bij voorbeeld, dat 'er volftrekt niets gevonden wordt van andere bewoneren van Europa, of van Aftë, die toch in dit tijdperk vallen , als de Scythen, de Geten, de Daciërs, de Chinefen, de Indiërs: doch het gezegde oordeelen wij genoegzaam. Dat de Gefchiedenis der Jooden nog al uitvoerig wordt medegedeeld , billijken wij zeer. Het Joodfche Folk is, onder de bewooneren der aarde , een hoofdJftam. Doch wij vinden het min voegzaam, om in eene Algemeene Gefchiedenis der Wereld eene levensgefchiedenis van jesus in te vlechten. Hoe belangrijk zijne komst in de wereld ook is, zelfs alleen befchouwd uit een burgerlijk of ftaatkundig oogpunt, of ook met het oog van den menschkundigen Wijsgeer, (en dit voegt vooral den Gefchiedfchrijver,) zoo dat wij geen oogenblik zouden aarfelen, om zijne komst te befchouwen, als eene Epoque in de Gefchiedenis der wereld makende , zoo behoort echter zijne private levensgefchiedenis geenszins in eene Algemeene Gefchiedenis der Wereld. Zijne geboorte, dood , en verheerlijking mag  5. van émdre, reizen door palestina. 481 aiag daarin aangeftipt, de grondvesting zijner leere, en deszelfs heilzame invloed , op den burgerlijken, Staatkundigen, en zedelijken toeftand des menschdoms kort worden opgegeven , hierbij bepaalt zich de Schrijver eener Algemeene Gefchiedenis. — Doch dit gedeelte van het boek is weder met twee platen verlierd ; verbeeldende jesus geboorte en dood; misfehien moest 'er, om der platen wille, van deze gebeurenisfen zoo uitvoerig worden gewaagd ; althans liever ftellen wij dit op rekening van het belang des Uitgevers, dan op die van den fmaak des Schrijvers. Voor het overige moeten wij op dit Deel aanmerken, gehjk wij op het voorgaande hebben herinnerd, dat gebrek aan behoorlijke Afdeelingen, en aan de algemeene opgave van den inhoud van elk derzelve, of van de bijzondere paragraphen , niet zeer aangenaam voor den je,x.MS" ~~„ Voords *>lijft hij zich, ten opzichte van den ftijl, volkomen gelijk. Wij hoopen, dat de Schrijver van deze onze aanmerkingen zich zal kunnen, en willen bedienen, ter verbetering van zijn werk, en ter aanvulling van het ontbrekende. Met dit oogmerk alleen , en om zijnen anderzins nuttigen arbeid meer algemeen nuttig te maken , nebben wij deze aanmerkingen te berde gebragt. Tien platen zijn hier tot verfiering bijgevoegd. Dezelve zijn ontleend uit de Algemeene Gefchiedenis der Wereld van suiker en verburg. Reizen door Palestina, in eenige aangename Brieven, met eene op nieuw getekende Landkaart van de tegenwoordige gejleldhetd van dat land. Door s. van emdre Lid van de Zeeuwfche Maatfchappij der Wetenfchappen en van t Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, en Predikant te Wageningen. Tweede en laat/de Deel Te Utrecht, hij W. van IJzerworst! 1798. 206 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is /i-i6-: Vyij kondigden het Eerfte Deel van dit Werk aan ia * * ons voorgaande Ilde Deel ifte Stuk, Bladz. 122 123, en hebben bij het geen daar van hetzelve gezeed is, niets te voegen. De Schrijver behandelt in dit tweede en laatfte Deel, de noordelijke Gewesten van Palestina de Luchtsgefteldheid en vruchtbaarheid van dat Land deszelfs Inwoners en hunne gewoonten, waar mede hij dit zijn Werk befluit. ' kieuwe vad. blbl. «j, d£sl. n0. 10. Ilh Bris.  482 m. wollstonecraft Brieven, gefchreven geduurende eene Reize door Zwteden , Noorwegen en Deenmarken , door marja w o llstonecraft. Uit het Engelsch. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1799. 276 Bladz. In gr. Qtïavo. De prijs is ƒ 1 - 16 - : Vijf en twintig Brieven, doorvlochten met aanmerkingen en waarnemingen, welke niet zelden den draad der bijzonderheden van de doorreisde Landen, op eene alleszins onaangename wijze, voor den weetgierigen Lezer , afbreken , zijn "het onderwerp van dit Boekdeel , waar in wij weinig bijzonders, dat niet reeds door anderen uitvoeriger, en minder opgefmukt, befchreven is, gevonden hebben. Het Egoismus, het lieve ik, fehijnt, volgends het Voorbericht, veelal de pen van de Schrijffter beftuurd te hebben, zonder te denken, dat de merkwaardigheden der bereisde Landen alleen het voorwei p zijn , waar in de weetgierige Lezer eenig belang kan ftellen. 't Ts waar, zij heeft haren misdag gevoeld, toen zij deze Brieven voor de drukpers beftemde, doch niet verbeterd , omdat zij begreep , dat hare Brieven daar door eene ftijve en opgefmukte houding zouden krijgen. Dan wij zijn van oordeel , dat , in gevalle zij gedacht hadt, eenige gewigtige aanmerkingen van de doorreisde Landen te kunnen mededeelen, zij hare Brieven gemaklijk in een historisch verhaal had kunnen hervormen , en dus haar oogmerk , om den Lezer eene aangename uitfpanning en tijdverdrijf te verfchaffen , beter .bereikt zoude hebben. Wijsgeerige befpiegelingen toch zijn nietieders gading, vooral niet van alle diegenen, welke in het lezen van Reisbeschrijvingen fmaak vinden: wijsgeerige vernuften zijn zeiven in ftaat, om die onder het lezen te maken. Om den Lezer te overtuigen , dat wij niets te veel zegcen, zullen wij hem het volgende, Bladz. 98, dat ons", zoo als wij het boek openllaan , onder het oog valt, tot eene proeve mededeelen. „ Hier (te Tönsberg in Noorwegen) is ook nog eene „ kleine bewaarplaats van doodkisten, welke gebalfem„ de lijken bevatten , maar die reeds zoo lang gelegen „ hebben , dat niet ééns de overlevering ons tot eene „ gisfing van hunne namen opleidt." ,, De zucht , om zijn lighaam ook in den dood te bewaaren , fehijnt in de meeste landen der wereld „ wor-  brieven. 483 j, wortel gefchoten te hebben , hoe belachlijk het ook ^ is, muskclen, huid en beenderen, voor de verrottin"„ te bewaren , wanneer de edelfte deelen reeds weg ,, zijn. Toen ik deze verfteende menfchen het eerst „ zag, deinsde ik met ijzing en fchrik te rug; Asfchë „, tot asfche , dacht ik , en ftof tot ftof. Hier is geen „ ftof, maar nog iet afzichtlijker , dan dat. Het is „ hoogverraad tegen de menschheid, dat men den eet* „ waardigen fluijer opheft, dijn zij zoo teder over hare ,, gebreklijkheid geworpen heeft. Men gevoelt de groot* heid van zijn denkend Ik nooit fterker, dan bij liet „ befchouwen der verrotting. Maar niets is affchuw5, iijker, dan de menschlijke gedaante, die van het le,, ven beroofd en dus tot fteen verdroogd was , enkel „ overig,om ons het allerverfchriklijkfte beeld desdoöds *» te" geven. Het aanfchouwen van edele ruïnen ftemt „ tot zielsverhefFende melancholie. Wij werpen een „ oogöpflag te rug op de pogingen der menfchen, het ,, lot der .Staaten, en derzelver Beheerfchers; en over„ reeden ons zeiven , terwijl wij deze .veranderlijkheid „ van alle dingen waarnemen , hoe noodzaaklijk deze ,, verwisleling tot onze volmaking is. Deze gedachten „ verheft ons waar Ik, en doet ons onze geringheid ,, vergeten. Maar deze opmerking wordt verveelend „ door de ijdele poging, om aan den ondergang te ont„ trekken, hetgeen tot een fpoedig verderf verwezen is* „ ó. Leven ! wat zijt gii ? Waar heen gaat de geest, „ mijn levend Ik? in welke Hoofd ftof zal hij zich in„ dompelen, om nieuwe kracht te geven of te ontvan„ gen? Wat breekt de betovering des levens? — Voor „ alles in de wereld zou ik geen menschlijk wezen, dat ik liefheb , dat ik in mijn hart draag, in deze zoo „ verwrongen gedaante aanfchouwen willen. Foei! mijn >, gantfche gevoel verzet 'er zich tegen. Is dit het gan'„ fche voorrecht der grooten in het graf? Waarlijk, zij „ deeden beter, indien zij gerust hun hoofd onder den m algemeenen fejs bogen , die alles gelijklijk afmaait ; „ dan dat zij zoo kinderachtig ftreven , om voor de i, onftandvastigheid der menschlijke grootheid een zoo >, duurzaam gedenkteken te ftichten. " . „ Tanden, nagels en huid waren nog bewaard, maar " I1** zo.° ZVf™t a'-s de Egijptifche Mumiën. Zelfs dö " 5iJ , ot>ken' W welken zij wel ingerold lagen, had, den bijkans nog hunne volle frisfche kleur." Hh 3 „ Ife  484 brr. van de zendingen der euang. broedersem. Ik kon niet vernemen , hoe lang deze lij» „ ken zich nu reeds in dezen toeftand bevinden , in „ welken zij gedwongen ziin , tot den jongften dag „ gerust te volharden. — Maar voor fleszelfs verfchn- ning kon het wel eenige zwarigheden kosten , om ,, hen, zonder de menschlijke natuur te befchimpen, „ voor het gezelfchap der Engelen bekwaam te maken. 5, — God zegene u! Ik ben overtuigd, in mijn ovei„ kleedzel woont een denkend wezen, dat onmogelijk „ vernietigd kan worden, juist dan, wanneer het begint ,, vatbaar te wezen voor zijne volmaking. Maar wat ,, voor een bekleedzel het na dezen zal bekomen, daar „ omtrent ben ik onbezorgd. Maar zeker zal dit vol„ maakt zoo zijn, als voor/een hooger trap van het ,, beftaan past. Gedachten des doods neigen ons hart zachter tot onze geliefden, en dus verzeker ik u met ,, meer dan gewone warmte, dat ik de uwe ben , en ,, wenfche, dat onze voorbijgaande fcheiding door den „ dood niet langer duuren moge, dan volftrekt nood,, zaaklijk is. ** Betichten van de Zendingen der Eudngelifche Broedergemeente onder de Heidenen. iV°. 4. Te Amfteldam, "bij J. Weppelman, 1799. °4 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 8 - : De pogingen, die door de Broedergemeenteen derzelver Zendelingen, tot nut van onbefchaafde Volkeren, worden aangewend, moeten in het oog van eiken billijken en verftandigen menfchenvriend altijd ten uiterften achtenswaardig voorkomen. Deze goede lieden doen van alles, wat anderen onöntbecrbaar is, vrijwillig afftand; zij getroosten zich alle drukkende behoefte, ongemak cn lijden, om de zaligheid van onbefchaafde Heidenen nuttig te wezen, en men weet met zekerheid, dat het nut, dat zij tot befchaving en verlichting van veele menfchen ftichten, waarlijk niet gering is. Wij kunnen derhalven niet afzijn, om den inhoud van de Berichten van hunne Zendingen, die zij uitgeven , kortelijk aan onze Lezeren mede te deelen. In dit Stukjen vinden wij den levensloop van matth e ü s s t a c h , eerften Zendeling naar Groenland , eenen goeden vromen man, die van grooten dienst onder de Groenlanders geweest, en in 1787 in NoordAmerika ontflapen is. — Hier op volgt eene befchouwing  ONDER DS HEIDENEN. ^g- wing van den nieuwften ftaat der Zendingfchappen van dc Broeder-Uniteit, waar uit wij zien, — dat de arbeid der Zendelingen, in Suriname, wel zoo grooten opo-anoniet maakt als elders, maar dat de Negergemeente te Paramaribo evenwel langzaam toeneemt; en dat de Indiaanfche Gemeente , te Hoop aan de Corentijn die" vooral uit Warauen beftaat, zeer bloeit. Ook werdt er met nut onder de Vrijnegers gewerkt. — Aan de Kaap de Goede Hoop beftond de Gemeente uit de Hottentotten, op het einde van J795, reeds uit 65 perfonen Dikwijls hadden de Broeders omtrent de 500 toeh00rers, die met begeerte naar hen hoorden, men bouwde daar reeds eene nieuwe Kerk, omdat de eerfte Vergader plaats re klein was. Men verzoekt aldaar om nieuwe Zendelingen. Groenland levert veel ftof tot blijdfehap op. In 1706 beftonden de Gemeenten aldaar te famen uit 97* perionen. — In Labrador werd onder de Eskimoo's ook met zegen gearbeid. Men telde- aldaar in 1796 reeds 10* Christenen. — In de Deenfche eilanden bloeien de Gemeenten. In 1795 waren 719 perfonen gedoopt. — In Antigua is de opgang der Broederen zeer groot. Men had daar eene derde Gemeente moeten oprechten waar toe reeds 1200 Negers behooren. — In i796 bedroeg het getal der gelovige Negers, op St. Kits, 1689 perfonen. Up éénen dag werden eens 60 gedoopt, en 36 onder de Doopcandidaaten aangenomen. — Op Barbados is de opgang veel minder. In 1795 waren aldaar 17 gedoopt, en 4 Communicanten geworden. — Op Jamaica gaat het Hap, ook door oproer onder de vrije Negers, en gebrek van onderfteuning. — Met veel lof wordt gefproken van een bruine Gemeente in Opper-Kanada,die onder veele rampfpoeden beproefd, en op eene plaats gevestigd is van waar de Broeders ook de naburige blanke Colonisten, die nog geene kerkelijke inrichting hebben, bedienen kunnen. — Het Congres van Noord-Amerika heeft aan de Amenkaanfche Sociëteit, tot uitbreiding van het Euangelie onder de Heidenen, 1200 akkers land in de Ilreek van Muskingum afgeftaan. • Hier op volgen berichten van den ftaat der Zendingen van Juli- 1797 tot Julij 1798. Te Paramaribo waren in a jaaren 40 perionen in de Negergemeente gedoopt, in Sommelsdyk was de fpoed hier mede evenredig, doch n Hoop nam de Gemeente zeer toe, niet alleen in getal eu Hh 3 in-  486 At f o k k e, 6 I m o n s z. inwendigen wasdom, maar ook in bcfchaafdheid en zachter zeden. — Onder de Ilottentotcen vermeerderen de fchoolkinderen wekelijks, en de Gemeente kon nu reeds 139 leden halen, en de begeerte dezer Natie, om het Woord te hooren, is verbazend groot. — Van de Zendingen in andere plaatfen zijn de berichten allen, min of meer, gunftig, vooral van Antigua en St. Kits: op Antigua waren in één jaar 276 bejaarden gedoopt, en op St. Kits 185. — Met getal der landakkers, aan de Sociëteit in Noord-Amerika gefchonken , was nog door andere giften , met 5400 vermeerderd, het welk in loten ter bebouwing,onder 'het opzicht der Zendelingen, wordt uitgegeven. Dit Stukjen wordt befloten met een Brief van den Misflonaris wied in Suriname. Onder anderen blijkt hier uit, dat de Zendelingen van fommigen wel tegenftand lijden, maar dat zij ook van veele Planters, die de goede uitwerking van derzelver arbeid, op de Negers, erkennen, aangemoedigd worden, en dat zij met den arbeid hunner handen, met Bakken, Kleêrmaken, en Horologiemaken, geheel of grootendeels, hun beftaan_ vinden, doch dat viel hun bij al hunnen arbeid zwaar. Van bijna 200 Arawakken , die zich federt 2 jaaren bij de Gemeente gevoegd hadden, hadden zich onlangs 40 met der woon bij hun nedergezet, Proeve van een Ironiesch - Comiesch Woordenboek, van. verouderde, vernieuwde en nieuw uitgevonden woorden en fpreekwijzen in de Nederduitfche taal. Foor gelezen in, en opgedragen aan, de Maatfchappij der Ferdienflen, ten Spreuke voerende : Felix Meritis , door A. f 0 k-» ke, simonsz. Tweede Stuk. I—Z. Te Amfteldam, bij G. Roos , 1798. 204 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Alles, wat wij betreklijk het Eerde Stuk (*) gezegd hebben , achten wij ook op dit toepaslijk; echter hebben, wij 'er dit nog bij te voegen , dat verfeheiden Artikelen , zoo in dit als in het vorige Stuk, alhoewel zij fcherpe waarheden behelzen , op den Tijtel van Irotiiesch-Comiesch niet in den volften zin aanfpraak kunnen maken, dewijl 'er een groot verfchil is tusfchen fcherpe waarheden te zeggen , en dezelve in het kleed * r van, C) Zie N. Va.derl. Bibl. II heel, ijle Stuk , Bladz. 33°-.  proeve van een ironiesch-comiesch woordenb. 4^7 van hekelende fcherts voor te ftelleu. Ook oordeelen wij, dat de Schrijver zijne Mathematifche, Chemifche en foort' gelijke bewijzen, als ook zijne meeste Griekfche en Latijnfche woordafleidingen en kunstwoorden zeer wel had kunnen weglaten, als zijnde voor de meesten zijner lezeren onnut. Ja veelligt zal het voorkomen van geleerdheid, het welk zijn Woordenboek daar door verkrijgt, de Dames en Heeren van de Ton, cum jfitis, afschrikken van het lezen van een boek , waar uit zij meni°heilzaam lesjen en nuttige aanmerking zouden kunnen halen. Het Aanbangzel, vervattende de woorden v rijheid , gelijkheid en broederschap, waar over de* Geest van Vader cats ten flotte mede een (lichtelijk woordjen zegt, moeten wij onzen Lezeren ten fterkften aanprijzen. Hun, die met het Eerfte Stuk van dit werk nog niet bekend zijn, zal het, vertrouwen wij, niet onaangenaam zijn, hier ook uit het Tweede Stuk eene proeve aan te treffen, waar toe wij, kortheidshalve, verkiezen het woord MANIFEST. ,, Dit deftig woord behoort alleen in de Diplomatics „ of Wetenfchap der Staatsfchriften t'huis. Het beteken„ de Welëer de openbare bekendmaking van de mening ,, eens Souverains, inzonderheid dan gebruikelijk tot het „ aankondigen eener Vredebreuk met andere Mogenhe,, den. Wanneer in vorige tijden dit woord gebezigd ,, werd , had het een' gezagvoerenden invloed op ge„ heele Natiën, elk fidderde voor den donderdag, wel„ ke doorgaandsch op dezen blixem volgde;'" fde Burger fokke weet ongetwijfeld, zoo wel als wij dat eigenlijk de blixem en niet de donderdag gevaarlijk'is.) „ Doch het heeft thands , even als de Comeeten, veel „ van zijn geweldigen en fchrikbarenden invloed ver„ loren; federt men begrepen heeft, dat de rampen des „ oorlogs, ook zonder voorafgegane Manifesten en Co„ mesten het menschdom kunnen vernielen, en dat 'er ,, wel eens zeer dreigende Manifesten uitgegeven zijn „ wier eindelijk uitwerkzel een algemeene ronde dar\ „ geweest is ; en in dergelijke gevallen worden thands „ fommige Manifesten, van fommige Mogenheden, bij „ fommige Volken, zeer eigenaartig, Bullebakken gehe„ ten. Het fehijnt, dat alle deze Despotieke StaatspapieIIh 4 „ ren  488 KORT BEGRIP DER OPVOEDINGS LEERE. ,, ren welhaast den natuurlijken dood of het {i&ennaaqut 9, Senilis (dit woord kennen wij niet, maar wel A&avuur te Keu.en. 5. Extraft uit het Register der Arrêtés van den Gouvernements-Commisfaris in de nieuwe Depnrtem-nten van den linker Rhijnoever. 6. Tarif of lijst van de Tolrechten 7. Ingevoerde vreemde Koopmanfchappen. 8. Koopwaaren, die bij den invoer aan volftrekt verbod onderworpen zijn. 9. Voorwaardelijk of conditioneel verboden Koopwaaren, voornaamlijk die niet mogen ingevoerd worden zonder Certificaat van afkomst. 10. Volftrekte bevrijding van de inkomende rechten, uit hoofde van de Wet yan den 24Nivofe, 5e jaar. h. Koopwaaren voorheen bevrijd van inkomende rechten, van dewelke, volgends de Wet van den 24Nivofe van hec 5e ,aar, bij den invoer, ter keuze van den betaler, of 3 fous van iedere 100 livres waarde, of < fous per Centenaar gewigts moet betaald worden. 12. Koopwaaren, die aan inkomende rechten onderhevig zijn. 13. Koopwaaren, die in den Tarif van invoer uitgelaten zijn. 14. Tarra of aftrek bij den ontvangt der rechten op de Waaren , welke als netto op den Tarif geplaatst zijn. 15. Uitgaande Koopwaaren, als: N».I. Koopwaaren, die bij den uitvoer verboden zijn. N°. II. Lijst van de Koopwaaren 1 die aan vaste uitgaande rechten onderhevig zijn, en verdeeling dier rechten. a De Vertaling is vrij goed , weshalven wij 'er geene aanmerking op zullen maken. . ö Kieuw Printeboek voor Kinderen, behelzende onderwerpen uit hetrtjkder Natuur, der Wetenfchappen , Kunflen en Amhachten, naauwkeurig afgebeeld, en in vijf taaien bevattelijk gefchreven. N°. 1 en II. Te Zutphen , bij H. C. A. Inieme, 1759. ƒ« gr. Quarto. De prijs is f 4 - t • : W7'l Zlia ten vollen ovenuiSli van het nuttige der Prentboeken voor Kinderen, en om dezeNe door middel van Prenten, op te leiden tot kennis van het rijk der Natuur, van deze en gene Wetenfchappen, van Kimden en Ambachten en boven en behalven dien nog van veel meer anderen, dan in hec ontwerp van dezen Schrijver opgefloten liggen. — Doch wii verwachten alsdan een geheel ander Stuk , dan dergelijk mengelmoes, als wij thands voor ons hebben, en het geen zo iet eenvouwig aangelegd fehijnt, om geld te winnen. ' ' Elk  Nir.UW PR.ENTu.EOEK VOOR KINDEREN. 401 Elk Stukjen bevat 5 plaaten, in Quarto formaat, — één uit het rijk der planten, één uit dat der dieren, één uit de Natiën en Heidenfche Goden, één uit de Fabrieken en Ambachten, en één uit de Natuurtoneelen. — Zonder eenig plan of orde wordt 'er flechcs, als bij de greep, een voorwerp bij de hand genomen, — Bij voorbeeld, de eerfte plaat — getijteld Plantgewnsfen, behelst het Verkensbrood, de groote wolfsmelk , en NB. de Agamemnon, eene dagkapel. — De derde verbééldt de Kóningin van Siam, de Koning van Ava, Apollo en Diana. H;er is geen het minfte blijk van eenig welgeregeld plan, waar naar men het één op het ander wil doen volgen, en indien dit planloos Werk den Kinderen wordt voorgelegd, hoe verward moet het dan niet In hunne hoof en worden. Wij hebben wel ontdekt, dat de Nederlandfche Uitgever de oorzaak hier van niet is, want de Pi ,aten zijn van een Ouitsch maakzel, en bij heeft zich daar van op 't onkosteüjkfte bediend; hij moest het dus nemen, zoo als hij het vondt, doch waaröm dan niet liever dit Werk geheel nieuw aan'elegd, in e^ne meer geregelde orde? En dan de befchrijving der afgebeelde voorwerpen, deze is allerellendigst — ontoereikend voor kinderen. — zoo oppervlakkig, dat wij het ons fchamen zouden, ooit aan dergelijke de hand geleend te hebben. — Dit komt niet voor rekening van den Schnj-er, maar voor rekening van den Uitgever, dat hij deze befchrijving in vijf onderfcheiden talen, en dus hetzelfde vijfmaal levert, waar voor wij geene reden zien, dan alleen, om te vergoeden de kortheid der befehrijvingen, die zeker terftond in het oog zoude lopen, ware dit niet op deze wijze aange. vuld. — Zoo doende jaagt men de menfchen nutteloos het geld uit de zak. Zie hier nog de opgave van den inhoud: N°. I. Plantgewas, fen I. 1. Verkensbrood. 2. Groote Wolfsmelk. 3. Agamemnon» (De befchrijving van dezen, in vijf talen, bedraagt vier bladzijden, zeer ruim gedrukt.) — Zoogende Dieren 1. 1. het Rhee, 2. het Wilde Verken. 3. het Konijn. 4. het gemeene Eekhoorntje. 5. de Dwerghaas. 6. Marmot. Natiën en Heidenfche Godheden i. (die Combinatie is nog al bijzonder!) 1. de Koningin van Siam. 2. de Koning van Ava. 3. Apollo. 5. Diana. Ambachten. I. de Boekbinder. (In de befchrijving van dezen Artikel is de Duitfche manier, en niet de Hollandfche gevolgd. — De Vertaler-hadt dit wel mogen in het oog houden, en liever het oorfpronglijke veranderen , zoo dat het meer voor de Nederlandfche jeugd gefchikt ware.) — Natuurtoneelen I De groote Geizer op IJsland. N°. II. Planten en hfekten II. I. De diklijvige Wilgenrups, (de Kat, de Volfcsftnar-t.) 2. De Matnrna of Athalia. Valken en Heidenfche Godheden II. I. Optocht van den Keizer te China. (zeer gehvekig opgehelderd ) 2. juno. 3. Venus. Vogels. II. De wiiftaartige Arend. Ambachten II. De Stijffelfabriek. Natuurtoneelen II. De Banijaanbjom. Prenteboeken zijn voor de jeugd zeer nuttig, doch dan behoren.  402 S* M O L E E T ren dezelve op een anderen leest gefchoeid te zijn. — Elke wetenfchap, of kunst behoorde in een afzonderlijk Bjekdeel ot" Verzameling behandeld te worden, bij voorbeeld: de Vaderlandfche of Algemeene Gefchiedenis, Natuurkunde, Zedekunde, enz en dan in eene geregelde orde, de onderwerpen bélangri|k', bevattelijk , en met genoegzame opheldering voor kinderen; dan eerst kan men 'er nut van verwachten. — Anderszins wordt het niet anders, dan eene (peculatie voor den Boekhandel, gelijk het voor handen Werkjen. De Geestelijke Don Qu'-chot, of het Zomer Reisje van geoffrit wildgoose; donr s.mollet. Uit het Engelsek vertaalt, door e. bekker Wed. a. wolf, Twee Deelen. In den Ha*e. bit I. van Cle f, 1798. XXVIII, 262 «2216 Bladz. In gr. Octa. ro. De prijs is f 3 - 6 - : Tn de daad, een geestige Roman, welks Schrijver in dezelve J duidelijk heeft aan den dag gelegd , hoe hij, met een wijsgeerigoog, menschlijke karakters befchouwt, — met eene wijsgeerig- menpchkundige pen dezelve tekent, — en aan zijne éénj ontworpen tekening getrouw blijft. — De, in vroeger jaaren, jn Engeland ingeflopen gewoonte van Straatprediken, bij de Methodisten, en waaraan niet alleen deze en gene mannen, die wel ter taaie, en niet geheel van alle kundigheden ontbloot waren, zich toepasten, maar ook fommige menfchen, zonder opvoeding, onderwijs, en befchaving, en dus zonder kunde, oordeel, of fmaak; deze gewoonte, in veele opzichten zoo nadeeü'g voor de algemeene burgerlijke Maatfchappij, naardien luiheid,onörde, en zelfs ongeregeldheden hierdoor worden gevo-d gaf aan den fchranderen smollet aanleiding tot het famenftellen van dezen Roman. — Zie hier, kortelijk, deszelfs inhoud. .. Een Jongeling van goeden huize, met naame geoffrij wildGoose, met een taamlijken voorraad van kundigheden teruggekomen van de Univerfiteit , alwaar hij gepromoveerd was , hield zich bij zijne moeder op hare Landgoederen op, het oog op dezelve houdende, zijnde dit zijne eenige bezigheid. In den kring der gebuuren was hij gewoon, den Geleerden man uit te hangen, en zijne meerderheid te doen gevoelen; terwijl hij echter, in een kring van Geletterden, zeer wei bezefte zijne minderheid, en zich befcheiden en ingetogen gedroeg. — Toevallig in een gezelfchap in gefprek geraakt zijnde met den Vicaris, wordt hij door dezen in een beuzelachtig gefchil al gekkende tot zwijgen gebragt.. Dit krenkte zijn hoogmoed. Een ander geval verè'rgde dir. Den volgenden Zondag hoorde hij den Vicaris prediken over ge- veinsdheid. In de verönderftelling, dat dit hem gold , die Zondags in de Kerk de houding van een Godsdienftig man aannam. en met dat al in eenig kwaad gerucht van te groote gemeenzaamheid met de Linnenmeid van zijne moeder Houd , oordeelde hij zich te zeer ten toon gefteld. Hij onttrok zich aan de openbare Godsdienst-oefeningen, gaf zich geheel over aan de een.  DE GEESTRIJKE DON QUICHOÏ. 493 eenzaamheid, las en herlas de fchriften deriVe» conformisten , en van eenige dweepers, woonde de vergadering van eenige wegpredikers bij, waardoor zijn hoofd zoodanig op hol raakte, dat hij eindelijk bcfloot, om zelf te prediken, ja, ten einde zijn heiligen ijver, die door niets, zelfs niet door de raadgevingen en fmeekingen van zijne geliefde moeder, kon worden te keer gegaan, -— ten vollen aan den dag te leggen, befloot hij, om met een Schoenmaker jerrij z'ch op reis te begeven, en van ftad tot flad zijn Godsdienftig famenftel uit te kramen. — Hoe zeer jerrïj ook in den beginne aarfelde, om in dit befluit te bewilligen, en vrouwen kostwinning te verlaten, de redenen van wild» goose vermogten zoo veel, dat hij eindelijk tot een befluit kwam. Zij maakten zich op weg, en reisden van plaats tot plaats, doch de ontmoetingen, welke zij op hunnen weg haJden, waren verre van bemoedigend. — N et alleen waren zij aan veele befenimpingen, maar zelfs' aan mishandelingen blootgeiïeld, waar onder beide reizigers zich overcenkoaiftig hun eigenaartig karakter gedroegen, wildgoose vrij ftil en onderwerplijk, doch jerïiij meer driftig en op een onbefchaafden toon. — Zoo doorreizen zij een gedeelre van Engeland tot Gkucester, keeren terug nnar Bristol, worden van daar door Mr. wihtfield gezonden naar het Noorden van Engeland, om onder de Kool-mijnwerker,* het Euangelie te prediken, en keeren, na menigvuldige zonderlinge ontmoetingen, te rug naar Gloucater. Zeker zal bij menig Lezer die Vraag opkomen, ,. wat derge* üjke Roman voor ons belangrijks kan bevatten?" Naardien dergelijke Land of Straat-predikers bij ons niet In de mode zijn. De fclirandere Vertaalller erkent dit zelve. Met dat al oordeelde zij deze vertaling zeer nuttig, dienstbaar om na te fporen in 't gemeen, „ tot welke zedeverwoestende buitenfporigheden n de verliiite inbeelding eenen jongen dweeper kan verl iden — Ook „ hoe weinig'er nodig zij, om eene gekwetfb eigep„ liefde zoo zeer te verwrikken ;dat zij het geheele karakter om,„ (temt, ja voor eenigen tijd geheel onkenbaar maakt." Otfchoon de Vertaler van eenig werk veelal kan geacht worden niet genoegzaam onpartijdig te ziin, in het beöordeelen der wezenlijke waarde van eenig werk, vinden wij daaromtrent de aanmerkingen in de Voorrede van de Vertaalller zoo gegrond, dat wij ons geheel daar mede verè'enigen kunnen. — Zie hier dezelve. „ Zo mijn oordeel mij niet fckrikkelijk bedriegt, dan is her ,, geheele werk met eene kunftige eenvouwigheid gefchreven, cn ,, behoort het onder die weinige origineele fchriften, die niet ge> „ maktijk zijn om naar te kratzen; dan heerscht 'er eene aange,, name verfcheidenheid in; dan toont het, dat de Schrijver veel ,, menfchen- en wereldkennis bezit;dan is het karakter van jer,, i' ij en zijn meester met eigenaardige trekken afgebeeld. — „ Lezers, die niet fchrikkelijk afkeerig zijn van, onder het le„ zen, een lutje te denken, zullen met vermaak geleid worden „ tot de eerfte bron, die onzen dweper in beweging brengt. D e „ bron  494 smollet., be geestltjke^don quichot. „ bron is, gekwetfte hoogmoed cn fpijt; bij vreesde bekend ;e „ zijn voor een dier jonge lieden, wier leven niét zoo wonder„ baar naauwgezet is, ais zij ons zoo heel gaarn zouden willen „ doen geloven." „ Ik zeg dit niet,om u in te nemen legenil/r. wildgoose; „ neen, hij is in veelen opzigte eea braaf, beminnelijk jongman. „ Ik verzeker u, dat zijn hare goed gebleven is, en dat hij aan „ zijn geweten geen flijtagie gekregen heeft bi] zi;ne uitfporiglle „ dweeperij." — „ llec zal verftandige Opmerkers der menfchen ook niet kwart lijk bevallen, da; geene der in dit Werk voorkomende per- fonen met eene Romaneske volmaaktheid zijn afgemaald. De „ brave lieden, die men hier ten tooneele voert, behooren bij „ dat foort van goede menfchen, die het bruikbaarfte zijn, in de „ groote.IVlaatfchappij, en die men da:,r zeo brood nodig beeft, „ zuilen de zaken nog zoo goed gaan, als vo ,r het algemeen „ belang het wenschiijksc is. — De min volkomenen zijn naar „ het leven gecopiëerd ; zulke wezens vindc men overal, op alle „ publieke plaatfen." — „ Voor het overige de Zedenleer dezes werks wijkt zoo verre „ af van la Morale de I'Opera, als van die overgedreven cis* fchen , die dweeperij en bijgeloof veele eeuwen lang eeu „ dom, onkundig, vreesachtig, llaafsch geme-n hebben voorge„ fchreeuwd. Deze zedenleer is geheel berekend naar den zag„ ten geest van het Euangelie. Ook van deze zijde is des de „ onnadenkende jeugd veilig. Hier ontmoet men geen fchaJuw „ van tooueelen, waarvan de bloozende fchaamte haare duiven „ oogen weg wendt, tooueelen gefchilderd door de vuitfte iigt„ misferijen, en alle orde vertrappende driften, — geenszins „ geopend door de fchoo.ie, onbedorven natuur, of de gehei- ligde liefde der beide Sexen." — Met deze aanmerkingen kunnen' wij ons geheel vetëenigen, doch het volgende vooj.ui wij 'er bij, u-n einde het nuttige van dit Werk nog te beter den Lezer onder het oog te brengen. —• Hoewel wildgoose en jerrij de twee hoofdperfonaadjeh blijven door hec geheele Werk, en dus de dweeperij, in tegen? overftelliug vau een redelijken Godsdienst,hier duidelijk een toon gefteld wordt, zoo worden echter andere gebreken onder 'c HKnschdoin niet vergeten. Hiertoe behoort onder anderen de fenets van de levenswijze te Bath, in het 9de en de volgende Hoofdftukken van het vijfde Boek. — De tijd verkwistingen van de Grooteu en Aanzienlijken, hec beuzelachtige en verderflijke van dcivelver vermaken, h. t zotte en belachlijke van 'c geen men bon ton noemt, — dit alles wordt hier met levendige kleuren getekend: ook hier zijn de karakters naar het leven uitgedrukt; niet overgedreven, juist zoo als men ze in Engeland en elders —» (ook in Holland?) — aantreft. — Lezer! — laat u niet door den tijtel, noch door het eerfte begin alfchrikken. — Gij zult hier, wel de dweeperij, maar niet een Godsdienst, in een befpotcelijk licht vöörgefteld vinden. — am a-  A. D. BREICHA, AMALIA RINGENTHAL. 495 am a l 1 a ringenthal, of wraak en minnenijd. Treurfpel, in vijf Bedrijven. Naar het Huogduitick van aston daniel BiiEiciiA. Te Amfteldam, i>ij G. Roos. 164 Bladz. In Oélavo. De prijs is f: • 12 • : Dit Treurfpel, het welk, met recht, dien naam voert, ftelt ons de fchrikkelijkfte gevolgen v:.n Wraak en Minnenijd voor oogen; wanneer deze gevaarlijke gemoedsdriften toe derzelver uiterlte hoogte gebragt zijn. De Graaf ringektual leefde, met zijne Gemalinne, amalia . in een gelukkigen ficht, die zints twee jaaren door eert bevallig Zoontjen vergezeld was; tot dat, na een afwezenheid van drie jaaren, de voorige Minnaar van amalia, een Italiaan girolino geheten, een vijand van den Graaf, dien zij eeuwige trouw gezworen had, toen hij genoodzaakt was geweest wegens zijne bijzondere omftandigheden Duitschland te verlaten , haat weder naarfpeurt. Hij komt tot dat oogmerk in de nabijheid van het Slot aan, en ontmoet den ouden Jager van den Grave, van wien hij verneemt, dat amalia met denzelven gehuwd is. Van dat oogenblik af, fmeedt hij het ijsiijk plan, om amalia heimlijk mee zich te voeren. Hij maakt derhalven door behulp van den jager kennis met den Kamerdienaar van den Grave, een inhalig en laag perfoon, die zich uit geld/uchc door giro lino laat overhalen om, door middel van verfi rde Brieven, den minnenijd in hec, daartoe natuurlijk overhellend, hart yan den Grave te ontftéken; in 't welk de valfche dooun, dus is de naam des Kamerdienaars, ook maar al te wel flaagt; daar hij ,iicgelukkig en elkander beminnend paar, door de vreesfelijkfte achterdocht en minnenijd In den Grave te ontfteken, van elkander fcheurt,en hem zoo verre brengc, dat hij zijne Gemalin dreigt te doorfedeten, bijaldien zij hem den Schrijver van den door doorn verdichten brief niet melde ; daar zij beftendig blijft ontkennen, denzelven gefchreven te hebben. Giro lino vormt intusfchen het plan, om haar met zich te voeren, na dat hij haar Gemaal tegen haar verbitterd had. —. Tot de uitvoering van dit ontwerp, trache hij al verder doorn op zijne hand te krijgen, doch dit gelukt niet, dan na hem alvorens aanmerkelijke gefchenken en geld aangeboden en ter hand gefteld te hebben , waarop deze hem de gelegenheid van den Tuin, des K.steels, en het middel, om de Gravin ee kunnen omvoeren, ontdekr; .och giu o lino niet genegen zijnde,om het gegeven geld in handen van doorn te laten, fchenkt' hem een fterk werkend vergif, in den wijn, waarop hij hem, geduurende zijn bezoek, omhaalt; zoodat doorn in zi n bijzijn den geest geeft; waarna hij voorwendt, dac dezefpoedige dood door eene beroerte oneftaan is, en het lijk door zijn knecht laat wegdragen. Inmiddels valt de avond, en amalia tracht de woede van haar' Gemaal in den Tuin te ontwijken, waar giro lino, door doorn van alle* onderricht, haar aanirefc, en met geweld met zich voeren wil. De  4f>5 A. D. BREICHA, AMALIA RINGENTHAL. De minnenijdige en misleide Graaf haar in het Kasteel misfende, zoekt haar overal, en kom: juist op het oogenblik, dat giro lino haar voordrukt, iu den Tuin, en; menende, dat dit met haren wil gefehiedt, valt hij op den Schaker aan, doorftoot hem, en wondt tevens, in de uiterfte woede, zijne Gemalinne, die daarop voor dood in het Kasteel gebragt wordt. — De Graaf niet beter wetei.de , of hij had zijne vrouw doorftoken, geraakt "in de uuerfte woede, welke tot wanhoop (tijgt, wanneer hi], door een' brief van den gefneuv.-Iden girolino, zijn vrouws onfchuld gewaar wordt. In ee uiterlte droefheid en naberouw befluit hij eindelijk zijn leven door vergif te eindigen, welk fchrikkeiijk voornemen naauwliiks door hem uitgevoerd is, of hij verneemt van den Arts, dien men bij zijne Gemalinne ontboden had, dac zij flechts ligt gewond, en 'er groote hoop tot hare volkomen genezing is. Deze tijding vermeerdert ziin ellendigtn ftaat, en doet zijn berouw en wanhoop tot den hoogften top ftijgen; wanneer zijne Gemalinne zich,dood zwak en afgemat voor hem laat dragen, om zich, wijl hare onfchuld nu volkomen ontdekt is, weder met hem te verzoenen; doch inmiddels wirkt het vergif, en hij valt dood bij haar neder. Hare geringe krachten door deze geweldige aandoening geheel overmand, bezweken insgelijks ten eenen-aal, en zij volgt haren Gemaal in den dood , waarop het kind op beide de lijken treurig nedeiziec, en dit ijslijk Treurfpel een alleraandoenlijkst einde neemt. Hoe zeer nu ook de Schrijver in een kort aanhangfel fommige aanmerkingen, welken men welligt op dit Stuk zoude kuni en maken,verdedigd heeft, blijven echter de dood van doorn, en de verhaaste keuze van den Graaf, om zich te vergeven, alvorens hij zich wegens de wond zijner Gemalinne genoegzaam verzekerd heeft, onverd< digbare gebreken in dit anders ichoone Treurfpel, waaiïn de treffendfte uitdrukkingen, enkrachtigfte fchilderingen voorkomen. — De vertaling is zeer wel bewerkt, en draagt bliiken van de ervarenheid des Vertalers, zoo wel in de taal waaruit , als in die waaiïn hetzelve is ovtrgebragt; wenschlijk ware het, dat, zo men toch, al v. at Duitschland oplevert, in Nederland wil doen lezen, zulks ons op deze wijze onder de oogen gebragt wierde; dan immers zouden wij in ftaat zijn, om het Duitseri vernuft ten onzen nutte te bezigen, zonder onze taal met onëigene wendingen en vreemde woorden te verbasteren. BERICHT. De ondergetekende vindt zich, om reden, verpligt, voor het geëerd Publiek te verklaren , dat een zeker Gefcirifc , in het voorleden Jaar, te Leeuwarden, bij c. van sligh, uitgekomen , getijteld: De leere der verkiezing en verwerping eenvouwdigcr gemaakt, enz. welks inhoud met zijne denkwijze en begrippen geheel en al ftrijdig is, geen werk is van zijne hand, dat hij aan de uitgave van hetzelve niet het minfte deel heeft. f. liefstino, Predikant, te Rauwerd en Eerr.fum.  UITTREKZELS en BEÖORDEELINGEN* Verhandeling van het Genootjchap tot verdediging van deti Christelijken Godsdienst,- opgericht in 'sllaege , voor' het jaer mdccxcv. Te Amjieldam en in 's Haege , hij J. Allart en B. Scheurleer, 1798. Behalven het Voorwerk 230 Bladz. In gr. Otlavo. De prijs is f 1 - 12 - :' Behalven het Programma van het jaar 1795, eh de Aanfpraak van D°. a. van assendelft, vindt men in dit Boekdeel des Haag'fchen Genootfchaps tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, het best gekeurd en met goud bekroond Andwoord van antoM wilhelm peter mölLér , Doctor en Profesfor der Theologie, op de Koninglijke Prijislifche Univerfiteit te Duisburg aan den Rhijn op de Vraag: ,, Welke' waren de eigenlijke oorzaken, kenmerken, en gevol„ gen van het Ongeloof der Jooden omtrent den per^ „ foon , de lepre, en de wonderwerken van onzen Za,, ligmaker? Welke was de handelwijze van jesus erf ,, de Aposrelen omtrent het Ongeloof en de ongelovi,, gen van hunnen tijd? En in hoe verre kan die han„ delwijze ons thands ten Voorbedde dienen?" De Aanfpraak van Dw. a. van assendelft heeft tot onderwerp: ,, De eenvouwigheid der eerfte Chris,, tenen , inzonderheid met opzicht tot de geloofsleere ,, des Euangeliums , en de wezenlijke leerftukken van ,, de Christelijke belijdenis." En zijne hoofdbedoelingis aan te toonen , dat deze eenvouwigheid der leere de leerftukken in zich bevat heeft, vau het algemeen zedelijk verderf van het menschdom , uir. adam, van de verzoenende borggerechtigbeid van jesus, van de krachtdadige genadewerkingen van den Heiligen Geest, het leerltuk der Drieëenheid, enz. Dus toch fpreekt hij Bladz. LXII. Ik befluit, dat de eenvouwigheid der. „ eerfte Christenen geenszins medebrengt, dat de voor,, name leerftukken, welke men heden als karakteris,, tisch befchouwt, verbasteringen zouden zijn van het ,, Christendom. Ja, ik durve ftellig verzekeren , dac „ 's menfchen natuurlijke hoogmoed, welke weigert ,, zich aan de duidelijkfte verklaringen vnn Gods Woord ,, eenvouwig te onderwerpen , gepaard met Waanwijs„ heid, welke de liefde tot de waarheid verdonkert, ,, oorzaken zijn van de vooringenomenheid tegen' de „ gewigtigfte leerftellingen en verborgenheden des ge- nieuwe vad'. bibl.iii.deel.no. ii. Ij „loófs,  498 VERHANDELING VAN HET GENOOTSCHAP- „ loofs, en van de ongerijmde verklaringen der duide„ lijkfte Schriftiuirplaatzen." Terwijl liij van de eenvouwigheid, welke hij, en met recht, aan de eerde Christenen toekent, deze befchrijving geeft. Bladz. XIX. „ Eene zuivere oprechtheid, die , door het gelove, „ Gods getuigenis, zonder zich door hoogmoed tegen „ hetzelve te verheffen , met eerbied aanneemt, en , „ werkzaam in eene zuiverheid van hart en gevoelens, „ zich openbaart in eene heilige verëeniging met Gods „ geopenbaarde woord, en in eene welmenende behan„ deling van de naasten, alle geveinsdheid, arglistig„ heid, bedrog, en Valsch vermoeden afkeurende, en „ behoorende tot de Euangelifche volmaaktheid, die een ,, bewijs geeft , dat men door de waarheid verlicht , ,, door het geloof gereinigd, en door Gods vreeze beftuurd wordt." — Die Christenen , welke eene andere leiding van gedachten volgen, dan de redenaar, zullen misfehien oordeelen, dat 'er in deszelfs Voordel te veel inkomt, het welk zij zullen menen , tot het famenftel der. Godgeleerdheid betrekking te hebben, maar hoe het zij, allen zullen gaarn inflemmen met 's mans woorden , Bladz. LX1II. „ Gezegend Christendom in den eer/ten tijd „ van het vervuld Euangelie, toen geloof, liefde, en ,, heiligheid, cn de voorbeeldigfte dénsgezindheid, door „ den band des vredes faamgeftrengeld , hare lieflijke „ heerfchappij voerden in de harten der Belijderen, en „ haren zachten invloed verfpreidden over de gevoelens ,, en betrachtingen van de liefhebberen der waarheid? ,, Men kende het Christendom toen in nadruk aan den „ geest des Euiingeliums , die de leden der Gemeente lieflijk famenbondt," enz. en Bladz. LXVI. ,, In„ dien de edele en waare vrijheid , die tusfchen den ,, dwang en ongebondenheid het veilig midden houdt, „ zich zoo min door de magtfpreuken van gezagöefe„ nende Geleerden , als door vervolging van dweep„ zieke kettermakers, liet verfchrikken , en het onbe„ vooröordeeld onderzoek van het onfeilbaar woord de „ eenige regel was, welken men volgde, men zou God ,, op zijn woord geloven, het geleide der Openbaring volgen, zijne eigene wijsheid daar aan onderwerpen, „ en met belijdenis van eigen kortzichtigheid , erken,, nen, God is groot, en wij begrijpen hem niet." De Verhandeling van den Hoogleeriiar wöller, welke  TOT VERDEDIGING VAN DEN CBRlSTÈtj GODSDIENST. 40£ ke wij met veel genoegen gelezen hebben, beandwoordt het drieledig voordel van het Genootfchap, in twee Afdeelingen, na vooraf het belangrijke van het onderwerp te hebben aangewezen, zoodanig, dat de eerde Afdeeling onderzoek doet naar dc oorzaken , kenmerken ert gevolgen van het Ongeloof der Jooden omtrent jesus. De oorzaken van dit ongeloof kunnen gevoeglijk gebragt worden tot Burgerlijke , Godsdienftige, en Zedelijke; dat is, de bronnen en aanleidingen van het ongeloof der Jooden zijn te zoeken: ,, I. ) In derzelver ,, toenmaligen Burgerlijken toeftand , en deszelfs in„ vloed op hunne denkwijze : II.) In de toenmalige gefteldheid van hunnen Godsdienst, en het groot ,, verval, welk daar in had plaats gekregen: lil.) En „ in derzelver toenmalige heerfchende zedenloosheid of ,, zedelijk bederf. " Deze ftukken worden door den Schrijver geleidelijk ontvouwd, en elk in het bijzonder, met veel naauwkeurigheid, behandeld, tevens de kenmerken , de trappen, en gevolgen van dit ongeloof verklarende. De tweede Afdeeling behandelt de tweede en derde Hoofdvraag , in het Voorftel des Genootfchaps begrepen, te weten: ,, Welke was de handelwijze van ,, jesus en zijne Apostelen, omtrent het Ongeloof eu „ de ongelovigen van hunnen tijd ? En iu hoe verre' ,, kan deze handelwijze ons nog ten voorbedde dJeH „ nen?" De beandwoording van deze beide vragen paart de Verhandelaar oordeelkundig dus famen, dat hij, duidelijkheidshalven, alle de bijzonderheden van het gedrag van je sus en zijne Apostelen nagaat, en telkens de toepasfing daarvan voor ons opgeeft, alles brengende tot de volgende tien voordellen. Vooreerst: j e s u s en zijne Apostelen befchouwden het ongeloof der Jooden van de rechte zijde, en hielden hetzelve naast voor eene vrucht der dwaling en def vooröordeelen, eene leerzame omdandigheid voor allen, die anderen tot overtuiging van het Christendom zoeken te brengen. Wij moeten allerminst geneigd zijn, om aandoncts het ergde te vermoeden, en, dewijl wij toch geene hartekenners zijn, ons geheel onthoiiden van alle belTisfende vonnisfen daar over. Ten tweeden: jesus zocht het zedelijk gevoel der* Jooden op te wekken , en hen opmerkzaam te maken op hunne zedelijke behoeften. Dit behoort door ons nagevolgd te worden , zoo wel, wanneer wij anderen li a voo?  joo verhandeling van het genootschap voor het ongeloof willen bewaren , als wanneer wij daadlijk ongelovigen van het ongeloof zoeken te rug te brengen. Ten derden : jesus en zijne Apostelen dringen aan op waarheidsgevoel en waarheidsliefde , en zoeken dezelve , als het gewigtigfte verëischte tot geloof in het Euiingelium , op allerlei wijzen , op te wekken en te verfterken. Dit zij ook ons doel, bijzonder in de eerfte opvoeding, en bij het eerfte Godsdienftig onderwijs. Ten vierden: jesus verkoos volftrekt geene doordrijvende en gewelddadige, en in 't algemeen geene onzuivere middelen ter beftrijding des ongeloofs; geene anderen, dan die van onderrichting, aan welke hij ten dien einde ook de hoogstmogelijke kracht gaf. Deze handelwijze hebben de Leeraars des Christendoms niet altijd nagevolgd, hoe zeer zij verpligt zijn, flechts door redelijke middelen ingang te verfchaffen voor het Christendom, en over het ongeloof te zegevieren. Ten vijfden: jesus vordert van zijne tijdgenoten eigen nadenken, beproeving, en onderzoek van zijne Leere ; hij wekt zelfs twijfel in bun op , maar wijst ook denzelven zijne grenzen aan , terwijl hij aandringt op geloof. Waar bij de Verhandelaar aantoont, hoe zulks in onze dagen zoo nodig zij, en wat ten dien einde bij het Godsdienftig onderwijs der jeugd en in Leerredenen behoorde te gefchieden. Ten zesden: jesus begint van de eerfte bcginfelen , die hij voor bronnen des ongeloofs zijner tijdgenoten houdt ; en neemt zeer voorzichtig eenen trapswijzen voordgang waar , in zijne onderrichtingen. Even zoo moet men ook handelen ten opzichte van de grondbeginfelen des ongeloofs in onze dagen. Ten zevenden: jesus eli zijne Apostelen bedienden zich, in hun onderricht, leerwijze, en geheel uitwendig bedrijf, van eene wijze afdaling naar de behoeften en omftandigheden hunner tijdgenoten. Deze handelwijze, die echter zeer véél van Indifferentisme verfchilt, is nog noodzaaklijk, nog fteeds behoort men zich, naar het bevattingsvermogen vau anderen te fchikken. Ten achttien : jesus bevestigt zijne Godlijke volmagt door Wonderen , en wil dezelven, als gewigtige getuigenisfen voor zijne Godlijke leere en zending, aangemerkt hebben; hoewel hem echter de inwendige bewijzen voor hare Godlijkheid niet min gewigtig zijn. \ erT.  TOT VEKDEDIOINC VAN DEN CHPIRTEL. OODPDIENST. Jol Verkeerdelijk begint men, in onze darzen. bet uitwendig bewijs voor de waarheid en Godlijkheid des Christendom? , uit de wonderen ontleend , min te achten, en zich alleen tot het inwendig bewijs, uit de voortreflijkheid van jesus leere, te bepalen; doch de verëeniging dezer beide bewijzen is noodzaaklijk, om veelen voor het ongeloof te bewaren. Ten negenden: jesus doet zijne leere van het volmaaktfte voorbeeld verzeld gaan ; eil vertoont, in zijn perfoon, het beeld der zuiverfte deugd , niet alleen ten voorbedde van navolging, maar ook ter opwekking van geloof in hem en zijne leere. Hoe veel zou een voorbeeldig gedrag van Christen-leeraars, ter befchaming van, en zegepraal over, het ongeloof kunnen bijdragen? Ten tienden: jesus gebruikt de grootfte zorgvuldigheid , in het vormen zijner jongeren tot Leeraars des Eua'ngeliums. Zoo gewigtig blijft fteeds de vorming van toekomende Godgeleerden; eene gegronde oefening, behoorlijke gefchiktheid , en hartlijke belangncming omtrent het Predik-ambt, behoort bij alle Christen-leeraars plaats ie vinden , om over het ongeloof te kunnen zegevieren. Zie daar Lezer! de hoofdzaaklijke inhoud van deze fchoone Verhandeling. In het Voorbericht van het Genootfehap, voor dit Stukjen geplaatst, wordt 'er van gezegd : ,, Andere ingekomen beandwoordingen dier belangrijke vrage verdienden haren lof; doch deze heeft den Eereprijs behaald, en vertoont de klaarde bewijzen van des uitnemenden Schrijvers goede geleerdheid , gezonde oordeelkunde , en oprechte deelneming in de gewigtige belangen van het waare Christendom ; fchoon daar in meer opzetlijk had kunnen gefproken worden over de verregaande onoplettendheid en onkunde dep Jooden omtrent Gods hoogstbillijke rechtvaardigheid en der menfchen doemfchuld, en omtrent Gods heilige nrtuur , en de heerfebappijvoerende verdorvenheid van adams kroost; welke onkunde buiten twijfel mede behoorde onder de voorname oorzaken van het ongeloof dier Natie, en dezelve afkeerig maakte van de leere der verzoening door den Middelaar , en van den aandrang op de noodzaaklijkheid der hartveranderende genadewerkingen van den Heiligen Geest, in het Euangelie, door christus en de Apostelen zoo duidelijk en krachtig voorgedragen." iya. Mo-  5Qi FR. WIL Hi HANNIBAL Modesta inquifuio iu novam dogmatis de S. S. Trinitate expücationem , quatn vir* clarisfimiis paulus ma tij propofuit. Coni'cripta & fub prafidio viri vencrabilis ac doftisfimi jo. laur. moshemii, Theo]. Doel:. & in Academia Julia Profesforis reliqua, disputationis loco (Anno "1735) edita a frid, wilh. hannibal, SS. Th. C. nova: editioni pauca prffifatus est brocrius broes, Lugduni Batavorum apud A. & J. Bonkoop, 1798. 10 pa?? Conftat ƒ 1 - : - ; r ' e& Dat is: %,edig onderzoek over de nieuwe Verklaring van het Leerftuk der H. Driecenhcid, welke p. ma tij, een zeer vermaard man, heeft voor gefteld; gefchreven, en, onder voorzitting van], l. mosheim^/j eene Academi fche Verhandeling in 't jaar 1735, uitgegeven door f red, wilh. hannibal. Nieuwe uitgave met eene Korte Voorrede van erocrius broes. Het is bekend, hoe paulus ma tij, een Katechizeermeester der IValfche Kerk in '1 Hage, in het begin van deze eeuw, een bijzonder gevoelen nopens het leerltuk der 11. Drieéenheid heeft voorgedragen , waardoor hij meende , dat deze verborgenheid meer begrijpelijk zou gemaakt worden. Men weet, dat de Walfche £ijnode te Campen, en naderhand, die in den Haag, dit gevoelen veroordeeld, en ma tij uit de Kerk-gemeenfehap heeft uitgefloten. Volgends eene aantekening van maclaine op de Kcrkgefcliiedenis van mosiieim' (*) , was dit gevoelen van ma tij niet nieuw, als behelzende weinig meer dan eene herhaling van het geen Dr, thomas burnet, eenige jaaren vroeger, gefchreven bad. Onder andere tegenfehrijvers tegen dit gevoelen, moet ook gerekend worden fred. wilh. hanni-t ibal, een waardig leerling van mo sheim, welke, op aanraden van zijnen leermeester, eene Gefchiedenis en Onderzoek over dit gevoelen opdelde, bij wijze eener AcademifcheVerhandeling, welke hij in het jaar 1735 den 6 April, in het openbaar, onder voorzitting van mosheim, verdedigde. Naderhand heeft mosheim deze Yer- (*) yide Deel, Bladz. 55.  modesta inquisïtio, etc. 503 Verhandeling, met eenige veranderingen en bijvoegfelen, laten herdrukken in het II Deel van zijne Disfertationes ad historiam Ecckfiasticam pertinentes. Deze Verhandeling heeft nu wijlen Profesfor broes gcwigtig genoeg geoordeeld, afzonderlijk uit te geven, met deze korte v oorrede: ,, Wie cn hoe groot matit geweest is? Wat hij geleerd heeft? Wat zijne fcbranderfte tegenfchrijvers gedacht hebben , hem te moeten toeftemmen of ontkennen ? Mét welke redenen zij zijn famenftel hebben beftreden ? Indien iemand op deze vragen andwoord verlangt, zou ik hem raden deze Verhandeling, welke ik geoordeeld heb , door deze nieuwe uitgave , voor alle mijne landgenoten verkrijgbaar te maken , naarftig eu met verbanning van alle vooröordeelen, te lezen en te beöordeelen." ,, Alhoewel het gevoelen van matit veel heeft, het welk mij zeer waarfchijnlijk voorkomt, evenwel fehijnt het mij, gelijk ik onlangs openlijk genoeg te kennen heb gegeven, niet genoeg verheven te zijn boven alle tegenfrJraak. Misfehien zullen 'er zijn, die, deze Verhandeling gelezen hebbende, of de verdediging van matij's gevoelen op zich zullen nemen, of hetzelve, door de kracht van zekerde bewijzen, zullen wederleggen en ter nederwerpen. Ik , wien alleen de waarheid ter harte gaat, zal, hoe de zaak ook uitvalle , den Drieëenigen God loven en danken. Thands zeker wil ik , in zoo gewigtige zaak, welke het vernuft van zeer veele, ook dc grootfte, mannen geoefend heeft, mijn oordeel niet overhaasten. Dit wenschte ik, dat allen begrepen, indien misfehien in het famenftel van ma tij meer waarheid ware, dan in alle andere, die geen, buiten kijf, de algemeene Christen Kerk , maar bijzonder de hedendaagfche Nederlandfche, zeer Hechten dienst zou doen, welke zou ondernemen, hetzelve niet te verbeteren, maar in verdenking te brengen." ,, Vaarwel, Lezer! en wacht u zeiven, dat gij hier niet met mosiiëim vraagt: Wie zou geloven, dat wij tot hier toe zoodanig in duisternis ge/loken hebben , dat wij de eer/ie beginfelen niet zouden kennen , uit welke de leer/lukken worden afgeleid, welke ter zaligheid te geloven nodig zijn? Dus te fpreken, is, mijns bedunkens, een ondraaglijke hoogmoed , een' zoo groot man , als mosheim was, onwaardig." Ii 4 Aan  £04 ij' van hamelsveld Aan liet flot van dit Werkjen "tekent wijlen de Hoogleeriiar broes het volgende aan, Bladz. 150. ,,De Verhandeling, welke gij leest, waarheidlievend Lezer! is volmaakt dezelfde , zoo als hannibal ze zelve gefchreven en uitgegeven heeft, een jongeling van een' edeliiartigen imborst, welke ik niet twijfel, of zou over veele dingen beter geoordeeld hebben , indien hij een doorzichtiger leermeester had gehad. De andere uitgave, door mosheim bezorgd, heb ik gemeend, aan hare plaats te moeten laten. Hannibal fcheen mij toe zeer waardig te zijn , dat hij zijne eere geheel en gaaf behield. Ondertusfehen ontken ik niet, dat mij , dit Werkjen lezende, fomtijds voor den geest zweefde die redenaar , wiens lesfen , volgends het oordeel van cicero, indien ik het wdl heb, zoodanig waren, dat iemand 'er zeer veel voordeel uit kon trekken, indien bij zin had, om te verftommen." Men ziét uit het één en ander, dat wijlen de Hoogleeriiar, nopens het bijzonder gevoelen van ma tij, niet ongunftig gedacht heeft; ondertusfehen kunnen wij voor ons geene genoegzame reden vinden, voor de vernieuwde uitgave dezer Verhandeling. Ten minften, wij h00pen niet , dat daar door aanleiding zal gegeven worden , waardoor op nieuw, in de Christen Kerk , een twistvuur zou ontftoken worden, over een leerltuk , waarover meer dan te veel, en te onchristelijk, onder Christenen, getwist en geftreden is { De Christen, bevestigd in zijn Geloof. Door ij s b r a n d van hamelsveld. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij M. de Bruijn, 1799. 454 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 18 - : Wij achten het van zoo veel belang, dat bet Werk, het welk wij bij dezen aankondigen , veel gelezen worde, dat wij ons verpligt rekenen, het onze daar toe aan te wenden, zoo döor van deszelfs oogmerk en inhoud den Lezer een duidelijk denkbeeld te geven, als door hetzelve den verdienden lof toe te zwaaien. — Van de aanleiding tot, en het oogmerk van dit Werk kunnen wij het best oordeelen uit deze woorden van den Schrijver ze}ven: ,, Het ongeloof," zegt hij, ,, het welk wel, door alle eeuwen , ook na de grondvesting van.  DE CHRISTïiN, BEVESTIGD IN zijn GELOOF. JOJ van het Christendom door jesus en zijne Apostelen , met alle kracht, en onder veelerlei gedaanten, de waarheid heeft trachten te beftrijden , en te overmeesteren, heeft echter zijne aanvallen nooit zoo openlijk , nooit zoo onbefchaamd , ondernomen , en ingericht , als in onze tegenwoordige eeuw , welke op den eeretitel van de verlichte , de wijsgeerige, de eeuw der rede , zich verheft." ,, Onder den fchoonen naam van vrijheid van denken en van gevoelen, van wijsgeerte en rede, en onder het fchijnbaar voorwendfel van het menschdom te willen verlosfen van het juk van dweperij en bijgeloof, en den dwang des gewetens , onder heerschzuclitige Priesters en Geestelijken, heeft het ongeloof, federt eenigen tijd , alle teugels afgeworpen, en zonder eenigen fchroom ot achterhouding, aan den Geöpenbaarden Godsdienst den Jaatften llag pogen toe te brengen; en , daar voor dezen de voorftanders van het ongeloof, met zich zeiven bovenmate ingenomen, met het gemeen niets wilden te doen hebben , boven welks domme onkunde zij zich , als fterke geesten, verheven waanden,daar zien wij hen, in onze dagen, zich verlagen , om , onder alle rangen en klasfen van menfchen , zich aanhangelingcn te verkrijgen , en allen met twijfelingen en ongeloof tegen het Christendom in te nemen. " ,, Dc gevolgen van deze fbute fpoorloosheid zijn, dat veelen, door de klanken bekoord, en zich, ik weet niet, welke vrijheid, laat mij liever zeggen, zedenloze ongebondenheid , belovende , dezen Predikers van het ongeloof toejuichen, en, hoe weinig ook van zaken wetende, des niettegenftaande, op hunne beurt, Apostels van hetzelve onder huns gelijken worden, zich verbeeldende , meer dan gemeene vorderingen bereikt te hebben, zo zij, op hunne wijze, den Geöpenbaarden Godsdienst en den Bijbel kunnen verguizen, en befpotten." ,, De ftellige uitfpraken , in de hedendaagfche gefchriften en gefprekken der ongelovigen, op eenen beflisfenden toon voorgedragen , hebben zelfs invloed op eenvouwige vrienden van den Godsdienst, die, daardoor in hunne zekerheid geftoord, dikwijls aan het twijfelen en in verlegenheid gebragt worden, omdat zij door zulke gewaagde voordragten, en aangevoerde redeneringen tegen den Bijbel en den Godsdienst verward, niet weten, wat zij daarvan geloven moeten, Geene gegronde Jt 5 ken.  505 ij. van hamelsveld kennis bezittende , en geoefende zinnen , in het geer* voor waarheid te achten is, misfende, hebben zij geen andwoord op de menigvuldig op één gefhpelde tegenwerpingen bi, de hand, te minder, daar deze tegenwerpingen met zoo veel list en behendigheid, met zSo veele kun hge verdraaijingen , en vernis van vernuft en geestrijkheid, worden aangevoerd, dat in de daad, indien het mogelijk waar , zelfs uitverkozenen gevaar zoutten lopen, van verleid te worden." iJeze Haar van zaken heeft den geleerden hamelsvel d opgewekt, om dit Werk in de wereld te zenden, het welk tot een tegengift tegen deze verderflijke gefchnften en gefprekken der ongelovigen zou kunnen dienen, en dat bijzonder gefchikt is, om onvaste verbanden tegen den nadeeligen invloed van hunne tegenbeoenkingen te beveiligen. Zo immer eenig Gefchrift voor dc behoeften vau den tegenwoordigen tijd gefchikt is, het is voorzeker dit. — Des Schrijvers oogmerk is zoo zeer niet, de ongelovigen tot reden te brengen. „Deze," zegt hij, J%even al te openbaar, blijken, dat zij de waarheid, niét onpartijdig zoeken, dan dat men niet zou moeten duchten ,111 men men hunne bekeering wilde ondernemen, den Moriaan te wasfehen , en vergeeffchen arbeid te doen. _ Zijne bedoeling is, daar zoo veele onopmerkzame jongelieden, en onvaste mingeoefende menfchen, m onze rijden , door de fchaamteloze ftouthcid der Ongelovigen gevaar lopen , om zich in hunne ftrikken te laten vangen, de zoodanigen te redden, voor verleiding te behoeden in het Christelijk geloof te bevestigen* door hun de bronnen ter oplosfing van alle de tegenwerpingen van het ongeloof aan te wijzen, en de onkunde en kwaadwilligheid der ongelovige Schrijvers aan te toonen. J Daar zijn wel reeds verfeheiden Schriften voorhanden , waarin de tegenbedenkingen van het ongeloof voldoende wederlegd worden , gelijk het grootere Werk van den Hoogleeriiar van hamelsveld zeiven, De Bijbel verdedigd ten Tijtel voerende , daarvan ten getuige verilrekt. Maar het Werk voorhanden is daarvan onderlciieiden. Behalven dat het eenige nieuwe ophelderende aanmerkingen in zich bevat, zoo is het vooreerst meer ingericht voor de vatbaarheid van allerlei looit van Lezers, ook vau mingeöefenden. Tot dat einde'  de christen, bevestigd in zijn g51o0f. 50? de heeft de Schrijver aan hetzelve den vorm van gefprekken en brieven gegeven, en dat wel op zulk eene verlustigende en aangename wijze , dat , daar anders onderwerpen van dezen aart meer droog en verveelend zijn, men integendeel niet ligt befluiten kan, het Boek neder te leggen , maar telkens door nieuwsgierigheid wordt uitgelokt, om verder voord te lezen. In de tweede plaats is het Werk meer voor den tegenwoordigen tijd gefchikt, daar het de bronnen van oplosfmg in zich bevat, vooral van die tegenwerpingen, diehedendaagsch het meest worden opgewarmd , en daar het bijzonder is ingericht tegen twee Gefchriften, die thands het mecft gerucht maken , De Eeuw der Rede van paine , cn de Philofophifche Onderzoekingen over den Godsdie,. st , door van der dussf.n uitgegeven. Dit Werk zal in drie Deelen beftaan , wnar van de inhoud dus door den Schrijver wordt opgegeven: ,, Wij zullen de geregeldfte orde volgen, en ons voor alle verwarring hoeden , wanneer wij in onze gefprekken aanvangen: " ,, Met De Echtheid der Bijbelboeken tot ons onderwerp te nemen ; waarbij wij in aanmerking zullen nemen, dat het ons tot het zaaklijk verftand van den Bijbel niets hindert, fchoon dezelve in voor ons vreemde talen befchreven is." ,, Vervolgends zullen wij de Gefchiedenisfen, die in den Bijbel voorkomen, befchouwen, zoo die des Ouden als des Nieuwen Testaments, waarbij de wonderwerken, die hij verhaalt, onze aandacht bijzonder zullen bezig houden." — „ Dan overwegen wij dc getuigenisfen, die de Bijbel geeft van de groote mannen ; van welken hij gewaagt. " ,, Waarna wij nader den inhoud des Bijbels, ten aanzien van het leerftellige, en bijzonder de verborgenheden en voorzeggingen zullen betrachten, en alle die tegenwerpingen , welke denzelven van duisterheid, ftrijdigheid, enz. befchuldigen." ,, Uit dit alles zullen wij eindelijk kunnen vastffellen of de Bijbel het werk zij van Priesterbedrog cn menschlijke Staatkunde ? als ook , wat wij van de mooglijkheid, nuttigheid, en noodzaaklijkheid van dc Godlijke Openbaring, in den Bijbel vervat, hebben te geloven." ■ Hij , die zulk een plan gelukkig volvoeren zal, behoort  jos ij. van hamelsveld hoort niet alleen den Bijbel, benevens de Schriften van deszelfs vijanden door en door te kennen, maar hij moet ook toegerust zijn met eene grondige kennis van de talen, waarin de Boeken des Bijbels gefchreven zijn, vau de ciïtiek , van de Aardrijkskunde", van de Joodfche Oudheden , van de zeden en gewoonten der Oosterlingen, enz. maar wie was dan'meer gefchikt, om zulk een werk te ondernemen, dan de wijdberoemde van hawelsveld, die zich op alle deze ftudiën zoo opzetlijk toegelegd, den Bijbel vertaald, verdedigd, op zoo veelerlei wijzen bearbeid, eene Aardrijkskunde van den Bijbel gefchreven, in alle deze opzichten roem behaald , en daar bij zoo veele proeven gegeven heeft van die cordaatheid , dat gezond oordeel , en dien juisten fmaak, .welke, in den tegenvvoordigen tijd, in eenen verdediger van den Godsdienst, zal hij eenig nut doen, zoo geheel onontbeerlijk zijn ? De naam des Schrijvers doet reeds van voren billijk veronderftellen, dat, hetgeen van dien aart uit zijne handen komt, niet dan goed°zal kunnen zijn ; maar ook van achteren heeft de uitvoering volkomen aan onze verwachting beandwoord, terwijl wij niet twijfelen , of dit zal door een ieder', die het Werk .zelf met aandacht leest , ten volle worden toegeflxmd. Wij prijzen het dus den Lezeren van ons Maandwerk ten fterkften aan. Wij zouden ons hartelijk verblijden, wanneer het door jongelieden niet Hechts , maar ook door heden van allerlei leeftijd , fexe en ftanden, veel gelezen werd ; terwijl wij niet kunnen nalaten 'er dit bijtevoegen, dat dit gefchrift niet flechts gefchikt is, om tegen den fchadelijken invloed van het ongeloof te beveiligen , maar ook over den Bijbel een helder licht te verfpreiden , veele moeilijke plaatfen , die in den eerften opflag een ieder nadenkenden bedenking veroorzaken , recht te doen verftaan , en het interesCinte van den inhoud der Godlijke Openbaring te doen gevoelen.— Dit Eerfte Deel, bevat in zich twaalf Gefprekken van dezen inhoud: Eerfte Gefprek. — Inleiding. — Karakter der fprekende perfonen. Eerfte Gefprek over het gewigt van dit onderwerp. De voortreflijkheid van den in den Bijbel Geöpenbaarden Godsdienst aangetoond , en met de ongerijmdheden en beuzelachtigheden in het famenltel van deszelfs vijanden vergeleken. Ontwerp der fchjk- kin-  de christen, bevestigd in zijn geloof. 509 kingen van zaken, die in de volgende Gefprekken zullen behandeld worden. — Tweede Gefprek. — De Bijbel. — Algemeene aanmerkingen omtrent de tegenwerpingen der Ongelovigen tegen" denzelven. Echtheid der Bijbelboeken. — Zij zijn van die Schrijvers , en van dien tijd, als zij zelve opgeven. Zij zijn ongefchonden tot ons overgekomen. De Bijbelvertalingen. Verfchillen der Uitleggers. Derde Gefprek. Lezen van den Bijbel. — Gefcbiedenisfen. Boeken van moses. — Eerfte Boek Gene/is.— Tegenwerpingen tegen den inhoud van hetzelve opgelost. Vierde Gefprek. Karakter van een derden Spreker. — Het onderwerp van het voorgaande Gefprek vervolgd. Tegenwerping , tegen de Gefchiedenisfen in het Eerfte Boek van moses, opgelost; bijzonder tegen het verhaal der fchepping , en den val der eerfte menfchen. — Vijfde Gefprek. Vervolg der tegenwerpingen tegen de Gefchiedenis van moses. — De Gefchiedenis van den Zondvloed. — De Torenbouw te Babel. — Eerfte Brief. Brief van simplicius aan al.ethophilus, behelzende de tegenwerpingen tegen de wonderwerken in het gemeen. Tweede Brief. And woord van alethophilus aan simplicius. Oplosfing van alle twijfelingen tegen de wonderwerken. Zesde Gefprek. De zwarigheden tegen de Gefchiedenis der Aardsvaderen abraham, isaük., en jacob, opgelost. Zevende Gefprek. De tegenwerpingen tegen de Gefchiedenis der Aardsvaderen vervolgd. Achtfte Gefprek. De tegenwerpingen tegen de Gefchiedenis van joseph, enz. opgelost. — Negende Gefprek. Tegenwerpingen tegen het Geschiedverhaal des Bijbels, omtrent den toeftand der Israëliten in Egypte , de wonderen , in dat land ten behoeve van dit volk gebeurd, en deszelfs uittogt uit dat land. — Tiende Gefprek. Tegenwerpingen tegen de gebeurenisfen, geduurende den togt der Israëliten in de Woestijn, voorgevallen, bijgebragt, en opgelost. Elfde Gefprek. Befluit der tegenwerpingen tegen de Gefchiedverhalen, enz. in moses Boeken vervat. Twaalf  jio j. h. vernede, leerrede. Twaalfde Gefprek. De geloofwaardigheid cn achtbaarheid der overige Gefchiedboekcn des O. Testaments gehandhaafd. — 6 De ftem whjesus christus tot de Hervormde Kerk in Nederland, in eene Leerreden, over Openb. II: 5. Door j. fi, ver ne de, Leeraar bij de IValfche'Gemeente in den Hage, uitgefproken den . VAN hemert diende, bragtenKANT tot onderzoek, waar van het Re< fultaatwas, dat, weliswaar, eene Bovennatuurkunde, zoo als zij tot dus verre beftaan had , zeer befnoeid werd, doch echter als wetenfchap kon optreden , zoodat, offchoon alle onze kennis van dingen op ervaring berust, en wij dus alleen de verfchijnfelen, en niet de dingen op zich zeiven kennen, wij echter in ftaat zijn, de dingen op zich zeiven als zoodanig te kunnen denken,en dus uit het wezen van ons denkvermogen, begrippen en grondftellingen af te leiden , welke zich in de ervaring laten toepasfen, en plaats laten voor een redelijk geloof omtrend het bovenzinlijke. Langs dezen weg kwam kant tot dc drie postulata der zuivere rede, die boven de ervaring en ondervinding verheven zijn , Gods beftaan, de vrijheid van den mensch, en de onfterflijkheid, welke dus geenszins moeten befchouwd worden, als voorwerpen van kennis, vatbaar voor betoog, maar als voorwerpen van een redelijk geloof, berustende op onderwerpelijke gronden van zedelijkheid, die wij nimmer kunnen prijsgeven. — Op deze grondflagen bouwde hij vervolgends de zedenlijke wijsgeerte , leidende dezelve te rug rot bovennatuurkundige beginfelen, en zuiverende het denkbeeld van pligt van alles, wat Empirisch i&i en dus van alle gevoel, hoe ook bijgenaamd, Hellende dus in plaats van" het beginfel van Gelukzaligheid een veel edeler geheel redelijk en vrij beginfel, waardoor de zedenleer verheven werd tot eene wetenfchap , die ons leert, hoe wij ons der Gelukzaligheid kunnen en moeten waardig maken. — Uit deze Verhandeling zal men, des twijfelen wij niet, zeer wel bekend worden met den geest der Kantiiianfche Wijsbegeerte. — De tweede Verhandeling behelst eene lijst der Schriften van iMMANuëL kant, volgends den tijd, wanneer dezelve in het licht ziin gekomen, hier en daar , opgehelderd door Letterkundige berichten. — Vrij naauwkeurig. De derde Verhandeling geeft ons bericht van de Lotgevallen der Critifche Wijsbegeerte bij onderfcheiden Fdken tot op den tegenweordigen tijd. — Na eene voorafgaande wederlegging van de befchuldiging, tegen kant, uit hoofde van het duistere van zijn ftijl, en gebruik eener nieuwe Terminologie, geeft hij'in'de eerfte plaats verflag yan den opgang , welken de Critifche Wijsgeerte in JJuitscnh.nd heeft gemaakt , waarbij^ooral de verdienfte van reinhold ter opheldering derzelve naar waarde wordt  magazijn voor de critische wijsbegeerte. 5*9 wordt opgegeven. — Intusfchen verkiest v. H. nog niet gewag ie maken van het verfchillende tusfchen de theorie van kant en rein hold en die van fichte, oordeelehde dit, voor als nog, te hoog. Echter komt het ons voor, dat juist de kennis dezer verfchillen meest bevorderlijk zijn zal ter uitbreiding van waarheid. De Critifche Wijsgeerte neemt thands vooral ten opzichte van het Zedekundige eene richting, niet weinig belangrijk , voor den vriend van waarheid en deugd. Fichte gaat hier zijn eigen gang. Wij hoopen, dat v. H. zijne belofte, om dit in volgende Stukken te doen, zal vervullen. Hierop geeft hij ons bericht van den tegenftand , welken de Critifche Wijsgeerte vond, en wel bij mannen van Haam, hoewel in weerwil vau al dien tegenftand, dezelve eenen voorfpoedigen loop had , niet alleen in Btuitschiand, maar ook in Zweeden en Denemarken. — In Schotland cn Engeland, begint dezelve opgang te maken. In de Franjcke kepubliek, vindt men'er genoegzaam niets van, dan eenige vertalingen van fommige zijner Werken. — En wat de BataaJfche Republiek betreft, hoewel v. H. en eenige anderen aan de meerdere opklaring en uitbreiding derzelve arbeiden, nogthands, is dezelve eerst aan het ontluiken. — Het Tweede Stukjen neemt een' aanvang met eene Verhandeling vau den Heer heuman, getijteld , de Zedenkunde van immanucl kant , in hare beginfelen , kort en duidelijk vooi gedragen, ter bevordering van waare deugd en van zeden lijke verlichting. — Zedenkunde is, volgends de Critifche Wijsgeerte, ,, die wetenfchap, „ welke de beginfelen en wetten voor vrijë, zedenlijke ,, handelingen, van vooren, dat is , niet uit ccnigerlei ,, empirifche gronden, maar alleen uit de praétifche re,, de zelve afleidt. " — Vrijë daden zijn, volgends dezelfde wijsgeerte, zoodanige, „waar in wij onafhang,, lijk van een of ander empirisch beginfel , en geheel „ los, van deze, of gene, zinlijke drijfveder, ons zelf „ bepalen." „ Elke daad, welke uit gevoel van ,, lust of onlust gefehiedt, is empirisch, en niet vrij, „ maar afhanglijk van dat gevoel, het kenmerk der zin« ,, nelijkheid. " „Praétifche wetten moeten onder- ,, fcheiden worden van praétifche voorfchriften. De „ eerften moeten voor alle redelijke wezens, uit kracht der Rede , algemeen , en zonder uitzondering , geilt k 4 „ den,  ;ao P. VAN h It m e 1 T een, hoe onderfcheiden ook de oogmerken en betkyfe ,, lingen van die wezens zijn mogen. De andere», ,, zijn bloot raadgevingen, of aanwijzingen, hoe'men ,, een zeker bepaald oogmerk der zinlijke , naar geluk ,, zoekende, natuur, op de beste wijze bereiken kan. " Op deze grondflagen wordt vervolgends het geheel gebouw opgetrokken, het aanwezen van God en onfterflijkheid, a's vorderingen der zuivere rede, daaruit afgeleid, eenige tegenbedenkingen opgelost, en de invloed, welken dit ftelfel op Rechtsgeleerdheid, Natuurrecht, Staatkunde en andere praétifche Wetenfchappen , hebben moet, ontvouwd. — Breedcr kunèen wij ons hier niet inlaten: — ook is de Lezer reeds genoegzaam van deu geest der praétifche wijsgeerte onderricht door onze opgave van van hemkrt's Verhandeling over het beftaan van beginfelen eei*er belangloze goedwilligheid in het menschlijk hart. (*) Voor het overige kunnen wij onzen Lezeren verzekeren, dat deze Verhandeling niet te onrecht op den tijtel pronkt met de veelbeduidende, namen — kort en duidelijk. ■— Wie eenigzins oplettend is , zal 'er den geest dier wijsgeerte duidelijk yit leeren kennen. — De Tweede Verhandeling bevat de Methode - Leer der. zuivere practifche Rede, door van hemert. Dezelve dient ter wederlegging dier tegenbedenking, dat ,, de. „ Zedenleer van kant voor de menschlijke natuur ,, niet gefchikt zij," en wel, omdat de mensch geen zuiver redelijk, maar een gemengd wezen is. Van ïiemert beweert en zoekt daar tegen te betoogen , dat ,, de onmiddelijke vourltelling der wet, en der,, voorwerpelijk noodzaaklijke opvolging van dezelve , ,, als pligt, wel verre van, gelijk men doorgaands wil, geen invloed op de Maximes der menfchen te heb- ben, integendeel , veel meer kracht, en uitwerking ,, ter opvatting van waarlijk deugdzame voornemens op hun gemoed heeft, dan alles, wat men hun, van ,, zinnelijke drijfveders eeniger beloofde gelukzaligheid, ,, of bedreigde rampzaligheid, moge voorhouden." —: Dit aanvanglijk opgehelderd hebbende , op eene zeer duidelijke wijze, vervolgt hij dus, Bladz. 237. ,, De ., methode der practifche rede neemt den volgenden loop. Vooreerst doet dezelve ons de beöordeeling „ van <*) Zie TV. Faderl. Bibl. III D,eel, ijle Stuk, Bladz. 307.  MAGAZIJN VOOR TÏE CRITISeHE WIJSBEGEERTE. 581 van alle onze eigen vrije" daaden, en die van anderen volgends zedenlijke wetten, tot eene natuurlijke be^ f, zigheid, ja tot eene gewoonte maken, en ons oordeel daartoe opfchranderen , door fteeds, in de eert ,, Ite plaats , ons zelf te vragen , of deze daad mee ,, eene zedelijke wet, en wel bepaaldelijk, met welke ,, dezelve overeenkomt? Hier door leeren wij dan dio ,, wetten onderfcheiden , welke alleenlijk flechts een grond tot verbindtenis opleveren, van de genen, die, in de daad , zelve verbindende zijn. — Het tweede ,, punt, waarop wij letten, is de vraag, of de daad ,, ook, onderwerpelijk , om de zedenlijke wet zelve, ,, dat is, uit eerbied voor haar, gcfchiede, en derhal,, ven, niet flechts zedenlijk richtig zij, als daad, maaE ,, zedenlijke waarde, tevens, als gezindheid, ten aan,, zien van derzelver maxime, hebbe?" (Dit laatfte kan toch alleen gelden van onze eigen daden , niet in de beöordeeling van de daden van anderen. Bij deze moeten wij ons tot het eerfte alleen bepalen, naamlijk met de beöordeeling, of dezelve overeenkomen met de zedenlijke wet, en dus zedenlijk richtig zij: en ook hieromtrent komen wel eens zwarigheden op.) — Op dezen grondflag voordwerkende , ontvouwt hij de voordeden van zoodanige gehoorzaming der zedenlijke wet uit een zuiver denkbeeld van pligt, en met terzijdeftelling van alle beweegredenen, ontleend uit belang. Bij bet lezen van deze Verhandeling zal het niet kunnen misfcn , of elk verltandige en deugdzame moet de voortreiiijkheid cn verhevenheid eener uit pligtbezef voordvloeiënde deugd gevoelen; alleen hadden wij wel gewenscht, dat v. H. tevens onderzocht en aangewezen hadde , of en in hoe verre de goedkeuring van het Opperwezen, dat volkomen Ideaal van heiligheid, en bij wien de voorvverpelijk-praétifche Rede, te gelijk onderwerpelijk praétisch is, als drijfveer tot moraliteit, kan worden aangemerkt. De derde plaats in dit Stukjen bekleedt eene korte aanmerking van den Heer servaas, op een gezegde in het voorgaande Stukjen. Eindelijk hebben wij hier den aanvang eener Verhandeling van van hemert, over de Methode der Zedenleer , benevens eenige voorbereidende aanmerkingen tot dezelve , die iu het volgend Stukjen wordt vervolgd, waarom wij het bericht van deze gefplitlte Verhandeling |iefst achtereenvolgend geven. — Kk 5 De-  P. VAN HEMERT Deze Verhandeling, de eerfte dan van het Derde Stuk-* jen, begint met eenige aanmerkingen., zoo omtrent het "begrip der Zedenleer , als met opzicht op her bovennatuurkundige beginfel , vvaarüit zedenlijke begrippen van idigt en deugd behooren te worden afgeleid. Zedenleer is eigenlijk deugdleer, leer dier pligten, waartoe de mensch door geene uitwendige Wetten kan gedwongen worden, — maar alleen door vrijë zelfsdvvang, die wel verre af is van de vrijheid te belemmeren, naar dien de zuivere praétifche Rede de oppermagtige Wetgeeffter is, die den mensch dwingt — en dus de mensch zich zeiven dwingt, — en naardien elke pligt zoo wel inwendig, als uitwendig, dwang voorönderftelt. Waaruit volgt , dat, hoe meer de mensch door de bloote voorlteiling van pligt gedwongen wordt, hij ook des te vrijer is:— en, hoe meer zelfsdwang, hoe minder uitwendige invloed op de bepaling der willekeur , des te zuiverer is de deugd. Ten einde nu te weten , wat eigenlijk deugd zij, oordeelt v. H. dat men de grondflagen derzelve behoore te zoeken, in de bovennatuurkunde , bijaldien men niet de geheele zedenleer vernietigen wille, — door dezelve op zinnelijkheid te bouwen. Hier geldt dus geen zedenlijk gevoel, noch ook het denkbeeld eener zedenlijke gelukzaligheid — voordvloeiënde uit het bevredigend bewust zijn, van geliefkoosde neigingen aan pligt te hebben opgeofferd, naardien dit bevredigend bewust zijn , niet vóórgaat , maar volgt op het denkbeeld van pligt, en men zich eerst moet verbonden rekenen, om zijn pligt te doen, eer men nog aan die gelukzaligheid, als gevolg van pligtsbetrachting kan denken. (Dit bewijs is te tastbaar en te overtuigend, dan dat het nog aan tegenfpraak onderhevig zon zijn. Hoe zeer gelukzaligheid een gevolg zij van pligt, pligt is geen piigt , om der gelukzaligheid wille , die daarop volgt, naardien de hoogfte, de zedenlijke gelukzaligheid alleen daarom volgt op de pligt, omdat men, in derzelver beoefening, aan zijn pligt heeft voldaan.) Met zeer veel nadruk tast v. H. hier het Eudaemonis~ me aan , op eene wijze , waarbij het tegenftrijdige duidelijk in de oogen valt. — Nadat hij hierop nog kortelijk heeft aangewezen, dat de deugd niet aangeboren is, maar geleerd moet worden, trekt hij hieruit dat gevolg, dat dus de deugd , didahtisch en afcetisch moet worden geleerd , en hierop ontvouwt hij de eigenlijke Me-  MAGAZIJN VOOR BE CR.ITISCHE WIJSBEGEERTE. 