NIEUWEVADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK-   NIEUWE VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN WETENSCHAP, K U N S T E N SMAAK. Mes, wat gij wilt, dat u de menfchen zullen doen, doe gij hen ook alzoo. JESUS CHRISTUS. ~~ - 1 ' ■ • "r- VIERDEN DEELS EERSTE STUK. Te A M ST E L D A M, bij MARTINUS d £ BR U IJ N, Ta de Warmoesftraat, liet zesde Huis van de Vischfteag, Noordzijde. MDCCC,   UITTREKZELS énBEOORDEEUWjI^; • ' ~T~J~dé~.Rechtvaardigheid krom, rrvjc'j Zoon, }79y* v. , oW W * / a' ** ' van dek kemp: Schrijver van dit Werk j. J. zijnen i0f- D ve dient zekerlijk JJ5 hem beWogen Wken ijver voor den .^^f^ioochening van alles. Kt om, met opoffering en ver om d de ,ich ten dicnfte van het kua»f^ zaligende kennis veÏÏSndiging «f^Z^m^* JSgffi * f^aarltTS^tn onkunde en ongaaf^ fifflSfiï te ^«^^38^ met dit i ^Min-r-Genootfchap, en cue i gevaarlijke en frfde S°en godvrncbtig oogmerk, eene ^ w£ ïfneili k« reize ondernomen , en net en neeft. Snen Zendeling onder wiUeV°l..en ^ s ^ Doch deze hoogachting vevpü^t o rf ?ondet «inde «revoelens van eenen gefc"eJe£en. En fchoon onderzófk, als ^lS,^ meldt, dat, toen Se Schrijver in het Voorbencht on ^ hii „ door de barmhartigheid va morgens,op t 3 c h r i s t u s, op den 4 JdjJ Vyandtchap tegen *' ónverwachtfte, in de woede h m hem, " hem gettuit, en genoodzaakt wa» hec J zonder bepaaling, over, en gevan|st)s geweest zij. " de eerfte zorg van den H*"?dJvan Gods handel"bem van de rechtvaard gheid v dloozen, te on- , *' Se, in het verlosfen van den g ver. " defficW , ^certofrekeninl van adams  Jt J. t. van d e r k e m P „ vaardigheid hij, den volgenden morgen , wanneer zijn „ oog toevallig op eenen Bijbel viel, ontdekte, dat juist den hoofd-inhoud uitmaakte van paulus Brief aan „ de Romeinen" enz. Des niettegenftaande zijn de Christenen , uit hoofde van hunnen redelijken Godsdienst , en volgends de voorfchriften van den Bijbel , verpligt, alles aan de Heilige Schrift, en de, door dezelve verlichte, Rede, te toetzen en te beproeven. Wij oordeelen zoodanig onderzoek , bijzonder , omtrend dit Werk , het welk wij thands voor ons hebben, nodig en pligtmatig te wezen, voornaamlijk, omdat , in hetzelve, de wijsgeerige Hellingen van den Schrijver, die in zijnen Parmenides, door ons te vooren, in dit ons Maandwerk, (*) aangekondigd, voorkomen , de fcbeering en inflag uitmaken , en grooten invloed hebben op zijne vertaling en omfchrijving , van den Brief van paulus aan de Romeinen, iet, het welk ons, reeds bij voorraad, omzichtig moet maken, dewijl een Vertaler en Uitlegger, die te vooren een famenftel van gevoelen heeft aangenomen, ligtelijk ondanks zich zeiven, gevaar loopt, dat in den Schrijver, dien hij vertaalt of verklaart, te brengen, het welk vooreen welig vernuft, dat tevens eene rijke verbeeldingskracht heeft, het welk het geval fchijnt te zijn van v. d. kemp, niet moeilijk is, bovenal wanneer 'er nog bijkomt, dat hij gelooft, omtrend zulk gevoelen of ftelling, eene na* dere hemelfche ontdekking te hebben , waar door hij zekerlijk moet overhellen , om zijn gevoelen overal in den Bijbel te vinden. Met dit alles zal zoodanig eene toetzing , omtrend dit Werk, dat wij thands aankondigen, vooreerst niet volledig in het werk kunnen gefteld worden: het zelve Js, gelijk deProfesfor krom, uitgever van hetzelve, in zijne uitvoerige Voorrede , te recht fchrijft , een ori~ %'ineel of oorfpronglijk ftuk van een zelfdenkend man, vervuld met Paradoxe of bevreemdende Hellingen, waar toe' de Schrijver gefchiedkundige en wijsgeerige Sleutels belooft, te "zullen leveren, waarin hij zijne, in dit Werk verönderflelde , grondbeginzelen zal openleggen , voor zoo verre die tot verltand van het gefielde in da verklaring van dezen Brief betrekking hebben. Welke fleti' (*) Zie N. Faderl. Sibl. III Deel, ifte Stuk , Bladz. 398.  de theodicee van paulus. jj peutels iemand , die hét Werk volkoniën en juist zal beöordeelen, dus zal behooren af te wachten. Inmiddels heeft de Hoogleeraar krom, in de gemelde breedvoerige Foorrede, de moeite gedaan , om ons ophelderingen, bij voorraad, te geven , nopens de vreemdïchijnende onderftcllingen van zijnen vriend, bijzonder met dat oogmerk, om aan te toonen , dat deze zijn vriend, fchoon 'er eenig verfckit bij den Schrijver is, met het gewoon flelzel der Hervormden, Bladz. XXVI. evenwel, wat de hoofdzaak, en het charaóteristieke van de leere der Hervormde Kerk betreft, zelfs als Hoqg-Orthodox zal moeten befchouwd worden,(Bladz. XII.) ,, zoo zelfs," zégt de Hoogleeraar, ,, dat ik wel voorzieJ dat veelen der Hervormden met zijne denkbeeiden over de leere der Predestinatie, als huu te füjf voorkomende,-zich niet zullen kunnen verëenigen. " Veelen zullen echter, denken wij , oordeelen, dat men, ten opzichte van rechtzinnigheid, even gelijk in alle andere gevallen, zich van de uiterften behoort te wachten, zoo dat iemand,door koog rechtzinnig te wezen , ook onrechtzinnig kan worden, gelijk wij weten , dat dikwijls het geval geweest is, bij My/iieken, die door hunne liooge rechtzinnigheid het fpoor vaak bijster raakten. Ook bepaalen zich de vreemde en Paradoxe (tellingen van den Schrijver niet tot dit onderwerp, maar zijn vrij talrijk , en hebben den Hoogleeraar krom veele moeite gekost j om ze met het flelzel der Hervormden te vereffenen, ten minden zoo veel te verzachten, dat Zij daar van niet al te veel mogten fchijnen af te wijken.' Ook heeft deze Hoogleeraar het Werk niet ter Kerkelijke Goedkeuring aangeboden, niet, gelijk hij zegt Bladz. LVI, om zich aan de nog niet afgefchafte orde van zijn Kerkgenootfchap te onttrekken; noch omdat hij — daar voor fchroomde. Maar ,, dit is de zaak," zegt hij: j, Ik begreep, van zelve: men diende bij het aanbod van zulk een Werk aan eenige Kerkelijke Vergadering tot dat einde de nodige ophelderingen te voegen: deze zouden te menigvuldig hebben moeten zijn, en hadden door gefprekken, of briefwisfelingen, over en weder, aanleiding kunnen geven tot aanmerklijke vertraging van; het' Wérk, enz." Met één woord, men ziet uit alles, hoe huiverig de Profesfor krom zelve is omtrend de paradoxe ftellingen van den Schrijver; doch , opdat de Lezer eenig' A 2- zins  4 J. T. VAN DER KEMP zins kunne oordeelen , zullen wij 'er eenigen van »ededeelen, zoo als de Hoogleeraar kr om in zijne Voorrede ze opgeeft, Bladz. XIV. fchrijvende: „Iemand, die des Schrijversphilofophifchebegrippen niet kent, zou hem ligtelijk , (ook daar, waar hij het recht van God verdedigt, ) kunnen verdenken van onrechtzinnigheid en afwijking van de zuivere Bijbelleere: bij voorbeeld, als men hem hoort beweeren , dat de ziel van den mensch oorfpronglijk boos is." — (te weten, reeds van de fchepping af, zoodat adam, reeds in den zoogeuaamden ftaat der rechtheid, zedelijk boos was, welke boosheid zich enkel openbaarde, bij het proefgebod, hem door God gegeven) — „dat dit juist de fchuld van den mensch bij uitftek vergroot, en de genade van het Euangelie allerüitnemendst verhoogt — als hij leest van eene fterflijkheid der ziel — als hij verneemt, dat de wenfchen , door hunne eigene afwijkingen van de natuur-wet, (zoo als wij gewoonlijk de natuur-wet plegen te befchouwen) hunne fchuld niet yerzwaaren, ea enkel om adams zonde veroordeeld zijn" — enz. De Hoogleeraar krom zoekt deze ftelling van adams zedelijke onvolkomenheid, welke als een gebrek van iet zelfftaudigs , en dus een zelfflandig ( fchoon Negatief) ieginfel, en geene bloote toevalligheid, (modus accideniatis,) befchreven wordt, Bladz. XXXVI. zijner Voorrede , te plooien met de uitfprakeu van den Heidelbergfchen Katechismus en de Geloofsbelijdenis der Nederlandfche Kerk, en fchrijft Bladz. XXXI. van de overeenftemming of het verfchil des Schrijvers van het heerfchend gevoelen der Hervormden dus : ,, Naar mijn oordeel , ftemt het gewoon gevoelen met dat van den zelfdenkenden man overeen in zoo verre, dat het deze dispofitie tot zondigen in adam met hem erkenne" enz. De Hoogleeraar neme het ons niet euvel af, dat wij in de leerboeken der Hervormde Kerk niet kunnen vinden , dat zij , in den rechten mensch, oorfpronglijk , eene dispofitie tot zondigen ftelle; wel is waar, zij gelooft , dat de eerfte mensch niet- onveranderlijk goed gefchapen zij , doch, niet onveranderlijk goed gefchapen te zijn , of eene dispofitie tot zondigen te hebben , fcheelt vrij wat. ' Zie hier nog een ander paradox. In zijne paraphraje van Rom. I: 4. Bladz. 8. heeft de Schrijver paulus woorden, U dat vers, dus omfchreven: „Maar wiens af  ce theodicée van paulus. 5 afkomst van God, als zijnen Vader, voor zoo veel zijne «nhevlekt heilige ziel aangaat, niet minder ontegenzeg~ lijk en proef kundig gebleken is, in zijne verrijzenis uit den dood. In zijne Aantekeningen, verklaart hij Geest der Heiligheid, in dat 4de vers, van een famenftellend deel van den perfoon van onzen Heer uit den Hemel, te weten, deszelfs geestelijke en onbevlekt heilige ziel, en fchrijft verders, op de woorden, Zoon van God: ,, Wat de geboorte van den Zoon van God uit God aangaat , deszelfs volmaakt heilige en geestelijke ziel is van eeuwigheid gefchapen vóór alle andere fchepfelen , want hij is het begin der fchepping Gods, en de eerstgeboren van alle fchepzelen. Deze, heilige Geest was perfoneel verëenigd met de Godheid, op eene wijze , waardoor de Godheid zijne Godheid was , en de eigenfchappen der Godheid, in den perfoon van j e s u s , met zijne ziel naauwer verëenigd waren , dan de eigenfchappen van ons lichaam in onzen perfoon met onze ziel, en hij op eene nadruklijker wijze gezegd kon worden, almagtig, eeuwig, met één woord, God te zijn, dan wij gezegd kunnen worden , koud, groot, zwaar, of bleek te zijn. " „ Deze verheven geest was gehuisvest in een hemelsch en geestelijk lichaam, 't geen de Zoon van God zelve zich vormde , en famenltelde tot een gefchikt werktuig voor deszelfs gebruik , en beflemd , om de hemelfche gewesten te bewoonen." „ Of deze geheiligde Geest, wanneer hij op aarde kwam, om Gods wil te doen, deszelfs geestelijk en hemelsch lichaam afleidde , om een dierlijk en aardsch lichaam te bewoonen, waar toe de (lof, door den dienst van den H. Geest, in de baarmoeder van maria was voorbereid, en gereinigd van de befmetting der zonde, waar aan zij oorfpronglijk onderhevig was , of dat dit Geestelijk lichaam in de aardfche ftoffe van het dierlijke werd ingewikkeld, en met dezelve omzwagteld; 't geen de ziel vervolgends bewerktuigde , op dezelfde wijze, als die van andere kinderen vleesch en bloed deelachtig worden, vermeet ik mij niet te bepaalen." Ook deze (telling poogt de Hoogleeraar krom, Bladz. XL1V. derVoorrede, weder met de Leere der Hervormde Kerk te plooien, doende ze voorkomen , als dezelfde Helling van het voorbeltaan van jesus ziel, welke fommige voorsaame Godgeleerden geloofd hebben, Jïven paradox is ook 's mans Helling over het beeld A 3 vaa  6 J. T. van DER. kemp, yan God , welke krom opheldert, Foorrede, Bladz. XLVL enz. Verders verklaart de Voorredenaar het geen in het werk voorkomt, bijzonder over het Vijfde Hoofdftuk van paulus Brief, aangaande de veröordeeling van de genen, die geleefd hebben van adam tot de Wet van moses , enkel om de overtreding van het proefgebod door ad am, zonder dat hunne eigene overtredingen van de natuurwet, als de grond van hunne veröordeeling in aanmerking kwamen, Bladz. LXI. en volgg. Nog verfchoont krom zijnen Vriend, Bladz. LXVI. wanneer deze Bladz. 124 zegt , dat de H. Geest ons leert , welke de beste lezing zij uit de Farianten , of verfchillende lezingen , die men in onderfeheidene affchriften van des Heeren Woord vindt. Zie hier de woorden van den Schrijver zeiven: „ De aanbidlijke „ Wijsheid van den Alvoorzienden God heeft, terwijl „ zij zorgde, dat zijn woord in eene genoegzame zuiverheid tot ons kwatne , nodig geoordeeld, dat het „ door menfchen hier en daar verminkt, of met vreera,, de bijvoegfelen vermengd werd, zonder deszelfs we„ zenlijken inhoud te bcnadeelen, opdat ons geloof en „ hoop niet op de overlevering der menfchen , of op Kritifche fpitsvinnigheden, zoude (leunen, maar alleen op den levendigen God zoude gegrond blijven, en, „ alle menschlijk onderzoek tekortfchictendc om te be9, flisfen, wat Gods woord zij, of niet, zijn Geest in ,, ons alleen dit onfeilbaar zou aanwijzen en getuigen, „ dat de Geest waarheid zij." Bchalven de paradoxe, {tellingen, die de Iloogleerasnkrom, in zijne Foorrede , zoekt te verzachten of naar. de Leere der Hervormden te plooien, komen 'er in het werk zelve nog andere voor, die den Lezer in het oog moeten vallen, wanneer hij , bij voorbeeld Bladz. 52. leest: „Door de rechtvaardigheid Gods heeft men hiér (Rom. I: 17.) die rechtvaardigheid te vcrftaan, waarvan, naar onze wijze van bevatting, God het onderwerp is, en welke dezelfde is , welke aan den mensch , in de wedergeboorte , waardoor hij der Godlijke natuur deelachtig wordt, wordt medegedeeld. Dus ook Bladz. 183. op het zeggen van paulus Rom. IV: 5. Dat God deu Godlozen rechtvaardigt: „ Dit is niet te zeggen, rechtvaardig verklaart, want den Godlozen rechtvaardig te verklaren zoude een gruwel zijn , maar. den Godlozen inwendig te veranderen, zoodat hij rechtvaardig wordt." enz.  de theodicee van paulus. 7 enz. Op Rom. V: 5. tekent hij Bladz. 223, op de wooi> den , omdat de liefde Gods in onze harten is uitgeftort , aan : ,, Het verlangen naar de openbaring van Gods heerlijkheid is een ondubbelzinnig bewijs van liefde tot God , als het grondbeginfel van de hoop van den gelovigen. " „ Deze liefde tot God , welke een trek en blijk is van de gelijkvormigheid van den gerechtvaardigden aan het beeld zijns Zoons — is ons niet oorfpronglijk eigen: ó ! hoe ver is paulus van zulke gedachten? ze is , zegt hij , in onze harten uitgeftort door den H* Geest , die al mede ons , wanneer wij Gods vijanden waren, maar hij ons liefhad, gefchonken is, " Zie daar, hoe veele paradoxen, die, in de daad, de naauwkeurigfte toetzing behooren te ondergaan, eer men ze zou kunnen of mogen aannemen. Dan, wij moeten van het werk zelve nog een woord zeggen. Het werk behelst eene nieuwe vertaling , eene para» phrafe of omfchrijving van, en ophelderende aantekeningen op den Brief aan de Romeinen, welke in dit uitgegeven Deel tot het einde des Vijfden Hoofddeels van dien Brief lopen. In dit alles geeft de Eerw. Schrijver blijken van fchranderheid, kunde, en eene rijke verbeeldingskracht , doch, naar het ons voorkomt, zijne onderftelling, dat paulus de verdediging van Gods rechtvaardigheid , in zijne handelwijze met de menfchen, op dezelfde gronden bouwde , en naar hetzelfde ontwerp ingericht heeft, als de onderftellingen van van der. kemp ingericht zijn, heeft meer dan te veel invloed gehad op zijne vertaling en verklaring van dezen Brief. Dus vertaalt hij Rom. I: 17. ,, Want in'hetzelve (Euange,, lie) wordt uit het geloof de rechtvaardigheid van „ God aan den dag gelegd tot geloof, gelijk gefchre,, ven is: ,, Doch de rechtvaardige zal uit het geloof „„ leven."" En hij omfchrijft dit vers dus: „Want uit het geloof, hetgeen in H Euangclie gevorderd wordt, wordt de rechtvaardigheid van Gods gehouden handelwijze met het menschdom op eene befiisfende en overtuigende wijze aan den dag gelegd, zoodat daardoor de menfchen werklijk overgehaald worden tot de oefening van dat geloof op die wijze , waarvan ivij bij habakuk lezen: De rechtvaardige zal uit het geloof leven." Hier toe behoort ook de vertaling van Rom. V: 12. ,, Om die re„ den is de zonden als door éénen mensch, in de weA 4 ,3 reld  ^ j. T. VAND&R K E>I B reld ingekomen, en door de zonde de dood , en de „ dood alzoo doorgegaan tot alle menfchen, waar op " zij alle gezondigd hebben." Welk vers hij dus oml'chrij'ft: „ En opdat dit (onze verzoening) plaats zou turnen hebben, heeft Godgewijd, dat de fchuld der zonde door èénen mensch over *t gantfche menschdom in de wereld komen zoude, en, in gevolge van die fchuld, de dood, hebbende hij de zedelijke onvolkomenheid van alle overige menfchen beoordeeld naar het gedrag van adam , en hen allen dus even eens tot den dood veroordeeld; na, welke veröordeeling zij eerst begonnen hebben te zondigen." Doch, wij mogen de paaien .van ons bellek niet te buiten gaan : Dan, wanneer dit werk zal voltooid , en met de beloofde fleutels voorzien zijn , zullen wij misfchien beter in ftaat gefield wezen, om alles behoorlijk te beöordeelen. Voor als nog komt het ons bedenkhjk voor, of deze de waare Theödicèe of Gods - rechtvaardiging zal kunnen wezen , in welke een gebrek van o.n-_ volkomenheid in den oorfpronglijk gefehapen mensch., als gegrond in zijne natuur, onderdeld wordt, vóóx eeiiige moedwillige ongehoorzaamheid , en welk gebrek echter , in de daad , de grond der veröordeeling van adam , en alle zijne nakomelingen , bij God zal uitmaken. Waarlijk, in deze onderftelling, lchijnt het, dat de mensch verandwoording voor zich zou hebben, dewijl hij, waarlijk, dit onderftelde gebrek van zedelijke volkomenheid in zijne oorfpronglijke natuur met kon verhelpen. Voornaamlijk vertoont zich deze bedenking bii ons als onöpioslijk , wauneer wij. de woorden van den Profesfor krom Foorrede Bladz. XXII, overwegen' ,, Maar vraagt iemand, was ook adam oorr zaak van de boosheid zijner natuur? neen voorzeker. Wie dan?niemand. Maar had dan zijne boosheid geene. oorzaak ? geene oorzaak buiten hem ? neen: die had dezelve niet*; veel min was de heilige God daarvan de. oorzaak. Vraagt men nu wijders: hoe kwam zijne natuur dan boos ? het andwoord is : die was noodzaaklijk boos. Dit behoorde tot den aart van zulk een ziel, als adam had. — Anders ware hij geen mensch, als adam, maar. een ander wezen geweest. - Maar hoe kan zulk eene fataale boosheid, (want alles wordt hier tot eene modzaakiij kheid gebracht,), een voorwerp, ^an richterlijke veröordeeling van God den. rechtvaar-  DE THEODICBE VAN PAULUS, £ digen Richter wezen? Om niet te zeggen, dat wij nitdruklijk lezen , dat God , na het volëinden der fchep^ ping, alles, wat hij gemaakt had, zag, en ziet! het was zeer goed! Men noeme dan vrij deze Theödicée hoog • Orthodox , men verzachte ze , door ze voor het ftelzel van eenen Bovenvaldrijver op te geven , wij weten , dat het ftelzel der Bovenvaldrijvers nog gehéél iet anders is, en Gods rechtvaardigheid en 's menfchen vrijheid niet in eene fataale noodzaaklijkheid verandert, Behalven meer andere redenen. — Dat deze eindelijk de Theödicée van paulus zou wezen , daarvan zijn wij uit dit eerfte gedeelte van deze vertaling en verklaring nog niet overtuigd ; wij prijzen derhalven aan allen omzichtigheid aan, in het beoordeelen van dit werk. Be Christelijke Spectator in Twaalf 'Vertoogen. In 'x Gravenhage , bij J. Thierrij en C. Menfing , 1799. 397 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - 10 - : Dat de Schrijver dezer Vertoogen een ander en bepaalder oogmerk heeft dan wel andere Spectators, van welken wij meer dan ééne foort hebben, kan de Lezer uit den tijtel reeds opmaken, en zal hem bij het doorlezen derzelver volkomen blijken. Zijn oogmerk, naamlijk , gelijk hij in het eerfte Nommer zegt, is s waarheid en deugd uittebreiden, -— eerbied , liefde, gehoorzaamheid en vertrouwen , met opzicht tot God en jesus ciiristuSi,. in de harten van treurige, neêrgebogene, en, door de verwarringen des tijds ver-* bijsterde harten te verwekken , te verlevendigen of te bevestigen. Dan hij verklaart 'er Bladz. 17 uitdruklijb bij: ,, wilt gij u alleen en geheel wentelen in het (lijk „ des tegenwoordigen levens; wilt gij uw hart openzetten en openhouden voor al het beroerende , ont„ zettende, neerdrukkende en verkeerde driften, wek„ kende der tegenwoordige eeuwe ; wilt gij wrevel in „ uwen boezem aankweeken; en wraaklust koesteren, ,", ten einde daar aan, bij de eerfte gelegenheid, bot te ,', vieren, zoudt gij, als 't u'maar mogelijk was , de „ voorzienigheid tegenwerken ; en , zonder zedelijke „ kiesheid , alle middelen aangrijpen, om uwe bijzondere oogmerken te bereiken — dan is hij voorzeker „ uw man niet." Men zou , in den eerften opflag ,  IO DE CinUSTKLIJKB spectator, kunnen zeggen, dat deze uitweiding, na de opgave van; zijn bepaald oogmerk , eenigzins nodeloos was , daar dit laatfte lijnrecht tegen de liefde Gods en je sus christus zou aanlopen, en de Schrijver dus onmooglijk daar van een voorllander of bevorderaar zou kunnen wezen. Dan al wie het menschlijk hart kent , en niet onkundig is, hoe fchielijk, in veele gevallen, de driften vóór het verftand werken , en , in deze laatfte' jaaren, heeft opgemerkt, hoe dikwerf zelfs de zoodanigen , die zich voor belangnemers van den Godsdienst uitgaven , bij de eerfte gunftige gelegenheid, hunnen wrevel en boze lusten bot vierden, zal deze ronde en vrijmoedige verklaring geheel niet overbodig rekenen. „ Water," gelijk 'er de Schrijver te recht bijvoegt, „ water is 'er nodig , en geen olijf. Beweegingen van „ medelijden, hulpvaardigheid, lijdzaamheid, verdraag„ zaamheid, onderwerping, gewilligheid tot vergeving >5 _ zijn thands onontbeerlijk voor elk, die de ruste zijner eigene ziele lief heeft , en de algemeene won„ den niet kwaadaartiger maken wil." "Wat het Werk zelf betreft , wij hebben hetzelve met veel genoegen en goedkeuring gelezen, en wij durven onze Lezers verzekeren , dat zij 'er veele fchoone waarheden en voortreflijke aanmerkingen, in zullen aantreffen , die hun dikwijls aanleiding tot verder nadenken en ftichtelijke overwegingen zullen verfchaffen. _— Het is waar , hier en daar komen eenige breedvoerige uitweidingen, en dan ook weder, in ons oog, niet genoegzaam ontwikkelde voorftellingen voor. Op andere plaatfen zullen fommige Lezers eene andere leiding van gedachten verkiezen. — Dan met dat al blijft het Werk nuttig, en het oogmerk van den Schrijver prijswaardig, en wij twijfelen geenszins, of zijne pogingen zullen bi} veelen , vooral bij zoodanigen, voor welken het meer bepaald is ingericht, een gewenscht doel kunnen bereiken. Vet-  VERTOOG OVER DE CHRISTELIJKE KERK. II Vertoog over de Christelijke Kerk ; dat de Gelooviger., Geroepenen, Heiligen, in de Brieven der Apostelen in het gemeen, de belijders van het Christendom betekenen. Te Praneker, bij D. Romar, 1799. 58 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 9 - : Ij*en oppervlakkig, doch befcheiden gefchreven Stuk-* jen, waar in onzes oordeels, uit eene waarachtige ftelling, onwaarachtige gevolgen worden afgeleid. De Schrijver is van oordeel , dat de gemeente der gelovigen, geroepenen, heiligen in de Brieveu der Apostelen in het gemeen de Belijders van het Christendom betekene. Hij brengt voor deze ftelling overtuigende bewijzen bij. Hij fchijnt zich echter meer toegelegd te hebben, om eene menigte derzelve te verzamelen, daar hij 'er niet minder dan elf aanvoert, dan wel elk derzelve behoorlijk aan te dringen. Wie de voortreflijke Brieven van philadelphus over den Kinderdoop gelezen heeft, zal in dit Stukjen niet alleen niets nieuws aantreffen, maar ook van oordeel zijn, dat de Schrijver zich op die Brieven, waar in dezelfde ftelling grondiger en meer exegetisch wordt aangetoond, gemakkelijk had kunnen beroepen. Uit deze ftelling leidt de Schrijver agt gevolgen, die meest de gefchillen tusfehen de Hervormden en de Remonftranten betreffen , ten voordeele der laatften af. Wijgelooven,datop het juiste van zijne gevolgtrekkingen niet weinig aangemerkt en uitgezonderd zou kunnen worden. Hij trekt gevolg op gevolg, beflist in weinige woorden een aantal gefchillen, maar wij twijfelen niet, of anders denkenden zouden hem zoo fpoedig niet alles toeftaan, maar fchielijk in de rede vallen. Eene beandwoording van dit Stukjen zouden wij. echter noch raadzaam , noch gemaklijk achten ; het eerfte, omdat dit aanleiding tot verlevendiging van oude gefchillen zou geven, en het laatfte , omdat de Schrijver te veel gefchilpunten aanroert, en dus niet anders, dan zeer uitvoerig beandwoord zou kunnen worden. Een der gevolgen geeft hem ook aanleiding-, om over de Formulieren van Eenigheid te fpreken , waar hij het zelfde misbegrip aan den dag legt, bet welk zoo veelen beheerscht, die de Formulieren aanmerkén als banden, die de vrijheid van denken beletten, of als regelen des ge-  12 j. van e ij k geloofs, waarnaar men zijne denkwijs moet inrichten, en niet, gelijk de Voorltanders der Formulieren het befchouwen, als zekere punten, waar in men, op grond van rede en openbaring, verklaart, met malkander overeen te Hemmen, even gelijk alle Christenen de twaalf Artijkelen des Geloofs nier als banden van hunne denkwijs, maar als eene verklaring van hunne gevoelens, beichouwen; of gelijk men de verklaring van de Rechten van den Mensch ondertekent, niet om zich te verbinden, overëenkomltig de punten daar in voorkomende, als regelen des geloofs, altijd te zullen blijven deuken, maar ten bewijze, dat men, na voorafgaand onderzoek, in zijne denkwijs omtrend deze punten met anderen overeenftemt, — Voor het overige, is dit Stukjen, gelijk wij reeds begonnen te zeggen, met die bescheidenheid geïchreven, die aan de behandeling van Godsdienftige Onderwerpen zoo zeer voegt. De Schrijver heeft het oogmerk, ter verëeuiging der Protestanten het zijne bij te dragen. — Jets over den eerflen dag der week. Door jan van e ij k , Predikant te Loosduinen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, en te Amftelda.m, bij H. Lardé, 1799. 133 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ: - 9 - : Wij kunnen den oordeelkundigen van.eijk, die zich door zijne aaugename en recht nuttige Gefchriften, reeds in een goeden reuk gebragt heeft, zeer aanmoedigen, om zijn voornemen, om meer Stukjens van dien aart te laten volgen , als het gene wij thands met genoegen aankondigen, dadelijk te volbrengen. En wij wekken meervermogenden op, om dit Stukjen naar de begeerte des Schrijvers aan minvermogenden te verëeren. Het handelt over de rechte waarneming van den eerften dag der week. Hij is ver af van zich bezig te houden met de lastige gefchillen tusfehen de navolgers van voetiüs en coccejus. Men is thands zoo wijs geworden , om daar over niet meer te twisten. En men zou van die gefchillen niet meer hooren , indien dezelve door groote Heden, tot hare fchande , in het beroepen harer Leeraaren, niet werden levendig gehouden. — Alle weldenkende Christenen erkennen de ver* plig-  IETS OVER DEN EERSTEN DAC DER WEEK» 13 pligting tot het houden van eenen rustdag, om het even dan, of deze verpligting op het vierde Gebod, of op andere gronden fteunt. De waardige Schrijver houdt zich dus maar bezig met te ontwikkelen, wat op den bondag betamelijk en onbetamelijk is, en hoe men dezen dag moet doorbrengen , zal dit tot eer van God, tot (lichting van anderen, en tot ons eigen nut, verftrekken. Hij plaatst dit gedeelte van onzen pligt in een aangenaam licht, en bedient zich van gewigtige drangredenen, om de naauwgezette beoefening van denzelven aan te prijzen. Het ontbreekt niet aan Verhandelingen over den dag des Heeren. Maar dit Stukjen heeft dit bijzondere, dat in hetzelve op eenen zeer bevatlijken en onderhoudenden trant onze pligten op dien dag meer in bijzonderheden worden aangewezen, en het geen op denzelven onbetaamlljk is , meer naauwkeurig beoordeeld , en de gewoone uitvluchten en verfchooningen der menfchen , zoo als men die overal onder dezelve aantreft, meer opzetlijk beiindvvoord worden. De Zeden» leeraaren fpreken dikwerf te veel in het algemeen , te ingewikkeld en te befchaafd. De groote hoop van menfchen heeft daar minder aan, en past niet genoeg deze algemeenere regelen op bijzondere gevallen toe. van eijk vermijdt dit gebrek, en zijn Gefchrift is daar door voor de menigte des te nuttiger. — Het kan niet anders, wanneer men dus bijzonderheden aanroert, die in het dagelijks leven voprvallen, of men moet zich van gemeenzamer uitdrukkingen bedienen, die in verhandelingen wat zonderling klinken. Wij kunnen echter den Schrijver den lof niet weigeren, dat hij zich, gelijk zijn (lijl altijd net, zuiver, duidelijk en befchaafd is, dus ook daar, waar gemeenzamer uitdrukkingen nodig waren, zoo befchaafd heeft uitgedrukt, als de natuur der zaak dit gedogen kon. — Wij zouden hem in bedenking geven, of hij de verpligting , om zich op den dag des Heeren alleen met Godsdienftige bezigheden onledig te houden, niet wat overdreven heeft. Het zou zeer wenschlijk zijn, wanneer men, behalven met de herhaalde waarneming van den openbaren Godsdienst,zich den gantfchen dag door, met verrichtingen, overdenkingen en gefprekken, konde bezig houden, die allen tot den Godsdienst betrekking hebben. Maar wij bezitten geene engelachtige natuur. Wij menfchen zijn in onzen tegenwoordigen fiand daar niet  14 B. nieuhofp niet gefchikt toe. Dergelijke verrichtingen en overdenkingen, zullen zij levendigheid behouden, moeten door gefprekken van eene andere natuur worden afgewisfeld. Vrienden bezoeken , vooral des avonds , waarin men wel aan het gefprek eene nuttige richting zoekt te geVen, maar evenwel niet die ongedwongenheid , waar door men n'et fchroomt tusfehen beide over dingen van eene andere natuur te fpreken, zouden wij dus ook geenszins ongepast vinden op eenen dag, die ook voor den dagelijks arbeidenden mensch tot uitfpanning van dit foort gefchikt is. BERnardüs nieuhoff over Spinozisme. Te Harderwijk, bij J. van Kasteel, 1799; 374 Bladz. In gn Oclavo. De prijs is ƒ 2. - Io - : „ 'Tjjëes Brief, behelst bedenkingen over , — geene ,, wederlegging, veel min verdediging van het Spi„ nozisme. Dezelve öntftonden uit eenen der brieven ,, over de Wijsgeerte der Eindoorzaken , doch gaan „ thands, ter voldoening aan het Vriendfchaps - ver„ zoek, afzonderlijk uit." — Dus luidt het Voorbericht en dank zij dat Vriendfchaps - verzoek, waaraan wij de uitgave van dit werk te danken hebben. — Hier levert de Drukpers dan toch nog ééns een werk, dat met nadruk kan genoemd worden belangrijk en ge-» wigtig voor de wetenfehappen. Hier is voedfel voor den Geest , 't welk men bij zoo veele anderen geheel ontbeert. — Wij zuilen , in het mededeelen van den inhoud, zoo beknopt mooglijk, te werk gaan. — Vooraf (na eene korte inleiding) spinoza's levert en dood; — daarop zijne karakterjehets: edel en fchoon. — Hoe moet hij beoordeeld worden? Het ftelfel zelf onderzoeken , en Wel voornaamlijk uit zijne Zedekunde. „ Bedrieg ik mij niet (zegt n.) deszelfs fommier komt hierop uit: 'er is eene eenige , eeuwige, noodzake- lijke zelfstandigheid, de onëindige bron en inwonèn„ de, en blijvende oorzaak van alles, waarüit en door 3, welke alles noodzaaklijk in zijn wezen, beftaan , en werken is bepaald, en gewijzigd naar de vrijë nood„ zaaklijkheid, gevestigd in het wezen der Godheid, in ói welke één en alleen alles is. Korter — God is één  OVER SPINOZISME. 15 „ en alles." Het hoofdzakelijke uit het flelfel van spinoza volgt nu, van Bladz. 17—31 met zijne eigen woorden getrokken uit zijne werken. — Daarop onderzoekt N. Bladz. 33 of het Spinozisme reeds vóór spinoza hebbe plaats gehad?— In weêrwil van alle pogingen van fommige Wijsgeeren , onder anderen ba ijle, om het gevoelen van spinoza bij anderen te vinden, oordeelt N. ,, dat, ondanks de treifendlte' overeenkomst van fommige trekken en fpréükeh tus„ fchen spinoza en anderen, hoe meer hij de mees„ ten dier ftelfels als mede dat van spinoza ontvviks, kelde , en in heure bijzonderheden vergeleek , hoe' „ minder Parallelisme , hoe grooter verwijdering hij ,, ontdekte." — Eenige overeenkomst zou men mooglijk vinden in plotins uitleg van het één beginfel, en de daarüit vloeiende verfrandelijke en zinnelijke wereld : doch daar hij deze niet zelf gelezen had , durft hij niets met zekerheid bepalen. — Met de Joodfche Cabbala heeft he.t geen de minfte overeenkomst. (*) ,, Spinoza ftaat dus hier, als een eigenaartig „ denker, ten opzigte van zijn ftelfel in 't geheel be- fchouwd, en deszelfs bijzonderheden, geheel op zich „ zeiven." Spinozisme na spinoza, Bladz. 39. — 41. — Offchoon spinoza nooit het hoofd eener fecte heeft willen zijn, zijn echter veelen met den naam van Spinozisten betiteld; vooral wordt lessing door jacori befchuldigd, van 't Spinozisme te omhelzen. — Het Spinozisme beftreden, Bladz. 42. Onder veelen worden flechts weinigen genoemd. Het oordeel over het Spinozisme voorheen en nu, Bladz. 44. — Zeer ondcrfcheiden. Voorheen werd hetzelve ontegen¬ zeggelijk veroordeeld— thands wordt het in een geheel ander daglicht geplaatst. — Men erkent in hem, fchoon grof dwalende, den eerlijken wijsgeer, den braven man , den zedigen waarheidszoeker, den trouwhartigen deugdsbetrachter. — Anderen gaan nog verder — zij verëercii in hem , den diepzinnigen denker , den onvoorbeelaigen wijsgeer, de groote Godfpraak der rede. Men vereert her Spinozisme als een onvoorbeeldig meesterftuk van wijsgeerige icherpzinuigheid, en den eeiügen fltu- tel (?) In de Aanmerkingen achter die Werk vir.dt men eeae fraaije vergelijking vap het Spinozisme eo Cabbalisme,  l6 b. nieuhoef tel der verhevenfle waarheden. 1 Spinoza tp nek'. fchillende wijze voorgedragen, Bladz. 48. Het Spinozisme moeilijk te vatten, Bladz. 51. Onderzoek, vanwaar spinoza uitging, Bladz. 54. (Eéne van de belangrijkfte Afdeelingen,) — niet, gelijk/ommigen willen, van het denkbeeld van Zelfstandigheid — (dit fchijnt zelfs het geval te zijn met den fehranderen plattner.) — noch ook , van dat van ruimte , — noch , eindelijk, van de fchepping uit niets, — maar van het ten zijnen tijde heerfchend denkbeeld van vrijheid: — zijnde die tvenwigtige vrijheid , dat losbandig denkbeeld van fteeds onverfchillig te kunnen doen of niet — zoo of anders , voor zijn diepdenkend brein onverdraaglijk. Men hoore op dit belangrijk punt den Schrijver zeiven. Liever dat wij wat te breedvoerig en volledig dan té kort en duister zijn. „ Zijne vrijheid gedoogt geene „ onverfchilligheid, maar ook geene bepaling van iets „ uit aanmerking van het betere of bestvoeglijke: Hieri, in meent hij iet te vinden, het welk, als buiten God^ ,, God zeiven afhanglijk maakt. Kan dus vrijheid geene „ onverfchilligheid zijn , — geene bepaling door het „ geen beter is , of iet , het geen een zelfïtandig we- zen tot iet bepaalt, of noodzaakt door dwang; zoo „ wordt dit zelve door zich zelve bepaald, en dus „ noodzaaklijk, of werkt door eigen natuurs-noodzaak„ lijkheid. Die noodzaaklijkheid Haat tegen over het „ geval, het los toeval; maar niet over vrijheid. — „ Ook de uit zich zelf werkende noodzaaklijkheid is „ vrij, haar tegengeftelde is dwang. God handelt dus noodzaaklijk vrij , uit zijne eigene natuur, en naar „ diezeive; hij kan ook niet anders. Magt, wil, ver- ftand en wezen, zijn hetzelfde; ook dit is de bron van al wat is, of wordt; — geweest is en zijn zal: „ waarüit alles voordkomt, niet naar willekeur , maar „ innerlijke noodwendigheid, in God zeiven, in de God9, lijke natuur gegrond : alle uiterlijke invloed of dwang is verre van de Godheid. Zij kon dus niet van el„ ders bepaald worden tot fcheppen^ tot het toeëige„ nen van een dadelijk beftaan aan het geen dit uit zichzelve niet had, maar alleen door zich zelf, hare „ eigene noodzaaklijke natuur , die in hare werkingen „ altoos onëindig volmaakt is , en dus zich , harer „ overëenkomfrig, wijzigt: de noodzakelijke, onëindi- ge, eeuwige, onafhanglijke bron van al, wat is; dé 5,  over spinozisme. lf Vi inwoonénde oorzaak van den Al! — de Al, het afbeeldfel van het Godlijk verftand , of wil! — Dié Al kan zoo min niet of anders zijn of gedacht worden, -,, als het Godlijk verftand zelf, — als de wijzigingen „ der Godlijke eigenfchappen, dat is, de natura natur -,, rata, het volftrekt noodzakelijk gevolg der .natura na,, turans.' — Ook kan buiteh dien zelfden niets moge,, lijk gedacht worden. Het rijk der natuur is het rijk „ der mogelijkheid * het rijk der werkende Godheid, .,, uit en — naar de noodzaaklijkheid harer natuur , „ of wezen; het rijk der oneindige reeks van oorzaak ,, en uitwerkfel, waarin alles Werkt, zoo als het kan en .,, moet : toevalligheid 'is het driest verdichtfel van .„ menschlijke onkunde. Dit uit zijne eigene natuur noodzaaklijk werkend, dat is vrij, wezen is de eetü,, ge mogelijke zelfftandigheid: al het overige zijn wij. „ zigingen , door het onëindig verftand bepaald, eh .,, overeenkom ftig de noodzaaklijkheid der Godlijke nar ,, tuur gewrocht, waarvan geene anders zijn kan." — .— ,, Van hier is spinoza analijtisch opgeklommen „ tot het denkbeeld zijner noodzakelijk vrije Godheid, „ — en van daar Sijnthetisch uitgegaan in het daar,, Hellen van zijne leere." — Op deze wijze kan men, zijns bedunkens, het ftelfel van spinoza fchier ten einde toe doorzien. Spinoza's denktrant van vooren, Bladz. 59. „ Hij meent den rechten weg , om de natuur te kennen, '„ dezen te zijn, dat wij alle onze denkbeelden afleiden „ van de eeuwige bron der natuur, opdat ook deze zij „ de bron van alle onze denkbeelden." — Het gevaarlijke en verkeerde hiervan wordt duidelijk aangewezen.spinoza de Meetkundige , Bladz. 61. Hier wordt zij» meetkundige betoogtrant, als zeer ongefchikt voor zijn Onderwerp, met rede gegispt. Spinoza Metaphijjïcus Dogmaticus, Bladz. 64. Na hem hier den verdienden lof van fchranderheid en diepzinnigheid toegezwaaid te hebben, toont N. het overgedreven van zijn Dogmatismus, en de gevolgen, welke hij afleidt uit het, ts vooren door hem opgegeven, beginfel. Spinoza als Cartefidan befchouwd, Bladz. 68. Offchoon het Cartepdnisme een vermogend hulpmiddel is tot recht verftand van spinoza's Wijsgeerte, voor zoo verre die denk• beelden betreft, welke hij niet opzettelijk bepaalt, .dwaalt men echter , wanneer men spinoza's doolin- . .kieüwe vad. bibl, iv, jqeel. no. l< B gèn;  ^8 B. NIEUHOFF *cn op rekening van carïesius wil dellen; — het tesenftriidige van beide wordt duidelijk aangewezen.-* Spinoza als Theïst, Bladz. f%. Het geheel tegenltrndige van het Theïsme -en -Spinozisme wordt kort ontvouwd, en zeer onzijdig beoordeeld. Spinoza- ah Deïst, Bladz, 78. ^'isme is fchieJ transcenden- taal en Antitheologisch." Spinoza , 70. — Hier trekt N Seheel zijne partij , en verdedigt liem tegen valfche aantijgingen van dweepers, weetnieten, en verketteraars: — en, — met recht. „ Ik zou eer (zegt hij) spinoza eenen Dweeper voor het T, aanwezen der Godheid , of liever eenen doolenden 1 ridder der wiskundige^bovennatuurkunde in het rijk S der noodlottige beipiegeling , dan eenen twijfelaar , veelmin eenen lochenaar van hetzelve houden. — " liet eenigfte , wat men hier nog zeggen kan , - moet l\ hij dan gedtheïfeerd worden, dit Atheïsme is het S minst te duchten." Spinoza Idealist. — Hoewel fommigen hem gehouden hebben voor een Materialist, fcan men hem echter met veel meer recht voor een Idealist houden. — niet Hechts voor een transcendentaal, maar zelfs voor een Dogmatisch-empirisch Idealist , die dB itoffeliike wereld en al het wezenlijke der zinnelijke voorwerpen in blooten fchijn verkeert, waaraan , in«de natuur zelve, niets beiindvvoordt, — maar wel w ons, naamliik denkbeelden, die alleen wezenlijkheid bezitten. Met dat al kan men hem niet houden voor zoodanig leerftellig Idealist als b e r k e le ij. - S p i n o z a Van? theïst. Hoewel men spinoza onrecht doet met hun bet grove Pantheïsme aantewrijven , kan men hem echter van een zeker Pantheïsme niet geheel vrij kennen, zulk een namelijk, dat het wezenlijke der natuur in de inwonende Godheid denkt. Zijne inwonende wereldoorzaak vormt geen ongelijkfoortig wezen. Gehee de natuur is inbegrip van bepaalde wijzen en wijzigingen der Godlijke uitgebreidheid en denking, welken beiden gods wezen uitdrukken. Alles is dus der ééne eemge zelfftandigheid inwonend (inhaerent). Is dus alles in G0d , - dan is God ook alles ! te meer, zo men spinwa eenen eigenlijken idealist verklaart. - -De wereld, buiten welke niets mooghjk, of daadli k n ets beftaat de Al - is niet anders , dan een denkbeeld , of eene oneindige reeks van denkbeelden in de inwonende oorzaak derzelve, de Godlijke denkmg, of God.  0 V g R SPINOZISME. 19 Alle moogliike denkbeelden zijn in de Godheid , geen denkbeeld is mooglijk buiten de Godheid — het denkbeeldig Al; — en dit Al — de Godheid. — Iutuskhen is dit Pantheïsme Hechts gevolg , geen grond van het Spinozisme. ~ Hoedanig dit te wederleggen wordt zeer beknopt aangewezen. Spinoza— Fatalist, Bladz. 95. ,, Niets is onbetwistbarer in het Spinozisme, niets^met „ hetzelve ürokender , dan een ftrcng Fatalisme." — Hier volgt eene fchoone uitweiding over het Fatalisme, het welk°in'een redelijk, gegrond op de leer der noodzaaklijkheid, zoo volftrekte, als voorwaardelijke, - en waarvoor men dat dér Stoïcijnen mag houden, — en in een onredelijk, alle toevalligheid - en zedelijke vrijheid uitfluitende, wordt verdeeld. Spinoza omhelsde het laatstgenoemde , en wel als een natuurlijk gevolg van zijn ftelfel. - Schoon en lezenswaardig is, 't geen hierover door N. wordt ten berde gcbragt , vooral ter béoordeeling van dit ftelfel. - Het tegenftrijdige , het fchadelijke, het verwoestende van hetzelve wordt met zeer veel juistheid en oordeel gefchetst. - Spinoza Antitehölogist, Bladz. 118. „Doel en middel in de natuur, „ als echte kinderen der wijsheid, - de natuur, ais een toonneel van wijsheid, die niets te vergeefsch op- levert , — die werk- en eindoorzaken , lieflijk doet „ famenftemmen, - het werk der Godheid, als een kunstltuk van den hemelfchcn bouwmeester, met be„ leid gewrocht , ten dienst beftemd , ten nut inge„ richt , aan te merken , klinkt in de wijsgeerte van „ spinoza, als een zot verdichtte! cener verhitte ver„ bedding, als raaskallende onzin."'- Hoedanig dit ook natuurlijk volgt uit spinoza's beginfelen - maar tevens , hoe zwak in dit opzicht het Spinozisme zij, wordt duidelijk aangewezen. De leer der eindoorzaken wordt mannelijk gehandhaafd. Tot dus verre het ftelfel van spinoza uit verfchilJende oogpunten befehouwd, met onderfcheiden andere ftelfêis vergeleken , hetzelve dus , onpartijdig , naar waarheid ontvouwd, en reeds gewaardeerd hebbende, zoodat men naar de waarde van dien oorfpronglijken Zelfdenker , de waarde van zijn ftelfel kan berekenen, — gaat N. over , om dit ftelfel nog eens op nieuw overtezien - vergelijkende hetzelve, tot meerder duidelijkheid, met het ouderwetfche eenvouwige Theïsme ', r-j tevens ter wederlegging en hervorming van het Spinozisme. Ba Hij  ge b. NIEUHOFF ' HÜ begint met de eerfte grondbcginfe.cn van beidé ftÖ - en de ondcrfcheiden redeneertrant van beiden SlSi en duidelijk te ontvouwen, Bladz 136-145. 1 bepaalt de wijze waarop men spinoza moet wederleE, Bladz. ,j Men kan ter omkeering £vin het Spinozisme , Wil men ftreng zijn , de zaak ™er kort afdoen. — Men betoo?e flechts, dat God * £g S vrije.," zedelijk vrije, fcbeppcnde we3' re d-oorzaak zij, die, al wat is, eens deed voord" komen , deze waèreld, als het bestyöegendst middel, " naar de keuze zijner oneindige wijsheid ter berei- * fit vïn he doo Gods algenoegzaamheid zelve, vnjJ vSf.g beftemde doel; of, dat God zedelijk vr.J is.- Staat deze waarheid, en vooral het oegnp die.i God" ft ke vrijheid, gegrond, niet op de innerlijke noodZ za klijSeid van zijn wezen, maar op zede„ke= noodyaakliikheid , pal; dan dwaalt spinoza, en zijn " Sisme is van grond ontbloot. Alle overige ftelJ' ffn'en zullen het Spinoziiiansch gewaad afleggen, en * iïch moein Theïstisch wijzigen.» - Hierop volgen Zea bijzondere bedenkingen tegen Sptnoztsme , 2?.Wz. Hoe gaarn volgden wij Wetten edekn wn*lllv van ftap tot ftap, wanneer hi bijzondere ftelhngen fn te^enft lhigen van het ^*t*m » «Sf? r -ander overftelt , met bedaarde , en alleen waarheid"Sen e bedachtzaamheid overweegt ~ met onpart.jSekl en zuivere waarheid-Helde beoordeelt. - Wij S 't volkomen eens met onzen wijsgeer, -a»neer hi Sr1 Hotte van deze vergeli king, zegt, „ Spinoza s ;J, ,Hn hetoo-ftelfel uit één punt uitgegaan, men " zoekhenmdat punt. Daar en daar zit de wortel " 1 kwaad: het overige redt zich van zelve, >\ micls cmind wel zij uitgerust met eene-n^kbarde ' w ïsgcerte van mogelijkheid en noodzaaklijkheid, 11 " WtIWrfchridmgen van enkelvouwige ol volftre" t en betreklijke, & van beginfel en oorzaak ~ vn >" dingen in zieh en ons." * Wij gaan thands met ft zwfgen voorbij , 't geen N. zegt over de waank|van dft onderzoek naar het Spinozisme, om nog wat ftil te ft™? bi de laatfte Afdeeling - Spinoza Steld - Tot deze gaf hem het contrastecrende van Sc en T ac oBi aanleiding. De een geheel vriend van spinoza - de ander hem ontduikende - Eén fchets van de poging van moses hendelssom  O VI ï SPINOZISME. 2.1 ïtaat bier aan 't hoofd - kort en volledig Men„ delssohn maakt zich spinoza ten vriend door ,, in het Spinozisme of Pantheïsme de Godlijke natuurs" noodzaaklijkheid te paaren met zedelijke. "Eetie fchets uit her.de r s Gott vervangt dit tafereel , trekkende ten zelfden einde. Eene pooging , om het Spinozisme met het Theïsme te verëenigen, van onzen wijsgeer, fluit dit werk. Zie hier in 't kort den gang zijner redenering. — Spinozisme en Theïsme treffen in dén punt famen - de noodzaaklijkheid der zelfsbepaling in een vrij wezen. Alle bepaling van buiten ftaat de vrijheid, oneindigheid en onaflianglijkheid in den weg. Doch nu verwijderen zij zich". — Volgends spinoza moet God zich (leeds bepaalen uit de noodzaaklijkheid van zijn wezen. — Dit ftemt de Theïst toe, in zoo verre God wijs en goed is, dus naar de voortelling van zijn vertand, en de keuze van het bestvoegend, en dus, overeenkomtig zijne natuur. Hier waant spinoza de Godheid, geboeid aan de wet vmn wijsheid , aan de keuze van het bestvoegend, onderhevig te zijn, aan een uitwendig noodlotaan een dwanglot. — Hier mist hij in zijne gevolgtrekking. . Volgends het redelijke Theïsme, blij ft Me Godheid in alles, in denken, in döen, van alles buiten zich onafhanglijk. Hetzelve telt dus geen noodlot buiten God, en dus is spinoza's natuur-noodzaaklijkheid geenszins daar tegen ingericht. Dit wordt breeder ontwikkeld en toegepast, en daaruit dit befluit opgemaakt, dat bijaldien men spinoza's vrije* noodzaaklijkheid uit de natuur of het wezen der Godheid Hechts hervormt in eene wijze noodzaaklijkheid, 'er alsdan eene redelijke uitKomst is uit het Spinozisme, cn het hoofdverfchil verdwijnen zal. Zie daar eene korte opgave, zoo beknopt ons doenlijk , van den inhoud dezes belangrijken Werks. — Wij twijfelen niet, of dezelve zal onze Lezeren eenigzins ia taat tellen, om over het gewigt van dit Werk te kunnen oordeeien. Een Gefchrift van dien aart mogt voor èenige jauren opzien baaren, dergelijke verwachten wij thands in geene deele. Sints de Hoogleeraar hennerr dien geest van veröordeeling en verketteringszucht onder ons heeft tegengewerkt, door spinoza uit een oogpunt te doen befchouwen, waar uit onze alled'aagfche Godgeleerden (ft dis placet) niet gewoon — neen, ook niet berekend waren hem te befchouwen, omdat zij. B 3 spi-  ?fj e. n I E it h o f ? SP,NozA zeiven, of niet gelezen verftonden, - en hem, op S™*^0^ tijgden, en gevolgen uit zijne ftelzels ^den'd™^ de o-nede man noo t gedacht heeft. — Sints dien tijo i?s reeds de\veg gebaand, om, zonder vrees, voor verdeling, akbands voor luidruchtige veroordeeling, de ffivoeïens van eenen man in het rechte daglicht te ftellen , die , hoedanig men ook dezelve befchouwt, zoo wel van de zijde van z,jn verftand, als van ziin hart, eerbied en hoogachting verdient. — Trouwens, niemand, die dit Werk yan den Hoog eeraar tvieühoff leest, zal hem eemgzins kunnen beichudi-en van de gevoelens van dezen Wijsgeer-tei omhelzen Met befcheidenheid en onbevooroordeeld toetst Sfwèl zfnë Schriften; ruimt zee,: Véëlèm die men daar in meende te ontdekken , op■, doch open S an tevens ook zoo duidelijk den IjffgQSSStl van zijne dwalingen, waar, ^wV.w3fffibj^g t^cbte fpoor bijster wordt» dat men in de daad fen jn moes" Sn zuigen uit dit Gefchrijf, indien men b j bet z n van 'hetzelve, flechts fchouders durft opnaaien - Neen - zelfs die buurman in detntno (Blaaz, fen 80) zal, zo hij nog eenig fe^S**^ n-nd bezit dit zeker n et waagen. Wie spinoza s ^e%n2»eu5t ontwikkeld, en in .verband voori Sn, wil iezen, kan hier voldoening vinden. fi S nog meer'- dien man en noa4mTddre enbe0ome n et loor Ter Jijt dwalingen , welto dft uitmuntend verftand als bedwelmden , te grondflag van zijne dwaling. — In dit opzicnt neooeu yVij nog niemand gevonden, d e hem evenart, vooral wanneer W dezen grondflag nader toepast op a le overige  OVER S V i I* O Z i S Si E. 23 van zijn flelzel. De een is wat te zeer voor spinoza, de andere tegen hem ingenomen. Hier van ontdekt men niets. Wel hoogachting voor den verftandi- . oen — braven man. doch die geenszins ten blinddoek dient wanneer het 'er op aankomt, om het waare van bet valfche te onderfcheiden, en spinoza in zijne wezenlijke waarde te fchetzen, noch te hoog, noch t£ HeTéeheele Werk — en ook bijzonder de Aanmerkingen—hebben wij met zeer veel genoegen gelezen en herben _ De laatflen ftrekken ten fprekend bewijs vaa 'suians belezenheid, vooral ook in de nieuwere Wijsgeerige Werken. — Zijn ftijl, waar over wel eens geklaagd is, als ware dezelve duifter, kwam ons duidlijt genoeg voor, althands voor een Werk van dien aart. — Met allerbijzonderst genoegen hebben wij intusfchen gelezen, zijne befchouwing van spinoza als Fatalist en Antiteliólogist. In de laatstgenoemde befchouwing ontdekt men den Wijsgeer, die vooral de Wijsheid eit Goedheid van den grootcn Formeerder van het Heelal eerbiedigt. — zijn pen wordt vlugger, zijn ftijl levendiger, hier fpreekt zijn gantfche hart. Mogt N. fpoed& zijne, in dit Werk gedaane, belofte vervullenden ons verrasfchen met zijne befchouwingen over de wijsgeerte der eindoorzaken. — Jammer, dat zulk een fchoon Vverk zoo ontfierd is door menigvuldige drukfouten. — Kleine natuurlijke Gefchiedenis voor de Jeugd. Door H. t. beusekamp. Derde Deeltjen. TeZutphen, bij H. C. A.Thieme, 1799- "4 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f l - i - '• Wü hebben bij gelegenheid der beöordeeling van het tweede Deeltjen van dit Werkjen (*), naar het bericht van den Üitgever, gewag gemaakt van een Kindersezclfchapjen te Zutphen, het welk toen uit meer dan veertig kinderen beftond, die het voor eene belooning van hunnen ijver, in eene en andere Catechiiatie ©ver de Bijbelfche Historiën, wordt .aangerekend , dat (*) Zie 2V. Faderl. Bibl. Ude Veel, i Stak, Bladz. 3tf. B 4  £4 H. J. rjBUSEKAMP , KL.rNAT. GESCH. VOORDE JEUGD, hun, ééns in de week , iet aartigs , (zoo als de kinderen gewoon zijn te zeggen) van de dieren, vogelen en infeften verhaald wordt. ■ Om nu in dat kindergezelfchapjen de aandacht te onderhouden, den ijver te doen voordduuren, en een genoegzaam vermaak te bezorgen, vond zich 13. in de envermijdelijke verpligting, om op iet n,euws bedacht te ziin dewijl de twee voorige Deeltjens zoo dikwijls gelezen , en zoodanig doorgepraat waren , dat dezen noemaals te hebben willen herhaalen, aan der kinderen nieuwsgierigheid geene genoegzame voldoening gegeven zou hebben. . , Het geduurig verlangen der kinderen om een derde. Deeltjen, en de aanzoeken, welke den Boekdrukker daar toe ook van elders gedaan werden, hebben den Schrijr ver dien taak op zich doen nemen; maar aangezien dit Deeltjen met de voorigen eenige gelijkheid moest hebben, verklaart hij onbewimpeld van niet in alle opzichten aan zijne wenfchen te hebben kunnen voldoen. — ,',Ik heb " het zijn zijne eigene woorden, „ in fommige opzichten mij naar mijnen zin , en naar dien van mijne kinderen gefchikt. De kinderen hebben gaarn \ o-roote befchrijvingen , en die heb ik gegeven , daar ïk kon. Ik heb 'er de tweede figuur (verbeeldende de Zwijn-aap) ingevoegd, omdat zij mij aanleiding k-in geven , om over de dieren der verbeelding te " rraaten. De verfchillende gevoelens over de tqvej* ' kracht der'Ratelflang, en meer foortgelijke dingen, 3 waren weggebleven, zo dezen geene gelegenheid gaven, om door een foort van kinderdispuutjen, waarV, aan men eene behoorlijke richting moet geven, der?' zelfer oordeel te doen ontwikkelen." "Dit Deelt ien' bevat 32 bijzondere befchrijvingen , allen met gecouleurde Plaaten opgehelderd. Deze zijn: -3. Een gevlakte Neger. 2. De'Zwijn-Aap. 3- Het Rendier. 4. Het Muskusdier. 5- De Ratelfiang. 6. J)e B&mtijL 7. He Krokodil. 8. De Giraffe. 9. De pmole Miereneeler. 10. Plet Stekelvarken. 11. De Civetkat. 12. De Loeris. 13. De Boschrot. 14. De Walrus. 15. De Zeehond. 16. De Zeeheer. 17- £>e Lezucan. . 18. Het. -.Zwijn. 19. Het SünJidier. 30. De %*èatV6gel. 21- dLen Kolibrie!. 22. Een Rijst vogel. 23. De Organist. 24. Het Snijdervogcltjen. 25, 26. Lu Mierenleeuw -en zijne'wooiiing. 27. Eene Luis. 28. ' fi Eent  J. DE GELDER, TWEETAL WISKU^D. verhandeling. 2$ Een Vloo. 29, 30. Een Doodgraver. 31. De Zonnekever. 32. De Neushoornkever. Wij kunnen met vollè ruimte zeggen, dat dit Deeltjen, niet minder dan de twee voorigen, tot het oogmerk, waar toe het is ingericht, alle aanprijzing verdient, en den geiichten Schrijver, door zijne blakende liefde voor kinderen, en zijne zucht om dezelve tot verftandige en Godverëerendé wezens te vormen, in het oog van elk menfchenvriend pene onüitwischbare eere aandoet. Tweetal Wiskunftige Verhandelingen, door jacob de cel der, Mathematicus, ingeleverd aan het Bataafsch Genoatfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Te Rotterdam, bij D. Vis. 44 Bladz. In gr. Qjiarto. De prijs is f 1 - 5 - : Deze Verhandelingen beftaan: I. In het Theorema van newton, om eene tweeledige Grootheid tot eenige magt te verheffen, waar van de Schrijver, naar zijn zeggen , eene volkomene Stelkundige Demonftratie a priori geeft. II. In de Leerwijze der Reekfen, dienende om de rapporten (betrekkingen) van de Cirkelboogen tot derzelver Sinusfen, Cufinusfen, Tangenten eri Cotangenten , wederkeeriglijk, uit eenvouwige Stelkundige beginfelen, zonder behulp der Differentiaal- of Integraal-R.ekening, af te leiden. ,, De zaken zelve, die in deze beide •Verhandelingen ,, voorkomen," dus luidt het Voorbericht, ,, zijn wel niet geheel nieuw en bij ervarene Wiskundigen onbe,, kend; ook worden zij, in ouderfcheidene Werken, hoewel op verfchiïlende wijzen, voorgedragen: maar „ in onze taal is deswegens zeer weinig voorhanden, en dit is, bij het Genootfchap , eene drangreden te meer geworden , om dezelven in het licht te bren„ gen, waarmede het zich vleit onzen Liefhebberen der ,, Wiskunst een' aanmerkelijken dienst te bewijzen en a, te toonen, hoe zeer het wil medewerken ter bevordering en uitbreiding van zulke kundigheden, waar„ op de Natuurkundige Wetenfchappen berusten , en ,, waardoor zij meer en meer volmaakt moeten wor„ den." „ Hoe zeer het Genootfchap da,n, alle hulde doende „ aan de bekwaamheid van den Schrijver, met genoe- 85 » g^n  2g j. DE-GELDER- eren deze Verhandelingen in het tMfó^ng^^J " he?zdve echter tevens aan zijn eigen eer ycrfchuldigd " te Sin om den Lezer vooraf te verwimgen, dat de " l, 1 ) «.d.ruikt zoo geheel nieuw met is, " ^t^mS/^^m te verbeelden. Hij er„ ais de Schrnver «S^J^I Verhande!ing , dat hij " ^elv" ontlë iS neeft«u'srwkll^ e/getrokken " £eggSf MeSde der eerfte Verhandeling van den Z ÏÏG. berust op deze vvaadieid, die nogthands Aoof hem niet bewezen wordt, dat het verfchtl van detmie Z^en van twee verfchiïlende grootheden altoos T^hït^ÏÏchit dezer grootheden Siellunjlig kan gedeeld Zin en d * de tenneu van het komende quotiënt alTof "oo Zie t getal zijn. als de exponent van de mag- - „ teller v feil door het verfchil der wortels gedeeld ten, welke gj/gw d . ^ Voorbericht gezegd, wordt. Dlts , „wot wem onder den tijtel ma, ot vooiuii > ti a t f ^ in z in uitmun- roemde Hoogleeraar gu il. h ale s, in zip .„„A Wprk JnaliiUs Aeauationum, Dubt. 1704 , uuui deze Sodf het bekende Theorema ^ il wTON -eheel en alleen Stelkundig bewezen, en er feïens een algemeen betoog van het zoo even genoemde Te Z bijgevoegd. Dit betoog, dat aan,fcbudeVar UnDl? betooTÏ' alleszins duister en onverftaanbaar.,  tweetal wiskunstige verhandelingen. £>? \Vorden , die moeds genoeg heeft om den Schrijver op het fpoor te volgen. Het betoog der tweede Verhandeling van de G. rust op de befchouwing, dat een Cirkelboog langer dan zijne Chorde zijnde, de reden, die de eerjle tot de laatfte heeft, des te nader tot eene reden van gelijkheid komt , naar evenredigheid de boog kleiner wordt, en op het oogenblik van de verdwijning des boogs in de reden van gelijkheid zelve verandert. Te vergeelsch laat de G. op deze befchouwing volgen , dat dit beginfel algemeen bekend, en in meest alle Elementaire Boeken der Meetkunde bewezen is. Gaarne hadden wij gezien , dat hij één van die Boeken genoemd had , om ons van de waarheid van zijn gezegde te kunnen verzekeren. Dan wij zeggen ronduit, dat hij daar toe niet in ftaat is; naardien zijne befchouwing tot de Differentiaal- en IntegraalRekening, en niet tot de gemeene Meetkunde, hehoort. Wat hier uit volgt , zal de kundige Lezer ligtelijk bevatten , naamlijk , dat de G. , die het behulp der Differentiaal- of Integraal-Rekening wilde vermijden, zijn geheel gebouw op dezelve doet rusten , en dus zïju oogmerk niet bereikt heeft, en wij voegen 'er bij, niet kan bereiken. En waar toe dient zoo veel omflags ? waar toe is het nodig, in zulke bij de Wiskundigen algemeen bekende onderwerpen, zoo veel geleerdheid tentoon te fpreiden? Nademaal het eerfte onderwerp zeer gemaklijk uït de nafpooring der wet van opvolging van de magten eener tweeledige Grootheid , en het andere uit de beginfelen der Differentiaal- en Integraal-Rekening met weinig moeite afgeleid kan worden. De messiSs, naar het Hoogduitsch van f. g. klopstock. Eerfte Deel, I —IV. Te Jmfteldam, bij J. R. Poster, Behalven een kort Voorbericht, 254Bladz, In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : en De messiSs, naar het Hoogduitsch van f. c. klopstock, door b. nieuw en huizen. Eerfte Deel. (I— V.) Te Delft, bij J, de Groot, P. z. en M. van Graauwenhaan. Behalven een Opdragt in gerijmde Versmaat, aan het DichfHevend Genootfchap, onder de Zin*  13 F. O. KLOPSTOCK. Zinfpreuk : Kunstliefde fpaart geen Vlijt, in V Hage, 'en eene Voorrede , (te famcn 46 Bladz. beflaande) 190 Bladz. In gr. Ottavo. He prijs is ƒ 1 - 12 - : Onder deze Tijiels kondigen wij onzen Lezeren aan, twee vertaalingen in onrijm of Poëtisch Prola, van het wereldberoemd Heldendicht van den grooten klopstock, betijteld Der Mesfids. Zwaar, zeer zwaar is, naar onze mening, de taak , dien béide Vertalers , bij de onderneming van dezen Hercules arbeid, hebben op zich genomen, nog zwaarer echter was de onderneming van den Dichtkundigen Heere c. groene veld, die zulks in de eigen versmaat van het oorfpronglijke , verricht en niet weinig roem, bij enkele, het gewigt dier onderneming in aanmerking nemende, kunstkenners verworven heeft. Sommige Liefhebbers der Ncderduitfche Dichtkunst oordeelden niet te min, dat onze Natie nog niet genoegzaam met de Griekfche en Romeinfche versmaat bekend ware, om dit meesterftuk van verheven Dichtkunst in Hexametra, met de behoorlijke krachten gevoelvolle uitdrukking, te kunnen lezen, waar door veele van deszelfs fchoonheden uit de juiste woordplaatling en harmonie der versmaat voordvloeijende, voor hun verloren moesten gaan; daarbij nog aanmerkende, dat de lieer groeneveld, op veele plaatfen zijnen autheur al te letterlijk gevolgd ware, waar door in deszelfs Werk vcrfcheidene, aan onze taal onëigene,. Hoogduitfche fp'rèekwi/zen, of Germanismen, waren ingeilopen; welke beöordeeling G. onder de bearbeiding zijns Werks bereids fchijnt vooruitgezien te hebben, daar hij zich reeds in zijne Voorrede vooraf tegen dezelve gewapend en verdedigd heeft. — Evenwel de uitflag der zaak bea'nd moordde eenigzins aan de gevreesde beoorde'ing; veelen klaagden over de duisterheid dezer Overzetting, en de moeilijkheid om deze foort van verieu , voor.den aan het rijm gewoorien Nederlander , fmaaklijk te maken, fchijnt de oorzaak geWetest te zijn, dat 's mans arbeid, voor als tiog, niet algemeen gekend, veel miuder met de bedoelde graagte is aangenomen s. worden. .. Men vreesde dus uit het gevolg, het welk deze moeilijke onderneming gehad hadde , dat het verhevenfte Dichtlhik der Duitfchers in deszelfs waare lchoonheid,voor den Nechriander. verborgen zoude zijn ge- bie-  D É ' m E s s i a" s. a$ bleven; zo 'er geen ander middel" uitgedacht wierde , om hetzelve in een' met de wijze onzes Lands meer overèenkomltigen tooi, op onzen bodem te doen verfchijnen. Het Rijm konde, in de verkleding van dit meesterltuk, althands in geenen deele in aanmerking komen, wijl deszelfs dwang al te zeer tot verlammende omfchrijvingen , bijvoeging en weglating van Bijzetwoordjens (Epitheta') en andere van den oorfpronshjkeil tekst te verre verwijderende, afdwalingen noodzaakt, dat, althands in een werk van dezen aart, waar in meest alles onmisbaar, krachtig, doelmatig en verheven uitgedrukt is, niet kon geduld worden. Men befloot dus den Dichter in ongebonden rede of Poëtisch Profa, zoo na mooglijk, op den voet te volgen, en zich echter jn eene voor den Nederlander mêer gewoone woordfchikking, uit te drukken, en dit befluit hebben beide de Vertalers, wier Werk thands voor ons ligt , in hunnen arbeid, doorgaands voor oogen trachten te houden. Beide hebben hunnen arbeid in het licht gegeven, en aan de algemeene beöordeeling onzer Landgenoten , maar ook tevens aan de naauwziende oogen en juist* wikkende beflisfing van onpartijdige kunstkenners, overgelaten. Zij gaan, na hun Werk aan de uitfpraak van het Publiek'onderworpen te hebben, weg en zwijgen, en voldoen dus aan den eisch, welke de groote klopstock zelve zegt, dat het publick op de Werken van eiken Ktintteaaar heeft. (*) Thands is het de taak der onzijdige Critiek , om beider arbeid tegen elkander en met het oorfpronglijke te vergelijken, en naar gelang van den uitflag dezer vergelijking den welverdienden lauwer aan den , over het geheel, minst van de kracht des Hoogduitfchen Dichters afwijkenden Vertaler toe te reiken. Elk, die Hechts oppervlakkig nadenkt de groote moeite , tijd en ingefpannen oplettendheid welke zoodanig eene vergelijking, bijaldien ze wei en naar verëisch der zake , verricht werd , zoude kosten , ten einde eene billijke en rechtvaardige uitfpraak over het geheel van beider arbeid te doen , zal , ongetwijfeld , zulk eene algemeene en beider Werken regel na regel overwegende (•) In den aanvang zijner Verhandeling betijteM . von der Uitligt Poifie, welke aan fommige uitgaven van dea m e s s i S s , ter inleiding vwftrekt.  3£* f. c klopstock de recente, hier niet verwagten; daar ons bedek naauwlijks toelaat, om eenige zeer weinige regelen, op dezen', tot de juiste waardeering van beide deze met kunde en fmaak bewerkte Vertalingen, noodwendig verëischt wordenden voet, te behandelen. Immers het ware laag en eenen onpartijdigen Ivunjstrechter onwaardig gehandeid bijaldien wij ,naar de .eene of andere plaats, welke wél ligt gelukkiger door den eenen vertaler dan door den anderen getroffen ware, het geheel van eene der beide Vertalingen zouden willen verwerpen ,of de voorkeur geven. In de daad de arbeid, welken beide Vertalers bij hunnen taak aangewend hebben, verdient eene edelmoedige erkentenis en geene ontmoedigende vitterij, die in ftaat is, de grootte geniën in derzelver vlucht te tuiten, en d« arbeidzaamte geesten , werkloos , en voor hunne Landgenoten onnut te maken. Wij zullen dus, alweder, zoo hier als in alle de recenfiën, die wij ooit ondernomen hebben, en immer hoepen te ondernemen, met alle befcheidenheid te weik gaan, en ons feilbaar oordeel, met behoedzaamheid, aan het Publiek en aan de lofwaardige Vertalers zeiven onderwerpende , den aanvang der Mesp.ade van klopstock hier ter nedertelleu, en de beide Vertalingen derzelve daar tegen vergelijken. Wij hebben nodig geoordeeld, dezen aanvang bij voorkeur daar toe te moeten uitkiezen, in de eerfte plaats , omdat dezelve hij uittek verheven is, en dus geene van de gemaklijkte plaatfen der vertaling oplevert, enten tweeden, en wel voornaamlijk , opdat men ons in geenen deele zoude kunnen verdenken, eene bij den eenen min guntig geflaagde plaats tegen eene beter uitgevallene van den anderen , uit het gehec-le Dichttuk opgezocht, en tegen malkander overgeteld te hebben : klopstock vangt dus aan: (*) Sing, utifterbliche Seele , der fundigen Menfchen Erlöfung, • Die dér mess tas auf Erden in feiner Menschheit vollender, TJnd durch dis er adams Gefchlechte die Liube derGottheil Mit dem Blute des heiligen Bundes von neuem gefchenkt hat. Alfo gefchah des Ewigen VViile. Ver^ebens erhub Och Satan wieder den göt'lichen Sohn ; urasonst ftand lüda Wider ihn auf: er ihats, und vollbraclue die grosfe Vcrföhnung. Aber, o That, die allein der Allbarmherzige kennjt, Darf aus dunkier Ferne tich auch dir nahen die Dichtkunst?' Weiha C*) Volgends de fraaie uitgave, in eene band te Altona 178a in het licht vetfeheenen.  DE M E S S 1 3 _ J. 31 Weibe fie, Geist Schöpfer, vor dem ich hier (lil! anbete, Fiïhre fis mir, als deine Nachahmerinn. voller Entzücking, Voll unfieiblieher Kraft, in verklarcer fchqn'neit. entgegen. Ruste tnit deinera Feuer fie, du, der die* Tiefri) der Gottheü Scha.ut. und ücn Menfchen aus ütaube gétïiacbc zum Tempel fich heiligt! Rein feij mein Herz! So daif ich, obwohl mie der hebenden Slimme E:nes Sterblichen, doch aen Gottverföhner befintjen, Und die furchtbare Bahn.mit verziehnem Straucheln-, durchlaufen. Menfchen, wennihr die Iloheit kennt, die ihrdamsls unpfinget, Da der Schöpfer der Welt Verfohner vrurde. f» höret Meinen Gezang, tujd ihr vor alltn, ihr v.enigen tidlen, Theure, herzliche Freunde des liebcnswürdig n Minors, Ihr mit dem kommorden Weitg-ncbte vertrauliche Seelen, Hort mich. und fingt den ewigen Sohn durch ein göttliches Leben. De ongenoemde Vertaler, wiens (-Werk bij den Boekverkoper poster is uitgegeven, heeft de bovenftaande regelen aldus overgebragt: ,, Zing, onftervclijke ziel! de verlosfing van het zondige menschdom, die de messiüs op de aarde in zijne menschheid volkomen heeft daargefteld, en door welke Hij, aan adams nageflacbt, de liefde der Godheid, door het bloed des eeuwigen verbonds , op nieuw gefchonken heeft. Zoo gefchiedde de wil van den Eeuwigen. Vergeefsch verhief zich Satan tegen den godlijken Zoon; vruchtloos flond het Joodfche volk tegen Hem op. .Hij deed het, en voltooide de groote verzoening. " ,, Maar, ó daad! alleen door den oneindig barmhartigen -gekend, durft de dichtkunst u uit het donker verfchiet naderen? Heilig haar, Geest Schepper! tot wien ik hier in de ftilte bid; leid haar als uwe navolgfter vol van verrukking, vol van onftervelijk vermogen, in opgeluisterde fchoonheid, mij te gemoete. Rust haar toe met uwen gloed, Gij, die de diepten der Godheid doorziet, en den mensch, uit ftof gevormd, U ten tempel heiligt. Mijn hart zij rein, dan durf ik, fchoon met de beevende ftem eens llervelings, e-cliter van den Godverzoener zingen, en de ontzaglijke loopbaan, met vergeven ftruikelingen, doorloopen. " ,, Menfchen ! V.o gij de hoogheid kent, die gij toen ontvingt, toen de Schepper der Waereld verzoener werd , hoort dan mijn gezang, en gij, in het bijzonder, klein aantal van edelen, waardige ,• hartlijkc lijr!teb'.>ers des beminnenswaardiger! Middelaars ! gi] zieten ? die met het •  32 f. c« klopstock het toekomende waereldöordcel vertrouwelijk omgaat , hqort mij, en zingt den eeuwigen Zoon, door een Gode geheiligd leeven." De vertaling va^i nieuwen huizen luidt als 'volgt : -. ,, Onfterflijke Ziel ! zing de verlosfing van het zondige menschdom, die de messiüs, op deeze aarde, in zijne mensuhheid , voleindigt heeft, en door welke hij adams nakomelingen de liefde der Godheid, met het bloed van het heilig Verbond, op nieuw heeft gefchonken ! Dus gefchiede de wil des Eeuwigen. Vergeefsch verhief zich de Satan tegen den Zoon van jehova h. Vergeefsch ftond Juda tegen hem op; — hij deed het, en volbragt de groo|» Verzoening !" ,, Maar, ó werk, dat Hechts den Alömtegenwoordigen bekent zijt! — durft ook de Dichtkunst, uit haar verfchiet, tot u naderen? — Heilig haar, ó Heilige Geest! voor wien ik in ftilte hier nederkniel en bidt! Geleid haar, als uwe naarvolgfter, vol verrukking — vol onflerfelijke kragten , in opgehelderde fchoonheid, mij te gemoete ; rust haar toe met uw gewijd vuur! Gij, die de diepten der Godheid doorziet, en Menfchen, uit (tof geformeerd, U ten Tempel heiligt! Rein zij mijn harte! .dan durf ik, fchoon met de bevende ftemroe eenes fter•velings , nogtans den Verzoener der Godheid bezingen , en de vreeslijke baane met vergeeven ftruikelingen (*) doorloopen." ! ,, Menfchen ! kent gij de eer, die uw gedacht verheerlijkte, toen de Schepper.der waereld, als uw Verlosfer, op de aarde nederkwam? hoort dan mijn gezang. Gij in het bijzonder , ó weinige edele zielen! — dierbare, hartelijke vrienden van den beminnenswaardigen Middelaar! — gij die vertrouwelijk den dag des grooten gerichtes verwagt! — hoort mij, en zingt den eeuwigen Zoon, geheel uw Godlijk leven door!" •Zie daar nu den aanvang van dit beroemd Dichtftuk, op twee onderfcheidene wijzen in Nederduitsch Poëtisch Profa overgebragt, en ter onderlinge vergelijking voor ons liggen. Alvoorens wij echter daartoe overgaan, moeten wij noodzaaklijk onze Lezers herinneren, hetgene wij . (*) Struikelingen, welke reeds vergeven zijn, vóór zij begaa» werdeq. .. ..  D E m E s s I ii s. 33 wij bevoorens over het vertalen der Werken van klop* stock, bij gelegenheid der uitgave van de Oden van klopstock en wieland, vertaald door p. l. van de kasteele, aangemerkt hebben (*) immers dezelfde bedenkingen, wegens het overgieten der Werken van verheven Dichters in andere taaien, gelden grootendeels hier ; want fchoon men zich hier aan geen' rijm of maat gebonden hebbe, heeft men echter den fchoonen val, welluidende woordplaatfing en ftijgende kracht der oorfpronglijke verfen, moeten achterlaten. In de uitgave van P* vinden wij, dat de uitdrukking van den derden en vierden regel duidelijker aldus ware gefield geweest: En door welke hij de liefde der Godheid, door het bloed des eeuwigen Verbonds, . op nieuw, aan adams Nakomelingen gefchonken heeft. N. heeft deze plaats , onzes bedunkens , nog duisterer oVergeferagt, door het noodzaaklijk woordjen aan geheel wegtelaten , waardoor het in onze taal twijfelachtig wordt, in welken naamval, den gever of aanklager, de woorden adams Nakomelingen geplaatst moeten worden. Beiden hadden voords wel in eene noot mogen opmerken , waar klopstock fommige uitdrukkingen uit de oude Griekfche en Latijnfche Dichters fch'ijnt ontkend te hebben, gelijk deze: Aldus gcfchiedde de wil des Eeuvigen. welke uit den aanvang der Iliade van homérus fchijnt overgenomen te zijn, waar men eenen dergelijken halven regel aantreft (f). N. heeft voords : Vergeefsch verhief zig de Satan, enz. Beter, oordeelen wij , is het lidwoord de in de vertaling bij P. achterwege gelaten ; wijl klopstock hier bet woord Satan, als een' eigen naam bezigt, waarmede hij dezen, in dit Dichtftuk zoo belangrijken perfoon, benoemt. De vertaling bij poster luidt: Vruchtloos fiond het Joodfche Volk tegen kern op. Meer Dichterlijk, zinne- lij-- (*) Zie Ni Vaderl. Bibl. III Deel, ijle Stuk, Bladz. 83. (t) • • . . . . Aièi VèveheieTo PcüAtJ. Wad. Lib. I. v. %< INIECWEVAD.EIBL, IV. DEE|,.NO, U C  34 F. G. KLOPSTOCK lijkex eii ook getrouwer brengt N. deze plaats overï Vergeefsch ftond Juda tegen hém op : doch jfuda hier ials een' perfoon invoerende, had ook Satan, zonder lidwoord, en als een eigen naam, moeten gefield zijn. P. heeft voltooide, N., onzes bedunkens beter, volbracht de groote verzoening. P. heeft : durft de Dichtkunst u uit het donker verfchiet naderen? Hier is het nadruklijk voegwoordjen ook Vergeten; klopstock fchijnt te willen "zeggen: durft de Dichtkunst, bij al de onderwerpen , die zij ter behandeling kiest, ook uwe gewijde geheimen ter Zangftoffe uitlezen ? N. vertaalt hier : Durft ook de Dichtkunst uit haaf ferfchiet tot u naderen ? Het woordjen ook ftaat dus, -naar ons inzien, hier verkeerd geplaatst; het fchijnt uit deze woordfchikking als vraagde de Dichter of, onder veele kunften , ook de Dichtkunst durfde naderen? daar integendeel de vraag, naar ons inzien, is: of de Dichtkunst onder hare onderwerpen , zoo ftout durft zijn, om ook Gode en de Godlijke geheimen te befchrijven. Voords is hier het krachtig bijzetwoord donker verfchiet, in dê pen gebleven ; welk woord donker , gevoegd bij verfchiet (of nog beter verheid, afftand) zoo wel de afgezonderdheid als de volftrekte blindheid der ftervelingen, met opzicht tot de Godlijke geheimen , allerkrachtigst aanduidt, en de beide vertalingen, door deze overzieningen!| verre onder het oorfpronglijke blijven. P. vertaalt al verder : Heilig haar. Geest Schepper..... leid haar als uWe navolg/Ier mij te gemoet; ongelijk beter naar ons oordeel, dan N. die aldus leest: Heilig haar, o Heilige Geest geleid haar, als uwe naarvolg- fier..... mij te gemoete ; immers in deze laatst bijgebragte vertaling verliest de Dichterlijke fpeling, waar door klopstock de Dichtkunst , de navolgfter van den fcheppenden Geest Gods, noemt, al derzelver nadruk en kracht.Klopstock zegt hier,met voordacht, Ceest Schepper, wijl de Dichtkunst, die hij de navolgfter van defl fcheppenden Geest Gods noemt, mede hare beelden en zinnelijke voortellingen, als 't ware, fchept, of uit het rijk der mooglijkheid ontleent, en zich als wezenlijk aanwezig voortelt. P. Mijn hart zij rein, dan durf ik van den God' verzoener zingen ', deze vertaling komt ons. niet edel Sene-ejj voori de uitdrukking van den Godver zo stier zingen fchijnt  DB MES Sla Sé 35 fchijnt ons te plat en te triviaal. N. zegt hier veel deftiger: den Verzoener der Godheid bezingen. P. heeft voords beter, ontzaglijke loopbaan. N. daar tegen, minder grootsch, vreesfelijke baane. P. heeft getrouwer en tevens meer Dichterlijk vertaald : Menfchen l zo gij de hoogheid kent, die gij toen ontfmgt, toen de Schepper der waereld Verzoener werd; daartegen heeft N. deze regels te zeer uitgebreid , en daardoor verzwakt, Hellende : 3fenfchen ! kent gij de eer, die uw gejlacht verheerlijkte, toen de Schepper der waereld, als uw Verlosfer, op de aarde neder kwam. Zie. daar eene profaïfche uitweiding. P. Gij zielen , die met het toekomend Wasreld oordeel vertrouwelijk omgaat. Wat is dat: met een oordeel vertrouwelijk omgaan? N. zegt: Gij, die vertrouwelijk den dag des grooten gerichtes verwagt ! zekerlijk beter en ui eer in den geest des Dichters, klopstock bedoelt, volgends onze gedachten: Gij, die gerust en welgemoed den grooten Oordeelsdag afwagt. P. vertaalt, onzes bedunkens, zeer juist: hoort mij, en zingt den eeuwigen Zoon, door een Godegeheiligd keven. Dit zelfde wordt ook letterlijk door klopstock gezegd, en is ook door groeneveld in deszelfs Vertaling behouden: Hoort mij, en zingt den eeuwigen Zoon dpor een Goddelijk leven, willende de Dichter zijnen Lezer hier door aanmoedigen, om van zijn' kant, Gode door een, zijnes waardig, levensgedrag te bezingen of te eeren. N. fchijnt ons toe hier ten eenemaal van de meening des Dichters afgedwaald te zijn, daar hij dezen regel aldus overbrengt: Hoort mij, en zingt den eeuwigen Zoon geheel uw Goddelijk leven door. Welke woorden een geheel anderen zin opleveren, en ten eenemaal anders gerangfehikt zijn , dan ze bij den oorspronglijken Dichter voorkomen: het misbegrip van het woordjen durch fchijnt de aanleiding tot deze afdwaling gegeven te hebben. Na deze onderlinge vergelijking! der gebreken in beide deze Vertalingen van den aanvang der Mesfidde , zal de Lezer welligt met ons , den regel van horatiusj Iliacos intra wuros peceatar & extra (*) (*1 Epist, Lik, h Ef. a. t. 16. C a  g6 F. G, KLOPSTOCK, DE MESSiaS. op dezelve toepasfen. Maar ook tevens , wegens de gelukkig gedaagde plaatfen , aan beide de Vertalers de uitfpraak van pal^mon bij virgilius: Et viiula ia digtms fi? hic *J niet weigeron. , Alleen moeten wij hier nog aan N. onzen dank betuigen, dat hij klopstock's Verhandeling over de heilige Dichtkunst, bij wijze van Inleiding, vóór zijne vertaling geplaatst bebbe; doch om welke reden in dat Stuk overal cretik, en creticq in plaats van critiek gefpeld wordt, kunnen wij niet begrijpen. Voords vinden wij zijne Aantekeningen over het geheel grondig, en bij •zulk een verheven Dichter van groot nut tot opheldering van fommige duistere plaatfen. Echter houden wij zijne Vertaling op Bladz. 7 den laatften regel min doelmatig, dan die van .groeneveld, en de uitgave bij P. klopstock zegt daar ter plaatfe in het oorfpronglike : Ein gewaltiger Schatter Faszte den Seraph.... und urn ihn lag wartend fein fweigender IVeltkreis. Dat is: Êsn geweldige fiJdering Trof den Seraph.... en om hem heenen lag in ve.rwachtirg zijn zwijgend waerel ftelzel. Waarfchijnlijk heeft de Dichter hier het gevoelen der Chaldeën op het oog gehad, welke meenden, dat elk waereldftelzel, of fterrebeeld, ten verblijf ftrekte en beheerscht werd door de Hemelfche magten , welken zij Sephirooth noemden. Beter zegt dus naar ons gevoelen groeneveld: zijn zwijgende waereld, en P. zijn zwijgende waereldkring, dan N. in deszelfs Vertaling: het zwijgend geweste, welke woorden zeer duister zijn en geen bepaalden zin opleveren. Deze aanmerking is ons echter flechts, bij bet ter loops doorbladeren des Werks, ingevallen; wilden of konden wij deze onze vergelijking over het geheel der beide vertalingen, verder uitflrekken, wij zouden zeker dof genoeg in berden vinden, om een groot Werk famentedellen, doch daar zulks de grenzen Van onzen zeer bepaalden taak en eng bedek verre zoude overfchreiden, zien wij ons genoodzaakt, onze verdere aanmerkingen te daaken,doch tevens beide deze vertalingen onzen Lezeren, als hunner opmerking overwaardig, aan te prijzen. * Reit' (t) Ecloga III.  P. F. HENRIJ, REISWEO -NAAR DE INDiëN. 37 Reis-weg naar de Indien, of Aardrijkskundige hefchrijving van Egypte, Syriën, Arabiën, Per/iën en Indien. Gedeeltelijk uit Aet Engelsen overgezet, en Aanmerkelijk vermeerderd, door p. f. hbnrij. In den Hage, bij J C Leeuweftijn, 1700. 436 Bladz. In gr. OSavo. De prijs is ƒ 3 • : - : De natuur van dit Werk wordt, op den Tijiel, aidus aangekondigd: „ Een Werk, in het welk men een kort begrip gefcheut heeft der Gefchiedenis, en het tafereel der zeden en gewoonten der Oudere en Nieuwere Volken, welke deze onl', derfeheiden landftreeken bewoond hebben , van de vroegfte Eeuwen tot op onzen tegenwoordigen leeftijd. " Geachte na' inen noemt de Verzamelaar, in het Voorbericht, die hem toe gidzen op ziinen weg gediend hebben, het zijn die van norden, pokocke, niebuhr, s a v a r ij , v0lnrij, tavernier, chardin, renuel en hodges, welke hij in het fainenftetleu geraadpleegd heeft. Indien de Verzamelaar met de vereUcrrre naauwkeurigheid zijnen taak volvoerd hebbe, zullen veelen zijn Geichrifc met deelneming lezen, daar het, onder andere, Landftreeken ten onderwerpen h-eft, „ waaiïa (zoo als de ,. taal io het Voorbericht luidt) een Fran'ch Leger, door eenen ,, bekwaamen en te recht vermaarden Ueveihebber aangevoerd, „ groote O nwentelingen fchijnt te moeten te weeg brengen. " Volgends de bovengemelde aanduiding , ontmoet men hier eeue opgave, niet fl.chts van den legenwoordigen, maar ook van den alöuden ftaat van de meesten der vermelde Gewesten, en daarin gelegene Steden; een tafereel fcheifenie van de wisfelvalligheid en verganglijkheid der wereldfche lirootheid, en, voor zoo veel uit het verflag omtrent fommigen der vermelde plaatfen blijkt.de diepe vernedering , in welke zij van haren alöuden lu.ster en grootheid zijn gezonken. Wij willen, ginds en eHers, iet opzamelen, bhzonderheden vermeldende, rakende Landen en Steden, welke, ter gelegenheid van den togt der Franfchen naa het Or>sten , dikmaals genoemd werden. Alexandrië trekt hier vooreerst onze opmerking. Het aloud Alexandri - had anderhalf uur gaans ia de lengte, en een derde v?.n een uur in de breedte, 't geen axn zijne wallen een' omtrek van vier uuren gaans gaf. Lijnrechte 'traaten doorfneden het evenwijdig in de lengte. Eene der/el ••'in was tweeduizend voeten breed, met pragtige huizen, openbare geft chten en tempels bezet. Eigenlijk was het een lang Piein , waar h>. t afwisfelend tooneel van Marmer, Porpbierfteen en Obelisken zich telken» aan het oog vertoonde. Eene andere ftraat, van gelijke breedte , doorfneed dezelve, vormende alzoo een plein van een half uur gaans in den omtrek. Luisterrijk boven alle verbeelding was het Koninglijk Paleis; het befioeg meer dan een vierde gedeelte der Stad, en daar binnen het Mufeum, bosfchaadjen en een reeks gebouwen, der Koninglijke Majesteit voegende. Dit eerfte Alexandrië , door is Arabieren verwoest, C 3 wer J >  33 P. F. H E N R ïj werd, fadert, luisterrijk herbouwd. Merkwaardig was vooral da Vuurbaak , een gebouw van verfcheiden verdiepingen, omringd van gallerijè'n, door marmeren pilaaren onderfteund. Op den top lïond een Ipiegel van gepolijst metaal, zoodanig gefteld, zege men, dat men daarin het beeld der fchepen zag, eer het bloote oog die ontdekte. Voords was deze Stad,van ouJs, een kweekfchool van Kunften ën Wetenfchappen; hare Boekerij was alomme vermaard. „ Thans ziet men in eenen omtrek van twee uuren, „ tusfehen muuren befloten, niets dan marmeren Colommen, „ deels omgeworpen en aan ftukken gezaagd, deels nog ftaande , en door haare ontzaglijke zwaarte op de voetftukken vast„ gedrukt; voords eene menigte overblijffels van verbrijzelde „ pijlasters, kapiceelen en obelisken, en gaufebe bergen van opgetlapelde puinhoopen." „ Het bedendaagsch Alexandrië is niet meer dan een vlek, „ van eene geringe uitgeftrektheid , naauvvlijks zesduizend in„ wooners inhoudende, maar zeer handeldrijvend; een voordeel, „ dat zij alleenlijk aan hare ligging te danken heeft. Het is ge» ,, bouwd op de plaats, die de groote haven voormaals befloeg, • „ en welke de afnemende zee bloot gelaten heeft. —. Al wac „ van den inhoud der oude Stad in de nieuwe overig is, bepaalt „ zich tot eene fmalle landengte tusfclien 'de twee havens. De heerlijkfte tempelen zijn in eenvouvvige moskeen veranderd, „ de pragiigfte paleizen in flecht gebouwde huizen. De Koning„ lijke zetel is eene gevangenis voor (laven geworden. Een ,, fchac- en talrijk volk heeft plaats gemaakt voor een klein aan- tal belangzoekende vreemdelingen, en een hoop ellendigen, ,, die de lijfeigenen zijn van hun, door wie zij beheerschc war„ den." Zie hier iet, van 't geen wij aangaande het wereldvermaard Cairo vermeld vonden. ,, Op veertig uuren afftands van Darata„ ten, langs den Nijl opklimmende, ontmoet men Groot Cairo , „ de tegenwoordige Hoofdftad van Egypte , zij is op den Oos„ telijken oever, eene mijl ver van de rivier, gelegen, uit welke een kanaal voordkomt, 't welk de Stad doorfnijdt. Zij is van „ eene ruime uitgeftrektheid, en heeft drie uuren in den omtrek. .De ftraaten zijn naauw, bogtig, en niet geplaveid.* De huizen j, zij.:, zoo als in de meeste Turkfehe Steden, flecht gebouwd; „ maar hebben, tegen de Oosterfche gewoonte, twee of drie ,, verdiepingen. De meesten zijn uit aarde of flecht gebakkene „ klinkers opgehaald; anderen, uit een zachten Heen, gegraven „ in een' nabuurigen berg Mokattah. Op den top van alle ge„ bouwen is een terras, ook met gehouwen of gebakken (leen „ bevloerd. Alle huizen gelijken naar gevangenisfen; want zij s, ontfangen het licht niet van de flraat. Het zou in deze land„ ftreek te gevaarlijk zijn, véngfters aan die zijde te hebben* „ Om dezelfde reden heeft men de voorzorg, de deur van den „ ingang zeer naauw te maken. Da vertrekken fcheppen hun i, licht van de binnen - plaat/én, dat door h.t groen, van de alr ,, daar  BEIS • WEG NAAR. DE INDlëN. $d i daar geplante vijgenboomen, op eene aangename wijze terug , gekaatst wordt Eene&egen het Noorden, of in het dak ge. ' maakte, opening laat een verfrLfchende Iugtftroom door. Het Kasteel van Cairo, dat op eene fteile rots geplaatst, mee zwaare muuren omringd is, met zwaare torens bezet, haalt ongeveer een vierde uurs in den omtrek Ba r binnen ontmoet men de paleizen der Sultans van Ëgyote, bijna onder hunne puinea begraven. Een der zeldzaamft^ gedenk ftukken der Oudheid , welke» men hier vertoont, is de, dus genaamde, Pm van jo«eph Hij heeft (dus luidt het bericht daar van ) tweehon- derdtagtijr voeten diepte, op tweeënveertig omtrék; en be- ftiat uit twee afzonderlijke holtes ^ holten), niet loodr.gt op !' elkander. Eene zagt glooijende trap flingert rond'öni denzdf', ven. Het befc iot, dat haar van de put affcheidt, is gevormd " uit een gedeelte der rots , waaraan men flechts zes duimen. dikte gelaaten heeft, en van afftand tot afftand zijn 'er veng. „ fters ingehakt, die de trap verlichten. Aan het benedenfte der „' eerfte holte gekomen, vindt men eene effen ruimte met eene „ waterkom. Daar is het, dat een rad met fcheppers, uit aarde „ kruiken beftaande, door osfen gedreeven, het water uit der» „ grond des puts ophaalt. Andere osfen, hooger op geplaatst, t>utten het water uit dezen verlaatbak , door middel van een l\ diergelijk werktuig. Het heeft zijn oorfprong uit den Nij'l, „ en daar het door een, met Talpeter bezwangerd.. zand, door,', zijgt, heeft het eene geelachtige kleur; ook gebruikt men het ,', niet, dan in geval van belegering, of bij eenige andere drinj, gende noodzaakelijkheid." Vermaard, door den togt van buonaparte ma Egypte , en in veeier monden, is de Landengte van SuJ. „ zeer' grooten afftand naderen kunnen. Hoe dus in beweegbaar „ zand een duurzaam kanaal gegraven,? Daarenboven onibreckc „ het de ankerplaats (.van Suez) aan',eene haven, en de land„ lbeek aan zoet water, 't welk men, ten minde als de bevol„ king talrijk was, van eenen verren afflaud, te weten, uit den „ Nijl, zou moeten aanvoeren." Om- onzen Lezers een denkbeeld te geven van den rijkdom van Egypte , ter het ons, aangaande deszelfs Koophandel, het volgende bericht hier nog te plaatfen. „ Egypte" (zoo luMt dat bericht") „ bevat in zijnen boezem de bronnen der waare rijk„ dommen. Het heeft overvloed van graanen, met welken zij „ (het) Arabiën, Syriën , en een gedeelte van den Archipel „ fpijst. Het zendt zijne rijft door de geheele Middellandfche „ Zee, tot zelf aan Marfeille. De Kooplieden uit Provence „ Iaaden jaarlijks in deszelfs havens verfcheidene fchepen. Zijn „ ammoniac-zouc wordt door geheel Europa vervoerd. Souda „ brengt het in menigte voord. Zijn heerlijk vlas is zeer gezien ,, bij de Italiaanen. Zijne blaauw geverwde linnens kleeden voox „ een gedeelte de nabij gelegene Volkeren. Alle deze voord. ,, brengfels, op eigen grond gewasfen, trekken, behalven deu koophandel, ook nog het geld der nabuuren naar hetzelve. „ De Abijfmiërs brengen, in ruiling derzelven, eene fchauing ,, van ftofgoud, elephantstanden^ en andere kostbaarheden. De ,, lakens, het lood, het wapentuig, en eenige Lijönfche Galon„ nen, die Frankrijk zendt, zijn op verre na niet genoeg, om „ de verfchiïlende behoeften te betalen, die het te rug oiufangt, „ Dat overfchot word vereffend, door middel van Conltantino." „ politaanfche piasters. Het koper gereedfchap en de pellerijen, die de Turken in de haven van Alexaodrien ontfchepeu, wegen ',l het koorn,de rijst, delinfen,de koffij en reukwerken niet op, „ die zij in die zelfde haven inlaaden, en waar van het grootlte deel met geld betaald wordt. Kortom, behalven Moka en 'Mekka, waar de Egyptenaars jaarlijks veele fequinen terug laaten, brengen allen, die met hen handelen, hun goud of zilver aan." Behalven deze geopende, bevat Egypte nog vcrfcheiden bronnen van rijkdommen, die tot nog toe geflopt zijn. „ Egypte „ zou," Czoo lezen wij hier) „onder eene goede Regeenngs„' vorm, nog andere takken van welvaart opleveren. Welke laa, kens zou men niet met de fchoone wol der fchaapen van deze landftreak famenllellen! Welke linnens met haar heerlijk vlas! *' Welk neteldoek met de twee foorten van bun jaarlijks dervend, ?' en van het Winter-verduurend katoen! Welke Stoffen mee de " zijde , wier teelt men zoo ligtelijk zou kunnen invoeren in ?' een land, waar de wormen, die ze voordbrengen, niets van " regen en ftormen te #reezen hebbende , tot in het oneindige " vermenigvuldigen zouden ! Welke bronnen van rijkdom zou ]' men niet openen, bijauien men de gragten weder uitdolf, de ! dijken herftelde, en aan den veldbouw bet derde deel va,a " ' „ het.  KORTE UEIZE IN DE WEST • INDlëN. 41 „ het geheele land , thans onder het zand bedolven, terug gaf! „, Met welk eene vrugt zou men niet de mijnen van esme„ rauden, den diamant in hardheid bijna evenairende , doen op„ graven ! De granietfteen , het porphier en albast, die in ver„ feheiden bergen gevonden worden, zouden mede geen ge,, ringen tak van koophandel opleveren. Met welk een voor„ deel zouden niet zijne. Indigo, en andere, door de woestijn ,, verfpreide , verw - Iroffen, in de verwerijè'n gebruikt worden! „ Een wijs beftuur zou dit land alle de fchatten doen genie,, ten, waar mede de natuur het reeds zo mildelijk bedeeld „ heeft. De luister, dien zijn koophandel eenmaal daadelijk bereikt heeft, moet eene hooge gedachte doen vormen, van „ hetgeen zij nogmaals worden kan." Korte Reize in de West - Indien, bevattende verfcheiden AneC' doten en Karakterfcheifen, als mede eenige Aanmerkingtn, over de Slavernij. Uit het Engelsch vertaald Te Utrechr, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1790. 136 Bladz. In .gr. Oftavo. De prijs is ƒ 1 - : - : Zoo het ons voorkomt, heeft dit Boel;jen zijnen rechten naam niet. Het is geene reize of reisbefchrijving. De Schrijver, die uit Engeland naa de Eilanden van zijne Natie in de WestIndien gevaren is, heefc zijne losfe Aanmerkingen, over fommige dingen, die hem onder het oog gekomen waren, op het pipier geworpen, en dezen maken den inhoud van dit Gefchrift uit. Ze zijn van veelerlei foort,en loopen vooral over bijzondere ftukken uit de Landbefchrijving, de natuurlijke Historie en de Zeden. De Schrijver heeft eenen levendigen en aangenamen ichrijfftijl, hij is met de Latijnfche Schrijvers vrij gemeenzaam, en weet derzelver gezegden hier en daar wel ter fnede te pas te brengen. Het is jammer dat het Werkjen zoo klein is, en dat het niet meer algemeen gaat, over alles wat men van iemand 'verwacht, die over dit foort van onderwerpen fchrijven wil. Zeer breed zijn zijne aanmerkingen over de (laven en de llavemij. Zijne tekeningen daar van verwekken medelijden , met die ongelukkige menfchen, en een afgrijzen van derzelver beulen, doch zij doen ook z;en, dat onder de (laven ook zulken zijn, die in hunnen flavenftand minder ongelukkig zijn, dan zij in den flaat van vrijheid zouden geweest zijn. Een ander artijkel, waar over hier met eenige meerdere uitbreiding gefproken wordt, is de lekkere en overvloedige tafel der West-Indiërs. Verbaasd moet men (laan, over de keurigheid en gulzigheid der Engelfche Apichhfen in deze Eilanden. Hoe is het mooglijk, dat de menschiijke lichamen in zu'k een climaat en bij zulk eene levenswijze, in (Iaat zijn, om den zwaaren arbeid dezer menigvuldige fpijsverteering te verdauren, en dst zich een redelijk wezen, zoo zeer van deze dierlijke drifien kan laten pvermeestsren! C 5  43 NADRUKLIJK BETOOG , DAT ONGODSDIENSTIOH. Nadrukkelijk betoog, dat Ongodsdierjligheid de bron zij van tijdelijk en eeuwig ongeluk , Godsdienjligheid integendeel de bron van tijdelijk en eeuwig geluk. Uitgegeven door de Maatfchappij: Tot nut van 7 Algemeen. Te AmjlclJam, , bij H. Keijzer, C.de Vries, eü H. van Munfter, 1799. 165 Bladz. In Oftavo. De prijs is f: - 8 - : Elk, die weet, hoedanig de Bataaffche Maatfchappij tot nut van 't Algemeen allereerst ontltaan is, en allengs in leden, bloei en werkzaamheden is toegenomen , zal ook ligtlijk bevroeden, hoe het toekwame, dat die Maatfchappij niet altijd, in het uitfehrijven van Prijsvragen, zich aan zekeren vasten regel bepaald nebbe, nocii, door behoorlijk te fchiften en bij een te voegen, fteêds den kortllen en doelmatigfbn weg zij voordgeftreefd. Enkele Leden van deze Maatfchappij, hebben dit reeds lang gevoeld, en, op de laatstgehoudene algemeene Vergadering, heeft het algemeen Departement, zulks met dien uiiflag, ter fprake gebragt, dat 'er beflo;en is, eene Commisfie te benoemen, die, binnen den tijd van agt maanden, aan Hoofdbeftuurers eene voordragt en ontwerp, ter geheele hetfehepping der maatfchappij in dit opzicht, inleveren zal, opdat hetzelve op de punten van Bcfchrijving voor het jnar 1800 gebragt, een_ onder, werp van raadpleging en befluit, ter Algemeene Vergadering van dat jaar, uitmake. Aan deze gebrekige manier van werken, welke wij hopen, dat nu, met den aanvang der nieuwe eeuw, voor eene geregelder en meer volkomens moge plaats maken, heeft men aller* waarfchijnlijkst toe te fchrijven, dat 'er in het jaar 1791 en 1796 twee Prijsvragen zijn opgegeven, die men, daar zij zeer in eikander loopen, gevoeglijk tot één had kunnen brengen, zo men toen reeds een geregeld plan gevolgd ware, en waar door men, over het algemeen befchouwd, en zonder toepasfing op de S ukjens, waar over wij thands fpreken , eenè onnodige vermeerdering van Boekjens en fnippering van onderwerpen ware voorgekomen, welke der Maatfchappij Hechts meer gelds kost en den leeslust bij den gemeenen man eer uitdooft dan aan-' vuurt. Wij bedoelen hier de Prijsvraag van 1791 over het onwrikbaar verband tusfehen Deugd en waarachtig geluk, waar op het bekroonde andwoord van den Christen - Leeraar ]. h floh, in het jaar «793 is uitgegeven, en die van 1796, behelzende een nadruklijk betoog, dat Ongedsdienjligheid de bron zij van tijdlijk en eeuwig ongeluk , Godsdien/iigheid integendeel de bron van tijdlijk en eeuwig geluk, waar op de Christenleeraar f. clarisse het bestgekeurde andwoord heeft ingeleverd, het welk wij nu voor ons hebben. Bij die alles echter heeft ook dit gebrek der Maatfchappij» 10 het  DE BRON IS VAN TIJDELIJK EN EEUWIG ONGELUK. 43 het bepaald geval, waar van wij thands gewagen, zijn goeds ten voorfchijn gebragt. Met genoegen zal men de populair wijsgeerige Verhandeling van floh gelezen hebben en wederom herlezen; maar niet minder zal men zich, op het aandachtig overwegen van hetgene clarisse uit rede , ondervinding , Gefcbiedenis en H. Schrift, zoo uitmuntend en treffend te famen voegt, verheugen, dat de Maatfchappij, het onvolledige der eerstgemelde Prijsvraag van achteren inziende, nog eene van dergelijken aart , doch veel vollediger heeftopgehangen, waar aan wij het tegenwoordig Gefchrift te danken hebben. Clarisse, wien veelen onzer reeds uit andere Schriften kennen, heeft, komt het ons voor, juist den flag, om voor hec Volk te fchrijven; hij is duidlijk, levendig, treffend, onderhoudend en gemoedlijk. In het bijzonder behaagt het ons, dat hij ieder woord , het welk den lezeren, voor wien hij eigenlijk fchreef, min duidlijk zijn kon, terftond verklaart, en niet minder de wijze, waar op hij zulks doet; terwijl hij, Bijbelteksten aanhalende, in zijn venoog, geltadig gebruik maskt, van hamelsveld's uitmuntende Bijbelvertaling, en dezelve ook,langs dien weg, meer onder den zoogenoemien gemeenen man doet bekend worden. Dan, befchouwen wij clarisse's Werk eens nog wat meer van nader bij. In eene zeer populaire en onderhoudende Inleiding fchetst hij, eene gepaste gelijkenis te hulp nemende, alvoorens tot de zaak zelve te komen, het belangrijke van zijn volgend onderzoek, Daar op gaat hij, in het eerfte Hoofdftuk zijner Verhandeling, na het opfchrift derzelve te hebben verklaard, den zin van htt voorftel ontvouwen, en onderzoekt dus, wat geluk — ongeluk, tijdlijk en eeuwig geluk en ongeluk — Godsdienftigheid en — Ongodsdienftigheid is. Nu volgt, in het tweede IJooftjftuk, de oplosfing van het voorftel of betoog zelve, en wel in dezer voege. Eerst ftaaft hij de ftelling: Godsdienftigheid is de bron va» tijdlijk geluk, en ongodsdienftigheid juist h«t tegendeel, met de voïgeftde drie dringende bewijzen. 1. Godsdienftigheid fchenkt de verhevenlte genoegens, maar O igodsdienftigheid de hoogfte ongenoegens. 2. De eerfte opent niet alleen alle bronnen van genoegen, terwijl de laatfte die verflopt, maar zij zuivert en verhoogt dezelve ook, daar Ongodsdienftigheid ze integendeel bederft en onbruikbaar maakt. 3. De eerfte fchenkt, bij ongenoegens zelfs,nog overwegende genoegens,inmiddels de laatfte ons alsdan dubbel ongelukkig maakt. De Eerw. clarisse is hier zeer omflachtig, maar ver van verveeleni te worden, en treedt in veele bijzon-ierheden, ons bellek laat echt;r niet toe , hem te volgen; In de tweede AfJeeling van dit Hoofdftuk betoogt hij de Helling: Godsdienftigheid is de bron van eeuwig geluk, maar ongodsdienftigheid, die van eeuwig ongeluk. Dit Stuk evenwel behandelt de Schrijver veel korter, omdat (zegt hij; daar aan minder getwijfeld wórdt, — de voatige gezegden hetzelve reeds ongemerkt ophelderen, en — de Hei»  44 NADRUKLIJK BETOOG, DAT ONGODSDIENSTIGH. Heilige Schrift, blad voor blad, deze leer overal infcherpt, weshalve hii dan ook (lectits eene en andere treffende aanmerking desaangaande maakt. Het befluit van alles, eindelijk, bevat eene dringende amfpooring tot Godzaligheid, benevens eenige raadgevingen of andwoorden op deze en gene bedenkingen, die de gemeene man dikwerf maakt, als: „ ik wenschte wel zoo Godsdienftis te le- , ven;masr,wat is het? wij arme lieden hebben zoo veel tijd " niet, als de vermogenden, wij moeten tobben om het fober " kostje, — vroeg op en nog laat aan het werk: — wij '', kunnen zoo veel niet zingen en bidden, enz." — Wat zul„ len de menfchen wel denken? men zal zeggen, dat ik fijn geworden ben; dat ik fchijnheilig ben; dat men mij wel an„ ders gekend heeft, — of dat ik tot dweperij ben vervallen , enz." „ Hoe moet ik het aanleggen, om met verzaking l, van onaodsdienftigheid waarlijk Godsdienflig te worden of te „ blijven?" Terwijl clarisse zijne gantfche uitmuntende Verhandeling eindigt met een hartüjk gebed uit naam der Legers , en hij, opdat men alles, als met eenen opflag, zou kunnen overzien, den hoofdinhoud, achter aan, in eene koae fchets, geplaatst heeft. Naauwlijks weten wij, wat wij, onz:n Lezeren, tot eene proef zullen mededeelen, want alles is even fchoon, duidlijk en treffend gezend. Ware de fchets van een waarlijk Godsdienflig mensch, Bladz. 48 enz. niet te lang voor ons uittrekzel, gaarne namen wij dezelve daar toe over. Wel aan! bepiauja wij ons tot zijne verklaring van het opfehrifc der Redevoering, Bladz. 15 enz. die korter is en tevens ten blijk (trekt van zijne manier, om een duidlijk denkbeeld van woorden en zaken ie geven. .. „ Wij gaan nu te zamen tot de zaak zelve-over, mijne i-ezers! en daar wij ons hier toe fchikken, zal het niet kwaad „ zijn, dat wij het Opfchrift van deze Verhandeling,volgends ' den eisch der Maatfchappij: Tot Nut van 'tfSfi^emeen in,, gerigt, nog eer.s overlezen. Wat is 'er gevraagd? Hoe heb „ ik gefchreven? „ ,. Een nadruklijk betoog,.. Wacht eens. — Wat is een betoog? Dat is een bewijs, B, op goede gronden (leunende: als men eene zaak, eene (lel9, ling, met kragt van redenen v^orftaat en de waarheid van de„ zelve overtuigend (laaft, dat is een bcttog. — Nu, kom „ aan, zoo een betoog, zulk een beredeneerd bewijs wil de „ Maatfchappij opgefteld hebben, en dat wel een nadruklijk „ betoog; dat is, zoodanig een betoog, waar in de redenen „ kragt en kiem hebben, zoo dat men de waarhed, als het „ ware, voelen en tasten kan,en het gemojd. daar door over„ reed , belang daar in neemt en zich daar naar zoekt te fchikken." „ Dat verdaan wij nu genoeg} maar —- wat wil de Maat»  DE BRON IS VAN TIJDELIJK EN EEUWIG ONGELUK. 45 „ fchappif dan- igenliik betoogd hebben! — Dat vinden wij, „ als wij het Opfchrift verder lezen: „ Een nadruklijk be- ""/nu komt het; — een betoog — van wat? „ Dat On„„ godsdienfligheid de bron zij van tijdlijk en eeuwig onge„ „ luk: Godsnien/iigheid integendeel de bron van tijdlijk en ecnvig geluk."" Ziet daar, wat ik u eigenlijk nadruklijk betoogen moet; „ maar eer ik daar aan begin, wil ik 'er vooraf e^n weinig met u over praten. — Gij weet immers wel, waar de meeste twisten en harrewarren in de wereld uit ontlhan? Is hec niet , daar uit, dat de menfchen malkander dikwijls niet regt ver" (taan? Men is het menigmaal in den grond zamen eens over " de zaak, wanneer men nog hevig twist over de woorden.— „ Dat zou ons ook kunnen overkomen, mijne Lezers! wanc „ wij zijn altemaal menfchen! Maar, als dat gebeurde, dm zou „ ik', met al mün betoogen, niet veel uitrigten, en gij zoude „ 'er niet veel aan hebben. Om dat ongeluk nu voor te ko' „ men, dunkt mij best,dat wij eerst met malkander affpreken, wat wij door die woorden verftaan, welke de (tof van het „ betoog zullen uitmaken: en zoo doende, weten wij vooiaf, „ waar aan ors te houden, en wij komen twist en krakelen ,, voor, enz." Harilijk verëenigen wij ons me: den wensch, door de Maatfchappij in haar Voorbericht geuit, dat deze Verhandeling onze Landgenoten, bij het lezen en overdenken, in (taat zal (lellen en aanfpooren, om zich hoe lanes zoo meer te onttrekken aan de Onaodsdienftighïid, dii in onze dagen helaas! zoo zeer het hoofd begint op te (teken, en nogthands niet anders dan ongeluk naar zich (Iepen moet; en dat zij zich., integendeel geheel en al mogen leeren overgeven aan een Godsdienflig gedrag, ' waar door zij hun waar geluk bevorderen. —— Proeve van den Smaak en Profaïfchen fchrijftrant van as mus. In vertaaide Fragmenten uit den IFaudsbtkker Bode. Twee' de Stuk. Te Utrecht, bij W. van Ijzerworst, 1799- -°4 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f i - 16 • : Het is ons zeer aangenaam, dat men voordgaat met de uitgave eener vertaling van de Profaïfche Schriften van asmus, dien uitmuntenden, cieugdzamen, oorfpronglijken en bijna zonder wedergade vernuftigen Schrijver. Van het uitmuntend talent van dezen Schrijver, en van den geest van zijn gefchrift, hebben wij onzen L zer reeds voorheenen onderhouden. Wij hebben daar voor het tegenwoordige niet ver.ier bii te voegen. Men K vtrt on? hier wederom XXVI Stukjens, allen van dezelfde fouit , en met dezelfde bevalligheid. Hier  46 PaOEVE VAN DEN SMAAK EN PROSAÏ5CHEN Hier of daar hebben we 'er wel een onder gevonden, dat op bij. zonderheden ziet, die in Duitschland plaats hebben, en die voor een groot deel van onze Lezers wat moeilijker'zijn , om verdaan te worden; maar ze zijn weinig, en het behaagen in het overige aal dit ligt doen over het hoofd zien. Een Gefchrift, gelijk deze Proeve, wordt best gekend, wan» neer het zich zelve aankondigt. Wij zullen daaröm een en ander Stukjen uit het zelve overnemen. Zie hier het eerde-} WAT IK WEL MAG. „ Ik mag gaarne zien begraven, als zoo'n roodgeweend oog nog eenmaal voor zich néér in 't graf ziet, of iemand zich zoó kort omkeert, 'er zoo bleek uitziet, op één punt onbeweeglijk ftaart, en niet tot fchreié'n komen kan, dan pleeg het mij we! zelve niet richtig in de oogen te worden. Offchoon ik dan in der waarheid tocli vrolijk ben. Eu waaröm zou ik dat niet zijn? Hij ligt nu daar en rust immers! Ik ben daarin een wonderlijk mensch, als ik tarw zie zaaien, dan denk ik reeds aan de doppels en aan het Oogstfeest. De menfchen zijn zoo fchuuw voor eenen dooden, waarom ? weet ik niet. Het is een roerende heilige fehoone aanblik, een lijk in het aangezicht te zien; maar het moet zonder opfchik zijn. Die dille bleeke doodsgedaante is dan de tooi, en de eerde fporen der bederving zijn het halsfie. raad, en het eerfte haangekraai ter opftanding." Verder in het bock voordgaande, komt ons zoo veel voor, -dat wij zoo gaarn aan onze Lezers zouden mededeelen , dat wij naauwlijks weten te kiezen. Asmüs fchriift aan zijn Oom, dat hij zich wel gaarn op de fehoone wetenfehappen wilde toeleggen, en vraagt denzelven, welke boeken hij zich daar toe moet aanfehaffen, cn zie hier het andwoord van zijren hooggeleerden Heer Oom- „ Word niet gik, Neef, en laat toch de fehoone wetenfehfppen ongemoeid. Evenwel wil ik u mijnen raad niet onthouden." 1. Indien 't u met het een en ander waarlijk ernst is, en het u zoo recht door merg en been gaat, zoo laac dat begaan, dauk 'er God voor, en zeg 'er niemand iet van. En 2. Indien het oorbaar is, daar van te doen blijken, en tè fchrijven, zoo fchrijf dtn neêr, wat, en zoo als gij dat gevoelt. 3 Maar voelt gij niets, en wildet gij evenwel gaarn, voor het geëerd publiek, de vertooning maken, als of gij wat voeldet; lees dan batteux en zijne Collegaas, van longinus aan, tot die aan den wand en aan de nieuwspapieren en Bibliotheken pist toe. Gij zoudt ze ook ongelezen kunnen laten , want wat degelijks brengt gij toch nooit voor den dag in verfen, noch in profa. Vaarwel, Neef. N. s. Gij kunt ook, in plaats van batteüx onderhanden te nemen, den ramenas raspen , 't komt alles op het zelfde uit. Vale." Zie  SCHRIJFTRANT VAN ASMUS. 4? Zie hier de gedachte van asmus, aangaande het huwelijk. „ Het trouwen " zegt hij, „ komt mij voor als een Imkerde erwt of boon. In den beginne fmaakt die zoet, en dan meenea de menfchen, dat dat eeuwig zoo voordduurt. Mair dat weim'gje fuiker is 'er haast afgelikt, ziet ge , en dan komt van binr nen bij de meesten een ftuk asfa fatida of rhabarber, en dart laten ze de lip nangen. Bij u zal het hope ik nu zoo niet zijn* Gij zult, wanneer ge met de fuiker aan liet einde zijt, een wel* fmakende krachtige wortel vinden, die u levens lang goeddoet! ïoo als ik u kenne, en uwe famenwoning met de zalige geer» trui] hebbe afgekeken, ben ik ook overtuigd, dar het zoo gaaa aal#of gij moest tot een volflagen Helleveeg vervallen zijn, en die zijn 'er niet veelen. De Vrouwen zijn buigzame goede fchepfels en wanneer gij van eene hoort, die haren man kromme fpro'ngen maakt, dan kunt gij altoos veilig tien tegen een zetten, dat hij zich jegens haar niet gedraagt, zoo als dat een Christelijk man betaamt, enz. Wij zouden hier affebeiden, doch wij vinden in dit Stuk eert toevoegfel van eene Nederlandfche hand, dat ons zoo gewigtig voorkomt, dat wij iet van hetzelve moeten melden. As mus had eene aanmerking gemaakt, op „ jean qui rit Êf iean qui pleure een piece fugitive van den Heer ds vols TAiüE, en daar in had hij dezen vermaarden veelfchrijver een Comediant genoemd: Onze landgenoot laat hier een Stukjen op volgen, waar van het opfchrift is: Betijtelt asmus volta ma naar verdiende? Deze vraag breidt hij aldus uit; ., Heeft voltaire, in 't gene hij deed, alleen groote talenten aan den dag gelegd' Heeft hij perfonen en zaken , die hij, uit hoofde van. zijn opgenomen rol, zoo hatelijk moest maken als hii konde* zoo hatelijk gemaakt als kuast en pasfiën dat vermogten ? en heeft hij die rol eeniglijk op zich genomen, uit haat en vijand: fchap tegen perfonen en zaken, die hem in den weg waren, zonder de minde waarheidsliefde, zonder overtuiging, dat dezelve dat verdienden?" Die maar eenige kennis aan perfonen en zaken heeft, en maar ivat bekend is, in de fchriften van volt ai re, begrijpt zeer wel dat het andwoord op deze vragen zeer tot nadeel van dezen laatXlen moet uitvallen. De Schrijver van dit Stukjen toont dit in het bijzonder , uit eenige min bekende bijzonderheden , van zijn laatfte leven en dood, met aanwijzing van de grondea, waar op zijne verhalen fteunen, en die, wat de lieden van voltaire's foort ook mogen voorwenden, maar al te veel bewijs van waarheid voor zich hebben. Hier ziet men dezen wijdvermaarden verlichter , wiens geest voorzat in alle Collegtën van bewind; die alle grooter en kleiner geleerde Genootfchappen bezielde, die fpeelde op alle toneelen, die zweefde door alle Gezelfcnappen, «n wiens beginfelen en leer doorgedrongen waren tot genoeg, zaam alle ftanden van menfchen, ten toon gefteld, als den eeri«osfteu fcknrk, die itus&er fie xpde besiad, Hier vertoont hij zich  48 N ABERICH T. zich in zijn waar licht, een verwaanden dwaas, een man zonder beginfelen en zonder eenige de minfte zekerheid. Zoo rascli hij zijn leven !n gevaar ziet, zond hij om eenen Priester, en hij fchreef en tekende eene verklaring dat hij gebiecht had, en dat hij ftierf in de H. Katholi|ke Kerk, hopende op de Godlijke barmhartigheid , dat deze hem verwaardigen zou hem alle zijne gebreken te vergeven; en indien hij immer der Kerke ergernis gegeven had , daar over vergeving vragende aan God en aan haar. — Sjdert hebben zijne Vrienden d'alembert, diderot, marmontel en huns gelijken wel gepoogd, dit en al het overige voor de wereld te verbergen, door niemand toegang tot hem te geven, maar zj hebben zijne Geneesheeren en eenige anderen niet van hem kunnen weeren, die getuigd hebben, dat zijne vervloekingen en verwijtingen niet waren aan te hooren. „ Gaat weg van hier, zei hij hun, gijlieden zijt oorzaak van „ den ftaat,waatïn ik ben, ik kan u allen misfen , en welk eene ,, rampzalige glorie hebt gij mij niet gekost! " Wroeging en verfchrikking grepen hem beurtlings aan. Dan eens wendde hij zich, in den weedom zijns harten, tot God; dan deinsde hij vervloekende en lasterende te rug ; dan eens fchreeuwde hij het doel van zijnen vroegeren haat luidkeels en beiingftigd uit, jesus Christus! jesus Christus! jesus Christus! En zoo werden evenwel drie maanden doorgebragt, federc zijne kroaning op het Fransch toneel, tot aan zijnen dood, die niet een enkel oogenblik van ftille gerustheid hebben opgeleverd , waarop zijne Aanhangeren zich naderhand openlijk hebben kunnen of durven beroemen. „ Mr. tronchin noemde zijne gefteldheid razernij, en heeft blijven verklaren, dat het toneel waarvan hij aanfchouwer geweest was, geen ander dan een klein en zwak denkbeeld opleverde van voltaire, en van zijne zaak en aanhang." Zie daarl dat is voltaire, de Filofoof, de Verlichter van de XVllIde Eeuw, de razende vijand van jesus Christus, dien hij gewoon was te noemen , ,, den infamen, eïr- loozen 0i'ge1iang£nen , dien hij zou verpletteren." NABERICHT. Het o^rSladz. 640, in het Eerfte Stuk , van het voorig Deel, in de Aanmerking geftelde, is geenszins betreklijk tot de Zeildoekweverijè'n, het geen men, bij misvatting, wel zou kunnen opmaken, uit het geftelde Het Werkvolk tot de Fabriek be. hoorende, ontvangt loon bij den Dag, en niet bij de Rol.  UïTTREKZELS en BEOORDEELINCÉN. Verklaring van den Brief aan'de Hebreen door o. bonnet, DoSlor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie- Prediker te Utrecht. Zevende Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1799. 333 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 2 - 8 - : Het Xde Hoofddeel van den Brief aan de Hebreen, maakt den inhoud uit des zevenden Deels , der uitgebreide Verklaring van dezen Brief, door den Hoogleeraar bonnet, waar in alles, op dezelfde flipt naauwkeürïgé wijze , als in de voorige deelen gefchied was, behandeld, en aanleiding overvloedig gegeven wordt, tot het nadenken en overwegen van verfcheiden gewigtige en belangrijke onderwerpen , die de Hoogleeraar, met even zoo veel fcherpzinnigheid, als juistheid voordraagt. Om , naar onze gewoonte , in het aankondigen van dit uitgebreid Bijbelvverk , weder eene proeve te geven , bepalen wij ons tot de bedenking, welke de Hoogleeraar maakt , Bladz. 95. volg. bij gelegenheid van des Apostels uitfpraak vs. 18. „ Waar nu vergeving derzelver „ is, daar is geene offerande meer voor de zonde;" bij de beiindwoording van welke bedanking de Hoogleeraar aanleiding heeft, om ons het eigenlijk onderfcheid tusfehen de vergeving der zonden aan de gelovigen, vóór en na chuistus komst in deze wereld., volgends zijn begrip , te verklaren. Dus fpreekt bij: „ Maar nu doet zich eene aanmerklijke zwarigheid ?> 0p." _ „ Hoe? (7,3.1 iemand denken,) is 'er geen „ offerande meer nodig , omdat 'er vergeving is, dan volgt, dat 'er geen vergeving heeft plaats gehad, zoo „ lang 'er nog een offerande vóór de zonde nodig was: „ maarnn, vóór dat c hrist us in de wereld kwam, „ vóór dat hij leed en ftierf, was 'er nog een offeran„ de nodig, om de zonden te verzoenen; en deze nood„ zaaklijkheid werd aan de Oude Kerk vóór de wet, en „ vooral onder de wet, geduurig herinnerd , door de „ van God ingeftelde offeranden, ter voorbeeldige ver„ zoening van de zonden; was 'er dan , geduurende een „ tijdsverloop van vierduizend jaren , nog een offerande „ nodig, om de waare verzoening aan te brengen, dan moet immers volgen, dat 'er,geduurende al dien tijd, geen waare vergeving der zonde hebbe plaats gehad."-— nieuwe vad. bibi,, jv. deel.no* 2. 0 De-  50 C. BONNET Deze bedenking is zeer natuurlijk, en verpligt ons, het ftiife van de vergeving der zonden nader te overwegen. Wij zullen dit doen met de beandwoording dezer twee vragen. — „ Hebben de gelovigen , vóór de komst van Christus in de wereld, eene waare en volkomene „ vergeving van zonden gehad, of niet? Zo ja; „ hoe heeft dan de Apostel, op zulk eene wijze, gelijk „ hij doet, de vergeving der zonden kunnen verbinden „ met die offerande van den Heere jesus, welke hij „ eerst in de volheid des tijds aan God heeft toege- bracht?" „ De eerfte vraag is dan, hebben de gelovigen, vóór de komst van Christus in de wereld, eene waare e* volkomene vergevtng van zonden gehad?'''' ,, Gij bemerkt, Lezer, dat ik dus in het algemeen fpreek , van alle gelovigen , die vóór christus geleefd hebben. Want, ten aanzien der vergeving zelve ■was 'er geen onderfcheid vóór en onder de wet. ZO 'er toch geen volkomen vergeving,, vóór christus, hebbe plaats gehad, omdat de rehrgmaking der zonden, door zijne offerande, nog niet was te wege gebracht, zoo moet volgen, dat abel, en och, noIch , abraham, izaïk, jakob, en meer anderen, even zoo min, eene waare vergeving der zonden gehad hebben , als die gelovige Israëlieten , welke onder de wet leefden." » „ Ik fta toe , dat paulus , in zijne redeneering, zich nu en dan bepaalt tot de oude Isra'èlitifche Kerk. Wij hebben daar van een voorbeeld gezien in het voorig hoofddeel, het 15de vers, 't gene hij daar zegt, is ook toepaslijk op de gelovigen, die vóór moses geleefd hebben ; maar hij fpreekt alleen van de verzoening der overtredingen, die onder het eerfte Testament •waren , om de Hebreen zoo veel beter te overtuigen van de noodzaaklijkheid der offerande van jesus christus, als aan welke ook hunne Voorvaderen de verzoening hunner zonden verfchuldigd waren; en zulks ongeacht alle die offeranden, welke zij zelve den Heere , naar de wet, toebrachten." „ Verder, wanneer wij van eene ivaare en volkoment vergeving fpreken, dan verdaan wij 'er door, zulk eene kwijtfchelding van fchuld en ftraf, en derhalven , zulk eene rechtvaar digmaking voor God, die den, in zich zeiven zondigen , maar , door Gods genade , gelovenden ïaenscb,,  VERKLARING VAN DEN BR IEP AAN DE HEBUECN. $t tnensch, vrijmoedigheid geeft, om den Heere, als zijnen Verbondsgod aan te merken ; zich in hem te verblijden ; op hem zich te verlaten , en alles goeds van hem te verwachten , voor tijd en eeuwigheid; ja maar ook vergeving, welker gelovige erkentenis hem in ftaat fielt, om den fleere hartlijk lief te hebben, en uit liefde te gehoorzamen; ook in de uitoefening van allermoeiliikftc pligten. — Dat nu de gelovigen, vóór, en onder de wet, zulk eene vergeving der zonden gehad, dat zij den troost van die vergeving genoten, dat zij de vrucht van die vergeving, in eenen heiligen wandel, vertoond hebben , daar voor zijn veele bewijzen bij te brengen. Als wij abels geloof, enochs en n o a c n s wandel met God , abrahams gehoorzaamheid , jobs vertrouwen , davids hartelijke liefde tot den Heere, asafs roem in hem , dien hij den rots-fixeen van zijn hart noemt, en zijn eeuwig deel; als wij het één en ander in aanmerking nemen, en tevens letten op de leere der Oude Kerk, aangaande dit gewigtig Stuk, zoo ver ons dezelve, uit den XXXII, den CIII, den CXXX, en andere psalmen bekendis — als we daarmede de leere der Apostelen vergelijken , vooral van paulus,rom. IV. en eindelijk, als wij die wolke van getuigen in aanmerking nemen , die nu nog tot voorbeelden in geloofsgehoorzaamheid verftrekken moeten , naar den inhoud van het XI hoofddeel dezes Briefs, dan blijft 'er geen twijfel over, of de Godvruchtigen in dien tijd hebben volkomen verzekering gehad, althands kunnen hebben, dat hunne zonden vergeven waren, en zoo vergeven, uit kracht der toekomende Middelaars-bediening van den beloofden Verlosfer, dat dezelve hun nimmermeer, ter veröordeeling, (trekken zouden." ,, Maar dan blijft de tweede Vraag : Zo ze reeds toen, zulk eene vergeving der zonden gehad hebben, hoe kan paulus dan, hier ter plaats, te kennen geven, dat de vergeving eerst een gevolg is van christus offerande? " ,, Om hier op te antwoorden , moeten wij aanmerken , dat 'er een tweeërlei vergeving of rechtvaardiging is : de ééne is perfoneel, de andere raakt de gantfche Kerk, in haar geheel befchouwd." ,, De perfoneele vergeving, of rechtvaardigmaking isdie daad van God , waar door hij verklaart , dat de zonde nimmer (trekken zal, om den mensch te veroordelen, en hem uit te fluiten van de zaligheid. En hier D a om-  $1 G. BONNET omtrent moeten wij de volgende bijzonderheden in aan* merking nemen. — Vooreerst, dat tot zulk eene vergeving niet verëischt wordt, dat de zonde reeds daad» lijk verzoend zij: genoeg was het voor de Oude Kerk, verzekering te hebben, dat de zonde eens zou verzoend worden. — Ten tweeden, dat die vergeving, die Godlijke verklaring, vervat is in die belofte van het Euangelium, zoo als dat vóór, en na de komst van christus in de wereld, aan gevallen menfchen verkondigd is. — Ten derden, dat 'er derhalven in het wezen der zaak , geen verfchil is tusfchen de vergeving der zonden, vóór en na» 's Hcilands dood, maar alleen in de omftandigheden, ert wel voornaamlijk in deze. — Vooreerst, dat het geloof aan Gods vergevende genade, toen, verkeerde, omtrent eenen Verlosfer, die de zonde nog zou verzoenen, maar nu omtrent eenen Verlosfer, die de zonde, met 'er daad, verzoend heeft. — Ten tweeden, dat het geloof aan de beloften van het Euangelie toen verfterkt wierd door de ingeftelde zoenöfferanden , als zoo veele tekenen en zegelen van de nood' zaaklijkheid, niet alleen, maar ook van de zekerheid, eener toekomende , en volmaakte verzoening ; daar nu het geloof aan de beloften van het Euangelie verfterkt wordt door het Heilig Avondmaal als een teken en zegel, dat die volmaakte verzoening reeds is aangebracht. — Zie daar, Lezer, wat wij hebben op te merken , omtrent deperfoneele vergeving, zoo als die, in het wezen der zaak, dezelfde is, onder het Oud- en Nieuw Verbond , van deze vergeving fpreekt paulus hier ter plaatze niet." ,, Maar, ik zeide ook, dat 'er eene vergeving, eene rechtvaardigmaking is , die hare betrekking heeft tot de gantfche Kerk, in haar geheel befehouwd. Deze' beftaat in de verklaring van God , niet , dat 'er geen zonde zal toegerekend worden; dat kon plaats hebben, al was de zonde nog niet daadlijk verzoend; en heeft ook, van de vroegfte eeuwen af, plaats gehad; maar die vergeving, waar van wij nu fpreken , is eene verklaring van God, dat 'er geen zonde meer is , die de volkomen zaligheid der gantfche Kerk hinderen kan. En omtrent deze vergeving, merken wij aan; vooreerst, dat dezelve geen plaats kon hebben, ten zij dan dat, door een volmaakte offerande, de zonde was weggenomen. — Ten tweeden, dat die verklaring van God, aangaande de weg- ne-  verklaring van den brief aan de hebrecn. J3 neming der zonde door den dood van christus, aan de gantfche Kerk , niet alleen op aarde , maar ook ia den hemel, gegeven is , door de opwekking^ van den Heiland , en zijne daar op volgende verhooging. Hij toch is overgeleverd om onze zonde , en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Zoodat, gelijk, toen christus leed en ftierf, het uitverkozen menschdom gerekend wierd in hem te lijden en te fterven , alzoo ook toen hij wierd opgewekt, en dus gerechtvaardigd , de gantfche Kerk in hem gerechtvaardigd wierd ; met dit gevolg, dat ze, zonder eene andere tusfchenkomende offerande, kan toegelaten worden tot de volkomene zaligheid , in gemeenfchap van den nu verheerlijkten Middelaar. Ten derden, dat deze Godlijke verklaring, benevens de daadlijke verzoening, waar op ze rust, noodwendig vooraf moest gaan, eer de gantfche Kerk, naar ziel en lichaam, kon gefield worden in het bezit van de hemelfche ervenis. Dat hebben wij gezien, bij de overweging van het 15de vers des vorigen hoofddeels, daar de Apostel leert, dat de dood des Middelaars moest tusfehen beide komen , ter verzoening der overtredingen, die onder hel eerfte Testament waren, eer dat de geroepene de beloftenis der eeuwige erve ontvangen konden." „ Nu is het deze vergeving , deze Godlijke verklaring, dat de zonde, met 'er daad, is weggenomen, waar op paulus hier het oog heeft. Dit blijkt vooreerst, uit zijne redeneering: want, daar hij, op andere plaatzen, de vergeving der zonden, de rechtvaardigmaking, ook toekent aan de gelovigen, die vóór christus geleefd hebben, daar fpreekt hij te dezer plaats van eene vergeving, die de daadlijke verzoening der zonden, door jesus offer, reeds verönderllelt, en zoo verönderftelt, dat 'er geen volgend offer te pas komt." „ Nog klaarder blijkt het uit den aart der belofte van paulus hier aangehaald. Het is eene belofte aan de gantfche Kerk, als één ligchaam aangemerkt; want, gelijk wij reeds gezien hebben, 'er is, federd de afzondering van jakobs nagedacht, geen andere Kerk op aaide ', dan de Israëlitifche, tot welke de Heidenen zijn toegevoegd; en 't is deze Kerk, waar omtrent wij, hier, zulk eene Godlijke verklaring vinden." „ Eindelijk, allerduidelijkst blijkt het uit den inhoud der belofte, en wel bepaaïdlijk uit dat gedeelte, 't welk paulus hier aanhaalt. Hunner zonden en hunner ongeD 3 rech-  54 J. W. VAN SLIjPE, KANDELAAR-GEZICHT. rechtigheden zal ik geenszins meer gedenken. Nu moeten wij te rug zien op het %de vers, daar leert de Apostel, dat, in de wettifche offeranden , alle jaren weder gedachtenis der zonden gefchiedde, en de reden hier van was, omdat ze de zonden niet konden wegnemen. Maar, verklaart God nu, der zonden , der ongerechtigheden , niet meer te gedenken , dan moet die weder gedachtenis der zonden ook ophouden, bij gevolge, de zonden zelve moeten weggenomen zijn, door eene betere offerande. Dit nu is het, 't geen de Apostel den Hebreen wil doen opmerken: Hij (preekt derhalven, hier ter plaatze , van zulk eene vergeving , die de daadlijke verzoening van de gantfche Kerk verönderftelt, en zulks uit kracht van jesus offerande, waardoor hij eeuwigheid volmaakt heeft de genen, die geheiligd worden." Kandelaar-gezicht van den Propheet zacharia. Opgefooten in het vierde Hoofdftuk zijner Godfpraken, en in eenige Verhandelingen antflooten, door j. w. van slijpe. Te Amfteldam , bij]. Allart. 368 Bladz. Opdragt, Foorrede en Inhoud XXXVIII Bladz. In gr. Octavo. De prijs «ƒ3-:-: T17ij twijfelen 'er zeer aan, of wel veelen, na den » » loflijken arbeid van verfcheiden Taalkundige en Geleerde mannen, ook in deze laatfte jaaren , ter opheldering van den Propheet zacharia befteed, door deze ontfluiting van deszelfs Kandelaars-gezicht, door den Eerw. v. S. tot eene nadere inlichting van derzelver zin en mening zullen gebragt worden , of kunnen geraken. Ons ten minften is over het geheel, noch taalkundige uitlegging, noch zijne daar op gegronde verklaring en uitbreiding bevallen. 4r- Grao-  h. j. krom, roeping der heidenen. 55 Groote Belofte van de roeping der Heidenen in de tijden van het Nieuw Verbond; ter aanmoediging van hen , die aan de bevoordering van die belangrijke zaak gaarn willen dienstbaar zijn. Uitgefproken bij gelegenheid der algemeene Vergadering van het Zendeling'Genootfchap , te Rotterdam, den liften jfunij 1799 door her m. J o krom, Profesfor en Predikant te Middelburg, Dirigeerend Lid van dat Genootfchap. Met eenige Bijlagen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 127 'Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f: - 16 - : De tijtel bericht ons reeds, bij welk eene gelegenheid, en met welk een oogmerk deze Redevoering is ütfS gefproken. Na eene Vooraffpraak en Inleiding, die ons wat te breedvoerig voorkomen, legt de Hoogleeraar tot een* grondflag van zijne Redevoering , die groote Voorzegging , welke wij vinden Jef. XLIV: 3,4,5- Want ik zal water op de dorftigen gieten , enz. hij verklaart deze Voorzegging , en wijst hare vervulling aan. Hier op behandelt hij vier bijzonderheden. i°. De tijden van de meerdere uitbreiding van het rijk van christus onder de Heidenen fchijnen met rasfche fchreden te naderen. a°. De bedenkingen, die men tegen deze uitzichten, en tegen de pogingen en werkzaamheden van het Zendeling-Genootfchap inbrengt, zijn niet van dien aart, dat zij hetzelve moeten affchrikken en ontmoedigen. 30. Dat moeten wij maar bedoelen , en daaröp werken bij de Heidenen , dat zij zeggen niet Hechts, maar ook met hun geheele hart menen: wij zijn des Heeren, en dan kunnen wij 40. Ons met dat heerlijk uitzicht voor des Heeren Kerk in de dagen, die wij beleven, bemoedigen en verkwikken. — Het eerfte gedeelte van deze Redevoering heeft ons minder bevallen. De Hoogleeraar neemt maar zoo fchielijk de voorönderftelling aan, dat deze Voorzegging op de Heidenen, en derzelver bekeering ziet. Dat is klaar, zegt hij, het geheele beloop van zaken leert dat. Maar dit bewijst hij niet. Het komt ons voor, zoo klaar niet te, zijn. En men zou gemaklijk kunnen bewijzen, dat het beloop van zaken, het verband, waarïn de Voorzegging voorkomt , ten duidelijkften bewijst , D .4 dat  Jfj h. j. krom, ROEPING der heidenen. dat dezelve op de nakomelingen der Jooden ziet , en op de hervorming , die zij bij hunne wederkering uit Label zouden ondergaan, wanneer zij, die te voren zoo zeer tot de afgoderij overhelden , daar van volkomen genezen, elk als om ftrijd de eerfte zouden willen zijn, om te verklaren: Ik ben des Heeren, ik behoor tot zijn Folk, — Intusfchen de voorönderftclling, waarop alles gebouwd is, ongegrond zijnde, vervalt het overige van zelve. _ in de verklaring der woorden zelve hadden wij ook meer fmaak voor de Oosterfche Dichtkunde verwacht. Het in het oog houden van den Hebreeuwfchen parallelismus is bij dezen tekst volftrekt nodig, om zoo wel den waaren zin van deze voorfpelling te ontdekken , als om de fchoonheid van des Dichters voordragt te gevoelen. — Daarenboven is dit gedeelte der Redevoering wat langdraadig. De Hoogleeraar had vooraf gezegd,, dat bij in eene Vergadering van mannen, die geoefend zijn in het woord der waarheid, zich noch met jeene breedvoerige verklaring der woorden, noch met een uitvoerig betoog van de zekerheid der voorfpellingen zou bezig houden. Hij zou alles maar met een enkel woord aanftippen. Intusfchen heeft hij tot dit aanftippen 27 bladzijden nodig; indien dit kort is, weten wij niet, wat gezegd kan worden lang te zijn. Uitvoerigheid is over het geheel de fout in deze Redevoering. Geen menschlijk hoofd is in ftaat, het aanhporen van dezelve zonder merklijke vermoeijing uit te houden. De beste opftellen, hoe voortrcflijk ook, houden op te behagen, zoo dra zij te lang worden uitgerekt. Maar zoo veel te beter heeft ons het tweede deel van deze Redevoering behaagd, waar in de vier ftraks opgegevene bijzonderheden behandeld worden. Wij hebben daar in veele oordeelkundige en lezenswaardige aanmerkingen aangetroffen , gelijk ook een aantal blijken yan gezond verftand , van eene cordate denkwijs, en van eene hartlijke belangftelling in de uitbreiding vaii het rijk van onzen Heer jesus christus. Het is zeer opwekkende opgefteld, en juist gepast voor de gelegenheid des tijds. Indien de kundige en ijverige Hoogleeraar het geheele eerfte deel had weggelaten, zou het laatfte 'er geen mindere waarde door gehad hebben, en op den 011 vermoeiden toehoorer een des te beter èffecl hebben kunnen doen, — De bijlagen/zijn ook van eenen belangrijken inhoud. Aan-.  j. e. mebius, aanm. over. eene verhandeling, ft Aanmerkingen over eene Verhandeling, genaamd: De Leer der Verkiezing en Verwerping eenvoudiger gemaakt. Door jacobus engel sm a m e b i u s , Predikant te Rijperkerk en Hardegarijp. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, i?99- 188 Bladz. In gr. OSfavo. De 'prijs is ƒ 1 - 4 - ■ Wij hebben voorheen van eenige Brieven, ter beöordeeling van het hier op den tijtel gemeld Werkien in het licht verfchenen, gewag gemaakt. Wij vonden' dezelve zeer juist en doel treffende, en hebben ze daarom, naar ons beftek, voor onze Lezers ontwikkeld, en, naar verdienften, aangeprezen. (*) — Deze aanmerkingen van den Eeiw. M, zijn, in zoo verre, van de gemelde Brieven onderfcheiden, dat deze laatfte zich eene opzetlijke wederlegging van de genoemde Verhandeling heeft voorgefteld. Hij gaat derhalven den Schrijver van ftuk tot ftuk na, draagt zijne aanmerkingen met befcheidenheid en ernst voor, verdedigt de leer der Gereformeerden , als met de uitfpraken der H. Schrift overeenkomende, en trekt uit het een en ander leerzame en gepaste gevolgen, — Voor hun derhalven, die, in dit laatfte opzicht, een , zoo veel het onderwerp eedoogt, duidelijk, verltandig en bezadigd opftel, begeeren, kunnen deze aanmerkingen van veel nut wezen. —- Wij hebben geen lust, ons in dezen twist in te laten, en wij zouden te breedvoerig moeten worden, indien wii onze Lezers een voldoend uittrekzel uit het voorhanden zijnde Werkjen zouden willen mededeelen. Liever verëcnigen wij ons met de aanmerking van den Hoogleeraar greve, door onzen Schrijver ook op Bladz. 178 aangehaald. „ Wat het geichil over da voorwerpen betreft, daar christus voor geleden heeft, het behoort tot de dwaze en niets beduidenue " twistvragen: want indien men op den verborgen raad I en de regeering van God ziet, zoo is het zeker zijn " oogmerk bij het lijden van christus niet geweest, dat alle menfchen hier 'er door gerechtvaardigd zou' den worden, maar dat de uitverkorenen het zouden II worden; maar, wanneer men op de voorftelhng des fn Zie N. Vadert. Bibl. III Derf, ijle Stuk, Bladz. 688,, V Dj ■  5 8 KORT BEGRIP DER GESCHIEDENIS „ Enangeliums ziet, zoo is het een algemeen gefchenk „ van Gocl aan alle menfchen. Wat dan? Als men de zaak van den éénen kant befchouwt, heeft chris„ tus alleen geleden voor fommigen, als men ze aan „ den anderen kant ziet, heeft hij geleden voor allen. „ Welk een gewigtig gefchilpuht, om eikanderen eeuwen lang te haaten en te vervolgen!" (*) De Eerwy M. het Stukjen, door éénen onzer Correspondenten in het Mengelwetk van deze Bibliotheek, ïlde Deel, 2de Stuk Bladz. 579 geplaatst, onder den Titel: De verachting, waar mede veelen in den tegenwoordigen tijd, op het Christendom nederzien, moet ons niets ten nadeele van hetzelve doen vermoeden, maar is veel eer een bewijs voor deszelfs waarheid en Goddelijkheid, met veel genoegen gelezen hebbende , heeft het voorname daar uit, bij wijze van een uiurekzel, als een Nafchrift achter deze zijne Aanmerkingen medegedeeld, om dus hetzelve algemeener bekend te maken en te doen lezen. — Hij fchijnt dus niet geweten te hebben; dat de Burger Leeraar j. van eijk, Predikant te Loosduinen, reeds voor eenigen tijd, dit Stukjen met voorkennis en goedkeuring van onzen Correspondent en Uitgever, in klein formaat, afzonderlijk heeft uitgegeven , om tot aandrang der Waarfchuwing in de allerbelangrijkfte zaak aan Mingeöefenden en jonge Lieden te verltrekken , in welk opzicht gemelde Stukjen, onzes oordeels, wel zoo goed, als bij wijze van Nafchrift agter deze aanmerkingen , te pas komt. — Wij hebben onze Lezers ook hier van het nodige bericht gedaan in de Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek, III Deel, ifte Stuk, Bladz. 205. (*) Zie e j. greve Aanmerking op den Brief aan de Romeinen , Bladz. 236, 237. Kort begrip der gefchiedenis van 'slleilands Lijden. Te Jmfteldam, bij W. Brave. 38 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is f: - 5 - 8. Tn het ftichtlijk gefchreven Weekfchrift ; getijteld: x Zondags-blad voor de Gereformeerden, N°. XIX en XX. was dit Kort Begrip der Gefchiedenis van 's Heilands lijden geplaatst, en wordt op verzoek van Ver- fchei-  van 's heilands lijden. . j9 fcheidene Godvruchtigen nu afzonderlijk uitgegeven. In hetzelve wordt de gehecle Lijdens- gelchiedenis van den Zaligmaker, volgends het Harmonisch Verhaal der Euangelisten, geleidelijk en beknopt böfchreven, in de vijf hoofdbijzonderheden — „ de voorafgaende bijzonderheden de benaeuwdheeden in Gethfemane — zijne mishandelingen, door den Romeinfchen Stadhouder — en zijne kruifiging op Golgotha " „,,,,. Wij hebben dit Stukjen , niet tegenftaande deszelis vreemde fpelling, met genoegen doorgelezen, doch, onder het lezen opgemerkt, dat men eene en andere bijzonderheid, bij de Euangelisten gemeld, heeft overgeflagen, zonder dat wij daar voor eenige reden hebben kunnen opfpooren, dus hebben wij 'er het verhaal van de voetwasfching der Apostelen door den Heere j e s u s zeiven, op den laatften avond van zijn leven, niet in gevonden , welke echter zoo merkwaardig en rijk in ksfen van nedrigheid en broederliefde is. Ook wordt van jesus bloedig zweet, een duidelijk blijk van zijne hevige ziels - angften, in Gethfemane niet gerept, daartegen hebben wij 'er bijzonderheden in gevonden, die of niet bewezen of wel verkeerd zijn. Dus lezen'wij Bladz. 14. „ Zij" (de Discipelen) „ hadden twee „ zwaerden , welke , in de eetzael, alwaer zij den „ Paeschmaeltijd gehouden hadden, aen den wand hin„ gen, van den huijswaerd ter leen gevraegt, en meede ,, genomen." Bladz. 17. „ Vervolgens ftonden 'er „ twee leeden van den Raed zelvcn op, om, tegen den „ Heiland, te getuijgen. " Dit ftaat niet alleen nergens in de Euangelisten , maar mat t heus zegt duideliik juist van deze twee getuigen (C. XXVI: 61) ,, Ten „ laatften kwamen twee valfch'e getuigen ," enz. De Opfteller fchijnt daar door misleid te wezen, dat markus zegt: (C. XiV: 57.) ,,En «enigen opftaande" enz. Van petrus, in den Hof van uajafas, wordt Bladz. 19. gezegd: „ zelfs herkende men hem, ah den „ man, die malchus het oor had afgehouwen." Dit zegt geen van de Euangelisten. Alleen zegt joünnes XVIII: 26. „ Eén van de dienstknechten des Hoogen,, priesters, die maagfchap was van den genen, dien 3, petrus de oore afgehouwen hadde, zeide: heb ik „ u niet gezien in den Hof met hem?" Doch, hij zegt niet: zijt gij het niet, die mijnen vriend het oor hebt afgehouwen? De daader was inde verwarring niet kenbaar  CO CHRISTELIJKE OVERDEKKINGEN., GE6CHIKT NAAR baar geworden. Bladz, 22. wordt de Voorzegging van jeremia, welke naar de gewoone lezing matth. XXVII: 9. aangehaald wordt, genoemd, ,, eene toen,, maels zeer bekende, en mondeling overgeleeverde „ voorzegging van den Propheet jeremia." Het itond den Opfteller vrij, uit de verfchillende oplosfingen der zwarigheid,die in dit gemelde vers gevonden wordt, eene, die hem de waarfchijnlijkfte voorkwam, te kiezen eu in dit zijn opftel in te vlechten, ter opheldering, het welk wij zelf zeer goedkeuren, maar wij twijfelen, of deze ftellige voordragt in iet dat zoo twijfelachtig, ja onzes oordeels geheel onwaarfchijnlijk is, hier voe°-e? Bij het verhoor van je sus, door pilatus in het Rechthuis, heeft de Opfteller, Bladz. 24. gezegd, ,, dat „ pilatus zich op den Rechterftoel, in een bovenvertrek „ van zijn paleis,plaatfte." Van waar deze bijzonderheid ontleend is, weten wij niet. De Euangelisten fpreken *er niet van. Zoo heeft ook het bijvoegzel, Bladz 28. geenen grond, in de verhaalen der Euangelisten: „Om evenwel den Oudften van Israël eenig genoegen te ge„ ven, boodt hij zich aen, om den gevangenen, wee„ gens eenige ongepaste woorden, van welke hij zich mogt „ bedient hebben, geftrengelijk te laeten geesfelen" enz. Wij hebben deze kleinigheden, onder het lezen, aangeftipt, en ze hier eene plaats gegeven, om den Lezer een' wenk te geven, hoe men alles wat men gefchiedkundig leest behoort na te zien , ten einde zeker te wezen, van hetgene men leest, doch geenszins hadden wij ten doel, om dit Stukjen daarom laager te ftellen, daar het zeer gefchikt is, om den Lezer de Lijdensgeschiedenis van den Zaligmaker in een gepast verband voor den geest te ftellen , en hem dus te bekwamen, om met te meer vrucht de breedere verklaringen van dezelve of te hooren of te lezen. Christelijke Overdenkingen, gefchikt naar den tegënwoordigen toef and des Vaderlands. Over jesaïa LV: vs. 8 en 9. en Pfalm L: vu 15. Te Utrecht , bij J. C. ten Bosch, 1799. 42 Bladz. In gf. Ocïavo. De prijs i s ƒ : - 8 - "T\e vreeze, misfehien , dat de tijtel: Leerredenen, minder zou behagen , deed den Schrijver of den Uitgever dese-r twee Verhandelingen dezelve onder het gein el-  DEN TEGEN WOORDIGEN TOESTAND DES VADERLANDS. 6l melde opfchrift in het licht verfchijnen. De ééne heeft ten onderwerpe, de Hoogheid van Gods wegen, de andere, 's Menfchen toevlugt in benaauwdheid. Beide Upltellen dragen blijken van de kunde des Redenaars , en doen eere , zoo wel aan zijn verftand als aan zijn hart. In de eerfte Overdenking tracht hij te doen zien, dat, hoewel het eene geheel verkeerde meening zijn zou , zicli te verbeelden, dat wij van Gods gedachten of van Oods we*en in 't geheel geen denkbeeld hebben, nogthands de&natuur der zake — Gods oneindige volmaaktheid en 's menfchen onvolkomenheid medebrengen , dat de handelingen van het Allerhoogfte Wezen , in veele opzichten, iet 't geen voor den mensch onbegrijpelijk is, moeten bevatten ; 't geen ons alzoo moet aanfpooren tot omzichtigheid, om over de wegen der Voorzienigheid niet roekeloos te oordeelen. Met veel genoegen hebben wij deze Leerrede gelezen. Hoewel godvruchtig en van heilzame ftrekkinge, minder, echter, heeft ons de tweede bevallen , als meer in woorden en minder rijk in zaken. Dit, evenwel , zij niet gezegd , alsöf wij de uitgave dezer Overdenkinge afkeurden. Wij voor ons ftaan in dit begrip: den Godsdienst befchouwen wij als eene ernftige zaak, en deszelfs invloed niet als eene hersfenfehim , maar op de ftrengfte gronden van waarheid en rede pebouwd. Van mening zijn wij, daarenboven, dat 's menfchen ftand op aarde, fomtijds, zoodanig is gewijzigd, dat hij, van dien invloed ontbloot, tot moedeloosheid ligt kan overflaan, doch door denzelven geftevigd, van het leed, welk hem drukt, een minder prangend gevoel heeft. Van hier, dat wij elke poging, om de gegrondheid en de kracht diens invloeds_ te doen gelden, als eene heilzame bijdrage, ter verligtinge yan den last van het lijdend menschdom , met blijdlchap ontvangen , en de gepaste aanwending daarvan onzen Natuurgenooten ernltig aanprijzen. Godsdienflige Overdenkingen en Gefprekken , ten behoeve van Eenvouwdigen. In het licht gegeven door eeneit Leer aar dir Hervormde Gemeente. Te dmfleldam, bij J.-Weppelman, 1799. 102, Bladz. In ia0. De prijs ts ƒ : - 4 - : Deze Godsdienftige Overdenkingen en Gefprekken zijn vier in getal. (1) Over de fliehting mdtr het pre- di-  62 GODSDIENSTIGS OVEtfDENKINGEN EN GESPREKKEN, dik en van Gods woord. (2) Over het Geloof. (3) Over d-e Heiligmaking. (4) Over de Christelijke Bevindingen. —'De Schrijver toont zijn ftuk volkomen meester te'wezen , en de verfchillende onderwerpen , waar over hij handelt, grondig en oordeelkundig doorgedacht te hebben. Wij, voor ons, ten minden, verklaren dezelve met de hoogde goedkeuring en toejuiching gelezen te hebben, en vinden ons vcrpligt, dit Werkjen aan alle Christenen ten fterkden te moeten aanbevelen, met den vuurigen vvensch , dat hetzelve met aandacht gelezen, met ernst overdacht , en deszelfs heilzame lesfen en raadgevingen met vrucht in praktijk mogen gebragt worden. — Uit den opgegeven inhoud zien onze Lezers al aanftonds , dat het over zaken van het hoogde aanbelang handelt, maar tevens over zaken, waar omtrend, helaas ! zoo veele jammerlijke , en in de beoefening der Godzaligheid zoo veel nadeel doende, misvattingen en vooröordeelen heerfchen. Onze Schrijver is 'er daarom, in de behandeling, doorgaands op uit, om vooraf deze misbruiken optegeven7, — dan een waar denkbeeld van de zaak zelve medetedeclen -*» en eindelijk met gepaste raadgevingen en dringende vermaningen te befluiten. Mij doet dit alles in zulke duidelijke bewoordingen en oordeelkundige toepasflngen , dat men telkens zijne grondige kennis van het mensculijk hart en gemaakte vorderingen in de oefening der Godzaligheid ontwaar wordt , doormengd met voldoende bewijzen uit de feb Schrift zelve; en waardoor dus dit gefchrift, in het algemeen , en inzonderheid voor hun , voor welken het eigenlijk is ingericht, van het hoogde nut en aanbelang is. Wij konden deze onze aanprijzing met verfcheiden ■proeven bevestigen , dan , daar wij met den. Uitgever vertrouwen, dat meergeüefenden de lezing van dit klein gefchrift gaarn zullen bevorderen en verbreiden, zullen wij ons met deze ééne uit het Eerfle Gefprek vergenoegen. ,, Maar hoe komt het tog;" dus fpreekt de Schrijver aan het einde van hetzelve, „dacht ik bij mij zeiven , dat zoo veele menfchen in het voordel van hunne gemoedsaandoeningen zoo veel vermaak fcheppen, en „ in het gevoelige , 't welk daar uit ontdaat , hangen „ blijven?" En hij geeft tot andwoord deze drie rede. ne«  TEN BEHOEVE VAN EENVOUWDIGEN. 63 tien op. „ Ik vond," zegt hij, vooreerst de reden „ daar van in onze natuurlijke geaartheid. Plet is ons „ altijd aangenaam te hooren , wanneer een ander iet „ verhaalt , dat wij zelf ondervonden hebben, voor- riamenlijk, wanneer hij dezelfde gemoedsaandoeningen „ met ons daar onder gevoeld heeft. " — Dit wordt door voorbeelden opgehelderd. ,, Dan ik vond," dus gaat hij voord, „ nog andere redenen ; waarom „ fommigen met het gevoelige zoo zeer zijn ingenomen. Ik wierd overtuigd, dat de onkunde en weinige vat„ baarheid bij veelen ook daar aan fchuld is. immers j, het verëischt meerdere kennis, een beredeneerd voor„ ftel over eene of andere waarheid, en de verpligting, ,, welke daar uit voordvloeit, recht te vatten, en daar „ mede tot nadere overtuiging van de voorgeftelde waar„ heid, en daadelijke beoefening van dezelve werkzaam ,, te zijn, dan 'er noodig is tot het aanhooren van ge,, moedelijke aandoeningen, en het vermaaken.van zich ,, zeiven daar in. Daar nu veele menfchen niet in ftaat „ zijn , een voorftel van den Leeraar in zijn verband ,, te befchouwen ; en daar mede redelijk werkzaam te „ zijn, zoo kunnen ze ook oumooglijk daar in genoe„ gen vinden. " En hij befluit : ,, Maar eindelijk, dacht ik, of niet ook wel bij fommigen ten minilen ,, heimlijk, zonder dat zij het zelf duidelijk zien, nog ,, een onzuiver grondbeginfel plaats hebbe, waarom zij „ op de gemoedelijke aandoeningen , en het voorftel >, daar van , zoo veel prijs ftellen V Ten minften , ik ,, vrees , dat het gemakkelijke , 't welk wij menfchen zoo gaarn beminnen , fommigen maar al te vèel be„ kruipt, en ongemerkt ter zijden -aileidt. Trouwens ,, een bijbelsch voordel van de Christelijke waarheden, ,, 't Welk ons aan den eenen kant wel de troostrijke ,, beloften van het Euangelie ontvouwt, maar ook aan „ den anderen kant onze duure verpligting ons voor„ houdt, wil ons niet werkeloos laten, maar zet ons ,, aan tot de betrachting en beoefening van de hoogst ,, nodige en heilzame pligten, en verëischt dan een ge,, duurig ltrijden en beijveren , om in alle gevallen de -„ zonde te onder te brengen , en waare Christelijke deugd en Godzaligheid uitteöèfenen. Dan dit valt ,, voor onze natuur, zoo verkeerd, als ze nu is, be„ zwaarlijk en moeiëlijk. Deswegen wil men liever in bekende bevindingen zich vermaaken ; en in aange- „ naa-  64 rapp. betreklijk de aanstell. eener. commissie ,, naame gemoedsaandoeningen hangen blijven, en men „ zoekt zich heimlijk te overreden , dat daar in het geheele Christendom gelegen is. In de daad , dat „ ware ook een gemakkelijk Christendom. Maar het Euangelie leert ons anders. " Dit wordt met a Kor. VII: 1,2. en Fil. IV: 8. bevestigd ; waar op dan eene raadgeving volgt, om de menfchen tot betere en rechtmatige denkbeelden omtrend de Godsdienftige ftichting aantefporen. Rapporten , [trekkende, als bijlagen, tot de verzameling van Stukken, betreklijk de aanjielling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amfleldam, Agtfte Stuk; behelzende Rapport XXXIII. Te Amfteldam, bij P. den Hengst, en J. A. Crajenfchot. 159 Bladz. en XX Tafels. In gr. O£tavo. De prijs is f : - 16 - : Dit Stuk bevat Rapport XXXIII over dc Gasthuizen: hetzelve is een uitgewerkt en breedvoerig vertoog, in hetwelk men , onder veele nuttige befchouwingen , eene vergelijking vindt van'het Gasthuis te Amfteldam , met verfcheidene anderen ; ten opzichte van het getal der geftorvenen , uit dat der ingekomene zieken,en van den tijd, dien de zieken in dezelve Gasthuizen nodig gehad hebben, om herlteld te worden. Bij de beschouwing van de inrichtingen in het gasthuis, handelen de Rapporteurs, i°. Over de Ligging van hetzelve, en beöordeelen deze niet ongunftig, omdat hetzelve in het midden der Stad ligt, en verfcheiden open plaatzen heeft. II0. Over de inrichting der ziekenzaalen of het ziekenhuis, als: i. Hef Vrouwenhuis, 2. Het Mannenhuis. 3. Het Mannen en Vrouwen Verband , en toonen de verbeteringen aan , welke in deze zaaien zouden kunnen plaats hebben. 111°. Over het plaatfen der zieken. Omtrend dit Stuk zijn de Rapporteurs zeer naauwkeurig, om alles te overwegen, wat volgends de regelen van gezond oordeel en ondervinding kan en moet verbeterd worden. IV. Over het inkomen en het behandelen der zieken en patiënten; hieromtrent letten zij: 1. Op het onderzoek, dat zij óndergaan. 1. Op de tijden, waarop zij ingenomen worden; terwijl [hier tevens gevonden worden de verrichtingen,  VAN GENEESKUNDIG fOÈV00R2ICHT. niet eens of hij nog leeft. Maar zijn werk „ trok even daar door mijne aandacht des te meer. Er „ was geen gevaar van vooringenomenheid. Ook vond 3, ik in hetzelve , naar mijn gevoel , zo veel gezond verftand, zo vele kennis van zaken en menfchen, zo ' veel zuiver Republiekanisme , dat ik den tijd niet be" ter dacht te kunnen. belleden dan door hetzelve in " onze Nederduitfche taal over te brengen." ,, Straks begon ik te werken; maar ik merkte fpoe„ dig, dat ik 'er geene enkele Overzetting van maken l, kon , niet alleen , omdat ik 'er hier of daar enig „ denkbeeld meende te moeten tusfchenvoegen of uit,, laten ; maar ook , omdat fommige plaatfen te fterk „ getuigenis droegen van het tijdsgewricht, waarin zij „ gefchreeven waren. Men leest ze niet zonder genoe- gen, maar op de bijzondere omftandigheden te Parijs „ in 't voorjaar van 1797 toepaslijk, vond ik ze min„ der belangrijk, althands minder verftaanbaar voor den ,, Bataaffchen Vrijheidsvriend," enz. Dit laatfte kan, onzes oordeels, vooral gezegd worden van een aanzienlijk gedeelte van het vijfde en zesde Hoofdftuk; ondertusfchen zijn 'er meer andere plaatzen, die bijzondere omftandigheden ten doel fchijnen te hebben, en van geene algemeene toepasfing kunnen zijn; hetgene men hier en daar wel in het oog dient te houden , om den Schrijver niet verkeerd te verftaan en misfchien uit misverftand te berispen. Voor het overige kunnen wij ons met het oordeel van H. over dit gefchrift zeer wel verëenigen. Wij hebben het met bijzonder genoegen doorgelezen. Het draagt overal kenmerken van het wijsgeerig vernuft , van het juist onderfcheidend en, door de ondervinding en oplettende befchouwing van de werkingen der menfchelijke hartstochten, zoo als die zich niet Hechts in den loop van het gewoone leven, maar vooral bij Staatsomwentelingen , openbaren, geoefend oordeel des Schrijvers. Hij bepaalt zich niet bloot bij de bedrijven en derzelver. naaste oorzaken , maar fpoort de eerfte diïjfveêren in, derzelver geheimfte fchuilhoeken op, en plaatst die met een zoo overtuigend redenbeleid, zonder grooten omE 3 flag  70 VOORSTELLING DAT HET JAAR 1800, flag van woorden, in een helder daglicht, dat geen onbevooroordeeld Lezer hem zijne toeftemming kan weigeren, en zonder zich in kleine bijzonderheden te verdiepen , draagt hij de groote waarheden op zulk eene wijs voor, dat hij zijnen Lezer de deur tot verder nadenken opent, en hem den draad in handen geeft, die hem tot de ondergefchikte en verwandte waarheden moet geleiden. Wenfchelijk oordeelen wij het daarom, dat dit Boekjen, door allen, die zich met het Staatkundige inlaten, en onder welken 'er veelen zijn , die zoodanig eene handleiding nodig hebben, met aandacht gelezen en herlezen wierd; weshalven wij het allen onzen Lezeren tea Iterkften meenen te moeten aanprijzen. Foor/telling dat het Jaar 1800, {en niet het Jaar 1801) het begin der negentiende Eeuw is of moet zijn. Met de voornaam/Ie Bewijzen, die daar voor kunnen worden bijgebragt. — En vervolg ter inlichting en opheldering van de vootjielling dat het Jaar 1800, en {niét het Jaar 1801) het begin der negentiende Eeuw is of moet zijn. Door jan cantzlaar. Te Rotterdam, bij 'N. Coniel, 1799. In alles 38 Bladz. In gr. QcJavo. De frijs van beide Stukjens is f: - 8 - : De tijtel van deze beide Stukjens toont allerduidelijkst aan, dat de Schrijver een vreemd gevoelen koestert , dat door geen kundig Rekenaar omhelsd kan worden , naamlijk dat aan het Rekenkundig karakter kul (o) eene betekenende waarde, eene waarde die meer dan niets is, ja zelfs kleiner of grooter kan zijn, moet toegekend worden; en waarom? — Om, zoo liet fchijnt, zijne dwaaze ftelling door te drijven, en vóór bet begin onzer tijdrekening nog een jaar o te ftellen, waar in J. C. gebooren zou zijn; een jaar, dat even als alle andere jaaren in volle 12. maanden zou zijn ver-? deeld geweest, fchoon het naar zijn "eigen gevoelen, (zie Bladz. 23.) vrij onzeker is, in welke maand of op welken dag van dat jaar J. C. gebooren is. Om den Lezer van 's Schrijvers dwaaze, en tegen het gezond verftand aandruifchende, redeneertrant een denkbeeld te verfchaffen, zullen wij het volgende uit zijne beide. Stukjens overnemen, en. om den kwaaden en na- dee«  het begin der negentiende eeuw is. 71 deeligen indruk, welke zijne drogredenen op het min kundig gedeelte van het Publiek zouden mogen maken teen te gaan, in het Mengelwerk van dit N°. der Bibliotheek zijne vermeende bewijzen geheel ontzwagtelen Op Bladz. 29 wordt gezegd: ,, Begint nu, naar ïe, mands gevoelen, de Christelijke jaartelling met Anno i na christus geboorte, wat moet men dan met " het jaar o (nul; doen? Hoe gelieft men dat men het " noemen zal? — Het is het jaar van christus geboorte. — Men zegt het moet niet mee tellen. — " Moet men het dan uit de Tijdrekening verbannen? — " De nieuwe Christelijke Tijdrekening wil men met " Anno i na christus geboorte beginnen, endaar " door fluit men het Geboortejaar van jesus chris" tus uit de Tijdrekening uit; want het jaar voor ' het Geboortejaar van jesus christus was het laatfte jaar der oude Tijdrekening , gelijk ik nog ftraks nader zal aanmerken : is het rechtmatig het " voornaamfte jaar van alle de jaaren des waerelds (der ' wereld), naamlijk, het Geboortejaar van de grootfte ' Perfonagie die immer gefchapen of geboren is, het ' jaar der geboorte van een' eeuwig Heilaanbrenger , ,' van den Zaligmaker der Waereld, van eenen God„ Mensch, uit de Tijdrekening uit te fluiten? Ik laat „ alle Christenen hier zelve over oordeelen. _ Wanneer 'er in dat jaar o iets voornaams, bij voor„ beeld, de verwoesting van Jerufalem, of een volkomen en totale Zon-Eclips ware voorgevallen, zoude men dan niet zeggen of fchrijven: in het jaar van christus geboorte, of in christus Geboorte„ jaar, wierdt de Stad Jerufalem verwoest, of viel er „ een totale Zon-Eclips voor. Het jaar o der Zons., Tafelen is dus het Geboortejaar van christus. Meer van dit Werkjen te zeggen, achten wij overbodig. Kundige Lezers zullen uit het aangevoerae over 's Schrijvers denkwijze genoegzaam kunnen oordeelen. £ 4 r«-  71 h. lugt, verwers handboek jen, Verwers Handboekje, cf korte befchrijving om verfcheiden kleuren qp wollen ftojfen te verwen: als mede hoe men de blaauwkuip zal zetten, en derzelver gebreken herftellen. Door hendriklugt. Te Amfteldam, bij A. B. Saakes, 1790. 55 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is ƒ: • 8 - : De inhoud van dit Boekjen is in den bovenftaanden. tijtel duidelijk genoeg ontvouwd , om verder iet daar van te zeggen. De fchaarschheid van Schriften over dit onderwerp in onze Nederduitfche Taal heeft' den Schrijver bewogen, dit Stukjen in 't licht te geven, ter voorlichting der zulken, wier kundigheden in dit vak te bekrompen zijn, om ze naar behooren in werking te kunnen brengen. Hij vertrouwt, dat voor de zoodanige, die kleine Verwerijè'n hebben , dit Stukjen fomtijds van dienst kan zijn, alzoo hem onder dezen fommigen zijn voorgekomen , welken in het een of ander nog wel iet wilden leeren: terwijl hij, voor het overige, hoopt, dat die genen onder hen, die meer weten, hem niet zullen verachten , en dat het voor hen, welke minder weten, van eenig nut moge zijn- Verzameling van leerzaame Franfehe'Opfeilen voor de Jeugd, om aan dezelve het onderwijs in de Franfehe taal gemaklijk en aangenaam te maaken. henevens een Woordenboek, waarin de woorden en fpreekwijzen zeer gemaklijk te vinden zijn. Te Zutphen, bij H. C. A. Tbieme, 1799. 200 Bladz. In Qftavo. De prijs is f? " 11 - • ' T7o]gends het Voorbericht is deze Verzameling van " leerzame Franfehe Opfeilen, thands met bijvoeging van een moeilijk uitgewerkt, doelmatig en volledig Woordenboek in 't licht verfchijnende, voor eenige jaaren te Leipzig onder den Tijtel van Franzöfifches Lefe~ buchfür teutfche S'óhne und Tochter uitgegeven. De korte Inhoud van dit Werkjen bevat de vojgende Afdeelingen, naamlijk: I. Spreekwoorden, grpndbeginzelen, en uitgezochte gedachten, benevens een Woordenboek tot dezelve. II. Ze-  verzameling van leerz. fransche opstellen. 73 II Zedenkundige vernaaien, gefchiedenisfeH, en gefprekken, benevens een Woordenboek tot dezelve. Zevenënveertig bijzondere nukken maken deze Afdeeling Ul i' Leefde tot God en de Ouders, a. Gefprek over de zintuigen, het geheugen enz. 3. De weldadige zoon. 4. De fchijn bedriegt. 5- Godsdtenflige Herder. 6. Het weldaadige Kinl ?■ De Vader en zijn Zoon. 8. De. Kervende Jongeling. 9. Geluk en Ongeluk, 10. Het deugd, zame Bruidpaar. 11. Het Brandglas. iz.DeZetlfteen, 12 De Waereld. 14- De Aarde en haare Bewooners. tV De f ervende Grijzaard. 16. Men vindt overal goed» menfchen , zelfs onder de Wilden. 17. Een trek van broederlijke liefde. 18. Mina, of het verbeterde Kind, 19. In de fchepping van God is alles goed. 20. De goedaartige Princesfen. 21. Moed en weldaadigheid van een Boer. 22. Amand. [edele trek van kinderlijke en broederlijke liefde.-] 23. Het vermaak van den arbeid. 24. De Kersfcn. [De oprechte Kinderen.] 25. De lufr pen [Kinderen moeten niet wijzer willen zijn dan hunne Ouders.] 26. De Vogel van de goede God. [Men moet tok medelijden hebben met de dieren.] 27. Het geheim van het vergenoegen. 28. De edelmoedige Kinderen. 29. De Wijsgeer en de Jongeling. 30. De goede Zoon. 31. Het graf. 32. De weldaadige jonge Duitfche Prins, 33. Gefprek over bekwaamheid, medegevoel, vriendfchap, menschlievenheid, enz. en over het recht gebruik van het geld. 34. De plicht omtrend het menschdom. 35. De trouwe Vriend. 36. De tederheid van Kinderen. 37. De Wijnflok. 38. De nuttige hindernis. 39. Het kleine Meisjen met den knevelbaard. 40. De jonge Dame , welke de weldaadigheid meer beminde, dan het hoofdtooifel. 41. De goede Dochter. 42. De braave Groffmid, 43. Het weldaadige Weeskind. 44- De dankbaare Jood, 45. De Stuurman. 46. Gevoel en Dankbaarheid. 47- De Weduwe-van Zehra. III. Anekdoten en Fragmenten int de oude Oelctnedenis, benevens een Woordenboek tot dezelve. Deze Afdeeling bevat de volgende ftukken. 1. Gonfucius, de groote Leer dar der Chmeezen. 2. thales. 3- chilon. 4- cijrus. 5- E °" nidas. 6. arist1des. 7. socrates. 8. De Vrouwen van de Miniers. 9-> damon en pithias. 10. epaminondas. h» alexander de GtOOte, £ 5 fti 00 n.*rf>reh nvpr bekwaamheta, meaegevoei, vrtenajiriav ,  Ï4 DE BATAAVEN. 12. alexander en jaddus. 13. d 10 gene s. 14. coriolanus. 15. De oudere scipio africanus. 16. De oude cato. 17. lucullus. 18. pulton. 19. augustus. 20. Rijkdom en Armoede. 21. pe-. rik les. 22. demetrius poliorcetes. IV*. Fabelen (N°. 1 — 8 van la fontaine,) en Woordenboek tot dezelve. — Deze Fabelen zijn: 1. De arme en de dood. 2. Het Hoen en de Diamant 3. De gewonde Vogel. 4. De beide Potten. 5. De Vos zonder Jlaart. 6. De Ezel in de Leeuwenhuid. 7. De Jager en de Leeuw. 8. De Boer en de Slang. 9, Het Vogelnest. Um uit dit Werkjen het een of ander Stuk tot eene proeve over te nemen, laat ons bellek niet toe. Alleenlijk kunnen wij met ruimte zeggen, dat het Fransch zeer zuiver en de Ópftellen leerzaam en ftichtlijk zijn. Zulks dat wij niet kunnen afzijn, openlijk te erkennen, dat het Werkjen, tot fchoolgebruik, ten uiterften nuttig is, en in den volften zin onze aanprijzing verdient. de bataaven. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z., 1799. 42 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f : - 18 - : In twee Zangen behandelt de Dichter hier zeer kort de lotgevallen en levenswijze der Batavieren. In den eerlten zang voert dezelve in eenen Barden zang den ftervenden Bato (de gewaande doch twijfelachtige Stamvader der Batavieren) fprekende in, welke bij het affcheidnemen van zijnen zoon , bij wijze van voorzegging de Lotgevallen van zijn nakroost, hem in een droom voorgefteld, zeer duister en raadfelachtig fchetst, e» in den tweeden zang worden de zeden , levenswijze en oefeningen der oude Batavieren, gelijk ook hun oorlog tegen de Romeinen verhaald. De verfen zijn, over het geheel» middenmatig, fchoon die van den tweeden zang die van den eerften in bevalligheid en vloeiendheid verre overtreffen. Het Kort Voorbericht, 't welk de Dichter voor deze Zangen geplaatst l^eeft, verwittigt ons van zijn oogmerk , om in eenïge volgende uitgaven, de verdere lotgevallen des Bataaffchen Volks , op dezelfde wijze , te behandelen, en daardoor liefde voor Vaderland en Vrijheid aantekweeken, „ en op eene niet onaangc- „ naa-  DE BATAAVEN. 75 naame wijze, algemeene denkbeelden omtrent de Lot» " gevallen des Bataaffchen Volks, op eene Dichtmaatige " wijze, voort te planten." Wij twijfelen, of dit oogmerk, ingevalle de volgende Zangen niet uitvoeriger en zoetvloeiënder zijn, door dezen arbeid bereikt zal kujsnen worden ; althands da gedwongenheid , welke in de volgende rijmregelen heerscht, zoude, om het werk te doen bevallen, althands in het vervolg, voornaamlijk vermijd dienen te worden. i , In den eerften Zang, zegt de Dichter op Bladz 2, dat hij alleen voor echte Bataven, hoe gering derzelver getal ook zijn moge, zingt: Him aanzijn doet mijn' boezem zwellen, Hun geestdrift zal mijn' geest verjelien Daar ('t loon zij lof of lastering) 'k Bataaven voor Bataaven zing. Wie dezen flotregel voor zoetvloeiend houdt, moet gantsch geen teder gehoor bezitten. Bladz. 4. 'b Was daar uw vorst hier ben 'k uw broeder. Bladz. 6. Zingt het Choor der Barden aldus den lof van Bato. Grijs was zijn' kruin, door „ramp en jaaren; -w Maar nog te vroeg in 'c graf gevaaren, Zwol door 's Volks traanen Waa! en Rhijn, Daar 't gantfche volk fcheen wees te ziin. Wie kan fchoonheid in dit reusachtige beeld, in deze overmatige grootfpraak, vinden? De Waal en Rhijn zwellen door traanen! Is hier eenige waarfchijnlijkheid, eenige mooglijkheid, in dit beeld? Op Bladz. 7, zingt het Choor der Barden, de reden die Bato voor zijnen zoon houdt, en die voor een ftervend mensch al vrij wijdlopig is , onder welken men Bladz. 8. dit Couplet aantreft: Deez' nacht, op 't leger neêrgezeegen, Verfcheen mij in mijn' lkap, zo zagt, Als mij in 't ftille graf verwacht, Een droom, die me op het hart blijft weegen, Een droom, die mij nog tegenlacht. De Schuts godes van deze Landen, Met een' Orakel-rol in handen, Liet ine in het boek des Noodlots zien, Wat aan mijn' nakroost zal gefchiên. Zie  75 de bataaven. Zie daar een geheel Couplet, waar in geene verhevenheid , boven gemeenzame profa, te vinden is, ja dat zelfs, door den dwang des rijms , duisterer en onbevalliger wordt , dan men den zin deszelfs , in ongebonden reden , zoude kunnen uitdrukken; wij zouden dan, al het overtollige achterlaten , het neerzijgen op het leger, en de omfchrijving van den flaap; als ook het tegenftrijdig op het hart weegen, en gelijktijdig tegenlachen van den droom , zoude ons verhaal niet langdraadig, verveelend en duister maken. Wij zouden in alle de overige Coupletten foortgelijke gedwongen inmengfelen kunnen aanwijzen , doch onze bepaling duldt zulks niet. Op Bladz. 9 , befchrijft de ftervende Bato de Batavieren , die zijn nakroost zullen uitmaken > noemende eenigen van derzelver deugden op; en zegt voords: D't zelfde volk, zo zagt, zo goed, Bezit verhevene eigenfchappen. — Even als of de reeds opgenoemde deugden geene verhevene eigenfchappen waren ; maar wat zullen dan die verhevene eigenfchappen zijn? de Dichter fchijnt ze in de volgende harde rijmregelen uittedrukken. 't Liat lang, voorbeeldloos lang, zich trappen, Doch wordt in 't eind 't geweld te groot Dan kiese het ballingfchap of dood. Op Bladz. 12, lezen wij Dan ftrekt tot onüitdelgb're fchande Een Grijsaart wrok ter offerande. * En, als in Vrijheids morgenftond, Bedaauwt zijn bloed den vrijen grond. Om deze regelen te verdaan, is men genoodzaakt dezelve in ongebonden rede overtezetten , als wanneer men ziet, dat ze behelzen: dat de Nederlanders door de oorlogen tegen Spanjen vermoeid , in de rust der bevochtene Vrijheid tot huiskrakeelen zullen vervallen , waar in een G-rijsaart (oldenbarneveld) tot een offerande aan de wrok verftrekken , en reeds in den morgenftond der Vrijheid den vrijen grond met zijn bloed bedaauwen zal. De meesten der Coupletten hebben dergelijk eene profa  a. deken, ü1jne 0ffrrh. aan het vaderland. 77 fa uitbreiding nodig, om wel begrepen te worden; doch dit aangevoerde zal genoegzaam volftaan, om de waardij dezer Zangen te bepalen. — Mijne Offerhande aan het Vaderland, door agat ha Teken. In den Haage , hl h.™ Clectf 1799. 58 Bladz. I» gr- OÖavo. De prijs «ƒ••«.;,■ Buitengewoone omftandigheden zijn doorgaands gewietig voor de menschkunde, wijl zij ons veele karakters , die, bij een ftiller loop van voorvallen, meer onbekend zouden gebleven zijn,in derzelver waare gefteldheid ten duidelijkften ontdekken; gewigüg voor de menschkunde is vooral ook de tijd, dien wij beleeyen, waar in men veele karakters zich heeft zien ontwikkelen, maar helaas! zeer ongunftig zich heelt zieni ontwikkelen, van welke men zich, in vreedzamer tijden , Tunuiger denkbeelden zou gevormd hebben. Zoo heb? oei de§ handelwijzen van veelen in dezen tijd de dikwerf gemaakte aanmerking buiten allen twijfel gefteld dat zii, die het meest van verdraagzaamheid m den (godsdienst fchreeuwen, en over de onverdr\a^7ei0dn;earn. anderen klagen, doorgaands op hunne beuit de onverdraagzaamftenv'an allen zijn. Wie zijn immer meer van onverdraagzaamheid befchuldigd geworden, dar,1 d : Her' -vormden , toen aan de belijdenis van hunnen Goddienst nog uitwendige voorrechten verbonden waren? En eeh?er, wij moeten het bekennen , dat juist hunne fchnften zo veelen 'er ons van tijd tot tijd ter beoordeeling z in voorgekomen, voor het grootfte deel liefde, zacht, moedigheid, en gematigdheid ademen. Men fpreekt in Tzelien van anders denkenden , niet dan met menagement en de grootfte befcheidenheid. Wij zouden de na*, men kunnen noemen van hun, die met hun voorbeeld getoond hebben, welke de minzame toon zij, die zien in het behandelen van Godsdienstgefchülen moet laten hooren. Wie hebben daarentegen immer meer verdraagzaamheid gepredikt , dan de üisfenters in ons Vader- land? en echter, wanneer wij onpartijdig zullen oordeelen, kunnen wij niet ontveinzen, onder hunne, in dezen tijd uitgekomene gefchriften, niet weinige gevonden te hebben , in welke een geest van Godsdiensthaat en bitterheid tegen de Hervormden heerscht, en in weiice  ?3 A. DEKEN men niet onduidelijk zien laat, hoe gaarn men de handelwijzen der voorvaderen onder maurits, ruim anderhalve eeuw geleden , niettegenftaande de ontkenning van de leer der erfzonde, aan hunne laate naneeven in dezen tijd rijkelijk betaald wil zetten. Mijne Offerhande aan hec Vaderland door Jufvrouw agatha deren is voor het gezegde een fprekend bewijs. Dezelfde Schrijffter, die zoo menigmaal anderen befcheidenheid omtrent en liefde tot de dwalenden heeft ingeboezemd, dezelfde Schrijffter , die de onverdraagzaamheid in anderen zo menigmaal heeft doorgeftreken, heeft nu het ongeluk van zelve tot die zonde te vervallen in eene mate, dat zij niets toegeeft aan den doldriftigften heethoofdigen, die immer de Hervormde Kerk ontluisterd heeft. Hare aanfpraak aan de Voorftanders van de leer der Dordfche Vaderen is meer dan onbefcheiden. Zij is eigenlijk eene kwaadiiartig juichende befpotting der Hervormden over de berooving van hunne eigendommen. Wij vragen alle befcheidene menfchen, of zij den fcherpen , befchimpenden , bitteren en verwijtenden toon , die hier de boventoon is , hooren kunnen , zonder haar, die ze aanheft, te verachten? En wij vragen de Schrijffter zelve, of zij inftaat is, deze Afdeeling over te lezen, zonder te bloozen ? Indien zij aan de Hervormden waarheden te zeggen had, die voor hun befchamend zijn, had zij dan niet anders kunnen, en als Christinne moeten fpreken? Zij fchijnt dat zelve gevoeld te hebben , daar zij een pleister op de wonde zoekt te leggen, door toch nog het aanwezen van een aanzienlijk getal Dordsgczinde Leeraars te erkennen , die verftand, oordeel, en Euangelifche zachtmoedigheid bezitten. 6 Hoe beminnelijk is een mensch , die gaarn aan anderen die vrijheid van denken laat, die hij voor zich zeiven begeert , die zijne befcheidenheid aan alle menfchen bekend maakt, en vooral eene kiefche bezorgdheid toont te bezitten, om zich niets onbefcheidens tegen anders denkenden te laten ontvallen, om zelfs den fchijn te ontvlieden , van door eenig beginfel van Godsdienstbaat gedreven te worden! Zoo bctaamlijk en prijslijk het is, voor hetgene men voor waarheid houdt, verftandig te ijveren, en daar over tot anders gevoelenden op den zachten toon der overtuiging te fpreken, zoo laag, zoo klein, zoo verachtelijk is het, niet te kunnen verdragen , dat anderen in hunne bevattingen van ons ver-  mijne offerhande aan het vaderland. 79 verfchillen , en daarvan in onze wijze van fpreken en doen, bewijzen te geven. De tweede Aanfpraak van Jufvrouw deken zijnde het ander Stuk van hare Offerhande , en ingericht tot hare Medechristenen, die meer met haar eenftemmig denken maakt een zonderling contrast met het eerfte. Deze Aanfpraak is over het geheel genomen, zoo gematigd, zoo zacht, en zoo lief, en zoo Christelijk, en zooboterachtig malsch, als de eerfte fcherp, verwijtend, cn bitter is. Maar daar de Schrijffter, in de eerfte Aanfpraak, wat te veel heeft laten zien, hoe haar hart omtrend de Hervormden gefield is, zo kan men op al dat malfche en lieve niet veel aan, of men zou moeten verönderftellen , hetgeen toch ook niet verëerend is , dat zij zich meer door luimen laat regeeren , dan wel gewoon is , naar vaste beginfelen te handelen. De derde Aanfpraak benevens het Dichtftuk daarbij gevoegd , bevatten in zich verfcheidene zeer goede en nuttige pasfages. Zij zijn ingericht tegen het misbruik van vrijheid en gelijkheid, tegen ongodsdienftigheid , zedeloosheid en tegen het navolgen der Franfchen in hun ongeloof. Het Christendom wordt door haar ijverig aangeprezen. Evenwel ftrekt zich die aanprijzing alleen uit tot dat gedeelte van het Christendom , het welk het geluk heeft, aan Jufvrouw deken te bevallen, terwijl zij zich vriendlijk excufeert, van de waarheden , die jesus gepredikt heeft, te gelooven. Het is toch de Zedenleer van het Euangelie alleen, welke zij aanneemt, met deszelfs leerftellingen heeft zij niet nodig. Wij zouden toch denken , dat het vrij redelijk is , wanneer men het Christendom aanneemt , het zelve geheel aan te nemen, en dat de kinderzin, welken jesus ons zoo nadruklijk aanprijst,medebrengt,eenvouwig te gelooven, wat hij ons als waarheid gepredikt, te doen , wat ïfij ons alspligt voorgefchreven, en te verwachten, wat hij ons heeft toegezegd. Niets is zonderlinger, niets on, wijsgeeriger, dan , het geen echter door zoo veelen wordt toegejuicht, de zedenleer van het Euiingelie van deszelfs leerftellingen af te fcheiden, dat is het zelfde, als pligten te prediken zonder motiven. Rei-  8o barthelEmij Reize van den jongen anacharsis door Griekenland, uit het Frans ch van den Abt bar t hele mij , door m. stuart. Acht(le Deel. Te Amfteldam, bij j. Allart, 1799. 