NIEUWE VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK.   nieuwe VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN "WETENSCHAP, K u N S T e N S M A A K. Te A M ST E L D A M, bij martin u s d k b r u ij n, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischftecg, Noordzijde. m d c c c i. Alles, wat gij wilt, dat u de menfehen zullen doen, doe gij hen ook alzoo. JESUS CHRISTUS. vijfden deels eerste stuk.   UiTf REKZELS en BEOORDËELINCEN, De Tlieodicée van paulus, of de rechtvaardigheid Gods door het Euangelium uit het Geloof aangetoond tot Geloof, in eenige Aanmerkingen op deszeljs Brief aan ds Romeinen , met eene nieuwe vertaling en Paraphrafe. Door j. t. van der kemp, Med. Doet. Predikant bij de Schotfche Hervormde Kerk in Engeland, afgezonderd tot den dienst der Heidenen , uitgegeven door HEB-Mj jo. krom. Profesjor en Predikant te Middelburg. Te Dordrecht, hij A. JBlusfé en Zoon, 1800. 335 Bladz. In gr. Octavo. Behalven eene Voorrede van den Uitgever van xcii Bladz. De prijs is f 2 - 8 - : " Dit is het vervolg van het. Werk, hetwelk wij in het' voorgaande Deel van ons Maandwerk Bladz. 1—9 aangekondigd en beoordeeld hebben. De vertaling, Paraphrafe, en Aanmerkingen van deszelfs ^Schrijver lopen in* hetzelve tot het Negende Hoofdftuk van padlus Brief aan de Romeinen ingefloten. Dewijl dit Vervolg op de zelfde' leest gefchoeid is, als het Eerfte Deel, oordeelen wij het niet nodig, 'er iet meer van te zeggen, dan dat wij omzichtigheid, en het gebruiken van het oerdeel des onderfcheids, aan' eiken Lezer van hetzelve aanprijzen, en vooral aan allen' aanbevelen, zich toch te hoeden voor het vooroordeel' des gezags, hetwelk bij. dezen zoo ligtelijk iemand zou kunnen vermeesteren, die dén Schrijver van dit Werk, j. t. v. d. kemp, zou befchouwen, als cencn man, verwaardigd met eene bijzondere en onmidlijke roep!n«' erf ontdekking, en die alles, zelfs het leven, veil heeft, voor den dienst van het Euangelie van den Heere je sus. Ondertusfchen is het, niet alleen, in 't gemeen ," zeker " dat het nodig' en p]igt is, om alle leeringen en ftelfels te beproeven, en niets op menschlijk gezag aan te nemen, maar bijzonder is zulks nodig', wanneer een wijsgerig famenftel, gebruikten toegepast wordt, bij de verklaring en uitlegging der Heilige Schrift, gelijk'hier het geval is, waar de Schrijver v. d. kemp zijn wijsgcerig famenftel in zijnen Parmenides voorgedragen", bij 'paulus volkomen meent weder te vinden, en de gezegden van dien Apostel daarüit telkens tracht op te helderen ; om nu niet' te lpreken van meer dan ééne ftellirig, in dit Werk yoorkomende , die vreemd moet fchijhen in iemand, die zich belijdt, eenLeeriiar der Hervormde Kerfc te wezen, dewijl zij, met het l'eerftclfel dier Kerk, niet . nieuwe yad.bibl.v.deeè.noi. A lig,'  St j. T. VAN DER KEMP ligtelijk zal te verëfFenen zijn. Wij fchroomen niet dus ruiterlijk uit te komen, en zouden, ware dit onze zaak, als Recenfent, zulks gemakiijk kunnen aantoonen. Men beproeve flegts , om een voorbeeld aan te ftippen met de leere der Hervormde Kerk te rijmen, hetgene'vAN der kemp aanteekent op Hoofdfl'. IX: 30. Bladz. 