543 Methode, waaróp de zedenleer moet worden onderwezen naar gelang van den onderfcheiden toeftand der Leerlingen, helderende alles met voorbeelden op. fWij hebben hierop geene aanmerking, dan alleen op den Zedenlijken Catechismus, dien y. H. zijne leerlingen wil inprenten. — Wij ziin dat van buiten leeren yan den Catechismus zoo moede, en hebben er de fchadehjke gevolgen te wel van gezien, dan dat dit rniodel ons eenigzins zou kunnen behagen. - Daar zijn_ geheel andere middelen , die den praöifchen Onderwijzer van zelve in handen komen, wanneer hij flechts een weinig moeite wil doen.) — .. De Tweede Verhandeling in dit Derde Stuk beandwoordt die Vraag: — „ Is 'er grond, om te geloven, „ dat het menschdom, in het algemeen, van tijd tot " tijd beter zal worden." — v. H. heeft dezelve, als Redevoering , uitgefproken. in de Maatfchappij' Pelix Meritis, en, omdat dezelve in den geest der critifche wijsgeerte is gefteld, hier geplaatst. — Om die zelfde reden zullen wij, daar onze opgave van dit Werk reeds zoo zeer uitgedijdt is, van dezelve alleen zeggen, dafc v. H. dezelve toeftemmend beandwoordt; en met nog een bijvoegfel, ter nadere opheldering en ftaving zijner o-ezegden in dezelve,voornaamlijk die,waarbij hij kant als een voorftander van Vrijheid en Gelijkheid had voorgefteld, 't geen hem tot verfeheiden Staat- en Rechtskundige aanmerkingen, aanleiding geeft, vermeerderd heeft. Dat bijvoegfel, 't welk de vierde plaats in dezen bundel bekleedt, wordt van de Redevoering afgezonderd, door een Fragment eens Briefs, van c. a. willmans aan kant, betreklijk tot de critifche wijsgeerte. — Zie daar de inhoud van dit Magazijn, welks voordzetting wij vuurig verlangen. — Ja, Lezer! gij kunt u verzekerd houden, dat gij hier niet ziet in eene duistere reden. v. H. verftaat de kunst, om u de critifche wijsgeerte , die zoo zeer uitgekreten wordt , voor duister en verward, klaar en duidelijk, en vooral ais belangrijk , voor fe dragen. Dit is zij voornaamlijk vau den zedenlijken kant; en weinig moeite behoeft het te kosten , om de overëenftemming van deze Zedenleer met die van het Euangelie in te zien, en in een klaar daglicht te ftcllen. —  |24 J. DE GELDER, LDDEMAN IN ZIJN WAAR KARAKTER, l ü dem an >« W/é|r, of de Grondflellingen der Ajlrolog.e aan de beginfelen der zuivere reden ge. TL BaZ*-0* ° ' G?LDER » Mathematicus Talis erit ratio, divetfis addita fignh. man. Lib. II. 432, 2 tl/^T' Mfet VaU le Graaff «» Co"1p" 1799. 58 ƒ« gr. Octavo. De prijs is f; - 8 - : J?en tegenfchrift tegen de proeve over de menschmo,geltjke voorwetenfchap , van den Burger convekent, waarvan bericht gegeven is. (*) De Burger v,n rfJiLJ>/tt/ »• geeft eerst eene korte befchrijving rXfAA tro!og'eï T- waatöp bij de Wijsgeerige Gefchiedenis van deze kunst, uit mensch- en zielkundige beginfelen, zoekt op te maken. Vervolgends de frr ïePinng7ode!;Z1lve,0pZOekt' e» met de beginfelen eener gezonde Redekunde vergelijkt; — aanwijst hoe deze Grondflellingen rechtftreeks voeren op dT'leer van het Fatalismus en met 's menfchen vrijheid ftriiden; — Voorcis de gronden, door den Burger c on v e ne; n t aangehaald ter verdediging dier wetenfchap, wederleet; — en eindelijk , uit dit een en ander een vrij befluit opmaakt nopens de waarde der Astrologie — Wij hebben het Werk van convenent niet gelezen , en alleen het bovengemeld bericht daarover ingezien: en uit dien hoofde zijn wij niet in ftaat, om te beoordeelen , of de opgave van de gelder in de vijtde Afdeeling aangaande de gronden, door convenfnt voor At Astrologie bijgebragt , volledig is. Dit is zeker, de wederlegging is bondig, en is de opgave getrouw, dan verwondert het ons, hoe men zoo hoog heeft kunnen lopen met de bewijzen, door convenent bijgebragt. — De celder toont in dit gelchrijf, dat hij is een onafhanglijlc denker, niet verilaatd aan eenige School of Leerftelfel, en wiens hoofddoel is, vooröordeelen, altoos fchadelijk voor de Maatlchappij, te keer te gaan. Elk verftandige zal met genoegen zoo wel het Werkjen zelf, als de Aantekeningen en Ophelderingen achter hetzelve, lezen. , (*) Zie N. l^derl. ££61. I. Deel, ijle Stuk, Bladz. 406.  $?. LINTHORST ABVIjS OVER EENE TE VERt». AMNESTIE. 52| Advijs over eene te verkenen Amnestie, uit gebragt door den Burger Reprefentant p. linthorst, in het Committé Generaal, befchreven tot het préparatoir arresteeren van dezelve bij de Tweede Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaffchen Volks, in den avond van den sden December 17^8 , het vierde jaar der Bataaffche Vrijheid. — Met eène Verhandeling van denzelven (denzelfden) Burger, over de Politique verfchillen der zich noemende Patriotten in Nederland. Waarin de oorzaak — De tegenwoordige ftaat des verfchils — en 'welke middelen de meest gefchiktjle (gefchikte) tot vernietiging van dezelve zijn. — Op eenè onzijdige en tevens vrijë wijze worden behandeld , en als bouwftoffen tot den tempel der Verzoening, Vrede en Ëendragt aan de Vrienden van orde en Beminnaart yan waare Vrijheid worden aangeboden. In den Haag, bij S. van de Graaff en Comp. 1799. 76 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ i - li - i Dit Advijs met de dSar bij gevoegde Verhandeling kan men aanmerken als één geheel uitmakende, vermids de Burger linthorst in het eerfte de Amnestie, als niet gefchikt om de verdeeldheden onder de Patriotten te doen ophouden, verwerpt; en in het andere de, naar zijn inzien, daar toe meer gefchikte middelen voordraagt. Doch wij moeten, zoo kort mooglijk , van elk afzonderlijk fpreken. In het eerstgemelde onderzoekt deAdvifeur, of eene Amnestie een voldoend middel is , om de twistende en verdeelde Patriotten rondom den altaar der Vrijheid te herëenigen. Het geen ontkennender wijze door hem beandwoord wordt, en wel, zoo veel wij hebben kun. nen nagaan , voornaamlijk op de volgende gronden: ,, Dat de Fcederalisten , voor zoo verre zij naar hun inzien" (wat deze woorden hier betekenen, weten wjj niet; zij komen ons overtollig voor) „ alleen 's Lands ,, waare belangens beoogden, en dus door overtuiging altijd vrienden van het Volk en Vaderland gebleven „ zijnde" (zou het niet eveneens met veele Oranje-Vrienden gelegen kunnen zijn?) „ geene Amnestie behoeven. „ — Dat de Oranje-gezinden of door domheid of door „ eigenbelang onverbeterlijk zijn, en derhalven daar on- „ der  f. linthorst der niet kunnen begrepen worden. — Dat de Aristo„ craten onveranderlijk zijn , en dus door geene Am,, nestie kunnen verbeterd worden — en dat de Anar„ chisten roovers en nog erger , eh hunne misdaden „ daarom onvergeeflijk zijn ; weshalven de geheele Am,, nestie bij flot van rekening alleen zou werken ten „ behoeve van geincarcereerde Oranje-Vrienden , wier ,, misdaad geene crimineele gedaante gekregen had , of ,, van een vonnis gevolgd was ; die ook alleen deze „ hvijtfchelding zouden kunnen en willen aannemen, ,, om daardoor in Vrijheid te geraken." Op deze gronden, dan , verwerpt de Advifèur zoo wel de Amnestie als de ten dien einde ontworpen en door de Eerfte Kamer reeds gedecfetèefde Proclamatie ; bij de beöordeeling van welke laatfte hij zich wei eens wat fcherp uitdrukt, gelijk onder anderen de volgende woorden waarlijk geen Compliment voor de Stellers dier Proclamatie behelzen , en, onzes oordeels, niet zeer gefchikt zijn, om eendragt te ftichten: ,, Ik zal niet fpreken," zegt hij Bladz. 16, „ van alle de dubbelzinnige uitdrukkingen — de tegen" „ Jlrijdigheden — in één woord, de ongerijmdheden, j, die de doornen uitmaken van die bloemen ,. die de ,, Stellers voor de oogen van de Bataaffche Natie," (wie de Burger linthorst door de Bataaffche Natie verftaat, zal in 't vervolg uit de Verhandeling blijken) zoo bedwelmende, alömme door deze prémisïe daar heen ftrooijen." De Advifeur fehijnt een groot liefhebber Van overdragtelijke fpreekwijzen te zijn , gelijk onder anderen uit uie doornen en bedwelmende bloemen blijkt; offchoon hij niet overal even gelukkig in zijne overbrengingen en figuurlijke fpreekwijzen is. Voor het overige komen ons verfeheiden zijner aangevoerde gronden en aanmerkingen niet onaanneemlijk voor ; jammer maar , dat zijne redeneeringen dikwijls wat duister, ja men zou fchier zeggen, verward zijn. Misfehien zijn de menigvuldige taal- en fpelfouten (om niet van de bastaardwoorden te fpreken) benevens het Verkeerd plaatfen van veele onderfcheidingstekenen , als ook het uitlaten of overtollig gebruiken van fommige woorden, maar vooral de lange volzinnen, die de eene in de andere als ingeweven zijn, de voorname oorzaken van dat gebrek aan duidelijkheid en fchijnbare onregelmatigheid in zijne redeneering ; uit welk een en ander wij  ADVIJS OVER EENE TE VERLENEN AMNESTIE. J3J wij meenen te mogen befluiten , dat de man beter denkt, misfehien ook fpreekt , dan fchrijft ; althands tot bet laatfte geene genoegzame geoefendheid en taalkennis bezit. Betreffende zijne Verhandeling , deze is mede niet vrij van dezelfde gebreken , doch de ftijl over het geheel wat beter , en meer verftaanbaar. Daar en tegen doet het ons leed, te moeten aanmerken, dat de Schrijver de beloofde onzijdigheid , welke hij in zijn Advijs nog al tamelijk in acht genomen heeft, hiei* geheel uit het oog verliest , het geen zijne voorgeflagen middelen tot herftel der eensgezindheid noodwendig zeer verdacht moet doen voorkomen. Want vooreerst toont hij zich een groot Voorftander van het gebeurde op- en na den 2.2. Januarij , en de maatregelen daar bij genomen worden door hem of verdeedigd of verfchoond, terwijl het arresteeren en eenige maanden lang gevangen houden van een aantal Repraefentanten , zonder dat men hun tot dus verre eenige misdaad bewezen heeft , bij hem als eene zaak van weinig belang fehijnt aangemerkt te worden, en .genoegzaam gerechtvaardigd te zijn, door te zeggen, dat - zij het vertrouwen van dat gedeelte des Volks , het welk hij naderhand de Patriotten van den aaJanuarij noemt, verloren hadden. Aan den anderen kant wordt de Omwending van 12 Junij met de zwartfte verwen gemaaid, en in een aller-ongunfligst daglicht geplaa'st, vooral in de Aantekeningen, waar mede bijna elke Bladzijde voorzien is. liet Decreet van den 4 Man', waarbij L. zelf erkent, dat de Volks-Vertegenwoordigers zich fchuldig maakten , aan inbreuk op 's Volks -1 echt en verbreking van de Staatsregeling , kan wel door hem niet vergümpt worden ; maar hij vindt nogthands , dat deze misdaad wat hoog genomen is , daar deze (zich zeiven gefchapen hebbende) Wetgevende en Uitvoerende Magt, gelijk hij zich uitdrukt: ,, door „ den bezoldigden krijgsknecht , op eene fchandelijke Volk-, Burger- en mensch - ontëerende wijze, uit een „ gejaagd, verftrooid of gekerkerd wierden." — Voords van den tegenwoordigen ftaat der gefchillen fprekende, vertoont zich zijne partijdigheid niet minder, in eene opeenftapeling van drogredenen en valfche , of ten minften onbewezene fteliingen. Want daar hij het Volk, —naamlijk het Patriötfche Volk — verdeelt in vier fooften , als Volk vah- en veer het Bondgenootfckapli'jk Be- ftuur ,  52$ £>i LINTHORST ftuur, Volk van den 22 Januarij,Volk van den \% Junij \ en /^tf/A1 van de Staatsregeling , vergeet hij in het beredeneeren van den ftaat der zaken deze zijne eigene bepaling geheel en al, en nu is het Volk van den 22 Januarij bij hem alleen het Volk. Hét vertrouwen van dit Volk, hadden de Vertegenwoordigers; die op den 22 Januarij in hegtenis werden genomen, verloren; Dit Volk bewerkte die Revolutie en juichte dezelve toe; Dit Volk is de (leun der Vrijheid, de weldenkende, de Vaderlandfche, de Bataaffche Natie, enz.; Dit Vólk heeft, door de Omwending van 12 Junij, zieh andermaal in zijne verwachtingen te leur gefteld gezien, en is daar over misnoegd ? En het is derhalven dit Volk j dat bevredigd moet worden; Wat eindelijk de door hem voorgeflagen middelen van bevrediging en verëeniging betreft , het hoofdzaaklijke daar van is , volgends ons inzien , onuitvoerlijk, en indien het al uitvoerlijk ware, voor de waare zoo wel Zedelijke als Burgerlijke Vrijheid ten hoogften gevaarlijk. Dit voorname middel beftaat naamlijk in het invoeren van eene buitengewone Rechtbank -, aan welke alle de partijen verandwoordelijk zouden zijn wegens hun gedrag , bij de omwendingen van 22 Januarij en 12 Junij gehouden; en niet Hechts wegens hun gedrag, maar ook, in zekeren opzichte, wegens hunne gevoelens, wegens de redenen en motiven van hun gedrag; en welke rechtbank na eene gezonde, verftandige én beredeneerde, overweging op eene alleszins waardige en rechtvaardige wijze zoude moeten beflisfchen ,, wel„ ke perfonen zieh opzetlijk misdadig , of alleen uit ,, dwaling en gebrek aan genoegzaam doorzicht, hebben fchuldig gemaakt. " Aan de uitfpraak van dezö Rechtbank zou zich volftrekt alles moeten onderwee pen, en alvvie door dezelve onfchuldig verklaard werd* zou voor een Vriend des Vaderlands erkend worden , terwijl anderen, naar bevind van zaken , of voor hun geheel leven of voor een zeker getal van jaaren, onbekwaam verklaard zouden worden, om eenigen post te "bekleden, enz. — Het fpreekt van zelve, en dit vooronderftelt de Burger L. ook, dat deze Rechters vrij van alle partijfchap, vooringenomenheid en dwaling, dat is, meer dan menfchen,behoorden te zijn; anderszins ftond het zeer te vrezen, dat deze Rechtbank weldra in een Heilige Staatkundige Inquifitte zoüde ontaarten. Van de andere middelen tot herftel der eensgezindheid ,  aövijs over EENE TE VERLEiiNEN amnestië. heid-, welke hier worden voorgeflagen; als, ,j het pro„ vifiöneel ontflaan van alle de hoofden der Revolutie ij van den ia Junij , voor zoo verre zij iu dienst der ,, Republiek zijn , wijl zij het vertrouwen bij de Pa,, triotien verloren hebben; — Het afzetten van Oranjej, Vrienden of andere geheel onbevoegde perfonen 4 wel» ,, ke na den ïa Junij in hunne posten herfteld zijn. — ,, Het beperken van het Stemrecht, (het welk in zekeren zin zeer noodzaaklijk is) — enz;" kunnen wij niet verder fpreken , vermids, wij , uit hoofde van het ge* wigtig onderwerp dezer Verhandeling, reeds breedvoeriger geworden zijn , dan wij in den beginne voornemens waren. Wij zeggen derhalven alleen, dat wij met den Burger linthorst geloven, dat het tweede, hier boven aangeftipte middel, naamlijk de ontzetting van Oranje-Vrienden uit hunne posten, bij het Volk van den 22 Januarij, (het welk hij Bladz. 56 cn eldeis het Schootsvel noemt « om het te onderfcheiden van de overige Patriotten j die hij onder den naam van den fat* zoenlijken Man fehijnt te begrijpen) ongetwijfeld eene goede werking zoude doen, vermids veelen hunner daar door hunne te leurgeftélde verwachtingen vervuld zouden zien; maar nog meer $ wanneer men ten allen "overvloede ken goedvinden, om ook de zoogenoemde Federalisten , Slijmgasten en alle andere Patriotten , dié niet tot het Volk behooren, naast de Oranje-Vrienden té rangfehikken en op denzelfden voet te behandelen* Deze Verhandeling wordt befioten met een gebed aari het Opperwezen, en de laatfte zeer oordeelkundige aan: ftierking met een trefijk twee-regelig versjen. — Wij vertrouwenj dat onze Lezers nieuwsgierig zullen zijn, om het Stuk zelf te lezen. Grondbeginfelen van de Opvoeding en hel onderwijs voor Ouders, Leermeesters en Opvoeders. Door aug. herrij NiEMEljER., Conjistoriaalraad, Profesfor der Thedlogiè en Opziener over het /Coninglijk Pcedagogiufn te Hallei Vit het Hoogduitsch vertaald, d^oor josue tEisskdRB l'ange, Predikant bij de Walfche Gemeente te Haar" lèm. Te Haarlem, bij F. Bohn , 1799. 294 Bladzi M gr. OclavOi De prijs is f 2 - 4 - : Aan de belangrijkheid van de Opvoeding dér' jeugd twijfelt geen mensch van bedaarde zinnen ; rjlets NIEUiVE vad. BIBJL. ih.dèel,. no. ii» LI 'aft*  j«5' ' "' „ 3) Vaa  GRONDBEGINSELEN VAN DE 0PV0EDINC. 535 3) Van enkele voorftellingen des verftands is deze uitwerking niet te verwachten. Integendeel het ge„ voel wordt zwakker, hoe werkzamer het belchou- wend verftand is. Eene al te vroege infpanning vaa „ den geest, door het onderwijs van hoogere weten„ fchappen, kan het gevoel dooden. Maar wanneer „ die voorftellingen nader aan het zinnelijke komen, „ en zich voor de verbeeldingskracht in zinnelijke beel„ den vertoonen, en door middel van deze beelden „ meer voor eene zinnelijke befchouwing vatbaar zijn; „ wanneer men deze beelden goed weet af te lchilde„ ren en voor te ftellen, zoo werken zij ontwijfelbaar „ ook op het gevoel, vervullen de ziel met aangename „ of onaangename aandoeningen, en worden gevolglijk „ gaarne of ongaarne door haar hernieuwd. Levendige „ tafereelen van ouderliefde en vriendfchap, treffende „ fchilderijen van de goede en kwade gevolgen van en„ kele daden, befchrijvingen van deugd en ondeugd „ in bepaalde gevallen, laten niet na op het gevoel te „ werken. Kinderen zelfs worden daar door geroerd, en zoo zal gevoel van ouderliefde, van vriendfchap, „ van liefde tot de deugd, in hun opgewekt en gevoed ,, worden." .... Met agterlating der uitbreidende aanmerkingen, willen wij hier nog affchrijven, het geen N. voordraagt ter waarfehuwinge tegen het verwarren van het zedelijk gevoel met de aandoenlijkheid, welke 'er naar gelijkt, doch eigenlijk onder de lichamelijke ongefteldheden behoort. „ Het gebeurt ook ligtelijk" (dus lchrijft hij) „ dat men het zedelijk gevoel , met andere dergelijke „ aandoeningen, verwisfeit, en dan alles meent te heb„ ben afgedaan , wanneer deze flechts eene zekere , krachtverkregen hebben. Voornaamlijk behooren H daar toe de jijmpathetifche aandoeningen, het gevoel s, van medelijden, of de rasch opgewekte aandoening „ bij het befchouwen van eens anders leed of vreugd, „ waar aan meestal de geaartheid, en de wijze, waar „ op de ziel in dien tijd geftemd is, het grootfte deel heeft. Deze aandoeningen kunnen bij menig een „ eenen hoogeren graad van fterkte bereikt hebben, ea „ echter kan met dat al het zedelijk gevoel zeer zwak, „ ten minften, wanneer het enkel door die aandoeuin„ gen wordt bepaald, zeer bedrieglijk zijn. Dit is in- zonderheid daa het geval , wanneer de kwekeling L I 4. 5» «*ÜOr  536 A. H. N I E M E IJ E R door zoodanige daden, die men gewoon is groot en „ edelmoedig te noemen, en die het ook fomw.j:en wet zijn kunnen, zeer veel, maar tevens van rechtvaardig- heid des te minder gevoel heeli.; en dus ook door dat verkeerd gevoel, dat zoo dikwerf onder den naam van „ goedhartigheid geroemd wordt, geleid, op het zelfde „ tijditip, waar op hij de fehreeuwendfte ongerechtigd „ heid begaat, zeer grootmoedig fehijnt te handelen. Zoo ontltaat onder anderen ook de zedelijke overdre„ vene gevoeligheid, die zich van de tederheid des zt~. „ delijken gevoels, of der zedelijke gevoeligheid, (die echter nog altijd aan het gewigt van hare voorwer„ pen naauwkeurig geëvenredigd is,) ten fterkften on„ derfcheidt, dewijl 'er bij haar in 't geheel geene even-r ,, redigheid tusfchen de bezigheid der aandoening en het. voorwerp, dat dezelve verwekt, plaats heeft. Ilet, a, behoort wezenlijk tot de befchaving van het gevoel,, vermogen, dat men alle deze gebreken verhoede, of 3, daar men ze reeds vindt, beftrijde. Dat gefehiedt in ,, het algemeen door het befchaven der rede, of door 3, het regelen en verbeteren der oordeelvellingen over, ,, zedekundige onderwerpen." Het geen onze Schrijver hierop laat volgen, rakende, den Oorfprong van het Godsdienftig Gevoel, mogen wij onzen Lezeren, om redenen, niet onthouden. Dus redeka* velt hier over N. ,, In den graad des zedelijken gevoels alléén gedeit (gedijt) een daar aan verwant gevoel — „ het Godsdienftige namelijk. Hoe meer die grond van ,, al het vreemdaartige gezuiverd is, des te gaver vruch,, ten zal ook dan het gevoel voortbrengen. Daar het „ zedelijk gevoel ongelijk vroeger in kinderen ontluikt, ,, dan het Godsdienftige, en zij veel eerder eene gehei,, me goed- of afkeuring, befchuldiging of veröntichul,, diging in hun gemoed vernemen, dan zij de behoefte „ gewaar worden, om den eerlten oorfprong dezer in,, richting, of de hand op te zoeken, die deze wet in 3, hun hart gefchreven heeft, zoo zouden wij de orde der ,, natuur omkeeren, wanneer we eerst het Godsdienstig ,, en daarna het zedelijk gevoel wilden befchaven,dat is, „ in hun de gewaarwording van diepen eerbied voor „God, hartelijke liefde en dankbaarheid, willige ge,, hoorzaamheid aan zijhen heiligen wil, kinderlijk ver„ trouwen op zijne magt, wijsheid en goedheid, en een pligtmatig ftaan naar de verzekering van zijne Coed- „ keu-  GRONDBEGINSELEN VAN DE 0!>V0EDTNG. JfóJT s, keuring, en dc* daar uit voortvloeiende zuivere geluk,, zaligheid opwekken wilden. Zij moeren eerst die genen s, achten, liefhebben, dankbaar en gehoorzaam vrezen, ,, en vertrouwen leeren, die zij zien, eer zij alle die „ gevoelens op Hem overdragen, dien zij niet zien. Maar ,, dewijl het eerfte bij eene goede opvoeding niet moei,, lijk te bewerken is, zoo zal het ook zoo zwaar en ,, ook zoo laat niet eens mogelijk zijn, om tot het an„ dere over te gaan. Indien men tot de opwekking ,, van het Godsdienstig gevoel dien leeftijd afwachten „ wilde , waarïn de mensch van het Opperwezen een duidelijk denkbeeld maken kan , wanneer komt dan „ toch die leeftijd? Wie heeft dan toch zulk een duii, delijk denkbeeld van Hem? Zijn alle de denkbeelden, „ die wij van God hebben, niet ontleend? Mengt zich onder alle die denkbeelden niet eene meer of min „ menfchelijke voorltelling? " Overfchrijvenswanrdig is de Aanmerking, welke hier pp flaat ; zij behelst een denkbeeld , welk , veelligt, zommigen van N. niet zouden verwacht hebben. „ 'Er _„ wordt gevraagd: hoe vroeg men Godsdienftige denkp, beelden en Godsdienftig gevoel in de kinderen opM wekken moet ? De één andwoordt: dat men "zulks niet te vroeg, de ander, dat men het niet laat ge,, nocg doen kan! Volgends den éénen moeten de kinde3, ren den naam van God reeds ftamélen, volgends den „ anderen moet men het tijdperk der rede, zoo als men ,, het noemt , of de volle jongelingsjaren afwachten , „ en dan met groote ftatigheid en met grooten toeftel, „ den naam van God, die tot dat tijdftip toe nog niet „ over de lippen van den Leeraar moet gekomen zijn, „ voor de eerltemaal uitfpreken. Maar gefteld eens, dat dit de rechte leerwijze ware, waaraan ik echter 3, nog fterk twijfele, zoo behoort zij ten minften flechts „ in eene denkbeeldige opvoedkunde, die in de wereld, „ zoo als zij werkelijk is, niet te pas komt, en waar„ bij men wel wat te veel door rousseau's oogen » heeft gezien. Want wien is het toch mogelijk te be- letten, dat kinderen den naam van God duizendmaal ,, hooren noemen ? en daar over hooren redeneeren? Of ,, zullen zij dan niet vragen, wat kerken, predikanten, „ en zoo veele feestdagen te beduiden hebben? Zullen ,, zij niet anderen van hunne fpeehnakkers over deze ,, onderwerpen hooren fpreken? En zal het bij alle deDl .5 „ ze  03 LE VICOMTE DE GRENIER „ ze volftrekt onvermijdelijke omftandigheden niet veel „ beter zijn vroegtijdig eenige juiste denkbeelden, voor ,, zoo verre kinderen daar voor vatbaar zijn, ten grond „ gelegd te hebben , dan het enkel aan het geval over „ te laten, hoe goed of kwaad de denkbeelden wezen „ zullen , die hun van zoo veele kanten toevloeiën moe- ten, en welke men gedeeltelijk 't eeniger tijd weder „ met grote moeite zal moeten uitroeien." „ Daar en boven , wat zal toch deze plechtige be„ kendmaking van God uitwerken? De indruk zal zeker „ fterk zijn , maar zal hij ook duurzaam wezen 2 Al „ wie jonge lieden met opmerkzaamheid heeft nage„ gaan, weet, van hoe korten duur zelfs de allerkun,, ftigst aangebragte indrukzels zijn. Eene enkele hevige „ drift zal in ftaat zijn, om de gedachten aan God, welke „ dan toch der ziele nog vreemd is , te verdringen. Van eene vroegere gewoonte aan deze gedachten laat „ zich dan nog altijd veel meer verwachten. Zij werkt zacht, maar fterk, wanneer zij met den aandrang „ van het geweten gepaard gaat." Deze ftaalen oordeelen wij genoegzaam ter proeve van des Schrijvers redeneertrant, als mede om te doen zien. dat de Vertaling in zeer gelukkige handen is gevallen. Zee-TaSlicque, of konst des O-jiiogs ter Zee, onder gefchikt aan nieuwe beginfelen, en aan eene nieuwe order van Bataille. In het Fransch uitgegeven door Mr. le vicomte de grenier, Chef van Divijig hij deFloot. In het Nederduitsch vertaald, en mei een Aanhang fel vermeerderd, vervattende eenige aanmerkingen, en voorzien met elf Platen , door j. j. melvill, Capitein Luitenant ter Zee ten dienfte dezer Landen. Te Leijden , bij Luzac en Comp., 1799. 63 Bladz, In gr. Qjtarto. De prijs is f 4 - : - : ' T7 éne der voorname redenen, welke den Vertaler genoopt hebben, dit voortreflijk Werk van den Franfchen Bevelhebber vicomte de grenier in de Nederduitfche Taal over te brengen, is de nuttigheid, welke voor de Bataaffche Natie daar in gelegen is, dat zij zich geleden nadeelen teil nutte make , door zich in ftaat te lïellenom, door een verftandis beleid, eenen ^duchten vijand het hoofd te kunnen bieden.  ZEErTACTICQUE, OF KOBfST DES OO.RI.OGS TER ZEE. 535» . De ongelukkige Zeedag tegen de Engelfchen, op den ji Oétober des Jaars 1797, gaf hem daar toe nog te meer aanleiding. Hij nam in aanmerking, dat de ongelukkige uitkomst van dien Zeeflag veelal is toe te fchrijven aan den onverwachten, doch tevens irregulieren, aanval des yijands .; te meer , daar het ten hoogften waarfchijnlijk is , dat bijaldien de vijand zijne Linie langs de onze had uitgeftrekt, de uitkomst alsdan geheel anders zoude zijn geweest , te meer naardien de iierkte der beide Vlooten niet aanmerkelijk verfchilde. Het is zeker, dat de methode der Engelfchen, om door •de Linie van hunne tegenpartij door te breken , waar.vau zij zich geduurende dezen oorlog reeds meermalen bediend hebben , als de voorname oorzaak van den jongden rampfpoed der Bataaffche Vloot, befchouwd •moet worden. Om deze reden befchouwt de Vertaler de nieuwe wijze van rangfchikking eener Vloot, zoo als die door den Heer grenier is uitgedacht , en in dit zijn Werk behandeld wordt, als een middel, zoo wel., pm die irreguliere attacques ondoenlijk te maken , als om een goed gedeelte van onze Vloot te fnaaren , immers, des begeeren de, niet zoo generaal in a éde te brengen , als 'zijnde een voorwerp van veel gewigt , vooral zoo lang 's Lands Zeemagt nog op gecnen refpectabelen voet zal zijn gebragt. Daar het tijd wordt, dat men op middelen bedacht zij, om eene order van Bataille aan te nemen, die het gebrekige in de thands gebruiklijke, zo niet geheel wegneemt, immers grootlijks vermindert, heeft M. de vertaling van dit Werk ondernomen , ten einde daar door gelegenheid te geven , om gebruik te maken van deze. geheel verfchillende wijze, om eene Vloot in order van Bataille te brengen, en met dezelve naar tijdsömftandigheden te evoluè'eren, — niet om de thands in gebruik zijnde generaale Orders en manceuvres te verwerpen; maar alleen om 'er eene proeve van te nemen,.en de Zee-Tadiicque met dit Stuk te vermeerderen. Om den Lezer van dit Werk , dat wegens de Figuren, tot verklaring van den tekst dienende , voor geen uittrekfel vatbaar is, eenigzins een denkbeeld van deszelfs belangrijken inhoud te verfchaffen , zullen wij uit de voorafgaande Aanmerkingen, en Voorftellingen eener nieuwe Order van Bataille van den Autheur het volgende tot eene proeve overnemen. ., Ver-  JtfO LE VI CO M TE DB «RE NIER. „ Verfeheiden togten aan boord van 's Konings Vloo» ten ; drie Zeegevechten in welken ik mij bevondt; ,, de ontleeding van eenige takken der Zee-Tacticque , ,, of Zee-Krijgskunde , en de oplettende lezing der „ Journalen en Memoriën van de manoeuvres onzer ,, Vlooten , en die der vijanden , waarvan ik geen ,, ooggetuige was , hebben mij doen befetfen de nood,, zaaklijkheid om het of- en defeniive ter Zee tot meer volmaaktheid te brengen. Ik heb" mij tot dit denk,, beeld des te meer aangemoedigd gevonden , omdat ',, ik de zaak niet voor onmogelijk hield." ,, Ik heb deze wetenfchap onder eene andere gedaan„ te befchouwd ; ik heb andere gronden daargefteld; „ en mij toegelegd, om dezelve naar eene beknopte en „ verftaanbare wijze af te leiden. Mogen des kundige „ Officieren, zo zij mijne denkbeelden niet mogten goed„ keuren, ten minften mijn voornemen recht doen!" ,, Indien verlichte mannen mijn Werk zonder voor„ oordeel ontleden, en hetzelve van nut vinden mo,, gen , zoo zal een waar vergenoegen het gevolg zijn „ van mijne zuivere inzichten, terwijl ik niets anders „ bedoele, dan mijne ledige uuren te befteeden met het onderzoek der navolgende middelen." „ i) Om een gedeelte van 's Vjja'nds magt onwerkzaam te houden, ten einde zijne eigene magt te ver„ eenigen tegen dat gedeelte, welk men aanvalt, of „ tegens die genen, die aanvallen, en om vervolgends •„ de overige met meer gemak en zekerheid te over„ meesteren." „ 2) Om geen gedeelte zijner Vloot aan den Vijand ,, bloot te ftellen, zonder dat hetzelve gedekt zij, — en dat, bij aldien de Vijand eene Attacque op dat ,, gedeelte (tot nog toe voor het zwakfte befchouwd,) ,, mogt wagen, hem met een goed gevolg te bevechten en te overwinnen." „ De krijgskunde beftaat niet alleen in eene perfoneele ,, dapperheid, of onverfchrokkenheid, maar voornaain,, lijk, om zich meester van het flagveld te maken, om ,, zijnen Vijand, nog in ftaat van tegenweer zijnde, te ,, bemagtigen, of om denzelven, doorhem fchrik in te ,, boezemen, te doen vluchten." ,, Het is aldus, dat de roem van eene Natie zich ken» „ fchetst, en dat het Corps Militairen zijnen naam on,, fteiilijk maken kan."- „ De  SEE*TACTfCQUE, OF KONST DES OOR LOGS TER ZEE. £4! ,, De nieuwe Tacticque of Krijgskunde, die ik voor* ,, ftelle, is natuurlijker wijze ingericht tot bevestiging dezer waarheden. Want de Commandant van eene ,, Vloot, gerangfchikt naar mijne grondbeginfelen, het „ wezenlijk voorwerp, dat ik zoo even heb voorgefteld, ,, niet uit het oog verliezende, zal dit oogmerk kunnen „ bereiken, indien hij de onderfcheiden gedeelten zijner „ Vloot op zoodanige wijze doet manceuvreeren, dat zij „ een gedeelte vaff die der Vijanden affnijden, en boven den wind houden: omdat dit gedeelte van 's Vijands magt, in deze pofitie door de verëenigde krachten der „ gantfche Vloot, naar de nieuwfte order gerangfchnU , „ zal overmeesterd zijn, vóór dat zij door het,overige „ gedeelte der Vijandelijke Vloot, welke zich beneden „ winds bevindt, zal kurtnen geholpen worden, of dat „ hetzelve deel aan dat gevecht zal kunnen nemen. ,, Dit is , hetgeen ik voorgenomen heb onbetwistbaar „ te bewijzen, hoopende, dat deze (telling des teklarer ,, zal voorkomen, wanneer men zal zien, dat, in alle „ gelegenheden, de Commandant en Chef zich maar „ van twee pofitiën over beide boegen voor zijne drie „ onderhebbende Esquaders zal behoeven te bedienen, „ waar uit vier generaale orders voor iedere pofitie „ voortfpruiten, en uit welke twee honderd veertig be„ wegingen tot verfchillende pofitiën ontftaan; in één „ woord, om in alle de ftreeken van den Horizon , waar de •„ Vijand ook ontdekt mogt worden, het zij aanvallende 9, of aangevallen wordende, boven of beneden den wind, denzelven terftond te kunnen afwachten,en tegenftand „ bieden, zonder verfpreid te worden, (ja zelfs al was ,, men niet in één gefloten:) invoegen dat ieder Esqua„ der maar op één der bij de wind Liniën behoeft te „ leggen, om uit de ééne order in de andere te kunnen „ overgaan; en eindelijk in zulk eene pofitie, dat, deze „ Esquaders zich met gemak kunnen verëenigen, om in ,, flagörder op een gedeelte der Vijandelijke magt aan te „ vallen,onaangezien de verandering van den wind,die „ geduurende eene actie kan voorvallen: terwijl in te,, gendeel eene Vloot op de gebruiklijke wijze gerang„ fchikt zijnde, het verlies van den gebeden Zeefiag ,, kan veroorzaken, wanneer die veranderingen in die zelfde gelegenheid voorkomen." Behalven de Inleiding is het Werk in drie Afdeelingen verdeeld, als: I. Verklaring vau eenige in de Tafticq of Zee-  5^2 HEDENDAAGSCHB HISTORIE OF TEGENW. STAAT Zeekrijgskunde gebruikelijke Termen, met eene befchrijving van die genen, waar van de Schrijver zich bij de nieuwe Evolutiën, die hij zal vodrftellen, denkt te be< dienen. II. Van de Order in 't generaal. III. Over de Evolutiën. Het geheel wordt befloten met een Aanhangfcl, waar in de denkbeelden van den Schrijver, zoo wel als het oogmerk van den Vertaler, ten aanzien van het nut, dat voor 's Lands Zeemagt uit dit Werk te trekken is, in het helderst daglicht gefteld worden. Alles is ons zoo gegrond en betoogbaar voorgekomen, dat wij ons verplicht achten, dit Werk ter aandachtige lezing ten fterkften aan te prijzen. 'Heden daag fche Historie of Tegenwoordige ftaat van allé Volkeren , behelzende de befchrijving der Ver'èenigde . Nederlanden , en wel in 't bijzonder van Over ijs fel. Derde Deel, Tweede Stuk. Te Amfteldam, Leijden, Dordrecht en Harlingen , hij J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmans A. en P. Blusfé en V. vari der Plaats, 1798. 168 Bladz. Ingr.OSlavo. De prijs is f 1 - : - z Indien foortgelijke Werken , als dit voorhanden, wél en met oordeel gefchreven zijn, zijn dezelve niet alleen hoogst nuttig en belangrijk voor de Burgers der Steden en Plaatfen zelve, maar leveren tevens voortrefïijke bijdragen tot de geheele Vaderlandfche Gefchiedenis. — Wij hebben nu en dan, ten aanzien van andere plaatfen , met lof van deze Tegenwoordige ftaat van alle Volkeren, gewaagd, en wij moeten erkennen, dat ook dit tegenwoordig Stukjen door één of meer verftandige Schrijvers opgefteld, met andere van dezen zelfden tijtel wel mag vergeleken worden, zo het die niet overtreft. Wel verre van een droog en weinig betekenend of eenzijdig verhaal der gebeurenisfen , bevat hetzelve integendeel verfeheiden wetenswaardige bijzonderheden , uit echte gedenkltukken , zoo veel men heeft kunnen opi'poren, geftaafd, welke met genoegen en vrucht zullen gelezen worden. — De Schrijver vervolgt in dit Stuk zijne befchrijving der Over ijs fel fche Steden , zoodat het Twee'éntwintigftt Hoofdftuk de Historie der ftad Kampen bevat, tot den jaare 1673. Het Drie'èntwintigfte Hoofdftuk de Regeeringswijze dier ftad. Het Vierëutwiutigfte Hoofdftuk de be-** fchrij-  van alle volkeren. Fchnjvihg van de ftad Kampen , en van derzelver vrijheid.' — Hierop volgt in het VijJ'éntwintigfle tloopftuk de Historie der ftad Zwolle, tot den jaare 1682. Zeer veel merkwaardigs zouden wij voor onze Lezers kunnen overfchriiven , indien de uitgebreidheid ons de keus niet moeilijk maakte , en wij niet beter oordeelden , het Werk z'elven aan allen, die eenig belang in de kennis hunnes Vaderlands ftellen , ter lezing aanteprijzen. — Het volgende zal dus als eene proeve genoegzaam zijn. „ De betrekking," lezeh wij Bladz. 443 ■> ■>•> welke s, de koophandel den Overijsfelfchen Steden op Duitschs, land gegeven had, bragt in allen het zelfde uitwerk„ zei te wege , dat namelijk de reizende kooplieden 9, langzamerhand de gevoelens van LütHER inzogen, 9, en onder hunne medeburgers verfpreidden. Te Zwolle „fchijnen fommigen , omtrent ► het jaar 1530 , meer 95 openlijk daar voor uitgekomen te zijn , en de aan9, dagt der Regeringe te hebben opgewekt; met dat 9» gevolg , dat eerlang de Keizerlijke bevelfchriften tes» gen de Ketters niet alleen geredelijk afgekondigd , 9, maar ook door het ftraffen der fchuldigen ftiptelijk 9, uitgevoerd wierden. De ftrengheid, waar mede men 9, hier ter Stede de Wederdopers, die tot het ontzet 9, der ftad Munfter in aantogt waren , behandelde, en 9, de herhaalde raadplegingen over het beteugelen van 9, deze en andere voorftanders der Hervorminge, too3, nen genoegzaam, hoe wel de Regenten toen nog ges, zind waren , om voor de rechtzinnigheid te waken. Met 9, dit alles fchoten de nieuwe leeringen van dag tot 9, dag dieper wortelen, en in dezelfde mate eischte het 9, ftraffen der wederfpannigen meerder en meerder om9, zigtigheid. Een priester , die in den jare 1557 het s, Avondmaal onder beide gedaanten begon uit te reiken , ontving geen harder vonnis , dan het verlies „ van zijne bediening en de daar aan gehechte inkom„ ften: een ander, overtuigd, tegen een onlangs genomen befluit van Raad en Gemeente, eenen vreemden Leeraar gehuisvest en heimelijke predikdienften bijgewoond te hebben, werd gebannen; en harmem „ leeuw, welke verfeheiden boeken, die tegen den „ heerfchenden Godsdienst aanliepen,, gedrukt en verfpreid bad, kwam met dezelfde ftraffe vrij, fchoon -3 die botkea openbaarüjU op de markt werden verbrande  544 HEDEND. Hisf; OF TEGEN Wt ST. VAN ALLE YOLKËfti i, brand. Nog ettelijke anderen ontvingen naderhand een dergelijk vonnis, het zwaarfte welk men gewoon „ Was tegen de Protestanten te vellen: doch de mees* j, ten werden oogluikende verfchoond , en dit werd ook van tijd tot tijd noodzaaklijker, naar mate dat „ de geest van hervorming onder het volk , en zelfs „ onder de leden van de Regeering, ten minften van „ de Gezworen Gemeente, begon veld te winnen. Het -, duurde zelfs niet lang , of men fprak van toegeven „ in plaats van ftraffen. Om voor te komen, dat de. Burgers de Leerredenen, welken door fommigen buiten s, de ftadsmuuren gehouden werden, bijwoonden, oor*. „ deelden de Regenten het raadzaamst, de toediening <,, des Sakraments onder de twee gedaanten in de kers, ken toe te latem Dan het volk was hier mede niet 9, te vrede , en vrees voor oploop en kerkfchennis maakte, dat de drie fteden, na rijp beraad , van de „ Landvoogdesfe oorlof verzogten , om in ieder ééne kerk tot de vrijë oefening van de Augsburgfche belijdenis te mogen inruimen. Kort daar na Werd de „ Zwolfche Ma giftraat gedwongen, eenen predikant van „ Lubek ten dienfte der Protestanten te verfehrijven , „ en dezen , hunne eifchen niet fpoedig genoeg inge* j, willigd vindende, braken eerlang met geweld in da „ Lieve Vrouwe Kerke, en lieten daar den predikdienst }, openlijk verrigten. Hoög werd dit feit opgenomen „ door den Stadhouder, Grave van Aremberg, die niet „ alleen ijllings 's Lands Staten bijëen riep, maar ook, „ op dwangmiddelen bedagt, bevel gaf, om het zwarts „ water te' fluiten , en allen toevoer van levensmidde„ len naar Zwolle te verhinderen. De rustigheid van dezen ftap maakte, zoo het fehijnt, eenigen indruk, j, in zoo verre dat de oproerige burgerij, na eenige on„ derhandeling, de fleutels der ingenomen kerk wederi, om overgaf, en beloofde zig ftil te houden; terwijl „ de Stadhouder van zijnen kant op zig nam , te be* „ werken, dat hun in 't vervolg dezelfde vrijheid, als „ aan die van Deventer en andere Nederlandfche Ste„ den , zoude worden vergund. In de laatstgenoemde „ ftad had de hervorming grooter voortgang gemaakt „ dan te Kampen of te Zwolle, en was de Raad toert nog niet in Haat, en misfehien ook niet zeer gezind, „ geweest, om de prediking der nieuwe leer te doen 5, ophouden." Rei-  gr. van stolberg, reize 'door. DUITSCHLï , enz. 54 ƒ Hetze door Duitschland, Zwitferland, £« Sicilië y va» fredrik leöPold, Graavè van Stolberg* Uit het Hoogduitsch. Met Platen. Eerfte De*.'. Te ■ Amfteldambij J. Allart, 179S. 469 iS/aiz. ƒ/; gr* Q'ctavo. De prijs is f 4 - 16 - : Het verflag van deze Reize , waarin eene menigte van oordeel- en oudheidkundige aanmerkingen voorhanden zijn, die het Werk allerbelangrijkst maken, is, zoo ver zich dit Eerfte Deel uitftrekt , in zesendertig. Brieven vervat. Behalven de zoo even gemelde aanmerkingen, verdienen deze Brieven voornaamlijk onze aanprijzing door nuttige ophelderingen van veele plaatfen in de beroemdfte Griekfche en Latijnfche klasfikale fchriften; 1— door geloofwaardige berichten van eigen verkeering met nog levende geleerden en kunflenaars , en eindelijk door min of meer uitvoerige gefchiedkundige verhalen en ppëötifche inlasfchingen , waardoor het Werk niet weinig veraangenaamd wordt. De verfcheidenheid der ftolfen, en de menigvuldigheid der onderwerpen , welke zich in deze Reisbefchrijving opdoen, maken het ons ondoenlijk, den hoofdzaakiijken inhoud van dit Deel den Lezer,in een kort tafereel ,voor oogen te ftellen. Wij zullen ons daarom vergenoegen, met hem het volgende uittrekfel {Bladz. 273) tot eene proeve mede te deelen* ,, De koornmagazijnen" (te Bern) ,, ftrekken door1 5, hunne fraaiheid, tot fieraaden van de Stad,terwijl het ,, gebruik, door de regeering daarvan gemaakt, allezins ,, lofwaardig is. Men verzamelt hier een grooten voor„ raad , niet om , gelijk in Geneve , de bakkers te „ noodzaaken daarvan te koopen, maar om het opzet„ ten van den prijs te beletten. Niet zelden was Bern,, ten deezen opzichte, de toevlucht der nabijgelegen ,, Staaten, en nog maar weinig jaaren geleden, voor,, zag het, tot zijn eigen nadeel, Geneve met graanen op de edelmoediglte wijze. In den voorleden jaare, ,, heeft de regeering , mogelijk ten koste van een half „ millioen dalei's, Pays de Faud koorn geleverd." ,, Ik kan nimmer naar waarde roemen de heufche be„ leefdheid, welke men hier aan vreemdelingen bewijst,,, zoo min ais de gulle hartelijkheid, waar mede ik bier; „ van vrienden werd ontvangen , die ik voor zestiert tJlfiUWEVAD.BIBL.III. deel.NO. II, Mm „ j»»'-  J4'J GR. VAN STOLBERG „ jaaren flechts ècn' korten tijd leerde kennen , die „ zich nog dien tijd herinnerden, en mij om ftrijd met weldaaden en vriendfchap overboopten." ,, In de ftad Bern is de lucht zoo ongemeen gezond „ dat, volgens de lijsten van ten minften eene eeuw \ ,, één van de drie menfchen zeventig jaaren oud wordt. „ Alen fchrijft dit inzonderheid toe aan de hooge lig„ ging, en aan de ongemeene zuiverheid der 'lucht, „ als een natuurlijk gevolg van de nabijgelegen fneeuw„ bergen en de kronkelingen van de fnelvlietende rivier „ de Aar. Wanneer men, volgens de tak len van susz- milcn, den levensduur der menfchen, naar zekere „ getallen van verfchillenden ouderdom, berekent, zal „ men bevinden, dat zo elders vicr-cn- twimig, alhier agt-en-twintig leeven." „ Morgen veriaten wij Bern. Ik kan dezen niet ein„ digen, voor ik nog gewag maak, hoe zeer met regen„ zin, van een fchandclijk gebruik, dat, eertijds, in „ de dagen van vroome eenvouwigheid , fchiildeloos „ moge geweest zijn , maar tegenwoordig de fchade„ lijkfte gevolgen moet na zich fJeepen." ,, Sedert onheugelijke tijden was het in 't Duitfche „ gedeelte van Bern ingevoerd, dat eene maagd, wan„ neer zij tot het Heilig Avondmaal was toegelaten, „ des faturdags geduurende den nacht baar vertrek „ openliet, en een jong gezel bij zich in het bed nam. „ Hoe onbegrijpelijk het ook moge voorkomen, zouden „ echter dergelijke nachtbezoeken, eertijds, nimmer de ,, gevolgen gehad hebben , die men natuurlijkerwijze ,, daarvan moest verwachten. De maagd bleef onge„ rept, en de jongeling bezocht haar vervolgends op „ den zelfden voet. Men noemt dit Kilt, of ter Kilp gaan ; en Kiften of Kilpen betekent bij iemand na den avondmaaltijd een bezoek afleggen. Doch dit gebruik, dat reeds uit zijn' aart niet tot de kuisfche kon ,, gerekend worden, daar het toch altoos de onfchuld „ des harten moest bevlekken, werd welhaast nog onkuis„ fcher. Thans ftrekt het zekerlijk de jonge landmaagd ,, tot fchande, wanneer zij een jong gezei bij zich in ,, het bed toelaat , eer een voorgaande de verkeering „ met haar heeft opgezegd: ondertusfehen kan zij, bin„ nen een kort tijdverloop, het bezoek van verfebeide „ perfoonen dulden , niettegenftaande deze bezoeken al federt lang niet meer zoo fchuldeloos zijn, als ze eer- „ tijd*  keize door duitschland, ENZ. 5, tijds waren. Wanneer zij zwanger1 wordt, moet hij, ,, die hieraan fchuldig is , haar ook trouwen; maar daar „ zij niet altoos weet, bij wien zij zwanger is, hangt ,, het ook van haar af, wien zij onder hare bezoekers „ als vader van het kind verkiest op te geven. Met „ dit alles is het vooroordeel omtrent dit gebruik zoo ,, ingeworteld , dat het door de ouderen gebillijkt wordt, en eene ongerepte maagd, onder de boeren,, dochters , tot de zeldzame verfchijnfelen behoort. ,, Echter worden het naderhand getrouwe echtgenoten ,, en kuisfche moeders, terwijl zij zich de uitfporighe„ den van haar' maagdelijken leeftijd geenszins fcha,, men , daar zij die niet als zodanig befchouwen , en „ ook de ernftigfte Matroon haar deswegen nimmer zal ,, berispen. " — Hoe zeer (leekt dit gebruik af, tegen dat van ze„ ker wild volk in Noordamerika! Wuineer aldaar een ,, jongman eene jonge dochter wil huuwen, begeeft hij „ zich , des nachts, naar hare hut , en nadert , met „ een licht in de hand, voor hare legerftede. Wanneer hij haar niet behaagt , geeft zij het hem met eenen ,, wenk te kennen, en hij verlaat haar terltond , zon„ der eenig verder aanzoek. Doch indien de jongeling ,, haar behaagt, richt zij zich halverwege op, en, ter„ wijl eene bekoorlijke fchaamte hare lippen boeit, „ blaast zij het licht uit; op welk teken hij zich in hare armen werpt. Roemden de Ouden te recht op s, hare penelope , dat zij haren vader , op de vraag ,, of zij met haren man wilde vertrekken , of bij ha„ ren vader blijven , geen andwoord gaf, maar door „ zich met haren fluiër te bedekken . vóór de reis met ,, ulijsses verklaarde; dan , waarlijk', verdient de te,, derheid der aandoening , waar mede de Amerikaan,, fche maagd den jongeling, door het uitblazen van ,, zijn licht, het jawoord geeft, onze eerbiedige ver„ wondering." PIJGmaliün , Dichterlijk Toneel; Naar het Fransch van jean jacQues rousseau. Te Haarlem , hij J. vau Walré en Couip. Behalven het Voorbericht 19 Bladz, ln gr. Oilavo. De prijs is ƒ : - 8 - : PijgmalIon, zoo als de Fabel verhaalt, had , bij zijne komst op het eiland Cyprus, de vrouwen zoo Mm % wel*  Jltfl pijomalion, dichterlijk toneel. wellustig bevonden , dat bij" zich voornam, een eenzaam leven te leiden. Vernuft bezittende en een voortreflijk beeldhouwer zijnde, zegt men, dat hij uit zeer wit elpenbeen een vrouwlijk beeld vervaardigde , ,dat aan de volmaaktheid grensde en door geene fchoonheid overtroffen werd. De kiinltcnaar, zijn werk bewonderende, verliefde op het beeld, en fmeekte Venus, die in Cyprus toen boven anderen gediend werd , dat zij hem eene vrouw zou geven , wier fchoonheid en gelaatstrekkeu met die van het ijvoiren beeld volkomen overëcnftemden. De Godin verhoorde zijne gebeden, en pijgmalion , naar zijne woning wederkeerende , vondt zijn eigen -meesterftuk bezield, en in eene vrouw veranderd, waar bij hij — Paphum genuit, de qui tenet infu'a nomen. (_*) Van dit verhaal nu heeft rousseau zijn Dichtftuk ontleend, en de Fabel is, in hetzelve, vrij naauwkeurig bewaard. Offchoon de behandeling zeer veel Dichterlijk vernuft oplevert, en de vertaling van den Dichter van walré allen lof verdient, zoo vonden wij toch geen behagen in het Stuk, de Fabel is naar ons inzien te hard, om overgenomen te worden. — Tot eene proeve zullen wij een gedeelte van pijgmalion's bede aan Venus mededeelen: 'k Voel allen gloed te zaam verëenigd in mijn hart! — En op dit marmer blijft een doodfche koude zweeven: — Ik moet vergaan dcor overmaat van leeven, Dat zij moec misfen tot mijn fuiart! Helaas! — neen, ik verwacht geen wonder — Het is 'er — "t moet te niet — ja — de orde is omgekeerd —• Natuur verongelijkt, ontëerd — Herftel harr beider uiagt — haar wetten in 't bijzonder — Opdnt niets meer den loop van hare weldsên ftuk' — En ftort gelijkelijk uw reinen invloed uit! — Ja — san de volheid aller dingen Ontbreeken thands twee ftervelinien — Verdeel in hun dien gloed, dat vuur, 't geen d'een vernielt, Terwijl het d'andre niet bezielt! — Gij gaafn mij tot dit werk de krachten — Mijn hand volgde uwen w?nk alleen Bij 't vormen dier bckoorlijltheên , Die Hechts gevoel en leven wachten —— Geef (*) o v i d, . Metam. X.  PR IJ STER HANDELINO. 545 Geef haar de helft van 'c mijne — of, zo 't moet zijn, hec al — Wul mij 't betlaan in haar genoegzaam wezen zal —ó Gij, die op den dienst van zwakke ftervelingen Met 'gunftige oogen nederziet — Wie niets gevoelt — zich door zijn driften nooit voelt dwingen — Die fterveling vereert u niet — Verbreid uw glorie in uw werken hier beneden! — Godin der fctnonheid, hoed natuur voor zulk e^n f.uaad, Dac dit volmaakt model, zoo vol bevalligheden, De beeldtenis zou zijn van iet, dat niet beftaat! Prijsverhandeling over de beste middelen , om den ijver en werkzaamheid bij den minvermogenden Burger op te wekken. Uitgegeven door de Maatfchappij tot nut van 't Algemeen. Te Amjieldam, bij H. Keijzer, C. dc Vries en H. van Munfter, 1798. 150 Bladz. In Otlavo. De prijs is f : - 8 - : Dat de loflijke Maatfchappij tot nut van 't Algemeen, fteeds indachtig haar edel doel, om de verlichting en verbetering der minvermogende volksklasfe te bevorderen , geftadig voord vaart, om niet alleen overal wélingerichte Schooien, ter vorming van de jeugd, daar te Hellen, en die van de nodige fchoolboeken te voorzien, maar ook jaarlijks Prijsvragen op te geven, welker best gekeurde en dus bekroonde andwoorden eensdeels dienen, om den zoogenoemden gemeenen man , tot zijne onderrichting, in handen te worden gegeven, anderdeels om ook voor hun tot eene aanleiding te verftrekken , die, meer kundig en gegoed, het geluk hunner landgenoten van lageren ftand bevorderen willen, is algemeen bij onze Natie bekend, en wordt alöm gekenmerkt door de heilzaamfte gevolgen , zints de jaaren harer oprichting , maar vooral zints Nederlands herfchepping dooide laatfte Omwenteling. Deze Maatfchappij begrijpende, dat, vooral in deze tijden, om verfeheiden redenen, in een bericht vóór het Werkjen voorhanden gemeld, luiheid diende geweerd eu arbeidzaamheid bevorderd te worden , gaf in het jaar 1795, en dus weldra na de Omwenteling, de volgende prijsvraag op : ,, Daar luiheid en fchaamceloosheid , ,, veelal, de oorzaken zijn , dat de Armenkasten, dagelijks, door nieuwe lasten gedrukt eu uitgeput wor5, dep; wat middel is 'er, om den ijver en wtrkzaamMm 3 „ heid  J50 >R IJ SVER. HANDELING. „ beid bij den minvermogenden burger op te wekken* „ en boe kan men best een edele eerzucht in hem ont'(leken en onderhouden?" De vraag bedoelde blijkbaar een andwoord van de laatstgemelde foort, een andwoord naamlijk, dat geen Leesboek voor den minvermogenden burger zeiven zon worden, maar tot eene handleiding voor hen moest dienen, die ter uitroeijing der luiheid en fchaamteloosheid en ter aankweking van ijveren arbeidzaamheid, bij den gemeenen man, wilden medewerken. En zoodanig een andwoord, ingezonden door den Christen-Leeraar <• ieTer feenstra te Holwert (nu te Sneek) had de Maatfchappij ook het genoegen , twee jaaren daar na (i"97) met goud te kroonen , en in het daar aan volgende jaar (1798) urt te geven. Zie daar het Werkjen, waar mede wij thands onze lezers nader hebben bekend te maken. Na, bij wijze van Inleiding, het gewigt van het voorItel, vooral ter weering der armoede, aangedrongen en de vraag zelve wat nader ontwikkeld te hebben, gaat de Schrijver, Bladz. 37, enz. ter eigenlijke regelrechte beandwoording der Prijsvraag over, zijne Verhandeling, orde's halve, dus vcrdeelende, dat hij 1. Werkzaamheid en luiheid, eerzucht en fchaamteloosheid, in haren aart, oorfprong en beginzelen befchouwt ; 2. De gemaakte aanmerkingen toepast op de minvermogenden , om te zien, hoe het omtrent dat alles bij hen gefteld zij; om daar uit 3. Duidelijk te kunnen opmaken, op welk eene wijze men werken moete, ten einde ijver en werkzaamheid bij den minvermogenden op te wekken en eene edele eerzucht in hem te ontiteken en te onderhouden. Den mensch, gelijk hij uit de handen zijns grooten Makers kwam, als een arbeidzaam wezen befchouwende, zoekt hij de oorzaken der meerdere of mindere werkzaamheid of luiheid, bij verfchillende Volken in verfchil van luchtftreek , den meer of min vruchtbaren grond, dien zij bewooncn , en hunne onderfcheiden behoeften; als mede bij enkele perfoonen in de natuur en gewoonte, het befchouwen van den arbeid als behaaglijk of als eenen last, het meer of minder gevoel van behoefte met het uitzicht van dezelve door vlijtigen arbeid te kranen bevredigen, de rqeer of minder gegrondde hoop op  PRIJSVERHANDELING. JJI op vermeerdering van bezitting, nikdom, eere, achting, aanzien en alles, wat ons hart (treek, en het onderfcheiden bezef van betaamlijkheid, pligt, midsgaders de gevolgen van vlijt of verwaarlozing. — Hierop, de beginzelen der eerzucht en fchaamteloosheid nagaande , toont hij de kracht, de algemeenheid, het betaamlijke en de verëischtèn der eerde aan , midsgaders het geen dezelve verlammen, doen ontüartcn, enden mensch tot fchaamteloosheid verlagen kan, cn befluit dit gedeelte zijner Verhandeling met deze korte opfomming van het geen hij tot hier toe , naar zijne eigen uitdrukking , omflachtig genoeg beredeneerd had. ,, De werkzaamheid van een en ander Volk is afhang- ,, lijk van het luchtsgeftel, waar onder, van de ,, vruchtbaarheid des gronds, waar op — zij woonen, ,, en van de mate der behoefte, waar aan zij gewoon of verbonden zijn." ,, Maar zal bij eenig volk eene, naar deszelfs omftan„ digheden, edele werkzaamheid heerfchen, zoo moet ,, het aldus bij hetzelve gefteld zijn:" „ i. Door opvoeding moet ieder van jongs aan tot een „ werkzaam leven gewend worden." ,, 2. Alles moet, zoo veel mogelijk, den arbeid als ., aangenaam eu genoeglijk aanprijzen; gemak en ledig„ heid, als lastig en pijnlijk, afkeuren." ,, 3. De werkzame moet altijd werken , en , door ,, vlijt, zijn behoorlijk onderhoud kunnen vinden." „ 4. Rijkdom, naar ieders (tand berekend, aanzien „ en eere , moeten door werkzaamheid, nimmer door ,, ledigheid en gemak, kunnen verkregen worden." ,, 5. Al zulke redenen, die de werkzaamheid als eenen „ heiligen pligt ons opleggen en aanprijzen , moeten ieder een grondig bekend, fteeds levendig voor den geest zijn." ,, Ieder gebrek, hetwelk omtrent deze beginzelen bij „ een volk of (tand heerfchende is, zal luiheid baren of ,, aankweeken." ,, Edele eerzucht zal leven en werken, bij het volk,. „ welks leden, vatbaar zijnde voor het gevoel der waare „ Eer, dien prijs op den rechten weg kunnen vinden. ,, Hiertoe is derhalve nodig, dat" ,, 1. Ieder een zich zeiven eene redelijke achting , die fteunt op zijne innige voortreflijkheid, toedrage; „ dat hij ook" Mm 4 .,2.»  J52 PRIJSVERHANDELING'. m 2\ Zijne medemenfehen behoorlijk achtende, in hunne goed* „ keuring en hoogachting belang Helle;" en „ 3. Vastlijk vertrouwen mag, dat hij de zoo waardige eere „ en achting, door, overëenkomftig zijne edeie natuur, te leve* en te handelen, zal kunnen vawerven." „ Zullende ook , waar het tegendeel van dit alles plaats v,ndt, onveifchilligheid omtrent eere en fchande, fchaanite- loosheid, woonen." De Schrijver gaat vervolgends , in het tweede Stuk zi'ner Verhandeling, deze aanmerkingen op de minvermogenden in ons Gemeenebest toepasfen, Bladz. 62, enz, en onderzoekt, hoe het omtrent dit alles bij hen gefteld zij, en hoe het kome, dat de oude nijverheid in N derland zoo zichtbaar beube afgenomen: hij noemt hier verlcheiden misbruiken, gebreken, kwade gewoonten, en verkeerde inrichtingen op, die, vóór de laatfte Omwending van zaken in ons Vaderland , hebben plaats gegrepen en die wij met grond hopen, ten minfte hartbjk. wenfJien, dat thands allengs mojr.n worden weggenomen, oifehoon wij de gevolgen dier vorige verkeerde handelwijze, bij het ijverigst ftreven naar verbetering, nog lang zullen gevoelen. Gélijk door het gantfche Werkjen, fpreidt de Schrijver, bij. Zonder in die gedeelte, veel belezenheid, fchrandere opmerking en een edel hart, ten toon. Jammer is het, dat hij her, gelük overal, zeer omflachtig , ja zelfs menigmaal verveelend langdrV d;g is. Edeln.oedig echter erkent hij dit zelf, en fchrijft zulks daar aan toe, dat hij anders nog nimmer iet voor het publiek gefchreven heeft , en dat de tijd hem ontbrak , om alles behoorlijk te befchaven. Gereedlijk (temmen wij hem in deze redenen toe, ons herinnerende de naïve uitdrukking van iemand |n e*nen brief aan zijnen vriend : „ Mijn brief is zeer lang J( geworden, innar ik bad geen tijd, u eenen korteren te fchrijt ven. " Evenwel geloven wij , dat dit omflachtige minder zou zijn geworden, had de Burger feenstra bsftendig ha «igenlijk doel der prijsvraag en dus van zijn andwoord in het oog gehouden, dat echter bij de prijsvragen der Maatfchappij zeer dikwijls uit het gezicht verloren wordt, en waar van wij voorheen reeds gewaagden. Wij zullen onzen Schrijver hier zoo veel te minder vólgen, daar , volgends zijne eigen bekendtenis , het oogmerk der uitfchrbring dezer vraag misfehien was , om , zonder eene verveelende hennneri.ig van oude , zeer bekende , klagten over heerlchende misbruiken , flechts zekere nieuwe middelen of prikkels ter opwekking van luien en fchaamtelozen opgegeven te zien, waar toe hij ook Bladz. 103, als tot het derde Deel zijner Verhandeling, overgaat, terwijl hier tevens, als van zelf, telkens eene herhaling van het even gemelde voorkomt. Eerst en vooral wil hij vernietigd hebben , wat de opleving frj bjcjei yan ijw: en edele eerzucht bevlekt en verhindert, afi 6i(-  PRIJSVE'RHANDE LING. 553 gilden, oftrooiën, privilegiën, monopoliën, en zulke voorrechten, die enkel op Godsdienftige gevoelens, geboorte, vermogen of bezitting gegrond zijn. De mensch dus herfteld zijnde in zijne natuurlijke vrijheid en gelijkheid van rechten, moec hem, volgends onzen Schrijver, werk en daar door brood verfchaft worden, waar voor de Staat, door het oprichten van doelm.uige werkhuizen, ais anderszins, dient te zorgen. De arbeid moet hem echter ook verzoet en veraangenaamd worden , hetwelk gefeniedt, wanneer de onmatige duurte der levensmiddelen wordt verhoed, vooral door eene verftandige b. perking* der weelde, in navolging des Markgraaf; van Brandenburg^ als mede door eene betere en meer evenredige Wijze van belas* tingen te beffen , door gepaste maatregelen tot ha tegengaan van bedelarij , waar van f eenstra 'er eenigen opgeeft, uoor het oprichten van zoodanig fonds , als waar van men een cuwerp aantreft in de Nieu ve Bijdragen to' het menschlijk Geluk , I. Deel, $ie Stuk, Bladz. 13, enz. maar dar, vóór da laatfte Omwending , in plnats van bevorderd , teg ngeufeïbl werd, door, in 's Lands Wetboek, aan t-r-ven en vriigen, beloning toe te wijzen, fchaars in geld, maJr liever in blijken v^n algemeene achting. Eene gepiste eerzucht moet verder opgewekt worden door eene pleg.Le erkenning der rechten en waarde van den mensch en burger, waar door men zich zelvüi leert achten,en belang ftellen in de acatir.g en goedkeuring van andoren , terwijl die edele drift dan verder op edele voorwerpen geleid, tot edele daden behoort gewijzgd ;e worden. En dit alles moet nu, eindelijk, zal het duurzaam wezen, gerugfteund en bevorderd worden door eene goede opvoeding van 'c ontluikend gedacht, der minvermogenden vooral , maar van hen niet alleen, tot kennis, verlichting en deugd. Hier fpreekt de Schrijver van het publiek onderwijs en van een voorliet tot bijzondere Volksleeraars , buiten de gewoone Leeraars van den Godsdienst, waar mede zich eens de Ontwerpers eener nieuwe Staatsregeling voor ons b^zig hielden, die hun onderwijs zouden moften uitftrekken tot de natuurkundige g.fteldheid , de neigingen en vermogens van 's menfchen lichatm en ziel, tot het nader ontwikkelen en bepalen der eigene waarde, beftemming en het waar ge uk van den mensch, als mede der burgerlijke betrekkingen en pligten in de maafch-.ppij en den invloed van 's menfchen gedrag op de welvaart van 't alge meen, terwijl bij dit alles nog moet gevoegd worden een ver* Handig Onderwijs in den Godsdienst. Daar hierbij echier zeer veel aankomt op de Predikers van den Godsdienst zeiven, beeft men. volgends onzen Schrijver, vooral toe te zien , dat enkel verftandige , kundige en vooral brave mannen tot dien post gekozen worden , gevende hij van de zoodanlgen eene korte fchets op uit mercier's, jaar-24-.). \. Deel, Bladz. 121, waar bij men de meer uitgewerkts ïciiets Min 5 van  554 A, FOKKE , SIMONSZ. van zulk een' Leeraar, in een klein Werkjen v?r}. christianus, voor weinige jaaren uitgegeven onder den tijcd: Onderzoek, of en in hoe verre de Leeraars van Jf.sus Godsdienst 'er telf oorzaak van zijn, dat het Christendom zoo weinig vruchten toont hij de z-ifs belijdiren ; met opgave van eenige mrdd len , om dit kwaad te vet fulpen , en op zijnen tijd mede door ons en anderen gerecenLerd,mec vrucljt zal kunnen nalezen. Offchoon nu de gemelde nrddêlen tot herftel van ijver en werkzaarnhai bij den minvermogenden Burger, naar de thands paais grijpende orde van zaken, voor het grootfte gedeelte van liet Beltuur des lands verwacht worden , is het Werkjen voorhanden evenwel geenszins overtollig, naardien 'er eene algemeene medewerking van ieder Burger mej 's Lands Vaderen vtréiicht wordt. En terwijl wij met blijdïchap zien, dat 'er airede verfeheiden fchikkingen ter daarftelling van het een en ander in ons Geraeenebest gemaakt worden , wenfchen wij hartelijk de beweiking van alles, wat hier toe verder dienfh'g mag geoordeeld worden, Gods zegen op hunne pogingen aiïmee. kende. Geheimzinnige toebereidfelen tot eene boertige reis door Europa. — De Paketboot of Historie van Engeland, van d» grondlegging van dat Koningrijk af tot op heden. — Low dun, tn een boertigen ftijl befchreven; Fermaakshalve voor. gtkzen in, cn opgedragen aan, de Maatfchappij der Per. tieften, onder de Spreuk: Felix Meritis, door a. fokke, Simonsz., Medelid derzelver Maatfchappij , enz. Drie Deel n, met Kaarten, catricatuur platen en een' platten grord der Stad London. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1794, 1797 en 17&8. Te famen 618 Bladz. In gr. Octavo. Dc prijs is f6- 10 - : Daar de Eerfte Deelen dezer Boertige reis door Europa, ons te laat zijn ter hand gekomen, om onzen Lezeren van elk d:rzelve op zijn tijd bencht te geven, zullen wij hun thands kortelijk in eens van het geheel verflag doen, en het is daarom, dat wij de Tijtels der Drie Deelen boven in de aankondiging hebben fa mengel' okken. In het Eerfte Deel, kondiet de Schrijver zijn oogmerk aan, om met zi ne Tot hoorers of Lezers eene reis door Europa te doen, en wel eerst Engeland te bezoeken ; hij maakt met hun dc nodige toebereidfelen voor de reis; en daar de Aardrijkskunde voor eenen reuiger, die met nut wil reizen, eene onöntbc-eil jke behoefte is, vinden wii hier onder anderen eene Verhandeling over den raams-'oorfprong van Europa , benevens twee kaarten vau dit Werelddeel. Men kan dit geheele Deel ia  6EH. TOEB. TOT EENE BOERT. REIS DOOR EUROPA. 555 in het bijzonder bfchouwen als een welpasfend fchimpfchrifc op vjele Geleerden, vooral op zoodanige Schrijvers en Redenaars, die hunne Geleerdheid uveraï, of het pas geve of niet, zonder fnwak of oordeel te pasfe brengen, z ch met het onderzoek van nietsbeduidende beuzelingen het hoofdbreken en dnoe menigvuld'ge, langwijlige en van het hoofddoel afleidende uitweidingen, de aandacht van den lezer of hoorer afmatten, en verveeling veroorzaken , in plaats van nut te ftichten. Het Tweede Deel* ten Opfchrift hebbende De Pak-tbnnt, is dus g tijceld, omdat de Schrijver in bttzelve voorönderft lt met Z;jn Ri-isgezelfchap in de Paketboot te zijn, om naar Engeland over te" fteiten; geduurende welken overtogt h j zijne Reisgenoten, voo' tijdkorting, op eene boertige wijze, met eie voornaamfte bijzonderheden uit de Gefchiedenis ven dat Rijk bekend maakt. Het Derde D el, ten Tijtel voerende Lorjon , b.'he'st eene befchrijving van de merkwaardigste Gebouwen en Gefticbten er» wat 'er verder in die groote Stad waardig is bezien en opgemerkt te worden. Elk Deel beftaat uit verfeheiden Afdeelingen, zijnde zoo veele Verhandelingen of Voorlezingen , door den Burger F. van tijd tot tijd in de Maatfchappij Felix Meritis gedaan, en voornaamlijk (volgends de Voorberichten) ingericht, om zijne Medeleden eene aangename verpozing van ernftiger bezigheden te bezorgen. Elke dezer Verhandelingen wordt met een versjen b-'floten, welke ons, wegens den vrolijken ernst, die daar in heerscht, ^'gemeen wel hebben bevallen. Ten proeve deelen wij onzen Lazeren het vo'gende uit het Tweede Deel mede: Daar zijn we reeds nader bij d'Engelfche kust; Stel nu, reisgenoten , uw hart maar gerust; 't Gaat alles voordeeüg, hebt nu goeden moed, Na 't lange verlangen is 't aankomen zoet; We hebben die uurtjens nog reedüjk verdeeld ; Ons immers ten minften niet dikwijls verveeld, 'r. Kon erger, goê Vrinden! de ftHte op de Zee Brengt ook al heur eigen vennaskiijkheid mcê. We hadden in 't eerst wel wat ruuw flormig wéér, Doch dat nam al fpoedig een wenschlijke keer. Gelukkig is 't leeven „ dat regen en wind Van rampen alleen in dc jeugd ondervindt, Op 't midden der jaaren de ftilte geniet, Op 't laatst ïnet een koeltjen de haven infehiet; Zoo reist men gelukkig, zoo leeft men verblijd, ' gulk leeven, zulk reizen is waardig benijd, IlJt  5J<5 f. h. j a c o b i J»l ''Vdo?nve^en ,met ll,imiSe- en echter meestal een érnftig doel treffende, invallen , voordellen en a-nmerki,,g,n voords met vertellingen uit de fabelgefehiedeni,fen, Wenden' enz, allen op des Schrijvers eigen bevallige en nafve wijze iu! gekleed, zoodat zij den Lezer menigmaal doen lachen Wn meenen dit Werk, zoo ten aanzien van den lliji als van den .„houd, te mogen ran^fchikken onder de boertige Hekel" fchrmen waarin veele ondeugden , gebreken , zwakheden en vooröordeelen der menfchen op een vrolijken en fchenzendeu trant worden ten toon gefteld en gegispt, en wij durven het als zoodanig den benrunaren van dergelijke Schriften aanprijzen. Verfcueiden gefchied- en tijdrekenkundige onnaauwkeurigheden en taalkundige misflagen (gelijk onder anderen in 't Derde Deel, Bladz. 39, Natura non fit Saitus) zouden wij in d.c Werk kunnen aanwijzen, wilden wij het volgends de gewoone regelen der Boekbeoordeling behandelen. Dan daar fommige dier onnaauwkeurigheden en misflagen drukfouten kunnen zijn en andere veelligt tot het plan van oen Schrijver behooren en dus opblink b-gaan nu, offchoon wij het nut van allen niet kunnen bevroeden , willen wij ons liefst van aanmerkingen, dien aangaande, onthouden. 6 » wo ld em ar, door f h. jacob,. Met een fraaiTijtèMgnëts Twee Deelen. Te Haarlem, bij F. Bohn. Het Eerfle Deel 157 en het Tweede Deel 222 Bladz. In gr. O.ïavo. De Priis der beide Deelen is f 2 - Ï4 • ; t TAe door zijne overige Schriften beroemde ja co bi geeft *C T^'r dlt, Wtrk' een naauwkeurig en als in Miniatuur afgemaald Tafer.el van het huislijk leeven eener Familie uit flechts wcrirng peifonen beftaande; wier karakters hij zoo grondig oncwikkelt, dat de Lezer hen door en door kennen, en uit die kenois veel vruchts zoo in de toepasfing op zich zeiven, als op anderen,trekken kan; het komt ons aHerwaarfchijnlijkst voor. dat hec oorfpronglijke dezer nabooifi.ig werkelijk onder het opm.nend ojg des Schrijvers beftaaii hebbe , en door hem zorgvuld g waargenomen en afgebeeld is. Het voornami onderwerp van dit Familie Tafereel is als voigt: Everhard hornich, een voornaam Koopman te B* had drie Dochte.s; waarvan de oudfte carolina, de tweede henrietta, en de derde louisa, genaamd was. Deze famiii.' geraakte in kennis met een wakker jon^-nan dorenburg geheten, die in zijne doorreize van Italié'n naar London, waar een aanzienlijk Etablisfemcnt op hem wachtte, een bezoek ten huize van iiornich, aan wien hij brieven vw* aanbeveling te vertoonen had, afleide. Hij verliefde bij die Se-  W O L D E M A B. 557 ■ reler-enheid op caroi.ina, en zijn E.ablisfeniem in London faVende Varen, huwde hij dat meisjen, en omfing deel m de Nei-nrie vin den ouden hornich. . 8 Doren «urg had, behalven deze fam.he, nog een vr;end m de il'd B. waar hormch woonde met name bjoerthal, Ln Ti-rht^eleerde van zijn beroep was, die insgelijks, ten KS &i en opWf. jongfte dochter i o ti'is F verliefde, doch haar niet ton huwebjk bekw.m, alvoren hij de Rechtsgeleerdheid vaarwel gezegd «mj* aan den Kooohandel gewijd had; als wanneer hn insgelijks in het öSSmra^t wsfehen uorsigh en dorenburg aange- n°Menc dee1roodie vergenoegdheid leefde deze jonggehuwden, d-e zoo wel door bloedverwand- als boezemvr.endlcn p aan elkander verknocht waren, een geruimen tijd fchoon elk zijne bSndere woning en huisgezin opgezet hadden , te faoieru Terwijl de ongehuwde henrietta het huishouden haars vaders ophield, en nu door hem meer dan ooit bemind en gevierd ^"i'dTrthal had nog een' jonger Broeder woldemar cenoemd, den Held dezer gefchiedenis, deze ftond den post te landaarden, welken zijn Broeder bij deszelfs huwelijk verlaten ert voor hem verzocht hadde , en werd nu, van G waar hu vier jaaren lang een' post bekleed had, te B * verwacht, om aldaar■be'zit van zijn nieuw ambt te nemen. — Hij kwam ^ werkelijk, en het genoegen der lang van elkander verwijderde Broe- ders was ongemeen groot. . Deze woldemar was van een teder, gevoelig, droefgeestig en eenigzins eigenzinnig geftel, het welk voornanmüjk als de grondflag yan dit verhaal .n acht gehouden moet worden. — Henrietta had eene vriendin» die insgelijks ongehuwd, en daar bij fchatrijk was, en den n^arn van al win a cl aren au droeg ; deze verkeerde dagelijks ten haren huize, en was in de Hornichfche familie al mede ingetrokken. -, Hfnrietta werd door woldemar, met gantsch geen on.erfchiUig oog, aangezien. Doch daar deze verkeering tegen d»n zin haars vaders ware, moest zij denzelven, fchoon ze in* gelijk» een heimelijke liefde voor woldemar kweekte, op zijri liekbedde beloven, daarvan af te zien en, woi.dfm ar verloot, de zich, danr henrietta hem beftendig bleef affhan, zonder hem' de reden daarvan te melden , op haar fterk aanraden en als rijgen zijnen zin, aan ai.wina. De oude hornich kwam daarop te fterven. Naderhand vernam hij de reden van "hare beftandige weigering , en was daarover ten uiterften ge. r-akt, en met argwaan tegen haar ingenomen, die de voorname drijfveer werd der handelingen, welke in deze familie, gefchiedenis voorkomen; eindelijk wordt woldemar van zijne vetkeerde opvatting overtuigd, en de vriendfchap, die woi.de-  55» HET BLINDE KIND. mak en henrietta e'kandersn ludden toegedragen, en waarin hunne eerfte liefde was overgegaan, doeft die ioor den argwaan van woldemar geftoord geweest ware, werd tot groot genoegen van d^n verdere.! ■ ri n -enkring vo;k;>raen herfteld. Dit is alles wat, in een kort béftêk, van den voornanuu inhoud der Gefchiedenis dezes Weik; gezegd kan worden ; deszelfs waarde is geheel onderfcheiden van die d-.r avontuurlijke Romans, welke derzelver Lezers Oost en West vervoeren. Alles bl'jit hier in een zeer engen iiring, en tot één eenige daad bepaald. — Maar daar tegen is de uitwerking der karakters zoo ui voerig , en de ontwikkeling der inneW|ttfte gefteldheid des menschlijken harts zoo wijsgierig , dat men dit Werk van den men.^chkun.-.igen ja co bi, eerder onder den rang der diepz innig' wijsgeerige Zedefchriften, dan on er dien der fentimenieele ievensgefchieoenisfen , wa.r aan de fehrijfitijl , die in hetzelve voorkomt, echter het naast grens:, te plaatfen hebbe. Wij erkennen, dat de vertaling van dergelijke ingewikkelde en efgetrokken gefchriften , eene infpanning en wiisgeeri^en geest verëischt, die zeer moeilijk met de losheid en bevalligheid van ftijl, welke dikwijls de grootfte verdienden der beste fentimenteele fchriften uitmaakt, overeen te brengen is; en zuilen daarom in dit >;eval, wegens de vertaling, alleen zeggen, dat ze zoo vloeiend is als de aart der diepzinnig uitgepluisde redeneeringen zulks toeliet. Hier en daar is ondertusfehen eene kleine misftel. ling ingeflopen, welke uit den famenhang des geheels ligtelijk te onde:fcheiden, en ouder het kzen te verbeteren is. Uit blinde Kind. Eene kleine famihegifchiedenis. Door eene Engelfche 'jufer. Te Am/le/dum bij de Wed, j. Dóll, 1709. In i2mo. Oe prijs is f: - 16 ■ : Een Boekjen voor Kinderen, gefchreven in een zeer bevatlijken en innemenden ftijl. juist in dien kinderlijken toon, die ailet-n de onderwerpen verftaanbaar en belangrijk maakr. — Het blinde kind, julie genoemd, was een van de vier wel opgevoede, brave kinderen van den Heer wind ham; wier gehoorzaamheid, deelnemend gevoel, en menschlievende inborst zeer uitmunt, vooral bij het flecht karakter der beide kinderen van den Heer sidneij. — Het gefprek van den Heer windham met zijne kinderen over eene Anecdote uit het leven van karel, den twaalfden is leerzaam voor Ouders, dienst* baar om hen onder het oog te brengen, hoeduiiig z:j de gefchiedenis ten nutte der jeugd kunnen behandelen. —— Het flot der Gefchiedenis behelst een verhaal van de kunstbewerking, door e.-n Geneesheer aan julie in het werk gefteld, en waarbij zij haar gezicht weder erlangde. In 't gemeen behe st dit Stukjen vooral eene wastfcEuwfrig tegeu de overdreven tedergevoeligheid, die  MAGEMAN, SINT MAERTEN OF DE CEST. GANZEN. 559 die reeds bij kinderen zoo veel voedsel erlangt. — Tot dat e n 'e !s hét z-er gefchikt, anderszins kor. deze Gefchiedenis vee' u'tvoerigtr zijn. Een icjeisscht Stukjen , E.pide, of ik Spngel, een fureokhn, ten einde de nadeelen van de we enfehap van afwe* zende din^.i aan te wijten-, kan onze goedkeuring niet wegdr* ren Waarom wil men al wederom met toverijen begnwieriJ Het lefprek tósfëbëu ewilia en charlotte, Bladz. 6/ 63 . is M genoeg in den kinderlijken toon. — voordsi ontdekt men h'er eu daar dat dtïStükjtn uit het Hoogduibch vertaald is, B'a-lz i"' 13, fpreekt de vertaler van gevallen voor behagen. Zeker''flondt 'er iu het HOOgdukSCh > Weti er mama damt meinte iu eefailen Wij hebben het Woord gevaken m dien zin nog niet oij goede Schrijvers aangetroffen : en waatom toch vreemde woorden overgeuomsn, wanneer wij dezelve met behoeven ? Sint Maerten of de ge/looien Ganzen. Toneel]pel. Door hageman. Vertaeld door d. onderwater. Te Linden, bij D. dn Mortier en Zoon, 1790. 5S Bladz. In gr. Octavo. De prijs is : . 6 ■ : Onder de menigvuldige Totieelftukken , welke thands van den Dui'fcnen bodem op den Nederlandfchen grond verp'aatst worden, verdient het kleine Stukjen, welks tijtel hi.r boven opgegeven is, eene bijzondere ouderfcheiding, zoo wegens deszeifs eenvouwige iamenftelling, als nuttiüe zedeleer, waarin dti zoo dikwijls verwaarloosde deugd van dankbaarheid en oprechte vrtendfenap op eene vétmaakïijkie en tevens verftandige wijze wordt geleerd en aangedrongen. — kuhnow een jong gehuwd, d ch Zeer beboefdg, Doipspredikant leeft met martha Zijne jdngë vrouw in de beste eensgezindheid, en huislijk genoegen, en fchoon ze zeer veel moeite hebben, om met hen fober inkomen voord te komen, trachc de man echter alles in het werk te (lellen wat zijne jonge vrouw eenigzins kan vermaken. En daar het'bijkans door geheel Duitschland eene befkndige gewoonte is, om op den feestdag van St. Maarten, een vetten g.ns te ee en , en zijne vrouw zeer fterk cp het waarnemen dier aloude taft'éllmg en gebruiken gefield was, zouden ook juist op dien dag, waarop het fiel fpeelt, twee vette ganzen gebraden worden, en de Predikant had ook reeds twee arme boeren, zijne gebuuren, met hunne vrouwen genodigd, om die Martijns feest des avonds bij hem te komen vieren, edoch het ongeluk wilde, dat beide ganzen den nacht te vooren geftolen waren. Geduurende deze toedragt van zaken, komt fredrik, een Academievriend van den Predikant, die thands Direfteur van een reizen len troep T^neelfpeelers geworden was, in het Dorp, om hem te bezoek.n. en word door den knecht van deszelfs Logement in zijn Huis gebragt, doch  5<5o HACEMAN, SINT MAARTEN OP DE GEST. GANZEN, doch zij vinden 'er niemand, wijl kuhnow zijne gewoone wan. delmg was gaan doen, en de vrouw elders aan hare bezigheden was, na dar z,, wed.r vertaken zijn, Komt kuhnow van zijne wandeüng terug, vergezeld van een'Boer, die hem een , daaidtr voor doopgeld van zjn kind komt betalen, welke pennin. gen terftond door hem gefchikt worden, om 'er in het Logement een gms vo t te kopen, waar op hij dien Boer mede te gast «odtgt, doch van hem veiftaan hebbende, dat zijne vrouw ziek Jag, en dat hu m de ellendigfte armoede vervallen was, geeft hit hem den daalder te rug. De Boer vertrokken zijnde! komt ai art h a over het verlies van hare ganzen klagen, doch wetende, dat de Boer doopgeld fchuldig was, vermoedt zij,met grond, dat hij hetzelve was komen betalen, en tracht haar' man te bewegen ,om daar voor een gans te kopen, wijl 'er bereids gasten op genodigd .aren. Doch kuhnow haar het geval en de armoede van den Boer verhaald hebbende, laat zij zich daar mede vergeroegen. Vervolgends komt fredrik weder binnen , en ver. haalt zijne omftandigheden, eu dat hij Toneel-Direéteur geworden is, waarop de eenvouwige vrouw het vertrek verlaat, als zeer tegen Komedianten voq ingenomen zijnde, eindelijk openbaart fredmk zjne verlegenheid, om dertien daalders voor vrrcit van zijnen wagen met Toneelbehoeften, welke in een klein Msdien in de nabuur,chap gearresteerd is, kuhnow zoo veel met bezittende-, geeft hem zijn zilver horolosie, waar mede hij fpoedig vertrekt. Mart ha, daarop weder binnenkomende, ver' laT„ n ga "rde T hr gr00trle onSe' oe?en' te meer omdat ze den Direfteur van het fteelen van haar ganzen verdacht houdt, terwijl zij daar over twisten, komen twee knechts uit het Lozment met een redekte tafel ,voo zien van zes couverts, faiade en Wijn, binnen. Zij bre. gen vervolgenJs een paar gebraden ganzen, en zenen die op de tafel, waar na ze den Predikant een' brief met eene gedekte fchotel oveihandige,-,. De Brief is van fre]>ri k . en behebt eene dankerkentenis v.or het geleende horologie, en ^e fchotel ontdekt zijnde, wordt er een goud horoloeie en een doos met het pourtrait van den Vorst, in gevonden. Groot' is de verrukking en dankbaarheid van den P-edikant en zijne Huisvrouw, geduurende welke de genodigde gasten binnenkomen, en elk zich met het grootfte vergejoegen aan tafel plaatst, waa? mede dit leetzaam en zeer wel vertaald Toneelfpel een vroliik einde neemt. vunj».  