411 Bladz. In gr. öéavo. De j>rijt is f 3 - ia - : Dit Deel behelst het uittrekfel eener reize van den jongen anacharsis, langs de Kusten van Afië, en naa eenige nabuurige eilanden. Zoodanig eene reize was in dit werk nodig, orn aanleiding te geven tot het behandelen van die plaatfen en hetgene tot dezelve betreklijk is. De Schrijver neemt zijnen weg op het eiland Chios, en van daar op Kuma in Aeölie, om verder de bloeiende lieden te bezoeken, die de Perfifche Mogendheid r aan den kant der Egeifche zee, omringen. Hier geeft hij bericht van de Doriers , Aeöliers en Iöniers, van ;elk hunner in het bijzonder , met derzelver oorfprong, inrichting, gefchiedenis, beroemde ingeborenen , eu verdere bijzonderheden. Hier komen op de rij voor de fteden Kuma, Smyrna , Efefus, Milete, Knidus, Mylafa, Caunus. Daar aan volgen de eilanden Rhodus , Creta, Cos. Vervolgends Samos, Delos en de Cyciaden, met name Myconos, Rheneï, Andros, Gyaros, Ceos , Cythnos, Paros, Naxos , Periphos, Siphnos, Melos. Delos levert den Schrijver zeer veel ftoffe. Hierop hervat de Abt de befchrijving van eene Griekfche Bibliotheek, in het vak van de Dichtkunde, en van de Zedekunde; en eindelijk geeft hij de gefchiedenis van de nieuwe ondernemingen van filips van macedoniën, tegen Griekenland ; den Veldflag van Cheronea , met de diepe vernedering van het luisterrijk verheven Griekenland, en deszelfs verdere gevolgen.— Aan het eind van dit ftuk volgen eenige , meest zeer belangrijke , aanmerkingen. Wij moeten herhalen, wat wij meermalen van dit Werk gezegd hebben; men ftaat verbaasd over de geleerdheid en belezenheid van den Schrijver, en over den onberekenbaren fchat van aantekeningen , waar van hij zich vooraf moet voorzien hebben. Niets is hem ontglipt, en van alles maakt hij, op eene uitmuntende wijze, tot zijn oogmerk gebruik. Men leest niet hem , maar de Oude Griekfche Schrijvers zeiven; en hij doet niet anders, dan derzelver aantekeningen en berichten, tot een' zeer  REIZli VAN DEN JONGEN ANACHARSIS DOÖU GRIEKENL. &t zeer aangenaam en voortreflijk geheel te vormen. Alles wat Geleerden, met veel moeite alömme moesten opzamelen, vindt de ongeleerde hier, zonder eenige moeite, uit de oorfpronglijke bron zelve bij malkander. Wij weten haast niet, wat naaien wij uit dezen rijken voorraad kunnen kiezen, die gefchikt zijn naar de kleine plaats, die wij daar aan kunnen inruimen. Zie hier kortelijk het een en ander. Bij het zien van de Bibliotheek van euclidës, ftond de Vriend van anacharsis verbaasd, dat het aantal Van de Zedekundige boeken in dezelve zoo klein was , in vergelijking tot het aantal der Dichtkundigen: en hier van kreeg hij de volgende reden ten andwoord: ,, 'Er zijn weinig boeken nodig, om de menfchen te onderwijzen; zeer veelen om ze te vermaaken. Onze plichten zijn bepaald. De Vermaaken van ons verftand en ons hart kunnen dat niet wezen. De verbeelding, die dezelve moet voeden , is zoo mild alsvruchtbaar: terwijl de arme en onvruchtbare rede ons' flechts die flaatiwe lichtftralen mededeelt, welke wij behoeven. En daar wij, meer naar gevoel, dan naar overleg handelen , zullen de gaven der verbeelding altijd meer bekooring voor ons hebben , dan de goede raad van de rede, hare mededingfter. " ' Met betrekking tot de taal, waar van de Dichter zich bedient, wordt ons het volgende gezegd. ,, Bij de fchei,, ding, tusfehen de Dichtkunst en het Ondicht, is zij „ overeengekomen, om zich niet te vertoonen, dan iii ,, den rijkften , of ten minlten den fierlijkften tooi, waar toe haar alle de kleuren der natuur worden in handen ,, gefield, om ze beftendig te gebruiken, en ouder toe,, zegging van hope op Vergiffenis, wanneer zij ze zelfs fomtijds misbruikt." ,, Zij heeft eene meenigte woorden aan haar gebied getrokken; die aan het Ondicht ontzegd zijn, anderen welke zij befnoeid of verlaagt , het zij door bijvoeging, het zij door affuijding van eenen letter oflet„ tergreep. Zij heeft de magt, om nieuwe te fcheppen, „ en het fchier uitfluitend voorrecht, om zulken te ges, bruiken, die niet meer in gebruik zijn, of die flechts ,, in een vreemd land gebruikt worden} voords óm ver* fcheiden woorden in een te fmelten, om ze in eenen, tot dus verre onbekenden rang, te fchikken, en alle vrijheden te nemen, die de Dichterlijke uitfpraak van de gewone fpreektaal onderfcheiden." NIEUWE VAD. CIBt. JV. OEEJ,. NO. 2. f In  82 BARTHELEMIJ In de Bibliotheek, die anacharsis zag, vond hij eene verzameling van omtrent 3000 Toneelnukken , en nog was de verzameling niet volkomen. Hij telde dik' wijls meer dan 100 Hukken, die van dezelfde hand waren. In eene aantekening geeft de Autheur te kennen, dat zij deze fom drie- of viervoudig zouden kunnen beloopen , indien hij zich niet tot een bijzonder tijdvak bepaald, maar de geheele gefchiedenis van het Grieksch Toneel bij een genomen hadde. — En van die verbazende menigte zijn niet meer dan 44 Stukken overgebleven: te weten, VIL Van ^schijlus; VII. Van sophocles; XIX. Van euripides en XI. Van aristophanes. Dit verbazend aantal is zeker een groot bewijs van de weligheid van het Grieksch vernuft, in die tijden; niet tegenftaande het zeer zeker is, dat 'er, onder dat verbazend aantal, geen gering gedeelte zal geweest zijn, dat door zijne eigene onwaarde fpoedig moet wezen omgekomen. Met zeer veel vermaak hebben wij het 82fte Hoofdftuk gelezen. Men vindt daar in , bij wijze van dagverhaal , bij malkander verzameld , alles wat 'er van de Griekfche historie , kort vóór den merkwaardigen flag van Chaeronea, die voor de Griekfche Volken zoo noodlottig was , bij de Ouden voorhanden is. Hetzelve is bij uitftek lezenswaardig, en kan, in meer dan één opzicht , tot een nuttig leerbeeld verftrekken. Eéne bijzonderheid zullen wij 'er nog uit overnemen. „ Gis„ teren " verhaalt anac har sis „woonde ik de „ vertooning van een nieuw Treurfpel bij , 't welk eens„ klaps werd afgebroken. Hij, die de rol van Koningin moest fpelen, verkoos niet op te komen, omdat hij ,, geen talrijk gevolg genoeg had. Daar de aanfchou' wers ongeduldig werden , dreef de ondernemer m e' lanthius, den fpreker, tot midden op het To„ neel, fchreeuwende: " Gij dwingt om grooter gevolg, en de vrouw van phocion heeft maar ééne geleidfter, wanneer zij te Athenen op ftraat komt. „ Deze „ woorden, die elk hoorde, werden vervangen door zulk „ eene groote toejuiching, dat ik, zonder het einde van het ftuk af te wachten, naar phocion liep. Ik vond hem water uit eene put ophalende , en zijne „ vrouw het huisbrood knedende Dit gezicht ontzette „ mij; en ik verhaalde met het levendigfte vuur alles, „, wat 'er op het Toneel was voorgevallen. Zij hoorden  REIZE VAN DEN JONGEN ANACHARSIS DOOR GRIEüENL. 83 mij met onverfchilligheid aan. Ik had 'er mij voor „ moeten wagten ; want phocion was met den lof „ der Atheners weinig vereerd , en zijne vrouw was „ zulks , meer wegens de daden Van haren man, dan wegens het recht het welk men haar deed." Zie hier het befluit van dit Boekdeel: „ Toen," na den Vrede met filippus, „ ftierf de Griekfche vrijheid. Dat land het welk zoo vruchtbaar was in groo" te mannen , zal voor langen tijd aan de Koningen van Macedonië onderworpen zijn. Toen ook ontruk" te ik mij aan Athenen, ondanks de nieuwe pogingen, " welke men deed, om mij te rug te houden. Ik ben " in Scythië te rug gekeerd , van die vooröordeelen " ontdaan , die 'er mij het verblijf onaangenaam gemaakt hadden. Wel gezien bij een volk, dat de oevers van den Borysthenes bewoont, bebouwe ik een klein ' landgoed, 't welk den wijzen anacharsis, eenen mijner voorvaderen , in eigendom heeft toebehoord. " Op het zelve geniet ik de rust der eenzaamheid, en ' ik zou 'er bijvoegen , alle de aangenaamheden der " vriendfehap, indien het hart deszelfs verlies herfteld „ kon krijgen. In mijne jeugd zocht ik het geluk bij „ verlichte volkeren. In eenen meergevorderden ouder„ dom , heb ik de rust gevonden , bij een volk, 't welk „ niet anders kent, dan de weldaden der natuur." Reize door de Major ij van 's Hertogenboseh; in den jaar e 1798. {In Brieven.) Met Plaaten. Te Amjieldam^ hij A. B. Saakcs, 1799- "4^ Bladz. In gr. OBavo. Be prijs is f 2. - : - : Of deze reis in de leuningftoel op de kamer, of Wezenlijk, zoo als zij hier befchreven wordt, gedaan zij, willen wij niet onderzoeken, fchoon ons bet eerfte waarfchijulijkst voorkomt, — genoeg, zij behelst eenige Brieven ovér de Majorij van 's Hertogenbosch, met geen ander oogmerk gefchreven, dan om ons te doen zien, hoe zich alles daar zederd weinige jaaren in de daad heeft toegedragen , en nog daadlijk is. Dit oogmerk echter had de Schrijver, onzes bedunkens, veel korter en gemaklijker kunnen bereiken , zo hij de fchets van de levenswijze en het karakter der Majorijënaars, welke Bladz. 115 en volgg* voorkomt, verder uitgebreid, en roer.  84 ' REIZE D0011 DE MAJORÏJ VAN *S HE RTOGENBOSCH. wiisgcevige en menschkundige aanmerkingen aangevuld had, dan nu door eene zoo breedvoerige en eentoonige Reisbeschrijving, welke, indien wij het hoofd en flot der onderfchciden Brieven 'er afzonderen, die voor den Lezer niets gewigtigs behelzen, bijkans niet anders bevat, dan afzonderlijke en telkens wederkomende fchetzen van het dom bijgeloof, geweldige vervolgzucht en daadlijke blijken van haat der Majorijënaars jegens de Protestanten. Dit gaat zoo verre, dat wij hier de zotfte ftaaltjens, belachlijkfte overleveringen , welke hier te lande in zwang gaan , geboekt vinden. Om veele andere van nog Hechter foort voorbij te gaan, willen wij de volgende overnemen. ,, Ik moet u," fchrijft hij aan zijnen vriend Bladz. 89, „ ook nog eenen dommen „ bijgelovigen trek der Roomfchen te Deurne, die al„ leen op onkunde zich grond, fchetzen. — Men ziet „ in de Poel, wijl zij een moeras is, en de moeraslucht 9, zeer ligtlijk. ontvlamt , dikwijls dwaallichten , hier „ ftalkaarfen genoemd, deze houd men voor ongedoop„ te kinderen en beklaagt derzelver ongelukkig lot, „ wijl zij tot den jongden dag, omdat zij niet gedoopt „ zijn, omzwerven: ook ziet men 'er wel eens groote „ vuurklompen of pilaaren, uit eene phosphorifche ftof beftaande , zweeven , deezen noemt men gloeiende „ mannen, men houd ze voor verdoemde menfchen, die tot ftraf hunner misdaaden moeten omzwerven ; „ zij komen, zegt het bijgeloof, van het kerkhof, doch „ zijn dan zwart of onzichtbaar, maar zoo dra zij in „ de poel zijn, moeten zij branden: wanneer men de- zelve ziet, tekent men zich met een kruis, als een „ zeker middel , om niet van hun beledigd te wor- den." Met dat al echter vinden wij hier en daar eene niet ongevallige aanmerking, en het laatfte omtrend het karakter der Majorijënaars , en de Staatkundige aanmerkingen, welke 'er de Schrijver ten Hot bijvoegt, gelooven wij naar waarheid te zijn, vermids ons veele trekken van groote domheid, ook ten dezen opzichte, van elders bekend zijn.. — Ook beklaagen wij met hem het lot der Gereformeerden in de Majorij, verfoeien met afgrijzen de vervolgzucht en haat der Roomschgezinden, welke daar, zederd 1795 vooral, tot vrij groote uiterften gewoed heeft, nog aanhoudt , en , zo zij niet van elders verhinderd wierd, misfehien op eene geheele uit- " roei-  c. cóvens, alphabetiscue naamlijst, enz. $5 roeijing en verdelging van bet Protestantendom zou uitloopen. — Het een en ander daar omtrend aangetekende maakt bij den Lezer een' gevoelvollen indruk, en doet hem met den Uitgever wenfchen, dat deze Brieven tot eene verzachting van het lot der Hervormden in de Majorij mede mogen (trekken; de Roomschgezinden met eene edele fchaamte bezielen, en hen liefderijker en verdraagzamer omtrend andersdenkenden leeren handelen. VVij twijfelen dus niet, of fommigen, vooral in de Majorij, of de nabuurfchap derzelve, zullen deze Brieven, in een uurtjen van uitfpanning, nog al met genoegen lezen, en dezen kunnen zij ook nu en dan verder itof tot nadenken, omtrend het een en ander, aan de hand geven. Behalven eenige Plaaten, is dit Werkjen ook met een Kaartjen van de geheele Majorij voorzien. Alphabetifche Naamlijst van alle Steden , Dorpen , en Gèhugten binnen de Bataaffche Republiek gelegen; met aanwijzing der Volksmenigte in elk derzelven, volgends de jong/ie Volkstelling in den jaare 1796, voords met aantekening der voormalige Gewesten, tot welke dezelve behoord hebben. Gelijk ook der Departementen, Ringen en DiftriSlen, waartoe zij thands behooren. Alles met de uiterfte naauwkeurigheid uit de Lijsten der Volkstelling , en de Publicatiën nopends de verdeeling der Republiek in Departementen en Ringen en DiftriSlen, opgemaakt door cornelis cóvens. Te Am ft eldam, W/'Mortier, Cóvens en Zoon, 1799. 65 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 11 - : De breedfprakige tijtel van dit Boek zegt reeds genoegzaam , wat men hier zoeken en vinden kan. — Het kan zeker zijne nuttigheid hebben, eene zoodanige Alphabetifche Lijst te vervaardigen, dan naamlijk, wanneer iemand 'er juist op gezet is, om te weten, in welk Departement, Ring of Diftriét eenige plaats gelegen is. Ten naasten bij zou men dit echter ook reeds uit de, door anderen uitgegeven, verdeelingen van de Bataaffche Republiek kunnen vinden. — Dit Boekjen mag dus tot meerder gerief dienen, wij, voor ons kunnen ,, de uit„, gebreide nuttigheid van dusdanig Register zoo geredelijk niet erkennen," als de Burger cóvens, vol£ 3 gends  86 G. BREVDF.R h BRANMS ÉN J. D. DEIMAN -gcnds het Voorbericht, oordeelt Intusfchen kan men aan dk Werkjen d.n lof van naauwkeurigheid, waarop het vooral aankomt in Schriften van dien aart , niet weigeren. —-- Onze Lezers zullen van ons niet vergen, dat wij het geheel met andere lijsten zouden vergelijken. Doch wij hebben met de tweede Ri,:g van het Departement van den Ouden Tsfel de P™|ve p" nomer en dezelve zeer naauwkeurig bevonden; dit zelfde bevonden wij bij andere plaatzen door ons cpgeflagen, waarom wij hetzelve van het geheele Werk vertrouwen. Redevoeringen op het Feest van den ,9den van Wintermaand i7q9 In naam van het Uitvoerend Btwind der Bataaffche Republiek, te Jm/leld.im gedaan, door g. du en der a brand is en j. d. deiman. 75 -> gr- Oaavo. De prijs is f : - 11 - t Wanneer men in aanmerking neemt den zeer korten tijd,binnen welken deze Redevoeringen, ten einde aan derzelver ooemerk te voldoen, gereed moesten zijn, dan alleen kan men de reden gisfen van het weigerachtig gedrag dier ie. mm Redenaars , wier kunde en welfprekcndhe,d de kieschheid en het belangrijke des onderwerpt volkomen evenaarde, 7n vnn welken men dus te recht zoude verwacht hebben dat % gfeA aan de volvoering van deze taak met zouden hebben m&rokken. f*) deze echter geene, binnen dat kort.tijdsSConiiitvierlijke taak geweest zij, blijkt uit de be.de Redevoeringen,die thands ter beöordeeling voor ons liggen; en wij kunnen op grond dier weigeringen onze verwondering met verbè gen, dat de Burgers B. en D. aan wien, int hoofde van he draalen, aantelen en weigeren van zoo veelen (f) nog veel tor er ijd overfchoot, en die, behalven dat, met eeneopeenftaneUnK Van bezigheden belemmerd waren,dezelve zoc> doelmatig, Vaauwkeurig en tri allen deele loflijk, volvoerd hebben. led!• onbevooroordeeld Lezer dezer Redevoeringen zal(onzes bedunkens) de beide Burgers, welke in dit geval hunnen ijver om den Lande en deze Gemeente, waar hunne medewerking ter Soedng van den rechtmatigen wil des Beftuurs, verzocht werd, boven zoo veele anderen, daadlijk aan den dag gelegd hebben, daar voor den verfchuldigden dank niet onthouden. Ta al ware-het, dat deze overhaastte voortbrengzelen des Jnufts eenige Mijten van onrijpheid en gebrek aan befchavmg a Tan nog zoude het eene onredenlijke handelwijze zijn , ■eet 1. o. DEIMAN. {\) Redevoeringen, B!«d%. 48,  REDEVOERINGEN. 8? ten ziin, uit de orde, volledigheid en fierlijken ftijl vsn beide deze Stukken niet anders zouden kunnen oordeelen, dan dat aan derzelver Samendeden de behoorlijke tijd ter vervaardiging niet ontbroken hadde. — Slechts eenige weinige onnaauwkeurighe» den in de fpelling, waarfchijnlijk ontftaan uit te groote befpoediging der uugave, ten einde aan het algemeen verlangen deg Publieks, zoo dra mooglijk te voldoen, kenmerken eenigzins den fnelleu voordgang, welke met deze Stukken heeft moeten worden gemaakt. B ide de Redevoeringen beandwoorden volkomen aan de opgave van het verlangen des Vertegenwoordigende» Lickaams der Bataaffche Republiek, en den daarop gegronden last van het£7 voerend Bewind, als zijnde ingericnt, om de gemoederen optewekken tot eene betaamlijke vreugde over de redding des Vaderlands uit den jongjien nood; tot het aankweken van alle edele beginfelen en bedoelingen , en eindelijk, om bij de eerbiedige erkentenis van een albe/luurend Opperwezen , ieder Burger deszelfs duure verp'ichting aan re be-eelen, en op te leiden tot dankbare erkentelijkheid, voor de blijken van des* z'.ifs weldadig Albefluur, zoo uit/lekend in de verlosfing des Vaderlands doordraaiende (*). Elk der beide Redenaars heeft aan deze opgegevene verëischte op eene gefchikte wijze voldaan? fchoon beide Redevoeringen op een' verfehillenden voet bearbeid ziin. De Burger B. verdeelt, na eene gepaste Inleiding, ontleend uit de gelegenheid van den Feeu lag en den daarop gegronden Inhoud der kort bevoorens door de Mumcipaliteit plegtig afgekondigde Proclamatie van het Uitvoerend Be vind', ziine (lof in drie deelen ; in het eerfte derzelven geeft hij een beknopt Gefchiedkundig verflag van den berekkelijken toeftand onzes Vaderlands bij de komst van de Engelfchen en Rusren aan de Helder of Calintsoog. — Hier fchetst de Redenaar een welgetroffen tafereel van den famenloop der oorzaken, welken, federc de ontworsteling van het S^aanfche juk, de toenmalige verêen^de Provintiè'n telkens in ge.aar fielden. >m deelgenoten te worden in de twisten, welke tusfchen de nabuurige Mogendheden Frank' rijk, Engeland en het Duitfc e riifk plam vonden daarbij op goede gronden beredeneerende, dat Frankrijk, in gevalle van vredebreuk, met betrekking tot onze Landsgelegenheid , altijd veei gevaarlijker is dan Eng land. Welk beflu'u hij uit de gebeurenisfen in 1672, 1747 en 1794., alhoewel zeer beknopt, echter voor het oogrn rk voldoerde, ftaaft. In de tweede afdeeling befchrijfr de Redenaar den ftaat, waar in de Engelfche en Ru'fifche Troupen het land bij hunnen aftogt achtergelaten hebben; en werpt, bij die gelegenheid, een oogblik op het gebeurde bij derzelver landingen verblijf op onze kusten; den geweldigen aanval d s vijands, en den hevigen wederftand van onze zijde, in een fchoon en krachtig vers uitdrukkende, waarna hij dea C*) dbiuan Redevoering, Bladz. 46. F 4  88 A. DE RAEl-F, PR. OVER DE VERN. DER SLAVERNIJ. den gevaarlijken ftaat des lands , bij het mooglijk doordringen des riiands,op de treffendite wijze doet kennen, en daar in, door middel van een zoetvloeijend Zangftuk, een gcfchikten overgang tot zijne derde Afdeelt aantreft. — Deze is afgezondera tot de erkentenis der befluuring van het Opperwezen tn ai het eebetirde, en is op de krachtigfte en roerendfte wijze bewerkt, wordende eindelijk alles, na eenige fchoone Dichtregelen aan het Opperwezen, zoo fierlijk als overëeukomftig met de ftatige plegtigheid van dit Feest van dankbaarheid en erkentenis — met zeer toepasüjke en zoetvloeijende Choorzangen beflooten. De Burger D. befchrijft, na eene, al mede, gelijk behoorlijk w?s, uit de omftandigheid destijds ontleende Inleiding, en een fraai Dichtflukjeu, het welk in eene Aria,.vóór den eigenlijken aanvang zijner Redevoering zelve, uitgevoerd werd eu den voornaamen inhoud van dezelve aankondigde, in de eer/ie plaats zeer krachtig, de voor altijd gedenkwaardige gebeuren is, welke, door derzelver, voor ons gunftigen uitflag, de aanleiding ter vierins van dit Feest gegeven heeft, daar bij de ellende en rampen ,, wlkenons Vaderland, bijaldien de poging des Vijands verder gelukt ware, zekerlijk ondergaan zoucie hebben, met fterke couleuren,echter naar waarheid,afmaaiende,cp welken hij dan ook, in de tweede plaats, de erkentenis en dankbaarheid grondt, die alle ingezetenen dezer, voor dien ramp bevrijde, landen, hoedanig zij ook anders in gevoelens omtrend het algemeen belang onderling mogten verfchillen, behooren toe te brengen aan die Vaderlandfche Helden en getrouwe Bondgenooten, welke die gevaaren of door hunnen heldendood, of ontvangene wonden, hebben afgewend; eindelijk in de derde plaats op eene overtuigende wijze zijne Toehoorers het groot belang der uitoefe. ning van den gewigtigen pligt van eene onpartijdige en belangloze Vaderlandsliefde en van alle maatfchappijelijke deugden, •welken met de welvaart van een vrij en gelukkig volk gepaard zijn aanprijzende. Waaröp deze Redevoering met het zelfde Chorus, als de eerst aangeroerde van den Burger B., beflooten wordt. Proeve over de Vernietiging der Slavernij in de Bataaffche Volkplantingen. Door 4- bï raeff. Te Breda, bij W, van Bergen, 1799. 78 Bladz. In gr. OSavo. De prtjs u ƒ: • 11 - De Slavernij is een regelrechte en onmiddelijke inbreuk op de rechten der Menschlijkheid ; zij is een affchuwehjk kw-d 't welk , hoe zeer ook, door deze of gene voorwendf-ls vagoelijfct, nogthands altoos, voor hun, die er de voorwerpen van zijn , een wezenlijk kwaad zal blijven. Lof verdient.derhalven,elke pooging ter weeringe van dit kwaad. Ook de Burgei raefk heeft zijnen penning in de offerkist van de. geiaeene zaak' der menschlijkheid willen werpen. Hij fchnjft als  j. H. SICCAMA EN B. VAN KEES, BRIEF WISSELING. 89 den ftaac der zaaken in de Volkplantingen volkomen kundig, hebbende, voormaals, in die wereldoorden, een gedeelte zijns leeftijds gefleten. Op dezen grondflag doet hij eene verzekering, welker gegrondheid, waaraan wij fchijrién niet te mogen twijfelen, onderfteld zijnde, een aanmerklijke ftap tot het bedoelde oogmerk zou gevorderd zijn: te weten, dat veele Planters en Eigenaars in de Volkplantinge „ de Vrijheid , als het onfehatbaarfte goed voor den mensch , op den hoogden prijs ftellen, en gevolglijk de (lavemij , zoo voor hunne natuurgenooten als hun zelve , billijk en ten hoogden afkeuren en volkomen overtuigd zijn ' geen ander wettig recht op de dienstbaarheid der Afrikaanen'verkregen te hebben , dan hetgene de geweldenaar had , die hen het eerst is magtig geworden." Van de dusgezindèn kan voorwaar medewerking ten goede verwacht worden. Na eenige voorbereidende middelen , geeft R. bet ontwerp eener nieuwe regeling van beltuur in de Plantagié'n aajiv>ngeliïjc in te voeren; hechtende voords daar aan een bijgevoegd middel cm in het einde de flavernij in de Cöjo'niën te kunnen befchou? wen als volltomen opgeheven en vernietigd te zijn. Mededogen met het lijdend Memchdom heeft ons de voorgedane middelen met genoegen doen lezen , in de overtuiging van derzelver heilzame en gepaste drekkinge , om een aanmerklijk aantal redelijke wezens te do.m bevrijd worden van eene zeer diepe vernederinge , en in beteren ftand ruimer te doen ademhalen. — Agter zijne Korte Verhandeling { want zij bedaat flechts verre de kleinfte helft van dit Boekjen) heeft R. laten drukken, twee bekende S-.ukken, zijnde het eerde een Rapport van de perfo. r.eele Commisfie, belast met het onderzoek: of— en zo ja — in hoe verre van het vernietigen van den Slavenhandel melding in de Acte van Conditutie zou behooren gemaakt te worden? Het ander, Advijs van den Burger - Reprefentant pie- ter vreede, ten zeiven dage.tegens voorendaande Rapport piigebragt. Briefwisfeling van j h. siccama en u. van rees met de Burgers Over het plan van algemeene Belastingen , door hun , bij derzelver Rapport aan de Commisfie tot het ontwerpen eener Cor.jlitu'.ie voor het Volk van Nederland, op den 17 Februari; 1798. voorgedragen. Te Lei'j'den, bij D. Du Mortier en Zoon , 1799. Be halven het Voorbericht 99 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 • : - M De aangekondigde Briefwisfeling word: voorafgegaan van een lezenswaardig Voorbericht, waarin voornaamlijk het nut en de voordeden van het, door de Burgers S. en v. R vooreeftelde, ontwerp, boven het oude delfei van Belastingen, worden aangedrongen In hetzelve komt onder anderen ook voor een eerde Brief namens eenige ongenoemde Burgers, behelzende algemeene Aanmerkingen op het Rapport van S en v, R., met yerzoek om nadere inlichting omtrent eenige hoofdpunten en aan-  pO VOORWAARDE VAN NEGOTIATIE , ENZ. bod van dezelve ongenoemde Burgers, om met malkanderen over dit gewigtig onderwerp te fpreken, en te beproeven, of hunne poogingen zijdelings van eenig nut kunnen zijn voor het Wetgevend Ligchaara; welke Brief de aanleidende oorzaak is geweest der daarop gevolgde en thands door den Druk gemeen gemaakte Briefwisfeling. Deze bedaar uit drie Brieven , waar van de eerde, gedateerd den 8 December 1798 , behelst de gevraagde inlichting , van Bladz. 1 tot ij. Daarop volgt een Erief van meergemelde Burgers, waarbij alle bedenkingen en zwarigheden, die tegen het voorgedragen ontwerp van direüe Belastingen , met eenigen fchijn van reden, gemaakt kunnen worden , met alle befcheidenheid , maar nog- thands in volle kracht en met den meesten nadruk worden voor. gefteld , en met bewijsredenen en voorbeelden aangedrongen , van Bladz. 18 tot 33. Niet minder oordeelkundig is het andwoord der Rapporteurs, van Bladz 34 tot (,9. De g opperde zwarigheden tegen hun ontwerp worden of door hun opgelost en uit den weg geruimd , of, voor zoo verre zij zulks ten aanzien van fommigen niet ten eenen. male bunnen, wordt door hun aangetoond , dat deze niet van dat gewigt zijn, dat het geheele ontwerp daarom zoude moeten verworpen worden, aangezien het tegenwoordig delfel of door gelijkfoortige of door andere veel grootere zwarigheden gedrukt wordr. Wij oordeelen dezen Bundel voor elk, die in het finantiëele van ons Vaderland eenig belang ftelt, der lezing en overweging overwaardig, en prijzen het daarom allen onzen Landgenooten met volle ruimte aan. Voorwaarde van Negotiatie tot een algemeen en permanent Fonds, ten b hoeve der Hervormde Kerk. Te Am(leldam, bij de Erven D Onder de Linden en Zoon. 13 Bladz. In Folio. De prijs is f 's •"% • : Daar de tijd vast nadert, warneer de Hervormde Kerk in om Vaderland voor zich zelve zal moeten zorgen , met betrekking tot de behoefte van den uitwendigen eerdienst en verdere ^nftandhouding van haar genootfchap . hrbben eenige ongenoemden , die ernftig belang fchijnen te dellen in den welvaart van dit Kerkgenootfchsp, in de Boekzaal der Maand Augustus des voorigen jaars een Programma, en in die van S ptember een beknopt verflag g.plaatst van een Plan, eener Negotiatie, bij wijze van Tontine, welke voor zoo veel de Hoof fom aangaat, onbepaald zal z;jn, tot zoo la g uit de inkomften van het, daar uit te formeeren, Kerklijk Fonds, genoegzaam in alle de behoeften der Hervormde Kerk, overëenkomftig het daarvan gemaakt ontwerp z*l kunnen worden voorzien; van dit plan is thands bij den Uitgever der Boekzaal, onder de lindeiv het geheele Ontwerp, en de voorwaarde, enz. afzonderlijk te be- r  DE GEVAAREN DER COQUETTERIE. 91 bekomen. Zonder dat wij op ons nemen , eene bfeflufendfe uiifpraak te doen, over deze Negotiatie, en derzelver beftaanbaarheid, waarömtrend de Uitgevers aan hunne Landgenoten , verzekeren dut zij in alle andere tijden hersfenfchimmig kon fchiinen, maar in 4e uitwerking bevonden is , veel ruimer aan de oogmerken te beandwoarden, dan zij zeiven zich tn den aanvang hadden voorge/leld, turnen wij echter met volle ruimte zeeaen dat het Ontwerp ons wel doordacht en bekookt is voorgekomen, en gevolglijk de overweging van alle Leden der Hervormde Kerk bijzonder verdient En m zoo verre durven wii dit Ontwerp aan allen, die zich aan de inftandhoudmg van he zoo aanzienlijk hervormd kerkgenooifchap in ons Vaderland laten aangelegen zijn, ten fterkiten ter overweging aanprijzen. De gevaaren der Coquetterie. Met Plaaten. Tedm'leliam, bij Gerbrand Roos, I7QQ- 275 Bladz ln Octavo. De prijs is f I • io - : en op groot Papier ƒ2.4-: Gerbrand roos, dien wij eer met den naam van uitdrager in boeken, dan Boekhandelaar, zouden beftempelen, naardien hij allerlei verlegen waar opkoopt, en die door deze en gene kunstjens, bij voorbeeld, door 'er eenen nieuwen tijtel met de woorden: tweede Druk, voor te plaatfen, 'er brommende aankondigingen van in de Courant te doen, enz. aan den man zoekt te helpen, gerbrand roos, zeggen wij, heeft dan ook vau dit Stukjen onlangs eene wijdfche Advertentie gedaan, en verzwijgt zorgvuldig, dat het eene vertaling uit het Fransch is, of men het ook voor iet oorfpronglijks mogt. houden, hoewel ieder verftandige terftond zien moet, wat hier v;in zij. Al wie het koopt, al is het Hechts op gemeen Papier , bezit een daalder minder en een Boekjen, dat weinig om het lijf heeft, meer. De Barones cotijto en de Gravin thor,die in deze Konun de hoofdrol fpeelen , worden minder ongelukkig door hare Coquetterie, dan door het hoog fpeelen, en verre 15 het van daar, dat men hier, op eene menschkundige wnze, fijn gefponnen intriguen der Coquetterie en de gevaren en nadeeien, die 'er uit voordvloeijen, zou ontwikkeld zien. Alles in tegendeel is lomp en oppervlakkig uitgevoerd en «efchetst. _ Het geheele Werkjen is bnefswiize opgefteld. Het tijtelplaatjen is vrii aardig: maar de twee overigen, die men er in vindt, hebben grove fouten. Op het eerfte heeft de Marquis d hersiu*, die met den blooten degen op de Marquis. lukeck moet afkomen , oog en houding, als of hij niet hem te gemoet ftreeft; maar een zijdpadjen wil inflaan , en het gelaat van de fchoone cotuto is een fratzengezichr. En even lelijk ziet er, op het tweede Plaatjen, de Marquifin d'bersilie uit, terwijl haar zieke Echtgenoot, die befchreven wordt op een Canapé te zitten, hier op een ftoel geplakt is. Eindelijk, hoewel de ove -  g2 SPECTATORIALE SCHOUWBURG. zetting nog al vrij vlug is, krielt dezelve nogthands van de lorcpfte fouten tegen de taal , bij voorbeeld , het werkwoord in het enkelvoudige, wanneer het werkend zelfdandig woord in het meervoudige voorkomt en omgekeera , enz. enz. enz. Dit zij genoeg ter waarfchuwing van het publiek! — ~Speüatoriale Schouwburg der nieuwst uitkomende Blij- Klugten 7.ang-fpelen van alk Natiën, door een beminnaar van het Vaderlandsch Toneel. In den Haage, bij f. de Groot en Zoonen. Behalven het Voorbericht, 05 Bladz. In Oèlavo. Be prijs is ƒ 1 - 8 - : In het Voorbericht klaagt onze Schrijver over den geringen voorraad onzer Blijfpelen en de kleine waarde derzelven. De oorzaak hiervan meent hij te vinden in de weinige aanmoediging en flechte belooning, die de fraai je letteren hier ontmoeten; van hier dan, dat de meeste Blijfpelen en Klugten, die men in ons Vaderland ziet ten Toneel voeren, ellendig, lomp, plat, zouteloos en veelal zoodanig zijn, dat in itede van eene welgetroffene fchets der dwaasheden onzer eeuw en der algemeen heerfchende gebreken, van hunne belachlijke zijde vertoond, op te leveren, het welk toch het waare doel derzelven wezen moest, zij m tegendeel onzen goeden finaak bederven door indecente uitdrukkingen en zouteloze aartigheden Onze Vertaler heeft het loflijk oogmerk, dit gebrek te verhelpen . hij wil eene goede vertaling van beste Stukjens, die in dit vak in Frankrük en Duitschland uitkomen, aan zijne Landgenoten geven. Dezelve zullen , eerst elk afzonderlijk, en vervolgends in gefchikte Deeltjens verzameld , met Kunstplaaten verfierd, worden uitgeseven, ten einde dit Werk tot een pendant voor den Speüatorialen Schouwburg, het Zedelijk Toneel, en andere dergelijke verzamelingen verilrekken moge. — Men verwachte in dezen bundel niet alleen Blijfpelen en Klugten; het plan van den Vertaler ftrekt zich verser uit, hij wil ook Blijspelen met Zang, Operettes, en groote Opera's geven, gelijk reeds uit deze eerde proeve blijkt. .. . Overè'enkomdig dit plan levert ons de Schrijver hier drie Stukken het eerfte is: De Bruidfchat var. suzette. Blijfpel, met Zang naar het Fransch van de ja ure '£ -.■ Het tweede: adonis of de brave Neger. Toneelfpel met Zang en dans. Door beraud van la Roebelle en joseph r o snij. Beiden deze Stukken ziin het eerst te Parijs vertoond in het jaar 1798. Het derde is: het Amjleldamsch IVeeuwtje of de Plans tn duigen. Toneelfpel. _ Wij hebben dezen Bundel met genoegen gelezen en wenlchen onzen Vertaler, dat de oude dagen van welvaart en voorlpoed met den lieven vrede wederkeeren, opdat de Zang-Godinnen niet genooJzaakt worden, uit deze ftreeken te verhuizen en lusteloosheid haar voor emigranten verklare! Het  A. HORDIJK VERSTOLK, HÉT BLAADJEN IS OMGUK. 93 Het Blaadje is omgekeerd. Toneelfpel. Gevolgd naar het Hoog* duusch. Door a„ hordijk verstolk. In den h'aage, bij j. C. Leeuweftijn. 127 Bladz. In Oüavo. De prijs is ƒ:4-: De Ambtman poll , wonende in het Holfteinfche, een laffe kerel. die geheel onder zijne vrouw sophu Haat, heefc eene voordochter karolina, naar welke voorheen gevrijd heeft wiLLRM brand, terwijl echter des laatften broedei; lodewijk, een Hechte vent, door leugens en opftokerijen het huw» lijk deed in duigen vallen en zijnen broeder onterven. Willem had daar op zijnen toevlugt genomen tot eenen eerlijken Sclieeps. kapitein, zijnen Oom, hamster, en , met hem, eenereisnaa de Oostïndié'n gedaan. Lodewijk intusfehen , die te Li: fabon gehuwd was, maar zijne vrouw, wegens een bankroet ha.'irs vaders, had verlaten , en raa Duitschland te rug gekeerd w;is, alwaar hij tijding van zijner vrouwe dood ontving, had het oog op karolina laten vallen, en werd door sophia in zijne vrijagie begunftigd, terwijl poll 'er niets durfde tegen in bren* gen. Louiza, karolina's vriendin, had medegewerkt, tot lodewijks fchandelijk plan, om zijnen broeder te bederven, en zich zeiven in kar'olina's bezit te ftellen, maar had thands berouw van hare daad, en werd gevrijd door eenen armen Li?utenant wilmar, die zeer in gunst ftond bij sophia, terwijl emmering, de getrouwe bediende van den Ouden brand, door lodewijk mede verftoten, omdat hem zijn ondeugende aanflag op diens dogter 'mislukte, was Kastelein op het dorp geworden in de nabijheid van poll's landgoed. — Dus ftaan de zaken, terwijl thands hamster en willem na een reisj^n van drie jaar, dat willem 4.0,000 guldens heefc opgebragt, in EMMERINg's herberg aankomen, juist op het tijdftip , dat jufvrouw bilding, lodewijks verlatene echtgenote, aldaar, uit Lisfabon was gekomen, om haren man op te zoeken. Em. mering en willem herkennen elkander, de laatlte verneemt, dat karolina nog vrij is, neemt em mering in zijne befcherm;ng en hamster belooft mede, hem te onderfteunen, terwiji jufvrouw bilding en willem elkaêr niet herkennen. Wil. mar, die met lodewijk wil inftemmen, om karolina te bedriegen , daar lodewijk h°m zegt, dac hij reeds eene vrouw heeften zijn overig fchandelijk plan ontdekt, wordt door hamster ook rijklijk met geld b:fchonken, en nu is het huwlijk tusfehen hem en louiza klaar. Karolina, die willem reeds voor dood heeft gehouden, en willem ontmoeten elkander , en de zaak tusfehen beide gelieven is rasch weêr in orde, toen sophia 'er op toekomt, willem aanvalt en zich door züne verdediging beledigd keurt. Inmiddels komt hamster bij zijnen oudeu vriend poll, die zich, gelijk gewoonlijk, zeer laf gedraagt, voor willem-om kaROLina'ï hand vragen, maar  P4 A. HORD IJ K VERSTOLK maar p'oll durft 'er te minder in fpreken, daar sophia ziek zien laüt en willem uitmaakt voor eenen vagebond. Terwijl voords de ambtman zich door zijne vrouw uit vrees laat overhalen, om willem, als sophia beledigd hebbende, op den degen te eisfehen, heeft karolina gehoord, dat Jufvrouw bilDjhg willhms vrouw ware , en is daar over natuurlijk gamsch niet gf ftient. Poll eischt hier op willem daadlijk uit, maar gedraagt zich ook daarbij zeer kinderachtig, en terwi 1 hij eindelijk o]3 willem aanvalt, vliegt sophia binnen en fcheidt het gevecht. Willem begrijpt, hoe de boeken hier zitten , houdt zich als overwonnen, en boezemt den Ambtman moed in, oin zich n u, daar hij zich zoo dapper betoond heeft, ook niet meer door a.i ne vrouw te laten ringelöoren , en poll wordt eensklaps lierfchapen in eenen held , maar wederom in eenen zoo belachlijken held, dat hij vrouw, dochter en allen met den degen wil dwingen. Doch, om ten einde te fpoeden , karolina ■wordt overtuigd, dat Jufvrouw bilding niet wille ms, maar lodeivijks echtgenote is ; en geeft dus hare hand , die zij eerst weder geweigerd had. Lodewijk, die nog op dit oogenblik allen bedriegen wilde , krijgt eensklaps berouw op het hooren van zijns vrouws naam, en Jufvrouw bilding neemt hem ook terftond weder in gunst aan. Sophia beeft thands weinig te zeggen , het huwlijk tusfehen willem en karolina 'wordt gefloten en, ten flor, draagt men hamster, die al zijn geld onder den geheelen boel gaat verdeden, op eenen leuning ftoel het Toneel rond. Zie daar kortlijk den inhoud gefchetst van een Toneelltuk in vijf Bedrijven, dat wij met de uiterfte verveeling gelezen hebben,terwij! het ons moeite heeft gekost,dit kleine fcheuien 'er vati op te hangen, en wij geerne hier zouden fluiten ; ware het niet, dat deze gelegenheid ons riep en verpligite, om ann eenige weinige algemeene waarheden te heiïnneren, die zeer te pas komen in eenen tijd , waar op Toneelftukken bijkans cie meesto voordbrengfelen der Drukpers fchijnen uit te maken, en men alles, wat maar, van dien aart, in vreemde talen verfchijnt, dikwerf zonder keus of oordeel, op onzen Vaderlsndfchen bodem verplant : terwijl wij aan die algemeene waarheden het Toneelfpel voorhanden een weinig zullen toetfen, of het den Burger hordijk verstolk, en anderen van zijne foort, in het vervolg ook behagen mogt , om , alvorens zij weêr Toneelfpelea vervaardigen , volgen of vertalen , eerst een weinig hun oordeel en hunnen fmaak te oefenen, en zich voords eene behoorlijke Nederduitfche taalkennis en eenen zuiveren, vloeiënden ftijl eige* te maken I .... Het Tooneelfluk moet, zal het (lichten en vermaken, bnzonder en vooral één hoofddoel hebben , waar op alles uitloopt, erf dit Hoofddoel moet niet alleen belangrijk wezen maar ook duidlitk en ligt te bevroeden. De geheele handeling moet, met bewaring der bekende eenheden, niet Hechts natuurlijk voordgaan , maaf  HET BLAADJEN IS OMGEKEERD. 95 maar ook de aandacht boeien, en de perfonen moeten allen meer of min , maar de hoofdperfoonen vooral, nteresfe ren, terwijl hunne karakters niet enkel ju st en natuurlijk gefchetst moeten worden, maar ook wezenliik iet belangwekkends hebben. Stijl en taal beboeren bijzonder in gi wrochten als dezen, die men onder de vosrdbrengfals der fraaie wete; fchippen rekent, zuiver, duidlij < en vloeibaar te z:jn en vertaalt meu dus iet van die natuur, men moet de ei4enheden van beide talen, waar uit en waai in men o ergiet, wel verdaan, om, van een oo.fpronglijk goed Huk zelfs, geen monfter te maken, dat, gelijk de halfflachtige dieren te water en te lande, halfin de ééne en halfin de andere taal leeft. Eindelijk behoort ook de Drukker of Uitgever te zorgen voor goed papier, eene goede letter, zuiveren druk, en alles wat verder tot die aangenaamheden en verfieringen verëischt wordt, welken men vooral bij (lukken vorderen mag, die men onder de fraaie letteren rekent te huis te behooren. En in hoe verre kan nu ons tegenwoordig Toneelfpel, ten deze opzichten, de toets doorltaan ?, Laat ons eens zien ! ■ Het Blaadje is omgekeerd, zegt de tijtel, en ziet daar dus het hoofddoel van het (tuk. Waar in is het Blaadjen dan omgekeerd 1 Een laffe Ambtman wordt eensklaps dapper, enkel door het trekken van den degen tegen iemand, die zich als overwonnen aanftelt, óf, hij, die zijnen broeder de bruid wilde wegkaapen, krijgt — zijne eigen vrouw weder, óf de fchurk lodewijk krijgt eensklaps berouw , en wordt weêr in genade aangenomen , óf willem krijgt karolina , waar mede men dacht , dat lodewijk zou heen gaan. In welk van die vier gevallen (U-ekt het hoof'doel? Wij weten het niet. En is het belangwekkend uitgevoerd? Is 'er een eenig perfoon in het gantfche Stuk. waar voor men zich bijzonder interesfeertï Wij ten minde hebben 'er geen gevonden, en weten ons geen denkbeeld van eenen Schrijver of Vertaler te vormen , welken een der handelende perfonen intere>feeren kan. De Ambt.nan is tot walgens toe laf en onnatuurlijk gefchilderd. Willam en karolina zijn zeer gewoo* ne wezens, die men befchouwt, geiijk den onbekenden voorbijgaanden wandelaar. Uit louiza weet men niet, wat men maken moet, 700 min als uit den Lieutenant, en haar geluk is onverdiend. Zeer onnatuurlijk is de plotslinge bekeering van lodewijk; zulk een booswicht wordt niet oogeobliküjk met de deugd verzoend, en dat zoo geheel zonder toereikende reden. Sophia is een mal wijf zonder eenig karakter. Van Jufvrouw bilding en emmering verneemt tam riet veel. Hamster zou nog de eenigfte wez^n , die onze deelneming opwekte, ware hij niet een gewoone go^de flokkert, die zijn geld gedachtenloos wegdronk, van zijnen besten vriend willem terftond gelooft, dat hij getrouwd zou wezen, en dus een (lecht mensch, daar hij naar karolina ging vrijen, offchoon hamster het beter weten kon , daar willem met hem gereisd had , en wien men wat heeft opgefiaukt , door hem eenige fcheeps-  0(5 A. HORDIJK VERSTOLK, HET BLAADJEN IS OMGEK. fcheepsvloeben in den mond te legg»n. Met een woord > w'l noemen het Stukjen volmondig een Toneelfpel , zo men, m;t zeker fchertknd vernuft, een Toneelfpel een Stuk gelieft te noemen waarom men lcgchen noch huilen kan, en dat eigenlijk m het geheel geen karakter heeft. Ware ons niet in het zekere bericht dat het op een onzer Varierlandfche Toneelen gefpeeld is gewotden, wij zouden het gereedlijk voor een Stukjen houden, vervaardigd voor de Drie Kroonen: nu beklagen wij allen, die het, gewis met de uiterde verveeling, zo zij maar eenigen fmuafhadden , hebben zien fpelen, en nist minder hen, die hun geld ui'geven, om het te koopen, en hunnen tijd vermoorden, met het te lezen. * ,.r Wat den Overzetter van dit Toneelftuk aanbetreft, hij qualihceert zich hier door, voin:aakt als eenen knoeier en vertalingmaker, hoedanig men thands heiaas! veelen in ons Vaderland vindt, en die de verè'ifchten geheel en al mist, welken tot de vertolking van een Toneel'.tuk, ja van ieder Stukjen van eenig belang uit eene andere taal, gevorderd worden. De fpelling is zeer ongelijk en, over het algemeen, bedroefd, daar tevens de keus van zulk' een Stuk ter vertaling zijnen finaak niet te veel eer aandun' terwijl de affcheidings-teekenen dikwijls zeer verkeerd geplaatst zijn : met de eerfte regelen der Nederduitfche taal toont zich hordijk verstolk onbekend, daar hij Jlorm en ft oei in het vrouwlijk gedacht dek, eige voor eigen of eigene fchnjft, in het enkelvonwige der gebiedende wijze meermalen een t bijvoegt bij voorbeeld neemt voor neem , echt dagen voor agt zet enz. De ftijl is droef, ftijf en vol Germanismen. Zoo laat hij 'hamster geduurig wéér en hagel zeggen , waar voor hij in 'tNederduitrch, als hij toch vloeken moet, weer en wind, ot donder en hagel zeggen zou Bladz. 23', en elders heet het: Zijn geweten maakt h:m verwijten ,in plaats van doet; Bladz. aq hegasten, in plaats van onthalen; Biadz. 73, nu zal ook mijn eeniefte beftreeven daar heen gaan, fa plaats van, nu zal het ook mijne eerJg/le zorge zijn. Kn wat den ftijl aangaat, hoe bevalt het den Lezer, wanneer hamster, Bladz. 126, zegt: Lodewijk, zo gij denkt, even als gij f preekt; dan zijn Wij ook vrienden ? Hoe ftüf! of Bladz. 8 , en elders het ftijve welke voor die, Bladz. 10. Ik geef riet altijd aan die geen , die het verdient, maar aan die, die het nodig heeft; of eindelik, want het verveelt ons, 'er breder van te fpreken, de wijdlopige , tlordige manier van uitdrukking, bij voorbeeld, Bladz. at 27 , 32 - 68 , enz. . . , De Uitgever j c. leeuwestijn eindelijk heeft door eenen flordipen Druk, eene menigte weggezonken, uitgelaten verlieten letters, fcheeve kromme regels, enz. 'er voor gezorgd, dat het Stukjen dat fraaie uithangbord verkreeg, welk het alleszins verdiende.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Verdediging van den Bijbel tegen de bedenkingen van één van deszelfs hedendaagfche Beflrijderen, in een reeks van Brieven, gefchreven door r, watson, Bisfchop van lanstafi' en Hoogleer dar der Godgeleerdheid aan de Hoge Schole te Cambridge : Naar de zevende uitgave uit het Engelsch vertaald. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 20S Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - • De hedendaagfche Beftrijder van den Bijbel, tegen wien deze verdediging door den Bisfchop van lanstaff is ingericht, is niemand anders, dan thomAs paine , die zoo beruchte Schrijver van het armhartig broddelwerk : De Eeuw der Rede. Men heeft echter wel gedaan, dit men zijnen naam, op den Tijtel dezer Nederlandfche vertaling van watson's Werk, opzetlijfc heeft weggelaten, De Lezer'zou , misfchien , zich, bij den eerften opflag, verbeelden , dat hetzelve enkel het getal vergrootte van die waardige Schrijvers , die de drogredenen en ongerijmdheden van dezen Itouten en fchaamtelozeil ongelovigen, tot overtuiging, aangewezen, en bondig, elk op zijne wijze, doch allen met zegepraal der waarheid, hebben wederlégd , steenmeijeu , van Laar, kist, krom, de Bisfchop van winches ter en anderen, en hij zou misfchien, zich met den arbeid deZer mannen Voldaan houdende , nodeloos en overtollig achten , dit tegenwoordige in te zien en te lezen, en zich daardoor berooven van de kennis aan die menigvuldige gepaste en oordeelkundige aanmerkingen , door welke de Bijbel hier verdedigd en deszelfs achtbaarheid tegen nieuwe ondernemingen van paine gehandhaafd wordt. Te weten', t. paiNe, dus wordt orïs in het Voorbericht van den Vitaler gemeld, hééft een tweede Stukjen van de Eeuw der Rede gefchreven, het welk, zoo ver wij weten, tot hier toe, in onze taal niet verfcheencn is. In het zelve beoordeelt hij, met dezelfde ftoutheid , verwaandheid, en onkunde, die het eerfte kenmerken , de boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds. —» Tegen dit Tweede Stukjen van De Eeuw der Rede heeft watson zijne Verdediging des Bijbels gericht. Welk gefchrift dus noch in oogmerk, noch in onderwerp, iet gemeen heeft'met de Veelvuldige gefchriften, die in oris NIEUWE VAP. CIBL. IV. DEEL. NO. 3. G V»-  n. WATSON Vaderland tegen De Eeuw der Rede reeds zijn in het licht gekomen. Watson, die voor twintig jaaren reeds in gefchrift het Christendom verdedigde tegen gibbon, en als Lid van het Hogerhuis eene Redevoering hield tegen den Slavenhandel , als ftrijdig met den Godsdienst van jesus, deze eerwaardige man treedt hier, in een tiental Brieven, op , als handhaver van den Bijbel, tegen het Godsdienst, deugden geluk, verwoestend gefchrift van paine, en legt daarin aan den dag die onpartijdigheid in het onderzoek van waarheid, die ernftige behartiging van de zaak des Christendoms , die rondborftigheid in het belijden van zijne aankleving aan hetzelve, die waare belangftelling in het bijzondere, en in het algemeen vvelvaaren zijner medemenfchen, maar tevens die gematigdheid in het beöordeelen van andersdenkenden , die verdraagzaamheid jegens dwalenden , die zachtmoedigheid in het beandwoorden van bitteren fpot, en die edelaartige pogingen en wenfchen ter behoudenis van zijne partij , welke Rede en Euangelie aanbevelen , welke vruchten des Geestes , en tevens de fïeraaden van een Christen zijn. Gelijk wij, tot dus ver, den kundigen Vertaler, die zijnen arbeid loflijk heeft verricht , en wiens vertaling zuiver en vloeiënd is , gevolgd zijn , omdat wij , bij het doorlezen dezer Brieven, gevonden hebben, dat zijn getuigenis volkomen naar waarheid is, zoo zullen wij, met betrekking tot de innerlijke waarde van dit werk , waarvan eene zevende uitgave binnen twee jaaren in het oorfpronglijke, en eene Hoogduitfche vertaling alkrgunftigfte denkbeelden geeft, des Vertalers woorden, in zijn Voorbericht, de onze maken. Dus fchrijft hij: „ Dit boekje is verre af van niet dan een twistgefchrift te wezen, en behoort in genendele tot dat ibor,t van gefchriften , die met het verflaauwen van den eens gevoerden twist hunne waarde verliezen. Integendeel deze brieven behouden hunne belangrijkheid en nuttigheid, al wordt de naam van paine immer geheel en al vergeten ; gelijk de Brieven van eenige Portugeefche en Hoogduitfche Joden aan den Heer de Volt air e, door den Abt Guenée gefchreven , tot op den huidigen dag toe in de meeste hoogachting gebleven zijn. Deze brieven van watson aan Paine behelzen toch , naar de letter > eene verdediging van den Bijbel tegen de voornaam-  verdediging! van den bijbel. q 8- waar op gezien wordt Joh. VI: 33, 34- Joh. XVI: 28. Joh. III: 13, 31. 1 Joh. III: 8. Rom. I: 3. IX: 5. Rom. VIII: 3. Gal. IV: 4. 1 Tim. III: 16, en III. Dit zoo zijnde, is jesus christus ook de zoon van God, en daar voor uitdruklijk ver. klaard, Matth. 17. Matth. XVII: 5. Matth. XXVI: 63? 65. En dit is hij, onafhanglijk van zijne menschHjke afkomst, in den hoogften zin, Joh. III: 17 Gal. IV: 4. Joh. III: 16. Rom. VIII: 3c. — en dus genoemd bij zijne geboorte uit eene Maagd, Luc. I: 35 en bij zijne beflemming tot Koning,Luc. I: 32, 33. en Joh. I: 50. Ook wordt aan jesus, als Mesnas, de naam van Gqds Zoon toegekend 1 Joh. III: 6. Joh. X: 34 — 36 en deze naam met^ dien van Mesfias verwisfeld, op veele plaatièn, en eindelijk aan hem die naam bij zijne verhoging gefchonken Hehr. I: 4, 5. Nog wordt getoond, IV. Dat  leerredenen. 107 Dat tesus christus de Zoon van God, een deel. eenoot is van de Godlijke Majesteit, en wel als de eieren eeniageboren Zoon van God , en wegens zijne SroS^Ë heerlijkheid, Rom.lX: 5. Joh. XX: 28, 1 4'h V. ao. waarvan zich veele blijken, geduurende■ den ftaat zijner vernedering openbaarden Joh. I: 14. 2 Pet. I: 16, 17. Luc. IX: 43, en d>e teffens daar uit bleek, dat hij eene kennis van God had, die zelfs het voortreflükst fchepzel niet bezitten kon, en uit deszelfs alvermogen , gelijk aan dat van God zeiven , en uit de Godlijke namen, enz. die aan hem gegeven worden. In de vergelijking van den voordragt van den Catechismus , met het voorige, is de Autheur zeer kort. Hij wiist alleen aan de voorzichtigheid van den Catechismus, die alle vruchtelooze en fchacielijke navorsfclungen ontwijkt, aangaande de geboorte des Zoons uit den Vader en hetgene men verder m de Godgeleerde ftelfeis, on dit onderwerp, buiten den Bijbel, te berde brengt4 en toont verder, in wat zin, waare Christenen kinaeren van God zijn, ,. , Vervolgends gaat hij over tot de behandeling van het seloove in j. c Onzen Heer, en hij wijst, met veele Schriftplaatfen aan, dat christus niet alleen de Zoon van God, de Heer is van al het gefchapciie , maar dat hem ook als de verhoogde Middelaar , deze naam toekomt, doch dat de Catechismus zich bijzonder bepaalt, tot zijne daadlijke aanvaarding van de Uemeente, hem door den Vader gefchonken , en wettigt de uitdrukkingen , hier als tot eenen wettigen grond van deze benoeming van denzelven gebruikt, met het gezag van de H. Schriften. ! De lesfen, die hier uit zijn af te leiden, worden tot deze drie gebragt: 1. is jesus onze Heer de eeniggeboren Zoon van God, dan zijn de zonden, die tegen hem begaan worden, de fnoodfte en ftrafbaadte. Heb. XII: 25. joh. III: 13, 36. 2. de plichten ons jegens hem aanbevolen zijn de heiljglten j 011. V: 23._ m a t t h. XIV: 33. 3. en de geloofsverwachting van zijn volk op hem is de billijkire, de zekerlte en de ^iigttc En deze Hukken worden breeder aangewezen en met behoorlijken ernst aangedrongen. ■„;";! Op deze wijze loopt deze Leerrede af. Het zij ons vergund, hier nog een paar aanmerkingen bij te voe. gen ; de Eerw. V. L- is 'er zeer fterk opgelteld , er» * - r - 1 rwaar?  108 p. h. van lis, leerredenen. Waarlijk met reden, dat men zich, in de behandeling van deze hooge leer, houdt, bij de woorden en fpreekwijzen, die in den Bijbel van denzelven gebruikt worden , ook wijkt hij van dezen regel, zoo ver wij ons herinneren, niet af, dan alleen in het gebruiken van de uitdrukking van deelgenoot der Godlijke Majejleit, die wij niet weten, dat ergens in de H. Schriften voorkomt, en die wij daarom liefst met eene andere, die de Bijbel gebruikt, hadden verwisfeld gezien. Onder de plaatfen der H. Schrift, is onze bijzondere opmerking vooral gevallen, op de volgende, die, zelfs van zeer fterke voorftanders van de leere des Catechismus , op eene andere wijze verftaan worden. De ééne is joh. XVII: 5, daar de Zaligmaker fpreekt, van de heerlijkheid die hij bij den Vader had, eer de wereld was. V. L. bewijst hier mede het aanwezen van den Zoon, vóór de wereld. Maar mogen wij desa'angaande vragen: komt die zelfde heerlijkheid niet, in het 24fte vers,voor, als eene heerlijkheid, hem van den Vader gegeven , en derhalven van des Vaders wil afhanglijk, en ltrookt dit wel met het denkbeeld van eene heerlijkheid , die aan de Godheid natuurlijk eigen is ? Zou men niet liever moeten denken, dat het geven van die heerlijkheid door den Vader, aan den Zoon, eenvoudig ziet, op de belofte van die heerlijkheid ? en wordt dit uit het aafte vers niet nog meer aannemelijk , daar het zeggen van den Heiland aangaande zijne leerlingen, ik hebbe hun die heerlijkheid gegeven, immers niet wel iet anders zeggen kan dan, ik heb ze hun zeker toegezegd? en zou daar uit dan niet volgen, dat die heerlijkheid, die christus bij den Vader had, eer de wereld was, niets anders zij, dan de heerlijkheid, die hem van den Vader vóór de grondlegging der wereld beloofd was ? De andere plaats, waar op onze aanmerking viel, is filipp. a: 6. Heeft men niet duidelijk bewezen, dat deze plaats niet zien kan op de Godlijke natuur van den Middelaar , maar dat zij moet aanduiden , de hoogheid en heerlijkheid van den Godmensch , van denzelfden perfoon, die zich vernietigde en de geftaltenis van eenen dienstknecht aannam? Wij herinneren ons hier aan de fchoone inaugureele disfertatie van den beroemden j. j. schultens, Vier-  E. VAN MAKKEN, VIERTAL LEERREDENEN. 109 Viertal Leerredenen over d: beoefening van den Christelijken Godsdienst; door bernardus van marken, Predikant te Hoorn. Te Hoorn , bij J. Breehaart, 1799. 126 Blad-., en Voorbericht XiV. /« gr. Octavo. De prijs is f i - 2 - : Gelijk de Eerw. v. M- na zijne Leerredenen over josEPii voor zijne Gemeente behandeld te hebben, dezelve, op verzoek van veelen , tot meerder en alge* meener nut, had uitgegeven, (*) zoo heeft hij ook, op gelijke wijze, ten aanzien van deze zich laten overhaalen, om ze door den druk gemeen te maken. ,, Er „ wordt," zegt hij te recht , „ zoo veel in de wae„ reld gefloten, dat den Godsdienst van het Euangelie , ondermijnt; en waarom zoude dan niet een ieder naar " zijn vermogen, al is 't ook in Leerredenen, ter verdediging en aanprijzing van denzelven iets mogen „ fcbrijven ? zoude zulks zelfs in deezen tijd geen , plicht zijn?" Ook zijn wij het volkomen met hem é'énsj dat, niettegenftaande de vooringenomenheid van veelen tegen het prediken der zedeleer van het Euangelie , zulks echter eenen Leeraar , die met een goed geweten zijnen Grooten Meester en de Apostelen begeert natevolgen , geenszins behoort aftefchrikken , maar dat hij integendeel wel deeglijk verplicht is, ook den Godsdienst van deszelfs beoefenende zijde voorteftellen; vooral wanneer zulks gefchiedt op eene wijze, zoo als Voorbericht Bladz. 8 wordt opgegeven: „ men „ moet de geloofsleer van het Euangelie voor aan plaat„ fen, en de beoefening der Godzaligheid daar uit afleiden en aandringen, daar in de hulpmiddelen hier „ toe zoeken, en zoo Christus prediken, die zich zel„ ven voor ons gegeven heeft, op dat hij ons zoude „ verlosfen van alle ongerechtigheid, en zich zeiven een eigen volk zoude reinigen ijverig in goede wer„ ken. " Wij ontmoeten hier de volgende Leerredenen. CO De beoefening van den Christelijken Godsdienst aangeprezen. 'Matth. XI: 30. (2) De beoefening van den Christelijken Godsdienst van deszelfs voor deelt ge zijde voorgefield. 1 Titnoth IV: 8 in 't midden. (3) Het naauw verband tusfehen de beoefening van den Godsdienst en de eeuwige gelukzaligheid. Galat. VI: 7 laatfte lid. (4) Een (*) Zia N. Vaderl. Bibl. II Deel, ijle Stuk, Bladz. 55.  IIO B. VAN MARKEN, VIERTAL LEERREDENEN. Een verhandeling over den Christelijken ootmoed, i Pet. V: 5 in 't midden. Deze laatfte ftaat tot de andere Leerredenen eigenlijk in geen verband , doch daar v. M. ook zomtijds in zijne weekbeurten bijzondere pligten der godzaligheid behandelt, heeft hij deze tot eene proeve hier bijgevoegd. Hij verklaart in de bearbeiding derzelver zich bediend te hebben van de denkbeelden, welke van alp hen over dit ftuk heeft opgegeven in zijne Fragmenten uit het Dagboek vanE. c. w. (*). Wat deze Leerredenen zelve betreft, zij zijn op eene eenvoudige, algemeen vatbare en duidelijke wijze opgeheld , over het geheel wel bearbeid en aan haar hoofddoel beandwoordende , en hoewel men 'er geen nieuws , geleerdheid of fraaiheid van ftijl, in zal aan* treffen, kunnen wij ze echter, als tot leering en (lichting bevorderlijk, aanprijzen. De Eerw* Schrijver wijst niet flechts de pligten zelve aan, maar ook de bronnen , waar uit dezelve moeten worden afgeleid , terwijl hij tevens opzetlijk de groote en uitgebreide nuttigheden en voordeden , welke de beoefening derzelver voordbrengt, opgeeft. Zoo doet hij in de Eerfte Leerrede (O den letterlijken zin van 'sHeilands gezegde verftaan — (2) ftaat hij bij de waarheid van hetzelve nader ftil — (3) mimthij eene en andere bedenking uit den weg, en (4) prijst hij uit dit oogpunt de beoefening van den Euangelie-Godsdienst aan. In de Tweede fpreekt hij (O over den aart der Christelijke Godzaligheid. —(2) Betoogt hij den invloed derzelve op onze zedelijke volmaking — op ons aangenaam en vergenoegd leven — op het huislijk en Maatfchaplijk geluk — (3). Neemt hij daar uit gelegenheid tot de vermaaning : oefent u zeiven tot godzaligheid. In de Derde heldert hij (1) koidijk den Text op (a). Betoogt hij de waarheid daar in vervat (3). Dringt hij uit dat oogpunt de beoefening van den Godsdienst nader aan. Eindelijk in de Vierde leert hij CO den waaren ootmoed in deszelfs aart en uitwerkfels kennen (2). Befchouwt hij deszelfs vruchten en voordeden (3). Staat hij bij het betamelijke van deze deugd ftil C4). Geeft hij eenige middelen op, welke dienen kunnen, om ons deze deugd eigen te maken. En befluit (5) met eene en andere opwekkende vermaning. Leen- C*) Zie Mengelingen in Profa en Poëfte , tweede Druk „ Bladz. 132*  C. ROGGE, LEERREDE. flft Leerrede, ter viering van een Dank- en Bededag, bij den aanvang des Jaars. Gedaan den 5 van Louwmaand 1800, door c. rogge, Kristen - Leer dar te Leijden. Te Leijden, bij D. du Mortier en Zoon, 1800. 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 5 " 8- De Christen-Leeraar rogge bericbtons in zijne Voorrede, deze Leerrede enkel op aanzoek van eenige Leden zijner Gemeente in het licht te geven, erkennende dat zij weinig tot de uitgave gefchikt was, terwijl hem tijd en gelegenheid ontbrak, om 'er de laatfte hand aan te leggen, verzoekende , dat men haar leze, meer om {lichting te erlangen, dan zijn oordeel te oefenen. Dit bericht hebben wij bevonden , geen gemaakt Compliment te wezen. De Leerrede draagt alle blijken van een los en vlugtig opgefteld Stukjen te zijn, het welk geene verdienfte bezit, om boven zoo veele Leerredenen. die nitgefproken worden, in openbaren Druk te verfchijnen. Wij befchouwden ze dan , met betrekking tot de ftichting, die men daar uit zou mogen erlangen, maar toen wij de bijzondere betrekking dezer Leerrede tot eenen plegtigen Dank- en Bededag in overweging namen , konden wij ons niet onthouden, ons te herinneren aan jer. VIII: 11. enz. De beginfelen en wijs van beoefening van den Euangeïifchen Godsdienst, Briefswijze voorgedragen aan een Vriend door corn. brem, waar bij gevoegd zijn : Gulde regelen ter daaglijkfche overdenking en beoefening van een Christen. Uit het Engelsch vertaald, door Denzelfden, Tweede Uitgave. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 91 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f : - 6 - : Mét het grootfte recht toont de Schrijver van het eerfte Stukjen, het welk in dit Gefchrift voorkomt, het hemelsbreed onderfcheid aan tusfehen de beoefening der deugd buiten het Euangelie, en tusfehen die beoefening, zoo als zij uit een waarachtig geloof in het Euangelie voordvloeit, en een gewrocht is van een nieuw beginfel, door den H. Geest in het hart gewerkt. De Schrijver heefc daarömtrend zeer goede, gegronde, en fticht- hj-  112 C. SREM, DE BEGINS. ÉN WIJS VAN BEÖEF, ENZ. lijke aanmerkingen , maar de wijze van voordragt vinden wij niet gefchikt, om andersdenkenden te overtuigen, noch ook om den eenvouwigen klaare denkbeelden te geven. Het voorftel, wel verre van iet van den Briefftijl te hebben , heeft een al te Systematisch voorkomen. Ook is het zoo vol van deeien en onderdeden, dat zelfs de meer fchrandere ligt den draad kwijt raakt, .en de eenvouwige zich ia de menigte van onderfcheidingen geheel moet verliezen. Voor het overige prijzen wij de bedoeling van den Schrijver , en wenfehen over zijne pogingen, ter bevordering van waare Euangelifche Godsvrucht, den Godlijken zegen. De gulde regelen, hier agter geplaatst, verdienen in vollen nadruk dien naam , en kunnen aan een ieder Christen, wien het om wasdom in de kennis en in de genade van den Heer jesus christus te doen is, ter daaglijkfche overpeinzing en beoefening , met alle ruimte worden aangeprezen. Onze aandacht viel op het bericht van den Uitgever omtrend den oorfprong van deze gulde regelen. „ Het „ Werkje," zegt hij, „ dat u hier wordt aangeboden, „ wel klein van omtrek, maar groot en gewigtig van inhoud, is te Londen in het jaar 1762 uitgegeven, 3, door zeker Genoodfchap , bekend onder den naam ,1 van : Genoodfchap ter bevordering van cle kennis en 3, Godsvrucht onder den Gemeenen Man. 't Is namelijk 3, weinige jnren geleden, dat binnen Londen eenige ,, Godsdicnftige lieden bij den anderen zijnde , onder „ zich den voorflag decden, of men niet iet konde doen, 3, of ter hand nemen ter nuttige en kragtige bevorde3, ring van den Godsdienst onder het Gemeen. Het geen 3, toen onder de aandagt kwam; en vervolgens beraamd 3, en vastgelteld wierd , was , dat elk jaarlijks eenige 3, penningen zou toebrengen , waar voor men eenige ' 3, nuttige boeken, ter bevordering van kennis en God- vrugt (trekkende, of kopen, of ter Drukpers bezor- gen zou, en die vervolgens uitdeden aan minweeten„ den of geheel onkundigen , om dus , zoo veel men ,, konde, nuttig te zijn aan het waar en eeuwig belang „ zijns_ evennaasten. Dit ïoflijk, hoewel gering begin„ fel, is door 'sHemels Degunftiging zoo zeer toegeno3, men, dat in weinig jaren dit klein gezelfchap1 tot een „ groot Genoodfchap , uit vele en aanziendijke leden ,, beftaande , is aangegroeid , welke jaarlijks elk een ' - ' ' " En-  IJ» VAN HAMEL3VELD , HISTORISCH HANDBOEKjEN. I13 ^ Engelfche Guinee toebrengen ; waar voor de Beftierders van dit Genoodfchap, bij' aanhoudenheid zulke ,, boeken kopen of drukken laten, die zij 't meest tot hun oogmerk dienftig achten, welke dan vervolgens ,, aan alle de leden van het Genoodfchap worden uit* „ gedeeld, óm daar van gebruik te maken, zo als elk ,, ten meeste nutte en bevordering van het voorname ,, doelwit van het Genoodfchap dienftig acht.'* Zou zulk een Genootfchap ook in ons Vaderland niet bij uitftek nuttig zijn ? Vooral wanneer hetzelve ook zorgde voor bekwame Onderwijzers voor den Gemeenen Man, en voor de uitdeeling van Bijbels onder behoeftigen? Zou iet dergelijks niet des te meer te verlangen zijn , daar men in deze en gene plaatfen van den Gemeenen Man veel meer werk begint te maken, dan te vooren, en men hierop de blijken van den Godlijken zegen ten duidelijkften befpeuren mag? Zou niet zulk een Genootfchap , zelfs boven dat der Zendelingen, te verkiezen zijn ? Of liever, zou het Zendelings-Genootfchap niet eene des te nuttiger richting krijgen, wanneer een tak van hetzelve zich , op de gezegde wijze, tot de belangen van den Gemeenen Man in ons Vaderland bepaalde ? Historisch Handboek)en van den Bijbel, door ysbrAnD van ha m els veld. Te Amjleldam bij J. Allart , 1S00. 260 Bladz. In Octavo. De prijs is met Pla-> ten f 1 - 4 - : zonder Platen ƒ: - 16 - : W/tf hebben, opzijn' tijd, van het grooter werk Vart *» den verdienstelijken v. H. getijteld: Bijbelgefchiedenis , in twee Deelen in gr. OÓavo 1797 uitgekomen , gewag gemaakt, en hetzelve , naar verdiensten, onzen Lezers aangeprezen (*). Wij zeggen dus tbands alleen maar, dat dit tegenwoordig Handboekjen, voornaamlijk, ten behoeve voor kinderen en minvermogenden , 'uitliet gemelde uitvoeriger werk in het kort is faamge* trokken, zonder dat ééne enkele gebeurenis uit de Bijbelgefchiedenis is voorbijgegaan. Men heeft tevens gezorgd, om, van paragraaf tot paragraaf, op de breed- voe- C) Zie JV. Faderl. Blbl. Ifle Deel, I Stuk, Bladz. 731< ïlde Deel, 1 Stuk, Bladz. 193. NIEUWE vad. bibl. iv, deel. NO. j. H  U4 a. r. f a l c k voeriger Gefchiedenis te wijzen,'ten einde die te kunnen vergelijken, indien men van de gebeurenisfen breeder opheldering verlange. Even gelijk het grooter werk , zoo munt ook dit Handboekjen boven veele foortgelijke werken, waar van eene menigte voor handen is, uit. Hetzelve is in eene geleidelijke orde en duidelijken ftijl gefchreven , geeft het nodige bericht-der onderfcheiden gebeurenisfen, en leidt ons telkens op , om uit dezelve de verëischtc leeringen en het bedoelde nut voor ons zeiven te trekken. — Waarom het in de huisgezinnen der Christenen cn op de Schooien ten fterkften verdient aangeprezen en gebruikt te worden. Om dit Handboekjen meer algemeen verkrijgbaar te maken, wordt hetzelve met en zonder Platen uitgegeven. Disputatio Juridica de Matrlmonio ex Sententie celebb: imm. kant & joh. g o t t L. fichte, quam , Divino favente Numine, Prafide henrico const. c r a s, — ad publicam disceptationem proponit a nton reinhard falck, &c. Amftel£edami, apud P. den Hengst, 1799. Dat is: Rechtsgeleerd Gefchilfchrift over het Huwelijk, naar het gevoelen van de beroemde imm. kant en joh. gottl. fichte, enz. 87 Bladz. In gr. Oclavo. Dit gefchilfchrift is zoo ingericht, dat in hetzelve eerst de lotgevallen van dat gedeelte der wijsbegeerte , het welk metaphijfica of ovematuurkunde genoemd wordt, kortelijk ontvouwd worden. Dus tot op kant, met wien deze wetenfchap een nieuw tijdvak begint , of liever van wien dezelve eerst tot eene wezenlijke wetenfchap gemaakt is, afgedaald zijnde, toont de Schrijver aan , wat die onfterfiijke man in dit vak verricht heeft, waar bij de grondftellingen zijner leer kortelijk, en zoo veel tot het tegenwoordige oogmerk nodig was , worden opgegeven, en de juistheid daar van betoogd. Dit een en ander, bij wijze van inleiding, hebbende laaten voorafgaan, draagt hij, in het eerjie Hoofdjiuk, voor, het gevoelen van kant , betreffende het Huwelijk, en  DISPUTATIO JURIDICA. I IS en de gronden, waarop hetzelve berust, met oplosfing der zwarigheden en bedenkingen , die tegen hetzelve , als ftrijdig met de Vrijheid en waardigheid van den mensch, gemaakt kunnen worden, welke oplosfing voornaamlijk ontleend wordt uit de gelijkheid der rechten en pligten in het Huwlijk. In het tweede Hoofdfiuk , hetwelk het gevoelen van fichte over het Huwelijk behelst, wordt eerst van 's Mans verdienden ten aanzien der Kantiaanfche leerftellingen en de vervolging, hem deswegens overgekomen, gewaagd ; dan zijne begrippen betreffende de beginfelen van het Recht voorgedragen , vervolgends zijn gevoelen betreffende den aart en natuur, als mede de rechten en pligten, van het huwlijk, en eindelijk over de echtfeheiding, ontvouwd. In het derde Hoofdfluk toont de Schrijver aan, waarin het verfchil tusfehen de gevoelens dier beide Wijsgeeren gelegen is, dezelve met malkanderen vergelijkende, en tevens zijn oordeel over deze en gene hunner Hellingen openhartig, doch befcheiden, zeggende. Wij hebben dit Stukjen met genoegen gelezen , en koesteren de gunftigfte gedachten van het oordeel en de kunde van den jongen Opfteller. Alleenlijk fmart het ons eene haatlijke fmet in zijn Gefchrift te hebben gevonden', die hetzelve geene eer aandoet j wij bedoelen de vinnige Sarcasmus tegen CALViNUsen voetius, die Bladz. 37 als laage Dienaars van laster en verraderij ten toon gefteld worden ; bovenal bevreemdt het ons zeer, zulk een trek in een Gefchrift als dit te ontmoeten , waarin dezelve niet dan zeer gezocht, en in allen deele ongepast kan voorkomen. Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amfteldam. V. Deel- TeAmfteldam, bij J. B. Elwe, 1799. Behalven de Foor7ede, en Naamlijst der beftuurende en gewoone Leden van 't Genootfchap, '300 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - 18 - : Met genoegen zagen wij op nieuw een Deel der Werken van dit achtenswaardig, en voor ons Land zoo bijzonder belangrijk, Genootfchap, in het licht verfchijnen, te meer, wegens den aanmerklijken tijd, welke 'er H 2 tus-  UT* verhandelingen' van het genootschap tusfehen de gemeenmaking van dit, en die des vorigen Deels, is verlopen; hetzelve bevat een tiental van Veihandelingen en waarnemingen, waar van veele zoowel voor de Heel- als Verloskunde allerbelangrijkst zijn, en tot de beöordeeling van welke wij overgaan. De Eerfte dezer Stukken is eene Waarneming van zeldzame hoornachtige en kalkdartige knobbels, voornaamlijk aan de voeten eener oude vrouw , en verder over het geheele ligchaam verfpreid. Door joannes veltkamp. Zekere oude vrouw, zwak en mager van ligchaam , een jaar te vooren eene heete koorts hebbende gehad, waarvan zij naauwlijks herfteld, wederom inftortte, behield eenige weken lang eene verzwakkende fluipkoorts; aan de voeten dezer lijderesfe vertoonde zich, na voorafgaande doove pijn en jeukte, een fchubachtige uitflag, welke telkens vernieuwde, en eindelijk harde en hoornachtige knobbels maakte, welke van tijd tot tijd afvielen, en hergroeiden. Niets baatte hier tegen en genoegzaam het gantfche lichaam werd door deze bekorsting als omkleed; zij ftierf na een jaar lang in dusdanigeri toeftand te hebben geleefd. De Burger veltkamp , na breedvoerig het geval te hebben befchreven, zoekt voords, uit vergelijking met andere Schrijvers, op te fpooren, of zijne waarneming met die van dezen, eenige overeenkomst hebbe , en brengt bij , hetgeUe in de Heilige Bladeren, bij celsus, jegineta, alpinus, hippocrates, galenus, en anderen is aangetekend, om te bewijzen, dat de ziekte, waarvan hij de waarneming mededeelt, noch Melaatsheid, noch Lepra, noch Elephatitiafis of eenig ander gebrek in de huid is geweest, en tracht voords eene ziektekundige verklaring dezer ziekte te geven, door te ondérftellen, „ dat de vochten van 's menfchen ligchaam zulk eene', lijmachtige hoedanigheid kunnen aannemen, dat zij naa buiten gedreven, aldaar opdroogen , verdikken en hoornachtig kunnen worden," hoe zeer de Burger velt kamp allen lof verdient, met de mededeeling van dit zeldzaam geval, en de mededeeling van zoodanige gevallen altoos gewigtige bijdragen zijn tot den opbouw der Kunst, kunnen wij echter niet voorbij , eene en andere aanmerking op deze waarneming te maken; en wel vooreerst, dat een gewigtig , en voornaam gedeelte aan dezelve ontbreekt, te weten, een meer uitvoerig Geneeskundig verflag van den aart der ziekte, zoo wel  ter. bevord. der heelkunde te amsteldam. H7 •wel welke voorafging , als der koorts, welke volgde, en van eenen heStifchen aart was, en van welke laatfte niet wordt gemeld, of de uitflag na dezelve ontftond, of deze vergezelde , hetgene zeer veel tot de kennis dezer zonderlinge ziekte zoude hebben afgedaan, ten anderen, dat, om den aart van deze uitwaslén fcheikundig te onderzoeken , het enkel verbranden van eenige brokken en fchubben in een ijzeren lepel, op een Smids vuur {Bladz. 5.) alleen weinig genoegzaam was, om de overeenkomst van deze knobbels met die van de hoornen der dieren te bewijzen. Daar, wanneer dit onderzoek meer fcheikundig ware in het werk gefield, voorzeker gevolgen en befluiten uit het waargenomene hadden kunnen getrokken worden voor de Heel- of liever voor de Ziektekennis van gewigt , waartoe de gelegenheid zich zoo zelden aanbiedt. Ook heeft de JEtiologie van de Plica Polonica, welke Bladz. 13 wordt aangegeven, als zijnde veroorzaakt, doordien ,, de vochten te veel zijn, ,, en deze te groote hoeveelheid der fappen op het hair ,, valt," en dat {Bladz. 13.) ,, de pijn in de leden, de ,, blindheid en dergelijke ongemakken voorkomen, doordien als dan de vogten naar die deelen gevoerd ,, worden, welke te vooren naar het hair gingen, en ,, welk laatfte door het affnijden van hetzelve belet ,, word," te weinig waarde, om met de Theorie van la fontaine, brera en anderen te kunnen vergeleken worden, en welken ons beftek niet toelaat, in het breede hier te ontvouwen. Ten Tweeden, bevat dit Deel vier Heelkundige waarnemingen , door w. g. a l s t o r p h 1 u s . de Eerfte wegens een aanmerklijk gefcheurde wond aan het kniegewricht, met doorbooring van deszelfs beursband, en derzelver behandeling. De tweede wegens een geftoken peeswond aan de buigfpier van den duim , met zwaare toevallen vergezeld. De derde omtrend eene Waterbreuk van de fehederok des Bals, door Hovingen van aluin in rooden wijn opgelost, geheeld, en de laatfte, van eene beklemde Darmbreuk, met Waterbreuk van de fchederok des Bals verzeld. De beide eerfte van deze Waarnemingen zijn zeer belangrijk. Ten Derden, eene Verloskundige Briefwisfeling tusfehen, c, m. bug ge van der boge dl g. J. van wij. Eerstgenoemde Heelkundige vond bij de Verlosfiuig van zekere vrouw , den arm tot over den H 3 fchou-  Il8 VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP fchouder geboren, en trachtte de verlosfing, door de keering te doen, en het kind , volgends de regels der kunst, bij de voeten af te halen, te volbrengen; doch hier toe zich gereed makende, fchiet het hoofd van 't kind, tegen de borst aan gedrukt, in dezen ftand geheel door. De Aanmerkingen op dit geval door van wij aan den eerstgemelden Heelkundigen medegedeeld , en Briefswijze gefchreven, zijn alleszins belangrijk, voornaamlijk, daar zij in zich bevatten de mededeeling van een volmaakt gelijk geval: de linker arm was in deze waarneming doorgefchoten tot over den fchouder, te gelijk met de linker zijde der borst, en terwijl ook de ervaren van wij zich gereed maakte, de Verlosfing op de best mooglijke wijze te verrichten, fchoot, ook in dit geval, het kind geheel door. Ten bewijze op nieuw, dat men zich niet altoos van de kecring behoeft te bedienen. Ten Pierden, eene Waarneming wegens eene Pisöpftopping door wormen in de Blaas veroorzaakt, door r» w. van der leeuw. Na vergeefsch bij dezen lijder,bij wien alle tekenen van wormen aanwezig waren, de Geêffraa en andere Anthelmintka te hebben toegediend, befloot de Schrijver, het eerfte middel in de Blaas zelve door infpuiting te brengen, na dit binnen vierentwintig wuren drie maaien herhaald te hebben, kwamen'er drie doode wormen te voorfchijn, welke zoo als de Schrijve* Bladz. 57 zegt, in alles door hem bevonden werden gelijk te zijn, aan de ronde wormen in de Darmbuis. 'Er ontlastten zich nog twee dergelijke wormen, fchoon nog eenigzins levende. Tevens worden de voorbeelden van schenck, acrel en anderen bijgebragt, met de gisfing tevens van richter, welke in het geval van den laatstgenoemden Schrijver vermoedde , dat de wormen uit den endeldarm in de blaas zelve gekomen waren, en welke gisfing het ons voorkomt , dat ook op dit befchreven geval kan toepaslijk gemaakt worden, te meer wegens de door den Schri^er zelve erkende overeenkomst met de ronde worr en de waarfchijnlijkheid, die 'er is , dat in de verruilende Holligheden onzes ligchaams, verfchülende foprten van wormen gevonden Worden. Ten vijfden, eene Verzameling van Waarnemingen, over de Aangezichts- en Halswonden, door f, jas, Deze Verzameling bad, onzes bedunkens, eerder afzon-  TER BEVORD. DER HEELKUNDE TE AMSTELDAM. 119 derlijk, en als Prijsverhandeling, gelijk zij geweest is, behooren uitgegeven te worden, en niet onder de Mengelthikken van dit Deel geplaatst te zijn , daar deze Verhandeling, met die van den, voor de kunst te vroeg ©verleden, Heelkunftenaar spruijt, en de nog vo gende Stukken over dit onderwerp, een afzonderlijk gedeelte van de Werken des Genootfchaps, en een volledig uittrekzel van alhetgene de wonden betreft, en door onze Nederlanders is opgetekend geworden, bevat en uitmaakt. Deze Verzameling intusfchen is afgedeeld in wonden van het Aangezicht, en wonden van den Hals. Van de eerfte atdceling zijn als zoo veele lborten , opgetekend, de wonden van de wenkbrauwen, oogleden, oogbollen, neus, wangen, lippen, mond, onderkaak, ooren, en de faamgeftelde beledigingen; de laatfte bevat, die van de algemeene bekleedzelen en fpieren , luchtpijp, flokdarm , bloedvaten , zenuwen en wervelbeenderen. Men kan aan deze Verhandeling , hetgene hare eigenlijke waarde moet zijn, wijl het door de Opgevers der Vraag werd bedoeld, de kortheid en zaaklijkheid der uitgetrokken waarnemingen niet ontkennen, en door eenige hier en daar ingelaschte gevallen, door den Schrijver zeiven behandeld, is dit Stuk niet minder belangrijk geworden. Ten Zesden, een uitmuntend gefchreven, en allergewi^tigst verhaal van eene beklemde Darm-netbreuk, door i Mi van roggen, medegedeeld door r. forsten , waarvan dit de zaaklijke inhoud is. Zeker foldaat verkreeg door het ftampen van meel in vaten, eene breuk aan de rechter zijde van het ligchaam, zich uitftrekkende van de Buikring dier zijde , tot aan het onderfte der Balzak, het gezwel was pijnlijk , weinig gefpannen, rood van couleur, en toonde op het gevoel vocht te bevatten, de buik was hard en gevoelig, en 'er waren neigingen tot braken. Men bezigde herhaalde aderlatingen, pappen, en darmfpuitiels , de toevallen bedaarden langzamerhand, 'er kwam ontlasting, in net vervolg, zelfs, zonder aangewendde darmfpuiting. Doen op den elfden dag na het ontdaan des gebreks, breidde zich de zwelling verder naa den Band van Poupart uit, en toonde eene verzameling van vocht in zich te bevatten, welke den volgenden dag met het mes werd geopend, waar door een rotachtige lucht, met eene groene geelachtige dunne ftoffe, en met water vermengde etter zien ontlastte, de wond verwijderd zijnde, vond men het net H 4 bul"  lÜO VERHANDELINGEN VAN HÉT GENOOTSCHAP buiten den buikring tot in den balzak doorgedrongen, en aan deze gehecht, en men zag uit de buikholte zelve eene etterachtige (lof te voorfchijn komen. Het net ('cheidde zich voor een groot gedeelte vervolgends af. Doch vier of vijf dagen na de operatie begon zich drekftof door den buikring te ontlasten, men trachtte, doch te vergeefsch, den open darm voor de opening des rings te bevestigen, want de darmen werden reeds vastgegroeid bevonden. Alles intusfehen fcheen zich ten besten te zullen fchikken, wanneer de Lijder door eene Galkoorts werd overvallen, welke hem tot het uiterfte bragt, doch waar van hij echter herftelde. —-De drekflolFen ontlastten zich (leeds door den ring, fchoon ook nu en dan door het Intestinum Rec~ïum, de wond begon na verloop van eenigen tijd zich tot (luiten te fchikken , en door een plat en drukkend verband , was de heeling na verloop van ruim vier maanden volkomen. 'Er zijn bij dit geval Aanmerkingen, bijwijze van noten, gevoegd, over den oorfprong van het water in de Breukzak, de Taxis, de redenen van de behandeling in dit geval gebezigd , en over meer andere bijzonderheden , welke de Gefchiedenis der ziekte niet weinig ophelderen, en van eene gegronde befpiegelende en beoefenende Heelkennis de grootfte proeven leveren. Ten Zevenden , eene waarneming van eene foortgelijke inwendige Breuk, door denzelfden. Zij is niet minder in allen opzichte dan de voorgaande , en in het kort de volgende: Zeker lijder had, met de toevallen van darmwee , een gezwel aan het onderfte en zijdlijk gedeelte van den buik, waar tegen reeds alles zonder vrucht beproefd was, het gezwel zelve was van eene langwerpige gedaante, omtrend anderhalve duim lang en twee of drie vingeren breed, boven den band van Poupart geplaatst, vergroot bij den opgerichten (land, doch kleiner bij de ligging des lijders, de buikring was geheel vrij. , Door een fprong over een floot, ontdekte zich eerst een gezwel ter lengte en dikte van een duim in de liesch, der linker zijde, met toevallen van beklemming, — Dezen door gefchikte middelen weggenomen zijnde , was de breuk binnen gebragt , en genoot de lijder, onder het gebruik der band, eene matige gezondheid. Alleen ondervindende van tijd tot tijd buikpijnen en brakingen, met eene fchoon ruime, echter door buikzuiverende middelen moeilijk, te verwekken afgang, — Zonder vooraf- §6'  TER. BEV0RD. DER HEELKUNDE TE AMSTELDAM, I2J gegane oorzaak, vertoont zich de eerstgemelde zwelling, na eenigen tijd , boven den gemelden band , nadat te vooren de lijder over hardlijvigheid, en een'bitteren fmaak in den mond had geklaagd, men befloot na verfcheidene middelen te hebben beproefd, tot het verrichten der kunstbewerking , fneed op de plaats van de zwelling aan den buik, de huid door, vond hier op de fpiervezelen niet gefeheiden, doch natuurlijk vereend, deze van een gezonderd zijnde, kwam het buikvlies in de gedaante van eene Waasachtige zwelling voor, en 'er was geene breukzak voorhanden ; de zwelling van het buikvlies verder geopend wordende, kwam een groot gedeelte der darmen, met lucht fterk gevuld, te voorfchijn, en nu verwijdde men de opening in den buik, en vond een gezwel binnen hetzelve , van de grootte eener middelmatige peer , achter het fchaambeen gelegen , met lut puntwijze einde naa boven, en met het breedfte in hfj bekken gelegen, Men verwijdde de opening nog verder tot aan den hals van het gezwel, en haalde het geheel naa buiten , wanneer men bevond , dat hetzelve door het net in een klomp bijéénvergaderd, en door een zak omvangen werd , van het buikvlies gemaakt, de zak geopend zijnde, was aan den hals van het gezwel nog eene afzonderlijke beklemming, die door het net werd gemaakt en waarin een gedeelte van den omgewonden darm was bevat. De darm zelve brak onder de behandeling zoo hier, als drie vingeren breed naa boven, open , en ontlastte eene Hinkende ftof; meri bepaalde deze openingen in de wond door een draad, en verbond de wond plat, doch , gelijk te vermoeden was, agt uuren na de bewerking overleed dit voorwerp. Uit deze waarneming word befloten, dat, in dit geval, de lieschbreuk drie jaaren te vooren ontdaan, met zijne breukzak was binnen gebragt, en in dezen befloten gebleven, en dat de zwelling boven den band van Poupart , gemaakt was door de drukking en uitzetting der lucht, in de darmen boven deze plaats , daar het laager gedeelte dezer buis vernaauwd, en de vrijë ontlasting was gehinderd geworden. Terwijl verder nog uit dit alles bij gevolg word getrokken, dat men in zoodanig een geval deeds, voorzichtigheidshalve, zich onderrichten moet,of de lijder te vooren , eene breuk gehad heeft, en of deze is ingebragt geworden ; en tevens ook dit, dat men in geval van darmwee liever tot de opening der * 11 5 bui';  123 verhandelingen van het genootschap buik zelve en de ontwikkeling des darms, dan tot de proeven niet de kwik en de kogel moet overgaan. Ten Agtften , eene Vroedkundige waarneming van g. j. van wij ter betooging,dat'er ook in de beoefening der Verloskunde geen regel is zonder eenige uitzondering. Eene nadere waarneming van een Vroedkundig geval, gelijk aan het reeds bovengemelde, doch waarin de ervaren van wij, geleerd, wat de natuur in de verlosfingen, waar de arm zich aanbiedt, doen kan, haar op eene alleszins oordeelkundige wijze heeft gevolgd, en de verlosfing, bij de armen,volbragt, en waarin het bleek,dat in ruime en welgeftelde Bekkens , het hoofd insgelijks in deze ligging kan doorgaan, en waar uit van wij het befluit trekt, dat deze handelwijze in gevallen, met zijne waarneming overeenkomende, niet ongeoorloofd , maar raadzaam en aanprijslijk zijn kan, en het op het zelfde uitkomt, of men het hoofd met de armen voorüit verlost, of dit laatftelijk met dezelve volgt, daar het geval dus flechts omgekeerd is, en het dus blijkt dat, de algemeene regel in deze gevallen , de wending of keering en de afhaaling van het; kind bij de voeten, uitzondering lijdt. Ten Negenden. Tien waarnemingen, betreffende eenige bijzondere gebreken in de boezems der opperkaaksbeenderen door willem leurs; zij betreffen deels de verzamelingen van etter, deels vleesch-uitwasfen , deels pijnlijke aandoeningen in deze holligheden. De aanmerklijkfïe zijnde Tweede, Zevende en Agtfte, en worden belloten met eenige weinige doch gewigtige aanmerkingen, de kennis, en de behandeling dezer gebreken betreffende. Wij vinden ons, ondanks de waarde van de medegedeelde Stukken van den ervaren leurs, verpligt te doen opmerken, dat het gezegde op Bladz. 254. naamlijk , „ dat 'er bij de meeste Heelkundige Schrijvers ,, niets, bij eenige flegts weinig van den aart en de be,, handeling deezer gebreeken op eene duidlijke en re,, gelmatige wijze word gefproken " niet gegrond is, en, (om geene andere Schrijvers te noemen ) door de uitmuntende Verhandeling van bordenave (*) wordt wederlegd, in welke Verhandeling de aart en behandeling dezer gebreken wordt ontvouwd, en door meer dan zes en twintig waarnemingen allerüitmuntendst wordt opgehelderd. Eia- (»j Mem, de tAcad. de Chir. Tom. XII ed. 0I geene genoegzame vetfcheidenheid van bedoelingen , ten opzichte van den uitllag der daad, en kunnen dus geene belangrijke tegen(tellingen opleveren. Voords is de daad, door gebrek van deze zoo noodzaaklijke tegenwerking , te kort van duur, om het onderwerp van een Treurfpel in vijf bedrijven uit te maken , dit veroorzaakt, dat 'er in plaats van een' welgelegden knoop, wiens verwarring de aandacht der aanfchouwers tot op de ontknooping moet gaande houden, niet» dan geduurig herhaalde eenzelvige klagten in het zei-  I58 W. A. iffland, DE speelbr, zelve voorkomen, zoo dat het Stuk, op dien zelfden toon, nog wel een Bedrijf had kunnen uitgerekt worden; daar het in de daad, met die weinige verfcheidenheid, ook zeer wel in één Bedrijf had kunnen vervat worden. Eindlijk de Verfen, die in hetzelve gebezigd zijn, ftijgen niet boven op rijm gefielde profaïfche uitdrukkingen , en voldoen niet aan den eisch des hoogen Treurftiils, daar derzelver melodie en kracht zeer gering is, zoodat het Stuk door dezelven geen' luister ontvangen kan. Wij vinden ons dus genoodzaakt, om deze eigenvinding, hoe zeer dezelve als eene eerfte vrucht van de werkzaamheden des Dichters, in dit moeilijk vak der kunst, veele verdienden heefc, als Treurfpel, op zich zelve befchouwd, te rangfchikken onder die voordbrengfelen der kunst, welke vervaardigd worden, om, door geduurige verbetering der gebreken, eindelijk een aan de regelen der kunst beandwoordend geheel daar te ftellen, en ver. gelijken hetzelve dus bij de menigvuldige Collegie- of Studie. Beelden der Schilders, waarvan flechts weinigen bewaard worden; tevens ons verwonderende, dat de Dichter, die deszelfs geringere voordbrengfelen in het vak der kunst, (volgends ziin zeggen in de Voorrede van dit Stuk") der vernietiging wijde, deze zijn allerëerfte hoe zeer ook anders, om hier vooren aangevoerde redenen, roemenswaardige poging in het allergewigtigfte vak der kunst, alleen om de weinig beduidende beweegredenen in zijn Voorbericht gemeld, het licht hebbe doen zien; hopende ondertusfchen dat zijn vlijt en zucht voor de kunst ons Vaderlandsch Toneel, door den tijd, met rijpere voordbrengfelen van zijnen geest en doelmatiger onderwerpen , ter bevordering van Republikeinfche deugd en Vaderlandsliefde, voorzien zal. Be Speeler of Revenge ■ Praeg, Tonee'fpel. In vijf Bedrijven, Naar 't Hoogduit-.ch van vv. a. jffland, door d. on. derwater, In den Hage, bij J. C. Leeuweftijn, 1799. 181 Bladz. In Ofiavo. De prijs is f : - 12 - : De inhoud van dit verdienstlijk Toneelftuk, is uit hoofde van deszelfs groot getal van Perfonaadiën , die tot de hoofddaad famenwerken , even gelijk als in de meeste Hoogduitfche Toneelllukken, zeer moeilijk en ornflachtig om op te geven, endaar dezelve door de menigvuldige Vertoningen, welke bereids van dit Stuk gegeven zijn, over het algemeen bij onze Toneellievende Landgenoten bereids bekend is , zullen wij 'er alleen van zeggen, dat de Baron van wallenveld, door een Huwlijk beneden zijn rang, van eene aanzienlijke erfenis verftoken zijnde, om zijn vervallen ftaat te herftellen, tot het Spel zijn toevlucht neemt , dat hem al meer en meer bederft, en eindlijk het flachtöffer en den flaaf van een laagen en bedrieglijken Pharo "Bankhouder maakt, tot hij, ten laatften, uit dit zij»  A. VAN KOTZEBUE , DE OUDE LIJFKOETSIER. IJQ zijn diep verval gerei wordt , door den Generaal Graaf vam bildau, wiens leven hij eens in eene Bataille bij de Stad Praag gered hadde , waarop «e woorden Revetige - Praeg, waarmede de Generaal dit Stuk befluit, doelen,en welke, hoe zeer ze een deel des Tijtels uitmaken, zonder het geheele beloop des To« neelftuks te kennen, niet verftaan kunnen worden. Wij kunnen onzen Lezeren dit Stuk als zeer lezenswaardig aanprijzen. De fraaie leeringen en fpreuken, welken men in hetzelve bij eene natuurlijke affchildering van verfcheiden karakters aantreft, maken deszelfs lezing zoo nuttig als vermaaklijk, gelijk dan ook deszelfs uitvoering op het Toneel, wanneer die door bekwame uitvoerers, waaraan wij thands, in dit vak van Toneelfpelen, geen gebrek hebben, verricht wordt, ten hoogden treffend en leerzaam moet zijn. De vertaaling is vloeiend en welbewerkt. De Oude Lijf koet fier van peter den derden, Toneelfpel. Naar het Hoogduitsch van a. van kotzebue. Te AmfleU dam, bij H. van Kesteren, 1799. 48 Bladz. In Octavo. De prijs is f: • 7 • 1 De Oude Lijfkoetfier, hans diederik, had, fints den dood van peter den derden, vierendertig jaaren lang, ten huize van zijnen vriend en landsman, lebrecht, de kost voor niet genoten, en was dus, in zijne groote armoede, voor gebrek bewaard. Deze lebrecht had tot dus verre een ordentlijk bedaan gehad, doch was, door langduutige ziekte van zijn vrouw, in fchulden geraakt, en zeer verarmd. — Eindlijk ftort hij, geheel mismoedig, zijne klagten uit in den fchoot van zijnen vriend; — deze, in droefheid gedompeld, en verlegen met zijn eigen loten met dat van zijnen vriend, ontmoet een' gemeenen Rus, die hem den raad geeft, om zich bij den nieuwen Keizer, paul, te vervoegen, die hem zeker zou helpen. — Hij velgt dien raad, en wordt zeer guuftig van dezen ontvangen, en, uit hoofde van het gemis van zijn jaarlijks traclement van driehonderd roebels, en dat geduurende een reeks van vierendertig jsaren, ontvangt hij twintig duizend roebels in Banknoten; waarmede hij vrolijk naa huis vliegt, en de helft aan zijnen vriend aanbiedt, en deze dezelve van de hand wijzende, die aan zijne dochter geeft, welke hierop met den knecht van haren vader, een biaaf jongman, en die reeds voorlang genegenheid voor haar had gehad, doch thands op 't punt ftond, om dit gezin te moeren verlaten, in 't huwlijk treedt. De Gefchiedenis, die hier ten gronde ligt, mag waar zijn, of niet, genoeg, het geheel ontwikkelt zich zeer wel, en de karakters zijn goed getekend, ook blijven dezelve zich zeer gelijk.— De taal, welke den Gemeenen Rus in den mond gelegd wordt, is treffend voor allen, die, doot luiheid ea ledigheid, ge. luk-  itfo DE APTOGT DER ENGELSCHEN EN ItUSSEN. Iukkig door de wereld zoeken te komen: — in zijn gefprek met de dochter van lebrecht draalt eene geestigheid door, die men niet ligt in dien onbefchaafden ftand zou verwachten. De Keizer wordt zeer geprezen. Of zijne milddaadigheid en gemeenzaamheid omtrent den gemeenen Man hier in goeden ernst opgevijzeld wordt, dan , of dit Stukjen eene Satijre is op zijne gierigheid en trotschheid (weik laatfte ons meestaanneemlijk voor. komt, hoewel dat gefchenk aan den Lijfkoetfier ons wat al te groot, en die milddaadigheid te overgedreven dunkt) — laten wij over aan hun, die cien Vorst meer van nabij kennen. — Zeker ontb-eekt het aan de Hoven nooit aan vleiers. Doch heeft kotzebue zich daaraan juist niet fchuldig gemaakt? — Dit daarlatende, zeggen wij alleen, dat dit Stukjen op het Toneel zeker zal behagen, en men hetzelve onder de nuttige en leerzame ui8g rangfehikken. —— De aftogt der Engelfchen en Rusfen, van de Bataaffche Kust, Toneelfpel. In drie Bedrijven. Te Amjieldam, bij J. F. Nieman , en te IVest zaan dam, bij H. van Aken, 1700. 95 Bladz. In OSavo. De prijs it f l - is - s 'it T~\at befcheiden en welwillende Kunstbeöordeelaren — heet tt ±J het in 't Voorbericht voor dit Toneelftukjen — het ge„ brekige van dezen arbeid verfeboonen, om de kortheid van „ tijd, waarin dit Toneelftuk is zamengelteld, en dat zij het „ meer aanmerken als eene Vaderlandfche uitboezeming, dan wel „ als een gewrocht der letterkunst. Het zal den vervaardiger eer „ genoeg wezen, wanneer heizelve op de onderfcheiden To,, neelen van ons Vaderland gefpeeld moge worden, en een ver» „ ftand'g gedeelte der Natie tot genoegen zal verdrekken." In de daad , deze verfchooning ontw?pent ons, en hoewel wij anders bier en daar wel iet aan te merken hadden, moeten wij evenwel belijden , dit Toneelfpel, over het algemeen , met genoegen te hebben doorgelezen, Het is een Stukien voor het Volk, en het populaire is 'er wel bij in het oog gehouden, zonder inmengfel van haadijkheden voor iemand. Een warm Vaderlandsch hart en vrolijken luim doet de Schrijver overal doordraaien, en wij gelooven, dat het Stukjen, ten Toneele gevoerd, bevallen zou. Eene diep verborgen lntrigue of veel omvattend en breed uitgewerkt plan kan men in Stukjens van dien a?rt niet verwachten. Eene eenvouwige Mirnarij maakt 'er de fcheering van uit,en de inflag patriotfche uitboezeminge» en geestige zetten.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgericht in 's Haege, . voor het jaar mdccxcvii. Te Amfteldam en in 's Haege , bij J. Allart en B. Scheurleer , 1798. 146 en 50 Bladz. Behahen XCVIII Bladz. Voorwerk. In gr» OStavo. De prijs is f 1 - ld. - S Dit Deel der Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christlijken Godsdienst , in 's Hage , levert ons, behalven het Programma des Genootfchaps, voor het jaar 1797, en de Aanfpraak aan de Leden , in des Genootfchaps Algemeene Vergadering,. den 3den Augustus 1797 gedaan, door den Eervv. mar. tinus rum me rink, Predikant te Dordrecht, waarvan het onderwerp is: jesus christus, hefchouwd als de hoofd-inhoud van de Gefchiedenis der wereld, zoo ver die in den Bijbel vervat is; en over zulks over waardig de opmerking van hen, tot welke de kennis van zijn Naam en van den Bijbel komt , twee Verhandelingen ; ééne Verhandeling, ten betooge , dat in de Sehriften des O. T. eigenlijk genoemde r echt fit eekfche voorfpellingen aangaande onzen Heere jesus christus gevonden worden , door johannes henricus regenbogen , Predikant (thands lloogleeraar) re Fra zeker , welke door het Genootfchap met den gouden cereprijs befchonkcn is ; de andere is : Eene beöordeeling van een onlangs uitgegeven Bock, welks Titel is: Verfuch, dit ,, wundergefchichten des Neueit Testaments aus natürli„ chen urfachen zu er klaren ; oder der heweis von den' „ wunderen in fein/r wahren geflalt. Von joh. christ. ,, fridr. eck, Kun fis tori al Asfesfor und Archidiaconus ,, zu Lubben im Marggrafthum Niederlausniz , Betlin 51 !795' " j)°or antonius gu helmus petrus jiöllkr The'öl. Doel. Prof. te Duisburg, aan wien, in het jaar 1797, de cereprijs van eene zilveren Medaille toegewezen is. De Verhandeling van den Hoogleeraar regenbogen is een wel, geleidelijk, en met oordeel uitgewerkt. Stuk , hetwelk , op eenen betoogenden leertrant ingericht , aantoont, dat 'er, in de daad, in de Schriften des Ouden Testaments eigenlijk genoemde rechtftreekfche voorfpellingen, aangaande onzen Hèere jesus christus gevonden worden , zoodat men , in deze nieuwe vad. bibl. iv. deel. no, 4. L Ver-  If3'3 verhandelingen van het genootschap Verhandeling, niet moet verwachten eene bijzondere verklaring van eenige dezer voorzeggingen afzonderlijk, neen, zij befchouwt, volgends het doel der Prijsvrage van de Maatfchappij, haar onderwerp over het geheel, zonder zich in de bijzondere voorbeelden in te laten. Zij verdient, febetsgewijze, aan onze Lezers meer bekend gemaakt te worden. In de Inleiding, merkt R. aan, dat 'er in het begin der dagen des Nieuwen Testaments eene algemeene verwachting was van eenen messiüs, die haren oorfprong verfchuldigd was, aan de gezegden van moses en de Profeeten; bijzonder dat jesus zelf en zijne Apostelen zeer vele uitfpraken der Profeeten , als voorzeggingen van hem, op hem hebben toegepast; doch dat de zwarigheden, die men, bij de vergelijking der aangehaalde gezegden, ontmoet, verfchillende gevoelens hebben voordgebragt. Velen hebben hunnen toevlugt genomen tot eenen dubbelen zin, eenen letterlijken of eigenlijken, en eenen geestlijken of zinnebeeldigen , anderen tot eene zoogenaamde accommodatie (toepasfing), waardoor de Schrijvers des N. V. de gezegden der Profeeten , aangaande perfoonen en gebeurenisfen van hunnen tijd, zouden hebben overgenomen en toegepast op jesus en zijne zaak, te kennen gevende, dat men van jesus hetzelfde, en wel in eenen verhevener zin, zeggen kan. Anderen hebben, in de Schriften des O. V. letterlijke voorfpellingen van eenen messiSs gevonden, maar van zulk eenen wessi5s, die, als een gezalfde Vorst des Heeren , tijdelijke voordeden aan Israëls volk zou ter hand ftellen — deze was ook de algemeene verwachting der Toodfche Natie. Zij zijn tot heden in haren letterlijken zin onvervuld gebleven, en zullen waarfchijnlijk nimmer vervuld worden. — Maar, dat jesus christus, offchoon geenszins die messiSs zijnde, die door de Joodfche Profeeten beloofd was , evenwel met dat Toodfche volks-vooröordeel zijn voordeel willende doen, niet fchroomde, zich op moses en de Profeeten te beroepen, alleen, omdat dit de gereedfte weg was, omals een Godlijk Gezant, bij de Jooden opgang en invloed te verwerven. Zoodat dit gevoelen, ichoon Meslianifche Voorzeggingen in het O. T. erkennende , echter alle eigenlijke voorfpellingen aangaande jesus, wien het niet voor den beloofden MBSSias houdt, ontkent. ,r " - Ein-  tot verded. van den chri5tlijren goqsdienst. 163 Eindelijk, daar het oogmerk van R. in deze Verhandeling is, te betoogen, dat 'er wel deeglijk eigenlijke fechtftreekfche voorfpellingen aangaande onzen Heere jesus christus gevonden worden , geeft hij de bepaaling op, wat hij daar door verftaat: zulke, naamlijk, die van alle toepnsfingen of accommodatiën verfchillen, en die alleen en bepaald op jesus christus zien, zonder op iemand anders te kunnen, of te mogen, te huis gebragt worden. De Verhandeling zelve is in Zeven Hoofd/tukken verdeeld. In het Eerfte Hoofd ft uk, Bladz. 10. wordt de grondftelling, waarop het geweien van de beftrij'deren der eigenlijke voorfpellingen, aangaande jesus christus, rust, ter toetje gebragt. Deze grondftelling wordt dus opgegeven : „ Vele Godgeleerden leggen 'er zich thands op toe, om al het bovennatuurlijke uit den Geöpenbaarden Godsdienst weg te verklaren. De Godlijke Voorzeggingen hebben ook den ftrengften toets moeten ondergaan. Vele , zo niet alle beftrijders der eigenlijke Voorfpellingen, aangaande onzen Heere jesus, ontkennen, dat de Profeeten deS' O. T. eenen 'bovennatuurlijken onmidlijken invloed der Godheid gehad hebben; zoodat men hun niet iet vreemds te last legge , als men zegt, dat zij het Godlijke uit de Voorzeggingen wegnemen." Bladz. 13. ,, De grondftelling van de beftrijderen der Voorfpellingen aangaande onzen Heere J. C. is ten cenemnaal wiilekeurig, van allen grond ontbloot, en roet zoo vele zwarigheden bezet, dat men zich billijk Verwonderen moet, hoe dezelve kan aangenomen worden , ook van hun, die het voorkomen hebben van Voord-anders der Godlijke Openbaring te zijn." Bladz. 15. Vervolgends toont R. aan, dat moses en de Profeeten ons veel verhevener denkbeelden van eenen Profeet inboezemen, bijzonder , wanneer zij de waare en valfche Profeeten 011derfcheiden, en de kenmerken der eerften opgeven. —> ,, De Profeeten hebben Voorfpellingen gedaan, aangaande verafgelegen gebeurenisfen en zaken , die van eenen Vol (Trekt toevalligen aart waren , en die van vrijwillig werkende menfchen en toevallige omftandigheden afhingen," gelijk met voorbeelden wordt aangewezen. Hoe zal men begrijpen, dat de Joodfche Natie, welke op den laagllen trap der verlichting geplaatst wordt, zulke groote vernuften hebbe voordgebragt, die de Wijzen van L 2, Egyp'  16+ verhandelingen van het genootschap ■Egypte en Cksïdeêit, enz. te boven ftreefden, gelijk wij van josef en DANiëL weten? Waarom, indien de bovengemelde onderftelling grond heeft, is 'er, van male 3chi tot op christus, geen Proleet in Israël opgedaan ? Hoe zijn de Toodfche Profeeten toch in 't gemeen op het denkbeeld van eenen messiSs gekomen, hoedanig denkbeeld nooit in den zin gekomen is , bij de Dichters der Grieken en Romeinen? „ Uit het één en ander, zegt R., Bladz. 25, trekken wij het befluit, dat de Profeeten des Heeren door Gods Geest gedreven wierden; dat zij eene Godlijke Openbaring genoten. — De beftrijders van ons gevoelen verpijnden zich, om die bewijzen krachteloos te maken, den toevlugt nemende tot iet , 't geen zij hoogere Oordeelkunde noemen." — Doch waarbij zij tot gewaagde gistingen of onzekerheden,ja zelfs onbedaanbaarheden, vervallen , die geene wederlegging verdienen. In het Tweede Hoofdftuk ( Bladz. 27 ) wordt van vooren (a priorij bewezen , 'dat ''er eigenlijke rechtftreekfche voorfpellingen in het O. V. aangaande onzen Heere J. C. gevonden worden. . . Daar 'er zoo veele eigenlijke Voorzeggingen in de Schriften des O. V. zijn, gelijk R. aantoont, daar zij de lotgevallen van zoo vele onderfcheidene Perfoonen en volkeren vooraf bepaalen en gebeurenisfen te kennen Teven, die nog in de verafgelegene toekomst verborgen fagen, waarvan fommigen van meer, anderen van min aanbelang waren, hoe is het dan te begrijpen, dat de profeeten geene zulke eigenlijke Voorfpellingen , aangaande den doorluchtigen Perfoon van jesus van Nazarelh. van zijne verbaazende, en zoo in alle opzichten bijzondere lotgevallen zouden gedaan hebben?" Dus mogen ja moeten wij van vooren reeds voorfpellingen, die hem rechtdrecks bedoelen, verwachten. Dit wordt breeder uitgevoerd, en alle de bedenkingen , daar tegen -ftlgebragt, uit den weg geruimd en beandwoord. Het Derde Hoofdftuk (Bladz. 61) delt het bewijs, voor de reehtdreekfebe voorfpellingen op onzen Zaligmaker, uit de leere van jesus in het volle licht, na de bedenking beiindwoord te hebben, „ dat wij ons op het gebruik beroepende , hetwelk jesus en zijne Apostelen van de Voorfpellingen maken, ons fchuldig maken aan eene grove 'fout in de redeneerkunde, welke men in de wijsgeerige fchool een cirkel (jxtitio- ptincifii) noemt:  TOT VERDED. VAN DEN CH1U8TUJKEN GODSDIENS r. l6$ dat wij eerst van het Nieuwe Verhond tot het Oude befluiten en dan weder de plaatfen des N. V. uit de Profeetifche Schriften ophelderen , en daar uit een bewijs van jesus Godlijke zending ontkenen." — Het bewijs zelf is het volgende : „ Men vindt niet flechts , dat jesus eenige gezegden uit het O. T. aanhaalt, en op zich toepast, maar ook, dat hij zich beroept op moses en de Profeeten, als zulken , die hem getuigenis geven , en veel van hem gefchreven hebben. Hij fpreekt zoo over de gezegden der Profeeten, dat men bekennen moet, dat hij over eigenlijke Voorfpellingen, aangaande hem, niet anders fpreeken kon." ,, Dit bewijs, dat geene opheldering behoeft, zoeken onze tegendenkers krachteloos te maken , door te bewecren , dat het gebruik , 't welk jesus en zijne Apostelen van de oude Voorfpellingen maken, niet gegrond is op waarheid , maar op de denkwijze der Jooden." De hooggeprezen Accommodatie is het Kunstmiddel, om de eigenlijke Voorzeggingen aangaande jesus christus weg te redeneeren. Doch hier tegen merkt R. met recht aan: „Vooreerst, het was noch noodzaaklijk, noch nuttig, dat j re sus de gezegden der Profeeten, indien zij niet op hem zagen, op zich toepaste." ,, Ten Tweeden: Niet alleen Was het voor jesus noch noodzaaklijk, noch nuttig, zulk een gebruik van de Godfpraken der oude Profeeten temaken: Maar het ltreed zelfs tegen jesus gewoone handelwijs, op zulke verdichte gronden zijne geloofwaardigheid, zijn gezag, te bouwen. Indien hij in het ééne niet gefchroomd heeft, eene dwaaling des volks te gebruiken tot bevordering zijner zaak, dan moet hij ook gerekend worden, in andere opzichten ook zoo gehandeld te hebben , ten minften zich zeiven gelijk, en zijne bedoeling getrouw gebleven te zijn. Maar hier van zal ons het tegendeel blijken, hetwelk R. ook breeder en duidiijker aantoont , höe jesus niet gefchroomd heeft, de Jooden harde waarheden te zeggen, en hunne vooröordeelen openlijk te keer te gaan, ,, Ten derden: Zich op gewaande Voorzeggingen te beroepen, van welker valschheid jesus zelf overtuigd was, of Voorzeggingen op zich toe te pasfen, die hem geenszins bedoelden, kan met de eerlijkheid, de oprechtL 3 heid,  IflC VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP heid, en de goede trouw, welke wij in jesus veröuderltellen moeten, nimmer overëengebragt worden." Iu het Vierde Hoofd/luk (Bladz. 107) zet R. het Bewijs uit édn, ontleend uit het getuigenis van Engelen en vroome Israëli ten, gedreven door den Heiligen Geest, en dringt hetzelve nader aan. ,, Letten Wij op de aankondiging van jesus ontvangenis en geboorte, en op de betuigingen, welke vroome Israëliërs, door den Heiligen Geest gedréven, aangaande hem gedaan hebben, wij zullen bevinden, dat hij befchouwd wordt als de, door de oude Profeeten , beloofde Zaligmaker, de christus: en dit zal ons doen zien, dat het voorgeven, als of jesus van de Voorzeggingen, naar de denkwijze der Jooden, een listig gebruik gemaakt heeft, geheel valsch, en van allen grond ontbloot is: en 'ons {effens een bewijs opleveren voor de waarheid, welke wij betoogen. ja God zelf heeft, door de Hemelftem aan joünnes den Dooper, enz. plegtig verzekerd, dat }esus christus zijn Zoon de MÈSSias is, de beloofde en langverwachtte Vcrlosfer. Waarüit wij dit befluit trekken, dat de Profeeten van hem in eenen eigenlijken zin gefproken hebben; welke voorfpellingen, hoe zeer ook kwalijk begrepen, door het zinnelijk denkend gedeelte der Jooden , evenwel duchtige gronden vati Zekerheid hebben moeten, indien de Godheid niet geoordeeld zal worden , de dwalingen der menfchen, door hare eigene onmiddelijke uitfpraken, te begunltigen." Het Vijfde Hoofd ff uk (Bladz. 118; verklaart het Bewijs , ontleend uit de verwachting, en hét verlangen der Vroome Israèliten. „ Vele vroome Israëliten zagen den wessiSs, door alle eeuwen met verlangen te gcmoet, en namen jesus, op grond der Voorzeggingen itx hem vervuld, bij zijne komst, met blijdfchap aan. Indien 'er geene Voorzeggingen zijn van den messiüs , geene, die ten oogmerk hadden , de vertroosting der Godvruchtigen, en het opgeven der kenmerken van den jjjESSiiis, om hem, bij zijne komst, van alle andere perfoonen te onderfcheiden, dan is het een raadzel, hoe, niet alleen ooit de ïsraëliten aan het denkbeeld eenen messiüs zijn gekomen, maar ook, hoe zij dien met zulke groote Mannen , als van tijd tot tijd onder b*n verfcheenen zijn , niet verward hebben ; terwijl , behalven dat ? het verö^derftelde oogmerk , waartoe  TOT VERDED. VAN DEN CHMSTLIJKEN godsdienst. I67 God moet gerekend worden , de komst van zulk een pcifoon geopenbaard te hebben ,. nimmer kon bereikt worden. Ook was dan alle bewijs , door jesus en zijne Apostelen daar uit ontleend, ten betooge van zijn Mesfiasfchap, zonder eenige klem of kracht, en liep uit op valschheid en bedrog, waarvan jesus en zijne Apostelen verre verwijderd zijn." Het Zesde Hoofd/luk (Bladz. 128) bevat het bewijs» ontleend uit de in het O. T. voorjpelde bekeering der Heidenen. „ Indien," zegt de Schrijver, „ 'er in de fchriften des O. T. eigenlijke Voorfpellingen gevonden worden, aangaande de bekeering der Heidenen tot den dienst van den eenigen waaren God, dan, dunkt mij, hebben wij een bewijs voor zulke Voorfpellingen aangaande jesus Christus, een bewijs, dat op zich zelf itaande, wel te zwak is, maar, met de voorgaande in het iverband geplaatst , geenszins bij billijke beöordeelaaren van alle kracht ontbloot is , en daarom ook in aanmerking moet komen, jesus toch heeft de Afgoden der Heidenen omvergeworpen , hen verlost uit eenen nacht van onkunde, bijgeloof en ondeugd , en hen gebragt tot de kennis en dienst van den eenigen waaren God, en daardoor tot troost en gelukzaligheid. Nu komt het mij onbegrijpelijk en raadzelachtig voor, dat de verlichting en verbetering der Heidenen , door het Euangelium, door de oude Profeeten, zoude voorgezien , en vooraf verkondigd zijn , zonder dat deze iet zouden geweten, of in eenen eigenlijken zin voorfpeld hebben van jesus, die een licht was tot verlichting der Heidenen." Het Zevende Hoofd/luk (Bladz. 134) hetwelk deze Verhandeling fluit , betreft eenige algemeene Aanmerkingen tot verdere bekrachtiging van voorgaande bewijzen. Hier merkt de Schrijver aan, dat het gedrag van je sus en zijne Apostelen — bij ons veel zwaarer moet vveegen , dan de tegenbedenkingen onzer hedendaagfche Schriftüitleggeren. Hij handelt over den ftijl der Profeeten, erkennende wel de zwarigheden in dit onderWerp , maar dezelve zijn niet onöverkoomlijk , eene Zekere donkerheid is aan Voorzeggingen natuurlijk eigen , en daarenboven blijkt het, dat men de plaatfen der Profeeten niet uit haar verband behoeft te rukken, om de «chtftreekfehe voorzeggingen op jfisus te verLi 4 ftaan.  lf5S verhandelingen van het genootschap ftaarj. De tegendenkers berooven de woorden der Profeeten geheel van hunne kracht. De Profeetcn gebruiken eene zinlijke taal , doch deze hindert niet aan het gewuon gevoelen der Christenen, enz. Wij zullen onze Recenfie dezer voortreflijke Verhandeling fluiten, niet de woorden, waarmede derzelver oordeelkundige opfteller fluit: i, „ Eindelijk, offchoon in het gevoelen , 't welk wij verdedigen,'altoos donkerheden en zwaarigheden overblijven , zal elk gemaklijk kunnen zien uit het reeds gezegde, dat onze tegendenkers, in de plaats van de zwaarigheden weg te nemen, dezelve vermenigvuldigen. Zonder verder te zeggen , dat naar hun gevoelen de Jooden, onder de oude Huishouding, van den weg des heils door eenen Middelaar geheel onkundig geweest zijn; dat dan ook de plegtigheden der wet, tegen de uitdruklijke verklaaring der Apostelen, eene Hatelijke, doch niets betekenende iuftelling geweest zijn; merken wij alleen op, hoe veel zij den Deisten in de hand werken, en de gronden van het Christendom ondermijnen. De hoofdwaarheid toch van hetzelve , die deze is; dat jesus de waare mess ia s is; fteunt dan alleen, op dwaling, vooröordeëlen,of verkeerde uitlegging. De grondleggers van het Christendom hebben dan het characier van trouwloze, arglistige menfchen, die anderen opzettelijk misleiden : de wonderwerken verliezen alle kracht van bewijs , doordien zij de dwaling begunstigen. De zekerheid van het onderricht des Bijbels gaat, zoo wel in het één als in het ander, verloren. "Onze zwakke Rede ftaat dan weder geheel op zich zelve , en wij moeten ophouden , ons op eene Godlijke Openbaarihg te beroemen, indien wij niet met woorden fpelen willen, enz." De Tweede Verhandeling in dit Stuk geeft ons een voorbeeld, van eene onderneming, om de Godlijkheid der wonderwerken van jesus weg te nemen, en des niette°enftaande te beweeren, dat het Christendom waar en Godlijk zij, gelijk wij in de eerfte Verhandeling, op de zelfde wijze, de pogingen omtrend de Voorzeggingen gezien hebben. Willende men deze waarheid en Godlijkheid alleen gegrond hebben op de innerlijke klaarblijklijkheid van de Christlijke leere. Joh. christ. ïrid. eck, Conjïftoriaal Asfesfor en Archidiaconus te Lubben in de Neder kmnis heeft iu het jaar 1795 te Bp  tot verded. van den christl1jken coosdiknst. löp lijn een gefchrift uitgegeven, onder den Tijtel: Proeve, van de wondergebeurenisfen des N. T. uit natuurlijke oorzaken ; of het bewijs uit- de wonderwerken in zijnewaare gedaante , in hetwelk hij deze paradoxe of bevreemdende (telling beweert, dat men de wonderwerken , door jesus en de Apostelen verricht , alleen aan natuurlijke oorzaken behoort toetekennen, dat echter door de wonderwerken dus weg te nemen , niets aan het Godlijk gezag van christus en zijne leere onttrokken wordt, maar dat die zelfs zoo veel te hooger klimt , als het zeker kan bevestigd worden , dat te sus en zijne leerlingen nooit eigenlijk gezegde wonderwerken gedaan hebben. Dit Gefchrift wordt door den Hoogleeraar möller, 111 deze Verhandeling, beoordeeld, en de onbeftaanbaarheid en ongegrondheid van de Hellingen des Schrijvers duidlijk, doch met alle befcheidenheid,aangewezen. Met de Proeven , waarmede de Schrijver de wondergefchierlenisfen, in de Euangeliën verhaald , uit natuurlijke oorzaken zoekt te verklaren , houdt zich M. echter niet op , maar beroept zich §. VI op het algemeen gevoel van elk onbevooroordeeld mensch , die ongetwijfeld gereedlijk zal toeltemmen, dat -hij in zulke verdichte uitleggingen , met geene mooglijkheid , berusten kan. Onze Lezers mogen dit uit het volgende ftaaltjen beöordeelen , en wij twijfelen niet , of zij zullen , met ons , hunne toefiemming aan den Hoogleeraar möller geven. Volgends eck zal de verfchijning der Engelen, luk. II: 4—18, niet anders dan enkele Inbeelding geweest zijn. De Engel des Heeren , vs. 8, aan de Herders verfchijnende , was een boodfebapper uit de Stad Bethlehem, die, ik weet niet, uit welke tekenen, vermoedde, dat de Zoon vau mariS de mes si as was. Verders door de fpreekwijze: de heerlijkheid des Heeren omfcheen hen, vs. 9 , wordt alleenlijk te kennen gegeven, dat het licht van eene lantaarn , welke die "bode bij zich had , en tevens zijn geroep, de Herders uit den flaap opwekte, (*) die met ontzetting meenden, dat deze boodfehapper een of ander hemelsch perfoon was. — Eindelijk , de menigte des hemelfchen heir legers, vs. 13 , vermeld , waren alleenlijk (f) In den Tekst ftaat vs» 8, „ zich houdende in het veid, en hielden de nachtwacht over hunne kudde. . L 5  I70 KATECHISMÜS VAN den HEILIGEN GODSDIENST lijk mentenen, die, 'onder eenig vreugdegeroep voordreisden, en door de Herders, voor Engelen aangezien Werden. Zulke hersfenfchimmen zijn, in de daad , geene wederlegging Waardig , doch , ons beftek noodzaakt ons, den Lezer, ten aanzien van de onderftellingen van eck, en derzelver beandwoording door möll e r , verders tót de Verhandeling zelve te verzenden. Katethismus van dén Heiligen Godsdienst en ZedinJeere, uit het Fransch. Te Leijden, bij}, van Thoir, 1799. «242 Bladz. In gr. OElato. De prijs is f 1 - 16 - : Wie de opfteller van dezen Catechismus zij, is ons onbekend. Volgends den tijtel en de Voorrede is dezelve , Gorfpronglijk , in het Fransch gefchreven , doch hier, of buitenslands, weten wij niet. Dit, ïntustehen , geeft noch neemt iet omtrend de innerlijke Waarde van dit of eenig ander Gefchrift, en zal, twijfelen wij niet, elk oprecht Euangelisch waarheidvnend de woorden , waarmede de Voorrede aanvangt , onderfchrijven: „ Het zekerfte middel om den Godsdienst te doen eerbiedigen en beminnen, is, om die (dien) voortèftellen in deszelfs oorfpronglijke en heerlijke „ eenvoudigheid; die (dien) te zuiveren van dat men4, gelmoes van ongerijmde en onverltaanbaare gevoe', lens , die denzelven geheel misvormt en verachtlnk „ gemaakt heeft in de oogen eener menigte van Men, tehen, die niet opklimmende tot deszelfs hemellchen " oorfprong, denzelven beöordeelen volgens de duistere '! leerftellingen, van de onweetenheid, de vooröordee', len, den hoogmoed of den geest van partijdigheid. — Waarom (vraagt de Uitgeever) heeft men gezien en „ ziet men dagelijks nog , zich tegen den Godsdienst „ aankanten, zoo veele ongeloovigen, welke weigeren denzelven te achten en te volgen ? laat ons met al\, tijd de oorzaak daar van in de bedorvenheid van -s hun hart, maar veel eet in de ongerijmde duistere *, manier , waar op men hun de meeste van deszelts [] waarheden en wetten voorftelt, zoeken; welke aan* , ftootelijke gevoelens van zogenaamde Leeraaren van |, den Godsdienst zijn door hunne onvoorzichtigneid niet aan denzelven toegeëigend geworden. — Hetgeen 4, nog erger is, is dat in het grootfte gedeelte der Ca-  en zedenleere. 171 techetïfche onderwijzingen, men zich niet heeft kun'J nen verzetten tegen de razerneij van fpitsvindighe- " den te gebruiken. En ondertusfchen , zo men ■ ergens duidelijk en eenvoudig moet zijn , en zich " eenVlijk aan de grond-oorzaaken moet vast hechten, " is het bij de Godsdienstige ondefwijzingen der Jeugd. Men behoeft hun de ondtagelijke hairkloverijtin der Godgeleerden niette leeren kennen, maar dat geen, " het welk alleen dén Mensch rechtvaardig en waarlijk " gelukkd voor den Tijd en Eeuwigheid kan maaken. " Dit is het eenigfte oogwit van den Godsdienst. Al " wat daar niet heenloopt, alle bovennatuurlijke fteHirh" gen die geene de minde betrekking tot dat oogmerk " hebben, en veelal niet dienen dan om den geest te '•' verwarren , moeten zonder genade verworpen, wor" den." Om onze Lezers een denkbeeld te gev^n van dé natuur en de inrichting dezes Werks, hebben wij de moeite des affchrijvens dezer denkbeelden ons wel Willen getroosten , welker aanneemlijkheid, in hef: atgètrokkene , vrij algemeen zal erkend worden ; terwijl , intusfehen, fommigen, wat de toepasfihg aangaat!» te«ren dezelve nog al iet, en dat Wel zeer gewi gngs , zullen hebben in te brengen. Dus, bij voorbeeld, maakt hii ffeen gewag van verfcheidene Leerllellingén, die, hoewel van hooge befpiegelinge , naar het oordeel veler Godgeleerden , als grondwaarheden van het Christendom , moeten worden aangemerkt. Dit verzwijgen, hoewel geene ontkenning volftrekt inlluitende , zal ginds en elders als een wezenlijk gebrek befchouwd worden, daar men van oordeel is , dat de Jeugd geene_ waare Godsdienstkennis bezit, zoo lang dezelve in de hier verzwegene Geloofsbegrippen niet is ingewijd. Met dit alles zijn wij van oordeel, dat bij de zulken, dié van gevoelen zijn , dat al wat ter zaligheid wordt verëischt, in de eigene bewoordingen der Schnftuure met de verëischte duidlijkheid en naauwkeurigheid moet uitgedrukt worden, deze Katechismus bijval zal ontmoeten. Merklijke overeenkomst, in de manier van behandeling , heeft dezelve met het uitvoeriger Werk van den beroemden vernet, Inftruftion Cretienne, en kan daarvan als een kort begrip worden aangemerkt. • In de Inleiding ontmoet men eenige algemeene: aanmerkingen, over den Godsdienst, deszelis bronnen, de voortreftijkheid eener Openbaarde , de verpl.gti.ng tot  172 {CATECHISMUS VAN DEN HEILIGEN GODSDIENST eigen onderzoek, de verdraagzaamheid omtrend andersdenkenden, enz. De Godsdienst wordt hier befchreven, in den bijzonderften zin , als een heiligen band, die ons met God verbindt, als met ons hoogfte goed, en dan ons in deze heilige verbintenis de gelukzaligheid doet vinden; meer algemeen, echter, als eene wetenfchap, die ons het groote oogmerk van God aantoont, om alle menfchen gelukkig te maken, en de middelen, die wij gebruiken moeten , om te beandwoorden aan zijne liefderijke inzichten. Het voorrecht van hun , die met eene Openbaring ziin begiftigd , befiaat hierin , dat zij beter en met meer zekerheid de waarheid kennen, welke hun noodzaaklijk om te gelooven is — en voords beter onderricht van hunne pligten, en meer redenen en drangmiddelen hebben,om die te betrachten. Rede en Openbaring iirijden nooit met elkander. De laatfte leert wel eenige waarheden, welke ons verftand nimmer zelf had kunnen ontdekken, docli die het ook niet wederfpreekt, maar toeftemt zoodra die ons bekend zijn. Het Werk is verdeeld in drie Deelen. Het Eerfte Deel, handelende over de waarheden, die wij gelooven moeten , allen opgefloten in de ftelling , dat God ons eeuwig kan en wil gelukkig maken , is wederom in Afdeelingen gefmaldeeld. Zie hier derzelver opfchriften: Over het geen wij zijn, of over de natuur van den Mensch. — Van den aart van 't geluk dat wij begeeren. — Van '/ Aanwezen van God. — Van de Eigenfchappen Gods, waar in aangetoond wordt, dat hij ons kan, — en dat hij ons wil gelukkig maaken. - Over de hoedanigheden, welke God ons tot het geluk gegeven heeft, en hoe hij 'er ons door zijne Voorzienigheid naar foe leidt. — Dat God ons eeuwig gelukkig wil maaken, door de genade , die hij ons heeft gedaan, van zijnen Zoon jesus te geeven. Zie hier eenige weinige uittreki'els. Op de vraag, of wij de redenen, om welke God .-het kwaad toelaat, kunnen kennenV ,, Niet volkome,, lijk, is het andwoord , omdat wij te zwak en te „ veel bepaald zijn, om de diepte der Godlijke wegen ,, te doorgronden. Al wat wij met zekerheii kunnen ,, belluiten, is dat zo God de zonde toelaat, het niet ,, is om het kwaad; dat'er noodwendig uit voortkomt, „ maar dat 'er een groot goed uit ontdaan kan, onbe* „, kend aan den geenen üje het aegaat, meer dienende „ tot  EN ZEDENLEERE. * 73 ,, tot vervulling van de oogmerken der Voorzienig„ heid." Dit, echter, zoo als wij verder lezen, dat godlooze menfchen door hunne zonden voordeelige oogmerken vervullen , fluit niet in , dat zij niet zouden verdienen geflraft te worden : „ Alzo de gódloozen ,, het voorneemen niet hebben , het goede te doen , „ maar het kwaade , verdienen zij tog de beris„ ping en de ftraffe. Ten anderen , hun wil boos en „ ongeregeld zijnde , heeft dezelve nodig wederom in ader Gebragt te worden door de kracht der kastij" din°enÖ, zonder welke, wij altoos zouden voortgaan V. met kwaad te' doen, en wij zouden dan nimmer tot „ de gelukzaligheid kunnen geraaken." Waarom wij van oiize kindschheid af meer of min aan de zonde onderworpen zijn, vinden wij hier verklaard: „omdat „ in 't begin onzes levens wij ons niet kunnen lei,, den, dan door onze dierlijke vermoogens, wij kun„ nen over goed en kwaad niet oordeelen, dan door den „ fchijn, en daarom is het onmogelijk, dat wij niet fom„ tijds het een voor het ander nemen, — ten anderen „ de verkeerde manier om de meeste kinderen op te „ voeden, de kwaade voorbeelden, die zij zien, gevoegt », bij de verderflijke groudbeginfelen die zij hooren, bren,, gen veel toe bm hun tot het kwaad te leiden. Voeg ,\ daarbij dat verfcheiden bevelen van God onaangenaam „ aan onze zinnen of aan onze driften zijnde, zich aan „ ons vertoonen onder den fchijn van kwaad: het geen „ in ons kwaade begeerten verwekt, of overhellingen „ tot de zonde ; die zich op verfchillende manieren bij „ de menfchen openbaaren , volgens hun inborst en „ omftandigheden , waarin zij zich bevonden. De grootheid van Gods liefde, in het zenden van jesus, wordt hier gezegd te blijken uit de uitmuntendheid van den perfoon zeiven, welken God ons tot Zaligmaker gegeven heeft. „ Het is zijn Zoon, zijn eenige en geliefde ., Zoon. De eeuwige Vader had niets uitmuntender , „ niets volmaakter dan deezen Zoon, welke het beeld „" van den onzichtbaar en God was, de eerstgeborene van ,, alle rchepfelen en door dewelke hij de waereld gemaakt „ had.' Ook was deeze Zoon het tederfte voorwerp „ zijner liefde , op wien hij alle zijne genegenheden ge,, vèstigd had, welken hij met heerlijkheid nevens hem „ en in *ijn fchoot had overladen, eer de waereld ge„ fchdpen was." Gezegd hebbende, dat het voornaam-  174 KATECHISMÜS VAN DEN HEILIGEN GODSDIENST fte doelwit van de verlosfinge van jesus christus de onderbrenging der zonde in onze zielen is , wordt de Vraag, „ of de Zaiigmaaker ook niet gekoomen is ,, om onze zonden te boeten of te verzoenen?" „ met „ ja beandwoord: dat is, om van over onze hoofden „ de flroffen wegtenemen, die wij door die zonden ver- diend hadden, en om voor ons de-vergiffenis van „ God 'er van te verkrijgen. Doch (vervolgt men) „ christus heeft ons eeniglijk van de zonde vrij ,, gekogt, om 'er voor ons de volle kwijdfchelding van te verkrijgen. Want God vergeeft, noch kan men- fchen gelukzalig maaken, dan die waarlijk de zonden „ verzaaken om de deugd te betrachten." Niets bijzonders bevat het Tweede Deel, handelende over de plichten, die wij te betrachten hebben , om tot de Gelukzaligheid te komen. Uit het Derde Deel, hetwelk de hulpmiddelen aanwijst, welke de Eudngelifche Genade ons aanbiedt, om krachtdadig aan onze Heiligmaking, en daardoor aan onze Gelukzaligheid te werken, zullen wij hier en daar nog iet overnemen. Het eerde hulpmiddel is de Heilige Schrift. Hier ontmoeten wij eene aanmerking, welke met des Schrijvers doorgaande denkwijze zich niet gevoeglijk laat overeenbrengen. Hier noemt hij, om de Bijbelbladen wel te begrijpen, twee foorten van waarheden, welke moeten onderfcheiden worden: de eerfte, „ klaar e, algemeene, ontwijfcl„ haare waarheden , naar de bevatting van alle men? „ fchen, als de noodzaaklijkfte en gevvigtigfte," de andere, „ Verborgene waarheden, welke in het geheel of , ten deele boven ons verftand en bevatting gaan, en ,, omtrend welke wij ons moeten vergenoegen, dezelve „ te eerbiedigen, zonder te zoeken die uit te leggen of ,, te begrijpen." Verborgene waarheden! komt dit niet op één uit met waarheden, die niet geopenbaard zijn? met andere woorden, van welke wij in 't geheel geen denkbeeld hebben? En hoe kunnen dezelve, ten onzen opzichte, eenigzins belangrijk genoemd worden? Het tweede hulpmiddel is het Predikambt — het derde de Heilige Sacramenten. Aangaande den Doop wordt hier aangemerkt, „ dat de Doop, volgens het bevel en de mening „van christus, niet dan aan bejaarde perloonen ,, behoorde bediend te worden;" zijnde de Doop van kleine kinderen „ alleen bij misvatting ontltaan; geln> „ 'cr (voegt men 'er nevens) een groot getal in de re-  EN ÏEBENLEERS. ïftJT gelen der Christenen ingeilopen zijn. Wij vinden, (zegt de Schrijver) in het gantfche Nieuwe Testa" ment geen voorbeeld van kinderen, die gedoopt zijn. " — Het gebruik van aan hun den Doop te bedienen " is opgekomen, toen men de belachlijke en bijgelovige V ftelling begon aan te nemen , dat de plegtigheid des " Doops in zich zelve de magt bezat, om ons het heil V. te bezorgen, en dat de geene, die dezelve (denzelven) niet ontvangen, onbarmhartig verdoemd waren; van *' toen af aan, beeldden zich de Gelovigen in, dat zij " hunne kinderen niet te vroeg kunnen laaten doopen.'Met dit alles, lezen wij hier, kan het doopen van kia> deren toegedaan woFden, „ vermits het in den grond niets anders is, dan eene plegtigheid, welke maar al" leen tot den uïte lijken dienst betrekking heeft, en dat ten anderen deeze plegtigheid haar nut heeft; zij doet de ouders de pligten omtrent hunne kinderen indachtig '[ zijn: zij verbindt de kerk om met haare gebeden hun'! ne belangens (belangen) te behartigen, en doet ons aan de goedheid denken, waar mede onze Zaligmaker " de kinderen ontving, die men hem aanbood." Aangaande het H. Avondmaal, om de zonde eener onwaardige genietinge van hetzelve te vermijden , en het met vrucht te nuttigen, „ moet men" (zegt de Schrijver) zorgvuldig zijne zinnen bij een verzamelen, en zich ' behoorlijk voorbereiden. Deze voorbereiding vordert, *' i°. Dat wij ernffiglijk het oogmerk van dit Gods„ dienltig bedrijf overwegen, en ons zeiven onderzoeken , of wij van voornemen zijn 'er aan te beantwoop'2 den; a°. Dat wij ons bekleden, met alle gevoelens V, aan een waarachtig deelgenoot noodzaaklijk, zoo als ,' het geloof, de boetvaardigheid, en de Christelijke lief' de; 3°. Eindelijk dat wij vuuriglijk onze harten tot „ God verheffen, om zijnen bijftand en genade af te , fmeeken." .. Achter dezen Katechismus ontmoeten wij een yoorlchntt van Bevestiging der belijder en in de Christlijke Leere, nevens eene Vermaning, bevatteude verfcheidene beftuuringen en onderrichtingen , van welke de aankomende Christenen, met zeer veel vruchts, zullen kunnen gebruik maken.  ■yyH ij. van ham elsveld De Ongeveinsde Christen, door ij. van hamels• veld, Derde Deel. Te Jmfteldam, bij M. de Bruijn, 1799. 416 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 4 • 3 -: *l"«,7ij hebber) te vooren van de twee Eerfte Deelen van dit V* Weekblad reeds verflag gedaan. Wij hebben toen over de waarde en nuttigheid van hetzelve reeds ons oordeel gezegd. Wij kunnen niet nalaten, hetzelve bij voordduuring aan onze Landgenoten ten derkden aan te prijzen, als zeer gefchikt tot leering en dichting. Het is niet alleen het gewigt en de verfcheidenheid der onderwerpen , hetwelk dit Gefchrift zeer lezenswaardig maakt, maar vooral ook de gepastheid van deze onderwerpen voor de behoeften van den tegenwoordigen tijd. De Schrijver verdedigt vooral zulke waarheden, die in dezen tijd het meest bedreden, en dringt op zulke pligten aan, die thands het meest veracht en verwaarloosd worden. De voorvallende gebeurenisfen geven hem geduurig ftof tot gepaste overdenkingen. Alle Christenen zullen deze bladen met genoegen en'dichting lezen , maar vooral vinden de Hervormden, in den doorkundigenSchrijver,eenen zoo ijverigen als verdandigen en oordeelkundigen verdediger. Onverdraagzaamheid en onverfchilligheid zijn twee fchadelijke uiterden, tusfehen welke onze hooggeachte Schrijver een gelukkig midden betreedt. De Vertoogen, in dit Derde Deel voorkomende , zijn van den volgenden inhoud: N°. 1. Gedachten bij den aanvang van het jaar 1799. 2. Geestdrift. 3. Jesus, Gods Zoon. 4 en 5. Grootheid van den Christen, in zijne betrekking tot jesus, 6, 7 en 8. Niemand is vrij, dan die door jesus is vrij gemaakt. 9. Bededag. 10. Verlichting. 11. Jksus, het licht der wereld. 12. Ue Christen, bij het ledige graf van den verrezen jesus. 13 en 14. De mensch, ellendig door de zonde. 15. Gedachten bij den jongstleden watersnood. 16. Over de volmaaktheid der Heiligen» 17. NoodzaakUjkheid van jesus Hemelvaart. 18.God, voor Christenen, geen onbekend wezen. 19. De vruchten van den Heiligen Geest. 20 en atï Godsdienst. 22. Natuurlijke Godsdienst. 23. Natuur, niet de eenige bron van kennis. 24. NoodzaakUjkheid van het Godsdienftig onderwijs. 25. Pefpiegelingen bij het vit-  DE ONGEVEINSDE CHRISTEN. 17^ vieren van het H. Avondmaal. 26 en 27. Voorwetenfchap van het toekomende. 28. Vergeving der zonden , het voorrecht van den Christen. 29 en 30. De Godsdienst niet onverdraagzaam, maar ook niet onverfchillig. 31, 34 en 33. God te dienen, maakt alleen gelukkig. 34. De kennis van de hoegrootheid der ellende behoort tot den troost van eenen Christen. 35 en 36. W\j kennen ten deele : Wij profeeteren ten deele. 37 en 38. Lcsfen van wijsheid , uit onze gebrekige kennis afgeleid. 39. Het aliervolmaaktfte Gebed. 40. Waarom heeft jesus de vierde en vijfde Bede van het Onze Vader nader aangedrongen? 41. Raad tegen befluiteloosheid. 42. Zal men de kinderen vroeg den Bijbel laten lezen? 43. Gegrond en ongegrond vertrouwen op God. 44 en 45. Ernftige overdenking. 46. IJdelheid van het vertrouwen op het fchepzel. 47 en 48. Aanmerkingen over het karakter van den Aardsvader jako b. 49. De worfteling van jak0b. 50. Weldaaden vorderen dankbaarheid. 51. Jesus de Vredevorst. 52. Onfterflijkheid. De Heilweg der Zaligheid, opengelegd en aangeprezen voor Minge'öefenden. Te Amfteldam, bij A. B. Saakes, 1799. 84 Bladz. In 120. De prijs is f: - 4 * : Hoewel 'er binnen weinige jaaren een geheel aantal van Handboekjens en Schriften, tot de leere en het Onderwijs van den Godsdienst betreklijk , voor Mingeöefenden is in het iicht verfcheenen, fchijnt men echter daartoe, in dezen tijd, op nieuw aangewakkerd te zijn, door het met recht aangeprezen , en daarop gevolgd fpoedig debiet van het Werkjen: Waarfchouwing aan Minge'öefenden en Jonge Lieden (•). — De Schrijver van dit tegenwoordig Stukjen heeft, tot dat zelfde prijslijk oogmerk, ook het zijne willen toebrengen, door op eene eenvoudige en vatbare wijze den Heilweg deiZaligheid voor Mingeöefenden openteleggen en aanteprijzen. En fchoon wij, over het geheel, de poging des Schrijvers geprezen, en zijn Stukjen met genoegen gelezen hebben , moeten wij echter de drie Volgende aanmerkingen hier mededeelen. CO C) Zie N. Faderl. Bibl. III Deel, ijle Stuk. Bladz, 113. NIEUWE VAD. BJBJU IV, DEEL. NO. 4. M  Ï7§ DE HEILWEG DER ZALIGHEID OPENGELEGD , ENZ. CO Keuren wij eene doorlopende fchrijfwijze voor Mingeöefenden niet goed. Veel beter is, in ons oog, eene onderfcheidene verdeeling in Hoofdknikken ot Atdeelingen , met eene korte opgave van de behandelde hoofdzaak aan het einde derzelver. — ClarISSE heetc dit voortreflijk, doch misfchien fomtijds wat al te wijdlopig, in het oog gehouden (*). _ (ü) Hebben wij hier en daar eenige onnaauwkeungheden in de taal, inzonderheid in de voorzetfels de en den aangetroffen. — Dit behoort vooral in foortgehjke Werkjens vermijd te woeden. — . Ca) Zijn den Schrijver fomtijds eenige min duidnjKe cn niet genoeg verftaanbare uitdrukkingen ontvallen, bij voorbeeld : Bladz. 8. „ Hij (adam) als de eer (Ie mensch, kende God aan den wind des daags, Bladz. 17. ,, Hoe is een twistgierig mensch niet dikwijls de 'verwaai loozer van zijn eigen rust en genoegens , daar " men van hem zeggen moet, dat hij de Salamander gelijk *' is , die in het vuur leeft, daar hij reeds eene heljche „ fmart in zijnen boezem, koestert." — Wij hebben deze aanmerkingen te nodiger geóórdeeld, omdat de Schrijver voornemens is, dit Stukjen nog door een ander, behelzende het voorftel van eenen Chnstlijken wandel, te vervolgen; als mede, om in; t algemeen onze Lezers te herinneren, dat, hoe gemaklijk zulks aan fommigen ook moge toefchijnen , het echter zeker is, dat het niet elks zaak is.voorMingeöefendcn teichrijven. (*■) In zijne, b-j de Maatfchappij: Tot Nut van't Algemeen bekroonde Verhandeling, ten betooge: Dat Ongodsdien/hghetd ée bron is van tij lelijk en eeuwig ongeluk , Godsatetijlighesd tn. tegendeel de bron van geluk. Kunst, om het menschlijk leven te verlengen: door c. w. hu f eland, Hoogleerdar in de Geneeskunde te Jena.^ Uit het Hoogduitse/u Tweede Deel. Te Amfteldam, bi; J. Allart, 1799. 412 Bladz. In gr. Ocïavo. De f rijs is f 1 • 12. - : Onze Lezers zullen zich nog te binnen brengen het gunltig verflag, door ons, van het Eerfte Deel dezes Werks gegeven. De Hoogleeraar hüfeland vervolgt hier zijn onderwerp: gevende ons de middelen ter verkorting en ter verlenging van het leven op. — te de  C.W.HUFELAND, KUNST, OM HET MEN5CHL. LEV* , ENZ. Ij9 eerfte Afdeeling wijst hij eerst in 't algemeen aan, wat al in ftaat zij, om het 'leven te verkorten. Vier algemeene kenmerken geeft hij daarvan op. Vooreerst moet het de hoeveelheid Van levenskracht zelve verminderen,—1 of ook, ten tweeden , het moet aan dc werktuigen des levens derzelver duurzaamheid en bruikbaarheid benemen, _ 0f ten derden, het moet de levens-verteering verhaasten; — of eindelijk, de heritelling van verloren deelen en krachten beletten. Deze kenmerken worden toegepast — op de verzwakkende opvoeding — bui' tenfporigheden in de liefde — (dit woord is in onze taal te edel voor dierlijke drift waarom niet liever, de Min ?) de verfpiHing der voor dteelingskracht — Onanie, zoo wel phijfteke als moreele. — Op de onmatige infpanning der zielskrachten. — Op de ziekten, derzelver onverftandige behandeling, — gewelddadige dood. — Op de onzuivere lucht in het famenwoonen der menfchen in groote Steden. — Op de onmatigheid in fpijs en drank. — Op de zielsgefteldheden en hartstochten. — Op de vrees voor den dood. — Op de lediggang. — Op de verbeeldingskracht en te groote gevoeligheid. — Op de vergiften en op den Ouderdom. — Rijk aan de voortreflijkfte waarfchuwingen , raadgevingen en hulpmiddelen is dit gedeelte van dit Werk — en elk, die, of zijne eigene gezondheid, of die van zijne kinderen of huisgenoten wil bewaren, kan hier een* rijken fchat van leering opfame- ]en. Gaarn zouden wij uit elke Paragraaf eenige aanmerkingen mededeelen: — wij beproefden dit in den beginne, 'doch dezelve werden zoo menigvuldig, dat wij 'er geene ruimte toe konden vinden. — Zoo zat men hier, onder anderen, de wellust, in haren geheelen omvang, en met alle hare verwoestende gevolgen, getekend vinden. — De Geleerde zal, bij eene overgedrevcne zucht tot letterarbeid, gewaarfchuwd worden voor zoo veele misflagen, waardoor hij zijn leven verkorten kan. — Het nadeel van de fterke' dranken, (hoe zeer fommigen ook voor een matig gebruik pleiten ) wordt hier ten fterkften gefchetst. Maar vooral breedvoerig is hij over de vergiften, waardoor hij niet flechts bedoelt de natuurlijke vergiften, welken, onder de planten, zoowel als onder de delfftoïen, voor handen zijn, (ent waarbij een Schoolboek voor de jeugd , ten einde dezelve met alle fchadelijke gewasfen , die op den Nederlaudfchen bodem groeien, bekend te maken, wordt in M 2 v- voor-  jf>0 C. W. HUFELAND vooTflag gebragt: ) — maar ook de befmettende, zijnde de zoodanigen , welken in een leevendig lichaam ontftaan , en hetzelve in een ander lichaam overbrengen. — Zijne aanmerkingen over de onachtzaamheid der regeeringen en befiuuren, omtrend deze vergiften, mogen ftreng gegispt worden ; bij eene verftandige en onpartijdige befchouwing, zal men geenszins kunnen beweeren , dat het gezegde te ftreng zij. — Na eenige algemeene aanmerkingen over de middelen ter beveiliging tegen dezelven opgegeven te hebben , gaat hij over tot de bijzondere fmetltoffen de Fenusfmet, de Pok- en Mafelfmet, de Schurftfmet, de Rotkoortsfmet, de fmet der hondsdolheid en eenige meer toevallige vergiften. Na deze breedvoerige, doch lezenswaardige Paragraaf, volgt 'er, in deze Afdeeling, nog ééne, over den Ouderdom, waarin men, onder anderen, vindt eenige onfeilbare middelen , em vroeg oud te worden. — Misfchien zullen velen bet hoofd fchudden , wanneer zij op deze lijst onder anderen gewag gemaakt vinden van „ het fnelle rijden ,, te paard, eenige dagen achtereen, het dansfen, en het „ nachtbraken; voor de vrouwelijke Kunne (zegt H.) , is het dansfen vooral een zeer gewoon middel om ', zich in gallop te verflijten, en oud te maaken." — ' Voords telt hij onder die middelen , dat men braaf ,, wijn en liqueurs drinke." „Doch het is niet „ genoeg (dus befluit hij deze Afdeeling, en wij kunnen van "ons zeiven niet verkrijgen, om dit flot niet „ medetedeelen) Doch het is niet genoeg , dat men „ thands reeds tot den ouderdom geraakt in een tijd, waarin onze voorvaderen nog jongelingen waren, men „ heeft het ongelukkig nog verder gebragt. Men heeft zelfs de kunst uitgevonden, van de kinderen als grijs„ aards te doen geboren worden. Ik heb eenige maa„ len dit verfchijnfel gezien: gerimpeld en met de duidelijkfte kenmerken des ouderdoms op bet gelaat treden ze op dit fchouwtooneel der wereld, en na een paar weeken , onder geduurig gekerm en in ellende ' doorgeleefd te hebben, eindigen zij hunnen afgeleefden leevensloop, of liever zij beginnen denzelven aan ' het einde. — Ik. fchuif het gordijn voor deze affchu*' welijke Voordbrengfelen van de ongebonden levens, wijze der Ouderen t- ik kan ze nooit zien, zonder dat " het mij toefchijnt, even als zag ik het misdrijf der Ou* desen in eene perfoonlijke en wezenlijke gedaante. — ' In  KUNST, OM HET MENSCHLljK LEVEN TE VERLENGEN, lgl In de tweede Afdeeling , komen nu de middelen, om het leven te verlengen. — Vooreerst vindt hij die in de goede oorfprong van lichaamsgefteldheid — bij welke gelegenheid voor gehuwden , en vooral voor de zwangere vrouwen gewigtige lesfen worden medegedeeld. Dat vervolgends de iichaamlijke opvoeding hier de tweede plaats verdient, fpreektvan zelf; de Schrijver weidt daarover nog al uit. — Eene gefladige bezigheid en de onthouding van het phijfiek genot der liefde in de jeugd en buiten het huwlijk — zijn de twee daaröp volgende middelen, blijvende H. bij de laatfte nog al breedvoerig liaan. (Hier bij is een fchoon vers uit burger overgenomen, — hetzelve is, wat den zin betreft, wel vertaald, doch verliest, als Dichtfluk, geweidigi met dat al is de inhoud uitmuntend. —) Thands volgen de Echt , de Slaap , lichaams - beweging , genot van vrij'è lucht, matige warmte, het Land- en Buiten-leven, het reizen, zindelijkheid en kleding, welken allen, vooral de twee eerst- en laatstgenoemden, vrij uitvoerig behandeld zijn. — Fraai is vooral de Lof des Huwlijks aan 't hoofd der eerstgenoemde Paragraaf — waardig is dezelve, van elk gelezenen behartigd te worden; voor Echtgenoten, die aan hunne beftemming willen beandwoorden, zijn hier gewigtige lesfen optezamelen. — Ten opzichte van den faap , prijst hij de middelmaat — en vooral het vroeg ter ruste gaan, en vroeg verrijzen, als dienftig tot bevordering der gezondheid , zeer fferk aan. — Met betrekking tot de zindelijkheid wordt vooral het wasfchen en baden fterk aangeprezen. ,, Omtrend paarden en ,, andere dieren, is 'er niemand, die niet overtuigd is, ,, dat eene behoorlijke wijze van voor de gezondheid „ der huid te zorgen, gantsch onontbeerlijk is, ter be„ vordering van derzelver welftand en leven. De op- pasfer oifert zijn llaap en alle6 'er aan op, om zijn ,, paard behoorlijk te kunnen rosfen, te laten zwemmen en reinigen. Vermagert of verzwakt het dier , dan „ is de eerfte gedachte, dat men, misfchien in het ver- zorgen der huid, iet verzuimd heeft. Maar omtrend „ zijn kind en zich zeiven komt deze eenvoudige ge- dachte nooit op." — Bij het baden prijst hij vooral: het Zeebad aan. Ook is H. zeer breedvoerig over btt al of niet gebruiken van wolle hemden , waarom- i ïïend hier de nodige bepalingen worden gemaakt. —• Op dit alles laat hij nu volgen, de matigheid, gereid 3 gel-  Igg C. W. HUFELAND gelde leefwiis, de bewaring der tanden (waarbij men ichoone leefregelen vindt) — zielsrust, zielsgejleldheden ex bezigheden, waarheid van karakter (of een ongeveinsd voorkomen en gedrag , waarbij men waarlijk vertoont, wie men is) — zinnelijke genoegens — en gevoeglijke gewaarwording van 't gevoel; (dat is, van al wat op de zintuigen werkt, en deze op eene gematigde en aangename wijze aandoet en ftreelt). — Dus doende de middelen ter verlenging des levens in gezonde dagen opgegeven hebbende , komen thands de middelen , die meer regelrecht betrekking hebben tot ziekten , ongemakken en oogenbhklijke gevaren. — De zestiende Paragraaf is vooral zeer uitgebreid en van veel eevvigt. — Zij behelst de verhoeding en verftandige behandeling der ziekten , noodige kennis van het zwakjte deel en van den verfchillenden aanleg tot ziekten, en de wijze, van zich daaromtrend te gedragen — verftandtg gebruik van de Geneesmiddelen en van den Geneesheer -~ Buis en Reis-Apotheek. Onder de leerzame aanmerkineen hier voorkomende, vonden wij gewigtig die, welken over den bijzonderen aanleg voor deze ot gene ziekten handelt: meer nog de aanwijzing, hoe men in ziekte zoo omtrend de Geneesmiddelen, als omtrend den Geneesheer moet handelen. —— In 't einde vindt men eene opgave van eene Huis-Apotheek , die velen verwonderen zal, omdat men 'er bijkans geene, zoo gegenoemde, Geneesmiddelen ontmoet, maar veelal dingen , die men dagelijks in de huishoudingen aantreft, als zuiker, azijn, olie, boter, melk, en anderen meer , en waarvan de nuttigheid , in vele voorkomende gevallen, wordt aangewezen. — In de zeventiende §. handelt de Schrijver over de redding in oogenbüklijke doodsgevaren; bedoelende hiermede alle die foorten van geweldigen dood, wensen, of door kwetfingen van buiten worden aangebragt, oï door wanöïde in de dierlijke werktuigen worden veroorzaakt. Hij bepaalt zich bij de middelen daartegen tot zoodanigen, die de oorzaken verhoeden, ot, zo dezelven plaats hebben, derzelver nadeehgen invloed benemen, 4- Navolgenswaardig vinden wij vooral den raad, om de middelen, tot redding van verdronkenen, verhangenen, geftikten, vergiftigden, door den bliklem getrotlenen, enz. gefchikt, in tabellen, behoorlijkgerangfebikt, te'-pl»tfe», <* «welven, gedrukt, m de lchoo-  KUNST, om het MËNSCHLIjK LEVEN TE VERLENGEN. 183 len herbergen, en andere publieke plaatfcn op te handen ten einde elk zich met den inhoud derzelven gemeenzaam kan maken. 'Er zijn reeds drie zoodanige tafelen, (of tabellen) — in het licht van dr. struve, en vertaald in 't Nederduitsch. De agttiende %. handelt over den ouderdom en deszelfs behoorlijke behandeling. Dezelve wordt in deze vier hoofdregelen faamgetrokken. i, men moet de Iteeds toenemende droog- en ftijfhcid der vezelen , (die ten laatfte veroorzaakt, dat de levenswerking, itilltaat) verminderen en leenig houden; a, Men moet de herftetting van het verlorene en de voeding, zoo veel mooglifk, gemaklijk maken ; 3, nen moet het lichaam wat fterker prikkelen , dewijl de natuurlijke prikkelbaarheid zoo zeer verminderd is ; 4, men moet de affcheiding der onnutte deeltjens bevorderen,welke in den ouderdom zoo gebrekig gefchiedt, en de onzuiverheid der lappen ten gevolge heeft, die den dood verhaast. Hierop bouwt hij zes afgemeene hulpmiddelen — 1 , eene dóór kunst bewerkte of bevorderde warmte; 2, weinig, zacht, vloeibaar, maar voedzaam en fterkprikkelend voedfel en drank; 3 , laauwe baden; 4 , vermijding van fterke ontlastingen; 5 •> een geregelde leeftrant; 6 , zachte beweging. „ „ „ . De negentiende of laatfte §. wijst aan de oefening eit befchaving van de verfiandelijke vermogens en de lichaamskrachtent— De invloed hiervan op de verlenging des ' leevens wordt duidlijk ontvouwd en aangewezen. — Als een aanhangfel vinden wij hier nog bijgevoegd — hufeland's verhandeling over het nieuw uitzicht om* trend het uitroeijen der kinderpokken : uit een Hoogduitsch tijdfchrift. De Schrijver neemt uit de voorzorgen, weiken aangewend worden , ter weering van de pest, aanleiding, om eenen dergelijken maatregel, omtrend de Pokpatieiiten aanteprijzen. - — Hij wil, naamlijk, dat dezelven geheel afgezonderd zullen worden, ten einde zij* niemand mogen helmetten, voords, dat zij volftrekt door niemand worden opgepast en bediend , dan die reeds deze ziekte gehad hebben, en alle andere perfoonen , hoe zeer ook naastbeftaanden, verwijderd worden. — Hij geeft een bericht, van eene dergelijke inrichting op 'Rhode-Island, alwaar de zieken zells naa een ander klein eiland worden overgevoerd. Die gedachte is op zich zelve niet kwaad, in hoe verre defe M 4 zel-  j.ANDMANS ZAKBOEKJEN. éelve uitvoerlijk zou zijn, is de grootfte vraag. Hier zou het oppermagtig gezag tusfehen beiden moeten komen , en wij vreezen, dat zelfs onder monarchaale regeeringsvormen, en nog veel meer onder Republikeinfche, waar de menfchen doorgaands bezield zijn met, cn gedreven worden door eene kwalijk begrepen Vrij. heidsliefde , dergelijke maatregelen bij velen den naam van tijranniek en despotiek zouden wegdragen. Na deze opgave van den inhoud dezes Werks zal het niet nodig zijn, 'er nog iet, tot aanprijzing, bij te voegen. Wij befchouwen dit Werk als van het uiter- fte nut, en tevens onontbeerlijk in alle huisgezinnen. Wilden de menfchen de hier gegevene lesfen meer opvolgen, de ellende onder het menschdom zou zoo groot niet zijn, en men zou, in meer gezondheid en genoegen, zijne dagen fiijten. Landmans Zakboekje, of den onóntbeerelijken Vee- Doelor % zijnde een verzameling van verfcheide beproefde middelen , zoo ter geneezing van Paarden als van het Rund-, vee. In twee Stukken. Te Delft, bij J. de Groot, P. z, 1799. 66 Bladz. In OSlave. De prijs is f: - 5 - 8. Eene verzameling van Recepten voor verfchillende ziekten voor de Paarden en het Rundvee, door den Burger t. her horst, en zijn Vader Zaliger , met goed fucces geprobeerd, (Zie de Voorrede,) in twee deelen afgedeeld, hoe zeer niets zoodanig eene verdeeling nodig maakte, daar de zelfde ziekten en middelen in het eerfte zoo wel als in het tweede Stuk herhaald worden, verzeld hier en daar van ziektenbefchrijvingen, die op den Tijtel van naauwkeurig- en volledigheid, blijkens de hefchrijving der Veepest, Bladz. 63, weinig aanfpraak kunnen maken, Een welgeregeld onderwijs, en bekwame Vee-Artfen, op het voetlpoor van andere Landen, in ons Vaderland, gevormd, wenfehen wij, dat zulke Landmans-Zakboekjens, of Vee - Doétors, eenmaal out-» ^eerlijk zullen maken»  BIJDR. TOT DE WIJSBEG. EN RECHTSGELEERDHEID. l8j Bijdragen tot de Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid, bevattende een aantal Memorïèn; Injlructiën ; Rapporten; Confultatiën; Advijfen; Misfives; Berichten; Advertisfementen van Rechten en andere voorname Stukken, op beide Wetenfchappen betrekking hebbende. Te Amfleldam, bij W. Vermandei, '1799. Behalven de Voorrede 104 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 12 - : Uit de Voorrede of Inleiding van deze Verzameling leeren wij, ,, dat een gezelfchap menfchenvrien„ den, wiens doel is, het geluk des volks te bevoorde„ ren — die zaaken op het algemeen betrekking hebben,, de, welke nog in de verlamde magt der zieltoogende ,, vooröordeelen liggen — ten helderften voor te brengen, en in haare naakte waarheid door de pas ontloken „ 'verlichting (wonderlijke taal!) te doen fchitteren,enz. „ befloten heeft 1". Om van tijd tot tijd, bij Stukjens, „ ieder niet groot er dan 5 d 6 vellen, uit te geven alle die Rapporten , Confideratiën, enz. in de Nationaale ,, en Conltitueerende Vergadering, Wetgevend Lichaam „ en andere Geconfiituëerde Magten uitgebragt, daar ,, bij die Advijzen der Leden verkort, voegende, welke ,, directelijk daar toe betrekking hebben, en zullen gee„ ne andere hierin geplaatst worden, dan die, welke „ tot civiele of crimineele zaaken behooren, zoo over ,, het verleenen van pardon, mitigatie van ftraf — ren,, voij naar den competenten Rechter, over de verleende ,, dispenlatie van wetten , enz. z". Alle zoodanige ,, Confultatiën, Advijfen, Memoriën van Rechten , Re,, questen, welke betrekking hebben op de burgerlijke ,, handelingen en famenleving, zoo wel die interesfante ,, Stukken, welke hun zullen worden toegezonden, als die, waar van het reeds bezitter en nog niet door den druk bekend is, (dit zal moeten wezen: en die nog niet door den druk bekend zijn,) midsgaders alle zoodanige bedenkingen, als dit gezelfchap' nodig en nuttig zal oordeelen bevinden te behooren (wat deze woorden: 55 bevinden te behooren, hier betekenen, is voor ons een raadzel) en daar het dienftig zij, aanmerkingen, op „ mede te deelen. 30. Het Gezelfchap zal bij ieder „ Stukjen eenige Anecdotes van Procedures, uit geweezen „ Sententiën, ten (ter) voorlichting om daar na te M 5 t> han-*  186 BIJDRAGEN TOT DE WIJSBEGEERTE ,, handelen en in cas van bewijs u moeten (te kunnen) „ bijbrengen, doen invlechten." De uitgeftrektheid van het oogmerk der Uitgevers, Welke tot een zeer uitgebreid Werk aanleiding kan geven, heeft ons dit alles voor onze Lezers doen overfchrijven, om hen met den waarcn aart dezer Verzameling bekend te maken, en verpligt ons tevens in onze beöordeeling wat omflagtiger te zijn, ten einde in het vervolg, zo de Uitgevers voordgaan met het volvoeren van hun ontwerp, "ons te meer kunnen bekorten. Indien wij de redeneerkunde, de bekwaamheid, en de taalkennis der Verzamelaars uit de voorrede , die wij toch mogen voorönderftellen met algemeene goedkeuring geplaatst te zijn, moeten beöordeelen, kunnen wij ons geen groot gevoelen daarvan vormen. Dezelve is getekend Philofophilus, welk woord wij niet verftaan, ten zij het misfchien moete zijn Philofophulus, zoo veel betekenende', als een klein Wijsgeertjen; Cn dan zou dit woord, uit naam van het gezeljchap door deszelfs Secretaris da*r onder geplaatst, niet flechts bewijs opleveren van deszelfs nederigheid, maar ook vrij gepast aan den inhoud beandwoorden. Immers wij vinden in deze voorrede zoo vele oppervlakkige en deels verwarde en weinig oordeelkundige redeneeringen, in eenen zeer gebrekigen kwalijk famenhangendeu, ftijl, met verwaarlozing van taaien fpelkunde, voorgedragen, dat wij moeten befluiten, dat de Opfteller een rechte Philofophulus, dat is, één van die' halfbakken, en hunnen meester te vroeg ontlopen Wijsgeeren is; waaraan onze eeuw vooral geen gebrek heeft. Hetgene ons in dit gevoelen nog meer verfterkt, is het winderig gezwets van verlichting, zonder een genoegzaam bepaald denkbeeld aan dit woord te hechten, waarvan wij een paar ftaalen ten voorbedde moeten aanhaalen. Al aanftonds in den beginne laten de Verzamelaars zich dus hooren: „ Deze twee zo nuttige — zo noodzakelijke , van den anderen onderfcheiddelijke wetenfchappen (de Rechlsgeleerheid en de Wijsbegeerte. — Wij leeren hier , hetgene wij nog niet wisten, dat de Wijsbegeerte eene Wetenfchap is , daar wij altijd gemeend hebben , dat onder dezen tijtel verlchillende Wetenfchappen begrepen konden wor 'e' ,) zijn , dank z:j «fe-(der) verlichting! aan het-mom der domheid „ (deze fpreekwijze bekennen wij hier niet te verftaan) — aa&'  en rechtsgeleerdheid. 187 aan de eeuw der misleiding ontrukt — (eenen) ; verheven luister ten voorfchijn gebragt — attB dwalingen des vooröordeels zijn uit ons midden (ge- wwfo«, zal hier zeker onder verdaan worden Welk eene Wijsgeerige eeuw bekeven, onder welk een Volk van Wijsgeeren woonen wij!) wij leeren als " mensch, dat nu Aftredende (redeneerende) Wijsgeer" te met de beoefende (beoefenende) Rechtsgeleerdheid " Pepaart (gepaard) gaat — onze zielen zich boven alle verkeerde indrukzelen weten te verheffen — onze " waarde kennen, enz." (Welk een famenhang van ftijl, welk eene verhevenheid van denkbeelden, die ons begrip te boverf gaat!) Bladz.' 5- ,> Geen Fanatisme der Oud vaderen voerde (voert) het bevel. — Geen navolger van consta n" titnus verbiedt het huwelijk der Joden met Chri>- " tenen. Neen! deze, ih den ftaat der natuur — " aan den anderen gelijk , kunnen van het geheiligd " recht der menschheid gebruik maaken." Dit is dus e'en der gewrochten van de verlichting. Waarfchijnlijte zal de Apostel paolus bij de Schrijvers ook op de lijst der fanatieke of dweepzieke Oudvaders ftaan, daar hij den geloovigen verbiedt één juk aan te trekken met den ongelovigen. 11 Bladz. 6. „ Hoe achtenswaardig is dan de verlichting die de nevelen des onverftands verdrijft — " die het bedrog baar (zijn) fchandelijk masker doet " ontvallen — en de huichelarij , achter den mantel 11 van Priesteren- list verborgen , van de aarde weg\\ blixemd (wegblixemt.)" Op dezen toon van verrukking fpreekt men hier overal van de verlichting onzer eenw. En aan wien toch hebben wij deze verlichting te danken ? De Verzamelaars zeggen het ons Bladz. 8. „ zo eenen (een) Griekfche Wijsgeer — het hoofd der Atheenfche Scholen, " plato. — Zo eene (een) Macedonifche aristo*' te les. Zo eene (een) s ene ca. Zoo eene (een) „ Romeinfche cato. Zo eene (een) Redenaar cices, ro met derzelver kunde en wijsgeerige lesfen — wa,, ren ten graven (grave) gedaalt (gedaald), uit welke „ eenen (welk eene) bron zoude men dan nu zulke over„ heerlijke zedenlesfen gefchept hebben?" Het is dus niet moses, door wien jehovah de alles in zich bevattende wet der tien geboden aan jsraüls nakomer lirir  ï88 BlIDH. TOT DE WlJSBEG. EN RECHTSGELEERDHEID. lingen gaf ; het zijn niet de voortreflijke Zedelesfen van Israëls wijsften koning, niet de alles overtreffende, met de rede zoo in allen deele overëenftemmende , Godsdienst en Zedenleer van jesus en zijne Apostelen-, neen, het is een s ene ca, die de zeltsmoord en onmeêdoogendheid leeraart, een cicero, die bij alle zijne geleerdheid niet eens tot de zekere overtuiging van de onfterflijkheid der ziel kon geraken, zonder welke zekerheid echter alle deugd en zedenleer op losfe fchroeven ftaat; deze en andere heidenfche wijsgeeren, die , niettegenftaande hunne fchranderheid, niet vele twijfelingen, ook in de zedenkunde, behebt waren, en even daardoor in veelvuldige dwalingen ftaken , zijn het, aan wien de Schrijvers hunne verlichting dank wijten. Behoeven wij wel eenig ander bewijs voor het dwalend oordeel en de oppervlakkige redeneerkunde dezer verzamelaars dan dit? Wij hebben in het voorbijgaan reeds hier en daar het gebrekige in taal en ftijl aangetoond. Voegen wij 'er jiog ten overvloede de twee volgende trekken bij: Bladz. 5, lezen wij: „ Hoe lang heeft de meet en ,, rekenkunde, de vleugelen der wiskundige (wij hebben wel van 'de vleugelen van Cupido en van Saturnus , maar nooit van de vleugelen eenes wiskunflenaars gehoord) en de werktuigkundige , benevens de wis- kunst, de verëenigingen in de proefkundige wijsbe„ geerte achter het fcherm der duisternis verborgen ge,, legen?" Bladz. 7. „ Dit te verbieden (naamlijk : om zijnen verbijsterden natuurgenoot te verlichten en te recht te brengen) —- dit met angst en fchrik omvangen te ver„ rigten — waren (was) ten tijden (tijde), toen het ,, Ongodistendom de brandftapelen ontvlamde (hier van is ons niets uit de gefchiedenisfen bekend) — toen „ de verblinde Volkeren zijne (hunne) bloedtoneelen ,, rookte (rookten) — en de arglist der altaardienaaren „ dezelve voor hunne fteenen goden ontbrande (ont„ brandde) — maar die rampvolle dagen hebben ons ,, den rugge toegekeerd, enz." Dit zij genoeg van de Voorrede. Nog een woord van de Verzameling zelve: Omtrend de keus der Stukken hebben wij niets aan te merken, maar in de bewerking, naamlijk de verkorte uittrekfels en de bijgevoegde of voorafgaande aanmerkingen, doen zich veelal dezelfde mis-  RUDIMENTA, OF GRONDEN DER NEDERD. SPRAAKE. lg<) misdagen en gebreken op, die wij hier boven ten overvloede hebben aangewezen. Onder anderen heeft bijzonder onze aandacht getroffen, hetgene de Verzamelaars, Bladz. 67, 68, 69. van het Huwlijk zeggen, beweerende, dat 'er geene redenen zijn, om hetzelve voor heiliger en onfchendbaarer te houden dan andere contraéten , weshalven zij befluiten , dat het, even als deze, met wederzijdsch goedvinden der beide Contractanten ten allen tijde kan vernietigd worden. Ons beftek gedoogt niet om in eene wederlegging van dit wanbegrip te treden; ook zou dit met het oogmerk eener Recenfie niet firooken. Alleenlijk merken wij, ten behoeve van zulken onzer Lezers, die jioses en christus voor de Stichters der waare Verlichting onder de menfchen houden, aan, dat God zelf, volgends getuigenis van den eerstgenoemden, voor het heil des menschdoms dienltig geoordeeld heeft^ te verklaaren: Deze twee zullen tot één vleesch zijn. Terwijl jesus den Echtgenoten verbiedt, anders te fchei' den dan uit oorzake van Overfpel. Rudimenta , of gronden der Nederduitfche fpraake, uitgegeeven door de Maatfchappij: tot Nut van 't Alge, meen. Te Leijden, Deventer en Utrecht, bij D- Uu Mortier en Zoon, J. H. de Lange, en G. T. van Paddenburg en Zoon , 1799. Buiten het Voorwerk , 85 Bladz. In Ocïavo. De prijs is f : - 4 • Reeds in het jaar 179a bekroonde de Bataaffche Maatfchappij, tot Nut van 't Algemeen, bedacht , otn het onderwijs in eene zuivere Nederduitfche taal bij de jeugd en in de Schooien , tot dus ver zoo zeer verwaarloosd , te bevorderen, eene beknopte Nederduitfche Spraakkunst van den Burger l. van bolhuis, en gaf dezelve uit. Dit werkjen viel zoo zeer in den fmaak , dat hetzelve in het afgelopen jaar (1799) moest herdrukt worden; en te recht, naardien hetzelve zeer wel gefchreven is. Dan hier mede -niet te vrede , gaf zij vervolgends ook nog tweemalen, als Prijsvraag, het vervaardigen van eene Rudimenta of beknopte Spraakkunst op ; waar op echter geene verhandelingen inkwamen , die verdienden bekroond te worden. De reden van dit laatfte verfchijnfel was misfchien dege, omdat vel-n, en wij willen Wel belijden, mede onder  jjjO R ü' B I M E N T A, der dit getal te hebben behoord, niet konden begrijpen, wat men, na reeds de Spraakkunst van bolhuis, den trap der jeugd, de verhandeling over het kunstmatig lezen, enz. te bezitten en uitgegeven te hebben , nog eigenlijk met deze prijsvraag bedoelde; terwijl men, ten minfte, uit de eerstgenoemde, zo dezelve nog te breedvoerig en te hoog voor de Schooien ware , zeer ligt eene zoogenaamde Rudimenta zou hebben kunnen vervaardigen. Het zij nu, dat de Maatfchappij zulks mede begrepen hebbe of niet; genoeg, in hare algemeene Vergadering van den jaare 1797, wilde zij liever dit werk opdragen aan Hobfdbeftuurers, dan haar oogmerk, door het herhaald uitfchrijven dier prijsvraag, op nieuw verijdeld, ten minlle vertraagd te zien. Het Hoofdbeftuur droeg het vervaardigen van zoodanige Rudimenta weêr op aan eene Commisfie uit deszelfs midden, en deze meende, in een werkjen van g. van varik, Schoolhouder te Amfteldam, reeds voorheen opgefteld, maar nu , naar het onderwerp der Commisfie gefchikt, en , onder haar opzicht, tot eene Rudimenta gevormd, te vinden, wat zij zocht, bood het der Maatfchappij aan, en deze gaf het uit, zoo als wij het thands gedeeltelijk voor ons hebben, en gedeeltelijk nog verwachten. Dit eerfte ftukjen naamlijk vervat, volgends het bericht van den Secretaris der Maatfchappij, alle de regelen onzer Spraak; en bet tweede ftukjen, dat opftellen zul bevatten, vol opzetlijke fpel-en taalfouten, om door de leerlingen te worden overgefchreven en verbeterd , zal enkel voor hun dienen, die reeds door het beftudeereh van het eerfte geoefend zijn. - Bij dit alles moeten wij in het algemeen aanmerken, dat wij, moest 'er dan met geweld toch nog eene zoogenaamde Rudimenta wezen , gewenscht hadden , de Maatfchappij ware niet zoo driftig, geweest, en had, ten minfte , zoo lange gewacht, tot zij hare pogingen ter verkrijging eener gelijke fpelling , waar in zij toch reeds zoo ver geflaagd is , dat 'er , in het voorleden jaar, een aantal deskundige mannen uit veele taalkundige Genootfchappen in ons vaderland is benoemd, die hier aan gemeenfchaplijk werken zullen , met een volkomen gelukkig gevolg had bekroond gezien: men had het met de Spraakkunst van bolhuis, en zoo vele andere hulpmiddelen , tot daartoe ,, onze» bedunkens-  OF GRONDEN DER NEDBRDUTTSCHE spraakê. ipl lens, nog wel kunnen ftellen, en alsdan, ook door middel der Rudimenta, die algemeene fpelling ook in de Schooien kunnen invoeren , waardoor zij dan zeker van een algemeen erkend en uitgebreid nut zou geworden zijn. Dan, zij is nu eens daar! laat ons derhalve zien, wat de Maatfchappij, de taal, de jeugd, en de Schooien 'er bij gewinnen. Wij , voor ons , moeten rondborstig belijden , dat die winst niet groot zij , ja , openhartig gefproken , niets , minder dan niets, en dat dit boekjen, wordt het in de Schooien ingevoerd , meer nadeel dan voordeel doen , meer verwarring en verkeerdheden bevorderen dan zuivere taalkennis aankweeken zal. Wij kunnen niet ontveinzen , dat wij van de Commisfie uit het Hoofdbeftuur, die het opzicht over de vervaardiging van dit werkjen gehad heeft , geene gunstige denkbeelden kunnen koesteren, het zij dan over derzelver taalkennis en bevoegdheid tot het haar opgedragen werk, het zij over hare oplettendheid en zorgvuldige naauwkeurigheid, in een onderwerp van dat groot aanbelang en gewigt. En wat den Schoolhouder g. van varik aanbelangt, wij moeten hem alle in- en uitwendige roeping, om over de Nederduitfche taal te* fchrijven, ontzeggen, tot hij zelf die beter zal hebben aangeleerd. Zeggen evenwel zonder bewijs doet, dit weten en erkennen wij , niets af: zie hier dus eenige proef jens tot ftaaving van hetgene wij beweeren, die wij, fpaarden wij geene ruimte, nog zeer vermenigvuldigen konden. Zal de taal zoo eenvoudig en der jeugd zoo gemaklijk als mooglijk gemaakt worden, waarom is dan Bladz. £ niet aangemerkt, dat 'er eigenlijk maar vier naamvallen zijn, en de eetfte en vijfde, derde en zesde, reeds bij onze voorouders, dezelfde waren , gelijk weiland duidlijk getoond heeft, in zijn taalkundig Woordenboek, Bladz. 88. der Inleiding. Waarom , daar toch een leermeester voor de jeugd zoö duidlijk als beknopt zijn moet, niet met een enkel woord gezegd, om wat reden de lidwoorden bepalend of niet bepalend heten ? Zie het Woordenboek voornoemd , Bladz. ioa der Inleiding. Mag iemand, die over de regelen der taal wil fchrijven, wel zulke lompe fouten begaan, als 'er verfcheiden in dit boekjen voorkomen, bij voorbeeld Bladz. ia, 7eg. xo, bet dagelijks gebruilin plaats van het dagelijk* fche  19* rud imenta, fche gebruik? Men zegge niet, dit is eene drukfout of misftelling. Die kan wel een enkel perfoon ligtlijk begaan, maar wanneer eene Commisfie het opzicht heeft, moest zulks hare oplettendheid niet ontfnappen. Van de menigvuldige misflagen in de verlenging der klinkers e en o willen wij niet eens fpreken, naardien de Schrijver daarvan in het geheel geen denkbeeld fchijnt te hebben gehad , zoo min als van de verdubbeling der overige vokalen; daar, hetgene hij 'er over zegt, Bladz. 47, enz. louter willekeurige bepalingen zijn, gelijk wij breedvoerig zouden kunnen aanwijzen, onthief ons niet weiland weêr van deze moeite in zijn Woordenboek voornoemd, Bladz. 16 der Inleiding, enz. Welk een onduidlijk en onbepaald denkbeeld yAN va rik geeft van de onzijdige werkwoorden, Bladz. 24, reg. 7 van onderen, enz. zal ons het best blijken, zo wij weilands Inleiding, Bladz. 140 en 141 daarmede vergelijken. In de 33de les heet het, Bladz. 42, zoo geheel verkeerdlijk , dat men bijkans niet weet, of het fcherts dan domheid zij, waarom de Schrijver dus fpreekt: de bedrijvende deelwoorden zijn onveründerlijKj enz. Dit is immers de grootfte taalkundige leugen, die men immer bedenken kan; want men zegt zeer wel: wacht U voor dien razenden hond; ft oor t dien schrijv end en man niet, enz. Zie wederom weilands Inleiding, Bladz. 173 enz. En wie verflaat des Schrijvers brabbeltaal, wanneer hij, Bladz. 61. reg. 5 van onderen, enz. zich dus uitlaat: ,, het deelwoord fluit men altijd met D als ik heb of „ had verteld, bemind, gevraa&d, enz. Dee„ ze (deze) fpelling gaat beftendig zeker in alle werk,, woorden , welke (n) geen / of d in de onbepaalde ,, wijze hebben: behalven (behalve) in de Deelwoorden, ,, zoo als men ziet in het werkwoord ftrafen ; want ,, daar wordt het Deelwoord met / geflooten (geflo- ten). " —■ Hier fpreekt de man immers zich zeiven geheel en al tegen; want het is juist van de Deelwoorden, dat hij zijne ftelling beweert, en nu fluit hij ze van zijne beweerde ftelling uit, offchoon mede , het fpreekt van zelf, ten onrechte. Of is hier wederom eene drukfout, misftelling of uitlating, wat moet men dan van eene Commisfie denken , die onzin niet als onzin erkent, maar, als zoodanig, Hechts frisch weg drukken laat?  of gronden der nederduitsche spraake. I93 . laat? — Dan het is de eenigfte reis niet, dat de man zich zeiven ongelijk en zich zoowel , als rede en taalkennis , vlak uit tegenfpreekt. Immers ftrijdt hetgene hij hier nopens het werkwoord ftrajfen en deszelfs lijdend deelwoord geftraft ftelt , rechtftreeks met zijn averechts beweerde op Bladz. 43, reg. n aangaande het lijdend deelwoord beftraft , wat hij daar , tegen alle welluidendheid en taalkundig gehoor aan, beftrafd wil gefpeld hebben, hoewel men immers niet de beftrafde, maar de beftrafte ondeugd zegt, en hij zelf weêr, flechts eenige regels te vooren, naamlijk Bladz. 