328 nopens de rechtvaardigheid uit de werken der wet, en Mt het Geloof. „ Daar is," fchrijft hij, „ tweeërlei recht^, vaardigheid onder de menfehen bekend, de eerfte uit „ de werken der wet, en de andere uit het geloof. ,, Die uit de werken heen plaats, wanneer de rnensch „ uit een inwendig beginfcl bepaald is, om zijne daaden „ met de letter der wet te doen overcenftemmen. Deze „ is de rechtvaardigheid van eenen mensch , die 001„ fpronglijk rechtvaardig is, waarvan wij buiten den Heere jesus geen voorbeeld hebben. 'Die uit het „ Geloof is de rechtvaardigheid van iemand, die tetren „ den geest der wet gezondigd heeft, en uit een huveu„ dig beginfcl niet bepaald is, om zfjne daaden met de letter der wet te doen overeenftemmen , in de omflan,(, digheden, waarin hij door eigen fchuld verkeert; zijne „ rechtvaardigheid beftaat in het zelfftandige Geloof, 't „ geen de-grond is, vaar op hem de gerechtigheid van v Christus wordt toegerekend, en hetwelk aan zijne daa- den eene richting geeft, overëenftemmcndc met den „ geest der wet: zij ontdekt zich in de erkentenis van fchuld, en van de uitgcitrekthcid van Gods rechtvaar- digheid, en.zijner vergeevende genade." Vóór dit Stuk van het Werk van van dek kemp heeft de Uitgever , de Middelburgfche Hooglecraar krom, eene Voorreden geplaacst, die wij met recht een' Prolcgt/s galeatus mogen noemen, als in welke hij het harnas bijzonder heeft aangegespt tegen onze Recenfie van het Eerfte Stuk dezes Werks, hoe zeer de Schrijver derzelve alle behoedzaamheid gebruikt had, om, zonder iet aan het karakter van den Schrijver of Uitgever te kort te doen, veel min met eenig inzicht °of oogmerk om te beledigen, of verdacht te maken, alleenlijk de Lezers op te wekken tot een oordeelkundig lezen en omzichtig beöordeelen van dit Werk. En deze Raad, erkent de Hoogleeraar krom zelf, Bladz. XLVI. „ niet kwaad te zijn op zich zelve: ook hij prnst die „ aan omtrent dit Werk, zoo wel als in het beöordeelen van deze, of foortgelijke Recenjïën." Wel aan! in de hoofd-  DP, THEODICéE VAN PAÜLUS. $ hoofdzaak zijn dan de Uitgever en de Recenfent het eens! Elk déir Üézereft oör&efej'Wét omzichtigheid, over het Werk, en over de Recenfim, ook over de onze! Maar, daar wij het in de hoofdzaak éém zijn, waarom is dan de Profesfor zoo gebelgd, dat hij den Recenfent zoo onzacht op het lijf valt, dat hij zoo geheel van zijne ftrcek is, en as mus en Profcsfur hennert in ziinen ijver te hulp roept, en bij flot fchrijft: Bladz. XLVII. ,, Onlangs las ik ergens, dat fommige Sehrij„ vers thands hun 'Werk beginnen met hetgene, wnar„ mede vroegere geleerden plachten te eindigen, name,, lijk met het recenferen van boeken. Onder dezen wil ,, ik den mij onbekenden Opfleller van die Recenfe wel „ niet tellen." Lieve Profesfor! daar hebt gij heel verftandig aan gedaan. Toen de Schrijver van deze Rceenfie, nu om en bij de vijftig jaren geleden, zijne krachten eens begon te beproeven , begon hij, waarlijk , niet met het recenfeeren van Boeken; dat Werk heeft hij wat later ondernomen, fchoon niet eerst heden of gisteren; zoodat hij vrij wel weet, wat'er op dien teerling loopt, wanneer een Recenfent ftout genoeg is, om eenige bedenkingen te opperen, tegen Schrijvers-, die met hun famenftel, of het famenftel van hunne vrienden, eenigzins dweepachtig zijn ingenomen. Trouwens, gij weet: Qi/istjuis amat, enz. Hinc hterijmét Doch laat ons den Profesfor verder hooren : ,, De man (de Recenfent) mag „ kundig zijn in een ander vak of wetenfehap: maar het' „ fchijnt toch, dat liet