UITTREKZELS en BEÖORDEELINGEN, De Gefchiedenis van ruth. Door l. grendel* Predikant te Dirksland. Te Dordrecht, bij A. Blusié en Zoon, i?99* 150 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f ï - 5 - : De Eerwaarde grendel had deze Gefchiedenis irt eenige Winter Avond-Leerredenen behandeld, De aanzoeken van veelen hebben hem tot derzelver uitgave doen bcfluiten. De eerlte Leerrede is eene Inleiding tor. de volgende. In dezelve wordt op eene korte en vatbare wijze gehandeld van den Schrijver , van den ouderdom, van de echtheid, waarheid, het oogmerk, en den inhoud van dit Boek. In deze Leerrede doet G. ook verflag van de wijze, waarop hij deze Gekhiedenis hoopt te behandelen. „ Wat het Gefchiedkundige be„'treft," zegt hij , ,, daar zal wel het een en ander „ in voorkomen, dat eenigzins duister is ; maar daar„ om zal ik , bij het behandelen van dezelve , in de „ zeden en gewoonten van dien tijd aanwijzen, waar„ uit zich alles gemaklijk verklaren laat. Ik hoop ii „ deze Gefchiedenis op geene drooge en ftijve wijs te „ prediken, maar de voorvallen en gefprekken u naar „ het leven en met de aangenaamfte couleuren te fchet„ fen. Vooral zal ik u de characters en de deugden „ der perfonen, die hier voorkomen, in het bevalligfte „ licht tragten te vertonen , waar bij wij , ter juiste „ beöordeehng van dezelve , ook de toenmalige zeden „ en gewoonten, zorgvuldig zullen moeten in het oog ,, houden. Daar ik niet gaarn, vooral niet bij het be,, handelen van eene Gefchiedenis , fnippere ; omdat „ hier door meestal de éénheid , het welk de waare: „ fchoonheid van een ftuk uitmaakt, benadeeld wordt, „ zal ik telken reize zoo veel famennemen , als her. „ bedek des tijds , waarïn ik zal moeten fpreken, mij „ maar zal toelaten, en bij de laatfte Verhandeling over „ deze Gefchiedenis hoop ik ook het belang aan te to„ nen , het welk wij Christenen bij dezelve hebben * „ daar zelfs deze Gefchiedenis de waarheid van ona „ Christendom bevestigen kan." — De Eerwaarde grendel heeft onzes oordeels zijn oogmerk bereikt, en dit zijn plan gelukkig uitgevoerd.Deze Leerredenen zijn ver af van droog en ftijf te zijn. De Gefchiedenis wordt uit de zeden en gewoonten vari nieuwe vad. biel, jtljf, deel. no. i2. Nb fceÖ  561 L. GRENDEL, DE GESCHIEDENIS VAN RUTH. het Oosten opgehelderd. De voorvallen en gefprekken worden fchilderachtig gefchetst , en de characlers der voorkomende perfoonen worden juist en met oordeel getekend. De ftijl is aangenaam en levendig. Met één woord de Prediker verdient bij dit gedeelte' zijner Leerredenen allen lof. Zij behandelen de Gefchiedenisfen het best, die dezelve charac'termr.tig behandelen. En dit is juist de hoofdzaak in deze Leerredenen. — Het was het oogmerk van G. , om zich voor het fnipperea te wachten, en daarom zoo veel mooglijk fameit te nemen. "VVij kunnen dus toegeven, dat hij hier en daar te oppervlakkig is. Onzes oordeels heeft hij dat echter overdreven, en al te veel op eens behandeld. Had hij dit minder gedaan, hij zou in de gelegenheid geweest zijn, om in de verklaring der Gefchiedenis, en in het fchetfen der characlers iet uitvoeriger te zijn , hetgene de waarde dezer Leerredenen vergroot zou hebben. Het is bij voorbeeld niet genoeg zijne Toehooreren te verzekeren , dat iet, waar van de tekst vermeldt, onder de zeden en gewoonten der Oosterlingen behoorde. Men dient eenig bewijs daar vóór bij te brengen , hetgene leerzaam en nuttig is. Dit heeft G. te veel verzuimd. Maar zoo zeer ons deze eerfte deelen in zijne Leerredenen bevallen hebben , zoo weinig behagen hebben wij gevonden in de tweede gedeelten, welke eenige lesfen, uit den tekst afgeleid , in zich bevatten , eu zoo veel als de toepasfingen zullen uitmaken. — Wij Honden verbaasd , na zulke levendige verklaringen ,. zulke bij uitftek fchraale toepasfingen aan te treffen. Daar worden lesfen genoeg uit den tekst afgeleid, zelfs naar ons oordeel al te veel. Drie of vier hoofdleeringen, wel uitgewerkt, en ernftig aangedrongen, zullen veel meer uitwerking doen, dan agt of negen, welke de aandacht te zeer verdeden. Maar de Redenaar vergenoegt zich bijna , met deze lesfen op te noemen. Hij ontwikkelt ze niet behoorlijk, vergelijkt 'er de zeden der menfchen niet bij, past ze niet toe op de verfchillende gefteldheden zijner Hooreren, dringt ze niet aan met krachtige motiven , noch wijst dé hulpmiddelen aan , om deze lesfen te beoefenen. Hoe ernftig en roerend had hij hier niet kunnen fpreken! en hoe veel gefchiktheid zou G. hiertoe niet hebben, gelijk de levendigheid van zijne verklaringen ten duidelijkften aanwijst. — Ook behoort een Christenleeraar} onzes oordeels, nimmer de moraal te  W. TINEKEN, LEERREDENEN* 56J te preêken , zonder van de krachtige drangredenen, en de hulpmiddelen, die het Euangelie aanwijst, te gewagen. Zonder dat misfen de beste voorftellcn geest en leven. En hier op fehijnt ons de Steller dezer Leerredenen zich niet genoeg te hebben toegelegd. Uit het gezegde zullen onze Lezers ligtelijk kunnen opmaken , "dat deze Leerredenen, van die van den nu zaligen ser-rurier, die, onlangs mede zijn uitgekomen, zeer verfchillen. Hetgehe serruriër te veel verklaart, verklaart grendel te weinig; en daar de eerfte te veel fnippert, om tot in de kleinfte bijzonderheden toe naauwkeurig te zijn , daar wordt de laatfte hier en daar oppervlakkig , door te veel te willen afdoen. SerruRïer bemoeit zich meer met het ophelderen van den letterlijken zin; grendel houdt zich vooral met het charafteristieke bezig, en fehijnt ons hier in meer aan het oogmerk te beandwoorden , fchoon de eerfte daar tegen een' fchat van waare geleerdheid te voorfchijn brengt. Wat de behandeling der Gefchiedenis betreft , zouden wij den eerften als Commentator, en den laatften als Leeraar van hec volk verkiezen. Maar met opzicht tot het moralisch gedeelte dezer Leerredenen, is de laatfte onzes oordeels zoo vef beneden sErrürtbr. te plaatfen , dat wij het ongefchikt zouden rekenen , in dit opzicht eenige vergelijking tusfchen deze beiden te willen maken. Leerredenen van w a r n a r d u s t i n e k e n , Predikant" in de Hervormde Gemeente te Zwolle. Te Zwolle, bij F. Clement. 08 Bladz. /» gr. OFtavo. De prijs iè De Leerredenen , in dezen Bundel, voorkomende , zijn: (1) over Hebr.lV: 11—13. (2) Klaagl. III: 37—40. (3) Hebr. VI: 16—20. Na het lezen dezer Leerredenen, moesten wij het oordeel Van den Schrijver zeiven gereeaiijk onderfchrijven. ,, Gij zult 'er niets „ nieuws iu vinden, noch die fchoonheid en fieraden, welke gij wel bij anderen ontmoet. De ftolfen behel,, zen gewichtige waarheden , dog die zijn op eenert ,, eenvoudigen en meest gewoonen trant, behandeld. —< Mijn oogmerk is alleen om u, door deze LeerredeJ} nen, welker zakelijken inhoud met genoegen gehoord N n a s> werd$  564. DE zu1dbëvelandsche dorps - LEEUaAR. ,, werd, op veeier verlangen, verder te ftichten en aan ,, te ipooren tot die gewichtige benaarftiging , welke ,, hoogstnodig ik , om langs den weg van geloof en ,, gehoorzaamheid aan de voorfchriften van God in het ,, Euangelie , in het land van ongeftoorde rust in te „ gaan , wanneer de loopbaan van uw tegenwoordig leven zal zijn afgelopen;" — Uit dit oogpunt befchouwd zullen dezelve met ftichting en vrucht kunnen gelezen worden. De Zuidhevelandfche Dorps-Leerdar. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Schoonhoven , 1799. 385 Bladz. In QStavo. De prijs is f 1 - 8 - : Een zeer fchoon Werkjen, hetwelk met vrij wat meer recht onder de Werken van waaren fmaak verdient geplaatst te worden, dan zoo veele andere Gefchriften, die oppervlakkig eenig voorkomen van fraaiheid hebben, maar, van alle foliditeit ontbloot, in bet oog vau den verftandigen man zoutloos en nietsbeduidend zijn! — Uit de Opdragt blijkt het, dat de Burger w. e. de perponcher, die reeds met zoo veel lof als Schrijver bekend is, ook de Schrijver van deze bladen is. Zij behelzen in zich eenige Leerredenen voor Landlieden, — Leerredenen , die , wanneer men ze" als Kerklijke Redevoeringen beöordeelen wilde , aan reflexiën zouden onderhevig zijn, maar als korte aanfpraken, onderrichtingen en vermaningen aan de Landbewooneren befchouwd , zich van alle zijde aanbevelen , en aan een ieder, die verftand en fmaak bezit, bij uitnemendheid behagen moeten. De onderwerpen, die behandeld worden, zijn juist gekozen, en meestal voor het land gefchikt. — Zij worden behandeld op eene wijze , die gefchikt is, om landlieden voor den Spreker gunftig in te nemen , hunne aandacht op te wekken en levendig te houden , belangneming in het onderwerp hun in te boezemen , en dat voor hunne verftanden vatbaar te maken. Edele gevoelens en gezindheden worden hier ingeprent, juiste begrippen van Godsdienst en Zedekunde medegedeeld, gewigtige waarheden uit oogpunten te befchouwen gegeven, die derzelver gewigt en belang in deelen van rijkdom en armoede, ten aanzien van den tegenwoordigen Haat. — Nut en voordeel door rijken eu armen, elkander aan gebragt. — De liegen. — Natuurdriften van eenige dieren. Voortreflijkheid van den Nn 3 Laud-  $6S J. uw Landbouw. - Het Onweêr. - Over de wijze, waarbf verborgenheden moeten behandeld worden. — De beo-eer- kjhhetd is de wortel van alle kwaad. De leer van r- / ~,Pe, van christus. — He Zedenleer. — Gods weldaden _ Ondankbaarheid en jlechtheid der overct. gj ~ L°fvan jEsus, in zijne menschheid, bejcnomvd. Lof van jesus, in zijne Godheid, be- 4 Solemn Appeal to the Underflanding of Christlans; in pavour of Revealed Religion. Bij james low, A. M, Minister of the Scotch ■ Church at Rotterdam. Rotterterdam printed for L. Bennet, 1799, ?o Rages. In gr. Oélavo. De prijs is ƒ- 14 - j A ls eerj voorloper van een aantal Leerredenen, indien * * de Uitgever bij de tegenwoordige afgift zijne reRening vinde , verfchijnt deze Staatelijke beroeping op het verfland der Christenen, ten behoeve van den Geöpenbaarden Godsdienst, in welke de Ëerw. j, low een alleszins lofwaardig oogmerk aankondigt, om, naar zijn vermogen, de zaak der openbaringe van Gods wil aan het menschdom te bepleiten , in de tegenwoordige dagen , m welke baar , door veelen , -geen gunftig hare" wordt toegedragen. Doelmatig op het onderwerp is de lekst, zijnde de les des Apostels joannes i Br. H, IV: 1. Zeer geregeld is het beloop dezer Verhandeimge , waarin wel de Eerw. Op Heller , hier en daar, zijne gevoelens, omtrent eenige betwiste Leerftcllingen van hooge belpiegelinge , aan den dag legt , doch de ijverige en beredeneerde voorftander van den Godlijken ooriprong des Euangeliums zich duidelijk ten toon ipreidt. De Inleiding bevat eenige algemeene aanmerkingen omtrent de verpligting tot de beoefening van het veritano, als het meest gepaste middel om van de waarheid overtuigd te worden. ,, Geen grooter vijand, " zegt low, „ heeft de Godsdienst, dan de Onkunde, Deze is eene wezenlijke oorzaak van dwalinge en on„ geloof — eene bekende bron van vooröordeelen, voor „ welke het menschlijk verftand meest vatbaar fehijnt, en die aldaar eenigen tijd gehuisvest hebbende, zeiden , jmmers niet dan met de grootfte moeite, ver„ dreven worden., " Met hartlijken ernst beklaagt L.  A SOLBMN APPEAL TO TH5 ÜNDERST. OF CHRISTIANS. 5^7 . ^«„afehan tesen het Christendom, in vroegere tir> t^S&SJSti onze dagen „ Ook onder ons," tZt h zifn veele valfche Profeeten uitgegaan in de lield. 'baer eene of'andere gedaante werden voor" Sf en worden nog dagelijks de Grondwaarheden " Srmiind." Eene vrijmoedige beöordeeling van t ^"t^iyfeling onderhevig wordt door onzert hXSXSSXS^^^ dSBJfc " dirbetreffen, het recht van eigen onderzoek, eens " kd 'rs onbetwistbare eigendom. Wij moeten, wij mo" len niet voorbarig zijn in het toeftemmen van de " bizo"dere begrippen van iemand, hoe vermaard ook " oJ^z'iné verftandlijke vermogens, wanneer dezelve " Sns blijken tegen oe waarheid van God aan te lo" nen. Wij bezitten de Christlijke Vrijheid, tot welker " vvii ziin geroepen, m de Geesten te beproeven,ofz,j V ut God zijn.' 'Ter afdoeninge van zijne taak, tracht, vooreerst de Eerw. L. zijne Toehoorers te overtuigen vZd noodzaaklnkheid van 's Apostels raad m den Tekst gebouwd op de menigvuldige pogingen , door loo e S n aangewend om de wereld te misleiden In de tweede plaats behandelt hij den pligt, om de GeesTen tl beproeven. De bedenkingen , onder ieder aezer Mdee inS voorgedragen, zijn , over 't geheel genomen , welgeohatst en nuttig , hoewel bekend bij allen , die £ig2öS W« kloven dat de Eerw L. ten aanzien van verdere uitgave zijner Kanfelöpftellen, aanmoediging verdient. De Gereformeerde Godsdienst, voor mingeöefenden enjonpe Lieden. Tweede Druk. Te Amfteldam, bij W. Érave , 1799. 100 Bladz. In izmo. De prijs ts f: -4 - : De Waarfchouwing in de allerbelangrijk/ie zaak aan mingeöefenden en jonge lieden is met graagte ontvangen, en heeft, gelijk zij trouwens verdiende, goeden aftrek gehad, dit heeft, gelijk wij vermoeden, aanleiding gegeven , om in het zelfde formaat, en op gelijke wijze van behandeling en uitvoering, dit Stukjen op te ftellcn, en in het licht te geven. Wij hebben het met genoegen gelezen, wegens de beknoptheid, duidelijk heul, m jrelèidelijke voordragt. Zie hier de orde, weke m Nn 4 net"  S6S m, cerefo.ui. godsdienst, voor jonge lieden. hetzelve gehouden wordt: over den Kijnrzh. de lffp ( rif rT^'^n Brladz- 15 lezen wii » Deeze drie ,» onderfcheidene Pcrioonen hebben de goddelijke „ natuur zoo gemeen, dat zij te zaamen den eenigen en „ waaren god uttmaaken* De Nederlandfche Geloofsbelijdenis Art. VIII heeft: deze drie perfoonen maar één eenig God Dus drukt zich óok de Hei- deJbergfche Katechismus uit, Vrage 25 „ dat deze drie „ onaerlcheideniijkePerfoonen de éénige, waarachtige en ,, de eeuwige God zijn. ") Over de Schepping. Over de Engelen. Over de menfchen. Over de Voorzienigheid. Van Gods befluit. 's Menfchen Ellende. Over den ftaat der Kechtheid. Over den val van adaji. Over de Erf, *?"f:, ^nden weg der Zaligheid. Over de noodzaaklijkheid der Verzoening en van den Middelaar. Jesus Christus is onze Middelaar. Over de Predestinatie of Voorbefchtkking. Deze Verzoening wordt , door het Jpuangelte, aan alle zondaren voorgefteld. Over het Geloof en de Bekeering. Dit geloof wordt, in onze harten, gewrocht, door eene Godlijke werking, welke de Roeping, de Wedergeboorte , de Levendigmaking , en de Vernieuwing , genoemd wordt. Over de Rechtvaardiging. Van de Heiligmaking. Over de bewaring en volharding. Van de Heerlijk making of het eeuwig leven. De Sacramenten. ^zedenlessen. Van de liefde tot God. Van de liefde tot ons zeiven. Van de liefde tot onzen Naasten. Drangredenen tot Heiligheid. Met dit alles, wanneer iemand, met zekerheid begeert te weten, welke de Godsdienstleere der Hervormde Kerk in ons Vaderland zij, hij heeft den IJeidelbergfchen ^atechismus en de XXXVII Artikelen, in welke dz Belijdenis des Geloofs der Gereformeerde Kerk in Nederland, begrepen is! ■•' Aanleiding tot een vroeg en beginnend Godsdienst ■ Onderwijs voor Kinderen en zulk en , die nooit onderwijs bekomen hebben. Door joannes steenmeijer Predikant te Vlaardingen. Te Utrecht, bij W. van JJzerworst, 1799. 4° Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 5 : TJet geheugen van Kinderen, en andere onderwijzclin* * gen in den Godsdienst , af te matten, door hen veel  j. steenmeijer, aant.. tot een g0d3d. onderwijs. j(?0 veel te laten van buiten leeren, zonder hun oordeel op te 1'cherpen, en hen zeiven te leeren denken, is voorwaar vau weinig belang. — Men begint daar van zoo langer zoo racer overtuigd te worden. Men legt zich zoo langer zoo meer op het laatfte toe. De Eerw. steenmeijer heeft tot dat einde ook dit plan van ouderwijs ontworpen. Zijne Methode bevalt ons, en komt ons voor mede gefchikt,om het gezegde oogmerk te bereiken. De orde , door hem gevolgd, zou ons meer behagen , wanneer hij liever de Godlijkheid van den Bijbel voor af bad behandeld, eer hij uit denzelven bewijzen voor fommige waarheden had bijgebragt. Voor het overige js het opftel oordeelkundig, en vrij van de gebreken, die te voren in zoo veele Catecbifeerboekjens gevonden werden. Het beoefenend gedeelte van den Godsdienst wordt in hetzelve niet verwaarloosd. Leerftellige ontwikkeling der Grondbegrippen en Grondwaarheden van het tijfftrafelijke Hegt, volgends de natuur der zaak en de ftellige wetgeving. Door gallus ALOljs kleinschrod. Hofraad en Hoogleer aar in de regten aan de Julius Univerftteit te JVstzburg. Uit het Hoogduitsch vertaald en met eenige Aantekeningen en eene Foorrede uitgegeven , door Mr. joannes junius van hemert. Eerfte Deel. Van misdaden, in het algemeen, en derzelven toerekening. Te Amfteldam, bij H. Gartman en A. Mens, Jansz. 1798. Behalven de Voorrede, 356 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 4 - : Dit eerfte Deel van dit, in zijn foort eenig, Wer'.c behelst de volgende zeven Hoofdftukken i Ontwikkeling van het begrip eener misdaad. Opzettelijke en fchuldige misdaden. De poging tot eene misdaad. Grondregelen der toerekening van misdaden. Van zoodanige gronden , welke de toerekening eener daad wegnemen, verminderen of verhogen. Van den aanlegger eener misdaad. Van de deelgenoten eener misdaad. Daar de Schrijver zijn ftelfel , even gelijk met de Rechtsgeleerdheid in het algemeen tot dus -tterre het geval is, op gronden uit de ervaring en niet uit de natuur Nn 5 der  570 g. a. k l e i n s c h r 0 1> der zaake, dat is, uit zedelijke beginfels afgeleid, gebouwd heeft, bcandwoordt zijn Werk in zoo verreniet volkomen aan den tijtel. Dit toont de geleerde Vertaler in zijne'Voorrede kort, doch bondig, aan, leerende, volgends de beginfelen van den Koningsbergfchen Wijsgeer kant, dat het beginfel van alle wetten, hetwelk 's menfchen vrij werkende wil bepalen moet, in het zedelijk wezen of in de rede van den mensch zeiven gelegen is — dat dc rede hem leert altijd het goede te kiezen en te volgen, en dat niets, buiten hem, in ftaat is, om zijne vrije keus in dezen te hinderen dat dit beginfel , bij allen het zelfde zijnde , den algemeenen wil daarftelt, welké niet van toevallige omftandigheden afhangt, maar altijd noodwendig goed en in alle gevallen altijd en overal dezelfde is, en geene uitzondering gedoogt. Al wat deze wiPgebiedt, moet door elk/W/vidu r z\s eene door zijne eigene rede gemaakte en dus met zijne zedelijke natuur overëenftemmende Wet, geëerbiedigd en gehoorzaamd worden. Al wie derhalven tegen dezen algemeenen wil, dat is tegen zijne eigene rede misdoet, offert zijne waardigheid'als mensch op, en haalt zich de ftraf als een noodzaaklijk gevolg op denhals. Volgends deze Wijsgeerige redeneering, welke waardig is in de Voorrede ztlve geïezen te worden, vallen alle die uitzonderingen, welke bij de daadlijk beftaaude Rechtsgeleerdheid zoo menigvuldig zijn ,' en welke van jeugd, ouderdom , dronken fchap , hartstocht, armoede , geweld , enz. ter verfchooning der misdaad , ontleend worden, geheel cn al weg. ,, Ook hij niet, die „ door geweld tot het plegen eener misdaad gedrongen „ wordt" — zegt van hemert — ,, kan zich, op fsj deze gronden eene geringere toerekening beloven. — 's, Leven en dood zijn aan den pligt onderworpen; en fchoon een dwingeland, zoo wreed als phalaris, u'dringen mogt om meinedig te worden, en u, hier toe, met zijnen koperen ftier bedreigde, zoo moet ,, gij voor de rechtbank uwer rede, altijd, misdadig blij,, ven, wanneer gij, ter bewaring van uw leven, uwe ,, waardigheid als mensch opöffeVt." Het fpreekt van zelven, dat, wanneer deze beginfelen eenmaal ten vasten grondflage eener cenvouwigere Rechtsgeleerdheid gelegd zullen worden, het gantfche tegenwoordige gebouw, het welk geene vaste onveranderlijke gronden heeft, maar Hechts door een' toevalligen fameriloop van omftandig-  LEERST. ONTWIKKELING VAI' HET l!JF3T. RECHT, Jfó| heden ontftaan , en aan onophoudelijke veranderingen onderhevig is, zal moeten inftorten. Dan dewijl als nog de Wetgeving op de wankelbare, gronden der ervaring rust, verdient dit Werk van den Hoogleeriiar kleinsciirod allen lof. Wij oordeelen het niet beter te kunnen aanprijzen, dan met de woorden van den Vertaler: " • ■ „ Men vindt," zegt hij, „ in hctzeive, het ganfclie" „ famenftel van de grondleer des lijfltralfelijken rechts, ,1 uit de eerfte begrippen van misdaad en ftraf ontwik„ keld. De Schrijver verdeelt de wetenfchap van het l genoemde recht in twee deelen, het befchouwend en het ,1 'beoefenend deel. Het eerfte fplitst hij weder in tweeën r „ te weten: in de leer van misdaden en firalRn in het algemeen; en voords in grondregelen, ten-aanzien van „ iedere misdaad en ftraf in het bijzonder. Het be'Jefe„ tiend deel is bij hem wederom tweeledig;, en bevat, „ eerftelijk: de leer van bewijzen in lijfftraffelijke zaken; ,, en, eindelijk, de grondregelen van het lijfftraffelijk ,, geding. De eerfte afdeling van het befchouwende „ gedeelte is het , welke de Schrijver in zijne leerftel\, lige ontwikkeling, in drie onderfcheiden delen heeft „ afgewerkt; waarbij, hij, in dit eerfte deel van mis„ daad, in het gemeen, en derzelve toerekening han„ delt; in het tweede, van (traliën, in het algemeen,„ en de toepasfing van dezelven; en, eindelijk, in het ,, derde deel, van ftraffen, in bet bijzonder, en van fommige daar mede verbonden leerftukken." „ Iets, het welk dit Werk, meer en meer, belang„ rijk doet worden, is, dat de Schrijver ons niet Hechts „ met dat geen , welk bij hem , volgends algemeene „ grondregelen, geldig is, bekendmaakt, maar ook te ,, gelijk doet zien, wat het ftellige recht zoo der oude ,, Romeinen, als het geestelijke, en dat van Keizer karel ,, den Vijfden, ten aanzien van ieder leerftuk, veronlen„ de. Wijsgeerte en Rechtskunde gaan hier dus hand aan „ hand. Wel verre, dat de Schrijver ons langs de dorre ,, wegen eener ftroeve Rechtsgeleerdheid zou omleiden ,,, zoo weet hij Wijsgerige waarheden, op eene bevallige „ wijze, met de leer des ftelligen rechts te verbinden, ,, en , overtuigd , dat wijsgeerte de grondftag zijn ,, moet, waarop alle uiterlijke wetgeving behoorde te ,, berusten, ten aanzien dezer laatfte, zonder hare be„ velen, opzettelijk, waar hij het nodig vindt, tegen te "'»:v „ fpre-  57* e. c. R E I c H „ fpreken, den Lezer echter op eene, bijkans, onmerfc„ bare wijze te doen gevoelen, waar in zij met de door „ hem opgegevene grondwaarheden overée'nftemme, „ waar zij afwijke, waar zij zwiige, waar eindelijk zij, naar zijn inzien gebrekig zij." In de daad, dit Werk draagt overal zoo veele blijken van de grondige geleerdheid, het juiste oordeel, en tevens van den goeden fmaak des Opltellers, dat wij niet twijfelen, of allen, die dit eerfte Deel lezen, zullen met ons de volgende twee Deelen verlangende te gemoet zien. Waarachtig en naauwkeurig onderwijs voor den Landman , aangaande de Rundvee ziekte en derzelver inenting, door g. c. re ic ii, Hoogleer dar in de Geneeskunde , te Erlangen , enz. Uit het Hoogduitsch vertaald , naar den tweeden Druk. Met eene Foorrede van r. forsten , Hoogleerdar in de Geneeskunde te Harderwijk, enz. Te Zutphen, bij H. C. A. Thieme, 1799. 103 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 16 - : hebben dit belangrijk Werkjen over de Rund* V vee ziekte, met bijzonder genoegen gelezen, en, hoe zeer de aanprijzende Voorrede van eenen forsten genoegzaam is , om hetzelve de nodige aanbeveling te verfchaffen , zullen wij echter de Lezers van ons Maandwerk van hetzelve eenig denkbeeld trachten te geven. Het is door den bcroamden Opfteller vervaardigt, bij gelegenheid, dat deze ziekte, in 't jaar 1795, in verfeheiden ftreekeu van Duitschland zeer hevig woedde, is zeer openhartig en belangloos gefchreven, en bedoelt in alles het geluk des Landmans , die zich van den weimenenden raad des Schrijvers wil bedienen. Vooraf gaat, de befchrijving van den aart dezer ziekte, uit de vergelijking met de kinderziekte opgeheldert, zoo ten aanzien der wijze van befmetting, der reden waarom niet alle beesten ten zeiven tijde befmet worden , fommige zelfs nimmer, eenige weinig lijden, en wat voords het verfchil dezer ziekte en de pokziekte bij de kinderen uitmaakt. — Hier na worden eenige bedenkingen opgelost, welke de Landlieden tegen het gebruiken van geneesmiddelen voor deze ziekte zouden kunnen maken. Alles is in dit voorafgaand gedeelte zeer oordeelkundig behandeld, en piet minder eenvouwig en zeer vatbaar voor»  WA/UtaCHT.«M NA1MJWK.0NDERW.V00U DENLANDM. J73 voorgedragen; bier en daar echter wat laugwijlig, hoeS ook de Hoogleeraar forsten zeil oordeelt, On zijne Voorrede). Men ontmoet insgelijks in hetzelve eenige (tellingen waarvan de waarheid niet geheel bewezen is, zoo bij voorbeeld, $. 5 vindt men gemeld, dat onder de middelen van befmemng ook behoort , wanneer bet gezonde vee, in de nabijoeid van aan de ïiekte geftorven vee, of der verat* a gehaalde huiden van de zieke dieren, komt. Zij die de waarnemingen van den beroemden Leijdfchen Hoogleeraar, s j. brugmans in zijn Rapport over de Veeziekte tn de Landen mlhen Maas en Waal, Bladz. 30, en volg. overvvogen hebben, zullen dit met moeite toeflaan; ook twijfelen wij of het enkel overlopen van een' rot of muis uit Ten' zieken op een' gezonden ftal.in ftaat zijn zoude de Smelting mede te deelen. - Hieröp volgt eene korte doch zeer naauwkeurige befchrijving der ziekte, m haren geheelen loop , terwijl deze rundvee ziekte _ door den Schrijver gefteld wordt te zijn, eene van een bijzonder befmettings vergif voordkomende galachtige ontftekings koorts of ontstekingachtige galkoorts, welke zeer ligteliik in eene rotkoorts en brand overflaat. Zonder op deze bepaling thands eenige aanmerkingen te maken , merken wij alleen op, dat de hier op volgende ziektekundige verklaring der verfchijnfelen in deze ziekte , met veel gemak had kunnen agtergelaten worden, als voor den Landman ligt te ontbeeren , en moeilijk te begrijpen zijnde, terwijl de verklaring als ol_ de ziekte , na de befmetting , ontftaan zoude door innerlijke gisting van het bloed, even als een ftuk zuurdeeg eene kuip vol meeldeeg aan het gisten brengt, en dat voords de waterachtige deelen vau het bloed naa de afzonderende werktuigen zouden trekken , en hier' door het bloed verdikt worden , ons zeer wonderlijk voorkomt. — Na het reeds gemelde volgen de waarnemingen in de geopende lijken der aan deze ziekte omgekomen dieren welke met de reeds gemelde, van den Iloogleeraar brugbians en die van den Hoogleeriiar forsten in zijn Rapport, over deze zelfde ziekte, verdienen vergeleken te worden. — Na dezen de voorzegging en opgave der tekenen die den goeden of kwaden Uitflag beloven, benevens de duuring der ziekte- Waarna de ervaren Schrijver algemeene regelen in de behandeling van liet zieke vee voorfchrijft ; die zeer oordeelkundig en een-  574 » VAN WERKHOVEN eenvouwig voorgedragen worden • *<»«] :. 7 keurig ten opzichte der handelwijze S£ «fï? Wanneer bij een enkel ftuk vee 2 ■ig eft')rven vee' baart , beveelt de Schriver he?'befeel?^ °Pen' biikljjk te dooden, en verzekert daSi C,St 00Sei1" dusdanig beest, op het oogen lik da d^-eiSChuVan ££n wordt , zonder nadeel K?hï 1 iekte beraerkt' **Wl hij over het ^^ES^^ afweering der jammerlijke gevolgen dezer ziel^ 'j enting naamlijk : reeft „ekeui}en1wU toog minder bruikbaar wordt. -1 Meer SST?'. Ver" zing als de beöordeeling behelst? d' M^ N%Tn^rtT%Z mjf,&e Kor de Bfi. te, li, ■ hei' en Natuurkunde in 't algemeen in V&^^^i» ™ Trafikanten f te &^el^l^^^% -1- van Paddenburg en Zoon ,U ^""nt, btj gr. öüavo. De prijs % ZfZn fT- l° D%o7vöoVr3N omERKnp°VEN §^opdenvoorigen voet voord, om uit Buucnlandfche Schriften ten be-  nieuwe chemische EN phijsische oefeningen. 575 behoeve onzer Landgenoten van tijd tot tijd alle zulke Scheikundige Verhandelingen, als hem belangrijk genoeg voorkomen, te vertalen of uittrekfels uit dezelve medetedeel.n. Het Vijfde Stukjen bevat: Uittrek fel eener Verbande* ling over de campher en het campherzuur , door b. la grangk, overgenomen uit de Annales dc Chimie. —■ Befchouwing der prikkelende werking, welke de campher op de planten uitoefent, d«or b. smith eau ton, uit de Annales de Chiniie. ( De Schrijver dezer Verhandeling had waargenomen, dat takjens van planten in water geplaatst , waaronder een weinig campher gemengt was , buitengewoon fterk voordgroeiden cn dat zelfs takjens cn bloemen, die reeds begonnen te verwelken , in dit water hei Held werden, en eene nieuwe frischheid verkregen, veel meer en veel fpoediger, dan dit in enkel water gefchiedde , cn hij ftelt voor, daar de campher dus als een verfterkend middel op de planten werkt, dezelve te beproeven om kwijnende planten te herftellèn, en zelfs als een middel om den grond vet te mahen, wanneer de kostbaarheid dezer ftoffe ons niet wederhield, dit in 't groot te onderzoeken.) Proeven en Waarnemingen over de Suiker, uit het Werk van r o l l o over den Suikerdchtigen pisvloed,overgenomen door guitton, uit het zelfde Werk. (Deze proeven zijn hoofdzaaklijk ingericht, om te bewijzen, dat de Suiker eene zelfltandigheid is , die het midden houdt tusfchen de {lijmachtige lichamen en de plantzuuren, dat zij derhalven meer zuurftof dan de flijmen en minder dan de zuuren bevat.) Waarnemingen en Proeven over het ontftaan van het Glauberzout in de zoutbronnen, en over een middel om de zoutbronnen te zuiveren van alle daarmede vermengd zijnde vloeibaar wordende zouten , door Profesfor g r e n. — Uittrek fel eener Verhandeling van proust over het looijend Grondbeginfel {principe tannantj, door JDescosties. — Ontdekking eener purper viöletkleur, uit de bladen der Aloë Succotrina, welke de werking der zuurftof, der zuuren en loogzouten wederftaat, door m. FAciiRONi, beiden uit de Annales de Chimie.—Verhandeling over de bereiding van ijzermoer, uit de Actes de la Société de Medic. de Bruxelles. Het Zesde Stukjen bevat : Gefchiedkundig overzicht der met houtskoolpoeder in het werk gefielde proeven, in hot verre dit poeder de eigenfchap bezit , om gekleurde zout-  j76 S. g R A T A »f A zout- oplos■fingen en andere bruine vloeiftoffen, van derzelver kleur te bevrijden, of fterk riekende zelfflandigheden haren reuk te benemen, door Profesfor göttlin'g uit zijn T-asfchenbuch. (Eene fraaie Verhandeling, die de' opinerking van ieder Scheikundigen zeer verdiend.) Over de bereiding van het azijnzuur mineraal loogzout. ■ Bereiding van het gezwaveld Amtiioniac, door trommsdorf, uit het Journal der Pharmacie. — Perhandeling over het campherzuur en deszelfs zoutachtige verbindingen met de loogzouten en aarden , een vervolg der bovengemelde Verhandeling van b. la grange. Scheikundige Verhandeling over de fenebladen, door denzelven , uit de Annales de Chimie. Verhandeling over de evenredige hoeveelheid licht , welke verfehillende brandbare ftojfen voordbrengen , en vergelijking der helderheid van onderfcheidene lampen verkregen, in reden de olie, welke men daartoe gebruikt, door j. h. h assenfratz, uit de Annales de Chimie. De befchrijving cn kenmerken der enkele geneesmiddelen en te famengeftelde preparaten zijn in deze Stukjens agter gebleven , terwijl de Schrijver voornemens is, daar over liever in vervolg van tijd een geheel Werk op zich zeiven uit te geven, waar toe hij hoopt gebruik te maken van een dergelijk Werk, 'r welk trommsdorf onderhanden heeft. Wij wenfchen, dat de Schrijver, door eene oordeelkundige keus der overgenomen Stukken, meer en meer zijn oogmerk bereiken zal, de bevordering naamlijk der Scheikunde bij allen , wier werkzaamheden op dezelve eenige betrekking hebben. se er pi gratama, Oratio de fera nee multiim provecla Quiritium humanitate, tum in aliis, tum maxime in Jegum monumentis perfpicua , publice habita Idibus junüs 1708, quum ordinariam juris utriusque Prolesfionem in Academia, qua? est Hardervici , folemniter aufpicaretur. Hardervici apud E. Tijhof, Academies tijpographum. 80 Pag. Quarto Maj. Dat is: fnweijings - Redevoering van seerp gratama, over de laaie en geringe vorderingen der Romeinen in de bs-  ORATIO; 577 iefchaafdheid , zoo in andere zaken ah voornaamlijk in hunne wetten doorjïralende. De Redenaar bepaalt eerst, wat hij dóór béfchaafdheid verftaat. Zij is, volgends hem, zoo wel ten aanzien van geheele Volken als van enkele menfchen , eene bevalligheid van zeden met deugd gepaard, verwijderd van alle woestheid. — Zij is rechtvaardig en goedwillig jegens allen. Zij weert trotschheid en gierigheid — met één woord, zij verheft den mensch boven het redeloze vee, en brengt hem zijnen Godlijken oorfprong nader. Vervolgends gaat hij over, om te onderzoeken \ of de zoo hoog geroemde Romewen op den roem van zoodanig eene befchaafdheid aanfpraak kunnen maken. Het refultaat van dit. onderzoek is geenszins gunftig voor hun, daar het blijkt, dat hun Godsdienst een famenweeffel van de groffte bijgelovigheden en alleenlijk aan de Staatkunde en heerschzucht der Grooten dienstbaar , en nog daarenboven door menfchen-offer affchitwlijk: hunne Staatkunde heerschzuchtig, gierig, wreed en trouwloos; hunne rechtsgeleerdheid onredelijk, onnatuurlijk en gebrekig ; hunne vorderingen in kunften en wetenfchappen gering ; hunne zeden woest, en met één woord, hunne geheele Maatfchappij zoodanig gefteld en ingericht was, dat zij veeleer onder de onbefchaafde en van den roof leevende, 'dan onder de befchaafde, volken verdienen gerangfchikt te worden. En toen dit volk door onrecht en geweld alle andere volkeren geplonderd én derzelver rijkdommen en konstgewrochten naa Rome overgebragt eii aldaar opëengeftapeld had, toen het door de gevangene flaven eenigermate met de konften en wetenfchappen begon bekend te worden, was het 'er echter zoo verre van daan, dat de oude wreedheid van inborst en woestheid van zeden, de domme bijgelovigheid en onredelijke vooröordeelen, daar door of verminderd of uitgeroeid zouden zijn geworden , dat integendeel de oude ondeugden met de nieuwere der weelde, der overdaad en der wellust, zoodanig of gepaard en vermeerderd of verwisfeld werden , dat hun voordaan niets meer heilig was, wanneer het 'er op aankwam, om hunne toomloze driften te bevredigen. Het is der moeite waardig, den Burger G. dit alles in! bijzonderheden te zien nagaan, en met bewijzen en voor- WEUWË VAD. BlttL. III. KEET-. NO. 12. Qo beet-  J73 m. s T U a R T beelden ftaven. Hij doet zulks met eene eenvouvvige , waarlijk Ciceroniaanfche, welfprekendheid, die de overreding met zich voert; ja wij hebben in lang geene Redevoering met meer genoegen gelezen dan deze, waar in een zoo oud en algemeen vooroordeel, als is de bewondering van de deugden en daden der Romeinen, op eene zoo manlijke wijze, wordt te keer gegaan. Romeinfche Gefchiedenisfen door m. stuart. Behelzende de gefchiedenis van het Gemeenehest van den dood van marius tot aan de mededinging tusfchen crassus en pompejus. Dertiende Deel. Met Kaarten en Plaaten. Te Amfteldam, hij J. Allart, 1798. 548 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 3 - 15 - : Het Negende Hoofdftuk des vijfden Boeks, waar mede dit Deel aanvangt , befchrijft ons den Eerften oorlog tegen mithridates. In het Tiende Hoofdftuk , waar mede het vijfde Boek belloten wordt , ontmoeten wij den Burgerkrijg tusfchen sylla en den aanhang van marius. — Het zesde Boek opent der Romeinen Gefchiedenis van het beftendige Diclatorfchap van sylla, tot aan het Driemanfchap van cesar, pompejus en crassus. — Eerfte Hoofdftuk. Het beftendige Diclatorfchap van sylla — Tweede Hoofdftuk. Van het Diclatorfchap van sylla, tot aan den ondergang van sertorius. — Derde Hoofdftuk. De Oorlog der Kampvechters onder bevel van spartacus. Schoon wij in deze tijdperken der Romeinfche Gefchiedenisfen nog wel hier en daar eene enkele trek van grootheid en dapperheid aantreffen, zien wij echter het Gemeenebest,op eene jammerlijke wijze, door onderlinge partijfchappen verdeeld en gefcheurd, verzeld van plunderingen , moord en geweld , welke niets anders, dan het volflagen bederf der burgers in 't gemeen , en der krijgslieden in 't bijzonder, ten gevolge konden hebben. Nergens echter was dit bederf en de verbastering des Romeinfchen volks meer zichtbaar, dan in de verkiezing van sylla tot Dictator; waarom wij de befchouwing van S. hier omtrend aan onze Lezers zullen mededeelen. „ Naauwlijks," zegt hij, ,, zou men , indien het gezag der Gefchiedenis hier voor geen volkomen „ borg was , kunnen gelooven , dat ooit eenig volk , „ 't welk,  romèinsche geschiedenissen. §7$ 'twelk, in eene algemeene vergadering opgeroepen, „ deszelfs eigene item uitbragt, tot zulk eenen flaaf„ fchen handel in ftaat was: maar dien handel van een „ Romeinsch volk bedreeven te vinden , 't welk oor- fpronglijk een Heldenvolk fcheen, het welk de burj, gerlijke vrijheid onlangs ten hcogften top gedreeven „ had, het welk zelf de gantfche krijgsmagt uitmaaki,, te, is zoo ftrijdig met alle natuurlijke verwachtingen, „ met alle mogelijke verbeelding , dat men , door de ,, waarheid der Gefchiedenis verftomd, niet anders zeg„ gen kan, dan, tot Romeinfche volk kan hetzelfde Ro„ meinfche volk niet meer geweest zijn. En hoe voli, komen waar zal men deze uitfpraak niet bevinden, „ wanneer men, bij het einde dezes vijfden Boeks on- zer Romeinfche Gefchiedenisfen , eenen algemeeuert „ blik te rug ilaat, op de verandering en geheele ontj, aarding van den Volksgeest, die wij ons reeds by i, deszelfs inleiding als noodzaaklijk voorftelden." ,, In vroegere eeuwen was het ftrijd geweest om bur- 3, gerlijke vrijheid en gelijkheid tegen de bevoorrechte ,, geboorte : en het volk, 't welk denzelven ftreed, werd ,, veredeld door gevoel van eigene waarde. Iu dit tijd„ vak werd het ftrijd tusfchen den rijkdom en de arj, moede , dien de gracchussen het eerst op de j, edelfte wijze voorde behoeftigen voerden, doch die, ï, na hunne moord, nu en dan door eigenbaat en eer- zucht werd hervat: het gemeen , 't welk denzelven verloor, bleef fchamel; het eigenlijke volk werd mee dit gemeen verward; hetzelve werd omkoopbaar door „ gebrek , en eindlijk het openbare werktuig der list 4, en des gewelds, daar de zorg voor deszelfs belangen i, ten minden nog langen tijd het voorwendfel der baatj, zuchtige kunftenarij gebleeven was. Na deze verne„ dering der menigte, welke het volk fchier geheel uit i, het oog deed verliezen en door flaaffche afhangelin. ,, gen en werktuigen vervangen, waagde het de trotschj, beid weder den ouden 'ftrijd tusfchen den adel eii „ burgerftand te hervatten, maar onder eenen naam, en j, op eene wijze, die alleen partijfchappen tusfchen de' „ vermogenden verwekten , waar van de onverraogendert „ enkele aanfchouwers of bezoldigde handlangers >wa„ ren. Nu ftreed men naamlijk tegen de nieuwe men„ fchen , wier ouders en voorouders niet in regeering i, waren geweest, en kon men alzoo dezen ftrijd eene' O 0 2 i, wor-:  ?S° m. s T u A r T ,, worftcling tusfchen Oligarchie en Aristocratie noe„ men, waar bij de menigte, welke zich uit de laagte „ der armoede niet kon verheffen , natuurlijk in geene „ aanmerking kwam. Marius won dezen ftrijd tegen „ me tellus cn de zijnen, maar deed de hoop, wel,, ke zijne eigene geringe afkomst gaf, dat de eigenlijke „ volkszaak onder hem herleeven zou, ten ecnemaal ,, verdwijnen, door het geheel nieuwe voorbeeld te ge„ yen van eenen perfoonlijken ftrijd tegen sylla, waar „ in geene belangen van algemeene ftanden werden be„ trokken, maar waar in de verkregen invloed van bei„ den zich geheel Rome dienstbaar maakte, om de west derzijdfche eigene eerzucht van de twee grootfte Veldheeren van dien tijd te onderfteunen." „ Bij deze geheele ontaarding van de eigenlijke Volks?, zaak te Rome , was nog het algemeene burgerrecht ,, gekomen van geheel Italië, het welk, gelijk wij reeds „ aanmerkten , de gantfche Volksftem ten fpeeltuig „ maakte van den eigenbelangzoeker , die zich altijd „ van een genoegzaam aantal aanhangers kon verzeke„ ren, om in het veld van mars, het welk nu toch ,, het gantfche Romeinfche volk, 't welk Italië vervul,, de, niet meer bevatten kon, dien boventoon te voe,, ren,"dien hij begeerde." „ De geheele geest van den Raad , die eeuwen lang ,, eenparig bleef en ook eenparig blijven moest , zoo „ lang de algemeene belangen alleen deszelfs leden deeden fpreken en handelen, moest nu integendeel:-ook ,, wel geheel verbasteren, daar de Jugurthijnfche krijg ,, eene baatzucht voedde , welke eèn fchier' even gere,, geld beftaan van fterabetaaling maakte, als men reeds „ lang in gewestkneveling gevonden had. Diep vcr„ laagd door zulk een fchandlijk bedrijf, hield flechts „ dén enkel man de aloude waardigheid eenes Raads„ heers (taande, die hun allen weleer den Galliërs als Goden had doen voorkomen; maar was nu ook alle „ kracht gefnuikt, om zich tegen de perföonlijke be,, langen van twee mededingers te verzetten, wier par,, tijen deszelfs leden zelve'verdeelden, of hun lafhar„ tig den genen deeden volgen , die, voor het oogenblik, de overhand behield." „ De heilzaame eerbied voor alle gezag, die den „ Romein weleer zoo voorbeeldig onderfcheiddc , was ?, verlooren. Rrators te midden hunner rechtspleeging, ,, Cf»-  romeinsche geschiedenissen. jSl ConCuls in de volle vertooning hunnes gezags, Veld" heereu aan het hoofd hunner- keurbenden, Priesters ' voor de altaaren in de tempels, waren, van tijd tot , tijd, reeds fchennig aangevallen en vermoord. Alles ', moest zich dus door geweld, in plaatze van gezag, „ ftaande houden, en geweld kocht men van het: krijgs', volk voor milde giften, dien de rampzalige Bondge„ noot of de ongelukkige vijand moest betaalen , zon„ der dat derzelver uitputting 's Lands ichatkist Itnt„ de, wier behoefte hun buiten dien bezwaar op be,, zwaar oplegde. " . . „ Hoe de algemeene zeden verbasterden in een tijdvak: „van den opgegeven aard, behoeft geene herinnering. De veelvuldige vastgeftelde Gerechtshoven te Rome H tegen bepaalde misdaden bewijzen zulks volkomen ten „ aanzien der Grooten; het bederf des krijgsvolks door „ geldüitdeelingen en Afünifche inkwartieringen ïsnog ^ pas door ons bemerkt; en van de algemeene kuisch„ heid en huwelijkstrouw der vrouwen kon de tempel „ der bekeerde venus getuigen." „ De goede fmaak, befebaving en verlichting, namen „ echter beftendia: toe. Het Krijgsvolk zelf leerde Schil„ der- en Beeldhouw-werk waardeeren. Dl- Bouwktin„ de fteeg ten top van volkomenheid. De fchoone „ Letteren van Griekfchen grond maakten een gedeelte „ der opvoeding uit. De Redekunde en Wijsbegeerte, „ fchoon zomtijds nog bedreden door de Staatkunde, ,, werden gemeenzaam met den Romeinfchen geest, en „ verëenigden zich reeds in hem, dien wij eerlang tegen „ het verfoeilijkfte werktuig van sylla, tegen cati„ lina, zullen zien optreden; dienden den ondeugenden „ Grooten flechts ten nieuwen middel zijner kunftenarijen, en den braven ter verfijning en verbittering van „ zijn fmartlijk gevoel voor den algemeenen ramp der ,, tijden, waar in het oude Romeinfche volk, in het te„ genwoordige Romeinfche volk, niet meer te vinden 9, was." Oa 3 Reis-  J8* G-STAUNTQN Ras van Lord macartneij, naar China. Door GEOrge staunton. Uit het Engelsch. Met Plaatenen Kaarten. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij J. Al art, 1798. 382 Bladz. In gr. Octavo. Dt prijs «ƒ3.18-: S U& "TVit eerfte Deel bevat de zes volgende Hoofdftukken waarvan wij den inhoud zullen opgeven. I Aan leiding tot het Britsch gezantfchap naar China. II Toe. bereidfels tot het Gezantfchap. IJl. Reis van Po"rtt' raouth naar Madera. Waarnemingen over dat eiland. IV. Reis van Madera naar Teneriffe en San-Ilago. Aannemingen over de Kanarifche en Kaapverdifche Eilanden. V. De lchepcn Lion en Indostan pasfeeren de linie. Hunne vaart in de Atlantifche zee. Waarnemingen over de haven , ftad en het omliggend land van Rio de Janejro. VI. Vaart in het zuidlijk gedeelte der Atlantifche zee. Gezicht en befchrijving der Eilanden Tri* tan d Acunha. * Schoon alle deze Hoofdftukken, over het geheel Veelal eenzelvige togten en ontmoetingen behelzen, ziin dezelve echter met veele merkwaardige bijzonderheden doormengd welke met genoegen gelezen zullen worden. De volgende bijzonderheid omtrend de BraGliaanfché Cochenille, welke Bladz. 304 gevonden wordt, hebben Wij goedgedacht, tot eene proeve over te nemen. „ Het infekt , uit welk deze fchoone purperkleur ,, (naamlijk de Cochenille) te Rio de Janeiro bereid „wordt, is, waarfchijnlijk, niet hetzelve, waarvan „ UNNiE os, onder den naam van coccus ca£ii coccmel„ lifen melding maakt. — Dit laatfte wordt befchree„ yen, als plat op den rug, met zwarte beenen, en " «<S t°el°PeIU> of elstvormige hoornen of fprieten. „ Maar het BraGliaanfché infekt, integendeel, is bol9, rond, en het wijf jen zoo wel als het mannetjen, heeft helderroode beenen, en paerel- of koraalvormige fprie" teu'T ¥?i mnnetjen is een teder en fraai infeft. Zijn „ geheele lijf is fchitterend rood. De borst is eirond. „ Het hoofd is Hechts door een zeer dun bindfel of „ draadjen aan het lighaam vastgehecht. De fprieten zijn „ na genoeg half zoo lang als zijn lighaam. De beenen „ zijn hehderer rood, dan de overige deelen van het iny, Twee fijne witte draden, of vezeltjens, drieT „ maaj  REIS VAN LORD MACARTNEIJ, NAAR CHINA. 583 „ maal zoo lang als het geheele infekt, komen uit het , achterfte van zijnen onderbuik voort. Het diertjcn heeft twee vleugels, die recht opftaan, een ftrookleur' " hebben, en van een zeer dun, teder weeffel zijn. _ Het wijfjen heeft geene vleugels, is eirond in zijne . gedaante, en aan weerskanten , doch allermeest op ' den rug, bolrond. De rug is met een witte donsach' tige ftof, naar het fijnfte katoen gelijkende, bedekt. , De onderbuik is met eenige rimpels of groeven, die I dwars loopen, voorzien. De mond is in de borst ' geplaatst , en maakt eene foort van bruinen , purper! achtigen bek, die de plant, waarop dit infekt aast, doordringt. De zes beenen van het wijfjen zijn van ?! een helder roode kleur. Omtrend twintig dagen na zijne geboorte wordt het bevrucht; en fterft, na dat ?! het eene ontelbare menigte jongen heeft voortge- bragt welke wegens de verbazende kleinheid hunner '' lighaamtjens gemaklijk voor de eitjens dezer infekten „ zouden kunnen aangezien worden. — Geduurende * een' geheelen dag blijven deze diertjens zonder eenig , blijk van leven , of liever zonder eenige fchijnbare „ beweging; doch kort daar na geven zij met alleen „ tekens van leven, maar zij bewegen zich zelts met vlugheid over de oppervlakte van het blad, daar het ', moêrtjen hen heeft neergelegd. — Omtrend dezen tijd ', door middel van een vergrootglas befchouwd, vertoo„ nen zij zich als kleine roode vlakjens vau wanlchapenge,, daanten, dunnetjens met eene foort van fijn katoenach„ tig dons overdekt. Binnen drie of vier dagen wordt dit donsachtig bekleedfel voor het bloote oog zicht'! baar; en deze infekten groeijen zeer fchiehjk, tot dat de grootfte na genoeg de grootte van een korreltjen rijst verkregen heeft. Naar mate de diertjens in , grootte toenemen, vermindert hunne beweging; en wanneer zij hunnen vollen groei bereikt hebben, !! blijven zij aan het blad, waarop zij leefden , in " eenen ftaat van volftrekte gevoelloosheid, verkleefd. Op dit tijdftip verzamelt men ze van de plant, 'om 'er de kleur uit te haaien: want indien men ze ?! op de plant liet blijven, zouden zij, op gelijke wijs, !' als wij hierboven gezegd hebben, hunne jongen daar op voortbrengen. — Terwijl deze diertjens nog met ' een katoenachtig dons omzwachteld zijn, ziet men, !, tusfchen derzelver groepen, verfeheiden kegelvormige ' O 0 4 „ ce;.-  g?4 e' STAUNTOW celletjens, loodrecht op de oppervlakte van het blad „, geplaatst. Deze celletjens zijn de tonnetjens,cocons, of „ liever de popjens der mannetjens , welker vleugels om-? trent drie dagen, voor dat zij hunnen volkomen groei ,, verkreegen hebben , ten voorfehijn beginnen te komen. 3, Tot hunnen Haat van volkomenheid geraakt zijnde, „ blijven zij drie of vier dagen in denzelven, geduurende welken zij de wijfjens bevruchten." De plant , welke deze infekten voedt, wordt te ,, Rio de Janeiro Orumbcia genoemd. Het is eene foort s, van nopal, of ca£tus, en waarfchijnlijk de cactus opun- tia van linn* us. — De bladen zijn dik en vleesch3, of fponsachtig; derzelver bovenzijde is meer plat, „ of zelfs holrond, dan de tegenövergeftelde; zij zijn ,, eenigcrmate van een eironde gedaante; groeijende zon- der lteelen, maar het ééne blad onmiddelijk uit den rand van het andere, zoo wel als den Ham zeiven, 3, voortkomende, en met ronde en fpitstoeloopende prik3, kels gewapend, een duim, of na genoeg een duim, lang. — Deeze planten groeijen fomtijds ter hoogte 5, van twintig voet: doch zelden laat men ze hooger 3, dan agt voet opfchieten, deels, omdat deze hoogte 3, voor de eigenaars dier manufaktuuren het gevoeglijkst „ en gemaklijkst is , deels omdat de bladen dan meer 3, fappen ontvangen , en bekwamer zijn , om de in? fekten te voeden. — De jonge bladen zijn donker ,, groen van kleur; doch, naar gelang zij ouder wor„ den, beginnen zij meer naar het geele te hellen. De 3, inwendige zelfltandigheid der bladen is volmaakt van 3, dezelfde kleur, als de uitwendige oppervlakte derzel„ ven. 't Is gemaklijk te onderfcheiden, wanneer 'er Cochenille-infekten op de planr gevonden worden. In 'teerst komen zij als een wit poeijer voort, dunnetjens over de platte of holronde zijde van het blad ver- fpreid; daarna ziet men kleine verhevenheden ofuit3, puilingen van die zelfde witte donsachtige zelfftandig- heid, welke, gelijk wij reeds gezegd hebben , naar ,, het fijnfte katoen zweemt." „ Men vindt nog op deze zelfde plant, naamlijk de ,, cactus of orumbe/a, een ander infekt, welk, naar men ,, onderfielt, de coccus of het cochenille - infekt verflindt. In zijnen volvvasfeti ftaat heeft het met een ander in- fekt, dat met vier vleugelen voorzien is, en ichneumon 3, genoemd wordt, zeer veel overeenkomst; maar bij 55 na*  REIS VAN LORD MACARTNEIJ , NAAR CHINA. 585 nader onderzoek ziet men, dat heftlechts een vlieg m'et twee vleugels is. De larva of rups dezer vlieg " voe°t zich in de fijne katoenachtige dons, waar mede " de coccus bekleed is, en is van die laatstgenoemde jnfekt alleenlijk daar door te onderfcheiden, dat bet een " weinig langer is, omdat zijne beenen langer zijn, en " het dons der celletjens niet aan hetzelve gehecht is, daar het, integendeel, van het cochenille-infekt zeer bezwaarlijk is af te fcheiden." Wanneer deze vlieg zich gereed maakt om van huid te veranderen, gaat zij uit de donsachtigc cel" letjens van den coccus, en kruipt tot op het naakt credeelte van het blad. Daar neemt zy fchieljjk in grootte toe, en hare kleur verandert van ichit" terend rood in helder geel met bruinachtige knii' gen rondom het lighaam. Na verloop van weinig , dagen wordt zij gevoelloos. Kort daar na beginnen har^e kringen zich met geweldige beweging famen te ' trekken, en zij legt een bolletjen zuiver roodverwrge Itof op het blad neer. Eindelijk zich terftond daarop ,', aan de doornen of prikkels, waar mede het blad gewapend is, ophangende, wordt zij daar een nijmph oi „ popjen, uit welk binnen kort een volmaakte vlieg „ voortkomt." , , , „''„". Dit zij genoeg: meer andere brjzónderheden zullen.ui het Werk zelf met genoegen gelezen worden , zoodat wij hetzelve , wegens deszelfs belangrijken inhoud, met volle ruimte tot een naauwkeurig onderzoek kunnen aanprijzen, Het Kwaad, naar het Fransch van salchli. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1798- 3^3 Bladz. In Êfi 0?a' vo. De prijs is ƒ 3 - : - : Tn lang kwam ons geen Werk ter hand, zoo zeer uitI lokkend door inhoud, taal en ftijl, als dit. — loen wij met bet lezen van deze wijsgeerige zangen een aanvang gemaakt hadden, vonden wij daarin zoo veel voeufel voor onzen geest, en werden zoo geheel ingenomen en weggefleept door dezelve, dat wij, met dan met moeite, in "t einde befluiten konden , hetzelve ter zijde te leggen. Dit is niet het eerfte Werk van salchli ovcl detQo 5 V4  586 S A L C H L I gelijk onderwerp. Vroeger heeft hij een ander Dicht, ituk uitgegeven, getijteld, Les Caufes finales & la Diretïton du mal, — waarvan vier Zangen, van dezelfdehand , als deze, vertaald, geplaatst zijn in het Nieuw Algemeen Magazijn van Wetenfchap, Kunst en Smaak, i Deel, N°. 6, 11 Deel, N°. i, a, 3. In dit Dicht* itufc, t welk wij thands voor ons hebben, bedoelt hij te toonen, hoe ,, het kwaad, onvermijdelijk in het farnenftel van het Heelal, onder het beftuur der God„ lijke Voorzienigheid, ftrekt tot geluk van het raensch„ dom in 't algemeen, en tot dat van elk mensch in 't „ bijzonder. Twee groote waarheden worden hier dus „ bewezen. I. Het verheven ontwerp en het groote „ doeleinde der Voorzienigheid is, om alle verftandige „ wezens gelukkig te maken : dus is de mensch tot geluk „ beftemd. II. Het kwaad is het groote middel , „ waarvan hij zich bedient , om de menfchen tot dit „ algemeen oogmerk op te leiden." — Dit alles wordt in drie Zangen behandeld, in dier voegen, dat in den eerften wordt aangewezen, waarin het groote doel der Voorzienigheid beftaa, 't welk zoo wel van vooren, als uit de ondervinding bevestigd , en tegen eenige tegenbedenkingen wordt verdedigd. — In den tweeden Zang Wordt gehandeld over den oorfprong en de beftuuring van het bovennatuurlijk en natuurlijk kwaad. — De derde Zang behandelt den oorfprong en het beftuur van 't zedelijk kwaad. In dezen Zang trof ons bijzonder , 't geen de Dichter aangaande de eindelijke vernietiging van het zedelijk kwaad zegt Een vierde Zang, en waarmede dit Dichtftuk voltooid is, fchetst de plig-" ten en vertroostingen , welke uit deze Leer kunnen afgeleid worden, — bevat vervolgends eenige opwekkingen , ten einde zich meer en meer van de waarheid dezer leer te overtuigen, zoo door de beoefening van de gefchiedenis der menschheid, en van de wijsbegeerte, als door de nafporing van den Christelijken Godsdienst, >—^en eindigt met een gepast befluit. Welligt bevreemdt het den Lezer, een wijsgeerig onderwerp van dat gewigt in de vorm van een Dichtftuk behandeld te zien. — Zie hier 't geen de Schrijver der Voorrede, de Hoogleeriiar niéuhoff, daar van bericht. — ,, Salchli, een beminnaar der wijsgeerte en fraaiè' letteren, beijverde zich met opzet, de gron„ den van het Optimisme der Leibnitziiianfche wijsbe- » geer-  HET KWAAD. 587 geerte in een heller licht te Hellen. Eene Dichtkun,, dige behandeling fcheen hem daartoe meest gefchikt, ,, en wel bijzonder de tienfijllabige verfenmaat, en vi^r.„ regelige ftances, als zoo veel zinrijke wijsgeerige Stel„ lingen , ter bepeinzing van den Lezer. " — „ Zij die dit onderwerp, hier behandeld, min of meer heb,, ben doorgedacht , zullen deszelfs groot gewigt en verhevenheid gevoelen: maar ook tevens , hoe moeilijk het zij , afgetrokkene befpiegelingen onder het „ begrip van eiken Lezer te brengen, en de diepe befchouwingen der rede , met glans en gloed te be,, kleeden, en te doen gevoelen. Ter bereiking van ,, zulk een doel komt den Dichter geheel de rijkdom ,, der Dichtkunst te ftade." — SaechlI heeft zich zeiven nog nader verdedigd over deze keuze van behandeling , in de Voorrede voor dit Werk, waarvan een gedeelte overgenomen is door den Hoogleeriiar n i e ltH o f f , — en derwaards wijzen wij den Lezer. — De vertaling van dit Werk zijn wij verfchuldigd aan de pen van Mevrouw van westerveld salentijn , geboren op ten noort, eene vrouwe, uitmuntende boven zoo veelen harer Sexe, door hare lust en fmaak .voor de fraaie' wetenfchappen , door hare opgeklaarde denkwijze en edel gevoel. — Zij gaf, en met reden, aan het Dichterlijk onrijm de keuze, boven het rijmend Dicht, 't welk haar te zeer zou belemmerd hebben, in de juiste uitdrukking van de gedachten des Schrijvers, — Onzes oordeels is zij zeer wel gedaagd in de vertaling, althands, behaagde ons de ftijl uitnemend wel, doch wij konden dezelve met het oorfpronglijke , bij gebrek aan hetzelve, niet vergelijken. Ter proeve, zoo voor de maniere van behandeling, als van de vertaling, voegen wij hier bij het flot van den derden Zang. — De Dichter, over de vernietiging van het zedelijk kwaad gehandeld hebbende, en wel voor zoo verre dit trapswijze, en onvolmaakt, in deze wereld zal plaats hebben , zoo met betrekking tot bijzondere perfonen, als met betrekking tot het menschdom in 't algemeen, gaat nu voord, om de trapswijze en volledige (of liever bijna volledige) vernietiging van het zedelijk kwaad in een toekomftig levensperk te behandelen. ,, Eerlang," zegt hij, ,, zal het gelukkig tijdftip dagen, wanneer zijn verftandelijk vermogen zich boven het vleijend zelfsbedrog zal verheffen : de loop der „ toe-  588 S A L C H L I ,', toekomende tijden moet hetzelve ontwikkelen. „ Hier beneden kan zijne deugd niet geheel volmaakt worden: zijn wezen, in dit kortftondig leven zoo „ naauw beperkt, kan deszelfs volle rijpheid niet bc„ reiken , maar zal zich geduurende den ftroom der „ eeuwen uitzetten. De dood , die ons naar nieuwe „ kratzen overvoert , zal op eenmaal de woelzieke ,, tierslenlchimmen , waarop ons wispelturig hart zich „ hier beneden vergast, te niet doen: van achter de „ zwarte doodsgordijn moet eene hemelreine dag in „ vollen glans verrijzen. De geest van den loggen ftof„ klomp losgemaakt, op de wieken van een gezaligd „ licht, tot het onverwelkbaar fchoon opgevoerd, zich „ tot het hoogst volmaakte meer en meer uitftrekken" ,.? ?al eindelijk aan zijne hoge verordening geheel „ beandwoorden." De zielen , op dit waereldtooncel, der deugd getrouw, zullen van Honden aan de woning der heer„ hjkheid betrekken: alle de onderfcheidene Geesten, op " ,V\.aardbo1 gelouterd, zullen met meer of min he„ mellche lichaamen verëenigd worden. De min gerei„ nigden , als nog aan het aardfche verflaafd , zullen „ op nieuw de planeet-waereld gaan bevolken. Eeni„ gen nemen eenen fleilen vaart tot die glinilerende „ Herren, wier vaste ftand en flonkerend vuur, en on„ nafpoorbaare loopbaan, en ongemeeten affland, het „ zwak begrip der kortzigtige ftervelingen doen duize„ len : anderen , wier koenere vaart nog hoger Hijgt, „ dringen door tot in den hoog verheven hemeltrans , „ en lnellen voord tot die plaats , wier zilverwitte „ baan, (waarop zich een nieuwe henlel aan 't verrukt gezicht ontfluit, en ons den weg ten ongefcha„ pen troon der Godheid aanwijst,) het voorhof van „ haren Goddehjken tempel fehijnt te zijn. — Maar da „ reinften van allen , in den hoogHen hemel opgeno,, men, blinken daar in heerlijkheid, van den gevvijden „ luister zijner glorierijke Majesteit omHraald. Alle „ deze denkende weezens, zelfs de onvolmaakHen niet „ uitgezonderd, Heeds aangemoedigd, door vernieuw„ de goedgunHigheden, verhelién zich bij trappen tot „ de oneindige keten, die de vcrwonderenswaardige „ overeenHemming van het groot heelal uitmaakt. Al„ len moeten , naar eene ontzachlijke reeks van ver„ fcheidene ftaatsverwisfelingen doorkruist te hebben, „ hoe  HET KWAAD. 59 hoe langer hoe meer, het allerheiligst waercldbeftuur der Godheid met verwondering eerbiedigen. Hunne zielsvermogens,-nu geboeid in de banden der lichaam* " lijkheid worden fteeds werkzaamer, zoodra dezelven verbroken ziin: een hel opgeklaarde dag doet de doolzieke toverkunst zwichten, en vergruist de mis. dadige ovcrblijffels der zonde. Ja met den dood ftaat hïlings de dwaaling te verdwijnen. Ik zie reeds, ja ik zie reeds eene nieuwe orde te voorichijii treden, , Ik zie eene betere waereld , ter gelukzaligheid be", ftem'd, waar onze ziel niet meer in het grove lichaam " lïo-t gekerkerd. Ik zie het veege uiteinde van hoog' moed, misdaad en zinneloosheid. Ik zie de ondeugd „ zich zelve in haren loop verbrijzelen, en het kwaad door het goed voor eeuwig verflonden : de mensch " zal zich niet meer naar dc aarde krommen. Ik zie „ den hemel voor de rechtvaardigen met nooit ver„ welkende palmtakken verfierd, zijne «euwige poorten „ openen : overwinnaars van het kw.aad , de misdaad „ en het graf, vol van roem zegevierende, wenden zij „ hunne fchreden derwaard. Het einde van hunne „ langduurige met moeite en gebrek worftelende pel,, grimaadie, en de liefde van den Allerhoogften zullen „ hun ten waarborg ftrekken, dat, na hunne komst, „ in het juichend vredeverblijf, hun ftoorloos geluk den afloop der eenwen zal verduuren." „ In dit volzalig gewest, verheven boven al het door„ geftane lijden,!t welk hen tot een onvermengd heil,, genot beeft voorbereid, zal hunne ziel na alle door„ gcworftelde tegenfpoeden, die door onbedrieglijke ge„ iuksgoederen vervangen worden, zegenen: — na dui„ zenden van gevaaren, na zoo veel hevig ftrijden, zul,, len hun hartzeer, hunne fmarten, en hunne bittere ,, traanen zich eindelijk in ftroomen van genoegen ver„ anderen. Aldaar zullen zij het langgemiste doelwit ,, hunner begeerten bereiken : aldaar zal hun wezen ,, zijne onveranderlijke kragt gevoelen. Hun gemoed, ,. hier beneden fteeds onvoldaan , ja , 't welk in het „ bezit eener seheele waerelcl geen genoegen zou ge,, fmaakt hebben , zal zich in den vollen fchoot der „ Godheid baadende , de peilloze diepte zijner liefde „ ontwaar worden. Doordrongen van de ftraalen zijner „ zaligende tegenwoordigheid, voor eeuwig met hunnen „ Godlijken Maaker vereend, zullen zij, in hem, hun-  59* s A l c ii r, i li ne oneindige wenfchen vervuld zien. Aldaar niet nieuwe nimmer taanende heerlijkheid omgeven, zul„ len zij de waarde van elke grootmoedige poogin" uL i! hTelend Z£m£S™> i" de uitvoering zijner heS „ 1 ge bevelen gelegen , bezeffen. Ja, daar is 't dat de hemelen hun, in de verhevenite verrichtingen oni, ledig de fchoonftc loopbaan zullen ontfluiten. Eeu„ Wige iïroomen van Godlijk licht en blij genoegen „ zuilen onverpoosd het heilig vuur eener engelreine liefde koesteren; eene beftendige vrede zal op hunne „ verheerlijkte zetels zeeghaftig prijken. De goedertiei' ™"fd ft AUerh0°g«en , Zijne grootheid, zijne magt, zal hunne wet, hun alles zijn; ja in z ine A.1„ genoegzaamheid zal hunne ziel voor altoos als in t zaïi>b! hel,V7MVOlg»n het groote middenpunt van zaligheid ontdekken. — ii Maar de Geesten, aan zwakheden bij aanhouden" iA °j^fthf.v£> 2ulien> iB ee»e mindere mate, aan ,, de Godlijke liefdebedeelingen deel hebben: voor hun " , ™lnd,ere vorderingen in de deugd gemaakt hebben! " r? u ltroom Z1iner weldaden trager fpoeden - 5, Doch ook zij, zich fteeds tot eenen nieuwen kring vol „ moeds opheffende, en eerlang van hunne geliefkW „ de droomgedrochten losgerukt, zullen eindelijk een „ zelfde deel der heerlijkheid genieten. Hun wezen, „ door de lielde meer en meer uitgezet, van gefternte „ tot gefternte voordfnellende, en zich fteeds louteren^ " de' zlj ook > meer en meer de voorfchriften der „ wijsheid opvolgen , tot dat het gemoed, met beter „ kragt gewapend , en van eene fiere grootheid door" u -j , ' den °pbrujsfchenden aanval der zinnelijk* „ heid kan verfmaaden. Hunne zielen, zints lang van „ lnoode begeerten bevrijd , fteeds meer en meer tot „ den oorfprong van het waare fchoon overhellende, zullen zich , met de Godheid verë'enigd , voor alle broosheden beveiligd zien. Deze zal haar van alle „ ligtzinnige wanbegrippen genezen ; hare majefteit " f.^a?1rvo.or de voorbijdrijvende fchaduwen , die het „ lieflijk Jicht van haar geluk nog beneveld hielden , verdwijnen) zal den glans harer algenoegzaamheid „ over dezelven uitfehieten." ,, Ja! de genade des Allerhoogften moet over alle' „ ftervehngen in vollen glans blinken: — eindelijk zal „ men een rijk zien dagen, met heerlijkheid geheel be- ftraald,-  HET KWAAD. 591 ftraald, op de liefde gevestigd. Ik zie, ik zie eindelijk dien dag der dagen aanbreken, wanneer allen " zullen gedrenkt worden uit de echte bronnen des H levens wanneer tedere vriendfchap en een lieflijk medegevoel voor altoos het rijk der Geesten zullen " bezielen ; wanneer alle de ontwerpen der algenoeg- ., zame Godheid zullen vervuld zijn." Dan zullen de hemelfche reijen der oiffterilijken zijnen roem in nieuwe Engelen-Zangen verbreiden: zij zullen, als ooggetuigen van eene waereld, boven allen ramp verheven , het Heelal vau hunne lofzangen doen weergalmen." , Deze eenftemmige taal van hemel en aarde kondigt der rede dit uitgeftrekt en verheven ontwerp aan. Gij, 6 Sterveling! die den treffelijken wonderhand van j' 't groot Heelal befchouwt, werp u eerbiedig neder, " en belij: alles is goed." — Met verlangen zien wij de Aanmerkingen en Verhandelingen te gémoet, die, door den Schrijver achter het Werk geplaatst , in een afzonderlijk Deel zullen worden uitgegeven. Voorzeker zou de Nederlandfche Lezer "er merklijk bij winnen , indien de Hoogleeriiar n ie Lino ff dezelve in dien geest wilde bearbeiden en verrijken , als door hem in het Voorbericht wordt opgegeven, en waarop hij ons eenige hope geeft. — Behoudens de verdiende van Mevrouw van westerveld om dit Werk, heeft nieuhoff zeker te veel aandeel in de Uitgave van hetzelve , dan dat het Publiek niet eenig recht van aanfpraak op hem zou hebben, om alles , wat in zijn vermogen is , te doen , ter meerdere volmaking van hetzelve. Treurzang van ibn doreid. ƒ» '* Hage, bij de Agd. 70 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 • : Ibn doreid is een beroemd Arabisch Dichter, van de negende Eeuw van onze tijdrekening , in hooge gunst en groot aanzien, bij den Bagdadfchen calif en andere voorname lieden. Het Treurdicht, dat men ons hier levert, is onder zijne Schriften meest bekend en beroemd. De groote albert schultens noemde het verheven en net , en den echten zwier — bevalligheid van de aloude Arabifche Dichtkunst, bij uitftek en boven alle anderen, ademende.  592 tl IBN DOREIO De Arabifche taal is onder ons weinig bekend , ca zij die dezelve nog wat kennen , hebben het maar zelden daar in zoo ver gebragt, dat zij ons eene vertaling van hare moeilijkfte Schrijvers, zouden kunnen leveren; en zo 'er al hier ot'daar iemand gevonden wordt, die zulks doen kan , dan treft het nog zeer zelden, dat hij zelf een goed Dichter is , die bekwaam is om zoodanig een. Arabisch Gedicht , in een Nederduitsch Gedicht, over te brengen. Deze zeldzame verëeniging van bekwaamheden heeft plaats in den Vertaler vau dezen treurzang.,van ibn doreid: den man, die kort voorde omwenteling van •1787 zijne vertogen over suomo in het licht gaf; eri tiie;>. na de omwenteling van 1795, van wegen de provifi ujeele Vergadering van het Volk vau Holland, werd aangezegd, om zijne woonplaats binnen 24 uuren, en zijn geheel Vaderland binnen 8 dagen,te verlaten, en dië ons', volgends de les van cjto, aldus op nieuw rekenfehap geeft, van zijne eerfte ledige dagen, na dat hem de omkering van 's lands ftaatsvorm Uit zijnen gewonen arbeid gezet had,, Alen is den man, die ons deze vertaling bezorgd heeft, veel dank voor dezelve verfchuldigd. Onze' landgenoten , in zoo verre zij geenen anderen toegang tot dè oosterfebe. Dichtkunde hebben, krijgen hier eene fraaie" proeve van dezelve , die hun de beste gelegenheid tot vergelijking van dezelve, met de vruchten van het dichterlijk vernuft bij westerfche volken, geven zal. Meii ■zal hier minder geëvenredigdheid vinden, in de bijzondere deelen; men zal hier dikwijls zien, dat, de Dichter zich eenen geruimen tijd, in de uitvoering van zijne beelden, als verliest, en dan wederom, als van eenen uitftap, tot zijne hoofdzaak wederkeert, men zal geheel andere beelden vinden, of dezelfde beelden, waar' van zich ook westerfche dichters bedienen, van eenen geheel anderen kant voorgefteld: men zal hier die geregeldheid misfen, die men wel zou begeren: maar men zal voor dat alles aanmerklijke vergoeding vinden in bijzonderheden, die men elders niet aantreft, en die men, des niet te min, als fchoonheden zal bewonderen. De dichterlijke genie, minder gedrukt in de banden van vaste regelen , en meer aan zich zeiven overgelaten. Wij zouden ondertusfehen zoodanig eene overzetting liefst in proza zieu, of ten minften in voetmaat en rijm meer  TREURZANG.' J°3 meer vrij. Het is onmooglijk zoodanig eene vertaling zoo te maken , dat deze aan den éénen kant geene denkbeelden verliest , die men in bet rijmend Gedicht niet brengen kan, of geene aanvulfelen vau den Vertaler nodig beeft , om de regels vol te krijgen. Zelden zal het gebeuren , dat niet één van beide plaats heeft. Men heeft hier min zwarigheid voor , zo men zijne vertaling in ongebonden rede maakt , of ten minften , wanneer men zich , in de lengte of kortte van eiken bijzonderen regel, door den zin van hetgene men vertaalt , en de naauwkeurigfte en krachtigfte uitdrukking van denzelven , laat beftuuren, dit zal in de vertaling van een Oostersch Gedicht vooral-nodig wezen. Doch het is het oogmerk van den Vertaler niet geweest, om zich aan zijn oorfpronglijk zoo naauw te binden , hij heeft (volgends zijn Motto) niet als Vertaler, maar als Dichter overgezet. Wij belijden, dat wij het nooit zoo ver in het Arabisch gebragt hebben , dat wij in ftaat zouden zijn , om deze Overzetting met haar oorfpronglijk te vergelijken. Van des Overzetters kundigheid in de taal en van zijn toeleg, om zijnen tekst wel uit te drukken, zijn de Aantekeningen de bewijzen , die behalven dat hier' én daar fraaie ophelderingen en andere leerzame bijzonderheden behelzen. Zie hier eenige proeven van den Arabifchen Dichtgeest. Dus troost zich de Dichter in zijn ongeluk Of ben ik de eerde op aard, dien 't nijdig ongeluk De fchoud'ren heeft gekneusd met zijn tijrannig juk? Neen, toont zich *'t Albeftuur ongunftig aan mijn beden, De breuke is rasch geheeld van 't geen ik heb geleden. De wakk're heeft wel meer, door onafuiatb'ren moed, 't Ontzetlijkst doel bereikt, dat lafiiarts fiid'ren doet; Den rteillten heuveltop, voor 's hemels Adelaren Te (pits, befteigerd, en ten wolken ingevaren. En d'ontoegangb'ren dwang gedonderd uit zijn nest. Zie hier de krachtige befchrijving van een zwaar beladen Kameel. Dat zweere ik bij 't gewigt, dat 's Kemels rug bezwaart, Waar onder 't werkznam dier zich nedervleit op de aard, Op verre togten ftreeft, door uitgeblaakte zanden, Met ingezonken oog en rammelende tanden, MIBUWEVAO. BIBL.IH.DEEL.NO, 12. Pp Ej  594 ibn d o a s i f) JK-i 't uitgemergeld lijf tot up het been verdord: 'ierwiji mj 't bloedig fcliuim uit neus en lapaa ftort' JJes naclus z:cli nederlt^t in d'afgrond vu, den d^ker En ct uclueiiüuamp doorwaadt, bi) 't eerlij daggeffinker' KtjU kiaauwen op 't gelteent te barflea treedt en fcheurt En met zijn fijp'letid bloed de blanke Keizeis kleurt. ' Ook de befchrijving van een moedig paard: Ja fteeds zal nevens 't zwaard me een moedig ros verzeilen, Wiens breede en ruime boist van Oorlogslust zal zwellenWiens opgeheven hals uit breede fchofcen rijst; Dat, trspp'lende op den grond, ziin fterkte en vuur bewijst, En bi] den gloed van 't oog en de omgetrokken ooren, Uit breeden neus en muil een forsch gebriesch doet hooren: Wiens hoeven hard als Haal, wiens fctienkels iteik gepeesd, Wiens heupen fchichtig zijn en 't lichaam vast gevleescïid, Wiens hielen voor 't gezicht met tweelingftaarten blikU'ren, Terwijl het vijfgdlarnte op 't voorhoofd ftaat te flikk'ren; Voor wien de lterkfte wiud, in 't midden van zijn vlucht. Bezwijkt en nederzijgt, en naar den adem zucht: Wiens onmizienb're zon met Huivend zand omftoven Een oraal van blikfehis fehijnt, die 's hemels wolken'kloven Ja zelfs des blikfems fchicht iu 'c renperk achterlaat, ' Zijns meesters vriend, en hulp, en trouwe toeverlaat. Men zal moeten bekennen, dat 'er in de keus der beelden, en de wijze van vergelijking, en in de kracht deiuitdrukking, uitnemend veel fchoons is. Maar is het evenwel niet al te gezwollen, zal mogelijk iemand vragen? Het breedvoerig andwoord op deze vraag moet men in de Voorrede zelve nalezen. Wij voegen hierom het zonderlinge raadzel uit de aantekeningen hier bij, het welk de Vertaler aldus heeft overgebragt: „ Dikwijls heb ik den zoon, wiens moe„ der de moeder van zijnen Vader was , en wiens „ lichaam geene magerheid verfchraald had,aan de broe- ders dochter gepaard, om een kind te baren, aan wiens vlam ik mijn vleesch braden mogt." Wat Europeaan zou dit verdaan, zonder dat het hem verklaard werd! Zie hier de verklaring van den overzetter: In dit raadfel wordt de famenwrijving van de twee Hukken houts, waar uit hij het vuur wrijft, als eene paring aangemerkt, waar door 't een het ander bezwangert en de vlam. doet voordbrengen. Door de moeder, die ook de moeder van den vader is, verftaat men den (lam , door den vader den tak, (als 't voordbrengfel van den ftam)  TR.EURZANÉ. 5S5 ftam) waar van het ftuk houts genomen is, en langs deze zelfde leiding van denkbeelden begrijpt men dan ligt, dat de takken broeders en dus het tweede ftuk houts van eenen anderen tak genomen, broeders dochter van den eerften tak wezen moet." Zoo denkt een Arabier, die door dorre woestijnen zwerft. Wij moeten hier van affcheiden. Alleen voegen wij 'er bij, dat de Dichter aan het flot van zijne Voorrede , de woorden van ovidius op zich zeiven, met opzicht tot zijn Werk, toepast» . . , Emendaturus, ft licuisfet, er at-. en dat hij zijne ballingfchap vereeuwigt door de lofrede van den zelfden Dichter op zijne huisvrouw, welke onze Dichter Onder het fraaie fchaduwbeeld van zijne tgade, aan het hoofd van dit boekjen plaatst. Suftinuit. conjux. exuiis. ejfe. virh Het leven van benjamin franklin, door hem zeiven hefchreven. Benevens deszelfs Zede- Staat- Letter» kundige en Geestige Schriften. Uit het Engelsch. Simplex Sigillum Veri. Eerfte Deel. Te Groningen, bij W. Zuidema, 1798. Behalven het Voorwerk 2.58 Bladzi In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 16 - : "Dij wien is wel de vermaarde Schrijver van het Werk* thands voor ons, geheel onbekend , die eens den. fcepter den tijrannen ontwrong, terwijl hij dehlblikTem van den hemel haalde ? Wie wenscht niet gaarne den man nader te leeren kennen , die , door fchrander vernuft,' noesten vlijt, en naauwgezette pligtsbetrachting* trapswijze opklom van een Boekdrukkers jongen, tot den rang van een diepdenkend Geleerden, groot Staatsman en grondvestiger der Vrijheid van de nieuwe wereld'^ Zijne nagedachtenis toch zal fteeds in zegening blijven bij allen, die der verlichting van her menschdom, der vrijheid en rechtvaardigheid , der uitbreiding van kunften en wetenfchappen , ja van allerlei nuttige kundigheden, een goed hart toedragen, en z'ch verheugen in alles, wat waar, fchoon en goed is. En hoe zoü men hem ook immer kunnen vergeten , daar elk önweder^ dat wij thands gerust, als een prachtig, niet meer sla een fehrikverwekkeud natnurverfchgnfel befchoüwen 4  590 het leven van benjamin franklin, ieder toon der bevalligfte aller kundige harmoniè'n, iedere kiel uit het vrijë Amerika ons dien grooten man in het geheugen roepen. Welkom is ons derhalven de befchrijving van zijn leven , daar zij niet alleen onzen weetlust kan bevredigen omtrend de gewigtige bijzonderheden, die den beroemden franklin betreffen, maar ook, door zijn voorbeeld te fchetfen, ter navolging uitlokken kan van een zoo navolgenswaardig man. Dubbel welkom en ten hoogflen merkwaardig echter wordt zij ons, daar hij zelf, dien wij hier nader leeren kennen , door zijne vrienden overgehaald , zijne eigen gefchiedenis bcfchreef, maar ook op eene gantsch andere wijze, dan de vermaarde j. j. rousseau, wiens belijdenisfen aanleiding tot het verzoek dezer vrienden gaven. Na doorlezing der laatften toch , is hij , die zich voor ons, als voor den rechterftoel van God, belooft te gedragen, raadfeiachtiger dan alle overige menfchen , die zich/ niet voor hen ontbloot hebben , daar wij , wegens het zonderling mengfel van meerder vernuft en loste verbeelding , in hem een wezen meenen te zien, het welk dan eens ver boven, dan weder diep beneden ons ftaat, en, even als de fchepfelen der oude fabels, uit twee ongelijkfoortige gedaanten famengefteld fehijnt. Bij franklin daar en tegen is alles eenvouwig, geenszins raadfelachtig, maar begrijplijk en op onze ondervinding gegrond, en, om die reden, wordt ook de mensch, dien hij hier fchetst, als één uit ons,' die zulke buitengewone dingen bewerkte, des te beminlijker. Hoe veel "zouden wij van dezen man, hoe veel van dit zijn gefchrift niet moeten zeggen, wilden wij hem den roem toezwaaien , die hem zoo geheel en als in eigendom toekomt: dan hij, noch zijn werk, hebben onzen lof nodig, en wij zouden zijne asfche zelfs meenen te beledigen, zo wij daar in uitwijden wilden. Jammer nogthands is het, dat wij ons , ten aanzien dezer levensgefchiedenis , in zoo verre die door hem zeiven befchreven is, voor als nog Hechts met een klein gedeelte moeten vergenoegen , dat wij, benevens het vervolg van Dr. stuber, in dit Deel, vrij wel vertaald, ontmoeten. Dan laat ons , omtrend het één en ander , den Vertaler in zijne Voorrede hooren , die ons hier over dit bericht geeft. „ Eén van franklins vrienden, met name le „ veil-  door hem zelven beschreven. 597 „ veillard, aan wien hij, kort vóór zijnen dood, het begin zijner levensgefchiedenis , gaande tot aan „ 1757, uit Amerika had overgezonden, vertaalde het,, zelve in het Fransch ; doch gaf deze vertaling niet „ in het licht, dewijl hij met de dood zijnes vriends vernam, dat dezelve alle zijne Haqdfchriften aan zij„ nen kleinzoon william temple franklin bij „ uiterften wille gemaakt had, en dat deze eene volledige S3 uitgaaf van alle de werken zijns grootvaders in het ,, Engelsch en Fransch in het licht dacht te geven. ,, Deze uitgave is, zoo ver men weet , nog niet ver,, fchenen. Inmiddels kwam een gedeelte dezer Levens„ gefchiedenis, gaande tot 1731 , te Patijs bij buis„ son 1791—8 in het licht; waar van de echtheid „ ook door le veillard erkend is. Hetzelve werd ,, tweemaal in het Engelsch vertaald; de eerttemaal te London in 1793. gr. 8°; voor de tweedemaal aldaar in hetzelfde jaar in twee deelen in 8°; en bij deze „ laatfte uitgaaf is het vervolg der Levensgefchiedenis van franklin, gefchreven door zijnen vriend den ,, Dr. stuber, gevoegd, gelijk mede eenige kleine ,, verhandelingen en brieven , voornaamlijk van Zede3, Staat- en Letterkundigen inhoud en andere geestige 3, opftellen, welken, in Engeland bekend en daar ver,, zameld, het tweede deel van deze uitgaaf uitmaken. Dit alles werd in het Hoogduitsch vertaald door ,, g. se hat z , bekend door zijne vertaling van home's Elements of Criticism, en te Weimar, in 2 deelen in gr. 8Q. in 1794 uitgegeven; en in dit zelfde ,, jaar door j. castera, te Parijs, in het Fransch ,, vertaald, en bij buisson, insgelijks in 2 Deelen in gr. 8°. gedrukt." ,, De Engelfche Uitgever van het leven en de kleine ,, Verhandelingen in a deelen in 8°. heeft het leven, ,, door franklin gefchreven, als gezegd is, uit de „ Franfche Vertaling in het Engelsch overgezet; doch ,, eenige fouten verbeterd , die de Franfche Uitgever ,, uit onkunde der Engelfche taal of gewoonten begaan „ had; en over het algemeen zich toegelegd, om aldus ,, in het Engelsch te fchrijven , zoo als franklin waarfchijnlijk zelf gefchreven heeft. Deze zijne pooging heeft de goedkeuring van kenners weggedragen; ,, al waarom de Engelfche Vertaling ook in deze Ne„ derduitfche uitgaaf gevolgd is." Pp 3 » "et  59^ het leven van benjamin franklïn , ,, Het vervolg van de Levensgefchiedenis van franklin, door E)r. stuber gefchreven, het ,, welk in deze uitgave op Bladz. 