42, reg 4 van onderen, een gestraft kind zet. Het verveelt ons meer fouten en verkeerdheden, in dit werkjen voorkomende, aan te halen, (verkeerdheden zoo menigvuldig, dat wij meermalen, onder het doorlezen, getwijfeld hebben, of wij ook wel het eerfte, en niet misfchien het tweede Stukjen voor ons hadden, dat opzetlijk met fouten zal gefchreven zijn , opdat de door het eerfte geöefenden die corrigeren!!!) en wij zouden ons niet verwaardigd hebben, daarop zoo lange te blijven 'ftillfaan , hadden wij met van varik alleen te doen gehad, en ware het werkjen niet uitgegeven , op naam eener zoo achtbare Maatfchappij, wier crediet daardoor bij alle deskundigen is in de waagfchaal gefield; terwijl onkundigen 'er door in verwarring gebragt worden. Wij zullen ons derhalve vergenoegen , met nog enkel te gewagen van een nieuw woord, waar mede onze letterheld, Bladz. 57, reg. 8 van onderen , de Nederduitfche . taal verrijkt heeft , naamlijk het woord beiten, beteekenende met de tanden beiten, gelijk hij zegt , hetzelve onderfcheidende van bijten, gaten in het ijs, en bijtten, gaten in het ijs maken. Wij hebben van dit woord beiten, eer van varik ons dit nieuw licht deed opgaan, ten minffe in onze taal nooit iet gehoord; maar vreemd is het, dat hij weêr zelf, Bladz. 54, reg. 8 van onderen , ontbij' ten fchrijft en niet ontbeiten. Ontbijt hij dan misfchien niet met zijne tanden , flobbert hij geduurig foep , meelpap, hier en brood, of zoo iet, zijn zijne bijters reeds verhuisd ? of ftaan zij nog op het doorkomen ? wij wenfchen hem een fmaaklijk ontbeit, en zullen nog voordvaren , op zijn oud vaderlandsch , met een frisch en fterk gebit te bijten, zoo wel als te ontbijten. Hebben wij, eindelijk, dezen of genen vriend der jeugd nieuwe vad. bibl. iv. deei..no.4. N °-"  j04 dichtstukken van het haagsch geno0tsch. of Schoolmeester bedroefd , daar hij voorheen eenen fchat meende te bezitten, dien wij hem thands getoond hebben, dat hij mist : wij kunnen onze beöordeehng belluiten met een bericht, dat hem weêr verkwikken zal. Ons is, naamlijk, in het zekere bericht , dat een taalkundig vriend der jeugd en Schooien bezig is, met, naar aanleiding van weiland's Inleiding tot .ziin taalkundig Woordenboek , een Werkjen voor de Schooien te vervaardigen, dat, in korte Hellingen m dier voege, dat zij tot voorfchriften voor de fchrijvende kinderen gebruikt kunnen worden , de voornaamfte taalregelen , ook wat de fpelling betreft , bevatten zal, en welk Stukjen eerlang bij d. du mortier en zoon te Leijden het licht zal zien. Dicht/tukken van het Haagsch Genootfchap , onder de Spreuk : Kunstliefde fpaart geen vlijt, en bekroonde Keurftoffen. Derde DeelTweede Stuk. Inden Haag, bij ]. Thierrij ewC.Menfing, 1799- 125 Bladz. en 16 voor de Proeven van Jankwekelingen. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Dit Stukjen vervat 22 Gedichten van de Leden, en daarbij nog 10 kleine Stukjens van Aankwekelingen. Daar begint van tijd tot tijd meer en meer kieschheid zichtbaar te worden, in de Gedichten, die dit Genootfchap uitgeeft. Zij leveren, om die reden? denkliik niet langer, zooveel als voorheenen, maar zij zorgen meer voor hunne eere, en voor de goedkeuring van hunne Lezers, en mooglijk zouden zij daar nog meer voor sezorgd hebben, indien zij nog een of ander Stukjen hadden ingehouden.—Met veel genoegen hebben wij hier een cn ander Gedicht gelezen van t. van limburg, dat zich, door de fraaiheid van zijne gedachten, van andeien onderfcheidt, fchoon het dezen Dichter fomtijds wel eens, aan de nodige gladheid in zijne verzen, fchijnt te ontbreken. Ook vinden wij veel fchoons in de zegepraal van jo sua over de Koningen der Amoriten, door c. h. van ijsselstein. Zonder dat wij ons, voor ditmaal, in bijzondere aanmerkingen inlaten , geven wij, tot eene proeve, een Stukjen van de hand van dezen laatften, getijteld; £> £  KUNSTLIEFDE SPAART GEEN VLIJT. 195 DE DEUGD. De Deugd bekreunt zich niet, Wen laster pijlen fchiet, Maar blinkt Hechts des te meer Met onbezoetelde eer: Of wordt zij dwaas miskend, Gedompeld in ellènd, Door een verachtlijk rot; Ook dan "vertrouwt ze op God! Schoon woedende eigenbaat Haar met een geesfel Haat, En, in den roof verè'eld, Haar have en goed ontfteelt. Schoon helsch genoegen juicht, Wen zij heur onfchuld tuigt, En in heur grievend lot Nog honend, haar belpot. Al bedelt zij om brood , Al zwijmt ze in ftervensnood, Schoon zij verlaten zucht, Alle uitkomst haar ontvlucht; Schoon alles haar ontvlied: God — God verlaat baar niet. Zoo (laat de deugd fteeds pal In 't nijpendfte ongeval, Bewust, dat zij een vrind u In God haar Schepper vindt —— Schoon 't oog in tranen zwemt, Ze is niet voor de aard beftemd; Daar boven is heur loon, De onlterflijke eerekroon, Die wordt door jesus hand Haar eens op 't hoofd geplant; Daar kermt geen edel hart, Daar weet men van geen finart* Daar kent men lout're vreugd; Daar eet de vriend der deugd, In wrangen ftervensnood, Geen trafienbrood.  tjj-s j- c- c« DEN BEER -,°°RTUGAEr' f i - 16 - : Onder dezen zedigen tijtel ontvangt de Dichtminnende Lezer een zeer net enWg uitgevoerd boek vervattende eenige min en meer uitgebreide Leer- Zede- en Lierdichten , die alle Deugd" en Vaderlandsliefde, gevoel en zach.aart.ghe.d, ademen. Se voornaamften derzelven zijn de Deugd, in drie zangeen A-r C^/*« in één' zang . hetwelk uitgebreide Dichtflukken genoemd kunnen worden f zijnde het eerst «noemde, naamh,k de Deu J, door den Dichter, naar luid der Voorrede, nog vóór iet 16de jaar zijns ouderdoms vervaardigd , en in d.e betrekking een mees erftuk de overige zijn min groot en voeren ten ootlx^v de Morgen. Aan mijn Vaderland en Landgenoten, bi, den aanlang van 't jaar .79-- Het Onweder. Aan eenige VriendTnJij onze laatfte bijeenkomst op ons Landgoed. God ^ de beste Fader. Lierzang (over den Starrenhemel-). IVensch. ^TltèooZ'I^L^, zoo van Dichtgedachten als -Jvk&frijmkunst, %^J^^^^ £et misbS vanf fommigen derzelven, ten beste der kutut, aan <1p innnp Dichtöefenaars te herinneren. , Wj vind n onder anderen, in het Zededtóbc * Deugd , Bladz .1,8. 15) en op meer plaatfen het woord OW«», in de plaats van O«on, in den onderden regel dier bladzijde. Die dTorions bewaekt en d'aerdbol niet vergeet. Bladz.6, wordt wederkaetsde op graesde gerijmd; behalven de flroefheid van dit rijm, kan men het werkwoord wederkaetfen In £onvohLkten tijd', niet anders buigen dan »»*'*«^ « ft het deelwoord niet ge;W, e^ J g g D/aa./èu , ï«p/««- en meer andere;op dezelfde Bladz. vindt men ook verkeerdelijk voor Bladz. 8: li" wie voor 't miertje z^rgr vergeet zijn kindren nier, n--- Hir weder , in een' omgekeerden zin, dezelfde ge-u?h« is ah op BMz.i, hier boven aangehaald, voorkomt, ïude zebi^kTnnen gemis't worden, wijl gedtmtige he.haal.n«n de Gedichten verzwakken en onnodig doen^ u.twe den S ,wf no-r komt dat deze anders fchoone gedachten m be.de rSs niet zee gelukkig en klaar uitgedrukt is. In den eerst $2%*^^ » het meervoud tegen  DICHTPOOGINGEN. 10? aardbol in het enkelvoud overgefleldl 'er is echter Hechts één Orion, even gelijk 'er flechts één aardbol, in den eigenlijken zin van dat woord, voor onze aarde genomen , in het Heelal aan* wezig is. — Orion is een geheel Sterrenbeeld of verzameling van zonnen en ftelfelen, daartegen de aardbol een planeet, die geen eigen licht heeft, en dus worden hier zeer ongelijke dingen met elkander vergeleken , in welke gevallen het befluit niet doorgaat, dan alleen optellender wijze, maar niet bij tegenfteliing, gelijk hier toch, om de fchoonheid der gedachte, te bewaaren, zekerlijk moet onderfteld worden, de meening des Dichters geweest te zi]n. Het is bij voorbeeld min krachtig en de gedachte wordt zwakker uitgedrukt, als men zegt: Hij die *t i»alei« bewaakt, en 't wurmpjen niet vergeet; wi/J Paleis en wurmpjen even als liet Sterrenbeeld Orion en de planeet de aarde twee geheel ongelijkfoortige zaaken zijn, daa dat men zeide: H'j die 't Paleis bewaakt en 't hut)en niet vergeet 4 daar beide deze zaaken gelijkfoortig zijn en onder den algemeenen geflachtnaam van wooningen bevat kunnen worden. Men zoude hier zeiter tegen kunnen inbrengen, dat Orion en de aardbol te famen onder den naam van Hemelfche lichaamen te bevatten zijn , doch deze famenvatting is al te algemeen , dan dat de kracht der gedachte daar bij behoorlijk bewaard blijve ;zoo ook is in den regel: En wie voor 't miertje zorgt vergeet zijn kindren niet , de gedachte insgelijks zwak uitgedrukt, hetgene voornaamlijk in't oug valt, wanneer men 'erdefchoone plaats van haller, waar ait toch die gedachten door velen ontleend is, 'er bij vergelijke: Die huid, die Raben ndhrt, wird Menfchen nicht verflosftn, Irn kleinen ist er grosz, aiundlich grosz im Groszen. f,*} Dat is: De gunst, die Ravens voedt, zal Menfchen nier verflootea. Voor kleinen is die groot, oneindig groot voor grooten. i Bladz. 11, Mijn hart, dat hnzend floeg, dat bonsde nu niet meer. In dezen regel fchijnt de onëigena'artige en overdreevene leenfpreuk van bonzen voor het fchokken, en ongeregeld (laan des barten, met keuze, als eene fchoonheid. gebezigd te zijn. Wij voor ons, vinden dit woord en wel in dezen zin onbruikbaar, alzoo door hetzelve toetepasfen op de (tooiende beweging van een teder ingewand, deszelfs waare kracht verloorengaat, zoodac men het niet meer voor een geweldig ftooten tegen een weêrftand biedend lichaam bezigen kan; immers als het hart bonst, waar vinden wij dan een woord, dat het bonzen van den Itonnrain tegen den muur uitdrukken kan ? Volkomen zijn wij 't omtrend het misbruik van dit krachtig woord eens met den Schrijver van Hen Me* (f) üebtr den ttrffrung in W/ets, Zang g» N jf  193 J- c' C' DEN BEEE POORTUGAEL Modernen Helicon (*) en plaatfën dit woord onder die Manks* uitdrukkingen, welken met veel oordeels en fpaarzaam behooren ■gebezigd te worden, opdat wij langs deze fpeur niet onbehoedzaam van den rechten weg afdwaalen (f )■ Op Bladz. 14 komt ons eene misdag voor in het gebruik van het deelwoord opgelegen afkomdig van het onzijdig werkwoord opliggen , in deiplaats van'het deelwoord opgelegd van het daadlijk werkwoord opleggen in dezen regel: En hij volbrengt dien plicht door 't volk hem opgelegen. Op Bladz. i3 vinden wij De Godsdienst.... Ziet in dit blij gewest zich zelv een Tempel (lichten. Dit woordjen zelv of liever zeiven is hier geheel overtollig. Vervolgends befchrijft de Dichter den Godsdienst der oude Batavieren in de gewijde bosfehen, en zegt: Waar marmre beelden, in de fchaêuw van eikcnblaSren De nagedachtenis der vaderen bewaeien. Het komt ons zeer twijfelachtig voor, of onze Batavifbhe en Germaanfche voorzaten Marmeren beelden, in hunne bosfehen , eehad hebben, en wel afbeeldzelshunner voorvaderen. Man vindt bij tacitus niets dergelijks aangetekend , zelfs zegt die Schrijver uitdruklijk: dat zij hunne Goden niet in menschlijke sedaante afbeeldeden (§) veel min is het te deuken dat zij marmeren beelden, in hunne bosfehen, zouden gehad hebben. Gelijk het ons zeer bedenkelijk voorkomt, of de oude Barden wel eenige kennis van het Sterrebeeld Orion hadden, waarvan de Dichter hen echter op Bladz. 19 doet zingen: Qod, 'm de kalmte en in de (tonnen, In de Orions en in de wormen. In welken Versregel de Orion. zoo wel in tegendelling van den worm, als in de Versmaat,niet zeer gelukkig bijgebragt is. Vele dergelijke opmerkingen betreffende de woordenkeus, h-bben wij bij het doorlezen van dit eerfte Dichtftuk gemaakt , wier aanwijzing, alhoewel ze den jongen Dichtereu mooglijk ■van nut zoude zijn, wij hier uit hoofde van ons kort beitelt moeten voorbijgaan; alleen nog van onzen pligt oordeelende de regels op Bladz. 34, luidende: Vergeet, getrouwe God t als gij naer de nerde ziet, . Het kleene plekje gronds, dac "wij bewoonen, niet. in welken men ligtelijk, bij den eerften opllag, eene fchoone eii verhevene gedachte zou meenen te ontdekken, als verleidende en niet naar te volgen aan te wijzen. Zij verkleinen het denkbeeld , dat wij ons van God behooren te vormen, en maken ^dat (*) a. fosks, simonsz. Moderne Ikllcon, B'.adz. 65 in de Aanuier- ':'"tT'g. hasselt apu.1 kilianum, in notis Peg. 89 et cavete/fldjuvenes poet*, ne a regio, via ^têienics, per ijiiusmoü fitnitas,un or.uü 'dbripiamini. " (SQ Qc Mqribus Qerm. Of* l€t* '  DICHTPO. OGINGEN. 199 wezen gelijk aan een memch , die een klein plekjen gronds op eene Globe of Landkaart ligtelijk zou kunnen voorbij zien en vergeten. Wat eindelijk het geheel van dit Dichtftuk, het plan en de fchikking deszelfs, aangaat, daarin kunnen wij, volgends ons oor« deel, geen genoegzaam verband vinden. Elke der Drie Zangen,, is een op zich zelve beftaand Dichtftuk. De Eerfte Zang vangt aan met een onweder, dat bedaart, de Dichter bevindt zich bij het Graf van zijnen Vriend, klaagt over zijn gemis; een Engel verfchijnt om hem te troosten, en prijst bem de deugd als den weg tot het geluk aan. — De Tweede Zang vervat de Befchrijving van het Rijk der Deugd. — En de Derde eene vergelijking tus. fchen deugdzame en ondeugdzame charnfters, welke met een» krachtige aanfpraak aan het Bataaffche Volk befloten wordt. Wij hebben dit in dezen Bundel het eerst voorkomende Dicht* ftuk, als het grootfte , een weinig meer van nabij befchouwd en tot het onderwerp onzer beöordeeling gekozen. Ons beftek duldt niet dat wij de overige Gedichten met dezelfde naauwkeurigheid zouden kunnen behandelen; alleen kunnen wij'er hier van zeggen, dat het Dichtftuk, betijteld het Geweeten , eene reeks van fchoone Verzen bevat; dat het vers betijteld aan mijn Va» derland, enz. den man doet kennen, die niet alleen voor bet Vaderland zingen, maar ook , gelijk de ondervinding leert, voor het Vaderland ftrijden kan , en door zijne daaden de oprechte mening van zijn hart bevestigt, 't welk zeker geen gemeen verfchijnfel onder de Vaderlandfche Zangers is; eindelijk dat de Lierzang over den Sterrenhemel bij den aanvang dezes lopenden jaars vervaardigd, een zoo verheven als zoetvloeiend Dichtftuk genoemd mag worden, en blijken draagt van des Dichters aan. merklijke voorderingen in deze zoo edele kunst. Biügraphisch Woordenboek der Nederlanden , bevattende de Levensbefchrijvingen van voorname Staatsmannen, Krijgshelden, Geleerden in allerleië vakken van IVetenfchapben , Dichters, Schilders en andere Konjlenaren: en verder, zoodanige Perfonen, die door de eene of andere daad zich beroemd, of aan den Vader lande verdien/lelijk hebben gemaakt; Veelal verzeld van hunne Kar akterfchetfen , zeldzame Anekdoten , die men elders te vergeefs zal nafporen, onpartijdige ■ be or• deeling hunner daaden, optelling hunner fchriften, en aanwijzing der Schrijvers, welke van hun gehandeld hebben. Opgemaakt uit Handfchrifcen, een groot aantal van de beste Schrijvers in verfcheidene Talm, over die onderwerpen handelende, en medegedeelde Berichten. Van de oudfle tijden af tot heden toe. Door j. a. de chalmot. Met Powtrait- i ten en Plaaten. Vijfde Deel. Te Amfteldam, bij J. Mart, 1799' 354 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f % • ia - : Daar men met de voordzetting van dit voortreflijk Werk ijverig voordgaat, naasten wij ons ook, om. onzen Lezeren het N 4 no-  20» j. A. DECHALMOT nodig verflag van dit Deel te doen. Niets kwam ons daar toe gefcHiktèr voor, dan de levensfchets van den Hoogleeraar petrus camper, waarvan wij bij gelegenheid der beöordeelmg van het eerfte Deel dezes Werks gefproken hebben (*); doch de uitgebreidheid van datSiuk, waarbij wij, om het tafereel te voltooien, en der waarheid hulde te doen, ook nog wat te voegen zouden hebben, dat niet weinig deszelfs luister zoude bezwalken, heelt ons daar in wederhouden, ten einde de behoorlijke paaien van eene Recenfie niet te overfchrijden. Weshalve wij ons zullen vergenoegen, met den Lezer de twee volgende levensfchetlen, welke op Bladz. 18 en 40 van dit Deel te vinden zijn , tot eene proeve mede te deelen. Takob dirksz. brouwer, benevens zijn vader dirk Vanszoon, zijn oom kornelis jakobsz. , beneveus een " aantal andere van de welgefteldlte Burgers van Enkhuizen, " waren, ten jare 1567. genooddrongen hunne geboorteftad te verlaten en tot redding van hun leven elders eene veilige ver" blijfpiaats te zoeken, ten einde de bloeddorftige handen van " den Schout jan ten toosten te ontwijken; een man, die " ijverig Roomsgezind , en daar bij bitter vervolgziek was. " Twee van deze uitgewekenen verftoutten zich echter, om .ra " j._2 weder binnen de Stad te komen, en werden door jakob dirkszoon brouwer en eenige anderen gevolgd. Zij wa" ren tegenswoordig, toen fommige andere Ingezetenen de Bur" gemeesters, die genoegzaam alle Spaansgezind waren, op eene " cordate wijze aanfpraken; zeggende zekere kornelis pie'terszoon tegen hun : zie daar één teffens t-p di b ■ brouwer wijzende, die lang in ballingfchap heeft mot"ten zwerven. Vervolgens vergaderden eenige Punsgezinden cu vrijheidminnende Burgers ten huize van gemelden brou" wer, ten einde te famen te overleggen, op welk eene wijze " men 't best het Spaanfche juk zóu affchudden. Het eerst dat V 'er in 't werk gefteld werdt, was van Burgemeesters met aan" drang te verzoeken, dat de wachten verfterkt mogten worden, " - t> •= „„„,,„,„„ „„.t-rlr mpOTmalm . tot 'bereiking van dit oogmerk, aan Burgemeesteren gezonden , " ten einde aan hun de begeerte der Burgerij voor te dragen; " doch de Regering, te fterk op den onderfhnd van hunne " Amfteldamfche vrienden en van bossu deunende, gaf hier eeen gehoor aan , en tot antwoord : Dat de Graaf van 'bos su hegeerde, dat men den Hertog van al va getrouw" heid zweren zou', of de Stad verlaten. Brouwer en de ' anderen verklaarden zich ongezind tot beide; en zo dra was ».* deze tijding niet onder 't volk gekomen, of de kreet ging op , " dar buisRes nu zijnen last in 't werk, en de Stad in vrijheid " ftellen moest* en 't leedt maar tot kort na den middag, 't was *' »> n» <*) Zie Y<êaU £M U B**» 'fit Stut, Bledz. 5691  filOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. 20I a, nu elf uuren, dat men den Stads trommelllager, hier toe door „ dirk janszoon brouwer, of iemand anders, omge,, kocht, hoorde omflaan: Dat al wie den Koning van Spanje „ en den Prins van Oranje lief hadden, gewapend, op het „ zuider- en noorderfpui zoude hebben te vergaderen. Over „ de menigte, die hier te hoop liep, Helden zich jakob „ dirkszoon brouwer en pi et e r buiskes tot Hop- „ lieden. De Burgemeesters ontboden hierop hunne bezoldigde ,, Burgers voor't Stadshuis, werwaarts dirk brouwer twee „ Stukken gefchut liepen deedt, maar onder weg bejegenden hen „ drie van de laatst gekoren Hoplieden, welke hen baden, dat ,, men malkanderen doch zou verdragen, als vrienden en bur* ,, gers betaamde. Doordien men aan dezen geen gehoor gaf, ,j fchaolden de voornaamfte vrouwen bijéén, en bezetteden de ,, ftraat, ten einde, waar 't mogelijk, door hare tusfchenkomst „ het plengen van burgerbloed voor te komen; zij vielen mee „ roepen en fehreijen de mannen om den hals, en baden: dat ze ,, doch niet verder, maar geduldig naar huis vilden trekken, „ en malkanderen in -V vriendelijke verftaan. Doch dirk brouwer,'zodanig voorftel mistrouwende, riep met drei'„ gende woorden, en 't geweer in den vuist: fluks van hier, ,, loopt en blijft in uwe huizen; want wat wij op ftraat vin„ den zullen wij op 't lijf fmijten. Hierop verfloven de vrou„ wen, en men trok voort, lntusfchen fchoot jan frederiksz. flutske zijn roer los op albert riemers„ zoon, een der driftigfte Spaansgezinden en aanhangers ven „ alva; de fchoot miste, doch verwekte zo grooten angst on,, der de Spaansgezinde Schutters, dat zij het op een rekken „ ftelden. Toen floot de Wethouderfchap zich in 't Stadshuis} „ doch dirk brouwer deedt 'er 't gefchut op losbranden, ,, en vervolgens de deuren met een balk op den vloer lopen. „ Men nam de Burgemeesters gevangen , en liet terftond het „ Oranje-vendel van de muuren, poorten en torens waaijen, ,, zich te gelijk voor den Prinfe en tegen alva'verklarende. Dit ,, gebeurde op den 21 Maij 1572. Buiskes , die het ambt ,, van Overfte der S ad aanvaard hadt, nam 350 Burgers in foldij, ,, die hij uit zijn eigen beurs, want men hadt op 't Stadshuis „, geen geld gevonden, te vrede ftellen moest, tot dat zij na de „ aankomst der Watergeuzen, die is 't File gelegen hadden, „ werden afgedankt. Toen op den 28ften de Regering werdtver,, anderd, werden buiskes en andere ijveraars tot Burgemees„ meesters aangefteld. Zij zwoeren den Koning als Grave, den „ Prinfe als Stadhouder, en der Stad Enkhuizen getrouwheid, „ belovende wijders den Hertog van alva en zijnen aanhang „ den ioden en 2cften penning, en de tijrannifche Ir.quifitie, te „ zullen weerftaan. Voorts werden nog bij meerderheid van ftem,, men ao nieuwe Vroedfchappen verkozen. Ook werdt in het ,, volgende jaar jakob floriszoon, in de plaats van rei„nier feitessoon, tot Schout' aangefteld," N 5 .> Het  B02 J. A. DE C H A L M o T Het af beeldzei van den braven jakob dirksz. brouwer, die, door zijn beleid en dapperheid, zoo veel mede" gewerkt heeft, om zijne Vaderftad van het drukkend juk der !1 Spaanfche tijrannij te verlosfen , gaat, behalven die, welke bij dit werk is gevoegd, en door den vermaarden rein. vinke. *! les vervaardigd, in een fraaije prent uit, door den Kunfte'„ naar n. barij in 'i koper gefneden , hebbende tot onder\, fchrift dit vierregelig vaers:" „ Mijn ijver fradt op 't ftoor van vader, oom en magen, lk hielp het Spaanfche juk van lijf en ziel verjagen. Elk Burger jlaa nu op den grand lij ons geleid, En vacht zich, met den Staat, voor nieuwe dienstbaarheid. „HX.C HBERTAT1S ERGO. De Burgers van Enkhuizen waren, onder geleide van onzen brouwer en andere vrijheidlievende Mannen, de eerften, " die zich zeiven der Spaanfche regeringe onttrokken, en tot " het bewind des P.ii fen van Oranje overgingen; hier in ongelijk aan Briele, die, door magt van buiten, was omgezet," — " , Anthonij brugmans, Hoogleeraar in de Wiskunde en. Wijsbegeerte te Groningen, is gelproten uit een aanzienlijk " geflacht uit den Paltz. Hij telde onder zijne Voorvaderen een " Generaal - Majoor, wiens kleinkinderen, door den oorlog, van " hunne ouders en voornaamfte bezittingen beroofd, omftreeks " het jaar 1673, de wijk namen naar ons Vaderland. De jongfle " van dezen, de grootvader van onzen Hoogleeraar zette zich " te Harlitigen neder. Deszelfs zoon, vader van den overledenen , " was pijbo brugmans, Predikant te Hantum en Hantu" wethuizen in Friesland, waar onze anthonij het eerfte "• licht zag den 22 October 1732; zijne moeder was petro" nella wiersema, dochter van den Kommandant der Frie~ " fche Guardes. Na de lage klasfen met ongemenen vlijt door" gelopen te zijn , en een' ruimen voorraad van de eerfte begin" felen der wetenfehappen opgedaan te hebben, begaf hij zich, " veertien jaaren oud zijnde, naar het Hogefchool te Franeker, *' waar hij de lesfen bijwoonde, zo van andereHoogleeraaren in " fraaie wetenfehappen, als in 't bijzonder van den beroemden " sam. koenig, Hoogleeraar der Wijsbegeerte. Hij maakte " aldaar, in twee jaren tijds. zulke aanzienlijke vorderingen, " dat hij op den 25 Ma j 1748, openlijk eene Verhandeling ver" deedigde: De Esfentiarum idearumque abfduta necesfttate earumque origine ex intelleclu divino. Een jaar daar na, en " dus in het 18de zijn's ouderdoms, verkreeg bij de waardigheid " van Meester der vrije' konften en Doktor der Wijsbegeerte, en " tevens den prijs, door de Staten van het toenmalig gewest " Friesland toegezeid aan diegenen, welken, op die jaren, de " Doktorale waardigheid verdiend hebben; verdeedigende, bij " die gelegenheid , openlijk eene Verhandeling de Phacno* " wer.is, welke naderhand in het Fransch vertaald, en met aan|) tekeningen van den geleerden elias luzag te Leijden  BIOCRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, »03 „ verrijkt, herdrukt is. In 't jaar 1750 volgde brugmans zij„ nen leermeester en vriend koenig naar 's ha ge, die der„ waarts geroepen was, om in de wijsbegeerte en het natuur, recht onderwijs te geven. Daar zijnde, gaf hij, bij gelegen, heid van den vermaarden twist, tusfehen maupertuis en r o enig, eene Verhandeling in het Nederduitscli uit, te „ Leiiden in groot 8vo. gedrukt, onder den tijtel van: Proeve over de waare grondwetten der Beweging en Ruste. Niet „ lang daar na werdt hij door de Beftuurders der Friefche Hogefchool tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Franeker beroepen, in plaats van den beroemden petrus camper, " die toen een post, welke meer naar zijn genoegen was, aan " het Atheneum te dmfleldam hadt verkregen. Hij aanvaardde k deze waardigheid in September 1752, en hieldt den 10 Maart daar aau volgende zijne Inwijdings.redevoering : de fenfu Communi, Mathefeos & Philofophite matre. Gedurende 14 X jaren bekleedde hij dien post met veel roem, en ftelde gedu" rende dit tijdvak zijne uiterfte pogingen te werk om de ftude' rende jeugd in de wijsgeerige wetenfehappen voor te lichten, " en te doen vorderen, en maakte in dien tusfehentijd ook verfcheidene ftukjes door den druk gemeen, gelijk het Schediap ' ma, quo demon/lratw, corpora perfeüe dura cum principio contihuitatis non corfistere, en zijne Tentamina philofophica ', de matei ia Magnetica, ejusque aêtione in ferrum & mag' netem, waar in hij eerst zijne nieuwe theorie van den Magneet ',' ontvouwd heeft. Op zijn verzoek lieten ook de Beftuurders " der Friefche Hogefcnool een nieuw Theatrum Phij/icum ver. '', vaardigen, welk hij den 16 Maart 1756 met eene plegtige Voorlezing inwijdde. In 1766 werdt hij tot Hoogleeraar in " de Wijsbegeerte en Wiskunde, in plaats van den Heer engel» " hard, te Groningen beroepen. Hij aanvaardde dezen post, V. en deedt bij die gelegenheid eene plegtige redevoering: de " Proferendis Phijdces pomeriis, welke te gelijk met zijne In. wijdings - voorlezing : de incognitis Dei perfeMonibus is uitgegeven. Hier ging hij voort met zijne waarnemingen omtrent " den Magneet, en vondt langs dien weg eene naauwkeurige en " gemaklijke wijze uit, om de betrekkingen van allerlei lichamen " met den Magneet te beproeven; waaromtrent hij eerst verfcheidene ftukjes in de Vaderlandfche Letteroefeningen uitgaf, " doch naderhand een breedvoeriger werk fchreef, welk te ,, Leiiden in 't jaar 1777 is uitgekomen, en dat, te gelijk mee zijn vorig werk over de Magneet/lof:, in het Hoogduitse» " vertaald, en door den Leipziger Hoogleeraar eschenbach " in 't licht gegeven is. In het VII Deel van de Commentatio!,' nes van het Koninglijk Gottings Genootfchap van wetenfehappen vindt men van hem een Specimen; mechanica veterum „ per mechanicam recentiorem plenius expofita; gelijk hij ook „eene door veele proefnemingen belangrijke Verhandeling: de !, Theoria Newtoniana circa rcfratïioHem radiorum Silarium, « ■ - „ aan  flOA J. A. DE CHALMOT , BI0G1. WOORDENB. DER NEDERt,. aan de Akademie van Lijons heefc toegezonden. Hij hadt nog „ een groot aantal gefchrevene waarnemingen in gereedheid, die „ hij het licht zoude hehben doen zien, zo niet een ontijdige „ dood hem der geleerde wereld ontrukt hadt. Ook hieldt hij briefwisfeling met de beroemdfte Natuurkundigen in Europa. Kort na zijne komst te Groningen werdt hij lid van het aldaar „ opgerichte Genootfchap Pro excolendojure Patrio, waarbij hij eene lofrede uitfprak over den geleerden engelhard, zij„ nen voorganger, welke ook in het I Deel der Verhandelingen „ ter nafporingvan de vettenen gefleldheid onzes Vaderlands „ van gemelde Genootfchap gedrukt is; gelijk hij al mede daar ,, in heeft uitgegeven eene redevoering: de Monumentis varia,, rum mutationum quas Belgii foederati folum aliquando pasJum fuit; en naderhand nog verfcheidene Verhandelingen bij ,, het zelfde Genootfchap heeft ingeleverd, als over den eerfte» „ aanleg der Dijken, en 's Lands gefteldheid van dezelve, en „ over de Maten en Gewigter,; welke Verhandelingen, reeds» „ bij zijn overlijden op de pers zijnde, thands het licht zien. Door de Staten van Stad en Lande geraadpleegd over de besta „ wijze van Brandewijn en andere geestige Dranken, van el„ ders ingevoerd, te beproeven, heeft hij eenen zeer naauwkeu„ rigen Vogtmeter (Hijdrometrum) opgegeven, welke feder» „ dien tijd volftandig in die Provincie voor de Tolbedienden „ ten wegwijzer in hun te nemene proeve heeft verllrekt." „Na altijd gezond, en bijna zonder aanmerklijke ziekte, „ geleefd te hebben, kreeg hij voor eenige jaaren, onder den „ hals bij den rug, een gezwel, welk, zich langzamerhand ver„ grootende, en buiten de huid uitpuilende, een zeer groot „ vleeschgezwel {Sarcemaj uitmaakte, 't welk, meer en meer „ verergerende en fteeds groter wordende, de krachten van het „ lighaam uitputte, eene langzame uitteerende koorts veröor„ zaakte, en op den 27 April 1789 een zagt uiteinde aan zijn „ nuttig en werkzaam leven maakte." „Brugmans was begaafd met eenen recht wijsgeerigen „ geest, een fcherp oordeel, vuurig vernuft, en groote geleerd„ heid in alles wat tot wiskunde en wijsbegeerte betrekking „ hadt. Hij helde meer tot het deftige, dan tot het vrolijke over, was echter zeer gemeenzaam en vriendelijk, gelijk ook op„ recht en godvruchtig." „Hij was getrouwd met johanna frederika manger. dochter „ van den door zijne gemeente zo zeer geliefden Leeraar s. g. manger. Predikant te Delft, en zuster van s. h. manger» „ in leven Hoogleeraar, eerst in de Oosterfche taaien, en ver„ volgens iu de Godgeleerdheid te Franeker, die om zijne ge» „ leerdheid en uitmuntend gezellige hoedanigheden , van een „ ieder, die gemeenzame .verkeering met hem heeft onderhou< „ den, hartig betreurd wordt. Bij deze vrouwe heefc brug„ mans viif kinderen verwekt, die alle bij deszelfs overlijden, u benevens'hunne moeder, in leven waren, en waar van dg v oud?  J. MOORE, EDUARD. lOg „ oudfte, thands Hoogleeraar in de Geneeskunde enz; te Leij• „ den, dien belangrijken post met zeer veel roem, en tot nut „ van zijne natuurgenoten, uitöeffent." Eduard. Door john moore, M. D- Naar den Tweeden Druk uit het Engelsch. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij J. Yntema en Zoon , 1799. Behalve het Voorwerk %%% Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 4 - : Men vindt voor den Roman, van welks vertaling ons hier het eerfte Deel wordt aangeboden , een voorbericht aan den Bataaffchen Lezer, waarïn het Werk voorhanden zoo juist beoordeeld wordt, en deszelfs doel, inrichting en waarde zoo beredeneerd en naauwkeurig wordt aangewezen, dat wij, ons daar mede volmaakt verëenigen kunnende , met het een en ander bier uit over te nemen, ons zeiven, van eene breede beöordeeling deszeiven Werks, zonder eenig nadeel voor het lezend publiek, volkomen ontheven zien. „ De naam des Schrijvers van den eduard — zoo drukt de fchrandere Voorredenaar zich uit — kan niet misfen zijnen arbeid aan te prijzen. Dr. john moore is een man, bij onze Landgenoten reeds voordeelig bekend, voornamelijk door zijne Befchtuwing der Maatfchappij en Zeden in Frankrijk, Zwitferland, Duitschland en Italië, van welker vertaling zelfs twee drukken hebben moeten verfchijnen , ten bewijze , dat dezelve met graagte ontvangen en met genoegen gelezen is , terwijl dat Werk algemeene goedkeuring en verdienden lof heeft weggedragen. Wij houden ons verzekerd, dat men het tegenwoordig Ge. fchrift, fchoon van eenen anderen aart, dien vernuftigen Schrijver niet onwaardig zal keuren. De zelfde geest, die het verhaal van deszelfs reizen bezielt, kenmerkt ook deze vrucht van zijnen •arbeid. Dezelfde opmerkzaamheid op der menfchen handelingen, hetzelfde doorzicht omtrent de onderlcheiden karakters, de zelfde kunst van waarnemen, vlugheid van gedachten , juistheid van oordeeel , fijnheid van gevoel, vrolijke maar onbeleedigendeIcherts en ten toon [telling van het belachlijke, welke het gemelde Werk met zoo veel vermaak doet lezen, ontmoet men hier weder, zoo wel als het loflijk oogmerk, om het geluk der Le« zeren te bevorderen, door de verbetering hunner harten." „ En, wat de inrigting, zoo wel als de waardij , van den rduard betreft, het historifche, of zoogenaamde historifche, gedeelte van dezen Roman moet men niet befchonwen als het voornaamfte. Ver van daar, is het eigenlijk niet meer dan de rijst; de fchilderij, in die lijst vervat, beftaat uit de karakters , die ten tooneele gevoerd, de aanmerkingen, welken over die karakters en de gedragingen der menfchen gemaakt, en de gevoelens en grondregels, die den Lezer ingedrukt worden. Alles te «amen dient, om liefde tot braafheid, edelmoedigheid, weldadig-  20Ö J» MOORE, digheid , voerzichtigheid, naarstigheid en werkzaamheid in te boezemen; om verwaandheid, laagheid, fchurkerij, gierigheid, vadfigheiJ en ledigloopen aan. regtmatige verachting over te geven; om der jeugd mistrouwen in zich zeiven en omzigtigheid omtrent anderen in te prenten, als mede haar behoedzaam te maken omtrent die kleine onvolmaaktheden, welken, uit eeha, levendige geaartheid vbordkoinende, dikwijls als aardigheden befchouwd worden; maar, niet in tijds verbeterd, niet zelden ver* basteren tot grove gebreken, of, ten minfte, in groote gevaren wikkelen. Dit alles behoeft geen bewijs. De blijken liggen zoo duidlijk in het Werk zeiven , dat men het verftand des Lezers zou beleedigen, met ze hem aau te tooneu. De Schrijver heeft al de levendigheid van ftijl, al de naauwkeurige meiischkunde , al de fijne fcnerts van den beroemden fielding; maar wacht zich van de onzedige tooueelen, welken, ongelukkiglijk, al te dikwijls, de geestrijke voordbrengfelen van dien anders uitmuntenden Schrijver ontluisteren. Zijn werk is daar door ongelijk beter gefchikt, om ook dér jeugd in handen te worden gegeven, die 'er de nuttigfte lesfen ter beftuuring van haar gedrag, de heilzaamfte waarfchouwingen tegen de klippen, welken.zij dient te mijden, op eene bevallige en innemende wijze zal voorgefield vinden, zonder eenige prikkeling te verwekken van di* driften, welke in de lente des levens van zelf fterk genoeg werken. Van dien kant nadert moore veel meer den fchrandercn riciiardson; hoe zeer anders zijn fchrijftant meer gelijke n;»ar dien van richardsons mededinger." Volkomen, wij herhalen het, ftemmen wij in met des Voorredenaars beöordeeling van eenen Roman , dien wij, met zoo veel nut en vermaak, hebben doorgelezen, terwijl wij, naar de voordzetting des Werks hartlijk verlangende , zijne uitdrukkingen de onzen maken. Men verge ons niet, het beloop van een gefchrift breeder op te geven, waarin de tooneelen zoo menigvuldig zijn, en elkander, als ware het, verdringen, dat wij, om 'er eer.e fchets van mede te deelen, vele bladzijden moesten, fchrijven. De eerfte gefchiedenis van den held des verhaals,waarmede de Roman begint, herinneren wij ons, in een Stukjen des Mengelwerks van de Vaderlandfche Letteroefeningen gelezen te hebben, wer.waard wij den Lezer verwijzen, die zich een duidlijker begrip van moore's geestige fchrijfwijze in dezen begere te vormen. Wil men echter een klein proef jen tot oogenbliklijke voldoening; hier is het, genomen uit het vijfde Hoofdfluk. Jufvrouw barnet liet twee Zonen en ééne Dogter na. De „ Zonen waren ter School, toen hunne moeder ftierf. Sir robert „ liet hen daar nog twee jaaren blijven; wanneer de oudfte , door „ kaatfen (*) overmatig verhit zijnde, zich , ongelukkig, oj» „ den CO Be Vertaler maakt hier, gelijk meermalen, eene aanmerking tot beter verftand der oorfpronglijke uitdrukkingen , die nu eens taal- dan wederom gefchiedkundig zijn. Zijne tegenwoordige luidt dus. — „ Plti' uiiiw ad CrkÉei. Dit fpcl is eigenlijk ons gewoon kaatfen niet, masï „ komt  EDUARD. 20? den grond, die vochtig was, nederleide, in gevolge waar van „ hij eene pleuris kreeg, waar aan hij, binnen weinige dagen, ' ftierf, in wtêrtvil der verflandigfte behandeling." , De oüde Dame (Sir roberts Schoonmoeder) was woedend, dat men den Geneesheer, in welken zij het meeste ver" trouwen ftelde, niet gebruikt had: en toen zij bericht ontving " van de wijze, waar op de jongen behandeld was, door de geV nen, die hem oppasten, verklaarde zij, dat hij vermoord was, ,', en ried Sir robert, den Doétor en den Apotheker beiden in rechten te vervolgen, het moge kosten, wat het wilde." " Sir Robert gaf hier op ten andwoord : „ ,, Dat hij zich " de kosten niet bekreunde; maar dat het bezwaarlijk zou zijn " " het feit te bewijzen." " Zij andA'oordde: „ „ Dat niets " " gemaklijker was, dewijl de Apotheker erkende, dat hij, op " last van den Dodor, den jongen, in den tijd van twee da„ „ gen , driemaal had adergelaten, en daar en boven een Spaan. „ „ fche vlieg had aangelegd in dezelfde zijde, alwaar het arme ,\ kind de pijn gevoelde; — en dat zij getuigen wilde bijbren. „ „ gen, die zweeren zouden , dat, door de Spaanfche vlieg, eene „ „ groote ontlasting was veroorzaakt, en dat zij den Apotheker „ „ hem hadden hooren aanmoedigen,om rijklijk garste water, en „ „ andere vei flappende dranken, te gebruiken; welke behan. ., „ deling alleen zij verzekerde genoeg te wezen, om niet al„ „ leen een zwaklijk borstjen, gelijk haren Kleinzoon, maar „ ,, simson zeiven, toen zijn hair het langde was, om het le„ „ ven te brengen." " „ Sir robert voegde hier op : „ „ Dat hij niet onderne, „ men wilde, hare redenering omitandiglijk te wederleggen, ' „ dewijl zij meer ervarenheid bezat in de Geneeskunde, dan " „ hij; maar dat hij evenwel niet konde vermoeden, dat de ' Dcftor of Apotheker eenig oogmerk zou gehad hebben, „ „ om zijnen Zoon te dooden, dewijl het duidlijk hun belang ,, was , dat hij herdeld wierd." " „ „ tklang, of geen belang," " fchreeuwde daar tegen dit geweldig oude wijf, „ „ het is zeker, dat zij het arme kind al „ „ zijn bloed aftapten, en toen, in plaatze daarvan, hem niet „ „ anders dan waterachtige vochten in het lijf goten: en eiude„ „ lijk, om t£ beletten , dat het lieve kind met taamlijk gemak M „ ftierf, hadden zij de wreedheid , van hem een' onguur; „ „ groote Spaanfche vlieg in de zijde te leggen. — Indien gij „ „ dit geen' moord noemt, zou ik wel eens^willeu weten, wel. „ „ ken naam gij 'er aan gelieft te geven?" " » Tot „komt'er nabij. Het voorname onderfcheid beltaat daar in, dat de bal „ niet met de hand. maar met eenen dok geflagen wordt. Of dit cricket ,, ook ergens in ons land eebruiklijk zij, en welken naam het dan drage, „ weet ik nier. Maar ik heb wel eens de Spreekwijs gehoord van tsmanS *Jtok en bal in de hand geven, voor iemand, met wien men eenig getchil _ heeft, (torn toefpreken, hem loonen, dat men hem piet vreest; en zeg,, gin, dat hij zijn best mag doen. Zou die fpreejtwijs ook aan zulk een „ fpel haten oorfprong verlchuldigd zijn ï 2  2c8 J. MOORE, EDUARD. „ Tot andwoord hier op, zeide Sir robert: „ „ Ik zal „ niet op mij nemen, 'er eenigen naam aan te geven: maar, „ „ ik dank God, ik bezit meer liefde, dan dat ik menfchen zon „ „ verdacht houden, van eene misdaad te bedrijven, waarbij „ „ zij weten, dat zij fchade in hunne beurs moeten lijden: en „ „ behalvendat, waren aderlatingen en Spaanfche vliegen, mis„ „ fchien, de gefchiktfle middelen, welke, in zulk een geval, „ konden aangewend worden." „ „ Dat is onmogelijk," " andwoordde ae Dame; „j,, want „ „ zij z:jn ïhijdig tegen Doftor trufle's Methode." " ,, ., Wat is zijne Methode?" " zeide Sir robert. ,, ,, Ik zal u zeggen, wat zijne Methode is, " " andwoordde zij: „ » want hij zelve verhaalde het mij, en dit maakte, dat ik „ „ hem federt altoos gebruikt heb. — Hij ordonneert geene „ „ geneesmiddelen dan die warm en genoeglijk voor de maag „ zijn: en de fpijzen, die hij voorfchrijfc, beftaan uit voed„ '„ zame foepen en geleien, die, gelijk hij zegt , het geitel „ ,, onderfteunen, en niet het water, en bloed aftappen, gelijk „ „ Doctor sangrado, die zijne patiënten van honger doet ,, „ fterven." " „ „ Wie is doctor sangrado?" " vraagde Sir robert. „ „ Ik weet niets meer van hem," " zeide zij; „ „ want ik ,, '„ hem nooit gebruikt: maar ik onderltel, dat hij de een of „ „ ander Schotfche Doctor is; want niemand anders kan met ,', „ een vooroordeel voor het fterven van honger zijn ingeno. '„ „ men , dan die 'er van hunne kindschheid aan gewoon „ ,, zijn." " , „ „ Ik zou u evenwel raden , niet te veel op de bedrevci> „ „ heid van Doctor trufles te vertrouwen," " hervatte Sir robert; „ „ want Ladij dumpling ftierf, in de laatst „ „ verloopen week , onder zijne behandeling." " . „ ., ó! dat was de fchuld niet van Doctor trufles, zei de Dame; „ „ maar kwam enkel daar uit voord, dat zij „ „ eensklaps getroffen werd door eene beroerte , e« hij tijd „ „ had, om iets te ordonneren, ten einde het geftel te onder„ „ fteunen; — maar des Doctors Methode Haagde anders zoo „ „ wel bij haar, dat zij ontzachlijk dik en vet was, en eene „ „ zeer hartige maaltijd had gedaan, pas een uur voor dat de „ ,, beroerte haar overviel." „ De Ridder ontweek verdere redenering met haar over dit „ onderwerp; doch bleef bij zijn befluit, om geene gerechtlijke „ vervolging te beginnen, welke hij, in weêrwil van alle hara " bewijzen, dacht, dat hem in vruchtlooze onkosten zou wil- " Dat de vertaling zuiver en vloeiend zij, behoeven wij, na deze proeve, den Lezer niet te zeggen.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Pars Theologie Chriftiana; Theoretica. In compendium redegit hermannus muntinghe, Theol. Doel. et Hift. Eccles. in Academia Groningana, Profesfor Ordinarius. Hardervici, apud J. van Kasteel, 1800. Dat is: Het hefchouwend Deel der Christlijke Godgeleerdheid, in een Kort Begrip gebragt. Door n. muntinghe, Hoogleeraar, enz. 380 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 1 - 8 - : *t Ts waar, wij hebben eene menigte Korte Begrippen •* der Godgeleerdheid, alzoo elk Hoogleeraar in die Wetenfchap gaarn zijne lesfen naar de eigene leiding zijner gedachten , omtrend de lchikking der Godgeleerde Waarheden, regelt, en dus ten behoeve zijner Schoole dezelve in een Kort Begrip brengt; doch, wij fchroomen niet te zeggen,dat de Hoogleeraar müntinghe, met de uitgave van dit zijn Kort Begrip, ver van eenen nutlozen of overtolligen arbeid te doen , alles , wat op de echte Godgeleerdheid prijs fielt , aan zich verplicht heeft, ten minften wat dit Deel betreft, hetwelk, op verzoek des Uitgevers, voorafgezonden is, en door een Tweede, benevens eene Voorrede van den Hoogleeraar, ftaat gevolgd te worden, waarnaawij verlangend uitzien. Men heeft hier geen dor geraamte, uit hoofden onderdeden tot in het oneindige faamgeweeven, en door fchoolfche kunstwoorden in een gevoegd , maar een vast, lievig , wel gefchikt, gezond lichaam van Godgeleerde Waarheden en kundigheden, in eenen zuiveren vloeiënden Latijnfchen ftijl, die zich met genoegen lezen laat, opgefteld. De Hoogleeraar draagt alle leerftukken in eene voegzame en geleidelijke orde en verband zorgvuldig voor, beredeneert dezelven bondig, heldert zijnen voordragt op, met de aanhalingen uit de fchriften der oude en nieuwe uitmuntendfte Godgeleerden , ftaaft de waarheden met gronden en bewijzen, die niet te zeer vermenigvuldigd, maar met verftand uitgekozen zijn; vele bewijsplaatfen uit den Bijbel, die men gemeenlijk Loca Clasjica noemt, worden, met eene bevallige beknoptheid, uitleg- en oordeelkundig, opgehelderd , en de rechtzinnigheid met die gematigdheid en billijke vrijmoedigheid behandeld, dat elk en een ieder ^it Werk zal kunnen lezen en gebruiken, zonder eeniNifiuws vad. Bifit. iv, deel, 110.5. O gen  2io H, MUNTINGHS, gen aan floot of ergernis te ontwaaren. Wanneer derhalve het tweede Deel, op den zelfden leest gefchoeid, dit Werk volledig maakt, zullen de beminnaars der Godgeleerdheid een fraai en doorwrocht famenftel dezer uitmuntende Wetenfchap bezitten , hetwelk hun , in liet beoefenen derzelve,den uitgeftrektften dienst zal kunnen bewijzen. De inhoud van dit Deelbevat het Eerfte Boek, behelzendè de leere zelve van den door God geöpenbaarden Godsdienst , bijzonder den Christlijken. Dit Eerfte Boek is verdeeld in twee Deelen, handelende het Eerfte Deel van den Godsdienst in 't gemeen befchouwd, zoo van allen, als inzonderheid van den van God geöpenbaarden Godsdienst; zijnde deszelfs Eerfte Hoofdjiuk: Van den Godsdienst in het algemeen befchouwd. Het tweede: van den natuurlijken Godsdienst. Het derde: van de Godlijke Openbaring van den Godsdienst, welks eerfte Afdeeling handelt, van de Godlijke Openbaring des Godsdiensts in 't gemeen. De tweede Afdeeling van de Heil. Schrift, als de bron van de door God geopenbaarde leere, welke de Christenen eerbiedigen. De derde Afdeeling : Van de leere van den door God geöpenbaarden Godsdienst, en de Godgeleerdheid, als ook van het gebruik der Rede bij dezelve. Het tweede Deel des eerften Boeks ont^ -vouwt de leerftukken van den door God geöpenbaarden Godsdienst , voomaamlijk den Christlijken , elk in 't bijzonder , handelende het eerfte Hoofdjiuk: van God, en deszelfs eerfte Afdeeling: van het denkbeeld en het -wezen van God, in 't gemeen. De tweede Afdeeling: van God den Vader, Zoon, en Heiligen Geest. Het tweede Hoofdjiuk dezes Deels handelt van de Engelen en Menfchen en deszelfs eerfte Afdeeling: van de Engelen: De tweede : van de Menfchen. Het derde Hoofdjiuk : van den eerften, of oorfpronglijken, ftaat des Menfchen. Het vierde: Van den door de zonde bedorven ftaat des Menfchen. Het vijfde: van de Godlijke genade, heilzaam voor de ellendige Menfchen. De eerfte Afdeeling van dit Hoofdft.uk fpreekt vervolgends bijzonder: van jesus christus den Zaligmaker van het Menschdom. De tweede Afdeeling: Van hetgene in den Mensch verëischt wordt? opdat hij door jesus christus, tot weder verkrijging der verlorene zaligheid geraken kunne, te weten, het geloof in jesus christus, en de bekeering. De derde Afdeeling: Van de hulpe , die God den Menfchen  PARS THEOLOGIE CHRISTIAN/E THEORETICA. SU fi.hen fchenkt, opdat zij bekwaam worde», om het geloof m de bekeering te beginnen en te voltooien. De bepaaldheid van ons bellek, en de menigte van zaken, die in dit Boekdeel behandeld worden, verbiedt ons, in meer bijzonderheden te treden, wij willen, in plaats daarvan, alleenlijk hier tot eene proeve opgeven de korte hoofdfom der geheele Godsdienstleere , volgends den Hoogleeraar M., zoo als die uit den Bijbel alleen en geheel door ons_, ten dezen tijde, kan worden afgeleid, voor zoo ver zij ons verplicht; welke hoofdfom der Bijbelfche Godsdienstleere wij bij hem , Bladz, 77 dus vinden voorgedragen: L ,, Daar isëénGod, (Deut. VI: 4; > XVII: 3; 1 Tim. II: 5) een geest, (Jo. IV: 24) en wel een allervolmaakte, (Pf. LXXXIX: 9-15) onafhanglijk,^. V: 26) onveranderlijk en eeuwig, (Pf. XC: 1; CU: 2^_28; Jer. X: 1—16; Rom. li 23, enz.) Alwetend, (Pf. CXXXIX: 1—18; Spreuk. XV: 3; Hehr. IV: 13; 1 jfo. III: 20) daarenboven begaafd met eenen allerwijsten wil, die onafhanglijk, (Rom. XI: 11—23; Matth. XX: 1—16) onveranderlijk, (Mal. III: 6; Rom. XI: 29) en almagtigis, (Pf. XXXÏIl: 6-9; Jef. XL: 26, 28; Luc. XVIII: 27; Philipp. II: 13) voords allerwijst, (Spreuk. III: 19, 20; VIII: 22—36; Rom. XI: 33—36), en begaafd met de hoogde heiligheid, (Hab. I: 4; 1 Petr. I: 16) welke, met betrekking tot zijne fchepfelen, bijzonder de menfchen, in zich bevat de hoogde goedertierenheid, (Pf. CXLV: 9, 10; 1 Tim. IV: 10, enz.) Waarheid , niet kunnende bedriegen , noch bedrogen worden, (Pf. XXXIII: 4,5; Jo. III: 33; 2 Cor. I: 18ao;),en rechtvaardigheid door de beste wetten, (Matth. XXII: 36-40; Rom. II: 15; VII: 12;) en de allerbillijkde uitdeelingen van beloningenen draden, (2 Thesf. I: 6; a Tim. IV: 18) geopenbaard. Die zelfde God is de Schepper, Onderhouder en Regeerer van alle dingen, die bedaan, (Gen. I: 1; Pf CIV; Hand. XVII: S4_28;) en zijn één en onverdeeld wezen (natura) is, op eene ons wel onbekende wijze, maar die nogthands met zijne waare eenheid zeer wel bedaat, eigen aan drie, welken met den naam van Vader, Zoon, en Heiligen Geest , onderfcheiden worden ; zoodat in deze drie de ééne waave God moet gediend worden, (Matth. XX VIII: 19)." „ II, Daar alk fchepfelen, die God heeft roordgebragt, O a orrs  912 II. BDRTJNDHE, ons niet bekend zijn, meldt de Heilige Schrift twee foorten derzelven , Engelen naamlijk en vooral menfchen. Wat de menfchen betreft, alhoewel men van derzelver natuur en wezen in de H. Schrift geene befchrijving vindt, naar de wijsgeerige ftiptheid gefchikt, echter wordt van hun aangenomen, dat zij zoodanig zijn, als wij hen door menschkundige waarneming, en de ondervinding zelve, kennen; te weten, fchepfels , met rede begaafd , welken^ met een zinlijk lichaam bekleed, te gelijk vereerd zijn met verftand, hebbende het vermogen van verftaan en oordeelen, en met eenen wil, die vrij verkiest, wat hem behaagt, en om deze reden, boven alle andere aardfche fchepfelen, tot uitnemende eindoogmerken gefchapen , en voor de hoogfte zaligheid, tot in alle eeuwigheid, vatbaar, (Matth. X: a8; i Jo. III: 2—6.)" „ III. God heeft de menfchen, van eerften af,goed en recht gefchapen, zoodat zij de Godlijke wetten, naar hunne omftandigheid, en volmaakt, gehoorzaamden, en zeer bekwaam waren, om die einden, waartoe zij beftemd waren, te bereiken. Doch, alzoo reeds het eerfte nienfehenpaar van God is afgevallen, is daar uit eene zekere zedelijke verdorvenheid ontftaan, en tot het geheele menschlijk geflacht voordgeplant, (Hom. V: 12 — 21); waarvan de zaaden elk mensch, reeds van kindsbeen af,aankleeven, 0-111:6; Rom. VI: 17; VII: 7, enz.) , zich vervolgends door zeer vele booze daden openbarende ; welke ook zoo groot is , dat zij niet, dan inet eene Godlijke hulp , kan overwonnen worden , (Phiiipp. ii: nh seliik ziJ ,ons bJet vvwIS on* genoegen hoogstwaardig maakt, (Exoa. XXXIV: 7; Rom. I: 3*> enz.)" . „ IV. Evenwel heeft Gods onverdiende goedheid niet gewild, dat de menfchen voor eeuwig in dezen afgrond van ellende zouden omkomen; trouwens door die goedheid bewogen, heeft hij een geheel verbazend middel van zaligheid beftemd; te weten, hij heeft zijnen Zoon (vergel/N°. 1) tot Zaligmaker gefteld van het menschdom;. welke, ten einde aan dezen zaligmakenden Raad te voldoen, eerst wel, op eene bovennatuurlijke wijze, door de Godlijke kracht des Heiligen Geestes, uit eene ongerepte Maagd geboren , tot zijne waare Godheid , Zich eene menschlijke natuur heeft aangenomen , (Jo. I: u) en dus. mensch; geworden, een nederig..leven op de-  PARS THÜOLOGM! CHUISTIAN* THSORETWA. 213 deze aarde geleid heeft, geduurende hetwelk, hij. voorTmmujk dit heeft volbragt , i) dat lüj de menfehen de waare zaligheid zou leeren, en het waare: middel, om dezelve te verkrijgen; om welke reden hij inde Schriften des N. Testaments genoemd wordt de hoogIte Leeraar , het licht der wereld , enz. 2) dat hij, om der menfchen wil, zich aan velerleie rampen efi kwaaien, ja aan den dood zeiven onderwierp, en zulks voornaamlijk wel met dat oogmerk , opdat hij door tusfchenkomst van dit lijden en dezen dood, voor de menfchen vergeving van zonden, en de Uodiiike eenade, door de zonde verloren, zou verwerven. (£i III: 25; > Hl: 16; 1 Petr. Jfc 24, enz.) 3) dat hij in den geheelen loop van zijn leven, aan de menfchen het volmaaktfte voorbeeld van deugd gave, hetwelk zij te volgen hadden, (Phltpp. IJ: 6; a Petr. I- 21* 1 Jo. II: 6, enz.) Vervolgends daarna uit de dooden ten leven opgewekt, en levend ten hemel gevaren en tot de hoogfte zaligheid en heerlijkheid, welke ziin a/W» aan Gods rechterhand genoemd wordt, verheven zijnde, heeft hij eerst wel dat ontwerp van Gousdienst, hetwelk hij zelf geleerd had , in de wereld ingevoerd, zoo door de plegtige uitftorting van den Godlijken Geest op zijne Apostelen en eerfte yereerers, (Hand. II: 2, 3) als ook door den Godsdienst door Leeriiaren, met zijn gezag afgezonden, met eene buitenKewoone magt voorzien, om wonderwerken te verrichten , en uitmuntende door eene bijzondere Godsvrucht en deugd, wijden zijd uit te breiden; en ten tweede, draagt hij aanhoudende zorg, dat deze Godsdienst bewaard worde en beveiligd tegen alle kwaadwillige poeingen , die tegen hem te werk worden gefteld , insgelijks, dat de menfchen de zaligheid, die hij voor hun verworven had, met de daad zouden kunnen bezitten en verkrijgen; welke zorge met den naam van Voorbidding bij den Vader bertempeld wordt." V Deze zaligheid nu wordt door het Euangelie, den me'nfchen, die met deszelfs licht beftraald zijn , met alleen verkondigd , maar ook welmenend aangeboden ; zoodat zij allen dezelve deelachtig kunnen worden, indien zij dezelve Hechts aannemen op die wijze, welke Gode waardig is : ten welken einde dan God eischt. dat de zondaaren gelooven in jesus christus, ot vertrouwen, dat God hen, door jesus christus O s ka!1  »I4 h. muntinohb, pars thsol. christ. theoretica. kan en wil zaligen, (Jo. III: 14, 15); insgelijks dat zij een oprecht berouw oefenen over alle voorheen gepleegde zonden, gepaard met eenen oprechten ijver tot een Ueilig aan God en christus alleen geheiligd leven, (Tlt. II: 11—14). Doch, alzoo der menfchen krachten , door de zonden krachtloos geworden, niet voldoen, om deze verandering van geest en leven voord te brengen , en te onderhouden, wil God hen, door de genadige hulp van zijnen Heiligen Geest, gepaard met de leere van het Euangelie , daartoe bekwaam maken , (Philipp. II: 13)." VI. Deze zaligheid nu, welke God op deze wijze de menfchen deelachtig wil maken, beltaat in de ver* geving van alle zonden, (Rom. V: 1) in de heiligmaking van geest en leven, of de verlosfing van de magt en heerfchappij der zonde, voords in het wederkrijgen der Godlijke gunst en genade, welke in het N. Testament met het heuglijk woord van aanneming tot kinderen wordt uitgedrukt , en in die hoogfte zaligheid , welke eerst na dit leven zal genoten worden : terwijl integendeel het lot van die genen zeer ellendig zal wezen, die in christus niet geloofd zullen hebben." „ VII. Alhoewel nu, gelijk uit het gezegde blijkt, deze geheele Godsdienst voornaamlijk tot de ziel behoort, evenwel is hij niet geheel zonder uitwendige plegtigheden: te weten, God had oudtijds aan de Israëliten, en hunne voorvaderen, zeer vele plegtigheden ter waarneming voorgefchreven; maar christus deze allen afgefchaft hebbende , heeft 'er Hechts twee aan zijne verëerers bevolen, te weten, den Doop , waardoor zij in de Gemeente der Christenen worden ingelijfd, en het Heilige Avondmaal, in hetwelk zij eene godzalige en dankbaregedachtenis van den besten Zaligmaker vieren." — Dus is het verband der Bijbel - Waarheden, volgends den Hoogleeraar M. Volgends dit beloop worden dezelven, gelijk wij zeiden, in dit Werk,op eene voortreflijke wijze behandeld. Met deze onze oprechte aanprijzing willen wij echter niet zeggen, dat 'er geene gelegenheid overig zij tot bedenkingen en aanmerkingen. Wie in de fchriften der eerfte Kerkhervormers , en der volgend» Godgeleerden, niet vreemd is, zal ze ligclijk zeiven maken kunnen ; wij moeten ons bellek en bedoeling in het oog houden , en zullen misfchien , wanneer het Tweei de Deel dezes Werks het licht ziet, gelegenheid ontmoe* ten, oa iet naders te zeggen» ,  p.v.D.B.P»»Ü»«HM.STU«»T, Deel. Te Amfteldam, bij J-Allart, I79»« 4 5 //; gr. Ocïavo. De prijs is ƒ a - 8 - • D:n zelfden, ^«^5S^^ U ken ^3 "?£^w5oseph toekenden, moedenen der beide Leeiaarsovej afleggen, in hetwelk, tell wij ook van dit JJ^g der G-lfchiedenisfen, tot °p d,ed hSS vÏÏ fo«ph' wordt voordgezet en behanop den do£feV^eJ°vooiaf den inhond der Leerredenen ded* T/W, tak o b bij de blijmare van joseph. zeiven : Ol"06» 0^ trekt met de zijnen G'%XLX oFnadere ói wikkeling van het plan van naa Egypte, ot "a?"e XT VI. * - (a3) De ontGods voorzienigheid. G.«. XLVh i 7- ^ 3^ xtVie moeting van jakob^j0»«»»^ en wijze Ver- «6—34- CJ4) josr yïvii. r-ii fa O De Egypzorger der zijneG«. XLVIL i ia ^^.^ tenaars door joseph geipijs^, - fi ^ des ^^St G^r^WiSrt den ftervenden jakob. G«. XL X. (-«3 0H»S venis van jakob. Gen. L. i J4- W j vergeving zijner Broeders. G«». L. 151 «■ u ; J IïfHV's&Doid en Chara eter 'G-^'^'der voor- Gaven wij meermalen,wan neer wy ee treflijk Werk ter kennis van onze Lezers ° 6 ' d verlegenheid te kennen, om te ot ^ ne ^ ^ len proeve voor hun uit te ^eze"'..wLr „eheele Werk de wijsheid der Gods-regeering in aantreffen, gevallen van joseph ui bakende weUkendlij vestigen dus °n»^^ee«a!m eng gewigtig fte onderwerpen , die voor allen den zijn, en elk nodigen, °Vuft dit belangrijk gedeelte verëischten ernst te lezen, en uit dit belangrijk g  STfj V, 'VAN DER BREGGEN PAAUW EN M. STUART, des Bijbelfchcn Gerchiedverhaals de nuttigfie lesfen op te zamelen. Vv'ij willen niet ontkennen, dat ons, onder anderen, de tweeëntwintigfte Leerrede van van der B. P. over de nadere ontwikkelipg van het plan van Gods Voorzienigheid zeer bevallen heeft. Zij maakt een fchoon geheel uit , en" kan als eene uitmuntende verdediging der handelwijze en regeering Gods met jakob en zijn jnageflacfit, tegen alle vitterijen des Ongeloofs , aangemerkt worden, Aandoenlijk en treffend is ook de tekening, welke S. in de volgende drieëntwintigfle Leerrede, van de ontmoeting van Vader en Zoon in Egypte geeft, en waarvan dit het Hot is: „O! ziet gij het, 3, M. T, hoe beiden hier flechts e'én fchijnen te we3, zen, hoe vast geklemd; hoe om en om elkanders hals „ geftrengeld ; hoe fluitend mond om mond gedrukt; 5, geen woord kan tusfehen zulke lippen door; de ziel s, zelve ontmoet zich op deze boorden; zelfs de adem vindt geen doortogt. Dit zal verflikkend zijn! Maar — daar breekt joseph los; hij weent; dit geeft 9, hem lucht; ziet hoe zijne traanen vloeijen langs 's Va- ders grijzen baard, — zoo zeeg geen Hermans daauw 3, op Sions toppen neder; —r zij vonkelen, die traanen, ,, als diamanten voor de kroon der Oudermin ! Nog s, duurt dat zielzaligend geween ; de Grijsaard is de „ eerfte, die weder lucht tot woorden krijgt; zijne lip,,. pen hebben zich ontworfteld; zij willen fpreken; „ hoort toch haare taal, die is; „ dat ik nu fterve, „ „ nadat ik uw aangezicht gezien heb , dat gij nog ,, ,, leeft; " Nu fterven in zulk een heilgenot! Kan „ dit uw hart niet dragen ts,r a ë l ; 't welk zoo veel ,, leeds verdroeg? — Ja wie zou niet moeten beeven voor de verwisfeling van zulk een zalig oogenblik, ,, 't welk , al duurde het beftendig voord , toch een- maal door den dood zou afgebroken worden ? Die „ taal is de hoogflc toon der dankbaarheid daarnevens, die nu geenen wensch op aarde door Gods gadelooze. „ liefde te vervullen heeft. — De omhelzing heeft een „ einde, en nog heeft joseph zijnen Vader geen woord „ toegefproken! Maar was dit noodig, was zulks na- tuurkundig mogelijk? De Aartsvader mogt eenen af> „ gebroken toon uiten , — de ouderdom en het ver, „ driet hadden zijn hart meer bekoeld ; joseph. kon ?ï rtjet fpreken. ,? Een, middelmatig Dichter of min ge^- ?, j; trouw  joseph in leerredenen. 817 „ „ tronw Gefchiedfchrijver rnogt beiden lange rede„ „ nen in den mond gelegd hebben: moses doet „ „ dit niet. " " (*) ^ , De volgende uitbreiding van v. b. 13. P. over de woorden: „ joseph onderhield zijnen Vader, en zijne Broeders , en het ganfche huis zijnes Vaders met brood, tot den mond der kinderkens toe," twijfelen wij niet, of zal onze Lezers insgelijks wel bevallen. „ Ziet daar T. op hoedanige wijze joseph voor de zijnen zorgde. Hij fchaamde zich over zijne bloed" verwanten niet; hij kreunde zich geenzins aan de ver' achting, waarmede zommigen hem, om zijne zoo " genoemde geringe geboorte en maagfchap mogten aan", zien. Wie kwam 'er meer openlijk voor uit, dat zij',' ne nabeftaanden ongeachte menfchen waren, dan j oseph? Wie was ten aanzien van de zijnen zoo op*' lettend en zorgvuldig? Wie ftortede immer voor de\, zeiven edelmoediger zijne fchatten uit ? Wiens zorg „ voor de zijnen was dus blijkbaarer, was ook beften,, diger, dan die van joseph? Gij moogt het toch ,, voor onbetwistbaar houden , dat hij meermalen naar „ het geliefde Gofen trok , om overal, waar nood of „ gebrek was , daarin te voorzien, dien te verminde,, ren, dien geheel wegtenenun , dien in overvloed te „ doen verkeeren. Ja, gij ziet hem, zoo dikwijls zijne „ ambtsbezigheden hem dit vergunnen, de woelige Hof„ plaats verlaten, en, niet zelden van zijnen manas,, se en zijnen ephraïm vergezeld, naar Ramefes „ rennen, om zijne maagen te bezoeken. In den fchoot ,, van zijne familie vindt hij rust van zijnen arbeid , „ vreugde voor zijn hart; — daar ziet hij vaak beide „ zijne Kinderen , op Grootvaders knieën , denzelven ftreelen , en hoort den vergenoegden Grijsaard met ,, deze lievelingen kouten ; daar omringen hem fteeds „ tevredenheid , vergenoegdheid , dankbaarheid ; hoe „ menigmaal hij zijne bezoeken hervat, hij vertoont „ zich van verre zélfs niet, of daar gaat een vreugde„ kreet onder de maagen op , en men verzamelt zich in Vader jakob's wooning, derwaards ziet gij niet „ flechts zijne Broeders en hunne Vrouwen heen fnel* „ len , ook derwaards fpoeden zich derzelver kinder„ kens : het eene tracht het andere voorbij te ftree» u ven., (*) Niemeije'.i Charakt. Th. II. S. 287,  Stl8 p. van der breggen paauw en m. stuart, „ ven, zij moeten joseph zien, zij moeten hem ook „ danken, want hij — dit prenteden hun hunne Ouders„ bcftendig in — hij was het eigenlijk, die hun brood „ gaf." - Dan wij zouden te breedvoerig worden , indien wij meer proeven zouden willen opzamelen, en moeten dus, hoe ongaarne ook, een en andere trek uitjosEPH's character, in de laatfte Leerrede voorkomende, agterlaten. — Dan wij hebben genoeg gezegd, om het Werk zelf aan alle Christen lezers , naar verdienfte, aan te prijzen, en wenfchen hartlijk, dat het, onder meer andere ftichtlijke Werken, een Huisboek moge uitmaken , ja, dat het inzonderheid ook van onze jonge lieden met aandacht en oplettendheid gelezen en herlezen worde, als waaruit zij meer wezenlijke vrucht en nut zullen kunnen trekken, dan- vele hedendaagfche Schriften hun kunnen opleveren. De Godvrezende en Ouderlievende joseph zal hun menige gewigtige les, in verfcheidene gevallen en omftandigheden , kunnen verfchafFen , en zijn gehouden gedrag, wat men ook daar omtrend fomtijds moge inbrengen, der navolging waardig geoordeeld worden. In de Voorrede voor het Eerfte Deel hadden de beide Leeraars zich voorbehouden , de bedenkingen en aanmerkingen, welken misfchien tegen hen; mogten ingebragt worden, in eene Narede te beandwoorden. Wij vinden dezelve thands agter dit Derde Deel, en moeten dus van dezelve nog met een woord fpreken. — Vooraf geven zij te kennen, dat zij hun werk gaarn van de kunstmatige zijde zouden beoordeeld gezien hebben, en dat dus ook wij , die met goedkeuring van hunnen arbeid gewaagden , bepaaldlijk de redenen onzer goedkeuring zouden hebben opgegeven. Dan noch ons beftek, noch de aart van dit Werk liet zulks toe. — Ook geven wij aan elk gaarn de vrijheid, om zulk eene predikwijze voor zich te verkiezen, hoedanige hij oordeelt, voor zijne hoorers of lezers het nuttigst en leerzaamst te zijn. En wij hebben dus ook deze vrijheid aan de Eerw. v. d. B. P. en S. gelaten, ons vergenoegende de gronden onzer goedkeuring met een woord te hebben opgegeven : „ De Tekst wordt, daar het nodig is , vol-, doende opgehelderd, en de hoofdwaarheid, daar uit „ afgeleid , duidelijk en naauwkeurig voorgedragen," enz.  joseph in leerredenen. 219 iAr f*) En dit is, naar ons inzien, genoeg, om een Werkvan dezen aart en belang, aan den weetgierigen en onderzoeklievenden Lezer aan te bevelen; zonder.dat het nodig is, ons bepaaldlijk in de manier van behande ing zelve verder in te laten. - Ons hoofddoel was alléén het prijslijk oogme.k, hetwelk de beide Leeraars, buiten twijfel, met de uitgave hunner Leerredenen beo^den, van onzen kant, naar vermogen, te bevorderen en daarop onze Lezers oplettende te maken. Fn 'dit oordeelen wij ter onze rechtvaardiging genoeg, en kunnen o„s daarömtrend niet breeder uitlaten— Verder verdedigen zij in deze Narede hunne vertaling van het woord Ouderdom, in den zin van Bejaarde» Leeftïid, en hunne daar uit afgeleide eenzijdige kinder, liefde van jakob voor den zoon zijnes Ouderdoins. rili XXXVII: %. — Verftaiidige Uitleggers hebben te recht opgemerkt, dat men, omtrend de zoogenaamde Uibel-Heiligen, in tweeërlei uiterfte, doorgaands, zondigt door hen naamlijk of boven mate te verheffen, nf 4 zeer te verwerpen. De waarbeidminnaar houdt den middenweg, befchouwt hen als menfchen, en prijst 5f« !t . heUne te prijzen, doch laakt ook, hetgene ?e laken ff-lt) Ook dezen weg hebben de Eervv. gene te laken w uy ^ ^ ^ h verklaring al geen gereeden bijval, waaraan wij echter niet tw j4n, mogt vinden, hunne gehoudene handelwee zal ten minften, bij alle onbevooroordeelden, de ^en oD eene aankondiging der Leerredenen van b. van LLn o oseph , in de Utrechtfche Courant genlaatst! en omtrend welke eene briefwisfehng tusfehen de onderfcheidene Leeraars ontftaan is , hetwelk ten gevolge heefgehad, dat de volgende Nota ons ter plaatli ng is toegezonden , en welke wij dus ten flat hier gaarne mededeelen, Wii zijn door p. van der bre ogen paauw „'en m. stuart verzogt, ten behoeve van Ds.^ m Zie N. Vadert. Bibl. III Deel, ïfle Stuk, Bladz. 845. W/fe H van haMELsvEi.ii) Ongeveinsde Christen, \\\Ded $. J' V Vij haaien denzelven hier «e meer aan omdft zfceïjJZtikinge*'mede ** CUM» van d«a Aartsvader jakob betteffea.  240 vervolg der christlijkb overdenkingen, „ van marken, 'die voor hunnen voordag bedankt „ heeft, om zijnen brief, aan hun over dit onderwerp „ gefchreven , gratis verkrijgbaar te maaken voor alle ,, de bezitters hunner gedrukte Leerredenen , aan het ,, Publiek te berichten: „Dat Ds. b. van marken „ „ zich verklaard heeft, noch Steller van de Adver- „ tentie te zijn, waar van in de aangehaalde Narede „ ,, wordt gewag gemaakt, noch eenige kennis van de„ „ zelve gehad te hebben, en de bewuste Adverten„ „ tie, in zoo ver dezelve ten doel mogte hebben, „ ,, het werk van de Pred. van der breggen „ paaüw en stuart ineen haatlijk lichtte plaat„ zen , te verfoeijen , gaarne erkennende , dat het „ „ zelve zeer veele verdienften heeft en alle aanprij- „ zing waardig is. " " Vervolg der Christelijke Overdenkingen, gefchikt naar den tegenwoordigen toeft and des Vaderlands. Te Utrecht, bij J. C. ten Bosch, 1800.- 126 Bladz. In gr. OSta* vo. De prijs is f : - ia - : De ongenoemde Schrijver van deze Overdenkingen voldoet thands aan den wensch der zulken, die het eerfte Bundeltjen met genoegen gelezen hebbende, zich ■met de vervulling van eene van verre gegevene hoop ftreelden, nog meer foortgelijke opftellen ter lezing te zullen ontvangen. Hoogstbelangrijk zijn de Onderwerpen, hier behandeld; zij zijn de drie volgende: De liefde tot het Vaderland, eene Deugd van *t Christendom , naar aanleiding van Matth. XXIII: 37. De tegenwoordige toeftand van ,t Christendom, a Tim. III: 13. Christus i/j Gekruiste, de Kracht en de Wijsheid Gods, 1 Korinth. I: 23. Zijne eerfte overdenking vangt onze Schrijver aan met de bedenking, dat de liefde des Vaderlands in de leere van jesus niet vermeld wordt, en dezelve alzoo gebrekig is. Hij erkent, dat onze Heiland , voor zoo veel wij weten , nooit eene Redevoering over de liefde tot het Vaderland gehouden heeft. De reden hier van was de geaartheid van het Joodfche Volk, wiens ijdele vooringenomenheid met zich zeiven daardoor nog meer ware gefterkt geworden. Met dit alles, ontmoet men verfcheidene blijken in de gedragingingen van jesus, weikeu in hem deze hoedanigheid aan-  «SCHIKT RAAR DEN TRGENW. TOESTAND DES VADERL. 221 «-n'-ondigen Bladz. A5—50. Inzonderheid behooren c^S^ooglngen3, te? «f ^X^xfo! waarin het te wenfchen ware, dat hij onder vele, zoogenaamde, Vaderlanders, ijveriger navolgers had In 's Heilands voetftappen traden ook zijne Leerlingen , door hunne lesfen, klaarblijklijk ingericht om het algemeen welzijn te bevorderen. De Christen, hoewel op de "ronden, door jesus en de Apostelen gelegd, te werk gaande , een waar en nuttig Vaderlander heeft, noïfhand? niet die dweepende liefde, als de Jooden, Gri ken en Seinen; want hij erkent ook een toekomend, eenhemelsch Vaderland; dit maakt <90.b«tniog meer uitgebreid, en doet hem van alle ongerechtigheden , ook tegen andere volken, gruwen. Ln hoe zegenrijk, voor het geluk des menschdoms, waren de gevolgen indien de Chrisdijke gezindheden algemeen de overhand namen! Terwijl niet zoo zeer aan de Wijsbegeerte, als aan den invloed des Christendoms, de eere moet gegeven worden, dat de volken, over en weder mt minder dan voorheen gruwelen plegen. Hierop Aaande , zie hierlene geanimeerde fpraakwending tot de hedendaagse Franfehe Natie. ,, En nu wilt g,j, 0 Wijsgeren dezer eeuw, gij verlichters der waereld, gtj aanbidde?s der zuivere Reden, gij Predikers eener algemeene menfchenliefde, gij God- en Mensenvrienden ! (Theophilantropen)! gij wilt nu van de aarde die weldaadige bronwel van zachtheid, van menschhevendheid, van algemeene broederfchap verbannen; gij ! wi t dien Godsdienst verdelgen, uit denwelken uwe Slichting, uwe verzachte zeden, het beste gedeel,, te uwer Wijsbegeerte is voortgevloeid. —— Uwe zuivere reden, gfnds en herwaards omdoolende, alK herfenfehimmen aangrijpende, zonder eer, vast oogpunt waarheen, voortijlende, zoude het menschdom op nieuw in den donkerden nacht der dwaling omvoeren, en op't voetfpoor uwer beroemde helden uit het Heidendom , het leeren nederknielen voor ' ingebeelde Wezens, van Afgoden, *e »'ets Z1)n' ™™ ' de werken zijner eigene handen." - De tweede overdenking vangt aan met eene fchets van het meer en meet toTnemend ongeloof, en van de oorzaken daarvan onder deze vinden wij, hetgene velen vreemd zal voorkomen, althands van verre, genoemd, dat de Godsdienst van den Staat moet afgefcheiden wezen; „ een beSinze^'  222 verv0lo der CHiUSTLlfXE overdenkingen« enz. , zegt de Schrijver, „ dat wel in 't afgetrokkene be„ fchouwd, veel voor zig heeft, dat echter zeer geft fchikt is , om den Godsdienst vele aanhangers te „ dpen verliezen. Het is immers bekend, (deze reden „ vinden wij hier aangevoerd,) dat een menigte van „ menfchen alleen uit inzichten van waereldsch belang „ zich tot de Christenkerk bekeerden, die bij 't weg„ nemen dier inzichten lichrlijk openlijk uitkomen voor „ het geen hun belang voorheen hun verbood te belij„ den;" en (dit toont niet onduidlijk, dat de Schrijver het zwakke van zijn bewijs gevoelt) „ fchoon deze „ wel den eernaam van Christenen niet waardig zijn, is ,, het nogthands zeker, dat de kerk daar door in hun „ verliest," (de uitwendige belijdenis maakt tog niet den Christen!) ,, dat hun voorbeeld navolgers trekt, „ en des bij 't wegnemen van tijdlijke inzigten het te ,, vrezen is, dat de Ouderen verzuimen zullen, hunne kinderen in den Godsdienst te doen onderwijzen, en „ dat daar door dezelve fpoedig in vergetelheid komen „ zal." Kant, en allen, die te veel met de Rede op hebben, worden voords gegispt , misfchien wat te overdreven, en met opdringing van.gevolgen, die, zo zij al in hunne gevoelens liggen opgefloten , door hun ontkend worden. Ondanks dezen donkeren toeftand, vertrouwt onze Schrijver, dat, even als omtrend de belangen van 't Heelal, wij ook aangaande de belangen der Kerks , op de zorge des Almagtigen ons gerust mogen verlaten, en bouwt daarop de volgende plichten, die op den Christen rusten. Hij moet op zijne hoede zijn, om zich niet door den ftroom van 't Ongeloof te latenwegfleepen; voords, niet ilegts met mond en pen, tegen het toenemend kwaad der verleidinge en des afvals, maar vooral met zijn voorbeeld, arbeiden; wijders de vijanden van het Christendom, wel met eene edele waarheidsliefde, maar vooral met zachtmoedigheid en vriendlijkheid behandelen; en eindelijk, zich met kloekmoedigheid wapenen onder de tegenwoordige duistere uitzichten van het Christendom , welken hier met eenigzins fterke kleuren worden aangezet, niet volkomen beftaanbaar met de voorheen aangevoerde Geloofsvastheid van den Christen. — Uitgewerkt is ook de laatfte Overdenking, in welke wij vooreerst ontmoeten eene breedvoerige,verklaring van 's Apostels woorden, en vervolgends eene ontvouwing, van Gods Wijsheid, in  c. BREM, opwekkende AANSPRAAK, enz. 223 in den Gekruhten Verlosfer doorftralende, „ i Omdat de dood van christus een bewijs is van Gods " gerechtigheid; 2 Omdat die een bewijs is van onze " verzoening met God; 3 Omdat het lijden en de dood van christus de grond is , van alle, voor den " mensch heuglijke gevolgen, welken daaruit als eene belooning van jesus gehoorzaamheid, voortvloei" jen* 4 Omdat de dood van christus ons de \\ voortreflijkfte lesfen ter navolging en verbetering op- levert*" Wij hebben op dit Boeksken wel wat langer ftil geftaan omdat de Schrijver, in hoedanig licht fommigen zijner' (tellingen ook mogen befchouwd worden, boven het gros der hedendaagfche Authcuren niet weinig uitmunt en blijken van kunde allerwegen laat doorftralen. Een volgende bundel zullen wij met genoegen ontvangen. Opwekkende en bemoedigende Aanfpraak aan alle Bekommerde en Heilzoekende Zondaren, om met gelovig vertrouwen hunne zaligheid in jesus christus te zoeken. Uit het Engelsch vertaald, waar bij gevoegd is een Kort Begrip van de waare natuur der zaligheid, welke het Euangelie aan allen aanbiedt. Nevens eenige Bijlagen. Door c o r n E l1 s b re m. Te Rotterdam, 'bij N. Cornel, 1799. $6 Bladz. In OSiavo. De prijs is f : - 5 " : Onder de Stukjens, welken met een prijslijk oogmerk verfpreid worden, om de uitbreiding van het Euangelie te bevorderen , kan ook dit klein Gefchrift , als gefchikt tot deszelfs einde , befchouwd en aangeprezen worden. Het eerfte , en de twee laatfte Stukjens , in dit Werkjen voorkomende, zijn inzonderheid, wegens derzelver kortheid, en klaarheid, niet onder de isiulte te rekenen. — Het tweede beandwoordt minder aan deszelfs tijtel. Het is meer eene belijdenisleerrede naar den leiddraad van den Heidelbergfchen Catechismus, dan eene korte ontwikkeling van de waare natuur der zaligheid. —— Ai-  224 ij. van hamslsveld, Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen , door IJsbrand van hamels veld. Eerfte Deel, met Plaaten. Te Haarlem, bij F. Bonn, 1799. LXXXVl en 382 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 15 - : Wie kent niet den onvermoeiden ijver van den Hoogleeraar van hamelsveld, om, door zijne Schriften, voor zijne Landgenoten, nuttig te worden? — Hierin drukt hij de voetftappen van eenen man, op wien Duitschland altoos roem zal mogen dragen, den onfterflijken michaëlis. — Dit Werk levert ons al weder een nieuw bewijs op van 's Mans werklust. — Eene Gefchiedenis der Christelijke Kerk! — Van welken verbaazenden omvang is dit Werk ! — Hoe veel behoort daartoe, om zoodanig Werk te vervaardigen ! — Een arbeid, zoo moeilijk , baart reeds, in den eerften opflag, zwarigheid! — Het veld, waarin gearbeid moet worden, is groot; en die bodem is, op vele plaatfen, nog niet naar behooren, bebouwd. — 'Er moet , zal 'er iet goeds geleverd worden, recht diep worden gedolven. — De waarheidlievende man be« wandelt hier een pad, waarbij of vooröordeelen hem zeiven ligt verblinden, of ook menfchenvreeze hem boeien kan. — Alle deze moeilijkheden kunnen 's mans werklust en ijver niet affchrikken. — Hij vormt zijn ontwerp — 'en hij — zal het uitvoeren. — Een kort verflag zal, zoo wij vertrouwen, den Lezer in ftaat ftellen , om dit Werk te beöordeelen. — Doch vooriif ééne vraag : voor wien fchreef H. dit Werk , voor Godgeleerden ? of voor Leeken ? — Offchoon hij ons dit niet zegt, befluiten wij echter, dat het is, om voor Leeken te fchrijven. Men zal voor de Theologanten ex Profesfo een Werk niet ligt kostbaar maken door Plaaten. Daarenboven , hetgene hij in de Derde Aanmerking in de Foorrede zegt , aangaande de reden, waarom hij de Gefchiedenis van jesus zoo uitgebreid heeft behandeld , bevestigt ons hierin. — Die vraag was thands reeds van veel gewigt: want of eene Kerklijke Gefchiedenis voor Godgeleerden wordt gefchreven , gelijk mos 11 eim, s ii m le r en anderen gedaan hebben, dan of dezelve een Leesboek voor Ongeletterden zijn zal, maakt bij ons een verbaazend onderfcheid. —> Aas  algem. KERREL. GESCHIEDENIS DER CHRISTENEN. 2 2j Aan *t hoofd van dit Werk ontmoeten wij eene Inleiding van 86 Bladz. Zeer befejopt wordt daarin aangewezen, wat men door Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis te verftaan hebbe: de nuttigheid derzelve : de verëischten eener goede Kerkgefchiedenis: — de bronnen en hulpmiddelen , tot recht verftand derze.lve : en de orde en fchikking in dit Werk in acht genomen. Omtrend het Eerfte Stuk hebbes wij alleen eene kleine Aanmerking Wanneer v H. het onderfcheid tusfehen Algemeen' en Bü'zmukre Kerkgefchiedenis aanwijst , bepaalt hij dit in dezer voege, dat „ de Algemeene zich ui ttrekt tot alles, wat de Christen-Kerk betreft, ter" wijl de laatfte zich alleenlijk tot eenig bijzonder ge" deelte bepaalt." — Deze opgave komt ons wat duister voor: men zou ligt kunnen denken, dat 's Hoogleraars gevoelen ware , om alles , wat in de Chnstliike Kerk, waar ook, gebeurt, in de Kerkelijke Gefchiedenis op te nemen. — Dit zal zeker zijne bedoeling met ziin — maar veeleer, dat de Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis behelst zoodanige gebeurenisfen, die betrekkin* hebben , tot de Christen - Kerk in 't algemeen — en zich dus geenszins ophoudt met zoodanige gebeurenisfen, die, het zij op zich zeiven, het zij in hare oorzaken en gevolgen, alleen betrekking hebben, op deze of gene Christlijke Gemeente, aan deze of gene plaats, 't Is toch hierin met de Kerkelijke Gefchiedenis gelegen, als met de wereldlijke. En dat dit het bedoelde van den Hoogleeraar zij , blijkt duidlijk uit hetgene bij Bladz. XXVII zegt aangaande het doen eener goede keuze. _ Hetgene aangaande de bronnen eu hulpmiddelen 'der Kerkelijke Gefchiedenis is gezegd , kon , in een werk voor ongeletterden, aanmerklük korter zijn. — Met dat al verwondert het ons, nu H. toch hierover zoo breedvoerig uitweidt, geen gewag gemaakt te vinden van onderfcheidene werken van semmler over de Kerkelijke Gefchiedenis, naardien de verdienfte van diert man, in dit vak, die van mosheim verre overtreffen, al zijn zijne werken zoo volumineus niet. Om bij voorbeeld het belangrijke en gewigtige der zoogenoemds duistere Eeuwen, (van de 5de tot de 14de) recht te leeren kermen, behoeft men Hechts de Selecïa capita van semmler te lezen, en men zal daar vinden, wie, voor den verdienstlijken schröck, het ijs gebroken heeft. — M - ME UWE VAD. bibv. iv. CBEL, no. j. ? meer  226* 3j. VAN HAMELSVELD Meer hebben wij niet aan te merken op de Inleiding. Dit Deel bevat voords het eerfte Boek dezer Kerkelijke Gefchiedenis, — loopende van c h & ist us geboorte tot den dood van joünnes, den laatften der Apostelen. Zie hier den inhoud der twaalf Hoofdftukken van dit eerfte Boek. i.) Toeftand der Heidenfche en Joodfche wereld ten tijde der geboorte van christus. 2.) Gefchiedenis van jesus christus. Zijne geboorte en ambtloos leven. — 3.) Prediking van joünnes den Dooper : jesus wordt van hem gedoopt en aanvaardt ïijn Leeraarambt. 4.) Jesus leere en wonderen. 5.) Gevolgen van jesus leere en verrichtingen geduurende zijn leven. 6.) Jesus Dood, Opftanding en Hemelvaart. 7.) Geloofwaardigheid van jesus Gefchiedenis. 8.) Gefchiedenis der aanhangers en belijders van jesus, van zijne Hemelvaart, tot den dood van den Joodfchen Koning, her odes agrippa. 9.) Gefchiedenis van de voordplanting van het Christendom, bijzonder door den Apostel paulus, tot deszelfs eerfte gevangenis te Rome. 10.) Berichten nopens de verrichtingen en lotgevallen der overige Apostelen. 11.) Vervolg der Gefchiedenis, van de gevangenis van paulus te Rome , tot den dood van den Apostel j o a nnes. 12.) Befchouwing van den inwendigen ftaat der Christen-Kerk, geduurende dit eerfte Tijdperk. Zonder dat wij het behoeven te herinneren, ziet elk reeds van zeiven, dat de levensgefchiedenis van jesus een zeer aanmerklijk deel dezer gefchiedenis bellaar. — Dit is men zelden gewoon in eene Kerkelijke Gefchiedenis, en trekt dus terftond de aandacht. H. geeft 'er reden van in de Voorrede. „ Ik oordeelde (zegt hij) „ eenigzins breedvoeriger te moeten zijn, in het verhaal „ van de Gefchiedenis van jesus christus, den grooten Stichter der Christelijke Kerk, en van zijne „ Apostelen, als waardoor wij ons van het Christendom „ zuivere en echte denkbeelden kunnen maken , en te „ beter in ftaat zijn, de afwijkingen en veranderingen , „ in volgende tijden in het Christendom gebragt, na 9, te gaan, het welk van zeer veel dienst moet zijn, in het beöordeelen, wat eigenlijk Christendom is ; „ welke juiste kennis zoo volftrekt nodig is , om de verdeeldheden der Christenen onderling te verminde,, ren , en de aanvallen van het ongeloof , die hunne „ fterkte meestal ontkenen uit de verwarring van het " „ Chris».  algêm. ker'kel. geschiedenis der christenen, iij „• Christendom met de bijzaaken, die niet tot deszelfs ,, wezen behooren, alle kragt te ontnemen." — Hoe zeer men ook de aanmerking, hier door v. H. gemaakt, in 't algemeen zal toeftemmen, zoo zal men nogthands zoodanige uitvoerige' behandeling van jesus levensgefchiedenis liever niet in eene Kerkelijke Gefchiedenis aantreiTen, — waaiïn, ten boven gemelden einde , eene korte fchets van jesus leere, (hier Bladz. ioa. en verr vol*, ontvouwd) eene voegzame plaats bekleden , en toereikend bevonden worden zou; — vooral ook, omdat de Gefchiedenis van jesus leven te meermaalen behandeld is. — j Voords is de ftijl en fchrijftrant van den Hoogleeraar •zoo wel bekend bij onze Landgenooten , dat wij het overtollig oordeelen , om hier-van iet te zeggen. Bij de volgende Deelen, zullen wij ons wat meer in bijzonderheden inlaten.' Thands maken wij alleen nog deze aanmerking, dat wij, in het laatfte Hoofdftuk, naar m«ne van deszelfs inhoud , meer beknoptheid ontdekt hebben, dan in de voorgaande Hoofdftukken, dit doet ons hopen, dat de Hoogleeraar woord zal kunnen houden, met dit geheele werk, in tien of ten hoogden twaalf Deelen, te zullen afdoen. Vooral hopen wij , dat het zoo noodzaaklijk verëischte eener goede Kerkelijke Gefchiedenis, door den Hoogleeraar zeiven, ÜW;:. XXVIII opgegeven, dat zij, naamlijk, pragmatisch behandeld worde, — in de volgende Deelen wat meer doorltraale, waartoe de Kerkelijke Gefchiedenis van spittler hem ongemeen veel dienst zal kunnen doen. — Catechismus der Apothecars- kunst, of eerfte grondbeginselen der Artj'enij-mengkunde , voor eerstbeginnenden opgefteld. Door Dr. sigismund Eredrik. her ui s t ad t, te Berlijn, uit het Hoogduitsch vertaald, door f. m. lijnen, Apothecar te Amfteldam. Te Amjle/dam, bij J. B. Elwe, 1799- £78 Bladz' ln gr. OStavo. De prijs is f 1 - 14 - : Reeds lang heeft het den Leerlingen, in de grondbeginfelen der Artfenij-mengkunst ontbroken aan een dergelijk Handboek. De voornlamfte reden , dat men, in ons gewest, Z09 vele onkundige Meesters, en p a naar  223 s. t. hermbst&dt naar evenredigheid, zoo weinig lust, tot de waare beoefening dezer kunst, zoo noodzaaklijk voor elk lijdend Mensch, vindt, is gelegen, in den gebrekigen aanleg van dezen, toen zij in de Leerjaaren waren. Daar het in tusfehen zeker is , dat onkundige Meesters geene kundige Discipelen kunnen maken, ten zij de Leeslust, tot vermeerdering van kennis , aanleiding geve , zoo mogen wij ons indedaad vleien, dat deze Catechismus, die volgends het phlogistisch ftelfel van sta hl, eenvoudig ingericht, verftaanbaar gefchreven en goed vertaald is, van veel nut zal zijn ; althands wij durven denzelven, als een nuttig en nodig Handboekjen, dat de Jongeling en ook allen , dien het aan genoegzame pharmaceutifche kennis ontbreekt, lezen en herlezen moet, aanprijzen. Men zal daarin vinden, noch te veel, noch te weinig : de Schrijver bepaalt zich tot alles , wat voor den Artfenij-bereider, in de eerfte plaats, nodig is te kennen; hij doet dit naauwkeurig cn zonder wijdloopigheid: de inhoud en rangfehikking kan ons hiervan reeds genoegzaam overtuigen. Het Werk is verdeeld , in zes Hoofdftukken; bevattende het laatfte Hoofdlluk veeriien Afdeelingen. Het eerfte Hoofdftuk draagt tot opfchrift: Bepaling oogmerk en verdeeling van dezelve , (te weten: van de Apothecars-kunst) en befchouwing van de Artfenijmengkundige bewerkingen. Het tweede: van het vuur, de lucht, het water en de aarde; in zoo verre, de kennis derzelven voor den Artfenij -menger noodzakelijk is. Het derde : van de Enkelvoudige Geneesmiddelen, welke het tnijnftofelijk Rijk aanbiedt, en van hunne Artfenij-mengkundige bereidingen. Het vierde : van de enkelvoudige Geneesmiddelen, welke het plantenrijk aanbiedt, en van hunne Artfenij -mengkundige bereiding. Het vijfde: van de enkelvoudige Geneesmiddelen uit het Dierenrijk. En eindelijk het zesde Hoofdftuk: van de famengeftelde Geneesmiddelen, of van de Artfenij -meng- en j'cheikundige bereidjelen en derzelver toebereiding. De Afdeelingen, welken de toebereiding der famengeftelde Geneesmiddelen bevatten, bepaalen zich, tot de Loogzouten; Zuurzouten; onzijdige Zouten, aard-en midden Zouten; Metaal, en midden Zouten; olieachtige, harstachtige, zeepachtige, zwavelachtige , metaalachtige , geestige , waterachtige , . zwi-  CATECHISMUS DER APOTHECARS-KUNST. 2S9 Puberachtige Geneesmiddelen, en ten laatften tot pleisters ^Om^de aandacht, tot hetgene in elke § verhandeld wordt, meer te bepaalen , ftaan de vragen, op den kant, waardoor men, fchoon de tekst zonder deze vragen, even duidlijk kan gelezen en verftaan worden , altoos vooraf zien kan, wat men, onder het lezen, kan verwachten. Tot eene proeve van de behandeling, over de enkelvoudige Geneesmiddelen , verkiezen wij , uit het vierde Hoofdftuk, de korte befchrijving van eenige bijzondere deelen der Planten-Lichamen. Op de vragen: wat is Campher, wasch, enz., wordt geandwoordt: „ § *<6 Def Campher Camphora is eene bijzonder geaarte, " ïiat 'on'vlambaare zelfftandigheid, waarfchijnehjk eene " eigene verdikte Olie, welke, behalven uit eenige an" dere Planten , voonmmlijk uit de Campherboom , " Laurus Camphora , die het meest in Japan, en op 1 het eiland Borneo groeit , gewonnen word. Men fnijd de wortel, ftam , en takken klein, en kookt dezelve in destilleerblazen, waarvan de helmen, met ?! ftroo en rijswerk belegd zijn; zo word de Campher vlug en zet zich aan deeze deelen , in eene vaste gedaante aan , dewelke daarna, door eene Sublimatie , " voornaamlijk in Hollandfche Fabrieken , nogmaals ü gezuiverd word; in de Apotheken, komt zij in ver" fcheidene pleisters, en zalven; ook word, door des\\ zelfs oplosfing, in wijngeest, de^Campher Spiritus „ Spiritus vini Camphoratus bereid. S a«7. Het Wasch Cera is eene waare plantagtige „zelfftandigheid , alhoewel hij , gelijk als de Honig, '„ van de Beien bijeen vergadert, en tot ons gebruik " aangeboden wordt. Het word van de Beien , uit het ' Bloemenftof der planten toebereid, en door het ' uitzweeten der zes ringen van hun agterlijf, tor , den Bouw hunner cellen, ontlast. Om het wasch, ! van de aankleevende onzuiverheden te bevrijden , !I word het , na dat het van de daaraanzittende Ho/n? ' is bevrijd geworden , in heet water gebragt, daarin ! het fmet, de onzuivere deelen vallen laat, en het zfiivere Wasch boven op drijft. _ De geele couleur !, van het Wasch , komt waarfchijnehjk even als b.j den Honig, van de verwende zelfftandigheid de, \, Bloemftofs , voort. Door het bleeken aan de Zon, J word hij van zijne geele couleu? berooft , en daar-  83° S. F» HERMBSTÜDT, CATECH. DER AI'OTH. KUNST. door in wit Wasch Cera alba verandert. Het gebruik ,, van de Wasch, in de Apotheek, is zeer verfchillend , zo als de volgende voorbeelden leeren zullen." § 358. De Orlean Orleana is een roodbruin , mergachtig weezen, het welk zich in de Zaadhuisjes ,, van de, in Brafilièn, Mexico en St. Domingo groeijen5, deUrleanboom, Bixa Orleana bevind en de Zaadkor-,, reis omringd. Men verkrijgt het, door het uitwas,, Fchen met water, wanneer het dan nog heel week , ,, als eene roode ftoffe tot ons komt. In de Apothe- ken, gebruikt men het, tot eene geelverwende zelf„ Handigheid." Uit deze voorbeelden zal men kunnen oordeelen, over de wijze, op welke de Autheur de voornaamfte, vooral uitheemlche enkelvoudige Artfenij-middelen befchrijft , en het is op dergelijke wijze, dat hij te werk gaat, niet de bereide Geneesmiddelen. Zoo vraagt hij bij voorbeeld in de eerfte Afdeeling, handelende van de loogzouten, § 473: ,,wat is [al alcali volatile?'''' en na dit befchreven re hebben , vraagt hij: ,, Waar door ,, onderfcheid zich het alcali volatile?"" beandwoordende hetzelve aldus : ,, Tot- de eigenfchappen , waardoor „ zich het alcali volatile van de vuurbeftendige loog5, zouten onderfcheid , behooren : 1.) deszelfs doors, dringende vlugge reuk; 2.) dat het bij de geringfte graad van warmte geheel vlug gemaakt word; 3.) dat het'met zuureu verbonden, ophefbaare onzijdige 9, zouten levert; 4.) Dat deszelfs verbindingen, met s, zuure zouten , door de vuurbeftendige loogzouten, zo als ook , door loogachtige aarden ontleed wor- den; 5.) Dat het met de damp van Azijn, witte wol- ken formeert; 6.) Dat het, het koper, tot eene blaau- we Tinctuur oplost; 7.) Het maakt met het vitriool 3, zuur , het fal ammoniacum Secretum Glauberi, 8.) Met 'net falpeterzuur de Nitrum flammans; 9.) Met ,, het zoutzuur de gemeene Salmiak; met het azijnzuur n de Spiritus Mindereri," Niet**  nieuwe scheikundige bibliotheek. 231 Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. jMcut ?laJ°-^ magis amica Veritas. Vierde Stuk. Te Amfteldam bij de Wed. J. Dóll en Zoonen, 1799- 101 Jslactz' In gr. Oftavo. De prijs is f: - 12 - : Met dit vierde Stuk, is het eerfte Deel van dit nuttig Tijdfchrift compleet, in hetzelve wordt op dui voorigen voet verflag gedaan van de volgende Werken. Grundriss der Chemie von f. a. gren , ijler and zter tneu» — Ferfuch über die Lebenskraft von brandis. — uemonftration de la fausfeté des principes des nouveaux Uun,istes,par le Citoijen monnet. - Werkhoven, Nieuwe Chemifche en Phijfïfche Oefeningen. - Journal der Pharmacie von trommsdorff, 5 Band iftes und alles Stück. Vervolgends ontmoeten wij in (kt MuKjen eene redenvoerjng over de verdienste van anton lorenz lavoisier, voorgelezen m het Genootfchap Concordia et Libcrtate, door j. r. dei- wan Med. DoSl. i,a:i,„„ Gemeenzaam met alles , wat tot Natuur- en Scheikunde behoort, en met de gefteldheid van dezelve in den tecenwoordigen tijd, daarenboven met een levendig gevoel, voor het belang dezer Wetenfchap aangedaan, en tevens bij uitnemendheid gefchikt, om zijne gedachten met fchoone eenvoudigheid aan anderen voor te dragen, was Dr. deiman volmaakt berekend voor de taak, welke hij op zich genomen heeft , om de verdienften te fchetfen van den uitmuntenden lavoisier. Nadat hij eene korte fchets van den kmdfchen ftaat der Scheikunde in vroegeren tijd , van den aanwas , dien zy onder s t ahl had ontvangen, van het ftelfel van dezen beroemden man zeiven , en eindelijk van de veelvuldige belangrijke ontdekkingen van priestleij had opgegeven, doet hij ons opmerken, hoe de ontdekkingen van dezen laatften veelal geheel op zich zeiven ftonden. „ Men ftapelde," zegt hij, „ proeven op proeven, , men verlustigde zich met de fraaiheid der verfchijn,, felen, welke dezelve opleverden, doch men fcheen ' in de kennis van de wezentlijke waarde der ontdek,, kingen zeiven, en de betrekking, welke dezelve op de tot hier toe aangenomen Scheikundige grond" ftellinge had, geene vorderinge te maken. In te,, gendeel, het fcheen, als of de geest, door zo vel* " b p 4 jj me*-  «3a nieuwe scheikundige bibliotheek. nieuwe en treffende verfchijnfelen bedwelmd, in ene ,, geheel nieuwe waereld verplaatst was. — Men zag als het ware grote veranderingen in de Scheikunde te gemoet, men voelde nu en dan de zwakheid van het aangenomen leerftelfel , doch men was beducht ,, voor de gevolgen, en dus trachtede men zo goed ,, mooglijk alle deze nieuwe ontdekkingen, volgens het ,, Stahliaanfche leerftelfel, te verklaren. Hierop vertoonde zich lavoisier. aan de Scheikundige wereld. — ,, Bij ene gelukkige overëenftem- ming," dus vervolgt de Redenaar, ,, van tiitmun„ tende zielsvermogens, bij ene geregelde en onbeperk„ te verbeelding, bezat lavoisier een oordeel, „ dat zuiver en doordringende genoeg was , om alle. „ bijpaden , waarop zijne voorgangers waren afge- dwaald, te vermijden , en een verftand, om het „ verband der dingen tot in de onmerkbaarfte gedeel- tens te doorfchouwen : met één woord, lavoi-. ,, sier fcheen door de natuur uitgekozen te zijn, ., om in de Natuur- en Scheikundige waereld ene rol ,, te.fpelen , waar van wij in de Gefchiedenisfen wei,, nig voorbeelden vinden; en mag met recht onder die ,, Wijsgeren , onder die zeldzame en oorfpronglijke ,, genie* geteld worden, die aan die takken van mensch„ Jijke kennhfe, waarop zij zich toeleggen, een cha9, raclei geven, geheel verfchillende van dat, het welk ,, ze te voren hadden. Men vindt in de Jaarboeken der Wetenfehappen verfcheiden beroemde mannen, ,, welke door nuttige en belangrijke ontdekkingen zich 3, een onfterrKiken naam hebben verworven, doch men ,, vind weinigen , welken ene gehele hervorming in ,, enige tak van Wetenfchap gemaakt hebben; < maar nog zeldzamer vind men een voorbeeld van „ hervorming, dat gelijk is aan die, welke lavoisier in de Natuur- en Scheikunde heeft daargefleld, voort al, wanneer men in aanmerking neemt de uitgeftrekN 5, heid dez.er Wetenfchap, en den korten tijd, in wel- ken hij zulks heeft tot ftand gebragt. En onze verss wondering wordt ten hoogden top gevoerd over de grootheid van zijn genie, wanneer wij den gang zijner ontdekkingen nagaan , hem ftap voor Itap in, „ zijne nafpeuringen volgen, en de hinderpalen overwe%% gen, welken hij door zijn fchrander vernuft, en zijne „ ftajidvastige werkzaamheid 3Q gelukkig heeft ovcr- v won>  nieuwe scheikundige bibliotheek. 1133 wonnen. Wanneer wij den geregelden vlugt zijner " verbeelding, van het bekende tot het nog onbekende, " op enen afftand volgen: hoe hij van ontdekking, tot ontdekking, door wijsheiden omzichtigheid beltierd, " in zijnen loopbaan voortwandeld, en als den vertrouden lieveling der natuur overwinning aan overwin. ninaen paart, atiz. Vervolgends saat hij de nafpoonngen van dezen grooten man van flap tot ftap na, en wijst ons aan , hoe «ii hem van de zwakheid der gronden van het tot dus ver srevolgd leerftellel van staiie overtuigden, hoe hij c\l hier toe gemaakte ontdekkingen tot één geheel verPeniüde en hoe daaruit dat Leerftelfel ontdaan is, het-, welk wegens deszelfs duidlijkheid en de eenvoudigheid , waarmede , volgends hetzelve , alle natuurverfchiinfelen verklaard worden, de verwondering der gantfche geleerde wereld tot zich trekt , en door de beroémdfte Natuurkenners, die te vooren deszelfs grootfte teeenftanders waren en alles aanwendden, om de ongegrondheid van hetzelve aan den dag te leggen, en 'er gebreken in te vinden, thands zeer algemeen gretig gevolgd wordt. „ Niet üe „ ik dan den taak , dien ik op mij nam , volbragt te „ hebben. Ik hoop, dat de moeite, die ik aan het op,, ftellen van deze Verhandeling befteed heb , zal ver„ goed worden', door eenig genoegen aan den verltan' digen Lezer gegeven te hebben. En ik zal mij ver' blijden, zoo ik iet mag toegebragt hebben tot heteindigen van de verwarring en het verjchil, omtient ' het begin van de Christelijke Jaartelling, en dus ook i van elke nieuwe Eeuw in dezelve , door mijne Le^ „ z,ers te overtuigen, dat men den eerften Januarij 1801  i$& weekblad voor den „ de tiieuuk, of negentiende , Eeuw der Christelijke; Jaartelling, beginnen zal." Wij kunnen hier met ruimte bijvoegen, dat deze Verhandeling in den volden zin onze goedkeuring wegdraagt , en alleszins ter lezing en erndige overweging verdient aangeprezen te worden. • Weekblad voor den zoo genaamden gemeenen man, uit gegeeven door het Departement Stad en Lande, behoorende tot de Maatfchappij tot nut van 't Algemeen. tweede deel. Te Groningen, bij W. Zuidema. 416 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 1-19-: TV/Tet genoegen kondigen wij thands het Tweede Deel ^-'-k van het Weekblad voor den zoogenaamden gemeenen man aan. Daar wij reeds bij de aankondiging van het Eerfte Deel onze gedachten over de nuttigheid van dit Werk gemeld hebben, zou het thands een vergeeffche arbeid zijn dezelven andermaal te herhaalen. Dit Tweede Deel beftaat even als het Eerfte , in twee en vijftig Nommers, welken allen van eenen belangrijken en kerzamen inhoud zijn. Tot eene proeve zullen wij den Lezer de volgende gefchiedenis mededeelen. Dezelve komt voor op Bladz. 579 onder den tijtel; voorbeeldige menschlievendheid der zoogenaamde quakers in ierland, betoond aan den ramps1' oedigen schipper, adriaan harms hort,en vrouw jantje hindriks, woonachtig te veendam. „ Schipper adriaanharms hort met vrouw „ en kinderen, benevens het overige Scheepsvolk, op „ den 17 Januari 1796 van St. Martin, een Franfehe ,, haven, met een lading zout onder zeil gegaan zijn,, de, om te Dordrecht in Holland te losfen, wierdt, „ na weinige dagen op zee te hebben overbragt, van „ een' hevigen ftorm beloopen." „ Na het roer en agterhek verkoren, in gevaar van overzeild te worden geweest te zijn , tweemalen „ het ankertouw gekapt, niets dan de groote mast, ., en ftaftbk overgehouden, en allerlei wederwaardig„ heden te hebben doorgedaan , geraakten zij einde■„ lijk, meer bij geluk dan wijsheid, in den morgen  ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. 237 vin den 26 Januari onder Ierland de Rivier de Shure op, en troffen, toen zij eenige uuren oP dezelve gevorderd waren, een floep met agt mannen aan, die, " hunnen nood gezien hebbende, daar reeds een' gerui•" men t i idop hen gelegen had , en door wiens gel SouwS hulp en bgltaifd zij nog dien zelfden avond ? bii een dorp, genaamd Pasfis, aankwamen. Zij aV f en, welkelmLr of ooit zulk een geval b^voond, of daar van ooggetuige geweest zijn , kunnen zien " e n recht denkbeeld maaken van den akehgen toeftand™'waarin zich toenmaals Schip en Volk bevon- " %'e" Kapitein van de floep, zijnde een EngeHche nres-officier, een Handwerk daar anders met veel " Selï den op zit,bezorgde nn wel dra, dat de vrouw " S kinderen aan wal onder dak gebragt, verkwikt, v rw nSd en met drooge kleêren voorzien wierden 't Was de zelfde man, die hen met hun Schip verder " op naar Waterfort, één der aanzienlijke Kooplieden * v?n Ierland, hielp; aldaar aangekomen zijnde, de " ?cl nper bij een' goeden Correspondent bragt en ^h^n^ol bew- brave menfchen gevonden " WNueIha'dden zij weêr land onder de voeten; zij w| „Ven naar den mensch gefproken, buiter, gevaa.r, en hadden den Engelfchen Kapitein te vnende, d« nu wel verder zoude voorthelpen, enz. t is waar, z dlnkten God voor hun behoud tot dus verre;. doch zaten evenwel nog te zeer n de nijp, gitCt kunnen lijn. Geen wonder waarlijk! GrootBrittannien en de Verëenigde Nederlanden, hunVa derlaud, waren toen ter tijd reeds met el Kanoer iu ooriog.' Hoe wisfelvallig ware het, tiM«0*n onderftand van huis te krijgen! hoe ligtelijk konden zij bii dezen of geenen onmensch bekend worden, me ïan hunnen8 rampfpoed ,, voor goeden prijs opbrengen , of andere onaange ' naamheden zoude kunnen veroorzaaken. f Deeze en diergelijke overdenkingen KW^jJf*.  *3S WEEKBLAD VOOR. DEN ,, Schipper en zijn gezin, meeuigen fiaapeloozen nacht." ,, Maar wat gebeurt! wanneer de mensch de minde ,, verwachting heeft, ftaat dikwijls de uitkomst voor ,, de deur." ,, Gewoon zijnde om forowijlen in het vooronder ,, een" Pfahn te zingen, wierdt dit, alhoewel zij van „ de ftraatjongens zeer veel overlast leeden, door ver* fcheidene goede menfchen gehoord, en zie daar het ,, middel van hunne redding!" En wat flag van lieden waren dat? Zekerlijk Ge„ loofsgenooten?... Neen mijne waarde Lezers! het ,, waren niets minder dan (zoogenaamde) Quakers." ,, Onder deeze menfchen, welke zich door elkander ,, de Vrienden laten noemen, waarvan in Ierland een ,, groot aantal woonachtig zijn , en die hier te lan,, de, veeltijds, zoo belachlijk worden afgebeeld, vindt „ men veele goede menfchen - zielen, die de Kristeliike Zedeleere,zoo eenvoudig als die door jesus en zij,, ne Apostelen gepredikt en beoefend is, in al hun„ nen handel en wandel naar de letter trachten op te „ volgen." „ Nauwlijks was hun de ellende van den ongelukki. „ gen Schipper ter oorcn gekomen, of ieder van hun, ,, gedachtig aan de fchoone les van den Verlosfer: al „ wat gij wilt dat u de menfchen doen, doet hen ook ,, alzoo, bêijverde zich op't zeerste, om hem vriende,, lijk te bejegenen, aan te haaien, en een riem onder „ 't hart te fteeken. " „ Met hun naar hunne Godsdienstige vergadering, „ die zij de Meting noemen , gegaan zijnde , lieten ,, zich de Schipper en zijne vrouw , bij het uitgaan derzelve , overhaalcn om met de Vrienden te gaan „ eeten, en, van toen aan de achting der aanwezige „ broeders verworven hebbende, wierden zij met vrien„ delijkheden als overhoopt , en zoodanig behandeld , „ als of zij bij hunne bloedverwanten waren te huis ,, geweest." ' ,, De kleeding van den Schipper en zijne vrouw daar ,, te lande een ongewoon verlchijnfel zijnde, hadden ,, aij hierom op ftraat nauwlijks vrede van 't kauailje, ,, Dit moet de Vrienden ter ooren zijn gekomer want „ kort daar na verfcheen 'er een kommando SdidÉM&n „ om hen te beveiligen. En wie anders dan dé Vrienden zouden dit beiteld hebben ? .... Om alle verdere f, nis-  ZOO GSNAAMDEN GEMEENEN MAN. 239 historiën voor te komen, lieten de Vrienden ftraks*' ciaaviim des Schippers vrouw naar 's lands wijze " kleeden, en daardoor van al-dit ongemak bevrij- " dCMaar nu kwam het ergfte nog aan. De Vrouw was zwanger , en de tijd haarer bevalling , tegens welken men gedacht had in 't Vaderland te zullen " ziin, naderde met groote fchreden. De poppekraam " was grootendeels in 't Vaderland , en dat men nog H bij zich hadde, in de grootfte wanorde." Deeze omftandigheid kon voor de goede Quakers 'niet lang verborgen blijven. En wat dceden zij nu? " zij beklaagden de arme menfchen , namen hartlijk " deel in derzelver ongelegenheid, wenschten hun Gods " zegen, enz. — Ja! dat deeden zij: maar zij dceden nog meer. Op een' zekeren tijd bij een hunner ter " maaltijd zijnde, befchonk hun de een met een groote rol fervetten goed , de ander met een twintig ellen " fijn baai, een derde nam op zich om het maakloon " te betaalen, en zoo wierdt nu binnen tien tellens '' alle zwaarigheid weêr weggenomen; terwijl men nog boven dien hunne kindertjes zoo deftig m de pluimen V ftak, dat de ouders, zoo hen de fpraak niet verraa" den had, hunne eigene kinderen niet gekend zouden „ hebben." , „ , De kleine voorraad van geld was nu verteerd. DeVrienden daarom te vraagen, kon men niet over zijn hart krijgen : want (dacht de Schipper met reden) men moet willige honden niet te veel vergen. En , evenwel het water ftond hen aan de lippen*. .. Dc , Vrienden bemerkten al weder wat 'er aan icheelde , en dit was reden genoeg, om den Schipper onbepaald „ hunne beurs aan te bieden, en onder 's hands drie, viermaal meer toe te Hoppen, dan hij ^ van, nooden had, of immer gevraagd zoude hebben. De vrouw kwam voorfpoedig in de kraam, zonder „ dat de Schipper een penning behoefde toe te fchieten: want de Vrienden , op wiens aanftaan en kosten hij ' eene kamer had moeten hnuren, betaalden alles tot „ één duit toe wat 'er noodig was, terwijl de kraam„ vrouw, opgepast en gevierd als eene pnncesle , te „ midden van zoo veele goede menfchen — Vrienden „ in naam en daad — binnen kort hertelde. Nu wa* „ het Schip weêr in gereedheid om zee te kunnen kw" zen:  240 WEEKBLAD VOOR DÈN ,, zen: de vrouw zoo wel in order, dat zij vervoerd ,, konde worden , en nogthands maakte de Schipper ,, geen haast om te vertrekken." „ En waar aan haperde het nu weêr? aan geld moog„ lijk?... Juist geraaden, lieve Lezers! 't Geld is toch ,, de ziel van de negotie. De Schipper had om wisfel naar Holland gezonden : maar nog geen antwoord ge,, kreegen. 't Is waar de Vrienden hadden dikwijls de milde hand opengedaan. De kraam had den Schipper „ niets gekost: ook behoefde hij, met vrouw en kin,, deren, voor geen voedfel en dekfel te zorgen. Had nu „ het overige Scheepsvolk maar van den wind kunnen ,, leeven , dan ware 'er geen nood bij geweest: doch ,, het onderhoud van deezen , benevens het kalfateren „ van het Schip, had onze man zoo diep in fchulden ,, gebragt, dat hij, zonder nieuwe fchulden te maaken, ,, nu geen kans zag zich de verëischte levensmiddelen „ aan te fchaffen , of met eeren weg te komen : en ,, men kon toch zonder ceten en drinken niet aan boord „ Nu was goede raad duur. ,, Dit leuteren liep, gelijk men denken kan, geweldig in 't oog. Door de Vrienden daarover aangedaan „ zijnde, befloot de Schipper maar voor de vuist uit te komen , gelijk hij dan ook deedt, zeggende : ik ,, verwacht wisfel van Amfterdam, en vrees dat die om den oorlog zal opgehouden werden. Wil ik een eerlijk ,, man blijven , dan moet ik hier mijne fchulden betaa„ len,eerik vertrek; en hoe kan ik dit? — Wat zijt ge „ van nooden? was het antwoord. Een groote fomme; „ zoo en zoo veel. — Nu gingen de Vrienden een paar „ oogenblikken alleen, wisfelden eenige woorden met eikanderen, en ,— of de pligten der menschlievend„ heid nog niet genoeg door hun voldaan waren — en „ (zeg ik), te rug gekomen, vatte een van hun edel- moedig het woord op, en fprak: gij kunt vertrekken Vriend! heen ter tijd uwe Wisfel Is ingekomen, zul„ len wij uwe fchuld'èifchers door een voldoende borgtogt „ te vreden ftellen.'1'' „Behalven iets ter verkwikking voor de jonge Vrouw, „ die toen dertien dagen oud kraams was , lieten de „ Vrienden nu nog een grooten overvloed van victualie, „ als fpek, vleesch, aardappelen, wijn, bier, chocolade, koffij, the-e en andere noodwendigheden, te „ veel  zoo genaamden gemeenen man. 241 véél om te noemen, te geeve, aan boord brengen, en alles ter afreis klaar maaken." „ Eindelijk verfcheen de dag van hun vertrek. Een „ gunstige wind wapperde in de zeilen. Nu was het ,, tffcheidsüur daar. Hoe zal ik dit befchnj ven ! Kunt gij u , uit al het voorgaande, niet verbeelden. " hoe het zelve onder zulke deugdzaame menfchen moet '! geweest zijn, waarde Vrienden?... voor hun , die zich dit niet verbeelden kunnen , zou ik vruchtloos " moeite doen, het zelve af te fchilderen ; zij, die het " zich voordellen kunnen, hebben mijne befchrijving " niet van nooden. Een hartelijke handendruk en een " God zij met u! van de eene: harten, te vol om, an" ders dan door ftomme traanen, te kunnen fpreeken, '' van de andere zijde, verbeeldt u dit, en ziet daar dan het geheele affcheid 1" Men ligtte den 21 Junij het anker, en kwam den '10 Tulij, behouden in Holland aan." Toen hij nauwlijks aan wal geflapt was. ontving de Schipper een' brief van de Vrienden in Waterfort, " meldende, dat zij de verwachte Wisfel twee dagen " na zijn vertrek te Waterfort ontvangen hadden , en " daar door nu alles voldaan was." En van wien kwam nu deeze Wisfel ? Zekerlijk 'van den man , dien de Schipper daaröm verzocht had. Ta mijne Vrienden 1 dat had ik ook gedacht! " maar neen ; zij was mede uit Menschlievende begin" felen voortgefprooten. Eene weldaadige Weduwe in den Olddmbte, die de ongelukkige toeftand van den Schipper en de zijnen bekend was geworden, had , " uit eigene bewceging , de gelden daartoe opgefchooten en naar Ierland overgemaakt. Zoo moest de " eene weldaad flrekken om de andere te vergoeden. Het Vaderland aangevallen en verlost , in zes Zangen, door a. loosjes, P. z. Te Haarleni btj A. Loosjes, P. z., 1799. 104 Bladz. In gr. Octavo. Depris isfi-8-: irve voor altijd in de Gedenkboeken van ons VaderXJ land aanmerklijke Landing der Engelfchen en Ru»s. fen, op onze naauwlijks genaakbare Kusten, en de nog aanmerklijker aftogt van die , reeds in hun voornemen nieuwe vad, BIBL» iv.jDEBlr. no, 5' Si "aK  24a A. L O O s J E s, P. Z. half gedaagde, Krijgsmagt, verfchaffen inde daad eene treflijke Zangftof voor den Vaderlandfchen Zanger, en het Dichterlijk vernuft van den ijverigen L. heeft in deze Zangen , onzes bedunkens, immers zoo veel de fpoed, dien de' uitgave van dergelijke Dichtftoffen vordert, toeliet, een gepast gebruik gemaakt van den rijken voorraad van zinlijke beelden, dien de (toffe opleverde. Een Inleidende Lierzang wordt gevolgd door den Eerften Zang, waarin het ontwerp tot de onderneming tegen Holland op eene krachtige en fchilderende wijze voorgefteld wordt ; in den Tweeden Zang worden de toebereidfelen tot dien togt in de Havens van Engeland en het uitzeilen der Engelfche Vloot, op eene natuurlijke en fchilderachtige wijze, befchreven. De Derde Zang vervat de Landing. De Vierde Zang den aantogt der Franfchen en de vorderingen van den Vijand. In den Vijfden Zang moedigt de Vrijheid de Bataaffche en Franfehe Helden tot een' kloekmoedigen wederftand aan; Krijgsdaad van dumoncea u en gevangenneming eener bende Rusfen , en eindelijk de Zesde Zang behelst den laatften, gevaarlijkften, aanval des Vijands, zijn doordringen tot in de nabijheid van de Beverwijk en daarop gevolgde zoo onverwachte nederlaag, wijders den terugtelt en eindelijken voorbeeldelozen aftogt; met veel o-evoel en vuurigen Geestdrift befchrijft de Dichter de vreugdekreet der verloste inwooners in deze Coupletten, welken wij, tevens ten proeve van de behandeling der overige, den Lezer hier voor oogen brengen: Wat kreet van nooit gevoelde Blijheid Rijst, op deez' godstaai van de Vrijheid. —- Mét dankb're traanen in het oog Hefc thans het Volk een' kreet omhoog, Als of 't gejuich van fterveüngen Het fter-gewelf zoekt dóór te dringen; Alsöf het juichend vreugd • gefchal Moet drinRen tot in 's aardrijks holen , Zich fpreiden langs de beide poolen, En galmen door het wijd Heelal. Wij moeten hier echter bij aanmerken , dat deze Hijperbolifche Befchrijving van het juichen der Inwoone* ren, door de natuur en waarheid te verre te overfchreiden , derzelver doel mist ; niemand immers kan zich een gejuich verbeelden, dat zoo geweldig is, dat het fchijnt, als óf het tot in 't Stergewelf en *i Aankijkt  HET VADERLAND AANGEVALLEN EN VERLOST. 243 'nokn moet dringen, of zich langs de beide Poolen verfpreiden, en daar men zich dus geene zinlijke voorftelling van zulk een bovenmenschlijk geluid maken kan, is het niet mooglijk, dat deszelfs befchrijving ons kunne treffen. Met recht zegt de oordeelkundige boileau Rien rfest beau que le vrat; le vrai fcul est aimable Alleen het waare is fchoon; het waare alleen beminlijk. Wij voor ons zouden liever gezien hebben, dat dit geheele Couplet agtergebleven ware, en dat de Dichter in de befchrijving der blijdfchap , welke op de blijde maar van 's Vijiinds aftogf plaats had , zich alleen bij dit volgende Couplet, waarmede hij zijn Dichtftuk befluit, èn dat binnen de grenzen der Natuur en mooglijkheid beperkt is, bepaald hadde: De Blijfchap gilt, als uitgelaaten, Langs markt - plein , wegen, gragten, ftraaten ; Zij maakt de koelde geesten warm; Men vliegt elkaêr befchreid in d'arm. En kuscht, met Vriendfchaps handen-drukking, Elkander, beevend van verrukking, Roept, juichende in dit heilrijk lot: „ 6 Deez' Verlosfing is een Wonder: 'Er fchuilt gewis iets Godlijks onder', ó Zulk eene uitkomst fchenkt ons Godl" Na dit bondig en krachtig flot van den Lierzang zeiven volgt een korte Toezang, doch welke niets belangrijks bevat, en tevens met de zes Coupletten, welken de Dichter goedgevonden ■ heeft, 'er naderhand nog bij te voegen, en die gratis aan de bezitteren van dit Dichtftuk medegedeeld worden , onzes bedunkens het ftuk node-' loos verlengen , en het vuur, waar in de Lezer door het flot van den laatften Zang gebragt was , aanmerklijk doen verflaauwen. Eenige verbeteringen over het ge-' heele Dichtftukjen zijn bij deze zes Coupletten gevoegd,. cn verdienen, onder het lezen desWerks, in aanmerking, genomen te worden.  544 c- ZILLESÏN, GESCH. DER VERGEN. NEDERLANDErf. Gefchiedenis der Verëenigde Nederlanden, nevens de voornaam/ie gebcurtenisfen in Europa, federt de Oorlogsverklaring der Franfchen aan Engeland en willem den vijfden, tot de vestiging der ééne en onverdeelde Bataaffche Republiek, in 1798, door c. zillesen. Derde Deel. In den Haage, bij J. C. Leeuweftijn, 1799. 378 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 • ia - : Dit Vervolg behelst in de vier volgende Hoofdftukken voornaamlijk de Gefchiedenis der Omwenteling in ons Vaderland : Zevende Hoofdftuk: Het voorgevallene na de overgave van Brussel tot de bemagtiging van "s boscii. Agtfle Hoofdjiuk: Inwendige ftaat der Republiek en Krijgsverrigtingen tot de inneming van nijm wegen. (Nijmegen) Negende Hoofdftuk: Gebcurtenisfen tot de inneming van utrecht en holland. Tiende Hoofdftuk: Omwenteling in Gelderland, en, in de verdere overige gedeelten onzer Republiek. Dit Deel is al wederom, even als de voorige, met aanmerkingen dooreweven, die niet tot het vak van den Gcfchiedfchrijver behooren; maar voor het overige is hetzelve bijzonder belangrijk voor den Nederlander, daar het de gewigiiglle aller Omwentelingen , die federt twee eeuwen in dit Gsmeenebest zijn voorgevallen, behelst; vooral achten wij het een verdienftelijk Werk van den Burger zillesen, dat hij zoo vele echte (lukken, die voor de Gefchiedenis van het uiterfte behng zijn, en bier en daar verftrooid zijnde, ligtlijk konden verlooren raken, in een gefchiedkundig verband iu zijn Werk ingevlochten enbewaard heeft. Aan den anderen kant, moeten wij , gelijk wij meermalen gedaan hebben, ook bijzonder omtrend dit Deel aanmerken , dat de ftijl aan vele onnauwkeurigheden krank is, en dat de Schrijver menigmaal fpreekwijzen zeer te onpas bezigt, die doen zien, dat hij ziin werk of al te overijld verricht, zonder het behoorlijk te befchaaven , of den aart der taal, en de kracht der door hem gebmikte fpreekwijzen, niet genoeg kent. Ook ontmoet men in het verhaal zeiven wel eens eenige gaping,zoo als, onder anderen, daar de Schrijver, Bladz. 234, 335, 236, de eerfte Vergadering der Reprefentanten van het Volk van Holland vermeldt, zonder vooraf van het fcheiden der voorige Staaten-Vergadering, met de omftandigheden van dien, verllag te hebben gedaan. Sire;  VU PATIJ, BRIEVEN OVER ITALlë. 245 Brieven over Italië, in het jaar 1785. door den Beer du patij, in leven Voorzitter van het Parlement te Bourdeaux; benevens eene Lofrede op den Schrijver ; uit het Fr ar, sch Vertaald. Door jan ten brink, ReQor der Latünfche Schoole te Harderwijk. Twee Deelen. Te Leijden , bij D. du Mortier en Zoon . 1800. Rehalven het Voorbericht van den Vertaler en de Lofrede, in alles 501 Bladz. In ia". De prijs is ƒ a - 18 - : Dit Werk, in eenen verhavenen ftijl gefchreven , bevat 115 Brieven over Italië, welken, zoo ver wij dezelven hebben kunnen nagaan , wat het historifche belangt, niets bijzonders beïelzen, dat niet door andere Reizigers in Italië uitvoeriger be« fchreven is. Den inhoud van alle deze Brieven op te noemen, achten wij eenen overtollige» arbeid te zijn. Weshalven wij ons zullen vergenoegen, met den Lezer eene korte fchets vati het Werk voor oogen te ftellen. De zeven- en vijfti^fte Brief over Rome, welke in hét eerfte Deel, Bladz 533, gevonden wordt, zal hier toe, onzes bedunkens, genoegzaam zijn. Zie hier daat van den inhoud: ,. Gisteren ontftond 'er, gedurende den nacht, brand op de „ S. Pieters-plaats naast het Vaticaan. Hij ontftond op het „ uur, wanneer de grijsaarts en de kinderen reeds flapen, doch. „ wanneer de moeders en de ongelukkigen nog waken." „ Geen brand was immer woedender: hij dreigde Rome te e, vernielen. Aangezet door een' hevigen wind, berstte hij eens* „ flags uit. De donkerfte nacht fcheen, door zijne duisternis, 4, dezen brand te verlichten." Welke Tafereelen fchitterden ijzelijk bij dat licht! IIc „ zie alles, ik hoor alles. Het gegil der moeders verfcheurt nog ,, müne ingewanden." „ Ik had den avond in den omtrek van het Vaticaan doorge» „ bragt: ik keerde van daar te rug nasr mijne wooning op de \, plaats van Spanje. De S. Pieters-plaats opkomende, zie „ ik vlammen, die van de daken der armen, welken zij reeds „ verteerd hadden, zich verheffende, langs twintig marmeren „ pijlaren opklommen tot aan den top van het Vaticaan. „ Ik was alleen. Ik beken het; geloovende een heetlijk fchouw» „ fpel te zien, genoot ik. Doch op dat oogenblik ging 'er, „ twintig fehreden van mij af, een jongeling voorbij, die een* „ grijsaart op zijne fchouderen droeg. Uit de wijze, waaróp „ die jongeling om zich heen zag, onder zijne treden den weg„ peilde , zorgde om den ouden man onder het gaan niet te „ fchokken, zag ik wel, dat hij zijn' vader droeg. De grijsaart» „ plotsling uit den flaap en uit de vlammen gerukt, niet weten^ de . waar hij is, waar hij van daan komt, waar hij heen gaatA r„ wat'er gebeurt is, gaf zich geheel over: ondertu«fchen gaat „ een jong kiQd ben vooruit, 't welk, geheel ontfteld, hen van, Q 3 .» djd  2.J 6 DU P A T IJ ,, tijd tot tijd aanziet: eene vrouw, oud, bijna naakt, met ene onverfchiiiïge houdin? , de klederen van den grijsaart dra,, gende, kwam agter aan." „ Ik volgde hen met een vertederd oog na, wanneer ik, op ,, een'kleinen afitand, een' ander jongeling zag, die, geheel „ naakt, gedrongen door de vlam, die hem vervolgde , met „ zijne handen buiten aan een brandend venfter geklemd, en met „ geheel zijn lighaam langs den muur hangende , met het oog „ bet minst gevaarlijk plekjen op de ftraat uitzocht, om daar „ néér te vallen." „ liet waar licht om geheel het hart eener moeder te zien , is „ zeker het licht van een' brand! O hoe ftak die vrouw, van „ boven van een plat, aan hareri man, die beneden ftond, het ,, dierbaar pand van hunne huwelijksmin toe! Zij trad mrèr en ,, meêr voorüit,zij boog zich, zij boog zich nog meer voor over: ,, het kind hing nog altijd in hare armen, of aan haren boezem, of aan hare lippen: doch eindelijk werd het, flapende in „ zijne wieg, tusfehen de uitgeftrekte armen van dien vader, en ,, de uitgeftrekte armen van die moeder Ik wendde mijne ,, oogen af, en vluchtte." Ik was de plaats reeds overgegaan. Ik ontmoet ene grote „ vrouw, van ene majeftueufe fchoonheid en geftalte, zich uit „ een brandend paleis reddende, nog geheel getooid , en „ fraeltende in tranen, gekleed met een prachtig gewaad, en ,, voor zich uit twee naakte kinderen aan de hand houdende. Het „ kleinfte dier kinderen, zijne moeder zieude gillen en fchreien, ,, gilde en fehreide mede. Zijne zuster, van eene bekoorlijke ,, gtttalte. doordrongen van koude, poogde haar jong en teder „ lighaam met hare armen en kuifche handen te bekleden, en f, zelfs geheel te bedekken. Ongelukkige moeder! zij miste ze„ kerlijk een kind; zij had 'er twee bii de hand, en zij fehreide." ,, Ondenutfchen hoopen zich grijsaarts, kinderen, foldaten , „ priesters, rijken, armen, de gantfche menigte onophoudelijk „ op één. Zij droomde van het ene einde der plaats naar het „ andere, even als eene zee, door een' ftonn voordgeftuwd. ,, Mvii loopt de S. Pieters-Kerk in, men komt 'er weder uit, ,, men loopt 'er weder in , men dringt eikanderen overhoop, „ men valt. Ik zag naast mij een jong meisien in onmagt door „ vier foldaten op gekruiste fabels voorbij dragen. Zij was „ fchooi! Het licht van den brand golfde op hair bleek voor„ hoofd; het fchitterde in de tranen, die aan hare ogen ,, ontglipt, en op hare wangen gefluit waren." ' „ Doch het geen mij in geheel dit ijzelijk toneel het meeste afgrijzen baarde, was de ftilte in de tnsfehenpozingen, wan- neer de wind zweeg. Dan kwamen *er van alle kanten gc. fmoorde zuchten , een diep gekerm, het razen der vlam , die „ vernielt, het gekraak der gebouwen, die van ogenblik tot w ogenblik inftorter.: het gillen der moeders." m Ik ging eindelijk de Plaats af. Zie da«r, eensflags aan een ven.  BRIEVEN OVER ITALlë. 247 ven&Vr van het Vaticaan, zelfs naast de vlam, een kruis — " „rijers - en den Paus in zijn pauslijk gewaad! De menigte geeft op het ogenblik een gil, ligt op het 'ogenblik op de knieën 5 op het ogenblik is de Paus in de " lucht omringd van honderd duizend fchreiënde ogen, erj " van twintig duizend biddende armen. De Paus heft de ogen ten hemelt en hij bidt; het volk Haat de ogen ter aarde en het bidt Verbeeld u den orkaan, den brand en het »; gebed, in deze diepe, en godsdienllige ftilte, als eenftem« " ™'Ho™2ankdhet tafereel fchetfen , dat zich op dat ogen- blik aan mijn oog vertoonde?" Ene moeder, eenzaam, verlaten, op een' der trappen van de kerk zittende, drukte met hare handen de kleine hand" iens van haar kind, dat naast haar op de knieën lag; voegde " ze met zagte vriendelijkheid famen, en fchikte ze tot het " gebed Agter haar ftrekte een jong meisje, met loshangend. " hair ' wegfmeltende in tranen, overeind ftaande , met de volfte uitdrukking harer fmart, (en zeker ook harer liefde) de handen naar den Paus uit; terwijl integendeel aan de voe' ten van dit jong meisjen eene vrouw zat, die, met den rug " naar het Vaticaan , en naar den Paus gekeerd, niet fchreien" de niet biddende , haar met ene verwonderde houding aan'ftaarde.... Geen wonder in de daad, haar kind fpeelde in " hl OndMtu=fchen heeft de Paus gebeden, hij ftaat op. Het 'volk Haarde hem aan met eene oniütdrukbare verwachting. " Toen fprak de Paus met ene ftem vol hoop, en meteen kalm gelaat, over de neêrgeknielde menigte den zegen uit. " Eensflags (.het zij een wonder of evenals door een wonder) " de laatfte woorden van den zegen waren nog in de lucht; de " vlam valt op de vlam neêr;dé rook ftijgt in eene zwarte draai" wolk op, (lingert zich om den brand, bluscht dien uit, en " geeft aan den nacht zijne gantfche duisternis weder." ,, O hoe bewonderenswaardig is dat Schilderij van rapha3, 'e l , 't welk men in het Vaticaan zietl" De Bataaffche Republiek verdeelt in Departementen, Ringen, Gemeenten, Districten en Grondvergaderingen. En de form van betluur, zoo van de Wetgevende als Uitvoerende Magt, d' Agenten , Departementale Be/luren en Gerechtshoven, Vrederechters, &c. door jan greb ven. Te Dordrecht, hij , Blusfé en Comp., 1790. 76 Bladz. In Octavo. De prijs ts f: - 6 - : Dit Boekjen, vervattende de tegenwoordige verdeeling der Bataaffche Republiek, handelt over de volgende onderdealen: 1. Vaa de verdeeliag der Republiek, a. Van de DeparceO &> iaën»  24$ J' GR BEVEN ,rDE BAT. REP. VERD. IN DEP AR'IE M. inenten en Hoofdplaatfen. 3. Van de Grensfcheidingen. 4. Van de verdeeling der Departementen in Ringen. 5. In Gemeenten. d In Distri&en. 7. In Grondvergaderingen. B. Van de voorname Magten. y Van het Vertegenwoordigend Lichaam. 10. Van de Tourbeurten der verkiezingen, ft. Van de Uitvoerende Magt. 12. Van de Agenten. 13. Van de Commisfarisfen. 14. Van da Departementale Beftuuren. 15. Van de Nationale Treforie. 16. Van de Nationale Rekening. 17. Van de Buitenlandfche Bezittingen. 18. Van de Vrederechters. 19 Van de Burgerlijke Rechtbanken. 20. Van het Departementaal Gerechtshof. 21. Van de Vierfchaar over misdrijven der Rechters. 2». Van het hoog Nationaal Gerechtshof. 23. Van de Guarnifoens- Krijgsraden en Ilooge Vierfchaar. 24. Van de Tractementen. , Na alles wat over deze Stoffe reeds gefchreven is, had de Schrijver de moeite tot het vervaardigen van dit Werkjen zeer «wél kunnen fpaaren; te meer daar ons gebleken is, dat de Schrijver, bij mangel der verëischte kundigheid in bet vak der Topo* graphia , vele plaatfen verkeerd uitgedrukt, of door de fpelling 'onvertïaanbaar gemaakt heeft, en dus voor eene onderneming van dezen aart geheel niet berekend fchijnt te zijn. Cffchiedkwdige en IV.'ngeerige Cedenkfchriften over pius den ZESDtN, f« deszelfs Pauslijk Bewind, tot zijn vertrek uit Rome naa Toscanen: behelzende merkwaardige bijzonder, heden van zijn huislijk leven; verfchillen wet vcrfeheiiien Mogendheden van Europa; de oorzaken der omkeering van den Pauslijken troon, en der omwenteling te Rome. Alles uil de echtfte bronnen. Eerfte Deel. Uit het Fransch. Te Amfteldam, bij G. Warnars, 1799. 320 Bladz. In gr.Qc tavo. De prijs is f 2 - : • : Heeft Paus ganganelli, door de uitmuntende Eigenfchappen van ziin verftand en hart, wijd en zijd van zich doen fpreken, en, offchoon in eenen rang van wezens geplaatst, die, aangebeden door de domme menigte , door dweepzieken en heersclizuchtigen , nimmer de hoogachting van wijsgeeren en verlichte mannen opwekken konden ', zich nogthands ook bij dezen beroemd gemaakt: zijn opvolger pius de zesde verdient de opmerking der wereld , van denkers, menfehenkenners en wijsgeeren, wegens, zijne zwakheid van geest , uit hoofde der rampfpoeden, waarmede hij te worftelen had, en dewijl hij, hadden de Franfehe wapenen geen wederlpoed ondervonden, waarfchijnlijk de Jasifte der Pauzen zou geweest zijn, daar hij ter» minfte, terwijl 'er. in zijne veege jaaren, eene, nimmer door het Roo'mfche H f vermoedde, omwenteling van zaken in dat Gebied plaats greep, als een gevangen van hnn den laatften fnik gaf, die hij eertijds met zijne banblikfems verfchrikte. Immers ?ijne gefchiedenis ftaat in een zoo naautr verband met de groote  GESCH. EN WljSG. GEDENKS. OVER PIUS DEN ZESDEN. SAO urnnnPPlPii waarvan hij getuige was en het flagtöffer werd, TrTdZfchrifZdie zi n pe.foon, zijn karakter, zijn hui,. ï?TShte GffihiedUde en Wijsbegeerte ademen, de aandach moeten opwekken van allen, wier geest met nieuwsgieSeid niet alleen, maar met lust tot numg onderzoek, is uic gCPn«l, zoodanig durven wij de Gedenkfchriften, waarvanwij thandshe^SDe él voor ons hebben , gerusthjk aanprijzen thands net eerjie u^. naauwkeur g en zeer onpartijdig Niet f^y^f^ ^^SX en wetenswaardigfte, wat den Verh r IZJn Held dezer gefchiedenis aanbelangt, zonder dat rShrfiver "e va in nietfafdoende beuzelingen , maar bet u de Sch"'^lionhten met wel doordachte aanmerkingen, die echte tevens d°f/;'?Snmeen7oor dwaasheden waarfchuwen kunnen. ^SS^ ooM.. dit Werk een ruim aantal Lezers wi "°Penu"" •■ eeriang met het vervolg mogen verblijd ^defvan eïLT-SS» en leerzaam fchHft, van het ii ,•: ,v,™a* ppn hreedet verfiag gaan mededeelen. WMd^H^tatt«^ dft lerfte Deel, welken ons hetü\S»ffcS van braschi's verheffing op den Pauslijken tijdperKaticneue PiUS den zesden, tot aan het St°e ^»n !,„ n "den tweeden, met wien hij zoo lang ^XXlffitokken verme.d« onze Schrijver het einde ces Plfcïps vansd~S^ iS djdrmet ee'nige bijzonderheden aan. rnnAve van 1774, waarïa pius gekozen werd, %1^^&Z&%* peering, zijne eerfte On- ^h^ ^Vïf? «SSri *«een en *nder betreffende'de jefui. SftS-rïli ^Slef^n^fpL; bijzonder zijne ver• Sïnfhïd en «chr tot veel gerucht makende d,ngen d, em oP alle gedenkftukken ««; »«Mui J f ^enlenelaE MPS^*tfdSb^S" dl. meer dan 1600,00, iK ii'j kostte, en nogthands, in vergelijking meï  250 GESCHIEDK. EN WIJSGEERIGE GEDENKSCHRIFTEN ge fchandelijke ftukjens, als zoo vele bewijzen, dat hetzelve bij pius grootlijks plaatsvond, daar van op te halen, hetwelk een en ander hem aanleiding geeft, om, in het tiende Hoofdftuk, naar de oorzaken onderzoek te doen der omkeering van het Ro. meinfc.he Regeeringsbeffuur, Eindelijk worden de zeven laatfte Hoofd (lukken beueed met het verhaal der Onderhandelingen van den Paus met den Keizer, van zijne praalzuchtige en kostbare reis naa Weenen, het geringe voordeel ,dat dezelve hem aanbragt, des Keizers tegenbezoek te Rome, en der kwellingen, die, volgends de denkbeelden van pius, zijne Keizerlijke Majefteit hem, tot deszelfs dood toe, aandeed, door verlcheidene kerklijke inrichtingen, liet zij intusfehen genoeg , dit alles hier flegts te hebben aangeftipt, wat, wegens het belangrijke der zaak, in het Werk zeiven, verdient te worden nagelezen , waar toe ons de bevallige ftijl des Schrijvers en Vertalers meer dan gewoonlijk uitlokken zal. Wij zullen onze beöordeeling befluiten met een paar verhalen , uit het agtjie Hoofdftuk overgenomen, waarin de gebreken van het Romeinsch Beftuur gefenerst worden, en welke affnede tevens tot eene proeve kan dienen, terflaving van hetgene wij oogen» bliklijk van den Schrijver en Vertaler gezegd hebben. „ Gelijk de regeering kracht en kundigheden tot het beftuuren „ der geldmiddelen, en het aanmoedigen der naarftigheid, ont- brak, miste zij dezelven insgelijks, tot het beteugelen der mis- daden in een land, waar alles famenfpande, om dezelve alge„ meen te maken: de invloed eener beete luchtsgefteldheid ; „ gebrek van opvoeding; luiheid; hoop op ftralloosheid, ge,, grond op de voorrechten, welke een menigte van plaatfen en „ perfonen, genoten ; en het was voornaamlijk te Rome, dat „ alle deze oorzaken van ongeregeldheden op eene vermogende „ wijze werkten. Geduurende de elf jaren van het Pausfchap ,, van clemens XIII , waren 'er tienduizend moorden in den „ geheelen Kerklijken Staat, en bij de vierduizend in de Stad „ Rome alleen, begaan." „ De hedendaagfche Romeinen hadden , bijna allen, onder de „ hand middelen, om hunne gramfchap of wraak gereedlijk te „ kunnen voldoen: 'Er waren flechts weinige lieden, die geene ,, zakpistoolen bij zich droegen. Boven alles waren zij van pon„ jaarden, hun geliefd wapen, voorzien. Te vecgeefsch hadden ,, de wetten het gebruik van deze moordgeweeren verboden. „ Alleen gehoorzaamd door zulken, voor welken dezelven nut„ loos waren , werden zij door die genen verbroken , wier „ fnoodheid hen geducht maakte; en door dien zwerm van le» „ diggangers, die aan den dienst der Grooten , der Prelaaten , „ en der Kardinaalen, verbonden waren. Eén der voorrechten „ van deze doorluchtige perfonen was, dat zij (leeds van moor„ denaren omgeven waren; en dit Regeeringsbeftuur, betgeen „ voor zachtzinnig doorging, omdat het zwak was, ontzag het ,? leven der burgeren weinig, maar eerbiedigde integendeel de „ voor-  OVER. PIUS DEN ZESDEN. 25 I ., voorrechten heel fterk. Deze noodlottige vrijheden ftrekten zich tot alles uit: het was zelfs, om'er genot van te hebben, 1 genoeg, dat men onder de befcherming.van eene vreemde , Mogenheid, en voornaamlijk vaneenen Priester, was. Men ' had , in het Toar 1784. hier van een treffend voorbeeld. ' „ Een Spaansch Priester, don Miouei. es pin o sa, had „ "alfche bankbriefjens vervaardigd. Dit was een lijtftraflijke misdaad. Hij werd 'er van overtuigd. Maar 'er was eene dub', bele reden, waarom de regeering hem ontzien moest. De Gouverneur va, Rome zond zijne dienaaren bi, hem. De Priester toonde, mat veel bedaardheid de briefjens, welke hij ver. vaardigd had. HÜ noemde één'van zijne vrienden, welke hem ,,' van Napels het papier gezonden had, waar van hij dezelven ,, had genfaakt. Hij gSf 'er eenigen van aan de bedienden van den Gouverneur, opdat men ze met de echte bankbnefjens i; zou kunnen vergelijken, en de gelijkheid werd volkomen be, vonden. De post van Gouverneur van Rome leide tot de waardigheid'van Kardinaal, en hij, die dezelve bekleedde , wilde niet, door eene daad van flrenge rechtvaardigheid, zijn ,, geluk in de waagfchaal ftellen. Hij had eene onderhandeling „ met den Secretaris van Staat .pallavicini, welke hem het ttilzwijgen aanbeval. De Kardinaal ging vervolgends den Gezant , vm Spanje vinden. Men liet don JHGueL bij zich ontbieden Deze bekende, dat hij, reeds federt eenige jaren, te J Rome was, om eene kerkelijke waardigheid te verzoeken: dat ,. hij van den Paus nog niets anders, dan hoop, had kunnen , verkrijgen: dat hem, het weinige geld, hetwelke hij mede ge. .! bracht had, verteerd hebbende, geen ander middel om te le, . ven overig bleef, dan het namaken der'bankbriefje™, waarvan . hii reeds ter waarde van vijfduizend Scudi onder den man geil bracht had. De Minister en Kardinaal keken, verbaasd over „ de rondborftigheid van den bedrieger, inalkander aan. Doch het kwam 'er op aan , een nadeelig gerucht voor de Natie van don MicoëL en eène ergernis voor de Kerk te vermeen. „ Men behoorde evenwel eenen ongeluWgen van honger niet , te laten fterven , die van ziin eenigfte middel van beftaan ftond , beroofd te worden. De Kardinaal ftond toe, dat hem eene „ toelage van twintig Scudi's maands zou betaald worden, tot , men lem eene goede kerkelijke waardigheid zou bezorgd heb, ben. Don MicuëL wilde, van zijne zijde, we beloven, , dat hij gene valfche bankbriefjens meer zou maken, mids „ men hém woord hield. En zie daar, wat men eene gematigde regeering noemde. . , . Eenige jaren daarna, gebeurde'er te Rome een geval, hef 'geen tot een bewijs kan ftrekken, hoedanig het recht gehand" haafd werd , en welke de middelen waren, die pius VI uit. dacht, om de waakzaamheid van het burgerlijk Beftuor te on" derfteur.ea. Het geval wordt door e quasi aangenaaid, dia  '2}2 JOURNAAL VAN MIJNE BRIEFWISSELING. „ verzekert, hetzelve van den Spïanfchen Gezant gehoord te hebben." „ Rovaglio, Horologiemaker van den Paus, die in eene „ der levendigfte ftraaten van Rome woonde, had gevaar gelopen „ om bij nacht beftolen te worden. Hij ging zich bij den Gou' „ verneur van Rome, den Prelaat busca, naderhand Kardinaal, „ beklagen, die hem beloofde, dat zijn huis zou bewaakt wof den. De dieven wisten , even zoo wel als de Horologiema„ ker, welke waarde zoodanige belofte had. Zij wilden daar „ voor wederwraak nemen. Maar rovaglio was op zijne „ hoede. Hij zorgde voor zich zeiven, en de aanflag mislukte ,, voor de tweede maal. Weinig tijds daarna , vroeg de Paus ,, aan rovaglio, hem ziende, om een verhaal van zijn geval, „ en gaf hem een middel aan de hand , het welke, met éénen ,, trek, het karakter van den Paus, en het Regeeringsbeftuur van ,, Rome, affchilderr. Gij waart wel verlegen, zeide hij, om U „ van die fchelmen te ontdoen. Och! vat duivell wapen U „ met geweeren en pistool n. Schiet op de honden ; en zo gij „ ze doodt, geef ik U vooraf reeds de abfolutie. Kon eene „ regeering, welke aldus haar onvermogen te kennen gaf, op „ eene lange duurzaamheid rekenen ? Ook zeiden de Romeinen ,, zeiven, verfcheiden jaren voor de omkering, als zij reden „ van derzelver in ftand blijven, wilden geven, dat hetzelve een aanhoudend wonderwerk van st. pi eter was." Journaal van mijne BHefwisfeling, waaruit ik, met een opflag van het oog, derzelver voornamen inhoud mij herinneren en bewarep, en veele andere voordeden trekken kan. Te Dor' drccht, bij A. Blusfé en Zoon , enz. In Fol. De prijs is dl Boek Papier f i • 4 •: & 2 Boek f 1.12 •: en dikker naar rato. De Schrijver van dit Boek verklaart in het Voorbericht, dat hij reeds over het jaar begonnen heeft een foort van Journaai van zijne Briefwisfeling te houden, hetwelk hem , met één opflag van het oog, deu ftaat en fchakel van dezelve vertoont, en op de volgende wijze ingericht is: Op de linke Bladzijde ftaat ontvangen Brieven, en op de rechte verzonden Brieven', iedere bladzijde is in de volgende zeven vakken verdeeld, als: i°. Het N°. van den Brief, —. 20. Dag van den ontvang of der verzending; — 30. Van wien en waar van daan , of aan wien en waarheen; 40. Datum der ondertekening; _ 5°. Inhoud; — 6°, Port of frankemeut; — 7°. En Nommer van het And woord. De nuttigheid van een zoodanig Journaal wordt door denSchrij» ver, uit eigen ondervindiug, aldus opgegeven : Vooreerst weet ik terftond, zoodra ik mijn Boek openfla , hoe ik met mijne Correspondenten lta, of ik hna, dan of zij mij een andwoord fchul-  A. VAN ROTZEBUE , DE KWADE LUIM. *53 fchuldig zijn, hoe lang het geleden is, dat wij malkanderen niet gefchrSen hebben, en^z.; daar mij dit Register tevens voo^vee ver-isfingen bewaart, waar aan men zoo menigmaal bloot (laat, indièn nien zich alleen op zijn geheugen verlaat. Ten anderen 1» S een niet gering gerief, dat men alle de gewgtigfte punten van een' brief in een kort beftek voor oogen heeft, het welk mee flechts van het copiëeren der brieven ontheft, maar ook wel te p s komt bij het beandwoorden van dezelven. Vervolgens kom men, door zulk een Uittrekrel van zijne Br.even te maken, he niet ongewoon ter loops doorlezen van dezelven voor, en zal dus niet ligt een of ander belangrijk Stuk over het hoofd zien.— Wii meenen genoeg gezegd te hebben,"om den Lezer de waarde van dit belangrijk boek te doen kenner. De kwade luim. Toneelfpel in vier Bedrijven. Door a. v«t< kotzebue. Te Amfteldam, bij H. van Kesteren, 1700. 181 Bladz. In Ofiavo. De prijs is f: ■ 14 • : Dit is geen van de minfte ftukken van kotzebue. — De vinding is naïf, het onderwerp leerrijk, de charters blijven zich gelijk, het beloop van het Stuk is uitlokkend, en de uitflae belndwoordc aan de doeleinden van een goed Toneel- ftuk, verftand en deugd vinden hare beloning Zie h:er kort den inhoud. — , * Herman,tobias, en ulrika van edelschild,broe. dersen zuster, woonen alle drie ten huize van den eerstgenoemden, doch zeer onderfcheiden in vermogen , zoo wel als in charader De twee laatstgenoemden hebben hun beftaan van hunnen oudflen broeder herman, een luimig character, zeer on*eftadig, meestal gemelijk, en die geheel door invallen wordt gegeerd, hoewel hij oorfpronglijk geen kwaden inborst heeft. ü— Tobias daar entegen is van een zeer vrolijk geitel, befchouwt alles van de beste zijde, en valt in zijne uitdrukkingen ook doorgaans in het komieke; evenwel kan hij belangrijke onderwerpen ook ernftig behandelen. — Ulrika zou men bi,, kans voor het echt afbeeldfel eener kraakzindelijke Noordhollandfche vrouw houden, die zich , bijkans, nergens mede bemoeit, dan met fchoonmaken, voords eene recht goede welmeeuende bejaarde freule; onder wier beituur het huishouden ftaat, en aan welker zorg de eenige dochter van herman is aanbevolen. . ., . . Deze dochter, (the re se is haar naam) wil herman uithuwelijken , en wel aan een man van omirend vijftig jaaren, wiens goederen, om zijner fchulden wille, zijn in beflag genomen; een man daar en boven, zonder eenige befchaving, zonder kunde, zonder fmaak, zonder gevoel! — Zoodanigen man wil herwan haat opdringen, daar zij reedj genegenheid had voor een  254 A« VAN KOTZEBUE Licutenant, met name wees, — met wien zij in kennis geraakt was, doordien haar oom tobias, nog als Kapitein in dienst zijnde , dien jongman had tot zich genomen en opgevoed ; — en aan wien zij ook reeds min of meer zich verbon. den had, welke verbintenis, wederkeerig door een'ring bevestigd was. — Dit ontdekt de Overfte, bij zijne komst, uit de mond van therese, die hem daar door had zoeken te bewegen, om van zijn ontwerp af te fiaan, en tevens gezegd had, dat alleen? dan, wanneer die ring door een medeminnaar aan haar werd terug gezonden, zij zich weder vrij acht. — De Overlie zoekt dien Lieutenant op, die terftoiid in hem zijnen vader herkent, door wien hij uit het huis verdreeven was. en, na zich ook aaii hem ontdekt te hebben, ftaat hij, op deszelfs dringende begeerte, zoowel het meisjen als den ring af, met welken laatften de Overfte terug keert, denzelven aan theuese verwonende, en baar dtis van de ontrouw hares minuaars zoekt te overtuigen. Hij zou hier in eenigzins gedaagd zijn, zo niet de knecht van den Lieutenant de geheele zaak, en vooral deszelfs waaren naam en afkomst, ontdekt had, daar men hem tot dus verre voor een man van onbekende afkomst , of uit eene onechte verbintenis had gehouden. — Van deze ontdekking zocht de Kapitein tobias zich te bedienen, ten einde zijnen broeder van het dwaas befluit nf te brengen, om therese aan dien bejaarden Overfien uit te huwelijken, hetgene echter van eene verkeerde uitwerking is, en herman in zoodanigen kwaden Luim bragt, dat hij zelfs' in zijne uitdrukkingen beledigend wordt, hetwelk dan broeder en zuster —— en vervolgends ook een ouden knecht doet beduiten, om te vertrekken. Tijdig genoeg echter komt her- Man tot inkeer; een oude Pagter, die jaaren herwaards op zijné Landgoederen gewoond heeft, leert hem de kunst, om zich voor kwade Luimen te beveiligen: en, toen tobias en ulriiu af-' fcheid willen nemen,'wordt Herman zoo zeer getroffen, dat' hij alle poogingen in het werk ftelt, om hen te doen blijven, te meer, daar de Overfte hem hoe langs hoe minder begint te behagen. Dit lept den grondflag tot eene volkomene bevrediging,' en waarbij herman tevens zijne toeftemming geeft tot het huwelijk zijner dochter met den zoon van den Overften. Zie daar het geheele beloop van dit Stuk , dat ons te meer beviel, daar wij in hetzelve geene ontmoeting van minnenden vinden, waarmede onze Toneelftukken doorgaands zoo zeer opgevuld zijn; alhoewel het onderwerp zelve hiertoe aanleiding geeft. Daar te boven blijven de characters zich, door het geheele Stuk, zeer gelijk. Het character van Kapitein to¬ bias moet vooral elk behagen. Op het einde van het eerfte bedrijf ontdekt hij de genegenheid van therese voor den Lieutenant. Met zeer veel verftand en op eene zrchte wijze zoekt hij haar het gevaarlijke van die hartstocht voor dien jongeling onder ha oog te brengen, naardien hij, niet onwaar- fchijn.  DE KWADE tUI M. $55 fchijnlijk, een onëcht kind is. i Doch laten wij liever dit geheele (lot overnemen. tobias Let wel therese! hij had geen anderen naam. therese. Wat gaat dat mij aan? Veel; zeer veel. 'Er zijn , helaas*! vele dingen in de wereld, waar over zelf ik mij niet kan verheugen, en daar onder ziin ook de namen. Dan ze zijn 'er nu! therese. En betekenen niets. TOBIAS. En gelden veel. 6 th£rese. Indien dat uw ernst ware, dan zoudt gij u nier zoo vaderlijk over hem ontfermd hebben. tobias. Dat deed ik, omdat het mij vreugde geeft. Mij is dat niet verboden. Verftaat Gij mij Thereesjen? Ik mag vreugde fniaaken over een mensch zonder naam, gij niet. therese. En waarom niet? tobias. Ómdat ik vermoede , dat het uw Vader weinig vreugd zal geven. therese. Mijn Vader is een goed verftandig man. tobias. Kind' het gaat met het verftand als met de gezondheid: een geheel gezond mensch is 'er in 't geheel niet op de wereld; en !l ware 't ook maar een exteröog of peesknoop, een lidteken, uit de kindfche jaaren. Gij verftaat mij — en ik - ik heb u ook begrepen. Toen gij zoo driftig b.nnen kwam om rat] . e aankomst van fabiaan te melden, — toen g.] hem een ftuk Gouds — ik heb het wel gezien — een ftuk Gouds in de hand flopte — toen gij zo vuurig naar de gezondneid v^n hem vraagde — toen gij bij 't ftormlopeu op de batterij bleek werd zie mij aan. 1 * , therese ziet befchaamd naar hem om noog. tobias. Ta! ja! ik heb u verftaan. therese hem bi] de hand vattende Oomlief! Gij die anders alles van den lagenenden kant be. fchouwt, waaróm eensklaps zoo ernftig? 't Valt mij zuur genoeV Maar uw vader heeft do^erfcen. Ik bemin u, en zon gaarn een onheil voorkomen, eer het jejwt  255 A. VAN K0TSÊBUE, DE KWADE LUIM. wordt. — Of — (Jtij befchouwt haar met aandacht) - ■ ■<■ is 't mogelijk ook reeds te laat? Gij antwoordt mij niet? ——. therese verlegen drukt zijne hand aan haar hart, daarna aan hare lippen ■ en ontvlugt. ELFDE TONEEL. tobias alleen. Hij fchudt het hoofd, i Hm! daar over kan ik mij niet verblijden. Edelman — borger indien 'er toch eene gaping tusfehen beiden moet we.: zen, waaróm is dezelve dan niet nog grooter, waaróm kan me» "nog van den eenen oever naar den anderen overzien, en zich verlieven? Daar heeft of de natuur eene zotternij begaan, of de mensch. Hij, vertrekt. De oude Pagter met name hans — een man van honderd jaaren is insgelijks naïf gefchetst. Zie hier den raad door hem gegeven als een heerlijk middel tegen den kwaden luim. ,, De arbeid — genadige heer! de arbeid! — een arbeidzaam „ mensch is ook een vrolijk mensch. Ik ben honderd jaaren „ oud : ik heb naauwlijks twee maaien in mijn leven een kwa„ den luim gehad, en beide keerui fproot hij uit zelfs verveeling,. „ voord. — Toen ik niet wel meer kon arbeiden, toen wierd „ ik ook beducht voor deze past, maar fluks maakte ik, dat ik het een of ander te doen had. Ik hield Zijdewormen, ik „ bragt Kanarievogels groot, Kerde Goudvinken fluiten, ik las „ historieboeken, en als de oogen mij zeer deeden, dan breidde ,, ik kousfen. Een kous, genadige heer! een kous is een heer» ,, lijk ding , en ik zeg ,het dikwijls, de mannen hebben daaróm ,, meer kwade luimen dan de vrouwen, omdat zij geen kous„ fen breijen." De Vertaling is vrij wel. Doch wij misfen hier en daar den min, die met den gtmeenzamen fpreektrant der Duitfchers bekend is. — Bij voorbeeld: Bladz. 07, vraagt fabiaan, de knecht van den Lieutenant, aan patzig den knecht van den Overlten —Lompen! waar hebben wij broederfchap gedronken? — Dit is het and woord op het gezegde van patzig: Foor u kan hijmisfehien een Heer wezen. — Het verband tusfehen deze twee gezegden is in de vertaling duister. Zeker moet 'er in het oor-, ^jronglijke geflaan hebben — Für dich kan er vielleicht ein_ Herr feijn; de Broederfchap ligt dus in het gebruik van het woordjen dich — hetwelk de Duiifcher alleen omtrend gemeenzame vrienden bezigt. Beter zou dus de Vertaling zijn geweest. patzig. Voor jou mag hij welligt een heer wezen. fabiaan. Lompert, wie maakt je zoo gemeenzaam? Meer dergelijke aanmerkingen zouden wij kunnen maken.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEK Per klaring van den Brief aan de Hebreen, door o. bonnet, Doctor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht, Agtfte Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1799. 313 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 8 - : In dit Agtfte Deel zijner verklaring over den Brief aan de Hebreen , behandelt de Hoogleeraar een gedeelte van het Elfde Hoofdftuk van denzelven, te weten, van het ifte tot het 19de vers, hetwelk ligtlijk den Lezer voor verveelende omflagtigheid zal doen fchroomen , doch, waartegen kan aangemerkt worden, het groot gewigt en aanbelang van den Inhoud van dit Hoofdftuk, in hetwelk de Apostel de kracht en voortreflijke uitwerkfelen van het Geloof in, en vertrouwen op God, door eene vvolke van getuigen en voorbeelden uit het Oude Testament, aan de Hebreen voorftelt, ten einde hen tot ftandvastigheid in hun geloof, bijzonder bij hunne tegenwoordige omftandigheden, op te wekken. „Dit „ Elfde hoofddeel," zegt de Hoogleeraar, „ be„ vat in zich rijke en allernuttigfte ftof voor ons ver„ ftand, en voor ons hart." „ Wij moeten, volgends deszelfs inhoud, onze aandacht bepalen bij alleraaiigelegenfte waarheden van den Geöpenbaarden Godsdienst. Doen wij dit, gelijk het behoort, wij zullen, te gelijk, eene aangename overëenftemming , (wat het wezenlijke der zaligmakende leer betreft,) kunnen opmerken, tusfehen de waare Godvcrüerers, voor, en na, de komst van 's Werelds Heiland. " ,, Vinden wij dus voedfel voor ons verftand, het zal, hier, vooral, niet ontbreken aan heilzaam onderwijs voor ons hart, trouwens, heeft een Christen, op zijnen weg, met veel ftrijd , vele moeilijkheden, te worltelen; hier leert hij, hoedanig het aanbiddelijk beftuur der hoogfte Wijsheid meermalen geweest zij, omtrent de beste menfchen , ter hunner heilzame beproeving : en te gelijk, niet alleen, hoe loflijk deze menfchen, in de zorgelijkfte gevallen , zich gedragen hebben , maar ook , welk middel hen in Itaat heeft gefteld, om moeilijke pligten blijmoedig te betrachten — in kommerlijke vooruitzichten, zonder vrees, te leven — om, in zwaare beproevingen, ftandvastig te blijven — om, in langwijlig uit- m&VWS. VAD. bibl. iv. DKBL. no. 6. R ftei  2j8 G. BONNET ftel van beloofde zegeningen , met genoegen , lijdzaam te zijn — om , in nood en dood , de overwinning te behalen — en , in dit alles de Godlijke goedkeuring weg te dragen." Zeer naauwkeurig is de Hoogleeriiar, in de uitvoering zijner Verklaring, volgends zijne gewoonte; geene bijzonderheid, die, uit de Gefchiedenis der door paulus bijgebragte Geloofs-voorbeelden, eenigzins te liade kan komen, ontglipt zijne aandacht; vele vragen, die over de omftandigheden dezer gefcbiedenisfen geopperd zijn of kunnen worden, zijn hier voorgefteld en beandwoord. Ten voorbeelde, ftrekke het volgende, betreffende kaïn en abel, (Bladz. 60.) „ Kaïn en abel waren de twee eerfte Zonen van het eerfte paar menfchen. Eene en andere vraag omtrent dezelve , kan 'er gedaan worden , welker beantwoording hier te pas komt, bij voorbeeld, aangaande hunne opvoeding — hunne bezigheid — hun zedelijk karakter, enz." , Waren, gelijk velen denken , onze eerfte Ouders zeer onnozele menfchen, die weinig kundigheid hadden van Godlijke zaken; dan kunnen zij ook aan hunne kinderen niet veel hebben medegedeeld. — Maar 't fchijnt mij toe, dat men , over dit onderwerp, dus niet zeer gelukkig redeneert. Men houdt niet onder het oog, dat onze eerfte Voorouders, in volwasfen ftaat gefchapen, met uitmuntende vermogens , naar de ziel , zullen begaafd geweest zijn. — Dan ook , dat ze , terftond na hunne fchepping," Godlijk onderwijs genoten hebben. — Met meer grond mogen wij dan verönderftellen, — dat het eerfte paar menfchen, (volmaakt gefchapen, en van God zeiven onderwezen,) in korten tijd een' fchat van kundigheden, aangaande het Opperwezen, zijne werken , en zijnen dienst, verkregen hebben. — Dat ze, gevallen door de zonde , wel onvermogend zijn geworden, om de hun reeds bekende waarheden, gelijk te voren, in het rechte licht , en ter genieting van waar geluk, •te befchouwen, doch dat ze, daarom, die kundigheden niet verloren hebben. — Eindelijk, dat ze de aan hun gedane belofte van het Vrouwenzaad, in zoo verre, verftaan en omhelsd hebben, als nodig was, om, door geloof aan die belofte, zich te verzekeren van Gods vergevende genade, en uit dat begin zei, met dankbaare liefde en heilige vrees, den Heere te dienen." » Mo-  verklaring van DEN BRIEF AAN DE HEBREeN. 259 , Mogen wij ons dat van onze eerfte Ouders voorftellen, dan kunnen wij 'er ook niet aan twijfelen, of ze hebben hunne kinderen , aangaande vele zaken , iu betrekking tot God — het Geheel-al — den mensch — zijnen pligt , en wat dies meer is , kunnen onderrichten ze zullen hen , dan ook, (want waarom zouden wij'hier aan twijfelen?) in den dienst en vrees van God, opgebracht hebben. " , Dan ze hebben hen ook, gelijk van zelve fpreekt, tot den arbeid gewend. Om levens - onderhoud te hebben moest het land bebouwd , en het vee , dat voor den'mensch gefchikt was, bezorgd en gehoed worden. adam zal zich, zoo wel met het één, als met net ander, bezig gehouden hebben. Maar zijne Zonen verdeelden dit werk, buiten twijfel, om 'er zoo veel be. ter in te flagen, en eikanderen, (door de inkomftep van het vee , tegen die van het veld , te verruilen,) dus van dienst te wezen. Althans, kaïn werd een land» bouwer, een beiirbeider van het aardrijk. Abel werd een Schaapherder; eene bezigheid, naderhand, van de meeste Aartsvaderen verkozen." — Vragen wij eindelijk , welk het onderfcheiden karakter van deze twee broederen geweest zij ? — In het natuurlijke fchijnt kaïn van eene hoogmoedige, oploopende, en wraakzuchtige gefteldheid geweest te zijn. — Abel, integendeel, nederig en van eene zagte geaartheid. — In het zedelijke, blijkt het, dat kaïn, gelijk toünnes zegt, uit den boozen was, zoo als ook zijne werken, boos waren (1 Br. III: 12.) abel, integendeel , vreesde God: zijne werken waren rechtvaardig. Dus verklaart de Hoogleeraar zich, Bladz. 65, over den Godlijken Oorfprong der Offeranden , en over het oogmerk van die offeranden, welken, van de vroegfte tijden af, den Heere zijn toegebragt. Ten opzichte van het laatfte zegt hij Bladz. 69, „ Dienden ze eemghjk, om een bewijs op te leveren van het dankbaar gemoed des Offeraars, daar ze, door het toebrengen hunner gaven , met de daad beleden, dat zij alles aan God verfchuldigd waren? Of hadden die offeranden ook.een verder uitzicht op den messiüs, die, door eene volmaakte offerande , de zonde eens waarlijk verzoenen zou ? Aan dit laatfte valt niet te twijfelen. Men heeft Hechts , om hier van overtuigd te zijn , de leer van Ra vn-  2(50 j. j. metelerkamp onzen Apostel in dezen Brief behoorlijk te overwegen. Zeker, dat gene, 't welk, in den Levitifchen Godsdienst, het voornaamfte, en , om zoo te fpreken, de hoofdzaak was , dat zal immers in de eerfte offeranden niet ontbroken hebben. Maar nu , hoe de voorbeeldende Zoenoffer'dnden het wezenlijk deel-van den fchaduwa'chtigen Godsdienst uitmaakten, is ons, uit de verklaring van dezen Brief, overvloedig gebleken." „ Maar, zouden de eerfte menfchen wel kennis gehad hebben van dat verheven uitzicht dezer plegtige offeranden? En waarom niet? Wat reden is 'er, om hunne, kundigheden , en wijze van denken, te beöordeelen naar de dwaaze begrippen der Heidenen, die, na verloop van twintig en meer" eeuwen, wel eenige Godsdienftige plegtigheden hunner voorvaderen in acht namen , maar de kennis , aangaande de waare betekenis der offeranden, verloren hadden. " • In het bijzonder zal men met genoegen lezen hetgene hier, met zoo veel vlijts, wordt voorgedragen nopens het geloof van abraham, bijzonder betoond in 's Aardvaders bereidwilligheid, om zelfs zijnen geliefden isaSk aan God niet te onthouden; doch wegens ons bellek, moeten wij onze Lezers tot het werk des Hoogleeraars zeiven verzenden. Disfertatio exegetico-theologica continens vestigia doctrinaï de immortalitate animorum in libris Vet. inftrumenti obvia,quam, adnuente Summo Numine,ex aucloritate Rectoris Magnifici seerpii gratama Jur. Utr. Doet. ejusdemque facultatis profesforis ordinarii nee non amplisfimi fenatus Academici confenfu et PI. Reverenda? Facultatis Theologicse Decreto pro gradu Docforatus fummique in Theologia Honoribus et Pnvilegiis rite ac legitime confequendis eruditorum exainihi fubmittit joannes jacobus metelerkamp Goudanus Die X Oétobris MDCCXCIX. Hardervici, Tijpis E. Tijhof, Academia; Tijpographi. Dat is: Uitlegkundig-Godgeleerde Verhandeling, over de blijken der leere van de Onfterftijkheid der Ziele, die in het O. VerUnd voorkomen , tnz. Door j. j. meteler-  DISSERTATIE» a,Sl kamp van Gouda. Tt Harderwijk ,hijE. Tijhoff, Academie-drukker, 1799- Behahen het Voor- en hawerk 136 Bladz. In gr. Ocïave. Al wie eenigermate in de <^^0^M^Èh A kunde is bedreven, vooral zo hij daarbij bekend is met de beste Hoogduitfche Uitlegkundigen en Godgeleerden dezer Eeuw , gelijk eenen doedeklein, wie me ii er, rosenmuller, da'the, enZ. enZj zal in deze verhandeling zeker weinig of niets aantretfen hem nieuw of onbekend; maar verheugen zal het hem evenwel, in den Schrijver eenen jongman te ontmoeten van een gezond verftand, eene opgeklaarde denkwijze, en een welwikkend oordeel, die noch te zeer vcrflaafd aan het oude, omdat het oud is, noch te inel wegloopende met alles, wat maar het voorkomen van nieuw heeft, eene fchrandere keus weet te doen , int hetgene hii zich voorgearbeid ziet; en dus op dien weg voordtredende, de fchoonfte hoop geeft van zyn .Vaderland eens van gewigtig nut te worden, terwijl eene zedige befcheidenheid, waarvan hij hier de duidlijkfte proeven heeft afgelegd , hem verder zijnen weg zal baanen en hem zijne fchreden zal doen verdubbelen- Verblijden zal het den kundigen lezer, wanneer hij 111 dit opltcl eene belangrijke vraag behandeld ziet, wier beandwoording zoo vele kundige mannen van vroeger en later tijd, met zoo afwisfelend gevolg, heeft bezig gehouden; en wanneer hij die ziet beündwoord op eene wijze, waarbij de denkbeelden van eene menigte beroemde Geleerden klaar voorgefteld , duidlijk ontvouwd, onpartijdig getoetst en doorgaands op hunne echte waarde gefteld worden; terwijl eene geregelde orde, de vrucht van eene aanhoudende overdenking en naarftige befchouwing des ondcrwerps van alle kanten, allerwege in deze Verhandeling doordraait, en tevens de vraag daarin onderzocht, zoodanig wordt beandwoord, dat geloof aan eene Godlijke Openbaring in het algemeen , onze hoogachting voor jesus en zijn Euangelie in het bijzonder, en onze hoop des eeuwigen zaligen levens , zoo opbeurend en deugdbevorderend, 'er door verlterkt en bevestigd wordt. Des Schrijvers oogmerk is, gelijk uit den lijtel blijkt,, te onderzoeken, of 'er, in het O. Verbond, ook blijken voorkomen der leere van 's menfchen onlterfiyk.heid, en R 3 of  $6"2 j. j. metelerkamp of die waarheid den menfchen ook, vóór de komst Van jesus, reeds zij bekend geweest; en het was de overdenking van jesus gezegden, in de gelijkenis van lazarus en den rijken man, Luk. XVI: 29 en 31 befchreven , die hem de aanleiding tot deze ftoffe gaf, terwijl de Hoogleeraars schacht en willmet hem verdér tot derzelver bewerking aanfpoorden. Zijne Verhandeling in twee deelen fchiftende, houdt hij zich eerst bezig, met de plaatfen des O. Verbonds, die men gewoonlijk aanhaalt, ten bewijze, dat de leere der onfterflijkheid reeds onder den ouden dag bekend was, te onderzoeken, en zoo veel nodig, op te helderen. Opdat dezelven echter , door hare menigvuldigheid, geene verwarring mogten veroorzaken, deelt hij ze in verfchillende klasfen af; fprekende eerst van eenige algemeene uitdrukkingen, hierop betreklijk, voorkomende Gen. III: 15; Cap. XXII: 5; Cap. XLIX: 18; Num. XXIII: 10; Job. XI: 17»; en Cap. XIX: 25—27; die beroemde plaats, waar over de gedachten der Uit= leggeren zoo zeer verfchillen. Daarop haalt hij, ten tweede , eenige fpreekwijzen en toefpelingen op die leere aan, te vinden, Gen. XLVII: 9; Cap. XXVII: 8 , ï7; Cap. XXXV: 29; Cap. XLIX: 29, 33; Num. XX: m 26; Cap. XXVII: t3; Cap. XXXI: 2; Deut. XXXII: 50; Gen, XV: 15; Deut. XXXI: 16; Exod. III: . 6, enz. en Job XIV: 7—11. Tot de derde klasfe brengt hij de Mijthen, of fabelen van het doodenrijk , waarvan gewaagd wordt , Pf. CXXXIX: 8 ; CXLI: 7; 1 Kon. II: 6; Spreuk. XV: 11; Pf. XXVIII. 1; Spreuk VII: 27; Pf. CXV; 17; Pred- XII: 5; Pfi LXXXVlII: 7; XXIII: 4, en Job X: 21, enz. Tot het vierde brengt hij de wetten , om de dooden niet te beweenen, Deut. XIV: 1, 2; en die van ze niet te bevragen , welken laatften hij echter in de vijfde klasfe behandelt , en die voorkomen Deut. XVIII: 10, 11; Lev. XIX; 31. Cap. XX: 6; Cap. XX: 27, en Jef. VIII: 19; terwijl het beruchte voorbeéld hiervan 1 Chron. X: 13 opgetekend, en de toefpelingen daar op, vervat in jFef. XXIX: 4, wordt aangehaald. Tot de zesde klasfe brengt hij de voorbeelden van hun, die in het leven werden terug geroepen,door elias, i Kon. XVII: 17—24 en 2liza, a Kon. IV: 8 — 37, als mede door des laatften gebeente, a Kon. XIII: 20, 21, terwijl hij onder, «ené zevende klasfe betrekt de wegneming van levenden,  D i s s E r t A t i O. *6$ g&fe ?iclSundigSe beelden - berde dn eer- S alle die pïatfen zulk eene verklaring, dat zij ter bevestigen! beandwoording zijner vraag dienen; maar bren't tev?ns ook die uitdrukkingen, vooral uit de P/alen den iW/fcr., bij, die hier mede, in den eerften Sa' fchijnen te ttrijden, en bijzonder door warburton f iu zijne Godlijke Zending van moses, zijn aangevoerd toonende telkens aan, dat dezelven zeer wel eene verklaring dulden, welke die fchijnftrijdigheid geheelett 31 Thands neemt het tweede deel. zijner ^ndeHd| PPnBn aanvang, dat hij wederom in vier Hoofdftukken verdeek, engdaar mede een algemeen overzicht van de bewiizen uit de voorheen aangevoerde plaatfen des O. VeZnSs afgeleid. In het eerjïe Hoofdftuk fchetst hij eene beknopte gefchiedenis der buitengewoone Godlijke oïenbaring, met betrekking tot 's menfchen onfterflijkheid voom , waarin hij in zijne oordeelkunde, gematffdhrid en onpartijdigheid op het blijkbaarst aan den dar? lest en de trapsgewijze verlichting, welke het menschdom van tijd tot tijd is ten deel geworden, zeer fu st afmaalt, zich voor het gevoelen^^klarende dat God den mensch nimmer aan zich zeiven overgelaten hebbe, maar zich aan hem, het zij nu door Engelen, het zH door gezichten , of op welke andere wijzen ook hebbe geopenbaard en hem onderwezen of laten onderw jzen in hetgene hem telkens, naar zijne leeftijden, vatbaarheden en omftandigheden , nodig was. In het tweede Hoofdftuk, het waare oogpunt zullende opgeven/waaruit men, ten aanzien der leere van 'smenfchen onlterflijkheid, zoo wel als omtrend andere noodzaakliike waarheden van den Godsdienst , het U. verbond befchouwen moet, bewandelt hij den middenweg tShen ben die willen, dat die waarheden in den ouden da^zoo duldbj^geopenbaard waren, als dit immer in het N. Testament kon gefchieden, en anderen, die EL 4 •  S54 j. f. mstelïrkamp, dissertatio. willen, dat men, onder de dagen des O. Verbonds, niets van dezelven wist, en zij enkel door jesus en jdine Apostelen zijn aan het licht gebragt, zoodat men 'sr geene bewijzen voor in het O. Verbond zou kunnen vinden. In het derde Hoofdftuk fpoort hij kortlijk na, hoedanige bewijzen voor 's menfchen onfterflijkheid men in het O. Verbond moge verwachten, en daadlijk aantreft, volgends het gefteldein de twee voorige Hoofddeclen, en toont zulks onderfcheidenhjk van drie tijdperken, re weten van den tijd der eerfte menfchen, der Mofaïfche huishouding, en der latere tijden tot op jesus. In het vierde Hoofdftuk eindelijk ontvouwt de Schrijver, hetgene nu eigenlijk, in het O. Verbond, nopens die waarheid wordt ge leeraard , komende hetzelve, naar zijn begrip, hier op ueêr. Na den dood van het lichaam vaart de mensch voord te leeven, en wel met eigen bewustzijn; terwijl dat leven voor hem gelukkig of ongelukkig is, en hij 'er genoegen in fmaakt ©f fmart in lijdt niet alleen, maar zulks ook als belooning of als ftraf; dit leven duurt eeuwig en altoos, en wordt op de eene of andere plaats voordgezet, terwijl het lichaam van den mensch zoo wel voordduurt, als zijne ziel. Dit is het kort beloop eener Verhandeling, in goed Latijn opfteld, die zekerlijk, wat onderwerp en behandeling betreft, de nadere overweging van deskundigen aizins waardig is. Agter dezelve vindt men een dertigtal van korte ftellingeu , om nader betwist te worden , gelijk gewoonlijk, bij Verhandelingen, voor eene plegtigheid als deze uitgewerkt, waar onder fommigen bijzondere opmerking verdienen, gelijk de tweede, dat de eerfte menfchen, hadden zij Gods gebod niet overtreden, ook naar het lichaam niet zouden geftorven zijn, en de zevende, dat zij, die beweeren, dat christus en de Apostelen zich naar de algemeene denkbeelden hunner tijdgenoten , ook dan , wanneer die valsch en verkeerd waren, gefchikt hebben, hun niet alleen grootlijks onrecht doen, maar ook hunne gantfche leer onzeker maken, en bewerken , dat de Schriften der Euangelisten en Apostelen bij ongeleerde menfchen verder geen nut meer kuunea doen. X*  J. D. MICHAëLIS, N. 0VERZ. DES N. TESTAMENTS. 26j J. d. MICHAëLIS, Nieuwe overzetting des Nieuwen '1 estaments met Aanmerkingen voor Ongeleerde». In het Nederduitsch overgebragt. Eer/Ie Deel, Tweede Stuk. Behelzende het Ev.angelium van matthrös, Cap. XV -XXVIII. Te Dordrecht, bij A. Bhlsfe en Zoon, 1799. 248 Bladz. In gr. Ollavo. De prijs is f 1 - 10 - : Darde verklaringen van de gewijde Schriften , door den Ridder M. , over het geheel genometi , niet flegts zeer gegrond en overtuigend op zicli zeiven zijn, maar ook dikwijls iet nieuws , of, zo niet geheel nieuws , ten minfte iet nader bevestigends en meer klemmends behelzen, hebben wij meermalen gelegenheid gehad, om op te merken, en zullen wij nu weder met andere voorbeelden ftaven. Het is bekend, dat 'er matth. XXII gemeenlijk aar» eene bruiloft gedacht wordt, en niet minder, hoe gedrongen en onwaarfchijnlijk de uitleggingen zijn, welken 'er van deze gelijkenis des Zaligmakers gegeven worden. M. toont, dat men hier geenszins aan eene bruiloft, ma'ar aan een of ander plegtig gastmaal denken moest. „ Dit kou," zegt hij, „ of een gastmaal op den ge,, boortedag van den Zoon zijn, of een, waar bij hij „ tot opvolger in het Rijk of zelfs tot mederegent zou ', aangefteld worden. Het laatfte komt mij het waarfchijnlijkfte voor, want enkel daar uit kan men be„ grijpen, waarom veelen tot dit gastmaal volftrekt niet „ komen willen, anderen zelfs de noodigers befpotten „ en dooden. Dezen zijn naamlijk misnoegden , die ,, flegts onder een ander zinnebeeld, luc. XIX: 14 „ voorkomen. Deze misnoegden zijn de Jooden , die „ jesus niet als messiSs aanneemen, niet tot Koning hebben willen. ,, Wonderlijk is de gewoone overzetting, die zijnen „ Zoon eene bruiloft bereidde, terwijl men in de gant„ fche gelijkenis geen woord van eene bruid vindt, jaa niet eens zeggen kan, wie de bruid zijn zal: want „ neemt men daar de Kerk toe, dan zijn immers, bruid „ en gasten , dezelfden. De verklaaring , die ik gee„ ve, is niet nieuw; een eigenlijk letterkundig bewijs „ van dezelve zal in de Latijnfche aanmerkingen voor R 5 » Ge'  266 j. d. MICHAëLIS, N. overz. des n. testaments. „ Geleerden leveren , als ik ze nog vóór mijn dood „ bearbeiden en nalaaten kan." Uit bet geheele beloop blijkt, onzes bedunkens, ten duidlijkfte , de gegrondheid dezer verklaring. Matth. XXIII: 1-3- Hierop [prak jesus tot het Volk, en tot zijne Leerlingen, en zeide: op den ftoel van moses hebben de Geleerden en Pharifeën zich geplaatst; al wat zij u zeggen, onderhoudt en doet dat, maar doet niet naar hunne werken, want zij zeggen , en doen het Vs. a. Op den ftoel van moses hebben de Geleerden en Pharifeën zich geplaatst'] d. i. zij hebben zich denzelven aangematigd, willen, als zij leeren, even eens befchouwd zijn, als moses zelf. Van den leerdoel van moses wordt hier gefproken, niet van een rechterftoel. — Gelijk luther overgezet heeft, op den ftoel van moses zitten de Schriftgeleerden en Pharifeën , geeft het een geheel anderen zin , en men verftaat het gemeenlijk, als of zij de van God geftelde Leeraars en verklaarders der wet waren, welken men in hunne leeringen volgen moet. Kon jesus dit willen zeggen? De Pharifeën, welken hij zelfs in deze rede en in veele andere , als de fchandeïijkfte verdraaiërs der wet befchrijft, zouden de regtmatige verklaarders van dezelve zijn , welken men volgen moet ? Waren 'er ten tijde van mos es reeds Pharifeën? Hij ftelt in twijfelachtige gevallen den Hoogepriester tot een geloofwaardigen verklaarder der wet, doch die was ten tijde van jesus zekerlijk geen Pharifeër, maar een Sadduceër , gelijk bijna alle Hoogepriesters." >-. Vs. 3.] Dit kan in den mond van jesus onmogelijk een' ernftig, letterlijk optenemen gebod zijn : 't is enkel eene bedekte fchimprede, welke het onderl'cheid tusfehen de woorden en werken der Pharifeën leevendig uitdrukt.' Bij hoofdst. XXV: 1 lezen wij de volgende aanmerking : „ Uit deze woorden blijkt reeds , dat dit "■een zedelijk , voor alle tijden geldend, zinnebeeld zijn zal, maar enkel van een bijzonderen tijd, dien van Jerufalems verwoesting. Wij moeten het derhalven ook niet, ten minften niet regelregt, op onze tijden duiden , hoewel wij 'er leeringen uit trekken kunnen. — Hier mede vervalt ook de zwaarigheid, welke veelen gemaakt hebben, dat het getal der verftandige en dwaaze maagden gelijk zij: of onder ons het getal der waare Chns- te>  GEWIJDE RHETORICA. 