NIEUWEVADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK-   NIEUWE VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN WETENSCHAP, K U N S T E N SMAAK. Mes, wat gij wilt, dat u de menfchen zullen doen, doe gij hen ook alzoo. JESUS CHRISTUS. ~~ - 1 ' ■ • "r- VIERDEN DEELS EERSTE STUK. Te A M ST E L D A M, bij MARTINUS d £ BR U IJ N, Ta de Warmoesftraat, liet zesde Huis van de Vischfteag, Noordzijde. MDCCC,   UITTREKZELS énBEOORDEEUWjI^; • ' ~T~J~dé~.Rechtvaardigheid krom, rrvjc'j Zoon, }79y* v. , oW W * / a' ** ' van dek kemp: Schrijver van dit Werk j. J. zijnen i0f- D ve dient zekerlijk JJ5 hem beWogen Wken ijver voor den .^^f^ioochening van alles. Kt om, met opoffering en ver om d de ,ich ten dicnfte van het kua»f^ zaligende kennis veÏÏSndiging «f^Z^m^* JSgffi * f^aarltTS^tn onkunde en ongaaf^ fifflSfiï te ^«^^38^ met dit i ^Min-r-Genootfchap, en cue i gevaarlijke en frfde S°en godvrncbtig oogmerk, eene ^ w£ ïfneili k« reize ondernomen , en net en neeft. Snen Zendeling onder wiUeV°l..en ^ s ^ Doch deze hoogachting vevpü^t o rf ?ondet «inde «revoelens van eenen gefc"eJe£en. En fchoon onderzófk, als ^lS,^ meldt, dat, toen Se Schrijver in het Voorbencht on ^ hii „ door de barmhartigheid va morgens,op t 3 c h r i s t u s, op den 4 JdjJ Vyandtchap tegen *' ónverwachtfte, in de woede h m hem, " hem gettuit, en genoodzaakt wa» hec J zonder bepaaling, over, en gevan|st)s geweest zij. " de eerfte zorg van den H*"?dJvan Gods handel"bem van de rechtvaard gheid v dloozen, te on- , *' Se, in het verlosfen van den g ver. " defficW , ^certofrekeninl van adams  Jt J. t. van d e r k e m P „ vaardigheid hij, den volgenden morgen , wanneer zijn „ oog toevallig op eenen Bijbel viel, ontdekte, dat juist den hoofd-inhoud uitmaakte van paulus Brief aan „ de Romeinen" enz. Des niettegenftaande zijn de Christenen , uit hoofde van hunnen redelijken Godsdienst , en volgends de voorfchriften van den Bijbel , verpligt, alles aan de Heilige Schrift, en de, door dezelve verlichte, Rede, te toetzen en te beproeven. Wij oordeelen zoodanig onderzoek , bijzonder , omtrend dit Werk , het welk wij thands voor ons hebben, nodig en pligtmatig te wezen, voornaamlijk, omdat , in hetzelve, de wijsgeerige Hellingen van den Schrijver, die in zijnen Parmenides, door ons te vooren, in dit ons Maandwerk, (*) aangekondigd, voorkomen , de fcbeering en inflag uitmaken , en grooten invloed hebben op zijne vertaling en omfchrijving , van den Brief van paulus aan de Romeinen, iet, het welk ons, reeds bij voorraad, omzichtig moet maken, dewijl een Vertaler en Uitlegger, die te vooren een famenftel van gevoelen heeft aangenomen, ligtelijk ondanks zich zeiven, gevaar loopt, dat in den Schrijver, dien hij vertaalt of verklaart, te brengen, het welk vooreen welig vernuft, dat tevens eene rijke verbeeldingskracht heeft, het welk het geval fchijnt te zijn van v. d. kemp, niet moeilijk is, bovenal wanneer 'er nog bijkomt, dat hij gelooft, omtrend zulk gevoelen of ftelling, eene na* dere hemelfche ontdekking te hebben , waar door hij zekerlijk moet overhellen , om zijn gevoelen overal in den Bijbel te vinden. Met dit alles zal zoodanig eene toetzing , omtrend dit Werk, dat wij thands aankondigen, vooreerst niet volledig in het werk kunnen gefteld worden: het zelve Js, gelijk deProfesfor krom, uitgever van hetzelve, in zijne uitvoerige Voorrede , te recht fchrijft , een ori~ %'ineel of oorfpronglijk ftuk van een zelfdenkend man, vervuld met Paradoxe of bevreemdende Hellingen, waar toe' de Schrijver gefchiedkundige en wijsgeerige Sleutels belooft, te "zullen leveren, waarin hij zijne, in dit Werk verönderflelde , grondbeginzelen zal openleggen , voor zoo verre die tot verltand van het gefielde in da verklaring van dezen Brief betrekking hebben. Welke fleti' (*) Zie N. Faderl. Sibl. III Deel, ifte Stuk , Bladz. 398.  de theodicee van paulus. jj peutels iemand , die hét Werk volkoniën en juist zal beöordeelen, dus zal behooren af te wachten. Inmiddels heeft de Hoogleeraar krom, in de gemelde breedvoerige Foorrede, de moeite gedaan , om ons ophelderingen, bij voorraad, te geven , nopens de vreemdïchijnende onderftcllingen van zijnen vriend, bijzonder met dat oogmerk, om aan te toonen , dat deze zijn vriend, fchoon 'er eenig verfckit bij den Schrijver is, met het gewoon flelzel der Hervormden, Bladz. XXVI. evenwel, wat de hoofdzaak, en het charaóteristieke van de leere der Hervormde Kerk betreft, zelfs als Hoqg-Orthodox zal moeten befchouwd worden,(Bladz. XII.) ,, zoo zelfs," zégt de Hoogleeraar, ,, dat ik wel voorzieJ dat veelen der Hervormden met zijne denkbeeiden over de leere der Predestinatie, als huu te füjf voorkomende,-zich niet zullen kunnen verëenigen. " Veelen zullen echter, denken wij , oordeelen, dat men, ten opzichte van rechtzinnigheid, even gelijk in alle andere gevallen, zich van de uiterften behoort te wachten, zoo dat iemand,door koog rechtzinnig te wezen , ook onrechtzinnig kan worden, gelijk wij weten , dat dikwijls het geval geweest is, bij My/iieken, die door hunne liooge rechtzinnigheid het fpoor vaak bijster raakten. Ook bepaalen zich de vreemde en Paradoxe (tellingen van den Schrijver niet tot dit onderwerp, maar zijn vrij talrijk , en hebben den Hoogleeraar krom veele moeite gekost j om ze met het flelzel der Hervormden te vereffenen, ten minden zoo veel te verzachten, dat Zij daar van niet al te veel mogten fchijnen af te wijken.' Ook heeft deze Hoogleeraar het Werk niet ter Kerkelijke Goedkeuring aangeboden, niet, gelijk hij zegt Bladz. LVI, om zich aan de nog niet afgefchafte orde van zijn Kerkgenootfchap te onttrekken; noch omdat hij — daar voor fchroomde. Maar ,, dit is de zaak," zegt hij: j, Ik begreep, van zelve: men diende bij het aanbod van zulk een Werk aan eenige Kerkelijke Vergadering tot dat einde de nodige ophelderingen te voegen: deze zouden te menigvuldig hebben moeten zijn, en hadden door gefprekken, of briefwisfelingen, over en weder, aanleiding kunnen geven tot aanmerklijke vertraging van; het' Wérk, enz." Met één woord, men ziet uit alles, hoe huiverig de Profesfor krom zelve is omtrend de paradoxe ftellingen van den Schrijver; doch , opdat de Lezer eenig' A 2- zins  4 J. T. VAN DER KEMP zins kunne oordeelen , zullen wij 'er eenigen van »ededeelen, zoo als de Hoogleeraar kr om in zijne Voorrede ze opgeeft, Bladz. XIV. fchrijvende: „Iemand, die des Schrijversphilofophifchebegrippen niet kent, zou hem ligtelijk , (ook daar, waar hij het recht van God verdedigt, ) kunnen verdenken van onrechtzinnigheid en afwijking van de zuivere Bijbelleere: bij voorbeeld, als men hem hoort beweeren , dat de ziel van den mensch oorfpronglijk boos is." — (te weten, reeds van de fchepping af, zoodat adam, reeds in den zoogeuaamden ftaat der rechtheid, zedelijk boos was, welke boosheid zich enkel openbaarde, bij het proefgebod, hem door God gegeven) — „dat dit juist de fchuld van den mensch bij uitftek vergroot, en de genade van het Euangelie allerüitnemendst verhoogt — als hij leest van eene fterflijkheid der ziel — als hij verneemt, dat de wenfchen , door hunne eigene afwijkingen van de natuur-wet, (zoo als wij gewoonlijk de natuur-wet plegen te befchouwen) hunne fchuld niet yerzwaaren, ea enkel om adams zonde veroordeeld zijn" — enz. De Hoogleeraar krom zoekt deze ftelling van adams zedelijke onvolkomenheid, welke als een gebrek van iet zelfftaudigs , en dus een zelfflandig ( fchoon Negatief) ieginfel, en geene bloote toevalligheid, (modus accideniatis,) befchreven wordt, Bladz. XXXVI. zijner Voorrede , te plooien met de uitfprakeu van den Heidelbergfchen Katechismus en de Geloofsbelijdenis der Nederlandfche Kerk, en fchrijft Bladz. XXXI. van de overeenftemming of het verfchil des Schrijvers van het heerfchend gevoelen der Hervormden dus : ,, Naar mijn oordeel , ftemt het gewoon gevoelen met dat van den zelfdenkenden man overeen in zoo verre, dat het deze dispofitie tot zondigen in adam met hem erkenne" enz. De Hoogleeraar neme het ons niet euvel af, dat wij in de leerboeken der Hervormde Kerk niet kunnen vinden , dat zij , in den rechten mensch, oorfpronglijk , eene dispofitie tot zondigen ftelle; wel is waar, zij gelooft , dat de eerfte mensch niet- onveranderlijk goed gefchapen zij , doch, niet onveranderlijk goed gefchapen te zijn , of eene dispofitie tot zondigen te hebben , fcheelt vrij wat. ' Zie hier nog een ander paradox. In zijne paraphraje van Rom. I: 4. Bladz. 8. heeft de Schrijver paulus woorden, U dat vers, dus omfchreven: „Maar wiens af  ce theodicée van paulus. 5 afkomst van God, als zijnen Vader, voor zoo veel zijne «nhevlekt heilige ziel aangaat, niet minder ontegenzeg~ lijk en proef kundig gebleken is, in zijne verrijzenis uit den dood. In zijne Aantekeningen, verklaart hij Geest der Heiligheid, in dat 4de vers, van een famenftellend deel van den perfoon van onzen Heer uit den Hemel, te weten, deszelfs geestelijke en onbevlekt heilige ziel, en fchrijft verders, op de woorden, Zoon van God: ,, Wat de geboorte van den Zoon van God uit God aangaat , deszelfs volmaakt heilige en geestelijke ziel is van eeuwigheid gefchapen vóór alle andere fchepfelen , want hij is het begin der fchepping Gods, en de eerstgeboren van alle fchepzelen. Deze, heilige Geest was perfoneel verëenigd met de Godheid, op eene wijze , waardoor de Godheid zijne Godheid was , en de eigenfchappen der Godheid, in den perfoon van j e s u s , met zijne ziel naauwer verëenigd waren , dan de eigenfchappen van ons lichaam in onzen perfoon met onze ziel, en hij op eene nadruklijker wijze gezegd kon worden, almagtig, eeuwig, met één woord, God te zijn, dan wij gezegd kunnen worden , koud, groot, zwaar, of bleek te zijn. " „ Deze verheven geest was gehuisvest in een hemelsch en geestelijk lichaam, 't geen de Zoon van God zelve zich vormde , en famenltelde tot een gefchikt werktuig voor deszelfs gebruik , en beflemd , om de hemelfche gewesten te bewoonen." „ Of deze geheiligde Geest, wanneer hij op aarde kwam, om Gods wil te doen, deszelfs geestelijk en hemelsch lichaam afleidde , om een dierlijk en aardsch lichaam te bewoonen, waar toe de (lof, door den dienst van den H. Geest, in de baarmoeder van maria was voorbereid, en gereinigd van de befmetting der zonde, waar aan zij oorfpronglijk onderhevig was , of dat dit Geestelijk lichaam in de aardfche ftoffe van het dierlijke werd ingewikkeld, en met dezelve omzwagteld; 't geen de ziel vervolgends bewerktuigde , op dezelfde wijze, als die van andere kinderen vleesch en bloed deelachtig worden, vermeet ik mij niet te bepaalen." Ook deze (telling poogt de Hoogleeraar krom, Bladz. XL1V. derVoorrede, weder met de Leere der Hervormde Kerk te plooien, doende ze voorkomen , als dezelfde Helling van het voorbeltaan van jesus ziel, welke fommige voorsaame Godgeleerden geloofd hebben, Jïven paradox is ook 's mans Helling over het beeld A 3 vaa  6 J. T. van DER. kemp, yan God , welke krom opheldert, Foorrede, Bladz. XLVL enz. Verders verklaart de Voorredenaar het geen in het werk voorkomt, bijzonder over het Vijfde Hoofdftuk van paulus Brief, aangaande de veröordeeling van de genen, die geleefd hebben van adam tot de Wet van moses , enkel om de overtreding van het proefgebod door ad am, zonder dat hunne eigene overtredingen van de natuurwet, als de grond van hunne veröordeeling in aanmerking kwamen, Bladz. LXI. en volgg. Nog verfchoont krom zijnen Vriend, Bladz. LXVI. wanneer deze Bladz. 124 zegt , dat de H. Geest ons leert , welke de beste lezing zij uit de Farianten , of verfchillende lezingen , die men in onderfeheidene affchriften van des Heeren Woord vindt. Zie hier de woorden van den Schrijver zeiven: „ De aanbidlijke „ Wijsheid van den Alvoorzienden God heeft, terwijl „ zij zorgde, dat zijn woord in eene genoegzame zuiverheid tot ons kwatne , nodig geoordeeld, dat het „ door menfchen hier en daar verminkt, of met vreera,, de bijvoegfelen vermengd werd, zonder deszelfs we„ zenlijken inhoud te bcnadeelen, opdat ons geloof en „ hoop niet op de overlevering der menfchen , of op Kritifche fpitsvinnigheden, zoude (leunen, maar alleen op den levendigen God zoude gegrond blijven, en, „ alle menschlijk onderzoek tekortfchictendc om te be9, flisfen, wat Gods woord zij, of niet, zijn Geest in ,, ons alleen dit onfeilbaar zou aanwijzen en getuigen, „ dat de Geest waarheid zij." Bchalven de paradoxe, {tellingen, die de Iloogleerasnkrom, in zijne Foorrede , zoekt te verzachten of naar. de Leere der Hervormden te plooien, komen 'er in het werk zelve nog andere voor, die den Lezer in het oog moeten vallen, wanneer hij , bij voorbeeld Bladz. 52. leest: „Door de rechtvaardigheid Gods heeft men hiér (Rom. I: 17.) die rechtvaardigheid te vcrftaan, waarvan, naar onze wijze van bevatting, God het onderwerp is, en welke dezelfde is , welke aan den mensch , in de wedergeboorte , waardoor hij der Godlijke natuur deelachtig wordt, wordt medegedeeld. Dus ook Bladz. 183. op het zeggen van paulus Rom. IV: 5. Dat God deu Godlozen rechtvaardigt: „ Dit is niet te zeggen, rechtvaardig verklaart, want den Godlozen rechtvaardig te verklaren zoude een gruwel zijn , maar. den Godlozen inwendig te veranderen, zoodat hij rechtvaardig wordt." enz.  de theodicee van paulus. 7 enz. Op Rom. V: 5. tekent hij Bladz. 223, op de wooi> den , omdat de liefde Gods in onze harten is uitgeftort , aan : ,, Het verlangen naar de openbaring van Gods heerlijkheid is een ondubbelzinnig bewijs van liefde tot God , als het grondbeginfel van de hoop van den gelovigen. " „ Deze liefde tot God , welke een trek en blijk is van de gelijkvormigheid van den gerechtvaardigden aan het beeld zijns Zoons — is ons niet oorfpronglijk eigen: ó ! hoe ver is paulus van zulke gedachten? ze is , zegt hij , in onze harten uitgeftort door den H* Geest , die al mede ons , wanneer wij Gods vijanden waren, maar hij ons liefhad, gefchonken is, " Zie daar, hoe veele paradoxen, die, in de daad, de naauwkeurigfte toetzing behooren te ondergaan, eer men ze zou kunnen of mogen aannemen. Dan, wij moeten van het werk zelve nog een woord zeggen. Het werk behelst eene nieuwe vertaling , eene para» phrafe of omfchrijving van, en ophelderende aantekeningen op den Brief aan de Romeinen, welke in dit uitgegeven Deel tot het einde des Vijfden Hoofddeels van dien Brief lopen. In dit alles geeft de Eerw. Schrijver blijken van fchranderheid, kunde, en eene rijke verbeeldingskracht , doch, naar het ons voorkomt, zijne onderftelling, dat paulus de verdediging van Gods rechtvaardigheid , in zijne handelwijze met de menfchen, op dezelfde gronden bouwde , en naar hetzelfde ontwerp ingericht heeft, als de onderftellingen van van der. kemp ingericht zijn, heeft meer dan te veel invloed gehad op zijne vertaling en verklaring van dezen Brief. Dus vertaalt hij Rom. I: 17. ,, Want in'hetzelve (Euange,, lie) wordt uit het geloof de rechtvaardigheid van „ God aan den dag gelegd tot geloof, gelijk gefchre,, ven is: ,, Doch de rechtvaardige zal uit het geloof „„ leven."" En hij omfchrijft dit vers dus: „Want uit het geloof, hetgeen in H Euangclie gevorderd wordt, wordt de rechtvaardigheid van Gods gehouden handelwijze met het menschdom op eene befiisfende en overtuigende wijze aan den dag gelegd, zoodat daardoor de menfchen werklijk overgehaald worden tot de oefening van dat geloof op die wijze , waarvan ivij bij habakuk lezen: De rechtvaardige zal uit het geloof leven." Hier toe behoort ook de vertaling van Rom. V: 12. ,, Om die re„ den is de zonden als door éénen mensch, in de weA 4 ,3 reld  ^ j. T. VAND&R K E>I B reld ingekomen, en door de zonde de dood , en de „ dood alzoo doorgegaan tot alle menfchen, waar op " zij alle gezondigd hebben." Welk vers hij dus oml'chrij'ft: „ En opdat dit (onze verzoening) plaats zou turnen hebben, heeft Godgewijd, dat de fchuld der zonde door èénen mensch over *t gantfche menschdom in de wereld komen zoude, en, in gevolge van die fchuld, de dood, hebbende hij de zedelijke onvolkomenheid van alle overige menfchen beoordeeld naar het gedrag van adam , en hen allen dus even eens tot den dood veroordeeld; na, welke veröordeeling zij eerst begonnen hebben te zondigen." Doch, wij mogen de paaien .van ons bellek niet te buiten gaan : Dan, wanneer dit werk zal voltooid , en met de beloofde fleutels voorzien zijn , zullen wij misfchien beter in ftaat gefield wezen, om alles behoorlijk te beöordeelen. Voor als nog komt het ons bedenkhjk voor, of deze de waare Theödicèe of Gods - rechtvaardiging zal kunnen wezen , in welke een gebrek van o.n-_ volkomenheid in den oorfpronglijk gefehapen mensch., als gegrond in zijne natuur, onderdeld wordt, vóóx eeiiige moedwillige ongehoorzaamheid , en welk gebrek echter , in de daad , de grond der veröordeeling van adam , en alle zijne nakomelingen , bij God zal uitmaken. Waarlijk, in deze onderftelling, lchijnt het, dat de mensch verandwoording voor zich zou hebben, dewijl hij, waarlijk, dit onderftelde gebrek van zedelijke volkomenheid in zijne oorfpronglijke natuur met kon verhelpen. Voornaamlijk vertoont zich deze bedenking bii ons als onöpioslijk , wauneer wij. de woorden van den Profesfor krom Foorrede Bladz. XXII, overwegen' ,, Maar vraagt iemand, was ook adam oorr zaak van de boosheid zijner natuur? neen voorzeker. Wie dan?niemand. Maar had dan zijne boosheid geene. oorzaak ? geene oorzaak buiten hem ? neen: die had dezelve niet*; veel min was de heilige God daarvan de. oorzaak. Vraagt men nu wijders: hoe kwam zijne natuur dan boos ? het andwoord is : die was noodzaaklijk boos. Dit behoorde tot den aart van zulk een ziel, als adam had. — Anders ware hij geen mensch, als adam, maar. een ander wezen geweest. - Maar hoe kan zulk eene fataale boosheid, (want alles wordt hier tot eene modzaakiij kheid gebracht,), een voorwerp, ^an richterlijke veröordeeling van God den. rechtvaar-  DE THEODICBE VAN PAULUS, £ digen Richter wezen? Om niet te zeggen, dat wij nitdruklijk lezen , dat God , na het volëinden der fchep^ ping, alles, wat hij gemaakt had, zag, en ziet! het was zeer goed! Men noeme dan vrij deze Theödicée hoog • Orthodox , men verzachte ze , door ze voor het ftelzel van eenen Bovenvaldrijver op te geven , wij weten , dat het ftelzel der Bovenvaldrijvers nog gehéél iet anders is, en Gods rechtvaardigheid en 's menfchen vrijheid niet in eene fataale noodzaaklijkheid verandert, Behalven meer andere redenen. — Dat deze eindelijk de Theödicée van paulus zou wezen , daarvan zijn wij uit dit eerfte gedeelte van deze vertaling en verklaring nog niet overtuigd ; wij prijzen derhalven aan allen omzichtigheid aan, in het beoordeelen van dit werk. Be Christelijke Spectator in Twaalf 'Vertoogen. In 'x Gravenhage , bij J. Thierrij en C. Menfing , 1799. 397 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - 10 - : Dat de Schrijver dezer Vertoogen een ander en bepaalder oogmerk heeft dan wel andere Spectators, van welken wij meer dan ééne foort hebben, kan de Lezer uit den tijtel reeds opmaken, en zal hem bij het doorlezen derzelver volkomen blijken. Zijn oogmerk, naamlijk , gelijk hij in het eerfte Nommer zegt, is s waarheid en deugd uittebreiden, -— eerbied , liefde, gehoorzaamheid en vertrouwen , met opzicht tot God en jesus ciiristuSi,. in de harten van treurige, neêrgebogene, en, door de verwarringen des tijds ver-* bijsterde harten te verwekken , te verlevendigen of te bevestigen. Dan hij verklaart 'er Bladz. 17 uitdruklijb bij: ,, wilt gij u alleen en geheel wentelen in het (lijk „ des tegenwoordigen levens; wilt gij uw hart openzetten en openhouden voor al het beroerende , ont„ zettende, neerdrukkende en verkeerde driften, wek„ kende der tegenwoordige eeuwe ; wilt gij wrevel in „ uwen boezem aankweeken; en wraaklust koesteren, ,", ten einde daar aan, bij de eerfte gelegenheid, bot te ,', vieren, zoudt gij, als 't u'maar mogelijk was , de „ voorzienigheid tegenwerken ; en , zonder zedelijke „ kiesheid , alle middelen aangrijpen, om uwe bijzondere oogmerken te bereiken — dan is hij voorzeker „ uw man niet." Men zou , in den eerften opflag ,  IO DE CinUSTKLIJKB spectator, kunnen zeggen, dat deze uitweiding, na de opgave van; zijn bepaald oogmerk , eenigzins nodeloos was , daar dit laatfte lijnrecht tegen de liefde Gods en je sus christus zou aanlopen, en de Schrijver dus onmooglijk daar van een voorllander of bevorderaar zou kunnen wezen. Dan al wie het menschlijk hart kent , en niet onkundig is, hoe fchielijk, in veele gevallen, de driften vóór het verftand werken , en , in deze laatfte' jaaren, heeft opgemerkt, hoe dikwerf zelfs de zoodanigen , die zich voor belangnemers van den Godsdienst uitgaven , bij de eerfte gunftige gelegenheid, hunnen wrevel en boze lusten bot vierden, zal deze ronde en vrijmoedige verklaring geheel niet overbodig rekenen. „ Water," gelijk 'er de Schrijver te recht bijvoegt, „ water is 'er nodig , en geen olijf. Beweegingen van „ medelijden, hulpvaardigheid, lijdzaamheid, verdraag„ zaamheid, onderwerping, gewilligheid tot vergeving >5 _ zijn thands onontbeerlijk voor elk, die de ruste zijner eigene ziele lief heeft , en de algemeene won„ den niet kwaadaartiger maken wil." "Wat het Werk zelf betreft , wij hebben hetzelve met veel genoegen en goedkeuring gelezen, en wij durven onze Lezers verzekeren , dat zij 'er veele fchoone waarheden en voortreflijke aanmerkingen, in zullen aantreffen , die hun dikwijls aanleiding tot verder nadenken en ftichtelijke overwegingen zullen verfchaffen. _— Het is waar , hier en daar komen eenige breedvoerige uitweidingen, en dan ook weder, in ons oog, niet genoegzaam ontwikkelde voorftellingen voor. Op andere plaatfen zullen fommige Lezers eene andere leiding van gedachten verkiezen. — Dan met dat al blijft het Werk nuttig, en het oogmerk van den Schrijver prijswaardig, en wij twijfelen geenszins, of zijne pogingen zullen bi} veelen , vooral bij zoodanigen, voor welken het meer bepaald is ingericht, een gewenscht doel kunnen bereiken. Vet-  VERTOOG OVER DE CHRISTELIJKE KERK. II Vertoog over de Christelijke Kerk ; dat de Gelooviger., Geroepenen, Heiligen, in de Brieven der Apostelen in het gemeen, de belijders van het Christendom betekenen. Te Praneker, bij D. Romar, 1799. 58 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 9 - : Ij*en oppervlakkig, doch befcheiden gefchreven Stuk-* jen, waar in onzes oordeels, uit eene waarachtige ftelling, onwaarachtige gevolgen worden afgeleid. De Schrijver is van oordeel , dat de gemeente der gelovigen, geroepenen, heiligen in de Brieveu der Apostelen in het gemeen de Belijders van het Christendom betekene. Hij brengt voor deze ftelling overtuigende bewijzen bij. Hij fchijnt zich echter meer toegelegd te hebben, om eene menigte derzelve te verzamelen, daar hij 'er niet minder dan elf aanvoert, dan wel elk derzelve behoorlijk aan te dringen. Wie de voortreflijke Brieven van philadelphus over den Kinderdoop gelezen heeft, zal in dit Stukjen niet alleen niets nieuws aantreffen, maar ook van oordeel zijn, dat de Schrijver zich op die Brieven, waar in dezelfde ftelling grondiger en meer exegetisch wordt aangetoond, gemakkelijk had kunnen beroepen. Uit deze ftelling leidt de Schrijver agt gevolgen, die meest de gefchillen tusfehen de Hervormden en de Remonftranten betreffen , ten voordeele der laatften af. Wijgelooven,datop het juiste van zijne gevolgtrekkingen niet weinig aangemerkt en uitgezonderd zou kunnen worden. Hij trekt gevolg op gevolg, beflist in weinige woorden een aantal gefchillen, maar wij twijfelen niet, of anders denkenden zouden hem zoo fpoedig niet alles toeftaan, maar fchielijk in de rede vallen. Eene beandwoording van dit Stukjen zouden wij. echter noch raadzaam , noch gemaklijk achten ; het eerfte, omdat dit aanleiding tot verlevendiging van oude gefchillen zou geven, en het laatfte , omdat de Schrijver te veel gefchilpunten aanroert, en dus niet anders, dan zeer uitvoerig beandwoord zou kunnen worden. Een der gevolgen geeft hem ook aanleiding-, om over de Formulieren van Eenigheid te fpreken , waar hij het zelfde misbegrip aan den dag legt, bet welk zoo veelen beheerscht, die de Formulieren aanmerkén als banden, die de vrijheid van denken beletten, of als regelen des ge-  12 j. van e ij k geloofs, waarnaar men zijne denkwijs moet inrichten, en niet, gelijk de Voorltanders der Formulieren het befchouwen, als zekere punten, waar in men, op grond van rede en openbaring, verklaart, met malkander overeen te Hemmen, even gelijk alle Christenen de twaalf Artijkelen des Geloofs nier als banden van hunne denkwijs, maar als eene verklaring van hunne gevoelens, beichouwen; of gelijk men de verklaring van de Rechten van den Mensch ondertekent, niet om zich te verbinden, overëenkomltig de punten daar in voorkomende, als regelen des geloofs, altijd te zullen blijven deuken, maar ten bewijze, dat men, na voorafgaand onderzoek, in zijne denkwijs omtrend deze punten met anderen overeenftemt, — Voor het overige, is dit Stukjen, gelijk wij reeds begonnen te zeggen, met die bescheidenheid geïchreven, die aan de behandeling van Godsdienftige Onderwerpen zoo zeer voegt. De Schrijver heeft het oogmerk, ter verëeuiging der Protestanten het zijne bij te dragen. — Jets over den eerflen dag der week. Door jan van e ij k , Predikant te Loosduinen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, en te Amftelda.m, bij H. Lardé, 1799. 133 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ: - 9 - : Wij kunnen den oordeelkundigen van.eijk, die zich door zijne aaugename en recht nuttige Gefchriften, reeds in een goeden reuk gebragt heeft, zeer aanmoedigen, om zijn voornemen, om meer Stukjens van dien aart te laten volgen , als het gene wij thands met genoegen aankondigen, dadelijk te volbrengen. En wij wekken meervermogenden op, om dit Stukjen naar de begeerte des Schrijvers aan minvermogenden te verëeren. Het handelt over de rechte waarneming van den eerften dag der week. Hij is ver af van zich bezig te houden met de lastige gefchillen tusfehen de navolgers van voetiüs en coccejus. Men is thands zoo wijs geworden , om daar over niet meer te twisten. En men zou van die gefchillen niet meer hooren , indien dezelve door groote Heden, tot hare fchande , in het beroepen harer Leeraaren, niet werden levendig gehouden. — Alle weldenkende Christenen erkennen de ver* plig-  IETS OVER DEN EERSTEN DAC DER WEEK» 13 pligting tot het houden van eenen rustdag, om het even dan, of deze verpligting op het vierde Gebod, of op andere gronden fteunt. De waardige Schrijver houdt zich dus maar bezig met te ontwikkelen, wat op den bondag betamelijk en onbetamelijk is, en hoe men dezen dag moet doorbrengen , zal dit tot eer van God, tot (lichting van anderen, en tot ons eigen nut, verftrekken. Hij plaatst dit gedeelte van onzen pligt in een aangenaam licht, en bedient zich van gewigtige drangredenen, om de naauwgezette beoefening van denzelven aan te prijzen. Het ontbreekt niet aan Verhandelingen over den dag des Heeren. Maar dit Stukjen heeft dit bijzondere, dat in hetzelve op eenen zeer bevatlijken en onderhoudenden trant onze pligten op dien dag meer in bijzonderheden worden aangewezen, en het geen op denzelven onbetaamlljk is , meer naauwkeurig beoordeeld , en de gewoone uitvluchten en verfchooningen der menfchen , zoo als men die overal onder dezelve aantreft, meer opzetlijk beiindvvoord worden. De Zeden» leeraaren fpreken dikwerf te veel in het algemeen , te ingewikkeld en te befchaafd. De groote hoop van menfchen heeft daar minder aan, en past niet genoeg deze algemeenere regelen op bijzondere gevallen toe. van eijk vermijdt dit gebrek, en zijn Gefchrift is daar door voor de menigte des te nuttiger. — Het kan niet anders, wanneer men dus bijzonderheden aanroert, die in het dagelijks leven voprvallen, of men moet zich van gemeenzamer uitdrukkingen bedienen, die in verhandelingen wat zonderling klinken. Wij kunnen echter den Schrijver den lof niet weigeren, dat hij zich, gelijk zijn (lijl altijd net, zuiver, duidelijk en befchaafd is, dus ook daar, waar gemeenzamer uitdrukkingen nodig waren, zoo befchaafd heeft uitgedrukt, als de natuur der zaak dit gedogen kon. — Wij zouden hem in bedenking geven, of hij de verpligting , om zich op den dag des Heeren alleen met Godsdienftige bezigheden onledig te houden, niet wat overdreven heeft. Het zou zeer wenschlijk zijn, wanneer men, behalven met de herhaalde waarneming van den openbaren Godsdienst,zich den gantfchen dag door, met verrichtingen, overdenkingen en gefprekken, konde bezig houden, die allen tot den Godsdienst betrekking hebben. Maar wij bezitten geene engelachtige natuur. Wij menfchen zijn in onzen tegenwoordigen fiand daar niet  14 B. nieuhofp niet gefchikt toe. Dergelijke verrichtingen en overdenkingen, zullen zij levendigheid behouden, moeten door gefprekken van eene andere natuur worden afgewisfeld. Vrienden bezoeken , vooral des avonds , waarin men wel aan het gefprek eene nuttige richting zoekt te geVen, maar evenwel niet die ongedwongenheid , waar door men n'et fchroomt tusfehen beide over dingen van eene andere natuur te fpreken, zouden wij dus ook geenszins ongepast vinden op eenen dag, die ook voor den dagelijks arbeidenden mensch tot uitfpanning van dit foort gefchikt is. BERnardüs nieuhoff over Spinozisme. Te Harderwijk, bij J. van Kasteel, 1799; 374 Bladz. In gn Oclavo. De prijs is ƒ 2. - Io - : „ 'Tjjëes Brief, behelst bedenkingen over , — geene ,, wederlegging, veel min verdediging van het Spi„ nozisme. Dezelve öntftonden uit eenen der brieven ,, over de Wijsgeerte der Eindoorzaken , doch gaan „ thands, ter voldoening aan het Vriendfchaps - ver„ zoek, afzonderlijk uit." — Dus luidt het Voorbericht en dank zij dat Vriendfchaps - verzoek, waaraan wij de uitgave van dit werk te danken hebben. — Hier levert de Drukpers dan toch nog ééns een werk, dat met nadruk kan genoemd worden belangrijk en ge-» wigtig voor de wetenfehappen. Hier is voedfel voor den Geest , 't welk men bij zoo veele anderen geheel ontbeert. — Wij zuilen , in het mededeelen van den inhoud, zoo beknopt mooglijk, te werk gaan. — Vooraf (na eene korte inleiding) spinoza's levert en dood; — daarop zijne karakterjehets: edel en fchoon. — Hoe moet hij beoordeeld worden? Het ftelfel zelf onderzoeken , en Wel voornaamlijk uit zijne Zedekunde. „ Bedrieg ik mij niet (zegt n.) deszelfs fommier komt hierop uit: 'er is eene eenige , eeuwige, noodzake- lijke zelfstandigheid, de onëindige bron en inwonèn„ de, en blijvende oorzaak van alles, waarüit en door 3, welke alles noodzaaklijk in zijn wezen, beftaan , en werken is bepaald, en gewijzigd naar de vrijë nood„ zaaklijkheid, gevestigd in het wezen der Godheid, in ói welke één en alleen alles is. Korter — God is één  OVER SPINOZISME. 15 „ en alles." Het hoofdzakelijke uit het flelfel van spinoza volgt nu, van Bladz. 17—31 met zijne eigen woorden getrokken uit zijne werken. — Daarop onderzoekt N. Bladz. 33 of het Spinozisme reeds vóór spinoza hebbe plaats gehad?— In weêrwil van alle pogingen van fommige Wijsgeeren , onder anderen ba ijle, om het gevoelen van spinoza bij anderen te vinden, oordeelt N. ,, dat, ondanks de treifendlte' overeenkomst van fommige trekken en fpréükeh tus„ fchen spinoza en anderen, hoe meer hij de mees„ ten dier ftelfels als mede dat van spinoza ontvviks, kelde , en in heure bijzonderheden vergeleek , hoe' „ minder Parallelisme , hoe grooter verwijdering hij ,, ontdekte." — Eenige overeenkomst zou men mooglijk vinden in plotins uitleg van het één beginfel, en de daarüit vloeiende verfrandelijke en zinnelijke wereld : doch daar hij deze niet zelf gelezen had , durft hij niets met zekerheid bepalen. — Met de Joodfche Cabbala heeft he.t geen de minfte overeenkomst. (*) ,, Spinoza ftaat dus hier, als een eigenaartig „ denker, ten opzigte van zijn ftelfel in 't geheel be- fchouwd, en deszelfs bijzonderheden, geheel op zich „ zeiven." Spinozisme na spinoza, Bladz. 39. — 41. — Offchoon spinoza nooit het hoofd eener fecte heeft willen zijn, zijn echter veelen met den naam van Spinozisten betiteld; vooral wordt lessing door jacori befchuldigd, van 't Spinozisme te omhelzen. — Het Spinozisme beftreden, Bladz. 42. Onder veelen worden flechts weinigen genoemd. Het oordeel over het Spinozisme voorheen en nu, Bladz. 44. — Zeer ondcrfcheiden. Voorheen werd hetzelve ontegen¬ zeggelijk veroordeeld— thands wordt het in een geheel ander daglicht geplaatst. — Men erkent in hem, fchoon grof dwalende, den eerlijken wijsgeer, den braven man , den zedigen waarheidszoeker, den trouwhartigen deugdsbetrachter. — Anderen gaan nog verder — zij verëercii in hem , den diepzinnigen denker , den onvoorbeelaigen wijsgeer, de groote Godfpraak der rede. Men vereert her Spinozisme als een onvoorbeeldig meesterftuk van wijsgeerige icherpzinuigheid, en den eeiügen fltu- tel (?) In de Aanmerkingen achter die Werk vir.dt men eeae fraaije vergelijking vap het Spinozisme eo Cabbalisme,  l6 b. nieuhoef tel der verhevenfle waarheden. 1 Spinoza tp nek'. fchillende wijze voorgedragen, Bladz. 48. Het Spinozisme moeilijk te vatten, Bladz. 51. Onderzoek, vanwaar spinoza uitging, Bladz. 54. (Eéne van de belangrijkfte Afdeelingen,) — niet, gelijk/ommigen willen, van het denkbeeld van Zelfstandigheid — (dit fchijnt zelfs het geval te zijn met den fehranderen plattner.) — noch ook , van dat van ruimte , — noch , eindelijk, van de fchepping uit niets, — maar van het ten zijnen tijde heerfchend denkbeeld van vrijheid: — zijnde die tvenwigtige vrijheid , dat losbandig denkbeeld van fteeds onverfchillig te kunnen doen of niet — zoo of anders , voor zijn diepdenkend brein onverdraaglijk. Men hoore op dit belangrijk punt den Schrijver zeiven. Liever dat wij wat te breedvoerig en volledig dan té kort en duister zijn. „ Zijne vrijheid gedoogt geene „ onverfchilligheid, maar ook geene bepaling van iets „ uit aanmerking van het betere of bestvoeglijke: Hieri, in meent hij iet te vinden, het welk, als buiten God^ ,, God zeiven afhanglijk maakt. Kan dus vrijheid geene „ onverfchilligheid zijn , — geene bepaling door het „ geen beter is , of iet , het geen een zelfïtandig we- zen tot iet bepaalt, of noodzaakt door dwang; zoo „ wordt dit zelve door zich zelve bepaald, en dus „ noodzaaklijk, of werkt door eigen natuurs-noodzaak„ lijkheid. Die noodzaaklijkheid Haat tegen over het „ geval, het los toeval; maar niet over vrijheid. — „ Ook de uit zich zelf werkende noodzaaklijkheid is „ vrij, haar tegengeftelde is dwang. God handelt dus noodzaaklijk vrij , uit zijne eigene natuur, en naar „ diezeive; hij kan ook niet anders. Magt, wil, ver- ftand en wezen, zijn hetzelfde; ook dit is de bron van al wat is, of wordt; — geweest is en zijn zal: „ waarüit alles voordkomt, niet naar willekeur , maar „ innerlijke noodwendigheid, in God zeiven, in de God9, lijke natuur gegrond : alle uiterlijke invloed of dwang is verre van de Godheid. Zij kon dus niet van el„ ders bepaald worden tot fcheppen^ tot het toeëige„ nen van een dadelijk beftaan aan het geen dit uit zichzelve niet had, maar alleen door zich zelf, hare „ eigene noodzaaklijke natuur , die in hare werkingen „ altoos onëindig volmaakt is , en dus zich , harer „ overëenkomfrig, wijzigt: de noodzakelijke, onëindi- ge, eeuwige, onafhanglijke bron van al, wat is; dé 5,  over spinozisme. lf Vi inwoonénde oorzaak van den Al! — de Al, het afbeeldfel van het Godlijk verftand , of wil! — Dié Al kan zoo min niet of anders zijn of gedacht worden, -,, als het Godlijk verftand zelf, — als de wijzigingen „ der Godlijke eigenfchappen, dat is, de natura natur -,, rata, het volftrekt noodzakelijk gevolg der .natura na,, turans.' — Ook kan buiteh dien zelfden niets moge,, lijk gedacht worden. Het rijk der natuur is het rijk „ der mogelijkheid * het rijk der werkende Godheid, .,, uit en — naar de noodzaaklijkheid harer natuur , „ of wezen; het rijk der oneindige reeks van oorzaak ,, en uitwerkfel, waarin alles Werkt, zoo als het kan en .,, moet : toevalligheid 'is het driest verdichtfel van .„ menschlijke onkunde. Dit uit zijne eigene natuur noodzaaklijk werkend, dat is vrij, wezen is de eetü,, ge mogelijke zelfftandigheid: al het overige zijn wij. „ zigingen , door het onëindig verftand bepaald, eh .,, overeenkom ftig de noodzaaklijkheid der Godlijke nar ,, tuur gewrocht, waarvan geene anders zijn kan." — .— ,, Van hier is spinoza analijtisch opgeklommen „ tot het denkbeeld zijner noodzakelijk vrije Godheid, „ — en van daar Sijnthetisch uitgegaan in het daar,, Hellen van zijne leere." — Op deze wijze kan men, zijns bedunkens, het ftelfel van spinoza fchier ten einde toe doorzien. Spinoza's denktrant van vooren, Bladz. 59. „ Hij meent den rechten weg , om de natuur te kennen, '„ dezen te zijn, dat wij alle onze denkbeelden afleiden „ van de eeuwige bron der natuur, opdat ook deze zij „ de bron van alle onze denkbeelden." — Het gevaarlijke en verkeerde hiervan wordt duidelijk aangewezen.spinoza de Meetkundige , Bladz. 61. Hier wordt zij» meetkundige betoogtrant, als zeer ongefchikt voor zijn Onderwerp, met rede gegispt. Spinoza Metaphijjïcus Dogmaticus, Bladz. 64. Na hem hier den verdienden lof van fchranderheid en diepzinnigheid toegezwaaid te hebben, toont N. het overgedreven van zijn Dogmatismus, en de gevolgen, welke hij afleidt uit het, ts vooren door hem opgegeven, beginfel. Spinoza als Cartefidan befchouwd, Bladz. 68. Offchoon het Cartepdnisme een vermogend hulpmiddel is tot recht verftand van spinoza's Wijsgeerte, voor zoo verre die denk• beelden betreft, welke hij niet opzettelijk bepaalt, .dwaalt men echter , wanneer men spinoza's doolin- . .kieüwe vad. bibl, iv, jqeel. no. l< B gèn;  ^8 B. NIEUHOFF *cn op rekening van carïesius wil dellen; — het tesenftriidige van beide wordt duidelijk aangewezen.-* Spinoza als Theïst, Bladz. f%. Het geheel tegenltrndige van het Theïsme -en -Spinozisme wordt kort ontvouwd, en zeer onzijdig beoordeeld. Spinoza- ah Deïst, Bladz, 78. ^'isme is fchieJ transcenden- taal en Antitheologisch." Spinoza , 70. — Hier trekt N Seheel zijne partij , en verdedigt liem tegen valfche aantijgingen van dweepers, weetnieten, en verketteraars: — en, — met recht. „ Ik zou eer (zegt hij) spinoza eenen Dweeper voor het T, aanwezen der Godheid , of liever eenen doolenden 1 ridder der wiskundige^bovennatuurkunde in het rijk S der noodlottige beipiegeling , dan eenen twijfelaar , veelmin eenen lochenaar van hetzelve houden. — " liet eenigfte , wat men hier nog zeggen kan , - moet l\ hij dan gedtheïfeerd worden, dit Atheïsme is het S minst te duchten." Spinoza Idealist. — Hoewel fommigen hem gehouden hebben voor een Materialist, fcan men hem echter met veel meer recht voor een Idealist houden. — niet Hechts voor een transcendentaal, maar zelfs voor een Dogmatisch-empirisch Idealist , die dB itoffeliike wereld en al het wezenlijke der zinnelijke voorwerpen in blooten fchijn verkeert, waaraan , in«de natuur zelve, niets beiindvvoordt, — maar wel w ons, naamliik denkbeelden, die alleen wezenlijkheid bezitten. Met dat al kan men hem niet houden voor zoodanig leerftellig Idealist als b e r k e le ij. - S p i n o z a Van? theïst. Hoewel men spinoza onrecht doet met hun bet grove Pantheïsme aantewrijven , kan men hem echter van een zeker Pantheïsme niet geheel vrij kennen, zulk een namelijk, dat het wezenlijke der natuur in de inwonende Godheid denkt. Zijne inwonende wereldoorzaak vormt geen ongelijkfoortig wezen. Gehee de natuur is inbegrip van bepaalde wijzen en wijzigingen der Godlijke uitgebreidheid en denking, welken beiden gods wezen uitdrukken. Alles is dus der ééne eemge zelfftandigheid inwonend (inhaerent). Is dus alles in G0d , - dan is God ook alles ! te meer, zo men spinwa eenen eigenlijken idealist verklaart. - -De wereld, buiten welke niets mooghjk, of daadli k n ets beftaat de Al - is niet anders , dan een denkbeeld , of eene oneindige reeks van denkbeelden in de inwonende oorzaak derzelve, de Godlijke denkmg, of God.  0 V g R SPINOZISME. 19 Alle moogliike denkbeelden zijn in de Godheid , geen denkbeeld is mooglijk buiten de Godheid — het denkbeeldig Al; — en dit Al — de Godheid. — Iutuskhen is dit Pantheïsme Hechts gevolg , geen grond van het Spinozisme. ~ Hoedanig dit te wederleggen wordt zeer beknopt aangewezen. Spinoza— Fatalist, Bladz. 95. ,, Niets is onbetwistbarer in het Spinozisme, niets^met „ hetzelve ürokender , dan een ftrcng Fatalisme." — Hier volgt eene fchoone uitweiding over het Fatalisme, het welk°in'een redelijk, gegrond op de leer der noodzaaklijkheid, zoo volftrekte, als voorwaardelijke, - en waarvoor men dat dér Stoïcijnen mag houden, — en in een onredelijk, alle toevalligheid - en zedelijke vrijheid uitfluitende, wordt verdeeld. Spinoza omhelsde het laatstgenoemde , en wel als een natuurlijk gevolg van zijn ftelfel. - Schoon en lezenswaardig is, 't geen hierover door N. wordt ten berde gcbragt , vooral ter béoordeeling van dit ftelfel. - Het tegenftrijdige , het fchadelijke, het verwoestende van hetzelve wordt met zeer veel juistheid en oordeel gefchetst. - Spinoza Antitehölogist, Bladz. 118. „Doel en middel in de natuur, „ als echte kinderen der wijsheid, - de natuur, ais een toonneel van wijsheid, die niets te vergeefsch op- levert , — die werk- en eindoorzaken , lieflijk doet „ famenftemmen, - het werk der Godheid, als een kunstltuk van den hemelfchcn bouwmeester, met be„ leid gewrocht , ten dienst beftemd , ten nut inge„ richt , aan te merken , klinkt in de wijsgeerte van „ spinoza, als een zot verdichtte! cener verhitte ver„ bedding, als raaskallende onzin."'- Hoedanig dit ook natuurlijk volgt uit spinoza's beginfelen - maar tevens , hoe zwak in dit opzicht het Spinozisme zij, wordt duidelijk aangewezen. De leer der eindoorzaken wordt mannelijk gehandhaafd. Tot dus verre het ftelfel van spinoza uit verfchilJende oogpunten befehouwd, met onderfcheiden andere ftelfêis vergeleken , hetzelve dus , onpartijdig , naar waarheid ontvouwd, en reeds gewaardeerd hebbende, zoodat men naar de waarde van dien oorfpronglijken Zelfdenker , de waarde van zijn ftelfel kan berekenen, — gaat N. over , om dit ftelfel nog eens op nieuw overtezien - vergelijkende hetzelve, tot meerder duidelijkheid, met het ouderwetfche eenvouwige Theïsme ', r-j tevens ter wederlegging en hervorming van het Spinozisme. Ba Hij  ge b. NIEUHOFF ' HÜ begint met de eerfte grondbcginfe.cn van beidé ftÖ - en de ondcrfcheiden redeneertrant van beiden SlSi en duidelijk te ontvouwen, Bladz 136-145. 1 bepaalt de wijze waarop men spinoza moet wederleE, Bladz. ,j Men kan ter omkeering £vin het Spinozisme , Wil men ftreng zijn , de zaak ™er kort afdoen. — Men betoo?e flechts, dat God * £g S vrije.," zedelijk vrije, fcbeppcnde we3' re d-oorzaak zij, die, al wat is, eens deed voord" komen , deze waèreld, als het bestyöegendst middel, " naar de keuze zijner oneindige wijsheid ter berei- * fit vïn he doo Gods algenoegzaamheid zelve, vnjJ vSf.g beftemde doel; of, dat God zedelijk vr.J is.- Staat deze waarheid, en vooral het oegnp die.i God" ft ke vrijheid, gegrond, niet op de innerlijke noodZ za klijSeid van zijn wezen, maar op zede„ke= noodyaakliikheid , pal; dan dwaalt spinoza, en zijn " Sisme is van grond ontbloot. Alle overige ftelJ' ffn'en zullen het Spinoziiiansch gewaad afleggen, en * iïch moein Theïstisch wijzigen.» - Hierop volgen Zea bijzondere bedenkingen tegen Sptnoztsme , 2?.Wz. Hoe gaarn volgden wij Wetten edekn wn*lllv van ftap tot ftap, wanneer hi bijzondere ftelhngen fn te^enft lhigen van het ^*t*m » «Sf? r -ander overftelt , met bedaarde , en alleen waarheid"Sen e bedachtzaamheid overweegt ~ met onpart.jSekl en zuivere waarheid-Helde beoordeelt. - Wij S 't volkomen eens met onzen wijsgeer, -a»neer hi Sr1 Hotte van deze vergeli king, zegt, „ Spinoza s ;J, ,Hn hetoo-ftelfel uit één punt uitgegaan, men " zoekhenmdat punt. Daar en daar zit de wortel " 1 kwaad: het overige redt zich van zelve, >\ micls cmind wel zij uitgerust met eene-n^kbarde ' w ïsgcerte van mogelijkheid en noodzaaklijkheid, 11 " WtIWrfchridmgen van enkelvouwige ol volftre" t en betreklijke, & van beginfel en oorzaak ~ vn >" dingen in zieh en ons." * Wij gaan thands met ft zwfgen voorbij , 't geen N. zegt over de waank|van dft onderzoek naar het Spinozisme, om nog wat ftil te ft™? bi de laatfte Afdeeling - Spinoza Steld - Tot deze gaf hem het contrastecrende van Sc en T ac oBi aanleiding. De een geheel vriend van spinoza - de ander hem ontduikende - Eén fchets van de poging van moses hendelssom  O VI ï SPINOZISME. 2.1 ïtaat bier aan 't hoofd - kort en volledig Men„ delssohn maakt zich spinoza ten vriend door ,, in het Spinozisme of Pantheïsme de Godlijke natuurs" noodzaaklijkheid te paaren met zedelijke. "Eetie fchets uit her.de r s Gott vervangt dit tafereel , trekkende ten zelfden einde. Eene pooging , om het Spinozisme met het Theïsme te verëenigen, van onzen wijsgeer, fluit dit werk. Zie hier in 't kort den gang zijner redenering. — Spinozisme en Theïsme treffen in dén punt famen - de noodzaaklijkheid der zelfsbepaling in een vrij wezen. Alle bepaling van buiten ftaat de vrijheid, oneindigheid en onaflianglijkheid in den weg. Doch nu verwijderen zij zich". — Volgends spinoza moet God zich (leeds bepaalen uit de noodzaaklijkheid van zijn wezen. — Dit ftemt de Theïst toe, in zoo verre God wijs en goed is, dus naar de voortelling van zijn vertand, en de keuze van het bestvoegend, en dus, overeenkomtig zijne natuur. Hier waant spinoza de Godheid, geboeid aan de wet vmn wijsheid , aan de keuze van het bestvoegend, onderhevig te zijn, aan een uitwendig noodlotaan een dwanglot. — Hier mist hij in zijne gevolgtrekking. . Volgends het redelijke Theïsme, blij ft Me Godheid in alles, in denken, in döen, van alles buiten zich onafhanglijk. Hetzelve telt dus geen noodlot buiten God, en dus is spinoza's natuur-noodzaaklijkheid geenszins daar tegen ingericht. Dit wordt breeder ontwikkeld en toegepast, en daaruit dit befluit opgemaakt, dat bijaldien men spinoza's vrije* noodzaaklijkheid uit de natuur of het wezen der Godheid Hechts hervormt in eene wijze noodzaaklijkheid, 'er alsdan eene redelijke uitKomst is uit het Spinozisme, cn het hoofdverfchil verdwijnen zal. Zie daar eene korte opgave, zoo beknopt ons doenlijk , van den inhoud dezes belangrijken Werks. — Wij twijfelen niet, of dezelve zal onze Lezeren eenigzins ia taat tellen, om over het gewigt van dit Werk te kunnen oordeeien. Een Gefchrift van dien aart mogt voor èenige jauren opzien baaren, dergelijke verwachten wij thands in geene deele. Sints de Hoogleeraar hennerr dien geest van veröordeeling en verketteringszucht onder ons heeft tegengewerkt, door spinoza uit een oogpunt te doen befchouwen, waar uit onze alled'aagfche Godgeleerden (ft dis placet) niet gewoon — neen, ook niet berekend waren hem te befchouwen, omdat zij. B 3 spi-  ?fj e. n I E it h o f ? SP,NozA zeiven, of niet gelezen verftonden, - en hem, op S™*^0^ tijgden, en gevolgen uit zijne ftelzels ^den'd™^ de o-nede man noo t gedacht heeft. — Sints dien tijo i?s reeds de\veg gebaand, om, zonder vrees, voor verdeling, akbands voor luidruchtige veroordeeling, de ffivoeïens van eenen man in het rechte daglicht te ftellen , die , hoedanig men ook dezelve befchouwt, zoo wel van de zijde van z,jn verftand, als van ziin hart, eerbied en hoogachting verdient. — Trouwens, niemand, die dit Werk yan den Hoog eeraar tvieühoff leest, zal hem eemgzins kunnen beichudi-en van de gevoelens van dezen Wijsgeer-tei omhelzen Met befcheidenheid en onbevooroordeeld toetst Sfwèl zfnë Schriften; ruimt zee,: Véëlèm die men daar in meende te ontdekken , op■, doch open S an tevens ook zoo duidelijk den IjffgQSSStl van zijne dwalingen, waar, ^wV.w3fffibj^g t^cbte fpoor bijster wordt» dat men in de daad fen jn moes" Sn zuigen uit dit Gefchrijf, indien men b j bet z n van 'hetzelve, flechts fchouders durft opnaaien - Neen - zelfs die buurman in detntno (Blaaz, fen 80) zal, zo hij nog eenig fe^S**^ n-nd bezit dit zeker n et waagen. Wie spinoza s ^e%n2»eu5t ontwikkeld, en in .verband voori Sn, wil iezen, kan hier voldoening vinden. fi S nog meer'- dien man en noa4mTddre enbe0ome n et loor Ter Jijt dwalingen , welto dft uitmuntend verftand als bedwelmden , te grondflag van zijne dwaling. — In dit opzicnt neooeu yVij nog niemand gevonden, d e hem evenart, vooral wanneer W dezen grondflag nader toepast op a le overige  OVER S V i I* O Z i S Si E. 23 van zijn flelzel. De een is wat te zeer voor spinoza, de andere tegen hem ingenomen. Hier van ontdekt men niets. Wel hoogachting voor den verftandi- . oen — braven man. doch die geenszins ten blinddoek dient wanneer het 'er op aankomt, om het waare van bet valfche te onderfcheiden, en spinoza in zijne wezenlijke waarde te fchetzen, noch te hoog, noch t£ HeTéeheele Werk — en ook bijzonder de Aanmerkingen—hebben wij met zeer veel genoegen gelezen en herben _ De laatflen ftrekken ten fprekend bewijs vaa 'suians belezenheid, vooral ook in de nieuwere Wijsgeerige Werken. — Zijn ftijl, waar over wel eens geklaagd is, als ware dezelve duifter, kwam ons duidlijt genoeg voor, althands voor een Werk van dien aart. — Met allerbijzonderst genoegen hebben wij intusfchen gelezen, zijne befchouwing van spinoza als Fatalist en Antiteliólogist. In de laatstgenoemde befchouwing ontdekt men den Wijsgeer, die vooral de Wijsheid eit Goedheid van den grootcn Formeerder van het Heelal eerbiedigt. — zijn pen wordt vlugger, zijn ftijl levendiger, hier fpreekt zijn gantfche hart. Mogt N. fpoed& zijne, in dit Werk gedaane, belofte vervullenden ons verrasfchen met zijne befchouwingen over de wijsgeerte der eindoorzaken. — Jammer, dat zulk een fchoon Vverk zoo ontfierd is door menigvuldige drukfouten. — Kleine natuurlijke Gefchiedenis voor de Jeugd. Door H. t. beusekamp. Derde Deeltjen. TeZutphen, bij H. C. A.Thieme, 1799- "4 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f l - i - '• Wü hebben bij gelegenheid der beöordeeling van het tweede Deeltjen van dit Werkjen (*), naar het bericht van den Üitgever, gewag gemaakt van een Kindersezclfchapjen te Zutphen, het welk toen uit meer dan veertig kinderen beftond, die het voor eene belooning van hunnen ijver, in eene en andere Catechiiatie ©ver de Bijbelfche Historiën, wordt .aangerekend , dat (*) Zie 2V. Faderl. Bibl. Ude Veel, i Stak, Bladz. 3tf. B 4  £4 H. J. rjBUSEKAMP , KL.rNAT. GESCH. VOORDE JEUGD, hun, ééns in de week , iet aartigs , (zoo als de kinderen gewoon zijn te zeggen) van de dieren, vogelen en infeften verhaald wordt. ■ Om nu in dat kindergezelfchapjen de aandacht te onderhouden, den ijver te doen voordduuren, en een genoegzaam vermaak te bezorgen, vond zich 13. in de envermijdelijke verpligting, om op iet n,euws bedacht te ziin dewijl de twee voorige Deeltjens zoo dikwijls gelezen , en zoodanig doorgepraat waren , dat dezen noemaals te hebben willen herhaalen, aan der kinderen nieuwsgierigheid geene genoegzame voldoening gegeven zou hebben. . , Het geduurig verlangen der kinderen om een derde. Deeltjen, en de aanzoeken, welke den Boekdrukker daar toe ook van elders gedaan werden, hebben den Schrijr ver dien taak op zich doen nemen; maar aangezien dit Deeltjen met de voorigen eenige gelijkheid moest hebben, verklaart hij onbewimpeld van niet in alle opzichten aan zijne wenfchen te hebben kunnen voldoen. — ,',Ik heb " het zijn zijne eigene woorden, „ in fommige opzichten mij naar mijnen zin , en naar dien van mijne kinderen gefchikt. De kinderen hebben gaarn \ o-roote befchrijvingen , en die heb ik gegeven , daar ïk kon. Ik heb 'er de tweede figuur (verbeeldende de Zwijn-aap) ingevoegd, omdat zij mij aanleiding k-in geven , om over de dieren der verbeelding te " rraaten. De verfchillende gevoelens over de tqvej* ' kracht der'Ratelflang, en meer foortgelijke dingen, 3 waren weggebleven, zo dezen geene gelegenheid gaven, om door een foort van kinderdispuutjen, waarV, aan men eene behoorlijke richting moet geven, der?' zelfer oordeel te doen ontwikkelen." "Dit Deelt ien' bevat 32 bijzondere befchrijvingen , allen met gecouleurde Plaaten opgehelderd. Deze zijn: -3. Een gevlakte Neger. 2. De'Zwijn-Aap. 3- Het Rendier. 4. Het Muskusdier. 5- De Ratelfiang. 6. J)e B&mtijL 7. He Krokodil. 8. De Giraffe. 9. De pmole Miereneeler. 10. Plet Stekelvarken. 11. De Civetkat. 12. De Loeris. 13. De Boschrot. 14. De Walrus. 15. De Zeehond. 16. De Zeeheer. 17- £>e Lezucan. . 18. Het. -.Zwijn. 19. Het SünJidier. 30. De %*èatV6gel. 21- dLen Kolibrie!. 22. Een Rijst vogel. 23. De Organist. 24. Het Snijdervogcltjen. 25, 26. Lu Mierenleeuw -en zijne'wooiiing. 27. Eene Luis. 28. ' fi Eent  J. DE GELDER, TWEETAL WISKU^D. verhandeling. 2$ Een Vloo. 29, 30. Een Doodgraver. 31. De Zonnekever. 32. De Neushoornkever. Wij kunnen met vollè ruimte zeggen, dat dit Deeltjen, niet minder dan de twee voorigen, tot het oogmerk, waar toe het is ingericht, alle aanprijzing verdient, en den geiichten Schrijver, door zijne blakende liefde voor kinderen, en zijne zucht om dezelve tot verftandige en Godverëerendé wezens te vormen, in het oog van elk menfchenvriend pene onüitwischbare eere aandoet. Tweetal Wiskunftige Verhandelingen, door jacob de cel der, Mathematicus, ingeleverd aan het Bataafsch Genoatfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Te Rotterdam, bij D. Vis. 44 Bladz. In gr. Qjiarto. De prijs is f 1 - 5 - : Deze Verhandelingen beftaan: I. In het Theorema van newton, om eene tweeledige Grootheid tot eenige magt te verheffen, waar van de Schrijver, naar zijn zeggen , eene volkomene Stelkundige Demonftratie a priori geeft. II. In de Leerwijze der Reekfen, dienende om de rapporten (betrekkingen) van de Cirkelboogen tot derzelver Sinusfen, Cufinusfen, Tangenten eri Cotangenten , wederkeeriglijk, uit eenvouwige Stelkundige beginfelen, zonder behulp der Differentiaal- of Integraal-R.ekening, af te leiden. ,, De zaken zelve, die in deze beide •Verhandelingen ,, voorkomen," dus luidt het Voorbericht, ,, zijn wel niet geheel nieuw en bij ervarene Wiskundigen onbe,, kend; ook worden zij, in ouderfcheidene Werken, hoewel op verfchiïlende wijzen, voorgedragen: maar „ in onze taal is deswegens zeer weinig voorhanden, en dit is, bij het Genootfchap , eene drangreden te meer geworden , om dezelven in het licht te bren„ gen, waarmede het zich vleit onzen Liefhebberen der ,, Wiskunst een' aanmerkelijken dienst te bewijzen en a, te toonen, hoe zeer het wil medewerken ter bevordering en uitbreiding van zulke kundigheden, waar„ op de Natuurkundige Wetenfchappen berusten , en ,, waardoor zij meer en meer volmaakt moeten wor„ den." „ Hoe zeer het Genootfchap da,n, alle hulde doende „ aan de bekwaamheid van den Schrijver, met genoe- 85 » g^n  2g j. DE-GELDER- eren deze Verhandelingen in het tMfó^ng^^J " he?zdve echter tevens aan zijn eigen eer ycrfchuldigd " te Sin om den Lezer vooraf te verwimgen, dat de " l, 1 ) «.d.ruikt zoo geheel nieuw met is, " ^t^mS/^^m te verbeelden. Hij er„ ais de Schrnver «S^J^I Verhande!ing , dat hij " ^elv" ontlë iS neeft«u'srwkll^ e/getrokken " £eggSf MeSde der eerfte Verhandeling van den Z ÏÏG. berust op deze vvaadieid, die nogthands Aoof hem niet bewezen wordt, dat het verfchtl van detmie Z^en van twee verfchiïlende grootheden altoos T^hït^ÏÏchit dezer grootheden Siellunjlig kan gedeeld Zin en d * de tenneu van het komende quotiënt alTof "oo Zie t getal zijn. als de exponent van de mag- - „ teller v feil door het verfchil der wortels gedeeld ten, welke gj/gw d . ^ Voorbericht gezegd, wordt. Dlts , „wot wem onder den tijtel ma, ot vooiuii > ti a t f ^ in z in uitmun- roemde Hoogleeraar gu il. h ale s, in zip .„„A Wprk JnaliiUs Aeauationum, Dubt. 1704 , uuui deze Sodf het bekende Theorema ^ il wTON -eheel en alleen Stelkundig bewezen, en er feïens een algemeen betoog van het zoo even genoemde Te Z bijgevoegd. Dit betoog, dat aan,fcbudeVar UnDl? betooTÏ' alleszins duister en onverftaanbaar.,  tweetal wiskunstige verhandelingen. £>? \Vorden , die moeds genoeg heeft om den Schrijver op het fpoor te volgen. Het betoog der tweede Verhandeling van de G. rust op de befchouwing, dat een Cirkelboog langer dan zijne Chorde zijnde, de reden, die de eerjle tot de laatfte heeft, des te nader tot eene reden van gelijkheid komt , naar evenredigheid de boog kleiner wordt, en op het oogenblik van de verdwijning des boogs in de reden van gelijkheid zelve verandert. Te vergeelsch laat de G. op deze befchouwing volgen , dat dit beginfel algemeen bekend, en in meest alle Elementaire Boeken der Meetkunde bewezen is. Gaarne hadden wij gezien , dat hij één van die Boeken genoemd had , om ons van de waarheid van zijn gezegde te kunnen verzekeren. Dan wij zeggen ronduit, dat hij daar toe niet in ftaat is; naardien zijne befchouwing tot de Differentiaal- en IntegraalRekening, en niet tot de gemeene Meetkunde, hehoort. Wat hier uit volgt , zal de kundige Lezer ligtelijk bevatten , naamlijk , dat de G. , die het behulp der Differentiaal- of Integraal-Rekening wilde vermijden, zijn geheel gebouw op dezelve doet rusten , en dus zïju oogmerk niet bereikt heeft, en wij voegen 'er bij, niet kan bereiken. En waar toe dient zoo veel omflags ? waar toe is het nodig, in zulke bij de Wiskundigen algemeen bekende onderwerpen, zoo veel geleerdheid tentoon te fpreiden? Nademaal het eerfte onderwerp zeer gemaklijk uït de nafpooring der wet van opvolging van de magten eener tweeledige Grootheid , en het andere uit de beginfelen der Differentiaal- en Integraal-Rekening met weinig moeite afgeleid kan worden. De messiSs, naar het Hoogduitsch van f. g. klopstock. Eerfte Deel, I —IV. Te Jmfteldam, bij J. R. Poster, Behalven een kort Voorbericht, 254Bladz, In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : en De messiSs, naar het Hoogduitsch van f. c. klopstock, door b. nieuw en huizen. Eerfte Deel. (I— V.) Te Delft, bij J, de Groot, P. z. en M. van Graauwenhaan. Behalven een Opdragt in gerijmde Versmaat, aan het DichfHevend Genootfchap, onder de Zin*  13 F. O. KLOPSTOCK. Zinfpreuk : Kunstliefde fpaart geen Vlijt, in V Hage, 'en eene Voorrede , (te famcn 46 Bladz. beflaande) 190 Bladz. In gr. Ottavo. He prijs is ƒ 1 - 12 - : Onder deze Tijiels kondigen wij onzen Lezeren aan, twee vertaalingen in onrijm of Poëtisch Prola, van het wereldberoemd Heldendicht van den grooten klopstock, betijteld Der Mesfids. Zwaar, zeer zwaar is, naar onze mening, de taak , dien béide Vertalers , bij de onderneming van dezen Hercules arbeid, hebben op zich genomen, nog zwaarer echter was de onderneming van den Dichtkundigen Heere c. groene veld, die zulks in de eigen versmaat van het oorfpronglijke , verricht en niet weinig roem, bij enkele, het gewigt dier onderneming in aanmerking nemende, kunstkenners verworven heeft. Sommige Liefhebbers der Ncderduitfche Dichtkunst oordeelden niet te min, dat onze Natie nog niet genoegzaam met de Griekfche en Romeinfche versmaat bekend ware, om dit meesterftuk van verheven Dichtkunst in Hexametra, met de behoorlijke krachten gevoelvolle uitdrukking, te kunnen lezen, waar door veele van deszelfs fchoonheden uit de juiste woordplaatling en harmonie der versmaat voordvloeijende, voor hun verloren moesten gaan; daarbij nog aanmerkende, dat de lieer groeneveld, op veele plaatfen zijnen autheur al te letterlijk gevolgd ware, waar door in deszelfs Werk vcrfcheidene, aan onze taal onëigene,. Hoogduitfche fp'rèekwi/zen, of Germanismen, waren ingeilopen; welke beöordeeling G. onder de bearbeiding zijns Werks bereids fchijnt vooruitgezien te hebben, daar hij zich reeds in zijne Voorrede vooraf tegen dezelve gewapend en verdedigd heeft. — Evenwel de uitflag der zaak bea'nd moordde eenigzins aan de gevreesde beoorde'ing; veelen klaagden over de duisterheid dezer Overzetting, en de moeilijkheid om deze foort van verieu , voor.den aan het rijm gewoorien Nederlander , fmaaklijk te maken, fchijnt de oorzaak geWetest te zijn, dat 's mans arbeid, voor als tiog, niet algemeen gekend, veel miuder met de bedoelde graagte is aangenomen s. worden. .. Men vreesde dus uit het gevolg, het welk deze moeilijke onderneming gehad hadde , dat het verhevenfte Dichtlhik der Duitfchers in deszelfs waare lchoonheid,voor den Nechriander. verborgen zoude zijn ge- bie-  D É ' m E s s i a" s. a$ bleven; zo 'er geen ander middel" uitgedacht wierde , om hetzelve in een' met de wijze onzes Lands meer overèenkomltigen tooi, op onzen bodem te doen verfchijnen. Het Rijm konde, in de verkleding van dit meesterltuk, althands in geenen deele in aanmerking komen, wijl deszelfs dwang al te zeer tot verlammende omfchrijvingen , bijvoeging en weglating van Bijzetwoordjens (Epitheta') en andere van den oorfpronshjkeil tekst te verre verwijderende, afdwalingen noodzaakt, dat, althands in een werk van dezen aart, waar in meest alles onmisbaar, krachtig, doelmatig en verheven uitgedrukt is, niet kon geduld worden. Men befloot dus den Dichter in ongebonden rede of Poëtisch Profa, zoo na mooglijk, op den voet te volgen, en zich echter jn eene voor den Nederlander mêer gewoone woordfchikking, uit te drukken, en dit befluit hebben beide de Vertalers, wier Werk thands voor ons ligt , in hunnen arbeid, doorgaands voor oogen trachten te houden. Beide hebben hunnen arbeid in het licht gegeven, en aan de algemeene beöordeeling onzer Landgenoten , maar ook tevens aan de naauwziende oogen en juist* wikkende beflisfing van onpartijdige kunstkenners, overgelaten. Zij gaan, na hun Werk aan de uitfpraak van het Publiek'onderworpen te hebben, weg en zwijgen, en voldoen dus aan den eisch, welke de groote klopstock zelve zegt, dat het publick op de Werken van eiken Ktintteaaar heeft. (*) Thands is het de taak der onzijdige Critiek , om beider arbeid tegen elkander en met het oorfpronglijke te vergelijken, en naar gelang van den uitflag dezer vergelijking den welverdienden lauwer aan den , over het geheel, minst van de kracht des Hoogduitfchen Dichters afwijkenden Vertaler toe te reiken. Elk, die Hechts oppervlakkig nadenkt de groote moeite , tijd en ingefpannen oplettendheid welke zoodanig eene vergelijking, bijaldien ze wei en naar verëisch der zake , verricht werd , zoude kosten , ten einde eene billijke en rechtvaardige uitfpraak over het geheel van beider arbeid te doen , zal , ongetwijfeld , zulk eene algemeene en beider Werken regel na regel overwegende (•) In den aanvang zijner Verhandeling betijteM . von der Uitligt Poifie, welke aan fommige uitgaven van dea m e s s i S s , ter inleiding vwftrekt.  3£* f. c klopstock de recente, hier niet verwagten; daar ons bedek naauwlijks toelaat, om eenige zeer weinige regelen, op dezen', tot de juiste waardeering van beide deze met kunde en fmaak bewerkte Vertalingen, noodwendig verëischt wordenden voet, te behandelen. Immers het ware laag en eenen onpartijdigen Ivunjstrechter onwaardig gehandeid bijaldien wij ,naar de .eene of andere plaats, welke wél ligt gelukkiger door den eenen vertaler dan door den anderen getroffen ware, het geheel van eene der beide Vertalingen zouden willen verwerpen ,of de voorkeur geven. In de daad de arbeid, welken beide Vertalers bij hunnen taak aangewend hebben, verdient eene edelmoedige erkentenis en geene ontmoedigende vitterij, die in ftaat is, de grootte geniën in derzelver vlucht te tuiten, en d« arbeidzaamte geesten , werkloos , en voor hunne Landgenoten onnut te maken. Wij zullen dus, alweder, zoo hier als in alle de recenfiën, die wij ooit ondernomen hebben, en immer hoepen te ondernemen, met alle befcheidenheid te weik gaan, en ons feilbaar oordeel, met behoedzaamheid, aan het Publiek en aan de lofwaardige Vertalers zeiven onderwerpende , den aanvang der Mesp.ade van klopstock hier ter nedertelleu, en de beide Vertalingen derzelve daar tegen vergelijken. Wij hebben nodig geoordeeld, dezen aanvang bij voorkeur daar toe te moeten uitkiezen, in de eerfte plaats , omdat dezelve hij uittek verheven is, en dus geene van de gemaklijkte plaatfen der vertaling oplevert, enten tweeden, en wel voornaamlijk , opdat men ons in geenen deele zoude kunnen verdenken, eene bij den eenen min guntig geflaagde plaats tegen eene beter uitgevallene van den anderen , uit het gehec-le Dichttuk opgezocht, en tegen malkander overgeteld te hebben : klopstock vangt dus aan: (*) Sing, utifterbliche Seele , der fundigen Menfchen Erlöfung, • Die dér mess tas auf Erden in feiner Menschheit vollender, TJnd durch dis er adams Gefchlechte die Liube derGottheil Mit dem Blute des heiligen Bundes von neuem gefchenkt hat. Alfo gefchah des Ewigen VViile. Ver^ebens erhub Och Satan wieder den göt'lichen Sohn ; urasonst ftand lüda Wider ihn auf: er ihats, und vollbraclue die grosfe Vcrföhnung. Aber, o That, die allein der Allbarmherzige kennjt, Darf aus dunkier Ferne tich auch dir nahen die Dichtkunst?' Weiha C*) Volgends de fraaie uitgave, in eene band te Altona 178a in het licht vetfeheenen.  DE M E S S 1 3 _ J. 31 Weibe fie, Geist Schöpfer, vor dem ich hier (lil! anbete, Fiïhre fis mir, als deine Nachahmerinn. voller Entzücking, Voll unfieiblieher Kraft, in verklarcer fchqn'neit. entgegen. Ruste tnit deinera Feuer fie, du, der die* Tiefri) der Gottheü Scha.ut. und ücn Menfchen aus ütaube gétïiacbc zum Tempel fich heiligt! Rein feij mein Herz! So daif ich, obwohl mie der hebenden Slimme E:nes Sterblichen, doch aen Gottverföhner befintjen, Und die furchtbare Bahn.mit verziehnem Straucheln-, durchlaufen. Menfchen, wennihr die Iloheit kennt, die ihrdamsls unpfinget, Da der Schöpfer der Welt Verfohner vrurde. f» höret Meinen Gezang, tujd ihr vor alltn, ihr v.enigen tidlen, Theure, herzliche Freunde des liebcnswürdig n Minors, Ihr mit dem kommorden Weitg-ncbte vertrauliche Seelen, Hort mich. und fingt den ewigen Sohn durch ein göttliches Leben. De ongenoemde Vertaler, wiens (-Werk bij den Boekverkoper poster is uitgegeven, heeft de bovenftaande regelen aldus overgebragt: ,, Zing, onftervclijke ziel! de verlosfing van het zondige menschdom, die de messiüs op de aarde in zijne menschheid volkomen heeft daargefteld, en door welke Hij, aan adams nageflacbt, de liefde der Godheid, door het bloed des eeuwigen verbonds , op nieuw gefchonken heeft. Zoo gefchiedde de wil van den Eeuwigen. Vergeefsch verhief zich Satan tegen den godlijken Zoon; vruchtloos flond het Joodfche volk tegen Hem op. .Hij deed het, en voltooide de groote verzoening. " ,, Maar, ó daad! alleen door den oneindig barmhartigen -gekend, durft de dichtkunst u uit het donker verfchiet naderen? Heilig haar, Geest Schepper! tot wien ik hier in de ftilte bid; leid haar als uwe navolgfter vol van verrukking, vol van onftervelijk vermogen, in opgeluisterde fchoonheid, mij te gemoete. Rust haar toe met uwen gloed, Gij, die de diepten der Godheid doorziet, en den mensch, uit ftof gevormd, U ten tempel heiligt. Mijn hart zij rein, dan durf ik, fchoon met de beevende ftem eens llervelings, e-cliter van den Godverzoener zingen, en de ontzaglijke loopbaan, met vergeven ftruikelingen, doorloopen. " ,, Menfchen ! V.o gij de hoogheid kent, die gij toen ontvingt, toen de Schepper der Waereld verzoener werd , hoort dan mijn gezang, en gij, in het bijzonder, klein aantal van edelen, waardige ,• hartlijkc lijr!teb'.>ers des beminnenswaardiger! Middelaars ! gi] zieten ? die met het •  32 f. c« klopstock het toekomende waereldöordcel vertrouwelijk omgaat , hqort mij, en zingt den eeuwigen Zoon, door een Gode geheiligd leeven." De vertaling va^i nieuwen huizen luidt als 'volgt : -. ,, Onfterflijke Ziel ! zing de verlosfing van het zondige menschdom, die de messiüs, op deeze aarde, in zijne mensuhheid , voleindigt heeft, en door welke hij adams nakomelingen de liefde der Godheid, met het bloed van het heilig Verbond, op nieuw heeft gefchonken ! Dus gefchiede de wil des Eeuwigen. Vergeefsch verhief zich de Satan tegen den Zoon van jehova h. Vergeefsch ftond Juda tegen hem op; — hij deed het, en volbragt de groo|» Verzoening !" ,, Maar, ó werk, dat Hechts den Alömtegenwoordigen bekent zijt! — durft ook de Dichtkunst, uit haar verfchiet, tot u naderen? — Heilig haar, ó Heilige Geest! voor wien ik in ftilte hier nederkniel en bidt! Geleid haar, als uwe naarvolgfter, vol verrukking — vol onflerfelijke kragten , in opgehelderde fchoonheid, mij te gemoete ; rust haar toe met uw gewijd vuur! Gij, die de diepten der Godheid doorziet, en Menfchen, uit (tof geformeerd, U ten Tempel heiligt! Rein zij mijn harte! .dan durf ik, fchoon met de bevende ftemroe eenes fter•velings , nogtans den Verzoener der Godheid bezingen , en de vreeslijke baane met vergeeven ftruikelingen (*) doorloopen." ! ,, Menfchen ! kent gij de eer, die uw gedacht verheerlijkte, toen de Schepper.der waereld, als uw Verlosfer, op de aarde nederkwam? hoort dan mijn gezang. Gij in het bijzonder , ó weinige edele zielen! — dierbare, hartelijke vrienden van den beminnenswaardigen Middelaar! — gij die vertrouwelijk den dag des grooten gerichtes verwagt! — hoort mij, en zingt den eeuwigen Zoon, geheel uw Godlijk leven door!" •Zie daar nu den aanvang van dit beroemd Dichtftuk, op twee onderfcheidene wijzen in Nederduitsch Poëtisch Profa overgebragt, en ter onderlinge vergelijking voor ons liggen. Alvoorens wij echter daartoe overgaan, moeten wij noodzaaklijk onze Lezers herinneren, hetgene wij . (*) Struikelingen, welke reeds vergeven zijn, vóór zij begaa» werdeq. .. ..  D E m E s s I ii s. 33 wij bevoorens over het vertalen der Werken van klop* stock, bij gelegenheid der uitgave van de Oden van klopstock en wieland, vertaald door p. l. van de kasteele, aangemerkt hebben (*) immers dezelfde bedenkingen, wegens het overgieten der Werken van verheven Dichters in andere taaien, gelden grootendeels hier ; want fchoon men zich hier aan geen' rijm of maat gebonden hebbe, heeft men echter den fchoonen val, welluidende woordplaatfing en ftijgende kracht der oorfpronglijke verfen, moeten achterlaten. In de uitgave van P* vinden wij, dat de uitdrukking van den derden en vierden regel duidelijker aldus ware gefield geweest: En door welke hij de liefde der Godheid, door het bloed des eeuwigen Verbonds, . op nieuw, aan adams Nakomelingen gefchonken heeft. N. heeft deze plaats , onzes bedunkens , nog duisterer oVergeferagt, door het noodzaaklijk woordjen aan geheel wegtelaten , waardoor het in onze taal twijfelachtig wordt, in welken naamval, den gever of aanklager, de woorden adams Nakomelingen geplaatst moeten worden. Beiden hadden voords wel in eene noot mogen opmerken , waar klopstock fommige uitdrukkingen uit de oude Griekfche en Latijnfche Dichters fch'ijnt ontkend te hebben, gelijk deze: Aldus gcfchiedde de wil des Eeuvigen. welke uit den aanvang der Iliade van homérus fchijnt overgenomen te zijn, waar men eenen dergelijken halven regel aantreft (f). N. heeft voords : Vergeefsch verhief zig de Satan, enz. Beter, oordeelen wij , is het lidwoord de in de vertaling bij P. achterwege gelaten ; wijl klopstock hier bet woord Satan, als een' eigen naam bezigt, waarmede hij dezen, in dit Dichtftuk zoo belangrijken perfoon, benoemt. De vertaling bij poster luidt: Vruchtloos fiond het Joodfche Volk tegen kern op. Meer Dichterlijk, zinne- lij-- (*) Zie Ni Vaderl. Bibl. III Deel, ijle Stuk, Bladz. 83. (t) • • . . . . Aièi VèveheieTo PcüAtJ. Wad. Lib. I. v. %< INIECWEVAD.EIBL, IV. DEE|,.NO, U C  34 F. G. KLOPSTOCK lijkex eii ook getrouwer brengt N. deze plaats overï Vergeefsch ftond Juda tegen hém op : doch jfuda hier ials een' perfoon invoerende, had ook Satan, zonder lidwoord, en als een eigen naam, moeten gefield zijn. P. heeft voltooide, N., onzes bedunkens beter, volbracht de groote verzoening. P. heeft : durft de Dichtkunst u uit het donker verfchiet naderen? Hier is het nadruklijk voegwoordjen ook Vergeten; klopstock fchijnt te willen "zeggen: durft de Dichtkunst, bij al de onderwerpen , die zij ter behandeling kiest, ook uwe gewijde geheimen ter Zangftoffe uitlezen ? N. vertaalt hier : Durft ook de Dichtkunst uit haaf ferfchiet tot u naderen ? Het woordjen ook ftaat dus, -naar ons inzien, hier verkeerd geplaatst; het fchijnt uit deze woordfchikking als vraagde de Dichter of, onder veele kunften , ook de Dichtkunst durfde naderen? daar integendeel de vraag, naar ons inzien, is: of de Dichtkunst onder hare onderwerpen , zoo ftout durft zijn, om ook Gode en de Godlijke geheimen te befchrijven. Voords is hier het krachtig bijzetwoord donker verfchiet, in dê pen gebleven ; welk woord donker , gevoegd bij verfchiet (of nog beter verheid, afftand) zoo wel de afgezonderdheid als de volftrekte blindheid der ftervelingen, met opzicht tot de Godlijke geheimen , allerkrachtigst aanduidt, en de beide vertalingen, door deze overzieningen!| verre onder het oorfpronglijke blijven. P. vertaalt al verder : Heilig haar. Geest Schepper..... leid haar als uWe navolg/Ier mij te gemoet; ongelijk beter naar ons oordeel, dan N. die aldus leest: Heilig haar, o Heilige Geest geleid haar, als uwe naarvolg- fier..... mij te gemoete ; immers in deze laatst bijgebragte vertaling verliest de Dichterlijke fpeling, waar door klopstock de Dichtkunst , de navolgfter van den fcheppenden Geest Gods, noemt, al derzelver nadruk en kracht.Klopstock zegt hier,met voordacht, Ceest Schepper, wijl de Dichtkunst, die hij de navolgfter van defl fcheppenden Geest Gods noemt, mede hare beelden en zinnelijke voortellingen, als 't ware, fchept, of uit het rijk der mooglijkheid ontleent, en zich als wezenlijk aanwezig voortelt. P. Mijn hart zij rein, dan durf ik van den God' verzoener zingen ', deze vertaling komt ons. niet edel Sene-ejj voori de uitdrukking van den Godver zo stier zingen fchijnt  DB MES Sla Sé 35 fchijnt ons te plat en te triviaal. N. zegt hier veel deftiger: den Verzoener der Godheid bezingen. P. heeft voords beter, ontzaglijke loopbaan. N. daar tegen, minder grootsch, vreesfelijke baane. P. heeft getrouwer en tevens meer Dichterlijk vertaald : Menfchen l zo gij de hoogheid kent, die gij toen ontfmgt, toen de Schepper der waereld Verzoener werd; daartegen heeft N. deze regels te zeer uitgebreid , en daardoor verzwakt, Hellende : 3fenfchen ! kent gij de eer, die uw gejlacht verheerlijkte, toen de Schepper der waereld, als uw Verlosfer, op de aarde neder kwam. Zie. daar eene profaïfche uitweiding. P. Gij zielen , die met het toekomend Wasreld oordeel vertrouwelijk omgaat. Wat is dat: met een oordeel vertrouwelijk omgaan? N. zegt: Gij, die vertrouwelijk den dag des grooten gerichtes verwagt ! zekerlijk beter en ui eer in den geest des Dichters, klopstock bedoelt, volgends onze gedachten: Gij, die gerust en welgemoed den grooten Oordeelsdag afwagt. P. vertaalt, onzes bedunkens, zeer juist: hoort mij, en zingt den eeuwigen Zoon, door een Godegeheiligd keven. Dit zelfde wordt ook letterlijk door klopstock gezegd, en is ook door groeneveld in deszelfs Vertaling behouden: Hoort mij, en zingt den eeuwigen Zoon dpor een Goddelijk leven, willende de Dichter zijnen Lezer hier door aanmoedigen, om van zijn' kant, Gode door een, zijnes waardig, levensgedrag te bezingen of te eeren. N. fchijnt ons toe hier ten eenemaal van de meening des Dichters afgedwaald te zijn, daar hij dezen regel aldus overbrengt: Hoort mij, en zingt den eeuwigen Zoon geheel uw Goddelijk leven door. Welke woorden een geheel anderen zin opleveren, en ten eenemaal anders gerangfehikt zijn , dan ze bij den oorspronglijken Dichter voorkomen: het misbegrip van het woordjen durch fchijnt de aanleiding tot deze afdwaling gegeven te hebben. Na deze onderlinge vergelijking! der gebreken in beide deze Vertalingen van den aanvang der Mesfidde , zal de Lezer welligt met ons , den regel van horatiusj Iliacos intra wuros peceatar & extra (*) (*1 Epist, Lik, h Ef. a. t. 16. C a  g6 F. G, KLOPSTOCK, DE MESSiaS. op dezelve toepasfen. Maar ook tevens , wegens de gelukkig gedaagde plaatfen , aan beide de Vertalers de uitfpraak van pal^mon bij virgilius: Et viiula ia digtms fi? hic *J niet weigeron. , Alleen moeten wij hier nog aan N. onzen dank betuigen, dat hij klopstock's Verhandeling over de heilige Dichtkunst, bij wijze van Inleiding, vóór zijne vertaling geplaatst bebbe; doch om welke reden in dat Stuk overal cretik, en creticq in plaats van critiek gefpeld wordt, kunnen wij niet begrijpen. Voords vinden wij zijne Aantekeningen over het geheel grondig, en bij •zulk een verheven Dichter van groot nut tot opheldering van fommige duistere plaatfen. Echter houden wij zijne Vertaling op Bladz. 7 den laatften regel min doelmatig, dan die van .groeneveld, en de uitgave bij P. klopstock zegt daar ter plaatfe in het oorfpronglike : Ein gewaltiger Schatter Faszte den Seraph.... und urn ihn lag wartend fein fweigender IVeltkreis. Dat is: Êsn geweldige fiJdering Trof den Seraph.... en om hem heenen lag in ve.rwachtirg zijn zwijgend waerel ftelzel. Waarfchijnlijk heeft de Dichter hier het gevoelen der Chaldeën op het oog gehad, welke meenden, dat elk waereldftelzel, of fterrebeeld, ten verblijf ftrekte en beheerscht werd door de Hemelfche magten , welken zij Sephirooth noemden. Beter zegt dus naar ons gevoelen groeneveld: zijn zwijgende waereld, en P. zijn zwijgende waereldkring, dan N. in deszelfs Vertaling: het zwijgend geweste, welke woorden zeer duister zijn en geen bepaalden zin opleveren. Deze aanmerking is ons echter flechts, bij bet ter loops doorbladeren des Werks, ingevallen; wilden of konden wij deze onze vergelijking over het geheel der beide vertalingen, verder uitflrekken, wij zouden zeker dof genoeg in berden vinden, om een groot Werk famentedellen, doch daar zulks de grenzen Van onzen zeer bepaalden taak en eng bedek verre zoude overfchreiden, zien wij ons genoodzaakt, onze verdere aanmerkingen te daaken,doch tevens beide deze vertalingen onzen Lezeren, als hunner opmerking overwaardig, aan te prijzen. * Reit' (t) Ecloga III.  P. F. HENRIJ, REISWEO -NAAR DE INDiëN. 37 Reis-weg naar de Indien, of Aardrijkskundige hefchrijving van Egypte, Syriën, Arabiën, Per/iën en Indien. Gedeeltelijk uit Aet Engelsen overgezet, en Aanmerkelijk vermeerderd, door p. f. hbnrij. In den Hage, bij J C Leeuweftijn, 1700. 436 Bladz. In gr. OSavo. De prijs is ƒ 3 • : - : De natuur van dit Werk wordt, op den Tijiel, aidus aangekondigd: „ Een Werk, in het welk men een kort begrip gefcheut heeft der Gefchiedenis, en het tafereel der zeden en gewoonten der Oudere en Nieuwere Volken, welke deze onl', derfeheiden landftreeken bewoond hebben , van de vroegfte Eeuwen tot op onzen tegenwoordigen leeftijd. " Geachte na' inen noemt de Verzamelaar, in het Voorbericht, die hem toe gidzen op ziinen weg gediend hebben, het zijn die van norden, pokocke, niebuhr, s a v a r ij , v0lnrij, tavernier, chardin, renuel en hodges, welke hij in het fainenftetleu geraadpleegd heeft. Indien de Verzamelaar met de vereUcrrre naauwkeurigheid zijnen taak volvoerd hebbe, zullen veelen zijn Geichrifc met deelneming lezen, daar het, onder andere, Landftreeken ten onderwerpen h-eft, „ waaiïa (zoo als de ,. taal io het Voorbericht luidt) een Fran'ch Leger, door eenen ,, bekwaamen en te recht vermaarden Ueveihebber aangevoerd, „ groote O nwentelingen fchijnt te moeten te weeg brengen. " Volgends de bovengemelde aanduiding , ontmoet men hier eeue opgave, niet fl.chts van den legenwoordigen, maar ook van den alöuden ftaat van de meesten der vermelde Gewesten, en daarin gelegene Steden; een tafereel fcheifenie van de wisfelvalligheid en verganglijkheid der wereldfche lirootheid, en, voor zoo veel uit het verflag omtrent fommigen der vermelde plaatfen blijkt.de diepe vernedering , in welke zij van haren alöuden lu.ster en grootheid zijn gezonken. Wij willen, ginds en eHers, iet opzamelen, bhzonderheden vermeldende, rakende Landen en Steden, welke, ter gelegenheid van den togt der Franfchen naa het Or>sten , dikmaals genoemd werden. Alexandrië trekt hier vooreerst onze opmerking. Het aloud Alexandri - had anderhalf uur gaans ia de lengte, en een derde v?.n een uur in de breedte, 't geen axn zijne wallen een' omtrek van vier uuren gaans gaf. Lijnrechte 'traaten doorfneden het evenwijdig in de lengte. Eene der/el ••'in was tweeduizend voeten breed, met pragtige huizen, openbare geft chten en tempels bezet. Eigenlijk was het een lang Piein , waar h>. t afwisfelend tooneel van Marmer, Porpbierfteen en Obelisken zich telken» aan het oog vertoonde. Eene andere ftraat, van gelijke breedte , doorfneed dezelve, vormende alzoo een plein van een half uur gaans in den omtrek. Luisterrijk boven alle verbeelding was het Koninglijk Paleis; het befioeg meer dan een vierde gedeelte der Stad, en daar binnen het Mufeum, bosfchaadjen en een reeks gebouwen, der Koninglijke Majesteit voegende. Dit eerfte Alexandrië , door is Arabieren verwoest, C 3 wer J >  33 P. F. H E N R ïj werd, fadert, luisterrijk herbouwd. Merkwaardig was vooral da Vuurbaak , een gebouw van verfcheiden verdiepingen, omringd van gallerijè'n, door marmeren pilaaren onderfteund. Op den top lïond een Ipiegel van gepolijst metaal, zoodanig gefteld, zege men, dat men daarin het beeld der fchepen zag, eer het bloote oog die ontdekte. Voords was deze Stad,van ouJs, een kweekfchool van Kunften ën Wetenfchappen; hare Boekerij was alomme vermaard. „ Thans ziet men in eenen omtrek van twee uuren, „ tusfehen muuren befloten, niets dan marmeren Colommen, „ deels omgeworpen en aan ftukken gezaagd, deels nog ftaande , en door haare ontzaglijke zwaarte op de voetftukken vast„ gedrukt; voords eene menigte overblijffels van verbrijzelde „ pijlasters, kapiceelen en obelisken, en gaufebe bergen van opgetlapelde puinhoopen." „ Het bedendaagsch Alexandrië is niet meer dan een vlek, „ van eene geringe uitgeftrektheid , naauvvlijks zesduizend in„ wooners inhoudende, maar zeer handeldrijvend; een voordeel, „ dat zij alleenlijk aan hare ligging te danken heeft. Het is ge» ,, bouwd op de plaats, die de groote haven voormaals befloeg, • „ en welke de afnemende zee bloot gelaten heeft. —. Al wac „ van den inhoud der oude Stad in de nieuwe overig is, bepaalt „ zich tot eene fmalle landengte tusfclien 'de twee havens. De heerlijkfte tempelen zijn in eenvouvvige moskeen veranderd, „ de pragiigfte paleizen in flecht gebouwde huizen. De Koning„ lijke zetel is eene gevangenis voor (laven geworden. Een ,, fchac- en talrijk volk heeft plaats gemaakt voor een klein aan- tal belangzoekende vreemdelingen, en een hoop ellendigen, ,, die de lijfeigenen zijn van hun, door wie zij beheerschc war„ den." Zie hier iet, van 't geen wij aangaande het wereldvermaard Cairo vermeld vonden. ,, Op veertig uuren afftands van Darata„ ten, langs den Nijl opklimmende, ontmoet men Groot Cairo , „ de tegenwoordige Hoofdftad van Egypte , zij is op den Oos„ telijken oever, eene mijl ver van de rivier, gelegen, uit welke een kanaal voordkomt, 't welk de Stad doorfnijdt. Zij is van „ eene ruime uitgeftrektheid, en heeft drie uuren in den omtrek. .De ftraaten zijn naauw, bogtig, en niet geplaveid.* De huizen j, zij.:, zoo als in de meeste Turkfehe Steden, flecht gebouwd; „ maar hebben, tegen de Oosterfche gewoonte, twee of drie ,, verdiepingen. De meesten zijn uit aarde of flecht gebakkene „ klinkers opgehaald; anderen, uit een zachten Heen, gegraven „ in een' nabuurigen berg Mokattah. Op den top van alle ge„ bouwen is een terras, ook met gehouwen of gebakken (leen „ bevloerd. Alle huizen gelijken naar gevangenisfen; want zij s, ontfangen het licht niet van de flraat. Het zou in deze land„ ftreek te gevaarlijk zijn, véngfters aan die zijde te hebben* „ Om dezelfde reden heeft men de voorzorg, de deur van den „ ingang zeer naauw te maken. Da vertrekken fcheppen hun i, licht van de binnen - plaat/én, dat door h.t groen, van de alr ,, daar  BEIS • WEG NAAR. DE INDlëN. $d i daar geplante vijgenboomen, op eene aangename wijze terug , gekaatst wordt Eene&egen het Noorden, of in het dak ge. ' maakte, opening laat een verfrLfchende Iugtftroom door. Het Kasteel van Cairo, dat op eene fteile rots geplaatst, mee zwaare muuren omringd is, met zwaare torens bezet, haalt ongeveer een vierde uurs in den omtrek Ba r binnen ontmoet men de paleizen der Sultans van Ëgyote, bijna onder hunne puinea begraven. Een der zeldzaamft^ gedenk ftukken der Oudheid , welke» men hier vertoont, is de, dus genaamde, Pm van jo«eph Hij heeft (dus luidt het bericht daar van ) tweehon- derdtagtijr voeten diepte, op tweeënveertig omtrék; en be- ftiat uit twee afzonderlijke holtes ^ holten), niet loodr.gt op !' elkander. Eene zagt glooijende trap flingert rond'öni denzdf', ven. Het befc iot, dat haar van de put affcheidt, is gevormd " uit een gedeelte der rots , waaraan men flechts zes duimen. dikte gelaaten heeft, en van afftand tot afftand zijn 'er veng. „ fters ingehakt, die de trap verlichten. Aan het benedenfte der „' eerfte holte gekomen, vindt men eene effen ruimte met eene „ waterkom. Daar is het, dat een rad met fcheppers, uit aarde „ kruiken beftaande, door osfen gedreeven, het water uit der» „ grond des puts ophaalt. Andere osfen, hooger op geplaatst, t>utten het water uit dezen verlaatbak , door middel van een l\ diergelijk werktuig. Het heeft zijn oorfprong uit den Nij'l, „ en daar het door een, met Talpeter bezwangerd.. zand, door,', zijgt, heeft het eene geelachtige kleur; ook gebruikt men het ,', niet, dan in geval van belegering, of bij eenige andere drinj, gende noodzaakelijkheid." Vermaard, door den togt van buonaparte ma Egypte , en in veeier monden, is de Landengte van SuJ. „ zeer' grooten afftand naderen kunnen. Hoe dus in beweegbaar „ zand een duurzaam kanaal gegraven,? Daarenboven onibreckc „ het de ankerplaats (.van Suez) aan',eene haven, en de land„ lbeek aan zoet water, 't welk men, ten minde als de bevol„ king talrijk was, van eenen verren afflaud, te weten, uit den „ Nijl, zou moeten aanvoeren." Om- onzen Lezers een denkbeeld te geven van den rijkdom van Egypte , ter het ons, aangaande deszelfs Koophandel, het volgende bericht hier nog te plaatfen. „ Egypte" (zoo luMt dat bericht") „ bevat in zijnen boezem de bronnen der waare rijk„ dommen. Het heeft overvloed van graanen, met welken zij „ (het) Arabiën, Syriën , en een gedeelte van den Archipel „ fpijst. Het zendt zijne rijft door de geheele Middellandfche „ Zee, tot zelf aan Marfeille. De Kooplieden uit Provence „ Iaaden jaarlijks in deszelfs havens verfcheidene fchepen. Zijn „ ammoniac-zouc wordt door geheel Europa vervoerd. Souda „ brengt het in menigte voord. Zijn heerlijk vlas is zeer gezien ,, bij de Italiaanen. Zijne blaauw geverwde linnens kleeden voox „ een gedeelte de nabij gelegene Volkeren. Alle deze voord. ,, brengfels, op eigen grond gewasfen, trekken, behalven deu koophandel, ook nog het geld der nabuuren naar hetzelve. „ De Abijfmiërs brengen, in ruiling derzelven, eene fchauing ,, van ftofgoud, elephantstanden^ en andere kostbaarheden. De ,, lakens, het lood, het wapentuig, en eenige Lijönfche Galon„ nen, die Frankrijk zendt, zijn op verre na niet genoeg, om „ de verfchiïlende behoeften te betalen, die het te rug oiufangt, „ Dat overfchot word vereffend, door middel van Conltantino." „ politaanfche piasters. Het koper gereedfchap en de pellerijen, die de Turken in de haven van Alexaodrien ontfchepeu, wegen ',l het koorn,de rijst, delinfen,de koffij en reukwerken niet op, „ die zij in die zelfde haven inlaaden, en waar van het grootlte deel met geld betaald wordt. Kortom, behalven Moka en 'Mekka, waar de Egyptenaars jaarlijks veele fequinen terug laaten, brengen allen, die met hen handelen, hun goud of zilver aan." Behalven deze geopende, bevat Egypte nog vcrfcheiden bronnen van rijkdommen, die tot nog toe geflopt zijn. „ Egypte „ zou," Czoo lezen wij hier) „onder eene goede Regeenngs„' vorm, nog andere takken van welvaart opleveren. Welke laa, kens zou men niet met de fchoone wol der fchaapen van deze landftreak famenllellen! Welke linnens met haar heerlijk vlas! *' Welk neteldoek met de twee foorten van bun jaarlijks dervend, ?' en van het Winter-verduurend katoen! Welke Stoffen mee de " zijde , wier teelt men zoo ligtelijk zou kunnen invoeren in ?' een land, waar de wormen, die ze voordbrengen, niets van " regen en ftormen te #reezen hebbende , tot in het oneindige " vermenigvuldigen zouden ! Welke bronnen van rijkdom zou ]' men niet openen, bijauien men de gragten weder uitdolf, de ! dijken herftelde, en aan den veldbouw bet derde deel va,a " ' „ het.  KORTE UEIZE IN DE WEST • INDlëN. 41 „ het geheele land , thans onder het zand bedolven, terug gaf! „, Met welk eene vrugt zou men niet de mijnen van esme„ rauden, den diamant in hardheid bijna evenairende , doen op„ graven ! De granietfteen , het porphier en albast, die in ver„ feheiden bergen gevonden worden, zouden mede geen ge,, ringen tak van koophandel opleveren. Met welk een voor„ deel zouden niet zijne. Indigo, en andere, door de woestijn ,, verfpreide , verw - Iroffen, in de verwerijè'n gebruikt worden! „ Een wijs beftuur zou dit land alle de fchatten doen genie,, ten, waar mede de natuur het reeds zo mildelijk bedeeld „ heeft. De luister, dien zijn koophandel eenmaal daadelijk bereikt heeft, moet eene hooge gedachte doen vormen, van „ hetgeen zij nogmaals worden kan." Korte Reize in de West - Indien, bevattende verfcheiden AneC' doten en Karakterfcheifen, als mede eenige Aanmerkingtn, over de Slavernij. Uit het Engelsch vertaald Te Utrechr, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1790. 136 Bladz. In .gr. Oftavo. De prijs is ƒ 1 - : - : Zoo het ons voorkomt, heeft dit Boel;jen zijnen rechten naam niet. Het is geene reize of reisbefchrijving. De Schrijver, die uit Engeland naa de Eilanden van zijne Natie in de WestIndien gevaren is, heefc zijne losfe Aanmerkingen, over fommige dingen, die hem onder het oog gekomen waren, op het pipier geworpen, en dezen maken den inhoud van dit Gefchrift uit. Ze zijn van veelerlei foort,en loopen vooral over bijzondere ftukken uit de Landbefchrijving, de natuurlijke Historie en de Zeden. De Schrijver heeft eenen levendigen en aangenamen ichrijfftijl, hij is met de Latijnfche Schrijvers vrij gemeenzaam, en weet derzelver gezegden hier en daar wel ter fnede te pas te brengen. Het is jammer dat het Werkjen zoo klein is, en dat het niet meer algemeen gaat, over alles wat men van iemand 'verwacht, die over dit foort van onderwerpen fchrijven wil. Zeer breed zijn zijne aanmerkingen over de (laven en de llavemij. Zijne tekeningen daar van verwekken medelijden , met die ongelukkige menfchen, en een afgrijzen van derzelver beulen, doch zij doen ook z;en, dat onder de (laven ook zulken zijn, die in hunnen flavenftand minder ongelukkig zijn, dan zij in den flaat van vrijheid zouden geweest zijn. Een ander artijkel, waar over hier met eenige meerdere uitbreiding gefproken wordt, is de lekkere en overvloedige tafel der West-Indiërs. Verbaasd moet men (laan, over de keurigheid en gulzigheid der Engelfche Apichhfen in deze Eilanden. Hoe is het mooglijk, dat de menschiijke lichamen in zu'k een climaat en bij zulk eene levenswijze, in (Iaat zijn, om den zwaaren arbeid dezer menigvuldige fpijsverteering te verdauren, en dst zich een redelijk wezen, zoo zeer van deze dierlijke drifien kan laten pvermeestsren! C 5  43 NADRUKLIJK BETOOG , DAT ONGODSDIENSTIOH. Nadrukkelijk betoog, dat Ongodsdierjligheid de bron zij van tijdelijk en eeuwig ongeluk , Godsdienjligheid integendeel de bron van tijdelijk en eeuwig geluk. Uitgegeven door de Maatfchappij: Tot nut van 7 Algemeen. Te AmjlclJam, , bij H. Keijzer, C.de Vries, eü H. van Munfter, 1799. 165 Bladz. In Oftavo. De prijs is f: - 8 - : Elk, die weet, hoedanig de Bataaffche Maatfchappij tot nut van 't Algemeen allereerst ontltaan is, en allengs in leden, bloei en werkzaamheden is toegenomen , zal ook ligtlijk bevroeden, hoe het toekwame, dat die Maatfchappij niet altijd, in het uitfehrijven van Prijsvragen, zich aan zekeren vasten regel bepaald nebbe, nocii, door behoorlijk te fchiften en bij een te voegen, fteêds den kortllen en doelmatigfbn weg zij voordgeftreefd. Enkele Leden van deze Maatfchappij, hebben dit reeds lang gevoeld, en, op de laatstgehoudene algemeene Vergadering, heeft het algemeen Departement, zulks met dien uiiflag, ter fprake gebragt, dat 'er beflo;en is, eene Commisfie te benoemen, die, binnen den tijd van agt maanden, aan Hoofdbeftuurers eene voordragt en ontwerp, ter geheele hetfehepping der maatfchappij in dit opzicht, inleveren zal, opdat hetzelve op de punten van Bcfchrijving voor het jnar 1800 gebragt, een_ onder, werp van raadpleging en befluit, ter Algemeene Vergadering van dat jaar, uitmake. Aan deze gebrekige manier van werken, welke wij hopen, dat nu, met den aanvang der nieuwe eeuw, voor eene geregelder en meer volkomens moge plaats maken, heeft men aller* waarfchijnlijkst toe te fchrijven, dat 'er in het jaar 1791 en 1796 twee Prijsvragen zijn opgegeven, die men, daar zij zeer in eikander loopen, gevoeglijk tot één had kunnen brengen, zo men toen reeds een geregeld plan gevolgd ware, en waar door men, over het algemeen befchouwd, en zonder toepasfing op de S ukjens, waar over wij thands fpreken , eenè onnodige vermeerdering van Boekjens en fnippering van onderwerpen ware voorgekomen, welke der Maatfchappij Hechts meer gelds kost en den leeslust bij den gemeenen man eer uitdooft dan aan-' vuurt. Wij bedoelen hier de Prijsvraag van 1791 over het onwrikbaar verband tusfehen Deugd en waarachtig geluk, waar op het bekroonde andwoord van den Christen - Leeraar ]. h floh, in het jaar «793 is uitgegeven, en die van 1796, behelzende een nadruklijk betoog, dat Ongedsdienjligheid de bron zij van tijdlijk en eeuwig ongeluk , Godsdien/iigheid integendeel de bron van tijdlijk en eeuwig geluk, waar op de Christenleeraar f. clarisse het bestgekeurde andwoord heeft ingeleverd, het welk wij nu voor ons hebben. Bij die alles echter heeft ook dit gebrek der Maatfchappij» 10 het  DE BRON IS VAN TIJDELIJK EN EEUWIG ONGELUK. 43 het bepaald geval, waar van wij thands gewagen, zijn goeds ten voorfchijn gebragt. Met genoegen zal men de populair wijsgeerige Verhandeling van floh gelezen hebben en wederom herlezen; maar niet minder zal men zich, op het aandachtig overwegen van hetgene clarisse uit rede , ondervinding , Gefcbiedenis en H. Schrift, zoo uitmuntend en treffend te famen voegt, verheugen, dat de Maatfchappij, het onvolledige der eerstgemelde Prijsvraag van achteren inziende, nog eene van dergelijken aart , doch veel vollediger heeftopgehangen, waar aan wij het tegenwoordig Gefchrift te danken hebben. Clarisse, wien veelen onzer reeds uit andere Schriften kennen, heeft, komt het ons voor, juist den flag, om voor hec Volk te fchrijven; hij is duidlijk, levendig, treffend, onderhoudend en gemoedlijk. In het bijzonder behaagt het ons, dat hij ieder woord , het welk den lezeren, voor wien hij eigenlijk fchreef, min duidlijk zijn kon, terftond verklaart, en niet minder de wijze, waar op hij zulks doet; terwijl hij, Bijbelteksten aanhalende, in zijn venoog, geltadig gebruik maskt, van hamelsveld's uitmuntende Bijbelvertaling, en dezelve ook,langs dien weg, meer onder den zoogenoemien gemeenen man doet bekend worden. Dan, befchouwen wij clarisse's Werk eens nog wat meer van nader bij. In eene zeer populaire en onderhoudende Inleiding fchetst hij, eene gepaste gelijkenis te hulp nemende, alvoorens tot de zaak zelve te komen, het belangrijke van zijn volgend onderzoek, Daar op gaat hij, in het eerfte Hoofdftuk zijner Verhandeling, na het opfchrift derzelve te hebben verklaard, den zin van htt voorftel ontvouwen, en onderzoekt dus, wat geluk — ongeluk, tijdlijk en eeuwig geluk en ongeluk — Godsdienftigheid en — Ongodsdienftigheid is. Nu volgt, in het tweede IJooftjftuk, de oplosfing van het voorftel of betoog zelve, en wel in dezer voege. Eerst ftaaft hij de ftelling: Godsdienftigheid is de bron va» tijdlijk geluk, en ongodsdienftigheid juist h«t tegendeel, met de voïgeftde drie dringende bewijzen. 1. Godsdienftigheid fchenkt de verhevenlte genoegens, maar O igodsdienftigheid de hoogfte ongenoegens. 2. De eerfte opent niet alleen alle bronnen van genoegen, terwijl de laatfte die verflopt, maar zij zuivert en verhoogt dezelve ook, daar Ongodsdienftigheid ze integendeel bederft en onbruikbaar maakt. 3. De eerfte fchenkt, bij ongenoegens zelfs,nog overwegende genoegens,inmiddels de laatfte ons alsdan dubbel ongelukkig maakt. De Eerw. clarisse is hier zeer omflachtig, maar ver van verveeleni te worden, en treedt in veele bijzon-ierheden, ons bellek laat echt;r niet toe , hem te volgen; In de tweede AfJeeling van dit Hoofdftuk betoogt hij de Helling: Godsdienftigheid is de bron van eeuwig geluk, maar ongodsdienftigheid, die van eeuwig ongeluk. Dit Stuk evenwel behandelt de Schrijver veel korter, omdat (zegt hij; daar aan minder getwijfeld wórdt, — de voatige gezegden hetzelve reeds ongemerkt ophelderen, en — de Hei»  44 NADRUKLIJK BETOOG, DAT ONGODSDIENSTIGH. Heilige Schrift, blad voor blad, deze leer overal infcherpt, weshalve hii dan ook (lectits eene en andere treffende aanmerking desaangaande maakt. Het befluit van alles, eindelijk, bevat eene dringende amfpooring tot Godzaligheid, benevens eenige raadgevingen of andwoorden op deze en gene bedenkingen, die de gemeene man dikwerf maakt, als: „ ik wenschte wel zoo Godsdienftis te le- , ven;masr,wat is het? wij arme lieden hebben zoo veel tijd " niet, als de vermogenden, wij moeten tobben om het fober " kostje, — vroeg op en nog laat aan het werk: — wij '', kunnen zoo veel niet zingen en bidden, enz." — Wat zul„ len de menfchen wel denken? men zal zeggen, dat ik fijn geworden ben; dat ik fchijnheilig ben; dat men mij wel an„ ders gekend heeft, — of dat ik tot dweperij ben vervallen , enz." „ Hoe moet ik het aanleggen, om met verzaking l, van onaodsdienftigheid waarlijk Godsdienflig te worden of te „ blijven?" Terwijl clarisse zijne gantfche uitmuntende Verhandeling eindigt met een hartüjk gebed uit naam der Legers , en hij, opdat men alles, als met eenen opflag, zou kunnen overzien, den hoofdinhoud, achter aan, in eene koae fchets, geplaatst heeft. Naauwlijks weten wij, wat wij, onz:n Lezeren, tot eene proef zullen mededeelen, want alles is even fchoon, duidlijk en treffend gezend. Ware de fchets van een waarlijk Godsdienflig mensch, Bladz. 48 enz. niet te lang voor ons uittrekzel, gaarne namen wij dezelve daar toe over. Wel aan! bepiauja wij ons tot zijne verklaring van het opfehrifc der Redevoering, Bladz. 15 enz. die korter is en tevens ten blijk (trekt van zijne manier, om een duidlijk denkbeeld van woorden en zaken ie geven. .. „ Wij gaan nu te zamen tot de zaak zelve-over, mijne i-ezers! en daar wij ons hier toe fchikken, zal het niet kwaad „ zijn, dat wij het Opfchrift van deze Verhandeling,volgends ' den eisch der Maatfchappij: Tot Nut van 'tfSfi^emeen in,, gerigt, nog eer.s overlezen. Wat is 'er gevraagd? Hoe heb „ ik gefchreven? „ ,. Een nadruklijk betoog,.. Wacht eens. — Wat is een betoog? Dat is een bewijs, B, op goede gronden (leunende: als men eene zaak, eene (lel9, ling, met kragt van redenen v^orftaat en de waarheid van de„ zelve overtuigend (laaft, dat is een bcttog. — Nu, kom „ aan, zoo een betoog, zulk een beredeneerd bewijs wil de „ Maatfchappij opgefteld hebben, en dat wel een nadruklijk „ betoog; dat is, zoodanig een betoog, waar in de redenen „ kragt en kiem hebben, zoo dat men de waarhed, als het „ ware, voelen en tasten kan,en het gemojd. daar door over„ reed , belang daar in neemt en zich daar naar zoekt te fchikken." „ Dat verdaan wij nu genoeg} maar —- wat wil de Maat»  DE BRON IS VAN TIJDELIJK EN EEUWIG ONGELUK. 45 „ fchappif dan- igenliik betoogd hebben! — Dat vinden wij, „ als wij het Opfchrift verder lezen: „ Een nadruklijk be- ""/nu komt het; — een betoog — van wat? „ Dat On„„ godsdienfligheid de bron zij van tijdlijk en eeuwig onge„ „ luk: Godsnien/iigheid integendeel de bron van tijdlijk en ecnvig geluk."" Ziet daar, wat ik u eigenlijk nadruklijk betoogen moet; „ maar eer ik daar aan begin, wil ik 'er vooraf e^n weinig met u over praten. — Gij weet immers wel, waar de meeste twisten en harrewarren in de wereld uit ontlhan? Is hec niet , daar uit, dat de menfchen malkander dikwijls niet regt ver" (taan? Men is het menigmaal in den grond zamen eens over " de zaak, wanneer men nog hevig twist over de woorden.— „ Dat zou ons ook kunnen overkomen, mijne Lezers! wanc „ wij zijn altemaal menfchen! Maar, als dat gebeurde, dm zou „ ik', met al mün betoogen, niet veel uitrigten, en gij zoude „ 'er niet veel aan hebben. Om dat ongeluk nu voor te ko' „ men, dunkt mij best,dat wij eerst met malkander affpreken, wat wij door die woorden verftaan, welke de (tof van het „ betoog zullen uitmaken: en zoo doende, weten wij vooiaf, „ waar aan ors te houden, en wij komen twist en krakelen ,, voor, enz." Harilijk verëenigen wij ons me: den wensch, door de Maatfchappij in haar Voorbericht geuit, dat deze Verhandeling onze Landgenoten, bij het lezen en overdenken, in (taat zal (lellen en aanfpooren, om zich hoe lanes zoo meer te onttrekken aan de Onaodsdienftighïid, dii in onze dagen helaas! zoo zeer het hoofd begint op te (teken, en nogthands niet anders dan ongeluk naar zich (Iepen moet; en dat zij zich., integendeel geheel en al mogen leeren overgeven aan een Godsdienflig gedrag, ' waar door zij hun waar geluk bevorderen. —— Proeve van den Smaak en Profaïfchen fchrijftrant van as mus. In vertaaide Fragmenten uit den IFaudsbtkker Bode. Twee' de Stuk. Te Utrecht, bij W. van Ijzerworst, 1799- -°4 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f i - 16 • : Het is ons zeer aangenaam, dat men voordgaat met de uitgave eener vertaling van de Profaïfche Schriften van asmus, dien uitmuntenden, cieugdzamen, oorfpronglijken en bijna zonder wedergade vernuftigen Schrijver. Van het uitmuntend talent van dezen Schrijver, en van den geest van zijn gefchrift, hebben wij onzen L zer reeds voorheenen onderhouden. Wij hebben daar voor het tegenwoordige niet ver.ier bii te voegen. Men K vtrt on? hier wederom XXVI Stukjens, allen van dezelfde fouit , en met dezelfde bevalligheid. Hier  46 PaOEVE VAN DEN SMAAK EN PROSAÏ5CHEN Hier of daar hebben we 'er wel een onder gevonden, dat op bij. zonderheden ziet, die in Duitschland plaats hebben, en die voor een groot deel van onze Lezers wat moeilijker'zijn , om verdaan te worden; maar ze zijn weinig, en het behaagen in het overige aal dit ligt doen over het hoofd zien. Een Gefchrift, gelijk deze Proeve, wordt best gekend, wan» neer het zich zelve aankondigt. Wij zullen daaröm een en ander Stukjen uit het zelve overnemen. Zie hier het eerde-} WAT IK WEL MAG. „ Ik mag gaarne zien begraven, als zoo'n roodgeweend oog nog eenmaal voor zich néér in 't graf ziet, of iemand zich zoó kort omkeert, 'er zoo bleek uitziet, op één punt onbeweeglijk ftaart, en niet tot fchreié'n komen kan, dan pleeg het mij we! zelve niet richtig in de oogen te worden. Offchoon ik dan in der waarheid tocli vrolijk ben. Eu waaröm zou ik dat niet zijn? Hij ligt nu daar en rust immers! Ik ben daarin een wonderlijk mensch, als ik tarw zie zaaien, dan denk ik reeds aan de doppels en aan het Oogstfeest. De menfchen zijn zoo fchuuw voor eenen dooden, waarom ? weet ik niet. Het is een roerende heilige fehoone aanblik, een lijk in het aangezicht te zien; maar het moet zonder opfchik zijn. Die dille bleeke doodsgedaante is dan de tooi, en de eerde fporen der bederving zijn het halsfie. raad, en het eerfte haangekraai ter opftanding." Verder in het bock voordgaande, komt ons zoo veel voor, -dat wij zoo gaarn aan onze Lezers zouden mededeelen , dat wij naauwlijks weten te kiezen. Asmüs fchriift aan zijn Oom, dat hij zich wel gaarn op de fehoone wetenfehappen wilde toeleggen, en vraagt denzelven, welke boeken hij zich daar toe moet aanfehaffen, cn zie hier het andwoord van zijren hooggeleerden Heer Oom- „ Word niet gik, Neef, en laat toch de fehoone wetenfehfppen ongemoeid. Evenwel wil ik u mijnen raad niet onthouden." 1. Indien 't u met het een en ander waarlijk ernst is, en het u zoo recht door merg en been gaat, zoo laac dat begaan, dauk 'er God voor, en zeg 'er niemand iet van. En 2. Indien het oorbaar is, daar van te doen blijken, en tè fchrijven, zoo fchrijf dtn neêr, wat, en zoo als gij dat gevoelt. 3 Maar voelt gij niets, en wildet gij evenwel gaarn, voor het geëerd publiek, de vertooning maken, als of gij wat voeldet; lees dan batteux en zijne Collegaas, van longinus aan, tot die aan den wand en aan de nieuwspapieren en Bibliotheken pist toe. Gij zoudt ze ook ongelezen kunnen laten , want wat degelijks brengt gij toch nooit voor den dag in verfen, noch in profa. Vaarwel, Neef. N. s. Gij kunt ook, in plaats van batteüx onderhanden te nemen, den ramenas raspen , 't komt alles op het zelfde uit. Vale." Zie  SCHRIJFTRANT VAN ASMUS. 