155 begint en tot 243 „ loopt, is, zoo als reeds gezegd is, bij de Em.elfche ,, uitgaaf, a's ook bij de Hoogduitfche en laatfte Fran„ fche vertaling gevoegd; en zoo lang wij het vervolg ,, van de eigen hand des groten mans, of die zijns klein„ zoons, w. t. franklin, misfen, zullen wij ons ,, moeten vergenoegen, met dit verhaal van dezen zijnen ,, vriend, in het welk wij echter ook ftoffe tot nuttige „ leering zullen kunnen vinden."' Een uittrekfel uit dit eerfte deel, dat franklin's leven en zijn Testament bevat, zou, wilden wij het hier ter neder ftellen, een dor geraamte zijner Gefchiedenis opleveren , van weinig bevalligheid voor onze Lezeren , of eene meer uitvoerige fchets , weinig gefchikt voor ons bekrompen beftek, en zoo veel te minder noodzaaklijk, dewijl de Schrijvers der Nieuw Bijdrage van het menschlijk geluk, reeds in het jaar 1792 (*) eene zoodanige geleverd hebben, en wij zelfs, vier jaaren later, in het Mengelwerk van ons Maandfchrift (f), 's ■mans aanmerkenswaardig Testament, met eenige aantekeningen hebben medegedeeld. Wij hoopen, dat Vertaler en Uitgever, in de weerlost onzer landgenoten , aanmoediging genoeg zullen vinden, om ons eerlang mede het tweede deel van dit "Werk te fchenken, dat, gelijk de Overzetter verzekert, even als in het Engelsch, de onderfcheidene verhandelingen , opftellen en brieven bevatten zal , die door den Engelfchen Uitgever verzameld , en vervolgends doorden Hoogduitfchen en Franfchen Vertaler vermeerderd zijn, terwijl onder die vermeerderingen Ook behoort een fragment van het vervolg der levensgefchiedenis, dat mede door castera in zijne uitgave, Tom. II. Pag. 388, enz. is uitgegeven, eii in hetMengelwerk der Vader-, land fche Letteröejeningen vertaald is, (§) en de Vertalertevens zorgen zal, dat alle aanmerkenswaardige Verhan-. delingen of Opftellen, die hij nog hier en elders mogt aantreffen, 'er bij worden gevoegd. Tot eene proeve van franklin's fchiijfwijze, en die te- (*) Zie betome Stuk des ifteDjelsvan ditGefchriCt Bladz 177. {,1; /ie Faderl. Bibl. VIII Deel, ide Stuk, Bladz. 360. 0) Z'e Ifaderl. Letteroefeningen. 1798. JV*. 6. BJadz. 132,  DOOR HEM ZELYEN BFSCHREVEN. 599 tevens mede tot eene proeve der vertaling dienen kan, verkiezen wij de zoo wijsgeerige als treilende Inleiding, waar mede lui ziin verhaal begint. , Ik heb mij zeiven, waarde zoon! vermaakt met het opzamelen van eenige bijzonderheden van mijn ge' ilacht. Gij kunt u de navorfchingen herinneren , welke'ik maakte, toen gij met mij in Engeland waart, onder die genen mijner, naastbeftaanden, welke toen " leefden; en de reis, welke ik met dat oogmerk onder" nam. Ik vleij mij, dat het u even aangenaam als Z mij zeiven zal zijn, bekend te worden met de bijzonderheden van mijn gedacht en leven, van welke ze" kerlijk verfcheidene" u onbekend zullen zijn. Ik zal " dezelve op het papier brengen: het zal eene aange" naame aanwending van de onafgebroken ftilte eener " week zijn, welke'ik mij zeiven geduurende mijne tc" genwoordige afzondering op het land beloof. 'Er ' zijn ook nog andere redenen , welke mij bewegen, , om hetzelve te ondernemen. Uit den fchoot der ar' moede en geringheid, in welken ik voor de eerftemaal ' adem haalde, en mijne vroegfte jaren doorbragt, heb , ik mij zeiven verheven tot eenen ftaat van rijkdom eu '■■ tot een' zekeren trap van vermaardheid in de wereld. " Een doorgaand geluk heeft mij door ieder tijdvak des " levens tot mijn tegenwoordigen gevorderden ouder" dom vergezeld; en mijne nakomelingen mogten bege" rig zijn, om de middelen te leren kennen, welke ik in " het werk Itelde , en die, dank zij de gunftige Voor" zienigheid! zulk een uitftekend gelukkig gevolg heb" ben gehad. Zij kunnen ook, bij aldien zij ter eeniger " tijd , in gelijke omdandigheden , geplaatst werden , " enig voordeel uit dit verhaal trekken." " „ Wanneer ik, zoo als ik dikwijls doe, op bet geluk, „ het welk ik genoten heb, te rug zie, zeg ik fomtijds. „ tot mij zeiven , dat , zo mij het aanbod gedaan werd, ik mij wilde verbinden, om dezelfde loopbaan „ des levens van het begin tot het einde weder door te „ lopen. Al dat ik vragen zoude, zoude zijn het recht „ van eenen Schrijver, om in eene tweede uitgaaf zekere „ fouten van de eerde te verbeteren. Ik konde insgelijks , „ zo het in mijne magt ware , eenige weinig beduiden„ de toevallen , en gebeurenisfen wenfchen te verwis„ felen voor andere , die meer gunftig waren. Werd „ mij dit evenwel geweigerd, zoo zoude ik dit aanbod Pp 4 „ niet  6O0 UV.T LEVEN VAN BENJAMIN FRANKLIN, ENZ. niet van de hand wijzen. — Dan nademaal eene herha„ ling des levens geene plaats kan hebben, is 'er mijnes s, achtens niets, hetwelk aan dezelve nader komt, dan alle deszelfs omdandigheden zich voor den geest te „ brengen, en, om hare herinnering meer duurzaam te „ maken, die jn gcfchrifte te dellen. Door mij op die wijze bezig te houden, zal ik de neiging volgen, die zoo natuurlijk is , in oude menfchen, om van zich zeiven en hunne verrichtingen te fpreken; en ik kan ,, mijnen trek vrijelijk volgen, zonder die genen lastig 3, te vallen, welke ujt eerbied voor mijnen ouderdom, ,, zich verpligt mogten rekenen, om naar mij te luiste- ren , daar het hun vrij ftaat, mij te lezen of niet, zoq „ als het hun goed dunkt. Eindelijk — en dat mag ik wel bekennen , dewijl toch niemand mij zoude gelo- ven, zo ik het ontkende — ik- zal mooglijk, door 3, deze bezigheid, mijnen hoogmoed voldoen. In de 5, daad, naauwlijks heb ik ooit de gewone fpreekwijze t ter inleiding (jk kan het zeggen zonder hoogmoed) ge„ hoord of gelezen, of weldra volgde eenig doorilaand 9 en kenfehetfend bewiis van hoogmoed. De menfchen ?, haten over het algemeen den hoogmoed in anderen, :9 offchoon zij zelve daar mede doortrokken zijn: wat ■ mij aangaat, ik bewijze mijnen eerbied aan denzelven, s, waar ik hem ook aantrelfe, dewijl ik overtuigd ben, " dat hij voordelig is zoo wel voor den bijzonderen "* mensch, welken hij beftuurt, als voor hun, welke J? binnen den kring zijnes invloeds zijn. Gevolglijk zou3J de het, in verfeheiden gevallen, niet geheel en. al • ongerijmd zijn, dezen hoogmoed onder de overige S aangenaamheden des levens te tellen, en de Voorzies, nigheid voor dien zegen te danken. „ En laat mij hier met alle nederigheid erkennen, dat 9i ik aan de Voorzienigheid verfchuldigd ben het geluk, sj dat ik tot nog toe genoten heb. Het is dje kracht s» alleen, welke mij voorzien heeft van de middelen, door mij in het werk gefteld, en welke deze met een 3, gelukkig gevolg bekroond heeft. Mijn geloof in dit ?, opzicht doet mij hopen, offchoon ik 'er geen ftaat op. „ kan maken, dat de Godlijke goedheid nog verder zich 3, mijwaards zal uitttrekken, het zij door de duurzaam,, heid van mijn geluk tot het einde mijnes levens te verlengen, het zij door mij flerkte te verleenen, om ,3 eenige rampfpoedige verandering van hetzelve, welk ij mij  A. VON KOTZEBUE, DE KIND, MIJNER LUIMEN. éOI mij zoo wel, als veele anderen, kan overkomen, met ,, lijdzaamheid te dragen. Mijn toekomend geluk of ongeluk is onbekend, uitgezonderd aan hem , in wiens „ hand ons lot is , en die zelfs onze rampen aan ons ,1 voordeel kan dienstbaar maken. De Kinderen mijner Luimen, of verhalen en Mengelfchriften, door a. von kotzebue. Uit het Hoogduitsch vertaald. Derde en Laatfte Deel. Te Utrecht, hij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. 348 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 2 -' 14 - ; Dit derde en laatfte Deel van kotzebue's Luimen behelst flechts drie Stukjens. — Het eerfte, beproefde Liefde getijteld, behelst het vervolg en flot van de Gefchiedenis, reeds in het tweede Deel begonnen , en, bij gelegenheid van derzelver beöordeeling (*) door ons kort gefchetst. — Wij vinden ons dus verpligt deze Gefchiedenis te vervolgen. Willem van eichenwald ,dien wij in de arT men zijner geliefde hansje gelaten hebben, fmaakte eenen geruimen tijd de genoegens der echtelijke famenleving. Eerlang zou hij zijnen echt gezegend zien, met een telg , toen de oorlogskreet weder aangeheven , en hij genoodzaakt werd, met agterlating eener zwangere vrouw, te velde te trekken. — Al zeer fpoedig werd hij en zijn Vriend frederik (voorheen Sergeant, doch nu tot Officier verhoogd, en die hem trouw vergezelde) gevangen genomen door de Franfchen, en naa het binnenfte, der Republiek gezonden. Hier geraakten zij , onfchul'dig, verdacht, van een Vrijheidsboom te hebben omvergeworpen , en werden op hunne eenza-r me wandelingen reeds vervolgd, toen zij door een meisjen gewaarfchuwd , de vlucht namen , en door de menigte gevolgd, eindelijk op een eenzaam landhuis kwamen, waar zij", in een afgelegen bosfehaadjen eene grotte vonden, en in dezelve twee doodkisten, op eene derzelve lag eene vrouwelijke gedaante in diepen rouw gedompeld wier vader door het geweld ter dood gebragt, in eene van deze doodkisten lag. — In deze twee doodkisten verfcholen ontkwamen zij het geweld der woeste menigte, die reeds tot deze eenzame plaatfe was (*) Zie N. Vaderl. Bibl. II. Deel, ifte Stuk, Blads. 332. Pp 5  608 A. V 0 N KOTZEBUE' was doorgedrongen. — Het treurtoneel — van een onthoofd lichaam — twee doodkisten, — en eene rouwdragende jeugdige fchoonheid , dceden den woedenden hoop afdeinzen. — Thands bragt babet (dit was de naam van dit meisjen) hen van daar in een verborgen fchuilhoek van het huis, en bezorgde hen van het nodige. — De omgang met dit meisjen baarde meerdere gemeenzaamheid , en gaf aanleiding , dat, toen deze twee vluchtelingen wederom ftedewaards keerden , nadat het gevaar voorbij was, zij beloofden hare verkeering te zullen agtervolgen, en dit ook volbragten. — De dweepzieke babet was in den waan gebragt door een droom , dat zij binnen tien dagen door een' oriweder zou worden overgebragt naa dè andere wereld. — De twee geredde vrienden zochten haar van deze ziekte te genezen, en met de wereld te bevredigen, waartoe voornaamlijk willem zijne pogingen in het werk Helde, terwijl de liefde, welke frits voor dit meisjen opgevat had , hem veelal de rol'van een ftommen deed fpelen. Eindelijk brak de tiende, dag aan; een onweder beangftigde de dweepzieke ba bet: zij neemt, met hare Vrienden, de wijk onder een toren: een blikfemftraal ftort dit gebouw neder; — en, terwijl babet van haar zelve valt, hoort men eene ftem yan onder de puinhoopen. Rakets broeder, die zich in dien toren verborgen had , komt te voorfchijn, — geheel verzwakt door gebrek aan voedfel. — Zij herkent hem bij haar ontwaken, en nu fteeg de vreugde van deze vier Vrienden ten top. Philip (dit was zijn naam) was echter niet te bewegen , om bij zijne zuster^ te blijven: — hij nam, verkleed, de vlucht, en liet zijne zuster aan de befchermhig van willem en frits, die dagelijks dit verblijf weder opzochten, en eiken avond naa de Stad te rug keerden. Deze verkeering bleven zij getrouw voordzetten, zonder dat frits het waagde, om zijne liefde te verklaren, tot dat hij daarin volftrekt belet werd, door een tusfehenheiden komend geval. Het aantal der krijgsgevangenen te groot geworden zijnde , werden 'er veelen naar elders gevoerd, en onder deze ook frits, terwijl wille ai ter piaatfe bleef. — Van dit voor hem fmartlijk gemis gaf hij babet fpoedig kennis, die meer genegenheid voor willem , dan voor frits hebbende, en die zij beide voor ongehuwd hield, zich verheugde van  de kinderen mijner LWIMEN. 603 van nu alleen met willem te mogen zijn. Hoe zee- hij deze aandoening ontdekte, en ook met haar over de liefde van frits tot haar fprak , waagde hij echter niet, om van zijn eigen huwelijk te fpreken, tot dat een brief van hansje, waarin zij hem de geboorte van een Zoon meldde, hem het befluit deed nemen , om dit te doen. Doch hierin werd hij belet door eene hevige koorts, die hem weeken achter één noodzaakte, om zijne kamer te houden Babet , de ongefteldheid van willem vernomen hebbende, zond dagelijks, om naar zijn' welftand te vernemen, doch eensklaps bleef de bode weg, en liet willem in de grootfte onzekerheid, Naauwlijks waren zijne krachten eenigzins herfteld, of hij zocht babets woning op, cn vond dezelve ledig — zonder eenig bericht van haar of van de baren te kunnen erlangen. Eenzaam zworf hij van tijd tot tijd door deze landftreek, om iet van haar op te fporen, toen eens op een avond de brand in eene boerenwoning hem derwaards trok. Hier redde hij twee onnozele kinderen, met gevaar van zijn leven; — waar voor hij door de achting der menigte , door de dankbare blijdfehap der moeder, beloond werd, en welke hem , deerlijk gebrand zijnde , met zorgvuldigheid oppastte , tot dat hij volkomen herfteld was , en weder ftadwaards keerde. — Bij herhaling bezocht hy deze plaats, en de omliggende landftreek, toen hij eens, door den avond overvallen, zijnen toevlucht tot de woning van een beëedigd Priester neemt. Hier hoort htj een akelig gegil; — help — help — roepende; baant zieh een weg'in buis — dringt door tot het vertrek, van waar dat geluid kwam , — opent met geweld de deur, (laat een perfoon, die hem tegenftond , neder, en ..indekt op een bed eene vrouw. Nog ontdekt hij niet wie 't was donker — te vergeeefsch naar vuur of licht toekende , verdwaalt hij in het huis — wordt vervolgends door eene bende overvallen, gevangen — en in de kamer te rug gebragt. — Hier ontdekt hij babet — en den Priester, die hansje verleid had, door hem nedergeveld , zich wentelend in zijn bloed. Die deugeniet had door list dit meisjen in zijne wooning weten te brengen. — Alle pogingen, om haar te verleiden, waren te vergeefsch; — het oogenblik , waar in men geweld gebruikte, was juist, toen willem baar redder , en de wreeker van hansje werd. — De Priester  4 A» VON KOTZEBUE ter blies den adem uit _ maar liet de befchuldiging agter. dat wi llem zijn moordenaar was. Hij werd naa df flfd fefleurd en had niet meer tijd , dan om de dankbare boerin in hec dó™ te hennneren, dat babet agtergebleven was, en haar van 2 verflag zou doen. — Reeds was hec doodvonnis gevéld" tóen de twee wagten hem redden _ rzij Wr,ren de man en broeder der jonge boerin, wier kinderen hij gered had) — Men voerde hem naa een dorp - en hier ontmoette hij de jonge boerin - en babet — en hansje. é imÏ'^T0^ had moed, genoeg bezeten, om haren mVll 6 ' f" ™ Franukrij,£ cp te zoeken- Na veele ^oeiiiri fn ' Seraaktz'J ln het huis van een Maire, die op haar «oót^0rde,nde', haar vertrekz°° lanS vertraagt tot dat zijne £ S r ' kwam T en deze was ~ Mevrouw jerome de moeder van hansje's vader. — Thands vetvolgt zij haren weg, komt ter plaatfe , waar willem is, en ontdekt het ge^Hopn^n11 ,hij 2ich Gevinde, om het leven te vetliezen. Door toedoen van de waardin .leert zij den man kennen der boerin, oie naar naa zijn dorp, en vervolgends in de armen van haren wan brengt. Van hier nemen zij, met den getrouwen redder van willem, die, om deze daad, zijn Vaderland vrouw en kinderen verlaten SÜZTa , V!fChC t0t-°ver ^ fercnz6n' d0ch w i l l e m dit flnjdig oordeelende met Zljne eer als Krijgsman, verlaat zijn ge. zeiicnap. Hansje en baset hare reis vervolgende, worden in den nacht door rovers overvallen, aan wier hoofd philip Babet s broeder is. Frits, kort na de fcheiding van willem uitgewbfcld, kwam in guarnifoen in deze nabuurichap en was juist uitgezonden, om deze rovers te verdrijven. ■— Zijn moed nam toe op het gezicht van babet, hij zou bezweken zijn, indien willem hem niet ontzet had , die door een bransch Generaal, bij wien hij zich vervoegd had, uit Zijne kr.jgsgevangenfehap ontflagen, terftond zijne vrouw en ™rü«bT V°lë ' Cn $ de ]aatfte herberS het gevaar derzelve ontdekkende met eenige manfchappen voordfnelde, en gelukkig allen ontzette. — Men nam de wijk naa een nabuurig dorp! en den volgenden nacht kwam ook babet aldaar, waar op dit gezeiienap , na de genezing van den gewonden frits, de landhoeve van willem opzocht, alwaar hetzelve in twee bij- zondere gedachten bloeide. ' ■ Men kan niet ontkennen, dat de inhoud dezer Gefchiedenis inreresianc, en de wijze van behandeling uitlokkend is* Évenwel twnfelen wij niet, of elk verftandig Lezer zal den famenloop van omftandigheden wat vreemd en onnatuurlijk vinden, t Uenoorc juist met onder het onmooglijke, maar wel onder het onwaarfchijnlijke. De biife uitvallen op de Frcnfche Natie en op den Geest van Vrijheid, welke dezelve bezieit, zijn in een nooguuitsch Schrijver, en vooral in eenen afhangeling van het Hof,  BE KINDEREN MIJNER LUIMEN. 6"c£ Hof, in den Dienaar des Keizers, eenigzins te vetfchonen. Anders vallen dezelve vrij fchetp, — Het tweede Stukjen, Zoo bemint geen Man, genjteld, met biivoeging, dat dit eene waare Gefchiedenis zij, beviel ons in beide opzichten beter. Hier heerscht meer natuur — het is minder overgedreven, — en zonder fchampere Aanmerkingen op andere Natiën Zie hier kortelijk den inhoud. — Een iong zedig meisjen, grietje genoemd, had genegenheid voor haar vaders knecht, een braaf en nsarlbg jongman, en hij voor haar, doch noch de vader noch hare ftietmoeder bewilligen hierin. Koen ra ad (zoo was zijn naam) kreeg uit dien hoofde de zak. Uit mismoedigheid wordt hij folaaat, en g"Ietje's vader, kort daarop dervende, doch zonder eenig vermogen na te laten, kon zij, hoe gaarn zij ook wilde, met koenraad niet trouwen, voor hij van den dienst was algekocht; en om die aanzienlijke fom te verkrijgen, werkt zij bi] nacht en dag, en behelpt zich fober. In dien toeftand reist de Gravin p**, door-dat dorp, waar grietje woonde, raakt toevallig met haar in kennis, en geeft haar, na de ontdekking van 't geval, waatïn zij zich bevond, een aanzienlijk gefchenk, waardoor de reeds bijeen gezamelde en bezuinigde penningen volledig toereikten tot het bedoeld einde. Het dankbaar en verheugde grietje fpoedt zich nu naa de Garnifoensplaats van koenraad, ten einde hem af te kopen, doch een Jood berooft haar van haar geld; een onmedogende fchout, bij wien zij zich over dit geval beklaagd had , ontneemt haar, dewijl zij geen geld had, nog twee hemden; een medogend Predikant is de eeni&e, die zich harer ontfermt, en met eene zeer milde gifte , en dat m?er zegt , met hoop en moed bedeelt. Wedergekeerd in hare woning wordt zij ziek: een menschlievend Arts komt haar te hulp : herfteld zi;nde , gaat zij op nieuw aan 't werk eindelijk heeft zij de nodige penningen verzameld. — Zij maakt zich op weg, komt gelukkig in de Garnifoensplaats — en ziet ... koenraad door de fcitsroeden lopen. — Onbewust van zich zelve,zijgt zij neder, en vindt zich, bij haar ontwaken, in het huis van een Molenaar, wiens vrouw haar hec grievend bericht geeft, dat koenraa'd deze ftraf ondergaan had, omdat hij met een flecht vrcuwsperfoon was gedeferteerd, en op de Grenzen achterhaald. Zij zoekt hem echter op. — Berouw en fchaamte vervulden zijnen boezem. — „Die fmart nijpt fterker, dan fpitsroeden" — zeide koenraad, toen hij hsar zag. —Grietje vergeeft hem zijne ontrouw, blijft bij hem in de gevangenis, en zoekc zijn ontfhg te verwerven. Onmooglijk, de oorlog is op handen. — Grietje volgt het leger, en bewaart hare onfchuld en koenraads liefde. Een kogel ontneemt hem ii het einde den arm; reeds lag hij geheel vergeten, doch zwaar gewond onder de dooden. Grietje zoekt hem op, neemt hem  6o5 RAPPORT, ENZ. hem op hare fchouders, brengt hem in 't Hospitaal , past heat op, betaalt den Heelmeester - en brengc hem eindelijk , herfteld, doch met één arm, terug — en trouwt met hem In dien flaat ontmoet de Gravin eenige jaaren later, bij hare doorreize door dit zelfde dorp, het jonge paar, en het geluk en genoegen van dit huisgezin ziende, verdubbelt zij hare edelmoedige pogingen, om hetzelve wel te doen. Het laatfte Stukjen in dit Deel , behelst de Letteroefenende levensloop van den Schrijver. — Rapport der Gecommitteerden l. j. vit ring a, p. verhoit* zen, m. c. VaN hall, l. VAN DEN BRAAK, en l. 'f. de kempenaar, aan de Wetgevende Vergadering, om. trent de Adresfn van eenige ieden der Gereformeerde Gemeente te Amlirldam, over de zaak der vijftien tn 1796, aldaar van hunnen dienst ontzette Leer dar en, _ benevens de Dticujien daar over gevallen in de eer/ie Kamer van de gezegde Wetgevende Vergadering. Alóm te bekomen. 43 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 8 • t Hoewel wij 'er verre af zijn te beweren, dat de Advijzen van de Le.ien der Wetgevende Vergadering, en de beüuiten bij de hoogst Gecontinueerde Magten genomen, verheven zouden Bijn boven de belcheiden en bedaarde beöordeeling van een vrij volk, oordeelen wii echter dit Maandwerk tot dat einde geenszins dienftig. — W11 beöordeelen Hechts de inwennige Lettervruch. ten, welke ons Vaderland oplevert, houdende ons uit dien hoofde te vrede met de eenvouwige aankondiging van deze afzonderde uitgave van dit Rapport, en de daarbij voorgevallen discuslien, en waar omtrend de tijtel genoegzaam aanwijst, wat men hier te zoeken hebbe. —— AloNzo, of de Zegepraal der Liefde , Treurfpel. Door &. kr aft. Te Amjieldam, bij J. Allart, 1798. Behalven hel Voorbericht 104 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1.16- i T"\e Dichter van dit Treurfpel geeft In zijn Voorbericht te kennen, dat hij de Incas van marmo ntel tot een grondflag voor zijn ftuk genomen en de gefchiedenis, zoo veel hem mooglijk uas, gevolgd heeft. Ook betuigt hij, niet geweten te hebben, dat 'er reeds meer ft ukken over diezelfde onderwerp vervaardigd waren, welke hij naderhand gezien hebbende met zijn Treurfpel heeft vergeleken en bevonden, dat, offchoon het on« derwerp en de ontknoping op het zelfde uitliepen , zijn ftuk echter eene geheel andere wending had, te meer daar hij 'er verfeheiden epifoden in gemengd had, om aan zijn opftel meer "verkmg te geven. Het  A. KÏUÏT, ALONZO, OF DE ZEGEPRAAL DER LIEFDE» 6b? Het Treurfpel is in vijf Bedrijven afgedeeld. In het eerfte klaagt ataliba Koning van Quito over zijnen broeder huas car Koning van Cusco. die, niet te vreden met het bezit van zijn 'uitgeftrekt gebied , Quito den oorlog verklaart , zo niet een aanzienlijk gedeelte van zijn's bioeders Staten aan hem wordt afeeftaan Alon zo,in het vertrouwen van ataliba deelende, Itriigt bevel om huascar te bevredigen, waar toe vooraf offeranden aan de zon worden gebragt, bij welke plegtigheid alonzo meer naa co ra de Zonnemaagd, dan naa het oifer ziet in het tweede Bedrijf opent alonzo zijnen last bij huascar, toont hem het gevaar , waaiïn beide rijken zich bevinden, daar Spaanfche troepen onder aanvoering van pizar. ro hen ontrusten , bewijst daar uit de noodzaaklijkheid van zich te vereenigen,en eikanderen bij teftaan.en keurt de onbillijkheid af van huascar, om zijn's broeders landen te begeren; het welk zoo veel invloed op den Koning heeft, dat hij zijnen broeder befcherming belooL. III. DKfiL • NO. ij. Q 1 c?e  610 n. H> DONKER CURTIÜS ' de korte Inleiding blijkt, voorgefteld heeft, om, meï voorbijgaan van Historifche gronden voor- of tegen de zaak, en zonder zich rechtftreeks te willen inlaten op het waare doel en oogmerk van de Apocalypfis, noch op de verklaring der voorzeggingen, die dezelve bevat, op het voetfpoor van den geleerden Engelschman, l. twels, enkel, uit dus geheten inwendige gronden, het bewijs af te leiden, dat de Apostel joh a nne s waarlijk de Schrijver der Openbaringe zij, en gevolglijk te toonen , dar, •de zwarigheden en bedenkingen, door de ftraks genoemde en meer andere Geleerden daar tegen te berde gebragt, hoe fchijnbaar ook fomtijds, nogthands niet onoplosbaar zijn. Hij verdeelt zijne Verhandeling in Vier Hoofdftukken» In het Eerfte geeft hij een getrouw verflag van de zwarigheden , tegen het gevoelen geopperd , dat johakmes de Schrijver der Openbaringe zij, boofdzaaklijk genomen uit den verheven fchrijftrant in de laatfte, zoo zeer verfchillend van die in jo hannes iiuSngelie; uit de afwijkingen van de regelen der Griekfche taal, ■en -harde Hebraïsmen, in de Apocalypfe zoo menigvuldig, .in 'het Euangelie geheel niet te vinden; en uit den gantfchen inhoud, als of liet boek dingen behelsde, die met de Christelijke leer ftrijden, waarin de Schrijver zich zelveu tegenfpreekt, die het kenmerk van valschheid dragen , en welke ongehoord , en ongerijmd zijn. Deze bedenkingen gaat hij echter hier reedsVoorlopig te keer , en maakt 'er aanmerkingen over , die , in ons oog , het gewigt van genoemde zwarigheden zeer verminderen , verwijzende den Lezer , voor het overige , Daar het Derde en Vierde Hoofdftuk zijns Gefchrifts. In het Tweede Hoofddeel gaat hij , uit jo hannes Euangelie en Brieven zoo wel, als uit de 'verhalen der overige Euangelisten, het characler diens Apostels opmaken, en toont vervolgends , dat hij juist zoo in de Apocalypfe verfchijnt. Dit Hoofddeel is dubbel lezenswaardig , vooral de fraaie charatterfchets , die euRTius van jesus boezemvriend ontwerpt, welke des Schrijvers oordeel, wijsbegeerte, menfchen- en bijbelkennis eere aandoet-, terwijl zij een blijk oplevert, hoe fchoon, treffend en krachtig hij zijne denkbeelden en de gevoelens van zijn hart weet uit te drukken. Gelukkig verëenigt hij ook, op het voetfpoor vau clauBics cn ki E % e ij e r , de onverdraagzaamheid van j o- h avn-  SPECIMEN IIERMENiiÜTICO-fliEÖLOGICCM. 011 hannes met zijnen anders zoo zochten inborst, opmerkende, dat jiiist deszelfs vuurige liefde tot jesus hem tegen alles ten fterkfte moest doen ijveren , wat tegen den wil en de belangen van zijnen dierbaren vriend aanliep. Iu het Derde Hoofdftuk poogt hij de eenltcmmigheid te doen zien , die 'er , zoo wel in leer als zegswijze, plaats grijpt tusfchen de Jpocalypfs cn de overige Schriften van jo HANNES. Hij vergelijkt bier eerst de voornaamfte leëfftéllingen, die in 's Apostels Euangelie, zijne Brieven en dc Openbaring, voorkomen, omtrent God den Vader, jesus christus, zijne weldaden, ons aangebragt, den H. Geest, de Christenen, de Godlozen en den Duivel, met elkander; niet alleen telkens de eigen woorden in plaatfen uit gemelde Boeken aanhalende, maar ook gewigtige ophelderingen omtrent dezelven medudeelende , die getuigenis dragen van zijne uitlegkunde, vlijt en oordeel: terwijl hij, als eene toegift op dit gedeelte zijns arbeids, nog eenige bedenkingen , Voornaamlijk van oeder, maar ook van semler en micHAëLis, tegengaat. Daar op de zegswijze in jo hannes Euangelie en Brieven met die in de Openbaring vergelijkende, bepaalt hij zich eerst tot enkele woorden, gelijk S&evat, haiiüavt-iv enz. gaat voords tot bijzondere fpreekwijzen over , als Typetv tov hoyov i osFpaxTsrj /mtc Tim hier en daar, gelijk voorheen, belangrijke ophelderingen inftrooiënde , enz. cn komt eindelijk tot den ftijl van het geheel , welks eenvöuwigIieid, klaarheid, zachtvlociënde bevalligheid, deftigheid en Vermogen , om het hart te roeren, hij met fchrander oordeel ontwikkelt, geftadig met voorbeelden bewijst, en tegen bedenkingen in befcherrning neemt, bedienende bij zich van dit alles tot zijn voordeel , iii het betoogen zijner ftelliug. In het Pierde Hoofddeel toont liij de redenen aan van het verfchil in den fchrijftrant, dat hij , reeds in het Eerlte Hoofdftuk, had toegedaan, daadlijk plaats te hebben tusfchen de Apocalypfe en johannes overige fchriften, Ze tot de volgende drie bepalende. Vooreerst is hij vau gedachte, dat johannes zijne Openbaring eer heeft gefchreven, dan zijn Euangelie en zijne BrieVen , welk gevoelen hij met verfeheiden gronden zoekt te ltaven, terwijl hij toen nog het volle vuur der jeugd bezat , maar ook aan den anderen kant nog niet zoo' Qq i ge-'  6l2 j heringa, eliza'sz. gemeenzaam was met het zuiver Grieksch , als in lateien tijd. Ten tweede, dat hij, de Openbaring fchrijvende , den fchrijftrant dei' oude Profeten heeft pogen tcvolgen. En eindelijk dat hij, in verrukking van geest, zijn boek vervaardigende , zich niet angftig om woorden of derzelver famenvoeging bekommeren kon. Zie daar eene beknopte fchets van het gantfche beloop dezes Akademiefchrifts. Donker curtius heeft , onzes oordeels , zijne taak loflijk volbragt en wij durven zijne Verhandeling gerust ter lezing aanprijzen. Zijn latijn is zuiver, zijn ftijl duidelijk, vloeibaar en bevallig. In het bijzonder heeft het ons bevallen, dat hij , overal , de befcheidenheid , die eik , vooral eenen Godgeleerden, bovenal eenen jongeling, hoe kundig ook , past , zoo wél heeft in het oog gehouden jegens mannen , die , hoe zeer misfehien een dwalend gevoelen omhelzende , nogthands als geleerde mannen 'beroemd zijn , en ter goeder trouwe dwaalden , daar voor hun , van het zijne en het onze afwijkend , gevoelen ook nog al iet te zeggen is, en het Christendom bij het voor noch tegen des onderwerps, ïn dit Gefchrift behandeld, ftaat noch valt. Moge onze Schrijver op dit aangename pad van kennis , deugd en befcheidenheid, met onvermoeide fchreden voordgaan , en tot eenen zegen voor de Kerk, tot roem van het Vaderland, en tot vreugde zijns waardigen Vaders, verftrekken, aan wien dit Gefchrift opgedragen is r — Praktikale aanmerkingen en bijvoeg/els, op den eerften druk van h. c. bergen, Gedenkwaardigheden uit het leven van j e s u s. Door jodocus heringa, eliza'sz. Uitgegeeven voor de bezitters van den eerflen Druk. Eerfte Dee[, Te Leijden, bij A. en J. Ilonkoop, 1799. 363 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : Het Werk van j. c. bergen, Gedenkwaardigheden uit het leven van' Jesus, waar van de vertaling voor de eerltemaal, in het jaar 1793 , in het licht verfcheen, en het welk wij, op zijnen tijd, den verdienden lof hebben toegekend, heeft, onderons, eene zonderlinge eere genoten. Drie Hoogleeraars hebben 'er de hand san  PRAKTIKALE AANMERKINGEN. 613 aan geleend. Eén heeft hetzelve vertaald, zonder te verkiezen zijnen naam te openbaren, of in het Werk zelve eenige verandering te maken, de tweede, de Hoogleeraar muntinghe, heeft het , door een Voorbericht, voor de eerfte Uitgave der Vertaling geplaatst, ten fterkften, gelijk het verdiende, als een zeer nuttig huisboek, aangeprezen, en thands heeft de Hoogleeriiar heringa eenen-nieuwen druk bezorgd, en daar in zeer veele veranderingen gemaakt, en het met veele bijvoegzelen en praktikale aanmerkingen vermeerderd , welke , ten dienfte van de bezitters van den eerften Druk, afzonderlijk worden uitgegeven, en deze zijn het, die wij thands voor ons hebben liggen. Wij kunnen onzen Lezeren van het oogmerk en het plan van den Hoogleeraar heringa, in dezen, geen beter en beknopter verflag doen, dan met de woorden van dien Hoogleeriiar zeiven. Dus fpreekt hij in zijn Voorbericht Bladz. VIL ,, Ik heb hier bij niet ten oogmerk gehad, den arbeid van bergen, over het geheel, na te zien en te verbeteren; ik heb dus ook de vertaling, en de fchikking der onderfcheiden verhalen tot één geheel, doorgaands onaangeroerd gelaten. Meest heb ik mij willen bepalen bij de praktikale aanmerkingen, 'c Kwam velen met mij voor, dat, ten deze opzichte, het anders zoo nuttig Werk des Schrijvers veel te fchraal was. Ik heb dit gebrek zoeken te vergoeden: niet door wijdlopige uitweidingen over bijzondere plichten, maar door eene meer gezette opmerking , deels, op 't gene, voor Lezers van onzen tijd, in het beloop der Euangeliegefchiedenis, leerzaam voorkomt; deels op de veelvuldige goede en kwade voorbeelden, welke deze Gefchiedenis oplevert; deels vooral, op de Godlijke onderwijzingen, de menigvuldige proeven der zaligmakende genade, en het alderheiligst voorbeeld , van onzen dierbaren Heiland. Des Schrijvers bedenkingen heb ik zoo veel trachten te behouden, als ze in mijn uitgebreider plan konden gefchikt worden: alleen heb ik de vrijheid genomen , om ze wat meer in dien Euangelifchen toon te (temmen , welken ik zoo gaarn vatte, en die, Gode zij dank ! ook, voor een groot gedeelte onzer Nederlandfche Christenen, de behaaglijkfte is, fchoon zij, in het oor van vele Duitfchers, wanklank fehijnt te wezen." ,, Andere ophelderende aanmerkingen bij te voegen, was, in het eerfte, mijn oogmerk niet: doch, onder Q<1 3 h«  J- HERINGA, EUZA'SZ. bet nazien van het geheele Werk, en het befchaven van. injl en fpelling, viel mij ligt hier en daar iets ter penne Uit, haalde ik ligt hier en daar iets door, gaf ik ligt hier en daar eenen farm , waarbij ik hoopte , dat het Werk met verliezen zoude; zonder dat juist aUijd met een IJ] aan te duiden, behalven in gevalle ik het, of tot mijne eigene rechtvaardiging, of tot die des §ciirijvers, nodig oordeelde. Somtijds moest ik tot recht verftand mijner praktikale bedenkingen , en tot bevordering van het eigen ftjchtelijk nadenken des Lezers, mij, ten dezen aanzien, meer vrijheid nemen, voor welke ik mij dan evenwel, door zorgvuldige bijvoeging van den genoemden Voorletter, verandwaordelijk gefteld heb. — Nu en dan heb ik eene andere aanmerking van andere SchrijveVen woordelijk overgenomen, en dan hunne namen niet Verzwegen." — „ Eindelijk heb ik gedacht, geenen ondienst aan onze Nederlanderen te doen, indien ik, de vrij middelmatige, en foms ftramme, uit 't Hoogduitsch vertaalde, versjens achterliet, en in derzelver plaats, meer bij ons bekende en toepaslijke versjens bij voegde. Ik had daar bij ook ten oogmerk, aanleiding te geven aan de Christelijke huisgezinnen, om, na het lezen eener Afdeeling, de harten in gemeenfchaplijk gezang te verlustigen ; iets, dat te weinig bij ons gefehiedt, en waar toe ik hartelijk wenfche, dat eene invoering van echt Christelijke Lier deren in de Gemeenten der Hervormden, eene nieuwe opwekking geven zal." enz. Hoe de Hoogleeriiar dit zijn plan volvoerd hebbe , moge uit een en ander ftaaltjen blijken , het welk wij bier zullen plaatzen; voor een aan één gefchakeld uittrekzel toch is deze arbeid niet gefchikt. Op Bladz. 83. reg. 30. van eergen's eerfte druk, Bladz. 48 van de afzonderlijke uitgave der Bijvoegzelen, vinden wij, ter gelegenheid van jesus verzoeking in de woestijn, deze aanmerking: ,, Trouwens, Christen Lezer! Gij hebt ook hier beproevingen en verzoekingen te wachten ,- van velerlei ^art. Want fchoon dc fatan wel niet in perfoon op deze aarde kan komen, na dat hij door den Heer jesus Verbannen is in de plaats zijner pijniging: zoo blijven toch nog de droevige gevolgen van zijne eerfte verleiding finder ons werken. Elk aanlokfel der zonde, elke booze ^eerlijkheid, in ons, elke verleidende gelegenheid, elk kvyaad- # •  praktikale aanmerkingen. 6lJ kwaad voorbeeld , elke fcbadelijke leering , elk ondeu* ge.id grondbeginfel, is voor ons, als't ware, eene verKim? des fttans, tegen welke ons de Apostelen ten «rnfti'ilen vermanen, en omzichtigheid, kloeken wederftand , waken , bidden en ftrtjden , aanraden. c Voorbeeld van onzen Heer jesus kan ons-hier m veel leren. Wii zien hier uit, hoedanig de verleidmg ook egen ons al dikwijls is ingericht. Ons worden twijfelingen tegen Gods vaderlijke zorge ingeboezemd; men poogt ons vertrouwen op hem te doen wankelen, ons bij kommerlijke omftandigheden ontevreden en onverduldig te maken, wij lopen gevaar, om verliefd re worden opÖ zinnelijk genot, op hoogachting der mcnkncn , op wereldsch gezag en rijkdommen. De beste menfchen ziin voor deze verzoekingen niet beveiligd. Dikwijls volgt de ééne op de andere. Zelfs uit het woord van God kwalijk verdaan en toegepast, kunnen verzoekingen tot ongeloof en zonde worden afgeleid. Maar wij iien 'er ook uit, hoe wij ons in deze verzoekingen gedragen moeten. Hier hebben wij dien dierbaren Veriosfer, door wiens krachtige hulp in den geestelijken ftrijd. wij alles vermogen, ook tot ons voorbeeld. Wei aan dan, dat wij met Hem toezien, om ons met moedwillig in gevaar te begeven; ons vertrouwen in alle omitaiidigheden op de magt en liefdezorg van onzen hemelfcnen Vader te vestigen , ons 's Heeren fchikkingen te laten welgevallen ; en ons onthouden van alle oiibetamende middelen, ter onzer reddinge uit verlegenheid! Dat wij ons, gelijk christus, onze pligten geduung voorftellen, en ook daartoe in ons geheugen prenten, wat 'er in den Bijbel gefchreven ftaat, tot onze leennge en vertroostinge ! Dat wij vrijmoedig aan eiken Verzoeker verklaren, en het met onze daaden toonen, welken' eerbied wij voor God en zijn woord hebben, dat wij ons vooral niet laten verblinden door den bedrieglijken glans van aardfche magt en bezittingen! dat wij eindelijk geene aanbidders van menfchen worden, die boven anderen fchijnen ons te kunnen begunstigen; maar vastelijk ons inprenten, dat fchoon 'er velen wel heeren en Goden genaamd worden , wij echter maar éénen God, den Vader, en maar éénen Heer jesus christus hebben. Eindelijk kan ons het voorbeeld vau onzen Heiland den gezegendcn uitflag vau zulke verzoekingen, voor den waaren Christen, leeren. Wederitaau  él6 j. heringa , eliza'sz., praktik. aanmerk, wij zoo den satan, hij zal van ons vlieden: wij zul, len de verzoekingen, door de hulpe van onzen Verlosfer, te boven komen ; God zal blijken zh>r Goedkeuring op onzen ftrijd geven; en wij zullen Vet christus eens in heerlijkheid boven alle verzoeking verte" ven zijn Wilt gij meer ter uwer ftichtinge hier van «vn,JZ1Vdan ,het VJ1Ifte en IXde Hoofdiluk van 'r Jieilands PerzoeVmgen in de mestijne, door h. van herwerden." Nog is onZe aandacht gevallen op eene aanmerking Bhdz. 165 der Bijvoegf. op Bladz. 261. reg. <. val onderen, der eerfte Uitgave van B e r ge n, welke wii ons niet onthouden kunnen , hier over te fchrijven. Zoo minzaam zoo zachtmoedig, is jrsus, de heilige onberispelijke jesus, in bet wederleggen der dwalingen, in het verdedigen van zich zeiven, en van zijde leer. Welk een fchoon voorbeeld voor allen, die zich verdedigen moeten: bijzonder voor Leeraaren in het voorltaan en verdedigen der waarheid; zij moeten ook dikwijls, van r arizeeuwsgezinden niet alleen, maar ook van waare Godvruchtigen, veröordceling en berispingondergaan: even als of het nieuwe, dat zij hebben met deugde; als of het oude beter ware; en zij zich te veel vrijheid aanmatigden. Men moet dien tegenfpraak verdragen, veel geduld hebben; alle mogelijke yerfchoomng voor die misvattingen opzoeken f met zachtmoedigheid onderwijzen en te recht brengen' zonder z.ch van dat gene, wat goed en beramend is, te laten aftrekken. Onze Zaligmaker duldt die tegenipraak, zouden wij, die toch gewis, zoo wel als anderen onze dwalingen hebben, dien dan niet dragen? t Valt wel wat moeilijk, als men merkt, dat 'er boosheid en nijdigheid achter fchuilt: maar het komt ons met toe, daar over te oordeelen, dat weet onze Heer alleen te onderlcheiden, die zal ook daar over eens vonmslen. Laat elk onzer zich maar houden aan het gene ons door dien eenigen hemelfchen Leeraar is voorgefteld en aanbevolen! Alle zijne lesfen en inftellingen zijn wijs en goed: 't zijn geene harde wetten en lastige voorfchriften. Alle bedoelen ze ons waar geluk en het edelst en onzondig vergenoegen van dankbare en Godzalige harten. Als wij aan menschlijke vonden eewend zijn, zal 't ons eerst moeilijk zijn, ons aan ies y s onderwijs te vvennen: maar hebben wij 'er niaar eens  S. J. VAN DE wijnpersse, DE ZEGEPU des GEL. 6l? eens den rechten fmaak van, dan zal het ons, hoe langer zoo aangenamer, dierbaarer, en onöntbeerlijker worden. Dat wij het dan ook zuiver bewaren in onze harten' het nimmer met vreemde leeringen vermengen, en boven al het zelve beleven met eenen Godzaligen wandel. Dierbare Zaligmaker! leer ons daartoe door Uwen Heiligen Geest! Amen!" Wij twijfelen niet, of alle de bezitters van den eerften druk van bergen zullen wel in hun fchik zijn , dat door de afzonderlijke uitgave dezer bijvoegzelen , voor hun gezorgd is, en zich dezelve ook eigen maken. De zegepraal des Geloofs over de uiterfte radeloosheid, of Leerrede over i Sam. XXX: &>. Doch david fterkte zich in den Heeie' zijnen God. Door samuel jq-. annes van de wijnpersse, A- L M. P'dl. Doel. Uitgefproken te Nieuweveen, den 9 Meij, 1784. Te Amfteldam, hij H. Diederiks en H. Lardé, 1798. In gr. Octavo. De prijs is f: - (3 - : Eene welgetroffene tekening van het gemoedsbeftaan van david, zoo als hij zich fterkte in den Heere zijnen God; eenige gepaste en nuttige befpiegelingen daar omtrend ;en eene ern(tige,uit het behandelde voordvloeijende, toepasfing maken den inhoud van deze zaakrijke, nachtelijke, en opbeurende Leerrede uit. Met opzigt tot den ftijl, is ons reeds meermalen, en ook nu, onder het lezen van deze Leerrede, voorgekomen, dat van de wijnpersse zich minder, of liever in het geheel niet, moest bedienen van zekere dierbare praktikale kunsttermen, die wel aan eenige menfchen, bijzonder aan fommige vrouwen, behagen, maar ongevallig zijn in de ooren van hun, die meer doorzicht hebben, en alles wat tot den Godsdienst betrekking heeft, gaarn zich op eene mannelijke en deftige wijs horen voorftellen, zoo laat hij (om een voorbeeld uit veelen bij te brengen) een Christen zeggen: laat mijne genade kwijnen. Bladz. 78. Hoe mislijk is deze uitdrukking! wij begrijpen wel, wat 'er mede bedoeld wordt. Maar waarom niet liever gezegd: ,, laat mijn geestelijk „ leven kwijnen, of laat mijn geloof, mijne Godsvrucht „ kwijnen." — In de kringen van eenvouwige Godvruchtige menfchen gaan zekere fpreekwijzen in zwang, Qq 5 die  <5i8 J. curisse die daar haar burgerrecht verkregen hebben, maar met dat al dikwerf vreemd en zonderling zijn. Alen moer omtrend dezelve alle toegevendheid gebruiken. Hji die om dezelve anderen wilde veröordeelen , verachten of beipotten, zou even daar door een hart verraden het welk de zaak der waare Godsvrucht geenzins eiinflia is. — Maar echter behooren Leeraarcn van den Godsdienst aan zulk eene wijze van fpreken-geenszins voet te geven. Wel verre van zulke fpreekwijzen op den predikitoel over te nemen, behooren zij 'er zich Wvuldisr voor te wachten, en dezelfde zaken op eene andere wijze uit te: drukken , welke met de verhevenheid van den Godsdienst overeenkom/lig is. Eene bereidwillige verbetering in Godsdienst en Zeden, aangeprezen tn eene Biddags-Leerrede over fer. III- 2^ Nevens eene aanfpraak aan alle Hervormden in ons'bader land nopends hunne belangen, door j. claris se. Predikant te Enkhuizen. Te Leijden , bij A. en> f. Ilonkoop, 1795;. 86 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f : - 12 - : 0 r J 117ij befchouwen het als een gunftig beftel der God* * lijke Voorzienigheid , dat zij , in een tijd van Godsdienst-verachting, en verbastering van zeden, niet weinige mannen verwekt, die bij uitftek gefchikt zijn, om den Godsdienst eer aan te doen, en de goede zaak der waarheid, deugd en Godsvrucht, te verdedigen. Onder dezen tellen wij vooral ook den uitmuntenden clarisse, die ons reeds door zijne te voren uitgegeven Schriften de gunftigfte denkbeelden van zich ingeboezemd , en aan dezelve nu weder door dit Stukjen nieuw voedfel verfchaft heeft. Na eene gepaste vooratrede, en eene juiste verklaring van de taal des Israëlitilchen Volks : Zie, hier zijn wij! wij komen tot ut want gij zijt de Heere onze God; zoo neemt de Eerw. clarisse daar uit aanleiding, zoo tot ontwikkeling van den pligt, die ook op ons ligt, om onverwijld cn bereidwillig tot God te komen , en dat wel met gelovige boetvaardigheid, eu met ernftige, en tot opofferingen genegene zeifbetering , als tot het voorftel van eenige gewigtige drangredenen tot zulk eene bekeering, drangredenen, ontleend van de blijken van Gods onge- noe-  BIDDAGS-LEERREDE, 6l© noeaen over ons gehouden gedrag , dj bewijzen zijner lankmoedigheid daar onder, en dc betrekking ,. welke hii ons nog vergunt, op hem te hebben. liet gewigt en de gepastheid der zaken , die hier worden voorgedragen , zoo wel als de ernftige , levendige, ordenlijke &en gepaste wijze'van voordragt, maken deze Leerrede alzins belangrijk, en vooral in dezen tijd lezenswaardig. .. r , 11 tl Niet minder beviel ons zijne aanfpraak aan alle I Iervormden in ons Vaderland. Wij kunnen alle Hervormden opwekken , om dezelve met aandacht cn onzijdigheid te lezen. C. houdt zich vooral bezig met eene opgave der oorzaken van de zonderlinge ijverloosh.dJ , die men bij de Hervormden, met opzicht tot de behartiging hunner Godsdienftige belangen, ontdekt. — Wij ftelt deze oorzaken met juistheid voor , en bedient zich, ter wegneming van dezelve, van zeer overtuigen» de redenen. Verdediging der Godlijke Openbaring , in tien Brieven aan thomas paine; ter beandwoording van zijne Eeuw der Reden, door elhanan winchester, Engelsch Predikant in America. I—V. Brief. Uit het Engelsch vertaald. Te Amfteldam, bij J. A. Swalm, 1798. 98 Bladz. In gr. Octavo. De prijs ts f ; - 18 : Wij zouden van deze Brieven reeds vroeger verflag gedaan hebben , doch hadden befloten te wachten, tot het volle Tiental vertaald en uitgegeven was. Ondertusfehen, vreezen wij, daar zoo veel tijds 1111 al verlopen is, na het uitgeven van den vijfden Brief, dat de vertaling der overigen achterwege zal blijven. Mts* fchien, dat de aftrek de kosten niet kan opbrengen, en dat onze Nederlanders niet meer tegen paine verkiezen te lezen. Indien dit, gelijk wij hopend onderftellen, daar in zijnen grond heeft, dat zij overtuigd zijn, van de nietswaardigheid van raine'. gelchnjt, kunnen wij zulks niet misbillijken ; zo het onverfclulljgheid ware, zouden wij ons bedroeven , te mcer_ daar 'er , in deze Brieven, veele gewigtige aanmerkingen voorkomen , die verdienen geweten en overdacht te worden, als kunnende ftrekken, om den Christen ui ziin geloof te bevestigen, en het ongeloof te belchamen.  e. winchester In den eerften Brief toont de Schrijver aan, dat men, zelfs uit het Nieuwe Testament, het welk paine met zoo veel verachting, behandelt, de denkbeelden van de oneindige wijsheid, magt, goedheid, en barmhartigheid van God leeren kan, het welk paine voorwendt, uit het groote (amenftel der fchepping te leeren. In den tweeden Brief, wordt de waarheid van jesus opftanding betoogd; welke van zoo groot aanbelang is; kan de leere van de opftanding van christus omver geworpen worden, dan is het Christendom eene fabel; maar is deze leere waarlijk bewezen, dan kan het Christenltellel gemaklijk tegen het Deïsmus verdedigd worden. In den derden Brief, wordt de waarheid van jesus hemelvaart even gelijk zijne opftanding bewezen, bijzonder door de nederdaling van den Heiligen Geest, op het eerfte Pinkfterfeest der Christenheid. De vierde Jjrier is daar toe ingericht, om het vreemd en verkeerd denkbeeld van paine te wederleggen, dat in den Bijbel naauwhjks bet minftc gewag is van Gods werken , dan alleen in eenige-Hoofdftukken van job, en in den negentienden Pfalm. In den vijfden Brief, is de hoofdzaak een betoog , dat het 'er ver af is , dat het Christelijk geloofsftelfel eene foort van Godloochening zou zijn, eene foort van vroome ontkenning van God gelijk de ongerijmde onderftelling van paine luidt; in dezen Brief wordt, uit een aantal van Bijbelplaatfen aangetoond , wat 'er al van God en zijne volmaaktheden in den Bijbel geleerd wordt. — Dit alles, wat dus d;n inhoud dezer Brieven uitmaakt, wordt uit eene menigte van fcliriftuurplaatfen en fchriftelijke getuigenisfen, ontegenzeglijk betoogd. Tot eene proeve, willen wij het volgende, over den aandrang van het tweede Gebod, Bladz. 85. uit den vijfden Brief, overfchrijven: „ Toen God zijne wet, op den berg Sindt\, gaf, bekrachtigde hij het tweede Gebod met deze woorden; „„ Want ik je hovah , ,, uwe God, ben een ijverig God, die de misdaad der 9, vaderen bezoeke aan de kinderen, aan het derde, en „ aan het vierde lid der genen, die mij haten," " let wel, der genen, die mij haten. Dit bijvoegfel laat gij (paine) in uw boek weg, en dan zegt gij: Men moet echter hier van uit fluit en de verklaring, „„dat God de ,,„ misdaaden der vaderen bezoeke aan de kinderen,"" liet  verdediging der godlijke openbaring. Ö2I Het welk ftrijclt met alle grondbeginfelen van zedelijke gerechtigheid. " , Maar ik vraag u: ftrijdt het bij u niet met de waarheid , zoo wel als met de zedelijke gerechtigheid, dat gij het karakter en beftaan van die kinderen , aan welke. God de misdaden hunner vaderen bezoekt, te weten, die hunnen Schepper haten , behendiglijk uitlaat, en als dan eene der rechtvaardigde verklaringen , welke ooit gedaan werden , verachtelijk verwerpt ! Indien gij ooit, met de minde aandacht, het XVIII Hoofdftuk van EZECHiëL gelezen hadt, zoudt gij het genoegen gehad hebben te zien, dat God nimmer bedoelde , om de zonden van godloze ouders op deugdzame kinderen t'huis te zoeken. Trouwens , aldaar verklaart God: , „ Indien een zoon alle de zouden zijns vaders , die H hij doet, aanziet, cn toeziet, dat hij dergelijken niet „ doet , maar mijne rechten doet, en in mijne inzet„ tingen wandelt; die zal niet fterven om de ongerech' tigheid van zijnen Vader; hij zal gewislijk leven."" ySm 14—17. Maar , dat God de ongerechtigheden van de vaders bezoekt aan de kinderen tot in het derde en vierde lid der genen , die hem haaten, daar van vinden wij een klaar bewijs, zelfs in de Franfche Omwenteling, want de fchriklijke misdaden van den wreedaartigen lo de wijk den XIV , inzonderheid zijne bloedige vervolgingen tegen de onfchuldige Protestanten, door aanftoking van de .godloze Priesters van dien tijd, in liet werk gefteld , zijn zichtbaar t'huis gezocht op zijne afdammelingen, zoo wel als op de Priesters en edelen van het gewezen Koningrijk van Frankrijk. Want het blijkt niet, dat hunne eigene perfoneele misdaden, vergelijkender wijze , zulke geftrenge drafvergelding verdiend hebben, als hun overgekomen is; maar terwijl zij voordvoeren eenigermate de daden hunner vaderen goed te keuren, en zich niet bekeerden, noch van levenswijze veranderden , heeft God , ten laatden , na bun eenen langen tijd tot bekeering verleend te hebben, bet onfchuldig bloed gezocht en gewroken, en zoo, op de allerzichtbaarde wijze, de ongerechtigheden hunner vaderen aan hun bezocht. En wie kan God hier in van onrecht befchuldigen ? Gewislijk , hij zal fteeds voordvaren , zijne bedreigingen ter uitvoer te brengen, wat ook gij , of eenig ander , daaromtrent , tegen zijne zedelijke gerechtigheid moogt inbrengen. Dap,  622 e. vv t n c ii e s t ft r Dan, dit is zeker, dat bif hem ankrijk van die der andere Mogendheden ware te onderfcheiden , zouden wij in het onzekere blijven; dan hier is aan te merken, dat, in de aardbeving, of Franfche Omwenteling eene gantfche vernietiging van de namen der menfchen (dat is van hunne tijtels,) heeft plaats gehad. Dit is eene gebeurenis , hoe gering ook , die dit tijdperk met de grootfte juistheid kentekent. Nooit gebeurde zulks in eenige dier Koningrijken, die voorheen hunne gemeenfehap met Rome hadden afgebroken; en het bewijst dus, dat de Omwenteling in Frankrijk hier bedoeld is, en daarom is deze gebeurenis voorfpeld, niet wegens het gewigt dier zake in zich zelve, maar, om hier door juist het flot van het tweede IFee, of het ophouden der zesde Bazuin, aan te duiden, en dus dient deze anderszins geringe gebeurenis als eene baak voor den Zeeman; gelijk deze een bekend zeeteken opmerkt , niet wegens de waarde of fchoonheid van het voorwerp , maar tot grooter einde , om te weten , waar hij zich bevindt , en hoe te ftuuren; zoo ook mogen wij deze gebeurenis befchouwen, als een zeker merk van het flot der Voorzegging van de zesde Bazuin, en deze zaak, uit zulk een oogpunt befchouwd, wordt dan voor ons van het grootfte gewigt. " Bij deze gelegenheid , haalt de Eerw. Winchester , als iet aanmerkenswaardigs aan, dat petrus jurieu, een vermaard Fransch Godgeleerde te Rotter* dam, voor meer dan honderd jaaren, de Omwenteling, die nu heeft plaats gehad , voorfpelde , en bet dooden der namen van menfchen, volgends den grondtekst, begreep, als eene vernietiging, niet van perfonen, maar vau eertijtels en waardigheden, en van de verfchillende langen der geestelijke ordens, die hij zeide , uitgeroeid wisuwevad. ciui,.m.DEEi>.k0.13. R,r en.  «20 E. WINCHESTER en vernietigd te zullen worden: zonder hoop, van immer in Frankrijk herfteld te zullen worden. En dat nog zeldzamer is, hij voorzeide den tijd, wanneer zulks gebeuren zou, naamlijk tusfchen de jaren 1780 en 1790, „ In 1701 kwam te Londen eene geestelijke Redenvoering van Köbert fleming fii ücht, waar in men de voigende woorden vindt. Bladz. 68." ,, Zoo„ dat 'er goede gronden zijn, om te hopen, dat, om,, trent het begin eener volgende eeuw, de zaken we„ deröm ten besten mogen keeren; althans ik hoop, „ dat alsdan den voornaam/ten fteunpilaar van den An„ tichrist nieuwe verbreking zal treffen. En mogelijk, dat de Franfche Alleenheerfching tegen dien tijd bej, ginnen zal , aanmerklijk vernederd te worden, en „ daar de tegenwoordige Franfche Koning nu , voor zijn Emblema, de woorden: Nee pluribus impar, ge,, bruikt, hij of wel zijne opvolgers , en zelfs het ,, rijk, voor het einde van het jaar 1794, genoodzaakt „ zal zijn, te erkennen, dat hij, in vergelijking van an„ dere Mogendheden, jingulis impar, is; doch, wat 5, het einde dezer Fiool aangaat, dat zal, vrees ik, ,, niet zijn, voor het jaar 1794." Men ziet echter , om dit in het voorbijgaan te zeggen , dat deze Godgeleerde fleming deze gebeurenis meende te vinden , iu het uitftorten der vierde Fiool, waar in onze winches ter niet met hem overeenkomt , als die oordeelt , dat nog geene der Fiöolea zijn uitgegoten. — Dit, denkt hij, zal plaats hebben, onder de zevende Bazuin , die van heden af gebazuind wordt, en het derde Wee zal doen beginnen. Bladz. 51 , vervolgt onze Redenaar: „ Schoon dit Onderwerp zeer klaar is, en ik reeds voorlang begreep, dat deze Voorzegging van de groote Aardbeving, de vat van het tiende gedeelte der ftad, en het dooden van de namen der menfchen betrekking heeft op de gebeurenisfen in Frankrijk ; echter had ik niet dan zinds drie dagen een denkbeeld , dat het tweede Wee reeds voorbij zou zijn; dan, hoorende het laatfte gedeelte van dit Elfde Hoofddeel der Openbaringe lezen; was ik verwonderd, terftond na het melden der Aardbeving, met hare gevolgen, deze pjiegtige verklaring te vinden: Het tweede Wee is weggegaan , en zie, het derde Wee komt baast slijk , en daar op dit eigen tijditip volgt: en de Zevende Engel beeft gebazuind, wier inhoud de gewigJ ■■ tig-  ÖE DRIE WEE-ïAZÜINEÏTi 02f tisPe en örflSSgujfrfté van allen is , en waar onder hef derde Wee zal plaats hebben. Een nieuw en verwonderlijk toneel opende zich voor mijnen geest. Ik zag klaar , dat de zesde Bazidn voleindigd was, en de zevende begon, dat het tweede Wee was weggegaan, ert het derde nu ftond te volgen. Ik Was verwonderd, dat ik dit voorheen niet had opgemerkt , daar hetzelve , 'door den famenhang, toch zoó duidelijk is. ' ,, Ik zie dus op de laatfte gebeurenislen in Frankrijk , als tekenen van dien tijd, en ze kenmerken het einde van den Voorigen tijdloop met groote juistheid , en in dit licht befchouwd, zijn ze zeer belangrijk: want ze tonen ons, waar Wij zijn, en dienen, om de achtbaarheid der H. Schrift te bevestigen, en voornaamlijk het Boek der Openbaring van joSnnes. Een nieuw" en gevvigtig tijdperk begint nu plaats te grijpen, onder het geluid der zevende Bazuin , dat nu beginnen zal en voordduuren , tot op de perfoonlijke verfchijning van jesus, tot dat de zeven Fioolen vau Gods toorn zijn uitgeftort, en tot dat de Koningrijken der aarde zijn _ geworden de koningrijken vau onzen Heer en van zijnen! christus." „ Doch, groot zullen de rampen en verwoestingen zijn, die, voor dat deze gelukkige omftandighejd gebeurt, over de aarde komen zullen; en daar van wordt de zevende bazuin, met recht, eene Wee-bazuin genoemd, want de weeën , die geduurende dit bazuinen zullen plaats hebben, zijn verre boven alle verbeelding verf'chriklijk." enz. Wij hebben gedacht, onzen LeZereil geen' ondietist te Zulleii doen, van hun zoo veel, uit deze merkwaardige^ Leerrede , mede te deelen. Niets is natuurlijker, danl dat fchitterende gebeurenisfen, gelijk die, welke onzen leeftijd , in deze laatfte jaaren, getroffen hebben , de nieuwsgierigheid van het menschdom opwekken, om te Weten, of en wat de oude Voorzeggingen desaangaanda hebben voorfpeld, als ook, om den fluiër des tijds op te ligten , ten einde , zo mooglijk , te befchouwen , welke gevolgen zoodanige gebeurenisfen hebben zullen, en wat ons, voor het vervolg, te wachten ftaat; Wij twijfelen dus bijna niet, of deze nieuwsgierigheid zal zich ook uitftrekken naar de tweede dezer Leerredenen van den Eerw. winchester, welke zijne ophelderingen zal behelzen , omtrend Voorzeggingen , welke Rr a fcij  628 g. brem hij meent, dat van heden af reeds beginnen vervuld te worden. Ondertusfehen zo ergens , in onderwerpen , als deze, is het fob) ie philofophari, ten Iterkften, aan te bevelen. Euangelifche Schatkamer, of gemengde Bijdragen ter bevoordertng van de kennis en beoefening van den waaren Eudngeltfchen Godsdienst. Uitgegeeven dcor cornel i s brem, en door denzelven opgedraagen aan de Beftuur deren van het Nederlandsch Zendeling-genootfchap te Rotterdam. Eerften Deels Eerfte Stuk. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. «30 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 16 - : Tpaar dit nuttig ïrdfehrift van tijd tot tijd bij Stuk* ■* jens zal worden uitgegeven, zullen wij onzen Lezeren geen ondienst doen, met hun van hetzelve eenig bericht te geven. — Het doeleinde van dit Werk zal terliond bevallen aan allen, die de waarde van het waare Euangelie van christus den gekruistcn kennen, met hetzelve hartlijk zijn ingenomen , zich bedroeven over het U.-ciu onthaal, het welk dat Euangelie in den tegenwoordigen tijd bij veele menfchen windt , en zicli dus oprecht verblijden over alles , het geen eenigzins tot een tegenwigt tegen de pogingen vau 'deszelfs vijanden , en tot uitbreiding van den waaren Euiingelifcheii Godsdienst, veritrekken kan. „ Het doeleinde toch van „ dit werk is voornamelijk de bevordering der ftichting „in Christelijke huisgezinnen, gegrond in, en afge,, leid uit de waare kennis en rechte beoefening van den ,, Euüngelifchen Godsdienst , of het echte Christen„ dom , en over zulks mede tot een tegengift of be,, hoedmiddel tegen de .heilloze pogingen van hun, die „ onder het glimpig voorkomen, van de volksdeugden ,, te willen bevorderen, den waaren Christelijken Gods,, dienst de hartader affteeken door het loochenen van ,, de eeuwige en waarachtige Godheid en het Borgtoch,, telijk zoenljjden van onzen eeuwig gezegenden Hei„ land, onzen Heere jesus christus, in wiens naam zij nogthands gedoopt zijn , en wiens Disci„ pelen zij belijden te zijn, door zijnen naam als Chris„ tenen te dragen, en die dus de eenige gronden, en de krachtiglte iporen tot Christelijke'deugden onder- » mij-  euSngelische schatkamer. 629 . mijnende en verlammende , in ftéê van den waaren Christelijken Godsdienst , of de heilsleer van het V Godlijk Euangelie voord te planten, ons den Natuur" lijken Godsdienst, of een verfijnd Heidendom , met ' Christelijke woorden omkleed , trachten in de hand te floppen." . Zedert het jaar 1793 , hebben vierentwintig Protestantfche Leeraaren uit verfchillende Denominatien ot Kerkelijke Genootfchappen in Engeland de handen in één »eila^en, om een Werk in het licht te geven onder den Tijtel van Evangelica} Magazine, waarvan men m de Voorrede nader bericht kan vinden. Zes deelen, bij Maandelijkfche Stukjens uitgekomen, zijn daarvan reeds in de wereld. De Euangelifche Schatkamer , die wij thands aankondigen, zal beftaan uit vertaalde Stukjens, door den Uitgever uit dat Evangelical Magazine gekozen. Vier Deelen zal men daarvan het licht doen zien, één Deel van XXXII vel in één jaar, verfierd met liet pourtrait van een beroemd man iu Engeland ,' en elk Deel gedeeld in IV Stukjens , welke om de drie maanden ftaan uit te komen. — Ieder Stukjen is in drie Hoofddeelen verdeeld, behelzende bet eerfte Leerzame en ftichtelijke Mengelfchriften. Het tweede bevat verhalen van merkwaardige bekeeringen, voorbeeldige levensberichten, en juichende Sterfbedden. En het derde is ingericht voor Anecdoies, of berichten van zeer opmerldijke gevallen, volzinnige lpreuken, en gedenkwaardige gezegden van geleerde en Godvruchtige Schrijvers, zoo iu- als buitenlandicbe. De Mengelfchriften in dit Stukjen zijn Gefprekken tusfchen krispus en gajus over de bijzondere denkwijze der tegenwoordige eeuw, over de aangelegenheid der waarheid, en het verband tusfchen leerfteiligen, beviudelijken en beöefenenden Godsdienst; vervolgends eene zonderlinge redding uit geestelijke on geftalte en venichtering in de genade, in eenen Bric! aan den Eerw. joiiAN newton , Brief van den Eerw. johan newton aan eenen Vriend in Holland, uittrekfel uit eenen Brief van den Eerw. auxaxdsU'Scott, Predikant te Dumfiïes in Schotland. — Iher op volgen berichten van drie bekeeringen van ann'> andersom, van w.-b. en van eenen jon gel in*. Da Anecdotus, do merkwaardige gezegden cn fpretiken in dit Srukjen, zijn ée volgende: merkwaardige aanmerking van s. charRr 3 rock,  ^3» e, BREM n o c k , merkwaardige plaatfen uit de Brieven van e d. p. — Qpmerklijk gezegde van j. a. c. van einem', Bericht van eene vertaalde Leerrede , opgefteld en uitgesproken door eenen bekeerden Indiaan. Leerzaam gezegde yan james beattie. Een Boek, gevonden in het ingewand van eenen visch. Hier op volgen drie piclnftukjens ; Wat zullen wij in deze donkere tijden doen? Wat doet men? Bemoediging. — Alle deze Stukjens, het een echter meer dan het ander , zijn ons voorgekomen , zeer gefchikt te zijn ter berenking van het prijslijk oogmerk, het welk men zich, ma i'LC UIti\ave van dit Echtelijk tijdfchrift, heeft voorgeleid. Men zal zich met hetzelve in eenzame uuren zeer nuttig , en wegens de verfcheidenheid aangenaam kunnen bezig houden. Men zal 'er beide voor het verItand en voor het hart voedfel in vinden. Het geloof m het waare Euangelie der genade Gods zal 'er door gelterkt worden; en het zou onder Gods zegen kunnen dienstbaar zijn, om de ellendige denkbeelden, die veelen helaas• zich van het ioo zeer miskende Christendom^ vormen, tegen te gaan, en dezelve voor gezonder begrippen , en zuiverer beoefening te doen plaats maken. De gefprekken tusfchen kris pus en gatos Zijn uitmuntend gefteld. Men zal 'er verftand en een juist wikkend oordeel in zien doorftralen. De onderwerpen, daar in behandeld, worden, fchoon kort, echter met klaarheid , en eene juiste naauwkeurigheid en onderfcheiding beredeneerd, — Met opzicht tot de verhalen vau bekeeringen zal de Uitgever beleid van noden Jiebben, om goede voorbeelden te kiezen. Bekeeringsbenchten, waarïn de gewaarwordingen met al te fterke verwen worden afgemaald, kunnen wel eens eenen nadeehgen en ontmoedigenden invloed hebben bjj oprechte menfchen, die deze gewaarwordingen in zulk eenen Jterktn graad niet hebben ondervonden. Daar is eene 5f.'g'"g i» veele menfchen , om van hunne angften, bludlchap , en andere gewaarwordingen in de fterkfte uitdrukkingen, en wel eens hijperbolisch, te fpreken. De Schrijver van den Brief aan den Heer newton fehijnt daar met geheel vrij van te zijn. Dit doet intusfchen nadeel. „ Dat was bij mij zoo niet" denkt menig hart, dat zich zeiven niet gaam zou bedriegen, en wordt even daar door, fchoon ten onrecht, neêrgellagen. — mm YQQrbeelden van bekeeringen zullen over het ge- bfcl  euïncelische schatkamer. 631 heel bet nuttigst ziin, welke, geluk die van anna anderson, geheel overëenkomdig het Euangelie voordgaan, en in welke de veranderde denkwijzen, gezindheden en gewaarwordingen, haren grond vinden m de verklaringen van Gods woord, welke men, door den invloed van zijnen Geest, in derzelver zekerheid, gewigt en belangrijkheid heeft leeren inzien. De twee anderen kunnen meer tot bewijzen verftrekken , hoe God zich van in ons oog, kleine en toevallige omllandigheden weet te bedienen , om indrukloze menfchen tot nadenken te brengen. • _ In de aanhaling van merkwaardige gezegden en jpreuken, zal de Uitgever moeten zorgen, geene zoodanige gezegden en fpreuken aan te halen , die elkander eenigzins tegenfpreken, waarïn ten minden een zeer onderfcheiden ftelfel wordt voorgedaan. Wij hebben het oog op de merkwaardige plaatfen uit de Brieven van e. d. p, Schoon hij in alles geen ongelijk heelt, en een dwaalend begrip beltriidt , doch het welk met het Euangebsch ftelfel niet verward moet worden , zoo fehijnt hij ons echter ook van den weg af te zijn, en begrippen in te boezemen , die met de denkbeelden , in dit Werkjen heerfchende, niet eenltemmig zijn. Zoo zege hg ouder anderen, Bladz. 83. „ De beloften , die christus „ en de Apostelen predikten , beftonden met zoo zeer „ in de aanbieding van christus en alle genade„ goederen in hem aan alle menfchen zonder onder„ fcheid, noch in die voorwaardelijke verklaring, iri„ dien gij gelooft , zoo zult gij zalig worden, maar in „ die onveranderlijke verklaring van Gods voornemen, „ om aan bepaalde perfonen, om christus vyil , vergeving der zonden, het eeuwig leven eu alles, ,, wat daar toe nodig is, uit genade te febenken..." enz. Gelijk hij veel moeite zou hebben, om te bewijzen , dat de prediking van het Euangelie door c 11 r 1 s t u s en de Apostelen hier op nederkwam, zoo ftrijdt dn ook uitdruklijk met het geene sattianaden een bekeerd Indiaansen Leeraar , Bladz. 93 , predikt. „ Na eene „ korte, doch gepaste Inleiding," lezeu wij daar, „gaat ■ „ hij voord, ter overweging, aan wien bet aanbod der „ Godlijke genade gedaan moet worden? En antwoordt: „ Aan alle menfchèn, niet als rechtvaardigen, maar als godlozen, en zondaars, wier geheele leven eeu ver„ foeifelis voor God, en wier natuur gansca. bedorvenRr 4 »r ö»  6 i;i Boekjen vervat, zijn door den Schrijver zeiven waargenomen , op eenen zeer goeden the %m o m e ter, naar de fehaal van den beroemden fa ii r en heid verdeeld, hangende buiten Zonnefchijn in het Noorden tegen het Oosten binnen de Stad Pvotterdam. De Schrijver verklaart geene Waarnemingen meer dan noodzaaklijk waren, iu dit Boekjen ter neder gefteld te hebben , naamlijk wanneer de koude niet op eene bijzondere wijze toe- of afnam. In welk geval hij dagelijks flechts twee , of ten hoogden drie waarnemingen op 't papier ftelde ; doch wanneer de koude,meer dan gemeenlijk- in eenen zekeren tijd toe- of afnam , zijn deze waarnemingen op Ccnen dag menigvuldiger gefteld. Voords zijn deze waarnemingen vergeleken en overeengekomen "niet die van twee andere dollondsche thermometers, op twee andere plaatfen binnen gemeltte Stad hangende. Behalven deze waarnemingen wordt nog^in dit Boekjen gevonden . Bijzonderheden yan het Weder, Bladz. 'lij Aantekeningen ren de dikte van het ijs op de Rivier de Maas , "Bladz. 15 ; Gemiddelde Koude uit de voorgaande Waarnemingen opgemaakt, Bladz. 16; Aantekeningen, hoe dik het in één Etmaal, of 24 uitren, iu open water , of een gehakte bijt , ongevaar gevroren heefty Bladz. 17. Eindelijk heeft de Schrijver het nut, dat  6l8 TAFEiï van bt' zf.oen, opvoed. , cexeerdh. enz. flat leze zijne Waarnemingen en Aantekeningen, van de Vri-.skoude, en van het Weder en den Wind, bij geftrenge winters, zouden kunnen hebben, kortelijk aangetipt en beredeneerd , in hoope dat zulks in de volgende Eeuwe van wezenlijken dienst zoude zijn. Dat dit Boekjen allernuttigst is, zullen alle Natuuronderzoekers gereedlijk toeftaan; waarom wij ook geene zwarigheid maken, hetzelve als zoodanig aan te prijzen. Tafereel van de zeden , opvoeding, geleerdheid, fmaak, en verlichting, in het voormalig Gewest van Holland, aan het einde der Agttiende Eeuw. Eene bijdrage, tot de hervorming van Opvoeding en Schoolwezen , in de Bataaffche Republiek ; door een ccsmopoliet. — Obfequium Amicos, veritas odium parit. — Te Amjieldam , bij M. Schalekamp , 1798. 138 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 18 - : t, "tJet oogmerk met dit Gefchrift is , om aan die „ J- genen de oogen te openen, die nog den zoeten „ droom van zelfsbehagen en vooringenomenheid droo* i, men ; die , door eigenliefde en hoogmoed verblind , zich zeiven .niet kennen, over bunnen zedelijken toe,, ftand niet nadenken, en dus ook tot nog toe, deni, zeiven niet verbeteren kunnen. " — Op deze wijze' ontvouwt de ongenoemde Schrijver Zijn doel met de uitgave van dit Werkjen. Zijne taal mag fommigen onfmaaklijk , zijne befchuldigingen mogen te ftreng , en , over 't geheel de kleuren , waarmede alles getekend is, wat al re fterk zijn , daar is nogthands, in deze fchets onzer nationaals Zeden, maar al te veel waarheid; hoewel wat overgedreven. Wij zullen dit Gefchrift eens geheel ontleden , niet zoo zeer, omdat 'er zoo veele geleerdheid in doordraait , — neen — maar omdat over dergelijke onderwerpen thands zeer weinig wordt gehandeld , en de inhoud voor het publiek algemeen belangrijk is. Het geheel is in vier Hoofdftukken verdeeld. Het eerfte handelt: Over de oude en nieuwe zeden in Holland. — Hij geeft ons eerst eene fchets van de Oude Batavieren , waarin hij derzelver karafter, als uitftekend, fchetst. 5, Eenvouwigheid? eerbaarheid, deftig- ,, heid  IN HET v00rmalto cewest VAN HOLLAND. «39 heid in zedèir, "naarftigheid , niiverheid , zuinigheid " en eerlijkheid in hunne burgerlijke bedrijven , medo" gendheid , rondborftigheid , gulhartigheid , dapperheid liefde voor Vrijheid en Godsdienst, dit zijn " hoofdtrekken in het karacler der oude Hollanders."—' "Deze op-ave bevat veel waarheid, zij is ichoon; doch dezelve komt ons wat onbepaald voor. — Welk volk eu wélke tijden bedoelt de Schrijver? — Spreekt fffi van de Oude Batavieren, ten tijde van julius c'issar of tacitus? Zo ja, dan vergeet hij ook de Hechte hoedanigheden van dit volk , by voorbeeld hunne fpeelzucht, die hen dikwerf zoo verre bra?t dat zij hunne eigen vrijheid verkochten. — Of bedoelt hij die van lateren tijd, 't geen men bijkans zou vermoeden , omdat de „ onmeetbare ichatten , door deze aan hunne nakomelingen nagelaten," ten blijke van hunne goede hoedanigheden worden opgegeven; ook dan zou men onder dezen gebreken ontdekken, die de opgegeven trekken niet weinig zouden veröntluisteren. — ïn de daad één gebrek van aanbelang: men wil hier een al te groot Contrast zoeken , ten einde het verkeerde van dezen tijd te beter te doen gevoelen, en ondertusfehen bederft men 'er alles mede , omdat de overtuiging veeleer hierdoor verminderd wordt. De fchets van het hedendaagsch karacler der Hollandfche Natie volgt hierop. „ De tegenwoordige „ Hollanders en wel inzonderheid de inwooners van „ Zuid-Holland, hebben zich vau de oude eenvouwig„ heid, eerbaarheid, nederigheid, en deftigheid hurtner voorouderen zeer verre verwijderd ; — zij heb„ ben hunne behoeften ongemeen vermeerderd, zij zijn „ weeldrig , wulpsch, en prachtminnend geworden; ett „ ligtzinnigheid en losbandigheid heeft de plaats van „ eerbaarheid ingenomen." Hij zoekt dit door voorbeelden te ftaven, de Anglomanie, en Gallomanie, welke onze Natie beheerfchen, geven hem daartoe gelegenheid. — Hij gispt vervolgends de gierigheid en luiheid, waarin de zuinigheid en naarftigheid onzer Voorvaderen is ontHard, en waardoor eene Natie onvatbaar wordt, om grootmoedig mede te werken ter bevordering vau ^wetenfchappen , goeden ttnaak en fraaie kunften. Hier echter gedenkt hij aan de Richting van Felix Meritis, van het Kweekfchooi voor de Marine, van Schilder-Aca~ demiën, enz. —— Ten blijke, dat 'er ook andere van ede-  649 TA FE li, VAN DE Z EDEN , OPVOED.., GELEERDH. ENZ. edeler inborst gevonden worden. „ De meeste Fabri„ kanten, (fchetst hij als) kleine Despoten, die door „ het oloed en zweet hunner arme medemenfehen rijk „ cn groot zijn geworden^ en nogthands beroemen zij „ zich, cc weldoent-rs hunner evenmenfehen te ziin, " .d.oor W" br"od I* i" zorgen , daar zij hen eigenlijk „ blootehjk tot tnltrwfljupten van hunne gierigheid eu „ inhaligheid gebruiken , en hun naauwlijks zoo veel „ beta.cn, dat Bij leven kunnen, terwijl zij zelve in „ het vet zwemmen , mei kap^re Equipag'iün , hui„ zen, en buitenplaat feu pronken , en de geheele we„ reld trotfeeren. " Het groot verfchil" tusfchen zeer rijt, en dooa arm trekt vooral des Schrijvers aandacht. Hem dunkt het gezicht van een naar de mode gekleed man , en van een half naakt, en met lompen bedekt perioon:, zeer lrappant voor een Vreemdeling. (Doch deze ziet dergelijke ook elders in groote kooplieden, bn dit verfchijnlel zou ons verwonderen indien 'er geene tusfehenftanden waren, eu men geene kende, dan ïijk of arm ; doch de trapswijze afdaling van rijk tot arm, gevoegd bij de heerfchende weelde . welke voor eene overgroote milddadigheid, die zoo dikwijls luiheid gevoed heeft , weinig ruimte laat , en dan de neringloosheid gevoegd bij de luiheid van veelen onder dea ■gemeenen kring , die liever bedelen, dan werken willen , zijn hier van de natuurlijke oorzaken, daar juist de verfchillende ftanden , en onder deze ook menfchen die ordenltjk voedfel en dekfel hebben, ten bewijze ftrekken, dat de fchuld veelal bij die perfonen die gebrek lijden, heerscht!) (*) Dat voords de Clubs en Sociëteiten veele werkeloosheid hebben veroorzaakt , en verwarde hoofden zoo wel, als verwaarloosde huisgezinnen ten gevolge gehad hebben. — Met lof gewaagt hij intusfchen van de Hollandfche eerlijkheid en trouw, — voorzichtigheid en bedaardheid m den handel, wagende niet ligt groote en gevaarlijke ondernemingen; (dit lijdt echter ook uitzondering). — De voorzichtigheid en bedaardheid in het Staatsbeftuur. Aan- (*) Wij weten van nabii, dar onder het werkvolk te Crommenu enCrcmmth.-citijk alWaar de ze f oekw<$ëftj&i de hoofJzaak zijn, yeele werklieden zich m t veiliüfteJ willen, dan onder voorna rde van de* tuaaiiaap ami de Zaan te mogen bedelei;. —  in het vooamaltc gewest van holland. O4Ï Aangaande het Patriotisme cn de liefde tot vrijheid merkt hij op, dat het meer in woorden, dan in daaden, beftaat , en dat eigenbelang en baatzucht in het Staatkundige eene al te groore rol fpeelen. Met betrekking tot het Godsdienftige, rangfcbikt hij de ingezetenen in vicrklasfen, Vroomen of fijnen, Vrijgeesten of groven , Indifferèntrsfen'. en Verlichten en Uitverkorenen. — De fchets van deze vierderlei foort hebben Wij naïf, en volkomen naar waarheid bevonden. — Hoedanig hij over dé eerfte foort denke , mag het flot dier karacterfchets beflisfehen. ,, Het is onmo,, gelijk, indien men eenigzins opvoeding verkregen ,, heeft, midden in eene verlichte Eeuw, nog een fijne, ,, cn femelaar, in zijn hart te zijn." De groven befchrij*t hij als ,, losbandig, buitenfporig , ligtvaardig, „ zonder deugd en religie, gevende aan hunne neigin,, gen, begeerten , en driften den vrijen teugel, fchijnen,, de geheel zonder geweten, en wordende door niets ,, weerhouden dan door vrees en ftraffen; — bet ziin, ,, (zegt hij) lompe, beestachtige, brutale, en platte ,, Egoïsten , en Epicuristen , hun Motto is, — 'Eet, ,, drinkt, fpeelt , met den dood is alles uit.'''' — Deze houdt hij voor gevaarlijker, dan de fijnen, en hoe zeer ook in fchijn de tegenwoordige beginfelen toegedaan , ongefchikt en onvatbaar voor Vrijheid en Gelijkheid. — De derde clasfe , of Inditferentisten , zijn bij hem ,, men,, fchen, die zich weinig bekommeren om Vaderland; i, Vrijheid, Deugd en Religie, maar alleen óm geld en ,, goed. — Eer, roem, geleerdheid , wijsheid, en an„ dere begaafdheden , zijn in hun oog gering en ver,, achtelijk, in vergelijking met het goud.' — Zij zijrt ,, de pest voor de deugd en zedenlijkheid." Eindelijk de Verlichten en Uitverkorenen. Deze zijn menfchen; die door gezond verltand, en oordeel, door onderwijs; opvoeding, lectuur, Vlijt, en arbeidzaamheid, befchaafd en verlicht voor de aanftekende ziekte dér anderen bewaard blijven. — Bij dezen, (ert die men meest in deii deftigen burgerltand vindt) zoeke men zuivere en belangloze Vaderlandsliefde. Hun karaótef wordt bekoorlijk gefchetst. — Een algemeen voordel omtrent het vestigen der tegenwoordige beginfelen fluit dit Hoofdftuk. Zeker zal het Veel tegenfpreking ontmoeten, wanneer de Schrijver beweert, dat ,, Rijkdom en Arisrocratie altijd gepaard gaan," — ,, en goede zeden nieuwe vad. sist, 111. deel. no. 13. Ss „nooit  64* TAFER. VAN DE ZEDEN, 0PVÖED.a GELEEKDH. BNZ. ,, nooit met dezelve beftaan kunnen, omdat de Rijken en Aristocraten het volk enkel befchouwen en bea, handelen , als werktuigen van hunnen hoogmoed en van hun eigenbelang. — Wanneer het Volk voor de rijken en grooten, uit honger en eigenbelang, begint te ,, kruipen , en kruipen moet , om zich te onderhouden, dan klimt het zedenbederf tot op den hoogften ,, top, en de val van zulk een land is nabij." In het tweede Hoofdruk wordt gehandeld over de tegenwoordige opvoeding en zeden der Jeugd in Holland. — ,, Het nationaal gebrek der Hollanders is voorïngenomenheid met hunne kinderen:" Hij gispt ten fterkften de gebreken der moeders; — beklaagt zeef de verwaarlozing van de opvoeding der jonge dochters, daar de ondervinding Ltrt , welken invloed zij gehad hebben, door alle tijden heen, op de zeden en Staatsverwisfelingen. Dit word met een Register van voorbeelden geftaafd, beginnende met moeder eva, en eindigende met catharina de tweede. Ja, (zegt hij) — ,, alle befchaving en verfijning der zeden is ,, door vrouwen over geheel Europa uitgebreid gewor,, den." — Zeker een fraai compliment aan onze Nederlaudfche vrouwen , wier onverttandigheid in de opvoeding, te voren zoo fterk gefchetst, haar zeker weinig recht van aanfpraak geeft op deze loffpraak , zoo dat zij dien roem aan buitenlandfche vrouwen zullen moeten overlaten. — 't Geen vervolgends over het onderwijs in de Schooien wordt gezegd, flaat den bal geenszins mis. — D2 Nederduitfche cn Franfche Schooien krijgen elk eene beurt. — Het huislijk onderwijs door Gouverneurs en Gouvernantes wordt niet overgeflagen. —»— Eindelijk komt hij aan de Geleerde Schooien. ,, Denken en redeneeren leert de jeugd, noch op de hooge, noch op de laagc -, Schooien!" — Is dit niet wat al te ftreng?