267 tenen, tegen die, welken het flechts naar de uiterlijke belijdenis zijn, zoo gelijk, als vijf tegen vijf zijn? Het behoort in 't geheel niet in onzen tijd , daar wij als Christenen gebooren, en zonder toedoen zoo gedoopt en opgevoed worden, derhalven natuurlijker wijze de veel grootere hoop niets verder is, dan mensch, en zoo boos als andere menfchen; in dien tijd was niemand een Christen , dan, die dezen Godsdienst zelf gekozen , uit overtuiging gekozen had, en dit nog daarenboven in Pakeftina onder veele vervolgingen, welke de boozen affchrikten , en natuurlijker wijze eene meer gezuiverde Gemeente uitmaakten. Wie een Christen was, die was het door aandrang des gewetens." Wij twijfelen niet , of deze proeven zullen tot eene nieuwe aanbeveeling van 's Mans arbeid kunnen dienen. Gewijde Rhetorica , of proeve over de welfpreken(d)heid der H. Schrift. Te Amfteldam, bij F. Draijer, 1799. Buiten het Voorwerk, 397 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f z - 14 " • IV]iet alleen voor den gemeenen Christen, die in den J-^ Bijbel licht voor zijn verftand, opwekking tot het goede voor zijn hart en troost voor zijn gemoed zoekt, en voor den wijsgeerigen, taal- en urtlegkundigen Godgeleerden , die hem hier toe de behulpzame hand biedt, is de H. Schrift een kostbaar kleinood, maar ook de beminnaar der natuur- en gefchied- aardrijks- en dichtkunde vindt in dezelve ruime ftoffe ter overdenking en beoefening, zo hij flegts kennis genoeg bezit, om ze te bewerken en 'er gebruik van te maken. De namen alleen van eenen schmidt, scheuchzer., meijer, herder, hamelsveld en meer anderen "ftaven uitmuntend dit gezegde, terwijl zij de nietigheid toonen dier wezens , welken met verachting van den Bijbel fpreken op het zelfde tijdftip, dat zij op den naam van fchrandere, diepdenkende , geleerde mannen of fiaaiè' geesten willen aanfpraak maken. Het Boek, dat wij thands voor ons hebben, kan dezulken , zijn zij vatbaar voor fchaamte, tot eene nieuwe befchaming (trekken , en maakt tevens een aangenaam gefchenk uit, voor elk, die lust heeft, zich met de weliprekendlieid, welke in de H. Schrift hcerscht, bekend  253 gewijdb rhetorica kend tc maken, maar voor de Leeraars van den Godsdienst in het bijzonder, die in deze gewijde Rhetorica , offchoon door den ongenoemden Schrijver , te recht , llegts eene proeve genoemd , eene uitmuntende aanlei» ding zullen vinden, om, door het lezen en beftudeeren des Bijbels , hunnen fmaak , genie en ftijl te vormen , hunnen geest te verheffen , voor zich zeiven dikwijls een nieuw licht, bij verfcheidene plaatfen en uitdrukkingen der H. Schrift, te doen opgaan, en dus niet alleen nuttiger , maar ook aangenamer , dan gewoonlijk , te doen prediken; iet, dat gewislijk zeer veel zou bijdragen , om den verflaauwden ijver voor de openbare Godsdienstoefening, bij velen, weêr op te wakkeren. Voor een uittrekfel is het Werk voorhanden niet wel vatbaar ; het zou te omflagtig moeten uitvallen, want de verdienstlijke Schrijver gaat, en dit zij voor deskundigen genoeg , om hen de waarde van dit Boek te leeren kennen , alle de voornaamfte figuuren der redekunst door , en brengt, bij elke , plaatfen uit het O. en N. Verbond te berde, die hij opheldert, terwijl hij *er de fchoonheid en overeenkomst met elke figuur van doet blijken , en tevens, dóór aanhalingen uit hoogvliet, milton, klopstock en meer andere Dichters, die de voordragt zeer verlevendigen, toont, hoe de edelfte vernuften in de Dichtkunst zelve hunne fchoonfte trekken uit de H. Schrift ontleend hebben. Wat kortlijk het geheele beloop betreft, vooraf gaat eene beredeneerde Inleiding over de welfprekendheid in het algemeen , derzelver aart en natuur, en de welfprekendheid der II. Schrift in het bijzonder, terwijl voords eenige bedenkingen, door fommigen , un den aart der welfprekendheid zoo wel, als uit bijbelfche uitdrukkingen, afgeleid, om te beweeren, dat dezelven, indien al niet fchadeiijk, ten minfte geheel nutloos in het gewijde ware, worden uit den weg geruimd. Hierop volgt het Werk zelf in twintig Hoofdftukken, waar onder vooral uitmunt het twaalfde Hoofdftuk , gaande over den oorfprong en de voorwerpen der dichtkundige beeldtefiisfen, en in het bijzonder die der H. Schrift. Eindelijk vindt men nog ruim dertig Bladzijden met Aanmerkingen, die de Schrijver zeker te laat verzameld heeft, om ze in het Werk zeiven te vlechten , wat anders zeer wel had kunnen gefchieden, daar zij 'er, uit heuren aart, vatbaar voor zijn. Tot  oewijdb rhetorica. 2ögj Tot eene proeve, hoedanig onze Schrijver de bijbelplaatfen, die hij aanvoert, behandelt, en ze verklaart, terwijl hij 'er het fchoone van ontwikkelt , mogen de volgende twee dienen, als ééne uit het O. en eene andere uit het N. Testament , vindende men de eerlte, Bladz. 41 en de laatfte, Bladz. 44, die wij, wegens hare kortheid, gekozen hebben. „ Psalm. LXXXIV: 4. Zelfs vindt de musfche een huis , en de Zwaluwe een nest voor haar, daar ,, zij haare jongskens legt bij uwe Altaren, Heere der „ Helrfcharen, mijn Koning ende mijn God." ,, De woorden, die hier in 't midden gevonden worden bij uwe Altaren , worden door veele anderen , ,, gelijk ook in de Franfehe Overzettingen dus ver„ taald, ó uwe Altaren! De onverhoedfche Spraakwen,, di(n)g tekent een fterke aandoening. De zin zal „ deze zijn: „ „ zelf de musch en de zwaluw zijn, „ „ naar haare vatbaarheid, zo gelukkig, dat zij in ,, 't ouderlijke nest gekoesterd en onderhouden wor„ „ den, maar ik, een huisgenoot en kind van U -ó,, „ mijn Koning ende mijn God! zwerf elendig buiten „ uw Paleis om : 6 Tabernakel! ó Heiligdom , 't ,, welk ik fteeds voor mijn woninge hield, hoe zie „ ik naar U, als naar 't vaderlijk verblijf, om! ó ,, „ uwe Altaren Heere! waar zijn deze nu voor mij ? " „ — Men ziet uit dat voorbeeld, hoe ligt deze Figuur (te weten de uitroeping) ook eene volkomene ver„ zwijginge word. Wijders, de H. Dichter noemt al,, leen Altaren, maar verftaat 'er, bij Vervanginge, den Tabernakel, en 't gantfche wezen der openbare Gods„ dienst doorl Zijn taal is de taal van iemand, die ge„ heel door zijn wensch verrukt word." „ De bovenftaande Vertaling neemt de zwarigheid weg, die uit het gewag maken van de musfche en „ zwaluwe ontftaat, als of deze vogelen verönderfteld 9, konden worden , nabij den Altaar hun nesten gemaakt te hebben, daar zij echter naar de wet onrein „ waren: Immers men kan niet ftellen, dat de Leviten „ minder zorg voor de zuiverheid van 't Heiligdom „ des waren Gods zullen gedragen hebben, dan zelfde „ Heidenen in latere tijd, voor die van hunne Tempels „ droegen. Zo leest men bij küripides." „ Voor  2 ?0 gewijde rhetorica. „ Voor mij, te vreden met de nederige plicht, „ Reeds in den Tempel, van mijn kindsheid af verricht, „ Ik zal het voorportaal met lauwerkransfen eieren, „ Den ingang zuiv'ren, en de vogels, die hier zwieren, „ Met pijlen treffen, eer zij 't offer, als het Haakt, „ Bezoed'ien; dit's de zorg, die mij aan 't harte raakt. ,, Joh. XX: 16. Jesus zeide tot haar, maria! ,, Zij zich omkerende , zeide tot hem , rabboni, 't „ welk is gezegd, Meester." „ Maria word op 't onverwachtst in den loop „ harer droefheid, die haar wegens 't misfen van het „ lichaam des Heeren, bevangen hield , gefluit. Het ,, zelve oogenblik in 't welk zij hare gedachten noch „ (nog) bezig hield omtrend haar (en) geftorvene (n) ,, jesus, zal hem levend voor hare oogen ftellen: zij „ hoort haar naam melden , en ftraks , als uit een „ diepe (n) flaap ontwaakt zijnde, keert zij zich om, „ en roept vol eerbied , verwondering en blijdfehap , „ enkel Rabboni. Het is aanmerkelijk dat beide , zo „ de bekendmaking des Heeren, als de verbaasdheid „ van maria, flegts in één woord beftaan. In het „ eerfte geval ftraalt eene ongemene goedheid door , „ naardien de Heere dus voor een korte wijl te vrijer „ loop aan maria's gemoedsbewegingen wilde ver„ gunnen, en met opzet gebruikt hij haar naam , op „ dat zij, hoe verbijsterd in haar geloof, echter daar „ in terftond een vernieuwd blijk der in ftand gebleve„ ne liefde haar's Meesters zoude ontmoeten. En van a, maria's zijde ftraalt in dit woord dat zij gebruikt „ eene verëeniging van veelerleie denkbeelden door; „ Haar oordeel is nu'overreed van de waarheid van „ jesus Leere, hare dankbaarheid en wederliefde zijn fterker dan ooit, maar 't hart bezwijkt onder 't s, overwigt der eerfte verbazing, en dit doet haar al„ leen tot die Uitroepinge in ftaat zijn; Rabboni! Zo „ fpreekt de Natuur in alle ontmoetingen van verbaasd„ heid , maar nimmer fprak zij meer geheiligd door de, „ allerzuiverfte vreugde, dan in dit oogenblik." ,, Dat maria zich te dezer gelegenheid omkeerdde, „ gelijk hier boven gezegd is, fchijnt ons eenigzins. te moeten bevreemden. Immers, wanneer men met iemand in gefprek is, behoeft men zich geenszins om. " te keren, om nader te zien wie hij is. De waarfchijn" lijke gedachte beftaat hier in, dat maria zich, ge' » du-  OEWIJDE RHETOUICA. 271 ,, durende dit gefprek , weinig aan den perfoon met wien zij iprak latende gelegen liggen , als menende , hem de Hovenier te zijn , liefst haar aandacht noch ' onophoudelijk op het Graf bleef vestigen , zo om „ dat hetzelve het meest in ftaat was de droefgeestige „ aandoening waar aan zij zich noch overgaf, levendig te-houden, als ook om dat het, zints weinige oogen„ blikken noch veel "belangrijker voor haar was gewor„ den, door 't gezicht der Engelen, waar mede zij zich had vereerd gezien , en inzonderheid door 't geen " dezelve haar gemeld hadden. Dit zo zijnde, had zij '* jn der daad benodigd zich om te keeren , toen het " den Heere behaagde, zich onder 't noemen van haar V naam, aan haar bekend te maken. Mogelijk dat ook H in dit tijdftip , de Engelen , naar welke (n) zij in „ onze verönderftelling noch gekeerd ftond, eenige uitwendige betoning van eerbied voor den Heere lie" ten blijken, 't geen teffens medewerkte om haar tot " deze oogenbliklijke omkeringe te brengen, en teffens „ overtuigd te worden , dat het inderdaad de Heere was, met wien zij dus lange gefproken had, en die „ haar met de eerfte ontmoeting naar (na) zijne Op„ ftanding vereerde." De ftijl is vloeiend en duidlijk, maar de fpelling, gelijk men reeds uit het bovenftaande zien kan, dikwijls zeer onzuiver en ongelijk, en even zoo is het gelegen met de alfcheidingsteekenen of interpunftatie. Wij zijn geene letterzifters, maar in een werk van dezen aart, dat over de welfprekendheid handelt, hadden wij ook dit gaarne hier en daar een weinig beter gezien. Intusfchen houde ons de Schrijver deze aanmerking ten goede ; zij benadeelt de hoofdzaak van zijn werk niet. Het vertier van een Boek, gelijk dit, dat in de handen, van ieder Predikant ten minfte , dient te zijn, zal, hopen wij , den Schrijver in ftaat ftellen, ons nog eens eene tweede uitgaaf van hetzelve te fchenken, en dan wenfchen wij , i. dat hij zich eener gelijke en goede fpelling moge bevlijtigen , waartoe wij hem bijzonder het onlangs uitgekomen taalkundig Woordenboek van p. weiland, vooral de Inleiding, ter aandachtige nalezing aanprijzen. 2. Dat hij de agterftaande aanmerkingen , ter behoorlijke plaatfe, den tekst zeiven moge inlijven. 3. Dat hij, ter bevordering van het gemak zijner Lezeren s zijn werk met een register van woorden en  en zaken , ten minfte raet eene lijst van verklaarde of aangehaalde Bijbelplaatfen verrijke; en eindelijk 4. Dat hij de volgende mistlagen in de opgegevene tekften veranderen moge, en dus Bladz. 19 voor gen. XXX, zette XXXV. — Bladz. 206 voor psalm XXXVII, CXXXVII. — Bladz. 272 voor psalm. LXXVIII: 4, LXXVIII: 47. — Bladz. 298 voor zach. II: 3, X: * — Bladz. 357 voor ef. III: 2. 6, II: 6 — en Bladz. 358 voor exod. XI: 1 , XV: 1. welke misdagen wij echter meest aan Zetter en Corrector toefchnjven. Gefchiedenis van de Christelijke Kerk in de Achttiende Eeuw. Door a. ij p e ij , Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfehappen te Flisfingen, Predikant te Et hen in het land van Heusden , en beroepen tot Hoogleerdar in de Kerklijke Gefchiedenisfen aan de Hoogefchool te Harderwijk. Tweede Deel. Te Utrecht, hij W. van IJzerworst, 1799. 375 Bladz. In gr. Oo ■ tavo. De prijs is f 2 - 16 - : Tweemaal hebben wij reeds van dit Werk gefproken — bij de aankondiging van de twee Stukken, uitmakende het Eerde Deel. — Reeds in het tweede Stuk , ram de gefchiedenis der Deïsten een aanvang, — doch ftrekte zich alleen uit tot die, welken Engeland heeft opgeleverd. Dit Tweede Deel, den draad, waar dezelve was afgebroken, weder opvattende , levert ons de gefchiedenis van de Nederlanuiche en Duitfche Deïsten.— In de daad moffen wij het als een gunftig teken aanmerken , dat de Gefchiedenis van het Deïsme in ons Vaderland niet meer dan negen en negentig bladzijden beflaat. — Met dat al meent de Schrijver, dat het Deïsme in ons land zich ver genoeg heelt verfpréid, om 'er de erndigde klagten over uit te ftorten. Na in het algemeen dit opgemerkt , en de oorzaken van hetzelve opgefpoord te hebben, gaat hij over tot de befchouwing van die Deïsten , welken door hunne fchriften zich bekend gemaakt hebben. Derzelver getal is niet riieer dan vier. Twee daarvan , naamlijk hatsveld, oorlpronglijk een Saxiscli 'Edelman, en [an van der veen rangfehikt hij on' der de meest buitenfpoorige, ba ijle en pa tot, onder de minst buitenfpoorige Deïsten. — Het bericht omwend ba ijle is meer belangrijk, dan dat vai.de twee J eerst-  CFSCH. DER CHIU5TL. KERK IN DE AGTT. EEUW. 27$ eèrstgemelden , — trouwens deze hebben zich, in vergelijking van dien man, weinig bekend gemaakt. — Breedvoerig is hij integendeel omtrend dien, in de daad, fchranderen Wijsgeer. Zijne voornaamfte fchriften worden opgegeven, en daar uit zoo wel zijne gevoelens in het gemeen gefchetst, als ook vooral medegedeeld, hetgene ten nadeele der Godlijke Openbaring, zoo des O. als des N. Verbonds, kon (trekken. — Wij prijzen het in den Burger IJ. dat hij, niet flegts hetgene ten nadeele der Openbaring door hem gefchreven is, meldt, maar ook, hetgene, fchijnbaar althands, ten voordeele derzelve fchijht te (trekken. — Intusfchen komt het ons voor, dat lj. 'dikwijls met zich zeiven verlegen geweest is, waarvoor hij baijle te houden hebbe. Nu eens neemt zijne redeneering zoodanige keer , dat men bijkans zou denken, hij moet onder de boosaartigfte Deïsten geteld worden, dan weder zou men met veel meer gematigdheid over hem moeten oordeelen. — Dan eens noemt hij hem den ijsbreker van het Deïsme — dan weder wil hij baijle op zijn woord gelooven, in hetgene hij bezweert aangaande de zwakheid der Rede, en ten voordeele der Christlijke Openbaring. Met één woord , dergelijke beöordeelingen behooren altoos het Refultaat te zijn eener bedaarde, rijpe en onpartijdige overweging , en waarbij men vooraf bij zich zeiven ten vollen verzekerd is, waarvoor men den man te houden hebbe ; ot" zo 'smans karakter te raadzelachtig is, gelijk uit het. aangehaalde bericht van saurin hier het geval fchijnt te zijn, dan dient men liever zijne onkunde te bekennen, dan tegen elkander inloopende beöordeelingen ter neör te ftellen. — Voor het overige, zoo veel wij de Schriften van baijle kennen, wagen wij het niet, om hem Heilig een ijsbreker van het Deïsme te noemen. — Hij was zeker een groot Scepticus , en hoe zeer ook velen uit zijne fchriften aanleiding genomen hebben, om met den Christlijken Godsdienst den lpot te drijven , hij zelf behoefde hierom geenszins een Deïst te zijn. Dit hier breeder te ontwikkelen,behoort niet tot ons bedek; wij beöordeelen hier niet b a ij l e , maar het Werk van ijpeij. — Het bericht van den bekenden patot, en zijne gevoelens en fchriften, befluit dit verflag, hetwelk, vervolgd wordt, door een algemeen bericht nopends het overhand nemen des ongeloofs hier te lande, en de poogingen, tot (tuiting van hetzelve aangewend, waarin, WE UWE VAD. -HEL. IV. DEJjL. J*9. 6. S filet  ïiiet min breedfprakig , wordt uitgeweid zoo over dè Schriften van fommige verdedigers der Openbaring hier te lande, — als over het Inftituut van senserff, van stolp, en van teijler van der hulst.— alle drie gedicht, tot weering van het ongeloof. (*) Op dit bericht volgt de befehouwing van het Deïsme in Duitschland. Zeiden wij in 't flot onzer voorige beöordeeling , „ Hoe veel zal het" nabourig Duitschland „ in de laatfte twintig jaaren opleveren voor de Ge„ fchiedenis van het Deïsme V" wij vinden het thands reeds bewaarheid. , Een algemeen bericht nopends de Deïsten in Duitschland gaat vooraf. Deszelfs oorzaken, (daar het vooral ïn de laatfte jaaren eerst zoo fterk toegenomen is) worden opgefpoord. De Wijsgeerte en wel vooral die van kant voords de nieuwe Hervormers —* en welk een Contrast! — de Piëtisten zijn de voornaamfte oorzaken; — en dit wordt zeer breedvoerig -~ doch onzes bedunkens, niet, in alle opzichten, voldoende aangewezen. —Men hoore bij voorbeeld, hetgene IJ. zegt van de Wijsgeerte, als eene bron van de bijoorzaken van het Deïsme — ,, Dat befchaafde lieden zich op de Wijsgeerte hebben toegelegd , heeft ten gevolge gehad, dat deze, in het oog van minkundigen, op den trap der vergelijking met de openbaare Leeraaren der '' Protestantfche kerk niet meer achterftaan: — dat , in den kring van zoo veele mededingers, de Leeraars der Protestantfche Kerk dat krediet kwijt wor" den , 't welk zij voormaals gehad hebben: — dat, " wanneer Leeraars dit verlies van vertrouwen niet we" ten te vergoeden door nieuwe verdienden, de waar" heden, welke zij prediken, minder indruk hebben: — " dat veele, bij 't lezen van den bijbel, de daarin voor" komende lesfen verklaaren meer naar den maatdok van " hunne valfche begrippen, dan dat zij zich zouden " laten voorlichten van bekwaams Godsdienstleeraa- „ ren,, (*) Breedfp-rakig zeggen wij — en dit is vooral ook toepaslijk op het bericht van senserjf's Inftituvt. — Bijkans twee en een halve bladzijde befteedt IJ. om ons te zeggen, dat, fnts deftichtmg, vier Kerkleeraaren, de bepaalde agt Leerredenen tegen de ongeloovigen gedaan hebben. — waar- toe die omftag ? Eenige regeis waren genoegzaam. — — —En waarom raoest hier zoo veel wtetook geawauid worden?  ei'SCH. DER CilRiSTL. KERK in de aott. efüw. 2?5 rerï," enz. Wij moeten ons hier in de daad bedwingen, om zelfs den fchijn te ontgaan, als of wij een Werk, waar in zoo veel goeds is, een' man, die in on-_ ze oogen zoo achtenswaardig is, wilden bedillen — of is het andwoord — niet van het ongeloof, neen, van den Wijsgeer, op dit alles niet gereed — ? — zal hij niet terftond u toeduuwen — ,, indien de algemeene ver,, lichting en befchaaving dan zoodanig de overhand „ neemt, laat dan den Leer'aar van den Godsdienst zich. ,, insgelijks meer bekwaamen; laat hij met zijne tijdge,, noten zoeken voorwaards te gaan; laat hij zich, door ,, braafheid en ijver verdienden verwerven, die de plaats ,, kunnen bekleden van die bijgelovige en overdreven achtbaarheid, welke men, uit geestlijken hoogmoed, „ aan dat ambt maar al te veel, en vooral in Duitsch,, land, (*) gehecht heeft, cn men zal het vertrou,, wen in den Leeraar bij vernieuwing zien rijzen." ,— — Daar te boven alles wat hier vervolgends zoo breedfprakig tegen de Wijsgeerte wordt tè berde gebragt, geldt geenszins de Wijsgeerte zelve , maar het misbruik derzelve. En zoo kan men de Gefchiedenis, de Uitlegkunde, ja wat niet al? misbruiken, om voedfel te geven aan deïstifche gevoelens. Wilde IJ. dit onderwerp behandelen, hij had dit met meer voorzichtigheid moeten doen: — hij had de waare Wijsgeerte als de Vriendin van Godsdienst en Openbaring moeten fchetfen, en alleen het misbruik derzelve als fchadelijk noemen — dan zou hij de dweepzucht niet zoo zeer in de hand gewerkt, of gedijfd hebben , als nu gefchied is. Beter voldoet ons, hetgene IJ. zegt aangaande de nieuwe Hervormers; hij erkent de verdienden van vele brave Godgeleerden — (wij verblijden ons. de naamen van doederlein en morus onder dit getal te vinden, doch ongaarn misfen wij hier toellner, jonge, mursinna en anderen) maar met zeer veel recht gispt hij de ontaarting van zoo velen — waarvan ook maar weinigen genoemd zijn , — en wier naam Legio is, ja wier aantal van tijd tot tijd toeneemt. Ten opzichte d'er Kantïdanfche Wijsbegeerte is 'smans oordeel niet zeer gun- (*) Rccenfent is meermalen oog- en oorgetuige geweest van de bijgeloovige eerbstooningtn aan Predikanten in Duitschland — die niet weing voedfcl erlangt , door de bijzondere bitcht, bij de Luiherfchen hier en daar nog ia gebruik, S 2  276 IJ P E IJ «unfli". — Hij twijfelt, wel is waar, niet, „ of mes b kan ook met de Wijsgeerte van kant aan de Godgeleerdheid nog wel eenig voordeel toebrengen, (wij twijfelen 'er insgelijks geen oogenblik aan — en vooraf, wanneer men in het zedekundige komt, — waar toch het groote Moral-principe van het Euangelie juist het zelfde is met dat van kant) - „ Maar, daar van atte wijsgeerte met de Godgeleerdheid vermaagfchapt, de" ze vrij wat last geleden heeft, vreest hij voor onhet" len, omdat de voorftanders der Kantifche Wijsgeerte " de leer van 't Euangelie naar hunne bijzondere be'! grippen zoeken te verbuigen." — Dit heeft ook, zoo hij meent, de ondervinding reeds geleerd. Doch wij twijfelen zeer , of IJ. het ftelfel van kant wel geheel .verftaat. De uitlegkundige regelen van kant beval en ons even min, doch kunnen van zijn wijsgeeng fteliel zeer wel worden afgezonderd. — Het verwonderde ons, hier niets te vinden van het berucht geval van fichte, van wien de Schrijver hier ook, doch zonder iet te beflisfen gewag maakt, en die in het openbaar van Atheisterij befcfiuldigd, en van zijnen post als Hoogleeraar te Jena ontzet is. - • De Gefchiedenis der Deïsten zeiven wordt vervolgends m twee tijdperken verdeeld, het jaar 1764 maakt de fcheiding. - Onder de opgenoemde Deïsten uit het eerfte tijdperk, is de Wertheimfche Bijbelvertaler schmid, meest bekend, dan met recht verdedigt IJ. hem tegen dien blaam. Rijker is het tweede tijdperk, beginnende omftreeks 1764. (waarom dit jaar als de fcheiding wordt <*efteld, hebben wij niet kunnen ontdekken, daar toch de berde gefchiedenisfen, zoo van de grove, als van de minst buitenfpoorige Deïsten, met de uitgave der IVolfenluttelfche Fragmenten door lessing beginnen.) Over deze is- IJ. zeer breedvoerig — dezelven verdienen hes. Stouter is het Christendom, in langen tijd, niet aangetast dan hier. De inhoud der Fragmenten wordt zeer goed' opgegeven — en hetgene , ter wederlegging , gefchreven en belangrijk is, aangewezen. Eenige uitvallen op lessing'hadden wij liefst niet gevonden. De • Gefchiedfchrijver kan zich niet onpartijdig genoeg gedragen _ Thands volgen de berichten van andere Deistifche Werken, de Horus, — één, getijteld , besfer ah Horus» — de Hierocles s — de mg overgeblevene IFolfen- btèfr-  CESCH- DER. cnRISTL. KEUK IN DE AGTT. EEUW. 277 Uittelfche Fragmenten — en de Biographien, welker inhoud zeer juist opgegeven en beoordeeld wordt. - Thands volgen de minstbuitenfpoonge Deïsten uit dit tijdperk. — Lessing opent het Toneel — zijn werk over de opvoeding van 't menschdom ftaat aan het hoofd, ('t Verwondert ons, dat zijn nathan de %viize niet met een enkel woord aangehaald is.) — Zihie gevoelens worden vervolgends opengelegd — en, volgends de opgave van IJ. behoorde hij zelfs tot de Atheïsten. Doch hier omtrend begeeren wij meer bewijs, dan het gezegde van jacobi, die in dit geval niet 'onpartijdig genoeg is. Die gulden regel, de mortuis nü nift bene - had j a c o b i liever moeten in t oog houden. 'Bahrdt is de tweede, van wien hier bericht gegeven wordt. — Zijne Schriften , gevoelens en lotgevallen worden breedvoerig gemeld. Vooral is de gefchiedenis van zijne verandering in denkwijze , zeer duidelijk, en uit zijne eigene Schriften opgezameld, medegedeeld. Alleenlijk hadden wij ook eenig bericht verwacht omtrend zijn zedelijk karakter, — 't welk zeker vrij wat contrafteert met zijnen voorgewenden ijver voor de zedekunde. Onder de opgegevene Schriften van bahrdt, (allen kon, en behoefde IJ. ook niet op te noemen) misfen wij een zeer belangrijk ftuk , hetwelk zijne waare denkbeelden aangaande den Christlijken Godsdienst in een helder daglicht ftelt, naamlijk, Ausfiihrliches Lehrgebaude der Religion , erbaut auf der reinen und unvermischtcn Lehre jesu. De negende en tiende Afdeeling in dit Werk von der Authoritat jesu wettigt elk , om hem in den rang der minstbuitenfpoonge Deïsten te plaatfen. — Dit verllag wordt vervolgd met eene korte opgave van eenige deïstifche werken van onbekende Schrijvers , in de laatfte twintig jaaren uitgegeven , — welke lijst nog aanmerklijk zou hebben kunnen worden uitgebreid; bijaldien de Hoogleeraar zulks verkozen had. Indien hij dezelve meer volledig had willen maken, zou hij zijne Lezeren geen ondienst gedaan hebben , met hun Hechts de tijtels van de meest belangrijke werken op te geven, met aanwijzing van de beöordeelingen dier Schriften in de beste beöordeelendc tijdfehriften, zoo als, om flegts eenigen te noemen, die van seiler en doederlein. — In 't gemeen zou eene algemeene aanëengefchakelde fthets van het nieuw - deïstisch ftelfel hier zeer dienstS 3 haax  Sf4 A' IJ P E IJ "haar geweest zijn , om , met een opflag van het oog, hetzelve te kunnen overzien, en in famenhang te leeren kennen, — beter dan, zoo als door den Schrijver gefchiedt, uit de mededeeling van deze en gene bijzon* dere gevoelens, welken , hier en daar, in de bijzondere Schriften gevonden worden. Zal men , daarenboven, in eene zaak van zoo veel aangelegenheid, als daar is de beöordeeling van bijzondere gevoelens, in hoeverre dezelve den naam verdienen van deïstisch — (en wie toch zou gaarn den Christgeloovigen met dien haatlijken naam beftempelen?) voorzichtig en onbevooroordeeld te werk gaan, dan dient men een' algemeenen maatftaf te hebben, waar naar men elk bijzonder meet.» Dezen maatftaf had de Iloogleera'ar zeker wel voor zich zelvcn, doch gaarn hadden wij dien geplaatst gezien aan het hoofd van deze beöordeelingen, ten einde dus den Lezer tevens in ftaat te ftellen , om daar naar te beöordeelen, of de Schrijver dit wat te ruim of wat te bepaald heeft genomen. Wij twijfelen niet , of dan zou de Hoogleeraar nog wel meer mannen met naame hebben kunnen noemen, wier gevoelens in zoo verre van de grondflagen van het Christendom afwijken , dat 'er, zoo min als bij bahrdt, eenige achtbaarheid van jesus als een Godlijk Leeraar overblijft, ja, die ronduit durven verklaaren, dat de naam van Christen of Deïst, hun in zoo verre onverfchillig is , dat zij den laatften alleen fchuwen, om der haatlijke gevolgen wille, die het algemeen 'er uit trekt, en den eerften .alleen daarom aanhouden, omdat het volk 'er aan gewoon is. Thands volgt een gefchiedkundig verflag van de Deistifche Genootfcbappen in dit tweede tijdperk, — Deze zijn — de Illuminaten , de Duitfche Unie, — de Orde der Waarheid en — in zekeren zin — ook de Orde der Vrijmetfelaren. Hierop geeft IJ. ons bericht van eenige Dorpen van Deïsten in Bohemen, — en fluit dat alles met eene opgave van de algemeene middelen, waardoor het Deïsmus in Duitschland voedfel gekregen heeft, waaronder de invloed van Grooten, van Geleerden, en ongeletterden, en ook van Boekhandelaren , wordt aangewezen, 't Geen vooral omtrend de Boekhandelaars wordt gezegd, dat zij Boeken zouden opkopen, om dezelven te verduisteren, verdient vooral nader bewijs, — het ftrijdt wat al te zeer met het eigen belang. Men moet tegen eenig gevoelen al zeer  CESCH. DEP- CHRISTL. KEUR IN »E AOTT. EEUW. $72 ingenomen zijn , wanneer men, om het uit te roeien, die kosten waagt, aan het opkopen en vernielen van werken, waarin zoodanige gevoelens worden voorge- dl Na" dit alles geeft IJ. verflag van eenige wel aangewende pogingen ter ftuiting van het Deïsmus in Duitschland — vvaarbij de Schriften van eenige mannen , die zich opzetlijk, en in 't algemeen, tegen de Deïsten verzet hebben, worden opgegeven. Het Prwsflsch ReJigions-Edm wordt mede onder deze middelen geteld. dSch offchoon wij gaarn den Hoogleeraar IJ. toefteramen dat 'er in vele opzichten nog vrijheid genoeg voor Acn Godgeleerden overbleef, en het groot doel van hetzelve voornaamlijk was, om Deïsme en Neologie tegen te werken, zoo kunnen wij hem echter geenszins toeftemmen, dat dit middel dienstbaar zou hebben kunnen zijn, om dien zuurdeesfem weg te nemen. - Dergelijke wapenen zijn doorgaands ongenoegzaam, al ware het zelis uit hoofde van dien algemeenen regel - nitimurm vetttum. Hoe meer men zich met geweld verzet tegen de verfpreiding van deze of gene gevoelens , zoo veel meec ontbrandt doorgaands de ijver voor dezelve. Ten flotte vindt men nog eenen Brief van den predikant lotze, rakende de Vertaling van het N. Testament in '* Maleitsch, en een bericht van eene Deistilche Redevoering, hier te lande, volgends de opgave, uitgefproken. ineen gezelfchap van Deïsten, waaruit mennet aanwezen van zoodanig genootfchap zou moeten °PZiekda'ar eene getrouwe opgave van den inhoud dezes; Deels. — Wij achten het thands overbodig, om over 's mans wijdlopigheid op nieuw klagtig te vallen. U. erkent in het Voorbericht voor dit Deel de rechtmatigheid-dier klagten. Alleen herinneren wij hem, bij een wérk van dezen aart zich vooral niet te overhaasten. Liever willen wij wachten, dan dat dit werlc onvolledig, of niet genoeg befchaafd uit zijne handen kome. Wij herinneren dit, omdat wij in dit Deel meer blijken van befpoediging meenen ontdekt te hebben 5 dan wel in het eerfte Deel. S m. t'ih  280 A. VAN DEN BERG Uitbreiding van de Bijbelfche Historievragen, tot gebruik van Katechifatien en Christelijke Huisgezinnen. Door ahasuerus van den berg, Predikant te Arnhem. Eerfte Stukje. Te Arnhem , bij j. Troost en C. Nijhbff, 1800. 248 Bladz. In Octavo. De prijs is f; - 16 1T\e Bijbelfche Historievragen van den Arnhemfchen Kerkleeraar a. van den berg zijn alöm beleend. Men weet, hoe algemeen en met hoe veel vrucht dezelven in de Christlijke Gemeenten in ons vaderland gebruikt zijn, en nog gebruikt worden. Dit kan onder anderen daar uit blijken , dat wij in de Voorrede voor het Werkjen , hetwelk wij thands aankondigen, reeds: van den i8den Druk van deze Historievragen gemeld vinden. — Thands hebben wij het genoegen van onze •Lezers te berichten, dat derzelver oordeelkundige Opfteller, die reeds zoo veel ten dienfte der Vaderlandfclie Jeugd gefchreven heeft , zich op nieuws aan dezelve heeft verdiend gemaakt, door eene uitbreiding van deze Historievragen, uit te geven, die allen lof verdient, en welke bij deze vragen zeiven, onzes oordeels, niet gemist kan worden. In deze uitbreiding worden de zelfde Bijbelfche Gefchiedenisfen, die in het voorig Werkjen meer met korte trekken verhaald worden, meer uitvoerig voorgedragen. Met alleen dit, maar ook in deze uitbreiding worden de Bijbelfche Gefchiedverhalen in het rechte licht geplaatst, en hetgene moeilijk of bedenklijk in dezelven voorkomt, wordt in dit Werkjen kortlijk opgehelderd op eene wijze, die zeer gefchikt is tot recht begrip van dit gedeelte des Godlijken woords, en die van den gezonden uitlegkundigen fmaak des Autheurs getuigenis draagt, Leerlingen zullen niet alleen uit dit Werkjen veel nut kunnen trekken, daar zij zich door .hetzelve, voor de Catechifatiën, zullen kunnen voorbereiden, maar ook Predikanten, Catechizeermeesters, Ouders en Opzieners zullen in hetzelve eene handleiding vinden, om over de Historievragen zich met nut met hunne; Leerlingen te kunnen bezig houden. Iet hadden wij ftr gaarn bij gewenscht, naamlijk eene korte opgave bij ieder Hoofdftuk , van hetgene uit de verhaalde gevallen met opzicht tot het redelijke te leeren is, ge-.  UITBREIDING VAN DE BIJBELSCHE HISTORIEVRAGEN. 231 liik de Autheur dat hier en daar (bij voorbeeld bij de oUave van het leerzame van het Bock van job) heeft aaneeftint. Dan daar wij vertrouwen, dat hij voor deze wijle van behandeling zeer goede redenen zal gehad hebben, zoo blijft dit aanwijzen van de lesfen, die elk verhaald geval inboezemt, aan de wijsheid der Ouders en Leeraaren zeiven aanbevolen. Wij zouden te veel moeten uitfchrijven, wanneer wij uit deze uitbreiding iet tot eene proeve aan onze Lezers wilden mededeelen. Dit zou ook overtollig zijn , daar wij vertrouwen, dat men zich het Werkjen zeiven fpoedig zal aanfchafFen, en deszelfs georuik aan dat d$r Historievragen zal geëvenredigd zijn. Heelkundige Ziektenkunde door J. J. Hoogleer Har In de Geneeskunde te Turnau. U,t het Latijn en Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht bij G. T. van Paddenburg en Zoon, i?99- 144 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - : - > Dat Compendia of korte famenftelfels, als handleidingen /zoowel tot het onderwijs , als tot de beoefening der wetenfehappen, een bijzonder foort van fchriften uitmaken, waatvan het nut veelvoudig is, zal wel niemand betwijfelen; doch dat ook tezz khxtitcn, bx) de veranderingen en uitbreidingen der verfchillende takken van wetenfchap, hare waarde verhezen , en eene als creduurige hernieuwing behoeven , en dat dus het betreSe van de waarde" dezer fchriften met het verloop des tijds verandert, wordt door velen , die zich verledigen dit foort van gefchriften , uit eene vreemde taal, over te zetten, dikwijls uit het oog verlooren. De Iloogleeraar plenck heeft onder de Schrijvers dezer lbortgelijke werken, in deze Eeuw, inzonderheid uitgemunt , a 'er is in de Geneeskundige wetenfchap bijna geen tak, zo men 'er het gedeelte van tutzondert, hei|ene eigenlijke Geneeskundige Praktijk betreft, of van hetzelve is door hem zoodanig een kort begrip gefchreven, alle intusfehen niet met dezelfde oplettendheid, en naauwkeurigheid. Voor het nut der Heelkunde m ons Land , gaven velen zich de moeite deze werkjens in onze taal over te brengen, en van dezelven ziet ook thands zijne Heelkundige Ziektenkunde het licht; waarvan  J. J. P l E N C K het te Verwonderen is, dat niemand, in de algemeene zucht om de werken van plenck te vertalen, zich vóór dezen tijd met deze moeite belast heeft, daar 'er meer dan 16 jaaren verliepen, federt dit Boek werd uitgegeven. Dan door de vorderingen, welken de Natuur en ziektenkennis fints eenige jaaren heeft gemaakt , wordt dit werkjen voor den Heelkunftenaar eene min gefchikte handleiding, en is eer als een archiv of gedenkftuk der denkbeelden,welken algemeen, op dien tijd,omtrend de* ze vakken heerschten , of liever der kennis, welke de Hoogleeraar zelf op dien tijd bezat , aan te roerken, D*m wij gaan tot de befchouwing van het Werk zeiven over. De Heelkundige Ziektenkunde wordt door hem verdeelt jn eene Ziektenkunde, Oorzaaksleere, leere der Toevallen, der Kentekenen en der Genezing , en deze laatfte in de Genezing, die door de levenswijze, en de regeling der natuurlijke dingen, die, door hulpmiddelen, en eindelijk die, door de hand alleen of door werktuigen, de heeling der gebreken bewerkt. Wij kunnen, in onze beöordeeling van een kort uittrekfel, geen nader uittrekfel maken, wij merken alleen het één en ander op in de behandeling dezer verfchillende Hoofdafdeelingen. En wel voor eerst in die der Ziektenkunde of Nofologia, dat in het gemeen de bepalingen of definitiën, door den Hoogleeraar aangegeven, weinig van dien graad van naauwkeurigheid hebben , die in een werk van dien aart wordt verëischt, dus wordt ■ eene uitwendige ziekte, Bladz. 2, ,, eene tegennatuurlijk ke gejleldheid van eenig deel des menfchelijken lig- haams" genoemd, zo deze bepaling doorgaat, dan voorzeker moet de Leveröntfteking , de etterzak in de Long, welken toch wel deelen van het Lighaam zullen gerekend worden te zijn , ook onder de uitwendige ziekten eene plaats verdienen , en vervalt hiermede het ampt van hen, die zich met de genezing der inwendige ziekten ophouden , en fmelt de Geneeskunst met de Heelkunde op eene wijze in één, als nimmer iemand zich had kunnen voorftellen. Bladz. 12 worden onder anderen opgenoemd de ziekten van de Couleur; hoe deze onder de ziekten van de vaste deelen kunnen befchouwd worden, is ons moeilijk om te begrijpen, daar wij vermeenen, dat de couleurs veranderingen, als met de verandering van het famenftel des z' ken deels, en hier  heelkundige ziektenkunde. ttBj als hierlnt voordvloeiënde , in verband ftaan , en eer een Sijmptoma morbi dan als een morbus zelf dienen ecfchat te worden , blijkens de voorbeelden door den Schrijver zeiven van de oogöntfteking, het koud vuur, en het beenbederf ontleend. De ziekten worden verder door hem verdeeld in die der vaste en der vloeibare deelen en voor de laatften eene afzonderlijke afdeeling gefchikt, Bladz. 14 en volg., en naar de oude vochtziektekunde of Humor al pathologie, gelijk men het noemt, afgehandeld, zonder van de vaste deelen, welken 111 deze verfchillende wijzigingen der vochten een groot aandeel hebben, te fpreken, waardoor dit gedeelte der ziektenkennis van den Schrijver zeer veel van haar nut verliest, hetgene ligt door den Vertaler had kunnen opgehelde'rd worden; vooral daar de ziektenkennis in dezen opzichte zulke aanmerklijke vorderingen gemaakt heeft; de Vertaler zelf fchijnt ook hier en daar de meening des Schrijvers niet te hebben gevat, dus noemt hij bij voorbeeld Bladz, 0.7 in de verdeeling in morbi primaui, en fecundarii, de eerfte voorname, de andere bijkomende, en verdonkert door deze benaming geheel de voor het overige juiste bcpaaling van zijnen Schrijver, als zijnde de eerften zoodanige ziekten, welken door geene andere ziekten,maar door hunne eigene oorzaak, worden fiamgefteld, als wonden, kneuzingen, breuken; de andere daarentegen, weiken door eene andere voorafgegane, of nog aanwezig zijnde ziekte worden voordgebragt , als bij voorbeeld eene ontwrichting door een inwendig <*ezwel in de gewrichts holte. Dan genoeg hiervan : gaan wij over tot de Aetiolögie of het Leerftuk van de oorzaken der ziekten. De verdeeling hierin gevolgd is de meest gewoone en reeds oude , de naaste oorzaken worden verdeeld in die van de vezelen en vochten. En hier heerscht zeer veel verwarring; dus zegt plenck p. 43 , bij de vermeerderde prikkelbaarheid (irritabth* tas) de prikkel verwekt in de zenuwen, tot het gevoel gefchikt pijn , in de zenuwen tot de beweging, kramp of ftuipen, en verder , vermeerderd gevoel, maakt pijn; ten bewijze dat hier de denkbeelden van irntabihteit en fenfibiliteit geheel niet geregeld worden voorgedragen; onder de opwekkende oorzaken vinden wij ook .de lucht opgetekend, en wel de windige lucht, gelijk de Vertaler hernoemt Bladz. 51 en van deze gemeld, dat zij oorzaak zijn kan, dat de daken der huizen, door haar ge* J weid  l!U j" J' P l e n c k wjeld worden afgerukt, en hier door foms vele hoofdwonden ontftaan, dit had zonder nadeel uit deze ziektenkunde wel gemist kunnen worden , doch misfchien vindt hetzelve eene plaats voor den eenen of anderen heelkundigen, wien dit foms bij eene oplettende beoefening der ziektenkennis welligt niet onder de aandacht mogt vallen , dat dit eene proprieten van de lucht is; zoo zal ook het omflaan van eene chais gelegenheid tot beenbreuk kunnen geven, enz. Clavi worden door den Vertaler genoemd, Bladz. 64 Lekdoorns, dit had Liddoornen moeten zijn, van de zitplaats dezer pijnlijke gebreken op het meest uitpuilend gedeelte van de beenderen, die de gewrichten der teenen helpen famenftellen, en die op het lid of gelid derzelver, gemeenlijk hunne plaats hebben. Wat Soorheid der Tanden is, Bladz. 67 door den Schrijver Stupor genaamd, zullen weinige Heelkundigen , die deze vertaling gebruiken , kunnen bevatten ; onder de ziekten, welken aan zekere beroepen eigen zijn, teekent plenck, Bladz. 73 op, dat kunftenaars, welken een zittend handwerk hebben, en ook geleerden, (literati~) veel aan haemorrhoides, of aambeijën onderworpen zijn, de Vertaler noemt literati Letterblokkers, en fchijnt dus aan deze bepaald deze gebreken toetefchrijven, wenschlijk ware het, dat alle Geleerden, die niets minder dan Letterblokkers zijn, deze pijnlijke gebreken door den Vertaler aan gene toegekend , niet onderhevig waren. Bij de voorbefchikkende oorzaken tot ziekten, noemt P. ook de temperamenten op, en onder deze eene foort het Temper amentum fpirituofum, of het geestrijke, waarhij het zenuwvocht overvloeit. Wie verwondert zich niet in een algemeen leerboek zoo iet aangeduid te vinden, en den twist, welke reeds lang is afgedaan over het beftaan van het zenuwvocht, weder te zien opwarmen? En dit nog wel op het einde dezer eeuw 1 Na het verhandelde volgt de Leere der toevallen (Sijmptomatologid), na deze die der kentekenen (Semeiotica ), en eindelijk die der Genezing. De laatfte is algemeen behandeld, en meerder, als handleiding voor de Leeraaren in hun onderwijs, dan wel op eene voor Leerlingen gefchikte wijze; — en ingericht , naar de ziekten der vaste , en naar die der vloeibare deelen van het lichaam. Hier en daar geeft de Schrijver zijne voorbeelden algemeen en weinig onderrichtende op, dus bij voorbeeld, Bladz. 1128 , zegt hij, dat Agterblijving der Maand/landen genezen wordt door de  heelkundige ziektenkunde» 285 de Hervoordbrenging derzelven. Voorzeker is dit de wjjze, waarop men dit gebrek geneest, doch hoe moet dit eefchieden V dit meldt de Schrijver niet. Agter het geheele Werk vindt men eene lijst der Heelkundige verbanden , welke hoe zeer niet te omflagtig echter eenvoudiger had kunnen worden ingericht, vooral bepaalt zich dit tot de Hoofdwindzeis, de verbanden voor] den rug en lendenen cn anderen. De paaien dezes maandwerks verbieden ons eene verdere en meer breedvoerige beöordeeling van dit Werk, hetgene door het lang verloop van tijd veel van deszelfs bruikbaarheid verloren heeft, en hoe zeer, in het gebrek aan dit foort van handboeken, niet van alle waarde ontbloot, echter door eene oordeelkundige en niet te wijdlopige bijvoeging van al hetgene, waarmede de Heelkunst fints eenige jaaren is vermeerderd en yerriikt geworden, zoo wel het befpiegelend als beoefenend gedeelte van dezelve betreffende , tot onderricht van den Nederlandfchen Heelkunltenaar, meer gelchikt had kunnen gemaakt worden. Scheikundige Wijsbegeerte, of grondwaarheden der hedendaagfche Scheikunde , op eene nieuwe wijze gerangfchikt. Door a. F. fourcroij , Med. Doel. en Hoop-leeraar in de Scheikunde. Uit het Fransch vertaald door izaac cornelis vincenten sterk, Art. Med. Stud. Te Amfteldam, bi) J. B. Elwe, 1799. 175 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isfi-a-i Het is in de daad voor iemand, die zich op de Scheikundige Wetenfchap toelegt, .van geen gering belang, dat hij de verfchillende wijzen, waarop dezelve wordt voorgedragen , onderzoekt en naauwkeung leert kennen, hier door zal hij vatbaar worden, voor die onderfcheiding, niet alleen, welke hem het waare van het valfche leert afzonderen, maar hij zal zich ook bepaalde begrippen vormen, van een fijsthema, waarmede de overtuiging van zijn eigen oordeel inftemt. Het is eene bekende waarheid, dat de Scheikunst, federt 25 a 30 jaaren , dat de kunstluchten, en vervoleends zoo vele nieuwe ontdekkingen in Engeland, maar vooral in Frankrijk, gedaan werden, eene groote omwenteling van leerbegrippen ondergaan heeft. Het Scheikundig Leerftelfe.1 van stahi, radt voorzeker nog zijne  286 A» f. f o Ü r ö R o IJ aanklevers , maar het nieuwe van lavoisier niet minder. Zij, die de beide leerftelzels te gelijk kundig zijn, zullen de beste onderfcheidihg kunnen maken, van hetgene voor waarheid te houden is. Dit Werkjen, welk de nieuwe fcheikunde bevat en wijsgeerig voordraagt, is door deszelfs rijken inhoud, niet weinig bevoorderlijk, tot aankvveeking en vermeerdering van Chemifche kennis, hetzelve bevat twaalf Afdeelingen , in ieder van welken zoo vele werkingen , of verfcbijniels der nieuwe Scheikunde verklaard worden , en welken in deze orde zijn gerangfchikt: 1. De werking van het Licht. II. Die der warmte/lof. III. De werking der Lucht in de branding. IV. De Natuur en werking van het water. V. Die der aarden, en de vorming der Loogzouten, zoowel, als hetgene zij in de tSamenvoegingen verrichten. VI. De natuur en eigenfchappen der brandbare Lichamen. VII. De vorming en fcheiding der zuuren. VIII. De verëeniging der zuuren , met de aarde en Loogzouten. IX. De Halfzutirwording (oxidation) en ontbinding der Metaalen. X. De natuur en vorming der groeiende ftoffen. XI. De overgang der gewasfen , tot den ftaat van dierlijke ftoffen, en de Natuur van dezelven. XII. Eindelijk de eigene of vrijwillige ontbinding der groeiende en dierlijke zelfftandigheden. Ieder dezer Onderwerpen is van zoo veel gewigt voor de Natuur- Schei- en Geneeskunst, en ftaat tot eikanderen in zulk een naauw onderling verband, dat het moeilijk zijn zoude, om eene keuze te doen, welke van het meeste gewigt is , om 'er eenig uittrekfel van mede te deelen. De Elfde Afdeeling befchrijft, onder anderen, de zelfftandigheden des dierlijken Lichaams, als het Bloed', de Melk; de Gal; het Vet; de Pis', enz. om over de behandeling te kunnen oordeelen, zullen wij §. VIII en IX hier laten Volgen: ,, §. VIII. het bloed, 3t is eene roode vloeiftof in den Mensch, de viervoeti„ ge dieren, en vogelen, eene warmte van 32 graden „ (na de fchaal van reaumur) bezittende, terwijl het ,, in viervoetige eijerleggende dieren, de flangen en vis„ fchen, de warmtemaat bezit van de plaatze, alwaar zij „ zich bevinden. Het is laf zoet, Holt door de koude, „ kan met water vermengd worden, fcheidt zich genoeg„ zaam van zelf, in drie verfchillende zelfftandigheden, ,, te weten, in de witte weij, het rood of kleurend geti deelte en in de vezelachtige zelfftandigheid. Elke de- »» zer  SCHEIKUNDIGE WIJSBEGEERTE. 38? ter ftoffen van het bloed levert onderfcheidende kenmerken op, te weeten; het Loogzoutachtige van de de weij,- deszelfs ftrembaarheid door het vuur, door Metaalhalfzuuren , enz. welke ftrembaarheid , door „ de meer innerlijke verëeniging met het zuurbeginzel toe te fchrijven is; dezelfde Natuur, in het roode ! vocht het welk van het eerfte , niet dan door de ,' tegenwoordigheid van het ijzerhalfzuur, verfchilt; de vrijwillige ftolling en inëenloping van de vezelachtige zel'fllandigheid,en hare ontbindbaarheid in loogzouten. " Deze voornaamfte kenmerken moeten, in het geheele \ bloed befchouwd worden, het welk het eerfte beginzei van alle dierlijke zelfftandigheden en de algemeene " oorfpronk van alle vochten en vette deelen blijkt te " zijn. Het word ter oorzake van het vezelachtig ge" deelte, het welk'er door de verkoeling in ftolt, lool\ pend vleesch genaamt. Men heeft de oorzaak zijner warmte in de verandering en opflurping der leevens„ lucht, door de ademhaling, gefteld, en op dezelfde ,, wijze reden gegeven, van de vernieuwing des Bloeds, „ door de Chijl, en de verandering van deze ftofTen , in eene dierlijke zelfftandigheid, door de ontwikkeling ' van eene groote hoeveelheid koolftof en waterftof, '', welke in de longen fchijnt plaats te hebben. IX. de melk, is eene witte, zachte en zoetach„ Vige vloeiftof, welke uit weij, kaas, en boter, op hét „ naauwst met eikanderen vermengd, gevormt is, en „ eene wezenlijke dierlijke Enwljie vertoont. In de weij „ der melk, moet men in 't bijzonder de zelfftandig,,- heid , Melkzuiker genaamd, opmerken, welke, om „ zoo te fpreeken, flegts de eigenfchap van ruuwe ,, zuiker heeft. De hoeveelheid van Phosphor-ge„ zuurde kalkaarde, welke hier in grootere maate, dau „ in andere vochten aanwezig is, fchijnt te kennen te geeven, dat de natuur, in het eerfte voedfel der die„ ren, eene hoeveelheid beenderen heeft willen leggen, „ geëvenredigd aan de fpoed, welke bij de vorming en ., aangroei der beenderen, in hunnen eerften leevenstijd, „ noodzaaklijk was. — De Kaas is eene waare eiwitaeli„ tige zelfftandigheid. — De Boter, is eene geftolde „ olie, welker vastheid en gemaklijke afzondering van », de Melk, door eene enkele beweeging bewerkt, ver„ oorzaakt fchijnt te worden, door de opflurping der „ Atmospherifche zuurftof, geduurende de roomvor„ ming." Ult  588 NATUUR-SCHEIKUNDE VERHANDELINGEN. Uit dit weinige zal men kunnen oordeelen, over dé merkwaardigheid der verklaring van de gal, de pis en het vet der dieren. De Schrijver weidt in deze Afdeeling verder uit, over de famenftelling der vaste deelen des Lichaams, uit de gelei, het eiwit, en het vezelachtig gedeelte — der beenachtige zelfftandigheid, en zegt vervolgends, ., dat de overgang der gewasfen in dierlijke zelfftandigheden, welke flegts beftaat in ,, de vastmaking of bijvoeging der ftikftof, als het voornaamfte verfchijnzel der dierlijkwording, moet „ befchouwd worden. Deeze alleen verklaart 'er de voor,, naamfte wonderen van; en wanneer deze bijvoeging ,, van ftikftof geheel in deszelfs werktuiglijk te zamen„ ftel zal gekend zijn, zullen ook de meeste werkingen ,, der dierlijke huishoukunde, welke dit te wege bren„ gen , of hier van afhangen , even zo bekend wor„ den." enz. Natuur-Scheikundige Verhandelingen. Eerfte en Tweede Stuk. Te Amfteldam,- bij W. Holtrop, 1799. 23.1 Bladz. In gr. OElavo. De prijs is f 1 - 18 - : Deze Verzameling van Natuur-Scheikundige Verhandelingen is gedeeltelijk reeds voor eenige jaaren in het Fransch onder den tijtel Recherches Phijftco Chijmigues uitgegeven, gedeeltelijk zoo in buiten, als inland1'che Tijdfchrifren geplaatst geworden. De Schrijvers van dezelven Dr. j. r, deiman, a. paets van troost- wijck, a. lauwerenburgh, dl g. vrol1k, (waartoe voormaals nieuw land en eondt hebben medegewerkt) vonden het noodzaaklijk dezelven bijeen te verzamelen en in het Nederduitsch te vertalen, daar zij voornemens zijn, om in het vervolg die proeven en waarnemingen , welken zij eene bekendmaking waardig keuren, in het Nederduitsch te laten drukken. Wij twijfelen geenszins, of dit bericht, hetwelk wij in de Voorrede vinden, zal voor ieder, die belang ftelt in de bevordering van Natuur- en Scheikunde in ons Vaderland , ten hoogften aangenaam wezen, en het zal niet • nodig zijn, om 'er iet van te zeggen, hoe wel zulk eene taak aan dit geleerd gezelfchap is toevertrouwd, en hoe Veel belangrijks wij van hetzelve hoopen mogen. De Verhandelingen, welken in deze twee Stukjens voorka-  NATUUR-SCHEIKUNDIGE VERHANDELINGEN. aS0 komen, ziin de volgende: Verhandeling over de Sulfures alkalins of Loogzoutige zwavellevers. — Verhandeling over den aart en eigenfchappen van het oxide gazeux d'azote, genaamd, door priestleij, gaz nitreux dephlógistiaue. — Proeven over de ontvlamming van een mengfel van zwavel en metalen, zonder de aanwezigheid van Oxijgene. — Verhandeling over het gaz hijdrogéne étherifi of Oliemakend gaz. — Verhandeling over het gaz nitreux itherifé of de met ather verbondene falpeterlucht. Bericht ■wegens eenige proefnemingen, welke de decompofitie van het water door middel van eleSlrieke fchokken, nader bevestigen. Brief over de ver'èeniging van metalen en zwavel, op den vochtigen weg , aan den Schrijver der Phijfifche en Chemifche oefeningen. — Eenige waarnemingen ever de uitwerking van de kwik op het leven der planten: Proeven over de decompofitie van het amoniaque door acide muriatique oxijgêne. — Onderzoek over den oorfprong der lucht bij hei doordrijven van Waterdampen door gloeijende buizen. — Nader onderzoek over de verandering van water tot jliklucht. — Proeven over het indringen van gaz door gloeijende aarde buizen.' Daar wij onderftellen mogen , dat het belangrijke dezer Verhandelingen en Proeven thands meestal vrij algemeen bekend is, zullen wij van dezelven niets meer zeggen , en liever een volgend Stukjen afwachten, om van hetzelve een breedvoeriger verflag aan onze Lezeren mede te deelen. Proeven van famenzweeringen, tegen alle Godsdienflen en Regeeringsvormen in Europa, berokkend in de geheime Vergaderingen der Illuminaten, Vrij metfelar en en Leesgezelfchappen. Door john rObison, A M. Hoogleeraar in de Natuurkunde en Secretaris der Akademia te.Edenburg. Derde en Vlade Stuk. Te Dordrecht , bij A. Blusfé en Zoon, enz. Te famen 268 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : Deze twee Stukken vervatten in zich het 3de en 4de Hoofdftuk van dit Werk en een vrij uitvoerig Nafehrift. — Het derde Hoofdftuk handelt van de Duitfche Unie ter uitroejing van bijgeloof en vooroordeel, en bevordering van het zuiver Christendom :■ onder dezen tijtel werd zij. opgegeven , welke bij onderzoek blijkt., KlïUWEVAD.BIBI.. IV. bkel.no. 6. T «en  89© JOHN ROBKON, PROEVEN VAN SAMENZWEERINGEN. een geheim genootfchap te wezen, omdat het vooroordeelen moest beftrijden, die door de Grooten der aarde voorgedaan worden, en omdat deszelfs oogmerk was* die algemeene verlichting te verfpreiden, voor welke de priesters en dwingelanden het meest vreesden. Dit Genootfchap was enkel door leesgezelfchappen genaakbaar, en 'er werden leden van geheimhouding en getrouwheid geëischt.. De Leesgezelfchappen, hiertoe behoorende , werden riiklijk voorzien van onderfcheidene Gefchriften, in allerlei'fmaak opgefteld, om aan allerlei foort van menfchen te behagen , en dus de beginfelen van de leden der Unie, zoo veel te listiger en te meer bedekt, onder lieden van allerlei clasfcn te verfpreiden. Het vierde Hoofdftuk handelt van de Franfehe revolutie en wijst aan den uitgebreiden invloed , welken fommige loges van Vrijmetfelaren , en Illuminaten op dezelve gehad hebben , en dat dezelve niet anders is , dan de eigenlijk gezegde werking der beginfelen , die door deze Verlichten, met zoo veel ijver, worden voordgeplant én voorgedaan. Hier aan volgt het Nafchnft, 't welk , m het oorfpronsliik , bij den tweeden druk gevoegd is, die zeer fchielrk op den eerden volgde,waar in de Schrijver zich op fommige gezegden nader verklaart; hier en daar eenige misftellingen verbetert , en het voorige met vele korte biivoegfelen vermeerdert, opheldert, en betoogt. De Schrijver verklaart, dat hij, indien het hem door den grooten haast van zijnen Drukker niet onmooglijk geweest was, zeer gaarn de gebreken van den voongen druk zou verbeterd, en zijn werk meer eene algemeene lezing waardig gemaakt hebben , door het wegnemen van vele ongeregeldheden, die hij erkent, dat in hetzelve Plaats hebben. - Wij hebben deze belijdenis zeer gegrond gevonden, en daar 'er voor eenen Lezer, die niet reeds veel van hetzelve weet, in het onderwerp zelf veel donkerheid en verwarring plaats heeft, was het nog te meer nodig geweest, alle verwarring in den voordragt voor te komen, en zich op de duidelijkheid en orde toe te leggen. Wie kan bij voorbeeld nagaan , alle de min of meer fijne onderfcheidingen tusfehen de bijzondere aanhangen van de onderling van elkander verKende , en tegen elkander drijdende , Metfelaren , Illuminaten, Rozenkruitfers en dergelijken, en hoe moeilijk is het dan, den Schrijver te verftaan, wanneer hij Tt? t .ö.ow-xaaa.vi jaia.QAva-i - . van  BIJZONDERE GEDACHTEN. «91 van de eene van dezelve, in onderfcheiding van de andere, 1'p'reekt. Ook toont hij wel, dat de zaken, waarvan hij fpreekt, aan de beginfelen van deze lieden te wijten zijn, en dat zij door de zoodanigen zijn Uitgewerkt, die ijverige voorflanders van deze beginfelen zijn, maar het blijkt evenwel niet, dat de orde der Illuminaten, als één lichaam aangemerkt, naar een onderling beraamd plan, alles 'm het bijzonder in de uitvoering zou beftuurd en geregeld hebben. De Schrijver verklaart, dat dit ook nooit zijne meening geweest is. Doch het zou zeer goed geweest zijn, zo hij dat wat duidelijker had aangewezen. Voor het overige leert men hier vele hooggeloofde Verlichters in bijzondere , zeer haatlijke trekken , van hun karakter nader kennen. Maar wanneer men dan eene vergelijking maakt tusfehen hen en die brave en wijze mannen, die het licht der hervorming in de zestiende eeuw in Europa hebben doen opgaan , en die nu van zoo vele dwazen befpot en uitgejouwd worden: — Hoe verbazend groot is dan het onderfcheid!! Bijzondere gedachten en vraagen over de Gelijkheid en Vrijheid. ,, La Liherté est dans le coeur de Phomme libre, „ // Pa porte par-tout avec lui, Phomme vil porte ,, par-tout la fervitude, Pun feroit exclave a Gene„ ve, Pautre libre a Paris." j. j. rousseau Emile, T. 4. /. 5. p. aio. Dit fchreef dien Schrijver, toen Geneve door geheel Europa noch voor vrij , en Parijs voor flaavs gehouden werd. ~ Te Amflerdam , voor rekening van den Autheur en te bekomen, bij P. E. Briët, 1799. 238 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : D,it Boek behelst eigenlijk eene verdediging van het gedrag der Jooden , gehouden in den jaare 1787 , en een bewijs, dat men deze Natie ten onrechte in den jaare 1795 uit de Burgerwapening heeft uitgefloten , waarmede de Schrijver (een Jood) niet zoo zeer bedoelt ( volgends zijne verklaring ), om dit volk bij zijn recht te handhaven, als wel, om te toonen, dat men Ta.'" in  202 a. n. agron , eenvoud. leertrant v. kinder. in geene Regeeringsvorm aan vrijheid moet denken, b'$ aldiêa men op den inhoud en de handhaving der wetten niet opmerkzaam is, en dat al het gewoel tegen de Jooden met geen ander oogmerk zou begonnen zijn , dan alleen om te beproeven, welken invloed de Rechten van den Mensch op het volk hadden gemaakt, en om dus eens te onderzoeken , wat men nog door partijen dweepzucht zou kunnen uitvoeren ten einde zich daarnaar te kunnen regelen, in het verkrachten van de grondwetten eener waare vrijheid. — Geliik 'er op. dit laatfte vooral nog al vrij wat aan te merken is, zou 'er niet minder te zeggen vallen op \ mans redeneertrant door dit geheele werk, — cue vrH ?os is, gelijk hij in ftijl, taal en fpelling met minder aan verregaande gebreken ondernevig is : zoodat dit Werk weinig aanbeveeling verdient. — Eenvouwlge Leertrant voor Kinderen. Om, binnen weinig tijds, op de kortjle en regelmattgfte wijze, volkomen bedreven te worden in het dechneeren der woordJidjes, naamwoorden en voornaamwoorden, als mede in he conjugeeren van alle werkwoorden der Franfehe taal, zonder onderfcheid, zoo wel der gerègelden als der ongerègelden. Door antoine nicolas agron , in leven Rector der Franfehe en Latijnfche Komt- en Kostfchool te Elburg. Door hem Aftrokken uit zijne Verzameling van Opffn.TeAm fleldam, bij J. Allart, i799- 141 Bladz, In Odavo. De prijs is ƒ : - 8 - : .->. Dit Boekjen bevat een' eenvoudigen Leertrant voor Kinderen, om binnen weinig tijds op de kortfte en regelmatigfte wijze wel bedreven te worden in het Deel neeren en Conjugeeren. Niet ten onrechte zegt de kundige Schrijver, dat de kunst van wel te declineeJen en tègconjugeeren als de voornaamfte vere.schte befenouwd moet worden, om tot de kennis eener■taal te geraken. Zeker is het, dat iemand, in de Franfehe taal dit behulp misfende, daarin weinig vordering zal maken, en nog minder in ftaat zijn, één zin wel uit te hren "en De Schrijver had daarom ook der leergrage ïeugd zune verzameling van Opftellen aangeboden, met S ander oogmerk, dan om haar hierin behulpzaam  «. r. f. w. winkelman , oefen. spraakkunst , enz. 203 te zijn ; dan daar hij niet alleen door anderen vernomen maar ook zelf ondervonden heeft, dat, niettegenftaande de nuttigheid van gemelde Werkjen, deszelfs kostbaarheid het voor vele min vermogenden niet alleen onverkrijgbaar maakte, maar dat anderen ook, uit zuinigheid , van deszelfs gebruik beroofd bleven, heeft hij geoordeeld, hun geen' ondienst te zullen doen, met hun het tegenwoordig Boekjen , over welks kostbaarheid niemand&te klagen zal hebben , aan te bieden, en^tevens te zorgen, dat alle zijne genomene moeite, in 't vervaardigen zijner Opitellen, niet volkomen voor hen verloren ging- . Wij, die reeds voorlang de nuttig- en noodzaaklijkheid van een zoodanig Werkjen bevroed , en met verlangen te gemoet gezien hebben, kunnen niet afzijn, de nagedachtenis van den Schrij ver den verfchuldigden lof toe te zwaaien, en zonder vleierij, waarvan wij wars zijn, openlijk te betuigen, dat zijn arbeid, de best ingerichte , welken wij nog gezien hebben , in den ruimften zin onze goedkeuring wegdraagt; waaröm wij denzelven der leergrage jeugd ten fterklten aanprijzen. Oefenende Spraakkunst der Franfehe taal, volgends een nieuw ontwerp, nevens een Spraakkundig Woordenboek van al de Franfehe werkwoorden , waar in de wijze van tijdvoeging der ongeregelden, op het duidclijkfle, door voorbeelden wordt aangewezen. Door o. R. F. w. winkelman. In den Haag, bij J. C. Leeuweftijn , 1799. 256 Bladz. In gr. 120. De prijs is De inhoud van dit Werkjen beandwoordt volkomen aan deszelfs tijtel. Het is eene oefenende Spraakkunst voor zulken , welken der Franfehe taaie reeds gedeeltelijk magtig zijn; dezen zullen 'er nuttige befchouwingen in vinden, welken ongemeen dienftig zijn , om hunne taalkennis te befchaaven : doch aan den anderen kant dunkt ons, dat het geheel niet voor School-gebruik gefchikt is. Om dit te bewijzen, hebben wij alleen aan te voeren het Woordenboekjen der Franfehe Werkwoorden, benevens de verklaaring van hunne verfchillende betekenisfen, als mede de wijze om de onregelmatigen te fwjugeeren , dat op zich zelf bijna twee-derde van 'c T 3 Werk-  2QJ. W. EILDERDIJK, MENGELPO&ZIJ. Werkjen beflaat. In dit Woordenboekjen wordt alles in 't Fransch, de taal die men leeren moet, verklaard, zoodat dit gedeelte van 't Werkjen van geene de minfte nuttigheid kan zijn voor een eerstbeginnend Leerling, wiens geheugen nog geen' genoegzamen voorraad van woorden heeft opgedaan, om de betekenisfen der Werkwoorden uit de daarbij gevoegde verklaringen te kunnen opmaken. Meer van dit Werkjen te zeggen, achten wij geheel overbodig. Hicngelpo'èzij', bevattende Vertellingen en Romances, van w. bilde rdijk. Te Amfteldam, bij de Wed. J. Dóll, 1799. 255 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : De in alle de vakken der Dichtkunst uitmuntende B. levert ons hier eene Verzameling van Vertellingen en Romancen, die, hoe zeer ook meerendeels uit het Engelsch en Hoogduitsch overgenomen, echter, door derzelver bevallige en kunftige bewerking, de waarde der oorfpronglijke ftukken evenaren , en daardoor den roem van oorfpronglijkheid met dezelven deelen. De wending en gemaklijke zoetvloeiende loop der verzen, het ongezochte rijm , de fnedige en puntige gezegden, de naïve behandeling, dit alles verfchaft aan deze DichtItukjcns eene eigenaartige bevalligheid, die dezelven met graagte doet lezen, en zelfs een en andermaal kan doen lezen, eene hoedanigheid, die men fchaarsch in gerijmde Vertellingen aantreft; ja, men kan, op dezen zijnen Dichtarbeid, met weinige verandering, de regelen toepasfen, Waarmede hij op Bladz. 30, het gefprek, dat de Toveres urganda met den Ridder sox voert, omfchrijft; Hij weet dit al lieftalig voort te brengen. En, op zijn pas, mee trekken van verftand, Gevoel, en finaak, en kwikjens te doormengen, Die, zonder iets te fchaden aan 't verband, Den Lezer in zijn aandacht bezig houden. Fabelen en Vertel'fels, door a. l. barbaz. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij P. J. Uijlenbroek , 1799. Behahen het Voorwerk, 96 Bladz. In gr. Octavo. De p ijs is f 1 - 10 - : De Dichter dezer Fabelen meldt ons , in de korte Toeforaak aan den Lezer , welke hu voor de- zel'  A. V. BARBAZ , FABELEN EN VERTELSELS. 295 zelve geplaatst heefc, dat zijne bedoeling onder de bewerMng derzelven geweest is, la foktaine, gellert, floï en andere* behaaglijke Fabeldichters van verre op het voetfooor te volgen, en niet geheel uit het oog te verliezen. Ëu °n dPe daadjna dat wij dezen Bundel, doorlezen hadden, .« he ons voorgekomen, dat hij in de bearbeiding deszelfs zijn doel, voor zoo verre hij dat zelf, in deze aangehaalde woorden, heeft oïïétfven ! genoegzaam bereikt heeft. Immers hij heeft, onzes bedunken? dta opnoemde groote mannen, ?, van verte ge- voled. en niet geheel uit het oog verloren. " Een getal van vier en negentig Fabelen, die de eene meer, de ander migelukkig bewerkt zijn , doch allen een nattig onSwiis en toepaslijke Zedeleer vervatten, zijn de vruchten der bovenI gemeldepoogingen, welken ons in du eerfte Deel wor. deWannfe?wijnover het algemeen den aart en verëischte_va„ het Faue dicht uit de Werken der groote mannen welken daarin^voor, naamlijk uitgemunt hebben, trachten op te fpeuren, zal het ons wild» in neV oog vallen.dat de waardij deszelfs voornaamh]k Tde naïve behandeling, van anderszins niet zeer gewigtige onderterpen' getgen is, of liever dat, de in dat vak uumuntende 11^ fÓntaTne, doorgaands zulke onderwerpen gekozen heeft, waaraan hij, al de waarde, door zijne wijze van zeggen, fijne Th rts , en onnavolgbare Geeuige wendingen , wist bi] te zetten rPLLEUT en florian zijn onbetwistbaar zijne navolgers. Sin oortoonglijk , min fneedig, echter over het geheel bevalffi e. de S[overdrukken van den grooten Geest van hun oorforongsbeeld; wel het zelfde, doch flauwer, zwakker. — GeSS doo'r^aands bij navolgers plaats beeft; «Wch« zij zijn de-eerfte, de beste afdrukken. Zij hebben van Sa SfcTteftlabTen, welken wij .hands ter beöordeeling vooron hebben, heeft van verre nagevolgd; en is naar diei mats nok in de wijzè van zeggen, fijne fcherts en geestigheid van wendngen, zooverre beneden het oorfprongsbeeld, den grooten l* font*ine, gebleven, als een tweemaal weêrgekaatst licht van het lichtgevend lichaam. ^L'« Niettemin is het een licht, en boewei verzwak , echt" nog een fraai en bevallig licht, en verdient "odan g door onze Landgenoten erkend te worden , opdat de Dichter , door de ffoedkeuring van deze zijne paogingen aangemoedigd, den VaSertaDdfeben bodem al meer en meer verlichte, en «men «beid zoowel tot verbetering der zeden, als tot opfcherp.ng des ver- Dtlcï:e;deinedneddUenuttig doe, bereikt word, kunnen w? niet inlaten bii wijze van herinnering, het gevoelen der kunstr chtë over' deerlijke verëischten van het Fabeldicht met een enkefwoord op televen, of mooglijk ee Dichter >nJietitweede Deel van dit zijn Werk eenig gebruik van deze regelen zou  2^5 " A# L> BARBAZ kunnen maken, hetwelk onzes bedunkens hetzelve geen nadeel Zunde toebrengen. Hét Fabeldicht dan verëischt bij uitzondering een vloeiend en ongezocht rijm. daar het rijm hier voornaamlijk deszelfs kracht moet oefenen, wi jl de historifche inhoud der Fabelen, zeer zelden , vin het rijm ontkleed zijnde, eenige belangrijke voorwerpen aan het verftand opleveren kan. De Fabel is een beknopt Toneelfpel, en uit dien hoofde aan de voornaamfte regeleu der Dramaturgie, zoo wat betreft de eenheden van daad, plaats en tijd, als ook de behoorlijke behande» ling d'.-r charaéters, meeningen en zeden der in dezelve voorkomende bedrijvers, onderworpen. De Fabel, voor zoo verre zij het verhaal eener daad behelst, behoort kort, klaar en waarfchijnlijk te zijn; de Zedeleer, welke het tweedeen gewigtigfte gedeelte der Fabel uitmaakt, behoort , bij de beknopt- en duidelijkheid, ook tevens en voornaamlijk belangrijk te wezen. De ftiil der Fabel behoort eenvoudig , echter niet plat, gemeetmnm. maar niet boersch, vrolijk maar niet laf, bevallig, namurliik en vooral ongezocht te zijn. Alle dezï verëischten verëenigden zich in la fontaine, over welken de Abt d'olivet zich aldus uitdrukt: ,, la fon ,, t !' ine was geheel zijn leven door een kind: een kind is naïf, ?, lisrgeioovig, buigzaam, zonder eerzucht, zonder gal; het „ wprdt niet getroffen door de rijkdommen ; het is niet bekwaam j, oni zich langen tijd achter één met een zelfde voorwerp bezig „ te houden; het zoekt alleen hst vermaak of liever tijdverdrijf, „ en wat deszelfs ze^en aangaat, het laac zich door een fomber licht geleiden,'t welk hem gedeeltelijk de Wet der natuur onc„ dekt Zie daar het character van la fontaine naar het leveu „ afgefchetst. Dit zijn charafter is geheel In zijne werken kenbaar, en zeker onbe'send Fran5ch Schrijver zegt met recht, „ het is zeer waaf- fchtjnlijk, dat la fontaine het Fabeldicht tot deszelfs ,, hoogde volkomenheid gevoerd heeft, zij,die hem hebben wil„ len overtreffen, hebben hem niet kunnen bereiken , hoe zeer „ ook-anders met veel vernufts begaafd. De geringde zijnet „ Fabelen heeft eene wending, die altijd ten llruikelblok zal „ ftrekken voor hun, die niet met zijn genie gebooren zijn, ' Wij zullen ten befluite de laatfte F^bel uit dezen Eundet hier affchrijven, ten einde onze Lezeren met de behandeling derzelven, en tevens met het doelwit des Dichters, hetwelk hl* zegt,daar in voor te ftellen, hekend te maken; kbt HERT en «et PAARD. Begaalile fi.orim! gij, die, niet meer in wezen, ' Nochthans in elks geheugen leeft! Wiens deugdrijk Fabeldicht, door 't kiesch verftand geprezen. Mijn kunsEbeEiinneitd hart tfen, zoetften wellust geeft t m  FABELEN EN VERTELSELS» 297 - Het moge uw fchim geenszins mishagen, Dat ik, u volgende op het fpoor, Ten blijk van hulde, ftout durf wagen , Haar deze Fabel op te dragen: Ik ftel daarin uw beeld, en ook uw doelwit, voor. * M In een bekoorlijk dal, alwaar natuur zich toonde In 't graotsch, eenvoudig fchoon, waarmêe zij 't all'verficrt. Alwaar de zoete rust der gouden eeuw noch woonde, . En 'c welk een lusthof was voor 't vreedzaam veldgediert'; In een bekoorlijk dal, nabij een bosch gelegen, Welks lomrig groen aan 't vlakke land Een koele fchaduw' gaf, bij zomerzonnebrand , Graasde eens een jeugdig paard, tot eedlen roem genegen: Terwijl de klepper fpringc in 't groen, Ziet hij van verre een hert, op vluggevormde beenen» Zich fpoedende ijllings boschwaart heenen , 't Welk hij dit dier (traks na wil doen j Di£r volgt hij 't nu door 't malfche klaver l Zij rennen voort, door niets gefluit; Doch onze fraaigekroonde draver Blijft (leeds een goed eind' wegs vóór uit, En fnelt het bosch reeds in; zijn volger, wiens begeerea Voldaan is, wil nu wederkeeren, Wanneer een druilige ezel hem Dus aanfpreekt met een barfche (tem: Gij moogt, ö waanziek paard! uw kuren wel verleeren l 'k Heb u ziet» draven om het best; Maar gij verliest het toch op 't lest'; Woud gij het vlugge hert trotfeeren! Neen 1 't is veel fneller in zijn' vaart: Gij kost dien looper nooit verwinnen: Hoe kreegt gij toch die dwaasheid in uw zinnen! Laatdunkende ezel I zegt het paard, Uw fpoorloos oordeel is geen enk'len distel waard**; Gij kent geen glorizucht, breng u dit eerst te binnen. Dus weet gij niet, wat drift ze in 't moedig harte baart, Daarbij, het was geenszins mijn pogen * Met 2Ulk een vltigtig dier te loopen om den prijs: Gij hebt het door uw' hals gelogen l Word van mijn' toeleg beter wijs: Verrukt door de edelfte aller gaven, Wenschta ik dat hert, van verr' te volgen op het fpoor ; En 't is mij eer genoeg, zo ik, in 't roemrijk draven, D,at pooit uit mijn geZigt verloor, ■& ■& 4t Gij, ezels in de kunstl durft ge ooit mijn doel berispen ,, Het antwoord yan dit paard^zij_'c antwaprd op uw gispen \ ^  £08 DS TIJDPERKEN VAN DEN DAG. De Tijdperken van den dag. (De Morgenjlond.j Rerjle Befpiegelir.g. Met een Plaat. Te Haarlem, bij a. Lo osjes, p. z. - 1790. 56 Bladz. In gr. Ofiavo. De prijs is f 1 ■ : • : Deze Tijtel bericht ons, dat wij W2arfchijn!ijk nog drie andere dergelijke Stukjens, behelzende de drie overige Tijdperken ,"den middag, avond en nacht, van de zelfde hand te wachten hebben. Sierlijke Dichterlijke befchouwingen van de grootfche werken der Natuur, met warm gevoel, en in eene zuivere taal voorgedragen, maken den inhoud dezer Eerfte Befpiegehng uit. De Autheur begeeft zich des morgens vóór den opgang der Zonne op het Lmd , en betracht aldaar het grootfche Toneel, t welk de rijzende Zon den gevoeligen mensch verfchaft. De voorloopige gloed, die de nadering der Zonne aan den onbewolkten hemel voorfpelt, is nog fhauw ; hier en daar vertoonen zich purpren ftreepen ; de Morgenfter glinftert nog in de lucht. Allengs rijst de Zon met eene 01 üitfprekelijke pracht. Het Vogelchoor heft eenftemmig deszelfs morgenlied aan. Het Rundvee op het bedaauwde veld oritwaakt, hervat zijn graazen, en het weelderige Paard fchudt de Maanen en dartelt door de Weiden. Eene eenvoudige Landmahs wooning doet zich op, en noodigt door deszelfs zindelijkheid den Dichterlijken Befchouwer om dezelve in te treden, en het vrolijk, gezond en ijverig huisgezin bij deszelfs uchtendwerk te betrachten, bij welke gelegenheid hij eene juiste aanmerking maakt over de bijzondere reinheid onzer Landlieden vergeleken met die van andere Natiën; herinnert zich voords'aan de hier te lande welëer plaats gehad hebbende, flaaffche Heerendiensten, welken de Landman genoodzaakt was voor geld af te koopen, en brengt daarbij het verfchuldigd offer zijner vrijheidsliefde aan de nagedachtenis van den voortreffelijken capel1 en tot den poll, die dit nablijffel van alöuden adeldwang van dezen vrijen grond verbannen heeft, en daardoor bij den vaderlandfchen Landbouwer in altoosduurend dankbaar aandenken verdient te blijven. Het van nabij betrachten van het gelukkig Landleven geleidt den Befchouwer al verder tot eene ernftige aanprijzing Jeszelfs, aan gegoede en vermogende Stedelingen, om op het Land de waare vermaken, die de Natuur verfchaft, te komen genieten; en door het welbefteeden hunner fchatten de onbebouwde plekken in vruchtbare ftreeken te herfcheppen, waardoor ze zich zeiven gelukkig kunnen maken en overal rondom zich geluk en voorfpoed verfpreiden kunnen. Van hier bezoekc de aandachtige Befchouwer den Bloemtuin en bewondert, in de treffendfte uitdrukkingen, de heerlijkheid en glans der veelkleurige bloemen en planten , als ook het nut, dat zij tot zuivering van den Dampkring toebrengen. De Duinen, de natuurlijke bolwerken onzes Lands, treilen al verder zijne aandacht; hi] vermaakt zk;h met; van derzelver hoogte, de omliggende Steden* Dor.  c. perk, BEKtf. schets der KEOERL. geschied» 299 pen en Landsdouwen te betrachten. Amfteldam, Haarlem, BloeLndaal, Velfeu, de Beverwijk , de Zandpoort, Brederode, het Y, de Zaan en Noordzee wekken zijne b lpieplmgen al verder op; hij fchetst een levendig en aanmoedigend Tafereel van de voordeelen , welken de Landbouw kan opleveren , en befluit zijne befchouwingen met de vergelijking van het onnatunrhjk leven van eenen wellusteling, die, na den nacht in onmatigheden van drank en ontucht doorgehragt te hebben, al waggelende naa zijne raauwlijks door hem erkende woonmg flmpt. Een z r fchooneen krachtige morgenzang (luit deze Beregeling, die voords nog met een bevallig en naar 't leven getekend Dumge» zÏÏen, door de bekwame hand van hendriks en r. vinke les vervaardigd , verfierd is. Wii kunnen de lezing van dit Werkjen, daaromte meer, o^cn Tandgenooten aanbevelen, daar het niet flegts bloote bepalingen van ingebeelde oorden behelst,maar blijken draagt, dat ,1e daar in voorkomende Tafereelen getrouwelijk naar de Natuur gemaald ziin ; hetwelk dezelven een oorfpronglijk vuur en onopoeflerde fchoonheid bijzet, dat de afgetrokken vlugt der Dichterlijke verbeelding niet zoo waar, noch zoo eenvoudig opleveren kan. Beknopte Schets der Nederlanclfche Gefchiedenis. Door c. vltl Te Amfteldam, bij J. R. P.ster. 5* Bladz. In gr. Ottavo. De prijs is f : - 6 - : Daar het onderwijs in de Gefchiedenisfen onder de wezenlijke beftanddeelen e^ner befchaafde Opvoedinge moet gerangfchikt worden, moet elke poging, dienftig oin de kennis van deze voortreflijke en nutte wetenfchap te bevorderen , en de verkrijging van dezelve gemaklijk te maken, geprezen en met goedkeuring ontvangen worden, Lof verdient, als zoodanig, de Burger perk, die, in zijne hoedanigheid van Onderwijzer in het School van het Amfteidamfche Tweede Departement der Bataaffche Maatfchappije: Tot nut van 't Algemeen,'geroepen om de leugd ook in dezen tak der wetenfehappen te onderrichten , dienftig heefc geoordeeld , deze Beknopte Schets , als een leiddraad daartoe te vervaardigen , mee oogmerk , zoo als hij in het Voorbericht meldt, „ om een zeer Kort Begrip of leiddraad te hebben, die in weinige weeken konde afgehrm» deld worden, om daardoor aan kinderen een denkbeeld van het , geheel dier gefchiedenis te geven, en bij iedere les het voorgedragene der voorftelling mondeling uit te bre den, die uitbreiding bij elke herhaaling uitvoeriger te maaken , en hen hierdoor eindelijk in ftaat te ftellen, een grooter werkove he zelfde onderwerp met vrucht te kunnen bezigen -. Wat nu de Lïetmethode aangaat, „ Men beval (fchruft PO een klein „ gv-  300 J« C. HUTTNER „ gedeelte ter opmerkzaame Lezing aan, en alvoorcns de vraa» ,, gen te doen, die uit het voorgeftelde beantwoord konden wor„ den, gaf men een mondeling en uitvoeriger bericht aangaande „ de voornaamfte dnar in vervatte gebeurtenisfen, verklaarde de „ bewoordingen, die voor kinderen fomtijds niet verftaanbaar of ,, duidelijk genoeg mogten zijn, en herhaalde eindelijk vraags* ,, wijze den inhoud der gantfche lesfen." i Agter ieder Afdeeling heeft P. eenige vraagen gevoegd, die grootendeels uit het voorgaande kunnen beandwoord worden , tot oefeninge voor jonge Lezers, in hoe verre zij het gelezene onthouden of begrepen hebben. Ten dienfte derzulken, welken zich van dit Leerboekjen mogten willen bedienen, hebben wij het bovenftaande wel willen uitfchrijven. Voords is het Werkjen in drie Tijdvakken verdeeld , het eerfte vóór — het tweede onder — en het derde na de Graaflijke Regeering tot den tegenwoordigen tijd. Duidelijk en zaaklijk worden de voornaamfte voorvallen, onder ieder Tijdvak gebeurd, verhaald. Weshalven wij van oordeel zijn , dat deze Schets, in kundige handen, tot een' voegzamen leiddraad kan dienen , om de leergrage jeugd met de Gefchiedenisfen van ons Vaderland bekend te maken, die, behalven het wetenswaardige van dezelven, in belangrijkheid voor geene andere behoeven te wijken. Reize van het Britsch Gezavtfchap door China en een gedeelte van Tartarijë- Door j. c. huttner. Uit hei H ogduitsch. Te Leijden, hij A. en J. Honkoop , 1799. Behalven het Voorwerk, 150 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 -: - : Reisbefchrijvingen zijn de meest geliefkoosde lecrure bij onze Lmdgenoten ; van daar, dat men, in eenen tijd, waarin de Boekhandel over het algemeen kwijnt, evenwel gefhdig eene menigte werken van dien aart. uit verfchilleude talen vertolkt, in ons vaderland ziet verfchijnen: en, in de daad, men moet belijden , zo zij wel en doelmatig zijn opgefteld , is het opmerkzaam lezen derzelven even aangenaam als nuttig. Op eene gemaklijke wijze maakt men zich bekend met verfchilleude landllreeken en volken , hunne geaartheid , zeden en gewoonten , hunne volmaaktheden, voorrechten en gebreken, de verfchillende voordbrengfelen des lands, de onderfcheidene vorderingen in kun» Ken en wetenfehappen, van deszelfs bewooners, en wat meer van die natuur is, zonder dat men zelfs nodig heeft,, zijne ka» mer te verlaten, Choe genoeglijk voor den phlegmatifchen Ne> derlander!) terwijl men zijnen eigen geest, zijn eigen hart, kaa vormen , intusfehen men de vorming van anderen gadellaat. Voor eene lecture van dien aart heeft men ook , door deze vertaling des werks van huttner,gezorgd, die wij gerustlijk ty ander/en eene plaats kunnen aanbevelen. Dees Duitfcher bevond  REIZE VAN HET BRITSCH GEZANTSCHAP. $0i beloofd hun, Stjd tot tijd, eenig bericht, aangaande du zoo fptrzaalu b^'ocht land, mede te deelen. ^Qg^^ maar geenszins was dit bericht voor eene openlijke uitgave be ftemJ- zijnevrienden echter, door zekere omftandigheden die m de Voorrede des Uitgevers vermeld worden, genoopt, legden hetzelveTer persft, opdat het bij de berichten van anderson wegens direis zóu kunnen worden gevoegd, en als ten voor Zerverlbekken van hetgene men uit staoton s dagboeken ,fl^t P die eene rechte befchri ving van deze reis geven moest. VeMe,ïï 'dn hgth k waarvoor men het tegenwoordig Werkjen te groeten hebbe.g Op honderd en- vijftig Bladzijden verwacht . êlu\ l-LnkPnde Lezer en hij, die zich, uit andere bronnen , r?edblÏÏade?S gemaakt gewis.ijk nier ales, wat hij anders wel zou begeeren, en de Uitgever zeg in ziine Voorrede, zelf, dat huttner zeker, had hi, bij het fchrijven van di bericht, aan eene uitgave gedacht veel er b.jgevoeJd ag ergelaten, verbet-rd, en anders gezegd zou hebben. w„f,v,onHs w« men het gantfche Stukjen met vermaak, en ontmoet KÏ'SS wetenswaardige bijzonderheden nopens den aart de zeden, gebruiker!, vermaken, enz. der Chinezen. H oï v^e laatften, de korte befchrijving over te nemen, die huttner geeft aangaande een toneelfpel, dat ia tegenwoordigheid des Keizers, vertoond werd, en waarbij het G?^^£Z£&5S* -»is Tbiirdere Schouwburg opgerigt, die enkel uit een opgehoogd terras " en uit twee verdiepingen beftaat. Hij is van eenen voorhof " omgevenl dat rdie) tusfehen verfcheidene gebouwen met zeer " 3e kamers, in 4en regelmatig vierkant, befloten is. De r KeSer bevond'zich in dat gedeelte dezer gebouwen hetgeen legerTover de tooneelen (daar zin 'er naamlijk dr.e boven " Snoer) gep'^tst is- Deze tooneelen hebben geene fcher" S aan de zijden; maar de achtergrond is een doorluchtige muur met bloemen en verguldfelen verfierd en met itwee denren voorzien. De vertooning beftond in tournooifpelen en in Z den op o& van eenen Zeegod. In het eerfte ontbrak het niet 1 verfcheidenheid; en aanfchouwers , d.e noou ^s beters gezien hadden, moesten 'er vermaak in vinden. De tooneel. " Srs die op het Chi.ieefche tooneel oude helden, groote " KriSiedèn of Koningen verbeelden, befchilderen hun aangezig «heel en al met zwart en wit, hebben lange baarden, wen in plaats van fpreken. Daar verfchenen toen vele dierl Jlljkè hXJm leer verfchillende kleedingen, die, even  302 AARDRIJKSK. WoORDENB. DER BAT. REPUBLIEK. i, als die der overige fpclers, van de. rijkfte zijden en andere „ ftoffen gemaakt waren. De optogt van den Zeegod deed eene ,, meenigte Zeemonfters te voorfchijn komen. Zij konden ech„ ter in de lucht niet zwemmen, waarom men hun twee of „ vier menfchen - voeten geleend had, waarmede zij zeer deftig „ in orde achter malk:.nderen over het tooneel Hapten. Wanneer „ men zich nu nog daarenboven herinnert, hoe overvloedig de „ Chinezen hunne fchouwfpelen met kleppers, bekkens en zoo„ genaamde muziek vergezellen, zal men ligt begrijpen, dat'er „ niet weinig geduld verëischt vvierd , om drie uren lang Aanfchouwers te wezen." 'Aardrijkskundig Woordenboek der Bataaffche Republiek; volgends derzelver tegenwoordige verdeeling in Departementen , Ringen en Grondvergaderingen. Met negen nieuwe, naauw* keurig gegraveerde en afgezette Kaartjens, zoo van de Ke. publiek In derzelver geheel, als van ieder der agt Departementen in het bijzonder. Te Leijden, bij D. du Mortier e» Zoon, 1800. 378 Bladz. In Octavo. De prijs is f 2 - 10 • : Het doelwit, dat de Uitgevers van dit Woordenboek getracht hebben te bereiken, en waarïn zij, onzes oordeels . gelukkig gedaagd zijn, was, om den Bataaffchen Burger een duidelijk denkbeeld te geven niet flegts van de wijze , waarop dit Gemeehebest nu is verdeeld geworden: maar ook hem, op eene gemaklijke wijze, met eenen opflag van het oog te doen zien , in welk der agt Departementen, waarïn hetzelve is verdeeld geworden, en in welken Ring van die Departementen, de Steden, Vlekken, Dorpen, Buurtfchappen, Gehugtcn, enz. gelegen zi;u, van dewelken hij dit begeert te weten De Uitgevers verklaren, dat men ten grondflage van dit Woordenboek gelegd heeft, de „ Publicatie van het Uitvoerend Be„ wind der Bataaffche Republiek; wegtns de verdeeling van „ de Bataaffche Republiek in Departementen en Ringen, in „ gevolge het sde Articul der Staatsregeling. Den 17 Novem,, her 1798. Het vierde Jaar der Bataaffche Vrijheid."" — Dat voords de tellh-g , waarvan in dit Woordenboek gefproken wordt, die is , welke ia het Jaar 1796 is gedaan, en waaróp de verdeeling der Republiek, naar de bevolking , is tot ftand gebragt. Vooraf gaat eene befchrijving der Departementen , welke naar de opgave der evengemelde Publicatie, vergeleken met de algemeene en Provinciaale Kaarten van de Republiek, is opgemaakt. Agter de alphabethifche lijst der Plaatfen is , om het gebrekige aan te vullen, waaraan een Werk van deze natuur, bij des« zelfs éerfte famen ftelling, meer dan vele anderen onderhevig is, vooreerst: Bijvoeg fels van evergejlagene Plaatfen, en ten an. deeen: Virbeterintw. De  SIMON, BtUEFW. V. H. FRANSCH LEG. IN EGYPTE. 3°J De negen Kaartjens, agter het Werk geplaatst. zijn. I Oeneraale Kaart der bataafsche republiek. II Kaart van het Departement van de eems. III. Kaart v9 Deugd betijteld. Aldus fchrijft hesz aldaar, onder anderen: „ Het behoort allezins mede tot den volkomen wasdom , ja tot de rijpe vruchten van een Gode behaasend gemoedsbeltaan, „dat men ook t geen anderen goeds fpreeken of doen weet te waardeeren, " dat men 'er een vermaak in vinde, om goede daa* den met behoorlijke achting tebeloonen, het fchoone en roemwaardige daarin te bemerken en te prijzen. Ren' menfchenvriend is het tot vreugde , zoo dikwijls lui van anderen hoort , dat zij het in deze of geene deugd verre gebragt hebben. Komt men hem verhaalen van eene verdienftelijke daad, waardoor zich iemand bij zijn vaderland, bij zijne buisgenooten, bij de Gemeente van god en krist us heeft verdiend gemaakt; worden hem werken van weldaadigheid bekend, waarmede een rijke den armen begunftigt en verblijdt ; grootmoedige taal of daaden ; verzoeningen der beledigden met hunnen belediger; bewijzen van dienstvaardigheid, van onbaatzuchtigheid in handel en wandel; woorden en daaden, welke proeven van redenlijkkeid, trouw en naauwgezetheid zijn; proeven van befcheidenheid, verfchooning en billijkheid, — zoo vindt zijn hart daarin een vrolijk genoegen. Te vooren was hij véelligt zoo niet gezind. Hij lioeg 'er geen acht op, wanneer hem hier of daar iets roem- en navolgens-waardigs van anderen verhaald werd. Hij! was daar bij nog onverfchillig, wanneer hij) van menfcheu hoorde, welke door zeldzame deugden en verdienden uitftaken; of eerder wekte het nog zijne wangunst en ijverzucht op, wanneer men daarvan niet zeer°veel lof fprak. Nu hij echter door waakzaamheid over zijn eigen hart en door goede oeffeningen het zelf tot eenen merkelijken trap, tot eene nu niet meer wankelende vastheid in het goede gebragt heeft, zoo verheugt hij zich ook waarlijk over alles , wat hij goeds in anderen ziet, of van hen hoort. En dat te meer, hoe nader zij hem beftaan. Zulk eene vreugde ondervindt ook de Kristen ■ Leeraar , wanneer hij veel goeds in zijne Gemeente befpeurt: zoo fprak, bij voorbeeld, joannes in zijn' tijd: „ Ik heb geen meerder bhjd„ fchap dan hierin, dat ikjioore , dat jjnjne kinders „ in de waarheid wandelen." „ Edel en betaamend voor den Kristen (zoo vervolgt H. ) is deeze vreugde over eens anderen deugd, bijzonder dan, wanneer hij menfchen aantreft, welke anders bij al hunne rechtfchapenheid, van wege buiine V 3 ar-  3fo j. j, h e s a armoede en geringheid, miskend en veracht zouden zijn, In zulke geringen en armen hoog te fchatten en te prijzen 't geen zij goeds doen, en het hun door daadelijke proeven van achting-te toonen, zulks hebben wij mede te tellen onder de fchoonde , rijpfte vruchten van een Gode behaagend gemoedsbefhan. De voornaame , de aanzienlijke vindt altijd zijnen lofredenaar, zoo ras hij iets goeds doet. De rijken vinden hunne goede werken dikwijls boven verdienden geroemd en uitgebazuind. Maar het opmerkzaam gadeflaan , het verëeren met een verdiend welgevallen , van 't geen hier en daar goeds in het dille gefchiedt, ook door perfoonen, die voor de wereld hjet veel opziens maaken; dat is een edel hart waardig, dat behoort mede tot het karakter van eenen die god en de deugd bemint. Ja ik durf wel zeggen: 't geen god, die van den hemel nederziet op de aarde, of iemand verdandig zij, en naar hem vrage, 't geen den Verlosfer der menfchen de zaligde vreugde aanbrengt, is dit, wanneer hij hier en daar eene huishouding bemerkt , waarïn ouder- en broederliefde , echte trouw, vergenoegdheid, vrede en eendracht heerfchen; — hier en daar eenen in 't dille daar heenen leevenden mensch ziet, welke met dankzegging geniet en met vrolijkheid mededeelt, volgens die uïtfpraak van salomo: Welaan, eet dan nu uw brood met vreugde, en drink ,, uwen wijn met een vrolijk hart; want god heeft ,, een welgevallen aan uwe werken"—bieren daar eenen zoon, eene dochter bemerkt, welke het zich tot een' plicht en genoegen dellen, om hunne bejaarde arme of kranke ouderen naar hun best vermogen bijtedaan ; —hier en daar eenen onvermoeiden huisvader, welke met armoede wordelt, en daar bij op god vertrouwt; hier en daar eene huismoeder, bezwaard met zorgen , en zich nogthans verlaatende op god, of eene weduwe, welke zich getrouwelijk met haare kinderen voedt. . . Zulke menfchen hier en daar gade te flaan, en met een] zegenend welgevallen op hen neder te zien, dat is uwe vreugde, uwe zaligheid, Vader der menfchen! God is liefde. Hoe kan hij anders, dan vreugde daaraan hebben, als hij menfchen ziet, die nog zoo veel van zij» beeld draagen ? En was ook dit niet de zaligde vreugde onzes Heeren op aarde , wanneer hij hier en daar menfchen zag , welke van anderen weinig gekend 5$. weinig 'geacht, evenwel proeyen van eene zeldzaame dengd  KIUSTELIJK. OEFFENJAAR. 3" lijk en vo «'«WM'gii.'i de offerkist dowe, die 200 gaat liet elk die Kristelijk gejind is. hart. Vindt Hij ge«-ë ' , JM te aangenaaT ietStCngdIt hii vvS/da^.ij het eenen mensch doet, mer, omdat hy weet , •> h „ heeft. Dan , hu aan wien .?°MD "\rk" nden ]0f, zoo wel als die edele Sd~ opTe "e S§£ïïïï£ tf nehten , dat de hefchei- z1}„en veelal plaat ^et ' hij aan) indietl 0nze aar- niflchrboltda/eens een weinig anders , dan naar Keriil Iche bn0""atfn(;%leegt te geichieden , gevierd wierkelykLmr.chting Pleegt^ J ^ de 7i Lor hPt voorbeeld, dat w voor ons heb&I^S^SSSS& nier di (telling: Smart ^\ero^Tnaln terugval verwett maar ook geleed % verzoet door het ~*™%*8^ ding der woorden: « ™£»e"£n8 bij vforbeeld (dus j£ *vf ^;^lnDlaats wn driemaalen in de Kerk fa- kle^ flegts 3één openbaar uur ter ftichtinge men te komen , negts ecu ^ Slf RedeUerin i"£ftS ^"Veene of andere SnHe waarfèhuwing onzes Heeren voor en gaf» °'aeti; ™fklènvan en8 Hel- «Wen ontvangen, w"t i ï ,, (Sik onderwijs in de eenzaamheid geWC" ij, Ha»,aïSn verSw nadenken, en het gevoel  3»* j' j. h 8 s z " „ geheele leer wil ik mij beproeven. Wanneer ik mijn doen en laaten , zedert den aanvang deezes jaars ,, overdenke; wat heb ik dan voor kwaad of goed ekl ,, daan ? Wat heb ik voor goed en kwaad nagelaaten?" Elk uwer zoude aan zulk eene zelfsöverdenking een voornaam deel van dezen dag wijden. Gij zoudt uwe gefprekken , uwe daaden, uwe oogmerken ernft> nafpooren.' Daar onder zouden dan ook wel traanen van berouw, befchaamdheid, zelfsveröordeeling vlieten; — Wat dunkt u? Zoude zulk eene viering van eenen'biddag den Heere mishaagen kunnen ? En over zulke intftortingen des harten voor god heeft zich toch geen mensch te fchaamen, even weinig als over traanen van medelijden bij de ellende van anderen. Het is waar: 't is juist de maat der traanen niet , waar naar de oprechtheid des berouws gemeten wordt. 'Er kunnen menfchen zijn, welke, zonder veel traanen te Horten vol zijn van het oprechtst berouw; gelijk wederom anderen, die bij de ruimde vergieting van traanen, echter lederen oogenblik in gevaar zijn, om in ligtzinnigheid •af te wijken. Dan, zoo waar dit is, zoo laat het zich aan den anderen kant ook niet ontkennen , dat wie over zijne afwijkingen niet getreurd heeft, zich ook bezwaarlijk zal bekeeren. Indien iemand zich over zijne mtsfteppen, noch voor anderen , noch voor zich zeiven fchaamt, zoo verwacht men van hem niet dat hij zal ophouden kwaad te doen, en leeren recht handelen. ,, En hoe , wanneer nu , bij de flilre overdenking' bij dat berouw, nog eens dit kwame, dat op even denzelfden dag Ouders met hunne kinders , Heeren met hunne huisgenooten en dienstboden, eene bijzondere fa. menkomst ter ftichtinge hielden; met elkander over den toeltand huns gemoeds fpraken; een gebed , bijzonder gefchikt naar hunne behoefte, gebreken, verkeerdheden en zwakheden, met elkander baden; zoude ook dat niet eene biddagsviering zijn , waar aan de Heer zoo wel genoegen zoude nemen , als aan dat naar buiten gaan en weenen van zijnen Leerling ? Zonder twijfel zoude opk bij zulke oefTeningen, gemerkt, of ongemerkt, menig een traan van berouw vloeien. " •Den aandrang , dien wij gevoelen , kunnen wij niet wederftaan, om uit de Leerrede over den zelfden tekst de volgende fpraakwending hier in te lasfchen: , Zegt mij, Kiiscelijke Schriftverklaar«rs! of ook gij, zoo vee♦ len  KP.ISTELTJK 0EFFE.NJAAR. 313 kn gij reeds met verftand en gevoel dit verhaal van des Leerlings zonden en berouw hebt gelezen ; zegt , wat was het eigenlijk, dat hem deeze traanen afperstte? Was het misfchien flechts de fmartelijke bewustheid van fchuld? of was het mogelijk nog meer de erïnnering aan dien laatften avond , aan die waarfchuwende rede , welke thands bij hem verwekt wierd, door dien ernftigen en tevens gunftigen blik , welke hem tot zich zeiven zoo liefderijk terugbragt? — Een blik, een woord van u, ó Heer! wondt diep, en heelt tevens! — Zoo gaat het met uw geheel Evangelie! — Vol is het van uwe fcherpziende blikken in onzer aller hart: het verklaart ons voor zondaren : het wekt elk gevoel van i'chaamte en zelfsvcröordeeling en berouw op. Maar dan heelt het ook de wonden weder: het doet verzekering van vergeeving en genade aan een ieder , welke zich beklaagt en bekeert. Het roept het aandenken aan Hem, welke ons verlost heeft, in zijne ziel terug. Och ! of ik heden , hoe onwaardig ook , doch niet gantsch zonder vrucht, niet zonder menig hart te treffen, het voor u konde uitfpreekeii, dit Evangelie, dit woord der genade : „ Zijt wel gemoed , uwe zonden zijn u vergeven! " Zulk een troost lag toch zelfs ook in dien ernftigen blik , welken onze lieer op ziinen Leerling , terftond na zijne begaane zonde, wierp.'' Uit deze aanhaalingen zal den Lezer genoegzaam blijken, dat, hoewel de Leerredenen van den Godvruchtir gen hesz door kunstmatigheid zich niet als modellen van kanfelwelfprekendheid aanprijzen , dezelven , echter, door haren voortreflijken inhoud, de ftrekking ter verbetering van het hart en van aanmoediging van eindige Godsvrucht en Euangelifche deugd, zich ten allerfterklten aanprijzen. Onder de nutte Huis-leesboeken verdienen zij eene aanzienlijke plaats. Gelukkig dat zij in de handen eens kundigen Vettaalers zijn gevallen. V 5 -O*  314 s. R O T H E De invloed en uitwerking van het Christendom op de vorming en den toefland der Volkeren van Europa. Door fïjge rothe, Koninglijke Deenfche Staatsraad. Naar het Hoogduitsch vertaald door s. van hoek, Predikant te Aalburg en Haasbeen. Eerfte Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, i"99- 474 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - : T\e Vraag , van welke wij hier fpreeken ," (zoo M fcbrijft de Autbeur Bladz. 62, bedoelende de vraag, betreklijk den invloed van het Christendom op de vorming en den toefland der Volkeren van Europa) ,, deze vraag kan op tweeërlei wijze berindwoord worden. Men kan namelijk onderzoeken, of het Christendom tegen dei pligten van den burger , en tegen deszelfs wezenlijk geluk ftrijdig is, men kan de tegenbedenkingen tegen het Christendom , zich voordellen en overwegen; men kan daar nevens plaatfen de waarlijk belangrijke vraag: hoe zou het onder ons Europeëren, zoo als wij thands gefield zijn , 'er uitzien , wanneer wij eens beroofd wierden van den Christelijken Godsdienst, of wanneer deze eens zo gering geacht wierd, dat dezelve geheel geenen invloed meer had op onze zeden, onze wetten, onze inrichtingen, noch dezen meer derzelver gedaante en richting gaf. En men zou dan noodzakelijk moeten vragen: wat 'er in plaats van dezen godsdienst zou gefield worden? Dit is ééne wijze ter beandwoording der voorgellelde vrage. De andere is, dat men de waereld befchouwc , zo als deze was voor de tijden van c 11r 1 s ï u s , en zo als deze nog is daar, waar men christus niet kent; dat men daarmede den toeltand van ons Christenen vergelijke , de zich ontdekkende gelukzaligheid over het geheel berekene, en dan naar mate de ïchaal overhelt, het vonnis ukfprecke, en oordeele. " Op de laatfte manier tragt de Schrijver van dit Werk de voorgellelde vraag te beandwoorden, en de gezegende uitwerking des Cbristendoms op de burgerlijke maatlchappij aan te toonen. Het onderwerp is gewigtig, het oogmerk voortreflijk. Daar komen uitmuntende zaken, en fchoone denkbeelden in dit Werk voor. De Schrijver geeft alle blijken van eene uitgebreide historiekunde; en echter kunnen wij niet zeggen, dat wij zijn Werk  de invl. en uitwerking van hkt christendom. j$j Werk met dat genoegen gelezen hebben , hetwelk uitlokt om met graagte voord te lezen. Wij moesten ons een zeker geweld aandoen,om daarin voord te gaan. Ons zeiven afvragende, welke daarvan de reden mogt zijn, meenen wij die gevonden te hebben in de wijze van fchnjven waarvan zich de verdienltelnke Autheur bedient. Ziin'opttel is uitvoerig, donker en verward; drie gebreken, welken geichriften , die de uitmuutendfte zaken in zich behelzen, van derzelver nuttigheid berooven klinken De Schrijver mist vooral die beknoptheid, die duidelijkheid, die geregelde orde, en die gemaklijke leiding van gedachten, die zoo veel toebrengen, om een Werk met'nut en vermaak te doen lezen. De Ichoonfte trekken van welfprekendheid en fmaak baaten eenen Schrijver niets, wanneer hij niet in orde denkt, en het vermogen niet bezit, om zijne gedachten op eene wijZe , die zonder moeite gevolgd kan worden , voor te dragen. ■* r _———— Jesus, een voorbeeld voor de jeugd; gefchetst in eene Redevoering voor Kinderen, gehouden den 11 van Louwmaand, 1800. Door c. rogge. Te Leijden, b'j D. du Mortier en Zoon, 1800. Buiten het toonvevK 35 Bladz. In 120. De prijs is f: - 4 - • Voor omtrend een jaar reeds, heeft men bij het Leijdfche Departement der Maatfchappij tot Nut van t Algemeen , op deszelfs maandlijkfche bijcenkomften , een begin gemaakt, met het loflijk gebruik, dat navolging in andere Departementen verdient, om voor de kinderen, die ter Schoole van dat Departement onderwezen worden, redevoeringen te houden. De werkzame rogge wilde, bij eene foortgelijke gelegenheid, eens beproeven, in hoe verre hij, over eenig Bi]belsch onderwerp, voor kinderen, verltaanbaar, onderhoudend en Richtend zou kunnen fpreken. De fraaie, gefchiedenis van het agterblijven van den twaalfjaarigen jesus in den tempel kwam hrm daartoe het gefchiktst voor. Hij ondernam zulks en de uitkomst voldeed aan zijnen weusch , daar hij niet alleen ftille aandacht bij de kinderen opmerkte, terwijl hij fprak, maar ook, den volgenden dag 'er eenigen Over ondervragende, bevond, dat zij hem zeer wel begrepen, en den hoofdinhoud zeer naauwketing onthou-  Jïö C» ROGGE den hadden. Het een en ander deed hem benutten tot de uitgave dezer kleine redevoering , welke deels dienen zal, om anderen op te wekken , om , in den zelfden i'maak, Bijbelfche onderwerpen voor kinderen te behandelen, en deels tot een huisboekjen , om, door eenen vader des huisgezins , zijnen kinderen voorgelezen te worden, of tot een leesböekjen, voor kinderen van alle Kerkgenootfchappen even zeer gefchikt , op die fchoolen , waar,men nog min of meer Godsdienftige Gefchriften bezigt. Alleszins gepast is het onderwerp , door den Redenaar ter dezer gelegenheid gekozen, en, over het algemeen , heeft hij het zeer fchoon uitgevoerd. VerklarenufT wijze gaat hij de bewuste gefchiedenis door , 'er geftadig die leerzame aanmerkingen voor de jeugd invlechtende, waartoe dezelve zoo dikwijls de ongezochtfte aanleiding geeft; en hoe hij zulks doe, make men op uit het volgende ftaaltjen, dat wij, onzen lezeren, tot eene proeve mededeelen. Na verhaald te hebben , hoe jesus ouders hem in den tempel vonden en dit tooneel kortlijk te hebben gefchilderd, terwijl hij daarbij vooral opmerken doet, dat jesus, hoe zeer door de joodfche Leeraars geprezen, zich zijner arme eenvoudige ouders niet fchaamde, daar hij tevens, enkel uit leerzucht en gevoel van pligt, in den tempel gebleven was, vervolgt hij dus: „ Ziet daar dan twee deugden, die gij uit dit voor5, beeld kunt leeren : maar die vele jonge lieden van eenige verdienden al zeer moeilijk kunnen verëenigen, zonder aan den ééaen of anderen kant te dwalen : ik ,, bedoel nederigheid en gevoel van pligt. Het gebeurt ,, u ook wel eens, mijne Lieven! dat gij het voorwerp ,, zift eener algemeene achting en bewondering. Hoe „ vele kinderen hebben dit geluk, bij eene uitdeeling „ van eerprijzen, niet min of meer, ondervonden. Dan , ,, mijne Waardlren! wordt uwe nederigheid beproefd; „ dan vrees ik van fommigen , dat zij de verzoeking ,, gevoelen , om hunne ouders, die zij wanen in vele „ kundigheden te overtreffen, met koelheid en minach,, ting te bejegenen. Geeft toch dit verwaten denkbeeld ., nimmer voed fel : wat gij zijt, gij hebt het, naast «, God, aan uwe Ouderen te danken: achting en lief,, de, ziet daar alles, waar mede gij hen kunc vergel,, den. Denkt altijd , dat hoe meer gij uwe medeleer- „ lin-  jesus, een voor bef ld voor de jeugd. 31? „ lidgen, in kundigheden en talenten, overtreft, gij ,, «oo veel te meer hun een voorbeeld van pligtmatitr. „ gedrag omtrent uwe ouderen moet geven ; en dat „ geen jongeling uitmuntend genaamd of geacht zal ,, worden, die niet tevens een braaf Zoon is'.?— V^ot „ anderen hebben de geftelde -eerprijzen 'dit verderthjk „ eevolg, dat zij nimmer dan om eer of voordeel wil„ 'fen werken. Bij jesus was het gevöel van pligt „ zoo natuurlijk, zoo levendig, dat hij zich verwon„ dert, hoe iemand onderftellen kan , dat hij iets an-„ ders zou doen dan zijn pligt. Belooningen, Kinderen ! mogen en moeten u aanmoedigen ; maar men kan 'niet alles en niet altijd beloonen; gij werkt ook voor uw eigen geluk , en niet ten onzen voordeele. ' Gevoel van pligt moet dan het beginfel , de grond„ flag van uw gedrag zijn. De loondienaar is een lage „ flaaf, en wordt, met alle zijne gaven, wel rasch al„ gemeen veracht. Maar hij, die uit gevoel van pligt „ werkt, vervult ook zijne pligten, al wordt hij door ,, niemand aangefpoord , door niemand gezien, en al „ heeft hij noch loon noch ftraf te vrezen. En daar „ door juist legt hij den grondflag voor het geluk zij„ nes .volgenden levens. De belooningen volgen hem, „ terwijl hij ze fchijnt te ontvlugten ; daar zij den „ eerden, die ze .onophoudelijk najaagt, zeer dikwijls ,, ontfiippen." : - - Eéne aanmerking zij ons geoorloofd te maken. Hij , die voor de'jeugd rédent', vooral van eene klasfe, hoedanige meestal op de Departementsfchoolcn onderwezen wordt, dient zich, dunkt ons, van alle woorden zelfs, te wachten , die door haar niet gereedlijk verftaan worden , of 'er terftond eene nadere verklaring bij te voegen. Onder die uitdrukkingen , welken wij in zulk een geval niet zonder verklaring bezigen zouden , en die wij door rogge gebezigd zien,behooren bijvoorbeeld, manlijke ingezetenen, drie hooge feesten, zonder te melden welken, voertuigen, Godsmannen, geheugen, verminkt, landjiadje , plegtgewaad, enz. dan veelligt beeft de Burger rogge, in zijne ondervraging, den volgenden dag vergoed, of waren de kinderen, tot welken hij fprak , meer dan anderen van die klasfe gevorderd. Zeer ftemmen wij in met den wensch van rogge, in zijn Voorbericht geuit, dat 'er weeklijks, of om de J twee  3*3 JS. VAN EMDRE ♦wee weeken, een uur van openbaar Godsdienst-ondef. wijs, alleen voor kinderen afgezonderd, plaats vonde, en zij dan liever, bij onze gewoone Godsdienstoefeningen, waar zij zich nu dikwijls al zeer vroeg leeren verveelen, te buis gelaten werden. En, offchoon Wij de zwarigheden wel inzien, hiermede verknocht, voegen wij 'er nogthands den wensch bij , dat 'er ten minfte gelegenheden werden daargefteld , waarbij de Ouders , terwijl men dc Kinderen te huis liet, meer bepaaldlijk cn uitvoerig onderwijs verkregen in den zoo gevvigtigen piigt , om hun kroost natuurlijk , zedenliik en Godscienftig, wel en behoorlijk op te voeden, fiat 'er, voor het overige, te Haarlem, Utrecht en elders , van tijd tot tijd Leerredenen voor de jeugd gehouden worden , is bekend : of zij echter doorgaands zoodanig zijn ingericht , als zij behoorden te wezen, en gelijk'die van rogge ingericht is, zullen wij thands geheelënal daat laten. Eenvotnvdige Kat echt fat ie over 't Kort Begrip der Christelijke Religier, opgefleld tot gebruik van die geenen, welke uit het zelve onderwezen worden, door s. van Emdre, Predikant te Wageningen. Te Utrecht, hij H. van Otterloo, 1799. i*8 Bladz. In Octavo. Da prijs it f : - 8 - : TVa den oorfprong van het Kort Begrip, waarop deze a-^ Eenvouwdige Katechifatie gegrond is,met een.woord te hebben opgegeven, fielt de Eerw. v. E. den inhoud en bedoeling zijnes Werks kortlijk dus voor. ,, Mijn „ Werkje is juist niet gefchikt om woordelijk van bui- ten te leeren , dit zou :t geheugen wat te veel be„ zwaaren; maar op dat zulken, die uit '/ Kort Begrip „ leeren , 't zullen leezeu, overdenken, en zien, hoe „ 't zelve met Gods woord overëenftemt, en verfebei„ den zwarigheden , die men omtrend de leer onzer Kerk mogte hebben , uit den weg ruimt." Hoe de Schrijver hier aan beandwoordt, oordcele de Lezer uit de volgende proeve, welke ons het eerst voor de handen kwam. Zij behelst een gedeelte der uitbreiding van de 4q/? 7. X en  J^gj c. F* v A « È c K en weufchen hartlijk, dat dezelve, gelijk alle de werkzaamheden van den Hoogleeraar, moge (trekken, om den lust tot de Oosterfche taaien en fraaie Letteren, op nieuw in veler harten te ontitêken, opdat de roem, dien onze Vaderlandfche Geleerden in dezelven verkregen hebbe , niet verwelke, maar fteeds gehandhaafd en bewaard tfcorde. Corn. Fransen van' eck Oratio de prsecipuis causfis ethica; Chriftianaï a plurimis Christianis nimis negleftae, habita d. XXV Aprilis A. MDCCXCIX. cum in illustri Athenseo Daventrienfi Theologiae Na* turalis, et doélrinse moralis profesfionem auspicaretur. Dat is: Corn. fransen van eck Redevoering over de oorzaak, waar'öm de Christlijke Zedeleer al te veel van zeer vele Christenen verwaarloosd wordt, enz. Te Deventer, hij J. H. de Lange, 1790. 44 Bladz. In Quarto. De Hoogleeraar van eck beklaagt zich, dat de Christlijke Zedeleere, wier lof hij, met alle recht, ten hoogfte roemt, van zeer vele Christenen zoo zeer verwaarloosd wordt. Van de Hervormden in het bijzonder zegt hij Bladz. 8. ,, Hoe wenschte ik, dat zij, die met mij tot de Hervormden behooren, van die bei'chuldiging konden vrijgefproken worden. Maar, gelijk wij dikwijls zien, dat het beste geenszins aan de meesten behaagt, zoo worden wij, die andere Christen Gemeenten in getal te boven gaan, van hun in den ijver en liefdevoor de Zedekunde overtroffen; en wij moeten gewis bekennen, dat die uitnemende moeite, welke elders aan het bearbeiden en verfieren der zedeleer hefteed Wordt, onder de onzen te zeer ontbreekt. • Hij ïpoort de redenen na van deze verwaarlozing, en vindt die, in de eenvouwigheid van jesus ZeÜeleere , in welke de menfchen doorgaands weinig vermaak fcheppen, daar zij liever in duistere en verborgene onderwerpen en befpiegelingen zich verlustigen; eene andere fielt hij daarin , dat men de nuttigheid der Christlijke Zedeleere in twijfel getrokken of Htet behoorlijk op prijs gefteld heeft, dewijl men opmerk-  oratio» 323 merkte, dat zij zoo geringe uitwerking oefent op de daadlijke verbetering des menschdoms, hetwelk echter niet aan de Zedeleer, maar aan de zedelijke verdorvenheid der menfchen is toe te fchrijven. Eene andere reden is de vrees, voor eene Heidenfche zedekunde. Eindelijk federt de verfchillen met de Reraonftranten, wanneer deze zich bijzonder toelegden, om de levenspligten te leeren en aan te prijzen, hebben de Contra-Remonftranten, die voor eene flang onder het gras fchuilende te zeer bevreesd waren , de zedeleere meer begonnen te verwaarlozen. Evenwel in het flot zijner Redevoering erkent hij, dat de Zedeleere ook onder de Hervormden hare beminnaars vindt. Van lieverlede, zegt bij Bladz. 39 neemt het getal der zulken af, ,, die, gelijk wij nog onlangs „ hoorden, om de genegenheid hunner Toehoorders tc ,, winnen, durfden roemen, dat zij zich nooit hadden ,, toegelegd, om pligten te leeren.'''' Hoe zeer in deze Redevoering , vele dingen naar waarheid zijn voorgedragen, kunnen wij nogthands niet ontveinzen, dat hier en daar gezegden ons zijn voorgekomen, die ons ecu weinig te fcherp , en niet genoeg bekookt , toefcheenen. Nieuwe Chemifche en Phijfifche Oefeningen voor de Beminnaars der Schei- en Natuurkunde in hei algemeen, ter bevordering van Industrie en Oeconomiekunde, en ten nutte der Apothekers, Fabrikanten en Trafikanten in V bijzonder. Door p. van werkhoven, Apotheker te Utrecht. Zevende en Agtfte Stuk. Te Utrecht, hij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1799. Te famett 185 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 4 - : Wij zullen van beide deze Stukken wederom kortlijkden inhoud opgeven. Zevende Stuk — Eenige nadere aanmerkingen nopens het gecrijstallifeerd Wijnfleenzuur, door theod. uilkens, Apotheker te Groningen. (Eene verbetering van de bereidingswijze, van dit zuur, welke door kastelein is opgegeven, welke verbetering hoofdzaaklijk hieröp nederkomt,dat men de hoeveelheid vocht veel minder neme , om de moeilijkheden eener langduurende uitdamping voor te komen, en dat men de uitdamping verrichte in een waterbad, waardoor dezelve veel geregelder Voordgaat — en het bruinX 2. , wor-'  321 p. van werkhoven, n. chem. en ph1js. oefen. worden, 't welk anders zoo ligtlijk gefchiedt, volftrekt verhoed wordt. Het een en ander verdient alle aanprijzing.) De volgende Verhandelingen zijn "uit buitenlandfche Schriften overgenomen; meest alle uit de Annales de Chemie. Proeven en waarnemingen over het Licht, de kosten en inrichting van lampen en kaarsfen, en over de waarfchijnlijkheid, dat het wasch door het vet zal kunnen vervangen worden, door nicholson. — Bereiding van en waarneming over het Spaansch groen, door j. a. c hap tal. — Waarneming over de bereiding van het gecrijstallizeerd Spaansch groen ; door denzelven. — Over de Alcarazas Verkoelende kruiken) in Spanje gebruik lijk , door guiton. — Verhandeling over den Spiritus Reclor van boerhave , of het grondbeginfel van den reuk der Planten, door fourcroij. — Bereiding 'eener ftof, welke in plaats van hoorn kan gebruikt worden, uit scherer's Journ. de Chemie. Verhandeling over de Galnooten , haare ontleding, het galtiootenzuur, enz. door deijeux. A^tfte Stuk. Over eene gelijkvormige bereiding van den witten prtecipitaat, door j. b. tromsdorff, uit kijtt "ïourn. de Pharmacie. (De hoofdzaak ter verkrijging eener gelijkvormige witte prscipitaat op de voordeeligfte wijze , komt hier neder op de aanwending eener in de koude bereide kwiköntbinding , hetgene echter niets nieuws is boven hetgene reeds in het tweede Deel der Chemifche en phijfifche Oefeningen van kastelein, Bladz. 155 is medegedeeld, alwaar het ons voorkomt, dat eene nog meer verbeterde bereidingswijze, met aanvoering der gronden, waarop zij rust, wordt opgegeven.) Eene zekere bereidingswijze van het rookend Salpeterzuur, door b. engel hardt — uit het zelfde Journ. Befchiijving eener toeft el ter overhaling van Brandewijn, ■welke veel hout rpaart en ook tot andere dergelijke overhalingen gefchih is , uit het Tafchenbuch jttr fchetdekünstler. — Opgave eener voordeelige wijze, om het zuur vit de ruwe wijnfteencrijstallen af te fcheiden, door t. lowitz, uit crell's Annalen. (Deze manier van affcheiding beftaat in het gebruik van zoutzuure kalk en. verdient te meerder aanmerking, omdat de zoutzuure kalk al veeltijds, bij voorbeeld, bij de bereiding van Caufticq vlug Loogzout, als onnut wordt weggeworpen, en dus bier met voordeel kan gebezigd worden.) Aanmerkingen over de bereiding der Scheikundige Geneesmiddelen, der- tbd-  O, u. f. w. winkelman, opstellen, enz. 325 zeiver mooglijke verbetering, en de wijze, om eenige daarvan ten opzichte hunner echtheid en zuiverheid te beproeven , door her m b st a d t , uit het Berl. Journ. de Pharmacie. (Deze aanmerkingen gaan over den Azijn, de Geneeskundige Azijnen, de Lood-azijn, het Lood-extracT:, het Wijnfreenzuur, gealcalifeerd Kwikzilver,Spiesglasmoor, IJzermoor, zweetdrijvend Spiesglas, Spiesglas boter, Spiesglas koning , Medicinale fpiesglas koning en het dubbel zout.) Pharmaceutifche en Scheikundige Verbande* ling over den Braahvijnfleen, door luc/e, uit het zelfde Journaal. — Verhandeling over de galnooten, enz. (vervolg der bovenftaande in het Zevende Stuk.} Opftellen, gefchikt naar de grondregels der Franfehe taal, tot gebruik der Franfehe Schooien. Door o r. f. w. winkelman. In den Haage, bij J. C. Leeuwe» ftijn. 167 Bladz. In Oftavo. De prijs is f : - 12 - : De tijtel van dit Werkjen kondigt genoegzaam aan, waarïn hetzelve beftaat. Het bevat aio Themata of Opftellen over de verfcheidene Rededeelen, volgends de woordfehikking der Franfehe taal, enz. welken aan het doelwit des Schrijvers, onzes inziens, ten volle beandwoorden. Alle deze opftellen zijn gefchikt, om uit bit Nederduitsch in het Fransch vertaald te worden, ten welken einde agter ieder - Opltel de voornaamfte woorden in 't Fransch zijn aangetekend. Wij kunnen noch mogen niet ontveinzen, dat dit Thema's-Boekjen ons bij uitnemendheid bevalt, zoo wegens de kieschheid der ftoffen, als wegens deszelfs inrichting, om den Leerling op eene geleidelijke wijze in de moeilijklte gevallen der Franfehe taaie bekwaam te maken; weshalven wij het ook aan alle Onderwijzers der Franfehe taaie, ten gebruike van hunne leerlingen, ten iïerkften aanprijzen. Proeve van Sentimenteele Gefchriften en Gedichten, door h. tollens, C. z. Te Amfteldam, bij P. J. Uijlenbroek, 1799. 85 Bladz. In gr. OSkivo. De prijs is f 1 - 10 - : Wij vinden ons, na het lezen dezer Proeve, in eene onaangename twijfeling en befluiteloosheid met beX 3 trek-  326 P. TOLLENS, PR. VAN SENT1M. GESCHR. EN GED. trekking tot het oordeel, dat onze pligt van ons vergt dru over te uiten. Nog meer klimt deze onzekerheid, Sneer w| andermaal het kort Voorbericht van den Schrijver overlezen, waarïn wij, ^^^HSL* KM wiize van een Fragment eens Bnefs aan zeker Meislen, meenente ontdekken, dat deze Burhkl een voord1 engfel der liefde is ! Als zoodanig eerbiedigen wn de relfs oorfprong, Et nos cedamus amori. Ook wij wijken, met diep ontzag, voorde kragt van dtenzwaaren SA wiens invloed de zonderlingfte mtwerkfelen na de verfcheidenheid der geitellen in een' agttienjaarigeu nud-rdom, op dezelven hebben kan. Het Stukjen beandwoordt volkomen aan. deszelfs opfcbrift, en de Proeve is, voor zoo verre wij, in den avondftond van den Sentimènteelen fmaak, over dezelve kun, ïen oordeelen, wel geflaagd; immer, deze geheele-VeSaielina van Profa en Dichtftukken ademt enkel rampfpo digegen ontroostbare liefde. - Eene liefde, die eenen wfrther en siegwart waardig-19. Doch wieï t levendige voorftelling aan onze Vaderlandfche fei die door nijverheid, moed, huiszorg en manlijk Aftand, het kwijnend Vaderland redden moet, tbaud-J lier ontijdig in handen gegeven wordt. - Tedere Harten' Voor wien dit Werkjen door deszelfs Schrijver beftemd is, wij moeten u deszelfs lezing afraaden ; en u n deszelfs plaats eene meer geestverfterkende lefture aanp dzen; dit achten wij onzen pligt als Vaderlanders kis menfchenvrienden ! Vader cats zegt , wijslyk: %r lir?ftroo, dient niet alzoo. - Maar gij, wier woest Cmoeï met eene fchorsfe van volilagene ongevoeligheid Korst is , voor u zoude zoo een fterk werkend verlenend en vertederend middel welligt die uitwerking kunnen hebben , dat het ten minfte dien ruuwen bast Z weinig lenigde, en tot een' natuurl jken ftaat van Si heS We. Dichters! en liefhebbers der Dichtkunst ! zo ge den Italiaanfchen Petrarcha met fmaak lees? kunt ge ook dit Werkjen met vermaak doorbladeren de Verzen zijn zoetvloeiend, de taal zuiver, en de uitdrukking overal ten hoogfte teder en aandoenlyk. De Profaïfche Samenfpraken zouden , wanneer ze^ m s '•tmocnitoi; EidijU 3«  J„ VAN DER LOO, PROEVg VAN £EDICHT. EN LIFD. 32? een Tooneelftuk voorkwamen , meer onderworpen zijn aan aanmerkingen van eene ftrenge Redenkunde, doch de vleugelen der liefde overdekken in dit Werkjen de hier en daar in dezelve voorkomende gebreken van juiste gevolgtrekkingen en volledige tluitredenen, Over het algemeen moeten wij met den Schrijver dezer Proeve zeggen: De koelbloedige Wijsgeer leze die niet.- Proeve van Gedichten en Liederen, Door d. van der too, Predikant in de Avezathen. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1709. In gr. Octavo. De prijs is f x - 4 - : Deze. kleine Verzameling beftaat uit twee en twintig Dichtftukjens, die verftrekken tot eene eerfte proeve , van hetgene de Eerw. van der l o o in de Dichtkunde vermag. Hij verklaart zich tot deze uitgave aangemoedigd, door goede vrienden, in wier oordeel en oprechtheid hij vertrouwen ftelde. Men leert dezen jongen Dichter uit deze Stukjens kennen, als geenszins misdeeld van Dichterlijk gevoel, en als van eenen goeden aanleg voor de oefening van de Dichtkunde. Sommige van de vruchten, die hij hier levert, komen wel voor, als nog niet volkomen rijp: maar men kan genoeg aan dezelven zien, wat de rijpere, die wij t'eenigen tijd van deze hand mogen verwachten , eens zullen kunnen wezen, vooral wanneer hij niet in het overdrevene gevoelige valt, waarvoor hij mooglijk wel eenig gevaar loopt. Hij heeft de vrijheid genomen, om ei op y te laten rijmen, en verdedigt dat, in een Nafchrift van de Voorrede. Doch deze verweering is, gelijk dat onmooglijk anders wezen kan, zeer zwak, en doet niets af. Jonge lieden, die zich eerst beginnen te vertoonen , moesten van het ftandvastig gebruik van hunne voorgangers en tijdgenooten, daar toch zeer zeker kundige en geoefende lieden onder zijn , niet zoo aanftouds afwijken. Wij hebben veel achting voor goede Verzen , die geheel rijmloos zijn , maar wanneer men het rijm gebruikt, dan moet men het goed gebruiken. — Tot eene proeve hebben wij het volgende Stukjen uitgekozen, X4 DE  328 m. s t V a r t DE WANDELING'. Wandel ik langs groene haagen, „ Door een digte beuken-laan; Of in malfche klaver-weiden, 'k Voel mijn hart verruimder (laan. 't Vriendelijk gezicht der lente Houdt mijn gandfche ziel verrukt. Traanen zwellen in mijne oogen, Als mijn hand een bloempjen plukt. 'k Zie de fchoonheid van de lente Niet maar met het 004 alleen: Neen; 't gevoel, 't gevoel dier fchoonheid Stroomt door al mijn aad'ren heen. ■ 'k Zie natuur haar jaarfeest vieren; 't Is het heilig feest der min. Mogt ik, lieve feestelingen, 'k Drong mij in uw reiè'n in. Blijde vogels! ik benijde u Dat gij zoo veel vreugd geniet; Neen! 'k zou eindloos meer genieten, Mistte ik Hechts uw voorrecht niet. In een boschjen of priëeltjïm, > Met een Wijfjen aan mijn zij, Dan zoude ik, verheugde Oiertjens, Ruim zoo vrolijk zijn, als gij. Beurtlings zou de Lente ons ftreelen, Met gebloemte en jeugdig groen; Beurtlings zou de teerde liefde Dat, met duizend kuscfyens doen. Romeinfche Gefchiedenisfen , door m. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Veertiende Deel, behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest van de mededinging tusfehen cRassus en pompejus tot aan den ondergang van catilina. Te Amfteldam, *// j. Allart , 1799. 56b Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - i5 • : In dit Deel wordt het Zesde Boek nog vervolgd , en de opfchriften der onderfcheideneBoofdftukken zullen ons r het  r0m&1nsche geschiedenissen. 329 het bijzonder-volle en merkwaardige van dit tijdvak opgeven. Vierde Hoofdftuk. De mededinging van crassus en pompejus. Vijfde Hoofdftuk. De oorlog tegen de zeerovers. Zesde Hoofdftuk. De laatfte oorlog tegen mithridates. Zevende Hoofdftuk. De zamenzwering van catilina. Niemand zal dezelven zonder deelneming en levendig gevoel, over de hand over hand toenemende verbastering des Romeinfchen volks , kunnen lezen. Verbazende tooneelen van heerschzucht, naijver, bedrog, trouwloosheid en aanwasfende weelde, waardoor het Gemeenebest gefchokt werd, en ten val neigde, worden hier opgehangen, en welken volkomen de aanmerking, in het begin dezes Deels, door den arbeidzamen Schrijver, gemaakt, bevestigen, als hij zegt: „ Door de beurtlingfche overweldiging van marius en ,, s ijl la geleerd, dat de Romeinfche vrijheid, hoe on- genaakbaar voor koninglijke opperheeren , niet ge„ noegzaam beveiligd was voor de heerschzugt van bij„ zondere Burgers , wantrouwde de Raad en het Ro,, meinfche volk de meerderheid van eiken uitmuntenden „ man in den Staat genoeg , om zorgvuldig op eiken „ Hap zijner zelfverhefliug te letten, maar waren beiden „ te jammerlijk verzwakt door partijfchap en door zeden,, bederf vooral, om de gevaarlijke grootheid van bij,, zondere burgers te keeren." Gaarn wilden wij, indien ons beftek zulks gedoogde, eenige voorbeelden aanvoeren, dan daar de omftandigheden veelal zoo ingeweeven en tot elkander betreklijk zijn, moeten wij tot het Werk zeiven, hetgene met alle vlijt ea naauwkeurigheid bearbeid is, verwijzen. Burgerlijke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche Volkplantingen in de Wesiindïèn, door b r ij a n edwards, Schildknaap. Zesde Deel. Uit het Engelsch. Te tlaarlem , bij A. Loosjes, P. z., 1799. 183 Bladz. In gr. Octavo. De 'prijs is f 1 - *6 - : Met dit Zesde Deel eindigt de Nederlandfche Overzetting van dit uitmuntend Boek. In het oorfpronglijke volgt nog een zevende Deel, doch de Vertaler, in aanmerking nemende, dat deszelfs inhoud voornaamlijk loopt, over het Gouvernement in die Eilanden, en over eenige bijzonderheden, die den handel tusfehen Engeland X 5 en  3^0 b» edwards ca deszelfs Coloniën betroffen , heeft geoordeeld , dat het aantal-van Nederlaudfchc Lezers, die daarin belang Hellen, te gering zou wezen, om voor hun ook dit Deel over te zetten : 't is des niet te min jammer, dat zulk een Werk eenigzins verminkt is. Dit Zesde Deel handelt breed over den landbouw, en alle deszelfs bijzondere artijkelcn: — fuikerriet — katoen — indigo — koffij; en behelst voords nog een kort bericht aangaande de cacao, gember, arnotto , aloe en pimento, die van minder aanbelang zijn. — Breedst handelt Mr. edwards over de Suikcrplantaadjen, hij vult hier meer dan de helft van dit Deel mede, en alles wat hij daarvan fchrijft, draagt de teekens van grondig en oordeelkundig onderzoek, en naauwkeurige kennis, Men vindt hier de korte historie van het luikerrietj dat reeds aan de Ouden bekend was; misfchien ten tijde van de kruisvaarten in Europa kwam ; en van daar naa de Azorifcbe en Kanarifche eilanden werd overgevoerd. En offchoon zeer waarfchijnlijk voorkomt, dat dit gewas, als daar van zelfs voordkomende, in Amerika gevonden is, denkt hij evenwei, dat col umbus, die zulks toen nog niet wist , hetzelve derwaards heeft overgevoerd, — Voords zal men hier breede berichten aantreffen, rakende de cultuur van dit gewas , deszelfs oogfting en bewerking in de Fabrieken; den rum en deszelfs bewerking; hetgene nodig is tot eene fuikerplantaadje, en de berekening van de voordeden, die dezelve aanbrengt, — Wij kunnen ons op dit alles niet uitlaten. Alleen merken wij aan, den grooten lof, dien onze Schrijver aan de fuiker geeft. „ Zoo fmakelijk, zegt hij, gezond en voedzaam is het fuikerriet, dat elk dierlijk fchepfel daarvan vrijelijk drinkende, gezondheid en kracht van deszelfs gebruik ontvangt. De magere en zieklijke onder de Negers krijgt eene verbaazende verandering, binn „ nen weinig weeken, nadat de Molens in werking gebragt zijn. De werkpaarden , osfen en muilezels , ,, fchoon meest gedurig werkzaam in dit jaargetijde , bedijën echter , zo hun de groene toppen van deze edele plant in overvloed gegeven worden , als mede 5, het affchuimfel uit de kookhuizen, meer dan op eenigen anderen tijd van het jaar. Zelfs de varkens en „ het gevogelte worden vet van den afval. In 't kort, ,, op een welgeregelde plantagie is 'er, onder een „ menschlievend en weldaadig opzigter, zulk een blijk- 9» Pa£"<  burgerlijke en handelkund1ge geschiedenis. 331 baare overvloed en aangenanme arbeid , dat dezelve grootelijks ftrekt, om de hardigheden der flaaverni] ' te verzagten, en den onzijdigen opmerker in te boe" zemen , dat, als de ellenden van het leven, als ondraagelijk worden voorgefteld , zij fomtijds door de middenllof van de verbeelding vergroot worden." - Van de voordeelen, die de fuikerplantaadjen den bezkt ter aanbrengen , en die toch het groot oogmerk uitmaken, dat men met zoo kostbare en verafgeiegene bezittingen bedoelt, geeft ons de Heer edwards gantsch geen gunftige berichten. Hij meent dat een landeigenaar die in Engeland g| ten honderd van zijne landgoederen', die hij aan anderen verpacht, genieten kan, het zelfde voordeel heeft, waarop iemand, dieniet zelf zijne plantaadje bcltuurt, van zulk eene Amerikaanfche bezitting kan rekenen: terwijl deze laatfte dan nog aan de groote rampen blijft bloot gefteld, die groote orkanen, en het lot van den oorlog over hem brengen kunnen. Deze verzekeringen van een' man , die de zaak bij ondervinding kent, zijn zeker niet gefchikt, om groote begeerten naar foortgelijke bezittingen te verwekken. Veel korter is de Hr. edwards in zijne berichten nopens den katopnbouw- Tot het aanleggen en bearbeiden van eene katoenplantaadje, kan men met eene veel kleiner fom te recht raken , dan van eenige andere, en de winften zijn veel grooter. Doch men is met zijn gewas aan het gevaar van wormen, rupfen en hoijigdaauw bloot gefteld, die dikwijls alles bederven: ondertusfchen moet men verbaasd ftaan, over de uitgebreidheid en den fnellen wasdom der katoenfabiieken in Engeland, waar van de Manufaftuuren in 1784 eene onderftelde waarde hadden van L. 3,95o.,ooo fterl. 't welk in 1787 was aangegroeid, tot eene onderftelde waarde van L. 7,500,000 fterl. Met deze Fabriek berekent men, dat in Groot-Brittanje niet minder dan 600,000. menfchen bezig gehouden worden. Bij dit alles.ziet een Nederlander, hoe zeer het hem fmart, dat zijn vaderland , ook in opzicht tot deze Fabriek, aan Engeland zoover ten agtcrcn is, toch met eenig genoegen, dat onze Eandgenooten in Demerarij, en Suriname, en vooral 111 Berbice, zoo zeer ia het bouwen van katoen, aan die r.elfde Engelfchen voor uit zijn , dat de katoen van Berbice 25 ja 30 percent meer waardig is, dan die van, Jamaica. „ x- •' Zeer.  332 b. EDWARDS, BURGBRLk EN HANDELK. GESCIIIEa. Zeer kort handelt Mr, edwards over den indigobouw, die in de Engelfche Volkplantingen niet gelukkig gedaagd is. Volgends hem wordt jaarlijks een en reu half miliöen ponden daarvan in Groot. Brittanje ingevoerd, waarvan hij, in den ftijl van een rechtaartigen Engelschman, aanmerkt, dat vijf zevende parten gekocht worden, tegen gereed geld, van vreemde en naijverige volken. Over de koffij vindt men hier alleen eenige weinige waarnemingen, die op eigene ondervinding gegrond zijn. Hij meent dat de klagten, als of de YVestïndifche koffij zelve natuurlijk minder zou wezen, dan de Arabifche, geheel en al ongegrond is, en alleen ontftaat - ten deele uit de verbeelding — ten deele daaruit, dat de Westindifche koffij meest gedronken wordt, twaalf maanden nadat zij van den boom is ingezameld; daar het zeker is, dat de geur van de koffij door den tijd vermeerdert. Hij verzekert, dat door planten uit de Westïndiën gebragt en in Engelfche ftookhuizen opgekweekt, kc-ffijboonen voordgebragt zijn , die behoorlijken ouderdom hebbende, bevonden werden zelfs, de beste Mocba, die Groot-Brittanje oplevert, te overtreffen : wa^riüt hij befluit, dat het geheel verfchil afhangt van dén grond, de luchtftreek , wijze van kweeking en ouderdqm. — Ook verzekert hij, dat niets den geur, of den fmaak van eenige nabijgelegene zaak meer aan zich trekt, dan de koffij. Zoodat het eene zaak van groot belang is, dat men behoorlijke zorge draagt, bij het overzenden naa Europa, dat zij niet in deelen van het Schip geladen wordt, waar zij de uitvloeifels van andere vrachtgoederen kan aannemen, en eenen onaangenamen geur krijgen. Rum, digt bij koffij geplaatst, zal binnen korten tijd, de boonen zoodanig befmetten, dat de fmaak in eenen hoogen trap bedorven wordt. Weinige zakken peper, aan boord van een Indisch Schip, bedierven , eenige jaaren geleden , een geheel Carga van koffij. — Voor het overige doet onze Schrijver zien, dat de voordbrengfelen van de koffij meer gelijkheid en zekerheid hebben, dan die van eenige andere plant, die gecultiveerd wordt, en dat deszelfs voordeden, door elkander grooter zijn, in evenredigheid tot het Capitaal, dat 'er in gebruikt wordt. Rei-  J. G. STEDMAN, REJZE NAA SUKINAMEN, ENZ. 333 Reize naar Surinamen en door de binnenfte gedeelten van Guiana. Door den Capitein john gabriül stedman. Met Plaaten en Kaarten. Naar het Engelsch. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1799. 339 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : Reisbefcbrijvmgen vallen vrij' algemeen in den fmaak van het lezend publiek: en hoe veel meer, wanneer dezelven over zoodanige oorden des aardbodems loopen, waarop wij eenige betrekking hebben. Deze Reisbefchrijving van den Heer stedman moet dus wel met deelneming en genoegen gelezen worden , vooral daar dezelve in den eigenlijken zin voor het algemeen is. Men vindt'er naamlijk geene Aardrijkskundige meetingen, geene fijn uitgeplozene befchrijving van de natuurlijke voordbrengzelen en verfchijnlelen dezer ftreek, — maar veeleer eene meer algemeene opgave van een en ander, gefchikt naar de vatbaarheid van het algemeen , doorweeven met eenige Anecdotes , welken hem op zijnen weg ontmoet zijn. Voor den Natuurkenner is 'er hier dus minder op te zamelen, vooral daar veel reeds uit anderen bekend is, en bijeengezameld fchijnt. In het Voorbericht belooft ons de Vertaler eenige belangrijke bijdragen tot de Aardrijkskunde in dit Werk te zullen aantreffen, doordien de Heer stedman zich op zijne togten niet bepaalde, bij de door Europeaanen bewoonde ftreeken, maar ook dieper landvvaards in moest trekken. Met dat al is deze Reisbefchrijving niet onvermaaklijk. — Dit Eerlte Deel bevat tien Hoofdrukken. •In het eerfte geeft hij bericht van zijne reis uit Texel naa Suriname, en zijne eerfte aankomst aldaar, met een corps troepen, afgezonden om mede te werken tot herftel der rust in deze landftreëk, welke in den jaare 177a door gevlugte (laven werd geftoord. — Eenige ontmoetingen, zoo op reis, als bij zijne aankomst te Suriname , door den Schrijver medegedeeld , veraangenamen dit bericht zeer. In het tweede hoofdftuk geeft hij eene algemeene befchrijving van Guiana, en in 't bijzonder van de volkplanting Suriname, waarbij de merkwaardigfte omwentelingen dezer vermogende Volkplanting worden medegedeeld. — In het derde wordt bericht gegeven van de opftanden in  334 J* G< STEDMAN in dit Gewest, eerst onder de weggelopene Negers, die' in den jaare 1726 tot zoodanig groot aantal waren aangegroeid, dat zij het waagden, om gewelddadig de bezittingen der Ingezetenen aait te vallen en te verwoesten; Zij Werden zoo geducht voor dezelven , dat men genoodzaakt was in 1749 vrede met hun te maken , niet weinig vernederend voor de Colonisten. Al fpoedig echter zagen de Ingezetenen zich op nieuw blootgcfteld aan vijiindlijke overvallen , van andere Negers , met welken men zich echter ook weder bevredigde in 1762. Deze en dergelijke onlusten worden berokkend door de negerflaven , die hunne geftrenge meesters ontvlugt zijnde , in de bosfehen hunne fchuilplaats zoeken, en aldaar tot zeer aanzienlijke en talrijke horden aangegroeid zijn, waardoor zij voor de Colonisten ten uiterfte gevaarlijk worden , dewijl hun van jongs op dé haat en vijandfehap tegen de Europeaanen , aan wier wrecde mishandelingen zij zich onttrokken hebben , wordt ingeprent. Met recht zegt daarom de Schrijver: „ indien de mishandelingen, deze ongelukkige fchepfels 5, tot zulke uiterftens gedreven .hebben , had de Staat- 3, kunde, zoo wel als de menschlijkheid, aan de Colonisten voor het vervolg een ander gedrag behooren voor te fchrijven. Men zal misfchien vragen, „ of 'er eenig middel is, om Negers tot onderwerping ,, te houden, en hen tot den arbeid te noodzaken, zon-* der de ftiptfte en zelfs de geftrengfte reglementen? „ Ongetwijfeld neen ; maar ik mag op mijn beurt vra„ gen, of'het nodig is, verfchrikkelijke folteringen aan 4, hun te werk te leggen, volgends de eigenzinnigheid ,, en wrevel van eenen wreeden meester, of, het geen ,, nog erger is, van eenen verdwaasden bevelhebber! „ waarom worden de Negers omtrend redelijke klagteu ,, nooit gehoord door eene Overheid, die de magt heeft, om daarömtrend herftel te bezorgen? Is het omdat deze Regeeringsperfoon zelf een Planter is, en dat bij 5, belang heeft bij de handhaving van een willekeurig ,, beftuur, waardoor dit ongelukkig gedacht gedrukt ,, wordt? — Dit is maar al te duidelijk. Ik zou „ echter onrechtvaardig zijn, indien ik niet verklaarde,■ s, de Slaaven op verfcheiden plantagiën met de grootfte menschlievendbeid te hebben zien behandelen, dat des j, meesters hand niet wierdt opgeheven, dan om hen te ftreelen, en dat hunne dankbaarheid en liefde ook uit j, hun gezicht te kezen was." —1 D«  reize naa sürinamen, enz* 33^ De menigvuldige ftaaltjens van mishandelingen, door den Schrijver hier en daar aangehaald, vervullen zeker tien Lezer, die nog een greintjen menschlijkheid bezit, met verontwaardiging. Hier wordt eene Negerflavitï met tweehönderd itokflagen geftraft, en veroordeeld, om nog eenige maanden een gewigt van tweehonderd ponden, hetwelk aan haar been vastgekluisterd is, te dragen , om dat zij ééns, het zij uit onvermogen of onwil, haare taak niet afgewerkt had. Daar flaat een matroos een' hem voorbijgaanden flaaf met een ftok eeö gat in het hoofd , omdat hij zijn hoed niet voor hem afnam. Eene jaloerfche Joodin duuwt een gloeiend ijzer in het lijf eener flavin, die geheel onfchuluig was. —* Een opzichter eener Plantagie , door behulp van een' jongen Neger gered zijnde, die hem, in een Kano liggende, met gevaar van zijn leven , met de ééne hand voordduuwde , terwijl hij met de andere voordzwom , ->betaalde dezen gewigtigen dienst eenige dagen laater met driehonderd geesfelflagen, die den jongen neger werden toegeteld, omdat hij vergeten had, eene fluis te openen. — Dergelijke en meer andere wreedheden omtrend de negerllaven vindt men door dit geheele Boek verfpreid. Wij hebben dezelven hier alleen bijeen gezameld, om ons vervolgends met dezelven niet meer bezig te houden. En hoe zeer wij het ook met den Heer stedman eens zijn , ■dat een oogenbliklijk ontflag van flavernij meer nadeelig dan voordeelig zijn zoude, voor deze ongelukkige flagtoffers der wreedheid en hebzucht, zoo zijn wij met dat al van oordeel, dat dergelijke wreedheden zoo onbeftaanbaar zijn met de gevoelens , welken eene gezonde Wijsbegeerte, en hoe veel meer dan de Christlijke Godsdienst inboezemen, dat elke Regeering wel ernftig mag bedacht zijn op het weeren van dergelijke ongeregeldheden, en de voordduuring derzelve haar, zij zij wie zij zij, tot eeuwige fchande verftrekt. — Doch wij keeren terug tot de opgave van den inhoud. In bet vierde Hoofdftuk wordt het onderwerp , in het derde behandeld, voordgezet: — en een verhaal gegeven van de volgende opftanden der negers van het jaar 1769 af, welken bij de aankomst van den Heer stedman nog niet geftild waren. Bij den aanvang van het vijfde Hoofdftuk wordt de Lezer bekend met eene Mulattin, genaamd joanna, die van een' blanken vader en zwarte moeder, en, benevens  23 Ook jonge Leeraaren moet men hoo,! ren, op dat zij aangemoedigd, en tot vlijt aangelpoord wor„ den; en ook de eerst beginnende kan ons tot het goede op,, wekken, en kan tot veele verheerlijking van God, tot nadenken over de menigvuldigheid der gaven in Gods huishou., ding, aanleiding geeven. Zelvs geöefFende en bekwaame Pre„ dikers bevestigen, dat zij ook van de middelmaatigite Leet,, aaren iets naavolgenswaardig gehoord, of wel zekere gebre„ ken hebben leeren vermijden. Veelen veröntfchuldigen zich „ hier mede , dat de Protestantfche Kerken te weinig finaak „ vertoonen, geene uiterlijke aantreklijkheden hebben, dat 'er ,, muziek en fchilderije'n ombreeken, e. z. v Maar moet ,! men alles nsar zija eigenlijke oogmerken beöordeelen , dan  C H S I S T L IJ K HANDBOEK. 363 levens gevoelig ondervinden,en dikwijls met armoede , „ met de moeilijkheden van hun ampt, ja! met veele en „ groote zwarigheden moeten ftrijden; dat zij allen alles „ moeten worden, en geen dienstknechten van jesus chris„ tus konden genoemd worden^wanneer zij niet den „ armen, den geringen en onweetenden onder het volk „ het Eudnfelium prediken wilden ; dat zij door den „ Ijver, „ moeten de Kerken , welke niets anders zijn, dnn vergader. „ plaatzen der Christenen, zekerlijk deerns eenvouwig, en niet ', met te veele zinnelijke cieraaden opgefchlkt wezen, welke de " gemoederen , die nu aan onzichibaare dingen behooren te " denken, verftrooijen , en Hechts met zinnelijke voorwerpen " bezig hóuden. Daar te boven, de ervaring leert, dat men in " korten tijd aan muziek en fehilderkunst gewoon wordt en daar bij gevoelloos blijvt. — [De Vertaaler neeft ook deeze " ervaaring opgemerkt, dat veelen, ja de meesten, bij beide ,' deeze kunften onaandoenlijk zijn , maar hij denkt, dat de oorzaak 'er van, deeze is, dat zulke menfchen 'er nooit het " fenoone Van gekend hebben, en 'er daardoor alleenlijk trevoel„ loos, ja! verdrietig over zijn, behalven dit, die regel zou „ ongelukkig zijn, alles, waar aan de meesten gewoon worden, ,, is niet noodig, — bijbelleezen, hoe vielen doen het gevoel. „ loos!...] Die regel blijvt altijd waarheid: Hoe eenvoudiger, „' hoe fchooner. — Hij, die zich aan, veele gewoonten, litvr„ giën, ceremorAên, e. z. v. ftoot, die erïr.nere zich, dat zijn „ fmaak toch niet algemeen is, dat, wanneer men niet iet var» „ anderen infehikken en overzien kan, men in geene maatfehnp„ oij, op geene Univerfiteit, in geen gezelfchap , aan geen „ 'hov, in geene herberg, e. z. v. kan gaan. Maar het is wel „ zoo als secker. zegt: zij, die het minst koomen, klaagen „ het meest over gebreken en onvolmaaktheden. — Zie zijne ,, Engl. Pred. Biblioth, Th, V. — [Hoe zeer dit al te veel „ waarheid is, knn men toch ook niet ontkennen, dat het er,1 gerlijk moet zijn, wanneer iemand , die denkt , eene Foor- zegging, welke in jesus christus zoo lange reeds ver. „ vuld is, of de vloeken van davids vijanden, vóór de pre,, diking van het Euangelie hoort aanheffen , omdat de Ce. „ meente gewoon is alle de Pfalmen van 1 tot CL te vervolgen: „ het welk zoo dikwijls wonderlijk uit moet koomen. —; — „ Maar ik mogt te veel zeggen! Sander vervolgt, en „ wij Hemmen hem gaarne toe: ] Die wel denkt eert het „ goede in de waereld , waar hij het vindt, bevordert dat, „ verbetert het, wendt ter verbreiding v.an hetzelve alle moog„ tijke pogingen gaarne aan; alles wat, door 's menfchen „ mond en handen gaat in de waereld , wordt gebrekig , en i, bekoamt vlekken, maar des niettegenftaaade bezit de Euan7 » S**  3 ., mailen kunnen predikt...." Het is apk zoo!] Aanmerking van den Ftrtaler.  366 H. SANDËR, CHRISTLITK HANDBOEK* zich, de bol op Welke het geluk ftaat, valt op de 5, andere zijde, en de vloed des tijds voert onze vergulde ,, hoope heenen. Zalig hij, die onder harde lotgevallen „ tot God zeggen kan: Gij weet dat ik U liev hebbe! —« „ Loopen de dagen niet gelijk ftroomen, die van bergen „ ftorten? en -wij zelven worden mede voordgerukt, „ en bereiken het doel, fpoediger dan wij het denken. „ Zijn niet alle de kostbaarheden der aarde gelijk aan „ de dampen, die in de lucht zweeven, door hun fchit3, terend vuur de oogen van onkundigen verblinden, ,, en ten laatften in niets verdwijnen? Is niet de eenige „ wenl'chenswaardige gelukzaligheid deze , van met een geruste ziele, met den vrede in het geweten, met s, de onwankelbaare hoope des eeuwigen levens, aan den „ verheugenden oever der eeuwigheid, te rug te zien op de waereld, welke nooit rustig wordt, en als dan, reeds, door de hand des doods aangegrepen, God, ,, met eefl opwaardsgeheven oog, dankend te verheerlijken: Heer, nu laat gij uwen dienstknecht, volgends uwe beloften in vrede verfcheiden! In het ftov hebbe ik ,, u dikwijls aangebeden en vereerd, nu wil ik U ook met een volmaakter taaie looven, en in eeuwigheid liev hebben! o Hoe verheuge ik mijj over de menfchen* lievende traanen van jésus christus! Te rug" ondankbaare, onboetvaardige en verwaande! verwijdert u van mij, verharde, ruuwe, ongevoelige menfchen! „ Vergadert u hier, aan dit heiligdom, gij echte Broe„ ders en Sustcrs van jesus christus! Ziet hem daar ,, weenen, gelijk wij dikwijls weenen in het hevigst van ons lijden! Ach, dat fterkt onzen moed, tot dat wij „ bij U zijn, liefderijke Heiland! ó Gij met de kroon der deugd in de hand! zie ons aan, wanneer wij „ tusfehen doornen en klippen onzen loop vervorderen. Christenen! hoe langer wij ftrijden, des te fchooner „ is onze overwinning, des te heerlijker de Hemel die ons „ verwacht. Dit korte leven, in het welk de gevolgen „ der zonden ons nog dikwijls drukken , zal fpoedig vervloogen zijn. God ! in het laatst oogenblik zult gij u aangorden, en bij ons zijn. Ach, dan zal het zuchten geëindigd, de geest geftild, en het hart 3, verzadigd zijn. Dan zullen wij, gelijk de kinderen „ in den fchoot der moeder, bij u rusten; engelen en menfchen zullen mijne lovliederen hooreu, en Gij, i* gr0°-  brik ven van verscheidene geleerden. 3G7 „ groote Vriend en Redder mijner ziele! zult mij alles ,, in allen zijn!" . Ongezind om deze fchoone plaats te verminken, zullen wij voor de uitgebreidheid dezer aanhalinge geene verfchooning vragen. — Mogt sanders geest in dien Van velen onzerLandgenooten zich overgieten! Brieven van verfcheidene Geleerden, betrekkelijk het in den Bijbel beloofde Tijdperk eener algemeene bekeering der Heidenen, uitgegeven door een Gezelfchap van Gods* dienstvrienden. I Stuk. Te Rotterdam, bij N. Cornel 'i799- 182 Bladz. Foorrede XXXII. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : De Vraag door de Uitgevers dezer Brieven voorgefteld was deze: „ Mogen wij denken, dat de aanvang van dat allergezegendst tijdperk, waar in God zijne beloften, reeds voorzoo veele eeuwen, aan de Kerk o-edaan, omtrent de bekeering van alle, over de waereld heen verftrooide, Heidenen, daadehjk vervullen zal, in onze tegenwoordige dagen , zoo nabij is, dat wij van den arbeid, die 'er, ter uitbreidinge van des Heilauds Rijk onder de Heidenen, heden ten dage, zoo wel hier te lande als elders, van zoo veele Braaven is ondernomen geworden, den gelukkigften uitflag te hoopen hebben eenen zoodanigen uitflag altoos , waar over Gods volk allenthalve zich zal mogen verblijden , en waar door de roem van onzen Zaligmaker, heinde en verre, vermeerderd moet worden?" Een getal van twee en twintig andwoorden, door binnen en buitenlandfche Geleerden gegeven , worden ons in dit Eerfte Stukjen medegedeeld, hetwelk fpoedig door een tweede ftaat gevolgd0 te worden, en, zo 'er nog een genoegzaam aantal andwoorden mogte inkomen , misfchien ook nog door een derde. Want de Uitgevers wekken niet alleen hen, aan welken zii gefchreven hebben, door dezen, andermaal op , maar ook anderen , wien deze verzameling mogt in handen komen, om hunne andwoorden onder het adres van n. cornel te Rotterdam hun te doen toekomen. . , ..... Wij twijfelen niet, of allen, wien de uitbreiding en het belang van den Cliristlijkeu Godsdienst aan het harte lj°t zullen deze Brieven tot hun nut lezen en beöor0 dee-  358 de PRAKTIJK. DES bijbels deelen; fchoon misfchien fommigen, met ons, tan gedachten zullen wezen , dat de zoodanigen van dezelven, welken aan het oogmerk der vragers niet voldeeden, om alle wijdloopigheid te vermijden, hier zeer wel hadden kunnen gemist, en agter wege gelaten geworden zijn. — De Praktijk des Bijbels , of het Zedekundig onderwijs der gewijde Schriften. Tweede Deels Eerfte en Tweede Stuk. Te Amfteldam , bij C. Cóvens , 1799. 671 Bladz. In gr. Octavo. De'prijs is ƒ 3 - : - : De Eerw. van vloten vervolgt hier zijn Werk, ter bevordering van den praktifchen invloed des Bijbels op die wijze zoo als te vooren door ons is opgegeven. — De Pfilmen, en de Boeken van Salomo worden in dit Deel behandeld. — De Pfalmen. — Gezangen zu'n in de Godsdienstoefeningen van veel belang , — en dus ook Gezangen in den Bundel van Bijbel - fchriften. — Evenwel moesten de Christenen zich aan deze niet alleen gehouden hebben. — Vele Pfaimen , gefchikt voor die tijden , zijn thands niet gefchikt. — Wij misfen juist de zoodanigen die in eenen Euangelifchen Geest geftemd zijn. — Met dat al is deze verzameling over 't geheel zeer nuttig. Deze Pfalmen ,, befluiten in zich het pit van waare „ Godzaligheid, zijn de fchoonfte trekken van de in3J wendige zielskrachten tot deugd of heiligheid, en 'er 3, komt dan geenfmts in aanmerking, welke uitwendige „ gedaante de Godsdienftigbeid heeft; Jood en Chris)y ten , wel gefteld , fmaaken beiden 't zelfde voedzel ,, uit den voordragt, en hij, die gewoon was laag te „ vallen op den Mofaifchen dienst, fchaamt zich nu, „ dat hij zo oppervlakkig , alleen over het uiterlijke geoordeeld heeft; terwijl de Christen, die bijna alle zijne Godvruchtigheid tot eenige weinige leerftellin3, gen, ik zou haast zeggen, tot eenige weinige Euan„ gelifche uitdrukkingen, bepaald heeft , duidelijk genoeg gevoelt, dat hij 't waare gemoedsbeftaan gantsch „ voorbij gezien, en zich alleen bepaald heeft bij zulke , denkbeelden, die enkel maar voedzel aan zeker gevoel geven, terwijl ze inderdaad op het beftaan van 't ge\, moed den minften invoed niet hadden, maar dat vol„ komen onaangeroerd lieten, en dus nimmer kragten M aan  t)F HET ZEDEK. 0NDERW. DER GEW. SCHRIFTEN* 369 i, aan de uitoefening der deugd konden bijzetten. " — Op dezen voet worden nu de Pfahnen behandeld. — De inhoud des Pfalms ftrekt ten leiddraad tot zoodanige bedenkingen, die regtftreeks ftrekken , ter bevorder ring van waare beoefening der Godzaligheid en menfchenliefde; zijn 'er onder, min gefchikt tot dat einde, dit wordt vrijmoedig gezegd. De rneestgefchikten en voonreflijkften worden insgelijks uitgemonfterd. — Over eiken Pfaim is V. VL. niet even breedvoerig. Naar maté dezelven meer gefchikt zijn ten gebruike voor Christenen, Worden dezelven uitvoeriger behandeld. -— — Zie hier ter proeve iet, uit hetgene de Schrijver zegt over den 119 Pfalm. „ De uitgebreidheid van dit fchone Dichtftuk fchijnt het minder gefchikt te maaken tot den plegtigen Godsdienst; het kan evenwel zeer nuttig aangevoerd worj, den als Slotzang op de toeëigeningen, of liever als ,, intrvduftie op dezelve, naar het verfchillend oogmerk ,, dier redenen;_ doch veel bruikbaarer en overgelijkelijk ,, fchooner is dit Zangftuk, wanneer het als grondleg,, ger voor de eenzaame Godgewijde overdenkingen ges, bruikt wordt. — Indien de verachter van alle fiatige ,, godvrugtigheid zich eenmaal de moeite wilde geven, ,, om zijnen ernst en aandagt bij deze overdenkingen te „ bepalen , dan twijfel ik geen ogenblik , of hij zou „ overtuigd worden : godvrugt is waarlijk iets wezenlijks ; zij is de goudmijn van zekere fchatten , die „ onberekenbaar in waarde zijn! hoe verftokt hij ook moge wezen , durft hij het ondernemen den inhoud >, te bepeinzen , ik boude mij verzekerd , dat dezelve ,, zijn.hart wonden zal; onderdrukt hij dat gevoel, hij », zal 'er niets meer mede winnen, dan dat de pijn he„ viger zal worden, omdat het geheugen hem daarvan ,, nog lange bij blijven zal door de geduurige herhaa„ ling. Ondertusfchen zal de Godsdienstminnaar zich s, nooit behoeven te beklagen, dat het hem aan grond„ regelen ontbreekt, voor de zo gewigtige Godzalig, s, heids-oefening: hier volgen zij den anderen, in een „ zeker zamenftel, ordentelijk geplaatst; elke regel is $4 eene koraal of een paerel, zo fchoon, zo rijk , dat >, ze overvloedige ftof geeft voor het gemoed, hetgeen wezenlijke rijkdom bemint ; gelukkig is 'er meest al M I3'! gevoegd de wijze , hoe die grondregelen te ge- ,, bruiken NIEUWE VAD. «IBl,, IV. DEEL. NO. 3; A» Na  de praktijk des biji5els Na deze algemeene aanmerking, loopt V. VL« dei* geheelenPfalm, in deszelfs bijzondere Afdeelingen, door. Zie hier ter proeve, hetgene hij over de twintigfle Afdeeling , vs. 153—160 zegt. „ Godsvrugt is altoos in de zorglijkfte wegen het „ meest en het reinst vertrouwende hoe meer zij ,, buiten de mogelijkheid van redding is, hoe minder „ „ pogingen zij doet ter verbetering van haren ftand;,, „ de drift omtrend hare beledigers verliest zich in „ „ dat gevoel: zij zullen op 't einde hun beflisfend vonnis ontfangen." " — „ Die betamelijk denkt omtrend het Opperwezen, zal „ altoos de treurigfte lotgevallen als beproevingen aan„ merken , tot verbetering van het beftaan , en zich ,, daarom verzekerd houden , als zij dat einde bereikt hebben , dan houdt de oorzaak natuurlijk op ; van " daar die ernst, die naauwgezetheid: men vleit zich ' dan, 'er zal niets aan ontbreken, en verdraagzaamH heid is toch ook begrensd; hoe zorglijker intusfchen alles wordt, zo veel te nader is men , naar allen fchijn, aan het beflisfend tijdftip. In zulk eene ver,1 wachting moet men zich altijd afkeerig houden, van ' op eenigerleij nadeelige wijze met partij te verzoenen; „ al worden 'er voorllagen gedaan, moet ftrenge regt„ vaardigheid en echte godsdienftigheid ons oordeel alleen beftuuren ; voordeelige aanbiedingen zijn voor zulke harten zeldzaam ftrikken , waarïn zij kunnen gevangen worden, zij zijn in alles afhanglijk van Hem, ' die het lot aan alle ftervelingen toedeelt, zij zijn te zeer verzekerd, dat hij woord zal houden, waarom !' zij ook niet ligt gehoor geven aan de voorhagen van trouwloze menfchen, althans niet van dezulke , die 9, 'er eene wetenfchap van gemaakt hebben,^om op de voordeeligfte wijze hun woord te breken." — ' De Spreuken van salomo. Oorfprong van de behandeling en voordragt der Zedenleer in de vorm van Spreuken. — Salomo volgt dit voorbeeld in dit Werk, niet, ten einde een volledig famenftel van 's menfchen ■pügt' te geven, maar om de middelen tot geluk en genoegen aan te wijzen, — zijn opltel is eigenlijk geene Deugdenleer, — maar alleen lesfen ter bevordering van *s menfchen zedenlijke befchaaving, die hem, tot een aanvallig en nuttig lid in de menschlijke famenleving, maakt. Doch ten einde den beoefenaar dezer lesfen met , 3r door  OF HET ZEDEK. ONDERW. DER GÈW. SCHRIFTEN» 371 door te groote infpanning en angstvalligheid het bevallige wegnemen, en eene zekere ongevoeligheid en ftroefheid vertoonen mogt, wil hij, dat het hart, onder de beoefening vervuld zij, met godvruchtigheid, die altoos aanmoedigt, terwijl zij de uitwerking niet zoo zeer aan de poging , als wel aan het wijs beftuur der Godheid toekent. — Het nuttige Van zoodanige Spreuken wordt vervolgends aangewezen. -«- De algemeene geest, heerfchende in de negen eerfte Hoofdftukken, wordt nu ontvouwd — en hierop volgt de ontvouwing der bijzondere en afgebrokene Spreuken , Hoofdftuk X en vervolgends. Aan 't hoofd derzelven ftaat eene inleiding, waarïn de geest en bedoeling derzelven ontvouwd wordt. — De misvattingen daarömtrend worden aangetoond , — vooral in 't gebruik derzelven ten dienfte der jeugd, — en hoedanig men omtrend dezelven moet verkeeren. — Ten dien einde worden nu de bijzondere Spreuken ontwikkeld — en op onze tijden en omftandigheden toegepast. Een enkel voorbeeld mag de manier van behandeling aanwijzen. — Spreuk. XI: 26. Wie keorn inhoudt; dien vloekt het volk; maar zegening op het hoofd des Verkoopers. —— 3, Mensch en vaderlandliefde kan de handelaar best beöej, fenen op eene wijze, die anderen voordeelig is, zon„ der hem te vernederen: de koopman , die fchatten „ opgelegd heeft uit den handel in levensmiddelen , i, welke de zekerfte winst geeft, is waarlijk milddadig, „ zonder dat het de gedaante van een aalmoes heeft, als 3, hij bij een laage markt inkoopt, en tot een matigen prijs uitgeeft: hij doet daarmede een dubbel voordeel, „ hij gerieft zijne medeburgeren, en verhindert ten min3, fte de rijzing der waren op de markt. Billijkheid en geenfins Ufancie moet de maatftaf van den Handelaar S) wezen." Hoofdft. XIV: 15. De flechte gelooft alle woord, maar de kloekzinnige merkt op zijnen gang. — ,, De ervaring „ heeft het onderling vertrouwen reeds zoo verre verj, kragt, dat men naauwlijks uit voorige daaden durft J} opmaken, of iemand zijn woord zal geftand doen : is treurige zamenleving voorwaar! " Hoofdft. XXV: 20. Die Liedekens zingt hij een treurig herte , is gelijk hij , die een kleed afleidt ten dage der koude, en als Edik op Salpeter. — „ Hoe zeer wij Aa * „ ons  £72 de praktijk des bijbe.l3 „ zeiven ook in de zamenleving wenfchen gelijk te zijrr, behoren wij nochthans ons gefprek en beftaan altijd: ,., zoo in te richten, dat wij ons eenigzins fchikken naar S3 de geaartheid en geestgesteldheid van een perfoon of 5, gezelfchap : het is voorzeker gemaaktheid met een „ zwaarmoedig mensch te zugten, fchoon men anders j, een opgeruimd beftaan heeft, maar het kan en moet een mensch, die gegronde reden tot zwaarmoedigheid „ heeft, gewis ftoten, als men, in zijne tegenwoordig3, heid, uitgelaten vrolijk is, wij behoorden hem eerst 3, onze deelneming te doen gevoelen, en daarna hein op 3, te beuren, door onze meer levendige en vergenoegde 3, wijze van denken." — De Prediker van salom-o. — Van vloten is in deze inleiding ongemeen breedvoerig : — dezelve verdient met aandacht te worden gelezen. -—— Daarin verklaart hij zich , onder anderen over de wijze, waarop hij in de praktikale behandeling dezes Boeks te werk zou gaan. — ,, Ik wil (zegt hij) alleen onze overëen3, (lemming met 's mans (nam. saloaio's) waarne3, mingen nuttig tragten aan te leggen , en tevens de 33 behoedzaamfte zorg in elk Lezer opwekken , wanneer 3, 's mans denkbeelden verfchillen mogten met die, wel3, ke eene beproefde en onpartijdige ervaring ons aan 3, de hand geeft.'* — Deze inleiding dient verder tot onderzoek van de hoofdbedoeling van salomo, — de ïjdelheid van al het ondermaanfche — hoe deze wijze vorst in dit gevoelen zoo zeer dweepte, — of zijne wijsgeerte de toets van 't gezond verftand kan dooiftaan. — Dit geheel is fchoon. Wij kunnen niet nalaten het volgende 'er nog uit mede te deelen , als het Pefultaat zijner redeneringen-. — ,, Salomo, tot den troon ge3, voerd , onder het genot der ongeftoordfte rust van 3., rondsomme,'met de uitnemende ziels gaven, en met ,, eene geaartheid, die door ftormende driften belemmerd ,, werdt, was ongetwijfeld een der grootfte mannen , ,, wiens ervarenisin het vak van menfchenku-nde, geleerd3, heid in alle wetenfehappen, en onmeetlijke rijkdommen, 3, door de ftout'fte ondernemingen van den Koophandel ,,. aangewonnen , hem tot eenen der grootfte vorsten verheven hebben,.die immer den troon "beklommen, j, Als hij onder deze grootheid, en dit zinnelijk genot 3, bewaard gebleven was voor de vervoering, dan zou hij dat befluit niet opgemaakt hebben, het-geen hij ;' '•• -; ~ T*v:; ' '» nu>  fF HET ZEDER. ONDERVV.' DTlR OEW. SCHRIFTEN. 373 nu, 'in zijn zomber eenzaamheidsüur deed: — V is ,, geene gelukzaligheid in dit alles , maar het is alles ijdelheid! veel eer zou hij telkens de groote vraag ge- daan hebben; — hebt gij nu onder de ftille beöefe,, ning der Godsvrucht beSntwoord aan den uitmun„ tenden gelukftaat en rang, waarmede de hooge Voor- ,, zienigheid u in dit leven verwaardigde ? > Hier „ hebben wij het gezichtspunt, waarïn wij salomo j, plaatzen moeten, indien hij beantwoord hadt aan het „ groote doel van zijnen koning en Heer, dan, gewis „ zou hij genot gekend hebben, en de gelukzaligheid, zo ver die in dit leven mogelijk is , zou door hem ?, in den hoogden graad genoten zijn geworden; „ alle zijne waarnemingen zouden op het einde hem dit volgend befluit, hebben doen ter nederftellen: ,, hoe veel vermag een zwak mensch , begunftigd „ „ door de zegenende hand der hoogfte goedheid, om „ zaligheden onder 't menschdom te verfpreiden! — 3, ,, Welk een regt verrukkend genot is het, in de ge3, ,, volgen te mogen zien, hoe nabij een vorst dan aan „ „ de oorfrJronglijke goedheid komen kan." Dan al3, leen zou hij waarlijk de voorrechten van zijnen ftand -3, als Koning, gefmaakl hebben, welke hem dubbel al ,, den last van zijnen arbeid zou hebben vergoed; ik zal maar eenige grondtrekken geven van dat geen, 't welk 33 alsdan doorhem uitgeoefend zou zijn, en hem gewis ,, tot de waare gelukzaligheid en 't genot zoude gebragt 3, hebben; deze grondflagen, nu door ons gelegd, zul3, len, door den gantfehen fchakel zijner waarnemingen ,, gevolgd, ons leeren, hoe zeer de vorst, door zijne verregaande eigenheid misleid , niets kon genieten: ,, wij zullen aantoonen, welke genieting, welk eene ge3, lukzaligheid zijne edele ziel zou hebben kunnen 3, gefmaakt hebben, onder de waarnemingen, hoe veel ,, goeds hij onder zijn volk verfpreid hadde, fchoon hij f, zelf de zinnelijke genieting met volle teugen fmaak,, te. " — Na eene duidelijke ontvouwing, wat men door gelukzaligheid in 't maatfchaplijk leeven te verftaan hebbe, en hoe dezelve verkrijgbaar zij , geeft hij nu de wijze van behandeling dus op: — ,, wij volgen dien man van „ groot doorzicht in zijne Confesfiën , niet met den ,, geest van onderwerping aan zijn oordeel als onfeilt, baar, maar met den geest van beproeving, onAa 3 par-  j74 J« VAN VOORST 33 partijdig, te gelijk aanwijzende, wanneer wij mee. „ nen, dat zijne proeven verkeerd uitgevallen zijn , 3, waar de oorzaak daarvan moete gezogt worden, dat „ de anders zo menschkundige waarnemer zich zeiven „ misleidde, belemmerd door eenen nevel van vooröor3, deelen , die voordgeftuuwd door zijn temperament, zijne ziel zo mismoedigd deden werken, dat zij, op 3, het einde, niets anders, dan een afkeerigheid van al„ les, konden veroorzaken." Wij zijn te uitvoerig geworden, om iet ter proeve te kunnen aanhalen uit de betrachtende aanmerkingen op dit Gefchrift. En om die zelfde reden kunnen wij ten opzichte van het laatfte boek van salomo, het Hooglied, of (gelijkV. VL. dezelven noemt) Liefdens Liederen, alleen dit weinige aanmerken , dat , daar hij zijne gedachten, reeds te vooren geüit, dat het doel derzelven is , de huwlijksliefde zoo te bezingen, dat die op de nuttigfte wijze werken moge, en tevens de bron en eerfte aanlage tot den maatfchaplijken reinen ftaat kunne zijn, ook hier ten grondflage legt, hij hierop zeer gefchikt algemeene bruikbare aanmerkingen, over den inhoud van dit boek in het algemeen, kon bouwen, — zonder dat hij echter hierin juist, gelijk in de voorgaande Bijbelboeken , van Hoofdftuk tot Hoofdftuk voordgaat, maar meer den algemeenen geest van de dichterlijke tafereelen, in dit Boek vervat, tot zijn oogmerk ontwikkelt. — Wij wenfchen den geachten Schrijver verder vermoogen en lust ter voordzetting en voltooijing van zijnen nuttigen arbeid, dien wij in alle Christlijke huisgezinnen, als een huisboek, ingevoerd wenfchen. — Joannis van voorst Oratio de fcriptorum veterum " Chriftianorum ftudio prudenter ac liberaliter excolen-? do: publice habita die i Junii MDCCXCIX. Cum ordinariam antiquitatis Chriftians et Hiftoria? dogma» tum Profesfionem in Academia Lugduno-Batava auspicaretur. Lugduni Batavorum apud S. et J. Lucht- mans, 1799' j ► ' Dat is: j. van voorst, Redevoering over het verftandig ett vrij beoefenen der oude Christen Schrijvers, enz. 67 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 16 - : Dpor de oude Christen Schrijvers, over welken deze doorwrochte Redevoering van den Hoogleeraar van "~' " ' voorst  ©ratio. 375 voorst handelt, verftaat hij allen, die van de eerfte beginfelen van den Christlijken Godsdienst af, tot aan den leeftijd van hun, aan welken wij' de verbetering ot Hervorming van den Godsdienst in de XVI eeuw verfchuldigd zijn , de geheugenis van zaken, die tot het Christendom betrekking hebben, tot ons hebben overgebragt, zoowel de ouderen vóór eusebius, als de nieuweren, die van de IV eeuw af, elk op zijne wijze, en met zijn oogmerk, de leere, mftelhngen , en plegtigheden der voorgaande eeuwen, en alles , wat tot het Christendom behoort, of opzettelijk verhaald , ot terwijl zij iet anders behandelden, in het voorbijgaan aangeroerd en opgehelderd hebben. Het is zeker, dat de beoefening der fchriften van deze Schrijvers of ijverig ter hand genomen , qï geheel verwaarloosd is geworden , naarmate vooringenomenheid van gevoelens, of achting en eerbied voor deze mannen inboezemde, of hen , als lieden van gering oordeel en veel ligtgeloovigheid , met geringachting deed betcnou- W?n deze Redevoering toont de Hoogleeraar de nuttigheid en noodzaaklijkheid van het beoefenen dezer Schrijvers aan, terwijl hij tevens niet verzuimt, hunne leden op te merken, en de regelen op te geven, naar welken men deze beoefening met voorzichtigheid, maar tevens vrij, behoort in te richten. ' Onder andere nuttigheden uit deze fchriften af te leiden, telt hij de voordeelen op, die de gefchiedenis van de Uitlegkunde des Bijbels uit deze Schrijvers , voornaamlek fints den leeftijd van oRiGENES, trekken kan, waaruit zal blijken, dat 'er door de vlijt der latei e uittaHMMtfct *™ heel veel nieuws bij het oude gevoegd i wel verbeeldt. „ Hoe veel, zegt / ! j . „ is wel voor nieuw gehouden, hetwelk „klTu. de ouden gelezen heeft, zal erkennen, ! niets te bevatten, hetgene niet meermalen, en lomtids veel beter, van de ouden gezegd is, ook zal zoo; . S zich niet terftond over elke engewoone " uitvind»!» gevoelens verwonderen, of daar over , as ovltff weet niet welke, vreemde molliters IwSïïWu als hebbende, door het aanhoudend " SBH llden geleerd, dat het zelfde, met veran" I i l '0 "telkens weder opgedicht, en het ;;i?|a€g verheten was, dikwijls weder onder Aa 4 »» u  57°" j' van voorst den fchijn van nieuwheid, aangeprezen wordt ? Het ,, heeft velen toegefchenen, dat kant eene geheel on,, gehoorde zaak ondernomen heeft , toen hij zekeren s, hoofdregel, om de Heilige Schrijvers te verklaren , „ heeft voorgefteld. Doch, deze laten zich, door den ,, nieuwen naam van prabïifche uitlegging , misleiden. ,, Trouwens, hetzelfde had, voor omtrend zestig jaa3, ren , thomas woolston, in Engeland , met ,, eene flechte gezindheid, gelijk het velen voorkwam, 5, tegoeliz in Beijtrag zum kritik der religidnsphilofophie und exegefe unfers Zeitalters. Maar in de daad heeft kant de wijze , op welke de voorgellelde uitlegkundige regel kan en behoort geoefend te worden , nergens zoo befchreven en bepaald , dat dezelve niet van het welgevallen van eiken uitlegger zou afhangen. Ik weet niet welke ongenoemde Schrijver der Obfervationes ad moralem, Jive praclicam librorurnfa cror urn interpretationem pertinentes verdient vergeleken te worden, die meest naar waarheid en billijkheid, ten zij mij alles bedriege , over kant's uitlegging geoordeeld heeft, met wiens woorden ik ook, om die reden, boven, kant's gevoelen , alleen met weinige Verandering, waar het nodig fcheen, heb voorgelteld, fie zelfde geleerde Man heeft ook eene wonderbare overAa 5 een-  378 j. v a h voorst, oratio, eeukómst van kant's uitlegging met de dweepzuchtige woede der Broederen van den vrijen geest in de dertiende eeuw, aangewezen, vergelijk ook c. f. ammon, die. geene geringe plaats bekleedt onder de voorftanders van kant's Wijsgeerte en Uitlegkunde ; in een Progr, Ueher die aehnlichkeit des innern wortes einiger neuen Mjjliker mit dem moralifchen wort der Kanti'fchen SchriftAuslegung. Zelfs is den naam van Zedelijke Uitlegkunde niet nieuw. Trouwens, ernesti heelt, in zijne Opusc. Theol p. 5°° aangemerkt, dat de Leenfpreukige uitlegging van origenes dus reeds van facundus, in de zesde eeuw, genoemd is. Aldaar wordt tevens het groot onderfcheid aangewezen, tuslchen het gevoelen van origenes, en dat Mijftike, hetwelk ook met den naam van Leenfpreuklg, en wel volgends een zeer oud gebruik, benoemd is. Hetwelk die genen niet genoeg fcbijnen opgemerkt te hebben , die daar in ook een onderfcheid tusfehen het gevoelen van kant en het Leenfpreukige van origenes ftellen , dat kant alleen zou willen, dat de woorden, aan welken hij eenen zedenlijken zin hecht, op die.wijze kunnen verklaard worden , terwijl die oude aanhangers der Leenfpreuken Helden , dat de leenfpreukige zin was uito-edrukt, naar de bedoeling des Heil. Geestes. Zit: zie gler in henke's Magazin für Religionsphilofophte Exeg. und Kirchengefch. V. a. 282. En een onge-. noemden in deszelfs Neues Magaz. I. 3- 383. Uit wordt naar waarheid gezegd van die Leenfpreukige mtwin» , welke anders de Mijftike pleegt genoemd te worden. Maar, in die van origenes werd met zoo 7eer gezien op de Godlijke bedoeling, terwijl de woorden en de zaken door dezelve uitgedrukt eenvoudig toegepast werden, om andere zaken op te helderen. 8 Wii twijfelen niet, of wij zullen, met het overichrijven dezer aantekening, velen onzer Lezereu dienst gedaan hebben, die begeerig zijn, iet naders van de nieuwe wijze vanSchriftverklaaring, door kant voorgedragen , te vernemen. Voords, draagt deze geheele Redevoering van het juist oordeel en uitgebreide kundigheden bijzonder in het vak der Christlijke oudheden en letterkunde getuigenis, en levert een gunftig uitzicht op vau het voordeel, hetwelk de Hoogefchool van Leijden, en in t gemeen de uitbreiding van verftandige en tevens viijeGodgeleerdheid, van den Hoogleeraar van voorst» onder Gods zegen , verwachten kan.  nieuwe scheikundige bibliotheek, 379 Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. Amicus Plato - fed magis amica Veritas. Vijfde Stuk. Te Amfteldam , bij de Wed. J. Dóll en Zoenen, 1799- 99 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: • ia- : Dit Vijfde Stuk, of Tweede Deels Eerfte Stuk, bevat de volgende Recenfiën Cours elementaire de Chemie theorique etpra&ique ,par citoijen alijon. - Grondbeginzelen der Proefondervindelijke Natuurkunde, door a. van Bemmelen. — Memorie over de zuivering van bedorven water met proeven geftaaft. - Middelen om het water 't welk tot dagelijkfchen drank voor het Scheepsvolk, aan boord moet ftrekken, volkomen te zuiveren, als het finkend en bedorven is, door b. hussem. — H. verlouw, disfertatio pathologica — therapeutica de Morbis otincum. —Chemifche Annalen van lorensz von crell. — Annales de Chemie. Tom. XXIV en XXV. Voords Redevoering in het Genootfchap, Concordia et Libertate, uitgefproken door g. vrolik, betoogende de onmooglijkheid eener grensfeheiding tusfehen dieren en planten, waarin uit de overeenkomst, die 'er is tusfehen dieren en planten met opzicht tot hunne inwendige beftanddeelen, uit de overeenkomst der werktuigen. die tot derzelver voeding dienen, uit de gelijkheid in de voordplanting, uit eene zekere gevoeligheid, die de planten met de dieren gemeen hebben, en uit andere overëenkomften, de onmooglijkheid wordt afgeleid, om bepalingen te maken, volgends welken deze beide Rijken der Natuur door vaste kenmerken van eikanderen kunnen onderfcheiden worden. Eindelijk korte befchrijving der waare Reden der telkens in de Natuur plaats hebbende mildwording van bijtende loogzouten, medegedeeld door DANiëL craanen, Artzenijmenger te Amfteldam. Men heeft deze verandering der bijtende Loogzouten , veelal toegefchreven aan het Luchtzuur, t welk zij uit den dampkring tot zich trekken ; in deze verhandeling wordt op grond van duidelijke waarnemingen geleerd , dat dezelve geenszins ontftaat door het Luchtzuur uit den dampkring, maar door het gaz oxijgene uit den dampkring, 't welk zich met de koolftof ter Caustifche Loogzouten verëenigt, en met dezelve het Luchtzuur vormt. Schoon 'er volgends den Schrijver prntrend het één en ander nog eenige duisterheden over-  f,83 A, h. n i e m e ij e r. Weven, die eene'nadere opheldering wenfchelijk maken gelooven s wij echter, dat deze waarnemingen de opmerking der Scheikundigen wel waardig zijn. —. Grondbeginfelen van de Opvoeding en het Onderwijs voor Ouders , Leermeesters en Opvoeders. Door aug. herm. memeijer., Confistoridalraad, Profesfor der Theologie en Opziener over het Koninglijk Padagoghim ie Halle, Uit het Hoogduitsch vertaald door j o s u é teisseb r e l' a n g e , Predikant bij de Walfche Gemeente te. Haarlem, Tweede Stuk. Te Haarlem, bij F. tëohn, 1799. 18Ó Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1-10-: Van den aart en de uitvoering van dit belangrijk Wérk hebben wij elders (*) het verëischte verflag gedaan , in 't bijzonder ftilltaande op hetgene de kundige Vertaler nodig heeft geoordeeld , aangaande eene omwerking of verfchikking van het oorfpronglijke, te bearbeiden. De zelfde uitvoerigheid en naauwkeurighcid, welke wij in het Eerfte Stuk hebben doen opmerken , ontmoeten wij ook hier ; gelijk den Lezer kan blijken uit de hoofdbijzonderheden des Korten Inhouds, welke wij der moeite niet onwaardig achten, hier te veiv melden. Over de vorming des Verftands of het Ouderwijs , is het algemeen Opfchrift van dit Tweede Deel, 't welk , in het Eerfte Boek, over de Algemeene Grondbeginfelen van het aanvanglijk onderwijs handelt , terwijl het Tweede Boek, ten Opfchrift dragende; Bijzondere Regels voor de afzonderlijke voorwerpen van het aanvanglijk onderwijs , in negen Hoofdltukken , over de volgende, onderwerpen loopt :. Over het eerfte opwekken der opmerkzaamheid en des nadenkens door onderwijs — het lezen, fchrijven en rekenen — het onderwijs der Nederduitfche fpralte en de vorming van den ftijl — het Onderwijs in de Reken- Meet- en Natuurkunde — in de Aardrijks- en Gefchiedkunde. Over de Natuurlijke His^ torie, de Menschkunde en de eerfte beginfelen der Wijsbegeerte — het onderwijs der vreemde taaien — de vorpiing van den fmaak door fchoone Wetenfehappen en Konflen — het onderricht in de Zedekunde en den Godsdienst. Nu (*) Zie AT. Vaderl. Bibl. III Deel, ifte Stuk, Bladz. 