4? Zie hier de gedachte van asmus, aangaande het huwelijk. „ Het trouwen " zegt hij, „ komt mij voor als een Imkerde erwt of boon. In den beginne fmaakt die zoet, en dan meenea de menfchen, dat dat eeuwig zoo voordduurt. Mair dat weim'gje fuiker is 'er haast afgelikt, ziet ge , en dan komt van binr nen bij de meesten een ftuk asfa fatida of rhabarber, en dart laten ze de lip nangen. Bij u zal het hope ik nu zoo niet zijn* Gij zult, wanneer ge met de fuiker aan liet einde zijt, een wel* fmakende krachtige wortel vinden, die u levens lang goeddoet! ïoo als ik u kenne, en uwe famenwoning met de zalige geer» trui] hebbe afgekeken, ben ik ook overtuigd, dar het zoo gaaa aal#of gij moest tot een volflagen Helleveeg vervallen zijn, en die zijn 'er niet veelen. De Vrouwen zijn buigzame goede fchepfels en wanneer gij van eene hoort, die haren man kromme fpro'ngen maakt, dan kunt gij altoos veilig tien tegen een zetten, dat hij zich jegens haar niet gedraagt, zoo als dat een Christelijk man betaamt, enz. Wij zouden hier affebeiden, doch wij vinden in dit Stuk eert toevoegfel van eene Nederlandfche hand, dat ons zoo gewigtig voorkomt, dat wij iet van hetzelve moeten melden. As mus had eene aanmerking gemaakt, op „ jean qui rit Êf iean qui pleure een piece fugitive van den Heer ds vols TAiüE, en daar in had hij dezen vermaarden veelfchrijver een Comediant genoemd: Onze landgenoot laat hier een Stukjen op volgen, waar van het opfchrift is: Betijtelt asmus volta ma naar verdiende? Deze vraag breidt hij aldus uit; ., Heeft voltaire, in 't gene hij deed, alleen groote talenten aan den dag gelegd' Heeft hij perfonen en zaken , die hij, uit hoofde van. zijn opgenomen rol, zoo hatelijk moest maken als hii konde* zoo hatelijk gemaakt als kuast en pasfiën dat vermogten ? en heeft hij die rol eeniglijk op zich genomen, uit haat en vijand: fchap tegen perfonen en zaken, die hem in den weg waren, zonder de minde waarheidsliefde, zonder overtuiging, dat dezelve dat verdienden?" Die maar eenige kennis aan perfonen en zaken heeft, en maar ivat bekend is, in de fchriften van volt ai re, begrijpt zeer wel dat het andwoord op deze vragen zeer tot nadeel van dezen laatXlen moet uitvallen. De Schrijver van dit Stukjen toont dit in het bijzonder , uit eenige min bekende bijzonderheden , van zijn laatfte leven en dood, met aanwijzing van de grondea, waar op zijne verhalen fteunen, en die, wat de lieden van voltaire's foort ook mogen voorwenden, maar al te veel bewijs van waarheid voor zich hebben. Hier ziet men dezen wijdvermaarden verlichter , wiens geest voorzat in alle Collegtën van bewind; die alle grooter en kleiner geleerde Genootfchappen bezielde, die fpeelde op alle toneelen, die zweefde door alle Gezelfcnappen, «n wiens beginfelen en leer doorgedrongen waren tot genoeg, zaam alle ftanden van menfchen, ten toon gefteld, als den eeri«osfteu fcknrk, die itus&er fie xpde besiad, Hier vertoont hij zich  48 N ABERICH T. zich in zijn waar licht, een verwaanden dwaas, een man zonder beginfelen en zonder eenige de minfte zekerheid. Zoo rascli hij zijn leven !n gevaar ziet, zond hij om eenen Priester, en hij fchreef en tekende eene verklaring dat hij gebiecht had, en dat hij ftierf in de H. Katholi|ke Kerk, hopende op de Godlijke barmhartigheid , dat deze hem verwaardigen zou hem alle zijne gebreken te vergeven; en indien hij immer der Kerke ergernis gegeven had , daar over vergeving vragende aan God en aan haar. — Sjdert hebben zijne Vrienden d'alembert, diderot, marmontel en huns gelijken wel gepoogd, dit en al het overige voor de wereld te verbergen, door niemand toegang tot hem te geven, maar zj hebben zijne Geneesheeren en eenige anderen niet van hem kunnen weeren, die getuigd hebben, dat zijne vervloekingen en verwijtingen niet waren aan te hooren. „ Gaat weg van hier, zei hij hun, gijlieden zijt oorzaak van „ den ftaat,waatïn ik ben, ik kan u allen misfen , en welk eene ,, rampzalige glorie hebt gij mij niet gekost! " Wroeging en verfchrikking grepen hem beurtlings aan. Dan eens wendde hij zich, in den weedom zijns harten, tot God; dan deinsde hij vervloekende en lasterende te rug ; dan eens fchreeuwde hij het doel van zijnen vroegeren haat luidkeels en beiingftigd uit, jesus Christus! jesus Christus! jesus Christus! En zoo werden evenwel drie maanden doorgebragt, federc zijne kroaning op het Fransch toneel, tot aan zijnen dood, die niet een enkel oogenblik van ftille gerustheid hebben opgeleverd , waarop zijne Aanhangeren zich naderhand openlijk hebben kunnen of durven beroemen. „ Mr. tronchin noemde zijne gefteldheid razernij, en heeft blijven verklaren, dat het toneel waarvan hij aanfchouwer geweest was, geen ander dan een klein en zwak denkbeeld opleverde van voltaire, en van zijne zaak en aanhang." Zie daarl dat is voltaire, de Filofoof, de Verlichter van de XVllIde Eeuw, de razende vijand van jesus Christus, dien hij gewoon was te noemen , ,, den infamen, eïr- loozen 0i'ge1iang£nen , dien hij zou verpletteren." NABERICHT. Het o^rSladz. 640, in het Eerfte Stuk , van het voorig Deel, in de Aanmerking geftelde, is geenszins betreklijk tot de Zeildoekweverijè'n, het geen men, bij misvatting, wel zou kunnen opmaken, uit het geftelde Het Werkvolk tot de Fabriek be. hoorende, ontvangt loon bij den Dag, en niet bij de Rol.  UïTTREKZELS en BEOORDEELINCÉN. Verklaring van den Brief aan'de Hebreen door o. bonnet, DoSlor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie- Prediker te Utrecht. Zevende Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1799. 333 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 2 - 8 - : Het Xde Hoofddeel van den Brief aan de Hebreen, maakt den inhoud uit des zevenden Deels , der uitgebreide Verklaring van dezen Brief, door den Hoogleeraar bonnet, waar in alles, op dezelfde flipt naauwkeürïgé wijze , als in de voorige deelen gefchied was, behandeld, en aanleiding overvloedig gegeven wordt, tot het nadenken en overwegen van verfcheiden gewigtige en belangrijke onderwerpen , die de Hoogleeraar, met even zoo veel fcherpzinnigheid, als juistheid voordraagt. Om , naar onze gewoonte , in het aankondigen van dit uitgebreid Bijbelvverk , weder eene proeve te geven , bepalen wij ons tot de bedenking, welke de Hoogleeraar maakt , Bladz. 95. volg. bij gelegenheid van des Apostels uitfpraak vs. 18. „ Waar nu vergeving derzelver „ is, daar is geene offerande meer voor de zonde;" bij de beiindwoording van welke bedanking de Hoogleeraar aanleiding heeft, om ons het eigenlijk onderfcheid tusfehen de vergeving der zonden aan de gelovigen, vóór en na chuistus komst in deze wereld., volgends zijn begrip , te verklaren. Dus fpreekt bij: „ Maar nu doet zich eene aanmerklijke zwarigheid ?> 0p." _ „ Hoe? (7,3.1 iemand denken,) is 'er geen „ offerande meer nodig , omdat 'er vergeving is, dan volgt, dat 'er geen vergeving heeft plaats gehad, zoo „ lang 'er nog een offerande vóór de zonde nodig was: „ maarnn, vóór dat c hrist us in de wereld kwam, „ vóór dat hij leed en ftierf, was 'er nog een offeran„ de nodig, om de zonden te verzoenen; en deze nood„ zaaklijkheid werd aan de Oude Kerk vóór de wet, en „ vooral onder de wet, geduurig herinnerd , door de „ van God ingeftelde offeranden, ter voorbeeldige ver„ zoening van de zonden; was 'er dan , geduurende een „ tijdsverloop van vierduizend jaren , nog een offerande „ nodig, om de waare verzoening aan te brengen, dan moet immers volgen, dat 'er,geduurende al dien tijd, geen waare vergeving der zonde hebbe plaats gehad."-— nieuwe vad. bibi,, jv. deel.no* 2. 0 De-  50 C. BONNET Deze bedenking is zeer natuurlijk, en verpligt ons, het ftiife van de vergeving der zonden nader te overwegen. Wij zullen dit doen met de beandwoording dezer twee vragen. — „ Hebben de gelovigen , vóór de komst van Christus in de wereld, eene waare en volkomene „ vergeving van zonden gehad, of niet? Zo ja; „ hoe heeft dan de Apostel, op zulk eene wijze, gelijk „ hij doet, de vergeving der zonden kunnen verbinden „ met die offerande van den Heere jesus, welke hij „ eerst in de volheid des tijds aan God heeft toege- bracht?" „ De eerfte vraag is dan, hebben de gelovigen, vóór de komst van Christus in de wereld, eene waare e* volkomene vergevtng van zonden gehad?'''' ,, Gij bemerkt, Lezer, dat ik dus in het algemeen fpreek , van alle gelovigen , die vóór christus geleefd hebben. Want, ten aanzien der vergeving zelve ■was 'er geen onderfcheid vóór en onder de wet. ZO 'er toch geen volkomen vergeving,, vóór christus, hebbe plaats gehad, omdat de rehrgmaking der zonden, door zijne offerande, nog niet was te wege gebracht, zoo moet volgen, dat abel, en och, noIch , abraham, izaïk, jakob, en meer anderen, even zoo min, eene waare vergeving der zonden gehad hebben , als die gelovige Israëlieten , welke onder de wet leefden." » „ Ik fta toe , dat paulus , in zijne redeneering, zich nu en dan bepaalt tot de oude Isra'èlitifche Kerk. Wij hebben daar van een voorbeeld gezien in het voorig hoofddeel, het 15de vers, 't gene hij daar zegt, is ook toepaslijk op de gelovigen, die vóór moses geleefd hebben ; maar hij fpreekt alleen van de verzoening der overtredingen, die onder het eerfte Testament •waren , om de Hebreen zoo veel beter te overtuigen van de noodzaaklijkheid der offerande van jesus christus, als aan welke ook hunne Voorvaderen de verzoening hunner zonden verfchuldigd waren; en zulks ongeacht alle die offeranden, welke zij zelve den Heere , naar de wet, toebrachten." „ Verder, wanneer wij van eene ivaare en volkoment vergeving fpreken, dan verdaan wij 'er door, zulk eene kwijtfchelding van fchuld en ftraf, en derhalven , zulk eene rechtvaar digmaking voor God, die den, in zich zeiven zondigen , maar , door Gods genade , gelovenden ïaenscb,,  VERKLARING VAN DEN BR IEP AAN DE HEBUECN. $t tnensch, vrijmoedigheid geeft, om den Heere, als zijnen Verbondsgod aan te merken ; zich in hem te verblijden ; op hem zich te verlaten , en alles goeds van hem te verwachten , voor tijd en eeuwigheid; ja maar ook vergeving, welker gelovige erkentenis hem in ftaat fielt, om den fleere hartlijk lief te hebben, en uit liefde te gehoorzamen; ook in de uitoefening van allermoeiliikftc pligten. — Dat nu de gelovigen, vóór, en onder de wet, zulk eene vergeving der zonden gehad, dat zij den troost van die vergeving genoten, dat zij de vrucht van die vergeving, in eenen heiligen wandel, vertoond hebben , daar voor zijn veele bewijzen bij te brengen. Als wij abels geloof, enochs en n o a c n s wandel met God , abrahams gehoorzaamheid , jobs vertrouwen , davids hartelijke liefde tot den Heere, asafs roem in hem , dien hij den rots-fixeen van zijn hart noemt, en zijn eeuwig deel; als wij het één en ander in aanmerking nemen, en tevens letten op de leere der Oude Kerk, aangaande dit gewigtig Stuk, zoo ver ons dezelve, uit den XXXII, den CIII, den CXXX, en andere psalmen bekendis — als we daarmede de leere der Apostelen vergelijken , vooral van paulus,rom. IV. en eindelijk, als wij die wolke van getuigen in aanmerking nemen , die nu nog tot voorbeelden in geloofsgehoorzaamheid verftrekken moeten , naar den inhoud van het XI hoofddeel dezes Briefs, dan blijft 'er geen twijfel over, of de Godvruchtigen in dien tijd hebben volkomen verzekering gehad, althands kunnen hebben, dat hunne zonden vergeven waren, en zoo vergeven, uit kracht der toekomende Middelaars-bediening van den beloofden Verlosfer, dat dezelve hun nimmermeer, ter veröordeeling, (trekken zouden." ,, Maar dan blijft de tweede Vraag : Zo ze reeds toen, zulk eene vergeving der zonden gehad hebben, hoe kan paulus dan, hier ter plaats, te kennen geven, dat de vergeving eerst een gevolg is van christus offerande? " ,, Om hier op te antwoorden , moeten wij aanmerken , dat 'er een tweeërlei vergeving of rechtvaardiging is : de ééne is perfoneel, de andere raakt de gantfche Kerk, in haar geheel befchouwd." ,, De perfoneele vergeving, of rechtvaardigmaking isdie daad van God , waar door hij verklaart , dat de zonde nimmer (trekken zal, om den mensch te veroordelen, en hem uit te fluiten van de zaligheid. En hier D a om-  $1 G. BONNET omtrent moeten wij de volgende bijzonderheden in aan* merking nemen. — Vooreerst, dat tot zulk eene vergeving niet verëischt wordt, dat de zonde reeds daad» lijk verzoend zij: genoeg was het voor de Oude Kerk, verzekering te hebben, dat de zonde eens zou verzoend worden. — Ten tweeden, dat die vergeving, die Godlijke verklaring, vervat is in die belofte van het Euangelium, zoo als dat vóór, en na de komst van christus in de wereld, aan gevallen menfchen verkondigd is. — Ten derden, dat 'er derhalven in het wezen der zaak , geen verfchil is tusfchen de vergeving der zonden, vóór en na» 's Hcilands dood, maar alleen in de omftandigheden, ert wel voornaamlijk in deze. — Vooreerst, dat het geloof aan Gods vergevende genade, toen, verkeerde, omtrent eenen Verlosfer, die de zonde nog zou verzoenen, maar nu omtrent eenen Verlosfer, die de zonde, met 'er daad, verzoend heeft. — Ten tweeden, dat het geloof aan de beloften van het Euangelie toen verfterkt wierd door de ingeftelde zoenöfferanden , als zoo veele tekenen en zegelen van de nood' zaaklijkheid, niet alleen, maar ook van de zekerheid, eener toekomende , en volmaakte verzoening ; daar nu het geloof aan de beloften van het Euangelie verfterkt wordt door het Heilig Avondmaal als een teken en zegel, dat die volmaakte verzoening reeds is aangebracht. — Zie daar, Lezer, wat wij hebben op te merken , omtrent deperfoneele vergeving, zoo als die, in het wezen der zaak, dezelfde is, onder het Oud- en Nieuw Verbond , van deze vergeving fpreekt paulus hier ter plaatze niet." ,, Maar, ik zeide ook, dat 'er eene vergeving, eene rechtvaardigmaking is , die hare betrekking heeft tot de gantfche Kerk, in haar geheel befehouwd. Deze' beftaat in de verklaring van God , niet , dat 'er geen zonde zal toegerekend worden; dat kon plaats hebben, al was de zonde nog niet daadlijk verzoend; en heeft ook, van de vroegfte eeuwen af, plaats gehad; maar die vergeving, waar van wij nu fpreken , is eene verklaring van God, dat 'er geen zonde meer is , die de volkomen zaligheid der gantfche Kerk hinderen kan. En omtrent deze vergeving, merken wij aan; vooreerst, dat dezelve geen plaats kon hebben, ten zij dan dat, door een volmaakte offerande, de zonde was weggenomen. — Ten tweeden, dat die verklaring van God, aangaande de weg- ne-  verklaring van den brief aan de hebrecn. J3 neming der zonde door den dood van christus, aan de gantfche Kerk , niet alleen op aarde , maar ook ia den hemel, gegeven is , door de opwekking^ van den Heiland , en zijne daar op volgende verhooging. Hij toch is overgeleverd om onze zonde , en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Zoodat, gelijk, toen christus leed en ftierf, het uitverkozen menschdom gerekend wierd in hem te lijden en te fterven , alzoo ook toen hij wierd opgewekt, en dus gerechtvaardigd , de gantfche Kerk in hem gerechtvaardigd wierd ; met dit gevolg, dat ze, zonder eene andere tusfchenkomende offerande, kan toegelaten worden tot de volkomene zaligheid , in gemeenfchap van den nu verheerlijkten Middelaar. Ten derden, dat deze Godlijke verklaring, benevens de daadlijke verzoening, waar op ze rust, noodwendig vooraf moest gaan, eer de gantfche Kerk, naar ziel en lichaam, kon gefield worden in het bezit van de hemelfche ervenis. Dat hebben wij gezien, bij de overweging van het 15de vers des vorigen hoofddeels, daar de Apostel leert, dat de dood des Middelaars moest tusfehen beide komen , ter verzoening der overtredingen, die onder hel eerfte Testament waren, eer dat de geroepene de beloftenis der eeuwige erve ontvangen konden." „ Nu is het deze vergeving , deze Godlijke verklaring, dat de zonde, met 'er daad, is weggenomen, waar op paulus hier het oog heeft. Dit blijkt vooreerst, uit zijne redeneering: want, daar hij, op andere plaatzen, de vergeving der zonden, de rechtvaardigmaking, ook toekent aan de gelovigen, die vóór christus geleefd hebben, daar fpreekt hij te dezer plaats van eene vergeving, die de daadlijke verzoening der zonden, door jesus offer, reeds verönderllelt, en zoo verönderftelt, dat 'er geen volgend offer te pas komt." „ Nog klaarder blijkt het uit den aart der belofte van paulus hier aangehaald. Het is eene belofte aan de gantfche Kerk, als één ligchaam aangemerkt; want, gelijk wij reeds gezien hebben, 'er is, federd de afzondering van jakobs nagedacht, geen andere Kerk op aaide ', dan de Israëlitifche, tot welke de Heidenen zijn toegevoegd; en 't is deze Kerk, waar omtrent wij, hier, zulk eene Godlijke verklaring vinden." „ Eindelijk, allerduidelijkst blijkt het uit den inhoud der belofte, en wel bepaaïdlijk uit dat gedeelte, 't welk paulus hier aanhaalt. Hunner zonden en hunner ongeD 3 rech-  54 J. W. VAN SLIjPE, KANDELAAR-GEZICHT. rechtigheden zal ik geenszins meer gedenken. Nu moeten wij te rug zien op het %de vers, daar leert de Apostel, dat, in de wettifche offeranden , alle jaren weder gedachtenis der zonden gefchiedde, en de reden hier van was, omdat ze de zonden niet konden wegnemen. Maar, verklaart God nu, der zonden , der ongerechtigheden , niet meer te gedenken , dan moet die weder gedachtenis der zonden ook ophouden, bij gevolge, de zonden zelve moeten weggenomen zijn, door eene betere offerande. Dit nu is het, 't geen de Apostel den Hebreen wil doen opmerken: Hij (preekt derhalven, hier ter plaatze , van zulk eene vergeving , die de daadlijke verzoening van de gantfche Kerk verönderftelt, en zulks uit kracht van jesus offerande, waardoor hij eeuwigheid volmaakt heeft de genen, die geheiligd worden." Kandelaar-gezicht van den Propheet zacharia. Opgefooten in het vierde Hoofdftuk zijner Godfpraken, en in eenige Verhandelingen antflooten, door j. w. van slijpe. Te Amfteldam , bij]. Allart. 368 Bladz. Opdragt, Foorrede en Inhoud XXXVIII Bladz. In gr. Octavo. De prijs «ƒ3-:-: T17ij twijfelen 'er zeer aan, of wel veelen, na den » » loflijken arbeid van verfcheiden Taalkundige en Geleerde mannen, ook in deze laatfte jaaren , ter opheldering van den Propheet zacharia befteed, door deze ontfluiting van deszelfs Kandelaars-gezicht, door den Eerw. v. S. tot eene nadere inlichting van derzelver zin en mening zullen gebragt worden , of kunnen geraken. Ons ten minften is over het geheel, noch taalkundige uitlegging, noch zijne daar op gegronde verklaring en uitbreiding bevallen. 4r- Grao-  h. j. krom, roeping der heidenen. 55 Groote Belofte van de roeping der Heidenen in de tijden van het Nieuw Verbond; ter aanmoediging van hen , die aan de bevoordering van die belangrijke zaak gaarn willen dienstbaar zijn. Uitgefproken bij gelegenheid der algemeene Vergadering van het Zendeling'Genootfchap , te Rotterdam, den liften jfunij 1799 door her m. J o krom, Profesfor en Predikant te Middelburg, Dirigeerend Lid van dat Genootfchap. Met eenige Bijlagen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 127 'Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f: - 16 - : De tijtel bericht ons reeds, bij welk eene gelegenheid, en met welk een oogmerk deze Redevoering is ütfS gefproken. Na eene Vooraffpraak en Inleiding, die ons wat te breedvoerig voorkomen, legt de Hoogleeraar tot een* grondflag van zijne Redevoering , die groote Voorzegging , welke wij vinden Jef. XLIV: 3,4,5- Want ik zal water op de dorftigen gieten , enz. hij verklaart deze Voorzegging , en wijst hare vervulling aan. Hier op behandelt hij vier bijzonderheden. i°. De tijden van de meerdere uitbreiding van het rijk van christus onder de Heidenen fchijnen met rasfche fchreden te naderen. a°. De bedenkingen, die men tegen deze uitzichten, en tegen de pogingen en werkzaamheden van het Zendeling-Genootfchap inbrengt, zijn niet van dien aart, dat zij hetzelve moeten affchrikken en ontmoedigen. 30. Dat moeten wij maar bedoelen , en daaröp werken bij de Heidenen , dat zij zeggen niet Hechts, maar ook met hun geheele hart menen: wij zijn des Heeren, en dan kunnen wij 40. Ons met dat heerlijk uitzicht voor des Heeren Kerk in de dagen, die wij beleven, bemoedigen en verkwikken. — Het eerfte gedeelte van deze Redevoering heeft ons minder bevallen. De Hoogleeraar neemt maar zoo fchielijk de voorönderftelling aan, dat deze Voorzegging op de Heidenen, en derzelver bekeering ziet. Dat is klaar, zegt hij, het geheele beloop van zaken leert dat. Maar dit bewijst hij niet. Het komt ons voor, zoo klaar niet te, zijn. En men zou gemaklijk kunnen bewijzen, dat het beloop van zaken, het verband, waarïn de Voorzegging voorkomt , ten duidelijkften bewijst , D .4 dat  Jfj h. j. krom, ROEPING der heidenen. dat dezelve op de nakomelingen der Jooden ziet , en op de hervorming , die zij bij hunne wederkering uit Label zouden ondergaan, wanneer zij, die te voren zoo zeer tot de afgoderij overhelden , daar van volkomen genezen, elk als om ftrijd de eerfte zouden willen zijn, om te verklaren: Ik ben des Heeren, ik behoor tot zijn Folk, — Intusfchen de voorönderftclling, waarop alles gebouwd is, ongegrond zijnde, vervalt het overige van zelve. _ in de verklaring der woorden zelve hadden wij ook meer fmaak voor de Oosterfche Dichtkunde verwacht. Het in het oog houden van den Hebreeuwfchen parallelismus is bij dezen tekst volftrekt nodig, om zoo wel den waaren zin van deze voorfpelling te ontdekken , als om de fchoonheid van des Dichters voordragt te gevoelen. — Daarenboven is dit gedeelte der Redevoering wat langdraadig. De Hoogleeraar had vooraf gezegd,, dat bij in eene Vergadering van mannen, die geoefend zijn in het woord der waarheid, zich noch met jeene breedvoerige verklaring der woorden, noch met een uitvoerig betoog van de zekerheid der voorfpellingen zou bezig houden. Hij zou alles maar met een enkel woord aanftippen. Intusfchen heeft hij tot dit aanftippen 27 bladzijden nodig; indien dit kort is, weten wij niet, wat gezegd kan worden lang te zijn. Uitvoerigheid is over het geheel de fout in deze Redevoering. Geen menschlijk hoofd is in ftaat, het aanhporen van dezelve zonder merklijke vermoeijing uit te houden. De beste opftellen, hoe voortrcflijk ook, houden op te behagen, zoo dra zij te lang worden uitgerekt. Maar zoo veel te beter heeft ons het tweede deel van deze Redevoering behaagd, waar in de vier ftraks opgegevene bijzonderheden behandeld worden. Wij hebben daar in veele oordeelkundige en lezenswaardige aanmerkingen aangetroffen , gelijk ook een aantal blijken yan gezond verftand , van eene cordate denkwijs, en van eene hartlijke belangftelling in de uitbreiding vaii het rijk van onzen Heer jesus christus. Het is zeer opwekkende opgefteld, en juist gepast voor de gelegenheid des tijds. Indien de kundige en ijverige Hoogleeraar het geheele eerfte deel had weggelaten, zou het laatfte 'er geen mindere waarde door gehad hebben, en op den 011 vermoeiden toehoorer een des te beter èffecl hebben kunnen doen, — De bijlagen/zijn ook van eenen belangrijken inhoud. Aan-.  j. e. mebius, aanm. over. eene verhandeling, ft Aanmerkingen over eene Verhandeling, genaamd: De Leer der Verkiezing en Verwerping eenvoudiger gemaakt. Door jacobus engel sm a m e b i u s , Predikant te Rijperkerk en Hardegarijp. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, i?99- 188 Bladz. In gr. OSfavo. De 'prijs is ƒ 1 - 4 - ■ Wij hebben voorheen van eenige Brieven, ter beöordeeling van het hier op den tijtel gemeld Werkien in het licht verfchenen, gewag gemaakt. Wij vonden' dezelve zeer juist en doel treffende, en hebben ze daarom, naar ons beftek, voor onze Lezers ontwikkeld, en, naar verdienften, aangeprezen. (*) — Deze aanmerkingen van den Eeiw. M, zijn, in zoo verre, van de gemelde Brieven onderfcheiden, dat deze laatfte zich eene opzetlijke wederlegging van de genoemde Verhandeling heeft voorgefteld. Hij gaat derhalven den Schrijver van ftuk tot ftuk na, draagt zijne aanmerkingen met befcheidenheid en ernst voor, verdedigt de leer der Gereformeerden , als met de uitfpraken der H. Schrift overeenkomende, en trekt uit het een en ander leerzame en gepaste gevolgen, — Voor hun derhalven, die, in dit laatfte opzicht, een , zoo veel het onderwerp eedoogt, duidelijk, verltandig en bezadigd opftel, begeeren, kunnen deze aanmerkingen van veel nut wezen. —- Wij hebben geen lust, ons in dezen twist in te laten, en wij zouden te breedvoerig moeten worden, indien wii onze Lezers een voldoend uittrekzel uit het voorhanden zijnde Werkjen zouden willen mededeelen. Liever verëcnigen wij ons met de aanmerking van den Hoogleeraar greve, door onzen Schrijver ook op Bladz. 178 aangehaald. „ Wat het geichil over da voorwerpen betreft, daar christus voor geleden heeft, het behoort tot de dwaze en niets beduidenue " twistvragen: want indien men op den verborgen raad I en de regeering van God ziet, zoo is het zeker zijn " oogmerk bij het lijden van christus niet geweest, dat alle menfchen hier 'er door gerechtvaardigd zou' den worden, maar dat de uitverkorenen het zouden II worden; maar, wanneer men op de voorftelhng des fn Zie N. Vadert. Bibl. III Derf, ijle Stuk, Bladz. 688,, V Dj ■  5 8 KORT BEGRIP DER GESCHIEDENIS „ Enangeliums ziet, zoo is het een algemeen gefchenk „ van Gocl aan alle menfchen. Wat dan? Als men de zaak van den éénen kant befchouwt, heeft chris„ tus alleen geleden voor fommigen, als men ze aan „ den anderen kant ziet, heeft hij geleden voor allen. „ Welk een gewigtig gefchilpuht, om eikanderen eeuwen lang te haaten en te vervolgen!" (*) De Eerwy M. het Stukjen, door éénen onzer Correspondenten in het Mengelwetk van deze Bibliotheek, ïlde Deel, 2de Stuk Bladz. 579 geplaatst, onder den Titel: De verachting, waar mede veelen in den tegenwoordigen tijd, op het Christendom nederzien, moet ons niets ten nadeele van hetzelve doen vermoeden, maar is veel eer een bewijs voor deszelfs waarheid en Goddelijkheid, met veel genoegen gelezen hebbende , heeft het voorname daar uit, bij wijze van een uiurekzel, als een Nafchrift achter deze zijne Aanmerkingen medegedeeld, om dus hetzelve algemeener bekend te maken en te doen lezen. — Hij fchijnt dus niet geweten te hebben; dat de Burger Leeraar j. van eijk, Predikant te Loosduinen, reeds voor eenigen tijd, dit Stukjen met voorkennis en goedkeuring van onzen Correspondent en Uitgever, in klein formaat, afzonderlijk heeft uitgegeven , om tot aandrang der Waarfchuwing in de allerbelangrijkfte zaak aan Mingeöefenden en jonge Lieden te verltrekken , in welk opzicht gemelde Stukjen, onzes oordeels, wel zoo goed, als bij wijze van Nafchrift agter deze aanmerkingen , te pas komt. — Wij hebben onze Lezers ook hier van het nodige bericht gedaan in de Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek, III Deel, ifte Stuk, Bladz. 205. (*) Zie e j. greve Aanmerking op den Brief aan de Romeinen , Bladz. 236, 237. Kort begrip der gefchiedenis van 'slleilands Lijden. Te Jmfteldam, bij W. Brave. 38 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is f: - 5 - 8. Tn het ftichtlijk gefchreven Weekfchrift ; getijteld: x Zondags-blad voor de Gereformeerden, N°. XIX en XX. was dit Kort Begrip der Gefchiedenis van 's Heilands lijden geplaatst, en wordt op verzoek van Ver- fchei-  van 's heilands lijden. . j9 fcheidene Godvruchtigen nu afzonderlijk uitgegeven. In hetzelve wordt de gehecle Lijdens- gelchiedenis van den Zaligmaker, volgends het Harmonisch Verhaal der Euangelisten, geleidelijk en beknopt böfchreven, in de vijf hoofdbijzonderheden — „ de voorafgaende bijzonderheden de benaeuwdheeden in Gethfemane — zijne mishandelingen, door den Romeinfchen Stadhouder — en zijne kruifiging op Golgotha " „,,,,. Wij hebben dit Stukjen , niet tegenftaande deszelis vreemde fpelling, met genoegen doorgelezen, doch, onder het lezen opgemerkt, dat men eene en andere bijzonderheid, bij de Euangelisten gemeld, heeft overgeflagen, zonder dat wij daar voor eenige reden hebben kunnen opfpooren, dus hebben wij 'er het verhaal van de voetwasfching der Apostelen door den Heere j e s u s zeiven, op den laatften avond van zijn leven, niet in gevonden , welke echter zoo merkwaardig en rijk in ksfen van nedrigheid en broederliefde is. Ook wordt van jesus bloedig zweet, een duidelijk blijk van zijne hevige ziels - angften, in Gethfemane niet gerept, daartegen hebben wij 'er bijzonderheden in gevonden, die of niet bewezen of wel verkeerd zijn. Dus lezen'wij Bladz. 14. „ Zij" (de Discipelen) „ hadden twee „ zwaerden , welke , in de eetzael, alwaer zij den „ Paeschmaeltijd gehouden hadden, aen den wand hin„ gen, van den huijswaerd ter leen gevraegt, en meede ,, genomen." Bladz. 17. „ Vervolgens ftonden 'er „ twee leeden van den Raed zelvcn op, om, tegen den „ Heiland, te getuijgen. " Dit ftaat niet alleen nergens in de Euangelisten , maar mat t heus zegt duideliik juist van deze twee getuigen (C. XXVI: 61) ,, Ten „ laatften kwamen twee valfch'e getuigen ," enz. De Opfteller fchijnt daar door misleid te wezen, dat markus zegt: (C. XiV: 57.) ,,En «enigen opftaande" enz. Van petrus, in den Hof van uajafas, wordt Bladz. 19. gezegd: „ zelfs herkende men hem, ah den „ man, die malchus het oor had afgehouwen." Dit zegt geen van de Euangelisten. Alleen zegt joünnes XVIII: 26. „ Eén van de dienstknechten des Hoogen,, priesters, die maagfchap was van den genen, dien 3, petrus de oore afgehouwen hadde, zeide: heb ik „ u niet gezien in den Hof met hem?" Doch, hij zegt niet: zijt gij het niet, die mijnen vriend het oor hebt afgehouwen? De daader was inde verwarring niet kenbaar  CO CHRISTELIJKE OVERDEKKINGEN., GE6CHIKT NAAR baar geworden. Bladz, 22. wordt de Voorzegging van jeremia, welke naar de gewoone lezing matth. XXVII: 9. aangehaald wordt, genoemd, ,, eene toen,, maels zeer bekende, en mondeling overgeleeverde „ voorzegging van den Propheet jeremia." Het itond den Opfteller vrij, uit de verfchillende oplosfingen der zwarigheid,die in dit gemelde vers gevonden wordt, eene, die hem de waarfchijnlijkfte voorkwam, te kiezen eu in dit zijn opftel in te vlechten, ter opheldering, het welk wij zelf zeer goedkeuren, maar wij twijfelen, of deze ftellige voordragt in iet dat zoo twijfelachtig, ja onzes oordeels geheel onwaarfchijnlijk is, hier voe°-e? Bij het verhoor van je sus, door pilatus in het Rechthuis, heeft de Opfteller, Bladz. 24. gezegd, ,, dat „ pilatus zich op den Rechterftoel, in een bovenvertrek „ van zijn paleis,plaatfte." Van waar deze bijzonderheid ontleend is, weten wij niet. De Euangelisten fpreken *er niet van. Zoo heeft ook het bijvoegzel, Bladz 28. geenen grond, in de verhaalen der Euangelisten: „Om evenwel den Oudften van Israël eenig genoegen te ge„ ven, boodt hij zich aen, om den gevangenen, wee„ gens eenige ongepaste woorden, van welke hij zich mogt „ bedient hebben, geftrengelijk te laeten geesfelen" enz. Wij hebben deze kleinigheden, onder het lezen, aangeftipt, en ze hier eene plaats gegeven, om den Lezer een' wenk te geven, hoe men alles wat men gefchiedkundig leest behoort na te zien , ten einde zeker te wezen, van hetgene men leest, doch geenszins hadden wij ten doel, om dit Stukjen daarom laager te ftellen, daar het zeer gefchikt is, om den Lezer de Lijdensgeschiedenis van den Zaligmaker in een gepast verband voor den geest te ftellen , en hem dus te bekwamen, om met te meer vrucht de breedere verklaringen van dezelve of te hooren of te lezen. Christelijke Overdenkingen, gefchikt naar den tegënwoordigen toef and des Vaderlands. Over jesaïa LV: vs. 8 en 9. en Pfalm L: vu 15. Te Utrecht , bij J. C. ten Bosch, 1799. 42 Bladz. In gf. Ocïavo. De prijs i s ƒ : - 8 - "T\e vreeze, misfehien , dat de tijtel: Leerredenen, minder zou behagen , deed den Schrijver of den Uitgever dese-r twee Verhandelingen dezelve onder het gein el-  DEN TEGEN WOORDIGEN TOESTAND DES VADERLANDS. 6l melde opfchrift in het licht verfchijnen. De ééne heeft ten onderwerpe, de Hoogheid van Gods wegen, de andere, 's Menfchen toevlugt in benaauwdheid. Beide Upltellen dragen blijken van de kunde des Redenaars , en doen eere , zoo wel aan zijn verftand als aan zijn hart. In de eerfte Overdenking tracht hij te doen zien, dat, hoewel het eene geheel verkeerde meening zijn zou , zicli te verbeelden, dat wij van Gods gedachten of van Oods we*en in 't geheel geen denkbeeld hebben, nogthands de&natuur der zake — Gods oneindige volmaaktheid en 's menfchen onvolkomenheid medebrengen , dat de handelingen van het Allerhoogfte Wezen , in veele opzichten, iet 't geen voor den mensch onbegrijpelijk is, moeten bevatten ; 't geen ons alzoo moet aanfpooren tot omzichtigheid, om over de wegen der Voorzienigheid niet roekeloos te oordeelen. Met veel genoegen hebben wij deze Leerrede gelezen. Hoewel godvruchtig en van heilzame ftrekkinge, minder, echter, heeft ons de tweede bevallen , als meer in woorden en minder rijk in zaken. Dit, evenwel , zij niet gezegd , alsöf wij de uitgave dezer Overdenkinge afkeurden. Wij voor ons ftaan in dit begrip: den Godsdienst befchouwen wij als eene ernftige zaak, en deszelfs invloed niet als eene hersfenfehim , maar op de ftrengfte gronden van waarheid en rede pebouwd. Van mening zijn wij, daarenboven, dat 's menfchen ftand op aarde, fomtijds, zoodanig is gewijzigd, dat hij, van dien invloed ontbloot, tot moedeloosheid ligt kan overflaan, doch door denzelven geftevigd, van het leed, welk hem drukt, een minder prangend gevoel heeft. Van hier, dat wij elke poging, om de gegrondheid en de kracht diens invloeds_ te doen gelden, als eene heilzame bijdrage, ter verligtinge yan den last van het lijdend menschdom , met blijdlchap ontvangen , en de gepaste aanwending daarvan onzen Natuurgenooten ernltig aanprijzen. Godsdienflige Overdenkingen en Gefprekken , ten behoeve van Eenvouwdigen. In het licht gegeven door eeneit Leer aar dir Hervormde Gemeente. Te dmfleldam, bij J.-Weppelman, 1799. 102, Bladz. In ia0. De prijs ts ƒ : - 4 - : Deze Godsdienftige Overdenkingen en Gefprekken zijn vier in getal. (1) Over de fliehting mdtr het pre- di-  62 GODSDIENSTIGS OVEtfDENKINGEN EN GESPREKKEN, dik en van Gods woord. (2) Over het Geloof. (3) Over d-e Heiligmaking. (4) Over de Christelijke Bevindingen. —'De Schrijver toont zijn ftuk volkomen meester te'wezen , en de verfchillende onderwerpen , waar over hij handelt, grondig en oordeelkundig doorgedacht te hebben. Wij, voor ons, ten minden, verklaren dezelve met de hoogde goedkeuring en toejuiching gelezen te hebben, en vinden ons vcrpligt, dit Werkjen aan alle Christenen ten fterkden te moeten aanbevelen, met den vuurigen vvensch , dat hetzelve met aandacht gelezen, met ernst overdacht , en deszelfs heilzame lesfen en raadgevingen met vrucht in praktijk mogen gebragt worden. — Uit den opgegeven inhoud zien onze Lezers al aanftonds , dat het over zaken van het hoogde aanbelang handelt, maar tevens over zaken, waar omtrend, helaas ! zoo veele jammerlijke , en in de beoefening der Godzaligheid zoo veel nadeel doende, misvattingen en vooröordeelen heerfchen. Onze Schrijver is 'er daarom, in de behandeling, doorgaands op uit, om vooraf deze misbruiken optegeven7, — dan een waar denkbeeld van de zaak zelve medetedeclen -*» en eindelijk met gepaste raadgevingen en dringende vermaningen te befluiten. Mij doet dit alles in zulke duidelijke bewoordingen en oordeelkundige toepasflngen , dat men telkens zijne grondige kennis van het mensculijk hart en gemaakte vorderingen in de oefening der Godzaligheid ontwaar wordt , doormengd met voldoende bewijzen uit de feb Schrift zelve; en waardoor dus dit gefchrift, in het algemeen , en inzonderheid voor hun , voor welken het eigenlijk is ingericht, van het hoogde nut en aanbelang is. Wij konden deze onze aanprijzing met verfcheiden ■proeven bevestigen , dan , daar wij met den. Uitgever vertrouwen, dat meergeüefenden de lezing van dit klein gefchrift gaarn zullen bevorderen en verbreiden, zullen wij ons met deze ééne uit het Eerfle Gefprek vergenoegen. ,, Maar hoe komt het tog;" dus fpreekt de Schrijver aan het einde van hetzelve, „dacht ik bij mij zeiven , dat zoo veele menfchen in het voordel van hunne gemoedsaandoeningen zoo veel vermaak fcheppen, en „ in het gevoelige , 't welk daar uit ontdaat , hangen „ blijven?" En hij geeft tot andwoord deze drie rede. ne«  TEN BEHOEVE VAN EENVOUWDIGEN. 63 tien op. „ Ik vond," zegt hij, vooreerst de reden „ daar van in onze natuurlijke geaartheid. Plet is ons „ altijd aangenaam te hooren , wanneer een ander iet „ verhaalt , dat wij zelf ondervonden hebben, voor- riamenlijk, wanneer hij dezelfde gemoedsaandoeningen „ met ons daar onder gevoeld heeft. " — Dit wordt door voorbeelden opgehelderd. ,, Dan ik vond," dus gaat hij voord, „ nog andere redenen ; waarom „ fommigen met het gevoelige zoo zeer zijn ingenomen. Ik wierd overtuigd, dat de onkunde en weinige vat„ baarheid bij veelen ook daar aan fchuld is. immers j, het verëischt meerdere kennis, een beredeneerd voor„ ftel over eene of andere waarheid, en de verpligting, ,, welke daar uit voordvloeit, recht te vatten, en daar „ mede tot nadere overtuiging van de voorgeftelde waar„ heid, en daadelijke beoefening van dezelve werkzaam ,, te zijn, dan 'er noodig is tot het aanhooren van ge,, moedelijke aandoeningen, en het vermaaken.van zich ,, zeiven daar in. Daar nu veele menfchen niet in ftaat „ zijn , een voorftel van den Leeraar in zijn verband ,, te befchouwen ; en daar mede redelijk werkzaam te „ zijn, zoo kunnen ze ook oumooglijk daar in genoe„ gen vinden. " En hij befluit : ,, Maar eindelijk, dacht ik, of niet ook wel bij fommigen ten minilen ,, heimlijk, zonder dat zij het zelf duidelijk zien, nog ,, een onzuiver grondbeginfel plaats hebbe, waarom zij „ op de gemoedelijke aandoeningen , en het voorftel >, daar van , zoo veel prijs ftellen V Ten minften , ik ,, vrees , dat het gemakkelijke , 't welk wij menfchen zoo gaarn beminnen , fommigen maar al te vèel be„ kruipt, en ongemerkt ter zijden -aileidt. Trouwens ,, een bijbelsch voordel van de Christelijke waarheden, ,, 't Welk ons aan den eenen kant wel de troostrijke ,, beloften van het Euangelie ontvouwt, maar ook aan „ den anderen kant onze duure verpligting ons voor„ houdt, wil ons niet werkeloos laten, maar zet ons ,, aan tot de betrachting en beoefening van de hoogst ,, nodige en heilzame pligten, en verëischt dan een ge,, duurig ltrijden en beijveren , om in alle gevallen de -„ zonde te onder te brengen , en waare Christelijke deugd en Godzaligheid uitteöèfenen. Dan dit valt ,, voor onze natuur, zoo verkeerd, als ze nu is, be„ zwaarlijk en moeiëlijk. Deswegen wil men liever in bekende bevindingen zich vermaaken ; en in aange- „ naa-  64 rapp. betreklijk de aanstell. eener. commissie ,, naame gemoedsaandoeningen hangen blijven, en men „ zoekt zich heimlijk te overreden , dat daar in het geheele Christendom gelegen is. In de daad , dat „ ware ook een gemakkelijk Christendom. Maar het Euangelie leert ons anders. " Dit wordt met a Kor. VII: 1,2. en Fil. IV: 8. bevestigd ; waar op dan eene raadgeving volgt, om de menfchen tot betere en rechtmatige denkbeelden omtrend de Godsdienftige ftichting aantefporen. Rapporten , [trekkende, als bijlagen, tot de verzameling van Stukken, betreklijk de aanjielling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amfleldam, Agtfte Stuk; behelzende Rapport XXXIII. Te Amfteldam, bij P. den Hengst, en J. A. Crajenfchot. 159 Bladz. en XX Tafels. In gr. O£tavo. De prijs is f : - 16 - : Dit Stuk bevat Rapport XXXIII over dc Gasthuizen: hetzelve is een uitgewerkt en breedvoerig vertoog, in hetwelk men , onder veele nuttige befchouwingen , eene vergelijking vindt van'het Gasthuis te Amfteldam , met verfcheidene anderen ; ten opzichte van het getal der geftorvenen , uit dat der ingekomene zieken,en van den tijd, dien de zieken in dezelve Gasthuizen nodig gehad hebben, om herlteld te worden. Bij de beschouwing van de inrichtingen in het gasthuis, handelen de Rapporteurs, i°. Over de Ligging van hetzelve, en beöordeelen deze niet ongunftig, omdat hetzelve in het midden der Stad ligt, en verfcheiden open plaatzen heeft. II0. Over de inrichting der ziekenzaalen of het ziekenhuis, als: i. Hef Vrouwenhuis, 2. Het Mannenhuis. 3. Het Mannen en Vrouwen Verband , en toonen de verbeteringen aan , welke in deze zaaien zouden kunnen plaats hebben. 111°. Over het plaatfen der zieken. Omtrend dit Stuk zijn de Rapporteurs zeer naauwkeurig, om alles te overwegen, wat volgends de regelen van gezond oordeel en ondervinding kan en moet verbeterd worden. IV. Over het inkomen en het behandelen der zieken en patiënten; hieromtrent letten zij: 1. Op het onderzoek, dat zij óndergaan. 1. Op de tijden, waarop zij ingenomen worden; terwijl [hier tevens gevonden worden de verrichtingen,  VAN GENEESKUNDIG fOÈV00R2ICHT. niet eens of hij nog leeft. Maar zijn werk „ trok even daar door mijne aandacht des te meer. Er „ was geen gevaar van vooringenomenheid. Ook vond 3, ik in hetzelve , naar mijn gevoel , zo veel gezond verftand, zo vele kennis van zaken en menfchen, zo ' veel zuiver Republiekanisme , dat ik den tijd niet be" ter dacht te kunnen. belleden dan door hetzelve in " onze Nederduitfche taal over te brengen." ,, Straks begon ik te werken; maar ik merkte fpoe„ dig, dat ik 'er geene enkele Overzetting van maken l, kon , niet alleen , omdat ik 'er hier of daar enig „ denkbeeld meende te moeten tusfchenvoegen of uit,, laten ; maar ook , omdat fommige plaatfen te fterk „ getuigenis droegen van het tijdsgewricht, waarin zij „ gefchreeven waren. Men leest ze niet zonder genoe- gen, maar op de bijzondere omftandigheden te Parijs „ in 't voorjaar van 1797 toepaslijk, vond ik ze min„ der belangrijk, althands minder verftaanbaar voor den ,, Bataaffchen Vrijheidsvriend," enz. Dit laatfte kan, onzes oordeels, vooral gezegd worden van een aanzienlijk gedeelte van het vijfde en zesde Hoofdftuk; ondertusfchen zijn 'er meer andere plaatzen, die bijzondere omftandigheden ten doel fchijnen te hebben, en van geene algemeene toepasfing kunnen zijn; hetgene men hier en daar wel in het oog dient te houden , om den Schrijver niet verkeerd te verftaan en misfchien uit misverftand te berispen. Voor het overige kunnen wij ons met het oordeel van H. over dit gefchrift zeer wel verëenigen. Wij hebben het met bijzonder genoegen doorgelezen. Het draagt overal kenmerken van het wijsgeerig vernuft , van het juist onderfcheidend en, door de ondervinding en oplettende befchouwing van de werkingen der menfchelijke hartstochten, zoo als die zich niet Hechts in den loop van het gewoone leven, maar vooral bij Staatsomwentelingen , openbaren, geoefend oordeel des Schrijvers. Hij bepaalt zich niet bloot bij de bedrijven en derzelver. naaste oorzaken , maar fpoort de eerfte diïjfveêren in, derzelver geheimfte fchuilhoeken op, en plaatst die met een zoo overtuigend redenbeleid, zonder grooten omE 3 flag  70 VOORSTELLING DAT HET JAAR 1800, flag van woorden, in een helder daglicht, dat geen onbevooroordeeld Lezer hem zijne toeftemming kan weigeren, en zonder zich in kleine bijzonderheden te verdiepen , draagt hij de groote waarheden op zulk eene wijs voor, dat hij zijnen Lezer de deur tot verder nadenken opent, en hem den draad in handen geeft, die hem tot de ondergefchikte en verwandte waarheden moet geleiden. Wenfchelijk oordeelen wij het daarom, dat dit Boekjen, door allen, die zich met het Staatkundige inlaten, en onder welken 'er veelen zijn , die zoodanig eene handleiding nodig hebben, met aandacht gelezen en herlezen wierd; weshalven wij het allen onzen Lezeren tea Iterkften meenen te moeten aanprijzen. Foor/telling dat het Jaar 1800, {en niet het Jaar 1801) het begin der negentiende Eeuw is of moet zijn. Met de voornaam/Ie Bewijzen, die daar voor kunnen worden bijgebragt. — En vervolg ter inlichting en opheldering van de vootjielling dat het Jaar 1800, en {niét het Jaar 1801) het begin der negentiende Eeuw is of moet zijn. Door jan cantzlaar. Te Rotterdam, bij 'N. Coniel, 1799. In alles 38 Bladz. In gr. QcJavo. De frijs van beide Stukjens is f: - 8 - : De tijtel van deze beide Stukjens toont allerduidelijkst aan, dat de Schrijver een vreemd gevoelen koestert , dat door geen kundig Rekenaar omhelsd kan worden , naamlijk dat aan het Rekenkundig karakter kul (o) eene betekenende waarde, eene waarde die meer dan niets is, ja zelfs kleiner of grooter kan zijn, moet toegekend worden; en waarom? — Om, zoo liet fchijnt, zijne dwaaze ftelling door te drijven, en vóór bet begin onzer tijdrekening nog een jaar o te ftellen, waar in J. C. gebooren zou zijn; een jaar, dat even als alle andere jaaren in volle 12. maanden zou zijn ver-? deeld geweest, fchoon het naar zijn "eigen gevoelen, (zie Bladz. 23.) vrij onzeker is, in welke maand of op welken dag van dat jaar J. C. gebooren is. Om den Lezer van 's Schrijvers dwaaze, en tegen het gezond verftand aandruifchende, redeneertrant een denkbeeld te verfchaffen, zullen wij het volgende uit zijne beide. Stukjens overnemen, en. om den kwaaden en na- dee«  het begin der negentiende eeuw is. 71 deeligen indruk, welke zijne drogredenen op het min kundig gedeelte van het Publiek zouden mogen maken teen te gaan, in het Mengelwerk van dit N°. der Bibliotheek zijne vermeende bewijzen geheel ontzwagtelen Op Bladz. 29 wordt gezegd: ,, Begint nu, naar ïe, mands gevoelen, de Christelijke jaartelling met Anno i na christus geboorte, wat moet men dan met " het jaar o (nul; doen? Hoe gelieft men dat men het " noemen zal? — Het is het jaar van christus geboorte. — Men zegt het moet niet mee tellen. — " Moet men het dan uit de Tijdrekening verbannen? — " De nieuwe Christelijke Tijdrekening wil men met " Anno i na christus geboorte beginnen, endaar " door fluit men het Geboortejaar van jesus chris" tus uit de Tijdrekening uit; want het jaar voor ' het Geboortejaar van jesus christus was het laatfte jaar der oude Tijdrekening , gelijk ik nog ftraks nader zal aanmerken : is het rechtmatig het " voornaamfte jaar van alle de jaaren des waerelds (der ' wereld), naamlijk, het Geboortejaar van de grootfte ' Perfonagie die immer gefchapen of geboren is, het ' jaar der geboorte van een' eeuwig Heilaanbrenger , ,' van den Zaligmaker der Waereld, van eenen God„ Mensch, uit de Tijdrekening uit te fluiten? Ik laat „ alle Christenen hier zelve over oordeelen. _ Wanneer 'er in dat jaar o iets voornaams, bij voor„ beeld, de verwoesting van Jerufalem, of een volkomen en totale Zon-Eclips ware voorgevallen, zoude men dan niet zeggen of fchrijven: in het jaar van christus geboorte, of in christus Geboorte„ jaar, wierdt de Stad Jerufalem verwoest, of viel er „ een totale Zon-Eclips voor. Het jaar o der Zons., Tafelen is dus het Geboortejaar van christus. Meer van dit Werkjen te zeggen, achten wij overbodig. Kundige Lezers zullen uit het aangevoerae over 's Schrijvers denkwijze genoegzaam kunnen oordeelen. £ 4 r«-  71 h. lugt, verwers handboek jen, Verwers Handboekje, cf korte befchrijving om verfcheiden kleuren qp wollen ftojfen te verwen: als mede hoe men de blaauwkuip zal zetten, en derzelver gebreken herftellen. Door hendriklugt. Te Amfteldam, bij A. B. Saakes, 1790. 55 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is ƒ: • 8 - : De inhoud van dit Boekjen is in den bovenftaanden. tijtel duidelijk genoeg ontvouwd , om verder iet daar van te zeggen. De fchaarschheid van Schriften over dit onderwerp in onze Nederduitfche Taal heeft' den Schrijver bewogen, dit Stukjen in 't licht te geven, ter voorlichting der zulken, wier kundigheden in dit vak te bekrompen zijn, om ze naar behooren in werking te kunnen brengen. Hij vertrouwt, dat voor de zoodanige, die kleine Verwerijè'n hebben , dit Stukjen fomtijds van dienst kan zijn, alzoo hem onder dezen fommigen zijn voorgekomen , welken in het een of ander nog wel iet wilden leeren: terwijl hij, voor het overige, hoopt, dat die genen onder hen, die meer weten, hem niet zullen verachten , en dat het voor hen, welke minder weten, van eenig nut moge zijn- Verzameling van leerzaame Franfehe'Opfeilen voor de Jeugd, om aan dezelve het onderwijs in de Franfehe taal gemaklijk en aangenaam te maaken. henevens een Woordenboek, waarin de woorden en fpreekwijzen zeer gemaklijk te vinden zijn. Te Zutphen, bij H. C. A. Tbieme, 1799. 200 Bladz. In Qftavo. De prijs is f? " 11 - • ' T7o]gends het Voorbericht is deze Verzameling van " leerzame Franfehe Opfeilen, thands met bijvoeging van een moeilijk uitgewerkt, doelmatig en volledig Woordenboek in 't licht verfchijnende, voor eenige jaaren te Leipzig onder den Tijtel van Franzöfifches Lefe~ buchfür teutfche S'óhne und Tochter uitgegeven. De korte Inhoud van dit Werkjen bevat de vojgende Afdeelingen, naamlijk: I. Spreekwoorden, grpndbeginzelen, en uitgezochte gedachten, benevens een Woordenboek tot dezelve. II. Ze-  verzameling van leerz. fransche opstellen. 73 II Zedenkundige vernaaien, gefchiedenisfeH, en gefprekken, benevens een Woordenboek tot dezelve. Zevenënveertig bijzondere nukken maken deze Afdeeling Ul i' Leefde tot God en de Ouders, a. Gefprek over de zintuigen, het geheugen enz. 3. De weldadige zoon. 4. De fchijn bedriegt. 5- Godsdtenflige Herder. 6. Het weldaadige Kinl ?■ De Vader en zijn Zoon. 8. De. Kervende Jongeling. 9. Geluk en Ongeluk, 10. Het deugd, zame Bruidpaar. 11. Het Brandglas. iz.DeZetlfteen, 12 De Waereld. 14- De Aarde en haare Bewooners. tV De f ervende Grijzaard. 16. Men vindt overal goed» menfchen , zelfs onder de Wilden. 17. Een trek van broederlijke liefde. 18. Mina, of het verbeterde Kind, 19. In de fchepping van God is alles goed. 20. De goedaartige Princesfen. 21. Moed en weldaadigheid van een Boer. 22. Amand. [edele trek van kinderlijke en broederlijke liefde.-] 23. Het vermaak van den arbeid. 24. De Kersfcn. [De oprechte Kinderen.] 25. De lufr pen [Kinderen moeten niet wijzer willen zijn dan hunne Ouders.] 26. De Vogel van de goede God. [Men moet tok medelijden hebben met de dieren.] 27. Het geheim van het vergenoegen. 28. De edelmoedige Kinderen. 29. De Wijsgeer en de Jongeling. 30. De goede Zoon. 31. Het graf. 32. De weldaadige jonge Duitfche Prins, 33. Gefprek over bekwaamheid, medegevoel, vriendfchap, menschlievenheid, enz. en over het recht gebruik van het geld. 34. De plicht omtrend het menschdom. 35. De trouwe Vriend. 36. De tederheid van Kinderen. 37. De Wijnflok. 38. De nuttige hindernis. 39. Het kleine Meisjen met den knevelbaard. 40. De jonge Dame , welke de weldaadigheid meer beminde, dan het hoofdtooifel. 41. De goede Dochter. 42. De braave Groffmid, 43. Het weldaadige Weeskind. 44- De dankbaare Jood, 45. De Stuurman. 46. Gevoel en Dankbaarheid. 47- De Weduwe-van Zehra. III. Anekdoten en Fragmenten int de oude Oelctnedenis, benevens een Woordenboek tot dezelve. Deze Afdeeling bevat de volgende ftukken. 1. Gonfucius, de groote Leer dar der Chmeezen. 2. thales. 3- chilon. 4- cijrus. 5- E °" nidas. 6. arist1des. 7. socrates. 8. De Vrouwen van de Miniers. 9-> damon en pithias. 10. epaminondas. h» alexander de GtOOte, £ 5 fti 00 n.*rf>reh nvpr bekwaamheta, meaegevoei, vrtenajiriav ,  Ï4 DE BATAAVEN. 12. alexander en jaddus. 13. d 10 gene s. 14. coriolanus. 15. De oudere scipio africanus. 16. De oude cato. 17. lucullus. 18. pulton. 19. augustus. 20. Rijkdom en Armoede. 21. pe-. rik les. 22. demetrius poliorcetes. IV*. Fabelen (N°. 1 — 8 van la fontaine,) en Woordenboek tot dezelve. — Deze Fabelen zijn: 1. De arme en de dood. 2. Het Hoen en de Diamant 3. De gewonde Vogel. 4. De beide Potten. 5. De Vos zonder Jlaart. 6. De Ezel in de Leeuwenhuid. 7. De Jager en de Leeuw. 8. De Boer en de Slang. 9, Het Vogelnest. Um uit dit Werkjen het een of ander Stuk tot eene proeve over te nemen, laat ons bellek niet toe. Alleenlijk kunnen wij met ruimte zeggen, dat het Fransch zeer zuiver en de Ópftellen leerzaam en ftichtlijk zijn. Zulks dat wij niet kunnen afzijn, openlijk te erkennen, dat het Werkjen, tot fchoolgebruik, ten uiterften nuttig is, en in den volften zin onze aanprijzing verdient. de bataaven. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z., 1799. 42 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f : - 18 - : In twee Zangen behandelt de Dichter hier zeer kort de lotgevallen en levenswijze der Batavieren. In den eerlten zang voert dezelve in eenen Barden zang den ftervenden Bato (de gewaande doch twijfelachtige Stamvader der Batavieren) fprekende in, welke bij het affcheidnemen van zijnen zoon , bij wijze van voorzegging de Lotgevallen van zijn nakroost, hem in een droom voorgefteld, zeer duister en raadfelachtig fchetst, e» in den tweeden zang worden de zeden , levenswijze en oefeningen der oude Batavieren, gelijk ook hun oorlog tegen de Romeinen verhaald. De verfen zijn, over het geheel» middenmatig, fchoon die van den tweeden zang die van den eerften in bevalligheid en vloeiendheid verre overtreffen. Het Kort Voorbericht, 't welk de Dichter voor deze Zangen geplaatst l^eeft, verwittigt ons van zijn oogmerk , om in eenïge volgende uitgaven, de verdere lotgevallen des Bataaffchen Volks , op dezelfde wijze , te behandelen, en daardoor liefde voor Vaderland en Vrijheid aantekweeken, „ en op eene niet onaangc- „ naa-  DE BATAAVEN. 75 naame wijze, algemeene denkbeelden omtrent de Lot» " gevallen des Bataaffchen Volks, op eene Dichtmaatige " wijze, voort te planten." Wij twijfelen, of dit oogmerk, ingevalle de volgende Zangen niet uitvoeriger en zoetvloeiënder zijn, door dezen arbeid bereikt zal kujsnen worden ; althands da gedwongenheid , welke in de volgende rijmregelen heerscht, zoude, om het werk te doen bevallen, althands in het vervolg, voornaamlijk vermijd dienen te worden. i , In den eerften Zang, zegt de Dichter op Bladz 2, dat hij alleen voor echte Bataven, hoe gering derzelver getal ook zijn moge, zingt: Him aanzijn doet mijn' boezem zwellen, Hun geestdrift zal mijn' geest verjelien Daar ('t loon zij lof of lastering) 'k Bataaven voor Bataaven zing. Wie dezen flotregel voor zoetvloeiend houdt, moet gantsch geen teder gehoor bezitten. Bladz. 4. 'b Was daar uw vorst hier ben 'k uw broeder. Bladz. 6. Zingt het Choor der Barden aldus den lof van Bato. Grijs was zijn' kruin, door „ramp en jaaren; -w Maar nog te vroeg in 'c graf gevaaren, Zwol door 's Volks traanen Waa! en Rhijn, Daar 't gantfche volk fcheen wees te ziin. Wie kan fchoonheid in dit reusachtige beeld, in deze overmatige grootfpraak, vinden? De Waal en Rhijn zwellen door traanen! Is hier eenige waarfchijnlijkheid, eenige mooglijkheid, in dit beeld? Op Bladz. 7, zingt het Choor der Barden, de reden die Bato voor zijnen zoon houdt, en die voor een ftervend mensch al vrij wijdlopig is , onder welken men Bladz. 8. dit Couplet aantreft: Deez' nacht, op 't leger neêrgezeegen, Verfcheen mij in mijn' lkap, zo zagt, Als mij in 't ftille graf verwacht, Een droom, die me op het hart blijft weegen, Een droom, die mij nog tegenlacht. De Schuts godes van deze Landen, Met een' Orakel-rol in handen, Liet ine in het boek des Noodlots zien, Wat aan mijn' nakroost zal gefchiên. Zie  75 de bataaven. Zie daar een geheel Couplet, waar in geene verhevenheid , boven gemeenzame profa, te vinden is, ja dat zelfs, door den dwang des rijms , duisterer en onbevalliger wordt , dan men den zin deszelfs , in ongebonden reden , zoude kunnen uitdrukken; wij zouden dan, al het overtollige achterlaten , het neerzijgen op het leger, en de omfchrijving van den flaap; als ook het tegenftrijdig op het hart weegen, en gelijktijdig tegenlachen van den droom , zoude ons verhaal niet langdraadig, verveelend en duister maken. Wij zouden in alle de overige Coupletten foortgelijke gedwongen inmengfelen kunnen aanwijzen , doch onze bepaling duldt zulks niet. Op Bladz. 9 , befchrijft de ftervende Bato de Batavieren , die zijn nakroost zullen uitmaken > noemende eenigen van derzelver deugden op; en zegt voords: D't zelfde volk, zo zagt, zo goed, Bezit verhevene eigenfchappen. — Even als of de reeds opgenoemde deugden geene verhevene eigenfchappen waren ; maar wat zullen dan die verhevene eigenfchappen zijn? de Dichter fchijnt ze in de volgende harde rijmregelen uittedrukken. 't Liat lang, voorbeeldloos lang, zich trappen, Doch wordt in 't eind 't geweld te groot Dan kiese het ballingfchap of dood. Op Bladz. 12, lezen wij Dan ftrekt tot onüitdelgb're fchande Een Grijsaart wrok ter offerande. * En, als in Vrijheids morgenftond, Bedaauwt zijn bloed den vrijen grond. Om deze regelen te verdaan, is men genoodzaakt dezelve in ongebonden rede overtezetten , als wanneer men ziet, dat ze behelzen: dat de Nederlanders door de oorlogen tegen Spanjen vermoeid , in de rust der bevochtene Vrijheid tot huiskrakeelen zullen vervallen , waar in een G-rijsaart (oldenbarneveld) tot een offerande aan de wrok verftrekken , en reeds in den morgenftond der Vrijheid den vrijen grond met zijn bloed bedaauwen zal. De meesten der Coupletten hebben dergelijk eene profa  a. deken, ü1jne 0ffrrh. aan het vaderland. 77 fa uitbreiding nodig, om wel begrepen te worden; doch dit aangevoerde zal genoegzaam volftaan, om de waardij dezer Zangen te bepalen. — Mijne Offerhande aan het Vaderland, door agat ha Teken. In den Haage , hl h.™ Clectf 1799. 58 Bladz. I» gr- OÖavo. De prijs «ƒ••«.;,■ Buitengewoone omftandigheden zijn doorgaands gewietig voor de menschkunde, wijl zij ons veele karakters , die, bij een ftiller loop van voorvallen, meer onbekend zouden gebleven zijn,in derzelver waare gefteldheid ten duidelijkften ontdekken; gewigüg voor de menschkunde is vooral ook de tijd, dien wij beleeyen, waar in men veele karakters zich heeft zien ontwikkelen, maar helaas! zeer ongunftig zich heelt zieni ontwikkelen, van welke men zich, in vreedzamer tijden , Tunuiger denkbeelden zou gevormd hebben. Zoo heb? oei de§ handelwijzen van veelen in dezen tijd de dikwerf gemaakte aanmerking buiten allen twijfel gefteld dat zii, die het meest van verdraagzaamheid m den (godsdienst fchreeuwen, en over de onverdr\a^7ei0dn;earn. anderen klagen, doorgaands op hunne beuit de onverdraagzaamftenv'an allen zijn. Wie zijn immer meer van onverdraagzaamheid befchuldigd geworden, dar,1 d : Her' -vormden , toen aan de belijdenis van hunnen Goddienst nog uitwendige voorrechten verbonden waren? En eeh?er, wij moeten het bekennen , dat juist hunne fchnften zo veelen 'er ons van tijd tot tijd ter beoordeeling z in voorgekomen, voor het grootfte deel liefde, zacht, moedigheid, en gematigdheid ademen. Men fpreekt in Tzelien van anders denkenden , niet dan met menagement en de grootfte befcheidenheid. Wij zouden de na*, men kunnen noemen van hun, die met hun voorbeeld getoond hebben, welke de minzame toon zij, die zien in het behandelen van Godsdienstgefchülen moet laten hooren. Wie hebben daarentegen immer meer verdraagzaamheid gepredikt , dan de üisfenters in ons Vader- land? en echter, wanneer wij onpartijdig zullen oordeelen, kunnen wij niet ontveinzen, onder hunne, in dezen tijd uitgekomene gefchriften, niet weinige gevonden te hebben , in welke een geest van Godsdiensthaat en bitterheid tegen de Hervormden heerscht, en in weiice  ?3 A. DEKEN men niet onduidelijk zien laat, hoe gaarn men de handelwijzen der voorvaderen onder maurits, ruim anderhalve eeuw geleden , niettegenftaande de ontkenning van de leer der erfzonde, aan hunne laate naneeven in dezen tijd rijkelijk betaald wil zetten. Mijne Offerhande aan hec Vaderland door Jufvrouw agatha deren is voor het gezegde een fprekend bewijs. Dezelfde Schrijffter, die zoo menigmaal anderen befcheidenheid omtrent en liefde tot de dwalenden heeft ingeboezemd, dezelfde Schrijffter , die de onverdraagzaamheid in anderen zo menigmaal heeft doorgeftreken, heeft nu het ongeluk van zelve tot die zonde te vervallen in eene mate, dat zij niets toegeeft aan den doldriftigften heethoofdigen, die immer de Hervormde Kerk ontluisterd heeft. Hare aanfpraak aan de Voorftanders van de leer der Dordfche Vaderen is meer dan onbefcheiden. Zij is eigenlijk eene kwaadiiartig juichende befpotting der Hervormden over de berooving van hunne eigendommen. Wij vragen alle befcheidene menfchen, of zij den fcherpen , befchimpenden , bitteren en verwijtenden toon , die hier de boventoon is , hooren kunnen , zonder haar, die ze aanheft, te verachten? En wij vragen de Schrijffter zelve, of zij inftaat is, deze Afdeeling over te lezen, zonder te bloozen ? Indien zij aan de Hervormden waarheden te zeggen had, die voor hun befchamend zijn, had zij dan niet anders kunnen, en als Christinne moeten fpreken? Zij fchijnt dat zelve gevoeld te hebben , daar zij een pleister op de wonde zoekt te leggen, door toch nog het aanwezen van een aanzienlijk getal Dordsgczinde Leeraars te erkennen , die verftand, oordeel, en Euangelifche zachtmoedigheid bezitten. 6 Hoe beminnelijk is een mensch , die gaarn aan anderen die vrijheid van denken laat, die hij voor zich zeiven begeert , die zijne befcheidenheid aan alle menfchen bekend maakt, en vooral eene kiefche bezorgdheid toont te bezitten, om zich niets onbefcheidens tegen anders denkenden te laten ontvallen, om zelfs den fchijn te ontvlieden , van door eenig beginfel van Godsdienstbaat gedreven te worden! Zoo bctaamlijk en prijslijk het is, voor hetgene men voor waarheid houdt, verftandig te ijveren, en daar over tot anders gevoelenden op den zachten toon der overtuiging te fpreken, zoo laag, zoo klein, zoo verachtelijk is het, niet te kunnen verdragen , dat anderen in hunne bevattingen van ons ver-  mijne offerhande aan het vaderland. 79 verfchillen , en daarvan in onze wijze van fpreken en doen, bewijzen te geven. De tweede Aanfpraak van Jufvrouw deken zijnde het ander Stuk van hare Offerhande , en ingericht tot hare Medechristenen, die meer met haar eenftemmig denken maakt een zonderling contrast met het eerfte. Deze Aanfpraak is over het geheel genomen, zoo gematigd, zoo zacht, en zoo lief, en zoo Christelijk, en zooboterachtig malsch, als de eerfte fcherp, verwijtend, cn bitter is. Maar daar de Schrijffter, in de eerfte Aanfpraak, wat te veel heeft laten zien, hoe haar hart omtrend de Hervormden gefield is, zo kan men op al dat malfche en lieve niet veel aan, of men zou moeten verönderftellen , hetgeen toch ook niet verëerend is , dat zij zich meer door luimen laat regeeren , dan wel gewoon is , naar vaste beginfelen te handelen. De derde Aanfpraak benevens het Dichtftuk daarbij gevoegd , bevatten in zich verfcheidene zeer goede en nuttige pasfages. Zij zijn ingericht tegen het misbruik van vrijheid en gelijkheid, tegen ongodsdienftigheid , zedeloosheid en tegen het navolgen der Franfchen in hun ongeloof. Het Christendom wordt door haar ijverig aangeprezen. Evenwel ftrekt zich die aanprijzing alleen uit tot dat gedeelte van het Christendom , het welk het geluk heeft, aan Jufvrouw deken te bevallen, terwijl zij zich vriendlijk excufeert, van de waarheden , die jesus gepredikt heeft, te gelooven. Het is toch de Zedenleer van het Euangelie alleen, welke zij aanneemt, met deszelfs leerftellingen heeft zij niet nodig. Wij zouden toch denken , dat het vrij redelijk is , wanneer men het Christendom aanneemt , het zelve geheel aan te nemen, en dat de kinderzin, welken jesus ons zoo nadruklijk aanprijst,medebrengt,eenvouwig te gelooven, wat hij ons als waarheid gepredikt, te doen , wat ïfij ons alspligt voorgefchreven, en te verwachten, wat hij ons heeft toegezegd. Niets is zonderlinger, niets on, wijsgeeriger, dan , het geen echter door zoo veelen wordt toegejuicht, de zedenleer van het Euiingelie van deszelfs leerftellingen af te fcheiden, dat is het zelfde, als pligten te prediken zonder motiven. Rei-  8o barthelEmij Reize van den jongen anacharsis door Griekenland, uit het Frans ch van den Abt bar t hele mij , door m. stuart. Acht(le Deel. Te Amfteldam, bij j. Allart, 1799. 411 Bladz. In gr. öéavo. De j>rijt is f 3 - ia - : Dit Deel behelst het uittrekfel eener reize van den jongen anacharsis, langs de Kusten van Afië, en naa eenige nabuurige eilanden. Zoodanig eene reize was in dit werk nodig, orn aanleiding te geven tot het behandelen van die plaatfen en hetgene tot dezelve betreklijk is. De Schrijver neemt zijnen weg op het eiland Chios, en van daar op Kuma in Aeölie, om verder de bloeiende lieden te bezoeken, die de Perfifche Mogendheid r aan den kant der Egeifche zee, omringen. Hier geeft hij bericht van de Doriers , Aeöliers en Iöniers, van ;elk hunner in het bijzonder , met derzelver oorfprong, inrichting, gefchiedenis, beroemde ingeborenen , eu verdere bijzonderheden. Hier komen op de rij voor de fteden Kuma, Smyrna , Efefus, Milete, Knidus, Mylafa, Caunus. Daar aan volgen de eilanden Rhodus , Creta, Cos. Vervolgends Samos, Delos en de Cyciaden, met name Myconos, Rheneï, Andros, Gyaros, Ceos , Cythnos, Paros, Naxos , Periphos, Siphnos, Melos. Delos levert den Schrijver zeer veel ftoffe. Hierop hervat de Abt de befchrijving van eene Griekfche Bibliotheek, in het vak van de Dichtkunde, en van de Zedekunde; en eindelijk geeft hij de gefchiedenis van de nieuwe ondernemingen van filips van macedoniën, tegen Griekenland ; den Veldflag van Cheronea , met de diepe vernedering van het luisterrijk verheven Griekenland, en deszelfs verdere gevolgen.— Aan het eind van dit ftuk volgen eenige , meest zeer belangrijke , aanmerkingen. Wij moeten herhalen, wat wij meermalen van dit Werk gezegd hebben; men ftaat verbaasd over de geleerdheid en belezenheid van den Schrijver, en over den onberekenbaren fchat van aantekeningen , waar van hij zich vooraf moet voorzien hebben. Niets is hem ontglipt, en van alles maakt hij, op eene uitmuntende wijze, tot zijn oogmerk gebruik. Men leest niet hem , maar de Oude Griekfche Schrijvers zeiven; en hij doet niet anders, dan derzelver aantekeningen en berichten, tot een' zeer  REIZli VAN DEN JONGEN ANACHARSIS DOÖU GRIEKENL. &t zeer aangenaam en voortreflijk geheel te vormen. Alles wat Geleerden, met veel moeite alömme moesten opzamelen, vindt de ongeleerde hier, zonder eenige moeite, uit de oorfpronglijke bron zelve bij malkander. Wij weten haast niet, wat naaien wij uit dezen rijken voorraad kunnen kiezen, die gefchikt zijn naar de kleine plaats, die wij daar aan kunnen inruimen. Zie hier kortelijk het een en ander. Bij het zien van de Bibliotheek van euclidës, ftond de Vriend van anacharsis verbaasd, dat het aantal Van de Zedekundige boeken in dezelve zoo klein was , in vergelijking tot het aantal der Dichtkundigen: en hier van kreeg hij de volgende reden ten andwoord: ,, 'Er zijn weinig boeken nodig, om de menfchen te onderwijzen; zeer veelen om ze te vermaaken. Onze plichten zijn bepaald. De Vermaaken van ons verftand en ons hart kunnen dat niet wezen. De verbeelding, die dezelve moet voeden , is zoo mild alsvruchtbaar: terwijl de arme en onvruchtbare rede ons' flechts die flaatiwe lichtftralen mededeelt, welke wij behoeven. En daar wij, meer naar gevoel, dan naar overleg handelen , zullen de gaven der verbeelding altijd meer bekooring voor ons hebben , dan de goede raad van de rede, hare mededingfter. " ' Met betrekking tot de taal, waar van de Dichter zich bedient, wordt ons het volgende gezegd. ,, Bij de fchei,, ding, tusfehen de Dichtkunst en het Ondicht, is zij „ overeengekomen, om zich niet te vertoonen, dan iii ,, den rijkften , of ten minlten den fierlijkften tooi, waar toe haar alle de kleuren der natuur worden in handen ,, gefield, om ze beftendig te gebruiken, en ouder toe,, zegging van hope op Vergiffenis, wanneer zij ze zelfs fomtijds misbruikt." ,, Zij heeft eene meenigte woorden aan haar gebied getrokken; die aan het Ondicht ontzegd zijn, anderen welke zij befnoeid of verlaagt , het zij door bijvoeging, het zij door affuijding van eenen letter oflet„ tergreep. Zij heeft de magt, om nieuwe te fcheppen, „ en het fchier uitfluitend voorrecht, om zulken te ges, bruiken, die niet meer in gebruik zijn, of die flechts ,, in een vreemd land gebruikt worden} voords óm ver* fcheiden woorden in een te fmelten, om ze in eenen, tot dus verre onbekenden rang, te fchikken, en alle vrijheden te nemen, die de Dichterlijke uitfpraak van de gewone fpreektaal onderfcheiden." NIEUWE VAD. CIBt. JV. OEEJ,. NO. 2. f In  82 BARTHELEMIJ In de Bibliotheek, die anacharsis zag, vond hij eene verzameling van omtrent 3000 Toneelnukken , en nog was de verzameling niet volkomen. Hij telde dik' wijls meer dan 100 Hukken, die van dezelfde hand waren. In eene aantekening geeft de Autheur te kennen, dat zij deze fom drie- of viervoudig zouden kunnen beloopen , indien hij zich niet tot een bijzonder tijdvak bepaald, maar de geheele gefchiedenis van het Grieksch Toneel bij een genomen hadde. — En van die verbazende menigte zijn niet meer dan 44 Stukken overgebleven: te weten, VIL Van ^schijlus; VII. Van sophocles; XIX. Van euripides en XI. Van aristophanes. Dit verbazend aantal is zeker een groot bewijs van de weligheid van het Grieksch vernuft, in die tijden; niet tegenftaande het zeer zeker is, dat 'er, onder dat verbazend aantal, geen gering gedeelte zal geweest zijn, dat door zijne eigene onwaarde fpoedig moet wezen omgekomen. Met zeer veel vermaak hebben wij het 82fte Hoofdftuk gelezen. Men vindt daar in , bij wijze van dagverhaal , bij malkander verzameld , alles wat 'er van de Griekfche historie , kort vóór den merkwaardigen flag van Chaeronea, die voor de Griekfche Volken zoo noodlottig was , bij de Ouden voorhanden is. Hetzelve is bij uitftek lezenswaardig, en kan, in meer dan één opzicht , tot een nuttig leerbeeld verftrekken. Eéne bijzonderheid zullen wij 'er nog uit overnemen. „ Gis„ teren " verhaalt anac har sis „woonde ik de „ vertooning van een nieuw Treurfpel bij , 't welk eens„ klaps werd afgebroken. Hij, die de rol van Koningin moest fpelen, verkoos niet op te komen, omdat hij ,, geen talrijk gevolg genoeg had. Daar de aanfchou' wers ongeduldig werden , dreef de ondernemer m e' lanthius, den fpreker, tot midden op het To„ neel, fchreeuwende: " Gij dwingt om grooter gevolg, en de vrouw van phocion heeft maar ééne geleidfter, wanneer zij te Athenen op ftraat komt. „ Deze „ woorden, die elk hoorde, werden vervangen door zulk „ eene groote toejuiching, dat ik, zonder het einde van het ftuk af te wachten, naar phocion liep. Ik vond hem water uit eene put ophalende , en zijne „ vrouw het huisbrood knedende Dit gezicht ontzette „ mij; en ik verhaalde met het levendigfte vuur alles, „, wat 'er op het Toneel was voorgevallen. Zij hoorden  REIZE VAN DEN JONGEN ANACHARSIS DOOR GRIEüENL. 83 mij met onverfchilligheid aan. Ik had 'er mij voor „ moeten wagten ; want phocion was met den lof „ der Atheners weinig vereerd , en zijne vrouw was „ zulks , meer wegens de daden Van haren man, dan wegens het recht het welk men haar deed." Zie hier het befluit van dit Boekdeel: „ Toen," na den Vrede met filippus, „ ftierf de Griekfche vrijheid. Dat land het welk zoo vruchtbaar was in groo" te mannen , zal voor langen tijd aan de Koningen van Macedonië onderworpen zijn. Toen ook ontruk" te ik mij aan Athenen, ondanks de nieuwe pogingen, " welke men deed, om mij te rug te houden. Ik ben " in Scythië te rug gekeerd , van die vooröordeelen " ontdaan , die 'er mij het verblijf onaangenaam gemaakt hadden. Wel gezien bij een volk, dat de oevers van den Borysthenes bewoont, bebouwe ik een klein ' landgoed, 't welk den wijzen anacharsis, eenen mijner voorvaderen , in eigendom heeft toebehoord. " Op het zelve geniet ik de rust der eenzaamheid, en ' ik zou 'er bijvoegen , alle de aangenaamheden der " vriendfehap, indien het hart deszelfs verlies herfteld „ kon krijgen. In mijne jeugd zocht ik het geluk bij „ verlichte volkeren. In eenen meergevorderden ouder„ dom , heb ik de rust gevonden , bij een volk, 't welk „ niet anders kent, dan de weldaden der natuur." Reize door de Major ij van 's Hertogenboseh; in den jaar e 1798. {In Brieven.) Met Plaaten. Te Amjieldam^ hij A. B. Saakcs, 1799- "4^ Bladz. In gr. OBavo. Be prijs is f 2. - : - : Of deze reis in de leuningftoel op de kamer, of Wezenlijk, zoo als zij hier befchreven wordt, gedaan zij, willen wij niet onderzoeken, fchoon ons bet eerfte waarfchijulijkst voorkomt, — genoeg, zij behelst eenige Brieven ovér de Majorij van 's Hertogenbosch, met geen ander oogmerk gefchreven, dan om ons te doen zien, hoe zich alles daar zederd weinige jaaren in de daad heeft toegedragen , en nog daadlijk is. Dit oogmerk echter had de Schrijver, onzes bedunkens, veel korter en gemaklijker kunnen bereiken , zo hij de fchets van de levenswijze en het karakter der Majorijënaars, welke Bladz. 115 en volgg* voorkomt, verder uitgebreid, en roer.  84 ' REIZE D0011 DE MAJORÏJ VAN *S HE RTOGENBOSCH. wiisgcevige en menschkundige aanmerkingen aangevuld had, dan nu door eene zoo breedvoerige en eentoonige Reisbeschrijving, welke, indien wij het hoofd en flot der onderfchciden Brieven 'er afzonderen, die voor den Lezer niets gewigtigs behelzen, bijkans niet anders bevat, dan afzonderlijke en telkens wederkomende fchetzen van het dom bijgeloof, geweldige vervolgzucht en daadlijke blijken van haat der Majorijënaars jegens de Protestanten. Dit gaat zoo verre, dat wij hier de zotfte ftaaltjens, belachlijkfte overleveringen , welke hier te lande in zwang gaan , geboekt vinden. Om veele andere van nog Hechter foort voorbij te gaan, willen wij de volgende overnemen. ,, Ik moet u," fchrijft hij aan zijnen vriend Bladz. 89, „ ook nog eenen dommen „ bijgelovigen trek der Roomfchen te Deurne, die al„ leen op onkunde zich grond, fchetzen. — Men ziet „ in de Poel, wijl zij een moeras is, en de moeraslucht 9, zeer ligtlijk. ontvlamt , dikwijls dwaallichten , hier „ ftalkaarfen genoemd, deze houd men voor ongedoop„ te kinderen en beklaagt derzelver ongelukkig lot, „ wijl zij tot den jongden dag, omdat zij niet gedoopt „ zijn, omzwerven: ook ziet men 'er wel eens groote „ vuurklompen of pilaaren, uit eene phosphorifche ftof beftaande , zweeven , deezen noemt men gloeiende „ mannen, men houd ze voor verdoemde menfchen, die tot ftraf hunner misdaaden moeten omzwerven ; „ zij komen, zegt het bijgeloof, van het kerkhof, doch „ zijn dan zwart of onzichtbaar, maar zoo dra zij in „ de poel zijn, moeten zij branden: wanneer men de- zelve ziet, tekent men zich met een kruis, als een „ zeker middel , om niet van hun beledigd te wor- den." Met dat al echter vinden wij hier en daar eene niet ongevallige aanmerking, en het laatfte omtrend het karakter der Majorijënaars , en de Staatkundige aanmerkingen, welke 'er de Schrijver ten Hot bijvoegt, gelooven wij naar waarheid te zijn, vermids ons veele trekken van groote domheid, ook ten dezen opzichte, van elders bekend zijn.. — Ook beklaagen wij met hem het lot der Gereformeerden in de Majorij, verfoeien met afgrijzen de vervolgzucht en haat der Roomschgezinden, welke daar, zederd 1795 vooral, tot vrij groote uiterften gewoed heeft, nog aanhoudt , en , zo zij niet van elders verhinderd wierd, misfehien op eene geheele uit- " roei-  c. cóvens, alphabetiscue naamlijst, enz. $5 roeijing en verdelging van bet Protestantendom zou uitloopen. — Het een en ander daar omtrend aangetekende maakt bij den Lezer een' gevoelvollen indruk, en doet hem met den Uitgever wenfchen, dat deze Brieven tot eene verzachting van het lot der Hervormden in de Majorij mede mogen (trekken; de Roomschgezinden met eene edele fchaamte bezielen, en hen liefderijker en verdraagzamer omtrend andersdenkenden leeren handelen. VVij twijfelen dus niet, of fommigen, vooral in de Majorij, of de nabuurfchap derzelve, zullen deze Brieven, in een uurtjen van uitfpanning, nog al met genoegen lezen, en dezen kunnen zij ook nu en dan verder itof tot nadenken, omtrend het een en ander, aan de hand geven. Behalven eenige Plaaten, is dit Werkjen ook met een Kaartjen van de geheele Majorij voorzien. Alphabetifche Naamlijst van alle Steden , Dorpen , en Gèhugten binnen de Bataaffche Republiek gelegen; met aanwijzing der Volksmenigte in elk derzelven, volgends de jong/ie Volkstelling in den jaare 1796, voords met aantekening der voormalige Gewesten, tot welke dezelve behoord hebben. Gelijk ook der Departementen, Ringen en DiftriSlen, waartoe zij thands behooren. Alles met de uiterfte naauwkeurigheid uit de Lijsten der Volkstelling , en de Publicatiën nopends de verdeeling der Republiek in Departementen en Ringen en DiftriSlen, opgemaakt door cornelis cóvens. Te Am ft eldam, W/'Mortier, Cóvens en Zoon, 1799. 65 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 11 - : De breedfprakige tijtel van dit Boek zegt reeds genoegzaam , wat men hier zoeken en vinden kan. — Het kan zeker zijne nuttigheid hebben, eene zoodanige Alphabetifche Lijst te vervaardigen, dan naamlijk, wanneer iemand 'er juist op gezet is, om te weten, in welk Departement, Ring of Diftriét eenige plaats gelegen is. Ten naasten bij zou men dit echter ook reeds uit de, door anderen uitgegeven, verdeelingen van de Bataaffche Republiek kunnen vinden. — Dit Boekjen mag dus tot meerder gerief dienen, wij, voor ons kunnen ,, de uit„, gebreide nuttigheid van dusdanig Register zoo geredelijk niet erkennen," als de Burger cóvens, vol£ 3 gends  86 G. BREVDF.R h BRANMS ÉN J. D. DEIMAN -gcnds het Voorbericht, oordeelt Intusfchen kan men aan dk Werkjen d.n lof van naauwkeurigheid, waarop het vooral aankomt in Schriften van dien aart , niet weigeren. —-- Onze Lezers zullen van ons niet vergen, dat wij het geheel met andere lijsten zouden vergelijken. Doch wij hebben met de tweede Ri,:g van het Departement van den Ouden Tsfel de P™|ve p" nomer en dezelve zeer naauwkeurig bevonden; dit zelfde bevonden wij bij andere plaatzen door ons cpgeflagen, waarom wij hetzelve van het geheele Werk vertrouwen. Redevoeringen op het Feest van den ,9den van Wintermaand i7q9 In naam van het Uitvoerend Btwind der Bataaffche Republiek, te Jm/leld.im gedaan, door g. du en der a brand is en j. d. deiman. 75 -> gr- Oaavo. De prijs is f : - 11 - t Wanneer men in aanmerking neemt den zeer korten tijd,binnen welken deze Redevoeringen, ten einde aan derzelver ooemerk te voldoen, gereed moesten zijn, dan alleen kan men de reden gisfen van het weigerachtig gedrag dier ie. mm Redenaars , wier kunde en welfprekcndhe,d de kieschheid en het belangrijke des onderwerpt volkomen evenaarde, 7n vnn welken men dus te recht zoude verwacht hebben dat % gfeA aan de volvoering van deze taak met zouden hebben m&rokken. f*) deze echter geene, binnen dat kort.tijdsSConiiitvierlijke taak geweest zij, blijkt uit de be.de Redevoeringen,die thands ter beöordeeling voor ons liggen; en wij kunnen op grond dier weigeringen onze verwondering met verbè gen, dat de Burgers B. en D. aan wien, int hoofde van he draalen, aantelen en weigeren van zoo veelen (f) nog veel tor er ijd overfchoot, en die, behalven dat, met eeneopeenftaneUnK Van bezigheden belemmerd waren,dezelve zoc> doelmatig, Vaauwkeurig en tri allen deele loflijk, volvoerd hebben. led!• onbevooroordeeld Lezer dezer Redevoeringen zal(onzes bedunkens) de beide Burgers, welke in dit geval hunnen ijver om den Lande en deze Gemeente, waar hunne medewerking ter Soedng van den rechtmatigen wil des Beftuurs, verzocht werd, boven zoo veele anderen, daadlijk aan den dag gelegd hebben, daar voor den verfchuldigden dank niet onthouden. Ta al ware-het, dat deze overhaastte voortbrengzelen des Jnufts eenige Mijten van onrijpheid en gebrek aan befchavmg a Tan nog zoude het eene onredenlijke handelwijze zijn , ■eet 1. o. DEIMAN. {\) Redevoeringen, B!«d%. 48,  REDEVOERINGEN. 8? ten ziin, uit de orde, volledigheid en fierlijken ftijl vsn beide deze Stukken niet anders zouden kunnen oordeelen, dan dat aan derzelver Samendeden de behoorlijke tijd ter vervaardiging niet ontbroken hadde. — Slechts eenige weinige onnaauwkeurighe» den in de fpelling, waarfchijnlijk ontftaan uit te groote befpoediging der uugave, ten einde aan het algemeen verlangen deg Publieks, zoo dra mooglijk te voldoen, kenmerken eenigzins den fnelleu voordgang, welke met deze Stukken heeft moeten worden gemaakt. B ide de Redevoeringen beandwoorden volkomen aan de opgave van het verlangen des Vertegenwoordigende» Lickaams der Bataaffche Republiek, en den daarop gegronden last van het£7 voerend Bewind, als zijnde ingericnt, om de gemoederen optewekken tot eene betaamlijke vreugde over de redding des Vaderlands uit den jongjien nood; tot het aankweken van alle edele beginfelen en bedoelingen , en eindelijk, om bij de eerbiedige erkentenis van een albe/luurend Opperwezen , ieder Burger deszelfs duure verp'ichting aan re be-eelen, en op te leiden tot dankbare erkentelijkheid, voor de blijken van des* z'.ifs weldadig Albefluur, zoo uit/lekend in de verlosfing des Vaderlands doordraaiende (*). Elk der beide Redenaars heeft aan deze opgegevene verëischte op eene gefchikte wijze voldaan? fchoon beide Redevoeringen op een' verfehillenden voet bearbeid ziin. De Burger B. verdeelt, na eene gepaste Inleiding, ontleend uit de gelegenheid van den Feeu lag en den daarop gegronden Inhoud der kort bevoorens door de Mumcipaliteit plegtig afgekondigde Proclamatie van het Uitvoerend Be vind', ziine (lof in drie deelen ; in het eerfte derzelven geeft hij een beknopt Gefchiedkundig verflag van den berekkelijken toeftand onzes Vaderlands bij de komst van de Engelfchen en Rusren aan de Helder of Calintsoog. — Hier fchetst de Redenaar een welgetroffen tafereel van den famenloop der oorzaken, welken, federc de ontworsteling van het S^aanfche juk, de toenmalige verêen^de Provintiè'n telkens in ge.aar fielden. >m deelgenoten te worden in de twisten, welke tusfchen de nabuurige Mogendheden Frank' rijk, Engeland en het Duitfc e riifk plam vonden daarbij op goede gronden beredeneerende, dat Frankrijk, in gevalle van vredebreuk, met betrekking tot onze Landsgelegenheid , altijd veei gevaarlijker is dan Eng land. Welk beflu'u hij uit de gebeurenisfen in 1672, 1747 en 1794., alhoewel zeer beknopt, echter voor het oogrn rk voldoerde, ftaaft. In de tweede afdeeling befchrijfr de Redenaar den ftaat, waar in de Engelfche en Ru'fifche Troupen het land bij hunnen aftogt achtergelaten hebben; en werpt, bij die gelegenheid, een oogblik op het gebeurde bij derzelver landingen verblijf op onze kusten; den geweldigen aanval d s vijands, en den hevigen wederftand van onze zijde, in een fchoon en krachtig vers uitdrukkende, waarna hij dea C*) dbiuan Redevoering, Bladz. 46. F 4  88 A. DE RAEl-F, PR. OVER DE VERN. DER SLAVERNIJ. den gevaarlijken ftaat des lands , bij het mooglijk doordringen des riiands,op de treffendite wijze doet kennen, en daar in, door middel van een zoetvloeijend Zangftuk, een gcfchikten overgang tot zijne derde Afdeelt aantreft. — Deze is afgezondera tot de erkentenis der befluuring van het Opperwezen tn ai het eebetirde, en is op de krachtigfte en roerendfte wijze bewerkt, wordende eindelijk alles, na eenige fchoone Dichtregelen aan het Opperwezen, zoo fierlijk als overëeukomftig met de ftatige plegtigheid van dit Feest van dankbaarheid en erkentenis — met zeer toepasüjke en zoetvloeijende Choorzangen beflooten. De Burger D. befchrijft, na eene, al mede, gelijk behoorlijk w?s, uit de omftandigheid destijds ontleende Inleiding, en een fraai Dichtflukjeu, het welk in eene Aria,.vóór den eigenlijken aanvang zijner Redevoering zelve, uitgevoerd werd eu den voornaamen inhoud van dezelve aankondigde, in de eer/ie plaats zeer krachtig, de voor altijd gedenkwaardige gebeuren is, welke, door derzelver, voor ons gunftigen uitflag, de aanleiding ter vierins van dit Feest gegeven heeft, daar bij de ellende en rampen ,, wlkenons Vaderland, bijaldien de poging des Vijands verder gelukt ware, zekerlijk ondergaan zoucie hebben, met fterke couleuren,echter naar waarheid,afmaaiende,cp welken hij dan ook, in de tweede plaats, de erkentenis en dankbaarheid grondt, die alle ingezetenen dezer, voor dien ramp bevrijde, landen, hoedanig zij ook anders in gevoelens omtrend het algemeen belang onderling mogten verfchillen, behooren toe te brengen aan die Vaderlandfche Helden en getrouwe Bondgenooten, welke die gevaaren of door hunnen heldendood, of ontvangene wonden, hebben afgewend; eindelijk in de derde plaats op eene overtuigende wijze zijne Toehoorers het groot belang der uitoefe. ning van den gewigtigen pligt van eene onpartijdige en belangloze Vaderlandsliefde en van alle maatfchappijelijke deugden, •welken met de welvaart van een vrij en gelukkig volk gepaard zijn aanprijzende. Waaröp deze Redevoering met het zelfde Chorus, als de eerst aangeroerde van den Burger B., beflooten wordt. Proeve over de Vernietiging der Slavernij in de Bataaffche Volkplantingen. Door 4- bï raeff. Te Breda, bij W, van Bergen, 1799. 78 Bladz. In gr. OSavo. De prtjs u ƒ: • 11 - De Slavernij is een regelrechte en onmiddelijke inbreuk op de rechten der Menschlijkheid ; zij is een affchuwehjk kw-d 't welk , hoe zeer ook, door deze of gene voorwendf-ls vagoelijfct, nogthands altoos, voor hun, die er de voorwerpen van zijn , een wezenlijk kwaad zal blijven. Lof verdient.derhalven,elke pooging ter weeringe van dit kwaad. Ook de Burgei raefk heeft zijnen penning in de offerkist van de. geiaeene zaak' der menschlijkheid willen werpen. Hij fchnjft als  j. H. SICCAMA EN B. VAN KEES, BRIEF WISSELING. 89 den ftaac der zaaken in de Volkplantingen volkomen kundig, hebbende, voormaals, in die wereldoorden, een gedeelte zijns leeftijds gefleten. Op dezen grondflag doet hij eene verzekering, welker gegrondheid, waaraan wij fchijrién niet te mogen twijfelen, onderfteld zijnde, een aanmerklijke ftap tot het bedoelde oogmerk zou gevorderd zijn: te weten, dat veele Planters en Eigenaars in de Volkplantinge „ de Vrijheid , als het onfehatbaarfte goed voor den mensch , op den hoogden prijs ftellen, en gevolglijk de (lavemij , zoo voor hunne natuurgenooten als hun zelve , billijk en ten hoogden afkeuren en volkomen overtuigd zijn ' geen ander wettig recht op de dienstbaarheid der Afrikaanen'verkregen te hebben , dan hetgene de geweldenaar had , die hen het eerst is magtig geworden." Van de dusgezindèn kan voorwaar medewerking ten goede verwacht worden. Na eenige voorbereidende middelen , geeft R. bet ontwerp eener nieuwe regeling van beltuur in de Plantagié'n aajiv>ngeliïjc in te voeren; hechtende voords daar aan een bijgevoegd middel cm in het einde de flavernij in de Cöjo'niën te kunnen befchou? wen als volltomen opgeheven en vernietigd te zijn. Mededogen met het lijdend Memchdom heeft ons de voorgedane middelen met genoegen doen lezen , in de overtuiging van derzelver heilzame en gepaste drekkinge , om een aanmerklijk aantal redelijke wezens te do.m bevrijd worden van eene zeer diepe vernederinge , en in beteren ftand ruimer te doen ademhalen. — Agter zijne Korte Verhandeling { want zij bedaat flechts verre de kleinfte helft van dit Boekjen) heeft R. laten drukken, twee bekende S-.ukken, zijnde het eerde een Rapport van de perfo. r.eele Commisfie, belast met het onderzoek: of— en zo ja — in hoe verre van het vernietigen van den Slavenhandel melding in de Acte van Conditutie zou behooren gemaakt te worden? Het ander, Advijs van den Burger - Reprefentant pie- ter vreede, ten zeiven dage.tegens voorendaande Rapport piigebragt. Briefwisfeling van j h. siccama en u. van rees met de Burgers Over het plan van algemeene Belastingen , door hun , bij derzelver Rapport aan de Commisfie tot het ontwerpen eener Cor.jlitu'.ie voor het Volk van Nederland, op den 17 Februari; 1798. voorgedragen. Te Lei'j'den, bij D. Du Mortier en Zoon , 1799. Be halven het Voorbericht 99 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 • : - M De aangekondigde Briefwisfeling word: voorafgegaan van een lezenswaardig Voorbericht, waarin voornaamlijk het nut en de voordeden van het, door de Burgers S. en v. R vooreeftelde, ontwerp, boven het oude delfei van Belastingen, worden aangedrongen In hetzelve komt onder anderen ook voor een eerde Brief namens eenige ongenoemde Burgers, behelzende algemeene Aanmerkingen op het Rapport van S en v, R., met yerzoek om nadere inlichting omtrent eenige hoofdpunten en aan-  pO VOORWAARDE VAN NEGOTIATIE , ENZ. bod van dezelve ongenoemde Burgers, om met malkanderen over dit gewigtig onderwerp te fpreken, en te beproeven, of hunne poogingen zijdelings van eenig nut kunnen zijn voor het Wetgevend Ligchaara; welke Brief de aanleidende oorzaak is geweest der daarop gevolgde en thands door den Druk gemeen gemaakte Briefwisfeling. Deze bedaar uit drie Brieven , waar van de eerde, gedateerd den 8 December 1798 , behelst de gevraagde inlichting , van Bladz. 1 tot ij. Daarop volgt een Erief van meergemelde Burgers, waarbij alle bedenkingen en zwarigheden, die tegen het voorgedragen ontwerp van direüe Belastingen , met eenigen fchijn van reden, gemaakt kunnen worden , met alle befcheidenheid , maar nog- thands in volle kracht en met den meesten nadruk worden voor. gefteld , en met bewijsredenen en voorbeelden aangedrongen , van Bladz. 18 tot 33. Niet minder oordeelkundig is het andwoord der Rapporteurs, van Bladz 34 tot (,9. De g opperde zwarigheden tegen hun ontwerp worden of door hun opgelost en uit den weg geruimd , of, voor zoo verre zij zulks ten aanzien van fommigen niet ten eenen. male bunnen, wordt door hun aangetoond , dat deze niet van dat gewigt zijn, dat het geheele ontwerp daarom zoude moeten verworpen worden, aangezien het tegenwoordig delfel of door gelijkfoortige of door andere veel grootere zwarigheden gedrukt wordr. Wij oordeelen dezen Bundel voor elk, die in het finantiëele van ons Vaderland eenig belang ftelt, der lezing en overweging overwaardig, en prijzen het daarom allen onzen Landgenooten met volle ruimte aan. Voorwaarde van Negotiatie tot een algemeen en permanent Fonds, ten b hoeve der Hervormde Kerk. Te Am(leldam, bij de Erven D Onder de Linden en Zoon. 13 Bladz. In Folio. De prijs is f 's •"% • : Daar de tijd vast nadert, warneer de Hervormde Kerk in om Vaderland voor zich zelve zal moeten zorgen , met betrekking tot de behoefte van den uitwendigen eerdienst en verdere ^nftandhouding van haar genootfchap . hrbben eenige ongenoemden , die ernftig belang fchijnen te dellen in den welvaart van dit Kerkgenootfchsp, in de Boekzaal der Maand Augustus des voorigen jaars een Programma, en in die van S ptember een beknopt verflag g.plaatst van een Plan, eener Negotiatie, bij wijze van Tontine, welke voor zoo veel de Hoof fom aangaat, onbepaald zal z;jn, tot zoo la g uit de inkomften van het, daar uit te formeeren, Kerklijk Fonds, genoegzaam in alle de behoeften der Hervormde Kerk, overëenkomftig het daarvan gemaakt ontwerp z*l kunnen worden voorzien; van dit plan is thands bij den Uitgever der Boekzaal, onder de lindeiv het geheele Ontwerp, en de voorwaarde, enz. afzonderlijk te be- r  DE GEVAAREN DER COQUETTERIE. 91 bekomen. Zonder dat wij op ons nemen , eene bfeflufendfe uiifpraak te doen, over deze Negotiatie, en derzelver beftaanbaarheid, waarömtrend de Uitgevers aan hunne Landgenoten , verzekeren dut zij in alle andere tijden hersfenfchimmig kon fchiinen, maar in 4e uitwerking bevonden is , veel ruimer aan de oogmerken te beandwoarden, dan zij zeiven zich tn den aanvang hadden voorge/leld, turnen wij echter met volle ruimte zeeaen dat het Ontwerp ons wel doordacht en bekookt is voorgekomen, en gevolglijk de overweging van alle Leden der Hervormde Kerk bijzonder verdient En m zoo verre durven wii dit Ontwerp aan allen, die zich aan de inftandhoudmg van he zoo aanzienlijk hervormd kerkgenooifchap in ons Vaderland laten aangelegen zijn, ten fterkiten ter overweging aanprijzen. De gevaaren der Coquetterie. Met Plaaten. Tedm'leliam, bij Gerbrand Roos, I7QQ- 275 Bladz ln Octavo. De prijs is f I • io - : en op groot Papier ƒ2.4-: Gerbrand roos, dien wij eer met den naam van uitdrager in boeken, dan Boekhandelaar, zouden beftempelen, naardien hij allerlei verlegen waar opkoopt, en die door deze en gene kunstjens, bij voorbeeld, door 'er eenen nieuwen tijtel met de woorden: tweede Druk, voor te plaatfen, 'er brommende aankondigingen van in de Courant te doen, enz. aan den man zoekt te helpen, gerbrand roos, zeggen wij, heeft dan ook vau dit Stukjen onlangs eene wijdfche Advertentie gedaan, en verzwijgt zorgvuldig, dat het eene vertaling uit het Fransch is, of men het ook voor iet oorfpronglijks mogt. houden, hoewel ieder verftandige terftond zien moet, wat hier v;in zij. Al wie het koopt, al is het Hechts op gemeen Papier , bezit een daalder minder en een Boekjen, dat weinig om het lijf heeft, meer. De Barones cotijto en de Gravin thor,die in deze Konun de hoofdrol fpeelen , worden minder ongelukkig door hare Coquetterie, dan door het hoog fpeelen, en verre 15 het van daar, dat men hier, op eene menschkundige wnze, fijn gefponnen intriguen der Coquetterie en de gevaren en nadeeien, die 'er uit voordvloeijen, zou ontwikkeld zien. Alles in tegendeel is lomp en oppervlakkig uitgevoerd en «efchetst. _ Het geheele Werkjen is bnefswiize opgefteld. Het tijtelplaatjen is vrii aardig: maar de twee overigen, die men er in vindt, hebben grove fouten. Op het eerfte heeft de Marquis d hersiu*, die met den blooten degen op de Marquis. lukeck moet afkomen , oog en houding, als of hij niet hem te gemoet ftreeft; maar een zijdpadjen wil inflaan , en het gelaat van de fchoone cotuto is een fratzengezichr. En even lelijk ziet er, op het tweede Plaatjen, de Marquifin d'bersilie uit, terwijl haar zieke Echtgenoot, die befchreven wordt op een Canapé te zitten, hier op een ftoel geplakt is. Eindelijk, hoewel de ove -  g2 SPECTATORIALE SCHOUWBURG. zetting nog al vrij vlug is, krielt dezelve nogthands van de lorcpfte fouten tegen de taal , bij voorbeeld , het werkwoord in het enkelvoudige, wanneer het werkend zelfdandig woord in het meervoudige voorkomt en omgekeera , enz. enz. enz. Dit zij genoeg ter waarfchuwing van het publiek! — ~Speüatoriale Schouwburg der nieuwst uitkomende Blij- Klugten 7.ang-fpelen van alk Natiën, door een beminnaar van het Vaderlandsch Toneel. In den Haage, bij f. de Groot en Zoonen. Behalven het Voorbericht, 05 Bladz. In Oèlavo. Be prijs is ƒ 1 - 8 - : In het Voorbericht klaagt onze Schrijver over den geringen voorraad onzer Blijfpelen en de kleine waarde derzelven. De oorzaak hiervan meent hij te vinden in de weinige aanmoediging en flechte belooning, die de fraai je letteren hier ontmoeten; van hier dan, dat de meeste Blijfpelen en Klugten, die men in ons Vaderland ziet ten Toneel voeren, ellendig, lomp, plat, zouteloos en veelal zoodanig zijn, dat in itede van eene welgetroffene fchets der dwaasheden onzer eeuw en der algemeen heerfchende gebreken, van hunne belachlijke zijde vertoond, op te leveren, het welk toch het waare doel derzelven wezen moest, zij m tegendeel onzen goeden finaak bederven door indecente uitdrukkingen en zouteloze aartigheden Onze Vertaler heeft het loflijk oogmerk, dit gebrek te verhelpen . hij wil eene goede vertaling van beste Stukjens, die in dit vak in Frankrük en Duitschland uitkomen, aan zijne Landgenoten geven. Dezelve zullen , eerst elk afzonderlijk, en vervolgends in gefchikte Deeltjens verzameld , met Kunstplaaten verfierd, worden uitgeseven, ten einde dit Werk tot een pendant voor den Speüatorialen Schouwburg, het Zedelijk Toneel, en andere dergelijke verzamelingen verilrekken moge. — Men verwachte in dezen bundel niet alleen Blijfpelen en Klugten; het plan van den Vertaler ftrekt zich verser uit, hij wil ook Blijspelen met Zang, Operettes, en groote Opera's geven, gelijk reeds uit deze eerde proeve blijkt. .. . Overè'enkomdig dit plan levert ons de Schrijver hier drie Stukken het eerfte is: De Bruidfchat var. suzette. Blijfpel, met Zang naar het Fransch van de ja ure '£ -.■ Het tweede: adonis of de brave Neger. Toneelfpel met Zang en dans. Door beraud van la Roebelle en joseph r o snij. Beiden deze Stukken ziin het eerst te Parijs vertoond in het jaar 1798. Het derde is: het Amjleldamsch IVeeuwtje of de Plans tn duigen. Toneelfpel. _ Wij hebben dezen Bundel met genoegen gelezen en wenlchen onzen Vertaler, dat de oude dagen van welvaart en voorlpoed met den lieven vrede wederkeeren, opdat de Zang-Godinnen niet genooJzaakt worden, uit deze ftreeken te verhuizen en lusteloosheid haar voor emigranten verklare! Het  A. HORDIJK VERSTOLK, HÉT BLAADJEN IS OMGUK. 93 Het Blaadje is omgekeerd. Toneelfpel. Gevolgd naar het Hoog* duusch. Door a„ hordijk verstolk. In den h'aage, bij j. C. Leeuweftijn. 127 Bladz. In Oüavo. De prijs is ƒ:4-: De Ambtman poll , wonende in het Holfteinfche, een laffe kerel. die geheel onder zijne vrouw sophu Haat, heefc eene voordochter karolina, naar welke voorheen gevrijd heeft wiLLRM brand, terwijl echter des laatften broedei; lodewijk, een Hechte vent, door leugens en opftokerijen het huw» lijk deed in duigen vallen en zijnen broeder onterven. Willem had daar op zijnen toevlugt genomen tot eenen eerlijken Sclieeps. kapitein, zijnen Oom, hamster, en , met hem, eenereisnaa de Oostïndié'n gedaan. Lodewijk intusfehen , die te Li: fabon gehuwd was, maar zijne vrouw, wegens een bankroet ha.'irs vaders, had verlaten , en raa Duitschland te rug gekeerd w;is, alwaar hij tijding van zijner vrouwe dood ontving, had het oog op karolina laten vallen, en werd door sophia in zijne vrijagie begunftigd, terwijl poll 'er niets durfde tegen in bren* gen. Louiza, karolina's vriendin, had medegewerkt, tot lodewijks fchandelijk plan, om zijnen broeder te bederven, en zich zeiven in kar'olina's bezit te ftellen, maar had thands berouw van hare daad, en werd gevrijd door eenen armen Li?utenant wilmar, die zeer in gunst ftond bij sophia, terwijl emmering, de getrouwe bediende van den Ouden brand, door lodewijk mede verftoten, omdat hem zijn ondeugende aanflag op diens dogter 'mislukte, was Kastelein op het dorp geworden in de nabijheid van poll's landgoed. — Dus ftaan de zaken, terwijl thands hamster en willem na een reisj^n van drie jaar, dat willem 4.0,000 guldens heefc opgebragt, in EMMERINg's herberg aankomen, juist op het tijdftip , dat jufvrouw bilding, lodewijks verlatene echtgenote, aldaar, uit Lisfabon was gekomen, om haren man op te zoeken. Em. mering en willem herkennen elkander, de laatlte verneemt, dat karolina nog vrij is, neemt em mering in zijne befcherm;ng en hamster belooft mede, hem te onderfteunen, terwiji jufvrouw bilding en willem elkaêr niet herkennen. Wil. mar, die met lodewijk wil inftemmen, om karolina te bedriegen , daar lodewijk h°m zegt, dac hij reeds eene vrouw heeften zijn overig fchandelijk plan ontdekt, wordt door hamster ook rijklijk met geld b:fchonken, en nu is het huwlijk tusfehen hem en louiza klaar. Karolina, die willem reeds voor dood heeft gehouden, en willem ontmoeten elkander , en de zaak tusfehen beide gelieven is rasch weêr in orde, toen sophia 'er op toekomt, willem aanvalt en zich door züne verdediging beledigd keurt. Inmiddels komt hamster bij zijnen oudeu vriend poll, die zich, gelijk gewoonlijk, zeer laf gedraagt, voor willem-om kaROLina'ï hand vragen, maar  P4 A. HORD IJ K VERSTOLK maar p'oll durft 'er te minder in fpreken, daar sophia ziek zien laüt en willem uitmaakt voor eenen vagebond. Terwijl voords de ambtman zich door zijne vrouw uit vrees laat overhalen, om willem, als sophia beledigd hebbende, op den degen te eisfehen, heeft karolina gehoord, dat Jufvrouw bilDjhg willhms vrouw ware , en is daar over natuurlijk gamsch niet gf ftient. Poll eischt hier op willem daadlijk uit, maar gedraagt zich ook daarbij zeer kinderachtig, en terwi 1 hij eindelijk o]3 willem aanvalt, vliegt sophia binnen en fcheidt het gevecht. Willem begrijpt, hoe de boeken hier zitten , houdt zich als overwonnen, en boezemt den Ambtman moed in, oin zich n u, daar hij zich zoo dapper betoond heeft, ook niet meer door a.i ne vrouw te laten ringelöoren , en poll wordt eensklaps lierfchapen in eenen held , maar wederom in eenen zoo belachlijken held, dat hij vrouw, dochter en allen met den degen wil dwingen. Doch, om ten einde te fpoeden , karolina ■wordt overtuigd, dat Jufvrouw bilding niet wille ms, maar lodeivijks echtgenote is ; en geeft dus hare hand , die zij eerst weder geweigerd had. Lodewijk, die nog op dit oogenblik allen bedriegen wilde , krijgt eensklaps berouw op het hooren van zijns vrouws naam, en Jufvrouw bilding neemt hem ook terftond weder in gunst aan. Sophia beeft thands weinig te zeggen , het huwlijk tusfehen willem en karolina 'wordt gefloten en, ten flor, draagt men hamster, die al zijn geld onder den geheelen boel gaat verdeden, op eenen leuning ftoel het Toneel rond. Zie daar kortlijk den inhoud gefchetst van een Toneelltuk in vijf Bedrijven, dat wij met de uiterfte verveeling gelezen hebben,terwij! het ons moeite heeft gekost,dit kleine fcheuien 'er vati op te hangen, en wij geerne hier zouden fluiten ; ware het niet, dat deze gelegenheid ons riep en verpligite, om ann eenige weinige algemeene waarheden te heiïnneren, die zeer te pas komen in eenen tijd , waar op Toneelftukken bijkans cie meesto voordbrengfelen der Drukpers fchijnen uit te maken, en men alles, wat maar, van dien aart, in vreemde talen verfchijnt, dikwerf zonder keus of oordeel, op onzen Vaderlsndfchen bodem verplant : terwijl wij aan die algemeene waarheden het Toneelfpel voorhanden een weinig zullen toetfen, of het den Burger hordijk verstolk, en anderen van zijne foort, in het vervolg ook behagen mogt , om , alvorens zij weêr Toneelfpelea vervaardigen , volgen of vertalen , eerst een weinig hun oordeel en hunnen fmaak te oefenen, en zich voords eene behoorlijke Nederduitfche taalkennis en eenen zuiveren, vloeiënden ftijl eige* te maken I .... Het Tooneelfluk moet, zal het (lichten en vermaken, bnzonder en vooral één hoofddoel hebben , waar op alles uitloopt, erf dit Hoofddoel moet niet alleen belangrijk wezen maar ook duidlitk en ligt te bevroeden. De geheele handeling moet, met bewaring der bekende eenheden, niet Hechts natuurlijk voordgaan , maaf  HET BLAADJEN IS OMGEKEERD. 95 maar ook de aandacht boeien, en de perfonen moeten allen meer of min , maar de hoofdperfoonen vooral, nteresfe ren, terwijl hunne karakters niet enkel ju st en natuurlijk gefchetst moeten worden, maar ook wezenliik iet belangwekkends hebben. Stijl en taal beboeren bijzonder in gi wrochten als dezen, die men onder de vosrdbrengfals der fraaie wete; fchippen rekent, zuiver, duidlij < en vloeibaar te z:jn en vertaalt meu dus iet van die natuur, men moet de ei4enheden van beide talen, waar uit en waai in men o ergiet, wel verdaan, om, van een oo.fpronglijk goed Huk zelfs, geen monfter te maken, dat, gelijk de halfflachtige dieren te water en te lande, halfin de ééne en halfin de andere taal leeft. Eindelijk behoort ook de Drukker of Uitgever te zorgen voor goed papier, eene goede letter, zuiveren druk, en alles wat verder tot die aangenaamheden en verfieringen verëischt wordt, welken men vooral bij (lukken vorderen mag, die men onder de fraaie letteren rekent te huis te behooren. En in hoe verre kan nu ons tegenwoordig Toneelfpel, ten deze opzichten, de toets doorltaan ?, Laat ons eens zien ! ■ Het Blaadje is omgekeerd, zegt de tijtel, en ziet daar dus het hoofddoel van het (tuk. Waar in is het Blaadjen dan omgekeerd 1 Een laffe Ambtman wordt eensklaps dapper, enkel door het trekken van den degen tegen iemand, die zich als overwonnen aanftelt, óf, hij, die zijnen broeder de bruid wilde wegkaapen, krijgt — zijne eigen vrouw weder, óf de fchurk lodewijk krijgt eensklaps berouw , en wordt weêr in genade aangenomen , óf willem krijgt karolina , waar mede men dacht , dat lodewijk zou heen gaan. In welk van die vier gevallen (U-ekt het hoof'doel? Wij weten het niet. En is het belangwekkend uitgevoerd? Is 'er een eenig perfoon in het gantfche Stuk. waar voor men zich bijzonder interesfeertï Wij ten minde hebben 'er geen gevonden, en weten ons geen denkbeeld van eenen Schrijver of Vertaler te vormen , welken een der handelende perfonen intere>feeren kan. De Ambt.nan is tot walgens toe laf en onnatuurlijk gefchilderd. Willam en karolina zijn zeer gewoo* ne wezens, die men befchouwt, geiijk den onbekenden voorbijgaanden wandelaar. Uit louiza weet men niet, wat men maken moet, 700 min als uit den Lieutenant, en haar geluk is onverdiend. Zeer onnatuurlijk is de plotslinge bekeering van lodewijk; zulk een booswicht wordt niet oogeobliküjk met de deugd verzoend, en dat zoo geheel zonder toereikende reden. Sophia is een mal wijf zonder eenig karakter. Van Jufvrouw bilding en emmering verneemt tam riet veel. Hamster zou nog de eenigfte wez^n , die onze deelneming opwekte, ware hij niet een gewoone go^de flokkert, die zijn geld gedachtenloos wegdronk, van zijnen besten vriend willem terftond gelooft, dat hij getrouwd zou wezen, en dus een (lecht mensch, daar hij naar karolina ging vrijen, offchoon hamster het beter weten kon , daar willem met hem gereisd had , en wien men wat heeft opgefiaukt , door hem eenige fcheeps-  0(5 A. HORDIJK VERSTOLK, HET BLAADJEN IS OMGEK. fcheepsvloeben in den mond te legg»n. Met een woord > w'l noemen het Stukjen volmondig een Toneelfpel , zo men, m;t zeker fchertknd vernuft, een Toneelfpel een Stuk gelieft te noemen waarom men lcgchen noch huilen kan, en dat eigenlijk m het geheel geen karakter heeft. Ware ons niet in het zekere bericht dat het op een onzer Varierlandfche Toneelen gefpeeld is gewotden, wij zouden het gereedlijk voor een Stukjen houden, vervaardigd voor de Drie Kroonen: nu beklagen wij allen, die het, gewis met de uiterde verveeling, zo zij maar eenigen fmuafhadden , hebben zien fpelen, en nist minder hen, die hun geld ui'geven, om het te koopen, en hunnen tijd vermoorden, met het te lezen. * ,.r Wat den Overzetter van dit Toneelftuk aanbetreft, hij qualihceert zich hier door, voin:aakt als eenen knoeier en vertalingmaker, hoedanig men thands heiaas! veelen in ons Vaderland vindt, en die de verè'ifchten geheel en al mist, welken tot de vertolking van een Toneel'.tuk, ja van ieder Stukjen van eenig belang uit eene andere taal, gevorderd worden. De fpelling is zeer ongelijk en, over het algemeen, bedroefd, daar tevens de keus van zulk' een Stuk ter vertaling zijnen finaak niet te veel eer aandun' terwijl de affcheidings-teekenen dikwijls zeer verkeerd geplaatst zijn : met de eerfte regelen der Nederduitfche taal toont zich hordijk verstolk onbekend, daar hij Jlorm en ft oei in het vrouwlijk gedacht dek, eige voor eigen of eigene fchnjft, in het enkelvonwige der gebiedende wijze meermalen een t bijvoegt bij voorbeeld neemt voor neem , echt dagen voor agt zet enz. De ftijl is droef, ftijf en vol Germanismen. Zoo laat hij 'hamster geduurig wéér en hagel zeggen , waar voor hij in 'tNederduitrch, als hij toch vloeken moet, weer en wind, ot donder en hagel zeggen zou Bladz. 