recenfeeren van zulk foor; van „ fchriften met zoo veel wijsgeerige genie, als die van „ den Heer v. n. kcmp, zijn zaak niet is: en dat (dan) „ doet men kwalijk van zich daar aan te wagen." Och arm! de Recenfent meende, dat hij een Theologisch-uitlegkundig Werk recenfeerde, en juist dit was het, waarom hij oordeelde, zijne Lezeren tot een omzichtig beöordeelen van dit Werk te moeten opwekken , omdat hij vond, dat de Schrijver zijn wijsgeerig famenftel zoo ruimfchoots deed invloeien op zijne uitlegging , als of de Apostel" pat-lus juist het zelfde wijsgeerig famenftel gekend had, en gevolgd was. In zoo verre is, hetgene de Hoogleeraar krom voor 'vaa/fchijnlifk hield, Bladz. XXV, zeer zeker, dat de Recenfie Van den Parmenides van eene andere hand is; maar dit is weder een weinig te lijn geronnen , als de Profesfor zijne waarfchijnlijklieid grondde op den fchijn, dat de Recenfent van de Theödicée A % vafï  4 J. t. van dkr kemp ,, van paulus den Parmenides niet fchijnt te kennen, althans in't geheel niet te yerftaan." Maar, onderons, vcrftaat de Profesfor dien Parmenides ook? Verftaat hij deze door v. d. ke m p gefchreveiie Theodicee ook? Laat ons zijn Hoog Eerw. zeiven hoorcn. Dus zegt hij Bladz. 4. „ Én ook mij, dit verklaar ik, zou zulk een gefchrift," (eene befcheidene en gegronde wederlegging,enz.) „wel„ kom zijn, daar ik niets wenfche te beminnen boven de „ waarheid, en'erintusfchen, hier en> daar» ook indit Deel „ uitdrukkingen of gezegden voorkomen — op zijn Cv. ,, d. kemp) Philofophisch ftelfel gegrond, — welke ik, mogelijk bij gebrek van de beloofde fteutels, waarnaar ik ook zelve verlang, niet volkomen doorzie, of voor ,, mij zeiven voor als nog zou overnemen." En Bladz. LXX. ,, Ik weet, dat ik alle moeite deed , welke mij mogelijk was , om, volgends- de Begrippen van den „ Schrijver der The'ódicêe van paulus, de zaak duidc,, dclijk te maaken. Ik verdeedig evenwel het ftelfel van mijnen vriend niet, ik geeve het, niet zonder naarvorfching, op, zoo als het in zijne Theol. Duna,, tofcopica , en inzonderheid in den Parmenides, wordt voorgedragen. Geerne bekenne ik, dat ik hetzelve, ,, in alle de bijzonderheden , nog niet volkomen door„ zie : en het troost mij eenigzins-, dat ik groote mannen, ten aanzien van den Parmenides, wel eens het~ zelfde hoorde belijden. Indien de Philofophie van kant grond heeft — dan heeft het geheele ontologisch ftelfel, de geheele Parmenides, niet veel waarde; „ dan heeft onze geheele Metaphijfica weinig, te beduiden." En dit alles bdluit de Profesfor Bladz. LXXXII. Ik durve nu mijnen Wijsgeer niet verder volgen, ik ,, mogt dan ook meer fchrijven, dan ik wist, of naar,, gaan kon." Uitmuntend, Heer Profesfor! Daarvoor wilde de Recenfent zich juist wachten, en hij mag, daar gij zelf zoo veel omtrend den Parmenides van u zeiven en van groote mannen ongevergd belijdt, h^el wel lijden, dat hij gerekend worde, htm in het geheel niet te verftaan, trouwens hij heeft, meer en veel, bij mijftieke Schrijvers, gelezen, dat hij niet verftond, omdat— de Schrijvers zich zeiven niet verflonden ! ook heeft hij wel eens zulke boeken ter zijde gelegd, gedachtig aan de fpreuk: ft non vis intelligi, non vis legil Voords willen wij hier geen woord meer bijvoegen. Wij zijn het inde zaak ééns. Wij willen beiden, zoo de Profesfor als  de theodicee van paulus. 