529, enz,  GRONDBEGINSELEN VAN DE OPVOEDING. 381 Nu iet ter proeve willende voordragen , bepaalcn wij ons tot het vermelden van eenigen der Regelen, welken N. aangaande eene gepaste Leerwijze , aan de hand geeft. De Tweede Regel, luidende: „ Non fchohe fed vite discendum : Men moet niet leeren om gelee™ • maar om wijs en gelukkig te worden," wordt aldus uitgebreid: „ Indien het onderwijs alle de zielsvermogens vormen moet, volgt reeds daaruit ene lwede algemene wet, namelijk deze: Men zoeke met Hechts ,, het hoofd met ene menigte van kundigheden op te vullen, en daardoor, ten minften het veel weten , '* 0p 't hoogst 't denken te bevorderen, maar trachte " ook tevens op het gevoel, de zedelijkheid , en de " levenswijsheid te werken. Doch dit gekhiedt niet " zo zeer door een gedurig redenkavelen, zedeleren ert " preêken bij het onderwijs, waardoor ieder , die " wat praten kan, hechts zedelijke zwetfers vormt^ ' en waardoor men ook doorgaans grondige weten' fchappen verwaarloost; maar veel eer door voorwerpen op zodanige wijze voor te ftellen , dat zij „ zelve of onmiddelijk op het zedelijk en aesthetiek gevoel werken , of althans door denkbeelden , die ' daar mede verknocht zijn , dez» gewaarwordingen verwekken. Al hebben de onderwerpen zelve te wei" nig betrekking tot de praktijk, dan kan evenwel de gehele manier, waarop de onderwijzer zijne kinderen behandelt, als een achtenswaardig karakter, dat van gene hartstochten wordt beftreden, vertonende v en de wijze , waarop hij zich in tijd en wijle over dit of dat onderwerp uitlaat , het gevoel voor gerechtigheid , zelfsbeheerfching , goedwilligheid, be„ fcheidenheid en ouderliefde, in hun opwekken. Zijne „ terechtwijzingen, de geringe waarde, die hij op de „ oplettenheid of het geheugen alleen, de veel grotere, „ die hij fielt op het tonen van gezond oordeel, goed „ verftand , zuiver gevoel, en fmaak voor het geen „ waar en fchoon is , kan ten uiterflen gefchikt zijn om zijne kwekelingen te befchaven." Een Derde Regel van eene goede leerwijze luidt aldus: ,, Men „ wekkq en onderhoude belangneming , door het 011. „ dcrwijs belangrijk te maken.- Daar door wordt tevens de opmerkzaamheid van den leerling opgewekt, „ en onderhouden , zonder welke geen onderwijs yalï nut zijn kan. Doch de zid Helt belang in alles, ' " 51 val!  /• Hi NIEMEIJÉ& 3) van de voorftelling van 't welke zij genoegen vér3, wacht. De hoop van de natuurlijke weetgierigheid bevredigd te zien , gelijk ook de dadelijke bevredi- ging van dezelve gaat gepaard met een aangenaam 33 gevoel , onderfteld zijnde , dat de vatbaarheid voor het genoegen , dat uit kennis en waarheid ontftaat, „ tijdig opgewekt is. Maar de lust tot onderwijs, en „ de opmerkzaamheid , die 'er door wordt voortgej, bragt, kan op onderfcheidene wijzen opgewekt, en onderhouden worden. Dwang , betoning van onge„ noegen en ongeduld , van den leermeester zou eer een onvoldoend middel, als beloofde beloning voor „ ene kortftondige oplettendheid wezen , daar toch 'm ,, beide die gevallen het belang niet van het onderwijs zelve , maar enkel van vrees en hoop ontleend is* „ Maar men kan van een goed gevolg verzekerd zijn , 3, wanneer men zijnen kwekeling het nut van het geen „ hij leert onder het oog brengt, zelf daar over be, langneming toont, zijne zinnen en zijn inwendig ge3, voel tevens bezig houdt, zijne eigene werkzaamheid opwekt , hem alles op een levendigen trant yoor' draagt, en zijnen naarijver gaande maakt." Bij dezen'Regel voegt N. eene Aanmerking, aangaande het volftrekt verderflijke van fommige middelen, welken, om de belangneming en de oplettendheid, zoo men meent, op te wekken, in de Schooien, en ook bij de bijzondere opvoeding, worden aangewend. Als zodanige af te keuren middelen worden de volgende vermeld:,,«.) Dwang* 3, Leren verönderftelt eene zekere infpanning. Maar in3, fpannitig tegen onzen wil en onze neigingen aan , is „ altijd dubbel lastig. In de eerfte jaren kan daar door „ alle lust tot leren onderdrukt worden. Daarom is 3, het evenwel niet nodig te wagten, tot dat de kinde33 ren zelve lust hebben om leeraren te nemen, zo als ,3 fommige nieuwere hebben voorgefteld, zodra het le,, ren hun tot ene aangename bezigheid gemaakt wordt, 3, houdt het op dwang te zijn, en de kinderen kunnen 3, den klokflag , die hun naar het fchool roept , niet 3, afwachten. — b~). Onvergenoegdheid en ongeduld , „ opzettelijk verzwaren, ftijf ftaan blijven op de beant33 woording van vragen , die het kind volftrekt niet 3, weet te beantwoorden, of zonder iets verderte doen, ,, op het antwoord blijven wachten, en op zijn hoogst „ een knorrig Nu! te laten horen. Den voordragt doof fchel-  GRONDBEGINSELEN VAN DE OPVOEDING. 3*!3" fchelden en fchimpen over iedere fout af te breken, en wat verder de gewone leerwijze van zulke man" nen , die hun ambt zonder deelneming vervullen , " meer' is — alle zulke middelen kunnen niet anders " dan trage en verdrietige fcholieren maken." Bondigheid is het opfchrift van den Vierden Regel. „ Dit denkbeeld, zegt N. is betrekkelijk, en betekent iets 't anders, wanneer 'er van menfchen gefproken wordt, wier verftand reeds tot rijpheid is gekomen , dan * wanneer men van jongere leerlingen fpreekt. In het eerfte geval paart men 'er doorgaans mede het denk33 beeld van enen wetenfchappelijken vorm , van een " dieper doordringen in de eerfte hoofddenkbeelden, 3' van een fijstematiek overzicht van de gehele weten" fchap of kunst. In het twede kan bondig leren al" leen betekenen het geleerde goed te weten, daar van " duidelijke denkbeelden en zekere kennis te hebben, " en dan zal het tegen oppervlakkige en'loste kündig" heid overftaan. Het eerfte nu moet alleen het doel " zijn van het aanvanglijk onderwijs, waarom men zich " dan ook bij hetzelve van alles te onthouden heeft, " dat alleen voor eigenlijke geleerden is, dat voorSf3> gaande kundigheden onderftelt , en dat dan hechts " te pas komt, wanneer men opzettelijk ergens in ftuS' deert. Daarentegen moet men zich langzaam haas" ten, tijd fchijnen te verliezen, om dien naderhand " te winnen ; niet eer van het ene denkbeeld tot het " andere overgaan, dan wanneer men zeker weet, dat £ het volkomen begrepen en regt duidelijk voor den „ geest zij; weinig te gelijk leren, niet veel eifchen , ,, maar ook op dat weinige zeer naauwgezet zijn, en aan het verftand zo eigen maken dat 't hetzelve beftendig bijblijve. Op die wijs wordt 'er een goe„ de grond gelegd. Maar deze bondigheid onderftelt eenen góeden leermeester , die zelf hetgeen hij onderrigt volkomen magtig is, zich ieder denkbeeld en ieder woord , dat hij gebruikt, zelf klaar en dm,, delijk voorftelt, en zich naauwkeurig en bondig voorbereidt , dat hij den zo verkeerden.waan, dat men voor kinderen ligt genoeg weet, zo dikwijls verwaarii loosd wordt." Onder anderen ontmoet men hier, op dezen Regel, de volgende Aanmerkingen, rakende eene ongepaste- bondigheid, in het onderwijs van jonge leerlingen, zich tot een fijstheinatisch overzicht-van de ge-  3S4 *• H« NlEMEIJER geheele wetenfchap uitbreidende, ,, bet algemeéné gé> \, brek, zegt N., van Jonge, boe zeer voor 't overige 33 niet geheel ongefchikte onderwijzers* Zij kramen, 3, vervolgt hij, al uit, wat zij weten. De leerling moet 3, hunne geleerdheid aangapen, en doet zulks ook wer3, kelijk; doch leert in den grond niets — dan zich vr'rj „ wat te laten voorftaan op de kennis van eenige klan„ ken, zonder verband of famenhang, waarvan hij niets begrijpt. — Zo wordt b. v. in het GodsdienfHg onderwijs over Orthodoxie en Heterodoxie , onder het leren der eerfte beginfelen van Taalkunde over kritiek, en zelfs wel over de hogere kritiek, en bij het „ aanvanglijk onderwijs in de Aardrijkskunde, ovef ftaatkundige betrekkingen of over het getal der in? 3i woneren van iedere Had geredeneerd; zo wordt ook de gefchiedenis met wijdlopige nafpeuringen over de 3, oorfpronglijke gefchiedenis en wording der wereld be„ gonnen, en zulks in den grond alleen, om dat de on3> derwijzer de zaak zelf niet beftudeerd, maar alleert 3, hier en daar zo wat opgedaan en zich allerlei kundigj, heden verzameld heeft." Den zesden Regel, gebiedende de Feiè'eniging van meet* dan één doel te /amen, willen wij nog overfchrijven. 3, Men zoeke," (zoo luidt de uitbreiding) ,, doof, 33 middel van het onderwijs, wanneer het buiten fchadè 3, voor de bondigheid gefchieden kan, meer dan een oogmerk te bereiken. Zulks gefchiedt i) Wanneer 3, men enkel mechanifche oefeningen tevens doet dienen, om het verftand bezig te houden, b. v* bij het on„ derwijs in het lezen of fchrijven tevens mme leerles„ fen of voorbeelden kiest; 2) wanneer men, terwijl „ men zekere hulpmiddelen bijbrengt, het oogmerk te„ vens bevordert, waartoe zij in 't vervolg dienen moe5J ten, bij het aanleren van vreemde talen, tevens het 3J geen daarin gelezen of vertaald en gefchreven wordt, „ en waarüit dezelve worden aangeleerd, naar de vat33 baarheden en behoeften der jeugd uitkiest, en onge33 merkt haar menig nuttig onderwerp, 't zij een histo33 rifche of andere kundigheid, in het hoofd brengt; „ 3) wanneer men de beoefening van eene taal met die 33 van eene andere verbindt, zich b. V. bij 't vertalen. „ niet enkel daarmede te vreden houdt, dat de zin wel }, getroffen zij, maar ook daarop ziet, dat de kwekeling i, vordere in de vaardigheid in de taal , in welke hij „ over-  GltONDBECINSELEN VAN DE OPVOEDING. 385 „ overzet, zich duidelijk, bepaald, en wel uit te drukken. 5, Wanneer het een en ander meermalen gefchiedde en men daarin regelmatiger voortging, dan zou menig „ een leerüur , waarïn het een en ander (b. v. oud„ heid of fabelkunde,) opzettelijk onderwezen wordt, kunnen wegvaflen. En zulk eene vereniging wordt „ alleen gebrekkig en verkeerd, wanneer het eigenlijke „ hoofdoogmerk van een zeker onderwijs daar voor ver„ zuimd wordt.'" Bevordering der eigen bezigheid bij en te gelijk met het onderwijs , het opfchrift van den laatften Regel, paart zich eigeniiartig met de voorgaanden ; doch het overnemen van de uitbreiding gedoogt ons beltek niet. De MESSias, naar het Hoogdultsch van r. 0. klopstock. Tweede Deel, V — VIII. Te Amfteldam, bij J. R. Poster, 1799. ao6 Bladz. In gr. Oiïavc. De prijs is f 1 - : - : en De MESSias, naar het Hoogdultsch van F. o. klop-' stock, door b. nie uwenh ui zen. Tweede Deel. Te Delft, bij J. de Groot, P. z. en M. van Graauwenhaan. Behalven eene korte Foorrede van den Vertaaier , 158 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isf 1 - 2 - : Wij hebben, toen wij de eerfte Deelen van deze beide Vertaalingen aankondigden, en, zoo veel de aart dezer Werken toeliet, door onderlinge vergelijking en toetflng van beiden aan het oórfpronglijke, beoordeelden, (*_) opgemerkt, dat het vertaaien van Dichterlijke meesterftukken, inzonderheid moeilijk en bijna onüitvoerlijk is, bijaldien de Dichters in versmaat, het zij" dan met of zonder rijm, gefchreven hebben ; immers wille men dezelven insgelijks in rijm of versmaat overbrengen , dan waarlijk behoort men een even groot Dichter als de oórfpronglijke te zijn, om de onvermijdelijke afwijkingen met gelijkwaardige aanvulfelen te kunnen vergoeden. Men kan in dat geval niet letterlijk vertaaien. Men moet navolgen. — Men geeft dus zijnen LandgenoQ- tea (•) Zie N. Vadert. Bibl. IV Deel, ijle Stuk, Blad*. 37. jsieuwevad.bibl.iv.deel.no. 8. Bb  ggg F. G. KLOPSTOCK fchepping toe te roepen :Wordt! en dan zyn bloedend aangezicht met den middernacht te omhullen. — Eloa, door de waardye der heilige uuren welke hem heerlyker waren dan de juichende uuren zyner vroege geboorte, weggerukt en aangegrepen, hief zyn gelaad tegen Gabriël op, en fprak tot zijnen Godlyken vriend." Zie daar weder twee, op fommige plaatfen, geheel van elkander afwijkende Vertaalingen van een zelfde origineel. Thands zullen wij voordgaan, met elke derzelven afzonderlijk aan hetzelve te toetfen en voords beide onderling met hetzelve vergelijken: daar bij de zelfde orde volgende, welke wij in de beöordeeling van het Eerfte Deel dezer werken zijn ingeflagen; en met de uitgave bij poster. eenen aanvang maken. Deze vertaaling is hier in den aanvang van dit Werk en met betrekking tot deze eerfte regelen zoo letterlijk, dat men 'er alleen op aanmerken kan, dat ze, door te groote overeenkomst met het oórfpronglijke, een' duisteren zin voor den Nederlander oplevert , immers voor hun, die de eigenfchap der Hoogduitfche Taaie ongewoon zijn — voords vinden wij: om daar na in het pikdonker e zijn bloedend aangezicht te buigen, als eene vertaaling van den regel: in die Mitternacht fein blutendes Antlitz Dann zu neigen, maar waarom hier niet gelijk als in het oórfpronglijke, ter middernacht, behouden? groeneveld heeft de eigene uitdrukking van klopstock gebezigd, in deze zijne vertaaling: daar op zijn bloedend gezicht In den midnacht Heen te neigen. Wij bekennen, dat het oórfpronglijke ons hier zeer duister voorkomt; welligtbedoelde klopstock, tegen bet westen; of in den middernacht, of het hoogfte toppunt van het lijden des mes si as. N. vertaalt het woord mystisch met verborgen , doch het woord geheimzinnig drukt, naar onze mening, beter den waaren zin deszelfs uit; daar niet alles wat verborgen is juist geheimzinnig kan heeten; fchoon alle geheim' zinnigheid ook gedeeltelijk verborgenheid onderftelt. — En dan zijn bloedend aangezicht met den middernacht te omhullen. — Hier wijkt de Vertaaler geheel van het oor- fprong- f  DE MESSias. 389 fprónglijke af, en vormt een beeld, dat zich door geen begrip laat voordellen; wat betekent het toch , zich met den middernacht omhullen? ■.— Klopstock bezigt het woord hullen hier niet eens; hij zegt zu neigen, voor over op de horst laaten zinhen, of doen overhellen. ■ - Hief zijn gelaad tegen Gabriïl op. Hier had het woord hullen, of liever opluisteren, beter ter fnede gekomen ; klopstock fchijnt met de woorden : hult *cr fein Antlitz, Gegen Gabriël auf. volgends de Vertaaling, bij poster, juist het tegendeel bedoeld te hebben dan hetgene N. hem hier laat zeggen. Groeneveld is hier mede duister, als hij zegt: Zo getroffen, ontlook hij zijn aanfehijn Tegen Gabriël. Wat is dat? zijn aanfehijn ontluiken? Wij meenendat klopstock hier met deze uitdrukking bedoelt dat het gelaat van Eloa opgeluisterd werd, door het innerlijk gevoel van vreugde over de naderende verlosfing der menfchen, en zouden, voor ons, deze vertaahng boven de opgegevenen verkiezen: Eloa verhief zijn opgeluisterd gelaat jegens GabricJ. Verder zullen wij onze vergelijkingen niet kunnen voordzetten, uit hoofde dat het volgende aanëengefchakeld gedeelte te uitgebreid is , om hier, met de behoorlijke vergelijkingen , plaats te vinden: wij fpaaren liefst' het melden onzer voorkeur, met betrekking tot beide vertaalingen, tot beider arbeid volledig het licht zie; gaarne wenschten wij, dat beide vertaalingen even zeer in uiterlijk voorkomen gelijk waren; doch daarin valt een merklijk onderfcheid, ten voordeele van die bij poster uitgegeven wordt, terdond in het oog; PapieT en Druk zijn beiden fierlijker; ook is de fpelling, over het geheel genomen , geregelder en deunt op betere taalgronden , dan die van N. welke daarömtrend eene hem alleen eigene keuze fchijnt op te volgen. Immers het gebruik der Y voor de IJ is voorlang door kundige Taaïkenneren vermijd, en in den derden perfoon des tegenwoordigen tijds der werkwoorden, een d in de plaats van een t te fchrijven, ftrijdt tegen de taalregelen, gelijk wij dit ondertusfehen in het woord teld voor telt aantreffen. Even zeer ongewoon en onregelmatig is gelaad voor Bb 3 ge.  250 *• M OEN & gelaat; voor God zelf behoorde ook voor God zeiven te zijn; wijl bet voorzetfel voor in dezen zin den derden naamval regeert; zoo ook wordt wierden, de onvolmaakte tijd der bijvoegende wijze, in de plaats van werden, de voorleden tijd, der toonende wijze , in deze vertaaling 'gevonden: voords nog vinden wij de nieuwe Schepping, welk woord hier in het enkelvoud voorkomt , met de gebiedende wijze van het meervoud wordt , daar het word diende te zijn, aangefproken; dit is ook in de uitgave bij P. die bieren daar ook wel eens dwaalt, op te merken, klopstock ondertusfchen zegt werde, niet verdet; doch dit alles zouden wij gaarne voorbijzien, in gevalle de waardij der vertaaling zelve deze weinige vlekken overfchaduwde. Daarover zullen en kunnen wij , voor als nog , niets beflisfen, maar hoopen , dat beide Vertaalers in hunnen loflijken ijver, door een' toenemenden aftrek , allengs meer en meer aangemoedigd mogen worden. De woeste aanval en fchandelijke aftogt der Britten en Rusfen (op en van den Bataaf fchen grond in 1799) in Twee Zangen , door petronella moens. In den Haag, hij Sneijders en van Tienen in Comp. Behalven een kort Voorbericht van b. Bosch, 28 Bladz. In gr. Octavo. He prijs is f: - 5 - 8. Wanneer wij dit beeldrijk Dichtftuk, volgends onzen fmaak, beöordeelen, zien wij ons genoodzaakt, de in de daad , groote Dichteresfe, voor welke wij alle mooglijke hoogiichting voeden, hier en daar eenige recelen in hetzelve te moeten aanwijzen, welken onzes bedunkens al te hoog gehemd , en daar door zoo verre boven het algemeen begrip verheven zijn, dat ze eene vermoeiende aandacht vorderen, om tot derzelver diepverborgen zin,en daar door tot de waare mening der Dichteresfe, door te dringen. De ongemeene rijkhjkheid en opeenrtapeling van zinnelijke beelden, welken de vindingrijke Dichteresfe, in alle hare Dichterlijke voordbrengfelen, zoo rijklijk verfpreidt, voeren dezelven dikwijls" op de grenzen van het overdrevene en fomtijds ook al eens in die oorden van het gebied der Piertden, waar fchitierende woorden de plaats van treffende zaken beflaan. — Hoe zeer wij derhalve» haren rijken dichtader Be-  DE WOESTE AANV. ENSCHAND. AFT. DE.l B!UT. EN RTJS8. 391 bewonderen, kunnen wij echter niet van ons verkrijgen, om dit uitftekend vernuft niet hier en daar eenige uitdrukkingen in dit Dichtftuk aan te wijzen, welken, onzes bedunkens, de behoorlijke perken van kracht te buiten gaan; ten einde deszelfs al te weeldrigen wasdom, door eene heilzame befnoeijing, voor onvruchtbaarheid te bewaren; eene voorzorg die anders flegts fchaarsch bij de over het geheel fchraale voordbrengfelen van den hedendaagfchen Parnas, ter fnede komt. Wij oordeelen derhalven, in dit Gedicht, de volgende Regels, als al té beeldrijk en daarom duister, te moeten aanwijzen. Bladz. 3. reg. a van boven. . .... terwijl de ftrijd, gehuld in zwarte dampen, Verwoestingsnacht verfiert met heldre glorielampén; Bladz. 6. reg. 1 van boven. Gelijk het noorderlicht, als 't glimmend ijsgebergt Kristallen beeken zweet, en 't vuur der UJSte fchittert, Voor ons den horizont (horizon) met woeste ftraaien kleurt; Zoo daagde ook Ruslands heir, enz. Bladz. 6. reg. n van boven. De maanden rolden vast vol angst naar 't vormloos niet; Bladz. 6. laatfte regels. elke wolk, door noordenwind verdikt, Scheen regenloos ons lot op welvaards graf te fchrijven. Bladz. 7. reg. g. De ontwikk'ling werkte voord; ftraks dauwde ook 't fchoon geheel Op ons de vreugden van volmaaktheids lentemorgen. Bladz. 9 reg. 1 van boven. 'k Hoor nog den doffen galm van 't ijz'ren oorlogstuig, n Bij 't zwart herdenken, door miju worstlend aanzijn brlilkn. Bladz. 14 reg. 1 van boven. Dé teédre wiegling, die aan moeders arm ontweek, En wanklend hijgt naar verw, die 't zinlijk oog betovert Omhelsde dartiend wis èes bonten tigers klauw. Doch deze regels zullen genoegzaam zijn, om den aart van dit Dichtftuk te kunnen beöordeelen , wij, voor ens, bekennen dien hoogvliegenden ftijl niet overal geBb 4 mak-  jp2 si. s T u a r T makliik met ons begrip te kunnen volgen, waarom ook de lezing van dit ftuk ons hier en daar meer vermoeid San vermaakt heeft, en wij fomtijds W^f-*™* de Dichteresfe toe te roepen: ntmts es Poeta! Voor hu overige zijn 'er ook zeer veie fchoone plaatfen in dit GDeCBÜrger bosch, die de uitgave bezorgd heeft, houde het ons ten goede, dat wij hier nog .moeten opmerken, dat, behalven eenige onnaauwkeungheden Van fpelling, de leestekens dikwijls verkeerd en veelal te Kaarsch gebezigd zijn; als ook dat v^gje «^m hetzelve door verwaarloosde fmelting Cof ehüe) een voet te kort zijn: als op Bladz. 3- reg. u van boven. Gelijk de Etna, die in 't brandend ingewand, enz. Bladz. 9. reg. 10. Elk tijdftip kon mijn angst, mijn ziele.angst, vergrootea. Bladz. 16 reg. 5- Geen Roomfche Aadlaar ooit van terp of bolwerk zwierde. Bladz. 10 reg. 1 voor Dof brulde de Echoos — Dof brulden de Echoos. . Men leze ook Bladz. i. reg. 3 van onderen in plaats van Thermophijlfche — Thermofylfche. Romeinrche Gefchiedenisfen, door m. stüart. Met Kaarten en - Plaaten. Vijftiende Deel, behelzende de Gef Medenis van het Gemeenebest van den ondergang van ca Ti 1.1 n a tot aan de nieuwe zamenfpanning van het Eerfte Driemanfchap. Te Amfteldam, bij J. A fartf r/99 SSlBladL Jn gr. O£lavo. De prijs ,s ƒ3 - ia - : Met het Agtfte Hoofdftuk wordt in dit Deeli het. zesd» Boek belloten. Het zevende .Boek befchryft: ons htt merkwaardig tijdvak van het Driemanfchap tusfehen cr as sul, pomp e jus en c^sar tot aan den dood 1 tJ„ Ferlten. Eerfte Hoofdftuk. Het eerfte Con- ffip en het herftel van cicero. Derde Hgdftut Deme eerfte Veldtogten van c^sar m Galhe. Vefd,  romeinsche geschiedenissen. 3f>3 Hoofdftuk. Nieuwe zamenfpanning van het Eerfte Driemanfchap. De zelfde merkwaardige tooneelen van onderlinge worstelingen en naijver , van fchriklijke burgertwisten en oorlogen, van laagheid, ondeugd en zedenbederf, welken wij in het voorige Deel zoo overvloedig aantroffen, worden hier deels vervolgd, deels met nog andere vermeerderd. De vernedering van zulk een groot en magtig volk, hier in zoo vele bijzonderheden te befchouwen, verwekt , wel is waar, aan den éénen kant verfcheidene aandoeningen , maar geeft ons tevens de gewigtigfte leeringen aan de hand. Wat gevoelt niet elk Lezer bij het volgend tafereel, hetwelk echter door de gefchiedenisfen, volkomen bevestigd wordt? „ Niet meer," (zoo lezen wij aan het flot van het Agtfte Hoofdftuk) „ dan twee en twintig ,, jaaren dier Gefchiedenisfen, verliep 'er, zinds wij (til „ Honden, om de algemeene ontaarding van het gant„ fche Romeinfche Volk na te deuken , en dat tijdvak „ is ruim genoeg , om ons met verbazing de toege,, nomene verbastering te doen opmerken. De Romein' „fche Raad, weleer, naar 't fcheen, een Godenraad, „ dulde in dit tijdperk de dwinglandij van sijrla en „ de bedreiging van catilina, vereerde de uitvaart „ van den eerften, en li.et den laatften zich aan het hoofd ,, van vijandlijke benden ftellen; bragt eindlijk geld bij „ een, om door omkoping eenen bibulus tot Conful „ te doen benoemen, 't welk cato zelf moest billij- „ ken! Het Romeinfche volk, — een bedelende „ hoop, die zich in de tuinen van pompejus en aan „ het huis van piso liet befcheiden, om fteekpennin„ gen te haaien! — De Ridderfchap, — eene opcnbaare „ roverbende van 'sLands inkomften ! Gerechtshoven „ — die oproer dreigden, wanneer men onderzoek naar „ rechterlijke trouw en onpartijdigheid wilde doen! — „ Gemeensluiden, — aan de Oligarchie verhuurd, —ten dienfte van pompejus en van caesar vaardig." Agter dit Deel zijn eenige verbeteringen voor dit en het voorgaande Deel gevoegd. — Bb 5  3p| J. Oi STEDMAN Reize naar Surinamen en door de binnen/Ie gedeelten vat, Guiana. Door den Capiiein john g a b r i ë l stedman. Met Plaaten en Kaarten. Naar het Engelsch. Tweede Deel. Te Amfteldam, bij]. Allart, 1799. 3** Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : Ereedvoerig hebben wij van het Eerfte Deel dezes Werks ' bericht gegeven, waarbij wij ons thands ontfiagen achten , om met die zelfde uitvoerigheid van dit Tweede Deel te handelen. — Het Werk wordt 111 dien zelfden fmaak voordgezet. — De onderfcheidene krijgstogten teeen de Negers leveren de hoofdtrekken op , terwijl de bijzondere ontmoetingen op dezelven aanleiding geven tot aanvullingen derzelven. — Dit levert , over t geheel, ceene onaangename afwisfeling op ; dikwijls krijgt de Schrijver als van zeiven, doch meer nog neemt hij gelegenheid tot uitweidingen, over de bijzonderheden , welken dit land oplevert, zoowel met betrekking tot de zeden en gewoonten der ingezetenen, als met betrekking tot dieren, planten en gewasfen in deze gewesten. - IntusTchen kunnen wij niet afzijn, om hier bij op te merken, dat de Schrijver zijn Werk, door een en ander wat al te zeer verbreedt. Wie met andere befchnjvingen van Suriname en Guiana niet ten eenemaal onbekend is , zal zeer vele berichten yinden , die reeds voorheen, door anderen, zijn medegedeeld, en aaar onder ook, die wel zoo naauwkeung zelfs bij anderen te vinden zijn: waarom ook de Vertaalernodig geoordeeld heeft, om een en ander te verbeteren. — Wat voor het overige het verhaal van den Capitein stedman, aangaande zijne krijgstogten, zijne gedragingen omtrend den Bevelhebber, omtrend z.jne onderhoöneen, en omtrend den vijand betreft, men zal dezelven met genoegen lezen: hoewel 't misfchien nu en dan gebeuren zal, dat bij den lezer eemge twijfelingen omtrend deszelfs waarheid oprijzen. .Althands, er behoort, onzes bedunkens, nog al eenige opoffering toe, om een opperhoofd van eene zoo inhaal.ge, heerschruchtiKe, en tergachtige gesartheid , als de bevelhebbende Overfte hier gefchetst wordt, met die onderwerping en toegevendheid niet flegts, maar ook met die overbodige vriendelijkheid te behandelen. — Dertien Plaaten veifieren wederom dit Deel- t welk  REIZE NAA SURINAME, ENZ. 395 als een aangenaam en nuttig Leesboek in uuren van uitfpanning aanbeveeling verdient, doch waarbij Natuur» en Aardrijks-kunde , door nieuwere ontdekkingen, weinig of niets winnen. Niet zonder reden was het uit dien hoofde, dat anderen op het denkbeeld vielen, om van dit Werk flegts een liittrekfel te leveren. Dit deeden de Heeren jacobs en kries, in Duitschland, in de voordzetting van ds Gefchiedenis der Zee en Land-reizen ; en dit gaf aan onzen kundigen Landgenoot den Burger j. d. pasteur, aanleiding, tot eene verkorte uitgave van dit Werk van den Heer stedman, waarbij hij het gemelde uittrekfel. ten grondflag legde , doch tevens het grooter Werk , door hem vverd geraadpleegd , ten einde niets, dat belangrijk kon zijn , over te flaan. — De Tijtel van dir. Werk luidt dus: Reize in de binnenlanden van Suriname , door den Capitein john GABRiëL stedman. Met Phiaten. Naar het Hoogduitsch. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop, 1799- Eerfte Deel, 191 Bladz. Tweede Deel, E58 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs van beide Deelen is f 3 - 18 - : Gelijk dit Werk veel beknopter, dan het oórfpronglijke , is ; zoo bevat hetzelve ook minder Plaaten. In de twee eerfte Deelen van het groote Werk zijn negen' en twintig Plaaten, en in deze twee Deelen, niet meer dan zes. — Deze zes dienen genoegzaam tot opheldering van het geheele Werk. Bij vergelijking van dit uittrekfel met het grooter Werk hebben wij gevonden, dat 'er niets van eenig wezenlijk belang, overgeflagen, en daar men dit Werk niet hooger, dan een aangenaam en nuttig Leesboek kan fchatten , dit uittrekfel niet alleen toereikend, maar zelfs veel gevalliger voor den Lezer is. De uitgave van het grooter Werk had dus zeer wel kunnen agterblijven , te meer, daar de vertaaling van dit uittrekfel reeds vroeger was aangekondigd. Ons verder in dit gefchil der Boekhandelaren, over de uitgave dezer Werken, in te laten , oordeelen wij niet van onze taak te .zijp.. — Echter mag de Burger al l art bij dergelijke kostbare Werken wel zorge dragen voor eene meerdere caauwkeu» rig-  39' J* O. S T K D jm A N righeid in de Plaaten , en geene Mulattin weder laten afbeelden als eene blanke. — Wij twijfelen niet, daar dit Boek voor eene doorloopende fchetswijze opgave niet wel gefchikt is, of wij zullen den Lezer dienst doen , met hem iet ter proeve yit hetzelve mede te deelen. — Wij kiezen , ten dien einde, de volgende befchrijving van de levenswijze der Surinaamfche Planters , ontleenende dezelve uit het Tweede Deel der verkorte uitgave bij hon koop — Bladz. 83. „ Een Surinaamsch planter, als hij op zijn landgoed „ leeft, dat egter zelden gefchiedt, wijl zij het gezellig leven in Paramaribo den voorrang geven, ftaat met „ zonne-opgang, dat is, omtrent ten zes uuren uit zijne „ hangmat op en begeeft zich dan op de bedekte voor- plaats voor zijn huis , daar zijn coffij reeds op hem „ wagt, die hij onder een pijp tabak drinkt. Hier wordt hij door een half dozijn der fchoonfte Slaaven en „ Slavinnen bediend ; dan verfchijnt de opzigter voor „ hem , die hem alle morgen regelmaatig bij zijn lever „ opwagt en, als hij zijne buigingen op eenen behoor3, lijken afltand gemaakt heeft, met onderdanigften eer„ bied mijn Heer bericht, wat 'er daags te vooren ge„ werkt is, welke Negers 'er weggeloopen, geftorven, „ ziek of gezond geworden , gekogt of geboren zijn; s, maar vooral welke van hun hun werk niet gedaan , of zich ziek gehouden hebben, of dronken of afwe- zig geweest zijn , en diergelijke. De aangeklaagden „ zijn gemeenlijk daar tegenwoordig en worden door „ den Negerdrijver bewaard. Zodra de opzigter zijn 5, bericht geëindigd heeft, worden zij op de plaats zelj, ve aan een paal of aan eenen boom gebonden, zonder „ dat men hen toelaat een woord tot hunne verdedi„ ging te fpreeken, en dan gaat het op een Haan. De zweepen hebben aan de einde lange hennipen tou„ wen, die in de huid infnijden, en als pistoolfchooten „ klappen. Geduurende de tugtiging moeten de arme „ menfchen nog herhaaldlijk zeggen, dank «, Masfera, „ (of Meester) en ondertusfchcn wandelt de meester 3, met zijnen opzigter heen en weder en doet als of hij niets van hun fchreeuwen hoorde, tot zij behoorlijk „ geteisterd zijn, dan worden zij los gelaaten, en moe„ ten aan hunnen arbeid gaan. " 4l Als deze plegtigheid voorbij is , koomt de Heel- mees-  REIZE NAA SURINAME, EtfZ. 3J)J> „ meester verflag doen ; hij wordt met een dugtige ,, vloek weggezonden, als hij beweert, dat enige Slaa„ yen werklijk ziek zijn. — Dan maakt eene oude be„ jaarde vrouw haare opwagting met alle de jonge Ne,, ger-kinderen van de plantagie , over welke zij het „ beftier heeft. Deze hebben zig even te vooren in de „ rivier gewasfchen en gebaad, en gaan nu lustig en wel ,, gemoed aan hun ontbijt , dat in eenen fchotel rijst „ en plataanen beftaat ; en zo eindigt het lever met „ eene buiging van de zijde van den opzigter , gelijk ,, het begonnen is." ,, Nu gaat de Planter ongekleed heröm wandelen, meC ,, eenen fijnen langen broek, zijden kousfen, en rood© „ of geele lederen muilen aan, met het hemd aan den 3, halsboord open, en daarover een ligte Japon van fijne „ Indifche Chits; op het hoofd heeft hij eene katoenen „ Muts, zo dun als fpinrag, en daarover eenen groc„ ten bever-hoed, die het mager gezigt, dat eene kleur als magahonijhout heeft, voor de zon moet be,, fchutten." — „ Als hij dus zijne plantagie heeft omgewandeld, of ,, naar zijne velden gereden is , om zijnen wasfendea „ voorraad in oogenfchijn te neemen , koomt hij ten ,, agt uuren t'huis en kleedt zig aan, als hij wil uit ,, gaan; zo niet, dan blijft hij zoo als hij is. Tn het j, eerfte geval vervvisfelt hij enkel zijnen langen Schip„ persbroek met eenen fijnen katoenen of zijden korten „ "broek , zet zich dan neder, fteekt den eenen voet na den anderen uit, als een paard dat beflaagen moet ,, worden ; een Neger trekt hem kousfen en fchoenen ,, aan, terwijl een ander zijn hair , of zijn paruik in ,, orde brengt of hem den baard fcheert, en een derde ,, hem met eenen waajer van de muskieten bevrijdt. 99 Daarop trekt hij een fchoon hemd, eenen dunnen rok „ en kamizool, alles wit, aan, en laat zig dan door ,, eenen Haaf onder eene zonnefcherm naar zijne boot „ brengen, daar reeds zes of agt roeijers op hem wag„ ten, en die door den opzigter met vrugten , wijn, ,, water en tabak behoorlijk voorzien is. Naauwlijks is ,, de Heer weg, of de opzigter neemt het bevel over ,, met alle de gewoonlijke onbefchoftheid van bedien„ den." — ,, Maar als de Planter geen lust heeft, om uittegaan, „ gaat hij ten tien uuren aan zijn ontbijt, dat op eene „ ta-  398 J. G. STEDMAN, REIZE NAA SURINAME, ENZ. „ tafel in de groote zaal is opgezet, en uit ham, per „ kclvleesch, gebraaden hoenderen, of duiven, verder. „ uit plataanen, zoete gebraaden casfavar, brood, bo. ter, kaas en diergelijke beftaat, waarbij zwaar bier „ en een glas Madera-, Rhijnfche of Moezel-wijn ge„ dronken wordt. De Opzichter zit aan het ander eind J} van de tafel op eenen behoorlijken afftand en beiden. 3, worden zij van uitgelezen flaaven bediend en dit heet s, nu — maar een ontbijt." „ Als dit geëindigd is, neemt hij een boek, of fpeelt „ op het fchaakbord, of op het billard, of muziek en „ diergelijke, tot de hitte-hem naar zijne hangmat drijft, 3, om zijne middagllaap te nemen , die hij zo weinig ontbeeren kan als een Spanjaard. Hier legt hij zon„ der bed of deken, en wiegt zich, als op eenen fchom„ mei, zo lang heen en weder, tot hij in flaap valt, „ terwijl een paar Negers met waajers benevens hem ftaan, om hem te verkoelen en de muskieten te vcr- jaagen." — Öm drie uuren ftaat hij weder op, en als hij zich „ gewasfehen en geparfumeerd heeft, zet hij zig aan het „ middagmaal, daar hij, als bij het ontbijt door zijnen 011- der-Gouverneur en zijne zwarte Pages bediend wordt, ,, en daar niets ontbreekt dat de aardbodem in die ftree5, ken aan vleesch, gevogelte, wildbraad, visch, groen? „ ten, vrugten enz. best voortbrengt en daar de uitgezogt„ fte wijnen dikwijls rijklijk gefchonken worden, en het „ wordt befloten door een kop fterke coffij en een glas „ fterken drank. Ten zes uuren maakt deOpzigter weder ,, zijne opwagting en, even als des- morgens , in bege„ leiding van Negerdrijvers en gevangene, en als het zweepen weder eenen tijdlang geduurd heeft, en de „ nodige beveelen voor het werk voor den volgenden s, dag gegeeven zijn, worden zij allen weggezonden * ,., en de avond met het drinken van flappe punch en ,, gangarie, met bet kaartfpel en met rooken doorge- bragt. Dit duurt tot tien of elf uuren, wanneer de ,, vorst zich van zijne pa^es laat ontkleeden en te bed „ brengen. Den nacht brengt hij in de armen van de „ eene of andere zijner zwarte Sultanen (want hij heeft altijd zijn Serailj door, tot de opgaande zon hem op „ nieuw tot den kring van zijne tijdkortingen terug „. roept, —• Di  CE TIENT. VERDEEL. DER NIEUWE MAT. EN CEWIGT. 399 De tientallige verdeling der nieuwe maten en gewigten, zo ah die in gevolge de Staatsregeling zal worden ingevoerd: eerst ontworpen door een aantal Geleerden in de Franfehe Republiek, met overeenkomst van verfcheidene Mogendheden van Europa, en thans aldaar geheel in gebruik gebragt. Op de eenvouwigfte en klaar ft e wijze befchreven , en derzelver nuttigheid aangetoond door een Liefhebber der Wiskunde. Te Amfteldam, bii J. A. Crajeiifchot, 48 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 8 - : Hoe vele verwarringen de ongelijkheid van alle maten en gewigten in de onderfcheidene landen en plaatfen van onzen Aardbol ten gevolge heeft, weten zij het best, die in het vak der wetenfehappen arbeiden, die het rut van den koophandel voor den bloei en welvaart van een land befeffen, en dus gaarne het hunne willen toebrengen , om denzelven van de bedriegerijen, die door zoodanige ongelijkheid gepleegd, en door een beter ftelfel van rekening veelal, zo niet geheel, voorgekomen kunnen worden, te ontheffen. Te recht merkt de kundige Schrijver van deze Verhandeling aan, dat het voor de Franfchen bewaard was die weldaad aan het menschdom te fchenken, en dien moeilijke en kostbare taak te ondernemen. Te recht heeft men in Frankrijk het tientallig ftelfel, zoo natuurlijk met onze gewoone telling overeenkomende, en der Rekenkunst een allesövertreffend en onmisbaar gemak toebrengende, ingevoerd, waardoor ook de'Samenftellers onzer Staatsregeling bewoogen zijn geworden, hetzelve insgelijks in dit Gemeenebest in te voeren. Om den Lezer van deze onderneming eene flaauwe fchets te veftoonen, zullen wij hem den grondüag derzelve , zoo als de Schrijver dien Bladz. 1, voordraagt voor oogen ftellen. „ Om den grond te leggen , die den Aardbol met hetgeen daar-op en in is, in zeker verband van grootte „ en zwaarte te brengen , was niet wel anders moge„ lijk , als een ztker gedeelte daarvan voor grondmaat „ en eenheid aan te nemen; om dit te verkrijgen, heb„ ben zij onder zekere middaglijn eene uitgeftrektheid „ afgemeten van Duinkerken tot aan Barceloiia ter langv te ongeveer van 10 graden; uit deze meting, die, ten » al-  40© DE TIENTALLIGE VERDEELING >} allernaukeurigften uitgevoerd is , den omtrek der „ aarde gevonden hebbende , hebben zij het tienmil}) liöenfte gedeelte van het vierdepart van dien omtrek voor grondmaat aangenomen, en die Mètre (Meter „ of iets dat meet) genoemd, deze Meter met zijne on- derdelen moest dienen om alle langtens af te meten, „ en dus de voet- en ellematen vervangen: — het vier. ,, kant daarvan moest de grootte der landmaten uitdruk,, ken: — derzelver vierkant, zo wel in breedte, langt e „ als dikte , die men cubifche of taarlingfche grootheid ,, noemt, moest de lighaamlijke inhoud van. alle vaste lighamen bepalen: — deszelfs wijdte, breedte en diep„ te, als eene holte befchouwd , zou voor alle holle en ronde maten voor koorn en vloeiftojfen dienen.: deze „ maat met zuiver regenwater' gevuld ■ zijnde , zou de ,, zwaarte van dat regenwater genomen worden voor het ,, algemene gewigt ; hetwelk door de waierweegkunde „ ten allernaukeurigften kan bepaald worden.'' Om wijders den inhoud van dit Werkjen voor te dragen , dat niet wel uitgetrokken , maar noodzaaklijk dient gelezen te worden, zullen wij den korten inhoud hier ter neder ftellen. I. Van het begin der Franfehe nieuwe maten en gewigten, en derzelver namen. II. Van de Langtematen. III. Van de (Quadraat) vierkante of oppervlakmaten. IV. Van de vierkant of oppervlakmaten der lande¬ rijen. V. Van de maten der vaste lighamen , en van di» van inhoud. VI. Van de maten van inhoud. VII. Van de koornmaten. VIII. Van de gewigten. IX. Van de foortgelijke zwaarte. X. Van het geld. XI. Van de vergelijking der waarde. XII. Vergelijking der maten en gewigten. XIII. Tafel van langtematen van den provifionelen mèrre — en van vierkante maten. XIV. Tafel van langtematen 'van den bepaalden mètr» — en van vierkante maten. XV. Tafel van maten van vaste lighamen. XVI- Tafel van maten van inhoud. xvrr.  Het leven van philippus Mblanchton* 401 XVTr. Tafel van gewigten. XVIII. Tafel van foortgelijke of fpecifieke zwaarrcns van verfcheidene ftoffen. XIX. Tafel van foortgelijke zwaartens. Allen, die eenig belang in de welvaart vaVi den Koophandel ftellen, die kundig genoeg zijn, om de verwarring, uit de ongelijkheid der maaten 'en gewigten voordvloeiënde, na te gaan, raden wij dit Werkjen ter ernftige overWeeging aan, in de vaste overreeding, dat zij zich over de moeite , hiertoe belteed , niet" bekladen zullen. ö Het leven van philippus melanchton,, een bijvoeg/el tot luthers leven, van den zelfden Schrijver, uit het Hoogduitsch vertaald , door g. h. reic h e , Leeraar der Lutherfche Gemeente te Zutphen. Met een, over dit Werk, in het Fooi bericht geplaatst, oordeel van h. muntinghe , Hooghei dar in de Kerklijke Gefchiedenis en Akademie- Prediker te Groningen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 180 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : \171j hebben Voorheen, Van het leven van lüthër. vv en kalvijn door dezen Schrijver , eenig verflaag gegeven. Bij het dooflezen van deze levensbefchrijVingen , (tonden wij menigmaal verbaasd, over de uitnemende grootheid van deze mannen, wier verftand zoo Veel omvattend, wier geleerdheid zoo uitgebreid , wier rhoed zoo koen, en wier ftandvastigheid zoo onverzethjk Was. Welk een reuzen-arbeid hebben zij volbragt! En dat niet zoo Weinig hulpmiddelen , en "in weêrwil Van zgo veele beletfelen en tegenftand! Waar vindt men federt huns" gelijken ! Welke ellendige wezens worden Vele hooggeroemde Schoonfchriivers en zoogenaamde Wijsgeeren van onzen tijd, wanneer men dezelven bij deze mannen Vergelijkt! — Evenwel zijn zij de eenigeii niet geweest, Welken God in dien tijd tot het groote werk Van verlichting en hervorming verwekt, en even rijklijlc van groote gaven en talenten voorzien heeft. Philippus .melanchton maakt in het Werkjen, dat wij voor ons hebben, eene vertoonirig, die ons niet minder verbaasd. Hij Was in 1497 gebooren, en op zijn 14de jaar' zoo ver gekomen , dat hij op aandrang van zijne vrien- fUEUWfiVAD.Bj.BL.lv, DEEL. no. 8. Cc d«i*  4.61 het leven van philippus melanchton. den om de waardigheid van Magister vragende , hem zulks, vreemd genoeg, alleen omdat hij zoo jong was, geweigerd werd, hij werd in 1518 tot Hoogleeraar te Wittenberg beroepen, en aldaar de vriend en getrouwe medehelper van den wereldvermaarden luther. Men leert dezen uitmuntend grooten man, uit deze levensbefchrijving , kennen , als den grondlegger van de kennis der Griekfche taal, en den ftichter en wetgever Van verfcheidene Schooien en Akademiën in Duitschland; den Schrijver van nieuwe Leerboeken over bijkans alle deelen der wetenfehappen , die, bijna twee eeuwen lang, op alle Protestantfche Univeriiteiten gebruikt zijn. Zijne Griekfche Grammatica werd in zijnen leeftijd 28 maaien, en zijne Latijnfche 32 maaien herdrukt,en in andere Landen nagedrukt, en nog in deze eeuw , is deze laatfte driemaal 1714, I734j ï737 gedrukt geworden. Verder is hij in het groote werk der Hervorming van Duitschland van zeer groot gebruik geweest. Dikwijls werd zijne pen aan die van luther voorgetrokken, omdat hij in gematigdheid, in zachtheid van aart en van ftijl, zeer veel boven dezen man voorüithad, als het aankwam op het verzachten van de gemoederen en de bevordering van vrede en eenigheid. Doch deze zelfde zachtheid van aart , die in zich zeiven zoo beminlijk is, maakte hem, in de tijden van verbittering, die hij beleefde, vele vijanden, die vermoedden , dat hij het met de zaak der Hervorming niet wel meende: terwijl anderen in later tijd, die voor eene zeer uitgebreide Kerklijke verdraagzaamheid ijverdeii, op melanchton wezen , als of die reeds met hun in de zelfde begrippen zoude geftaan hebben. Zoo moeilijk is het veeltijds zonder opfpraak den middenweg te houden ! Doch de naauwe verëeniging van luther met'melanc hton alleen is bewijs genoeg, dat men zich dus in dezen laatften grootlijks vergist heeft, daar deze ijverige Hervormer onmooglijk met hem in die verëeniging zou hebben kunnen leeven, zo hij hem niet voor eenen getrouwen aanklever van zijne beginfelen en bevattingen gekend hadde. Verder blinkt melanchton uit, in de fraaiheid van zijn vernuft, in zijne gevoeligheid voor al hetgene den naam van fchoon verdient, hetwelk, in den meer ruuwen tijd,dien hij beleefde,iet buitengewoons was. Hij was een man van voorbeeldigen wandel; ootmoedig en nederig onder de toejuiching en eerbewijzing zelfs van op-  HET LEVEN VAN PHILIPPUS MBLANCHTON. 40-J oppermagtige Vorsten; bij uitftek matig in het gebruik van fpijs en drank; geheel en al overgegeven aan de zaak van God en zijnen dienst, met verloochening van alle eigen belangen; zonder wedergaê teder van geweten, en onaffcheidbaar verbonden aan hetgene hij meende zijn pligt te wezen* Het eenige, dat men mooglijk als eene zwak* heid in hem zou kunnen aanmerken, is zekere weekheid van gemoed, die hem fomtijds wat al te ligt befchroomd maakte. Zo deze aanmerking gegrond is , heeft misfchien zijne opvoeding en andere betrekkingen diar toe aanleiding gegeven, doch verfcheidene gewigtige bedrijven van zijn leven , die kloeken moed vorderden, fchijnen •dit vermoeden genoegzaam te wederleggen. Ondertusfchen mag men het als een zegen voor het Christendom aanmerken, dat God twee mannen , die zoo zeer in natuurlijk geftel van elkander Verfchilden , lutiiek. en melanchton, met elkander verëenigd heeft tot de groote hervorming van Duitschland, daar de laatltê zoo veel toebragt , om het al te llerke vuur van dcu eerften , als het nodig was, te temperen, en deze wederom, om dien , wanneer hij dat behoefde , kloeken moed in het harte te fpreken. Wij wenfchen, dat deze levensbefchrijvingen veel met opmerking mogen gelezen worden, gelijk wij belijden, zulks tot ons onderwijs1 en onze ftichting gedaan te hebben; wij zien de volgenden met verlangen te gemoete* Alleen wenschten wij , dat het oórfpronglijke Hoogduitsch minder in de vertaaling doorfcheen, doch in een Schrift van dezen aart doet dit minder hinder. De Gr nauwe Man. Een Volks- fchrift, uitgegeven door Dr. joiiann henrich jung, Hofraad en Pro.fesfor te Marburg, ook. bekend onder den naam van HeinricH stilling. Uit het Hoogduitsch vertaald. Vijfde Stukjen. Te Utrecht, bij H. van ()r- • terloo , 1799. 2°5—339 Bladzi In O&avo. De prijs is ƒ : - 8 - : In het Voorgaande Deel, Bladz. 665 hebben wij van dit Werkjen in 't algemeen verllag gedaan. — Hetgene aldaar gezegd is , aangaande den geest van dit Volksboek , is ook op dit Vijfde Stukjen toepaslijk. In een Voorbericht voor hetzelve beklaagt, de-SchrijCc 2 tref  404 ' j. h. j u n g . ver zich zeer over de hedendaagfche Wijsgeerte , welke de Rede „ tot een' afgod , en tot het hoogfte wezen „ tragt te veradelen —" — en bepaalt zijne Lezers bij nesren hellingen , die' hij , bijkans , voor onwederleg- lijk houdt. Deze loopen regtdreeks in tegen de, thands in Duitschland zoo geliefkoosde , Kantidanfche en Critifche Wijsgeerte. — 't Komt 'er voornaamlijk op aan, of de Rede de bron van alle waarheid in zich zelve zij , dan of zij de waarheid uit andere bronnen moet haaien : — een onderwerp, waarover zoo vele Wijsgeeren met elkander onderling twisten j —en moet dat in een Volksboek beflischt worden? — Doch gaan wij over tot den inhoud van dit Stukjen. Te recht worden hier twee uiterften , met betrekking tot het zedeprediken , gegispt. Het één is, waarbij men alles aan 't geloove toefchrijft, en zonder de werken wil zalig worden , — het ander, wanneer men , met terzijdehelling van het geloof, alleen de Zedeleer bij de liand neemt. — Dit zal nader met voorbeelden en gefprekken aangewezen worden. Doch hoe gefchiedt dit? — Zoo eenzijdig, als mooglijk: want in alle die voorbeelden worden alleen zoodanigen gegispt, die de Zedeleer, met uitfluiting van .'i Geloof, . voordragen, en geenszins zij, die het geloove, met uitfluiting der Zedeleer , als den weg van zaligheid behandelen. Dit is onedelmoedig , en fchadelijk. Want al wie nu met fmaak dit Volksboek leest, en hoort eenen Leeraar, bij voorbeeld, over die woorden van jesus. — Doet dat en Gij zult keven — of zift volmaakt, gelijk uw Vader in de Hemelen volmaakt is, — of hij denkt terftond om die Zedepredikers in de Graauwe Man, — en gedaan is het met de ilichting. Voords loopen 'er onder dat alles nog al wat flcllmo-en, die, op zich zeiven fraai klinken, — maar niets afdoen. — „ Het Kruis van christus en zijne Verzoening, daardoor aangebragt, was de tekst van alle „ de Leerredenen der Apostelen," — „ die leerwhze is de beste — waarom volgen onze hedendaagfche Predikers die niet?" — Toegedaan — voor een oogenblik, en ineen' gezonden zin - maar hoedanig predikten de Apostelen over dat Kruis en die Verzoening ? — Welk is altoos het flot van Paulus Brieven ? Men leze bij voorbeeld, Rom. VI. XII—XV. — i Cor. XIII. Gal. V, VI. Eph. IV—VI. — en zoo vele andere plaatfen. —  de craAuwe man. 405 Leere des Kruifes en der Verzoening — is niet alleen leere van Genade, en troost, maar ook wel degelijk leere der Deugd. — Leere des Kruifes is wel eene leere, om ons op te leiden tot kennis van onze zonden, ftrafwaardigheid en diepe ellende, doch niet, om in de zouden en ellenden te blijven, maar om 'er uit verlost en gered te worden. — En op dit laatfte moet dus zoo wel als op het eerfte worden aangedrongen, of men maakt louter Sentimenteele Christenen, die alleen bij gevoel zalig zijn, en zich voor het overige om geene zedelijke verbetering bekommeren. — Allerbijzonderst kwam ons de beandwoording dier Vraag voor, van waar het eigenlijk kome , dat zelfs welmeenende zielen aan de Godheid van christus twijfelen! — En waarin meent gij die hier te zullen gefteld vinden?... ,, Het komt 'er, ten dezen aanzien, op aan, of men de Openbaaring van joïnnes voor ,, een Canonijk en geloofwaardig Bijbelboek houdt en ,, erkent!" — Wij dachten, dat 'er geen Boek des Cijbels is , waarïn meer dubbelzinnig gefproken wordt, aangaande de Godheid van christus, dan juist in dit Boek. Men zie bij voorbeeld , Openb. III: 14. XXII: 9—13. Men zie daarover hetgene MicHAëuis in zijne Inleiding in het N. Testament heeft gezegd. — Strijdig, met den Geest des Christendoms, en aanleidelijk tot vele fpotternij, komt ons de raad voor, om, met het aangezicht oostwaards gekeerd, te bidden — maar nooit hebben wij geweten, dat ,, christus bij „ zijne heerlijke komst ten oordeel aldaar (dat is in 't ,, Oosten) verfchijnen zal.'' — In het laatfte gedeelte wordt onderzocht, en aangewezen, dat 'er christv s-baaters zijn, — de wijze, waarop deze gemoedsgefteldheid ontftaat, aangewezen, — en wat dezelve eigenlijk is en te wege brengt, ontvouwd. — De eenige, die als zoodanig genoemd wordts is volt ai re. — Hetgene als de bron van zoodanig beftaan wordt opgegeven , beviel ons. — 't Is de zedelijke ontiiarting, die geen' fmaak vindt inde EuangeIifehe vóórhellen van zuivere heiligheid en deugd. — Wat minder Egoïsme, wat minder overgedrevenheid, wat meer onpartijdigheid, en 'er kon met dit Werkjen veel goeds gelticht worden. Kan de Vertaaler hier en daar, in Aanmerkingen, niet een en ander nader bcpaaCc 3 len  A« GALLAS len en ophelderen? — Of denkt hij in alles gelijk da Schrijver? — Wij twijfelen 'er aan , indien wij den n uiten man voor ons hebben, Wij meenen hem te kennen. — Iets tot herflel der Wisfelhank van Amfteldam. Door a. gallas, Med. Do&. Te Amfteldam, bij]. R. Poster, 1800. 32 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f ? - 5 - 8- T"\e Schrijver dezer Verhandeling meent door dit Iets, U niet alleen de moogliikheid, maar zelfs de gemakjijkheid, te zien, om de Wisfelhank v«n Amfteldam volkomen, en onmiddelijk , haaren ouden kitster te doen erhingen. ■ : • ,. „ r Na de oorzaken van het verval en discrediet dier riant bekr.r.ptelijk aangeftipt te hebben, gaat G. Bladz. 23 en ioMt, over , om de middelen van een daadhjk herftcl aalcoa wijzen. Wij zullen de eigene woorden des Schrijvers bezigen, om den Lezer een gepast denkbeeld van dit hts te verfchaffen. . , . , „ , ' , liet is," zegt hij, „ aan de oprichting deezer Bank, 'dat de Hollanders hunne verbazende nijve.heid, bunne ondernemingen , die bijkans wonderdaadig zijn , . hun geluk in langduurige en hardnekkige oorlogen, T wejke zij verduurden, hunne zegepraal op zeeën, en in dén woord, die reuzengrootheid en ongemeenen voorfpoed, te danken hebben, welke vergeleken met 3' de èeriöae middelen hun door de natuur vergund , het hoogfte denkbeeld van dat Volk en zijne nüvcr*s beid verwekken moet. — Vandaar, dat het evtnwigt " van den handeU geduurende een' zeer langen tijd, " alleen aan de zijde van dit Gemeeuebest is geweest. " — Is dit zo, heeft men aan de Bank grootendeels den n oivemeenen voorfpoed van onzen voorheen zo zeer ïi benijden Koophandel te danken ; vordert derhalven " het belang van de Republiek, eischt de billijkheiden " rechtvaardigheid, zo eerder zo beter, het volkomen , herhel derzelve, dan moet ook de fchuld niet bij ter*' mijnen, op jaaren, maar onmiddelijk, met klinkende " penningen vereffend worden, Ja maar, zegt de Com\ n.islie , de fi.nanci'èele füuatie van ons gedoogt zulks F. nieit — doch, wat is 'er, dat het door nood aange-  IETS TOT HERSTEL DER WïSSELB. VAN AMSTELDAM. 4O7 ,, nomen fijstema van financie, hetwelk zo veele mil„ lioenen in de fchatkist heeft geftort, niet gedoogt? Het is waar, dringende behoeften van Staat hebben dwangmiddelen noodzaaklijk gemaakt, maar mag men , het crediet van de Bank niet mede tellen onder eene. ' der behoeften van Staat? De Natie, althands het han„ deldrijvend gedeelte van dezelve, twijfelt daar geen „ oogenblik aan, zij wil daarom, zij begeert, het fpoe, dig herhei van dien voorheen zoo vruchtbaren tak van " haare welvaart, en dus kan zij , ten minften zeer ze', ker het voornaamfte gedeelte van dezelve, niet wei', gerachtig zijn, om, wanneer het met gelijke fchou" deren gedraagen wordt, het benoodigde daar toe ta '| verfchaffen; —* quiconque accorde la fin, ne peut refu\, [er les moijens, zegt j. j. rousseau, in zijn Dis,, cours fur f Economie Politique ; te minder , daar de „ Natie de fchuld van de Bank op zich genomen heeft, „ en daarvan alle geforceerde geldleentngen, tot heden „ gedaan, eene die tot afdoening van die fchuld zou „ moeten ftrekken, de geringde en dus het minst druk„ kende zoude zijn. — Het geheele deficit van de Bank „ daar onder begrepen ƒ 1,150.417, welke de Stad Am,, fterdam alleen raakt, en welken post het land met de„ zelve op een of andere wijze zou kunnen verrekenen, „ is nog Hechts ƒ5,501,407 (ƒ5,051,407); hier van „ afgerekend dén millioen, die de O. Ind. Compagnie ,, zoude kunnen afdoen, blijft nog overig ƒ4,051,407volgends opgave van het uitvoerend Bewind is thans „ eene heffing van 4 pCt. op de bezittingen der Ingeze„ tenen, voldoende, tot het vinden van vijftig milhoe„ nen voor de buitengewoone behoeften van Staat, der„ halven zou tot het vinden van een behoefte van Hechts „ ƒ4,051,407 nog geen % pCt. van eene heffing van dien „ aart noodig zijn. Wanneer men nu nagaat zo veele „ opofferingen , welke de Natie reeds heeft moeten doen, is het dan wel waarfchijnlijk , dat eene ver„ meerderde last van $ pCt. op de bezittingen, een last, „ welke ftrekken moet om een der voornaamfte vakken, „ aan welk den (de) Koophandel zo veel verpligting #, fchuldig is, te verlevendigen, eenige meerdere onte„ vredenheid , of moeijelijkheid zou ontmoeten , dan eenige der voorige zo zwaare geforceerde Negotiatiën? „ Of ligt aan het 'herltel van het crediet der Bank de Natie minder gelegen, dan aan de Marine, als anC e 4 ,,s ders*  408 A. GALLAS, IETS TOT HERSTEL DER WISSELB, EKÏ, derszins , waar toe dezelve hebben gediend ? Zo. „ neen! waarom dan niet zich zeiven gelijk gebleven, en in plaats van paliative, en op tijd werkende mid- delen ; zoodanige aangewend , waar van de uitflag ,j niet twijfelachtig kan zijn, en waardoor op éénmaal, dat zo zeer noodzaakelijk crediet van de Bank zijne" 9, veerkracht kan wederkrijgen ? Zo ik mij niet geweldig „ vergiste, gelove ik, dat, indien men de zaak uit haar „ rechte oogpunt befchouwt, men vinden zal, dat de ,, Natie, althans het aanzienlijkst gedeelte van dezelve, van wat denkensaart men ook zij, met geen ongenoe5, gen zoude zien, eene zodanige heffing, waarvan men het emplooi zo zeer kent, en waarvan men de nut„ tigheid zoo tastlijk bevroeden kan. Daarenboven, ,, nadèmaal men toch voorflaat, om de fchuld van de „ Bank in zes jaaren bii termijnen te betaalen, zoude „ men immers eene geforceerde Negotiatie van \ pCt. „ op de bezittingen, Jpeciatim ad hoe, te heften, in. dier voegen kunnen inrichten, dat dezelve op deeze wijze met een intrest van 3 of %l pCt. afgelost wer-. 5, de Misfchien zoude 'er wel wat anders te bedenken zijn, om eene zodanige nuttige Negotiatie meer ge,, noegüjk, en voor den Lande gemaklijker en vrij voor5, deelig, te maaken, het zti door het formeeren van een „ niet verliezend kansfonds of anderzins." enz. Wij gevoelen met G. dat een onverwijld herftel der Wisfelbank van Amfteldam allernoodzaaklijkst is, om den Koophandel tot haren voorigen luister te rug te brengen; doch achten dat zulks door eene vrijwillige, cn geenszins eene geforceerde , Negotiatie behoort te gefchieden. Dat de Natie de fchuld van de Bank, die buiten haar gemaakt is, op zich genomen zou hebben, zoo, als G. zegt, is ons nergens gebleken, en het zou, onzes bedunkens , weinig met de rechtvaardigheid ftrooken, wanneer men de Natie door eene geforceerde Geldheffing tot de hnale afdoening van die fchuld wilde ver/* binden.  P. BEBTS , P. Z. KORTE VERHALEN VOOR KINDER&W. 409 Korte verhalen voor Kinderen van zes tot tien jaren, die gaarne iets lezen , wat hun verjlaanhaar , nut tig en aangenaam is. Naar het Hoogdultsch gevolgd, door p. beets, Pz. Leeraar der Doopsgezinden te Westzaandam. Tweede Deeltje. Met Platen. Te Amfteldam, bij P. Briët, 205 Bladz. In OStavo. De prijs is f 1 - 5 - : ingenaaid; in carton gebonden f 1 - 8 - : en met gekleurde Platen f 1 - 13 - : Hetgene wij van het Eerfte Deeltjen dezes Gefchrifts voor Kinderen, dat in het jaar 1795 is uitgekomen, gezegd hebben, (*) kunnen wij mede omtrend bet tegenwoordige herhalen, terwijl wij 'er niets zonderlings hebben bij te voegen. Alleenlijk wenschten wij , dat de Burger p. beets, zo hij nog meer voor de jeugd arbeiden wil, zich wat vlijtiger op eenen zuiveren ftijl, goede taal en geregelde fpelling toelegge , en zich de gedachten der zelfftandige woorden en vervoeging der werkwoorden wel eigen make, waar tegen hij meermalen gezondigd heeft. Men merke zulks als geene lettervitterij aan; wat de jeugd leest, moet zuiver wezen: niet, gelijk bij voorbeeld Bladz. 103, reg. (5, enz. ,, Toen ,, dan uw Neef maurits ftierf, hebt gij toen zijn (e) ,, ziel wel gezien, toen dezelven (dezelve) het lichaam „ verliet? Gij waart 'er immers bij? Doorgaands zijn de verhalen wat al te lang; anders zouden wij 'er één van, tot eene proeve, mededeelen: thands vergenoegen wij ons met het volgende rijmloos liedjen, op Bladz. 115 voorkomende; Bekoorelijke bloemtjens! U, u ter eere zinge ik. (zing ik) Gij zijt het beeld der Lente, En van ons jeugdig leven. Zo (o) fraai, maar kort, de Lente, Zo fchoon, maar broos, de jeugd is, Zo fraai, maar ras (rasch) verflenfend, Zijt gij ook, lieve bloemtjens. 4* $ Het geurige viooltjen Bloeit in den koelen morgen, Zo zagt, (zacht) en zo bekoorlijk: Verfchuilt zich op. de velden; Daa C) &e VaderU BW. Vil Deel, ijie Stuk, Bladz. uo. Cc 5  410 P.': BEETS, P. Z. KORTE VERHALEN VOOR KINDEREN. Dan zoekt het lieve meisien, ]3ij 't vallen van den avond, Dien lieveling, (liefling) maar zij vind (vindt) niet liet geurige viookjen. $r -fr ^ „ Dit overfchoone roosje, Zal ik dees middag plukken, Wen ik zal wederkomen." Zei, *s morgens., fchoone Philis; Zij kwam, en plukte 't roosje, Maar, ach! 't was reeds aan 't kwijnen, De bladeren verflensten, Daar viel het icaoone roosje! ■& «• 4 Nog is 'er toch een bloemtje Dat altoos bloeit en groen is, Gelukkig is de fterfling Wiens hand dit bloemtjen vast houdt, In eeuwig frisfche lente, ln onverwelkbre fchoonheid Vervliegen zijne dagen, - En 't bfoennje blijft fteeds btoeijen. & & H Dat bloemtje is geen viooltjen, Noch ook het geurig roosje, Het bloeit niet op de velden, Niet in de fraaije hoven, Neen, ': groeit op anderen bodem, In braave, (brave) in edele zielen , In harten vol van onfchuld, Daar groeit, daar bloeit dit bloemtjen, . Wenscht gij dan, lieve meisjensl Dat uwe fchoonheid bloeije, Dat uwe jeugd ontluike, Wenscht ge u beminnenswaardig, En uwe vréugd beftendig, Kweekt dan dit eder bloemtje, Dat nimmer zal verflenfen , • Pet Bloemtje altoos groen.  J. J. EBERT, FABELEN EN VERTELLINGEN. AU Fabelen en Vertellingen voor de Jeugd, door j. j. ebërt, Hoogleeraar te IVittenberg. Te Haarlem , bij F. Bohn. Buiten het Voorwerk , 216 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ 1 - 2 - : Na dit Werkjen te hebben gelezen, moeten wii volkome n fn> ftemmen met hetgene de Schrijver zelf daar van zegt in zijn Voorbericht , dat naamlijk * hoewel het hedendaags niet mangele aan gefchriften , die Fabelen "en Vertellingen voor de Jeugd van beiderlei kunne in zich bevatten, niemand echter, die billijk en verftandig denkt, hem ooit het verwijt zal doen, dat hij, met deze verzameling, iet geheel onnodigs hebbe on. dernomen. Wij zeggen meer; wtf zeggen den Schrijver hartlijk dank voor zijn oordeelkundig geTchenk niet alleen , maar ook den Vertaler, die ons- hetzelve in een Neêrduitsch gewaad gele* verd heeft en den Uitgever, die het zoo zindelijk, netjens, ja fierlijk- heeft uitgevoerd, met een tweetal zeer fchoone plaatjens op den voorgrond. Het is toch , in ons Vaderland zoowel als in Duitschland, waar, dat men, gelijk de Schrijver zich uitdrukt, in onze Gefchriften voor Kinderen, vele verdichtfelen en verhalen in meer dan ééne verzameling wederom aantreft; iet, dat hier het geval geenszins is , hebbende wij , bij het doorbladeren , geen eenig Siukjen gevonden, dat wij ons herinneren kunnen, reeds elders gelezen te hebben: en even zoo waar is het, dat men daar onder, over het algemeen, een groot getal van de-zoodanigen ontmoet, die, welke waarde zij voor het overige ook mogen hebben, of, uit hoofde van derzelver inhoud, of, wegens de manier van voordfagt, geheel onbruikbaar zijn voor de tedere jeugd; iet, hetwelk men even zoo min aan dit Werkjen zal kunnen berispen, dat derhalven even doelmatig is, als het de nieuwsgierigheid opwekt, de aandacht gaande houdt, en de aangenaamfte verfcheidenheid ten toon fpreidt. De Schrijver heeft deze verzameling in twee Afdeelingen, ge« fplitst, waardoor het Werkjen van eene zoo veel te uitgebreidere nuttigheid wordt, zonder dat hij, die het gebruikt, ligtlijk, ten nadeele der jeugd, in zijne keus kan dwalen. De eerfte Afdeeling behelst die Fabelen en Vertellingen, welker Zedenleer bijzonder voor de vroegfte jeugd gefchikt is; en, in de tweede Afdeeling, zijn dezulken geplaatst, die, wel is waar, de vatbaarheid der Kinderen niet te boven gaan , doch waarvan het zedenlijk doel meer gemunt is op volwasfene perfoonen. Ook heeft hij korte en meer uitvoerige verhalen elltaêr doen afwisfe. len, ten einde di: Boekjen tot deze twee einden voor de jeugd kon dienen ; dat naamlijk de kinderen het kortfte, zo zij daar toe niet al te jong zijn , eerst zelf voorlezen of hooren verhalen , en dan wat uitvoeriger weder vertellen, terwijl men hen van,  4Ï2 J. J. EBERT, fabelen EN vertellingen. van de langere verhalen een kort uittrekfel Iaat maken, vooral zo z'j reeds met de pen kunnen omgaan. De vertaling is vloeiend en duidelijk. In eene goede fpelling nogthands is de O ./er/etter nog niet vast, en zich zeiven dikwijls zelfs ongelijk; zoo fpelt hij nu eens lachen, dan lagchen, en wederom lachgen, dog in plaats van d;ch , nog in eenen 2in, waar het noch zijn moet, ah voor dan, ondekken voor entdekken, hij antwoorde in den voorleden tijd in plaats van hij andwoordde, enz. Ook is he: gedacht wel eens verkeerd .gefteld, pelijk Bladz, 6, regel 5 van onderen den vlugt voor de vlugc * Bladz. 25, regel 6 zijnen vlijt voor zijne vlijt, en elders; dan, daar hij elders vlugt en vlijt vrouwlijk ftelt, kunnen wij die voor drukfouten aanmerken. De Vertaler fchijnt ons toe, geerne verder in eene goede fpelling ie willen vorderen, maar het waare nog niet te kunnen vinden en meenigmsal te wankelen en te wijfelen. Hij zal dus wel doen, met we i l a tv u 's Taalkundig (Voordenhoek te beftudeeren; vooral, indien hij meer fchriften voor de jeugd overzetten wil: zo ooit tuch, komt het hier op eene goede fpelling aan, even als op eenen goeden ftijl, ook moet hij minder karig worden in het gebruik der leesteekenen, dan op Bladz. 12 en elders, komende aldaar eene ganifche Periode voor, waarïn men flegts eene corama of kort rustteeken ziet. Wij zullen onae beöordeeling over dit uitmuntend Werkjen befluiten met het geven van een proel'ien uit iedere der twee bovengenoemde Afdeelingen, waarbij wij tevens des Vertalers fpelling en leesteekenen zorgvuldig bewaren zullen, tn de konften uit. kiezen. Het eerfte is de eetfte vertelling uit de eerfte afdeeling en luidt dus: „ de gestrafte nijd.'' „ Zekere moeder deelde eens, om haare (bare) beloften te ,, vervullen, tot eene vooravonds verfivspering, koeken uit aan „ loijen en jantje, haare beide kinderen. Lotjen ouder „ ziinde, en zig op dien dag naarftiger gekweten hebbende, „ kreeg grooter ftuk dan haar broeder, die wegens zijne luiheid „ en ongehoorzaamheid , eigenlijk niets had moeten hebben. „ In het eerst was hij ook zeer wel in 't (zijn) fchik over zijn „ deel, daar hij naauwlijks iets had durven hoopen (hopen). „ Maar toen hij den koek van zijne zuster in 't oog kreeg , „ cn dien vergeleek met den ?ijmn , knarste hij van boosheid „ op de tanden., en ging om haar los, om haar den ko^k te ont„ nemen. Dog f doen) lotjen fpiong zo (zoo) vaardig ter „ zijden (zijde) uit, dat hij zijn oogmerk niet konde berei„ ken, en ging met haar koek cp de (n) loop. Jantje ver„ volgde haar met feilen vaart , maar terwiil hij zijne oogen „ fteeds op haare fn) koek gevestigd had, zonder naar den grond ,, te zien, ftruikelde hij over eenen fteen, en viel met zulk een M geweld neder, dat zijn koek hem uit de hand fchoot, en door „ eea  LIVRÉ ft EPELLER ET i LIRE, 413 „ een hond , die toevallig voorbij kwam , opgefnapt wierd. „ Thans (thands) begon hij bitter te huilen, dog zij (,) die „ hem waargenomen hadden, lachten hem uit, en sunden ham „ gaarne deeze (deze) ftraf voor zijn afgunllig gedrag.'' De andere is de zeven en twintigfte, en uit de tweede afdee» Hng, zijnde van dezen inhoud : ,, de moor en de blanke." „ Een jonge Europeer /'Europeer of Europeer) wandelde „ eens aan den oever van eenen ftroom, in welken een Muor „ bezig was zig (zich) te baden , die wel inzonderheid zijn „ aangezigt zorgvuldig wiesch." „ „ Zijt gij niet een regte Zotskap, riep hem de Europeer „ toe, dat gij u zo ("zoo) veele (vele) moeite geeft (',) ora „ „ uw gezigt te wasfchen ? Gij zult veel eer het water zwart „ „ dan u zei ven daar mede blank maaken (maken)." " „ „ Neuswijs ventjen! — gaf de Moor ten antwoord f and„ „ woord) - ik wasch mij niet, gelijk gij , om een (eene) „ „ bleeke tronij (ironie) te krijgen, maar om weer regt fchoon „ ,, zwart te worden." " „ De jonge Europeer verdiende in de daad de benaaming (ba„ naming) van neuswijs ventjen. Want weike reden kon de „ Moor hebben (,) om zijne zwarte kleur minder fchoon te „ achten (,) dan wij onze witte? Zou men iemand niet voor ,, een' grooten gek houden , die , in 't wit gekleed zijnde , „ eenen anderen ging befchempen, om dat hij zwaite klederen aanhad?" Livre d epelkr et a Ure. Dat is: Spel- en Leesboek. Te Amfteldam, bij H. Keijzer, 1799. 96 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 ■ 4 - : Dit Bo elijen bevat weinig bijzonders, dan hetgene in andere foortgelijke Boekjeus, tot het zelfde oogmerk gefchreven, te vinden is Benalver, het ABC in Capitale Scbrijrleiteren , en de verklaring der accenten en verdeeiings teekenen, befraac hetzelve in woorden van eene enkele lettergreep, van twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, en agt lettergrepen. Waar agter gevoegd zijn: fpreekwijzen voor de uitfpraak van de ftomme, van den uitgang der <'erde perfoonen ent, oient, der eindigende of laatfte medeklinkers, wanneer het volgende woord met een voksal of klinkletter begint, enz. Waar op volgen tien Fabelen en Vertellingen; terwijl het geheele onderwijl bedoren wordt met Oefeningen over de ui;fpraak der klanken van je, ja, che, gne, eh, iil, enz. Eduard.  4*4 J. Bi o p r E Eduard. Door john moore, M. D. Naar den tweeden Druk uit het Engelsch. Tweede Deel. Te Amfteldam, bij de Wed. J. IJntema en Zoon, 1800. ^92 Bladz. In gr. OÜavo. De prijs it 'f 2 * '8 - 3 Na eene aandachtige lezing des Tweeden Deels, van dezen Roman , waarmede het Werk voleindigd is , vinden wij geene reden, om ten aanzien van het oórfpronglijke zoowel als ten opzichte der Vertaling, te herroepen hetgene wij onlangs, toen wij de verfchijning van het Eerfte Deel, in onze moedertaal, aankondigden, aangaande den eduard gezegd hebben. De zelfde kunst van waarnemen,befchouwing der menschlijke bedrijven , mensch- en karakterkunde, vlugheid van gedachten , juistheid van oordeel, fijnheid van gevoel, vrolijke maar onbe'ledigende boert en ten toon ftelling van het belachlijke aan den eenen kant, en dat zelfde prijswaardig oogmerk, om der Lezets geluk, door de verbetering hunner harten, te bevorderen, aan de andere zijde, welk alles, in het eerfte Deel, te recht bewoü* derd wordt, vinden wij hier,in eene ruime mate,weder, en do_t ons het Werk, zeer zuiver en vloeiend vertaald , hoewel niet altijd, wat de fpelling aangaat,zoo vertolkt,dat moore's eigenaartige en geestige fchrijfwijze daar bij alleszins behouden wordt, met evén veel nut als vermaak lezen. Gaven wij voorheen eene proeve van zijn geestig vernuft in vrolijke fcherts, het lust ons thands nog een klein proefjen mede te deelen van zijne Wijsgeerte en Menschkunde, of eene uit de duizende fchrandere opmerkingen, waarmede het gamfche Weik doorvlochten is. Zij bevindt zich op Bladz. 127 en 128 van dit Tweede Deel, en luidt als volgt: ,, De characters van de moeder (Ladij anna clifton) en' „ van den zoon verfchilden in verfcheiden punten , en in het „ bijzonder hier in, dat de eerfte meer Verwaandheid dan Trots„ heid, en de laatfte meer Trotsheid dan Verwaandheid bezat." ,, Deeze hoedanigheden worden fomtijds befchouwd als van „ eenerlei betekenisie, fcTioon weezenlijk in den grond verfchitlende. Trotsheid, gegrond zijnde op het gevoelen, hetgeen „ de menfchen hebben van hunne eigene verdienfteu, kan zich ,, zelve ftaande houden, in fpijt der verwaarloozinge of af keu„ ringe van anderen; terwijl verwaandheid leeft van de toejui„ cbinge en verwonderinge der geenen, die haar omringen, en ,, wanneer dat foort van voedfel haar geweigerd wordt, zich „ verkniest en kwijnt van ergernis. Trotsheid, fchept zo wel vermaak in lqf als Verwaandheid; mits dat de lof met kieseh„ heid gegeven worde, uit'een' achtenswaardige hoek kome , „ en verzeld ga met de bewustheid van verdiend te zijn. Maar „ verwaandheid verllindt dien gulziglijk, hoe raauw ook opge„ discht, uit welken hoek hij kome, en het zij verdiend of nier. „ Prijs eenen man van echte trotsheid om eene lofwaardige daad t „ wel-  EDUARD. 415 ., welke hij niet bedreven heeft, geef te kennen, dat hij de „ opfleller is van eenig geacht naamloos letterkundig Weik, het., geen hij niet gefchreven heeft, of om begaafdheden v,m eeni,, gerlei foort, welke hij denkt niet te bezitten, en hij zal ernrtig ,, verklaren dat gij u vergist. Een verwaand man zal, in dezelf„ de omftandigheden , u in dooling iaaten blijven, of, miilchieu* „ trachten door bedrog u daar in te bevestigen. De Vcrwaan. ,, den, altoos vreezende hun aanzien in de waereld te verliezen, •>, fchuwen zodanigen hunner bekenden., hoe achtenswaardig zij „ ook mogen weezen, die in een* laagen leevensftand, of niet ,, naar de mode gekleed zijn, en voornaaraelijk indien zij dezel,, ven toevallig ontmoeten, terwijl zij zeiven zich in gezelfchap „ van luiden van hoogen rang bevinden. De waarlijk trotze „ Man, zulk een gedrag verachtende, en nooit bevreesd voor „ het verlies van zijn aanzien, fpreekt de nederiaften zilcer be,, kenden aan met dezelfde vriendlijkheid, het zij hij d izelven „ alleen ontmoete, of in den kring van uitwendige grootheid ea „ fatiuen." De Toveres sidonia. Tooneelfpel. Gevolgd naar het Hoogduitsch van heinrich zschokke, Schrijver van «ballino, door m. g. engelman. Te Amjlellam, bij H, van Kesteren, 1799. Buiten het Voorwerk, 223 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ : - 12 - : Hugo, Hertog van Modena, is in liefdedrift ontdoken tot sidonIa, eene edeie Juffer uit Kalabri'è , die uit het Klooster is onifnapt , haren Dienaar cijnthio bemint, door hem wederom bemind wordt, en wel vriendfchap voor den Hertog heeft, hem wel toegeeflijk behandelt, om zijne befcherming te genieten, maar nogthands, te edel van hart, niet voornemens is, hem zijne wenfchen in te willigen. Hugo echter dwingt zijnen vertrouwling, den Arts aldo brandini, om voor zijne Gema. lin jolanda een vergif toe te bereiden, maar die, in plaats daar van, haar een flaapmtddel toebereidt. Hugo geeft haar dit in, en jolanda meent te fterven, terwijl hugo zich zijne Gemalin insgelijks dood verbeeldt en zij fpoed'g wordt bijgezet. Zekere Abt intusfchen , gregorius, insgelijks in geile drift tot sidonia ontvlamd, herkent in haar Zuster seraf ine, wordt jaloers op cijnthio, en bedreigt haar, dat hij ze aan het geestliik gerecht zal doen uitleveren, zo zij hem niet te wil zij, imar sidonia biijft ftandvastig , wordt juist daar zij naa Duitschland wil vlug;en, in de gevangenis gefleept — voor het gerecht gebragt, aldaar door den Abt van toverij en gifcmengerij aangeklaagd, en veroordeeld, om verbrand te worden. Hugo was ond.Twül, door de wroegingen zijns gewetens over de gewaande vergiftiging van jolanda, ginds en hervvaard gedrein, eindelijk ook in de Vergadtnug van het gerecht voornoemd. Na  4l5 H. ZSCHOKKE, DE TOVERES SIDONIA» tJa hare veroordeeling komt de Abt, in de gevangenis, bij hs»r, en zoekt haar nog tot zijn plan over te halen, maar te vergeefsch; terwijl cijnthio, mede aldaar verfchijnende, zich bij den Abt bekend maakt als zijnen Zoon, hem verwijt, hoe hij zijne Moe» der Cassandra in armoede had laten verkwijnen en hem met zijne Wraak bedreigt. Sidonia wordt verder naa de begraaf, plaats van jolanda, waar hugo wanhopig ornwaart, gebragt, om haar tot bekentenis te brengen, dat zij haar, door vergift, gedood had. Jolanda treedt thands levendig uit het graf ten vooifchijn; hugo herneemt, met de uiterfte vreugd, zijne vrouw; de Abt, van zware misdaden bij den Aartsbisfchop aangeklaagd, wordt weggevoerd ter flraf, terwijl cijnthio reedi was toegefchoten, om hem te vermoordtn; maar deze laaifte, zijn doel gemist zijnde, wordt nu met sidonia verbonden. Zie daar den hoofdinhoud van dit Tooneelfpel, dat misfchien aan de beminnaars van zulk flag van Tooneelftukken wel behagen zal, maar zeker niet zoo, als de aballino van den zelfden Schrijver, oflchoon de Vertaler dit vermoedt. De Schrijver zelf heeft, onzes bedunkens, zijn Stukjen in het Voorbericht beter beoordeeld, wanneer hij zich dus uitlaat: ,, Een fchoon meisje zou eens een Italiaansch Vorst eenen ,, mirnediank ingegeven hebben, en daarom, als ook, wegens „ andere gevaarlijke kunftenarijën, als eene toverheks verbrand „ zijn geworden. — Dit was de dnecdote, die mij de eerfte „ ftof tot het volgende Tooneelfpel opleverde; zij ontwikkelde ,, zich in mijne verbeelding tot een groot majeltueus beeld. Ik „ zag, in den nagt dier barbaarfche eeuw , eene vrouw, wier „ geest boven hare tijdgenoten uitmuntte , en door het volk „ niet bewonderd, maar als eene ingeving des duivels gevreesd ,, werd; eene vrouw, die te deugdzaam was, om begrepen te i, worden, -wier fchoonheid voor meer dan natuurlijke toverij „ gold. Ik zag deze vrouw fterven als een flagtöffer der woeit„ heid harer eeuw," Ik poogde dit reuzenbeeld te verwezenlijken, en — wat ver„ fcheen onder mijn penceel? — een dwtrg. — De bekende ,, Pommerfche heks, sidonia van bork, blijkens Akten, ,, een wonder fchoon meisje, leende aan mijne toveres niets dan „ den naam " „ Het is geene dichterlijke befcheidenheid, dat is, geene Iro„ tiie, wanneer ik vair mijnen arbeid zoo vernederend fpreek; ze„ ker, ik had deze geboorte ter dood veroordeeld , indien ik niet den kindermoord op zich zeiven voor affchuwlijk hield." —« De vertaling, die wij met het oórfpronglijke vergeleken heb» ben, is getrouw en vloeiend en de Overzetter verftaat zijne moedertaal vrij wel; veel beter ten minde, dan eenigen zijner broeders, die ons geftadig van uit het Hoogduitsch vertolkte Tooneelftukken , tot walgens toe, voorzien.  ÜÏTTREKZELS ën BEOORDEELINGEN. Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst , opgericht in 's Haege, voor het jaar mdccxcvii. Te Amfteldam en in 's Hae* ge, bij j. Allart en B» Scheurleer, 1799. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 4 - : Het voornaamfte en gewigtigfte gedeelte van dit Stuk der Verhandelingen van het Haagfche Genootfchap tot verdediging van den Christlijken Godsdienst, beflaat de doorwrochte, en met verlangen te gemoet geziene Verhandeling van den Utrechtfchen Hoogleeraar jodocus heringa eliza'sz. Over het waare denkbeeld, 't welk de Bijbelfchrijvers hechten aan de Koninglijke waardigheid of heer fchappij van den verheerlijkten Middelaar jesus christus, aan welke Verhandeling de Gouden eereprijs door het Genootfchap is toegewezen. Deze Verhandeling , die 320 Bladzijden bedraagt, is door den Hoogleeraar na het gewigt der ftoffe te hebben opgemerkt , welke het andwoord op die belangrijke vragen moet geven: ,, Wie is jesus christus? Wat is hij voor de wereld ? Wat is hij voor zijne „ vrienden en voor mij? Hoe moet ik hem mij voorftel5, len, als ik aan hem denke ? Hoe moet ik omtrend „, hem verkeeren? Welk een foort van eerbewijzing ben ,, ik Hem fchuldigV" in twee Hoofdftukken afgedeeld, in welker eerlte hij wat uitvoeriger voordraagt het gevoelen der genen, welken meenen, dat de Bijbelfchrijvers, flegts in eenen onèigenlljken zin , van christus Koninglijke yvaardigheid of Heer fchappij melding maken, om 'er zijne tegenwoordige Gelukzaligheid, zijnen alöm verworven roem, en den grooten invloed zijner leere mede aan te duiden. In het tweede Hoofdftuk toont de Hoogleeraar in de bijzonderheden aan, dat deze opvatting verkeerd is, en dat de Bijbelfchrijvers een veel uitnemender denkbeeld hechten aan die waardigheid en heerfchappij, terwijl zij daardoor verftaan, een perfooniijk en werkdadig bewind, 't welk de verheerlijkte Middelaar in Gods naam over de wereld voert. In het Eerfte Hoofdftuk, dus, brengt de Hoogleefaar met veel juistheid en bondigheid van oordeel, de ver. fchillende verklaringen van vele meest Duitfche Godgeleerden omtrend den zin, in welken aan christus het Koningrijk wordt toegefchreven, bij,. waartoe hij , in INIfiUWËVAJD.BIBfc.IV.PEEJ-, NO.?. Dd de  ^ 1 8 verhandelingen van het genootschap de aanteekeilingen agter dit Hoofdftuk gevoegd, hunne eigene woorden uit hunne Schriften aanhaalt; hij beredeneert hun famenftel bondig, en leidt het af uit de eerfte bronnen hunner misvattingen, tevens de bedoelingen en gevolgen van deze hunne verklaringen aanwijzende, tot welken allen overhellen, die zich van de bovenmenschlijke en Godlijke natuur van christus niet overtuigd houden. Hoe zeer deze Uitleggers ook in bijzonderheden verfchillen mogen, de grondftelling van allen komt op hetzelfde uit: christus de Koning , de Heer , is het zelfde, als christus de Leeraar, de voorganger der menfchen, het hoofd van de belijders des eenigen waaien Gods, en der waare deugdbetr achter s, de Stichter en In feller van den besten Godsdienst, enz. zoodat christus dan zal gezegd worden , te regeeren, te heer fchen, over allen, die zijne leere aannemen, zich door derzelver lesfen* laten beftuuren, die, naar de voorfchriften van zijne Gpdsdienftige inftell'ing, leeven ; in den zelfden zin, in welken p lato, aristoteles, en andere Wijzen en Stichters van Schooien, of ook in den zelfden zin, in welken numa, LijcuRGUsensoLON na hunnen dood nog gezegd kunnen worden over hunne. volgelingen te heerfchen. Voords worden in dit Hoofdftuk de bewijzen, welken men voor deze verklaring heeft aangevoerd, ordenlijk uit eikanderen gezet, en in alle hare kracht vertoond. In het Tweede Hoofdftuk ftaaft de Schrijver eerst, het rechtzinnig gevoelen, 't welk de Christenheid rot dus verre beleden heeft, uit vergelijking van de geheele leer der Bijbelfchrijveren omtrend dit onderwerp, waarna hij de redenen, welken voor het tegenövergelteld gevoelen waren ingebragt, wederlegt. De leer der Bijbelfchrijveren, die ons deze heerrchappijvan christus voordellen in eenen eigenlijken zin, zoodat zij door dezelve verftaan een perfoonlijk werkdadig, en beftendig bewind van den verheerlijkten Middelaar , in den tegenwoordigen ftaat zijner verhooging, over de wereld, en bijzonder over zijne Gemeente, ftaat lijnregt over tegen het denkbeeld, dat door vele Hedendaagfchen wordt omhelsd. Deze meenen, dat de Zaligmaker thands geen perfoonlijk werkzaam aandeel heeft in het beftuur, 't welk hem wordt toegekend; en dat het alleen zijne leer is, die nu hare zedelijke werking onder de menfchen doet. Maar de Bijbelfchrijvers fpreken van een per-  tot verded. van den christlijken godsdienst. 4t0 perfoonlijk en werkdadig bewind. Zij meenen , dat de perfoonlijke werkzaamheid van den. Heiland omtrend het heil der wereld alleen plaats heeft gehad, zoo lang hij' perfoonlijk onder de menfchen verkeerde, en mondeling aan hunne onderwijzing arbeidde: maar in de Bij beifehriften wordt ons dit bewind afgefchetst als ecnbejjendig bewind, 't welk onze Middelaar, vooral na zijne verhooging, heeft aanvaard, en tot aan het einde der wereld zal uitoefenen. Volgends het gevoelen der nieuwtnodifche Verklaarderen, zal toch eigenlijk christus alleen werken op die menfchen, welken door den heilzamen invloed zijner leer zic*h laten beftuuren; maar de Bijbelfchrijvers fpreken van een onbepaald bewind, over de geheele wereld, fchoon het oogmerk van dit bewind, zich bijzonder bepaale tot de Gemeente der oprechte Christenen. Deze leere der Bijbelfchrijveren wordt, uit derzelver Schriften en gezegden, naauwkeurig en overtuigend betoogd, waarna de Hoogleeraar zich verledigt, om de bijgebragte bewijzen der nieuwfte uitleggeren op te losfen, en te ontzenuwen, befluitende zijne Verhandeling met deze nadruklijke en ernftige woorden : ,, Zoo ftaa dan ons geloof vast, tegen allen aanfbot van de hedendaagfche twijfelarij! zoo belijde onze tong Hem , die ons gekocht heeft met zijn bloed , en nu onze oppermagtige Heer en Koning is! Wij kunnen ons niet te diep voor Hem nederbuigen, en behoeven, niet te vrezen, dat deze hulde Gode ongevallig zijn zal; want Hij is dezelve waardig ; en God zelf heeft hem uitermate zeer verhoogd, en Hem een' naam gegeven boven alle namen, opdat alle knie zich voor Hem buige , en alle tongeHem als Heer belijden zoude,tot heerlijkheid Gods des Vaders. Zijne regeering is rechtvaardig, wijs, en zachtmoedig; ze is de regeering van God zclven-. Hij is de Zoon , door wien de Vader alle dingen regeert. En, welke troonen ook wankelen, welke grootheid valle ," de zijne nimmermeer. Het zij dan onze troost in droevenisfen, onze veiligheid in gevaaren, onze aanmoediging in den flrijd, onze opwekking tot zijnen dienst $ 't gene Hij, als een woord van troost en aanfpooring, Voor zijn heengaan van de aarde tot zijne jongeren zeide: Mij is gegeven alle magt in Hemel en op aarde. matth. XXVIII: 18." Men zal niet. in de^e Verhandeling eene breedere ont" Dd a Vo«*  420 verhandelingen van het genootschap vouwing verwachten van de wijze , op welke deze Heerfchappij door den verheerlijkten Middelaar wordt uitgeoefend, de Hoogleeraar was door de opgegevene vraag bijzonder bepaald, tot de waarheid der zaak zelve, en heeft aan dezelve, door zijn betoog dezer waarheid, volledig voldaan. Wie begeerig is, nader te overweegen, de wijze, op welke jesus, als Middelaar, regeert, en het deel , hetwelk zijne menschlijke Natuur in deze Heerfchappij heeft , met andere bijzondere vragen , die hier kunnen gedaan worden, raadpleege de Verhandeling van den Hoogleeriiar j. van voorst, over dit zelfde onderwerp , tevens met die van den Hoogleeraar ro ij aards, van welke beiden wij, op hare plaats, ia dit ons Maandwerk aan onze Lezeren . verflag gedaan hebben. (*) In dezen Bundel van'Verhandelingen van het Christlijk Genootfchap, in 's Hage opgericht, ontmoet men nog drie kleine Verhandelingen, als ééne van den Arafteldamfchen Predikant, den Eerw. dirk cornelis van voorst: de Oudheid van het Boek j o & verdedigd tegen hufnagel en doederlein, van 32 ■bladzijden, aan wien een zilveren eereprijs is toegewezen. In deze beknopte Verhandeling toont de Eerw. Schrijver aan , dat de bewijzen door hufnagel QHioè Neu Ueberfezt. Erl. 1781) aangevoerd, om zijne mening te ftaven , waardoor hij het voor waarfchijnlijk houdt, dat salomo deszelfs fchrijver is, en door doederlein gedeeltelijk overgenomen, terwijl zij te gelijk salomo berispen, ,, die zijn onderwerp ont., leent, uit de Aardsvaderlijke wereld, en zich, ver3, gist, dewijl hij ook zinnebeelden en uitdrukkingen ,, bezigt, welken op dien tijd niet pasfen," geen heek houden, noch in ftaat zijn, ora de oudheid van job's Boek , volgends welke men hetzelve in den tijd .van moses ftelt, omver te werpen. Eene tweede Verhandeling van theoph. c/el estin. pi per, Profeslbr en Predikant te Grijphswald, over de onfchathaare waarde der menschlijke ziel, naar aanleiding van jesus redevoering luc. XV. volgt op deze in 36 Bladzijden, aan wien insgelijks een zilveren eereprijs toegelegd is. Daar jesus luc XV. door eene drievoudige gelijkenis aantoont, hoe ook één enkel, C») Zie N,Vad, BiM. IH Deel, ijle Stuk, Blad», \05en729.  TOT VERDED. VAN DEN CHRISTLIJKEN GODSDIENST. 42! kei, hoe zelfs de allergeringfte en diepst bedorven mensch , vooral wanneer hij rechtfchapen berouw en verbetering betoont, vele waarde in zijne oogen hebbe , neemt de Schrijver aanleiding , om de onfchatbare waarde eener menschlijke ziel nader aan te wijzen. I. Uit den arbeid van jesus, den Zoon van God en Heiland der wereld, aan de redding en het welzijn van eenen eenigen mensch. II. Uit de vreugde des hemels, over de bekeering en het te regt brengen van eenen eenigen verhoren zondaar. Welke beide hukken geleidelijk en opwekkend door den Eerw. p 1 p e r breeder worden uit een gezet en tot zijn oogmerk gebragt. Eindelijk wordt deze Bundel befioten met eene Verhandeling van 64 Bladzijden ; over de gemeenzame Bijeenkoomften der Christenen , waarïn gebruik is gemaakt van vier onderfcheidene Stukken, aan het Genootfchap toegezonden door carel hurau, Oud-ouderling in den Haag; carel stephanus hurau, ÓudDiacon in den Haag; tjaard reneman, Predikant te Hinlopen; en martin us eppens, Predikant te Leeuwarden, aan welken ieder, in den jaare 1797, eene zilveren Medaille is toegewezen. Door de Samenkomften der Christenen worden hier niet bedoeld , de openlijke en plegtige Godsdienftige vergaderingen ; ook niet de zoogenaamde Oefeningen, welken zeker van velen te onbepaald en met al te grooten ijver zijn voorgeftaan, en van anderen verworpen en tegengewerkt; de vraag doelt alleen op zulke bijeenkom hen der Christenen, waar men in onderlinge en gemeenzame gefprekken, aan welken allen deel kunnen nemen, elkanders waare ftichting zoekt te bevorderen; het zij dan zulken, die alleen nu en dan plaats hebben, en men toevallige^ kan noemen , wanneer iemand daartoe eenigen van zijne Medechristenen ten zijnen huize verzoekt, of vaste gezellchappen, die uit een bepaald getal leden beftaan, en die op eene te vooren beftemde plaats, en op yastgeftelde tijden, vergaderen. Omtrend de wijze, hoe foortgelijke bijëenkomften der Christenen tot waare ftichting best kunnen worden ingericht, worden in deze Verhandeling eenige goederegelen voorgefchreven, en eenige van de krachtigfte redenen aangevoerd, om Christenen ter vlijtige betrachting van hun belang en pligt iri dezen op te wekken. Wij hebben deze Verhandeling j°d 3 mee  ^12 veuh. rak, den nat. en geöpenb. godsdienst, met deelneming gelezen , en prijzen derzelver lezing, en zoo veel mooglijke daadlijke beoefening, ten fterk» ften aan. Verhandelingen rakende den Natuurlijken en Geöpenbaarden Godsdienst. Uitgegeven door t e ij l e r s Godgeleerd Genootfchap. XVIII Deel. Te Haarlem , bij J. Enfchedé en Zoonen en J. van Walré , 1799. — VI en 374 Bladz. In gr. Ouarto. De prijs isfi - 2 - ; Dit Agttiende Deel der Verhandelingen van teijler's Godgeleerd Genootfchap levert ons drie wel uitgewerkte andwoorden op de gewigtige vraag , door hetzelve voor den jaare 1798 uitgegeven. ,, Is 'er in ,, den mensch geen ander beginzel van werking, dan 3, eigenliefde , en kan men alle de neigingen en harts„ tochten, die zich bij hem opdoen, daartoe brengen, ,, of huisvesten 'er in hem ook beginzelen van goedwil,, ligheid , die zich door geene eigenliefde verklaaren laaten, en volftrekt belangloos mogen genaamd wor„ den?" - Het Voorbericht, vóór dit Deel geplaatst, geeft ons eene beknopte opgave van den hoofdinhoud dezer drie Verhandelingen , welke wij zoo juist vinden , dat wij oordeelen , onze Lezeren niet beter met dezelve bekend, te kunnen maken, dan door de mededeeling derzelve, ,, De bekroonde Verhandeling," (waarvan de Burger jan brouwer Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwaarden Schrijver is) „ beantwoord het Eerfte Lid ,, der vrage ftelliger wijze , en behelst ene onbepaalde „ verdediging der eigenliefde , als het enige algemeene „ beginfel van werking in den mensch ; en de Schrij3, ver tragt alle neigingen en hartstochten , welke in 3, denzelven gevonden worden, daaruit te verklaren en -„ afteleiden. — Daar de Schrijver een ijverig voorftan9,, der is ter betragtinge van de pligten omtrend god en 3, den naasten, zo wel als omtrent zich zeiven; fpreekt 5, het van zelfs, dat hij de eigenliefde in den gunftig- ften, en dus na genoeg in den hier voor opgegeven „ zin opneemt," (naamlijk in dien zin, dat dezelve te kennen geve de zucht tot eigen geluk, de begeerte of neiging tot eigene gelukzaligheid, de liefde voor zich ae_Wen, §n, niet in den zin va,n blinde eigenbaat, die alle fee.  UITGEG. DOOR. TEIILER's GODGSL. GENOOTSCHAP. 423 betrekkingen tot God en de Naasten voorbij ziende, den mensch zich zeiven tot een God zoude doen maken , aan wien hij de belangen zijner medemenfchen, het Godlijk welbehagen zelf, tot zijn eigen onvermijdelijk onheil en verderf, dwaaslijk, zoude opofferen; ook niet in den zin van eigenwaan of ingenomenheid met zich zeiven.) ,, Weinig verfchilt hiervan," (dus vervolgt de Voorbericht-Schrijver) ,, in dit opzigt, de Schrijver der twede Verhandelinge. (De Burger w. bruin, Doopsgezind Leeraar op het Noordëinde van Westzanen.) „ En, echter, tenblijke, dat men hiertoe niet ongun„ ftig over de eigenliefde , op zig zelve , behoeve te ,, denkeu ; befluit deze tot de ongenoegzaamheid der„ zelve, om 'er alle neigingen, — hartstochten, en han„ delingen der menfchen uit te verklaren; en, daar hij „ zulks bijzonderlijk en wel vooral ondoenlijk houdt, ,„ omtrent het medelijden ; fielt hij de goedwilligheid „ tot een twede, van de eigenliefde afgefcheiden, be,, ginfel van werking, waaruit het medelijden en andere gezellige deugden , als uit eene hoofdbron , voort,, vloeien." — De derde Verhandeling is van den Franfchen Burger sat ure. Doch daar dezelve te laat ingekomen, en met des Schrijvers naam ondertekend was, kon dezelve niet naar den prijs dingen. — Met dat ai oordeelden de Leden van het Godgeleerd Genootfchap, dat deze Verhandeling te veel waarde bezat , te fchoon gefchreven was , en het tegenövergefteld gevoelen des Schrijvers van de bekroonde Verhandeling in een te fterk licht helde, dan dat zij een oogenblik zouden geaarzeld hebben , om dezelve niet door eene bekwame pen uit het Fransch (in welke taal zij gefchreven was) te doen vertalen, en door den druk gemeen maken. „ Sat ure — (dus luidt het bericht nopends deze „ Verhandeling) is een voorhander van verfcheidene gevoelens in den mensch die, als zo vele beginfels van „ werking, in hem zijn aan te merken. Dit is bijzonder »» zijne gedagte omtrent de gezellige, of deugden van „ goedwilligheid. De eigenliefde is bij hem geheel ,, wat anders, dan bij de eerfte Schrijvers: geen wonj, der dan, dat hij, wanneer deze met zijne gezellige », beginzels in ftrijd komt, zeer fterk op haar afgeeft, j, Een warm aanklever van de Theophilantropifche MaatDd 4 „ fchap-  424 VERH. RAK. DEN IfAT. EN GEÖPENB. GODSDIENST, fchappij in Frankrijk zijnde, is het hierom zo min " als om zijne bijzondere denkwijs over het voorftel der !, vrage, te verwonderen, dat men 'er zaken in mist, die men 'er in zoude mogen verwagten, en 'er hier „ en daar iets in aantreft, het geen men gaarn anders „ zoude zien uitgedrukt." — ■"- ;' Op dit algemeen verflag nopens den inhoud dezer drie Verhandelingen zullen wij thands eene korte opgave laten volgen van elke derzelven afzonderlijk. De eerfte Verhandeling geeft terftond bij den aanvang een breedvoerig verflag van den ftaat des gefchils, 't welk tot deze vraag aanleiding gaf: waarop hij, tot de eigenlijke behandeling overgaande, in het eerfte Hoofddeel in een naauwkeurig onderzoek treedt nopends den zin van fommige twijfelachtige woorden , en eenige voorlopige algemeene bedenkingen mededeelt over de natuur van den mensch. De woorden, door hem bepaald, zijn — Beginfel of Beginfelen van werking , waardoor hij verftaat eene aandrift, die aan allen gemeen is, en wel zoodanige, die het verftand ons aanduidt, dat het God betaamde, aan redelijke en zedelijke wezens te fchenken. Dus doende onderfcheidt hij beginfelen van bronnen , of onmiddelijke drijfveeren. —Het woord Eigenliefde neemt hij in een' ruimen zin, bevattende daar onder niet flegts de zelfsliefde of eigenbaat, maar ook de uitgeftrektfte najaging van geluk, welke den mensch bezielt, en waardoor hij fteeds zijn genoegen, of heil, het zij wezenlijk, het zij ingebeeld, het zij tegenwoordig , het zij toekomftig en afgelegen , bedoelt en najaagt. Zoo worden hier nog de woorden verftand of Rede , en zedelijk gevoel of geweten opgehelderd en toegelicht, en, bij gelegenheid van deze opheldering, die anderszins vrij droog had kunnen uitvallen, eene beknopte, doch fchoone ontwikkeling van 's menfchen natuur medegedeeld, waarbij de bijzondere >-vermogens van den geest kort ontvouwd worden, -en welke aanmerkingen tot recht verftand der geheele verhandeling zeer nodig zijn , naardien dezelven als de grondflag van het geheele gebouw kunnen worden aangemerkt. , , ' ... Na dit te hebben vooraf gezonden , treedt de Schrijver nu in het tweede Hoofdftuk in een naauwkeurig onderzoek der hoofdzaak. — Ten dien einde vestigt hij hier lijn oog op de eigenliefde, befchouwd als het eenig be-.  UITGEG. DOOR TEIjLER'S GODGEL. GENOOTSCHAP. 42J ginfel van werking in den mensch en de hoofdbron van alle zijne neigingen en hartstochten. — Na, bij wijze van inleiding, dit in 't algemeen en de zwarigheid , die zich, met dat al , hier bij opdoet , aangewezen te hebben, komt hij tot een uitvoerig onderzoek , waarbij hij — eerst handelt over zoodanige driften en neigingen, als onmiddelijk, onzer natuure in 't algemeen eigen zijn , of regelregt uit de eigenliefde opwellen: — vervolgends gaat hij na, hoedanigen invloed de bijzondere geaartheden, jaaren, en opvoeding hebben op den mensch, en welke verandering in zijne harts. tochten met opzicht tot de voorwerpen, waar op zij doelen, hierdoor plaats grijpt. — Daarna poogt hij te bewijzen, dat eigenliefde de grond zij van het belanc "t welk wij (lellen in den naasten en deszelfs gevoelens ons aangaande, — en eindelijk leidt hij uit dit alles af, dat daar uit de ongezellige en gezellige gemoedsbewegingen, met édn woord de neigingen, en hartstochten oorfpronglijk zijn. — Dit laatfte, als het gevvigtiglte, houdt den Schrijver het langst bezig: — uitvoerig betoogt hij, dat zelfs de zachte_neigingen van dankbaar, heid, edelmoedigheid en medelijden, wel begrepen, ook al haren grondllag hebben in dat zelfde beginfel van eigenliefde, hoe zeer ook, fchijnbaar, uit eene andere bron moetende afgeleid worden. En wij twijfelen niet, of dit gedeelte dezer verhandeling zal vooral de aandacht der Lezeren tot zich trekken, voornaamlijk daar brouwer zich in dit opzicht van de Schrijvers der beide andere verhandelingen onderfcheidt. Niet genoeg kunnen wij, intusfehen over 't geheel, dit Hoofdftuk ter lezing aanprijzen, vooral daar de Burger brouwer in hetzelve de fchoonfte proeve van zijne menschkunde heeft aan den dag gelegd, waarom de aanmerkingen, hier voorkomende , behalven derzelver belangrijken invloed op het onderwerp hier behandeld, buiten dien en op zich zeiven, reeds van zeer veel gewigt zullen bevonden worden. — In het derde Hoofddeel wordt nu de overbodigheid en ongerijmdheid der onderftelde beginfelen van goedwilligheid aangewezen. In dit Hoofddeel is brouwer zeer beknopt: — aan de déne zijde, omdat de opgegevene vraag des Genootfchaps geene eigenlijke wederlegging van een tegengefteld gevoelen eischt, anderdeels, omdat hij daardoor ia herh>d 5 ha-  426 verh. rak.. den nat. en geöpenb. godsdienst, halineen vallen zou — en ook omdat velen reeds opzetHik in dit veld gearbeid hebben. Zijn oogmerk is daarom alleen, aan te toonep , dat het overbooig en ongegrond is, beginfelen van goedwilligheid te onder* ftellen Dat hij het hier vooral te doen heeft met de voorhanders van een ingefchapen zedelijk gevoel fpreekt vaii zelven, en dezelven worden hier in het rechte dag: ^ISSdên wij nog wel gewensch.t dat brouwer eekSeid had gehad , om zijn gcvoe en te vergel.jfen me dat der critifche Wijsgeeren d,e wel degelijk eeribeeinfel van goedwilligheid, afgelche.den van de eigenliefde hellen. Hoe zeer dit intusfchen regtftreeks Sn aan te druisfchen tegen het gevoelen van br o uwe r zou echter eene aanmerking deze twee nader bij £ï kunnen brengen. - „ Wij vatten geenzins de pen oo Czegt hij) tegen de zodanigen, die door het be" dnzel van goedwilligheid verhaan, zodanige verftan" d ge beweegredenen, die den mensch tot deze of geene " daad noopen, of ook dat beg.nzel met de onmiddehj" ke bronnen en drijfveeren onzer handelingen verwar- " ;pn » Deze aanmerking, zeggen wij, zou daar toe kunnen dienen, omdat het beginfcl van goedwilHcrheid bij de critifche Wijsgeeren, niet anders is, dan dat gebod der praftifche Rede, 't welk z,j, als wetgevend befchouwd wordt den mensch voor te fchnjven, handel zoo, dat gij de menschheid zo wel in uw eigen " Sïfoon, als in die van anderen , ja van elk ander " mensch nimmer als middel, maar tevens als oog- " men, ^hruikt. Doch alsdan is het geenzins " "ene werktuiglijke aandrift onzer natuure eigen ; " en dit was de bedoeling met het woord beginjel. Maar boven al zou deze verëeniging niet vyel gelukken, JMaai 0O™"* • h -m deze geheele Verhandeling, daarnk ronnt akeen aflever van de Wijsgeerte van ?^lfE wlenslrondbeginfelen op meer dan ééne nlaars ten grondflage worden gelegd. P Voords hebben wij deze Verhandeling, offchoon niet in ahes met den Schrijver inftemmende , met genoegen Z\tZ en wij twijfelen niet, of elk zal haar denverS- n^Vlof toekennen, van met oordeel cn onderfchew SïïSfchrev^teSn. Ook is brouwer zijn onSS^Ke?.Sl.r, .alles is */oordacht en meiTwordt ontwaar, dat hij in de daad, (gelijk fetyj  UITGEC. DOOR TEIJLER3S GOBGEL. GENOOTSCHAP, 427 den beginne zegt,) zich reeds dikwerf met dit onderwerp moet hebben bezig gehouden. Ten flotte vinden wij nog een Aanhangfel , over de liefde of natuurdrift tusfehen de allernaauwfe betrekkingen : waarin hij insgelijks zoekt te betoogen, dat ook' deze, hoe zeer ook meer dan ééns aan eene bijzondere drift van goedwilligheid en geneigdheid toegefchreven, echter zeer gevoeglijk uit het algemeen beginfel van eigenliefde kunne worden afgeleid. — Thands komen wij tot de tweede Verhandeling, van den Eerw. bruin. — In de Inleiding handelt hij over de belangrijkheid der zelfskennis, waarüit hij de belangrijkheid der opgegevene vraag afleidt, welke hij met eene beknopte opheldering derzelve laat vergezeld gaan. In het eerfte Hoofddeel zijner Verhandeiinge poogt hij, de voornaamfte beweegingen, die zich in den mensch openbaren , eenigermate in haren aart en ftrekklng te befchouwen. — Hier ontmoet men eene korte en algemeene opgave van de menschlijke aandoeningen , hartstochten , neigingen en driften, welke onderfcheidene benamingen bruin op de zelfde beweegingen des gemoeds toepast, alleen met onderfcheiding van derzelver meerdere of mindere hevigheid of fterkte. In het tweede Hoofdftuk komt hij tot een onderzoek , in hoe verre de gefchetfte beweegingen tot de Eigenliefde behooren of uit haar ontftaan ? — Hier geeft hij eerst eene bepaling op van de Eigenliefde. — Zij is — eene ingefchapene neiging of gronddrift— (JnftinSt) waardoor zijne begeerte bij aanhoudendheid uitgeftrekt, of zijn wil overhellende, of geneigd is, tot al zulks, wat in waarheid, naar zijne verbeelding, goed voor hem zij, en tot zijn voordeel, vermaak , of geluk kan ftrekken. — Hier onderzoekt hij nu, in de eerfte Afdeeling dezes Hoofdrtuks, welke beweegingen in den mensch ontftaande , tot de Eigenliefde, behooren, en in hoe verre. — Van toorn, fchaamte, liefde, haat, hoop, vrees, blijdfehap , droefheid, en berouw, is dit zeer duidelijk; doch aangaande het medelijden, hetgene brouwer ook uit de Eigenliefde afleidde, is hij van een ander gevoelen; en wel, omdat die beweeging van medelijden de begeerte tot afwending van het onaangenaam zedelijk gevoel ('t welk men nog aan ■eigenliefde zou kunnen toefchrijven) voorafgaat , en niet door dezelve wordt voordgebragt. Dit dan brengt hem in de tweede Afdeeling op zoodanige gevallen, waarin  428 verh. rak. den nat. en geöpenu. godsdienst , de opgegevene beweegredenen niet tot de eigenliefde kunnen gebragt worden. — Hieronder telt hij in de eerfte plaats, de liefde tot anderen (indien bruin hier zijne aanmerking, in den beginne gemaakt omtrend de goedwilligheid, niet als zedelijke deugd, maar als gronddrift, had in 't oog gehad, hij zou de liefde tot anderen zoo wel hebben kunnen afleiden uit de eigenliefde , gelijk brouwer gedaan heeft) — vervolgends de deelneming inliet lot van anderen, die hier inonderfcheidene uitwerkfelen voorkomt. — Dit nu doet hem in het Derde Hoofddeel onderzoeken naar het aanwezen eener aangeborene goedwilligheid in den mensch, en de bewegingen, welken tot haar behooren. — De eerfte vraag is hier, of 'er zoodanige oórfpronglijke goedwilligheid, onderfcheiden van de deugd , onder dien naam bekend , in den mensch aanwezig zij. Zij wordt in de eerfte Afdeeling heilig beiindwoord. Hij vindt den eerhen grond daarvoor in dat redengebod, hetgene de Christlijke Openbaring geftaafd, en als 't ware voor aller oogen duidelijk heeft toegelicht en uitdrukkelijk bevolen. Gij zult uwen naasten lief hebben als u zeiven — een iegelijk zie niet alleen op het zijne, maar ook op hetgene des anderen is. (waarom hier Matth. Vil: 12 niet bijgevoegd?) zoodanig gebod maakt bij hem een beginfel van goedwilligheid noodzaaklijk, — omdat het zonder dat onüitvoerbaar is. — Ten anderen zoodanig beginfel moet dienen ten evenwigt tegen de eigenliefde. — Na dat hij nu het aanwezen van dit beginfel verder heeft zoeken te verdedigen en te ftaaven, wijst hij , thands , in de tweede Afdeeling, aan de bewegingen, die belangeloos zijn, en tot de goedwilligheid behooren. Hier bekleedt het medelijden de eerlte plaats , waarvan breedvoerig wordt aangewezen, op den reeds bovengemelden grond, doch die hier veel verder uitgewerkt is , dat hetzelve geenszins uit de eigenliefde kan worden afgeleid. — Ten tweede toont hij dit aan van het berouw ; voor zoo verre wij met een waarlijk goed oogmerk iet ondernemen , hetgene tot nadeel van onzen naasten ftrekt — en zonder dat wij daarom iet van hem te vrezen hebben — als wanneer het berouw, zijns bedunkens, uit geene eigenliefde kan voordvloeiën. Hoe naauw zoodanig berouw met het medelijden verwandt zij, behoeven wij niet nader te ontleden. Uit dit alles maakt hij dit befluit op : Er is in * „ den  UITGEC. DOOR TEIJLER's GODGEL. GENOOTSCHAP. 42$ ,, den mensch behalven de eigenliefde , ook nog een ander begiuzel van werking, dewijl alle neigingen en hartstogten , die zich bij hem opdoen, daartoe niet te brengen zijn. — 'Er beftaat ook in den mensch benevens de eigenliefde, eene even oórfpronglijke , ,, aangeboorene , of hem van God ingefchapene gocd- „ willigheid , blijkens zodanige beginzelen , of bewegingen, in hem ontftaande en werkende, welke zich , in zommige gevallen, en voornaamlijk die, welke zich , in alle gevallen , door geene eigenliefde verklaaren laaten , die volftrekt belangloos mogen ge- ,, naamd worden, en daarom niet anders dan echte beginzelen van zulk eene oórfpronglijke goedvvilligheid zijn kunnen." — Zie daar den inhoud van de twee eerfte Verhandelingen. Wij zijn in deze opgave reeds breedvoeriger geworden, dan wij ten oogmerk hadden. En echter moeten wij ook nog gewag maken van de Derde Verhandeling van den Burger sat ure. Doch wij zullen hier geenszins lang bij ftil ftaan, ten einde dit bericht niet al te uitvoerig worde. — Sat ure fpoort in het Eerfte Deel dezer Verhandeling de beginfels der menschlijke werkzaamheden op. 't Voldoet hem, zoo min als aan bruin, om alleen de eigenliefde als beginfel te erkennen. Doch is ook de eigenliefde bij hem van een' geheel anderen aart , dan bij brouwer.. Bij hem zweemt zij veeleer naar Eigenbaat. — Geen wonder dan, dat hij, hoe zeer dit beginfel van werkzaamheid tevens erkennende, werkende de mensch uit vermaak en fmart, echter nog een ander beginfel van goedwilligheid opzoekt, waarbij hij zich vooral bepaalt bij de Sijmpathetifche Liefde „ als „ zijnde minder kalm, en door haare hevige uitbarftin„ gen meer gefchikt, om ons den oorfprong en de wij- ,, zingen der goedwilligheid te ontdekken." Dit alles breedvoerig en vol vuur en levendigheid ontvouwd hebbende, gaat de Burger sature in het Tweede Deel over , om de uitwerkfelen dier goedwilligheid , in den loop der menschlijke famenleving, naa te fpooren; befchouwende daarbij den mensch in drie onderfcheidene opzichten — als perfoon op zich zeiven — als behoorende tot één huisgezin — en als Lid der Burgerlijke Maatfchappij. De aloude en latere gefchiedenisfen leveren hem hier zeer vele uitmuntende voorbeelden aan de hand.  4^0' h. van herwerden hand, ter ftaaving'van zijne Hellingen; en deze veraangenamen deze Verhandeling niet weinig. Met deze 'zeer korte opgave dezer uitmuntende Verhandeling moeten wij ons thands vergenoegen. Trouwens, hoe sjaarn wij ook een breedvoerig bericht van dezelve wilden mededeelen , wij zouden nogthands niet in haat zijn, om den lezer met het waare lchoon derzelve recht bekend te maken. — Daargelaten het verichillend gevoelen van sat ure en brouwer, en waarömtrend wij niets beflisfen willen, moeten wij echter openhartig belijden, dat, hoe fchoon en bondig ook de Verhandeling van brouwer zij, die van sat ure dezelve overtreft, vooral in rijkdom van gedachten, en in levendigheid van ftijl, waardoor hij den lezer ongevoelig met zich voordfleept, terwijl wij 'er met minder den fchranderen en oordeelkundigen Wijsgeer in aantreffen wiens rijk vernuft, daarënboven, alles in een daglicht weet te plaatfen , waarïn het zich van zelf den lezer aanbeveelt, en zijne goedkeuring en toejuiching, als 't ware, afperst. — Wii twijfelen niet, of dit bericht zal velen uitlokken , om deze drie Verhandelingen en bijzonder die van den Burger sat ure, te lezen; — en dan verzoeken wij den&lezer vooral acht te geven op de bewijzen, die van weerskanten sebezigd worden, — betreklijk tot het mc-r deliiden, en dezelve onderling te vergelijken, naardien vooral op dit punt de geheele kracht des eerften en laatften Schrijvers fchijnt gevallen te zijn. — Hier zouden zij onderling nog wel om oen Laauwerkrans kunnen kampen. .— h van herwerden over het Euangelie van j0« 'hannes. Vierde Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1798. 512 Bladz. In gr. Octavo. De prijs tsfa - 16 - : Uit dit Vierde Deel, hetwelk wij wederom allen beminnaren van den Bijbel moeten aanprijzen , en omtrend hetwelk wij ons houden aan de zelfde Aanmerkingen, te vooren gemaakt, verkiezen wij, tot eene proeve van de wijze van verklaring, waarvan de geleerde en oordeelkundige Schrijver zich bedient, bij te brengen, hetgene hij commentarieert, Bladz. 88 en vervolgends over de woorden des Heilands Joh. IX: 39. /*  OVER HET EUaNGELIE VAN J0HANNE3. 43I ben tot een oordeel in de wereld gekomen , opdat de genen, die niet zien, ziende, en die zien blind worden. Die onderrichting, zegt hij , loopt over de verfchil* lende uitwerkfelen van zijne komst in het vletsch, en verfchijning onder de menfchen ter uitvoering van zijn ambt. Ik zeg over de uitwerkfelen en gevolgen ; niet over het oogmerk , want hij verklaarde herhaald , dat hij niet gekomen was, met oogmerk, om de wereld te oordeelen, maar te behouden, Ploofdfi.lll: 17. VIII: 15. XII: 47. Luc. IX: 56. Zijne komst ftrekte ook uit hare Natuur niet tot een oordeel, maar tot heil der menfchen, en hij verklaarde niet, wat hij doen zou, maar wat hond te gebeuren, hij zegt niet: ik ben in de wereld gekomen, om te oordeelen , maar tot een oordeel, het is dan in den zelfden zin , dat hij zegt , tot een oordeel 'in de wereld gekomen te zijn, als hij, bij eene andere gelegenheid , verklaarde: Gekomen te zijn , niet om vrede te brengen, maar het zwaard, Matth. X: 34. Hij doelt op de gevolgen van zijne komst en het famenvoegend woord opdat , heeft hier , gelijk op verfcheidene plaatfen , de betekenis van zoodat: Pf. LI: 6. Rom. I: 20. 1 Cor. XI: 19. Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. z o 0 d a t degenen , d\e niet zien, ziende, en die zien, blind worden. Hij zegt dan eerst in' het algemeen : Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. Tot een oordeel te komen kan , naar de gewoone beteekenis van het woord oordeel, zie Luc. XXIII: 10. Gal. V: 10. Jac. III: 1, niet anders te kennen geven , als tot een onheil , tot een ftraf gekomen te zijn. Van deze beteekenis zou men niet zijn afgegaan, indien jesus enkel had laten volgen: Opdat de geene, die zien, blind worden; maar nu hij ook zegt ; Opdat de geene die niet zien , zien zouden , dat een weldaad en geen ftraf is , zoo heeft dit aanleiding gegeven , om de gewoone beteekenis te verlaten , en tot uitleggingen, die, zoo het ons toefchijnt, gedrongen zijn, toevlugt te nemen. De gemelde zwarigheid verdwijnt, indien men aanmerkt , dat wij hier een verkort voorftel hebben , dat in foortge- • lijke famenvoegingen zeer gewoon is, en de zin is: ik "ben tot een oordeel in de wereld gekomen , opdat , daar , of alhoewel, degenen die niet zien ziende zouden worden , die zien blind zouden worden ; wanneer het.  43a H» VAN HERWERDEN het komen tot een oordeel alleen tot het laatfte, dat eettë llraf is, betrekking heeft. Laat mij eenige voorbeelden opgeven, JEsus°zegt Matth. XI:/5,ƒ6. Ik dank u Vader, Heer des hemels en der aarde, dat gi] deze dmgen voor den wijzen en verftandigen verborgen hebt , en hebt ze den kinderkens geopenbaard; dat is: ik-dank u dat , daar gij deze dingen den wijzen en verftandigen verboren hebt , gij ze den kinderkens hebt geopenbaard-want danken heeft opzicht tot eene weldaad, en dus, tot de openbaring van de verborgenheden, aan de kinderen, waartoe ook behoort hetgene jesus er bijvoegt: fa Vader alzoo is geweest het welbehagen voor u, gelifte het woord welbehagen , nooit anders als van Gods goedgunftigheid gebruikt wordt; Eph. I: 5,9*«• Een dergelijk verkort voorftel, ontmoeten wij Matth. Xffl' io, ii , alwaar jesus den Discipelen reden gevendei waarom hij door gelijkenisfen fprak , zegt: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koningrijk ie verjlaan; maar dien is het niet gegeven , dat is: omdat offchoon het u gegeven is , die te verftaan, het dien niet gegeven is , zoo ook zijn de woorden van Ïaülüs op te vatten , Rom. VI: i7 , die naar den Grondtekst luiden: Code zij dank, dat gij dienstknechten der zonde waart, maar nu van harten gehoorzaam Zordcnzijt der leere, tot het welke, gij overgegeeven f 7 dat is : daar gij, of alhoewel g.j, dienstknechten de zonde waart, nu van harten gehoorzaam zijt geworden En zoo dan ook zijn hier de woorden van Te sus op te vatten; op het laatfte van zijn tweeledig voorftel valt de nadruk , en dit ftrekt ter verklaring, hoe hH " een oordeel in de wereld gekomen was, mamliik dat die zien, blind zouden worden. Dit was hïï ook eigenlijk dat de meeste aandacht verdiende x want dat zijne komst tot heil zou ftrekken en ten gevolge' hVbbe , dat die niet zagen ziende zouden^ worden was niet vreemd, waaröm hij dan daarvan ook mai'r als in het voorbijgaan fpreekt. — Z in geheele voorftel is verbloemd, hij fpreekt toch niet van ei-enlijk gezegde blinden; maar ontleent zijne gezegden van, n doelt daarin op den blindgeboornen, dien hiji het gezicht herfteld had, en op het gedrag derPhar zeeuwfn omtrend dezen, waarin men, als in een duidehUt Tafreel , zag de verlchillende gevolgen van zijne Sst in de wereW en wel omwend WW«leië perfoonen.  over HET EVANGELIE VAN jotiannes. 433 Hij fpreekt van zulken, die zien, en zulken, die niet zien. De vraag is: Hoedanige hij onder deze omfchrijVing bedoeld hebbe? Daar alle menfchen van natuure verduisterd zijn in het verftand , kunnen zij omfchreven worden , als die niet zien ; doch indien jesus daarop het oog had i dan zouden, uit kracht van tegenftelling, die zien zoo* danigen zijn, die verlicht waren tot kennis der Waarheid, daar evenwel zijne komst niet ftrekte , of ten gevolge had, dat dezen blind wierden, gelijk hij zegt, dat zij hebben zou voor hun die zien; behalven dat hij fpreekt van een tweeërlei foort van menfchen , dat hij reeds vond, toen hij kwam, om als het licht der wereld, het menschdom door zijne leer te verlichten, daar, ten op. zichte van de duisternis des verftands, die aangeboren is, allen gelijkftaan. Hierom zijn velen van oordeel , dat Hij , door de genen die niet zien, bedoelt, de zoodanigen, die hunne geestlijke blindheid erkennen, en deswegens gereed zijn om zich van hem te laten ouderwijzen ; en door de anderen, die zien, zulken, die fchoon zij ook verduisterd zijn in het verftand, waanen de kennis te hebben, gelijk het niet ongewoon is, perfoonen te benoemen, naar het gevoelen dat zij omtrend zich zeiven, of anderen omtrend hun voeden. Dan, hoe aanneemlijk deze opvatting mogt voorkomen, twijfelen wij echter zeer, of zij met 's Heilands mening ovcrëenftemt; want, indien hij tweeërlei foort van menfchen, waarvan hij fpreekt, beiden aan» merkt als blind, en alleen daarin onderfcheiden te zijn, dat genen, die hij omfchrijft als die niet zien, hunne blindheid erkennen, en dezen, die hij omfchrijft als die zien, hunne blindheid niet erkennen, hoe kan hij dan van de laatfte zeggen , dat zij blind zouden worden? Dit kan zeker niet beduiden, dat zij zullen komen tot de erkentenis, ciat zij blind zijn, want dit zou geen oordeel zijn, gelijk dit evenwel hier inkomt, maar een zegen; en had hij gezegd, tot een oordeel gekomen te zijn, opdat, daar die niet zien ziende zouden worden , die zien blind zouden worden , zoo vordert de tegenftelling te denken, aan een daadlijke verandering van ftaat; zoodat, gelijk zij, die niet zagen, van blind ziende zouden worden, zij die zagen» van ziende blind zouden worden. Wij zijn dan van oordeel, dat hij door de genen dia mkuwe vad. bibl.iv.de£L«no.9. Ee ni«  434 h* v*n herwerden niet zien, hen bedoelt, die geene kundigheden of geleerdheid bezaten, endoorgingen voor eene fchaare die de wet niet verftond, Hoofdft. VII: 49; voor ongeleerde en flegte menfchen, Hand. IV: 13; hoedanigen waren 2ijne Apostelen, de meeste van zijne aanhangeren, en van de eerfte Christenen, 1 Cor. I: 26 — 28; en ook de blind geboorencn, waaröm hij hen in de gemelde plaats Matth. XI: 25; kinderen noemt, in tegenftelling van de wijzen en verftandigen, en nu, bij aanleiding van de genezing van den blinden, als die niet zien.üx) tegenftelling, zijn dan de genen die zien de Pharizeeuwen, en Schriftgeleerden, die bedreven waren in vele dingen dezes levens; in de ftaatkunde; in de gefchiedenisfen van hun volk; in de voorzeggingen, en dus ook in de verfcheidene bijzonderheden, den MESSias betreffende, waaröm. paulus van hun zegt, Rom. II: 18 — 20 dat zij zich beroemden Gods wil te weeten en te beproeven de dingen, welke daarvan verfchillen, zijnde onderwezen uit de wet, vertrouwende zich leidslieden der blinden te zijn, en een licht der genen , die in de duisternis zijn , onderrichters der onwijzen, leermeesters der onwetenden , hebbende de gedaante der waarheid en der kennisfe en de wet. Verfchillende nu zou jesus komst zijn voor beiden. Die niet zien, zouden ziende worden. Zij zouden door een wonderwerk van krachtige genade , verlicht worden , tot kennis van de heerlijkheid van zijn perfoon, van het heil door hem daar'te ftellen; van het geloof als het middel om daar aan deel te erlangen; en van de pligten daar uit voordvloeiënde. De waarheid hier van zag men, in het voorval van den blindgeboorenen en van anderen onder de fchaare, die jesus volgde. In tegendeel, die zien, zouden blind worden. — In zoo verre zij voor de treffendfte blijken van zijne Godliike zending, wegens hunne vooröordeelen tegen en afkeer van hem, onvatbaar, de waarheid niet zouden erkennen — het licht des Euangeliums van hun wijken, ende duisternis hen bevangen zou, Hoofdft. X I: 37; én zij, na hem verworpen te hebben, geheel verbijsterd zouden worden in hunne verwachting op een Verlosser - _ ja het licht, dat in hun was duisternis zou worden'- en hun, na dat zij de liefde der waarheid niet hadden aangenomen om zalig te worden, een kracht der dwalingen zou worden toegezonden, om de Ieugenen geloof te geven; zoodat zij een ieder, die zich maar met  OVER het EUaNGELIE VAN JOHANNES. 435 eenigen fchijn als den messiüs opdeed, zouden aannemen. Dus zou dan het oordeel van verblinding en verharding, voorheen voorfpeld, jfef. VI: 10, VIII: 22, XIX: 10, 14, over hen komen, en, gelijk simeon voorzag, jesus niet alleen tot een opftanding, maar ook tot een val voor velen in Israël zijn, en tot een teken dat weder/proken zou worden. Luc. II: 34. Dit zag men reeds in de beginfelen , in het voorgaande gedrag der Pharizeeuwen, daar zij de waarheid, welke de eenvoudige blindgeboorenen onderkenden en verdedigden, verwierpen, en zogten te onderdrukken. Wanneer nu jesus verklaart, dat hij gekomen was, opdat, daar die niet zien, ziende zouden worden, en die zien, blind zouden worden, zoo is zijne mening niet, dat 'er volftrekt geene verftandigen en wijzen zouden verlicht worden , gelijk hij ook niet zegt,opdat allen die niet zien, ziende, en allen die zien, blind worden, maar hij geeft 'er deze twee zaken door te verftaan ; voor eerst, dat geene wijsheid of wetenfchap bij de bedeeling zijner genade in aanmerking kwam, nog iemand voor het ontvangen van dezelve, vatbaar maakte; maar veel eer bij den bedorven Mensch een beletfel was , om zich aan de waarheid Gods te onderwerpen. Ten Tweede, dat de heerfchende bedeeling der genade zou zijn onder het dwaze, verachte, arme en onedele, i Cor. I: 26—31. Alle de Kunstftukken door den vermaarden Ridder pinetti de merci, vertoond te Berlijn. Uitgelegt door j. w. a. kosman , Profesfor in de Mathematifche Wetenfehappen , enz. Uit het Hoogdultsch vertaald. Te Breda, bij W. van Bergen, 1800. 155 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f 1 - 2 - : Zeventig Proefnemingen van den Ridder pinetti de merci, met derzelver Verklaringen door kosman, maken eigenlijk, behalven de Korte Inleiding, den inhoud van dit Boekdeel uit. De Heer K. verklaart vrijmoedig in zijne Voorrede, dat hij, bij het in 't licht geven van deze uitlegging der proeven van den Heer pinetti, geenszins tot oogmerk heeft, hem nadeel toe te brengen, of de talrijke bezoeken', bij zijne vermaaklijke proefnemingen, te willen verminderen. — Dat hij niet opgeeft, hoe de Ridder zijne proeven te Ee 2 werk  436 J. W. &. KOSMAH werk ftelt, maar flegts, hoe zij kunnen te werk geftekï worden, en hoe dit in de daad door kunstenaars van zijn foort gefchied is. De verfcheidenheid der Proefnemingen, welken in dit Boekdeel voorkomen, maakt het ons ondoenlijk, den Lezer een algemeen denkbeeld van dit Werk te verfchaffen. Wij zullen ons daarom vergenoegen, met hem het volgende uittrekfel (Bladz. 97) tot eene proeve mede te deelen. ,, Ik ging eens met eenige perfoonen wandelen. Het 9, was reeds fchemeravond, en wij gingen buiten de ,, Stad, op eene zeer afgelegene plaats , een groot, 9, oud, fomber gebouw voorbij. Dit was eene zeer ge- fchikte plaats, om de geesten te bezweeren, zeide ik. „ lk zal ze eens oproepen, wanneer gij 'er niet tegen hebt. Hierop floeg ik met mijn wandelltok op den „ grond, en 'er fteeg eene groote vlam, uit. Een wit ,, fpook reez uit de aarde op, en verdween wederom, 3, toen ik ten tweedemale floeg. Deze onverwagte ver,, fchijning werkte zoo zeer op mijn gezelfchap, dat de ,, eene ginds, de andere derwaards vlugte. Niemand ,, kon het begiijpen; men zag, dat 'er geen voorberei,, ding gefchied was, en alles, hetgeen gebeurde, ging de denkbeelden van alle te boven. Ook zou het „ vraagftuk ménig een Natuurkundige de handen vol ,, geeven: hoe kan men eene kunstige geestverfchijning zoo te werk ftellen, dat dezelve op elke plaats , on3, der het wandelen, zonder merkbaren toeftel, gefchies, den kan? en wel zoo, dat, wanneer ik met een wari,, delftok op de aarde fla, 'er eene vlam uitrijst, en het fpook te gelijk omhoog ftijgt? Ziet daar de vraag; 3, laat ik 'er het antwoord bijvoegen." ,, Ik liet mij eene kleine toverlantaarn maken, en wel 3, zoo, dat ik dezelve gevoeglijk in de rokzak fteeken 9, kon. Ik hield een kleed voor dit experiment, en liet ,, de zak waarin ik de toverlantaarn ftak, met blik voe3, ren, zoo ook de overflag van de zak. Voor aan het 3, kleed liet ik in het ondervoer een gat fnijden, voor „ het objedlivglas der machine; ik liet echter de voe,, ring zoo inrichten, dat ik, naar welgevallen, het gat „ open en toemaken kon. Vervolgens het ik een fpook3, gedaaute op het glas tekenen, en befchilderde de pe„ ripherie van het glas met dikke Olieverw." Dit glaasje liet ik in een fijn raamtje van blik zetten, n en  ALLE DE KUNSTSTUKK. VAN PINETTI DE MERCI. 437 „ en in de machine foudeeren, zoo dat het onbeweeg,, lijk was. Toen onderzocht ik het focus der macbi,, ne, om te weten, in welken afftand van de muur de tekening zich levensgrootte voordeed, Zoo ras ik nu ,, den nodigen focus wist, liet ik 'er ook de pijp in fou- deeren, op dat zich de focus in mijn zak niet ver„ fchuivenkon. Dit alles in de machine gereed zijnde, ,, liet ik ook de lamp vast maken , waar in ik wasch ,, goot. Boven het pit, het welk van gefponnen wol „ en eveneens in een weinig wasch gedoopt was, maak,, te ik een klein blikke pijpje vast, 't welk ik ter zijde ,, met een weinig geftoote zwavel vulde , en phos,, phorifeerde, gelijk men de glazen tot het vuur maken toebereid. Dit pijpje kon ik met mijne hand gevoeglijk ,, in de zak heen en weder beweegen , door welke be,, weeging van de gephosphorifeerde zwavel, het pit „ werd aangeftoken. Van achteren liet ik in de lantaarn „ een klein blaasbalkje foudeeren, waar aan het pijpje ,, tot op het pit der lamp ging, om in een oogenblik „ het licht wederom te kunnen laten uitgaan. Dit alles ,, moet echter zeer net en klein, en met groote naauw„ keurigheid ingerigt worden. Het objecrivglas van ,, mijne machine heeft in de peripherie flegts de grootte ,, van een goede grosch, (een vierde van onze fchelling) ,, en helde echter, op een afftand van 6 treden, het beeld in een groote van 5 voeten voor." ,, Zoo ras ik nu met de uitvinding dezer machine ge,, reed was, en ik mijne toverlantaarn aanfteken en uit,, blazen kon , naar mijn goedvinden , vervaardigde ik „ ook mijn toverftok. Dit gcfchiedde op de volgen- de wijze : " ,, Ik liet eene holle ftok, in den fmaak van eene na„ tuurlijke wandelftok maaken. Aan het einde rigte ik ,, dezelve zoo in, gelijk de fakkels der furiën op het ,, theater zijn afgebeeld. Van binnen was zij met blik „ gevoerd; 'van achteren was eene opening, welke ik „ met Seinen IJjcopodii (zaad van Wolfsklauw) vul^ „ de; van voren was een klein ftukje zwam vastge- maakt, 't welk in wijngeest ingedoopt was; door „ het midden van de zwam ging een gephosphorifeerd „ pit, dat beneden zeer vast door een pijpje kon ge„ trokken worden. Dit pit was aan eenen draad vast- gemaakt, welke boven bij den knop , als een ftok„ band, afhing," Ee 3 „ Wer-  43^ J' DE GELDER „ Werking. Wanneer dit alles in behoorlijke gereed„ heid is, en men de vcrfchijning maaken wil, dan zoekt men zich eene plaats uit, liefst in de fchaduw „ van eene duistere muur, hoe donkerer, hoe beter. Men fteekt dan ongemerkt de hand in de zak, wrijft j, het gephosphorifeerd pijpje in de lantaarn , en de „ Lamp word aangeftoken. Daarop trekt men fterk aan den draad van den ftok , en de gephosphorifeerde „ draad fteekt het ftukje zwam, in wijngeest gedoopt, „ aan; zoo ras ik nu met den ftok op de aarde 11a, „ geeft het Semen Lijcopodii in den wijngeest eene vlam, en de aanfchouwers gelooven, dat het vuur uit de ,, aarde oprijst. Te gelijker tijd hef ik de lap aan het „ ondervoer van het kleed op, wendende met de zak j, de verborgen lantaarn naar de muur, en doe, als of „ ik de hand in de heup wilde houden, en ftraks ver„ fchijnt het fpook; ik keere mij om, en terftond ver,, dwijnt het; ik zet de ftok vast op de aarde neder, 5, en de vlam van de wijngeest gaat uit, uit gebrek aan lucht, dan fchuive ik mijne hand in de zak , en 3, blaze met mijnen kleinen blaasbalk de lamp in den „ toverlantaarn uit." enz. Taal en fpelling van dit Werkjen zijn vrij flordig, zoo als uit het bovenftaande uittrekfel te zien is. Gefchied- en Wiskundige Verhandeling over het verfchil wegens het flot-jaar der XVIII. eeuw, flrekkende tot wederlegging van hun, die het afgeloopene jaar 1799 daar voor houden. Door jacob de gelder, Mathematicus in den Hage. In den Hage, hij J. J. Stuerman, 1800. 118 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 16- : Indien het nodig ware, het denkend publiek te overtuigen, dat het tegenwoordige jaar 1800 het laatfte jaar der XVIIIde Eeuw is , dan zeker is dit Gefchrift een meesterftuk in zijne foort, en eene zegepralende wederlegging van het dwaalend gevoelen van den Burger j. cantzlaar, ïii zijn zoo genaamd Betoog over het flotjaar der XVlllde Eeuw zoo ruimfchoots ten toon gefpreid. Doch daar de G. zelf erkent, dat zijn vertoog hem toefcheen in aller verftand eene bewezene waarheid te zijn , dat het betoog zulk eener ontegenfpreeklijke zaak  geschied- en wiskundige verhandeling. 4"9 zaak in zijn oog den fchijn gehad zou hebbtn, als of men met het gezond menfchenverftand den fpot wilde drijven, daar reeds anderen de ongerijmdheid en het tegenftrijdige van cantzlaar's gevoelen aangetoond hadden , dunkt het ons geheel noodloos te zijn, dat de G. na dit alles eene zoo uitgebreide Verhandeling over dat onderwerp aan 't licht brengt. Agt verfchillende onderwerpen worden m deze verhandeling voorgedragen, als: I. Wiskundig betoog, dat het jaar 1800 het laatlte jaar der XVIIIde Eeuw is- II. De kragt van dit bewijs is gelegen in de betekenis , waar in eenig opgenoemd jaartal genomen wordt. Opgave van den waaren haat des verfchils. III. Het eerfte jaar van christus is noch door vroegere noch door latere tijdrekenaars , immer het jaar nul, maar wel het eerfte jaar onzer tijdrekening genoemd, en als zoodanig gerekend. Dit blijkt iQ. Uit het fpraakgebruik der Latijnen en; der vroegere Tijdrekenaars, die in deze taal gefchreven hebben, a*. Uit de gewoonte in het tellen van andere tijdrekeningen, en vooral van die tijdrekeningen, welke nog maar korte jaaren geleden in gebruik zijn geraakt. 30. Uit de eigene woorden van dionysius de kleine, die de infteller onzer tijdrekening geweest is. 40. Uit de vergelijking voor christus geboorte en na zijne geboorte zoo met elkander, als met de jaartelling, zederd de ftichting van Romen en d« jaaren der Juliaanfche periode. 50. Uit de vergelijking eener maan-eclips, te Alexandriën, door hipparchus waargenomen, met de eclipfifche periode van lam bert. 6°. Uit de plaatzing der fchrikkeljaaren in onze gewoone tijdrekening. IV. Indien men het eerfte jaar na christus geboorte het jaar ««/genoemd hebbe, en het tweedejaar het jaar één , enz. moet zulks uit de fterrekundige tafelen blijkbaar zijn: deze moeten in zig het waare criterium behelzen, waar aan de daadlijkheid van het een of ander hjstema kan getoetst worden: maar bij onderzoek dezer tafelen blijkt, dat alle fterrekundigen, wat het tijdrekenkundige betreft, in ons hjstema gerekend, en nimmer het eerfte jaar onzer jaartelling het jaar nul genoemd bebben. Ee 4 V.  44Q H. BOS V. Maar ook is de uitdrukking het jaar nul, eene waare contradictio in terminis, een denkbeeld zonder betekenis, ftrijdig met de. allerëerfte beginfelen eener gezonde rekenkunftige overnatuurkunde. VI. Algemeene gevolgtrekking uit het verhandelde, ten opzigte van den ftaat des verfchils. VII. Aanhalingen van Schrijvers , welke ingewikkeld of uitdrukkelijk gezegd hebben , dat de eeuwjaaren de laatfte jaaren der eeuwen zijn. VIII. Korte ontwikkeling en wederlegging der zoogenaamde bewijsredenen, meest uit de Sterrekunde van la lande ontleend, voor de ftelling, dat de XVIII Eeuw met. den jaare 1799 geëindigd , en de XIX met den jaare 1800 begonnen is. Schoon een zoo uitvoerig betoog tegen een zoo dwaa. lend ftelfel als dat van cantzlaar door ons als geheel overbodig befchouwd wordt , kunnen wij echter niet afzijn, dit Werkjen het denkend publiek ter aan* dachtige lezing aan te prijzen. ^Tweehonderd en vijftig Zedelesfen, voor alle Levens-ftanden, Ontworpen door h. bos. Te Amfteldam , bij A. B. Saakes , 1800. 62 Bladz. In Oêïavo. De prijs is ƒ : - 6 - ; r J" e flaauw ware onze beöordeeling van deze Verzamelinge, indien wij eene flegts ontkennende goedkeuring aan dezelve gaven , door als onze mening uit te brengen, dat wij 'er niets, met Godsdienst en Deugd onbeftaanbaar, in hebben .aangetroffen. Veeleer hebben verre de meeste fpreuken eene onmiddelijke Itrekking, om die beide iteunfels der Maatfchappijë te fchraagen, en 's menfchen tijdlijk en eeuwig geluk te bevorderen. Weshalven deze Zedelesfen met veel nut zullen kunnen gslezen worden, en, gelijk in de Voorrede, niet te onrecht , wordt gezegd , ,, dit Boekje in de Schooien jj! groot nut kunnen verfpreiden, vooral om hetzelve,, j, als een Thema-Boekje, tot vertaalingen, te gcbrui,, ken, en, daar door dan ook de Jeugd, een goed zedelijk Caracter, in te boezemen. " Zie hier eenige weinige proeven. ,, Wanneer gij bevind in uw oogmerk juist te flai% gen , erken de onderfcheictene goedheid van het Al* v b.e-  TWEEHONDERD EN VIJFTIG ZEDELESSEN. 441 „ beftuur ; verhef u nimmer op uw eigen wijsheid ; zie nooit laag neder op min begunftigden ;'leer wel,, daden door weldoen beantwoorden, zoo zijt en word 9? gij gezegend* " ,, De korte tijd die wij op aarde leeven, is voor ons „ beftemd om voorbereid te worden, voor een beteren „ haat , om te genieten na onze vordering in onzen „ kring; roepen nu de rede, openbaring, en ons ge„ weten, ons tot de verhevenfte plichten, gelukkig dan „ hij, die na dezelve hoort, die zijn geluk berekend, ,, en waardeert na zijne voordering, ter bereiking van zijne zalige beftemming, in volkomener gewesten." ,, Word gij in zommige opzichten niet wél behan„ delt, leer hier door een proef te nemen, en te ge,, ven , van uwe verdraagzaamheid en verheven carac,, ter; ziet hier in wat menfchen zijn, overtuig en leer „ hun door , en met de Rede , befebaam hun door ,, weldoen, zoo ontfangt gij de edelhe voldoening." ,, Ondervind gij geen voorfpoed in uwe zaken, zijt „ in uw lot en bedeeling onderworpen , en denk dat „ de waare vergenoeging niet ontftaat uit veelheid van ,, goederen of voorfpoed na de waereld ; dat voor„ fpoed, voor veelen, middelen zijn ter verzoeking en „ verleiding , en dat gij rijk kunt zijn , met weinig, ,, door vergenoeging, in, en door de gunst van uwen ,, algenoegzame Verzorger." „ Veroordeel altoos daden, die tegen rede en goede „ zeden ftrijden; doch veroordeel niemand , wegens on„ derfcheidene gevoelens, in 't Godsdienftige, of Bur„ gerlijke, zoo dezelve met eerlijkheid , en goede ze,, den beftaanbaar zijn: tracht liever uw evenmensen ,, te verlichten en te verbeteren, dan te veroordeelen." ,, Wilt gij voordcel doen met alle gebeurtenisfen van „ uwen tijd , zijt leerzaam , en legt een voorraad op „ die blijft, door deugdelijke voorbeelden na te vol,, gen, en kwaade te vlieden; leer uit de gevolgen, en „ let op alle omftandigheden, die u tot leering kunnen „ dienen, en volgd overal het deugdelijkfte voorbeeld, „ zoo handeld gij wijs en voorzigtig." Jammer is het, dat de Verzamelaar op de zuiverheid der taaie, hier en daar, niet meer heeft acht gegeven. Ee $ Reis  442 G. STAÜNTON Reis van Lord macartneij, naar China. Door ^george staunton. Uit het Engelsch. Met Plaa- ten en Kaarten. Derde Deel. Te Amfteldam , hij J. AHart , 1799- 399 Bladz. In gr. öêavo. De prijs is f 7 - 10 - : Dit Derde Deel beftaat uit drie Hoofdftukken, waarvan de inhoud deze is, — XI. Vaart van de Quifan-eilanden naar Chu-fan, aan China onderhoorig. Waarneemingen aldaar. XII. Vaart van de Chu-fan-eilanden, tot den mond der rivier Pei-ho. Eerfte Afd. Vaart door de geele Zee naar de golf van Peking. Tweede Afd. Verblijf der Engelfche fchepen in de golf' van Peking, voor den mond der Pei-ho, tot de komst des gezantfchaps in die rivier. XIII. Vaart des Britfchen Gezantfchaps van de Stad Ta-koe, langs de rivier Pei-ho, tot de Stad Tongchoe-Foe, op de reis naar Peking. Eerfte Afd. Reis van Ta-koe, langs de Pei-ho, naar Tien-fing, Gefprek des Ambasfadeurs met den Onderkoning van Pe-che-li. Bijzonderheden op den weg ontmoet. Tweede Afd. Befchrijving der Stad Tien-fing. — Merkwaardige bijzonderheden, die Stad en de Chineezen in't algemeen betreffende. Derde Afd. Oorlog des Keizers van China in Thihet. — Vervolg der reis des Gezantfchaps , van Tienfing tot Tong-choe-foe. —- Bijzonderheden op die reis. Tot eene proeve van dit Deel zullen wij het volgende wegens de velden van China (Bladz. 318 en volgg.~) overnemen. „ Naar maate het gezantfchap zijnen weg voortzette, „ zag het, dat het land met de grootfte zorg bebouwd „ was , gelijk het aan den anderen kant van Tien-fing ook waargenomen hadt. De meeste velden waren ook " hier met holcus forghum , of gierst van Barbados , „ bedekt. De Chineezen noemen dit gewas kow-leang, dat is, verheven graan. In alle de Noordelijke Pro„ vinciën is het beter koop, dan de rijst. Het is, „ waarfchijnlijk, dat graan, welk men aldaar het eerst , heeft voortgeteeld: want uit oude Chineefche boeken \, blijkt het, dat de ruimte der raaaten bepaald werdt 3, naar het getal der korreltjes van dit graan, welk die „ maaten behelsden. Dus vulden honderd zulke kor„ reltjes een choe; en deze maat werdt in evenredighe„ den van tien vermenigvuldigd en verdeeld. Afftanden „ en  REIZE VAN LORD MACARTNEIJ , NAA CHINA. 443 en maaten van lengte, gelijk ook van gewigten, wer' den insgelijks naar voorbeelden van deze zelve plant " benomen. Het ftroo of de ftengels van dit graan zijn " te ftijf en te fterk, om het tot die gebruiken, waar " toe deze foort van gewasfen elders gemeenlijk aange** wend worden, te doen dienen. Maar fomtijds maakt " men 'er grove matten van, en latten aan muuren en , zolderingen, welken men met pleister wil beftrijken. " Het onderfte gedeelte van den ftengel , tevens met " den wortel , dient tot brandftof, uitgenomen, wanl neer men die ftoffen noodig heeft, om dijken te maaJ' ken op die plaatfen, alwaar de oevers of zoomen van " rivieren en vaarten meer Hevigheid verëifchen." *' De boorden der Pei-ho-rivier zijn , op fommige 'plaatfen, met borstweeringen van gehouwen graniet" Heen bezoomd, om het geweld der overftroomingeu " tegen te liaan. Op andere plaatfen ftrekken zich langs S' de kanaalen ftraatwegen , met deze foort van fteen " geplaveid, tot een aanmerklijke lengte, uit, op ze, kere afftanden met Huizen voorzien , om het water tot befprenging der aangrenzende velden op een' ge- „ lijken voet te verdeelen. In fommige ftreeken zijn, door ophoopingen van zand en flik, kleine ei' landjes in het rivierbed ontftaan, waardoor de ftroom " in twee naauwer en ondieper takken verdeeld wordt." ' De gierst van Barbados was dikwijls in rciën geplant. Tusfehen deze reien waren beurtling anderen " van planten, die fijner en kleiner graan voortbrengen , „ en welker ftengels laager zijn. Nu eens was het de „ panicum Itaücum , dan weder de panicum crus galli „ (beiden foorten van gierst) , welke dus door hun „ grooter nabuur belommerd worden. Maar wanneer „ deze laatfte volwasfen is , en opgetrokken wordt, 3, blijven de eerstgenoemden aan den vollen invloed der „ zonneftraalen blootgefteld; zij rijpen dan op hunne „ beurt , en worden voor den zikkel bereid. — Som„ tijds zag men, op kleine plekken gronds, die nabij „ de boorden des oevers , of langs de zoomen der ,, koornakkers, bij toeval, ledig waren gebleeven, eene foort van dolkhos, naar Turkfche boonen zweemen„ de, geplant. Op andere plaatfen vondt men geheele „^velden met boonen, en elders weder verfcheiden ak„ kers met fefamum en andere planten, welker zaaden J5 olie ten dienfte der keukens leveren, bezet. — Aan- merk-  444 HET LEVEN VAN „ merklijk was het, dat men nergens eenig onkruid „ waarnam , welk den groei van nuttige kruiden ver5, minderde, of met dezelven in de vruchtbaarheid van den grond deelde. In ieder koomveld was de netheid „ cn regelmaatigheid van een tuin te zien. De grond hadt in dit zelve jaar reeds eenen oogst van graanen „ en peulvruchten, gelijk aan die geenen, welken men 'er nu op zag, uitgeieverd, enz." Het leven van jo hannes huss, uit het Hoogduitsch vertaald door g. h. reiche, Leeraar inde Lutherfche Gemeente te Leijden. Met een over dit Werk in het Voorbericht geplaatst oordeel, van h. munTin g h e , Hoogleer dar in de Kerklijke Gefchiedenisfen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, i7<,,o. 228 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : De Eerw. reiche vaart voord , met het vertalen der levensbefchrijvingen van eenige van die groote mannen, van welken zich de Voorzienigheid voor twee of drie eeuwen bediend heeft, om een beter licht van kennis over ons werelddeel te doen opgaan. Zijn Autheur is niet bekend , maar deszelfs Werk maakt hem bekend, als eenen man van veel verhand ; van groote belezenheid, en van eenen onvermoeiden ijver in het verzamelen van alles, wat tot zijn onderwerp betrekking heeft. Hij verhaalt niet alleen de gevoelens en bedrijven van zijne groote mannen, maar vooral hun beftaan en characier , meer menschkundig befchouwd : iet dat voor de menschkunde en de gefchiedenis van het hoogfte belang is. Ook fcbrijft hij, met eene ongemeene onpartijdigheid , gematigdheid en waarheidsliefde, en op eene zeer bevallige en duidelijke wijze. Dit alles hebben wij, overeenkom (Hg met het getuigenis van den Hoogleeraar munting 11 e, ook in dit leven van den grooten Boheemfchen Hervormer, die in 1373 geboren en in 1414 op last van het concilie van Conftans, als een ketter, levendig verbrand werd, alzoo gevonden. — Een doorloopend bericht van het le-f ven van dezen grooten man, uit deze levensbefchrijving getrokken, zou, indien het van eenig nut zou kunnen zijn, veel meer plaats vorderen, dan wij daar toe kunnen levereii. Alleenlijk wijlen wij de volgende aanmerk- hj-  j. h u s s. 445 lijke bijzonderheid overnemen. Het geval wilde , dat aan huss eens gefchiedenisfen van Martelaren in handen vielen, en daar uit leidt de Schrijver eene menigte van zijne volgende bedrijven af, en hij werd_volgends des Schrijvers oordeel gedeeltelijk die man, die hij geweest is , door het lezen van deze Martelaarsgelchiedenisfen. Hunne onfchuld verwekte bij hem medelijden , het medelijden bewondering, de bewondering zelfsgevoel, en het zelfsgevoel kracht. Uuren lang overleide hij , met eene geftrenge zelfsbeproeving, of ook hij voor eene ftandvastige verduuring der felfte martelingen in ftaat zou wezen. Hij zag nog tegenwoordig de dwalingen heerfchappij voeren. Zijn moed ontwaakte en hij gevoelde zich groot genoeg, om dat gene te'beftrijden, waar van hij de ongegrondheid inzag. Huss las eens het leven van den Heiligen laurentius, met eene onverzadelijke graagheid. Het lijden ert de onfchuld van dezen man , zijne verwachte belooning, de bewondering van zijne heldhaftige ftandvastigheid, en daar bij een vergelijkend oog op zich zeiven, vervulden hem met eene zoodanige warmte, dat — men hoore , zegt onze Schrijver, hetgene toch doorgaands als zeker verhaald wordt — hij zijne rechterhand in een naast hem brandend vuur ftak , om eene proef te nemen , welk een bewijs van ftandvastigheid, in verduuring van pijn, hij in ftaat zou zijn, af te leggen. Met veel moeite kon een makker, die met hem op ééne kamer woonde, en die daardoor verfchrikt toefprong, hem van een zoo driftig voornemen te rugge houden. Huss, als of hem niets wedervaren was, andwoordde: ,, Broe„ der, of ik het den man, in dat boek, wel kan ma „ doen. Daar neem en lees, wat deze man uitftond." Ondertusfchen zal men bij het lezen van dit Gefchrift zeer duidelijk zien , dat het 'er ver van daan is , dat dweeperij of geestdrift huss tot eenen Martelaar zou gemaakt hebben. Men ziet in hem den helderdenkeuden levendig overtuigden man , die grootheid van ziel genoeg heeft, om, uit oprechten eerbied voorde waarheid, alles op te offeren, en alles te verduuren. Men kan dit Boekjen niet wel anders, dan met verbazing en ftichting, lezen; en men zal alle reden vinden, om in de razende woede van zijne eerlooze vervolgers , den gang van Gods Voorzienigheid te bewonderen , daar het geweld aan dezen braven man gepleegd, en zijn gedrag  4d6 eenige bijzonderheden van buonaparte. drag daar omtrend, aanleiding gegeven heeft, dat zijne zaak al5mme is bekend , en een gewigtig middel geworden is. om vele gemoederen voor te bereiden tot de groote Omwenteling, die de volgende eeuw, in de gefchiedenis van het menschdom, zulk eenen verbazenden luister bijzet. Eenige bijzonderheden van de eerjle levensjaaren van b ü onaparte. Bij een verzameld en in V Engelsch uitgegeeven door een zijner medefchoollleren Qnedefchoolierenj. Naar 't Engelsch, door le c. b. Uit het Fransch. Te Leijden, bij D. du Saar , 1800. Met het Voorwerk 45 Bladz. In gr. QStavo. De prijs is f:-6-: v "17 an groote mannen wil men gaarne alles weten, wat V op hen eenige betrekking heeft, en dat buonaparte waarlijk een groot man zij, als mensch, burger, krijgsman of Regent befchouwd, welk onpartijdige zal dit betwisten? Welkom zullen derhalven, — na zoó vele Anecdoten , die men ons reeds van tijd tot tijd , ook in ons Maandwerk, omtrend Frankrijks tegenwoordigen Conful, heeft medegedeeld, en na de Befchrijving zijner krijgsbedrijven, vooral in Italië, — welkom zullen ook deze bijzonderheden wezen uit zijne eerfte levensjaaren, derzelver echtheid voorönderfteld zijnde; want gaarne immers ziet men reeds vroegtijdig de zaden kiemen , die naderhand de fchoonfte vruchten opleverden, en ftreelend is het, reeds in het kind den toekomenden grooten man, als ware het, te voorzien. In het Engelsch is, volgends den Tijtel, het tegenwoordige kleine Stukjen gefchreven, waar van een eenigzins voldoend uittrekfel te geven zou heeten, het Boekjen hoofdzaaklijk uitfchrijven. De zaken , daarin voorkomende , dragen vele kenteekenen van echtheid en geloofwaardigheid , naardien het verhaal gefchreven is door iemand , die de medgezel van 's mans jeugd geweest zijnde, hoewel geen vriend der Franfehe Omwenteling, offchoon geen beminnaar van buonaparte, nogthands den laatften geenszins den roem weigert , waar op zijne uitnemende hoedanigheden hem reeds in zijne vroegere jaaren recht gaven, en die zich naderhand zoo fchoon ontwikkeld hebben, terwijl hij ook de fchaduw niet  I . FONTANES , LIJKREDE OP WASHINGTON. 447 niet heeft weggewiscbt, die het licht zoo veel te helderer doet in de oogen ftraalen. Uit het Engelsch zijn deze bijzonderheden, waar van wij reeds elders , voor eenigen tijd, de Hoofdftukken meenen gelezen te hebben, overgebragt in het Fransch, en daaruit met eene vlugge pen, in het Nederduitsch vertolkt. De Schrijver volgt buonaparte van zijne wieg af tot op het tijdflip, toen hij ma Italië ftreefde, tot het verrichten van daden , waar over de Nakomelingfchap zal verbaasd ftaan, daar het tegenwoordig gedacht hem , geve God! «erlang als den Herfteller des vredes in Europa zal zegenen. Dit Werkjen vult dus juist het tijdvak aan, dat de historie zijner veldtogten nog openliet, en , bij het doorlezen, vonden wij de uitdrukking van den Vertaler, in zijn Voorbericht, alleszins bewaarheid: ,, men meent eenige jaaren een makker van buonaparte geweest te zijn." Intusfchen kunnen wij den wensch niet onderdrukken : mogten wij eens eene volledige , getrouwe, pragmatifche levensbefchrijving van hem zien, gelijk van franklin en andere groote mannen, hetzij door hem zeiven befchreven, het zij ten minfte met zijn gezag bekrachtigd! Hoe aangenaam, hoe leerrijk zou die niet wezen! Lijkrede op Washington; gehouden in den Tempel van Mars, den poften Pluviofe (8fen Februarij,) het %fte jaar der Franfehe Republiek, door louis fontanes. Uit het Fransch vertaald, bij A. B. Saakes , 1800. 30 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is ƒ: - 12 - : De groote belangloze Staats- en Krijgsman Washington wordt in deze Lijkrede in beide die hoedanigheden bewonderd. De Redenaar, deszelfs leven kortelijk in de voornaamfte punten doorgegaan hebbende , verbeeldt zich zijne ftem te hooren, die in de gewelven van den Tempel de vergaderde menigte aldus toeroept. „ Grootmoedig volk ! dat de roem zo wel weet te „ waardeeren , ik heb voor dé onaf banglijkheid over„ wonnen; maar het geluk van mijn Vaderland was de „ prijs dezer overwinning. Vergenoeg u met de eerfte „ helft van mijn' levensloop na te volgen': het is het „ laat-  443 V. FONTANES, lijkrede op WASMfc*ö¥ÖW» „ laatfte gedeelte, dat mij bij de nakomelingfchap vefj, dienflehjk maakt." Op welke woorden de Redenaar zijne toepasfing bouwt en zijne Toehoorers aldus aanfprekende zijne rede be11 uit: ,, Ja, uwe raadgevingen zullen geboord worden, o Washington! o Krijgsheld! o Wetgever! o vlekkeloos Burger! Hij (de eerfte Conful buonaparte) die nog jong zijnde, u in de gevegten overtrof, zal, gelijk gij, met zijne zegepralende hand, de wonden van het Vaderland heelen. Welhaast, wij hebben zijnen wil en, zoo het ongelukkig nodig ware, zijn krijgsgenie tot onderpand; welhaast zal de lof des vredés in dezen oorlogs-tempel weêrgalmen; dan zal een algemeen gevoel van vreugde het aandenken aan al de onrechtvaardigheden , en al de onderdrukkingen, uitwisfehen; de onderdrukten vergeten zelfs reeds hunne rampen, door zich op het toekomende te verlaten; de toejuichingen van alle de eeuwen zullen eindelijk den held verzeilen die deze weldaad aan Frankrijk , en aan de wereld . die, federd lang, door den krijg gefchokt wordt, geeven zal. Dit ftrekke tot een ftaaltjen van den ftijl des Redenaars ; de vertaling is krachtig en tevens los en ongedwongen, taal en fpelling zuiver, eene hoedanigheid die dit Werkjen, onder de daaglijksch uitkomende brochures, met voordeel onderfcheidt. Eene afbeelding van den grooten Washington, voorzien van een fraai onderlchrift in versmaat, ontleend uit het Tweede Deel der Fabelen en Vertel/els van den verdienstlijken Dichter p. h. t hemmen, ftrekken tot een gepast fieraad dezer, zoo wel wegens derzelver onderwerp als behandeling, lezenswaardige, Lijkrede. Godsdienst, Deugd, Natuur en Voorzienigheid. Een Leesboek voor het Algemeen. Twede Deel. Te Leijden, hij A. en]. Honkoop, 1799. ^95 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 5 - : Tn het Derde Deel (*) gaven wij van des Schrijvers ■■• oogmerk, en van den aanleg dezes Werks, bij ge-, le-. (♦) Zie 2V. Vaderl. Blbl. III Deel, ijle Stuk, Bladz. 137.  GODSDIENST, DEUGD, NATUUR EN VOORZIENICH. 440 tegenheid van de aankondiging des Eerften Deels , bericht. —— In dien zelfden fmaak wordt hetzelve hier voordgezet; en ook in dit Deel is de verzamelaar van deze, uit onderfcheidene Werken bij een gezadelde, ftukken vrij wel gedaagd. — Dertig onderfcheidene Afdeelingen vindt men hier ; — de déne is meer belangrijk , dan de andere. Dit is doorgaands het geval met dergelijke Werken. Veel hangt hier af van den verfchillenden fmaak. — Het meest belangrijk zijn ons voorgekomen de volgenden: i. frans fleurij — eene merkwaardige gefchiedenis, behelzende veel aanfpooring tot waare deugd, onwankelbare trouw, en edele dienstvaardigheid; leerzaam voor allen , vooral voor de jeugd. Frans fleur ij heeft een uitmuntend ch'araéter. 2. Samenvoeging van ongeluk en geluk in een bijzonder bef uur van Gods Voorzienigheid — met bijgevoegde leerrijke Aanmerkingen. — 4. Het voorbeeldig Huisgezin. — Wie dit leest , zal met ons wenfchen , och ! waren 'er vele zulke Edelen! — 6. Foorbeeld van eene ongehoorde vijandsliefde en verzoenlijkheid. 7. Van een rijk Arabisch Koopman, die van een' armen /laaf de kunst leerde, om gelukkig te zijn. 11. Edelmoedige weldadigheid. — 12. Voorbeeld van eerlijkheid in een ffood. 14. Fario en Valentine. — Een verfchriklijk en' ontzettend voorbeeld, wat de ijverzucht voor rampen kan berokkenen; tevens , hoe de ondeugd eindelijk aan 't licht komt. 15. G«d weet de on/chuld te redden , en de boosheid te jiraffen. — Eene treffende gebeurenis. 25. De Baron pless. Een bewijs, hoe listig een booswigt zijne bedriegerijen weet uit te voeren. — 28—30. Algemeene Aanmerkingen uit de natuurlijke gefchiedenis van den mensch. — Anderen, offchoon min belangrijk, ontfieren echter deze verzameling niet. Intusfchen vinden wij" reden, om onzen raad, in het flot onzer beöordeeling van het Eerfte Deel gegeven, te herhalen, dat, naamlijk , de Verzamelaar geene ftukken plaatze, die reeds elders gevonden worden. Zoodanigen treffen wij hier aan. Het Zestiende Stukjen, lo u ve t en zijne lodoïsca, vindt men hoofdzaaklijk reeds in het Mengelwerk van onze Bibliotheek, Tweede Deel, Bladz. 621. De twee volgenden, kracht des gewetens , en hebt gij misdaan, beken het — hebben wij ook reeds elders gelezen; waar? herinneren wij ons thands niet, noch lust het ons dit op te zoeken. — Tot eene proeve mag in- WiEUWEVAD.SIBL.IV.DfiEt.NO.p. Ff tHS-  450 GODSDIENST, DEUGD , NATUUR EN VOORZrENIOH. tusfehen dienen het Zesde Stukjen, getijteld, voorbeeld van eene ongehoorde vijandsliefde en 'verzoenlijkheid. Zie hier hetzelve. „ Een inwoonder uit Ziccavo rustte met drie zijner verwanten bij de bron van het Graaffchap Frasla op ' het eiland Corfica , toen de moordenaar van zijnen 3' zoon, die alleen aan hem bekend was, onverwagt aan ■ dezelven voorkwam. Hij fprak hem vriendljk aan, *j en nodigde hem deel aan hunne ververfchingen te " nemen. Bij deze nodiging , die de moordenaar na* !' tuurlijk voor een' valftrik houden moest, verftijfde hem van fchrik het bloed in de aderen. Intusfchen moest hij dezelve aannemen , wijl hij geen middel zag , om te ontvlugten. Zij aten dan beide , doch " in geheel verfchillende gemoedsgefteldheid, de een in " den fidderendften angst, daar hij meende zijn dood zeer nabij te zijn; den ander, die met eene voortref* " lijke daad zwanger ging, verried die vrolijkheid, die 33 alleen de uitoefening der deugd geeft. Na het eten 33 liet hij zijn gezelfchap verder gaan, en bleef met zijn 33 vijand alleen. Uw leven, dus fprak hij hem aan, is • in mijne hand , ik zou het u oogenbliklijk kunnen " benemen , (ontnemen) en dus den dood van mijn 33 zoon wreken. Gij hebt veel tranen en veel droef" heid aan mij en mijn geflagt veroorzaakt, dan ik wil '* al dit leed vergeten, dat ik om u gedragen heb; be" loof mij alleen, ook uwe vijanden zo te behandelen, 33 gelijk ik u behandele, en overtuigd te zijn, dat ver33 geven veel roemwaardiger , en aangenaamer is, dan wraak te nemen." ,. ' Met deze woorden omhelsde hij hem , en verliet 'zijnen vijand, die onbeweeglijk van verbazing en ver" wondering voor hem ftond. Toen hij tot zijne vnenden weder kwam , zeide hij : de mensch , die met *' ons at, was de moordenaar van mijnen zoon; ik heb !! het hem vergeven, en zijn leven verfchoond, dat in 33 mijne handen was. Volgt mijn voorbeeld , en doet " hem nimmer eenig leed, 't geen mij de vreugd zou kunnen verbitteren, van eene fchoone daad verricht 9> te hebben. " — €Sods-  GODSD. JAARKRING DER THEOPHILANTROPIJNEN. 4$l Godsdienflige Jaarkring der Theophilantropijnen, of Godver'èerers en Menfchenvrienden. Behelzende eene verzameling van Redevoeringen, Voorlezingen, Lofzangen en Uittrekfels over den Godsdienst en algemeene Zedekunde, gefchikt om gelezen te worden het gantfche jaar door, zoo in de openbare Bijéénkomften als in de Huis- fezinnen. Tweede Stukjen. Te Amfteldam, bij G. Varnars, 1799. 197 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 18 - : Deze Tijtel wijst genoegzaam uit, wat wij in dit Tweede Stukjen der Theophilantropijnen aantreffen. Behalven eene Redevoering bij de opdragt van een kind in den Tempel, eenige Gezangen en zedenkundige grondftellingen, zijn de meeste anderen uit de fpreuken aan pijthagoras toegefchreven, uit de zedenlijke bedenkingen van pnocij hoes en andere Griekfche en Indifche Wijsgeeren overgenomen; welken, wel is waar, voortreflijke grondflellingen en lesfen behelzen, maar op verre na zoo algemeen berekend niet zijn voor de behoeften der menfchen, en ons dus den reinen troost des zuiveren Euangeliums doen misfen, welke wij, Gode zij dank! bij ondervinding weten, dat den eerhen groridllag van alle Godsverëering behoort uit te maken. — Met onze Lezers tot de aanmerkingen bij onze beöordeeling van het eerfte Stukjen medegedeeld te verzenden, (*) nemen wij hier de volgende Grondflellingen van Zedenkunde , Bladz. 45, voorkomende, over. De fchepping predikt ons een eind'loos eeuwig Wezen, 'tWelk zien a!öm Vertoont, fchoon nooit door 't oog gezien. Haar ftem leert ons zijn raagt eerbiediglijk te vrezen, En die van 'c hart beveelt, dat wij hem hulde bién. 't Is alles u ten dienst befchooren, o Sterv'ling mild door God bedeeld. Ach! laat u 't weldoen fteeds bekoren, Zo pronkt gij waarlijk met zijn beeld, o Vaders, flaat de jeugd van uwe kind'ren gade. Su'ert niet met forfchen dwang, maar wijs beleid hun fchreéft Ziet, hoe natuur hun kwam met hare gunst te ftade, Men kan haar leiden, ja, maar ook verandren? neen. Wilt kindren! u oprecht, gedwee en dankbaar tonen, Gehoorzaamt, zo gij eens gehoorzaamheid begeert. O Zie N. Vaderl. Btbl. II Deel, ifle Stuk, Blad*. 66», Ff £  STUKKEN , BETREFFENDE DE Uw vader worde, als God, door u bemind, geëerd. Wilt met gelijke liefde uws meeners zorg belonen. Hij zinkt, die trotsch op grootheid boogt. De fchande volgt op ijdel pralen. 't Is nedrigheid die ons verhoogt. Terwijl de hoogmoed ons doet dalen. 't Gelaat kan door bevalligheid, üe geest door minzaamheid bekoren. Men ziet het lachte beeld der goedheid in haar gloren, En deze is aller min bereid. Wees open, maar ook wijs; wees waar, maar ook befcheides. Dat zonder fnapzucht u de waarheid dierbaar zij. Verberg ze zonder veinzerij, En durf haar onbefchroomd verbreiden. * Zijn medemenfchen mild met weldaên te befchenken, Is 't hoogst vermaak, de fchoonfte lof. Hou, die ge ontvangen hebt, voor ed'le roemensftof, Doch wil aan 't goed, 't welk ge andren deedt, niet denken. Stukken, betreffende de Vergadering van Gecommitteerden, uit de meeste Nederduitfche Hervormde Gemeenten, tot de Sijnode van Zuid- en Noordholland behoorende, tot inf andhouding en bevordering van den openbaren Hervormden Godsdienst. Eerfte en Tweede Stukjen. In 'sGravenhage, bij J. Thierrij en C. Menling, 1800. 123 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ:- 14 Het is bekend, dat 'er eene vergadering aanwezig is van Gecommitteerden uit de meeste Nederduitfche Hervormde Gemeenten, tot de Sijnoden van Zuid- en Noordholland behoorende, tot inftandhouding en bevordering van den openbaren Hervormden Godsdienst. — Het kan niet anders, dan voorde leden der Hervormde Kerk van belang zijn, te weten, wat door deze Vergadering aan van glijk is verricht geworden. Zij heeft daarom in hare bijeenkomst, gehouden in 'sHage op den löden julij 1799, befloten, dat van tijd tot tijd door den druk zullen worden bekend gemaakt , zoodanige Rapporten, Befluiten en Stukken, welken op die algemeene uijëenkomften zijn ingediend, en welker mededeeling men met reden zou kunnen oordeelen, voor de Gemeenten van aanbelang te zijn, terwijl de bezorging van de»  vergadering der gecommitteerden, enz. 453 deze communicatie aan de Commisfiën uit de Gemeenten van Leijden en 'sHage is opgedragen. In gevolge van dat befluit zijn reeds twee Stukjens in het licht verfchenen. Het Eerfte Stukjen bevat in zich een bericht van de oprichting van deze Vergadering, van hare eerfte werkzaamheden, van het plan, dat zij bedoelt ter uitvoer te brengen, en van de pogingen, die zij heeft aangewend, om de clasfen, die nog geene Gecommitteerden tot deze Vergadering gezonden hadden, daar toe te permoveeren, als ook om de Gemeenten in andere Sijnodale resforten op te wekken, om ouk, zo mooglijk, dergelijke lichamen op te richten, ten einde met elkander over de meer algemeene belangen van den Hervormden Godsdienst te correspondeeren. Onder de gedrukte Stukken, in dit eerfte Stukjen voorkomende, is ook eene zeer lezenswaardige Aanfpraak van den Heer van alp hen, door hem als Voorzitter gedaan in de Vergadering op den aóden Julij 1799. Het Tweede Stukjen deelt ons het Adres mede, hetwelk door Gecommitteerden , van wegen hunne Gemeenten aan de eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam der Bataaffche Republiek op den sden Maart 1800, is ingediend geworden; tot betoog van de Eigendomsrechten der Hervormden op de zoogenaamde Geestlijke goederen en fondfen. Dit adres is uitmuntend opgefteld. Het doet de ftellers van hetzelve eer aan, en is zoo overtuigend, dat zelfs zij, die meest bevooroordeeld zijn , indien zij flegts hooren willen , voor de kracht der hier aangevoerde bewijzen moeten zwichten. Befcheidenheid en cordaatheid verëenigen zich in hetzelve. Men vindt vele menfchen, die niet overtuigd willen wezen, en die, eer zij een opftel in handen vatten, te vooren reeds voornemen tot geene andere denkbeelden te zullen komen, of die zelfs niet lezen of hooren willen, om niet overtuigd te worden. Aan zoodanigen is niets te doen. Maar wie voor overtuiging vatbaar is , wie in ftaat is, om onzijdig te oordeelen, zonder door vooröordeelen , door driften, door de wenfchen van zijn hart, of door religiehaat, in zijn oordeel verbijsterd te worden, zal hier de zaak in zulk een helder licht geplaatst zien, dat hij niet zal kunnen nalaten, het deugdelijk recht der Hervormden op hunne geestlijke goederen, en vooral de onrechtvaardigheid van het Nationaal F f 3 ver-  4j4 STUKKEN, BETREFFENDE DE verklaren van deze goederen te erkennen. Dit opent eene deure van hoop voor de Hervormden. Want, daar men, onder de drukkende overheerfching der verachtïijfce Revolutionairen , in ftaat was , om zelfs in zoo verre de grondbeginfelen der vrijheid te fchenden, en 's volks rechtèn te vertrappen, dat men het grootfte gedeelte der Natie, de fmaadheid aandeed, van hare requesten, deze zelfde zaak betreffende , ongelezen in de kist te. werpen, en zelfs nog de ftoutheid had (zoo ver kan men alle denkbeelden van eer en pligt verliezen) om daar op te roemen, daar is integendeel van de wijsheid, van de rechtvaardigheid , van de bekende fentimenten van het tegenwoordig Wetgevend Lichaam te verwachten, dat het deze zaak, als zijnde de zaak van het meerder gedeelte der Natie, door hetzelve Vertegenwoordigd, met allen ernst behandelen, en dat dit ftuk door alle de leden van hetzelve hoofd voor hoofd gelezen , en met alle naauwkeurigheid overwogen, en beoordeeld zal worden. Men verlangt geene de minüc gunst. Men verlangt alleen, dat men leze, dat men höore, en Dverëenkomftig hetgene recht is , niet flegts eenige individuen , maar het aanzienlijkst genootfchap, in ons vaderland , overëenkomftig deszelfs rechten , behandele. Indien 'er aan het genoegen of misnoegen van het grootfte deel des volks en aan het voorkomen van de fchroomlijkfte verwarring iet gelegen ligt, indien het geenszins onverfchillig is, of Godsdienst, deugd en zedelijkheid onder de Natie worden aangekweekt, dan of kennis, deugd , Godsdienst en zedelijkheid onder het volk , vooral ten platte lande, verloren gaan, en domheid, ondeugd, godloosheid en woestheid van zeden, derzelver plaatfen innemen, dan verdient voorzeker eene zaak, waarvan de uitflag op dit alles zoo veel invloed heeft , eene zaak gewigtig in hare natuur, maar nog gewigtiger in hare gevolgen, de allertederfte behandeling. — Hetgene de Opftellers van dit Adres in hetzelve bewijzen, komt hoofdzaaklijk hier op neder, dat wel verre , dat de bekostiging van den Hervormden Godsdienst uit 's Lands kas zoude zijn gefchied, bet tegendeel zeker is, dat, van de vroegfte tijden af, de goederen door de Christenen, tot inftandhouding en bevordering van hunnen Godsdienst bij één gebragt, niet zijn geweest de eigendommen der Natiën, als Natiën befchouwd, maar iat dezelven hebben toebehoord aan de Christen-Gemeenten,  VÈROADEl.INO VAN GECOMMITTEERDEN, ENZ. 4J5 ten, als zoodanigen, en als bijzondere lichamen en Corporatiën, in de burgermaatfchappijën opgericht; dat zulks ook het geval is met die goederen, tot dat oogmerk door de Christenen in ons vaderland te faroen gebragt; dat wijders, noch in den aart der Hervorming, noch inde wijze, op welke dezelve is daargefteld, iet gevonden wordt, hetwelk thands aan de Natie eenige bevoegdheid geven kan, om die goederen aan zich te trekken; daar de Hervorming, wel langzaam begonnen, en van tijd tot tijd uitgebreid, doch eindelijk zoodanig is gevestigd, dat de gedecideerde, en ook thands plaats hebbende meerderheid der Ingezetenen in Nederland, in het bijzonder in Holland en Zeeland, den Hervormden Godsdienst heeft omhelsd; de Nederlandfche Natie, bij den Munfterfchen Vrede , als eene Hervormde Natie is erkend; en het lichaam van Hervormde Christenen onder dezelve dus is gebleven in het bezit dier goederen, welken zij te vooren als een lichaam van Roomschgezinde Christenen bezeten hadden; dat dienvolgends de Gemeenten in ons vaderland, en in het bijzonder die, tot welke de.vertooners behooren, geduurende dien tijd , met alle recht de geestlijke goederen tot bekostiging van den Hervormden Godsdienst, als hare eigendommen, hebben aangewend; hetgene zoo bij den voorfchreven Munfterfchen Vrede is gewettigd; doof eene geruste posfeslie van meer dan twee eeuwen bekrachtigd; en waarvan het voordduurende genot bij zoo vele refolutiën en verklaringen, aan de Hervormden op de plegtigfte wijs is verzekerd; dat eindelijk de zorge van de Hooge Overheid voor de uitwendige belangen van den Hervormden Godsdienst wel oorzaak is geweest, dat dezelve vele van die goederen en fondfen onder hare Adminifiratie heeft genomen ; of tegen den last van het onderhoud der Predikanten , enz. hier en daar zich geëigend; doch dat die zorge thands ophoudende, die goederen zoo ten aanzien van het eigendom, als de Adminiftratie, in den boezem der Gemeenten, uit welken die genomen zijn, moeten wederkeeren. Wij oordeelen, dat deze uitkomende ftukken van belang zijn voor allen, aan welken de inftandhoudin? van den Hervormden Godsdienst niet onverfcbïllig is, en dat zij aan de Gecommitteerden uit hunne Gem«enten, die met de daad toonen, zich voor hunne zaak op eene zeer loffelijke en werkzame wijze te beijveren , den warmden dank vetfchuldigd zijn. — CHARITE i?» POLIJDORUS door J. J. B A RT HE L E M IJ , Schrij. ver van het Werk: Reize van den Jongen Anackit/is door Griekenland: nevens eene beknopte Levensgefchiedenis van dezen beroemden Man. Naar het Fransch, vrij gevolgd. In denHaage, bij] C. Leeuwefhjn, 1799. 200 Bladz. In iaW De prijs «ƒ15-; Een Roman van den beroemden Schrijver der reis van den Jongen anacharsis, welke ook wij meermalen onzen lof Ff 4 to«-  J. J. B A R T H E L E M IJ toezwaaiden, moet zekerlijk reeds de aandacht wekken van elk, die op kunde en fmaak aanfpraak maakt, zelfs eer men nog deszelfs innerlijke waarde kent. En bevindt men nu, dat deze RoSZ eene geheel nieuwe foort ons in eenen echt Gr.ekfchert tttil eene Griekfche gefchiedenis fchetst , waarïn hij ons met al- en zijn rein vernuft en zijnen gezonden fmaak, en z„ne diepe kunde der oudheid, die wij reeds zoo zeer aan hem gewoon Ziin, op nieuw doet blijken, maar ook, yan het begin tot het einde, den leeslust, doorde treffen d fte fch Iderijen, gaandehoudt, in de daad, dan geniet men een vermaak, dat onze hedeidaagfch gewoone Romans ons maar fpaarzaam verfchaffen Val zulk een gefchrift daarbij in banden eens Vertalers, die, beideta en, ceu gcitiiiu. „„r.nikr recht kundi' . zonder ftijfheid en waaiuu en waarin hij vertolkt, reent kuuui^ * j gedwongenheid , den zin getrouwlijk en lier 1 k weet over te brengen! zoo dat de geest van het oorfprongl.jke ook op zU werk ru t; en wordt het eindelijk door den Uitgever T. pographisch fchoon aan het licht gebragt, dan vindt men zekerlijk al. Ipc wit men in dit opzicht, wenfchen kan. En dit Tlfes VerëenigdP treft men hier aan. Zulk een gefchrift is dus wel der moeite waardig, dat wij er een weinig langer, dan anders bij werkjens van den Roman ftempe 1, bij verwijlen. 'Ü art hele mij fchreef dezen Roman in het jaar 1760, als het ware, ter zijner eigene verpoozing van zijnen noesten arbeid, ?an anacharsis bedeed, en tot een leerrijk.onderhoud van den iongen auu.ac, neef van den ede en, doek rampfpoedigeu ma les 11 er des , ten einde, dus doende, deszelfs verftand, hart en finaak fev«m4n : terwijl dezelve de treffende lotgevallen van twee jonge gelieven, charite en PO lij do» os, op eene, de aandacht boeiende, wijze, in vier boeken, aldus afmaal : Terwijl, onder aegaeus regering, Ajtika,m vrede, bloei, de hTd PisisTRATUS, een getrouw dienaar yan d.en vorst, ma r door h m ondankbaar behandeld , de w,,k genomen n« e n ftU en aangenaam oord , niet ver van Athenen, werwaard Sfa ïoon poujuoru. hem volgde, terwijl zijne Echtgenote, reeds vóór eenigen tijd, overleden was. ■ N et ver van dit zi n verblijf leefde ook eene weduwe, ste. rope met hare Dochter ch aR ite, nog maar vijf jaaren oud, terwijl ook "olijdorus nog maar een kind was. In onderlinge vriendfehap verkeerden pisistr a tu s en iterom. io SerlijUe Sgroeiden knaapjen en n,eisj,n op, voor wer op. voeding beide ouders gelijklijk zorgden. Eens hoorden z>, .t* hope de eefebiedems lezen van haren gelukkigen echt met choerephontes, en liefde drong in hun de het tijdftip huns huwelijks , toen het oorlog met Krete un borst, en Athene* reeds voor het geweld v»n nd» « s w«. penen had moeten bukken. Gereed , om zich *^P™rd « begeven, naderen Kreta't woeste benden, en Jp™ h«de ge_ Heven'wég, uit de armen hunner ouderen, om hen aan den ESoJKio. op te offeren. Hei M doemt daar toe •*£  CHARITE EN P0L1JDORUS. 457 mte, en bevrijdt polijdorus. Scraks wordt de eerfte nsa boord gefleurd , terwijl de laatfte wanhoopig langs het ftrand loopt. Windllilte intusfchen de vloot op de reede houdende, vindt hem een Kretenzer, s tra ton, die hem troost, en hem zelfs verkleed bij charite aan boord brengt. Welk eene ontmoeting! En hoe treffend gelchilderd! Wij zullen die befchrijving, tot eene proeve van des Schrijvers en Vertalers ftijl en uitdrukking overnemen. ,, Polijdorus, in vrouwlijk gewaad, floop de wacht der „ Kretenzers voorbij, zonder dat men hem herkende, en be„ reikte, door str stom 'geleid, de plaats, waar zijne geliefde „ was opgefloten." „ De deur ging open, en hier vertoonden zich alle de ijslijk,, heden van wanhoop en angst ; met verwarde hairen , met „ oogen, die wild in het hoofd omrolden, hoofd en boezem met „ bloed bemorst, juist zoo als men de Monaden ziet, wanneer „ jacchus haar bezielt, verwachtten de gevangene jonge Dog„ ters, fidderend, den oogenblik van hare ftraf. Ond.