23', en elders heet het: Zijn geweten maakt h:m verwijten ,in plaats van doet; Bladz. aq hegasten, in plaats van onthalen; Biadz. 73, nu zal ook mijn eeniefte beftreeven daar heen gaan, fa plaats van, nu zal het ook mijne eerJg/le zorge zijn. Kn wat den ftijl aangaat, hoe bevalt het den Lezer, wanneer hamster, Bladz. 126, zegt: Lodewijk, zo gij denkt, even als gij f preekt; dan zijn Wij ook vrienden ? Hoe ftüf! of Bladz. 8 , en elders het ftijve welke voor die, Bladz. 10. Ik geef riet altijd aan die geen , die het verdient, maar aan die, die het nodig heeft; of eindelik, want het verveelt ons, 'er breder van te fpreken, de wijdlopige , tlordige manier van uitdrukking, bij voorbeeld, Bladz. at 27 , 32 - 68 , enz. . . , De Uitgever j c. leeuwestijn eindelijk heeft door eenen flordipen Druk, eene menigte weggezonken, uitgelaten verlieten letters, fcheeve kromme regels, enz. 'er voor gezorgd, dat het Stukjen dat fraaie uithangbord verkreeg, welk het alleszins verdiende.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Verdediging van den Bijbel tegen de bedenkingen van één van deszelfs hedendaagfche Beflrijderen, in een reeks van Brieven, gefchreven door r, watson, Bisfchop van lanstafi' en Hoogleer dar der Godgeleerdheid aan de Hoge Schole te Cambridge : Naar de zevende uitgave uit het Engelsch vertaald. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 20S Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - • De hedendaagfche Beftrijder van den Bijbel, tegen wien deze verdediging door den Bisfchop van lanstaff is ingericht, is niemand anders, dan thomAs paine , die zoo beruchte Schrijver van het armhartig broddelwerk : De Eeuw der Rede. Men heeft echter wel gedaan, dit men zijnen naam, op den Tijtel dezer Nederlandfche vertaling van watson's Werk, opzetlijfc heeft weggelaten, De Lezer'zou , misfchien , zich, bij den eerften opflag, verbeelden , dat hetzelve enkel het getal vergrootte van die waardige Schrijvers , die de drogredenen en ongerijmdheden van dezen Itouten en fchaamtelozeil ongelovigen, tot overtuiging, aangewezen, en bondig, elk op zijne wijze, doch allen met zegepraal der waarheid, hebben wederlégd , steenmeijeu , van Laar, kist, krom, de Bisfchop van winches ter en anderen, en hij zou misfchien, zich met den arbeid deZer mannen Voldaan houdende , nodeloos en overtollig achten , dit tegenwoordige in te zien en te lezen, en zich daardoor berooven van de kennis aan die menigvuldige gepaste en oordeelkundige aanmerkingen , door welke de Bijbel hier verdedigd en deszelfs achtbaarheid tegen nieuwe ondernemingen van paine gehandhaafd wordt. Te weten', t. paiNe, dus wordt orïs in het Voorbericht van den Vitaler gemeld, hééft een tweede Stukjen van de Eeuw der Rede gefchreven, het welk, zoo ver wij weten, tot hier toe, in onze taal niet verfcheencn is. In het zelve beoordeelt hij, met dezelfde ftoutheid , verwaandheid, en onkunde, die het eerfte kenmerken , de boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds. —» Tegen dit Tweede Stukjen van De Eeuw der Rede heeft watson zijne Verdediging des Bijbels gericht. Welk gefchrift dus noch in oogmerk, noch in onderwerp, iet gemeen heeft'met de Veelvuldige gefchriften, die in oris NIEUWE VAP. CIBL. IV. DEEL. NO. 3. G V»-  n. WATSON Vaderland tegen De Eeuw der Rede reeds zijn in het licht gekomen. Watson, die voor twintig jaaren reeds in gefchrift het Christendom verdedigde tegen gibbon, en als Lid van het Hogerhuis eene Redevoering hield tegen den Slavenhandel , als ftrijdig met den Godsdienst van jesus, deze eerwaardige man treedt hier, in een tiental Brieven, op , als handhaver van den Bijbel, tegen het Godsdienst, deugden geluk, verwoestend gefchrift van paine, en legt daarin aan den dag die onpartijdigheid in het onderzoek van waarheid, die ernftige behartiging van de zaak des Christendoms , die rondborftigheid in het belijden van zijne aankleving aan hetzelve, die waare belangftelling in het bijzondere, en in het algemeen vvelvaaren zijner medemenfchen, maar tevens die gematigdheid in het beöordeelen van andersdenkenden , die verdraagzaamheid jegens dwalenden , die zachtmoedigheid in het beandwoorden van bitteren fpot, en die edelaartige pogingen en wenfchen ter behoudenis van zijne partij , welke Rede en Euangelie aanbevelen , welke vruchten des Geestes , en tevens de fïeraaden van een Christen zijn. Gelijk wij, tot dus ver, den kundigen Vertaler, die zijnen arbeid loflijk heeft verricht , en wiens vertaling zuiver en vloeiënd is , gevolgd zijn , omdat wij , bij het doorlezen dezer Brieven, gevonden hebben, dat zijn getuigenis volkomen naar waarheid is, zoo zullen wij, met betrekking tot de innerlijke waarde van dit werk , waarvan eene zevende uitgave binnen twee jaaren in het oorfpronglijke, en eene Hoogduitfche vertaling alkrgunftigfte denkbeelden geeft, des Vertalers woorden, in zijn Voorbericht, de onze maken. Dus fchrijft hij: „ Dit boekje is verre af van niet dan een twistgefchrift te wezen, en behoort in genendele tot dat ibor,t van gefchriften , die met het verflaauwen van den eens gevoerden twist hunne waarde verliezen. Integendeel deze brieven behouden hunne belangrijkheid en nuttigheid, al wordt de naam van paine immer geheel en al vergeten ; gelijk de Brieven van eenige Portugeefche en Hoogduitfche Joden aan den Heer de Volt air e, door den Abt Guenée gefchreven , tot op den huidigen dag toe in de meeste hoogachting gebleven zijn. Deze brieven van watson aan Paine behelzen toch , naar de letter > eene verdediging van den Bijbel tegen de voornaam-  verdediging! van den bijbel. q 8- waar op gezien wordt Joh. VI: 33, 34- Joh. XVI: 28. Joh. III: 13, 31. 1 Joh. III: 8. Rom. I: 3. IX: 5. Rom. VIII: 3. Gal. IV: 4. 1 Tim. III: 16, en III. Dit zoo zijnde, is jesus christus ook de zoon van God, en daar voor uitdruklijk ver. klaard, Matth. 17. Matth. XVII: 5. Matth. XXVI: 63? 65. En dit is hij, onafhanglijk van zijne menschHjke afkomst, in den hoogften zin, Joh. III: 17 Gal. IV: 4. Joh. III: 16. Rom. VIII: 3c. — en dus genoemd bij zijne geboorte uit eene Maagd, Luc. I: 35 en bij zijne beflemming tot Koning,Luc. I: 32, 33. en Joh. I: 50. Ook wordt aan jesus, als Mesnas, de naam van Gqds Zoon toegekend 1 Joh. III: 6. Joh. X: 34 — 36 en deze naam met^ dien van Mesfias verwisfeld, op veele plaatièn, en eindelijk aan hem die naam bij zijne verhoging gefchonken Hehr. I: 4, 5. Nog wordt getoond, IV. Dat  leerredenen. 107 Dat tesus christus de Zoon van God, een deel. eenoot is van de Godlijke Majesteit, en wel als de eieren eeniageboren Zoon van God , en wegens zijne SroS^Ë heerlijkheid, Rom.lX: 5. Joh. XX: 28, 1 4'h V. ao. waarvan zich veele blijken, geduurende■ den ftaat zijner vernedering openbaarden Joh. I: 14. 2 Pet. I: 16, 17. Luc. IX: 43, en d>e teffens daar uit bleek, dat hij eene kennis van God had, die zelfs het voortreflükst fchepzel niet bezitten kon, en uit deszelfs alvermogen , gelijk aan dat van God zeiven , en uit de Godlijke namen, enz. die aan hem gegeven worden. In de vergelijking van den voordragt van den Catechismus , met het voorige, is de Autheur zeer kort. Hij wiist alleen aan de voorzichtigheid van den Catechismus, die alle vruchtelooze en fchacielijke navorsfclungen ontwijkt, aangaande de geboorte des Zoons uit den Vader en hetgene men verder m de Godgeleerde ftelfeis, on dit onderwerp, buiten den Bijbel, te berde brengt4 en toont verder, in wat zin, waare Christenen kinaeren van God zijn, ,. , Vervolgends gaat hij over tot de behandeling van het seloove in j. c Onzen Heer, en hij wijst, met veele Schriftplaatfen aan, dat christus niet alleen de Zoon van God, de Heer is van al het gefchapciie , maar dat hem ook als de verhoogde Middelaar , deze naam toekomt, doch dat de Catechismus zich bijzonder bepaalt, tot zijne daadlijke aanvaarding van de Uemeente, hem door den Vader gefchonken , en wettigt de uitdrukkingen , hier als tot eenen wettigen grond van deze benoeming van denzelven gebruikt, met het gezag van de H. Schriften. ! De lesfen, die hier uit zijn af te leiden, worden tot deze drie gebragt: 1. is jesus onze Heer de eeniggeboren Zoon van God, dan zijn de zonden, die tegen hem begaan worden, de fnoodfte en ftrafbaadte. Heb. XII: 25. joh. III: 13, 36. 2. de plichten ons jegens hem aanbevolen zijn de heiljglten j 011. V: 23._ m a t t h. XIV: 33. 3. en de geloofsverwachting van zijn volk op hem is de billijkire, de zekerlte en de ^iigttc En deze Hukken worden breeder aangewezen en met behoorlijken ernst aangedrongen. ■„;";! Op deze wijze loopt deze Leerrede af. Het zij ons vergund, hier nog een paar aanmerkingen bij te voe. gen ; de Eerw. V. L- is 'er zeer fterk opgelteld , er» * - r - 1 rwaar?  108 p. h. van lis, leerredenen. Waarlijk met reden, dat men zich, in de behandeling van deze hooge leer, houdt, bij de woorden en fpreekwijzen, die in den Bijbel van denzelven gebruikt worden , ook wijkt hij van dezen regel, zoo ver wij ons herinneren, niet af, dan alleen in het gebruiken van de uitdrukking van deelgenoot der Godlijke Majejleit, die wij niet weten, dat ergens in de H. Schriften voorkomt, en die wij daarom liefst met eene andere, die de Bijbel gebruikt, hadden verwisfeld gezien. Onder de plaatfen der H. Schrift, is onze bijzondere opmerking vooral gevallen, op de volgende, die, zelfs van zeer fterke voorftanders van de leere des Catechismus , op eene andere wijze verftaan worden. De ééne is joh. XVII: 5, daar de Zaligmaker fpreekt, van de heerlijkheid die hij bij den Vader had, eer de wereld was. V. L. bewijst hier mede het aanwezen van den Zoon, vóór de wereld. Maar mogen wij desa'angaande vragen: komt die zelfde heerlijkheid niet, in het 24fte vers,voor, als eene heerlijkheid, hem van den Vader gegeven , en derhalven van des Vaders wil afhanglijk, en ltrookt dit wel met het denkbeeld van eene heerlijkheid , die aan de Godheid natuurlijk eigen is ? Zou men niet liever moeten denken, dat het geven van die heerlijkheid door den Vader, aan den Zoon, eenvoudig ziet, op de belofte van die heerlijkheid ? en wordt dit uit het aafte vers niet nog meer aannemelijk , daar het zeggen van den Heiland aangaande zijne leerlingen, ik hebbe hun die heerlijkheid gegeven, immers niet wel iet anders zeggen kan dan, ik heb ze hun zeker toegezegd? en zou daar uit dan niet volgen, dat die heerlijkheid, die christus bij den Vader had, eer de wereld was, niets anders zij, dan de heerlijkheid, die hem van den Vader vóór de grondlegging der wereld beloofd was ? De andere plaats, waar op onze aanmerking viel, is filipp. a: 6. Heeft men niet duidelijk bewezen, dat deze plaats niet zien kan op de Godlijke natuur van den Middelaar , maar dat zij moet aanduiden , de hoogheid en heerlijkheid van den Godmensch , van denzelfden perfoon, die zich vernietigde en de geftaltenis van eenen dienstknecht aannam? Wij herinneren ons hier aan de fchoone inaugureele disfertatie van den beroemden j. j. schultens, Vier-  E. VAN MAKKEN, VIERTAL LEERREDENEN. 109 Viertal Leerredenen over d: beoefening van den Christelijken Godsdienst; door bernardus van marken, Predikant te Hoorn. Te Hoorn , bij J. Breehaart, 1799. 126 Blad-., en Voorbericht XiV. /« gr. Octavo. De prijs is f i - 2 - : Gelijk de Eerw. v. M- na zijne Leerredenen over josEPii voor zijne Gemeente behandeld te hebben, dezelve, op verzoek van veelen , tot meerder en alge* meener nut, had uitgegeven, (*) zoo heeft hij ook, op gelijke wijze, ten aanzien van deze zich laten overhaalen, om ze door den druk gemeen te maken. ,, Er „ wordt," zegt hij te recht , „ zoo veel in de wae„ reld gefloten, dat den Godsdienst van het Euangelie , ondermijnt; en waarom zoude dan niet een ieder naar " zijn vermogen, al is 't ook in Leerredenen, ter verdediging en aanprijzing van denzelven iets mogen „ fcbrijven ? zoude zulks zelfs in deezen tijd geen , plicht zijn?" Ook zijn wij het volkomen met hem é'énsj dat, niettegenftaande de vooringenomenheid van veelen tegen het prediken der zedeleer van het Euangelie , zulks echter eenen Leeraar , die met een goed geweten zijnen Grooten Meester en de Apostelen begeert natevolgen , geenszins behoort aftefchrikken , maar dat hij integendeel wel deeglijk verplicht is, ook den Godsdienst van deszelfs beoefenende zijde voorteftellen; vooral wanneer zulks gefchiedt op eene wijze, zoo als Voorbericht Bladz. 8 wordt opgegeven: „ men „ moet de geloofsleer van het Euangelie voor aan plaat„ fen, en de beoefening der Godzaligheid daar uit afleiden en aandringen, daar in de hulpmiddelen hier „ toe zoeken, en zoo Christus prediken, die zich zel„ ven voor ons gegeven heeft, op dat hij ons zoude „ verlosfen van alle ongerechtigheid, en zich zeiven een eigen volk zoude reinigen ijverig in goede wer„ ken. " Wij ontmoeten hier de volgende Leerredenen. CO De beoefening van den Christelijken Godsdienst aangeprezen. 'Matth. XI: 30. (2) De beoefening van den Christelijken Godsdienst van deszelfs voor deelt ge zijde voorgefield. 1 Titnoth IV: 8 in 't midden. (3) Het naauw verband tusfehen de beoefening van den Godsdienst en de eeuwige gelukzaligheid. Galat. VI: 7 laatfte lid. (4) Een (*) Zia N. Vaderl. Bibl. II Deel, ijle Stuk, Bladz. 55.  IIO B. VAN MARKEN, VIERTAL LEERREDENEN. Een verhandeling over den Christelijken ootmoed, i Pet. V: 5 in 't midden. Deze laatfte ftaat tot de andere Leerredenen eigenlijk in geen verband , doch daar v. M. ook zomtijds in zijne weekbeurten bijzondere pligten der godzaligheid behandelt, heeft hij deze tot eene proeve hier bijgevoegd. Hij verklaart in de bearbeiding derzelver zich bediend te hebben van de denkbeelden, welke van alp hen over dit ftuk heeft opgegeven in zijne Fragmenten uit het Dagboek vanE. c. w. (*). Wat deze Leerredenen zelve betreft, zij zijn op eene eenvoudige, algemeen vatbare en duidelijke wijze opgeheld , over het geheel wel bearbeid en aan haar hoofddoel beandwoordende , en hoewel men 'er geen nieuws , geleerdheid of fraaiheid van ftijl, in zal aan* treffen, kunnen wij ze echter, als tot leering en (lichting bevorderlijk, aanprijzen. De Eerw* Schrijver wijst niet flechts de pligten zelve aan, maar ook de bronnen , waar uit dezelve moeten worden afgeleid , terwijl hij tevens opzetlijk de groote en uitgebreide nuttigheden en voordeden , welke de beoefening derzelver voordbrengt, opgeeft. Zoo doet hij in de Eerfte Leerrede (O den letterlijken zin van 'sHeilands gezegde verftaan — (2) ftaat hij bij de waarheid van hetzelve nader ftil — (3) mimthij eene en andere bedenking uit den weg, en (4) prijst hij uit dit oogpunt de beoefening van den Euangelie-Godsdienst aan. In de Tweede fpreekt hij (O over den aart der Christelijke Godzaligheid. —(2) Betoogt hij den invloed derzelve op onze zedelijke volmaking — op ons aangenaam en vergenoegd leven — op het huislijk en Maatfchaplijk geluk — (3). Neemt hij daar uit gelegenheid tot de vermaaning : oefent u zeiven tot godzaligheid. In de Derde heldert hij (1) koidijk den Text op (a). Betoogt hij de waarheid daar in vervat (3). Dringt hij uit dat oogpunt de beoefening van den Godsdienst nader aan. Eindelijk in de Vierde leert hij CO den waaren ootmoed in deszelfs aart en uitwerkfels kennen (2). Befchouwt hij deszelfs vruchten en voordeden (3). Staat hij bij het betamelijke van deze deugd ftil C4). Geeft hij eenige middelen op, welke dienen kunnen, om ons deze deugd eigen te maken. En befluit (5) met eene en andere opwekkende vermaning. Leen- C*) Zie Mengelingen in Profa en Poëfte , tweede Druk „ Bladz. 132*  C. ROGGE, LEERREDE. flft Leerrede, ter viering van een Dank- en Bededag, bij den aanvang des Jaars. Gedaan den 5 van Louwmaand 1800, door c. rogge, Kristen - Leer dar te Leijden. Te Leijden, bij D. du Mortier en Zoon, 1800. 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 5 " 8- De Christen-Leeraar rogge bericbtons in zijne Voorrede, deze Leerrede enkel op aanzoek van eenige Leden zijner Gemeente in het licht te geven, erkennende dat zij weinig tot de uitgave gefchikt was, terwijl hem tijd en gelegenheid ontbrak, om 'er de laatfte hand aan te leggen, verzoekende , dat men haar leze, meer om {lichting te erlangen, dan zijn oordeel te oefenen. Dit bericht hebben wij bevonden , geen gemaakt Compliment te wezen. De Leerrede draagt alle blijken van een los en vlugtig opgefteld Stukjen te zijn, het welk geene verdienfte bezit, om boven zoo veele Leerredenen. die nitgefproken worden, in openbaren Druk te verfchijnen. Wij befchouwden ze dan , met betrekking tot de ftichting, die men daar uit zou mogen erlangen, maar toen wij de bijzondere betrekking dezer Leerrede tot eenen plegtigen Dank- en Bededag in overweging namen , konden wij ons niet onthouden, ons te herinneren aan jer. VIII: 11. enz. De beginfelen en wijs van beoefening van den Euangeïifchen Godsdienst, Briefswijze voorgedragen aan een Vriend door corn. brem, waar bij gevoegd zijn : Gulde regelen ter daaglijkfche overdenking en beoefening van een Christen. Uit het Engelsch vertaald, door Denzelfden, Tweede Uitgave. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 91 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f : - 6 - : Mét het grootfte recht toont de Schrijver van het eerfte Stukjen, het welk in dit Gefchrift voorkomt, het hemelsbreed onderfcheid aan tusfehen de beoefening der deugd buiten het Euangelie, en tusfehen die beoefening, zoo als zij uit een waarachtig geloof in het Euangelie voordvloeit, en een gewrocht is van een nieuw beginfel, door den H. Geest in het hart gewerkt. De Schrijver heefc daarömtrend zeer goede, gegronde, en fticht- hj-  112 C. SREM, DE BEGINS. ÉN WIJS VAN BEÖEF, ENZ. lijke aanmerkingen , maar de wijze van voordragt vinden wij niet gefchikt, om andersdenkenden te overtuigen, noch ook om den eenvouwigen klaare denkbeelden te geven. Het voorftel, wel verre van iet van den Briefftijl te hebben , heeft een al te Systematisch voorkomen. Ook is het zoo vol van deeien en onderdeden, dat zelfs de meer fchrandere ligt den draad kwijt raakt, .en de eenvouwige zich ia de menigte van onderfcheidingen geheel moet verliezen. Voor het overige prijzen wij de bedoeling van den Schrijver , en wenfehen over zijne pogingen, ter bevordering van waare Euangelifche Godsvrucht, den Godlijken zegen. De gulde regelen, hier agter geplaatst, verdienen in vollen nadruk dien naam , en kunnen aan een ieder Christen, wien het om wasdom in de kennis en in de genade van den Heer jesus christus te doen is, ter daaglijkfche overpeinzing en beoefening , met alle ruimte worden aangeprezen. Onze aandacht viel op het bericht van den Uitgever omtrend den oorfprong van deze gulde regelen. „ Het „ Werkje," zegt hij, „ dat u hier wordt aangeboden, „ wel klein van omtrek, maar groot en gewigtig van inhoud, is te Londen in het jaar 1762 uitgegeven, 3, door zeker Genoodfchap , bekend onder den naam ,1 van : Genoodfchap ter bevordering van cle kennis en 3, Godsvrucht onder den Gemeenen Man. 't Is namelijk 3, weinige jnren geleden, dat binnen Londen eenige ,, Godsdicnftige lieden bij den anderen zijnde , onder „ zich den voorflag decden, of men niet iet konde doen, 3, of ter hand nemen ter nuttige en kragtige bevorde3, ring van den Godsdienst onder het Gemeen. Het geen 3, toen onder de aandagt kwam; en vervolgens beraamd 3, en vastgelteld wierd , was , dat elk jaarlijks eenige 3, penningen zou toebrengen , waar voor men eenige ' 3, nuttige boeken, ter bevordering van kennis en God- vrugt (trekkende, of kopen, of ter Drukpers bezor- gen zou, en die vervolgens uitdeden aan minweeten„ den of geheel onkundigen , om dus , zoo veel men ,, konde, nuttig te zijn aan het waar en eeuwig belang „ zijns_ evennaasten. Dit ïoflijk, hoewel gering begin„ fel, is door 'sHemels Degunftiging zoo zeer toegeno3, men, dat in weinig jaren dit klein gezelfchap1 tot een „ groot Genoodfchap , uit vele en aanziendijke leden ,, beftaande , is aangegroeid , welke jaarlijks elk een ' - ' ' " En-  IJ» VAN HAMEL3VELD , HISTORISCH HANDBOEKjEN. I13 ^ Engelfche Guinee toebrengen ; waar voor de Beftierders van dit Genoodfchap, bij' aanhoudenheid zulke ,, boeken kopen of drukken laten, die zij 't meest tot hun oogmerk dienftig achten, welke dan vervolgens ,, aan alle de leden van het Genoodfchap worden uit* „ gedeeld, óm daar van gebruik te maken, zo als elk ,, ten meeste nutte en bevordering van het voorname ,, doelwit van het Genoodfchap dienftig acht.'* Zou zulk een Genootfchap ook in ons Vaderland niet bij uitftek nuttig zijn ? Vooral wanneer hetzelve ook zorgde voor bekwame Onderwijzers voor den Gemeenen Man, en voor de uitdeeling van Bijbels onder behoeftigen? Zou iet dergelijks niet des te meer te verlangen zijn , daar men in deze en gene plaatfen van den Gemeenen Man veel meer werk begint te maken, dan te vooren, en men hierop de blijken van den Godlijken zegen ten duidelijkften befpeuren mag? Zou niet zulk een Genootfchap , zelfs boven dat der Zendelingen, te verkiezen zijn ? Of liever, zou het Zendelings-Genootfchap niet eene des te nuttiger richting krijgen, wanneer een tak van hetzelve zich , op de gezegde wijze, tot de belangen van den Gemeenen Man in ons Vaderland bepaalde ? Historisch Handboek)en van den Bijbel, door ysbrAnD van ha m els veld. Te Amjleldam bij J. Allart , 1S00. 260 Bladz. In Octavo. De prijs is met Pla-> ten f 1 - 4 - : zonder Platen ƒ: - 16 - : W/tf hebben, opzijn' tijd, van het grooter werk Vart *» den verdienstelijken v. H. getijteld: Bijbelgefchiedenis , in twee Deelen in gr. OÓavo 1797 uitgekomen , gewag gemaakt, en hetzelve , naar verdiensten, onzen Lezers aangeprezen (*). Wij zeggen dus tbands alleen maar, dat dit tegenwoordig Handboekjen, voornaamlijk, ten behoeve voor kinderen en minvermogenden , 'uitliet gemelde uitvoeriger werk in het kort is faamge* trokken, zonder dat ééne enkele gebeurenis uit de Bijbelgefchiedenis is voorbijgegaan. Men heeft tevens gezorgd, om, van paragraaf tot paragraaf, op de breed- voe- C) Zie JV. Faderl. Blbl. Ifle Deel, I Stuk, Bladz. 731< ïlde Deel, 1 Stuk, Bladz. 193. NIEUWE vad. bibl. iv, deel. NO. j. H  U4 a. r. f a l c k voeriger Gefchiedenis te wijzen,'ten einde die te kunnen vergelijken, indien men van de gebeurenisfen breeder opheldering verlange. Even gelijk het grooter werk , zoo munt ook dit Handboekjen boven veele foortgelijke werken, waar van eene menigte voor handen is, uit. Hetzelve is in eene geleidelijke orde en duidelijken ftijl gefchreven , geeft het nodige bericht-der onderfcheiden gebeurenisfen, en leidt ons telkens op , om uit dezelve de verëischtc leeringen en het bedoelde nut voor ons zeiven te trekken. — Waarom het in de huisgezinnen der Christenen cn op de Schooien ten fterkften verdient aangeprezen en gebruikt te worden. Om dit Handboekjen meer algemeen verkrijgbaar te maken, wordt hetzelve met en zonder Platen uitgegeven. Disputatio Juridica de Matrlmonio ex Sententie celebb: imm. kant & joh. g o t t L. fichte, quam , Divino favente Numine, Prafide henrico const. c r a s, — ad publicam disceptationem proponit a nton reinhard falck, &c. Amftel£edami, apud P. den Hengst, 1799. Dat is: Rechtsgeleerd Gefchilfchrift over het Huwelijk, naar het gevoelen van de beroemde imm. kant en joh. gottl. fichte, enz. 87 Bladz. In gr. Oclavo. Dit gefchilfchrift is zoo ingericht, dat in hetzelve eerst de lotgevallen van dat gedeelte der wijsbegeerte , het welk metaphijfica of ovematuurkunde genoemd wordt, kortelijk ontvouwd worden. Dus tot op kant, met wien deze wetenfchap een nieuw tijdvak begint , of liever van wien dezelve eerst tot eene wezenlijke wetenfchap gemaakt is, afgedaald zijnde, toont de Schrijver aan , wat die onfterfiijke man in dit vak verricht heeft, waar bij de grondftellingen zijner leer kortelijk, en zoo veel tot het tegenwoordige oogmerk nodig was , worden opgegeven, en de juistheid daar van betoogd. Dit een en ander, bij wijze van inleiding, hebbende laaten voorafgaan, draagt hij, in het eerjie Hoofdjiuk, voor, het gevoelen van kant , betreffende het Huwelijk, en  DISPUTATIO JURIDICA. I IS en de gronden, waarop hetzelve berust, met oplosfing der zwarigheden en bedenkingen , die tegen hetzelve , als ftrijdig met de Vrijheid en waardigheid van den mensch, gemaakt kunnen worden, welke oplosfing voornaamlijk ontleend wordt uit de gelijkheid der rechten en pligten in het Huwlijk. In het tweede Hoofdfiuk , hetwelk het gevoelen van fichte over het Huwelijk behelst, wordt eerst van 's Mans verdienden ten aanzien der Kantiaanfche leerftellingen en de vervolging, hem deswegens overgekomen, gewaagd ; dan zijne begrippen betreffende de beginfelen van het Recht voorgedragen , vervolgends zijn gevoelen betreffende den aart en natuur, als mede de rechten en pligten, van het huwlijk, en eindelijk over de echtfeheiding, ontvouwd. In het derde Hoofdfluk toont de Schrijver aan, waarin het verfchil tusfehen de gevoelens dier beide Wijsgeeren gelegen is, dezelve met malkanderen vergelijkende, en tevens zijn oordeel over deze en gene hunner Hellingen openhartig, doch befcheiden, zeggende. Wij hebben dit Stukjen met genoegen gelezen , en koesteren de gunftigfte gedachten van het oordeel en de kunde van den jongen Opfteller. Alleenlijk fmart het ons eene haatlijke fmet in zijn Gefchrift te hebben gevonden', die hetzelve geene eer aandoet j wij bedoelen de vinnige Sarcasmus tegen CALViNUsen voetius, die Bladz. 37 als laage Dienaars van laster en verraderij ten toon gefteld worden ; bovenal bevreemdt het ons zeer, zulk een trek in een Gefchrift als dit te ontmoeten , waarin dezelve niet dan zeer gezocht, en in allen deele ongepast kan voorkomen. Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amfteldam. V. Deel- TeAmfteldam, bij J. B. Elwe, 1799. Behalven de Foor7ede, en Naamlijst der beftuurende en gewoone Leden van 't Genootfchap, '300 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - 18 - : Met genoegen zagen wij op nieuw een Deel der Werken van dit achtenswaardig, en voor ons Land zoo bijzonder belangrijk, Genootfchap, in het licht verfchijnen, te meer, wegens den aanmerklijken tijd, welke 'er H 2 tus-  UT* verhandelingen' van het genootschap tusfehen de gemeenmaking van dit, en die des vorigen Deels, is verlopen; hetzelve bevat een tiental van Veihandelingen en waarnemingen, waar van veele zoowel voor de Heel- als Verloskunde allerbelangrijkst zijn, en tot de beöordeeling van welke wij overgaan. De Eerfte dezer Stukken is eene Waarneming van zeldzame hoornachtige en kalkdartige knobbels, voornaamlijk aan de voeten eener oude vrouw , en verder over het geheele ligchaam verfpreid. Door joannes veltkamp. Zekere oude vrouw, zwak en mager van ligchaam , een jaar te vooren eene heete koorts hebbende gehad, waarvan zij naauwlijks herfteld, wederom inftortte, behield eenige weken lang eene verzwakkende fluipkoorts; aan de voeten dezer lijderesfe vertoonde zich, na voorafgaande doove pijn en jeukte, een fchubachtige uitflag, welke telkens vernieuwde, en eindelijk harde en hoornachtige knobbels maakte, welke van tijd tot tijd afvielen, en hergroeiden. Niets baatte hier tegen en genoegzaam het gantfche lichaam werd door deze bekorsting als omkleed; zij ftierf na een jaar lang in dusdanigeri toeftand te hebben geleefd. De Burger veltkamp , na breedvoerig het geval te hebben befchreven, zoekt voords, uit vergelijking met andere Schrijvers, op te fpooren, of zijne waarneming met die van dezen, eenige overeenkomst hebbe , en brengt bij , hetgeUe in de Heilige Bladeren, bij celsus, jegineta, alpinus, hippocrates, galenus, en anderen is aangetekend, om te bewijzen, dat de ziekte, waarvan hij de waarneming mededeelt, noch Melaatsheid, noch Lepra, noch Elephatitiafis of eenig ander gebrek in de huid is geweest, en tracht voords eene ziektekundige verklaring dezer ziekte te geven, door te ondérftellen, „ dat de vochten van 's menfchen ligchaam zulk eene', lijmachtige hoedanigheid kunnen aannemen, dat zij naa buiten gedreven, aldaar opdroogen , verdikken en hoornachtig kunnen worden," hoe zeer de Burger velt kamp allen lof verdient, met de mededeeling van dit zeldzaam geval, en de mededeeling van zoodanige gevallen altoos gewigtige bijdragen zijn tot den opbouw der Kunst, kunnen wij echter niet voorbij , eene en andere aanmerking op deze waarneming te maken; en wel vooreerst, dat een gewigtig , en voornaam gedeelte aan dezelve ontbreekt, te weten, een meer uitvoerig Geneeskundig verflag van den aart der ziekte, zoo wel  ter. bevord. der heelkunde te amsteldam. H7 •wel welke voorafging , als der koorts, welke volgde, en van eenen heStifchen aart was, en van welke laatfte niet wordt gemeld, of de uitflag na dezelve ontftond, of deze vergezelde , hetgene zeer veel tot de kennis dezer zonderlinge ziekte zoude hebben afgedaan, ten anderen, dat, om den aart van deze uitwaslén fcheikundig te onderzoeken , het enkel verbranden van eenige brokken en fchubben in een ijzeren lepel, op een Smids vuur {Bladz. 5.) alleen weinig genoegzaam was, om de overeenkomst van deze knobbels met die van de hoornen der dieren te bewijzen. Daar, wanneer dit onderzoek meer fcheikundig ware in het werk gefield, voorzeker gevolgen en befluiten uit het waargenomene hadden kunnen getrokken worden voor de Heel- of liever voor de Ziektekennis van gewigt , waartoe de gelegenheid zich zoo zelden aanbiedt. Ook heeft de JEtiologie van de Plica Polonica, welke Bladz. 13 wordt aangegeven, als zijnde veroorzaakt, doordien ,, de vochten te veel zijn, ,, en deze te groote hoeveelheid der fappen op het hair ,, valt," en dat {Bladz. 13.) ,, de pijn in de leden, de ,, blindheid en dergelijke ongemakken voorkomen, doordien als dan de vogten naar die deelen gevoerd ,, worden, welke te vooren naar het hair gingen, en ,, welk laatfte door het affnijden van hetzelve belet ,, word," te weinig waarde, om met de Theorie van la fontaine, brera en anderen te kunnen vergeleken worden, en welken ons beftek niet toelaat, in het breede hier te ontvouwen. Ten Tweeden, bevat dit Deel vier Heelkundige waarnemingen , door w. g. a l s t o r p h 1 u s . de Eerfte wegens een aanmerklijk gefcheurde wond aan het kniegewricht, met doorbooring van deszelfs beursband, en derzelver behandeling. De tweede wegens een geftoken peeswond aan de buigfpier van den duim , met zwaare toevallen vergezeld. De derde omtrend eene Waterbreuk van de fehederok des Bals, door Hovingen van aluin in rooden wijn opgelost, geheeld, en de laatfte, van eene beklemde Darmbreuk, met Waterbreuk van de fchederok des Bals verzeld. De beide eerfte van deze Waarnemingen zijn zeer belangrijk. Ten Derden, eene Verloskundige Briefwisfeling tusfehen, c, m. bug ge van der boge dl g. J. van wij. Eerstgenoemde Heelkundige vond bij de Verlosfiuig van zekere vrouw , den arm tot over den H 3 fchou-  Il8 VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP fchouder geboren, en trachtte de verlosfing, door de keering te doen, en het kind , volgends de regels der kunst, bij de voeten af te halen, te volbrengen; doch hier toe zich gereed makende, fchiet het hoofd van 't kind, tegen de borst aan gedrukt, in dezen ftand geheel door. De Aanmerkingen op dit geval door van wij aan den eerstgemelden Heelkundigen medegedeeld , en Briefswijze gefchreven, zijn alleszins belangrijk, voornaamlijk, daar zij in zich bevatten de mededeeling van een volmaakt gelijk geval: de linker arm was in deze waarneming doorgefchoten tot over den fchouder, te gelijk met de linker zijde der borst, en terwijl ook de ervaren van wij zich gereed maakte, de Verlosfing op de best mooglijke wijze te verrichten, fchoot, ook in dit geval, het kind geheel door. Ten bewijze op nieuw, dat men zich niet altoos van de kecring behoeft te bedienen. Ten Pierden, eene Waarneming wegens eene Pisöpftopping door wormen in de Blaas veroorzaakt, door r» w. van der leeuw. Na vergeefsch bij dezen lijder,bij wien alle tekenen van wormen aanwezig waren, de Geêffraa en andere Anthelmintka te hebben toegediend, befloot de Schrijver, het eerfte middel in de Blaas zelve door infpuiting te brengen, na dit binnen vierentwintig wuren drie maaien herhaald te hebben, kwamen'er drie doode wormen te voorfchijn, welke zoo als de Schrijve* Bladz. 57 zegt, in alles door hem bevonden werden gelijk te zijn, aan de ronde wormen in de Darmbuis. 'Er ontlastten zich nog twee dergelijke wormen, fchoon nog eenigzins levende. Tevens worden de voorbeelden van schenck, acrel en anderen bijgebragt, met de gisfing tevens van richter, welke in het geval van den laatstgenoemden Schrijver vermoedde , dat de wormen uit den endeldarm in de blaas zelve gekomen waren, en welke gisfing het ons voorkomt , dat ook op dit befchreven geval kan toepaslijk gemaakt worden, te meer wegens de door den Schri^er zelve erkende overeenkomst met de ronde worr en de waarfchijnlijkheid, die 'er is , dat in de verruilende Holligheden onzes ligchaams, verfchülende foprten van wormen gevonden Worden. Ten vijfden, eene Verzameling van Waarnemingen, over de Aangezichts- en Halswonden, door f, jas, Deze Verzameling bad, onzes bedunkens, eerder afzon-  TER BEVORD. DER HEELKUNDE TE AMSTELDAM. 119 derlijk, en als Prijsverhandeling, gelijk zij geweest is, behooren uitgegeven te worden, en niet onder de Mengelthikken van dit Deel geplaatst te zijn , daar deze Verhandeling, met die van den, voor de kunst te vroeg ©verleden, Heelkunftenaar spruijt, en de nog vo gende Stukken over dit onderwerp, een afzonderlijk gedeelte van de Werken des Genootfchaps, en een volledig uittrekzel van alhetgene de wonden betreft, en door onze Nederlanders is opgetekend geworden, bevat en uitmaakt. Deze Verzameling intusfchen is afgedeeld in wonden van het Aangezicht, en wonden van den Hals. Van de eerfte atdceling zijn als zoo veele lborten , opgetekend, de wonden van de wenkbrauwen, oogleden, oogbollen, neus, wangen, lippen, mond, onderkaak, ooren, en de faamgeftelde beledigingen; de laatfte bevat, die van de algemeene bekleedzelen en fpieren , luchtpijp, flokdarm , bloedvaten , zenuwen en wervelbeenderen. Men kan aan deze Verhandeling , hetgene hare eigenlijke waarde moet zijn, wijl het door de Opgevers der Vraag werd bedoeld, de kortheid en zaaklijkheid der uitgetrokken waarnemingen niet ontkennen, en door eenige hier en daar ingelaschte gevallen, door den Schrijver zeiven behandeld, is dit Stuk niet minder belangrijk geworden. Ten Zesden, een uitmuntend gefchreven, en allergewi^tigst verhaal van eene beklemde Darm-netbreuk, door i Mi van roggen, medegedeeld door r. forsten , waarvan dit de zaaklijke inhoud is. Zeker foldaat verkreeg door het ftampen van meel in vaten, eene breuk aan de rechter zijde van het ligchaam, zich uitftrekkende van de Buikring dier zijde , tot aan het onderfte der Balzak, het gezwel was pijnlijk , weinig gefpannen, rood van couleur, en toonde op het gevoel vocht te bevatten, de buik was hard en gevoelig, en 'er waren neigingen tot braken. Men bezigde herhaalde aderlatingen, pappen, en darmfpuitiels , de toevallen bedaarden langzamerhand, 'er kwam ontlasting, in net vervolg, zelfs, zonder aangewendde darmfpuiting. Doen op den elfden dag na het ontdaan des gebreks, breidde zich de zwelling verder naa den Band van Poupart uit, en toonde eene verzameling van vocht in zich te bevatten, welke den volgenden dag met het mes werd geopend, waar door een rotachtige lucht, met eene groene geelachtige dunne ftoffe, en met water vermengde etter zien ontlastte, de wond verwijderd zijnde, vond men het net H 4 bul"  lÜO VERHANDELINGEN VAN HÉT GENOOTSCHAP buiten den buikring tot in den balzak doorgedrongen, en aan deze gehecht, en men zag uit de buikholte zelve eene etterachtige (lof te voorfchijn komen. Het net ('cheidde zich voor een groot gedeelte vervolgends af. Doch vier of vijf dagen na de operatie begon zich drekftof door den buikring te ontlasten, men trachtte, doch te vergeefsch, den open darm voor de opening des rings te bevestigen, want de darmen werden reeds vastgegroeid bevonden. Alles intusfehen fcheen zich ten besten te zullen fchikken, wanneer de Lijder door eene Galkoorts werd overvallen, welke hem tot het uiterfte bragt, doch waar van hij echter herftelde. —-De drekflolFen ontlastten zich (leeds door den ring, fchoon ook nu en dan door het Intestinum Rec~ïum, de wond begon na verloop van eenigen tijd zich tot (luiten te fchikken , en door een plat en drukkend verband , was de heeling na verloop van ruim vier maanden volkomen. 'Er zijn bij dit geval Aanmerkingen, bijwijze van noten, gevoegd, over den oorfprong van het water in de Breukzak, de Taxis, de redenen van de behandeling in dit geval gebezigd , en over meer andere bijzonderheden , welke de Gefchiedenis der ziekte niet weinig ophelderen, en van eene gegronde befpiegelende en beoefenende Heelkennis de grootfte proeven leveren. Ten Zevenden , eene waarneming van eene foortgelijke inwendige Breuk, door denzelfden. Zij is niet minder in allen opzichte dan de voorgaande , en in het kort de volgende: Zeker lijder had, met de toevallen van darmwee , een gezwel aan het onderfte en zijdlijk gedeelte van den buik, waar tegen reeds alles zonder vrucht beproefd was, het gezwel zelve was van eene langwerpige gedaante, omtrend anderhalve duim lang en twee of drie vingeren breed, boven den band van Poupart geplaatst, vergroot bij den opgerichten (land, doch kleiner bij de ligging des lijders, de buikring was geheel vrij. , Door een fprong over een floot, ontdekte zich eerst een gezwel ter lengte en dikte van een duim in de liesch, der linker zijde, met toevallen van beklemming, — Dezen door gefchikte middelen weggenomen zijnde , was de breuk binnen gebragt , en genoot de lijder, onder het gebruik der band, eene matige gezondheid. Alleen ondervindende van tijd tot tijd buikpijnen en brakingen, met eene fchoon ruime, echter door buikzuiverende middelen moeilijk, te verwekken afgang, — Zonder vooraf- §6'  TER. BEV0RD. DER HEELKUNDE TE AMSTELDAM, I2J gegane oorzaak, vertoont zich de eerstgemelde zwelling, na eenigen tijd , boven den gemelden band , nadat te vooren de lijder over hardlijvigheid, en een'bitteren fmaak in den mond had geklaagd, men befloot na verfcheidene middelen te hebben beproefd, tot het verrichten der kunstbewerking , fneed op de plaats van de zwelling aan den buik, de huid door, vond hier op de fpiervezelen niet gefeheiden, doch natuurlijk vereend, deze van een gezonderd zijnde, kwam het buikvlies in de gedaante van eene Waasachtige zwelling voor, en 'er was geene breukzak voorhanden ; de zwelling van het buikvlies verder geopend wordende, kwam een groot gedeelte der darmen, met lucht fterk gevuld, te voorfchijn, en nu verwijdde men de opening in den buik, en vond een gezwel binnen hetzelve , van de grootte eener middelmatige peer , achter het fchaambeen gelegen , met lut puntwijze einde naa boven, en met het breedfte in hfj bekken gelegen, Men verwijdde de opening nog verder tot aan den hals van het gezwel, en haalde het geheel naa buiten , wanneer men bevond , dat hetzelve door het net in een klomp bijéénvergaderd, en door een zak omvangen werd , van het buikvlies gemaakt, de zak geopend zijnde, was aan den hals van het gezwel nog eene afzonderlijke beklemming, die door het net werd gemaakt en waarin een gedeelte van den omgewonden darm was bevat. De darm zelve brak onder de behandeling zoo hier, als drie vingeren breed naa boven, open , en ontlastte eene Hinkende ftof; meri bepaalde deze openingen in de wond door een draad, en verbond de wond plat, doch , gelijk te vermoeden was, agt uuren na de bewerking overleed dit voorwerp. Uit deze waarneming word befloten, dat, in dit geval, de lieschbreuk drie jaaren te vooren ontdaan, met zijne breukzak was binnen gebragt, en in dezen befloten gebleven, en dat de zwelling boven den band van Poupart , gemaakt was door de drukking en uitzetting der lucht, in de darmen boven deze plaats , daar het laager gedeelte dezer buis vernaauwd, en de vrijë ontlasting was gehinderd geworden. Terwijl verder nog uit dit alles bij gevolg word getrokken, dat men in zoodanig een geval deeds, voorzichtigheidshalve, zich onderrichten moet,of de lijder te vooren , eene breuk gehad heeft, en of deze is ingebragt geworden ; en tevens ook dit, dat men in geval van darmwee liever tot de opening der * 11 5 bui';  123 verhandelingen van het genootschap buik zelve en de ontwikkeling des darms, dan tot de proeven niet de kwik en de kogel moet overgaan. Ten Agtften , eene Vroedkundige waarneming van g. j. van wij ter betooging,dat'er ook in de beoefening der Verloskunde geen regel is zonder eenige uitzondering. Eene nadere waarneming van een Vroedkundig geval, gelijk aan het reeds bovengemelde, doch waarin de ervaren van wij, geleerd, wat de natuur in de verlosfingen, waar de arm zich aanbiedt, doen kan, haar op eene alleszins oordeelkundige wijze heeft gevolgd, en de verlosfing, bij de armen,volbragt, en waarin het bleek,dat in ruime en welgeftelde Bekkens , het hoofd insgelijks in deze ligging kan doorgaan, en waar uit van wij het befluit trekt, dat deze handelwijze in gevallen, met zijne waarneming overeenkomende, niet ongeoorloofd , maar raadzaam en aanprijslijk zijn kan, en het op het zelfde uitkomt, of men het hoofd met de armen voorüit verlost, of dit laatftelijk met dezelve volgt, daar het geval dus flechts omgekeerd is, en het dus blijkt dat, de algemeene regel in deze gevallen , de wending of keering en de afhaaling van het; kind bij de voeten, uitzondering lijdt. Ten Negenden. Tien waarnemingen, betreffende eenige bijzondere gebreken in de boezems der opperkaaksbeenderen door willem leurs; zij betreffen deels de verzamelingen van etter, deels vleesch-uitwasfen , deels pijnlijke aandoeningen in deze holligheden. De aanmerklijkfïe zijnde Tweede, Zevende en Agtfte, en worden belloten met eenige weinige doch gewigtige aanmerkingen, de kennis, en de behandeling dezer gebreken betreffende. Wij vinden ons, ondanks de waarde van de medegedeelde Stukken van den ervaren leurs, verpligt te doen opmerken, dat het gezegde op Bladz. 254. naamlijk , „ dat 'er bij de meeste Heelkundige Schrijvers ,, niets, bij eenige flegts weinig van den aart en de be,, handeling deezer gebreeken op eene duidlijke en re,, gelmatige wijze word gefproken " niet gegrond is, en, (om geene andere Schrijvers te noemen ) door de uitmuntende Verhandeling van bordenave (*) wordt wederlegd, in welke Verhandeling de aart en behandeling dezer gebreken wordt ontvouwd, en door meer dan zes en twintig waarnemingen allerüitmuntendst wordt opgehelderd. Eia- (»j Mem, de tAcad. de Chir. Tom. XII ed. 0I geene genoegzame vetfcheidenheid van bedoelingen , ten opzichte van den uitllag der daad, en kunnen dus geene belangrijke tegen(tellingen opleveren. Voords is de daad, door gebrek van deze zoo noodzaaklijke tegenwerking , te kort van duur, om het onderwerp van een Treurfpel in vijf bedrijven uit te maken , dit veroorzaakt, dat 'er in plaats van een' welgelegden knoop, wiens verwarring de aandacht der aanfchouwers tot op de ontknooping moet gaande houden, niet» dan geduurig herhaalde eenzelvige klagten in het zei-  I58 W. A. iffland, DE speelbr, zelve voorkomen, zoo dat het Stuk, op dien zelfden toon, nog wel een Bedrijf had kunnen uitgerekt worden; daar het in de daad, met die weinige verfcheidenheid, ook zeer wel in één Bedrijf had kunnen vervat worden. Eindlijk de Verfen, die in hetzelve gebezigd zijn, ftijgen niet boven op rijm gefielde profaïfche uitdrukkingen , en voldoen niet aan den eisch des hoogen Treurftiils, daar derzelver melodie en kracht zeer gering is, zoodat het Stuk door dezelven geen' luister ontvangen kan. Wij vinden ons dus genoodzaakt, om deze eigenvinding, hoe zeer dezelve als eene eerfte vrucht van de werkzaamheden des Dichters, in dit moeilijk vak der kunst, veele verdienden heefc, als Treurfpel, op zich zelve befchouwd, te rangfchikken onder die voordbrengfelen der kunst, welke vervaardigd worden, om, door geduurige verbetering der gebreken, eindelijk een aan de regelen der kunst beandwoordend geheel daar te ftellen, en ver. gelijken hetzelve dus bij de menigvuldige Collegie- of Studie. Beelden der Schilders, waarvan flechts weinigen bewaard worden; tevens ons verwonderende, dat de Dichter, die deszelfs geringere voordbrengfelen in het vak der kunst, (volgends ziin zeggen in de Voorrede van dit Stuk") der vernietiging wijde, deze zijn allerëerfte hoe zeer ook anders, om hier vooren aangevoerde redenen, roemenswaardige poging in het allergewigtigfte vak der kunst, alleen om de weinig beduidende beweegredenen in zijn Voorbericht gemeld, het licht hebbe doen zien; hopende ondertusfchen dat zijn vlijt en zucht voor de kunst ons Vaderlandsch Toneel, door den tijd, met rijpere voordbrengfelen van zijnen geest en doelmatiger onderwerpen , ter bevordering van Republikeinfche deugd en Vaderlandsliefde, voorzien zal. Be Speeler of Revenge ■ Praeg, Tonee'fpel. In vijf Bedrijven, Naar 't Hoogduit-.ch van vv. a. jffland, door d. on. derwater, In den Hage, bij J. C. Leeuweftijn, 1799. 181 Bladz. In Ofiavo. De prijs is f : - 12 - : De inhoud van dit verdienstlijk Toneelftuk, is uit hoofde van deszelfs groot getal van Perfonaadiën , die tot de hoofddaad famenwerken , even gelijk als in de meeste Hoogduitfche Toneelllukken, zeer moeilijk en ornflachtig om op te geven, endaar dezelve door de menigvuldige Vertoningen, welke bereids van dit Stuk gegeven zijn, over het algemeen bij onze Toneellievende Landgenoten bereids bekend is , zullen wij 'er alleen van zeggen, dat de Baron van wallenveld, door een Huwlijk beneden zijn rang, van eene aanzienlijke erfenis verftoken zijnde, om zijn vervallen ftaat te herftellen, tot het Spel zijn toevlucht neemt , dat hem al meer en meer bederft, en eindlijk het flachtöffer en den flaaf van een laagen en bedrieglijken Pharo "Bankhouder maakt, tot hij, ten laatften, uit dit zij»  A. VAN KOTZEBUE , DE OUDE LIJFKOETSIER. IJQ zijn diep verval gerei wordt , door den Generaal Graaf vam bildau, wiens leven hij eens in eene Bataille bij de Stad Praag gered hadde , waarop «e woorden Revetige - Praeg, waarmede de Generaal dit Stuk befluit, doelen,en welke, hoe zeer ze een deel des Tijtels uitmaken, zonder het geheele beloop des To« neelftuks te kennen, niet verftaan kunnen worden. Wij kunnen onzen Lezeren dit Stuk als zeer lezenswaardig aanprijzen. De fraaie leeringen en fpreuken, welken men in hetzelve bij eene natuurlijke affchildering van verfcheiden karakters aantreft, maken deszelfs lezing zoo nuttig als vermaaklijk, gelijk dan ook deszelfs uitvoering op het Toneel, wanneer die door bekwame uitvoerers, waaraan wij thands, in dit vak van Toneelfpelen, geen gebrek hebben, verricht wordt, ten hoogden treffend en leerzaam moet zijn. De vertaaling is vloeiend en welbewerkt. De Oude Lijf koet fier van peter den derden, Toneelfpel. Naar het Hoogduitsch van a. van kotzebue. Te AmfleU dam, bij H. van Kesteren, 1799. 48 Bladz. In Octavo. De prijs is f: • 7 • 1 De Oude Lijfkoetfier, hans diederik, had, fints den dood van peter den derden, vierendertig jaaren lang, ten huize van zijnen vriend en landsman, lebrecht, de kost voor niet genoten, en was dus, in zijne groote armoede, voor gebrek bewaard. Deze lebrecht had tot dus verre een ordentlijk bedaan gehad, doch was, door langduutige ziekte van zijn vrouw, in fchulden geraakt, en zeer verarmd. — Eindlijk ftort hij, geheel mismoedig, zijne klagten uit in den fchoot van zijnen vriend; — deze, in droefheid gedompeld, en verlegen met zijn eigen loten met dat van zijnen vriend, ontmoet een' gemeenen Rus, die hem den raad geeft, om zich bij den nieuwen Keizer, paul, te vervoegen, die hem zeker zou helpen. — Hij velgt dien raad, en wordt zeer guuftig van dezen ontvangen, en, uit hoofde van het gemis van zijn jaarlijks traclement van driehonderd roebels, en dat geduurende een reeks van vierendertig jsaren, ontvangt hij twintig duizend roebels in Banknoten; waarmede hij vrolijk naa huis vliegt, en de helft aan zijnen vriend aanbiedt, en deze dezelve van de hand wijzende, die aan zijne dochter geeft, welke hierop met den knecht van haren vader, een biaaf jongman, en die reeds voorlang genegenheid voor haar had gehad, doch thands op 't punt ftond, om dit gezin te moeren verlaten, in 't huwlijk treedt. De Gefchiedenis, die hier ten gronde ligt, mag waar zijn, of niet, genoeg, het geheel ontwikkelt zich zeer wel, en de karakters zijn goed getekend, ook blijven dezelve zich zeer gelijk.— De taal, welke den Gemeenen Rus in den mond gelegd wordt, is treffend voor allen, die, doot luiheid ea ledigheid, ge. luk-  itfo DE APTOGT DER ENGELSCHEN EN ItUSSEN. Iukkig door de wereld zoeken te komen: — in zijn gefprek met de dochter van lebrecht draalt eene geestigheid door, die men niet ligt in dien onbefchaafden ftand zou verwachten. De Keizer wordt zeer geprezen. Of zijne milddaadigheid en gemeenzaamheid omtrent den gemeenen Man hier in goeden ernst opgevijzeld wordt, dan , of dit Stukjen eene Satijre is op zijne gierigheid en trotschheid (weik laatfte ons meestaanneemlijk voor. komt, hoewel dat gefchenk aan den Lijfkoetfier ons wat al te groot, en die milddaadigheid te overgedreven dunkt) — laten wij over aan hun, die cien Vorst meer van nabij kennen. — Zeker ontb-eekt het aan de Hoven nooit aan vleiers. Doch heeft kotzebue zich daaraan juist niet fchuldig gemaakt? — Dit daarlatende, zeggen wij alleen, dat dit Stukjen op het Toneel zeker zal behagen, en men hetzelve onder de nuttige en leerzame ui8g rangfehikken. —— De aftogt der Engelfchen en Rusfen, van de Bataaffche Kust, Toneelfpel. In drie Bedrijven. Te Amjieldam, bij J. F. Nieman , en te IVest zaan dam, bij H. van Aken, 1700. 95 Bladz. In OSavo. De prijs it f l - is - s 'it T~\at befcheiden en welwillende Kunstbeöordeelaren — heet tt ±J het in 't Voorbericht voor dit Toneelftukjen — het ge„ brekige van dezen arbeid verfeboonen, om de kortheid van „ tijd, waarin dit Toneelftuk is zamengelteld, en dat zij het „ meer aanmerken als eene Vaderlandfche uitboezeming, dan wel „ als een gewrocht der letterkunst. Het zal den vervaardiger eer „ genoeg wezen, wanneer heizelve op de onderfcheiden To,, neelen van ons Vaderland gefpeeld moge worden, en een ver» „ ftand'g gedeelte der Natie tot genoegen zal verdrekken." In de daad , deze verfchooning ontw?pent ons, en hoewel wij anders bier en daar wel iet aan te merken hadden, moeten wij evenwel belijden , dit Toneelfpel, over het algemeen , met genoegen te hebben doorgelezen, Het is een Stukien voor het Volk, en het populaire is 'er wel bij in het oog gehouden, zonder inmengfel van haadijkheden voor iemand. Een warm Vaderlandsch hart en vrolijken luim doet de Schrijver overal doordraaien, en wij gelooven, dat het Stukjen, ten Toneele gevoerd, bevallen zou. Eene diep verborgen lntrigue of veel omvattend en breed uitgewerkt plan kan men in Stukjens van dien a?rt niet verwachten. Eene eenvouwige Mirnarij maakt 'er de fcheering van uit,en de inflag patriotfche uitboezeminge» en geestige zetten.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgericht in 's Haege, . voor het jaar mdccxcvii. Te Amfteldam en in 's Haege , bij J. Allart en B. Scheurleer , 1798. 146 en 50 Bladz. Behahen XCVIII Bladz. Voorwerk. In gr» OStavo. De prijs is f 1 - ld. - S Dit Deel der Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christlijken Godsdienst , in 's Hage , levert ons, behalven het Programma des Genootfchaps, voor het jaar 1797, en de Aanfpraak aan de Leden , in des Genootfchaps Algemeene Vergadering,. den 3den Augustus 1797 gedaan, door den Eervv. mar. tinus rum me rink, Predikant te Dordrecht, waarvan het onderwerp is: jesus christus, hefchouwd als de hoofd-inhoud van de Gefchiedenis der wereld, zoo ver die in den Bijbel vervat is; en over zulks over waardig de opmerking van hen, tot welke de kennis van zijn Naam en van den Bijbel komt , twee Verhandelingen ; ééne Verhandeling, ten betooge , dat in de Sehriften des O. T. eigenlijk genoemde r echt fit eekfche voorfpellingen aangaande onzen Heere jesus christus gevonden worden , door johannes henricus regenbogen , Predikant (thands lloogleeraar) re Fra zeker , welke door het Genootfchap met den gouden cereprijs befchonkcn is ; de andere is : Eene beöordeeling van een onlangs uitgegeven Bock, welks Titel is: Verfuch, dit ,, wundergefchichten des Neueit Testaments aus natürli„ chen urfachen zu er klaren ; oder der heweis von den' „ wunderen in fein/r wahren geflalt. Von joh. christ. ,, fridr. eck, Kun fis tori al Asfesfor und Archidiaconus ,, zu Lubben im Marggrafthum Niederlausniz , Betlin 51 !795' " j)°or antonius gu helmus petrus jiöllkr The'öl. Doel. Prof. te Duisburg, aan wien, in het jaar 1797, de cereprijs van eene zilveren Medaille toegewezen is. De Verhandeling van den Hoogleeraar regenbogen is een wel, geleidelijk, en met oordeel uitgewerkt. Stuk , hetwelk , op eenen betoogenden leertrant ingericht , aantoont, dat 'er, in de daad, in de Schriften des Ouden Testaments eigenlijk genoemde rechtftreekfche voorfpellingen, aangaande onzen Hèere jesus christus gevonden worden , zoodat men , in deze nieuwe vad. bibl. iv. deel. no, 4. L Ver-  If3'3 verhandelingen van het genootschap Verhandeling, niet moet verwachten eene bijzondere verklaring van eenige dezer voorzeggingen afzonderlijk, neen, zij befchouwt, volgends het doel der Prijsvrage van de Maatfchappij, haar onderwerp over het geheel, zonder zich in de bijzondere voorbeelden in te laten. Zij verdient, febetsgewijze, aan onze Lezers meer bekend gemaakt te worden. In de Inleiding, merkt R. aan, dat 'er in het begin der dagen des Nieuwen Testaments eene algemeene verwachting was van eenen messiüs, die haren oorfprong verfchuldigd was, aan de gezegden van moses en de Profeeten; bijzonder dat jesus zelf en zijne Apostelen zeer vele uitfpraken der Profeeten , als voorzeggingen van hem, op hem hebben toegepast; doch dat de zwarigheden, die men, bij de vergelijking der aangehaalde gezegden, ontmoet, verfchillende gevoelens hebben voordgebragt. Velen hebben hunnen toevlugt genomen tot eenen dubbelen zin, eenen letterlijken of eigenlijken, en eenen geestlijken of zinnebeeldigen , anderen tot eene zoogenaamde accommodatie (toepasfing), waardoor de Schrijvers des N. V. de gezegden der Profeeten , aangaande perfoonen en gebeurenisfen van hunnen tijd, zouden hebben overgenomen en toegepast op jesus en zijne zaak, te kennen gevende, dat men van jesus hetzelfde, en wel in eenen verhevener zin, zeggen kan. Anderen hebben, in de Schriften des O. V. letterlijke voorfpellingen van eenen messiSs gevonden, maar van zulk eenen wessi5s, die, als een gezalfde Vorst des Heeren , tijdelijke voordeden aan Israëls volk zou ter hand ftellen — deze was ook de algemeene verwachting der Toodfche Natie. Zij zijn tot heden in haren letterlijken zin onvervuld gebleven, en zullen waarfchijnlijk nimmer vervuld worden. — Maar, dat jesus christus, offchoon geenszins die messiSs zijnde, die door de Joodfche Profeeten beloofd was , evenwel met dat Toodfche volks-vooröordeel zijn voordeel willende doen, niet fchroomde, zich op moses en de Profeeten te beroepen, alleen, omdat dit de gereedfte weg was, omals een Godlijk Gezant, bij de Jooden opgang en invloed te verwerven. Zoodat dit gevoelen, ichoon Meslianifche Voorzeggingen in het O. T. erkennende , echter alle eigenlijke voorfpellingen aangaande jesus, wien het niet voor den beloofden MBSSias houdt, ontkent. ,r " - Ein-  tot verded. van den chri5tlijren goqsdienst. 163 Eindelijk, daar het oogmerk van R. in deze Verhandeling is, te betoogen, dat 'er wel deeglijk eigenlijke fechtftreekfche voorfpellingen aangaande onzen Heere jesus christus gevonden worden , geeft hij de bepaaling op, wat hij daar door verftaat: zulke, naamlijk, die van alle toepnsfingen of accommodatiën verfchillen, en die alleen en bepaald op jesus christus zien, zonder op iemand anders te kunnen, of te mogen, te huis gebragt worden. De Verhandeling zelve is in Zeven Hoofd/tukken verdeeld. In het Eerfte Hoofd ft uk, Bladz. 10. wordt de grondftelling, waarop het geweien van de beftrij'deren der eigenlijke voorfpellingen, aangaande jesus christus, rust, ter toetje gebragt. Deze grondftelling wordt dus opgegeven : „ Vele Godgeleerden leggen 'er zich thands op toe, om al het bovennatuurlijke uit den Geöpenbaarden Godsdienst weg te verklaren. De Godlijke Voorzeggingen hebben ook den ftrengften toets moeten ondergaan. Vele , zo niet alle beftrijders der eigenlijke Voorfpellingen, aangaande onzen Heere jesus, ontkennen, dat de Profeeten deS' O. T. eenen 'bovennatuurlijken onmidlijken invloed der Godheid gehad hebben; zoodat men hun niet iet vreemds te last legge , als men zegt, dat zij het Godlijke uit de Voorzeggingen wegnemen." Bladz. 13. ,, De grondftelling van de beftrijderen der Voorfpellingen aangaande onzen Heere J. C. is ten cenemnaal wiilekeurig, van allen grond ontbloot, en roet zoo vele zwarigheden bezet, dat men zich billijk Verwonderen moet, hoe dezelve kan aangenomen worden , ook van hun, die het voorkomen hebben van Voord-anders der Godlijke Openbaring te zijn." Bladz. 15. Vervolgends toont R. aan, dat moses en de Profeeten ons veel verhevener denkbeelden van eenen Profeet inboezemen, bijzonder , wanneer zij de waare en valfche Profeeten 011derfcheiden, en de kenmerken der eerften opgeven. —> ,, De Profeeten hebben Voorfpellingen gedaan, aangaande verafgelegen gebeurenisfen en zaken , die van eenen Vol (Trekt toevalligen aart waren , en die van vrijwillig werkende menfchen en toevallige omftandigheden afhingen," gelijk met voorbeelden wordt aangewezen. Hoe zal men begrijpen, dat de Joodfche Natie, welke op den laagllen trap der verlichting geplaatst wordt, zulke groote vernuften hebbe voordgebragt, die de Wijzen van L 2, Egyp'  16+ verhandelingen van het genootschap ■Egypte en Cksïdeêit, enz. te boven ftreefden, gelijk wij van josef en DANiëL weten? Waarom, indien de bovengemelde onderftelling grond heeft, is 'er, van male 3chi tot op christus, geen Proleet in Israël opgedaan ? Hoe zijn de Toodfche Profeeten toch in 't gemeen op het denkbeeld van eenen messiSs gekomen, hoedanig denkbeeld nooit in den zin gekomen is , bij de Dichters der Grieken en Romeinen? „ Uit het één en ander, zegt R., Bladz. 25, trekken wij het befluit, dat de Profeeten des Heeren door Gods Geest gedreven wierden; dat zij eene Godlijke Openbaring genoten. — De beftrijders van ons gevoelen verpijnden zich, om die bewijzen krachteloos te maken, den toevlugt nemende tot iet , 't geen zij hoogere Oordeelkunde noemen." — Doch waarbij zij tot gewaagde gistingen of onzekerheden,ja zelfs onbedaanbaarheden, vervallen , die geene wederlegging verdienen. In het Tweede Hoofdftuk ( Bladz. 27 ) wordt van vooren (a priorij bewezen , 'dat ''er eigenlijke rechtftreekfche voorfpellingen in het O. V. aangaande onzen Heere J. C. gevonden worden. . . Daar 'er zoo veele eigenlijke Voorzeggingen in de Schriften des O. V. zijn, gelijk R. aantoont, daar zij de lotgevallen van zoo vele onderfcheidene Perfoonen en volkeren vooraf bepaalen en gebeurenisfen te kennen Teven, die nog in de verafgelegene toekomst verborgen fagen, waarvan fommigen van meer, anderen van min aanbelang waren, hoe is het dan te begrijpen, dat de profeeten geene zulke eigenlijke Voorfpellingen , aangaande den doorluchtigen Perfoon van jesus van Nazarelh. van zijne verbaazende, en zoo in alle opzichten bijzondere lotgevallen zouden gedaan hebben?" Dus mogen ja moeten wij van vooren reeds voorfpellingen, die hem rechtdrecks bedoelen, verwachten. Dit wordt breeder uitgevoerd, en alle de bedenkingen , daar tegen -ftlgebragt, uit den weg geruimd en beandwoord. Het Derde Hoofdftuk (Bladz. 61) delt het bewijs, voor de reehtdreekfebe voorfpellingen op onzen Zaligmaker, uit de leere van jesus in het volle licht, na de bedenking beiindwoord te hebben, „ dat wij ons op het gebruik beroepende , hetwelk jesus en zijne Apostelen van de Voorfpellingen maken, ons fchuldig maken aan eene grove 'fout in de redeneerkunde, welke men in de wijsgeerige fchool een cirkel (jxtitio- ptincifii) noemt:  TOT VERDED. VAN DEN CH1U8TUJKEN GODSDIENS r. l6$ dat wij eerst van het Nieuwe Verhond tot het Oude befluiten en dan weder de plaatfen des N. V. uit de Profeetifche Schriften ophelderen , en daar uit een bewijs van jesus Godlijke zending ontkenen." — Het bewijs zelf is het volgende : „ Men vindt niet flechts , dat jesus eenige gezegden uit het O. T. aanhaalt, en op zich toepast, maar ook, dat hij zich beroept op moses en de Profeeten, als zulken , die hem getuigenis geven , en veel van hem gefchreven hebben. Hij fpreekt zoo over de gezegden der Profeeten, dat men bekennen moet, dat hij over eigenlijke Voorfpellingen, aangaande hem, niet anders fpreeken kon." ,, Dit bewijs, dat geene opheldering behoeft, zoeken onze tegendenkers krachteloos te maken , door te bewecren , dat het gebruik , 't welk jesus en zijne Apostelen van de oude Voorfpellingen maken, niet gegrond is op waarheid , maar op de denkwijze der Jooden." De hooggeprezen Accommodatie is het Kunstmiddel, om de eigenlijke Voorzeggingen aangaande jesus christus weg te redeneeren. Doch hier tegen merkt R. met recht aan: „Vooreerst, het was noch noodzaaklijk, noch nuttig, dat j re sus de gezegden der Profeeten, indien zij niet op hem zagen, op zich toepaste." ,, Ten Tweeden: Niet alleen Was het voor jesus noch noodzaaklijk, noch nuttig, zulk een gebruik van de Godfpraken der oude Profeeten temaken: Maar het ltreed zelfs tegen jesus gewoone handelwijs, op zulke verdichte gronden zijne geloofwaardigheid, zijn gezag, te bouwen. Indien hij in het ééne niet gefchroomd heeft, eene dwaaling des volks te gebruiken tot bevordering zijner zaak, dan moet hij ook gerekend worden, in andere opzichten ook zoo gehandeld te hebben , ten minften zich zeiven gelijk, en zijne bedoeling getrouw gebleven te zijn. Maar hier van zal ons het tegendeel blijken, hetwelk R. ook breeder en duidiijker aantoont , höe jesus niet gefchroomd heeft, de Jooden harde waarheden te zeggen, en hunne vooröordeelen openlijk te keer te gaan, ,, Ten derden: Zich op gewaande Voorzeggingen te beroepen, van welker valschheid jesus zelf overtuigd was, of Voorzeggingen op zich toe te pasfen, die hem geenszins bedoelden, kan met de eerlijkheid, de oprechtL 3 heid,  IflC VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP heid, en de goede trouw, welke wij in jesus veröuderltellen moeten, nimmer overëengebragt worden." Iu het Vierde Hoofd/luk (Bladz. 107) zet R. het Bewijs uit édn, ontleend uit het getuigenis van Engelen en vroome Israëli ten, gedreven door den Heiligen Geest, en dringt hetzelve nader aan. ,, Letten Wij op de aankondiging van jesus ontvangenis en geboorte, en op de betuigingen, welke vroome Israëliërs, door den Heiligen Geest gedréven, aangaande hem gedaan hebben, wij zullen bevinden, dat hij befchouwd wordt als de, door de oude Profeeten , beloofde Zaligmaker, de christus: en dit zal ons doen zien, dat het voorgeven, als of jesus van de Voorzeggingen, naar de denkwijze der Jooden, een listig gebruik gemaakt heeft, geheel valsch, en van allen grond ontbloot is: en 'ons {effens een bewijs opleveren voor de waarheid, welke wij betoogen. ja God zelf heeft, door de Hemelftem aan joünnes den Dooper, enz. plegtig verzekerd, dat }esus christus zijn Zoon de MÈSSias is, de beloofde en langverwachtte Vcrlosfer. Waarüit wij dit befluit trekken, dat de Profeeten van hem in eenen eigenlijken zin gefproken hebben; welke voorfpellingen, hoe zeer ook kwalijk begrepen, door het zinnelijk denkend gedeelte der Jooden , evenwel duchtige gronden vati Zekerheid hebben moeten, indien de Godheid niet geoordeeld zal worden , de dwalingen der menfchen, door hare eigene onmiddelijke uitfpraken, te begunltigen." Het Vijfde Hoofd ff uk (Bladz. 118; verklaart het Bewijs , ontleend uit de verwachting, en hét verlangen der Vroome Israèliten. „ Vele vroome Israëliten zagen den wessiSs, door alle eeuwen met verlangen te gcmoet, en namen jesus, op grond der Voorzeggingen itx hem vervuld, bij zijne komst, met blijdfchap aan. Indien 'er geene Voorzeggingen zijn van den messiüs , geene, die ten oogmerk hadden , de vertroosting der Godvruchtigen, en het opgeven der kenmerken van den jjjESSiiis, om hem, bij zijne komst, van alle andere perfoonen te onderfcheiden, dan is het een raadzel, hoe, niet alleen ooit de ïsraëliten aan het denkbeeld eenen messiüs zijn gekomen, maar ook, hoe zij dien met zulke groote Mannen , als van tijd tot tijd onder b*n verfcheenen zijn , niet verward hebben ; terwijl , behalven dat ? het verö^derftelde oogmerk , waartoe  TOT VERDED. VAN DEN CHMSTLIJKEN godsdienst. I67 God moet gerekend worden , de komst van zulk een pcifoon geopenbaard te hebben ,. nimmer kon bereikt worden. Ook was dan alle bewijs , door jesus en zijne Apostelen daar uit ontleend, ten betooge van zijn Mesfiasfchap, zonder eenige klem of kracht, en liep uit op valschheid en bedrog, waarvan jesus en zijne Apostelen verre verwijderd zijn." Het Zesde Hoofd/luk (Bladz. 128) bevat het bewijs» ontleend uit de in het O. T. voorjpelde bekeering der Heidenen. „ Indien," zegt de Schrijver, „ 'er in de fchriften des O. T. eigenlijke Voorfpellingen gevonden worden, aangaande de bekeering der Heidenen tot den dienst van den eenigen waaren God, dan, dunkt mij, hebben wij een bewijs voor zulke Voorfpellingen aangaande jesus Christus, een bewijs, dat op zich zelf itaande, wel te zwak is, maar, met de voorgaande in het iverband geplaatst , geenszins bij billijke beöordeelaaren van alle kracht ontbloot is , en daarom ook in aanmerking moet komen, jesus toch heeft de Afgoden der Heidenen omvergeworpen , hen verlost uit eenen nacht van onkunde, bijgeloof en ondeugd , en hen gebragt tot de kennis en dienst van den eenigen waaren God, en daardoor tot troost en gelukzaligheid. Nu komt het mij onbegrijpelijk en raadzelachtig voor, dat de verlichting en verbetering der Heidenen , door het Euangelium, door de oude Profeeten, zoude voorgezien , en vooraf verkondigd zijn , zonder dat deze iet zouden geweten, of in eenen eigenlijken zin voorfpeld hebben van jesus, die een licht was tot verlichting der Heidenen." Het Zevende Hoofd/luk (Bladz. 134) hetwelk deze Verhandeling fluit , betreft eenige algemeene Aanmerkingen tot verdere bekrachtiging van voorgaande bewijzen. Hier merkt de Schrijver aan, dat het gedrag van je sus en zijne Apostelen — bij ons veel zwaarer moet vveegen , dan de tegenbedenkingen onzer hedendaagfche Schriftüitleggeren. Hij handelt over den ftijl der Profeeten, erkennende wel de zwarigheden in dit onderWerp , maar dezelve zijn niet onöverkoomlijk , eene Zekere donkerheid is aan Voorzeggingen natuurlijk eigen , en daarenboven blijkt het, dat men de plaatfen der Profeeten niet uit haar verband behoeft te rukken, om de «chtftreekfehe voorzeggingen op jfisus te verLi 4 ftaan.  lf5S verhandelingen van het genootschap ftaarj. De tegendenkers berooven de woorden der Profeeten geheel van hunne kracht. De Profeetcn gebruiken eene zinlijke taal , doch deze hindert niet aan het gewuon gevoelen der Christenen, enz. Wij zullen onze Recenfie dezer voortreflijke Verhandeling fluiten, niet de woorden, waarmede derzelver oordeelkundige opfteller fluit: i, „ Eindelijk, offchoon in het gevoelen , 't welk wij verdedigen,'altoos donkerheden en zwaarigheden overblijven , zal elk gemaklijk kunnen zien uit het reeds gezegde, dat onze tegendenkers, in de plaats van de zwaarigheden weg te nemen, dezelve vermenigvuldigen. Zonder verder te zeggen , dat naar hun gevoelen de Jooden, onder de oude Huishouding, van den weg des heils door eenen Middelaar geheel onkundig geweest zijn; dat dan ook de plegtigheden der wet, tegen de uitdruklijke verklaaring der Apostelen, eene Hatelijke, doch niets betekenende iuftelling geweest zijn; merken wij alleen op, hoe veel zij den Deisten in de hand werken, en de gronden van het Christendom ondermijnen. De hoofdwaarheid toch van hetzelve , die deze is; dat jesus de waare mess ia s is; fteunt dan alleen, op dwaling, vooröordeëlen,of verkeerde uitlegging. De grondleggers van het Christendom hebben dan het characier van trouwloze, arglistige menfchen, die anderen opzettelijk misleiden : de wonderwerken verliezen alle kracht van bewijs , doordien zij de dwaling begunstigen. De zekerheid van het onderricht des Bijbels gaat, zoo wel in het één als in het ander, verloren. "Onze zwakke Rede ftaat dan weder geheel op zich zelve , en wij moeten ophouden , ons op eene Godlijke Openbaarihg te beroemen, indien wij niet met woorden fpelen willen, enz." De Tweede Verhandeling in dit Stuk geeft ons een voorbeeld, van eene onderneming, om de Godlijkheid der wonderwerken van jesus weg te nemen, en des niette°enftaande te beweeren, dat het Christendom waar en Godlijk zij, gelijk wij in de eerfte Verhandeling, op de zelfde wijze, de pogingen omtrend de Voorzeggingen gezien hebben. Willende men deze waarheid en Godlijkheid alleen gegrond hebben op de innerlijke klaarblijklijkheid van de Christlijke leere. Joh. christ. ïrid. eck, Conjïftoriaal Asfesfor en Archidiaconus te Lubben in de Neder kmnis heeft iu het jaar 1795 te Bp  tot verded. van den christl1jken coosdiknst. löp lijn een gefchrift uitgegeven, onder den Tijtel: Proeve, van de wondergebeurenisfen des N. T. uit natuurlijke oorzaken ; of het bewijs uit- de wonderwerken in zijnewaare gedaante , in hetwelk hij deze paradoxe of bevreemdende (telling beweert, dat men de wonderwerken , door jesus en de Apostelen verricht , alleen aan natuurlijke oorzaken behoort toetekennen, dat echter door de wonderwerken dus weg te nemen , niets aan het Godlijk gezag van christus en zijne leere onttrokken wordt, maar dat die zelfs zoo veel te hooger klimt , als het zeker kan bevestigd worden , dat te sus en zijne leerlingen nooit eigenlijk gezegde wonderwerken gedaan hebben. Dit Gefchrift wordt door den Hoogleeraar möller, 111 deze Verhandeling, beoordeeld, en de onbeftaanbaarheid en ongegrondheid van de Hellingen des Schrijvers duidlijk, doch met alle befcheidenheid,aangewezen. Met de Proeven , waarmede de Schrijver de wondergefchierlenisfen, in de Euangeliën verhaald , uit natuurlijke oorzaken zoekt te verklaren , houdt zich M. echter niet op , maar beroept zich §. VI op het algemeen gevoel van elk onbevooroordeeld mensch , die ongetwijfeld gereedlijk zal toeltemmen, dat -hij in zulke verdichte uitleggingen , met geene mooglijkheid , berusten kan. Onze Lezers mogen dit uit het volgende ftaaltjen beöordeelen , en wij twijfelen niet , of zij zullen , met ons , hunne toefiemming aan den Hoogleeraar möller geven. Volgends eck zal de verfchijning der Engelen, luk. II: 4—18, niet anders dan enkele Inbeelding geweest zijn. De Engel des Heeren , vs. 8, aan de Herders verfchijnende , was een boodfebapper uit de Stad Bethlehem, die, ik weet niet, uit welke tekenen, vermoedde, dat de Zoon vau mariS de mes si as was. Verders door de fpreekwijze: de heerlijkheid des Heeren omfcheen hen, vs. 9 , wordt alleenlijk te kennen gegeven, dat het licht van eene lantaarn , welke die "bode bij zich had , en tevens zijn geroep, de Herders uit den flaap opwekte, (*) die met ontzetting meenden, dat deze boodfehapper een of ander hemelsch perfoon was. — Eindelijk , de menigte des hemelfchen heir legers, vs. 13 , vermeld , waren alleenlijk (f) In den Tekst ftaat vs» 8, „ zich houdende in het veid, en hielden de nachtwacht over hunne kudde. . L 5  I70 KATECHISMÜS VAN den HEILIGEN GODSDIENST lijk mentenen, die, 'onder eenig vreugdegeroep voordreisden, en door de Herders, voor Engelen aangezien Werden. Zulke hersfenfchimmen zijn, in de daad , geene wederlegging Waardig , doch , ons beftek noodzaakt ons, den Lezer, ten aanzien van de onderftellingen van eck, en derzelver beandwoording door möll e r , verders tót de Verhandeling zelve te verzenden. Katethismus van dén Heiligen Godsdienst en ZedinJeere, uit het Fransch. Te Leijden, bij}, van Thoir, 1799. «242 Bladz. In gr. OElato. De prijs is f 1 - 16 - : Wie de opfteller van dezen Catechismus zij, is ons onbekend. Volgends den tijtel en de Voorrede is dezelve , Gorfpronglijk , in het Fransch gefchreven , doch hier, of buitenslands, weten wij niet. Dit, ïntustehen , geeft noch neemt iet omtrend de innerlijke Waarde van dit of eenig ander Gefchrift, en zal, twijfelen wij niet, elk oprecht Euangelisch waarheidvnend de woorden , waarmede de Voorrede aanvangt , onderfchrijven: „ Het zekerfte middel om den Godsdienst te doen eerbiedigen en beminnen, is, om die (dien) voortèftellen in deszelfs oorfpronglijke en heerlijke „ eenvoudigheid; die (dien) te zuiveren van dat men4, gelmoes van ongerijmde en onverltaanbaare gevoe', lens , die denzelven geheel misvormt en verachtlnk „ gemaakt heeft in de oogen eener menigte van Men, tehen, die niet opklimmende tot deszelfs hemellchen " oorfprong, denzelven beöordeelen volgens de duistere '! leerftellingen, van de onweetenheid, de vooröordee', len, den hoogmoed of den geest van partijdigheid. — Waarom (vraagt de Uitgeever) heeft men gezien en „ ziet men dagelijks nog , zich tegen den Godsdienst „ aankanten, zoo veele ongeloovigen, welke weigeren denzelven te achten en te volgen ? laat ons met al\, tijd de oorzaak daar van in de bedorvenheid van -s hun hart, maar veel eet in de ongerijmde duistere *, manier , waar op men hun de meeste van deszelts [] waarheden en wetten voorftelt, zoeken; welke aan* , ftootelijke gevoelens van zogenaamde Leeraaren van |, den Godsdienst zijn door hunne onvoorzichtigneid niet aan denzelven toegeëigend geworden. — Hetgeen 4, nog erger is, is dat in het grootfte gedeelte der Ca-  en zedenleere. 171 techetïfche onderwijzingen, men zich niet heeft kun'J nen verzetten tegen de razerneij van fpitsvindighe- " den te gebruiken. En ondertusfchen , zo men ■ ergens duidelijk en eenvoudig moet zijn , en zich " eenVlijk aan de grond-oorzaaken moet vast hechten, " is het bij de Godsdienstige ondefwijzingen der Jeugd. Men behoeft hun de ondtagelijke hairkloverijtin der Godgeleerden niette leeren kennen, maar dat geen, " het welk alleen dén Mensch rechtvaardig en waarlijk " gelukkd voor den Tijd en Eeuwigheid kan maaken. " Dit is het eenigfte oogwit van den Godsdienst. Al " wat daar niet heenloopt, alle bovennatuurlijke fteHirh" gen die geene de minde betrekking tot dat oogmerk " hebben, en veelal niet dienen dan om den geest te '•' verwarren , moeten zonder genade verworpen, wor" den." Om onze Lezers een denkbeeld te gev^n van dé natuur en de inrichting dezes Werks, hebben wij de moeite des affchrijvens dezer denkbeelden ons wel Willen getroosten , welker aanneemlijkheid, in hef: atgètrokkene , vrij algemeen zal erkend worden ; terwijl , intusfehen, fommigen, wat de toepasfihg aangaat!» te«ren dezelve nog al iet, en dat Wel zeer gewi gngs , zullen hebben in te brengen. Dus, bij voorbeeld, maakt hii ffeen gewag van verfcheidene Leerllellingén, die, hoewel van hooge befpiegelinge , naar het oordeel veler Godgeleerden , als grondwaarheden van het Christendom , moeten worden aangemerkt. Dit verzwijgen, hoewel geene ontkenning volftrekt inlluitende , zal ginds en elders als een wezenlijk gebrek befchouwd worden, daar men van oordeel is , dat de Jeugd geene_ waare Godsdienstkennis bezit, zoo lang dezelve in de hier verzwegene Geloofsbegrippen niet is ingewijd. Met dit alles zijn wij van oordeel, dat bij de zulken, dié van gevoelen zijn , dat al wat ter zaligheid wordt verëischt, in de eigene bewoordingen der Schnftuure met de verëischte duidlijkheid en naauwkeurigheid moet uitgedrukt worden, deze Katechismus bijval zal ontmoeten. Merklijke overeenkomst, in de manier van behandeling , heeft dezelve met het uitvoeriger Werk van den beroemden vernet, Inftruftion Cretienne, en kan daarvan als een kort begrip worden aangemerkt. • In de Inleiding ontmoet men eenige algemeene: aanmerkingen, over den Godsdienst, deszelis bronnen, de voortreftijkheid eener Openbaarde , de verpl.gti.ng tot  172 {CATECHISMUS VAN DEN HEILIGEN GODSDIENST eigen onderzoek, de verdraagzaamheid omtrend andersdenkenden, enz. De Godsdienst wordt hier befchreven, in den bijzonderften zin , als een heiligen band, die ons met God verbindt, als met ons hoogfte goed, en dan ons in deze heilige verbintenis de gelukzaligheid doet vinden; meer algemeen, echter, als eene wetenfchap, die ons het groote oogmerk van God aantoont, om alle menfchen gelukkig te maken, en de middelen, die wij gebruiken moeten , om te beandwoorden aan zijne liefderijke inzichten. Het voorrecht van hun , die met eene Openbaring ziin begiftigd , befiaat hierin , dat zij beter en met meer zekerheid de waarheid kennen, welke hun noodzaaklijk om te gelooven is — en voords beter onderricht van hunne pligten, en meer redenen en drangmiddelen hebben,om die te betrachten. Rede en Openbaring iirijden nooit met elkander. De laatfte leert wel eenige waarheden, welke ons verftand nimmer zelf had kunnen ontdekken, docli die het ook niet wederfpreekt, maar toeftemt zoodra die ons bekend zijn. Het Werk is verdeeld in drie Deelen. Het Eerfte Deel, handelende over de waarheden, die wij gelooven moeten , allen opgefloten in de ftelling , dat God ons eeuwig kan en wil gelukkig maken , is wederom in Afdeelingen gefmaldeeld. Zie hier derzelver opfchriften: Over het geen wij zijn, of over de natuur van den Mensch. — Van den aart van 't geluk dat wij begeeren. — Van '/ Aanwezen van God. — Van de Eigenfchappen Gods, waar in aangetoond wordt, dat hij ons kan, — en dat hij ons wil gelukkig maaken. - Over de hoedanigheden, welke God ons tot het geluk gegeven heeft, en hoe hij 'er ons door zijne Voorzienigheid naar foe leidt. — Dat God ons eeuwig gelukkig wil maaken, door de genade , die hij ons heeft gedaan, van zijnen Zoon jesus te geeven. Zie hier eenige weinige uittreki'els. Op de vraag, of wij de redenen, om welke God .-het kwaad toelaat, kunnen kennenV ,, Niet volkome,, lijk, is het andwoord , omdat wij te zwak en te „ veel bepaald zijn, om de diepte der Godlijke wegen ,, te doorgronden. Al wat wij met zekerheii kunnen ,, belluiten, is dat zo God de zonde toelaat, het niet ,, is om het kwaad; dat'er noodwendig uit voortkomt, „ maar dat 'er een groot goed uit ontdaan kan, onbe* „, kend aan den geenen üje het aegaat, meer dienende „ tot  EN ZEDENLEERE. * 73 ,, tot vervulling van de oogmerken der Voorzienig„ heid." Dit, echter, zoo als wij verder lezen, dat godlooze menfchen door hunne zonden voordeelige oogmerken vervullen , fluit niet in , dat zij niet zouden verdienen geflraft te worden : „ Alzo de gódloozen ,, het voorneemen niet hebben , het goede te doen , „ maar het kwaade , verdienen zij tog de beris„ ping en de ftraffe. Ten anderen , hun wil boos en „ ongeregeld zijnde , heeft dezelve nodig wederom in ader Gebragt te worden door de kracht der kastij" din°enÖ, zonder welke, wij altoos zouden voortgaan V. met kwaad te' doen, en wij zouden dan nimmer tot „ de gelukzaligheid kunnen geraaken." Waarom wij van oiize kindschheid af meer of min aan de zonde onderworpen zijn, vinden wij hier verklaard: „omdat „ in 't begin onzes levens wij ons niet kunnen lei,, den, dan door onze dierlijke vermoogens, wij kun„ nen over goed en kwaad niet oordeelen, dan door den „ fchijn, en daarom is het onmogelijk, dat wij niet fom„ tijds het een voor het ander nemen, — ten anderen „ de verkeerde manier om de meeste kinderen op te „ voeden, de kwaade voorbeelden, die zij zien, gevoegt », bij de verderflijke groudbeginfelen die zij hooren, bren,, gen veel toe bm hun tot het kwaad te leiden. Voeg ,\ daarbij dat verfcheiden bevelen van God onaangenaam „ aan onze zinnen of aan onze driften zijnde, zich aan „ ons vertoonen onder den fchijn van kwaad: het geen „ in ons kwaade begeerten verwekt, of overhellingen „ tot de zonde ; die zich op verfchillende manieren bij „ de menfchen openbaaren , volgens hun inborst en „ omftandigheden , waarin zij zich bevonden. De grootheid van Gods liefde, in het zenden van jesus, wordt hier gezegd te blijken uit de uitmuntendheid van den perfoon zeiven, welken God ons tot Zaligmaker gegeven heeft. „ Het is zijn Zoon, zijn eenige en geliefde ., Zoon. De eeuwige Vader had niets uitmuntender , „ niets volmaakter dan deezen Zoon, welke het beeld „" van den onzichtbaar en God was, de eerstgeborene van ,, alle rchepfelen en door dewelke hij de waereld gemaakt „ had.' Ook was deeze Zoon het tederfte voorwerp „ zijner liefde , op wien hij alle zijne genegenheden ge,, vèstigd had, welken hij met heerlijkheid nevens hem „ en in *ijn fchoot had overladen, eer de waereld ge„ fchdpen was." Gezegd hebbende, dat het voornaam-  174 KATECHISMÜS VAN DEN HEILIGEN GODSDIENST fte doelwit van de verlosfinge van jesus christus de onderbrenging der zonde in onze zielen is , wordt de Vraag, „ of de Zaiigmaaker ook niet gekoomen is ,, om onze zonden te boeten of te verzoenen?" „ met „ ja beandwoord: dat is, om van over onze hoofden „ de flroffen wegtenemen, die wij door die zonden ver- diend hadden, en om voor ons de-vergiffenis van „ God 'er van te verkrijgen. Doch (vervolgt men) „ christus heeft ons eeniglijk van de zonde vrij ,, gekogt, om 'er voor ons de volle kwijdfchelding van te verkrijgen. Want God vergeeft, noch kan men- fchen gelukzalig maaken, dan die waarlijk de zonden „ verzaaken om de deugd te betrachten." Niets bijzonders bevat het Tweede Deel, handelende over de plichten, die wij te betrachten hebben , om tot de Gelukzaligheid te komen. Uit het Derde Deel, hetwelk de hulpmiddelen aanwijst, welke de Eudngelifche Genade ons aanbiedt, om krachtdadig aan onze Heiligmaking, en daardoor aan onze Gelukzaligheid te werken, zullen wij hier en daar nog iet overnemen. Het eerde hulpmiddel is de Heilige Schrift. Hier ontmoeten wij eene aanmerking, welke met des Schrijvers doorgaande denkwijze zich niet gevoeglijk laat overeenbrengen. Hier noemt hij, om de Bijbelbladen wel te begrijpen, twee foorten van waarheden, welke moeten onderfcheiden worden: de eerfte, „ klaar e, algemeene, ontwijfcl„ haare waarheden , naar de bevatting van alle men? „ fchen, als de noodzaaklijkfte en gevvigtigfte," de andere, „ Verborgene waarheden, welke in het geheel of , ten deele boven ons verftand en bevatting gaan, en ,, omtrend welke wij ons moeten vergenoegen, dezelve „ te eerbiedigen, zonder te zoeken die uit te leggen of ,, te begrijpen." Verborgene waarheden! komt dit niet op één uit met waarheden, die niet geopenbaard zijn? met andere woorden, van welke wij in 't geheel geen denkbeeld hebben? En hoe kunnen dezelve, ten onzen opzichte, eenigzins belangrijk genoemd worden? Het tweede hulpmiddel is het Predikambt — het derde de Heilige Sacramenten. Aangaande den Doop wordt hier aangemerkt, „ dat de Doop, volgens het bevel en de mening „van christus, niet dan aan bejaarde perloonen ,, behoorde bediend te worden;" zijnde de Doop van kleine kinderen „ alleen bij misvatting ontltaan; geln> „ 'cr (voegt men 'er nevens) een groot getal in de re-  EN ÏEBENLEERS. ïftJT gelen der Christenen ingeilopen zijn. Wij vinden, (zegt de Schrijver) in het gantfche Nieuwe Testa" ment geen voorbeeld van kinderen, die gedoopt zijn. " — Het gebruik van aan hun den Doop te bedienen " is opgekomen, toen men de belachlijke en bijgelovige V ftelling begon aan te nemen , dat de plegtigheid des " Doops in zich zelve de magt bezat, om ons het heil V. te bezorgen, en dat de geene, die dezelve (denzelven) niet ontvangen, onbarmhartig verdoemd waren; van *' toen af aan, beeldden zich de Gelovigen in, dat zij " hunne kinderen niet te vroeg kunnen laaten doopen.'Met dit alles, lezen wij hier, kan het doopen van kia> deren toegedaan woFden, „ vermits het in den grond niets anders is, dan eene plegtigheid, welke maar al" leen tot den uïte lijken dienst betrekking heeft, en dat ten anderen deeze plegtigheid haar nut heeft; zij doet de ouders de pligten omtrent hunne kinderen indachtig '[ zijn: zij verbindt de kerk om met haare gebeden hun'! ne belangens (belangen) te behartigen, en doet ons aan de goedheid denken, waar mede onze Zaligmaker " de kinderen ontving, die men hem aanbood." Aangaande het H. Avondmaal, om de zonde eener onwaardige genietinge van hetzelve te vermijden , en het met vrucht te nuttigen, „ moet men" (zegt de Schrijver) zorgvuldig zijne zinnen bij een verzamelen, en zich ' behoorlijk voorbereiden. Deze voorbereiding vordert, *' i°. Dat wij ernffiglijk het oogmerk van dit Gods„ dienltig bedrijf overwegen, en ons zeiven onderzoeken , of wij van voornemen zijn 'er aan te beantwoop'2 den; a°. Dat wij ons bekleden, met alle gevoelens V, aan een waarachtig deelgenoot noodzaaklijk, zoo als ,' het geloof, de boetvaardigheid, en de Christelijke lief' de; 3°. Eindelijk dat wij vuuriglijk onze harten tot „ God verheffen, om zijnen bijftand en genade af te , fmeeken." .. Achter dezen Katechismus ontmoeten wij een yoorlchntt van Bevestiging der belijder en in de Christlijke Leere, nevens eene Vermaning, bevatteude verfcheidene beftuuringen en onderrichtingen , van welke de aankomende Christenen, met zeer veel vruchts, zullen kunnen gebruik maken.  ■yyH ij. van ham elsveld De Ongeveinsde Christen, door ij. van hamels• veld, Derde Deel. Te Jmfteldam, bij M. de Bruijn, 1799. 416 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 4 • 3 -: *l"«,7ij hebber) te vooren van de twee Eerfte Deelen van dit V* Weekblad reeds verflag gedaan. Wij hebben toen over de waarde en nuttigheid van hetzelve reeds ons oordeel gezegd. Wij kunnen niet nalaten, hetzelve bij voordduuring aan onze Landgenoten ten derkden aan te prijzen, als zeer gefchikt tot leering en dichting. Het is niet alleen het gewigt en de verfcheidenheid der onderwerpen , hetwelk dit Gefchrift zeer lezenswaardig maakt, maar vooral ook de gepastheid van deze onderwerpen voor de behoeften van den tegenwoordigen tijd. De Schrijver verdedigt vooral zulke waarheden, die in dezen tijd het meest bedreden, en dringt op zulke pligten aan, die thands het meest veracht en verwaarloosd worden. De voorvallende gebeurenisfen geven hem geduurig ftof tot gepaste overdenkingen. Alle Christenen zullen deze bladen met genoegen en'dichting lezen , maar vooral vinden de Hervormden, in den doorkundigenSchrijver,eenen zoo ijverigen als verdandigen en oordeelkundigen verdediger. Onverdraagzaamheid en onverfchilligheid zijn twee fchadelijke uiterden, tusfehen welke onze hooggeachte Schrijver een gelukkig midden betreedt. De Vertoogen, in dit Derde Deel voorkomende , zijn van den volgenden inhoud: N°. 1. Gedachten bij den aanvang van het jaar 1799. 2. Geestdrift. 3. Jesus, Gods Zoon. 4 en 5. Grootheid van den Christen, in zijne betrekking tot jesus, 6, 7 en 8. Niemand is vrij, dan die door jesus is vrij gemaakt. 9. Bededag. 10. Verlichting. 11. Jksus, het licht der wereld. 12. Ue Christen, bij het ledige graf van den verrezen jesus. 13 en 14. De mensch, ellendig door de zonde. 15. Gedachten bij den jongstleden watersnood. 16. Over de volmaaktheid der Heiligen» 17. NoodzaakUjkheid van jesus Hemelvaart. 18.God, voor Christenen, geen onbekend wezen. 19. De vruchten van den Heiligen Geest. 20 en atï Godsdienst. 22. Natuurlijke Godsdienst. 23. Natuur, niet de eenige bron van kennis. 24. NoodzaakUjkheid van het Godsdienftig onderwijs. 25. Pefpiegelingen bij het vit-  DE ONGEVEINSDE CHRISTEN. 17^ vieren van het H. Avondmaal. 26 en 27. Voorwetenfchap van het toekomende. 28. Vergeving der zonden , het voorrecht van den Christen. 29 en 30. De Godsdienst niet onverdraagzaam, maar ook niet onverfchillig. 31, 34 en 33. God te dienen, maakt alleen gelukkig. 34. De kennis van de hoegrootheid der ellende behoort tot den troost van eenen Christen. 35 en 36. W\j kennen ten deele : Wij profeeteren ten deele. 37 en 38. Lcsfen van wijsheid , uit onze gebrekige kennis afgeleid. 39. Het aliervolmaaktfte Gebed. 40. Waarom heeft jesus de vierde en vijfde Bede van het Onze Vader nader aangedrongen? 41. Raad tegen befluiteloosheid. 42. Zal men de kinderen vroeg den Bijbel laten lezen? 43. Gegrond en ongegrond vertrouwen op God. 44 en 45. Ernftige overdenking. 46. IJdelheid van het vertrouwen op het fchepzel. 47 en 48. Aanmerkingen over het karakter van den Aardsvader jako b. 49. De worfteling van jak0b. 50. Weldaaden vorderen dankbaarheid. 51. Jesus de Vredevorst. 52. Onfterflijkheid. De Heilweg der Zaligheid, opengelegd en aangeprezen voor Minge'öefenden. Te Amfteldam, bij A. B. Saakes, 1799. 84 Bladz. In 120. De prijs is f: - 4 * : Hoewel 'er binnen weinige jaaren een geheel aantal van Handboekjens en Schriften, tot de leere en het Onderwijs van den Godsdienst betreklijk , voor Mingeöefenden is in het iicht verfcheenen, fchijnt men echter daartoe, in dezen tijd, op nieuw aangewakkerd te zijn, door het met recht aangeprezen , en daarop gevolgd fpoedig debiet van het Werkjen: Waarfchouwing aan Minge'öefenden en Jonge Lieden (•). — De Schrijver van dit tegenwoordig Stukjen heeft, tot dat zelfde prijslijk oogmerk, ook het zijne willen toebrengen, door op eene eenvoudige en vatbare wijze den Heilweg deiZaligheid voor Mingeöefenden openteleggen en aanteprijzen. En fchoon wij, over het geheel, de poging des Schrijvers geprezen, en zijn Stukjen met genoegen gelezen hebben , moeten wij echter de drie Volgende aanmerkingen hier mededeelen. CO C) Zie N. Faderl. Bibl. III Deel, ijle Stuk. Bladz, 113. NIEUWE VAD. BJBJU IV, DEEL. NO. 4. M  Ï7§ DE HEILWEG DER ZALIGHEID OPENGELEGD , ENZ. CO Keuren wij eene doorlopende fchrijfwijze voor Mingeöefenden niet goed. Veel beter is, in ons oog, eene onderfcheidene verdeeling in Hoofdknikken ot Atdeelingen , met eene korte opgave van de behandelde hoofdzaak aan het einde derzelver. — ClarISSE heetc dit voortreflijk, doch misfchien fomtijds wat al te wijdlopig, in het oog gehouden (*). _ (ü) Hebben wij hier en daar eenige onnaauwkeungheden in de taal, inzonderheid in de voorzetfels de en den aangetroffen. — Dit behoort vooral in foortgehjke Werkjens vermijd te woeden. — . Ca) Zijn den Schrijver fomtijds eenige min duidnjKe cn niet genoeg verftaanbare uitdrukkingen ontvallen, bij voorbeeld : Bladz. 8. „ Hij (adam) als de eer (Ie mensch, kende God aan den wind des daags, Bladz. 17. ,, Hoe is een twistgierig mensch niet dikwijls de 'verwaai loozer van zijn eigen rust en genoegens , daar " men van hem zeggen moet, dat hij de Salamander gelijk *' is , die in het vuur leeft, daar hij reeds eene heljche „ fmart in zijnen boezem, koestert." — Wij hebben deze aanmerkingen te nodiger geóórdeeld, omdat de Schrijver voornemens is, dit Stukjen nog door een ander, behelzende het voorftel van eenen Chnstlijken wandel, te vervolgen; als mede, om in; t algemeen onze Lezers te herinneren, dat, hoe gemaklijk zulks aan fommigen ook moge toefchijnen , het echter zeker is, dat het niet elks zaak is.voorMingeöefendcn teichrijven. (*■) In zijne, b-j de Maatfchappij: Tot Nut van't Algemeen bekroonde Verhandeling, ten betooge: Dat Ongodsdien/hghetd ée bron is van tij lelijk en eeuwig ongeluk , Godsatetijlighesd tn. tegendeel de bron van geluk. Kunst, om het menschlijk leven te verlengen: door c. w. hu f eland, Hoogleerdar in de Geneeskunde te Jena.^ Uit het Hoogduitse/u Tweede Deel. Te Amfteldam, bi; J. Allart, 1799. 412 Bladz. In gr. Ocïavo. De f rijs is f 1 • 12. - : Onze Lezers zullen zich nog te binnen brengen het gunltig verflag, door ons, van het Eerfte Deel dezes Werks gegeven. De Hoogleeraar hüfeland vervolgt hier zijn onderwerp: gevende ons de middelen ter verkorting en ter verlenging van het leven op. — te de  C.W.HUFELAND, KUNST, OM HET MEN5CHL. LEV* , ENZ. Ij9 eerfte Afdeeling wijst hij eerst in 't algemeen aan, wat al in ftaat zij, om het 'leven te verkorten. Vier algemeene kenmerken geeft hij daarvan op. Vooreerst moet het de hoeveelheid Van levenskracht zelve verminderen,—1 of ook, ten tweeden , het moet aan dc werktuigen des levens derzelver duurzaamheid en bruikbaarheid benemen, _ 0f ten derden, het moet de levens-verteering verhaasten; — of eindelijk, de heritelling van verloren deelen en krachten beletten. Deze kenmerken worden toegepast — op de verzwakkende opvoeding — bui' tenfporigheden in de liefde — (dit woord is in onze taal te edel voor dierlijke drift waarom niet liever, de Min ?) de verfpiHing der voor dteelingskracht — Onanie, zoo wel phijfteke als moreele. — Op de onmatige infpanning der zielskrachten. — Op de ziekten, derzelver onverftandige behandeling, — gewelddadige dood. — Op de onzuivere lucht in het famenwoonen der menfchen in groote Steden. — Op de onmatigheid in fpijs en drank. — Op de zielsgefteldheden en hartstochten. — Op de vrees voor den dood. — Op de lediggang. — Op de verbeeldingskracht en te groote gevoeligheid. — Op de vergiften en op den Ouderdom. — Rijk aan de voortreflijkfte waarfchuwingen , raadgevingen en hulpmiddelen is dit gedeelte van dit Werk — en elk, die, of zijne eigene gezondheid, of die van zijne kinderen of huisgenoten wil bewaren, kan hier een* rijken fchat van leering opfame- ]en. Gaarn zouden wij uit elke Paragraaf eenige aanmerkingen mededeelen: — wij beproefden dit in den beginne, 'doch dezelve werden zoo menigvuldig, dat wij 'er geene ruimte toe konden vinden. — Zoo zat men hier, onder anderen, de wellust, in haren geheelen omvang, en met alle hare verwoestende gevolgen, getekend vinden. — De Geleerde zal, bij eene overgedrevcne zucht tot letterarbeid, gewaarfchuwd worden voor zoo veele misflagen, waardoor hij zijn leven verkorten kan. — Het nadeel van de fterke' dranken, (hoe zeer fommigen ook voor een matig gebruik pleiten ) wordt hier ten fterkften gefchetst. Maar vooral breedvoerig is hij over de vergiften, waardoor hij niet flechts bedoelt de natuurlijke vergiften, welken, onder de planten, zoowel als onder de delfftoïen, voor handen zijn, (ent waarbij een Schoolboek voor de jeugd , ten einde dezelve met alle fchadelijke gewasfen , die op den Nederlaudfchen bodem groeien, bekend te maken, wordt in M 2 v- voor-  jf>0 C. W. HUFELAND vooTflag gebragt: ) — maar ook de befmettende, zijnde de zoodanigen , welken in een leevendig lichaam ontftaan , en hetzelve in een ander lichaam overbrengen. — Zijne aanmerkingen over de onachtzaamheid der regeeringen en befiuuren, omtrend deze vergiften, mogen ftreng gegispt worden ; bij eene verftandige en onpartijdige befchouwing, zal men geenszins kunnen beweeren , dat het gezegde te ftreng zij. — Na eenige algemeene aanmerkingen over de middelen ter beveiliging tegen dezelven opgegeven te hebben , gaat hij over tot de bijzondere fmetltoffen de Fenusfmet, de Pok- en Mafelfmet, de Schurftfmet, de Rotkoortsfmet, de fmet der hondsdolheid en eenige meer toevallige vergiften. Na deze breedvoerige, doch lezenswaardige Paragraaf, volgt 'er, in deze Afdeeling, nog ééne, over den Ouderdom, waarin men, onder anderen, vindt eenige onfeilbare middelen , em vroeg oud te worden. — Misfchien zullen velen bet hoofd fchudden , wanneer zij op deze lijst onder anderen gewag gemaakt vinden van „ het fnelle rijden ,, te paard, eenige dagen achtereen, het dansfen, en het „ nachtbraken; voor de vrouwelijke Kunne (zegt H.) , is het dansfen vooral een zeer gewoon middel om ', zich in gallop te verflijten, en oud te maaken." — ' Voords telt hij onder die middelen , dat men braaf ,, wijn en liqueurs drinke." „Doch het is niet „ genoeg (dus befluit hij deze Afdeeling, en wij kunnen van "ons zeiven niet verkrijgen, om dit flot niet „ medetedeelen) Doch het is niet genoeg , dat men „ thands reeds tot den ouderdom geraakt in een tijd, waarin onze voorvaderen nog jongelingen waren, men „ heeft het ongelukkig nog verder gebragt. Men heeft zelfs de kunst uitgevonden, van de kinderen als grijs„ aards te doen geboren worden. Ik heb eenige maa„ len dit verfchijnfel gezien: gerimpeld en met de duidelijkfte kenmerken des ouderdoms op bet gelaat treden ze op dit fchouwtooneel der wereld, en na een paar weeken , onder geduurig gekerm en in ellende ' doorgeleefd te hebben, eindigen zij hunnen afgeleefden leevensloop, of liever zij beginnen denzelven aan ' het einde. — Ik. fchuif het gordijn voor deze affchu*' welijke Voordbrengfelen van de ongebonden levens, wijze der Ouderen t- ik kan ze nooit zien, zonder dat " het mij toefchijnt, even als zag ik het misdrijf der Ou* desen in eene perfoonlijke en wezenlijke gedaante. — ' In  KUNST, OM HET MENSCHLljK LEVEN TE VERLENGEN, lgl In de tweede Afdeeling , komen nu de middelen, om het leven te verlengen. — Vooreerst vindt hij die in de goede oorfprong van lichaamsgefteldheid — bij welke gelegenheid voor gehuwden , en vooral voor de zwangere vrouwen gewigtige lesfen worden medegedeeld. Dat vervolgends de iichaamlijke opvoeding hier de tweede plaats verdient, fpreektvan zelf; de Schrijver weidt daarover nog al uit. — Eene gefladige bezigheid en de onthouding van het phijfiek genot der liefde in de jeugd en buiten het huwlijk — zijn de twee daaröp volgende middelen, blijvende H. bij de laatfte nog al breedvoerig liaan. (Hier bij is een fchoon vers uit burger overgenomen, — hetzelve is, wat den zin betreft, wel vertaald, doch verliest, als Dichtfluk, geweidigi met dat al is de inhoud uitmuntend. —) Thands volgen de Echt , de Slaap , lichaams - beweging , genot van vrij'è lucht, matige warmte, het Land- en Buiten-leven, het reizen, zindelijkheid en kleding, welken allen, vooral de twee eerst- en laatstgenoemden, vrij uitvoerig behandeld zijn. — Fraai is vooral de Lof des Huwlijks aan 't hoofd der eerstgenoemde Paragraaf — waardig is dezelve, van elk gelezenen behartigd te worden; voor Echtgenoten, die aan hunne beftemming willen beandwoorden, zijn hier gewigtige lesfen optezamelen. — Ten opzichte van den faap , prijst hij de middelmaat — en vooral het vroeg ter ruste gaan, en vroeg verrijzen, als dienftig tot bevordering der gezondheid , zeer fferk aan. — Met betrekking tot de zindelijkheid wordt vooral het wasfchen en baden fterk aangeprezen. ,, Omtrend paarden en ,, andere dieren, is 'er niemand, die niet overtuigd is, ,, dat eene behoorlijke wijze van voor de gezondheid „ der huid te zorgen, gantsch onontbeerlijk is, ter be„ vordering van derzelver welftand en leven. De op- pasfer oifert zijn llaap en alle6 'er aan op, om zijn ,, paard behoorlijk te kunnen rosfen, te laten zwemmen en reinigen. Vermagert of verzwakt het dier , dan „ is de eerfte gedachte, dat men, misfchien in het ver- zorgen der huid, iet verzuimd heeft. Maar omtrend „ zijn kind en zich zeiven komt deze eenvoudige ge- dachte nooit op." — Bij het baden prijst hij vooral: het Zeebad aan. Ook is H. zeer breedvoerig over btt al of niet gebruiken van wolle hemden , waarom- i ïïend hier de nodige bepalingen worden gemaakt. —• Op dit alles laat hij nu volgen, de matigheid, gereid 3 gel-  Igg C. W. HUFELAND gelde leefwiis, de bewaring der tanden (waarbij men ichoone leefregelen vindt) — zielsrust, zielsgejleldheden ex bezigheden, waarheid van karakter (of een ongeveinsd voorkomen en gedrag , waarbij men waarlijk vertoont, wie men is) — zinnelijke genoegens — en gevoeglijke gewaarwording van 't gevoel; (dat is, van al wat op de zintuigen werkt, en deze op eene gematigde en aangename wijze aandoet en ftreelt). — Dus doende de middelen ter verlenging des levens in gezonde dagen opgegeven hebbende , komen thands de middelen , die meer regelrecht betrekking hebben tot ziekten , ongemakken en oogenbhklijke gevaren. — De zestiende Paragraaf is vooral zeer uitgebreid en van veel eevvigt. — Zij behelst de verhoeding en verftandige behandeling der ziekten , noodige kennis van het zwakjte deel en van den verfchillenden aanleg tot ziekten, en de wijze, van zich daaromtrend te gedragen — verftandtg gebruik van de Geneesmiddelen en van den Geneesheer -~ Buis en Reis-Apotheek. Onder de leerzame aanmerkineen hier voorkomende, vonden wij gewigtig die, welken over den bijzonderen aanleg voor deze ot gene ziekten handelt: meer nog de aanwijzing, hoe men in ziekte zoo omtrend de Geneesmiddelen, als omtrend den Geneesheer moet handelen. —— In 't einde vindt men eene opgave van eene Huis-Apotheek , die velen verwonderen zal, omdat men 'er bijkans geene, zoo gegenoemde, Geneesmiddelen ontmoet, maar veelal dingen , die men dagelijks in de huishoudingen aantreft, als zuiker, azijn, olie, boter, melk, en anderen meer , en waarvan de nuttigheid , in vele voorkomende gevallen, wordt aangewezen. — In de zeventiende §. handelt de Schrijver over de redding in oogenbüklijke doodsgevaren; bedoelende hiermede alle die foorten van geweldigen dood, wensen, of door kwetfingen van buiten worden aangebragt, oï door wanöïde in de dierlijke werktuigen worden veroorzaakt. Hij bepaalt zich bij de middelen daartegen tot zoodanigen, die de oorzaken verhoeden, ot, zo dezelven plaats hebben, derzelver nadeehgen invloed benemen, 4- Navolgenswaardig vinden wij vooral den raad, om de middelen, tot redding van verdronkenen, verhangenen, geftikten, vergiftigden, door den bliklem getrotlenen, enz. gefchikt, in tabellen, behoorlijkgerangfebikt, te'-pl»tfe», <* «welven, gedrukt, m de lchoo-  KUNST, om het MËNSCHLIjK LEVEN TE VERLENGEN. 183 len herbergen, en andere publieke plaatfcn op te handen ten einde elk zich met den inhoud derzelven gemeenzaam kan maken. 