— Zou 'er geen onderfcheid plaats hebben tusfchen den eenen of anderen onderwijzer. — Met recht gispt hij, dat men op de Latijnfche Schooien doorgaands zich meer op de taalkunde dan ook op wetenfchappen toelegt. — In dit opzicht hebben dezelve eene groote hervorming nodig, indien men in de daad de verftanden der jongelingen , en niet alleen het geheugen , wil ontwikkelen , en het oordeel fcherpen. — Te vergeeisch zochten wij de gebreken op dc Hoogefchooien nader oiuwikkeld. De bc- Yet>  IN HET VOORMALIG GEWEST VAN HOLLAND. 643 venffemelde penneftreek , waar mede dit onderwijs als gekd ongenoegzaam wordt opgegeven , is het eenige over dit onderwerp, Meri zal 'er zich echter geenszins over verwonderen , dat de Schrijver niet zeer gunftig denkt over den Slaat "der Geleerdheid in Holland. Hier over loopt het Derde Hoofdftuk. — Eigenlijke Geleerdheid past hij alleen toe Op de Letter- en Oudheidkunde, onderfcheideude daarvan „ Kunften en wetenfchappen,welker gronden, meer „ van vooren , uit het vernuft gefchept worden. " — Hij erkent de verdiende der Hollanderen in het vak van eigenlijke Geleerdheid, dat is: „ Letter- en Oud,, heidkunde ; doch tot de kunlten en wetenfchappen „ behoort veel befchaving, fmaak, verlichting en wijs„ geerte , en daar de Hollanders in deze dingen nog „ zeer verre agter uit zijn , moet men zich niet ver,, wonderen over den flechten Haat der kunlten en we„ tciüchappen." — De werktuiglijke kunlten en handwerken trekken in de eerfte plaats zijne aandacht. In deze moet de Hollander voor den Franschman, Engelschman cn Duitfcher onderdoen. — Dit zelfde beweert hij van dc fchoone- en vrijë künften. — In de Schilder- eu Beeldhouwkunst heerscht nog de oude itijfheid der Vlaamfche School; wel netheid en naauwkeurigheid, maar weinig geest, vrijheid, vernuft, en vinding. — Ten Opzichte der overige kunlten, als DansToiieel- Muziek- en Zangkunften , moeten wij , naar zijn oordcel, verre onderdoen voor andere Natiën. — Weinig zegt hij van de Welfprekendheid en Dichtkunst; en had de Schrijver zijne Landgenoten willen prijzen,, dan had hij in dit vak zeker tot hun lof kunnen fpre-. ken. Dan hier waren minder gebreken te gispen ; of zo hij dit had willen doen , zouden de namen vau CATS , VONDEL, POOT, VAN MEUKEN, DE BOSCH, ett andere hem als in 't aangezicht gevlogen zijn. Meer bijzonder vestigt hij nu het o'og op de Wetenfchappen. — ,, Godgeleerdheid en Wijsbegeerte zijii tot dus verre in ons land nog verre ten achter."—■ Ten opzichte van de eerstgenoemde hebben de bepalingen van een kerküjk leerftelfel grootendeeis de fchuld. — Wij erkennen dit voor een gedeelte. Doch het blijft eeuwig waar , dat Geloofsformulieren wel den mond fluiten, maar geenszins het verftand beteugelen kunnen. — iieefc Nederland dan geene vrij denkende Godge- .Ss % leer-  64 4- TAfER. van ce zeden, opvoed. , GELFERDFf. ENZ. leer Jen geheel, ook in de Hervormde Kerk? Nooit willen wij de verdiende van eenen limburg, c a t t e nburg, s tinstra, hulshof f, en anderen, onder de zoogenoemde Disfenters , eenigzins ontkennen of flechts verminderen , maar de Hervormde Kerk heeft toch ook hare mannen op te wijzen , die , den geest der tijden in aanmerking genomen, boven veele buitenlanders uitmunten. Witsius, van till, vi- tringa,venema,chevalier, hollebeek, j. j. sc hult ens, en andere — zijn ten dezen opzichte onvergetelijk. Eene meerdere vrijheid mogt hun meer gelegenheid ^gegeven hebben, om over deze of gene onderwerpen meer onbewimpeld te handelen , in hunne denkwijze hadden zij zich boven zeer veele vooröordeelen reeds verheven. — Met onze Rechtsgeleerden is hij niet te vreden : — 't Zijn wel Geleerden maar geene Wijsgeèren: zelfs crotius niet, hoe zeer zijn werk de ffiire belli et pacis als clasfiek is befchouwd. — Naar het ons toefchijnt, neemt dc Schrijver dit woord Wijsgeer in een zeer eng beperkten zin. Tasten wij niet geheel mis, dan is bij hém liet KatitiSanfcke Stel/el her geliefkoosde, 't welk bij uitfluitmg den naam van wijsgeerte mag dragen, terwijl al het overige diennaam niet verdient. — Intusfchen zouden anderen van den Schrijver wel zeer verfchillen, menende ook onder de RécjUsgeleerden mannen te vinden , die den naam van Wijsgeèren mogen dragen , waar onder wij , bij voorbeeld, behalven eenen grotius, nog tellen zouden, een gooddricke, van der mar c Ken anderen in onze dagen, terwijl ook vroegere tijden daarvan niet geheel ontbloot waren. — Wij hadden verwacht , dat de Schrijver iet zou gezegd hebben, tot Lof der Nederlandfche Natie, over de Genees- en Heelkundige Wetenfchappen , de WisNatuur- en Scheikunde, waarin zij zeker mannen heeft opgeleverd, die tot roem voor ons- Vaderland verdrekten; doch het fehijnt hem alleen gelust te hebben, om de Natie met eene zwarte kool te tekenen. Anders begrijpen wij niet, waarom een zoo ruim veld zoo geheel is overgeflagen. In het vierde Hoofdduk word gehandeld over den tegenwoqrdigen graad van Smaak en Verlichting. — Wat (ie algemeene Redeneringen over Smaak en verlichting betfeft, dezelve bevielen ons wel, de toepasfing daar van  in het VOORMALIG GEWEST. VA$i hol la nt). C45 van op de Nederlandfche Natie valt, ongelukkig , ten nadeele onzer Land ;ei>utcn uit : dit mag de Schri'ver zelf voor zijne rekening henj p, „In Holland werkt alles ,, tegen bèfchaying en verlichting." — Lieve Hemel! welke barbaarfclte tijder) beleven wij—!!!— enten blijke derzelve (wat hóeft 'er;meer gezegd ?) — ten blijke'van die vooringenomenheid en afkeer tegen verlichting en wijsbegeerte — dienen — ,, de lünkfche, eu „ haatlijke beöordeelingen , gevallen bij gelegenheid, dat de verlichte en verdïenstvolle van hemert zijne ,, beginfelen van Kautiaanfche wijsbegeerte heeft tiitge- geven. In plaats van dién mm te roemen en te dan„ ken voor zijne edele en vaderltm'dfche pogingen, om „ verlichting eu waare ^jjsbégéé'rte in zijn Vaderland „ uit te breiden en te bevorderen , zoekt men , uit vooroordeel, (lijfhoofdigheid en domheid, door bit- tere onbefchaamde oordeclaars deze pogingen vrug,, teloos én verdacht te ronken ! Wat moet men van zulke menfchen denken?" — Dit lezende, dachten wij' — difficile est '/aftrain non fcribere. — Dus — deafkeuring van één of twee Recenfentêh — de toevallige beöordeeling van dezen of genen vau eene eerfte poging, om de Kautiaanfche Wijsbegeerte fmaaklijk te maken bij den Nederlander, zijn — ('prekende bewijzen van gebrek aan fmaak en verlichting bij de geheele Natie. — Recenfent kent overlang de Kautiaanfche Wijsbegeerte — hij behoeft dè fchriften van van hèwert niette lezen, om dezelve te leeren kennen, en — hij heeft ook de aangehaalde Beginzelen dier Wijsbegeerte, niet ingezien: maar, met alle hoogachting voor kant, (wiens vroegere Schriften hem zoo min als zijne latere onbekend z'tjn,) gevoelt hij maar al te zeer — dat bij alle vernieuwing van wijsgeerige famfinfte.lling, bet uiterlijk optooifel geweldig veel afdoet. — Dat, wanneer men die pop van haar tooifel ontdoet, en naakt en bloot daarftelt, men dikwijls ophoudt, met dat verbazend aanfchouwen, met die opgetogenheid, die ons in den eerften opliag beving, Zonder tot de fchool vnn newton, oi 1, EiENiTZ of kant, of eenig ander vroeger of later Wijsgeer te behooren, verklaart de Recenfentrondborllig , dat zijne zinfpreuk blijft, Amicus Plato, Am't'cus 'Soerales, fed magis Amica Veritas, maar dat, na naauwkeurig onderzoek, geen fame'nftct rot dus verre geleverd, yoor den denkenden Wijsgeer, voldoende is; —' dat do Ss 3 ' léêt»  64S volledige beschrijving van alle Ide'én van een spinosa, leibnitz, kant meer quoad formam dan quoad materiam verfchillen, en dat kant in het bijzonder, door zijne nieuwe terminologie, liet menschdom in den waan zou willen brengen, dat Alles , door hem ontdekt, nieuw was onder de zon , maar dat de verftandige wijsgeer, in djt één en ander, Hechts eene nienwe toebereiding en opdisfehing van oude waarheden vindt. — Dit zij genoeg — alleen nog, dat de Schrijver befluit met ëenfgé aanmerkingen over de Éénheid en Ondeelbaarheid der Republiek , en affcheiding van Kerk en Staar — Welke hem beiden zeer wenschlijk en voor de Natie gelukbeyorderend toefchijnen. — "In 't gemeen hadden wij wel gewenscht, dat dit onde'-wrp niet zoo oppervlakkig behandeld ware. — Een onpartijdig, wijsgeerig, menschkundig befchouwer moge ons eens eene karakterfchets leveren , Waarïn zoo wel de gebreken, als de deugden, en tevens de middelen tot herflel, — en dit alles niet ten halve, maar volledig, gefchetst zijn. Jfolkdige befchrijving yan alle Konsten. , Ambachten , Handwerken, Fabrieken , Trafieken, derzelver Werk-, huizen, Gcreedfchappen , enz. ten deele overgenomen vit de berotmdjie buitenlandfche Werken; en vermeer'' derd met de Theorie en Fraktijk der beste Iniandfche Konstenaaren en Handwerkslieden. Zestiende Stuk. — de bierbrouwer en moüter. Met Platen. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon , 1799. 75 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 6 : Na eenë korte Inleiding, waar in de Schrijver (jakobus bui'js, Brouwer in de Klundert) ten duideïijkften betoogt , dat neeringrijke Brouwerijen voor de Maatfchappij van een algemeen' nut zijn ; waar in de. oorzaken van het verval der Brouwerijen iii ons Vaderland als met den vinger aangewezen worden ; waarïn hij rondborftig verklaart, dat hij, uit zucht om iet ten algeneeü'.- yoör'deele uit te werken. en aangefpoord door de 'edelmoedige en onvermoeide werkzaamheid van dè, ^Oflijke frlaatjch&ppij der Oeconomifche Wetenfchappen, te tïajirlem, ter bevordering der kunde in alle Ambachten, HandtVerkcn , Fabrieken eh ' Trafieken, bij éerie * ' ,•"'""*' * v' meec.  konsten, ambacht., hA'TJW.. fabriek., enz. £47 meer dan veertigjarige fflh voorgegaan door het vaderlijk onderwijs, eri uit. breid dtrór de gefprekken met, en beilzam. onderra! : jen van ervaren Brouwers, ondernomen heeft eenê chaudeling over het Brouwen Van Bier te fchriiwu . be".it -et eerde Stuk, onder den tijtel van den Èieéróuwer, vier; en het tweede, onder den tijtel van ^Mouterij, twee Afdeehngen. De eerfte Afdeeling van den Bierbrouwer beyat bepaaldelijk de volgende onderwerpen: a) Over de Brouwerij , derzelver ftand, fchik» king en zuivering. V) Over de voordeeligfte Ketels. c) Over de beste Ovens. d) Over de Kuipen en Koelbakken. De tweede Afdeeling handelt over de Materialen, nodig tot het Brouwen van Bier, als: a) Over het Brouwkoorn. b) Over het maaien yan het Brouwkoorn, c) Van de Hop. d) Van de Alfem, e) Van Scharlei. ƒ) Over het water , tot het brouwen van Biet bruikbaar. g~) Over de Brandftof. In de derde Afdeeling wordt de beste wijze van Brouwen aangewezen. In de vierde Afdeeling wordt gewag gemaakt van eenige rampen, waar aan men in het Brouwen onderworpen js, en van de middelen tot herftel, als: d) Over het lijmen van het Meel in het brouwen* Z>) Van wormen in het Bier en de Gest.. t') Verzomerd Bier, d) Zuur Bier. e) Vaats Bier. ƒ). Lang Bier. Ten aanzien der Mouterij handelt de eerfte Afdeeling d) Van de Garst. V) Van de Tarw. c) Van de Spelt. d) Van Haver en Boekweit e) Ongezweet Graan. Se 4 &  6'4% C> VALCKENAEtt In de tweede Afdeeling vindt men «) Befchrijving van eene beste Eest. *) Befchrijving van de beste Eestkleeden. Na een kort Befluit, waar in de Schrijver ziin goed opmerk, dat hij door deze Verhandeling getrac Kt te bereiken , ten toon fpreidt, volgt eene befchrijving der Pjaten , welke m zijne befchrijving der Bierbrouwerij voorkomen. Wrj kunnen niet afzijn, hier nog bij te vóegen, «at de Schrijver, onzes inziens, zijn taak zeer wel heeft uitgevoerd en dat dit gedeelte der befchrijving van alle Konften, Ambachten, Handwerken, Fabrieken Irafieken, enz. niet minder dan de vorige, aan zijnel beftemming ten vollen beantwoordt. J Callimachi Elegiarum Fragmenta, cum Elegia catul li Callimachéa coüefta atque .illustrata a i udovico casparo valkena.e.r. Edi'dit, pnetatione atque indicibus iiiftruxtt joannes luzac Lugduni Batavorum in Officina Lüchtmanmana, 1700. 320 Eagg. In Octavo Maf. De prijs is f 2 - 4 . ■ ' Dat is: Brokken van Elegiën van callimacmus, benevensaeszelven door ca tul lus in het Laf.jn ovet gebraste E.egie , bijeenverzameld en toegelicht door l. c. valckenaer, met eene Voorrede èn Registers uitgegeven door j. luzac. "pYit Werk van den beroemden vai.kp.naer, en 1 dezen grooten man alleszins waardig, zal buten t\v,jfel door alle liefhebbers van de Griekfche en Latijnlche lchoojie letteren met dankbaarheid ontvangen woroen, daar het zeer veele merkwaardige overblijfzelen der Oudheid en oordeelkundige aanmerkingen over dezelve, bevat. Het zal tot aanprijzing genoeg zijn, oen inhoud, zoo kort mooglijk, mede te deelen. Eerst geeft de Geleerde Schrijver hier op de getuigenislen van eenige Dichters, betreflende dc Elegiën van callimacmus, iu 't gemeen; doch hij laat het niet bij eene bloote opgave berusten, maar voegt 'er zijne zaak- en oordeelkundige aanmerkingen bij. QP, dezelfde wijs handelt hij ook ten aanzien van eeni-  callimachi ELEGfARUM FftACMP.nta , ENZ. 649 f enige plaatzen uit oudere en nieuwere Schrijvers, betreffende den inhoud of het onderwerp der lileg'e van dezen Dichter, i.u dewelke het hoofdhair of cle hairlok van Berenice (BepcviHm irtókafios, coma Berenices) een hemelsteken van dien naam , iprekendc wordt ingevoerd. Dan volgt deze Elegie zelve , van welke het oorfpronglijke verlooren, doch de geest en inhoud in het' Latijn van ca tullus bewaard gebleven is. Deze fraaie Elegie van catullus, welke door den Schrijver genoemd wordt Efegia catulli Callimdchea en c a i. l i m a c ii i Elcgia , catulli verbis, mimerisque reddita ,voffchóö8 onder de uitgegeven Oedichten van catullus gevonden wordende, wordt hier echter merkelijk verbeterd, medegedeeld. Vervoigends ontmoeten wij hier eenen bundel aantekeningen over dezelve , welke niet minder dan 147 Bladz. befiaat, in dewelke, in het voorbijgaan , ëénö menigte piaatzen van onderfcheidene Schrijvers tpegöJ licht en verbeterd worden. Eindelijk behelst dit Boekdeel , dat zeker onder de Philologisch-Critifche Werken geenszins de laatfte plaats verdient , de nog overgebleven brokken der Elegiën van c a l libiac 11 u s, ten getale van zestig, die rtiéde gedeeltelijk met ophelderingen en aanmerkingen voorzien zijn. De Brief van den Uitgever j. luzac, waarin deze verdienstlijke doch mishandelde Geleerde dit Werk aan den Hoogleeriiar bavius voorda opdraagt, en die benevens eene korte Voorrede 44 Bladz. beflaat , is vooral merkwaardig, uithoofde van de treflijke en wijsgeerige verdediging van de Griekfche analogie of liever van de analogie iu het gemeen. Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis, voor jonge IJeden, door j. ju. sciiröck. Uit het lloogduilsch. Met Platen. Vervolg der Nieuwe Gefchiedenis. Vijfde Deel. Te Amjieldam* bij J. Allart, 1798. 492 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 4 - 16 - : In het Dertiende Boek ontmoeten wij in zes Tijdvakken de Gefchiedenis der Engelfchen. — In het Veertiende, in vier Tijdvakken, die der Deenen. — En ciu- 1 -'■ Ss 5 ' de»  6$0 j. M. s c h r 8 c K c ii r ö c k „ den marteldood der Hervormden deed bijwoonen en „ de Imarteu der ftervendeiï door hoonende fmaadre„ dellen vermeerderen. Eene nieuwe begtmftiging der „ llvrvormjng yan dc zijde des troons zelve moest dus „ j.cé-le duizenden aanmoedigen, om zich voor dezelve „ te verklaren. Elizaiieth deed zulks; doch vrij gematigd en zachtmoedig. Zij ging j,i,-r mede allengs„.keus voord ; deed eerst alle verdrukkingen wegens „ den Godsdienst eindigen , vervolgends «e openlijke ,, GodsJicnstoelcningen grootendeels in de En gel fche „ taal houden , zich voords door het Parlement de 3, hoogde magt in Kerklijke zaken toefchrijven en s, eindelijk . door deze zelfde Nationale Vergadering „ den toeftand van den Godsdienst cn4 der Kerk her„ ftellen, gelijk die onder haren broeder e b ua r d be„ paald was. Van omtrent ucgen duizend cn vijfhonderd Geestlijken in Engeland waren 'er Hechts ycer„ tien Lisfchoppen en bijna honderd anderen, die lie„ ver van hunne ambten affiand. wilden doen, dan d8 »' Godsdienftige en Kerklijke Verbetering aannemen. De j, meeste Bisfchöppeu werden wel, omdat zij zich te- gen de maatregels van het Parlement ver'zetteden „ gevangen genomen ; doch weldra weder ontllagen • en „ de Koningin onttrok ook die genen , die Weleer dc ,, bloeddorftigfte woede tegen dc Protestanten hadden ?* geoefend;, aan den algemeenen wensch , dat zij geftraft mogten worden." -:,p ,, Doch fchoon de toeftand van den Godsdienst on„ der de regeering van eduard d en. zesden ten s, voorbedde van dezen nieuwen gefteld werd, bleef die, „ echter, niet geheel zonder veranderingenwelke voor' „ naamlijk uit de gezindheden van den voorigen Leeraar en tcgenwoordigen voornaamften raadsman der ,, Koningin in Kerklijke zaken, matthasus parke'r", ontftonden. Deze Geleerde en. vroome man, „ die_eerst, na eene langdtiurige en befcheidene wei,, gering, het Aartsbisdom van Cantcrburij aanvaardde, ,, had eene befcheidene cn vredelievende denkwijze. ,, Elizabeth dacht op gelijke wijze; zij wilde de ,,. haathjke namen van Paapsch en Keittrsch volftrektlijk; „ met meer gebruikt hebben. Opdat alle hare onder,, dailen elkander in den Godsdienst te nader'bij zou,, den komen, en het ohtferfchèid der beide, in Duitsch„ /.;/;<ƒ en Zxitjei land omftaane, Pteteïfautjihe Gemeen- ten,  KORT IiEOR. der /U.CEM. GESCtl. VOOR JONGE lied. 653 „ ten eenigzins mogt verminderd worden, vond zi; in „ veele zaken een' middenweg van gematigde tóëge» ,, vendheid uit. iMen behield verfcheidene oude Kerk» ,, lijke fieradicn ; de Bisfchoplijke regeering der Kerk „ bleef dezelfde, ondere zekere bepalingen, welke met ,, het oogmerk van het Christlijk Leeraarambt best over9, eenkwamen ; doch Geloofsleeringen , waarover men ,, meest twistte , werden in de Geloofsbelijdenis der Engelfche Kerk met zulke woorden voorgelteld, dat s, of verfcheidene Godgeleerde partijen zich daarmede „ konden yerëenigen , of, ten minden, zij alle des te .,, meer naar de Heilige Schriftuur zelve werden verras- zen. Men bereikte, echter, nog i;i langen tijd in „ Engeland dien hoogen graad van Godsdiendige ver* ,, draagzaamheid of vrijheid niet , welke uit zulke j, vreedzame inrichtingen feheen te zullen voordvloeiën. ,, De Protestanten, die de vervolgzucht van Koningin ,, maria buiten hun Vaderland ontvlucht waren, ,, keerden nu in Enge/and weder; doch waren met den ,, pas gedichten Kerklijken toeftand in hetzelve zeer ,, kwalijk te vreden. Zij berispten het gezag en de ,, rijkdommen der Bisfchoppeh , die nog hunne vorige ,, plaatfen onder de Rijksdaaten bleven behouden ; doch ,, voornaamlijk derzelver aangematigden roem, dat hun,, ne dand eene Godlijke indelling was, welke dus bo,, ven alle andere Godsdiendige Leeraars den voorrang ,, moest hebben. Zij verklaarden zich daarenboven te,, gen veele Kerkplechtigheden , Feestdagen , voorge0, fchreven Gebeden , Kerkgezang , en andere bijzou- derheden, welke geenszins noodzaaklijk, van eenen ,, zeer vroegen oorfprong , of voor geene misbruiken ,, vatbaar konden geacht worden; doch in welker kett- ze eu gebruik elke Christelijke Gemeente volkomen ,, vrij is. Deze ijvera'ars intusfchen, die zich veel zut,, verer van overdrevene en bijgelovige leerdelfels of „ plechtigheden waanden , dan hunne medebroeders , ,, en daarom den naam van Puriteinen .yerkregen , ga-_ ,, ven aanleiding tot groote en langduurige onlusten, „ de twist was hevig, en de Leeraars der zoogenaam- de Bisfchoplijke Kerk verdrukten en mishandelden de ,, anderen op veelerlei wijzen, te meet, daar de Ko„ ningln en het Parlement de gelijkvormigheid in de ,, openlijke Godsdienstoefeningen aller Protestanten in Engeland door eene wet hadden geboden. Zoo fpoe- 53 ^'o  C54 LüTGRV. DER F.RAN'SCïIE VER Ö VER. IN EGYPTE. „ dig vergat men, dat men den dwang en de Vervolc- „ zucht in Godsdienftige belangen eerst onlangs in een „ ander Godsdienltig Genootfchap met recht verfoeid had. " Lotgevallen der Franfche Veroveraars in Egypte, uit hunne eigenhandige Brieven vertaald. Met een Mame.iuk te paard. Mm te bekomen , 1798. 167 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - : - : TV/Teh vindt hier eene verzameling van Brieven, welke AYA worden opgegeven , (met verzekering van echtheid) voor Brieven van Franfche Bevelhebbers en Generaals , bij derzelver aankomst en eerde verblijf in Egypte ,. gefchreven , aan hunne vrienden en .naastbeftaanden in Frankrijk, maar door Turkfche en Engelfche Schepen onderfchept en opgevangen , en , op last van het Engelsch Ministerie , in het oorfpronglijk Fransch aan het nieuwsgierig Publiek , door den Druk medegedeeld. Deze verzameling heeft men de moeite genomen, om te Vertalen en uit te geven. Men vindt 'er afgebroken berichten in , zoo van de zeden en het karakter der inwoneren, als van de maatregelen cn voordgangen der Franfchen in Egypte, de nederlaag der Franfche Vloot, en meer andere bijzonderheden. — Het is 'er echter Verre af, dat deze Berichten vart dat belang zouden zijn , als in het Voorbericht Wordt opgegeven. — In gemeenzame Brieven vindt men" zelden die naauwkeurigheid, die de Natuur- Gefchied- of Aardrijkskundige moet iu acht nemen. — Voords hebben wij, boven dien, geene verzekering voor de echtheid van deze Brieven, hoe zeer de Vertaler ons verzekert, dat men hieraan niet behoeve te twijfelen. — Het leven van catharina II. Keizeïin van Rusland^ Biet Pourtraitten. Derde Deel. Uit het Fransch. Te Amfteldam, bij J. Allart , 1799. 348 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - : 117ij fpocden ons, den Lezer bericht te geven van dit » V derde cn laatfte Deel eenes Werks, te voren door ons aangeprezen. Daar het zich zelf gelij.; blijft, geldt het  1tst lev. van catharina II. keizerin v. rusl. bet voorheen gezegde ter beöordeeling ook yan dit Deel. Zelfs is dit laatfte Deel wel zoo belangrijk; De Schrijver, hoewel ook bij de huislijke Gefchiedenis van catharina ftil (taande, waar door hij wel eens gevaar kon lopen, om bij het eeuwig ecnerlei, wat ééns zelvig eu dus verveelend te worden, ontduikt dit, door deze berichten flechts nu en dan in zijn verhaal in té vlechten, wel kort, doch genoegzaam, om daar uit te kunnen beöordeelen het karakter dier Vorstinne. Breedvoerig weidt hij uit in de Staatkundige Gefchiedenis^ Catharina wordt ons hier getekend in de bezorging der Rijksbelangen, in de onderhandelingen met buiterilandfche Mogendheden , in het ontwerpen van Staatkundige maatregelen, en in haren invloed op nabuurige rijken, Reeds 'bij den aanhef van dit Deel geeft hij uit dien hoofde een verflag van Ruslands betrekkingen met Denemarken en Zweeden. De bekende Omwentelingen aan beide hoven, in den jaare 1772 voorgevallen, trekken in de eerfte plaats zijne aandacht. — Die aan het Hof te Koppenhagen was geheel naar den fmaak vart Rusland,en door deszelfs invloed mede bewerkt. Die vart Zrveeden in tegendeel fmaakte zeer weinig aan catuaIiina, niet flechts omdat dezelve meer fterkte aan dat rijk gaf , maar ook omdat zij daar bij veel van harert invloed verloor. — Van daar bate pogingen tot eene tegenomwenteling, aangewend bij het leven van gustavus III', en vervolgends hare wapening tegen Zweden, welke den Koning tot eene reis naar Petershurg bewogen. Der moeite waardig is het, hier te zien, de Staatkunde, van welke catharina zich bediende, om dien Vorst tot onberaden Happen te bewegen, waar uit misnoegen en tegenkanting bij zijne onderdanen konden geboren worden. Met dat al daagde zij flechts ten deele. Gustaaf werd haar nagaans meer lastig, geduurende een Oorlog met de Turken. — Een nieuwe twistappel werd 'er opgeworpen tusfchen dit volk tn Rusland, toen twee onderfcheiden KI is zich in de heerfchappij der Krim wilden vestigen, het welk ten laatften daarop uitliep, dat de een, beguiiftigd door catharina, in het bezit derzelve gefield werd, bij een verdrag met de Turken, waarbij zij voor Rusland groote voordeden bedong. ,, Dit verdrag toch," (opdat wij hier de woorden van den Gefchiedfchrijver óver neigen) » ftelde haar in dc gelegenheid , om, zou- „ der  6j« 'MET LEVEN VAN CATHAUlNA II. ,, der' te oorlogen, aan hare oogmerken, van over'„ vyéldiging , die nog (leeds aangroeiden , en aan de ,, zorg voor de vergrooting van den Koophandel harer „ uitgebreide (haten, den ruimen teugel te vieren, üe ,, ongelijkheid der luchtftreek, het gebrek van bevol,, king,en de onvruchtbaarheid van een gedeelte van den ,, grond, belet niet, dat deze Staaten eindlooze'voord„ brengfels aan den Koophandel verfchaffen. De Rus., (en, zo wel in Europa, als in Aften gevestigd, kun,, nen met de geheele wereld gemaklijk handel drijven. ,, De Kaspiiche zee dient hun, om met Perfiën en In„ dien gemeenfehap te hebben. De Azoffche Zee en de „ Zwarte Zee maaken hen meester, om de voordbreng„ felen van het Noorden in de Middelandfche Zee te „ gaan_ verkoopen , en die van de Levant in het Noor,, den in te voeren. Kamfchatka opent hun aan de Ëéné „ zijde den weg naa Amerika, en aan de andere dien ,, naar China en Japan ; eindelijk de Witte- en Oost„ Zee (lellen hen iu betrekking met de meeste Enropce,, fche Volken, voor wien hun Koophandel onöntbeer,, lijk geworden is." — Alle deze bijzonderheden vindt men in het agtfte Boeit, j het welk met dc mededeeling van eenige fchikkingen ten voördeele van den Rusfifchen handel, cn van eenige huislijke bijzonderheden van den gewonen (tempel wordt bcfloten. (*_) Met het begin van het negende Boek bericht ons dc Schrijver catharina's invloed op den Beijerfchen fuccesfie-oorlog, en den vrede te Tefchen. Hij fchetst vervolgends de voordeden, welke den Rusfifchen koophandel toevloeiden, uit den oorlog tusfchen Groot-Brittanje, Frankrijk, Spanje, Holland en Amerika. De gewapende Neutraliteit, die doorn in het oog van GrootBrilt anje, ontworpen door vergennes, voorgedragen (*) In het (lot vrndt men eene nsnige snecdote, ten bewijze van de geringe verft.indelijke fmaak van catharina, in de keuze harer Gunftelingen. Konz.utoFF een S rgeant van de lijfwagt, gunfteling geworJen zijnde, oordeelde eene Boekerij een onontbeerlijk meubel vcor lemard van zijpen ftand. Een Boekverkoper len dien einde ontboden h> beende, vroeg d^zë hem , welke boeken hij nodig had ? „ Gij weei dat b.ner dan ik, andwoorde de Gunfteling, ,, dat is uwe zaak. Groote boeken in „ de laagte, cn kleine in de hoogte; zoo ftaan ze bij de Kei» „ z.rin ook,"  KEIZERIN VAN RUSLAND* 6tf aren en fmnaklijk gemaakt door de Deenfche en Zweed* i'che Gezanten, werd door catharina tot ftand gebracht, zoo tot befcherming van den Rusfifchen , als uit jaloersheid op den Engelfchen handel (*). — Breedvoerig vindt men de onderhandeling , met den Keizer van Duitschland diestijds aangegaan , gemeld , en die aan den éénen kant, de verovering van Conftantinopel', aan den anderen kant de verruiling van Beijeren tegen de Nederlanden , bedoelde. De Keizerin begon haar ontwerp met de verovering van de Krim, (vau welk Schiereiland hier eene korte befchrijving wordt medegedeeld.) Ten dien einde zocht zij, eerst, onlusten onder de ingezetenen te verwekken , ten einde, onder fchijn van vriendfchap, hare troepen in de Krim te doen rukken, en , toen dit haar geene genoegzame gelegenheid gaf, ter bereiking van haar doel, deed zij zoo wel voor zich groote eifchen te Conftantinopel, en liet den Khan ins* gelijks een (routen eisch aan dit Hof doen. De uitflag beiindwoordde aan de verwachting. Een inval der Turken gaf haar gelegenheid, om ook hare troepen te doen inrukken: deze verfpreidden zich door dit Schiereiland , en bij een openlijk Manifest aan de Hoven van Europa gezonden , verklaarde zij, hetzelve te hebben in bezit genomen ; waarin zij , door een verdrag, te Conftantinopel in 1784 gefloten , werd bevestigd. Deze verovering gaf haar gelegenheid tot nieuwe uitbreidingen in Aften, waartoe de begunltigde potemkin voor* naamlijk de hand leende. De invloed van dezen Staats* man en Veldheer vermeerderde van tijd tot tijd , tot groot verdriet van panin, wien nijd, verdriet en hart* zeer eindelijk deeden bezwijken, gelijktijdig met gregorius orloff, voormaligeii Gunfteling van ca* t h a- (•) Het volgend flaaltjen van fbatkuadige bedriegerij deelen wij hiermede. — De Ridder harris hadt aan potemkin een papier ter hand gefteld, tegen de tewapende Neutraliteit.— Dit ontdekken de voorftanders van dit Ontwerp , en bedienen zich van een meisjen, dat bij de Nichten van potemkin woonde, en zeer gemeenzaam met hem was, om hetzelve in handen ié krijgen. Zij wederleggen de Gronden van den Ridder iiarris op den kant, laten het papier weder ter Zijner plaats bezorgen, en zoo komt het in handen der Keizerin, die deze bijvoegzelen voor de Aanmerkingen van potemkin houdende , hier doof le meer voor dit ontwerp werd ingenomen. KttVWB VAD. SIM,. UI, DfiKJ,. WO. J3. T t  het leven van catharina II. tharina, wien jaloersheid op den voorrang van andereu , en de wroegingen des gewetens over den dood van peter III, eerst iu eene fombere zwaarmoedigheid Hortten , en eindelijk wanhopende den geest deeden geven. — De aanvang van het tiende Boek biedt ons een geheel nieuw veld van befchouwing aan. De aandacht van den lezer wordt gevestigd op Perfiën, en de betrekkingen van Rusland tot hetzelve. Dit wordt opgehaald van de tijden van Czar alexis michaclowits en achtervolgd tot op de regeering van c a t h a r i n a , die een* voordeeligen koophandel op de Kaspifche Zee voor hare onderdanen wist te bewerken , doch ter verdere uitbreiding van denzelven, in gefchillen met Perfiè zich inwikkelde , die echter geenszins ten haren voordeele uitvielen. Gelukkiger flaagde zij in het uitbreiden van den Rusfifchen Handel naar China en Japan. Niet min belangrijk was de Koophandel met de Europeefche Volken, vooral met de Engelfchen , van welken laatstgenoemden handel hier een vrij naauwkeurig verflag gegeven wordt; als ook van een verdrag van Koophandel met Frankrijk gefloten. Voords behelst dit Boek verfeheiden inrichtingen ter bevordering van de bevolking en van de wetenfchappen, benevens eenige gevallen uit het huislijk leven van catharina, waaronder hare bijzondere verkleefdheid aan haren Gunfteling, lanskoij, die in hare armen ftierf, en wien zij lang betreurde, benevens haar heimlijk huwlijk met potemkin, zeker de merkvvaardigften zijn. Eene reize der Keizerin naa de Krim wordt ons bij den aanhef van het elfde Boek befchreven, met alle de luisterrijke omftandigheden, welke met deze reize gepaard gingen, bijzonder de famenkomst met joseph II. die dcrwaards gereis>d was , en haar eenigen tijd op die reis vergezelde. — Kort daarna wist potemkin de Turken tot eenen nieuwen Oorlog aan te zetten , waarin die Keizer, volgends een beraamd plan , deel nam. — Doch naauwlijks was dezelve begonnen, toen gustaaf III aan Rusland, op 't onverwachtst , den Oorlog verklaarde, misnoegd zijnde , over de pogingen , aangewend van de zijde der Keizerin , om de Edelen tegen hem op te rokkenen. Een echt verhaal van den loop der gebeurenisfen, opgehelderd uit de geheime gefchiedenis van dien tijd, maakt dit bericht belang-  KEIZERIN VAN RUSLAND. 65$* ktignjk* Rusldnds invloed op de Zweedfche Officieren en op Denemarken, 't welk ten gevalle van catharina eenen inval deed in Zweeden, worden duidelijk aangewezen. Gustaaf befloot eindelijk tot de vrede. Niet min naauwkeurig vindt men het beloop van den Turkfchen oorlog gefchetst, en waarom de Keizerin , bij alle hare overwinningen , in 't einde afzag van haar oogmerk, om dit Rijk te overwinnen , en liever eene, voor haar altoos nog voordeclige , vrede floot. In 't gemeen zal de onpartijdige Gefchiedfchrijver hier zeer veele dier verborgen raderen ontdekken, welke de Staatkunde ter bereiking harer oogmerken in beweging Relt. Het bericht van den dood van potemkin, be* nevens eene naauwkeurige karaclerfchets van dien merkwaardigen man , van den Franfchen Afgezant , l. p. segur, befluit dit Boek. Het twaalfde en laatfte Boek , wordt geopend met een verhaal van de jongde verovering en verdeeling van Polen , benevens den opftand van kosciusko; met den ongelukkigen afloop dier poging , om den onderdrukten Poolen hunne vrijheid weder te verfchaifen. —> De dood van gustaaf den III. en van Keizer leöpold, wordt zoo wel, als de Omwenteling in Frankrijk , hier aangeftipt , uit hoofde van Ruslands Staatkundige betrekkingen. Dat catharina niet zeef gunftig kon denkeu omtrent de Franfche Staatsomwenteling , is ligt te begrijpen ; van daar het gunftig onthaal , 't welk de Emigranten in Rusland vonden , en waarvan, als'ook van hun onheusch gedrag, hier nog al vrij breedvoerig bericht wordt gegeven. — Verder wordt hier verflag gegeven van het beloop der Huwelijks-onderhandelingen met den jongen Koning van Zweden , en hoe deze zoo onverwacht werden afgebroken. — Een der belangrijkfte voorvallen in het laatfte levens* jaar van catharina was de verëeniging van Courland met haar rijk , waarvan de voordeelen kort worden opgegeven. Nog legde zij voor haar dood den grbndflag tot die naauwe verëeniging met Engeland, waarvan Europa thands de duidelijkfte blijken ziet. — Dit Boek wordt met het bericht van haar dood befloten, waarbij nog het volgende aangaande haar perfoon wordt gevoegd. ,, Deze Vorstin was in hare jeugd fchoon geweest, „ en zij behield iu hare laatfte levensdagen , bevalligït % heid  6ÖO het lev. van catharina II. keizerin v. rusl. heid en deftigheid. Zij was van eene middelmatige* " maar wel geüvenredigde geftalte ; en dewijl zij het " hoofd in de hoogte hield, had zij een groot voorko" men. — Haar voorhoofd was bloot, haar neus was " een arendsneus, haar mond aangenaam; en haar kin " een weinig lang, maar niet mismaakt. — Haar ha^r " was kastanjebruin ; hare zwarte en welgehairde " wenkbraauwen en hare blaauwe oogen hadden eene " zachtheid, die dikwijls gemaakt was, maar nog veel meer door moedigheid vervangen werd. Haar gezicht ontbrak het niet aan levendigheid, maar dezel" ve deed weinig blijken van het geen in het gemoed van catharina omging; ze diende haar alleen " om zulks te beter te bedekken." „ „. Catharina was doorgaands op de Rus/t/che wijze gekleed , vrij kort, hebbende van vooren de gedaante van een kamifool , en waarvan de naauwe " mouwen tot op de hand hederhingen. Hare ha-ren „ " luetie gepoederd, hingen los op hare fchouders, en " 00 dezelve droeg zij een kleine muts, met diamanten " omzet. — In de laatfte jaaren van haar leven , be" ftreek zij zich veel met rood blanketfel , want zij, " had nog te veel verbeelding, dan om de kenmerken " van ouderdom op haar gezicht te doen blijken , en het was misfehien alleenlijk uit hoofde van deze ver:i bedding, dat zij zeer matig leefde/' - Voords wordt dit befloten , met de opgave van de gefchenken , aan hare Gunflelingen, bedragende eene fomme van omtrent vierhonderd cn vierenveertig millioenen Guldens of omtrent negen en tagtig millioenen Roebels : - als ook met de opgave van hare landmagt, beftaande uit 550,000 mannen ; van hare zeemagt , beftaande tut omtrent 8a Schep n en Fregatten, en 600 Roeifchepen; van hare hfiften, en uitgaven, bedragende J eerstgenoemden Aè oco 000 Roebels, en de laatstgenoemden, voor net Rijk 11.000,000 Roebels: Zoodat 'er eene aanzienlijke om tot hare' Hofhouding , Gefchenken , Ja"wedden Feesten, enz. overbleef, niet genoeg echter, om aan iSen verfp zieken aart te kunnen voldoen , waarvan de kort oP elkander gevolgde Geldleemngen in Holland,. Genua cn Veneiiën kunnen getuigeu. — rit dit en de te voren door ons gegeven breedvoerige beri^ van dit Werk, zal de Lezer met des. zelfs belangrijken inhoud, zoo wij vermeenen, genoeg-  saul de tweede. 66l zaam bekend zijn geworden. Niet alleen levert nee eene aangename leéture op, en (trekt tot uitfpanning, maar tevens worden de gebeurenisfen in een nieuw daglicht geplaatst, belangrijk voor den Wijsgeerigen Gefchiedfchrijver , die niet flechts een droog verhaal van gebeurenisfen leveren, maar dezelve in haren oorsprong, verband, en gevolgen wil openleggen. De Vertaling is vloeijend, ook zoo ver wij kunnen oordeelen , offchoon het oorfpronglijke niet kunnende vergelijken, vrij juist. Slechts op eenige weinige plaatzen twijfelden wij, of de meening van den Schrijver getroffen was, Saul de tweede, bijgenaamd de dikke , Koning van Kanonnenland. — Uit het Hoogduitsch. Met Platen. Te Berlijn, te Wezel, en te Cleve, 1799. 303 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 4 - : |7 ene van de lomplte Romans, waarïn men alles aantrefc, behalven gezond verftand, fchrander oordeel en fnedig vernuft. Men kan maar al te duidelijk ontdekken , de bedoelde perfonen, en vooral wie de hoofdperfonaadje is. ~ Wij zijn* het dus met den Vertaler geenszins eens, dat 'er zoo veele duisternisfen zouden plaats hebben; en kunnen niet bevroeden, hoe hij zoo veele moeite heeft moeten in het werk (tellen, om alles te raden, daar alles onzes bedunkens zoo klaar en duidelijk is. — Nog minder hebben wij bewaarheid gevonden , 't geen hij den Lezer zoekt diets te maken in de Voorreden, „dat deze levensbefchrijving zoo belangrijk ,, is door de daarftelling van gebeurde zaken , welke tot ,, hier toe geheimen der kabinetten bleven, die geen ,, vreemde kende , en het oordeel over een der merk„ waardigfte tijdperken , over eenen der gewigtigfte „ perfoonen bellisfchen." - Van dien aait is 'er niets te vinden, of het is reeds van overlang bekend. Ook verwachten wij uit de pen eenes Schrijvers van dien itempel, als deze, geene belangrijke ftaatkundige ophelderingen. —. Integendeel oordeelen wij dergelijke nagebootfte Romans zeer fchadelijk. Wat toch vindt meii hier, dan de zedeloosheid en vooral de wellust eu onkuischheid ten Uöogiteu top gedreven, waarbij alle gevoel voor deugd, Tt 3 ' al»  652 J. BOM alle fchaamte voor de ondeugd ten eenemaal verbannen is? dit getekend op eene wijze, zoo plomp, dat dezelve zedige ooren kwetfen, maar den onbedreven en door jaaren en temperament zoo ligt verbijsterden jongeling het vergif des zedelijken verderfs bij volle teugen doet fmaken, zonder dat 'er eenig tegengift in de fchadelijke gevolgen der ondeugd wordt aangeboden; wie kan dit prijzen! ~ Dagelijks klaagt men over zedeloosheid, en aanhoudend word: dezelve gekweekt.. Voords kan men hier wel zien,dat,bij allen Godsdienftigen fchijn en ijver, nogthands de zedeloosheid aan de hoven heerscht. — Doch wie gelooft dit niet van overlang ? Om ons hier van te overreeden , behoefde men dit Boek niet. — Verflag van Mr, jan bom, voorheen Secretaris van '| Gouvernement der Colonie Esfequebo en Demerarij , enz-, wegens zijne en verfcheidene Burgers van Demerarij geweldige en tijrannieke vervoering uit die Colonie, rampfpoedige lotgevallen, noodlottige fchipbreuk, langduurige gevangenis in Engeland, en gelukkige ontkaming uit dezelve. Doormengd met eenige refteSti'èn, over de oorzaak der overgave van die Colonie aan GrootErittanje. Amfteldam, 1799. Gedrukt voor rekening van den autheur, en wordt alom uitgegeven, ten voordeele van de Bataaffche Krijgsgevangenen te Porchester - Castle in Engeland. 49 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 8 - : TJ"'en lotgenoot van den Burger j. c, de la coste, van wiens Gefchiedkundig en waar verhaal der Gebeurenisfen, welke in de Colonie Demerarij, hij en'zedert het vertrek van den Baron van grovestins, hebben plaats gehad, wij reeds verflag gedaan hebben (*), toont in dit narré, dat, behalven de gewoone en geoorloofde middelen van oorlog, het Engelsch Gouvernement zich van de flechtfte en lafhartiglte middelen van verraad en omkoping bedient, om zich van de bloeijendfte en welvarendfte Coloniën der Republiek meester te maken, en ons dus, als 't ware, met dien ftelregel der dwin- (*) Z\zN,Faderl, Bibl. II. Deel, ijle Stuk, Bladz.^J, en573.  verslag, e h z. 663 dwingelanden kan toeroepen: Bataaffche Volk! weet dct gij niets zijt, en ik alles hen! De lotgevallen van den Burger bom, hem door de mishandeling der Engelfchen en Oranjegezinden overgekomen, zijn niet minder treffende dan die van den Burger de la coste. De famenhang der ftoffen maakt het ons ondoenlijk, 'er een beknopt verflag van te geven, wij vinden ons derhalve gedrongen, de volgende barbaarfche mishandeling, als een voorbeeld van alle dé menigvuldig gepleegde gruwelen door de Engelfchen en hunnen aanhang, den Lezer tot eene proeve mede te deelen. ,, Bij de Capitulatie der Colonie," zegt B., Bladz. 23. „ was aan alle Ingezetenen, zonder onderfcheid, vei„ ligheid en zekerheid, zoo voor hunne perfoonen als ,, voor hunne Goederen, toegedaan. — Zij, die hun ,, Vaderland en de Vrijheid beminden; zij die het Aris„ trocratifche beftuur hadden getrotfeerd, dachten zich veilig, door deze conditie, voor aantasting of beroving „ van één van beiden; helaas! hoe weinig kenden zij den ,, vijand, aan wien zij zoo lafhartig verkocht waren, ,, en die vuige Aristocraten, welke de oorzaak van de ,, overgave der Volkplanting waren , en die nu hun „ triumph volkomen zochten te maaken door de vervol„ ging hunner braave Medeburgers. —• Ook was 'er on,, der één der Artikelen van de Capitulatie eene perio,, de, welke den haat der verraders tegen de Franfche ,, Natie en hare grondbeginfelen kenfehetfte. ,~ Vol,, gends die periode werden alle de Goederen , aan de ,, Ingezetenen der Franfche Republiek toebehoorende, ,, verbeurd verklaard. Dit fchreeuwend Artikel, waar ,, bij men de belangen en het intrest van onzen Bond,, genoot zoo fchandelijk opgaf, werd door de wraak,, zucht daar in gefteld ter bedekking van 1'uoode oog„ merken. ■« Weinige dagen na de overgave arresteerde ,, men reeds drie Burgers, a. oobe, i-.b.van iiove eu ,', e. duplant, wier gastvrijheid , in 't herbergen van drie Franfche Officieren van een Kaper, hun'tot eene ,, crimineele misdaad werd toegerekend; dan het was „ eerst op den 11 Meij A. P, en dus 21 dagen na de „ overgave, dat, met vertrapping van het recht der Vol„ ken en de Capitulatie, de ondticgetel e.ide [naamlijk de ,, Schrijver] en nog 17 Burgers, op de geweldigfie wij„ ze, door Militaire magt uit hunne huizen werden Tt 4 „ gr-  öfy j. B o m gehaald, hetgeen zich op de volgende wijze toedroeg; Eenige Officieren , waar onder de Commandant van wel, Capit. swanke Cll brand, Luit, 5, meurs, swanke, sirte ma dl Adjud. schip' pers, allen eertijds in dienst van den Staat, edoch, die na de overgave op eene lafhartige en fchandelij„ ke wijze in foldij der Engelfchen waren getreden, ,, begaven zich op dien dag, gefterkt door een deta„ cbement foldaten, welke even zoo als zij in dienst ,, der Engelfchen overgegaan, waren, naa de onder„ fcheidene woonplaatfen van mij en mijne medelotgenoten, en geboden ons, uit naam van den Ko,, hing van Engeland , om met hun mede te gaan. Aan dit bevel , daar ons niet geoorloofd werd een ,, oogenblik, om order op onze zaken te Jdellen , moesten wij gehoorzamen , en werden gedreven in „ eene Scheepsiloep, dewelke ons de Rivier afvoerde, en aan het Oorlogs-Fregat de Thesis bragt, waar „ wij bij aanvang in een hol werden gejaagd, hetgeen s, vol van allerlei ongedierte en onreinigheid was, en „ wij zonder de minde fpijze of drank, op den onzui„ veren vloer ons nachtverblijf moesten nemen, ter-» wijl onze rust door de menigvuldige rotten en ander „ ongedierte ged'oord werd , zonder dat wij het ge„ noegen mogten hebben, van het bijzijn onzer Familiën of Vrienden te kunnen genieten, ~> Des anderen ,, daags 's morgens bewees men ons echter de genade, van ons op 't halfdek te drijven, en uit een houten • ,, bak wat vuil water tot lesfching van onzen dorst „ te doen drinken. « Bijna agt uuren verfcheen een Klerk van Juditie met twee getuigen, welke ons berichtten, dat wij verlof hadden van Procuratiën te mogen pasfeeren, ter waarneming van onze zaken, ,, Terwijl wij hier mede bezig waren, werden wij ge-s, ordonneerd om in eene Hoep te dappen , en aan ,, boord te gaan van een Vaartuig, 't geen gereed lag ,, om uit te zeilen. — Vergeefsch vertoonden wij aan ,, den Officier, die ons dit gebood, de wreedheid van ,, dit bevel, daar wij ons zonder eenige kleeding of ,, geld bevonden, en dienvolgends aan de beklaaglijkde „ ellende op de Reize zoude zijn blootgedeld. — Dan „ te vergeefsch. — Eene verachtlijke weigering , eu eene herhaaling van 't gegeven bevel, gepaard met dreigementen , van ons met geweld in de floep te „ zul*  verslag, enz. C6$ zullen doen gaan, was 't andwoord, 't geen wij be,, kwamen. -« Gelukkig dat het Vaartuig, 't geen ons ,, wegvoerde, nog eenige Ammunitie moest laden aan de Fortresfe, door welk toeven onze huisgenoten en „ Vrienden gelegenheid kreegen, om ons in haast eeni,, ge weinige kleederen en geld te zenden, terwijl wij ook ,, het genoegen genoten, om eenige van onze Familiën „ en Vrienden te zien, en een teder affcheid van hun ,, te nemen. — Een toneel, welks aandoenlijkheid den ,, Engelfchen Schipper van het Vaartuig traanen deed ,, ftorten! enz." Wij twijfelen niet, of dit Verflag zal door alle welmenende Vaderlanders , ter hunner inlichting , met genoegen gelezen worden , zonder dat onze aanprijzing daar toe eenigzins nodig zal zijn. De graauwe Man, een Volks fchrift. Uitgegeven door Dr. johann henrich jung, Hofraad en Profesfor te Marburg, ook hekend onder den naam van heinrich stilling. Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte en Tweede Stukje. Te Utrecht, bij H. van Otterloo, 1798. 144 Bladz. In OStavo. De prijs is f ■ - i5 - : Het oogmerk van dit Volksfchrift is, om te keer te gaan de pogingen van de zoogenoemde nieuwe Hervormers in Duitschland. — De welmeenende oogmerken van den Schrijver behagen ons: — ook is zijn fchrijftrant van dien aart, dat dit Boek een Volksboek mag heeten, uit hoofde van deszelfs eenvouwigheid en duidelijkheid. -— Doch aan de andere zijde komen ons duisterheden voor, die wij niet weten op te helderen, gewaagde aanmerkingen,die ons te fterk zijn,een hooge, egoistifche, toon, die nooit overtuigen kan, en haatlijke veröordeelingen, die meer verbitteren, dan ftichten. Wien de fchrijver eigenlijk bedoelt door dien graauwe Man, is ons nog niet duidelijk, hoewel de geheele eerfte Afdeeling alleen beftemd is, om ons dien man te doen kennen. — Wij zullen den Lezer een en ander daar van mededeelen , misfehien verftaan zij het dan, beter dan wij. — ,, Mijn wezenlijke, en rechte. naam is: ernst „ uriel van oosterheim. Ik heet ernst, Tt 5 „ de-  6r-6 h h. j u N o „ uewijl ik, uit hoofde van de zonden der menfchen „ doorgaands niet vrolijk uitzie, maar een ernftig voor! „ komen hebbe; daar komt bij, dat de naam ernst „ een duitfche naam is, en ik voere dien, dewijl ik in „ Duitschland veel te doen heb. Mijn tweede naam is ,, uriel, dat is een naam van een Hebreeuwfchen „ oorfprong, en betekent, God is mijn licht. Dezen „ Hebreeuwfchen naam drage ik, om dat ik oorfpronglijk „ van de Jooden afftamme, niet zelden met de jooden „ gelprekkcn boude , en mogelijk dat ik fpoeuig veel „ met hun te doen zal hebben. De betekenis dezes naams, God is mijn licht, komt bijzonder met mijn 9, charafter over een, want mijne verlichting komt al„ leen van God. " „ Eindelijk noem ik mij ook van oostenheim; „ het woordjen, van, geeft echter niet te kennen' „ dat ik van ouden Duitfchen Adel afftamme, want in „ mijn vaderland wil de Adel niet veel beduiden. Maar het geeft inzonderheid mijne geboorteplaats te kennen; even zoo als men zegt: ik ben van Marburg „ van Weenen, van Frankfort, enz. even zoo ben Ik „ van Oostenheim, dat is, ik behoore in het eeuwi",, Oosten t'huis; in mijn Vaderland fehijnt een eeuwig„ duurende lente - morgen, aldaar gaat de zon nooit „ onder , aldaar heb ik een altoosduurend Heimwee , „ zo als vriend stilling befchreven beeft, en nu „ wenschte ik gaarn, dat gij allen dat Heimwee bekwam , „ en u van mij derwaards voeren liet." „ De Heere, die mij tot u gezonden heeft, wil „ ook, dat gijlieden alle naa dat Vaderland heenen reist, enz. „ Ik ben een Afgezant van den Heer aller Heeren, „ en van den Koning aller Koningen, die zich tegen„ woordig tegen de magt der duisternis tot den laatften „ ftrijd aangordt, en alle zijne vijanden eens eindelijk ,, en zeker met het zwaard van zijnen mond, welke is ,, het woord Gods, zal beltrijden en overwinnen. — ,, Het is mij toevertrouwd, om goede en dappere ftrij,, ders voor dezen onzen grooten en goeden Heer aan „ te werven; het handgeld, het welk hij geeft, is de vreugde van een goed geweten, en eene innige ver„ hevene vrede met God; en wanneer de ftrijd geflre„ den is, zoo zal ieder, die zich trouw en dapper ge„ dragen, die tot in de dood getrouw gebleven is, eene „ bljii'  DE GR&AUWE MAN. 667 „ blinkende overvvinningskroon, en voortreffelijke, on* ,, verganglijke goederen in mijn vaderland ter belooning verwerven. — Wij willen wel edelmoedig belijden, niet te weten wie deze ernst uriel van oostenheim is; — ook niet ligtgelovig genoeg te zijn , om eene dergelijke hooge en verëerende zending,welke hij zich aanmatigt, voetftoots te erkennen, ten zij wij de duidelijke Geloofsbrieven zien. — Dit behoort voor ons onder de duisterheden; — misfehien hebben andere Lezers beter oogen om te zien, — Dit behoort tot die gewaagde aanmatigingen , die ons te fterk zijn. — Nu ook een ftaaltjen van dien egoïstifchen en veröor» deelenden toon, waar van wij gefproken hebben. In de tweede Afdeeling redentwist dc Graauwe Man met een Predikant, „die," (zoo als hij hier befchreveu wordt) ,, berstte van geleerdheid, alles beter wist, dan „ de bijbel; terwijl alles, wat hem in dat boek van alle ,, boeken niet aanftond, volgends zijne gedachten van ,, anderen ondergefchoven , of ook een fchrijffout of „ een dichtituk was. De hoofdwaarheden van den Gods,, dienst, naamlijk het verderf der menschlijke natuur, „ de vertroosting door christus, de vergeving der zonden, alleen door het lijden en flerven van jesus „Christus, als mede de Godheid van- jesus „ christus en den Heiligen Geest, Ontkende hij of ,, geheel, of hij lag dezelve geheel anders uit, dan de bij- bel die begrepen en verltaan wil hebben."— Metzor» danigen man, lang genoeg geredentwist, en hem, viij duidelijk en verftaanbaar, zijn gevoelen gezegd hebbende , laat hij dit Verhaal volgen. „ Thands trad ik recht voor den Pfarrheer, en zag ,, hem zeer ernftig aan, ik zweeg een groote poos, en ,, zeide toen: ,, Ik ben een gezant van dezen rechtvaardigen Rich„ ter' aan de menfchen , wanneer gij mijne woorden niet „ geloven kunt, dan zie mij fterk in het aangezicht, „ daar ftaat mijn getuigenis zoo duidelijk gefchreven, ,, dat ieder lezen kan. En nu verklaar ik u hier pleg„ tig in dit donker uur, van den naderenden nacht, ,, onder den gefternden hemel, en voor het aangezicht van hem, die op den troon zit, en mijne woorden hoort, en ons beiden ziet; dat ik voor zijn waar;ï achtig en geftreng oordeel eens uw onverbiddelijke „ am-  653 S C H R E I B E R „ aanklager zijn zal, wanneer gij „ niet bekeert, en in Pi„t. ;; z™^svrlscine leere'den ^di™ «*KI „ tuiïde^ de Wat vermogen dergelijke magtfpreuken? Voord? ic du Boek voor geen aariëengefchakeld Uittreltfel vatbaar - men vindt er nu eens eenige uitvallen "te en de Godgeleerden, da., weder tegen de ftaatkundige nienwigheidszoekers. De Franfche Co ftitutie wordt niet gefpaard Hij ijvert verbalend f gen alle poging n om de Franfche Grondbegmzelen voord ,e planten! — Uit dat beginzel verheft hij ongemeen het gedrag van zeker S^hT' 6 kltine Ri^rtad' die, bij de bezitneming dier Stad door deFranlchen, weigerde, om deii Üed af te leg. &"~ V\rd.dJü°r,ne êrooids gedeelte der Burgerij gevolgd. — Doch eindeli k moest hij de vlucht kiezen. - Hij ft erf in de nab-jheid d.er Stad. - „ Ik drukte hem de hand,"' zeg de Graauwc Man, „ toen hij flierf, en fprak ,ot hem: flaap gi„ rust, gu getuige der waarheid! wanneer gij weier ont„ waakt, dan zal ik bij U zijn. en op mijn getuigenis ,ultgj ,, met veroordeeld worden!" In dien toon is het geheele Werk! jen gefchreven. Bij alle welmeenendne'd des Schrijvers komt ziin ijver ons voor een ij  DE HEREMIET IN HET EIKENDAL. 66j> vader zijnen vader voorheen in een tweekamp doordoten had, ten dien einde ontwerpt hij het arglistig plan, om haar, bij gelegenheid eener beloofde Bedevaart, door omgekochte Rovers te doen overvallen, en haar dan onverwacht'te verlosfen, ora daar door hare genegenheid te winnen. Inmiddels was de fchoonzuster van irmengard, een Abtdisfe van een nabuurig Klooster verliefd geworden op ga ff 110, en had hem, des nachts, in hare kamer befcheiden ; edoch hij laat zijn Edelknaap luit. prand zijne plaats bij iuar bekleden, voor welke vergunning deze belooft, hem in zijn aandag tegen irmengard de behulpzame hand te bieden. Luitprand vervolgends uitgaande om nog meer medeftanders mt deze onderneming op te fpeuren, vindt bij eene armoedige hut een jonge vrouw, grisellde genoemd, met een kind z'tteii; en ontdekt, dat dit eene veriaten Minnares van siegfried en dit kind zijne dochter is. Hij tracht daar op, haar' vader tot zijn voornemen over te halen , doch die man'te eerlijk" zijnde, gelukt zijn aandag hier niet, eit zij fcheiden, onbekend, van elkander. Hij vervordert dus zijn' weg naar de Bedevaartsplaat, en weet daar eenige Pelgrims te bewegen, om in den aandag deel te nemen, üe Gravin gaar; eindelijk ten beftemde dage en uure alleen van hare Staatdame verzeld op reis , hebbende zij gaffro met de paarden en gevolg een weinig vooiüit gezonden, luitprand en de om» gekochte perfoonen randen haar aan; doch gaffro verlost haar volgends affpraak, en brengt haar met voordacht in de hut van griselde, waar zij het geheim betreffende haar' man ontdekt. In het kasteel wedergekeerd zijnde verklaart gaffro haar zijne liefde, menende dat het ontdekt geheim omtrent 'haren man haar nu afkeerig genoeg van denzelven gemaakt had, om nu zijn liefdes -verklaring niet te verfmaden , doch hij bedriegt zich, en bekomt eeu weigerend andwoord Ver» volgends komt een jong Ridder van hare namaagfehap op het flot logeeren, om na eenige uitrusting mede naa Italiën te trekken , waar hij met eenige andere Duitfche Ridders even als siegfried mede opontboden was, om het leger van conra. dijn te verlterken (waar uit blijkt dat deze Gefchiedenis omtrend den jaare 11268 geplaatst moet worden) en belooft aan irmengard een' brief voor haren gemaal te zullen me.lenemen. De Abtdisfe dezen jongeling bij hare zuster aantreffende wordt insgelijks op h.-m verliefd . en zich verbeeldende , dat hij het met irmengard in het ftuk dar liefde eens is; tracht zij, aangefpoord door minnenijd , zich op haar te wreken, en biedt gaffro aan, hem des nachts in hare llaapltamer te brengen, hein tevens een flaappoeiër gevende, ten einde daar van bij haar het verëischte gebruik te maken. Hij maakt des nachts gebruik van haar aanbod , en komt in de fiaapkamer der Gravinne, doch haar rog ontwaakt vindende, wil hii haar met gewei.1 tot zijne liefde overhaf.n, maarzij een dolk ten voorfc-ijn brengende, biedt hem die aan, om haar eer te doordeken dan te oatëeren i niet-  dlO sciise1ber, de heremiet in het eikendal. niettemin bij zijn voornemen volhardende, maakt zij een geweldig gefchreeuw, op het welk de jonge Ridder komt toefchieten om ha&r te ontzetten, doch welke, op (taande voet, door GAFFtto doorftoken wordt, die aan de toefehietende Dienstbo. den diets maakt, dat hij de Graviane in oneerlijken Minnenhandel met den Ridder befpied had. Waaróp hü terftond last geeft, de Gravin in eene gevangenis van het flot op te fluiten; in welke gevangenig zij nog dieu zelfden nacht van een Zoon beviel. Kort daarop komt'er tijding, dat konradijn de (lag verloren heeft, en bereids onthoofd is,en dat siegfried reeds op zijne terug, reis in Straatsburg is aangekomen, gaffro bedui: hem aldaar te gaan verwelkomen, en fpreekt af met eene oude Waarzegfter, dat zij den Grave de ontrouw zijner Gemalinne in een' toveripiegel zoude toonen ; dit alles gebeurt, en siegfried, over zijn vrouws gewaande ontrouw vertoornd , geeft aan gaffro bevel haar heimelijk om te brengen; deze belast luitprand daarmede, doch die geleidt haar met haar kind in het bosch, en geeft haar gelegenheid, om te ontvluchten. Nadat zij voords lang omgedwaald had, treft zij de hut van eenen Heremiet aan, die haar huisvesting geeft. Luitprand deze edelmoedige daad verricht hebbende, knielt neder in 't bosch, doch wordt door een vervlogen jagtpijl in den nek getroffen, en ftort dood ter neder. — Eenigen tijd naderhand laat zich een Munnik bij den Graaf aandienen, en verhaalt hem, dat onlangs eeneToveresfe teStraatsburg verbrand was, die hem de onfchuld zijner Gemalinne, en het geheele verraad van gaffro, gebiecht had. Siegfried hier over wanhopig, doet het lijk van den jongen Ridder opgra. ven, en overtuigt gaffro van zijn gruwelftuk. Na twee jaren verdwaalt de Graaf op dejagt ,en vindt zijne vrouw in de hut van den Heremiet, waarna hij haar met groote blijdfehap naa het Hof terug geleidt. Waar zij hem zijne verlaten Minnaresfe grise lde, benevens haar kind, in de armen voert. Zie daar den ruwen famenhang van dit Vertelfei, dat zekerlijk, in den Meyzr.crfchen ftijl , of met tusfehengevoegde Toneelen en Samenfp.-aken behandeld zijnde, zeer onderhoudend en wegens de hier en daar juist getroffen Charafterfchetfen en Zedefpreulten leerzaam en der lezinge wel waardig is; echter komt ons de perfoon der eerfte verlaten Minnaresfe ran den Graave net genoeg doorwerkt voor; het fehijnt, dat de oorfpronglijke Opftelier eindelijk te zeer naar het einde gefpoed heeft en verlegen geweest is, waar hij met deze epifodifche perfoon en haar Vader koenraad eindelijk belanden zoude. Hij brengt haar dus ger.eel ten einde des Vertelfels eens even weder ten voorfchijn, doch laat den Lezer in volftrekte onzekerheid, hoe de Graaf het met deze twee vrouwen tevens gefteld hebbe. Voords zien wij geene reden, waaiöm men dit voorval zoo verre in tijd verplaatst hebbe, naamlijk in 't jaar 1268, als wanneer conradijn door karel van anjou gevangen en in Napels onthoofd werd. dirk  D I R K D E BEKKER. 67I DiaK Di bekker, Treurfpel. Te Haarlem, bij A. Loos^ jes, P. z , i7!'9' Behalven het Voorwerk 57 Bladzijden, De prijs is f: - 8 - : Onder de nuttigde daden, welke de menfchen jegens elkander kunnen uitoefenen, behooren ongetwijfeld de roemwaardige pogingen om eikanderen, in tijd van nood, zelfs mee gevaar des levens bij te daan. Een uitmuntend voorbeeld van deze deugd van kloekmoedige menschlievenheid wordt, in den jongften ramp, die ons Vaderland , en inzonderheid dat gedeelte deszelfs getroffen heeft, 't we'ke aan de overvloeijing der rivieren, in den aanvang dezes jaars , blootgefteld is geweest , ter navolginge daargedeld. Zekere dirk dg bekker benevens twee zijner broeders en nog een burger, allen woonachtig te Maasbommel, met eene fchuit herhaalde reizen uitgegaan zijnde , om hunne gebreklijdeude medemenfehen, die oveta! van alle hulp afgefnetien ge on tracht, in dit dringend oogenblik, door zwemmen een nabuurig huis te bereiken; doch, zoo als hij die gewaagde poging zal verrichten, komen de brave Zoonen van de bekker met hun fchuit, met levensgevaar aan die onder water (taande woning, doch reeds te laat voor den Grijsaard , die hun brood door zwakheid niet meer nuttigen kan, en na hun vertrek den geest geeft; waarmede het tweede Bedrijf een einde neemt. In het derde Bedrijf, dat weder in de wooning van de bekker voorvalt, wordt de tijding van het verongelukken van dirk de bekker, door zijn te. rugkeerenden broeder aan demoeder bekend gemaakt,we.ke daarover in de hevigfte droefheid vervalt, eu het geheele Stukjen met  67* IËJ)ER VEGE ZIJN EIGEN ViCER» met de^e woorden van ernst befloten wordt. „ ó Dat het Ba„ taaficne Volk wete , hoe een Burger van dit Gemeenebest , s, in het raidden zijner menschlievende pogingen , is omgeko„ men: hoe liij , na dagen en nachten achteréén, ongelukkigen „ verkwikt en gered te hebben, in het water is omgekomen, „ als een andere leöpold. En zouden de Bataven minder dankbaar zijn aan hunnen dirk de bekker, dan de Duit„ fchers aan hunnen leó'pold? Het wezenlijk nuttig en edel oogmerk, waartoe dit Stuk opgefteld is, zoude ons deszelfs verdiende als Toneelftuk befchouwd ligtelijk voorbij doen zien, ware het niet, dat de onzijdige oordeelkunde ons wenkte, om 'er van de zijde der kunst insgelijks een oog op te (laan, en dit doende, komt het ons voor, dat de gefprekken van ernst en sophia, inzonderheid die in het Derde Toneel van het Derde Bedrijf voorkomen, wat al te overdreven zijn; ook wiordt de van honger verzwakte en dervende jacob, onzes bedunkens, al te woordenrijk voorgedeld ; eindelijk verlaten alle de perfonen met de bedrukte moeder het Toneel, en ernst blijft alleen op het zelve overig, om boven aangehaalde Slotreden uit te fpreken. Welk een en ander te. vens met de overtolligheid van veele perfonen , dit Stukjen meer onder de Verhalen en Samenfpraken, dan wel onder hec vak der regelmatige Toneeldukken kan doen rangrehikken. le.ler veege zijn eigen vloer. Tootteelfpel uit het Hoogduitsch. Te Amjieldam, bij W. Holtrop, 1790, 48 Bladz. In Svo. De prijs is ƒ: • 6 - : T~\it Stukjen is niet oniiartig. Een Procureur betrapt zijn klerk, die den geheelen nacht in een vrolijk gezelfchap had zoek gebragt , en bij zijn te huiskomst zich eenige gemeenzaamheid met de meid veroorlooft , waarom hij hem, na eenige drenge verwijten, uit den dienst zet. Deze echter, die genegenheid voor de dochter van den Procureur had, en gaarn aijn opvolger wilde worden, zijne hoop verijdeld ziende, bedient zich van de volgende list. Als een Engelsch Kapitein verkleed, komt hij bij den Procureur, en overvalt hem, juist terwijl hij voor de voeten van dezelfde meid geknield iigc. — Onder voorgeven van zeker proces te willen laten uitvoeren, weet hij hem over te haaien tot het fpel, en tot het gebruik van wijn. In tut eetde was de Procureur zoo ongelukkig, dat hij eerst duizend Dukaaten , en venolgends zijne Procureursplaats verlpeelt; waarop de gewaande Kapitein zijne Dochter ten huwelijk vraagt, en zich vervolgends ontdekt hebbende, den ouden Heer aan de drijdigheid van zijne Zedelesfen, en van zijn eigen gedrag, haïnnert, waarop deze eindelijk befluit, om hem zijne Dochter ten huwelijk te geven. Wij gelooven, dat dit Stukjen, iu de uitvoering op het tooneel. niet kwaad bevallen zal, en volgends het oogmerk van deu Vertaalsr, de sanfehouweren rog eens kan doen lagchea.  UITTREKZELS en BEÖORDEELINGEN. a ^ Verklaring van den Brief aan cle Hebreen, door c. donnet, Doctor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht. Zesde Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst. 362 Bladz. In gr. Octavo: De prijs is f 2 - 8 - : Wij zullen, volgends gewoonte, weder van dit Zesde Deel van den arbeid van den Hoogleeriiar "bonnet, over paulus Brief aan de Hebreen , bet welk de verklaring van Hoofd/l. VIII en IX. in zich bevat, eene proeve aan onze Lezeren mededeelen, waartóe wij verkiezen, hier te plaatfen de beandwoording van eenige vragen, op Bladz. 104. betreffende het Nieuw Verbond, het welk bij jeremiü XXXI: 31—34. beloofd wordt aan het Jood/the Volk, welke belofte paulus aanhaalt. Hehr. Vlij;- 7—13. Deze vragen zijn: „ Of dat geen, 't welk, bij jet ,, remiü, beloofd wordt, eigenlijk een verbond zij ?" j» öf dat Nieuw Verbond hetzelfde is, met het geen „'wij-gewoon zijn, een Genadeverbond te noemen, dan „, of het daarvan onderfcheiden zij ?" „ Hoe en wanneer dit Verbond zij opgericht?" i, Welke de reden zij geweest, dat God, niet alleen „ het Sitiaïtisch , maar ook dit Nieuw Verbond , met ,, Israël maakte? " „ Eindelijk , tot welk eenen tijd de vervulling der ,, belofte bij je 4 e m j. a , aangaande dit Verbond, moet „ gebracht worden ? " , „ Omtrent de eerfte vraag vale bedenking. In een eigenlijk gezegd Verbond hebben eisfehen en beloften plaats ; en de vervulling der eisfehen is de voorwaarde ter verkrijging van het beloofde goed. Maar, hier, is alles enkele belofte. G$d zou zijne wet in het hart fchrijven, hij zou hun ten God, en zij hem ten volk zijn. " — Ter beandwoording, wordt, bij onderftelliug, aangenomen, dat 'er tusfchen God en menfchen een Verbond zijn kan. „ Wat nu de bedenking zelve betreft , dat: bij je re mi ii niets, dan beloften, voorkomen, en dushet wezenlijke van een Verbond hier geene plaats heeft, die bedenking wordt rasch weggenomen, als men, flechts, onderfcheid maakt, tusfchen beloften, aangaande dit Verbond, en beloften, yan dit Verbond — de beloften, aangaande dit Verbond, hebben opzicht tot des- JNieUWEVAi3.i3IBL.nl. DEEL, NO. 14, Vv zelfS  «74 G. BONNET zelfs oprichting en bevestiging ; maar de beloften va% het Verbond vertonen ons de goederen, de voorrechten, die aan zekere voorwaarden zijn vastgemaakt — de beloften aangaande het Verbond worden vervuld aan menfchen , om hen tot bondgenoten te maken , maar de beloften van het Verbond worden vervuld aan menfchen, die reeds bondgenoten zijn." Dit wordt toegepast op de Godfpraak, en de vraag, op dien grond, belinclwoord: ,, De Heere zegt, niet alleen , dat hij een nieuw Verbond zal oprichten met Israël, maar ook ; dat hij zijne Wetten in hun verftand geven, en in hun hart infchrijven zal. Zie daan eene belofte, aangaande het Verbond, door welker vervulling, dit nieuw Verbond tot (tand gebracht, en voor altoos bevestigd zou worden." — ,, Maar, wat is dan de belofte van het Verbond, die aan de menfchen vervuld wordt, in zoo ver ze reeds bondgenoten zijn? Die belofte is , voornaamlijk, begrepen in deze woorden , ik zal hun tot een God zijn , en zij zullen mij tot een volk zijn." • ,, Maar hoe komen nu de bondgenoten tot de verkrijging van dit beloofde heil? Wordt 'er niets van hun afgevorderd, ten einde zij, met 'er daad , tot hun troost en blijdfehap ondervinden, dat de Heere bun God is, en zij zijn volk zijn? Ja zeker; de taal van het Euangelie is, zoo veelen als 'er naar d^zeit regel zullen wandelen , over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid — zonder heiligmaking zal niemand den Heere zien. 't Zijn deze, en dergelijke Voordellen , < waarïn wij dat gene kunnen opmerken, 't welk tot het wezen van een Verbond behoort, beloften en voorwaarden." — De tweede vraag was deze:',, Of dit Nieuw Ver,, bond hetzelfde zij, met het geen wij gewoon zijn, ,, het Genadeverbond te noemen , dan of het daarvan „ onderfcheiden zij?" Ter beandwoording dezer vraag , moet men in het oog houden, wat men, door het Genadeverbond zelve, in 't gemeen befchouwd, te verftaan hebbe, en dat het, in vroegere en latere tijden , onderfcheidenlijk bedeeld wordt. Zoodat 'er, niettegenftaande de overeenkomst, echter een aanmerklijk verfchil is tusfchen het Genadeen het Nieuw Verbond. Dit verfchil is , volgens den Hoogleeriiar, hier in op te merken: ,, Vooreerst, het Genadeverbond ziet in het gemeen O]»  verklaring van dèn brief aan de hebreün. 675 öp gevallen menfchen , zonder ohdcrfcheid : maar dit Verbond, waar van de Godfpraak gewaagt, is bepaald tot een onderfcheiden volk, en wel tot Israël, niet tot de Egyptenaar s, niet tot de Asfyriërs , niet tot eenige andere Natie, maar alleen tot Israël, tot abrahams gedacht uit jakob.'* ,, Ten tweeden, het naaste oogmerk van het Genadeverbond, (zoo ver het, in 't gemeen, op gevallet! menfchen ziet,) is ,, de zaligheid van elk , die gelooft;" maar het naaste oogmerk van dit Verbond is, „ de bevestiging der waare Kerk in het nageflachr vari i, abraham, tot op de voleinding der eeuwen;" „ Zoo blijkt dan tevens , dat ook dit Verbond eeri Volks-Verbond zij, zoo wel als het Sinditisch Verbond ten Volks-Verbond geweest is. -k En, terwijl het gekomen is in de plaats van het Oude,dat het, (als VólksVerbond aangetnerkt,) voor Israël, een geheel Nieuw Verbond geweest is, en Verder zijn zal." Vervolgends eene bedenking Opgelost hebbende > of,' en hoe, de Gelovigen uit de Heidenen tot dit N. Verbond behooren? gaat de Hoogleeraar óver tot de derdé Vraag: ,, Wanneer en hoe is dit Verbond opgericht?" ,, Dit Verbond is opgericht, toen de Geest werd uitgeftort over de Joodfche Kerk, met dit gevolgy dat eeri Verbazend aantal zich , door geloof en bekeering, onderwierp aan de eisfehen van dit Verbond, cn, als eert onderfcheiden j en onderling verbonden volk , zich afzonderde yan het ongelovig Joodendom." enz. ,, De vierde vraag , die ons te bea'ndwoorderi ftaat.; a is deze: Welke de reden zij geweest, dat God i, niet alleen het Sina'iti'fche, maar ook dit Nieuwe Ver,i, bond, met Israël oprichtte? — Was het Verbond2 ,, met het uitverkozen menschdom * (dat Genadever„ bond, waar van wij reeds gefproken hebben,) was Si dat niet genoeg j om het einde % welk God zich voors, ftelde, de zaligheid van zondaren, te bereiken? Waari, cm heeft het God behaagd, met een bijzonder volk* „ Verbondsgewijze te handelen ,• en wel zoo , dat hij „ twee onderfcheiden verbonden , het één na het an= " der ,^ met hetzelve heeft opgericht?"" „ Wij moeten^ hier, de vrijmagt van God, maar' tévens zijne wijsheid eerbiedigen.- — Dat, door het toenemend zedelijk verderf van no.ïciis nakomöMgëfi j en het doorbrekend bijgelccf, de leer deï zaligheid, elï Vv a c -  ëj PHILALETHES ORTH0D0XUS, littlËVÊN. boiniig, dat wij niet weten, wat de Schrijver van de Lenvomiger Leere der Verkiezing en Verwerping daar tegen met veel grond zou kunnen aanvoeren. — rPe.criJrde dient, om de aandacht bij des Autheure ichrijhvijze te bepalen, bij de taal en uitdrukkingen, van welke hij zich bedient, om het gevoelen, dat hij beoordeelt, voor te (tellen en te wederleggen. , Zijn „ toeleg is," zegt hij, „ de Calvinisten van hun dwa„ lend en lchandehjk gevoelen te recht te brengen, de „ gemeenten van die gezetheid op de leere van de prae„ destinatic te genezen. Maar zijne redeneerwijze is van „ dien aart, dat hij de Calvinisten noodzaaklijk moet „ verbitteren, en te weeg brengen, dat zij op dat leerftuk " kerker zijn gezet. "—En op eene andere plaatfe. Heb ik met eenen anderen te doen, wiens gedachten „ van de mijne verfchillen, en is mijn oogmerk, hem het „ dwalende van zijn gevoelen aan te wijzen, handele „ ik dan belcheiden, wanneer ik, zelfs eer ik nog iet, „ ter wederlegging daar van, heb gezegd , de onderhandeling beginne, met te zeggen: uw gevoelen is ge,, drogtelijk , het is hartverwoestend, zoo ongerijmd, ,, dat ik den Bijbel niet voor Gods woord zou kunnen „ houden, indien dezelve zoo iet leerde?" — Hij bewijst dit weder met voorbeelden. Ook de Vijfde Brief is van belang. Piiilaletiifs verleedigt zich in denzelven , om aan te toonen , dat alle die redeneeringen, welke de Schrijver tegen het <*evoelen der Calvinisten aanvoert , ook tegen zijn eigen gevoelen gelden; dat een ander, die goedvond, uit de tegengeftelde denkenswijze , over de predestinatie te fcbrijven, dezelfde bezwaaren zou kunnen aanvoeren, tegen het ftelfel, het welk van hem wordt aangenomen. — Dezelve is te aanëengefchakeld, om 'er iet uit over te nemen, maar verdient in zijn geheel gelezen te worden. — Eindelijk in den Zesden Brief bepaalt zich phila lethes tot het bijvoegfel op den tijtel van het door hem beoordeeld Werkjen : Ter toelichting van de gewigtige vraage , of de Gereformeerden zich met de Remonftrantfche Broederfchap en verdere Protestanten verêenigen kunnen? Hij oordeelt , dat de Schrijver hier omtrent veel te weinig zegt; — dat hij dit geheele ftuk in een verkeerd licht plaatst, en toont, dat hij of den voorftag, door de Remonftrantfche Bïo^derlchap gedaan , niet ■ : recht  G. BRUtMNC, BRIEF' AAN J. VAN DER WIJCK. ÖOI recht begrepen heeft, of bij het fchrijven van die bladzijde , welke hij daar aan beftecdt, denzelven vergeten had. Het geen hij in bijzonderheden nader ontwikkelt. Wij befchouwen, over het geheel, deze Brieven, als zeer nuttig , om eene nadere inlichting in dit geheele ftuk te verkrijgen. Alle redelijk Geloof aan God en jesus van den blaam^ van zotternij vrij gepleit, in een vriendelijken Brief aan jan van der w ij c k , Major lij het derde Bataillon der zevende halve Brigade, enz. Door gerbrand bruining, Remonftrantsch Gereformeerd Predikant, werkend Lid van het Utrechtsch Genootfchap van Kunficn en Wetenfchappen, en van het Genootfchap, ter bevordering van waaren Godsdienst, Deugd, Kunst, en Wetenfchap. Te Amfteldam , bij M. Schalekamp. 38 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 6 - : Wij waarfchuwden in dit Deel van ons Maandwerk, Bladz. 234. onze Lezers tegen de gedrochtelijke Wangeboorte van verwarde hersfenen, door j. van der. wijck in zijne Navolging nopens de Lof der Zotheid voordgebracht; uit dezen Brief van den Predikant bruining zien wij , dat deze ongelukkige man, te voren een vriend van gemelden Predikant, iemand is, die zelve over de zwakheid en ongefteldhcid van zijn hoofd en hersfenen klaagt , die , door alleen en op zich zelvcn wijsheid te willen zoeken, zich vermoeid, cn zijne denkenskracht in nietige droomen uitgeput heeft; met één woord , naar de tekening van den Predikant Bruining, over het geheel, een beklagenswaardig mensch, in den kolk niet Hechts van twijfeling, maar van vertwijfeling en wanhoop, verzonken. De Predikant eruining dezen ongclukkigen te voren gekend, en hooggeacht hebbende, en in zijne ziei nog hoogachtende, maar tevens van gantfeher harte beklagende , doet in dezen Brief, dien hij in het licht gaf, omdat hij ,, tot nog toe wanhoopte, om gelegenheid tot Bricfwisfeling met den Major v. d. wijck ,, te kunnen vinden," ernltige en nadruklijke pogingen, om dezen rampzaligen mensch te redden. „Óch," zegt hij, Och of gij u nimmer hadt vermoeid, om a „ deii  6$i c. bruining, brief aan j. van der wijck. ,, den maalflroom (van Metaph'ijfifche fpitsvondigheden) ,, te peilen! Och of gij u althans nimmer zonder loots „ daar op begeven hadt! Thands loopt gij gevaar, om daar door verzwolgen te worden , zou ik dan niet „ toevliegen, om eenen zoo waardigen vriend met alle ,, krachten bij te liaan? ó Verfmaad mijnen raad flechts „ niet! " De Inhoud van den Brief toont deze Metaph'ijfifche fpitsvondigheden aan, eu leert de ongerijmdheid en onbeftaanbaarheid van het famenftel der Godloochenaren, ook wijst hij aan, hoe mank de hoofdbezwaaren gaan, die v. d. wijck tegen het Christendom en de Openbaring der Christenen heeft aangevoerd. Jammer is het, dat de Predikant bruining vrij wat vooringenomenheid met zijne bijzondere gezindte, vrij wat eigenzelfheid , in dezen Brief, heeft laten invloeien; waar door hij niet alleen zijn Dichtftuk, onder den Titel vanGelukwensch aan het Bataaffche Volk, enz. bij den aanvang van dit jaar , door hem aan het Vertegenwoordigend Lichaam toegezonden , hier ingelascht heeft, Bladz. 33. maar ook Bladz. 32. fchrijft: ,, Hoe blijkt niet uit alles" (wat hij nopeuds de Remonltrantfche Broederfchap breedvoerig had bijgebragt,) „famen, dat 'er onder de Protestanten zeer veelen zijn, die zich fterk maken, om hun geloof aan jesus langs eenen gantsch anderen weg te verdedigen , dan tot nog toe gemeenlijk gefehiedt. Ja, waarde van der wijck! Dit is zoo waarachtig , dat ik voor mij onlangs zelfs een aanvang heb gemaakt met de famenitelling van een gefchrift , onder den titel van La nullite des preuves érdmaifès de la vérité du Christianisme, comme elles out été dètaiUées par geoffroi lesz, Profesfeur a Gattingue , fchort dan, bid ik u, bij onze vorige vriendfchap, welke in mijnen boezem nog even levendig is, ichort uw oordeel op, ten aanzien van het geloof aart jesus, dat mij en anderen bezielt, tot dat wij de handen ruim genoeg zullen hebben , om het met redelijke en ontegenfpreeklijke bewijzen te ftaven. En laat het aangevoerde u intusfchen overtuigen , dat onze Christelijke gevoelens hemelsbreedte verfchillen van die genen, waaromtrent gij zegt, eigendunklijke Godgeleerdheid, of het domme geloven, wil geene reden dulden. " Doch, hoe dit ook zij, hartelijk wenfchen wij, dat deze Brief zijne uitwerking moge hebben , om. zulke- cl-  w. van vloten, de praktijk des bijbels. 603 ellendelingen, die het fpoor geheel bijster zijn, tot (laan te brengen , terwijl wij , ten aanzien van verfeheiden bijzonderheden in dezen Brief, met de behoorlijke verandering, de woorden van paulus overnemen Filipp. I: 18. „Nogthans wordt christus op allerleië wijze — verkondigd : en daar in verblijden wij ons , 11 ja wij zullen ons ook verblijden." De Praktijk des Bijbeis , of bet Zedekundig onderwijs der gewijdde Schriften. Eerfte Deels Eerfte en Tweede Stuk. Te Amfteldam, bij C. Covens, 1798. 