-r haar bi„ vond zich charite, ujtgeftrekt op den grond liggende, tei„ wijl zij hare onlchuldige banden ten hemel ophief. Polij,, dorus treedt binnen; de duisternis laat hem niet toe, iets te „ onderfcheiden; hij roept charite! en charite, in ver„ bazing, twijfelt nog aan haar geluk. Mij herhaalt: charite l „ maar te vergeefsch poogde charite hem te and woorden ; ,, hare tong zocht woorden en vindt ze niet. Eindelijk ontdekt ,, hij haar, vliegt haar te gemoet, omhelst haar, en reeds hebben „ beiden hunnen kommer vergeten; zij zien elkaér, en dit is „ hen genoeg. Hunne zuchten , hunne uitroepingen , hunne ,, vreugde en fmart drukten uit, ja fchilderden de afwisfeling der „ verwarde aandoeningen , die hun gemoed beflormden." „ Door zijne Gezangen hief eens orphgus de ftraffe der „ helle voor een tijdlang op, en zoo droogde thands ook het „ gezicht dier geliefden, voor eenige oogenhlikken, de tranen „ der overige gevangene meisjes: voor het eerst gevoelden zij ,, eenige verzachting in haar lijden. Straton had zich ver„ wijderd, maar welhaast keerde hij te rug. Het offer (dat de „ Kretenzers intusfchen aan land den God der zee waren gaan brengen) was volbragt; het was nu reeds hoog tijd, om we„ der de bootte beklimmen. —Vruchtloos zocht polijdorus „ deze kostbare oo^enblikken te rekken; hij verliet zijne bemin. „ de juist, toen straton berigtte dat men 'er niet meer aan ,, denken mogt, om de boot in zee te laten, enz. Polijdorus moest dus aan boord blijven; met verbazing bemerkten de Kretenzers , dat 'er een cffer te veel was. Polijdorus in het vrouwlijk gewaad niet herkennende, gaf de Bevelhebber charite vrij, op uufpraak van het Orakel. Men zette haar uit aan het eiland Naxo. Oenarus, hier Koning en zelf zonder kroost, wilde zijne zuster cijdippe uithuwen mn den jongen aqenor, uit een beroemd genacht, die daarFf 5 om  453 J» J» B A R T H E Ir E M IJ om reeds als Erfgenaam van den troon befchouwd werd. Age» nou echter beminde cijdippe niet, en ontdekte toevallig charite, die de kudde eeniger herders hoedde. Door list maakt hij haar flavin zijns gunstel;ngs, om zoo veel te eer zijn doel bij haar te bereiken. C ij d 1 p p e evenwel is hem in den weg, raasde haar tot haar eigen flavin, laat haar, aan eenen vreeraden ootd, mishandelen, en op het oogenblik, dat agenor haar komt bevrijden, ontvlugt zij in een bosch, alwaar polijdorus hssr onverwacht aantreft. Deze was naamlijk door theseus van het monfter gered en met hem te Noxa gekomen. Thsnds poogden de beide geliefden zich te redden op fchepen, die zij aan ftrand zagen; maar ongelukkig waren dit roovers , die , hen wreedlijk gefcheiden hebbende, met hunnen buit wegvaaren. Een onweder verftrooide de fchepen; men ftevende naa Sestos, om polijdorus te verkoopen, tl waar men juist een feest vierde, en een Grijsaard jmausir rat es , hem eers: voor zijnen zoon aanziende, hem koopt, met zich nna Abijdos neemt, en, met zijne gade, als zoon behandelt. Eens nogthands, onder hij me ns ftandbeeld droomende, dat charite hem ontrouw was, verlaat hij het oude paar, vertrekt naa Epidaurus, cm charite op te zoeken, en zich van zijn geluk of ongeluk te verzekeren. Eenige fladiën van die «ad ontmoet hem een grijsaard memhes, die hem waarfchuvvt voor het bosch, dat hij door moest, en hem nodigt om den nacht te zijnent door te brengen, hem tevens verhalende, dat de Reus sinnis aldaar onlangs eenen jongeling vermoord had, chorebus genoemd,zijnde echter kort daarop door theseus afgemaakt, teiwijl chorebus echtgenote hem eene graftombe gebouwd had, en zich daar, in eene hut, bleef onthouden. Den volgenden morgen gaan ment hes en polijdorus die vreemdelinge bezoeken. Polijdorus ziet twee Graftomben, tn leest op de ééne chorebus naam, op de andere zijn ei. gen; hij befluit daaruit, dat de vreemdelinge charite zij, en geraakt, uit minnenijd, in woede. Zij intusfchen naderende, wil hij haar doorbooren, maar menthes wederhoudt zijnen arm, en charite, verfchrikt, valt in onmagt aan zijne voeten. (Dit treffend toneel heeft men gekozen tot het onderwerp van een Plaatjen voor deze Vertaling, dat zeer fraai is uitgevoerd.) Po. lij dor us komt nu tot zich zeiven, zijne woede verandert in tederheid, en charite verhaalt hem hare lotgevallen: dat zij naamlijk te Kreta was aangeland, en door de roovers, te Gnos. fus als flavin aan zekeren phoubas verkocht, wiens zoon op haar verliefd zijnde geworden en haar gered hebbende , toen men haar, als Atheensch meisjen erkend, opofferen wilde, haar herwaard verzeld had, nogthands enkel als vriend, en hier door sinnis vermoord was, weshalven zij hem even zoo wel, al» voor polijdorus, dien zij mede dood geloofde, eene graftombe had opgericht. Onder dit verhaal kad menthes een toeval gekregen, en, daar  CHARITE EN POLIJDORUS. 4J9 daar men des grijsaards dood vreesde, begaven charite en polijdorus zich naa escjlwps tempel te Epidaurus, om hem genezing af te fmeeken. De Hoogepriester, in geile drift tot charite ontdoken, doet listig den God haar tot zijnen tempeldienst kiezen, en fluit den Tempel voor den wanho. pigen minnaar. Inmiddels nadert eene Atheenfche vloot de ftad, menthes bezorgt hem daarop door eene visfchersboot , en polijdorus herkent in den vlootvoogd zijnen Vader, die, aegeus geftorven zijnde, door het volk daar toe was benoemd, terwijl sterope overleden was. Daar op namen de Atheners Epidaurus in, polijdorus verovert met ftorm den tempel, en straton, die, zijn voorig hulpbetoon aan den eerften bij de Kretenzers bekend zijnde geworden, in dezen tempel de wijk genomen, en nu charite voor den hoogenpriester verborgen had, voert hem zijne bruid in de armen, en het huwelijk wordt plegtig voltrokken. Nog eens bezoeken zij menthes, wien zij met gefchenken overladen, ftevenen, met straton, naa 4thenen te rug, en bewegen ook de oude nausikrates en themisto, om zich bij hen met de woon neder te zetten, belevende zij allen, als één gezin, eenen hoogen en gelukkigea ouderdom. De Vertaler heeft, in zijne overzetting, op het voetfpoor eens kundigen Duitlchers, eenige veranderingen in het Stuk gemaakt, walken wij, in de gelegenheid geweest zijnde, om het oorfproug. lljke daar mede te vergelijken, onze goedkeuring niet weigeren kunnen. De beknopte levensgefchiedenis van den Schrijver dezes Romans , agter dit Werkjen geplaatst , offchoon meer uitgebreid, dan die wij in ons Mengelwerk van dit Jaar, in een voorig Stukjen, gegeven hebben, is nogthands zeer beknopt, in eenen goeden ftijl gefchreven, wél overgezet, en bij wijze van uittrekfel , gehaald uit een Eloge historique de j. j. barthelemij, voor des Schrijvers Oevres diverfes geplaatst, die na zijnen dood zijn verzameld, en onlangs, te Parijs, uitgegeven. De jonge JVilde in de Maatfchappij. Naar het Fransch. Eerfte Deel. Te Dordrecht, hij E. Bonte , 1/pp. 166 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f i - 8 - : T ord stingel, eén Engelschman, voor de tweede m?al ge. JLrf huwd met florina , eene zoo grillige als ongetrouwe Echtgenote, daar hij van zijne eerfte gade eene Dochter had overgehouden, fannij genaamd, bij welker geboorte de moeder het leven had ingefcbocen, reist, uit moedloosheid,naa Indien, maar wordt, door ftorm, naa Nieuw Zeeland verflagen, en hij komt, terwijl liet fchip vergaat, met zijnen kuecht bazile, aan land, redt eenen jongen Wilden, met name co ral, van een hem vervolgend Boschdier, en geniet, daar co ral fterk aan hem verknocht'  AÖO DE JONGE WILDE IN DE MAATSCHAPPIJ. knocht raakt, vele vriendlijkheden van de wilden. Inmiddels bad florina f annij, onder den verdichten naam van geor. gette, als eene vondeling van zich gefchoven , en deed eene eigene Dochter, bij verboden omgang met den jongen Edelman fontei. i-ard geteeld, welke zij f annij heette, voor stingels kind doorgaan. Eene oude Dame, de Gravin van bel. fort, en fontellards moeder, nam zich georgette aan. maar fontellard legt hare kuischheid lagen, verbergt zich in een vertrek, waar hij, vóórhaar, zijne eigene moeder vindt, en deze bederft het van fchrik, en georgette vlugt naa Spanje, eenen brief omvangen hebbende, dat zich aldaar heur vader bjvond. wiens naam haar echter onbekend was, en komt te Cadix, omtrend eene maand na haren vader, die mee co ral herwaard geftevend was. Alhier in mansklederen, waar roede zij gevlugt was, omzwervende , brengt het geval haar aan het huis van Lord stikgel, en, zij elkander niet kennende, neemt deze haar in zijnen dienst. Ondanks de vermomming, gevoelden coral en georgette eene geheime genegenheid voor elkander, en eerlang verraadde zij hare Sekfe door het fpelen op eene Fortepiano , ten huize van zekere Mevrouw de boston, die zij had leeren kennen, en welke haar, als hendrie, zeer genegen was. Bij die gelegenheid bekent zij ook hare liefde voor cobal en hij de zijne voor haar. Eerlang herkende ook stin gel, op een Concert, waar zij zong, hare Runne, maar ook tevens, met droefheid, cor als liefde tot haar, wien hij zijne Dochter ten vrouwe had toegedacht, als zij eens weêr gevonden werd. Georgette, zulks vernemende, trekt, om coral op te offeren, in een Klooster, dan coral verhindert nog tijdig hare gelofte, terwijl zij intusfchen, door haren vader, herkend wordt, die, door bazile, bericht had gekregen, hoe fchandelijk florina had gehandeld en nu zich zelve had om het leven gebragt. Thands ziet hij met vermaak de wederzijdfche genegenheid van coral en georgette of liever zijne Dochter f annij. Men vertrekt gezamenlijk naa Londen, maar het huwelijk wordt nog uitgefteld, tot dat coral, door de ftudie, zich zal hebben bekwaam gemaakt, om, in alle opzichten, een waardig Echtgenoot en huisvader te zijn. Maar f annij had een jong meisjen, betzij, in haren dienst, diezeer op haar geleek, en juist door deze werd coral aan zijne be. minde ongetrouw, zonder dat f annij zulks vermoedde. Lord stingel moest, onverwachts, met zijne Dochter, eene reis naa JVorcheuer doen, en thands verviel coral, daar hij zeker losbandigjongeling leerde kennen, zijne ftudiën verwaarloozende, hoe langer zoo dieper in de ondeugd , terwijl b etzij met een jong Franschman doorging, en hij enkel het vermaak naliep. Zie daar een kort verflag van hetgene dit Eerde Deel des Romans, dien wij thands onzen Lezeren aankondigen, in zich beyat. Wij zonden huichelen moeten , wilden wij zeggen, dat de uitvoering dezer verdichte gefchiedenj» ons eenigzins gefmaakt had,  DE JONGE WILDE IN DE MAATSCHAPPIJ. 461 bad en men weet waarlijk niet, wat men met zulke gefchriften doen , wat men 'er van zeggen moet. let gevaarlijks voor de zeden hebben wij 'er niet in gevonden; maar ook mets belangrijks niets wat tot vermeerdering van menfchenkenms en vorming des harte, dat groote doel der Romans, dienen kan. De tijtel zou ons aanleiding geven om te denken, dat men hier meVchkundig ontwikkeld zou vinden, hoe allengs de denkbeelden v«n den jongen wilden, in de Maatfchappij geplaatst, zich ontwikkelden, hoe hij zich, in deze en gene belangrijke omHandigheden, nu eens meer dan minder gevormd, gedroej, hoa aaneenaara , hoe nuttig kon zulk een verhaal niet worden 1 dan, zo men zich zulks verbeeldde, droevig zou men zich bi, het doorbladeren dezes Gefchrifts, zien te leur gefteld. Het eenigfte nut dat wii in dit Boek vinden kunnen, is hier in gelegen, dat het'zulke Lezers of Lezeresfen, die enkel lezen , om den1 tiid door te brengen, en welken het bijkans onverfchillig is, wat Roek Zii voor zich hebben, eenige uuren kan helpen korten, offchoor» ook nog niet op de aangenaamfte wijze, dewijl het, immers na.r ons oordeel , daar toe zelfs niet onderhoudend genoeg gefchreven is. . . . . Wii willen nog afwachten, wat'er, op het einde, uit deze gantfche gefchiedenis wordt; wie weet, welk eene hooge vlugc dezelve nog neemt! Eerlang toch zal aan deze onze verwachting worden voldaan ; want, op het fchotblad wordt ons beloofd, dat het vervolg en (lot, in een Tweede Deel, van gelijke dikte, alshet tegenwoordige, binnen weinige dagen volgen zal. Evenwel, 'er zijn reeds vele dagen van het jaar 1800 zelfs verlopen, na de uitgav.- van het Eerfte Deel, en nog mogen wij ons niet in de ontknooping dezes verhasls verblijden! De Vertaler verzoekt, in zijn Voorbericht, dat de Lezer, wanneer hem hier of daar, eeneT,D ,of andere letter,te veel,te weinig, of nietten rechte geplaatst, mogt voorkomen, zulks goedgunftig, immeis zonder fpitfe berisping, te pasfeeren, terwijl hij, van de noodzaaklrikheid eener zuivere taal ten volle overreed, van zijnen kant wederkeerig verzekert, fteeds te zullen trachten, zijne taalkennis tot dien trap van volkomenheid te brengen , voor welken hij dezelve zal berekend vinden. — In de verwachting, dat hij, in deze beloften, zijn woord getrouw zal geftand doen , en m de hoop, dat hij, na zich behoorlijk bekwaam gemaakt re heb. ben, nuttiger en aangenamer Werken, dan het tegenwoordige, vertolken zal, zuilen wij niet alleen alle zijne verkeerdheden m de fpelling met diep ftilzwijgen voorbij gaan, maar het hem ook vergeven dat zijn gantfche ftijl thands nog ftijf en fleepend voorkomt, en hij, door zijne gantfche vertaling verraadt, een aanvanger te zijn, die zich wat heeft willen oefenen. Intusfchen be. klagen wij toch den Burger bonts;, zo hij, voor deze oefeningen eens leerllngs, misfchjen klinkende mant heefc moeten altgeven: dan —— habeat fibi! Di  4Ö"2 »e inkwartiering in noordholland. De Inkwartiering in Noordholland, 1799. Tooneelfpel. Te Amfteldam , bij G. Roos, 1800. Buiten het Voorwerk, 62 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 8 - : „ TAit korc Tooneelfpel (trekt," luidt het Voorbericht, „ tot „ a-J een erkentelijke hulde, aan die braave Vaderlanders , ,, welken, in den hoogen nood, waartoe ons Land, op het einde „ des voorleden jaars, door de zo reukelooze als voorbeeldeloo. „ ze landing der Engelfchen en Rusfen gebragt was, de Verde„ digers hunner vrijheid, leven en bezittingen, behoorlijk en pligtmaaiig gehuist, en, op eene dankbaare wijze, van al het „ noodige voorzien hebben; en om tevens het verkeerd gedrag „ der zulken te berispen, die, door partijzucht verblind, niet „ kunnen zien, dat zij, hoe zeer ook in ftaatkundiu.e gevoelens „ van de thands aangenomene Hellingen verfchillende, echter1 „ hun eigen behoud en welzijn , aan de dappere Verdeedigers „ onzer Vaderlandfche Kust te danken hebben. —- Een Hoog„ duitsch Tooneelftukjen betijteld: 'die Einquartierung, te Man„ heim in 1793 vervaardigd, heeft den grondllag (voor zo verre „ de fabel, of gebeurnis van dit fpel betreft) opgeleverd, edoch „ de zeden , uitdrukkingen , chara<5ters en omftandigheden zijn „ op onzen toefland en betrekkingen, en het Tooneel van de „ boorden des Rhijns in ons Noorrlholland overgebragt." Het doel van dit Tooneeiftukjen is, ziet ieder dus ligtlijk, verfchillend van de overige dramatifche Stukjens, waartoe gemelde gebeurenis aanleiding gegeven heeft, en van welken wij, op zijnen tijd, verflag gedaan hebben; en, daar hetzelve vrij wel bewerkt is, zoo wel wat de houding van het Stukjen als de leven, digheid der handeling en de characters der perfoonen betreft,kan het, behalven het opgegeven oogmerk, ook nog dienen, om krijgslieden de deugden van befcheidenheid, en huwelijkstrouw, in te fcherpen, die hun zoo menigmaal ontbreken, en jonge meifjens te leeren waken over haar hart , rpdat eene anders onfchuldige liefde haar niet in ongeluk of misdrijf ftorte. Gaarne zouden wij kcrtliik het beloop vau dit Stukjen fchetfen, hadden wij niet nog een enkel woord met den Uitgever roos te fpreken, en werd ons hier door de plaats daartoe niet benomen. Onlangs (*) recenfeerden wij eenen Roman , bij gemelden Burger uitgegeven onder den Tijtel: de gevaren der Coquetterie enz. Deze Roman was op eenen brommenden toon in de Couranten geannonceerd; deszelfs inhoud beandwoordde, onzes erachtens, aan die annonce op verre na niet, en de vertaling van het Werkjen was slierë'ilendigsr, vol van de lompfte drukfeilen en taalfouten , zoodat men dikwerf naar den zin raden moest. Wij ze* (*) Zie N. Vaderl. Ml. IV Deel, Jj!e Stuk, Bladz. 91.  DE INKWARTIERING IN NOORDHOLLAKD. 463 zeiden daar omtrend het onze , en rekenden ons daartoe verpligt, dewijl wij fchrijven, om het publiek de waarde der boeken, die wij beöordeelen, te doen kennen, en het dus niet in gevaar te laten of te brengen , van hun geld aan werken te befteeden, waar aan zij niets hebben. Dit was ons doel, en geenszins bijzondere haat tegen g. roos, dien wij niet eens van perfoon kennen; wij zouden het ook gedaan hebben , al had dit geval den Uitgever van ons Maandwerk getroffen. Alleenlijk zeiden wij het een iveinig fuffifant, dewijl het niet de eerfte maal was, dat g. roos zondigde, om hem, daardoor, voor het vervolg te waarfchuwen} en, bereiken wij dit doel, dan zal het Publiek en zal hij zelf 'er bij winnen. Dat wij, voor het overige, liever prijzen dan berispen, kan het beloop onzer Boekbeoordelingen doorgaands betuigen. Het heeft voornoemden Boekhandelaar nogthands behaagd , ons, in eene nadere Advertentie in de Courant, met den naam van onbefcheiden Boekbeöordeelaars, Eerroovers en Lasteraars, te beftempelen, die hem flegts in zijn beftaan zochten te benadeelen en niet voldoen aan het motto op den Tijtel onzes Maand' werks. Zeer ligt konden wij zulks omkeeren, ja, ware het ons om fchalden te doen, 'er nog wel een woordjen bijvoegen, dat meer doel treffen zou, dan de gemelden, door hem gebruikt. Dan wij vergenoegen ons, met den Lezer enkel naa het Werkjen zeiven , onze Recenfie daarvan, en zijne Advertentie te wijzen , en roos te heiïnneren , dat het beter zou geweest zijn, het door ons gezegde, te weêrleggen, en ons dus te logenftraffen. Wij hebben vervolgends nog eene Advertentie van hem gezien, waarïn hij zich op de Beöordeeling van het meer gemelde Werkjen in de Letter -Oefeningen van dit jaar N0-. 3 beroept. Die Recenfie is zekerlijk zachter dan de onze , wij erkennen het; maar de reden, waaröm wij die wat llerker maakten, hebben wij ftraks reeds vermeld: en hoe gunftiï over het algemeen het oordeel onzer Kunstbroeders over dezen Roman is, kan eensdeels uit de aangehaalde woorden in de Advertentie zelve blijkeu: „ Dit Stukje heeft, vat de zedenlijke bedeeling van hetzelve „ betreft, nog al eenige waarde," anderdeels uit gezegden, die men, natuurlijk, in de Advertentie heeft achter wege gelaten: „ Jammer is het, dat dit Stukje ontlierd ft door eene meenigte tt grove drukfeilen en taalfouten , die hier en daar den zin aan„ merklijk floren ; waar van de weinige regels , die wij let„ iertijk overnamen (zij hadden 'er veel ergeren vinden kun,, nen) een fprekend bewijs opleveren." Wij befluiten, met te betuigen, dat wij, wanneer en zoo dikwijls de Burger roos Werken uitgeeft, die lof verdienen, denzelven dien lof even zoo min weigeren zullen, als aan boeken , die bij andere Uitgevers in het licht komen, daar wij zijn peribon in het minfte niet partijdig zijn. De boverftaande Recenfie det Inkwartiering moge daarvan ten voorbedde ftrekken. De  -0+ 6. c. de greuve, de virtuosen» De Virluofen of het levend Testament. Blijfpel in vijf bedrijven, door g c. de creuve, na (naar) het Hoogduit sch» Te Amfteldam, bij H van Resteren, 1799. 135 Bladz. In OSavo. De prijs is f: - 12 • : Eigenaartigcr, dankt ons, heette dit Stukjen, dat, luid het Voorbericht van de greuve, naar een Hoogduitsch Stukjen van dien zelfden naam, met vermeerdering van twee Bedrijven en zes perfoonen , gevolgd is, een Klucht/pel, daar het voor een Blijfpel te weinig interesfants heeft. Hofraad krans, die in een klein- Stadjen in Duitschland van zijn penfiöen leeft, is een groot liefhebber van de Muziek en; wil daarom zijne Dochter ludovica aan den Organist knuppel uithuwen, die genadig met hem muficeert. Zijn Zoon, een Doftor, zag ongaarne zijne Zuster aan dien krommen Zot getrouwd, 'er ontdekt zich een Minnaar w alter, door den Doctor begunftigd, en beiden doen nu allerlei pogingen, om ludovica, die opgefloten en door den Hofraad naauwkeurig bewaakt, wordt, te fchaaken. De middelen, hiertoe in het werk gefteld, en de uitdrukkingen, door knuppel gebruikt, die geftadig in muficate termen fpreekt , leveren de Hof tot lachen op in die Rliichtfpel, waartoe ook de gekke muziekliefhebberij des Hofraads medewerkt. De Doétor brengt walter eerst bij ludovica in haar vertrek; maar hij wordt ontdekt, en nu begint de opfluiting van 's Hofrnads Dochter, terwijl walter ongekend ontvlugt. Voords zoeken zij haar bij nacht, met eene touwlad. der, uit het venfter der bovenkamer te halen ; maar dit wordt verhinderd door knuppel, die haar juist eene Serenade komt brengen. Daar na geeft walter zich voor eenen Virtuoos uit bij den Hofraad, en wordt het plan gevormd , om ludovica, op een Concert, te ontvoeren; maar ook dit mislukt. Men zoekt haar verder weg te krijgen in eene kas, voor muziek-inftrumenten gefchikt ; dan de Hofraad ontdekt op nieuw het verraad. Eindelijk verkleedt zich walter als knuppel; knuppel verfchriktop dit gezicht, menende, zijn eigen Geest te zien, en de Uoélor gepft hem. onder fchijn van iet hartlterkends, een flaapdrankjen in, waarop menden Hofraad wijsmaakt, dat knuppel dood is, en hem dus overhaalt, zijne toeftemming te geven tot een huwelijk van ludovica met walter, terwijl knuppel te laat weêr ontwaakt. De greuve heeft zijn Stukjen in eenen vloeiënden (tij! bewerkt, en, hoewel hij veel meer tijds gebruikt, dan éénen enkelen dag en nacht, knuppels flaap al te kort is, enz. gelooven wij toch met hem, dat zij, die in vrolijke Blijfpelen (Kluchtfpelen) vermaak fcheppen, de vertooning van dit Stukjen, zo het sroed gefpeeld wordt, niet, zonder den lever te fchudden , zien, eu het Kluchtfpel zeiven niet zonder lachen lezen zullen.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN, Verdediging der Godlijke Openbaring , in tien Brieven aan thomas paine; ter bednduoording van zijne Eeuw der Reden , door elhanan winchester, Predikant in Philadelphia. VI—X Brief. Uit het Engelsch vertaald. Te Amfteldam, bij J. A. Swahn, 1799. Bladz. 99 — 210. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 18- : '■poen wij de Nederlandfche uitgave der vijf eerfte Brieven van den Eerw. winchester aankondigden (*), gaven wij onze vreeze te kennen, dat de vertaling der overigen welligt agterwege zou blijven. Wij bebben , niet vermaak, gezien, dat deze onze vreeze ongegrond is geweest; de vijf overige Brieven zijn daadlijk in het voorleden jaar 1799 ,uitgegeven, en dus dit Werk en deze wederlegging van th. paine voltooid. Men heeft bij de uitgave dezer laatfte Brieven een' algemeen nen tijtel gevoegd , als ook de Voorrede , door w. vidler geplaatst voor den Londonfchen druk, waaruit wij zien, dat deze Brieven het eerst uitgegeven zijn in America, bij den aanvang van het jaar 1795. In den Zesden Brief wederlegt de Schrijver de valfche en verdraaide redeneeringen van paine, omtrend de Wetgeving op Sinaï. De Zevende Brief bewijst, dat de waarheid der Godlijke Openbaring, en zending, zoo van moses als van jesus christus op onloochenbare bewijzen rusten, zoodanig , dat de menigte des volks algemeen zulke voldoende bewijzen voor de Godlijke Openbaring heeft, als of dezelve aan ieder van hun, in het bijzonder, gegeven ware. In den Agtften Brief wordt aangemerkt, dat wij, die zoo lang daarna leeven, en die wonderen niet met onze oogen gezien hebben, echter verzekerd kunnen zijn van de waarheid der Openbaring, bijzonder door de daarin voorkomende voorzeggingen. ,, Het is 'er ver af," (zegt de Eerw. Schrijver, Bladz. 141) ,, dat mijn gemoed door de hedendaagfche verfpreiding van het ongeloof, ten aanzien van het Christendom , gefchud wordt; want zelfs deze gebeurenis is door jesus christus voorfpeld, in deze woorden: ,, Doch de zoon des menfchen, als hij komt, zal hij ook geloof vinden or> de aarde? luk. XVIII: 8. De- (*) Zie N. Vadert. Bibl. III Deel, ijle Stuk. Bladz. 619, nieuwevad.bibl.iv.deel.no. 10. Gg  466 e« winchester Deze profetie , hoe onwaarfchijnlijk in zich zelve , uit hoofde yan den grooten overvloed vau bewijzen , die 'er voor de Godlijke Openbaring zijn, wordt, in onze dagen, in alle hare uitgeftrektheid vervuldv en zoo ook dient uwe Eeuw der Rede ter bevestiging van de Heilige Schrift, fchoon door u, opzetlijk daar tegen gefchreven." Hij toont aan, hoe ongerijmd de befchuldiging van paine is , daar hij aan de Christlijke Openbaring een verval en het kwijnen der Wetenfehappen te last legt, terwijl hij zelf tevens erkennen moet , welk nut de Kerkhervorming aan de herftelling der Wetenfehappen hebbe toegebragt. „ Koom , " zegt winchester, Bladz. 148. ,, laten wij nog eens dat zeer aartig bewijs tegen den Bijbel bezien : zie hier , waar het op neêr komt: ,, Het Christenleerftelfel verwoest alle de fraaie velden der Weetenfchappen , want geduurende veele honderde jaaren, toen men den Bijbel verborg, kwijnden de Weetenfchappen, maar zoo draa de hervorming begon, en het gemeene volk den Bijbel in handen kreeg, werd de lange keten der heerschzuchtige onweetenheid verbrooken, de Weetenfchappen herleefden, en de vrijheid begon ten voorfchijn te komen: en dit wel als het natuurlijk gevolg, dat het volk nu zelve den Bijbel las. (Trouwens dit was het grootfte en hoofdbeginzel der Hervorming.) Want het kan aan niets anders toegefchreeven worden, daar de Hervormers toch geene bijzondere bedoeling hadden, om de Weetenfchappen te doen herleeven, enz. Derhalven de kennis der Heilige Schrift verwoest alle de vrijë Kunften en Weetenfchappen, gelijk klaar blijkt uit haaren bloeiënden ftaat in al dien tijd, en aan al die plaatfen, in welke de Bijbel is bekend geworden!" — Is dit Mr. paine? de Autheur van het gezond verftand? — Is dit de Eeuw der Reden? — Hoe zeer is de groote man gevallen! waarlijk, met uwe eigene taal beftrijdt gij u zeiven, en God heeft in u de wijsheid dezer waereld divaas gemaakt." Eindelijk wijst, deze Agtfte Brief aan, dat het Christendom niet onbeftaanbaar is, met het geloof aan vele werelden. In den Negenden Brief, bewijst de Eerw. winchester, dat men den zin der Godlijke Openbaring zeer wel kan verftaan; zelfs uit eene Overzetting des Bijbels in eenige andere, dan de oórfpronglijke, taal; ook toont hij de voortreflijkheid van het onderwijs der Godlijke Openbaring aan, boven die der Natuur. Hier zijn bijzonder opmerkt  ■VERDEDIGING DF.R GODLIJKE OPENËARÏNGi 40? rxierlUnk deze woorden van den Schrijver, Bladz. 169. Ik 'hope , dat gij (paine) eene uitzondering op dezen regel zijn zult , maar ik heb nog nimmer een openlijk, en verklaard Deïst gekend, die een.zedelijk deugdzaam man was ; maar doorgaands fchuldig aan godloosheid, ligtzinnigheid, dtonkenfchap, gramfcbap, hovaardij, onkuisheid, of eenige andere ichandelijke gebreken; en over het algemeen onverdraagzaams geveinsden verachters van alle andere menfchen, en haaters van'de vroomen. En , zo 'er ooit nog eene nieuwe Vervolging tegen het Christendom komt, denk ik, dat 'er Diets waarfchijniijkcr is, dan dat de Deisten de vervolgers zullen zijn;" enz. En in het flot van dezen Negenden Brief Êlitdz. 177. zegt hij: ,, Ik heb drie voornaame zwarigheden tegen het Deïsmus, daar ik in dezen Brief al gewag van gemaakt heb." , I. Het geeft ons maar een klein deel van dat onderricht, welk wij bekomen door de Godlijke Openbaring; daar toch de Bijbel alleen alles in zich bevat, wat men uit de fchepping, van God, zijne volmaaktheden, onzen pligt jegens hem, ons zeiven en den mensch, leert, en veel meer: zoodanig dat hij een volmaakte regel voor' ons geloof en wandel is; maar daar het vooral op aankomt, het Deïsmus geeft ons geen denkbeeld yan de Vergeving der zonden, noch onderricht, hoe wij zaligheid verkrijgen kunnen, maar de Heilige Schrift geeft ons, nopens deze gewigtige onderwerpen, al die voldoening, die wij bij mogelijkheid begeeren kunnen." , II. Het Deïsmus, zoo ver ik het immer heb kunnen waarnemen, verbetert nimmer de menfchen, noch maakt hun Godvruchtig jegens God , noch goedwillig jegens hunne medemenfehen ; geeft hun geen vermogen over hunne gebreken, noch fielt hen in ftaat ter beoefening van die perfoneele, betreklijke en maatfchaplijke pligten en verhevene deugden, die de grootfte cieraad van de menschlijke natuur zijn ; maar waare geloovigen in christus, die zich zeiven aan zijnen dienst overgegeven hebben, behaalen de overwinning over alle hunne lusten , driften en gebreken, en vinden, dat zij door christus, die htm kracht geeft, alle dingen, die hij hun bevolen heeft, met een zeker gemak en met vermaak doen kunnen. Zij kunnen zelfs van harten gehoorzamen, dat zWaarlte gebod: Hebt uive vijanden lief fleet wel,de geene, die u haaten i zegen hen die u vloeken, Gg 2 e»  468 e. winchester, verded. der godl. openb. en bidt voor de genen die u geweld aandoen , en vervol, gen. — Ik zou niet willen prediken noch fchrijven ten voordeele van eenen Godsdienst , die niet ftrekte, zoo wel om den mensch te verbeteren, als om hem wijzer te maaken ; maar het waare Christendom doet beide deze dingen." „ HL Het hedendaagsch Deïsmus geeft ons weinig of geene hoope aangaande de toekomst; alles is donker, onzeker, akelig, en enkel gisfing; reeds genoeg, om den mensch met angst, twijfel en wanhoop, te vervullen : maar de openbaring geeft ons de belofte van een toekomend geluk, van de opftanding onzer lichaamen, en eindelooze zaligheid. En, onder een groot aantal van gewigtige redenen , waaröm onze Zaligmaaker openlijk aan het kruis moest fterven, en wederom uit den dooden opftaan, was ook deeze ééne, dat hij ten vollen moest bevestigen de beloften, welke hij aan zijne volgelingen gedaan had, van de opftanding ten eeuwige leven. Dit was in de daad zijner waardig, en al had zijn openbaar fterven geen ander oogmerk, (het welk het zeker had,) het zou genoegzaam geweest zijn: want hij had de opftanding uit den dooden, en een toekomenden gelukftaat gepredikt, en derhalven betaamde het hem te lijden en in zijne heerlijkheid in te gaan , opdat hij daar door een onweêrfpreeklijk bewijs mogt opleveren — een bewijs, dat alles afdeed — van de waarheid zijner leere; en opdat hij ook aan alle zijne navolgeren de fterklte verzekering geeven zoude. Wanneer wij in dit licht den dood van christus aan het kruis befchouwen, dan waarlijk komt die ons niet voor als zulk een akelig onderwerp, gelijk gij het wilt doen voorkomen; maar , in famenhang met zijne opftanding, levert het ons één van de keerlijkfte gezichten op, welke ooit werden ten toon gefpreid: de zegepraal van onzen Zaligmaker over zonde en dood, en de zekere waarborg van onze zalige onftcrflijkheid!" De Tiende of laatfte Brief, eindelijk, behelst eene oplosfing en beandwoording der Tegenwerpingen tegen de heilige ontvangenis en geboorte van jesus uit eene Maagd, en meer andere bijzonderheden, omtrend de fchepping en val des menfchen, jon a's verblijf inden Walvisch, enz. Agter aan zijn in deze uitgave nog gevoegd vijf pjijmns  e. kist, de hoofdïnh. van de zedenleer, enz. 6fi9 Hijmns of Lofzangen, onvertaald en in het oorfpronglijk Engelsch: On the Birth of Christ (Op de geboorte van christus.) The Preacers Licence. (Vrijheid voor de Predikers.) Hijmn CLXXXI1I. bij the Author. (CLXXXIIIfte Hijmnus of Lofzang, door den Schrijver.) Col. I: 15 — 20. He hath done all things well. (Hij heeft alles wel gedaan.) De Hoofdinhoud van de Zedeleer des Christendoms , in eenige Leerredenen over de elf Eerfie Verzen van het Eerfte Hoofdftuk van den Eerften Brief van petrus, door ewaldus kist, Predikant te Dordrecht. Eerfte Deel. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1800. 228 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 12 - : Men heeft den leertrant der Hervormde Kerk menigmaal beticht, als of dezelve zich weinig met de ker der pligten bemoeide , en zich bijna alleen, met de behandeling van de leere des Geloofs, met verwaarlozing van de zedenkunde, bezig hield; en men moet bekennen, dat fommige kwaltjkberadene Leeraars, door hunne verkeerde wijze van prediken , tot deze betichting veele aanleiding gegeven hebben, en tevens aan de oefening der waare godzaligheid bij veten groote nadeelen hebben toegebragt. — Evenwel is dit aan de bevattingen van deze kerkgenooten geenszins te wijten. Volgends hunnen Heidelbergfchen Catechismus meenen zij, dat niemand zekerheid van de echtheid van zijn Geloof hebben kan , die de vruchten , die hetzelve uit zijnen eigenen aart natuurlijk moet voordbrengen , in de gezindheden van zijn hart en in zijnen wandel, niet duidelijk blijkbaar vindt: zoo zelfs dat het onmooglijk is, dat iemand, die door een waarachtig geloof in christus is ingeplant, niet zou voordbrengen vruchten der dankbaarheid. Het prediken van het Geloof en van da liefde tot God en de Naasten, werkzaam in de betrachting der pligten, is dus, volgends hun, onaffcheidbaar aan elkander verbonden. Ook is het geheele Derde Deel van dén Catechismus, dat van de Dankbaarheid handelt , en XXI van de Lil Afdeelingen van dat Leerboek in zich bevat, niets anders, dan eene behandeling van de pligten ; gelijk nog zeer vele andere Afdeelingen , in hetzelve , daartoe regtftreekfche aanleiding geGg 3 yen.  47° E, KIST ven. Ook ontbreekt het onder hun niet aan Leeraaren, die van tijd tot tijd opzetlijk hun werk maken , om de leer der pligten , zoo als die uit het Geloof voordvloeiën , en in den geloove moeten betracht worden, aan de Gemeente voor te dragen. Wij hebben hier van een fchoon voorbeeld , in het Boek, dat wij voor ons hebben. De Eerw. kist, zijne vervolgftof over Gods deugden , die met zoo veele graagheid ontvangen en gelezen is, afgewerkt hebben-, 5e, heeft de behandeling der Christlijke Zedenleer voor zijne Gemeente ondernomen. Hij heeft tot dat einde de elf Eerfte Verzen van het Eerfte Hoofdftuk van p etrus Eerften Brief tot zijn onderwerp uitgekozen, die volgends hem een uitmuntend geheel uitmaken, en waarin de echte bronnen, waaruit de deugd moet voordkomen , en de rechte Christlijke beweegredenen e,n hulp-: middelen tot derzelver betrachting worden aangewezen, en hem tevens gelegenheid geven , tot verklaring van het een en ander , aangaande den letterlijken zin , dat voor elk niet aanftonds zoo duidelijk is, en dat derhalven gefchikt is om den Lezer in de kennis van Gods woord bevorderlijk te wezen. Men zal hier derhalven geene ideaalen van deugd gefchilderd vinden , hoedanigen in de menschlijke natuur , in haren tegenwoordigen ftaat, niet gevonden worden, en ook niet gevonden worden kunnen; maar deugd, zoa als dezelve , door het Geloof in den Heere jesus christus, ook voor zondige menfchen , verkrijgbaar en beöefenbaar is. De vorm dezer Leerredenen is eenvoudig en natuurlijk. De tekst wordt kort verklaard, op eene gegronde en voldoende wijze, zoodat men den waaren zin der woorden bevat, dan worden de waarheden , die in denzelven liggen , bij één en agter elkander ontwikkeld, en eindelijk volgt de toepasfing, eene orde, die zeker ook hare voordeden beeft. De ftijl is niet gezwollen , niet gekunïteld, niet opgefteld met pronk, of modewoorden, en dus niet gefchikt, om de opmerking van de zaken af te leiden, en tot zich te trekken, maar zuiver, eenvoudig, verftaanbaar en krachtig, zoo als men fpreken moet, wanneer men het*volk; ouderwijst. Men vindt in dit Eerfte Deel agt Leerredenen , waarvan wij de opfchriften zullen opgeven. I.) Over het ^lo,qye3 de bron, der deugd. 2 Pet. I: 1,2. — II.) Het ge-.  db hoofdïnh. van de zedenl. des christendons. 47* gefchonkene om godzalig te leeven. «; 3- - «!•) De 8* fijkvormigheid aan God, het doel der Verlosfing. vs. 4. ■fv ^ nP deuffd w. V.) De kennis w. 5*.— vlO De'mtlS7«. I. - VII.) De Lijdzaamheid on?er ScrieS rampen, vs. 6». en VIII.) Z), lijdzaamheid nnJpr vervalsingen om het Christendom. ~ • Om onzef Lezers eenig meer onderfcheiden denkbeeld van deze Leerredenen te geven zullen wn hier eene fchets van de tweede, over het Derde Vers, bijvoegen, die wii aan de eerfte voortrekken, omdat ons die daai toe minder gefchikt voorkomt. - Vooraf merkt kist aan, dat deSamenvoeging der woorden van he derde eenigzins donker en ingewikkeld is, en dat dezelve onmiddelijk met het Vijfde Vers lamcnhangen, op deze wijze • Gelijk, of dewijl ons zijne Godlijke kracht alles, wat tot het leven en tot de Godzaligheid behoort, .! gefchonken heeft, enz. - Zoo voegt ook gij, tot hetzelve alle naarftigheid toebrengende , bij uw Geloof deugd." Zoodat de ftelling in het Derde Vers deze is • Zijne Godlijke kracht heeft ons alles, wat tot het leven en de Godzaligheid behoort, gMcnonken, * door de kennis des genen, die ons geroepen heett, „ tot heerlijkheid en tot deugd." I Deze woorden heldert de Prediker op. — De perfoon, van wien de Apostel fpreekt, is jesus christus, van wien laatst in het voorige vs. gefproken was , en die onderfcheiden is van hem, die ons geroepen heett, en door wien God de Vader verftaan moet worden.—Jesus Godlijke kracht is zijne Godlijke Majefteit en heerlijkheid, waardoor hij het vermogen heeft, om, uit den overvloed zijner gaven , mede te deelen : zie vs. l6 i7. _ Alles wat tot het leven en de Godzaligheid behoort, heeft hij ons gefchonken: ons, geloovige Christenen , gefchonken, volgends de kracht van het woord, uit vrije genade gegeven. Het leven en de Godzaligheid, dat is een Godzalig leven. Door de kennis van hem , die ons geroepen heeft, tot heerlijkheid en deugd, dat is: door ons van hem, die ons geroepen heeft, eene waare levendige kennis te geven. Over deze laatfte woorden wordt verder aangemerkt: 1. dat roepen in t N. iestament dikwijls zegt, niet alleen noodigen, maar daadlijk overbrengen, i Pet. II: 9- « Dat hem, die on* geroepen heeft, eene omfchrijving is van God den \ ader. 3. Tot heerlijkheiden deugd, moest vertaald worG g 4 "en i  47a e. kist den, door heerlijkheid en deugd, waarmede dan op de heerlijkheid en deugd van God gezien wordt. 4. Heerlijkheid en deugd is wederom heerlijke deugd, of heerlijke volmaaktheid. Dekennis van God, die ons, door zijne heerlijke volmaaktheid, op eene wijze, waarïn zich zijne heerlijke deugden luisterrijk vertoonen , tot het Christendom heeft overgebragt. II. Vervolgends worden deze Vijf Vragen beandwoord: 1. Wat is een Godzalig leven? dit verönderftelt eerbied voor God, liefde, dankbaarheid, onderwerping. Het vertoont zich naa buiten, in verborgen en openbaren dienst , eerbied voor zijn woord, afkeer van de zonde; oefening van liefde, barmhartigheid, vreedzaamheid , vergevelijkheid, enz. De tweede Vraag. Wat hebben wij tot een Godzalig leven al nodig? Andwoord: Kennis wat het is — beweegreden 'er toe — krachten om, in weêrwil van net bederf, daarmede overeen kom ïlig te handelen. — De Derde Vraag, is de kennis van God en zijne heerlijke volmaaktheden hier toe een gefchikt middel ? Vooraf worden bier de deugden van God gefchetst , zoo als zij zich in het roepen van zondaren vertoonen ; ook wordt herinnerd , dat men hier |niet fpreekt van eene bloote befchouwende kennis, maar van zoodanig eene, die met waare belangneming van zich zeiven gepaard gaat; en dan wordt aangewezen , hoe gefchikt dit middel is, om ons alles tot een Godzalig leven te fchenken, daar het ons — doet kennen, waarïn de waare Godzaligheid beifaat;-- ons daar toe de krachtigfte beweegredenen aan de hand geeft; — en ons daar toe de krachten mededeelt, 't Welk wat breeder getoond wordt. — De vierde Vraag: deelt christus jesus zijnen geloovigen zulk eene waare kennis van God mede? Andwoord: Dat heeft hij gedaan , in zijn verkeer en werk hier op aarde — in de zending en bekwaammaking van zijne Apostelen; en vooral doet hij dat in de mededeeling van zijnen Geest, waarmede hij allen , die zijnen naam aanroepen, verlichte oogeii des verftands. fchenkt, en hun eene kennis mededeelt, die levendig, krachu'g en ondervindelijk is. —- Eindelijk de vijfde Vraag: Kan jesus christus dus gezegd worden, zijnen geloovigen alles gefchonken te hebben, wat tot een Godzalig leven van noden is ? Andwoord: Dit volgt van zelfs uit het voorige. Alleenlijk is de vraag, zou de Heiland «ijnen geloovigen eens vooral gefchonken heb-  DE HOOFDÏNH. VAN DE ZEDENL. DES CHRISTENDOMS. 473 hebben, wat zij hun geheele leven door tot een Godzalig leven behoeven ? Dit ftrijdt tegen hunne ondervinding, daar zij geduurig wederom nieuwe kracht en hulp van noden hebben. Evenwel kan men in eenen gezonden zin zeggen, dat de Zaligmaker hun al het nodige tot een Godzalig leven gefchonken heeft, in zoo verre hij hun God recht heeft leeren kennen; nieuwe gezindheden in hun verwekt heeft; hun zijn woord gegeven heeft; en hun ook zijnen Geest fchenkt. III Deze Leerrede wordt met toepasselijk gebruik befloten. Hier wordt i. de voortreflijkheid van den Godsdienst van jesus christus aangewezen, als hebbende een allerbest oogmerk,en bedienende,zich daartoe van de allerbeste middelen. 2. Vervolgends wordt aangewezen , wat zij misfen , die nog met door het Geloof met christus verëenigd zijn; en hoe zeer zij verlichte oogen des verftands nodig hebben , met opwekking, tot belangneming en gebruik der middelen. — en dus den 11 Juh-" jSoq niet ouder dan 68 jaaren: derhalven nog geen 70 Hh 4 ja-  4SS j. cantzlaar, de tijd' en eeuw» onderzoeker. jaaren oud, la plaats van nabij de 80 jaaren oud te zijn, goo als C., om zijne drogredenen klem te geven , het publiek wil diets maken. Bladz. 34, alwaar C, eene plaats uit de Sterrekunde van de la lande aanhaalt, wordt de kundige Vertaler van dat Werk op eene domme en onbefchofte wijze gegispt en gehoond, naardien C, op de woorden de ouderdom der Maan in 't begin, in parentbefis laat volgen: dit moet vertaald worden, met het begin, waaröm hij ook in 't vervolg op meer plaatfen in en met veranderd heeft. Zon men hierüit niet moeten befluiten, dat C een groot meester in de Franfehe taal is? — doch niets minder dan dit — hij verftaat 'er niets van; hij toont niet te weten, dat het Adjeclivum met het Sub* ftar.tivum in getal en geflacht moet overeenkomen. Het bewijs hiervan vinden wij op Bladz. 40 , alwaar hij Hoofdgetallen door Nombres cardinal, in plaats van Nombres cardinaux , en rangfehikkende Getallen door Nombres ordinal, in plaats van Nombres ordinaux, vertaalt. Wat moet men hier van zulk eenen dommen taalzifter denken { Bladz. 78—80 geldt het de Nieuwe Faderlandfche Bi* bli'ötheek-Schrijvers, die C. wat onzacht op zijn zeer getrapt hebben, dezen, zegt hij, willen, zoo in hunne Recenfie als in hun Mengelwerk, zijn Sijstema niet begrijpen. En geen wonder, C. begrijpt het zelf niet; want alles, wat hij bijbrengt, is louter onzin en wartaal. De tijtels, die hij ons vervolgends zoo mildelijk toedeelt t als van miskunftig, arrogant, opgeblazen, partijdig, enz, zijn juist de eigenlijke karaktertrekken van jan cantzlaar, en daarom geven wij hem dezelven gratis te rug s met bijvoeging van den Tijtel van tlaljlarrige Weetniet en Twistverwekker. —— Wenfchen zullen wij hier niet bijvoegen; dewijl het duidelijk blijkt, dat de kwaal van C, ééne van die epidemique ziekten is , welken men hoogst waarfchijnlijk voor ongeneeslijk mag houden. Fes-*  VERZAMEL. VAN OUDE EN NIEUWE GEZANGEN, ENZ. 48$» Verzameling van oude en nieuwe Gezangen, voor alle de Hoogtijden des jPaars, en eenige Lofzangen voor de Feestdagen der Heiligen, ten dienfie der Jioomsch-Catholijke Zangeren en Zangeresfen, op gemaklijke, zo oude als nieuwe Zangwijzen gefteld. Te Amfteldam , bij F. J. van Tetroode, 1799. Behalven het Voorbericht, 13a Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ff. - 16 - : Eenige beminnaars van Zang- en Dichtkunst zagen met tegenzin, dat een aantal hunner Roomsch-Catholijke Gezangen, door oude, bijna onverftaanbare woorden , welken flegts om het rijm te vinden, gebezigd waren, en door onöverwoogene uitdrukkingen, niet zelden het voorwerp van befpotting werd, terwijl fommige 011gefchikte zangwijzen , zonder voorfchrift van Nooten, gezongen, door het gefchreeuw van onkundigen, veelal op wildzang uitliepen, en dit beide de (lichting in hunne Godsdienftige Oefeningen zeer verminderde. Hierom vonden zij het nodig, fommigen hunner oude Gezangen te verbeteren, en ook- nieuwe te vervaardigen, uit andere taaien ontleend, of uit bekende werken overgenomen, welken zij op gemaklijke oude en nieuwe zangwijzen gefteld hebben, waarbij zij zich uitdrukken, te hoopen, dat de befcheidene en eerbiedwekkende voorftelling der heilige geloofsgeheimen (eene eigenfchap , die in vele oude Gezangen ontbreekt) niet vruchtloos zal ondernomen zijn. Het fpreekt van zeiven, dat wij geenszins geroepen worden, het leerltellige van deze verzameling te beoordelen , daar onze taak alleen vordert, de dichterlijke waarde van deze Gezangen onbewimpeld op te geven en van de zangwijzen een kort verflag te doen. De verzameling bevat 61 liederen , welken op onderfcheidene gelegenheden toepaslijk zijn: fommigen derzelven zijn ver beneden het middenmatige, doch ook hebben wij 'er anderen in gevonden, die den Bundel verfieren en waarlijk zeer dichterlijk zijn, gelijk bij voorbeeld , het lied op den Feestdag der heilige onnozele kinderen : ó Kersnacht, fcboner dan de dagen.' Hoe kan Herodes 't licht verdragen , Pat in uw duisternisfe blinkt? Hh5 Hij  430 VERZAMELING VAN OUDE EN filEUWE GEZANGEN» Hij wordt gevierd en aangebeden, Zijn hoogmoed luiscert naar geen reden, Hoe fcbel die in zijne ooren klinkt. Hij poogt de annooz'len te vernielen, Door 't moorden van onnooz'ie zielen, En weke een Stad» en Land - gefehrei, ln Bethlehem en op den akker, En maakt den geest van Rachel wakker, Die waren gaat door beemd en wei, Dan naar het west, dan naar het oosten5 Wie zal die droeve moeder troosten, Nu zij haar lieve kinders derft? Nu zij hen ziet in 't bloed verfmoren, Vergaan , die naauwlijks zijn geboren, En zo veel zwaarden rood geverfd. Zij ziet het melkzog op de tippen Van die beftorven bleke lippen, Gerukt nog versch van 's moeders borst: Zij ziet de teêre traantjes hangen, Als daauw aan droppels op de wangen, Zij ziet ze vuil met bloed bemorst. De wenkbrauw dekt nu met haar boogjes Geloken en geen lagchende oogjes Die draalden tot in 'smoeders hert, (harfy, Als ftnrren, die met haar gewemel liet aanfehijn fchiepen tot een' hemel, Eer 't met een mist betrokken werd. Wie kan de elende en jammer noemen, En tellen zoo veel jonge bloemen , Die vroeg verwelkten, eer ze nog Haar frisfche bladertjes ontloken , En liefelijk voor ieder roken, En 'smorgens dronken 't eerfte zog? Zo velt de feis de korenairen, Zo fchudt een bui de groene blaêren, Wanneer het ftormt in 't wilde woud; Wat kan de blinde ftaatzucht brouwen, Wanneer zij raast uit misvertrouwen! Wat luidt zo fchendig, dat haar rouwt? Bedrukte Rachel, ftaak dit waren, Uw kinders fterven Martelaren, En e rftelinoen van het zaad, Dat uit uw bloed begint te groeien, En heerlijk tot Gods eer zal bloeien, Eu door geen tirannij vergaat. (dwinglandi}.')  voor alle hoogtijden des jaars. 491 In het 6de couplet Haan wij eene verandering voor, welke wij vertrouwen , dat van alle bedilzucht yerwij? derd , ons ten goede gehouden zal worden ; wij jezeij daar van de bloemen: Die vroeg verwelkten, eer ze nog Haar friifcha bladertjes or.tloken. Men zegt nooit, de bloem ontluikt zij'ne blaêren, maar wel het blad ontluikt; indien wij nu voor haar met lezen, dan wordt 'er niet tegen den aart van onze taal gezondigd; Die vroeg verwelkten, eer ze nog Miït frisfche bladertjes ontloken. In het ?da couplet vinden wij misvertrouwen, een zeer on^efchikt woord , alleen om het rijm daar gebezigd , alle drie -de regels zouden wij voor ons op deze wijza veranderen; Wat zal de blinde ffaatzucht fparev, /lis vreze en achterdocht vervaren, Is niets z»o giuwlijk, dat haar rouwt! -Wat de zangwijzen betreft, dezelven waren gedeeltelijk voor handen en bekend, terwijl daar nieuwen zijn vervaardigd, waar de noodzaaklijkheid die vorderde. Zij zijn berekend voor eene menigte, welke, over het geheel oenomen, weinig van de muziek verftaat. Daarenboven zijn de zangwijzen naar het onderwerp en de gelegenheid van den dag geftemd. De gewoone ut- fa- en /o/-neutels zijn hier enkel gebruikt, zonder eenige andere kruisfen of mollen daar bij te plaatfen, dewijl zij buiten het beftek van den Gregoriaanfchen zang gaan en den zanger dikwijls misleiden. Nogthands zijn de toevallige kruisfen en mollen behoorlijk gekenmerkt, zoodat men ut alle andere toonen de natuurlijke zangladder volgen moet. De zangwijzen zijn ook tot eene bekwame hoogte gebragt, door middel der transpofitie, die bij de neutels ftaat uitgedrukt, waardoor evenwel den Organist de vrijheid niet benomen wordt, van uit andere toonen te fpelen. Wij vertrouwen, dat de verzamelaars dezer Gezangen bij hunne geloofsgenooten den verdienden lof behalen zullen, van iet' bij gedragen te hebben, hetwelk hunne Godsdienftige Vergaderingen eerwaardiger en ftichtlijker maken zal. . Bij deze verzameling is ook gevoegd eene uitlegging der zangtekenen en de kerklijke goedkeuring.  492 geheime anecdotes, Geheime Anecdotes , betreffende den Agt tienden Fruciidor, en nieuwe Gedenkj'ckriften der Gedeporteerden naar Guiana, door hen zeiven gefchreven, zijnde het vervolg van het Dagverhaal van ramel. Inhoudende nieuwe omftandigheden , raakende hunne Deportatie , en hun verblijf in de Colonie van Guiana ; de aankomst van het Fregat la Decade, aan boord hebbende honderd drie en neg en tig gedeporteerden : de dood van rovère , lavilleheurn01s, liROÏHIER , gibertdesmolieres , d'havelange , LETEL. lier, midsgadcrs alles wat te (in) Guiana is voorgevallen, tot den drie-en- twintig ft en Nivofe het zevende jaar. Hier bij is gevoegd: een nog onbekend Verhaal der ontvluchting van pichegru, barthelem ÏJ, ra m e i., er.z. Dunne famenkomst met 's id n e ij Smith, en historie der ontvluchting dezes Engelfchen Generaals, door hem zeiven verhaald; en eindelijk eene Memorie van barbé-mariiois , betreffende den agttienden Fruciidor. Vit het Fransch vertaald. In den Haag, bij L van Cieef', 1800. 148 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i -' 8 - : Ten vervolge, gelijk de Tijtel aankondigt, dient dit Gefchritt, op het Verhaal van pichegru, enz. welk wij elders aankondigden (*). Wat de Lezer nier kan vinden, leert de uitvoerige Tijtel,\lie, in de menigte en verfcheidenheid der bijzonderheden, welken hij belooft, van de kortheid, met welke alles wordt behandeld, ten waarborge dient. In eene onbegaanbare uitvoerigheid zouden wij vervallen, indien wij den opgegeven inhoud, bij manier van doorloopend verflag, gingen mededeelen. De zelfde mishandelingen van ongelukkige IlagtölFers der ftaatzucht, de eigenbaat, of van andere driften, welken het bovengemeld Dagverhaal kenmerkten, liaan ook hier aan de orde der bladzijden. Met afgrijzen lezen wij de berichten der geledene vervolgingen en mishandelingen. Meer heeft ons tedergevoelig hart onder het lezen daar van geleden , dan dat een verflag, en alzoo eene nadere herinnering, van ons kan gevergd worden. Gelukkig dat wij hier en daar IhikEeh ontmoet hebben, welken van die onaangename gewaarwordingen eene genoeglijke verpoozing gaven. Onder dezen moet vooral genoemd worden eeu Brief van eenen (*) Zie Faderf. Bibl. III Deel, ifie Stuk, Bladz. 8e6.  Bi TREFFENDE DEN AGTTIENDÈN ERCCTIDOK. 493 eenen gedeporteerden Priester uit Guiana aan zijnen Vader in Frankrijk gefchreven- Om onzen Lezer te doen blijken, welke foort van menfchen het lot eener wreede ballingfchap ondervonden hebbe, lust het ons, een gedeelte diens Briefs, den geest van menschlijkheid en Euatigeljfche zachtmoedigheid ademende, hier te doen lezen. Aldus fchreef, onder anderen , pierre marif, da ***, Curé van P. L. aan zijnen Fader, Prop-ietaire te F.... „ God heeft voor zijn zwak fchcp,, fel gezorgd! uw Zoon leeft, de dood heeft het „ kind, dat gij beweent, niet weggerukt, ó Mijn Va,, der, gij die mij , van mijne eerde kindsheid , hebt ,, geleerd, en gewend de deugd te beminnen, en daar ,, in mijn vermaak te vinden , indien uwe deeds wee- nende oogen nog het licht aanfchouwen , dat dan , deze regelen, gefchreven door uwen beminden Zoon, l, u mogen ter hand komen; uw ouderdom troosten; „ dat de droefheid u niet tot aan het graf bijblijve! „ Daar is een ander leven, waar in de vroome gelukkig ,, zijn zal: indien de Godsdienst dit niet verzekerde, „ de rampen zouden 'er ons van overtuigen, 't Is in ,, dat leven, dat de boosdoener ons niet meer kan ver,, volgen; daar is het, ö mijn Vader! dat wij ons kun„ uen wederzien. Daar zullen uwe deugden en mijne „ ongelukken, genade bij God vinden. Daar zullen wij „ eeuwig bij elkander zijn. Mijn Vader zal ik u van „ mijne vijanden fpreken? ó Neen: een dienaar van den „ God des vredes, moet geene vijanden hebben. Mijn „ Godsdienst leert mij vergeven. De Hemel is mijne ,, getuige, dat ik te Conanama nog nooit den naam ,, mijner vervolgers genoemd heb, dan om voor hen de 3, Godlijke barmhartigheid af te fmeeken. Ach, indien ,, zij zoo gelukkig zijn van berouw te kunnen gevoelen; ,,'en indien ik daar niet ben, om hun te troosten door „ te zeggen: reeds lang heb ik u alles vergeven; dat dan „ een weldenkend man hun dezen Brief voorleze, en ,, daar door hunne fmarten draagelijker make; ach, zeg ,, gij zelf, mijn Vader, dat gij hun vergeeft. De fchul„ dige is altoos meer te beklagen, dan zijn flagtöiïer: ,, het aanwezen eens boosdoeners, dien de wroegingen ,,• vervolgen, is al te ijslijk , dan dat zijn vijand niet ,, vertederd zoude worden." Met zulke gevoelens drookt ook het gedrag van den Curé, bij zijne Gemeente gehouden, en waar van hij dit  494 GEHEIME ANEC'ÜÖTESj dit verflag doet* „ Gij weet het, dat ik geheel bezig met mijn werk, bij mijne getrouwe Gemeente leefde, ,, toen een tijrannisch bevel mij daar van afrukte. Een „ man van groot vermogen, hoewel hij mij niet kende, „ werd mijn vervolget. De Regeering fchreef aan haare Agenten, een waakzaam oog te houden op de „ Priesters. De Commisfaire M. geloofde zijn Vaderland ,, dienst te doen, door hen naar het verblijf des doods „ te zenden. Ik werd ten flagtöffer gekozen. En ter„ wijl ik mij beieverde, om bedrukte huisgezinnen te „ troosten , te vermaanen , alle dwalingen te vergee,, ten, alle beledigingen te vergeeven, kreet men mij uit „ voor een oproerig vijand zijns Vaderlands; men durfde ,, mij befchuldigen , dat ik den Burger-Oorlog aanvuur,, de! En door mijne zorgvuldigheid heerschte door het ,, geheele Canton de vrede. De Inwooners waren ge„ rust en de lesfen des Eüangeliums niet zonder vrucht. „ De Commisfaire befchuldigde mij; men kwam om ,, mij te vatten, mijne goede Gemeente poogde, in „ weêrwil van mij zeiven, mij te verdedigen. Toen „ fcheen ik nog fchuldiger; daar op kwam terftond het s, bevel om mij te deporteeren. ó Mijn Vader! van „ cachot tot cachot gefleept , geboeid , gedrenkt met „ bitterheden, gevoed met onrust, begaf mij de moed; „ ik kende toen mijne Zwakheid!" Aandoenlijk is de ontmoeting , welke den Curé te Rochefort bejegende. Hij befchrijft dezelve aldus: ,, Het ,, Cachot, waar in ik geworpen werd, bevatte reeds agt ,, Priesters , uitmuntend door hunne deugden. Een „ lamp verl'preidde een akelig flaauw licht, daar zag ik „ agt oude lieden op den vogtigen grond liggen. Welk s, eene vertooning! Zij hadden flegts een weinig ftroo onder hun hoofd : allen fliepen. De onfchuld llaapt gerust. Weldra vestigde zich mijn oog.onvrij„ willig op een hunner. Een fchoon gelaat, lange hair- lokken, door de jaaren wit geworden, wekten mijnen „ eerbied op. 't Was Dom. louis uit de orde van St. Btuno. Gedrongen door eerbied , naderde ik hem; 9, ik viel bij hem op mijne knieën, en ik deed eene be- lofte, dezen grijsaart met alle mijne zorgvuldigheid bij te liaan. Hij ontwaakte, zag mij, floeg zijne oogen „ hemelwaards , vatte mijne hand en fprak: ,, mijn „ „ Zoon, gij zijt ook een kind Gods. Dat het geloof „ u verfterke, in uwe verdrukkingen, en dat God „ „ uw  BETREFFENDE DEN AGTTIENDEN FRUCTIDOR; 495 „ uw trooster zij..." De overige ongelukkigen ont* „ waakten; zij voegden zich bij hem, zij omringden mij, ' allen vergaten hunne rampen om de mijnen te gevoe- len. Ik fcheen het eenig flagtöffer , mij alleen be* klaagden zij. „ Dienaars van jesus christus, !' riep°ik uit, „ Ó mijne Vaders! mijne Voorbeelden! ' „ Gave God mij de kragt die tl bezielt. Laat mijne „ zwakheid gefiraft worden door langduurig lijden; mogt mijn geloof maar niet bezwijken, mogt ik, l' daaf ik u navolge, de kroon der Hemelfche Heer', „ lijkheid waardig zijn, die de Heere voor u bereid ,, heeft."" Zie hier , hoedanig de Gedeporteerde Priesters aan boord , door de dus genaamde woeste fchepelingen be* handeld werden. „ Het verbaasde fcheepsvolk, ziet, met bewondering, deze flagtöffers. Sommigematroofen ?' fiorten, in 't geheim, traanen over ons, en (taan ons J, edelmoedig bij, zo veel zulks van hun afhangt. Ag* ., tingwaardige benoit, gevoelige rosier! Wij moeten de naamen onzer verdrukkers vergeten, maar in 't binnenfte van ons hart zijn de uwen diep inge- drukt! Geniet, boven al de goedhartige matroofen, het o-duk * gelegen in twee brave mannen het levert " gered te hebben. Havelange, die nu reeds bij ,| de dooden rust, werd door hunne zorg in 't leven „ gehouden; wij vergaten ook geenszins de edelmoe- digheid van eenige Officieren, 't Is om der boosheid „' wille, dat ik hunne naamen zorgvuldig verzwijge." Het verblijf der Gedeporteerden , ter plaatfe hunner" ballingfchap, wordt aldus befchreven: „ Conanama is een der afgelegendfte oorden dezer Colonie (Guiana); ,, het ligt door bosfehen ingeflooten , is doorfneeden „ door moerasfen, die de lucht, door Hinkende uitdam„ pingen vervullen. 'Er zijn flegts weinfge inwooners; ,, zij onthouden zich in flegte hutten, waar in de fmar- ten en de dood hun verblijf hebben. Daar zijn wij „ gebannen! Nog flegts twee der agt Priesters, die ik „ ïk in het Cachot te Rochefort vond , zijn in le* a, ven. Dom. louis is voor vijf dagen geftorven, en „ ik heb traanen op het graf dezer rechtvaardigen ge„ ftort. Deze goede grijsiiart fleepte zich in w.êrwil mijner bede, naar het midden der hut, een uur voor „ ziinen dood, daar op de aarde gebogen, omringt van zijne broederen , (ik mogt liever zeggen van kwij- „ nen-  4p5 ontdekkingen in de zuidzee , „ nende geesten,) en na van mij de laarfte Kerk?e„ rechten ontvangen te hebben , zeide hij: „ Mijne „ „ Broeders in jesus christus, alles wat ik ge„ „ leden heb, is niets, daar de Verlosfer met gal en „ alfem gedrenkt werd. Laten wij dan, zoo als de „ „ Apostel zegt, fterven in de hoop, dat ons kortfton„ „ dig lijden zal gevolgd worden doör hemelfche „ „ heerlijkheid. Laten wij fterven , verzekerd zijn„ ,, de, dat j e s u s christus, eens dat fterflijk „ „ lighaam zal veranderen, in een verheerlijkt lighaam. „ Laten wij, vóór ik (terve, bidden voor onze ver5, „ volgers, en dat God onze Gebeden verhoore! " 5, Hij zweeg. Ik zeide voor hem het Gebed voor den „ ftervenden; zijne koude hand verftijfde in de mijne; „ bij gaf in mijne armen den geest." — ó Leest dit; gij verfmaaders van de leere van jesus, en — bloost! Ontdekkingen in dè Zuidzee, en berichten aangaande d n la pérouse en zijne tochtgenoten , opgemaakt uit fporen van zijne Reis, op" onderfcheidene eilanden en landen der ftille Zee gevonden; als mede aangaande een groot eiland, thans door Franfehe vluchtelingen bevolkt* Tweede en laatfte Stuk. Uit het Fransch vertaald. Te Haarlem, bij F. Bohn, iSoo. 480 Bladz. In gr. Oc* tavfi. De prijs is f 1 - 16 - : Dit Deel bevat wel bijzonder eene befchrijving der volkplanting van het Gastvrije eiland , alwaar de fcheepsgenootcn , na het onbekende eiland, door menfchenëeters bewoond, verlaten te hebben , in eene baai kwamen aanlanden, zonder dat het hun mooglijk was, door de kracht des ftrooms, weder zee te kunnen kiezen. In deze verlegenheid zagen zij zich genoodzaakt op dit eiland te verblijven, en de gelegenheid, voordbrengfelen , enz. van hetzelve ten naauwkeurigfte te onderzoeken. Een gelukkig toeval deed hen, met hunne verrekijkers, in de vlakte twee menfchen ontdekken, die het land bebouwden ; waarop eenftemmig het befluit genomen werd , daar toch de nood dringende was, zich aan de bewooners der ftreek, waar zij zich ophielden , bekend te maken. Tot dat einde gaf men op ftaanden voet den timmerlieden bevel , om een klein fchuitjen te vervaardigen, hetwelk binnen den tijd van vijf  en berichten aangaande de la per0üse. 497 vijf dagén bëgonnen en voltooid werd. In dit fchuitjen, dat groot genoeg was, om agt of tien perfoonen te bevatten , werd eene tent en levensmiddelen voor drie dagen gebragt. Met hun zesfen vertrokken zij 's morgens ten negen uuren, en kwamen, toen het nog volkomen dag was , aan een klein boschjen , dat op denoever van eene rivier ftond , alwaar de plaats hun gefchikt toefcheen, om 'er te vernachten. Dan terwijl zij bezig waren, om hun vaartuig aan eenen boom vast te binden , en aan land te gaan , met oogmerk , om aan den zoom van dit boschjen, de tent, die zij medegenomen hadden , op te liaan , klinkt hun het geluid van eene fchalmei in de ooren. Zij dan , op het geluid af , naa den hoek van het hout, dat zich niet meer dan tweehonderd voeten op de vlakte uitftrekte , loopende , zien van daar in een weiland een' man, die een twintig koeien voorddrijft. Zij hierop de fchuit met alles , wat 'er in was , agterlatende , (laan ter regtezijde een voetpad in, hetwelk de kortfte weg was, om bij den drijver der koeien te komen. Dit pad leidde hen dwars doof akkers met ignameu en patatten, en verder langs een aartig kreupelboschjen , waar agter zij van den éénen kant een' nieuwlings bebouwden grond , en van den anderen kant een veld, waarop Bourgondifche klaver ftond, ontdekten, en wat verder drie groote hooimijten met een houten huis, dat gemaakt was van planken, even als een windmoolen. , Dit was het eerfte huis der volkplanting , daar zij binnen traden , en nadat de eerfte fchrik eener vrouw van omtrend veertig jaaren, vergezeld van zeven aartige meisjens , op het zien van hun, voorbij was , werden zij met eene gulle genegenheid en achting onthaald, en in de volkplanting gehuisvest. Om den lezer een gepast denkbeeld van dit Deel te verfchaffen , zullen wij het volgend bericht der volkplanting , dat Bladz. 239 gevonden wordt , tot eene proeve overnemen. „ Daar wij ons verlangen te kennen gaven, om de „ lotgevallen dezer volkplanting , vóór zij zich geves„ tigd had , te weten , nam de Graaf vervolgens het „ woord en zeide : Wij zijn edellieden uit Bretagne „ ,, Poitou en Anjou, bijna alle Franfehe Zee-officieren. „ Buiten twijfel is u niet onbewust, dat 'erin Frank■ iueuwevad.bibl.iv.deel.no. 10. Ii rijk  ^Cg ONTDEKKINGEN IN DE ZUIDZEE, „ rijk een grote ommekeer van zaken heeft plaats ge,, had, en hebt ook ongetwijfeld horen fpreken van de „ verfchrikkelijke wanorders , die 'er de gevolgen van geweest zijn. Om den ftorm te ontwijken, hebben ,, wij ons verwijderd, in de mening dat het niet van „ langen duur wezen zou ; maar wij hebben ons ten „ hoogften vergist. Terwijl het kwaad al aanhield, is „ het niet dan toegenomen. Door 'er niet de getuigen van te willen wezen, zijn wij 'er de flachtölïers van geworden. Men heeft onze huizen in brand geftoken , onze eigendommen geplunderd. Onder voor„ wendtel van vrijheid en gelijkheid, hebben Franfchen tot hunne eeuwige fchande allerwegen verwoesting gezaaid ; zelfs de meesteritukken der kunst hebben zij niet verfchoond. Met het geheiligd woord van ,, menschlijkheid in den mond , hebben zij ene ontel„ bare menigte van ongelukkigen , wien men het toe„ vallige hunner geboorte ten misdaad rekende, fchan„ delijk ter dood gebracht; en door een ommezwaai „ van denkbeelden, tot nu toe ongehoord, is het de „ wijsgeerte geweest, die hunne woede aanftookte, is „ zij het geweest, die hun den moorddadigen dolk in „ de handen gaf." „ Het was niet langer mogelijk in een land te blij„ ven, waar de misdaad voor deugd gehouden wierd, „ waar het moorden vaderlandsliefde geworden was. s, Wij verkogten onze goederen , en namen de wijk „ naar Engeland. Andere ijslijkheden wachtten ons ,, dadr. Wij troffen 'er duizende uitzuinigen , even ,, lafhartig, even bloeddorftig als de eerften, aan. De„ zen hadden Frankrijk niet verlaten, dan om 'er het vuur en het zwaard in te voeren, ten einde een ijde„ len naam en nietige voorrechten ftaande te houden. „ Deze ongelukkigen fchroomden niet de verenigde „ magt der Vorften van Europa tegen hun Vaderland „ aan te hitzen, en hunnen fchendigen arm je lenen , om hetzelve van een te fcheuren. " „ Het Engelsch bewind juichte over deze verwarrin,, gen, die het zelf had doen ontdaan. Het zocht ze „ te onderhouden, om 'er te meer vrucht van te plukken. Het blies des aan alle kanten het vuur van , tweedragt aan. Het verbitterde den weêrzijdfehen " haat , ten einde de wraakneming voor te bereiden. Het betaalde de tegenövergeftelde partijen, om ze „ te-  EN BS RICHTEN AANGAANDE DE LA FéJlOUSE. 499 4, tegen elkander op het flagveld te voeren, en zo doof 5, Frankrijk zelf Frankrijk te verwoesten." ,, Ëen Verdrag, tusfehen de magtlgfte Mogendheden voorgefteld , en waarbij Engeland had voorgezeten , ,, wierd intusfchen te Pilnitz gefloten. Het was daar „ mede om niets minder te doen, dan om Frankrijk te ,, verpletten, of te overwinnen. Iets, hetwelk gij nim- mer geloven zult, iets, hetwelk ik zelf niet zou ge,, loofd hebben , waren mijne ogen 'er niet getuigen van geweest; de lage edellieden van het hof van Lo- dewijk den XVI., die aanzienlijke Franfehe Ridders, ,, die zich grote Heren noemden, en die zo zeer door 9, huuhe trotsheid, als door hunne verdorvenheid de ,, eerfte oorzaken van alle onze rampen geworden zijn j „ leenden de handen aan dit vervloekt ontwerp van de ,, overweldiging hunnes Vaderlands; zij maakten reeds ,, hunne plannen om den lagefen adelftand in de voor„ hoede te plaatzen, en zonder zich Zeiven bloot te ftel- len, het loon van deszelfs dapperheid in te zamelen." ' ,, Degenen, die zich weigerden te wapenen tegen hun ,, ongelukkig Vaderland, zagen zij met den nek aan en overlaadden ze met allerlei fmaad. Om door deze „ ftromen van misdrijven en partijfchappen niet te wor„ den weggelleept, was het niet genoeg, Engeland te verlaten, men moest zelfs geheel Europa ontwijken; ,, en dit is het, hetwelk wij gedaan hebben. In den ,, aanvang kwamen wij, ten getale van tagtig perfonen, allen hoofden van huisgezinnen, bij een, ten einde onderling te raadplegen, wat ons in zulk eene ver„ fchrikkelijke rampfpoed te doen ftond: en wij beflo,, ten, om ons op een def eilanden in de Zuidzee te gaan vestigen, Welverzekerd, driar menfchen te zul,, len aantreffen, die veel minder flecht, dan de Euro- peanen, zijn." „ Ten dien einde koften wij drie grote fchepen, behalven een fluitfehip, en voorzagen ons van paarden ,■ ,, koebeesten, gereedfehappen en werklieden van allerlei „ foort, die ons Wilden volgen. Verfcheiden Franfchen, die bij onze eerfte bijëenkomst niet waren tegenwoor- „ dig geweest, verzochten ons daarna om in onze uitrusting te mogen delem Zo zijn Wij allen te famen vertrokken, voerende met ons onze vrouwen, önze „ kinders, onze rijkdommen, — en onze onderneming. „ is in alles gelukkiglijk geflaagd." Ii a > jUe*  5co g. rogge Levensgefchiedenisfen voor jonge Lieden. Eerfte Deel. (Ook onder den tijtel:) Het leven van michiel de ruiter, door g. rogge. Te Leijden, bij D. du Mortier ««Zoon, 1790. 196 Bladz. In 110. De prijs is f : - 14 - : Zoo uitlokkend gefchiedenisfen voor de jeugd zijn , zoo leerrijk zijn ook dezelven. Getuigen mogen daarvan zijn zoo vele Leesboekjens voorkinderen, gefchreven door oordeelkundige mannen, en die , in hunnen kring, zeiven mede gewerkt hadden aan de opvoeding der jeugd. — Zij toch zijn bevoegde rechters. — Van daar 'ook de lofwaardige pooging van de Bataaffche Maatfchappij , tot nut van t Algemeen, — om , door de uitgave van eenige levensfchetfen van Nederlandfche mannen en vrouwen, in deze behoeften der jeugd te voorzien. Doch te recht merkt de Schrijver van het voor handen Werkjen, de Burger rogge, terwijl hij den Lezer op dat Boekjen te rug wijst, aan, dat deze levensfchetfen voor fommige kinderen, die meer vorderingen gemaakt hebben, Wat al te beknopt zijn: waaröm hij een Werkjen van dien aart, doch meer uitvoerig , voor de vaderlandfche jeugd niet ondienftig oordeelde. Ten dien einde levert hij hier ter proeve het leven van Neêrlands grooten Zeeheld, de ruiter, met belofte , van dit Werk te zullen vervolgen, zoo , dat telkens elk Deeltjen eene levensbefchrijving behelzen zal. Doch hij wil zich niet alleen bij Vaderlandfche mannen bepaalen , maar ook met beroemde vreemdelingen de jeugd zoeken bekend te maken. Zie daar dan het oogmerk van dit Werk, en waar aan de wijze van uitvoering in meer dan één opzicht beandwoordt. — Men vindt bier al het merkwaardige uit het leven van onzen de ruiter, hetgene althands voor de jeugd eenigzins belangrijk zijn kan, aangehaald, en wel in eenen ftijl en op eene wijze , juist gefchikt naar de vatbaarheid van kinderen. Het gefchiedverbaal zelf is in twee Boeken verdeeld, waarvan het eerfte zijne levensgefchiedenis vóór zijne verheffing tot Luitenant Admiraal Generaal, en het tweede het overig gedeelte derzelve tot aan zijn dood behelst. — Voords vindt men hier nog verfcheidene onderafdeelingen. — Vervolgcnds is dit verhaal doorvlochten met verfcheidene leerzame aan- mer-  levensgeschiedenissen VOOl jonge lieden. 50i merkingen en bedenkingen, meer dienstbaar, om Ouders en opvoeders aanleiding te geven, om met nut de Gefchiedenisfen met hunne kinderen te behandelen , dan wel, om al het leerrijke, in deze ftof opgefloten, uit dezelve af te leiden en voor te dragen. — Trouwens-, én te recht wordt 'dit door den Burger rogge opgemerkt, de levensgefchiedenis van de ruiter is te rijk, dan dat hij *er alles van zou hebben kunnen zeggen, en binnen behoorlijke perken blijven. — Daar de Schrijver dit geheele verhaal agter een volgend laat afloopen, en niet bij wijze van gefprek zijn onderwerp behandelt, verdedigt hij zijn, in dezen gehouden, gedrag vooral door de oumoogüjkheid, om deze uitgebreide Gefchiedenis alsdan zoo beknopt te kunnen behandelen: hoewel hij anderszins de voorkeur zou geven aan de vorm van gefprekken. Hierin zijn wij het niet geheel eens met den Burger rogge. De vorm van gefprekken oordeelen wij niet ongefchikt in de behandeling van deze of gene wetenfchap voor de jeugd: doch tot wat einde men eene gefchiedenis, bij wijze van gefprek, zou behandelen , is ons niet duidelijk. Brengt men toch dezelve al in de vorm van een gefprek, dan nog zal men verhaaten, en het verdicht gefprek zal niet gemaklijk kunnen worden afgebroken , of men fplitst het geheel te zeer. — Waar loopt dit dan op uit? voorzeker nergens anders op , dan op eene langdradige en onnatuurlijke, voordragt, die ftijf en vermoeiënd voor kinderen wordt, en waarbij zij worden afgefchrikl van het lezen. — Eene gefchiedenis, bij wijze van gefprek behandeld, kan zeker zeer goede aanleiding geven tot menschkundige of zedenlyke bedenkingen : doch dezen kunnen ook zeer wel tusfehen een agter een volgend verhaal worden ingevoegd, gelijk de Burger rogge met de daad in dit Werkjen heeft bewezen : waaröm wij hoopen, dat hij deze vorm met geene andere verwisfelen zal. Bij dit alles komt nog, dat dit Werkjen niet voor kleine kinderen, maar voor jonge lieden van 12 tot 18 jaaren is gefchreven, en dan komt ons deze vorm veel verkieslijker voor, dan die bij wijze van gefprek. Niemand zal zeker een uittrekfel uit dit geheele Werkjen verwachten. — Doch door eenige proeven wilden wij gaarn onze Lezeren met de wijze van behandeling bekend maken.— Zie hier de aanmerking, gemaakt bij de melding zijner geringe geboorte. ,, Hoe gelukkig was li 3 9» liet  5°3 G. R O G G B „ het voor onzen held, dat hij één van de twaalf kin» „ deren van een armen bierdrager was. Uit een der aan-. „ zienlijkfte ge'flachten geboren, zou hij, misfchien, „ met evén die zelfde geaardheid, de gevaarlijkfte booss, wigt zijn geworden. Door eene onachtzaame of ver3, wijfde opvoeding bedorven, zou hij, in zijne vroeg,, fte jeugd, een plaag voor dienstboden en ondragelijk voor zijns gelijken; in zijne jongelingfcbap een ligt5, mis en verleider der onfchuld geweest zijn. En had hij vervolgends het vaderland ter zee of te land moe„ ten dienen, het zou van zulk een wezen, ongezond 3, van lichaam en zonder kundigheden, geen nut, mis3, fchien niet dan fchande getrokken hebben. — Nu, 3, daarentegen, was het, daar de jongen niet wilden 3, oppasfen, naar zee met hem. En dit was juist de „ weg tot zijn waar geluk. Kinderen! de zee is het 3, waare element van alle wilde knaapen — niet, om hen te firaffen, of te beteugelen, dit kan te land ,, even goed gefchieden. Maar omdat zulk een geaard,, heid even zo juist bij zulk een handwerk voegt, als „ geduld bij het (leen zagen." — Bij het verhaal van de valfche befchuldiging tegen cpRNELis de wit, die met de ruiter op 'sLands vloot geweest was, verhaalt rogge het volgende. ,, Naauwlijks kreeg de ruiter, door" een ,, Brief van jan de wit, van deze ongerijmde be- fchuldiging berigt, of hij betoonde zich der vriend:,, fchap van dit edel broederpaar waardig. Niet alleen ,, verklaarde hij in een brief, dien hij dadelijk aan Hun, „ Hoogmogende fchreef, de valschheid dezer befchuldi„ ging, de ware oorzaken van het niet hervatten des gevechts opgevende , maar hij weidt ook breed uit ,, in den welverdienden lof van den Ruwaard, melden„ de, dat hij zijn leven als de geringfte matroos ge. „ waagd, dat hij met hem geduurende den geheelen tocht, in eene broederlijke eensgezindheid geleefd en ,, de Ruwaard den lande groote dienften op de vloot „ had hewezen, Waarlijk 'er was grootheid van ziel nodig, om, in zulke omftandigheden, dus te durven a, fchrijven. Men kan dit het levendigst bezetten, wan,, neer men opmerkt, hoe hij, naauwlijks aan land ge„ (lapt zijnde, hem door een aanzienlijk man gevraagd „ wierdt, waar toch zijn verftand en voorzichtigheid 33 gewee§t waren, tqen. hij zulk een Herken brief, tot M ver-  levensgeschiedenissen voor jonge lieden- 503 „ verfcïiooning van den Ruwaard hadt gefchreven. „ Waarop hij dien man met eene edele rondborftigheid „ antwoordde , „ het moet in het Vaderland ellendig „ „ gefteld zijn, indien men, des gevergd, de waar„ „ heid niet'fpreken mag; doch dat zal ik doen, zo ,, ,, lang mijne oogen openftaan."" Vervolgends zijne aandoeningen op het hooren van den moord der de witten, en het gevaar, waar aan zijn huis en huisgenooten blootftonden , om geplunderd te worden, terwijl hij op 'sLands Vloot was, gemeld hebbende, en tevens de ruiter's ijver voor de belangen des Vaderlands, zoo, dat bij met dat al in dienst van het Land bleef, hoewel hij van wegen zijne tijdelijke middelen zulks niet behoefde , laat hij daarop deze Aanmerking volgen. ,, Kinderen ! dit zijn de proeven der Vaderlands„ liefde; haar vuur blijft bij alle omwentelingen even „ blakend, even weldadig. Stormen geven het voedzel • en doen het feller ontbranden. Al dat ftroovuur , ,, dat alleen gaande blijft, zoo lang de wind uit een „ hoek waait, maar bij tegengeftelden vernield wordt, „ moge fchitteren, — maar het vuur der vaderlandslief„ de is het niet." Ten befiuite voegen wij nog hierbij de karakterfchets van onzen held. ,, Hier" (zegt R.) ,, fchittert ons het eerst in 't „ oog zijne nedrigheid. —• Kunt gij wel geloven, dat „ die man, welke door Koningen geëerbiedigd wierdt, „ zich nimmer fchaamde, zelf in het gezelfchap van „ aanzienlijke perfoonen te vernaaien, dat hij, als jon,, gen, in de lijnbaan hadt gelopen, wat meer is, dat „ hij dit ook voor de geringde matroozen niet verberg„ de, maar hen daar door tot dubbelde vlijt aanfpoor,, de, hen verzekerende, dat zij dan ook, even als hem ,, gebeurd was , bevorderd zouden worden. Van #, zich zelf fprekende, was hij zoo onverfchillig voor „ lof, dat hij dikwijls zeide, „ Ik wensch niet, van „ ,, iemand genoemd tc worden, als ik maar mijn gep, „ weeten mag voldoen, en de orders wel uitvoeren." „ Ook delde hij zo weinig waarde in den hoogen daat, „ waarïn hij geplaatst was, dat hij menigmaal de geruste „ dagen zijner jeugd, toen hij nog jongen in de lijnbaan 9, of matroos was, terug wenschte. Zelfs ging deze ., nedrigheid in een punt te ver, en wij zouden u niet li 4 dur-  PC4 O. ROGGE , LEVENSGESCH. VOOR JONGE LIEDEN. durven aanprijzen, om, als gij eenige wezenlijke ver., dienfte hebt verkregen, hem hierin na te volgen. Be„< dugt, dat men na zijn dood, eene gefchiedenis van zijn leven zou maken , heeft hij veele papieren ver,, nietigd, die de gevvigtigfte aantekeningen behelsden, „ en dus het Vaderland en de nakomelingfchap van ,, een dierbaren fehat onherftelbaar beroofd." ,, Deze nedrigheid was eene vrucht van zijne echte ,, Godsdienftige gezindheden, en met dezelve op het ,, naauwst verbonden. Hij begon geen werk, dan met God. Meestal vierde hij het II. Avondmaal op^ zijn ,, fchip, voor het aangaan van den flag: w*is hij be„ kommerd, hij zocht verlichting in de vuurigfte ge,, beden, en kon alleen daar zijn wankelenden moed her-. „ ftellen. Van al het goede, dat hij werkte, gaf hij God ,, altijd de eer. Ieder overwinning was bij hem een uit3, komst, niet door menschlijke bekwaamheden bewerkt maar alleen door God gegeven. Nimmer was ,, Godsvrugc opregt , of de hartlijkfte menfchenliefde ,, verëenigde zich met dezelve. Ook deze blonk in on- zen held fchitterend uit. Hoe menig ongelukkig „ vijand ondervondt dezelve: hij fpaarde niet alleen de ,, overwonnenen, zo veel in zijn vermogen was, maar poogde hen zelfs zo veel hij kon te redden, en ver- zorgde hen even liefderijk als of zij zijne landgeno,, ten waren. Boven alles hadt hij van de natuur een ,, gevoelig en medelijdend hart, dat van bloedvergieten ,, een afgrijzen hadt. Gij denkt, mogelijk, hoe kon ',, hij, met zodanig een gemoed, zich aan zulk een be,, roep toewijdenV Vaderlandsliefde en bezef van pligt, ,, kinderen, verdoofden dat gevoel, in oogenblikken, wanneer deszelfs involging met dezen zou geftreden „ hebben. — Als Zeeheld behoeven wij hem u niet te a, fchetzen. Veertig gevechten, vijftien groote zeeflagen, 5, waaronder zeven onder zijn eigen opperbevel, kunnen van zijne gadelooze talenten getuigen. Dapperheid, „ voorzigtigheid, en tegenwoordigheid van geest, ken„ fchetzen hem in alle zijne ondernemingen, 't zij hij aanvalt, ftrijdt, verwint en den vijand najaagt; 't zij ,, hij aangevallen wordt, en voor de overmagt wijkt. „ In zijn aftogt zelfs blijft hij even geducht als in zijn aanval. Bij deze deugden voegde hij nog eene, zon- der welke deze hem dikwijls zeer weinig gebaat zou „ hebn  AMPUATTE OP DE VOORWAARDEN, ENZ. 505 hebben; eene deugd, kinderen! die ik in uw leeftijd, „ u inzonderheid op het hart moet drukken; zorgvuldigheid. — Niets liet hij op anderen aankomen; op ' het minde gerucht, zelfs in het holst van den nacht, " ging hij naar boven; op alles, zelfs op kleinigheden, " gaf hij naauwkeurig acht. Nooit kwam hij te laat; " altijd was hij de eerfte gereed; dat nodig was, werd „ nimmer van hem, tot den volgenden dag uit gefteld. „ Hier door gebeurde hem weinig, waarop hij zich niet „ vooraf bereid hadt; hier door waren altijd de redmid" delen bij der hand; hier door hadden zijne onderhoo*' rigen zulk een onbepaald vertrouwen op hem, dat zij " zijne bevelen , met de grootfte kloekmoedigheid en " naauwkeurigheid uitvoerden." — ' Genoeg ter proeve: dit Werkjen prijst zich genoegzaam aan. Wij wenfchen het in handen der Nederlandfche Jeugd , en houden ons verzekerd , het zal vrucht doen. Ampliatie op de Voorwaarden van Negotiatie voor een Algemeen en Permanent Fonds, ten behoeve van de Hervormde kerk. Te Amfteldam, bij de Erven D. Onder de Linden en Zoon. 4 Bladz. In Folio. De prijs isf: - 1 - : Dewijl wij in ons Maandwerk (*) gewag hebben gemaakt van de Negotiatie bij wijze van Tontine, tot een algemeen en permanent fonds, ten behoeve der Hervormde Kerk, hebben wij nodig geoordeeld, ook deze Ampliatie op dezelve, doormiddel van ons Tijdfchrift, ter kennis van het Publiek te moeten brengen. Deze Ampliatie behelst eigenlijk een nieuw ontwerp van eene Tweede Negotiatie, op Obligatiën of Rentebrieven, met aflosfing en eene opklimmende interest, welke bij de aflosfing zal worden betaald. Zij, die dit Ontwerp overwegen, zullen de voordeeligheid van hetzelve voor de Deelnemers niet kunnen miskennen, en, met ons den ijver der Ontwerpers van hetzelve, ten behoeve der Hervormde Kerk, prijzen, en wenfchen, dat velen zullen medewerken, om hetzelve tot ftand te helpen brengen, ten einde aan de prijslijke bedoeling beandwoord worde. <*) Zie /V. Vader!. Blbl. IV Deel, ijle Stuk, Bladz. oo. Ii 5  506" JOHANNA EN KAROLINA. J o li a n n a- en karolina oF de gevolgen eener verdeelde liefde; eene waarfchijnlijke gefchiedenis. Benevens ■ drie kritifche Verhandelingen over verliefde onderwerpen. Te Zutphcn, bij H. C. A. Thievne, 1800. 239. Bladz. In OStavo. De prijs is f 1 - 2 - : Zeker afgelegen Duitsch ftadjen kreeg, 3311 het einde van eenen verwoestenden oorlog, bezetting van een corps zwarte huzaren. De waardin muller, die eene fraaië dochter had van negentien jaaren oud, johanna genaamd, kreeg toevallig haren bedaagden broeder, die Ritmeester bij dat corps was , geinkwartierd , terwijl ziin eenige zoon arnold, Lieutenant zijnde, bij een rijk Koopman kons'bach gebilletteerd werd, wiens niet minder fchoone dochter den ouderdom van agttien jaaren bereikt had. De Ritmeester voornemens om thands den dienst vaarwel te zeggen , en hier zijne overige dagen te dooiieeven, vormt terftond het ontwerp, om arnold aan johanna ,uit te huwen , en deelt het ook moeder en dochter mede. Eer de Ritmeester nogthands zijn plan aan zijnen zoon mededeelen kon, was arnold het reeds met karolina eens geworden, ook dat hij den dienst nederleggen zou, en, offchoon de Lieutenant aan de onfchuldige johanna zeer geviel, het eerfte onderhoud tusfehen vader en zoon liep niet zeer tot beider genoegen af. Arnold kreeg daarbij wel zijns vaders bedoeling te weten, maar de laatfte echter niets van arnold's geheime minnarij. Zeer ontijdig voor de beide gelieven kwam 'er een Ordonnans, met bevel, dat de Lieutenant fpoedig naa een ander ftadjen moest, vijf uuren van Jaar gelegen, even na dat karolina haren vader van hare liefde verwittigd en zijne toeftemming verkregen had. Zij werd ziek, maar door de gedachte, hij komt haast.weder te rug, fpoedig weder beter. Arnold nogthands kwijnde fterk en lang, om deze verwijdering. Eensklaps ontving hij eenen brief, niet alleen van zijne karolina, maar ook gelijktijdig van johanna, die door den Ritmeester was overgehaald , om hem hare liefde in gefchrift te bekennen, dat zij in alle onfchuld deed. Ook johanna was hem niet geheel onverfchillig geweest, en nu werd de vonk weder aangeblazen. Hij andwoordde echter zeer algemeen, terwijl de Ritmeester dit  JOHANNA EN KAROLINA. 58J dit andwoord zeer gunftig voor johanna uitleide en de laatfte nu hare liefde ruimen loop liet. De verwarring echter, waarin arnold zich bevond, maakte hem in ernst ziek, en karolina, dit vernemende, kwam, onder den dekmantel van hare oude vriendin amalia te bezoeken, naa Haschberg (het ftadjen, waar arnold in bezetting lag) hem oppasfen. Binnen kort echter kwam de Ritmeester 'er agter, dat ar_nold zich daar moest verflingerd hebben, maar wist niet met wie, en thands moest de Lieutenant weder van Haschberg naa johanna's woonplaats. Karolina wilde nu arnold aan deze hare vriendin opofferen, arnold zelf werd met de zaak verlegen, en zijn vriend ka rel e del wal d werd intusfchen de minnaar van amalia, hare vriendin te Haschberg, Arnold vertrok , de welvoeglijkheid liet karolina niet toe, hem zoo fpoedig te volgen , en uit brieven van a rnold aan karel, die nu volgen, bleek., hoe veel de eerfte leed van den eenen en anderen kant, daar zijn vader op het huwelijk met johanna aandrong, diö hij mede liefde toedroeg, en karolina eenen anderen minnaar kreeg, weshalven hij zich beflisfend verklaren moest. Karolina intusfchen en johanna hadden eenen edelen vriendfehapsftrijd met elkander, wie arnold aan de vriendin opofferen zou, welke enkel door het lot beflist werd, dat hem karolina toewees. Eindelijk wordt 'ér een Congres van alle de belanghebbenden belegd; karolina's edelmoedigheid in hare Opoffering bewoog eindelijk den Ritmeester, zijne toeftemming te geven tot haar huwelijk met arnold; de trouwdag werd bepaald en johanna kwijnde van droefheid, terwijl arnold ook zeer met haar begaan was. Op het oogenblik van trouwen echter kwam 'er \ een brief van karel edelwald, dat amalia geftorven was, en hem , op haar doodbed, bezwooren had, karolina te huwen , die, fchijnt het, ook hem reeds niet ongenegen geweest was; hij zelf volgde wel rascli den brief in perfoon. Het dubbel huwelijk tusfehen karel en karolina, arnold en joilanna wordt thands, tot aller tevredenheid, getroffen, en de Schrijver befluit de gefchiedenis met deze woorden: „ Wegen der Voorzienigheid! heilig en aanbiddens,, waardig zijt gij; vertroostend voor den vroomen In'. „ der, dat alles eens zich zal opklaren , en dat hij, „ langs  508 EDUARD CARTERET EN CLARA VJLLSROt. „ langs donkere paden, naar het eeuwige licht wandelt; maar „ wee ziit gij, uen onbezonnen halftarrigen , die zich zeiven „ zijn eigen ongeluk bereidt, in de dwaze hoop, dat de hemel „ het afwenden zal! V „ Hier werd wel door een fchijnbaar won.ler, een ongeluk verhoed, maar daar op bouwe nogthands niemand; want de Godheid verrlyt, vooial ter gunst van dwazen, zoo ligt geene „ wonderen meer." Zie daar het dor geraamte eens Rdmans, die zeer onderhoudend, menschkundig en luimig gefchreven is', zijnde het verhaal, dat, do>r brieven en gefprekken, geftadig afwisfelt, overal doorweeven met wijsgeerige en zedenkundige Aanmerkingen , die telkens /eer wel ter fnede komen en het geheel, behalven het nuttige daarvan , ook geest en leven bijzetten voor den nadenkenden Lezer. De drie zoogenoemde Kritifche Verhandelingen over verliefde onderwetp:n, bedaan in eene korte bijdrage, tot de theorie van het Kusfchen.of de gevolgen van Wijsgeerige redeneeringen, eenen brief over de vrijheid aan een meisjen , d e niet in den echt begeerde te treden, en een zeer kort opdel, over de vraag: Is het no lig een Filofoof te zijn, ten tijde der grooie omwenteling in het rijk der Filofofie? allen op eenen luimigen trant gefchreven. In het een en ai der, trouwens, vindt men eenen goeden, zuiveren, levendigen en opwekkenden ftijl; de overzetting (want eene zoodanige uit het Hoogduitsch fchijnt het te wezen, hoewel het niet uitdiuklijk gemeld wordt) i' fiks en in eene nette zuivere taal; een vrij wel uirgevoerd Plaatjen vetfiert het Tijtelblad; en ook van den zedenlijken kant durven wij het Werkjen gerustlijfc ter lezing aanprijzen. eduard carter et en clara v i l l r r o i ; of het PlatO9 tiisch Auuwlijk, in Brieven. Het Fransch vrij gevolgd, door A. dri cgp.suks Te Dordrecht, bij P. van Braam, 1800. In TVie Deelen. Te famen 298 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f \ ■ 16 • : De Heer de villeroi, de jongde zoon uit een doorluchtig gedacht , meer uitmuntend door de erflijke eer van eenen grooten naam , dan wel door rijkdom, had zich in krijgsdienst begeven, daar zijn vader te prachtig geleefd had, om hem, benevens zijne andere kinderen , eene opvoeding te geven , overëenkomdig met zijne gehoone. Zijn Regiment bevel gekregen hebben te, om zich bij de EngeJfch.- Armee, die toen in Vlaanderen lag, te voegen, had hij, leBruifei, het geluk, zeker rijn Heer van budbl van moordenaars te bevrijden, die weduwenaar was en met zijne nicht woonde.- I lij verliet vervolgends den dienst, huwde met van budel's nicht, en db laatde, deze wereld vaarwel zeggende, maakte zijn Testament ten  EDUARD CARTERET EN CLARA VILLEROÏ. 509 ten voordeele zijner nicht en van villeroi. Eenigen tijd had deze'er genot van, maar, terwijl zijne echtgenote, cl as serrurier. Derde Deel. Te Amfteldam, hij D. en J. Tol, 1799. 293 Bladz. In gr. OElavo. De prijs 'is f 1 - 16 - : In' dit Derde Deel wordt de leerzame Gefchiedenis van ruth behandeld van Hoofdft. II: 11 lot Hoofdft. III: 9. Dit gefchiedt in dei! zelfden fmaak, als het voorige is behandeld geworden. Wij hebben, in onze recenfiën over het eerlte en tweede Deel, reeds het een en ander daaromtrend gezegd. Ook dit Deel is rijk in voortrefhjke uitleg- en zedenkundige aanmerkingen, dié van de geleerdheid en waarde des nu zaïigen AuthetirS getuigen. Maar ook hier is het te bejammeren, dat hij met zoo veele naauwkeurigheid de kleinlte bijzonderheden uitpluist, en met de verklaring der woorden, ook daar, waar zij van zeiven duidelijk zijn, zich zoo lang bezig houdt. Welke nuttige Zedenkundige Aanmerkingen uit den text Worden afgeleid , willen wij den Lezer doen zien , door de toepaslijke aanmerkingen der tweede Leerrede op te noemen; Zij zijn deze : Het is een groot Beraad voor eenfen man van aanzien, wanneer hij zich jegens geringen minzaam en vriendlijk gedraagt. — Beminnenswaardig is dat betlaan, waardoor men anderen meer dan zich zeiven, en zich zeiven minder fchat, dan anderen. — Het moet ons treffen, dat de groote God van hemel en aarde op ons nederziet, en naar ons hart wil fpreken. — Matigheid behoort in de maaltijden plaats te hebben. —- In het houden van maaltijden is het betaamlijk, ookvaan armen te gedenken. — Na gehoudene middagsmaaltijd voegt het weder te keeren tot den arbeid. — Den armen op eenè wijze te onderfteünen, die hem aan den arbeid houdt„ is eene verftandige en prijswaardige weldadigheid. —Een welbefteedde dag brengt eenen blijden avond aan; Men. zie, hoe déze twee laatfte leeringen door deri waardigen Autheur worden uitgewerkt: den armen, zegt hij, op eene wijze te onderfteünen, die hem aan den arbeid houdt, is een verftandige en prijzenswaardige weldadigheid. '„ Hoe groot eene genegenheid boas ook voor ruth had opgevat, uit hoofde van al het goede, dat hem jjibuwevad.bibl.iv.DSfiL.no.il. Kk varj  F. SERRURIER van haar bcrigt was, evenwel gelast hij haar niet het werk te ftaaken, noch belooft hij haar voorraad van levensmiddelen naa huis te zenden, maar hij moedigt haar aan om het begonnen werk voort te zetten, en draagt zorg, dat zij het met het meeste voordeel voor zich mogt verrichten, daar hij zag, dat zij jong, en tot het werk bekwaam was. Ook had de Godlijke wet niet gelast, dat de Israëlieten in den Oogst graanen den armen zouden toezenden, maar hun eene nalezing overlaten , op dat zij zelve komende op het veld, dien zouden inzamelen." „ Trouwens het zoude geen waare weldaad zijn, den armen in verzoeking van luiheid te brengen, of hem daarin te ftijven. Veel nuttiger is het hem werk te verfchaffen of daarin aan te moedigen; daar door zal hij met meerder gezondheid en vrolijkheid zijn brood eeten, en tevens ook een werkzaam en nuttig lid zijn der Maatfchappij, tot welke hij behoort. Gelijk zij dierhalven onberaden handelen, die wel den armen met liefdegiften onderfteünen, maar niet toezien of hunne gaven wel dan kwalijk worden aangelegd; zoo zijn het vooral onwaardige en verachtlijke armen, die anderen lastig vallen, door hunne armoede op eene beklaaglijke wijze voor te ftellen en breed uit te meetcn, om medelijden te verwekken, maar die onwillig en te onvrede zijn, wanneer men in plaats van hun brood of geld te geven, hen aan het werk wil helpen , en hun eenen gevoeglijken weg aanwijst, om door hunner handen werk aan de kost te komen, en dus hun eigen brood te kunnen eeten. Op zoodanigen past hetgene paulus aan die van Thesfafonica fchrijft (*), Wij hebben u dit bevolen, dat, zoo iemand niet wil werken, hij ook niet eete. Want wij hoeren, dat zommigen onder u ongeregeld wandelen, niet •verkende maar ijdele dingen doende. Doch den zoodani' gen beveelen en vermanen wij door onzen Heere jesus christus, dat zij in jlilheid werkende hun eigen brood eeten. Dit echter gaat hen niet aan, die buiten hunne fchuld, het zij door ouderdom of zwakheid, of welk beletzei het ook wezen moge, volftrekt in de onmooglijkheid zijn, om te kunnen werken, en dus zich en de bunnen te onderhouden." „ Maar gezegend zijn zij, die door nuttige ftichtingen (•) 9 Theif. III; io —12.  LEERREDENEN OVER DE GFSCHIED. VAN RUTH. 5T$ aan tc leggen , of te onderfteünen , veele armen aan werk en brood helpen! deze zijn een fieraad van de ltad en het land waar zij woonen." Laat ik nog eene Aanmerking hier bij voegen: , Een wellef eedde dag brengt een blijden avond aan. Ruth was des morgens uitgegaan, zij had zich uitnemend wel gedragen , en had gewrocht tot aan den avond. Met welk een genoegen zag zij nu de vrucht van hare Vlijt, zijnde omtrend een Efa gerfte." „ De arbeid des vlijtigen, is de gepaste weg ter wering van gebrek, en ter verkrijging van nooddruft zelfs van overvloed. (*) Het kostlijk goed des menfchen is des vlijtige». Ook baant de arbeid des daags den weg tot een gezonden en verkwiklijkcn tlaap. Want (f) de jlaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten. Daar de avond voor den luiaard natuurlijker wijze gebrek en honger aanbrengt, met verachting en onrust, met angst en wroeging." ,, Mijne waarde vrienden • wij hebben elk ons dagwerk hier op aarde te verrichten, werk_ voor ons zei ven, werk voor anderen, werk voor den tijd, werk voor de eeuwigheid. De avond van onzen dag nadert; hij kan voor fommigen onzer naderbij zijn, dan wij vermoeden, ö Mogten wij óns zoo kwijten, dat de avond van ons leven ons genoeglijk moge zijn en verkwiklijk!" „ Laaten wij met onzen Heere jesus en met inroeping van zijnen bijftand zeggen: (§) Ik moet werken de werken des geenen, die mij gezonden heeft , terwijl het dag is. De nacht komt wanneer niemand werken kan. Zijn wij getrouw, dan zal de rust volgen, die zal lang, die zal zalig wezen." „ Zalig is de dienstknegt, welke zijn Heer komende^ zal vinden alzoo doende. (#) Amen." (*) Spreuk. XII: 17. (t) Prei. V: ii. (5) Joh. IX: 4. (,) Luk. XII: 43. &k 2> Git*  jjg c. C. CANNABICH Oordeelkundig onderzoek van oude en nieuwe leeringen der Christelijke Kerke , door g. ch. cannabich. Uit het Hoogduitsch. Te Leijden, bij D. du Mortier en Zoon, 1800. 157 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f 1 - 5 - : Wij , gelijk elk , die edelmoedigheid bezit , mogen heel gaarn zien; dat men oude gevoelens onderzoeke, die aan den onzijdigen proeffteen der waarheid toetfe , en nieuwe voordrage, maar hij, die zulks onderneemt , moet die oude gevoelens verftaan , en ze nemen , zoo als zij zijn , zonder ze te verwrikken , en fcheef voor te ftellen , ten zij hij lompe onkunde , ot onoprechtheid, ten voordeele van zijne zucht tot nieuwigheden , verraden wil. Ook moet hij gewigtige redenen aanvoeren, waaröm hij het oude verwerpt, en bewijzen dat het nieuwe , hetwelk hij in plaats van het oude wil in voeten, beter en volmaakter is. Wanneer wij naar deze regelen het bovengenoemde Werkjen beöordeelen, vinden wij het van dien aart, dat de vóorftanders van nieuwe gevoelens zich over hetzelve niet te bedanken , en de liefhebbers van het oude er niet voor te vreezen hebben. m De .vertaling van hetzelve is daarenboven allerjammerllikst vol doorflaande en in 't oog loopende blijken van des Vertalers onkunde in onze Nederlandfche taal , en zoo krielende van Germanismen, dat het voor iemand, die van het Hoogduitsch niets weet, op zeer vele plaatfen onverftaanbaar zal blijven. Jaarhonderd, rechthebberii , voorkennis in plaats van voorafgaande kundighedenf en dergelijke bij ons onbekende woorden, zich tot eenen Leeraar 'bekennen , veel op iet houden, iet bijbehouden, iet opvallends, en meer andere uitdrukkingen behalven de ftijve en gedrongene woordvoegingen, die 'hier op elke Bladzijde voorkomen , bewijzen deze U1Misafchien zal iemand zich bij het eerfte openflaan van dit Boekjen, van de verfchriklijke geleerdheid van den Schrijver en Vertaler groote denkbeelden maken, uit dat menigvuldig Latijn , Grieksch, en Hebreeuwsch , waarmede de voet der Bladzijden pronkt, doch wij kunnen hem desaangaande gerust ftellen: ■ , Al dat Hebreeuwsch en Grieksch is mets meer of min dan  OORD. ONDERZ. VAN OUDE EN NIEUWE LEERING. Sl7 de in het Werk aangehaalde plaatfen uit het N. Testament in den Griekfchen Tekst, en enkele Hebreeuwfc.be benamingen van zaken, welken de Schrijver aanroert; van welker plaatfing aan den voet der Bladzijden wij geene reden, behalven praalzucht , hebben kunnen gisfen , en die volftrekt nodeloos is ; voornaamlek , wanneer wij overwegen, dat in het, Voorbericht gezegd wordt, dat „ deze Verhandeling niet voor eigenlijke Geleerden —• „ maar voor zoodanigen beftemd is, welken geene ge„ legenheid hebben, over het onderwerp zeiven N. B. „ na te denken, of wijdloopig nateleezen." Welk een Schrijver, die een oordeelkundig, onderzoek fchrijft, voor lezers , die zeiven niet nadenken ! Welke verregaande voorzichtigheid! Lezers, die nadenken, zouden dit oordeelkundig onderzoek toetfen, en dan welligt hetzelve onoordeelkundig vinden, en de Schrijver zou geene Profelijten winnen. Doch, wij willen aan onze Lezers het Werk wat nader bekend maken : ,, Wanneer men in onze dagen ,, eene leering (leerftuk) van den Godsdienst verdacht ,, maaken wil , dan zegt men : zij is nieuw. " Zoo vangt de Schrijver aan, met eene befcbuldiging tegen de Vóorftanders der oude gevoelens in. het (tuk van Godsdienst. Een nadenkend Lezer zal hier op terltond aanmerken , dat, gelijk het, in de daad, ongerijmd zon zijn, al wat nieuw is, enkel omdat het nieuw is, te verwerpen, en het oude met alle kracht voor te Itaan, enkel omdat het oud is , aan den anderen kant echter, elk bedachtzaam mensch zich voorzichtig zal hoeden , van, zonder genoegzamen grond, zich, even gelijk de weêrhaan op den Kerktooren , door eiken wind van nieuwe leen?, te laten zwenken, maar integendeel zich verpligt zal achten , om niet eenen iegelijken Geest te gelooven, maar de Geesten te beproeven , of zij uit God zijn, dewijl vele valfche Profeeten. uitgaan in de wereld. Vervolgends zoekt de Schrijver te bewijzen , dat de Godsdienst voordgangen en vorderingen kan en mag maken. Dit foort van betoog is door hem, op die wijze ingericht, dat wij bekennen, hetzelve, wegens de verwarring , daarin heerfchende, niet te vatten. Dus fchrijft hij: „ Is misfchien de Godsdienst eene zaak, „ welke met den tijd niet voortgaat, of niet voortgaan ,, durft?" (Men merke, in 't voorbijgaan, hier weder den Germanismtfs op!) ,, Hier viaagcu wij hst e<.rst: Kk 3 -,} Waar  gjg C« C. CANNABICH Waar is de Godsdienst? Ruiten den mensch , oF in *' den mensch? Is dezelve buiten hem, (Hciigio objec" tiva,) dan is hij toch van menfchen gedacht en als " het refultaat hunner'gedachten door hun, mondeling " of fchriftelijk , bekend gemaakt geworden." (Het Verband tusfehen deze twee Hellingen is voor ons niets mm dafi klaar, maar laat ons verder de fpitsvinnige redekavelingen van den Schrijver hooren: ) „ Indien dit plaats ' heeft dan zet de Godsdienst buiten hem den Gods" dienst in hem (Religio fuhjecliva) vooruit, en is een *' gevolg daar van. Want, indien 'er nooit een mensch " geweest ware •> die den Godsdienst gedacht en ge" leerd had, van wien hadden wij denzelven dan ont" vangen? Gelteld ook, dat dezelve onmiddelbaar van " God zelve geopenbaard en bekend gemaakt was ge" worden, dan moest hij toch aan iemand geopenbaard V en bekend gemaakt zijn geworden , en deze moet denzelven zoo met zijn verltand opgevat, en hem , " zoo als hij hem opgevat had , aan anderen weder hebben voorgedragen , indien dezelve bekend zou " worden. En zoo kwam de Godsdienst altoos van " menfchen op menfchen , dat heet, de Godsdienst bat" ten hem ging van den Godsdienst in hem uit en was " alleen door deezen mogelijk. " (Welke opëenftapeling van drogredenen ! Zoo kwam de Godsdienst van menfchen op menfchen , wanneer God denzelven openbaart 1 Welke gevolgtrekking ! Neen , de Godsdienst , door God, onmiddelijk geopenbaard, werd door den dienst van de door Gods Geest gedrevene menfchen, aan andere menfchen bekend gemaakt; immers de geopenbaarde Godsdienst is geene uitvinding van menfchen, maar de Heilige mannen Gods, door den H. Geest gedreven, hebben dien aan ons bekend gemaakt.) _ Hoe vernuftig weet vervolgends de Schrijver Bladz. 4, aan de Oude Orthodoxen te beduiden , dat zij toch zeiven door het Nieuwe Testament aan te nemen , het Nieuwe het Oude voorgetrokken , en door hun eigen cedrag bewezen hebben , dat het Nieuwe beter zij dan het Oude; en ftout weg verzekert hij , „ dat ligt kan aangetoond worden, dat eenige keringen1 van het Nieuwe Testament van die in het Oude Testament " wezenlijk onderfcheiden zijn , en dat de leere van " het N. T. in meenige ftukken geheel nieuw is , dat V. in het Oude Testament God ten deele geheel anders ..... ...... n voor-  ooud. okderz. van oude en nif.uwe leering. 51? ,, voorgefteld wordt, dan in het Nieuwe, dat in het ,, eerfte geheel andere Godsdienftige opwekkingen, ver«, wachtingen en voorfchriften zijn , dan in dit. " Menfchen, die zeiven niet nadenken, of nalezen, zullen misfchien, in een goed vertrouwen, den Schrijver, die zoo ftellig fpreekt, gelooven; maar, ten blijke, dat het nodig is, zeiven na te denken, alwie bedenkt, dat het Oude en Nieuwe Testament, wat het wezenlijke van den Godsdienst betreft , niet tegen eikanderen overftaan , zoodat die het laatfte aanneemt, het eerfte zou moeten verwerpen ; alwie bedenkt, dat het Nieuwe Testament gevestigd is op den grondflag van moses en de Profeeten, of op het O. Testament, en dat het N. Testament dus in zeker opzicht geen Nieuw gebod behelst, zal, in deze geheele redekaveling van den Schrijver, niets dan drogredenen ontmoeten, en zijne vraag voor bedrieglijk verklaaren, als hij vraagt: ,, Met welk, willen nu dee„ ze rechtzinnigen het houden? Met het Oude of met ,, het Nieuwe ? Zij zullen zeggen , met het Nieuwe „ Testament, wijl dit beter is." Neen zeker, zij zullen zeggen: Met beiden, want alle Schrift is van God ingegeven , enz. en dus de vraag eene ftrikvraag, of een bewijs van de onkunde van den Schrijver. Doch wij bedenken, dat wij niet geroepen worden, om den Schrijver voet voor voet te volgen, wij moeten eene Recenfie van zijn Werk fchrijven , en geene wederlegging , trouwens deze zal voor allen , die nadenken, gemaklijk vallen, en voor die niet zeiven nadenken, zal alleen eene opwekking nodig zijn, om toch zonder nadenken niets aan te nemen, dewijl zulks geenen redelijken mensch voegt. Wij zullen dus enkel hier nog affchrijven het flot van deze geheele redekaveling , Bladz. 6. ,, Nergens „ ziet men dus de mogelijkheid , hoe de Godsdienst, wanneer dezelve waarlijk eene volkomene kennis van den Godsdienst zijn zal, waarop die rechtzinnigen „ zich beroemen , aan de menfchen op eenmaal kun„ ne medegedeeld worden; en hoe verder wij in de ,, gefchiedenis teruggaan, des te ruwer en ongeöeffender vinden wij de menfchen , en des te ruwer en ongeöefl'ender moesten dus ook hunne begrippen v,m ,, den Godsdienst zijn. " Wat doet dit alles ter zaak? De vraag is niet, of God niet m zijne Openbaring, van tijd tot tijd, meer en duidelijker waarheid ontKk 4 dekt  g20 G. C CAWNAUICH dekt heeft, en of men niet , ten opzichte van deti Godsdienst ondervverpeiijk, (fubjetïive) in kenm§ kan, ja moet toenemen ? Maar , dit is de waag : of oude •waarheden ooit door nieuwe tot onwaarheden gemaakt en verdrongen kunnen worden? Dit heeft de S.chrijver niet betoogd, en niemand kan zulks betoogen , dewijl het eene tegenftrijdigheid in zich vervat, en waarheid •altijd waarheid blijft. Hiermede verandert de Schrijver, Bladz. 6, van batterij, en ,, dewijl de Orthodoxen zooveel op het oudeva. den Godsdienst houden, en hetzelve in alle Hukken het nieuwe voortrekken," (zou dit zoo onbepaald waar zijn?) „ zoo komt het," zegt hij, „ op het onderzoek aan, of derzelver leeringen waarlijk oud of nieuw zijn.' Een nadenkend mensch zal geloven, dat het'er geheel niet op aankomt, of een leerftuk oud of nieuw, maar alleen of het waar zij? Alleen in den Geöpenbaarden Godsdienst, komt het aan op de vraag: of eenig leerftuk in de Openbaring geleerd zij, en daarmede overeenkomt? Deze oudheid wordt in een leerftuk yau den Geöpenbaarden Godsdienst gevorderd. Na deze algemeene redekavelingen gaat de Schrijver Bladz. 7 over tot de bijzondere leerftukken, welken in het famenftel der rechtzinnige Christenen, bijzonder der Lutherfche Kerk, voorkomen; en handelt vooreerst van •de leere der Drieëenheid , trachtende aan te toonen, dat deze leere , in de daad , eene nieuwe leere is , „ wijl van deeze Drieëenigheidsleere , in den School» ,, maatigen zin van het woord, noch jesus, noch „ zijne Apostelen iets geweten , noch dezelve ergernis „ geleerd en voorgedragen hebben." Wij zullen hem hier, in zijn gefchrijf, niet op den voet volgen, omdat wij voor ons bcltek te wijdloopig zouden worden, alleenliik zeggende , .dat wij geen bijzonder nieuws bij hem," ten dezen opzichte, gevonden hebben, daar niet tien en tienmaal op is geandwoorri , als ook, dat hij, meer dan ééns , zich van deze leere zoodanig begrip vormt, hetwelk de oude Rechtzinnigen niet voor het hunne zullen erkennen. Hij neemt alle de voornaamfte plaatfen onder handen, die voor deze leere worden aangevoerd , en zoekt de kracht van het bewijs uit dezelven te ontzenuwen, ook fpreekt hij met veel omflags van het gevoelen der Apostolifche Vaderen. Hoe veel men hier we om te bewijzen, dat deze leerftukkcn niet in den Bijbel gevonden worden, maar van jonger oorfprojig in de Kerk zullen wezen. Wij kunnen hem niet volgen , maar bevelen aan alle zijne Lezers nadenken aan, en waarfchuwen elk eenen, om, zonder zelf na te denken , den Schrijver niet op zijn woord te gelooven, men zou, ter zijner eigene verandwoording, welligt gevaar loopen, van te dwaalen. Elk beproeve en onderzoeke alles, en behoude het goede , bedenkende , gelijk de Schrijver zijn Werk hier mede eindigt, ,, dat zij de waarheid niet naar den ouderdom " (wij voegen 'er bij, noch naar den fchijn^ van nieuwheid) „maar naar gronden van het verftand," (en zeggen wij 'er bij , naar de uitfpraken der H. Schrift, zoo ver zij Christenen zijn) „ moeten beöordeelen." Folk van Nederland! Zie op de teekenen der tijden ! Te Utrecht, hij de Wed. J. van Terveen en Zoon. 4a Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f: - 8 - : Na eene inleiding, van de overëenftemming tusfehen de gangen van God in de Natuur en dc Voorzienigheid, en van onze verpligting, om op beiden opmer-  wk op de teekfken deb tijden. j2j kende te zijn, ontleend, beandwoordt de Schrijver van dit Stukjen twee vragen. De eerfte, wat leert de Bijbel van de teekenen der tijden, die den bloeijlaat van jesus Kerk moeten voorafgaan? De tweede, zijn deze teek enen nog ver te zoeken, of zien wij dezelve reeds dadelijk voor onze oogen? . De eerfte vraag beandwoordt de Schrijver door flegts twee Bijbelplaatfen bij te brengen en op te helderen, te weten, Jef. 59 en Joh. Openb. 19: 11—21. Uit deze plaatfen trekt hij dit gevolg , dat men tot de teeltenen der tijden , die den bloeiftaat der Kerk moeten voorafgaan, de volgende brengen moet: vooreerst, eene verregaande verbastering in Godsdienst en zeden, ten tweede, een tijd van geduchte wraakoefening. Ten derde, een tijd van triümph van jesus over de verinnigde magt van zijne vijanden. Ten vierde, een tijd, waarïn de weg gebaand wordt voor de wederkeciing der Jooden naa liet land hunner Voorvaderen. De tweede vraag beandwoordt hij, door, in eenige (tellingen , aan te toonen, dat deze vier teekenen der tijden, thands daadlijk met onze, oogen te zien zijn, en 'er bij te voegen, dat de heerlijke Staat der Kerk nadert. Dit Stukjen is van den dénen kant niet kwaad gefchreven. 'Er komen fommige aanmerkingen in voor, die ons toefchijnen gegrond te zijn, anderen, die overweging verdienen. Wijze van voordragt, orde en ftij! getuigen van 'smans bekwaamheid. Zijne bedoeling is ook prijslijk , daar hij niets anders op het oog betuigt te hebben , dan eerbied te verwekken voor het woord van God, diep ontzag voor het hoog , wijs, heilig, en liefderijk beftuur van jesus, en ijver voor zijne eer. Maar van de andere zijde fchijnt ons de Autheur wat voorbaarig te oordeelen, door al te groote ingenomenheid met de burgerlijke beginfelen van den tegenwoordigen tijd over den Staat der Kerk te gunftig te denken, en eVen daar door kansrekeningen te maken , die nu reeds blijken zeer ongegrond te zijn. Hoe zeer hij zich misrekent, kan onder anderen uit deze twee ftaalen blijken. Hij ftelt voorëerst als zeker, dat de Stoel van den ouden man te Rome reeds is ingeftort. Zoo fcheen het ook te zijn, toen hij dit fchreef. Maar iutusfehen zijn federt dien tijd de zaken in Italië zeer veranderd, en 'er is reeds weder een nieuwe Paus aan liet  K2Ó VOLK VAN NEDEiiL., ZIS OL> üs TEEK. DER T»JDRN. bet hoofd der Roornfche Kerk. In Italië herleeft het onderdrukte en verbitterde bijgeloof meer dan ooit. En in Braband en Frankrijk wordt de publieque eerdienst dor Roomscbgezindeu door de zachtere maatregelen van li uonaparte van tijd tot tijd weder herfteld. — De Schrijver ftelt ten tweede , dat de wederkeering der Jooden aanftaande is. — Dat ftelt hij op dezen grond, dat ./Egypte, en een gedeelte van PaMtina, reeds in de magt der Franfchen is. Op deze waarfchijnlijke wederkeering der Jooden redeneert hij voord, en daar op bouwt hij zeer groote verwachtingen met opzicht tot de uitbreiding der Christen Kerk. Intusfchen vervalt dir. alles ten eenemaal door hetgene federt dien tijd gebeurd is. Wij zijn doorgaands gewoon, de oogmerken der Voorzienigheid in de gebeurenisfen , die wij zien voorvallen, terltond te willen aanwijzen. Maar de ondervinding overtuigt ons zoo langer zoo meer, dat, zoo zeker als het is , dat 'er in alle gebeurenisfen, in het plan der Goddelijke Voorzienigheid , zeer gewigtige oogmerken bedoeld worden , het even zeker is , dat wij niet in ftaat zijn , daar over recht te oordeelen , voor dat de gebeurenisfen haar volle beflag hebben gekregen. Wanneer het tegenswoordig noodlottig oorlog eens geëindigd is, dat God geve, dat fpoedig gefchiede , dan zullen wij beter kunnen ontdekken, waar toe deze rampfpoedige gebeurenisfen hebben moeten dienen. Onder de gunftige omftandigheden voor de uitbreiding van het Christendom telt de Schrijver ook , dat ook Jooden thands in het openbaar Beltuur komen. De zaait is waar. Maar of dit zoo gunltig of ongunftig voor het Christendom kan geoordeeld worden, zou een'? andere qureltie zijn. Van welk eene natuur de kansrekeningen van den Schrijver zijn , kan ook uit deze regelen (Bladz. 22) blijken. „ Ja Palteftina is reeds gedeeltelijk in het bezit „ van een volk, welks grondwetten en Staatkunde den Jooden hoop kunnen geven, van bezitters te worden 3, van het land hunner voorvaderen; immers gaf dat volk aan hunne uitgewekenen vrijheid, om naar hun land te „ rug te keeren , met belofte , van weder bezitters te SJ worden van hunne eigendommen, indien zij dezelve .„ konden aanwijzen, zou dat volk dan anders handelen « met  AAHK. wec du 1.0dïd. overdenk. en gesprekken. 527 „ met fL Toi>den, die, als uitgewekenen uit het Oosten , uit P-.Utiiiua, a-.nigemerkt, hunne eigendommen met L zekerheid kunnen aanwijzen??" De Schrijver is flus in het vertrouwen , dat de Franfchen , wanneer _ { heb!i..'n, wel zoo edelmoedig zullen zijn, 1 v eigendommen, die zij daar heb- I 1,7 -* , Daar zou een enkele onder onze Le. t'li ïd^n worden, die nog eenige zwarig¬ heid heeft, om dit zoo gereedelijk toeteftemmen, wiens' vertrouwen zoo goed niet is. Maar die bedenke, dat de Schrijver van zulke Jooden fpreekt , die , na bijna agttien eeuwen uit het Oosten uitgeweken te zijn, hunne eigendommen in Palteffina met zekerheid kunnen aanwijzen. — Aanmerkingen wegens de Godsdienftige Overdenkingen en Gefprekken , om achter dezelve gevoegd te worden. Briefswijze voorgefteld door N. N. Te Amfteldam, hij J. Weppelman, 1800. 38 Bladz. In i2y- De prijs is f: - 2. - : Toen wij onlangs bet Stukjen Godsdienftlge Overdenkingen en Gefprekken getijteld, beoordeelden (*), dachten wij 'er niet aan, dat wij hetzelve reeds vóür vier jaaren, onder deszelfs rechten tijtel, en met den naam des Autheurs, ter kennis onzer Lezers gebragt hadden (f). Dan wij hebben tot onze blijdfehap en zelfvoldoening opgemerkt, dat beide beöordeelingen , over hét geheel, gelijk, tot eene rechtmatige aanprijzing van het Werkjen geftrekt bebben. — Wat den Burger weppelman bewogen hebbe, om hetzelve verkort, en zonder den naam des Autheurs, op nieuw uit te geven, weten wij niet, en willen dit ook liefst niet onderzoeken, maar geheel voor zijne rekening laten. Dit alleen weten wij, dat, fchoon Schrijver en Drukker beiden te Embden, en dus buiten de Bataaffche Republiek, woonachtig zijn, zulks op zich zeiven geen recht tot ver- (•) Zie N. Vadert. Bibl. IV Deel, ifle Stu*. Bladz. 6x. Ct) Codsdienjiige Overdenkingen en Gefprekken eenes Kris* ten, die geoefend is in de Waarheid, uitgegeven ten behoeve van eenvouwdigen, door c. h. olck, Leeraar der Hervorm, de Gemeente te Emden. Te Emden, bi; C. Wenthiu, J794. tfle Vadert. Bibl. VIII Deel, iflt Stuk, Bladz. 194.  528 VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP verminking of nadrukken van een of ander werk te Amfteldam geeft, vermits liet zeker is, dat men even min iemand in zijn wettig eigendom, als goeden naam, het zij dan te Embden, te Londen, te Parijs, ofte Amfteldam mag benadeelen of trachten te kort te doen. — Dan genoeg, het heeft hem tevens gelegenheid gegeven, tot het drukken en verfpreiden dezer Aanmerkingen, die over het geheel weinig beteekenen , en veelal hiet anders dan eene verfchilleude leiding van gedachten behelzen , doch ook fomtijds hier en daar aanleiding kunnen geven voor hun, die, over deze behandelde onderwerpen, verder zouden willen nadenken. — Verhandelingen, van het Genootfchap ter bevoordering van Genees- en Heelkunde, opgeregt tot Antwerpen, onder de Zinjbrèuk: Occidit qui non ferva't. Tweede Deeh Te Antwerpen, hij ï. S. Schoefetters, Drukker van het Genootfchap der Genees- en Heelkunde, VII Jaar. Behalven de Voorrede en de Naamlijst der Leden, 260 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 10 - : Even als in het Eerfte Deel van deze Verhandelingen, vinden wij in het thands voor ons liggende, in de eerfte plaats een verhaal van . het gebeurde op de Algemeene Vergadering van het Genootfchap, den 13 Vendemaire van het 7'de Jaar gehouden. Hierop volgt eene Naamlijst van de honoraire Leden, Beftuurders en eindelijk van de Correspondeerende Leden. In de tweede plaats treffen wij eenige Verhandelingen aan, waarvan wij kortlijk de onderwerpen zullen mededeelen. 1°. Eene Redevoering van den Stads Doftor en Chirurg. Pfofesfor van Antwerpen, den kundigen reeds voorheen door ons geprezen le roij , waarmede hij den verjaardag van het Genootfchap vierde, oVer het gezichtspunt uit welk de Genees- en Heelkunde moet befchouwd worden. Jammer is het, dat deze Redevoering niet in zuiverer Nederduitsch en vloeiender ltijl gefchreven is, hier door zou zij met meer aangenaamheid door onze Landgenoten gelezen worden, terwijl het thands hier en daar moeilijk valt, des Schrijvers meening te vatten, zoo door de plaatfing der woorden, als door de woorden zeiven , welke beiden dikwijls eenigzins vteemd zijn. Men zal echter den Schrijver veel toege1 ven,  ter bevcrd. van GENEES- EtJ HEtLK. TE antw. Ven, wanneer men bedenkt, dat hij een Vreemdeling irt onze taal is a°. Eene waarneming eener vrucht in eenen bijzonderett Zak der Baarmoeder gevonden , naar eene vooraf ge-> boorne moederkoek ontdekt: benevens eene kleine fchsts der toevallen, die'er zijn outftaan na de verlosfing, veröorzaakt door den hevigen bloedvloed, door j. p. noijlarts, Stads Med. Doét. ^ 3° Een vergelijkend tafereel, in welk het onderfcheid der kenteekeiis van eene Rotkoorts met die van eede ontfteMlngskoorts wordt afgefchetst, door f. van stichel Med. Lic. Praêtlfeefende te Brits fel. Hoewel in dit tafereel , met naauwkeurigheid, de teekens der beide ziekten worden opgegeven, en derzelver vcrfchil, zal 'er echter altijd veel voorzichtigheid nodig zijn, om zich niet te bedriegen. Permagna eene chemnfpectione opus est, nota ut e Huxham et Pringle, ne in dignoscendis phlebotomid indicantibus decipia/nur, cum orgasmus putridi, et disfoluti fanguinis aliquando piethoram , et inflammatoriam di-atheftn jimulentur, ut exercitatiores viri etiam fublnde fallantur. Qüarin Cap. IV. de febribus. Pag. 54. Agter deze opgave der teekenen van deze ziekten , geeft de Schrijver eene opmerking op, over de febris putridogastrica , benevens zijne (de gewoone) wijze van die te behandelen. Schoon wij op dezelve niets aanmerken, komt het ons echter voor, dat de Schrijver onnodig dezelve hier plaatst, niet twijfelende, of ieder, de Geneeskunst uitoefenende, en in dezelve niet geheel onervaren, kent dezelve, en weet van elders, of door zijne ondervinding, hoe zich te gedragen. 4°. Heelkundige Waarneming van een voornaam Etter-gezwel aan den aars, veroorzaakt door een doorgezwolgen visch graat , welke na de rechte darm doorboord te hebben , met eene menigte drekfiof in hetzelve gevonden werd. Door j. d. hanset, Stads Heelmeester. 5°. Een gerechtelijk en geneeskundig vertoog, waarin aangetoond wordt, dat een kind, na een' fchijnbaren dood ter wereld gekomen, echter een groot uur na zijne geboorte, tot het leven opgewekt is. Door p. a. verbuecken, gepenlioneerd Heelmeester der Stads Armen. 6". .Geneeskundige Verhandeling over de be fmet t ende heerfchende ziekten in het algemeen. Door f1. van sti-«hel, Med. Licent. De Schrijver fielt hierin voor wi.EUWÊyAj).*ijL,ïv it tweede Deel van deze Reize is in zevenentwintig Brieven Vervat. De onderwerpen derzelven zijn, even als die van het Eerfte Deel , menigvuldig en de n zeer verfcheiden. Wij moeten ons daarom wederom vergenoegen, met den Lezer het volgende uittrekfel (Bladz. 110) tot eene proeve mede te deelen. De Converfationi zijn te Rome zeer luisterrijk. Gij weet dat men dien naam in Italië aan zoodanige fas, menkomften van den Adel geeft, die wij Asfembléei noemen. Het heeten te recht Converfationi, dewijl f, zij veel gezelliger zijn dan onze Asfemblées, waar in „ meestal gefpeeld wordt. In deczen wordt niet dan „ zeer zeldzaam gefpeeld, Niettegenftaande de zaaien dier famenkomften veel grooter zijn dan in andere lieden, zijn ze echter dikwijls zeer opgeoropt, dewijl de Adel hier zeer talrijk is. Men gaat uit de ééne 3, Converfationi in de andere. Dewijl men niet genoos, digd wordt, heeft men volkomen vrijheid om te ver3, fchijnen of weg te blijven. Hier ziet men de leven- 3, digheïd der Italiaanen in baar volle kracht. Indien 4, men naar hun' toon en gebaarden wilde oordeelen, zou men vermoeden, dat zij de belangrijklte onderwerpen y, behandelden: men komt nader bij, en kan niet begrij-> pen, hoe hen zulk een beuslarij zodanig in het vuur kon brengen. Bij het gepeupel flaat dit levendige 5, zelfs tot onftuimige woestheid over. Dikwerf zoudt gij u verbeelden, als gij een van hen eenig voorval ,3 zaagt verfraaien, en dan de gebaarden der omftan,, ders, dat men zoo op het punt ftond om van leer te 33 trekken, en malkander moorddaadig aan te vallen. 3, Evenwel moet ik ook den Italiaanen het recht doen wedervaaren, dat hun levendigheid niet enkel in fl'ik- „ ke-  REIS1 DOOR DÜ1TSCHLAMD , EN2. 54 J „ kerend weêrlicbt beflaat; maar dat zij, over het al„ gemeen, meer wezenlijk vuur bezitten, dan men bij andere volken aantreft. Wanneer, gelijk dit dikwerf „ plaats heeft, het gevoel van het waare en fchoone hen ontvlamt, dan in de daad Rroomen hun redenen „ en gefprekken als een vuurvloed; dan Verdringen de „ krachtigfte en fchoonfte uitdrukkingen elkander: dan 3) ontftaat, met een ongelooflijke fnelheid, de eene ge„ lijkenis, het eene beeld na het ander, en, met dat „ alles, verliest het levendigst betoog dikwerf niets van „ zijn juistheid. Het is een wezenlijk genoegen met „ zulke menfchen te fpreeken. Zij hebben zekerlijk „ niet het ftaatige der oude Romeinen; maar ik, voor „ mij, geloof dat zij in hun levendige manier van be„ vatting en voorftellen, veel overëenflemmen met de „ oude Grieken. Dit zijn heerlijke gefchenken der na- tuur , het eerfte waren gedeeltelijk aangenomen ze- den, gedeeltelijk gevolgen der Staatsgefieldheid vart „ het oude Rome. Ik heb zekeren Abt puccini lee- ren kennen, een man van zoo veel geest en vuur, als „ ik ooit iemand ontmoet heb; en daar hij een groot „ kenner en deelnemend liefhebber is van al wat poë5, tisch fchoon en kunst van Ouden en laateren genoemd „ mag worden, wordt het vuur bij hem niet, gelijk bij ,, veelen zijner landgenooten, door flroo en ftoppelen , „ maar door welriekend cederhout gevoed." . Dit levendige vindt men ook bij vrouwen, maar de „ deerlijke opvoeding der meesten geeft daaraan een ver- keerde (trekking. Men ontmoet meenige fraaië tronie „ en geftalte onder de aanzienlijke, maar nog meer cm- der de gemeene vrouwen. In de verfchillende ge- deelten van Italië, die ik doorreisde, zag ik vrou- wen, die tot modellen voor de beste Schilders konden j, dienen; en in de daad herkent men op de voorgrond van menig fchilderij van rafaël en goido re„ni, even zulke vrouwen met zuigelingen op den „ arm, of het fpinrokken in de hand, waarmede men „ de laagfte foort, althands in Toscanen, altoos bezig }, vindt." „ Ook worden voor vreemdelingen, die hier nog wei„ nig kennis gemaakt hebben, de Converfationi zeer bc„ langrijk door de heerlijke fchilderijën, die men dik- werf in de vertrekken aantreft, Zo zag ik onlangs, „ in het paleis van de Prins dor ia , twee zaaien , „ waar-  £44- F* tEOPOLD, craave van STüLtiERG , REIS , enz» ,, waarvan de wanden , van boven tot beneden, met „ landfchappen van poussin bedekt waren. Deeze ,, poussin is niet de nog meer beroemde Historie„ fchilder, maar zijn zwager, wiens eigen naam du„ gïiet was,doch die bij poussin te Rome woonde, ,, en, naar hem, door de Romeinen, ook poussin „ genoemd wierd. Dit zelfde heeft plaats bij de meeste 3, Schilders, dewijl weinige hun eigen waaren naam be33 hielden. Zo wierd correggio naar zijne geboor- teplaats omtrent Modena genoemd; zijn eigen naam 3, is alle gri. Guercino heette eigenlijk Barj, bierï, dat fcheelziende betekent, dewijl 'hij werklijk 3, fcheelde. Gij zult,u herinneren, dat men bij de ou,, de Romeinen zich niet f'chaamde naar eenig lichaams,, gebrek genoemd te worden. (Bij hen ging dit zelfs 3, op hunne nakomelingen over. faetus, de fcheelzien3, de, Ferrkofus, de wrattige, Farus, de krombeeni- ge, en veele anderen). Paul veronese kreeg ook dien naam van zijn geboorteltad; zijn eigen ,, was CaJiarL Alexander veronese, wiens 5, eigen naam ik niet weet, noemde men ÏOrbetto; (de 3, kleine blinde) hij had, als knaapje, een' blindeman geleid. De beroemde rafaül is veel meer bekend 3, bij den naam van zijn geboorteltad cTUrbino , dan zijn geliachtnaain rapaül sanzio." 3, Vrij algemeen hadden de Werken van groote mees» 3, ters het lot, dat zij in hun eerften tijd niet naar 3, waarde geacht worden. Veele groote fchilderltukken 3, wierden, in den beginne, als fchermen gebruikt; de 3, vouwen, die men 'er nog in befpeurt, ftrekken daar3, van ten bewijze. De verdienstelijke vernet ver3, telde dikwerf, me* eene' edele befcheidenheid, hoe 3, weinig men zijn eerfte , toen reeds voortreffelijke 3, fchilderijën telde, voor welk een' armzaligen prijs hij die verkocht." 3, lk zag bij den Prins santa-croce vier fraaije 3, ftukken van albani, en een overheerlijk van gui3, do re Ni, verbeeldende de hemelvaart van maria. ,, Ik hield het voor een alierkeurigfte copij van dat te ,, Düsfeldorp; alhier houdt men het voor een origineel. 3, Misfchien^wel heeft het gUido, die men te recht den ,, Schilder der Madonnaas noemde, tweemalen gefchil„ derd , of, dat mij waarfchijnlijker voorkomt, aan de copij van eenen zijner Difcipelen zelf geholpen." Vita  fo» WIJTTENBACH, V1TA D. RÜHNKEMlt. $4$ Vita davidis ruhnkenii. Auctore danièle wijt te n b ac ii io. Lugduni DatavorUm et Amftellaidami, apud d. et J. Honhoop et P. den Hengst, cioioccic. 295 Pag. Octavo Maj. Conftat ƒ 2 - 4 • : Gewis verdiende davidrühnkenius, in meer dan één opzicht, dat men zijne levensgefchiedenis der nakomelingfchap overleverde, en hem, in dien- voege , een blijvend gedenkteeken Richtte. De Hoogleeraar wijttenbach, 's mans opvolger aan Leijdens Hoogefchool , kwijt zich van dezen pligt: en gewis, bij was, vóór anderen, voor dit werk berekend. En uit hoofde van zijne uitgebreide kundigheden in die vakken van wetenfchap en geleerdheid, waarïn ruhnke>iüs zoo zeer uitmuntte, — en uit hoofde van zijne gemeenzaamheid met hem, was dit zijne taak, en die door hem is uitgevoerd, zoo als men dit van wijttenbach mogt verwachten. In een allerüitlok- kendften ftijl geeft hij ons dan hier bericht van het levert zijnes ontflapenen vriends, waarbij 's mans afkomst» geboorte , opvoeding , vooral zijne opleiding tot en vorderingen in de wetenfehappen en taalkunde ons wordt medegedeeld , — tevens , hoe hij , vervolgends , uit Duitschland hervvaards gekomen, en, naderhand, aan de Hoogefchool te Leijden, voornaamlijk door den invloed van hemsterhuis, geplaatst is, — voords hoedanig bij, zoo wel als Hoogleeraar, in zijne lesfen en onderwijzingen, als ook, in 't bijzonder voor zich zeiven, omtrend de wetenfcliappen verkeerd hebbe; — vervolgends hoedanig zijn karakter en beftaan , zijne verkeering, zoo wel in den huislijken als vrienden kring, was —* en welke eindelijk zijne bijzondere lotgevallen tot aan zijnen dood geweest zijn. — In de daad hebben wij hier eene nuttige bijdrage tot de Letterkundige gefchiedenis van onzen tijd, die wij vooral dienftig oordeelen voor hun, die zich op dit vak van geleerdheid willen toeleggen, als welken hier den weg gebaand en het pad aangewezen zien zullen , langs hetwelk zij die vorderingen maken, en tot dien trap van volkomenheid kunnen opklimmen, waardoor ruhnkenius nuttig en beroemd voor en bij zijne tijdgenoten was, en voor de nakomelingfchap blijven zal. NIEUWE VAD. BIEL, IV, DEEL* NO. t%% Mm Htl  54ppcn gever feerd of geoefend. Dit echter zi)n kleme vlekken die het geheel deszelfs waarde niet beneroen kunnen. Verfchiiningen en droomen, op het einde der achttiende ^agttiende) eeuw. Een groot Treurfpel , in de manier van jffland en kotzebue. Benevens een FoorfpeL Te bekomen in de metste Boekwinkels in de Bataaffche Republiek. Het zesde Jaar der Bataaffche Vrijheid. 70 Bladz. In Octavo. De prijs is f: • II • : Waaröm de SchrijveT zijn gewrocht een Treurfpel noemt, inde manier van iffland of kotzebue, toont hi) zelf in het zoogenaamde Voorfpel aan, dat een gefprek tusfehen de beide genoemde Tooneeldichters uitmaakt, zoo min vleiend voor hen zeiven, als eenigen der volgende Tooneelen voor de meeste Petfonaadien, die naderhand op den voorgrond verfchijmn. Daar de tooneelen door de geheele wereld verfpreid zijn, en de droomen zelfs in de Elijzeefche velden vertoond worden, ziet men ligtlijk, wat men van den zonderlingen Tijtel te den. ken hebbe, vooral, zo men 'er bijvoegt, dat de fpelende perfoonen de volgenden zijn, als Keizer f rans II, Koning F rejdrik wilhelm 111, paul I, Keizer van Rusland, de Keurvorsten van Sakfen, Beiieren, Keulen en Menta, de Koningen van Engeland en S.irdmie, Paus hus VI, de Turkfche Keizer, selim III, Het Frmfche Direétorie, buonaparte, bernadotte, bonnier, de Directeur rbwBel, de Generaal dupliot, d.- Admiraal brueijs, pitt, de Admiraal delson, de Grootmeester van Maltha, Baron uompesch, de Exminister wöllneh, de Gravin lichtenau, Moeder enken, de Generaal schauenbuug en Zwiifeifche Burgers, waarbij nog in de droomen de fchimmen van kat ha kina II, fredrik II. fredrik wilhelm II. en ]osep« II, benevens verfcheidene zwügende en fprekende peitoonen. Het gantfche Stukjen heeft naamlijk eene politieke (trekking, en al het overige is inkleding, echter in lappen en geenszins in een geheel. De zelfde voorzichtigheid, die de Schrijver bewoog, er geen Tooneel in te brengen, waarïn mannen, die eene rol in ons vaderland fpelen of eefpeeld hebben, ten voorfchijn treden, noopt ons, van het Stukjen niets meer te zeggen, terwijl wij onze Leieren de tweede Verfchijning, tot een Proef jen zullen me. dedeelen. L O N D O N. Het Tooneel fielt het huis van pitt voor. pitt, eenige lords. pitt. Het Parlement heeft dan nieuwe'Subfidiè'a voor dit loopende jaar  558 VBRSCHIJNINGEfl EN DROCMEN. jaar toegedaan; en de Koning heeft dezelven gefunctioneerd; dé belastingen zijn, wel is waar , vierdubbeld verhoogd; maar dé waereld zal weten dat de Engelfche Natie noch door nieuwö Taxen, noch door andere daarfteliing heurer krachten zich uitgeput heeft. een lord. De oppofitie-partij fchreeuwt luide: de nieuwe belasting van pitt, om zeven millioenen ponden fterlings is niet meer of minder dan een Requifuie. Fox noemt ze de laatfte infpauning der Engelfche krachten. een ander lord. Het volk mort luide, noemt u eenen ministerieelen tijran, en die nog bovendien met de Natie de fpot drijft, en door zulke gewelddadige afpersfingen en mishandelingen der Engelfche Conftitutie, den vijanden de vriendfchaplijkfte ontvangst op het eiland bereidt. pitt (JagchendeC) De natie heeft het recht om te fchimpen, indien ze maar opbrengt; ik moest het mij immers ook laten welgevallen, dat geduurende de procesfie naar de St. Pauls Kerk, toen het pleg:ige dankfeest wegens de overwinning van duncan gecelebreerd werd, men mijne equipagie met drek wierp en mij zelfs infulteerde, onderwijl dat de Dames mij de bewijzen heurer toegenegenheid gaven. eerste lord. De nieuwe Republiek maakt zich met allen ernst tot eene landing gereed, en met eene ftandvastigheid, die , indien dezelve gelukt, voor ons van een kwaad voorteeken zijn kan. pitt. In dit geval zijn alle onze kusten tot hunne ontvangst be» reid, en de eerfte landing zal hun zeker niet gelukken; ik vrees geheel iets anders dan eene landing op Engelfchen bodem. tweede lord. En dat is? pitt. Ik vrees voor eene onderneming tegen onze bezittingen in de Oost- of West-Indien. tweede lord. Dit zoude in de daad een dollemans plan zijn. p 1 t t. Zeker zou het een koen waagftuk Zijn, maar wat is dezeü nieuwen Vrijheidshelden niet mogeli k! Men moet op alles gevat zijn, als wij maar op het vaste land eene kleine diverfie onder de Franfchen konden bewerken. eerste lord. De Koning van Pruisfen blijft ernstüjk bij zijne neutralitèit „ ea  JULIÜS VAN SASSEN. 559 en betoont eene onoverwinlijke ftandvastigheid in zijn voornemen , om te beletten dat de ootlog niet op nieuw tegen Duitsch* land woede. pitt. Nu dan zoo laten wij, door Engelfche Guinies, op den bodem der nieuwe Republiek zeiven, het zaad van tweedragt uitftrooijen; — ook pitt blijft onveranderlijk bij zijn eens aangenomen fijsthema. Tüliu? van sassen. Treurfpel. In vier Bedrijven. Door den Schrijver van aballino. Te Amjteldam bij H. van Resteren , 1700. 133 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ:- 12-: C^een aballino, met hoe veel toejuiching ook door het T publiek ontvangen, geene Toveres sidonia van den zelfden Schrijver, heeft ons zoo zeer behaagd, als deze zijn ju li os van sassen, naardien het doel geheel zedenlijk is, iet, dat wij bijzonder in Tooneelftukken beminnen, niet alleen, maar zelfs van het gantfche Tooneel eisfchen, zal het wel ingericht heeten, en niet enkel vermaaklijk, maar ook nuttig zijn. Het beloop van het ftuk is het volgende. juLius bekleedt het ambt van Prefident en is de Gunsteling van den Hertog xaveer. Hij bemint rosaura, de Rechter van den Hofmaarfchalk van sennek, wiens zoon ferdinanü, henriette de dochter van spindler, een oud blind grijsaard, die voorheen met timmeren de kost won, door giften en trouwbeloften verleid en tot zijnen wil had gebragt, en rraar ru, met de vrucht hunner verboden omgang wilde laten zitten, om een voor hem voordeelig en aanzienlijk huwelijk te doen. Hier uit was een proces gerezen, en julius moest uitfpraak doen over de zaak van den vader en broeder zijner geliefde. De Hofmaarfchalk zoekt hem, door hem de toefternming tot het huwelijk met zijne dochter te geven, over te haaien, om het vonnis ten voordeele van zijnen zoon uit te wijzen , maar de brave julius offert liever zijne liefde op, dan de rechtvaardigheid, hoe zwaar hem deze opoffering ook vaüe. Thands zoekt van sennek hem bij den Hertog verdacht te maken, als of hij een llluminaat ware, en oproef zoekt , waarïn de Hofmaarfchalk, door zijne kreatuuren , vlijtig wordt geholpen, en zoo veel te beter flaagt, daar xaveer mede het oog op de fchoone rosaura heeft laten vallen, en de laatfte, door de overredingen haars vaders, en veelligt ook eenigzins beledigd door julius vreemd gedrag omtrend haar, zich laat overhalen, om ter bevordering vm het gemeenfehaplijk plan, mede te werken, en zich eenige Galanteriën des Hertogs', ten dien einde laat welgevallen. Ferdi. pand intusfchen poogt henribtte over te halen, om afftand van  560 JULIUS VAN SASSEN.- van hem te doen, dit gelukt hem, daar het meisjen niet alleen edelmtedig denkt, maar ook, dewijl het gerucht haar ter ooren komt, als of julius met rosaura In het huwelijk zou ireden, zijne uitlpraak vreest; dan terftond daar na berooft zij zich uit wanhoop, meteen pistool, van het leven, terwijl haar vader, die zijne dochter, na haren val, geduurig met verwijtingen overladen had, nu geheel woedend is en frrdinand wil over hoop treken. Hij huurt eenen jongen, om hem digt bij Ferdinamd te brengen , daar hij zelf niet zien kon. Zoo komen zij op eene ruime plaats aan eene ftraat, juist terwijl henriette begraven wordt, daar julius, hierop toekomende, met den Hofmaarfchalk, den laatften dwingt, om het flagtöffer te zien, welks dood zijnen zoon reeds onzinnig gemaakt heeft, nu hij zijn misdrijf heeft leeren inzien. De Hertog verfchijnt hierop zelf, en daar spindler's gids hem voor ferdinand neemt, grijpt de blinde grijsaard hem aan en wil hem doorfchieten, ma^r julius bevrijdt hem, en wordt door den arm gefchoten. De kabaal des Hofmaarfchalks weet evenwel te bewerken, dat julius wordt gevangen genomen, het zoodanig voorfteliende, als of dit ftuk door hem belegd ware, ont den Hertog van kant te helpen. Weldra echter ziet de laatfte iiu het geheele geval door, ontllaat julius, die gevaarlijk ziek geworden is, en geeft hem zelfs een bezoek, waarbij hij van julius gantfchi' eerlijkheid, en van de (l"gtheid der kabaal van den Hofmaarfchalk volkomen overtuigd wordt, naardien het blijkt, dat de brieven en papieren, waardoor men de befchutdiging tegen julius, bewijzen wilde, en om welken magtig te worden, men zijnen Sec-etaris eerman had willen omkopen, door julius Zeiven verdcht, en aan eerman gegeven waren, om hun ter hand te (lellen, naardien hij eens wilde zien, hoe ver wel de boosheid zijner vijanden ging. De laatften waren hier djs in hu nen eigen ftrik gevangen , en krijgen thands enkel genade, op voorbede van den grootmoedigen julius. Rosaura komt hem mede om vergeving bidden, en zeer treffend is de verfchijning va:i den krankzinnigen ferdinand, terwijl, julius in zwijm vallende, maar daaruit wederom bekomende, men bij het eindigen van het Stuk niet wet, of hij het leven al dan niet zal behouden, en dus de eindeüjke on.knoping, ten aanzien van den held des fluks en Rosaura geenszins volledig is. Dan het zij hiermede, zoo het wil, vele foortgelijke ftukken , waarïn zoo edele karaktertrekken en handelingen , als die van julius, voorkomen, en eene zoo groote (landvastigheid in de deugd, ondanks zoo veele verleiding, miskenning en rampfpoed, gefchilderd wordt, kunnen niet nalaten, het hart des Lezers en aanfchouwers te treffen, en zullen hopen wij, eens dien ganifchen drom van niets beteekenende Tooneelftukken verdrijven, waarmede ons Vaderland, als ware het , overftroomJ wordt.  UïTTREKZElfS en BEOORDEELINGEN. ; . I ; sebaldi fulconis joh. ravii Oratioiies dus. Altera de Poëfeos Hebraicse pra Arabum poëfi pra> ftantia, tam veritatis quam divime majestatis religionis in veteri codice facro traditie argumento. Altera de Poëtica: facultatis excellentia et perfeétione fpedata in tribus Poëtarum principibus, fcriptore jobi, homero et ossiaNO. Habitis publice Lugduni Batavorum D. xvïii Oftobris cidioccxciv. et D. xxn junii cidioccxcix. Lugduni Batavorum, apud S. et J. Luehtmdhs, cioioccc. 106 Pagg. Quarto Maj. Conftat ƒ i - 10 - : Dat is: sebalu fulco joh. rau, Twee Redevoeringen. De ' ééne: over de voortreflij'Meid der Hebreeuwfche Dichtkunde boven die der Arabieren, een bewijs zoowel van de waarheid, als van de Godlijke Majesteit van de» Godsdienst, die in het Oude Testament bevat is. Da andere over de uitmuntendheid en volmaaktheid van hei Dichterlijk vermogen, befchouwd in drie Hoofd-Dichters , den Schrijver van job, homeros en ossiün, enz. tv1 a hetgene lowth, herder, en na ben meer anlS dere geleerde vernuften, ons hebben doen opmerken met betrekking tot de Dichtkunst der Hebreën, 7.00 ah die zich voordoet in de Heilige Schriften des O. Testaments, zal niemand, die eenigen fmaak en gevoel van deze hemeifehe kunst heeft, ontkennen, dat dezelve, bij het Israëlitifche volk, dien hoogen trap van volmaaktheid bereikt hééft, en in hare waare verhevenheid zoo eenvouwig grootsch en natuurlijk fchoon bij hetzelve gevonden wordt, dat zij de voornaamfte voordbrengfelen van Griekenland en Rome , zo al niet overtreft , ten minfte, in het wezenlijke op zijde ftreeft. — Deze uitmuntendheid der Hsbreeuwlche Dichtkunoe lipeft de Hoogleeraar rau, zelf van de jeugd af een beminnaar der Dichtkunde, en wat meer is, zelf Dichter wien men dus in zijne kunst veel vertrouwen mag, in deze twee Redevoeringen, die zoo vol gevoel en leven, in eenen zuiveren Latijnfchen fchrijfftijl, met manlijke welfprekendheid, die overreding met zich brengen, aangewezen. , nikuwevad.sibl.iv.deel.no. 12. 1mi -ui  56a S. f. j. ft a v i i In de tweede dezer Redevoeringen , door den Hooglceriiar uitgefproken den 2» ten, zeer bezwaarlijk maken? Wij hebben de hindernisfen ingezien, en niet te min is het ons voor,, gekomen, dat 'er nog wel, op dit Stuk, het een en ander ten algemeenen nutte, te doen valt." De Rapporteurs verdeelen hun onderzoek tot twee Hoofdpunten: handelende I9. over de volkrijkheid en den staat der maatschappij. £n liQ. over de Ziekten. Dit onderzoek ftaat overal in zulk een juist verband, dat het niet mooglijkis, een uittrekfel daarvan af te fcheiden ; en verdient dus iu de doorlopende %%. gelezen te worden. Alleen kunnen wij zeggen, dat wij hier vinden, dat volgends de telling den 12, 13, 14, 15 en 16 October 1795 in Amfteldam gedaan het getal van zielen gevonden is: bi»-  5'7Ö rapp. betreklijk. de aanstell. eener commissie binnen de Muuren . . . 191855 Christenen 20335 Jooden te famen . ; . . . . 212190 en in de Jurisdictie ... 4834 te famen i . • • . ; 217024 Zielen. Dat echter, hoe zeer de telling met omzichtigheid gefchied is, tot het goedmaken der waarfchijnlijke feilen, het getal der Christenen op 200,000 en dat der Jooden Op 21,000 kan gebragt worden. Aangezien het getal der zielen, tot de Joodfche Natie behoorende, korten tijd te vooren op 20304 voor de Hoogduitfche , en 2800 voor de Portugeefche en dus op 123104 zielen was opgegeven. Ook wordt hier in eene Noot aangeteekend, het getal van hun, die tot ieder verfchillende Christlijke Gemeenten behooren, waarüit blijkt dat bevatten: De Gereformeerde Gemeente omtreid 98000 Zielen De Walfche Gemeente. . . . 3000 • De Engelfche Gereformeerde Gemeente ..." 3*8 ' De Engelfche Episcopaale ... 32 ■ 10135c» Doopsgezinde Gemeente vergaderende bij de Tooren en het Lam. 1430 Zielen. De Doopsgezinden vergaderende in de Zon. 5QI Coliegianten Weeshuis. ... 13 — 1814 De Remonftranten hebben zich ongehouden geacht , opgave te doen, men' ftelle bij rooijing • • 537 Evangelifche Broederfchap. . . 58 Gemeente der Vrienden 7 • 65 Evangelisch Lutherfche Gemeente 27449 ■ " Herftelde Lutherfche Gemeente. . 5640 , 33089 Transporteert. ..........  VAN Gï:Nl.E5K:ÜNDIÖ TOËVÖORZICHT; Sft Volgends Transport » t 136855 Roomsch Catholijke Gezindheid. 43195 De Clergie. . . , . . . . 520 43715 Griekfche Gemeente. ■. ; . ...... 1.1 Armenifche Gemeente. * ...4 .... 9 (*) 178,600 Volgends de telling in Öctober zijn 'er 196689 Christenen ; doch, in het Rapport over die telling, is dit getal, om goede redehen, gebragt, op het ronde getal van 200,000, zoodat 'er dan nog een getal van 21,406 Zielen, die tot geene bepaalde Christen Gemeente behooren , of zich tot dezelve niet hebben aangegeven, zijn moet, opdat dit getal met de telling uitkome. De Rapporteurs fchijnen te twijfelen, of wel de laatfte telling zoo juist is * als die behoorde te zijn, en wij hebben reden om 'er ook zoodanig over te denken: altoos worden 'er menfchen gevonden, die bij zulk eene gelegenheid, door vreesachtigheid of onwil gedreven, het juiste getal van hun huisgezin niet opgeven, of dè jaaren van hun, die ouder of boven de 11 jaaren oud zijn , (gelijk dit bij de laatfte telling het g-eval was,) veranderen. Intusfchen merken de Rapporteurs van dit Stuk aan § 7, „ gelijk het eenvoudigst middel, om over de ,, volkrijkheid te oordeelen, is, de Ingezetenen te doen ,, tellen, zo is ook het eenvoudigst middel, om ovet ,, het toe- of afneemen van de volkrijkheid te oordee,, len, de telling, van tijd tot tijd, met genoegzaame ,, omzichtigheid te herhaalen: bij voorbeeld om de 25 ,, jaaren. Én indien men dan, zo als gezegd is , dê ,, jaaren, beroepen, huwelijken ftaat, enz., aan'teken,, de , zoude men , over den waaren ftaat der Inge,, zetenen kunnen oordeelen , over het verval of deri ,, aanwas van deeze of geene bezigheeden , over het „ toe- of afneemen van wezenlijken welvaart, vari ,, weelde, enz.; want indien bij voorbeeld, het getal ,, der Ingezetenen, omtrent hetzelfde bleef, doch dat vart gehuwde lieden merkelijk ware afgenoomen 4 ü zou- (*) Deze optelling is, in het Rapport zelf, abt'fivelijk, op ttoee plaatfen, en bedraagt 180630. • NIEUWE VA». SlBfc',IV. Dfcgirf NO.}.ti 0 O  j»-.g WEEKBLAD „ zoude men , over den algemeenen welvaart , en de zeden, niet gunftig kunnen oordeelen: eh wat dies „ meer zij. " De Rapporteurs flaan aanmerkhjke verbeteringen voor, ten opzichte van de aanteekening, omtrend de Sterflijsten en de opgave van den aart der ziekten , waaraan de Ingezetenen fterven. Alsmede ten opzichte van de aanteekening van jonggeboornen , en die in het huwlijk treden. Zij hebben daartoe een aantal modellen en tafels geformeerd, die zoodanig zijn ingericht, dat men alles, wat in dit opzicht nodig te weten is , met een opflag van het oog weten kan. Met dit Negende Stuk , in hetwelk het XXXVfte en XXXVlfte Rapport gevonden wordt, en in welk laatfte niets dan eene naziening der voorige Rapporten voorkomt, eindigt dit gewigtig Werk. Weekblad voor den zoo genaamden Gemeenen Man, uitgegeeven door het Departement Stad en Lande, behoorende tot de Maatfchappij tot nut van 't Algemeen, Derde Deel. Te Groningen , bij W. Zuidefrnw 416 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 2 - 16 - : Dit Derde Deel beftaat, even als de twee Eerfte Deelen, in twee en vijftig Nommers, welke desgelijks allen van eenen belangrijken en leerzamen inhoud zijn. Tot eene proeve zullen wij den Lezer de volgende Stukken mededeelen. Het eerfte komt voor op Bladz. 317 onder den Tijtel : spookgeschiedenis, waar uit wen zien kan, hoe nuttig het zij, dezelve wel te onderzoeken. , Voor verfcheidene jaaren wierd , even buiten een Friefche Stad een boosdoener gehangen, die Jan ge" naamd en wegens zijne misdrijven in die ftreek zoo bekend was, als de bonte hond. Een nachtfchuit, V in den donkeren avond , naa dit voorval , de galg " voorbij vaarende, die vlak aan den weg ftond, nep " de Stuurman , terwijl hij met eenige pasfagiers over " den hangebast in gefprek was, toen zij 'er krek ne" vens waren , hem toe : Hé Jan ! wil je meê vaa" renp —_ Nauwlijks was het woord 'er uit , of er "'wierd geantwoord: Ja Schipper! wel graag; leg maar " aan, ik kom al. De ontfteltenis, die dit bij de aan-  voor DEN zoogenaamden gemeenen man. 57$ ;i wczigen , en vooral bij den Schipper, welke vast eri ,, zeker meende, dat de geest van den gauwdief hem antwoordde, veroorzaakte, was zeer groot, en ver,, meerderde niet weinig , toen men hoorde , dat 'er ,, iemand met verhaaste fchreden aan kwam loopen. Dat de Schipper niet aanhield, maar 't zoo ver aan ,, den overkant duurde, als hij maar kon, is gemak- lijk te gisfen : doch één der pasfagiers , zijnde een ,, aanzienlijk en kundig man, die zich tot nu toe niet ,, in het gefprek had gemengd., beval den Schipper ,, oogenblikihk aan te leggen. Alhoewel deeze, en de „ overigen, op dit bevel, het hart in de fchoenen ,, zonk , dorst men 'er zich echter niet tegenkanten. ,, De febuit ltootte aan den wal, en Jan flapte met j, eene vrolijke houding binnen boord. — De gehan,, gene Jan ? wel neen , lieve Leezer ! 'er zijn meer ,, hondjes, die Fidel heeten: maar een Marskraamer uit een nabuurig dorp. Deeze man, welke ook bij toe,, val Jan heette , was een kwartier uürs vroeger van „ de Stad gegaan, om nog dien avond te huis te we,, zen ; toen de Schuite-voerder geroepen had ; Jan ,, wil je meê vaaren ? was hij een 25 treden vooruit geweest, en, zijn naam hoorende noemen, had hij ,, gemeend, dat het hem gold , waaröm hij, vermits hem dit in zijn kraam heel wel fchikte, zich gedraa,, gen had , gelijk wij zoo even verteld hebben." ,, Hoe groot in den beginne de ontfteltenis en ver,, warring geweest waren , nog grooter waren nu de ,, verbaazing en befchaamdheid van die genen , welke ,, zich bij dit toeval zoo kinderachtig hadden aange,, field. Had de Schipper niet moeten aanleggen, men „ zou 'er ongetwijfeld uit opgemaakt hebben , dat de ,, geest van den gehangenen Jan fpookte, en dit weêr' „ het ongegronde geloof aan zulke bovennatuurlijke ,, verfchijnfelen zeer veel voedfel hebben gegeeven." -Het tweede wordt gevonden, Bladz. 318 onder deri Tijtel: de ver rezen e. bakker, of de eene spook op de ander. „ Veele menfchen ftaan in begrip, dat, wanneer wij ,, iemand op zijn fterfbedde iets belooven en dit niet ,j nakomen , de geest van den overleedenen ons als ,, dan vroeg of laat daarover gevoelig zal komen aanj, maanen. " 3, Tot welke vreemde kluchten zulke zotte dcnkbeelOo 2 ,j deri-  JSO WEEKBLAD den aanleiding kunnen geeven , daarvan levert dé volgende gefchiedenis een fpreekend bewijs op." ,, Een zekere Roomschgezinde Mevrouw in Braband, ,, verzocht op haar doodbed , aan haaren Zoon , die Student was, om, na heur dood, voor haar een be,, devaart naar eene Kerk te doen, welke zij hem noem,, de : de Zoon beloofde haar dit , en — zij was 'er ,, geweest." De drukte , dje dit fterfgeval in het huis en de ,, Famielje veroorzaakte , verhinderde den Zoon , om „ in de eerfte zes weeken aan zijne belofte te voldoen. ,, Maar eindelijk zijne zaaken wel in orde gebragt heb- bende , befloot hij de bedevaart ter uitvoer te bren„ gen, en verzocht eenen zijner vrienden, die een Pries-„ ter was , hem te vergezellen, 's Avonds voor hun „ vertrek, overlegden de beide vrienden, om 's nachts s, te famen op de kamer van den Priester te flaapen, „ op dat zij den volgenden morgen te fchielijker klaar ,, konden wezen, zijnde de huiswaard, die een Bakker ,, was, korte weeken te vooren overleeden. Toen de ,, Priester en zijn vriend te huis kwamen, was al het ,, volk reeds te ruste, zoo dat niemand bemerkte, dat de Priester iemand bij zich te flaapen had. Nauw- lijks brak de dag aan den hemel, of de beide vrien„ den fprongen ten bedde uit; waarop de Student, in een zwart'kamizool met een witte muts op, halfge,, kleed, zich naar onderen begeeft, om zich te was„ fchen. Door een' langen gang, die op eene opene », plaats uitkwam, waarde pomp ftond, gegaan zijnde, fluit hij de deur, waar in geen glafen waren, achter „ zich toe. Terwijl hij bezig was zich te wasfchen, komt de meesterknecht, die den jongen heer niet van zeer nabij kende, insgelijks den gang door, om zich ,, op de plaats te gaan wasfchen. Toevallig treft het,. dat deeze op het zelfde oogenblik van binnen de ,., hand uitfteekt, om de deur te openen, terwijl de Student van buiten de klink opligt, om het zelfde te* doen, waar door zij elkanderen nu per does op het g., lijf vielen." „ Daar de overleedene Bakker, bij zijn leven, des „ morgens dikwijls in dezelfde plunjes aan de pomp kwam » verbeeldde zich de knecht op dit moment, „ dat de geest van den dooden Bakker voor hem ftaat» «» geeft met alle tekens vanfchxik een luiden fchreeuw, „ keert  VOOR DEN ZOOGRNAAMDEN GEMEENEN MAN. 581 „ keert zich om, en veegt den gang weer langs dat het », huilt en bromt. De Student nergens minder om den- kende, dan dat hij den knecht dien fchrik aanjoeg, ,, komt in dat oogenblik op den zotten inval, dat de 5, geest van zijne moeder achter hem (bat, om hem ,, mogelijk voor zijne te lang uitgeftelde belofte te ka„ pittelen, en dat dit den knecht, die zulks naar zijne gedachten, eerder dan hij, had moeten bemerken, j, zoodanig deed fchrikken, dat hij de vlugt nam. Te fchichtig om achter om te zien, fchiet nu de Stu- dent den bakkers knecht als eene blits achter iraa. s, De knecht, aan het eind van den gang, in de kelder ?, willende ontfnappen, geraakt aan het ftruikelen, en ,, valt, hals over kop. met een vreesfelijk geraas van „ de trappen in de kelder; de Student bier niets min«, der dan een keldertrap verwachtende, en hem te kort a, op de hielen zijnde om zich op te houden, valt hem 9, op den dubbelen nek achter naa, en kiemt zich, uit s, vrees van door den geest zijner moeder bij de lurven s, gevat te worden, al fchreeuwende, met handen en „ tanden aan den bakkers-knecht vast, die, in den 1, waan, dat zijn oude baas hem op het lichaam zat, ,, nog ruim zoo hard fchrceuwde, en even zoo weinig als de Student achter om. dorst kijken. Terwijl ,, deeze beide helden nog met elkander bezig waren , ,, komt de Priester, op dit geraas , insgelijks naar be5, neden , en meenende dat zij met elkander aan het „ plukhaaren waren, pakt hij den Student vrij onzacht 9, bij de kladden, om hem van zijn partij af te rukken; deeze, zich nu werkelijk verbeeldende, dat hij de „ knokkels van zijne moeder gevoelde, houdt zich nu nog vaster aan den knecht en verdubbelt zijn ge- fchreeuw: -de knecht, thands twee perfoonen bij zich „ ziende, komt -eensklaps op de gedachte, dat nu de ,, klaarblijkelijke duivel zelf bezig was om met zijn baas „ te twisten, wie vau hun beiden zijn arme ziel zoude „ bezitten, waardoor de domme bloed zoodanig ontftcL 9, de, dat hij geheel buiten westen geraakte." ,, Om kort te gaan , de Student herkende eindelijk „ zijnen vriend, verhaalde hem zoo veel de fchrik toe,, liet, het voorgevallene, cn deed nu met den Priester zijn best, om den knecht weder bij te brengen; die „ op het zien van den Priester en verdere huisgenoo- ten , welke insgelijks op het rumoer waren toegeO 0 3 „ fchoo-  53a J. K. DE witte van hafmstede „ fchooten , als mede op het verflag van den Pries-ter en Student , zich ten laatften ook moest laaten ,, overtuigen, dat alles flechts eene dwaaling geweest „ ware." Gedachten, bij den dood van ceorpe Washington, Verdeediger en Befchermer der Amerikaanfche Vrijheid. Treurzang. Door j. e- de witte van haemstede. Te Zwolle, bij J. de Vri, 1800. 15 Bladz. In gr. Octavo. De prijs 'is f : - 5 - 8. Onder de verfcheidene foorten van Dichtftukken, ziin de Oden , of enkele Gezangen op verfchillende pnderwerpen , wel de eerfte geweest, die onder de menfchen in gebruik kwamen. Eene verrukking van aangenaam of onaangenaam gevoel , deed hen hunne gewaarwordingen op eene ongewoone wijze uiten, en gebrek aan eigene woorden, voor al het zinlijke, deed hen hunne toevlugt nemen tot gelijkenisfen , overnaaT mingen en overdragten, 't welk deze hunne Dichterlijke taal van de gewoone fpreektaal onderfcheidde- Dit eigen pnderfcheideiide kenmerk is tot heden toe nog, hetgene eenen Dichterlijken Zang van eene gerijmde rede, onderscheidt, en de meer of mindere trap van warm gevoel, Welke in een Dichtftuk van deze foort, gevonden wordt, beftemt deszelfs meerdere of mindere waardij, en dient ten maatftaf, waar naar de Dichterlijke voordbrengfelen yan deze foort beoordeeld dienen te worden. De Gedachten bij den dood van george Washington, Verdediger en Befchermer der Amerikaanfche Vrijheid, overleden te Philadelphia, denisden van Wintermaand 1799, in den ouderdom van 67 jaaren, in eenen Treurzang, welke thands voor ons ligt, uitgeboezemd, .vorderen, dat wij dezelven uit dat oogpunt befchoüwen , en naar de maat van het Dichterlijk gevoel, dat in dezelven doorftraalt, beöordeelen. De maat van dit gevoel nu, is in dit Dichtftuk niet groot, van daar de fchaarfche verwisfeling van beelden, de menigvuldige herhaaling van een zelfde denkbeeld, en ^e geringe vlugt van gedachten.; het heeft meer de bedaarde redeneertrant van eenen koelen befchouwer, dan, de vuurige ontroering van een getroffen gemoed , en ftaat daarin op den zelfden trap der duizenden voorde " „ • , \ ' ' - ' breng-  GEDACHTEN BTJ DEN DOOD VAN O. WASHINGTON. 583 brengfelen van eene zucht tot verzenmaken , op alle voorkomende gelegenheden, zonder eenige bijzondere en eigene aandrift, ontftaande uit eene buirengemeene getroffenheid en zielsverrukking. Men wil een vers maken, men kiest zich een onderwerp, drukt de algemeene gevoelens over hetzelve in kunstmatige regelen uit, bezigt ter verfiéring die gedachten en beelden, welke* duiz'endmalen te vooren, door anderen gebezigd zijn, en blijft even zoo koel onder de moeilijke bewerking, als men was, toen men zich nederzcitede , om inviia Minervd te dichten. Het uitwerkfel van den arbeid is , zo de Schrijver zijne taal en verfificatie grondig verftaat, een goed vers, waarop niets te zeggen vair, dan dat het op den rang van een fchoon Dichtftuk geene aanfpraak kan maken. Dit is,(immers zoo als het ons voorkomt,)ook het geval van dezen Treurzang. Het rijm fchijnt ons toe, dat hier veelal de plaats der infpiratie vervuld, en den Dichter in den loop zijner denkbeelden beftuurd heeft. — Maar ook in dat werktuiglijke der kunst is dit ftuk zeer zwak; en inzonderheid ftraalt ïn eiken regel, eene bijna volttrekte onkunde in de algemeene gronden der Taalkennis door. Dit is iet, waar over wij ons, (en zo ons toefchijnt, met veel grond) ten uiterfte beklagen,, dat, daar'er zoo veel arbeids aangewend wordt, om den Schrijveren in het algemeen de gronden der Taaie in te prenten, die nuttige pogingen zoo zeer verwaarloosd en inden wind geflagen worden; even als of men, zonder kennis der Taaie, iet goeds in dezelve-voord zou kunnen brengen. Dat het toch de eerfte zorge zij, van eiken Dichter,Schrijver of Vertaaler, dat hij zich op de gronden der Taalkennis over het algemeen , en op die zijner eigene taal, vlijtig toelegge. Geen volk verwaarloost die nuttige kundigheid zoo zeer, dan wij. En echter geen volk dicht , fchrijft, vertaalt, (naar gelang van de uitgebreidheid zijns lands) meer dan wij. Vreemd verfchiiniël! men oefent eene kunst, wier gronden, men nooit geleerd heeft! — Het volgend uittrekfel uit .dezen Treurzang kan hier van ten bewijze, en tevens tot een ftaaltjen van den dichtftijt deszelven, ftrekken: Mijn Lier, niet treurig floers en Lijkcijpres omgenven, Stemt zich in diepen rouw, ter eer der meiischlijkheld. Kan eene Lier zich zelye ftemmen.? O 0 4 Ztj  5B4 Mf c L E R lj Zij zingt diens flerflings dood. De Lier, die zich zelve geftemd heeft, zingt ook zelve, die door zijn deugd verheeven Heel 't menschdom nader tot zijn grootheid heeft geleid. Dutster is het hier, of de Dichter bedoek, dat dis fterveling het menschdom nader tot zijne eigene grootheid heeft geleid, dan wel tot de grootheid, waar voor het menschdom vatbaar is; en in dat laatfte geval behoorde het deszelfs grootheid te zijn, ook is: grootheid heeft geleid, onwelluidend. De vriend der Vrijheid, wie (wien) d'Amerikaan (de Amerikaan, hier is geene reden tot afkapping, 'er heeft eene ftnelting plaats) verëerdde (vereerde) Die 't juk der flavernij van zijnen Landaart weerdde (weerde) Die hem na ftrijd bij ftrijd, heefc vrijheid aangebragt; Die Volksvriend leeft niet meer! Te vroeg deeze (.deze) aard ontogen, (onttogen) Verëischt (hij) een traan van Vrijman en van Slaaf; Doch allermeest van u en van uw mededoogen, Eischt hij die liefdetraan, ontkluisterde Bataaf! En zoo al voordgaande , zouden wij regel na regel Taalgebreken in dit Stuk kunnen aanwijzen, welkende Dichter door eene meerdere bevlijtiging zijner taaie in het vervolg ligtelijk zal kunnen vermijden, hetwelk wij hem welmeenend aanraden. Dagverhaal van het voorgevallene in den Tooren van den 'letnpel, geduurende de Gevangenis van lodewijk XVI, Koning van Frankrijk. Door m. cl e r ij ,. Kawierdienaar van den Koning. Met Plaaten. Uit het Fransch. Te Amfteldam, bij]. Allart, 1800. 221 Bladz., In gr. OSiavo. De prijs is f 1 - 16 - : Dit welgefchreven en getrouw vertaald Stukjen, dat wij met het oórfpronglijke vergeleken hebben , levert ons een aanëengefchakeld verhaal op der gebeurenisfen, welken, federt den 10 Augustus 1792, de dag der gevangenneming van lodewijk XVI, tot dien. van zijnen dood, in Januarij des volgenden jaars, hebfeen plaats gevonden, en die \yij, elders , big? en daar  PAGVERH. VAN DE GEVANGENIS VAN LODEWIJK XVI. 58$ verfpreid, lezen kunnen. Het verhaal heeft al het voorkomen van zoo veel onpartijdigheid, als men maar eenigzins van iemand verwachten kan, zoo naauw aan den ongelukkigen Koning en zijne belangen verknocht, en die" ooggetuige van alles was. Wij hebben het met zeer veel deelneming doorgelezen, en het kan niet misfen, om diepe indrukfelen van medelijden bij ieder gevoelig merrech na te laten, hij moge nu over de Franfehe zaken en Staatsomwentelingen denken , hoedanig bij wil. Voor een uittrekfel is een Werkjen van dien aart niet wel vatbaar , daar het ééne tooneel het andere, als ware het, verdringt. Zeer aanmerkenswaardig in verfcheidene opzichten is ons altijd het Testament voorgekomen, door dien rampfpoedigen Vorst, weinige weeken voor zijnen dood, eigenhandig gefchreven. Men vindt het hier woordlijk, en wij zullen het daarom, ook als eene proeve der vertaling van dit dagverhaal, mededeelen. „ In den naam der allerheiligfte Drieëenheid, des „ Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geests! Heeden, „ den vijf en twintigften dag van December, duizend zeven honderd twee en negentig, ik, Lodewijk XVI, van dezen naam, Koning van Frankrijk, zijnde zederd vier maanden met mijne familie , in den toren van den tempel te Parijs , opgeüoten door die ge„ ncn , welke mijne onderdanen waren , en beroofd „ van alle gemeenfehap , hoe genaamd , zelfs zederd den elfden dezer loopende maand, van die met mijne familie, daar en boven ingewikkeld in een pleit„ geding, waar van de uitflag onmogelijk te voorzien „ is, uit oorzaak der menfchelijke driften, en waar van „ men geen voorwendzel, noch middel vindt in eenige „ voor handen zijnde wet, hebbende God alléén ten „ getuige mijner gedachten , en tot wien ik mij kan wenden. Ik verklaar hier, in zijne tegenwoordigheid, „ mijne laatfte begeerten, en mijne gevoelens." „ Ik laat mijne ziele aan God mijnen Schepper. Ik „ fmeek hem, dezelve in zijne goedertierenheid te ont3, vangen , dezelve niet te richten naar hare verdien„ ften, maar naar die van onzen Heer Jefus Christus» „ die zich voor ons menfchen , hoe onwaardig wij „ zulks ook waren, en ik in de eerfte plaats, tot een „ Zoenoffer aan God , zijnen Vader , heeft opgeöf- * Oo $ i, Ilc  5Ü6 M. CLE1IJ ,, Ik fterf in de verëeniging onzer Heilige Moeder, „ de Catholijke, Apostolifche en Roomfche Kerk, die „ hare macht ontleent door eene nimmer afgebrokene „ opvolging van den Heiligen Petrus , aan wien Jefus Christus dezelve had toevertrouwd. " „ Ik geloof vastelijk, en ik doe belijdenis van al het geen bevat is in de Geloofs-Artijkelen, en de Gebo„ den van God en de Kerk, de bondzegels-en verbor„ genheden , zoo als de Catholijke Kerk dezelve leert, „ en altoos heeft geleerd. Ik heb mij nimmer tot rech- ter willen opwerpen in de onderfcheidene wijzen van „ den uitleg der leerftukken , die de Kerk van Jefus „ Christus vericheuren; maar ik heb mij daar bij ge„ houden, en zal mij altijd blijven houden, indien God „ mij het leven vergunt, bij de uitfpraak, die de Kei* „ kelijke Opperhoofden, verëenigd met de heilige Caa, tho'lijke Kerk geven, en zullen geven , overëenkom„ ftig aan de inlteUing der Kerk , gevolgd zints Jefus Christus." Ik beklaag met mijn geheel hart , onze broeders, die in de dwaling kunnen zijn ; maar ik maak geen „ aanfpraak dezelven te rechten, en ik bemin dezelven „ niet te min, allen in Jefus Christus , ingevolge_ het geen ons de Kristelijke liefde beveelt. Ik bidde „ God, mij alle mijne zonden te vergeven; ik heb mij „ beijverd , dezelve zorgvuldiglijk te kennen , te haten , en mij in zijne tegenwoordigheid te verootmoedigen. ,, Mij niet kunnende bedienen van den Kerkdienst van f} een Catholijken Priester , bidde ik God , dat hij de „ belijdenis, die ik hem daar van gedaan heb, wil „ aannemen , en vooral het diep berouw , dat ik gc- voel ; mijnen naam (hoewei dit tegen mijnen wil was) gefteld te hebben onder Hukken , die ftrijdig „ kunnen zijn met de in'ftelling, en het geloof van de „ Catholijke Kerk, met dewelke ik fteeds in mijn hart 3} oprechtelijk ben verëenigd gebleven. Ik bidde God, „ dat hij mijn vast voornemen, waar in ik ben, aan„ neme, om , indien hij mij het leven vergunne, mij, „ zoo dra ik zulks zal kunnen doen , van den Kerk„ dienst van een Catholijken Priester te bedienen, om. 3, de belijdenis van alle mijne zonden te doen, en het bondzegel van boetvaardigheid te ontvangen." „ Ik bidde allen, die ik mocht hebben beleedigd door „ onoplettendheid, (want ik herinner mij niet, met op^ ,, zet  PAGVERH. VAN DE GEVANGENIS VAN LODEWIJK XVI. 58? zet iemand eene beleediging aangedaan te hebben) of die , aan welken ik kwade voorbeelden of ergernis " mocht gegeven hebben , dat zij mij het kwaad ver- weven, bet welk zij denken, dat ik hun kan gedaan hebben. Ik bidde allen, die liefde bezitten, hunne \\ gebeden met de mijnen te verëenigen, "om bij God de vergeving mijner zonden te verkrijgen." „ lk vergeef met geheel mijn hart hun , die mijne „ vijanden geworden zijn , zonder dat ik denzelven „ daar toe eenige reden hebbe gegeven , en ik bidde 3, God, hun te vergeven , gelijk ook die, welken, het ,3 zij uit eenen val fchen ijver, het zij uit eenen kwa3, lijk begrepen ijver , mij veel kwaad hebben berok3, kend." .. T,. , „ Ik beveel aan God mijne Vrouw en mijne Kmde- ren, mijne Zuster, mijne Tanten, mijne Broeders, „ en allen die genen, welke aan mij , door den band „ des bloeds, of op welk eene andere wijze zulks ook „ zoude mogen wezen, verknocht zijn. Ik bidde God 3, in het bijzonder , zijn oog van meewaardigheidte 3, werpen op mijne Vrouw, mijne Kinderen, en mijne 3, Zuster , die zederd lang met mij lijden , hen door 3, zijne genade te onderfteünen , indien zij mij moch3, ten komen te verliezen, en zoo lang zij in dit ver„ gangelijk leven zullen overig blijven, " „ Ik beveel mijne Kinderen aan mijne Vrouw: ik heb „ nimmer aan hare moederlijke tederheid voor hun ge3, twijfleld: ik beveel haar vooral goede Kristenen, en 3, eerlijke menfchen van hun te maken, hun de hoog„ heden van deze waereld (indien zij verwezen zijn, „ om die te ondervinden) niet anders te doen befchou- wen, dan als gevaarlijke en vergangelijke goederen, „ en hunne hegeerten alleen op te leiden tot de eenige „ beftendige, en duurzame heerlijkheid der onfterflijk„ heid. Ik bid mijne Zuster, in hare tederheid voor „ mijne Kinderen te willen volharden , en bij hun de „ plaats eener moeder te bekleeden, indien zij het on- geluk hadden, de haare te verliezen." ,, Ik fmeek mijne Vrouw, mij alle de rampen , die. „ zij mijnenthalven lijdt , te vergeven , ook de fmer„ ten, die ik haar, geduurende den tijd van onze ver„ bintenis, mocht hebben aangedaan: zoo als zij ver- zekerd kan zijn, dat ik niets tegen haar voede, in- X> dien  588 Mi C L E R IJ „ dien zij zich z.elve iets meende te verwijten te. „ hebben. " „ Ik beveel, op de nadrukkelijkfte wijze, aan mijne „ Kinderen, na het geen zij aan God, die voor alles „ moet gaan, verfchuldigd zijn, fteeds onder zich ver9, eenigd te blijven , onderworpen en gehoorzaam aan é, hunne moeder, en dankbaar voor alle de zorgen en „ moeiten, die zij voor hun neemt, en ter mijner ge„ dachtenis. Ik bidde hen , mijne Zuster , als eene .,, tweede moeder, te befchouwen." ,, Ik beveel mijnen Zoon aan , indien hij het onge.„ luk had van Koning te worden , te bedenken , dat 9, hij zich geheel en al aan het geluk van zijne Mede3, burgers verfchuldigd moet rekenen , dat hij allen haat, allen wrok, moet vergeten, en in het bijzon„ der dien , welke betrekking heeft op de wederwaar- 3, digheden en het hartzeer, dat ik onderga ; dat hij s, het geluk der volken niet kan bewerken, dan, wan- 4, neer hij naar de wetten regeert: maarte gelijkertijd, a, dat een Koning dezelven niet kan doen eerbiedigen , noch het goed, dat zijn hart bezielt, daar ftellen, . „ dan voor zoo verre hij het nodig gezag heeft, en s, dat, indien hij anderzins in zijne werkzaamheden .j, gebonden wordt, en geen ontzag inboezemt, hij eer .„ nadeelig, dan nuttig zij." ,3 Ik beveel mijnen Zoon aan , om zorg te dragen fl, voor alle de perfoonen, die aan mij verkleefd waren, „ voor zoo verre de omftandigheden, waar in hij zich j, zal bevinden , hem 'er de middelen toe zullen vere, gunnen; — te denken , dat het eene heilige fchuld „ is, die ik gemaakt heb, ten aanzien van de kinde» „ ren, of van de ouders van hun , die voor mij zijn „, omgekomen, en voorts ook van die, welke mijnent4, halven ongelukkig zijn." ,, Ik weet , dat 'er onderfcheidene perfoonen zijn , 3, welke aan mij gehecht waren , die zich jegens mij „ niet gedragen hebben , als z'ïj wel hadden behoren 33 te doen , en die zich zelfs ondankbaar hebben be„ toond; maar ik vergeef het hun , (dikwijls is men , „ in oogenblikken van verwarring en gisting , geen .„ meester over zich zeiven) en ik verzoek mijnen Zoon , .