'Er zijn reeds drie zoodanige tafelen, (of tabellen) — in het licht van dr. struve, en vertaald in 't Nederduitsch. De agttiende %. handelt over den ouderdom en deszelfs behoorlijke behandeling. Dezelve wordt in deze vier hoofdregelen faamgetrokken. i, men moet de Iteeds toenemende droog- en ftijfhcid der vezelen , (die ten laatfte veroorzaakt, dat de levenswerking, itilltaat) verminderen en leenig houden; a, Men moet de herftetting van het verlorene en de voeding, zoo veel mooglifk, gemaklijk maken ; 3, nen moet het lichaam wat fterker prikkelen , dewijl de natuurlijke prikkelbaarheid zoo zeer verminderd is ; 4, men moet de affcheiding der onnutte deeltjens bevorderen,welke in den ouderdom zoo gebrekig gefchiedt, en de onzuiverheid der lappen ten gevolge heeft, die den dood verhaast. Hierop bouwt hij zes afgemeene hulpmiddelen — 1 , eene dóór kunst bewerkte of bevorderde warmte; 2, weinig, zacht, vloeibaar, maar voedzaam en fterkprikkelend voedfel en drank; 3 , laauwe baden; 4 , vermijding van fterke ontlastingen; 5 •> een geregelde leeftrant; 6 , zachte beweging. „ „ „ . De negentiende of laatfte §. wijst aan de oefening eit befchaving van de verfiandelijke vermogens en de lichaamskrachtent— De invloed hiervan op de verlenging des ' leevens wordt duidlijk ontvouwd en aangewezen. — Als een aanhangfel vinden wij hier nog bijgevoegd — hufeland's verhandeling over het nieuw uitzicht om* trend het uitroeijen der kinderpokken : uit een Hoogduitsch tijdfchrift. De Schrijver neemt uit de voorzorgen, weiken aangewend worden , ter weering van de pest, aanleiding, om eenen dergelijken maatregel, omtrend de Pokpatieiiten aanteprijzen. - — Hij wil, naamlijk, dat dezelven geheel afgezonderd zullen worden, ten einde zij* niemand mogen helmetten, voords, dat zij volftrekt door niemand worden opgepast en bediend , dan die reeds deze ziekte gehad hebben, en alle andere perfoonen , hoe zeer ook naastbeftaanden, verwijderd worden. — Hij geeft een bericht, van eene dergelijke inrichting op 'Rhode-Island, alwaar de zieken zells naa een ander klein eiland worden overgevoerd. Die gedachte is op zich zelve niet kwaad, in hoe verre defe M 4 zel-  j.ANDMANS ZAKBOEKJEN. éelve uitvoerlijk zou zijn, is de grootfte vraag. Hier zou het oppermagtig gezag tusfehen beiden moeten komen , en wij vreezen, dat zelfs onder monarchaale regeeringsvormen, en nog veel meer onder Republikeinfche, waar de menfchen doorgaands bezield zijn met, cn gedreven worden door eene kwalijk begrepen Vrij. heidsliefde , dergelijke maatregelen bij velen den naam van tijranniek en despotiek zouden wegdragen. Na deze opgave van den inhoud dezes Werks zal het niet nodig zijn, 'er nog iet, tot aanprijzing, bij te voegen. Wij befchouwen dit Werk als van het uiter- fte nut, en tevens onontbeerlijk in alle huisgezinnen. Wilden de menfchen de hier gegevene lesfen meer opvolgen, de ellende onder het menschdom zou zoo groot niet zijn, en men zou, in meer gezondheid en genoegen, zijne dagen fiijten. Landmans Zakboekje, of den onóntbeerelijken Vee- Doelor % zijnde een verzameling van verfcheide beproefde middelen , zoo ter geneezing van Paarden als van het Rund-, vee. In twee Stukken. Te Delft, bij J. de Groot, P. z, 1799. 66 Bladz. In OSlave. De prijs is f: - 5 - 8. Eene verzameling van Recepten voor verfchillende ziekten voor de Paarden en het Rundvee, door den Burger t. her horst, en zijn Vader Zaliger , met goed fucces geprobeerd, (Zie de Voorrede,) in twee deelen afgedeeld, hoe zeer niets zoodanig eene verdeeling nodig maakte, daar de zelfde ziekten en middelen in het eerfte zoo wel als in het tweede Stuk herhaald worden, verzeld hier en daar van ziektenbefchrijvingen, die op den Tijtel van naauwkeurig- en volledigheid, blijkens de hefchrijving der Veepest, Bladz. 63, weinig aanfpraak kunnen maken, Een welgeregeld onderwijs, en bekwame Vee-Artfen, op het voetlpoor van andere Landen, in ons Vaderland, gevormd, wenfehen wij, dat zulke Landmans-Zakboekjens, of Vee - Doétors, eenmaal out-» ^eerlijk zullen maken»  BIJDR. TOT DE WIJSBEG. EN RECHTSGELEERDHEID. l8j Bijdragen tot de Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid, bevattende een aantal Memorïèn; Injlructiën ; Rapporten; Confultatiën; Advijfen; Misfives; Berichten; Advertisfementen van Rechten en andere voorname Stukken, op beide Wetenfchappen betrekking hebbende. Te Amfleldam, bij W. Vermandei, '1799. Behalven de Voorrede 104 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 12 - : Uit de Voorrede of Inleiding van deze Verzameling leeren wij, ,, dat een gezelfchap menfchenvrien„ den, wiens doel is, het geluk des volks te bevoorde„ ren — die zaaken op het algemeen betrekking hebben,, de, welke nog in de verlamde magt der zieltoogende ,, vooröordeelen liggen — ten helderften voor te brengen, en in haare naakte waarheid door de pas ontloken „ 'verlichting (wonderlijke taal!) te doen fchitteren,enz. „ befloten heeft 1". Om van tijd tot tijd, bij Stukjens, „ ieder niet groot er dan 5 d 6 vellen, uit te geven alle die Rapporten , Confideratiën, enz. in de Nationaale ,, en Conltitueerende Vergadering, Wetgevend Lichaam „ en andere Geconfiituëerde Magten uitgebragt, daar ,, bij die Advijzen der Leden verkort, voegende, welke ,, directelijk daar toe betrekking hebben, en zullen gee„ ne andere hierin geplaatst worden, dan die, welke „ tot civiele of crimineele zaaken behooren, zoo over ,, het verleenen van pardon, mitigatie van ftraf — ren,, voij naar den competenten Rechter, over de verleende ,, dispenlatie van wetten , enz. z". Alle zoodanige ,, Confultatiën, Advijfen, Memoriën van Rechten , Re,, questen, welke betrekking hebben op de burgerlijke ,, handelingen en famenleving, zoo wel die interesfante ,, Stukken, welke hun zullen worden toegezonden, als die, waar van het reeds bezitter en nog niet door den druk bekend is, (dit zal moeten wezen: en die nog niet door den druk bekend zijn,) midsgaders alle zoodanige bedenkingen, als dit gezelfchap' nodig en nuttig zal oordeelen bevinden te behooren (wat deze woorden: 55 bevinden te behooren, hier betekenen, is voor ons een raadzel) en daar het dienftig zij, aanmerkingen, op „ mede te deelen. 30. Het Gezelfchap zal bij ieder „ Stukjen eenige Anecdotes van Procedures, uit geweezen „ Sententiën, ten (ter) voorlichting om daar na te M 5 t> han-*  186 BIJDRAGEN TOT DE WIJSBEGEERTE ,, handelen en in cas van bewijs u moeten (te kunnen) „ bijbrengen, doen invlechten." De uitgeftrektheid van het oogmerk der Uitgevers, Welke tot een zeer uitgebreid Werk aanleiding kan geven, heeft ons dit alles voor onze Lezers doen overfchrijven, om hen met den waarcn aart dezer Verzameling bekend te maken, en verpligt ons tevens in onze beöordeeling wat omflagtiger te zijn, ten einde in het vervolg, zo de Uitgevers voordgaan met het volvoeren van hun ontwerp, "ons te meer kunnen bekorten. Indien wij de redeneerkunde, de bekwaamheid, en de taalkennis der Verzamelaars uit de voorrede , die wij toch mogen voorönderftellen met algemeene goedkeuring geplaatst te zijn, moeten beöordeelen, kunnen wij ons geen groot gevoelen daarvan vormen. Dezelve is getekend Philofophilus, welk woord wij niet verftaan, ten zij het misfchien moete zijn Philofophulus, zoo veel betekenende', als een klein Wijsgeertjen; Cn dan zou dit woord, uit naam van het gezeljchap door deszelfs Secretaris da*r onder geplaatst, niet flechts bewijs opleveren van deszelfs nederigheid, maar ook vrij gepast aan den inhoud beandwoorden. Immers wij vinden in deze voorrede zoo vele oppervlakkige en deels verwarde en weinig oordeelkundige redeneeringen, in eenen zeer gebrekigen kwalijk famenhangendeu, ftijl, met verwaarlozing van taaien fpelkunde, voorgedragen, dat wij moeten befluiten, dat de Opfteller een rechte Philofophulus, dat is, één van die' halfbakken, en hunnen meester te vroeg ontlopen Wijsgeeren is; waaraan onze eeuw vooral geen gebrek heeft. Hetgene ons in dit gevoelen nog meer verfterkt, is het winderig gezwets van verlichting, zonder een genoegzaam bepaald denkbeeld aan dit woord te hechten, waarvan wij een paar ftaalen ten voorbedde moeten aanhaalen. Al aanftonds in den beginne laten de Verzamelaars zich dus hooren: „ Deze twee zo nuttige — zo noodzakelijke , van den anderen onderfcheiddelijke wetenfchappen (de Rechlsgeleerheid en de Wijsbegeerte. — Wij leeren hier , hetgene wij nog niet wisten, dat de Wijsbegeerte eene Wetenfchap is , daar wij altijd gemeend hebben , dat onder dezen tijtel verlchillende Wetenfchappen begrepen konden wor 'e' ,) zijn , dank z:j «fe-(der) verlichting! aan het-mom der domheid „ (deze fpreekwijze bekennen wij hier niet te verftaan) — aa&'  en rechtsgeleerdheid. 187 aan de eeuw der misleiding ontrukt — (eenen) ; verheven luister ten voorfchijn gebragt — attB dwalingen des vooröordeels zijn uit ons midden (ge- wwfo«, zal hier zeker onder verdaan worden Welk eene Wijsgeerige eeuw bekeven, onder welk een Volk van Wijsgeeren woonen wij!) wij leeren als " mensch, dat nu Aftredende (redeneerende) Wijsgeer" te met de beoefende (beoefenende) Rechtsgeleerdheid " Pepaart (gepaard) gaat — onze zielen zich boven alle verkeerde indrukzelen weten te verheffen — onze " waarde kennen, enz." (Welk een famenhang van ftijl, welk eene verhevenheid van denkbeelden, die ons begrip te boverf gaat!) Bladz.' 5- ,> Geen Fanatisme der Oud vaderen voerde (voert) het bevel. — Geen navolger van consta n" titnus verbiedt het huwelijk der Joden met Chri>- " tenen. Neen! deze, ih den ftaat der natuur — " aan den anderen gelijk , kunnen van het geheiligd " recht der menschheid gebruik maaken." Dit is dus e'en der gewrochten van de verlichting. Waarfchijnlijte zal de Apostel paolus bij de Schrijvers ook op de lijst der fanatieke of dweepzieke Oudvaders ftaan, daar hij den geloovigen verbiedt één juk aan te trekken met den ongelovigen. 11 Bladz. 6. „ Hoe achtenswaardig is dan de verlichting die de nevelen des onverftands verdrijft — " die het bedrog baar (zijn) fchandelijk masker doet " ontvallen — en de huichelarij , achter den mantel 11 van Priesteren- list verborgen , van de aarde weg\\ blixemd (wegblixemt.)" Op dezen toon van verrukking fpreekt men hier overal van de verlichting onzer eenw. En aan wien toch hebben wij deze verlichting te danken ? De Verzamelaars zeggen het ons Bladz. 8. „ zo eenen (een) Griekfche Wijsgeer — het hoofd der Atheenfche Scholen, " plato. — Zo eene (een) Macedonifche aristo*' te les. Zo eene (een) s ene ca. Zoo eene (een) „ Romeinfche cato. Zo eene (een) Redenaar cices, ro met derzelver kunde en wijsgeerige lesfen — wa,, ren ten graven (grave) gedaalt (gedaald), uit welke „ eenen (welk eene) bron zoude men dan nu zulke over„ heerlijke zedenlesfen gefchept hebben?" Het is dus niet moses, door wien jehovah de alles in zich bevattende wet der tien geboden aan jsraüls nakomer lirir  ï88 BlIDH. TOT DE WlJSBEG. EN RECHTSGELEERDHEID. lingen gaf ; het zijn niet de voortreflijke Zedelesfen van Israëls wijsften koning, niet de alles overtreffende, met de rede zoo in allen deele overëenftemmende , Godsdienst en Zedenleer van jesus en zijne Apostelen-, neen, het is een s ene ca, die de zeltsmoord en onmeêdoogendheid leeraart, een cicero, die bij alle zijne geleerdheid niet eens tot de zekere overtuiging van de onfterflijkheid der ziel kon geraken, zonder welke zekerheid echter alle deugd en zedenleer op losfe fchroeven ftaat; deze en andere heidenfche wijsgeeren, die , niettegenftaande hunne fchranderheid, niet vele twijfelingen, ook in de zedenkunde, behebt waren, en even daardoor in veelvuldige dwalingen ftaken , zijn het, aan wien de Schrijvers hunne verlichting dank wijten. Behoeven wij wel eenig ander bewijs voor het dwalend oordeel en de oppervlakkige redeneerkunde dezer verzamelaars dan dit? Wij hebben in het voorbijgaan reeds hier en daar het gebrekige in taal en ftijl aangetoond. Voegen wij 'er jiog ten overvloede de twee volgende trekken bij: Bladz. 5, lezen wij: „ Hoe lang heeft de meet en ,, rekenkunde, de vleugelen der wiskundige (wij hebben wel van 'de vleugelen van Cupido en van Saturnus , maar nooit van de vleugelen eenes wiskunflenaars gehoord) en de werktuigkundige , benevens de wis- kunst, de verëenigingen in de proefkundige wijsbe„ geerte achter het fcherm der duisternis verborgen ge,, legen?" Bladz. 7. „ Dit te verbieden (naamlijk : om zijnen verbijsterden natuurgenoot te verlichten en te recht te brengen) —- dit met angst en fchrik omvangen te ver„ rigten — waren (was) ten tijden (tijde), toen het ,, Ongodistendom de brandftapelen ontvlamde (hier van is ons niets uit de gefchiedenisfen bekend) — toen „ de verblinde Volkeren zijne (hunne) bloedtoneelen ,, rookte (rookten) — en de arglist der altaardienaaren „ dezelve voor hunne fteenen goden ontbrande (ont„ brandde) — maar die rampvolle dagen hebben ons ,, den rugge toegekeerd, enz." Dit zij genoeg van de Voorrede. Nog een woord van de Verzameling zelve: Omtrend de keus der Stukken hebben wij niets aan te merken, maar in de bewerking, naamlijk de verkorte uittrekfels en de bijgevoegde of voorafgaande aanmerkingen, doen zich veelal dezelfde mis-  RUDIMENTA, OF GRONDEN DER NEDERD. SPRAAKE. lg<) misdagen en gebreken op, die wij hier boven ten overvloede hebben aangewezen. Onder anderen heeft bijzonder onze aandacht getroffen, hetgene de Verzamelaars, Bladz. 67, 68, 69. van het Huwlijk zeggen, beweerende, dat 'er geene redenen zijn, om hetzelve voor heiliger en onfchendbaarer te houden dan andere contraéten , weshalven zij befluiten , dat het, even als deze, met wederzijdsch goedvinden der beide Contractanten ten allen tijde kan vernietigd worden. Ons beftek gedoogt niet om in eene wederlegging van dit wanbegrip te treden; ook zou dit met het oogmerk eener Recenfie niet firooken. Alleenlijk merken wij, ten behoeve van zulken onzer Lezers, die jioses en christus voor de Stichters der waare Verlichting onder de menfchen houden, aan, dat God zelf, volgends getuigenis van den eerstgenoemden, voor het heil des menschdoms dienltig geoordeeld heeft^ te verklaaren: Deze twee zullen tot één vleesch zijn. Terwijl jesus den Echtgenoten verbiedt, anders te fchei' den dan uit oorzake van Overfpel. Rudimenta , of gronden der Nederduitfche fpraake, uitgegeeven door de Maatfchappij: tot Nut van 't Alge, meen. Te Leijden, Deventer en Utrecht, bij D- Uu Mortier en Zoon, J. H. de Lange, en G. T. van Paddenburg en Zoon , 1799. Buiten het Voorwerk , 85 Bladz. In Ocïavo. De prijs is f : - 4 • Reeds in het jaar 179a bekroonde de Bataaffche Maatfchappij, tot Nut van 't Algemeen, bedacht , otn het onderwijs in eene zuivere Nederduitfche taal bij de jeugd en in de Schooien , tot dus ver zoo zeer verwaarloosd , te bevorderen, eene beknopte Nederduitfche Spraakkunst van den Burger l. van bolhuis, en gaf dezelve uit. Dit werkjen viel zoo zeer in den fmaak , dat hetzelve in het afgelopen jaar (1799) moest herdrukt worden; en te recht, naardien hetzelve zeer wel gefchreven is. Dan hier mede -niet te vrede , gaf zij vervolgends ook nog tweemalen, als Prijsvraag, het vervaardigen van eene Rudimenta of beknopte Spraakkunst op ; waar op echter geene verhandelingen inkwamen , die verdienden bekroond te worden. De reden van dit laatfte verfchijnfel was misfchien dege, omdat vel-n, en wij willen Wel belijden, mede onder  jjjO R ü' B I M E N T A, der dit getal te hebben behoord, niet konden begrijpen, wat men, na reeds de Spraakkunst van bolhuis, den trap der jeugd, de verhandeling over het kunstmatig lezen, enz. te bezitten en uitgegeven te hebben , nog eigenlijk met deze prijsvraag bedoelde; terwijl men, ten minfte, uit de eerstgenoemde, zo dezelve nog te breedvoerig en te hoog voor de Schooien ware , zeer ligt eene zoogenaamde Rudimenta zou hebben kunnen vervaardigen. Het zij nu, dat de Maatfchappij zulks mede begrepen hebbe of niet; genoeg, in hare algemeene Vergadering van den jaare 1797, wilde zij liever dit werk opdragen aan Hobfdbeftuurers, dan haar oogmerk, door het herhaald uitfchrijven dier prijsvraag, op nieuw verijdeld, ten minlle vertraagd te zien. Het Hoofdbeftuur droeg het vervaardigen van zoodanige Rudimenta weêr op aan eene Commisfie uit deszelfs midden, en deze meende, in een werkjen van g. van varik, Schoolhouder te Amfteldam, reeds voorheen opgefteld, maar nu , naar het onderwerp der Commisfie gefchikt, en , onder haar opzicht, tot eene Rudimenta gevormd, te vinden, wat zij zocht, bood het der Maatfchappij aan, en deze gaf het uit, zoo als wij het thands gedeeltelijk voor ons hebben, en gedeeltelijk nog verwachten. Dit eerfte ftukjen naamlijk vervat, volgends het bericht van den Secretaris der Maatfchappij, alle de regelen onzer Spraak; en bet tweede ftukjen, dat opftellen zul bevatten, vol opzetlijke fpel-en taalfouten, om door de leerlingen te worden overgefchreven en verbeterd , zal enkel voor hun dienen, die reeds door het beftudeereh van het eerfte geoefend zijn. - Bij dit alles moeten wij in het algemeen aanmerken, dat wij, moest 'er dan met geweld toch nog eene zoogenaamde Rudimenta wezen , gewenscht hadden , de Maatfchappij ware niet zoo driftig, geweest, en had, ten minfte , zoo lange gewacht, tot zij hare pogingen ter verkrijging eener gelijke fpelling , waar in zij toch reeds zoo ver geflaagd is , dat 'er , in het voorleden jaar, een aantal deskundige mannen uit veele taalkundige Genootfchappen in ons vaderland is benoemd, die hier aan gemeenfchaplijk werken zullen , met een volkomen gelukkig gevolg had bekroond gezien: men had het met de Spraakkunst van bolhuis, en zoo vele andere hulpmiddelen , tot daartoe ,, onze» bedunkens-  OF GRONDEN DER NEDBRDUTTSCHE spraakê. ipl lens, nog wel kunnen ftellen, en alsdan, ook door middel der Rudimenta, die algemeene fpelling ook in de Schooien kunnen invoeren , waardoor zij dan zeker van een algemeen erkend en uitgebreid nut zou geworden zijn. Dan, zij is nu eens daar! laat ons derhalve zien, wat de Maatfchappij, de taal, de jeugd, en de Schooien 'er bij gewinnen. Wij , voor ons , moeten rondborstig belijden , dat die winst niet groot zij , ja , openhartig gefproken , niets , minder dan niets, en dat dit boekjen, wordt het in de Schooien ingevoerd , meer nadeel dan voordeel doen , meer verwarring en verkeerdheden bevorderen dan zuivere taalkennis aankweeken zal. Wij kunnen niet ontveinzen , dat wij van de Commisfie uit het Hoofdbeftuur, die het opzicht over de vervaardiging van dit werkjen gehad heeft , geene gunstige denkbeelden kunnen koesteren, het zij dan over derzelver taalkennis en bevoegdheid tot het haar opgedragen werk, het zij over hare oplettendheid en zorgvuldige naauwkeurigheid, in een onderwerp van dat groot aanbelang en gewigt. En wat den Schoolhouder g. van varik aanbelangt, wij moeten hem alle in- en uitwendige roeping, om over de Nederduitfche taal te* fchrijven, ontzeggen, tot hij zelf die beter zal hebben aangeleerd. Zeggen evenwel zonder bewijs doet, dit weten en erkennen wij , niets af: zie hier dus eenige proef jens tot ftaaving van hetgene wij beweeren, die wij, fpaarden wij geene ruimte, nog zeer vermenigvuldigen konden. Zal de taal zoo eenvoudig en der jeugd zoo gemaklijk als mooglijk gemaakt worden, waarom is dan Bladz. £ niet aangemerkt, dat 'er eigenlijk maar vier naamvallen zijn, en de eetfte en vijfde, derde en zesde, reeds bij onze voorouders, dezelfde waren , gelijk weiland duidlijk getoond heeft, in zijn taalkundig Woordenboek, Bladz. 88. der Inleiding. Waarom , daar toch een leermeester voor de jeugd zoö duidlijk als beknopt zijn moet, niet met een enkel woord gezegd, om wat reden de lidwoorden bepalend of niet bepalend heten ? Zie het Woordenboek voornoemd , Bladz. ioa der Inleiding. Mag iemand, die over de regelen der taal wil fchrijven, wel zulke lompe fouten begaan, als 'er verfcheiden in dit boekjen voorkomen, bij voorbeeld Bladz. ia, 7eg. xo, bet dagelijks gebruilin plaats van het dagelijk* fche  19* rud imenta, fche gebruik? Men zegge niet, dit is eene drukfout of misftelling. Die kan wel een enkel perfoon ligtlijk begaan, maar wanneer eene Commisfie het opzicht heeft, moest zulks hare oplettendheid niet ontfnappen. Van de menigvuldige misflagen in de verlenging der klinkers e en o willen wij niet eens fpreken, naardien de Schrijver daarvan in het geheel geen denkbeeld fchijnt te hebben gehad , zoo min als van de verdubbeling der overige vokalen; daar, hetgene hij 'er over zegt, Bladz. 47, enz. louter willekeurige bepalingen zijn, gelijk wij breedvoerig zouden kunnen aanwijzen, onthief ons niet weiland weêr van deze moeite in zijn Woordenboek voornoemd, Bladz. 16 der Inleiding, enz. Welk een onduidlijk en onbepaald denkbeeld yAN va rik geeft van de onzijdige werkwoorden, Bladz. 24, reg. 7 van onderen, enz. zal ons het best blijken, zo wij weilands Inleiding, Bladz. 140 en 141 daarmede vergelijken. In de 33de les heet het, Bladz. 42, zoo geheel verkeerdlijk , dat men bijkans niet weet, of het fcherts dan domheid zij, waarom de Schrijver dus fpreekt: de bedrijvende deelwoorden zijn onveründerlijKj enz. Dit is immers de grootfte taalkundige leugen, die men immer bedenken kan; want men zegt zeer wel: wacht U voor dien razenden hond; ft oor t dien schrijv end en man niet, enz. Zie wederom weilands Inleiding, Bladz. 173 enz. En wie verflaat des Schrijvers brabbeltaal, wanneer hij, Bladz. 61. reg. 5 van onderen, enz. zich dus uitlaat: ,, het deelwoord fluit men altijd met D als ik heb of „ had verteld, bemind, gevraa&d, enz. Dee„ ze (deze) fpelling gaat beftendig zeker in alle werk,, woorden , welke (n) geen / of d in de onbepaalde ,, wijze hebben: behalven (behalve) in de Deelwoorden, ,, zoo als men ziet in het werkwoord ftrafen ; want ,, daar wordt het Deelwoord met / geflooten (geflo- ten). " —■ Hier fpreekt de man immers zich zeiven geheel en al tegen; want het is juist van de Deelwoorden, dat hij zijne ftelling beweert, en nu fluit hij ze van zijne beweerde ftelling uit, offchoon mede , het fpreekt van zelf, ten onrechte. Of is hier wederom eene drukfout, misftelling of uitlating, wat moet men dan van eene Commisfie denken , die onzin niet als onzin erkent, maar, als zoodanig, Hechts frisch weg drukken laat?  of gronden der nederduitsche spraake. I93 . laat? — Dan het is de eenigfte reis niet, dat de man zich zeiven ongelijk en zich zoowel , als rede en taalkennis , vlak uit tegenfpreekt. Immers ftrijdt hetgene hij hier nopens het werkwoord ftrajfen en deszelfs lijdend deelwoord geftraft ftelt , rechtftreeks met zijn averechts beweerde op Bladz. 43, reg. n aangaande het lijdend deelwoord beftraft , wat hij daar , tegen alle welluidendheid en taalkundig gehoor aan, beftrafd wil gefpeld hebben, hoewel men immers niet de beftrafde, maar de beftrafte ondeugd zegt, en hij zelf weêr, flechts eenige regels te vooren, naamlijk Bladz. 42, reg 4 van onderen, een gestraft kind zet. Het verveelt ons meer fouten en verkeerdheden, in dit werkjen voorkomende, aan te halen, (verkeerdheden zoo menigvuldig, dat wij meermalen, onder het doorlezen, getwijfeld hebben, of wij ook wel het eerfte, en niet misfchien het tweede Stukjen voor ons hadden, dat opzetlijk met fouten zal gefchreven zijn , opdat de door het eerfte geöefenden die corrigeren!!!) en wij zouden ons niet verwaardigd hebben, daarop zoo lange te blijven 'ftillfaan , hadden wij met van varik alleen te doen gehad, en ware het werkjen niet uitgegeven , op naam eener zoo achtbare Maatfchappij, wier crediet daardoor bij alle deskundigen is in de waagfchaal gefield; terwijl onkundigen 'er door in verwarring gebragt worden. Wij zullen ons derhalve vergenoegen , met nog enkel te gewagen van een nieuw woord, waar mede onze letterheld, Bladz. 57, reg. 8 van onderen , de Nederduitfche . taal verrijkt heeft , naamlijk het woord beiten, beteekenende met de tanden beiten, gelijk hij zegt , hetzelve onderfcheidende van bijten, gaten in het ijs, en bijtten, gaten in het ijs maken. Wij hebben van dit woord beiten, eer van varik ons dit nieuw licht deed opgaan, ten minffe in onze taal nooit iet gehoord; maar vreemd is het, dat hij weêr zelf, Bladz. 54, reg. 8 van onderen , ontbij' ten fchrijft en niet ontbeiten. Ontbijt hij dan misfchien niet met zijne tanden , flobbert hij geduurig foep , meelpap, hier en brood, of zoo iet, zijn zijne bijters reeds verhuisd ? of ftaan zij nog op het doorkomen ? wij wenfchen hem een fmaaklijk ontbeit, en zullen nog voordvaren , op zijn oud vaderlandsch , met een frisch en fterk gebit te bijten, zoo wel als te ontbijten. Hebben wij, eindelijk, dezen of genen vriend der jeugd nieuwe vad. bibl. iv. deei..no.4. N °-"  j04 dichtstukken van het haagsch geno0tsch. of Schoolmeester bedroefd , daar hij voorheen eenen fchat meende te bezitten, dien wij hem thands getoond hebben, dat hij mist : wij kunnen onze beöordeehng belluiten met een bericht, dat hem weêr verkwikken zal. Ons is, naamlijk, in het zekere bericht , dat een taalkundig vriend der jeugd en Schooien bezig is, met, naar aanleiding van weiland's Inleiding tot .ziin taalkundig Woordenboek , een Werkjen voor de Schooien te vervaardigen, dat, in korte Hellingen m dier voege, dat zij tot voorfchriften voor de fchrijvende kinderen gebruikt kunnen worden , de voornaamfte taalregelen , ook wat de fpelling betreft , bevatten zal, en welk Stukjen eerlang bij d. du mortier en zoon te Leijden het licht zal zien. Dicht/tukken van het Haagsch Genootfchap , onder de Spreuk : Kunstliefde fpaart geen vlijt, en bekroonde Keurftoffen. Derde DeelTweede Stuk. Inden Haag, bij ]. Thierrij ewC.Menfing, 1799- 125 Bladz. en 16 voor de Proeven van Jankwekelingen. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Dit Stukjen vervat 22 Gedichten van de Leden, en daarbij nog 10 kleine Stukjens van Aankwekelingen. Daar begint van tijd tot tijd meer en meer kieschheid zichtbaar te worden, in de Gedichten, die dit Genootfchap uitgeeft. Zij leveren, om die reden? denkliik niet langer, zooveel als voorheenen, maar zij zorgen meer voor hunne eere, en voor de goedkeuring van hunne Lezers, en mooglijk zouden zij daar nog meer voor sezorgd hebben, indien zij nog een of ander Stukjen hadden ingehouden.—Met veel genoegen hebben wij hier een cn ander Gedicht gelezen van t. van limburg, dat zich, door de fraaiheid van zijne gedachten, van andeien onderfcheidt, fchoon het dezen Dichter fomtijds wel eens, aan de nodige gladheid in zijne verzen, fchijnt te ontbreken. Ook vinden wij veel fchoons in de zegepraal van jo sua over de Koningen der Amoriten, door c. h. van ijsselstein. Zonder dat wij ons, voor ditmaal, in bijzondere aanmerkingen inlaten , geven wij, tot eene proeve, een Stukjen van de hand van dezen laatften, getijteld; £> £  KUNSTLIEFDE SPAART GEEN VLIJT. 195 DE DEUGD. De Deugd bekreunt zich niet, Wen laster pijlen fchiet, Maar blinkt Hechts des te meer Met onbezoetelde eer: Of wordt zij dwaas miskend, Gedompeld in ellènd, Door een verachtlijk rot; Ook dan "vertrouwt ze op God! Schoon woedende eigenbaat Haar met een geesfel Haat, En, in den roof verè'eld, Haar have en goed ontfteelt. Schoon helsch genoegen juicht, Wen zij heur onfchuld tuigt, En in heur grievend lot Nog honend, haar belpot. Al bedelt zij om brood , Al zwijmt ze in ftervensnood, Schoon zij verlaten zucht, Alle uitkomst haar ontvlucht; Schoon alles haar ontvlied: God — God verlaat baar niet. Zoo (laat de deugd fteeds pal In 't nijpendfte ongeval, Bewust, dat zij een vrind u In God haar Schepper vindt —— Schoon 't oog in tranen zwemt, Ze is niet voor de aard beftemd; Daar boven is heur loon, De onlterflijke eerekroon, Die wordt door jesus hand Haar eens op 't hoofd geplant; Daar kermt geen edel hart, Daar weet men van geen finart* Daar kent men lout're vreugd; Daar eet de vriend der deugd, In wrangen ftervensnood, Geen trafienbrood.  tjj-s j- c- c« DEN BEER -,°°RTUGAEr' f i - 16 - : Onder dezen zedigen tijtel ontvangt de Dichtminnende Lezer een zeer net enWg uitgevoerd boek vervattende eenige min en meer uitgebreide Leer- Zede- en Lierdichten , die alle Deugd" en Vaderlandsliefde, gevoel en zach.aart.ghe.d, ademen. Se voornaamften derzelven zijn de Deugd, in drie zangeen A-r C^/*« in één' zang . hetwelk uitgebreide Dichtflukken genoemd kunnen worden f zijnde het eerst «noemde, naamh,k de Deu J, door den Dichter, naar luid der Voorrede, nog vóór iet 16de jaar zijns ouderdoms vervaardigd , en in d.e betrekking een mees erftuk de overige zijn min groot en voeren ten ootlx^v de Morgen. Aan mijn Vaderland en Landgenoten, bi, den aanlang van 't jaar .79-- Het Onweder. Aan eenige VriendTnJij onze laatfte bijeenkomst op ons Landgoed. God ^ de beste Fader. Lierzang (over den Starrenhemel-). IVensch. ^TltèooZ'I^L^, zoo van Dichtgedachten als -Jvk&frijmkunst, %^J^^^^ £et misbS vanf fommigen derzelven, ten beste der kutut, aan <1p innnp Dichtöefenaars te herinneren. , Wj vind n onder anderen, in het Zededtóbc * Deugd , Bladz .1,8. 15) en op meer plaatfen het woord OW«», in de plaats van O«on, in den onderden regel dier bladzijde. Die dTorions bewaekt en d'aerdbol niet vergeet. Bladz.6, wordt wederkaetsde op graesde gerijmd; behalven de flroefheid van dit rijm, kan men het werkwoord wederkaetfen In £onvohLkten tijd', niet anders buigen dan »»*'*«^ « ft het deelwoord niet ge;W, e^ J g g D/aa./èu , ï«p/««- en meer andere;op dezelfde Bladz. vindt men ook verkeerdelijk voor Bladz. 8: li" wie voor 't miertje z^rgr vergeet zijn kindren nier, n--- Hir weder , in een' omgekeerden zin, dezelfde ge-u?h« is ah op BMz.i, hier boven aangehaald, voorkomt, ïude zebi^kTnnen gemis't worden, wijl gedtmtige he.haal.n«n de Gedichten verzwakken en onnodig doen^ u.twe den S ,wf no-r komt dat deze anders fchoone gedachten m be.de rSs niet zee gelukkig en klaar uitgedrukt is. In den eerst $2%*^^ » het meervoud tegen  DICHTPOOGINGEN. 10? aardbol in het enkelvoud overgefleldl 'er is echter Hechts één Orion, even gelijk 'er flechts één aardbol, in den eigenlijken zin van dat woord, voor onze aarde genomen , in het Heelal aan* wezig is. — Orion is een geheel Sterrenbeeld of verzameling van zonnen en ftelfelen, daartegen de aardbol een planeet, die geen eigen licht heeft, en dus worden hier zeer ongelijke dingen met elkander vergeleken , in welke gevallen het befluit niet doorgaat, dan alleen optellender wijze, maar niet bij tegenfteliing, gelijk hier toch, om de fchoonheid der gedachte, te bewaaren, zekerlijk moet onderfteld worden, de meening des Dichters geweest te zi]n. Het is bij voorbeeld min krachtig en de gedachte wordt zwakker uitgedrukt, als men zegt: Hij die *t i»alei« bewaakt, en 't wurmpjen niet vergeet; wi/J Paleis en wurmpjen even als liet Sterrenbeeld Orion en de planeet de aarde twee geheel ongelijkfoortige zaaken zijn, daa dat men zeide: H'j die 't Paleis bewaakt en 't hut)en niet vergeet 4 daar beide deze zaaken gelijkfoortig zijn en onder den algemeenen geflachtnaam van wooningen bevat kunnen worden. Men zoude hier zeiter tegen kunnen inbrengen, dat Orion en de aardbol te famen onder den naam van Hemelfche lichaamen te bevatten zijn , doch deze famenvatting is al te algemeen , dan dat de kracht der gedachte daar bij behoorlijk bewaard blijve ;zoo ook is in den regel: En wie voor 't miertje zorgt vergeet zijn kindren niet , de gedachte insgelijks zwak uitgedrukt, hetgene voornaamlijk in't oug valt, wanneer men 'erdefchoone plaats van haller, waar ait toch die gedachten door velen ontleend is, 'er bij vergelijke: Die huid, die Raben ndhrt, wird Menfchen nicht verflosftn, Irn kleinen ist er grosz, aiundlich grosz im Groszen. f,*} Dat is: De gunst, die Ravens voedt, zal Menfchen nier verflootea. Voor kleinen is die groot, oneindig groot voor grooten. i Bladz. 11, Mijn hart, dat hnzend floeg, dat bonsde nu niet meer. In dezen regel fchijnt de onëigena'artige en overdreevene leenfpreuk van bonzen voor het fchokken, en ongeregeld (laan des barten, met keuze, als eene fchoonheid. gebezigd te zijn. Wij voor ons, vinden dit woord en wel in dezen zin onbruikbaar, alzoo door hetzelve toetepasfen op de (tooiende beweging van een teder ingewand, deszelfs waare kracht verloorengaat, zoodac men het niet meer voor een geweldig ftooten tegen een weêrftand biedend lichaam bezigen kan; immers als het hart bonst, waar vinden wij dan een woord, dat het bonzen van den Itonnrain tegen den muur uitdrukken kan ? Volkomen zijn wij 't omtrend het misbruik van dit krachtig woord eens met den Schrijver van Hen Me* (f) üebtr den ttrffrung in W/ets, Zang g» N jf  193 J- c' C' DEN BEEE POORTUGAEL Modernen Helicon (*) en plaatfën dit woord onder die Manks* uitdrukkingen, welken met veel oordeels en fpaarzaam behooren ■gebezigd te worden, opdat wij langs deze fpeur niet onbehoedzaam van den rechten weg afdwaalen (f )■ Op Bladz. 14 komt ons eene misdag voor in het gebruik van het deelwoord opgelegen afkomdig van het onzijdig werkwoord opliggen , in deiplaats van'het deelwoord opgelegd van het daadlijk werkwoord opleggen in dezen regel: En hij volbrengt dien plicht door 't volk hem opgelegen. Op Bladz. i3 vinden wij De Godsdienst.... Ziet in dit blij gewest zich zelv een Tempel (lichten. Dit woordjen zelv of liever zeiven is hier geheel overtollig. Vervolgends befchrijft de Dichter den Godsdienst der oude Batavieren in de gewijde bosfehen, en zegt: Waar marmre beelden, in de fchaêuw van eikcnblaSren De nagedachtenis der vaderen bewaeien. Het komt ons zeer twijfelachtig voor, of onze Batavifbhe en Germaanfche voorzaten Marmeren beelden, in hunne bosfehen , eehad hebben, en wel afbeeldzelshunner voorvaderen. Man vindt bij tacitus niets dergelijks aangetekend , zelfs zegt die Schrijver uitdruklijk: dat zij hunne Goden niet in menschlijke sedaante afbeeldeden (§) veel min is het te deuken dat zij marmeren beelden, in hunne bosfehen, zouden gehad hebben. Gelijk het ons zeer bedenkelijk voorkomt, of de oude Barden wel eenige kennis van het Sterrebeeld Orion hadden, waarvan de Dichter hen echter op Bladz. 19 doet zingen: Qod, 'm de kalmte en in de (tonnen, In de Orions en in de wormen. In welken Versregel de Orion. zoo wel in tegendelling van den worm, als in de Versmaat,niet zeer gelukkig bijgebragt is. Vele dergelijke opmerkingen betreffende de woordenkeus, h-bben wij bij het doorlezen van dit eerfte Dichtftuk gemaakt , wier aanwijzing, alhoewel ze den jongen Dichtereu mooglijk ■van nut zoude zijn, wij hier uit hoofde van ons kort beitelt moeten voorbijgaan; alleen nog van onzen pligt oordeelende de regels op Bladz. 34, luidende: Vergeet, getrouwe God t als gij naer de nerde ziet, . Het kleene plekje gronds, dac "wij bewoonen, niet. in welken men ligtelijk, bij den eerften opllag, eene fchoone eii verhevene gedachte zou meenen te ontdekken, als verleidende en niet naar te volgen aan te wijzen. Zij verkleinen het denkbeeld , dat wij ons van God behooren te vormen, en maken ^dat (*) a. fosks, simonsz. Moderne Ikllcon, B'.adz. 65 in de Aanuier- ':'"tT'g. hasselt apu.1 kilianum, in notis Peg. 89 et cavete/fldjuvenes poet*, ne a regio, via ^têienics, per ijiiusmoü fitnitas,un or.uü 'dbripiamini. " (SQ Qc Mqribus Qerm. Of* l€t* '  DICHTPO. OGINGEN. 199 wezen gelijk aan een memch , die een klein plekjen gronds op eene Globe of Landkaart ligtelijk zou kunnen voorbij zien en vergeten. Wat eindelijk het geheel van dit Dichtftuk, het plan en de fchikking deszelfs, aangaat, daarin kunnen wij, volgends ons oor« deel, geen genoegzaam verband vinden. Elke der Drie Zangen,, is een op zich zelve beftaand Dichtftuk. De Eerfte Zang vangt aan met een onweder, dat bedaart, de Dichter bevindt zich bij het Graf van zijnen Vriend, klaagt over zijn gemis; een Engel verfchijnt om hem te troosten, en prijst bem de deugd als den weg tot het geluk aan. — De Tweede Zang vervat de Befchrijving van het Rijk der Deugd. — En de Derde eene vergelijking tus. fchen deugdzame en ondeugdzame charnfters, welke met een» krachtige aanfpraak aan het Bataaffche Volk befloten wordt. Wij hebben dit in dezen Bundel het eerst voorkomende Dicht* ftuk, als het grootfte , een weinig meer van nabij befchouwd en tot het onderwerp onzer beöordeeling gekozen. Ons beftek duldt niet dat wij de overige Gedichten met dezelfde naauwkeurigheid zouden kunnen behandelen; alleen kunnen wij'er hier van zeggen, dat het Dichtftuk, betijteld het Geweeten , eene reeks van fchoone Verzen bevat; dat het vers betijteld aan mijn Va» derland, enz. den man doet kennen, die niet alleen voor bet Vaderland zingen, maar ook , gelijk de ondervinding leert, voor het Vaderland ftrijden kan , en door zijne daaden de oprechte mening van zijn hart bevestigt, 't welk zeker geen gemeen verfchijnfel onder de Vaderlandfche Zangers is; eindelijk dat de Lierzang over den Sterrenhemel bij den aanvang dezes lopenden jaars vervaardigd, een zoo verheven als zoetvloeiend Dichtftuk genoemd mag worden, en blijken draagt van des Dichters aan. merklijke voorderingen in deze zoo edele kunst. Biügraphisch Woordenboek der Nederlanden , bevattende de Levensbefchrijvingen van voorname Staatsmannen, Krijgshelden, Geleerden in allerleië vakken van IVetenfchapben , Dichters, Schilders en andere Konjlenaren: en verder, zoodanige Perfonen, die door de eene of andere daad zich beroemd, of aan den Vader lande verdien/lelijk hebben gemaakt; Veelal verzeld van hunne Kar akterfchetfen , zeldzame Anekdoten , die men elders te vergeefs zal nafporen, onpartijdige ■ be or• deeling hunner daaden, optelling hunner fchriften, en aanwijzing der Schrijvers, welke van hun gehandeld hebben. Opgemaakt uit Handfchrifcen, een groot aantal van de beste Schrijvers in verfcheidene Talm, over die onderwerpen handelende, en medegedeelde Berichten. Van de oudfle tijden af tot heden toe. Door j. a. de chalmot. Met Powtrait- i ten en Plaaten. Vijfde Deel. Te Amfteldam, bij J. Mart, 1799' 354 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f % • ia - : Daar men met de voordzetting van dit voortreflijk Werk ijverig voordgaat, naasten wij ons ook, om. onzen Lezeren het N 4 no-  20» j. A. DECHALMOT nodig verflag van dit Deel te doen. Niets kwam ons daar toe gefcHiktèr voor, dan de levensfchets van den Hoogleeraar petrus camper, waarvan wij bij gelegenheid der beöordeelmg van het eerfte Deel dezes Werks gefproken hebben (*); doch de uitgebreidheid van datSiuk, waarbij wij, om het tafereel te voltooien, en der waarheid hulde te doen, ook nog wat te voegen zouden hebben, dat niet weinig deszelfs luister zoude bezwalken, heelt ons daar in wederhouden, ten einde de behoorlijke paaien van eene Recenfie niet te overfchrijden. Weshalve wij ons zullen vergenoegen, met den Lezer de twee volgende levensfchetlen, welke op Bladz. 18 en 40 van dit Deel te vinden zijn , tot eene proeve mede te deelen. Takob dirksz. brouwer, benevens zijn vader dirk Vanszoon, zijn oom kornelis jakobsz. , beneveus een " aantal andere van de welgefteldlte Burgers van Enkhuizen, " waren, ten jare 1567. genooddrongen hunne geboorteftad te verlaten en tot redding van hun leven elders eene veilige ver" blijfpiaats te zoeken, ten einde de bloeddorftige handen van " den Schout jan ten toosten te ontwijken; een man, die " ijverig Roomsgezind , en daar bij bitter vervolgziek was. " Twee van deze uitgewekenen verftoutten zich echter, om .ra " j._2 weder binnen de Stad te komen, en werden door jakob dirkszoon brouwer en eenige anderen gevolgd. Zij wa" ren tegenswoordig, toen fommige andere Ingezetenen de Bur" gemeesters, die genoegzaam alle Spaansgezind waren, op eene " cordate wijze aanfpraken; zeggende zekere kornelis pie'terszoon tegen hun : zie daar één teffens t-p di b ■ brouwer wijzende, die lang in ballingfchap heeft mot"ten zwerven. Vervolgens vergaderden eenige Punsgezinden cu vrijheidminnende Burgers ten huize van gemelden brou" wer, ten einde te famen te overleggen, op welk eene wijze " men 't best het Spaanfche juk zóu affchudden. Het eerst dat V 'er in 't werk gefteld werdt, was van Burgemeesters met aan" drang te verzoeken, dat de wachten verfterkt mogten worden, " - t> •= „„„,,„,„„ „„.t-rlr mpOTmalm . tot 'bereiking van dit oogmerk, aan Burgemeesteren gezonden , " ten einde aan hun de begeerte der Burgerij voor te dragen; " doch de Regering, te fterk op den onderfhnd van hunne " Amfteldamfche vrienden en van bossu deunende, gaf hier eeen gehoor aan , en tot antwoord : Dat de Graaf van 'bos su hegeerde, dat men den Hertog van al va getrouw" heid zweren zou', of de Stad verlaten. Brouwer en de ' anderen verklaarden zich ongezind tot beide; en zo dra was ».* deze tijding niet onder 't volk gekomen, of de kreet ging op , " dar buisRes nu zijnen last in 't werk, en de Stad in vrijheid " ftellen moest* en 't leedt maar tot kort na den middag, 't was *' »> n» <*) Zie Y<êaU £M U B**» 'fit Stut, Bledz. 5691  filOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. 20I a, nu elf uuren, dat men den Stads trommelllager, hier toe door „ dirk janszoon brouwer, of iemand anders, omge,, kocht, hoorde omflaan: Dat al wie den Koning van Spanje „ en den Prins van Oranje lief hadden, gewapend, op het „ zuider- en noorderfpui zoude hebben te vergaderen. Over „ de menigte, die hier te hoop liep, Helden zich jakob „ dirkszoon brouwer en pi et e r buiskes tot Hop- „ lieden. De Burgemeesters ontboden hierop hunne bezoldigde ,, Burgers voor't Stadshuis, werwaarts dirk brouwer twee „ Stukken gefchut liepen deedt, maar onder weg bejegenden hen „ drie van de laatst gekoren Hoplieden, welke hen baden, dat ,, men malkanderen doch zou verdragen, als vrienden en bur* ,, gers betaamde. Doordien men aan dezen geen gehoor gaf, ,j fchaolden de voornaamfte vrouwen bijéén, en bezetteden de ,, ftraat, ten einde, waar 't mogelijk, door hare tusfchenkomst „ het plengen van burgerbloed voor te komen; zij vielen mee „ roepen en fehreijen de mannen om den hals, en baden: dat ze ,, doch niet verder, maar geduldig naar huis vilden trekken, „ en malkanderen in -V vriendelijke verftaan. Doch dirk brouwer,'zodanig voorftel mistrouwende, riep met drei'„ gende woorden, en 't geweer in den vuist: fluks van hier, ,, loopt en blijft in uwe huizen; want wat wij op ftraat vin„ den zullen wij op 't lijf fmijten. Hierop verfloven de vrou„ wen, en men trok voort, lntusfchen fchoot jan frederiksz. flutske zijn roer los op albert riemers„ zoon, een der driftigfte Spaansgezinden en aanhangers ven „ alva; de fchoot miste, doch verwekte zo grooten angst on,, der de Spaansgezinde Schutters, dat zij het op een rekken „ ftelden. Toen floot de Wethouderfchap zich in 't Stadshuis} „ doch dirk brouwer deedt 'er 't gefchut op losbranden, ,, en vervolgens de deuren met een balk op den vloer lopen. „ Men nam de Burgemeesters gevangen , en liet terftond het „ Oranje-vendel van de muuren, poorten en torens waaijen, ,, zich te gelijk voor den Prinfe en tegen alva'verklarende. Dit ,, gebeurde op den 21 Maij 1572. Buiskes , die het ambt ,, van Overfte der S ad aanvaard hadt, nam 350 Burgers in foldij, ,, die hij uit zijn eigen beurs, want men hadt op 't Stadshuis „, geen geld gevonden, te vrede ftellen moest, tot dat zij na de „ aankomst der Watergeuzen, die is 't File gelegen hadden, „ werden afgedankt. Toen op den 28ften de Regering werdtver,, anderd, werden buiskes en andere ijveraars tot Burgemees„ meesters aangefteld. Zij zwoeren den Koning als Grave, den „ Prinfe als Stadhouder, en der Stad Enkhuizen getrouwheid, „ belovende wijders den Hertog van alva en zijnen aanhang „ den ioden en 2cften penning, en de tijrannifche Ir.quifitie, te „ zullen weerftaan. Voorts werden nog bij meerderheid van ftem,, men ao nieuwe Vroedfchappen verkozen. Ook werdt in het ,, volgende jaar jakob floriszoon, in de plaats van rei„nier feitessoon, tot Schout' aangefteld," N 5 .> Het  B02 J. A. DE C H A L M o T Het af beeldzei van den braven jakob dirksz. brouwer, die, door zijn beleid en dapperheid, zoo veel mede" gewerkt heeft, om zijne Vaderftad van het drukkend juk der !1 Spaanfche tijrannij te verlosfen , gaat, behalven die, welke bij dit werk is gevoegd, en door den vermaarden rein. vinke. *! les vervaardigd, in een fraaije prent uit, door den Kunfte'„ naar n. barij in 'i koper gefneden , hebbende tot onder\, fchrift dit vierregelig vaers:" „ Mijn ijver fradt op 't ftoor van vader, oom en magen, lk hielp het Spaanfche juk van lijf en ziel verjagen. Elk Burger jlaa nu op den grand lij ons geleid, En vacht zich, met den Staat, voor nieuwe dienstbaarheid. „HX.C HBERTAT1S ERGO. De Burgers van Enkhuizen waren, onder geleide van onzen brouwer en andere vrijheidlievende Mannen, de eerften, " die zich zeiven der Spaanfche regeringe onttrokken, en tot " het bewind des P.ii fen van Oranje overgingen; hier in ongelijk aan Briele, die, door magt van buiten, was omgezet," — " , Anthonij brugmans, Hoogleeraar in de Wiskunde en. Wijsbegeerte te Groningen, is gelproten uit een aanzienlijk " geflacht uit den Paltz. Hij telde onder zijne Voorvaderen een " Generaal - Majoor, wiens kleinkinderen, door den oorlog, van " hunne ouders en voornaamfte bezittingen beroofd, omftreeks " het jaar 1673, de wijk namen naar ons Vaderland. De jongfle " van dezen, de grootvader van onzen Hoogleeraar zette zich " te Harlitigen neder. Deszelfs zoon, vader van den overledenen , " was pijbo brugmans, Predikant te Hantum en Hantu" wethuizen in Friesland, waar onze anthonij het eerfte "• licht zag den 22 October 1732; zijne moeder was petro" nella wiersema, dochter van den Kommandant der Frie~ " fche Guardes. Na de lage klasfen met ongemenen vlijt door" gelopen te zijn , en een' ruimen voorraad van de eerfte begin" felen der wetenfehappen opgedaan te hebben, begaf hij zich, " veertien jaaren oud zijnde, naar het Hogefchool te Franeker, *' waar hij de lesfen bijwoonde, zo van andereHoogleeraaren in " fraaie wetenfehappen, als in 't bijzonder van den beroemden " sam. koenig, Hoogleeraar der Wijsbegeerte. Hij maakte " aldaar, in twee jaren tijds. zulke aanzienlijke vorderingen, " dat hij op den 25 Ma j 1748, openlijk eene Verhandeling ver" deedigde: De Esfentiarum idearumque abfduta necesfttate earumque origine ex intelleclu divino. Een jaar daar na, en " dus in het 18de zijn's ouderdoms, verkreeg bij de waardigheid " van Meester der vrije' konften en Doktor der Wijsbegeerte, en " tevens den prijs, door de Staten van het toenmalig gewest " Friesland toegezeid aan diegenen, welken, op die jaren, de " Doktorale waardigheid verdiend hebben; verdeedigende, bij " die gelegenheid , openlijk eene Verhandeling de Phacno* " wer.is, welke naderhand in het Fransch vertaald, en met aan|) tekeningen van den geleerden elias luzag te Leijden  BIOCRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, »03 „ verrijkt, herdrukt is. In 't jaar 1750 volgde brugmans zij„ nen leermeester en vriend koenig naar 's ha ge, die der„ waarts geroepen was, om in de wijsbegeerte en het natuur, recht onderwijs te geven. Daar zijnde, gaf hij, bij gelegen, heid van den vermaarden twist, tusfehen maupertuis en r o enig, eene Verhandeling in het Nederduitscli uit, te „ Leiiden in groot 8vo. gedrukt, onder den tijtel van: Proeve over de waare grondwetten der Beweging en Ruste. Niet „ lang daar na werdt hij door de Beftuurders der Friefche Hogefchool tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Franeker beroepen, in plaats van den beroemden petrus camper, " die toen een post, welke meer naar zijn genoegen was, aan " het Atheneum te dmfleldam hadt verkregen. Hij aanvaardde k deze waardigheid in September 1752, en hieldt den 10 Maart daar aau volgende zijne Inwijdings.redevoering : de fenfu Communi, Mathefeos & Philofophite matre. Gedurende 14 X jaren bekleedde hij dien post met veel roem, en ftelde gedu" rende dit tijdvak zijne uiterfte pogingen te werk om de ftude' rende jeugd in de wijsgeerige wetenfehappen voor te lichten, " en te doen vorderen, en maakte in dien tusfehentijd ook verfcheidene ftukjes door den druk gemeen, gelijk het Schediap ' ma, quo demon/lratw, corpora perfeüe dura cum principio contihuitatis non corfistere, en zijne Tentamina philofophica ', de matei ia Magnetica, ejusque aêtione in ferrum & mag' netem, waar in hij eerst zijne nieuwe theorie van den Magneet ',' ontvouwd heeft. Op zijn verzoek lieten ook de Beftuurders " der Friefche Hogefcnool een nieuw Theatrum Phij/icum ver. '', vaardigen, welk hij den 16 Maart 1756 met eene plegtige Voorlezing inwijdde. In 1766 werdt hij tot Hoogleeraar in " de Wijsbegeerte en Wiskunde, in plaats van den Heer engel» " hard, te Groningen beroepen. Hij aanvaardde dezen post, V. en deedt bij die gelegenheid eene plegtige redevoering: de " Proferendis Phijdces pomeriis, welke te gelijk met zijne In. wijdings - voorlezing : de incognitis Dei perfeMonibus is uitgegeven. Hier ging hij voort met zijne waarnemingen omtrent " den Magneet, en vondt langs dien weg eene naauwkeurige en " gemaklijke wijze uit, om de betrekkingen van allerlei lichamen " met den Magneet te beproeven; waaromtrent hij eerst verfcheidene ftukjes in de Vaderlandfche Letteroefeningen uitgaf, " doch naderhand een breedvoeriger werk fchreef, welk te ,, Leiiden in 't jaar 1777 is uitgekomen, en dat, te gelijk mee zijn vorig werk over de Magneet/lof:, in het Hoogduitse» " vertaald, en door den Leipziger Hoogleeraar eschenbach " in 't licht gegeven is. In het VII Deel van de Commentatio!,' nes van het Koninglijk Gottings Genootfchap van wetenfehappen vindt men van hem een Specimen; mechanica veterum „ per mechanicam recentiorem plenius expofita; gelijk hij ook „eene door veele proefnemingen belangrijke Verhandeling: de !, Theoria Newtoniana circa rcfratïioHem radiorum Silarium, « ■ - „ aan  flOA J. A. DE CHALMOT , BI0G1. WOORDENB. DER NEDERt,. aan de Akademie van Lijons heefc toegezonden. Hij hadt nog „ een groot aantal gefchrevene waarnemingen in gereedheid, die „ hij het licht zoude hehben doen zien, zo niet een ontijdige „ dood hem der geleerde wereld ontrukt hadt. Ook hieldt hij briefwisfeling met de beroemdfte Natuurkundigen in Europa. Kort na zijne komst te Groningen werdt hij lid van het aldaar „ opgerichte Genootfchap Pro excolendojure Patrio, waarbij hij eene lofrede uitfprak over den geleerden engelhard, zij„ nen voorganger, welke ook in het I Deel der Verhandelingen „ ter nafporingvan de vettenen gefleldheid onzes Vaderlands „ van gemelde Genootfchap gedrukt is; gelijk hij al mede daar ,, in heeft uitgegeven eene redevoering: de Monumentis varia,, rum mutationum quas Belgii foederati folum aliquando pasJum fuit; en naderhand nog verfcheidene Verhandelingen bij ,, het zelfde Genootfchap heeft ingeleverd, als over den eerfte» „ aanleg der Dijken, en 's Lands gefteldheid van dezelve, en „ over de Maten en Gewigter,; welke Verhandelingen, reeds» „ bij zijn overlijden op de pers zijnde, thands het licht zien. Door de Staten van Stad en Lande geraadpleegd over de besta „ wijze van Brandewijn en andere geestige Dranken, van el„ ders ingevoerd, te beproeven, heeft hij eenen zeer naauwkeu„ rigen Vogtmeter (Hijdrometrum) opgegeven, welke feder» „ dien tijd volftandig in die Provincie voor de Tolbedienden „ ten wegwijzer in hun te nemene proeve heeft verllrekt." „Na altijd gezond, en bijna zonder aanmerklijke ziekte, „ geleefd te hebben, kreeg hij voor eenige jaaren, onder den „ hals bij den rug, een gezwel, welk, zich langzamerhand ver„ grootende, en buiten de huid uitpuilende, een zeer groot „ vleeschgezwel {Sarcemaj uitmaakte, 't welk, meer en meer „ verergerende en fteeds groter wordende, de krachten van het „ lighaam uitputte, eene langzame uitteerende koorts veröor„ zaakte, en op den 27 April 1789 een zagt uiteinde aan zijn „ nuttig en werkzaam leven maakte." „Brugmans was begaafd met eenen recht wijsgeerigen „ geest, een fcherp oordeel, vuurig vernuft, en groote geleerd„ heid in alles wat tot wiskunde en wijsbegeerte betrekking „ hadt. Hij helde meer tot het deftige, dan tot het vrolijke over, was echter zeer gemeenzaam en vriendelijk, gelijk ook op„ recht en godvruchtig." „Hij was getrouwd met johanna frederika manger. dochter „ van den door zijne gemeente zo zeer geliefden Leeraar s. g. manger. Predikant te Delft, en zuster van s. h. manger» „ in leven Hoogleeraar, eerst in de Oosterfche taaien, en ver„ volgens iu de Godgeleerdheid te Franeker, die om zijne ge» „ leerdheid en uitmuntend gezellige hoedanigheden , van een „ ieder, die gemeenzame .verkeering met hem heeft onderhou< „ den, hartig betreurd wordt. Bij deze vrouwe heefc brug„ mans viif kinderen verwekt, die alle bij deszelfs overlijden, u benevens'hunne moeder, in leven waren, en waar van dg v oud?  J. MOORE, EDUARD. lOg „ oudfte, thands Hoogleeraar in de Geneeskunde enz; te Leij• „ den, dien belangrijken post met zeer veel roem, en tot nut „ van zijne natuurgenoten, uitöeffent." Eduard. Door john moore, M. D- Naar den Tweeden Druk uit het Engelsch. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij J. Yntema en Zoon , 1799. Behalve het Voorwerk %%% Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 4 - : Men vindt voor den Roman, van welks vertaling ons hier het eerfte Deel wordt aangeboden , een voorbericht aan den Bataaffchen Lezer, waarïn het Werk voorhanden zoo juist beoordeeld wordt, en deszelfs doel, inrichting en waarde zoo beredeneerd en naauwkeurig wordt aangewezen, dat wij, ons daar mede volmaakt verëenigen kunnende , met het een en ander bier uit over te nemen, ons zeiven, van eene breede beöordeeling deszeiven Werks, zonder eenig nadeel voor het lezend publiek, volkomen ontheven zien. „ De naam des Schrijvers van den eduard — zoo drukt de fchrandere Voorredenaar zich uit — kan niet misfen zijnen arbeid aan te prijzen. Dr. john moore is een man, bij onze Landgenoten reeds voordeelig bekend, voornamelijk door zijne Befchtuwing der Maatfchappij en Zeden in Frankrijk, Zwitferland, Duitschland en Italië, van welker vertaling zelfs twee drukken hebben moeten verfchijnen , ten bewijze , dat dezelve met graagte ontvangen en met genoegen gelezen is , terwijl dat Werk algemeene goedkeuring en verdienden lof heeft weggedragen. Wij houden ons verzekerd, dat men het tegenwoordig Ge. fchrift, fchoon van eenen anderen aart, dien vernuftigen Schrijver niet onwaardig zal keuren. De zelfde geest, die het verhaal van deszelfs reizen bezielt, kenmerkt ook deze vrucht van zijnen •arbeid. Dezelfde opmerkzaamheid op der menfchen handelingen, hetzelfde doorzicht omtrent de onderlcheiden karakters, de zelfde kunst van waarnemen, vlugheid van gedachten , juistheid van oordeeel , fijnheid van gevoel, vrolijke maar onbeleedigendeIcherts en ten toon [telling van het belachlijke, welke het gemelde Werk met zoo veel vermaak doet lezen, ontmoet men hier weder, zoo wel als het loflijk oogmerk, om het geluk der Le« zeren te bevorderen, door de verbetering hunner harten." „ En, wat de inrigting, zoo wel als de waardij , van den rduard betreft, het historifche, of zoogenaamde historifche, gedeelte van dezen Roman moet men niet befchonwen als het voornaamfte. Ver van daar, is het eigenlijk niet meer dan de rijst; de fchilderij, in die lijst vervat, beftaat uit de karakters , die ten tooneele gevoerd, de aanmerkingen, welken over die karakters en de gedragingen der menfchen gemaakt, en de gevoelens en grondregels, die den Lezer ingedrukt worden. Alles te «amen dient, om liefde tot braafheid, edelmoedigheid, weldadig-  20Ö J» MOORE, digheid , voerzichtigheid, naarstigheid en werkzaamheid in te boezemen; om verwaandheid, laagheid, fchurkerij, gierigheid, vadfigheiJ en ledigloopen aan. regtmatige verachting over te geven; om der jeugd mistrouwen in zich zeiven en omzigtigheid omtrent anderen in te prenten, als mede haar behoedzaam te maken omtrent die kleine onvolmaaktheden, welken, uit eeha, levendige geaartheid vbordkoinende, dikwijls als aardigheden befchouwd worden; maar, niet in tijds verbeterd, niet zelden ver* basteren tot grove gebreken, of, ten minfte, in groote gevaren wikkelen. Dit alles behoeft geen bewijs. De blijken liggen zoo duidlijk in het Werk zeiven , dat men het verftand des Lezers zou beleedigen, met ze hem aau te tooneu. De Schrijver heeft al de levendigheid van ftijl, al de naauwkeurige meiischkunde , al de fijne fcnerts van den beroemden fielding; maar wacht zich van de onzedige tooueelen, welken, ongelukkiglijk, al te dikwijls, de geestrijke voordbrengfelen van dien anders uitmuntenden Schrijver ontluisteren. Zijn werk is daar door ongelijk beter gefchikt, om ook dér jeugd in handen te worden gegeven, die 'er de nuttigfte lesfen ter beftuuring van haar gedrag, de heilzaamfte waarfchouwingen tegen de klippen, welken.zij dient te mijden, op eene bevallige en innemende wijze zal voorgefield vinden, zonder eenige prikkeling te verwekken van di* driften, welke in de lente des levens van zelf fterk genoeg werken. Van dien kant nadert moore veel meer den fchrandercn riciiardson; hoe zeer anders zijn fchrijftant meer gelijke n;»ar dien van richardsons mededinger." Volkomen, wij herhalen het, ftemmen wij in met des Voorredenaars beöordeeling van eenen Roman , dien wij, met zoo veel nut en vermaak, hebben doorgelezen, terwijl wij, naar de voordzetting des Werks hartlijk verlangende , zijne uitdrukkingen de onzen maken. Men verge ons niet, het beloop van een gefchrift breeder op te geven, waarin de tooneelen zoo menigvuldig zijn, en elkander, als ware het, verdringen, dat wij, om 'er eer.e fchets van mede te deelen, vele bladzijden moesten, fchrijven. De eerfte gefchiedenis van den held des verhaals,waarmede de Roman begint, herinneren wij ons, in een Stukjen des Mengelwerks van de Vaderlandfche Letteroefeningen gelezen te hebben, wer.waard wij den Lezer verwijzen, die zich een duidlijker begrip van moore's geestige fchrijfwijze in dezen begere te vormen. Wil men echter een klein proef jen tot oogenbliklijke voldoening; hier is het, genomen uit het vijfde Hoofdfluk. Jufvrouw barnet liet twee Zonen en ééne Dogter na. De „ Zonen waren ter School, toen hunne moeder ftierf. Sir robert „ liet hen daar nog twee jaaren blijven; wanneer de oudfte , door „ kaatfen (*) overmatig verhit zijnde, zich , ongelukkig, oj» „ den CO Be Vertaler maakt hier, gelijk meermalen, eene aanmerking tot beter verftand der oorfpronglijke uitdrukkingen , die nu eens taal- dan wederom gefchiedkundig zijn. Zijne tegenwoordige luidt dus. — „ Plti' uiiiw ad CrkÉei. Dit fpcl is eigenlijk ons gewoon kaatfen niet, masï „ komt  EDUARD. 20? den grond, die vochtig was, nederleide, in gevolge waar van „ hij eene pleuris kreeg, waar aan hij, binnen weinige dagen, ' ftierf, in wtêrtvil der verflandigfte behandeling." , De oüde Dame (Sir roberts Schoonmoeder) was woedend, dat men den Geneesheer, in welken zij het meeste ver" trouwen ftelde, niet gebruikt had: en toen zij bericht ontving " van de wijze, waar op de jongen behandeld was, door de geV nen, die hem oppasten, verklaarde zij, dat hij vermoord was, ,', en ried Sir robert, den Doétor en den Apotheker beiden in rechten te vervolgen, het moge kosten, wat het wilde." " Sir Robert gaf hier op ten andwoord : „ ,, Dat hij zich " de kosten niet bekreunde; maar dat het bezwaarlijk zou zijn " " het feit te bewijzen." " Zij andA'oordde: „ „ Dat niets " " gemaklijker was, dewijl de Apotheker erkende, dat hij, op " last van den Dodor, den jongen, in den tijd van twee da„ „ gen , driemaal had adergelaten, en daar en boven een Spaan. „ „ fche vlieg had aangelegd in dezelfde zijde, alwaar het arme ,\ kind de pijn gevoelde; — en dat zij getuigen wilde bijbren. „ „ gen, die zweeren zouden , dat, door de Spaanfche vlieg, eene „ „ groote ontlasting was veroorzaakt, en dat zij den Apotheker „ „ hem hadden hooren aanmoedigen,om rijklijk garste water, en „ „ andere vei flappende dranken, te gebruiken; welke behan. ., „ deling alleen zij verzekerde genoeg te wezen, om niet al„ „ leen een zwaklijk borstjen, gelijk haren Kleinzoon, maar „ ,, simson zeiven, toen zijn hair het langde was, om het le„ „ ven te brengen." " „ Sir robert voegde hier op : „ „ Dat hij niet onderne, „ men wilde, hare redenering omitandiglijk te wederleggen, ' „ dewijl zij meer ervarenheid bezat in de Geneeskunde, dan " „ hij; maar dat hij evenwel niet konde vermoeden, dat de ' Dcftor of Apotheker eenig oogmerk zou gehad hebben, „ „ om zijnen Zoon te dooden, dewijl het duidlijk hun belang ,, was , dat hij herdeld wierd." " „ „ tklang, of geen belang," " fchreeuwde daar tegen dit geweldig oude wijf, „ „ het is zeker, dat zij het arme kind al „ „ zijn bloed aftapten, en toen, in plaatze daarvan, hem niet „ „ anders dan waterachtige vochten in het lijf goten: en eiude„ „ lijk, om t£ beletten , dat het lieve kind met taamlijk gemak M „ ftierf, hadden zij de wreedheid , van hem een' onguur; „ „ groote Spaanfche vlieg in de zijde te leggen. — Indien gij „ „ dit geen' moord noemt, zou ik wel eens^willeu weten, wel. „ „ ken naam gij 'er aan gelieft te geven?" " » Tot „komt'er nabij. Het voorname onderfcheid beltaat daar in, dat de bal „ niet met de hand. maar met eenen dok geflagen wordt. Of dit cricket ,, ook ergens in ons land eebruiklijk zij, en welken naam het dan drage, „ weet ik nier. Maar ik heb wel eens de Spreekwijs gehoord van tsmanS *Jtok en bal in de hand geven, voor iemand, met wien men eenig getchil _ heeft, (torn toefpreken, hem loonen, dat men hem piet vreest; en zeg,, gin, dat hij zijn best mag doen. Zou die fpreejtwijs ook aan zulk een „ fpel haten oorfprong verlchuldigd zijn ï 2  2c8 J. MOORE, EDUARD. „ Tot andwoord hier op, zeide Sir robert: „ „ Ik zal „ niet op mij nemen, 'er eenigen naam aan te geven: maar, „ „ ik dank God, ik bezit meer liefde, dan dat ik menfchen zon „ „ verdacht houden, van eene misdaad te bedrijven, waarbij „ „ zij weten, dat zij fchade in hunne beurs moeten lijden: en „ „ behalvendat, waren aderlatingen en Spaanfche vliegen, mis„ „ fchien, de gefchiktfle middelen, welke, in zulk een geval, „ konden aangewend worden." „ „ Dat is onmogelijk," " andwoordde ae Dame; „j,, want „ „ zij z:jn ïhijdig tegen Doftor trufle's Methode." " ,, ., Wat is zijne Methode?" " zeide Sir robert. ,, ,, Ik zal u zeggen, wat zijne Methode is, " " andwoordde zij: „ » want hij zelve verhaalde het mij, en dit maakte, dat ik „ „ hem federt altoos gebruikt heb. — Hij ordonneert geene „ „ geneesmiddelen dan die warm en genoeglijk voor de maag „ zijn: en de fpijzen, die hij voorfchrijfc, beftaan uit voed„ '„ zame foepen en geleien, die, gelijk hij zegt , het geitel „ ,, onderfteunen, en niet het water, en bloed aftappen, gelijk „ „ Doctor sangrado, die zijne patiënten van honger doet ,, „ fterven." " „ „ Wie is doctor sangrado?" " vraagde Sir robert. „ „ Ik weet niets meer van hem," " zeide zij; „ „ want ik ,, '„ hem nooit gebruikt: maar ik onderltel, dat hij de een of „ „ ander Schotfche Doctor is; want niemand anders kan met ,', „ een vooroordeel voor het fterven van honger zijn ingeno. '„ „ men , dan die 'er van hunne kindschheid aan gewoon „ ,, zijn." " , „ „ Ik zou u evenwel raden , niet te veel op de bedrevci> „ „ heid van Doctor trufles te vertrouwen," " hervatte Sir robert; „ „ want Ladij dumpling ftierf, in de laatst „ „ verloopen week , onder zijne behandeling." " . „ ., ó! dat was de fchuld niet van Doctor trufles, zei de Dame; „ „ maar kwam enkel daar uit voord, dat zij „ „ eensklaps getroffen werd door eene beroerte , e« hij tijd „ „ had, om iets te ordonneren, ten einde het geftel te onder„ „ fteunen; — maar des Doctors Methode Haagde anders zoo „ „ wel bij haar, dat zij ontzachlijk dik en vet was, en eene „ „ zeer hartige maaltijd had gedaan, pas een uur voor dat de „ ,, beroerte haar overviel." „ De Ridder ontweek verdere redenering met haar over dit „ onderwerp; doch bleef bij zijn befluit, om geene gerechtlijke „ vervolging te beginnen, welke hij, in weêrwil van alle hara " bewijzen, dacht, dat hem in vruchtlooze onkosten zou wil- " Dat de vertaling zuiver en vloeiend zij, behoeven wij, na deze proeve, den Lezer niet te zeggen.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Pars Theologie Chriftiana; Theoretica. In compendium redegit hermannus muntinghe, Theol. Doel. et Hift. Eccles. in Academia Groningana, Profesfor Ordinarius. Hardervici, apud J. van Kasteel, 1800. Dat is: Het hefchouwend Deel der Christlijke Godgeleerdheid, in een Kort Begrip gebragt. Door n. muntinghe, Hoogleeraar, enz. 380 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 1 - 8 - : *t Ts waar, wij hebben eene menigte Korte Begrippen •* der Godgeleerdheid, alzoo elk Hoogleeraar in die Wetenfchap gaarn zijne lesfen naar de eigene leiding zijner gedachten , omtrend de lchikking der Godgeleerde Waarheden, regelt, en dus ten behoeve zijner Schoole dezelve in een Kort Begrip brengt; doch, wij fchroomen niet te zeggen,dat de Hoogleeraar müntinghe, met de uitgave van dit zijn Kort Begrip, ver van eenen nutlozen of overtolligen arbeid te doen , alles , wat op de echte Godgeleerdheid prijs fielt , aan zich verplicht heeft, ten minften wat dit Deel betreft, hetwelk, op verzoek des Uitgevers, voorafgezonden is, en door een Tweede, benevens eene Voorrede van den Hoogleeraar, ftaat gevolgd te worden, waarnaawij verlangend uitzien. Men heeft hier geen dor geraamte, uit hoofden onderdeden tot in het oneindige faamgeweeven, en door fchoolfche kunstwoorden in een gevoegd , maar een vast, lievig , wel gefchikt, gezond lichaam van Godgeleerde Waarheden en kundigheden, in eenen zuiveren vloeiënden Latijnfchen ftijl, die zich met genoegen lezen laat, opgefteld. De Hoogleeraar draagt alle leerftukken in eene voegzame en geleidelijke orde en verband zorgvuldig voor, beredeneert dezelven bondig, heldert zijnen voordragt op, met de aanhalingen uit de fchriften der oude en nieuwe uitmuntendfte Godgeleerden , ftaaft de waarheden met gronden en bewijzen, die niet te zeer vermenigvuldigd, maar met verftand uitgekozen zijn; vele bewijsplaatfen uit den Bijbel, die men gemeenlijk Loca Clasjica noemt, worden, met eene bevallige beknoptheid, uitleg- en oordeelkundig, opgehelderd , en de rechtzinnigheid met die gematigdheid en billijke vrijmoedigheid behandeld, dat elk en een ieder ^it Werk zal kunnen lezen en gebruiken, zonder eeniNifiuws vad. Bifit. iv, deel, 110.5. O gen  2io H, MUNTINGHS, gen aan floot of ergernis te ontwaaren. Wanneer derhalve het tweede Deel, op den zelfden leest gefchoeid, dit Werk volledig maakt, zullen de beminnaars der Godgeleerdheid een fraai en doorwrocht famenftel dezer uitmuntende Wetenfchap bezitten , hetwelk hun , in liet beoefenen derzelve,den uitgeftrektften dienst zal kunnen bewijzen. De inhoud van dit Deelbevat het Eerfte Boek, behelzendè de leere zelve van den door God geöpenbaarden Godsdienst , bijzonder den Christlijken. Dit Eerfte Boek is verdeeld in twee Deelen, handelende het Eerfte Deel van den Godsdienst in 't gemeen befchouwd, zoo van allen, als inzonderheid van den van God geöpenbaarden Godsdienst; zijnde deszelfs Eerfte Hoofdjiuk: Van den Godsdienst in het algemeen befchouwd. Het tweede: van den natuurlijken Godsdienst. Het derde: van de Godlijke Openbaring van den Godsdienst, welks eerfte Afdeeling handelt, van de Godlijke Openbaring des Godsdiensts in 't gemeen. De tweede Afdeeling van de Heil. Schrift, als de bron van de door God geopenbaarde leere, welke de Christenen eerbiedigen. De derde Afdeeling : Van de leere van den door God geöpenbaarden Godsdienst, en de Godgeleerdheid, als ook van het gebruik der Rede bij dezelve. Het tweede Deel des eerften Boeks ont^ -vouwt de leerftukken van den door God geöpenbaarden Godsdienst , voomaamlijk den Christlijken , elk in 't bijzonder , handelende het eerfte Hoofdjiuk: van God, en deszelfs eerfte Afdeeling: van het denkbeeld en het -wezen van God, in 't gemeen. De tweede Afdeeling: van God den Vader, Zoon, en Heiligen Geest. Het tweede Hoofdjiuk dezes Deels handelt van de Engelen en Menfchen en deszelfs eerfte Afdeeling: van de Engelen: De tweede : van de Menfchen. Het derde Hoofdjiuk : van den eerften, of oorfpronglijken, ftaat des Menfchen. Het vierde: Van den door de zonde bedorven ftaat des Menfchen. Het vijfde: van de Godlijke genade, heilzaam voor de ellendige Menfchen. De eerfte Afdeeling van dit Hoofdft.uk fpreekt vervolgends bijzonder: van jesus christus den Zaligmaker van het Menschdom. De tweede Afdeeling: Van hetgene in den Mensch verëischt wordt? opdat hij door jesus christus, tot weder verkrijging der verlorene zaligheid geraken kunne, te weten, het geloof in jesus christus, en de bekeering. De derde Afdeeling: Van de hulpe , die God den Menfchen  PARS THEOLOGIE CHRISTIAN/E THEORETICA. SU fi.hen fchenkt, opdat zij bekwaam worde», om het geloof m de bekeering te beginnen en te voltooien. De bepaaldheid van ons bellek, en de menigte van zaken, die in dit Boekdeel behandeld worden, verbiedt ons, in meer bijzonderheden te treden, wij willen, in plaats daarvan, alleenlijk hier tot eene proeve opgeven de korte hoofdfom der geheele Godsdienstleere , volgends den Hoogleeraar M., zoo als die uit den Bijbel alleen en geheel door ons_, ten dezen tijde, kan worden afgeleid, voor zoo ver zij ons verplicht; welke hoofdfom der Bijbelfche Godsdienstleere wij bij hem , Bladz, 77 dus vinden voorgedragen: L ,, Daar isëénGod, (Deut. VI: 4; > XVII: 3; 1 Tim. II: 5) een geest, (Jo. IV: 24) en wel een allervolmaakte, (Pf. LXXXIX: 9-15) onafhanglijk,^. V: 26) onveranderlijk en eeuwig, (Pf. XC: 1; CU: 2^_28; Jer. X: 1—16; Rom. li 23, enz.) Alwetend, (Pf. CXXXIX: 1—18; Spreuk. XV: 3; Hehr. IV: 13; 1 jfo. III: 20) daarenboven begaafd met eenen allerwijsten wil, die onafhanglijk, (Rom. XI: 11—23; Matth. XX: 1—16) onveranderlijk, (Mal. III: 6; Rom. XI: 29) en almagtigis, (Pf. XXXÏIl: 6-9; Jef. XL: 26, 28; Luc. XVIII: 27; Philipp. II: 13) voords allerwijst, (Spreuk. III: 19, 20; VIII: 22—36; Rom. XI: 33—36), en begaafd met de hoogde heiligheid, (Hab. I: 4; 1 Petr. I: 16) welke, met betrekking tot zijne fchepfelen, bijzonder de menfchen, in zich bevat de hoogde goedertierenheid, (Pf. CXLV: 9, 10; 1 Tim. IV: 10, enz.) Waarheid , niet kunnende bedriegen , noch bedrogen worden, (Pf. XXXIII: 4,5; Jo. III: 33; 2 Cor. I: 18ao;),en rechtvaardigheid door de beste wetten, (Matth. XXII: 36-40; Rom. II: 15; VII: 12;) en de allerbillijkde uitdeelingen van beloningenen draden, (2 Thesf. I: 6; a Tim. IV: 18) geopenbaard. Die zelfde God is de Schepper, Onderhouder en Regeerer van alle dingen, die bedaan, (Gen. I: 1; Pf CIV; Hand. XVII: S4_28;) en zijn één en onverdeeld wezen (natura) is, op eene ons wel onbekende wijze, maar die nogthands met zijne waare eenheid zeer wel bedaat, eigen aan drie, welken met den naam van Vader, Zoon, en Heiligen Geest , onderfcheiden worden ; zoodat in deze drie de ééne waave God moet gediend worden, (Matth. XX VIII: 19)." „ II, Daar alk fchepfelen, die God heeft roordgebragt, O a orrs  912 II. BDRTJNDHE, ons niet bekend zijn, meldt de Heilige Schrift twee foorten derzelven , Engelen naamlijk en vooral menfchen. Wat de menfchen betreft, alhoewel men van derzelver natuur en wezen in de H. Schrift geene befchrijving vindt, naar de wijsgeerige ftiptheid gefchikt, echter wordt van hun aangenomen, dat zij zoodanig zijn, als wij hen door menschkundige waarneming, en de ondervinding zelve, kennen; te weten, fchepfels , met rede begaafd , welken^ met een zinlijk lichaam bekleed, te gelijk vereerd zijn met verftand, hebbende het vermogen van verftaan en oordeelen, en met eenen wil, die vrij verkiest, wat hem behaagt, en om deze reden, boven alle andere aardfche fchepfelen, tot uitnemende eindoogmerken gefchapen , en voor de hoogfte zaligheid, tot in alle eeuwigheid, vatbaar, (Matth. X: a8; i Jo. III: 2—6.)" „ III. God heeft de menfchen, van eerften af,goed en recht gefchapen, zoodat zij de Godlijke wetten, naar hunne omftandigheid, en volmaakt, gehoorzaamden, en zeer bekwaam waren, om die einden, waartoe zij beftemd waren, te bereiken. Doch, alzoo reeds het eerfte nienfehenpaar van God is afgevallen, is daar uit eene zekere zedelijke verdorvenheid ontftaan, en tot het geheele menschlijk geflacht voordgeplant, (Hom. V: 12 — 21); waarvan de zaaden elk mensch, reeds van kindsbeen af,aankleeven, 0-111:6; Rom. VI: 17; VII: 7, enz.) , zich vervolgends door zeer vele booze daden openbarende ; welke ook zoo groot is , dat zij niet, dan inet eene Godlijke hulp , kan overwonnen worden , (Phiiipp. ii: nh seliik ziJ ,ons bJet vvwIS on* genoegen hoogstwaardig maakt, (Exoa. XXXIV: 7; Rom. I: 3*> enz.)" . „ IV. Evenwel heeft Gods onverdiende goedheid niet gewild, dat de menfchen voor eeuwig in dezen afgrond van ellende zouden omkomen; trouwens door die goedheid bewogen, heeft hij een geheel verbazend middel van zaligheid beftemd; te weten, hij heeft zijnen Zoon (vergel/N°. 1) tot Zaligmaker gefteld van het menschdom;. welke, ten einde aan dezen zaligmakenden Raad te voldoen, eerst wel, op eene bovennatuurlijke wijze, door de Godlijke kracht des Heiligen Geestes, uit eene ongerepte Maagd geboren , tot zijne waare Godheid , Zich eene menschlijke natuur heeft aangenomen , (Jo. I: u) en dus. mensch; geworden, een nederig..leven op de-  PARS THÜOLOGM! CHUISTIAN* THSORETWA. 213 deze aarde geleid heeft, geduurende hetwelk, hij. voorTmmujk dit heeft volbragt , i) dat lüj de menfehen de waare zaligheid zou leeren, en het waare: middel, om dezelve te verkrijgen; om welke reden hij inde Schriften des N. Testaments genoemd wordt de hoogIte Leeraar , het licht der wereld , enz. 2) dat hij, om der menfchen wil, zich aan velerleie rampen efi kwaaien, ja aan den dood zeiven onderwierp, en zulks voornaamlijk wel met dat oogmerk , opdat hij door tusfchenkomst van dit lijden en dezen dood, voor de menfchen vergeving van zonden, en de Uodiiike eenade, door de zonde verloren, zou verwerven. (£i III: 25; > Hl: 16; 1 Petr. Jfc 24, enz.) 3) dat hij in den geheelen loop van zijn leven, aan de menfchen het volmaaktfte voorbeeld van deugd gave, hetwelk zij te volgen hadden, (Phltpp. IJ: 6; a Petr. I- 21* 1 Jo. II: 6, enz.) Vervolgends daarna uit de dooden ten leven opgewekt, en levend ten hemel gevaren en tot de hoogfte zaligheid en heerlijkheid, welke ziin a/W» aan Gods rechterhand genoemd wordt, verheven zijnde, heeft hij eerst wel dat ontwerp van Gousdienst, hetwelk hij zelf geleerd had , in de wereld ingevoerd, zoo door de plegtige uitftorting van den Godlijken Geest op zijne Apostelen en eerfte yereerers, (Hand. II: 2, 3) als ook door den Godsdienst door Leeriiaren, met zijn gezag afgezonden, met eene buitenKewoone magt voorzien, om wonderwerken te verrichten , en uitmuntende door eene bijzondere Godsvrucht en deugd, wijden zijd uit te breiden; en ten tweede, draagt hij aanhoudende zorg, dat deze Godsdienst bewaard worde en beveiligd tegen alle kwaadwillige poeingen , die tegen hem te werk worden gefteld , insgelijks, dat de menfchen de zaligheid, die hij voor hun verworven had, met de daad zouden kunnen bezitten en verkrijgen; welke zorge met den naam van Voorbidding bij den Vader bertempeld wordt." V Deze zaligheid nu wordt door het Euangelie, den me'nfchen, die met deszelfs licht beftraald zijn , met alleen verkondigd , maar ook welmenend aangeboden ; zoodat zij allen dezelve deelachtig kunnen worden, indien zij dezelve Hechts aannemen op die wijze, welke Gode waardig is : ten welken einde dan God eischt. dat de zondaaren gelooven in jesus christus, ot vertrouwen, dat God hen, door jesus christus O s ka!1  »I4 h. muntinohb, pars thsol. christ. theoretica. kan en wil zaligen, (Jo. III: 14, 15); insgelijks dat zij een oprecht berouw oefenen over alle voorheen gepleegde zonden, gepaard met eenen oprechten ijver tot een Ueilig aan God en christus alleen geheiligd leven, (Tlt. II: 11—14). Doch, alzoo der menfchen krachten , door de zonden krachtloos geworden, niet voldoen, om deze verandering van geest en leven voord te brengen , en te onderhouden, wil God hen, door de genadige hulp van zijnen Heiligen Geest, gepaard met de leere van het Euangelie , daartoe bekwaam maken , (Philipp. II: 13)." VI. Deze zaligheid nu, welke God op deze wijze de menfchen deelachtig wil maken, beltaat in de ver* geving van alle zonden, (Rom. V: 1) in de heiligmaking van geest en leven, of de verlosfing van de magt en heerfchappij der zonde, voords in het wederkrijgen der Godlijke gunst en genade, welke in het N. Testament met het heuglijk woord van aanneming tot kinderen wordt uitgedrukt , en in die hoogfte zaligheid , welke eerst na dit leven zal genoten worden : terwijl integendeel het lot van die genen zeer ellendig zal wezen, die in christus niet geloofd zullen hebben." „ VII. Alhoewel nu, gelijk uit het gezegde blijkt, deze geheele Godsdienst voornaamlijk tot de ziel behoort, evenwel is hij niet geheel zonder uitwendige plegtigheden: te weten, God had oudtijds aan de Israëliten, en hunne voorvaderen, zeer vele plegtigheden ter waarneming voorgefchreven; maar christus deze allen afgefchaft hebbende , heeft 'er Hechts twee aan zijne verëerers bevolen, te weten, den Doop , waardoor zij in de Gemeente der Christenen worden ingelijfd, en het Heilige Avondmaal, in hetwelk zij eene godzalige en dankbaregedachtenis van den besten Zaligmaker vieren." — Dus is het verband der Bijbel - Waarheden, volgends den Hoogleeraar M. Volgends dit beloop worden dezelven, gelijk wij zeiden, in dit Werk,op eene voortreflijke wijze behandeld. Met deze onze oprechte aanprijzing willen wij echter niet zeggen, dat 'er geene gelegenheid overig zij tot bedenkingen en aanmerkingen. Wie in de fchriften der eerfte Kerkhervormers , en der volgend» Godgeleerden, niet vreemd is, zal ze ligclijk zeiven maken kunnen ; wij moeten ons bellek en bedoeling in het oog houden , en zullen misfchien , wanneer het Tweei de Deel dezes Werks het licht ziet, gelegenheid ontmoe* ten, oa iet naders te zeggen» ,  p.v.D.B.P»»Ü»«HM.STU«»T, Deel. Te Amfteldam, bij J-Allart, I79»« 4 5 //; gr. Ocïavo. De prijs is ƒ a - 8 - • D:n zelfden, ^«^5S^^ U ken ^3 "?£^w5oseph toekenden, moedenen der beide Leeiaarsovej afleggen, in hetwelk, tell wij ook van dit JJ^g der G-lfchiedenisfen, tot °p d,ed hSS vÏÏ fo«ph' wordt voordgezet en behanop den do£feV^eJ°vooiaf den inhond der Leerredenen ded* T/W, tak o b bij de blijmare van joseph. zeiven : Ol"06» 0^ trekt met de zijnen G'%XLX oFnadere ói wikkeling van het plan van naa Egypte, ot "a?"e XT VI. * - (a3) De ontGods voorzienigheid. G.«. XLVh i 7- ^ 3^ xtVie moeting van jakob^j0»«»»^ en wijze Ver- «6—34- CJ4) josr yïvii. r-ii fa O De Egypzorger der zijneG«. XLVIL i ia ^^.^ tenaars door joseph geipijs^, - fi ^ des ^^St G^r^WiSrt den ftervenden jakob. G«. XL X. (-«3 0H»S venis van jakob. Gen. L. i J4- W j vergeving zijner Broeders. G«». L. 151 «■ u ; J IïfHV's&Doid en Chara eter 'G-^'^'der voor- Gaven wij meermalen,wan neer wy ee treflijk Werk ter kennis van onze Lezers ° 6 ' d verlegenheid te kennen, om te ot ^ ne ^ ^ len proeve voor hun uit te ^eze"'..wLr „eheele Werk de wijsheid der Gods-regeering in aantreffen, gevallen van joseph ui bakende weUkendlij vestigen dus °n»^^ee«a!m eng gewigtig fte onderwerpen , die voor allen den zijn, en elk nodigen, °Vuft dit belangrijk gedeelte verëischten ernst te lezen, en uit dit belangrijk g  STfj V, 'VAN DER BREGGEN PAAUW EN M. STUART, des Bijbelfchcn Gerchiedverhaals de nuttigfie lesfen op te zamelen. Vv'ij willen niet ontkennen, dat ons, onder anderen, de tweeëntwintigfte Leerrede van van der B. P. over de nadere ontwikkelipg van het plan van Gods Voorzienigheid zeer bevallen heeft. Zij maakt een fchoon geheel uit , en" kan als eene uitmuntende verdediging der handelwijze en regeering Gods met jakob en zijn jnageflacfit, tegen alle vitterijen des Ongeloofs , aangemerkt worden, Aandoenlijk en treffend is ook de tekening, welke S. in de volgende drieëntwintigfle Leerrede, van de ontmoeting van Vader en Zoon in Egypte geeft, en waarvan dit het Hot is: „O! ziet gij het, 3, M. T, hoe beiden hier flechts e'én fchijnen te we3, zen, hoe vast geklemd; hoe om en om elkanders hals „ geftrengeld ; hoe fluitend mond om mond gedrukt; 5, geen woord kan tusfehen zulke lippen door; de ziel s, zelve ontmoet zich op deze boorden; zelfs de adem vindt geen doortogt. Dit zal verflikkend zijn! Maar — daar breekt joseph los; hij weent; dit geeft 9, hem lucht; ziet hoe zijne traanen vloeijen langs 's Va- ders grijzen baard, — zoo zeeg geen Hermans daauw 3, op Sions toppen neder; —r zij vonkelen, die traanen, ,, als diamanten voor de kroon der Oudermin ! Nog s, duurt dat zielzaligend geween ; de Grijsaard is de „ eerfte, die weder lucht tot woorden krijgt; zijne lip,,. pen hebben zich ontworfteld; zij willen fpreken; „ hoort toch haare taal, die is; „ dat ik nu fterve, „ „ nadat ik uw aangezicht gezien heb , dat gij nog ,, ,, leeft; " Nu fterven in zulk een heilgenot! Kan „ dit uw hart niet dragen ts,r a ë l ; 't welk zoo veel ,, leeds verdroeg? — Ja wie zou niet moeten beeven voor de verwisfeling van zulk een zalig oogenblik, ,, 't welk , al duurde het beftendig voord , toch een- maal door den dood zou afgebroken worden ? Die „ taal is de hoogflc toon der dankbaarheid daarnevens, die nu geenen wensch op aarde door Gods gadelooze. „ liefde te vervullen heeft. — De omhelzing heeft een „ einde, en nog heeft joseph zijnen Vader geen woord „ toegefproken! Maar was dit noodig, was zulks na- tuurkundig mogelijk? De Aartsvader mogt eenen af> „ gebroken toon uiten , — de ouderdom en het ver, „ driet hadden zijn hart meer bekoeld ; joseph. kon ?ï rtjet fpreken. ,? Een, middelmatig Dichter of min ge^- ?, j; trouw  joseph in leerredenen. 817 „ „ tronw Gefchiedfchrijver rnogt beiden lange rede„ „ nen in den mond gelegd hebben: moses doet „ „ dit niet. " " (*) ^ , De volgende uitbreiding van v. b. 13. P. over de woorden: „ joseph onderhield zijnen Vader, en zijne Broeders , en het ganfche huis zijnes Vaders met brood, tot den mond der kinderkens toe," twijfelen wij niet, of zal onze Lezers insgelijks wel bevallen. „ Ziet daar T. op hoedanige wijze joseph voor de zijnen zorgde. Hij fchaamde zich over zijne bloed" verwanten niet; hij kreunde zich geenzins aan de ver' achting, waarmede zommigen hem, om zijne zoo " genoemde geringe geboorte en maagfchap mogten aan", zien. Wie kwam 'er meer openlijk voor uit, dat zij',' ne nabeftaanden ongeachte menfchen waren, dan j oseph? Wie was ten aanzien van de zijnen zoo op*' lettend en zorgvuldig? Wie ftortede immer voor de\, zeiven edelmoediger zijne fchatten uit ? Wiens zorg „ voor de zijnen was dus blijkbaarer, was ook beften,, diger, dan die van joseph? Gij moogt het toch ,, voor onbetwistbaar houden , dat hij meermalen naar „ het geliefde Gofen trok , om overal, waar nood of „ gebrek was , daarin te voorzien, dien te verminde,, ren, dien geheel wegtenenun , dien in overvloed te „ doen verkeeren. Ja, gij ziet hem, zoo dikwijls zijne „ ambtsbezigheden hem dit vergunnen, de woelige Hof„ plaats verlaten, en, niet zelden van zijnen manas,, se en zijnen ephraïm vergezeld, naar Ramefes „ rennen, om zijne maagen te bezoeken. In den fchoot ,, van zijne familie vindt hij rust van zijnen arbeid , „ vreugde voor zijn hart; — daar ziet hij vaak beide „ zijne Kinderen , op Grootvaders knieën , denzelven ftreelen , en hoort den vergenoegden Grijsaard met ,, deze lievelingen kouten ; daar omringen hem fteeds „ tevredenheid , vergenoegdheid , dankbaarheid ; hoe „ menigmaal hij zijne bezoeken hervat, hij vertoont „ zich van verre zélfs niet, of daar gaat een vreugde„ kreet onder de maagen op , en men verzamelt zich in Vader jakob's wooning, derwaards ziet gij niet „ flechts zijne Broeders en hunne Vrouwen heen fnel* „ len , ook derwaards fpoeden zich derzelver kinder„ kens : het eene tracht het andere voorbij te ftree» u ven., (*) Niemeije'.i Charakt. Th. II. S. 287,  Stl8 p. van der breggen paauw en m. stuart, „ ven, zij moeten joseph zien, zij moeten hem ook „ danken, want hij — dit prenteden hun hunne Ouders„ bcftendig in — hij was het eigenlijk, die hun brood „ gaf." - Dan wij zouden te breedvoerig worden , indien wij meer proeven zouden willen opzamelen, en moeten dus, hoe ongaarne ook, een en andere trek uitjosEPH's character, in de laatfte Leerrede voorkomende, agterlaten. — Dan wij hebben genoeg gezegd, om het Werk zelf aan alle Christen lezers , naar verdienfte, aan te prijzen, en wenfchen hartlijk, dat het, onder meer andere ftichtlijke Werken, een Huisboek moge uitmaken , ja, dat het inzonderheid ook van onze jonge lieden met aandacht en oplettendheid gelezen en herlezen worde, als waaruit zij meer wezenlijke vrucht en nut zullen kunnen trekken, dan- vele hedendaagfche Schriften hun kunnen opleveren. De Godvrezende en Ouderlievende joseph zal hun menige gewigtige les, in verfcheidene gevallen en omftandigheden , kunnen verfchafFen , en zijn gehouden gedrag, wat men ook daar omtrend fomtijds moge inbrengen, der navolging waardig geoordeeld worden. In de Voorrede voor het Eerfte Deel hadden de beide Leeraars zich voorbehouden , de bedenkingen en aanmerkingen, welken misfchien tegen hen; mogten ingebragt worden, in eene Narede te beandwoorden. Wij vinden dezelve thands agter dit Derde Deel, en moeten dus van dezelve nog met een woord fpreken. — Vooraf geven zij te kennen, dat zij hun werk gaarn van de kunstmatige zijde zouden beoordeeld gezien hebben, en dat dus ook wij , die met goedkeuring van hunnen arbeid gewaagden , bepaaldlijk de redenen onzer goedkeuring zouden hebben opgegeven. Dan noch ons beftek, noch de aart van dit Werk liet zulks toe. — Ook geven wij aan elk gaarn de vrijheid, om zulk eene predikwijze voor zich te verkiezen, hoedanige hij oordeelt, voor zijne hoorers of lezers het nuttigst en leerzaamst te zijn. En wij hebben dus ook deze vrijheid aan de Eerw. v. d. B. P. en S. gelaten, ons vergenoegende de gronden onzer goedkeuring met een woord te hebben opgegeven : „ De Tekst wordt, daar het nodig is , vol-, doende opgehelderd, en de hoofdwaarheid, daar uit „ afgeleid , duidelijk en naauwkeurig voorgedragen," enz.  joseph in leerredenen. 219 iAr f*) En dit is, naar ons inzien, genoeg, om een Werkvan dezen aart en belang, aan den weetgierigen en onderzoeklievenden Lezer aan te bevelen; zonder.dat het nodig is, ons bepaaldlijk in de manier van behande ing zelve verder in te laten. - Ons hoofddoel was alléén het prijslijk oogme.k, hetwelk de beide Leeraars, buiten twijfel, met de uitgave hunner Leerredenen beo^den, van onzen kant, naar vermogen, te bevorderen en daarop onze Lezers oplettende te maken. Fn 'dit oordeelen wij ter onze rechtvaardiging genoeg, en kunnen o„s daarömtrend niet breeder uitlaten— Verder verdedigen zij in deze Narede hunne vertaling van het woord Ouderdom, in den zin van Bejaarde» Leeftïid, en hunne daar uit afgeleide eenzijdige kinder, liefde van jakob voor den zoon zijnes Ouderdoins. rili XXXVII: %. — Verftaiidige Uitleggers hebben te recht opgemerkt, dat men, omtrend de zoogenaamde Uibel-Heiligen, in tweeërlei uiterfte, doorgaands, zondigt door hen naamlijk of boven mate te verheffen, nf 4 zeer te verwerpen. De waarbeidminnaar houdt den middenweg, befchouwt hen als menfchen, en prijst 5f« !t . heUne te prijzen, doch laakt ook, hetgene ?e laken ff-lt) Ook dezen weg hebben de Eervv. gene te laken w uy ^ ^ ^ h verklaring al geen gereeden bijval, waaraan wij echter niet tw j4n, mogt vinden, hunne gehoudene handelwee zal ten minften, bij alle onbevooroordeelden, de ^en oD eene aankondiging der Leerredenen van b. van LLn o oseph , in de Utrechtfche Courant genlaatst! en omtrend welke eene briefwisfehng tusfehen de onderfcheidene Leeraars ontftaan is , hetwelk ten gevolge heefgehad, dat de volgende Nota ons ter plaatli ng is toegezonden , en welke wij dus ten flat hier gaarne mededeelen, Wii zijn door p. van der bre ogen paauw „'en m. stuart verzogt, ten behoeve van Ds.^ m Zie N. Vadert. Bibl. III Deel, ïfle Stuk, Bladz. 845. W/fe H van haMELsvEi.ii) Ongeveinsde Christen, \\\Ded $. J' V Vij haaien denzelven hier «e meer aan omdft zfceïjJZtikinge*'mede ** CUM» van d«a Aartsvader jakob betteffea.  240 vervolg der christlijkb overdenkingen, „ van marken, 'die voor hunnen voordag bedankt „ heeft, om zijnen brief, aan hun over dit onderwerp „ gefchreven , gratis verkrijgbaar te maaken voor alle ,, de bezitters hunner gedrukte Leerredenen , aan het ,, Publiek te berichten: „Dat Ds. b. van marken „ „ zich verklaard heeft, noch Steller van de Adver- „ tentie te zijn, waar van in de aangehaalde Narede „ ,, wordt gewag gemaakt, noch eenige kennis van de„ „ zelve gehad te hebben, en de bewuste Adverten„ „ tie, in zoo ver dezelve ten doel mogte hebben, „ ,, het werk van de Pred. van der breggen „ paaüw en stuart ineen haatlijk lichtte plaat„ zen , te verfoeijen , gaarne erkennende , dat het „ „ zelve zeer veele verdienften heeft en alle aanprij- „ zing waardig is. " " Vervolg der Christelijke Overdenkingen, gefchikt naar den tegenwoordigen toeft and des Vaderlands. Te Utrecht, bij J. C. ten Bosch, 1800.- 126 Bladz. In gr. OSta* vo. De prijs is f : - ia - : De ongenoemde Schrijver van deze Overdenkingen voldoet thands aan den wensch der zulken, die het eerfte Bundeltjen met genoegen gelezen hebbende, zich ■met de vervulling van eene van verre gegevene hoop ftreelden, nog meer foortgelijke opftellen ter lezing te zullen ontvangen. Hoogstbelangrijk zijn de Onderwerpen, hier behandeld; zij zijn de drie volgende: De liefde tot het Vaderland, eene Deugd van *t Christendom , naar aanleiding van Matth. XXIII: 37. De tegenwoordige toeftand van ,t Christendom, a Tim. III: 13. Christus i/j Gekruiste, de Kracht en de Wijsheid Gods, 1 Korinth. I: 23. Zijne eerfte overdenking vangt onze Schrijver aan met de bedenking, dat de liefde des Vaderlands in de leere van jesus niet vermeld wordt, en dezelve alzoo gebrekig is. Hij erkent, dat onze Heiland , voor zoo veel wij weten , nooit eene Redevoering over de liefde tot het Vaderland gehouden heeft. De reden hier van was de geaartheid van het Joodfche Volk, wiens ijdele vooringenomenheid met zich zeiven daardoor nog meer ware gefterkt geworden. Met dit alles, ontmoet men verfcheidene blijken in de gedragingingen van jesus, weikeu in hem deze hoedanigheid aan-  «SCHIKT RAAR DEN TRGENW. TOESTAND DES VADERL. 221 «-n'-ondigen Bladz. A5—50. Inzonderheid behooren c^S^ooglngen3, te? «f ^X^xfo! waarin het te wenfchen ware, dat hij onder vele, zoogenaamde, Vaderlanders, ijveriger navolgers had In 's Heilands voetftappen traden ook zijne Leerlingen , door hunne lesfen, klaarblijklijk ingericht om het algemeen welzijn te bevorderen. De Christen, hoewel op de "ronden, door jesus en de Apostelen gelegd, te werk gaande , een waar en nuttig Vaderlander heeft, noïfhand? niet die dweepende liefde, als de Jooden, Gri ken en Seinen; want hij erkent ook een toekomend, eenhemelsch Vaderland; dit maakt <90.b«tniog meer uitgebreid, en doet hem van alle ongerechtigheden , ook tegen andere volken, gruwen. Ln hoe zegenrijk, voor het geluk des menschdoms, waren de gevolgen indien de Chrisdijke gezindheden algemeen de overhand namen! Terwijl niet zoo zeer aan de Wijsbegeerte, als aan den invloed des Christendoms, de eere moet gegeven worden, dat de volken, over en weder mt minder dan voorheen gruwelen plegen. Hierop Aaande , zie hierlene geanimeerde fpraakwending tot de hedendaagse Franfehe Natie. ,, En nu wilt g,j, 0 Wijsgeren dezer eeuw, gij verlichters der waereld, gtj aanbidde?s der zuivere Reden, gij Predikers eener algemeene menfchenliefde, gij God- en Mensenvrienden ! (Theophilantropen)! gij wilt nu van de aarde die weldaadige bronwel van zachtheid, van menschhevendheid, van algemeene broederfchap verbannen; gij ! wi t dien Godsdienst verdelgen, uit denwelken uwe Slichting, uwe verzachte zeden, het beste gedeel,, te uwer Wijsbegeerte is voortgevloeid. —— Uwe zuivere reden, gfnds en herwaards omdoolende, alK herfenfehimmen aangrijpende, zonder eer, vast oogpunt waarheen, voortijlende, zoude het menschdom op nieuw in den donkerden nacht der dwaling omvoeren, en op't voetfpoor uwer beroemde helden uit het Heidendom , het leeren nederknielen voor ' ingebeelde Wezens, van Afgoden, *e »'ets Z1)n' ™™ ' de werken zijner eigene handen." - De tweede overdenking vangt aan met eene fchets van het meer en meet toTnemend ongeloof, en van de oorzaken daarvan onder deze vinden wij, hetgene velen vreemd zal voorkomen, althands van verre, genoemd, dat de Godsdienst van den Staat moet afgefcheiden wezen; „ een beSinze^'  222 verv0lo der CHiUSTLlfXE overdenkingen« enz. , zegt de Schrijver, „ dat wel in 't afgetrokkene be„ fchouwd, veel voor zig heeft, dat echter zeer geft fchikt is , om den Godsdienst vele aanhangers te „ dpen verliezen. Het is immers bekend, (deze reden „ vinden wij hier aangevoerd,) dat een menigte van „ menfchen alleen uit inzichten van waereldsch belang „ zich tot de Christenkerk bekeerden, die bij 't weg„ nemen dier inzichten lichrlijk openlijk uitkomen voor „ het geen hun belang voorheen hun verbood te belij„ den;" en (dit toont niet onduidlijk, dat de Schrijver het zwakke van zijn bewijs gevoelt) „ fchoon deze „ wel den eernaam van Christenen niet waardig zijn, is ,, het nogthands zeker, dat de kerk daar door in hun „ verliest," (de uitwendige belijdenis maakt tog niet den Christen!) ,, dat hun voorbeeld navolgers trekt, „ en des bij 't wegnemen van tijdlijke inzigten het te ,, vrezen is, dat de Ouderen verzuimen zullen, hunne kinderen in den Godsdienst te doen onderwijzen, en „ dat daar door dezelve fpoedig in vergetelheid komen „ zal." Kant, en allen, die te veel met de Rede op hebben, worden voords gegispt , misfchien wat te overdreven, en met opdringing van.gevolgen, die, zo zij al in hunne gevoelens liggen opgefloten , door hun ontkend worden. Ondanks dezen donkeren toeftand, vertrouwt onze Schrijver, dat, even als omtrend de belangen van 't Heelal, wij ook aangaande de belangen der Kerks , op de zorge des Almagtigen ons gerust mogen verlaten, en bouwt daarop de volgende plichten, die op den Christen rusten. Hij moet op zijne hoede zijn, om zich niet door den ftroom van 't Ongeloof te latenwegfleepen; voords, niet ilegts met mond en pen, tegen het toenemend kwaad der verleidinge en des afvals, maar vooral met zijn voorbeeld, arbeiden; wijders de vijanden van het Christendom, wel met eene edele waarheidsliefde, maar vooral met zachtmoedigheid en vriendlijkheid behandelen; en eindelijk, zich met kloekmoedigheid wapenen onder de tegenwoordige duistere uitzichten van het Christendom , welken hier met eenigzins fterke kleuren worden aangezet, niet volkomen beftaanbaar met de voorheen aangevoerde Geloofsvastheid van den Christen. — Uitgewerkt is ook de laatfte Overdenking, in welke wij vooreerst ontmoeten eene breedvoerige,verklaring van 's Apostels woorden, en vervolgends eene ontvouwing, van Gods Wijsheid, in  c. BREM, opwekkende AANSPRAAK, enz. 223 in den Gekruhten Verlosfer doorftralende, „ i Omdat de dood van christus een bewijs is van Gods " gerechtigheid; 2 Omdat die een bewijs is van onze " verzoening met God; 3 Omdat het lijden en de dood van christus de grond is , van alle, voor den " mensch heuglijke gevolgen, welken daaruit als eene belooning van jesus gehoorzaamheid, voortvloei" jen* 4 Omdat de dood van christus ons de \\ voortreflijkfte lesfen ter navolging en verbetering op- levert*" Wij hebben op dit Boeksken wel wat langer ftil geftaan omdat de Schrijver, in hoedanig licht fommigen zijner' (tellingen ook mogen befchouwd worden, boven het gros der hedendaagfche Authcuren niet weinig uitmunt en blijken van kunde allerwegen laat doorftralen. Een volgende bundel zullen wij met genoegen ontvangen. Opwekkende en bemoedigende Aanfpraak aan alle Bekommerde en Heilzoekende Zondaren, om met gelovig vertrouwen hunne zaligheid in jesus christus te zoeken. Uit het Engelsch vertaald, waar bij gevoegd is een Kort Begrip van de waare natuur der zaligheid, welke het Euangelie aan allen aanbiedt. Nevens eenige Bijlagen. Door c o r n E l1 s b re m. Te Rotterdam, 'bij N. Cornel, 1799. $6 Bladz. In OSiavo. De prijs is f : - 5 " : Onder de Stukjens, welken met een prijslijk oogmerk verfpreid worden, om de uitbreiding van het Euangelie te bevorderen , kan ook dit klein Gefchrift , als gefchikt tot deszelfs einde , befchouwd en aangeprezen worden. Het eerfte , en de twee laatfte Stukjens , in dit Werkjen voorkomende, zijn inzonderheid, wegens derzelver kortheid, en klaarheid, niet onder de isiulte te rekenen. — Het tweede beandwoordt minder aan deszelfs tijtel. Het is meer eene belijdenisleerrede naar den leiddraad van den Heidelbergfchen Catechismus, dan eene korte ontwikkeling van de waare natuur der zaligheid. —— Ai-  224 ij. van hamslsveld, Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen , door IJsbrand van hamels veld. Eerfte Deel, met Plaaten. Te Haarlem, bij F. Bonn, 1799. LXXXVl en 382 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 15 - : Wie kent niet den onvermoeiden ijver van den Hoogleeraar van hamelsveld, om, door zijne Schriften, voor zijne Landgenoten, nuttig te worden? — Hierin drukt hij de voetftappen van eenen man, op wien Duitschland altoos roem zal mogen dragen, den onfterflijken michaëlis. — Dit Werk levert ons al weder een nieuw bewijs op van 's Mans werklust. — Eene Gefchiedenis der Christelijke Kerk! — Van welken verbaazenden omvang is dit Werk ! — Hoe veel behoort daartoe, om zoodanig Werk te vervaardigen ! — Een arbeid, zoo moeilijk , baart reeds, in den eerften opflag, zwarigheid! — Het veld, waarin gearbeid moet worden, is groot; en die bodem is, op vele plaatfen, nog niet naar behooren, bebouwd. — 'Er moet , zal 'er iet goeds geleverd worden, recht diep worden gedolven. — De waarheidlievende man be« wandelt hier een pad, waarbij of vooröordeelen hem zeiven ligt verblinden, of ook menfchenvreeze hem boeien kan. — Alle deze moeilijkheden kunnen 's mans werklust en ijver niet affchrikken. — Hij vormt zijn ontwerp — 'en hij — zal het uitvoeren. — Een kort verflag zal, zoo wij vertrouwen, den Lezer in ftaat ftellen , om dit Werk te beöordeelen. — Doch vooriif ééne vraag : voor wien fchreef H. dit Werk , voor Godgeleerden ? of voor Leeken ? — Offchoon hij ons dit niet zegt, befluiten wij echter, dat het is, om voor Leeken te fchrijven. Men zal voor de Theologanten ex Profesfo een Werk niet ligt kostbaar maken door Plaaten. Daarenboven , hetgene hij in de Derde Aanmerking in de Foorrede zegt , aangaande de reden, waarom hij de Gefchiedenis van jesus zoo uitgebreid heeft behandeld , bevestigt ons hierin. — Die vraag was thands reeds van veel gewigt: want of eene Kerklijke Gefchiedenis voor Godgeleerden wordt gefchreven , gelijk mos 11 eim, s ii m le r en anderen gedaan hebben, dan of dezelve een Leesboek voor Ongeletterden zijn zal, maakt bij ons een verbaazend onderfcheid. —> Aas  algem. KERREL. GESCHIEDENIS DER CHRISTENEN. 2 2j Aan *t hoofd van dit Werk ontmoeten wij eene Inleiding van 86 Bladz. Zeer befejopt wordt daarin aangewezen, wat men door Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis te verftaan hebbe: de nuttigheid derzelve : de verëischten eener goede Kerkgefchiedenis: — de bronnen en hulpmiddelen , tot recht verftand derze.lve : en de orde en fchikking in dit Werk in acht genomen. Omtrend het Eerfte Stuk hebbes wij alleen eene kleine Aanmerking Wanneer v H. het onderfcheid tusfehen Algemeen' en Bü'zmukre Kerkgefchiedenis aanwijst , bepaalt hij dit in dezer voege, dat „ de Algemeene zich ui ttrekt tot alles, wat de Christen-Kerk betreft, ter" wijl de laatfte zich alleenlijk tot eenig bijzonder ge" deelte bepaalt." — Deze opgave komt ons wat duister voor: men zou ligt kunnen denken, dat 's Hoogleraars gevoelen ware , om alles , wat in de Chnstliike Kerk, waar ook, gebeurt, in de Kerkelijke Gefchiedenis op te nemen. — Dit zal zeker zijne bedoeling met ziin — maar veeleer, dat de Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis behelst zoodanige gebeurenisfen, die betrekkin* hebben , tot de Christen - Kerk in 't algemeen — en zich dus geenszins ophoudt met zoodanige gebeurenisfen, die, het zij op zich zeiven, het zij in hare oorzaken en gevolgen, alleen betrekking hebben, op deze of gene Christlijke Gemeente, aan deze of gene plaats, 't Is toch hierin met de Kerkelijke Gefchiedenis gelegen, als met de wereldlijke. En dat dit het bedoelde van den Hoogleeraar zij , blijkt duidlijk uit hetgene bij Bladz. XXVII zegt aangaande het doen eener goede keuze. _ Hetgene aangaande de bronnen eu hulpmiddelen 'der Kerkelijke Gefchiedenis is gezegd , kon , in een werk voor ongeletterden, aanmerklük korter zijn. — Met dat al verwondert het ons, nu H. toch hierover zoo breedvoerig uitweidt, geen gewag gemaakt te vinden van onderfcheidene werken van semmler over de Kerkelijke Gefchiedenis, naardien de verdienfte van diert man, in dit vak, die van mosheim verre overtreffen, al zijn zijne werken zoo volumineus niet. Om bij voorbeeld het belangrijke en gewigtige der zoogenoemds duistere Eeuwen, (van de 5de tot de 14de) recht te leeren kermen, behoeft men Hechts de Selecïa capita van semmler te lezen, en men zal daar vinden, wie, voor den verdienstlijken schröck, het ijs gebroken heeft. — M - ME UWE VAD. bibv. iv. CBEL, no. j. ? meer  226* 3j. VAN HAMELSVELD Meer hebben wij niet aan te merken op de Inleiding. Dit Deel bevat voords het eerfte Boek dezer Kerkelijke Gefchiedenis, — loopende van c h & ist us geboorte tot den dood van joünnes, den laatften der Apostelen. Zie hier den inhoud der twaalf Hoofdftukken van dit eerfte Boek. i.) Toeftand der Heidenfche en Joodfche wereld ten tijde der geboorte van christus. 2.) Gefchiedenis van jesus christus. Zijne geboorte en ambtloos leven. — 3.) Prediking van joünnes den Dooper : jesus wordt van hem gedoopt en aanvaardt ïijn Leeraarambt. 4.) Jesus leere en wonderen. 5.) Gevolgen van jesus leere en verrichtingen geduurende zijn leven. 6.) Jesus Dood, Opftanding en Hemelvaart. 7.) Geloofwaardigheid van jesus Gefchiedenis. 8.) Gefchiedenis der aanhangers en belijders van jesus, van zijne Hemelvaart, tot den dood van den Joodfchen Koning, her odes agrippa. 9.) Gefchiedenis van de voordplanting van het Christendom, bijzonder door den Apostel paulus, tot deszelfs eerfte gevangenis te Rome. 10.) Berichten nopens de verrichtingen en lotgevallen der overige Apostelen. 11.) Vervolg der Gefchiedenis, van de gevangenis van paulus te Rome , tot den dood van den Apostel j o a nnes. 12.) Befchouwing van den inwendigen ftaat der Christen-Kerk, geduurende dit eerfte Tijdperk. Zonder dat wij het behoeven te herinneren, ziet elk reeds van zeiven, dat de levensgefchiedenis van jesus een zeer aanmerklijk deel dezer gefchiedenis bellaar. — Dit is men zelden gewoon in eene Kerkelijke Gefchiedenis, en trekt dus terftond de aandacht. H. geeft 'er reden van in de Voorrede. „ Ik oordeelde (zegt hij) „ eenigzins breedvoeriger te moeten zijn, in het verhaal „ van de Gefchiedenis van jesus christus, den grooten Stichter der Christelijke Kerk, en van zijne „ Apostelen, als waardoor wij ons van het Christendom „ zuivere en echte denkbeelden kunnen maken , en te „ beter in ftaat zijn, de afwijkingen en veranderingen , „ in volgende tijden in het Christendom gebragt, na 9, te gaan, het welk van zeer veel dienst moet zijn, in het beöordeelen, wat eigenlijk Christendom is ; „ welke juiste kennis zoo volftrekt nodig is , om de verdeeldheden der Christenen onderling te verminde,, ren , en de aanvallen van het ongeloof , die hunne „ fterkte meestal ontkenen uit de verwarring van het " „ Chris».  algêm. ker'kel. geschiedenis der christenen, iij „• Christendom met de bijzaaken, die niet tot deszelfs ,, wezen behooren, alle kragt te ontnemen." — Hoe zeer men ook de aanmerking, hier door v. H. gemaakt, in 't algemeen zal toeftemmen, zoo zal men nogthands zoodanige uitvoerige' behandeling van jesus levensgefchiedenis liever niet in eene Kerkelijke Gefchiedenis aantreiTen, — waaiïn, ten boven gemelden einde , eene korte fchets van jesus leere, (hier Bladz. ioa. en verr vol*, ontvouwd) eene voegzame plaats bekleden , en toereikend bevonden worden zou; — vooral ook, omdat de Gefchiedenis van jesus leven te meermaalen behandeld is. — j Voords is de ftijl en fchrijftrant van den Hoogleeraar •zoo wel bekend bij onze Landgenooten , dat wij het overtollig oordeelen , om hier-van iet te zeggen. Bij de volgende Deelen, zullen wij ons wat meer in bijzonderheden inlaten.' Thands maken wij alleen nog deze aanmerking, dat wij, in het laatfte Hoofdftuk, naar m«ne van deszelfs inhoud , meer beknoptheid ontdekt hebben, dan in de voorgaande Hoofdftukken, dit doet ons hopen, dat de Hoogleeraar woord zal kunnen houden, met dit geheele werk, in tien of ten hoogden twaalf Deelen, te zullen afdoen. Vooral hopen wij , dat het zoo noodzaaklijk verëischte eener goede Kerkelijke Gefchiedenis, door den Hoogleeraar zeiven, ÜW;:. XXVIII opgegeven, dat zij, naamlijk, pragmatisch behandeld worde, — in de volgende Deelen wat meer doorltraale, waartoe de Kerkelijke Gefchiedenis van spittler hem ongemeen veel dienst zal kunnen doen. — Catechismus der Apothecars- kunst, of eerfte grondbeginselen der Artj'enij-mengkunde , voor eerstbeginnenden opgefteld. Door Dr. sigismund Eredrik. her ui s t ad t, te Berlijn, uit het Hoogduitsch vertaald, door f. m. lijnen, Apothecar te Amfteldam. Te Amjle/dam, bij J. B. Elwe, 1799- £78 Bladz' ln gr. OStavo. De prijs is f 1 - 14 - : Reeds lang heeft het den Leerlingen, in de grondbeginfelen der Artfenij-mengkunst ontbroken aan een dergelijk Handboek. De voornlamfte reden , dat men, in ons gewest, Z09 vele onkundige Meesters, en p a naar  223 s. t. hermbst&dt naar evenredigheid, zoo weinig lust, tot de waare beoefening dezer kunst, zoo noodzaaklijk voor elk lijdend Mensch, vindt, is gelegen, in den gebrekigen aanleg van dezen, toen zij in de Leerjaaren waren. Daar het in tusfehen zeker is , dat onkundige Meesters geene kundige Discipelen kunnen maken, ten zij de Leeslust, tot vermeerdering van kennis , aanleiding geve , zoo mogen wij ons indedaad vleien, dat deze Catechismus, die volgends het phlogistisch ftelfel van sta hl, eenvoudig ingericht, verftaanbaar gefchreven en goed vertaald is, van veel nut zal zijn ; althands wij durven denzelven, als een nuttig en nodig Handboekjen, dat de Jongeling en ook allen , dien het aan genoegzame pharmaceutifche kennis ontbreekt, lezen en herlezen moet, aanprijzen. Men zal daarin vinden, noch te veel, noch te weinig : de Schrijver bepaalt zich tot alles , wat voor den Artfenij-bereider, in de eerfte plaats, nodig is te kennen; hij doet dit naauwkeurig cn zonder wijdloopigheid: de inhoud en rangfehikking kan ons hiervan reeds genoegzaam overtuigen. Het Werk is verdeeld , in zes Hoofdftukken; bevattende het laatfte Hoofdlluk veeriien Afdeelingen. Het eerfte Hoofdftuk draagt tot opfchrift: Bepaling oogmerk en verdeeling van dezelve , (te weten: van de Apothecars-kunst) en befchouwing van de Artfenijmengkundige bewerkingen. Het tweede: van het vuur, de lucht, het water en de aarde; in zoo verre, de kennis derzelven voor den Artfenij -menger noodzakelijk is. Het derde : van de Enkelvoudige Geneesmiddelen, welke het tnijnftofelijk Rijk aanbiedt, en van hunne Artfenij-mengkundige bereidingen. Het vierde : van de enkelvoudige Geneesmiddelen, welke het plantenrijk aanbiedt, en van hunne Artfenij -mengkundige bereiding. Het vijfde: van de enkelvoudige Geneesmiddelen uit het Dierenrijk. En eindelijk het zesde Hoofdftuk: van de famengeftelde Geneesmiddelen, of van de Artfenij -meng- en j'cheikundige bereidjelen en derzelver toebereiding. De Afdeelingen, welken de toebereiding der famengeftelde Geneesmiddelen bevatten, bepaalen zich, tot de Loogzouten; Zuurzouten; onzijdige Zouten, aard-en midden Zouten; Metaal, en midden Zouten; olieachtige, harstachtige, zeepachtige, zwavelachtige , metaalachtige , geestige , waterachtige , . zwi-  CATECHISMUS DER APOTHECARS-KUNST. 