597 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is te [amen f 3 - : - : De Eerw. van vloten, ons eene keurige omfchrijving en opheldering van den ganfehen Bijbel, geleverd, en daardoor voor de opheldering van dit belangrijk boek gezorgd hebbende; vaart thands in zijnen nuttigen arbeid met noesten vlijt voord, al weder van voren af de Bijbelboeken met ons doorlopende , doch thands met een geheel ander oogmerk. Hij wil, naamlijk, zijne lezeren zoeken in te leiden in den geest dier gewijde Schriften , voor zoo verre het doel der Godlijke Openbaring is de bevordering van zedelijkheid. — Ten dien einde ontvouwt hij vooraf in de inleiding tot de Bijbelfche Zedeleer, vooreerst de Eigenfehappen derzelve, — vervolgends de nuttigheid der Bijbelfche Zedeleere, wijzende ten befluite aan, hoedanig men dezelve best kan behandelen. — Deze inleiding is zoo rijk aan belangrijke aanmerkingen en de Bijbelfche Zedeleer wordt daarin uit zulke gewigtige en nieuwe oogpunten befchouwd, dat dezelve de aandachtige overweging van elk Lezer dubbel waardig zijn. — Gaarn wilden wij eene fchetswijze ontwikkeling van deszelfs inhoud mededeelen , indien gebrek aan ruimte ons dit niet verbood, dewijl zoodanige fchets, hoe beknopt ook, uit hoofde van den rijkdom van gedachten , te uitvoerig zou worden. In dit Eerfte Deel vindt men de Gefchiedboeken des O. Verbonds, van Geneftstot Esther\ benevens het Boek job bearbeid. Van vloten geeft telkens den hoofd-inhoud des Gefchiedverhaals op, doormengd met practifche aanmerkingen. Een gedeelte ter proeve zal den Lezer best in (laat ftellen , om te bcöordeelen dj» X> 3 wü-  6ï>4 u'. van vloten wijze , waarop van vloten dit heeft uitgevoerd, Wij kiezen tot dat einde het XXXIIfte Hoofdftuk van \jenejts. " J/kobs hart was wis gefterkt, omdat de laatfte „ onderhandeling met laban zoo wel afgelopen was „ hij trok dan blijmoedig voord, allengskens raakt even" ZC\Zl]n ^art beklemder » door een droom , waarïn „ hij bemerkte, dat een drom van befchermëngelen aan „ de lpitze van zijne Karavane vooraan toog; 't duur„ de niet lange of dit verzwakte, en werdt door andere „ gedachten verdrongen , en bedwelmd, eene vrao-e in „ zijn pcinzenden geest opkomende , zal daartoe °-c- " *]0££ u'y'I: heb,ik sene bcnd^ nodig tot befchermine, „ ik heb dan ook een merkliiken tegenftand , of drei„ gendc vijandelijkheden te verwachten, van waar kun- " ,nenj r komtP ? 'is eene andere vraag , als zondige handelingen den vrede geroofd hebben , laten zij „ vreeze in de plaats agter, het zal gewis van de zij„ de van ezau moeten komen, dien hardvochtigen , „ dien geweldigen , dien ftoutmoedigen broeder I Zoo „ denkt hij, ik heb toch alles van hem te duchten - als „ de angst een hart bekruipt', dat onder de kloekmoe„ dige zeifsverdedigers in nood , zelfs geen rang kan „ verkrijgen , dan komt 't meestal tot kruipende laag„ heden, zonder te bedenken, indien de partij even zoo „ aag dagt dan zij, dat dan zulk eene laage handeling „ hunne mishandeling eer vermeerderen, dan afwenden „ zoude. Ja koe hadt geen grond, om zoo laag over " z'Jnen broeder te denken, als hij in de maatregelen, „ welke hij daarop neemt, verönderftelde; hij moet hem „ in eene eerbiedige boodfehap kennis geven van zijn „ komst in die landftreek, hem doen gevoelen, dat hij „ den lchijn van verdriet hem niet aandoen, veelmin „ gebruik wil maken van 't gedeeltelijk geruilde , ge„ decltehjk door bedrog verkregen recht; hij kon hem „ eenige gefchenken, in den finaak van dien tijd, heb„ ben laten aanbieden; — winzucht wist hij evenwel maar al te wel, dat het zwak in zijnen broeder niet „ was, dat blijkt uit zijne geheele houding; men merkt ,i immers niet, dat hij tot zulk een vorfteiijk gefchenk „ als hij aangeboden heeft , eerder gekomen is, voor dat hij , door het antwoord van zijn broeder, zich „ zelf m dc uiterfte angst gedreven 'hadt. Misfehien s> was er in het antwoord wel het tegcngeftelde, maar 5, de  de practijk des e?jt,el8. f95 de berichten van de herdersknapen, onder eene vrees„ achtige ophef, dat, eer zij vertrokken, alles in be- weging was, en ezau zich aan 't hoofd van de ., best gewapende manfcbap bevondt, bragten hem gantsch in verwarring, 'er is geen einde aan 't woe- len, 't verdeelen van zijne Karavane , om ten miu„ ften een gedeelte van zijn gezin en bezitting , ware „ het mogelijk door de vlucht te redden; — hoe zijn ,, hart in"'t Godsdienftige gefteld i's, kan men uit zijn „ gebed opmaken ; met de nadruklijkfte toezeggingen.. ,, in zijn geheugen , en mond , fmeekt hij om bevrtj- ,, ding van het geweld zijnes broeders: bezwaard „ zoo zijnen broeder inderdaad in zijne aanklagte , met „ veel minder grond van waarfchijnlijkheid dan hij zelf ' ,, vermoedde , naauwlijks is dit voorbij , of 't woelen „ begint weder! — Verdeeling der Karavaneonderwijs „ aan de beftuurders, om zich zoo kruipende in ztju „ naam te gedragen, daarbij voegt hij eene groote ga„ vc , een goed gedeelte van zijn vermogen , 't geen zijne angstvalligheid waagde, of hij daar door 't ovc- ri'ge behouden mogte: alles was reeds over dc rivier, ,, to"en hij nog alleen agterbleef; alleen — alles waagt „ hij nu in zijne verbeelding, alleen zijne perfoon niet: „ die nagt valt hem bange, niets blijft hem overig, „ dan het gebed, eene verfchijning komt in die oogenblikken juist gepast, 't is de engel, de befcher„ mer van de vaderlijke familiën, die, als deElohim, ,, door hem fteeds vereerd werdt; — nu is hij, 't geen ,, men van hem verwachten moet , recht dringende in zijne fmeekingen, men zou zeggen, tot in het on„ befcheidene toe ; ik twijfel niet , of de bedenklijke ,, handelwijze omtrent zijnen broeder gehouden, maak„ te hem onwaardig , zoo onbepaald befcherming tè „ genieten, en is een der worftelingen geweest, waar,, mede hij 't langfte heeft moeten kampen, hij bekomt ,, evenwel" het woord, dat hij zal geholpen worden, ,, maar zoo, dat hij voor altoos uitwendig daarvan de geheugenis zal blijven behouden, om nimmer in zij„ ne fmekingen uit overdreven eigenheid cn angst, 't „ betaamlijkc , 't overgegevene aan de edelmoedigheid ,, van eene vergevende goedheid , uit het oog te ver,, liezen; dit gevoelt jakob in zijn hart, en niet in ,, zijne heup; waarom hij in eenen anderen toon ,3 om den affcheidszegen fmcekte, bemerkende, dat hij Xx 4 „ om-  COfï h. de hartog ,, omgang hadde met eenen uit een hooger clasfe dart de menfchen ; hij wenscht te mogen weten , of het ,, de Befchermgod zijner familie was , die zich onder ,, zulk eene gedaante hadt willen vertoonen: in dat geval zou hij gantsch onbevreesd zijn. Dat zinlijke in zijn vertrouwen wordt hem evenwel geweigerd , en „ hij naar het oogmerk der verfchijning aangemoedigd, „ om meer kloekmoedig in alle omllandigheden zich te „ gedragen; die met zoo veel vrijmoedigheid, in eene ,, ftatige verfchijning, zijne belangens konde voorftaan, ,, mogt ook in de famenleving , van 't rechtmatig ge„ bruik van zijne vermogens, ter bereiking zijner'oogmerken, alles verwachten." — Wij twijfelen niet, of deze proeve zal onzen Lezeren begeerig maken naar het Werk zelve, waaruit wij gaarne eenig ftuk, meer belangrijk, bij voorbeeld over den val onzer eerfte Ouderen of over de opoffering van izaük, zouden hebben medegedeeld, ware het niet, dat de uitgebreidheid derzelve ons hierin verhinderd had. Intusfchen wenschten wij wel, dat van vloten in zijn ftijl wat duidelijker, en in de plaatzing der zintekenen wat meer geregeld te werk ging, (gelijk in beide opzichten genoegzaam blijken kan uit de medegedeelde proeve , waarïn wij, onder anderen, de zintekenen juist zoo geplaatst hebben, als wij dezelve hebben gevonden.) — Dit een en ander zou zijnen arbeid meer algemeen nuttig maken ; terwijl wij hem tot de voordzetting en voltooijing van dit werk de nodige lust en krachten hartlijk toewenfchen. Reductie-Tafelen met derzelver befchrijving, dienende om de waarde van vreemde Geldfpeci'èn, volgens een gegeven cours , tn Hollandfche Guldens te reduceeren ; en dus, om, op eene korte en gemaklijke wijze, de waarde van alle IVisfelbrieven op Parijs, Bourdeaux, Hamburg, London, Madrid, Cadix, Sivilïèn, Bilboa, Livorno, Genua , Lisfabon , Porto , Venetiën , Weenen, enz., in Hollandfche Guldens over te brengen. Opge- t field en berekend ten dien/Ie der Kooplieden, door hendrik. de h ar tog, Lector der Wiskunde, Zeevaarten Sterrekundi, aan het Atheneum Illuflre der Stad Amfteldam. Tc Amfteldam , gedrukt voor rekening van d(f*  REDUCTIK- tafelen. 697 den Autheur, ter Boekdrukkerij van de Wed. J. Gouwelus, 1799. In gr. Ouarto. De prijs is f 6 - : - : De uitgave van dit Werk is, volgends het verhaal van den "Schrijver, een bloot toeval; de ontevredenheid van eenen zijner vrienden, over het lastige cn langwijlige der Wisfel-Rekening, uit hoofde dat dezelve dagelijks en menigvuldig voorkomt, heeft hem aangefpoord, om daar toe eenen korteren weg te zoeken , en daar zulks, door middel van de gewoone Rekening, niet dan Hechts in eenige bijzondere gevallen doenlijk ware, hem op het denkbeeld gebragt van de Tafelen, welke in dit Werk te vinden zijn. Na derzelver vinding , zo het eene vinding genoemd mag worden, (dewijl zulke kunstjens met getallen eenen flechts middelmatig geoefenden Wiskunftenaar van zelfs in 't oog loopen), Helde de H. terftond een klein gedeelte daar van op, en nam daar mede, in bijzijn van nog een ander zijner vrienden , dien hij als een voornaam Koopman begroet, en welke, zoo hij voorgeeft, daar in een direct belang ftelde , eenige proeven; terwijl de uitflag daarvan , gepaaid met de verzekering zijner vrienden , dat zulke Tafelen op alle Koopmans Comptoiren van het grootfte belang zouden zijn, hem deed befluiten , om, ongeacht den moeijelijken arbeid, (eenen arbeid dien wij met recht beuzelachtig en weinig belangwaardig noemen,) daar aan verknocht, dezelve te berekenen, en in 't licht te geven. De Wisfel- Rekening , om welke te verligten , deze Tafelen dienen moeten, beftaat in niets anders, dan in de bewerking van eenen eenvouwigen Regel van Drieën, of liever in eene fimpele multiplicatie ; want niets dan de Wisfel-Reductie, één der gemaklijkfte onderwerpen van de Koopmans-Rekenkunst, heeft de H., door zijne Tafelen , gemaklijker trachten te maken, zonder te bedenken, dat Comptoir-bedienden, welke den grond van zijne Tafelen niet verftaan, noch verltaan kunnen, ten ware zij in de Decimaal- Rekening ten vollen bedreven zijn, daar door in loutere Reken-machines als herfchapen worden ; terwijl zij buiten de gelegenheid gefteld zijn, om, op eene overtuigende wijze, daar te ftdlen, dat in hunne bewerking, volgends deze Tafelen gedaan , niet gefeild is. Wij zijn te wel overtuigd, dat voorname Kooplieden Xx 5 ca  693 b\ de h a r t o o en hunne Bedienden geene dc minfte zwarigheid vinden om een' Wisfel te berekenen , hoedanig, 'de Cours ook moge zijn; ja zeifs dat hun dit minder moeite behoeft te kosten, dan wanneer zij de Tafelen van de H. wilden te hulp nemen, om in dit vak eenigzins nodig of nuttig te achten, dat men zich van vermomde Tafelen bediene, 't Is waar, de Burger de hartog belijdt op meer dan de'ne plaats van zijn Werk, dat hij met den Koophandel niet genoeg bekend is, om meer te hebben kunnen doen. Maar was bet dan zijne zaak, zich aan iet te wagen, waar toe zijne kundigheden niet berekend zijn? — en wist hij niet , dat 'er ook gevallen voorkomen, waar in Holland de beftendige Cours heeft, waar toe zijne Tafelen , als alleen veranderlijke Cotirfen ten doelwit hebbende, geheel niet kunnen dienen? Indien de H._ eenigermatc met den Koophandel bekend ware, zou hij niet aan 't hoofd van tabiji.a I. gezegd hebben : IVisfelbrieven op Parijs en Bourdeaux, welke in Livres voorkomen ; bij zou dan geweten hebben , dat in geheel Frankrijk Boek en Rekening gehouden wordt in Livres, Sols cn Deniers Tonrnois; terwijl men zich bij de Wisfelbrieven alleen van Leus, ieder tot 60 Sols gerekend , bedient ; hij zou dan ook niet aan 't hoofd van tabola II. gezegd hebben: Wisfelbrieven op Ilamburg, welke in Marken Lubsch voorkomen, en waar van de Cours, per Daalder, in Grooten Flaamsch bekend is; niet alleen om de voorgemelde reden , als wel dat het eene volftrekte onwaarheid is, dat de Hamburgfche Wiafelcours per Daalder ooit in Grooten Flaamsch bepaald wordt. Na dit gezegde, dat op meer dan ée"ne plaats gelezen wordt, gaat echter de H. iu Tabula II. zich zeiven tegen fpreken , door boven ieder Vak , daar in voorkomende, fluivers, en niet Grooten Flaamsch, te ftellen ; gelijk dan ook de Hamburgfche Wisfeldaalder altoos in fluivers Banco wordt opgegeven. Om den Lezer te toonen, hoe weinig moeilijk het is, de Tafelen van de H. te berekenen, zullen wij ons bepalen, om Franfche Livres in Hollandfche Guldens te reduceeren, als de Cours per Ecu 551 § is. 55j % wordt, volgends de Decimaal Rekening, uitgedrukt door 55, 5; dewijl nu een Ecu 3 IJvrcs bev;;t, deelt men 55., 5 door 3, en men verkrijgt 18, 5 % voor de waarde vau 1 Livre: of, dewijl een Gulden 40 § is, deelt  reductie-tafelen, 699 deelt men 18, 5 door 40, waardoor men zal hebben 0,4625 Gulden voor de waarde van 1 Livre. Bij gevolg 0,9250 Gulden de waarde van 2; 1,3875 Gulden de waarde van 3 Livres, enz. door telkens bij 't laatst gevonden getal Guldens 0,4625 Gulden de waarde van r Livre op te tellen. Het fpreekt van zelfs, dat men niet verder dan tot 9 behoeft te gaan, vermids de tientallen, honderdtallen, duizendtallen, enz., volgends telkunftige gronden, door de comma 1,2, 3, 4, enz. plaatfen naa de rechtehand te verzetten, ontwijfelbaar bekend zijn. Wanneer men nu hier mede het Vak getekend 55J %, Bladz. 6 vergelijkt, zal men gemaklijk zien, hoe eenvouwig alle de Tafelen van d e H. famcngefteld kunnen worden , en dat niets dan de weglating der comma's, welke de geheelen van de breuken affcheiden, de Tafelen duister en onverftaanbaar maakt. Dus verre onze gedachten over dit Werk den Lezer medegedeeld hebbende , wordt ons een Aanhangfel op hetzelve ter hand gefteld, bevattende in zich, zoo als de H. zegt , eene verkorte manier van alle dc voorgaande bewerkingen, in zijn Werk te vinden. Dit Aanhangfel bevestigt volkomen , hetgeen wij in den loop dezer Recenfie gezegd hebben, naamlijk, dat dc kundigheden van den Burger de II. voor eene onderneming van dezen aart, om van andere Wiskundige onderwerpen te zwijgen , geheel niet berekend zijn. Immers, wie, die eenigzins met de Rekenkunst bekend is, weet niet, dat men in den Koophandel doorgaands niet gewoon is, niet alleen de waarde der Wisfelbrieven, zoo als d e H. zegt, maar ook de In- en Verkoop - Rekeningen, Factuuren, enz., anders dan in Guldens, duivers en halve-duivers te boeken, en dus ook niet om, in de berekening, op een enkele penning daan te blijven? — en evenwel fehijnt de Burger de H., bij de famendelling van zijn Werk , daar van niets geweten te hebben, zoo als hij Bladz. XXXIII. ten duidelijkdeu te kennen geeft. De voordzetting van zijne Tafelen , als Tab. I. tot 65 Tab. II. tot 4$Ufltiiv., Tab. III. tot 119%$% is louter chimeriek; terwijl wij daar benevens den Burger de H. kunnen verzekeren, dat het geheel overtollig is in den Cours tusfchen Amfteldam en Hamburg op twee^ en-dertigdc deelen van duivers daan te blijven. Wij eindigen met te zeggen, dat wij zoodanige Kooplier  700 cornelia de moeder der cracchen. heden of Comptoirbedienden zeer zouden beklagen, wanneer zij zoo weinig in de Rekenkunst bedreven mogten zijn, dat zij zich in de noodzaaklijkheid bevonden, yan zich met zulke beuzelachtige Tafelen te moeten behelpen. cornelia de Moeder der Gracchen. In acht befpiegelingen. Te Haarlem , hij A. Loosjes, p. z. 1798. 59 Bladz. In gr. OStav'o. De prijs is f 1 - 1 - : /^ornelia wordt hier als de Lofredenarcs harer, ^ voor de Volks-Vrijheid omgekomen Zoonen , tieerius en cajüs, ingevoerd. Zij zelve vertoont zoo veel boven alle kleine driften verheven grootheid van ziel, dat de lof, dien zij hare Zoonen toezwaait, daar door boven alle verdenking van overgedreven moederlijke vooringenomenheid geplaatst wordt. Want wel verre, yan tegen de ondankbaarheid van het Romeinfche Volk uit te varen, en van wraakzucht te gloeien over het vermoorden van hare dierbare kinderen, betoont zij in het midden van hare fmart dezelfde Vaderlandsliefde, die zij hare Zoonen vau jongs af ingeprent had, en waar van zij de fiacht-offers geworden waren , en fpoort licinia, de Weduwe van den vermoorden cajüs, aan , om deszelfs Zoontjen tot eenen man op te voeden , de Romeinfche deugd en zijn genacht waardig , en te gedenken , dat zij in denzelven wederom eenen GRacchus voor de Romeinen moet opvoeden. „Denk," dus fpreekt zij, „ dat gij niet minder dan ik een moeder der gracchen zijt. Vervul gij de pligten van „ vader en moeder tevens , en fchenk aan het thands ,, ondankbaar Rome eenen Burger, die het den gepleeg„ den moord des vaders" (aan den vader gepleegde» moord, zou onzes inziens beter zijn) „ met heete traa,, nen zal doen befchreiën, als zij dezelfde deugden in ,, hem zien ontwikkelen." »» Neen — vervolgt zij — het Romeinfche Volk, of „ ik zou mij grovelijk bedriegen, het Romeinfche Volk „ zal binnen kort berouw hebben van zijne dwaling , ,, en zijne oogen ontflujten voor de deugden van de 3, Gracchen, die zij vermoord hebber,. Ja, misfehien „ eer uw Zoontjen den naam zijns vaders kan uitfta„ melen, zullen reeds itaudbeekien ter eere van mijne s> ver-  cornelia de moeder der gracchen 70X : vermoorde zoonen Rcme's marktplein vercieren , en het Volk hun als Godheden offeren , daar weinige !' maanden, weinige dagen, de dwinglanden zullen doen kennen , en het Volk zuchten zal onder het juk, ',' waar voor tiserh's encüjus het dus lang be„ fchermden." . , Dan licinia met uw jongsken aan de hand. na die ftandbeelden van den Oom en den Vader getreden — hem op uwen arm opgebeurd — terwijl " het Romeinfche Volk juichen zal : -- Zie daar de " Zoon des braaftten Romeins! - De Goden lchenken ons eenen jongen Gracchus — de Goden hebben Ro" me niet geheel verlaten! - Vraagt dan uwe (uw) ' Zoon te huis gekomen : Waartoe dat gefchreeuw , ' waarom dat gejuich ? — Zeg hem dan : zoo heeft een volk , dat den deugdzamen Volksvriend eenige " oogenblikken miskennende , hem in deszelfs blinde " woede flachtte, berouw, jaaren na den val van het flachtölfer. — Zoo bemint men uwen Vader, dien • men, hem miskennende , vermoord heeft. .Eli vraagt hij dan verder , waarom aanbidt men mijnen " Vader ? — Zeg dan — en die les zal hem den ge" heelen pligt van eenen Burger leeren — omdat bij een deugdzaam en getrouw Vriend des Romeinfc om Volks was." Wij vertrouwen, dat dit Stukjen, offchoon eenigermate in eenen anderen fmaak behandeld dan de twee vorige , naamlijk luciusjunius cumarcus junius brutus, mede korts geleden door den Burger a. lo osjes,p. z.in het licht gegeven, en door ons met den verdienden lof aangekondigd, echter onzen landgenoten niet minder behagen , en door hun met dankbaarheid ontvangen zal worden , gelijk wij den Schrijver voor zijne ijverige pogingen, om de gevoelens van Nederlands Volk te veradelen, onzen warmften dank betuigen. Ten (lotte moeten wij onzen Lezeren berichten, dat de Schrijver, het niet onvoegzaam geoordeeld hebbende, deze drie Stukjens onder eenen algemeenen tijtel, en wel onder dien van Romeinfche Antieken van Vrijheidsen Vaderlandsliefde in één Boekdeel bijeen te verzamelen , het daar toe vervaardigde Tijtelblad met een kort Voorbericht agter dit Stukjen gevoegd heeft.  702 c. zillesen , GESCÜ. der veucen. nederlanden. Gefchiedenis der Ver'èenigde Nederlanden, nevens de voornaamfte gebeurenisfen in Europa , Zedert de Oorlogsverklaring der Franfchen aan Engeland en willem üen v 11f d e n , tot de vestiging der één en onverdeelde Bataaffche Republiek, in 1798. Door c. zillesen. Tweede Deel. In den Haage , bij J. C. Leeuwéftijn, 1798. 371 Bladz. In gr. Oclavo, De prils is f 3 - 12 - : J~yt Tweede Deel behelst het Vijfde en Zesde Hoofdftuk, waar van het Vijfde handelt over de Oorlogsen Staatsgebeurenisfen na de overgave van Condé , Valenciennes en Mentz , tot de bemagtiging van Quesnoy en Landrecy , door de Geallieerde Mogendheden^ Het Zesde bevat het voorgevallene na de overgave van Landrecy , tot de bemagtiging van Brusfel door de Franfchen. Daar de Schrijver de Oorlogs- en Staatszaken van dien tijd zoo uitvoerig verhandelt, dat de Gefchiedenis van ons Vaderland nier meer dan die van andere Volken door hem bcfchrcven wordt, oordeelen wij, dat de tijtel niet juist is , maar dat dezelve zoo wel met de behandelde onderwerpen als met de wijze van behandeling meer zoude ftrooken, en dus den Lezer een naauwkeurigcr denkbeeld van den inhoud dezes Werks geven indien bij d»s gefield ware: Beöordeelend of beredeneerd gefchiedverhaal van de voornaamfte gebeurenisfen in Europa , voornaamlijk ook met betrekking tot de ver'èenigde JSeder landen, van de Oorlogsverklaring der Franfchen aan Engeland en willem den vijfden, tot enz. Alles , wat wij ten aanzien van het Eerfte Deel (*) gezegd hebben , is ook op dit Tweede in eenen min of meer uitgefirekten zin toepaslijk, zoo dat wij , onaangezien de onnaauwkeurigheid in taal en ftijl, hetzelve echter als zeer lezenswaardig en eene menigte belangrijke Staatsftukken bevattende, zouden aanprijzen * indien de Burger zillesen zijn oordeek, zijne goedof afkeuring, .voor zich gehouden, en alleen de daadzaken , benevens de daar toe betreklijke ftukken , zijnen Lezeren medegedeeld had. Nog merken wij aan, dat het tot gemak der Lezers veel (*) Zie Ni Fadirl. Bib!. III Deel, ijle Stuk, Bladz. 424.  j. COOK 3 REIZEN RONDOM DE WERELD. 703 veel zoude toegebragt hebben, indien men , in navolging van wagenaar en anderen, bet jaargetal boven aan op den kant van elke Bladzijde geplaatst had. Reizen rondom de Waereld, door ja mes cook, vertaald door j. d. pasteur. 'Met Kaarten en Plaat'en. Vierde Deel. Te Leijden, Amfteldam en 's Hage , bij Honkoop, Allart en van 'Cleef, 1799. 325 Bladz. Voorbericht, Inhoud en Inleiding Lil. In gr. OStavo, De prijs is f 7 - 5 - i Het volgende uit het Voorbericht van den arbeidzamen enkundigen p a s teu r , oordeelen wij onzen Lezers vooraf te moeten mededeelen. ,, Met dit vierde Deel der Reizen van j. cook, be,, gint zijne tweede Reize rondom de Waereld, hoofdzaak ,, lijk ondernomen, om te beproeven, of men zekerheid ,, konde erlangen, omtrent het al of niet bellaan vau ecu groot vastland, 't welk veele aardrijkskundigen onder,, (lelden, dat in het zuidlijk gedeelte van den aardbol ,-, zoude liggen, dat nog geheel onbekend en onbevaaren ,, was, waarom deze Reis den tijtel voert van Reize naar de Zuid-Pool en rondom de Waereld; zij beflaat ,, in het Engelsch twee deelen in quarto. Deze reis is ,, in het oorfpronglijke door cook zeiven befchreven, en draagt kenmerken van zijn karakter. Eenvoudigheid, geftrengheid, orde en juistheid ftraalen 'er iu ,, door; doch zij is minder rijk aan die kleine mensch,, kundige bijzonderheden en wijsgeerige opmerkingen, ,, welke zodanig éen werk voor den lezer, die geen aard,, rijkskundige of Zeeman is, moeten veraangenamen. ,, Dit heeft mij doen bclluiten om, op het voetfpoor van den Franfchen vcrtaaler, ook gebruikte maaken van de befchrijving der reize door den jongen for„ ster, die, met zijn'vader, togtgenoot van cooi; was, en de geheele reize mede deed, in twee deelen ,, in quarto, in het Engelsch, en naderhand ook in het Hoogduitsch, in twee deelen in oóhvo, uitgegeven ; „, het is deze uitgave, van welke ik mij bediend heb, om ,, dat zij de laatfte is, en dus nog eenige ophelderingen meerder bevat dan de Engelfche. " ,, Uit die reize nu heb ik al het belangrijklTe getrokken „ dat 'er in is 5 eu niets agter wege gelaten x dat de weet- „ lust  704 > c 0 o ic lust of nieuwsgierigheid" van den Leezer konde volj, doen, of ftreelen , dan het geen reeds hoofdzaaklijk ., in de reize , door cook befchreven, voorkomende, eene onnodige herhaaling zoude geweest zijn. „ Uit de Franfche vertaaling heb ik eenige aantekenin„ gen overgenomen, die mij voorkwamen voor geleer,, den en natuurkundigen van eenig nut te zijn; zoo dat deze uitgave door drie onderfcheiden Werken, in zoo veele verfchillende taaien, verrijkt is geworden, en zoo „ wel in de plaaten als in den text. " — Uit dit bericht zien wij dus, dat aan dit Werk, in de vertaling, alle mogelijke luister en volkomenheid is bijgezet. Het beloop dezer reize zal uit den volgenden inhoud der Hoofdftukken kunnen blijken, (i) Vertrek van Deptford. Aankomst te Funchal op het Eiland Madera. Vertrek van daar en aankomst te St. Jago. Vertrek van St. Jago en aankomst aan de Kaap de Goede Hoop. Verrigtingen aldaar en bijzonderheden van dien togt. (2) Vertrek van de Kaap de Goede Hoop naar de Zuidpool. Nafpeuringen naar een Zuidlijk Land. (3) Vervolg van de nafpeuringen naar een Zuidlijk Land , tusfchen de middaglijn van de Kaap de Goede Hoop en Nieuw-Zeeland. Scheiding der twee Schepen. Aankomst van de Refolutie in de Donkere Baai aan Nieuw-Zeeland. (4) Verrigtingen in de Donkere Baai. Ontmoetingen met de inboorlingen. (5) Onderrigtingen om in en uit de Donkere Baai te zeilen. Befchrijving van het omliggende laiul, deszelfs voortbrengzelen en inwooneren. Sterre- en Zeevaartkundige Waarnemingen. (6) Togt van de Donkere Baai tot Koningin Charlotte Kanaal. Befchrijving van eenige waterhozen. Ontmoeting van de twee Schepen. (7) Verflag van Kapitein furneaux van zijn wedervaaren, zedert het fcheiden van de twee fchepen , tot derzelver ontmoeting in Koningin Charlotte Kanaal. Befchrijving van Fan Diemens- Land. (8) Verrigtingen iu Koningin Charlotte Kanaal. Aanmerkingen over de inwooneren van het land. (9) Koers van Nieuw-Zeeland tot Otahiti. Befchrijving van eenige laage Eilanden, denklijk dezelfde, welke door de bougainville gezidl zijil. Hier op volgt eene Inleiding, waar in de Heer cook een kort bericht geeft van de verfchillende Reizen , welke, vóór de zijne, op ontdekkingen in het zuidlijk halfrond gedaan zijn^ — vervolgends fpreekt hij van de toerustin-  reizen rondom de wereld. ?0$ tingen der fchepen, — het getal der manfchappen; — van de noodzaaklijke behoeften en voorzorgen, welke bij" zulk eene reis in acht moeten genomen worden; — alle dingen, voor zeevarenden van het hoogde belang. In het Werk zelve zijn de verbalen kort, juist en naauwkeurig , zij verwekken de aandacht en deelneming der lezers, en zullen, des twijfelen wij geenszins, met genoegen en goedkeuring ontvangen worden, — En daar de Heer cook deze reis in gezelfchap van den Heer furneaux, die bevelhebber op het fchip de Avontuur was, deed, vinden wij zoo wel de merkwaardigheden en lotgevallen van dezen, volgends zijne eigen opgave , als van cook zeiven, die bevelhebber op de Refolutie was, geboekt. — Een Werk van zoo veel onderrichting en belang voor de Maatfchappij behoeft geene aanprijzing; de naam van cook, met zoo veel roem, uit'zijne voorige reizen bekend, is voldoende, om het met oplettendheid en deelneming te ontvangen. Ook zijn de berichten, over het geheel, zoo aanè'engefchakeld , dat wij ons niet wel, zonder te breedvoerig te worden, daar bij kunnen ophouden. Dit, en het geen wij reeds boven , uit het Voorbericht, hebben opgemerkt, heeft ons doen beiluiten , om deze of gene meer algemeene belangrijke aanmerking van den Heer f ors te r aan onze Lezers mede tedeelen. Zeer breedvoerig en naauwkeurig is zijn verhaal omtrend het Eiland Madera. — Wij zullen 'er het volgende uit overnemen. ,, Dc grootde en voordeeligde oogst op Madera bedaat ,, in wijn , door welken het Eiland ook beroemd is. „ Daar de grond, de liggingen het water het gedogen, ,, wordt wijn geteeld. Elke wijnberg wordt door één of „ meer paden van drie tot zes voeten breed doorfneden , ,, en deze zijn met muuren van twee voeten hoogte inge„ floten. Langs deze gangen , die met latwerk van zeven ,, voeten hoog overwelfd of bedekt zijn , worden op „ even gelijke tusfehenwijdten paaien opgerigt, waar „ aan men een traliewerk van bamboes-riet vastmaakt, dat yan beide zijdén van den bedekten gang tot om„ trent twee voeten van den grond af loopt, en op deze „ hoogte den gantfehen grond van den wijnberg bedekt, „ op deze wijze worden de ranken in de hoogte gehou„ den, en de arbeiders hebben ruimte om het onkruid, NIEUWiEVAO.BiJIL.IH. OESI..NO. 14. Yy „ dit  dat tusfchen de ranken opfchiet, uittewieden. In den „ wijn-oogst kruipen zij onder het latwerk, fnijden dg ,, druiven af, en verzamelen die in manden. Ik zag hier ,, trosfen, die meer dan zes ponden woogen. Deze wijze „ om den grond zuiver van onkruid en vogtig te hou,, den, en de druiven zelve in de fchaduw te laten rijpen, ,, geeft den Madera wijn dien uitmuntenden fmaak en dat lijf, of die eigenfchap van den mond recht te vullen, „ die denzelven zoo bijzonder eigen is. Maar uit deze behandeling van den wijngaard fpruit ook de nood- zaaklijkheid , dat 'er zekere plaatfen tot het planten „ van bamboes moeten aangelegd worden, wijl het lat,, werk niet zonder bamboes-riet kan gemaakt worden. „ Wanneer dus de een of andere wijnberg, door zijne ,, ligging, gebrek aan dit onontbeerlijk riet heeft, kan hij niet behoorlijk bebouwd worden, en blijft derhalven ,, ook dikwerf geheel braak liggen. ,, De wijn is verfchillend in deugd en prijs. De beste „ wordt van eene foort yan druiven gemaakt, van welke ,, de ranken, op last van den Infant van Portugal Don „ hendrik, uit Candia herwaarts gebragt en aange,, plant zijn geworden. Hij heet Malve/ie Madera- De- pijp wijn kan op de plaats zelve niet onder veertig of twee en veertig ponden (lerling ingekogt worden. Hij ,, is een kostelijke zoete wijn ; maar hij valt Hechts ,, fchaarsch. ,, De naast bij komende foort is een drooge wijn , die meest naar Londen vervoerd wordt; van dezen geldt „ de pijp van dertig tot een en dertig ponden fterüng, „ Mindere foorten voor dc Oost- en West-Indien en ,, voor Noojd- Amerika, kosten, naar gelang van hunne deugd , van twintig tot agt en twintig ponden.fterling, ,, Daar worden, het een jaar door het ander gerekend , jaarlijks omtrent dertig duizend pijpen ingeöogst. Daar „ worden dertien duizend pijpen van de beste foort uit,, gevoerd; het overige wordt deels op het Eiland zelf ,, verbruikt , deels tot brandewijn geflookt, die naar 3, Brahiie gaat, en deels wordt 'er wijn-azijn van ge3, maakt." Eene andere aanmerking ter nadere opheldering en bevestiging van het geen de Heer cook omtrend de bèwooners van de Donkere Baai gezegd had , lezen wij BU £8o. Toen de Wilden van de Donkere Baai vertrokken 5 mee::-  REIZEN RONDOM DE WERELD. fpj „ meende men van den man verdaan te hebben, dat hij „ op doodöaan uit wilde gaan, en dat hij daar toe de „ bijl, die wij hem gegeeven hadden, gebruiken zoude. „ zo men hem goed verftaan heeft , was daar mede ,, onze aangenaame hoop van den akkerbouw en ander ,, nuttig werk, door het uitdeden van nuttige werktiu„ gen, eenigermate te bevorderen en te verligten , in „ eens te leur gefteld; het was echter zeer zonderling, ja bijna onbegrijplijk , dat een eenig huisgezin , dat ,, van dc geheele Wereld afgefcheiden , in eene ruime ,, baai woonde, in welke het, deels om hun klein aan- tal, deels om hunne weinige behoeften, noch aan le,, vensmiddclen, noch aan de overige noodwendigheden „ ooit ontbreekt, en dat bijgevolg in hunne eenzaam,, heid vreedzaam eii gelukkig leven konde, dat dat dan ,, nog op vegten met hunne medemenfehen, op moord en doodflag,bedagt zoude zijn. Ondertusfehen is mis,, fchien de diepe barbaarschheid, waar in zig de Nieuw- zeelanders bevinden , en die altijd maar de wet van „ den derkden erkent, oorzaak, dat zij meer dan eenig ,, ander volk der aarde geneigd zijn, hunne medemenfehen ,, bij de eerfte gelegenheid om te brengen , zoo dra ,, wraakzugt en belediging hen daar toe aanzet, en hun ,, aangeboren wilde moed maakt, dat zij de werklijke uit,, voering van zulk een wreed voornemen zelden laten „ deeken. Ik moet hier niet vergeten een zeer bijzonder „ blijk van de kloekmoedigheid van den ouden man aan- tehalen. Onze Officiers hadden meermalen in zijne ter ,, genwoordigheid fchietgeweer afgeichoten. Eens -be,, geerde hij dit ook te beproeven en men gaf hem een ,, geweer. Het meisjen , dat wij voor zijne dochter hielden , fmeekte hem ootmoedig met de duidlijkfte blijken vau ,, vrees en bezorgdheid , dat hij het niet doen zoude. „ Maar hij was van zijn voornemen niet aftebrengen, eu ,, fchoot het geweer drie of vier malen agter eikanderen „ los. De oorlogszugtige aart en het oploopend tempe,-, rament van dit gantfche volk, dat geene de minde be,, lediging verdragen kan , fehijnt dit eenzaam huisgezin ,, en de weinige overige, die wij aan den oever van dien ,, langen zee-arm aantroffen, gedwongen te hebben, zig ,, van hunne landslieden af te zonderen. Als wilde volj, keren eikanderen beoorlogen, dan rust de ééne partij ,, gemeenlijk niet, tot dat de andere geheel uitgeroeid ,i is, ten zij deze zig nog bij tijds met de vlugt redt. Y?2 ?, Die  7C8 f. A. D E C H A L M O T „ Dit kan hec geval bij de inwoneren van de Donkere „ Baai ook wel zijn, en , zo dat waar is, dan heeft hun vertrek en hun befluit baarblijklijk geen ander „ oogmerk gehad , dan wraak over hunne vijanden en ,, onderdrukkeren." Biögraphisch Woordenboek der Nederlanden, bevattende de Levensbefchrijvingen van voorname Staatsmannen, Krijgshelden , Geleerden in allerleiè' vakken van Wetenfchappen , Dichters, Schilders en andere Konftenaren : En verder, zodanige Perfonen, die door de eene of andere daad zig beroemd, of aan den Vaderlande verdien/lelijk hebben gemaakt; veelal verzeld van hunne Karakterfchetfen, zeldzame Anekdoten, die men elders te vergeefsch zal stafforen , onpartijdige beoordeling hunner daden, optelling hunner fchriften, en aanwijzing der fchrijvers , welke van hun gehandeld hebben. Opgemaakt uit Handfchriften, een groot aantal van de beste Schrijvers in verfcheidene talen over die onderwjrpenhandeler.de, en medegedeelde Berichten van de oudfte tijden af tot heden toe. Door j- a. de chalmot. Met Pourtraitten en Plaaten. Vierde Deel. Te Amjieldam , bij J. Allart, 1798. 360. Bladz. In gr. QEtavo. De prijs is f 3-12-: A Hes wat wij betreklijk de twee eerfte Deelen tot lof x van dit Werk gezegd hebben , achten wij ook op dit toepaslijk. Wij zullen ons daarom , ten einde van het Detl, dat wij voor ons hebben, den Lezer iet tot eene proeve mede te deelen, tot de volgende twee levensbeschrijvingen bepaaleu, waar van de eerfte Bladz. 58, en de andere Bladz. 79 gevonden wordt. „ pieter bot 11, eerfte Gouverneur Generaal van „ Neérlands - Indien, is gefproten uit een aanzienlijk ge„ flacht te Amersfoort, wiens (welks) afftammelingen al „ van ouds aan het roer der Staats- en Stadsregeringe ,, van Utrecht gezeten hebben. Bij K. Burman, Utr. „ yaarb. II. D. bl. 124 , vindt men reeds godert bot 11, op de lijst der Raden van de Stad Utrecht, in 't jaar 1449 vermeld." ,, Onze pieter both, na eene met zijne geboorte „ overëenkomftige opvoeding te hebben bekomen , bc„ gaf zich reeds jeugdig tot de zeevaart, waar in hij ook „ ongemeen wel geflaagd is. In 't jaar 1599 was hij reeds als  BIÖGRAPHISCfl WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. 700 ,, als Admiraal of Kommandeur over zes fchepen naa „ de Indien gelievend; de reis was voorfpoedig, en te Bantam komende, had hij twee fchepen, onder bevel „ van paulus van caarden, naa het eiland Su- matra gezonden. Tn Augustus of September iöor t „ kwam hij met een Vloot van zeven fchepen uit de /»»'; „ dien gelukkig in het Vaderland te rug." „ Men had aan both toen reeds den tijtel van Gene„ raai en Admiraal gegeven; doch op zijn tweeden togt „ bekwam hij dien van Gouverneur Generaal; zijn last„ brief van hun Hoog Mogenden aan de Raden vau In,, dien , dien hij den eed van getrouwigheid aan de alge,, mcne Staten moest afnemen , was gedagtekend den „n November 1609. Met dien tijtel en dat gezag, ver„ trok hij in Januarij des jaars ióio, met een Vloot van „ agt fchepen, die door een hevigen ftorm , op dc hoogte van de Kaap de Goede Hoop, veele en zware rampen „ leed. Both zijn groote mast verloren hebbende, vond „ zich verplicht, het naa 't eiland Mauritius te wenden. „ Na aldaar zijn fchip te hebben doen herftellèn , dat ,, bijlter geteisterd was , zette hij de reis naa Bantam 5, voord, a!waar hij in Januarij van't volgende jaar aan„ kwam. De Nederlanders, die zich in de Indien be- vonden, ftonden verbaasd ook aldaar Hollandfche „ vrouwen te zien, die men den foldaten en matrozen „ vergund had mede te nemen, beftaande in een getal „ van 36, waar van 'er twee overleden waren, en eenige „ anderen gekraamd hadden. Van korten duur was echter ,, zijn verblijf te Bantam; want in het volgende jaar be,, vond hij zich op de rede van ffacatra, en ftichtte al„ daar eene fterkte, door middel van een verdrag, dat „ hij met deszelfs Koning had aangegaan." ,, In 1612 zich naa de Molukkifche eilanden begeven „ hebbende, vond hij de zaken aldaar in een llegten toe„ ftand, door dien de Spanjaarden, trots op eenige door „ hen behaalde voordeden , de voorwaarden , bij het „ twaalfjarig beltand bepaald, weigerden na te komen, ,, zeggende, daar toe geen bevel van hunnen Koning te ,, hebben. De Indianen wisten niet, wat hier van te den,, ken; want aan den éénen kant hielden de Hollanders ,, de zaak, zoo als die) wezenlijk was, met de fterklte „ verzekering (taande; doch de Spanjaards, ajs trouvv,, lozen, ontkenden dezelve met woorden en daden, en „ hunne vrienden, door die verzekeringen gefterkt, be- ïy 3 t-f g9»*  7io j. a, d é c h A l m 0 t gonnen hun ook geloof te geven. Ten rechten tijd „ ontving de Koning van Tem at e een' brief van hun ,, Hoog Mogenden, gedagtekend den öSeptember 1609, die hem van de waarheid der zake , zoo als dezelve 5, door den Gouverneur Generaal voorgedekt was, over- tuigde." ' „ In 1613. floot both als Gouverneur Generaal drie „ trachten; het eerfte op den 5Januarij, met den Kohfn'g van Bantam ; het tweede den i(5 van dezelfde maand, met de Hoofden van ?t eiland Mackian; en het derde op den 4 Maart, met mqdasar, Koning ,, van Ternate. Het laatfte betrof eenige fchikkingen ter ,, verhoedinge van de zwarigheden, die tusfchen de Hol,, /anders en Ternaters over verfchillen in den godsdienst „ konden ontftaan; bij het tweede, waar in deze natiën, ,, mede begrepen waren , beloofden de wederzijdfche „ Contractanten elkander ouderlingen bij (land tegen hunne gemeene vijanden; onder voorwaarde, dat de Eilanders hunne kruidnagelen aan niemand zouden verkopen, dan aan de Hollanders , die dezelve betalen ,, zouden tegens 50 (tukken van agten dc Bahar, zonder. ooit van weérskanten den prijs te mogen verhogen of ,, verlagen." ,, both, na verder de zaken hem aanbevolen, geduurende den tijd van vijf jaren , met veel beleid in de ?, ZW/èVr beftuurd, en op verfcheidene plaatfen de gronri(lagen van eene magt , over wier fnellen voortgang ,, men zich niet genoeg kan verwonderen , gelegd té ,, hebben, te Bantam te rug gekomen zijnde, (lelde, den 20 December 1614 , zijnen opvolger gerarp reinst in de aanzienlijke waardigheid van Gouverj, neur Generaal aan, en verrrok den 2 Januarij van het „ volgende jaar, met vier rijkgeladenc fchepen van daar, „ met oogmerk om naa het Vaderland te rug te keeren. „ Doch het eiland Mauritius, waarop hij zich op de uitreis van zijne geledene fchade herfteld had , weder aandoende, om 'er ververfching in te nemen, hadden, 5, twee zijner fchepen, op één van welke hij zich bevond, het ongeluk van, door een geweldigen ftonn aangerand, weder in zee gedreven, en tegen de kust „ geflagen te worden; waar door zij met de helft vari s, bet volk, cn daar onder ook den (de) Gouverneur ,;, both, in de golven werden verzwolgen. Dus ramp,' fpoedig verloor de grondlegger der Nederlandfche « '■ " '" ' " * T- ' ' .,, heer-  BtÖGRAPHISCH WOORDENBOEK DER nederlanden. 711 ï5 heerfchappij in de Indiën, en eerfte Gouverneur Gene„ raai, herleven." „ louis fabritius dubourg, Konstlchilder , ., geboren te Amfteldam, den 2 Julij 1693, was de zoon „ van een koopman in manufacturen , wiens gedacht uit ., Frankrijk herkomstig was. Iu "t eerst fchreef louis „ eenigen tijd bij zijnen vader op 't komptoir, met oog„ merk om tot den handel te worden opgeleid. Intus„ fchen had hij eene vuurige drift voor de beöeflenmg der „ tekenkonst, die aangewakkerd werd door het onder„ wijs, dat hij in deze edele wetenfchap genoot, eerst „ van jan de l ai re s se, en vervolgends van ja kob „van huijzum. Dat nu in den beginne enkel uit het„ hebberij was gefchied, werd vervolgends 's mans voor„ naamfte beftaanmiddel. Want naderhand , eerst door „ het bekomen van een ambt op het ftadshuis, en ver„ volgends van het Kosterfchap der Amflelkerk, meer le„ digen tijd krijgende, nam hij dien vlijtig in acht, om „ zijn aangeborene konst-drift door oeflëning voedzel te „ verfchaffen. Ook maakte hij eerlang kennis met den be„ roemden Plaatfnijder bernard pi c art, waar „ door hij het gebruik verkreeg van de fraaije tekeningen „ van p e r s ij n , l e s u e u r en lebrun, en door „ dit middel fmaak bekwam in het verheven der konst, „ en eerlang opklom tof den rang vau een bekwaam „ Hiftoriefchilder. Inzonderheid echter ftrekte zich zijne „ genegenheid uit, tot het wel treffen van het naakte, „ en hier aan moet men toefchrijven, dat hij het tekenen ,, van Academie-beelden, meer dan 25 jaren, met onaf„ gebroken lust en ijver heeft aangehouden. Veele zijner „ tekeningen zijn door bekwame Plaatfnijders, zoo in „ boeken nis anderzins, in 't licht gebragt. Eene zm„ nebeeldige vertoning van de zorge voor behoeftigen, „ kranken en gebrekkigen, hangende voor den fchoorfteen in de Weeskamer, bij de Nieuwe kerk, is door „ du bourg gefchilderd. De wapens der Kerkmeeste„ ren van de IVesterkerk , in een zinnebeeldig tafereel „ gefchiiderd, hangende in het Komptoir van Kerkmees„ teren , zijn insgelijks de vrucht van zijn penceel. „ Dergelijk een ftuk van hem hangt ook in het Kerk„ meesters vertrek van dc Amflelkerk ; hetzelve ver,, toont'de wapens der Kerkmeesteren , gehegt aan eene „ zuil, bij welk het beeld der waarheid ftaat, waarop .„ de voornaamfte deugden het gezicht gevestigd houYy 4 n dcn»  7Ia H. A. AI T TON * a8Dn de ZU" ziet men de n'nnebeeldea van V " ?eM™fs Boetvaardigheid; een kindjen, posterion); op derzelver fcheuding volgt, als gewrocht uit eene oorzaak , het gevoel van onwaardigheid, en zelfsverachting.(Contemth fui ipfius) op den voet. enz. Deze zedenwetten vorderen eene volmaakte gehoorzaamheid, niet alleen eene uitwendige overeenkomst der daaden met de wet, welke wettelijkheid genoemd wordt, maar ook eene inwendige, zoo dat de beweeggronden der daaden zuiver zijn, en in de achting voor de wet beftaan , dat is zedenlijkheid. Zoo zuiver is ook de Christelijke Zedenleer. Het Euangelie van jesus leert niet duister of dubbelzinnig, maar met klaare woorden , dat de zedenlijke wet onfchendbaar of heilig is, en eene volmaakte gehoorzaamheid vordert. Ten Derden: Met deze eisfehen der zedenlijke wetten komt het gedrag der menfchen, in geenen deele, overeen. Integendeel leert de algemeene ondervinding , niet min dan de Openbaring, eene algemeene zedenlijke ongehoorzaamheid der menfchen.. Welke , in de vierde plaats, niet veröntfchuldigd of verfchoond kan worden; dewijl het overwigt der zinlijke neigingen ten kwaade, dat bij den mensch plaats heeft, op zich zelve, nog geene onverwinlijkheid derZelve uitmaakt, en daaaröm den mensch ook geene ontfchuldiging geeft, als of het geheel niet in zijne magt zou geftaan hebben, de eisfehen der zedenwet te voldoen. Nu ligt 'er ten vijfden, eene algemeen geldende Wet in de Rede: dat, in een zedenlijk Rijk, (dat is, waar de oogmerken van alle redelijke Wezens alleen door Zedenlijke, en niet door Natuur-Wetten, beftemd worden,) zedenlijkheid en gelukzaligheid in gelijke evenredigheid ftaan, of dat met de waardigheid om gelukzalig te zijn, in dezelfde mate ook gelukzaligheid gepaard zal zijn. „ De waarheid der bovengemelde wet, die eene grondwet is van een zedenlijk Rijk, kan met toepasfing op de Godlijke Regeering , noch de Godgeleerde der Openbaring , noch de Natuurlijke Godgeleerde, loochenen , of zij moesten beiden hunne eigene zedenlijke denkbeelden voor valsch verklaren cn de ondervinding wegredeneeren, door welke derzelver gegrondheid reeds bevestigd wordt. Voor beiden blijft het eene noodzaakjijke Helling; dat God, na den dood, en dan eerst, Zz 3 zon-  726 VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP zonder uitzondering — naar waardigheid of onwaardigheid, gelukzaligheid of ftraffe zal uitdeden." — Ook hier wordt de overëenftemming van de leere der Openbaring niet deze waarheden der Rede weder aangewezen. Ten Zesden, wordt nu het befluit uit de gelegde gronden, met toepasfing op den mensch, opgemaakt, met deze_ woorden: „ Natuur en geopenbaarde Godsdienst „ leiden ons, diensvolgends, beide tot dit noodzaak„ lijk befluit, dat de mensch, aan zich zeiven overge,, laten, geen zeker uitzicht op een zalig leven hebben kan. Zulk uitzicht verëischt de bewustheid van .,, waardigheid, om zalig te zijn, en deze, volgends de „ eisfehen der Rede en Openbaring, eene volmaakte ge„ hoorzaamheid aan de Godlijke wet. Waar deze ont„ breekt, heeft llrafwaardigheid plaats , die , in een „ zedenlijk Rijk, ook met onontkoombare ftraffe gepaard 3, gaat. Doch , met de bewustheid van ftrafwaardig„ heid, kan eene redelijke hoop van zaligheid zoo min ,, yerëenigd worden, ais zaligheid met ftraffe. Waar „ is nu een mensch , die zich zeiven van eene volmaakte gehoorzaamheid aan de Godlijke wet — ik wil niet eens zeggen, ten aanzien van zedenlijkheid, maar flechts van wetlijkheid — bewust is? Kan dan zich iemand , wie ook , bij deze bewustheid van flrafwaardigheid, eene gegronde hoop vormen, van zalig te zullen worden? Wij fpreken niet daar van, „ of iemand zich, uit ligtvaardigheid of valfche denk„ beelden, eene hoop vormen, maar of de Rede, met „ algemeen voldoende gronden, daartoe recht geven kan ? Doch zij zegt in vriendfchappelijke overëenftemming „ met de Openbaring, dat, gelijk in het natuurlijk zaaijen en oogden, zoo ook, in het zedenrijk, het gej, drag der menfchen, met zijnen toekomenden toeftand, in een onfeheidbaar verband Haat. gal. VI: 7. Het is eene natuur- en zedenwet, dat alles zijns gelijk hervoordbrengt. Wie bij de bewustheid van firafwaar» 3, digheid, echter, op zaligheid hoopt, en'dus eene 3, zaak, die met haar geheel in geen verband ftaat, is ,, aan den Landman gelijk , welke onkruid zaait, in „ hoop, van, in den oogsttijd, tarwe te zullen kunnen inzamelen." Zie daar eene volftrekte behoefte, aan welke de Natuurlijke Qpdsdienst niet in ftaat is te voldoen. Het is Wel  TOT VERDED. VAN DEN chr1st, LIJKEN GODSDIENST. 727 wel zoo, dat God bij de beftemming van den toekomenden toeftand, in het zedenlijk Rijk, acht flaat op de biizondere goede daden van znlken mensch. Doch, of oók deze, alleen naar bijzondere goede daaden ingerichte toeftand, zaligheid te noemen zij? Deze is eene andere vraag, enz. De Rede beroept zich wel daar op, dat God de Liefde zelve is, doch men moet zich van de Godlijke liefde geen denkbeeld vormen , als van eene menschlijke liefde. God fcheldt de ftraffe kwijt, deze is de Helling, op welke, in den Natuurlijken Godsdienst, de hoop der zaligheid berust. Maar, hoe fcheldt God de ftraffe kwijt? Hier zijn flechts twee wegen mogelijk. Of door bloote onvoorwaardelijke vergeving, of door eene begenadiging, die eene voorwaarde onderftelt. Het eerfte is onbeftaanbaar, dewijl, alhoewel ook de rampen en ftraffen werden weggenomen, de flrafwaardigheid daar door niet weggenomen wordt. Voords moeten, wanneer wij van God en het zedenrijk fpreken, alle menschlijke denkbeelden geweerd worden. „ Onmeetlijk toch is het nadeel, welk grove Anthropomorphitifche denkbeelden van God veroorzaken. Eene heilige en zuivere liefde voor de deugd , die alle verontschuldigingen der ondeugd verfoeit, en enkel uit achting voor de godlijke wet, ftandvastig blijft, gaat met de waardige denkbeelden van God verloren , en valt weg in zedelijke ligtzinnigheid. De Godlijke wet erkent men voor heilig, maar God wensebt men zich als eenen vriend van onheiligheid. Groot is de Godlijke ontfermer , zeide daarom mohammed, toen hij het overfpel met de huisvrouw van zijnen ftiefzoon ontfchuldigde. Zulk een zedenloos vertrouwen maakt zeker, met betrekking tot het voorledene, gerust en, voor het toekomende, onbekommerd." • „ Uit dit alles vloeit nu deze gevolgtrekking voord, dat de Natuurlijke Godgeleerde, naardien de Rede, volgends alle zedenlijke denkbeelden, openlijk ftrijdt met eene onvoorwaardelijke oefening van genade , daar op zijne hoop niet zetten kan, dat flrafwaardigheid niet geftraft zal worden." Waar mede ook de Openbaring wederom inftemt. Maar ook kent de Rede geene voorwaarde, onder wel. ke eene begenadiging plaats zou vinden. Dit erkent zij, indien 'er zoodanige voorwaarde ware, zal dezelve zo» gefteld moeten zijn, dat de grondwet van een zedenlijk Zz 4  7*S VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP Rijk onderfcheiden bewaard blijve. Dus voldeeden de offeranden en andere eigenwillige Godsdienstplegtigheden der oude volken niet; ook kan de bekeering hier met voldoen. Niet eene onvolkomene, alzoo bij dezelve nogthands eene zedenlijke ongehoorzaamheid oveiv blijft, en de bekeerde mensch nog fteeds een overtreder der zedenlijke wetten is , ook niet eene volkomene want, uit eene volkomene bekeering volgt alleen, dat' Ood, van dien rijd af, wanneer zij ftand heeft gegrepen, naarmate der waardigheid, om gelukzalig te zijn. ook gelukzaligheid uitdeele , maar niet , dat daardoor' voorafgegaane flrafwaardigheid weggenomen zal worden, veel meer is het gevolg van dezelfde wet, die ons op gelukzaligheid, naar mate der waardigheid, doet -hoopen, dat ook, met onwaardigheid, het tegendeel vani gelukzaligheid dat is ftraffe, gepaard moet gaan. Ook worden de ftraflen van God reeds hier op deze wereld, door de natuurlijke kwade gevolgen der kwade daaden en handelingen, niet voltrokken, zoo dat, opdeze wijze, de ftrafwaardigheid, voor het toekomende, wegvalle. Veel meer moeten wij befluiten, dewijl wij, volgends eene onlochenbare ondervinding, het kwaad noch alles, noch evenredig, geftraft zien, dat de natuurlijke kwaade gevolgen van een zedenloos gedrag even zoogmin als de-aangename gevolgen, van God •gericht zijn, om als voltrekking te dienen, maar om zsjr als voorlopige fchikkingen aan te merken , welke pp eene toekomende volmaakter inrichting wijzen,maar intusfchen de onveranderlijke heiligheid van God, in het handhaven der Zedenlijkheid, door daaden, toonen en bevestigen moeten. Dit alles wordt door de Openbaring weder bevestigd en aangedrongen, ' éindelijk ten Zevenden, de Openbaring fielt een midgftl van verzoening daar, het welk alle eisfehen vervult, we eene Rede, naar de zuiverfte denkbeelden van zedeninuncid eiichende, ooit in zoodanig middel vorderen tan. De zedenlijk verdorven mensch verkrijgt onverdiende genade, door den zoendood van jesus' Eu deze zoendood wordt ons toegerekend door het geioof m eene nieuwe gehoorzaamheid is derzelver gevold Met de verklaring van dit middel, het aantoonen, dat hetzelve aan alle verëischten voldoet, en het' wegruimen van alle bedenkingen, voltooit de Schrijver zijn betoog, tevens als een aanhangzel aanmerkende, dat de ze-  tot verded. van den christelijken godsdienst. 729 zekerheid van de onfterflijkheid na dit leven ook in de Openbaring begrepen is, en dat hij aanwijst, hoe de mensch, door den invloed van Gods geest, nu het zedenlijk leven aanvangt, voordzet, en voltooit. ,, Dus bevredigt en voldoet de Openbaring de wenfchen der Wijzen, en zal fteeds van dezen, terwijl de basterd-wijsgeer haar belastert, aks de grootfte weldaad van God, gefchat en vereerd worden." In de Tweede Verhandeling, in dit Boekdeel bevat, toont de Eerw. t. liefsting, daar toe aanleiding gekregen hebbende , door zekere gezegden van n i emeijer in zijne Volks- en Beoefenende Godgeleerdheid Bladz. 251. dat wel deeglijk, met de waarheid of onwaarheid van jesus Opftanding, het geheele Christendom moet ftaan of vallen. Ook deze Verhandeling is, in haar foort, wel opgefteld, en voldoet aan het oogmerk, doch, wij zijn reeds wijdlopig genoeg geweest , en moeten daarom onzen Lezer tot het Werk zelve verzenden. De waare aart van jesus Koningrijk, afgeleid uit de Heilige Schriften, door hermannus r o ij a a r d s Doilor en Profesfor in de H. Godgeleerdheid', en Academie-Prediker te Utrecht. Te Utrecht, bij W, van Ijzer worst , 1799. 167 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : Wanneer eenig Onderwerp, in dc wetenfchappen, ert dus ook in de Godgeleerdheid, aan de orde van den dag is, moet elk, heel en half geleerd, het zijne bijdragen, om over zulk een onderwerp te fchrijven en te wrijven, en het zelve op te helderen, of zoo als niet zelden het geval is, te verduisteren, omdat ieder 'er meer van weten wil, dan een adder, en naar mate het onderwerp duisterer en ingewikkelder is , 'er dikwijls meer van weten wil , dan deszelfs aart toelaat. Zedert het Genootfchap, ter bevordering van den Christelijken Godsdienst in den Haag, eene prijsvrage over den aart en gefteldheid van het Koningrijk , het welk aan jesus , in de fleilige Schriften, wordt toegefchreven, heeft voorgefteld , en aan eene Verhandeling van den Hoogleeraar heringa den prijs heeft toegewezen, \velke Verhandeling wij met ongeduld te gemoet zien, hebben wij reeds eene Verhandeling over dat zelfde onZ z 5 ' dei-*  730 k. r00 ij aards derwerp van den Hoogleeraar j. van voorst ontvangen , welke wij in dit Deel hebben aangekondigd (*). Thands deelt ons de Hoogleeraar roijaards ;er wederom eene mede , welke hij , volgends zijn Voorbericht, niet langer mogt achterhouden, en die hij gaarne voor den tijd, waarop de Academielesfen eindigen', wilde voltooid zien. Ook vond hij geene reden , om naar de uitgave der Prijsverhandeling van den Hoogleeraar heringa langer te wachten; dewijl hij in deze verhandeling het Koningrijk van christus uit een geheel ander oogpunt befchouwt, enz. Het doel van den Hoogleeriiar is , niet zoo zeer in het gemeen, te bctoogen, dat de Koninglijke waardigheid van jesus niet dezelfde zij , met zijn Leeraarambt, maar een werkdaadig bewind voorftellen. (Dit wordt hier van hem meer onderfteld , en alleen kortehjk aangeroerd.) Maar, onderzoek te doen naar den waaren aart van dit bewind van jesus, van welks kennis hij in zijne Inleiding het belangrijke poogt aan te wijzen, zeggende onder anderen Bladz. 2. „ Maar, is de hoofdbefchouvving van dat beftuur mij duister , of onzeker ; weet ik niet , wat het eigenlijk inhebbe , dat ik daarom aan jesus christus , en niet zoo zeer aan God, in het gemeen befchouwd, nu onderworpen ben; ik loop groot gevaar, van het waare doel af te wijken, mij een ftelfel te vormen, waar toe het Christendom flechts als eene aanwijzing dient, en het geen elks vernuft, naar zijne wijze van bevatting, wenden, en misbruiken kan." Wij hebben deze woorden mtgefchreven, om 'er eene kleine doch nodige waarfchuwing bij te voegen, tegen derzelver misbruik, opdat niemand dezelve zoo dujde , als of het Christendom ons van God af zou trekken, om ons tot jesus te bepalen. De waare leere van het Christendom leidt ons door jesus tot God! De Verhandeling zelve beftaat uit vijf Hoofddeelen, waarvan het eerfte behelst eenige meer algemeene aanmerkingen , betreffende het rijk van christus; zoo als wij die uit de leer der Heilige Schrift kunnen afleiden. Het tweede zal ons de verfchillende wijzen der verklaring van dit Rijk, tot nog toe meestal gevolgd, opgeven ; en dezelve kortelijk beöordeelen. Het derde ver- C) Zie N. Faderl, BW. III. £>eel, ifte Stuk, Bladz. icg.  DE WAARE AART VAN JESUS KONINGIUJK. 731 vertoont ons de gronden, waar uit de rechte befchouwing van dit Rijk moet worden afgeleid; en wat wij, overëenkomftig dezelve , daar van te denken hebben, Het vierde doet de duidelijkheid en de gepastheid dier verklaring zien ; zoo wel ter opheldering van de leer des Bijbels, als ter wegneming van eenige bedenkingen en zwarigheden. En Het vijfde, eindelijk, zal het gewigt derzelve voor den Christen , in eene en andere bijzonderheid, aan den dag leggen. Zie hier, bij verkorting, de boofdfomme der opvatting van den Hoogleeraar, nopens het Koningrijk van christus Bladz. 60—64. „ Zoodra wij aan eenen God denken , die het geheelaï heeft voordgebragt, en nog dadelijk onderhoudt, denken wij aan den Richter en Beftuurer van de wereld, aan wien alles onderworpen is, en aan wien wij dus de uitgeftrektlte heerfchappij over alles toekennen. Die heerfchappij is vol van goedertierenheid, waar uit het fchepfel alles ontvangt; maar ook is zij eene heerfchappij der gerechtigheid, waar in alles, naar het ftiptfte recht, beftuurd moet worden, zoo dat de uitwerkingen der gerechtigheid op hetzelve nederdalen. " „ Onder zulk eene Heerfchappij, moet al het fchepfel aan zijne wijze, goede, en billijke wetten gehoorzamen: daar mag geen gebod gefchonden worden, of de ftraf volgt daadlijk den overtreder; daar is geene vergeving of kwijtfchelding , maar eene uitvoering van het bedreigde kwaad. Gods heilige Natuur en Wet zijn het voorfchrift, naar het welke Hij , als Richter over het menschdom , over al het gefchapene oordeelt; wat daar tegen ftrijdt, veroordeelt het redelijke fchepfel; wat daarmede overëenkomt, is alleen in Raat, hetzelve Gode te veraangenamen, Wordt nu eene wereld , vol van zonde en verderf, voor zulk eenen God gefteld ; zou dan zulk een menschdom, of een wereld , zoo bedorven , behouden worden! Neen! de richterlijke uitfpraak van Gods gerechtigheid getuigt tegen alles, wat gezondigd heeft." De Heerfchappij van God, in christus, van den Vader van onzen Heere jesus christus, verkrijgt eene gantsch andere gedaante — Hij heerscht, als zulk een die, de verzoening voor onze zonden te weeg gebragt hebbende, gezeten is, aan Gods rechtehand; zijne Heerschappij is eene vrucht zijner verdienden ; zoodat God hem,  732 H. R00TJ AARDS hem , wegens zijne vernedering , uitermate zeer ver, hoogd hebbe, en een' naam gegeven boven allen naam." „ De Zoon , of, zo gij liever wilt, christus heerscht dus, als Middelaar , als Verlosfer , die God met den mensch bevredigd heeft, en menfchen, langs den weg der genaderijkfte verordening, tot zaligheid wil leiden. Christus is de bron der' genade, die, om «iet, wel doet, vergeving in plaats van vijandfehap ichenkt. Heerscht die nu, over het Heelal; heerscht God, in christus, over de geheele wereld; is dat beltuur dan geene Heerfchappij van genade, vergeving, wederkeerehde gunst en verzoenende liefde, waar door echter Gods gerechtigheid niet verduisterd , maar , op de luisterrijkfte wijze, wordt opgehelderd ? Dewijl christus aan het Godlijk recht voldaan heeft, kan genade op aarde vermogen, en alles, wat in de wereld is, zoo befluurd worden, dat het aan dien genadigen eisch der verzoening volkomen bea'ndwoorde. Kortom; God, als Koning, doet ons, met betrekking tot redelijke wezens denken aan zedenlijke rechtheid, en aan de gevolgen, die uit derzelver verfmading , of opvolging , moetciï voordfpruiten : terwijl ook al het andere fchepfel , iii die betrekking tot het redelijke, geregeerd wordt. Maar, God in christus, of, christus, als Koning, doet de kracht van jesus verdienden op aarde vermogen ; doet jesus zpo regeeren , gelijk hij de Zaligmaker en Verlosfer is , die heil en genade op aarde herlïelt ; zoodat, in elke blijk zijner Oppermagt, in alle deelen van dit zijn Bewind, gezien kan worden: hier, heerscht niet flechts een God, die Schepper en Onderhouder is , maar , een God, die de Zaligmaker en Verlosfer is." Dit voorftel zoekt de Hoogleeraar, vervolgends, in de H. Schrift op, en vindt het daar in, waar toe het volgende dezer Verhandeling gericht is, „ Dit voordel of denkbeeld, noemt hij, zoo eenvouwig , dat het ons van zelve voor den geest komt. " ,, Nemen wij deze verklaring aan, dan is alles duidelijk en klaar." zegt hij Bladz. 117. De Hoogleeriiar van voorst had, in zijne Verhandeling over jesus Koninglijke jvaardigheid, Bladz. 161. gezegd: „Wij moeten ons onthouden van nieuwsgierige navorfchingen , over de wijze , waar op de menschlijke natuur van christus in deze opperheerfchappij deel neemt. Het ftaat, aan den éénen kant, vast,  de waare aart van jesus koningrijk. 733 •vast, dat de menschlijke natuur onvatbaar is, voor de toevoeging van eigenfehappen, door welke zij zou ophouden , menschlijke natuur te zijn ; aan den anderen kant , is het ook ontwijfelbaar , dat de Godheid geen aanwas van volmaaktheid , of, de verkrijging van iet, dat zij niet te voren bezat , toelaat. En evenwel' leeren ons de Bijbelfchrijvers, dat de Koninglijke waardigheid, en Opperheerfchappij aan christus gegeven is; en wel, als een loon op het volbrachte werk Wij treffen hier, gelijk in de geheele leer van de verëeniging der Godheid met den mensch jesus, eene geloofsvetborgenheid aan, waarömtrend het beter is, de bekrompenheid van onze, altoos te naauw beperkte, inzichten , te belijden, dan toe te geven aan de vermetele neiging, om alles te willen doorzien, en over daadzaken, met magtfpreuken , naar aangenomen onderftellingen , te beflisfen. " De Hoogleeriiar roij aards, die alles duidelijk en klaar in dit onderwerp meent gemaakt te hebben, neemt ook deze zoo oordeelkundige als gegronde aanmerking van den Hoogleeriiar van voorst, met ééne penncftreek, weg, Bladz. 117. „Wordt jesus Hechts als God befchouwd, in zijne regeering, dan zou alleen het Godlijk recht vermogen, waar aan a4 het fchepzel onderworpen is: maar nu Hij, als Zoon, als Middelaar, heerscht, is het beltuur van al het fchepzel gekenmerkt, door genade en verzoening; daar dit rijk nu aan Hem, als zoodanig, wordt toegekend, zegt het niet, eene toevoeging van volkomenheid, eene verkrijging van heerfchappij , van welke hij te voren verwijderd was; maar het zegt: eene verandering in de wijze van 'beftuur, voordfpruitende uit zijne daargefteide verzoening , die hare kracht op al het fchepzel, bijzonder op het menschdom, vertoont. Hier in wordt niets gevonden, dat tegen de Godlijke verhevenheid van jesus aanloopt; maar dit doet ons tevens zien, hoe de menschlijke natuur daar in deelt, dewijl de Godmensch die verzoening heeft daargefteld, en aan Hem, als zoodanig, het bewind in handen gefteld is." Het kan zijn, dat deze Verhandeling het onderwerp eenvouwig, duidelijk en klaar, bevat en ontvouwt, doch daar deze bewoordingen niet zelden eenen betreklijken zin hebben, kan men het ons niet kwalijk nemen, dat zij ons zoo niet is voorgekomen j integendeel vonden wij ons,  734 j. e. mebius ons onder iet lezen derzelve, meer dan ééns bedremmeld, door bedenkingen, die zich aan ons voordeden, ilet ntqutdnmts verdient, ook in de rechtzinnigheid! zoo wel als in andere opzichten, altijd in het oog ge! houden te worden; terwijl het geen aan den éénen duidelijk en klaar toelchnnt, voor een' ander wel eens duis- IZui nVf a .baai' 'F' Want ~ wiJ kentlen ™™ ten deele! Onderzoek,en het oordeel des onderfcheids, blijft vrij, en gevolgtrekkingen zijn doorgaands haatlijk. HosEas uit het Hehreeuwsch vertaald door tacoeus en gels ma MEBiüs Predikant te Rij per kerk en Bardegarijp le Utrecht , bij W. van ÏJzerworst, 1799- 470 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs h1 f 3-12 T\e Burger-Leeraar■ a. ijpeij, door zijne KerkgeY JchiedenisderXVlU Eeuw, en andere Schriften, bij de geleerde wereld met lof bekend, was voor eeniire jaaren van voornemen, uit overweging van het gebrek aan goede verklaringen van veele kleine Profeeten in onze taal dat gedeelte van hezels Bijbelverklaring, 't welk dezen betrof, ,n het Nederduitsch over te brengen til) kwam met den Eerw. mebius overeen, dat deze' hem zijne aanmerkingen daar bij zoude mededeelen , ten einde dezelve met die van heZEL en zijne eigen in 't licht te geven Dan deze pas begonnen arbeid werd door een Bericht van de Weduwe de waal te Utrecht, aangaande haar voornemen, om de geheele Bijbelverklaring van hezel te laten vertalen en uit te geven, geheel afgebroken. - iJPEIJ echter fpoorde naderhand mebius aan, om zelf eene vertaling van hoseüs God praken, met Aanmerkingen, in navolging van het Werk van hezel, opteltellen, — Mebius deed oit en in 1795 dezen arbeid voltrokken hebbende, moedigde hem de eerstgenoemde vervolgends tot de uitgave aan , nam de verbetering van ingeflopen fchrijffouten, net nazien der laatfte proeven , en de Vergelijking van het Hoogduitsch Werk van den Altorffchen Hoogleeriiar eau cr over hoseSs met het zijne, en het bijvoegen van .iorte aanmerkingen , vrijwillig op zich, het geen hij ook getrouwlnk volvoerde, en uit welken gezamenlijken arbeid dan ook dit Werk ontftaan is. De inrichting is de volgende. — Vooraf gaat eene ƒ*-  hoseüs. 735 Inleiding van Bladz. i tot 46. — Dan cëne vertaling, met eene korte voorafgaande inhoud van elk der afbedeelde Hoofddeelen. — Vervolgends eene uitbreidende verklaring. — En eindelijk een kort Gefchiedkundig bericht van de Israëlitifche en Joodfche zaken, geduurende de laatfte tijden van het eerstgcmelde Rijk. — Over het geheel kunnen wij den lof van naauwkeUrigheid, gezonde oordeel- en uitlegkunde, aan dit Werk aiet ontzeggen. — In de Inleiding is alles , wat tot recht verftand van dezen Profeet noodzaaklijk was, beknopt en duidelijk behandeld. — De Vertaling is wel getoetst en naauwkeurig, en daar, waar men van anderen is afgeweken, gegronde redenen aangevoerd. — De Aanmerkingen zijn niet wijdlopig, en echter is in dezelve kortlijk bijëengebragt , het geen tot eene voldoende uitlegging der woorden en fpreekwijzen noodzaaklijk kan gerekend worden. — Zoo dat wij niet twijfelen , of deze arbeid zal van veelen met nut en voordeel gebruikt en geraadpleegd worden , en niet weinigen zullen buiten twijfel wenfchen, dat wij een zoortgeljjk Werk over alle de Profeeten, welkerrecht verItand, tot bevestiging ook van den Christelijken Godsdienst, zoo zeer nodig is, mogten bezitten. — Onder andere proeven van een wel wikkend oordeel, in de Inleiding voorkomende, hebben wij ook de volgende, welke wij voor onze Lezers zullen affchrijven, gevonden, en welke wij voor veele Leeraars, en lezers des Bijbels, zeer nodig achten. Van bijzondere voorzeggingen van den Mesfias en de Mesfidanfche tijden fprekende, laat zich de Geleerde M. onder anderen dus uit. „ En wat nuttigheid toch ook „ heeft het, dat men de plaatfen, in welken van den „ Mesfias en zijne Tijden zoude gefproken worden , „ vermenigvuldigt, zonder dat daartoe zich in de woor„ den en derzelver verband gewigtige redenen opdoen, „ die ons niet duister leeren, dat deze perfoon in die ,, tijden aldaar van den Heiligen Geest beoogd zij ? zal ,, onze overtuiging daar door iet winnen ? Of zullen ,, zij, die Hem verlochenen , daar door gewonnen wor- den? veeleer zullen dezen de losfe gronden, waarop „ wij zijne Verwachting bouwen , inziende , te meer „ aarfelen Hem te erkennen. Men weet, hoe zulks on„ der anderen aanleiding gegeven heeft aan den beruch3, ten Deïst co luns, om den geöpenbaarden Gods- ,, dienst  73* j- e. mebius, „ dienst te beftrijden. Daar bij loopt men no» eeri „ ander en misfehien thans wel grooter eeviar J£ " n£T Profcetifche gezegden™'die f fcfdStóJï f, verband befchouwd , den grooten Veriosfer dZ £oS „ daaren en he^N eüw Verbond, in 2ijn bloed L ves„ .gen, met bedoelen, op den Me^s ^Sèe^Sk », toepast, dat naamlijk zijn waar karakter u/t het „ verlooren en Hij aan uitwendige en aardfche Jer " « gefteld worde; wiens wereld!omst en" „ R,jksopnchting een ftroom van aardfche zegening „ en uiterlijken voorfpoed en luister aan de ?3S ii vervolgends ook aan andere Volken zoude toebrengen a Zoo zeer Ik des gereed ben zulke voorzeggingen" dié „ van den grooten Leeraar der Volken , Te^e nVen „ Bevreruger der Zondaren met God, en den verheve" „ nen Vorst en Herder der uitgelezène Schianen vVn „ jeu o v id 's wei dc uit >A^ffi™Pnei™ „ zegende tijden door Hem aan te brengen,' getuigen „ aan te nemen en te handhaaven; zoo zeer ben ik i>' „ tegendeel belchroomd om hier 'toe zulk ^ betuig geri „ te trekken welke ,n derzelver verband van rfdX „ befchouwd ons derwaards niet leiden , ten zij men „ de woorden wringe en alles doe betekenen, het gene „ wij willen, dat zij betekenen zullen." 8 Ziet hier de toepasfing van dezen regel in eenp merking bij IIoofdjL- III: 5. ^XitrtK wederzoeken jkhova, hunnen God. - „ Naar dIe" " S \Jle'k-$eun e" ?oeketu Na 200 la"ge zonder „ Godsdienst in hunne ballingfchap verkeerd te hebben " fSS Z'J CSldClijik wed&r bennen, dat jehova „ God is, en Hein dus als hunnen God weder openliik „ vereeren, en zi nen Eerdienst, volgends zijne voor „ fchriften, ijverig betrachten. J weder n^de dat is> Z,'J' ZU"en zich „ weder met de vcreenigen , en het Opperfte „ gezag, aan david en zijn gejlacht Van jehova „ voor altoos toegezegd, weder erkennen en zich daar- „ aan als te voren weder onderwerpen „ Terwijl men hier aan david zelven in Perfoon, „ als die reeds van over lang geftorven was, niet den^ „ ken kan, yeronderftek men, dat hier een bijzonder „ Perfoon int zijne Nakomelingen bedoeld zij Van „ daar verdeeldheid van gedachten , wie uit dezelven „ hier te verftaan zij. Sommigen denken aan zeru- „ ba-  m o s e S s. 737 5, 1?abei/, zo als veele Jooden, en ook de groot het opvat; anderen denken aan den messias, zo " als de Cbaldeeuwfche uitleggers het nemen. Anderen " voegen beiden zamen , en verftaan den eerften hier ,' letterlijk , maar meenen , dat aan den messias in „ eenen tegenbeeldigen verheven of verborgen zin moet "•edagt worden. Dan mijns bedunkens , is dit alles " onnodig en alle zwarigheid wordt ligt weggenomen, wanneer men door david hunnen Koning, het na, kroost van deezen.Vorst tot den Koninglijken throon , H voor altoos , uit kragt der Godlijke toezeggingen, o-erechtigd , verftaat. Aan david toch, niet be-l', paaldelijk in zijn Perfoon , maar in zijn Perfoon en „ gedacht te zamen genomen, was dc belofte van een ,, beftendig Koningrijk gedaan. Zie 2 Sant. Vil: 12—16 „ en Pf. LXXXIX: 4—38. Om deeze reden wordt ,, david met zijn geflacht dikwerf als één Perfoon „ befchouwd, met inlluiting ook van den messias, „ in wien de toezeggingen , aan david en zijn ge,, flacht gedaan, haare volkomenfte vervulling erlangen , ,, zouden. Des worden ook dikwerf zo wel de voor,, deelen , als de nadeelen, die aan david's geflacht ,, te beurte vielen, aangemerkt als david te treilen. „ Zie onder anderen Pf. LXXXIX. En het is uit ,, dien hoofde, dat men al vrceg david's geflacht „ met den naam van david benoemde. Zie 1 Kon. VIII: 66 en XII: 16. Dit zelfde fehijnt daarom ook plaats te hebben in beloften, die met de onze eene ,, naauwe overeenkomst hebben, bij andere Profeeten, „ als Jer. XXX: 0, Ezech. XXXIV: 23 en XXXVII: ,, 24, oVer Welke men ook de aanmerkingen van ve!■■ klLa&fc ftM^BtaSffS^^a, en mede vergelijken, het gene .'■'H '"itff'J^\--. plaats van nosj;as heeft opge- 'Vl. ,A*.'1|l\ï'::i1'''lr'':'o---::*'/T'H 11 '' " ïïie , weike wij bij Hoofdfl. xi: 1. JSfeii " "',,,1' *il*f■> en boven al de Ilebreenwfcbc / :ï_ '{^%^%|i.{=eren , dat Mijn Zoon hier hetzeli\^j&^^^^^^^raeiitiich Fok ïn het voorgaande. jff^èé^^^^^^0OY> je hova's gezegde Eseod. IV; ,;"»" ,£V|t^^_ _ ;S Israël , het welke daar ook ten ffi0^ËfM:^ r op jehova zijnen eisch t ft|^j||gBljggt, om hunne vrijlaating van hem af te'ffiv'SfüellËTTfet gene hier zijn roepen uit Egypwiëuvvevad. bibl.w. CEEL.no. 15. Aaa ?, teip  73* J. E. MïilüS „ tenland heet, maar zo, dat deeze uitdrukking te ge„ lijk al wat jehova verders gedaan had, om fa„ r A ö te dringen , om deeze roepftera te volgen , me„ de influite. Ik vind echter nog geene reden om s» ^21 N"lp met herder, en van vloten te vertaaien , hem te roepen als Mijtten Zoon. JOD „ pleegt het voorwerp, dat geroepen wordt , door dit „ voorzetzel 7 met zich te vereenigen. Zie Levit. IX: i. „ 2 Kon. IX: i. enz. En het voornaamwoord hem,' is „ ook in den Grondtext niet. — "De woorden Mijnen ,, Zoon zoude ook geen Uitlegger van eenig verftand „ ligt anders verklaard hebben, was het niet, dat de „ aanhaling Matth. II: 15 hier eenige zwarigheid vc-„ oorzaakt hadt. Dan eene reeds vervulde daadzaak „ wordt bij de Joodfche Schrijvers gezegd vervuld te „ worden , wanneer zij nader bevestigd en bekrabd „ wordt, zie Jak. II: 23. Dit moet men ook hier in 9j acht nemen. Dan is de zin in 't Euangelie van „ mattheus, dat gelijk God de Israëliërs, als zijnen „ zoon, in Egyptenland gedekt en voor den volkomen „ ondergang in zijne eerfte jaaren bewaard hadt, dit „ zoo veel meer moest bewaarheid worden in Hem die „ in volle kragt zijn Zoon was. Zulk eene manier'van „ redeneeren, in welke men van het mindere tot het ,, meerdere befluit, was ook bij de Jooden niet onge„ woon, en hier zoo veel gepaster,'wegens de naauwe „ betrekking tusfchen het Joodfche voik en jesus, die niet alleen uit hun, maar ook van ouds hun Heer „ en Hoofd was, en door wien zij Gode ten eigendom, en tot eerstgebooren zoonen geworden waren. " (*) Tot eene proeve van de Vertaling diene het' begin van Hoofdfi. X. 1. Het Israëlitisch Folk is een wijnftok, die zijneranken wijd uitbreidt, Overal had liet zijne ranken voor zich gelijk met vrucht bezer. Naar den overvloed zijner vruchten, vermeerderde het de altaaren, Naar de vruchtbaarheid zijnes Lands maakte het zijne beelden meerder en fraaier. 2. Hun gemoed is glibberig; des zullen zij vallen, Dit zelve zal hunne ahaaren in Hukken klieven, En (•) Vergelijk hier manger en &. drijfhout Verzameling van Leerred. Bladz, 1$%,  h ö s e ü s. 739 F.n herrie flandbetlden verbrijzelen. 3. Voorwaar nu zijn zij gewoon tezeggeli: „ Geen Koning over ons i „ Voorwaar wij vreezen jehova niet: Des wat zal ons die Koning doen? 4. Zij (lichten btdrog In het va)sc'i zweeren en onder het sangsan van verbonden: Des l'pruit de ilraf weelig voort, als de lufijk Iu alle voorens der bouwlanden. 5. Wegens het Kalf van Bethaven Zullen de bewooners van Sawaria met fchtik bevangen wordeni Want zijn volk treurt over hetzelve, En zijne Priesters zullen om zijns wil, als dol in het rond om- draaijen; Wegens zijne heerlijkheid, Dewijl ze van hetzelve weggevoerd is. Nagelatene Leerredenen van j. van l00, in Leven Predikant te Ootmarfum. Tweede en laatfte Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst , 1798. 357 Bladzi In gr. Oflavo, De prijs is f 2 - 12 - : De eerfte van het veertiental Leerredenen, in dit Deel begrepen, handelt van paulus, volgends Hand. . XXIV: 24, 25, voor den Stadhouder felix redevoerende. — Honderdenmalen wordt deze Tekst gepredikt. Deze Leerreden kan onzes oordeels tot een model dienen , hoe deze ftof nuttig kan behandeld worden. £ij is zeer uitgewerkt, draagt gewigtige zaken voor, en is zeer gefchikt , om het gelukkig midden tusfchen twee uiterften aan te wijzen , volgends welke de deugd of verwaarloosd, of buiten het Geloof in christus worde voorgefteld. — De Gefchiedenis zelve wordt eerst verklaard. Bij dit gedeelte wordt, en de gelegenheid, bij welke paulus deze Redevoering hield, en de Redevoering zelve , en het uitwerkfel daar van op het gemoed van felix, voorgedragen, en uitgelegd. De wijsheid en kloekmoedigheid van paulus in deze Reeievoering doorftralende , is een voornaam ingrediënt vart dit gedeelte der Leerrede, en wordt daarin met eigenaartige trekken afgefchetst. In de tweede plaats wordt de aandacht bepaald bij twee voornaame hoofdwaarheden , die in den tekst liggen opgefloten , namelijk het geloof in den Verlosfer is het grondbeginfel van alle Godsdienilige verrichtingen.. Doch waare deugd en heiAaa % lig-  74© J. VAN L 0' 0 ligbeid maakt mede een wezenlijk en voornaam deel var? dezelve uit. Eindelijk neemt v. L. uit liet bevreesd worden van felix, en uit zijn gezegde: Voor ditmaal gaat heen, aanleiding tot zeer ernftige toepaslijke aanmerkingen, voor menfchen, die hierin aan dezen Heiden nog niet eens gelijk zijn, maar onder de nadruklijkfte voorftellingen koud en ongevoelig blijven , voor anderen, die de ontwaaking van hun geweten tegengaan, en hunne bekeering uitftellen , voor overtuigde menfchen, die in deze overtuiging berusten, en voor waare geloovige Christenen. Deze Leerrede is voortreflijk en overwaardig, om met eenen opmerkenden geest, en een tot zich zelf ingekeerd hart, gelezen en herlezen te worden. — De tweede Leerrede is minder dan de eerfte ; echter is zij gepast voor den tegenwoordigen tijd, om veelen-, die zich verkeerde denkbeelden van de Vrijheid vormen , en Vrijhekl met godloosheid en losbandigheid willen paar-en, "te doen zien, wat waare Vrijheid is. Een mensch die zijne driften volgt , is een (laaf, deze is- de Helling, die naar aanleiding van Joh. VIII: 34. bewezen wordt uit de uitwerkfelen, die de heerfchappij de? driften bij den mensch in het verftand, in den wil en in de daaden fficht. De gevolgen, die 'er uit worden afgeleid , zijn deze: Om vrij te zijn moet men zich vanhet juk der zonde ontdoen. Wij kunnen dit , zo wij naar jesus hooren, en zijnen raad op volgen. Zij allen , die dit doen , genieten waare vrijheid, en zulle» die nog meer genieten. De Tekst van de derde Leerrede is de aanfpraak van E Lias tot het volk : Hoe lange hinkt gij op twee gedachten ? Zo de Heere God is, volgt hem na, en zo het Baal is , volgt hem na. De woorden van den Tekst, en de gelegenheid, bij welke e l i ii s dit zeide, worden kortelijk toegelicht. En daar uit neemt de Redenaar aanleiding , om ernftig te waarfchuwen tegen iet , het welk hij onverfchil'ligheid in den Godsdienst noemt , doch het welk ons toefehijnt beter genoemd te kunnen worden eene verdeelde Godsdienftigheid , waar door men tegelijk God en tegelijk de wereld wil dienen. Van de omftandigheden , van het gevierde Avondmaal, envan het ten einde fnellend jaar maakt hij een gelukkig gebruik , om zijne vermaningen en waarfchuvvingen kracht en ernst bij te zetten. — De.  NAGELATENE LEERREDENEN. 