„ indien hij 'er de gelegenheid toe vindt, alleen hun „ ongeluk indachtig te zijn." « Ik  DACVEP.H. VAN DK GF.VANCENIS VAN LODEWIJK XVÏ. 58$ Ik wenschte hier mijne erkentlijkheid te kunnen „ betuigen aan hun , die mij eene oprechte en belan,, geloze verknochtheid bewezen hebben ; indien ik, „ van den éénen kant, gevoelig ben getroffen geweest over de ondankbaarheid en trouwloosheid van lie„ den, aan welken ik nooit anders dan goedheden bewees , aan hun zeiven , of aan hunne ouders , of 3, vrienden: zoo heb ik, van den anderen kant, troost ,, ondervonden , ziende de verkleefdheid , en het on,, baatzuchtig belang , dat vele perfonen mij betoond hebben. Allen verzoek ik daar voor mijne dankbetuigingen aan te nemen. In de omftandigheden, waar in de zaken thands noch zijn, zoude ik vrezen, hen in verdenking te brengen, indien ik meer ontwikkeld „ fprak: maar ik beveel bijzonderlijk mijnen Zoon aan, „ de gelegenheden op te fporen, om dezelven te kun„ nen herkennen." Ik zoude intusfchen de gevoelens der Natie meenen te beleedigen , indien ik niet openlijk mijnen ,, Zoon aanbeval de Heeren Ckamilly en Huë, wier op„ rechte gehechtheid aan mijn perfoon hen zoo verre ,, gebracht heeft , om zich met mij, in dit treurig verblijf, op te (luiten, en die gedacht hebben , daar van de ongelukkige flachtöffers te zijn. Ik beveel „ hem ook Clery, over wiens zorgen, zederd dat hij ,, bij mij is, ik alle redenen heb, van wel voldaan té „ zijn. Gelijk hij het is, die, tot den einde toe, bij „ mij gebleven is , zoo verzoek ik mijne Heeren van ,, de Gemeente, hem mijne kleederen, mijne boeken, mijn horologie , mijne beurs, en de andere kleinig» j, heden, die in de handen van den Raad der Gemeen„ te gefteld zijn, te doen toekomen." Ik vergeef ook noch zeer gaern aan hun, die mij bewaarden, de Hechte behandelingen, en de kwellingen, die zij gemeend hebben, mij te moeten aandoen. Ik heb eenige gevoelige en deelnemende har„ ten gevonden : dat dezen in hun binnenfte genieten die gerustheid , welke hunne denkwijze hun moet „ verfchaffen!" „ Ik verzoek de Heeren de Malesherbes, Tronchet ea 3, de Seze , hier alle mijne dankzeggingen te ontvan„ gen, en de uitdrukking mijner gevoeligheid , voot „ alle de zorgen en moeiten, die zij voor mij geno„ men hebben." _ HIk.  j£3 het DBVEN VAN b. FRANKXÏN , „ Ik eindige, voor God verklarende, en gereed, oni „ voor hem te verfchijnen , dat ik mij geen één dier „ misdaden verwijte , welke tegen mij "worden aange9> voerd." Dubbeld gemaakt in den Toren van den Tempel, den vijf en twintigften December, een duizend „ zeven honderd twee en negentig." (Geteekend) „ lodewijk." Drie Platen, zeer net uitgevoerd, en zeer naauwkeurig naar de originelen gegraveerd , verfieren het Werk t verbeeldende de ééne den Toren van den Tempel, de andere den platten grond van twee Etagen deszelven ,■ en de derde een paar handfcliriften van de Koningin. Het Leven van benjamin franklin, door hem zeiven befchreven. Benevens deszelfs Zede- , Staat-, Letterkundige en Geestige Schriften. Uit het Engelsc-Jn Simplex Sigillum Veri. Twede Deel. Te Groningen, bij W. Zuidema, 1S00. Behalve het Voorwerk, 432 • Bladz. In gr. Oftavo* De prijs is- f 2 - 14 '-* f T*"\e wensch, dien wij , bij het aankondigen des eeri--' ften Deels, van dit Werk, uitten, (*) is dan vervuld, en met dit Deel is hetzelve volledig. Een zeef aangenaam gefchenk is onzen Landgenoten daarmede gedaan ; maar wij hebben weinig te voegen bij hetgene wij toen reeds gezegd hebben. Uit agt en vijftig verfchillende ftukken van dien aart, als de tijtel vermeldt, en dus van zeer onderfcheiden inhoud, beftaan deze Mengelfchriften , die uit het Engelsch , Fransch en Hoogduitsch vertaald zijn , en omtrend-welken de Vertaler zich terecht dus in zijn voorbericht, uitlaat: ,, Zoo heeft dan de Nederlander, in zijne taal , deze ver„ zameling van opftellen," (hij heeft ze thands naamlijk bij een; want enkelen van dezelven heeft men reeds voorheen -in verfchillende Nederduitfche Periodieke Schriften kunnen lezen,) „ voordgevloeid uit de pen „ van eenen man, die door zijn helder verftand , fchran„ der vernuft, intikkende kundigheden en diepe inzich- ten, alles aangeprezen door eene edele eenvoudigheid » ea (♦) Zie N. Vadert. Bibl. III Deel, tfte StuJc, Bladz. S9S-  DOOR hem zelvem BESCHREVi», 591 „ en verëenigd met het beste hart, en eene zuivere zucht „ tot voordplanting van kennis en deugd — tot verfprei„ ding van bijzonder geluk en algemeene welvaart, waardig was, de Leeraar van zijne Vrienden, Medeburgers ,. „ Tijdgenoten en Nakomelingen , en de Weldoener van „ meer dan één Volk te zijn." Lange konden wij het met ons zeiven niet eens worden, wat wij daar uit , tot een Proefltaaltjen, zouden mededeelen. Allen toch zijn zeer fchoon. Gaarne hadden wij de zoo luimigt; Zamenfprnak overgenomen tusfehen de Podagra en framklin, maar dezelve was tot ons oogmerk te lang, eindelijk bepaalden wij ons tot het drie en twintigfte Opftel, behelzende eenige Aanmerkingen over den oorlog, die, bijzonder in onze tijden, behartigd verdienen te worden. De menschlievende Wijsgeer iaat zich daar in dus hooren. „ Bij het oorfpronglijk Volkenregt was oorlog en uitroeijiug de ftraf voor aangedane beledigingen. Toen dit regt langzamerhand menscblijker werd, kwam de> flavernij in plaats van de dood; een verdere ftap was „ de uitwisfeling der gevangenen, in plaats van llaver„ n'tj; een andere ftap was het meer eerbiedigen van 3, den eigendom van bijzondere perfoonen bij veröverin„ gen, en zich met de verkregene opperheerfchappij te „ vergenoegen. Eeuwen zijn 'er verloopen tusfehen de „ onderfcheidene voordgangen der verbetering ; maar „ dewijl de kennis onlangs met rasfebe fchreden ver„ meerderd is, waaröm zouden ook deze voordgangen niet verhaast worden? Waaröm zoude men, als het „ toekomftig volkenregt, niet vastftellen, dat in eiken oorlog, de hier na befchrevene menfchen ongemoeid „ zullen worden gelaten, en de befcherming van beide „ zjjden genieten , en dat het hen toegeftaan wordt, „ hun werk in vrede voord te zetten? naamlijk: ,, i. Landbouwers , omdat zij voor het onderhoud des menschdoms arbeiden." „ 2. Visfchers, om dezelfde rede." 3. Kooplieden en Zeehandelaars op ongewapen„ de Schepen , welke verfchillende volken gerieven, „ door hen de noodwendigheden en aangenaamheden „ des levens mede te deelen, en met hen te verwisfelen." „ 4. Kunftenaars en Handwerkers, die opene fteden )} feewooncn." *, Her  jjp4 HET LEVEN VAN E» FRANKLIN, Het is naauwlijks nodig, hier bij te voegen, dat 'de Hospitalen der vijanden ongemoeid behoorden te blijven. — Zij moesten ondersteund worden. — Het is voor het belang der menschheid in het algemeen, V. dat de aanleidingen en gelegenheden tot den oorlog * verminderd behoorden te worden. Zoo ook de rooi! verij wordt afgefchaft, zoo is een van de aanmoedigingen tot den oorlog weggenomen; en het is derhalH ve waarfchijnlijker, dat de vrede bewaard wordt en voordduurt." De gewoonte om kooplieden in opene Zee te roo, 'ven , een ovetblijffel van de oude Zeerooverij, of» fchoon zij voordeelig mag zijn voor bijzondere mcn" fchen, is echter verre af van nuttig te zijn voor al" len, die 'er zich mede ophouden, of voor de Natie, " die ze aanmoedigt. In het begin van eenen oorlog worden fommige rijke fchepen overvallen en genomen. Dit moedigt de eerfte ondernemers aan om !' meer gewapende fchepen uit te rusten ; en vele an" deren, om het zelfde te doen, Maar te gelijker tijd ', wordt ook de vijand zorgvuldiger ; wapent^ zijne " Koopvaardijfchepen beter , en maakt dat zij zoo " gemaklijk niet kunnen worden genomen ; zij gaan ' dus meer onder bedekking van konvooi. Zoo doen* " de worden, terwijl de Kapers zich vermenigvuldigen " om fchepen te nemen, de fchepen, die genomen kun" nen worden, en de kanfen, om winst te doen, min* " der; zoo dat 'er verfcheidene kruisvaarten gedaan " worden, waar in de uitgaven grooter zijn dan de win* " ften; en, zoo als het ook in andere Loterijen gaat, " offchoon de -een en de ander prijzen hebben gekre" gen, de groote hoop van deelnemers verliest; ter" wijl de geheele fom van uitgaven , welke belteed " wordt, om alle de Kapers uit te rusten, veel grooter " is, dan het geheele bedrag der genomene goederen.' " Hier komt nog bij het Nationaal verlies van _ al den arbeid van zoo vele menfchen, zoo lang zij zich " met rooven hebben opgehouden, die daar en boven, het gewonneue nog doorbrengen in baldadigheid, " dronkenfchap en ongebondenheid; de gewoonte van " arbeiden verliezen; zelden voor eenig matig beroep " in vredestijd gefchikt zijn, en alleen dienen, om het " getal der Itruikroovers en huisbrekers te vermeerde'1 ren. Zelfs de ondernemers , die gelukkig geweest  DOOR HEM ZELVEN BESCHREVEN» 593 I, zijri, zijn, door fchielijken rijkdom , aan een kost3, baar leven gewend , welke gewoonte nog voord* ,, duurt, als de middelen, om dezelve ftaande te hou3, den, ophouden, en hen eindelijk in het ongeluk (lort; j, eene regtvaardïge ftraf voor hun, omdat zij , dertel en ongevoelig, veele onfchuldige kooplieden met hun5, ne huisgezinnen, wier vermogen ten algemeene nutte ,, van het menschdom was aangelegd, ongelukkig heb- ben gemaakt." Reizen rondom de Waereld door james c ó o k , vertaald door j. d. pasteur. Met Kaarten en Plaaten. Vijfde Deel. Te Leijden, Amfteldam en 's Haage , bij Honkoop, Allart e» van Cleef, 1799. 442 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 7 - 5 - : IJ* er wij onzen Lezeren eenige proeve uit dit Vijfde Deel -* mededeelen, zullen wij, gelijk van de voorgaande, zoo ook van dit, vooraf den inhoud opgeven.. Vervolg van het Eerfte Boek. Tiende Hoofdftuk. Aankomst van de Schepen te Otahiti. Hachlijke toeftand, waarïn zij geraakten. Voorvallen terwijl zij in Oaitipiha-Baai lagen. (11) Bezoeken van en aan Otoo. Men laat Geiten op het Eiland; Verfchillende voorvallen. (12) Onthaal dat wij op Huaheine ontvongen. Voorvallen aldaar. Om ai, een der inboorlingen gaat, op de Avontuur, te fcheep. (13) Aankomst te Ulietea en Vertrek van daar. Voorvallen, oedidee, een der inboorlingen, gaat te fcheep in de Refolutie. (14) Bericht van een Spaansch Schip , dat Otahiti had aangedaan. Tegenswoordige ftaat van deze Eilanden. Aanmerkingen over de ziekten en gewoonten der inwooneren. Eenige verkeerde berichten omtrend de vrouwen verbeterd. Tweede Boek. (1) Togt van Ulietea naar At VriendenEilanden. Ontdekking van het Eiland Hervey. Voorvallen op het Eiland Middelburg. (2) Aankomst van de Schepen aan het Eiland Amjterdanu Befchrijving van eene plaats tot den Godsdienst gefchikt. Voorvallende' omftandigheden op dat Eiland. (3) Befchrijving van de Eilanden Amfterdam en Middelburg. Derzelver voordbrengfelen ; de landbouw, huizen, vaartuigen, fcheepvaart, handwerken, wapenen, gewoonten, regeering, ,.Godsdienst en taal der inwooneren. (4) Koers van Amfterdam naar Koningin Charlotta Kanaal. Ontmoeting NIEUWE va». $18],, IV. PEglrf. NO.' 12. Pp SBet  met de inwooners. Scheiding der fchepen. GO yemdiTn Jn TKoningin Charlotta Kanaal. Bewijs, dat de?nwaoners meffchen-eeten zijn. Verfcheidene voor- . val ende omftandigheden. Vertrek uit het Kanaal. BeSrijving van de Kust. (6) Koers van het fch.p.van Nieuw-Zeeland zuidwaarts, om naar een vast land te saaTIoeken. Verfchillende hinderpalen van wegens het E Hoe men de ftille Zuid-zee doorzocht heeft (7) Vervol- van onzen togt van Nieuw-Zeeland tot het pTasch-Eiland. Voorvallen aldaar. Togt binnen 's lands. Befchriivtng van verbazend groote beelden , aldaar gevfnden1 W Befchrijving van het Paasch-Edand. Des^ zelfs hgging ;voordbrengfelen en bewooiiers. Hunne leden en gewoonten. Gisfmgen omtrend hunne Regee; r\S Godsdienst en andere onderwegen. Befchrijving van 'groote ltandbeelden. Co) Togt van het Paasch-Et* Tald ?ot°de W^^/^fjffi vallende omftandigheden , terwijl het Schip in Maare de Dios of Refolutie-Baai , aan het Eiland »- Lnrts tinm de meliigtf van bijzonderheden en verfchillende voo vallen" dior c ook en zijne togtgenoten, op de nndïrfcheidene, door hun bezochte, plaatfen, ondervonden n die in het Werk zeiven moeten gelezen worden behalven vele andere gewigtige ^aanmerkingen, welken wij"hier aantreffen, bepaalen wij _ ons alleen tot r voVende van o. fokster, uit wiens dagverhaal £, T.„ oorfprong van deeze gewoonte zijn de Ge?JLr, hetniet eeis, gelijk men onder andere in de j.tZs WlïeeeriêeBekegelhge» mr de Amerikanen L ^1 zélf fcliiint van gedagten te zijn , dat  fcÈÏZEN R0NDÖM DE WERELD. 59$ Van hun leven nodig is , en de landen , daar thands nog menfchen-eeters zijn, kunnen minst voor zoo ellendig opgegeven worden. Het noórdlijk eiland van Nieuw-Zee/and, dat bijna vierhonderd zeemijlen in omtrek groot is , bevat, zoo veel men berekenen kan , naauwlijks een honderd duizend inwooneren, dat voor een zoo groot land zelfs dan nog een zeer gering getal is , al Waren Hechts alleen de kusten en niet de binnenfte ftreeken van het land bewoond. Al waren 'er nu nog veel meerdere, zouden zij zig egter met visch en veldvrugten kunnen geneeren, ja zelfs vreemden 'er nog van kunnen mededeelen , gelijk zij ook werklijk gedaan hebben. Het is waar , voor de invoering van de konften, eer zij netten hadden , en aardappelen plantedel! ; moeten de levensmiddelen fpaarzamer en moeijelijker te bekoomen geweest zijn ; maar toen was ook het adntal der* inwooneren voorzeeker kleiner. Ik Wil egter niet loochenen dat 'er gevallen geweest zijn dat een mensch den anderen uit nood opgegeeten heeft ; maar hiervan zijn Hechts enkele voorbeelden, die niets afdoen voor de gewoonte van het menfchen-eeten over het algemeen ; zij bewijzen alleen dat een mensch int enkele gevallen door honger cn ellende tot buitengewoone middelen gebragt kan worden. Zulle eene gewoonte is onbegaanbaar met het aanwezen der menschlijke maatfchappij. Men moet dan de aanleiding daartoe langs eenen anderen weg nafpeuren. Men weet dat zeer geringe oorzaken dikwijls de gewigtigHe dingen veroorzaakt , - en dat onbeduidende twisten de menfchen zeer dikwijls tot eenen ongelooflijken graad tegens elkanderen verbitterd hebben. Even zoo bekend is het dat de wraakzugt bij Wilde volkeren doorgaans eene hevige hartstogt is , en dikwerf tot razernij overllaat, in welke zij tot de ongehoordfte buitenfpoorigheden bekwaam zijn. Wie weet dan of de eerde menfehen-eeters de ïighaamert hunner vijanden niet enkel uit woede gegeeten hebben , Op dat niet het geringde van dezelve overig zoude blijven? Toen zij nu daarenboven bevonden, dat hun vleesch gezond en fmaaklijk was, behoeven wij ons niet te verwonderen, dat zij 'er eindelijk eene gewoonte van gemaakt hebben en de verflagene' altoos opaten; want hoe zeer het ook tegens onze opvoeding mag Itrijden, is het egter in zigzelf noch onnatuurlijk , noch ftrafbaar menfchen-vleeech te eeten/ Pp * Het  5...,<5 WATUUR KUN Dlö SCHOOLBOEK Tiet is daarom te verbannen , om dat de gezellige geIvaarvtordingen van menschlievendheid en van het medeSrïaar door zoo ligt kunnen verloorer.gaart. Daar nu zonder deeze geene menschlijke maatfchappij beftaan kan, heeft de eerfte ftap tot befchaaving bi, alle ïolkeren deeze moeten zijn , dat men het rnenfchenee n verboden beeft en afgrijzen daartegens heeft ge?o t tl verwekken. Wij zelve zijn wel niet meer CanSalén egter vinden wij het noch wreed , noch on^tm ïliik te veld te gaan en elkaêr bij du.zenden den ïas te brèeken , enkel om de eerzugt van eenen Vorst of de grilHgheid van zijne matres te voldoen. Maan* bet nie een vooroordeel dat wi een affchtiw hebben V n het v eesch van eenen vertegenen , daar wij met Sfchroornd hebben hem het leven te beneemen ? Men K1 oneetwiifeld zeggen dat het' eerfte den mensch beestachtig n g voelloos zoude maaken j maar daar zyn, tpl^nst voorbeelden genoeg dat menfchen van befchaaf5f Natiën die , gelijk verfcheiden van onze matroozen de bloote «edagte van menfchen - vleesch te eeten ï t\e draagen knnnen, egter barbaarschheden begaan , d e zelfs onder Cannibaalen ongehoord zyn! Wat is de Nieuw Zeelander, die zijnen vijand in den krijg omfcrer-et en opeet , bij den Europeaan d.e tot tndvrS eene moeder haare zuigeling in koelen bloede van de bom rukken en zijne honden kan toewerpen , gelijk deD:GeS laatfte nog nader in eene aante kening, waarïn hij ons het bloedbad van Praga , de v00rftad%an Warfchau, herinner voorbeeld door nog anderen van onze tijden hgtlijk zou kunnen vermeerderd worden. — Natuurkundig Scheelhoek. Uitgegeven door de MaatfchafITioinut van 't Algemeen, Fier Deelt}es. TeLetjP1L Deventer en Utrecht, bij D. du Mortier en Zoon , f H d Lange, en G. T. van Paddenburg en joon \'soó. .Buit*Act Foorwerk en Register 75 en i97 ^dz, In O£tavo. De prijs is te famen f i - 2 - . De Maatfchappij tot nut van \JlSemee^"^rf. het in het Voorbericht , door den Secretaris der Maatfchapptj , op derzelver last, voor dit uitman-  VITOEC. DOOR DE MAATSCH. TOT NUT VAN 'ï ALGEM. 597 tend Werk geplaatst , ,, overtuigd zijnde , dat vele vooröordeelen en misvattingen vooral hunnen oorfprong hebben in de gebreküjke kennis, welke men, in het algemeen , heeft, van de vastgeftelde regelen, welken de natuur in haren loop volgt, gaf, in den jare 1796, tot eene prijsftolfe op : Een natuurkundig Schoolboek , in vier Deeltjes, in het welk de jeugd, op eene alzins bevatlijke wijze, zonder wiskunjiig betoog, de natuurkunde geleerd wordt, zoo wel tot het tegengaan van vooröordeelen , als tot duidelijker kennis van den Schepper in zijne fchepfelen. Het gevolg daarvan was , dat men , in den jare 1797 niet volledig in zijn oogmerk gedaagd zijnde, in 179S zoodanige ftukken ontving, uit welken de Beoordeelaars twee , als de beste , en aan het oogmerk voldoende , aan de Algemeene Vergadering , in. Oogstmaand gehouden, voordroegen. Aan den Schrijver van het eerite, zijnde johannes BUijs, werd de uitgeloofde gouden Medaille toegewezen; en aan den Schrijver van het tweede, welke vervolgends gebleken is te zijn j. a. uilkens, A. L. M. Phil. Doüor en Leeraar der Hervormden , toen te Leilens, thands te Eenrum, eene gewoone gouden Medaille: wordende de Schrijver van het eerstgemeldde ftuk verzocht, om met eene Commisfie uit gemeldde Maatfchappij het tweede ftuk na te zien , om , des nodig vindende , daar van zoodanig een gebruik te maken, als hij, met de Commisfie, ter volmaking van het door hem vervaardigde Schoolboek , en bereiking van het oogmerk der Maatfchappij, zou vermeenen te behooren. De Opfteller van het eerfte Stuk zich daadlijk bereidvaardig getoond hebbende, om aan het verlangen der Maatfchappij in dezen te voldoen, zoo heeft hij, onder opzicht der Commisfie , zijne bekroonde Verhandeling hier en daar vermeerderd , (zoo naar aanleiding van eene en andere bijzonderheid, in het tweede Stuk voorkomende, als naar eigene nadere overdenking), waar uit het tegenwoordig Schoolboek is geboren geworden: het welk de Maatfchappij in het licht doet treden , in den wensch enz." Leert dit Voorbericht ons de wijze kennen, hoe die Natuurkundig Schoolboek is ontltaan , de Voorrede , door den geachten Schrijver, voor hetzelve geplaatst, fchetst ons, op eene zoo beknopte als duidelijke wijze, deszelfs inrichting en bedoeling. Men houde het Pp 3 on^  jrj8 NATUURKUNDIG SCHOOLBOEK ons daarom ten goede, dat wii ook zijne woorden overnemen, daar wij het niet korter en beter weten te zeg, gen, dan hij zich zeiven uitgedrukt heelt. ■ „ Toen ik mij nederzette," zegt hij, „ om de Prijsvraag te beandwoorden, vraagde ik mij zeiven af: wel, ke de ware en nuttigde bedoeling wezen mogt, die de Maatfchappij daar mede voorhad? Indien zn wil, (dacht ik bij mij zeiven) dat men alleen voor Kindereu van 12 en 13 jaren fchrijven , en wel zoodanig , dat het voor hen allen allezins bevatlijk zn zonder eenig mondeling onderrigt, zoo noodzaaklijk, om aan de: jeugd iets dat eenige opmerking verdient, te leeren; dan zou dk Boek bijnï niSts anders kunnen behelzen, dan eem. ge verhalen en bloote , zeer eenvoudge , befpiegelin len, zonder dat men den aard of de eigenfchappen, en de werkingen der dingen in de Natuur , eenigermate geregeld zou kunnen verklaren; en dus de ware fchoonhe 5°, wijsheid en orde, die bij een n^.g*f"J der Natuur , overal doordraait, ter verheerlijking van d 11 alw zen Schepper, niet kunnen aantoonen , veel Md op goede gronden , eenige vooröordeelen tegengaan! Êngaldus&zou het een Boekje worden van geen |e? minde belang , en aan de verëischten,111, d vra g zelve opgegeven, niet kunnen voldoen. Veel eei dan (dacht ik") wil de Maatfchappij. dat men verderga, en de Natuurkunde geregeld , als eene wetenfchap, naar h're verd enden lehandele , op eene wijze zoo vatbaar eh eenvoudig, zonder wiskundig betoog , als de aard der Onde"werpen, zonder van hunne waarde te verhezen gedogen kan' Op dien voet dan r.gtte ik mijnen "beid in, en behandelde dit Werkje naar eenen geregelder, loo'p van Natuurkundige Lesfen , bij wijze van ?amVtr?ekner%XTeL, om voornoemde redenen, bevinden, dat hier en daar,'vooral bij de beweging der Samen, door zamengedelde magten bijbel Licht enb j de'kennis der Luchtfoorten en warmtedode (welke laat . ften ik naar de nieuwe leer der Franfehe Scheikundigen, b b mchïn te behandelen ) zaken gevonder. worden die de vatbaarheid van Kinderen van 12 of 13. g en te Éoven gaan ; doch ik vleij mu, (daar dit Boekj eej Schoolboek is , en daarom voor de jeugd op. de Schok* cebruikt zal worden ) dat de brave en kundige öcnooi feJS'wtovanh  uitgeg. door de maatsch. tot nut van 't algem. 599 vooraf zullen hebben eigen gemaakt; op dat zij volkomen in ftaat zullen zijn , om die zaken . welken hunne Leerlingen, opdebloote leezing, nietkunnenbegrijpen, hen duidelijk en ieder naar zijne vatbaarheid te verklaren. Dus doende zullen meer gevorderden , bij eene tweede of derde doorlezing, hetzelve geheel kunnen verftaan, terwijl het tevens den Schoolleeraren en anderen , welken zich op de beoefening dezer nuttige en zoo zeer Godverheerlijkende wetenfchap willen toeleggen, ter handleiding ftrekken kan. Ten dien einde heb ik de meeste Proefnemingen ook zoodanig uitgekozen , dat zij met de mhifte kosten en moeite genomen kunnen worden." Klaarlijk ziet men dus, uit des Schrijvers gezegden, dat men hier een werk voor zich hebbe , van eenen gantsch anderen ftempel, dan zoo vele gefchriften over de natuur , van tijd tot tijd , buiten de Maatfchappij, voor Kinderen en Mingeöefenden, tot School- en Huisgebruik, uitgegeven, gelijk bij voorbeeld de anders zoo verdienstlijke Katechhmus der Natuur van martinet , de, uit het Hoogduitsch vertaalde, Natuurkunde, ten gebruike in de Schooien van l. c. s c hm ahl 1 n g , enz. weshalve dan ook nimmer de Maatfchappij of den Schrijver het verwijt kan treffen , als of zij , onnodiger wijze , moeite en kosten hadden aangewend, om iet in de wereld te brengen , waarvan men reeds rijklijk of ten minfte genoegzaam voorzien was. Alle die gefchriften toch zijn juist zoodanigen , als de Burger jïuijs zich niet verbeelden kon , dat de Maatfchappij vorderde , daar zij enkel oppervlakkige béfpiegelingen bevatten, zonder dat de werkingen der Natuur daarin, gelijk hier, geregeld en op duchtige gronden verklaard worden ; zonder dat , in het bijzonder , het gebruik wordt aangetoond, dat men, van de eenvoudigfte krachten der natuur, in het gewone leven en in zijne dagelijkfche bezigheden , daadlijk maakt, en nog meer zou kunnen maken , kende men ze grondiger , en in dier voege, als men ze in dit Schoolboek kan leeren kennen. Maar nog duidelijker zal ons dit één en ander blijken, zo wij een vlugtig oog op de onderwerpen liaan, die in dit Werk verhandeld worden. Het is om die reden, dat wij, hoe zeer anders niet gewoon, onze Recenfiën met opfchriften van Kapittels aan te vullen, hier op thands eene uitzondering maken zullen, komende ons gulk een register, in dit geval, het gefchiktfte voor, Pp 4 01»  £0<8 natuurkundig schoolboek nm onze Lezcren een geheel overzigt van den aanleg ïze. WerksTdoen verkrijgen, en. hen hetzelve, in zijne volle waarde, te leeren kennen. Q r k Vlet Deel bevat »^« Lesfen of Samenfpraken , ttS^ZSEE* - <™ * Te^"a"er de voorwerpen, waar toe gemeene of wezenlijke eigenfchappen der Ligchamen , algemeene eigenfchap der Ligchamen. De w7/a« over de Deelbaarheid. De zesde over de Poren of ylheid. tfeï»B^eigen* *Sï«5 Sïvatzes Wpn^V^e De over de gegravene en groeiende Ligchamen.. De /over de dierlijke Ligchamen. De STover de Ligchamen van den Dampkring on- %tlie^ijfle en over de Ligchamen aan den Stïn'hVtXi; ontmoet men weder negen lesfen , beS?^% en meede verklaringen van eenige zaken nodig Ti de kennis der beweging, met eene korte ®g2& tas»* rstó» men, den regtftandigen val , en de afdaling langs eene. hCVe%ierde over de zamengeftelde beweging. tv „,7/& over de middenpuntskragten. S 3? over het zwaartepunt der Ligchamen. g! grover de enkelvoudige werktuigen, bijzon, ^DflJfoveTde Balla.ce, de AW, het r/V ' / t en de Schroef; en nS^&V Werkt«igen- 1»  ^itgeg. DOOR DE maatsch. tot nut VAN 't ALGEM. 6o| In het Vierde Deel eindelijk vindt men, in vijftien lesfen , het volgende verhandeld: De eerfte gaat over de onderfcheiding der Vloeiftoffen en persfing derzelven. De tweede over de foortgelijke zwaarte der Vloeiltoffen en der Ligchamen, in de Vloeiftoffen gedompeld. De derde over de vervvandfchappen der Ligchamen, en andere Scheikundige grondbeginfelen; voords de eigenfchappen der lucht. De vierde bevat het vervolg van de eigenfchappen der lucht. De vijfde behelst de toepasfing van het voorgaande, ten betoog van het nut der lucht, als het geluid enz. De zesde verhandelt de verfchillende foorten van lucht. De zevende de warmteftof. De agtfte de verbranding der Ligchamen, en beginfelen der Eleclriciteit. De negende en tiende behelzen de toepasfing van het voorgaande op de verfchijnfelen in den Dampkring, ter uitbreiding en opheldering van het verhandelde in de derde Samenfpraak van het Tweede Deel. De elfde handelt over den Zeilfteen. De twaalfde over het Licht en de Kleuren. De dertiende bevat het vervolg over het Licht en deStraalbreking. De veertiende het vervolg van het voorgaande, inzonderheid de wederömkaatfing der Lichtftralen, benevens de toepasfing van het voorgaande op Gezigtkundige werktuigen. En, laatstlijk De vijftiende handelt over het oog en de wijze van zien. Gaarn deden wij onze Lezeren ook nog de wijze van behandeling zien, Waarvan de Schrijver zich bedient, om zijn oogmerk, de vermeerdering van eene gegronde kennis der Natuur bij Kinderen en mingeöefenden , te bereiken; dan daartoe zonden wij eene geheele Sa^ menfprgak dienen over te nemen en des ontbreekt het ons aan ruimte. Wij vergenoegen ons dus enkel met te betuigen, dat alles, zoo. klaar, duidelijk en beknopt voorgefteld wordt, als de aart der Onderwerpen, en het doel van den Schrijver maar eenigzins geheugt; terwijl een uitgewerkte Bladwijzer der voornaamfte zaken , in het Werk voorkomende, benevens een aantal ophelderende figuren Op verfchillende platen bewijzen, dat de PP 5 Pp-  got NATUURKUNDIG SCHOOLBOEK Opfteller geene moeite ontzien heeft, om dit Schoolboek P KrnVbiar als maar eenigzins mooghjk, te maken, Z Sun "uitvoering van het gantfche Boek, bijzon, TerttTfenZ i£ ^Plaatjens^e^^mhe^ aJt fïraveurs en der Opzieners over het Werk niet aif ï« ooi de genegenheid der Maatfchappij toont, ïm 'het kosue wa?l et wilde, iet zeer goeds en fchpons proeven op te JlhoTk , voor eerst" ten minfte, dat ï£ ilS Sta zal, als de Maatfchapeen zoo alSemeenr*fa„ Tnr vern.and van vee zaken, geruimen tijden^uta aantreff.n«k ^ hier van het ^/g™"» , waarv Kostfchoolen voor ^ ïn/evolae het voorftel van het Leijdiche üep.,rte^ ^t'fn^zoo ve r fe ge eTena kan worden , voor bet zorgde, in zoo jermeg d op zujk eene aan- kinderen boven de ia jaarsn voorgedragen, dat zn.  uitgeg. door de maatsch. tot nut van 't algem. 603 bij de voordragt dier wetenfchap, ook tevens op haar nut, met betrekking tot de Natuurkunde zoowel , als tot andere wetenfehappen en kunnen, opmerkzaam gemaakt werden; het zij nu , dat 'er eene Prijsvraag over werd uitgefchreven, of eene Commisfie benoemd , om iet van dien aart uit eenige andere taal over ta nemen, en voor de Bataaffche Jeugd nuttig te maken , gelijk met het Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis van curas en schröck is gehandeld , en waardoor voor vele Schoolmeesters niet minder dan voor de Jeugd zou worden gezorgd. Intusfchen zou de geachte Opfteller van dit Schoolboek verzocht kunnen worden, om een bijzonder Uittrekfel uit zijn Werk , voor de Jeugd in het algemeen , zoo als zij nu. nog is, gefchikt, te vervaardigen, terwijl het Schoolboek zelf, vooreerst ten minde , voor de Schoolmeesters dienen kon tot een handboek en om het voor zich te beftudeeren. En, daar wij nu toch aan het wenfchen zijn , veröorlwe men pns, 'er nog éénen wensch bij te voegen. Menigmaal bedienden wij ons, in meer dan ééne betrekking, met zeer veel vrucht, van een in het Hoogduitsch gefchreven Werkjen eens Predikants, mee name j. h. hëlmuth, en betijteld: Folksnaturlehre zur Daempfung des Aberglaubens. In dit Boekjen, dat reeds verIcheidene reizen herdrukt is, zijn de gronden der Natuurkunde niet alleen mede zeer duidelijk en eenvoudig voorgedragen, maar ook bijzonderlijk toepaslijk gemaakt tot het beftrijden en uitroeien van fchaadlijke wanbegrippen en volksvooröordeelen , terwijl 'er eene menigte van voorbeelden en gefchiedenisfen in aangehaald worden, die ftof tot het nuttigst en aangenaamst onderhoud opleveren. Dit Werkjen nu, geheel of gedeeltelijk, misfchien zelfs enkel, wat de toepasfing der Natuurkunde op de vooró'ordeelen betreft, vertaald, of liever naar de bijzondere behoefte der Bataaffche jeugd, omgearbeid, en door de Maatfchappij uitge. geven, zou een nuttig Leesboek in de Schooien opleveren, bij het Leesboek of uitgetrokken Leesboekjen van buijs gevoegd terwijl het daarvan altijd nog zeer onderfcheiden zou blijven ' ?.lsLw5e het, de toepasfing op het gehoorde, uitmaken zon! Wij benutten eene aankondiging van dit Natuurkundig School, boek, die wel wat breed uitgeloop^n is, maar ook, wcens het belangrijke van dit Werk, hopen wij, gereedhjk verfchooning zal vinden, met de herinnering, dat hetzelve niet alleen in de Schooien , maar ook zeer wel door Gouverneurs en HuisleermeesIers gebruikt kan worden, om aan kinderen van meervermogende lieden een geregeld onderwijs in de Natuurkunde te geven. Eeii  gen , bi} ^ toedvoerige Tijtel leert D inhoud vnn deze weinige, mwr uu 'g™*^ ia Handigheden waar nzienher H v^elSe^ bevindt geons Land, bijzonder »" ^ G omngetu da( f „igdge B adznden. In &« U-«e Oewe , ^ zichzelven bebben velen onder de ^kanten re d Fornulieren van onwillig betoond , omtrend de zoogen oei» hare Sg/^, in welken de Hervormdhet V™ de ^ Kerkelijke verëemg.ng.gewoon .stefle, en k ^ omwenteling van *795 «ch Jezwaa d o ^ fluor door CW* e» ^"£v °" & Wester-kwartier zieh dat de Clasfen van M.ddelftum en »« « de Gronin. openlijk ontrekken om hare Ge«^^hJnen te erkennen. £er Sijnode te eenden, en die mei n ' , flaan) £ Op deze wijze f ^ ^penhjk van de Leere ,e meer daar men z,ch behaagt , a t- Leeraaren der Hervormde Kerk door , ge„e van hare ïïSeuSS « b££S verachilijk ie maken en met onge- E^t^sïwr 13'ziinetedenen op' t voorgedragen£d worden voerig, op eene klaa e^ betelewe . overweeg bn ^den^bï^mdKerkgeoootrehap verdtent.be.  SAMENSPRAKEN VERTELLINGEN, ENZ. Gq$ welk, zekerlijk, ten zij men zich door den geest van zachtmoe-> dige wijsheid, en zuivere waarheidliefde, gepaard met oprechte zucht tot liefde en vrede, late beftuuren, gevaar loopt, van door jammerlijke verdeeldheden gefcheurd te worden, welke ver-uit* ziende gevolgen voor deszelfs waare beminnaars doen fchroomen. Samenfpraaken Vertellingen en kleine Toneeljiukjens voor Kinderen van een befchaafde Opvoeding. Met vier fi aatje Kunstplaatje!,;. Uit het Fransch vertaald. Te /Imjleldam, bij G. Roos , ,790. 413 Bladz. In Oüavo. De prijs is f 1 - 10 - : Dat c. roos, Boekhandelaar te Amjleldam, ijverig bezig is , om oude , verlegen waar aan den man te helpen, door nieuwe Tijtels voor oude Boeken te flansfen, ten einde hierdoor Koopers te vinden, ls reeds bij zoo menig Boek ge» bleken, en levert daarvan dit Boek een nieuw bewijs op. — Men heeft hem dit reeds zoo dikwijls,op eene zachte en heu* fche wijze, zoeken onder 't oog te brengen, doch dit baat niets, en dus vinden wij ons verpligt , om het lezend Publiek toe te roepen : „ laat u niet misleiden door de nieuwe voorge,, vel, voor dit Werk geplaatst, misfchien hebt gij het Werk „ reeds onder eenen anderen Tijtel. Voorheen heette het » „La HTE Samenfpraken." Waaröm dit niet liever ronduit gezegd , dan zou niemand 'er mede bedrogen worden'( en nu hebben fommigen het misfchien reeds gekocht in dien waan, dat zij het nog niet bezaten. — Na deze aanmerking omtrend den Uitgever van dit Werk, moeten wij nu nog een enkel woord van den inhoud zeggen. Het Boek is, zoowel wat de ftof.als wat de vorm betreft, we! berekend voor Kinderen: — wij kunnen hetzelve in zoo verre zeer wel aanbevelen. Alleen vindt men hier en daar nog al wat taalfouten; en die behoorden, in een Werk voor Kinderen, niet gevonden te worden. — Doch hoe het met den oorfprong van dit Boek gelegen zij, is ons vrij raadfelachtig. Op den Tijtel ftjat: Uit het Fransch Fertaald: en wij vinden 'er Tooneelftukjens in uit het Hoogduitsch. Heeft de Franfehe Schrij. ver dezelven reeds uit het Hoogduitsch ontleend , of is dit Iater door den Nederduitfchen Vertaler gefchied? — De Plaatjens, die op den Tijtel fraai genoemd worden, zijn zoo liegt, als wij dezelven ergends hebben aangetroffen. — Öfis Treurfpel, gevolgd naar het Franfehe van Lemercier, de-or a. l. barbaz. Te Amfteldam, bij j. F. Nieman, en te IVestzaandam, bij H. van Aken , iSöo. 80 Bladz. In gr. Oüavo. De prijs is f : - lo - : Een kort Bericht agter den Tijtel van dit Treurfpel geplaatst, wijst ons het oogpunt aan, waaruit wij hetzelve behooren te  695 - Ai fa b a R b A z te befchouwèn en te beöordeelen. Waarfchijnüjk ziin hét & woorden des Vertalers, alfchoon zulks niet duidelijk blijkt; wii er van «,, wt] zullen dezelven hier ter neder ftellen, ten eirda ze tot den grond onzer btöordeeling, voor oogen te hebbenzij luiden aldus: ° u™' „ De Dichter van dit Treurfpel bericht, dat hij hetzelve nrt M de 'eest der Grieken heeft gefchoeid; en waarhjk, dit'Stuk „ in den fmaak der ouden behandeld, moet als zoodanig wor,, d,n befchouwd , of de voorönderftelde geestverfchijninsen „ wonderteekeneöi, enz. die daarin voorkomen, zouden in d»' „ oogen van verftandige lieden ongerijmd. ja belachelijk ziin" " J-e,Venr?'J mea bed3chE' dat "e'zelve, in den hoogen treur„ ftijU-efchreeven, niet vatbaar is voor dat gemeenzame onzer „ meeste hedendaagfche Treur- of Tooneelfpellen, waarïn Mei„ pottend en Thal.a, op eene kluchtige wijze, zijn vermengd, „ en waarin al het gewone beuzelachtige eener burgerlijke huls„ houding wortlt vethandeld en afgebeeld. Men hope dat dé i, fmaak voor het waare fchoone eenmaal weder die wanfnltige „ voortbrengfels verdringen zal." «-«"".uiige Het fchijnt derhalven uit dit Voorbericht, dat de Schrijver deszelfs ons o dit Treurfpel eene proeve van den hoogen treurflijl der Grieken wU aanwijzen, en verlangt, dat men ons Tooneel , met verbanning van hedendaagfche, uit het gemeene leven ontleende, Treur- of Tooneelfpelen, met deze foort van Tooneelftukken voorzien zal. Voorlopig dienen wij op dit eeftelde aan te merken, dat onzes bedunkens elke leeftijd, elke Natie eene afzonderlijke ciTe.gene keuze heefc in datgene wat het Tooneel wil voorgefteld zien, en in de wijze, waaröp £ die onderwerpen behandeld wil hebben. De Grieken zagen gaar. lie hunne voorname mannen op het Tooneel herleeven en voor hunne oogen handelen en werkzaam zijn. Die groote mannen , ondertusfchen. wa,en meest al, en dat dient men^n heTbS deelen van hunnen ftijl, en voornaamst in acht te nemen, zelve, halve Goden of afftammelmgen van en vermaagfchapt aan de Goden; dus was de voordragt hunner daden, op het Tooneel althands ten tijde der eerfte inrichting deszelfs, met den Goden! dienst dier volken eenigzins verbonden, van daar de doorgaandedeftigheid en hooge ernst, die in de voornaamfte en mefst be ÏZtU Tr1^ T^J' De Dichtcrs derzeIve" vermengden iu hunne kunstgewrochten de navolging der natuur met de uitvinding van hunnen vei Tierenden geest, en fmolïen het denkbeeld, dat ze van den aart hunner Goden vormden, in de karakters en daden hunner Helden onder een; waarüir zulke wezens ontftonden , wetken men eigenlijk in de gemeene natuur nergens aantreft, eii die alleen tot de fchoone (of liefst dichterlijke; natuur behoorden, fchoon ze echter het gemeenzame , hetwelk met hunne zeden en gewoonten ftrookte, zoo in de fieraden desTooneels, als invlechtfelen in hunne ftukken, even zoo zeer moesten be! zigea als wij, oai hunne ftukken waarheid bij te zetten, jöfet  O f I S. TREURSPEL. Sof is de eenvoudigheid van dat gemeenztme , het kenmerk der waare oudheid. Men leze flegts Hojuürus. — Met het verval van den H^idenfchen Godsdienst is ook de behoefte, om Goden en half Goden voor te Hellen, vervallen. Het uitwerkfsl dier F b ten p de gemoederen der aanfchouwers moest verminderen, naar matetnen den grondflag, waarop dezelven geboüvvd waren, va- ipr belangrijk, virdicht, ja zelfs onmooglijk begon te vinden. Latere volken hebben dus deze aloude kunstvoordbrengfelen inbeten aanzien, als Wij de prachtige ameublementen der voorige! eeuw, die men nog bier en daar aantreft, wij bewjnderen der« zeWer rijkdom, doch achten dezelven niet gefchikt, otn 'er onze vgrtrekkTn mede te vertieren. Men is das eindelijk bedacht gevtees1, om, in navolging der Grieken, zulke Tooneelfpelert uit te denken, Welken, met betrekking op onze Zeden, hetzelfde uitwerkfel deeden, dat de Grieken, door hunne eigene zeden aan hunne Natie voor te ftellen , bereikt hadden ; doch om zulks roet vrucht te doen, moest men noodzaaklijk, al wat bij hun hoogst belangwekkende was, als waren hunne Mijthologie en Godendienst, agter laten, en dit voornaam gemis door de innerlijke belangrijkheid eener gebeurlijke daad en door de naauwkeurige uitdrukking van waare en in de natuur plaatshebbende, menfche* lijke karakters , tot aankweeking Van Maatfchaplijke deugden* en affehrik van alle ondeugden, die het leven verbitteren en het algemeen welzijn ftooren, vervullen. Dit doende volgt men in de daad de Grieken na, en bezorgt zijne Tijd- en Landgenoten nuttige en leerzame Tooneelftukken. Wij zeggen echter niet, dat het ten Tooiieele voeren van de zede;i der ouden, of die van andere Natiën, af te keuren zij, integendeel, wij befchouwen de Treurfpelen, in den fmaak der ouden vervaardigd, als aangename verlustigingen, die wanneer ze,naar behooren, bewerkt zijn, en met fmaak uitgevoerd worden, ons in de oudheid verplaatfen, en daar door een befchaafd zinnelijk vermaak te wege brengen ; echter het zedenlijk nut, dat dezelven ons verfchaffen, kan dat der Tooneelftukken, wier onderwerpen met de hedendaagfche gewoonten en denkwijzen ftroo» ken, niet nabij komen, veel mm overhalen. Deze onze meening omtrend het verfchil van het alSud en heden daagsch Tooneel hebben wij alleen daaróm hier opgegeven, wijl het ons, uit het voor het Treurfpel Ofis geplaatfte bericht, toefchijnt, als of deszelfs Schrijver ons Tooneel alleen met Helden-foelen, in den fmaak der Ouden, wilde voorzien hebben; hetwelk. om boven aangevoerde redenen, ons verlangen niet is. Wij wenfchen met hem, dat de fmaak voor het waare fchoon meer en meer bij on?e Natie ontluiken, en ook op ons Toonee! Zichtbaar worden zal; doch plaatfen het waare fchoon , in da waare voortlelling der hedendaagfche zeden en handelingen der menfchen, waardoor het verachtlijke der ondeugd en het beminlijke der deugd, op eene naar onze begripoen en Zeden meest gefchikte, verftaanbare, en daaröa alleen, tteffende, wijze, wordt voor-  6o8 A. t. BARBAZ, ÓFÏSi TREURSPEL. Voorgedragen ; tevens , met den Schrijver van dat bericht har. telijk wenfchende, dat de watijialtige voordbrengfeïs (zoo wei die in den fnmk der ouden, als in den fmaak der hedendaagIchen, wanftaltig zijn) door doelmatige, treffende en het hart bereikende en verbeterende Tooneelftukken mogen verdrongen worden. Doch het wordt tijd , om het voor ons liggende Treurfpel, en wel volgends den wenk, agter den Tijtel geplaatst, als een ftuk in den fmaak der Ouden, te beöordeelen. Wij moeten ons derhal v.en in her oude Egypte verplaatfen. Twee Broeders ofis etiTHOLUs,Zoonen van eenen overleden Koning cREorSjWorrien ons daar vuor oogen gefteld. Tholus heeft, om aan het Rijk te komen, zijnen vader heimlijk om't leven gebragt, en tracht zuiks insgelijks door vergif aan zijnen broeder in't werk te ftelicn, te meer, daar zij beiden eene zelfde Egyptifche Prinfes, anaïs , beminnen. Dit moorddadig ontwerp wordt aan den Opperpriester a mostus bericht door een' vriend van ofis, die zich, om agter het geheim te komen , onder de bende der faamgezwoornen begeven had. De Opperpriester vindt daarop uit j om ofis eenen flaapdrank te doen toedienen, ten einde hem voor dood te doen houden, en hem dus, in de Grafplaats der Koningen , voor de woede van zijnen broeder best te kunnen verber. pen. Dit gefchiedt, doch de flaapdrank uitgewerkt hebbendei ontmoet tholus zijnen doodvermeenden broeder,en tracht hem met den Opperpriester in de Pijramide te doen opfluiten en omkomen, doch in dit oogmerk door den ijver van nethos, die het fantfche geheim aan het volk geopenbaard had , verhinderd sijnde, doorfteekt hij zich , en daarmede eindigt dit Treurfpel. De karakters zijn in hetzelve zeerwel bewerkt, en'er komen fommige treffende Tooneelen in voor; de verfificatie is doorgaands deftig en grootsch; fchoon 'er hier en daar ook eenige profaïfche regelen onder vermengd zijn ; doch onzes bedunkens is de ftijl i waarïn dit Treuifpel gedicht en famenKefteld is, meer geluk aan dien der Franfehe Tooneeldichters van de eeuw van lodewijk XIV, dan wel eigenlijk aan dien der Ouden, althands het voorname' kenmerk van de Tooneelfpelen der Ouden, naamlijk dé reijën, die de zedenleer ontwikkelden, zijn in hetzelve niet gebezigd; wij gelooven, dat het door de kunst der bekwame Todneellisten, waarvan onze Tooneelen thands over het algemeen voorzien zijn, bij de uitvoering veel luister zou kunnen ontvan^ gen, doch twijfelen tevens, of het hart der aanfchouwers even zeer' als hun geest bij de vertooning aangedaan zoude worden, men zal'er gerustelijk eene comieke Pantomime op kunnen laten volgen, zonder gevaar te loopen, van de diep getroffene aanfchouwers te ergeren, of den zedenlijken indruk uit hunne g«M moederen te wisfehen.  ÜtTTREKZELS èn BEÖORDEËLINGÈN; D\ ?rA^ ™« jesus, hHerUjk m oudm heidkundig befchouwd, door paulus vos, Leeraar der Lutherfche Gemeente te Sappemeer. Te Groningen bi] L. Bolt, 1800. Buiten het Voorwerk, 202 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 6 - : tl/anneer men in overweging neemt, dat de fon^é w » Leeraar , die ons dit Werkjen aanbiedt, reeds vrif verder in jaaren gevorderd was, dan andere jónge lieden gewoonlijk , wanneer zij tot het één of ander o-eieerd vak worden opgeleid, toen hij pas begon met de° eerfte grondbeginfelen der talen aan te leeren; dat hij vervolgends met zwarigheden van verfcbillenden aart te worItelen had, die anderen gemeenlijk, in den loop hunner' Jtudien, wenag of geheel niet kennen, en dat het hem diens ondanks, door onvermoeide vlijt en naarliigheid * gelukt is, niet flegts zoo ver in de daar toe nodige we-' tenfchappen te komen , dat hij reeds een klein aantal i a"lofhet Pfcdftambt bekleedt, en zijne tweede Randplaats heeft, maar zich ook eene meer dan , si»h> iv. 08el. no. 13. q cj Rlaaj  6io *- vos Maar ook de inhoud van zijn Gerchrift en de wijze,waarop hij zijne taak heeft afgeweeven, geeft hem recht op aanmoediging , om, op zijne loflijke loopbaan, verder voord te fireeven, en het publiek de, in de Voorrede zoo wel als fa het Werk zelverï, beloofde vruchten van zijn nadenken en zijnen arbeid , mede te deelen* Het tegenwoordige Stukjen is in zoo vele verhandelingen verdeeld, als 'er woorden of gezegden van jesüs aanhef kruis bij de Euangeliefchrijvers ftaan opgeteekend, die echter voorafgegaan worden door nog eene verhandeling, bevattende eenige voorlopige aanmerkingen over' jesus kruiswoorden in het algemeen, en waarïn de Leeraar vos zijne gedachten uit, over het getal dief woorden, de orde of den rang, waarin men ze gewoonlijk op elkander laat volgen, en het gewigt of den ffl? vloed van dezelven op ons geloof en onze godsvrucht. Reeds de tijtel wijst aan , wat men hier eigenlijk te zoeken hebbe, en in zijne Voorrede heeft hij het nog nader gezegd , naamlijk niet zoo zeer ftichtlijke, gemoedlijke en toepasfende aanmerkingen in den kanfeltoon, dan wel letter- en oudheidkundige onderzoekineen. De Schrijver is zijn oogmerk ook alzins getrouw gebleven; terwijl hij belooft, wordt zijn tegenwoordig gefchrijf gunftig opgenomen , en daar aan twijfelen wij niet, in een ander werkjen ,de kruiswoorden op eene meer Godvruchtige wijze te behandelen. _ Daar de Schrijver overal blijken geeft, van zich weï bekend gemaakt te hebben met de zoogenaamde nieuwere Bijbelverklaring; daar hij, in zrjne Voorrede, zegt, „het pad der gezonde Uitlegkunde te zullen zoeken te bewan-" delen, en gebruik te zullen maken van de vorderingen " zijner groote voorgangeren; dat het hem voorkomt,eens hoog tijd te zijn , om den Bijbel , offchoon 1 zonder nadeel voor de Godlijke leer des Verlosfers, , op eene andere wijze te behandelen, dan onze Voor' ' vaders; dat, naar zijn inzien, alles , wat Taal- Gefchied- Oudheid- en Fabelkunde , Volksgevoelens 9 " tiidlijke vooröordeelen, overleveringen enz. betreft, met één woord, alles, wat niet behoort tot den grond van ons geloof, op de zelfde wijze moet behandeld " worden, als alle de overblijffelen der Griekfche en " Latijnfche oudheid, wanneer de verwonderenswaarV dige overëenftemming tusfehen den Bijbel en de on" gewijde Oudheidkunde den onbevooröordeelden uit-  DÊ ttfgÜ KRUISWOORDEN VAN JESUS. 6Ï t legger een fchoon veld tót nuttige befpiegelingen opi, levert, en vele zonderlinge verklaringen op eenmaal j, de bodem ingeflagen Worden; en dat men zich verwonderen moet, höe men het beste volksboek dus, „ eeuwen agter één , 200 misliik heeft kunnen behanÜ delen,even als of men, onder de Kristlijke Geleerden eene algemeene affpraak gemaakt had* om opzetlijk si zijne oogen te fluiten vóór de vorderingen in andere j, wetenfehappen , Vooral wijsbegeerte , taal- en oudii heidkunde;die toch ongetwijfeld eenen regtltreekfchen „ invloed op de uitlegging des Bijbels hebben;" daar hij meer dan ééns, voornaamlijk Bladz. 65, in zijne verhandeling over het derde kruiswoord s zich 'er over beklaagt datt men geduurig uit het oog verliest, ij dat het N. V; ons tweeërleij flag van waarheden i, leert, rüe ten eenen maal van eikanderen verfchillen» Ü naamlijk waafheden,- die alleen voor de eerfte Kris* tenen, voor hunne tijden, kennis en behoeften ge„ ichikt waren, maar die ons volftrekt niet raken en zulke waarheden, die het wezen eri de ziel des Krisü tendoms uitmaken, en voor alle Kristenen , door ü alle tijden heen , gefchikt zijn : " zal men vooral nieuwsgierig zijn, om te weten, hoe hij, ten dien opzichte. denkt over de verzoening. Gerust gefteld wordt men reeds, wanneer hij, op de aangehaalde Bladzijde, ter- l ,!TJ0lgt; *S ,^ot het eerAe ria§ reke" ik bij voorü beeld de nederdaling van Jesus naar de onder-wei, reld, het Rijk der dooden, de overwinning van den * duivel j het duizendjarig Rijk, den middenftaat der i, ziel na den dood, voor dat zij in de zaligheid komt 3i het ipoedig (aannaderénd) einde der wereld , eft dè js leer der.fchielrjke terugkomst van jesus. Tot het * tweede flag behooren de waarheden van God de X Voorzienigheid, de verzoeningen het eeuwige leven " IJan zeer aanmerkenswaardig is zijne breedvoerige verklaring omtrend dit Leerftuk, die Wij, Bladz. 168, enz. in zijne Verhandeling over het zesde kruiswoord, vinden, en waarvan wij dus een gedeelte, tot eene Droef Tan het geheele Werk,- overnemen zullen. P Nadat de Schrijver naamlijk alvorens getoond had • Tl JnSülT het Seze*de' het « niet of met alleen had willen aanduiden, en voords de kracht van dit woord in drie bijzonderheden gefchetst. te Weten betreklijk het fchaduwwerk de$ O. V. de fmrTen Q ï » van  en p. vos" van den Mesfias , en de voordragt des Euangeliums, vervolgt hij dus: „ Maar ten vierde (en laatfte) bad dit volbragt zijn J5 opzigt vooral op bet verzoenende en plaatshebbende van het 'lijden van jesus. Ik heb reeds aangemerkt, „ dat, boe zeer ik mij ook verblijde over de vorderingen „ in de Uitlegkunde , die wij vooral aan Duitschlands 3, onvergelijklijke letterhelden verfchuldigd zijn," (en die dezen , had hij 'er veilig mogen bijvoegen , na dat de Engelfchen dezelve uit ons vaderland gehaald hadden , uit Engeland in Duitschland hebben overgebragt,) „ ik echter geen vriend ben van de ftel3, lingen dier mannen, die het van zich verkrijgen kun„ nen , om het Kristendom in eenen natuurlijken Godsdienst te veranderen, en alles weg te werpen of te „ verdraaijen, wat zij gelooven, met hunne reden niet s, over een te komêri. Eene vierduizendjarige ondervin„ ding , dacht mij , zou eiken verftandigen toereikend 3, hebben overtuigd, hoe gevaarlijk het is, alles naar zijne bijzondere begrippen te willen verklaren, terwijl s, de fchranderfte volken de belachlijkfte dingen eeuwen 3, lang als waarheden hebben befchouwd, waar van de „ ongegrondheid toch naderhand gebleken is. Men moet ook niet altijd vragen , wat is echïe wijsbegeerte? wat 3, vloeit uit Gods natuur , en züne betrekking tot de s, menfchen voord? maar het is fomtijd3 van meer gewigt, te onderzoeken, wat eigenlijke behoefte voor „ den mensch is? wat hij nodig heeft, om zich ge„ rust te ftellen? En hoe zonderbaar ook een middel,. „ daartoe uitgedacht , den fcluanderen moge voorko„ men; als de leer, die dit voorfchrijft, met ontegenzeglijke bewijzen van Gods goedkeuring voorzien is,. 9, moeten wij ons dit dankbaar laten welgevallen. Wij, „ hebben zoo weinig kennis van Gods natuur en den eigenlijken aard der dingen, dat onze beste redekaveling ons vaak kan misleiden. Men zou moedwillens blind moeten zijn, wanneer men wilde ontkennen, dat het N» V. van de verzoenende kracht van heE lijden des Verlosfers fpreekt. De getuigenisfen der Apos.., telen , dat hij, ter verzoening onzer zonden, om ons '9\ op nieuw van Gods vriendfchap te verzekeren , en !, van bet deelgenootfchap aan zijne gunst en liefde, in „ deze en de toekomende wereld, geleden heeft en ge» 3, ftorven. is , zijn zoo fterk en menigvuldig , dat ik „ mij, bij alle de Hoogachting, die ik voor de reeds » ge*  DE ZEVEN KRUISWOORDEN VAN fESUS. 6l$ ,, gemelde Uitleggers heb, in vollen ernst mij verwouder, hoe het mooglijk geweest is, dat men het leer9, ftuk van den zoendood des Verlosfers uit het N. V". ,, heeft kunnen uitmonfteren. Ik wil wel gelooven, dat „ wij vele uitdrukkingen dien aangaande, uit de Joodt, fche offertaal, moeten verklaren. Ik geef gaarne toe , dat de Beelden, die de Apostelen van den offerdood 3, van jesus gebruiken, als dat hij onze priester, al„ taar, gave, middelaar, voorfpraak enz. is, tegen elkander aanloopen. Dan dit neemt het Leerftuk zelf 3, nog niet weg. Ik geloof ook, dat men te ver gegaan 3, is, met te ftellen, dat jesus Gods toorn engramfehap gedragen, Gode onze oude fchuld betaald heeft enz. Doch dit toont niet meer, dan dat men de „ zaak te ver heeft getrokken. Hier geldt de vraag ook 9, niet: ftrijdt het niet tegen Gods edele natuur, om a, eerst voldoening voor de oude fchuld te vorderen? „ om, door lijden en dood van een onfchuldig voor3i werp, zijne liefde te verdienen? Deze en dergelijke ,, vragen betreffen Hechts het verkeerd begrip van dit ,, leerftuk , niet deszelfs wezen. Wij vragen integen„ deel , of het voor den zinlijken mensch niet eene j, eigenlijke behoefte is, door zulk een overtuigend be« s, wijs, als de offerdood van jesus, van Gods voord9, duurende liefde , in weêrwil van onze misdrijven , overtuigd te worden ? Heeft eene vierduizendjarige ,, ervaring niet klaarlijk doen zien, dat, in de geheele ,, natuur, geen middel, zoo min voor den wijsgeer als „ voor minkundigen , te vinden is, om zijn geweten, 9, bij de herinnering aan zijne voorige wandaden en on9, volmaaktheden, te bevredigen, en hem, ondanks zij„ ne misftappen, van Gods aanhoudende vaderliefde te vergewisfen? Heeft de ervaring niet bewezen, dat de 3, kruisdood van jesus, verftandig voorgedragen en e, wel gebruikt, zo niet het eenige, althands het beste 9, middel is, pm alle andere kerkplegtigheden, en dus den fchandelijken Afgodendienst , te weeren? Zagen s, wij niet , in de zoogenoemde middeneeuwen , het onontbeerlijke van den zoendood des Verlosfers, toen, door eene valfche verklaring, of liever geheele onderdrukking van dit troostrijk leerftuk , het geze,9 gend Kristendom in een waar poppenfpel veranderd „ was_; en de wereld tot eene nog nooit gehoorde barbarij en onkunde zou vervallen zijn, indien God dén 3 sj ftroora  6ï4 *• vos ftroom van het verderf, door luther en zijne ma,, dearbeiders, niet geweerd had? en de kerkgefchiede: ,, nis vergeet niet aan te merken, dat eene doorgaande reden van de fchielijke uitbreiding der kerkhervorming ,, was, het troostvolle en bemoedigende, dat men in de ,, leer dier groote mannen vond; terwijl bekommerde ,, zielen voorheen bij Heiligen en hunne doodsbeende3, ren , vergeefs naar troost voor hunne gewetens gej, zocht hadden. En het is niet alleen de minkundige, gelijk de onvriend des Euangeliums voorgeeft, die de vertroosting van den zoendood van jesus nodig heeft; neen! ook de fchrandére, ook de wijsgeer ge9, voelt hier zijne behoefte. De mensch moge zich, 9, in gezonde en vrolijke dagen, op de fterkte zijner 9, wijsbegeerte beroepen; eens wordt hij op het krank9, en doodbed ter neder geworpen; en als gij hem dan, 9, aan de poorten der eeuwigheid genaderd ziet, vraag ,, hem dan eens, of hij, buiten jesus, alleen door dé ,, kracbt van zijne rede, in ftaat is, om zich te kunnei} vertroosten; dan zich te kunnen vertroosten, als de laatfte vijand van het menschdom gereed is, om hem, 9, door zijn alvernielend zwaard, te vellen; als hij, nu van elk verlaten, en alleen aan zich zeiven overgegej, ven, op het eenzaam leger, zijn te rug gelegd leven bedaard en onpartijdig overdenkt; overdenkt, hoe vaak ,;, hij tegen beter weten en pligt gehandeld , en , ter », bereiking yan de flechtfte oogmerken, of, ter veryul9, ling yan zijne bedorvene natuur, anderen aan zijne ,, begeerten opofferde en ongelukkig maakte. Ik mogt 3', wel dien (terken geest leeren kennen, die dan nog in j, waarheid eene bedaarde ziel bezit. Hoe komt het 9, toch, dat wij yan verfcheiden vrienden van het onge?, loof lezen, dat zij, in hun laatfte einde, door daden 3, beleden, dat hunne voorige redekaveling of fpotternij 3, met het Euangelie hen nu verliet; en dat zij, om maar. troost voor hunne bekommerde gewetens te vinden,. tot de bijgelooyigfte middelen hunne toevlugt geno9, men , of wel zelfs blijkèn yan eene volflagene wan», ,, hoop gegeven hebben ? En, om nog ééne vraag te: ,, doen, zou het Kristendom deszelfs fchielijke uitbrei- ding, ondanks aï den tegenftand van verouderde vootr. oordeelen en opzetlijk geweld', niet, voor een groot ge- deelte , aan de voprdragt van jesus , en het troostrijke |s van die leer,vooryerlegene;zielen,verfchuldigd zijn?" ■»» *'"' "k - t ■' V t 'pfr * ^, En  de zeven kruiswoorden van jesus. 6ï$ M En dat bet overwinningslied des Verlosfers: het it t, volbragt, ook op het verzoenende van zijn lijden kan „ toegepast worden, zal men wel niet kunnen ontkens, nen, wanneer men als Kristen toeftaat, dat de AposS} telen aan dien dood uitdruklijk eene verzoenende kracht toekennen ; zeggen, dat hij voor ons voldaan , „ en ons van Gods vriendfchap verzekerd heeft; ja be„ weeren, dat dat juist het voorname oogmerk van zij» „ nen dood was, om het menschdom van de vergiffenis van alle deszelfs zonden te vergewisfen. En zon s, jesus dit ook met de uitdrukking niet bedoeld heb- ben , daar hij uitdruklijk zegt matth. XX: vs. 28 9, en kap. XXVI: vs. aS , dat hij zijn leven tot eene „ verlosfing wilde geven ; en dat de kelk in het H. i} Avoiiamaal was het bloed des N. V- dat ter vergiffe„ nis van zonden zou worden vergoten? Het is waar, ,, voor zoo ver ons bewust is, fpreekt jesus maar tweemaal van zijnen zoendood , naamlijk op de ge9, melde plaatfen en de gelijkluidende tekften. Doch men vergete onze reeds gemaakte aanmerking niet, s, dat het nog te vroeg was-, om, bij herhaling en klaar„ lijk, van zijnen offerdood te fpreken. Het Jodendom. ,, was, door de verdere ontwikkeling der lotgevallen des Verlosfers, en van het plan van God met hem, nog „ niet genoeg voorbereid , om deze hen zoo vreemde ,, en ongehoorde leer wel te vatten , en behoorlijk te 3, gebruiken. Ook moest de Verlosfer, door zijne vera, hooging , de fmaadheid van zijn kruis eerst hebben ,, afgewischt, eer die leer algemeen kon gemaakt wor,, 'den. Was zijn kruis nog lange jaren naderhand den s, Joden eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid, s, toen God reeds door zoo vele zichtbare blijken zijner s, alnfagt en wijsheid , zijne goedkeuring aan die leer „ gegeven had, wat zou 'er van geworden zijn , als a, k r 1 s t u s die waarheid vroeger gepredikt had ? Het s, vooroordeel tegen zijn perfoon was reeds groot ge» „ noeg, en behoefde niet meer aangevuurd te worden. „ Daarom bleef de nadere voorftelling van het verzoe„ nende van het lijden des Verlosfers voor de Aposte» „ len bewaard." Gaarne hebben wij ons de moeite getroost, om dit geheele raifonnement af te fchrijven, vermids men des Schrijvers denkwijze over een zoo belangrijk leerftuk van bet Kri$tendom daaruit volkomen leert kennen, en het Qq 4 ts»  Ql6 V. VOS, DE ZEVEN KRUISWOORDEN VAN ÏFSUS. ten overtuigende bewijze verftrekt, dat bij, bo,e zeer it> zijn gantsch Gefchrift eene nog niet algemeen aangenoroene Uitlegkunde doorlbaalt, wel verre af is, om door dezelve , eene eenige grondwaarheid van het Euangelie uit te monfteien, en zijn Werkjen dus veilig door Kristenen van allerlei denkwijze kan gelezen worden , terwijl velen het met vrucht, ter uitbreiding hunner kennis en waarheidmin, lezen zullen. Daar de Eerw. vos echter voornemens is, van tijd tot tijd nog meer Stukjens in 't licht te geven, waartoe wij hem gezondheid, lust, kracht en aanmoediging •wenfchen, vergunne hij ons nog eenige aanmerkingen te maken, niet zoo zeer op de zaken, die hij voorlielt eri zijne denkwijze, als veel eer op zijnen fchrijfftijl, zijne Taal, fpelling enz. Hij verklaart toch zeifin de. Voorrede , dat hem de aanwijzing van gebreken , over het algemeen, niet onaangenaam zijn zal, en wij maken ze geenszins uit vitzucht, maar om hem aanleiding te geVen, om goede, fchoone en gegronde zaken ook meer en meer goed en fchoon voor te dragen, en dus zijn oogmerk zoo veel te heter te bereiken, meer indruk te maken bij allerlei foort van Lezers en het aangename met het nuttige te paren; vermeenende wij, dat wij nergens beter door kunnen doen blijken, hoe zeer w'j den Schrijver en zijn werk achting toedragen. ! Vooreerst zorge hij 'er voor, dat zijne volgende hersfenvruchten niet met zoo vele en zulke zinfloorende drukfouten overladen worden, als het tegenwoordige Stukjen. Eene lijst toch van 59 vindt men agter het voorhanden Werkjen, en het zou weinig moeite kosten , om 'er nog twee maal zoo veel bij te zoeken, van niet minder gewigt eri fommigen niet minder zinftoorend , dan de aangewezenen. Het compliment: ,, de goedgunftige lezer verfchoone eri „ verbetere dezelven," kan geene vrijpas voor zoo vele letterzonden uitmaken. Ten tweede geve hij zich nog wat moeite, tot het verkrijgen eener goede zuivere fpelling, en het wel opmerken van de genachten der woorden, tegen welk eén en ander , in het tegenwoordig Gefchrift, al vrij wat gezondigd is, bij voorbeeld voordragt in het manlijk gellacht gebruikt, enz. De fpelfouten hebben wij in hetgene. wij aanhaalden , verbeterd , als mede dikwerf de plaatfing der zinteekenen. Van iemand, die zich, gelijk wij zeker, weten, zoo, veel moeite gegeven heeft , om  tenckink over joe XIV: j. tfj.- vorderingen in de Oosterrche talen te maken, mag men met reden verwachten, dat hij ook de kleine moeite niet ontzien zal, om, ten aanzien zijner eigene moedertaal, in te halen, wat bij zijne opvoeding verzuimd is. Alsdan zal hij zich ook van zelf hoeden voor het be» zigen van opofferen voor opofferingen, flaglijke en ftagge^ lijke voor foortgelijke, zonderbare voor zonderlinge en dergelijke woorden meer, die ten minfte niet kiesch ger noemd kunnen worden. Verder zoeke hij zijne Perioden en volzinnen wat korter te maken. Van de eerften hebben wij 'er velen van vier en meer Bladzijden gevonden. Zulks leest niet aangenaam , en te lange volzinnen hinderen zeer veel aan eene duidelijke en levendige voordragt. Hij wane flegts niet, dat wanneer men over uitlegkundige'onderwerpenfchrijft, de ftijl dan van zelf droog, langdradig en flepend wordt en worden mag, gelijk zoo vele fchriftverr klarers dit gewaand hebben, en daarom, al maakten zij nog zoo gewigtige aanmerkingen, evenwel vervelend werden. Hoe grqoter de verleiding is, zoo veel te meer behoort men die tegen te gaan. Wij zouden ook nog wel een woord willen verliezen pver TautQlogiën, die vooral vermijd moeten worden, en door de Eerw. vos dikwerf niet "vermeden zijn, dan pnze Recenfie is reeds meer dan te lang, en wij zouden dus zelf reden krijgen van vrees, dat wij onzen Lezereu Verveelden , wij laten derhalven het overige aan het eigui nadenken van den Schrijver.' Onze tijd is in des Heeren hand, overwogen in eene Leer-, reden over Job XIV: 5. Uitgefproken op den eerften dag van''t jaar 1800. Door j. w. c. te nc kink, Leeraar bij de Hervormden te Venhuizen. Te Hoorn, bij}- Breebaart, 1800. 41 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f ; - 8 - : T~\e Eerw. t enc kink verdeelt deze Kerklijke Re+^ devoenng in vier deelen. Eerst heldert'hij de woorden van zijnen Tekst met veel naauwkeurigheid op ; dan behandelt hij de gewigtige waarheid , die in denzelveii vervat is ; ver volgends wijst hij de pligten aan, die daarüit voordvloeiën , en eindelijk befluit hij voorftel, met toeëigening en zegeuwehfchen. Qq 5 in  (Tjj8 ii. h. v1e5.vant , de stervende verlosser, en?, In verfcheidene Aanteekeningen, onder aan de Bladzijden , vinden wij bewijzen, dat de Schrijver zeer bekend is , met onze beste Schrijvers over zijn onderwerp , en over hetgene hem verder in de behandeling yan hetzelve dienen kan, en dat hij dezelven uaarftjg gebruikt heeft. Doch op de Leerrede zelve is anders wel het een en ander aan te merken. Aan het einde van deze Leerrede , vindt men eene algemeene aanmerking, over de Voor- en Narede van het Boek van job. Wijlen de Hoogleeraar h. a, schultens had met anderen geoordeeld, dat die beide ftukken van veel later tijd zijn , en geenszins van den oorfpronglijken Schrijver van dit Boek. De Eerw. T. verklaart zich hier fterk tegen , en poogt het tegendeel te bewijzen. Men ziet duidelijk , dat, vreeze dat men dus het Godlijk gezag van onze gewijde fchriften te na mogt komen , de voorname drijfveder is van deze poging. Doch zonder ons bij deze zaak zelve in te laten , komt het ons voor , dat dit geenszins een ftuk is, dat in eene Aanmerking van vijf Bladzijden agter eene Leerrede , daar dezelve ook gantsch niet wel geplaatst kan voorkomen, zoo maar kan worden afgedaan. De ftervende Verhsfer in zijne blijde hope op den ruim-ften zegen van de prediking van zijn lijden en heerlijkheid, onder alle Volken, bij allerlei menfchen, dooralle de Eeuwen, voorgefteld in eene Leerrede over Pfalm XXII: 28—32. Door h. h. viervant, laatst uitgefproken te Amfteldam , in de Oudezijds -Capel, den ia Augustus 1792. Te Amfteldam, bij M. de Bruijn en H. Diederiks, 1800. Bladz. 125—164. In gr. Octavo. De prijs is f: - 6 - : Blijkens het doorlopen der Bladzijden is de uitgave dezer Leerrede gefchikt , tot een vervolg van den tweelcdigen Bundel Leerredenen, welke de Eerw. viervant voornemens is, in het licht te geven,_waarvan wij voorheen melding gedaan hebben (*). Dewijl de uitgave dezer Leerredenen zeer langzaam yoprdgaat, hebben ° wij («) Zie Ar. Vader!. Bibl. IV Deel, ifie Stuk, BJadt. 35&  AVERTISSEMENT ETC, KORT ONTWERP. 610 wij met de aankondiging niet willen wachten, tot de geheele Bundel volledig ware, opdat zij, die de voorgaande Leerredenen reeds bezitten, ook van de uitgave vau deze kennis dragen, en ze bij de voorigen, met welken zij, in IHjl en geheele inrichting, overeenkomt , voegen zouden kunnen. Ayertisfement fur Vaffaire la plus importante , aux perfonnes peu injiruites & aux jeunes gens. Traduit du Hollandois. d Amfteldam & a Leide, chez W. Brave r2f É>. Pu Saar, 1799. 91 Pag. 120. Le Prix est ƒ; - 4 : Eene Franfehe Vertaling van het zeer wel gefchreven , en algemeen in ons land met goedkeuring ontvangen nuttig Werkjen ; Waarfchouwing in de allerbelangrijkfte zaak , aan Mingeoefende en jonge Lieden, hetwelk wij niet verzuimd hebben, naar verdiende, aan te prijzen. (*) Men heeft geoordeeld, dit Werkjen, door zoodanige vertaling , eenen meer uitgebreiden kring van nuttige werking te kunnen geven , hartlijk wenfchen wij , dat dit loflijk oogmerk door gunftige gevolgen bekroond worde. (♦) Zie N. Vaderl. Bibl. III Geel, ifte Stuk, Bladz. 113. Kort ontwerp of onderwijs in de gronden van het Chrisr tendom, in den geest der Waarfchouwing, in de allerbelangrijkfte zaak , aan Mingeoefende en jonge Lieden; in Vraagen en Antwoorden voorgefteld, ten nutte der tedere Jeugd. Met eene Voorrede van Ds. j. w. bussingh. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 124 Bladz. In 12", De prijs is f: - 4 - ; T? en ongenoemde , begrijpende , dat de tedere Jeugd nog niet vatbaar genoeg zij vnor doorlopende redeneeringen , heeft het meergemelde Werkjen : Waarfchouwing in de allerbelangrifkfte zaak, enz. met voorkennis van deszelfs Schrijver, in den vorm van een Kon Ontwerp, door Vragen en Andwoorden omgezet, en dus in het licht gegeven. Het kan zijn, dat dit zijne nuttige heid kan hebben,wij twijfelen echter, of de daaraan bellede moeite niet overtollig zij. Voor zoo tedere Jeugd, (cbijut de Waarfchouwing niet gefchreven, althands niet be-  6lO theöphilus of het chrtstevdom. berekend te zijn, en door den vorm in Vragen'en And. woorden, wordt het onderwerp niet nader aan de vatbaarheid derzelve gebragt. Wij zouden de lezing en 'herlezing der Waarfchouwing zelve , die eenen geleidelijken duidelijken liijl heeft , daarom boven dit Kort Ontwerp blijven de voorkeur geven. theöphilus of het Christendom. La Nature est nntette, on fintcrroge envain, On a hefoin un Dieu, qui park au genre humain, II n'appartient, qua lui, aexpliquer fon ouvrage, Be confoler le foible, & d'éclairer le fage. Te Amfteldam, hij F. Draijer, 1S00. 38 Bladz. In gr, OElavo. De prijs is f : - 6 - : ■VOij hebben , in Tangen tijd, geen los Stukjen met y * zoo veel genoegen gelezen , als dit tegenwoordige , hetwelk eene Socratifche Samenfpraak over het Christendom behelst , met veel oordeel , juistheid en duidelijkheid opgefteld, en op eene befcheidene wijze den hoofd-inhoud , of het eigenaartige, van de leere des Christendoms voordragende. De Sprekers zijn theöphilus, een kundig Christen, en philetus, een befcheiden Platonisch Wijsgeer. Theöphilus, van het krankbedde der grijze eunice komende, en philetus ontmoetende, nodigt hem tot eene wandeling onder de overwelfde gaanderij, hetwelk philetus aanneemt, na de bedenking gemaakt te hebben, of de Medechristenen van theöphilus denzelven niet mooglijk haaten zullen, wanneer zij hem dus openlijk met iemand, die tot de hunnen niet behoort, zien fpreken. Neen, zegt theöphilus; ,, Vergun mij, ó mijn ,, vriend, u te zeggen, dat gij de Christenen ongelijk „ aandoet, indien gij dit van hun vermoedt. Wij vole, gen de voetftappen van een' Meester, die nooit het ,, bijzijn of gefprek heeft gefchuvvd van de zoodani„ gen , welke met hem in denkwijze verfchilden. 7 Vervolgends begint het gefprek over de deugden der Heidenen, daar theöphilus aanmerkt, ,, dat niet alleen de deugden der Heidenen , maar die van alle menfchen , dus ook de uitmuntendfte Christenen niet Uitgezonderd, den naam ven deugd niet waardig zijn, als  theöphilus gk het christendom. 621 sis men dit woord in zijnen engften zin neemt, dat is, als men 'er eene zuivere en ongefchondene zedenlijkheid door verftaat." Van hier is de overgang gemaklijk tot de leere van den grooten Middelaar jesus christus., den ongefchapenen , den eenigen Medegenoot Gods, als een die met God het zelfde oneindig beltaan heeft, en die nooit van God afgefcbeiden is geweest, noch ook immer van hem afgefcheiden kan worden. En de noodzaaklijkheid zijner tusfehenkomst tot verzoening wordt betoogd, de overëenftemming der Apostelen Paul us en jacobus, in de leere des Geloofs, aangewezen, en eenige andere bedenkingen opgelost. Eindelijk vraagt philetus: ,, gelooft gij, mijn theöphilus dat alle uwe Medechristenen in dezelfde begrippen zijn, als gij?" Theöphilus andwoordt: ,, Ik weet niet wat an,, deren denken , maar het fchijnt mij toe , dat een Christen , wil hij zich zeiven gelijk wezen, zoodanig behoort te denken. Een Christen erkent , dat Gods majesteit door de zonde gefchonden is ; een *» Christen erkent, dat die Majesteit oneindig is. Hij s, eerbiedigt een' Priester , die door zijn dood zich zeiven tot een offer ter verzoening gefteld heeft. Hij bcfchouwt in dien Priester een' Godlijk perlbon ( „ derhalven een', die magtig was, om aan alles, wat s, bij deed, de kenmerken, en da waardij van het on„ eindige, bij te zetten. — Dunkt het u niet, dat het Verband tusfehen deze waarheden ongemeen fchoon „ is , en dat de déne uit dc andere fchijnt voort te „ vloejen? De Allerhoogfte God is dan niet meer ver5, zoenbaar; Hij is alreeds verzoend; en de uitroeping », van onzen ftervenden Meester: Het is volbragt , ,, wendt alle denkbeeld af, als of hier nog een ledig, ter aanvulling , voor den mensch was overgelaten. — Het gefprek fluit , met het and woord van theöphilus op eene aanmerking van philetus, dat eene leere, die zoodanige zelfverloochening predikt, weinig door de Geleerden wordt aangenomen. ,, Het te'„ gendeel, " zegt theöphilus, ,, is waar. Wij „ hebben reeds gezegd, dat de edelfte verltanden, uit ,» Grieken en Romeinen , tot ons zijn overgekomen. En, om u te doen zien , hoe ootmoedig zij dachten, zal het genoeg zijn, u alleen het volgend ant- woord  622 de rechtvaardigheid des geloofs l# woord van den beroemden aüguStinus te rrieU „ den : gevraagd zijnde , welke de eerfte deugd der ,, Christenen was ? antwoordde hij : Nederigheid —,, welke de tweede? Nederigheid — welke de derde? ,, Nederigheid. — En zoodanige nederigheid lieten zij niet Hechts in hunnen zedelijken wandel, maar ook,als Geleerden, in hunne Godsdïenftige Hellingen , „ blijken. Of is de nederigheid, is het mishagen aari „ zich zeiven, eene deugd, die allerminst aan geleer„ den voegt ? Moeten nu zij , die veel óntfangen hebben, roemen, ah of zij het niet óntfangen hadden? „ Neen,de tijden zullen eens komen, waarïn de uitmun„ tendfte mannent onder alle volken, begeerig zullert „ zijn, om aan de voeten van onzen Godlijken'Leeraar „ neergezeten te zijn , en uit zijnen mond de wet te j, óntfangen^ -—Ja, mijn vriend, gij zelve, gij iult „ ook eens , neffens mij, in onze vergaderingen dien ,, Leeraar hulde doen; ö welk een aangenaam voorüït,, zicht Voor mij ! Uwe verhevene Platonifche Stellin„ gen zullen ü als eene flaauvve fchetze vöorkómeri ,, van het heerlijk licht , dat zich alsdan over uwen ,', geest Zal verfpreiden. Indien mijne gebeden daar ,, toe iet bevorderlijk kunnen zijn , zal dat heugelijk ,, oogenblik gewis niet verre van ons wezen; " Wij prijzen dit Stukjen aan,- om het als een vade mecuni altijd bij zich te hebben, en zich eigen te maken* De rechtvderdigheid des Ge loofs, in de Theödicée van van der kemp, ah mede in de daar voor geplaatjle Voorreden van den Hoogleeraar h. j. krom, miskend, verdonkerd en ontluisterd. Briefsgewijze vOorgedraagen , ter waarfchuuwing en onderrichting Van eenvoudige en mingeoefende Christenen onder de Hervormden; Eerfte Stukjen. , Jlöm te bekomen. 44 Bladz. In gn Ocïavo. De prijs is f : - 6 - : TDij onze Recenfie Van de Theödicée van pAulüs, ertz^ door j. Ti van der kemp (*) hebben wij reeds te kennen gegeven, dat ons in het zelve Werkjen vele paradoxe en bevreemdende Stellingen voorkwamen, die meer naar Mijftikerij, dan wel naar de leere der Hervormden (*) Zie Nt Vader1. Bibl. IV Heel, ijle Stuk, Bladz. t,en*.  IN DB THEODICEE VAN V. Ü. KEMP MISKEND", ENZ. Ö2g den en andere Protestanten van de Rechtvaardigmaking des Geloofs, geleeken, tot welker verfchooning, en overëenbrenging met de Leere der Hervormde Kerk de Hoogleeraar krom vele, maar niet altijd voldoende, moeite en pogingen in het werk had gefteld; eindigende wij onze Recenfie met deze woorden: ,, Dat deze eindelijk de Theödicée van faulus zou wezen, daar van zijn wij, uit dit eerfte gedeelte van deze vertaling en verklaring, nog niet overtuigd; wij prijzen derhalvert San allen omzichtigheid aan , in het beöordeelen van dit Werk. " Een ongenoemde heeft , in het opgegeven Stukjen, eenen aanvang gemaakt, met dit Werk nader te beöordeelen, en in hetzelve zoo veel bedenküjks gevonden, dat hij gemeend heeft , zijne bedenkingen , ter waarschuwing en onderrichting van mingeoefende en eenvoudige Christenen , door den druk te moeten gemeen maken , hetwelk Briefswijze gefchiedt, bevattende dit Eerfte Stukjen twee Brieven; in den eerften van welken de Schrijver , onder de plaatsteekening L... en de naamstekeiiing A. T. O. zijne bevreemding over dit Werk, en deszelfs verdediging of verfchooning in de Voorrede van den Profesfor krom voordraagt, en dei flingeringen, in zijn gemoed door hetzelve veroorzaakt. De Tweede Brief geteekend H... 18 Jan. 1800 , en met de letters L. C. T. D. beandwoordt den eerften, ftemt met deszelfs Schrijver in , betreklijk de bedenkingen , die deze over het Werk van V. d. kemp maakt, en befchouwt hetzelve als gevaarlijk, niet alleen Voor minwetende en eenvoudige vcrftanden, die meenen, dat zij alles, wat uitnemende en Godvruchtige mannen fchrijven, gerustlijk voor waarheid kannen aannemen; vooral , zo deze uitdruklijk durven zeggen , van j esus zeiven daar omtrend duidelijk onderricht te zijn. Maar het kan zelfs," vervolgt de Schrijver, ,, gelijk gij ondervonden hebt, voor meergeöeffenden nadeelig zijn;- wanneer deeze, uit nederigheid en kleingevoeligheid bij zich zeiven, hun eigen oordeel mistrouwen, en op die gedachten komen: Zou ik ook dwaalen? Zou een man , die zoo veel verftand heeft, en aan wien Jefus zelve zich zoo duidelijk ontdekt heeft, de zaak niet beter , niet dieper , inzien , dan ik ? Zoo dat ze daardoor, voor eenen tijd , in verwarring en vertwijfeling geraakeu." Ver*.  6^4 ben negental buieven, Verders twijfelt hij niet , of hij zal in de volgéridë Brieven alle_ twijfelingen volkomen wegnemen, ,, iri welke hij zijnen Vriend zal onderhonden over de leer zelve, welke van der kemp, jn zijne zoogenaamde Theódi'cèe van paulus, voorftelt, en wel ten aanzien , t. Van den oorfprongelijken ftaat van Adam; 2. Van de toerekening vah Adams val en ongehoorzaamheid aan alle zijne nakomelingen. 3. Van de toerekening der volmaakte en genoegzaame gerechtigheid Van jesus Christus aan zöndaaren. 4. Over het verband, waar in het geloof des. Euangelie ftaat met de rechtvaardiging van Zondaars voor God. 5. Van eenige zonderlinge , vreemde en zeer ounaauwkeurigë fpreekwijzen en voorbeelden, van welke van deR kemp zich, tot opheldering en ftaaving van zijne bijzondere begrippen, bedient. En eindelijk zal hij openhartig zijne gedachten mededeelen over de redenen, Welke den Hoogleeraar krom kunnen bewogen hebben, om dit Werkjen van van der kemp uit te geVen , en zoo hoog te verheffen. " Üe Schrijver dezer Brieven is Ons voorgekomen, berekend te zijn voor den door hem op zich genomene taak, Wij hoopen derhalven, dat hij het beloofde fpoedig zal laten volgen, terwijl wij tevens hartelijk wenfchen, dat hij, met alle befcheidenheid, de waarheid behartige, en bedacht zij op het aXviSevety ev etycezq. Een negental Brieven., over de redenen, die meest bij de Christenen aanleiding gegeven hebben , ter verbastering van de zuivere geloofsleer ; opgedragen aan alle ivaare Hervormden in Nederland, en aan allen , die eenig belang in J E s u s Kerk ftellen. Te Amfteldam, bij W. Brave, i8co. 70 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: . 8 - : Aan velen _ van des Schrijvers vrienden fcheen. in ■** dezen tijd dit Negental Brieven toe, van al tfe gewigtigen inhoud te zijn, om dezelven niet publiek tet maken -—- en hij. zelf kan niet ontveinzen , dat hij" zich verbeeldt, dat dezelven met graagte zullen ontvangen worden, en zo hij zich daarin niet bedriegt , zal hij aart den éénen kant ons een Tweede Stukjen zijnet Brieven geven, en aan den anderen kant, zich hart- lyk  over de verbastering der gei.oofsleere. 625 lijk verheugen , dat zoo velen lust in de waarheid gekregen hebben. Dus fchrijft de ongenoemde BnetTchrijVer aan den Lezer. Wij kunnen niet ontveinzen, dat Wij deze Brieven niet zoo gewigtig gevonden hebben , of zij hadden wel kunnen t'huis blijven , en kunnen ons juist geene zoo groote graagte naar dezelven verbeelden , daar zij verfcheidene bijzonderheden aanroeren , die ruim zoo veel kunnen ftrekken , orh argwaan en kwade vermoedens in de gemoederen te fpreiden , en daar door aanleiding tot verdeeldheden te geven , in omftandigheden, in welken, indien ooit, de eendragt zoo hoogstHodig is. Niet, dat wij ontkenhen willen, dat 'er waarheden in gezegd worden, maar verfcheidene dingen worden als redenen en oorzaken van de verbastering der geloofsleere opgegeven, die zulks in geenen anderen zin zijn, dan in welken christus komst 111 de wereld gezegd wordt geweest te zijn, niet otn vrede , maar veel meer verdeeldheid op aarde te geven. De Schrijver heeft geen behoorlijk onderfcheid gemaakt tusfehen opzetlijke en onfchuldige aanleiding, en dit baart verwarring. De Brieffchrijver roert onder anderen het volgende aan, Bladz. do. ,, Veelerlei zijn de ftrikken, die voor eenvoudige menfchen gefpannen worden , en die ook openftaan , om veelen , iet meer ervaren , te verftrikken. — Maar ik mag 11 niet verzwijgen dat aantal van fchriften., het welk zonder naam over de Godsdienstleere wordt uitgegeven, welker Schrijvers zich fomtijds voordoen, tot ons te behooren , fchoon zij nooit met ons geweest zijn, en die, onder dien fchijn zwarigheden verwekken, bedenkingen opgeven , ophelderen en verklaaren in hunnen fmaak , en dus menfchen , nog niets kwaads vermoedende , heimelijk vangen. Het was een zegen voor de Hervormde Kerk , toen men geen Boeken over de waarheden van den Godsdienst, zonder Kerkelijke goedkeuring uitgekomen , voor echt hield : en het is te wenfchen, dat alle brave Leeraars zich daar aan houdeh zullen, en onder allerlei gezogte voorwendzelen, ook fomtijds met dat doel, om in de waereld te brengen, het geen 'er wel had mogen uitblijven, zich niet van eene verpligting onttrekken zullen, waartoe zij door de Kerkenordening j zoo wel nu nog, als te vooren, gehouden zijn." Wij laten die aanmerking over de Kerklijke goédhieuwe VAe,*IfiL,IV.»B.SL.NO.Ï^ Rr keu«;  626 H. J. KROM keuring aan hare plaats, maar vragen: — Waarom zim dan deze Brieven, die wel niet regelregt , maar nogthands van ter zijde de Godsdienstleer ook betreffen, en zoo vele klagten over derzelver verbastering aanheffen ook niet door den Schrijver , een Lid der Gemeente* zoo gisfen wij , dat de Letters E. L. D. G. waarmede de Voorrede en de Brieven geteekend zijn, zullen moeten verklaard worden , aan eene Kerklijke goedkeuring onderworpen , in welke zoo velen zelfs Leeraars verdacht gemaakt worden ? Wij durven 'er vooruitkomen, wij zijn even zoo befchroomd voor Kettermakerij , als voor losbandigheid en lijncretisme. Wij raden tot vrede onder broedereneendragt onder de Christenen kan , onder den zegen van God, magt maken; en wij zijn huiverig, wanneer wij meenen te befpeuren, dat een zaad van tweedragt door wien dan ook, geftrooid wordt. IJver is prijslijk' maar met verftand. Waarheid behoort betracht te worden, maar in liefde.' Bericht aangaande het voorgevallene omtrend de Kerkelijke Approbatie op eene Redevoering , gedaan voor het ■ Zendeling- Genootfchap, den 27 Junij 1799. Benevens eenige Aanmerkingen op zekere Recenfie in de N. Vaderlandfche Bibliotheek, door h e r m . j 0. krom. Kunnende ftrekken ten bij voeg fel tot de 'Bijlagen van die Redevoering. Te Middelburg , bij J. J. van de Sande 1800. 40 Bladz. In gr. Octa vo. De prijs is f : - 8 - : Bericht aan het Publiek, bij gelegenheid van een uitgegeeven Bericht, aangaande het voorgevallene omtrend de Kerkelijke Approbatie op eene Redevoering, gedaan voor het Zendeling -Genootfchap, den 27 Junij 1799. Door den Hoog Eerw. Heer herm. jo. krom. Profes for en Predikant te Middelburg. Te Rotterdam, bij J. Pols, 1800. 12 Bladz. In gr. Octavo. De prils is ƒ: - 3 ■ : ^ J TTVe Hoogleeraar krom had aan de Vifitatoren van de Clasfis van Schieland verzocht, om de hier boven gemelde Redevoering Kerklijk te approbeeren. Dit werd eerst vertraagd , en naderhand heeft men verkozen, zich van deze approbatie te excufeeren. Wie naauw-  e E R I c H T, E N Z. ven. De aanmerking van Ds. van pellecom dat zyn Lerw. begreep, dat dit Stuk veel voedfel verfchafc te tot eene amalgamatie, of verëeniging met de Remonftianteu doet geenszins eer noch aan zijn verftand noch aan zijn hart. En fchoon de Heer le sage ten broek nog andere redenen van weigering ongeeft, zoo kunnen wij echter het voldoende van deze redenen niet bevatten, daar toch Vifitatoren alleen maar. to^ïï?"*^6* 0nrecI"2innige van eenig Geichrift hebben te oordeelen. ö Het verwondert ons derhalven niet , dat de Hoogleeraar krom door deze behandeling in eene knorrig btu geraakt is Maar ongelukkig zf„ wi "p dat pg onder zijne aandacht gekomen , en hebben de uitwerk! felen daarvan ook voor een gedeelte moeten ondeTv nden. Onze Recenfie van bovengemelde Redevoerin" f*\ wordt door hem aangetast op eene wijze , die Duiten Sel"ietpbe'"dW0-0rdt/an de befcheidenheid, w£2 mede zijne Redevoering door ons-is beöordeeld gewonen. En het ,s hier over, dat wij nog eenige afnmeï kmgen moeten mededeelen. ö aanmer- De Hoogleeraar begint met te zeggen , dat men te dezer tijd met veel telt op zulke en* dergelijke Recen ften. Maar het tegendeel dunkt ons, dat wij ten Sn opzichte moeten opmaken uit de uitvoerigheid wïar mede hy zich tegen onze Recenfie verdeedigt en uk de' driften , we ken wij nu en dan in hem meenen te beiben! ren Men kan duidelijk zien , dat onze gemaakte rel flexien hem geweldig verveelen , en dat hij nie we dulden kan , hoe veel lof men zijne Redevoering ooiheeft toegezwaaid, niet in alles geprezen tl Sjn.8 wt C) Zie N. Vadert. BUI, IV Deel, ifte Stuk, Bladz. ss!^ Rr a 35  «5,28 h. j. krom zich aan beöordeelingen niet bekreunt, ziet op dezelven met een verachtend ftilzwijgen neder. De Recenfent heeft het geduld niet, om te andwoorden op alle de reflexiën van den Hoogleeraar, noch op de gevolgtrekkingen, die hij uit zijne beöordeeling heeft afgeleid, als of de Recenfent zou behooren tot die Godgeleerden , die de Mesfiaanfche voorfpellingen uit de Schriften der Propheeten zouden willen verbannen, en daar toe de Oosterfche Dichtkunde misbruiken. Hierin vergist zich de Hoogleeraar merklijk. En de geest van ons Maandwerk is aan hem zeiven al te wel bekend, dan dat het eenigzins nodig zijn zou , befchuldigingen van dien aart te wederleggen. De Recenfent zal zich alleen bij de hoofdzaak , in welke hij van den Heer krom verfchilt, bepalen, en zoo kort hem doenlijk is, het gegronde van zijne beöordeeling daarömtrend trachten aan te toonen. — Hij had gezegd : ,, De Hoogleeraar neemt maar zoo „ fchielijk de voorönderftelling aan, dat deze voorzeg„ ging (Jef. XLIV 13,4,5, Want ik zal water gieten ,, op den dorfiigen, enz.) op de Heidenen, en derzely, ver bekeering ziet. Dat is klaar, zegt hij, het geheele beloop van zaken leert dat. Maar dit bewijst hij niet. Het komt ons voor, zoo klaar niet te zijn. „ En men zou gemaklijk kunnen bewijzen , dat het „ beloop van zaken , het verband , waarin de Voor„ zegging voorkomt, ten duidelijkfien bewijst, dat dezelve op de nakomelingen der Jooden ziet, en op de hervorming , die zij bij hunne wederkeering uit Babel zouden ondergaan, wanneer zij, die te vooren „ zoo zeer tot de afgoderij overhelden, daar van vol5, komen genezen , elk als om ftrijd de eerfte zoude 3, willen zijn, om te verklaren: Ik ben des Heeren. Ik ,, behoor tot zijn volk. " De gronden , die de Recenfent voor deze zijne ftelling heeft, zijn deze: Dat de vervulling van deze voorzegging niet in Heidenen , maar in de nakomelingen derjooden zeiven moet gezocht worden, dunkt hem uit het één en ander duidelijk te blijken. De belofte is toch tot het Joodfche volk: ik zal mijnen geest geven op uw zaad, op uwe nakomelingen» "Wat zou daar van het gevolg zijn? Zij, te weten uwe nakomelingen , zullen uitfpruiten tusfehen in het gras, als de wilgen aan de waterbeeken : deze zal zeggen: ik ben des Heeren, enz. waar jehova dus voordgaat vm  BERICHT, ENZ. 6*39 van de zelfde perfoonen, van de zelfde nakomelingen van jacob te fpreken , zonder dat 'er eenige de minne wenk gegeven wordt , dat hier een overgang tot andere perfoonen, tot Heidenen of Profelijten, zou plaats hebben. — Even gelijk het tweede lid van het derde vs. Ik zal mijnen geest op uw zaad gieten, en mijnen zégen op uwe nakomelingen, tot verklaring dient van het eerfte figuurlijk lid: Ik zal water gieten op het dorjlige en ftroomen op het drooge. Dus dient ook het vijfde veTs: Deze zal zeggen : ik hen des Heeren , enz. tot verklaring van het vierde ; Zij zullen uitfpruiten tusfehen in het gras, als de wilgen aan de waterbeeken. En zoo zeker , als 'er dan in het vierde van de nakomelingen van jacob gefproken wordt/zoo zeker heeft dat ook plaats in het vijfde. — De eenige grond, waar op men aanneemt, dat, in het vijfde vers, van de bekeering der Heidenen gefproken wordt, is deze. De Jooden, zegt men, waren het volk van God, zij waren des Heeren. Zij behoefden dit dus niet te verklaren. Daarëntegen te zeggen : Ik ben des Heeren , zich te noemen met den naam van jacob, dat voegde volkomen aan menfchen, die van het Heidendom tot het Joodendom overkwamen. Dan deze bedenking is gemaklijk op te losfen. De Tooden waren wel het volk van God. Zij erkenden oorfpronglijk jehova voor hunnen God. Dan in dien tijd, van welken de Propheet fpreekt, hadden de Jooden den Heere hunnen God verlaten. Zij handelden, als of zij niet meer zijn afgezonderd volk waren. Zij fcheenen zich zijne inzettingen en zijn volk te fchamen. Zij verëenigden zich met de Heidenen, en wandelden de Afgoden na. Maar dan, wanneer God zijnen Geest over hen zou uitftorten , dan zouden zij hiervan geheel te rug komen, dan zouden zij 'er openlijk voor uitkomen, tot den Heere te behooren, en zijn volk te zijn. Deze zou zeggen : Ik ben des Heeren. enz. — Van hier ook de nadruklijke rede over de onzinnigheid der Afgoderij in het overig gedeelte van dit Hoofdftuk, gefchikt, om deze keus der wederkeerende Jooden te billijken. — Dergelijke betuigingen vanJooden, die van de Afgoderij tot den Heere wederkeeren , vinden wij meermalen bij de Propheeten , bij voorbeeld : in de bekende plaats bij jeremias: Keert weder , gij afkeer ige kinderen! Ik zal uwe afkeerigheid genezen. Ziet hier zijn wij. Wij 3 ki-  . ©30 h. j, krom komen tot u. Gij zijt onze God. Waarlijk te vergeef? verwagt. men het van de bergen of van de menigte der heuvelen. . In den Heere onzen God is al ons heil. De vervulling van deze belofte moet dus gezocht wor,den in de nakomelingen der Jooden zeiven. Maar op welk eenen tijd dan? Wanneer is deze belofte aan hun vervuld geworden ? Het is zoo, de Propheeten , wanneer zij toekomftige gelukkige uitkomften zich voorbelden , waren doorgaands gewoon, dezelven zich voor te ftellen , niet flegts in hare beginfelen, maar ook zoo als. zij van tijd tot tijd tot meerdere volkomenheid zouden geraken,—vooral onder het gelukkig rijk van den Meslias. Spraken zij van de toekomftige uitftorting van den Geest, dan dachten zij niet flegts aan die tijden , in welken de beginfelen daarvan gezien zouden worden , maar verbonden daarmede onmiddelijk de verder afgelegene tijden van den messiës, waarin dezelve in den volden overvloed plaats zou bebben. Men kan noch wil derhalven de bekende en milde uitdorting van den Gee,ct ook over de nakomelingen der Jooden onder bet N. Testament hier geheel uitfluiten. Maar allereerst en voornaamlijk is deze belofte , naar de mening van den Recenfent, aan de Jooden vervuld geworden bij hunne wederkeering uit de Babijlonifche gevangenis. Dat blijkt allereerst uit den inhoud der Redevoering, yan.welke deze tekst een gedeelte uitmaakt. Dezelve volgt op deze geduchte aankondiging in het laatde vers van het voorig Hoofdftuk , Ik. zal jacob ten banne overgeven , en Israël tot befchimping. Deze belofte is ook verbonden met eene toezegging aangaande de verlosfing der Jooden uit Babel. Dit kan men zien in het laatfte gedeelte van dit Hoofdftuk, waarvan het laatfte vers dus< luidt : Die tot Cores, dat is tot Cijrus, zegt: hij is mijn Herder. Hij zal al mijn welgevallen volbrengen. Zeggende ook tot Jerufalem: word gebouwd, en tot den tempel: werd gegrond. _ Verders wordt dit duidelijk uit andere voorzeggingen, die van eenen gelijkfoortigen inhoud zijn. Zoo lezen wij bij Ezech. XXXVI: 24. enz. Ik zal u uit de Heidenen haaien, en uit alle landen vergaderen. Ik zal u in uw land brengen . en ik zal reine wateren op u fprengen. — — Ik zal mijnen geest geven in het binnenfte van u, en ik zal' maken, dat gij in mijne inzettingen zult wandelen; waar de belofte van den Geest aan de weder- kee-  BERICHT, ENZ. 631 keering des volks uit deszelfs ballingfcbap in Babijlo•niën wordt vastgemaakt. Zie ook Jef. XXXII. en Jerem. XXXII. Men zal hier van nog meer moeten overtuigd worden, wanneer men op de gefchiedenis van dien tijd zijne aandacht vestigt. Zo 'er immer eene groote en zichtbare hervorming in den zedenlijken enGodsdienftigen toeftand der Jooden heeft plaats gehad, het was voorzeker bij hunne wederkeering uit Babel. — Men heeft menigmaal met verbazing eene bijzonderheid daaromtrend opgemerkt , die men naauwlijks voor geloofbaar zou achten , indien zij niet uit de Gefchiedenis ontegenzeglijk bewezen ware; naamlijk, dat dat zelfde Joodfche volk , dat te vooren met zulk eene , alle denkbeelden te bovengaande, drift tot de Afgoderij overhelde, dat zoo geduurig dat misdrijf pleegde, dat noch door de ontzettendfte wonderen , noch door waarfchuwingen , noch door zegeningen , noch door de fchriklijklie ftraffen , dat door niets daarvan was te rug te houden, dat dat zelfde volk federt deszelfs gevangenis in Babel, van dat kwaad zoo volkomen genezen is, dat het zich na dien tijd niet alleen aan dat kwaad nimmer weder heeft fchuldig gemaakt , maar ook met den groottien afkeer van alle Godsdienften , die maar eenigzins naar het Afgodifche zweemen, is aangedaan. Wanneer wij de Boeken van esra en van neiiemia lezen, die de gefteldheid der Jooden befchrijven bij hunne wederkeering uit Babel, welk eene gunftige verandering worden wij dan niet in hun gewaar! Welk eenen afkeer toonden zij niet van de Godsdienften der Heidenen , in welker midden zij gewoond hadden ! hoe groot was hun ijver, om zich van hun af te feheiden! Hoe diep in de ziel toonden zij overtuigd te zijn, dat alleen jehova God is! Hoe krachtig herleefde in hun de gezetheid op den Voorvaderlijken Godsdienst! Ho» vrolijk juichten zij, toen de gronden van den nieuwen tempel gelegd waren ! Met welk eenen ijver bouwden zij aan denzelven, daar zij om zoo te fpreken met de ééne hand arbeideden, en met de andere het geweer hielden tegen de aanvallen hunner vijanden! Met welk eene -vreugde vierden zij hunne Feesten ! Hoe menigmaal verbonden zij zich op nieuw aan den Heer ! Hoe aandoenlijk en plegtig zeide het gantfche volk: Amen! Amen! toen deszelfs hoofden het verbond vernieuwd Rr 4 had-  6%1 J- VAN DER LINDEN hadden met den God hunner Vaderen! Toen was het, dat God zijnen Geest uitgoot op Jacobs zaad, zijnen zegen Dp zijne nakomelingen. Toen was het, dat zij liitfproten als in grazige beemden , dat deze zeide : ik ben des Heeren ; die zich noemde met den naam van jacob; gene met de hand fchreef: ik ben des Heeren, èen vierde zich toenoemde met den naam van Israël. —} ■ Deze gronden meende de Recenfent voor zijne opvatting te hebben. Daar nn de Hoogleeraar het tegengefteld gevoelen omhelsde , zonder bewijs daarvoor "bij te brengen, alleen maar zeggende. ,, Dit is klaar, het geheele beloop van zaken leert dat." zoo kan men zich over dit gedeelte der bewuste beöordeeling geenszins verwonderen. Ook in dit Bericht geeft de Hoogleeraar geene gronden voor zijn gevoelen op. Groote mannenftemmen wel met hem in. Maar hun gezag doet tochop zich zeiven niet af. Het zijn alleen goede bewijzen, die ons moeten overtuigen. Voor bet overige blijven wij bij het oordeel, dat wij over het Tweede Deel van deze Redevoering velden : „ Wij hebben daar in vele oordeelkundige en lezens., waardige aanmerkingen aangetroffen , gelijk ook een a, aantal blijken van gezond verftand, van eene corda„ te denkwijs, en van eene hartlijke belangftelling in„ de uitbreiding van het rijk van onzen Heer jesus j, christus." Alphabetisch Register, op de algemeene manier van Procedeeren in Civiele en Crimineele zaaken, met de daar toe behoorencle inftrucli'én voor alle openbaare Aanklagers , Rechtbanken en Gerechtshoven in de Bataaffche Republiek. Door Mr. joünnes van der lin-t den, Advocaat te Amfteldam. Te Leijden, bij A. en j. Honkoop , 1800. 135 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is f: - 12 - : Wij haasten ons, om dit Register zoo fpoedig mooglyk ter kennisfe van onze Lezers te brengen, hetgene wij te nodiger oordeelen , omdat hetzelve, vooral in den aanvang, bij de invoering van de nieuwe manier van procedeeren, wanneer men nog niet die volledige kennis yan dezelve , welke alleen het gewrocht eener lang-,  ALPHABETISCH REGISTER. uit  SAMENSTEL VAN HEELKUNDE. 637 4, uit die oorzaak alleen zeer twijfelachtig word: dan, „ een Wondarts kan altijd daartegen waken , door de Operatie voorteflaan, zodra hij ontdekt dat alle po» ,, gingen om het Lid te behouden vruchteloos aflopen , „ en des Lijders krachten beginnen afteneemen." ,, Terwijl het duidelijk blijkt dat de Amputatie in de meergevorderde tijdperken van meervoudige Beenbreuken beter zal uitvallen, dan wanneer zij dadelijk na het ontvangen der kwetfuur ondernomen word; ,, en men in den meergevorderden flaat van langdurige ,, ongemakken , voornamelijk in de witte Gezwellen „ der gewrichten, gelijk wij elders reeds hebben aan,, gemerkt, daar mede ook beter flaagt, dan wanneer zij vroeger gefchied; zo is het een zaak die de op? „ merking der Konstbeöefenaren verdient. Voor zo „ ver mijne ondervinding zich uitftrekt, dan befchouw ,, ik het als een ontegenfprekelijke daadzaak; en indien „ de ervarenis van anderen ook daarop uitloopt , dan „ zal het tot het overtuigendst bewijs tegen het vroeg„ tijdig Afzetten kunnen dienen. ïk kan mij niet erinneren dat ik gedurende den loop mijner eigen praktijk een enkel geval gezien heb, waarin de Operatie , „ wanneer het ongemak reeds eenigen tijd lang ges, duurd had, op zich zelf de dood veroorzaakt heeft; en ik zag verfcheidene voorbeelden , waarin zij , ?, fchoon des Lijders krachten zeer waren uitgeput , „ echter met goed gevolg verricht wierd : daar inte„ gendeel veele Lijders alleen Itierven aan de gevolgen der Konstbewerking , wanneer zij zeer fchielijk na „ het ontvangen der kwetfuur ondernomen was. Wan,, neer ik van de dood als een gevolg der Operatie fpreek , dan meene ik geenzins zulke gevallen , als ., welke zijn toetefchrijven aan Bloedfrortingen, die, „ korten tijd na dat de Lijder te bedde gelegd is , „ worden waargenomen , daar deze kunnen voorko., men evenveel op welk een' tijd het Lid ook moge afgezet zijn ; maar van dusdanige als omtrent den ,, tweeden of derden dag, en fomtijds ook later plaats grijpen , en door de hevigheid van de fchielijk na ,, het verrichten der Konstbewerking invallende koorts veroorzaakt worden. " Nieu-  Ö3S niéuwe scheikundige bibliotheek. Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. Amicus Plato — fed magis amica Feritas. Zesde en Zevende Stuk, {zijnde het Tweeden Deels Tweede en Derde Stukj. Te Amfteldam , bij de Wed. J. Dóll en Zoonen , en W. Holtrop, Bladz. 101—276 In gr. Octavo. De prijs is te famen ƒ 1 - 4 - : De volgende fchriften worden in deze Stukjens op den voorigen voet aan het Scheikundig publiek bekend gemaakt. Zesde Stuk Opuscules chimiques faifant fuite a la Chimie experimentale et raifonnée par Baume. Hisjoria Sijstematis fa/iva/is, Phijfiologice et Pathologice conftderati, AuBore j. b. siebold. — Chemiefche Annalen, für die Freunde der Naturlehre &c. von l. von crell, 1798. — Annales de Chemie Tom. XXV. Voords worden in dit Stuk nog medegedeeld : Waarreemingen oyer de werking en het nut van onderfcheiden zuren en vooral van het verdund Salpeterzuur, in de genezing der Venusziekte, enz. Door c. g. ontiju, Med. Dr. en Froedmeester in den Haag , waarbij zeer oordeelkundig, en door ondervinding voorgelicht, de omftandigheden bepaald worden, in welken dit zuur ter genezing der Venusziekte kan aangewend worden en tevens op Scheikundige gronden wordt nagegaan, op welke wijze de verfchillende antivenerifche geneesmiddelen het Venusgif tegengaan en vernietigen. Zevende Stuk Manuel cVun cours de Chimie, ou Serie des experiences et des demonftrationS, qui dolvent compofer un cours complet fur cette Science, par e. j. b. bouillon la crange. Chemifche Annalen für die Freunde der Naturlehre &c. von l. von crell, 1798. Vervolg van 't voorgaande. Annales de Chemie par g u ijton, monge enz. Tom. XXVI en XXVII. Voords nog twee afzonderlijke verhandelingen, de ééne over de uitwerking van het Licht op de planten, door du montcourset overgenomen uit het Magazin Encijclopedique, waarïn de beweeging der planten naar het Licht, de indruk, die hetzelve op de planten maakt en de gevolgen van het een en ander met opzicht tot derzelver figuur, kleur en andere hoedanigheden, door onderfcheidene waarnemingen opgehelderd en bevestigd worden. De andere is eene Redevoering , uitgejproken in de Maat- fchap-  NIËÜWE SCIJElKUrCDIGE BIBLIOTHEEK." 039 fchappij: Felix Meritis, ten hetoge der eenvormige werking der Natuur in het voortbrengen van plantgewasfen door G. vrol ik. Tot eene proeve dezer eenvormige werking der Natuur bepaalt zich de Hoogleeraar in deze Redevoering hoofdzaaklijk tot de groote overeenkomst, die 'er is tusfehen de wortels der plantgewaslen en derzelver boven den grond wasfende ftengen. — ,, De ,, vorming der botten ," zegt de Schrijver, „ welke aan ,, verfcheide wortels onder gunftige omftandigheden word waargenomen , toond ten klaarden aan , dat „ wortels en Hengen , in dezelfde betrekkingen geplaatst zijnde , volmaakt overeenkomen , dat derhalven de ,, werking des lichts, de enige oorzaak van het fchijn„ bare verfchil deezer delen uitmaakt; door den invloed „ toch van deezen veel vermogenden prikkel worden takverfpreidingen in wortels, wortels in takken veriin,, derd. —— Hetzelfde werktuig, dat onder de aarde 5, nieuwe wortels deed voortkoomen, brengt, aan der,, zeiver oppervlakte genaderd, blad, bloem en vruch,, ten voort." Het een en ander wordt door velerleij fraaie waarnemingen overtuigend bevestigd. Eindelijk is nog in dit Stukjen. geplaatst een kort uittrekfel uit het werk van coquebert; over het nieuwe Sijstema der Maten en Gewigten der Franfehe Republiek. Magazijn voor de Critifche Wijsbegeerte en de Gefchiedenis van dezelve, uitgegeven door paülus van hejviert. Tweede Deel, Drie Stukken. Te Amfteldam, bij M. Schalekamp, 1799. 401 Bladz. In gr. •Oclavo. De prijs is te famen ƒ 2 - 14 - : TV/Fet zoo veel genoegen wij ook het Eerfte Deel van -*-»--• dit Magazijn gelezen hebben, dit tweede voldeed ons niet minder. — Wij hebben echter , ter oorzake van den gewigtigen inhoud, deze beöordeelende aankondiging liever wat fpade willen mededeelen, ten einde alles naauwkeuriger te kunnen wikken en weegen, dan, hier of daar, door overhaasting , mis te tasten. — In t einde moeten onze lezers, bij dit uitftel, winnen. — Dit Tweede Deel neemt een begin meteenen brief over den tegenwoordigen ftaat der Critifche Wijsgeerte in de Bataaffche Republiek, en het voorname ftrijdpunt, tusfehen de Critifche Wijsgeeren en derzelver tegenftanders, en  6.|0 p. van h e m e r t en waaruit duidelijk blijkt, dat de Critifche Wijsgeerte * in weêrwil van menigvuldigen tegenftand , aanvanglijk opgang begint te maken* Hoe zeer v. H. intusfchen reden meent te hebben, om zich over de tegenltanders der Critifche Wijsgeerte te beklagen , wij kunnen het geenszins goedkeuren, dat hij dezelven zoo ftreng behandelt. Zijne taal is al te fcherp , en dan verbittert men doorgaands meer, dan men verbetert, en wint 'er dus zelden mede. — Aan den anderen kant beviel het ons bij uitfrekendheid, dat v. H., in dezen brief, ter gemoetkoming en nadere onderrichting van welmeenende, maar tot dus verre dwalende, Anticriticisten, het groote punt, waarop alles aankomt, opgegeven, en het onderfcheid tusfehen de Critifche Wijsgeerte , en het Peibnitidanfche ftelfel zoo duidelijk heeft ontvouwd. — De groote vraag, waarop hier alles aankomt, is, gelijk v. H te recht aanmerkt, of de bovenzinlijke dingen voor ons menfchen, in onzen tegenwoordigen toeftand op aarde, al of niet kenbaar zijn. — De Critifche wijsgeer ontkent dit — en toont dit zoo duidelijk en ontegenzeglijk aan , dat 'er , voor den waarheidlievenden onbevooröordeelden onderzoeker geen twijfel meer kan overblijven, mids men de waare bedoeling wel verfta. De tweede plaats in dit eerfte Stuk beflaat eene Proeve eener opheldering van de Critiek der zuivere Rede, door den Advocaat kink er gefchreven. De groote vraag, die hier ten grondflag ligt, is, „ hoedanig en ,, van welk eenen aard is het kennende vermogen, welk * „ oorfpronglijk , in onze natuur aangelegd is, en op 5, welke zaaken kunnen wij hetzelve toepasfen, ten einde kennis aangaande dezelve te verkrijgen?" — De waarde van dit onderzoek aangewezen hebbende, bepaalt hij eerst de drieërlijë wijzen van kennisverkrijgiug, door middel van zinlijkheid, verftand, en Rede, waarüit hij twee hoofdbronnen onzer kennis afleidt, naamlijk een oorfpronglijk , in onze natuur gegrond , afzonderlijk beitaand zuiver kenvermogen , en de ervaring , zoodat dus onze kennis of oorfpronglijk of afgeleid is; zijnde de eerfte zuivere, de laatfte ervarings- kennis, waarvan het onderling verband duidelijk wordt aangewezen. Van nu af houdt dit zuiver kenvermogen hem voornaamlijk bezig. Hier komt, bij de befchouwing van de zuivere kennis der zinlijkheid, het onderfcheid tusfehen de ft of en de form vooreerst in aanmerking, waarbij hij dan  MAGAZIJN VOOR DE CRITISCHE WIJSBEGEERTE. 64i dan van zeiven moet komen op de zuivere voorftellin^eh van rmmte en uj'd, als de beide oórfpronglijke formeS vïn% v ¥d FeiÖp V01^ de befehouw ng van t verftand, en wat hetzelve tpebrenge ter uitbreiding onzer kennis. „ Het verzamelt, fehakelt aan één, en brengt in verband de indrukken, welken de zinliik», heid van de voorwerpen ontfangt." — Hier in komen de verbeeldingskracht, het geheugen of de h™rdbïngingskracht en de bewustheid, het verftand te hulp, .en S 4ven heH aan die- veï*Hnfelen -» de aanfSi&Lg te geven; Hiervan is onderfcheiden de eenheid in begrip, die het verftand geeft aan veelvuldige"foortieliïtó Ve Ichijnfelen, - door bijzondere enkelvoudige voortellingen, naar hunne foorten , onder begripplu on te nemen, en dezen weder door hoogere foorten te verbi" S te bouwen °e'feJeÖ Üm? fMd geheel de7^niè v£.u, "ouwen, t geen oordeelen heet. Dit doet het verftand volgends zekere wetten, of denkformen vvel ken geheel onafbanglijk van, en 'vóór aïTe £ in onze ziet voorhanden zijn. — Wij leeren dete Inl fonnen kennen uit de bewerkte ftofLef*n ïg* betreklijk, of tot de hoegrootheid, of tot: de hoedX' heid, of tot de betrekking der oordeelen , of einde ftjk, tot de betrekking der oordeelen tot het'kenvï mogen. - Hieruit worden afgeleid - ahemL bu ondcrflellige en uit een fiek Oordeelen rw n ' Asfertortfche en Apodi&ifchk uorcieelen. ~ Deze alle worden nader opgehelderd -f n"'m' ™'8ends w"k™ * ünsen on zich' ™ ra, f"' mMr die' naar z8ïtofcbï s sas*taa,L ™ -"■ssiekfedï ^^t^S**- zich' sn,TOl^ «- «■luw.v*D.jji11..,T.Sim,w.iJ.n «J^K recta  6^2 VAN H ï M E R ï bezitten wij hetzelve ? voorgefteld en bean& woord hebbende — komt hij nu nader tot de befchouwing der Rede, leidende uit de oordeelen befluiten af, en welke den naam van zuivere Rede draagt, wanneer zij zich boven alle ervaring poogt te verheffen, en nieuwe begrippen en grondftelHngen uit zich zelve, en van zinlijkheid en verftand onüfhanglijk , poogt te i'cheppen. Hoe zij zich trapswijze verheft tot zuivere redebegrippen aangaande onze ziel, de wereld, en de Godheid, wordt hier duidelijk ontvouwd, en agtervolgd* door een naauwkeurig onderzoek naar de gewoone bewijzen , tot dus verre in de wijsgeerige ftelfels in zwang, ten betooge van het aanwezen van ons zeiven, de wereld en de Godheid, en waarvan het eindelijk befluit is, dat die bewijzen , op zich zeiven, ongenoegzaam zijn; en men de ideeën aangaande deze dingen veel eer moet aanmerken als noodzaaklijke hulpbegrippen, welken tevens de grenzen uitmaken, binnen welken onze kennis befloten is, en boven welken wij ons, nimmer, dan in hersfenfchimmige befpiegelingen kunnen verheffen. . Gedoogde ons beftek eene naauwkeurige ontleding van dit, naauwkeurig en grondig , onderzoek , gaarn zouden wij hierin treden. Thands, daar deze uitvoerige proeve (en deze uitvoerigheid was noodzaaklijk zoo wel door den inhoud als door het oogmerk dezer proeve,) — en die nog ruim honderd Bladzijden van het Tweede Stukjen dezes Tweeden Deels btflaat, —• ons reeds zoo lang heeft bezig gehouden , moeten wij hier van afzien; alleen kunnen wij van deze Verhandeling niet afftappen, zonder aan te merken, dat, hoewel alle de gronden, bijgebragt ter ontzenuwing der voormalige bewijzen, ons niet allen even duchtig en boven alle tegenbedenking verheven voorkomen , deze proeve echter zeer dienftig is, om, naar het oogmerk van den Schrijver, aan de Critiek der zuivere rede eenige opheldering voor beginners in deze wetenfchap bij te dragen en waartoe dezelve te meer kan ftrekken, omdat ons, in onze taal, geen werk over dit onderwerp bekend is , in beknoptheid en duidelijkheid aan deze proeve evenaarende. De derde plaats in dit Tweede Deel beflaat eene kleine Verhandeling van kant , ter beandwoording der Vraag, „ Wat is verlichting ? " — Dezelve wordt gezegd te s zijn,  magazijn VOOR DE CRITISCHE WIJSBEGEERTE. 643 fcijn, „ de uitgang van den mensch uit den ftaat zijner „ vrijwillige onmondigheid." — Vrijheid is daartoe het eenige vercischte, dewijl een volk alsdan van zeiven tot de verlichting zal komen. Dit wordt nader toegepast, op de bijzondere (landen in de maatfchappij, en wel voornaamlijk op den zoogenoemden Geestlijken Hand , waarin, onder anderen, de vraag beandwoord wordt, in hoe verre een Kerkleeraar gebonden en niet gebonden is aan eenige Kerklijke llelfels en formulieren. Naamlijk in zijne Ambtsbediening is hij daaraan onderWorpen, doch als Geleerde ftaat het hem vrij, om over dezelven, vrij uit, zijne gedachten mede te deelen. — Wij onthouden ons van Aanmerkingen op deze en andere, nog al drieste Hellingen van den Schrijver, vooral ook wanneer hij beweert , dat een groote trap van burgerlijke vrijheid niet alleen niet voordeeiig is voor de verlichting, maar zelfs haar onöverkoomlijke hinderpalen in den weg legt; — 't geen ons, tot dus verre, zeer paradox voorkomt. Wederleggen is eigenlijk nooit de zaak van den Beöordeelaar , die toch meer op de wijze van behandeling moet zien ; en te minder in dit geval, daar dit Huk eene vertaling is. Dit alleen willen wij , omtrend de wijze van behandeling, zeggen, hier is meer gefleld, dan bewezen. Een Latijnsch Gedicht van den vermaarden 11. de B 0 s c u, getijteld Ethica Philofophie Critica - en een Voorbericht van van hemért — bekleden de vierde en vijfde plaats in dit Deel. — Wij verëenigen ons geheel met het gezegde van den laatstgenoemden , en durven zijn oordeel gerust onderfchrijven, wanneer hij in dit Voorbericht zich dus laat hooren. „De bosch „ verdient, gewislijk, zoo door zijne Digterliike talen„ • ten, als door den adeldom van zijn hart, eene aan„ zienlijke plaats. Ook is dezelve aan hem, als Digé, ter, door bevoegde Konstrigters, van overlang, toe- „ gewezen. Niet min ftshoon is hetLeerdigt, „ welk ik den Lezeren van dit Magazijn hier aanbied, ,, waarin dezelfde Digter de Zedenkunde der critifche vyijsgeerte van den onHerflijken kant bezingt. — Eenige aanmerkingen tot dit Gedicht beflaan de'zesde plaats. — Het Derde Stukjen van dit Deel neemt eenen aanvang met eene verhandeling over de ruimte — waarvan de km-ger schrob der, Proponent bij de Lutherfche GeS s a meert-  ©4* t. VAN HBMERT mecnte te Amfteldam, Schrijver is. Laat ons den inhoud derzelve met 's mans eigene woorden opgeven. ,, Er moet, zegt hij, vooreerst, getoond worden, dat ,, wij, zonder de voorftelling van ruimte, geheel en al geene voorwerpen van onzen uiterlijken zin kunnen „ aanfchouwen, daar de form het wezenlijke veréischte is , om de ftof voorftelbaar te maaken. Wijders moet ,, blijken, dat de voorftelling van ruimte, van voren, s, in ons zeiven gelegen, en dus ,van den indruk der 3, voorwerpen onafhanglijk is, fchoon zij haar beftaan en werkzaamheid niet eerder kan toonen , voor dat 3, ons voorwerpen gegeven zijn; want de form der on3, middelijke voorftelling heeft geene betrekking tot het 3, voorwerp, maar alleen tot het voorftellende onder- werp , hoewel zij niet kan werkzaam zijn , eer de 5, ftof gegeeven is. Eindelijk behoort tot de form van ,, eene onmiddelijke voorftelling, of aanfchouwing, dat 3, zij zelve eene zuivere aanfchouwing, en geen begrip 3, zij — egter niet in dien zin, dat zij zelve een voor- werp zou voordellen: maar om dat, door dezelve, 3, het menigvuldige der gewaarwordingen van onze» 5, uiterlijken zin , naar zekere betrekkingen , geregeld 3, wordt, en eenheid verkrijgt, en zij dus een wezeniijk 3, beftanddeel van 't aanfchouwelijke uitmaffen" — Órj dezen voet bewerkt de Burger S. dit onderwerp, waar hij, vooral, op het Tweede Deel breedvoerig ftilftaat, leidende daaruit de volgende Hellingen af. i. Ruimte is noodwendig, dat is, heeft een noodwendig beftaan. 2. Alle voorwerpen van onzen uiterlijken zin zijn in ruimte, en bevat in een gedeelte van dezelve. 3. De ruimte is oneindig. 4. De ruimte is wezenlijk één. 5. Elk deel der ruimte is in 't oneindige deelbaar. — 6. Elk lichaam is in 't oneindige deelbaar. — Hoe de Schrijver op de-ze laatfte ftelling , langs den weg, dien hij zich van de tweede tot de-vijfde ftelling gebaand had, komt, is zeer duidelijk. Men ziet, intusfchen, hierüit, welken grooten invloed de leer aangaande de ruimte op andere wijsgeerige leerftukken heeft. Het Leibnitiaanfche ftelfel aangaande de Atomen en Monaden wordt hier regelregt aangetast. En, in de daad , is 'er iet, 't welk ons, reeds van 't begin af, dat wij ons op de ftudie der Wijsgeerte toelegden, eer men nog iet van kant en zijne gevoelens wist, tegen de borst ftiet, en telkens geftooten heeft, het was juist dit ftuk. Bij al het ftrenge der demon-  magazijn voor de critische wijsbegeerte. 645 monftratiën in de Wolnaapfche Schooien druischte het gezond verftand telkens aan tegen de leer van het Simplex en Compofitum met den aankleeven van dien. - Sc broeder wederlegt hierop, kort, het gevoelen van hun , die de ruimte voor eene Empirifche kennis houden — en leidt daarop zijne laatfte aanmerking uit het voorgaande at, dat de voorftelling van ruimte eene onmiddelijke voorHelling of aanfchouwing , en geen begrip is ; en die moet gehouden worden voor de form der uitwendige vericnijnlelen, naamlijk voor de ontvangbaarheid van onze zinlijkheid, om door de uitwendige voorwerpen aangedaan te worden , en hare indrukken in zekere orde te ontvangen — waaröm zij dan ook vóór alle gewaarwording in de ziel moet voorhanden zijn. , De volgende verhandeling is getijteld - wat heet zich vi het denken crienteeren? — dezelve is van den Heer kant en door den Uitgever vertaald. Dit woord zal den meesten onzer Lezeren geheel vreemd zijn. — Na den oorfprong van dit woord in deszelfs Geögraphifche eti Mathematifche beteekenis te hebben opgegeven, verKlaart de Schrijver het logisch onènteeren, of — zich in net denken onènteeren in dezer voege: „ bij het ontoes, reikende der voorwerpelijke beginzelen van de rede „ zig, in het al — of niet — voor waar houden van „ het eene en andere, volgends een onderwerplijk be„ ginzel der Rede, bepaalen." -Kant bedoelt hiermede voornaamlijk , de handhaving van het recht der k-ede, om, wanneer mangel aan wetenfchap, van hetgene tot een oordeel verëischt wordt, ons beperkt, en echter de Rede een gevoel heeft van hare behoefte als dan iet te mogen onderftellen en aannemen, als eènen onderwerphjken grond, hetwelk zij, door voorwerplijke gronden, zich geenszins raag aanmatigen te weten. — Xoo wordt door hem de weg gebaand tot de postulaten tr, tTfche en> b>J de verwerping,-der voorwei plyke bewijzen voor dit beftaan, het Rede-Geloof aan die waarheid verdeedigd en gehandhaafd. Deze^NrHr^r?H7E' Pri"ters der wa^heia. JJezen tijtel heeft de negende verhandeling in dit Deel Tri • h0°?- '? Mijn °0gmerk " C«gt V. HE MER T , de Schrijver derzelve,) „ is flechts, om zo veel te zeggen  f545 V. VAN H E M E R t „ als nodig is, om den Lezer het (landpunt aan te wij„ zen, welk kant en fichte, elk, onderfcheident- 'lijk, voor zich gekozen hebben. — Hieruit laat zich s, het verfchil der Methoden van beiden, gemaklijk, af„ leiden. Kant, de vader der Critiek , koos zig, „ fchoon hij het (landpunt van fichte zeer wel zag, 3, egter, om gewigtige redenen, het (landpunt des voor„ Hellens, waar het voorgeftelde voorwerp is , en, als ware het, voor het oog yan den philofopheerenden opmer3, ker ligt. fichte koos een punt, dat nog hooger , ja bet hoogst mogelijke van allen, lag, naamlijk dat des 3, reflc&eerens, of opmerkens , op de allerëerlle daaden des denkens, dat is, op het begin van het oorfprong3, lijke handelen des menschlijken geestes, te midden van 3, het handelen , waar dus nog geen voorwerp plaats 3, heeft, maar flegts in den opmerker, en in het op,, merken zelven, onderwerplijk, gelegen is — Kant. ,, konde, en moest dus, volgends zijn gekozen ftand„ punt , den opmerker de voorwerpen , als gegeven, ,J dat is, in zo verre, meer op eene lijdelijke wijze, doen opvatten; want de wetten des denkens, en de J} formen des aanfehouwens (telt hij, naar het kenteeken }i des noodzaaklijken en algemeenen , voor , als van, 3, vooren gegeven: fichte, daar en tegen, doet zijn Philofooph geheel in zig zelven keeren, daar, op het oórfpronglijke handelen des denkens letten, zelven de 3, voorwerpen, door eigen werkzaamheid, of daadhande, ling, voortbrengen, en de handelingen, in derzelver H onderwerpelijke voordbrenging opvatten." — Dit alles wordt vervolgends nader, met eenige ophelderingen, geftaafd. Wij hoopen , dat de Burger van he- in'iert, die ook in deze verhandeling gewag maakt, van de jongde gebeurenisfen met fichte (en waarvan iri het Mengelwerk onzer Bibliotheek een bericht is medegedeeld (*)) — nu ook eens bepaaldlijk op de gevoelens van fichte, rakende het idee der Godheid, het oog vestigen zal, naardien dit duk, bij velen , tot een deen des aandoots zal verftrekken. — De Brief van scepticus aan zijnen critifchen broeder, over de onlangs in 't licht verjehenen Metacritiek van herder — (van den Advocaat kin ker — bekleedende in dit Deel de tiende plaats; js eene geestige en fa- /*) Zie N. Vader}. BibJ. IV Deel, zde Stuk, Blad», 27i, volgS;  magazijn voor de critische wijsbegeerte. 64? fatijrieke verdeediging der Critifche Wijsgeerte, die men , met fmaak, zal lezen. Dezelve loopt voornaamlijk over de tegenbedcnkingen van herder tegen de leer aangaande de ruimte, befchouwd als eene reine form der zinlijkheid. Ten (lotte vinden wij hier nog eenen brief van v. hemert over de Populariteit in de Wijsgeerte , ten bewijze, dat het gefchreeuw over gebrek aan Populariteit in de Critifche Wijsgeerte, of ongegrond is, of ook dat men iet vordert, hetgene boven 't mooglijke loopt:,, Vraag nu niet langer" — dus fluit v. H. zijnen brief,, waaröm, men de Wijsgeerte niet populair maake , dat is» waaröm men het geen de ervaring te boven gaat, en alleen intelligibel is, niet binnen den kring van het „ empirifche en zinlijke dwinge." — Wij eindigen deze opgave, die reeds breeder uitgedijd*, is, dan wij bedoelden, en waaröm wij ons op 't laatst merklijk bekort hebben, met de betuiging van ons ge« noegen in den voordgezetten arbeid van van hemert. Het Werk blijft zich zeer gelijk, is zeer doelmatig — ent kan niet, dan bevoorderlijk zijn bij onze Natie, om de kennis der Critifche Wijsgeerte meer algemeen te maken. Korte Schets der Natuurkennis voor de jeugd, tot een grondfag van alle Godsdlenftig Onderwijs, door j. a. uilkens, A. L. M._ Ph. Dr. en Predikant te Eenrum. Te Groningen, bij J. Oomkens, 1800. 48 Bladz, In gr. OcJavo. De prijs is f : - 3 - : Bijaldien de wetenfchap der Natuurkunde bevatlijk kan gemaakt worden voor kinderen, dan zijn zekerlijk kortheid en eenvoudigheid hoofdverëischten en de gefchikfte vorm van onderwijs is die van famenfpraken, of vragen en andwoorden. Dit kleine Werkjen van den Predikant uilkens is zoodanig Vraagboekjen , waarïn over de algemeenfte natuurëigenfchappen en werkingen gehandeld wordt. Het prijst zich aan door juistheid van begrippen en eene goede leerörde. De Schrijver toont belezenheid in de nieuwere fchriften der Natuur- en Schei-kundigen , en dit Boekjen kan zeer Wel op de Schooien gebruikt worden, indien het, even ^ls anderen, werd van buiten geleerd, en de meester in ftaat was, niet alleen , om, volgends dit boekjen, te ondervragen 9 maar ook, om de andwoorden uit te breiSs 4 deu  ^4$ }• a* uilkens, korte schets, enz, den en op te helderen, en, daar het te pas komt, uit% voorbeelden en proeven meer begrijplijk te maken. Zie hier den inhoud der boofddeelen. Inleiding —; Over de voortreflijkheid van den mensch. — I Hoofdftuk, over de aarde, II Hoofdftuk, over de zon, den, omloop der aarde en de jaargetijden. III Hoofdftuk, over het uitfpanfel, de fterren, de planeeten, de vaste Herren , den onbegrijplijken afftand. IV Hoofdftuk. Algemeene wereldbefchouwing over eenige kenbare volmaaktheden van 't Heelal. V Hoofdftuk. Onze aarde in 't bijzonder. Over de rijken der natuur. Het dierenrijk. V^ Hoofdftuk. Het plantenwerk, over de boomen, heesters, kruiden, grasfoorten. VII Hoofdftuk. Het fteen- of delf-, ftoflijk rijk , over de aardfoorten ,. zouten » brandbare, deltftoffen, en metalen. VIII Hoofdftuk. De vloeiftof-, fen, over de druipbare, en ondruipbare, het water, en de Luchtfoorten. IX Hoofdftuk. De dampkring; over de ademhaling, de zwaarte der lucht, en hare veerkracht, over de wolken, den regen, hagel, fneeuw, blikfem , en donder; en over het geluid. X Hoofdftuk. Het licht en de warmte, over de fnelheid van het licht, en deszelfs fijnheid, over de kleuren , over de warmteftof, het gevoel van warmte en koude; en over 't vuur. —' Befluit. — Nog iet ten proeve uit dit Werkjen mede te deelen, is overtollig. Elk mag het, op onze aanbeveeling, zelf koopen , en hij zal 'er zich bij kinderen niet alleen, maar ook bij cenvoudigen en onkundigen, offchoon meer bejaard, met zeer veel nut van kunnen bedienen, waarom wij vooral deszelfs invoering in de publieke Schoo-, Jen zeer wenfchen. M aria en carolina of de op voeding door voorbeelden. In eenige eenvoudige , doch belangrijke gefprek-. ken, gefchiedenisfen en vèrhaalen. Door Mevr. m. g. d n. cambon, geboren van der werken. Mei Plaaten. In den Haage, bij J. C. Leeuweftijn. 237 . Bladz. In 120. De prijs is f 1 - 10 - : Dit Werkjen gefchreven door de zich vermaard gemaakt . hebbende Mevrouw de cambon, geboren van der werken, is een gefchikt Leesboekjen voor kindeten, die door gepaste verhalen en gefchiedenisfen van de 011- "' "' -' *'":ï" -deugd.  bi. g. de cambon, maria en carolina, 64% deugd afgefchrikt en tot de deugd opgeleid, en wien véle goede denkbeelden omtrend velerhande onderwerpen , op eene aangename en den leeslust opwekkende wijze, worden ingeboezemd. Maria en carolina zijn moederloze weezen, de ééne twaalf, de andere dertien jaaren oud, wier opvoeding, tot hiertoe overgelaten aan de beftuuring van bedienden of onwetende menfchen, waardoor zij fchandelijk onwetend waren , door Jufvrouw biasson, op verzoek van der kinderen vader , op zich wordt genomen , die van alle gepaste gelegenheden gebruik maakt , om hare tedere zielen te verlichten en te vormen, bijzonder, om haar, door gepaste voorbeelden, tot nadenken op te leiden, hare leslen te doen begrijpen, en in het hart in te drukken. Het is in XXV Afdeelingen of Leeslesjens verdeeld, waarvan wij de vierde willen affchrijven, om den Lezer een denkbeeld van de inrichting van dit Werkjen te geven. Het opfchrift van deze Afdeeling,is: Gram* fchap — Gefchiedenis van jenni trefel, en de inhoud de volgende: „ Weinige dagen na de wandelingen en bovengemelde verhaalen, hoorde Juffrouw mas, Son een groot gerucht in de fpeelkamer : zij fchoot ichiehjk toe , om 'er de reden van te onderzoeken : in de kamer gekomen vond zij de kinderen fchreijende, en nabij dezelven één der jonge vogeltjens, (die zij hadden,) dood op den grondliggen; één uit dezelven nam m de drift het oogenblik waar , dat zij binnentrad , om zich dadelijk te veröntfchuldigen, en bewijzen aan te voeren, dat de andere het vogelden gedood had. —Juffrouw masson beval haar te zwijgen, en riep in hetzelfde oogenblik een weeskind, 't welk zij had opgevoed, en begeerde, dat hetzelve de zorge over het nestjen zou op zich nemen. De oorzaak van het gefchil werd rasch bekend, uit het geen een ieder tot 2ijne_ verfchoning bijbragt. Zij hadden eikanderen betwist, wie het meeste recht had, om de vogeltjens te voeden: maria beweerde , dat het haar toekwam, omdat zij de oudfte was, en carolina, omdat zij bet nestjen met de vogeltjens had weeten te krijgen; waar op dan, door het loopen van de ééne naar de ande. re zijde der kamer, het vogeltjen 'er uitgevallen, en, eer men het verhoeden konde, was vertrapt geworden." Juffrouw masson fprak haar, toen zij een weiïiig bedaard waren , in dezer voege aan : Ik bemerk, Ss 5 dat  ,550 m' o. de cambqn dat gij befchaamd zijt, over uwe handelwijze, en bevreesd voor het gevolg daarvan , ik zal u daarom mee geene geftrengheid berispen, noch meer leedwezen bij uw berouw voegen , dat gij gewislijk gevoelt, dewijl ik u beklaage: gij zijt nu minder dan de dieren, die in de gewoone weide graazen, — dereden, die gij geeft, is alleen genoeg, om uwe dwaasheid te meer opmerkzaam en te minder verfchoonbaar te maaken. De toorn is eene verachtlijke ondeugd, deszelfs baatzuchtige aandoeningen verdommen het medelijden en vernietigen alle deugden. — Het is vermaakelijk een ander te overmeesteren, maar edeler zich zelve te overwinnen. — Had gij, maria! de zinnelijkheid uwer zuster toegegeeven, dan zoudt gij getoond hebben , dat gij niet Hechts ouder maar verftandiger waart dan zij; — en gij, carolina! gij zoudt de betichtiging , dat gij het yqgeltjen gedood had, ontgaan zijn, indien gij voor dien tijd van uw vermeend recht had afgedaan." — ,, Het is in alle gevallen een kenmerk van verheven oordeel, eene ligte onaangenaamheid en eene beuzelachtige belediging te verdraagen, 't welk men zich nimmerzal beklaagen. — De gevolgen, of het gevoel na de gram? Jchap, kan niet dan onaangenaam zijn; maar de kalme ziel bewaart hare kloekmoedigheid voor groote gelegenheden , en alsdan is hare betrachting verheven. — Het is juist de tegengedelde wijze van denken en handelen, die 'er uit voortkomt, welke al die laage twisten veröorzaaken, die langzaamerhand den huislijken vrede ondermijnen en ongevoeliglijk vernietigen, het geen de grootde tegenfpoeden nog hadden overgelaaten. . ,, Ik zal u eene gefchiedenis verbaalen, die langer in uw geheugen zal blijven, dan enkele aaumerkingen." — ,, jenni tref el was eene éénige dochter—hare al te zeer- toegeevende moeder begeerde niet, dat zij, in welke zaak het ook wezen mogt, immer werde tegengefprokcn, of te keer gegaan. — Het meisjen had een teder hart; maar zij was zoo gewoon, alles naar haren wil te zien buigen, dat zij zich verbeeldde dat de waereld alleen voor haar gemaakt was. — Indien iemand van hare fpeelmakkertjens eenig tooifel of fieraad had, dat aan hare eigenzinnige en ongedelde verbeelding behaagde, fehreide zij om het insgelijks te hebben, en te verp-eefsch bood men haar iet anders aan , om haar te vreden te ftellen, zij moest het geliefde voorwerp verkrijg  bi aria en carolina. 65$ krijgen, of zij floeg tor de allergewelcligfte drift over. — Wanneer zij nog een kind was , deed haar oppasfter ^ als zij viel, haar den grond Haan: zij bleef hier mede aanhouden , en fchopte, als zij toornig werd, de ftoeleu en tafels of eenige andere gevoelloze voorwerpen , die haar in den weg waren; — ik heb haar zelfs haar muts zien in 't vuur werpen, omdat iemand haarer bekenden 'er eene op had, die in haare oogen fraaijer was." — „ Dergelijke onophoudelijke hartstochten veroorzaakten eenige verzwakking in haar geftel ; zij wilde daar te boven {daar en boven') de algemeen gezonde fpijze niet gebruiken, welke de kinderen, aan de kinderziekte en andere kwaaien onderhevig, het meest nuttig is, om , wanneer zij in hunnen groei zijn, hen fterk en gezond te maaken. — Zij was, in plaats van tot liefde en troost te ftrekken voor haare tedere doch dwalende moeder, een ondraaglijke kwelgeest voor haar. — Al de bedienden hadden een afkeer van haar , omdat zij niemand beminde dan zich zelve, en 't gevolg hier vïn was, dat niemand hunner haar, buiten de vervulling van zijnen pligt, den geringften dienst bewees." -- ,, Eene dame , welke hare moeder van tijd tot tijd kwam bezoeken, bragt op zekeren dag een aardig zeer fchoon hondjen met zich. Jenni fchepte in dit diertjen veel behaagen, en begeerde hetzelve voor zich : de dame ftond het, hoe zeer tegen haar genoegen, om de moeder te verpligten , af. —— Zij gevoelde, geduurende eenigen tijd, in de daad eene foort van genegenheid voor het beestjen; doch wanneer het niet lang daarna haar een taartjen ontroofde, dat zij wilde eeten, ftoof zij, fchoon 'er nog wel twintig op het fchoteltjen waren, in eene zoo woedende kwaadaardigheid op, dat zij een ftoel nam, en dien naar het arme uier wierp. — Ik kan bijna het overige niet verhaalen, zoo doet het mij nog aan. — Het beestjen moest jongen, en men verwachtte 'er de fchoonfte vrugten van; maar het had door den ftoel een' zoo zvvaaren llag ondergaan, dat het als dood neder-s viel, en weinig tijds daarna vier fchilderachtige jongjens , die allen dood waren , ter waereld bragt. — De voedfter kermde twee geheele dagen zoo ellendig, dat het elks medelijden wekte, en ftierf eindelijk aan de gevolgen deezer wreedheid." — „ Jenni die nu zeer toornig tegen zich zelve was, liad het Kervende dier geduurig in haaren arm genomen, en  6»J2 »I. G. DE CAMBON en elke opflag van het beklagenswaardig dier fcheen haar haare wreede misdaad te verwijten en het hart te doorbooren. — Zij was na deszelfs dood niet gelukkig; doch zij wendde ook geen de minfle poging aan, om haaren bpozen aard te overwinnen; al den {de) zegen des levens werd haar ontnomen, en zij was , zonder wezenlijken tegenfpoed te ondergaan, in de daad niet minder dan ellendig." {niet minder ellendig.") ,, Als zij zich eenige partij van vermaak had voorgefield, en het weêr daartoe niet gunfiig was, werd de geheele dag doorgebragr. met knorren en haaren neteligen aard te toonen aan al de geenen, waarover zij eenig gezag had; en fchoon ?er zich al geene wezenlijke verhindering tegen zoo eene partij opdeed, kon zij echter het bedoelde vermaak niet genieten — 'er was altijd iets, dat hetzelve verijdelde: de paarden liepen te hard ofte langzaam — het middagmaal was niét wel bereid , of de eene of#andeie dame van het gezelfchap Itond haar niet aan — de eene had iets fchoons aan, dat zij haar daadlijk benijdde — eene andere had haar niet genoeg eer bewezen, en zoo was 'er altijd iets dat haar kwelde, waardoor zij nimmer een waar vermaak genieten kon." — ,, Zij was, een kind zijnde, zeer fchoon, doch da wreveligheid van haaren geest roofde de fchoone trekken van haar gelaat, en gaf aan haare oogen eenen donkeren opüag, die de ontevredenheid van haar hart teekende, en het was maar zelden, dat zij, voor eenige oogenblik* ken, een vrolijk gelaat aannam. — Wanneer zij al eens eene op zich zelve goede en menschlievende daad verlichtte , was de wijze op welke zij dit deed zoo verachtelijk , dat daar door al het goede , dat anders in die daad gelegen ware , geheel verdorven werd. In het einde maakte zij haare moeder wanhopig en verhaastte derzelver dood, door het verzuim van al die pligten, welke zij aan de liefde van haare al te toegeevende moeder verfchuldigd was." — ,, De moeder ftierf — en zie daar haar eene wees." — ,, Het overlijden van haare moeder deed haar zeer fterk aan. — Nu zag zij zich van al haare vrienden, welke haar, om haare moeder, pleegen te bezoeken, verfteeken; de verachting, waarmeede zij zich door elk za"g behandelen, was voor haar ondraaglijk — het wroegend naberouw knaagde haar hart — dikwerf riep zij uit 5 „ ó.  MARIA EN CAROLINA* OJJ ó Mijne dierbaare moeder, waart gij nog in 't leven; 5, ik zoude u niet meer plaagen— u niet meer zoo s, veele fmerten aandoen! Ik zoude de geheele waereld 3, geeven, om, aan uwe voeten geboogen, u te kunnen 3, zeggen, hoe bitter bedroefd ik ben, over het geene 3, ik u aangedaan hebbe! — Gij ftierft — wist dat ik 3, eene ondankbaare was, en beklaagdet u, dat ik niet 3, geftorven ware, toen gij mij met de melk uwer bor3, ften voedet — ik zal nooit — ó nooit zal ik u weder ,, zien! en nimmer zal de tijd het aandenken aan u uit 3, mijn geheugen wisfchen!" " — „ Deeze harttreffende herinneringen verzwakten ten eene maale haare gefteltenis, en bij dit alles behield zij haar bedorven karakter. Zij had, door weldoen, haare ziel niet toebereid, voor die groote ftandvervvisfeling, die het lot van den mensch, onherroepelijk, voor de eeuwigheid beflist, en kon dus geen hoop voeden op dien troost, welke den mensch in de uure der verfchrikkingen des doods verfterkt ; de aannadering van dien koning der verfchrikking was vreeslijk voor haar — al morrende verhaastte zij haar einde — raasde op haaren geneesheer, omdat hij haare herftelling niet bewerkte. — In eene ftuiptrekkende woede werd de draad van haaF leven afgefneden. — Men droeg haar naar (naa) het graf, maar geen enkele traan befproeide hetzelve — haare gedachtenis werd rasch vergeeten, en ik herriep dezelve alleen in mijn geheugen , om u te vermaanen van haare dwaalingen te ontwijken." Uit deze proeve oordeele de Lezer zelf, of wij niet dit Werkjen als zeer nuttig en leerzaam voor kinderen kunnen en mogen aanprijzen. De Uitgever van het Werkjen j. 't hooft, J. z. die 'er een kort Voorbericht voorgeplaatst heeft, en die wij gelooven, dat de bezorging van de uitvoering van taal en fpelling, enz. voor ziine rekening zal gehad hebben , heeft zich des naauwkeurig gekweeten, eenige kleinigheden uitgezonderd , gelijk wij 'er, in de aangehaalde proeve , eenigen hebben aangewezen. Over de verkeering van Vrouwen met Mannen — Uit het Hoogduitsch. te Amfteldam, bij de Wed. J. Dóll, 1800. 107 Bladz. In O&avo. De prijs is ƒ: - 14 - ; ,, Redekundige fchriften moeten naar geestrijke aftrek,, fels of Esfentiën gelijken, en in een klein beftek veel  éS4- OVER DE VERKBESINC VAN VRÓUWEN MET MANNEN; „ veel geest bevatten, " — zegt de Schrijver in het Voorbericht — en wij voegen 'er bij , daartoe wordt vooral gevorderd, dat de Schrijve.- zelf veel geest bezittc , en diep ih zijn onderwerp weet in te dringen , zoodat hij hetzelve voorrif als in Succuin et Sanguinem converteert, dan eerst kan hij 'er eén geestrijk aftrekfel van maken. — Of dit hier wel juist het geval is, wordt bij ons zeer in twijfel getrokken. - Het geheele Stukjen bevat, wel is waar, goede gedachten, aangaande dit onderwerp., doch die men in uuren van üitfpanning gemaklijk op 't papier Zou brengen, niets origineels, 'alles Zeer oppervlakkig, en dikwijls valt de Schrijver in herhalingen , waarin hij natuurlijk vervallen moest, zoowel door het eenzelvige in het onderwerp, als door de menigvuldige verdeelingen en onderfcheidingen door hem gemaakt. — Over de verkeering in 't algemeen; óver de verkeeririg der beide geflachten in 't algemeen; — over de verkeering van vrouwen met mannen ; — óver de verkeering van jonge meisjens met mannen in 't algemeen; over de verkeering van jonge meisjens met mannen in 't bijzonder; (drie höofdftukken) over de verkeering van jonge meisjens met getrouwde mannen; over de vriendfchap met mannen; over de verkeering met minnaars , geliefden en medevrijërs; over eenige gebreken in de verkeering met mannen; over 't gedrag der vrouwen , die niet fchoon zijn ; over de verkeering in het huwelijk; over de verkeering in het huwelijk in 't bijzonder; over den invloed der liefde in 't huwelijk, op het mannelijk en vrouwelijk karakter; over de verkeering van jonge vrouwen met andere mannen; over het gedrag van jonge weduwen; over het gedrag van bejaarde vrijsters. — Zie daar de agttien Höofdftukken. Daar deze tijtels reeds zoo zeer in elkander lopen, kan 't niet minder , of de Schrijver moet hier en daar in herhalingen vallen. — Met één woord, wie over de verkeering van vrouwen met mannen wil fchrijven, moet meer wijsgeerte, en menschkunde, bezitten, en wel eene zoodanige, die niet alleen binnen de vier muuren van het boekver-, trek opgezameld wordt, maar die men door eigene ftudie Van de natuur en van 't menschlijk hart, in de famenleving, opdoet. De vertaling munt even min uit: dezelve is vol Ger* manismen, en taalfouten. — Ódeti  kléin, GEB» ockerse* oden EN ELEGIEN. G55 Oden en Elegien van a. klein, geb. ockerse, Deo, Patrhe, Amich. Te Arnhem, bij J. H. Moeleman en Comp. 1800. 110 Bladz. Ingr.Ociavo. De prijs is fi - 2 - : Men moet dit bundeltjen, als een vierde Deeltjen aanmerken , van de Oden en Gedichten van Mr. j. p. klein en a. ockerse , waarvan het Derde Deeltjen , in 1792, bij G. T. van Paddenburg en Zoon te Utrecht, is uitgekomen. Daar haar Echtgenoot door andere werkzaamheden belet worat, om aan de befchaving van zijné dichterlijke opftellen te denken, treedt de Dichteresfe nu alleen te voorfchijn, en levert ons in dit bundeltjen Twaalf Oden en Elf Elegiën. Zij, aan wien het fraai vernuft van de Dichteresfe, Uit de voorgaande Stukjens dezer verzameling, niet bekend is, zullen hetzelve, althands uit dit bundeltjen , met zeer veel genoegen leeren kennen, Waar vernuft, met zeer veel oorfpronglijks in hetzelve; fchoone gedachten; keurigheid en gemaklijkheid van uitdrukking, onderfcheiden hare voordbrengfelen , en plaatfen haar, naar ons inzien, in eenen aanzienlijken rang, onder de dichters van haren leeftijd. Aan het hoofd van dezen bundel, vinden wij eene Ode aan de Veluwe, waarïn wij zien , dat zij, in dit gedeelte van ons vaderland, waar de natuur den odendichter zoo gunllig is, hare voorige onheilen vergeet. Zij zingt: Beklaaglijk zwerveling! kom herwaart, in het lommer Van Selmars olmenboom; — ach, neen! deze is niet meer! Een p!und'raar hieuw hem af! maar hier, leg hier uw kommer, Vrij, onder 't veilig dak der vriendfchap , bij ons neer. Mijn Gelderland! ik heb, uit volheid van mijn harte, Een lied voor u gefpeeld. Bevallig oord! gij zijt De fchuilplaats, waar ik eens, in veiligheid, mijn fmarte Vergat, die lied u fpaelde, en 't u heb toegewijd. En hoe zeer ze met haar tegenwoordig verblijf te vrede is, blijkt ons uit het volgende Stukjen van de zelfde Ode: Nu vo?rt ge om, aan den Rhijn, langs frisfche klaverweiden, Tot aan het Berg-woud, waar de ftilte, eerbiedig, woont; Waar 't goed geweten, vrij, de rechtfpraak kan verbeiden, Die 't fchuldig hoofd eens ltraft, maar ook de deugd beloont! Ó  Ö5 • ~ " - 3, Wan».  VOOR DE JUFFERSCHAP. «Tj „ Wanneer ik u, mijne lieve Lijdia, uzelve met den vischfnoer aan den boord eener rivier zie vermaa- ken, dan moet ik lachen over de zorg, die ik u zie „ draagen , om den bedrieglijken hoek te verbergen. ,,, Wanneer wij door de boschjes wandelen , dan ziet gij, dat onze tegenwoordigheid het knaapje, dat zij„ ne lijmftokjes hier en elders heeft nedergelegd, ont,, rust; kunt gij de rede van deeze zijne ongerustheid raaden ? Hij vreest, dat wij 'er door onvoorzigtig„ heid te dicht bij zullen komen ; want, zo ras wij „ verre van het laage geboomte verweiderd (verwij„ derd) zijn, zo dartelt het cijsje op de takjes. Ziet ,, gij niet, dat men eene zekere flimheid bezigen moet, „ zo wel om het gefchubde als om het gevederde ge,, dierte te vangen; en denkt gij, dat 'er minder kunst „ verëischt word , om zich meester van het mensch,, lijke hart te maaken ? Een zedig meisje , dat haare 3, bekoorlijkheden tracht te bedekken, kan ze allen niet „ verbergen , én de verbeeldingskracht vertoont haar zo fchoon als de Venus van Griekenland. Alle de ,, klederen, van de vijgenbladen, die de eerfte vrouw „ dekten, af, ftrekken alleen om de verbeelding op te ,, wekken, die het meest betoverd word door dat geen ,, dat de vreesachtige Nimf verbergt." ,, Als Celia met eene gemaakte houding gaat wan„ delen , om de mannen te ftrikken , dan laat zij zich veel te veel zien, om de begeerteus (begeerten) te „ kunnen wekken: Maar , als zij zich van het hoofd „ tot de voeten omfiuiërt en bedekt, dan heeft zij het vermogen om harten te wonden." „ Een lonkend oog, een ontbloten (ontblote) boe9, zem , eene dartele houding zullen den dwaas ver,, ftrikken ; want het voorentje bijt zo wel aan den 9, blooten hoek, als aan het aas, terwijl de zalm met 9, het lokaas fpeelt en het fchijnt te verachten , tot 3, dat de gekunfteldheid van^hetzelve hem hetzelve „ leert kennen en ontvlieden." ,, Eene fpin had federd langen tijd een ruuw boeren ^ dak tot haare verfpiedplaats gekozen. Van den vroe9, gen morgen tot den laaten avond bevlijtigde zij zich, a, met onvermoeiden ijver, om haar net te weeven, en „ haare laagen te fpannen. In de omtrekken van haar „, gebied lagen eenige gevangenen dood uitgeftrekt, welker nieuwsgierigheid hen in den ftrik had doen ' Tt 4 » val-  fj$4 KIAUTZ, livre de la conjugaison francoise. ,; vallen, of die zij in de vlucht gegrepen had, terwijl ,, zij in het net verward hun best dceden , om hunne ketenen te verbreeken, en haare laagen te ontkomen. " ,, Eene Bijë, die bij geval daar dicht bij kwam zit„ ten, befchouwde haar met verontwaardiging,en fprak ,, haar aldus aan: Hou op, verachtlijk dier, van uw „ ontredderde net in orde te brengen. Eenige onbe„ dachte vliegen zijn alle de overwinningen , waarop gij u kunt beroemen : want de bedachtzaame Bijen ,, vermeiden (vermijden) uwe laagen; zij zien al te dui- delijk de ftrikken door u gefpannen." • ,, De veel vertooning maakende tulp, die haare bla„ deren breed uitfpreid, om opmerking te verwekken, die alle haare bekoorlijkheden voor elk , dien zij in 't oog valt, ten toon fpreid , en die zich voor elk. het geringfte westenwindje opent, kan mij niet trek- ken ; ik zoek die plaatzen , daar de zedige roos, groeit, welke de fchaamte doet bloozen, en die door „ de doornen bewaard word; van liefde vervoerd dar- tel ik rondom haar , of zet ik mij neder op haaren, ,, geurigen boezem; zij wederftaat te vergeefsch mijne. ,, omhelzingen, en terwijl zij bloost, ademt zij de zoet-. Ite geuren uit. " ,, Hoor naar de'redenen der wijzen, en leer van mijr ,, dat zij , die zich met zedigheid verweidert (verwjj.' „ dert) de drift van haare minnaars daardoor meer en meer ontvlamt, terwijl alle zulke onberadene als gij. ,^ hun eige ontwerp verijdelen. " Livre de la Conjugaifon Franpoife , avec fes varialions, a Pufage des aprentifs de cette belle langue. Prémière, partie. Quatriéme édition, revue, et augmentée. Dat is: Fransch Conjugatie - boek , opgefteld door jan pieter klautz, Taal- en Schoolmeester te Amfteldam. Eerfte Deel, Vierde Druk. Te Amfteldam, bij M. Schalekamp , 1799. 112 Bladz. In Octavo. De prijs is f.\ - 7 - : ■ Om over de waarde van dit Boekjen te oordeelen , behoeft men flegts het Bericht aan 't publiek, dat aan 't hoofd van hetzelve geplaatst is, in te zien; en men  RLAUTZ, LIVRE DE LA CONJUGAISON FRANCOiSE. 663 men zal, zo men de Franfehe taal in allen haren nadruk kent, weldra ontdekken, dat de onderneming van den Schrijver hem in een zeer ongunftig daglicht ftelt; daar hij aan anderen wil onderwijzen, hetgene hij zelf niet verftaat. Dat elk, die der Franfehe taaie kundig is, oordeele, of wij hier in de waarheid te kort doen, Dus begint het Bericht aan 't Publiek : Ce livre de la Conjugaifon Franpoife que f at compofé en faveur dei Aprentijs de cette belle Langue, est tellement comme chacun qui s^en fervira en experimentera rUtilité. Daar het nu gemaklijk te gisfen is, wat de Schrijver hier heeft willen te kennen geven , zullen wij zijne bedoeling in zuiver Fransch ter neder Hellen , en het gebrekige in zijne voordragt met kapitale letteren onderfcheiden. Hij had dus moeten zeggen: Ce livre de la Conjugaifon Franpoife que fai compofé en faveur des Aprentifs da cette belle Langue, est tel que chacun qui s'en fervira en expérimentera l'utilité. — Wat verder leest men; Au restefavent les Maltres, les Demoifelles d'Ecole &c. , in plaats van Au reste les Maitres, les Demoifelles d'Ecole &c. favent. Bladz. 92, worden de woorden: ik wenschte dat ik deeze tijding bevestigd ontvangen had, vertaald, als of •er ftond., ik wenschte dat ik deeze bevestigde tijding ontvangen had. In zuiver Fransch zegt men : je voudrois_ que feusfe repu la conprmation de cette nouvelle, en niet cette nouvelle confirmée. Bladz. 110, wordt het koppelwoord foit que geheel ten onrechte gebezigd; het komt daar niet te pas. Je ne faurois partir foit que je n'aie vendu mon bien: het moet zijn: Je ne faurois partir amoins que je n'aft b e. Desgelijks moet men zeggen payer fes créan- aers, en niet payer a fes crèanciers. Dit weinige zal, onzes bedunkens, genoeg ziin, om den Lezer te overtuigen, dat dit Boekjen niet aan ziine beftemming voldoet, nog voldoen kan, en daarom best m t duister had mogen blijven , ten einde niet door een kwahjk begrepen onderwijs de Jeugd van 't rechte ipoor te leiden , en voor altoos buiten ftaat te ftellen orn de Franfehe taaie zuiver te leeren fpreken en Jfchrijven. Tt5 De  665 PB GENLIS De vermetele geloften, of de geestdrift; door Mevrouw de genlis. Naar het Fransch. Twee Dealen. In den'Haaee, bij T. C, Leeuweftim, 1799. Te famen %o BlX ln gr. Octavo. De prijs is f 3 - » - ; Cainville, een jongeling van hooge geboorte , S groote middelen, uitftekendekrijgskunde, beminhjk» bevfÏÏ eden, geest en verftand, te Parijs aan het hof intóMt, en zich eenen geruimen tijd aan alle de vermaken van zijnen ftand overgegeven hebbende, had al, Sshet ijdele daarvan leeren erkennen, en gevoelde eene ledigheid, die hij niet wist aan te vullen. Zijnen nood aan den verftandigen en braven Baron de verc ei l zijnen boezemvriend , klagende , raadde deze hem aan , om zich naa zijn landgoed in Lfinguedoc J Even, honderd en vijftig mijlen vm Parijs, ten einde Sd4r in lezen en arbeid, in de letteroefeningen en weSnfdiaPPen, zijn geluk te bejagen en een middel te vinden t "en de'ze fveÖrveeling, waardoor hij gekweld werd. STin vil le luisterde naar des Baronsraad, en he vrien denoaar toog gezamenlijk derwaard, nog verzeld door SenHeerVENADD, een' heelmeester en groot kruid. Si "en een' man van een koudvochtig geftel en verflmoid van bedachten, maar federt verfcheidene jaaren ïaauw ann sainville gehecht. Zoo haast zj op het S S war n aangekomen", verhaalde htm de kaste em rog er! dat zich hier omftreeks eene onbekende Dame onthield , onder den naam van constantia, die Sr door niemand liet zien en voor elk een raadfei was, Sunue n euwsgierigheidwerd opgewekt, vooral daar zy fan deï ééneS kant hoorden, dat zij zeer fchoon, feugdSm en weldadig was, en, van eene andere zjde dat Tij eene doortrapte boeleerster ware, eigenlijs f.PHELiA "heten, die, door zeker Meer was verpligt geworden! eenen tijd lang, op het land, om zekere refenen en tegen erkentenis van eene groote fomme ÏÏs 'een geftrcng incognito te bewaren, en, na eenu g mklnïïe noSnsen, kregen zij haar eindelijk te zien, SeTl leen, ?m ar" haddeiiook , eenigen tijd daar na I r «tp S haar te bevrijden van drie roovers, bij welke het gelu.k.' naar„„„ f V Ji- reeds op haarwas verliefd ^Tden meVel n-e^zwa r g vvoiïï, en voor dood in  de vermetele geloften, of de geestdrift. 65j» weêr naa zijn kasteel gevoerd. Intusfchen kregen de vrienden Heilige berichten van Parijs, dat constant tia gewislijk ophelia niet ware, en zond deze, aan welke sainville zijne liefde reeds was gaan verklaren, hem hare levensgefchiedenis gefchreven toe, ten einde hij haar geheel zou leeren kennen, en dus zien, dat het haar onmooglijk ware, weêr in het huwhjk te treden. Deze gefchiedenis is hier geheel ingevoegd, en sainville vernam daar uit, hetgene volgt. Te. Londen, van Roomsen-katholijke ouders, rijkeen aanzienlijke lieden, geboren,was zij de eenigfte dochter, en werd 'er niets aan hare opvoeding gefpaard. Hare grootfte zwakheid was eene ongemeene aandoenlijkheid of gevoeligheid , die door hare moeder , ongelukkig , nog meer werd aangekweekt, welke zij echter, nog maar dertien jaaren oud , verloor. In haar zeventiende jaar trouwde zij met eenen Lord clarendon, die zes en twintig jaaren telde , en , kort daarna , ftierf haar vader. Eerst leefden zij zeer genoeglijk op hun landgoed in Derbijshire, terwijl Graaf d'elbij, des Lords fchoonbroeder en boezemvriend, hen derwaard verzelde. Dan vervolgends riepen verfchillende gebeurenisfen clarendon , met de zijnen , naa het hof te rug. In verfcheidene bezigheden gewikkeld, werd de Lord allengs koeler jegens zijne echtgenote, en zij, door hare gevoeligheid tot grilligheid verleid, deed de koelte daardoor nog al meer toenemen. Zij zonderde zich geheel van de wereld af, en enkel de Graaf d'elbij mogt haar nu en dan komen zien , die ook alles deed , om haar te vertroosten, en zich geliet, alles te doen, om het hart van haren gemaal weêr tot haar te trekken, offchoon zijne pogingen vruchtloos fchenen. Zij moest zien, dat clarendon zich met eene ligtekooi ophelia (de zelfde, waarvoor zij bij sainville en zijne vrienden befchreven was) ophield, ja die zelfs eenen tijd lang in' zijn huis nam, ja eindelijk ontzeide haar gemaal, constantia verdenkende van verboden minnehandel met •d'elbij, haar zijn huis, en nam zij haar verblijf weer•te Derbij shire. De Graaf medelijden met haar toonende ^ zou haar hierdoor misfchien , hoe zeer zij voorheen nimmer liefde jegens hem gevoed had, nu van alles afgefcheiden, wat haar lief was, verrascht hebben, ware zijn echt karakter haar niet door zeker toeval bekend ge-  663 DE GENLIS geworder». Thands ontvlugtte haar d'elbij, die wel het pad dst tieugd had verlaten, maar nog geen geheele verworpeling geworden was , zond haar eenen brief, die hare onfchuld bij clarendon in het helderst daglicht kón plaatfen, en nam daaiöp vergif. Met dien brief gewapend, waarïn d'elbij zijne gancfchefchuld beleed, daar hij het misnoegen tusfehen man en vrouw, ter bereiking zijner oogmerken, eer bevorderd dan verminderd bad, lnelde constantia naa Londen, trof haren gemaal doodlijk ziek aan, had , daar hij nogthands weêr beterde, evenwel het geluk, zich, tegen denzin zijner bloedverwandten , volkomen te rechtvaardigen. en hunne harten werden op nieuw verëenigd. Clarendon echter, zeef droefgeestig, wegens de vuilaartige gefprekken, die men zich te Londen veroorloofde omtrend zijne vrouw, hunne vorige fcheiding en tegenwoordige herëeniging, verkoos met hair weêr naa Derbi:shire te trekken , alwaar hij; kort daar na, ftierf. Alle zijne goederen had clarendon, bij testamente, aan constantia gemaakt; dan zij deelde ze, aan zijne naastbeftianden , uit , behield alleenlijk haar eigendpm , zwosr, op het graf van haren gemaal, nooit weêr te trouwen, verliet Engeland, kwam in dit gewest en kocht de hoeve, die zij thands bewoonde, in het verrichten van weldadigheden ver. zachting zoekende voor hare fmart. Van hetiijdftip af, dat sainville deze gefchiedenis gelezen had, vermeerderde zijne liefde tot constantia eer, dan zij .zou bekoeld zijn , maar deze hield hem fteeds hare belofte voor, op clarendon's graf gedaan , en beloofde hem niets daa vriendfchap hoe zeer zij hem , ondanks z,ch zelve, beminde, zoekende ze've deze drift te fmooren. Thands begon een edelmoedige ftrijd; beiden wilden zij dezen oord verlaten, om elkander te ontvlugten; nogthands wilden zij bet geen van beiden érnftig, want — zij bleven. Hunne verkeering hield aan, en, tot hoe vee! goïde bedrijven dezelve sainville ook aanfpoorde, de liefde fchoot al dieper wortelen; ja , miffchien waresAiN. vili.e eindelijk gedaagd, had niet constantia haar oog gevestigd op de prent, waarop haar eed, op cl aren dons graf gedaan, was afgebeeld. Sainville was op nieuw geheel afge(lagen, toen hij, door het hof, naa Ferjaiiles werd opontboden. Ylem volgde echter zijne hartstocht, en nog meer groeide dezelve aan, toen hij, terwijl hij intusfchen gelbdig met constantia brieven gewisfeld had, die hem niet veel troost gaven, in geheime Commisfie naa Engeland gezonden werd, nu op de zelfde plaats was, waar zijne geliefde geleefd had. ja zich in het zelfde buis begaf. In prentwinkels zag hij hier haar pourxrait zae haar afgebeeld , hoe zij. in een lang rouwgewaad , geknield op hiars Ecbtgenoots graf, den noodlottigen eed at. leide en op de zerk fchreef, ja begaf zich zelfs naa du gr at, en ontroerde zoodanig, dat hij zich bijkans van het leven beroofd had. Kort daarop keerde hij , z'jne zending in Engeland geëindigd zijnde, naa Parijs te mg, en ging ook, welhaast.  DE VERMETELE G!" LOF TEN , OF DE GEESTDRIFT. <5fjG met zijnen vriend de vekceil, wêer den oord bezoeken, waar constantia haar verblijf hield. Nieuwe pogingen deed hij op het hart van zijne aangebedene geliefde , dan de eens gedane eed liet h ar niet toe, hem te verhooren, hoe zeer zij ook zelve daar ondsr leed. Eensklaps was nu sainville vertrokken , fchrijvende enkel aan zijnen vriend en vriendin, dat hij ze, na zes maanden, hoopte weder te zien, terwijl het volflagen verlies van al zijne hoop hem tot deze reis bepaald had. Hunne onge« ruwheid was groot, maar de bedaarde brieven, die zij van hem ontvingen, troostten hen. Eindelijk kreeg men tijding, dat hij weêr te rug kwam, en zijn vriend deed zoo vele pogingen bij constantia, dat zij eindelijk, uit medelijden, befloot , sainville hare hand, ondanks haren eed, te geven. Weldra echter berouwde haar zulks, en leed zij gewetenswroegingen, die ha:,r ten fterkfte folterden. Intusfchen komt sainville zelf aan, en, terwijl const anti a's eindelijk befluit hem gemeld wordt, ja reeds alle fchikkingen tot een feest waren gemaakt, geeft hij, met de dieptle fmart, te kennen, dat hij te Mal:ha was geweest, aldaar ridder was geworden, en zich dus nu ook buiten de raooglijkheid gefteld zag, immer in het huwelijk te treden. Constantia, door de bevigfte aandoeningen van verfchil* lenden aart geteisterd, valt voords in eene gevaarlijke ziekte, en geeft eindelijk, als een offer harer voorheen gedane gelofte , in de tegenwoordigheid van sainville den geest, die, op dit tooneel, buiten kennis, in de armen van zijnen vriend valt. Dit is het kort beloop des uitmuntenden Romans, waarmede de beroemde Mevrouw de genlis hire landgenoten, en des* zelfs Ve taier en Uitgever ons befchonken hebben. Haar oogmerk, met denzelven tefchrijven, is, blijkens den tijtel, geweest, om de gevaren eener te ver gedrevene gevoeligheid en geestdrift mee de verderflijke gevolgen van al te onbedachtzame en dus roekloze, of, wil men zoo, met den Vertaler, fpreken , vermetele geloften aan te toonen, en in dit oogmerk is zij zeer wel gsil.iagd. Zij heeft ons een Werk geleverd, dat wij, om ons van hare uitdrukkingen in de opdragt te bedienen, veilig onder de zeer zedenkundige Romans rangfehikken mogen; terwijl dezelve niet minder zijne verdienden omtrend de menschkunde heeft, en de waardige fc'irijffter, daar de Roman vol is van oordeelkundi» ge opmerkingen van allerlei aart, gewislijlt nog verfcheidene andere bijoogmerken, nevens haar hoofddoel, met haar gefchrift bereiken kan. De karakters der handelende perfonen zijn goed gefchetst en volgehouden , tot aan het einde. Ver van daar , dat 'er eenig tooneel in zou aan te treffen zijn, gelijk in zoo vele andere Romans, waarïn liefde de hoofdrol fpeelt, weshalve men: denzelven voor het ontluikend geüacht bedenklijk zou kunnen keuren , kan men dien integendeel der jeugd veilig in handen geven, en zal hij met nut gelezen worden. Zij alleen, die flegts lezen, om te lezen, en gaarne zien, dat de handeling niet alleen fpoe-  ö-b DE GENLIS, DE VERMETELE GELOFTEN, ENZ; v.„ „nnrdira en. als per post, ten einde foelie, of die béKteS OP -nhoudend "ponSge ot aardige gezegden zuUen r - i» .ipiiwen of zich vertoornen over de eeuwige zedenpreS|leC de zoodanigen is het tegenwoordig Werk ook 2ïf«fcbrëven , en zij kunnen hunnen lust elders rijklijk boeten. " Afo^etting is vrij vloeiend en wel, eenige kleinigheden mtïezondè d, bij voorbeeld , wanneer de vertaler geUjkenen mtge»naera, , gemelik;, onteVen voor om het V°° &tt m - o 'w-nneer hij nieuwe woorden fchept, wier T"-«ï-nVondTzoodaideliik i , gelijk verwandelijk, [chroomZi° SÏÏ en fomwij enzegr. gelijk in het Tweede Deel, imuSS *&* a!waar het woordie "P* enk6i 0mt 2 T maar zelfs geheel verkeerdiijk is ingelaseht. Vene zonderlirge gewaarwording was het ons Vooral, toen TOif deze emeer andere fouten opgemerkt hebbende, en op he 'einde de» Romans, getroffen door het aandoenlijke der aaifte tooneelen, daarin gefcbetn, bij het omkeeren van het blad vrnden - er" ata. I. Deel, Bladz. 271.reg. 7 van onAam ftaat ° .^'Jpwreêkt lees gij zijt gewroken. Even als ot 'er geene gij zijt gewreekt. lees gij-1 * t „ ffen waren, daar andere^andns behalven^ dfreeds gemelden , ook.gevonden had. an2Ï^! 5S.^n *r^««, b^--f voor hij I ii.« vLrkan enz. om nu niet van geheel verkeerde fpelSn'te^iirete Ons overviel eene foort van lach, even als eens iemand. die eenen Leeraar, welken hij eene aandoenlijke nredikaüe hebbende hooren aflezen , na het Amen nog hoorde predikatie neDOC" .-v ■• d 0 lJy6 Zonder fouten zal wel SVérf^gShLSr^flrtaall worden; maar het. WJ zul? ft-,,XvlPHpn te willen doen voorkomen , als of 'er maar fc^ÏtS ünïSriïen. dat ruikt een weinig naar pedanterie. En dan nog errathl —- prijs is ƒ: - 12 - s Dk Tooneelfpel, dat door een lid van het Tooneellievend Ge^ li Groningen, onder de zinfpreuk: Utilitairs et ^ItTer-oo^ en aan hetzelve opgedra. S t ï 'iK ISoon ftuk f en het verben* on,. zoo  VRIENDSCHAP EN LIEFDE. Óji ben goed gefchetst en wel vol gehouden, dat van den Prseceptor krinte in het bijzonder vermaaklijk en luimig, de regelen der Dramaturgie wel in het oog gehouden, en de taal vrij zuiver. Zie hier het beloop van hetzelve. Karel, de gewaande Zoon van den Graaf van keekwijij en de Predikant welman beminnen beiden een fraai ea deugdzaam boeren meisjen,ELizABETii roeper,dochter van klaas roeper, die echter hare liefde alleenlijk in flilte op den verlichten en braven Predikant gevestigd heeft. De beide vrienden ontdekken hunne liefde aan elkander ter gelijker tijd, en, na eene geruime poos, met elkaêr te hebben gellreden, wie haar san den vriend opofferen zal, waartoe zij beiden, hoe veel het hen ook moge kosten, uit vriendfchap voor eikanderen genegen zijn, wordt eindelijk befloten, dat men de genegenheid van hec beminde voorwerp,waarvan beiden nog onbewust zijn, zal laten beflisfen, terwijl welman uitvorfchen zal, wien elizabeth bemint. Intusfchen hebben der laatfte ouders reeds hare liefde tot den Predikant ontdekt, billijken die, en fpreken daar over met haar, juist toen welman binnen treedt; hij voert de taak uit, die hij op zich genomen had, draagt haar echter enkel zijnen vriend voor, zonder van zich zelven te fpreken, waar over elizabeth, iet anders verwachtende, zeer ontroerd wordt, terwijl hare moeder vervolgends aan welman belijdt, dat hare dochter hem bemint. Des ondanks geeft hij zijnen vriend een niet geheel ongunftig bericht, en bemoedigt hem,om de zaak van zijnen kant flegts voord te zetten, hoe zeer zijn eigen hart 'er ook bij lijdt. Vervolgends gaat welman zelf 'er den ouden Graaf van beekwijk over onderhouden , dewijl men van dien kant mooglijk tegenftand te duchten had. Dees brave man echter, verheven boven de gewoone vooröordeelen van den adel, heefc niets tegen een huwelijk van zijnen zoon met een boerenmelsjen ; maar, zoodra hij hoort, dat dit meisjen elizabeth roeper is, neemt hij zijn woord te rug. De redenen zijner weigering zegt hij,.te zullen opgeven in het bijzijn van alle de perfonen, op welken dit geval betrekking beeft. Dezen worden dan bij een geroepen, en thands verklaart de oude Graaf, dat karel eigenlijk niet zijn zoon, maar die van klaas roeper zij en dus elizabeth's broeder, door hem, daar zijne vrouw met zijn kind te gelijk ftierf, flegts aangenomen, en als zijn eigen kind opgevoed. Welman trouwt dus nu met elizabeth, karel blijft de erfgenaam van den Graaf, op verzoek van den laatften, wordt de eerfte als zijn Medeërfgenaam verklaard, en welman's belangloze vriendfchap dus, ook op die wijze,beloond. De Praaceptor krinte, die geduurig met Latijnfchc brokken om zich gooit, en voor het overige een oud man is, fpeelt flegts eene nevenrol, die echter het ftuk veel levendigheid bijzet: zoo ook karel's neef ferdinand, eene losfe wulpfche jongen, die genadig Franfehe uitdrukkingen in den mond heeft, eenen  g?4 DESCARTES TE UTRECHT, TOONEELSPSt. . ,o„ Kflln^1iiU»n aanflatt op de eer van elizabeth waagt, :rr„kel Sn^om"tebdeugd zoo veel re heldcrer te doen fc Wordt'dit Stukjen door bekwame Akteurs gefpeeld , het moet geSjk eeuen aangenamen en tevens nuttigen indruk maken. De prijs is ƒ : 8 - : DpsrARTES wordt iri dit Tooneelfpel voorgefteld, als in te 4oonen bij eenen brave, , eerlijken wagenmaker,mark i wiensXEm^^ die daatl!letoe te kennen, zoowel uit aanmerking des tijds DRI-Bed hf Sfteld wordt, als wegens het karakter en de ^X^™*"*™* dit Tooneelftuk worden toegefchreven Tooneelfpel. offchoon het voor het onlangs onzen Lezeten leerden kennen.  UITTREKSELS en BEOORDEELINGEN;, Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst , opgericht in 's Haege: Voor het jaar mdccxcviii. Te Amfteldam en in 'süaege , bij J, Allart en B. Scheurleer, mdccxcix; 320 en 76 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f 1 - 12 - : Twee Verhandelingen van ongelijke grootte, doch beiden belangrijk, maken den inhoud uit van dit Boekdeel der Verhandelingen des Haagfchen Genootfchaps tot Verdediging van den Christlijken Godsdienst, beiden met den gouden eereprijs bekroond; ie eerfte is een Betoog , dat de ftraf oefenende gerechtigheid Gode waardig is , en geenszins als eene hatelijke, maar veel meer als eene beminnelijke eigenfchap van het hoog/le en beste wezen befchouwd mag worden, Welke in het beft uur der Wereld, ter bewaring van het algemeen welzijn, noodzaaklijk en zeer belangrijk is ; en dat daar uit ook het Gode' betamende van 't Middelaars Zoenlljden, tegen hedendaagfche beftrijders klaarblijklijk kan bevestigd en verdedigd worden. Door SAMUeL j.OHANNES VAN de°wijn- persse, A. L. M. Phil. Doet. Predikant te Amfteldam. De tweede Verhandeling van wilhelm tobias Lang, Predikant te Singen , in het Markgraajjchap Baden-Durlach, gaat over de vrage: welke is de eigenlijke, aart van j E s u s Profeetifche bediening; en hoe onderfcheiden is hij in het bijzonder, als de eenige OpperLeeraar zijner Kerke, van , en uitmuntende boven m oSes, en de Profeeten des Ouden , en boven alle van God gezondene Leeraaren des Nieuwen Testaments? De eerfte Verhandeling van den wel Eerw. van de wijnpers-se is geheel naauwkeurig uitgewerkt, eüt wordt daar in de leere van de flraföefenende gerechtigheid Gods, en van de genoegdoening van christus betoogd, en tegen de Hedendaagfche beftrijders dezer 'leere verdedigd. De Schrijver heeft den Inhoud zijner Wijdlopige Verhandeling naauwkeurig gefchetst , en wij kunnen geen beter verflag van. dezelve aan onze Lezei-en geven , dan door deze fchetfe hier over te fchrijven. „ Voorrede. Behelzende de aanleiding tot en de gepastheid van het opgegeven voorftel, te vinden iri eene tweeledige beftrijdirig van de Leere det voldoening in ónze dagen § 1—4. en vetdeeling dezer Verhandeling in fwe'e hoofddeelen, § 5. Eerfte Hoofddeel. Betoog der ftraföefenende Gefechtig* NlBUWfi Vè». BlBj,.IV. DtRl.. No. 14, Vt beid*  074 verhandelingen van het genootschap heid, als eene Gode waardige — in hem niet hatelijke, maar beminnelijke, eigenfchap, en nodig tot in ftandhouding van het geheel-al, § 6—68. Dit betoog wordt zoo ingericht, dat, na eene korter ontwikkeling van den waaren zin deszelven , § 7—9. in de eerfte Afdeeling vier bronnen van misvattingen omtrend Gods ftraföefenende gerechtigheid worden opgegeven , % 10—24. De eerfte is het zoeken naar en bepalen van het hoofddoel der Godlijke ftraffen in iet buiten God, % 11—18. De tweede, eene tegenftelling van Godlijke en menschlijke ftraffen , § 19—21. De derde, het kwalijk verftaan van figuurlijke en menschvormige uitdrukkingen. in deze Verhandeling niet te vermijden, $ 22 en 23. De vierde, de pogingen van het bekneld gewisfe, om zich door fchijnredenen gerust te ftellen, § 24. In de tweede Afdeeling wordt de bovengemelde waarheid betoogd , § 25—68. In het eerfte Betoog, wordt eerst bewezen, dat de ftraföefenende Gerechtigheid Gode waardig zij, $ 26—47. Uit de liefde Gods jegens zich zelven ,waaruit zij voortvloeit,§ 26en27. Uit het hoofddoel van alle zijne werkzaamheden , § 28. Uit de ze-ticiijke afhanglijkheid zijner redelijke fchepfelen, § 29 en 30. Uit het beftaan van Godlijke zedewetten , '§ 31 en 32. Uit vergelijking der Heilige Schrift, § 33 en 34. Ten tweeden : bij gevolgtrekking uit bet betoogde afgeleid, § 35—38. Gods belonende en ftraföefenende gerechtigheid zijn zoo naauw verbonden , dat het loochenen der laatfte ook het ontkennen der eerstgemelde ten gevolge hebbe , § 36. — Gods ftraföefenende gerechtigheid is, gelijk zijne andere deugden, noodzaaklijk en onveranderlijk, zoo dat God geene zonden ongeilraft kunne kwijtfchelden, § 37. — God moet dus iedere zonde noodzaaklijk ftraffen, en geen berouw, maar volledige voldoening alleenig kan die opheffen , § 38. Ten derden: Eene en andere der voornaamfte bedenkingen, tegen deze Leer ingebragt, opgegeven en wederlegd, § 39—47- In het Tweede Betoog, wordt die zelfde Godlijke deugd voorgefteld, als in het Opperwezen in de daad beminnelijk, § 48—53- en hiertoe, geleerd, wat het zij God te beminnen? § 49. In wat opzicht Gods ftraföefenende gerechtigheid eene beminlijke eigenfchap kunne genaamd worden, § 50 bewezen, dat zij waarlijk zoodanig zij, $ Si, Verdedigd tegen drie tegenwerpingen, $ 52 en 53- In  TOT VERDEB. V&W DEN CHMsTLTJKEN GODSDIENST. 675 In het derde Beioog wordt de 'ftraföefenende gerechtigheid Gods bewezen noodzaaklijk te zijn, tot in ftand houding der wereld, § 54—68. -Én hiertoe aangewezen, dat volgends de ftelling van hare partijen alle Godsdienst vervalle, § 55 en 56, alle zedelijkheid verwoest worde, § 57—62. De rampzaligfte uitwerkfels voor het menschdom zouden geboren worden, namenliik eene algemeene zedeloosheid, § 63. Vernietiging van 's menfchen heil, § 64. Perfoneele veiligheid en rust, § 65. Van de beste ■genoegens van dit leven, § 66 en waaren troost, § 67. De bezwaaren, hier tegen ingebragt, opgelost, § 68. Tweede Hoofdftuk. Bevestiging en verdediging van liet Gode betamende van 's Middelaars sjenoegdoeninge uit het voorgaande Betoog afgeleid, § 69—113. Ter voldoening van dit gedeelte van het opgegeven voorftel worden , na eene korte toelichting deszelven , § 69 vier vragen beandwoord. ^Eerfte vraag: Wat moeten wij verftaan door het Zienlijden des Middelaars? Hier wordt de Leer der echte Proteftantfche Kerk in vier onderfcheiden Hellingen ontwikkeld , $ 71—75, Tweede vraag: Is de Leer der Genoegdoening, dus opgevat, Gode betamelijk? Ter verdediging dezer waarheid worden die bedenkingen ontzenuwd, die partijen regen haar vormen, uit befchouwing van haren grondflag ea doeleinde, % 77—82. Van den hoogen God zeiven, § S3—90. Van den Middelaar, § 91—96. Van de voorwerpen der voldoening, ten opzichte van welken getoond wordt, dat zij uit kracht derzelve verlost worden van alle ftraffen der zonde, $ 97 en 98. Zoo wel natuurlijke, § 99—103, als ftellige, $ 104. en tevensin Gods vaderlijke liefde en recht op de zaligheid herfteld worden, § 105, 106. Derde vraag • Is die Leer wezenlijk belangrijk ? § Ï07. — Dit wordt betoogd , uit de befchouwing van de verhevenheid van den Perfoon des Verlosfers, en het gewigt zijner Middelaars-verrichtingen, % 109. Uit vergelijking der Heilige Schrift, $ 110. Uit vertegenwoordiging van de zalige vruchten dier voldoening, §111. Uit overweging van het gewigt dier drangredenen, die zij alleenig oplevert tot waare heiligmaking, §112, en der troostgronden, die zij verfchaft, $ 113. Beftuit, ftrekkende tot onderzoek, welke leer de veroevenfte denkbeelden inboezeme van gelukzaligheid, Vv i die  6-]Ó . verhandelingen van het gknootschaf die der voorftanderen der voldoening, of hare bedrijderen? en tot betoog, dat de Leer der echte Proteftantfche Kerk, boven alle andere, den naam van eene kelder gelukzaligheid verdiene, § 115—117." Dit is de inhoud van deze belangrijke Verhandeling, over een onderwerp van het uiterfte gewigt , hetwelk hier dus van alle kanten befchouwd , en zoo wel uit één gezet wordt, dat een opmerkzaam Lezer, die het oordeel des onderfcheids gebruikt, in ftaat zal wezen, voor zich zelven het vonnis te ftrijken, welk gevoelen, als het naaste aan de waarheid zijnde, hij voor zich aan te nemen en te volgen hebbe. Hij zal zeker, hier en daar, wel zwakke plaatfen in dezelve aantreffen , niet alle redekavelingen even bondig, even overtuigend, even juist vinden, niet alle gevolgen , uit het gevoelen der partijën afgeleid , zoo ontegenzeglijk keuren, dat zij boven alle uitzondering zouden verheven zijn, maar hij zal voor zich kunnen beflisfen, wat de Godlijke Openbaring ons leere, en dat die leere met geene waare uitfpraken eener welwikkende Rede Itrijdig is, maar daar door alszins bevestigd wordt. Wij willen, ter bevestiging van dit ons oordeel, alleenlijk uit het befluit der Verhandeling, de vergelijking affchrijven, tusfehen de denkbeelden, die aangaande de toekomende zaligheid gevormd kunnen worden , volgends de leer.der Protelfontfche Kerk, en die van derzelver beftrijders, en de Lezer oordeele, of de laatften alles zullen behoeven toe te Hemmen, wat de Schrijver zegt: dus fpreekt hij § 116, Bladz. 312. ,, Volgends de nieuwere Hervormers, geeft de Aller-" hoogfte om niet, zonder voldoening, vergeving van de zonden, zonder dat daartoe de lijdingen en de dood van den Heere jesus nodig zijn. De zondaren dus, die hier namaals in de zaligheid des Hemels deelen, ontvangen alleenig verzekering, dat zij, om hunne zonden, niet zullen geftraft worden, kwijtschelding daarvan, en enkel door afftand van den eisch Gods , enkel door willekeurig gunstbetoon: dus blijft de fchuld, als fchuld, haar aanwezen behouden. God, fchoon niet ftraffende, blijft den fchuldenaar als zoodanig befchouwen, en het geweten deszelven blijft daarvan overtuigd , en verlevendigt die fchuld geduurig, fchoon hij door Gods vergeving in het getal der Hemellingen is opgenomen. Dan welk een onaangenaam gevoel, welke eene geduuriga fchaam-  tot vereed. van den chr stlijken godsdienst. 