2S9 Puberachtige Geneesmiddelen, en ten laatften tot pleisters ^Om^de aandacht, tot hetgene in elke § verhandeld wordt, meer te bepaalen , ftaan de vragen, op den kant, waardoor men, fchoon de tekst zonder deze vragen, even duidlijk kan gelezen en verftaan worden , altoos vooraf zien kan, wat men, onder het lezen, kan verwachten. Tot eene proeve van de behandeling, over de enkelvoudige Geneesmiddelen , verkiezen wij , uit het vierde Hoofdftuk, de korte befchrijving van eenige bijzondere deelen der Planten-Lichamen. Op de vragen: wat is Campher, wasch, enz., wordt geandwoordt: „ § *<6 Def Campher Camphora is eene bijzonder geaarte, " ïiat 'on'vlambaare zelfftandigheid, waarfchijnehjk eene " eigene verdikte Olie, welke, behalven uit eenige an" dere Planten , voonmmlijk uit de Campherboom , " Laurus Camphora , die het meest in Japan, en op 1 het eiland Borneo groeit , gewonnen word. Men fnijd de wortel, ftam , en takken klein, en kookt dezelve in destilleerblazen, waarvan de helmen, met ?! ftroo en rijswerk belegd zijn; zo word de Campher vlug en zet zich aan deeze deelen , in eene vaste gedaante aan , dewelke daarna, door eene Sublimatie , " voornaamlijk in Hollandfche Fabrieken , nogmaals ü gezuiverd word; in de Apotheken, komt zij in ver" fcheidene pleisters, en zalven; ook word, door des\\ zelfs oplosfing, in wijngeest, de^Campher Spiritus „ Spiritus vini Camphoratus bereid. S a«7. Het Wasch Cera is eene waare plantagtige „zelfftandigheid , alhoewel hij , gelijk als de Honig, '„ van de Beien bijeen vergadert, en tot ons gebruik " aangeboden wordt. Het word van de Beien , uit het ' Bloemenftof der planten toebereid, en door het ' uitzweeten der zes ringen van hun agterlijf, tor , den Bouw hunner cellen, ontlast. Om het wasch, ! van de aankleevende onzuiverheden te bevrijden , !I word het , na dat het van de daaraanzittende Ho/n? ' is bevrijd geworden , in heet water gebragt, daarin ! het fmet, de onzuivere deelen vallen laat, en het zfiivere Wasch boven op drijft. _ De geele couleur !, van het Wasch , komt waarfchijnehjk even als b.j den Honig, van de verwende zelfftandigheid de, \, Bloemftofs , voort. Door het bleeken aan de Zon, J word hij van zijne geele couleu? berooft , en daar-  83° S. F» HERMBSTÜDT, CATECH. DER AI'OTH. KUNST. door in wit Wasch Cera alba verandert. Het gebruik ,, van de Wasch, in de Apotheek, is zeer verfchillend , zo als de volgende voorbeelden leeren zullen." § 358. De Orlean Orleana is een roodbruin , mergachtig weezen, het welk zich in de Zaadhuisjes ,, van de, in Brafilièn, Mexico en St. Domingo groeijen5, deUrleanboom, Bixa Orleana bevind en de Zaadkor-,, reis omringd. Men verkrijgt het, door het uitwas,, Fchen met water, wanneer het dan nog heel week , ,, als eene roode ftoffe tot ons komt. In de Apothe- ken, gebruikt men het, tot eene geelverwende zelf„ Handigheid." Uit deze voorbeelden zal men kunnen oordeelen, over de wijze, op welke de Autheur de voornaamfte, vooral uitheemlche enkelvoudige Artfenij-middelen befchrijft , en het is op dergelijke wijze, dat hij te werk gaat, niet de bereide Geneesmiddelen. Zoo vraagt hij bij voorbeeld in de eerfte Afdeeling, handelende van de loogzouten, § 473: ,,wat is [al alcali volatile?'''' en na dit befchreven re hebben , vraagt hij: ,, Waar door ,, onderfcheid zich het alcali volatile?"" beandwoordende hetzelve aldus : ,, Tot- de eigenfchappen , waardoor „ zich het alcali volatile van de vuurbeftendige loog5, zouten onderfcheid , behooren : 1.) deszelfs doors, dringende vlugge reuk; 2.) dat het bij de geringfte graad van warmte geheel vlug gemaakt word; 3.) dat het'met zuureu verbonden, ophefbaare onzijdige 9, zouten levert; 4.) Dat deszelfs verbindingen, met s, zuure zouten , door de vuurbeftendige loogzouten, zo als ook , door loogachtige aarden ontleed wor- den; 5.) Dat het met de damp van Azijn, witte wol- ken formeert; 6.) Dat het, het koper, tot eene blaau- we Tinctuur oplost; 7.) Het maakt met het vitriool 3, zuur , het fal ammoniacum Secretum Glauberi, 8.) Met 'net falpeterzuur de Nitrum flammans; 9.) Met ,, het zoutzuur de gemeene Salmiak; met het azijnzuur n de Spiritus Mindereri," Niet**  nieuwe scheikundige bibliotheek. 231 Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. jMcut ?laJ°-^ magis amica Veritas. Vierde Stuk. Te Amfteldam bij de Wed. J. Dóll en Zoonen, 1799- 101 Jslactz' In gr. Oftavo. De prijs is f: - 12 - : Met dit vierde Stuk, is het eerfte Deel van dit nuttig Tijdfchrift compleet, in hetzelve wordt op dui voorigen voet verflag gedaan van de volgende Werken. Grundriss der Chemie von f. a. gren , ijler and zter tneu» — Ferfuch über die Lebenskraft von brandis. — uemonftration de la fausfeté des principes des nouveaux Uun,istes,par le Citoijen monnet. - Werkhoven, Nieuwe Chemifche en Phijfïfche Oefeningen. - Journal der Pharmacie von trommsdorff, 5 Band iftes und alles Stück. Vervolgends ontmoeten wij in (kt MuKjen eene redenvoerjng over de verdienste van anton lorenz lavoisier, voorgelezen m het Genootfchap Concordia et Libcrtate, door j. r. dei- wan Med. DoSl. i,a:i,„„ Gemeenzaam met alles , wat tot Natuur- en Scheikunde behoort, en met de gefteldheid van dezelve in den tecenwoordigen tijd, daarenboven met een levendig gevoel, voor het belang dezer Wetenfchap aangedaan, en tevens bij uitnemendheid gefchikt, om zijne gedachten met fchoone eenvoudigheid aan anderen voor te dragen, was Dr. deiman volmaakt berekend voor de taak, welke hij op zich genomen heeft , om de verdienften te fchetfen van den uitmuntenden lavoisier. Nadat hij eene korte fchets van den kmdfchen ftaat der Scheikunde in vroegeren tijd , van den aanwas , dien zy onder s t ahl had ontvangen, van het ftelfel van dezen beroemden man zeiven , en eindelijk van de veelvuldige belangrijke ontdekkingen van priestleij had opgegeven, doet hij ons opmerken, hoe de ontdekkingen van dezen laatften veelal geheel op zich zeiven ftonden. „ Men ftapelde," zegt hij, „ proeven op proeven, , men verlustigde zich met de fraaiheid der verfchijn,, felen, welke dezelve opleverden, doch men fcheen ' in de kennis van de wezentlijke waarde der ontdek,, kingen zeiven, en de betrekking, welke dezelve op de tot hier toe aangenomen Scheikundige grond" ftellinge had, geene vorderinge te maken. In te,, gendeel, het fcheen, als of de geest, door zo vel* " b p 4 jj me*-  «3a nieuwe scheikundige bibliotheek. nieuwe en treffende verfchijnfelen bedwelmd, in ene ,, geheel nieuwe waereld verplaatst was. — Men zag als het ware grote veranderingen in de Scheikunde te gemoet, men voelde nu en dan de zwakheid van het aangenomen leerftelfel , doch men was beducht ,, voor de gevolgen, en dus trachtede men zo goed ,, mooglijk alle deze nieuwe ontdekkingen, volgens het ,, Stahliaanfche leerftelfel, te verklaren. Hierop vertoonde zich lavoisier. aan de Scheikundige wereld. — ,, Bij ene gelukkige overëenftem- ming," dus vervolgt de Redenaar, ,, van tiitmun„ tende zielsvermogens, bij ene geregelde en onbeperk„ te verbeelding, bezat lavoisier een oordeel, „ dat zuiver en doordringende genoeg was , om alle. „ bijpaden , waarop zijne voorgangers waren afge- dwaald, te vermijden , en een verftand, om het „ verband der dingen tot in de onmerkbaarfte gedeel- tens te doorfchouwen : met één woord, lavoi-. ,, sier fcheen door de natuur uitgekozen te zijn, ., om in de Natuur- en Scheikundige waereld ene rol ,, te.fpelen , waar van wij in de Gefchiedenisfen wei,, nig voorbeelden vinden; en mag met recht onder die ,, Wijsgeren , onder die zeldzame en oorfpronglijke ,, genie* geteld worden, die aan die takken van mensch„ Jijke kennhfe, waarop zij zich toeleggen, een cha9, raclei geven, geheel verfchillende van dat, het welk ,, ze te voren hadden. Men vindt in de Jaarboeken der Wetenfehappen verfcheiden beroemde mannen, ,, welke door nuttige en belangrijke ontdekkingen zich 3, een onfterrKiken naam hebben verworven, doch men ,, vind weinigen , welken ene gehele hervorming in ,, enige tak van Wetenfchap gemaakt hebben; < maar nog zeldzamer vind men een voorbeeld van „ hervorming, dat gelijk is aan die, welke lavoisier in de Natuur- en Scheikunde heeft daargefleld, voort al, wanneer men in aanmerking neemt de uitgeftrekN 5, heid dez.er Wetenfchap, en den korten tijd, in wel- ken hij zulks heeft tot ftand gebragt. En onze verss wondering wordt ten hoogden top gevoerd over de grootheid van zijn genie, wanneer wij den gang zijner ontdekkingen nagaan , hem ftap voor Itap in, „ zijne nafpeuringen volgen, en de hinderpalen overwe%% gen, welken hij door zijn fchrander vernuft, en zijne „ ftajidvastige werkzaamheid 3Q gelukkig heeft ovcr- v won>  nieuwe scheikundige bibliotheek. 1133 wonnen. Wanneer wij den geregelden vlugt zijner " verbeelding, van het bekende tot het nog onbekende, " op enen afftand volgen: hoe hij van ontdekking, tot ontdekking, door wijsheiden omzichtigheid beltierd, " in zijnen loopbaan voortwandeld, en als den vertrouden lieveling der natuur overwinning aan overwin. ninaen paart, atiz. Vervolgends saat hij de nafpoonngen van dezen grooten man van flap tot ftap na, en wijst ons aan , hoe «ii hem van de zwakheid der gronden van het tot dus ver srevolgd leerftellel van staiie overtuigden, hoe hij c\l hier toe gemaakte ontdekkingen tot één geheel verPeniüde en hoe daaruit dat Leerftelfel ontdaan is, het-, welk wegens deszelfs duidlijkheid en de eenvoudigheid , waarmede , volgends hetzelve , alle natuurverfchiinfelen verklaard worden, de verwondering der gantfche geleerde wereld tot zich trekt , en door de beroémdfte Natuurkenners, die te vooren deszelfs grootfte teeenftanders waren en alles aanwendden, om de ongegrondheid van hetzelve aan den dag te leggen, en 'er gebreken in te vinden, thands zeer algemeen gretig gevolgd wordt. „ Niet üe „ ik dan den taak , dien ik op mij nam , volbragt te „ hebben. Ik hoop, dat de moeite, die ik aan het op,, ftellen van deze Verhandeling befteed heb , zal ver„ goed worden', door eenig genoegen aan den verltan' digen Lezer gegeven te hebben. En ik zal mij ver' blijden, zoo ik iet mag toegebragt hebben tot heteindigen van de verwarring en het verjchil, omtient ' het begin van de Christelijke Jaartelling, en dus ook i van elke nieuwe Eeuw in dezelve , door mijne Le^ „ z,ers te overtuigen, dat men den eerften Januarij 1801  i$& weekblad voor den „ de tiieuuk, of negentiende , Eeuw der Christelijke; Jaartelling, beginnen zal." Wij kunnen hier met ruimte bijvoegen, dat deze Verhandeling in den volden zin onze goedkeuring wegdraagt , en alleszins ter lezing en erndige overweging verdient aangeprezen te worden. • Weekblad voor den zoo genaamden gemeenen man, uit gegeeven door het Departement Stad en Lande, behoorende tot de Maatfchappij tot nut van 't Algemeen. tweede deel. Te Groningen, bij W. Zuidema. 416 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 1-19-: TV/Tet genoegen kondigen wij thands het Tweede Deel ^-'-k van het Weekblad voor den zoogenaamden gemeenen man aan. Daar wij reeds bij de aankondiging van het Eerfte Deel onze gedachten over de nuttigheid van dit Werk gemeld hebben, zou het thands een vergeeffche arbeid zijn dezelven andermaal te herhaalen. Dit Tweede Deel beftaat even als het Eerfte , in twee en vijftig Nommers, welken allen van eenen belangrijken en kerzamen inhoud zijn. Tot eene proeve zullen wij den Lezer de volgende gefchiedenis mededeelen. Dezelve komt voor op Bladz. 579 onder den tijtel; voorbeeldige menschlievendheid der zoogenaamde quakers in ierland, betoond aan den ramps1' oedigen schipper, adriaan harms hort,en vrouw jantje hindriks, woonachtig te veendam. „ Schipper adriaanharms hort met vrouw „ en kinderen, benevens het overige Scheepsvolk, op „ den 17 Januari 1796 van St. Martin, een Franfehe ,, haven, met een lading zout onder zeil gegaan zijn,, de, om te Dordrecht in Holland te losfen, wierdt, „ na weinige dagen op zee te hebben overbragt, van „ een' hevigen ftorm beloopen." „ Na het roer en agterhek verkoren, in gevaar van overzeild te worden geweest te zijn , tweemalen „ het ankertouw gekapt, niets dan de groote mast, ., en ftaftbk overgehouden, en allerlei wederwaardig„ heden te hebben doorgedaan , geraakten zij einde■„ lijk, meer bij geluk dan wijsheid, in den morgen  ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. 237 vin den 26 Januari onder Ierland de Rivier de Shure op, en troffen, toen zij eenige uuren oP dezelve gevorderd waren, een floep met agt mannen aan, die, " hunnen nood gezien hebbende, daar reeds een' gerui•" men t i idop hen gelegen had , en door wiens gel SouwS hulp en bgltaifd zij nog dien zelfden avond ? bii een dorp, genaamd Pasfis, aankwamen. Zij aV f en, welkelmLr of ooit zulk een geval b^voond, of daar van ooggetuige geweest zijn , kunnen zien " e n recht denkbeeld maaken van den akehgen toeftand™'waarin zich toenmaals Schip en Volk bevon- " %'e" Kapitein van de floep, zijnde een EngeHche nres-officier, een Handwerk daar anders met veel " Selï den op zit,bezorgde nn wel dra, dat de vrouw " S kinderen aan wal onder dak gebragt, verkwikt, v rw nSd en met drooge kleêren voorzien wierden 't Was de zelfde man, die hen met hun Schip verder " op naar Waterfort, één der aanzienlijke Kooplieden * v?n Ierland, hielp; aldaar aangekomen zijnde, de " ?cl nper bij een' goeden Correspondent bragt en ^h^n^ol bew- brave menfchen gevonden " WNueIha'dden zij weêr land onder de voeten; zij w| „Ven naar den mensch gefproken, buiter, gevaa.r, en hadden den Engelfchen Kapitein te vnende, d« nu wel verder zoude voorthelpen, enz. t is waar, z dlnkten God voor hun behoud tot dus verre;. doch zaten evenwel nog te zeer n de nijp, gitCt kunnen lijn. Geen wonder waarlijk! GrootBrittannien en de Verëenigde Nederlanden, hunVa derlaud, waren toen ter tijd reeds met el Kanoer iu ooriog.' Hoe wisfelvallig ware het, tiM«0*n onderftand van huis te krijgen! hoe ligtelijk konden zij bii dezen of geenen onmensch bekend worden, me ïan hunnen8 rampfpoed ,, voor goeden prijs opbrengen , of andere onaange ' naamheden zoude kunnen veroorzaaken. f Deeze en diergelijke overdenkingen KW^jJf*.  *3S WEEKBLAD VOOR. DEN ,, Schipper en zijn gezin, meeuigen fiaapeloozen nacht." ,, Maar wat gebeurt! wanneer de mensch de minde ,, verwachting heeft, ftaat dikwijls de uitkomst voor ,, de deur." ,, Gewoon zijnde om forowijlen in het vooronder ,, een" Pfahn te zingen, wierdt dit, alhoewel zij van „ de ftraatjongens zeer veel overlast leeden, door ver* fcheidene goede menfchen gehoord, en zie daar het ,, middel van hunne redding!" En wat flag van lieden waren dat? Zekerlijk Ge„ loofsgenooten?... Neen mijne waarde Lezers! het ,, waren niets minder dan (zoogenaamde) Quakers." ,, Onder deeze menfchen, welke zich door elkander ,, de Vrienden laten noemen, waarvan in Ierland een ,, groot aantal woonachtig zijn , en die hier te lan,, de, veeltijds, zoo belachlijk worden afgebeeld, vindt „ men veele goede menfchen - zielen, die de Kristeliike Zedeleere,zoo eenvoudig als die door jesus en zij,, ne Apostelen gepredikt en beoefend is, in al hun„ nen handel en wandel naar de letter trachten op te „ volgen." „ Nauwlijks was hun de ellende van den ongelukki. „ gen Schipper ter oorcn gekomen, of ieder van hun, ,, gedachtig aan de fchoone les van den Verlosfer: al „ wat gij wilt dat u de menfchen doen, doet hen ook ,, alzoo, bêijverde zich op't zeerste, om hem vriende,, lijk te bejegenen, aan te haaien, en een riem onder „ 't hart te fteeken. " „ Met hun naar hunne Godsdienstige vergadering, „ die zij de Meting noemen , gegaan zijnde , lieten ,, zich de Schipper en zijne vrouw , bij het uitgaan derzelve , overhaalcn om met de Vrienden te gaan „ eeten, en, van toen aan de achting der aanwezige „ broeders verworven hebbende, wierden zij met vrien„ delijkheden als overhoopt , en zoodanig behandeld , „ als of zij bij hunne bloedverwanten waren te huis ,, geweest." ' ,, De kleeding van den Schipper en zijne vrouw daar ,, te lande een ongewoon verlchijnfel zijnde, hadden ,, aij hierom op ftraat nauwlijks vrede van 't kauailje, ,, Dit moet de Vrienden ter ooren zijn gekomer want „ kort daar na verfcheen 'er een kommando SdidÉM&n „ om hen te beveiligen. En wie anders dan dé Vrienden zouden dit beiteld hebben ? .... Om alle verdere f, nis-  ZOO GSNAAMDEN GEMEENEN MAN. 239 historiën voor te komen, lieten de Vrienden ftraks*' ciaaviim des Schippers vrouw naar 's lands wijze " kleeden, en daardoor van al-dit ongemak bevrij- " dCMaar nu kwam het ergfte nog aan. De Vrouw was zwanger , en de tijd haarer bevalling , tegens welken men gedacht had in 't Vaderland te zullen " ziin, naderde met groote fchreden. De poppekraam " was grootendeels in 't Vaderland , en dat men nog H bij zich hadde, in de grootfte wanorde." Deeze omftandigheid kon voor de goede Quakers 'niet lang verborgen blijven. En wat dceden zij nu? " zij beklaagden de arme menfchen , namen hartlijk " deel in derzelver ongelegenheid, wenschten hun Gods " zegen, enz. — Ja! dat deeden zij: maar zij dceden nog meer. Op een' zekeren tijd bij een hunner ter " maaltijd zijnde, befchonk hun de een met een groote rol fervetten goed , de ander met een twintig ellen " fijn baai, een derde nam op zich om het maakloon " te betaalen, en zoo wierdt nu binnen tien tellens '' alle zwaarigheid weêr weggenomen; terwijl men nog boven dien hunne kindertjes zoo deftig m de pluimen V ftak, dat de ouders, zoo hen de fpraak niet verraa" den had, hunne eigene kinderen niet gekend zouden „ hebben." , „ , De kleine voorraad van geld was nu verteerd. DeVrienden daarom te vraagen, kon men niet over zijn hart krijgen : want (dacht de Schipper met reden) men moet willige honden niet te veel vergen. En , evenwel het water ftond hen aan de lippen*. .. Dc , Vrienden bemerkten al weder wat 'er aan icheelde , en dit was reden genoeg, om den Schipper onbepaald „ hunne beurs aan te bieden, en onder 's hands drie, viermaal meer toe te Hoppen, dan hij ^ van, nooden had, of immer gevraagd zoude hebben. De vrouw kwam voorfpoedig in de kraam, zonder „ dat de Schipper een penning behoefde toe te fchieten: want de Vrienden , op wiens aanftaan en kosten hij ' eene kamer had moeten hnuren, betaalden alles tot „ één duit toe wat 'er noodig was, terwijl de kraam„ vrouw, opgepast en gevierd als eene pnncesle , te „ midden van zoo veele goede menfchen — Vrienden „ in naam en daad — binnen kort hertelde. Nu wa* „ het Schip weêr in gereedheid om zee te kunnen kw" zen:  240 WEEKBLAD VOOR DÈN ,, zen: de vrouw zoo wel in order, dat zij vervoerd ,, konde worden , en nogthands maakte de Schipper ,, geen haast om te vertrekken." „ En waar aan haperde het nu weêr? aan geld moog„ lijk?... Juist geraaden, lieve Lezers! 't Geld is toch ,, de ziel van de negotie. De Schipper had om wisfel naar Holland gezonden : maar nog geen antwoord ge,, kreegen. 't Is waar de Vrienden hadden dikwijls de milde hand opengedaan. De kraam had den Schipper „ niets gekost: ook behoefde hij, met vrouw en kin,, deren, voor geen voedfel en dekfel te zorgen. Had nu „ het overige Scheepsvolk maar van den wind kunnen ,, leeven , dan ware 'er geen nood bij geweest: doch ,, het onderhoud van deezen , benevens het kalfateren „ van het Schip, had onze man zoo diep in fchulden ,, gebragt, dat hij, zonder nieuwe fchulden te maaken, ,, nu geen kans zag zich de verëischte levensmiddelen „ aan te fchaffen , of met eeren weg te komen : en ,, men kon toch zonder ceten en drinken niet aan boord „ Nu was goede raad duur. ,, Dit leuteren liep, gelijk men denken kan, geweldig in 't oog. Door de Vrienden daarover aangedaan „ zijnde, befloot de Schipper maar voor de vuist uit te komen , gelijk hij dan ook deedt, zeggende : ik ,, verwacht wisfel van Amfterdam, en vrees dat die om den oorlog zal opgehouden werden. Wil ik een eerlijk ,, man blijven , dan moet ik hier mijne fchulden betaa„ len,eerik vertrek; en hoe kan ik dit? — Wat zijt ge „ van nooden? was het antwoord. Een groote fomme; „ zoo en zoo veel. — Nu gingen de Vrienden een paar „ oogenblikken alleen, wisfelden eenige woorden met eikanderen, en ,— of de pligten der menschlievend„ heid nog niet genoeg door hun voldaan waren — en „ (zeg ik), te rug gekomen, vatte een van hun edel- moedig het woord op, en fprak: gij kunt vertrekken Vriend! heen ter tijd uwe Wisfel Is ingekomen, zul„ len wij uwe fchuld'èifchers door een voldoende borgtogt „ te vreden ftellen.'1'' „Behalven iets ter verkwikking voor de jonge Vrouw, „ die toen dertien dagen oud kraams was , lieten de „ Vrienden nu nog een grooten overvloed van victualie, „ als fpek, vleesch, aardappelen, wijn, bier, chocolade, koffij, the-e en andere noodwendigheden, te „ veel  zoo genaamden gemeenen man. 241 véél om te noemen, te geeve, aan boord brengen, en alles ter afreis klaar maaken." „ Eindelijk verfcheen de dag van hun vertrek. Een „ gunstige wind wapperde in de zeilen. Nu was het ,, tffcheidsüur daar. Hoe zal ik dit befchnj ven ! Kunt gij u , uit al het voorgaande, niet verbeelden. " hoe het zelve onder zulke deugdzaame menfchen moet '! geweest zijn, waarde Vrienden?... voor hun , die zich dit niet verbeelden kunnen , zou ik vruchtloos " moeite doen, het zelve af te fchilderen ; zij, die het " zich voordellen kunnen, hebben mijne befchrijving " niet van nooden. Een hartelijke handendruk en een " God zij met u! van de eene: harten, te vol om, an" ders dan door ftomme traanen, te kunnen fpreeken, '' van de andere zijde, verbeeldt u dit, en ziet daar dan het geheele affcheid 1" Men ligtte den 21 Junij het anker, en kwam den '10 Tulij, behouden in Holland aan." Toen hij nauwlijks aan wal geflapt was. ontving de Schipper een' brief van de Vrienden in Waterfort, " meldende, dat zij de verwachte Wisfel twee dagen " na zijn vertrek te Waterfort ontvangen hadden , en " daar door nu alles voldaan was." En van wien kwam nu deeze Wisfel ? Zekerlijk 'van den man , dien de Schipper daaröm verzocht had. Ta mijne Vrienden 1 dat had ik ook gedacht! " maar neen ; zij was mede uit Menschlievende begin" felen voortgefprooten. Eene weldaadige Weduwe in den Olddmbte, die de ongelukkige toeftand van den Schipper en de zijnen bekend was geworden, had , " uit eigene bewceging , de gelden daartoe opgefchooten en naar Ierland overgemaakt. Zoo moest de " eene weldaad flrekken om de andere te vergoeden. Het Vaderland aangevallen en verlost , in zes Zangen, door a. loosjes, P. z. Te Haarleni btj A. Loosjes, P. z., 1799. 104 Bladz. In gr. Octavo. Depris isfi-8-: irve voor altijd in de Gedenkboeken van ons VaderXJ land aanmerklijke Landing der Engelfchen en Ru»s. fen, op onze naauwlijks genaakbare Kusten, en de nog aanmerklijker aftogt van die , reeds in hun voornemen nieuwe vad, BIBL» iv.jDEBlr. no, 5' Si "aK  24a A. L O O s J E s, P. Z. half gedaagde, Krijgsmagt, verfchaffen inde daad eene treflijke Zangftof voor den Vaderlandfchen Zanger, en het Dichterlijk vernuft van den ijverigen L. heeft in deze Zangen , onzes bedunkens, immers zoo veel de fpoed, dien de' uitgave van dergelijke Dichtftoffen vordert, toeliet, een gepast gebruik gemaakt van den rijken voorraad van zinlijke beelden, dien de (toffe opleverde. Een Inleidende Lierzang wordt gevolgd door den Eerften Zang, waarin het ontwerp tot de onderneming tegen Holland op eene krachtige en fchilderende wijze voorgefteld wordt ; in den Tweeden Zang worden de toebereidfelen tot dien togt in de Havens van Engeland en het uitzeilen der Engelfche Vloot, op eene natuurlijke en fchilderachtige wijze, befchreven. De Derde Zang vervat de Landing. De Vierde Zang den aantogt der Franfchen en de vorderingen van den Vijand. In den Vijfden Zang moedigt de Vrijheid de Bataaffche en Franfehe Helden tot een' kloekmoedigen wederftand aan; Krijgsdaad van dumoncea u en gevangenneming eener bende Rusfen , en eindelijk de Zesde Zang behelst den laatften, gevaarlijkften, aanval des Vijands, zijn doordringen tot in de nabijheid van de Beverwijk en daarop gevolgde zoo onverwachte nederlaag, wijders den terugtelt en eindelijken voorbeeldelozen aftogt; met veel o-evoel en vuurigen Geestdrift befchrijft de Dichter de vreugdekreet der verloste inwooners in deze Coupletten, welken wij, tevens ten proeve van de behandeling der overige, den Lezer hier voor oogen brengen: Wat kreet van nooit gevoelde Blijheid Rijst, op deez' godstaai van de Vrijheid. —- Mét dankb're traanen in het oog Hefc thans het Volk een' kreet omhoog, Als of 't gejuich van fterveüngen Het fter-gewelf zoekt dóór te dringen; Alsöf het juichend vreugd • gefchal Moet drinRen tot in 's aardrijks holen , Zich fpreiden langs de beide poolen, En galmen door het wijd Heelal. Wij moeten hier echter bij aanmerken , dat deze Hijperbolifche Befchrijving van het juichen der Inwoone* ren, door de natuur en waarheid te verre te overfchreiden , derzelver doel mist ; niemand immers kan zich een gejuich verbeelden, dat zoo geweldig is, dat het fchijnt, als óf het tot in 't Stergewelf en *i Aankijkt  HET VADERLAND AANGEVALLEN EN VERLOST. 243 'nokn moet dringen, of zich langs de beide Poolen verfpreiden, en daar men zich dus geene zinlijke voorftelling van zulk een bovenmenschlijk geluid maken kan, is het niet mooglijk, dat deszelfs befchrijving ons kunne treffen. Met recht zegt de oordeelkundige boileau Rien rfest beau que le vrat; le vrai fcul est aimable Alleen het waare is fchoon; het waare alleen beminlijk. Wij voor ons zouden liever gezien hebben, dat dit geheele Couplet agtergebleven ware, en dat de Dichter in de befchrijving der blijdfchap , welke op de blijde maar van 's Vijiinds aftogf plaats had , zich alleen bij dit volgende Couplet, waarmede hij zijn Dichtftuk befluit, èn dat binnen de grenzen der Natuur en mooglijkheid beperkt is, bepaald hadde: De Blijfchap gilt, als uitgelaaten, Langs markt - plein , wegen, gragten, ftraaten ; Zij maakt de koelde geesten warm; Men vliegt elkaêr befchreid in d'arm. En kuscht, met Vriendfchaps handen-drukking, Elkander, beevend van verrukking, Roept, juichende in dit heilrijk lot: „ 6 Deez' Verlosfing is een Wonder: 'Er fchuilt gewis iets Godlijks onder', ó Zulk eene uitkomst fchenkt ons Godl" Na dit bondig en krachtig flot van den Lierzang zeiven volgt een korte Toezang, doch welke niets belangrijks bevat, en tevens met de zes Coupletten, welken de Dichter goedgevonden ■ heeft, 'er naderhand nog bij te voegen, en die gratis aan de bezitteren van dit Dichtftuk medegedeeld worden , onzes bedunkens het ftuk node-' loos verlengen , en het vuur, waar in de Lezer door het flot van den laatften Zang gebragt was , aanmerklijk doen verflaauwen. Eenige verbeteringen over het ge-' heele Dichtftukjen zijn bij deze zes Coupletten gevoegd,. cn verdienen, onder het lezen desWerks, in aanmerking, genomen te worden.  544 c- ZILLESÏN, GESCH. DER VERGEN. NEDERLANDErf. Gefchiedenis der Verëenigde Nederlanden, nevens de voornaam/ie gebcurtenisfen in Europa, federt de Oorlogsverklaring der Franfchen aan Engeland en willem den vijfden, tot de vestiging der ééne en onverdeelde Bataaffche Republiek, in 1798, door c. zillesen. Derde Deel. In den Haage, bij J. C. Leeuweftijn, 1799. 378 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 • ia - : Dit Vervolg behelst in de vier volgende Hoofdftukken voornaamlijk de Gefchiedenis der Omwenteling in ons Vaderland : Zevende Hoofdftuk: Het voorgevallene na de overgave van Brussel tot de bemagtiging van "s boscii. Agtfle Hoofdjiuk: Inwendige ftaat der Republiek en Krijgsverrigtingen tot de inneming van nijm wegen. (Nijmegen) Negende Hoofdftuk: Gebcurtenisfen tot de inneming van utrecht en holland. Tiende Hoofdftuk: Omwenteling in Gelderland, en, in de verdere overige gedeelten onzer Republiek. Dit Deel is al wederom, even als de voorige, met aanmerkingen dooreweven, die niet tot het vak van den Gcfchiedfchrijver behooren; maar voor het overige is hetzelve bijzonder belangrijk voor den Nederlander, daar het de gewigiiglle aller Omwentelingen , die federt twee eeuwen in dit Gsmeenebest zijn voorgevallen, behelst; vooral achten wij het een verdienftelijk Werk van den Burger zillesen, dat hij zoo vele echte (lukken, die voor de Gefchiedenis van het uiterfte behng zijn, en bier en daar verftrooid zijnde, ligtlijk konden verlooren raken, in een gefchiedkundig verband iu zijn Werk ingevlochten enbewaard heeft. Aan den anderen kant, moeten wij , gelijk wij meermalen gedaan hebben, ook bijzonder omtrend dit Deel aanmerken , dat de ftijl aan vele onnauwkeurigheden krank is, en dat de Schrijver menigmaal fpreekwijzen zeer te onpas bezigt, die doen zien, dat hij ziin werk of al te overijld verricht, zonder het behoorlijk te befchaaven , of den aart der taal, en de kracht der door hem gebmikte fpreekwijzen, niet genoeg kent. Ook ontmoet men in het verhaal zeiven wel eens eenige gaping,zoo als, onder anderen, daar de Schrijver, Bladz. 234, 335, 236, de eerfte Vergadering der Reprefentanten van het Volk van Holland vermeldt, zonder vooraf van het fcheiden der voorige Staaten-Vergadering, met de omftandigheden van dien, verllag te hebben gedaan. Sire;  VU PATIJ, BRIEVEN OVER ITALlë. 245 Brieven over Italië, in het jaar 1785. door den Beer du patij, in leven Voorzitter van het Parlement te Bourdeaux; benevens eene Lofrede op den Schrijver ; uit het Fr ar, sch Vertaald. Door jan ten brink, ReQor der Latünfche Schoole te Harderwijk. Twee Deelen. Te Leijden , bij D. du Mortier en Zoon . 1800. Rehalven het Voorbericht van den Vertaler en de Lofrede, in alles 501 Bladz. In ia". De prijs is ƒ a - 18 - : Dit Werk, in eenen verhavenen ftijl gefchreven , bevat 115 Brieven over Italië, welken, zoo ver wij dezelven hebben kunnen nagaan , wat het historifche belangt, niets bijzonders beïelzen, dat niet door andere Reizigers in Italië uitvoeriger be« fchreven is. Den inhoud van alle deze Brieven op te noemen, achten wij eenen overtollige» arbeid te zijn. Weshalven wij ons zullen vergenoegen, met den Lezer eene korte fchets vati het Werk voor oogen te ftellen. De zeven- en vijfti^fte Brief over Rome, welke in hét eerfte Deel, Bladz 533, gevonden wordt, zal hier toe, onzes bedunkens, genoegzaam zijn. Zie hier daat van den inhoud: ,. Gisteren ontftond 'er, gedurende den nacht, brand op de „ S. Pieters-plaats naast het Vaticaan. Hij ontftond op het „ uur, wanneer de grijsaarts en de kinderen reeds flapen, doch. „ wanneer de moeders en de ongelukkigen nog waken." „ Geen brand was immer woedender: hij dreigde Rome te e, vernielen. Aangezet door een' hevigen wind, berstte hij eens* „ flags uit. De donkerfte nacht fcheen, door zijne duisternis, 4, dezen brand te verlichten." Welke Tafereelen fchitterden ijzelijk bij dat licht! IIc „ zie alles, ik hoor alles. Het gegil der moeders verfcheurt nog ,, müne ingewanden." „ Ik had den avond in den omtrek van het Vaticaan doorge» „ bragt: ik keerde van daar te rug nasr mijne wooning op de \, plaats van Spanje. De S. Pieters-plaats opkomende, zie „ ik vlammen, die van de daken der armen, welken zij reeds „ verteerd hadden, zich verheffende, langs twintig marmeren „ pijlaren opklommen tot aan den top van het Vaticaan. „ Ik was alleen. Ik beken het; geloovende een heetlijk fchouw» „ fpel te zien, genoot ik. Doch op dat oogenblik ging 'er, „ twintig fehreden van mij af, een jongeling voorbij, die een* „ grijsaart op zijne fchouderen droeg. Uit de wijze, waaróp „ die jongeling om zich heen zag, onder zijne treden den weg„ peilde , zorgde om den ouden man onder het gaan niet te „ fchokken, zag ik wel, dat hij zijn' vader droeg. De grijsaart» „ plotsling uit den flaap en uit de vlammen gerukt, niet weten^ de . waar hij is, waar hij van daan komt, waar hij heen gaatA r„ wat'er gebeurt is, gaf zich geheel over: ondertu«fchen gaat „ een jong kiQd ben vooruit, 't welk, geheel ontfteld, hen van, Q 3 .» djd  2.J 6 DU P A T IJ ,, tijd tot tijd aanziet: eene vrouw, oud, bijna naakt, met ene onverfchiiiïge houdin? , de klederen van den grijsaart dra,, gende, kwam agter aan." „ Ik volgde hen met een vertederd oog na, wanneer ik, op ,, een'kleinen afitand, een' ander jongeling zag, die, geheel „ naakt, gedrongen door de vlam, die hem vervolgde , met „ zijne handen buiten aan een brandend venfter geklemd, en met „ geheel zijn lighaam langs den muur hangende , met het oog „ bet minst gevaarlijk plekjen op de ftraat uitzocht, om daar „ néér te vallen." „ liet waar licht om geheel het hart eener moeder te zien , is „ zeker het licht van een' brand! O hoe ftak die vrouw, van „ boven van een plat, aan hareri man, die beneden ftond, het ,, dierbaar pand van hunne huwelijksmin toe! Zij trad mrèr en ,, meêr voorüit,zij boog zich, zij boog zich nog meer voor over: ,, het kind hing nog altijd in hare armen, of aan haren boezem, of aan hare lippen: doch eindelijk werd het, flapende in „ zijne wieg, tusfehen de uitgeftrekte armen van dien vader, en ,, de uitgeftrekte armen van die moeder Ik wendde mijne ,, oogen af, en vluchtte." Ik was de plaats reeds overgegaan. Ik ontmoet ene grote „ vrouw, van ene majeftueufe fchoonheid en geftalte, zich uit „ een brandend paleis reddende, nog geheel getooid , en „ fraeltende in tranen, gekleed met een prachtig gewaad, en ,, voor zich uit twee naakte kinderen aan de hand houdende. Het „ kleinfte dier kinderen, zijne moeder zieude gillen en fchreien, ,, gilde en fehreide mede. Zijne zuster, van eene bekoorlijke ,, gtttalte. doordrongen van koude, poogde haar jong en teder „ lighaam met hare armen en kuifche handen te bekleden, en f, zelfs geheel te bedekken. Ongelukkige moeder! zij miste ze„ kerlijk een kind; zij had 'er twee bii de hand, en zij fehreide." ,, Ondenutfchen hoopen zich grijsaarts, kinderen, foldaten , „ priesters, rijken, armen, de gantfche menigte onophoudelijk „ op één. Zij droomde van het ene einde der plaats naar het „ andere, even als eene zee, door een' ftonn voordgeftuwd. ,, Mvii loopt de S. Pieters-Kerk in, men komt 'er weder uit, ,, men loopt 'er weder in , men dringt eikanderen overhoop, „ men valt. Ik zag naast mij een jong meisien in onmagt door „ vier foldaten op gekruiste fabels voorbij dragen. Zij was „ fchooi! Het licht van den brand golfde op hair bleek voor„ hoofd; het fchitterde in de tranen, die aan hare ogen ,, ontglipt, en op hare wangen gefluit waren." ' „ Doch het geen mij in geheel dit ijzelijk toneel het meeste afgrijzen baarde, was de ftilte in de tnsfehenpozingen, wan- neer de wind zweeg. Dan kwamen *er van alle kanten gc. fmoorde zuchten , een diep gekerm, het razen der vlam , die „ vernielt, het gekraak der gebouwen, die van ogenblik tot w ogenblik inftorter.: het gillen der moeders." m Ik ging eindelijk de Plaats af. Zie da«r, eensflags aan een ven.  BRIEVEN OVER ITALlë. 247 ven&Vr van het Vaticaan, zelfs naast de vlam, een kruis — " „rijers - en den Paus in zijn pauslijk gewaad! De menigte geeft op het ogenblik een gil, ligt op het 'ogenblik op de knieën 5 op het ogenblik is de Paus in de " lucht omringd van honderd duizend fchreiënde ogen, erj " van twintig duizend biddende armen. De Paus heft de ogen ten hemelt en hij bidt; het volk Haat de ogen ter aarde en het bidt Verbeeld u den orkaan, den brand en het »; gebed, in deze diepe, en godsdienllige ftilte, als eenftem« " ™'Ho™2ankdhet tafereel fchetfen , dat zich op dat ogen- blik aan mijn oog vertoonde?" Ene moeder, eenzaam, verlaten, op een' der trappen van de kerk zittende, drukte met hare handen de kleine hand" iens van haar kind, dat naast haar op de knieën lag; voegde " ze met zagte vriendelijkheid famen, en fchikte ze tot het " gebed Agter haar ftrekte een jong meisje, met loshangend. " hair ' wegfmeltende in tranen, overeind ftaande , met de volfte uitdrukking harer fmart, (en zeker ook harer liefde) de handen naar den Paus uit; terwijl integendeel aan de voe' ten van dit jong meisjen eene vrouw zat, die, met den rug " naar het Vaticaan , en naar den Paus gekeerd, niet fchreien" de niet biddende , haar met ene verwonderde houding aan'ftaarde.... Geen wonder in de daad, haar kind fpeelde in " hl OndMtu=fchen heeft de Paus gebeden, hij ftaat op. Het 'volk Haarde hem aan met eene oniütdrukbare verwachting. " Toen fprak de Paus met ene ftem vol hoop, en meteen kalm gelaat, over de neêrgeknielde menigte den zegen uit. " Eensflags (.het zij een wonder of evenals door een wonder) " de laatfte woorden van den zegen waren nog in de lucht; de " vlam valt op de vlam neêr;dé rook ftijgt in eene zwarte draai" wolk op, (lingert zich om den brand, bluscht dien uit, en " geeft aan den nacht zijne gantfche duisternis weder." ,, O hoe bewonderenswaardig is dat Schilderij van rapha3, 'e l , 't welk men in het Vaticaan zietl" De Bataaffche Republiek verdeelt in Departementen, Ringen, Gemeenten, Districten en Grondvergaderingen. En de form van betluur, zoo van de Wetgevende als Uitvoerende Magt, d' Agenten , Departementale Be/luren en Gerechtshoven, Vrederechters, &c. door jan greb ven. Te Dordrecht, hij , Blusfé en Comp., 1790. 76 Bladz. In Octavo. De prijs ts f: - 6 - : Dit Boekjen, vervattende de tegenwoordige verdeeling der Bataaffche Republiek, handelt over de volgende onderdealen: 1. Vaa de verdeeliag der Republiek, a. Van de DeparceO &> iaën»  24$ J' GR BEVEN ,rDE BAT. REP. VERD. IN DEP AR'IE M. inenten en Hoofdplaatfen. 3. Van de Grensfcheidingen. 4. Van de verdeeling der Departementen in Ringen. 5. In Gemeenten. d In Distri&en. 7. In Grondvergaderingen. B. Van de voorname Magten. y Van het Vertegenwoordigend Lichaam. 10. Van de Tourbeurten der verkiezingen, ft. Van de Uitvoerende Magt. 12. Van de Agenten. 13. Van de Commisfarisfen. 14. Van da Departementale Beftuuren. 15. Van de Nationale Treforie. 16. Van de Nationale Rekening. 17. Van de Buitenlandfche Bezittingen. 18. Van de Vrederechters. 19 Van de Burgerlijke Rechtbanken. 20. Van het Departementaal Gerechtshof. 21. Van de Vierfchaar over misdrijven der Rechters. 2». Van het hoog Nationaal Gerechtshof. 23. Van de Guarnifoens- Krijgsraden en Ilooge Vierfchaar. 24. Van de Tractementen. , Na alles wat over deze Stoffe reeds gefchreven is, had de Schrijver de moeite tot het vervaardigen van dit Werkjen zeer «wél kunnen fpaaren; te meer daar ons gebleken is, dat de Schrijver, bij mangel der verëischte kundigheid in bet vak der Topo* graphia , vele plaatfen verkeerd uitgedrukt, of door de fpelling 'onvertïaanbaar gemaakt heeft, en dus voor eene onderneming van dezen aart geheel niet berekend fchijnt te zijn. Cffchiedkwdige en IV.'ngeerige Cedenkfchriften over pius den ZESDtN, f« deszelfs Pauslijk Bewind, tot zijn vertrek uit Rome naa Toscanen: behelzende merkwaardige bijzonder, heden van zijn huislijk leven; verfchillen wet vcrfeheiiien Mogendheden van Europa; de oorzaken der omkeering van den Pauslijken troon, en der omwenteling te Rome. Alles uil de echtfte bronnen. Eerfte Deel. Uit het Fransch. Te Amfteldam, bij G. Warnars, 1799. 320 Bladz. In gr.Qc tavo. De prijs is f 2 - : • : Heeft Paus ganganelli, door de uitmuntende Eigenfchappen van ziin verftand en hart, wijd en zijd van zich doen fpreken, en, offchoon in eenen rang van wezens geplaatst, die, aangebeden door de domme menigte , door dweepzieken en heersclizuchtigen , nimmer de hoogachting van wijsgeeren en verlichte mannen opwekken konden ', zich nogthands ook bij dezen beroemd gemaakt: zijn opvolger pius de zesde verdient de opmerking der wereld , van denkers, menfehenkenners en wijsgeeren, wegens, zijne zwakheid van geest , uit hoofde der rampfpoeden, waarmede hij te worftelen had, en dewijl hij, hadden de Franfehe wapenen geen wederlpoed ondervonden, waarfchijnlijk de Jasifte der Pauzen zou geweest zijn, daar hij ter» minfte, terwijl 'er. in zijne veege jaaren, eene, nimmer door het Roo'mfche H f vermoedde, omwenteling van zaken in dat Gebied plaats greep, als een gevangen van hnn den laatften fnik gaf, die hij eertijds met zijne banblikfems verfchrikte. Immers ?ijne gefchiedenis ftaat in een zoo naautr verband met de groote  GESCH. EN WljSG. GEDENKS. OVER PIUS DEN ZESDEN. SAO urnnnPPlPii waarvan hij getuige was en het flagtöffer werd, TrTdZfchrifZdie zi n pe.foon, zijn karakter, zijn hui,. ï?TShte GffihiedUde en Wijsbegeerte ademen, de aandach moeten opwekken van allen, wier geest met nieuwsgieSeid niet alleen, maar met lust tot numg onderzoek, is uic gCPn«l, zoodanig durven wij de Gedenkfchriften, waarvanwij thandshe^SDe él voor ons hebben , gerusthjk aanprijzen thands net eerjie u^. naauwkeur g en zeer onpartijdig Niet f^y^f^ ^^SX en wetenswaardigfte, wat den Verh r IZJn Held dezer gefchiedenis aanbelangt, zonder dat rShrfiver "e va in nietfafdoende beuzelingen , maar bet u de Sch"'^lionhten met wel doordachte aanmerkingen, die echte tevens d°f/;'?Snmeen7oor dwaasheden waarfchuwen kunnen. ^SS^ ooM.. dit Werk een ruim aantal Lezers wi "°Penu"" •■ eeriang met het vervolg mogen verblijd ^defvan eïLT-SS» en leerzaam fchHft, van het ii ,•: ,v,™a* ppn hreedet verfiag gaan mededeelen. WMd^H^tatt«^ dft lerfte Deel, welken ons hetü\S»ffcS van braschi's verheffing op den Pauslijken tijdperKaticneue PiUS den zesden, tot aan het St°e ^»n !,„ n "den tweeden, met wien hij zoo lang ^XXlffitokken verme.d« onze Schrijver het einde ces Plfcïps vansd~S^ iS djdrmet ee'nige bijzonderheden aan. rnnAve van 1774, waarïa pius gekozen werd, %1^^&Z&%* peering, zijne eerfte On- ^h^ ^Vïf? «SSri *«een en *nder betreffende'de jefui. SftS-rïli ^Slef^n^fpL; bijzonder zijne ver• Sïnfhïd en «chr tot veel gerucht makende d,ngen d, em oP alle gedenkftukken ««; »«Mui J f ^enlenelaE MPS^*tfdSb^S" dl. meer dan 1600,00, iK ii'j kostte, en nogthands, in vergelijking meï  250 GESCHIEDK. EN WIJSGEERIGE GEDENKSCHRIFTEN ge fchandelijke ftukjens, als zoo vele bewijzen, dat hetzelve bij pius grootlijks plaatsvond, daar van op te halen, hetwelk een en ander hem aanleiding geeft, om, in het tiende Hoofdftuk, naar de oorzaken onderzoek te doen der omkeering van het Ro. meinfc.he Regeeringsbeffuur, Eindelijk worden de zeven laatfte Hoofd (lukken beueed met het verhaal der Onderhandelingen van den Paus met den Keizer, van zijne praalzuchtige en kostbare reis naa Weenen, het geringe voordeel ,dat dezelve hem aanbragt, des Keizers tegenbezoek te Rome, en der kwellingen, die, volgends de denkbeelden van pius, zijne Keizerlijke Majefteit hem, tot deszelfs dood toe, aandeed, door verlcheidene kerklijke inrichtingen, liet zij intusfehen genoeg , dit alles hier flegts te hebben aangeftipt, wat, wegens het belangrijke der zaak, in het Werk zeiven, verdient te worden nagelezen , waar toe ons de bevallige ftijl des Schrijvers en Vertalers meer dan gewoonlijk uitlokken zal. Wij zullen onze beöordeeling befluiten met een paar verhalen , uit het agtjie Hoofdftuk overgenomen, waarin de gebreken van het Romeinsch Beftuur gefenerst worden, en welke affnede tevens tot eene proeve kan dienen, terflaving van hetgene wij oogen» bliklijk van den Schrijver en Vertaler gezegd hebben. „ Gelijk de regeering kracht en kundigheden tot het beftuuren „ der geldmiddelen, en het aanmoedigen der naarftigheid, ont- brak, miste zij dezelven insgelijks, tot het beteugelen der mis- daden in een land, waar alles famenfpande, om dezelve alge„ meen te maken: de invloed eener beete luchtsgefteldheid ; „ gebrek van opvoeding; luiheid; hoop op ftralloosheid, ge,, grond op de voorrechten, welke een menigte van plaatfen en „ perfonen, genoten ; en het was voornaamlijk te Rome, dat „ alle deze oorzaken van ongeregeldheden op eene vermogende „ wijze werkten. Geduurende de elf jaren van het Pausfchap ,, van clemens XIII , waren 'er tienduizend moorden in den „ geheelen Kerklijken Staat, en bij de vierduizend in de Stad „ Rome alleen, begaan." „ De hedendaagfche Romeinen hadden , bijna allen, onder de „ hand middelen, om hunne gramfchap of wraak gereedlijk te „ kunnen voldoen: 'Er waren flechts weinige lieden, die geene ,, zakpistoolen bij zich droegen. Boven alles waren zij van pon„ jaarden, hun geliefd wapen, voorzien. Te vecgeefsch hadden ,, de wetten het gebruik van deze moordgeweeren verboden. „ Alleen gehoorzaamd door zulken, voor welken dezelven nut„ loos waren , werden zij door die genen verbroken , wier „ fnoodheid hen geducht maakte; en door dien zwerm van le» „ diggangers, die aan den dienst der Grooten , der Prelaaten , „ en der Kardinaalen, verbonden waren. Eén der voorrechten „ van deze doorluchtige perfonen was, dat zij (leeds van moor„ denaren omgeven waren; en dit Regeeringsbeftuur, betgeen „ voor zachtzinnig doorging, omdat het zwak was, ontzag het ,? leven der burgeren weinig, maar eerbiedigde integendeel de „ voor-  OVER. PIUS DEN ZESDEN. 25 I ., voorrechten heel fterk. Deze noodlottige vrijheden ftrekten zich tot alles uit: het was zelfs, om'er genot van te hebben, 1 genoeg, dat men onder de befcherming.van eene vreemde , Mogenheid, en voornaamlijk vaneenen Priester, was. Men ' had , in het Toar 1784. hier van een treffend voorbeeld. ' „ Een Spaansch Priester, don Miouei. es pin o sa, had „ "alfche bankbriefjens vervaardigd. Dit was een lijtftraflijke misdaad. Hij werd 'er van overtuigd. Maar 'er was eene dub', bele reden, waarom de regeering hem ontzien moest. De Gouverneur va, Rome zond zijne dienaaren bi, hem. De Priester toonde, mat veel bedaardheid de briefjens, welke hij ver. vaardigd had. HÜ noemde één'van zijne vrienden, welke hem ,,' van Napels het papier gezonden had, waar van hij dezelven ,, had genfaakt. Hij gSf 'er eenigen van aan de bedienden van den Gouverneur, opdat men ze met de echte bankbnefjens i; zou kunnen vergelijken, en de gelijkheid werd volkomen be, vonden. De post van Gouverneur van Rome leide tot de waardigheid'van Kardinaal, en hij, die dezelve bekleedde , wilde niet, door eene daad van flrenge rechtvaardigheid, zijn ,, geluk in de waagfchaal ftellen. Hij had eene onderhandeling „ met den Secretaris van Staat .pallavicini, welke hem het ttilzwijgen aanbeval. De Kardinaal ging vervolgends den Gezant , vm Spanje vinden. Men liet don JHGueL bij zich ontbieden Deze bekende, dat hij, reeds federt eenige jaren, te J Rome was, om eene kerkelijke waardigheid te verzoeken: dat ,. hij van den Paus nog niets anders, dan hoop, had kunnen , verkrijgen: dat hem, het weinige geld, hetwelke hij mede ge. .! bracht had, verteerd hebbende, geen ander middel om te le, . ven overig bleef, dan het namaken der'bankbriefje™, waarvan . hii reeds ter waarde van vijfduizend Scudi onder den man geil bracht had. De Minister en Kardinaal keken, verbaasd over „ de rondborftigheid van den bedrieger, inalkander aan. Doch het kwam 'er op aan , een nadeelig gerucht voor de Natie van don MicoëL en eène ergernis voor de Kerk te vermeen. „ Men behoorde evenwel eenen ongeluWgen van honger niet , te laten fterven , die van ziin eenigfte middel van beftaan ftond , beroofd te worden. De Kardinaal ftond toe, dat hem eene „ toelage van twintig Scudi's maands zou betaald worden, tot , men lem eene goede kerkelijke waardigheid zou bezorgd heb, ben. Don MicuëL wilde, van zijne zijde, we beloven, , dat hij gene valfche bankbriefjens meer zou maken, mids „ men hém woord hield. En zie daar, wat men eene gematigde regeering noemde. . , . Eenige jaren daarna, gebeurde'er te Rome een geval, hef 'geen tot een bewijs kan ftrekken, hoedanig het recht gehand" haafd werd , en welke de middelen waren, die pius VI uit. dacht, om de waakzaamheid van het burgerlijk Beftuor te on" derfteur.ea. Het geval wordt door e quasi aangenaaid, dia  '2}2 JOURNAAL VAN MIJNE BRIEFWISSELING. „ verzekert, hetzelve van den Spïanfchen Gezant gehoord te hebben." „ Rovaglio, Horologiemaker van den Paus, die in eene „ der levendigfte ftraaten van Rome woonde, had gevaar gelopen „ om bij nacht beftolen te worden. Hij ging zich bij den Gou' „ verneur van Rome, den Prelaat busca, naderhand Kardinaal, „ beklagen, die hem beloofde, dat zijn huis zou bewaakt wof den. De dieven wisten , even zoo wel als de Horologiema„ ker, welke waarde zoodanige belofte had. Zij wilden daar „ voor wederwraak nemen. Maar rovaglio was op zijne „ hoede. Hij zorgde voor zich zeiven, en de aanflag mislukte ,, voor de tweede maal. Weinig tijds daarna , vroeg de Paus ,, aan rovaglio, hem ziende, om een verhaal van zijn geval, „ en gaf hem een middel aan de hand , het welke, met éénen ,, trek, het karakter van den Paus, en het Regeeringsbeftuur van ,, Rome, affchilderr. Gij waart wel verlegen, zeide hij, om U „ van die fchelmen te ontdoen. Och! vat duivell wapen U „ met geweeren en pistool n. Schiet op de honden ; en zo gij „ ze doodt, geef ik U vooraf reeds de abfolutie. Kon eene „ regeering, welke aldus haar onvermogen te kennen gaf, op „ eene lange duurzaamheid rekenen ? Ook zeiden de Romeinen ,, zeiven, verfcheiden jaren voor de omkering, als zij reden „ van derzelver in ftand blijven, wilden geven, dat hetzelve een aanhoudend wonderwerk van st. pi eter was." Journaal van mijne BHefwisfeling, waaruit ik, met een opflag van het oog, derzelver voornamen inhoud mij herinneren en bewarep, en veele andere voordeden trekken kan. Te Dor' drccht, bij A. Blusfé en Zoon , enz. In Fol. De prijs is dl Boek Papier f i • 4 •: & 2 Boek f 1.12 •: en dikker naar rato. De Schrijver van dit Boek verklaart in het Voorbericht, dat hij reeds over het jaar begonnen heeft een foort van Journaai van zijne Briefwisfeling te houden, hetwelk hem , met één opflag van het oog, deu ftaat en fchakel van dezelve vertoont, en op de volgende wijze ingericht is: Op de linke Bladzijde ftaat ontvangen Brieven, en op de rechte verzonden Brieven', iedere bladzijde is in de volgende zeven vakken verdeeld, als: i°. Het N°. van den Brief, —. 20. Dag van den ontvang of der verzending; — 30. Van wien en waar van daan , of aan wien en waarheen; 40. Datum der ondertekening; _ 5°. Inhoud; — 6°, Port of frankemeut; — 7°. En Nommer van het And woord. De nuttigheid van een zoodanig Journaal wordt door denSchrij» ver, uit eigen ondervindiug, aldus opgegeven : Vooreerst weet ik terftond, zoodra ik mijn Boek openfla , hoe ik met mijne Correspondenten lta, of ik hna, dan of zij mij een andwoord fchul-  A. VAN ROTZEBUE , DE KWADE LUIM. *53 fchuldig zijn, hoe lang het geleden is, dat wij malkanderen niet gefchrSen hebben, en^z.; daar mij dit Register tevens voo^vee ver-isfingen bewaart, waar aan men zoo menigmaal bloot (laat, indièn nien zich alleen op zijn geheugen verlaat. Ten anderen 1» S een niet gering gerief, dat men alle de gewgtigfte punten van een' brief in een kort beftek voor oogen heeft, het welk mee flechts van het copiëeren der brieven ontheft, maar ook wel te p s komt bij het beandwoorden van dezelven. Vervolgens kom men, door zulk een Uittrekrel van zijne Br.even te maken, he niet ongewoon ter loops doorlezen van dezelven voor, en zal dus niet ligt een of ander belangrijk Stuk over het hoofd zien.— Wii meenen genoeg gezegd te hebben,"om den Lezer de waarde van dit belangrijk boek te doen kenner. De kwade luim. Toneelfpel in vier Bedrijven. Door a. v«t< kotzebue. Te Amfteldam, bij H. van Kesteren, 1700. 181 Bladz. In Ofiavo. De prijs is f: ■ 14 • : Dit is geen van de minfte ftukken van kotzebue. — De vinding is naïf, het onderwerp leerrijk, de charters blijven zich gelijk, het beloop van het Stuk is uitlokkend, en de uitflae belndwoordc aan de doeleinden van een goed Toneel- ftuk, verftand en deugd vinden hare beloning Zie h:er kort den inhoud. — , * Herman,tobias, en ulrika van edelschild,broe. dersen zuster, woonen alle drie ten huize van den eerstgenoemden, doch zeer onderfcheiden in vermogen , zoo wel als in charader De twee laatstgenoemden hebben hun beftaan van hunnen oudflen broeder herman, een luimig character, zeer on*eftadig, meestal gemelijk, en die geheel door invallen wordt gegeerd, hoewel hij oorfpronglijk geen kwaden inborst heeft. ü— Tobias daar entegen is van een zeer vrolijk geitel, befchouwt alles van de beste zijde, en valt in zijne uitdrukkingen ook doorgaans in het komieke; evenwel kan hij belangrijke onderwerpen ook ernftig behandelen. — Ulrika zou men bi,, kans voor het echt afbeeldfel eener kraakzindelijke Noordhollandfche vrouw houden, die zich , bijkans, nergens mede bemoeit, dan met fchoonmaken, voords eene recht goede welmeeuende bejaarde freule; onder wier beituur het huishouden ftaat, en aan welker zorg de eenige dochter van herman is aanbevolen. . ., . . Deze dochter, (the re se is haar naam) wil herman uithuwelijken , en wel aan een man van omirend vijftig jaaren, wiens goederen, om zijner fchulden wille, zijn in beflag genomen; een man daar en boven, zonder eenige befchaving, zonder kunde, zonder fmaak, zonder gevoel! — Zoodanigen man wil herwan haat opdringen, daar zij reedj genegenheid had voor een  254 A« VAN KOTZEBUE Licutenant, met name wees, — met wien zij in kennis geraakt was, doordien haar oom tobias, nog als Kapitein in dienst zijnde , dien jongman had tot zich genomen en opgevoed ; — en aan wien zij ook reeds min of meer zich verbon. den had, welke verbintenis, wederkeerig door een'ring bevestigd was. — Dit ontdekt de Overfte, bij zijne komst, uit de mond van therese, die hem daar door had zoeken te bewegen, om van zijn ontwerp af te fiaan, en tevens gezegd had, dat alleen? dan, wanneer die ring door een medeminnaar aan haar werd terug gezonden, zij zich weder vrij acht. — De Overlie zoekt dien Lieutenant op, die terftoiid in hem zijnen vader herkent, door wien hij uit het huis verdreeven was. en, na zich ook aaii hem ontdekt te hebben, ftaat hij, op deszelfs dringende begeerte, zoowel het meisjen als den ring af, met welken laatften de Overfte terug keert, denzelven aan theuese verwonende, en baar dtis van de ontrouw hares minuaars zoekt te overtuigen. Hij zou hier in eenigzins gedaagd zijn, zo niet de knecht van den Lieutenant de geheele zaak, en vooral deszelfs waaren naam en afkomst, ontdekt had, daar men hem tot dus verre voor een man van onbekende afkomst , of uit eene onechte verbintenis had gehouden. — Van deze ontdekking zocht de Kapitein tobias zich te bedienen, ten einde zijnen broeder van het dwaas befluit nf te brengen, om therese aan dien bejaarden Overfien uit te huwelijken, hetgene echter van eene verkeerde uitwerking is, en herman in zoodanigen kwaden Luim bragt, dat hij zelfs' in zijne uitdrukkingen beledigend wordt, hetwelk dan broeder en zuster —— en vervolgends ook een ouden knecht doet beduiten, om te vertrekken. Tijdig genoeg echter komt her- Man tot inkeer; een oude Pagter, die jaaren herwaards op zijné Landgoederen gewoond heeft, leert hem de kunst, om zich voor kwade Luimen te beveiligen: en, toen tobias en ulriiu af-' fcheid willen nemen,'wordt Herman zoo zeer getroffen, dat' hij alle poogingen in het werk ftelt, om hen te doen blijven, te meer, daar de Overfte hem hoe langs hoe minder begint te behagen. Dit lept den grondflag tot eene volkomene bevrediging,' en waarbij herman tevens zijne toeftemming geeft tot het huwelijk zijner dochter met den zoon van den Overften. Zie daar het geheele beloop van dit Stuk , dat ons te meer beviel, daar wij in hetzelve geene ontmoeting van minnenden vinden, waarmede onze Toneelftukken doorgaands zoo zeer opgevuld zijn; alhoewel het onderwerp zelve hiertoe aanleiding geeft. Daar te boven blijven de characters zich, door het geheele Stuk, zeer gelijk. Het character van Kapitein to¬ bias moet vooral elk behagen. Op het einde van het eerfte bedrijf ontdekt hij de genegenheid van therese voor den Lieutenant. Met zeer veel verftand en op eene zrchte wijze zoekt hij haar het gevaarlijke van die hartstocht voor dien jongeling onder ha oog te brengen, naardien hij, niet onwaar- fchijn.  DE KWADE tUI M. $55 fchijnlijk, een onëcht kind is. i Doch laten wij liever dit geheele (lot overnemen. tobias Let wel therese! hij had geen anderen naam. therese. Wat gaat dat mij aan? Veel; zeer veel. 'Er zijn , helaas*! vele dingen in de wereld, waar over zelf ik mij niet kan verheugen, en daar onder ziin ook de namen. Dan ze zijn 'er nu! therese. En betekenen niets. TOBIAS. En gelden veel. 6 th£rese. Indien dat uw ernst ware, dan zoudt gij u nier zoo vaderlijk over hem ontfermd hebben. tobias. Dat deed ik, omdat het mij vreugde geeft. Mij is dat niet verboden. Verftaat Gij mij Thereesjen? Ik mag vreugde fniaaken over een mensch zonder naam, gij niet. therese. En waarom niet? tobias. Ómdat ik vermoede , dat het uw Vader weinig vreugd zal geven. therese. Mijn Vader is een goed verftandig man. tobias. Kind' het gaat met het verftand als met de gezondheid: een geheel gezond mensch is 'er in 't geheel niet op de wereld; en !l ware 't ook maar een exteröog of peesknoop, een lidteken, uit de kindfche jaaren. Gij verftaat mij — en ik - ik heb u ook begrepen. Toen gij zoo driftig b.nnen kwam om rat] . e aankomst van fabiaan te melden, — toen g.] hem een ftuk Gouds — ik heb het wel gezien — een ftuk Gouds in de hand flopte — toen gij zo vuurig naar de gezondneid v^n hem vraagde — toen gij bij 't ftormlopeu op de batterij bleek werd zie mij aan. 1 * , therese ziet befchaamd naar hem om noog. tobias. Ta! ja! ik heb u verftaan. therese hem bi] de hand vattende Oomlief! Gij die anders alles van den lagenenden kant be. fchouwt, waaróm eensklaps zoo ernftig? 't Valt mij zuur genoeV Maar uw vader heeft do^erfcen. Ik bemin u, en zon gaarn een onheil voorkomen, eer het jejwt  255 A. VAN K0TSÊBUE, DE KWADE LUIM. wordt. — Of — (Jtij befchouwt haar met aandacht) - ■ ■<■ is 't mogelijk ook reeds te laat? Gij antwoordt mij niet? ——. therese verlegen drukt zijne hand aan haar hart, daarna aan hare lippen ■ en ontvlugt. ELFDE TONEEL. tobias alleen. Hij fchudt het hoofd, i Hm! daar over kan ik mij niet verblijden. Edelman — borger indien 'er toch eene gaping tusfehen beiden moet we.: zen, waaróm is dezelve dan niet nog grooter, waaróm kan me» "nog van den eenen oever naar den anderen overzien, en zich verlieven? Daar heeft of de natuur eene zotternij begaan, of de mensch. Hij, vertrekt. De oude Pagter met name hans — een man van honderd jaaren is insgelijks naïf gefchetst. Zie hier den raad door hem gegeven als een heerlijk middel tegen den kwaden luim. ,, De arbeid — genadige heer! de arbeid! — een arbeidzaam „ mensch is ook een vrolijk mensch. Ik ben honderd jaaren „ oud : ik heb naauwlijks twee maaien in mijn leven een kwa„ den luim gehad, en beide keerui fproot hij uit zelfs verveeling,. „ voord. — Toen ik niet wel meer kon arbeiden, toen wierd „ ik ook beducht voor deze past, maar fluks maakte ik, dat ik het een of ander te doen had. Ik hield Zijdewormen, ik „ bragt Kanarievogels groot, Kerde Goudvinken fluiten, ik las „ historieboeken, en als de oogen mij zeer deeden, dan breidde ,, ik kousfen. Een kous, genadige heer! een kous is een heer» ,, lijk ding , en ik zeg ,het dikwijls, de mannen hebben daaróm ,, meer kwade luimen dan de vrouwen, omdat zij geen kous„ fen breijen." De Vertaling is vrij wel. Doch wij misfen hier en daar den min, die met den gtmeenzamen fpreektrant der Duitfchers bekend is. — Bij voorbeeld: Bladz. 07, vraagt fabiaan, de knecht van den Lieutenant, aan patzig den knecht van den Overlten —Lompen! waar hebben wij broederfchap gedronken? — Dit is het and woord op het gezegde van patzig: Foor u kan hijmisfehien een Heer wezen. — Het verband tusfehen deze twee gezegden is in de vertaling duister. Zeker moet 'er in het oor-, ^jronglijke geflaan hebben — Für dich kan er vielleicht ein_ Herr feijn; de Broederfchap ligt dus in het gebruik van het woordjen dich — hetwelk de Duiifcher alleen omtrend gemeenzame vrienden bezigt. Beter zou dus de Vertaling zijn geweest. patzig. Voor jou mag hij welligt een heer wezen. fabiaan. Lompert, wie maakt je zoo gemeenzaam? Meer dergelijke aanmerkingen zouden wij kunnen maken.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEK Per klaring van den Brief aan de Hebreen, door o. bonnet, Doctor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht, Agtfte Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1799. 313 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 8 - : In dit Agtfte Deel zijner verklaring over den Brief aan de Hebreen , behandelt de Hoogleeraar een gedeelte van het Elfde Hoofdftuk van denzelven, te weten, van het ifte tot het 19de vers, hetwelk ligtlijk den Lezer voor verveelende omflagtigheid zal doen fchroomen , doch, waartegen kan aangemerkt worden, het groot gewigt en aanbelang van den Inhoud van dit Hoofdftuk, in hetwelk de Apostel de kracht en voortreflijke uitwerkfelen van het Geloof in, en vertrouwen op God, door eene vvolke van getuigen en voorbeelden uit het Oude Testament, aan de Hebreen voorftelt, ten einde hen tot ftandvastigheid in hun geloof, bijzonder bij hunne tegenwoordige omftandigheden, op te wekken. „Dit „ Elfde hoofddeel," zegt de Hoogleeraar, „ be„ vat in zich rijke en allernuttigfte ftof voor ons ver„ ftand, en voor ons hart." „ Wij moeten, volgends deszelfs inhoud, onze aandacht bepalen bij alleraaiigelegenfte waarheden van den Geöpenbaarden Godsdienst. Doen wij dit, gelijk het behoort, wij zullen, te gelijk, eene aangename overëenftemming , (wat het wezenlijke der zaligmakende leer betreft,) kunnen opmerken, tusfehen de waare Godvcrüerers, voor, en na, de komst van 's Werelds Heiland. " ,, Vinden wij dus voedfel voor ons verftand, het zal, hier, vooral, niet ontbreken aan heilzaam onderwijs voor ons hart, trouwens, heeft een Christen, op zijnen weg, met veel ftrijd , vele moeilijkheden, te worltelen; hier leert hij, hoedanig het aanbiddelijk beftuur der hoogfte Wijsheid meermalen geweest zij, omtrent de beste menfchen , ter hunner heilzame beproeving : en te gelijk, niet alleen, hoe loflijk deze menfchen, in de zorgelijkfte gevallen , zich gedragen hebben , maar ook , welk middel hen in Itaat heeft gefteld, om moeilijke pligten blijmoedig te betrachten — in kommerlijke vooruitzichten, zonder vrees, te leven — om, in zwaare beproevingen, ftandvastig te blijven — om, in langwijlig uit- m&VWS. VAD. bibl. iv. DKBL. no. 6. R ftei  2j8 G. BONNET ftel van beloofde zegeningen , met genoegen , lijdzaam te zijn — om , in nood en dood , de overwinning te behalen — en , in dit alles de Godlijke goedkeuring weg te dragen." Zeer naauwkeurig is de Hoogleeriiar, in de uitvoering zijner Verklaring, volgends zijne gewoonte; geene bijzonderheid, die, uit de Gefchiedenis der door paulus bijgebragte Geloofs-voorbeelden, eenigzins te liade kan komen, ontglipt zijne aandacht; vele vragen, die over de omftandigheden dezer gefcbiedenisfen geopperd zijn of kunnen worden, zijn hier voorgefteld en beandwoord. Ten voorbeelde, ftrekke het volgende, betreffende kaïn en abel, (Bladz. 60.) „ Kaïn en abel waren de twee eerfte Zonen van het eerfte paar menfchen. Eene en andere vraag omtrent dezelve , kan 'er gedaan worden , welker beantwoording hier te pas komt, bij voorbeeld, aangaande hunne opvoeding — hunne bezigheid — hun zedelijk karakter, enz." , Waren, gelijk velen denken , onze eerfte Ouders zeer onnozele menfchen, die weinig kundigheid hadden van Godlijke zaken; dan kunnen zij ook aan hunne kinderen niet veel hebben medegedeeld. — Maar 't fchijnt mij toe, dat men , over dit onderwerp, dus niet zeer gelukkig redeneert. Men houdt niet onder het oog, dat onze eerfte Voorouders, in volwasfen ftaat gefchapen, met uitmuntende vermogens , naar de ziel , zullen begaafd geweest zijn. — Dan ook , dat ze , terftond na hunne fchepping," Godlijk onderwijs genoten hebben. — Met meer grond mogen wij dan verönderftellen, — dat het eerfte paar menfchen, (volmaakt gefchapen, en van God zeiven onderwezen,) in korten tijd een' fchat van kundigheden, aangaande het Opperwezen, zijne werken , en zijnen dienst, verkregen hebben. — Dat ze, gevallen door de zonde , wel onvermogend zijn geworden, om de hun reeds bekende waarheden, gelijk te voren, in het rechte licht , en ter genieting van waar geluk, •te befchouwen, doch dat ze, daarom, die kundigheden niet verloren hebben. — Eindelijk, dat ze de aan hun gedane belofte van het Vrouwenzaad, in zoo verre, verftaan en omhelsd hebben, als nodig was, om, door geloof aan die belofte, zich te verzekeren van Gods vergevende genade, en uit dat begin zei, met dankbaare liefde en heilige vrees, den Heere te dienen." » Mo-  verklaring van DEN BRIEF AAN DE HEBREeN. 259 , Mogen wij ons dat van onze eerfte Ouders voorftellen, dan kunnen wij 'er ook niet aan twijfelen, of ze hebben hunne kinderen , aangaande vele zaken , iu betrekking tot God — het Geheel-al — den mensch — zijnen pligt , en wat dies meer is , kunnen onderrichten ze zullen hen , dan ook, (want waarom zouden wij'hier aan twijfelen?) in den dienst en vrees van God, opgebracht hebben. " , Dan ze hebben hen ook, gelijk van zelve fpreekt, tot den arbeid gewend. Om levens - onderhoud te hebben moest het land bebouwd , en het vee , dat voor den'mensch gefchikt was, bezorgd en gehoed worden. adam zal zich, zoo wel met het één, als met net ander, bezig gehouden hebben. Maar zijne Zonen verdeelden dit werk, buiten twijfel, om 'er zoo veel be. ter in te flagen, en eikanderen, (door de inkomftep van het vee , tegen die van het veld , te verruilen,) dus van dienst te wezen. Althans, kaïn werd een land» bouwer, een beiirbeider van het aardrijk. Abel werd een Schaapherder; eene bezigheid, naderhand, van de meeste Aartsvaderen verkozen." — Vragen wij eindelijk , welk het onderfcheiden karakter van deze twee broederen geweest zij ? — In het natuurlijke fchijnt kaïn van eene hoogmoedige, oploopende, en wraakzuchtige gefteldheid geweest te zijn. — Abel, integendeel, nederig en van eene zagte geaartheid. — In het zedelijke, blijkt het, dat kaïn, gelijk toünnes zegt, uit den boozen was, zoo als ook zijne werken, boos waren (1 Br. III: 12.) abel, integendeel , vreesde God: zijne werken waren rechtvaardig. Dus verklaart de Hoogleeraar zich, Bladz. 65, over den Godlijken Oorfprong der Offeranden , en over het oogmerk van die offeranden, welken, van de vroegfte tijden af, den Heere zijn toegebragt. Ten opzichte van het laatfte zegt hij Bladz. 69, „ Dienden ze eemghjk, om een bewijs op te leveren van het dankbaar gemoed des Offeraars, daar ze, door het toebrengen hunner gaven , met de daad beleden, dat zij alles aan God verfchuldigd waren? Of hadden die offeranden ook.een verder uitzicht op den messiüs, die, door eene volmaakte offerande , de zonde eens waarlijk verzoenen zou ? Aan dit laatfte valt niet te twijfelen. Men heeft Hechts , om hier van overtuigd te zijn , de leer van Ra vn-  2(50 j. j. metelerkamp onzen Apostel in dezen Brief behoorlijk te overwegen. Zeker, dat gene, 't welk, in den Levitifchen Godsdienst, het voornaamfte, en , om zoo te fpreken, de hoofdzaak was , dat zal immers in de eerfte offeranden niet ontbroken hebben. Maar nu , hoe de voorbeeldende Zoenoffer'dnden het wezenlijk deel-van den fchaduwa'chtigen Godsdienst uitmaakten, is ons, uit de verklaring van dezen Brief, overvloedig gebleken." „ Maar, zouden de eerfte menfchen wel kennis gehad hebben van dat verheven uitzicht dezer plegtige offeranden? En waarom niet? Wat reden is 'er, om hunne, kundigheden , en wijze van denken, te beöordeelen naar de dwaaze begrippen der Heidenen, die, na verloop van twintig en meer" eeuwen, wel eenige Godsdienftige plegtigheden hunner voorvaderen in acht namen , maar de kennis , aangaande de waare betekenis der offeranden, verloren hadden. " • In het bijzonder zal men met genoegen lezen hetgene hier, met zoo veel vlijts, wordt voorgedragen nopens het geloof van abraham, bijzonder betoond in 's Aardvaders bereidwilligheid, om zelfs zijnen geliefden isaSk aan God niet te onthouden; doch wegens ons bellek, moeten wij onze Lezers tot het werk des Hoogleeraars zeiven verzenden. Disfertatio exegetico-theologica continens vestigia doctrinaï de immortalitate animorum in libris Vet. inftrumenti obvia,quam, adnuente Summo Numine,ex aucloritate Rectoris Magnifici seerpii gratama Jur. Utr. Doet. ejusdemque facultatis profesforis ordinarii nee non amplisfimi fenatus Academici confenfu et PI. Reverenda? Facultatis Theologicse Decreto pro gradu Docforatus fummique in Theologia Honoribus et Pnvilegiis rite ac legitime confequendis eruditorum exainihi fubmittit joannes jacobus metelerkamp Goudanus Die X Oétobris MDCCXCIX. Hardervici, Tijpis E. Tijhof, Academia; Tijpographi. Dat is: Uitlegkundig-Godgeleerde Verhandeling, over de blijken der leere van de Onfterftijkheid der Ziele, die in het O. VerUnd voorkomen , tnz. Door j. j. meteler-  DISSERTATIE» a,Sl kamp van Gouda. Tt Harderwijk ,hijE. Tijhoff, Academie-drukker, 1799- Behahen het Voor- en hawerk 136 Bladz. In gr. Ocïave. Al wie eenigermate in de <^^0^M^Èh A kunde is bedreven, vooral zo hij daarbij bekend is met de beste Hoogduitfche Uitlegkundigen en Godgeleerden dezer Eeuw , gelijk eenen doedeklein, wie me ii er, rosenmuller, da'the, enZ. enZj zal in deze verhandeling zeker weinig of niets aantretfen hem nieuw of onbekend; maar verheugen zal het hem evenwel, in den Schrijver eenen jongman te ontmoeten van een gezond verftand, eene opgeklaarde denkwijze, en een welwikkend oordeel, die noch te zeer vcrflaafd aan het oude, omdat het oud is, noch te inel wegloopende met alles, wat maar het voorkomen van nieuw heeft, eene fchrandere keus weet te doen , int hetgene hii zich voorgearbeid ziet; en dus op dien weg voordtredende, de fchoonfte hoop geeft van zyn .Vaderland eens van gewigtig nut te worden, terwijl eene zedige befcheidenheid, waarvan hij hier de duidlijkfte proeven heeft afgelegd , hem verder zijnen weg zal baanen en hem zijne fchreden zal doen verdubbelen- Verblijden zal het den kundigen lezer, wanneer hij 111 dit opltcl eene belangrijke vraag behandeld ziet, wier beandwoording zoo vele kundige mannen van vroeger en later tijd, met zoo afwisfelend gevolg, heeft bezig gehouden; en wanneer hij die ziet beündwoord op eene wijze, waarbij de denkbeelden van eene menigte beroemde Geleerden klaar voorgefteld , duidlijk ontvouwd, onpartijdig getoetst en doorgaands op hunne echte waarde gefteld worden; terwijl eene geregelde orde, de vrucht van eene aanhoudende overdenking en naarftige befchouwing des ondcrwerps van alle kanten, allerwege in deze Verhandeling doordraait, en tevens de vraag daarin onderzocht, zoodanig wordt beandwoord, dat geloof aan eene Godlijke Openbaring in het algemeen , onze hoogachting voor jesus en zijn Euangelie in het bijzonder, en onze hoop des eeuwigen zaligen levens , zoo opbeurend en deugdbevorderend, 'er door verlterkt en bevestigd wordt. Des Schrijvers oogmerk is, gelijk uit den lijtel blijkt,, te onderzoeken, of 'er, in het O. Verbond, ook blijken voorkomen der leere van 's menfchen onlterfiyk.heid, en R 3 of  $6"2 j. j. metelerkamp of die waarheid den menfchen ook, vóór de komst Van jesus, reeds zij bekend geweest; en het was de overdenking van jesus gezegden, in de gelijkenis van lazarus en den rijken man, Luk. XVI: 29 en 31 befchreven , die hem de aanleiding tot deze ftoffe gaf, terwijl de Hoogleeraars schacht en willmet hem verdér tot derzelver bewerking aanfpoorden. Zijne Verhandeling in twee deelen fchiftende, houdt hij zich eerst bezig, met de plaatfen des O. Verbonds, die men gewoonlijk aanhaalt, ten bewijze, dat de leere der onfterflijkheid reeds onder den ouden dag bekend was, te onderzoeken, en zoo veel nodig, op te helderen. Opdat dezelven echter , door hare menigvuldigheid, geene verwarring mogten veroorzaken, deelt hij ze in verfchillende klasfen af; fprekende eerst van eenige algemeene uitdrukkingen, hierop betreklijk, voorkomende Gen. III: 15; Cap. XXII: 5; Cap. XLIX: 18; Num. XXIII: 10; Job. XI: 17»; en Cap. XIX: 25—27; die beroemde plaats, waar over de gedachten der Uit= leggeren zoo zeer verfchillen. Daarop haalt hij, ten tweede , eenige fpreekwijzen en toefpelingen op die leere aan, te vinden, Gen. XLVII: 9; Cap. XXVII: 8 , ï7; Cap. XXXV: 29; Cap. XLIX: 29, 33; Num. XX: m 26; Cap. XXVII: t3; Cap. XXXI: 2; Deut. XXXII: 50; Gen, XV: 15; Deut. XXXI: 16; Exod. III: . 6, enz. en Job XIV: 7—11. Tot de derde klasfe brengt hij de Mijthen, of fabelen van het doodenrijk , waarvan gewaagd wordt , Pf. CXXXIX: 8 ; CXLI: 7; 1 Kon. II: 6; Spreuk. XV: 11; Pf. XXVIII. 1; Spreuk VII: 27; Pf. CXV; 17; Pred- XII: 5; Pfi LXXXVlII: 7; XXIII: 4, en Job X: 21, enz. Tot het vierde brengt hij de wetten , om de dooden niet te beweenen, Deut. XIV: 1, 2; en die van ze niet te bevragen , welken laatften hij echter in de vijfde klasfe behandelt , en die voorkomen Deut. XVIII: 10, 11; Lev. XIX; 31. Cap. XX: 6; Cap. XX: 27, en Jef. VIII: 19; terwijl het beruchte voorbeéld hiervan 1 Chron. X: 13 opgetekend, en de toefpelingen daar op, vervat in jFef. XXIX: 4, wordt aangehaald. Tot de zesde klasfe brengt hij de voorbeelden van hun, die in het leven werden terug geroepen,door elias, i Kon. XVII: 17—24 en 2liza, a Kon. IV: 8 — 37, als mede door des laatften gebeente, a Kon. XIII: 20, 21, terwijl hij onder, «ené zevende klasfe betrekt de wegneming van levenden,  D i s s E r t A t i O. *6$ g&fe ?iclSundigSe beelden - berde dn eer- S alle die pïatfen zulk eene verklaring, dat zij ter bevestigen! beandwoording zijner vraag dienen; maar bren't tev?ns ook die uitdrukkingen, vooral uit de P/alen den iW/fcr., bij, die hier mede, in den eerften Sa' fchijnen te ttrijden, en bijzonder door warburton f iu zijne Godlijke Zending van moses, zijn aangevoerd toonende telkens aan, dat dezelven zeer wel eene verklaring dulden, welke die fchijnftrijdigheid geheelett 31 Thands neemt het tweede deel. zijner ^ndeHd| PPnBn aanvang, dat hij wederom in vier Hoofdftukken verdeek, engdaar mede een algemeen overzicht van de bewiizen uit de voorheen aangevoerde plaatfen des O. VeZnSs afgeleid. In het eerjïe Hoofdftuk fchetst hij eene beknopte gefchiedenis der buitengewoone Godlijke oïenbaring, met betrekking tot 's menfchen onfterflijkheid voom , waarin hij in zijne oordeelkunde, gematffdhrid en onpartijdigheid op het blijkbaarst aan den dar? lest en de trapsgewijze verlichting, welke het menschdom van tijd tot tijd is ten deel geworden, zeer fu st afmaalt, zich voor het gevoelen^^klarende dat God den mensch nimmer aan zich zeiven overgelaten hebbe, maar zich aan hem, het zij nu door Engelen, het zH door gezichten , of op welke andere wijzen ook hebbe geopenbaard en hem onderwezen of laten onderw jzen in hetgene hem telkens, naar zijne leeftijden, vatbaarheden en omftandigheden , nodig was. In het tweede Hoofdftuk, het waare oogpunt zullende opgeven/waaruit men, ten aanzien der leere van 'smenfchen onlterflijkheid, zoo wel als omtrend andere noodzaakliike waarheden van den Godsdienst , het U. verbond befchouwen moet, bewandelt hij den middenweg tShen ben die willen, dat die waarheden in den ouden da^zoo duldbj^geopenbaard waren, als dit immer in het N. Testament kon gefchieden, en anderen, die EL 4 •  S54 j. f. mstelïrkamp, dissertatio. willen, dat men, onder de dagen des O. Verbonds, niets van dezelven wist, en zij enkel door jesus en jdine Apostelen zijn aan het licht gebragt, zoodat men 'sr geene bewijzen voor in het O. Verbond zou kunnen vinden. In het derde Hoofdftuk fpoort hij kortlijk na, hoedanige bewijzen voor 's menfchen onfterflijkheid men in het O. Verbond moge verwachten, en daadlijk aantreft, volgends het gefteldein de twee voorige Hoofddeclen, en toont zulks onderfcheidenhjk van drie tijdperken, re weten van den tijd der eerfte menfchen, der Mofaïfche huishouding, en der latere tijden tot op jesus. In het vierde Hoofdftuk eindelijk ontvouwt de Schrijver, hetgene nu eigenlijk, in het O. Verbond, nopens die waarheid wordt ge leeraard , komende hetzelve, naar zijn begrip, hier op ueêr. Na den dood van het lichaam vaart de mensch voord te leeven, en wel met eigen bewustzijn; terwijl dat leven voor hem gelukkig of ongelukkig is, en hij 'er genoegen in fmaakt ©f fmart in lijdt niet alleen, maar zulks ook als belooning of als ftraf; dit leven duurt eeuwig en altoos, en wordt op de eene of andere plaats voordgezet, terwijl het lichaam van den mensch zoo wel voordduurt, als zijne ziel. Dit is het kort beloop eener Verhandeling, in goed Latijn opfteld, die zekerlijk, wat onderwerp en behandeling betreft, de nadere overweging van deskundigen aizins waardig is. Agter dezelve vindt men een dertigtal van korte ftellingeu , om nader betwist te worden , gelijk gewoonlijk, bij Verhandelingen, voor eene plegtigheid als deze uitgewerkt, waar onder fommigen bijzondere opmerking verdienen, gelijk de tweede, dat de eerfte menfchen, hadden zij Gods gebod niet overtreden, ook naar het lichaam niet zouden geftorven zijn, en de zevende, dat zij, die beweeren, dat christus en de Apostelen zich naar de algemeene denkbeelden hunner tijdgenoten , ook dan , wanneer die valsch en verkeerd waren, gefchikt hebben, hun niet alleen grootlijks onrecht doen, maar ook hunne gantfche leer onzeker maken, en bewerken , dat de Schriften der Euangelisten en Apostelen bij ongeleerde menfchen verder geen nut meer kuunea doen. X*  J. D. MICHAëLIS, N. 0VERZ. DES N. TESTAMENTS. 26j J. d. MICHAëLIS, Nieuwe overzetting des Nieuwen '1 estaments met Aanmerkingen voor Ongeleerde». In het Nederduitsch overgebragt. Eer/Ie Deel, Tweede Stuk. Behelzende het Ev.angelium van matthrös, Cap. XV -XXVIII. Te Dordrecht, bij A. Bhlsfe en Zoon, 1799. 248 Bladz. In gr. Ollavo. De prijs is f 1 - 10 - : Darde verklaringen van de gewijde Schriften , door den Ridder M. , over het geheel genometi , niet flegts zeer gegrond en overtuigend op zicli zeiven zijn, maar ook dikwijls iet nieuws , of, zo niet geheel nieuws , ten minfte iet nader bevestigends en meer klemmends behelzen, hebben wij meermalen gelegenheid gehad, om op te merken, en zullen wij nu weder met andere voorbeelden ftaven. Het is bekend, dat 'er matth. XXII gemeenlijk aar» eene bruiloft gedacht wordt, en niet minder, hoe gedrongen en onwaarfchijnlijk de uitleggingen zijn, welken 'er van deze gelijkenis des Zaligmakers gegeven worden. M. toont, dat men hier geenszins aan eene bruiloft, ma'ar aan een of ander plegtig gastmaal denken moest. „ Dit kou," zegt hij, „ of een gastmaal op den ge,, boortedag van den Zoon zijn, of een, waar bij hij „ tot opvolger in het Rijk of zelfs tot mederegent zou ', aangefteld worden. Het laatfte komt mij het waarfchijnlijkfte voor, want enkel daar uit kan men be„ grijpen, waarom veelen tot dit gastmaal volftrekt niet „ komen willen, anderen zelfs de noodigers befpotten „ en dooden. Dezen zijn naamlijk misnoegden , die ,, flegts onder een ander zinnebeeld, luc. XIX: 14 „ voorkomen. Deze misnoegden zijn de Jooden , die „ jesus niet als messiSs aanneemen, niet tot Koning hebben willen. ,, Wonderlijk is de gewoone overzetting, die zijnen „ Zoon eene bruiloft bereidde, terwijl men in de gant„ fche gelijkenis geen woord van eene bruid vindt, jaa niet eens zeggen kan, wie de bruid zijn zal: want „ neemt men daar de Kerk toe, dan zijn immers, bruid „ en gasten , dezelfden. De verklaaring , die ik gee„ ve, is niet nieuw; een eigenlijk letterkundig bewijs „ van dezelve zal in de Latijnfche aanmerkingen voor R 5 » Ge'  266 j. d. MICHAëLIS, N. overz. des n. testaments. „ Geleerden leveren , als ik ze nog vóór mijn dood „ bearbeiden en nalaaten kan." Uit bet geheele beloop blijkt, onzes bedunkens, ten duidlijkfte , de gegrondheid dezer verklaring. Matth. XXIII: 1-3- Hierop [prak jesus tot het Volk, en tot zijne Leerlingen, en zeide: op den ftoel van moses hebben de Geleerden en Pharifeën zich geplaatst; al wat zij u zeggen, onderhoudt en doet dat, maar doet niet naar hunne werken, want zij zeggen , en doen het Vs. a. Op den ftoel van moses hebben de Geleerden en Pharifeën zich geplaatst'] d. i. zij hebben zich denzelven aangematigd, willen, als zij leeren, even eens befchouwd zijn, als moses zelf. Van den leerdoel van moses wordt hier gefproken, niet van een rechterftoel. — Gelijk luther overgezet heeft, op den ftoel van moses zitten de Schriftgeleerden en Pharifeën , geeft het een geheel anderen zin , en men verftaat het gemeenlijk, als of zij de van God geftelde Leeraars en verklaarders der wet waren, welken men in hunne leeringen volgen moet. Kon jesus dit willen zeggen? De Pharifeën, welken hij zelfs in deze rede en in veele andere , als de fchandeïijkfte verdraaiërs der wet befchrijft, zouden de regtmatige verklaarders van dezelve zijn , welken men volgen moet ? Waren 'er ten tijde van mos es reeds Pharifeën? Hij ftelt in twijfelachtige gevallen den Hoogepriester tot een geloofwaardigen verklaarder der wet, doch die was ten tijde van jesus zekerlijk geen Pharifeër, maar een Sadduceër , gelijk bijna alle Hoogepriesters." >-. Vs. 3.] Dit kan in den mond van jesus onmogelijk een' ernftig, letterlijk optenemen gebod zijn : 't is enkel eene bedekte fchimprede, welke het onderl'cheid tusfehen de woorden en werken der Pharifeën leevendig uitdrukt.' Bij hoofdst. XXV: 1 lezen wij de volgende aanmerking : „ Uit deze woorden blijkt reeds , dat dit "■een zedelijk , voor alle tijden geldend, zinnebeeld zijn zal, maar enkel van een bijzonderen tijd, dien van Jerufalems verwoesting. Wij moeten het derhalven ook niet, ten minften niet regelregt, op onze tijden duiden , hoewel wij 'er leeringen uit trekken kunnen. — Hier mede vervalt ook de zwaarigheid, welke veelen gemaakt hebben, dat het getal der verftandige en dwaaze maagden gelijk zij: of onder ons het getal der waare Chns- te>  GEWIJDE RHETORICA. 267 tenen, tegen die, welken het flechts naar de uiterlijke belijdenis zijn, zoo gelijk, als vijf tegen vijf zijn? Het behoort in 't geheel niet in onzen tijd , daar wij als Christenen gebooren, en zonder toedoen zoo gedoopt en opgevoed worden, derhalven natuurlijker wijze de veel grootere hoop niets verder is, dan mensch, en zoo boos als andere menfchen; in dien tijd was niemand een Christen , dan, die dezen Godsdienst zelf gekozen , uit overtuiging gekozen had, en dit nog daarenboven in Pakeftina onder veele vervolgingen, welke de boozen affchrikten , en natuurlijker wijze eene meer gezuiverde Gemeente uitmaakten. Wie een Christen was, die was het door aandrang des gewetens." Wij twijfelen niet , of deze proeven zullen tot eene nieuwe aanbeveeling van 's Mans arbeid kunnen dienen. Gewijde Rhetorica , of proeve over de welfpreken(d)heid der H. Schrift. Te Amfteldam, bij F. Draijer, 1799. Buiten het Voorwerk, 397 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f z - 14 " • IV]iet alleen voor den gemeenen Christen, die in den J-^ Bijbel licht voor zijn verftand, opwekking tot het goede voor zijn hart en troost voor zijn gemoed zoekt, en voor den wijsgeerigen, taal- en urtlegkundigen Godgeleerden , die hem hier toe de behulpzame hand biedt, is de H. Schrift een kostbaar kleinood, maar ook de beminnaar der natuur- en gefchied- aardrijks- en dichtkunde vindt in dezelve ruime ftoffe ter overdenking en beoefening, zo hij flegts kennis genoeg bezit, om ze te bewerken en 'er gebruik van te maken. De namen alleen van eenen schmidt, scheuchzer., meijer, herder, hamelsveld en meer anderen "ftaven uitmuntend dit gezegde, terwijl zij de nietigheid toonen dier wezens , welken met verachting van den Bijbel fpreken op het zelfde tijdftip, dat zij op den naam van fchrandere, diepdenkende , geleerde mannen of fiaaiè' geesten willen aanfpraak maken. Het Boek, dat wij thands voor ons hebben, kan dezulken , zijn zij vatbaar voor fchaamte, tot eene nieuwe befchaming (trekken , en maakt tevens een aangenaam gefchenk uit, voor elk, die lust heeft, zich met de weliprekendlieid, welke in de H. Schrift hcerscht, bekend  253 gewijdb rhetorica kend tc maken, maar voor de Leeraars van den Godsdienst in het bijzonder, die in deze gewijde Rhetorica , offchoon door den ongenoemden Schrijver , te recht , llegts eene proeve genoemd , eene uitmuntende aanlei» ding zullen vinden, om, door het lezen en beftudeeren des Bijbels , hunnen fmaak , genie en ftijl te vormen , hunnen geest te verheffen , voor zich zeiven dikwijls een nieuw licht, bij verfcheidene plaatfen en uitdrukkingen der H. Schrift, te doen opgaan, en dus niet alleen nuttiger , maar ook aangenamer , dan gewoonlijk , te doen prediken; iet, dat gewislijk zeer veel zou bijdragen , om den verflaauwden ijver voor de openbare Godsdienstoefening, bij velen, weêr op te wakkeren. Voor een uittrekfel is het Werk voorhanden niet wel vatbaar ; het zou te omflagtig moeten uitvallen, want de verdienstlijke Schrijver gaat, en dit zij voor deskundigen genoeg , om hen de waarde van dit Boek te leeren kennen , alle de voornaamfte figuuren der redekunst door , en brengt, bij elke , plaatfen uit het O. en N. Verbond te berde, die hij opheldert, terwijl hij *er de fchoonheid en overeenkomst met elke figuur van doet blijken , en tevens, dóór aanhalingen uit hoogvliet, milton, klopstock en meer andere Dichters, die de voordragt zeer verlevendigen, toont, hoe de edelfte vernuften in de Dichtkunst zelve hunne fchoonfte trekken uit de H. Schrift ontleend hebben. Wat kortlijk het geheele beloop betreft, vooraf gaat eene beredeneerde Inleiding over de welfprekendheid in het algemeen , derzelver aart en natuur, en de welfprekendheid der II. Schrift in het bijzonder, terwijl voords eenige bedenkingen, door fommigen , un den aart der welfprekendheid zoo wel, als uit bijbelfche uitdrukkingen, afgeleid, om te beweeren, dat dezelven, indien al niet fchadeiijk, ten minfte geheel nutloos in het gewijde ware, worden uit den weg geruimd. Hierop volgt het Werk zelf in twintig Hoofdftukken, waar onder vooral uitmunt het twaalfde Hoofdftuk , gaande over den oorfprong en de voorwerpen der dichtkundige beeldtefiisfen, en in het bijzonder die der H. Schrift. Eindelijk vindt men nog ruim dertig Bladzijden met Aanmerkingen, die de Schrijver zeker te laat verzameld heeft, om ze in het Werk zeiven te vlechten , wat anders zeer wel had kunnen gefchieden, daar zij 'er, uit heuren aart, vatbaar voor zijn. Tot  oewijdb rhetorica. 2ögj Tot eene proeve, hoedanig onze Schrijver de bijbelplaatfen, die hij aanvoert, behandelt, en ze verklaart, terwijl hij 'er het fchoone van ontwikkelt , mogen de volgende twee dienen, als ééne uit het O. en eene andere uit het N. Testament , vindende men de eerlte, Bladz. 41 en de laatfte, Bladz. 44, die wij, wegens hare kortheid, gekozen hebben. „ Psalm. LXXXIV: 4. Zelfs vindt de musfche een huis , en de Zwaluwe een nest voor haar, daar ,, zij haare jongskens legt bij uwe Altaren, Heere der „ Helrfcharen, mijn Koning ende mijn God." ,, De woorden, die hier in 't midden gevonden worden bij uwe Altaren , worden door veele anderen , ,, gelijk ook in de Franfehe Overzettingen dus ver„ taald, ó uwe Altaren! De onverhoedfche Spraakwen,, di(n)g tekent een fterke aandoening. De zin zal „ deze zijn: „ „ zelf de musch en de zwaluw zijn, „ „ naar haare vatbaarheid, zo gelukkig, dat zij in ,, 't ouderlijke nest gekoesterd en onderhouden wor„ „ den, maar ik, een huisgenoot en kind van U -ó,, „ mijn Koning ende mijn God! zwerf elendig buiten „ uw Paleis om : 6 Tabernakel! ó Heiligdom , 't ,, welk ik fteeds voor mijn woninge hield, hoe zie „ ik naar U, als naar 't vaderlijk verblijf, om! ó ,, „ uwe Altaren Heere! waar zijn deze nu voor mij ? " „ — Men ziet uit dat voorbeeld, hoe ligt deze Figuur (te weten de uitroeping) ook eene volkomene ver„ zwijginge word. Wijders, de H. Dichter noemt al,, leen Altaren, maar verftaat 'er, bij Vervanginge, den Tabernakel, en 't gantfche wezen der openbare Gods„ dienst doorl Zijn taal is de taal van iemand, die ge„ heel door zijn wensch verrukt word." „ De bovenftaande Vertaling neemt de zwarigheid weg, die uit het gewag maken van de musfche en „ zwaluwe ontftaat, als of deze vogelen verönderfteld 9, konden worden , nabij den Altaar hun nesten gemaakt te hebben, daar zij echter naar de wet onrein „ waren: Immers men kan niet ftellen, dat de Leviten „ minder zorg voor de zuiverheid van 't Heiligdom „ des waren Gods zullen gedragen hebben, dan zelfde „ Heidenen in latere tijd, voor die van hunne Tempels „ droegen. Zo leest men bij küripides." „ Voor  2 ?0 gewijde rhetorica. „ Voor mij, te vreden met de nederige plicht, „ Reeds in den Tempel, van mijn kindsheid af verricht, „ Ik zal het voorportaal met lauwerkransfen eieren, „ Den ingang zuiv'ren, en de vogels, die hier zwieren, „ Met pijlen treffen, eer zij 't offer, als het Haakt, „ Bezoed'ien; dit's de zorg, die mij aan 't harte raakt. ,, Joh. XX: 16. Jesus zeide tot haar, maria! ,, Zij zich omkerende , zeide tot hem , rabboni, 't „ welk is gezegd, Meester." „ Maria word op 't onverwachtst in den loop „ harer droefheid, die haar wegens 't misfen van het „ lichaam des Heeren, bevangen hield , gefluit. Het ,, zelve oogenblik in 't welk zij hare gedachten noch „ (nog) bezig hield omtrend haar (en) geftorvene (n) ,, jesus, zal hem levend voor hare oogen ftellen: zij „ hoort haar naam melden , en ftraks , als uit een „ diepe (n) flaap ontwaakt zijnde, keert zij zich om, „ en roept vol eerbied , verwondering en blijdfehap , „ enkel Rabboni. Het is aanmerkelijk dat beide , zo „ de bekendmaking des Heeren, als de verbaasdheid „ van maria, flegts in één woord beftaan. In het „ eerfte geval ftraalt eene ongemene goedheid door , „ naardien de Heere dus voor een korte wijl te vrijer „ loop aan maria's gemoedsbewegingen wilde ver„ gunnen, en met opzet gebruikt hij haar naam , op „ dat zij, hoe verbijsterd in haar geloof, echter daar „ in terftond een vernieuwd blijk der in ftand gebleve„ ne liefde haar's Meesters zoude ontmoeten. En van a, maria's zijde ftraalt in dit woord dat zij gebruikt „ eene verëeniging van veelerleie denkbeelden door; „ Haar oordeel is nu'overreed van de waarheid van „ jesus Leere, hare dankbaarheid en wederliefde zijn fterker dan ooit, maar 't hart bezwijkt onder 't s, overwigt der eerfte verbazing, en dit doet haar al„ leen tot die Uitroepinge in ftaat zijn; Rabboni! Zo „ fpreekt de Natuur in alle ontmoetingen van verbaasd„ heid , maar nimmer fprak zij meer geheiligd door de, „ allerzuiverfte vreugde, dan in dit oogenblik." ,, Dat maria zich te dezer gelegenheid omkeerdde, „ gelijk hier boven gezegd is, fchijnt ons eenigzins. te moeten bevreemden. Immers, wanneer men met iemand in gefprek is, behoeft men zich geenszins om. " te keren, om nader te zien wie hij is. De waarfchijn" lijke gedachte beftaat hier in, dat maria zich, ge' » du-  OEWIJDE RHETOUICA. 271 ,, durende dit gefprek , weinig aan den perfoon met wien zij iprak latende gelegen liggen , als menende , hem de Hovenier te zijn , liefst haar aandacht noch ' onophoudelijk op het Graf bleef vestigen , zo om „ dat hetzelve het meest in ftaat was de droefgeestige „ aandoening waar aan zij zich noch overgaf, levendig te-houden, als ook om dat het, zints weinige oogen„ blikken noch veel "belangrijker voor haar was gewor„ den, door 't gezicht der Engelen, waar mede zij zich had vereerd gezien , en inzonderheid door 't geen " dezelve haar gemeld hadden. Dit zo zijnde, had zij '* jn der daad benodigd zich om te keeren , toen het " den Heere behaagde, zich onder 't noemen van haar V naam, aan haar bekend te maken. Mogelijk dat ook H in dit tijdftip , de Engelen , naar welke (n) zij in „ onze verönderftelling noch gekeerd ftond, eenige uitwendige betoning van eerbied voor den Heere lie" ten blijken, 't geen teffens medewerkte om haar tot " deze oogenbliklijke omkeringe te brengen, en teffens „ overtuigd te worden , dat het inderdaad de Heere was, met wien zij dus lange gefproken had, en die „ haar met de eerfte ontmoeting naar (na) zijne Op„ ftanding vereerde." De ftijl is vloeiend en duidlijk, maar de fpelling, gelijk men reeds uit het bovenftaande zien kan, dikwijls zeer onzuiver en ongelijk, en even zoo is het gelegen met de alfcheidingsteekenen of interpunftatie. Wij zijn geene letterzifters, maar in een werk van dezen aart, dat over de welfprekendheid handelt, hadden wij ook dit gaarne hier en daar een weinig beter gezien. Intusfchen houde ons de Schrijver deze aanmerking ten goede ; zij benadeelt de hoofdzaak van zijn werk niet. Het vertier van een Boek, gelijk dit, dat in de handen, van ieder Predikant ten minfte , dient te zijn, zal, hopen wij , den Schrijver in ftaat ftellen, ons nog eens eene tweede uitgaaf van hetzelve te fchenken, en dan wenfchen wij , i. dat hij zich eener gelijke en goede fpelling moge bevlijtigen , waartoe wij hem bijzonder het onlangs uitgekomen taalkundig Woordenboek van p. weiland, vooral de Inleiding, ter aandachtige nalezing aanprijzen. 2. Dat hij de agterftaande aanmerkingen , ter behoorlijke plaatfe, den tekst zeiven moge inlijven. 3. Dat hij, ter bevordering van het gemak zijner Lezeren s zijn werk met een register van woorden en  en zaken , ten minfte raet eene lijst van verklaarde of aangehaalde Bijbelplaatfen verrijke; en eindelijk 4. Dat hij de volgende mistlagen in de opgegevene tekften veranderen moge, en dus Bladz. 19 voor gen. XXX, zette XXXV. — Bladz. 206 voor psalm XXXVII, CXXXVII. — Bladz. 272 voor psalm. LXXVIII: 4, LXXVIII: 47. — Bladz. 298 voor zach. II: 3, X: * — Bladz. 357 voor ef. III: 2. 6, II: 6 — en Bladz. 358 voor exod. XI: 1 , XV: 1. welke misdagen wij echter meest aan Zetter en Corrector toefchnjven. Gefchiedenis van de Christelijke Kerk in de Achttiende Eeuw. Door a. ij p e ij , Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfehappen te Flisfingen, Predikant te Et hen in het land van Heusden , en beroepen tot Hoogleerdar in de Kerklijke Gefchiedenisfen aan de Hoogefchool te Harderwijk. Tweede Deel. Te Utrecht, hij W. van IJzerworst, 1799. 375 Bladz. In gr. Oo ■ tavo. De prijs is f 2 - 16 - : Tweemaal hebben wij reeds van dit Werk gefproken — bij de aankondiging van de twee Stukken, uitmakende het Eerde Deel. — Reeds in het tweede Stuk , ram de gefchiedenis der Deïsten een aanvang, — doch ftrekte zich alleen uit tot die, welken Engeland heeft opgeleverd. Dit Tweede Deel, den draad, waar dezelve was afgebroken, weder opvattende , levert ons de gefchiedenis van de Nederlanuiche en Duitfche Deïsten.— In de daad moffen wij het als een gunftig teken aanmerken , dat de Gefchiedenis van het Deïsme in ons Vaderland niet meer dan negen en negentig bladzijden beflaat. — Met dat al meent de Schrijver, dat het Deïsme in ons land zich ver genoeg heelt verfpréid, om 'er de erndigde klagten over uit te ftorten. Na in het algemeen dit opgemerkt , en de oorzaken van hetzelve opgefpoord te hebben, gaat hij over tot de befchouwing van die Deïsten , welken door hunne fchriften zich bekend gemaakt hebben. Derzelver getal is niet riieer dan vier. Twee daarvan , naamlijk hatsveld, oorlpronglijk een Saxiscli 'Edelman, en [an van der veen rangfehikt hij on' der de meest buitenfpoorige, ba ijle en pa tot, onder de minst buitenfpoorige Deïsten. — Het bericht omwend ba ijle is meer belangrijk, dan dat vai.de twee J eerst-  CFSCH. DER CHIU5TL. KERK IN DE AGTT. EEUW. 27$ eèrstgemelden , — trouwens deze hebben zich, in vergelijking van dien man, weinig bekend gemaakt. — Breedvoerig is hij integendeel omtrend dien, in de daad, fchranderen Wijsgeer. Zijne voornaamfte fchriften worden opgegeven, en daar uit zoo wel zijne gevoelens in het gemeen gefchetst, als ook vooral medegedeeld, hetgene ten nadeele der Godlijke Openbaring, zoo des O. als des N. Verbonds, kon (trekken. — Wij prijzen het in den Burger IJ. dat hij, niet flegts hetgene ten nadeele der Openbaring door hem gefchreven is, meldt, maar ook, hetgene, fchijnbaar althands, ten voordeele derzelve fchijht te (trekken. — Intusfchen komt het ons voor, dat lj. 'dikwijls met zich zeiven verlegen geweest is, waarvoor hij baijle te houden hebbe. Nu eens neemt zijne redeneering zoodanige keer , dat men bijkans zou denken, hij moet onder de boosaartigfte Deïsten geteld worden, dan weder zou men met veel meer gematigdheid over hem moeten oordeelen. — Dan eens noemt hij hem den ijsbreker van het Deïsme — dan weder wil hij baijle op zijn woord gelooven, in hetgene hij bezweert aangaande de zwakheid der Rede, en ten voordeele der Christlijke Openbaring. Met één woord , dergelijke beöordeelingen behooren altoos het Refultaat te zijn eener bedaarde, rijpe en onpartijdige overweging , en waarbij men vooraf bij zich zeiven ten vollen verzekerd is, waarvoor men den man te houden hebbe ; ot" zo 'smans karakter te raadzelachtig is, gelijk uit het. aangehaalde bericht van saurin hier het geval fchijnt te zijn, dan dient men liever zijne onkunde te bekennen, dan tegen elkander inloopende beöordeelingen ter neör te ftellen. — Voor het overige, zoo veel wij de Schriften van baijle kennen, wagen wij het niet, om hem Heilig een ijsbreker van het Deïsme te noemen. — Hij was zeker een groot Scepticus , en hoe zeer ook velen uit zijne fchriften aanleiding genomen hebben, om met den Christlijken Godsdienst den lpot te drijven , hij zelf behoefde hierom geenszins een Deïst te zijn. Dit hier breeder te ontwikkelen,behoort niet tot ons bedek; wij beöordeelen hier niet b a ij l e , maar het Werk van ijpeij. — Het bericht van den bekenden patot, en zijne gevoelens en fchriften, befluit dit verflag, hetwelk, vervolgd wordt, door een algemeen bericht nopends het overhand nemen des ongeloofs hier te lande, en de poogingen, tot (tuiting van hetzelve aangewend, waarin, WE UWE VAD. -HEL. IV. DEJjL. J*9. 6. S filet  ïiiet min breedfprakig , wordt uitgeweid zoo over dè Schriften van fommige verdedigers der Openbaring hier te lande, — als over het Inftituut van senserff, van stolp, en van teijler van der hulst.— alle drie gedicht, tot weering van het ongeloof. (*) Op dit bericht volgt de befehouwing van het Deïsme in Duitschland. Zeiden wij in 't flot onzer voorige beöordeeling , „ Hoe veel zal het" nabourig Duitschland „ in de laatfte twintig jaaren opleveren voor de Ge„ fchiedenis van het Deïsme V" wij vinden het thands reeds bewaarheid. , Een algemeen bericht nopends de Deïsten in Duitschland gaat vooraf. Deszelfs oorzaken, (daar het vooral ïn de laatfte jaaren eerst zoo fterk toegenomen is) worden opgefpoord. De Wijsgeerte en wel vooral die van kant voords de nieuwe Hervormers —* en welk een Contrast! — de Piëtisten zijn de voornaamfte oorzaken; — en dit wordt zeer breedvoerig -~ doch onzes bedunkens, niet, in alle opzichten, voldoende aangewezen. —Men hoore bij voorbeeld, hetgene IJ. zegt van de Wijsgeerte, als eene bron van de bijoorzaken van het Deïsme — ,, Dat befchaafde lieden zich op de Wijsgeerte hebben toegelegd , heeft ten gevolge gehad, dat deze, in het oog van minkundigen, op den trap der vergelijking met de openbaare Leeraaren der '' Protestantfche kerk niet meer achterftaan: — dat , in den kring van zoo veele mededingers, de Leeraars der Protestantfche Kerk dat krediet kwijt wor" den , 't welk zij voormaals gehad hebben: — dat, " wanneer Leeraars dit verlies van vertrouwen niet we" ten te vergoeden door nieuwe verdienden, de waar" heden, welke zij prediken, minder indruk hebben: — " dat veele, bij 't lezen van den bijbel, de daarin voor" komende lesfen verklaaren meer naar den maatdok van " hunne valfche begrippen, dan dat zij zich zouden " laten voorlichten van bekwaams Godsdienstleeraa- „ ren,, (*) Breedfp-rakig zeggen wij — en dit is vooral ook toepaslijk op het bericht van senserjf's Inftituvt. — Bijkans twee en een halve bladzijde befteedt IJ. om ons te zeggen, dat, fnts deftichtmg, vier Kerkleeraaren, de bepaalde agt Leerredenen tegen de ongeloovigen gedaan hebben. — waar- toe die omftag ? Eenige regeis waren genoegzaam. — — —En waarom raoest hier zoo veel wtetook geawauid worden?  ei'SCH. DER CilRiSTL. KERK in de aott. efüw. 2?5 rerï," enz. Wij moeten ons hier in de daad bedwingen, om zelfs den fchijn te ontgaan, als of wij een Werk, waar in zoo veel goeds is, een' man, die in on-_ ze oogen zoo achtenswaardig is, wilden bedillen — of is het andwoord — niet van het ongeloof, neen, van den Wijsgeer, op dit alles niet gereed — ? — zal hij niet terftond u toeduuwen — ,, indien de algemeene ver,, lichting en befchaaving dan zoodanig de overhand „ neemt, laat dan den Leer'aar van den Godsdienst zich. ,, insgelijks meer bekwaamen; laat hij met zijne tijdge,, noten zoeken voorwaards te gaan; laat hij zich, door ,, braafheid en ijver verdienden verwerven, die de plaats ,, kunnen bekleden van die bijgelovige en overdreven achtbaarheid, welke men, uit geestlijken hoogmoed, „ aan dat ambt maar al te veel, en vooral in Duitsch,, land, (*) gehecht heeft, cn men zal het vertrou,, wen in den Leeraar bij vernieuwing zien rijzen." ,— — Daar te boven alles wat hier vervolgends zoo breedfprakig tegen de Wijsgeerte wordt tè berde gebragt, geldt geenszins de Wijsgeerte zelve , maar het misbruik derzelve. En zoo kan men de Gefchiedenis, de Uitlegkunde, ja wat niet al? misbruiken, om voedfel te geven aan deïstifche gevoelens. Wilde IJ. dit onderwerp behandelen, hij had dit met meer voorzichtigheid moeten doen: — hij had de waare Wijsgeerte als de Vriendin van Godsdienst en Openbaring moeten fchetfen, en alleen het misbruik derzelve als fchadelijk noemen — dan zou hij de dweepzucht niet zoo zeer in de hand gewerkt, of gedijfd hebben , als nu gefchied is. Beter voldoet ons, hetgene IJ. zegt aangaande de nieuwe Hervormers; hij erkent de verdienden van vele brave Godgeleerden — (wij verblijden ons. de naamen van doederlein en morus onder dit getal te vinden, doch ongaarn misfen wij hier toellner, jonge, mursinna en anderen) maar met zeer veel recht gispt hij de ontaarting van zoo velen — waarvan ook maar weinigen genoemd zijn , — en wier naam Legio is, ja wier aantal van tijd tot tijd toeneemt. Ten opzichte d'er Kantïdanfche Wijsbegeerte is 'smans oordeel niet zeer gun- (*) Rccenfent is meermalen oog- en oorgetuige geweest van de bijgeloovige eerbstooningtn aan Predikanten in Duitschland — die niet weing voedfcl erlangt , door de bijzondere bitcht, bij de Luiherfchen hier en daar nog ia gebruik, S 2  276 IJ P E IJ «unfli". — Hij twijfelt, wel is waar, niet, „ of mes b kan ook met de Wijsgeerte van kant aan de Godgeleerdheid nog wel eenig voordeel toebrengen, (wij twijfelen 'er insgelijks geen oogenblik aan — en vooraf, wanneer men in het zedekundige komt, — waar toch het groote Moral-principe van het Euangelie juist het zelfde is met dat van kant) - „ Maar, daar van atte wijsgeerte met de Godgeleerdheid vermaagfchapt, de" ze vrij wat last geleden heeft, vreest hij voor onhet" len, omdat de voorftanders der Kantifche Wijsgeerte " de leer van 't Euangelie naar hunne bijzondere be'! grippen zoeken te verbuigen." — Dit heeft ook, zoo hij meent, de ondervinding reeds geleerd. Doch wij twijfelen zeer , of IJ. het ftelfel van kant wel geheel .verftaat. De uitlegkundige regelen van kant beval en ons even min, doch kunnen van zijn wijsgeeng fteliel zeer wel worden afgezonderd. — Het verwonderde ons, hier niets te vinden van het berucht geval van fichte, van wien de Schrijver hier ook, doch zonder iet te beflisfen gewag maakt, en die in het openbaar van Atheisterij befcfiuldigd, en van zijnen post als Hoogleeraar te Jena ontzet is. - • De Gefchiedenis der Deïsten zeiven wordt vervolgends m twee tijdperken verdeeld, het jaar 1764 maakt de fcheiding. - Onder de opgenoemde Deïsten uit het eerfte tijdperk, is de Wertheimfche Bijbelvertaler schmid, meest bekend, dan met recht verdedigt IJ. hem tegen dien blaam. Rijker is het tweede tijdperk, beginnende omftreeks 1764. (waarom dit jaar als de fcheiding wordt <*efteld, hebben wij niet kunnen ontdekken, daar toch de berde gefchiedenisfen, zoo van de grove, als van de minst buitenfpoorige Deïsten, met de uitgave der IVolfenluttelfche Fragmenten door lessing beginnen.) Over deze is- IJ. zeer breedvoerig — dezelven verdienen hes. Stouter is het Christendom, in langen tijd, niet aangetast dan hier. De inhoud der Fragmenten wordt zeer goed' opgegeven — en hetgene , ter wederlegging , gefchreven en belangrijk is, aangewezen. Eenige uitvallen op lessing'hadden wij liefst niet gevonden. De • Gefchiedfchrijver kan zich niet onpartijdig genoeg gedragen _ Thands volgen de berichten van andere Deistifche Werken, de Horus, — één, getijteld , besfer ah Horus» — de Hierocles s — de mg overgeblevene IFolfen- btèfr-  CESCH- DER. cnRISTL. KEUK IN DE AGTT. EEUW. 277 Uittelfche Fragmenten — en de Biographien, welker inhoud zeer juist opgegeven en beoordeeld wordt. - Thands volgen de minstbuitenfpoonge Deïsten uit dit tijdperk. — Lessing opent het Toneel — zijn werk over de opvoeding van 't menschdom ftaat aan het hoofd, ('t Verwondert ons, dat zijn nathan de %viize niet met een enkel woord aangehaald is.) — Zihie gevoelens worden vervolgends opengelegd — en, volgends de opgave van IJ. behoorde hij zelfs tot de Atheïsten. Doch hier omtrend begeeren wij meer bewijs, dan het gezegde van jacobi, die in dit geval niet 'onpartijdig genoeg is. Die gulden regel, de mortuis nü nift bene - had j a c o b i liever moeten in t oog houden. 