74Ï 'De Vierde Leerrede heeft tot haar onderwerp: Het doen van Gods wil noodzaaklijk ter zaligheid. Dit wordt #tt verfcheidene gronden overtuigend bewezen, nadat alvorens uit het Euangelie zelve is opgegeven, wat Gods wil is, en wat het doen van den zeiven in zich. bevat. V. L. munt, gelijk hier, dus ook over het geheel in alle zijne Leerredenen, uit, in gemakhjke, een■vouwio-e, en even daarom fchoone plannen. Aan jonge Leeraars mag hij hier in veilig als een patroon van navolging worden aangeprezen. — De twee volgende Leerredenen : de kennis van jesus opgemaakt uit het doen van zijn' wil, en het Avondmaal een verëenigingsband en eene opfponng tot helde, zijn geene ongefchikte voordellen voor het H. Avondmaal , zij .bevatten- in zich verfcheidene fchoone denkbeelden, waar aan men v. L. kan kennen; evenwel zijn zij met veele andere van zijne Leerredenen niet te vergelijken. — Ook in de volgende de beweldadigde getijteld , fchoon mede veele fchoone denkbeelden in zich behelzende , hebben wij dat ordenlijke niet gevonden, het welk hem anders zoo zeer eigen is. De astfte Leerrede is zoo veel te beter. Zij gaat het heerfchend vooroordeel tegen, als of God te dienen treurig is, en alleen om Gods wil gefchieden moet. Zij handelt over Job XXÏI: 2, 3. en heeft tot opfchrift: Wie God dient, dient zich zelf. Twee Hellingen worden daarin bewezen en toegepast. De eerfte: wie God dient, brengt daar door den Almagtigen geen gewin , geen voordeel aan. De tweede: wie God dient, is daar door alleen aan zich zeiven voordeelig. Deze laatfte wordt met voorbeelden aangetoond. Het voordeehge wordt aangewezen van het gebod des Geloofs, des gebeds , der matigheid, der rechtvaardigheid, der menfchenliefde, des gedulds, enz. — De drie volgende Leerredenen over den pligt van verfterken, over de langmoedigheid en over dc vermaanjng van paulus, dankt God in alles, zijn Euangelisch-Zedekundige Leerredenen, die aan de jonge Leeraars kunnen doen zien, hoe men Zedenleer moet prediken, zonder het Euangelie re vergeeten ; de pligten worden duidelijk ontwikkeld, de rechte middelen ter beoefening worden aangewezen. En men vindt ze aangedrongen met de krachtigfte drangredenen , die uit den inhoud van het Ëuangeüe van christus zelve ontleend zijn. Aaa 3 Hier  742 j. van l00, nagelat ene leerredenen. Uier op volgen twee Leerredenen , welke wij vooral met bijzonderen imaak gelezen hebben. Zij zijn beiden gehouden bij gelegenheid van den oogst. De laatfte derzelve fchetst ons een bekoorlijk tafereel van Gods heide, waar door hij allen den nodigen toeftel in de natuur reeds gemaakt heeft, om ons te voeden, eer wii hand of vinger daar toe bewegen kunnen. Fraai is de fchiiderij, welke de Redenaar hier ophangt. Onze Lezers zullen zich niet beklagen, wanneer zij dezelve met oplettendheid befchouwen; deze Leerrede is ook bijzonder ingericht, om het zondig voorüitlopen, dat zoo menig, maal met opzicht tot ons onderhoud plaats heeft, tegen te gaan, en vertrouwen op God, die ons zoo goed doet, in te boezemen. De eerite van deze twee Leerredenen handelt over het gebed van eliüs om geen regen en over zijne wonderdaadige fpijziging aan de beeke Krith. VVij geloven, niet mis te tasten, wanneer wij deze eene der beste oordeelen te zijn van de genen, welke in dezen bundel voorkomen, v. L. begint met het gerustftellende van de gedachte : mijn God is de Heer der natuur ! Hij fchetst de gefchiedenis, door van dezelve eene ophelderende paraphrafe te geven. Hij beandwoordt hier op vier vragen: Was het gebed van eliüs, om het inhouden van den regen, niet wraakzuchtig? Is het niet een onmooglijk wonder ? Waaróm werd de Propheet door een wonderwerk gefpiizigd ? Waarom door zulk een wonder? Eindelijk worden uit deze gefchiededenis de volgende leeringen afgeleid: Israëls God is de waare God. — Die God regeert over alles. Regen en vruchtbaarheid zijn zijne gefchenken. — Hij houdt ze dikwijls in, om de zonden van een volk. — God wil alle zonden ftraffen, maar vooral afgoderij. Die op God zich verlaten, zijn altijd veilig. — Achter deze Leerredenen is een ftukjen gevoegd, het welk tot opfchrift heeft: de Dramatifche fchoonheid der H. Gefchiedenisfen. De werken van God , dit is de inhoud van hetzelve, zijn niet flechts wijs en goed, maar daar is ook fchoonheid in op te merken. Dit heeft ook plaats in de gefchiedenisfen, bijzonder in die van den Bijbel. Dit wordt tot eene proeve in de gefchiedenis van 's Heilands geboorte aangewezen. Proe-  j. ROBISON, PROEVEN VAN ZAMEI^ZWEEr.IKGEN, 743 Proeven van Zamenzweeringen , tegen alle Godsdlenjlen en Regeeringsvormen in Europa, berokkend in de geheime Vergaderingen der Illiiminaten, Vrij-Metzelaars »n Leesgezelfchappen. Door joiin robison, A. ML Hoogleerdar in de Natuurkunde en Secretaris der Akademie te Edenburg. Twee Stukken. Uit het Engelsch vertaald. Alom te bekomen, Te [amen 292 Bladz. In f gr. Octavo. De prijs is f 2 - ; - : De geheimen , welken de Vrij - Metfelaren erkenden , dat zij in hunne orde bewaarden, en die zij, hoe groot hun getal ook was ; uit hoe veel onderfcheiden rangen en (tanden van menfchen hunne Vergaderingen ook waren famengefteld ; hoe zeer zij ook over geheel Europa verfpreid waren , cn aan hoe groote verzoekingen ibmmigen van hunne leden ook waren blootgefteld , geduurende eene groote reeks van jaren , onfchendbaar hebben bedekt gehouden, brachten deze lieden al voorlang in verdenking , dat 'er onder hen wel iet kwaads tegen den Godsdienst, en den Burgerftaat, zou kunnen fchuilen. Doch over het geheel genomen , waren het alleen vermoedens , voor welke flechts min of meer mooglijkheid of waarfchijnlijkhcid was, en niet meer. Maar al was het zoo , dat deze Vergaderingen , in haren eerften oorfprong , niets anders bedoelden , dan het onfchuldig vermaak van eene vertrouwlijke vriendelijke famenkomst; kan men evenwel niet ontkennen, dat de geftrenge en onfchendbare geheimhouding van deze broederfchap , aan zulken, die dat voorhadden, gefchikte gelegenheid gaf, om denkbeelden voor te dragen er» voord te planten, die den dag niet zien konden, of die men ten minften niet geraadcn vond , openlijk aan den dag te leggen. Dat het ook niet zal ontbroken hebben, aan zulken, die daar toe, ten opzichte van den Godsdienst althans, wel genegen waren, is meer dan waarfchijnlijk, uit liet bekend karakter van veelen van hare aanzienlijkfte leden, die 'er openlijk voor uitkomen, dat ze maar in het geheel geene vrienden van eenigen vastgeltelden Godsdienst zijn, en geene zwarigheid maken, om zelfs openlijk dezen afkeer aan anderen in te boezemen. Men zou evenwel te ver gaan, wanneer men van dit alles gevolg wilde trekken, tot de geheele Orde. 't Is Aaa 4 zeeï  744 j. robison zeer mooglijk, dat 'er Vergaderingen van deze Broederfchap hier en elders beftaan , in welken niets van dat alles plaats heeft: althands wanneer 'er in dezelve geene van die hoogverlichte mannen gevonden worden , die zich verplicht rekenen, om hei helder licht, dat, volgends hunne meening, in hun is opgegaan , aan anderen mede te deelen. De Schrijver van dit Boek, van het welke nog twee Hukken moeten volgen, voorheenen zelf Vrij-Metfelaar, en , ook buiten Engeland , met veele loges bekend geworden, verklaart zich door zeker toeval in ftaat, om, zonder het breken van eenige belofte, veele zaken, de Vrij-Metfelarij betreffende, aan het gemeen mede te deelen. Hij maakt daar bij ook gebruik van ftukken , die van tijd tot tijd in openbaren druk zijn uitgegeven , en volgends hem alle kenmerken van geloofwaardigheid hebben. Hij poogt te toonen, dat de voorenftaande aanmerkingen* niet langer bloote vermoedens zijn, maar dat zelfs de aanleg van bijzondere aanhangen, in welke de Metfelaars gefcheurd zijn , eenen rechtltreckfchen toeleg hebben, om Godsdienst en Staat om te keeren. Volgends het gene hij ons te lezen geeft, zal men verbaasd ftaan , over de wonderbare lamenwerkingen van- menfchen , van welke men onmooglijk zou achten, dat zij met elkander in édn e" het zelfde gareel gaan zouden. Niet minder zal men zich verwonderen , dat in eene Orde , die het zoo vreeslijk , op het gene zij dweeperij noemt, geladen heeft, zoo veele befpottelijke dweepers gevonden worden ; en dat zij , die zoo veel op de verdeeldheden en uitëenfplijtingen onder de Christenen te zeggen hebben, zeiven, alhoewel in vergelijking van deze laatften, maar weinig talrijk, iu zoo veel onderfcheidene aanhangen gefcheurd zijn , die zoo zeer van elkander verfchillen, cn elkander met zoo veel bitterheid befchuldigen. Men zal hier eindelijk zien, dat het 'er verre van daan is , dat alle de leden van deze Orde even öaauw gezet zouden zijn , in het beleeven van de lesfen van deugd en menschlievendheid; die zij, als een onaffchcidbare eigenfehap van dezelve, ten hemel toe verheffen: daar het onder hen, volgends onzen Schrijver, niet ontbreekt aan zeer Hechte knapen, en fnoode bedriegers, ook in zaken, die de Orde betreffen,. Mr. robison handelt afzonderlijk zeer in 't breede, Yan de Itliimiiiaten; een aanhang, die uit de Vrij-Met- fe-  PROEVEN VAN ZAMENZWEERINGEN. 745 iel aren ontdaan is. Dezelve begon zich vooral in 't jaar i77< te vertoonen. Weishaupt, Profesfor in het Kcrklijk recht te Ingolftad, heeft zich als een van der? zeiver ijverigfte uitbreiders bekend gemaakt. Deszelfs groote naam lokte veele toehoorers tot zijne lecrfchool, en van die gelegenheid bediende hij zich, tot zijn oogmerk : 't welkt volgends onzen Autheur, niet minder was dan een Genootfchap in te ftellen , dat met den tijd 'de geheele wereld zou beftuuren; het Christendom affchaffen en alle burgerlijk beftuur omkeeren ! Dit alles bleef evenwel zoo geheim niet , of men vond in 1784 in Beijëren goed , vier Profesforen tót gerechtelijk onderzoek te roepen , waar van de uitkomst was, dat weishaupt uit Beijëren gebannen werd, met_ een penüöen evenwel van 800 florijnen, 't welk hij weigerde. De drie anderen werden ook gebannen , en daar onder zwack, die in dienst ging van den Rhijngraai van sa lm, die kort naderhand zoo (terk de hand had in de Hollandfche Onlusten, maar het is 'er zoo verre van daan , dat deze geftrengheid dit Genootfchap zou hebben uitgeroeid, dat hetzelve daarentegen alomme verbaazeud is toegenomen. Met dat alles hebben deze onderzoekingen eene reeks van papieren (echte ftukken, verzekert onze Schrijver) aan het licht gebragt, waar uit de waare gevoelens en bedoelingen van dit Genootfchap blijken. Men vindt van deze papieren hier aanmerklijke Fragmenten en Uittrekfels bij een verzameld , doch de naauwe perken, waarïn wij befloten zijn, dulden niet, dat wij 'er in uitweiden. In 1786 werden loges ontdekt te Munchen , Ingol» ftad, Frankfort, Eicbftnd, Hanover, Brunswijk, Gal» be, Maagdeburg, Casfel ,'Osnabrug, Weiman, Opper-Saxen (verfcheidene), Oostenrijk (14), Westfalen (verfcheidene ), Heidelberg , Manheim , Straatsburg ( 5) , Spiers , Worms, Dusfeldorf, Keulen, Bon (4), Lijfland (veelen) , Koerland (veelen), Weenen (4) , Hesfen (veelen), Buchenwerder,Mompeliard, Studgard (3),Carelsruhe, Anfpach , Neuwted (2), Mentz (2), Polen (veelen) , Turin, Engeland ,(S) , Schotland (2) , Warfchauw (2), Amerika (verfcheidene), Tweebruggen, Casiel, Trier (2), Aken (2), Borfchet, Harenberg, Zwitferland (veelen), Romen, Napels , Ankona, Florence, Frank-» rijk, Holland (veelen), Dresden vier* Aaa 5 Op  74<5 J. ROBISON Op eene lijst van 69 voorname leden , vindt men « of 6Geestlijken , 10 Profesforen, voords lieden van allerlci itand. Lik lid neemt een naam aan uit de Oudheid. Weishaupt noemt zich spartacus, naar het Opperhoofd der oproerige flaven in den tijd van pompejus; knigge was piiilo; nikolaï droe* den naam van lucianus; zwack dien van cato, enz Zoo geven zij ook aan landen en fteden verdichte namen, waar door hunne brieven en opftellen , voor die genen, die niet van hun geheim zijn, onverftaanbaar worden. Den volgenden brok, uitgekipt daar het Boek openviel voegen wij tot eene proeve hier nog bij: philo (knigob) lchrijft aan cato (zwack): „ Wij moeten de „ heericheude geneigdheid van elk tijdvak der wereld „ ni acht nemen. Thans hebben de bedriegerijen der „ Priesters alle menfchen tegen hen, en tegen het Chris„ tendom, 111 de vyapenen gejaagd. Maar te gelijkertijd „ hebben bijgeloof en dweepzucht eene onbepaalde „ heerfchappij, cn het menschlijk geflacht fehijnt in der „ daad 'achter uit te gaan. Onze taak is derhalven „ verdubbeld, wij moeten alles zoo uitleggen, dat wij „ zonder de dweepzieken befchroomd te maken , lust tot vrijer onderzoek verwekken. Wij moeten het „ goede met het kwade wegwerpen, maar wij moeten „ ook te wege brengen , dat de geheime leerftellingen " 1Y1 r Chnstendoni •> als de geheimen der echte Vrij- „ Metfelarij, aangenomen worden. — j Wij moe- „ ten op deze wijze te werk gaan. Jesus christus s, lhchtte geen nieuwen Godsdienst , hij wilde enkel " u,iGodsdicilst der rede, in zijne aloude rechten 9, herftellèn. Hij wilde hen hiér toe bekwamen, 9, door het verbreiden eener zuivere zedenleer, door 9> hun verftand te verlichten , en hunnen geest te hel9? pen om alle vooröordeelen af te fchudden. Hij wilde " m ,deaeer(ie pkatS alle menfchen leeren, zich zeiven 9» te beftuuren. Regenten zouden dan onnodig zijn , 9> en Vrijheid en Gelijkheid, zonder eenige Omwente», ling, door de natuurlijke en zachte werking der re9, de en gepastheid, plaats grijpen. Deze groote Leer„ meester veroorlooft zich zeiven, elk gedeelte des Bij„ bels , overëenkomltig met deze beginfelen te verkla,, ren , en hij verbiedt zijnen leerlingen alle harrevvar„ rijen; omdat een ieder eenige toepasfing zou vinden, » tot  PROEVEN VAN ZAMENZWEERINGEN. 747 w tot zoodanige leer, als naar zijnen fmaak was. Laat „ dit waar of valsch zijn, dat doet 'er niets toe. De- ze was de eenvouwige Godsdienst, cn in zoo verre ., was dezelve bij ingeving. De Joodfche Theo- fophie was eene verborgenheid, gelijk de Eleufinifche of de Pythagorifche ook eene voor het gemeen on. " gefchikte" verborgenheid was. En dus werden de t, leerftellingen van het Christendom aan de Adepti in „ eene üisciplina arcani overgebragt. — Dit gefchiedde „ enkel in verborgen bijëenkomften, die dezelve aan de nakomelingfchap overleverden, en zij zijn nu in het „ bezit der echte Vnj-Metfelaren. " Zoo verre p h i lo '. Wat dunkt u,Lezer! van deze ongerijmdheden en fnoode bedriegerijen ¥ Maar gij kunt ze hier nog veel erger vinden. Gij zult hier dingen vinden, die u verbaazeti zullen, en bijna alle geloof te boven gaan, Onbegrijplijk zijn de middelen van allerlei foort, die deze Orde in menigte tot de bereiking van haar doel bij de hand heeft, de handigheid, waar mede zij zich van dezelve bedient, en den verbaazenden invloed, dien zij reeds verworven heeft. *Vij houden dit Gefchrift voor zeer gewigtig , en oordeelen, dat het eene zeer nadruklijke aanprijzing verdient , om gelezen en overdacht te worden, niet alleen voor menfchen, die gevaar loopen, voor de ontmoeting en verkeering van lieden van dezen gevaarlijken aanhang , maar ook voor de zulken, die veele nieuw uitkomende fchriften lezen , onder welken 'er zijn kunnen, in welken men het vergif van het Illuminatismus , op eene fijnere of grovere wijze gemengd, zoekt in te geven. Zelfs kunnen boeken, die in andere opzichten zeer veel goeds behelzen, en daarom met graagheid gelezen worden , daartoe behooren. Mogt de lofwaardige poging van onzen Schrijver zijn doel treffen, en veelen op het gevaar opmerkzaam maken, dat vooriil den Godsdienst van dezen kant over het hoofd hangt. Fèr*  743 verhandelingen uitgeg. door de maatschappij Verhandelingen uitgegeven door de Maatfchappij ter be, vordering van den Landbouw te Amfteldam. Dertiende Deels Eerfte Stuk. Te Amfteldam', bij J. C. Sepp en Zoon, 1799. 173 Bladz, In gr. Octavo. De prijs ff f 1 - 4 - ; HTot geen klein genoegen van allen, die den Landbouw J- als een der oudfte, nodigfte en nuttigde bedrijven aanmerken, ter vervulling der menschlijke behoeften, zet de loflijke Maatfchappij hare werkzaamheden volijverig voord. Het thands afgegeven Boekdeel kan hier van tot eene nieuwe proeve dienen. De belangrijkheid des inhouds gebiedt, dat wij daar van verflag doen, Reeds in den Jaare 1783 had de Maatfchappij de volgende Vraag uitgefchreven: „ Welke zijn de beste mid,, delen, om de Kinderen der Landlieden in ons Vader„ land, van hunne eerfte jeugd af aan, zoo in de Dorp„ fchoolen, als anderzins, eene genoegzame kennis te doen verwerven van die kundigheden, die tot hun aanftaand , beroep van Landbouwen en Veehouvjen „ noodzaaklijk zijn? — En naardien hier toe, onder „ meer andere, een gepast en aan het opgemelde oog„ merk voldoende Schoolboek, waarfchijnlijk , in aan.„ merking komen zal , hoedanig behoort hetzelve in„ gericht te zijn , om door middel van hetzelve van „ de oude Ondervindingen en laatcre Ontdekkingen in „ deze wetenfchappen het best mogelijk gebruik te „ maken?" In eene met goud bekroonde Verhandeling van wijlen den Burger joachim fredrik muller ontmoette men een plan van zulk een Schoolboek, het welk der Maatfchappij zoo wel geviel, dat zij te rade werd, om onder uitlooving der gewoone Gouden Medaille , naar het gefchetfte plan, een Landbouwkundig Schoolboek te doen vervaardigen, Dit plan bevatte vijf Deelen. Slechts de twee eerfte daar van, moetende het eene uit elf, het andere uit vijf Hoofdftukken beftaan, werden ter beandwoording uitgefchreven , om nadei> hand van de drie overige gevolgd te worden, gelijk dan ook gefchied is. Niet gelukkig flaagde in het eerst de Maatfchappij; beter, echter, in het vervolg, bij herhaald voorftel harer vrage, met aanbieding van verhooging der Premie. Diensvolgends ziet thands het eerfte ge*  TER BEVORD. VAN DEN LANDBOUW TE AMSTELDASt. 740 jredeelte des Landbouwkundigen Schoolboeks het licht, om, zoo fpoedig mooglijk, door de overige gevolgd te worden, zullende de uitgave van alle Stukken zoodanig ingericht zijn, dat zij te famen, en ieder Stuk op zich zelve, compleet zijn zullen: opdat ieder Landman in dc gelegenheid zij, juist dat gedeelte zich eigen te maken, het geen hem voornaamlijk, zo met eenigliik te pasfe komen mogt. — Dit hebben wij nodig geoordeeld, uit het Voorbericht over te nemen. _ De Schrijver van het thands afgegeven Stuk is de Burger hendrik ponse, Huisman te Geervliet; bet handelt bepaaldelijk over de Bouw- en Teellanden. _ Zijn Antwoord is bij manier van Samenfpraken ingericht, tusfchen een Landman en zijnen Zoon. Dezelve zijn elf in getal, en de volgende daar van de üplchniten: Over de onderfcheiden zoorten van Bouw- of Teellanden — Over de Gereedfchappen, die tot het bebouwen der Landen verëischt worden. — Over de bereiding der Bouwlanden, — Over de bemesting der Landen, en de onderfcheiden zoorten van Mest. — Over alle zoorten van Graan en Veldgewasfen, in ons Vaderland geteeld wordende. ——■ Van de rechte Zaaitijd, de verfchillende zoorten , en de meerdere of mindere deugd van het te zaaijen Graan. — Over de verfchillende fchadelijke Onkruiden. Hoe dezelve ■uit de Landen kunnen geweerd, en, daar zijnde, op de beste wijze uitgeroeid worden..— Over het vernielend ongedierte, en de middelen daar tegen. — Over den rechten Oogsttijd der onderfcheidene zoorten van Veldvruchten. — Over het opleggen der Veldgewasfen in fchuuren, bergen, Wijten ofrooken; het dorsjen, harpen, wannen en zuiveren der Veldvruehten, enz. — Over den Houtteelt, op fchraale gronden. Ter proeve diene de agtfte Samenfpraak, Over het vermelend Ongedierte, en de middelen daar tegen. In het algemeen merken wij aan, dat klaarheid en beknoptheid vau ftijl het lezen van dit nuttig ep leerzaam Boek veraangenaamt; als mede dat eenige der Aanmerkingen, welke onder deze Verhandeling gevonden worden, der Maatfchappij , door eenige harer kundige Medeleden , zijn toegezonden. Zie hier de Samenfpraak , over dit belangrijk onderwerp. . ,, Zoon. Hoe veel zoorten van Ongedierten zijn er wel ? " „ Landman. Wij hebben het meest te lijden van de „ Sprin-  75° Verhandelingen uitgko. door de maatschappij " ¥ri2?lrl °i^d-vlooijen, van de Luizen, en van „ De Aard-vhoi'in zijn zeer klein, en verfchillen „ weinig van de vlooijen, die Hoenders, de Honden ,, enz. plaagen. Zij kunnen even vlug van de eene „ plaats naa den anderen (de andere) fpringen. Op be„ zaaide Landen onthouden zij zig op de oppervlakte „ der aarde, en voeden ziefi met de jonge fpruitcn der »» Jf£Wasfen. Als de Aard - vlooijen op de landen ver„ lenijnen, en de vrugten af-eeten, zijn zij, in een „ zeer korten tijd, zoo menigvuldig, dat men 'er zich s, over verwonderen moet." ,, Van het begin van Meij tot het begin van Septem„ ber yertoonen zij zich. Men heeft dit ongedierte meer " ap u» , n °P ZaVcl en ZandSronden. Als de lan* „ den, bij het bezaaijen, kluitig, ftug en fcherp vallen; „ als men, kort op het bezaaijen, koude regen krijgt „ gevolga yan koude droogte, moet men voor de Spiin' gers of Aard-vlooijen vieczen." ,, De Vruchten, waarop zij vallen, zijn voornamelijk het Vlas, het Koolzaad, de Knollen. De Paarden„ boonen en de Erwten eeten zij ook wel af, maar dat „ doet die vruchten weinig nadeel, als zij maar war bij j, tijds weg raaken, om dat de ftompen of wortels weer ,, uitgroeien. Men mag op kloeke gronden, een goed t, gewas Vcrwagten, wanneer de Springers die wat ge9, plaagd en in den groei gematigd hebben." „ Zoon. Is 'er middel om dat ongedierte fpoedig wes 9, te krijgen?" ° ° t, Landm. Als de Aard-vlooijen reeds op het land „ zijn , is 'er weinig aan te doen. Een milde groei„ zame regen doet veel goed. Als de landen zagt worden , en de vruchten doorgroeijen, zijn zij zoo fpoedig „ weg, als zij gekomen zijn. Ploegen en flegten moet, „ zo veel mogelijk, vermijd worden, als de landen nat zijn. Alles daarentegen te werk gefteld, om de lan„ den gebroken, zagt en moerig te maken. Het be„ mesten met haard-asch is ook goed. Op gronden, die „ met oude flootvval of bagger bemest zijn, zullen de' 55 fpringers de vruchten nooit af- eeten. ,, Vit Luizen zijn klein, groen van kleur. Volwas„ fen hebben zij vleugels. Zij zitten zeer vast aan dc ,, Graanplanten , cn zijn ongemeen traag. Men heeft „ ze alleen in Paard.a- en Duiven-boonen en in Erw- 55 ten3  TER 2EV0RD. VAN DEN LANDBOUW 1È AMÏTELDAM» ^51 a, ten, die zomtijds geheel door dit ongedierte verdorven ,, worden. Zij verfchijnen eerstin de maand julij, als s, deze vrugten zappig, en in den fterkften groei zijn, ,, en vergaan niet, voor dat zij alle de zappen verteerd ,, hebben, of de groente door het rijpen droog worden. ,, De ftam en bladeren van de planten zijn 'er dikwijls 5, geheel mede bedekt. ,, Zoon. Door welke middelen kan men dit Ongedier„ te verdelgen?" ,, Landm. Het beste dat men hier tegen doen kan is, j, dat men de Paarden- en Duivenboonen zo vroeg zaait, als de gefteldheid van het land en de omftandigheden „ van het weêr maar eenigzins toelaten; op dat de vruch„ ten zoo verre in groei gevorderd zijn mogen, dat de „ Luizen 'er geen nadeel aan doen kunnen. Althans men heeft in vroeg gezaaide Erwten cn Boonen min- der fchade, en nooit Luizen in Erwten, die iu Au- gustus rijp worden." ,, De Slakken eeten in de Herfst geheele (lukken, met Wintergroen bezaaid, af. Dikwijls hebben zij de fpruiten van jonge groente al opgegeten, eer dezelve „ boven den grond zijn gekomen. Zij zijn klein en }, graauw van kleur , haar verblijf houdende in de „ aarde, waar zij zich voor droogte en vorst beveili- gen. Men vind dezelve daarom op den grond, als het nat weêr is. Ook komen zij 's nagts boven om „ voedzel te zoeken. Zij graven holen in de aarde, waar „ in zij eene groote menigte eijeren leggen. Zij fchijnen den gehcelen zomer voort te teelen. Op ligte gron,, den heeft men weinig nadeel van de Slakken. Men 5, heeft dezelve meest op goed kleiland. De jonge Slak- keu , aanftonds voedzel noodig hebbende, vergaan „ meest altoos van honger op de landen, die met wit graan bezaaid zijn. Men heeft deze flakken niet in „ landen, die braak geleegen hebben. Dikwils daarën- tegen overvloedig op landen, waar Koolzaad, Paar,, de- en Duiven-boonen en Erwten geftaan hebben. Op „ deze landen vinden zij voedzel aan de afgevallen bla- den van deze vruchten, en blijven veelal in 't leven, „ vooral, als de Nazomer en de Herfst wat nat en re- gpnüchtig zijn. De Nazomer en de Herfst droog vallende, zijn 'er, over 't algemeen, weinig Hakken op het land." „ Zoo dra men bemerkt, dat 'er flakken op een land, voor  VERHANDELINGEN UITGEG. DOOR DE MAATSCHAPPIJ ,, voor Wintergraanen gefchikt, zijn, beproeft men, om. die door droogte en honger te doen fterven. Men ,, ploegt daarom zoo rasch de vruchten ingcöogst zijn, „ en agt of tien dagen daar na ten tweedemaale , op ,, dat alle groente verga , en het land droog worde. „ Hiertoe wordt tijd en droog weêr verëischt. Hierom „ kan men dit middel niet altijd gebruiken , inzonder„ heid niet op land, waar Boonen geftaan hebben, die „ laat van 't veld komen." „Voords moet men de landen zoo vroeg bezaaien, als de deugd van het land maar eenigzins toelaat. Het. graan, vroeg gezaaid zijnde, groeit fterker, en men heeft hoop , dat de flakken de Graanplanttn flechts bij den grond zullen af-eeten, de wortels vrijlaten* „ de, die in het voorjaar wel wederom uitfpruiten." ,, Anders zaait men de graanen op landen, met flak,, ken bezet, zeer laat, op hoop, dat ze door den win,, tervorst zullen vergaan , eer het graan zo verre in „ groei gevorderd is, dat zij 'er nadeel aan doen kun- nen. Dit is doorgaans best. Tarwe en Garst, in „ het laatst van November, of begin van December ge* zaaid, word dikwils zeer goed. " „ Bij het bezaaijen draagt men zorg, dat de kluiten wel gebroken worden, zettende wel drie Paarden voor „ de Egge. Men trapt den bovengrond vast. Voor de „ graanen behoeft men niet bedugt te zijn. De klei- gronden pakken zo vast niet op een , en herftellèn „ zig in den winter gemakkelijk. ,, Zoon. Alle deze middelen vruchteloos zijnde, wat „dan?" Landm. Men kan dezelve vangen op bladeren van Kool, op gelijke afftanden, hoe digter hoe beter, ge„ plaatst. De grootfte zijn de beste. Eiken morgen „ vind men eene menigte aan die koolsbladeren, die in een emmer of tobbetje zeer gemakkelijk van die koolsbladeren afgewasfen en uit het veld gedragen kunnen „ worden. Nog vind ik het rollen der landen , des s, nagts, met het Rolblok, aangeprezen (*)." ,, Zoon. Zijn 'er nog niet meer foorten van onge,, dierte, waar door de Landman fchade leid (lijdt)? '* ,, Landm. (*) Zie deswegens de Verhandelingen der Maatfchappij, VII Deel, zde S:»k.  TER BEVORD. VAN DEN LANDBOUW TE AMSTELDAM. 753 „ Landm. Ja — maar cïe Rupzen, Kevers en Sprinkbannen zijn zelden in zulk eene menigte in ons Ne3, derland, dat zij aan de Veldvruchten zigtbaar nadeel ,, doen. Ook zijn mij geen middelen bekend, om dit 3, ongedierte te dooden of weg te krijgen. De Mollen ,, doen zomtijds nadeel aan het Vlas , en men heeft ,, jaaren, waarïn de Muizen zo overvloedig in het veld ,, zijn , dat zij het Vlas en andere vruchten gedeeltelijk 3, af-eeten. Als de Erwtenen Paarden-boonen gemaaid ,, op het veld liggen en het nat weêr is, doen ook de ,, Kikvorfchen kwaad. De Veldmuizen leggen magazijnen ,, aan, maakende ruime holen in de aarde, en draagende ,, die vol met uitgedopte Boonen en Erwten. Men zou. ,, deze ongedierten moeien vangen, om het nadeeWoor,, tekomen, maar hier toe is geen mogelijkheid." In de aarde onthouden zig nog veele diertjens, die „ de Graanplanten dunnen als de Peulwormen, en Hon~,, derdvoeten, enz. Maar hieraan is, voor zoo veel ik „ weet, niets te doen. Voorts zijn 'er nog Erwlwor„ men, blaauwe en geele. Deze heeft men meest op „ land, dat eenigen tijd tot weiland gelegen heeft. Zij ,, onthouden zig in en onder den grond , en eeten , ,, onder de aarde , de plant even boven de wortel af. ,, Zij doen zomtijds veel nadeel. Als men dezelve in ,, het Vlas heeft, is 'er weinig aan te doen. — Heeft 3, men andere graanen op zulk land, dan zal men, zo 3, ras de wortels van de Graanplanten maar fterk ge„ noeg zijn, bij droog weêr, het land met de Klaver,, zaad-egge doorflegten , of hetzelve met de fcheepel fris laaten wieden en omhakken. Zij zullen dan aan,, ftonds in den grond zinken ,. en geen nadeel meer ,, doen. Ook is mij, van goederhand, verzekerd, dat „ de haard- asch , op den grond geftrooid , of daarin „ gewerkt, een krachtig middel is, om dat fchadelijk ,, ongedierte te vernielen. Men zegt , dat de Brabanders, voor een groot gedeelte, de asch , welke zij met 5, groote kosten uit deze landen haaien, tot dat oog,, merk gebruiken" (*). ,, Zoon. Heeft een Landman niet nog andere toevallen te vreezen ? " . ,, Landm. (*) „ Misfehien ook vvafe het nuttig, zulk land, waar cp „ jong graan ftaat, en dat door dit Ongedierte afgegeten wordt, „ te rollen, even gelijk men zulks te^en de Slakken doet." NIEUWE VAD. BIEL. III. DEEL. NO. IS. B bb  754 VERHANDFLINCEN OITGEG. DOOR DE MAATSCHAPPIJ1 ,, Landm. Mijn voornemen is niet , om van die alle' „ in 't bijzonder tê fpreken. Ik bepaal mij thans alleen ,, bij het Brandkoorn , of het zwart in de Tarwe, en „ bij den Honigdaauw." ,,_Door het zwart, of de brand in de Tarwe, gaat „ zijn oogst gedeeltelijk verloren. Van de zwarte aireu ,, komen geen graanen in de koornmaat , en de goede graanen worden door het ftof, dat van de zwarte kor- reis komt, befmet, en minder waardig. Men kan de ,, zwarte airen van de goede onderfcheiden, zoo ras de Tarwe in de airen is. Zij zijn donkerder groen van „ kleur dan de gezonde; als de Tarwe rijp is, hebben „ ze een bleeke of doove kleur. De korrels van de zwar- te zijn in de airen nog heel, maar door het dors feu „ word een groot gedeelte verbrijzeld, en het kleevend ftof, in de zwarte korrels befloten, zet zig aan de „ ruige puntjens van de goede korrels. Dat ftof heeft een Hinkende reuk, en een onaangenamen fmaak." „ Welke de natuurlijke oorzaaken van het zwart in „ de Tarwe zijn, is nog niet voldoende opgehelderd. ,, Zeker is het, dat dit kwaad door befmetting of over„ erving voortgezet wordt. Zwarte of befmette Tarwe „ zaaijende, zal men ook zwarte Tarwe oogden. Maar „ dan blijft de vraag nog onbeantwoord, van waar het „ zwart komt, als men zuivere of blanke Tarwe zaait? ,, — Ik zelf heb het zonderling geval gehad , dat de ,, eene helft van een ftuk lands , twee morgen groot, „ met beste zuivere Tarwe bezaaid , met zwart bezet „ was; terwijl de andere helft zo zuiver was, dat men 'er geen brand-air in kon vinden. Het land was te „ vooren geheel met koolzaad beteeld, en op dezelfde „ wijze bebouwd , maar de befmette helft was eenige „ dagen laater bezaaid. Het is waarfchijnelijk, dat het ,, faifocn, of toevallen van het weer, hier eenigen in- vloed op hebben." ,, De middelen, welke men gebruikt, om geen zwart in de Tarwe te hebben, zijn, dat men Tarwe, zuiver ,, van zwart, tot zaadkoorn gebruike. Dat men dezel,, ve met kalk cn zout menge, of dat men de Tarwe 3, weeke in pekel, waarop een eij drijven kan. Men ,, doet daar kalk of aluin bij. Veele Landlieden zaaijen 3, de Tarwe, bij het afgaan van de Maan." ,, De Honigdaauw is meest in Graanen , die geil „ groeien. In den beginne ziet men een roestig vogt aan  TER BEVÖRD. VAN DEN LANDBOUW" TE AMSTELDAM. 755 „ de bladeren en halmen. Daar na worden het zwarte „ vlekken. Of de Honigdaauw van een ftekenden „ daauw voortkomt , of dat het roestig vogt uit de „ planten uitwaasfemt, daar over wordt verfchillend ge,, dacht. Het laatfte komt mij waarfchijuelijkst voor. Als dit kwaad van de daauw Voortkwam , zouden ,, niet altijd de planten, die het fterkst groeien, het „ eerst cn meest van den Honigdaauw aangedaan wor„ den. Gezonde Graanplanten, in een wel toegemaak„ ten en vruchtbaaren grond, eenen overvloed van voedende zappen vindende , en tevens alle mogelijke voordeden van groeizame warmte en frisfen daauw ,, genietende , worden met voedzel overladen. Dan kan „ de affcheiding van kwade of onnutte vochten, bij den groei der vruchten plaats hebbende, door de kleine poriën , in den halm en in de bladeren aan de planten zijnde, niet behoorlijk gefchieden. Dit vogt „ moet zich evenwel ontlasten. Door de fterke perzing „ fcheurt het buitenfte bekleedzel van de halm en van ,, de bladeren, en het vocht vloeit door die openingen. ,, Wij zien het aan den halm en aan de bladeren han,, gen , en dit noemt men, hoewel ten onrecht, Ho,, nigdaauw" (*). ,, Deze plaag doet veel nadeel aan alle zoorten vau ,, granen, inzonderheid aan de Tarwe. De reden is, dat •,, de plant, door dc menigte van wondjeus, haar kragt 3, verliest. De zappen die naa boven moeten klimmen, ,, out- (*) „ Het geen de geëerde Schrijver hier voordraagt, is zeker „ algemeen aangenomen, maar is het wel zeker? Is 'er geene „ reden roe twijfeling? Van waar toch anders komt het, dat het ,, water door deze daauw aangedaan en met een blaauw viies „ overdekt wordt? Van waar dat de Visch hier door fterft? —. „ Welke algemeene reden is 'er aan te voeren, waar door het „ komt, dat dit kwaad niet op eene enkele zoort van planten , „ maar op verfcliillende, als Snijboonen, Esdoorn, Zuring en „ anderen, gelijktijdig befpeurd worat? — Is het te begrijpen, „ dat de uitwaasfemin? der verfchillende planten zoo gelijktijdig „ werken kan? — Befpeurt men eenigen tijd, voor de ontdek* king van dit kwaad, bij helder weêr, geen vogt ongemeen. „ klein van droppels, waar door blaauwe en andere fteenen fme„ rig worden? Geeft dat niet eenen waarfchijnelijken grond, orn „ te (lellen, dat de oorzaak van dit kwaad in bedorven dampen, „ in de lugt zich bevindende, en op de Planten en 't water vat„ lende, gezoet moet worden?" Bbb i  1J6 p. weiland ,-, ontmoeten op veele plaatfen , gebroken vaten , ea gaan verloren, men heeft weinig en mager graan. ,, Zoo is het ook met andere vruchten. ■ „ Dit ongemak is het meest te vrezen in Tarwe, die „ op kloeke landen Haat ; en fterk uitftoelt : komende „ als het bij dag warm en groeizaam is, en 's nagts „ fterk daauwt. Vroeg in de graanen doet het minder „ nadeel. De planten nog jong zijnde herftellèn zich beter." ,, Middelen om dit kwaad voortekomen, ofte gene„ zen ,zijn nog niet bekend. Tarwe op kloeke gronden „ wat vroeg te zaaijen, en te zorgen, dat het land met „ een genoegzaam getal planten heilagen zij , is npg „ het beste, dat men doen kan. Althans Honigdaauw„ komt zelden in zulke ftukken het eerst. Als de Ho„ nigdaauw in het Koorn reeds is , maakt men alle mogclijken fpoed, om de rijpe graanen van 't Veld „ te krijgen, want het ftroo is zeer bros, cn droog wor,, dende , verliest men veele airen." Voords behelst nog deze Samenfpraak eene aanwijzing van de verdere toevallen , welke den Landman fchade doen lijden. Hoe gaarn wij de nuttige Aanmerkingen daar over ook wilden mededeelen, gebiedt ons beftek, dien lust te bedvvingen.- Neckrduitsch Taalkundig Woordenboek, door P. weiland. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1799. gr°ot, na eene Inleiding van 196 Bladz., 269 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - :• - : TTet ontwerp door de Maatfchappij der Nederlandfche -* Letterkunde te Leijden, reeds voor meer dan twintig jaaren beraamd, ,, tot het vervaardigen van een algemeen omfchrijvend Woordenboek der Nederlandfche taaie" bedoelende daarmede, ,, niet alleen de Nederduitfche taal in zoo verre te doen kennen , als nodig is, om de Schriften, die in dezelve zijn opgefteld, voor ieder verltaanbaar te maken; maar om den geheelen fchat onzer taaie bij een te vatten, enz. bragt den Schrijver van dit veel nuts belovend werk , gelijk hij in de Voorrede deszelfs getuigt, op het denkbeeld, om, daar deze 200 lang verwachte als verlangde arbeid, bij aanhoudendheid, achterwege bleef, te onderftaan of hij niet, in-  nederduitsch taalkundig woordenboek. 757 intusfchen, zijnen Landgenoten van eenigen dienst koude zijn , met een gedeelte van dit groote Ontwerp uit* tevoeren, en een nederduitsch taalkundig woordenboek famenteftellen , 't welk aan eenige verëischten in het beredeneerde plan tot het famenftclien van zoodanig een Woordenboek , door die MaatIchappij opgegeven, zoude beiindwoorden. Tot het vervaardigen van zoodanig een Nederduitsch Taalkundig Woordenboek befloteu hebbende , deelde hij zijn voornemen aan gemelde Maatfchappij op derzelver Algemeene Vergadering, gehouden in Oogstmaand 1796, mede, en had het genoegen, dat dezelve deze zijne onderneming met de hoofffte goedkeuring aanmoedigde, en hem daar bij toeftond^ van den voorraad, tot het vervaardigen van een algemeen omfchrijvend Woordenboek, door de Maatfchappij' reeds verzameld, zoodanig een gebruik te mogen, maken , als hij tot de famenHelling van dit zijn Werk mogt nodig oordeelen. Aan deze beginfelen zijn wij het Werk verfchuldigd, dat wij onzen Lezeren thands met veel genoegen, als een' allernuttigften en hoogstmoeilijken Letterarbeid, mogen aanprijzen. eWij kunnen dit Eerfte Deel deszelfs gevoeglijk als twee onderfcheidene Taalkundige Werken aanmerken, als naamlijk beftaande in een volledige Nederduitfche Spraakkunst , betijteld: Inleiding, behelzende Taalgronden , waarop dit Woordenboek gebouwd is , welke 196 Bladzijden beflaat, en in het Nederduitsch Taalkundig Woordenboek zelve, van 't welke in dit Eerfte Deel de Letter A, geheel afgewerkt, geleverd wordt. Wij zullen dus beide deze hier te famengevoegde Werken , afzonderlijk befchouwen. De Taalgronden worden geregeld volgends de fpraakkundige orde, welke uit den aart der zaake voordvloeit, behandeld, en de fpraakkunst in twee Hoofdzaken verdeeld; als vooreerst in de befchouwing der woorden op haar zeiven, en ten tweeden in die van derzelver famenvoeging. De vorming der woorden uit lettergreepen en de famenftelling derzelven uit letteren vordert dat -de Schrijver zich 'in de eerfte plaats bezig houdt, met den aart der letteren en de fpelkunst. De Letterkennis vangt onze Schrijver aan met de klinkers, daar die door eene. enkele opening van den mond voordgebragt wordende, fok met recht den eerften rang boven de medeklinkers, Bbb 3 ver-.  7JS p. weiland verdienen, welken niet anders dan klinkers zijn, die met zekere verfchillende beweging des monds, door de overige fpraakdeelen, als zijn de keel, tong, lippen en tanden gewijzigd, uitgefproken worden. Het getal der klinkers wordt flechts op vijf bepaald: aeiou, terwijl de ij alleen de plaats van een dubbelde of verlengde i beflaat, en de y tot de woorden, uit de Griekfche taaie overgenomen, als zijnde de u der Grieken, verwezen wordt. Voords alles, wat de klinkers cn medeklinkers betreft, afgehandeld hebbende, waarbij verfcheidene wetenswaardige aanmerkingen voorkomen, gaat onze Autheur over tot de befchouwing der fpelling dier woorden, welken uit andere taaien ontleend zijn; na welke hij een aanvang maakt met de Algemeene Taaldeelen, of deelen der Rede, wier getal hij tot tien brengt, dezelve aldus optellende: ii Zelfftandige Naamwoorden. 2. Lidwoorden. 3. Bijvoeglijke Naamwoorden. 4. Voornaamwoorden. 5. Werkwoorden. 6. Deelwoorden. 7. Bijwoorden. • S. Voorzetfels. 9. Voegwoorden. 10. Tusfchenwerpfels. Van welken de zes eerften aan verandering, door valbuiging , vergrooting en tijdvoeging onderhevig zijn, terWijl de vier overigen onveranderlijk blijven. Des Schrijvers aanmerkingen over alle deze bijzondere Taaldeelen , zijn ten hoogften lezenswaardig , en zijne opheldering omtrent de geflachten der Naamwoorden, wier duisterheid den Taalkundigen doorgaands belemmert , verdient een ernftig nadenken; daar hij den oorfprong van dit zonderling onderfcheid meent te vinden in de neiging, welke de zinlijke Natuurmensch bezit, om al wat hij ziet, ten minlten een tijd, lang voor eene bezielde zelfltandigheid te houden ; waar uit het dan ook, volgends onzen Autheur, fehijnt, dat 'er in de eerfte en oorfpronglijke taaien flechts twee geflachten, naamlijk het manlijke en vrouwlijke, plaats gehad hebben; zijnde vervolgends die woorden, welken men tot #een. Y?11 beidc geflachten konde brengen, onder het ou-  KEDERDCITSCH TAALKUNDE WOORDENBOEK. 759 z'ridig geflacht gerangfchikt. De gevallen (ca/ui) bepaalt önze Schrijver flechts tot een viertal, verkiezende die iiever de eerfte, tweede, derde en vierde naamval te noemen, dan de anders in gebruik zijnde Latijnfche benaamingen derzelven te volgen; hij noemt dus het noemend geval (Cafus Nominativus), en het roepend geval (LaJus Focativus) of de Roeper, welke beide hij om derzelver gelijkfoortigheid Hechts onder éénen naamval betrekt, den eerften Naamval. De Cafus Genitivus ot het teelend eeval den tweeden. Het gevend en wegnemend ^eval Cajus %ativus en Ablativus of de gever en nemer , worden beide insgelijks ónder één vermengd en de de, de naamval genoemd, terwijl het aanklagend geval, (Cafus Acpufativus of de aanklager,) den naam van vorden naamval ontvangt. Hoe zeer wij nu ook met den Schuiver moeten toeftemmen, dat de benamingen der Latijnlche Grammatica, niet in allen deele op het gebruik dezer buigingen Haan, die in onze taal meerendeels derzelver toeoaslina op de Voornaam- en Lidwoorden hebben , en . flechï 2 weinige gelegenheden de zelfflandige Naamwoorden zelve aandoen, vinden wij echter eenige «JJ righeid, om met den Autheur het gevend en wegnemend «reval onder een zeiven naamval te betrekken , daar het Sus toefchijnt, dat dezelve in derzelver aart geheel tegenfirijdig aan elkander zijn; immers het gevend geval heeft altijd eenige toevoeging, eenige vermeerdering, ten doel van de zaak, welke door het woord, dat in hetzelve geplaatst is, betekend wordt; terwijl juist het tegendeel bij bet nemend ^«/waargenomen wordt, t welk altijd gebezigd wordt bij zulke woorden, waar van de door dezelve betekende zaak eene berooving, eene vermin, dering, aanduidt. Welk onderfcheid mt de voorbeelden, welken de Autheur hier zelve bijorengt, fchoon hi ze onder een zelfden naamval rangfehikt, klaarlijk gekend kan worden. Duidelijk wordt men de toevoeging en vermeerdering gewaar in de hier ten voorbedde aangehaalde fpreekwijzen, aan mijne zijde — aan den wand hamen — eene wonde aan het hoofd hebben, enz. ( > Daar hier de zaken door de zelfflandige naamwoorden zijde, wand, hoofd, aangewezen, in haren aart zeiven eene vermeerdering en toevoeging ontvangen — terwijl integendeel, in de fpreekwijzen: Uit de ftad komen, uit den a p.ooa C) Inleiding, Bladz. 98. " $bb*  7ÖO V. WEILAND nood redden, van het dak klimmen, van de bank vallen enz. de zaken, door de zelfflandige Naamwoorden! Stad, nood, dak en bank-,betekend, klaarblijkelijk eene berooving, vermindering en afneming ondergaan; waarom wij met kunnen zien, hoe zoo rechtftrecksch ftrijdige denkbeelden gevoeglijk onder dén zelfden naamval te brengen zijn, en zouden voor ons in dezen liever het door ten kate, huijdecoper en andere Taalzuiveraars, behouden nemend geval of ablativus cafus van het gevend geval onderfcheiden , en wilde men 'het. al_ niet den Latijnfchen naam laten behouden, 'er ten minften een vijfden naamval van maken; althauds het Jcomt ons voor, dat het getuigenis van den Hoogduitfchen Taalkenner adelung (*) door den Schrijver tot onderfteuinng van zijn gevoelen aangehaald, ff) naamh,k: „ Moesten alle diergelijke , door voorzetfels „ omichrevene, betrekkingen en omftandigheden naam,, vallen genoemd worden, dan zou men vijftig, ja „ honderd , naamvallen moeten aanneemen , zonder „ daarbij iets te winnen; en den Dativus, wanneer die „ het voorzetfel van voor zich heeft, als eenen eigenen „ naamval, onder de benaaming van ablativus, te doen „ voorkomen is rechte apenliefde voor de Latijnfche taal; niet in alle voorkomende betrekkingen gefchikt is, om het in 't oog lopend onderfcheid van het denkbeeld, dat, natuurlijker wijze, aan de voorzetfelen aan en van verbonden is , wegtenemen; of met andere woorden, den derden en vijfden naamval tot dén te fmelten, tegen het gebruik, dat onze eerfte Taalzuiveraars en beste Letterkundigen, als waren hooft, vondel, ten kate, huijdecoper en zoo veele andere, die een wegnemend geval, of ablativus cafus, bij den reeks van naamvallen mede opgeteld hebben, aan het zelve m_onderfcheiding van het gevend geval met oordeel toeeigenen. Veel zouden wij nog omtrend de nood^ zaakhjkheid van het behouden van dezen vijfden naamval kunnen bijbrengen, bijaldien de ruimte eener Receniie ons niet noodzaakte, om van dit onderwerp af te flappen, en^den Schrijver, in de behandeling van dit ziin werk, al verder te volgen. . De (') Umfldndüches Lehrgcbaüde der Deutfchen Sprache , Bladz. 390, * ' (Ï.) Inleiding, Bladz. 89»  nederduitsch taalkundig woordenboek. , 761 De Lidwoorden, Bijvoeglijke Naamwoorden, met derzelver Trappen van vergelijking, de Voornaamwoorden eu derzelver onderfcheidene buigingen , de Werkwoorden benevens derzelver wijzen en tijden, worden vervolgends zeer oordeelkundig en naauwkeurig omfchreven, inzonderheid kunnen wij niet nalaten, den taallievenden Lezer, de juiste aanmerkingen, welken de Schrijver omtrend onze ongelijkvloeiende werkwoorden maakt, ter nadenkiuge aan te bevelen. Van de ontwikkeling der IVerkwoorden , gaat de Schrijver over tot die der Deelwoorden, Bijwoorden , Voorzet/els, Voegwoorden en Tusfchenwerp* fels, waar mede deze zeer nuttige Taalgronden beflcteti worden. Daarop volgt het Woordenboek zelve, uit het welke wij hier flechts twee Artikelen kunnen plaatfen , ten einde daar uit de behandeling tier overige te doei} kennen: „Aanbrengen. Bedrijvend Werkwoord, ongelijk„ vloeiend, van het fcheidbaar voorz. aan en brengen; „ ijk bragt aan, heb aangebragt. Aan is hier zoo veel ,, als naar, tot, en heeft den vierden naamval bij zich. ,, Het betekent, eigentlijk, iets naar zekere plaats bren„ gen, voeren, dragen, enz. bij voorbeeld: hout en „Jleen aanbrengen, om een huis te bouwen. Overdrag,, tiglijk komt het voor in de fpreekwijzen : iets aan ,, den man brengen — die zaak heeft mij veel voordeel, ,', maar ook veel verdriet aangebragt. Het wordt ook ,, gebezigd in den zin van melden , bekend maken en ,, aanklagen; bij voorbeeld: hij heeft het reeds aange„ bragt (bij den Schout, enz.) ik zal de zaak bij het „ Gerecht aanbrengen. In de laatlte betekenis zegt men ,, alleenlijk, iemand iet aanbrengen, en niet iet aan ie* mand brengen.'''' „ Aanbrenger z. n. , m. (zelfftandig naam,, woord, mannelijk) des Aanbrengers, of van den Aanj, brenger; meerv. Aanbrengers. Van Aanbrengen.'''' Wij wenfchen den kundigen Schrijver hartelijk de gezondheid, geest, kracht en moed, om dit, ter opbouw onzer fchoone Nederduifche Taaie hoogstnuttig, Woordenboek ten einde te kunnen brengen. Bbb 5 n E O'  7Ö2 B, BOSCH Neopolem buonaparte. Door bernardu$ bosc h. Tweede Druk. In den Ilage, bij S. van de Graaff, en Comp, 1709. 48 Blaaz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 12 - : Buonaparte, de Krijgsheld der achttiende Eeuw, is het waardig onderwerp van dit Dichtftuk, dat, in twee Zangen verdeeld, 'sHelds leven en de fchitte? rende krijgsbedrijven, daarin bij menigte voorkomende, in een grootfchen dichtftijl aantript. De eerfte Zang vervat zijne geboorte, in den jaare 1768 op het eiland Korjtka, zijne Letteroefeningen, zijn eerften krijgsdienst als 'Lieutenant bij het vierde Regiment Artillerij te voren Grenob/e geheten, naa welk Gewest hij in 1785, bij het uitberlten der Omwenteling met een Commando afgezonden werd, om de oproerigen te keer te gaan; voords zijne overige jeugdige krijgsbedrijven, zoo in Savoijen, als voor Tou/on, en bij het befchermen der Nationale Conventie te Parijs, en de trapsgewijze verheffingen, welken hij zich door zijn' moed en krijgskunde waardig maakte, tot hij in 1796 tot Opperbevelhebber over het Leger in ItaJiën verheven werd, en kort daarna met de weduwe van den geguillotineerden Generaal beauiiarnois ia het huwelijk trad; met welke gebeurenis de Eerde Zang zeer gefchiktelijk befloten wordt. De Tweede Zang vermeldt 'smans overige groote oorlogsdaaden in Italiën, in 179Ö. bij welke gelegenheid de Dichter niet nalaat, 's mans eerbied voor de nagedachtenis van den grooten Dichter "ViRGiLius op te merken, welke hij betoonde, in het fpaaren van het dorp Andes , waar die onnavolgbare Romeinfche Zanger gebooren werd , daar in den alverwinnenden alexander navolgende, die bij de verwoestingvan Theben het huis van den Lierdichter pindarus verfchoonde, fchoon het doel der krijgsbedrijven van buonaparte regtftreeks tegen dat van alexander aangekant was, daar de eerfte de Vrijheid ,en de lastfte de flavernij der Verwonnelingen beoog? de; gaarne hadden wij gezien, dat B. van deze overéénkomsten verfcheidenheid van beide, die, elk in hun zoort groote Krijgshelden, hier ter plaatze eenig gebruik gemaakt had , eindelijk wordt de Held door zijn oorlogsvaart op de kruinen van den berg Tarvis gevoerd, waar hij boven de wolken verheven eene roemrijke Q,ver~  NE0P0LEM BUONAPARTE. J63 overwinning op de Keizerlijken behaalt, welke door het tekenen van de Vredespreliminairen op den i8den van Grasmaand des jaars 179Ó gevolgd wordt; het welk, op de navolgende wijze, een grootsch en krachtig einde aai} dezen Zang verfchaft, Triunif! nu ftreefc held buonaparte De wolken door — hij zegepraalt Eij Tarvis, waar de glans der wap-ns Van wit bsfneeuwde bergen ftraalt. Het hoofd van Duiischland beeft — cn IVecnea Schreit Vrijheids-Telg om dsernis aan — Zijn Vaderland zal heil verleenen 't Kan goedheid met belang verè'enen —- Triumf! de Godheid is voldaan. Wanneer wij dit Dichtftuk met de oogen eens Kunstrechters befchouwen, vinden wij ons# in de zeer aangename gelegenheid, om deszelfs maker den welverdienden lof toe te zwaaijen ; immers wij zien hier een regelmatig plan met den vuurigën geest, die de hooge Ode bezielen moet, uitgevoerd. Elk Couplet draagt blijken van recht Dichterlijke vinding en fchilderiichtige, zinnelijke voorftelling, zoo dat, hoe zeer men ook hier eene volgreeks van Coupletten aantreft, de aandacht niet door dorre herhalingen , koude rijmerij , of op één geflapelde aanfpraken, vermoeid, maar integendeel telkens door nieuwe en welgekozen beelden levendig gehouden wordt. De verfificatie is zoetvloeijend, het rijm ongezocht, taal en fpelling zuiver; zoo dat wij voor ons het gerustelijk als een' fchoonen Lierzang, die onzen, thands kwijnenden, zangberg eenen nieuwen luister bijzet, kunnen aanmerken. Daar echter de Itijl der hooge Ode , bij het uitgalmen van verheven gedachten, wel eens gevaar loopt vau door het dagelijksch begrip niet achterhaald te kunnen worden , en daar de uitgeftrekte en fchier oneindige ruimte der verbeelding dikwijls den Dichter, die te verre in dezelve verrukt wordt, aan het begrip zijner hoorers onttrekt , zoo vindt men ook in dit Dichtftuk zulke Coupletten, wier zin niet dan na eene herhaalde overweging eenige klaarheid verkrijgt. Tot een voorbeeld dier hooge vlucht kunnen wij de zes eerfte Coupletten van den eerften Zang aanwijzen.. Dan nog vordert onze pligt, ten dienfte der kunst, eenige bedenkingen op te geven, welken wij bij fommige hier en daar in dit Dichtftuk voorkomende vrijheden in Woord-  7^4 B« BOSCH , NËOPOLEM BUONAPARTE. Woordfchikking, Leenfpreukcn, fpelling enz. oordeelen re moeten aanftippen. Zang I. Coupl. 6. Hoe dan V lot ook fiortnt, behoorde Jlorm te zijn. Coupl. 7 op Werelds dwingland beter op 'swere/ds dwingeland. Coupl. 9. Een Godlijke afkomst jlout verraden, dit bijwoord fiout is, zoo hier als elders, in dit Dichtftuk als een hulpwoord gebezigd , om den rijmregel aan te vullen, wij zouden liet in eene 'profa-rede in dezen volzin overtollig rekenen. Coupl. ii. Geen eedk roemzucht fchondt haar waarde, te weten de waarde der Krijgsdeugd; wij vermoeden, dat dit woord eedle, ijdle zal moeten zijn, en dus eene drukfout is. Coupl. 15. burg, liever gelijk het ons toefchijnt hurgt, als zijnde het meervoud niet burgen maar burgten. Coupl. 15. Door buonapart ooit ïvreed vergooteh. Buiten noodzake is hier de letter e afgekapt. Zoo ook Coupl. 29. Coupl. 36. V Vernuft mijns helds — Jchept een plan tot heil van roofzieke Arabieren: in dezen re nale Vergadering werd beflist , over het al of niet ten gnohdflag leggen van het ontworpen Plan, cn de, weinige dagen daarna, door den Burger hartog gedaane voordragt, betreklijk het beginfel van éénheid en ondeel- haarheid. Zeer juist is intusfchen- de aanmerking van den Schrijver, wanneer hij beweert, dat men, in die Vergadering dikwijls ontwaar Werd , hoe de verfchillende partijen hunne beginfelen uit het oog verlooren* wanneer bijzondere bedoelingen moesten bereikt worden, waarvan eenige ftaaltjens worden opgegeven. Het overige van dit Eerfte Hoofdftuk geeft ons bericht van het algemeene Volksfeest in den Haag, bij gelegenheid van de opening der .Nationale Vergadering; de gelukwenfchen aan hetzelve gedaan, de vergeeffche poging der gevluchte Fricfche Reprejent anten , om door' deze Vergadering te worden herfteld, de bepaling omtrent het recht van voordragten , en de keuze van de Commisfie tot het vervaardigen van een Ontwerp van Staatsregeling; waarbij van het voorftel van vrede, om de Commisfie te verzoeken, ten einde, vóór alles, de gronden, waarop zij dit ontwerp dacht op te halen, te bepalen, en aan de Nationale Vergadering, zoo wel als aan de Grondvergaderingen, ter goed- of afkeuring , over te geven , doch 't welk verworpen werd, wordt gewag gemaakt. Jammer is het, (dit erkennen wij met den Schrijver) dat deze Commisfie ons geen beknopt verflag van het beloop harer werkzaamheden" heeft gelieven te geven; — De Burger rogge was dus niet in ftaat, om ons daarvan een volledig bericht mede te deelen. Alleen konden de Advijzen, door den Burger van maanen uitgegeven , hem hierin eenigzins voorlichten. (Het geen de Burger vitringa in dit opzicht heeft publiek gemaakt, leverde zeker minder op voor een Gefchiedverhaal, alleen diende hetzelve , om zijtje bijzondere gevoelens te ontvouwen. Doch men kan ook daarüit eenigermate de tegenövergeftelde denkwijze van andere leden opmaken, welke hij, zo al niet rechtltreeks , echter van ter zijde zoekt te ontzenuwen) — Hieruit dar» levert hij ons eene beknopte fchets van de werkzaamheden der Commisfie. Eerst werden eenige afzonderlijke punten vastgefleld , doch weinig vorderde men daarin , uit hoofde van de onêenigheid omtrent het groote beginfel van éénheid. Deze vertragingen baarden KiEUWEVAD.BiBL.il.. deel.no. 15. Ccc niet  770 C. R 0 G C B niet alleen achterdocht en misnoegen bij de Natie, maai1 ook bij herhaaling drong men van wegen het Franfche Staatsbeftuur aan op befpoediging van" dit werk. Met" dat al liep het aan tot in 't einde van OElober, eer de Commisfie bericht gaf, van tegen den 10 November gereed te zullen zijn met haar ontwerp. • Het Tweede Hoofdft uit geeft ons hieröp bericht van? de werkzaamheden der Natdónale Vergadering, de Staats- regeling betreffende. Hij fchetst ons de pogingen aangewend, tot vermeerdering van de magt der Nationale Vergadering, tot de aanneming van het grondbeginfel van de éénheid der Republiek, — tot de affchei* ding van de Kerk en Staat, tot de toelating der: Jooden tot de Burgerrechten, en andere voordellen, zoodoor de leden der Vergadering, als bij ingekomen adres- fen van individuëele Burgers gedaan. Men vindt hier een beknopt en aanëengefchakeld verflag van de raadplegingen over deze punten en den uitflag derzelve \ en waarbij de geest Van de fchoone en doorwrochte advifen van veele Reprefentanten en tevens den invloed, welken deze raadplegingen op het uitteleveren ontwerp moesten hebben, zeer juist ontvouwd zijn. — Tusfchen beiden wordt 'er ook bericht gegeven van de Onlusten , in Amfteldam , in Meij 1796 voorgevallen , waarbij in eene fraaie plaat, de gevvelddaadigheden, in de Raadzaal der Amfteldamfche Municipaliteit door de Artilleristen gepleegd, worden gefchetst. Na deze uitweiding (doch die wel degelijk tot de Gefchiedenis der Staatsregeling behoort,) geeft R. ons in het Derde Hoofdftuk bericht van de aanbieding van het ontwerp vau Staatsregeling, door de Commisfie van Conditutie, ter algemeene Nationale Vergadering, en het aannemen van hetzelve tot een* grondflag harer deliberatiën. Hier vinden wij eerst eene fchets van dit Ontwerp ; (beknopt en duidelijk) — vervolgends een naauwkeurig bericht van de aanbieding van hetzelve, en de reeds op dien dag voorgevallen discusfiën, over de bepaling van den tijd der voorlezing. —• De onderfcheiden advijfen over het al of niet ten grondflag leggen van dit ontwerp vvordw zeer beknopt medegedeeld, en met oordeelkundige aanmerkingen toegelicht, die zoo duidelijk doen zien , dat R. niet bij de letter is blijven hangen, maar tot den geest is doorgedrongen. Hieröm ©ntwikkelt hij de voornaamfte verfehilpunten , de éénheid  cesch. der staatsr. voor hst bataafsche volk» 771 heid der Republiek, dc Amalgame der fchulden, en andere. Eindelijk worde dit Hoofdftuk befloten meteen verflag van die drie merkwaardige zittingen, in welke wel liet Ontwerp door de meerderheid ten grondflage werd gelegd, doch tevens, op voorftel van den Reprefentant hartog, de Eén en Ondeelbaarheid der Republiek tot een' grondflag van het Ontwerp van Conltitutie werd gelegd. Thands treedt R. in het Vierde Hoofdftuk in een verhaal van de beöordeeling, vervorming en voltóoijing, van het Ontwerp van Staatsregeling door de Nationale Ver? gadering. Hij doorloopt geregeld het geheele Ontwerp , en alle daarop gemaakte aanmerkingen. Onmooglijk kunnen wij hem hier volgen. Het Vijfde Hoofdftuk behelst de aanbieding van dit Ontwerp van Staatsregeling ter beöordeeling aan het volk , en de verwerping van hetzelve. Aan het hoofd van het zelve ftaat een breedvoerig verflag van de gefchillen omtrent de berekening der ftemming, of naamlijk gewestlijk, of hoofdelijk door de geheele Natie, als in ééne masfa , over het Plan van Conftitutie moest worden geftemd; wordende hierbij tévens de pogingen gemeld van. de Gewestlijke Beftuuren , die zeer onderfcheiden waren, daar de één voor de Nationale, de andere voor de Gewestlijke ftemming pleitte. — Vervolgends worden de voorftellen , raadplegingen en bepalingen , omtrent den dag der beflisfing en de bijëenroeping eener tweede Nationale Vergadering, medegedeeld. En eindelijk befloten met een breedfprakig verflag van de pogingen, aangewend, van beide partijëu, zoo wel om het" plan van Conftitutie te doen aannemen , als te verwerpen ; welke laatfte poging , gelijk men weet, eindelijk gelukt is. Het Tweede Boek ontvouwt de vervaardiging, aanneming en invoering, van het tweede Ontwerp van Staatsregeling. — In het eerfte Hoofdftuk worden de voorbereidende Gebeurenisfen tót vernietiging van het Reglement voor de Nationale Vergadering gefchetst. —i— De pogingen tot verandering van dat Reglement, — dé «ïtfchrijviag van eene algemeene belasting Over de geheele Republiek tot herftel der Bataaffche Zeemagt, zor> deerlijk verzwakt in den flag van 11 Oétober, (van welken flag niet alleen een kort bericht gegeven, maar hetzelve ook door een fraaie plaat opgehelderd, wordt) —Gcc % en  772 C. ROGGE cn vooral dc eindelijke vastftelling van eenige gronden, waarop het Ontwerp van Conftitutie moest gebouwd zijn — benevens eenige .onderlinge gefehillen in de Vergadering, waren de voorboden dier groote gebeurenis, waarmede het Tweede Hoofdftuk aanvangt, behelzende de vernietiging van het Reglement voor de Nationale Vergadering; en de daarftelling der Conftituëerende Vergadering.- Met recht heft R. het zelve dus aan : „ Niet zeldzaam leveren ons de Gefchiedenisfen van „ alle volken de verbazende voorbeelden van de ver„ nietiging van gewrochten in even zoo veele uuren, „ als tot derzelver famenftelling en voltooijing, jaaren arbeids behoefd hadden, maar de oprichting van een „ gebouw in even zoo veele dagen , als men jaaren „ werks had , om naauwlijks de eerfte grondflagen te „ leggenwaarlijk deze zijn moeilijk aan te treffen. En „ het is juist deze bijzonderheid , welke dit gedeelte onzer gefchiedenis wel het zaakrijkst van allen zal ,, maken." — Het zal genoeg zijn , wanneer wij den Lezer herinneren , dat niet alleen de groote gebeurenis van 22 Januarij , en de gevolgen van die , vooral ook de geest van het nieuw Ontwerp van Staatsregeling , hier gefchetst zijn. De aanbieding van dit ontwerp aan het volk, de aanneming en invoering van hetzelve , is de inhoud van het derde cn laatfte Hoofdftuk. De zuivering der Grondvergaderingen en de ontzetting van Ambtenaren liaan hier op den voorgrond , terwijl de ongeregeldheden der Agenten , hierbij bedreeven, niet uit het oog verloren worden. Het bericht van de aanneming van de Staatsregeling wordt gevolgd van een verflag der groote gebeurenis op den 4 Meij, welke door hem niet beoordeeld, maar door eene bijgevoegde aanmerking zoodanig toegelicht wordt, dat de fchuld derzelve niet zoo zeer valt op de Leden der Vergadering , als wel op den Franfchen Minister de la croix. Intusfchen doet deze aanmerking niet onduidelijk zien, uit welk oogpunt de Burger R. dezen maatregel befchouwd hebbe , en hierin wordt men te meer bevestigd, wanneer men met dit verhaal vergelijkt, dat van het gebeurde op 12 Junij, 't welk, na een verflag van het Feest op den roden Meij gevierd, hierop volgt: — Terwijl ook beide gebeurenisfen,zoo wel dit Volksfeest, als de gevangenneming van den Burger van langen, door fraaie' plaateu zijn gefchetst.--Eindelijk wordt dit  «ESCH. DER STAATSR. VOOR HET BATAAFSCHE VOLK. 773 geheele werk befloten met een kort verflag van de verkiezing van Leden , zoo tot het Wetgevend Lichaam als Uitvoerend Bewind; en derzelver maatregelen ter ftaaving van de Omwenteling,"'den 12 Junij daargefteld. Zie daar den Inhoud van dit Werk. — Over het algemeen verdient de Burger R. den lof, van zijnen Landgenoten een' wezenlijken dienst te hebben bewezen, met de famenftelüng van een Werk, juist gefchikt, om ons niet alleen met den Geest onzer Staatsregeling bekend te maken , maar tevens, om elk rechtgeiiart en onbevooroordeeld man de onderfcheiden gevoelens naar waarheid re leeren kennen en beöordeelen.— Hier wordt hij voorgelicht door de doorwrochte advijfen van zoo veele Staatkundigen en Wijsgeèren, die in deze Raadzaal van Nederlands Volk zitting hadden, en wier opgeklaard verfland, wier rijp vernuft, wier fchrander oordeel, ja wier Vaderlandlievende beginfelen , bij alle verfcheidenheid in gevoelens, zoo duidelijk doorftralen. — Niet moeilijk kan het den onpartijdigen vallen, om, bij de verfchillende gevoelens en derzelver breedvoerige ontvouwing en verdediging, te beöordeelen, welk ftelzel het naast met de waarheid overëenkome: — en ook daarom beveelen wij vooral dit Werk ter ernflige lezing aan alle eerlijke, vaderlandlievende mannen aan, ten einde zij hier, met eigen oogen , mogen zien , de noodzaaklijkheid eener volkomen herfchepping van onze ftaatsgefteldhéiu, zou ooit het algemeen belang over bijzondere belangen zegevieren, en de invloed van het nabuurig Brittanje zoo nadeelig voor Commercie , Zeevaart , en Fabrieken , voor altoos worden te keer gegaan. — Wat nu de uitvoering van dit Werk betreft, wij oordeelen met ruimte te kunnen verklaaren, dat R. daarin zeer gelukkig gedaagd is. Men kent reeds zijne bekwaamheid als Gefchiedfchrijver; zijne pen is 'er juist toe gefchikt. — Geene nodeloze optooifels , die den Gefchiedfchrijver zoo weinig voegen, ontfleren dit Werk. Zij verhaal is beknopt zonder duister, volledig zonder omllagtig of langwijlig te worden. — Hij weet juist die gebeurenisfen uit te kippen, die invloed hadden, het zij rechtftreeks of van ter zijde, op zijn groot oogmerk, ftelt alles in een behoorlijk daglicht, en legt 'er zich, (dit ftraalt duidelijk door) — met ernst op toe, om zoo onpartijdig alles te behandelen, als hem mooglijk is. —■ Ten blijke daar van dient, dat men geene rechtftreekfche Ccc 3 ver-  774 c- ROGGE , GESCH. DER STAATSR. VOOR HET KAT. VOLK. verdedigingen, noch haatlijke befchuldigingen vindt voor of tegen-, de groote gebeurenisfen van 22 Januarij, 4 Meij, en 12 Junij, en de perfoonen, welke bij die gelegenheid eenige belangrijke rol gefpeeld hebben, of bij deze gebeurenisfen bijzonder ge'jntresfeerd waren. — Doch ook hier gevoelen wij de zwakheid van den mensch , daar bij al dit pogen, om onpartijdig te zijn en te blijven, in het geheele Werk zeer zichtbaar voor ons is, aan wat zijde de Burger R. overhelt. — Wij zeggen dit niet ter zijner befchujdiging; — verre van daar: — want, nog eens , geene der verfchillende ftelzels , denkwijze of perfoonen,worden eenigermate regtltreeks in befcherming genomen , of met eene zwarte kuol getekend; wij zeg-gen het alleen , om juist door dit voorbeeld van den met opzet en voorbedachtlijk onzijdigen rogge, te toonen, dat eene volkomen onzijdigheid voor den Gefchiedfchrijver boven het menschmooglijke loopt. Elk befchouwt de zaken uit zeker oogpunt; en naar mate hij. dezelve befchouwt, wordt hij van zelve genoodzaakt, om zijnen Lezeren die voorwerpen van dezelfde zijde te vertoonen, aan welke hij dezelve befchouwt. Wij houden ons verzekerd, dat een man, zoo onpartijdig, zoo eerlijk, en tevens zoo welgeoefend, als rogge , doch van een tegeuövergefteld gevoelen, ten opzichte van de Volftrekte Eenheid der Republiek, als noodzaaklijk beginfel der Staatsregeling, met alle bijzondere wijzigingen , welke daariiit voordvloeijen , een dergelijk Gefchiedverhaal leverende, ons dezelfde zaken uit een ander oogpunt, min gunftig voor de tegenwoordig aangenomen orde van zaken, zou doen befchouwen, en nog altoos de eerlijke man blijven. Ten befluite kunnen wij den lezer nog berichten, dat men in dit Werk nog twee lijsten vindt van de Reprefentanten en derzelver opgetreden Plaatsvervangers ter beide Nationale Vergaderingen ; voords de Schaduwbeelden van de meeste leden dier Vergadering, en eindelijk nog een Kaartjen, volgends de nieuwe verdeeling der Republiek. • * Rei-  h. m, williams, reize i\ zwitserland. 775 Reize in Zwitferland, door hele na 'mar ia wil' liams. Twee Deelen. TeLcijde», bij A. en J. Honkoop, 1798. Behalven het Voorbericht en den korten Inhoud 475 Bladz. 'In gr. Octavo, De prijs is ƒ 3-12-: De redenen , welken tot deze Reize in Zwitferland aanleiding gegeven hebben , en dezelve voor eiken Vrijheidsvriend belangwaardig maken, worden ons door .den Vrijheid- en Vaderlandminnenden Vertaler , j. d. pasteur in zijn Voorbericht medegedeeld. ,, De Schrijffter van deze Reize , zegt hij , is iu Engeland voordeelig bekend door hare Poëtifche en Staatkundige Schriften, en in de Bataaffche Republiek door hare Brieven over de Franfche Omwenteling, waarvan de Nederduitfche vertaling met genoegen ontvangen is. Hare vrijheidsliefde en hare zucht voor de beginfelen, die de Franfche Omwenteling veroorzaakt hebben, deedt haar haar Vaderland verlaten, in hoop van in Frankrijk eene vrijer lucht te ademen, en getuige te zijn van den ontluikenden voorfpoed en' luister , welke 'er uit de omfchepping van dit rijk ftond geboren te worden ; zij was daaglijks in gezelfchap met de eerfte zoonen dec Vrijheid, welke de laate nakoomlingfchap zal eerbiedigen. In de gefprekken van deze waare Vaderlandlievende mannen verfterkte zij zich in de beginfelen van waare vrijheid, orde en deugd. De noodlottige een- en dertiglte Maij kwam, welks gevolgen in Frankrijk eene zee van bloed hebben doen ftroomen , en die echter alhier nog navolgers heeft gevonden , door de eigen hartstochten gedreven, als die deszelfs bewerkers bezielden, In tijds ontweek Mejufvrouw williams hunne wreede woede, en begaf zich naa Zwitferland, tot dat zij, toen de mate der ongerechtigheid vol was geworden, en deze monfters hunne welverdiende ftraf, welke allen Overweldigers van 's Volks recht eu fchenders vau desZrelfs fouvereiniteit moest gebeuren, ontvangen hadden, aldaar veilig te rug keerde. " Men kan dus niet ontkennen , dat eene waarneemlter, met dezen geest bezield, dat land voorzeker met een ander oog moest befchouvven dan hare voorgangers, vooral wat het Staatkundige en de Regeeringsvorm betreft; waar bij nog gevoegd kan worden, dat hetgeen federt aldaar gebeurd is , en Ccc 4 da;  77Ö H. M. WILLIAMS' rlat eene gantfche orakecring van de Staatsgefteldheid van Zwitferland ten gevolge gehad heeft, dit Werk nog belangrijker maakt; een werk waar in men de zaaden, de beginzelen en de oorzaken van die groote Omwenteling ontwikkeld vindt; waar in men de toneelen zal leeren kennen , waar gewigtige voorvallen gebeurd zijn , en veelligt nog andere gebeuren zullen; dat licht verfprêidt over het verfchillend oordeel, het welk over die gebeurenisfen en over de omwenteling, door het Fransch Gouvernement aldaar met kracht van wapenen te weeg gebragt, geveld wordt. Een Werk waar in men eindelijk zal vinden een getrouw tafereïd van de tegenwoordige zeden der Zwitfers, die de Schrijffter met de zeden en gebruiken van het hedendaagsch Parijs vergelijkt, en die op eene wonderlijke wijze bij eikanderen affteeken. In het eerfte Deel van dit Werk ontmoeten wij drieen twintig , en in het tweede Deel zeventien Hoofdftukken, waar van wij den inhoud zullen opgeven. Eerste deel. (i.) Inleiding. Redenen der reize van de Schrijffter naa Zwitferland. Reis van Parijs naa Bazel. Aanmerkingen over Zwitferland, Zeden en bezigheden van de Bazelérs. Rook-gezelfchappen. Vrouwen-gezelfchappen. Opcnbaare vermaaklijkheden. (2) Vergelijking tusfchen de tegenwoordige zeden der Franfchen en die der Zwitfers. Omkeering van de fortuin van veele. Zonderlinge ondernemingen. Zucht naar verraaaken. Dolle drift tot het fpeculeeren in geld. Oorzaken en uitwerkingen daar van. Godsdienftige geltichten in pakhuizen en werkhuizen veranderd. De Vrouwen drijven Koophandel. Haar invloed is grooter dan ooit. Ongelukkige toeftand van veele. (5) Vermaaklijkheden van Parijs. Bals, Feesten. Feest door een leverancier gegeven. Opfchik. Vergelijking tusfchen een' leverancier en een' renteuier. ■ Nieuwe Aristocratie. Nieuwe Roijalisten. Odeon, Bals a la victlme. Elijfeum, Bagatelle en andere openbare tuinen. IJshuizen van Parijs. ("4) Reis vau Bazel naa Zurich. Zwitferfche Tuinen. Bezoek op eerïe Landhoeve. Plegtighedcn van het Land. Overlevering van den val van eenen dwingeland. Baden. Zurich. Eerfte indruk door het gezicht van de Alpen in het verfchiet voordgebragt. Val van den Rhijn te Lauffen. Brug van Schaifhoufe. (5) Lava te r. Val van het ongeloof in Frankrijk. Godvruchtigheid naar de mode. Bekeering van la har.be. Zijne  REIZE IN ZWITSERLAND. 777 ne voorlezingen. Verdwijning van zijne bekeerlingen. Theophilanthropen. (6) Aanzien van het land tusfchen Bazel en Zurich. Bremgarten. Balftal. Graffteden met bloemen en boompjens verlierd. Van de begraafnisplegtigheden in Frankrijk. Plegtige viering van den Zondag in Zwitferland. Uitweiding over de wreedheid , waar mede men de dieren te Parijs behandelt. Godsdienften, die in Zwitferland geögrapisch gefcheiden zijn. (7) Voorrechten van de Burgers te Bazel. Verlaging van de andere kla'slen. De boeren zijn aan het land verbonden. Vergelijking tusfchen de Zwitferfche boeren en de Franfche vóór de omwenteling. Staat van de laatfte federt de Omwenteling. Manufactuuren van het Canton Bazel. Onderdrukkende belemmeringen. Jooden, wonderlijk te Bazel vervolgd, genieten in Frankrijk de rechten van den Burgerftand. Hunne zaak doör eenen Katholijken Bisfchop bepleit. (8) Regeering van het Canton Bazel. Wijze van het verkiezen van de Leden van de Ilaaden en de Hoogleeraars der Univerfitcit. Oude en tegenwoordige ftaat van de wetenfchappen te Bazel. (9) Merkwaardigheden van Bazel. Het Tuighuis. De Hoofdkerk. De openbare Boekerij. Dc Dooden-dans. Vertrek van Bazel. Slag van Sempach. Aanmerkingen over de liefde tot de vrijheid, (10)' Lucerne. Togtjen op het meir van Lucerne. Gerfau. Schweitz. Brunnen. Kapel van willem tell. Meir van Uri. (11) Altorf. willem tell. Beklimming van den berg St. Gothard, Wasfen. Valei van Schillenen. Duivels-brug, Valei van Urferen. (12) Top van den St. Gothard. Oorfprong van dien naam. Afklimming van dien berg. Waterltroom van Tefin. (13) Levantijnfche Valei. Airoio. Nieuwe watervallen van den Tofin. Vrolijke Priester. (14) Regeering van de Levantijnfche Valei. (15) Oorfprong van de Zwitferfche vrijheid. Regeeringsvorm der kleine Cantons. Hun haat tegen de Franfche omwenteling. Oorzaken daar van. Bijgelovigheid van derzelver inwooneren. (16) Giornico. Bellinzone. De berg Cenere. Lugano. Meir van Luga110. (17) Inhuldiging van den Bailluw van Lugano. Italiaanfche Lierzangen tot lof van zijnen voorganger. Vermaaklijk togtjen op het meir. Locarno. (18) Storm op het meir Lugano. Terugkomst te Bellinzone. Bezoek in een klooster. Inhaaling van den Bailluw van Bellinzone. (19) Gefchiedenis van eene Franfche uitgewekeCcc 5 ne,  778 Hf M. WILLIAMS ne. (20) Togtjen in eene Valei, van Graauwbunde». land afhanglijk. Aanmerkingen over de Omwenteling bij de Graauwbunders. (21) Valei Calenca. Affchilde-* ring van derzelver bewoneren. Begin van de opklimming van den berg St. Bernard. Watervloed door het fmeltender fneeuw boven in het gebergte veroorzaakt. Gastvrijheid van de bewooners van den berg. Hunne herderlijke bezigheden. Levenswijs van de herders op den berg. (22) Wat de bewooners der Alpen door het woord Alpen verftaan. Top van den St. BcrnardusBerg. Uitgeweken Priester. Eerfte gezicht van den Rhijn. (23) Bezoek van de ijsbergen van de valei van den Rhijn. Befchrijving yan eenige gezichten in hef, gebergte. Lofzang in het midden van de Alpen gedicht. Tweede deel. (i) De verfchillende bronnen van den Rhijn. Valei van den Rhijn. Valei van Schams. Viama/a. Tufis. Reichenau. Valei van Sopra-'Silva. Verëeniging van de verfchillende takken van den Rhijn. (2) Coire. Schets van de Regeering der Graauwbunders. Uitweiding over de oude Gemecnebesten, die men als een bewijs tegen de vrijheid wil gebruiken. .Schets van de omwenteling van Valteline. Aart der inwooners van dat land. Deszelfs verëeniging met de Cisalpijnfche Republiek. (3) Uitweiding over den laatften opftand van Valtelinj over de afgevaardigden, aan den Franfchen Generaal in Italië gezonden; over buonaparte. (4) Baden van Pfeffer. Sargans. Wallenltadt. Gezicht van het meir van Wallenftadt. Reis door het gebergte. Heerlijk gezicht. Storm. Maan-Regenboog. (5) GlaVis.' Algemeen overzicht van dat Canton. De wijzen vau menfchen te verkopen van de veertiende eeuw en van deagttiende vergeleken. Democratifche regeering van Claris. Befchrijving van eene van derzelver volksvergaderingen. Godsdienftige verdraagzaamheid in deszelfs geheele uitgeftrektheid uitgeoefend. (6) Meiren van Zwit. ferland; voordcelen en ongemakken van dezelve. Zurich; het Athenen van Zwitferland. Deszelfs regeering aristocratifcher; dan die van Bazel. Burgerlijk en Godsdienftig onderwijs. Aanmerkingen over liefdaadige inltellingen, die in Frankrijk nog ontbreken. (7; Stantz. Abtdij van.' den Engelenberg. Karakter van den Abt. (8) Plaats waar te>;c geisler doodde. Meir van Zug. Zug. Slag van Cappel. Regeering van Lucerne. Wijze waar 0j>  reize ïn zwitserland. 779 f>p het recht 'er bediend word. Derzelver letterkundige Maatfchappij. (9) Verzamelingen van Natuurlijke Historie in Zwitferland. Bellek in opwerk van meij er. Uitweiding over den Staat der konllên te Parijs, (io) Gezicht van den herfst op de Jura. Soleure. Gezicht yan de keten der Alpen op eenen grooten afttand. Bienne. Herberg van den Heer wizarp. Neufchatel. Gefchil tusfchen fredrik II. Koning van Pruisfen en de Predikanten van Neufchatel. 01) Mqrat. Beenderen1 huis van Bourgonjers. Land van Waad. Maudon. Gezicht van het meir van Geneve. Laufanne. Verflag van de laatfte omwentelingen van Geneve. (12) Reis van Laufanne naa Vevaij. Kunstwijn, deszelfs teeling. Eerfte patriottifche zangen in Zwitferland. Vevaij. Kasteel van Chillon. St. Maurice. Verbod van de Franfche Tijdfchriften en beginfelen. Afvallende ftroom van Saleuches. Sion. Willekeurige overheerfching van het Opper- over het Neder-W.alliferland. Opftand van het laatfte. Droevig lot van de genen, die dien opftand bewerkt hebben. Friburg. Opftand van de inwooneren van dat Canton. 'Deszelfs gevolgen. (13) Aankomst te Bern. Regeering van dat Canton. Onderwijs. Vrijheid. (14) Eifchen van de inwooneren van het land van Waad. Verongelijking en willekeurig gedrag van het Canton Bern omtrent hen. Oude ontevredenheid van de Edelen. (15) Staat van de onderdaanen in het Canton Bern. De landbouw befchermd; de manufaétuuren onderdrukt, en waarom? Staatkunde van de Regeering om zich van eenfc onderfteuning te verzekeren. Verjaaring vau den veertienden Julij in het land van Waad gevierd. Aanftelling van eene rechtbank cn krijgstoeftel om tegen de patriotten befchuldigingen in te winnen. (16) Veroordeeling van den Heer de la iiarpe van ijens, die federt Generaal geweest is. Zijne gefchiedenis en dood. (17) Misnoegdheid van de Volks-partij. Beroep op de belofte van vrijwaaring van de voorrechten van het land van Waad door Frankrijk. Historie van die vrijwaaring. Grieven der Zwitfers tegen de Franfche Republiek , en van de Franfche Republiek tegen de Zwitfers. Aanmerkingen over de gevolgen van da Franfche Omwenteling. Bij alle deze Hoofdftukken , welke met veele merk%va.ardige bijzonderheden doormengd zijn, is nog gevoegd  780 w. wa gtendorp eekman yoegd een Aanhangfel, behelzende aanmerkingen van den Burger ramond over de Ijsbergen en Ijsvelden. Daar het Werk, wegens de verfcheidenheid der onderwerpen , niet gefchikt is om den Lezer bij wijze van een uittreklel, iet tot eene proeve uit hetzelve mede te deelen,hebben wij hier niets anders bij te voegen, dan dat wij hetzelve met een bijzonder genoesen gelezen hebben, en wel verzekerd zijn, dat niemand, die niet geheel van eenen goeden fmaak in het geichiedkundiee en wijsgeerige ontbloot is , zich beklagen zal, zijnen tijd tot de lezing van een zoo nuttig en leerzaam Werk hefteed te hebben. Redevoering , ter gelegenheid van de plegtige promotie van de Leerlingen der Stads Armen - Solooien , gehouden op Woensdag, den zeven en twintigften van Sprokkelmaand, 1799 des voormiddags te% tien uur en in de Kerk van het St. Pieters Gasthuis. Door willem wagtendorp eekman, Medelid van de Commisfie, van Beftuur derzelve (r) Schooien, als Examinat'hnnl U,tS%eve» *'» voordeel, van de voorfchreevene School n. le Amfteldam, bij J. ten Brink, Gerritz. 