5 als de Recenfent , den Lezcren voorzichtigheid in liet beöordeelen van dit Werk aanprijzen, en wij belijden, de één zoo wel als de ander , dat wij het famen'ftelfel van den Parmenides niet verftaan, of behoorlijk doorzien, noch ook de Theodicee, uit gebrek van deSleutels, die 'er toe nodig fchijnen, maar die' men nog mist. Alleen moet de Recenfent protest aanteekenen, tegen den Profesfor, wanneer die begeert, Bladz. LXXIII. dat de Recenfent een gedeelte van de fchuld op zich zal nemen" van die langdradigheid, ofte groote uitvoerigheid, waarvan de Profesfor het verwijt weder fchijnt te voorzien; evenwel niet, omdat de 'Recenfent al te onvergenoegd op den Profesfor geworden is. Och ! de Recenfent heeft cenc te veeljarige ondervinding, dan dat hij eenigzins onvergenoegd, laat ftaan , al te onvergenoegd zou worden, op menfehen, die (dit verdient nog ééns herhaald te worden,) dweepachtig met de gevoelens van zich zeiven of hunne vrienden vooringenomen, geene tegenfpraak , ja zelfs geen onderzoek kunnen dulden, „ Indien de eerfte ftof van alles niets is, en het geen door God in dezelve bepaald wordt, de form, gedaan„ te, of beeltenis , nietsheid is;" gelijk de Profesfor Bladz. LXIV., met zijnen vriend, philofopheert, dan zal een Profesfor te Middelburg en een Recenfent ook wel niets anders dan eene form, gedaante, of beeltenis, en dus niets meer dan eene nietsheid wezen: Eilievc! waarom zou dan de nietsheid van eenen Recenfent onvergenoegd zijn of worden, op of over de nietsheid van den Profesfor te Middelburg? Pun&um 1 De Rechtvaardigheid des Geloof,, in de Theodicêe van van der kemp, als mede in de daar voor geplaatfts Foorreden van den Hoogleeraar h. J. krom, miskend, verdonkerd, en ontluisterd. Bricfsg'ewijze voorgedragen, ter waarfchuu-ving en onderrichting van eenvoudige en mingeoefende Christenen, onder de Hervormden. Tiveede Stukjen. Bladz. 46—121. ƒ« gr. OEtavo. Alom te bekomen. De prijs is f: - 10 - : • ' Derde Stukjen. Bladz. 123—191. D& prijs is f: - 8 - : \Tan de Vijf Stukken', over welken de ongenoemde v Schrijver van dit Werkjen, in deszelfs Eerfte Stukjen , zijneLezeren beloofde te onderhouden, met betrekking A 3 tot  6 RE RECHTVAARDIGHEID DES GELOOFS, tot de Theodicee, enz. van van der kemp, uitgegeven door den Hoogleeraar h, j. krom, (*) vinden wij iiet Eerfte in het Tweede Stukjen behandeld, te weten de VVijsgeerige begrippen van van der kemp, omtrend den corfpronglijken ftaat van den mensch, zoo als deze, allereerst, in den beginne der wereld , onmidlijk van God gefchapen werd. Hierömtrend gaat de ongenoemde Schrijver, die, bij den voordgang van zijn fchrijven, ons oordeel, waarmede wij hem berekend achtten voor de op zien genomene taak, meer en meer bevestigt , dus te werk , dat hij eerst het gevoelen van van der kemp, ujjt 's mans eigene gezegden, en uit de nadere verklaring van den Hoogleeraar k r o m opgeeft , hetwelk dan Bladz. 50 , hier op neör komt: De val en ongehoorzaamheid van adam, of de fchuld „ zijner overtreeding tegen het Godlijk Proefgebod, was ,, (de verleiding daar zijnde) een omermijdelijk, natuur^ s, lijk, en noodzaaklijk gevolg, of uitwerkfel, van de inwendige, wezenlijke, en noodzaaklijke boosheid, Welke ,, in Adams ziel plaats had." Vervolgeuds bepaalt hij den eigenlijken ftaat des ver» fchils vooraf naauwkeurig, wat de vraag niet, en wat de vraag eigenlijk zij, welke hij Bladz. 