'Bahrdt is de tweede, van wien hier bericht gegeven wordt. — Zijne Schriften , gevoelens en lotgevallen worden breedvoerig gemeld. Vooral is de gefchiedenis van zijne verandering in denkwijze , zeer duidelijk, en uit zijne eigene Schriften opgezameld, medegedeeld. Alleenlijk hadden wij ook eenig bericht verwacht omtrend zijn zedelijk karakter, — 't welk zeker vrij wat contrafteert met zijnen voorgewenden ijver voor de zedekunde. Onder de opgegevene Schriften van bahrdt, (allen kon, en behoefde IJ. ook niet op te noemen) misfen wij een zeer belangrijk ftuk , hetwelk zijne waare denkbeelden aangaande den Christlijken Godsdienst in een helder daglicht ftelt, naamlijk, Ausfiihrliches Lehrgebaude der Religion , erbaut auf der reinen und unvermischtcn Lehre jesu. De negende en tiende Afdeeling in dit Werk von der Authoritat jesu wettigt elk , om hem in den rang der minstbuitenfpoonge Deïsten te plaatfen. — Dit verllag wordt vervolgd met eene korte opgave van eenige deïstifche werken van onbekende Schrijvers , in de laatfte twintig jaaren uitgegeven , — welke lijst nog aanmerklijk zou hebben kunnen worden uitgebreid; bijaldien de Hoogleeraar zulks verkozen had. Indien hij dezelve meer volledig had willen maken, zou hij zijne Lezeren geen ondienst gedaan hebben , met hun Hechts de tijtels van de meest belangrijke werken op te geven, met aanwijzing van de beöordeelingen dier Schriften in de beste beöordeelendc tijdfehriften, zoo als, om flegts eenigen te noemen, die van seiler en doederlein. — In 't gemeen zou eene algemeene aanëengefchakelde fthets van het nieuw - deïstisch ftelfel hier zeer dienstS 3 haax  Sf4 A' IJ P E IJ "haar geweest zijn , om , met een opflag van het oog, hetzelve te kunnen overzien, en in famenhang te leeren kennen, — beter dan, zoo als door den Schrijver gefchiedt, uit de mededeeling van deze en gene bijzon* dere gevoelens, welken , hier en daar, in de bijzondere Schriften gevonden worden. Zal men , daarenboven, in eene zaak van zoo veel aangelegenheid, als daar is de beöordeeling van bijzondere gevoelens, in hoeverre dezelve den naam verdienen van deïstisch — (en wie toch zou gaarn den Christgeloovigen met dien haatlijken naam beftempelen?) voorzichtig en onbevooroordeeld te werk gaan, dan dient men een' algemeenen maatftaf te hebben, waar naar men elk bijzonder meet.» Dezen maatftaf had de Iloogleera'ar zeker wel voor zich zelvcn, doch gaarn hadden wij dien geplaatst gezien aan het hoofd van deze beöordeelingen, ten einde dus den Lezer tevens in ftaat te ftellen , om daar naar te beöordeelen, of de Schrijver dit wat te ruim of wat te bepaald heeft genomen. Wij twijfelen niet , of dan zou de Hoogleeraar nog wel meer mannen met naame hebben kunnen noemen, wier gevoelens in zoo verre van de grondflagen van het Christendom afwijken , dat 'er, zoo min als bij bahrdt, eenige achtbaarheid van jesus als een Godlijk Leeraar overblijft, ja, die ronduit durven verklaaren, dat de naam van Christen of Deïst, hun in zoo verre onverfchillig is , dat zij den laatften alleen fchuwen, om der haatlijke gevolgen wille, die het algemeen 'er uit trekt, en den eerften .alleen daarom aanhouden, omdat het volk 'er aan gewoon is. Thands volgt een gefchiedkundig verflag van de Deistifche Genootfcbappen in dit tweede tijdperk, — Deze zijn — de Illuminaten , de Duitfche Unie, — de Orde der Waarheid en — in zekeren zin — ook de Orde der Vrijmetfelaren. Hierop geeft IJ. ons bericht van eenige Dorpen van Deïsten in Bohemen, — en fluit dat alles met eene opgave van de algemeene middelen, waardoor het Deïsmus in Duitschland voedfel gekregen heeft, waaronder de invloed van Grooten, van Geleerden, en ongeletterden, en ook van Boekhandelaren , wordt aangewezen, 't Geen vooral omtrend de Boekhandelaars wordt gezegd, dat zij Boeken zouden opkopen, om dezelven te verduisteren, verdient vooral nader bewijs, — het ftrijdt wat al te zeer met het eigen belang. Men moet tegen eenig gevoelen al zeer  CESCH. DEP- CHRISTL. KEUR IN »E AOTT. EEUW. $72 ingenomen zijn , wanneer men, om het uit te roeien, die kosten waagt, aan het opkopen en vernielen van werken, waarin zoodanige gevoelens worden voorge- dl Na" dit alles geeft IJ. verflag van eenige wel aangewende pogingen ter ftuiting van het Deïsmus in Duitschland — vvaarbij de Schriften van eenige mannen , die zich opzetlijk, en in 't algemeen, tegen de Deïsten verzet hebben, worden opgegeven. Het Prwsflsch ReJigions-Edm wordt mede onder deze middelen geteld. dSch offchoon wij gaarn den Hoogleeraar IJ. toefteramen dat 'er in vele opzichten nog vrijheid genoeg voor Acn Godgeleerden overbleef, en het groot doel van hetzelve voornaamlijk was, om Deïsme en Neologie tegen te werken, zoo kunnen wij hem echter geenszins toeftemmen, dat dit middel dienstbaar zou hebben kunnen zijn, om dien zuurdeesfem weg te nemen. - Dergelijke wapenen zijn doorgaands ongenoegzaam, al ware het zelis uit hoofde van dien algemeenen regel - nitimurm vetttum. Hoe meer men zich met geweld verzet tegen de verfpreiding van deze of gene gevoelens , zoo veel meec ontbrandt doorgaands de ijver voor dezelve. Ten flotte vindt men nog eenen Brief van den predikant lotze, rakende de Vertaling van het N. Testament in '* Maleitsch, en een bericht van eene Deistilche Redevoering, hier te lande, volgends de opgave, uitgefproken. ineen gezelfchap van Deïsten, waaruit mennet aanwezen van zoodanig genootfchap zou moeten °PZiekda'ar eene getrouwe opgave van den inhoud dezes; Deels. — Wij achten het thands overbodig, om over 's mans wijdlopigheid op nieuw klagtig te vallen. U. erkent in het Voorbericht voor dit Deel de rechtmatigheid-dier klagten. Alleen herinneren wij hem, bij een wérk van dezen aart zich vooral niet te overhaasten. Liever willen wij wachten, dan dat dit werlc onvolledig, of niet genoeg befchaafd uit zijne handen kome. Wij herinneren dit, omdat wij in dit Deel meer blijken van befpoediging meenen ontdekt te hebben 5 dan wel in het eerfte Deel. S m. t'ih  280 A. VAN DEN BERG Uitbreiding van de Bijbelfche Historievragen, tot gebruik van Katechifatien en Christelijke Huisgezinnen. Door ahasuerus van den berg, Predikant te Arnhem. Eerfte Stukje. Te Arnhem , bij j. Troost en C. Nijhbff, 1800. 248 Bladz. In Octavo. De prijs is f; - 16 1T\e Bijbelfche Historievragen van den Arnhemfchen Kerkleeraar a. van den berg zijn alöm beleend. Men weet, hoe algemeen en met hoe veel vrucht dezelven in de Christlijke Gemeenten in ons vaderland gebruikt zijn, en nog gebruikt worden. Dit kan onder anderen daar uit blijken , dat wij in de Voorrede voor het Werkjen , hetwelk wij thands aankondigen, reeds: van den i8den Druk van deze Historievragen gemeld vinden. — Thands hebben wij het genoegen van onze •Lezers te berichten, dat derzelver oordeelkundige Opfteller, die reeds zoo veel ten dienfte der Vaderlandfclie Jeugd gefchreven heeft , zich op nieuws aan dezelve heeft verdiend gemaakt, door eene uitbreiding van deze Historievragen, uit te geven, die allen lof verdient, en welke bij deze vragen zeiven, onzes oordeels, niet gemist kan worden. In deze uitbreiding worden de zelfde Bijbelfche Gefchiedenisfen, die in het voorig Werkjen meer met korte trekken verhaald worden, meer uitvoerig voorgedragen. Met alleen dit, maar ook in deze uitbreiding worden de Bijbelfche Gefchiedverhalen in het rechte licht geplaatst, en hetgene moeilijk of bedenklijk in dezelven voorkomt, wordt in dit Werkjen kortlijk opgehelderd op eene wijze, die zeer gefchikt is tot recht begrip van dit gedeelte des Godlijken woords, en die van den gezonden uitlegkundigen fmaak des Autheurs getuigenis draagt, Leerlingen zullen niet alleen uit dit Werkjen veel nut kunnen trekken, daar zij zich door .hetzelve, voor de Catechifatiën, zullen kunnen voorbereiden, maar ook Predikanten, Catechizeermeesters, Ouders en Opzieners zullen in hetzelve eene handleiding vinden, om over de Historievragen zich met nut met hunne; Leerlingen te kunnen bezig houden. Iet hadden wij ftr gaarn bij gewenscht, naamlijk eene korte opgave bij ieder Hoofdftuk , van hetgene uit de verhaalde gevallen met opzicht tot het redelijke te leeren is, ge-.  UITBREIDING VAN DE BIJBELSCHE HISTORIEVRAGEN. 231 liik de Autheur dat hier en daar (bij voorbeeld bij de oUave van het leerzame van het Bock van job) heeft aaneeftint. Dan daar wij vertrouwen, dat hij voor deze wijle van behandeling zeer goede redenen zal gehad hebben, zoo blijft dit aanwijzen van de lesfen, die elk verhaald geval inboezemt, aan de wijsheid der Ouders en Leeraaren zeiven aanbevolen. Wij zouden te veel moeten uitfchrijven, wanneer wij uit deze uitbreiding iet tot eene proeve aan onze Lezers wilden mededeelen. Dit zou ook overtollig zijn , daar wij vertrouwen, dat men zich het Werkjen zeiven fpoedig zal aanfchafFen, en deszelfs georuik aan dat d$r Historievragen zal geëvenredigd zijn. Heelkundige Ziektenkunde door J. J. Hoogleer Har In de Geneeskunde te Turnau. U,t het Latijn en Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht bij G. T. van Paddenburg en Zoon, i?99- 144 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - : - > Dat Compendia of korte famenftelfels, als handleidingen /zoowel tot het onderwijs , als tot de beoefening der wetenfehappen, een bijzonder foort van fchriften uitmaken, waatvan het nut veelvoudig is, zal wel niemand betwijfelen; doch dat ook tezz khxtitcn, bx) de veranderingen en uitbreidingen der verfchillende takken van wetenfchap, hare waarde verhezen , en eene als creduurige hernieuwing behoeven , en dat dus het betreSe van de waarde" dezer fchriften met het verloop des tijds verandert, wordt door velen , die zich verledigen dit foort van gefchriften , uit eene vreemde taal, over te zetten, dikwijls uit het oog verlooren. De Iloogleeraar plenck heeft onder de Schrijvers dezer lbortgelijke werken, in deze Eeuw, inzonderheid uitgemunt , a 'er is in de Geneeskundige wetenfchap bijna geen tak, zo men 'er het gedeelte van tutzondert, hei|ene eigenlijke Geneeskundige Praktijk betreft, of van hetzelve is door hem zoodanig een kort begrip gefchreven, alle intusfehen niet met dezelfde oplettendheid, en naauwkeurigheid. Voor het nut der Heelkunde m ons Land , gaven velen zich de moeite deze werkjens in onze taal over te brengen, en van dezelven ziet ook thands zijne Heelkundige Ziektenkunde het licht; waarvan  J. J. P l E N C K het te Verwonderen is, dat niemand, in de algemeene zucht om de werken van plenck te vertalen, zich vóór dezen tijd met deze moeite belast heeft, daar 'er meer dan 16 jaaren verliepen, federt dit Boek werd uitgegeven. Dan door de vorderingen, welken de Natuur en ziektenkennis fints eenige jaaren heeft gemaakt , wordt dit werkjen voor den Heelkunftenaar eene min gefchikte handleiding, en is eer als een archiv of gedenkftuk der denkbeelden,welken algemeen, op dien tijd,omtrend de* ze vakken heerschten , of liever der kennis, welke de Hoogleeraar zelf op dien tijd bezat , aan te roerken, D*m wij gaan tot de befchouwing van het Werk zeiven over. De Heelkundige Ziektenkunde wordt door hem verdeelt jn eene Ziektenkunde, Oorzaaksleere, leere der Toevallen, der Kentekenen en der Genezing , en deze laatfte in de Genezing, die door de levenswijze, en de regeling der natuurlijke dingen, die, door hulpmiddelen, en eindelijk die, door de hand alleen of door werktuigen, de heeling der gebreken bewerkt. Wij kunnen, in onze beöordeeling van een kort uittrekfel, geen nader uittrekfel maken, wij merken alleen het één en ander op in de behandeling dezer verfchillende Hoofdafdeelingen. En wel voor eerst in die der Ziektenkunde of Nofologia, dat in het gemeen de bepalingen of definitiën, door den Hoogleeraar aangegeven, weinig van dien graad van naauwkeurigheid hebben , die in een werk van dien aart wordt verëischt, dus wordt ■ eene uitwendige ziekte, Bladz. 2, ,, eene tegennatuurlijk ke gejleldheid van eenig deel des menfchelijken lig- haams" genoemd, zo deze bepaling doorgaat, dan voorzeker moet de Leveröntfteking , de etterzak in de Long, welken toch wel deelen van het Lighaam zullen gerekend worden te zijn , ook onder de uitwendige ziekten eene plaats verdienen , en vervalt hiermede het ampt van hen, die zich met de genezing der inwendige ziekten ophouden , en fmelt de Geneeskunst met de Heelkunde op eene wijze in één, als nimmer iemand zich had kunnen voorftellen. Bladz. 12 worden onder anderen opgenoemd de ziekten van de Couleur; hoe deze onder de ziekten van de vaste deelen kunnen befchouwd worden, is ons moeilijk om te begrijpen, daar wij vermeenen, dat de couleurs veranderingen, als met de verandering van het famenftel des z' ken deels, en hier  heelkundige ziektenkunde. ttBj als hierlnt voordvloeiënde , in verband ftaan , en eer een Sijmptoma morbi dan als een morbus zelf dienen ecfchat te worden , blijkens de voorbeelden door den Schrijver zeiven van de oogöntfteking, het koud vuur, en het beenbederf ontleend. De ziekten worden verder door hem verdeeld in die der vaste en der vloeibare deelen en voor de laatften eene afzonderlijke afdeeling gefchikt, Bladz. 14 en volg., en naar de oude vochtziektekunde of Humor al pathologie, gelijk men het noemt, afgehandeld, zonder van de vaste deelen, welken 111 deze verfchillende wijzigingen der vochten een groot aandeel hebben, te fpreken, waardoor dit gedeelte der ziektenkennis van den Schrijver zeer veel van haar nut verliest, hetgene ligt door den Vertaler had kunnen opgehelde'rd worden; vooral daar de ziektenkennis in dezen opzichte zulke aanmerklijke vorderingen gemaakt heeft; de Vertaler zelf fchijnt ook hier en daar de meening des Schrijvers niet te hebben gevat, dus noemt hij bij voorbeeld Bladz, 0.7 in de verdeeling in morbi primaui, en fecundarii, de eerfte voorname, de andere bijkomende, en verdonkert door deze benaming geheel de voor het overige juiste bcpaaling van zijnen Schrijver, als zijnde de eerften zoodanige ziekten, welken door geene andere ziekten,maar door hunne eigene oorzaak, worden fiamgefteld, als wonden, kneuzingen, breuken; de andere daarentegen, weiken door eene andere voorafgegane, of nog aanwezig zijnde ziekte worden voordgebragt , als bij voorbeeld eene ontwrichting door een inwendig <*ezwel in de gewrichts holte. Dan genoeg hiervan : gaan wij over tot de Aetiolögie of het Leerftuk van de oorzaken der ziekten. De verdeeling hierin gevolgd is de meest gewoone en reeds oude , de naaste oorzaken worden verdeeld in die van de vezelen en vochten. En hier heerscht zeer veel verwarring; dus zegt plenck p. 43 , bij de vermeerderde prikkelbaarheid (irritabth* tas) de prikkel verwekt in de zenuwen, tot het gevoel gefchikt pijn , in de zenuwen tot de beweging, kramp of ftuipen, en verder , vermeerderd gevoel, maakt pijn; ten bewijze dat hier de denkbeelden van irntabihteit en fenfibiliteit geheel niet geregeld worden voorgedragen; onder de opwekkende oorzaken vinden wij ook .de lucht opgetekend, en wel de windige lucht, gelijk de Vertaler hernoemt Bladz. 51 en van deze gemeld, dat zij oorzaak zijn kan, dat de daken der huizen, door haar ge* J weid  l!U j" J' P l e n c k wjeld worden afgerukt, en hier door foms vele hoofdwonden ontftaan, dit had zonder nadeel uit deze ziektenkunde wel gemist kunnen worden , doch misfchien vindt hetzelve eene plaats voor den eenen of anderen heelkundigen, wien dit foms bij eene oplettende beoefening der ziektenkennis welligt niet onder de aandacht mogt vallen , dat dit eene proprieten van de lucht is; zoo zal ook het omflaan van eene chais gelegenheid tot beenbreuk kunnen geven, enz. Clavi worden door den Vertaler genoemd, Bladz. 64 Lekdoorns, dit had Liddoornen moeten zijn, van de zitplaats dezer pijnlijke gebreken op het meest uitpuilend gedeelte van de beenderen, die de gewrichten der teenen helpen famenftellen, en die op het lid of gelid derzelver, gemeenlijk hunne plaats hebben. Wat Soorheid der Tanden is, Bladz. 67 door den Schrijver Stupor genaamd, zullen weinige Heelkundigen , die deze vertaling gebruiken , kunnen bevatten ; onder de ziekten, welken aan zekere beroepen eigen zijn, teekent plenck, Bladz. 73 op, dat kunftenaars, welken een zittend handwerk hebben, en ook geleerden, (literati~) veel aan haemorrhoides, of aambeijën onderworpen zijn, de Vertaler noemt literati Letterblokkers, en fchijnt dus aan deze bepaald deze gebreken toetefchrijven, wenschlijk ware het, dat alle Geleerden, die niets minder dan Letterblokkers zijn, deze pijnlijke gebreken door den Vertaler aan gene toegekend , niet onderhevig waren. Bij de voorbefchikkende oorzaken tot ziekten, noemt P. ook de temperamenten op, en onder deze eene foort het Temper amentum fpirituofum, of het geestrijke, waarhij het zenuwvocht overvloeit. Wie verwondert zich niet in een algemeen leerboek zoo iet aangeduid te vinden, en den twist, welke reeds lang is afgedaan over het beftaan van het zenuwvocht, weder te zien opwarmen? En dit nog wel op het einde dezer eeuw 1 Na het verhandelde volgt de Leere der toevallen (Sijmptomatologid), na deze die der kentekenen (Semeiotica ), en eindelijk die der Genezing. De laatfte is algemeen behandeld, en meerder, als handleiding voor de Leeraaren in hun onderwijs, dan wel op eene voor Leerlingen gefchikte wijze; — en ingericht , naar de ziekten der vaste , en naar die der vloeibare deelen van het lichaam. Hier en daar geeft de Schrijver zijne voorbeelden algemeen en weinig onderrichtende op, dus bij voorbeeld, Bladz. 1128 , zegt hij, dat Agterblijving der Maand/landen genezen wordt door de  heelkundige ziektenkunde» 285 de Hervoordbrenging derzelven. Voorzeker is dit de wjjze, waarop men dit gebrek geneest, doch hoe moet dit eefchieden V dit meldt de Schrijver niet. Agter het geheele Werk vindt men eene lijst der Heelkundige verbanden , welke hoe zeer niet te omflagtig echter eenvoudiger had kunnen worden ingericht, vooral bepaalt zich dit tot de Hoofdwindzeis, de verbanden voor] den rug en lendenen cn anderen. De paaien dezes maandwerks verbieden ons eene verdere en meer breedvoerige beöordeeling van dit Werk, hetgene door het lang verloop van tijd veel van deszelfs bruikbaarheid verloren heeft, en hoe zeer, in het gebrek aan dit foort van handboeken, niet van alle waarde ontbloot, echter door eene oordeelkundige en niet te wijdlopige bijvoeging van al hetgene, waarmede de Heelkunst fints eenige jaaren is vermeerderd en yerriikt geworden, zoo wel het befpiegelend als beoefenend gedeelte van dezelve betreffende , tot onderricht van den Nederlandfchen Heelkunltenaar, meer gelchikt had kunnen gemaakt worden. Scheikundige Wijsbegeerte, of grondwaarheden der hedendaagfche Scheikunde , op eene nieuwe wijze gerangfchikt. Door a. F. fourcroij , Med. Doel. en Hoop-leeraar in de Scheikunde. Uit het Fransch vertaald door izaac cornelis vincenten sterk, Art. Med. Stud. Te Amfteldam, bi) J. B. Elwe, 1799. 175 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isfi-a-i Het is in de daad voor iemand, die zich op de Scheikundige Wetenfchap toelegt, .van geen gering belang, dat hij de verfchillende wijzen, waarop dezelve wordt voorgedragen , onderzoekt en naauwkeung leert kennen, hier door zal hij vatbaar worden, voor die onderfcheiding, niet alleen, welke hem het waare van het valfche leert afzonderen, maar hij zal zich ook bepaalde begrippen vormen, van een fijsthema, waarmede de overtuiging van zijn eigen oordeel inftemt. Het is eene bekende waarheid, dat de Scheikunst, federt 25 a 30 jaaren , dat de kunstluchten, en vervoleends zoo vele nieuwe ontdekkingen in Engeland, maar vooral in Frankrijk, gedaan werden, eene groote omwenteling van leerbegrippen ondergaan heeft. Het Scheikundig Leerftelfe.1 van stahi, radt voorzeker nog zijne  286 A» f. f o Ü r ö R o IJ aanklevers , maar het nieuwe van lavoisier niet minder. Zij, die de beide leerftelzels te gelijk kundig zijn, zullen de beste onderfcheidihg kunnen maken, van hetgene voor waarheid te houden is. Dit Werkjen, welk de nieuwe fcheikunde bevat en wijsgeerig voordraagt, is door deszelfs rijken inhoud, niet weinig bevoorderlijk, tot aankvveeking en vermeerdering van Chemifche kennis, hetzelve bevat twaalf Afdeelingen , in ieder van welken zoo vele werkingen , of verfcbijniels der nieuwe Scheikunde verklaard worden , en welken in deze orde zijn gerangfchikt: 1. De werking van het Licht. II. Die der warmte/lof. III. De werking der Lucht in de branding. IV. De Natuur en werking van het water. V. Die der aarden, en de vorming der Loogzouten, zoowel, als hetgene zij in de tSamenvoegingen verrichten. VI. De natuur en eigenfchappen der brandbare Lichamen. VII. De vorming en fcheiding der zuuren. VIII. De verëeniging der zuuren , met de aarde en Loogzouten. IX. De Halfzutirwording (oxidation) en ontbinding der Metaalen. X. De natuur en vorming der groeiende ftoffen. XI. De overgang der gewasfen , tot den ftaat van dierlijke ftoffen, en de Natuur van dezelven. XII. Eindelijk de eigene of vrijwillige ontbinding der groeiende en dierlijke zelfftandigheden. Ieder dezer Onderwerpen is van zoo veel gewigt voor de Natuur- Schei- en Geneeskunst, en ftaat tot eikanderen in zulk een naauw onderling verband, dat het moeilijk zijn zoude, om eene keuze te doen, welke van het meeste gewigt is , om 'er eenig uittrekfel van mede te deelen. De Elfde Afdeeling befchrijft, onder anderen, de zelfftandigheden des dierlijken Lichaams, als het Bloed', de Melk; de Gal; het Vet; de Pis', enz. om over de behandeling te kunnen oordeelen, zullen wij §. VIII en IX hier laten Volgen: ,, §. VIII. het bloed, 3t is eene roode vloeiftof in den Mensch, de viervoeti„ ge dieren, en vogelen, eene warmte van 32 graden „ (na de fchaal van reaumur) bezittende, terwijl het ,, in viervoetige eijerleggende dieren, de flangen en vis„ fchen, de warmtemaat bezit van de plaatze, alwaar zij „ zich bevinden. Het is laf zoet, Holt door de koude, „ kan met water vermengd worden, fcheidt zich genoeg„ zaam van zelf, in drie verfchillende zelfftandigheden, ,, te weten, in de witte weij, het rood of kleurend geti deelte en in de vezelachtige zelfftandigheid. Elke de- »» zer  SCHEIKUNDIGE WIJSBEGEERTE. 38? ter ftoffen van het bloed levert onderfcheidende kenmerken op, te weeten; het Loogzoutachtige van de de weij,- deszelfs ftrembaarheid door het vuur, door Metaalhalfzuuren , enz. welke ftrembaarheid , door „ de meer innerlijke verëeniging met het zuurbeginzel toe te fchrijven is; dezelfde Natuur, in het roode ! vocht het welk van het eerfte , niet dan door de ,' tegenwoordigheid van het ijzerhalfzuur, verfchilt; de vrijwillige ftolling en inëenloping van de vezelachtige zel'fllandigheid,en hare ontbindbaarheid in loogzouten. " Deze voornaamfte kenmerken moeten, in het geheele \ bloed befchouwd worden, het welk het eerfte beginzei van alle dierlijke zelfftandigheden en de algemeene " oorfpronk van alle vochten en vette deelen blijkt te " zijn. Het word ter oorzake van het vezelachtig ge" deelte, het welk'er door de verkoeling in ftolt, lool\ pend vleesch genaamt. Men heeft de oorzaak zijner warmte in de verandering en opflurping der leevens„ lucht, door de ademhaling, gefteld, en op dezelfde ,, wijze reden gegeven, van de vernieuwing des Bloeds, „ door de Chijl, en de verandering van deze ftofTen , in eene dierlijke zelfftandigheid, door de ontwikkeling ' van eene groote hoeveelheid koolftof en waterftof, '', welke in de longen fchijnt plaats te hebben. IX. de melk, is eene witte, zachte en zoetach„ Vige vloeiftof, welke uit weij, kaas, en boter, op hét „ naauwst met eikanderen vermengd, gevormt is, en „ eene wezenlijke dierlijke Enwljie vertoont. In de weij „ der melk, moet men in 't bijzonder de zelfftandig,,- heid , Melkzuiker genaamd, opmerken, welke, om „ zoo te fpreeken, flegts de eigenfchap van ruuwe ,, zuiker heeft. De hoeveelheid van Phosphor-ge„ zuurde kalkaarde, welke hier in grootere maate, dau „ in andere vochten aanwezig is, fchijnt te kennen te geeven, dat de natuur, in het eerfte voedfel der die„ ren, eene hoeveelheid beenderen heeft willen leggen, „ geëvenredigd aan de fpoed, welke bij de vorming en ., aangroei der beenderen, in hunnen eerften leevenstijd, „ noodzaaklijk was. — De Kaas is eene waare eiwitaeli„ tige zelfftandigheid. — De Boter, is eene geftolde „ olie, welker vastheid en gemaklijke afzondering van », de Melk, door eene enkele beweeging bewerkt, ver„ oorzaakt fchijnt te worden, door de opflurping der „ Atmospherifche zuurftof, geduurende de roomvor„ ming." Ult  588 NATUUR-SCHEIKUNDE VERHANDELINGEN. Uit dit weinige zal men kunnen oordeelen, over dé merkwaardigheid der verklaring van de gal, de pis en het vet der dieren. De Schrijver weidt in deze Afdeeling verder uit, over de famenftelling der vaste deelen des Lichaams, uit de gelei, het eiwit, en het vezelachtig gedeelte — der beenachtige zelfftandigheid, en zegt vervolgends, ., dat de overgang der gewasfen in dierlijke zelfftandigheden, welke flegts beftaat in ,, de vastmaking of bijvoeging der ftikftof, als het voornaamfte verfchijnzel der dierlijkwording, moet „ befchouwd worden. Deeze alleen verklaart 'er de voor,, naamfte wonderen van; en wanneer deze bijvoeging ,, van ftikftof geheel in deszelfs werktuiglijk te zamen„ ftel zal gekend zijn, zullen ook de meeste werkingen ,, der dierlijke huishoukunde, welke dit te wege bren„ gen , of hier van afhangen , even zo bekend wor„ den." enz. Natuur-Scheikundige Verhandelingen. Eerfte en Tweede Stuk. Te Amfteldam,- bij W. Holtrop, 1799. 23.1 Bladz. In gr. OElavo. De prijs is f 1 - 18 - : Deze Verzameling van Natuur-Scheikundige Verhandelingen is gedeeltelijk reeds voor eenige jaaren in het Fransch onder den tijtel Recherches Phijftco Chijmigues uitgegeven, gedeeltelijk zoo in buiten, als inland1'che Tijdfchrifren geplaatst geworden. De Schrijvers van dezelven Dr. j. r, deiman, a. paets van troost- wijck, a. lauwerenburgh, dl g. vrol1k, (waartoe voormaals nieuw land en eondt hebben medegewerkt) vonden het noodzaaklijk dezelven bijeen te verzamelen en in het Nederduitsch te vertalen, daar zij voornemens zijn, om in het vervolg die proeven en waarnemingen , welken zij eene bekendmaking waardig keuren, in het Nederduitsch te laten drukken. Wij twijfelen geenszins, of dit bericht, hetwelk wij in de Voorrede vinden, zal voor ieder, die belang ftelt in de bevordering van Natuur- en Scheikunde in ons Vaderland , ten hoogften aangenaam wezen, en het zal niet • nodig zijn, om 'er iet van te zeggen, hoe wel zulk eene taak aan dit geleerd gezelfchap is toevertrouwd, en hoe Veel belangrijks wij van hetzelve hoopen mogen. De Verhandelingen, welken in deze twee Stukjens voorka-  NATUUR-SCHEIKUNDIGE VERHANDELINGEN. aS0 komen, ziin de volgende: Verhandeling over de Sulfures alkalins of Loogzoutige zwavellevers. — Verhandeling over den aart en eigenfchappen van het oxide gazeux d'azote, genaamd, door priestleij, gaz nitreux dephlógistiaue. — Proeven over de ontvlamming van een mengfel van zwavel en metalen, zonder de aanwezigheid van Oxijgene. — Verhandeling over het gaz hijdrogéne étherifi of Oliemakend gaz. — Verhandeling over het gaz nitreux itherifé of de met ather verbondene falpeterlucht. Bericht ■wegens eenige proefnemingen, welke de decompofitie van het water door middel van eleSlrieke fchokken, nader bevestigen. Brief over de ver'èeniging van metalen en zwavel, op den vochtigen weg , aan den Schrijver der Phijfifche en Chemifche oefeningen. — Eenige waarnemingen ever de uitwerking van de kwik op het leven der planten: Proeven over de decompofitie van het amoniaque door acide muriatique oxijgêne. — Onderzoek over den oorfprong der lucht bij hei doordrijven van Waterdampen door gloeijende buizen. — Nader onderzoek over de verandering van water tot jliklucht. — Proeven over het indringen van gaz door gloeijende aarde buizen.' Daar wij onderftellen mogen , dat het belangrijke dezer Verhandelingen en Proeven thands meestal vrij algemeen bekend is, zullen wij van dezelven niets meer zeggen , en liever een volgend Stukjen afwachten, om van hetzelve een breedvoeriger verflag aan onze Lezeren mede te deelen. Proeven van famenzweeringen, tegen alle Godsdienflen en Regeeringsvormen in Europa, berokkend in de geheime Vergaderingen der Illuminaten, Vrij metfelar en en Leesgezelfchappen. Door john rObison, A M. Hoogleeraar in de Natuurkunde en Secretaris der Akademia te.Edenburg. Derde en Vlade Stuk. Te Dordrecht , bij A. Blusfé en Zoon, enz. Te famen 268 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : Deze twee Stukken vervatten in zich het 3de en 4de Hoofdftuk van dit Werk en een vrij uitvoerig Nafehrift. — Het derde Hoofdftuk handelt van de Duitfche Unie ter uitroejing van bijgeloof en vooroordeel, en bevordering van het zuiver Christendom :■ onder dezen tijtel werd zij. opgegeven , welke bij onderzoek blijkt., KlïUWEVAD.BIBI.. IV. bkel.no. 6. T «en  89© JOHN ROBKON, PROEVEN VAN SAMENZWEERINGEN. een geheim genootfchap te wezen, omdat het vooroordeelen moest beftrijden, die door de Grooten der aarde voorgedaan worden, en omdat deszelfs oogmerk was* die algemeene verlichting te verfpreiden, voor welke de priesters en dwingelanden het meest vreesden. Dit Genootfchap was enkel door leesgezelfchappen genaakbaar, en 'er werden leden van geheimhouding en getrouwheid geëischt.. De Leesgezelfchappen, hiertoe behoorende , werden riiklijk voorzien van onderfcheidene Gefchriften, in allerlei'fmaak opgefteld, om aan allerlei foort van menfchen te behagen , en dus de beginfelen van de leden der Unie, zoo veel te listiger en te meer bedekt, onder lieden van allerlei clasfcn te verfpreiden. Het vierde Hoofdftuk handelt van de Franfehe revolutie en wijst aan den uitgebreiden invloed , welken fommige loges van Vrijmetfelaren , en Illuminaten op dezelve gehad hebben , en dat dezelve niet anders is , dan de eigenlijk gezegde werking der beginfelen , die door deze Verlichten, met zoo veel ijver, worden voordgeplant én voorgedaan. Hier aan volgt het Nafchnft, 't welk , m het oorfpronsliik , bij den tweeden druk gevoegd is, die zeer fchielrk op den eerden volgde,waar in de Schrijver zich op fommige gezegden nader verklaart; hier en daar eenige misftellingen verbetert , en het voorige met vele korte biivoegfelen vermeerdert, opheldert, en betoogt. De Schrijver verklaart, dat hij, indien het hem door den grooten haast van zijnen Drukker niet onmooglijk geweest was, zeer gaarn de gebreken van den voongen druk zou verbeterd, en zijn werk meer eene algemeene lezing waardig gemaakt hebben , door het wegnemen van vele ongeregeldheden, die hij erkent, dat in hetzelve Plaats hebben. - Wij hebben deze belijdenis zeer gegrond gevonden, en daar 'er voor eenen Lezer, die niet reeds veel van hetzelve weet, in het onderwerp zelf veel donkerheid en verwarring plaats heeft, was het nog te meer nodig geweest, alle verwarring in den voordragt voor te komen, en zich op de duidelijkheid en orde toe te leggen. Wie kan bij voorbeeld nagaan , alle de min of meer fijne onderfcheidingen tusfehen de bijzondere aanhangen van de onderling van elkander verKende , en tegen elkander drijdende , Metfelaren , Illuminaten, Rozenkruitfers en dergelijken, en hoe moeilijk is het dan, den Schrijver te verftaan, wanneer hij Tt? t .ö.ow-xaaa.vi jaia.QAva-i - . van  BIJZONDERE GEDACHTEN. «91 van de eene van dezelve, in onderfcheiding van de andere, 1'p'reekt. Ook toont hij wel, dat de zaken, waarvan hij fpreekt, aan de beginfelen van deze lieden te wijten zijn, en dat zij door de zoodanigen zijn Uitgewerkt, die ijverige voorflanders van deze beginfelen zijn, maar het blijkt evenwel niet, dat de orde der Illuminaten, als één lichaam aangemerkt, naar een onderling beraamd plan, alles 'm het bijzonder in de uitvoering zou beftuurd en geregeld hebben. De Schrijver verklaart, dat dit ook nooit zijne meening geweest is. Doch het zou zeer goed geweest zijn, zo hij dat wat duidelijker had aangewezen. Voor het overige leert men hier vele hooggeloofde Verlichters in bijzondere , zeer haatlijke trekken , van hun karakter nader kennen. Maar wanneer men dan eene vergelijking maakt tusfehen hen en die brave en wijze mannen, die het licht der hervorming in de zestiende eeuw in Europa hebben doen opgaan , en die nu van zoo vele dwazen befpot en uitgejouwd worden: — Hoe verbazend groot is dan het onderfcheid!! Bijzondere gedachten en vraagen over de Gelijkheid en Vrijheid. ,, La Liherté est dans le coeur de Phomme libre, „ // Pa porte par-tout avec lui, Phomme vil porte ,, par-tout la fervitude, Pun feroit exclave a Gene„ ve, Pautre libre a Paris." j. j. rousseau Emile, T. 4. /. 5. p. aio. Dit fchreef dien Schrijver, toen Geneve door geheel Europa noch voor vrij , en Parijs voor flaavs gehouden werd. ~ Te Amflerdam , voor rekening van den Autheur en te bekomen, bij P. E. Briët, 1799. 238 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : D,it Boek behelst eigenlijk eene verdediging van het gedrag der Jooden , gehouden in den jaare 1787 , en een bewijs, dat men deze Natie ten onrechte in den jaare 1795 uit de Burgerwapening heeft uitgefloten , waarmede de Schrijver (een Jood) niet zoo zeer bedoelt ( volgends zijne verklaring ), om dit volk bij zijn recht te handhaven, als wel, om te toonen, dat men Ta.'" in  202 a. n. agron , eenvoud. leertrant v. kinder. in geene Regeeringsvorm aan vrijheid moet denken, b'$ aldiêa men op den inhoud en de handhaving der wetten niet opmerkzaam is, en dat al het gewoel tegen de Jooden met geen ander oogmerk zou begonnen zijn , dan alleen om te beproeven, welken invloed de Rechten van den Mensch op het volk hadden gemaakt, en om dus eens te onderzoeken , wat men nog door partijen dweepzucht zou kunnen uitvoeren ten einde zich daarnaar te kunnen regelen, in het verkrachten van de grondwetten eener waare vrijheid. — Geliik 'er op. dit laatfte vooral nog al vrij wat aan te merken is, zou 'er niet minder te zeggen vallen op \ mans redeneertrant door dit geheele werk, — cue vrH ?os is, gelijk hij in ftijl, taal en fpelling met minder aan verregaande gebreken ondernevig is : zoodat dit Werk weinig aanbeveeling verdient. — Eenvouwlge Leertrant voor Kinderen. Om, binnen weinig tijds, op de kortjle en regelmattgfte wijze, volkomen bedreven te worden in het dechneeren der woordJidjes, naamwoorden en voornaamwoorden, als mede in he conjugeeren van alle werkwoorden der Franfehe taal, zonder onderfcheid, zoo wel der gerègelden als der ongerègelden. Door antoine nicolas agron , in leven Rector der Franfehe en Latijnfche Komt- en Kostfchool te Elburg. Door hem Aftrokken uit zijne Verzameling van Opffn.TeAm fleldam, bij J. Allart, i799- 141 Bladz, In Odavo. De prijs is ƒ : - 8 - : .->. Dit Boekjen bevat een' eenvoudigen Leertrant voor Kinderen, om binnen weinig tijds op de kortfte en regelmatigfte wijze wel bedreven te worden in het Deel neeren en Conjugeeren. Niet ten onrechte zegt de kundige Schrijver, dat de kunst van wel te declineeJen en tègconjugeeren als de voornaamfte vere.schte befenouwd moet worden, om tot de kennis eener■taal te geraken. Zeker is het, dat iemand, in de Franfehe taal dit behulp misfende, daarin weinig vordering zal maken, en nog minder in ftaat zijn, één zin wel uit te hren "en De Schrijver had daarom ook der leergrage ïeugd zune verzameling van Opftellen aangeboden, met S ander oogmerk, dan om haar hierin behulpzaam  «. r. f. w. winkelman , oefen. spraakkunst , enz. 203 te zijn ; dan daar hij niet alleen door anderen vernomen maar ook zelf ondervonden heeft, dat, niettegenftaande de nuttigheid van gemelde Werkjen, deszelfs kostbaarheid het voor vele min vermogenden niet alleen onverkrijgbaar maakte, maar dat anderen ook, uit zuinigheid , van deszelfs gebruik beroofd bleven, heeft hij geoordeeld, hun geen' ondienst te zullen doen, met hun het tegenwoordig Boekjen , over welks kostbaarheid niemand&te klagen zal hebben , aan te bieden, en^tevens te zorgen, dat alle zijne genomene moeite, in 't vervaardigen zijner Opitellen, niet volkomen voor hen verloren ging- . Wij, die reeds voorlang de nuttig- en noodzaaklijkheid van een zoodanig Werkjen bevroed , en met verlangen te gemoet gezien hebben, kunnen niet afzijn, de nagedachtenis van den Schrij ver den verfchuldigden lof toe te zwaaien, en zonder vleierij, waarvan wij wars zijn, openlijk te betuigen, dat zijn arbeid, de best ingerichte , welken wij nog gezien hebben , in den ruimften zin onze goedkeuring wegdraagt; waaröm wij denzelven der leergrage jeugd ten fterklten aanprijzen. Oefenende Spraakkunst der Franfehe taal, volgends een nieuw ontwerp, nevens een Spraakkundig Woordenboek van al de Franfehe werkwoorden , waar in de wijze van tijdvoeging der ongeregelden, op het duidclijkfle, door voorbeelden wordt aangewezen. Door o. R. F. w. winkelman. In den Haag, bij J. C. Leeuweftijn , 1799. 256 Bladz. In gr. 120. De prijs is De inhoud van dit Werkjen beandwoordt volkomen aan deszelfs tijtel. Het is eene oefenende Spraakkunst voor zulken , welken der Franfehe taaie reeds gedeeltelijk magtig zijn; dezen zullen 'er nuttige befchouwingen in vinden, welken ongemeen dienftig zijn , om hunne taalkennis te befchaaven : doch aan den anderen kant dunkt ons, dat het geheel niet voor School-gebruik gefchikt is. Om dit te bewijzen, hebben wij alleen aan te voeren het Woordenboekjen der Franfehe Werkwoorden, benevens de verklaaring van hunne verfchillende betekenisfen, als mede de wijze om de onregelmatigen te fwjugeeren , dat op zich zelf bijna twee-derde van 'c T 3 Werk-  2QJ. W. EILDERDIJK, MENGELPO&ZIJ. Werkjen beflaat. In dit Woordenboekjen wordt alles in 't Fransch, de taal die men leeren moet, verklaard, zoodat dit gedeelte van 't Werkjen van geene de minfte nuttigheid kan zijn voor een eerstbeginnend Leerling, wiens geheugen nog geen' genoegzamen voorraad van woorden heeft opgedaan, om de betekenisfen der Werkwoorden uit de daarbij gevoegde verklaringen te kunnen opmaken. Meer van dit Werkjen te zeggen, achten wij geheel overbodig. Hicngelpo'èzij', bevattende Vertellingen en Romances, van w. bilde rdijk. Te Amfteldam, bij de Wed. J. Dóll, 1799. 255 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : De in alle de vakken der Dichtkunst uitmuntende B. levert ons hier eene Verzameling van Vertellingen en Romancen, die, hoe zeer ook meerendeels uit het Engelsch en Hoogduitsch overgenomen, echter, door derzelver bevallige en kunftige bewerking, de waarde der oorfpronglijke ftukken evenaren , en daardoor den roem van oorfpronglijkheid met dezelven deelen. De wending en gemaklijke zoetvloeiende loop der verzen, het ongezochte rijm , de fnedige en puntige gezegden, de naïve behandeling, dit alles verfchaft aan deze DichtItukjcns eene eigenaartige bevalligheid, die dezelven met graagte doet lezen, en zelfs een en andermaal kan doen lezen, eene hoedanigheid, die men fchaarsch in gerijmde Vertellingen aantreft; ja, men kan, op dezen zijnen Dichtarbeid, met weinige verandering, de regelen toepasfen, Waarmede hij op Bladz. 30, het gefprek, dat de Toveres urganda met den Ridder sox voert, omfchrijft; Hij weet dit al lieftalig voort te brengen. En, op zijn pas, mee trekken van verftand, Gevoel, en finaak, en kwikjens te doormengen, Die, zonder iets te fchaden aan 't verband, Den Lezer in zijn aandacht bezig houden. Fabelen en Vertel'fels, door a. l. barbaz. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij P. J. Uijlenbroek , 1799. Behahen het Voorwerk, 96 Bladz. In gr. Octavo. De p ijs is f 1 - 10 - : De Dichter dezer Fabelen meldt ons , in de korte Toeforaak aan den Lezer , welke hu voor de- zel'  A. V. BARBAZ , FABELEN EN VERTELSELS. 295 zelve geplaatst heefc, dat zijne bedoeling onder de bewerMng derzelven geweest is, la foktaine, gellert, floï en andere* behaaglijke Fabeldichters van verre op het voetfooor te volgen, en niet geheel uit het oog te verliezen. Ëu °n dPe daadjna dat wij dezen Bundel, doorlezen hadden, .« he ons voorgekomen, dat hij in de bearbeiding deszelfs zijn doel, voor zoo verre hij dat zelf, in deze aangehaalde woorden, heeft oïïétfven ! genoegzaam bereikt heeft. Immers hij heeft, onzes bedunken? dta opnoemde groote mannen, ?, van verte ge- voled. en niet geheel uit het oog verloren. " Een getal van vier en negentig Fabelen, die de eene meer, de ander migelukkig bewerkt zijn , doch allen een nattig onSwiis en toepaslijke Zedeleer vervatten, zijn de vruchten der bovenI gemeldepoogingen, welken ons in du eerfte Deel wor. deWannfe?wijnover het algemeen den aart en verëischte_va„ het Faue dicht uit de Werken der groote mannen welken daarin^voor, naamlijk uitgemunt hebben, trachten op te fpeuren, zal het ons wild» in neV oog vallen.dat de waardij deszelfs voornaamh]k Tde naïve behandeling, van anderszins niet zeer gewigtige onderterpen' getgen is, of liever dat, de in dat vak uumuntende 11^ fÓntaTne, doorgaands zulke onderwerpen gekozen heeft, waaraan hij, al de waarde, door zijne wijze van zeggen, fijne Th rts , en onnavolgbare Geeuige wendingen , wist bi] te zetten rPLLEUT en florian zijn onbetwistbaar zijne navolgers. Sin oortoonglijk , min fneedig, echter over het geheel bevalffi e. de S[overdrukken van den grooten Geest van hun oorforongsbeeld; wel het zelfde, doch flauwer, zwakker. — GeSS doo'r^aands bij navolgers plaats beeft; «Wch« zij zijn de-eerfte, de beste afdrukken. Zij hebben van Sa SfcTteftlabTen, welken wij .hands ter beöordeeling vooron hebben, heeft van verre nagevolgd; en is naar diei mats nok in de wijzè van zeggen, fijne fcherts en geestigheid van wendngen, zooverre beneden het oorfprongsbeeld, den grooten l* font*ine, gebleven, als een tweemaal weêrgekaatst licht van het lichtgevend lichaam. ^L'« Niettemin is het een licht, en boewei verzwak , echt" nog een fraai en bevallig licht, en verdient "odan g door onze Landgenoten erkend te worden , opdat de Dichter , door de ffoedkeuring van deze zijne paogingen aangemoedigd, den VaSertaDdfeben bodem al meer en meer verlichte, en «men «beid zoowel tot verbetering der zeden, als tot opfcherp.ng des ver- Dtlcï:e;deinedneddUenuttig doe, bereikt word, kunnen w? niet inlaten bii wijze van herinnering, het gevoelen der kunstr chtë over' deerlijke verëischten van het Fabeldicht met een enkefwoord op televen, of mooglijk ee Dichter >nJietitweede Deel van dit zijn Werk eenig gebruik van deze regelen zou  2^5 " A# L> BARBAZ kunnen maken, hetwelk onzes bedunkens hetzelve geen nadeel Zunde toebrengen. Hét Fabeldicht dan verëischt bij uitzondering een vloeiend en ongezocht rijm. daar het rijm hier voornaamlijk deszelfs kracht moet oefenen, wi jl de historifche inhoud der Fabelen, zeer zelden , vin het rijm ontkleed zijnde, eenige belangrijke voorwerpen aan het verftand opleveren kan. De Fabel is een beknopt Toneelfpel, en uit dien hoofde aan de voornaamfte regeleu der Dramaturgie, zoo wat betreft de eenheden van daad, plaats en tijd, als ook de behoorlijke behande» ling d'.-r charaéters, meeningen en zeden der in dezelve voorkomende bedrijvers, onderworpen. De Fabel, voor zoo verre zij het verhaal eener daad behelst, behoort kort, klaar en waarfchijnlijk te zijn; de Zedeleer, welke het tweedeen gewigtigfte gedeelte der Fabel uitmaakt, behoort , bij de beknopt- en duidelijkheid, ook tevens en voornaamlijk belangrijk te wezen. De ftiil der Fabel behoort eenvoudig , echter niet plat, gemeetmnm. maar niet boersch, vrolijk maar niet laf, bevallig, namurliik en vooral ongezocht te zijn. Alle dezï verëischten verëenigden zich in la fontaine, over welken de Abt d'olivet zich aldus uitdrukt: ,, la fon ,, t !' ine was geheel zijn leven door een kind: een kind is naïf, ?, lisrgeioovig, buigzaam, zonder eerzucht, zonder gal; het „ wprdt niet getroffen door de rijkdommen ; het is niet bekwaam j, oni zich langen tijd achter één met een zelfde voorwerp bezig „ te houden; het zoekt alleen hst vermaak of liever tijdverdrijf, „ en wat deszelfs ze^en aangaat, het laac zich door een fomber licht geleiden,'t welk hem gedeeltelijk de Wet der natuur onc„ dekt Zie daar het character van la fontaine naar het leveu „ afgefchetst. Dit zijn charafter is geheel In zijne werken kenbaar, en zeker onbe'send Fran5ch Schrijver zegt met recht, „ het is zeer waaf- fchtjnlijk, dat la fontaine het Fabeldicht tot deszelfs ,, hoogde volkomenheid gevoerd heeft, zij,die hem hebben wil„ len overtreffen, hebben hem niet kunnen bereiken , hoe zeer „ ook-anders met veel vernufts begaafd. De geringde zijnet „ Fabelen heeft eene wending, die altijd ten llruikelblok zal „ ftrekken voor hun, die niet met zijn genie gebooren zijn, ' Wij zullen ten befluite de laatfte F^bel uit dezen Eundet hier affchrijven, ten einde onze Lezeren met de behandeling derzelven, en tevens met het doelwit des Dichters, hetwelk hl* zegt,daar in voor te ftellen, hekend te maken; kbt HERT en «et PAARD. Begaalile fi.orim! gij, die, niet meer in wezen, ' Nochthans in elks geheugen leeft! Wiens deugdrijk Fabeldicht, door 't kiesch verftand geprezen. Mijn kunsEbeEiinneitd hart tfen, zoetften wellust geeft t m  FABELEN EN VERTELSELS» 297 - Het moge uw fchim geenszins mishagen, Dat ik, u volgende op het fpoor, Ten blijk van hulde, ftout durf wagen , Haar deze Fabel op te dragen: Ik ftel daarin uw beeld, en ook uw doelwit, voor. * M In een bekoorlijk dal, alwaar natuur zich toonde In 't graotsch, eenvoudig fchoon, waarmêe zij 't all'verficrt. Alwaar de zoete rust der gouden eeuw noch woonde, . En 'c welk een lusthof was voor 't vreedzaam veldgediert'; In een bekoorlijk dal, nabij een bosch gelegen, Welks lomrig groen aan 't vlakke land Een koele fchaduw' gaf, bij zomerzonnebrand , Graasde eens een jeugdig paard, tot eedlen roem genegen: Terwijl de klepper fpringc in 't groen, Ziet hij van verre een hert, op vluggevormde beenen» Zich fpoedende ijllings boschwaart heenen , 't Welk hij dit dier (traks na wil doen j Di£r volgt hij 't nu door 't malfche klaver l Zij rennen voort, door niets gefluit; Doch onze fraaigekroonde draver Blijft (leeds een goed eind' wegs vóór uit, En fnelt het bosch reeds in; zijn volger, wiens begeerea Voldaan is, wil nu wederkeeren, Wanneer een druilige ezel hem Dus aanfpreekt met een barfche (tem: Gij moogt, ö waanziek paard! uw kuren wel verleeren l 'k Heb u ziet» draven om het best; Maar gij verliest het toch op 't lest'; Woud gij het vlugge hert trotfeeren! Neen 1 't is veel fneller in zijn' vaart: Gij kost dien looper nooit verwinnen: Hoe kreegt gij toch die dwaasheid in uw zinnen! Laatdunkende ezel I zegt het paard, Uw fpoorloos oordeel is geen enk'len distel waard**; Gij kent geen glorizucht, breng u dit eerst te binnen. Dus weet gij niet, wat drift ze in 't moedig harte baart, Daarbij, het was geenszins mijn pogen * Met 2Ulk een vltigtig dier te loopen om den prijs: Gij hebt het door uw' hals gelogen l Word van mijn' toeleg beter wijs: Verrukt door de edelfte aller gaven, Wenschta ik dat hert, van verr' te volgen op het fpoor ; En 't is mij eer genoeg, zo ik, in 't roemrijk draven, D,at pooit uit mijn geZigt verloor, ■& ■& 4t Gij, ezels in de kunstl durft ge ooit mijn doel berispen ,, Het antwoord yan dit paard^zij_'c antwaprd op uw gispen \ ^  £08 DS TIJDPERKEN VAN DEN DAG. De Tijdperken van den dag. (De Morgenjlond.j Rerjle Befpiegelir.g. Met een Plaat. Te Haarlem, bij a. Lo osjes, p. z. - 1790. 56 Bladz. In gr. Ofiavo. De prijs is f 1 ■ : • : Deze Tijtel bericht ons, dat wij W2arfchijn!ijk nog drie andere dergelijke Stukjens, behelzende de drie overige Tijdperken ,"den middag, avond en nacht, van de zelfde hand te wachten hebben. Sierlijke Dichterlijke befchouwingen van de grootfche werken der Natuur, met warm gevoel, en in eene zuivere taal voorgedragen, maken den inhoud dezer Eerfte Befpiegehng uit. De Autheur begeeft zich des morgens vóór den opgang der Zonne op het Lmd , en betracht aldaar het grootfche Toneel, t welk de rijzende Zon den gevoeligen mensch verfchaft. De voorloopige gloed, die de nadering der Zonne aan den onbewolkten hemel voorfpelt, is nog fhauw ; hier en daar vertoonen zich purpren ftreepen ; de Morgenfter glinftert nog in de lucht. Allengs rijst de Zon met eene 01 üitfprekelijke pracht. Het Vogelchoor heft eenftemmig deszelfs morgenlied aan. Het Rundvee op het bedaauwde veld oritwaakt, hervat zijn graazen, en het weelderige Paard fchudt de Maanen en dartelt door de Weiden. Eene eenvoudige Landmahs wooning doet zich op, en noodigt door deszelfs zindelijkheid den Dichterlijken Befchouwer om dezelve in te treden, en het vrolijk, gezond en ijverig huisgezin bij deszelfs uchtendwerk te betrachten, bij welke gelegenheid hij eene juiste aanmerking maakt over de bijzondere reinheid onzer Landlieden vergeleken met die van andere Natiën; herinnert zich voords'aan de hier te lande welëer plaats gehad hebbende, flaaffche Heerendiensten, welken de Landman genoodzaakt was voor geld af te koopen, en brengt daarbij het verfchuldigd offer zijner vrijheidsliefde aan de nagedachtenis van den voortreffelijken capel1 en tot den poll, die dit nablijffel van alöuden adeldwang van dezen vrijen grond verbannen heeft, en daardoor bij den vaderlandfchen Landbouwer in altoosduurend dankbaar aandenken verdient te blijven. Het van nabij betrachten van het gelukkig Landleven geleidt den Befchouwer al verder tot eene ernftige aanprijzing Jeszelfs, aan gegoede en vermogende Stedelingen, om op het Land de waare vermaken, die de Natuur verfchaft, te komen genieten; en door het welbefteeden hunner fchatten de onbebouwde plekken in vruchtbare ftreeken te herfcheppen, waardoor ze zich zeiven gelukkig kunnen maken en overal rondom zich geluk en voorfpoed verfpreiden kunnen. Van hier bezoekc de aandachtige Befchouwer den Bloemtuin en bewondert, in de treffendfte uitdrukkingen, de heerlijkheid en glans der veelkleurige bloemen en planten , als ook het nut, dat zij tot zuivering van den Dampkring toebrengen. De Duinen, de natuurlijke bolwerken onzes Lands, treilen al verder zijne aandacht; hi] vermaakt zk;h met; van derzelver hoogte, de omliggende Steden* Dor.  c. perk, BEKtf. schets der KEOERL. geschied» 299 pen en Landsdouwen te betrachten. Amfteldam, Haarlem, BloeLndaal, Velfeu, de Beverwijk , de Zandpoort, Brederode, het Y, de Zaan en Noordzee wekken zijne b lpieplmgen al verder op; hij fchetst een levendig en aanmoedigend Tafereel van de voordeelen , welken de Landbouw kan opleveren , en befluit zijne befchouwingen met de vergelijking van het onnatunrhjk leven van eenen wellusteling, die, na den nacht in onmatigheden van drank en ontucht doorgehragt te hebben, al waggelende naa zijne raauwlijks door hem erkende woonmg flmpt. Een z r fchooneen krachtige morgenzang (luit deze Beregeling, die voords nog met een bevallig en naar 't leven getekend Dumge» zÏÏen, door de bekwame hand van hendriks en r. vinke les vervaardigd , verfierd is. Wii kunnen de lezing van dit Werkjen, daaromte meer, o^cn Tandgenooten aanbevelen, daar het niet flegts bloote bepalingen van ingebeelde oorden behelst,maar blijken draagt, dat ,1e daar in voorkomende Tafereelen getrouwelijk naar de Natuur gemaald ziin ; hetwelk dezelven een oorfpronglijk vuur en onopoeflerde fchoonheid bijzet, dat de afgetrokken vlugt der Dichterlijke verbeelding niet zoo waar, noch zoo eenvoudig opleveren kan. Beknopte Schets der Nederlanclfche Gefchiedenis. Door c. vltl Te Amfteldam, bij J. R. P.ster. 5* Bladz. In gr. Ottavo. De prijs is f : - 6 - : Daar het onderwijs in de Gefchiedenisfen onder de wezenlijke beftanddeelen e^ner befchaafde Opvoedinge moet gerangfchikt worden, moet elke poging, dienftig oin de kennis van deze voortreflijke en nutte wetenfchap te bevorderen , en de verkrijging van dezelve gemaklijk te maken, geprezen en met goedkeuring ontvangen worden, Lof verdient, als zoodanig, de Burger perk, die, in zijne hoedanigheid van Onderwijzer in het School van het Amfteidamfche Tweede Departement der Bataaffche Maatfchappije: Tot nut van 't Algemeen,'geroepen om de leugd ook in dezen tak der wetenfehappen te onderrichten , dienftig heefc geoordeeld , deze Beknopte Schets , als een leiddraad daartoe te vervaardigen , mee oogmerk , zoo als hij in het Voorbericht meldt, „ om een zeer Kort Begrip of leiddraad te hebben, die in weinige weeken konde afgehrm» deld worden, om daardoor aan kinderen een denkbeeld van het , geheel dier gefchiedenis te geven, en bij iedere les het voorgedragene der voorftelling mondeling uit te bre den, die uitbreiding bij elke herhaaling uitvoeriger te maaken , en hen hierdoor eindelijk in ftaat te ftellen, een grooter werkove he zelfde onderwerp met vrucht te kunnen bezigen -. Wat nu de Lïetmethode aangaat, „ Men beval (fchruft PO een klein „ gv-  300 J« C. HUTTNER „ gedeelte ter opmerkzaame Lezing aan, en alvoorcns de vraa» ,, gen te doen, die uit het voorgeftelde beantwoord konden wor„ den, gaf men een mondeling en uitvoeriger bericht aangaande „ de voornaamfte dnar in vervatte gebeurtenisfen, verklaarde de „ bewoordingen, die voor kinderen fomtijds niet verftaanbaar of ,, duidelijk genoeg mogten zijn, en herhaalde eindelijk vraags* ,, wijze den inhoud der gantfche lesfen." i Agter ieder Afdeeling heeft P. eenige vraagen gevoegd, die grootendeels uit het voorgaande kunnen beandwoord worden , tot oefeninge voor jonge Lezers, in hoe verre zij het gelezene onthouden of begrepen hebben. Ten dienfte derzulken, welken zich van dit Leerboekjen mogten willen bedienen, hebben wij het bovenftaande wel willen uitfchrijven. Voords is het Werkjen in drie Tijdvakken verdeeld , het eerfte vóór — het tweede onder — en het derde na de Graaflijke Regeering tot den tegenwoordigen tijd. Duidelijk en zaaklijk worden de voornaamfte voorvallen, onder ieder Tijdvak gebeurd, verhaald. Weshalven wij van oordeel zijn , dat deze Schets, in kundige handen, tot een' voegzamen leiddraad kan dienen , om de leergrage jeugd met de Gefchiedenisfen van ons Vaderland bekend te maken, die, behalven het wetenswaardige van dezelven, in belangrijkheid voor geene andere behoeven te wijken. Reize van het Britsch Gezavtfchap door China en een gedeelte van Tartarijë- Door j. c. huttner. Uit hei H ogduitsch. Te Leijden, hij A. en J. Honkoop , 1799. Behalven het Voorwerk, 150 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 -: - : Reisbefchrijvingen zijn de meest geliefkoosde lecrure bij onze Lmdgenoten ; van daar, dat men, in eenen tijd, waarin de Boekhandel over het algemeen kwijnt, evenwel gefhdig eene menigte werken van dien aart. uit verfchilleude talen vertolkt, in ons vaderland ziet verfchijnen: en, in de daad, men moet belijden , zo zij wel en doelmatig zijn opgefteld , is het opmerkzaam lezen derzelven even aangenaam als nuttig. Op eene gemaklijke wijze maakt men zich bekend met verfchilleude landllreeken en volken , hunne geaartheid , zeden en gewoonten , hunne volmaaktheden, voorrechten en gebreken, de verfchillende voordbrengfelen des lands, de onderfcheidene vorderingen in kun» Ken en wetenfehappen, van deszelfs bewooners, en wat meer van die natuur is, zonder dat men zelfs nodig heeft,, zijne ka» mer te verlaten, Choe genoeglijk voor den phlegmatifchen Ne> derlander!) terwijl men zijnen eigen geest, zijn eigen hart, kaa vormen , intusfehen men de vorming van anderen gadellaat. Voor eene lecture van dien aart heeft men ook , door deze vertaling des werks van huttner,gezorgd, die wij gerustlijk ty ander/en eene plaats kunnen aanbevelen. Dees Duitfcher bevond  REIZE VAN HET BRITSCH GEZANTSCHAP. $0i beloofd hun, Stjd tot tijd, eenig bericht, aangaande du zoo fptrzaalu b^'ocht land, mede te deelen. ^Qg^^ maar geenszins was dit bericht voor eene openlijke uitgave be ftemJ- zijnevrienden echter, door zekere omftandigheden die m de Voorrede des Uitgevers vermeld worden, genoopt, legden hetzelveTer persft, opdat het bij de berichten van anderson wegens direis zóu kunnen worden gevoegd, en als ten voor Zerverlbekken van hetgene men uit staoton s dagboeken ,fl^t P die eene rechte befchri ving van deze reis geven moest. VeMe,ïï 'dn hgth k waarvoor men het tegenwoordig Werkjen te groeten hebbe.g Op honderd en- vijftig Bladzijden verwacht . êlu\ l-LnkPnde Lezer en hij, die zich, uit andere bronnen , r?edblÏÏade?S gemaakt gewis.ijk nier ales, wat hij anders wel zou begeeren, en de Uitgever zeg in ziine Voorrede, zelf, dat huttner zeker, had hi, bij het fchrijven van di bericht, aan eene uitgave gedacht veel er b.jgevoeJd ag ergelaten, verbet-rd, en anders gezegd zou hebben. w„f,v,onHs w« men het gantfche Stukjen met vermaak, en ontmoet KÏ'SS wetenswaardige bijzonderheden nopens den aart de zeden, gebruiker!, vermaken, enz. der Chinezen. H oï v^e laatften, de korte befchrijving over te nemen, die huttner geeft aangaande een toneelfpel, dat ia tegenwoordigheid des Keizers, vertoond werd, en waarbij het G?^^£Z£&5S* -»is Tbiirdere Schouwburg opgerigt, die enkel uit een opgehoogd terras " en uit twee verdiepingen beftaat. Hij is van eenen voorhof " omgevenl dat rdie) tusfehen verfcheidene gebouwen met zeer " 3e kamers, in 4en regelmatig vierkant, befloten is. De r KeSer bevond'zich in dat gedeelte dezer gebouwen hetgeen legerTover de tooneelen (daar zin 'er naamlijk dr.e boven " Snoer) gep'^tst is- Deze tooneelen hebben geene fcher" S aan de zijden; maar de achtergrond is een doorluchtige muur met bloemen en verguldfelen verfierd en met itwee denren voorzien. De vertooning beftond in tournooifpelen en in Z den op o& van eenen Zeegod. In het eerfte ontbrak het niet 1 verfcheidenheid; en aanfchouwers , d.e noou ^s beters gezien hadden, moesten 'er vermaak in vinden. De tooneel. " Srs die op het Chi.ieefche tooneel oude helden, groote " KriSiedèn of Koningen verbeelden, befchilderen hun aangezig «heel en al met zwart en wit, hebben lange baarden, wen in plaats van fpreken. Daar verfchenen toen vele dierl Jlljkè hXJm leer verfchillende kleedingen, die, even  302 AARDRIJKSK. WoORDENB. DER BAT. REPUBLIEK. i, als die der overige fpclers, van de. rijkfte zijden en andere „ ftoffen gemaakt waren. De optogt van den Zeegod deed eene ,, meenigte Zeemonfters te voorfchijn komen. Zij konden ech„ ter in de lucht niet zwemmen, waarom men hun twee of „ vier menfchen - voeten geleend had, waarmede zij zeer deftig „ in orde achter malk:.nderen over het tooneel Hapten. Wanneer „ men zich nu nog daarenboven herinnert, hoe overvloedig de „ Chinezen hunne fchouwfpelen met kleppers, bekkens en zoo„ genaamde muziek vergezellen, zal men ligt begrijpen, dat'er „ niet weinig geduld verëischt vvierd , om drie uren lang Aanfchouwers te wezen." 'Aardrijkskundig Woordenboek der Bataaffche Republiek; volgends derzelver tegenwoordige verdeeling in Departementen , Ringen en Grondvergaderingen. Met negen nieuwe, naauw* keurig gegraveerde en afgezette Kaartjens, zoo van de Ke. publiek In derzelver geheel, als van ieder der agt Departementen in het bijzonder. Te Leijden, bij D. du Mortier e» Zoon, 1800. 378 Bladz. In Octavo. De prijs is f 2 - 10 • : Het doelwit, dat de Uitgevers van dit Woordenboek getracht hebben te bereiken, en waarïn zij, onzes oordeels . gelukkig gedaagd zijn, was, om den Bataaffchen Burger een duidelijk denkbeeld te geven niet flegts van de wijze , waarop dit Gemeehebest nu is verdeeld geworden: maar ook hem, op eene gemaklijke wijze, met eenen opflag van het oog te doen zien , in welk der agt Departementen, waarïn hetzelve is verdeeld geworden, en in welken Ring van die Departementen, de Steden, Vlekken, Dorpen, Buurtfchappen, Gehugtcn, enz. gelegen zi;u, van dewelken hij dit begeert te weten De Uitgevers verklaren, dat men ten grondflage van dit Woordenboek gelegd heeft, de „ Publicatie van het Uitvoerend Be„ wind der Bataaffche Republiek; wegtns de verdeeling van „ de Bataaffche Republiek in Departementen en Ringen, in „ gevolge het sde Articul der Staatsregeling. Den 17 Novem,, her 1798. Het vierde Jaar der Bataaffche Vrijheid."" — Dat voords de tellh-g , waarvan in dit Woordenboek gefproken wordt, die is , welke ia het Jaar 1796 is gedaan, en waaróp de verdeeling der Republiek, naar de bevolking , is tot ftand gebragt. Vooraf gaat eene befchrijving der Departementen , welke naar de opgave der evengemelde Publicatie, vergeleken met de algemeene en Provinciaale Kaarten van de Republiek, is opgemaakt. Agter de alphabethifche lijst der Plaatfen is , om het gebrekige aan te vullen, waaraan een Werk van deze natuur, bij des« zelfs éerfte famen ftelling, meer dan vele anderen onderhevig is, vooreerst: Bijvoeg fels van evergejlagene Plaatfen, en ten an. deeen: Virbeterintw. De  SIMON, BtUEFW. V. H. FRANSCH LEG. IN EGYPTE. 3°J De negen Kaartjens, agter het Werk geplaatst. zijn. I Oeneraale Kaart der bataafsche republiek. II Kaart van het Departement van de eems. III. Kaart v9 Deugd betijteld. Aldus fchrijft hesz aldaar, onder anderen: „ Het behoort allezins mede tot den volkomen wasdom , ja tot de rijpe vruchten van een Gode behaasend gemoedsbeltaan, „dat men ook t geen anderen goeds fpreeken of doen weet te waardeeren, " dat men 'er een vermaak in vinde, om goede daa* den met behoorlijke achting tebeloonen, het fchoone en roemwaardige daarin te bemerken en te prijzen. Ren' menfchenvriend is het tot vreugde , zoo dikwijls lui van anderen hoort , dat zij het in deze of geene deugd verre gebragt hebben. Komt men hem verhaalen van eene verdienftelijke daad, waardoor zich iemand bij zijn vaderland, bij zijne buisgenooten, bij de Gemeente van god en krist us heeft verdiend gemaakt; worden hem werken van weldaadigheid bekend, waarmede een rijke den armen begunftigt en verblijdt ; grootmoedige taal of daaden ; verzoeningen der beledigden met hunnen belediger; bewijzen van dienstvaardigheid, van onbaatzuchtigheid in handel en wandel; woorden en daaden, welke proeven van redenlijkkeid, trouw en naauwgezetheid zijn; proeven van befcheidenheid, verfchooning en billijkheid, — zoo vindt zijn hart daarin een vrolijk genoegen. Te vooren was hij véelligt zoo niet gezind. Hij lioeg 'er geen acht op, wanneer hem hier of daar iets roem- en navolgens-waardigs van anderen verhaald werd. Hij! was daar bij nog onverfchillig, wanneer hij) van menfcheu hoorde, welke door zeldzame deugden en verdienden uitftaken; of eerder wekte het nog zijne wangunst en ijverzucht op, wanneer men daarvan niet zeer°veel lof fprak. Nu hij echter door waakzaamheid over zijn eigen hart en door goede oeffeningen het zelf tot eenen merkelijken trap, tot eene nu niet meer wankelende vastheid in het goede gebragt heeft, zoo verheugt hij zich ook waarlijk over alles , wat hij goeds in anderen ziet, of van hen hoort. En dat te meer, hoe nader zij hem beftaan. Zulk eene vreugde ondervindt ook de Kristen ■ Leeraar , wanneer hij veel goeds in zijne Gemeente befpeurt: zoo fprak, bij voorbeeld, joannes in zijn' tijd: „ Ik heb geen meerder bhjd„ fchap dan hierin, dat ikjioore , dat jjnjne kinders „ in de waarheid wandelen." „ Edel en betaamend voor den Kristen (zoo vervolgt H. ) is deeze vreugde over eens anderen deugd, bijzonder dan, wanneer hij menfchen aantreft, welke anders bij al hunne rechtfchapenheid, van wege buiine V 3 ar-  3fo j. j, h e s a armoede en geringheid, miskend en veracht zouden zijn, In zulke geringen en armen hoog te fchatten en te prijzen 't geen zij goeds doen, en het hun door daadelijke proeven van achting-te toonen, zulks hebben wij mede te tellen onder de fchoonde , rijpfte vruchten van een Gode behaagend gemoedsbefhan. De voornaame , de aanzienlijke vindt altijd zijnen lofredenaar, zoo ras hij iets goeds doet. De rijken vinden hunne goede werken dikwijls boven verdienden geroemd en uitgebazuind. Maar het opmerkzaam gadeflaan , het verëeren met een verdiend welgevallen , van 't geen hier en daar goeds in het dille gefchiedt, ook door perfoonen, die voor de wereld hjet veel opziens maaken; dat is een edel hart waardig, dat behoort mede tot het karakter van eenen die god en de deugd bemint. Ja ik durf wel zeggen: 't geen god, die van den hemel nederziet op de aarde, of iemand verdandig zij, en naar hem vrage, 't geen den Verlosfer der menfchen de zaligde vreugde aanbrengt, is dit, wanneer hij hier en daar eene huishouding bemerkt , waarïn ouder- en broederliefde , echte trouw, vergenoegdheid, vrede en eendracht heerfchen; — hier en daar eenen in 't dille daar heenen leevenden mensch ziet, welke met dankzegging geniet en met vrolijkheid mededeelt, volgens die uïtfpraak van salomo: Welaan, eet dan nu uw brood met vreugde, en drink ,, uwen wijn met een vrolijk hart; want god heeft ,, een welgevallen aan uwe werken"—bieren daar eenen zoon, eene dochter bemerkt, welke het zich tot een' plicht en genoegen dellen, om hunne bejaarde arme of kranke ouderen naar hun best vermogen bijtedaan ; —hier en daar eenen onvermoeiden huisvader, welke met armoede wordelt, en daar bij op god vertrouwt; hier en daar eene huismoeder, bezwaard met zorgen , en zich nogthans verlaatende op god, of eene weduwe, welke zich getrouwelijk met haare kinderen voedt. . . Zulke menfchen hier en daar gade te flaan, en met een] zegenend welgevallen op hen neder te zien, dat is uwe vreugde, uwe zaligheid, Vader der menfchen! God is liefde. Hoe kan hij anders, dan vreugde daaraan hebben, als hij menfchen ziet, die nog zoo veel van zij» beeld draagen ? En was ook dit niet de zaligde vreugde onzes Heeren op aarde , wanneer hij hier en daar menfchen zag , welke van anderen weinig gekend 5$. weinig 'geacht, evenwel proeyen van eene zeldzaame dengd  KIUSTELIJK. OEFFENJAAR. 3" lijk en vo «'«WM'gii.'i de offerkist dowe, die 200 gaat liet elk die Kristelijk gejind is. hart. Vindt Hij ge«-ë ' , JM te aangenaaT ietStCngdIt hii vvS/da^.ij het eenen mensch doet, mer, omdat hy weet , •> h „ heeft. Dan , hu aan wien .?°MD "\rk" nden ]0f, zoo wel als die edele Sd~ opTe "e S§£ïïïï£ tf nehten , dat de hefchei- z1}„en veelal plaat ^et ' hij aan) indietl 0nze aar- niflchrboltda/eens een weinig anders , dan naar Keriil Iche bn0""atfn(;%leegt te geichieden , gevierd wierkelykLmr.chting Pleegt^ J ^ de 7i Lor hPt voorbeeld, dat w voor ons heb&I^S^SSSS& nier di (telling: Smart ^\ero^Tnaln terugval verwett maar ook geleed % verzoet door het ~*™%*8^ ding der woorden: « ™£»e"£n8 bij vforbeeld (dus j£ *vf ^;^lnDlaats wn driemaalen in de Kerk fa- kle^ flegts 3één openbaar uur ter ftichtinge men te komen , negts ecu ^ Slf RedeUerin i"£ftS ^"Veene of andere SnHe waarfèhuwing onzes Heeren voor en gaf» °'aeti; ™fklènvan en8 Hel- «Wen ontvangen, w"t i ï ,, (Sik onderwijs in de eenzaamheid geWC" ij, Ha»,aïSn verSw nadenken, en het gevoel  3»* j' j. h 8 s z " „ geheele leer wil ik mij beproeven. Wanneer ik mijn doen en laaten , zedert den aanvang deezes jaars ,, overdenke; wat heb ik dan voor kwaad of goed ekl ,, daan ? Wat heb ik voor goed en kwaad nagelaaten?" Elk uwer zoude aan zulk eene zelfsöverdenking een voornaam deel van dezen dag wijden. Gij zoudt uwe gefprekken , uwe daaden, uwe oogmerken ernft> nafpooren.' Daar onder zouden dan ook wel traanen van berouw, befchaamdheid, zelfsveröordeeling vlieten; — Wat dunkt u? Zoude zulk eene viering van eenen'biddag den Heere mishaagen kunnen ? En over zulke intftortingen des harten voor god heeft zich toch geen mensch te fchaamen, even weinig als over traanen van medelijden bij de ellende van anderen. Het is waar: 't is juist de maat der traanen niet , waar naar de oprechtheid des berouws gemeten wordt. 'Er kunnen menfchen zijn, welke, zonder veel traanen te Horten vol zijn van het oprechtst berouw; gelijk wederom anderen, die bij de ruimde vergieting van traanen, echter lederen oogenblik in gevaar zijn, om in ligtzinnigheid •af te wijken. Dan, zoo waar dit is, zoo laat het zich aan den anderen kant ook niet ontkennen , dat wie over zijne afwijkingen niet getreurd heeft, zich ook bezwaarlijk zal bekeeren. Indien iemand zich over zijne mtsfteppen, noch voor anderen , noch voor zich zeiven fchaamt, zoo verwacht men van hem niet dat hij zal ophouden kwaad te doen, en leeren recht handelen. ,, En hoe , wanneer nu , bij de flilre overdenking' bij dat berouw, nog eens dit kwame, dat op even denzelfden dag Ouders met hunne kinders , Heeren met hunne huisgenooten en dienstboden, eene bijzondere fa. menkomst ter ftichtinge hielden; met elkander over den toeltand huns gemoeds fpraken; een gebed , bijzonder gefchikt naar hunne behoefte, gebreken, verkeerdheden en zwakheden, met elkander baden; zoude ook dat niet eene biddagsviering zijn , waar aan de Heer zoo wel genoegen zoude nemen , als aan dat naar buiten gaan en weenen van zijnen Leerling ? Zonder twijfel zoude opk bij zulke oefTeningen, gemerkt, of ongemerkt, menig een traan van berouw vloeien. " •Den aandrang , dien wij gevoelen , kunnen wij niet wederftaan, om uit de Leerrede over den zelfden tekst de volgende fpraakwending hier in te lasfchen: , Zegt mij, Kiiscelijke Schriftverklaar«rs! of ook gij, zoo vee♦ len  KP.ISTELTJK 0EFFE.NJAAR. 313 kn gij reeds met verftand en gevoel dit verhaal van des Leerlings zonden en berouw hebt gelezen ; zegt , wat was het eigenlijk, dat hem deeze traanen afperstte? Was het misfchien flechts de fmartelijke bewustheid van fchuld? of was het mogelijk nog meer de erïnnering aan dien laatften avond , aan die waarfchuwende rede , welke thands bij hem verwekt wierd, door dien ernftigen en tevens gunftigen blik , welke hem tot zich zeiven zoo liefderijk terugbragt? — Een blik, een woord van u, ó Heer! wondt diep, en heelt tevens! — Zoo gaat het met uw geheel Evangelie! — Vol is het van uwe fcherpziende blikken in onzer aller hart: het verklaart ons voor zondaren : het wekt elk gevoel van i'chaamte en zelfsvcröordeeling en berouw op. Maar dan heelt het ook de wonden weder: het doet verzekering van vergeeving en genade aan een ieder , welke zich beklaagt en bekeert. Het roept het aandenken aan Hem, welke ons verlost heeft, in zijne ziel terug. Och ! of ik heden , hoe onwaardig ook , doch niet gantsch zonder vrucht, niet zonder menig hart te treffen, het voor u konde uitfpreekeii, dit Evangelie, dit woord der genade : „ Zijt wel gemoed , uwe zonden zijn u vergeven! " Zulk een troost lag toch zelfs ook in dien ernftigen blik , welken onze lieer op ziinen Leerling , terftond na zijne begaane zonde, wierp.'' Uit deze aanhaalingen zal den Lezer genoegzaam blijken, dat, hoewel de Leerredenen van den Godvruchtir gen hesz door kunstmatigheid zich niet als modellen van kanfelwelfprekendheid aanprijzen , dezelven , echter, door haren voortreflijken inhoud, de ftrekking ter verbetering van het hart en van aanmoediging van eindige Godsvrucht en Euangelifche deugd, zich ten allerfterklten aanprijzen. Onder de nutte Huis-leesboeken verdienen zij eene aanzienlijke plaats. Gelukkig dat zij in de handen eens kundigen Vettaalers zijn gevallen. V 5 -O*  314 s. R O T H E De invloed en uitwerking van het Christendom op de vorming en den toefland der Volkeren van Europa. Door fïjge rothe, Koninglijke Deenfche Staatsraad. Naar het Hoogduitsch vertaald door s. van hoek, Predikant te Aalburg en Haasbeen. Eerfte Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, i"99- 474 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - : T\e Vraag , van welke wij hier fpreeken ," (zoo M fcbrijft de Autbeur Bladz. 62, bedoelende de vraag, betreklijk den invloed van het Christendom op de vorming en den toefland der Volkeren van Europa) ,, deze vraag kan op tweeërlei wijze berindwoord worden. Men kan namelijk onderzoeken, of het Christendom tegen dei pligten van den burger , en tegen deszelfs wezenlijk geluk ftrijdig is, men kan de tegenbedenkingen tegen het Christendom , zich voordellen en overwegen; men kan daar nevens plaatfen de waarlijk belangrijke vraag: hoe zou het onder ons Europeëren, zoo als wij thands gefield zijn , 'er uitzien , wanneer wij eens beroofd wierden van den Christelijken Godsdienst, of wanneer deze eens zo gering geacht wierd, dat dezelve geheel geenen invloed meer had op onze zeden, onze wetten, onze inrichtingen, noch dezen meer derzelver gedaante en richting gaf. En men zou dan noodzakelijk moeten vragen: wat 'er in plaats van dezen godsdienst zou gefield worden? Dit is ééne wijze ter beandwoording der voorgellelde vrage. De andere is, dat men de waereld befchouwc , zo als deze was voor de tijden van c 11r 1 s ï u s , en zo als deze nog is daar, waar men christus niet kent; dat men daarmede den toeltand van ons Christenen vergelijke , de zich ontdekkende gelukzaligheid over het geheel berekene, en dan naar mate de ïchaal overhelt, het vonnis ukfprecke, en oordeele. " Op de laatfte manier tragt de Schrijver van dit Werk de voorgellelde vraag te beandwoorden, en de gezegende uitwerking des Cbristendoms op de burgerlijke maatlchappij aan te toonen. Het onderwerp is gewigtig, het oogmerk voortreflijk. Daar komen uitmuntende zaken, en fchoone denkbeelden in dit Werk voor. De Schrijver geeft alle blijken van eene uitgebreide historiekunde; en echter kunnen wij niet zeggen, dat wij zijn Werk  de invl. en uitwerking van hkt christendom. j$j Werk met dat genoegen gelezen hebben , hetwelk uitlokt om met graagte voord te lezen. Wij moesten ons een zeker geweld aandoen,om daarin voord te gaan. Ons zeiven afvragende, welke daarvan de reden mogt zijn, meenen wij die gevonden te hebben in de wijze van fchnjven waarvan zich de verdienltelnke Autheur bedient. Ziin'opttel is uitvoerig, donker en verward; drie gebreken, welken geichriften , die de uitmuutendfte zaken in zich behelzen, van derzelver nuttigheid berooven klinken De Schrijver mist vooral die beknoptheid, die duidelijkheid, die geregelde orde, en die gemaklijke leiding van gedachten, die zoo veel toebrengen, om een Werk met'nut en vermaak te doen lezen. De Ichoonfte trekken van welfprekendheid en fmaak baaten eenen Schrijver niets, wanneer hij niet in orde denkt, en het vermogen niet bezit, om zijne gedachten op eene wijZe , die zonder moeite gevolgd kan worden , voor te dragen. ■* r _———— Jesus, een voorbeeld voor de jeugd; gefchetst in eene Redevoering voor Kinderen, gehouden den 11 van Louwmaand, 1800. Door c. rogge. Te Leijden, b'j D. du Mortier en Zoon, 1800. Buiten het toonvevK 35 Bladz. In 120. De prijs is f: - 4 - • Voor omtrend een jaar reeds, heeft men bij het Leijdfche Departement der Maatfchappij tot Nut van t Algemeen , op deszelfs maandlijkfche bijcenkomften , een begin gemaakt, met het loflijk gebruik, dat navolging in andere Departementen verdient, om voor de kinderen, die ter Schoole van dat Departement onderwezen worden, redevoeringen te houden. De werkzame rogge wilde, bij eene foortgelijke gelegenheid, eens beproeven, in hoe verre hij, over eenig Bi]belsch onderwerp, voor kinderen, verltaanbaar, onderhoudend en Richtend zou kunnen fpreken. De fraaie, gefchiedenis van het agterblijven van den twaalfjaarigen jesus in den tempel kwam hrm daartoe het gefchiktst voor. Hij ondernam zulks en de uitkomst voldeed aan zijnen weusch , daar hij niet alleen ftille aandacht bij de kinderen opmerkte, terwijl hij fprak, maar ook, den volgenden dag 'er eenigen Over ondervragende, bevond, dat zij hem zeer wel begrepen, en den hoofdinhoud zeer naauwketing onthou-  Jïö C» ROGGE den hadden. Het een en ander deed hem benutten tot de uitgave dezer kleine redevoering , welke deels dienen zal, om anderen op te wekken , om , in den zelfden i'maak, Bijbelfche onderwerpen voor kinderen te behandelen, en deels tot een huisboekjen , om, door eenen vader des huisgezins , zijnen kinderen voorgelezen te worden, of tot een leesböekjen, voor kinderen van alle Kerkgenootfchappen even zeer gefchikt , op die fchoolen , waar,men nog min of meer Godsdienftige Gefchriften bezigt. Alleszins gepast is het onderwerp , door den Redenaar ter dezer gelegenheid gekozen, en, over het algemeen , heeft hij het zeer fchoon uitgevoerd. VerklarenufT wijze gaat hij de bewuste gefchiedenis door , 'er geftadig die leerzame aanmerkingen voor de jeugd invlechtende, waartoe dezelve zoo dikwijls de ongezochtfte aanleiding geeft; en hoe hij zulks doe, make men op uit het volgende ftaaltjen, dat wij, onzen lezeren, tot eene proeve mededeelen. Na verhaald te hebben , hoe jesus ouders hem in den tempel vonden en dit tooneel kortlijk te hebben gefchilderd, terwijl hij daarbij vooral opmerken doet, dat jesus, hoe zeer door de joodfche Leeraars geprezen, zich zijner arme eenvoudige ouders niet fchaamde, daar hij tevens, enkel uit leerzucht en gevoel van pligt, in den tempel gebleven was, vervolgt hij dus: „ Ziet daar dan twee deugden, die gij uit dit voor5, beeld kunt leeren : maar die vele jonge lieden van eenige verdienden al zeer moeilijk kunnen verëenigen, zonder aan den ééaen of anderen kant te dwalen : ik ,, bedoel nederigheid en gevoel van pligt. Het gebeurt ,, u ook wel eens, mijne Lieven! dat gij het voorwerp ,, zift eener algemeene achting en bewondering. Hoe „ vele kinderen hebben dit geluk, bij eene uitdeeling „ van eerprijzen, niet min of meer, ondervonden. Dan , ,, mijne Waardlren! wordt uwe nederigheid beproefd; „ dan vrees ik van fommigen , dat zij de verzoeking ,, gevoelen , om hunne ouders, die zij wanen in vele „ kundigheden te overtreffen, met koelheid en minach,, ting te bejegenen. Geeft toch dit verwaten denkbeeld ., nimmer voed fel : wat gij zijt, gij hebt het, naast «, God, aan uwe Ouderen te danken: achting en lief,, de, ziet daar alles, waar mede gij hen kunc vergel,, den. Denkt altijd , dat hoe meer gij uwe medeleer- „ lin-  jesus, een voor bef ld voor de jeugd. 31? „ lidgen, in kundigheden en talenten, overtreft, gij ,, «oo veel te meer hun een voorbeeld van pligtmatitr. „ gedrag omtrent uwe ouderen moet geven ; en dat „ geen jongeling uitmuntend genaamd of geacht zal ,, worden, die niet tevens een braaf Zoon is'.?— V^ot „ anderen hebben de geftelde -eerprijzen 'dit verderthjk „ eevolg, dat zij nimmer dan om eer of voordeel wil„ 'fen werken. Bij jesus was het gevöel van pligt „ zoo natuurlijk, zoo levendig, dat hij zich verwon„ dert, hoe iemand onderftellen kan , dat hij iets an-„ ders zou doen dan zijn pligt. Belooningen, Kinderen ! mogen en moeten u aanmoedigen ; maar men kan 'niet alles en niet altijd beloonen; gij werkt ook voor uw eigen geluk , en niet ten onzen voordeele. ' Gevoel van pligt moet dan het beginfel , de grond„ flag van uw gedrag zijn. De loondienaar is een lage „ flaaf, en wordt, met alle zijne gaven, wel rasch al„ gemeen veracht. Maar hij, die uit gevoel van pligt „ werkt, vervult ook zijne pligten, al wordt hij door ,, niemand aangefpoord , door niemand gezien, en al „ heeft hij noch loon noch ftraf te vrezen. En daar „ door juist legt hij den grondflag voor het geluk zij„ nes .volgenden levens. De belooningen volgen hem, „ terwijl hij ze fchijnt te ontvlugten ; daar zij den „ eerden, die ze .onophoudelijk najaagt, zeer dikwijls ,, ontfiippen." : - - Eéne aanmerking zij ons geoorloofd te maken. Hij , die voor de'jeugd rédent', vooral van eene klasfe, hoedanige meestal op de Departementsfchoolcn onderwezen wordt, dient zich, dunkt ons, van alle woorden zelfs, te wachten , die door haar niet gereedlijk verftaan worden , of 'er terftond eene nadere verklaring bij te voegen. Onder die uitdrukkingen , welken wij in zulk een geval niet zonder verklaring bezigen zouden , en die wij door rogge gebezigd zien,behooren bijvoorbeeld, manlijke ingezetenen, drie hooge feesten, zonder te melden welken, voertuigen, Godsmannen, geheugen, verminkt, landjiadje , plegtgewaad, enz. dan veelligt beeft de Burger rogge, in zijne ondervraging, den volgenden dag vergoed, of waren de kinderen, tot welken hij fprak , meer dan anderen van die klasfe gevorderd. Zeer ftemmen wij in met den wensch van rogge, in zijn Voorbericht geuit, dat 'er weeklijks, of om de J twee  3*3 JS. VAN EMDRE ♦wee weeken, een uur van openbaar Godsdienst-ondef. wijs, alleen voor kinderen afgezonderd, plaats vonde, en zij dan liever, bij onze gewoone Godsdienstoefeningen, waar zij zich nu dikwijls al zeer vroeg leeren verveelen, te buis gelaten werden. En, offchoon Wij de zwarigheden wel inzien, hiermede verknocht, voegen wij 'er nogthands den wensch bij , dat 'er ten minfte gelegenheden werden daargefteld , waarbij de Ouders , terwijl men dc Kinderen te huis liet, meer bepaaldlijk cn uitvoerig onderwijs verkregen in den zoo gevvigtigen piigt , om hun kroost natuurlijk , zedenliik en Godscienftig, wel en behoorlijk op te voeden, fiat 'er, voor het overige, te Haarlem, Utrecht en elders , van tijd tot tijd Leerredenen voor de jeugd gehouden worden , is bekend : of zij echter doorgaands zoodanig zijn ingericht , als zij behoorden te wezen, en gelijk'die van rogge ingericht is, zullen wij thands geheelënal daat laten. Eenvotnvdige Kat echt fat ie over 't Kort Begrip der Christelijke Religier, opgefleld tot gebruik van die geenen, welke uit het zelve onderwezen worden, door s. van Emdre, Predikant te Wageningen. Te Utrecht, hij H. van Otterloo, 1799. i*8 Bladz. In Octavo. Da prijs it f : - 8 - : TVa den oorfprong van het Kort Begrip, waarop deze a-^ Eenvouwdige Katechifatie gegrond is,met een.woord te hebben opgegeven, fielt de Eerw. v. E. den inhoud en bedoeling zijnes Werks kortlijk dus voor. ,, Mijn „ Werkje is juist niet gefchikt om woordelijk van bui- ten te leeren , dit zou :t geheugen wat te veel be„ zwaaren; maar op dat zulken, die uit '/ Kort Begrip „ leeren , 't zullen leezeu, overdenken, en zien, hoe „ 't zelve met Gods woord overëenftemt, en verfebei„ den zwarigheden , die men omtrend de leer onzer Kerk mogte hebben , uit den weg ruimt." Hoe de Schrijver hier aan beandwoordt, oordcele de Lezer uit de volgende proeve, welke ons het eerst voor de handen kwam. Zij behelst een gedeelte der uitbreiding van de 4q/? 7. X en  J^gj c. F* v A « È c K en weufchen hartlijk, dat dezelve, gelijk alle de werkzaamheden van den Hoogleeraar, moge (trekken, om den lust tot de Oosterfche taaien en fraaie Letteren, op nieuw in veler harten te ontitêken, opdat de roem, dien onze Vaderlandfche Geleerden in dezelven verkregen hebbe , niet verwelke, maar fteeds gehandhaafd en bewaard tfcorde. Corn. Fransen van' eck Oratio de prsecipuis causfis ethica; Chriftianaï a plurimis Christianis nimis negleftae, habita d. XXV Aprilis A. MDCCXCIX. cum in illustri Athenseo Daventrienfi Theologiae Na* turalis, et doélrinse moralis profesfionem auspicaretur. Dat is: Corn. fransen van eck Redevoering over de oorzaak, waar'öm de Christlijke Zedeleer al te veel van zeer vele Christenen verwaarloosd wordt, enz. Te Deventer, hij J. H. de Lange, 1790. 44 Bladz. In Quarto. De Hoogleeraar van eck beklaagt zich, dat de Christlijke Zedeleere, wier lof hij, met alle recht, ten hoogfte roemt, van zeer vele Christenen zoo zeer verwaarloosd wordt. Van de Hervormden in het bijzonder zegt hij Bladz. 8. ,, Hoe wenschte ik, dat zij, die met mij tot de Hervormden behooren, van die bei'chuldiging konden vrijgefproken worden. Maar, gelijk wij dikwijls zien, dat het beste geenszins aan de meesten behaagt, zoo worden wij, die andere Christen Gemeenten in getal te boven gaan, van hun in den ijver en liefdevoor de Zedekunde overtroffen; en wij moeten gewis bekennen, dat die uitnemende moeite, welke elders aan het bearbeiden en verfieren der zedeleer hefteed Wordt, onder de onzen te zeer ontbreekt. • Hij ïpoort de redenen na van deze verwaarlozing, en vindt die, in de eenvouwigheid van jesus ZeÜeleere , in welke de menfchen doorgaands weinig vermaak fcheppen, daar zij liever in duistere en verborgene onderwerpen en befpiegelingen zich verlustigen; eene andere fielt hij daarin , dat men de nuttigheid der Christlijke Zedeleere in twijfel getrokken of Htet behoorlijk op prijs gefteld heeft, dewijl men opmerk-  oratio» 323 merkte, dat zij zoo geringe uitwerking oefent op de daadlijke verbetering des menschdoms, hetwelk echter niet aan de Zedeleer, maar aan de zedelijke verdorvenheid der menfchen is toe te fchrijven. Eene andere reden is de vrees, voor eene Heidenfche zedekunde. Eindelijk federt de verfchillen met de Reraonftranten, wanneer deze zich bijzonder toelegden, om de levenspligten te leeren en aan te prijzen, hebben de Contra-Remonftranten, die voor eene flang onder het gras fchuilende te zeer bevreesd waren , de zedeleere meer begonnen te verwaarlozen. Evenwel in het flot zijner Redevoering erkent hij, dat de Zedeleere ook onder de Hervormden hare beminnaars vindt. Van lieverlede, zegt bij Bladz. 39 neemt het getal der zulken af, ,, die, gelijk wij nog onlangs „ hoorden, om de genegenheid hunner Toehoorders tc ,, winnen, durfden roemen, dat zij zich nooit hadden ,, toegelegd, om pligten te leeren.'''' Hoe zeer in deze Redevoering , vele dingen naar waarheid zijn voorgedragen, kunnen wij nogthands niet ontveinzen, dat hier en daar gezegden ons zijn voorgekomen, die ons ecu weinig te fcherp , en niet genoeg bekookt , toefcheenen. Nieuwe Chemifche en Phijfifche Oefeningen voor de Beminnaars der Schei- en Natuurkunde in hei algemeen, ter bevordering van Industrie en Oeconomiekunde, en ten nutte der Apothekers, Fabrikanten en Trafikanten in V bijzonder. Door p. van werkhoven, Apotheker te Utrecht. Zevende en Agtfte Stuk. Te Utrecht, hij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1799. Te famett 185 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 4 - : Wij zullen van beide deze Stukken wederom kortlijkden inhoud opgeven. Zevende Stuk — Eenige nadere aanmerkingen nopens het gecrijstallifeerd Wijnfleenzuur, door theod. uilkens, Apotheker te Groningen. (Eene verbetering van de bereidingswijze, van dit zuur, welke door kastelein is opgegeven, welke verbetering hoofdzaaklijk hieröp nederkomt,dat men de hoeveelheid vocht veel minder neme , om de moeilijkheden eener langduurende uitdamping voor te komen, en dat men de uitdamping verrichte in een waterbad, waardoor dezelve veel geregelder Voordgaat — en het bruinX 2. , wor-'  321 p. van werkhoven, n. chem. en ph1js. oefen. worden, 't welk anders zoo ligtlijk gefchiedt, volftrekt verhoed wordt. Het een en ander verdient alle aanprijzing.) De volgende Verhandelingen zijn "uit buitenlandfche Schriften overgenomen; meest alle uit de Annales de Chemie. Proeven en waarnemingen over het Licht, de kosten en inrichting van lampen en kaarsfen, en over de waarfchijnlijkheid, dat het wasch door het vet zal kunnen vervangen worden, door nicholson. — Bereiding van en waarneming over het Spaansch groen, door j. a. c hap tal. — Waarneming over de bereiding van het gecrijstallizeerd Spaansch groen ; door denzelven. — Over de Alcarazas Verkoelende kruiken) in Spanje gebruik lijk , door guiton. — Verhandeling over den Spiritus Reclor van boerhave , of het grondbeginfel van den reuk der Planten, door fourcroij. — Bereiding 'eener ftof, welke in plaats van hoorn kan gebruikt worden, uit scherer's Journ. de Chemie. Verhandeling over de Galnooten , haare ontleding, het galtiootenzuur, enz. door deijeux. A^tfte Stuk. Over eene gelijkvormige bereiding van den witten prtecipitaat, door j. b. tromsdorff, uit kijtt "ïourn. de Pharmacie. (De hoofdzaak ter verkrijging eener gelijkvormige witte prscipitaat op de voordeeligfte wijze , komt hier neder op de aanwending eener in de koude bereide kwiköntbinding , hetgene echter niets nieuws is boven hetgene reeds in het tweede Deel der Chemifche en phijfifche Oefeningen van kastelein, Bladz. 155 is medegedeeld, alwaar het ons voorkomt, dat eene nog meer verbeterde bereidingswijze, met aanvoering der gronden, waarop zij rust, wordt opgegeven.) Eene zekere bereidingswijze van het rookend Salpeterzuur, door b. engel hardt — uit het zelfde Journ. Befchiijving eener toeft el ter overhaling van Brandewijn, ■welke veel hout rpaart en ook tot andere dergelijke overhalingen gefchih is , uit het Tafchenbuch jttr fchetdekünstler. — Opgave eener voordeelige wijze, om het zuur vit de ruwe wijnfteencrijstallen af te fcheiden, door t. lowitz, uit crell's Annalen. (Deze manier van affcheiding beftaat in het gebruik van zoutzuure kalk en. verdient te meerder aanmerking, omdat de zoutzuure kalk al veeltijds, bij voorbeeld, bij de bereiding van Caufticq vlug Loogzout, als onnut wordt weggeworpen, en dus bier met voordeel kan gebezigd worden.) Aanmerkingen over de bereiding der Scheikundige Geneesmiddelen, der- tbd-  O, u. f. w. winkelman, opstellen, enz. 325 zeiver mooglijke verbetering, en de wijze, om eenige daarvan ten opzichte hunner echtheid en zuiverheid te beproeven , door her m b st a d t , uit het Berl. Journ. de Pharmacie. (Deze aanmerkingen gaan over den Azijn, de Geneeskundige Azijnen, de Lood-azijn, het Lood-extracT:, het Wijnfreenzuur, gealcalifeerd Kwikzilver,Spiesglasmoor, IJzermoor, zweetdrijvend Spiesglas, Spiesglas boter, Spiesglas koning , Medicinale fpiesglas koning en het dubbel zout.) Pharmaceutifche en Scheikundige Verbande* ling over den Braahvijnfleen, door luc/e, uit het zelfde Journaal. — Verhandeling over de galnooten, enz. (vervolg der bovenftaande in het Zevende Stuk.} Opftellen, gefchikt naar de grondregels der Franfehe taal, tot gebruik der Franfehe Schooien. Door o r. f. w. winkelman. In den Haage, bij J. C. Leeuwe» ftijn. 167 Bladz. In Oftavo. De prijs is f : - 12 - : De tijtel van dit Werkjen kondigt genoegzaam aan, waarïn hetzelve beftaat. Het bevat aio Themata of Opftellen over de verfcheidene Rededeelen, volgends de woordfehikking der Franfehe taal, enz. welken aan het doelwit des Schrijvers, onzes inziens, ten volle beandwoorden. Alle deze opftellen zijn gefchikt, om uit bit Nederduitsch in het Fransch vertaald te worden, ten welken einde agter ieder - Opltel de voornaamfte woorden in 't Fransch zijn aangetekend. Wij kunnen noch mogen niet ontveinzen, dat dit Thema's-Boekjen ons bij uitnemendheid bevalt, zoo wegens de kieschheid der ftoffen, als wegens deszelfs inrichting, om den Leerling op eene geleidelijke wijze in de moeilijklte gevallen der Franfehe taaie bekwaam te maken; weshalven wij het ook aan alle Onderwijzers der Franfehe taaie, ten gebruike van hunne leerlingen, ten iïerkften aanprijzen. Proeve van Sentimenteele Gefchriften en Gedichten, door h. tollens, C. z. Te Amfteldam, bij P. J. Uijlenbroek, 1799. 85 Bladz. In gr. OSkivo. De prijs is f 1 - 10 - : Wij vinden ons, na het lezen dezer Proeve, in eene onaangename twijfeling en befluiteloosheid met beX 3 trek-  326 P. TOLLENS, PR. VAN SENT1M. GESCHR. EN GED. trekking tot het oordeel, dat onze pligt van ons vergt dru over te uiten. Nog meer klimt deze onzekerheid, Sneer w| andermaal het kort Voorbericht van den Schrijver overlezen, waarïn wij, ^^^HSL* KM wiize van een Fragment eens Bnefs aan zeker Meislen, meenente ontdekken, dat deze Burhkl een voord1 engfel der liefde is ! Als zoodanig eerbiedigen wn de relfs oorfprong, Et nos cedamus amori. Ook wij wijken, met diep ontzag, voorde kragt van dtenzwaaren SA wiens invloed de zonderlingfte mtwerkfelen na de verfcheidenheid der geitellen in een' agttienjaarigeu nud-rdom, op dezelven hebben kan. Het Stukjen beandwoordt volkomen aan. deszelfs opfcbrift, en de Proeve is, voor zoo verre wij, in den avondftond van den Sentimènteelen fmaak, over dezelve kun, ïen oordeelen, wel geflaagd; immer, deze geheele-VeSaielina van Profa en Dichtftukken ademt enkel rampfpo digegen ontroostbare liefde. - Eene liefde, die eenen wfrther en siegwart waardig-19. Doch wieï t levendige voorftelling aan onze Vaderlandfche fei die door nijverheid, moed, huiszorg en manlijk Aftand, het kwijnend Vaderland redden moet, tbaud-J lier ontijdig in handen gegeven wordt. - Tedere Harten' Voor wien dit Werkjen door deszelfs Schrijver beftemd is, wij moeten u deszelfs lezing afraaden ; en u n deszelfs plaats eene meer geestverfterkende lefture aanp dzen; dit achten wij onzen pligt als Vaderlanders kis menfchenvrienden ! Vader cats zegt , wijslyk: %r lir?ftroo, dient niet alzoo. - Maar gij, wier woest Cmoeï met eene fchorsfe van volilagene ongevoeligheid Korst is , voor u zoude zoo een fterk werkend verlenend en vertederend middel welligt die uitwerking kunnen hebben , dat het ten minfte dien ruuwen bast Z weinig lenigde, en tot een' natuurl jken ftaat van Si heS We. Dichters! en liefhebbers der Dichtkunst ! zo ge den Italiaanfchen Petrarcha met fmaak lees? kunt ge ook dit Werkjen met vermaak doorbladeren de Verzen zijn zoetvloeiend, de taal zuiver, en de uitdrukking overal ten hoogfte teder en aandoenlyk. De Profaïfche Samenfpraken zouden , wanneer ze^ m s '•tmocnitoi; EidijU 3«  J„ VAN DER LOO, PROEVg VAN £EDICHT. EN LIFD. 32? een Tooneelftuk voorkwamen , meer onderworpen zijn aan aanmerkingen van eene ftrenge Redenkunde, doch de vleugelen der liefde overdekken in dit Werkjen de hier en daar in dezelve voorkomende gebreken van juiste gevolgtrekkingen en volledige tluitredenen, Over het algemeen moeten wij met den Schrijver dezer Proeve zeggen: De koelbloedige Wijsgeer leze die niet.- Proeve van Gedichten en Liederen, Door d. van der too, Predikant in de Avezathen. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1709. In gr. Octavo. De prijs is f x - 4 - : Deze. kleine Verzameling beftaat uit twee en twintig Dichtftukjens, die verftrekken tot eene eerfte proeve , van hetgene de Eerw. van der l o o in de Dichtkunde vermag. Hij verklaart zich tot deze uitgave aangemoedigd, door goede vrienden, in wier oordeel en oprechtheid hij vertrouwen ftelde. Men leert dezen jongen Dichter uit deze Stukjens kennen, als geenszins misdeeld van Dichterlijk gevoel, en als van eenen goeden aanleg voor de oefening van de Dichtkunde. Sommige van de vruchten, die hij hier levert, komen wel voor, als nog niet volkomen rijp: maar men kan genoeg aan dezelven zien, wat de rijpere, die wij t'eenigen tijd van deze hand mogen verwachten , eens zullen kunnen wezen, vooral wanneer hij niet in het overdrevene gevoelige valt, waarvoor hij mooglijk wel eenig gevaar loopt. Hij heeft de vrijheid genomen, om ei op y te laten rijmen, en verdedigt dat, in een Nafchrift van de Voorrede. Doch deze verweering is, gelijk dat onmooglijk anders wezen kan, zeer zwak, en doet niets af. Jonge lieden, die zich eerst beginnen te vertoonen , moesten van het ftandvastig gebruik van hunne voorgangers en tijdgenooten, daar toch zeer zeker kundige en geoefende lieden onder zijn , niet zoo aanftouds afwijken. Wij hebben veel achting voor goede Verzen , die geheel rijmloos zijn , maar wanneer men het rijm gebruikt, dan moet men het goed gebruiken. — Tot eene proeve hebben wij het volgende Stukjen uitgekozen, X4 DE  328 m. s t V a r t DE WANDELING'. Wandel ik langs groene haagen, „ Door een digte beuken-laan; Of in malfche klaver-weiden, 'k Voel mijn hart verruimder (laan. 't Vriendelijk gezicht der lente Houdt mijn gandfche ziel verrukt. Traanen zwellen in mijne oogen, Als mijn hand een bloempjen plukt. 'k Zie de fchoonheid van de lente Niet maar met het 004 alleen: Neen; 't gevoel, 't gevoel dier fchoonheid Stroomt door al mijn aad'ren heen. ■ 'k Zie natuur haar jaarfeest vieren; 't Is het heilig feest der min. Mogt ik, lieve feestelingen, 'k Drong mij in uw reiè'n in. Blijde vogels! ik benijde u Dat gij zoo veel vreugd geniet; Neen! 'k zou eindloos meer genieten, Mistte ik Hechts uw voorrecht niet. In een boschjen of priëeltjïm, > Met een Wijfjen aan mijn zij, Dan zoude ik, verheugde Oiertjens, Ruim zoo vrolijk zijn, als gij. Beurtlings zou de Lente ons ftreelen, Met gebloemte en jeugdig groen; Beurtlings zou de teerde liefde Dat, met duizend kuscfyens doen. Romeinfche Gefchiedenisfen , door m. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Veertiende Deel, behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest van de mededinging tusfehen cRassus en pompejus tot aan den ondergang van catilina. Te Amfteldam, *// j. Allart , 1799. 56b Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - i5 • : In dit Deel wordt het Zesde Boek nog vervolgd , en de opfchriften der onderfcheideneBoofdftukken zullen ons r het  r0m&1nsche geschiedenissen. 329 het bijzonder-volle en merkwaardige van dit tijdvak opgeven. Vierde Hoofdftuk. De mededinging van crassus en pompejus. Vijfde Hoofdftuk. De oorlog tegen de zeerovers. Zesde Hoofdftuk. De laatfte oorlog tegen mithridates. Zevende Hoofdftuk. De zamenzwering van catilina. Niemand zal dezelven zonder deelneming en levendig gevoel, over de hand over hand toenemende verbastering des Romeinfchen volks , kunnen lezen. Verbazende tooneelen van heerschzucht, naijver, bedrog, trouwloosheid en aanwasfende weelde, waardoor het Gemeenebest gefchokt werd, en ten val neigde, worden hier opgehangen, en welken volkomen de aanmerking, in het begin dezes Deels, door den arbeidzamen Schrijver, gemaakt, bevestigen, als hij zegt: „ Door de beurtlingfche overweldiging van marius en ,, s ijl la geleerd, dat de Romeinfche vrijheid, hoe on- genaakbaar voor koninglijke opperheeren , niet ge„ noegzaam beveiligd was voor de heerschzugt van bij„ zondere Burgers , wantrouwde de Raad en het Ro,, meinfche volk de meerderheid van eiken uitmuntenden „ man in den Staat genoeg , om zorgvuldig op eiken „ Hap zijner zelfverhefliug te letten, maar waren beiden „ te jammerlijk verzwakt door partijfchap en door zeden,, bederf vooral, om de gevaarlijke grootheid van bij,, zondere burgers te keeren." Gaarn wilden wij, indien ons beftek zulks gedoogde, eenige voorbeelden aanvoeren, dan daar de omftandigheden veelal zoo ingeweeven en tot elkander betreklijk zijn, moeten wij tot het Werk zeiven, hetgene met alle vlijt ea naauwkeurigheid bearbeid is, verwijzen. Burgerlijke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche Volkplantingen in de Wesiindïèn, door b r ij a n edwards, Schildknaap. Zesde Deel. Uit het Engelsch. Te tlaarlem , bij A. Loosjes, P. z., 1799. 183 Bladz. In gr. Octavo. De 'prijs is f 1 - *6 - : Met dit Zesde Deel eindigt de Nederlandfche Overzetting van dit uitmuntend Boek. In het oorfpronglijke volgt nog een zevende Deel, doch de Vertaler, in aanmerking nemende, dat deszelfs inhoud voornaamlijk loopt, over het Gouvernement in die Eilanden, en over eenige bijzonderheden, die den handel tusfehen Engeland X 5 en  3^0 b» edwards ca deszelfs Coloniën betroffen , heeft geoordeeld , dat het aantal-van Nederlaudfchc Lezers, die daarin belang Hellen, te gering zou wezen, om voor hun ook dit Deel over te zetten : 't is des niet te min jammer, dat zulk een Werk eenigzins verminkt is. Dit Zesde Deel handelt breed over den landbouw, en alle deszelfs bijzondere artijkelcn: — fuikerriet — katoen — indigo — koffij; en behelst voords nog een kort bericht aangaande de cacao, gember, arnotto , aloe en pimento, die van minder aanbelang zijn. — Breedst handelt Mr. edwards over de Suikcrplantaadjen, hij vult hier meer dan de helft van dit Deel mede, en alles wat hij daarvan fchrijft, draagt de teekens van grondig en oordeelkundig onderzoek, en naauwkeurige kennis, Men vindt hier de korte historie van het luikerrietj dat reeds aan de Ouden bekend was; misfchien ten tijde van de kruisvaarten in Europa kwam ; en van daar naa de Azorifcbe en Kanarifche eilanden werd overgevoerd. En offchoon zeer waarfchijnlijk voorkomt, dat dit gewas, als daar van zelfs voordkomende, in Amerika gevonden is, denkt hij evenwei, dat col umbus, die zulks toen nog niet wist , hetzelve derwaards heeft overgevoerd, — Voords zal men hier breede berichten aantreffen, rakende de cultuur van dit gewas , deszelfs oogfting en bewerking in de Fabrieken; den rum en deszelfs bewerking; hetgene nodig is tot eene fuikerplantaadje, en de berekening van de voordeden, die dezelve aanbrengt, — Wij kunnen ons op dit alles niet uitlaten. Alleen merken wij aan, den grooten lof, dien onze Schrijver aan de fuiker geeft. „ Zoo fmakelijk, zegt hij, gezond en voedzaam is het fuikerriet, dat elk dierlijk fchepfel daarvan vrijelijk drinkende, gezondheid en kracht van deszelfs gebruik ontvangt. De magere en zieklijke onder de Negers krijgt eene verbaazende verandering, binn „ nen weinig weeken, nadat de Molens in werking gebragt zijn. De werkpaarden , osfen en muilezels , ,, fchoon meest gedurig werkzaam in dit jaargetijde , bedijën echter , zo hun de groene toppen van deze edele plant in overvloed gegeven worden , als mede 5, het affchuimfel uit de kookhuizen, meer dan op eenigen anderen tijd van het jaar. Zelfs de varkens en „ het gevogelte worden vet van den afval. In 't kort, ,, op een welgeregelde plantagie is 'er, onder een „ menschlievend en weldaadig opzigter, zulk een blijk- 9» Pa£"<  burgerlijke en handelkund1ge geschiedenis. 331 baare overvloed en aangenanme arbeid , dat dezelve grootelijks ftrekt, om de hardigheden der flaaverni] ' te verzagten, en den onzijdigen opmerker in te boe" zemen , dat, als de ellenden van het leven, als ondraagelijk worden voorgefteld , zij fomtijds door de middenllof van de verbeelding vergroot worden." - Van de voordeelen, die de fuikerplantaadjen den bezkt ter aanbrengen , en die toch het groot oogmerk uitmaken, dat men met zoo kostbare en verafgeiegene bezittingen bedoelt, geeft ons de Heer edwards gantsch geen gunftige berichten. Hij meent dat een landeigenaar die in Engeland g| ten honderd van zijne landgoederen', die hij aan anderen verpacht, genieten kan, het zelfde voordeel heeft, waarop iemand, dieniet zelf zijne plantaadje bcltuurt, van zulk eene Amerikaanfche bezitting kan rekenen: terwijl deze laatfte dan nog aan de groote rampen blijft bloot gefteld, die groote orkanen, en het lot van den oorlog over hem brengen kunnen. Deze verzekeringen van een' man , die de zaak bij ondervinding kent, zijn zeker niet gefchikt, om groote begeerten naar foortgelijke bezittingen te verwekken. Veel korter is de Hr. edwards in zijne berichten nopens den katopnbouw- Tot het aanleggen en bearbeiden van eene katoenplantaadje, kan men met eene veel kleiner fom te recht raken , dan van eenige andere, en de winften zijn veel grooter. Doch men is met zijn gewas aan het gevaar van wormen, rupfen en hoijigdaauw bloot gefteld, die dikwijls alles bederven: ondertusfchen moet men verbaasd ftaan, over de uitgebreidheid en den fnellen wasdom der katoenfabiieken in Engeland, waar van de Manufaftuuren in 1784 eene onderftelde waarde hadden van L. 3,95o.,ooo fterl. 