677 fchaamte, welk een fpijt over dezelve moet dr.t niet te weeg brengen ? Hoe luchtig ook onze Partijen over de zedelijkheid der daaden redeneeren , hoe zeer zij alle zonden tegen God befchouwen, even als kinderachtige dwaasheden van een pas ontluikend kind , waardoor het de vriendelijke raadgevingen van zijnen Vader tot zijn best verwaarloost; is dit echter waar, dat in de zonden tegen Gods wetten befchouwd, eene ondankbaarheid, eene dwaasheid is, die bij bedachtzame overdenking grievende fchaamte veroorzaakt, vooral als dezelve tegen beter weten aan, tegen de inwendige overtuiging van het gewiste aan, gefchieden, en dat dezelve een onberekenbaar nadeel aan den daader toebrengen, en zijne volmaking op de treurigfte wijze hinderen. Plaatzen wij nu zulk eenen zondaar, die van God uit enkele goedheid ontflag van ftraf ontving, zonder eenige voldoening, in onze gedachten in den Hemel, ftellen wij dat daar zijn verftand meer verlicht, zijne genegenheid tot het goede meer veredeld is, hoe veel gevoeliger zal dan de terugdenking aan zijne voorgaande dwaasheden hem grieven , hoe onaangenaam zal hem die bewustheid worden, hoe treurig zal zij zijne zaligheid ftooren, ook door vergelijking met anderen, die zich op aarde minder aan de zonde toegaven ! Wij behoeven deze redeneeringen niet verder te ftaven ; onze Partijen zelve doen dezelve hulde, en onder die ook steinbart, alshij rond uit belijdt: De inwendige of geestelijke gevolgen der zonde blijven altijd dezelfde, hij, die hier verzuimt, kennis en goede hebbelijkheden te verkrijgen, blijft in alle eeuwigheid onvolmaakter , dan wanneer hij bij tijds begoft-i nen had, zich wel te gedragen, en iedere herinnering vau te vooren begaane dwaasheden moet ons tot in alle eeuwigheid onaangenaam blijven." „ Dan, hoe veel fterkcr wordt deze redeneering, als wij de zonde befchouwen in haren zedelijken en gruwlijken aart, dien zij, gelijk wij tc^pden, waarlijk heeft, en dus niet flegts als eene dwaasheid, maar als eene zedelijke verbreking van alle onze heilige pligten , als eene wezenlijke fchuld, en ftrafwaardig voor God. — Zo nu de gezaligden in den Hemel alleen kwijtfchelding van de ftraf, zonder daadlijke uitdelging van die fchuld, genoten ; ach in< welk een vernederend en fchandelijk: licht zouden zij zich zelven befchouwen, hoe zouden 24) telkens door wederkeerende gevoelens van fchaamte. Vv 3 e»  6-J 8 VERHANDELINGEN. VAN HET GENOOTSCHAP1 en zelfsverwijt gefolterd worden , te meer naar mate hunne heiligheid meer gezuiverd ware! Zoude die kwaade Confciemie hen niet verlegen doen zijn over zich zelven , zouden zij niet telkens wenfchen , het vermogen: des geheugens te misfen, om de gedachten van hunnen zedelijken toeftand te verliezen? — Zouden zij ooit het hoofd moedig durven opfteken, voor het oog des Alwetenden, van wien zij telkens zouden denken:: Gij,, hartenkenner, weet , wie wij zijn, hoe fchuldig, fchoon; gij niet ftraft?" ,, Nog ééns. Is 'er iets, dat een verlicht gemoed ,. dat in de betrachting van Gods geboden waare zalig» heid vindt, en dat het verzuimen derzelve , door bedachtzame redeneering, en helaas door treurige en dikwerf vernieuwde ervaring, als den weg door de jam-xnerlijkfte rampzaligheid kent; is 'er iets, zeg ik, dat zulk een gemoed grievend aandoet, telkens verlegen! maakt, het is het bezef van eigene zwakheid, onvermogen om altijd volgends rede en pligt te handelen , vatbaarheid voor verleiding , en jammerlijke overijling door vleiende en dringende hartstochten. O hoe zeer doet dit niet eenen Christen iu dit traanendal reeds, zuchten, hoe vervult die overreding zijne ziel met vrees, voor het toekomende L — Maar, welke grond zal 'er zijn , volgends de gedachten van hen, tegen welken dezeVerhandeling ingericht is, dat die vrees ook dezen hemelling niet zal bekruipen? Welken grond van hoope geeft die leer tegen alle onvastigheden hier namaals? Hoe is eene gevestigde heiligheid, eene volftrekte verhevenheid boven alle zondige dwaasheden hier namaals , daar immer uit af te leiden ? Ja erïnnering van voorige dwaasheden, verlevendiging van heure jammerlijke gevolgen in dit benedenrond, ontheffing van vele aanleidingen tot zonde zullen, volgends dezelve, hier namaals plaats vinden; maar welken grond geeft zij op van verzekering , dat nooit meer eenige zonde den hemelling zal beroeren? Is dat zoo, hoe treurig vermindert dan de mogelijkheid van, de vrees voor dezelve, de toekomende gelukzaligheid ? Trouwens dan alleen kan het zalige van onzen toeftand alle onze wenfchen voldoen, wanneer dezelve duurzaam is ? Enkele zekere hoop toch kan gelukkig maken, maar bloote vrees voor de mogelijkheid van een toekomend kwaad maakt reeds ongelukkig." „ Ni#«  TOT VEUDED. VAN DEN CHRISTLIJKEN GODSDIENST. 6j9 Niemand vermoede, dat wij door deze aanmerkingen de''zoo hoog geroemde gelukzaligheid , die onze Partijen in hun ftelfel vinden, te zeer verkleinen. Wij beroepen ons op STEiNiJART zelven, die uitdruükjk leert: eene zaligheid, die in eene geheel onvermengde zuivere, vergenoegdheid, in eene onafgebrokene fchakeling van-geneugtens , zonder dcor onvergenoegdheid gefloord te worden , plaats hebbe , kan het lot der jlervelingen niet zijn. — In den gelukzaligften toeftand van eiken eindigen geest , moet men inwendige en uitwendige hindermsfen toeft aan. Wanneer 'er maar vooruitzicht en hoop is , om dezelve meer en meer te overwinnen, verminderen zij de vergenoegdheid niet, en elke zegepraal over dezelven brengt de levendigfte blijdfchap voort."' ■ J „ Maar hoe veel heerlijker," dus vervolgt de h-erw. v. d. wiinpersse, § 117, „ zal nu de toekomende zaligheid ziin , volgends onze leer? Volgends dezelve is door jesus de ftraf gedragen: en de fchuld geheel uitgedelgd , niets is 'er meer van overig : God heett dezelve achter zijnen rug in de diepte der zee geworpen zal 'er in eeuwigheid niet meer aan denken. —Jesus heeft voor den verlosten Zondaar het leven en de zaligheid verdiend — zijn geest zelve reinigt hem geheel en al, en ftelt hem, zoo ras de ziel het lichaam, verlaat, boven alle bevlekkingen der zonde — zoo is. het dan aan Gods zijde niet eene daad alleen van gunlttge verfchoonintr, maar zelfs van de hoogfte rechtvaardigheid, den gelovigen Christen te verheerlijken , wien Hij befchouwt, als in zijnen Zoon vrij van alle Ichuld,. vlekkeloos rechtvaardig en volmaakt. — De gezaligde in den Hemel kent dat recht, dat hij in christus zijnen Borg heeft, op alle zegeningen des Hemels; hif teroemt 'er zich op. Geene herinnering dan van voorgaande fchulden beroert hem meer; die alle zijn uitgewischt, de druk der fchuldbcwustheid is voor hem geheel opgeheven. Geen zelfsverwijt vindt meer ftoffe. Al wat Hem van de zonde, hier gepleegd, verlevendigd wordt, verëenigt zich, om de dierbaarheid dier genoegdoening, die ééns' voor Hem volbragt werd, te verhetfen , om zijne zaligheid in zijne oogen te doen klimmen, zijne dankzeggingen aan te vuuren, en zich zelven en alle zijne medegezaligden aan te fpooreu , om telkens bij vernieuwing , telkens met meerdere opgewektheid , te zingen : Hem , die ons hef geaad heep , Vv 4 ctt  68» meen Rapport, in 1798 in het licht verfchenen, door*  ONTWERP TOT VRUCHTBAARMAKING DER DUINEN. 693 doorfiaande blijken gegeven , van, hare belangloze en naauwkeurige werkzaamheden, zoodat wij hetzelve om meer dan ééne reden onze aanprijzing waardig keurden (*), met niet minder lof moeten wij van dit Tweede Deel van haren arbeid gewagen. Hetzelve is met zoo veel oordeel en naauwkeurigheid bewerkt , en zoowel de oorzaken van de tegenwoordige woestheid der Duinen, als de middelen, waardoor dezelve weggenomen en de bedoelde vruchtbaarmaking, met hoop op den besten uitflag, ondernomen kan worden , zijn daarin met zoo veel duidelijkheid aangewezen en uit een gezet, en zoo bondig beredeneerd, dat men, door de overtuigende kracht der waarheid medegefleept, bij de lezing, niet kan nalaten met de Commisfie in te Hemmen , en in derzelver gunflige verwachtingen, zo eenmaal de voorgeflagene maatregelen met nadruk ter hand genomen worden, niet alleen ten aanzien der Duinen , maar ook van andere nog woeste gronden in ons Vaderland, te deelen. Wij wenfchen en hoopen daarom, dat dit Stuk niet llegts met goedkeuring en dankbaarheid van onze Natie ontvangen, maar vooral ook door het Befhiur tot een voorwerp van deszelfs ernfiige overweging gemaakt zal worden; vastelijk vertrouwende, dat hetzelve, van de juistheid en gegrondheid der Hellingen en redeneeringen , van de nuttigheid der bedoelde zaak, en van de billijkheid, gepastheid en uitvoerlijkheid der voorgeftelde maatregelen overtuigd zal worden, en, dien ten gevolge, ook niet verzuimen, om met den meest mooglijken fpoed en nadruk een ontwerp in werking te brengen , hetwelk , gelijk het den Vervaardigers tot den grootflen roem verflrekt, der Natie, bij de uitvoering, uitgebreide voordeden belooft, en ten allen tijde één van de volledigfle bewijzen voor de verlichting onzer Eeuw, en eene niet geringe loffpraak voor ons vernieuwd Republikeinsch Befluur, op wiens last hetzelve vervaardigd, en door wien het werkHellig gemaakt is, zal opleveren. Daar dit Werk uit zijnen aart niet voor eenig uittrekfel vatbaar is , waarüit de Lezers over de wijze yan behandeling met eenigen grond zouden kunnen oor* O Zie N. Vaderl. Bibl. III Deel, ijle Stuk, Bladz. »tU Xx 3  tf04 ONTWERP TOT VRÜCHTBAAR&JARINO DER DUINEN, oordeelen, hetgene zij veel meer uit den vóór hetzelve geplaatften Inhoud zullen kunnen doen, als waarüit zij ten mmfte de belangrijke onderwerpen , die daarin behande d worden , als mede de geleidelijke orde der behandelde zaken , kunnen leeren kennen , zullen wii ons de moeite des affchrijvens getroosten , in hoope van daar door min of meer mede te werken , dat dit worde Gerchrift « algemeener gekend en gelezen TWEEDE DEEL. Over de middelen, die het Bejiuur zou kunnen aanwenden, mn van de Duinen meerdere en betere vruchtgebruiken te trekken. ö Inleiding. Algemeen befluit, uit den tegenwoordigen ltaat der Duinen op te maken, EERSTE AFDEELING. Aanwijzing van de voorname zaken, waaróp men tot meerder vruchtgebruik der Duinen moet acht geven. EERSTE HOOFDDEEL. NoodzaakUjkheid van eene volkomen uitroeiji/ig der Konijnen. L Algemeene fchade door het Konijn veroorzaakt. II. Het nut van de uitroeijing der Konijnen, gebleken na A°. 1795. b III. De geheele verdelging van het Konijn noodzaakelijk tot behoud der Zeeweeringen. IV. Voordeden van de Konijn-Duinen in vruchtdragende gronden te veranderen. V. Voordeden van de verdelging van het Konijn voor de naastgelegen gronden. VI, Oplosfing van zwarigheden tegen de uitroeijing der Konijnen. Van het gemis van verponding der KonijnDuinen. VII. Van de nadeden, door Eigenaars en Duinmijers te lijden. VIII. Van het gemis van het voedfel en het hair dep Konijnen. JX. Van het Recht, om over zijn eigen grond te befchikken. TWEE*  ONTWERP TOT VRUCHTBAARMAKINQ DER DUINEN. 695 TWEEDE HOOFDDEEL. De groote uitgejlrektheid van veele' particuliere DuinEigendommen , eene oorzaak van de tegenwoordige woest' heid der Duinen. I. Groote Eigendommen moesten natuurlijk woest blijven. II. Bovenal omdat weinige Eigenaars zelve Bouw¬ lieden zijn. III. Deze gronden in Afdeelingen te termineeren. IV. Hoe dezelve te termineeren. DERDE HOOFDDEEL. Gebrek aan Bewooners mede eene voorname oorzaak van de tegenwoordige woestheid der Duinen. I. Gebrek aan Bewooners moest de Duinen woest doen blijven. II. Op elke Afdeeling een Huigezin neder te zetten , en op wat wijze. III. Aan eiken Bruiker verzekering (te) geeven van Eigendom. IV. Voordeelen van deze Colonisten te wagten. V. De tegenwerping van gebrek aan Colonisten opgelost. VIERDE HOOFDDEEL. Verkeerde befchouwing van de Cultuur en Beweiding der Duinen, eene andere oorzaak van derzelver woestheid. I. Veelen hebben de Duinen alleen tot twee einden willen aanleggen. II. De Duinen niet enkel tot Houtbosfchen aan te leggen. III. Kunnen ock niet met voordeel tot Schaaphoederij dienen zonder Colonisten. IV. Hoe de Schaaphoederij het meest kan bevorderd worden. VIJFDE HOOFDDEEL. ÏTerdere Oorzaaken van de tegenwoordige woestheid der Duinen, vooral gebrek aan Aanmoediging; met opgave van de wijze , waarop het Bejiuur in deezen zou 'kunnen aanmoedigen , en welk eene Negotiatie hierop Zou kunnen geopend worden. I. Het Jagtgerigt en novale Thienden waren hoogstnadeelig aan de Duin-Cultuur. Xs 4 IL De  ffO;. ONTWERP TOT VRDCHTBAARMAK1NG DER DUINEN. II. De'Duin-Cultuur voormaals niet door het Be, Huur aangemoedigd. III. Het tegenwoordig Beftuur wil aanmoedigen. IV. De Aanmoediging moet beandwoorden aan de te makene kosten. V. Geene mindere Faveuren te verkenen dan aan de Droogmaakerijën. VI. Vrijdommen voor Gronden, Produclen, Gebouwen en Vee. VII. Deeze Vrijdommen geen gemis voor 's Lands, Finantiën. VIII. Ter bekoming van een voorfchot voor het ffel. Sj len van Colonisten, eene Negotiatie te openen. IX. En wel eene Lijfrenten - Negotiatie met eene Belasting op de Duinen voor den Intrest, X. De Natiönaale Duinen voor geene publieke Verkooping vatbaar. XI. Alleen uit te geeven om Colonisten te plaatzen, en op wat wijze. XII. Zekerheid van de jaarlijkfche Intresten deezer Negotiatie. ZESDE HOOFDDEEL. Over de Verpondingen en Lasten op de Duingronden te leggen. • I. De uitroeijing van het Konijn maakt reeds de verandering van de Lasten noodzaaklijk. II. Hier door vervallen de Remisfiën aan KonijnDuinen verleend na 1795. III. Verdere redenen van eene geheele verandering van Lasten. IV. Alleen zekere vast bepaalde fom per Morgen te ftellen. V. De onbruikbaare gronden voor altoos van Las- ten vrij te ftellen. VI. Hoedanig de Bruikbaare woeste Duinen te be» lasten. VII. Deeze Belasting tot alle Duin-gronden uit t „ fche divifiën in Toskanen en voor Baloniën. 1,000. '* Yy 3 Ia  712 betoor omtrend de waarzeggerij^, enz. vraa* op te geven, welker beiindwoordingen een boek* jen konden opleveren, juist gefchikt, om zulke vooroordeelen tegen te gaan en uit te roeien: het Werk, dat wii voor ons hebben, toont onweêrlpreeklyk, dat zij, in haar prijswaardig doel , zeer gelukkig gellaagd is, Zii heeft twee Verhandelingen mogen bekroonen en uit-, jreven de ééne van eenen Geneeskundigen , te weten c e r brand ba k ker, Stads - Doétor en Vroedmees-. ter te Enkhuizen, aan wien de Gouden, en de andere van eenen Godgeleerden , naamlijk willem beekhuis, Leeraar der Hervormden te Garijp, aan wien de ztlye-r. ren Eerpenning is toegewezen, — Verhandelingen, die, als om ftriid, met elkaér om den prijs dingen , en het den beoordeelaren moeilijk moeten gemaakt hebben , eene üitfpraak tusfehen beiden te doen. De grootere populariteit van de eerfte, en de aardige vinding, van welke zich-jderzelvcr Schrijver bedient , om zijn voorftel in gemeenzame gefprekken, tusfehen den bcvooroordeelden jacob, den meer verlicht denkenden hen, drik en den zoo fchranderen als kund1gen Heer goedhart, die hun beiden het nodig onderricht geeft, te kkeden, heeft hier waarfchijnlijk den uit lag moeten geven , terwijl de voordragt van den laatften meer den vorm van een betoog heelt, en dus voor de kksfe van lezers , die de Maatfchappij zich voorftelt, minder onderhoudend , ook wel eens minder duidelijk is. Daar- tegen echter loopt bij den Eerw. beek h lt i s. alles geregelder af, en heeft hij 'er zich meer bijzonder op toegelegd, om het anzedenlijke van alle de gemelde bij^loovip-heden allernadruklijkst in te fcherpen, tevens de bronnen aantoönende, waarüit zij gewoonlijk ontfnringerï. Voor het overige hebben beide Schrijvers hunne voordragt verlevendigd door het aanvoeren en verklaren van zeer gepaste voorbeelden en verhalen, en zeer gelukkig de bedenkingen opgelost, die men veèfc stl ter ftaving dezer vooröordeelen , uit de Heilige Schrift ontleent, terwijl zij beiden verlichte denkers toonen te zijn. Het lust ons, uit beide Verhandelingen iet ter proeve mede te deèieii ; daar de breedvoerige tijtel, en het* '«ene wij van den inhoud en de bewerking kortlijk gelegd hebben, voor 'onze Lezers reeds genoeg zijn zal, om zich een denkbeeld van bat geheel te vormen, terWijl wij hen met geene magere opforaming van zaken,  uitgec, d. de bat. maats. tot nut van 'talgem. 713 in dezelven vervat, verveelen willen, die zij zich zoo gemaklijk voorftellen kunnen. Uit de eerfte verkiezen wij den aanhef of een gedeelte van het eerfte Gefprek , hetwelk dus begint. „Hendrik. Hebt gij de Courant gelezen , jac o b? Jacob. Neen,-daar doe ik niet meer aan; het hoofd' loopt mij, buiten dien, al genoeg om, van al de naarheid, die 'er in de wereld is: wij beleeven toch veel Hechter tijden , dan onze voorouders. Hend. ó Dat is al naar dat gij het neemt; na een goeden tijd volgt een Hechte, en op een Hechte, weêr een betere; alle tijden brengen hun goeds mede, als wii 'er ons maar van weten te bedienen ; hoe menig aangenaam uurtjen hebben wij niet doorgebragt met de lieve boekjens van de maatschappij: tot nut van 't algemeen! Zie, dat hadden onze oude luidjes evenwel niet. Jac. Daar hebt gij gelijk in; ftaat 'er weer wat van in de Courant? Hend. Ja, dat kwam ik u eigenlijk vertellen: 'er zijn.weder prijsvragen opgegeven : Onder anderen wil de Maatfchappij een boekjen gemaakt hebben , om de vooröordeelen van Waarzeggers, Too ver aars, Spooken en diergelijk tuig uit de wereld te helpen. ÏA'p. Zoo! dit zal, dunkt mij, toch zoo gemaklijk niet gaan. Hend. Ik weet wel, vriend jakob! dat gij nog al een liefhebber zijt ; gij hebt mij eens van dat doodkloppertjen verteld; maar dat is 'er toch, voor deze reis, niet recht achter geweest: want gij zijt nog fpringlevend , en van andere fterfgevallcn heb ik ook niet gehoord. Jac Gij fpreekt ook, of u geen zee te hoog gaan kan; al is 'er nu'geen doode op gevolgd, wie weet, wat 'er nog naderhand gebeure ! Hend. Naderhand! ja als gij zoo wilt; naderhand zullen wij 'er allen aan gelooven moeten. Jac Maar waaröm ftierf dan voorleden jaar de oude Kleermaker? had het kloppertjen toen ook niet getikt? ■ Hend. Wel dat geloof ik; de man was immers zoo oud, dat hij met fatfoen niet langer leven kon; hij zou anders van wegen de Dooclkloppertjens niet geftorven zijn; hij kon 'er toch geen een langer hooren. Jac Toen de vrouw van david aan de pokken Yy 5 " lag,  714 betoog omtrend de waarzeggerijen, en2, lag, hoorde zij het wel, en van dat oogenblik verergerde de ziekte hand over hand, en den volgenden dag lag zij 'er al toe. Hend- Maar het is toch ook zoo zeldzaam niet, dat iemand aan de kinderziekte fterft ; en denkt gij dan, dat davids vrouw nog leven zou , als zij het tikkertjen niet gehoord had? Jac. Recht uit gezegd, ik geloof ja. Hend. Het is ook wel mooglijk. Jac Ha , ba-! gij ftaat toch ook zoo vast niet in uwe ongeloovige. fchöenen, Hend. Gij begrijpt mij niet jacob; ik geloof niet, dat het kloppertjen dan dood van de vrouw voorfpeld heeft; maar ik heb eens gehoord van iemand, die het zeer wel wist , dat een mensch van fchrik en angst wel Iterven kan , vooral wanneer hij reeds ziek ligt: want dan fchrikt men veel eerder; en mooglijk is de ziekte van deze vrouw, die buiten dien reeds gevaarlijk was, door den fchrik doodlijk geworden; te meer, daar gij zegt, dat het, van dat oogenblik aan , erger met haar werd. Jac Wel daar aan heb ik nog nooit gedacht! op zoo eene wijze kan 'er wel menig een naar de eeuwigheid gaan; ik zou het dan haast voor een geluk rekenen , wat hardhoorend te wezen. Iiend. Die inval is zoo kwaad niet! evenwel zou het, denk ik , nog beter zijn , als wij ons gehoor behielden , en de vrees voor diergelijke dingen zochten af te leggen: want ik geloof nooit, dat het iets kwaads beteekent. Jac Ja, was dat waar, dan zou het gekheid zijn, 'er vrees voor te hebben; maar zoo lang ik niet weet, wat het eigenlijk is, ben ik 'er fchrikkig voor. Hend. Ik wenschte wel, dat wij de Verhandeling reeds hadden ; daar zou wel wat van in ftaan ; maar dat gebeurt in het eerfte jaar nog niet; en hoe zal het dan dezen winter met u gaan, jacob? als gij nu weêr een Doodkloppertjen of een ander ding hoort, fterft gij nog wel voor uwen tijd. Jac. Maar wacht eens ; als wij den Heer goedhart verzochten; hij is zoo even uitgegaan, en zal denkiijk niet lang wegblijven. — Ha! daar is hij reeds; zoudt gij hem durven vragen? Hbks, Wel waaröm niet? een man, die 'er zoo veel  UtTGEG, D, DE EAT. MAATS. TOT NUT VAN *T ALGEM. 715 veel werk van maakt , om allen menfchen nut en vermaak te doen, durf ik in befcheidenheid alles verzoeken, De heer goedhart. Gij fchijnt iets op uw hart te hebben, hendrik? Hend. Ik fprak met jacob over het Spookboekjen, dat door onze Maatfchappij zal uitgegeven worden; wij beklaagden ons, dat het niet oogenbliklijk gereed was, en wiiden van U een diergelijk boek ter leen verzoeken , om dezen winter uit te leeren. Goedh. Dat was zeer goed; maar onder de boeken» die voor U tot lezing gefchikt zijn, ken ik 'er niet een, dat daar over bijzonder handelt; daarom doet de Maatfchappij een zeer nuttig werk met over deze ftof eene vraag uit te fchrijven. Maar terwijl gij niet gaarn zoo lang wachten wilt, zou het u niet bevallen, eens een paar avondjens hier over met malkander te fpreken? Jac. Als gij dat wildet, mijn Heer! daar door zou pus zeker een groote dienst gefchieden, Goedh. Zeer gaarne; maar ik heb dan het recht, om U ook een verzoek te doen , en dat beftaat hierin, dat gij met oplettendheid hoort en nadenkt, en alles vraagt, wat gij niet klaar genoeg begrijpt. Hend. Twijfel daar niet aan, mijn Heer! als wij dit niet nakwamen , zouden wij ons zelven de meeste i'chade doen. Goedh. Gaan wij in huis, en zegt mij , wat gij dan nu eigenlijk begeert te weten. Hend. Van Spoaken, Tooveren en Waarzeggen , en alles, wat de Maatfchappij in een boekjen wil geplaatst hebben, enz." Uit de laatfte nemen wij een gedeelte over, van hetgene hij, in de zesëntwintigite of laatfte §, op de twijfelingen aanmerkt, uit het N. Test. ontleend, ftraalende hierin de opgeklaarde denkwijze van dezen waardigen Volksleeraar bijzonder door , weshalven wij het ook boven al uitkippen. ,, Wij lezen matth. XIV: 26 — dat de Apostelen van jesus , op het zien van hunnen, op het Galileefche meir, wandelenden meester, zeer verfchrikt wer* den, naardien zij meenden een Spook/el te zien, terwijl jesus hen gerust ftelt, door hen te verzekeren, dat hij het zelfware. En luk. XXIV: 37 — verhaalt de Euangelist, dat die zelfde Apostelen, bij de eerfte verfehijning yan jesus aan hen na zijne opftanding, zeer be-  7l6 BETOOR OMTREND DE WAARZEGGERIJEN, ENZ. bevreesd werden, daar zij meenden eenen Geest te zien; vaa welke vrees j.esus hen onthief, door hen met woorden en daden te overtuigen van zijne ware( ligchaamlijke tegenwoordigheid bij hun. . Hier uii zult gij, waarfchijnlijk, dus redeneren: „ Geloofden „ de b:;z;r.cere leerlingen van jesus, zijne Apostelen, aan j, fpooktii en geestverfchijningen, zonder dat hun meester de ,, ongegrondheid dezer hunner gevoelens bewees, volgt hieruit „ dan niet, dat deze begrippen wel eenigen grond kunnen heb,, ben?" Ik andwoord, dat dit befluit niet doorgaat. Immers — de Apostelen waren met meer wanbegrippen en vooröordeelen bezet, die jesus niet opzetlijk wederlegde; bij voorbeeld hunne verwachting van de kort aanftaande oprichting van een aardsch Koningrijk onder de Jooden. De wijsheid van den Heiland vereisehte, dat zijne Leerlingen, van langzamerhand , van deze hunne wanbegrippen werden ontheven , naar mate hunne vatbaarheid zulks toeliet. D^ed jesus dit omtrent hunne verkeerde denkbeelden van dat gewigtig ftuk, den waaren aarc van zijn Mesfiasrijk , hoe veel te meer moeten wij dan niet verwachten, dct hij dit «deed omtrent andere vooröordeelen, die zuik eenen onmiddelbaren invloed op de leer der Zaligheid niet hadden, maar meer van eenen natuurkurldigen aart waren-, en van zelven door eene aanftaande meerdere verlichting van hun verftand zouden verdwijnen , waar toe hun geloof aan fpook- en geestverfchijningen behoorde. Men vergelijke ook hier de a nmerking § 22 gemaakt. — Hier komt bij, dat jesus de vooröordetlen zijner leerlingen , in geen van die beide gevallen, goedkeurt of bevestigt, maar veel eer, zoo veel noodig was, tegengaat, door hen het ongegronde van hunne verbeelding-, dat zij een fpookfel en den afgeftorven geest van hem, hunnen meester, zagen, aan te toonen. Wel is waar, dat hij dit niet deed, door hun in 't algemeen de dwaasheid van het geloof a. n de verfchijningen van fpooken en «fgeftorvene ziel'n te bewogen, maar dit zou ook met de wfsheid van jesus, ■ja zelfs met de wijsheid van een gewoon mensch niet geftrookc 'heb'.ien. Wat toch zoudt gij denken van iemand , die , eenen anderen in de uiterfte ontfteldtenis aantreffende , wegens het ziei van een ingebeeld fpookfel , dezen van zijne vrees wilde ontheffen , door" hem de ongegrondheid van het geloof aan fpooken wijdloopig te gaan bewijzen ? Zoudt gij zoo iemand niet voor eenen ijdelen, voor eenen dwazen vertrooster , op du ik n;et zeg voor eenen zot honden? Wijs en roen} gen, om hier mede in de groote waereld te darteleü , en zich „ dat  jhg DE LOF DÉR PARUIKEN , ENZ» „ dus niet op diepdenkende geleerdheid , taalkennis, of Fabel. „ kunde toeleggen , te ftellen: dat wij zeg ik, om dit onder „ hun bereik te brengen, de Griekfche en Latijnfche vaerfen, „ en enkele geleerde nooten hebben achtergelaaten: — welken „ flechis aan hen, die in dit alles ervaaren zijn , en dus voor „ geleerden kunnen doorgaan , zouden behaagd hebben. —— ,, Daar en boven weet ieder letterkundige die gewoon is te arbeiden, dat de Franfehe Taal zeer veel van die losfe dub,, belzinnige woordfpeelingen heeft. — Die men om de niet „ even dubbelzinnige betekenis dier zelfde woorden niet wel in onze Nederduitfche Taal, kan overbrengen: deeze heb ik liever geheel achtergelaaten — dan eene vertanling die „ om voorgemelde redenen nimmer aan het origineel kon be„ andwoorden, te waagen. Voor het overige heb ik de Dicht,, ftukjes met alle roooglij'ke oplettendheid behandeld. Voords „ h> b ik hier en daar eenige uitdrukkingen, welke betrekking „ hadden lot den Godsdienst, en die in fommige aantekeningen „ voorkwamen, verzacht : vermids dit niets ter zaak deedt: en ik ook zelfs niet gaarne san den eenvouwigfte Lezer de mlnfte aanleiding tot ergernis geef." Hoe vloeiend de vertaling van dit Werkjen ook zijn moge en hoe zeer zij ook door eenen letterkundigen fchijnt vervaardigd , ziet men hier evenwel weder die zelfde flordigheid in fpeiling , en interpunétatie , die zelfde fouten tegen de eerfte regelen der taal, welken men in meest al de boeken vindt, die doof c. roos worden uitgegeven. Zou het hem ook misfchien aan eenen goeden Corrector van de proeven haperen ? Want aan den Vertaler kunnen wij deze fouten bijna niet wijten , daar hij, voor het overige, te veel kunde verraadt. Tot ftichting der fchoonen, die zich, ook bij oiis, in deze dagen, zoo druk van paruiken voorzien , willen wij nog de rijmtooze vertaling eener Satijre overnemen, die, in het zesde jaar der Franfehe Republiek, het licht zag, en. in het Werk voorhanden , Bladz. 125, enz. in eene noot, voorkomt. Zij luidt dus: Het hoofd van cloris fchijnt met haare valfche hairen, Schoon op ean venus lijf het kopjen van een hond — Zie 't lange hair gekroest tot op haare oogen hangen, Dit hair verbergt 't verwijt dat ge op haar voorhoofd leest. Haar flimme blik durft vrij door haare hairen gluuren, — Zij ftaart den jong'ling aan — die baar het meest behaagt; En vreest niet dat men haar hier over zal berispen. Dit valfche hair vertoont een dubbel fnood bedrog, Men draagt de kleuren niet ons door natuur gefchonken, Zoo gij een vrouw voor u, in groote kringen zoekt, ja *t zij, gij een brunet of blonde moogt verkiezen; Wilt gij voorzichtig zijn — en blijft gij bij uw fmaak: è  ftfcGNAULT DE WARTN, DE SPELONK VAN STROZZI. 719 ö Maak dan geen Contract voor dat ge u overtuigde.... Ik bidt u fchoone! laat u,t dwaaste»}* gebruik, Voor oude vrijfters die, niet meer om 't fchoon behaagem Maar nog in d'ouderdom galant en teder zijn... Verbant toch die toupet —• die verr' van u te fleren, 't Bevalligst fchoon verbergt — dat ooit Natuur u gaf; Uw voorhoofd! dat ons oog zoo gaarne mag bewond'ren: Daar dit de zetel is, waar op uwe onfchuld praalt — 't Wordt nog bevalliger als fchaamte 't foms doet bloozen... Ook u betoovrend oog, dat draaien op ons fchiet, Waar door gij onze zjel in liefde doet ontbranden: Terwijl de wenkbraauw door, zijn fchoone en ronde boog, De zegeboog der min, voor *t ftaarend oog wil fchetfen... De Spelonk van sTrtozzi, eene Venetiaanfche Gefchiedenis Van j. j. regnault de warin, door a. i5ruggemans. Te Dordrecht, bii E. Bonte, 1800. 101 Bladz. In gr. Oetavo. De prijs is f i • : - : Niettegenfiaatfde dit Boekjen netjes uitgevoerd, en met een fraai Tijtelpjaatjen voorzien is, vreezen wij toch, dat het geen grooten opgang onder ons maken zal. Het verdichifel heeft zeer veel onwaarfchijnüjks, en zelfs onnatuurlijks aan zich. Eene Ita. liaanfebe vrouw, in welke de driften van minnenijd en wraak zoo fterk woeden, dat men daarvan in de levende natuur zeer zelden, mooglijk nooit, een voorbeeld gezien heeft, maakt de voorname heldin van dezen kleinen Roman uit. Twee onfchuldige menfchen, antonio, de man, die aan deze helfche razernij zijne wederliefde weigert, en zanetta, die hij vuriglijk, en in weêrwil van alle lijden en gevaar, onveranderlijk bemint, zijn de flagtöfters van de verfmade liefde van dit monfter: 't wetk de laatfte van deze twee in koelen bloede vermoordt, en den eerften aan derzelver ftinkend en rottend lijk vastgekeetend houdt. De Schrijver, of fpreker in dit Boekjenis de wonderbare ontdek, ker van deze verborgenheid van godloosheid, die op zijn aangeven , door de overigheid naar verdienften geftraft wordt. Het voorname tooneel van vele van deze gruwelen is de Spelonk van strozzi, op een onbewoond eilandjen van de Adriatifche zee, wier befchrijving als eene zeer woeste plaats, een bijfieraad van dit opftel uitmaakt. Wat het zedenlijk doel van dit Gefchrift wezen zal, kan men naauwlijks gisfen.of het moest zijn, den Lezer tegen de uitwerkfelen van zulke woedende driften te waarfchuwen, maar dan hopen wij, dat 'er, althands in ons vaderland, maar zeer weinig menfchen zullen gevonden worden, die deze waarfchuwing van noden hebben, en zo 'er die al mogten zijn, dan is het niet te denken, dat zulke hulpmiddelen iet op hen zullen vermogen. Vermaak  J20 LOAISEL TtOG&TE , ROLAND DE MONGLAVE. maak in liet lezen van zulke afgrijslijke verdichtfelen te vinden t van welken de menschlijke natuur te rugge fchrikt, zou een be* klagenswaardige fmaak wezen , dien men niet behoorde aan te moedigen. 'Roland n e Monglave, of de zegepraal der onfchuld. Tooneelfpel. Gevolgd naar het Franfehe van j. m. Loaisel. téogate. Door m. g. engelman. Te Atojleldam, bij H. van Resteren, 1800. 64 Bladz. In Q&avo. De prijs is f: 8 i V Bij de zoo menigvuldige Tooneelfpelen, die 'er thands dagelijks uitkomen en ons ter beöordeeling worden toegezonden , eene menigte zoo groot, dat wij onze eeuw, het laatfte tiental ja:ren vooral in aanmerking genomen, bijkans met den naam va'n Iheater-eeuw zouden beftempelen ,hebben wij ons tot eenen zetregel moeten ftellen , om van dezulken , die men noch uitftekend goed noch zeer (legt kunne noemen , flegts met een enkel woord te gewagen, gelovende wij, dat eene even breedvoerige daarftelüng van vele Tooneelftukken, mitsgaders eene toetfing derzelven aan de regelen der kunst, onzen LSzeren niet minder dan ons ten uiterfte verveelend zijn zou, en te veel plaats zou wegnemen voor de beöordeeling van boeken van meer gewigt. Het Tooneelftuk voorhanden, onzes oordeels, onder de gemelden te rangfehikken zijnde, vergenoegen wij ons, met enkel te zeggen , dat de held van het ftuk, een Ridder uit de vijftiende eeuw, aan het hof van milon, Hertog van Zwaben, door den verraderlijken liziard, gunlléling des Hertogs, bij denzelven in verdenking gebragt zijnde, dat hij diens zoon vermoord had, en hem zelvtn van den troon wilde ftooten, in de gevangenis geworpen wordt en veroordeeld, om het leven te verliezen, maar tot tweemalen toe, eerst door eenen onbekenden en nog eens door zijnen fchildknaap wordt bevrijd: Daar 'er vervolgends een prijs op zijn hoofd gefteld wordt, en liziard hem najaagt, wordt de laatfte, bij een ongelukkig toeval, door zijne eigene medehelpers gedood, maar wordt ook tevens de waare moordenaar van des Hertogs zoon gevat, die nu alles bekent, waardoor niet alleen de onfchuld van koland de monglóve aan den dag komt, maar hij ook op nieiiw door den Hertog met liefdeblijken wordt overladen, en als zijn tweede zoon aangenomen. De overzetting is vloeiend, en fouten tegen de regelen van> taal en fpelling willen wij niet opzoeken: het zou ons anders niet moeilijk vallen, 'er vetfeheidene te vinden.  .ÜiTTRËKXELS en beöordeelingen* Christelijk Magazijn, of Bijdraagen ter bevordering van Christelijke Verlichting en Euang'èlifche Deugd, naar de behoeften van ónzen tijd — door een gezelfchap vati Proteftantfche Leeraaren , bij een gezameld door p. beets. p. z., Leeraar der Doopsgezinden te Westzaandam. — Eerfte Deel. (Vierde Stukjen.) Te Hoorn , bij J. Breebaart, 1799. Bladz. 322—415. In gr. Octavo. De prijs is f : - 14 - : Mei dezen algémeenen tijtel aan het hoofd Ontvangen wij thands het Vierde Stukjen van dit Werk, waarvan de drie voorgaanden reeds door ons aangekondigd zijn: tevens voorzien van een algemeen Voorbericht, en Opgave van den inhoud des geheeleh Werks. Het lang verwijl deed ons reeds duchten, dat de weinige fmaak , dien men thands in Godgeleerde fchriften fchijnt te hebben, ook dit nuttig Werk in de geboorte zou hebben doen fmooren. Tot onze blijdfchap zien wij thands het Eerfte Deel voltooid, en óok weder, met het Eerfte Stukjen, aan het Tweede Deel een begin gemaakt. Over 't geheel kunnen wij, bij de aankondiging van dit Vierde Stukjen , (want hier bij bepalen wij ons thands, daar wij van de drie eerfte Stukjens reeds geivag gemaakt hebben,) ons houden aan onze voorgaande beöordeeling. De Schrijvers werken in den zelfden geest voörd, en getrouw aan de beginfelen , door hun bij den aanvang ten grondflage gelegd. — Eene korte opgave van den inhoud van dit laatfte Stukjen zal dus genoeg zijn , ter verdere aanprijzing van dezen nuttigen arbeid. De eerfte plaats bekleedt èene Verhandeling, over de regtftrëekfche Oogmerken van jesus wonderwerken , en waai öm hij het Geloof in hem daarbij dikwijls eischte. —• Een onderwerp, in de daad belangrijk, daar men toch in deze dagen niet alleen de wonderwerken van den Zaligmaker als overtollig zoekt te doen voorkomen , ja, zelfs de waarheid derzelven ondermijnt, maar ook de tvereld zoekt diets te maken v dat jé sus geenszins bedoeld hêbbe , met deze wonderwerken zijne Godlijke zending te bètoogen. Het tegendeel daarvan worde hier betoogd, en wel niet flegts uit regtftrëekfche verjnieüwk vad. bibl.1v.deel.no. 15. Zz klit-  «22 *• BEETS, f' ï- klaringen van den Zaligmaker , maar ook uit den aart en natuur der zake, in dier voege, dat, bij de Joodfche vooröordeelen aangaande eenen Mesfiiis, zoodanige wonderwerken volftrekt noodzaaklijk waren, om in jesus den beloofden Heilvorst te erkennen; — terwijl bovenal die wonderwerken, zoo als dezelven beftonden, niet in fchitterende, en alleen wonderbare, maar in nuttige en weldadige bedrijven , moestan dienen, om den Jooden rechtgeaarte denkbeelden aangaande zijne waardigheid, en de oogmerken zijner komst, in te boezemen , en" wel zoodanige denkbeelden, waarbij hunne aardschgezinde verwachtingen regtftrteks werden te keer gegaan. — Dit baart den Schrijver dezer wel uitgewerkte Verhandeling den weg ter beandwoording der tweede ( vraag, waaröm eischte jesus daarbij dikwijls geloofV Dit geloof beftond alleen in een volkomen vertrouwen op de magt en bereidwilligheid van jesus, om te kunnen en te willen helpen. — Het laatlte, naamlijk in jesus bereidwilligheid, wil hij vooral in aanmerking genomen bebben, en heldert dit op, met het voorbeeld der Cananeefehe Vrouw, wier geloof jesus juist uit dien hoofde , naar zijne gedachten , groot noemt, omdat zij veel edelaartiger en ruimer denkbeelden omtrend jesus onbeperkte goedwilligheid , werkzaam omtrend den Heiden zoo wel als den Jood , had , dan bij de Tooden doorgaands plaats greep. De redenen, waaröm zoodanig geloof geëjscht werd, waren , i omdat, wie zonder dit geloof tot jesus kwam, openbaar flinkfche oogmerken koesterde ; waarbij echter het onderfcheid tusfehen zoodanig moedwillig ongeloof, als bij de Joo.ifche Leeraars plaats had, en tusfehen onverftandige maar welmeenende twijfelingen , en daaiüit voordvloeiende kleingelovigheid, zeer wel in aanmerking wordt genomen , 2 om door middel van dit gelove in zijne magt en goedwilligheid de menfchen tot het geloof aan hem , als Mesfias, op te leiden; — waarbij dan de weg gebaand werd voor de meer verlichte kennis aangaande de wezenlijke oogmerken zijner komst. — 't Verwondert ons , dat de Schrijver hier niet nog eene derde reden bijgevoegd heeft beftaande hierin, dat door dit geloot de weg moest gebaand worden tot een ftil berusten in de leiding , het onderwijs , en de lesfen van jesus, ook dan, wanneer deze geheel ftrijdig waren met denkbeelden , tot dus verre gekoesterd. Een ander oogmerk , dat  CIiaiSTXlJK MAGAZIJN^ door dit middel de weg gebaand werd'tot een geloof, aan Hem, die niet alleen magtig en gewillig was, om, van tijdelijke , maar ook van geestlijke kwalen te genezen , en eeuwig heil aan te brengen, is in de te vooren opgegevene redenen reeds ingeweven. — De tweede Verhandeling draagt tot opfchrift, eenige Vrije' gedachten over de verborgenheden in den Godsdienst. •— Zie hier den inhoud i wat zijn verborgenheden^ — Waarheden, waarvan wij ons wel eenig begrip" — (was het niet duidelijker — eenig denkbeeld?) ,, vormen, „ doch tevens het hoe der zaake niet begrijpen kunnen, of liever zodanige waarheden, wier hoedanigheid wel niet uit de reden kan bewezen worden, doch welke ,, even min, door de reden, als onbeftaanbaar, kunnen ,, verworpen worden." Tegen deze verklaring hebben wij niets aan te merken. — 2 Zijn dergelijke verborgenheden redelijk, noodzaaklijk, — en wet noodzaaklijk als kenmerk eener Godlijke Openbaring? — ,, Was het ,, onredelijk dergelijke te erkennen , dan zou het onge- rijmd zijn , wanneer God ons meer dingen bekend ,, maakte, dan die wij met ons eindig verftand kunnen ,, doorzien." — (Zeer juist! doch volgt het redelijke reeds van zelf uit de definitie van eene verborgenheid, door den Schrijver gegeven: die waarheden moeten immers door de rede niet , als onbeftaanbaar , kunnen verworpen worden ?) — noodzaaklijk ? en wel als kenmerk eener Godlijke Openbaring? —; Te recht wordt bij dit onderzoek de draad opgevat bifde oogmerken eener Godlijke Openbaring: dezen zijn — 1 het vervroegen of befpoedigen van de kennis der waarheid : — 9 eene volkomene zekerheid te geven, aan waarheden,die, niet dan met waarfchijnlijkheid, door de rede kunnen worden opgezocht en aangenomen; — 3 en het mededee» len van waarlïeden, die anderszins voor altoos verborgen zouden gebleven zijn, — uit dit alles leidt hij dit befluit af: verborgenheden zijn niet alleen niet ftrijdig met het denkbeeld van Godlijke Openbaring, maar het wordt zelfs waarfchijnlijk, dat 'er in zoodanige Openbaring verborgenheden plaats hebben ; maar een volftrekt noodzaaklijk verëischte, en zonder welk geene Godlijke Openbaring zou kunnen plaats hebben , zijn zij niet, omdat, zoo lang eenige Openbaring alleen de tweeeerstgenoenlde bedoelingen heeft, zij nog geene verborgenheden behoeft te behelzen; maar alleen bij 't laatst-" Zz a ge*  7S4 , f' BEETS', !». Zé genoemde oogmerk dezelve kan berusten. — Met dat al is eene Openbaring met verborgenheden hem zoo veel te eerwaardiger en belangrijker, daardoor worden de kundigheden meer uitgebreid; het verltand wordt vatbarer voor verdere uitbreiding ; al is het ook flegts voorbereiding voor de eeuwigheid. — „ Elke ontdek„ king, (dus vervolgt hij) van dien aard befchouw ik dierhalven als een heilig pand, mij toebetrouwd, ten ,, einde 'er winst mede te doen; als een pand mij ten „ waarborg dienende van het zoo verëerend vertrouwen „ van mijnen hemelfchen Vader, waarvan ik een fchan3, delijk misbruik zou maken, bijaldien, of ijdele trotsheid mij dezelve, als nutteloos, deed klein achten, „ en verwerpen, of ook eene kwalijkgeplaatfte nieuwsgierigheid en meesterachtige waanwijsheid mij dieper „ deeden intreden in derzelver onderzoek, en in het be„ paaien dier waarheden dan de Godlijke onderwijzingen „ mij voorgaan, en waarbij ik zeker gevaar zou lopen, om het wijs en liefderijk oogmerk van God uit het oog te verliezen, en op een dwaalfpoor te geraaken." 3. De vraag — zijn 'er verborgenheden in de Leer van jesus voorhanden? — kon niet worden ontwikkeld , zonder in een uitlegkundig onderzoek te treden: •— hiertoe was hier de plaats niet — en dus verönderftelt de Schrijver onder anderen twee verborgenheden : De Leer der Dricëenheid, en der Godlijke en menschlijke natuur in christus — hoe moet men daarömtrend verkeeren ? verborgenheden hebben twee bijzondere zijden , eene duistere en eene heldere: — naamlijk de inwendige aart en natuur derzelven, ende uitwerkfelen. Van de laatfte zijde moet men de verborgenheden opfpooren en behandelen. — Hieruit worden de volgende regels afgeleid. 1. Men moet zich bepalen bij de onderwijzingen der H. Schrift, a vooral zoodanige waarheden opfpooren in derzelver betrekkingen, invloeden, en uitwerkfelen : — 3 geene denkbeelden aangaande de verborgenheden koesteren of aankweeken, ftrijdig met vastgeftaafde geopenbaarde waarheden : — 4 in het algemeen: volksonderwijs fpaarzaam te zijn met de verborgenhe* den, 5 naar eigene overtuiging te trachten, zonder anderen te veröordeelen uit hoofde van hunne verfchillende denkwijze in één of ander. De derde Verhandeling behelst eene opheldering van Hebr. IX: 15—-18. Het gevoelen van mighaêlis, en vóór  christlijk magazijn. 725 vóór hem reeds van peirce en sijkes aangaande deze plaats, wordt ontwikkeld en nader geftaafd. Volgends deze uitlegging moet men het woord focêvw, in. plaats van Testament, hier Verbond vertalen, omdat bij een Testament geen Middelaar te pas komt, wel bij een Verbond; — omdat men even min een Testamentmaker vinden kan bij het O. Verbond, waarvan hier ook gefproken wordt, — het woord ZizSifum . door de onzen vertaald door Testamentmaker , wordt hier vertaald — Verbondsöffer. — De vertaling van die plaats luidt dan in dezer voege. „ En daarom , (uit kracht van die opoffering van zicht „ zelf vs. 14) is christus de Middelaar of borg van „ dat Nieuw Verbond, zo, dat hij geftorven zijnde tot „ vergeving van die overtredingen , welke onder het eer„ fte Verbond hebben piaats gehad, de Christenen het „ aan hun toegezegde eeuwig erfdeel zouden kunnen verkrijgen. — Want is 'er een Verbond, dan moet „ het Verbondsöffer, ter ftaaving van hetzelve, ftervenr ,, — naardien een Verbond alleen yan kracht is door die „ geftorvene; daar het integendeel van geen kracht is» „ zo lang dit Verbondsöffer nog leeft. — Waaröm ook ,, het eerfte Verbond niet zonder bloed wierd inge* wijd." — Des Apostels bedoeling hierop kort ontvouwd zijnde , worden daarüit twee waarheden afgeleid — 1 door christus dood iB de Euangelifche bedeeling bekrachtigd en verzegeld: — a In christus dood hebben wij een levendig tafereel van de ftraf, die hij zal waardig geacht worden, die.de van God, door het Euangelie aangebodene, genade van de hand wijst, die dat heil moedwillig verwerpt. — Deze beide waarheden worden, naar de-behoefte van onzen tijd, duidelijk ontvouwd, -— en 'er worden dingen gezegd, die wel mogen behartigd worden. Voords ftrekt deze Verhandeling zeer ten blijke van eenen gezuiverden uitlegkundigen fmaak; — de Schrijver dringt diep in den Geest van den Autheur dezes briefs — en wij moedigen hem ernftig aan, tot meer dergelijk» proeven. De volgende Verhandeling maakt het flot uit van de Befchouwing der Gefchiedenis van de eerfte zonde. Wij zullen , daar wij de opgave dier geheele Verhandeling, bij onze voorige beöordeeling, tot hiertoe befpaard hebZz 3 ben,.  ?26 ?. beets, p. 3. ben , — thands kort 's mans gevoelen opgeven. » ,, De grondflag is deze: waare gefchiedenis ligt in dit verhaal ten grondflag, doch de" Dichter heeft dit hier en daar poëtisch verfjerd." — ,, Het omkleedzel ,, van den Gefchiedfchrijver is geheel in de taal van den ,, mensch , in zijnen kindfchen toeftand , en gericht ,, naar de bekrompen begrippen, welke diestijds plaats ,, grepen. — Allegorifche uitlegging dunkt hem te ver,, heven voor dien kindfchen toeftand. — 'Erbehoorde ,, in de daad een dichterlijk genie, om alle die beelden ,, uit te vinden, die 'er in het verhaal der eerfte zonde ,, voorhanden zijn, wil men dit verhaal Hechts als een ,, verdichtsel befchouwen. Eenvouwiger, meer in den geest dier tijden, meer naar de vatbaarheid van het ,, toenmalig geflagt is het, bijaldien men hier aan een gefchiedkundig Verhaal denkt , doch geheel geftemd „ naar de eenvouwige begrippen, die toen heerschten." — Doch wij zouden immers in onze opgave kort zijn. — Nu dan, wij willen ook, en zie hier dan bloot het Refultaat van 's mans redenering. — De Boom der kennis des goeds en des kwaads is, zijnes erachtens, eene fchadelijke vrucht, aangaande welke God de eerfte menfchen waarfchuwt, om niet van dezelve te eeten, naardien de gevolgen doodlijk zouden zijn. Eva ziet eene Hang daarvan eeten, doch die niet terftond fterft — dit brengt haar eerst op het denkbeeld, of dit gebod, aan adam gegeven, door hem wel recht mogt verftaan zijn? — vervolgends, (daar zij bij zijne verzekering, daaraan niet twijfelen kan,) of God , met dit gebod, ook mogt ten oogmerke gehad hebben , hen in eenen ftaat van vernedering te houden, en zij, door die vrucht, tot hoog'eren trap konden komen. — Hierdoor wordt zij verleid, om van die vrucht te eeten, en haren man mede te deelen. — Dit is bij hem waare gefchiedenis — het fpreken der flang, even gelijk in het eerfte Hoofdftuk, het fpreken van God, louter fictie. Doch 'er was eene flang, maar niet door den duivel bezeten, noch ook beteekenende den duivel. — Met dat al wil hij den invloed van den algemeenen vijand van deugd en gelukzaligheid hierbij, iftet uitfluiten. — Niet weinig invloed, zoowel op deze opvattingen, als op de verklaringen van 't volgend gedeelte, naamlijk, het ftrafvonnis, heeft het denkbeeld, dat moses zich bij het famenftellen dezer gefchiedenis, iiiet alleen van oude oirkonden. maar vooral ook van !. ... . ■ * |.  6HRÏSTL1JK MAGAZIJN» 72? figuurlijke afbeeldingen bediend hebbe, waarïn deze gefchiedenis der nakomelingfchap werd overgeleverd. — Dit heeft vooral invloed op de verklaringen aangaande de naaktheid en fchaamte daaruit voordvloeiënde , en op het llrafvonnis over de flang Doch dit, gelijk het geheel, verdient in de Verhandeling zelve gelezen te worden. Toen wij, bij het derde Stukjen , dezelve aankondigden, en dus flegts het begin hadden, kwam dezelve ons oppervlakkig voor. Doch wij vinden ons verpligt , om , na de lezing van het geheele Stuk te verklaren, dat hetzelve een weldoordacht geheel is. De onbevooroordeelde waarheidsvriend zal dezelve met genoegen lezen, al kan hij op alles geen Amen zeggen. De bijzondere denkbeelden , hier verbreid , verdienen nadere overweging. Min belangrijk zijn de bedenkingen wegens den Doop, bij overlïorung, zoo als dezelve bij de Doopsgezinden — (niet ook bij andere Gezinten ?) gebruiklijk is in vergelijking met de dompellng. — Wat meer eigenaartig is niet de aloude gebruiken en eerfte inftelling, wordt door den Schrijver niet beflist, doch de Verzamelaar geeft in eene aanmerking te kennen, dat hij geen voorftander der indompeling is. ... De bedenkingen over de verbeteringen in den uitwendigen Ecredienst aan het Opperwezen - lopen vooral over de gezangen en gebeden. Eene zeer gegronde aanmerking is, dat de Leeraars doorgaands in hunne openbare gebeden, meer den toon van een verhaal, dan wel van gebed en dankzegging, aannemen. Eindelijk is hier nog — een Brief geplaatst, die een kort , maar onzes bedunkens , zeer juist oordeel over paine behelst, en die, vooral daarom, merkwaardig is, omdat dezelve is voordgevloeid uit de pen van eenen man, die meer binken gegeven heeft, van vijandfchap, dan van vooringenomenheid voor den Geöpenbaarden Godsdienst. — , Dit zij genoeg , ter aanbeveeling van een werit, in onze dagen eenig in zijn foort, Jtrx welks onafgebroken voordgang wij , ter bevordering van het waare Christendom, hartiijk wenfchen. Zz 4 X><  £28 s. j. van de wijnpersse, leerredenen. De Heilrijke Gemoeds - verandering van zacheus, of Leerrede over Luc. XIX: i—10 , door SAfiiuëL joannes van de wijnpersse, A. L. M. Phil. Doft. Bladz. 213—44*6. In gr. OÜavo. De prijs is ƒ •. - 6 - : Het loeijend Onweder Godvruchtig befchouwd, of opwekking tot een Godver eer end Gemoeds-beftaan, onder het rollen der Donderflagen, en het klateren der Blikfemen in eene Leerrede over Pfalm XXIX, door SAMUët joannes van de wijnpersse, A, L. M. Phil: Doel. Te Amfteldam, bij H. Diederiks en H. Lardé. Bladz. 181—212. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 6 - : De eerfte dezer twee Leerredenen begint met eene j'uiste aanmerking over de oogmerken, waartoe de gebeurenisfen , die den Heiland betretfen, door de Euangelisten verhaald worden. Ingevolge van deze Aanmerkingen behandelt v. d. W. zijnen tekst op deze wijze, dat hij eerst het Gefchiedverhaal ontvouwt; ten tweede bij de belangrijke waarheden, die de Heilige Geest, in hetzelve , ons bedoelde voor te ftellen , nader ftilftaat; en eindelijk uit het verhandelde het één en ander ter toepasfing opzamelt. In de laatfte Leerrede, die den geheelen Negenëntwintigften Pfalm verklaart, en denzelven met fmaak behandelt , ontwikkelt v. d. W. in de eerfte plaats de voortreflijke befchrijving van een verbazend Onweder, welT ke david opgeeft vs. 3—10. Ten tweede bepaalt hij ons nader bij de Godverheerlijkende werkzaamheden, die vermeld worden vs. 1, 2, Qb 10 en 11, terwijl hij eindelijk daarüit het één en ander tot beftuu,ring afleidt. Ook deze Leerredenen kunnen met veel nut gelezen worden. Wij behoeven, hetgene wij over de Leerredenen van van de wijnpersse bij andere gelegenheden reeds gezegd hebben, niet te herhalen. Over-,  C. VAN DER LEEUW , OVERDENKINGEN, fao Overdenkingen over den aart , de bewaaring , de opheldering en uitbreiding van het Euangelie vóór de geboorte van jesus christus , door corkelis van der leeuw, Predikant te Hoorn. Eerfte Stukjen. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1800. 102 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f t - 14 - : De Eerw. v. d. L. het ééne en andere deel der heilige Gefchiedenis van het Oude Testament, of hetgene daar op betrekking heeft, in Leerredenen behandeld hebbende, werd van velen zijner Gemeente verzocht, dezelven ter Drukpers over te geven; — dan-hiertoe, om meer dan ééne reden, niet kunnende befluiten, heeft hij den voornamen inhoud derzelver in den vorm van Overdenkingen , tevens met bijvoeging van eenige toepaslijke aanmerkingen , gegoten , waarvan wij thands het Eerfte Stukjen aankondigen , dat door nog drie of vier foortgelijken zal gevolgd worden. De in dit Stukjen voorkomende Overdenkingen gaan over de Eerfte menfchen , — God verkondigt het eerfte Euangelie in het Paradijs, Adam en Eva na de verkondiging van het Eerfte Euangelie, kaïn en habel, seth en enos, henocii, r- noach vóór den Zondvloed. —^- De inhoud derzelver is, over het geheel, leerzaam, onderhoudend en nuttig, terwijl hier en daar in afzonderlijke aanteekeniugen vrij breedvoerige uitlegkundige aanmerkingen voorkomen. — flet groot oogmerk des Schrijvers , volgends zijne eigene opgave, is, ,, om onder de aandacht te „ brengen , dat; welk nuttig onderwijs wij ook uit ,, zodanige Bijbêldeelen voor ons zelve mogen zoeken ,, te trekken ; wij veel belangrijks , dat wij daar uit ,, voor ons verftand en voor ons hart zouden kunnen leeren, altijd misfen, als wij daar, waar het te vin,, den is, niet opmerken, hoe de wijze en goedertie,, ren God, door alle tijden heen, gezorgd heeft, dat de kennis van die groote belovte van eenen Verlosfer van Zondaren , die hij in het Paradijs gedaan heeft, ,, bewaard is gebleven, langzamerhand is opgehelderd, ,, en ook bij voorkomende gelegenheden is uitgebreid ,, geworden. " En uit dit oogpunt befchouwd , zullen deze Overdenkingen met vrucht en ftichting kunnen gelezen worden. ?z $ H.fi  yjO p' H A A C K De Leer der Waarheid, die naa de Godzaligheid is, volgends den Heidelbergfchen Catechismus, door petrus haack, t hands Leeraar in de Hervormde Hoog- en Nederduitfche Gemeente te Altona. Te Altona , bij J, Schuitz e» te Amfteldam , bij W. Brave, 1800. 134 'Bladz. In Qclavo. De prijs is f: - 18 - : ■pen eenvoudig Leerboek, behelzende eene korte omfchrijving en uitbreiding van den Heidelbergfchen Catechismus, en de zaken meestal met diens eigen woorden voorftellende. Eene gemaklijke Handleiding dus voor Onderwijzers en Leerlingen beiden , die aan zulk eene manier van onderwijs gewoon zijn. t,n fchoon het zeker is, dat elk hierömtrend zijne vrijheid behoort te hebben , en met de uitfpraken van zijn eigen hart moet te rade gaan, verwondert het ons echter, dat de Eerw. H. de leer van dtn Catechismus zoo ftijf ter neder zef, en bewijzen uit denzelven ontleent, waarömtrend gewigtige aanmerkingen te maken zijn , en weiken wij, vooral in een Leerboek, welks hootdveiëischte duidelijkheid moet zijn, gefchikt naar de bc* hoeften der tijden, niet gaarn voor onze rekening zouden willen nemen. De Lezer oordeele uit de volgende proeve, zijnde de Vierde Afdeeling. 1 Vr. Doet dan God den mensch geen onreebt om van hem, onbekwaam tot eenig goed, en geneigd tot alle kwaad, te eifchen, dat hij niet doen en kans1 Antw. Neen, omdat God hem alzoo gefchapen had, dat hij dit konde doen , en dat de berooving van de goddelijke gaaven, voor hem , en alle zijne nakomelingen, aan hetingeeven des duivels en zijne eigen moedwillige ongehoorzaamheid te wijten zij. Pred. 7. 17 en -9. Ziet' dit heb jk gevonden, dat God den mensch recht semdakt heeft, maar zij hebben veele vonden gezogt. b 2 Vr. Wil God zulke ongehoorzaamheid en aival ongeüraft laaten? . , Antw. Ween , geenzints , maar Hij vertoornt zich fchrikkelijk beide over de aangeboorene en werkelijke zonden, Rom. u 18. De toorn Gods wordt geopenbaart van den hemel over alle godloosheid en ongerechtigheid der menfchen. 3 ■ n 9 % Vr. Wat moet men door Gods toorn verftaan 4 Antw. Zijn heilig en rechtvaardig ongenoegen over  de leer der. waarheid, 731 de zonde. Pf. 5. 5, Gen 7- Want gij zijt geen God, die iust hebt aan godloosheid , de booze zal bij u niet verkeeren , de onzinnigen zullen voor uwe oogen niet beftaan, gij haat alle werkers der ongerechtigheid, gij zult 4e leugenfpreekers verdoen , van den man des bloeds en des bedrogs heeft de Heere een gruwel. 4 Vr. Verdient de zonde zoo aangeboorene als werkelijke een tijdelijke en eeuwige ftraf? Antw. fa, Cal. 3. 10. Want daar is gefchreven, vervloekt ïi een iegelijk d'e niet en blijft ln a^ wat gefchrevsit. is in 't èssk ^r wet om dat te doen, en naar Rom. 6. 0 ",• J)c bez$£*hre der zonde is de dood, 5 't'r. \xt$$*: Üyd niet barmhartig? Anï5{-~ t - , ƒ,>.) hij is ook rechtvaardig, een God, ^8W$Wii^ 7 (ten fchuldigen geenzints onfchul- . tftyjtëar (ji^cht Gods gerechtigheid dat Hij de _-%gsifle- vert) deeze treurig-eindigende Gefchiedenis op. Elk 5, leere ook hier vooral , hoe onbeftendig aardfche „ grootheid en luister zij , en hoe dwaas hij handeld „ (handelt), die, zelfs onder al den glans der fchit„ terendfte hoogheid , derzelver onzekerheid niet bere„ kend (berekent), en zich wapent tegen de fchokken, welke door list en geweld voorbereid, hem in een ,, oogenblik van alle zijne hoogheid nederploffen , en „ in een afgrond kunnen dompelen van jammer en ellende!" Me-  y50 c. cóvens Befchrijving van de verdeeling der Bataaffche Republiek, in Gemeenten. Dienende ten vervolge op de Staats-befchrijving der Bataaffche Republiek, door cornelis cóvens uitgegeven. Te Amfteldam , bij Mortier, Cóvens £8 Zoon, 1800. Behalven het Voorbericht 138 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 2. - : Het oogmerk van dit Gefchrift is, volgends den Schrijver , om hetzelve als een vervolg op , of liever, een volmakend deel der Beknopte Staatsbefchrijving der Bataaffche Republiek , waarvan Wij bevoorens verflag gedaan hebben (*), te doen dienen, en door eenen algemeenen Tijtel en Voorbericht alles, wat met betrekking tot de nieiTwe Verdeeling onzer Republiek door denzelven was uitgegeven, te verëenigen. Voor hun, welken van deze Befchrijving der Gemeenten-verdeeling, als van een afzonderlijk Werkjen, zouden willen gebruik maken , is dezelve zoodanig ingericht, dat men, op de meest gemaklijke wijze, door ee_ri bijgevoegd Alphabetisch Register , kan uitvinden , tut welke Gemeente elke Plaats behoore, door naamlijk alle de Gemeenten doorlopende te nommeren, en deze Nos* in het Register, agter iedere Plaats, te voegen, terwijl in een tweede Register, hetwelk alleen de Hoofdplaatfeu der Gemeenten bevat , aangewezen wordt de hoegrootheid der Bevolking van elke Gemeente, het Departement en den Ring, waartoe zij behoort, en het N°. 4't welk dezelve in de Befchrijving der Gemeentenverdeeling beflaat, ten einde daardoor als met een opflag van 't oog te kunnen zien, uit welke Plaatfen zulk eene Gemeente is faamgefteld. De bijzondere verdeelingen van dit Stukjen zijn: I. Algemeene Befchrijving der Gemeente - Verdeeling, als : Gemeenten van het Departement van de eems* _ yan den ouden ijssel» _—i van den rhijn. '• Van den AM s te l, —— van texel. . van de delf. Zie N. Vader/. Bibl. IV Deel, ijle Stuk, Blads. 340  verdeel. der bat. republiek, in gemeenten. 75I Gemeenten van de dommel. van schelde en maas. II. Getal der Beftuurderen van iedere Gemeente. III. Nadere opgave van de bevolking der Republiek, naar derzelver Verdeeling in Gemeenten, als: Bevolking van het Departem. van de eems. • ■ van den ouden ijssel. — . van deN rhijn. Van den amstel. — . van texel. < van de delf. ■ ■ Van de dommel. van de schelde en maas. Met dit Stukjen is nu de Beknopte Staats befchrijving der Bataaffche Republiek geheel compleet. De inrichting der Registers , daarin voorkomende , is alleszins duidelijk, en voor het gebruik zeer gemaklijk, waaröm wij ook niet twijfelen, of het Werkjen zal, als geheel voldoende aan het oogmerk , door onze Landgenoten met graagte gelezen worden. Leesboek voor Landfchoolen, over de waarde, de voorrechten , de beftemming , en de bijzondere pligten van den Boeren/land. Uitgegeven door de Maatfchappij: Tot nut van 't Algemeen. Te Amfteldam , bij de Wed. H. Keijzer, C. de Vries en H. van Munfter , 1800. 77 Bladz. In OElavo. De prijs is ƒ i - - 4 - : TTeeft de Maatfchappij Tot nut van 't Algemeen zich, federt haar beftaan, omtrend de Schooien, en ten aanzien van zoo vele Standen, als waartoe hare werkzaamheden zich bepalen, in velerleië opzichten verdienstlijk gemaakt, door de opgave der Prijsvraag, die aanleiding tot het bekroonde Andwoord gaf, hetwelk wij hier voor ons hebben , en door de uitgave van dit Gefchrift, hetwelk den Christenleeraar, g. benthem redingius, te Schildwolda, als Schrijver, eer aandoet, heeft zij zich eene waare verdiende verworven omtrend den zoo nuttigen als eerbiedwaardigen Boerenftand, welken het echter zoo menigwerf aan een geleidelijk onderricht aangaande zijne waare beftemming , uitftekende waarde , groote voorrechten en bijzondere Pbg'  752 LEESBOEK VOOli LANDSCHOOLEN pligten mangelt; zeer juist en eigenaartig is ook het denkbeeld geweest, om de onderrichtingen, die men, in dit opzicht, geven wilde, in den vorm van een Leesboek vooi de Landfchoolen te gieten. Waarheid toch, door de ondervinding bevestigd , is het in het algemeen , dat, wil men eenigen ftand des menschdoms , welken ook, verlichten en verbeteren, men fteeds bij de jeugd en in de Schooien beginnen moet, en, zo ergens, dan hebben de Schooien en Schoolleeraars op het land hulp nodig , om dat voor de Jeugd te zijn , wat zij behooren te wezen. In Vier Afdeelingen heeft de Eerw. Schrijver zijii Werkjen gefchift, naar de verfchillende onderwerpen , die hij, volgends het voorftel der Maatfchappij, afhandelen wilde, fprekende, na eene korte en beknopte Inleiding, in de Eerfte over de waarde, in de Tweede over de voorrechten , in de Derde over de beftemming , 'en in de Vierde over de bijzondere pligten van den Boerenftand. De laatfte Afdeeling is natuurlijk de uitgebreid fte , maar zij wordt het zoo veel te meer , naardien de Schrijver, in dezelve, ook zeer gepastlijk aanleiding neemt, om, overëenkomftig de Prijsvraag, van de vooröordeelen te fpreken, bij de Boeren gewoonlijk in zwang gaande , en die bij de jeugd poogt uit te roeien , terwijl hij haar tevens, door de befchouwing der Natuur en door het dagelijkfche werk, in den Boerenkring, tot Godsdienftige gevoelens en betrachtingen opleidt. Zeer bevatlijk zijn alle zijne voordellen ingericht, en juist gefchikt naar de behoeften der genen, voor welken redingius gefchreven heeft; ook is alles telkens , door het onderwijs des Bijbels, aangedrongen , waartoe hij nu eens enkele Bijbelfche uitfpraken, fdan weêr voorbeelden uit de gewijde Bladeren, bezigt. Ook zijn de gemelde Afdeelingen wederom gefnipperd in bijzondere Paragrafen , doorgaands van verlchillende opfchriften voorzien , en van die behoorlijke lengte , dat zij een bekwaam leeslesjen kunnen uitmaken , iet, dat men , bij het vervaardigen van Leesboekjens voor jeugd en fchoolgebruik, nooit behoort uit het oog te verliezen, waarïn telkens rustpunten verëischt worden. Eéne aanmerking zij ons echter vergund , hier bij nog te mogen maken. Kinderen hooren gaarn iet verhalen, en, door bet aanvoeren van gepaste voorbeelden ' Ui*  UITGEC. DOOR DK MAATSCH. TOT NUT VAN 'T ALGEM. 753 uit de Gefchiedenis en het dagelijkfche leven kan men hun, gelijk de ondervinding leert, meer dan langs eenigen anderen weg, zaken duidelijk maken, op het. hart drukken en hen overhalen, om pligten, die men hen voordek , ook daadlijk in oefening te brengen. Aangenaam zou het ons derhalven geweest zijn, ook in dit Leesboek, hier en daar, een zoodanig voorbeeld, buiten den Bijbel, te ontmoeten. Hoe veel gebruik zou de Eerw. Schrijver, ten dezen aanzien , niet hebben kunnen maken van hirzel's Wij>gerigen Landman, of de Gefchiedenis van kli-ijogg of jakob gouijer, in het Hollandsch vertaald uitgegeven , te Deventer 1777: dan, men heeft dit zekerlijk, in het voordel dér Maatfchappij , niet uitdruklijk gevraagd, veelligt, dewijl men vreesde, het Werkjen anders te zeer te doen uitdeiën , of naardien men het aan de Schoolmeesters wilde overlaten, om, met de Jeugd over de LeeslesjenS fprekende , en die, al vragende, verder uitbreidende, ook door foortgelijke verhalen, uit hunne eigene leclure of ondervinding, aan te vullen; iet evenwel, waartoe, offchoon wij het van harte wenfchen, de minde DorpSchoolleeraars nog wel bekwaamheids genoeg bezitten zullen. Heeft ons alles, in dit Leesboek , zoowel wat ce zaken als de wijze van voordragt betreft , uitnemend, gefmaakt, bovenal trof onze aandacht het onderwijs, dat 'er Bladz. 48, enz. omtrend de vooröordeelen 'gegeven wordt. Het is in zijn geheel voortrellijk: de Lezer oordeele hier van uit een klein gedeelte, dat wij hem ter proeve zullen mededeelen, offchoon het ons moeilijk valt , eene keus te doen , daar het één even uitmuntend en gepast is, als het ander. ,, Bij het oude hebben onze ouders en voorouders z'.c'-- wel bevonden , en daarom behoeven wij ons ma gee- i 3, nieuwigheden op te houden.'" Dit is het Fierde vooroordeel , dat de geachte Schrijver aantast. Hooren wij, hoe hij 'er zich over uitlaat. ,, Ook deze ftelling behelst een ongegrond vooröor„ deel , aan het welk echter nog vrij velen verkleefd ,, zijn. Vele menfchen houden zich in alles aan het ,, oude; wordt 'er wat nieuws ingevoerd, of hen voör,, gehouden, dat wordt van hen verworpen, alleen om„ dat het nieuw is , zonder dat zij onderzoeken, of „ dat nieuwe beter of Hechter is dan het oude, dat zij NIEUWE VAD. BIBL. IV. DEEL.. NO. 15. Bbb. „ gé»  LEESBOEK VOOR LANDSCHOOLEW gelooven of doen. Hoe verkeerd is dit echter! Heb-» " ben wii het verftand niet, om de dingen , die ons " voorkomen, te onderzoeken ? dat moeten wij dus „ ook altijd doen , eer wij iets verwerpen. Kan iets ! wel niet allerbest zijn, fchoon het nieuw is ? Ten ' tijde van jezus en zijne Apostelen was de Kristlijke : leer ook nieuw , en geheel onbekend; als de men" fchen dezelve toen alle verworpen hadden zonder on!! derzoek , omdat het eene nieuwe leer was , en zij !, zich bii de oude wel bevonden, zouden zij dan goed , gehandeld hebben? zouden zij zich dan met beroofd „ hebben van het allerbelangrijkfte en nuttigfte? Zoo kan het vooroordeel tegen nieuwe dingen en de ver" kleefdheid aan het oude ons ook dikwijls van groote voorregten berooven. En daarom behooren wij ons 55 zorgvuldig te wachten, dat wij geen nieuws verwerpen zonder genoegzaam onderzoek. Bevinden wij ons !' wel, bij iets, dat oud is, en hebben onze voorou, ders 'er zich al wel bij bevonden, als het nieuwe eens ' nog betaamlijker en nuttiger ware, is het dan toen niet onze pligt en ons belang, om het oude, hoe " soed ook in zijn foort, te verwerpen en het nieuwe " aan te nemen ? En daarom moeten wij, door onder" zoek en naauwkeurige beoordeeling der dingen, ons " in ftaat ftellen tot het doen van eene verftandige keus. S' Het Evangelie is ook ten fterkfte voor het nieuwe, ?» ais het maar goed en nuttig is. Het oude is voorhij ge" paan; ziet, het is al nieuw geworden, a c or. V: 17. Tot ftaving van het vooroordeel, brengenMe be'vooröordcelden wel eens bij, spr. XXII: a8. Zet " de oude palen niet te rug, die uwe vaderen gemaakt " hebben; &m salomo zegt daar niet, dat men m " illes zoo moet doen als onze vaders , hij fpreekr " daar van oude grenspalen, die men in den grond ge" ret had om dë eigendommen van elkander te onder" fcheiden; die moest men, zegt hij, niet m t geheim " op eene andere plaats ftellen, om daar door zijnen 3' grond grooter te maken, en anderen iets af te fteeUnt " en dat is eene geheel andere zaak. Dat dit de zin is, " blükt uit vergelijking van spr. XXIII: l?' " M'nlchen, die^ naar ons oordeel, verkeerd denken 'over "burgerlijke 'of Godsdienftige zaken , zijn onze " vriendfchap onwaardig , en mogen van ons veracht Dit vooroordeel gaat de Eerw. r»din-  UITOEGi DOOR DE MAATSCH. TOT NUT VAN 'T ALOEM. 755 gius hierop aldus te keef. „Dit is ook een vooröördeel, dat vrij algemeen is. Hoe vele menfchen zijd ,, 'er, die hunne medemenfchen haten en verachten eri „ zich van hen onttrekken, alleen daaröm , omdat zil in het burgerlijke tot eene andere partij behooren, of „ in het Godsdienfiige tot een andet Genootfchap. Maar ,, het ongegrondde Van zulk eene afkeerigheid van zü,, nen naasten kan zeer gemaklijk bewezen worden. Wij ,, kunnen niet zeggen , of anderen verkeérd denken , ten zij wij hunne denkwijs zoo wel als de onze on„ derzocbt en getoetst hebben: ert daar aan ontbreekt het veelal bij hen , die andersdenkenden verachten. 3, Ons oordeel kan ook dwalen, en zeer gemaklijk an„ deren, op eene ongegrondde wijze, van verkeerdheid „ in denkbeelden befchuldigen. En al is het al eens zeker, dat een ander dwaalt in zijne gevoelens, dan nog mogen wij hem daaröm noch haten noch verach„ ten: want ook wij zijn aan dwaling onderworpen ; „ dwalingen des Verftands kunnen een mensch nooit verachtingwaardig maken, maar alleen verkeerdheden „ van het hart. Derhalve, hoe een mensch ook denken „ mag, als hij zich wel gedraagt, dan verdient hij onze broederlijke toegenegenheid. Ads iemand zijn gewe,, ten volgt, dan is hij beter, alfchoon hij, in dén of „ ander opzigt, valfche begrippen hebbe, dan iemand die de waarheid kent en zegt te gelooven , en 'er niet naar leeft. Mier Uit ziet gij, dat het een onge„ grond en onbetaamlijk vooroordeel is, anders den„ kenden onverhoord te verfmaden en te verachten. — „ Befchuldigt nooit anderen van dwaling, ten zij gij vooraf uw ftelfel en hun gevoelen beide grondig on„ derzocbt hebt, en dus met redenen overtuigd zijt, dat zij dwalen. En weet gij dit zeker, veracht hen „ dan nog niet, als zij geen Hecht hart verraden; ais zij, fchoon dwalende, echter hun licht en hun gewe„ ten getrouw opvolgen. Zoekt dezulken veel eer op , „ of mooglijk, door uw verkeer met hen, de waarheid ook bij hen ingang krijgen mogt, en gij 'er meer in „ bevestigd wierd." Menfchen, die zich getrouw houden aan de leer van „ hunne Kerk, en god het openlijk eerbewijs ijverig toe.,, brengen, zijn juist daaröm de btaafjie en Godsdiena ftigfto menfchen." Zie daar wederom een ander vooroordeel , dat de geachte Schrijver manlijk beftrijdt, en Bbb st wij  75Ó" leesboek voor landschoolên, enz. wij kunnen ons te minder weêrhouden, dit weinige nog van hem over te fchrijven , naardien het voor velen , al behooren zij ook niet tot den Boerenftand, goed is, te weten, dat een publiek Leeraar van het Gereformeerd Kerkgenootfchap zich dus uitlaat, of zij hem ook in dien echt christlijken geest naftreeven mogten ! Deze „ ftelling," zegt hij, ,, is onder allerlei Kristenen ook 5, vrij algemeen: en wat is dezelve ook meer dan een 3> vooroordeel? Het kan niemand tot fchande verftrek9, ken , wanneer hij , na behoorlijk onderzoek , zich 3, verpligt oordeelt, om de leer zijner kerk ftandvastig 3, in alles getrouw te blijven, en bet is een pligt, dien a, wij God en onzen medemenfchen beide fchuldig zijn, dat wij dén Openbaren Godsdienst vlijtig waarnemen; 3, maar ware godsdienst bestaat niet in 3, re gtzinnigheid, en ook niet alleen in een ui3, terlijken eerbied voor god. Farizeeuwen en Schrift3, geleerden, ten tijde van kristus, hadden hiermede ,, ook veel op, en evenwel zegt de Zaligmaker, matth. J} V: 20. Ik zeg u, ten zij uwe geregtigheid overvlees, diger zij dan die der Schriftgeleerden en Farizeeuwen, 3J dat gij in het Koningrijk der Hemelen geenszins zult 3, ingaan. Ware Godsdienst bertaat in een onbevoor3, oordeeld opzoeken van waarheid , eene geloovige 9, hoogachting voor gods woord , boven alle 3, menschlijke stelsels, en in eene getrouwe 3, gebruikmaking en gewillige waarneming van deszelfs 3, inhoud in alle omftandigheden des levens. Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Kristus, phil. 1: 27. Gelijk het ligchaam zonder geest dood is, alzoo is ook het geloof zonder de werken dood. Jak. II: 26. „ Derhalve is het een zeer ongegrond vooroordeel, dat men de opregtheid en braafheid der menfchen alleen naar hunne woorden en uiterlijken fchijn, naar regt3, zinnigheid en vlijt in openlijken Godsdienst, kan en moet beöordeelen. VeinsMards misbruiken 3, dit gevoelen, om ons te bedriegen v 3, en het is de bron van onverdraag9, zaamheid , die allerschadelijkst is „ voor de maatschappij." Nieuw-  l. n. champs, nieow specie-boek. 757 Nieuw Specie-Boek ; of'Reductie-Tafels, van Engelsch geld, voormaalig en nieuw Fransch geld, in Hollandsch; Hollandsch geld , • nieuw en voormaalig Fransch geld, in Engelsch; Nieuw Fiansch geld, Engelsch en Hollandsen geld, in voormaalig Fransch geld; Voormaalig Fransch geld, Hollandsch en Engelsch geld, in nieuwFransch geld: zeer dien/lig voor Kooplieden, Wisfelaars en Winkeliers. Door L. o. champs., Landmeet er te Utrecht. Uit het Fransch vertaald. Te Amfteldam, bij), van Gulik, i8co. 39 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 12 - : Dit Werkjen is mede in 't Fransch en Engelsch tot den zelfden prijs te bekomen. De beginfelen der berekeningen van de Reductie-Tafels, welken in dit nieuw Specie -Boek voor handen zijn, fteunen, volgends het Voorbericht, op deze bepalingen , dat naamlijk 80 francs de waarde hebben van 81 livres tournois; 6 guldens Hollandsch de waarde van 12 livres 11 fols, en 21 ponden fterling, of 20 guinjes, gelijk van waarde zijn met 498 livres 13 fols 4 deniers. Het Werkjen bevat eigenlijk vier Tafelen, als 1. Van één penning tot een milliöen guldens Hollandsch geld. II. Van één farthing tot honderd duizend ponden fterling; en, van één tot honderd duizend Guinjes Engelsch. geld. III. Van één denier tot een milliöen livres tournois, voormaalig Fiansch geld. IV. Van één centime tot een milliöen francs, nieuw Fransch geld. Alle d eze Tafelen worden voorafgegaan van de verdeeling der munten, welken het onderwerp van dit Werkjen zijn , benevens eene verklaring van het gebruik der Tafelen, door toepaslijke voorbeelden opgehelderd. Volgends de inrichting van deze Tafelen moet men onderitellen, dat de gebruiker in de optelling der ge-* meene breuken bedreven moet zijn, vermids de Tafelen bijna overal met gemeene breuken als doorzaaid zijn ; iet dat , behalven dat het bij de Franfehe tiendeelige rekening in 't geheel niet voegt, de Tafelen eene verwarde gedaante geeft, en weinig bedrevene rekenaars van 't gebruik derzelven affchrikt , of ten minfte hen omvoert in eenen doolhof van cijfrerletteren , die door een kunstmatiger en eigenaartiger beleid, gemaklijk had kunnen vermijd worden. Bbb 3 la  758 smollet In de daad, wanneer men voor alle deze breuken tiendeeligen gefteld had , zouden daardoor de Tafelen ge-. maklijker voor 't gebruik geweest zün, en door dezelven alles met de uiterlte naauwkeurigheid gevonden kunnen worden; en het ware dan door den Autheur te vergeefs gezegd, zoo als hij Bladz. 8 doet, „ dat de geej, nen die met de gebroken getallen niet genoegzaam be„ kendzijn, dezelven in deze berekeningen onaangemerkt kunnen laaten, alzo zulks geen verfchil van eenig „ belang jn de gevraagde fommen kan veröorzaaken.'' Fathom »» melvil; e prijs is / 3 " io -; Al wie den luimigen smollet kent uit zijnen peregrine pickle, hümphrij klinker, geestlijke don quichot, enz. en daarbij weet, hoe greetig de Engelschman alles verflindt, wat in zijnen fmaak valt, vooral indien het zeer grappig of zeer dweepziek is, zal zich even zoo min verwonderen, wanneer bij hier op den tijtel leest, naar den vijftienden Engelfchen druk, als wanneer hij verneemt, dat 'er onlangs bij H. keijzer een derde druk is verfchenen van een Werkjen, dat, in den tijd en den fmaak van bunjan, en dus voor ruim ioo jaaren , gefchreven door zekeren Thomas wilcocke, naar den veertigften Engelfchen druk vertaald is, onder den tijtel: een uitgeleezen druppel honigs uit de Steenrotfe christus. En hoewel wij twijfelen, of 'er wel een derde part drukken van de veitaling zullen verëischt worden, gerekend tegen die het oorfpronglijk werk van smollet heeft mogen bele^ ven , twijfelen wij echter geenszins aan het gunftigst onthaal der vrij goede overzetting des Romans, van welken wij onzen Lezeren thands verflag doen , bij onze Landgenoten. Niet, als of wij wilden beweeren, het Werk voorhanden brenge zeer veel bij ter bevordering van menschkunde en goede zeden, het eigenlijk doel van wélgefchrevene Romans, ook dan zelfs, wanneer zij in *enen boertenden ftijl zijn opgefteld: maar omdat dikwijls ? met verwerping van wezenlijk nuttige gefchriften ,  fathom en melvil. 75 9 wij den fmaak van ons lezend publiek een weinig meenen te kennen, die ligtlijk voldaan is , zo de Schrijver flegts, door geduurige veranderingen van tooneelwendingen de nieuwsgierigheid weet bezig te houden, of door luimige tafereelen, en uitdrukkingen, de lachlpieren weet in beweging te brengen : en , in beide deze opzichten zal smollet, gelijk in alle zijne overige fchriften, ook in het Werk voorhanden, zeer wél voldoen en overvloedige ftof opleveren, terwijl de vertaling zich, door eene nette en fierlijke uitvoering, Iraai papier en letter-druk, benevens twee fchoone Platen, min beveelt* Wat, voor het overige, de ftrekking van dit Gefchrift betreft , dat met een nog te verwachten Tweede Deel volledig zijn zal, zij zal onzen Lezeren genoegzaam blijken , uit het beloop van dat gedeelte des geheels, hetwelk wij voor ons hebben , terwijl wij , na de korte opgave daarvan , ons met een paar aanmerkingen over dezelve zullen vergenoegen. Fathom, de held der gefchiedenis , is een waare cartouche, hoewel in eenen anderen fmaak. De zoon van eene zoetelaarfter, in het leger, eene zeer flegte Engelfche vrouw, was zijn vader onbekend, uit hoofde der menigte, waarmede zij boeleerde, maar leende hij zijnen naam van een Duitsch foldaat , die zijne moeder ter vrouwe nam, en naderhand in een geveent omkwam. Eens, volgends hare gewoonte, in den oor» log tusfehen den Keizer en den Turk, na den flag, de lijken gaande uitplunderen en de halfdooden ontzielen» ontdekte zij eenen gekwetst liggenden Kollonel der keizerlijke kavallerij, den Graaf van melvil, en overwegende , dat hij levend haar meer voordeel kon aanbrengen, dan wanneer zij hem afmaakte en uitplunderde, hielp zij hem, en redde dus zijn leven, terwijl de Graaf ook zoo erkentlijk was, dat hij haar tot zijne huishoudfter aannemen wilde, maar, hiervan moetende afzien, naardien het meer met haren fmaak ftrookte, te zoetelen en te plunderen, bij welke laatfte bezigheid zij. ook eerlang het leven infehoot, den jongen fathom als zijnen zoon aannam en voor hem zorgde. Door veinzerij won fathom geheel en al de gunst van den Graaf, terwijl hij de vriend en roedgezel werd van deszelfs zoon adolph, een verftandig en braaf jongeling, maar die, zoowel als zijne ouders, door Bbb 4 *  y(7© S M o L L r t de listige ftreeken van den nog jongen fe'rdinanq f a t ho m misleid werd. Hij genoot met hem het onderwijs van verfcheidene meesters, in talen en andere wetenfehappen, en zijn uiterlijk werd zeer innemend en hefchaafd , zijn vernuft zeer gepolijst, maar zijn verltand en hart bleven 'woest. Het verhaal zijner bedriegerijen vullen hier reeds verfcheidene Bladzijden, en hij bekroonde dezelven daar mede, dat bij het oog vestigde op des Graven dochter, en alle listen , maarte vergeefsch , aanwendde, om'zich in hare gunst te dringen, hier aan en aan zijne wellusten zelfs hare kamenier theresia opofferende , die hij, door een gewaand huwelijk, overhaalde, om hare meesteres te befteelen en in zijn fnood ontwerp deel te nemen. Intusfchen moest onze held adolph op reis verzeilen. Zij trokken te famen naa Weenen , en fathom alhier een even flegt voorwerp leerende kennen , een Tijruler met name rathkali, verbond hij zich met hem tot allerlei flegtheden, werd een valfche fpeler met hem, bedroog zijnen vriend adolph zelfs meermalen , en verleidde eens juweliers vrouw en dochter tevens tot ontucht , en ontging de wraak , daar hij en adolph, door deszelfs vader, naar zijne woonftad Presburg'geroepen werden, om te velde te trekken tegen de Franfchen. Fathom, geen' moed bezittende, had niet veel lust jn den krijg, hield zich in het veld geduurig ziek, wist nogthands voor dapper door te gaan, vertrok vervolgends met adolph naa Philipsburg, die aldaar in eene kommisfie gefteld was, en ontmoette hier weêr denTijroler , die zich bij het guarnizoen' bevond , gelijk bij, en verbond zich weêr met hem, om de Officieren, in het fpel, te plunderen. Bij het openen van den veldtogt in den Elfas , toen de lente aanbrak, beftal hij eerst behendig adolph en ging toen, met oogmerk, om Parijs te zien en zich, aldaar , in zijne fchelmfehe kunst te volmaken , met hathkali deferteren, het, door list, doende voorkomen, als of zij een Detachement Franfchen in handen gevallen waren. Zij verdwaalden, en vielen den Franfchen waarlijk in hunne handen; maar zich als deferteurs uitgevende , namen zij , als vrijwilligers, dienst, en, bij eenen invallenden wapenfrillrand, werden zij ontllagen, «.n wilde fathom naa Parijs reizen. .» Mc'li' W§  fathom en melvil. 761 Hij bragt ook zijn voornemen ten uitvoer, maar zijnen kameraad willende befteelen, en te laat ontdekkende, dat deze reeds met den gantfchen buit, ook met het zijne, voord was, bevond hij zich in de uiterfte verlegenheid, waaruit hem echter een toeval redde, dat hem doodlijk had kunnen zijn. Hij verviel naamlijk , op weg verdwaald, in een roofnest, ontkwam het, met den buit cenes door de roovers vermoordden, en bereikte Parijs. Welk eene rol hij hier fpeelde, hoe hij bedroog en bedrogen werd, onder anderen door eenen Sir stentor, die hem.in het fpel fopte, en beroofde van alles, terwijl hij wederom eenen Kastiliiian die go de ze dos, die zich onder het masker van Peruaan aldaar ophield, en wiens gefchiedenis wordt ingevoegd , door list uitplunderde, en vervolgends naa Engeland ontweek, wordt ons op honderd Bladzijden verhaald, te breed, om te fchetfen. Met zijnen nieuwen bedienden maurice in Brlttanje aangeland, en veinzende, het Engelsch niet te verftaan, komt hij onder weg , op de reiskoets naa Londen , in groote ongelegenheid , daar hij door eenen fmokkelaar voor den Pretendent werd aangezien, en dus gearrefteerd , maar wordt daaiüit gered door een jong edelman, en de fmokkelaar als zoodanig ontdekt en geftraft. Intusfchen leonora, de dochter eens dorppredikers, op de reiskoets ontmoetende, verleidde hij haar mede tot ontucht, en maakte haar vervolgends zoo wanhopig, dat zij, voor eerst, te Bedlam, in een dolhuis moest worden opgefloten. Hij ontmoette hier wederom rathkali en floot ten derden maal met hem een verbond , om elkaêr , in het uitvoeren van allerlei fchurken ftreeken, behulpzaam te zijn , die vervolgends in het breede verhaald worden. Hij , zich bij den rijken Engelfchen adel in gunst gezet hebbende , verkocht hun valfche Edelgefteenten, Cremoner violen , oude fchilderijën, enz. terwijl hij zich, op eene zeer listige wijze, door een duel afhielp van andere bedriegers, die, nijdig op zijn fortuin, hem uit den weg wilden ruimen. Vervolgends door een fchatrijk edelman op zijn landgoed verzocht zijnde, verleidde hij ook, zeer listig, deszelfs brave dochter, eerst tot ontucht, naderhand tot den drank, zoodat zij eindelijk, alle fchaamte afgelegd hebbende, zich in een hoerhuis begaf. Eindelijk echter, in het bad van Bristol, zekere wellustige en beB.bb 5 drieg-  j6"2 SMOLLET drieglijke Mevrouw trapwell hebbende leeren kennen en zich met haar in eenen minnehandel inlatende, werd hij door die feeks en haren man verfchalkt , op de daad betrapt zijnde, in de gevangenis geworpen, en daarüit, op borgtogt van rath kali, wel ontflagen, maar nogthands, terwijl zijn krediet te Londen, dooi dit geval, en daar het bedrog met eene valfche brillant, aan een voornaam Heer verkocht, ontdekt was, niet alleen, maar ook Sir stentor, die hem te Parijs zoodanig had opgeligt, juist hier kwam, en ontdekte, wie f a t ii o"m ware , — door den rechter in eene zvyare boete verwezen, en, tot hij betaalde, weêr in den kerker gefmeten, Zijne vrienden verlieten hem thands, en wilden hem geen geld leenen; fathom poogde rath. kali te overreden, om hem geld te fchieten, ten einde gezamenlijk Engeland te kunnen verlaten ; de Tijroler fcheen eindelijk, hoewel met tegenzin, in zijn yoorltei te Hemmen, en fathom, in de gevangenis, zijne zaken niet in perfoon kunnende beredderen, was nu verpligt, rath kali volmagt te geven, en hem meester te laten van zijne papieren en neutels, onder toevoorzicht van zijnen bedienden maurice en van eenen Solliciteur, die hem reeds veel gelds had afgetroggeld, belovende hij hun eene goede belooning, zo zij hem getrouw waren, — ,.-„,.,, , ... . Tot zoo ver gaat, m dit Eerfte Deel, de gefchiedenis van onzen held: hoe het met hem zal afloopen, en of het smollet ookbehage, hem eindelijk den wraneen loon zijner euveldaden te doen ondervinden , is ons nog onbewust. Dan, al ware dit ook zoo, indien fchriften in het algemeen iemands zeden bederven kunnen, komt het ons voor, dat zulk foort van fchriften daar toe althands in ftaat zijn, ten minfte zien wij er meer nadeels in dan nuttigheid. Het is waar, men vindt hier geene wellustige tooneelen met bekoorlijke verwen afgemaald, maar hoe veel verliest de ondeugd niet, in het oog -van velen, van hare fchandelijkheid, wanneer zij enkel op eenen geestigen trant wordt gefchetst , enkel in een belachlijk daglicht geplaatst wordt , en men den ueugniet in zijne euveldaden ltaag wél ziet Hagen, of hij, treft hem eens onfpoed, door een gelukkig toeval, door zijn gaauw vernuft ot door een nieuw misdrijf, weldra weêr wordt gered, terwijl men in het minfte geene gewetensknagingen bij hem ont-  » A t » o m en m e l v i l, 763 waart. Dwaasheden verdienen de Satijre en kunnen te recht in een belachlijk daglicht geplaatst worden, maar ondeugden verdienen meer , verdienen berisping en ten toon fpreiding van hare fchandelijkheid , en eigenaartige vergeldingen, die 'er ons affchrik van inboezemen. Het leven van eenen ligtmis , karakterkundig gefchilderd naar hogart en chodowicki, en in drie deelen , in onze taal, uit het Hoogduitsch vertolkt, verdient, in dit opzicht, zeer ver de voorkeur boven dit werk van smollet. Ware het, zoo als het ligt, nog eene waare gefchiedenis, men kon 'er ten minfte eenige menschkunde uit halen, offchoon niet van den besten en meest voldoenden aart; dan , daar het een Roman is , weten wij volftrekt niet, waarïn deszelfs verdienfte befta, zo het niet is, om voor lezers, (wij fpreken niet van denkers,) op eene hun aangename manier, den tijd te dooden, terwijl het zulks ook maar éénmaal voor elk hunner doen kan, naardien men een gefchrift van die natuur zelden meer dan éénmaal leest, met hoe veel woede men hetzelve ook, onder het lezen, als verllinde, om maar aan het einde te komen, de ontwikkeling te zien , en tot een ander dergelijk over te gaan. lucia en victor, eene waare Gefchiedenis. Uit het Fransch vertaald. Te Amfteldam, bij G. Roos. 114 Bladz. In Oftava. De prijs is f: - 14 - : Het menschlijk leven levert, al naar de meer of min wisfelvallige omftandigheden, waarïn de mensch gewikkeld kan worden, fomtijds zonderlinge verwarringen en onverwachtte ontknoopingen op, die dikwijls waardig zijn om aangeteekend en in uuren van verpoozing van nuttige bezigheden gelezen te worden , te meer omdat een getrouw verhaal van dergelijke ongemeene levensgevallen ons ook tevens bekend maakt met eene groote menigte onderfcheidene karakters van menfchen, welken in die gevallen, regtftreeks of van ter zijde, deel gehad hebben, en mede uitvoerers van zoo een doorgaand Tooneelfpel des menschlijken levens geweest zijn, hetgene onze wereld- en karakterkunde op eene fpoedige , onkostbare en gemaklijke wijze kan doen toenemen, en de jonge ljeden met de wereld kan bekend maken, al- voo-.  764 LUCIA EN VICTOR. voorens zij in dezelve treden, en hen bewaren voor de onaangename gewaarwordingen van door eigene ondervinding , mee fchade en fchande, te leeren. Dit ihi is het nut, dat men uit welgefchreveue en naar de natuur gefchetlle Levenstafereelen, het zij dan van wezenlijk gebeurde of naar den loop der natuur verdichte vertialen , welken mén Romans noemt , putten kan, en nit dat oogpunt'befchouwd, is het lezen derzelven niet alleen cier fchadeiijk, maar zelfs voordeelig voor de jeugd. Maar wanneer deze foort'van verhalen de waarheid niet getrouwüjk opgeven, maar ten hoogfte alleen waarfchijnlijk zijn, of wel door het overdrijven der karakters en der toevallig» heden geheel onwaarfchijnlijk worden, en enkel gefchreven zijn, om den ijdeleu trek naar het wonderbare en onwezenlijke in de jeugd ie koesteren, en haar daar door eene in de hersfenen der Schrijvers gefchapene wereld voor de wezenlijke op te geven, dan is de lezing dier hersfetifchimtnen aan de jeugd, wier tijd tot het aanleeren van nuttiger en wezenlijker kundigheden bé> hoorde gebezigd te worden, ten hoogfte af te raden, en de Schrijvers, die dergelijke fprookjens, hoe fraai dezelven ook, wac den ftijl betreft, gefchreven mogten zijn, der jeugd onder da oogen brengin, pleegen een openbaar eu voor de Maatfchappij ten hoogfte fchadeiijk bedrog, bederven het gezond oordeel, en ontrooven haar'den dierbaarden fchat, wiens verlies onherftelbaar is, naamlijk de onwaardeerlijke oogenblikken des jeugdigen leef. tijds. Zij zaaien zand in den zaaitijd en terwijl anderen reeds oogften, liggen hunne akkers onbebouwd. De Schrijver van deze gefchiedenis fchijnt dit ondeifcheid van fchadelijke verdichtfelen en waare gebeurenisfen, bij het opftellen van dit verhaal, voor oogen gehad te hebben, immers hij waarfchnuwt den Lezer in zijne Voorrede: dat het geene verdicht' fels zijn, die hij der wereld aanbiedt, maar wezenlijke zaken ; wel nu laat ons dezelven dan uit dat oogpunt befchouwen. „ Lucia," dus vangt de Gefchiedenis aan, „ had, na zeer veele minnaars gekend te hebben, haar agtè'ntwintigfte jaar bereikt. " Zij was fchoon, maar tevens ftuursch, bezat edele gevoelens, heur ziel was groot en fier. Evenwel fchijnt het, dat zij zich in ininnarijën ingelaten heeft, waarmede fchande en ongeregeldheden gepaard gingen , immers na haar agtëiitwintigfte jaar trachtte zij de plaats te ontwilken, welke haar dezelven weder voor den geest bragt, en zij vertrok met voornemen , ont hare misftappen, (die echter niet genoemd zijn) te herftellen. Weinig tijds daar na bragt het toeval ( welk toeval wordt niet gemeld) haar bij eene Mevrouw van hooge geboorte; ineen jaar werd zij met dezelve zoo fterk verknocht, dac deze baar, bij «den afloop deszelfs, ftsrvende, zoo veel naliet, dat ze matig leeven konde. 'Er deed zig al weder een minnaar op, doch deze was niet gefchikt, om haar weérmin in ce boezemen, zijn naam was rogó, en het geval wilde voords, dat lucia zich in zeker huis begaf, om eene fchuld vau hare overledene Welr doen-  LUCIA EN VICTO'R. 755 doenfter te betalen, en zie tiaar was een Jongman van vierentwintig jaaren, en op dezen verliefde lucia, om kort te gaan, want ons oogmerk is niet, om des Lezers nieuwsgierigheid geheel te bevredigen; die Jongeling victor geheten, werd door haar ten huwelijk aangezocht, doch, was ongevoelig voor hare hevige verlangens ; zij trouwde dus met a 0 g é, en victor bleef aan haar huis als vriend verkeeren. Wat was het gevolg dier verkeering? Onbefchrijflijke ellende! Maar hoe dan! op welk eene wijze? — Ja, Lezer! zoek de oplosfing van dat raadfel in het Werk zelf. Wij gaan tot de beöor¬ deeling over. Schoon dit Gefchiedverhaal, hier en daar, door kleine gapingen doet vermoeden, dat het geheel naar de natuur gevolgd, maar gedeeltelijk verdicht is , kunnen wij echter niet nalaten te be«uigen , dat de waarheid, die 'er in de juiste uitdrukking der karakters gevonden wordt, ons des Schrijvers woorden, in de Voorrede , als oprecht doet voorkomen , en ons doet geloven , dat deze Geichiedenis over het geheel, geen laf verdicht» fel maar eene navolging der waarheid is, en als zoodanig meenet» wij het, onder de voor de Jeugd nuttige Werkjens wel te mogen ranglchikken, alzoo het de droevige gevolgen van eene, niet in tijds door den toom der Rede en Gjdsnienst gebreidelde, hartstocht der liefde, natuurlijk voor oogen Heit, en dus tot eene waarfchuwing kan dienen aan zulke jonge heden, welken op het punt ftaan, om zich in den Echt te verbinden , of die reeds in het Echtverbond getreden zijnde , andere voor werpen aantreffen, waar op eene ongelukkige drift hen doet ver. liingeren. Wij willen wel bekennen, dat de hevigheid dier hartstocht hier te lande, gelukkig! zoo algemeen niet is, dan wel in andere gewesten, maar niet te min 'er zijn enirele voorwerpen, wier gemoedsbewegingen ongemeen hevig, en voor geweldige uiterften vatbaar zijn , en voor dezulken kan dit Werkjen tot een heilzaam behoedmiddel ftrekken. Wat de vertaling betreft, daarover moeten wij alweder, gelijk meer plaats heeft, onzen wensen uiten , dat men toch eindelijk eens moge overtuigd worden , van het nadeelige, dat 'er ligt in , zonder genoegzame taalkennis, al wat maar zoo voor de hand komt, van de ééne taal in de andere over te fchrijven. Ook in dit Werkjen meenen wij vele blijken te vinden, dat de Vertaler verfcheidene plaatfen niet verftaan hebbe, en echter maar voort gefchreven heeft: althands op Bladz. 11 komen ons de woorden; „ onze hedendaagfche vrouwen willen geene liefde, maar t'zamentrekkingen en zinfpreuken, inboezemen." Onverftaanbaar voor — een weinig verder: „Hoe veel reden had la u ra's onftcrvelijke minnaar" enz. Hierbij had de Vertaler wel in een Noor mogen voegen, welke perfoon hier bedoeld wordt, naamlijk de Italiaanfche Dichter petrarcha. Bl.idz. 12 leest men: „ Maar de vuuren, die zij ontftak, niet, dan door verlangens, „ welke men verzekerd was, na eenen yoorwgardelijken tegen . Hand,  fQQ BE RÜSSÜN IN NOORDHOLLAND (land , te voldoen , veroorzaakt zijnde , boezemde zij ta\\ \\ geene de minfte eerlijke of vaste genegenheid in}" dit mj is hier volftrekt overtollig, en bederft den zin dezer periode, die behalven dat uit enkel gallicismen beftaat; ftijl, fpelling, correctie is alles nasr gelang. Zoo worden ons de hersfenvruchten der uitlanders opgedtscht! De Rusfen in Noordholland of Vrijhart en Saartje. Tooneelfpel. In drie Bedrijven. In den Hage voor rekening van het Tooneelgezelfchap, 1800. Buiten het Voorwerk , 93 Bladu In gr. OêtavO' De prijs is f 1 - 1 - 1 Meer dan eenmaal airede gaven wij bericht van Tooneelftu''* jens, ter gelegenheid van de landing der Engelfchen en Rusfen in Noordholland laatstleden , en derzelver aftogt. De Burger j. d. pasteur, bij onze Natie, door zijne fchriften, met lof bekend, heeft gemeend, het aantal dier Stukjens in Frofa nog met een van zijn eigen maakfel, met een fraai Plaaijen verflerd, te moeten vermeerderen. Hij heeft hetzelve opgedragen aan d< Leden van het Tooneelgezelfchap, onder de Spreuk: tot onderling vermaak, in den Haag; en, daar wij ons niet willen aanmatigen, een juister oordeel daar over te vellen, dan hij 'er zelf, in deze opdragt, over geveld heeft, deelen wij dezelve onzen Lezeren getrouwlijk mede. „ De gebeurtenisfen, geachte medeleden!" heet het daar, die over weinige maanden in ons vaderland hebben plaats gel, had, kwamen mij voor eene gepaste gelegenheid aan de hand te geeven, om een Tooneelftukjen zaamen te ftellen, datvoof \, ons Tooneel het voorrecht van oorfpronglijkheid zoude heb. ben en eene belangrijke herinnering zijn van de altoos gedenk. „ waardige rampen, die een gedeelte onzer Republiek getroffen, „ en van de hachlijke gevaaren, die het geheel Gemeenebest „ bedreigd hebben, zoo wel als van de kloekmoedigheid, met „ welke dezelve zijn afgeweerd. Die gebeurtenis Immer, kan, „ tot opwakkering van den N-.tiönalen geest en fterking van het „' waar Patriottisme, niet op te veele onderfcheiden wijzen aan het geheugen herhaald worden; en welke der konften, die in " dit land zoo wel als elders bloeijen, is daar toe gefchiktef „ dan de Tooneelkonst, die een leevend tafereel der voorwer. ', pen en daaden daarftelt?" „ lk heb dan enige uuren, die mij van mijne ampts • bezighe„ den konden overfchieten , befteed om dat Stukjen voor uw „ tooneel te vervaardigen. Het onderwerp, dit zult gij lieden ,, gereedlijk erkennen, was niet vatbaar voor die groote coups „ de theatre, die de ftukken van de Schrijvers voor het hedenr „ daagsch Tooneel kenmerken; de nabijheid van tijd en plaat», „ de algemeene bekendheid der gebeurtenisfen tot in haare bijf„ zonderheden, lieten geene groote verdichting, geene zaamenp gefielde ihtrigue toe, wiWe'Ik de historiëele feiten , welke u bet  óp vrijhart EN saartje. 767 „ het moest verbeelden, niet zoodanig vervormen, dat zij de„ zelfde niet meer waren, en zoo wel op andere gebeurtenisfen „ en andere landen als op de Engelfche Expeditie in Noord„ Holland konden toegepast worden; in kort dat 'er niets waar „ of waarfchimlijks in ware dan de naamen van plaatzen en per. „ foonen. Dit waarfchijnlijke, dat ik mijn Tooneelftukjen wil„ de laaten, verbood mij ook andere karakters en Zeden ten ,, toneele te voeren dan die van onze Noord - Hollandfche Me„ debur^eis, van de eenvoudigfte zeeker, die 'er in enige Maat„ fchappij beftaan. Deze regelen volgende, heb ik de voor* „ naamfte omftandigheden van de gebeurtenisfen , geduurende „ den tijd dat het verblijf dier woeste vijanden deezen vrijen „ grond bezoedeld heeft, opgezameld en tot een geheel ge„ vormd, dat ik, zoo veel mogelijk, belangrijk heb gezogt te „ maaken, zonder dat belangrijke juist te zoeken in Schouwfpe„ len van gevegten of pragtige vertooningen, die ik in het al„ gemeen wenschte, dat het Treur- en Blijfpel liever voor de ,, Opera en de Pantomime overliet." ,, Zoo ik in de uitvoering van dit plan enigermaate gedaagd „ ben, zal het mij aangenaam zijn tot ons onderling vermaak „ iets te hebben toegebragt; terwijl ik gaarne wil erkennen dac „ gij lieden het behaaglijke van mijn Stukjen meer aan den ,, ijver, de oplettendheid en bekwaamheid van onze geëerde „ ipeelende medeleden, dan aan mijne talenten zult verfchuldigd „ zijn." De Dochter der Natuur. Tooneelfpel. Naar den tweeden Hoog* dui'fchen Druk, van august von la fontaine. Te Rotterdam, bij C. van den Dries, 1799. 163 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 14 . : De Vertaler van dit Siuk meldt, in een kort Voorbericht, dat hetzelve, „ op de meeste van Duitschlands Schouwbur„ gen vertoond is, en dat de Duitfche Boekbeöordeelaars 'er „ met den grootften lof van fpraken, dat zulks hem aangefpoord ,, heeft, hetzelve ook op onzen bodem te verplanten , op dat „ het Bataafsch Tooneel 'er insgelijks partij van trekken kunne." — Wij laten de Duitfche Boekbeöordeelaars in hunne waarde, zij hebben veelligt Duitfche redenen gehad, om den grootften lof aan dit Stukjen te geven, maar wij voor ons kunnen niet zien, dat het dien lof op het Bataaffche Tooneel, 't welk bijaldien men flegts de werken der Bataaffche Schrijvers wilde bezigen , geen gebrek aan goede Toonaelftukken heeft, zoude kunnen behalen. Zie hier den inhond: Karel de zooa van van walbor-n , een Prefident van Juftitie, ontwijkt de Hoofdftad, verliefd zijnde op een meisjen, l o u 1 z e genoemd, dat op het land woonde. Na verloop van zes maanden , ontdekt zijn vader, in welk dorp hij zich ophoudt ea fpeurt hem n*. Juut ter zei ver tijd verzoekt va* wal-  7Ó3 VON LA FDNTAINË, DE DOCHTER DER NATUUR. walborn, lOüize van haren vader ten huwelijk, doch deze vernemende, dat hij de zoon van den Prefident van walborn is, weigert zijne Dochter aan hem te geven, wijl de Prefidenc voorheen zijne vrouw had trachten te verleiden , en door hem te vervolgen, de dood zijner vrouw, de moeder van louize, ver. oorzaakt had. De zoon, dit voorval vernomen hebbende, bezigt hetzelve om zijn vader in zijn hnwelijk te doen toeftemmen , en daarmede is de hoofdzaak ten einde gebragt. Eenige Bijper. fonagiën, als zijn roosje een Boerenmeisjen, de Kastelein bosse haar mihnaar, de Majoor van walborn, de Lieutenant woldek en hendrik de bediende van den jongen wal born verlevendigen eenigzins door hunne karakters het Stukjen, dat, behalven deze onderbreking, uit enkel redeneeringen zuu- de ontftaan. Een misverftand waardoor men roosje, de beminde van den knecht van den jongen walborn , voor zijne minnares aanziet , doet alle de hoogstaangedane perfoonen en zelfs den vreeslijk overdreven van walborn, midden in zijne grootfte woede — lachen ! De Majoor, de Broeder van den Prefident, komt, op zijn Dtiitsch, met ziine krijgstermen , en allerlei v/ildemanstaal voor den dag, en befluit geduurig zijn zeggen met Hit en Pak in! en zie daar den famenhaug van een Tooneelfpel, dat bij de Duitfche Boekbeöordeelaars den groo?- ften lof heeft weggedragen. Ds Vertaler heeft volgends het tegenwoordig gebruik zorge gedragen, dat veen hier en daar ten duidelijkite kunne zien, uk wat taal hij dit ftuk overgezet hebbe. — Een en ander [taaltien uit de voorhanden zijnde menigte, zal dit genoegzaam aantoonen : Bladz. 7. Hij zag uit voor Hij zag 'er uit. Bladz. 8. Naauwlijks is hij hier warm, voor naauwlijks is hrj hier op zijn fte'. Bladz. 10. de Engel onder denD oopjlctn, voor het Enselenbeeldjen Wï.ar op het Doopbekken ftaat. Bladz. n. ('erfland. 0 als een Engel, en die, die maakt ze nu eeist regt wijs. Mooglijk fchuilt hier eene uidating, het ware althands dw« delijker en die Kaerel , die maakt haar nu eerst regt_ vijs , want aan dit woordjen ze, kan men niet zien, of het in den eeiften of vierden naamval ftaat. Bladz. 19. Een flechte waard voor een flechte gast. Bladz bo. Iemand in de grap ophangen voor uit den grap. Bladz. 22. Wij zoeken iemand die met de Vorstüjke fchatkamer weg geloopen is. - Dit woord levert in onze taal een onnatuurlijk naamfpel op; niemand immers is 200 onnozel, dat hij niet wete, dat men met eene kamer mee wegloopen kan ; evenwel andwoordt roosje, op de vraag: mi'fchien is het uw Bruidegom? o neen vast niet, hij kwam hier zonder huis en hof en zonder kamer. Doch dit zij genoeg tot een ftaaltjen; ons beftek duldt niet, dat wij in verdere aanwijzingen treden. Voor het overige hebben wij met genoegen opgemerkt , dat den Vertaler de kennis der fpelling onzer taaie niet ontbreekt; iet dat thands in de daad bij de meeste Tooneelfpefc» Vertakts, ai iet zonderlings is. —  UITTRERZELS en BEOORDEELINGEN. H. van herwerden, Over het Euangelie van Joan* nes. Vijfde Deel. Te Amfteldam , bij J. Allart. 532 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 3 - ia - : Dit Deel ftrekt zich uit van het XIII Hoofdft. van joünnes tot aan het einde van het XVII Hoofdft. De geleerde en oordeelkundige Schrijver gaat in zijne verklaring op de zelfde naauwkeurige wijze voord, als wij te vooren reeds gezegd hebben. Tot eene proeve willen wij hier uitfehrijven, hetgene hij over het zoogenoemd Hoogenpriesterlijk gebed van den Zaligmaker , Joh. XVII, in het algemeen aanmerkt. ,, Vooreerst, zegt hij , Bladz. 407, verdient overweging, hoe wij jesus in dit Gebed hebben aan te merken. De vraag is: of hij bad als mensch , in het afgetrokkene befchouwd , die als zoodanig verpligt was, de wet van de liefde des naasten te vervullen, en dus ook voor hem te bidden; dan als Godmensen de Middelaar en Verlosfer ? Buiten twijfel deed hij dit gebed in de laatfte betrekking. Dit blijkt uit deszelfs geheelen inhoud. Hij noemt zich Gods Zoon, vs. 1. Hij verklaart, dat hem magt gegeven was over alle vleesch, om al wat de Vader hem gegeven had, het eeuwig leven te geven , vs 2,3. Hij beroept zich op de voleinding van het werk, dat de Vader hem gegeeven had, om te doen, vs. 4. Hij fpreekt van eene heerlijkheid, welke hij bij den Vader had eer de wereld was, vs. 5. Hij grond zijne bede voor de zijnen, in de gifte des Vaders van hun aan hem, en in hetgene hij reeds tot hun heil gedaan had, vs. 6—13, als ook in de opoffering van zich zelven voor hun, vs. 19. Hij ftelt hunne gelukzaligheid daarin, dat zij zijne heerlijkheid zouden aanfchouwen , vs. 24. Dit alles, om nu geene andere bijzonderheden te melden, teekent hem als een Godmensch* Het is dus met dit Gebed gelegen , gelijk als met alle zijne amptsverrichtingen, die wel volbragt werden in en door zijne menschlijke Natuur, maar aan welke zijne Godlijke Natuur een oneindige waardij bijzette , waaf door zij tot heil van anderen konden ftrekken." „ Maar, naardien hij was de grooteProfeet der Kerke, en hij eerlang zich zou betoonen te zijn, de éénige en waare Hoogenpriester, zoo is nader de vraag, in welke van die twee betrekkingen hij hier moet befchouwd MIEUWE VAD, BIBlr.iv.DEEL. NO'. l6. C cc WOf»  h. van herwerden •worden? Indien als Hoogfenpriester, dan moet men veronderftellen , dat hij zich aanmerkte, als reeds geleden te hebben, en in den Hemel te zijn ingegaan; want tot de voorbidding van hem,als Hoogenpriester,behoorden, in overeenkomst met het voorbeeld van den Hoogenpriester onder het O. T., twee dingen, vooreerst, dat hij eene offerande der verzoening had opgeofferd , en ten tweeden, dat hij in den Hemel, als het waare Heiligdom, was ingegaan, waaröm paulus zegt, Hebr. VIII: 4, dat, indien christus op aarde ware, hij geen Hoogenpriester zou zijn. Dus zouden wij hier dan eene fchets ontmoeten van 's Heilands Voorbidding in den Hemel, geduurende den afloop der eeuwen; en het is, op deze verönderftelling, dat men dat Gebed, doorgaands noemt, het Hoogenpriester lijk Gebed." ,, Wij twijfelen echter zeer, of dit genoegzaam grond heeft; het is wel zoo, dat alles, wat hij van heerlijkheid voor zich , en van genade en zaligheid voor de zijnen, begeerde, zulks begeerde op grond van zijnen dood, en het uit kracht daarvan zou gefchonken worden; als ook, dat hij thands bad om weldaden, die eerst te verwachten waren , nadat hij ten Hemel zou zijn ingegaan , en derhalven dan ook in zijne voorbidding zouden begrepen zijn; maar hij komt in dit Gebed niet voor, als reeds geftorven zijnde, en in den Hemel opgenomen, want hij bad ; Vader l verheerlijk uwen Zoon , vs- i; en wederom Vader! verheerlijk mij bij u zelven, vs. 5; Hij verklaart, dat Hij zich heiligde voorde zijnen, dat is, gereed was, om zich nu voor hun re heiligen , of op te offeren, vs. 19: Hij zegt wel: ik heb voleindigd het werk, dat gij mij gegeven hebt em te doen; maar werk en lijden zijn onderfcheiden ; het een was afgedaan, het andere was aanftaande; of men kan hier bepaaldelijk denken om het werk, /dat hij als Profeet verrigten moest, of de zin kan zijn; ik heb mijn werk zoo goed als afgedaan , het zal nu zeker en binnen kort voltooid zijn; in den zelfden zin, als hij aan het kruis, fchoon hij nog fterven moest, zeide, Het is volbragt, Hoofdft, XIX: jo. Hij zegt wel, ik ben niet meer in de wereld, vs. i*. Maar zijne mening is blijkbaar, ik ben eerlang niet meer in de wereld; want hij laat onmiddelijk volgen; en ik kom tot u; en zoo ook wanneer hij] bidt: Vader! ik wil dat, daar ik ben, ook de geene bij mij zijn, die gij mij gegeeven hebt vs 24, is zijne mening ?  CVKR Ür.T EUaNOET.IF. VAN JOaNNES* 771 luftg, even a!s toen hij voorheen zeide : Daar ik ben zal ook mijn Dienaar zijn, Hoofdjl. XII: 26; daar ik eerlang zijn zal , laat daar ook 'die geeneu bij mij zijn , die gij mij gegeeven hebt." ,, Wij zijn derhalven van gevoelen, dat hij deze bede doet in het karakter van Leeraar. Immers, had hij, tot dus verre, in die betrekking geftaan en gehandeld, het behoorde tot hem, als zoodanig, bij zijn onderwijs het Gebed te voegen. Hij had met het voorgaand ouderwijs nu zijn werk als Leeraar afgedaan; gepast dan was het, dat, daar hij nu van hun ftond te fcheiden, Hij zijn dienstwerk met een plegtig Gebed befloot, en wtl met een Gebed, waarïn hij, voorziende, hoe zijne leer en waardigheid als den grooten Godsgezant, zou miskend , en verdonkerd worden , en dit voor zijne Discipelen geen geringe beproeving des geloofs zou opleveren, zijne eer, en tevens hunne belangens den vader aanbeval." „ De perfoonen, voor welken hij bad, waren de zijnen, en wel zij allen; waaröm Hij meldt van de Magt hem gegeeven over alle vleesch, om al wat de Vader hem gegeven had , hun het eeuwig leeven te geven, ft, 2, Hij onderfcheidt hen, biddende eerst voor zijne elf Discipelen; zij waren thands alleen met hem in eene naauwere betrekking, en zouden de ftichters zijner gemeente zijn, vs. 16—19. Daarop bidt hij voor de geenen, die door hun woord in hem gelooven zouden , vs. 20." „ Maar dan doet zich gereedlijk de bedenking op, of zij, die , in dezen tijd , behalven de elf Discipelen, zijne leer hadden aangenomen, gelijk 'er zich velen onder het volk bevonden, uit deze zijne bede waren uitgefloten?" — ,, Hierom zijn fommige van gevoelen, dat, wanneer hij bad voor de Elven, als zulke , die Hem gegeven waren , Hij ook voor alle anderen , op welke deze omfchrijving toepasfelijk is, gebeden heeft; of men onderftelt , dat de elf Discipelen de overigen van hunnen tijd vertegenwoordigden; doch voor het laatfte is geen grond; en wat het andere betreft, perfoonen kunnen in de zelfde betrekking tot den bidder ftaan, zonder dat daarüit volgt, dat hij ten zelfden tijde voor hun allen bid. Anderen onderftellen, dat jesus eerst op het oog heeft alle zijne Navolgers in het gemeen, vs. 6—10. Dan de Elven, vs. 15—19, en laastlijk die genen, die CJcc 3 doos  77* h. v. herwerden, ov. het euüng. van joannes. door hun woord in hem geloven zouden, vs. ao, doch wij zullen bij de verklaring van vs. 6 toonen, dat deze onderftelling ongegrond is. " Alle zwarigheid verdwijnt, wanneer men de elf Discipelen, voor welken hij eerst bidt, aanmerkt, als in Nadruk de zijnen en die het beginfel waren van eene eigenlijk zoogenoemde Christenkerk. Hij had ze geroepen, om Hem beftendig te volgen, en met Hem te zijn; zij hadden hem beleden voor den christus den Zoon des levendigen Gods; zij maakten een bijzonder gezelfchap uit; zij waren onder zijn bijzonder opzicht en voorzorg, daar anderen van z'ijn aanhang nog onder het algemeen bellier van de Opzieners der Joodiche Kerk Honden; en zij waren door hem aangefteld tot zijn eerfte Rijksgezanten; het is dan niet vreemd, dat hij eerst en alleen voor hun bidt, en vervolgends voor de genen die in hem geloven zouden; en dat hij onder de laatstgemelde ook die allen bevat, die nu reeds hem toegedaan waren; trouwens het geloof van dezen, dat ook nog zwak was, zou wankelen, wanneer hij in lijden kwam, en ftierf, zij zouden, zoo lang zij niet wisten , dat hij was opgeftaan , Hem niet voor den christus den Zoone Gods kunnen erkennen. Intusfchen zou hij na zijne Opftanding, niet aan allen verfchijnen, maar aan zijn bijzondere Discipelen, die de getuigen waren, te vooren verordineerd, en van den beginne met hem geweest waren, Hand. X: 59—42. Door hun woord dan of getuigenis, dat hij uit den dood was opgewekt, en verhoogd aan Gods rechtehand, zouden zij allen, die reeds voorheen hem erkend hadden, doch toen hij geftorven was, de hope opgaven, dat hij was die Israël verlosfen zou, gebragt worden tot de volle verzekering des Geloofs. — Onderwijs in de Leer van den Godsdienst , naar "e Kort Begrijp der Christelijke Religie, door d. Hendrik s z , Predikant te Krimpen aan de Lecq Te Rotterdam, hij J. Pols, 1800. 156 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 10 - : De Eerw. H zich om meer dan ééne reden met den wensch van velen zijner geachte Medebroeders vereenigende , „ dat het Kort Begrip in het Hervormd „ Kerk-  .^ftlKSZ, ONDERW. IN DE LEER V. DEN GODSD. 773 „ Kerkgenootfchap algemeen gebruikt wierde," vervaar djgde dit opftel ten behoeve zijner Leerlingen. In de inrichting heeft hij zich naar de onderfcheidene vorderingen zijner onderwijzelingen gefchikt, hopende hetgene in Vragen en Andwoorden vervat is, voor min — de ophelderingen en uitbreidingen met Vragen daar onder ten nutte van meergevorderden te gebruiken. — Eene inrichting, die ons wel bevalt, en, met oordeel gebruikt, van veel nut kan zijn, daar de Opfteller in zijne uitbreidingen menige gepaste, fomtijds 'ook uitlegkundige aanmerking, zoo als bij voorbeeld Bladz. 132 over 1 Kor. XI, heeft ingevlochten , en welken als van zelven aanleiding tot een leerzaam onderhoud aan de hand geven; en waardoor dus dit Leerboekjen voor hun , die naar het Kort Begrip onderwijzen of onderwezen worden, verdient aangeprezen te worden. — De Lezer oordeele uit de eerfte proeve. 1 Vrage. Hoe veel (tukken zijn u nodig te weten, op dat gij wel getroost, zalig leven en fterven moogt? Antw. Drie ftukken : ten eerften, hoe groot mijne zonden en ellende zij: ten anderen, hoe ik van alle mijne zonden en ellende verlost worde : ten derden, hoe ik God voor zulke verlosfinge zal dankbaar zijn. Vrage. Welk is het groote voordeel van den Christlijken Godsdienst? Antw. Het groote voordeel van den Christlijken Godsdienst is de wetenfchap, om wel getroost en zalig te leven en te fterven. Wel getroost en zalig te leven en te fterven , geeft te kennen, in alle wederwaardigheden van ons leven hier op aarde, en vooral bij onzen dood , gerustheid en vrede der ziel te bezitten, zoodat. de rampen van dit leven ons niet ontmoedigen, en de dood ons niet verfchriklijk is — deze gerustheid en vrede der ziel wordt alleen geboren uit de verzekering van , of een welgegronde hoop op de gunst van God, Pf. LXXXIV: 6. Welgelukzalig is de mensch, wiensfterkte in u is. Rom. VIII: 31. Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? vergeleken vs. 38, 39- VRAGEN. Wat geeft het te kennen, wel getroost en zalig te leven en te fterven? Waarüit wordt deze gerustheid en vrede der ziele geboren? Ccc 3 Vra-  774 n. grootëndorst , beschrijving enz. Vrage. Hoedanig is de wetenfchap der drie ftukken hier gemeld? Antw. Deze wetenfchap is een wetenfchap des Geloofs, waardoor wij drie Hukken vastftellen , en voor waar* heid houden met betrekking tot ons zelven. Dat begrijp ik zoo, dat wij onze zonden en ellende levendig bezeften, met den verlosüngs- weg hartlijk inftemmen, en de dankbaarheid , welke God daaröm van ons vordert, gaarne beöeffenen. Dat ik deze drie ftukken dus gelovig weten moet, om wel getroost en zalig te leven en te fterven, befluit ik, deels uit den aart der zaak zelve , deels onder andere getuigenisfen des Bijbels, uit de verklaring van paulus, Rom. VII: 24■> 2.5. Ik ellendig menfche, wie zal mij verlosfen uit het lichaam dezes doods, ik danke God door Jefum Chris* turn onzen Heere. Pf. CXXX: 3, 4. Eph. V: 8. vragen, Hoe begrijpt gij dat? Waaruit befluit gij, dat gij deze drie ftukken dus gelovig weten moet, om wel getroost en zalig te leven en te fterven ? Befchrijving van eene langzaam voortgaande arbeid, en daarop gevolgde verlosfing van eene zeer wanfehapen vrucht. Met vier Afbeeldingen van dezelve. Door n, grootendorst, Heel- en Vroedmeester te Gouda , Lid van het Utrechtsch Genootfchap van Kun ften en Wetenfehappen. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zooii , i8co. 28 Bladz. {n gr. Octavo. De prijs is f : - 18 - : Daar vele beoefenaars der Genees- en Heelkunde het niet ondienftig oordeelden, hunne waarnemingen Over zeldzame voordbrengfelen der natuur aan het gemeen mede te deelen, moedigde dit den Goudfcheii Vroedmeester grootendorst aan,eene naauwkeuri-, ge befchrijving te geven, van eene in de daad zeer zeldzame vrucht, waarvan hij, na eenen moeilijken arbeid, in den jaare 1798, zekere vrouw, tusfehen Sluipwijk en Bodegraven woonachtig, verloste: 'er vier Afbeeldingen dezer wanfehapene vrucht bijvoegende, wier voorV&W&z gebreken beftaan , eerst in eene misvormiug aan  E. TINGA ORATIO. 775 het bovenfte gedeelte van het Cranium, en de hersfenen , waar door dezelve zou behooren tot de zoogenaamde acephaU, dan het blijkt vervolgeuds, dat 'er ten tweede een Hijdro-cephalus internüs heeft plaats gehad. Ten derde fpina bifida. Ten vierde eene kromming van de Ruggegraad naar vooren , en ook daar en tegen kromming van de Ruggegraad naar agter. Ten vijfde, een breuk door de witte flreep en Navel. Ten zesde, eene verkeerde en gantsch wanfcbapene verëeniging der beenderen onder elkander, vooral in de gewrichten der onderfte ledematen. De Schrijver legt in deze brochure veel naauwkeurigheid in het onderzoek en kunde in zijn vak , en belezenheid der beste Schrijveren, aan den dag. Wij hoopen,_ dat zijne moeite, door een gunftig onthaal van dit Stukjen bij zijne kunstgenooten, mag beloond worden; en wenfchen-, even als hij, dat dezelve aan den Natuuronderzoeker (.toffe mag" opleveren , tot nadenking over het moeilijke en duistere ftuk der eerfte vorming en voeding van de vrucht in de Baarmoeder, om dus tot eenen hoogeren trap van zekerheid hier omtrend te geraken, dan wij tot hiertoe bereikt hebben. e. tinga Oratio de Commodis verae virtutis hac in vita, publice dicta in Templo Academico a. d. nr Junii cioioccxcix. Cum theologiaj naturalis et doctrinae moraüs profesfionem ordinariam in Academia Franequerana Solemni ritu aufpicaretur. Leövardiae apud D. v. d. Sluis, 40 Pagg. 410. Conftat ƒ: - 11 -: Dat is: e. tinga, Redevoering over de voordeden der -waart Deugd in dit Leven, enz. De Hoogleeraar tinga fchetst, in deze Redevoering, op eene zeer beknopte wijze, de voordeden, welken de Deugd, in dit leven, met zich voert, zoo wel met betrekking tot geheele Maatfchappijën, als met betrekking tot bijzondere perfonen, en heldert dit op , door de vergelijking en tegenöverftelling met de gevolgen der Ondeugd. Hoe zeer ook dit onderwerp meermalen en zelfs breedvoerig behandeld is geworden, verdient echter deze Redevoering, wegens derzelver beknoptheid, en duidelijkheid, aanmerking en lof. C c c 4 E g Ba  ^(5 egb. joann. greve oratio. egb. joann. greve Oratio de nexu , qui ftudio Linguarum Orientalium cum ceteris artibus et dö&tfc nis humanioribus interecedit indivulfus. Habita Franequene in Ternplo Academico die xv Novembris cioioccxcvii. Cum Ordinariam Linguarum Orientalium et Antiquitatum Hebraicarum profesfionem in Academia Frifiorum capesferet. 36 Pagg. m Quarto. Leovardiae apud D, v. d. Sluis , Academia; Tijpographum. 36 Pagg. 4*. Conftat ƒ : - 11 - : Dat is: egb. joann. greve, Redevoering over het ónfcheidbaar verband tusfehen de beoefening der Oosterfche Taaien en de overige befchaafde Kunften en Wetenfehappen. In deze Redevoering, welke los en haastig, genoegzaam op reize, is opgefteld, volgends het bericht , aan het hoofd derzelve geplaatst, wijst de Hoogleeraar aan, hoe veel voordeels Wijsgeerte, Gefchiedenis, Letter- en Dichtkunde, maar bijzonder de Godgeleerdheid, met andere wetenfehappen, uit de beoefening der O O, Taaien ontvangen kunnen, en zonder dezelven misten moeten , uit welk ónfcheidbaar verband de noodzaaklijkheid dezer oefening met recht wordt afgeleid. Niet-, tegenftaande het onderwerp hier meer oppervlakkig gefchetst, dan uitgepluisd wordt, en de hoofdzaak ook geen nieuws behelst , zal echter deze Redevoering met genoegen kunnen gehoord zijn, en thands gelezui worden.- Element-a Metaphijfica juris doétrina:, Auéiore immanuele kantio. Latine vertit g. l. ko?nig, Collabor. Gijmnas. Oldenburgens. Dat is: Qvernatuurkundige Grondbeginfelen der Rechtsgeleerdheid, van imm. kant, in het Latijn vertaald, door g. l. koenig. Te Amfteldam, bij P. den Hengst, 1799. Behalven de Foorredenen van den Schrijver en F taler, 235 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isfi - 12 - : Daar het wijsgeerig ftelfel van kant allengskens meer en meer de aandacht der geleerde wereld tot zich • trekt  iSTII, ELEMENTA METAPH. ]URIS DOCTRINE. 777 trekt en bezig houdt, in zoo verre, dat hij, die niet ten minfte iet daar van weet, thands niet mede kan; — daar ook, hoe zeer, aan den éénen kant, niet alles, wat kant met nieuwe bewoordingen en als in een nieuw kleed voorftelt, in de daad nieuw is, evenwel, aan de andere zijde , niet ontkend kan worden, dat ook zeer veel nieuws door dezen Zelfdenker is ten berde gebragt, hetwelk waarlijk wel eene oplettende overweging waardig is; en zelfs het nieuwe kleed, waarmede hij fommige oude en verouderde ftellingen ten voorfchijn brengt, misfchien dienen kan, om die ftellingen zelven in een juister en helderer licht te plaatfen; — daar eindelijk in zijne grondbeginfelen en gevolgtrekkingen , offchoon niet door allen even zeer toegejuicht, echter zeker het één en ander gevonden wordt, hetgene bij nader onderzoek zal blijken voor de wijsbegeerte en daarmede in verband ftaande wetenfehappen van hut te zijn; zoo oordeelen wij, dat de Latijnfche Vertaler van het hier aangekondigde belangrijke en gewigtige gedeelte van 's mans wijsgeerige werken den geleerden, vooral die der Hoogduitfche Taaie niet volkomen kundig zijn , eenen wezenlijken dienst gedaan heeft, met hun hetzelve in hunne eigene gemeenfehaplijke taal aan te bieden , als waardoor zij in de gelegenheid gefteld worden, om, al wat hun daarin goed èn bruikbaar voorkomt, zich ten nutte te maken. De inhoud van dit Werk is als volgt: Vooraf g?at eene Inleiding, in de volgende vier Afdeelingen bettaaiide: I. De relatione facultatum , quibus animus humanus prceditus est, ad leges morales, II. De idea metaphijjices morum, ejusque necesjitate. III. De diviflone metaphijjices morum. IV Explicatio notionum ad metaphij ficem morum Qphilofophiam praclicam univerfaletn) pertinentium. Het werk zelf beftaat in de volgende Afdeelingen en Onderdeelen: Pars prior. Jus privatum refpeplu rerum externarum (cotnplexus earum legum qu Ltn. 7^9, qüi _ investigant, mentisque leges — explorent pro ex* plorant. Ibid: in nota: donec controverfa habeantur pro haben* tur, want donec ftaat daar voor quamdiu. Pag. 8. in nota: Novi virum doctum — qui hunc lapidem — — diu verfavit pro verfaverit. Voorrede van den Schrijver, Pag. 12, Lin. 14. Cri* mineObfcuritatis fozpe mihi exprobrato melius cc- currere nonposfutn, pro crimini. Pag. 15, Lin. 16. Antequam nulla alia fuerit, pro ante quam five quam ante Pag. 18, Lin. 16, ttta pro fua. Men ziet intusfchen ligtelijk,'dat deze en dergelijke en-  ter gedachtenis, 379 enkele onnaauwkeurigheden , niet van dien aart zijn, dat de waarde van het Werk daardoor wezenlijk ver» minderd wordt. Ter Gedachtenis. 39 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 8 - : Mr. hieronijmus van alphen zag, vóór drie jaaren, zijnen oudften zoon, zeer tot zijn genoegen, in huwelijk verbonden, en vervolgends uit dat gezegend huwelijk eenen kleinzoon; en op den 2den Junij dezes jaars waren die beide Echtgenoten en derzelver zoontjen, de één na den andeien, door den dood weggerukt. Deze fmartlijke verliezen hebben den Dichter aanleiding gegeven, tot eenige opftellen , die in dit klein Bundeltjen vervat zijn: te weten , vijf Dichtftukjens en één Op'ftel in proza. Deze druk was eigenlijk alleen gefchikt tot mededeeling aan zijne deelnemende vrienden, doch daar hij met reden vreesde, dat de een of ander wel mogt goedvinden, denzelven na te drukken, heeft hij 'er eenigen meer laten drukkpn , om die te verkoopen. Men zal deze Verzameling, over het geheel genomen, met zeer groot genoegen lezen. Overal fpreekt de verftandige man , de ootmoedige en geloovige Christen , de tederhartige Vader, en de waare Dichter. Men moet al zeer hartvochtig , of wel zeer ongevoelig wezen , wanneer men fommige aandoeningen en gevoelens, die hij uitdrukt, niet medegevoelt, en zelfs onder het lezen niet hier en daar een' traan ftort, en het is te denken, dat fommige ftukken nog meer uitwerking op het gevoel van den Lezer doen zouden, zo men de bijzondere omftandigheden kende, waar op dezelven doelen. Dit vermoeden wij in het bijzonder'van dit volgende, waarïn hij zijnen overleden zoon aldus aanfpreekt. Wat klonk uw Amen fchoon, te midden van den ftrijd; Toen mijn geloof en liefde u gaf den laatften zegen; Toen 'k u aan Vader, Zoon en Geest heb toegewijd; En u van 't altaar zelfs, verhoogd heb weêr gekregen. 'k Heb zelf uw veege hand gelegd in jesus hand; Toen gij het eenzaam dal des doods ftond in te treden; Ik wees u op dien gids, door 't onbetreden land, En volgde u, in den geest, al worst'knd, met gebeden. Taea  780 HISTOH. EN GEDENKSCHRIFT. VAN DE MAATSCHAPPIJ Toen 'fc, na uw laatften fnik, uw mond en oogen 11,ot, Zei 'k weenend : Rust mijn kind! uw baan is afgeloopen. De landman ploegt niet meer. Hij draagt reeds in zijn fchoot De garf, waar op de Heer dès oogftes hem deed hopen. Historie en Gcdenkfchriften van de Maatfchappij tet redding van DrerikiHngen , opgericht bii.re* 4mjid'lam 1767- Te Amfieldam , bij de Erven van P. M<-*i;er en G. Warnars, Twaalfae Stukjen, 1796. Dertiende Stukjen, 1800. Te famen 274 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 • : - : Schoon het onmoogtijk anders wezen kan, of de berichten, die in deze Historie en Gedenkschriften vervat zijn , moeien zeer eenzelvig wezen , daar zij allen op de zelfde hoofdzaak uitkomen, en veelal, in de omftandigheden, maar weinig verfchillen, moet evenwel elk menfchenvriend dezelven met de uiterfte vergenoeging doorbladeren , daar hij uit dezelven verneemt, welk een groot aantal van zijne Natuur- en Landgenoten, wederom op nieuw, door de weldcdige uitwerking van deze menschlievenue ftichting, van eenen wisten dood is te rug gebragt, en aan de famenleving te rug gegeven. Het aantal \an deze geredde perfonen bedraagt, in deze beide Stukjens, die van 179J tot 1798 voordlopen, een getal van 328: onder welken wij hopen en wenfchen, dat vele nuttige Leden voor de Maatfchappij wezen mogen. Wij hebben onder bet doorbladeren opgemerkt, dat, onder dit groot getal, geen 50 geteld worden, die buiten Holland gered zijn. en dat verre de meesten uit dit klein getal nog, in de voormalige Ptovintiën van Vriesland en Groningen t'huis horen. Maar -der voorbeelden zijn 'er onder uit Overiisfel; drie uit Zeeland, en op het hoogst gerekend twee ui: Gelderland. Het komt ons voor, dat deze aanmerking wel eenig nadenken verdient. Zou men 'er ook uit mogen befluiten, dat de middelen tot redding van Drenkelingen, en de aanmoedigingen daartoe door deze Maatfchappij aldaar minder bekend zijn , of minder de opmerking van zulken, die daartoe wel de meeste verphgting zo-den hebben , tot zich trekken t Zouden 'er voor de waardige Leden van deze k flijke Maatf,hnppij nog middelen uit te r. enk en wezen , om haren weidadigen invloed meer algemeen te maken. Zij k'agen, dat alle hunne bemoeijingen tot dat einde, hoe menigvuldig ook , ongenoegzaam geweest zijn. Maar mooglijk ontbreekt aan deze goede zaak, in de afgelegener deelen van ons la: d , nog de nodige publiciteit. Onder het doorbladeren hebben wij, hier en daar. lofwaardige voorbeelden van ijver, om menfchen te behouden, opgemerkt, de verdienen, dat zij meer algemeen bekend worden. Onder dezen munt in ons oog vooral uit het gedrag van Vrouwe anna maria ebbling, Echtgenote vau den Burger paul iwan HO G'  TOT REDDING VAN DRENKELINGE». 781 hogguer, die op den 27 Augustus 1798 eenen Drenkeling van 13 ianren in haar huis liet brengen, en, met de nodige voorbereidselen, zelve alleen handen aan het werk floeg, om deszelfs uitgedoo d levensbeginfei' weder In beweging te brengen, tot zoo verre, d-.t bet jongsken, na verloop van twee uuren, door zijn vader met eene flede kon worden naa huis gebragt. Zij heeft daar voor den gouden Gedenkpenning wel willen ontvangen. De twee volgende gevallen willen wij nog kortlijk met eeri woord melden , omdat ze eenigzins van eenen anderen aard zijn , en in voorkomende gevallen, tot voorbeelden zouden kunnen dienen. In Bataaf ch Braband , werd een Vrouwspertoon, dat zich aan het lint van haren hoed verhangen had, afgefneden. J. do Drossnart, die rekende . dat de zorg voor het leven van die memch geenszins beneden zijne waardigheid was , bragt hanr door wrijvingen aan den hals en armen, en door het doen go-, gelen van koud water, weder tot zich zelven. Zij werd door de Mamfchappij als eene geflikte erkend, en haar redder oatving de zilveren Medaille. Zeker perl'oon , die naderhand verhaalde, dat hij zeer verhit zijnde . eene groote hoeveelheid koude karnemelk gearonken had, lag te Amfteldam in eenen kelder . iiirgeftrekt op den grond, zonder eenig teeken van leven. De Chirurgijn j. van der el?t beproefde het vermogen van ingeblazen tabaksdamp , waar op 'er wederom gang in de Pols kw;-.m. Hem werd een ader geopend, en een braakmiddel ingegeven. Hij braakte eene groote hoeveelheid gehotte karnemelk , en binnen drie uuren werd hij met eene flede naa huis gebragt, en in agt dagen volkomen herfteld. Het belang der waare Volksverlichting. Uitgegeven door de Mamfchappij: tot nut van 't Algemeen. Te Amfteldam, bij de IVed. H. Keijzer, C. de Vries en H. van Munfter, 1800. 134 Bladz In Oüavo. De prijs is ƒ: - 6 • : De Prijsvraag, door de Maatfchappij opgegeven, en in deze Verhandeling van den Eerw. h, w. van der ploeg» Le-:raar bij de Doopsgezinde Gemeente te Creiifeli, met dat gevolg beandwoord , dat aan zijne beandwoording de gouden eerepenning is toegewezen, luidde aldus: Fan hoe veel belang is de waare Volksverlichting te achten tot het vormen der Volkszeden ? welke zijn de algemeene, en hier te Lande in het bijzonder, werkende oorzaken, dat dezelve geen meerder opgang maa'vt? en van welke middelen zou men in dit geval, inzonderheid in ons Vaderland , den meesten dienst kunnen verwachten? Men ziet dus ligtlijk , dat de Maatschappij bier niet zoo zeer een Leesboek voor den gemeenen man bedoelde, als  y32 HET EEtANC. DER WAARE VOLKSVERLICHTING. als wel eene voorlichting voor de Vaderlandfche verlichters onzer Eeuw, en eene aanleiding, om dit wel te doen, of aan de; zelve op de beste wijze bevorderlijk te zijn. Aanmerkingen zul1 :n wij op deze verhouding der Prijsvraag thands niet maken, daar wij geenszins twijfelen, of, na de op handen zijnde hervorming der Maatfchappij, zullen dergelijke onderwerpen , op zoodanigen trant voorgefteld niet meer als P.ijsvragen uitgefchreven worden , maar veel eer door de Redenaars der Maatfchappij, in hunne jaarlijkfche plegtige Redevoeringen op derzelver algemeene Vergadering, worden verhandeld, of ook door bijzondere Redenaars in de Departementen. Dan , wat hier ook van zij, de Schrijver der Verhandeling, waarvan wij thands verItóg doen, heeft de Prijsvraag ook aldus begrepen, en dezelve^ naar ons oordeel, zeer fchoon en doelmatig Ixandwoord. Hij Begint met eene Samenfpraak, ais ter inleiding, tusfehen burgerhart en leergraag, die ons echter vrij minder, dan het overige, heeft gefmaabt, en ons voorkomt, hier niet zeer vi'.npas-te ftaan; daarin echter verklaart leergraag aan burgerhart, dat hij naar de prijs zal gaan duigen, en de vraag der Maatfchappij in deze vier hoofddeelen beandvvoorden. Als: 1. Wat is wa:;re volksvarlichting? 2. Van hoe veel belang is zij tot het vormen der volkszeden? 3. Welke zijn de algemeene, hier te lande in het bijzonder, wei-kende oorzaken, dat zij geen meer opgang maakt? En 4. Van welke middelen zou men, in dit geval, den meesten dienst kunnen verwachten? In bet eerfte Hoofdftuk geeft hij, na eene korte algemeene befchrijving eener waare verlichting, eerst te kennen, dat daartoe geenszins eene zoogenaamde Taalgeleerde opvoeding, noch her leeren van die zaken behooren, welken, behalven de vreemde talen, eigenlijk op de Hoogefcholen moesten geleerd worden; ook in het bijzonder niet die kennis, welke 'er verëischt wordt, om gefchikt en bekwaam te wezen tor Leden van het Burgerlijk Beltuur; vervolgends brengt hij tot deze verlichting de na te noemen ftukken, als zoo vele noodzaaklijke verëischten. Te weten : a. ) Eene duidelijke kennis en vaste overtuiging van het beftaan en aanwezen der Godheid , en van die verëering , welke de mensch aan het hoogfte wezen fchuldig is. b. ) Eena geregelde zelfkennis, zoowel wat de gefteldheid vart ligchaam en ziel, als vooral wat het karakter van den mensch in het bijzonder betreft. 1 c. ) Eene juiste kennis van het bijzonder beroep , welk de mensch. in zijnen ftand, op deze aarde bekleedt. d. ) Eene, op overtuiging gegronde, kennis van alle de pligten, welken den mensch, den burger en den Kr'u.ten, betamen. e. ) Het doorgronden en waardeeren van de Rechten, welken den mensch en burger toekomen. • f. ) Het wel bevatten en gevoelen van de betreklijke pligten der menfchen, als Echtgenoten, Oudets en Huisverzorgers. gO Eene  U.TGEG. DOOR DE MAATSCH. TOT KOT VAN *T ALGEM. 783 g.) Eene regelmatige kenris der moedertaal. En eindelijk . h ) Eenige duidelijke begrippen van de Natuur en hare wetten, van e . ,'atuuriijlre en Staatkundige Historie, van de Geögraphifche en kommerciè'ele gefteldheid des vaderlands, en van die middelen, welken gefchikt zijn meer tot bewaring, dan tot herftel ing der gezondheid; echter ook tot herftelling , voor zoo verre deze middelen kunnen gezocht worden buiten het vak der eigenlijke Artfenijkunde. Nadat de Eerw. van der ploeg deze ftukken , waaröm,' trend men aanmerken kon, dat zij, meermalen in elkander loopende , zeer verminderd zouden kunnen worden, maar ten welken aanzien de Schrijver zich behoorlijk verdedigt, breeder heeft, ontwiitkeld >-n aangedrongen , gaat hij verder , in het tweede Hoofddeel, het belang der waare volksverlichting toonen tot het vormen der volkszeden, fchetfende den heilzamen invloed van al het opgenoemde op den Godsdienst,de volkszeden, hettijdlijke welzijn,.het zedenlijke karakter eener natie, enz. zeer geleidlijk in menigvuldige bijzonderheden. Thands gaat de Schrijver, in het derde Hoofddeel zijner Verhandeling, naar de, hier te lande bijzonder werkende oorzaken onderioek doen , waaröm de wasre volksverlichting geen meer opgang maakt. Vooraf bepaalt hij dit gedeelte der prijsvraag in dezer voege: ,. welke zijn de oorzaken , die de zedenlijke op„ voeding, waaróp het juist aankomt, en wwrdoor de menfchen „ waarlijk verlicht kunnen woratn verhinderen ?" Dan noemt hij, daar die oorzaken misfchien ontelbaar zijn, wilde men in alle bijzonderheden treden, en zijnde gedeeltelijk de zelfde, ge> deeltelijk verfeheiden, in alle landen, de volgende vier als algemeene, den lande der Bataven bijzonder eigene, op. Naamlijk: 1. Het gebre'-.ia; onderwijs in de Scholen. 2 Het genrekig onderwijs in de R-ii^te of de Godsverëering. 3. De gebrekige toeftand der Nationale T /oneelen; en 4 De overvloed van ftegte, or mangel aan goede Volksfe sten. Ons bellek gedoogt nier, hem hier, in de b--edere ontwikkeling yan ieder ftuk, te volgen, en dit is ook te minder nodig, dewijl 'er ni^t dan thands algemeen b -kende zaken voorkomen, die echter zeer go«jd. duidelijk en nsdruklijk zijn voorgedragen. Ten beduite van dit Hoofddeel wordt ook nog kordijk van eenige andere oorzaken gewaagd, mer de voorige ai^emeenen in verband ftaande ; te weren: het weinige en ondoelmatige deei ies (voorigen? Burgerlijken Beftuurs aan .^ebevordering van bet gewensch. te doel 5 de algemeenh id der platte Volkstalen in ons vaderbnd, de traagheid en onverfchilhgheid onzer Landgenoten, om van het oude en gewo,.e fpoor af te gaan , en, langs eenen nieuwen weg, aan het nur van het algemeen te arbeiden; gebrek aan waare vaderland-liefde; en de onderlinge verdeeldheid der Burgeren. Het vierde Hoofdftuk de>er Verhandeling, eindelijk, is aan het onderzoek der middelen toegewijd . vsn welken men, ter bevordering eener waare Volksverlichting in ons vaderland, den mees-  784 IIET BELANG DER WAARE VOLKSVERLICHTING1. meesten dienst verwachten kan. ,, Het is zekerlijk veel gemaft. lijker," zegt de Schril ver in den overgang tot dit werk, " deze middelen aan te toonen , dan dezelven ten uitvoer te ,] brengen Ja in de theorie en op het papier kan men daarover „ allerlei plannen vot>r den dag brengen, die zeer fchoon klin„ ken, maar die in bét gemeene leven nimmer kunnen uitgevoerd l, worden. Ligtlijk ial ik, wat dit laatfte betreft, met anderen „ in deze kamerwijsbegeerte vervallen; want wat is algemeener „ in zulke verhandelingen dan dit gebrek? Maar hetzelve te ver„ mijden zal fteeds mijne zorg blijven, door mij te bepalen tot „ het uitvoerbare; onder deze voorwaarde echter: dat zij, die „ daartoe de magt in handen hebben, bezield met bet gevoel van het gewigt der zake, zulks ernftig willen en behartigen." Onzes inziens, is de Eerw. van der ploeg zijn voornemen zeer getrouw gebleven, en vinden wij zijne voorflagen gedeelte ■ lijk reeds uitgevoerd door de Maatfchappij tot Nut van het Algemeen en het tegenwoordig Regeringsbeftuur des lands, gedeeltelijk nog bewerkftelligd wordende, gedeeltelijk nog te hopen en te verwachten, maar genen daarvan, met hoe vele zwarigheden fommigen ook verknocht ziin, onü'tvoerlijk. De Schrijver heeft hier natuurlijk de zelfde orde, als in het derde Hoofdftuk, g.;vo!gd-, maar, gelijk gezegd, ons beftek laat niet toe, alle zijne voorgeflagene middelen, hoe kort ook, op te geven. Wij moe. •ten ons vergenoegen, met onze Lezers naar zijn gefchtifc zelf te wijzen, en alleenlijk re betuigen, dat zijne voorflagen ter verbetering van het Godsdienftig onderwijs , van de Nat önale Tooneelen , en van de Volksfeesten, ons bijzonder hebben voldaan, terwijl wij niets vuurig.r wenfchen, dan dat deze en zoo vele andere pia defideria eens derzelver vervulling zien mogen. Nimmer heeft de Maatfchsppij tot nut van V Algemeen zoo vele en uitgewerkte, ja kostbare fchriftefl in het licht gegeven, als in dit jaar. Evenwel is de toelage van elk Departement, in vergelijking met andere jaaren , zeer matig geweest. Een bewijs, hoe zeer dit lofliik Genootfchap bloeit en in leden toeneemt; maar ook eene aanmoediging voor velen , om, al ware het enkel uit eigenbelang zelfs, Leden dier Maatfchappij te worden. Nodige verantwoording der Clasfis van '/ Westerkwartier voor de Gereformeerde Kerk en voor het Algemeen . tegen de liefdeloze aanvallen , door den Schrijver van het viertal Kerkelijke bedenkingen op dezelve gedaan; op haren last uitgegeven. Te Groningen, bii]. Oomkens, 1800. 34 Bladz. In gr. OÜavo. De prijs is f: - 4 • : De zoogenaamde verantwoording der Clasfis van het IVesterkwartier aanvangt lijk beoordeeld en derzelver fchandelijke verdichtzelen gelogenfiraft door den Schrijver der Kerke: itj*.  ncdice vep.ündw. dep- class. van 't westerk. , enz 785 lijke bedenkingen. Te Gror.ingen , bij J. Oomkens, 1 80 24 Bladz. In gr. Gtïavo De prijs is f: - 3 - : Wij hebben on'angs C) een Stukjen , behelzende een viertal Kerkelijke Bedenkingen , enz. aan onze Lezeren aangekondigd. Wij befchouvvden die weinige Bladzijden als gewigtig, en, als hadden wij een voorgevoel van de gevolgen, die dezelven konden hebben, fcirevenwij: ,, welk ,, (Hervormd Kerkgcnootfchapj zekerlijk, ten zij men zich door den geest van zachtmoedige wijsheid, en zuivere waarheid„ liefde, gepaard met oprechte zucht tot liefde en vrede, late ,, belluuren, gevaar loopt, van door jammerlijke verdeeldheden „ gefcheurd te worden, welke ver-uitzienJe gevolgen voor deszeifs waare beminnaars doen fchroomen." Met deelnemend leedwezen misfen wij dien geest van zachtmoedige wijsheid, die 2ncht tot liefde en vrede, in de beide Brochures, wier tijtel hier aan het hoofd fhat. Integendeel de één en ander zijn met zoo fdierpe pennen gefchreven, dat elk, die belang ftelt in het welzijn van het Hervormde Kerkgenootfchsp, deswegens een treurig leedwezen gevoelen, en zich beklagen zal over het gebrek aan liefde. De Clasfis van het Westerkwartier heeft zich het gefchrijf, in het vieral Kerklijke Bedenkingen, aangetrokken, en hec nodig geoordeeld, zich daar tegen openlijk te moeten veraudvvoorden; zij fommeert den Schrijver der Bedenkingen, zijne bezwaren van ketterijen en leerver/alfcbingen tegen de Leden der Clas< fis , of iemand harer, met duchrige bewüz.'n goed te mnkeaj zullende zij, bij gebreke daarv g*Kien » heeft aangetijgd; zullende bij gebrek diarvan , (ik ,, gebruikt; hare eigene woorden) haar bonden moeten, cn „ h uden , waar voor V Ik fchrome de dadelijke benamingen „ daarvan te noemen en late die, als uit den aart der zake natuur. „ lijk af te leiden, liever aan anderen, mits o-^partijdigen, over." Wij zullen ons in dezen twist in het gc-lv el niet mengen, maar herbalen het , het fmart ons , dat zoo vele haatiijkheden en perfonaliteiten aan weêrskanten gezegd zijn en worden, welken niet dan verwarring en allen bcozen handel kunnen fticbten en voordbrengen, en die voor den Cnristen naam en Godsdienst niet dan ontëerend en nsdedig zijn kunnen. Welken anderen keer zou de zachtmoedige geest van het Christendom aan deze zaak hebben kunnen geven 1 Adelna of het edelmoedig Meisje, door ladij carolina spencer. Uit het Enge sch in het Frat.sch overgebragt, daaritit in het Nederduittch vertaald, Te Amfteldam, bij G. Roos, I7i-p 83 Bladz. In Octavo, De prijs is f: - 12 - : Een Meisjen; dat, gelijk deze adelna, haren Minnaar, op t zulk eene edelmoedige wijze bemint, dat zij, ziende dar, hij grootere liefde voor eene andere dan vóórhaar, opgevat heeft, alle middelen in het weik ftelt, om hem aan zijn beminde voorwerp door den trouw te ve1 binden, en daar aan zelfs hare eigene middelen van beftaan opóffert, is zekerlijk eer in de romanieke dan in de wezenlijke wereld te zoeken; waarbij-nog komt, dat een- fpoedig opkomende ziekte de jonge vrouw uit den weg ruimt, en adelna dus zonder eenig beletfel het doel harer werfchen bereikt. ——• Oo fchaarschheid van oórfpronglijke Engelfche werken doet thands naar Franfehe vertalingen omzien; doch wanneer de oórfpronglijke va" zoo weinig aanbelang zijn als dit , komt het ons voor , dat de vertaling derzelven meer tot oefening der Vertalers dan tot eene nuttige leéhire voor de jeugd dienen kan. Zo echter d^ze Vertaler van dit Werkjen cog mjer dergeliire Franfehe vertalingen magtig wordt,raden wij hem dezelven naauwkeuriger over  KETPROCES, OF VERLEGENDHE1D DOOR MISVATTING. 78? over te brengen, en inzonderheid zijr.e fpelling meer te befchaven— wij twijfelen echter, of eene openbare uitgave in dergelijke Stukjens, hoe befchaafd dezelven ook ware, de Maatfchsppijë van eenigen wezenlijken dienst zou kunnen zijn. Het Proces , of verlegendheid door misvatting. Blijfpel. In twee Bedrijven. Te Amfteldam, bij J. II. Poster, 1800. pi Bladz. In Qüavo. De prijs is f: • 10 ■ : Dit Tooneelftckjan, hcwel niet behorende onder de uitmuntenden , is echter ook niet onbevallig Een Pleitgeding tusfehen den Staatsraad rehveld, en den Koopman bloembach — wordt in het einde bijgelegd , onder voorwaarde, dat de zoon van den laatstgenoemden met de dochter van den eerften huwen zal. i lntuifchen is frits bloembach, (de zoon) reeds met julie rehveld in kennis geraakt; zonder zijnen waaren naam aan haren vader te kennen te geven. — Biide jonge lieden worden van hunne vaders verwittigd van het oogmerk , om hen uit te huwelijken, zonder dat zij weten, aan wien. — Ten einde dit te ontgaan en niet gefcheiden te worden, nemen zij beiden de vlugt, doch rtog in tijds ontdekt de Kamenier van Julia, dat de gevoelens der Ouders met die der jonge lieden infiemmen, waaiöp zij te voorfchijn komen , om vergeving fmeeken, en verloofd worden. 'Er is dus in dit onderwerp niets uitflekends — niets leerzaams. — Een Profesfcr, aan wiens opzicht de Staatsraad rehveld zijnen zoon had aanbevolen, en de knecht van den jongen heer, fpeelen beiden eene grappige rol, die, in de aanfchouwing, de lachfpieren eenigzins gaande kan maken. — Doch meer bijzonders fteekt 'er niet in. Offchoon het niet op den Tijtel ftaat, fchijnt dit Siukjen eene vertalingi — wij bebben toch verfcheidene Germanismen ontmoet. —Bij voorbeeld, Bladz. 89, „ die „ plaatzen, waar ik ezelsöoren bij gelegen heb." — Wie kan dat verftaan? waaröm niet in goed nederduitsch, „ waar ik vou,, wen bij gelegd he'u?" ——— Voords krielt het ftuk van fou. ren tegen de taal , en de Vertaler had overvloedig reden, om, gelijk hij ook gedaan heeft, om verfchoning te vragen van wegen derzelver menigvuldigheid: hoewel wij hem voor de laatstgenoemden gaarn willen verfchoonen, en dezelven voor rekening laten van den Drukker of Corrector, kunnen wij hem echter van de eerstgenoemden niet vrij pleiten. —- In het gemeen beklagen vij ons bij .aanhoudendheid over zoo vele flegte Vertalers» —1 Pddtt R.J3-.  REGISTERS. I. lijst DER boeken , WAAR VAN MEN IN DIT vierde DEEL uittrekzels of BEOOKDEh.LlNGfc.n vindt. ,/\anfpraak bij de opening; van het School voor jonge Dochteren, opgericht door het Tweede Departement der Bataaffche Maatfchappij, tot Nut van 't Algemeen. . . . Bladz. 349 adelna , of het edelmoedig Mcisjen. . 786 Aftogt (De) der Engelfchen en Rusfen, van de Bataaffche Kust. Tooneelfpel. . ... 160 agron, (a. n.) Eenvoudige Leertrant voor Kinderen. . . • • 292 alp hen, (h. van) Ter gedachtenis. . . . 779 Ampliatie op de voorwaarden van Negotiatie voor een algemeen en permanent Fonds, ten behoeve van de Hervormde Kerk. . • • 5°5 Anecdotes (Geheime) betreffende den 18 Fructidor, en nieuwe Gedenkfchriften der Gedeporteerden naa Cuiana, enz. . . . 492 asmus, (Proeve van den fmaak en profaïfchen fciiriiftraut van) enz. Tweede Stuk. . . 45 atlante of de geredde onfchuld. Tooneelfpel. 512 Avertisfement fur raffaire la plus importante. 619 b a r b a z, (a. l.) Fabelend Vertelfels , Eerfte Deel. 294 —— ofis. Treurfpel, gevolgd naar het Fransch van le mercier. . . 605 barthelemij, Reize van den jongen anacharsis, door Griekenland, Acrtfre Deel. 80 __ ■ charite en polijdorus,enz. 455 Bataaven. (De) . - . . 74 Bedenkingen , (Een viertal kerklijke) gedeeltelijk beandwoord, enz. .... 604 beer poort ÜGAEL, (j. C. C DEN) DichtpOO- giiiïen. ..... 196 beets, pz., (p.) Korte verhalen voor Kinderen van zes tot tien jaaren, enz. Tweede Deel!jen. 409 __— Christlijk Magazijn, enz. Eerften Deels Vierde Stukjen. . . . 721 bell, *a ü mb i 3  LIJST DER BEOORDEELDE BOEKEN. iell , (be-nj.) Samenftel van Heelkunde, Derden Deels Tweede Stuk. Met Platen. Bladz. 633 beug, (a. v. r>.) Uitbreiding van de Bijbelfche Historievragen, Éerfte Stukjen. . . 280 Befchrijving (Beknopte) der Provincie van Utrecht, enz. ..... . beusekamP; (h. j,) Kleine Natuurlijke Gefchiedenis voor de Jeugd. Derde Deeltjen. 23 Bibliotheek, (Nieuwe Scheikundige) Vierde Stuk. 2,31 ■ ■ Vijfde' Stuk. . , 379 . Zesde en Zevende Stuk. 638 bil der dijk , (w.) Mengelpoëzij , behelzende Vertellingen en Romances. . . . 294. bleecker, (dan.) titus manlius tor- quatus, of de zegepraal der krijgstucht. Treurfpel. . . • 153 BLUfcSÉ, (abr.) Drie Verhandelingen over 'sHei- lands Lijden, enz. .... 740 bonnet, (g.) Verklaring van den Brief aan de Hebreen, Zevende Deel. .... &n . Agtfte Deel. . 257 bonnet; (p.) Zes Leerredenen, de Beoefening van den Christlijken Godsdienst betreffende. 305 < - 's Heeren Raad* ten zegen van de Jeugd. In eene Leerrede over Spreuk, XXII: 6 733 Bos, (h.) Tweehonderd en vijftig Zedenlesfen voor alle Levensbanden. .... ^aq b0 u 11 l ij, (j. s.) descartes te Utrecht. Tooneelfpel. ..... 67% breggen paauw, (p. van d e r) en m. stuart, joseph in Leerredenen, Derde Deel. 215 brem, (c) De Beginfelen en wijs van Beoefening van den Eua'ngelifchen Godsdienst , trapswijze voorgedragen aan een' vriend. . . m — — Opwekkende en bemoedigende aanfpraak aan alle Bekommerde en Heilzoekende Zondaren, enz. ..... 223 — — Euangelifche Schatkamer, Eerften Deels Derde Stuk. ..... 567 BREnder a brandis en j. d. deiman, Redevoeringen op het Feest van den I9den van Wintermaand 1799, in naam van het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek , te Amfteldam gedaan. . .,80 Ddd 5 Brie-  L IJ S T DEK Brieven , voor meer en min gevorderde Jonge Lieden, enz., Eerfte Stukjen. . - Bladz.347/ _ t van verfcheidene Geleerden, betreklijk het in: den Bijbel beloofde Tijdperk eener algemeene Bekeering der Heidenen, uitgegeven door een gezelfchap van Godsdienstvrienden, Eerde Stuk. 367- t (Een negental) over de redenen, die meest bij de Christenen aanleiding gegeven hebben, ter verbastering van de zuivere Geloofsleer, enz.- 624; brugge mans, (a.) eduard carteret en clara villeroi; of het Platonifche huwelijk, in Brieven. . . ••' . r 5°S: m^ 1—— De Spelonk van strozzi, eene Venetiaanfche Gefchiedenis. . . . 7I9' burger (elize) geboren hahn, Adeleide, Gravin van Teek. Riddertooneelfpel. . . 35* bussingh, (j. w.) Gezangen voor de Hervormde Kerk van Nederland, Twee Deelen. .. .■ tóJP r De vermaning en bedreigingvan jesus aan de Gemeente van Efefus in eene Redevoering over Openb. II: 5. . • $69 Bijbel (De) in 't klein. Het Fransch in Dichtmaat gevolgd. ... . . 658 Bijdragen tot de Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid, enz, .... .185 __. (Kleine profa'ïfche en poëtiiche) .. 704.. Bijzondere Gedachten en Vragen over de Gelijkheid en Vrijheiëf. . • • • &9* cambon, (Mevr. m« g. de) geboren van der werken, ma ria en carolina of de Op- voeding door voorbeelden. Met Platen. 648 cannabich, (g. ch.) Oordeelkundig onderzoek van oude en nieuwe leeringen der Christlijke Kerk , , ' . 510 cantzlaar, (jan) Voorftelling, dat het jaar 1800 (en niet het jaar i8oi)_het begin der negentiende Eeuw is of moet zijn, enz. . . 7© , . De Tijd-en Eeuw-onderzoeker voor het jaar 1800, enz, . - . 48? chalmot, (j. a. de) Biögraphisch Woordenboek der Nederlanden, enz. Met Pourtraiten en Platen, Vijfde Deel m „ Zesde Deel, , . 34a PHA^ps» (l. p.) Nieuw Specieboek, en?. 757 C L  BEOORDEELDE BOEKEN. «larisse,Cj) Gedenkwaardigheden uit het openbare leven van fommige Apostelen, enz. Tweede en laatfte Stuk. . ... Bladz. 68ï clerij, (m.) Dagverhaal van het voorgevallene in den Tooren van den Tempel , geduurende de gevangenis van lodewijk. XVI, Koning van Frankrijk. ..... 584 cook, Cjames) Reizen rondom de wereld. Met Kaarten en Platen, Vijfde Deel. . . . 595 Coquetterie. (De gevaren der) Met Platen. . 91 cóvens, (c.) Alphabetifche Naamlijst van alle Steden, Dorpen en Gehugten binnen de Bataaffche Republiek gelegen, enz. ... 85 - . —~~—■ Beknopte Staatsbefchrijving der Bataaffche Republiek, enz. . . . 34» . Befchrijving van de verdeeling der Bataaffche Republiek in Gemeenten. . * . 75* deiman. (j. d.) Zie brender & brandis. deken, (agatha) Mijne offerande aan het Vaderland. ..... 77 Dichtftukken van het Haagfche Genootfchap, onder de Spreuk : Kunst-liefde fpaart geen vlijt, en bekroonde Keurftoffen , Derden Deels Tweede Stuk. 194 dumas, Gefchiedenis der veldtogten van den Graave su warow rijmnirski, Twee Deelen. 139 ' Derde Deel. . 706 ebert, (j. j.) Fabelen en Vertellingen voor de Jeugd. ... . • • 41e eck, (c. fr. van) Oratio d°. prtecipuis causjis Ethica christiarue a plurimis Chrijiianis nimis negleBa. ...... 31a edwards, (brijan) Burgerlijke en Handelkundige Gefchiedenis van de Èngelfche Volkplantingen in de WeWindïèn , Zesde Deel. . . 329 emdre, (s. van) Eenvoudige Katechifatie over 't Kort Begrip der Christlijke Refgie. . 31$ engelman, (m. g.) r o landde monglave> enz. Tooneelfpel. .... 720 eijk, (j. van) let over den eerften dag der Week. is m. Bevestiging der waarheid door voorbeelden van vroeg bekeerden, en jong geftorvene als ook bejaarde menfchen. . . . 346 fahelen (Leerzame) voor de Jufferfchap. 661 Ddd 4 falck.»  L IJ S T DER falIck, (a. r.) Disputatie- juridka de Matrimo- nh> &c Bladz- "4 fischer, (T-g. s.) Overde Bijbelfche Wonderen. 356 fokke, (a.) simonsz., Het ónfcheidbaar drietal Redevv'ezens, Verlichting, Deugd, en Tijd, enz. Met carricatuur-Platen. . • • 54 riten Deels Tweede Stuk 265 Middelen, (Eenvoudige, onkostbare, en zekerwerkende) tegen de hardnekkigfte hypochondrie , jicht, enz. Door eenen Menfchenvriend. 746 jhoens, (petronella) De woeste aanval en fchandelijke aftogt der Britten en Rusfen (op en van den Bataaffchen grond, 1799) in Twee Zangen. 390 moore, (john) Eduard, Eerfte Deel. 205 Mertimore , (Het Kasteel van) een Fransch Ver- * telfel. . . . .152 ïviu n t 1n g 11e (h.) Pars Theologie Theöretica. 209 Nabericht. ..... 48 Negotiatie (Plan van) tot een algemeen en permanent Fonds, ten behoeve der Hervormde Kerk. 90 kiemeijer, Grondbeginfelen van de opvoeding en het onderwijs voor Ouders, Leermeesters, en Opvoeders, Tweede Stuk. ... 380 nieuhoff, (b.) Over Spinozisme. . . "^14 Ontdekkingen in de Zuidzee,en berichten aangaande . de la per ou se, enz. Tweede en laatfte Deel. 496 Ontwerp tot vrnchtbaarmaking der Duinen, enz. 692 Overdenkingen , (Christlijke) gefchikt naar den te- genwoordigen toeftand des Vaderlands, enz. 60 —— Vervolg der Christlijke Overdenkingen, gefchikt, enz. .... 220 *—— (Godsdienftige) en Gefprekken , ten behoeve van cenvoudigen ... 61 * Aanmerkingen, wegens de Godsdienftige Overdenkingen en Gefprekken , om agter dezelven gevoegd te worden, enz. . . 527 ïareau (ƒ - h.) Oiatiode litteris O O. minime injucundis. , ... . 320 Paruiken, (De Lof der) met Historifche Aanteekeningen. . . . . . 7,7 patij, (du) Brieven over Italië, in het jaar 1785, Twee Deelen. » . . , .2^5 perk,  BEOORDEELDE BOEKER perk , (c.) Beknopte Schets der Nederlandfche Gefchiedenis. , . Bladz. 199 pius VI, (Gefchiedkundige en Wijsgeerige Gedenkfchriftenjover) enz., Eerfte Deel. . . 248 plenck, (j. j.) Heelkundige Ziektenkunde. 281 plutarchus, De levens van Doorluchtige Grieken en Romeinen. Met Platen, Zevende Deel. 706 p. p. r. p, Korte Wijsgeerige Verhandeling over de gemeene Christlijke Jaartelling, enz. . . 234 Practijk (De) des Bijbels, Tweeden Deels Eerfte en Tweede Stuk. . - . .368 'Proces , (Het) of verlegendheid door misvatting. Blijfpel 787 rabff, (a. de) Proeve over de vernietiging der flavernij in de Bataaffche Volkplantingen. - . 88 Rapporten, ftrekkende als Bijlagen tot de verzameling van ftukken , betreklijk de aanftelling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht te Amfteldam. Agtfte Stuk. . . . 64 . — Negende Stuk. . , 575 ra vu (s. f. j.) Oratlones duce &c. . 561 Rechtvaardigheid (De) des geloofs , in de Th/ödicèe van van der kemp — miskend, verdonkerd, en ontluister 1. Bnefswijze voorgedragen, enz. 62a Récueil de pieces intéresfantes et variées , propres pour la jeunesfe &c. ..... 303 Redevoeringen , bij gelegenheid der viering van het Natiönaale Feest, op den 19 December, 1799. 475 regenbogen, (j ii.) Oratio de extremis , in qua interpretes S, Codicis patfi.n prolapfi fuut, fedulo cavendis .... 733 reiche, (g. h.) Het leven van philippus me l a n c ii t on, enz. .... 40! Het leven van johannes huss, enz. ... . 444 Reize (Korte) in de Wesfindien, enz . . 41 door de Majorij van 's Hertogenbosch, in den jaare 1798 In Brieven. Met Platen. . 83 Rhetorica, (Gewijde) of proeve over de welfpre1 kendheid der H. Schrift. .... 267 robert, of de man, zoo als hij behoort te zijn, enz. . . . . .55^ robison, (john) Brieven van Samenzweeringen te-  L IJ 3 T DER tegen alle Godsdienften en Regeeringsvorrnen in Europa, Derde en Vierde Stuk. . . Bladz. 289 kogge, (c.) Leerrede, ter viering van een Danken Bededag bij den aanvang des jaars , gedaan den 5den van Louwmaand, 1800. . . m ■ 'Esüs, een voorbeeld voor de Jeugd , gefchets"1- in eene Redevoering voor kinderen, gehouden >..en 2iften van Louwmaand, 1800, 315 «— —— Levensgefchr.;Jenisfen voor jonge Lieden, EeifteDeel. (Ook onder den Tijtel:) Het leven Van michiel de ruiter. . . . rothe, (tijge) De invloed en uitwerking van het Christendom op de vorming en toeftand der volkeren van Europa. . . , , $14. ruhnken 1 us,SKOAIA EIS lïAATQNA. Scho- 73* lia in Platonem &c. . . . 574 Rusfen (De) in Noordholland, of Vrijhart en Saartje. Tooneelfpel ....... 766 sage (le) ten eroek, BerichtNaan het Publiek, enz 626 Samenfpraken , Vertellingen 5 en kleine Tooneelftukjens voor kinderen, enz. . . . 605 san der, (h. ) Christlijk Handboek ter bevordering van waare Godzaligheid, Tweede en laatfte - Stukjen. ..... 36© scharp, (j.) Kerklijke Redevoering na het bedanken voor de beroeping naa Embden, enz. 731 schröck, (j. m.) Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis, enz. Eerfte Stukjen. . . . 132 —■111 Kort Begrip der Algemeene Ge¬ fchiedenis voor jonge Lieden. Met Platen , Zesde of laatfte Deel. ... . 65$ seiler , (g. f.) Over de Godheid van jesus christus. .... ioj senneterre, De bruidfchat van susette, of de Gefchiedenis van Mevrouw de senneterre. Door haar zelve befchreven. . 149 serrurier, (filips) Leerredenen over de Ge* fchiedenis van ruth, Derde Deel. . . 515 siccama, (j. h.) en b. van rees, Briefwisfeling met de Burgers . . . over het plan van eene Algemeene Belasting, enz. . . . 8$ Simon, (e. t.) Briefwisfeling van het Franfehe Leger in Egypte, enz 303 8 i. ij-  BEOORDEELDE BOEKEN. slijpe, (j. w. van) Kandelaar-gezicht van den " Propheet zacharu. . . . Bladz. 54 smollet, fathom en melvil. Met Platen, Eerfte Deel 758 snell, (l eman.) De voornaamfte waarheden van den Natuurlijken Godsdienst en Zedenleer. 53a Spectator. ("De Christlijke) In twaalf vertoogen. . 9 Spedlatoriale Schouwburg der nieuwst uitkomende Blij Klucht- en Zangfpellen van alle Natiën, door een Beminnaar van het Vaderlandfche Tooneel. 92 Staunton, (G.j Reis van Lord macartneij naa China. Met Platen en Kaarten, Derde Deel. 44a stedman, (j o.) Reize naa Surinamen endoor de binnenfte gedeelten van Guiana. Met Platen en Kaarten, Eerfte Deel. .... 333 —i Tweede Deel. . . . 394 .— Reize naa de Binnenlanden van Su¬ rinamen. Met Platen, Eerfte en Tweede Deel. 395 stilling, ( h.J Zie op jung. (j. h) stolberg, (f. l. Grave van) Rei ze door Duitschlar.d, Zwitferland, Italië en Sicilië. Met Platen, Tweede Deel. .... 54a stuart , (m.) Romeinfche Gefchiedenisfen , Veertiende Deel. Met Kaarten en Platen. . 328 Vijftiende Deel. 392 Stukken , betreffende de Vergadering van Gecommitteerden , uit de meeste Hervormde Gemeenten , enz. Eerfte en Tweede Stukjen. . . 454 -tenckink, (j. w c.) Onze tijd is in des Heeren hand , overwogen in eene Leerrede over job XIV: 5. . . . . 61? Theophilantropijnen , (Godsdienftige Jaarkring der) of Godverëerers en Menfchenvrienden , Tweede Stukjen 451 theöphilus of het Christendom. . . 629 Tientallige (De) verdeeling der nieuwe maten en ge* wigten , zoo als die , in gevolge de Staatsregeling, zal worden ingevoerd gpp tinga (e.) Oratio de Commodis verae virtutis hac in vita. ..... 775 tollens, (h.) Proeve van Sentitnenteele Gefchriften en Gedichten. . 33^ Trimolt, (j. g.) Merkwaardige voorbeelden tot bevordering der kennis van de zielsvermogens der dieren, eaz. . , . , . .124 Tijd-  L IJ S T DER Tijdperken (De) van den dag, (de Morgenftond) Eerfte Befpiegeling. Met eene Plaat. . Bladz. 29J uilkens, (j. a.) Korte Schets der Natuurkennis voor de Jeugd. ..... . 647 Veriindwoording (Nodige) der Clasfis van 't Westerkwartier. ..... 784 ■ 1 ■ (De zoogenaamde) der Clasfis van 't Westerkwartier aanvanglijk beoordeeld, enz. 784 Verhandelingen (Natuurkundige) van de Bataaffche Maatfchappij der Wetenfehappen te Haarlem, Eer» ften Deels Eerfte Stuk 67 —-— van bet Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, te Amfteldam, Vijfde Deel. 115 ■ van het Genootfchap tot verdedi- ' ging van den Christlijken Godsdienst, opgericht in "s Hage, voor het Jaar 1797. . . . 161 • voor het Jaar 1797. . . 417 " 1 voor het jaar 1798. . . 673 • (Natuur- en Scheikundige) Eerfte en Tweede Stuk. .... 288 ■ rakende den Natuurlijken en Geöpenbaarden Godsdienst. Uitgegeven door t e ijler's Godgeleerd Genootfchap, Agttiende Deel. 422 _ bekroond met den Prijs van het Legaat van den Heere j. monnik hof, Derden Deels Derde Stuk. . . . .481 . . van het Genootfchap ter bevordering van Genees- en Heelkunde , opgericht te Antwerpen. . . . 5?8 Verkeering (Over de) van Vrouwen met Mannen. 653 Verfchijningen en Droomen op het einde der Agttiende Eeuw. Een groot Treurfpel, enz. . 557 Vertoog over de Christlijke Kerk, enz- . .11 Verzameling van leerzame Franfehe Opftellen voor de Jeugd, enz. .... 71 -, van Oude en Nieuwe Gezangen voor alle de Hoogtijden des Jaars , en eenige Lofzangen voor de Feestdagen der Heiligen , ten dienfte der R. C. Zangeren en Zangeresfen. . . 489 viervant, (h. 11.) Leerredenen. . . 358 . De ftervende Verlosfer in zijne blijde hope , enz., of Leerrede over Pf. XXII: 28—32. 618 visser, (s. de) De Heerlijkheid van jesus chris-  BEOORDEELDE BOEKEN. Christus, enz. in eenige Leerredenen, Eerfte Stukjen. • • ^ • ,B;adz- 3°6 m — . en j. wildt, Tweetal Leer- fedenen, enz. . 683 Volk van Nederland ! Zie op de teeltenen der Tijden. 524 yoorst (jo. van) Oratio de jcriptorum veurum Chriftianorum ftudio prudent er ac libtraliter excolendo. • • • ■ 3-74 Vos, 00 De zeven Kruiswoorden van jesus, letterlijk en oudheidkundig befchouwd. ' . ' 6cgi Vriend (De) der Behoeftigen, enz., Eerfte Deel. 684 Vriendfchap en Liefde. Tooneelfpel. . . 670 vrolik, (g.) Afbeelding der Vaten , welken in de Operatie der Düëbreuk bij de Mannen behooren vermijd te worden. Met twee Platen. . 690 , Over het nut der knevels bij viervoetige Dieren. . 690 watson, (r.) Verdediging van den Bijbel, tegen de bedenkingen van deszelfs hedendaaglche Beftrijderen , in eene reeks van Brieven. . . 97 Weekblad voor den zoogenaamden Gemeenen Man , enz., Tweede Deel. , 23°" Derde Deel. 578 werkhoven, (p. van) Nieuwe Ciiemiiche en Phijfifche Oefeningen , Zevende en Agtfté Stuk. 323 wf.ssels, (g.) Redevoering, uitgefproken in de Hervormde Kerk. binnen JVageningtn, enz. 743 we ster, (h.) Godsdienltige Gezangen voor de Jeugd. ...... 538 Wilde , (De jonge) in de Maatfchappij, Eerfte Deel. 459 winchester, (elhanan) Verdediging van de Godlijke Openbaring , in tien Brieven aan thomas paine, ter beandwohrdhig van zijne Eeuw der Rede, VI—Xde Brief. . 465 winkelman, '( o. r. f. w. ) Oefenende Spraakkunst der Franfehe Taal, enz. . . 293 ■ Opftellen , gefchikt naar de Grondregels der Franfehe Tsal, tot gebruik der Franfehe Schoeien. . . 325 Witte (j. e. de) van haemstede, Gedachten bij dm Dood van g. Washington, enz. 582. Woordenboek (Aardrijkskundig) der Bataaffche Republiek enz. . . 302 njbuwbvad.biel.iv.deel.no. 16. Eee \yijn-  LIJST VAN BIJBELPLAATSEN, ENZ. wijnpersse, (s. j. van de) Leerrede over Luc. XIX: i—10. . . Bladz. 72S S Pf. XXIX. .... 728 wijt te nb ac ii Vita d. ruhnkenii. . . 545 ypey, (a ) Gefchiedenis van de Christlijke Kerk in de Agttiende Eeuw, Tweede Deel. . . 27a Zak-Bibliotheek van vernuft en fmaak, Derde Deel. Met Platen. . 550 ziegler, (f. w.) De Vrienden. Tooneelfpel. 304 zillesen, (c.) Gefchiedenis der Verëenigd e Ne- derlanden, Derde Deel. . . . 244 zimmerman , (j j.) Coniglobium of Hemels- . . kloot op eenen dubbelen Sterrekegel overgedragen. 537 zschokke, ru) Schrijver van aballino, de Toveres sidonia. Tooneelfpel. . . . 415 II. lijst van bijbelplaatsen, die opgehelderd of verbeterd worden. Deut, XXVI: 12—15. Matth. XXVII: 9. Bladz. 6ó ..... Bladz. 354 Mare- XIV: 57. . , 59 I Kon. XVI: laatfte vers Luk. II: 4 —18. . , 169 en 1 Kon. XVII: 1. 355 Luk. XXIV: 37. . . 715 Pfalm LXXXIV: 4, 269 foannt IX: 39. . . 430 Pfalm CXIX: 153—160. Joann. XVII. . . .769 • • • • 369 5 37° Joann XVII: 5. . . 108 Spreuken. „ . . . 370 Joann. XVIII: 26. . , 59 Spreuk XI: 26. . , 371 Joann. XX: 16. . . ' %-jo Spreuk XIV: 15 . 371 Rom. I: 4 4 Spreuk. XXV: 20. . 371 Rom. I: 17. ... 6,7 Prtdiker .... 372 Rom. IV; 5 6 Hooglied. .... 374 Rom. V: 5 7 Jet. XLIV: 3, 4, 5. 628 Rom. V: 12 7 Matth. XIV: 26. . 715 Filipp. II: 6. . , . 108 Matth XXII: 1. . . 265 Hebr. IX: 15—18. . 724 Matth XXIII: 1—3. 266 Hebr. X: 18. ... 49 Matth. XX\: 1. . . 266 Hebr. XI. ... . 257, Matth. XXVI: 6r. . 59 a Pttr. I: 3. . . . 471 KL  RÈGÏSTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. I I I. register der voornaamste zaken. A. bel en kaïn. Aanmerkingen over hunne opvoeding, bezigheid, en karakter. . Bladz. 25^ abraham. Waaröm uit Mefopotamië geroepen? 354. adam. Of in den ftaat der rechtheid oorfpronglijk reeds boos was? 4 Adres van Gecommitteerden der Hervormden tot betoog van hunne eigendoms-rechten op de Geestlijke Goederen. . . . . 45*3 Afzetten der ledematen. Oprdeel van bell hier over 634 Alcali Volatile, waardoor zich onderfcheidt. . . 230 Alexandrië. (Bijzonderheden van de Stad) . . 37 Amfleldams Volkrijkheid. ..... 575 B. Babel ( Spraakverwarring van ) een werk van God. 353 baijle. Of hij een Deïst geweest is? . . 273 Bezweerer. (Bedriegerij van eenen Indiaanfchen) . 344 Bloed. Wat bloed is? 286 Boet en Feestdagen. Aanmerking over derzelver behoorlijke inrichting 311 Breuk. (Verhaal van eene inwendige) . .120 Éreuken. (Hulpmiddelen tegen) . . . 482 brouwer. ( Levensbefchrijving van jakob dirksz.) 200 buonaparte's (Bijzonderheden van) eerfte le- vensjaaren 445 Bi'fèenkomften (Gemeenzame) der Christenen. . . 421 Bijgelovigheid der Ingezetenen in de Majorij van 's Hertogenbosch. « 84 C. Cairo. (Bijzonderheden nopens de Stad) ... 38^ Campher befchreven. ..... 229 carpentier. (Levensbefchrijving van pie tbr) 342. Eee t, C5M*  \ REGISTER China. (Befchrijving van een Tooneelfpel in) Bladz, 301 Berichten van dit Land. . . . 442 Christendom niet nadeelig voor de Wetenfehappen. 466 Converfationi te Rome. Befchrijving derzelven. . 5A2 D. Dag des Heeren. Of men zich op denzelven alleen met Godsdienftige bezigheden onledig moet houden. . . . . 13 Darmnetbreuk. (Verhaal van eene beklemde) . 119 Deismus. (Aanmerkingen over het) . . 467 Deugd. QDe~) Een Dichtftukjen. . . . 195 Een-Christen behoort zich te verblijden over de deugd van een ander 309 Dichtkunde. (Aanmerkingen van anacharsis over de) . . . . . 81 Hare volmaaktheid befchouwd in den Schrijver van job, homerus, en ossiaN. 562 - — der Hebreen met de Arabifche vergeleken, en daarüit een bewijs afgeleid van de waarheid en Godlijkheid van den Godsdienst des O. Testaments. .... 563 Dierén. Voorbeeld van derzelver zielsvermogens. 125 Doodkloppertjen. (IJdele vrees voor het zoogenaamde) . . . • . 714 Duinen. Ontwerp om dezelven vruchtbaar te maken. . ..... 694 E. Eeuw (Of de negentiende) met het jaar 1800 begint 70,438,487 Egypte. Rijkdom van dit Land. . .40 Migenliefde of het eenig beginfel van werkzaamheid bij de menfchen is? 422 Eiland. (Befchrijving van de Volkplanting op het Gastvrije) ..... 496 Enkhuizen werpt het Spaan[che Juk af. .. . 200 F. Fabelen. Verëischten in eene Fabel. . . 295 fichte. Vergelijking tusfehen zijn Samenftel en dat van kant. . . . . 645 G. Gasthuizen. Aanmerkingen over de Zieken en derzelver'getal", die daarin overlijden, en over de behandeling der Zieken. ■ ' . • 6$ Ge-  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Gedeporteerden. (Merkwaardige Brief van édnen der Franfehe) . ... Bladz. 493 . hunne behandeling. • • 495 Geesten - verfchijningen en verkeering met Geesten. Zeldzame gevoelens van jung of stilling daar omtrend. .... 140" Geloften (Vermetele) zijn niet goed te keuren. . 665 Geloof. Waaröm geëischt bij de Wonderwerken van jesus. • • • .• • 7*2 Gemoeds-aandoeningen. Waarom men in het voorftellen van dezelven in Leerredenen zoo veel genoegen vindt? .... 6e ■Genootfchap (Bericht van een) te Londen ter bevordering van de kennis en Godsvrucht onder den Gemeenen Man. . . • na Gerechtigheid (Straföefer.ende) is Gode waardig, enz. 673 Godsdienst. (NoodzaakUjkheid van den Openbaren) 36X , . Noodzaaklijkheid van denzelven bij te woonen. ..... 685 Godsdienst-leere van den Bijbel. . . 2IL Godsdienftigheid de bron van geluk. . . 43 Goedwilligheid (Algemeene) een beginfel der menschliike daden. . - • • , 42* J ' H. Heiligen (Bijbel-) moeten niet te zeer verheven noch gelaakt worden. • • • .219 • Hekelfchrift. Of onderfcheiden is van Ironie. . 547 Hond. (Zeldzaam voorbeeld van de Zielsvermogens van een') • ... 125 honig, Redevoering, enz. \ « . . 48° Hooglied. Aanmerking daar over. . . 374 hort. (Bijzondere Gefchiedenis van Schipper adr. h.) . 235 iiuss. (Levensbijzonderheden van joannes) 444 Huwelijk. (Gedachten van asmus over het) . 47 ie sus. Gedachten over zijn Perfoon. . . 5 * Of hij God en Gods Zoon is? mag niet onbeflist gelaten worden. . . • 102 . Denkbeelden van seilek. omtrend jesus Godheid i°3 .. , Bewijzen voor zijn Godlijk Zoonfchap. . 106 Eee 3 ja»  REGISTER, jesus een voorbeeld voor de Jeugd. . . Bladz. 316* Waar denkbeeld van zijne Koninglijke waardigheid. . . . . .417 - van zijn Profeetisch Ambt. 680 > Hoogenpriesterüjk gebed opgehelderd. . . 769 Indigo. Hoe veel jaarlijks in Engeland ingevoerd Wordt. . , , 33a job. Oudheid van dit Boek. , , . . 420 Ironie. Zie Hekelfchrift. ,'sra'èliten. Reden van hunne verdrukking in Egypte. 354 ; Geen dom Volk. . . . 355 i Hunne begeerte naar een' Koning beoor¬ deeld. ...... 355 r- Bij hun was 's Konings Moeder de Koningin in het Rijk. .... 355 Kv kaïn. Zie abel. Kant. Aanmerking over zijne Uitlegkunde der H. Schrift. . .... 376 ■ • Eenige leerftellingen uit zijne Wijsgeerte over de rede, vrijheid, enz, , . . 533 »■ Zie fichte. Katoenhouw. Berichten desaangaande. . , 331 Kaijman. Of de Indiaanfche Bezvveerers magt over denzelven hebben. .... 344 kemp (j. t. v. d. ) fchrijft eene Theodicée van paulus. . . , , i kemper, Redevoering, enz. , , 477 'Kinderdoop. Aanmerkingen daar over. , 174,175 Kinderen. Of men hen vroeg moet leeren bidden ? 142 Kinderpokken. Middel om dezelven uit te roeien. 183 Knevels. Derzelver nut voor de viervoetige Dieren. 691 'Knobbels. Waarneming van zeldzame hoornachtige en kalkaartige knobbels, voornaamlijk aan de voeten eener oude Vrouw. . . , 116 Koffij. Aanmerkingen daar over. . . 33a koöten, (yan) Redevoering, , , 476 Kozakken. Oorfproug van dezen naam, , , 659 L. lavater. Leerrede op zijn geval, enz. . . 688 lavoisier: Zijne verdienften in de Scheikunde. 231 Lied op' den Feestdag der Onnozele Kinderen. . 489 %