47 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: - 8 - : Al wie het met den Burger eekman eens is, dat, Tn • J \nl 10 d,- In.leidi"g zijner Redevoering fpreekt' en niemand hem ligtüjk zal betwisten, de zorg voor de feeding der jeugd eene der eerften van alle % Bfdatjchapltjke phgten zij , zal, uit het vervolg zijner aankom \ maJZU met §e"oeSen vernemen , hoe werk!r{mfc.ldfS ^ DePartementen der Bataaffche Maatfchappij Tot Nut van 't Algemeen , zedert 179* vooralter verbetering van de Schooien dier Stad, geweest zyn, en hoe ijverig de Raad der Gemeente daar toe hebbe medegewerkt, met dien uitflag, dat 'er éérst in 1796 eene Commisfie van zes leden uit den Raad en zes leden uit die twee Departementen , tot onderzoek oer Stads Armen-Schooien, werd benoemd, en, Zr rtS5 "J ^P£' oCen Colle§ie van aSc Curatoren over de Nederdtnticne Schooien , benevens eene Commishe van tien leden tot het daadlijk Beftuur der Stads Armen-Schooien, onder het Oppertoevoorzicht dier Curatoren, werd aangefleld. Dit  REDEVOERING!. 281 Dit kortlijk ontvouwd hebbende , gewaagt de Burgsr eek man, niet minder kort, van den Staat, waar >n voornoemde Schooien waren, bij den aanvang van dat beftuur ; en voords , met een paai\ woorden , van de verbeteringen , die , zinds de tegenwoordige heheering dier Schooien, in dezelven zijn daargefteld; waar onder vooral een verbeterd School-Reglement of nieuwe orde Voor het onderwijs gerekend wordt, 1798 bij Curatoren vastgefteld , door den Raad der Gemeente goedgekeurd , en vervolgends ingevoerd. Op deze Redevoering volgt de befchrijving der promotie en prijs-uitdeeling zelve, zijnde het Examen reeds voorheen door eekman afgenomen, met opgave der namen van de beloonde en gepromoveerde kinderen uit de verfchillende klasfen, der boekjens, die hunne-prijsjens uitmaakten , der getuigfehriften , voor aan in die boekjens gevoegd , en der aanfpraken , waar mede zij hun werden toegereikt, als mede van het ontfla_g;van eenige leerlingen, uit die Schooien, met een loilijk getuigschrift, wederom met eene aanfpraak overhandigd, die , uit naam vau alle de Schoolieren, met eenige Dichtregels , op het einde van dit Stukjen ook te vinden , werd beiindwoord door den jongeling tacobus binks. Ten flot eindelijk vindt men de alleszins gepaste Aanfpraken aan de Ouders der Schoolkinderen , de Leermeesters en Leermeesteresfen, de Opzieners der bijzondere Kerkgenootfchappen , de Leden van het Stadsbeftuur , de Curatoren der Nederduitfche Schooien , dc Commisfie tot het daadlijk beltuur der Stads Arm-Schoolen, en de verdere Aanfchouwers en Toehoorers, waar mede de Burger eekman deze plegtigheid floot, die door wel uitgevoerd muziek voorafgegaan , meermalen verzeld, en eindelijk gevolgd werd. Allen , die de plegtigheid zelve hebben bijgewoond niet alleen, zullen zich , bij de herlezing van hetgene zij hoorden , nog eens het edel genoegen herinneren, dat zij op dien dag gefmaakt hebben ; maar ook elk , die belang ftelt in het maatfchaplijk welzijn en de vorming der jeugd tot wijsheid en goede zeden, zal het Stukjen wegleggen met den wensch: dat in alle de Steden en oorden van ons Vaderland eerlang zulke gezegende inrichtingen mogen plaats grijpen, met denzelfden ijver voordgezet en met een even gelukkig gevolg bekroond worden! CIIAR-  732 E. ZEIJDELAAR, CHARLES. Charles of de Gevallen van een Louis d"Or; door ernst zeijdelaad. Inden Haag, bij}. Plaat, 1798. 334 jBWü, In gr. Oüavo. Foorrede XVI. De prijs is f 2 - 4 . : Tot opheldering van dezèn zonderlingen Tijtel dient, dat de Bwger Z. in dit Werk een Louis d"Or als een bezield wezen laat fpreken en handelen, ja zelfs het vermogen toekent, om zich fomtijds al of niet zichtbaar te maken. „ Heeft een En„ gelscbman," zegt hij Bladz. 6, „ zig eens verkloekt om de „ Gevallen van een Guinje te befchrijven, — wel aan ik vo!,r ,i hem na en ik zal een Louis a'Or eens laten klappen en ver„ halen wat hij weet. Beide zijn ze Koninglijke Munt, en beida in 't geval om wat te kunnen zien en hooren." — Den naam van charles ontving hij van de Barones, die hem van haren man (een' Parijsfchen Baron) tot een gefchenk ontvangen hebbende, met dezen naam had bellerapeld, en hem, als eenen reisgenaot van haren Echtgenoot naa Amerika medegeeft, en op eene bijzondere wijze aanbeveelt. Charles, vernomen hebbende van in 't kort met den Baron naa Amerika te zullen moeten medegaan, om de inwoners van dat wereld.deel van het Britfche juk te bevrijden, en afgezonderd op eene ftille plaats nedergelegd zijnde, neemt deze gelegenheid waar, om de kamer uit te iluipen,en begeeft zich naa de Kamenier, met welke hij, over de voorgenomen reis fprekende , van haar eenige Geö'grapbifche en Historifche Aantekeningen , die zij bij politiekèn wil van wijlen haar Vader, een' Staatkun~ digen Tinnegieter, geërfd had, omtrend dat Land bekomt, welke kortlijk uit andere Werken ontleend zijn. — Hier op volgt de reize zelve;—. de gefprekken van den Baron met den Capitein van het Schip, waar op zij zich bevonden; zijne teleur- Hellingen, toen zij in Amerika aankuamèn; — de befchrijvingen van eenige Amerikaanfcne Provinciën en Hoof ifteden, op voorftel.van charles, door eenen Ol^enburger Kok, die zich 5n het Logement te Boston bevond, gegeven\ de terug¬ komst van den Baron; — de leugenachtige- verhaalen en avontnuren aan zijne vrouw gegeven, vooral met betrekking tot het verlies van zijn linkeroog, 't welk in de tcrugreize op het ('chip door een val was veröorzaakt, doch het welk hij haar, als irt eene ongelukkige fchermutfeling bij Saiatoga gebeurd, dóet voorkomen; — doormengd met verfeheiden bijzonderheden. — Dit loopt tot Bladz. 134. En nu wordt charles belast een historisch verhaal te 'doen van de Repubüek der VercenigJe Nederlanden. Hij doet dit, na eene korte inleiding, van den tijd van philips den II tot aan de Revolutie van 1787; we!k verhaal het overig gedeelte van dit Werk uitmaakt. — Naar ons oordeel komen in dit Werk veele nodeloze en on« gepaste uitweidingen voor, fommige van welke eenige Lezeri zelfs  smollet, de geestelijke don quichot. 783 ■zelfs aanflootlijk zullen wezen, en de anders hier en daar zeer gepaste aanmerkingen en Historifche bijzonderheden, die vooral in het laafte gedeelte , welk wij met veel genoegen gelezer" hebben, voorkomen , wezenlijk ontlkren. — De Geestel'jke Don Quichot, of het Zomer-reisje van geopfroij wildgoose, doar smollst. Uit het E;>sclsch vertaald door e. bekker, JVed. A. wolff. Derde Deel. In den Haag, bij J. van Cleef, 1790. 254 Bladz. In gr. 'OSavo. L>e prijs is f 1 - 16 f : Het beticht, voorheen door ons gegeven van dit Werk (*}, ontflaat ons thands van een breedvoerig verflag van dit derde, en laatfte Deel, re geven. In aiien opzichte blijft dit Werk zich zelf gelijk. Wit.doooss's ontijdige en onberedeneerde ijver ftnalt overal door; doei de u^dlag is en biijft even ongelukkig. Hij ziet zich biootgefteid aan befpotnngeri en ze'fs aan nrshanje:ing:u, of, zo hij nog al meent invloed te verkrijgen, dan wor«k hij maar al te dikwerf door den fedju misleid, zoo dat zijn prediken zeer weinig tot verbetering (trekt. — Jerrij, die hem tot dus verre, hoe wel dikwijls al morrende, gevolgd was,bracht hem dit eens ouder 't oog, op eene wijze, die den geest en het karakter, van dezen man kenfehet» fen. — Bij een hernieuwd aanzoek van jrrrij, om t'huis waards te keeren , had wildgoose hem herinnerd aan het vooruitzicht , om nog veele doolenden op den weg der genade te rug te brengen, ja te bekeeren. Zie hier jerrij'ï nadruklijk and« woord: — ,, te bekeeren? Daar hoor ik je zei doove'Jaap! „ Slapperloot meester, ik (ba u toe, gij preekt ais een Bis< „ fchop; maar ik weet niet, of gij den rechten (lag van bekeeren nog wel hebt. Gij hebt 'er eenigen van kwaad tot erger „ bekeerd. Daar is nu immers, bij gelijk, de barbier, toen wij „ hein leerden kennen, was hij een arme kerel; wat is hij nu? „ Hij is bekeerd van een baardfehrapper tot een roover. Ia „ plaats van de menfchen zoo wat te villen , jaagc hij die nu „ den dood op het lijf. ó! Dit is al eeue grappige bekeering! „ Meester po wel, onze Vicaris, zie, hij is toch een deugd ,, van een man, zie, hij heeft ons altijd met duim en vinger ingedampt, dat een bekeerd mensch altijd tien percent beter is, dan een onbekeerd mensch. Kiik, ik kan dat zoo niet „ na vertellen, maar ik zie dat zoo klaar als ik de zon daar „ zie fchijnen. Zoo dat iit zeg, bekeeren tegen u!..." In dit geheele Boekdeel draalt al weder het zelf te door, het geen wij in de twee voorgaanden hebben opgemerkt, naamlijk, O Z;t N. Veitrl. SM. IJl. Deel, ijle Stuk, iWz. 492.  784 GESCHIEDENIS VAN DEN PRINS LEE BOO. lijk, de tegenöverftellimr van dweeperij en eene verftandige Godsdienftigheid. — Ook heerscht 'er in dit Deel meer afwisfeling, dan wel in de voorgaande. Wij vinden hier den eindelijken uitflag van deze gefchiedenis. Mr. wildgoose wordt eindelijk van zijne dwaasheid genezen. — De toevallige ontmoeting van eene jonge Dame, voor welke hij voorheen veel genegenheid had gekoesterd, — en de verftandige en overredende gefprekken vah een Predikant, die tot dezelfde familie, als deze jonge Dame, behoorde, . gaven hiertoe aanleiding. — Hij verwierf de liefde en achting van zijne moeder, tot welke hij wederkeerde, en in het huwelijk getreden, beandwoonide hij, in zijnen kring, als Edelman, meer aan zijne waare beftemming. De Schrijver eindigt dit Werk met deze Godsdienftige grondHelling. „ Overal, waar geene halsftarrigheid de genadige oogmerken „ der Voorzienigheid wederftaat, noch hoogmoedig gehecht „ blijft, aan een verkeerd gedrag; zien wij, dat zij meermalen „ ztch bedient van onze driften, dwaalingen en jeugdige mis„ Hagen, om ons welzijn te bevorderen , en ons op te leiden „ tot gelukzaligheid." Gefchiedenis van den Prins lee boo eenen inboorling der Peluwëi landen, door den Kapitein henrij wilson naar Engeland gebragt. — Benevens een beknopt verhaal van deze Eilanden, en de Zeden en gebruiklijkheden van derzel. ver inwooners. Uit het Engelsch vertaald. Te Amfteldam, bij J. R. Poster, ij<,c,. i22 Btadz. Ia 129. De prijs ts ƒ: - 8 - : " J Ook deze Gefchiedenis is vooral ten dienfte der Jeugd gefchreven. Eerst wordt de komst van Kapitein wilson aan de Peluwè'ilanden, waar hij het ongeluk hadt van, met de Paketboot, teftranden, — en het gunftig onthaal, het welk hij aldaar vondt, gemeld, en vervolgends een, voor kinderen niet onbelangrijk,bericht gegeven,van den Prins lee Boo.den tweeden Zoon des Konings, die, op voorftel van zijn vader, met de herftelde Paketboot naar Engeland ging, doch aldaar aan de kinderziekte overleedt. In het karakter van dezen Jongeling is veel, dat tot leering kan dienen, waarom dit Boekjen niet alleen een aangenaam maar ook een nuttig tijdverdrijf voor de jeugd zal opleveren, zoo dat hetzelve, van die zijde alle aanbeveeling verdient. rjf  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. De Leer van jesus Verzoeningsdood verklaard en verdedigd door george frederik se1ler, Hoog*- vorflelijk ■ Brandenburg fche Geheime Kerk- en Confisto. ridal-Raad. gewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Frederik-Alexanders School te Erlangen, enzi enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Rotterdam , bij N. Cornel, 1798. 396 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isfii- 8 ..- : ; 3 Vooraf gaat eene Voorlopige Befchouwing van den aart en het gewigt der te verklaarene waarheid. Wij oordeelen daar uit het volgende te moeten overnemen, om onze Lezers met de gevoelens van den Schrijver, eh de inrichting des werks, nader bekend te maken. „ Ik ben," zegt S. ,, gelijk uit mijne overige fchrif„ ten genoeg bekend is, 'er ver van af, om hen, die ,, den Dood van jesus bloot als eene verzekering Act „ Godlijke genade aanmerken , liefdeloos te veröordee- „ len. Reeds lang heb ik geleerd , dat het eene „ ftrafbaare vermetelheid is , het vloekvonnis uit te „ fpreken over dwaalende gemoederen , welken men ,, fchuldig is lief te hebben, en met zachtmoedigheid te „ recht te brengen. Dan ik kan mij echter ook nier voor,, ftellen, dat de thands hier en daar inkruipende On„ verfchilligheid omtrent alles, wat 'er, aangaande het „ oogmerk van jesus Dood, wordt voorgefteld, aart ,, den god der Waarheid aangenaam , of ook maar om 't „ even zijn kan: veeleer houde ik het daar voor, dat „ het eene der duurfte verpligtingen van eenen Godge,, leerden is, dit hoogst belangrijk ftuk naauwkeurig, „ en , met terzijdeftelling van alle vooröordeelen en „ menfchelijke inzichten, naar gods woord, te on„ derzoeken, en zoo veel mogelijk, in het rechte licht „ te plaatfen. Immers , zeker niet zonder reden zijn „ 'er bij den zelfdenkenden zeer veele bedenkingen , „ en twijfelingen opgekomen , tegen de gewoone „ voorftelling, en verklaaring van jesus verzoenings* Vervolgends zich tegen de ongegronde en eigendunkelijke bepalingen en begrippen van fommige Kerkvaders en Christen-Leeraars verzet hebbende, brengt hij deze geheele leer tot de volgende hoofdzaak : ,, Die leer , „ dat christus, in de plaats der Menfchen, de ftraf nieuwe vad, sjbl, ui, deel. ho. l6. Ddd „der  786 G. f. s e i l e r „ der zonden geleden heeft, ftaat diè in den Bijbel?" — Deze hoofdzaak behandelt hij in drie Hoofdftukken; waar van het (i) behelst eene Verklaaring van christus Verzoeningsdood, tn wederlegging van eenige vooröordeelen tegen denzelven. (2) Bewijzen uit de Heilige Schrijf, dat de dood van jesus een waare Verzoeningsdood is. (3) De voornaamfte twijfelingen en zwarigheden tegen de leer van jesus Verzoeningsdood beandwoord. Waar op dan ten befluit volgen' eenige aanmerkingen over de vruchten, welken de Geloovigen door jesus Middelaarsdood deelachtig worden. Daar dus in dit Werk eene der gewigtigfte hoofdzaken van den Christelijken Godsdienst behandeld wordt, twijfelen wij niet, of elk , die over dit ftuk verder wil nadenken , of bevestigende gronden voor zijn geloof opzamelen, zd hetzelve lezen en beoefenen; en fchoon het ook veelen, gelijk den Vertaler en ons, gaan mogt, dat zij in eenige bijzonderheden van den Schrijver verfchillen, zullen zij echter de zaak zelve zoo belangrijk, zoo wél voorgefteld, fchoon hier en daar wat al te uitvoerig , vinden , dat zij zich der lezing geenszins te beklagen zullen hebben. — Waarom wij ons ook niet breedvoerig bij den inhoud dezes werks of de aangevoerde gronden van denOplteller ophouden, maar flechts het volgende , als waar uit zijn gevoelen genoegzaam kenbaar is, zullen overnemen. „ De eigenfehappen van god," zegt S. Bladz. 301, „ worden door dit Middelaarslijden veel meer geöpen- baard en verheerlijkt. Leden de menfchen zelve hun,, ne ftraf, dan zag men daar uit de geftrenglte itraf„ gerechtigheid van den eeuwigen Rechter. Begenadigde god den zondaar, zonder dat zijne fchuld door „ eenen Middelaar geboet werd , dan ontdekte men „ daar in zeker zijne liefde, maar niet even zoo goed „ deszelfs gerechtigheid. Dan, in den Verzoeningsdood ,, van christus werden beiden , en de gerechtig„ heid , en de liefde Gods , in de volkomenfte klaar„ heid voor het oog van menfchen kenbaar gemaakt. „ Te gelijk ontdekte zich hier in de hoogfte billijkheid „ van den genadigen Rechter, welke ook bij het ftraf„ fen alle omftandigheden in aanmerking neemt. Eén ,, mensch had, door zijne overtreding , alle de overi„ gen in éénen ftaat van zonden gefield , door éénen „, mensch ook naai god deze ftrafvvaardigheid weder- „ ora  de leer van jesus verzoeningsdood verklaard. 787 ,, om weg. Zoo fcbaadt het ons nu niet, al worden ,, wij" met eene verdorven natuur geboren ; niets dan „ alleen onze moedwillige zonden worden op onze rekening gefield. Door christus Verzoeningsdood wordt, in de tweede plaats , het gewisfe der men„ fchen veel volkomener gerust gefteld , dan Wanneer zij zeiven hunne ftraffen geleeden hadden. Immers, „ indien het laatfte had plaats gehad , dan toch zoti ,, de zondaar nog'geduurig door eenige vrees bekom,, merd, en door dat denkbeeld verontrust worden, of ,, 'er niet misfehien nog ftraffen voor voorige misdaa„ den voor .hem te wagten waren. En dit denkbeeld „ zou voor menig één te bea'ngftigender geweest zijn, naar mate die ftraffen , welke zijne zonden ten ge„ volge gehad hadden , te minder, en te geringer ge„ weest waren. Maar nu , daar de Zoon van god, ,, in zijne onfchuldige natuur, door God zeiven in de „ plaats van menfchen, tot het ondergaan der ftraf, ,, is gefteld geworden , nu verdwijnt alle vrees Voof „ toekomftige ftraf. God, die rechtvaardig is, ftrafr „ niet tweemaal dezelfde misdaad! god, die ons, in „ den dood , en de opwekking van zijnen Zoon , de ,, fterkfte verzekering van zijne genade gaf, kan zijn ,, woord niet weder te rug nemen. 'Er is niets , ge„ heel niets verdoemelijks meer aan die genen , die irt „ christus jesus zijn. Uit deze volkomene zekerheid „ van de kwijtfchelding van alle ftraf in christus jesus vloeien nu de aangenaamfte gewaarwordingen van ,, blijdfehap, liefde, dankbaarheid, en opoffering aart ,, god voord: gewaarwordingen , welken zeker niet zoo verheven zijn zouden, wanneer ons dit treffend „ voorftel ontbrak : Alzoo lief heeft god de wereld ge* had, dat Hij zijnen eeniggeboorenen Zoon gegeven heeft; dat Hij Hem heeft overgegeven voor onze zonden. Wan„ neer het plan des grooten Verlosfingswerks van alle „ menfchen door eenen Goddclijken Middelaar uit dit „ gezichtpunt befchouwd wordt , dan zeker vervult ,, het elke edele ziel met bewondering, met dankbaar„ heid, met liefde en met aanbidding." De Vertaler bericht ons , dat , binnen kort, in een Tweede Deel, deze voorname leer, tegen de bedenkingen van s te in bart en anderen, zal verdeedigd Worden, en waarbij een aanhangfel is over de Rechtvaardiging des Zondaars voor God. Terwijl een derde gedeelte over tk Erfzonde dit Werk befluiten zal. — Ddd 2 Cuds  738 s. j. van de wijnpersse , leerrede ov. ps. XXIX: Io». Gods vrijmagtig Oppergebied over de Watervloeden, of Leerrede over Pfalm XXIX: io". door s. j. van de wijnpersse, A. L. M. Phil. Doet. Uitgefproken, te Amfteldam in de Amftel-Kerk den 6 Februarij 1791. Te Amfteldam, bij H. Diederiks en H. Lardé, 1799. 34 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 6 - : T)roeven van eenen gezonden uitlegkundigen fmaak , A gewigt van zaken, een geregeld, gelukkig gekozen plan, dat zich noch te veel noch te weinig zien Iaat, deftigheid van ftijl, en ernst van waarfchuwing, op bewezen en geduchte waarheden gegrond ; dit alles doet deze Leerrede , onzes oordeels , billijke aanfpraak maken op den lof van bevoegde Richters, en op de graage lezing en overpeinzing van allen, die leering en dichting beminnen. — Euangelifche Schatkamer, of gemengde Bijdragen ter be~ voordering van de kennis en beoefening van den waren Euangelifchen Godsdienst. Uitgegeven door corn ei.is brem, en door denzelven opgedragen aan de Beftuur der en van het Nederlandsch Zendeling-Genootfchap te Rotterdam, Eerften Deels Tweede Stuk. Te Rotterdam , bij N. Cornel, 1799. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 16 - : Ook dit Tweede Stuk hebben wij met veel genoegen en ftichting gelezen. Wij blijven dit nuttig Gefchrift onzen Lezeren aanprijzen. Intusfchen, daar wij over hetzelve reeds te voren ons oordeel gezegd , en vau deszelfs oogmerk en inrichting verflag gedaan hebben, zoo vergenoegen wij ons, voor het tegenwoordige, met den inhoud van dit Stukjen optegeven, en iet uit het zelve tot* eene proeve hier neder te fchrijven. De Mengelfchriften in dit Tweede Stuk zijn, Gefprekken tusfchen kris pus en gajus over den mensch, als een vrijwerkend wezen, over de zedelijke wet, tegen de Antinomianerij , en over des menfchen geheele verdorvenheid; vervolgends over de Christelijke ondervinding; proeve over het lezen ; vertrouwen op God, en vrede des gemoeds gaan hand aan hand gepaard ; uitCchietende gebeden aangeprezen; voor Leeraaren, tot hun-  c. brem, EUÜNGEL1SCHE schatkamer. 789 hunne aanmoediging in den Euangeliedienst; Brief van den Eerw. Heer kinsman, rakende de opvoeding van zijne Dochter; bericht aangaande een onfaalbaar genees, middel, tegen eene gevaarlijke ziekte, om niet te bekomen ; het bedenken des vleefches is vijandfchap tegen God en zijne Wet. Tot de berichten van bekeeringen, enz. behooren aanmerkelijke omftandigheden in het leven van den Heer studleij ; het fterfbed van den Heer andreas rivet; uittrekfel eenes briefs van Dr. robbens in America aan zijnen Vriend in Engeland; Godvruchtige Brief van ja n e russel in Engeland , met haar voet gefchreven, bij gebrek van handen, deAnecdotes en merkwaardige gezegden en fpreuken, in dit .Stukjen voorkomende, zijn eene aanmerkelijke tusfchenkomst der Goddelijke Voorzienigheid ; gewigtige en volzinnige fpreuken en gezegden uit 11. l ijkin , over het leven des geloofs; Anccdote van de Koningin elizabeth van Engeland; Testament van m. luther. Hier op volgen twee Dichtftukjens, een uit j. e. voet ftichtelijke Gedichten, en een uit a. van alleplas, Dichtlievende bedenkingen. — Het Stukjen, het welk ten Tijtel voert: Uitfchietetide Gebeden aangeprezen, het welk wij, om deszelfs kortheid , tot eene proeve kunnen affchrijven , is van dezen inhoud : ,, Door uitfchietende Gebeden verftaat men de fchielijke opwelling van emftige begeerten, gericht tot den troon der genade , als pijlen van eenen boog tot hun bedoelde wit. Het algemeene Voor- fchrift: Met alle biddinge biddende, fluit buiten twijfel dit foort ook in zich , en uit aanmerking van deszelfs bijzondere nuttigheid, wordt het aan de geduurige oefening van ieder waar Christen ten fterklten aanbevolen." — _ „ Het is een foort van bidden, welk de wereldfche bezigheden nooit ftoort , noch door dezelven geftoord wordt. — Te midden der onftuimigfte bekommeringen des levens, komen oogenbliklijke tusfchenpozingen voor, in welke de emftige begeerten der ziel tot haar eigenlijk voorwerp kunnen worden uitgefchoten; en gelukkig is de man, die zijnen kooker met dezelve gevuld heeft.1 ik geloof, dat de vijand van al het goede, gewoonlijk, minder tegenftand biedt aan de uitfchietende verzuchtingen , dan aan ten gezet en bepaald gebed, het zij alleen of bijzonder. In de eerfte fehijnt het , dat Ddd 3 zij-  700 C BREM, EUaNOELISCHE SCHATKAMER. zijne boosaartige oogmerken hij verrasfing overhoop Geworpen worden; terwijl hij in het laatfte, als wist hij, wanneer de Christen op het plegtigst tot zijnen God nadert, zijne woedendfte aanvallen doet, om zoo wel de Uitvoering, als den gelukkigen uitflag, te verhinderen." ,,'Er worden ons fchoone voorbeelden , van dit foort van bidden, welk wij thands aanprijzen, ter onzer kering voórgefteld, in het gedrag van moses Exod. XIV: 14; yan jacob Gen. XLIII: 14; Van david, a Sam. XV: 31. en van nehemia Hoofdft. II: 4." „ Volg, ó Christen! deze eerwaardige voorbeelden na. Laat de tedere en aanhoudende oplettendheid, waarmede een God der liefde op de ftemme uwer fmeekingen achtgeeft , geftadige verzuchtingen van emftige begeerten in u verwekken. Haast u , om op deze vleugelen, den ftorm en het onweör te ontvlieden. De deur der genade is Reeds open, en uw alvermogende Voorfpraak verzekert u, dat uwe toenadering niet onaangenaam zal zijn bij den troon der genade." „ Een geloovig Gebed is het vermaak des oprechten ; eene Godlijke verzachting des kommers. Door geftadige offchoon korte gebeden tot uwen God, zullen de Geestlijke aandoeningen onderhouden, en de gefchfktheid tot de meer verhevene pligten van den Godsdienst bevorderd worden." „Moe meer gij hemelsgezind zijt in aardfche dingen, des te minder aardsgezind zult gij zijn in hemelfche dingen. Let met aandacht op Gods Algemeene Voorzienigheid, die zich uitftrekt tot de onbeduidendfte gebeurenisfen , die u betreffen , om u daar door op te wekken tot eene erkentenis vau Hem in alle uwe wegen. Keer de vuurige pijlen des Satans af, door de pijlen vau fmeekende begeerten tot God. En Hij, die op het gebed van david , den raad van achitofel . hoe zeer een meesterftuk van Staatkunde — tot zotheid maakte , kan en zal , even ligt en zeker, alle helfche list, welke tegen u wordt in het werk gefteld, verijdelen en befchamen. Elke ontmoeting, genadegaaf, tegenfpoed of vervolging , verfchaft gelegenheid tot een aanhoudend gebed en dankzegging. Mogt elk waar Christen , in deze Godlijke oefening , op eene Godvruchtige wijs overvloedig zijn, en door zijn leven en wandel de gélukkige gevolgen daar van vertoonen!" De  DE VROEGSTE GESCHIEDENISSEN VAN DEN BIJBEL. ~$ 1 De vroeg/Ie Gefchiedenisfen van den -Bijbel, voor gefield jn gefprekken, onder het doen van zomerwandelingen. Uit het Hoogduitsch. Eerfte Deel.. Behelzende de Gefchiedenis der Aartsvaderen. Te Amfteldam , bij J. R. Poster, 1799. 222 Bladz. In Oftavo. De prijs is ƒ: - 10- : Ïn een' zeer bevalligen ftijl, op eene voor kinderen bevattelijke, aangename, en uitlokkende wijze, behandelt de , ons onbekende, Schrijver deze gefchiedenisfen des Bijbels, ten dienfte der Jeugd. — In negentien gefprekken vindt men de aloude Gefchiedenis, vervat in het eerfte Boek van moses, behandeld. Het Werkjen verdient alle aanprijzing. — Op dergeiijken trant behandeld zijn deze Gefchiedenisfen verftaanbaav en leerrijk. — Dit Werkjen verdient nog van eene andere zijde aanprijzing.— De Schrijver heeft een' goeden uitlegkundigen fmaak. Men ontdekt dit vooral in de behandeling van de verhalen van de fchepping, 's menfchen eerften toeftand , en de eerfte daad van ongehoorzaamheid. Gen.1 tot III. — Het verhaal van de fchepping van deze aarde fchetst deze gebeurenis zoo eenvoudig, en doet het geheel, trapswijze, zoodanig ontwikkelen, dat de zwarigheden, welke de lezing van dit verhaal bij den denkenden lezer veroorzaakt, van zelve verdwijnen. Bij voorbeeld , het verhaal van het vierde dagwerk luidt dus: ,, Ondertusfehen waren nu, in het vierde tijd,, perk, de nevelen bijna geheel verdeeld, en, letwel, ,, daar ftondt de zon , in alle hare pracht, te midden ,, van den ligtblaauwen hemel, en fcheen zoo warm ,, nederwaard, als nu, ja nog heeter. Het was even,, als of zij zich verblijdde, dat zij de aarde zou be,, fchijnen. Nu ging zij aan de ééne helft onder, om ,, zich aan de andere zijde der aarde te laten zien, toen ,, werd het nacht," enz. Vergelijkt men dit met het verhaal van het eerfte dagwerk, hetwelk dus luidt: — Eens heeft de beminnenswaardige God alles te famen „ gemaakt, den hemel, die boven ons is, en ook te ,, gelijk onze aarde, en dus de geheele wereld. Ik weet „ niet hoe lang dit geleden is. — Doch voor omtrend „ vijfduizend , agthonderd jaaren , begon hij dezelve „ zoo fchoon te vormen, als wij dezelve thands zien. Ddd 4 „ — Want  702. DE VROEGSTE GESCHIEDENISSEN VAN DEN BIJBEL. 9, — Want voorbeen had de aarde die gedaante niet* ,, Alles lag onder en door elkander. Rondom de aarde „ was enkel water, even als eene groote zee. Nu klom,, men aanhoudend veele dampen en nevelen uit het ,, water in de hoogte, deze maakten, dat het op de aar,, de üikdonker was, zoo dat geen enkel vonkjen van „ licht door dezelve kon heenen fchij'nen. Geene plant, geen boom, geen dier was zichtbaar, alles was een- zaam en ledig, niets dan water en modder. — Dit ,, was nu jammer , dat eene zoo groote aarde geheel 5, woest liggen zou. Derhalven maakte God een begin ,, om die te vormen. Op eens liet hij een' fterken wind „ waaijen, die door het water bruischte, toen vloogen 5, de dampen en nevelen uit elkander. Een gedeel- te van dezelve trok verder op naa boven, en breid- de zich verre uit, het ander gedeelte zonk neder„ waards , dichter na de aarde; dit werd van tijd tot tijd kennelijker, zoo dat het in den eerften tijd reeds ,, eenigzins lichter werd, en men zienkon, wanneerhet „ dag was, en wanneer het weder nacht ftond te wcr„ den." Zie hier nog tot een ftaaltjen de befchrijving van het eerfte menfchenpaar; welke niet minder zal behagen. „ Zij waren groot , en hadden bij „ eeu goed voorkomen, eene ongemeen goede natuur,, gefteldheid, zo dat zij nooit ziek zouden geworden, ,, en nog veel minder geltorven zijn. — Doch zij waren ,, ook zeer oplettend op zich zeiven, want, vooreerst, ,, aten zij niets dan vruchten en gezonde kruiden , „ daar bij zorgden zij, dat zij nooit te veel, en niets, „ dat onzuiver was, gebruikten; en daar bij kwam ein,, delijk nog een boom, die de gezondheid of levens» boom heette. Deze was een kostelijk geneesmiddel. ,, Wanneer zij van denzelven aten, dan verlterkten zij „ zich, en hielden zich altijd gezond en vrolijk. In ,, dit fchoon lichaam woonde eene nog fchooner ziel, want naar de ziel waren zij eigenlijk Gode gelijk. Zij s, konden eene zaak ligtelijk begrijpen, en vatten, wat voor hun al of niet goed ware, en eer deeden en „ begeerden zij niets te doen, voor cat zij wel over,, wogen hadden, of het hun ook eei iccrmate fchadelijk kon zijn. Daar door ontgingen zij veel verdriet, en „ Het berouwde hun nimmer, wanneer zij iet gedaan ,, hadden." Het verbod aangaande den boom der kennisfe^ enz. ftelt hij dus voor, „ Tot uw voedfel » (zei-  BE vroegste geschiedenissen van den bijbel. 793 „ (zeide God) kunt gij" voor het tegenwoordige de vruchten kiezen , die hier groeijen , wijl zij zeer „ gezond voor u zijn. Gij moogt van die alle eeten, ,, maar voor éénen boom, ginds midden in den hof, ,, waarfchuvv ik ulieden, want hij is fchadelijk en ver,, giftig.' Zo gij daar van wildet eeten, ach! dan was ,, het met alles gedaan, gij zoudt ziak worden en fter- „ ven." Bij de gefchiedenis van den val verön- derftelt hij, dat de jlang gefproken hebbe. — Voorheen (in het tweede gefprek) legt de Schrijver een kind die Vraag in den mond, Maar kon de goede God met adam fpreken, ? " ■ Waarom ook hier niet die vraag: „ Hoe kon de flang fpreken ? " — Of zou een kind, dit Boekjen lezende, niet op dit denkbeeld komen, „ kan ook een dier fpreken?" — Of zag hij geen raad om die zwarigheid op te losfen ? waarom dan niet liever in plaats van de Hang te doen fpreken, die gedachten in het hart van eva doen opkomen, op het zien der flange , die, zonder benadeeld te worden, van die vrucht at V — De gevolgen van den val fchetst hij dus : ,, zij ftierven niet terftond , maar het- was el,, lende genoeg, dat zij nu ftervelijk wierden, want ,, hun lichaam was door de vergiftige boomvrucht be,, fmet, en verdorven geworden, hunne goede natuur,, gefteldheid was verzwakt, hun bloed in ongefteldheid ,, gebragt en daar uit ontftonden veele kwaade begeer,, ten. Hoe meer zij deze involgden, des te ongeluk,, kiger werden zij, want daardoor haalden zij zich ,, krankheden op den hals , 'aan welken zij eindelijk ,, moesten fterven." — Nog is onze aandacht bijzonder gevallen op zoodanige gebeurenisfen, die voor de jeugd met omzichtigheid moeten behandeld worden, betrekkelijk de gemeenzaamheid der twee geflachten van menfchen: bij voorbeeld, abrams verbintenis met hagar, josephs ontmoeting met potiphars huisvrouw (want andere gebeurenisfen, bij voorbeeld, de bloedfchande van loth met zijne dochters, de gefchiedenis van dina, en van juda met thamar zijn met recht achter wege gelaten. ) In de daad, de Schrijver heeft dezelve zoodanig behandeld, dat men deze , ongehinderd , den kinderen kan in handen geven, zonder dat men behoeft te vreezen voor eenige fchadelijke gevolgen ten opzichte van zedenloosheid. •— Pdd 5 Pit  794 w' JANSSONlUS, LEERREDE OVER JOH. XI: I—4. Dit oordeelen wij genoegzaam, ter aanprijzing van dit voor de jeugd zoo nuttig Boekjen, welks vervolg wij met verlangen te gemoet zien. — Den Vertaler kunnen wij voor 't overige den welverdienden lof geven , dat hij geheel berekend is, om te vertalen, dat is, om juist den geest van het oorfpronglijke, de bedoeling van den Schrijver, in zuiver Nederduitsch, zonder inmengzels van Germanismen ,. uit te drukken, en het geen wij zoo dikwijls helaas! ontbeeren, vooral bij zoo veele broddelaars van Romans en Toneelftukken, — ja, die juist berekend is, om Werkjens voor Kinderen te. vertalen Doch in een Boekjen voor kinderen , vinden wij liefst niet den naam van. God gebezigd, als een uitroepings woord, zoo als het Bladz. 3. voorkomt. Wij twijfelen niet, of de Vertaler zal dit met ons eens zijn. — De vertaling van.de Versjens, die hier cn daar in dit Boekjen geplaatst zijn, is niet minder vloeijend dan het onrijm. Slechts deze twee Coupletjens ter proeve. —> Kom, lieve, kom, wees weder goed, Neem .mijne hand weêr aan; Denk .niet wat ik in euvelmoed, U heb tot leed gedaan. * Bemin uw' broeder als voorheen, üie zijnen feil betreurt, — Vergeef, 1c beloof u heilig; Neen, Dat zulks nooit weêr gebeurt. Gods Naam door onze ziekten en krankheden verheerlijkt, of Leerrede over jë'tf.' XI: 1—4. Uitgefproken door Wilhelmus janssonius, Eudngeliedienaar in de Hervormde Gemeente te Uithuizen , den yden van Wintermaand, 179$. Te Groningen, hij A. Gfoenewolt, 1799. 4° Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: -6 - : Bij gelegenheid, dat veelen, in het najaar 1798, in de Gemeente te Uithuizen, onder ziekten , op eene jammerlijke wijze, zuchtten, oordeelde de Leeraar J. het niet ongepast, dezelve daar omtrend, in eene opzetlijke Leerreden, te onderhouden; welke, gelijk zij met {lichting is aangehoord, wij ook niet twijfelen, of zal van de Uithuizer Gemeente, en anderen,-die daar in belang  eirênophilüs, hoe moet een lee!»har bidden? 79J lang mogten (tellen, niet zonder vrucht kunnen gelezen worden. — Éene en andere aanmerking uit de Overdenking : Onlangs was ik krank in den Peinzende Christen van den Godvruchtigen broes voorkomende ,, erkent J. de zijne gemaakt te hebben. Hoe moet een Leeraar van den Godsdienst in het openbaar bidden, in eenen tijd van verdeeldheid? — door eirénophilus. Te Amjieldam, bij M. de Bruijn 1799. 30 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 7 - ï De pligt van eenen Leeraar van den Godsdienst, met betrekking tot .het openbaar bidden, is zekerlijk altijd een van de moeilijkftf, en tevens gewig. tigfte gedeelten van zijne AmbtsbeÉfiening, bijzonder is de vraag niet gemaklijk te beaudwoorden : Of en in hoe verre hij in het openbaar gebed de Burgerlijke en Staatsbelangen, van zijn Vaderland behoort of mag aanroeren? maar allerbijzonderst, wordt zijn taak belemmerend , in tijden van verdeeldheid , wanneer onderfcheiden partijen iu het Vaderland deszelfs belangen uit verfchillende oogpunten befchouwen , verfchillende wegen inflaan , en Itrijdjge middelen ter hand nemen , om die belangen, elk naar zijn gevoelen , te bevorderen. 1 Bij de ongelukkige partijfchappen , welke ons. Vaderland en de gemoederen der Ingezetenen , vooral zedert het jaar 1780, verdeelen , hebben de Leeraars van den Godsdienst deze moeilijkheid'ondervonden , en daadlijk geopenbaard , doordien zij hunne openbaare gebeden op eene verfchillende wijze hebben ingericht. Sommigen hebben zich geheel niet uitgelaten , maar zoo veel mooglijk (til gehouden; anderen hebben in hunne openbare gebeden duidelijk laten zien, tot welke partij zij behoorden , anderen eindelijk hebben de vlag hoog opgeheist, en zich niet zelden zelfs van de fterklte bewoordingen bediend. • Op gelijke wijze verfchillen de gevoelens van de leden der Gemeenten, in het beöordeelen van dit onderfcheiden gedrag hunner leeraaren. Sommigen hunner keuren goed, dat de Leeraar nergens van gewaagt, anderen willen, dat hij rondelijk uitkome; doch niet zelden zoodanig , dat fommi'gen hier voor of tegen zijn, naar-  79epro* moveerden, of het laatst zich hier ter Stede nedergezet niéuwe vad. bibl, ni. deel.no. 16, E e e. heb-.  802 RAPP. BETR. DE AANST. EENER COMM. V. GEN. TOEV. hebbenden, worden aangefteld. De thands fungee- rende Stads - Breukmeesters , die indedaad flechts leveranciers van de Breukbanden zijn, zullen tot de behandeling van de Breuken der Stads-Armen, verplicht worden, en welke nuttigheden meer van dien aart zijn; wij balen flechts eenige van gemelde verbeteringen aan , om te doen opmerken, dat, hoe heilzaam dezelve ook zijn mogen, het te vreezen is, dat 'er een groote tegenftand, van zulken , die aan de tegenwoordige orde geïntresfeerd zijn, zal plaats hebben. En zulks mag men ook ichroomen van hun, die bij het volgend Rapport, het welk op dezelfde leest gefchoeid is , belang hebben, handelende over de Stads-Vroedmeesters , Stads-Vroedvrouwen, en de Stads-Apotheek. Ten laatften bevindt zich in dit Stuk een Plan van •Geneeskundig Onderwijs, het welk het vijf en derti°-fte Rapport uitmaakt. De Commisfie zegt in de tweede $ „ De voorname onderwerpen van een behoorlijk openbaar 3, onderwijs , in de Genees- en Heelkunde voor zoo ,, veel het zelve, naamlijk, ter #zer Stede moet plaats ,, grijpen, zijn: „ Alle die deelen der Natuurkunde, welken, hoe- danig ook, eenigerlei invloed hebben, op de eene en „ andere dezer wetenfchappen." „ 2°. De Ontleedkunst." „ 3°. De Natuurleer van den gezonden Mensch." „ 4°. De algemeene Geneeskundige Ziektekunde, met „ opzicht vooral, tot de Scheeps - Geneeskunde, en de „ meest heerfcher.de ziekten ten platten Lande." „ V• De Kruidkunde. " „ 6°. De genees- en heelkundige Hulpmiddelen. * 7°. De Scheikunde." ,, 8°. De Artzenij-mengkunde." „ 9°. De Heelkunde in hare gantfche uitgeftrektheid." „ io°. De befehouwende en oefenende Verloskunde." In de derde 5 bepaalt zich de Commisfie, tot de perfoonen , aan welke dit onderwijs zal worden toebetrouwd , en in de volgende § § onder andere nuttige zaken, tot dit onderwerp behorende, wat voor dit onderwijs door de Leerlingen, welke van hetzelve gebruik zullen moeten, en willen maken, zal worden betaald. Indedaad! het ware te wenfchen , dat zulk een plan «eeds in werking ware.  i1ug0nis grot ii sacra. 803 hugonis ghotii sacra, in quibUS adjhus exul, trageedia, aliorurrque ejusaein Generis caimir.um cun.ulas; Propter eximiam raritatem denuo recufa, Durdrari, apud P. van Braam, 1798. Dat is: Gewijde Gedichten var iiugo de gwoot ,waar order ad art, balling , een Treurfpel, bnevers eene Perzatreling van andere foortgelijke Gedichten; wegei.s de or.gemecne zeldzaamheid op nieuw herdrukt. Tc Dordrecht, bij P. van Braam, 1798. De prijs (i ƒ 1 • 10 • : Deze Verzameling behelst, behalven het Treurfpsl, adam, Balling, de volgende Dichtftukken : Principia Oualuor Euangelionim, verfibus Herotcis -xpresfa. — Hymnt/s Zac/ia- ria, fjyihnus Mariie. — Hywnus Simconis. — Epigram- ma de vera felicitate (ex Matth, Cap. 5. Comm. 12, &c. ) — Stephani deelamatio ( ex Libro 2 Sscrte histonaj Divi Luc» Cap. 7. ) — Deelamatio Pauli ad Alheiuevjls habita in Areoj>as,o (Ex eodem libro Cap. 17. Comm. 22.1 — Pfaltnus quin- quagefimus primus. Pjalmus centefmus figcfimus. . l'jalmus 114 — l'jdlmus 137. — Pj'alwus 5'i. — Carmen Christianorum & Orthodoxorum Patrum (ijmbolum cominens. Carmen Pafchnle idcn.que Poè'tie natalilium. Eindelijk: Epicedion Gertrudis, filix johannis ab oldenbarnevelt , Conjugis Regnaldi Brederodii. De groote hu kg de gRoot had deze z;jne S.tcra in den jaare ;6oi, toen omtrent agitien jaaren oud zijnde, uitgegeven en zij warén bij de geleerdfte Mannen van dien tijd nut alle onderfcheiding en toegenegenheid ontvingen. Ondertusfehen bij de latere uitgaven van 's Mans overige Werken niet herdrukt zijnde., was deze bundel ajjgngskens zeldzamer en minder a gemeen be* kend geworden, tot dat dezelve eindelijk in onze dagen naauwlijks aan eenige weinigen bekend, en door een nog kleiner getal Geleerden bezeten werd. Offchoon nu deze Gedichten flechts de eerfte voordbrengze> len van een opluikend vernuft zijn, verdienen nogr'! ands ook deze voordbrengzelen van eenen jongeling, sis de groot, algemeen bekend te zijn, en bij die van zijne latere ja; ren bewaard te blijven ; te meer danr deze Groote mnn in eenen meer gevorderden Ouderdom geene zwarigheid cernania heeft van dit zijn* Dichtwerk gewag te maken, en dus dair door als het ware, te erkennen, dat hij zich hetzelve niet fchaamde, noch het zijnen naam onwaardig Keurde. Deze bedenkingen bewogen den Burger van braam, omeene nieuwe uitgave daar van op te leggen, ten einde de wenfchen van die genen, die dit Dichtwerk kennende, het echter tot dus verre te vergeefsch hadden trachten magtig te worden ,daar door te gemoet te komen, en anderen, bij wien hetzelve nog Eee 2 niet  834 C* STAUNTOÜ nia .bekend was, daar mede bekend ie maken; en wij tivüfeleti niet, of bet zal hun , die de andere werken van den orifterf. lijken dé groot geheel of gedeeltelijk bezitten, aangenaam zijn, zich door deze nieuwe uitgave in ftaat gefteld te zien om hunne verzameling of volledig te maken of te Vrrgrooten.' Reis van Lord macartneij, naar China. Boor georgÉ' s t auNTON. Uit het Engelsch. Met Piaaten en Kaart én. Tweede Beel. Te Amjielaam, bij J.AHart, 1759. 4.09 Bladz. In gr. Oilavo. Be prijs ïs ƒ 5 . | - t T\e inhoud der vier Hoofdftukken, waar uit dit Tweede Deel XJ beftaat , is deze. — VII. Vaart in den Indifchen Oceaan. •Gezicht en befchrijving der eilanden S. Paul en Amfteldam. VUI. Vaart naa en komst in de Straat van Sunda. — Bezoek te Batavia eu Bantam, cp het eiland Java. — Gezicht des zuidlijken Litboeks van het eiland Sumatra. Vaart door de Straot van Banka naa Pulo-Condore. IX. Cochinchina. Bijzonderheden van dat land en deszelfs inwooners. X. Vaart van de kust van Cochinchina naa de Dieven-eilanden bij Makao, en van daar ■ r,sa de Quifan - eilanden. Verrichtingen en waarnemingen aldaar. Om den Lezer iet tot eene proeve mede te deelen, zullen wii ^e volgende befchrijving van den muskaatnootenboom , euz. (Bladz. 127 en vo.'g.) overnemen. „ De muskaamootenboom is een gewas , bij uitftek fraai, v, Zijn flcm is volmaakt recht, en met een gladde en bruine* „ fchors bedekt. Zijne fterke en talrijke takken verheffen zich1 regelmaiig, in eene fchuinfche ftrekking opwaard. Zij dragen „ groote eironde bladen, die van de takken nederhangen , en „ fomtijds een voet lang zi n. De bovenfte en buiunfte opper„ vlakte der bladen is effen. en van eene zeer aangename donker • i, groene kleur. Over het midden der bladen loopt, aan de bircnen- en buitenzijde, een fterke rib, welke zich van den fteel des blads tot san de uiierfle fpits uitllrekt; en uit deze komen weder andere, doch fijner ribbetjens voord, die fchuinj „ en overdwars naa de randui en de punt der binden uitloopen. „ Maar het geen de binnenzijde der bladen nou bijzondaer on„ derfcheidt, is hare bruine en fchiiterende kleur, zonder het „ minfte inmengfel van groen ; en het fchiint, als of zij met „ een zeer fijn bruin poeier beftrooid is. Daarenboven waasfej, men deze bladen een' zoo litflijken geuf uit, dat die alleen „ genoeg is, om aan te duiden . welke vruciit de boom voord„ brengt. — D-ze vrucht, versch ziinde, heeft de grootte en „ gedaante eener gewoone peifik. Zij beftaat uit een buitenfte „ «.mi, lusitnen we^e tn de Kern een netachug viies gevonden *, wordt, welk, gedroogd zijnde', de fpecerij, die wij foelie „ noemen, uitmaakt, 't Geen onder de benaming van muskast„ noot bekend is, is niet anders, dan de kern of pit, welke „ 117 de fchii begrepen is , en deze is in zijnen oorfpronglijltcn ,,'fhst zacht." ' « „ De  REIS VAN LORD MACARTNEIj, NAAR CHINA. SO«f „ De kruidtuin te Batavia bezit ook een kruidnagelboom. De „ kruidnagel is eigenlijk het zaad of de kiem van de vrucht, „ met de bloem, of het kelkjen, welk hetzelve behelst. — Het „ blad is eirond, klein, fmal, glad, ieder, en heeft een' aana, genamen geur." „ De boom , die de kamfer voordbrengt, draagt dergelijke „ bladen, als de kruidnageiboom, maar fterker. Ook waasfemen s, zij, gelijk alle de sniere deelen van dien boom, een' Herken „ kamferreuk uit. Om deze zelfftandigheid 'er uit te halen , „ kookt men den wortel, den (hm, de takken en bladen, in ,, gemeen water, wanneer de kamfer, die zich aan de opper* ,, vlakte des waters vergadert, gemaklijk van hetzelve afgefehei- den wordt." „ Den kaneelboom kan men ligtiijk kennen, niet alleen aart „ de drie ribben, welke altiid de binnenite oppervlakte van zijn „ eirond blad regelmatig verdeelen, maar ook aan den lieflijken , „ welridkenden geur, dien deszelfs bladen en takken, gewreven ,, of gekneusd zijnde, opgeven, en welke dezelve is, dien des. „ zelfs fchors uitlevert." ' „ De peperboom, die , gelijk men waargenomen heeft, dichtst ,, bij de linie altijd het best groeit , is een heestergewas, dat ?, over den grond kruipt, en zich aan andere groeiende boomen „ vasthecht. Zijne bladen zijn zeer donker groen, gelijken veel „ naar die van den hazelaar, en hebben een' bij uitftek fcher» ,, pen fmaak.. De peper groeit bij trosfen , gelijk de druiven, maar zij' zijn veel kleiner." ,, 'Er is nog een andere foort van peperboom, die de bladen „ voordbrengt, welken men betel noemt, en die men in hec ,, Zuidlijk gedeelte van Afië zoo algemeen kaauwt. Men doet „ 'er dan weinige ftukjens of dunne fneedjens van arekanöoten „ in , vvelke daarvan daan verkeerdlijk betelnootcn geheeten ,, worden." „ De arekanootenboom is een van de kleinfte foorten van „ palmboomen , maar in fchoonheid evenaart hij biikans den ma. „ jestueufen palmboom , welks kruin die zachte en lieflijke ,, vrucht, dadels genaamd, in menigte voordbrengt. Doch ver,, fchilt deze laatfte voornaamlijk ten aanzien zijner dikte en verbazende hoogte van den arekanootenboom, deze komt hem echter wegens zijne fraaie geftalte zeer nabij, hoewel zijn ftam, die bij gelederen groeit , niet meer dan vier duim in „ zijne middellijn heeft, en de hoogte van dien zelden meer dan „ twaalf voet bedraagt. Voor het overige , gelijken zij „ volmaakt naar elkander. De pijlaaren van eenen tempel kun. ,, nen niet regelmatiger zijn , dan de ftam van den areltanoo. „ teriboom, die zich, zonder den minften tak uit te fchieten, „ ftaaihjk in de hoogte verheft, terwijl deszelfs kruin, van wel,, ke fchoone, lange bladen neêrhangen, naar een fierlijk kapl» „ teel zweemt. — De arekanöoten, gedroogd zijnde, gelijken, ,, ten aanzien harer gedaante en fmaak, eenigzins naar de geu woone muskaatnooten, maar zij zijn veel kleiner, dan deze.'' • . Eee 3 Dagr  8o5 RAMEL, DAGVERHAAL, ENZ. Dagverhaal der Lotgevallen van pichegru,barthelemij, villot, AUBRIj , dossonville, le tellier , la rue en ram el. uitgebannen uit Frankrijk naar Guijane va den 18 Fructidor f4 September, 1797), enz. Gefchreven door ramel, Bevelhebber van de Wacht van het Wetge. veti l Ligchaam der Franfche Republiek, mede uitgebannen. Uit het Fransch vertaald. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 17^9. 19? Bladz. In er. Oclavo. De prijs is f 1 - 10 : ' j Op den tijtel dezes Dagverhaals wordt daar van de hoofdzaak_ lijke inhoud opgigeven; het behelst, volgends die opgave, eenige zaken, tot dien dag (iS Fruftidor, of 4 September ) betrekkelijk, als mede de wreede en barbaaifche wijze, op welkö de genoemde peilbuien behandeld zij'i geworden op den weg van Parijs naa Rochefurt, en van daar te fchcep naa Caijenr.e; de misnandelmgin, ziektenen ongemakken, welke zij aldaar en m het Fort Sinamarij hebben ondergaan , en uitgedaan. Verder, hoe zij in eene kleine Praauw ontvlucht, na het worfielen met de fchrikkelijkfte zeegevaaren en honger, te Surirame, yetvoJgends in Berbice, en vier Hunner van daar, op een Engelsch Fregat in Engeland behouden zijn aangekomen." Deze opgave kondig? genoegzaam aan, wat de Lezer hier kan vinden, die, indien hij lust hebbe in een verhaal van eene aanëenfchakeling van rampen en wederwaardigheden , door heerschzucht, geweiden mededogenloosheid veroorzaakt,hier zijnen lust rijkelijk zal voldaan zien. Eenige trekken van mensclilievend. luid, luisterrijk afftekende bij de fchrikbeelden van wreedheid en ellende , zullen zijn hart , vermoeid van het opmerken van opgeftapelde jammeren en fmarten, nieuwen ademtogt doen fcheppen, en met de menchüjkheid, welke hem het fchriktoneel bijkans had doen verfoeien, eenigzins bevredigen. Een Brief aan.het Uitvoerend Bewind der Franfche Republiek, gedagtekend uit Hamburg, 29 October, 1798, bericht ons, dat de Schrijver van dit Verhaal, ramel, toen het voornemen had, onderden naam van ekm au, zijn verblijf te gaan nemen in de ftad Kiel, in het Holfieihfche gelegen. Rechtmatige en Vrijmoedige Gedachten. Door ja.m greeven. Gedrukt voor rekening van den Autheur, 1799. De prijs is f: ■ 12 ■ : Om on/.en Lezer een denkbeeld van den inhoud van dit Gefchrift, wiens raadselachtige tijtel niets ze^'t, te geven,zullen wij hem de aanleidende oorzaak tot dit gefchriif mededeelen. Dj Burger j. verlem werd in den jaare 1785 wegens het uitgeven van N°. 22 ^ v n den Politieken Kru'jcr, ter Schaius Roüe gedagvaard zijnde, op eisch van den lloofdfchout geincanereerd en vervolgends veroordeeld „ tot een confnement „ yan eenige dagen te water en te brood, en tot betaaling van „ eene boete van drie duizend Guldens, enz." Over welk. vonnis  J. OREEVEN, RECKTMAT. EN VRIJMOED. GEDACHTEN. 807 nis zich bezwaard vindende, vervoegde hij zich bij Requeste eerst aan het Hof van Holland en verder aan dj Siaaten van dac Gewest, met verzoek om van voorfchreven vonnis te mogen appelleren, en intusfchen onder bor^togt uit zijne gevangenis te worden ontfljgen. Het tweede gedeelte van dit verzoek, werd hem benevens furchear.ee van het vonnis geaccordeerd , snids de fomma va i ƒ3000 : - : onder Schepenen conp.gneerendt terwijl het eerfte gedeelte, niet tegenftaande zijne herhaalde aanzoeken, zoo vóór als na de Omwenteling van 1795, onbeflischc en dus de zaak , zoo als men zegt , aan den fpijker bleef hangen tot in den jaare 1799- toen hij zich bij Requeste aan het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaffchen Volks ver* voegde, met dat gevolg, dat het tegen hem geflagen vonnis vernietigd , en het Comptoir van voormalige Schepenen van Amfteldm gequalificcerd werd, om de vootfehrevene geconfigneerde fomme aan den Reauestrant te ru? te geven. De Schrijver de;er rechtmatige en Vrijmoedige Gedachten, die het laatstgemelde Request voor den Burger verlem vervaardigd heeft , neemt aaar uit aanleiding, om onder den opgegeven tijtel eene Rechtsgeleerde Verhandeling te fchrijven, ea, benevens het voorfchreven Request, in drak te geven, waar in hij drie gevallen, met dat van V. min of meer gelijk ftaan. de, voorftelc en vervolgends onderzoekt. A. Op hoedanige wijze, en in welke gevallen een openbaar aanklager iemand in verzekering kan nemen? ' B. Wat door wettig te zijn opgeroepen moet verftaan worden? C. Wanneer iemand gezegd kan worden gevonnisd te zijn? D. In welke gevallen het verzoek van den Eisfcher R. O. tot incarceratie nier kan gedaan worden? E. Welke misdaden lijffttaflijk zijn, en welke niet? f. Wat men onder het woord borgtogt of Cautie verftaan moet? Dit alles wordt in het kort beftek van 43 bladzijden afgehandeld, waar uit zij, die der zaken kundig zijn. en weten van welk een gewigt en uitgeftrekten omvang vetfeheidene dezer vragen in de Rechtsgeleerdheid zijn, genoegzasm over de gron. digheid der behandeling kunnen oordeelen. De juistheid van 's Schrijvers ftellingen en begrippen te onderzoeken, behoorc niet tot ons beftek. Alleenlijk zien'wij uit dit Gefchrift, dat G. niet onkundig is in de fchriften van veele voorname Rechts, geleerden. Trouwens dit kunnen wij in eenen Praftizijn , die als zoodanig openlijk optreedt , niet anders voorönderftelleu; 200 dat het oogmerk met de uitgave van dit Gefchrift niet wel kan ueweest zijn, om zich daar door bij zijne Medeburgers aan te beveelen, even min als om zijne mede Rechtsgeleerden te on. derrichten in ftukken, die zij allen even goed dienen te kennen, en elders veel grondiger, naauwkeuriger, en beter b;redeneeri kannen vinden. Laat ons hooren, wat de man zelf van zijn Gefchrift en het Eee 4 oog-  So3 J. OREÉVEN, RECHTMAT. EN VHIJM0ED. GEDACHTEN. oogmerk van deszelfs uitgave zegt: „ Dat het die juiste volko„ menheid niet heeft, die welligt fommigen zouden wenfchen, i, is mij bewust;doch voor hem, die zulks verwacht had,dient: „ Dat dit mijn gefcïirijf niet in de wereld verfchijnt voor hem , die de gtoote werken rtoórfnuffelen (kan) en meer Rechts. „ geleerde kunde bezitten (bezie) dan ik, maar alleen voor die „ Clasfe van Burgeren, welke minder in dat vak beoefend (ge„ oefénd)'—- en niet omringd zijn met de boeken, waar uit ik „ de ftoiTe tot mijn oogmerk geput hebbe." Dit was alzoo het doel Van den Schrijver; doch wij twijfelen zeer, ofwel iem.:nd van hun, voor wien hij dit zijn Gefchrift gefchikt heefr, hetzelve za! lezen; weinigen ten minften zullen het recht begtijpen, én een' nog kleiner geral in ftaat zijn, om ér bij voorkomend- gelegenheden een nutiig gebruik van te maken. Wij oordeelen derhalven, dat men dit Gefchrift, zonder eenig nadeel voor het algemeen, veilig omHrgégeVen had kunnen laten, eu dat door desielfs uitgave het publiek'geringe dienst gerchit--dt. ' Daarenboven is de ftijl zoo lam "en gebrekig, d«t iemand, die benige taalkunde bezit, zich behoorde te (ehamcn,om als Schrijver daar van op te treden, waar van ten (lotte eenige (laaien, uit hét meergemelde Request ontleend. BLidz. 4 lezen wij: ,', Dat de Vertooner geïnformeerd zijnde, (dat), zoo hij eene „ gunftige refolutie wilde te gc-moet zién, (hij) alvoorens hec' m gemelde vonnis moest doen annulleeren enz. — Dat vertooner „ de reden daar van petietreerende, zich te rüade heefr gevon„ den (eene vreenide fpreekwijs!) otnme bij Réq'ie'te ' zich) j, aan ulieden (te vervoegen), als Vertegenwoordigers des Ba„ taaffchen Volks en in' naam vau het zelve het Oppergezag uit„ oefenende, ten die) dienvolgende bij de Staatsregeling (vol' „ ger.s den inhoud der Staatsregeling) bij uitfluiting zijt be* „ voegd, (tot) het verleenen van Gratie, enz." Verder: ■ „ Des vertooners Huisvrouw, als in de premisjie (premis/en-) „ deezes gemeld (isj , tot ortflag zich gedddasfeerd hebbende „ (al wëdetöm eene vreemde fpreekwijs!) is zulks tacite, jliU ,, zwijgend gewezen van de hand." Wij wenschten wel te weten, welk onderfcheid de Schrijver nuafct tusfchen tacite en ftilzvijgend; of is mbfchien het laatfte ten diende ' van het Vertegenwoordigend ! Lichaam ter verklaring, daar bij gevoegd » Doch dan had 'er een in asfchingsteken ( f moeten geplaatst zijn,gelijk wij hier boven verlcheiden Woorden, die de Schrijver vergeten had, ingevoegd hebben. - Verder: „ Wijl de Staatsregeling geene achter uitwerkende kracht hebbende" in plaat* van heeft of hebben kan. „ Dit wilde de Vertooner gaarne appuijeeren en toekennen, " io plaats van ce.icedseren en toèjlemmen, enz. enz. enz. a ■' *'""•# R E-  REGISTERS I. lijst per boeken, waar van men in dit derde deel uittrekzels of beoordeelingen vindt. j/\anmerking (Gewigtige) tot aandrang der waar- • fchouwing in de allerbelangrijkfte zaak. Bladz. 205 Aanfpraak der zeven R. C. Pastoors van Haarlem ?, enz. . . . . . • 233 Aantekeningen, gehouden op eene reize door Turkijën, enz. Twee Deelen. . • .181 ait ton, (h. a.) Vragen over de Hemel- en Aardrijkskunde, voor de jeugd. . . . 71a. alp hen', (hier on. van) Kleine Bijdragen tot bevordering van Wetenfchap en Deugd. . 129 And woorden op de Rekenkundige Vragen van h. • /ene*, enz. .... 235 Asmus, (Proeve over den fmaak eh profaïfchen fchrijftrant van) enz. . . . 438 $ art hele wij , Reize van den jongen anacharsis, en?. Zevende Deel. . . 79 bekker. (dirk d e) Treurfpel. . . 671 —i—- (e} en agatha deken, Gedichten en Liedjens voor het Vaderland, enz. . 133. bell, (b.) Samenftel van Heelkunde, Tweede Deels Derde Stuk. . . . . 30^ . —, ———■ Derde Deels Eerfte Stuk. 469 Beöordeeling van de Requesten der Gereformeer' den, enz. „ . . . . .64 Berichten van de Zendingen der Euangelifche Broedergemeente, N°. 3. . . 364 N°. 4. . 484 berkheij, (j. le francq van) Jock en • ernltige Akademifche Vertellingen mijner Jeugd. 275 Befchouwing (Godsdienftige en Wijsgeerige) der jongfte Staats-omwentelingen in Europa. . . 267 Befchrijving (Volledige) van alle Konften, Ambachten, enz. Vijftiende Stuk. . . 29 > Zestiende Stuk. . . 646 )j eu se kamp, (h. j.) Leerboek over de voor: naamfte waarheden van den Christelijken Godsdienst. , . . . . 305 Eee $ ■ . Jli-  L IJ S T DER Bibliotheek , (Nieuwe Scheikundige) Eerfte Stuk. Bladz. 76 — Tweede en Derde Stuk. . 636 bil der dijk, (w.) Mengelpoëzij. . . 22I boers, (c.) Leerredenen over Hebr. XII: 25-29. 155 bom-, (Mr. j.) Verflag wegens zijne vervoering uit de Colonie Esfequebo en Demerarij. . . C62, bonnet, (g.) Verklaring van den Brief aan de Hebreen, Vierde Deel. ... 49 —— Vijfde Deel. . 385 ■ ■ ■ Zesde Deel. i . 673 bosch, (b.) n e o p o l e m buonaparte. . 76a bosveld, (p.) De waarheid der Opftanding van onzen Heere jesus christus, in eene Verklaring van 1 Kor. XV. . . , ^ braam, (w.) Den fchoonften aller menfchenkinderen, ten voorbedde van navolgingen voorgefteld- . • . . . .465. b reg gen paauw, (p. van der) en m. stuart, joseph in Leerredenen, Tweede Deel. 245 breicha, amalia ringenthal, of Wraak en minnenijd. Treurfpel. . . . 405 brem, (c) Euangelifche Schatkamer, Eerfte Deels Eerfte Stuk. .... ' Eerfte Deels Tweede Stuk. 788 — Kort Vertoog over de bijzondere liefde van God den H. Geest in het werk der Verlosfing. 113 Breugel, (h. g. van) Zedenkundige Verhandelingen over den aanftoot en ergernis. . 318 Brief over de duure verpligting van ieder Weldenkend Christen. .... ^36 Brieven (Drie) aan lucia. . . . 298 (Tweede en laatfte Drietal gemeenzame) over frans vooriiout's overgang. . 380 broxterman, (t. w.) Prijsverhandeling over de Marken en Marken-Genootfchappen. . 357 bruining, (g.) Alle redelijk geloof aan jesus van den blaam van zotternij vrijgepleit. . 691 brutus. (marcus junius) . . 473 cantzlaar,(j.) Gedenkwaardige waarnemingen der Vrieskoude en van het Weder. . . 637 catharina II, (Het leven van) Keizerin van Ruslatul. Met Pourtraiten. Tweede Deel. . . 43a *-" ' ——- ■ '■ ■■ Derde Deel. . 654 CIIAL'  BEOORDEELDE BOEKEN. c halmot, (j. a. de) Biögraphisch Woordenboek der Nederlanden. Met Pourtraiten en Plaaten. Derde Deel. , . . Bladz. 368 . .. ■ -—Vierde Deel, 708 clarisse, (t.) Eene bereidwillige verbetering in Godsdienst en Zeden, aangeprezen in eene Biddagsleerrede over Jer. III: 22b. . . 618 Conltitutie (De) nopens het Armenbeftuur overwogen. . . • ... . 27 cook, (j.) Reize rondüm de Wereld, Derde Deel. 324 Vierde Deel. , . 703 cornelia, de Moeder der Gracchen. , 70a PELLEöarre, Esfai preliminaire d'un Traité,etc. 46 .— Brief aan deOpftellers derN, Vader- landfche Bibliotheek. . 333 donker curtius, (11. h.) Specimen hermeneutico-Theologicum de Apocalypji. . , 609 Dorpsleeraar. (De Zuidbevel'andfche) . . 564 edwards, (b.) Burgerlijke en handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche volkplantingen in de West-Indien, Vijfde Deel. . . 328 EIrénophilus, Hoe moet een Leeraar van den Godsdienst in het openbaar bidden in eenen tijd van verdeeldheid? . , • 795 elisa, of de Vrouw, zoo als zij behoorde te zijn. Met Plaaten. . . • • 7*6 emdre, (s. van) Huisboekjen voor de Jeugd. 157 , - Reizen door Palestina, Tweede en laatfte Deel, , .. .. • 481 eppens, (m.) De groote waarde der Euangelieleere aangeprezen. , • • • 13 eijk, (Wed. van) Twee Zamenfpraken over het waare aanbod van Jesus, . . . . 46*4 eeigler, (j. c.) Nieuwe Hoogduitfche Spraakkunst. ..... 428 ferdinand van den heuvel of de beloonde deugd, door G. v. O. ... 48 florijn, (e.) De Arithmetica of Rekenkunst op den Koophandel toegepast. . . .471 f 0 k k e , s 1 m o n s z., (a.) Proeve van een IronieschComiesch Woordenboek, Tweede Stuk, I—Z. 48Ó • Geheimzinnige Toebereidfelen tot eene boertige reize door Europa , Drie Deelen. Met Kaarten en Carricatuur-Plaaten. . 554 F R A N R-  L IJ S T DER ^ranklin, (Het leven van b.) door hem zeiven befchreven, Eerfte Deel. . . Biadz ,ntf FSERIJ' (B° Mijn Letter^f, Eerfte Afper- 5 ^fm^S^^^ °™r het 'verkie2e'n van gelder, (j. d e) l u d e ai a n in zijn waar k'arak- tei of de grondftelhngen der Astrologie getoetst. <Gan- ^ -.• • '■ •* *' • -559 h a h n ,  BEOORDEELDE BOEKEN. &ahn, (j.z. h.) Staatkundige Leerredenen. Eer- , ite Deel. . . - i • Bladz. 415 HALLEii, De Alpen. . , . • 429' hamels veld, (ij. van) De Christen bevestigd in zijn geloof, Eerfte Deel. . . • 504 , .—— ■ De Ongeveinsde Christen , Tweede Deel. , . . . . 202 hannibal, (f. w.) Modefta inquifitio in Expli- cationem p. ma tij. , . . . . 50a hartog, (h. de) Reductie-Tafelen , enz. . 6gS Hearne, (s.) Landreize van 't Prins van Wallis fort aan de Hudfons-Baai, Twee Deelen. '. 430 helmuth, (j. h. c.) Gods ftem tot de ftad. . 455 hemert, (p. van) Over het beftaan eener belangloze goedwilligheid in het' menschlijk hart. . 307 1. Magazijn voor de Critifche Wijsbegeerte en de Gefchiedenis vaii dezelve , • Eerfte Deel, Drie Stukken. . . . $i4 heringa, (j.) Praktikale Aanmerkingen en Bijvoegzels op den eerften Druk van h. c. bergen, Eerfte Deel. . . ... 612. herwerden, (h. van) Over het Euangelie van joünnes, Derde Deel. . . . 291 hespel, (h. van den) Nieuwe Leerwijze. . 715 Iiesz, (J. j.) Kristelijk Oefenjaaf, Eerfte Deel. 293 Historie, (Iledendaagfche) of Tegenwoordige ftaat van alle volken, behelzende de befchrijving van Overijsfel, Derde Deel, Tweede Stuk. . 542 Historie en Gedenkfchriften van de Revolutie te Campen, Tweede Deel. . . . 134 H0FEUN», Cc w.) Kunst om het menschlijk leven te verlengen, Eerfte Deel. . . 466 hussem, (b.) Middel, om ftinkend water te zuiveren. . . . . 361 Ibn 'doreid. Treurzang. . . . 591 Ieder veege zijn eigen vloer.. Toneelfpel. . 672 ïfflanD, (w. a.) Het Magnetismus. Blijfpel. 383 ,jacobi,. (f. 11.) woldemar, Twee Deelen. . 556 janssoniu's, (w.) Leerrede over Joh. XI: 1-4. 794 j. b. j. De jé 110vaii erkent, en geëerbiedigt in zijne werken. .... 685 j u n g , Cj- h.) De graauvve Man, een Volksfchrift, Eerfte en Tweede Stukjen. . . , 665 jünoer, C.f- f0 De Schaking. Blijfpel. . . 240 kaldenüach, (a. l.) Godsdienftige Gezangen. 179 kas-  L IJ S T DER kastf.ele, (p. l.. van d e) Ode.11 Van klopstock eiT wiel and. . ■ . Bladz. 81 kemp, (J. t. van dek) Pa, memdes. . ' ogg kikkert, (p.) Proeve van Etskundige Uitfpan- nmgen. log Kind. (Het blinde) Eene kleine Familiegefchiedenis. 55S kist, (e.) Brieven aan aristus over de Eeuw der Rede van t. paine. . . , r7 K l e 1 n s c h r 0 d , Leerftellige ontwikkeling vaii het Lijfftraflijk recht, Eerfte Deel. . . klim. (Het eerfte Deel der Doodenlijst van nicolaas) 713 kotsebue, De Bloedverwanten. Blijfpel. . 95 »■ robert maxwell. Treurfpel.' . 96 "~ De Ki"deren mijner luimen , Derde en Iaatlte Deel. .... gOI "1 :r~— De Verzoening of Broedertwist. ToIieeirPeI krakt, (a.) alonzo of de zegepraal der Liefde, ireurfpel. ... . 6oS laar. Cj. van) (De Eeuw der'Rcde, van den Deïst t. paine verlicht door de Rede van den Christen) . . , ■ .59 lavater, (j. c.) De-nodiging van jesus. . 254 Leer (De) der Verkiezing en Verwerping eenvoudiger gemaakt. . . . . " 251 Leven van frederik II, Koning van Pruisfen. 39 linthorst, (p.) Advis over eene te verleenen Amnestie. ..... ^ Lis; (p. h. van) Leerrede over de belangen en pligten van alle welmenende Leden der Ilervorm- de Kjrk 109 xoo, (j. van) Nagelatene Leerredenen, Eerfte Deel. 10 " Tweede en laatfte Deel. 739 Loos-jes, p. z., (a.) Worftelingen' der Bataaf- fche Vrijheid 44 Lotgevallen der Franfche Veroveraars in Egypte. . 654 "~ en ondergang, van den Burgt binnen Nijmegen. . . . .• 2^g low, (j.) A Solemn Appeal to the Underftanding ■ of Christians. .... ^tj6 luisciüs, (a. van stipriaan) Verhandeling ter beandwoording der vraag: Welke zijn de oorzaken der Verrotting? . . .121 IVkatfcbappij tot Nut van 't Algemeen , Prijsverhandeling over de beste middelen om den ijver en werk-  BEOORDEELDE BOEKEN. werkzaamheid bij den minvermogenden Burger op te wekken. . • • Bladz. 549 Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen, Prijsverhandeling op de Vraage: Welke zijn de beste middelen , om den minvermogenden Burger met den inhoud des Bijbels meer en meer bekend te maken V 86 Maatfchappij van Zendelingfchap, (Gedenkfchriften van dc) Tweede Deel, Eerfte Stukjen. . 163 TweedeDeel, Tweede Stukjen. 351 a . - tot bevordering van den Landbouw te Amfteldam, Dertiende Deels Eerfte Stuk, . . 748 Magazijn (Christelijk) of bijdragen ter bevordering van Christelijke verlichting, Derde Stukjen. . 344 marck, (f. a v'an der) Schets over de Rechten van den Mensch. . • • 15 wa rum, (m. van) Befchrijving van Chemifche Werktuigen, zijnde het Tiende Stuk van t e ijle r's Tweede Genootfchap. . • 4i0 mebius, (j. engelsma) hoseïs uit het Hebreeuwsch vertaald. . • • • 734 Memorie over de zuivering van bedorven Water. 273 Mengelingen tot nut en vermaak, Eerfte en Tweede Stuk .384 MicHAëLis, (j. d.) Nieuwe Overzetting des N. Testaments met Aanmerkingen voor Ongeleerden, Eerfte Deels Eerfte Stuk. . . .449 miranda, Koningin van Noorden,Tweede Deel. 436 moens, (p.) De Vriendin van't Vaderland. . 408 newton, (j.) Merkwaardig bericht. . . 15 Ni e meijer, (a. h.) Grondbeginfelen van de opvoeding en het onderwijs voor Ouders. . 529 Nood- en Hulpboekjen: Hoe kan men het verloren of verminderd manlijk vermogen weder bekomen en verfterken? .... 632 'Noodzaaklijkheid (De) der kennis van den Heere jesus christus. • • • 254 noorden, (j. van) Inleiding tot de Kruidkunde, Eerde Deel, Tweede Stuk. . . 267 0NDAATJE, (o.) Kaart der Bataaffche Republiek. 765 Onderwijs (Kort) in de kennis der Bijbelboeken. 305 Onderzoek of de Rechten van den Mensch en Burger ftrijden met de leere der Hervormde Kerk. 60 ■ wat 'er zij nopens het Geloof aan Toverijen •en Spooken. . . < . 288 Out-  L IJ S T DER Ontdekkingen in de Zuidzee, en berichten aangaande de la pérousf... .. • Bladz. 280 Opvoedings-leere. (Kort begrip der) . . 4^8 paape, (g.) De Knorrepot en de Menfchenvriend. 140 philalethes ORTtioDOXUS, Brieven, ter_beoordeeling van het onlangs uitgekomen Stukjen: de Leere der Verkiezing en verwerping eenvoudiger gemaakt. , . . . • s . , • 68$ hene, (). j.) Heelkundige Artzenijwinkel , of Chirurgijns Apotheek. . . . . 210 plutarchus, De Levens der doorluchtige Grieken en Romeinen, Zesde Deel. . . 178 Post (De) van den Neder-Rhijn, N°. 615 — 624. 469 —- (Grondig en volledig Register over, de VI ., laatfte Deelen van den) van den Neder-Rhijn. . 469 Printeboek (Nieuw) voor Kinderen, N". L en II. 490 Prijsverhandelingen , bekroond door het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amjieldam, Derde Deels Tweede Stuk. . ... 68 ramel, Dagverhaal der lotgevallen van piche- gr o, enz., ..... 806 Rapport der Gecommitteerden l. j. vitr.inga, ..enz. . - • . • . • , • 606 Rapporten der Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht , Tweede Stuk* . . • • l9 . 1 i Derde en Vierde Stuk. 207 ■'. 1— Vijfde en Zesde Stuk. • 354 , ZesdeStuk,RapportXXIII. 396 Zevende Stuk.. . 799 Redevoering over de betekenis van het woord Godsdienst. * - 158 rees, (». van) Bedenkingen over den toekomlh- -. gen Armenftaat. . • . • • f I23 reich, Onderwijs voor den Landman aangaande de Rundvee-ziekte. ., , .. , • • 572 REiNHARD) (f. vol k m a r) O ver de waarde der Kleinigheden in de Zedenkunde. . r. 455 rh oer, (c. w. de) Oratio pro refta ctvium injli- tutione unico libertath principio. . . • 32* r_n e —rt, Iets over de verlichting.' . 798 robespierre, (De. Tijrannij van) of de ver- volgde deugd, in Brieven, Eerfte Deel. . . it>8 robison, (j.) Proeven van Zamenzweenngen tegen alle Godsdiensten „ Twee ftukken. . , 74J>  BEOORDEELDE BOEKEN. rogge, (c.) Gefchiedenis der Staatsregeling voor - het Bataaffche Volk. .. . • Bladz. 766 rousseau, (j. j.) pijgmalion. Dichterlijk Toneel - 547 roijaards, (h.) De waare aart van jesus Koningrijk. . • • * " „ 729 rulhiere, Gefchiedenis of Anecdotes der Rusli- fche Omwenteling. • • • • 3$. sa-l.chli, Het Kwaad. . • • 5^5 s a l l u s t 1 u s, (c. c.) Over de Samenzwering van catilina, vertaald door j. ten brink. . 30 salzmann, (c. g.) De Hemel op Aarde. . 340 sander, (h.) Christelijk Handboek, Eerfte Stukjen. 241 . (c. p.) De Eeuw der Rede van t. paine ter toerze gebragt. . • • 157 s a u l de Tweede, bijgenaamd de dikke, Koning van Kanonnenland. Met Plaaten. . . 66t SAXl, (c.) Oratio in Legis Regite patronos. . , 05 sazerac, (p.) Thêmes fur toutes fortes de fujets. 236 se harp, (j.) (Deductie van) . . 285 —-— Historisch Bericht. . . 285 schasz, (j. a.) lucifer en Beëlzebub. 14a c ris pijn, of de geremoveer- de Staatsraad. .... 142 Schets der misbruiken in de Rechtspleging omtrend Neutrale Schepen. . ... 205 schmaiiling, De Natuurkunde, ten gebruike in de fchoolen. ..... 144 schonk, (e. j. b.) Dichterlijk Tafereel van den tegenwoordige'n Watersnood. . . . 366 schreiber, De Heremiet in het Eikendal. Een Volksvertelzel. . - . . . 668 schröck, (j. m.) Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis voor jonge Lieden, Vierde Deel. , 214 - Vijfde Deel. 649 schubart door hem zeiven gefchetst, Eerfte en Tweede Stukjen. . . . .281 Secretaris; (De) of het zal zich fchikken. Toneelfpel. 447 seiler, (g. f.) De Leer van jesus Verzoeningsdood verklaard en verdedigd. . . 785 serrurier, (f.) Leerredenen 0 ver de Gefchiedenis van r u t h , Tweede Deel. . . 337 sinkel, (b. s.) Broederlijke onderhandeling. . 255 nieuwe vad. uibl. iii. DEEt. no. l6. 1'ff smol-  L IJ S T DER smollet, De Geestelijke don quichot, Eerfte en Tweede Deel. . . . Bladz. 4oa """~~ > ~~ — Derde Deel. 783 solingen, (a. van) Redevoering ter nagedachtenis van paulusdewind. . . n,a — Het werktuiglijke der Verlosfing. *o< staringh, fj. g.) Bijbelsch Mengelwerk. . i£ $taunton,(g.) Reis van Lord macartneit naitr China , Eerfte Deel. Met Plaaten en Kaarten. 58a ~ Tweede Deel. 804 s T e e n m e ij e r , 00 Eeuw der misleiding of Tegenfchnft tegen de Eeuw der Rede van t. paine. 55 Tr~T , Aanleiding tot een Gods.' dienftig ondervviis voor Kinderen. . -.«68 s t e n n e t t , (s.)'Leerredenen over den Godsdiens't. Lerfte Deel. «... «qi Stolberg, (f- l. Grave van) Reize doo'r Duitsch- land. Met Plaaten. Eerfte Deel. . . stolker, (a.) Beandwoording eener Vrage." . 46stuart, (M.) Romeinfche Gefchiedenisfen, Twaalfde Deel. Met Kaarten en Plaaten. . 363 ~~~ , Dertiende Deel. <7S Tafereel van de Zeden , Opvoeding , enz. in het voormalig Gewest van Holland aan het einde der agttiende eeuw, door een cosMOPoi.iET. . 638 Tarif of Lijst van de tolrechten der Franfche Republiek. ..... Tegenwoordige Staat der Duinen in het voormab> Gewest Holland. , . . . & 211 „tineken, (w.) Leerredenen. , . ". 56, toe laer, Q. cO Specimen Medicum Inaugurale. 24 ' Verhandeling over de algemeene en bijzondere oorzaken der waare Breuken. . 262 trimmer, a Description of a fel of prints of anciens-and Roman Hiftorij. . . . 035 valkenaer,(l.cO Callimachi Elegiarum frag- ~ mentum cum pr< » voorst ' (j. van) Verhandeling over de Koninglijke waardigheid en opperheerfchappij van jesus christus. • • • IOS Waarfchouwing in de allerbelangrnkfte zaak , aan Mingeöefenden en jonge Lieden. . . 113 wagener, (s. c.) Spooker.jen. Korte Vertelhn> Eeeirede over • ■ over 1 Satn. XXX: 6\ ' k4?- over XV: l8b. %7A * —— over .P/i X\I\ * ■ ijpeij Ca.) Beknopte Letterkundige.Gefchiedenis ?88 der Systematifche Godgeleerdheid, Derd DeeT ,7Ö 7~: Gefchiedenis van de Kristeliilr* KWt • 47 de Agttiende Eeuw, Eerfte Deel TwÏÏh! V Zak-Bibliotheek yanVvernuft !Afmaak Tn^ m Deel. Met Plaaten. ' 1 vveeae ^lesen, Cc.) Het Finantiëel Betoog verdedigd. & ^«iMeG£fCU'S Ve--igde Ne- 75 zollik^f" ~Cc t ï iwi JlVeedc Deel' • Tiende StukV J° N*lgdatc,lü leerredenen, ■ ———^——* 678 I L ~ " —' L'JST nAKVóJ,BELPLAATZEN' n'K r } yv veri5etero worden. l7\XïXh n^' 673 Openb. Vfll^o. 3 . \ %\ 7/!/-' Yi. r • • • 738 o/***. ix: i4. Sfvi1' • ' • 737 Openb. Xh zl . ' ^ III.  REGISTER DER. VOORNAAMSTE ZAKEN. I I I. REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. A. Aardenwerk, onderzocht, met betrekking tot de gezondheid Bladz' 20? Aardvlooien. Zie Springers. Mes in allen. Verklaring van deze fpreekwijze. 151 Arekanootenboom befchreven. . • • bo5 Armenbeftuur. Bepaling der Conftitutie daaromtrent, 2b Aanmerkingen over hetzelve. . . 123 Atheïsten. Berichten van dezelve. • • J94 B. Baai. (Donkere) Berichten van derzelver Bewooners. 707 Bern. Koornmagazijnen aldaar. . • • 545 Zeldzaam gebruik aldaar , Kilt, ot ter tulp gaan , genoemd. . • • • 54» Befnijdenis, niet noodzaaklijk in het Turkfche geloof. 185 Bidden, (Hoe moet een Leeraar in het openbaar) 111 tijden van verdeeldheid ? . • • 795 bolingbroke. Oordeel over zijne gevoelens. 199 bolongari. Levensbijzonderheden van hem. . 369 boonen. (arnolo) Berichten van dezen Kuust- fchilder • 3^9 both, (pieter) Eerfte Gouverneur - Generaal van Neêrlands Indi'é. Zijn leven. . . 708 bourg, (louis facritius du) Kunstfchil- der. Zijn leven. t < • 711 Brandkoorn. 754 Breuken. Oorzaken van waare Breuken. . > 257 . Onderfcheiden foorten van dezelve en moeilijkheid , om die te onderkennen. . • ; 7° . Hulpmiddelen daar tegen. . . 167 Bijbel. Middelen om dien meer bekend te maken. 86 Bijbelvertaling. (Verëischte eener goede) * • 89 c/esar. (Karakter van) . . -35 catharina II, Keizerin van Rusland. Haar karakter. . 434 »- . .. . hare afbeelding, kleding, magt, enz. . . • • . . 660 Fff 3 ca-  REGISTER c a t i li xi. Zijn karakter. . n]aAv cato. Zijn karakter. b,adz' 34 tonftamimpokn. Grootte en volkrijkheid. ' ff -*- G°ede Politie aldaar. . ' . Jo* ' E.' • 211 Ekufmifche Feesten en geheimen. . a dZ*V» T^ Jr''ic.ht van de Hervorming'onde'r deze Engelfche koningin. . . 6 t franklin, (c.) Zijn leven. . 'den" van1 dezen Votf * %onderbe: 595 Q * « 40 Celdheffmg. (Plan van) S^ffl^^^^ ni'et ^oegizm tot 90 CGirdfe'nst!nVl°e'd. !1Gt St™s^»r «P den ■ (Wat is*?) ' ' 1 Godsdienstflelfel kan een mensch tweederlei' heb- 394 ben, des verftands en des harten. 1I0 of Selve elijk° ReCht der ^formeerden ^f^^-Wat*is? En of zuiver algemeen ia * het menschlijk hart gevonden wordt ? ,o0 graij. (j.) Haar ongelukkig einde. . ' Li H. " ' ö flwf DJlIK' IV/ Biizonderheden van zijne Regeering. 217 tijl " 1Urakter in den tegenwoordigen Honds-dolHgheid. Zi'e Watervrees. ' ' 639 Jtiomgdaauw. I. J.' * ' 754 Jakob. Aanmerkingen over zijn karakter. . . . . . 460 Koran. Gebruik van dit Boek bij de Turken. . . 186 Kruidnagelboom befchreven.^ . . . 805 Leeraars moeten zachtzinnig zijn.. .. . 616 Leven. (Verëischten tot een lang) . . . 468 Lezen. Nieuwe manier om de kinderen het lezen te leeren, afgekeurd. . . . ,48 Liefde jegens den Naasten. Beweegredenen tot dezelve. . ..... 68i Luizen. Nadeel welk dit ongedierte aan de veldvruchten aanbrengt, en middelen om ze te verdrijven. ..... 750 M. Maagd van Orleans. Hare Gefchiedenis. . . 215 Maatfchappij. (Oorfprong der Burgerlijke) . . 17 Madera-wijn. Berichten daarvan. . . . 705 marius. Zijn karakter. . . . 363 Marken. Wat daar door te verftaan? . . 357 watij. Aanmerkingen over zijn gevoelen omtrent de Drieëenheid. . . . . • 50a melchizedek, hoe gezegd kan worden zonder Vader, enz. en een eeuwig Priester te zijn. . 386 Melk van zieke Beesten of nadeelig is voor de gezondheid der menfchen ? ao§ Menfchen-kennis. Nuttigheid derzelve. . . 116' Mesfidanfche (Aanmerkingen over) Voorzeggingen. 735 Fff 4 Mus*  RE G I S TER Muskaatnootenboom. Befchrijving van denzelven. >'••,• • Bladz. 804 • N- Negers. Hun ellendige toeftand. . , Nieuw-Zuid-Walles. (Bijzonderheden van de Inwö ners van) .... „„^ Numerair of Baar geld. Hoe veel in óns land in omloop is? . .. . m .176 n*' °\\' °^,iah' obeah*. Zie over deze namen. 330' Oden, Moeilijk te vertaalen. . . g» Omwentelingen. Oogmerken, welke God met de'zel- ve kan hebben. .... 2-Q r~7'~~"7~ CEranfcbe) Voorzegd Openb. XI: 13. 624 Off° sander. Bijzonderheden nopends zijn Beroep als Predikant te Rotterdam. . ... 94 Slakken. Nadeel daardoor veroorzaakt, en middelen daar tegen. ... 7-z Slavenhandel. Redenen voor derzelver inftandhouding. 331 Spanjaaiden. Hunne wreedheden in Amerika. . 220 spiKOZA, Deszelfs eigenlijk gevoelen. . 105 Springers of Aardvlooien. Het nadeel, dat zij aan de guvusien toebrengen. , . , .?ga Staat-  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Staatkunde. Of op den Predikftocl behandeld moet - werden? .... Bladz. 416 Stiklucht. Oorzaak van derzelver voordbrenging bij het doordrijven van waterdampen door gloeiende buizen. ... . .78 Straffen. Of God eigenlijke gezegde ftraffen bedreigt en uitvoert. . . . . 280 T. Tin. Gevaarlijk in 't gebruik. . . . 208 Tuinen. Inrichting derzelven bij de Turken. , . 182 Turken, welgemaakt. . . '. 184 Bij hun geen volftrekt Despotisme. . 184 ■ Hunne Geleerdheid. . . . 185 Marine in flechten ftaat. . . 186 U. Uitlegger van den Bijbel heeft behoedzame voorzichtigheid te gebruiken, om niet verdacht te wezen van onrechtzinnigheid. . . . 148 V. Veelwijverij is niet algemeen bij de Turken. . ..183 Verbond (Nieuw) bij jeremiS beloofd, deszelfs Natuur. ..... 673 Verkiezing en Verwerping. (Aanmerking over de Leere der) . ..... 25a Verlichting (Valfche) ten tijde van frederik II, Koning van Pruisfen .42 Verrotting. Oorzaak derzelve. . . . 122 Verzegeld (Wat het zegt, dat jesus van den Vader) is 291 Verzoekingen. Hoe Christenen zich daar in gedragen moeten? 614. Vleeschhuizen. Voorftel omtrent dezelve. . . 207 Volgen. (Het Lam) Deze fpreekwijze verklaard. . 110 vondel. Zijn lof. . . . • . 33a Vrijheid van den Mensch. (Aanmerkingen over d<0 313,317 Vrij-Metfelaren. Of hunne geheimen nadeelig zijn voor den Godsdienst? .... 7±t W. Water, (Aanmerkingen over de befmetting van het) door Loodftoffen. . . ... 20 Watervrees en Hondsdolligheid waar uit ontftaat, en middelen daar tegen 395 We-  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Wereld. (Gedachten over de toekomende) Bladz. 07 Wesp. (waarneming omtrent eene) . . „->- Wet. (Aanmerkingen over de Koninglijke) . " . 26 Wonderwerken (Aanmerkingen over de) van jesu's. 451 Bewijzen zijner Godlijke zending. 347 Wijn (Middelen om de vervalfching der) te ontdekken. ... nM Z. Zeekreeft. (Bijzonderheden omtrent de) . . . 226 Zendelingen. Verëischten in dezelve. . . DRUKFOUT. In liet Register der Nieuwe Vaderland fche Bibliotheek i Eerjle Deel, Eerfte Stuk; is vergeten te plaatfen: me der, (h.) Onderwijs in de befchouwende en beoefenende Godsdienstleer; op Bladz. £08 ia dat Deel voorkomende.