't welk in 1787 was aangegroeid, tot eene onderftelde waarde van L. 7,500,000 fterl. Met deze Fabriek berekent men, dat in Groot-Brittanje niet minder dan 600,000. menfchen bezig gehouden worden. Bij dit alles.ziet een Nederlander, hoe zeer het hem fmart, dat zijn vaderland , ook in opzicht tot deze Fabriek, aan Engeland zoover ten agtcrcn is, toch met eenig genoegen, dat onze Eandgenooten in Demerarij, en Suriname, en vooral 111 Berbice, zoo zeer ia het bouwen van katoen, aan die r.elfde Engelfchen voor uit zijn , dat de katoen van Berbice 25 ja 30 percent meer waardig is, dan die van, Jamaica. „ x- •' Zeer.  332 b. EDWARDS, BURGBRLk EN HANDELK. GESCIIIEa. Zeer kort handelt Mr, edwards over den indigobouw, die in de Engelfche Volkplantingen niet gelukkig gedaagd is. Volgends hem wordt jaarlijks een en reu half miliöen ponden daarvan in Groot. Brittanje ingevoerd, waarvan hij, in den ftijl van een rechtaartigen Engelschman, aanmerkt, dat vijf zevende parten gekocht worden, tegen gereed geld, van vreemde en naijverige volken. Over de koffij vindt men hier alleen eenige weinige waarnemingen, die op eigene ondervinding gegrond zijn. Hij meent dat de klagten, als of de YVestïndifche koffij zelve natuurlijk minder zou wezen, dan de Arabifche, geheel en al ongegrond is, en alleen ontftaat - ten deele uit de verbeelding — ten deele daaruit, dat de Westindifche koffij meest gedronken wordt, twaalf maanden nadat zij van den boom is ingezameld; daar het zeker is, dat de geur van de koffij door den tijd vermeerdert. Hij verzekert, dat door planten uit de Westïndiën gebragt en in Engelfche ftookhuizen opgekweekt, kc-ffijboonen voordgebragt zijn , die behoorlijken ouderdom hebbende, bevonden werden zelfs, de beste Mocba, die Groot-Brittanje oplevert, te overtreffen : wa^riüt hij befluit, dat het geheel verfchil afhangt van dén grond, de luchtftreek , wijze van kweeking en ouderdqm. — Ook verzekert hij, dat niets den geur, of den fmaak van eenige nabijgelegene zaak meer aan zich trekt, dan de koffij. Zoodat het eene zaak van groot belang is, dat men behoorlijke zorge draagt, bij het overzenden naa Europa, dat zij niet in deelen van het Schip geladen wordt, waar zij de uitvloeifels van andere vrachtgoederen kan aannemen, en eenen onaangenamen geur krijgen. Rum, digt bij koffij geplaatst, zal binnen korten tijd, de boonen zoodanig befmetten, dat de fmaak in eenen hoogen trap bedorven wordt. Weinige zakken peper, aan boord van een Indisch Schip, bedierven , eenige jaaren geleden , een geheel Carga van koffij. — Voor het overige doet onze Schrijver zien, dat de voordbrengfelen van de koffij meer gelijkheid en zekerheid hebben, dan die van eenige andere plant, die gecultiveerd wordt, en dat deszelfs voordeden, door elkander grooter zijn, in evenredigheid tot het Capitaal, dat 'er in gebruikt wordt. Rei-  J. G. STEDMAN, REJZE NAA SUKINAMEN, ENZ. 333 Reize naar Surinamen en door de binnenfte gedeelten van Guiana. Door den Capitein john gabriül stedman. Met Plaaten en Kaarten. Naar het Engelsch. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1799. 339 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : Reisbefcbrijvmgen vallen vrij' algemeen in den fmaak van het lezend publiek: en hoe veel meer, wanneer dezelven over zoodanige oorden des aardbodems loopen, waarop wij eenige betrekking hebben. Deze Reisbefchrijving van den Heer stedman moet dus wel met deelneming en genoegen gelezen worden , vooral daar dezelve in den eigenlijken zin voor het algemeen is. Men vindt'er naamlijk geene Aardrijkskundige meetingen, geene fijn uitgeplozene befchrijving van de natuurlijke voordbrengzelen en verfchijnlelen dezer ftreek, — maar veeleer eene meer algemeene opgave van een en ander, gefchikt naar de vatbaarheid van het algemeen , doorweeven met eenige Anecdotes , welken hem op zijnen weg ontmoet zijn. Voor den Natuurkenner is 'er hier dus minder op te zamelen, vooral daar veel reeds uit anderen bekend is, en bijeengezameld fchijnt. In het Voorbericht belooft ons de Vertaler eenige belangrijke bijdragen tot de Aardrijkskunde in dit Werk te zullen aantreffen, doordien de Heer stedman zich op zijne togten niet bepaalde, bij de door Europeaanen bewoonde ftreeken, maar ook dieper landvvaards in moest trekken. Met dat al is deze Reisbefchrijving niet onvermaaklijk. — Dit Eerlte Deel bevat tien Hoofdrukken. •In het eerfte geeft hij bericht van zijne reis uit Texel naa Suriname, en zijne eerfte aankomst aldaar, met een corps troepen, afgezonden om mede te werken tot herftel der rust in deze landftreëk, welke in den jaare 177a door gevlugte (laven werd geftoord. — Eenige ontmoetingen, zoo op reis, als bij zijne aankomst te Suriname , door den Schrijver medegedeeld , veraangenamen dit bericht zeer. In het tweede hoofdftuk geeft hij eene algemeene befchrijving van Guiana, en in 't bijzonder van de volkplanting Suriname, waarbij de merkwaardigfte omwentelingen dezer vermogende Volkplanting worden medegedeeld. — In het derde wordt bericht gegeven van de opftanden in  334 J* G< STEDMAN in dit Gewest, eerst onder de weggelopene Negers, die' in den jaare 1726 tot zoodanig groot aantal waren aangegroeid, dat zij het waagden, om gewelddadig de bezittingen der Ingezetenen aait te vallen en te verwoesten; Zij Werden zoo geducht voor dezelven , dat men genoodzaakt was in 1749 vrede met hun te maken , niet weinig vernederend voor de Colonisten. Al fpoedig echter zagen de Ingezetenen zich op nieuw blootgcfteld aan vijiindlijke overvallen , van andere Negers , met welken men zich echter ook weder bevredigde in 1762. Deze en dergelijke onlusten worden berokkend door de negerflaven , die hunne geftrenge meesters ontvlugt zijnde , in de bosfehen hunne fchuilplaats zoeken, en aldaar tot zeer aanzienlijke en talrijke horden aangegroeid zijn, waardoor zij voor de Colonisten ten uiterfte gevaarlijk worden , dewijl hun van jongs op dé haat en vijandfehap tegen de Europeaanen , aan wier wrecde mishandelingen zij zich onttrokken hebben , wordt ingeprent. Met recht zegt daarom de Schrijver: „ indien de mishandelingen, deze ongelukkige fchepfels 5, tot zulke uiterftens gedreven .hebben , had de Staat- 3, kunde, zoo wel als de menschlijkheid, aan de Colonisten voor het vervolg een ander gedrag behooren voor te fchrijven. Men zal misfchien vragen, „ of 'er eenig middel is, om Negers tot onderwerping ,, te houden, en hen tot den arbeid te noodzaken, zon-* der de ftiptfte en zelfs de geftrengfte reglementen? „ Ongetwijfeld neen ; maar ik mag op mijn beurt vra„ gen, of'het nodig is, verfchrikkelijke folteringen aan 4, hun te werk te leggen, volgends de eigenzinnigheid ,, en wrevel van eenen wreeden meester, of, het geen ,, nog erger is, van eenen verdwaasden bevelhebber! „ waarom worden de Negers omtrend redelijke klagteu ,, nooit gehoord door eene Overheid, die de magt heeft, om daarömtrend herftel te bezorgen? Is het omdat deze Regeeringsperfoon zelf een Planter is, en dat bij 5, belang heeft bij de handhaving van een willekeurig ,, beftuur, waardoor dit ongelukkig gedacht gedrukt ,, wordt? — Dit is maar al te duidelijk. Ik zou „ echter onrechtvaardig zijn, indien ik niet verklaarde,■ s, de Slaaven op verfcheiden plantagiën met de grootfte menschlievendbeid te hebben zien behandelen, dat des j, meesters hand niet wierdt opgeheven, dan om hen te ftreelen, en dat hunne dankbaarheid en liefde ook uit j, hun gezicht te kezen was." —1 D«  reize naa sürinamen, enz* 33^ De menigvuldige ftaaltjens van mishandelingen, door den Schrijver hier en daar aangehaald, vervullen zeker tien Lezer, die nog een greintjen menschlijkheid bezit, met verontwaardiging. Hier wordt eene Negerflavitï met tweehönderd itokflagen geftraft, en veroordeeld, om nog eenige maanden een gewigt van tweehonderd ponden, hetwelk aan haar been vastgekluisterd is, te dragen , om dat zij ééns, het zij uit onvermogen of onwil, haare taak niet afgewerkt had. Daar flaat een matroos een' hem voorbijgaanden flaaf met een ftok eeö gat in het hoofd , omdat hij zijn hoed niet voor hem afnam. Eene jaloerfche Joodin duuwt een gloeiend ijzer in het lijf eener flavin, die geheel onfchuluig was. —* Een opzichter eener Plantagie , door behulp van een' jongen Neger gered zijnde, die hem, in een Kano liggende, met gevaar van zijn leven , met de ééne hand voordduuwde , terwijl hij met de andere voordzwom , ->betaalde dezen gewigtigen dienst eenige dagen laater met driehonderd geesfelflagen, die den jongen neger werden toegeteld, omdat hij vergeten had, eene fluis te openen. — Dergelijke en meer andere wreedheden omtrend de negerllaven vindt men door dit geheele Boek verfpreid. Wij hebben dezelven hier alleen bijeen gezameld, om ons vervolgends met dezelven niet meer bezig te houden. En hoe zeer wij het ook met den Heer stedman eens zijn , ■dat een oogenbliklijk ontflag van flavernij meer nadeelig dan voordeelig zijn zoude, voor deze ongelukkige flagtoffers der wreedheid en hebzucht, zoo zijn wij met dat al van oordeel, dat dergelijke wreedheden zoo onbeftaanbaar zijn met de gevoelens , welken eene gezonde Wijsbegeerte, en hoe veel meer dan de Christlijke Godsdienst inboezemen, dat elke Regeering wel ernftig mag bedacht zijn op het weeren van dergelijke ongeregeldheden, en de voordduuring derzelve haar, zij zij wie zij zij, tot eeuwige fchande verftrekt. — Doch wij keeren terug tot de opgave van den inhoud. In bet vierde Hoofdftuk wordt het onderwerp , in het derde behandeld, voordgezet: — en een verhaal gegeven van de volgende opftanden der negers van het jaar 1769 af, welken bij de aankomst van den Heer stedman nog niet geftild waren. Bij den aanvang van het vijfde Hoofdftuk wordt de Lezer bekend met eene Mulattin, genaamd joanna, die van een' blanken vader en zwarte moeder, en, benevens  23 Ook jonge Leeraaren moet men hoo,! ren, op dat zij aangemoedigd, en tot vlijt aangelpoord wor„ den; en ook de eerst beginnende kan ons tot het goede op,, wekken, en kan tot veele verheerlijking van God, tot nadenken over de menigvuldigheid der gaven in Gods huishou., ding, aanleiding geeven. Zelvs geöefFende en bekwaame Pre„ dikers bevestigen, dat zij ook van de middelmaatigite Leet,, aaren iets naavolgenswaardig gehoord, of wel zekere gebre„ ken hebben leeren vermijden. Veelen veröntfchuldigen zich „ hier mede , dat de Protestantfche Kerken te weinig finaak „ vertoonen, geene uiterlijke aantreklijkheden hebben, dat 'er ,, muziek en fchilderije'n ombreeken, e. z. v Maar moet ,! men alles nsar zija eigenlijke oogmerken beöordeelen , dan  C H S I S T L IJ K HANDBOEK. 363 levens gevoelig ondervinden,en dikwijls met armoede , „ met de moeilijkheden van hun ampt, ja! met veele en „ groote zwarigheden moeten ftrijden; dat zij allen alles „ moeten worden, en geen dienstknechten van jesus chris„ tus konden genoemd worden^wanneer zij niet den „ armen, den geringen en onweetenden onder het volk „ het Eudnfelium prediken wilden ; dat zij door den „ Ijver, „ moeten de Kerken , welke niets anders zijn, dnn vergader. „ plaatzen der Christenen, zekerlijk deerns eenvouwig, en niet ', met te veele zinnelijke cieraaden opgefchlkt wezen, welke de " gemoederen , die nu aan onzichibaare dingen behooren te " denken, verftrooijen , en Hechts met zinnelijke voorwerpen " bezig hóuden. Daar te boven, de ervaring leert, dat men in " korten tijd aan muziek en fehilderkunst gewoon wordt en daar bij gevoelloos blijvt. — [De Vertaaler neeft ook deeze " ervaaring opgemerkt, dat veelen, ja de meesten, bij beide ,' deeze kunften onaandoenlijk zijn , maar hij denkt, dat de oorzaak 'er van, deeze is, dat zulke menfchen 'er nooit het " fenoone Van gekend hebben, en 'er daardoor alleenlijk trevoel„ loos, ja! verdrietig over zijn, behalven dit, die regel zou „ ongelukkig zijn, alles, waar aan de meesten gewoon worden, ,, is niet noodig, — bijbelleezen, hoe vielen doen het gevoel. „ loos!...] Die regel blijvt altijd waarheid: Hoe eenvoudiger, „' hoe fchooner. — Hij, die zich aan, veele gewoonten, litvr„ giën, ceremorAên, e. z. v. ftoot, die erïr.nere zich, dat zijn „ fmaak toch niet algemeen is, dat, wanneer men niet iet var» „ anderen infehikken en overzien kan, men in geene maatfehnp„ oij, op geene Univerfiteit, in geen gezelfchap , aan geen „ 'hov, in geene herberg, e. z. v. kan gaan. Maar het is wel „ zoo als secker. zegt: zij, die het minst koomen, klaagen „ het meest over gebreken en onvolmaaktheden. — Zie zijne ,, Engl. Pred. Biblioth, Th, V. — [Hoe zeer dit al te veel „ waarheid is, knn men toch ook niet ontkennen, dat het er,1 gerlijk moet zijn, wanneer iemand , die denkt , eene Foor- zegging, welke in jesus christus zoo lange reeds ver. „ vuld is, of de vloeken van davids vijanden, vóór de pre,, diking van het Euangelie hoort aanheffen , omdat de Ce. „ meente gewoon is alle de Pfalmen van 1 tot CL te vervolgen: „ het welk zoo dikwijls wonderlijk uit moet koomen. —; — „ Maar ik mogt te veel zeggen! Sander vervolgt, en „ wij Hemmen hem gaarne toe: ] Die wel denkt eert het „ goede in de waereld , waar hij het vindt, bevordert dat, „ verbetert het, wendt ter verbreiding v.an hetzelve alle moog„ tijke pogingen gaarne aan; alles wat, door 's menfchen „ mond en handen gaat in de waereld , wordt gebrekig , en i, bekoamt vlekken, maar des niettegenftaaade bezit de Euan7 » S**  3 ., mailen kunnen predikt...." Het is apk zoo!] Aanmerking van den Ftrtaler.  366 H. SANDËR, CHRISTLITK HANDBOEK* zich, de bol op Welke het geluk ftaat, valt op de 5, andere zijde, en de vloed des tijds voert onze vergulde ,, hoope heenen. Zalig hij, die onder harde lotgevallen „ tot God zeggen kan: Gij weet dat ik U liev hebbe! —« „ Loopen de dagen niet gelijk ftroomen, die van bergen „ ftorten? en -wij zelven worden mede voordgerukt, „ en bereiken het doel, fpoediger dan wij het denken. „ Zijn niet alle de kostbaarheden der aarde gelijk aan „ de dampen, die in de lucht zweeven, door hun fchit3, terend vuur de oogen van onkundigen verblinden, ,, en ten laatften in niets verdwijnen? Is niet de eenige „ wenl'chenswaardige gelukzaligheid deze , van met een geruste ziele, met den vrede in het geweten, met s, de onwankelbaare hoope des eeuwigen levens, aan den „ verheugenden oever der eeuwigheid, te rug te zien op de waereld, welke nooit rustig wordt, en als dan, reeds, door de hand des doods aangegrepen, God, ,, met eefl opwaardsgeheven oog, dankend te verheerlijken: Heer, nu laat gij uwen dienstknecht, volgends uwe beloften in vrede verfcheiden! In het ftov hebbe ik ,, u dikwijls aangebeden en vereerd, nu wil ik U ook met een volmaakter taaie looven, en in eeuwigheid liev hebben! o Hoe verheuge ik mijj over de menfchen* lievende traanen van jésus christus! Te rug" ondankbaare, onboetvaardige en verwaande! verwijdert u van mij, verharde, ruuwe, ongevoelige menfchen! „ Vergadert u hier, aan dit heiligdom, gij echte Broe„ ders en Sustcrs van jesus christus! Ziet hem daar ,, weenen, gelijk wij dikwijls weenen in het hevigst van ons lijden! Ach, dat fterkt onzen moed, tot dat wij „ bij U zijn, liefderijke Heiland! ó Gij met de kroon der deugd in de hand! zie ons aan, wanneer wij „ tusfehen doornen en klippen onzen loop vervorderen. Christenen! hoe langer wij ftrijden, des te fchooner „ is onze overwinning, des te heerlijker de Hemel die ons „ verwacht. Dit korte leven, in het welk de gevolgen „ der zonden ons nog dikwijls drukken , zal fpoedig vervloogen zijn. God ! in het laatst oogenblik zult gij u aangorden, en bij ons zijn. Ach, dan zal het zuchten geëindigd, de geest geftild, en het hart 3, verzadigd zijn. Dan zullen wij, gelijk de kinderen „ in den fchoot der moeder, bij u rusten; engelen en menfchen zullen mijne lovliederen hooreu, en Gij, i* gr0°-  brik ven van verscheidene geleerden. 3G7 „ groote Vriend en Redder mijner ziele! zult mij alles ,, in allen zijn!" . Ongezind om deze fchoone plaats te verminken, zullen wij voor de uitgebreidheid dezer aanhalinge geene verfchooning vragen. — Mogt sanders geest in dien Van velen onzerLandgenooten zich overgieten! Brieven van verfcheidene Geleerden, betrekkelijk het in den Bijbel beloofde Tijdperk eener algemeene bekeering der Heidenen, uitgegeven door een Gezelfchap van Gods* dienstvrienden. I Stuk. Te Rotterdam, bij N. Cornel 'i799- 182 Bladz. Foorrede XXXII. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : De Vraag door de Uitgevers dezer Brieven voorgefteld was deze: „ Mogen wij denken, dat de aanvang van dat allergezegendst tijdperk, waar in God zijne beloften, reeds voorzoo veele eeuwen, aan de Kerk o-edaan, omtrent de bekeering van alle, over de waereld heen verftrooide, Heidenen, daadehjk vervullen zal, in onze tegenwoordige dagen , zoo nabij is, dat wij van den arbeid, die 'er, ter uitbreidinge van des Heilauds Rijk onder de Heidenen, heden ten dage, zoo wel hier te lande als elders, van zoo veele Braaven is ondernomen geworden, den gelukkigften uitflag te hoopen hebben eenen zoodanigen uitflag altoos , waar over Gods volk allenthalve zich zal mogen verblijden , en waar door de roem van onzen Zaligmaker, heinde en verre, vermeerderd moet worden?" Een getal van twee en twintig andwoorden, door binnen en buitenlandfche Geleerden gegeven , worden ons in dit Eerfte Stukjen medegedeeld, hetwelk fpoedig door een tweede ftaat gevolgd0 te worden, en, zo 'er nog een genoegzaam aantal andwoorden mogte inkomen , misfchien ook nog door een derde. Want de Uitgevers wekken niet alleen hen, aan welken zii gefchreven hebben, door dezen, andermaal op , maar ook anderen , wien deze verzameling mogt in handen komen, om hunne andwoorden onder het adres van n. cornel te Rotterdam hun te doen toekomen. . , ..... Wij twijfelen niet, of allen, wien de uitbreiding en het belang van den Cliristlijkeu Godsdienst aan het harte lj°t zullen deze Brieven tot hun nut lezen en beöor0 dee-  358 de PRAKTIJK. DES bijbels deelen; fchoon misfchien fommigen, met ons, tan gedachten zullen wezen , dat de zoodanigen van dezelven, welken aan het oogmerk der vragers niet voldeeden, om alle wijdloopigheid te vermijden, hier zeer wel hadden kunnen gemist, en agter wege gelaten geworden zijn. — De Praktijk des Bijbels , of het Zedekundig onderwijs der gewijde Schriften. Tweede Deels Eerfte en Tweede Stuk. Te Amfteldam , bij C. Cóvens , 1799. 671 Bladz. In gr. Octavo. De'prijs is ƒ 3 - : - : De Eerw. van vloten vervolgt hier zijn Werk, ter bevordering van den praktifchen invloed des Bijbels op die wijze zoo als te vooren door ons is opgegeven. — De Pfilmen, en de Boeken van Salomo worden in dit Deel behandeld. — De Pfalmen. — Gezangen zu'n in de Godsdienstoefeningen van veel belang , — en dus ook Gezangen in den Bundel van Bijbel - fchriften. — Evenwel moesten de Christenen zich aan deze niet alleen gehouden hebben. — Vele Pfaimen , gefchikt voor die tijden , zijn thands niet gefchikt. — Wij misfen juist de zoodanigen die in eenen Euangelifchen Geest geftemd zijn. — Met dat al is deze verzameling over 't geheel zeer nuttig. Deze Pfalmen ,, befluiten in zich het pit van waare „ Godzaligheid, zijn de fchoonfte trekken van de in3J wendige zielskrachten tot deugd of heiligheid, en 'er 3, komt dan geenfmts in aanmerking, welke uitwendige „ gedaante de Godsdienftigbeid heeft; Jood en Chris)y ten , wel gefteld , fmaaken beiden 't zelfde voedzel ,, uit den voordragt, en hij, die gewoon was laag te „ vallen op den Mofaifchen dienst, fchaamt zich nu, „ dat hij zo oppervlakkig , alleen over het uiterlijke geoordeeld heeft; terwijl de Christen, die bijna alle zijne Godvruchtigheid tot eenige weinige leerftellin3, gen, ik zou haast zeggen, tot eenige weinige Euan„ gelifche uitdrukkingen, bepaald heeft , duidelijk genoeg gevoelt, dat hij 't waare gemoedsbeftaan gantsch „ voorbij gezien, en zich alleen bepaald heeft bij zulke , denkbeelden, die enkel maar voedzel aan zeker gevoel geven, terwijl ze inderdaad op het beftaan van 't ge\, moed den minften invoed niet hadden, maar dat vol„ komen onaangeroerd lieten, en dus nimmer kragten M aan  t)F HET ZEDEK. 0NDERW. DER GEW. SCHRIFTEN* 369 i, aan de uitoefening der deugd konden bijzetten. " — Op dezen voet worden nu de Pfahnen behandeld. — De inhoud des Pfalms ftrekt ten leiddraad tot zoodanige bedenkingen, die regtftreeks ftrekken , ter bevorder ring van waare beoefening der Godzaligheid en menfchenliefde; zijn 'er onder, min gefchikt tot dat einde, dit wordt vrijmoedig gezegd. De rneestgefchikten en voonreflijkften worden insgelijks uitgemonfterd. — Over eiken Pfaim is V. VL. niet even breedvoerig. Naar maté dezelven meer gefchikt zijn ten gebruike voor Christenen, Worden dezelven uitvoeriger behandeld. -— — Zie hier ter proeve iet, uit hetgene de Schrijver zegt over den 119 Pfalm. „ De uitgebreidheid van dit fchone Dichtftuk fchijnt het minder gefchikt te maaken tot den plegtigen Godsdienst; het kan evenwel zeer nuttig aangevoerd worj, den als Slotzang op de toeëigeningen, of liever als ,, intrvduftie op dezelve, naar het verfchillend oogmerk ,, dier redenen;_ doch veel bruikbaarer en overgelijkelijk ,, fchooner is dit Zangftuk, wanneer het als grondleg,, ger voor de eenzaame Godgewijde overdenkingen ges, bruikt wordt. — Indien de verachter van alle fiatige ,, godvrugtigheid zich eenmaal de moeite wilde geven, ,, om zijnen ernst en aandagt bij deze overdenkingen te „ bepalen , dan twijfel ik geen ogenblik , of hij zou „ overtuigd worden : godvrugt is waarlijk iets wezenlijks ; zij is de goudmijn van zekere fchatten , die „ onberekenbaar in waarde zijn! hoe verftokt hij ook moge wezen , durft hij het ondernemen den inhoud >, te bepeinzen , ik boude mij verzekerd , dat dezelve ,, zijn.hart wonden zal; onderdrukt hij dat gevoel, hij », zal 'er niets meer mede winnen, dan dat de pijn he„ viger zal worden, omdat het geheugen hem daarvan ,, nog lange bij blijven zal door de geduurige herhaa„ ling. Ondertusfchen zal de Godsdienstminnaar zich s, nooit behoeven te beklagen, dat het hem aan grond„ regelen ontbreekt, voor de zo gewigtige Godzalig, s, heids-oefening: hier volgen zij den anderen, in een „ zeker zamenftel, ordentelijk geplaatst; elke regel is $4 eene koraal of een paerel, zo fchoon, zo rijk , dat >, ze overvloedige ftof geeft voor het gemoed, hetgeen wezenlijke rijkdom bemint ; gelukkig is 'er meest al M I3'! gevoegd de wijze , hoe die grondregelen te ge- ,, bruiken NIEUWE VAD. «IBl,, IV. DEEL. NO. 3; A» Na  de praktijk des biji5els Na deze algemeene aanmerking, loopt V. VL« dei* geheelenPfalm, in deszelfs bijzondere Afdeelingen, door. Zie hier ter proeve, hetgene hij over de twintigfle Afdeeling , vs. 153—160 zegt. „ Godsvrugt is altoos in de zorglijkfte wegen het „ meest en het reinst vertrouwende hoe meer zij ,, buiten de mogelijkheid van redding is, hoe minder „ „ pogingen zij doet ter verbetering van haren ftand;,, „ de drift omtrend hare beledigers verliest zich in „ „ dat gevoel: zij zullen op 't einde hun beflisfend vonnis ontfangen." " — „ Die betamelijk denkt omtrend het Opperwezen, zal „ altoos de treurigfte lotgevallen als beproevingen aan„ merken , tot verbetering van het beftaan , en zich ,, daarom verzekerd houden , als zij dat einde bereikt hebben , dan houdt de oorzaak natuurlijk op ; van " daar die ernst, die naauwgezetheid: men vleit zich ' dan, 'er zal niets aan ontbreken, en verdraagzaamH heid is toch ook begrensd; hoe zorglijker intusfchen alles wordt, zo veel te nader is men , naar allen fchijn, aan het beflisfend tijdftip. In zulk eene ver,1 wachting moet men zich altijd afkeerig houden, van ' op eenigerleij nadeelige wijze met partij te verzoenen; „ al worden 'er voorllagen gedaan, moet ftrenge regt„ vaardigheid en echte godsdienftigheid ons oordeel alleen beftuuren ; voordeelige aanbiedingen zijn voor zulke harten zeldzaam ftrikken , waarïn zij kunnen gevangen worden, zij zijn in alles afhanglijk van Hem, ' die het lot aan alle ftervelingen toedeelt, zij zijn te zeer verzekerd, dat hij woord zal houden, waarom !' zij ook niet ligt gehoor geven aan de voorhagen van trouwloze menfchen, althans niet van dezulke , die 9, 'er eene wetenfchap van gemaakt hebben,^om op de voordeeligfte wijze hun woord te breken." — ' De Spreuken van salomo. Oorfprong van de behandeling en voordragt der Zedenleer in de vorm van Spreuken. — Salomo volgt dit voorbeeld in dit Werk, niet, ten einde een volledig famenftel van 's menfchen ■pügt' te geven, maar om de middelen tot geluk en genoegen aan te wijzen, — zijn opltel is eigenlijk geene Deugdenleer, — maar alleen lesfen ter bevordering van *s menfchen zedenlijke befchaaving, die hem, tot een aanvallig en nuttig lid in de menschlijke famenleving, maakt. Doch ten einde den beoefenaar dezer lesfen met , 3r door  OF HET ZEDEK. ONDERW. DER GÈW. SCHRIFTEN» 371 door te groote infpanning en angstvalligheid het bevallige wegnemen, en eene zekere ongevoeligheid en ftroefheid vertoonen mogt, wil hij, dat het hart, onder de beoefening vervuld zij, met godvruchtigheid, die altoos aanmoedigt, terwijl zij de uitwerking niet zoo zeer aan de poging , als wel aan het wijs beftuur der Godheid toekent. — Het nuttige Van zoodanige Spreuken wordt vervolgends aangewezen. -«- De algemeene geest, heerfchende in de negen eerfte Hoofdftukken, wordt nu ontvouwd — en hierop volgt de ontvouwing der bijzondere en afgebrokene Spreuken , Hoofdftuk X en vervolgends. Aan 't hoofd derzelven ftaat eene inleiding, waarïn de geest en bedoeling derzelven ontvouwd wordt. — De misvattingen daarömtrend worden aangetoond , — vooral in 't gebruik derzelven ten dienfte der jeugd, — en hoedanig men omtrend dezelven moet verkeeren. — Ten dien einde worden nu de bijzondere Spreuken ontwikkeld — en op onze tijden en omftandigheden toegepast. Een enkel voorbeeld mag de manier van behandeling aanwijzen. — Spreuk. XI: 26. Wie keorn inhoudt; dien vloekt het volk; maar zegening op het hoofd des Verkoopers. —— 3, Mensch en vaderlandliefde kan de handelaar best beöej, fenen op eene wijze, die anderen voordeelig is, zon„ der hem te vernederen: de koopman , die fchatten „ opgelegd heeft uit den handel in levensmiddelen , i, welke de zekerfte winst geeft, is waarlijk milddadig, „ zonder dat het de gedaante van een aalmoes heeft, als 3, hij bij een laage markt inkoopt, en tot een matigen prijs uitgeeft: hij doet daarmede een dubbel voordeel, „ hij gerieft zijne medeburgeren, en verhindert ten min3, fte de rijzing der waren op de markt. Billijkheid en geenfins Ufancie moet de maatftaf van den Handelaar S) wezen." Hoofdft. XIV: 15. De flechte gelooft alle woord, maar de kloekzinnige merkt op zijnen gang. — ,, De ervaring „ heeft het onderling vertrouwen reeds zoo verre verj, kragt, dat men naauwlijks uit voorige daaden durft J} opmaken, of iemand zijn woord zal geftand doen : is treurige zamenleving voorwaar! " Hoofdft. XXV: 20. Die Liedekens zingt hij een treurig herte , is gelijk hij , die een kleed afleidt ten dage der koude, en als Edik op Salpeter. — „ Hoe zeer wij Aa * „ ons  £72 de praktijk des bijbe.l3 „ zeiven ook in de zamenleving wenfchen gelijk te zijrr, behoren wij nochthans ons gefprek en beftaan altijd: ,., zoo in te richten, dat wij ons eenigzins fchikken naar S3 de geaartheid en geestgesteldheid van een perfoon of 5, gezelfchap : het is voorzeker gemaaktheid met een „ zwaarmoedig mensch te zugten, fchoon men anders j, een opgeruimd beftaan heeft, maar het kan en moet een mensch, die gegronde reden tot zwaarmoedigheid „ heeft, gewis ftoten, als men, in zijne tegenwoordig3, heid, uitgelaten vrolijk is, wij behoorden hem eerst 3, onze deelneming te doen gevoelen, en daarna hein op 3, te beuren, door onze meer levendige en vergenoegde 3, wijze van denken." — De Prediker van salom-o. — Van vloten is in deze inleiding ongemeen breedvoerig : — dezelve verdient met aandacht te worden gelezen. -—— Daarin verklaart hij zich , onder anderen over de wijze, waarop hij in de praktikale behandeling dezes Boeks te werk zou gaan. — ,, Ik wil (zegt hij) alleen onze overëen3, (lemming met 's mans (nam. saloaio's) waarne3, mingen nuttig tragten aan te leggen , en tevens de 33 behoedzaamfte zorg in elk Lezer opwekken , wanneer 3, 's mans denkbeelden verfchillen mogten met die, wel3, ke eene beproefde en onpartijdige ervaring ons aan 3, de hand geeft.'* — Deze inleiding dient verder tot onderzoek van de hoofdbedoeling van salomo, — de ïjdelheid van al het ondermaanfche — hoe deze wijze vorst in dit gevoelen zoo zeer dweepte, — of zijne wijsgeerte de toets van 't gezond verftand kan dooiftaan. — Dit geheel is fchoon. Wij kunnen niet nalaten het volgende 'er nog uit mede te deelen , als het Pefultaat zijner redeneringen-. — ,, Salomo, tot den troon ge3, voerd , onder het genot der ongeftoordfte rust van 3., rondsomme,'met de uitnemende ziels gaven, en met ,, eene geaartheid, die door ftormende driften belemmerd ,, werdt, was ongetwijfeld een der grootfte mannen , ,, wiens ervarenisin het vak van menfchenku-nde, geleerd3, heid in alle wetenfehappen, en onmeetlijke rijkdommen, 3, door de ftout'fte ondernemingen van den Koophandel ,,. aangewonnen , hem tot eenen der grootfte vorsten verheven hebben,.die immer den troon "beklommen, j, Als hij onder deze grootheid, en dit zinnelijk genot 3, bewaard gebleven was voor de vervoering, dan zou hij dat befluit niet opgemaakt hebben, het-geen hij ;' '•• -; ~ T*v:; ' '» nu>  fF HET ZEDER. ONDERVV.' DTlR OEW. SCHRIFTEN. 373 nu, 'in zijn zomber eenzaamheidsüur deed: — V is ,, geene gelukzaligheid in dit alles , maar het is alles ijdelheid! veel eer zou hij telkens de groote vraag ge- daan hebben; — hebt gij nu onder de ftille beöefe,, ning der Godsvrucht beSntwoord aan den uitmun„ tenden gelukftaat en rang, waarmede de hooge Voor- ,, zienigheid u in dit leven verwaardigde ? > Hier „ hebben wij het gezichtspunt, waarïn wij salomo j, plaatzen moeten, indien hij beantwoord hadt aan het „ groote doel van zijnen koning en Heer, dan, gewis „ zou hij genot gekend hebben, en de gelukzaligheid, zo ver die in dit leven mogelijk is , zou door hem ?, in den hoogden graad genoten zijn geworden; „ alle zijne waarnemingen zouden op het einde hem dit volgend befluit, hebben doen ter nederftellen: ,, hoe veel vermag een zwak mensch , begunftigd „ „ door de zegenende hand der hoogfte goedheid, om „ zaligheden onder 't menschdom te verfpreiden! — 3, ,, Welk een regt verrukkend genot is het, in de ge3, ,, volgen te mogen zien, hoe nabij een vorst dan aan „ „ de oorfrJronglijke goedheid komen kan." Dan al3, leen zou hij waarlijk de voorrechten van zijnen ftand -3, als Koning, gefmaakl hebben, welke hem dubbel al ,, den last van zijnen arbeid zou hebben vergoed; ik zal maar eenige grondtrekken geven van dat geen, 't welk 33 alsdan doorhem uitgeoefend zou zijn, en hem gewis ,, tot de waare gelukzaligheid en 't genot zoude gebragt 3, hebben; deze grondflagen, nu door ons gelegd, zul3, len, door den gantfehen fchakel zijner waarnemingen ,, gevolgd, ons leeren, hoe zeer de vorst, door zijne verregaande eigenheid misleid , niets kon genieten: ,, wij zullen aantoonen, welke genieting, welk eene ge3, lukzaligheid zijne edele ziel zou hebben kunnen 3, gefmaakt hebben, onder de waarnemingen, hoe veel ,, goeds hij onder zijn volk verfpreid hadde, fchoon hij f, zelf de zinnelijke genieting met volle teugen fmaak,, te. " — Na eene duidelijke ontvouwing, wat men door gelukzaligheid in 't maatfchaplijk leeven te verftaan hebbe, en hoe dezelve verkrijgbaar zij , geeft hij nu de wijze van behandeling dus op: — ,, wij volgen dien man van „ groot doorzicht in zijne Confesfiën , niet met den ,, geest van onderwerping aan zijn oordeel als onfeilt, baar, maar met den geest van beproeving, onAa 3 par-  j74 J« VAN VOORST 33 partijdig, te gelijk aanwijzende, wanneer wij mee. „ nen, dat zijne proeven verkeerd uitgevallen zijn , 3, waar de oorzaak daarvan moete gezogt worden, dat „ de anders zo menschkundige waarnemer zich zeiven „ misleidde, belemmerd door eenen nevel van vooröor3, deelen , die voordgeftuuwd door zijn temperament, zijne ziel zo mismoedigd deden werken, dat zij, op 3, het einde, niets anders, dan een afkeerigheid van al„ les, konden veroorzaken." Wij zijn te uitvoerig geworden, om iet ter proeve te kunnen aanhalen uit de betrachtende aanmerkingen op dit Gefchrift. En om die zelfde reden kunnen wij ten opzichte van het laatfte boek van salomo, het Hooglied, of (gelijkV. VL. dezelven noemt) Liefdens Liederen, alleen dit weinige aanmerken , dat , daar hij zijne gedachten, reeds te vooren geüit, dat het doel derzelven is , de huwlijksliefde zoo te bezingen, dat die op de nuttigfte wijze werken moge, en tevens de bron en eerfte aanlage tot den maatfchaplijken reinen ftaat kunne zijn, ook hier ten grondflage legt, hij hierop zeer gefchikt algemeene bruikbare aanmerkingen, over den inhoud van dit boek in het algemeen, kon bouwen, — zonder dat hij echter hierin juist, gelijk in de voorgaande Bijbelboeken , van Hoofdftuk tot Hoofdftuk voordgaat, maar meer den algemeenen geest van de dichterlijke tafereelen, in dit Boek vervat, tot zijn oogmerk ontwikkelt. — Wij wenfchen den geachten Schrijver verder vermoogen en lust ter voordzetting en voltooijing van zijnen nuttigen arbeid, dien wij in alle Christlijke huisgezinnen, als een huisboek, ingevoerd wenfchen. — Joannis van voorst Oratio de fcriptorum veterum " Chriftianorum ftudio prudenter ac liberaliter excolen-? do: publice habita die i Junii MDCCXCIX. Cum ordinariam antiquitatis Chriftians et Hiftoria? dogma» tum Profesfionem in Academia Lugduno-Batava auspicaretur. Lugduni Batavorum apud S. et J. Lucht- mans, 1799' j ► ' Dat is: j. van voorst, Redevoering over het verftandig ett vrij beoefenen der oude Christen Schrijvers, enz. 67 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 16 - : Dpor de oude Christen Schrijvers, over welken deze doorwrochte Redevoering van den Hoogleeraar van "~' " ' voorst  ©ratio. 375 voorst handelt, verftaat hij allen, die van de eerfte beginfelen van den Christlijken Godsdienst af, tot aan den leeftijd van hun, aan welken wij' de verbetering ot Hervorming van den Godsdienst in de XVI eeuw verfchuldigd zijn , de geheugenis van zaken, die tot het Christendom betrekking hebben, tot ons hebben overgebragt, zoowel de ouderen vóór eusebius, als de nieuweren, die van de IV eeuw af, elk op zijne wijze, en met zijn oogmerk, de leere, mftelhngen , en plegtigheden der voorgaande eeuwen, en alles , wat tot het Christendom behoort, of opzettelijk verhaald , ot terwijl zij iet anders behandelden, in het voorbijgaan aangeroerd en opgehelderd hebben. Het is zeker, dat de beoefening der fchriften van deze Schrijvers of ijverig ter hand genomen , qï geheel verwaarloosd is geworden , naarmate vooringenomenheid van gevoelens, of achting en eerbied voor deze mannen inboezemde, of hen , als lieden van gering oordeel en veel ligtgeloovigheid , met geringachting deed betcnou- W?n deze Redevoering toont de Hoogleeraar de nuttigheid en noodzaaklijkheid van het beoefenen dezer Schrijvers aan, terwijl hij tevens niet verzuimt, hunne leden op te merken, en de regelen op te geven, naar welken men deze beoefening met voorzichtigheid, maar tevens vrij, behoort in te richten. ' Onder andere nuttigheden uit deze fchriften af te leiden, telt hij de voordeelen op, die de gefchiedenis van de Uitlegkunde des Bijbels uit deze Schrijvers , voornaamlek fints den leeftijd van oRiGENES, trekken kan, waaruit zal blijken, dat 'er door de vlijt der latei e uittaHMMtfct *™ heel veel nieuws bij het oude gevoegd i wel verbeeldt. „ Hoe veel, zegt / ! j . „ is wel voor nieuw gehouden, hetwelk „klTu. de ouden gelezen heeft, zal erkennen, ! niets te bevatten, hetgene niet meermalen, en lomtids veel beter, van de ouden gezegd is, ook zal zoo; . S zich niet terftond over elke engewoone " uitvind»!» gevoelens verwonderen, of daar over , as ovltff weet niet welke, vreemde molliters IwSïïWu als hebbende, door het aanhoudend " SBH llden geleerd, dat het zelfde, met veran" I i l '0 "telkens weder opgedicht, en het ;;i?|a€g verheten was, dikwijls weder onder Aa 4 »» u  57°" j' van voorst den fchijn van nieuwheid, aangeprezen wordt ? Het ,, heeft velen toegefchenen, dat kant eene geheel on,, gehoorde zaak ondernomen heeft , toen hij zekeren s, hoofdregel, om de Heilige Schrijvers te verklaren , „ heeft voorgefteld. Doch, deze laten zich, door den ,, nieuwen naam van prabïifche uitlegging , misleiden. ,, Trouwens, hetzelfde had, voor omtrend zestig jaa3, ren , thomas woolston, in Engeland , met ,, eene flechte gezindheid, gelijk het velen voorkwam, 5, tegoeliz in Beijtrag zum kritik der religidnsphilofophie und exegefe unfers Zeitalters. Maar in de daad heeft kant de wijze , op welke de voorgellelde uitlegkundige regel kan en behoort geoefend te worden , nergens zoo befchreven en bepaald , dat dezelve niet van het welgevallen van eiken uitlegger zou afhangen. Ik weet niet welke ongenoemde Schrijver der Obfervationes ad moralem, Jive praclicam librorurnfa cror urn interpretationem pertinentes verdient vergeleken te worden, die meest naar waarheid en billijkheid, ten zij mij alles bedriege , over kant's uitlegging geoordeeld heeft, met wiens woorden ik ook, om die reden, boven, kant's gevoelen , alleen met weinige Verandering, waar het nodig fcheen, heb voorgelteld, fie zelfde geleerde Man heeft ook eene wonderbare overAa 5 een-  378 j. v a h voorst, oratio, eeukómst van kant's uitlegging met de dweepzuchtige woede der Broederen van den vrijen geest in de dertiende eeuw, aangewezen, vergelijk ook c. f. ammon, die. geene geringe plaats bekleedt onder de voorftanders van kant's Wijsgeerte en Uitlegkunde ; in een Progr, Ueher die aehnlichkeit des innern wortes einiger neuen Mjjliker mit dem moralifchen wort der Kanti'fchen SchriftAuslegung. Zelfs is den naam van Zedelijke Uitlegkunde niet nieuw. Trouwens, ernesti heelt, in zijne Opusc. Theol p. 5°° aangemerkt, dat de Leenfpreukige uitlegging van origenes dus reeds van facundus, in de zesde eeuw, genoemd is. Aldaar wordt tevens het groot onderfcheid aangewezen, tuslchen het gevoelen van origenes, en dat Mijftike, hetwelk ook met den naam van Leenfpreuklg, en wel volgends een zeer oud gebruik, benoemd is. Hetwelk die genen niet genoeg fcbijnen opgemerkt te hebben , die daar in ook een onderfcheid tusfehen het gevoelen van kant en het Leenfpreukige van origenes ftellen , dat kant alleen zou willen, dat de woorden, aan welken hij eenen zedenlijken zin hecht, op die.wijze kunnen verklaard worden , terwijl die oude aanhangers der Leenfpreuken Helden , dat de leenfpreukige zin was uito-edrukt, naar de bedoeling des Heil. Geestes. Zit: zie gler in henke's Magazin für Religionsphilofophte Exeg. und Kirchengefch. V. a. 282. En een onge-. noemden in deszelfs Neues Magaz. I. 3- 383. Uit wordt naar waarheid gezegd van die Leenfpreukige mtwin» , welke anders de Mijftike pleegt genoemd te worden. Maar, in die van origenes werd met zoo 7eer gezien op de Godlijke bedoeling, terwijl de woorden en de zaken door dezelve uitgedrukt eenvoudig toegepast werden, om andere zaken op te helderen. 8 Wii twijfelen niet, of wij zullen, met het overichrijven dezer aantekening, velen onzer Lezereu dienst gedaan hebben, die begeerig zijn, iet naders van de nieuwe wijze vanSchriftverklaaring, door kant voorgedragen , te vernemen. Voords, draagt deze geheele Redevoering van het juist oordeel en uitgebreide kundigheden bijzonder in het vak der Christlijke oudheden en letterkunde getuigenis, en levert een gunftig uitzicht op vau het voordeel, hetwelk de Hoogefchool van Leijden, en in t gemeen de uitbreiding van verftandige en tevens viijeGodgeleerdheid, van den Hoogleeraar van voorst» onder Gods zegen , verwachten kan.  nieuwe scheikundige bibliotheek, 379 Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. Amicus Plato - fed magis amica Veritas. Vijfde Stuk. Te Amfteldam , bij de Wed. J. Dóll en Zoenen, 1799- 99 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: • ia- : Dit Vijfde Stuk, of Tweede Deels Eerfte Stuk, bevat de volgende Recenfiën Cours elementaire de Chemie theorique etpra&ique ,par citoijen alijon. - Grondbeginzelen der Proefondervindelijke Natuurkunde, door a. van Bemmelen. — Memorie over de zuivering van bedorven water met proeven geftaaft. - Middelen om het water 't welk tot dagelijkfchen drank voor het Scheepsvolk, aan boord moet ftrekken, volkomen te zuiveren, als het finkend en bedorven is, door b. hussem. — H. verlouw, disfertatio pathologica — therapeutica de Morbis otincum. —Chemifche Annalen van lorensz von crell. — Annales de Chemie. Tom. XXIV en XXV. Voords Redevoering in het Genootfchap, Concordia et Libertate, uitgefproken door g. vrolik, betoogende de onmooglijkheid eener grensfeheiding tusfehen dieren en planten, waarin uit de overeenkomst, die 'er is tusfehen dieren en planten met opzicht tot hunne inwendige beftanddeelen, uit de overeenkomst der werktuigen. die tot derzelver voeding dienen, uit de gelijkheid in de voordplanting, uit eene zekere gevoeligheid, die de planten met de dieren gemeen hebben, en uit andere overëenkomften, de onmooglijkheid wordt afgeleid, om bepalingen te maken, volgends welken deze beide Rijken der Natuur door vaste kenmerken van eikanderen kunnen onderfcheiden worden. Eindelijk korte befchrijving der waare Reden der telkens in de Natuur plaats hebbende mildwording van bijtende loogzouten, medegedeeld door DANiëL craanen, Artzenijmenger te Amfteldam. Men heeft deze verandering der bijtende Loogzouten , veelal toegefchreven aan het Luchtzuur, t welk zij uit den dampkring tot zich trekken ; in deze verhandeling wordt op grond van duidelijke waarnemingen geleerd , dat dezelve geenszins ontftaat door het Luchtzuur uit den dampkring, maar door het gaz oxijgene uit den dampkring, 't welk zich met de koolftof ter Caustifche Loogzouten verëenigt, en met dezelve het Luchtzuur vormt. Schoon 'er volgends den Schrijver prntrend het één en ander nog eenige duisterheden over-  f,83 A, h. n i e m e ij e r. Weven, die eene'nadere opheldering wenfchelijk maken gelooven s wij echter, dat deze waarnemingen de opmerking der Scheikundigen wel waardig zijn. —. Grondbeginfelen van de Opvoeding en het Onderwijs voor Ouders , Leermeesters en Opvoeders. Door aug. herm. memeijer., Confistoridalraad, Profesfor der Theologie en Opziener over het Koninglijk Padagoghim ie Halle, Uit het Hoogduitsch vertaald door j o s u é teisseb r e l' a n g e , Predikant bij de Walfche Gemeente te. Haarlem, Tweede Stuk. Te Haarlem, bij F. tëohn, 1799. 18Ó Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1-10-: Van den aart en de uitvoering van dit belangrijk Wérk hebben wij elders (*) het verëischte verflag gedaan , in 't bijzonder ftilltaande op hetgene de kundige Vertaler nodig heeft geoordeeld , aangaande eene omwerking of verfchikking van het oorfpronglijke, te bearbeiden. De zelfde uitvoerigheid en naauwkeurighcid, welke wij in het Eerfte Stuk hebben doen opmerken , ontmoeten wij ook hier ; gelijk den Lezer kan blijken uit de hoofdbijzonderheden des Korten Inhouds, welke wij der moeite niet onwaardig achten, hier te veiv melden. Over de vorming des Verftands of het Ouderwijs , is het algemeen Opfchrift van dit Tweede Deel, 't welk , in het Eerfte Boek, over de Algemeene Grondbeginfelen van het aanvanglijk onderwijs handelt , terwijl het Tweede Boek, ten Opfchrift dragende; Bijzondere Regels voor de afzonderlijke voorwerpen van het aanvanglijk onderwijs , in negen Hoofdltukken , over de volgende, onderwerpen loopt :. Over het eerfte opwekken der opmerkzaamheid en des nadenkens door onderwijs — het lezen, fchrijven en rekenen — het onderwijs der Nederduitfche fpralte en de vorming van den ftijl — het Onderwijs in de Reken- Meet- en Natuurkunde — in de Aardrijks- en Gefchiedkunde. Over de Natuurlijke His^ torie, de Menschkunde en de eerfte beginfelen der Wijsbegeerte — het onderwijs der vreemde taaien — de vorpiing van den fmaak door fchoone Wetenfehappen en Konflen — het onderricht in de Zedekunde en den Godsdienst. Nu (*) Zie AT. Vaderl. Bibl. III Deel, ifte Stuk, Bladz. 529, enz,  GRONDBEGINSELEN VAN DE OPVOEDING. 381 Nu iet ter proeve willende voordragen , bepaalcn wij ons tot het vermelden van eenigen der Regelen, welken N. aangaande eene gepaste Leerwijze , aan de hand geeft. De Tweede Regel, luidende: „ Non fchohe fed vite discendum : Men moet niet leeren om gelee™ • maar om wijs en gelukkig te worden," wordt aldus uitgebreid: „ Indien het onderwijs alle de zielsvermogens vormen moet, volgt reeds daaruit ene lwede algemene wet, namelijk deze: Men zoeke met Hechts ,, het hoofd met ene menigte van kundigheden op te vullen, en daardoor, ten minften het veel weten , '* 0p 't hoogst 't denken te bevorderen, maar trachte " ook tevens op het gevoel, de zedelijkheid , en de " levenswijsheid te werken. Doch dit gekhiedt niet " zo zeer door een gedurig redenkavelen, zedeleren ert " preêken bij het onderwijs, waardoor ieder , die " wat praten kan, hechts zedelijke zwetfers vormt^ ' en waardoor men ook doorgaans grondige weten' fchappen verwaarloost; maar veel eer door voorwerpen op zodanige wijze voor te ftellen , dat zij „ zelve of onmiddelijk op het zedelijk en aesthetiek gevoel werken , of althans door denkbeelden , die ' daar mede verknocht zijn , dez» gewaarwordingen verwekken. Al hebben de onderwerpen zelve te wei" nig betrekking tot de praktijk, dan kan evenwel de gehele manier, waarop de onderwijzer zijne kinderen behandelt, als een achtenswaardig karakter, dat van gene hartstochten wordt beftreden, vertonende v en de wijze , waarop hij zich in tijd en wijle over dit of dat onderwerp uitlaat , het gevoel voor gerechtigheid , zelfsbeheerfching , goedwilligheid, be„ fcheidenheid en ouderliefde, in hun opwekken. Zijne „ terechtwijzingen, de geringe waarde, die hij op de „ oplettenheid of het geheugen alleen, de veel grotere, „ die hij fielt op het tonen van gezond oordeel, goed „ verftand , zuiver gevoel, en fmaak voor het geen „ waar en fchoon is , kan ten uiterflen gefchikt zijn om zijne kwekelingen te befchaven." Een Derde Regel van eene goede leerwijze luidt aldus: ,, Men „ wekkq en onderhoude belangneming , door het 011. „ dcrwijs belangrijk te maken.- Daar door wordt tevens de opmerkzaamheid van den leerling opgewekt, „ en onderhouden , zonder welke geen onderwijs yalï nut zijn kan. Doch de zid Helt belang in alles, ' " 51 val!  /• Hi NIEMEIJÉ& 3) van de voorftelling van 't welke zij genoegen vér3, wacht. De hoop van de natuurlijke weetgierigheid bevredigd te zien , gelijk ook de dadelijke bevredi- ging van dezelve gaat gepaard met een aangenaam 33 gevoel , onderfteld zijnde , dat de vatbaarheid voor het genoegen , dat uit kennis en waarheid ontftaat, „ tijdig opgewekt is. Maar de lust tot onderwijs, en „ de opmerkzaamheid , die 'er door wordt voortgej, bragt, kan op onderfcheidene wijzen opgewekt, en onderhouden worden. Dwang , betoning van onge„ noegen en ongeduld , van den leermeester zou eer een onvoldoend middel, als beloofde beloning voor „ ene kortftondige oplettendheid wezen , daar toch 'm ,, beide die gevallen het belang niet van het onderwijs zelve , maar enkel van vrees en hoop ontleend is* „ Maar men kan van een goed gevolg verzekerd zijn , 3, wanneer men zijnen kwekeling het nut van het geen „ hij leert onder het oog brengt, zelf daar over be, langneming toont, zijne zinnen en zijn inwendig ge3, voel tevens bezig houdt, zijne eigene werkzaamheid opwekt , hem alles op een levendigen trant yoor' draagt, en zijnen naarijver gaande maakt." Bij dezen'Regel voegt N. eene Aanmerking, aangaande het volftrekt verderflijke van fommige middelen, welken, om de belangneming en de oplettendheid, zoo men meent, op te wekken, in de Schooien, en ook bij de bijzondere opvoeding, worden aangewend. Als zodanige af te keuren middelen worden de volgende vermeld:,,«.) Dwang* 3, Leren verönderftelt eene zekere infpanning. Maar in3, fpannitig tegen onzen wil en onze neigingen aan , is „ altijd dubbel lastig. In de eerfte jaren kan daar door „ alle lust tot leren onderdrukt worden. Daarom is 3, het evenwel niet nodig te wagten, tot dat de kinde33 ren zelve lust hebben om leeraren te nemen, zo als ,3 fommige nieuwere hebben voorgefteld, zodra het le,, ren hun tot ene aangename bezigheid gemaakt wordt, 3, houdt het op dwang te zijn, en de kinderen kunnen 3, den klokflag , die hun naar het fchool roept , niet 3, afwachten. — b~). Onvergenoegdheid en ongeduld , „ opzettelijk verzwaren, ftijf ftaan blijven op de beant33 woording van vragen , die het kind volftrekt niet 3, weet te beantwoorden, of zonder iets verderte doen, ,, op het antwoord blijven wachten, en op zijn hoogst „ een knorrig Nu! te laten horen. Den voordragt doof fchel-  GRONDBEGINSELEN VAN DE OPVOEDING. 3*!3" fchelden en fchimpen over iedere fout af te breken, en wat verder de gewone leerwijze van zulke man" nen , die hun ambt zonder deelneming vervullen , " meer' is — alle zulke middelen kunnen niet anders " dan trage en verdrietige fcholieren maken." Bondigheid is het opfchrift van den Vierden Regel. „ Dit denkbeeld, zegt N. is betrekkelijk, en betekent iets 't anders, wanneer 'er van menfchen gefproken wordt, wier verftand reeds tot rijpheid is gekomen , dan * wanneer men van jongere leerlingen fpreekt. In het eerfte geval paart men 'er doorgaans mede het denk33 beeld van enen wetenfchappelijken vorm , van een " dieper doordringen in de eerfte hoofddenkbeelden, 3' van een fijstematiek overzicht van de gehele weten" fchap of kunst. In het twede kan bondig leren al" leen betekenen het geleerde goed te weten, daar van " duidelijke denkbeelden en zekere kennis te hebben, " en dan zal het tegen oppervlakkige en'loste kündig" heid overftaan. Het eerfte nu moet alleen het doel " zijn van het aanvanglijk onderwijs, waarom men zich " dan ook bij hetzelve van alles te onthouden heeft, " dat alleen voor eigenlijke geleerden is, dat voorSf3> gaande kundigheden onderftelt , en dat dan hechts " te pas komt, wanneer men opzettelijk ergens in ftuS' deert. Daarentegen moet men zich langzaam haas" ten, tijd fchijnen te verliezen, om dien naderhand " te winnen ; niet eer van het ene denkbeeld tot het " andere overgaan, dan wanneer men zeker weet, dat £ het volkomen begrepen en regt duidelijk voor den „ geest zij; weinig te gelijk leren, niet veel eifchen , ,, maar ook op dat weinige zeer naauwgezet zijn, en aan het verftand zo eigen maken dat 't hetzelve beftendig bijblijve. Op die wijs wordt 'er een goe„ de grond gelegd. Maar deze bondigheid onderftelt eenen góeden leermeester , die zelf hetgeen hij onderrigt volkomen magtig is, zich ieder denkbeeld en ieder woord , dat hij gebruikt, zelf klaar en dm,, delijk voorftelt, en zich naauwkeurig en bondig voorbereidt , dat hij den zo verkeerden.waan, dat men voor kinderen ligt genoeg weet, zo dikwijls verwaarii loosd wordt." Onder anderen ontmoet men hier, op dezen Regel, de volgende Aanmerkingen, rakende eene ongepaste- bondigheid, in het onderwijs van jonge leerlingen, zich tot een fijstheinatisch overzicht-van de ge-  3S4 *• H« NlEMEIJER geheele wetenfchap uitbreidende, ,, bet algemeéné gé> \, brek, zegt N., van Jonge, boe zeer voor 't overige 33 niet geheel ongefchikte onderwijzers* Zij kramen, 3, vervolgt hij, al uit, wat zij weten. De leerling moet 3, hunne geleerdheid aangapen, en doet zulks ook wer3, kelijk; doch leert in den grond niets — dan zich vr'rj „ wat te laten voorftaan op de kennis van eenige klan„ ken, zonder verband of famenhang, waarvan hij niets begrijpt. — Zo wordt b. v. in het GodsdienfHg onderwijs over Orthodoxie en Heterodoxie , onder het leren der eerfte beginfelen van Taalkunde over kritiek, en zelfs wel over de hogere kritiek, en bij het „ aanvanglijk onderwijs in de Aardrijkskunde, ovef ftaatkundige betrekkingen of over het getal der in? 3i woneren van iedere Had geredeneerd; zo wordt ook de gefchiedenis met wijdlopige nafpeuringen over de 3, oorfpronglijke gefchiedenis en wording der wereld be„ gonnen, en zulks in den grond alleen, om dat de on3> derwijzer de zaak zelf niet beftudeerd, maar alleert 3, hier en daar zo wat opgedaan en zich allerlei kundigj, heden verzameld heeft." Den zesden Regel, gebiedende de Feiè'eniging van meet* dan één doel te /amen, willen wij nog overfchrijven. 3, Men zoeke," (zoo luidt de uitbreiding) ,, doof, 33 middel van het onderwijs, wanneer het buiten fchadè 3, voor de bondigheid gefchieden kan, meer dan een oogmerk te bereiken. Zulks gefchiedt i) Wanneer 3, men enkel mechanifche oefeningen tevens doet dienen, om het verftand bezig te houden, b. v* bij het on„ derwijs in het lezen of fchrijven tevens mme leerles„ fen of voorbeelden kiest; 2) wanneer men, terwijl „ men zekere hulpmiddelen bijbrengt, het oogmerk te„ vens bevordert, waartoe zij in 't vervolg dienen moe5J ten, bij het aanleren van vreemde talen, tevens het 3J geen daarin gelezen of vertaald en gefchreven wordt, „ en waarüit dezelve worden aangeleerd, naar de vat33 baarheden en behoeften der jeugd uitkiest, en onge33 merkt haar menig nuttig onderwerp, 't zij een histo33 rifche of andere kundigheid, in het hoofd brengt; „ 3) wanneer men de beoefening van eene taal met die 33 van eene andere verbindt, zich b. V. bij 't vertalen. „ niet enkel daarmede te vreden houdt, dat de zin wel }, getroffen zij, maar ook daarop ziet, dat de kwekeling i, vordere in de vaardigheid in de taal , in welke hij „ over-  GltONDBECINSELEN VAN DE OPVOEDING. 385 „ overzet, zich duidelijk, bepaald, en wel uit te drukken. 5, Wanneer het een en ander meermalen gefchiedde en men daarin regelmatiger voortging, dan zou menig „ een leerüur , waarïn het een en ander (b. v. oud„ heid of fabelkunde,) opzettelijk onderwezen wordt, kunnen wegvaflen. En zulk eene vereniging wordt „ alleen gebrekkig en verkeerd, wanneer het eigenlijke „ hoofdoogmerk van een zeker onderwijs daar voor ver„ zuimd wordt.'" Bevordering der eigen bezigheid bij en te gelijk met het onderwijs , het opfchrift van den laatften Regel, paart zich eigeniiartig met de voorgaanden ; doch het overnemen van de uitbreiding gedoogt ons beltek niet. De MESSias, naar het Hoogdultsch van r. 0. klopstock. Tweede Deel, V — VIII. Te Amfteldam, bij J. R. Poster, 1799. ao6 Bladz. In gr. Oiïavc. De prijs is f 1 - : - : en De MESSias, naar het Hoogdultsch van F. o. klop-' stock, door b. nie uwenh ui zen. Tweede Deel. Te Delft, bij J. de Groot, P. z. en M. van Graauwenhaan. Behalven eene korte Foorrede van den Vertaaier , 158 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isf 1 - 2 - : Wij hebben, toen wij de eerfte Deelen van deze beide Vertaalingen aankondigden, en, zoo veel de aart dezer Werken toeliet, door onderlinge vergelijking en toetflng van beiden aan het oórfpronglijke, beoordeelden, (*_) opgemerkt, dat het vertaaien van Dichterlijke meesterftukken, inzonderheid moeilijk en bijna onüitvoerlijk is, bijaldien de Dichters in versmaat, het zij" dan met of zonder rijm, gefchreven hebben ; immers wille men dezelven insgelijks in rijm of versmaat overbrengen , dan waarlijk behoort men een even groot Dichter als de oórfpronglijke te zijn, om de onvermijdelijke afwijkingen met gelijkwaardige aanvulfelen te kunnen vergoeden. Men kan in dat geval niet letterlijk vertaaien. Men moet navolgen. — Men geeft dus zijnen LandgenoQ- tea (•) Zie N. Vadert. Bibl. IV Deel, ijle Stuk, Blad*. 37. jsieuwevad.bibl.iv.deel.no. 8. Bb  ggg F. G. KLOPSTOCK fchepping toe te roepen :Wordt! en dan zyn bloedend aangezicht met den middernacht te omhullen. — Eloa, door de waardye der heilige uuren welke hem heerlyker waren dan de juichende uuren zyner vroege geboorte, weggerukt en aangegrepen, hief zyn gelaad tegen Gabriël op, en fprak tot zijnen Godlyken vriend." Zie daar weder twee, op fommige plaatfen, geheel van elkander afwijkende Vertaalingen van een zelfde origineel. Thands zullen wij voordgaan, met elke derzelven afzonderlijk aan hetzelve te toetfen en voords beide onderling met hetzelve vergelijken: daar bij de zelfde orde volgende, welke wij in de beöordeeling van het Eerfte Deel dezer werken zijn ingeflagen; en met de uitgave bij poster. eenen aanvang maken. Deze vertaaling is hier in den aanvang van dit Werk en met betrekking tot deze eerfte regelen zoo letterlijk, dat men 'er alleen op aanmerken kan, dat ze, door te groote overeenkomst met het oórfpronglijke, een' duisteren zin voor den Nederlander oplevert , immers voor hun, die de eigenfchap der Hoogduitfche Taaie ongewoon zijn — voords vinden wij: om daar na in het pikdonker e zijn bloedend aangezicht te buigen, als eene vertaaling van den regel: in die Mitternacht fein blutendes Antlitz Dann zu neigen, maar waarom hier niet gelijk als in het oórfpronglijke, ter middernacht, behouden? groeneveld heeft de eigene uitdrukking van klopstock gebezigd, in deze zijne vertaaling: daar op zijn bloedend gezicht In den midnacht Heen te neigen. Wij bekennen, dat het oórfpronglijke ons hier zeer duister voorkomt; welligtbedoelde klopstock, tegen bet westen; of in den middernacht, of het hoogfte toppunt van het lijden des mes si as. N. vertaalt het woord mystisch met verborgen , doch het woord geheimzinnig drukt, naar onze mening, beter den waaren zin deszelfs uit; daar niet alles wat verborgen is juist geheimzinnig kan heeten; fchoon alle geheim' zinnigheid ook gedeeltelijk verborgenheid onderftelt. — En dan zijn bloedend aangezicht met den middernacht te omhullen. — Hier wijkt de Vertaaler geheel van het oor- fprong- f  DE MESSias. 389 fprónglijke af, en vormt een beeld, dat zich door geen begrip laat voordellen; wat betekent het toch , zich met den middernacht omhullen? ■.— Klopstock bezigt het woord hullen hier niet eens; hij zegt zu neigen, voor over op de horst laaten zinhen, of doen overhellen. ■ - Hief zijn gelaad tegen Gabriïl op. Hier had het woord hullen, of liever opluisteren, beter ter fnede gekomen ; klopstock fchijnt met de woorden : hult *cr fein Antlitz, Gegen Gabriël auf. volgends de Vertaaling, bij poster, juist het tegendeel bedoeld te hebben dan hetgene N. hem hier laat zeggen. Groeneveld is hier mede duister, als hij zegt: Zo getroffen, ontlook hij zijn aanfehijn Tegen Gabriël. Wat is dat? zijn aanfehijn ontluiken? Wij meenendat klopstock hier met deze uitdrukking bedoelt dat het gelaat van Eloa opgeluisterd werd, door het innerlijk gevoel van vreugde over de naderende verlosfing der menfchen, en zouden, voor ons, deze vertaahng boven de opgegevenen verkiezen: Eloa verhief zijn opgeluisterd gelaat jegens GabricJ. Verder zullen wij onze vergelijkingen niet kunnen voordzetten, uit hoofde dat het volgende aanëengefchakeld gedeelte te uitgebreid is , om hier, met de behoorlijke vergelijkingen , plaats te vinden: wij fpaaren liefst' het melden onzer voorkeur, met betrekking tot beide vertaalingen, tot beider arbeid volledig het licht zie; gaarne wenschten wij, dat beide vertaalingen even zeer in uiterlijk voorkomen gelijk waren; doch daarin valt een merklijk onderfcheid, ten voordeele van die bij poster uitgegeven wordt, terdond in het oog; PapieT en Druk zijn beiden fierlijker; ook is de fpelling, over het geheel genomen , geregelder en deunt op betere taalgronden , dan die van N. welke daarömtrend eene hem alleen eigene keuze fchijnt op te volgen. Immers het gebruik der Y voor de IJ is voorlang door kundige Taaïkenneren vermijd, en in den derden perfoon des tegenwoordigen tijds der werkwoorden, een d in de plaats van een t te fchrijven, ftrijdt tegen de taalregelen, gelijk wij dit ondertusfehen in het woord teld voor telt aantreffen. Even zeer ongewoon en onregelmatig is gelaad voor Bb 3 ge.  250 *• M OEN & gelaat; voor God zelf behoorde ook voor God zeiven te zijn; wijl bet voorzetfel voor in dezen zin den derden naamval regeert; zoo ook wordt wierden, de onvolmaakte tijd der bijvoegende wijze, in de plaats van werden, de voorleden tijd, der toonende wijze , in deze vertaaling 'gevonden: voords nog vinden wij de nieuwe Schepping, welk woord hier in het enkelvoud voorkomt , met de gebiedende wijze van het meervoud wordt , daar het word diende te zijn, aangefproken; dit is ook in de uitgave bij P. die bieren daar ook wel eens dwaalt, op te merken, klopstock ondertusfchen zegt werde, niet verdet; doch dit alles zouden wij gaarne voorbijzien, in gevalle de waardij der vertaaling zelve deze weinige vlekken overfchaduwde. Daarover zullen en kunnen wij , voor als nog , niets beflisfen, maar hoopen , dat beide Vertaalers in hunnen loflijken ijver, door een' toenemenden aftrek , allengs meer en meer aangemoedigd mogen worden. De woeste aanval en fchandelijke aftogt der Britten en Rusfen (op en van den Bataaf fchen grond in 1799) in Twee Zangen , door petronella moens. In den Haag, hij Sneijders en van Tienen in Comp. Behalven een kort Voorbericht van b. Bosch, 28 Bladz. In gr. Octavo. He prijs is f: - 5 - 8. Wanneer wij dit beeldrijk Dichtftuk, volgends onzen fmaak, beöordeelen, zien wij ons genoodzaakt, de in de daad , groote Dichteresfe, voor welke wij alle mooglijke hoogiichting voeden, hier en daar eenige recelen in hetzelve te moeten aanwijzen, welken onzes bedunkens al te hoog gehemd , en daar door zoo verre boven het algemeen begrip verheven zijn, dat ze eene vermoeiende aandacht vorderen, om tot derzelver diepverborgen zin,en daar door tot de waare mening der Dichteresfe, door te dringen. De ongemeene rijkhjkheid en opeenrtapeling van zinnelijke beelden, welken de vindingrijke Dichteresfe, in alle hare Dichterlijke voordbrengfelen, zoo rijklijk verfpreidt, voeren dezelven dikwijls" op de grenzen van het overdrevene en fomtijds ook al eens in die oorden van het gebied der Piertden, waar fchitierende woorden de plaats van treffende zaken beflaan. — Hoe zeer wij derhalve» haren rijken dichtader Be-  DE WOESTE AANV. ENSCHAND. AFT. DE.l B!UT. EN RTJS8. 391 bewonderen, kunnen wij echter niet van ons verkrijgen, om dit uitftekend vernuft niet hier en daar eenige uitdrukkingen in dit Dichtftuk aan te wijzen, welken, onzes bedunkens, de behoorlijke perken van kracht te buiten gaan; ten einde deszelfs al te weeldrigen wasdom, door eene heilzame befnoeijing, voor onvruchtbaarheid te bewaren; eene voorzorg die anders flegts fchaarsch bij de over het geheel fchraale voordbrengfelen van den hedendaagfchen Parnas, ter fnede komt. Wij oordeelen derhalven, in dit Gedicht, de volgende Regels, als al té beeldrijk en daarom duister, te moeten aanwijzen. Bladz. 3. reg. a van boven. . .... terwijl de ftrijd, gehuld in zwarte dampen, Verwoestingsnacht verfiert met heldre glorielampén; Bladz. 6. reg. 1 van boven. Gelijk het noorderlicht, als 't glimmend ijsgebergt Kristallen beeken zweet, en 't vuur der UJSte fchittert, Voor ons den horizont (horizon) met woeste ftraaien kleurt; Zoo daagde ook Ruslands heir, enz. Bladz. 6. reg. n van boven. De maanden rolden vast vol angst naar 't vormloos niet; Bladz. 6. laatfte regels. elke wolk, door noordenwind verdikt, Scheen regenloos ons lot op welvaards graf te fchrijven. Bladz. 7. reg. g. De ontwikk'ling werkte voord; ftraks dauwde ook 't fchoon geheel Op ons de vreugden van volmaaktheids lentemorgen. Bladz. 9 reg. 1 van boven. 'k Hoor nog den doffen galm van 't ijz'ren oorlogstuig, n Bij 't zwart herdenken, door miju worstlend aanzijn brlilkn. Bladz. 14 reg. 1 van boven. Dé teédre wiegling, die aan moeders arm ontweek, En wanklend hijgt naar verw, die 't zinlijk oog betovert Omhelsde dartiend wis èes bonten tigers klauw. Doch deze regels zullen genoegzaam zijn, om den aart van dit Dichtftuk te kunnen beöordeelen , wij, voor ens, bekennen dien hoogvliegenden ftijl niet overal geBb 4 mak-  jp2 si. s T u a r T makliik met ons begrip te kunnen volgen, waarom ook de lezing van dit ftuk ons hier en daar meer vermoeid San vermaakt heeft, en wij fomtijds W^f-*™* de Dichteresfe toe te roepen: ntmts es Poeta! Voor hu overige zijn 'er ook zeer veie fchoone plaatfen in dit GDeCBÜrger bosch, die de uitgave bezorgd heeft, houde het ons ten goede, dat wij hier nog .moeten opmerken, dat, behalven eenige onnaauwkeungheden Van fpelling, de leestekens dikwijls verkeerd en veelal te Kaarsch gebezigd zijn; als ook dat v^gje «^m hetzelve door verwaarloosde fmelting Cof ehüe) een voet te kort zijn: als op Bladz. 3- reg. u van boven. Gelijk de Etna, die in 't brandend ingewand, enz. Bladz. 9. reg. 10. Elk tijdftip kon mijn angst, mijn ziele.angst, vergrootea. Bladz. 16 reg. 5- Geen Roomfche Aadlaar ooit van terp of bolwerk zwierde. Bladz. 10 reg. 1 voor Dof brulde de Echoos — Dof brulden de Echoos. . Men leze ook Bladz. i. reg. 3 van onderen in plaats van Thermophijlfche — Thermofylfche. Romeinrche Gefchiedenisfen, door m. stüart. Met Kaarten en - Plaaten. Vijftiende Deel, behelzende de Gef Medenis van het Gemeenebest van den ondergang van ca Ti 1.1 n a tot aan de nieuwe zamenfpanning van het Eerfte Driemanfchap. Te Amfteldam, bij J. A fartf r/99 SSlBladL Jn gr. O£lavo. De prijs ,s ƒ3 - ia - : Met het Agtfte Hoofdftuk wordt in dit Deeli het. zesd» Boek belloten. Het zevende .Boek befchryft: ons htt merkwaardig tijdvak van het Driemanfchap tusfehen cr as sul, pomp e jus en c^sar tot aan den dood 1 tJ„ Ferlten. Eerfte Hoofdftuk. Het eerfte Con- ffip en het herftel van cicero. Derde Hgdftut Deme eerfte Veldtogten van c^sar m Galhe. Vefd,  romeinsche geschiedenissen. 3f>3 Hoofdftuk. Nieuwe zamenfpanning van het Eerfte Driemanfchap. De zelfde merkwaardige tooneelen van onderlinge worstelingen en naijver , van fchriklijke burgertwisten en oorlogen, van laagheid, ondeugd en zedenbederf, welken wij in het voorige Deel zoo overvloedig aantroffen, worden hier deels vervolgd, deels met nog andere vermeerderd. De vernedering van zulk een groot en magtig volk, hier in zoo vele bijzonderheden te befchouwen, verwekt , wel is waar, aan den éénen kant verfcheidene aandoeningen , maar geeft ons tevens de gewigtigfte leeringen aan de hand. Wat gevoelt niet elk Lezer bij het volgend tafereel, hetwelk echter door de gefchiedenisfen, volkomen bevestigd wordt? „ Niet meer," (zoo lezen wij aan het flot van het Agtfte Hoofdftuk) „ dan twee en twintig ,, jaaren dier Gefchiedenisfen, verliep 'er, zinds wij (til „ Honden, om de algemeene ontaarding van het gant„ fche Romeinfche Volk na te deuken , en dat tijdvak „ is ruim genoeg , om ons met verbazing de toege,, nomene verbastering te doen opmerken. De Romein' „fche Raad, weleer, naar 't fcheen, een Godenraad, „ dulde in dit tijdperk de dwinglandij van sijrla en „ de bedreiging van catilina, vereerde de uitvaart „ van den eerften, en li.et den laatften zich aan het hoofd ,, van vijandlijke benden ftellen; bragt eindlijk geld bij „ een, om door omkoping eenen bibulus tot Conful „ te doen benoemen, 't welk cato zelf moest billij- „ ken! Het Romeinfche volk, — een bedelende „ hoop, die zich in de tuinen van pompejus en aan „ het huis van piso liet befcheiden, om fteekpennin„ gen te haaien! — De Ridderfchap, — eene opcnbaare „ roverbende van 'sLands inkomften ! Gerechtshoven „ — die oproer dreigden, wanneer men onderzoek naar „ rechterlijke trouw en onpartijdigheid wilde doen! — „ Gemeensluiden, — aan de Oligarchie verhuurd, —ten dienfte van pompejus en van caesar vaardig." Agter dit Deel zijn eenige verbeteringen voor dit en het voorgaande Deel gevoegd. — Bb 5  3p| J. Oi STEDMAN Reize naar Surinamen en door de binnen/Ie gedeelten vat, Guiana. Door den Capiiein john g a b r i ë l stedman. Met Plaaten en Kaarten. Naar het Engelsch. Tweede Deel. Te Amfteldam, bij]. Allart, 1799. 3** Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : Ereedvoerig hebben wij van het Eerfte Deel dezes Werks ' bericht gegeven, waarbij wij ons thands ontfiagen achten , om met die zelfde uitvoerigheid van dit Tweede Deel te handelen. — Het Werk wordt 111 dien zelfden fmaak voordgezet. — De onderfcheidene krijgstogten teeen de Negers leveren de hoofdtrekken op , terwijl de bijzondere ontmoetingen op dezelven aanleiding geven tot aanvullingen derzelven. — Dit levert , over t geheel, ceene onaangename afwisfeling op ; dikwijls krijgt de Schrijver als van zeiven, doch meer nog neemt hij gelegenheid tot uitweidingen, over de bijzonderheden , welken dit land oplevert, zoowel met betrekking tot de zeden en gewoonten der ingezetenen, als met betrekking tot dieren, planten en gewasfen in deze gewesten. - IntusTchen kunnen wij niet afzijn, om hier bij op te merken, dat de Schrijver zijn Werk, door een en ander wat al te zeer verbreedt. Wie met andere befchnjvingen van Suriname en Guiana niet ten eenemaal onbekend is , zal zeer vele berichten yinden , die reeds voorheen, door anderen, zijn medegedeeld, en aaar onder ook, die wel zoo naauwkeung zelfs bij anderen te vinden zijn: waarom ook de Vertaalernodig geoordeeld heeft, om een en ander te verbeteren. — Wat voor het overige het verhaal van den Capitein stedman, aangaande zijne krijgstogten, zijne gedragingen omtrend den Bevelhebber, omtrend z.jne onderhoöneen, en omtrend den vijand betreft, men zal dezelven met genoegen lezen: hoewel 't misfchien nu en dan gebeuren zal, dat bij den lezer eemge twijfelingen omtrend deszelfs waarheid oprijzen. .Althands, er behoort, onzes bedunkens, nog al eenige opoffering toe, om een opperhoofd van eene zoo inhaal.ge, heerschruchtiKe, en tergachtige gesartheid , als de bevelhebbende Overfte hier gefchetst wordt, met die onderwerping en toegevendheid niet flegts, maar ook met die overbodige vriendelijkheid te behandelen. — Dertien Plaaten veifieren wederom dit Deel- t welk  REIZE NAA SURINAME, ENZ. 395 als een aangenaam en nuttig Leesboek in uuren van uitfpanning aanbeveeling verdient, doch waarbij Natuur» en Aardrijks-kunde , door nieuwere ontdekkingen, weinig of niets winnen. Niet zonder reden was het uit dien hoofde, dat anderen op het denkbeeld vielen, om van dit Werk flegts een liittrekfel te leveren. Dit deeden de Heeren jacobs en kries, in Duitschland, in de voordzetting van ds Gefchiedenis der Zee en Land-reizen ; en dit gaf aan onzen kundigen Landgenoot den Burger j. d. pasteur, aanleiding, tot eene verkorte uitgave van dit Werk van den Heer stedman, waarbij hij het gemelde uittrekfel. ten grondflag legde , doch tevens het grooter Werk , door hem vverd geraadpleegd , ten einde niets, dat belangrijk kon zijn , over te flaan. — De Tijtel van dir. Werk luidt dus: Reize in de binnenlanden van Suriname , door den Capitein john GABRiëL stedman. Met Phiaten. Naar het Hoogduitsch. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop, 1799- Eerfte Deel, 191 Bladz. Tweede Deel, E58 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs van beide Deelen is f 3 - 18 - : Gelijk dit Werk veel beknopter, dan het oórfpronglijke , is ; zoo bevat hetzelve ook minder Plaaten. In de twee eerfte Deelen van het groote Werk zijn negen' en twintig Plaaten, en in deze twee Deelen, niet meer dan zes. — Deze zes dienen genoegzaam tot opheldering van het geheele Werk. Bij vergelijking van dit uittrekfel met het grooter Werk hebben wij gevonden, dat 'er niets van eenig wezenlijk belang, overgeflagen, en daar men dit Werk niet hooger, dan een aangenaam en nuttig Leesboek kan fchatten , dit uittrekfel niet alleen toereikend, maar zelfs veel gevalliger voor den Lezer is. De uitgave van het grooter Werk had dus zeer wel kunnen agterblijven , te meer, daar de vertaaling van dit uittrekfel reeds vroeger was aangekondigd. Ons verder in dit gefchil der Boekhandelaren, over de uitgave dezer Werken, in te laten , oordeelen wij niet van onze taak te .zijp.. — Echter mag de Burger al l art bij dergelijke kostbare Werken wel zorge dragen voor eene meerdere caauwkeu» rig-  39' J* O. S T K D jm A N righeid in de Plaaten , en geene Mulattin weder laten afbeelden als eene blanke. — Wij twijfelen niet, daar dit Boek voor eene doorloopende fchetswijze opgave niet wel gefchikt is, of wij zullen den Lezer dienst doen , met hem iet ter proeve yit hetzelve mede te deelen. — Wij kiezen , ten dien einde, de volgende befchrijving van de levenswijze der Surinaamfche Planters , ontleenende dezelve uit het Tweede Deel der verkorte uitgave bij hon koop — Bladz. 83. „ Een Surinaamsch planter, als hij op zijn landgoed „ leeft, dat egter zelden gefchiedt, wijl zij het gezellig leven in Paramaribo den voorrang geven, ftaat met „ zonne-opgang, dat is, omtrent ten zes uuren uit zijne „ hangmat op en begeeft zich dan op de bedekte voor- plaats voor zijn huis , daar zijn coffij reeds op hem „ wagt, die hij onder een pijp tabak drinkt. Hier wordt hij door een half dozijn der fchoonfte Slaaven en „ Slavinnen bediend ; dan verfchijnt de opzigter voor „ hem , die hem alle morgen regelmaatig bij zijn lever „ opwagt en, als hij zijne buigingen op eenen behoor3, lijken afltand gemaakt heeft, met onderdanigften eer„ bied mijn Heer bericht, wat 'er daags te vooren ge„ werkt is, welke Negers 'er weggeloopen, geftorven, „ ziek of gezond geworden , gekogt of geboren zijn; s, maar vooral welke van hun hun werk niet gedaan , of zich ziek gehouden hebben, of dronken of afwe- zig geweest zijn , en diergelijke. De aangeklaagden „ zijn gemeenlijk daar tegenwoordig en worden door „ den Negerdrijver bewaard. Zodra de opzigter zijn 5, bericht geëindigd heeft, worden zij op de plaats zelj, ve aan een paal of aan eenen boom gebonden, zonder „ dat men hen toelaat een woord tot hunne verdedi„ ging te fpreeken, en dan gaat het op een Haan. De zweepen hebben aan de einde lange hennipen tou„ wen, die in de huid infnijden, en als pistoolfchooten „ klappen. Geduurende de tugtiging moeten de arme „ menfchen nog herhaaldlijk zeggen, dank «, Masfera, „ (of Meester) en ondertusfchcn wandelt de meester 3, met zijnen opzigter heen en weder en doet als of hij niets van hun fchreeuwen hoorde, tot zij behoorlijk „ geteisterd zijn, dan worden zij los gelaaten, en moe„ ten aan hunnen arbeid gaan. " 4l Als deze plegtigheid voorbij is , koomt de Heel- mees-  REIZE NAA SURINAME, EtfZ. 3J)J> „ meester verflag doen ; hij wordt met een dugtige ,, vloek weggezonden, als hij beweert, dat enige Slaa„ yen werklijk ziek zijn. — Dan maakt eene oude be„ jaarde vrouw haare opwagting met alle de jonge Ne,, ger-kinderen van de plantagie , over welke zij het „ beftier heeft. Deze hebben zig even te vooren in de „ rivier gewasfchen en gebaad, en gaan nu lustig en wel ,, gemoed aan hun ontbijt , dat in eenen fchotel rijst „ en plataanen beftaat ; en zo eindigt het lever met „ eene buiging van de zijde van den opzigter , gelijk ,, het begonnen is." ,, Nu gaat de Planter ongekleed heröm wandelen, meC ,, eenen fijnen langen broek, zijden kousfen, en rood© „ of geele lederen muilen aan, met het hemd aan den 3, halsboord open, en daarover een ligte Japon van fijne „ Indifche Chits; op het hoofd heeft hij eene katoenen „ Muts, zo dun als fpinrag, en daarover eenen groc„ ten bever-hoed, die het mager gezigt, dat eene kleur als magahonijhout heeft, voor de zon moet be,, fchutten." — „ Als hij dus zijne plantagie heeft omgewandeld, of ,, naar zijne velden gereden is , om zijnen wasfendea „ voorraad in oogenfchijn te neemen , koomt hij ten ,, agt uuren t'huis en kleedt zig aan, als hij wil uit ,, gaan; zo niet, dan blijft hij zoo als hij is. Tn het j, eerfte geval vervvisfelt hij enkel zijnen langen Schip„ persbroek met eenen fijnen katoenen of zijden korten „ "broek , zet zich dan neder, fteekt den eenen voet na den anderen uit, als een paard dat beflaagen moet ,, worden ; een Neger trekt hem kousfen en fchoenen ,, aan, terwijl een ander zijn hair , of zijn paruik in ,, orde brengt of hem den baard fcheert, en een derde ,, hem met eenen waajer van de muskieten bevrijdt. 99 Daarop trekt hij een fchoon hemd, eenen dunnen rok „ en kamizool, alles wit, aan, en laat zig dan door ,, eenen Haaf onder eene zonnefcherm naar zijne boot „ brengen, daar reeds zes of agt roeijers op hem wag„ ten, en die door den opzigter met vrugten , wijn, ,, water en tabak behoorlijk voorzien is. Naauwlijks is ,, de Heer weg, of de opzigter neemt het bevel over ,, met alle de gewoonlijke onbefchoftheid van bedien„ den." — ,, Maar als de Planter geen lust heeft, om uittegaan, „ gaat hij ten tien uuren aan zijn ontbijt, dat op eene „ ta-  398 J. G. STEDMAN, REIZE NAA SURINAME, ENZ. „ tafel in de groote zaal is opgezet, en uit ham, per „ kclvleesch, gebraaden hoenderen, of duiven, verder. „ uit plataanen, zoete gebraaden casfavar, brood, bo. ter, kaas en diergelijke beftaat, waarbij zwaar bier „ en een glas Madera-, Rhijnfche of Moezel-wijn ge„ dronken wordt. De Opzichter zit aan het ander eind J} van de tafel op eenen behoorlijken afftand en beiden. 3, worden zij van uitgelezen flaaven bediend en dit heet s, nu — maar een ontbijt." „ Als dit geëindigd is, neemt hij een boek, of fpeelt „ op het fchaakbord, of op het billard, of muziek en „ diergelijke, tot de hitte-hem naar zijne hangmat drijft, 3, om zijne middagllaap te nemen , die hij zo weinig ontbeeren kan als een Spanjaard. Hier legt hij zon„ der bed of deken, en wiegt zich, als op eenen fchom„ mei, zo lang heen en weder, tot hij in flaap valt, „ terwijl een paar Negers met waajers benevens hem ftaan, om hem te verkoelen en de muskieten te vcr- jaagen." — Öm drie uuren ftaat hij weder op, en als hij zich „ gewasfehen en geparfumeerd heeft, zet hij zig aan het „ middagmaal, daar hij, als bij het ontbijt door zijnen 011- der-Gouverneur en zijne zwarte Pages bediend wordt, ,, en daar niets ontbreekt dat de aardbodem in die ftree5, ken aan vleesch, gevogelte, wildbraad, visch, groen? „ ten, vrugten enz. best voortbrengt en daar de uitgezogt„ fte wijnen dikwijls rijklijk gefchonken worden, en het „ wordt befloten door een kop fterke coffij en een glas „ fterken drank. Ten zes uuren maakt deOpzigter weder ,, zijne opwagting en, even als des- morgens , in bege„ leiding van Negerdrijvers en gevangene, en als het zweepen weder eenen tijdlang geduurd heeft, en de „ nodige beveelen voor het werk voor den volgenden s, dag gegeeven zijn, worden zij allen weggezonden * ,., en de avond met het drinken van flappe punch en ,, gangarie, met bet kaartfpel en met rooken doorge- bragt. Dit duurt tot tien of elf uuren, wanneer de ,, vorst zich van zijne pa^es laat ontkleeden en te bed „ brengen. Den nacht brengt hij in de armen van de „ eene of andere zijner zwarte Sultanen (want hij heeft altijd zijn Serailj door, tot de opgaande zon hem op „ nieuw tot den kring van zijne tijdkortingen terug „. roept, —• Di  CE TIENT. VERDEEL. DER NIEUWE MAT. EN CEWIGT. 399 De tientallige verdeling der nieuwe maten en gewigten, zo ah die in gevolge de Staatsregeling zal worden ingevoerd: eerst ontworpen door een aantal Geleerden in de Franfehe Republiek, met overeenkomst van verfcheidene Mogendheden van Europa, en thans aldaar geheel in gebruik gebragt. Op de eenvouwigfte en klaar ft e wijze befchreven , en derzelver nuttigheid aangetoond door een Liefhebber der Wiskunde. Te Amfteldam, bii J. A. Crajeiifchot, 48 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 8 - : Hoe vele verwarringen de ongelijkheid van alle maten en gewigten in de onderfcheidene landen en plaatfen van onzen Aardbol ten gevolge heeft, weten zij het best, die in het vak der wetenfehappen arbeiden, die het rut van den koophandel voor den bloei en welvaart van een land befeffen, en dus gaarne het hunne willen toebrengen , om denzelven van de bedriegerijen, die door zoodanige ongelijkheid gepleegd, en door een beter ftelfel van rekening veelal, zo niet geheel, voorgekomen kunnen worden, te ontheffen. Te recht merkt de kundige Schrijver van deze Verhandeling aan, dat het voor de Franfchen bewaard was die weldaad aan het menschdom te fchenken, en dien moeilijke en kostbare taak te ondernemen. Te recht heeft men in Frankrijk het tientallig ftelfel, zoo natuurlijk met onze gewoone telling overeenkomende, en der Rekenkunst een allesövertreffend en onmisbaar gemak toebrengende, ingevoerd, waardoor ook de'Samenftellers onzer Staatsregeling bewoogen zijn geworden, hetzelve insgelijks in dit Gemeenebest in te voeren. Om den Lezer van deze onderneming eene flaauwe fchets te veftoonen, zullen wij hem den grondüag derzelve , zoo als de Schrijver dien Bladz. 1, voordraagt voor oogen ftellen. „ Om den grond te leggen , die den Aardbol met hetgeen daar-op en in is, in zeker verband van grootte „ en zwaarte te brengen , was niet wel anders moge„ lijk , als een ztker gedeelte daarvan voor grondmaat „ en eenheid aan te nemen; om dit te verkrijgen, heb„ ben zij onder zekere middaglijn eene uitgeftrektheid „ afgemeten van Duinkerken tot aan Barceloiia ter langv te ongeveer van 10 graden; uit deze meting, die, ten » al-  40© DE TIENTALLIGE VERDEELING >} allernaukeurigften uitgevoerd is , den omtrek der „ aarde gevonden hebbende , hebben zij het tienmil}) liöenfte gedeelte van het vierdepart van dien omtrek voor grondmaat aangenomen, en die Mètre (Meter „ of iets dat meet) genoemd, deze Meter met zijne on- derdelen moest dienen om alle langtens af te meten, „ en dus de voet- en ellematen vervangen: — het vier. ,, kant daarvan moest de grootte der landmaten uitdruk,, ken: — derzelver vierkant, zo wel in breedte, langt e „ als dikte , die men cubifche of taarlingfche grootheid ,, noemt, moest de lighaamlijke inhoud van. alle vaste lighamen bepalen: — deszelfs wijdte, breedte en diep„ te, als eene holte befchouwd , zou voor alle holle en ronde maten voor koorn en vloeiftojfen dienen.: deze „ maat met zuiver regenwater' gevuld ■ zijnde , zou de ,, zwaarte van dat regenwater genomen worden voor het ,, algemene gewigt ; hetwelk door de waierweegkunde „ ten allernaukeurigften kan bepaald worden.'' Om wijders den inhoud van dit Werkjen voor te dragen , dat niet wel uitgetrokken , maar noodzaaklijk dient gelezen te worden, zullen wij den korten inhoud hier ter neder ftellen. I. Van het begin der Franfehe nieuwe maten en gewigten, en derzelver namen. II. Van de Langtematen. III. Van de (Quadraat) vierkante of oppervlakmaten. IV. Van de vierkant of oppervlakmaten der lande¬ rijen. V. Van de maten der vaste lighamen , en van di» van inhoud. VI. Van de maten van inhoud. VII. Van de koornmaten. VIII. Van de gewigten. IX. Van de foortgelijke zwaarte. X. Van het geld. XI. Van de vergelijking der waarde. XII. Vergelijking der maten en gewigten. XIII. Tafel van langtematen van den provifionelen mèrre — en van vierkante maten. XIV. Tafel van langtematen 'van den bepaalden mètr» — en van vierkante maten. XV. Tafel van maten van vaste lighamen. XVI- Tafel van maten van inhoud. xvrr.  Het leven van philippus Mblanchton* 401 XVTr. Tafel van gewigten. XVIII. Tafel van foortgelijke of fpecifieke zwaarrcns van verfcheidene ftoffen. XIX. Tafel van foortgelijke zwaartens. Allen, die eenig belang in de welvaart vaVi den Koophandel ftellen, die kundig genoeg zijn, om de verwarring, uit de ongelijkheid der maaten 'en gewigten voordvloeiënde, na te gaan, raden wij dit Werkjen ter ernftige overWeeging aan, in de vaste overreeding, dat zij zich over de moeite , hiertoe belteed , niet" bekladen zullen. ö Het leven van philippus melanchton,, een bijvoeg/el tot luthers leven, van den zelfden Schrijver, uit het Hoogduitsch vertaald , door g. h. reic h e , Leeraar der Lutherfche Gemeente te Zutphen. Met een, over dit Werk, in het Fooi bericht geplaatst, oordeel van h. muntinghe , Hooghei dar in de Kerklijke Gefchiedenis en Akademie- Prediker te Groningen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. 180 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : \171j hebben Voorheen, Van het leven van lüthër. vv en kalvijn door dezen Schrijver , eenig verflaag gegeven. Bij het dooflezen van deze levensbefchrijVingen , (tonden wij menigmaal verbaasd, over de uitnemende grootheid van deze mannen, wier verftand zoo Veel omvattend, wier geleerdheid zoo uitgebreid , wier rhoed zoo koen, en wier ftandvastigheid zoo onverzethjk Was. Welk een reuzen-arbeid hebben zij volbragt! En dat niet zoo Weinig hulpmiddelen , en "in weêrwil Van zgo veele beletfelen en tegenftand! Waar vindt men federt huns" gelijken ! Welke ellendige wezens worden Vele hooggeroemde Schoonfchriivers en zoogenaamde Wijsgeeren van onzen tijd, wanneer men dezelven bij deze mannen Vergelijkt! — Evenwel zijn zij de eenigeii niet geweest, Welken God in dien tijd tot het groote werk Van verlichting en hervorming verwekt, en even rijklijlc van groote gaven en talenten voorzien heeft. Philippus .melanchton maakt in het Werkjen, dat wij voor ons hebben, eene vertoonirig, die ons niet minder verbaasd. Hij Was in 1497 gebooren, en op zijn 14de jaar' zoo ver gekomen , dat hij op aandrang van zijne vrien- fUEUWfiVAD.Bj.BL.lv, DEEL. no. 8. Cc d«i*  4.61 het leven van philippus melanchton. den om de waardigheid van Magister vragende , hem zulks, vreemd genoeg, alleen omdat hij zoo jong was, geweigerd werd, hij werd in 1518 tot Hoogleeraar te Wittenberg beroepen, en aldaar de vriend en getrouwe medehelper van den wereldvermaarden luther. Men leert dezen uitmuntend grooten man, uit deze levensbefchrijving , kennen , als den grondlegger van de kennis der Griekfche taal, en den ftichter en wetgever Van verfcheidene Schooien en Akademiën in Duitschland; den Schrijver van nieuwe Leerboeken over bijkans alle deelen der wetenfehappen , die, bijna twee eeuwen lang, op alle Protestantfche Univeriiteiten gebruikt zijn. Zijne Griekfche Grammatica werd in zijnen leeftijd 28 maaien, en zijne Latijnfche 32 maaien herdrukt,en in andere Landen nagedrukt, en nog in deze eeuw , is deze laatfte driemaal 1714, I734j ï737 gedrukt geworden. Verder is hij in het groote werk der Hervorming van Duitschland van zeer groot gebruik geweest. Dikwijls werd zijne pen aan die van luther voorgetrokken, omdat hij in gematigdheid, in zachtheid van aart en van ftijl, zeer veel boven dezen man voorüithad, als het aankwam op het verzachten van de gemoederen en de bevordering van vrede en eenigheid. Doch deze zelfde zachtheid van aart , die in zich zeiven zoo beminlijk is, maakte hem, in de tijden van verbittering, die hij beleefde, vele vijanden, die vermoedden , dat hij het met de zaak der Hervorming niet wel meende: terwijl anderen in later tijd, die voor eene zeer uitgebreide Kerklijke verdraagzaamheid ijverdeii, op melanchton wezen , als of die reeds met hun in de zelfde begrippen zoude geftaan hebben. Zoo moeilijk is het veeltijds zonder opfpraak den middenweg te houden ! Doch de naauwe verëeniging van luther met'melanc hton alleen is bewijs genoeg, dat men zich dus in dezen laatften grootlijks vergist heeft, daar deze ijverige Hervormer onmooglijk met hem in die verëeniging zou hebben kunnen leeven, zo hij hem niet voor eenen getrouwen aanklever van zijne beginfelen en bevattingen gekend hadde. Verder blinkt melanchton uit, in de fraaiheid van zijn vernuft, in zijne gevoeligheid voor al hetgene den naam van fchoon verdient, hetwelk, in den meer ruuwen tijd,dien hij beleefde,iet buitengewoons was. Hij was een man van voorbeeldigen wandel; ootmoedig en nederig onder de toejuiching en eerbewijzing zelfs van op-  HET LEVEN VAN PHILIPPUS MBLANCHTON. 40-J oppermagtige Vorsten; bij uitftek matig in het gebruik van fpijs en drank; geheel en al overgegeven aan de zaak van God en zijnen dienst, met verloochening van alle eigen belangen; zonder wedergaê teder van geweten, en onaffcheidbaar verbonden aan hetgene hij meende zijn pligt te wezen* Het eenige, dat men mooglijk als eene zwak* heid in hem zou kunnen aanmerken, is zekere weekheid van gemoed, die hem fomtijds wat al te ligt befchroomd maakte. Zo deze aanmerking gegrond is , heeft misfchien zijne opvoeding en andere betrekkingen diar toe aanleiding gegeven, doch verfcheidene gewigtige bedrijven van zijn leven , die kloeken moed vorderden, fchijnen •dit vermoeden genoegzaam te wederleggen. Ondertusfchen mag men het als een zegen voor het Christendom aanmerken, dat God twee mannen , die zoo zeer in natuurlijk geftel van elkander Verfchilden , lutiiek. en melanchton, met elkander verëenigd heeft tot de groote hervorming van Duitschland, daar de laatltê zoo veel toebragt , om het al te llerke vuur van dcu eerften , als het nodig was, te temperen, en deze wederom, om dien , wanneer hij dat behoefde , kloeken moed in het harte te fpreken. Wij wenfchen, dat deze levensbefchrijvingen veel met opmerking mogen gelezen worden, gelijk wij belijden, zulks tot ons onderwijs1 en onze ftichting gedaan te hebben; wij zien de volgenden met verlangen te gemoete* Alleen wenschten wij , dat het oórfpronglijke Hoogduitsch minder in de vertaaling doorfcheen, doch in een Schrift van dezen aart doet dit minder hinder. De Gr nauwe Man. Een Volks- fchrift, uitgegeven door Dr. joiiann henrich jung, Hofraad en Pro.fesfor te Marburg, ook. bekend onder den naam van HeinricH stilling. Uit het Hoogduitsch vertaald. Vijfde Stukjen. Te Utrecht, bij H. van ()r- • terloo , 1799. 2°5—339 Bladzi In O&avo. De prijs is ƒ : - 8 - : In het Voorgaande Deel, Bladz. 665 hebben wij van dit Werkjen in 't algemeen verllag gedaan. — Hetgene aldaar gezegd is , aangaande den geest van dit Volksboek , is ook op dit Vijfde Stukjen toepaslijk. In een Voorbericht voor hetzelve beklaagt, de-SchrijCc 2 tref  404 ' j. h. j u n g . ver zich zeer over de hedendaagfche Wijsgeerte , welke de Rede „ tot een' afgod , en tot het hoogfte wezen „ tragt te veradelen —" — en bepaalt zijne Lezers bij nesren hellingen , die' hij , bijkans , voor onwederleg- lijk houdt. Deze loopen regtdreeks in tegen de, thands in Duitschland zoo geliefkoosde , Kantidanfche en Critifche Wijsgeerte. — 't Komt 'er voornaamlijk op aan, of de Rede de bron van alle waarheid in zich zelve zij , dan of zij de waarheid uit andere bronnen moet haaien : — een onderwerp, waarover zoo vele Wijsgeeren met elkander onderling twisten j —en moet dat in een Volksboek beflischt worden? — Doch gaan wij over tot den inhoud van dit Stukjen. Te recht worden hier twee uiterften , met betrekking tot het zedeprediken , gegispt. Het één is, waarbij men alles aan 't geloove toefchrijft, en zonder de werken wil zalig worden , — het ander, wanneer men , met terzijdehelling van het geloof, alleen de Zedeleer bij de liand neemt. — Dit zal nader met voorbeelden en gefprekken aangewezen worden. Doch hoe gefchiedt dit? — Zoo eenzijdig, als mooglijk: want in alle die voorbeelden worden alleen zoodanigen gegispt, die de Zedeleer, met uitfluiting van .'i Geloof, . voordragen, en geenszins zij, die het geloove, met uitfluiting der Zedeleer , als den weg van zaligheid behandelen. Dit is onedelmoedig , en fchadelijk. Want al wie nu met fmaak dit Volksboek leest, en hoort eenen Leeraar, bij voorbeeld, over die woorden van jesus. — Doet dat en Gij zult keven — of zift volmaakt, gelijk uw Vader in de Hemelen volmaakt is, — of hij denkt terftond om die Zedepredikers in de Graauwe Man, — en gedaan is het met de ilichting. Voords loopen 'er onder dat alles nog al wat flcllmo-en, die, op zich zeiven fraai klinken, — maar niets afdoen. — „ Het Kruis van christus en zijne Verzoening, daardoor aangebragt, was de tekst van alle „ de Leerredenen der Apostelen," — „ die leerwhze is de beste — waarom volgen onze hedendaagfche Predikers die niet?" — Toegedaan — voor een oogenblik, en ineen' gezonden zin - maar hoedanig predikten de Apostelen over dat Kruis en die Verzoening ? — Welk is altoos het flot van Paulus Brieven ? Men leze bij voorbeeld, Rom. VI. XII—XV. — i Cor. XIII. Gal. V, VI. Eph. IV—VI. — en zoo vele andere plaatfen. —  de craAuwe man. 405 Leere des Kruifes en der Verzoening — is niet alleen leere van Genade, en troost, maar ook wel degelijk leere der Deugd. — Leere des Kruifes is wel eene leere, om ons op te leiden tot kennis van onze zonden, ftrafwaardigheid en diepe ellende, doch niet, om in de zouden en ellenden te blijven, maar om 'er uit verlost en gered te worden. — En op dit laatfte moet dus zoo wel als op het eerfte worden aangedrongen, of men maakt louter Sentimenteele Christenen, die alleen bij gevoel zalig zijn, en zich voor het overige om geene zedelijke verbetering bekommeren. — Allerbijzonderst kwam ons de beandwoording dier Vraag voor, van waar het eigenlijk kome , dat zelfs welmeenende zielen aan de Godheid van christus twijfelen! — En waarin meent gij die hier te zullen gefteld vinden?... ,, Het komt 'er, ten dezen aanzien, op aan, of men de Openbaaring van joïnnes voor ,, een Canonijk en geloofwaardig Bijbelboek houdt en ,, erkent!" — Wij dachten, dat 'er geen Boek des Cijbels is , waarïn meer dubbelzinnig gefproken wordt, aangaande de Godheid van christus, dan juist in dit Boek. Men zie bij voorbeeld , Openb. III: 14. XXII: 9—13. Men zie daarover hetgene MicHAëuis in zijne Inleiding in het N. Testament heeft gezegd. — Strijdig, met den Geest des Christendoms, en aanleidelijk tot vele fpotternij, komt ons de raad voor, om, met het aangezicht oostwaards gekeerd, te bidden — maar nooit hebben wij geweten, dat ,, christus bij „ zijne heerlijke komst ten oordeel aldaar (dat is in 't ,, Oosten) verfchijnen zal.'' — In het laatfte gedeelte wordt onderzocht, en aangewezen, dat 'er christv s-baaters zijn, — de wijze, waarop deze gemoedsgefteldheid ontftaat, aangewezen, — en wat dezelve eigenlijk is en te wege brengt, ontvouwd. — De eenige, die als zoodanig genoemd wordts is volt ai re. — Hetgene als de bron van zoodanig beftaan wordt opgegeven , beviel ons. — 't Is de zedelijke ontiiarting, die geen' fmaak vindt inde EuangeIifehe vóórhellen van zuivere heiligheid en deugd. — Wat minder Egoïsme, wat minder overgedrevenheid, wat meer onpartijdigheid, en 'er kon met dit Werkjen veel goeds gelticht worden. Kan de Vertaaler hier en daar, in Aanmerkingen, niet een en ander nader bcpaaCc 3 len  A« GALLAS len en ophelderen? — Of denkt hij in alles gelijk da Schrijver? — Wij twijfelen 'er aan , indien wij den n uiten man voor ons hebben, Wij meenen hem te kennen. — Iets tot herflel der Wisfelhank van Amfteldam. Door a. gallas, Med. Do&. Te Amfteldam, bij]. R. Poster, 1800. 32 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f ? - 5 - 8- T"\e Schrijver dezer Verhandeling meent door dit Iets, U niet alleen de moogliikheid, maar zelfs de gemakjijkheid, te zien, om de Wisfelhank v«n Amfteldam volkomen, en onmiddelijk , haaren ouden kitster te doen erhingen. ■ : • ,. „ r Na de oorzaken van het verval en discrediet dier riant bekr.r.ptelijk aangeftipt te hebben, gaat G. Bladz. 23 en ioMt, over , om de middelen van een daadhjk herftcl aalcoa wijzen. Wij zullen de eigene woorden des Schrijvers bezigen, om den Lezer een gepast denkbeeld van dit hts te verfchaffen. . , . , „ , ' , liet is," zegt hij, „ aan de oprichting deezer Bank, 'dat de Hollanders hunne verbazende nijve.heid, bunne ondernemingen , die bijkans wonderdaadig zijn , . hun geluk in langduurige en hardnekkige oorlogen, T wejke zij verduurden, hunne zegepraal op zeeën, en in dén woord, die reuzengrootheid en ongemeenen voorfpoed, te danken hebben, welke vergeleken met 3' de èeriöae middelen hun door de natuur vergund , het hoogfte denkbeeld van dat Volk en zijne nüvcr*s beid verwekken moet. — Vandaar, dat het evtnwigt " van den handeU geduurende een' zeer langen tijd, " alleen aan de zijde van dit Gemeeuebest is geweest. " — Is dit zo, heeft men aan de Bank grootendeels den n oivemeenen voorfpoed van onzen voorheen zo zeer ïi benijden Koophandel te danken ; vordert derhalven " het belang van de Republiek, eischt de billijkheiden " rechtvaardigheid, zo eerder zo beter, het volkomen , herhel derzelve, dan moet ook de fchuld niet bij ter*' mijnen, op jaaren, maar onmiddelijk, met klinkende " penningen vereffend worden, Ja maar, zegt de Com\ n.islie , de fi.nanci'èele füuatie van ons gedoogt zulks F. nieit — doch, wat is 'er, dat het door nood aange-  IETS TOT HERSTEL DER WïSSELB. VAN AMSTELDAM. 4O7 ,, nomen fijstema van financie, hetwelk zo veele mil„ lioenen in de fchatkist heeft geftort, niet gedoogt? Het is waar, dringende behoeften van Staat hebben dwangmiddelen noodzaaklijk gemaakt, maar mag men , het crediet van de Bank niet mede tellen onder eene. ' der behoeften van Staat? De Natie, althands het han„ deldrijvend gedeelte van dezelve, twijfelt daar geen „ oogenblik aan, zij wil daarom, zij begeert, het fpoe, dig herhei van dien voorheen zoo vruchtbaren tak van " haare welvaart, en dus kan zij , ten minften zeer ze', ker het voornaamfte gedeelte van dezelve, niet wei', gerachtig zijn, om, wanneer het met gelijke fchou" deren gedraagen wordt, het benoodigde daar toe ta '| verfchaffen; —* quiconque accorde la fin, ne peut refu\, [er les moijens, zegt j. j. rousseau, in zijn Dis,, cours fur f Economie Politique ; te minder , daar de „ Natie de fchuld van de Bank op zich genomen heeft, „ en daarvan alle geforceerde geldleentngen, tot heden „ gedaan, eene die tot afdoening van die fchuld zou „ moeten ftrekken, de geringde en dus het minst druk„ kende zoude zijn. — Het geheele deficit van de Bank „ daar onder begrepen ƒ 1,150.417, welke de Stad Am,, fterdam alleen raakt, en welken post het land met de„ zelve op een of andere wijze zou kunnen verrekenen, „ is nog Hechts ƒ5,501,407 (ƒ5,051,407); hier van „ afgerekend dén millioen, die de O. Ind. Compagnie ,, zoude kunnen afdoen, blijft nog overig ƒ4,051,407volgends opgave van het uitvoerend Bewind is thans „ eene heffing van 4 pCt. op de bezittingen der Ingeze„ tenen, voldoende, tot het vinden van vijftig milhoe„ nen voor de buitengewoone behoeften van Staat, der„ halven zou tot het vinden van een behoefte van Hechts „ ƒ4,051,407 nog geen % pCt. van eene heffing van dien „ aart noodig zijn. Wanneer men nu nagaat zo veele „ opofferingen , welke de Natie reeds heeft moeten doen, is het dan wel waarfchijnlijk , dat eene ver„ meerderde last van $ pCt. op de bezittingen, een last, „ welke ftrekken moet om een der voornaamfte vakken, „ aan welk den (de) Koophandel zo veel verpligting #, fchuldig is, te verlevendigen, eenige meerdere onte„ vredenheid , of moeijelijkheid zou ontmoeten , dan eenige der voorige zo zwaare geforceerde Negotiatiën? „ Of ligt aan het 'herltel van het crediet der Bank de Natie minder gelegen, dan aan de Marine, als anC e 4 ,,s ders*  408 A. GALLAS, IETS TOT HERSTEL DER WISSELB, EKÏ, derszins , waar toe dezelve hebben gediend ? Zo. „ neen! waarom dan niet zich zeiven gelijk gebleven, en in plaats van paliative, en op tijd werkende mid- delen ; zoodanige aangewend , waar van de uitflag ,j niet twijfelachtig kan zijn, en waardoor op éénmaal, dat zo zeer noodzaakelijk crediet van de Bank zijne" 9, veerkracht kan wederkrijgen ? Zo ik mij niet geweldig „ vergiste, gelove ik, dat, indien men de zaak uit haar „ rechte oogpunt befchouwt, men vinden zal, dat de ,, Natie, althans het aanzienlijkst gedeelte van dezelve, van wat denkensaart men ook zij, met geen ongenoe5, gen zoude zien, eene zodanige heffing, waarvan men het emplooi zo zeer kent, en waarvan men de nut„ tigheid zoo tastlijk bevroeden kan. Daarenboven, ,, nadèmaal men toch voorflaat, om de fchuld van de „ Bank in zes jaaren bii termijnen te betaalen, zoude „ men immers eene geforceerde Negotiatie van \ pCt. „ op de bezittingen, Jpeciatim ad hoe, te heften, in. dier voegen kunnen inrichten, dat dezelve op deeze wijze met een intrest van 3 of %l pCt. afgelost wer-. 5, de Misfchien zoude 'er wel wat anders te bedenken zijn, om eene zodanige nuttige Negotiatie meer ge,, noegüjk, en voor den Lande gemaklijker en vrij voor5, deelig, te maaken, het zti door het formeeren van een „ niet verliezend kansfonds of anderzins." enz. Wij gevoelen met G. dat een onverwijld herftel der Wisfelbank van Amfteldam allernoodzaaklijkst is, om den Koophandel tot haren voorigen luister te rug te brengen; doch achten dat zulks door eene vrijwillige, cn geenszins eene geforceerde , Negotiatie behoort te gefchieden. Dat de Natie de fchuld van de Bank, die buiten haar gemaakt is, op zich genomen zou hebben, zoo, als G. zegt, is ons nergens gebleken, en het zou, onzes bedunkens , weinig met de rechtvaardigheid ftrooken, wanneer men de Natie door eene geforceerde Geldheffing tot de hnale afdoening van die fchuld wilde ver/* binden.  P. BEBTS , P. Z. KORTE VERHALEN VOOR KINDER&W. 409 Korte verhalen voor Kinderen van zes tot tien jaren, die gaarne iets lezen , wat hun verjlaanhaar , nut tig en aangenaam is. Naar het Hoogdultsch gevolgd, door p. beets, Pz. Leeraar der Doopsgezinden te Westzaandam. Tweede Deeltje. Met Platen. Te Amfteldam, bij P. Briët, 205 Bladz. In OStavo. De prijs is f 1 - 5 - : ingenaaid; in carton gebonden f 1 - 8 - : en met gekleurde Platen f 1 - 13 - : Hetgene wij van het Eerfte Deeltjen dezes Gefchrifts voor Kinderen, dat in het jaar 1795 is uitgekomen, gezegd hebben, (*) kunnen wij mede omtrend bet tegenwoordige herhalen, terwijl wij 'er niets zonderlings hebben bij te voegen. Alleenlijk wenschten wij , dat de Burger p. beets, zo hij nog meer voor de jeugd arbeiden wil, zich wat vlijtiger op eenen zuiveren ftijl, goede taal en geregelde fpelling toelegge , en zich de gedachten der zelfftandige woorden en vervoeging der werkwoorden wel eigen make, waar tegen hij meermalen gezondigd heeft. Men merke zulks als geene lettervitterij aan; wat de jeugd leest, moet zuiver wezen: niet, gelijk bij voorbeeld Bladz. 103, reg. (5, enz. ,, Toen ,, dan uw Neef maurits ftierf, hebt gij toen zijn (e) ,, ziel wel gezien, toen dezelven (dezelve) het lichaam „ verliet? Gij waart 'er immers bij? Doorgaands zijn de verhalen wat al te lang; anders zouden wij 'er één van, tot eene proeve, mededeelen: thands vergenoegen wij ons met het volgende rijmloos liedjen, op Bladz. 115 voorkomende; Bekoorelijke bloemtjens! U, u ter eere zinge ik. (zing ik) Gij zijt het beeld der Lente, En van ons jeugdig leven. Zo (o) fraai, maar kort, de Lente, Zo fchoon, maar broos, de jeugd is, Zo fraai, maar ras (rasch) verflenfend, Zijt gij ook, lieve bloemtjens. 4* $ Het geurige viooltjen Bloeit in den koelen morgen, Zo zagt, (zacht) en zo bekoorlijk: Verfchuilt zich op. de velden; Daa C) &e VaderU BW. Vil Deel, ijie Stuk, Bladz. uo. Cc 5  410 P.': BEETS, P. Z. KORTE VERHALEN VOOR KINDEREN. Dan zoekt het lieve meisien, ]3ij 't vallen van den avond, Dien lieveling, (liefling) maar zij vind (vindt) niet liet geurige viookjen. $r -fr ^ „ Dit overfchoone roosje, Zal ik dees middag plukken, Wen ik zal wederkomen." Zei, *s morgens., fchoone Philis; Zij kwam, en plukte 't roosje, Maar, ach! 't was reeds aan 't kwijnen, De bladeren verflensten, Daar viel het icaoone roosje! ■& «• 4 Nog is 'er toch een bloemtje Dat altoos bloeit en groen is, Gelukkig is de fterfling Wiens hand dit bloemtjen vast houdt, In eeuwig frisfche lente, ln onverwelkbre fchoonheid Vervliegen zijne dagen, - En 't bfoennje blijft fteeds btoeijen. & & H Dat bloemtje is geen viooltjen, Noch ook het geurig roosje, Het bloeit niet op de velden, Niet in de fraaije hoven, Neen, ': groeit op anderen bodem, In braave, (brave) in edele zielen , In harten vol van onfchuld, Daar groeit, daar bloeit dit bloemtjen, . Wenscht gij dan, lieve meisjensl Dat uwe fchoonheid bloeije, Dat uwe jeugd ontluike, Wenscht ge u beminnenswaardig, En uwe vréugd beftendig, Kweekt dan dit eder bloemtje, Dat nimmer zal verflenfen , • Pet Bloemtje altoos groen.  J. J. EBERT, FABELEN EN VERTELLINGEN. AU Fabelen en Vertellingen voor de Jeugd, door j. j. ebërt, Hoogleeraar te IVittenberg. Te Haarlem , bij F. Bohn. Buiten het Voorwerk , 216 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ 1 - 2 - : Na dit Werkjen te hebben gelezen, moeten wii volkome n fn> ftemmen met hetgene de Schrijver zelf daar van zegt in zijn Voorbericht , dat naamlijk * hoewel het hedendaags niet mangele aan gefchriften , die Fabelen "en Vertellingen voor de Jeugd van beiderlei kunne in zich bevatten, niemand echter, die billijk en verftandig denkt, hem ooit het verwijt zal doen, dat hij, met deze verzameling, iet geheel onnodigs hebbe on. dernomen. Wij zeggen meer; wtf zeggen den Schrijver hartlijk dank voor zijn oordeelkundig geTchenk niet alleen , maar ook den Vertaler, die ons- hetzelve in een Neêrduitsch gewaad gele* verd heeft en den Uitgever, die het zoo zindelijk, netjens, ja fierlijk- heeft uitgevoerd, met een tweetal zeer fchoone plaatjens op den voorgrond. Het is toch , in ons Vaderland zoowel als in Duitschland, waar, dat men, gelijk de Schrijver zich uitdrukt, in onze Gefchriften voor Kinderen, vele verdichtfelen en verhalen in meer dan ééne verzameling wederom aantreft; iet, dat hier het geval geenszins is , hebbende wij , bij het doorbladeren , geen eenig Siukjen gevonden, dat wij ons herinneren kunnen, reeds elders gelezen te hebben: en even zoo waar is het, dat men daar onder, over het algemeen, een groot getal van de-zoodanigen ontmoet, die, welke waarde zij voor het overige ook mogen hebben, of, uit hoofde van derzelver inhoud, of, wegens de manier van voordfagt, geheel onbruikbaar zijn voor de tedere jeugd; iet, hetwelk men even zoo min aan dit Werkjen zal kunnen berispen, dat derhalven even doelmatig is, als het de nieuwsgierigheid opwekt, de aandacht gaande houdt, en de aangenaamfte verfcheidenheid ten toon fpreidt. De Schrijver heeft deze verzameling in twee Afdeelingen, ge« fplitst, waardoor het Werkjen van eene zoo veel te uitgebreidere nuttigheid wordt, zonder dat hij, die het gebruikt, ligtlijk, ten nadeele der jeugd, in zijne keus kan dwalen. De eerfte Afdeeling behelst die Fabelen en Vertellingen, welker Zedenleer bijzonder voor de vroegfte jeugd gefchikt is; en, in de tweede Afdeeling, zijn dezulken geplaatst, die, wel is waar, de vatbaarheid der Kinderen niet te boven gaan , doch waarvan het zedenlijk doel meer gemunt is op volwasfene perfoonen. Ook heeft hij korte en meer uitvoerige verhalen elltaêr doen afwisfe. len, ten einde di: Boekjen tot deze twee einden voor de jeugd kon dienen ; dat naamlijk de kinderen het kortfte, zo zij daar toe niet al te jong zijn , eerst zelf voorlezen of hooren verhalen , en dan wat uitvoeriger weder vertellen, terwijl men hen van,  4Ï2 J. J. EBERT, fabelen EN vertellingen. van de langere verhalen een kort uittrekfel Iaat maken, vooral zo z'j reeds met de pen kunnen omgaan. De vertaling is vloeiend en duidelijk. In eene goede fpelling nogthands is de O ./er/etter nog niet vast, en zich zeiven dikwijls zelfs ongelijk; zoo fpelt hij nu eens lachen, dan lagchen, en wederom lachgen, dog in plaats van d;ch , nog in eenen 2in, waar het noch zijn moet, ah voor dan, ondekken voor entdekken, hij antwoorde in den voorleden tijd in plaats van hij andwoordde, enz. Ook is he: gedacht wel eens verkeerd .gefteld, pelijk Bladz, 6, regel 5 van onderen den vlugt voor de vlugc * Bladz. 25, regel 6 zijnen vlijt voor zijne vlijt, en elders; dan, daar hij elders vlugt en vlijt vrouwlijk ftelt, kunnen wij die voor drukfouten aanmerken. De Vertaler fchijnt ons toe, geerne verder in eene goede fpelling ie willen vorderen, maar het waare nog niet te kunnen vinden en meenigmsal te wankelen en te wijfelen. Hij zal dus wel doen, met we i l a tv u 's Taalkundig (Voordenhoek te beftudeeren; vooral, indien hij meer fchriften voor de jeugd overzetten wil: zo ooit tuch, komt het hier op eene goede fpelling aan, even als op eenen goeden ftijl, ook moet hij minder karig worden in het gebruik der leesteekenen, dan op Bladz. 12 en elders, komende aldaar eene ganifche Periode voor, waarïn men flegts eene corama of kort rustteeken ziet. Wij zullen onae beöordeeling over dit uitmuntend Werkjen befluiten met het geven van een proel'ien uit iedere der twee bovengenoemde Afdeelingen, waarbij wij tevens des Vertalers fpelling en leesteekenen zorgvuldig bewaren zullen, tn de konften uit. kiezen. Het eerfte is de eetfte vertelling uit de eerfte afdeeling en luidt dus: „ de gestrafte nijd.'' „ Zekere moeder deelde eens, om haare (bare) beloften te ,, vervullen, tot eene vooravonds verfivspering, koeken uit aan „ loijen en jantje, haare beide kinderen. Lotjen ouder „ ziinde, en zig op dien dag naarftiger gekweten hebbende, „ kreeg grooter ftuk dan haar broeder, die wegens zijne luiheid „ en ongehoorzaamheid , eigenlijk niets had moeten hebben. „ In het eerst was hij ook zeer wel in 't (zijn) fchik over zijn „ deel, daar hij naauwlijks iets had durven hoopen (hopen). „ Maar toen hij den koek van zijne zuster in 't oog kreeg , „ cn dien vergeleek met den ?ijmn , knarste hij van boosheid „ op de tanden., en ging om haar los, om haar den ko^k te ont„ nemen. Dog f doen) lotjen fpiong zo (zoo) vaardig ter „ zijden (zijde) uit, dat hij zijn oogmerk niet konde berei„ ken, en ging met haar koek cp de (n) loop. Jantje ver„ volgde haar met feilen vaart , maar terwiil hij zijne oogen „ fteeds op haare fn) koek gevestigd had, zonder naar den grond ,, te zien, ftruikelde hij over eenen fteen, en viel met zulk een M geweld neder, dat zijn koek hem uit de hand fchoot, en door „ eea  LIVRÉ ft EPELLER ET i LIRE, 413 „ een hond , die toevallig voorbij kwam , opgefnapt wierd. „ Thans (thands) begon hij bitter te huilen, dog zij (,) die „ hem waargenomen hadden, lachten hem uit, en sunden ham „ gaarne deeze (deze) ftraf voor zijn afgunllig gedrag.'' De andere is de zeven en twintigfte, en uit de tweede afdee» Hng, zijnde van dezen inhoud : ,, de moor en de blanke." „ Een jonge Europeer /'Europeer of Europeer) wandelde „ eens aan den oever van eenen ftroom, in welken een Muor „ bezig was zig (zich) te baden , die wel inzonderheid zijn „ aangezigt zorgvuldig wiesch." „ „ Zijt gij niet een regte Zotskap, riep hem de Europeer „ toe, dat gij u zo ("zoo) veele (vele) moeite geeft (',) ora „ „ uw gezigt te wasfchen ? Gij zult veel eer het water zwart „ „ dan u zei ven daar mede blank maaken (maken)." " „ „ Neuswijs ventjen! — gaf de Moor ten antwoord f and„ „ woord) - ik wasch mij niet, gelijk gij , om een (eene) „ „ bleeke tronij (ironie) te krijgen, maar om weer regt fchoon „ ,, zwart te worden." " „ De jonge Europeer verdiende in de daad de benaaming (ba„ naming) van neuswijs ventjen. Want weike reden kon de „ Moor hebben (,) om zijne zwarte kleur minder fchoon te „ achten (,) dan wij onze witte? Zou men iemand niet voor ,, een' grooten gek houden , die , in 't wit gekleed zijnde , „ eenen anderen ging befchempen, om dat hij zwaite klederen aanhad?" Livre d epelkr et a Ure. Dat is: Spel- en Leesboek. Te Amfteldam, bij H. Keijzer, 1799. 96 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 ■ 4 - : Dit Bo elijen bevat weinig bijzonders, dan hetgene in andere foortgelijke Boekjeus, tot het zelfde oogmerk gefchreven, te vinden is Benalver, het ABC in Capitale Scbrijrleiteren , en de verklaring der accenten en verdeeiings teekenen, befraac hetzelve in woorden van eene enkele lettergreep, van twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, en agt lettergrepen. Waar agter gevoegd zijn: fpreekwijzen voor de uitfpraak van de ftomme, van den uitgang der <'erde perfoonen ent, oient, der eindigende of laatfte medeklinkers, wanneer het volgende woord met een voksal of klinkletter begint, enz. Waar op volgen tien Fabelen en Vertellingen; terwijl het geheele onderwijl bedoren wordt met Oefeningen over de ui;fpraak der klanken van je, ja, che, gne, eh, iil, enz. Eduard.  4*4 J. Bi o p r E Eduard. Door john moore, M. D. Naar den tweeden Druk uit het Engelsch. Tweede Deel. Te Amfteldam, bij de Wed. J. IJntema en Zoon, 1800. ^92 Bladz. In gr. OÜavo. De prijs it 'f 2 * '8 - 3 Na eene aandachtige lezing des Tweeden Deels, van dezen Roman , waarmede het Werk voleindigd is , vinden wij geene reden, om ten aanzien van het oórfpronglijke zoowel als ten opzichte der Vertaling, te herroepen hetgene wij onlangs, toen wij de verfchijning van het Eerfte Deel, in onze moedertaal, aankondigden, aangaande den eduard gezegd hebben. De zelfde kunst van waarnemen,befchouwing der menschlijke bedrijven , mensch- en karakterkunde, vlugheid van gedachten , juistheid van oordeel, fijnheid van gevoel, vrolijke maar onbe'ledigende boert en ten toon ftelling van het belachlijke aan den eenen kant, en dat zelfde prijswaardig oogmerk, om der Lezets geluk, door de verbetering hunner harten, te bevorderen, aan de andere zijde, welk alles, in het eerfte Deel, te recht bewoü* derd wordt, vinden wij hier,in eene ruime mate,weder, en do_t ons het Werk, zeer zuiver en vloeiend vertaald , hoewel niet altijd, wat de fpelling aangaat,zoo vertolkt,dat moore's eigenaartige en geestige fchrijfwijze daar bij alleszins behouden wordt, met evén veel nut als vermaak lezen. Gaven wij voorheen eene proeve van zijn geestig vernuft in vrolijke fcherts, het lust ons thands nog een klein proefjen mede te deelen van zijne Wijsgeerte en Menschkunde, of eene uit de duizende fchrandere opmerkingen, waarmede het gamfche Weik doorvlochten is. Zij bevindt zich op Bladz. 127 en 128 van dit Tweede Deel, en luidt als volgt: ,, De characters van de moeder (Ladij anna clifton) en' „ van den zoon verfchilden in verfcheiden punten , en in het „ bijzonder hier in, dat de eerfte meer Verwaandheid dan Trots„ heid, en de laatfte meer Trotsheid dan Verwaandheid bezat." ,, Deeze hoedanigheden worden fomtijds befchouwd als van „ eenerlei betekenisie, fcTioon weezenlijk in den grond verfchitlende. Trotsheid, gegrond zijnde op het gevoelen, hetgeen „ de menfchen hebben van hunne eigene verdienfteu, kan zich ,, zelve ftaande houden, in fpijt der verwaarloozinge of af keu„ ringe van anderen; terwijl verwaandheid leeft van de toejui„ cbinge en verwonderinge der geenen, die haar omringen, en ,, wanneer dat foort van voedfel haar geweigerd wordt, zich „ verkniest en kwijnt van ergernis. Trotsheid, fchept zo wel vermaak in lqf als Verwaandheid; mits dat de lof met kieseh„ heid gegeven worde, uit'een' achtenswaardige hoek kome , „ en verzeld ga met de bewustheid van verdiend te zijn. Maar „ verwaandheid verllindt dien gulziglijk, hoe raauw ook opge„ discht, uit welken hoek hij kome, en het zij verdiend of nier. „ Prijs eenen man van echte trotsheid om eene lofwaardige daad t „ wel-  EDUARD. 415 ., welke hij niet bedreven heeft, geef te kennen, dat hij de „ opfleller is van eenig geacht naamloos letterkundig Weik, het., geen hij niet gefchreven heeft, of om begaafdheden v,m eeni,, gerlei foort, welke hij denkt niet te bezitten, en hij zal ernrtig ,, verklaren dat gij u vergist. Een verwaand man zal, in dezelf„ de omftandigheden , u in dooling iaaten blijven, of, miilchieu* „ trachten door bedrog u daar in te bevestigen. De Vcrwaan. ,, den, altoos vreezende hun aanzien in de waereld te verliezen, •>, fchuwen zodanigen hunner bekenden., hoe achtenswaardig zij „ ook mogen weezen, die in een* laagen leevensftand, of niet ,, naar de mode gekleed zijn, en voornaaraelijk indien zij dezel,, ven toevallig ontmoeten, terwijl zij zeiven zich in gezelfchap „ van luiden van hoogen rang bevinden. De waarlijk trotze „ Man, zulk een gedrag verachtende, en nooit bevreesd voor „ het verlies van zijn aanzien, fpreekt de nederiaften zilcer be,, kenden aan met dezelfde vriendlijkheid, het zij hij d izelven „ alleen ontmoete, of in den kring van uitwendige grootheid ea „ fatiuen." De Toveres sidonia. Tooneelfpel. Gevolgd naar het Hoogduitsch van heinrich zschokke, Schrijver van «ballino, door m. g. engelman. Te Amjlellam, bij H, van Kesteren, 1799. Buiten het Voorwerk, 223 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ : - 12 - : Hugo, Hertog van Modena, is in liefdedrift ontdoken tot sidonIa, eene edeie Juffer uit Kalabri'è , die uit het Klooster is onifnapt , haren Dienaar cijnthio bemint, door hem wederom bemind wordt, en wel vriendfchap voor den Hertog heeft, hem wel toegeeflijk behandelt, om zijne befcherming te genieten, maar nogthands, te edel van hart, niet voornemens is, hem zijne wenfchen in te willigen. Hugo echter dwingt zijnen vertrouwling, den Arts aldo brandini, om voor zijne Gema. lin jolanda een vergif toe te bereiden, maar die, in plaats daar van, haar een flaapmtddel toebereidt. Hugo geeft haar dit in, en jolanda meent te fterven, terwijl hugo zich zijne Gemalin insgelijks dood verbeeldt en zij fpoed'g wordt bijgezet. Zekere Abt intusfchen , gregorius, insgelijks in geile drift tot sidonia ontvlamd, herkent in haar Zuster seraf ine, wordt jaloers op cijnthio, en bedreigt haar, dat hij ze aan het geestliik gerecht zal doen uitleveren, zo zij hem niet te wil zij, imar sidonia biijft ftandvastig , wordt juist daar zij naa Duitschland wil vlug;en, in de gevangenis gefleept — voor het gerecht gebragt, aldaar door den Abt van toverij en gifcmengerij aangeklaagd, en veroordeeld, om verbrand te worden. Hugo was ond.Twül, door de wroegingen zijns gewetens over de gewaande vergiftiging van jolanda, ginds en hervvaard gedrein, eindelijk ook in de Vergadtnug van het gerecht voornoemd. Na  4l5 H. ZSCHOKKE, DE TOVERES SIDONIA» tJa hare veroordeeling komt de Abt, in de gevangenis, bij hs»r, en zoekt haar nog tot zijn plan over te halen, maar te vergeefsch; terwijl cijnthio, mede aldaar verfchijnende, zich bij den Abt bekend maakt als zijnen Zoon, hem verwijt, hoe hij zijne Moe» der Cassandra in armoede had laten verkwijnen en hem met zijne Wraak bedreigt. Sidonia wordt verder naa de begraaf, plaats van jolanda, waar hugo wanhopig ornwaart, gebragt, om haar tot bekentenis te brengen, dat zij haar, door vergift, gedood had. Jolanda treedt thands levendig uit het graf ten vooifchijn; hugo herneemt, met de uiterfte vreugd, zijne vrouw; de Abt, van zware misdaden bij den Aartsbisfchop aangeklaagd, wordt weggevoerd ter flraf, terwijl cijnthio reedi was toegefchoten, om hem te vermoordtn; maar deze laaifte, zijn doel gemist zijnde, wordt nu met sidonia verbonden. Zie daar den hoofdinhoud van dit Tooneelfpel, dat misfchien aan de beminnaars van zulk flag van Tooneelftukken wel behagen zal, maar zeker niet zoo, als de aballino van den zelfden Schrijver, oflchoon de Vertaler dit vermoedt. De Schrijver zelf heeft, onzes bedunkens, zijn Stukjen in het Voorbericht beter beoordeeld, wanneer hij zich dus uitlaat: ,, Een fchoon meisje zou eens een Italiaansch Vorst eenen ,, mirnediank ingegeven hebben, en daarom, als ook, wegens „ andere gevaarlijke kunftenarijën, als eene toverheks verbrand „ zijn geworden. — Dit was de dnecdote, die mij de eerfte „ ftof tot het volgende Tooneelfpel opleverde; zij ontwikkelde ,, zich in mijne verbeelding tot een groot majeltueus beeld. Ik „ zag, in den nagt dier barbaarfche eeuw , eene vrouw, wier „ geest boven hare tijdgenoten uitmuntte , en door het volk „ niet bewonderd, maar als eene ingeving des duivels gevreesd ,, werd; eene vrouw, die te deugdzaam was, om begrepen te i, worden, -wier fchoonheid voor meer dan natuurlijke toverij „ gold. Ik zag deze vrouw fterven als een flagtöffer der woeit„ heid harer eeuw," Ik poogde dit reuzenbeeld te verwezenlijken, en — wat ver„ fcheen onder mijn penceel? — een dwtrg. — De bekende ,, Pommerfche heks, sidonia van bork, blijkens Akten, ,, een wonder fchoon meisje, leende aan mijne toveres niets dan „ den naam " „ Het is geene dichterlijke befcheidenheid, dat is, geene Iro„ tiie, wanneer ik vair mijnen arbeid zoo vernederend fpreek; ze„ ker, ik had deze geboorte ter dood veroordeeld , indien ik niet den kindermoord op zich zeiven voor affchuwlijk hield." —« De vertaling, die wij met het oórfpronglijke vergeleken heb» ben, is getrouw en vloeiend en de Overzetter verftaat zijne moedertaal vrij wel; veel beter ten minde, dan eenigen zijner broeders, die ons geftadig van uit het Hoogduitsch vertolkte Tooneelftukken , tot walgens toe, voorzien.  ÜÏTTREKZELS ën BEOORDEELINGEN. Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst , opgericht in 's Haege, voor het jaar mdccxcvii. Te Amfteldam en in 's Hae* ge, bij j. Allart en B» Scheurleer, 1799. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 4 - : Het voornaamfte en gewigtigfte gedeelte van dit Stuk der Verhandelingen van het Haagfche Genootfchap tot verdediging van den Christlijken Godsdienst, beflaat de doorwrochte, en met verlangen te gemoet geziene Verhandeling van den Utrechtfchen Hoogleeraar jodocus heringa eliza'sz. Over het waare denkbeeld, 't welk de Bijbelfchrijvers hechten aan de Koninglijke waardigheid of heer fchappij van den verheerlijkten Middelaar jesus christus, aan welke Verhandeling de Gouden eereprijs door het Genootfchap is toegewezen. Deze Verhandeling , die 320 Bladzijden bedraagt, is door den Hoogleeraar na het gewigt der ftoffe te hebben opgemerkt , welke het andwoord op die belangrijke vragen moet geven: ,, Wie is jesus christus? Wat is hij voor de wereld ? Wat is hij voor zijne „ vrienden en voor mij? Hoe moet ik hem mij voorftel5, len, als ik aan hem denke ? Hoe moet ik omtrend „, hem verkeeren? Welk een foort van eerbewijzing ben ,, ik Hem fchuldigV" in twee Hoofdftukken afgedeeld, in welker eerlte hij wat uitvoeriger voordraagt het gevoelen der genen, welken meenen, dat de Bijbelfchrijvers, flegts in eenen onèigenlljken zin , van christus Koninglijke yvaardigheid of Heer fchappij melding maken, om 'er zijne tegenwoordige Gelukzaligheid, zijnen alöm verworven roem, en den grooten invloed zijner leere mede aan te duiden. In het tweede Hoofdftuk toont de Hoogleeraar in de bijzonderheden aan, dat deze opvatting verkeerd is, en dat de Bijbelfchrijvers een veel uitnemender denkbeeld hechten aan die waardigheid en heerfchappij, terwijl zij daardoor verftaan, een perfooniijk en werkdadig bewind, 't welk de verheerlijkte Middelaar in Gods naam over de wereld voert. In het Eerfte Hoofdftuk, dus, brengt de Hoogleefaar met veel juistheid en bondigheid van oordeel, de ver. fchillende verklaringen van vele meest Duitfche Godgeleerden omtrend den zin, in welken aan christus het Koningrijk wordt toegefchreven, bij,. waartoe hij , in INIfiUWËVAJD.BIBfc.IV.PEEJ-, NO.?. Dd de  ^ 1 8 verhandelingen van het genootschap de aanteekeilingen agter dit Hoofdftuk gevoegd, hunne eigene woorden uit hunne Schriften aanhaalt; hij beredeneert hun famenftel bondig, en leidt het af uit de eerfte bronnen hunner misvattingen, tevens de bedoelingen en gevolgen van deze hunne verklaringen aanwijzende, tot welken allen overhellen, die zich van de bovenmenschlijke en Godlijke natuur van christus niet overtuigd houden. Hoe zeer deze Uitleggers ook in bijzonderheden verfchillen mogen, de grondftelling van allen komt op hetzelfde uit: christus de Koning , de Heer , is het zelfde, als christus de Leeraar, de voorganger der menfchen, het hoofd van de belijders des eenigen waaien Gods, en der waare deugdbetr achter s, de Stichter en In feller van den besten Godsdienst, enz. zoodat christus dan zal gezegd worden , te regeeren, te heer fchen, over allen, die zijne leere aannemen, zich door derzelver lesfen* laten beftuuren, die, naar de voorfchriften van zijne Gpdsdienftige inftell'ing, leeven ; in den zelfden zin, in welken p lato, aristoteles, en andere Wijzen en Stichters van Schooien, of ook in den zelfden zin, in welken numa, LijcuRGUsensoLON na hunnen dood nog gezegd kunnen worden over hunne. volgelingen te heerfchen. Voords worden in dit Hoofdftuk de bewijzen, welken men voor deze verklaring heeft aangevoerd, ordenlijk uit eikanderen gezet, en in alle hare kracht vertoond. In het Tweede Hoofdftuk ftaaft de Schrijver eerst, het rechtzinnig gevoelen, 't welk de Christenheid rot dus verre beleden heeft, uit vergelijking van de geheele leer der Bijbelfchrijveren omtrend dit onderwerp, waarna hij de redenen, welken voor het tegenövergelteld gevoelen waren ingebragt, wederlegt. De leer der Bijbelfchrijveren, die ons deze heerrchappijvan christus voordellen in eenen eigenlijken zin, zoodat zij door dezelve verftaan een perfoonlijk werkdadig, en beftendig bewind van den verheerlijkten Middelaar , in den tegenwoordigen ftaat zijner verhooging, over de wereld, en bijzonder over zijne Gemeente, ftaat lijnregt over tegen het denkbeeld, dat door vele Hedendaagfchen wordt omhelsd. Deze meenen, dat de Zaligmaker thands geen perfoonlijk werkzaam aandeel heeft in het beftuur, 't welk hem wordt toegekend; en dat het alleen zijne leer is, die nu hare zedelijke werking onder de menfchen doet. Maar de Bijbelfchrijvers fpreken van een per-  tot verded. van den christlijken godsdienst. 4t0 perfoonlijk en werkdadig bewind. Zij meenen , dat de perfoonlijke werkzaamheid van den. Heiland omtrend het heil der wereld alleen plaats heeft gehad, zoo lang hij' perfoonlijk onder de menfchen verkeerde, en mondeling aan hunne onderwijzing arbeidde: maar in de Bij beifehriften wordt ons dit bewind afgefchetst als ecnbejjendig bewind, 't welk onze Middelaar, vooral na zijne verhooging, heeft aanvaard, en tot aan het einde der wereld zal uitoefenen. Volgends het gevoelen der nieuwtnodifche Verklaarderen, zal toch eigenlijk christus alleen werken op die menfchen, welken door den heilzamen invloed zijner leer zic*h laten beftuuren; maar de Bijbelfchrijvers fpreken van een onbepaald bewind, over de geheele wereld, fchoon het oogmerk van dit bewind, zich bijzonder bepaale tot de Gemeente der oprechte Christenen. Deze leere der Bijbelfchrijveren wordt, uit derzelver Schriften en gezegden, naauwkeurig en overtuigend betoogd, waarna de Hoogleeraar zich verledigt, om de bijgebragte bewijzen der nieuwfte uitleggeren op te losfen, en te ontzenuwen, befluitende zijne Verhandeling met deze nadruklijke en ernftige woorden : ,, Zoo ftaa dan ons geloof vast, tegen allen aanfbot van de hedendaagfche twijfelarij! zoo belijde onze tong Hem , die ons gekocht heeft met zijn bloed , en nu onze oppermagtige Heer en Koning is! Wij kunnen ons niet te diep voor Hem nederbuigen, en behoeven, niet te vrezen, dat deze hulde Gode ongevallig zijn zal; want Hij is dezelve waardig ; en God zelf heeft hem uitermate zeer verhoogd, en Hem een' naam gegeven boven alle namen, opdat alle knie zich voor Hem buige , en alle tongeHem als Heer belijden zoude,tot heerlijkheid Gods des Vaders. Zijne regeering is rechtvaardig, wijs, en zachtmoedig; ze is de regeering van God zclven-. Hij is de Zoon , door wien de Vader alle dingen regeert. En, welke troonen ook wankelen, welke grootheid valle ," de zijne nimmermeer. Het zij dan onze troost in droevenisfen, onze veiligheid in gevaaren, onze aanmoediging in den flrijd, onze opwekking tot zijnen dienst $ 't gene Hij, als een woord van troost en aanfpooring, Voor zijn heengaan van de aarde tot zijne jongeren zeide: Mij is gegeven alle magt in Hemel en op aarde. matth. XXVIII: 18." Men zal niet. in de^e Verhandeling eene breedere ont" Dd a Vo«*  420 verhandelingen van het genootschap vouwing verwachten van de wijze , op welke deze Heerfchappij door den verheerlijkten Middelaar wordt uitgeoefend, de Hoogleeraar was door de opgegevene vraag bijzonder bepaald, tot de waarheid der zaak zelve, en heeft aan dezelve, door zijn betoog dezer waarheid, volledig voldaan. Wie begeerig is, nader te overweegen, de wijze, op welke jesus, als Middelaar, regeert, en het deel , hetwelk zijne menschlijke Natuur in deze Heerfchappij heeft , met andere bijzondere vragen , die hier kunnen gedaan worden, raadpleege de Verhandeling van den Hoogleeriiar j. van voorst, over dit zelfde onderwerp , tevens met die van den Hoogleeraar ro ij aards, van welke beiden wij, op hare plaats, ia dit ons Maandwerk aan onze Lezeren . verflag gedaan hebben. (*) In dezen Bundel van'Verhandelingen van het Christlijk Genootfchap, in 's Hage opgericht, ontmoet men nog drie kleine Verhandelingen, als ééne van den Arafteldamfchen Predikant, den Eerw. dirk cornelis van voorst: de Oudheid van het Boek j o & verdedigd tegen hufnagel en doederlein, van 32 ■bladzijden, aan wien een zilveren eereprijs is toegewezen. In deze beknopte Verhandeling toont de Eerw. Schrijver aan , dat de bewijzen door hufnagel QHioè Neu Ueberfezt. Erl. 1781) aangevoerd, om zijne mening te ftaven , waardoor hij het voor waarfchijnlijk houdt, dat salomo deszelfs fchrijver is, en door doederlein gedeeltelijk overgenomen, terwijl zij te gelijk salomo berispen, ,, die zijn onderwerp ont., leent, uit de Aardsvaderlijke wereld, en zich, ver3, gist, dewijl hij ook zinnebeelden en uitdrukkingen ,, bezigt, welken op dien tijd niet pasfen," geen heek houden, noch in ftaat zijn, ora de oudheid van job's Boek , volgends welke men hetzelve in den tijd .van moses ftelt, omver te werpen. Eene tweede Verhandeling van theoph. c/el estin. pi per, Profeslbr en Predikant te Grijphswald, over de onfchathaare waarde der menschlijke ziel, naar aanleiding van jesus redevoering luc. XV. volgt op deze in 36 Bladzijden, aan wien insgelijks een zilveren eereprijs toegelegd is. Daar jesus luc XV. door eene drievoudige gelijkenis aantoont, hoe ook één enkel, C») Zie N,Vad, BiM. IH Deel, ijle Stuk, Blad», \05en729.  TOT VERDED. VAN DEN CHRISTLIJKEN GODSDIENST. 42! kei, hoe zelfs de allergeringfte en diepst bedorven mensch , vooral wanneer hij rechtfchapen berouw en verbetering betoont, vele waarde in zijne oogen hebbe , neemt de Schrijver aanleiding , om de onfchatbare waarde eener menschlijke ziel nader aan te wijzen. I. Uit den arbeid van jesus, den Zoon van God en Heiland der wereld, aan de redding en het welzijn van eenen eenigen mensch. II. Uit de vreugde des hemels, over de bekeering en het te regt brengen van eenen eenigen verhoren zondaar. Welke beide hukken geleidelijk en opwekkend door den Eerw. p 1 p e r breeder worden uit een gezet en tot zijn oogmerk gebragt. Eindelijk wordt deze Bundel befioten met eene Verhandeling van 64 Bladzijden ; over de gemeenzame Bijeenkoomften der Christenen , waarïn gebruik is gemaakt van vier onderfcheidene Stukken, aan het Genootfchap toegezonden door carel hurau, Oud-ouderling in den Haag; carel stephanus hurau, ÓudDiacon in den Haag; tjaard reneman, Predikant te Hinlopen; en martin us eppens, Predikant te Leeuwarden, aan welken ieder, in den jaare 1797, eene zilveren Medaille is toegewezen. Door de Samenkomften der Christenen worden hier niet bedoeld , de openlijke en plegtige Godsdienftige vergaderingen ; ook niet de zoogenaamde Oefeningen, welken zeker van velen te onbepaald en met al te grooten ijver zijn voorgeftaan, en van anderen verworpen en tegengewerkt; de vraag doelt alleen op zulke bijeenkom hen der Christenen, waar men in onderlinge en gemeenzame gefprekken, aan welken allen deel kunnen nemen, elkanders waare ftichting zoekt te bevorderen; het zij dan zulken, die alleen nu en dan plaats hebben, en men toevallige^ kan noemen , wanneer iemand daartoe eenigen van zijne Medechristenen ten zijnen huize verzoekt, of vaste gezellchappen, die uit een bepaald getal leden beftaan, en die op eene te vooren beftemde plaats, en op yastgeftelde tijden, vergaderen. Omtrend de wijze, hoe foortgelijke bijëenkomften der Christenen tot waare ftichting best kunnen worden ingericht, worden in deze Verhandeling eenige goederegelen voorgefchreven, en eenige van de krachtigfte redenen aangevoerd, om Christenen ter vlijtige betrachting van hun belang en pligt iri dezen op te wekken. Wij hebben deze Verhandeling j°d 3 mee  ^12 veuh. rak, den nat. en geöpenb. godsdienst, met deelneming gelezen , en prijzen derzelver lezing, en zoo veel mooglijke daadlijke beoefening, ten fterk» ften aan. Verhandelingen rakende den Natuurlijken en Geöpenbaarden Godsdienst. Uitgegeven door t e ij l e r s Godgeleerd Genootfchap. XVIII Deel. Te Haarlem , bij J. Enfchedé en Zoonen en J. van Walré , 1799. — VI en 374 Bladz. In gr. Ouarto. De prijs isfi - 2 - ; Dit Agttiende Deel der Verhandelingen van teijler's Godgeleerd Genootfchap levert ons drie wel uitgewerkte andwoorden op de gewigtige vraag , door hetzelve voor den jaare 1798 uitgegeven. ,, Is 'er in ,, den mensch geen ander beginzel van werking, dan 3, eigenliefde , en kan men alle de neigingen en harts„ tochten, die zich bij hem opdoen, daartoe brengen, ,, of huisvesten 'er in hem ook beginzelen van goedwil,, ligheid , die zich door geene eigenliefde verklaaren laaten, en volftrekt belangloos mogen genaamd wor„ den?" - Het Voorbericht, vóór dit Deel geplaatst, geeft ons eene beknopte opgave van den hoofdinhoud dezer drie Verhandelingen , welke wij zoo juist vinden , dat wij oordeelen , onze Lezeren niet beter met dezelve bekend, te kunnen maken, dan door de mededeeling derzelve, ,, De bekroonde Verhandeling," (waarvan de Burger jan brouwer Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwaarden Schrijver is) „ beantwoord het Eerfte Lid ,, der vrage ftelliger wijze , en behelst ene onbepaalde „ verdediging der eigenliefde , als het enige algemeene „ beginfel van werking in den mensch ; en de Schrij3, ver tragt alle neigingen en hartstochten , welke in 3, denzelven gevonden worden, daaruit te verklaren en -„ afteleiden. — Daar de Schrijver een ijverig voorftan9,, der is ter betragtinge van de pligten omtrend god en 3, den naasten, zo wel als omtrent zich zeiven; fpreekt 5, het van zelfs, dat hij de eigenliefde in den gunftig- ften, en dus na genoeg in den hier voor opgegeven „ zin opneemt," (naamlijk in dien zin, dat dezelve te kennen geve de zucht tot eigen geluk, de begeerte of neiging tot eigene gelukzaligheid, de liefde voor zich ae_Wen, §n, niet in den zin va,n blinde eigenbaat, die alle fee.  UITGEG. DOOR. TEIILER's GODGSL. GENOOTSCHAP. 423 betrekkingen tot God en de Naasten voorbij ziende, den mensch zich zeiven tot een God zoude doen maken , aan wien hij de belangen zijner medemenfchen, het Godlijk welbehagen zelf, tot zijn eigen onvermijdelijk onheil en verderf, dwaaslijk, zoude opofferen; ook niet in den zin van eigenwaan of ingenomenheid met zich zeiven.) ,, Weinig verfchilt hiervan," (dus vervolgt de Voorbericht-Schrijver) ,, in dit opzigt, de Schrijver der twede Verhandelinge. (De Burger w. bruin, Doopsgezind Leeraar op het Noordëinde van Westzanen.) „ En, echter, tenblijke, dat men hiertoe niet ongun„ ftig over de eigenliefde , op zig zelve , behoeve te ,, denkeu ; befluit deze tot de ongenoegzaamheid der„ zelve, om 'er alle neigingen, — hartstochten, en han„ delingen der menfchen uit te verklaren; en, daar hij „ zulks bijzonderlijk en wel vooral ondoenlijk houdt, ,„ omtrent het medelijden ; fielt hij de goedwilligheid „ tot een twede, van de eigenliefde afgefcheiden, be,, ginfel van werking, waaruit het medelijden en andere gezellige deugden , als uit eene hoofdbron , voort,, vloeien." — De derde Verhandeling is van den Franfchen Burger sat ure. Doch daar dezelve te laat ingekomen, en met des Schrijvers naam ondertekend was, kon dezelve niet naar den prijs dingen. — Met dat ai oordeelden de Leden van het Godgeleerd Genootfchap, dat deze Verhandeling te veel waarde bezat , te fchoon gefchreven was , en het tegenövergefteld gevoelen des Schrijvers van de bekroonde Verhandeling in een te fterk licht helde, dan dat zij een oogenblik zouden geaarzeld hebben , om dezelve niet door eene bekwame pen uit het Fransch (in welke taal zij gefchreven was) te doen vertalen, en door den druk gemeen maken. „ Sat ure — (dus luidt het bericht nopends deze „ Verhandeling) is een voorhander van verfcheidene gevoelens in den mensch die, als zo vele beginfels van „ werking, in hem zijn aan te merken. Dit is bijzonder »» zijne gedagte omtrent de gezellige, of deugden van „ goedwilligheid. De eigenliefde is bij hem geheel ,, wat anders, dan bij de eerfte Schrijvers: geen wonj, der dan, dat hij, wanneer deze met zijne gezellige », beginzels in ftrijd komt, zeer fterk op haar afgeeft, j, Een warm aanklever van de Theophilantropifche MaatDd 4 „ fchap-  424 VERH. RAK. DEN IfAT. EN GEÖPENB. GODSDIENST, fchappij in Frankrijk zijnde, is het hierom zo min " als om zijne bijzondere denkwijs over het voorftel der !, vrage, te verwonderen, dat men 'er zaken in mist, die men 'er in zoude mogen verwagten, en 'er hier „ en daar iets in aantreft, het geen men gaarn anders „ zoude zien uitgedrukt." — ■"- ;' Op dit algemeen verflag nopens den inhoud dezer drie Verhandelingen zullen wij thands eene korte opgave laten volgen van elke derzelven afzonderlijk. De eerfte Verhandeling geeft terftond bij den aanvang een breedvoerig verflag van den ftaat des gefchils, 't welk tot deze vraag aanleiding gaf: waarop hij, tot de eigenlijke behandeling overgaande, in het eerfte Hoofddeel in een naauwkeurig onderzoek treedt nopends den zin van fommige twijfelachtige woorden , en eenige voorlopige algemeene bedenkingen mededeelt over de natuur van den mensch. De woorden, door hem bepaald, zijn — Beginfel of Beginfelen van werking , waardoor hij verftaat eene aandrift, die aan allen gemeen is, en wel zoodanige, die het verftand ons aanduidt, dat het God betaamde, aan redelijke en zedelijke wezens te fchenken. Dus doende onderfcheidt hij beginfelen van bronnen , of onmiddelijke drijfveeren. —Het woord Eigenliefde neemt hij in een' ruimen zin, bevattende daar onder niet flegts de zelfsliefde of eigenbaat, maar ook de uitgeftrektfte najaging van geluk, welke den mensch bezielt, en waardoor hij fteeds zijn genoegen, of heil, het zij wezenlijk, het zij ingebeeld, het zij tegenwoordig , het zij toekomftig en afgelegen , bedoelt en najaagt. Zoo worden hier nog de woorden verftand of Rede , en zedelijk gevoel of geweten opgehelderd en toegelicht, en, bij gelegenheid van deze opheldering, die anderszins vrij droog had kunnen uitvallen, eene beknopte, doch fchoone ontwikkeling van 's menfchen natuur medegedeeld, waarbij de bijzondere >-vermogens van den geest kort ontvouwd worden, -en welke aanmerkingen tot recht verftand der geheele verhandeling zeer nodig zijn , naardien dezelven als de grondflag van het geheele gebouw kunnen worden aangemerkt. , , ' ... Na dit te hebben vooraf gezonden , treedt de Schrijver nu in het tweede Hoofdftuk in een naauwkeurig onderzoek der hoofdzaak. — Ten dien einde vestigt hij hier lijn oog op de eigenliefde, befchouwd als het eenig be-.  UITGEG. DOOR TEIjLER'S GODGEL. GENOOTSCHAP. 42J ginfel van werking in den mensch en de hoofdbron van alle zijne neigingen en hartstochten. — Na, bij wijze van inleiding, dit in 't algemeen en de zwarigheid , die zich, met dat al , hier bij opdoet , aangewezen te hebben, komt hij tot een uitvoerig onderzoek , waarbij hij — eerst handelt over zoodanige driften en neigingen, als onmiddelijk, onzer natuure in 't algemeen eigen zijn , of regelregt uit de eigenliefde opwellen: — vervolgends gaat hij na, hoedanigen invloed de bijzondere geaartheden, jaaren, en opvoeding hebben op den mensch, en welke verandering in zijne harts. tochten met opzicht tot de voorwerpen, waar op zij doelen, hierdoor plaats grijpt. — Daarna poogt hij te bewijzen, dat eigenliefde de grond zij van het belanc "t welk wij (lellen in den naasten en deszelfs gevoelens ons aangaande, — en eindelijk leidt hij uit dit alles af, dat daar uit de ongezellige en gezellige gemoedsbewegingen, met édn woord de neigingen, en hartstochten oorfpronglijk zijn. — Dit laatfte, als het gevvigtiglte, houdt den Schrijver het langst bezig: — uitvoerig betoogt hij, dat zelfs de zachte_neigingen van dankbaar, heid, edelmoedigheid en medelijden, wel begrepen, ook al haren grondllag hebben in dat zelfde beginfel van eigenliefde, hoe zeer ook, fchijnbaar, uit eene andere bron moetende afgeleid worden. En wij twijfelen niet, of dit gedeelte dezer verhandeling zal vooral de aandacht der Lezeren tot zich trekken, voornaamlijk daar brouwer zich in dit opzicht van de Schrijvers der beide andere verhandelingen onderfcheidt. Niet genoeg kunnen wij, intusfehen over 't geheel, dit Hoofdftuk ter lezing aanprijzen, vooral daar de Burger brouwer in hetzelve de fchoonfte proeve van zijne menschkunde heeft aan den dag gelegd, waarom de aanmerkingen, hier voorkomende , behalven derzelver belangrijken invloed op het onderwerp hier behandeld, buiten dien en op zich zeiven, reeds van zeer veel gewigt zullen bevonden worden. — In het derde Hoofddeel wordt nu de overbodigheid en ongerijmdheid der onderftelde beginfelen van goedwilligheid aangewezen. In dit Hoofddeel is brouwer zeer beknopt: — aan de déne zijde, omdat de opgegevene vraag des Genootfchaps geene eigenlijke wederlegging van een tegengefteld gevoelen eischt, anderdeels, omdat hij daardoor ia herh>d 5 ha-  426 verh. rak.. den nat. en geöpenb. godsdienst, halineen vallen zou — en ook omdat velen reeds opzetHik in dit veld gearbeid hebben. Zijn oogmerk is daarom alleen, aan te toonep , dat het overbooig en ongegrond is, beginfelen van goedwilligheid te onder* ftellen Dat hij het hier vooral te doen heeft met de voorhanders van een ingefchapen zedelijk gevoel fpreekt vaii zelven, en dezelven worden hier in het rechte dag: ^ISSdên wij nog wel gewensch.t dat brouwer eekSeid had gehad , om zijn gcvoe en te vergel.jfen me dat der critifche Wijsgeeren d,e wel degelijk eeribeeinfel van goedwilligheid, afgelche.den van de eigenliefde hellen. Hoe zeer dit intusfchen regtftreeks Sn aan te druisfchen tegen het gevoelen van br o uwe r zou echter eene aanmerking deze twee nader bij £ï kunnen brengen. - „ Wij vatten geenzins de pen oo Czegt hij) tegen de zodanigen, die door het be" dnzel van goedwilligheid verhaan, zodanige verftan" d ge beweegredenen, die den mensch tot deze of geene " daad noopen, of ook dat beg.nzel met de onmiddehj" ke bronnen en drijfveeren onzer handelingen verwar- " ;pn » Deze aanmerking, zeggen wij, zou daar toe kunnen dienen, omdat het beginfcl van goedwilHcrheid bij de critifche Wijsgeeren, niet anders is, dan dat gebod der praftifche Rede, 't welk z,j, als wetgevend befchouwd wordt den mensch voor te fchnjven, handel zoo, dat gij de menschheid zo wel in uw eigen " Sïfoon, als in die van anderen , ja van elk ander " mensch nimmer als middel, maar tevens als oog- " men, ^hruikt. Doch alsdan is het geenzins " "ene werktuiglijke aandrift onzer natuure eigen ; " en dit was de bedoeling met het woord beginjel. Maar boven al zou deze verëeniging niet vyel gelukken, JMaai 0O™"* • h -m deze geheele Verhandeling, daarnk ronnt akeen aflever van de Wijsgeerte van ?^lfE wlenslrondbeginfelen op meer dan ééne nlaars ten grondflage worden gelegd. P Voords hebben wij deze Verhandeling, offchoon niet in ahes met den Schrijver inftemmende , met genoegen Z\tZ en wij twijfelen niet, of elk zal haar denverS- n^Vlof toekennen, van met oordeel cn onderfchew SïïSfchrev^teSn. Ook is brouwer zijn onSS^Ke?.Sl.r, .alles is */oordacht en meiTwordt ontwaar, dat hij in de daad, (gelijk fetyj  UITGEC. DOOR TEIJLER3S GOBGEL. GENOOTSCHAP, 427 den beginne zegt,) zich reeds dikwerf met dit onderwerp moet hebben bezig gehouden. Ten flotte vinden wij nog een Aanhangfel , over de liefde of natuurdrift tusfehen de allernaauwfe betrekkingen : waarin hij insgelijks zoekt te betoogen, dat ook' deze, hoe zeer ook meer dan ééns aan eene bijzondere drift van goedwilligheid en geneigdheid toegefchreven, echter zeer gevoeglijk uit het algemeen beginfel van eigenliefde kunne worden afgeleid. — Thands komen wij tot de tweede Verhandeling, van den Eerw. bruin. — In de Inleiding handelt hij over de belangrijkheid der zelfskennis, waarüit hij de belangrijkheid der opgegevene vraag afleidt, welke hij met eene beknopte opheldering derzelve laat vergezeld gaan. In het eerfte Hoofddeel zijner Verhandeiinge poogt hij, de voornaamfte beweegingen, die zich in den mensch openbaren , eenigermate in haren aart en ftrekklng te befchouwen. — Hier ontmoet men eene korte en algemeene opgave van de menschlijke aandoeningen , hartstochten , neigingen en driften, welke onderfcheidene benamingen bruin op de zelfde beweegingen des gemoeds toepast, alleen met onderfcheiding van derzelver meerdere of mindere hevigheid of fterkte. In het tweede Hoofdftuk komt hij tot een onderzoek , in hoe verre de gefchetfte beweegingen tot de Eigenliefde behooren of uit haar ontftaan ? — Hier geeft hij eerst eene bepaling op van de Eigenliefde. — Zij is — eene ingefchapene neiging of gronddrift— (JnftinSt) waardoor zijne begeerte bij aanhoudendheid uitgeftrekt, of zijn wil overhellende, of geneigd is, tot al zulks, wat in waarheid, naar zijne verbeelding, goed voor hem zij, en tot zijn voordeel, vermaak , of geluk kan ftrekken. — Hier onderzoekt hij nu, in de eerfte Afdeeling dezes Hoofdrtuks, welke beweegingen in den mensch ontftaande , tot de Eigenliefde, behooren, en in hoe verre. — Van toorn, fchaamte, liefde, haat, hoop, vrees, blijdfehap , droefheid, en berouw, is dit zeer duidelijk; doch aangaande het medelijden, hetgene brouwer ook uit de Eigenliefde afleidde, is hij van een ander gevoelen; en wel, omdat die beweeging van medelijden de begeerte tot afwending van het onaangenaam zedelijk gevoel ('t welk men nog aan ■eigenliefde zou kunnen toefchrijven) voorafgaat , en niet door dezelve wordt voordgebragt. Dit dan brengt hem in de tweede Afdeeling op zoodanige gevallen, waarin  428 verh. rak. den nat. en geöpenu. godsdienst , de opgegevene beweegredenen niet tot de eigenliefde kunnen gebragt worden. — Hieronder telt hij in de eerfte plaats, de liefde tot anderen (indien bruin hier zijne aanmerking, in den beginne gemaakt omtrend de goedwilligheid, niet als zedelijke deugd, maar als gronddrift, had in 't oog gehad, hij zou de liefde tot anderen zoo wel hebben kunnen afleiden uit de eigenliefde , gelijk brouwer gedaan heeft) — vervolgends de deelneming inliet lot van anderen, die hier inonderfcheidene uitwerkfelen voorkomt. — Dit nu doet hem in het Derde Hoofddeel onderzoeken naar het aanwezen eener aangeborene goedwilligheid in den mensch, en de bewegingen, welken tot haar behooren. — De eerfte vraag is hier, of 'er zoodanige oórfpronglijke goedwilligheid, onderfcheiden van de deugd , onder dien naam bekend , in den mensch aanwezig zij. Zij wordt in de eerfte Afdeeling heilig beiindwoord. Hij vindt den eerhen grond daarvoor in dat redengebod, hetgene de Christlijke Openbaring geftaafd, en als 't ware voor aller oogen duidelijk heeft toegelicht en uitdrukkelijk bevolen. Gij zult uwen naasten lief hebben als u zeiven — een iegelijk zie niet alleen op het zijne, maar ook op hetgene des anderen is. (waarom hier Matth. Vil: 12 niet bijgevoegd?) zoodanig gebod maakt bij hem een beginfel van goedwilligheid noodzaaklijk, — omdat het zonder dat onüitvoerbaar is. — Ten anderen zoodanig beginfel moet dienen ten evenwigt tegen de eigenliefde. — Na dat hij nu het aanwezen van dit beginfel verder heeft zoeken te verdedigen en te ftaaven, wijst hij , thands , in de tweede Afdeeling, aan de bewegingen, die belangeloos zijn, en tot de goedwilligheid behooren. Hier bekleedt het medelijden de eerlte plaats , waarvan breedvoerig wordt aangewezen, op den reeds bovengemelden grond, doch die hier veel verder uitgewerkt is , dat hetzelve geenszins uit de eigenliefde kan worden afgeleid. — Ten tweede toont hij dit aan van het berouw ; voor zoo verre wij met een waarlijk goed oogmerk iet ondernemen , hetgene tot nadeel van onzen naasten ftrekt — en zonder dat wij daarom iet van hem te vrezen hebben — als wanneer het berouw, zijns bedunkens, uit geene eigenliefde kan voordvloeiën. Hoe naauw zoodanig berouw met het medelijden verwandt zij, behoeven wij niet nader te ontleden. Uit dit alles maakt hij dit befluit op : Er is in * „ den  UITGEC. DOOR TEIJLER's GODGEL. GENOOTSCHAP. 42$ ,, den mensch behalven de eigenliefde , ook nog een ander begiuzel van werking, dewijl alle neigingen en hartstogten , die zich bij hem opdoen, daartoe niet te brengen zijn. — 'Er beftaat ook in den mensch benevens de eigenliefde, eene even oórfpronglijke , ,, aangeboorene , of hem van God ingefchapene gocd- „ willigheid , blijkens zodanige beginzelen , of bewegingen, in hem ontftaande en werkende, welke zich , in zommige gevallen, en voornaamlijk die, welke zich , in alle gevallen , door geene eigenliefde verklaaren laaten , die volftrekt belangloos mogen ge- ,, naamd worden, en daarom niet anders dan echte beginzelen van zulk eene oórfpronglijke goedvvilligheid zijn kunnen." — Zie daar den inhoud van de twee eerfte Verhandelingen. Wij zijn in deze opgave reeds breedvoeriger geworden, dan wij ten oogmerk hadden. En echter moeten wij ook nog gewag maken van de Derde Verhandeling van den Burger sat ure. Doch wij zullen hier geenszins lang bij ftil ftaan, ten einde dit bericht niet al te uitvoerig worde. — Sat ure fpoort in het Eerfte Deel dezer Verhandeling de beginfels der menschlijke werkzaamheden op. 't Voldoet hem, zoo min als aan bruin, om alleen de eigenliefde als beginfel te erkennen. Doch is ook de eigenliefde bij hem van een' geheel anderen aart , dan bij brouwer.. Bij hem zweemt zij veeleer naar Eigenbaat. — Geen wonder dan, dat hij, hoe zeer dit beginfel van werkzaamheid tevens erkennende, werkende de mensch uit vermaak en fmart, echter nog een ander beginfel van goedwilligheid opzoekt, waarbij hij zich vooral bepaalt bij de Sijmpathetifche Liefde „ als „ zijnde minder kalm, en door haare hevige uitbarftin„ gen meer gefchikt, om ons den oorfprong en de wij- ,, zingen der goedwilligheid te ontdekken." Dit alles breedvoerig en vol vuur en levendigheid ontvouwd hebbende, gaat de Burger sature in het Tweede Deel over , om de uitwerkfelen dier goedwilligheid , in den loop der menschlijke famenleving, naa te fpooren; befchouwende daarbij den mensch in drie onderfcheidene opzichten — als perfoon op zich zeiven — als behoorende tot één huisgezin — en als Lid der Burgerlijke Maatfchappij. De aloude en latere gefchiedenisfen leveren hem hier zeer vele uitmuntende voorbeelden aan de hand.  4^0' h. van herwerden hand, ter ftaaving'van zijne Hellingen; en deze veraangenamen deze Verhandeling niet weinig. Met deze 'zeer korte opgave dezer uitmuntende Verhandeling moeten wij ons thands vergenoegen. Trouwens, hoe sjaarn wij ook een breedvoerig bericht van dezelve wilden mededeelen , wij zouden nogthands niet in haat zijn, om den lezer met het waare lchoon derzelve recht bekend te maken. — Daargelaten het verichillend gevoelen van sat ure en brouwer, en waarömtrend wij niets beflisfen willen, moeten wij echter openhartig belijden, dat, hoe fchoon en bondig ook de Verhandeling van brouwer zij, die van sat ure dezelve overtreft, vooral in rijkdom van gedachten, en in levendigheid van ftijl, waardoor hij den lezer ongevoelig met zich voordfleept, terwijl wij 'er met minder den fchranderen en oordeelkundigen Wijsgeer in aantreffen wiens rijk vernuft, daarënboven, alles in een daglicht weet te plaatfen , waarïn het zich van zelf den lezer aanbeveelt, en zijne goedkeuring en toejuiching, als 't ware, afperst. — Wii twijfelen niet, of dit bericht zal velen uitlokken , om deze drie Verhandelingen en bijzonder die van den Burger sat ure, te lezen; — en dan verzoeken wij den&lezer vooral acht te geven op de bewijzen, die van weerskanten sebezigd worden, — betreklijk tot het mc-r deliiden, en dezelve onderling te vergelijken, naardien vooral op dit punt de geheele kracht des eerften en laatften Schrijvers fchijnt gevallen te zijn. — Hier zouden zij onderling nog wel om oen Laauwerkrans kunnen kampen. .— h van herwerden over het Euangelie van j0« 'hannes. Vierde Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1798. 512 Bladz. In gr. Octavo. De prijs tsfa - 16 - : Uit dit Vierde Deel, hetwelk wij wederom allen beminnaren van den Bijbel moeten aanprijzen , en omtrend hetwelk wij ons houden aan de zelfde Aanmerkingen, te vooren gemaakt, verkiezen wij, tot eene proeve van de wijze van verklaring, waarvan de geleerde en oordeelkundige Schrijver zich bedient, bij te brengen, hetgene hij commentarieert, Bladz. 88 en vervolgends over de woorden des Heilands Joh. IX: 39. /*  OVER HET EUaNGELIE VAN J0HANNE3. 43I ben tot een oordeel in de wereld gekomen , opdat de genen, die niet zien, ziende, en die zien blind worden. Die onderrichting, zegt hij , loopt over de verfchil* lende uitwerkfelen van zijne komst in het vletsch, en verfchijning onder de menfchen ter uitvoering van zijn ambt. Ik zeg over de uitwerkfelen en gevolgen ; niet over het oogmerk , want hij verklaarde herhaald , dat hij niet gekomen was, met oogmerk, om de wereld te oordeelen, maar te behouden, Ploofdfi.lll: 17. VIII: 15. XII: 47. Luc. IX: 56. Zijne komst ftrekte ook uit hare Natuur niet tot een oordeel, maar tot heil der menfchen, en hij verklaarde niet, wat hij doen zou, maar wat hond te gebeuren, hij zegt niet: ik ben in de wereld gekomen, om te oordeelen , maar tot een oordeel, het is dan in den zelfden zin , dat hij zegt , tot een oordeel 'in de wereld gekomen te zijn, als hij, bij eene andere gelegenheid , verklaarde: Gekomen te zijn , niet om vrede te brengen, maar het zwaard, Matth. X: 34. Hij doelt op de gevolgen van zijne komst en het famenvoegend woord opdat , heeft hier , gelijk op verfcheidene plaatfen , de betekenis van zoodat: Pf. LI: 6. Rom. I: 20. 1 Cor. XI: 19. Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. z o 0 d a t degenen , d\e niet zien, ziende, en die zien, blind worden. Hij zegt dan eerst in' het algemeen : Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. Tot een oordeel te komen kan , naar de gewoone beteekenis van het woord oordeel, zie Luc. XXIII: 10. Gal. V: 10. Jac. III: 1, niet anders te kennen geven , als tot een onheil , tot een ftraf gekomen te zijn. Van deze beteekenis zou men niet zijn afgegaan, indien jesus enkel had laten volgen: Opdat de geene, die zien, blind worden; maar nu hij ook zegt ; Opdat de geene die niet zien , zien zouden , dat een weldaad en geen ftraf is , zoo heeft dit aanleiding gegeven , om de gewoone beteekenis te verlaten , en tot uitleggingen, die, zoo het ons toefchijnt, gedrongen zijn, toevlugt te nemen. De gemelde zwarigheid verdwijnt, indien men aanmerkt , dat wij hier een verkort voorftel hebben , dat in foortge- • lijke famenvoegingen zeer gewoon is, en de zin is: ik "ben tot een oordeel in de wereld gekomen , opdat , daar , of alhoewel, degenen die niet zien ziende zouden worden , die zien blind zouden worden ; wanneer het.  43a H» VAN HERWERDEN het komen tot een oordeel alleen tot het laatfte, dat eettë llraf is, betrekking heeft. Laat mij eenige voorbeelden opgeven, JEsus°zegt Matth. XI:/5,ƒ6. Ik dank u Vader, Heer des hemels en der aarde, dat gi] deze dmgen voor den wijzen en verftandigen verborgen hebt , en hebt ze den kinderkens geopenbaard; dat is: ik-dank u dat , daar gij deze dingen den wijzen en verftandigen verboren hebt , gij ze den kinderkens hebt geopenbaard-want danken heeft opzicht tot eene weldaad, en dus, tot de openbaring van de verborgenheden, aan de kinderen, waartoe ook behoort hetgene jesus er bijvoegt: fa Vader alzoo is geweest het welbehagen voor u, gelifte het woord welbehagen , nooit anders als van Gods goedgunftigheid gebruikt wordt; Eph. I: 5,9*«• Een dergelijk verkort voorftel, ontmoeten wij Matth. Xffl' io, ii , alwaar jesus den Discipelen reden gevendei waarom hij door gelijkenisfen fprak , zegt: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koningrijk ie verjlaan; maar dien is het niet gegeven , dat is: omdat offchoon het u gegeven is , die te verftaan, het dien niet gegeven is , zoo ook zijn de woorden van Ïaülüs op te vatten , Rom. VI: i7 , die naar den Grondtekst luiden: Code zij dank, dat gij dienstknechten der zonde waart, maar nu van harten gehoorzaam Zordcnzijt der leere, tot het welke, gij overgegeeven f 7 dat is : daar gij, of alhoewel g.j, dienstknechten de zonde waart, nu van harten gehoorzaam zijt geworden En zoo dan ook zijn hier de woorden van Te sus op te vatten; op het laatfte van zijn tweeledig voorftel valt de nadruk , en dit ftrekt ter verklaring, hoe hH " een oordeel in de wereld gekomen was, mamliik dat die zien, blind zouden worden. Dit was hïï ook eigenlijk dat de meeste aandacht verdiende x want dat zijne komst tot heil zou ftrekken en ten gevolge' hVbbe , dat die niet zagen ziende zouden^ worden was niet vreemd, waaröm hij dan daarvan ook mai'r als in het voorbijgaan fpreekt. — Z in geheele voorftel is verbloemd, hij fpreekt toch niet van ei-enlijk gezegde blinden; maar ontleent zijne gezegden van, n doelt daarin op den blindgeboornen, dien hiji het gezicht herfteld had, en op het gedrag derPhar zeeuwfn omtrend dezen, waarin men, als in een duidehUt Tafreel , zag de verlchillende gevolgen van zijne Sst in de wereW en wel omwend WW«leië perfoonen.  over HET EVANGELIE VAN jotiannes. 433 Hij fpreekt van zulken, die zien, en zulken, die niet zien. De vraag is: Hoedanige hij onder deze omfchrijVing bedoeld hebbe? Daar alle menfchen van natuure verduisterd zijn in het verftand , kunnen zij omfchreven worden , als die niet zien ; doch indien jesus daarop het oog had i dan zouden, uit kracht van tegenftelling, die zien zoo* danigen zijn, die verlicht waren tot kennis der Waarheid, daar evenwel zijne komst niet ftrekte , of ten gevolge had, dat dezen blind wierden, gelijk hij zegt, dat zij hebben zou voor hun die zien; behalven dat hij fpreekt van een tweeërlei foort van menfchen , dat hij reeds vond, toen hij kwam, om als het licht der wereld, het menschdom door zijne leer te verlichten, daar, ten op. zichte van de duisternis des verftands, die aangeboren is, allen gelijkftaan. Hierom zijn velen van oordeel , dat Hij , door de genen die niet zien, bedoelt, de zoodanigen, die hunne geestlijke blindheid erkennen, en deswegens gereed zijn om zich van hem te laten ouderwijzen ; en door de anderen, die zien, zulken, die fchoon zij ook verduisterd zijn in het verftand, waanen de kennis te hebben, gelijk het niet ongewoon is, perfoonen te benoemen, naar het gevoelen dat zij omtrend zich zeiven, of anderen omtrend hun voeden. Dan, hoe aanneemlijk deze opvatting mogt voorkomen, twijfelen wij echter zeer, of zij met 's Heilands mening ovcrëenftemt; want, indien hij tweeërlei foort van menfchen, waarvan hij fpreekt, beiden aan» merkt als blind, en alleen daarin onderfcheiden te zijn, dat genen, die hij omfchrijft als die niet zien, hunne blindheid erkennen, en dezen, die hij omfchrijft als die zien, hunne blindheid niet erkennen, hoe kan hij dan van de laatfte zeggen , dat zij blind zouden worden? Dit kan zeker niet beduiden, dat zij zullen komen tot de erkentenis, ciat zij blind zijn, want dit zou geen oordeel zijn, gelijk dit evenwel hier inkomt, maar een zegen; en had hij gezegd, tot een oordeel gekomen te zijn, opdat, daar die niet zien ziende zouden worden , die zien blind zouden worden , zoo vordert de tegenftelling te denken, aan een daadlijke verandering van ftaat; zoodat, gelijk zij, die niet zagen, van blind ziende zouden worden, zij die zagen» van ziende blind zouden worden. Wij zijn dan van oordeel, dat hij door de genen dia mkuwe vad. bibl.iv.de£L«no.9. Ee ni«  434 h* v*n herwerden niet zien, hen bedoelt, die geene kundigheden of geleerdheid bezaten, endoorgingen voor eene fchaare die de wet niet verftond, Hoofdft. VII: 49; voor ongeleerde en flegte menfchen, Hand. IV: 13; hoedanigen waren 2ijne Apostelen, de meeste van zijne aanhangeren, en van de eerfte Christenen, 1 Cor. I: 26 — 28; en ook de blind geboorencn, waaröm hij hen in de gemelde plaats Matth. XI: 25; kinderen noemt, in tegenftelling van de wijzen en verftandigen, en nu, bij aanleiding van de genezing van den blinden, als die niet zien.üx) tegenftelling, zijn dan de genen die zien de Pharizeeuwen, en Schriftgeleerden, die bedreven waren in vele dingen dezes levens; in de ftaatkunde; in de gefchiedenisfen van hun volk; in de voorzeggingen, en dus ook in de verfcheidene bijzonderheden, den MESSias betreffende, waaröm. paulus van hun zegt, Rom. II: 18 — 20 dat zij zich beroemden Gods wil te weeten en te beproeven de dingen, welke daarvan verfchillen, zijnde onderwezen uit de wet, vertrouwende zich leidslieden der blinden te zijn, en een licht der genen , die in de duisternis zijn , onderrichters der onwijzen, leermeesters der onwetenden , hebbende de gedaante der waarheid en der kennisfe en de wet. Verfchillende nu zou jesus komst zijn voor beiden. Die niet zien, zouden ziende worden. Zij zouden door een wonderwerk van krachtige genade , verlicht worden , tot kennis van de heerlijkheid van zijn perfoon, van het heil door hem daar'te ftellen; van het geloof als het middel om daar aan deel te erlangen; en van de pligten daar uit voordvloeiënde. De waarheid hier van zag men, in het voorval van den blindgeboorenen en van anderen onder de fchaare, die jesus volgde. In tegendeel, die zien, zouden blind worden. — In zoo verre zij voor de treffendfte blijken van zijne Godliike zending, wegens hunne vooröordeelen tegen en afkeer van hem, onvatbaar, de waarheid niet zouden erkennen — het licht des Euangeliums van hun wijken, ende duisternis hen bevangen zou, Hoofdft. X I: 37; én zij, na hem verworpen te hebben, geheel verbijsterd zouden worden in hunne verwachting op een Verlosser - _ ja het licht, dat in hun was duisternis zou worden'- en hun, na dat zij de liefde der waarheid niet hadden aangenomen om zalig te worden, een kracht der dwalingen zou worden toegezonden, om de Ieugenen geloof te geven; zoodat zij een ieder, die zich maar met  OVER het EUaNGELIE VAN JOHANNES. 435 eenigen fchijn als den messiüs opdeed, zouden aannemen. Dus zou dan het oordeel van verblinding en verharding, voorheen voorfpeld, jfef. VI: 10, VIII: 22, XIX: 10, 14, over hen komen, en, gelijk simeon voorzag, jesus niet alleen tot een opftanding, maar ook tot een val voor velen in Israël zijn, en tot een teken dat weder/proken zou worden. Luc. II: 34. Dit zag men reeds in de beginfelen , in het voorgaande gedrag der Pharizeeuwen, daar zij de waarheid, welke de eenvoudige blindgeboorenen onderkenden en verdedigden, verwierpen, en zogten te onderdrukken. Wanneer nu jesus verklaart, dat hij gekomen was, opdat, daar die niet zien, ziende zouden worden, en die zien, blind zouden worden, zoo is zijne mening niet, dat 'er volftrekt geene verftandigen en wijzen zouden verlicht worden , gelijk hij ook niet zegt,opdat allen die niet zien, ziende, en allen die zien, blind worden, maar hij geeft 'er deze twee zaken door te verftaan ; voor eerst, dat geene wijsheid of wetenfchap bij de bedeeling zijner genade in aanmerking kwam, nog iemand voor het ontvangen van dezelve, vatbaar maakte; maar veel eer bij den bedorven Mensch een beletfel was , om zich aan de waarheid Gods te onderwerpen. Ten Tweede, dat de heerfchende bedeeling der genade zou zijn onder het dwaze, verachte, arme en onedele, i Cor. I: 26—31. Alle de Kunstftukken door den vermaarden Ridder pinetti de merci, vertoond te Berlijn. Uitgelegt door j. w. a. kosman , Profesfor in de Mathematifche Wetenfehappen , enz. Uit het Hoogdultsch vertaald. Te Breda, bij W. van Bergen, 1800. 155 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f 1 - 2 - : Zeventig Proefnemingen van den Ridder pinetti de merci, met derzelver Verklaringen door kosman, maken eigenlijk, behalven de Korte Inleiding, den inhoud van dit Boekdeel uit. De Heer K. verklaart vrijmoedig in zijne Voorrede, dat hij, bij het in 't licht geven van deze uitlegging der proeven van den Heer pinetti, geenszins tot oogmerk heeft, hem nadeel toe te brengen, of de talrijke bezoeken', bij zijne vermaaklijke proefnemingen, te willen verminderen. — Dat hij niet opgeeft, hoe de Ridder zijne proeven te Ee 2 werk  436 J. W. &. KOSMAH werk ftelt, maar flegts, hoe zij kunnen te werk geftekï worden, en hoe dit in de daad door kunstenaars van zijn foort gefchied is. De verfcheidenheid der Proefnemingen, welken in dit Boekdeel voorkomen, maakt het ons ondoenlijk, den Lezer een algemeen denkbeeld van dit Werk te verfchaffen. Wij zullen ons daarom vergenoegen, met hem het volgende uittrekfel (Bladz. 97) tot eene proeve mede te deelen. ,, Ik ging eens met eenige perfoonen wandelen. Het 9, was reeds fchemeravond, en wij gingen buiten de ,, Stad, op eene zeer afgelegene plaats , een groot, 9, oud, fomber gebouw voorbij. Dit was eene zeer ge- fchikte plaats, om de geesten te bezweeren, zeide ik. „ lk zal ze eens oproepen, wanneer gij 'er niet tegen hebt. Hierop floeg ik met mijn wandelltok op den „ grond, en 'er fteeg eene groote vlam, uit. Een wit ,, fpook reez uit de aarde op, en verdween wederom, 3, toen ik ten tweedemale floeg. Deze onverwagte ver,, fchijning werkte zoo zeer op mijn gezelfchap, dat de ,, eene ginds, de andere derwaards vlugte. Niemand ,, kon het begiijpen; men zag, dat 'er geen voorberei,, ding gefchied was, en alles, hetgeen gebeurde, ging de denkbeelden van alle te boven. Ook zou het „ vraagftuk ménig een Natuurkundige de handen vol ,, geeven: hoe kan men eene kunstige geestverfchijning zoo te werk ftellen, dat dezelve op elke plaats , on3, der het wandelen, zonder merkbaren toeftel, gefchies, den kan? en wel zoo, dat, wanneer ik met een wari,, delftok op de aarde fla, 'er eene vlam uitrijst, en het fpook te gelijk omhoog ftijgt? Ziet daar de vraag; 3, laat ik 'er het antwoord bijvoegen." ,, Ik liet mij eene kleine toverlantaarn maken, en wel 3, zoo, dat ik dezelve gevoeglijk in de rokzak fteeken 9, kon. Ik hield een kleed voor dit experiment, en liet ,, de zak waarin ik de toverlantaarn ftak, met blik voe3, ren, zoo ook de overflag van de zak. Voor aan het 3, kleed liet ik in het ondervoer een gat fnijden, voor „ het objedlivglas der machine; ik liet echter de voe,, ring zoo inrichten, dat ik, naar welgevallen, het gat „ open en toemaken kon. Vervolgens het ik een fpook3, gedaaute op het glas tekenen, en befchilderde de pe„ ripherie van het glas met dikke Olieverw." Dit glaasje liet ik in een fijn raamtje van blik zetten, n en  ALLE DE KUNSTSTUKK. VAN PINETTI DE MERCI. 437 „ en in de machine foudeeren, zoo dat het onbeweeg,, lijk was. Toen onderzocht ik het focus der macbi,, ne, om te weten, in welken afftand van de muur de tekening zich levensgrootte voordeed, Zoo ras ik nu ,, den nodigen focus wist, liet ik 'er ook de pijp in fou- deeren, op dat zich de focus in mijn zak niet ver„ fchuivenkon. Dit alles in de machine gereed zijnde, ,, liet ik ook de lamp vast maken , waar in ik wasch ,, goot. Boven het pit, het welk van gefponnen wol „ en eveneens in een weinig wasch gedoopt was, maak,, te ik een klein blikke pijpje vast, 't welk ik ter zijde ,, met een weinig geftoote zwavel vulde , en phos,, phorifeerde, gelijk men de glazen tot het vuur maken toebereid. Dit pijpje kon ik met mijne hand gevoeglijk ,, in de zak heen en weder beweegen , door welke be,, weeging van de gephosphorifeerde zwavel, het pit „ werd aangeftoken. Van achteren liet ik in de lantaarn „ een klein blaasbalkje foudeeren, waar aan het pijpje ,, tot op het pit der lamp ging, om in een oogenblik „ het licht wederom te kunnen laten uitgaan. Dit alles ,, moet echter zeer net en klein, en met groote naauw„ keurigheid ingerigt worden. Het objecrivglas van ,, mijne machine heeft in de peripherie flegts de grootte ,, van een goede grosch, (een vierde van onze fchelling) ,, en helde echter, op een afftand van 6 treden, het beeld in een groote van 5 voeten voor." ,, Zoo ras ik nu met de uitvinding dezer machine ge,, reed was, en ik mijne toverlantaarn aanfteken en uit,, blazen kon , naar mijn goedvinden , vervaardigde ik „ ook mijn toverftok. Dit gcfchiedde op de volgen- de wijze : " ,, Ik liet eene holle ftok, in den fmaak van eene na„ tuurlijke wandelftok maaken. Aan het einde rigte ik ,, dezelve zoo in, gelijk de fakkels der furiën op het ,, theater zijn afgebeeld. Van binnen was zij met blik „ gevoerd; 'van achteren was eene opening, welke ik „ met Seinen IJjcopodii (zaad van Wolfsklauw) vul^ „ de; van voren was een klein ftukje zwam vastge- maakt, 't welk in wijngeest ingedoopt was; door „ het midden van de zwam ging een gephosphorifeerd „ pit, dat beneden zeer vast door een pijpje kon ge„ trokken worden. Dit pit was aan eenen draad vast- gemaakt, welke boven bij den knop , als een ftok„ band, afhing," Ee 3 „ Wer-  43^ J' DE GELDER „ Werking. Wanneer dit alles in behoorlijke gereed„ heid is, en men de vcrfchijning maaken wil, dan zoekt men zich eene plaats uit, liefst in de fchaduw „ van eene duistere muur, hoe donkerer, hoe beter. Men fteekt dan ongemerkt de hand in de zak, wrijft j, het gephosphorifeerd pijpje in de lantaarn , en de „ Lamp word aangeftoken. Daarop trekt men fterk aan den draad van den ftok , en de gephosphorifeerde „ draad fteekt het ftukje zwam, in wijngeest gedoopt, „ aan; zoo ras ik nu met den ftok op de aarde 11a, „ geeft het Semen Lijcopodii in den wijngeest eene vlam, en de aanfchouwers gelooven, dat het vuur uit de ,, aarde oprijst. Te gelijker tijd hef ik de lap aan het „ ondervoer van het kleed op, wendende met de zak j, de verborgen lantaarn naar de muur, en doe, als of „ ik de hand in de heup wilde houden, en ftraks ver„ fchijnt het fpook; ik keere mij om, en terftond ver,, dwijnt het; ik zet de ftok vast op de aarde neder, 5, en de vlam van de wijngeest gaat uit, uit gebrek aan lucht, dan fchuive ik mijne hand in de zak , en 3, blaze met mijnen kleinen blaasbalk de lamp in den „ toverlantaarn uit." enz. Taal en fpelling van dit Werkjen zijn vrij flordig, zoo als uit het bovenftaande uittrekfel te zien is. Gefchied- en Wiskundige Verhandeling over het verfchil wegens het flot-jaar der XVIII. eeuw, flrekkende tot wederlegging van hun, die het afgeloopene jaar 1799 daar voor houden. Door jacob de gelder, Mathematicus in den Hage. In den Hage, hij J. J. Stuerman, 1800. 118 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 16- : Indien het nodig ware, het denkend publiek te overtuigen, dat het tegenwoordige jaar 1800 het laatfte jaar der XVIIIde Eeuw is , dan zeker is dit Gefchrift een meesterftuk in zijne foort, en eene zegepralende wederlegging van het dwaalend gevoelen van den Burger j. cantzlaar, ïii zijn zoo genaamd Betoog over het flotjaar der XVlllde Eeuw zoo ruimfchoots ten toon gefpreid. Doch daar de G. zelf erkent, dat zijn vertoog hem toefcheen in aller verftand eene bewezene waarheid te zijn , dat het betoog zulk eener ontegenfpreeklijke zaak  geschied- en wiskundige verhandeling. 4"9 zaak in zijn oog den fchijn gehad zou hebbtn, als of men met het gezond menfchenverftand den fpot wilde drijven, daar reeds anderen de ongerijmdheid en het tegenftrijdige van cantzlaar's gevoelen aangetoond hadden , dunkt het ons geheel noodloos te zijn, dat de G. na dit alles eene zoo uitgebreide Verhandeling over dat onderwerp aan 't licht brengt. Agt verfchillende onderwerpen worden m deze verhandeling voorgedragen, als: I. Wiskundig betoog, dat het jaar 1800 het laatlte jaar der XVIIIde Eeuw is- II. De kragt van dit bewijs is gelegen in de betekenis , waar in eenig opgenoemd jaartal genomen wordt. Opgave van den waaren haat des verfchils. III. Het eerfte jaar van christus is noch door vroegere noch door latere tijdrekenaars , immer het jaar nul, maar wel het eerfte jaar onzer tijdrekening genoemd, en als zoodanig gerekend. Dit blijkt iQ. Uit het fpraakgebruik der Latijnen en; der vroegere Tijdrekenaars, die in deze taal gefchreven hebben, a*. Uit de gewoonte in het tellen van andere tijdrekeningen, en vooral van die tijdrekeningen, welke nog maar korte jaaren geleden in gebruik zijn geraakt. 30. Uit de eigene woorden van dionysius de kleine, die de infteller onzer tijdrekening geweest is. 40. Uit de vergelijking voor christus geboorte en na zijne geboorte zoo met elkander, als met de jaartelling, zederd de ftichting van Romen en d« jaaren der Juliaanfche periode. 50. Uit de vergelijking eener maan-eclips, te Alexandriën, door hipparchus waargenomen, met de eclipfifche periode van lam bert. 6°. Uit de plaatzing der fchrikkeljaaren in onze gewoone tijdrekening. IV. Indien men het eerfte jaar na christus geboorte het jaar ««/genoemd hebbe, en het tweedejaar het jaar één , enz. moet zulks uit de fterrekundige tafelen blijkbaar zijn: deze moeten in zig het waare criterium behelzen, waar aan de daadlijkheid van het een of ander hjstema kan getoetst worden: maar bij onderzoek dezer tafelen blijkt, dat alle fterrekundigen, wat het tijdrekenkundige betreft, in ons hjstema gerekend, en nimmer het eerfte jaar onzer jaartelling het jaar nul genoemd bebben. Ee 4 V.  44Q H. BOS V. Maar ook is de uitdrukking het jaar nul, eene waare contradictio in terminis, een denkbeeld zonder betekenis, ftrijdig met de. allerëerfte beginfelen eener gezonde rekenkunftige overnatuurkunde. VI. Algemeene gevolgtrekking uit het verhandelde, ten opzigte van den ftaat des verfchils. VII. Aanhalingen van Schrijvers , welke ingewikkeld of uitdrukkelijk gezegd hebben , dat de eeuwjaaren de laatfte jaaren der eeuwen zijn. VIII. Korte ontwikkeling en wederlegging der zoogenaamde bewijsredenen, meest uit de Sterrekunde van la lande ontleend, voor de ftelling, dat de XVIII Eeuw met. den jaare 1799 geëindigd , en de XIX met den jaare 1800 begonnen is. Schoon een zoo uitvoerig betoog tegen een zoo dwaa. lend ftelfel als dat van cantzlaar door ons als geheel overbodig befchouwd wordt , kunnen wij echter niet afzijn, dit Werkjen het denkend publiek ter aan* dachtige lezing aan te prijzen. ^Tweehonderd en vijftig Zedelesfen, voor alle Levens-ftanden, Ontworpen door h. bos. Te Amfteldam , bij A. B. Saakes , 1800. 62 Bladz. In Oêïavo. De prijs is ƒ : - 6 - ; r J" e flaauw ware onze beöordeeling van deze Verzamelinge, indien wij eene flegts ontkennende goedkeuring aan dezelve gaven , door als onze mening uit te brengen, dat wij 'er niets, met Godsdienst en Deugd onbeftaanbaar, in hebben .aangetroffen. Veeleer hebben verre de meeste fpreuken eene onmiddelijke Itrekking, om die beide iteunfels der Maatfchappijë te fchraagen, en 's menfchen tijdlijk en eeuwig geluk te bevorderen. Weshalven deze Zedelesfen met veel nut zullen kunnen gslezen worden, en, gelijk in de Voorrede, niet te onrecht , wordt gezegd , ,, dit Boekje in de Schooien jj! groot nut kunnen verfpreiden, vooral om hetzelve,, j, als een Thema-Boekje, tot vertaalingen, te gcbrui,, ken, en, daar door dan ook de Jeugd, een goed zedelijk Caracter, in te boezemen. " Zie hier eenige weinige proeven. ,, Wanneer gij bevind in uw oogmerk juist te flai% gen , erken de onderfcheictene goedheid van het Al* v b.e-  TWEEHONDERD EN VIJFTIG ZEDELESSEN. 441 „ beftuur ; verhef u nimmer op uw eigen wijsheid ; zie nooit laag neder op min begunftigden ;'leer wel,, daden door weldoen beantwoorden, zoo zijt en word 9? gij gezegend* " ,, De korte tijd die wij op aarde leeven, is voor ons „ beftemd om voorbereid te worden, voor een beteren „ haat , om te genieten na onze vordering in onzen „ kring; roepen nu de rede, openbaring, en ons ge„ weten, ons tot de verhevenfte plichten, gelukkig dan „ hij, die na dezelve hoort, die zijn geluk berekend, ,, en waardeert na zijne voordering, ter bereiking van zijne zalige beftemming, in volkomener gewesten." ,, Word gij in zommige opzichten niet wél behan„ delt, leer hier door een proef te nemen, en te ge,, ven , van uwe verdraagzaamheid en verheven carac,, ter; ziet hier in wat menfchen zijn, overtuig en leer „ hun door , en met de Rede , befebaam hun door ,, weldoen, zoo ontfangt gij de edelhe voldoening." ,, Ondervind gij geen voorfpoed in uwe zaken, zijt „ in uw lot en bedeeling onderworpen , en denk dat „ de waare vergenoeging niet ontftaat uit veelheid van ,, goederen of voorfpoed na de waereld ; dat voor„ fpoed, voor veelen, middelen zijn ter verzoeking en „ verleiding , en dat gij rijk kunt zijn , met weinig, ,, door vergenoeging, in, en door de gunst van uwen ,, algenoegzame Verzorger." „ Veroordeel altoos daden, die tegen rede en goede „ zeden ftrijden; doch veroordeel niemand , wegens on„ derfcheidene gevoelens, in 't Godsdienftige, of Bur„ gerlijke, zoo dezelve met eerlijkheid , en goede ze,, den beftaanbaar zijn: tracht liever uw evenmensen ,, te verlichten en te verbeteren, dan te veroordeelen." ,, Wilt gij voordcel doen met alle gebeurtenisfen van „ uwen tijd , zijt leerzaam , en legt een voorraad op „ die blijft, door deugdelijke voorbeelden na te vol,, gen, en kwaade te vlieden; leer uit de gevolgen, en „ let op alle omftandigheden, die u tot leering kunnen „ dienen, en volgd overal het deugdelijkfte voorbeeld, „ zoo handeld gij wijs en voorzigtig." Jammer is het, dat de Verzamelaar op de zuiverheid der taaie, hier en daar, niet meer heeft acht gegeven. Ee $ Reis  442 G. STAÜNTON Reis van Lord macartneij, naar China. Door ^george staunton. Uit het Engelsch. Met Plaa- ten en Kaarten. Derde Deel. Te Amfteldam , hij J. AHart , 1799- 399 Bladz. In gr. öêavo. De prijs is f 7 - 10 - : Dit Derde Deel beftaat uit drie Hoofdftukken, waarvan de inhoud deze is, — XI. Vaart van de Quifan-eilanden naar Chu-fan, aan China onderhoorig. Waarneemingen aldaar. XII. Vaart van de Chu-fan-eilanden, tot den mond der rivier Pei-ho. Eerfte Afd. Vaart door de geele Zee naar de golf van Peking. Tweede Afd. Verblijf der Engelfche fchepen in de golf' van Peking, voor den mond der Pei-ho, tot de komst des gezantfchaps in die rivier. XIII. Vaart des Britfchen Gezantfchaps van de Stad Ta-koe, langs de rivier Pei-ho, tot de Stad Tongchoe-Foe, op de reis naar Peking. Eerfte Afd. Reis van Ta-koe, langs de Pei-ho, naar Tien-fing, Gefprek des Ambasfadeurs met den Onderkoning van Pe-che-li. Bijzonderheden op den weg ontmoet. Tweede Afd. Befchrijving der Stad Tien-fing. — Merkwaardige bijzonderheden, die Stad en de Chineezen in't algemeen betreffende. Derde Afd. Oorlog des Keizers van China in Thihet. — Vervolg der reis des Gezantfchaps , van Tienfing tot Tong-choe-foe. —- Bijzonderheden op die reis. Tot eene proeve van dit Deel zullen wij het volgende wegens de velden van China (Bladz. 318 en volgg.~) overnemen. „ Naar maate het gezantfchap zijnen weg voortzette, „ zag het, dat het land met de grootfte zorg bebouwd „ was , gelijk het aan den anderen kant van Tien-fing ook waargenomen hadt. De meeste velden waren ook " hier met holcus forghum , of gierst van Barbados , „ bedekt. De Chineezen noemen dit gewas kow-leang, dat is, verheven graan. In alle de Noordelijke Pro„ vinciën is het beter koop, dan de rijst. Het is, „ waarfchijnlijk, dat graan, welk men aldaar het eerst , heeft voortgeteeld: want uit oude Chineefche boeken \, blijkt het, dat de ruimte der raaaten bepaald werdt 3, naar het getal der korreltjes van dit graan, welk die „ maaten behelsden. Dus vulden honderd zulke kor„ reltjes een choe; en deze maat werdt in evenredighe„ den van tien vermenigvuldigd en verdeeld. Afftanden „ en  REIZE VAN LORD MACARTNEIJ , NAA CHINA. 443 en maaten van lengte, gelijk ook van gewigten, wer' den insgelijks naar voorbeelden van deze zelve plant " benomen. Het ftroo of de ftengels van dit graan zijn " te ftijf en te fterk, om het tot die gebruiken, waar " toe deze foort van gewasfen elders gemeenlijk aange** wend worden, te doen dienen. Maar fomtijds maakt " men 'er grove matten van, en latten aan muuren en , zolderingen, welken men met pleister wil beftrijken. " Het onderfte gedeelte van den ftengel , tevens met " den wortel , dient tot brandftof, uitgenomen, wanl neer men die ftoffen noodig heeft, om dijken te maaJ' ken op die plaatfen, alwaar de oevers of zoomen van " rivieren en vaarten meer Hevigheid verëifchen." *' De boorden der Pei-ho-rivier zijn , op fommige 'plaatfen, met borstweeringen van gehouwen graniet" Heen bezoomd, om het geweld der overftroomingeu " tegen te liaan. Op andere plaatfen ftrekken zich langs S' de kanaalen ftraatwegen , met deze foort van fteen " geplaveid, tot een aanmerklijke lengte, uit, op ze, kere afftanden met Huizen voorzien , om het water tot befprenging der aangrenzende velden op een' ge- „ lijken voet te verdeelen. In fommige ftreeken zijn, door ophoopingen van zand en flik, kleine ei' landjes in het rivierbed ontftaan, waardoor de ftroom " in twee naauwer en ondieper takken verdeeld wordt." ' De gierst van Barbados was dikwijls in rciën geplant. Tusfehen deze reien waren beurtling anderen " van planten, die fijner en kleiner graan voortbrengen , „ en welker ftengels laager zijn. Nu eens was het de „ panicum Itaücum , dan weder de panicum crus galli „ (beiden foorten van gierst) , welke dus door hun „ grooter nabuur belommerd worden. Maar wanneer „ deze laatfte volwasfen is , en opgetrokken wordt, 3, blijven de eerstgenoemden aan den vollen invloed der „ zonneftraalen blootgefteld; zij rijpen dan op hunne „ beurt , en worden voor den zikkel bereid. — Som„ tijds zag men, op kleine plekken gronds, die nabij „ de boorden des oevers , of langs de zoomen der ,, koornakkers, bij toeval, ledig waren gebleeven, eene foort van dolkhos, naar Turkfche boonen zweemen„ de, geplant. Op andere plaatfen vondt men geheele „^velden met boonen, en elders weder verfcheiden ak„ kers met fefamum en andere planten, welker zaaden J5 olie ten dienfte der keukens leveren, bezet. — Aan- merk-  444 HET LEVEN VAN „ merklijk was het, dat men nergens eenig onkruid „ waarnam , welk den groei van nuttige kruiden ver5, minderde, of met dezelven in de vruchtbaarheid van den grond deelde. In ieder koomveld was de netheid „ cn regelmaatigheid van een tuin te zien. De grond hadt in dit zelve jaar reeds eenen oogst van graanen „ en peulvruchten, gelijk aan die geenen, welken men 'er nu op zag, uitgeieverd, enz." Het leven van jo hannes huss, uit het Hoogduitsch vertaald door g. h. reiche, Leeraar inde Lutherfche Gemeente te Leijden. Met een over dit Werk in het Voorbericht geplaatst oordeel, van h. munTin g h e , Hoogleer dar in de Kerklijke Gefchiedenisfen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, i7<,,o. 228 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : De Eerw. reiche vaart voord , met het vertalen der levensbefchrijvingen van eenige van die groote mannen, van welken zich de Voorzienigheid voor twee of drie eeuwen bediend heeft, om een beter licht van kennis over ons werelddeel te doen opgaan. Zijn Autheur is niet bekend , maar deszelfs Werk maakt hem bekend, als eenen man van veel verhand ; van groote belezenheid, en van eenen onvermoeiden ijver in het verzamelen van alles, wat tot zijn onderwerp betrekking heeft. Hij verhaalt niet alleen de gevoelens en bedrijven van zijne groote mannen, maar vooral hun beftaan en characier , meer menschkundig befchouwd : iet dat voor de menschkunde en de gefchiedenis van het hoogfte belang is. Ook fcbrijft hij, met eene ongemeene onpartijdigheid , gematigdheid en waarheidsliefde, en op eene zeer bevallige en duidelijke wijze. Dit alles hebben wij, overeenkom (Hg met het getuigenis van den Hoogleeraar munting 11 e, ook in dit leven van den grooten Boheemfchen Hervormer, die in 1373 geboren en in 1414 op last van het concilie van Conftans, als een ketter, levendig verbrand werd, alzoo gevonden. — Een doorloopend bericht van het le-f ven van dezen grooten man, uit deze levensbefchrijving getrokken, zou, indien het van eenig nut zou kunnen zijn, veel meer plaats vorderen, dan wij daar toe kunnen levereii. Alleenlijk wijlen wij de volgende aanmerk- hj-  j. h u s s. 445 lijke bijzonderheid overnemen. Het geval wilde , dat aan huss eens gefchiedenisfen van Martelaren in handen vielen, en daar uit leidt de Schrijver eene menigte van zijne volgende bedrijven af, en hij werd_volgends des Schrijvers oordeel gedeeltelijk die man, die hij geweest is , door het lezen van deze Martelaarsgelchiedenisfen. Hunne onfchuld verwekte bij hem medelijden , het medelijden bewondering, de bewondering zelfsgevoel, en het zelfsgevoel kracht. Uuren lang overleide hij , met eene geftrenge zelfsbeproeving, of ook hij voor eene ftandvastige verduuring der felfte martelingen in ftaat zou wezen. Hij zag nog tegenwoordig de dwalingen heerfchappij voeren. Zijn moed ontwaakte en hij gevoelde zich groot genoeg, om dat gene te'beftrijden, waar van hij de ongegrondheid inzag. Huss las eens het leven van den Heiligen laurentius, met eene onverzadelijke graagheid. Het lijden ert de onfchuld van dezen man , zijne verwachte belooning, de bewondering van zijne heldhaftige ftandvastigheid, en daar bij een vergelijkend oog op zich zeiven, vervulden hem met eene zoodanige warmte, dat — men hoore , zegt onze Schrijver, hetgene toch doorgaands als zeker verhaald wordt — hij zijne rechterhand in een naast hem brandend vuur ftak , om eene proef te nemen , welk een bewijs van ftandvastigheid, in verduuring van pijn, hij in ftaat zou zijn, af te leggen. Met veel moeite kon een makker, die met hem op ééne kamer woonde, en die daardoor verfchrikt toefprong, hem van een zoo driftig voornemen te rugge houden. Huss, als of hem niets wedervaren was, andwoordde: ,, Broe„ der, of ik het den man, in dat boek, wel kan ma „ doen. Daar neem en lees, wat deze man uitftond." Ondertusfchen zal men bij het lezen van dit Gefchrift zeer duidelijk zien , dat het 'er ver van daan is , dat dweeperij of geestdrift huss tot eenen Martelaar zou gemaakt hebben. Men ziet in hem den helderdenkeuden levendig overtuigden man , die grootheid van ziel genoeg heeft, om, uit oprechten eerbied voorde waarheid, alles op te offeren, en alles te verduuren. Men kan dit Boekjen niet wel anders, dan met verbazing en ftichting, lezen; en men zal alle reden vinden, om in de razende woede van zijne eerlooze vervolgers , den gang van Gods Voorzienigheid te bewonderen , daar het geweld aan dezen braven man gepleegd, en zijn gedrag  4d6 eenige bijzonderheden van buonaparte. drag daar omtrend, aanleiding gegeven heeft, dat zijne zaak al5mme is bekend , en een gewigtig middel geworden is. om vele gemoederen voor te bereiden tot de groote Omwenteling, die de volgende eeuw, in de gefchiedenis van het menschdom, zulk eenen verbazenden luister bijzet. Eenige bijzonderheden van de eerjle levensjaaren van b ü onaparte. Bij een verzameld en in V Engelsch uitgegeeven door een zijner medefchoollleren Qnedefchoolierenj. Naar 't Engelsch, door le c. b. Uit het Fransch. Te Leijden, bij D. du Saar , 1800. Met het Voorwerk 45 Bladz. In gr. QStavo. De prijs is f:-6-: v "17 an groote mannen wil men gaarne alles weten, wat V op hen eenige betrekking heeft, en dat buonaparte waarlijk een groot man zij, als mensch, burger, krijgsman of Regent befchouwd, welk onpartijdige zal dit betwisten? Welkom zullen derhalven, — na zoó vele Anecdoten , die men ons reeds van tijd tot tijd , ook in ons Maandwerk, omtrend Frankrijks tegenwoordigen Conful, heeft medegedeeld, en na de Befchrijving zijner krijgsbedrijven, vooral in Italië, — welkom zullen ook deze bijzonderheden wezen uit zijne eerfte levensjaaren, derzelver echtheid voorönderfteld zijnde; want gaarne immers ziet men reeds vroegtijdig de zaden kiemen , die naderhand de fchoonfte vruchten opleverden, en ftreelend is het, reeds in het kind den toekomenden grooten man, als ware het, te voorzien. In het Engelsch is, volgends den Tijtel, het tegenwoordige kleine Stukjen gefchreven, waar van een eenigzins voldoend uittrekfel te geven zou heeten, het Boekjen hoofdzaaklijk uitfchrijven. De zaken , daarin voorkomende , dragen vele kenteekenen van echtheid en geloofwaardigheid , naardien het verhaal gefchreven is door iemand , die de medgezel van 's mans jeugd geweest zijnde, hoewel geen vriend der Franfehe Omwenteling, offchoon geen beminnaar van buonaparte, nogthands den laatften geenszins den roem weigert , waar op zijne uitnemende hoedanigheden hem reeds in zijne vroegere jaaren recht gaven, en die zich naderhand zoo fchoon ontwikkeld hebben, terwijl hij ook de fchaduw niet  I . FONTANES , LIJKREDE OP WASHINGTON. 447 niet heeft weggewiscbt, die het licht zoo veel te helderer doet in de oogen ftraalen. Uit het Engelsch zijn deze bijzonderheden, waar van wij reeds elders , voor eenigen tijd, de Hoofdftukken meenen gelezen te hebben, overgebragt in het Fransch, en daaruit met eene vlugge pen, in het Nederduitsch vertolkt. De Schrijver volgt buonaparte van zijne wieg af tot op het tijdflip, toen hij ma Italië ftreefde, tot het verrichten van daden , waar over de Nakomelingfchap zal verbaasd ftaan, daar het tegenwoordig gedacht hem , geve God! «erlang als den Herfteller des vredes in Europa zal zegenen. Dit Werkjen vult dus juist het tijdvak aan, dat de historie zijner veldtogten nog openliet, en , bij het doorlezen, vonden wij de uitdrukking van den Vertaler, in zijn Voorbericht, alleszins bewaarheid: ,, men meent eenige jaaren een makker van buonaparte geweest te zijn." Intusfchen kunnen wij den wensch niet onderdrukken : mogten wij eens eene volledige , getrouwe, pragmatifche levensbefchrijving van hem zien, gelijk van franklin en andere groote mannen, hetzij door hem zeiven befchreven, het zij ten minfte met zijn gezag bekrachtigd! Hoe aangenaam, hoe leerrijk zou die niet wezen! Lijkrede op Washington; gehouden in den Tempel van Mars, den poften Pluviofe (8fen Februarij,) het %fte jaar der Franfehe Republiek, door louis fontanes. Uit het Fransch vertaald, bij A. B. Saakes , 1800. 30 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is ƒ: - 12 - : De groote belangloze Staats- en Krijgsman Washington wordt in deze Lijkrede in beide die hoedanigheden bewonderd. De Redenaar, deszelfs leven kortelijk in de voornaamfte punten doorgegaan hebbende , verbeeldt zich zijne ftem te hooren, die in de gewelven van den Tempel de vergaderde menigte aldus toeroept. „ Grootmoedig volk ! dat de roem zo wel weet te „ waardeeren , ik heb voor dé onaf banglijkheid over„ wonnen; maar het geluk van mijn Vaderland was de „ prijs dezer overwinning. Vergenoeg u met de eerfte „ helft van mijn' levensloop na te volgen': het is het „ laat-  443 V. FONTANES, lijkrede op WASMfc*ö¥ÖW» „ laatfte gedeelte, dat mij bij de nakomelingfchap vefj, dienflehjk maakt." Op welke woorden de Redenaar zijne toepasfing bouwt en zijne Toehoorers aldus aanfprekende zijne rede be11 uit: ,, Ja, uwe raadgevingen zullen geboord worden, o Washington! o Krijgsheld! o Wetgever! o vlekkeloos Burger! Hij (de eerfte Conful buonaparte) die nog jong zijnde, u in de gevegten overtrof, zal, gelijk gij, met zijne zegepralende hand, de wonden van het Vaderland heelen. Welhaast, wij hebben zijnen wil en, zoo het ongelukkig nodig ware, zijn krijgsgenie tot onderpand; welhaast zal de lof des vredés in dezen oorlogs-tempel weêrgalmen; dan zal een algemeen gevoel van vreugde het aandenken aan al de onrechtvaardigheden , en al de onderdrukkingen, uitwisfehen; de onderdrukten vergeten zelfs reeds hunne rampen, door zich op het toekomende te verlaten; de toejuichingen van alle de eeuwen zullen eindelijk den held verzeilen die deze weldaad aan Frankrijk , en aan de wereld . die, federd lang, door den krijg gefchokt wordt, geeven zal. Dit ftrekke tot een ftaaltjen van den ftijl des Redenaars ; de vertaling is krachtig en tevens los en ongedwongen, taal en fpelling zuiver, eene hoedanigheid die dit Werkjen, onder de daaglijksch uitkomende brochures, met voordeel onderfcheidt. Eene afbeelding van den grooten Washington, voorzien van een fraai onderlchrift in versmaat, ontleend uit het Tweede Deel der Fabelen en Vertel/els van den verdienstlijken Dichter p. h. t hemmen, ftrekken tot een gepast fieraad dezer, zoo wel wegens derzelver onderwerp als behandeling, lezenswaardige, Lijkrede. Godsdienst, Deugd, Natuur en Voorzienigheid. Een Leesboek voor het Algemeen. Twede Deel. Te Leijden, hij A. en]. Honkoop, 1799. ^95 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 5 - : Tn het Derde Deel (*) gaven wij van des Schrijvers ■■• oogmerk, en van den aanleg dezes Werks, bij ge-, le-. (♦) Zie 2V. Vaderl. Blbl. III Deel, ijle Stuk, Bladz. 137.  GODSDIENST, DEUGD, NATUUR EN VOORZIENICH. 440 tegenheid van de aankondiging des Eerften Deels , bericht. —— In dien zelfden fmaak wordt hetzelve hier voordgezet; en ook in dit Deel is de verzamelaar van deze, uit onderfcheidene Werken bij een gezadelde, ftukken vrij wel gedaagd. — Dertig onderfcheidene Afdeelingen vindt men hier ; — de déne is meer belangrijk , dan de andere. Dit is doorgaands het geval met dergelijke Werken. Veel hangt hier af van den verfchillenden fmaak. — Het meest belangrijk zijn ons voorgekomen de volgenden: i. frans fleurij — eene merkwaardige gefchiedenis, behelzende veel aanfpooring tot waare deugd, onwankelbare trouw, en edele dienstvaardigheid; leerzaam voor allen , vooral voor de jeugd. Frans fleur ij heeft een uitmuntend ch'araéter. 2. Samenvoeging van ongeluk en geluk in een bijzonder bef uur van Gods Voorzienigheid — met bijgevoegde leerrijke Aanmerkingen. — 4. Het voorbeeldig Huisgezin. — Wie dit leest , zal met ons wenfchen , och ! waren 'er vele zulke Edelen! — 6. Foorbeeld van eene ongehoorde vijandsliefde en verzoenlijkheid. 7. Van een rijk Arabisch Koopman, die van een' armen /laaf de kunst leerde, om gelukkig te zijn. 11. Edelmoedige weldadigheid. — 12. Voorbeeld van eerlijkheid in een ffood. 14. Fario en Valentine. — Een verfchriklijk en' ontzettend voorbeeld, wat de ijverzucht voor rampen kan berokkenen; tevens , hoe de ondeugd eindelijk aan 't licht komt. 15. G«d weet de on/chuld te redden , en de boosheid te jiraffen. — Eene treffende gebeurenis. 25. De Baron pless. Een bewijs, hoe listig een booswigt zijne bedriegerijen weet uit te voeren. — 28—30. Algemeene Aanmerkingen uit de natuurlijke gefchiedenis van den mensch. — Anderen, offchoon min belangrijk, ontfieren echter deze verzameling niet. Intusfchen vinden wij" reden, om onzen raad, in het flot onzer beöordeeling van het Eerfte Deel gegeven, te herhalen, dat, naamlijk , de Verzamelaar geene ftukken plaatze, die reeds elders gevonden worden. Zoodanigen treffen wij hier aan. Het Zestiende Stukjen, lo u ve t en zijne lodoïsca, vindt men hoofdzaaklijk reeds in het Mengelwerk van onze Bibliotheek, Tweede Deel, Bladz. 621. De twee volgenden, kracht des gewetens , en hebt gij misdaan, beken het — hebben wij ook reeds elders gelezen; waar? herinneren wij ons thands niet, noch lust het ons dit op te zoeken. — Tot eene proeve mag in- WiEUWEVAD.SIBL.IV.DfiEt.NO.p. Ff tHS-  450 GODSDIENST, DEUGD , NATUUR EN VOORZrENIOH. tusfehen dienen het Zesde Stukjen, getijteld, voorbeeld van eene ongehoorde vijandsliefde en 'verzoenlijkheid. Zie hier hetzelve. „ Een inwoonder uit Ziccavo rustte met drie zijner verwanten bij de bron van het Graaffchap Frasla op ' het eiland Corfica , toen de moordenaar van zijnen 3' zoon, die alleen aan hem bekend was, onverwagt aan ■ dezelven voorkwam. Hij fprak hem vriendljk aan, *j en nodigde hem deel aan hunne ververfchingen te " nemen. Bij deze nodiging , die de moordenaar na* !' tuurlijk voor een' valftrik houden moest, verftijfde hem van fchrik het bloed in de aderen. Intusfchen moest hij dezelve aannemen , wijl hij geen middel zag , om te ontvlugten. Zij aten dan beide , doch " in geheel verfchillende gemoedsgefteldheid, de een in " den fidderendften angst, daar hij meende zijn dood zeer nabij te zijn; den ander, die met eene voortref* " lijke daad zwanger ging, verried die vrolijkheid, die 33 alleen de uitoefening der deugd geeft. Na het eten 33 liet hij zijn gezelfchap verder gaan, en bleef met zijn 33 vijand alleen. Uw leven, dus fprak hij hem aan, is • in mijne hand , ik zou het u oogenbliklijk kunnen " benemen , (ontnemen) en dus den dood van mijn 33 zoon wreken. Gij hebt veel tranen en veel droef" heid aan mij en mijn geflagt veroorzaakt, dan ik wil '* al dit leed vergeten, dat ik om u gedragen heb; be" loof mij alleen, ook uwe vijanden zo te behandelen, 33 gelijk ik u behandele, en overtuigd te zijn, dat ver33 geven veel roemwaardiger , en aangenaamer is, dan wraak te nemen." ,. ' Met deze woorden omhelsde hij hem , en verliet 'zijnen vijand, die onbeweeglijk van verbazing en ver" wondering voor hem ftond. Toen hij tot zijne vnenden weder kwam , zeide hij : de mensch , die met *' ons at, was de moordenaar van mijnen zoon; ik heb !! het hem vergeven, en zijn leven verfchoond, dat in 33 mijne handen was. Volgt mijn voorbeeld , en doet " hem nimmer eenig leed, 't geen mij de vreugd zou kunnen verbitteren, van eene fchoone daad verricht 9> te hebben. " — €Sods-  GODSD. JAARKRING DER THEOPHILANTROPIJNEN. 4$l Godsdienflige Jaarkring der Theophilantropijnen, of Godver'èerers en Menfchenvrienden. Behelzende eene verzameling van Redevoeringen, Voorlezingen, Lofzangen en Uittrekfels over den Godsdienst en algemeene Zedekunde, gefchikt om gelezen te worden het gantfche jaar door, zoo in de openbare Bijéénkomften als in de Huis- fezinnen. Tweede Stukjen. Te Amfteldam, bij G. Varnars, 1799. 197 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 18 - : Deze Tijtel wijst genoegzaam uit, wat wij in dit Tweede Stukjen der Theophilantropijnen aantreffen. Behalven eene Redevoering bij de opdragt van een kind in den Tempel, eenige Gezangen en zedenkundige grondftellingen, zijn de meeste anderen uit de fpreuken aan pijthagoras toegefchreven, uit de zedenlijke bedenkingen van pnocij hoes en andere Griekfche en Indifche Wijsgeeren overgenomen; welken, wel is waar, voortreflijke grondflellingen en lesfen behelzen, maar op verre na zoo algemeen berekend niet zijn voor de behoeften der menfchen, en ons dus den reinen troost des zuiveren Euangeliums doen misfen, welke wij, Gode zij dank! bij ondervinding weten, dat den eerhen groridllag van alle Godsverëering behoort uit te maken. — Met onze Lezers tot de aanmerkingen bij onze beöordeeling van het eerfte Stukjen medegedeeld te verzenden, (*) nemen wij hier de volgende Grondflellingen van Zedenkunde , Bladz. 45, voorkomende, over. De fchepping predikt ons een eind'loos eeuwig Wezen, 'tWelk zien a!öm Vertoont, fchoon nooit door 't oog gezien. Haar ftem leert ons zijn raagt eerbiediglijk te vrezen, En die van 'c hart beveelt, dat wij hem hulde bién. 't Is alles u ten dienst befchooren, o Sterv'ling mild door God bedeeld. Ach! laat u 't weldoen fteeds bekoren, Zo pronkt gij waarlijk met zijn beeld, o Vaders, flaat de jeugd van uwe kind'ren gade. Su'ert niet met forfchen dwang, maar wijs beleid hun fchreéft Ziet, hoe natuur hun kwam met hare gunst te ftade, Men kan haar leiden, ja, maar ook verandren? neen. Wilt kindren! u oprecht, gedwee en dankbaar tonen, Gehoorzaamt, zo gij eens gehoorzaamheid begeert. O Zie N. Vaderl. Btbl. II Deel, ifle Stuk, Blad*. 66», Ff £  STUKKEN , BETREFFENDE DE Uw vader worde, als God, door u bemind, geëerd. Wilt met gelijke liefde uws meeners zorg belonen. Hij zinkt, die trotsch op grootheid boogt. De fchande volgt op ijdel pralen. 't Is nedrigheid die ons verhoogt. Terwijl de hoogmoed ons doet dalen. 't Gelaat kan door bevalligheid, üe geest door minzaamheid bekoren. Men ziet het lachte beeld der goedheid in haar gloren, En deze is aller min bereid. Wees open, maar ook wijs; wees waar, maar ook befcheides. Dat zonder fnapzucht u de waarheid dierbaar zij. Verberg ze zonder veinzerij, En durf haar onbefchroomd verbreiden. * Zijn medemenfchen mild met weldaên te befchenken, Is 't hoogst vermaak, de fchoonfte lof. Hou, die ge ontvangen hebt, voor ed'le roemensftof, Doch wil aan 't goed, 't welk ge andren deedt, niet denken. Stukken, betreffende de Vergadering van Gecommitteerden, uit de meeste Nederduitfche Hervormde Gemeenten, tot de Sijnode van Zuid- en Noordholland behoorende, tot inf andhouding en bevordering van den openbaren Hervormden Godsdienst. Eerfte en Tweede Stukjen. In 'sGravenhage, bij J. Thierrij en C. Menling, 1800. 123 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ:- 14 Het is bekend, dat 'er eene vergadering aanwezig is van Gecommitteerden uit de meeste Nederduitfche Hervormde Gemeenten, tot de Sijnoden van Zuid- en Noordholland behoorende, tot inftandhouding en bevordering van den openbaren Hervormden Godsdienst. — Het kan niet anders, dan voorde leden der Hervormde Kerk van belang zijn, te weten, wat door deze Vergadering aan van glijk is verricht geworden. Zij heeft daarom in hare bijeenkomst, gehouden in 'sHage op den löden julij 1799, befloten, dat van tijd tot tijd door den druk zullen worden bekend gemaakt , zoodanige Rapporten, Befluiten en Stukken, welken op die algemeene uijëenkomften zijn ingediend, en welker mededeeling men met reden zou kunnen oordeelen, voor de Gemeenten van aanbelang te zijn, terwijl de bezorging van de»  vergadering der gecommitteerden, enz. 453 deze communicatie aan de Commisfiën uit de Gemeenten van Leijden en 'sHage is opgedragen. In gevolge van dat befluit zijn reeds twee Stukjens in het licht verfchenen. Het Eerfte Stukjen bevat in zich een bericht van de oprichting van deze Vergadering, van hare eerfte werkzaamheden, van het plan, dat zij bedoelt ter uitvoer te brengen, en van de pogingen, die zij heeft aangewend, om de clasfen, die nog geene Gecommitteerden tot deze Vergadering gezonden hadden, daar toe te permoveeren, als ook om de Gemeenten in andere Sijnodale resforten op te wekken, om ouk, zo mooglijk, dergelijke lichamen op te richten, ten einde met elkander over de meer algemeene belangen van den Hervormden Godsdienst te correspondeeren. Onder de gedrukte Stukken, in dit eerfte Stukjen voorkomende, is ook eene zeer lezenswaardige Aanfpraak van den Heer van alp hen, door hem als Voorzitter gedaan in de Vergadering op den aóden Julij 1799. Het Tweede Stukjen deelt ons het Adres mede, hetwelk door Gecommitteerden , van wegen hunne Gemeenten aan de eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam der Bataaffche Republiek op den sden Maart 1800, is ingediend geworden; tot betoog van de Eigendomsrechten der Hervormden op de zoogenaamde Geestlijke goederen en fondfen. Dit adres is uitmuntend opgefteld. Het doet de ftellers van hetzelve eer aan, en is zoo overtuigend, dat zelfs zij, die meest bevooroordeeld zijn , indien zij flegts hooren willen , voor de kracht der hier aangevoerde bewijzen moeten zwichten. Befcheidenheid en cordaatheid verëenigen zich in hetzelve. Men vindt vele menfchen, die niet overtuigd willen wezen, en die, eer zij een opftel in handen vatten, te vooren reeds voornemen tot geene andere denkbeelden te zullen komen, of die zelfs niet lezen of hooren willen, om niet overtuigd te worden. Aan zoodanigen is niets te doen. Maar wie voor overtuiging vatbaar is , wie in ftaat is, om onzijdig te oordeelen, zonder door vooröordeelen , door driften, door de wenfchen van zijn hart, of door religiehaat, in zijn oordeel verbijsterd te worden, zal hier de zaak in zulk een helder licht geplaatst zien, dat hij niet zal kunnen nalaten, het deugdelijk recht der Hervormden op hunne geestlijke goederen, en vooral de onrechtvaardigheid van het Nationaal F f 3 ver-  4j4 STUKKEN, BETREFFENDE DE verklaren van deze goederen te erkennen. Dit opent eene deure van hoop voor de Hervormden. Want, daar men, onder de drukkende overheerfching der verachtïijfce Revolutionairen , in ftaat was , om zelfs in zoo verre de grondbeginfelen der vrijheid te fchenden, en 's volks rechtèn te vertrappen, dat men het grootfte gedeelte der Natie, de fmaadheid aandeed, van hare requesten, deze zelfde zaak betreffende , ongelezen in de kist te. werpen, en zelfs nog de ftoutheid had (zoo ver kan men alle denkbeelden van eer en pligt verliezen) om daar op te roemen, daar is integendeel van de wijsheid, van de rechtvaardigheid , van de bekende fentimenten van het tegenwoordig Wetgevend Lichaam te verwachten, dat het deze zaak, als zijnde de zaak van het meerder gedeelte der Natie, door hetzelve Vertegenwoordigd, met allen ernst behandelen, en dat dit ftuk door alle de leden van hetzelve hoofd voor hoofd gelezen , en met alle naauwkeurigheid overwogen, en beoordeeld zal worden. Men verlangt geene de minüc gunst. Men verlangt alleen, dat men leze, dat men höore, en Dverëenkomftig hetgene recht is , niet flegts eenige individuen , maar het aanzienlijkst genootfchap, in ons vaderland , overëenkomftig deszelfs rechten , behandele. Indien 'er aan het genoegen of misnoegen van het grootfte deel des volks en aan het voorkomen van de fchroomlijkfte verwarring iet gelegen ligt, indien het geenszins onverfchillig is, of Godsdienst, deugd en zedelijkheid onder de Natie worden aangekweekt, dan of kennis, deugd , Godsdienst en zedelijkheid onder het volk , vooral ten platte lande, verloren gaan, en domheid, ondeugd, godloosheid en woestheid van zeden, derzelver plaatfen innemen, dan verdient voorzeker eene zaak, waarvan de uitflag op dit alles zoo veel invloed heeft , eene zaak gewigtig in hare natuur, maar nog gewigtiger in hare gevolgen, de allertederfte behandeling. — Hetgene de Opftellers van dit Adres in hetzelve bewijzen, komt hoofdzaaklijk hier op neder, dat wel verre , dat de bekostiging van den Hervormden Godsdienst uit 's Lands kas zoude zijn gefchied, bet tegendeel zeker is, dat, van de vroegfte tijden af, de goederen door de Christenen, tot inftandhouding en bevordering van hunnen Godsdienst bij één gebragt, niet zijn geweest de eigendommen der Natiën, als Natiën befchouwd, maar iat dezelven hebben toebehoord aan de Christen-Gemeenten,  VÈROADEl.INO VAN GECOMMITTEERDEN, ENZ. 4J5 ten, als zoodanigen, en als bijzondere lichamen en Corporatiën, in de burgermaatfchappijën opgericht; dat zulks ook het geval is met die goederen, tot dat oogmerk door de Christenen in ons vaderland te faroen gebragt; dat wijders, noch in den aart der Hervorming, noch inde wijze, op welke dezelve is daargefteld, iet gevonden wordt, hetwelk thands aan de Natie eenige bevoegdheid geven kan, om die goederen aan zich te trekken; daar de Hervorming, wel langzaam begonnen, en van tijd tot tijd uitgebreid, doch eindelijk zoodanig is gevestigd, dat de gedecideerde, en ook thands plaats hebbende meerderheid der Ingezetenen in Nederland, in het bijzonder in Holland en Zeeland, den Hervormden Godsdienst heeft omhelsd; de Nederlandfche Natie, bij den Munfterfchen Vrede , als eene Hervormde Natie is erkend; en het lichaam van Hervormde Christenen onder dezelve dus is gebleven in het bezit dier goederen, welken zij te vooren als een lichaam van Roomschgezinde Christenen bezeten hadden; dat dienvolgends de Gemeenten in ons vaderland, en in het bijzonder die, tot welke de.vertooners behooren, geduurende dien tijd , met alle recht de geestlijke goederen tot bekostiging van den Hervormden Godsdienst, als hare eigendommen, hebben aangewend; hetgene zoo bij den voorfchreven Munfterfchen Vrede is gewettigd; doof eene geruste posfeslie van meer dan twee eeuwen bekrachtigd; en waarvan het voordduurende genot bij zoo vele refolutiën en verklaringen, aan de Hervormden op de plegtigfte wijs is verzekerd; dat eindelijk de zorge van de Hooge Overheid voor de uitwendige belangen van den Hervormden Godsdienst wel oorzaak is geweest, dat dezelve vele van die goederen en fondfen onder hare Adminifiratie heeft genomen ; of tegen den last van het onderhoud der Predikanten , enz. hier en daar zich geëigend; doch dat die zorge thands ophoudende, die goederen zoo ten aanzien van het eigendom, als de Adminiftratie, in den boezem der Gemeenten, uit welken die genomen zijn, moeten wederkeeren. Wij oordeelen, dat deze uitkomende ftukken van belang zijn voor allen, aan welken de inftandhoudin? van den Hervormden Godsdienst niet onverfcbïllig is, en dat zij aan de Gecommitteerden uit hunne Gem«enten, die met de daad toonen, zich voor hunne zaak op eene zeer loffelijke en werkzame wijze te beijveren , den warmden dank vetfchuldigd zijn. — CHARITE i?» POLIJDORUS door J. J. B A RT HE L E M IJ , Schrij. ver van het Werk: Reize van den Jongen Anackit/is door Griekenland: nevens eene beknopte Levensgefchiedenis van dezen beroemden Man. Naar het Fransch, vrij gevolgd. In denHaage, bij] C. Leeuwefhjn, 1799. 200 Bladz. In iaW De prijs «ƒ15-; Een Roman van den beroemden Schrijver der reis van den Jongen anacharsis, welke ook wij meermalen onzen lof Ff 4 to«-  J. J. B A R T H E L E M IJ toezwaaiden, moet zekerlijk reeds de aandacht wekken van elk, die op kunde en fmaak aanfpraak maakt, zelfs eer men nog deszelfs innerlijke waarde kent. En bevindt men nu, dat deze RoSZ eene geheel nieuwe foort ons in eenen echt Gr.ekfchert tttil eene Griekfche gefchiedenis fchetst , waarïn hij ons met al- en zijn rein vernuft en zijnen gezonden fmaak, en z„ne diepe kunde der oudheid, die wij reeds zoo zeer aan hem gewoon Ziin, op nieuw doet blijken, maar ook, yan het begin tot het einde, den leeslust, doorde treffen d fte fch Iderijen, gaandehoudt, in de daad, dan geniet men een vermaak, dat onze hedeidaagfch gewoone Romans ons maar fpaarzaam verfchaffen Val zulk een gefchrift daarbij in banden eens Vertalers, die, beideta en, ceu gcitiiiu. „„r.nikr recht kundi' . zonder ftijfheid en waaiuu en waarin hij vertolkt, reent kuuui^ * j gedwongenheid , den zin getrouwlijk en lier 1 k weet over te brengen! zoo dat de geest van het oorfprongl.jke ook op zU werk ru t; en wordt het eindelijk door den Uitgever T. pographisch fchoon aan het licht gebragt, dan vindt men zekerlijk al. Ipc wit men in dit opzicht, wenfchen kan. En dit Tlfes VerëenigdP treft men hier aan. Zulk een gefchrift is dus wel der moeite waardig, dat wij er een weinig langer, dan anders bij werkjens van den Roman ftempe 1, bij verwijlen. 'Ü art hele mij fchreef dezen Roman in het jaar 1760, als het ware, ter zijner eigene verpoozing van zijnen noesten arbeid, ?an anacharsis bedeed, en tot een leerrijk.onderhoud van den iongen auu.ac, neef van den ede en, doek rampfpoedigeu ma les 11 er des , ten einde, dus doende, deszelfs verftand, hart en finaak fev«m4n : terwijl dezelve de treffende lotgevallen van twee jonge gelieven, charite en PO lij do» os, op eene, de aandacht boeiende, wijze, in vier boeken, aldus afmaal : Terwijl, onder aegaeus regering, Ajtika,m vrede, bloei, de hTd PisisTRATUS, een getrouw dienaar yan d.en vorst, ma r door h m ondankbaar behandeld , de w,,k genomen