56, dus opgeeft: ,, De vraag, of de waare ftaat des gefchils, is dan ei* genlijk en bepaaldlijk deeze: of die inwendige, zede-s ,, iijkc on-olmaaktheid, welke in de ziel van Adam plaats ,, had , toen hij zich bepaalde, of voornam, om van ,, den verboden boom te eeten, en, ingevolge deeze be^ ,, paaling, ook de daad zelve verrichtede, een wezen-. Ujk, onvermijdelijk, en noodzaaklijk gevolg was van ,, zijne natuur, zoo als God die , bij zijne fchepping , in hem gelegd had? En bij gevolg, of Adam, de ver-. leiding daar zijnde, natuurlijk, twadzaaklijk, en 011- vermijdelijk, alzoo willen, alzoo zich bepaalen, en „ dus daadlijk overtreeden moest?" „ Dan, of diezelfde zedelijke onvolmaaktheid, fchoon ,, inwendig in zijne ziel plaats grijpende, in hem toe-. „ valiig was, — of'hij zich die, door zijn eigen fchuld „ en verzuim, fchoon de aanleiding daar toe door uitr wendige oorzaaken aan hem gegceven wierd, vrijwil,, lig en moedwillig op den hals haalde? En bij gevolg, of hij, overcenkotnftig zijne eindige, maar tevens re* „ de- Zie 2V, Vaierl. Bibl.Vf Deel, ijle Stuk, Bladz. 622.  in de theodicee van v. d. kemp , enz. miskend, f 9, dclijke, natuur de noodige aandagt, voorzichtigheid „ en ' bedagtzaamheid gebruikende , zich daar voor had „ kunnen wagten , en daar van had kunnen en behooren te onthouden?" „ IJet eerfte is het gevoelen van van der kemp: „ het laatfte van alle kundige Wijsgeeren en Godgelecr„ den in onze Hervormde Kerk." En nu verklaart de Brieffchrijver, dat hij van dit gevoelen van v. n. kemp, dus bepaald, niet fchroomt „ noch zich fchaamt te zeggen: " „ Vooreerst: Dat het Godc onbctaamlijk, met de God„ lijke volmaaktheden onbegaanbaar, en regelrecht ftrij„ dig is. " Dit toont hij aan Bladz. 57—86. Wanneer hij overgaat, om Ten tweede: aan te wijzen ',, het onbeftaanbaare van „ van der. kemps gevoelen met de redelijke natuur „ van den mensch, zoo als wij die, bij ondervinding, „ en wettige redeneering , kennen." Dit doet onze Brieffchrijver Bladz, 86—103. — Van daar af tot Bladz. 109, ■ Ten derde , doende opmerken, „ dat het gevoelen „ van van der kemp ftrijdig is, met de hoogstwijze, „ heilige, goedertierenc, billijke, en rechtmaatige, han„ delwijze van den volmaakt onbcrispeUjken en recht„ vaardigen God omtrent den redelijken mensch." Tot hier toe het gevoelen van v. d. K. getoetst hebbende, aan de beginielen eener gezonde Wijsbegeerte, be-. proeft de Ongenoemde Schrijver hetzelve aan de vastgeftclde leer van de Hervormde Kerk, Bladz. 109, en befluit deze proeve Bladz. 112, met deze woorden: ,, Ik „ behoef hier niets bij te voegen, om overtuigend te „ doen zien, dat de leer van van der kemp omtrent „ den oorfpronglijken ftaat van Adam regelrecht fbrjdig „ is met de leer van onze Hervormde Kerk. " Eindelijk befluit de Brieffchrijver dit Tweede Stukjen, hetwelk geheel uit éénen Brief, den derden, beftaat, met eenige aanmerkingen omtrent de pogingen van den Hoogleeraar krom, om dit gevoelen, hetwelk de :e, dan een fchijnbaar verfchil van de'leer der Hervormde Kerk noemt, en onmiddelijk daarop van hetzelve erkent, zekerlijk, is hier eenig verfchil bij onzen Schrijver met het gewoone ftelfel der Hervormden , als ook omtrend den zin , in welken v. d. kemp begrijpt, dat men het nemen moete, als de mensch gezegd wordt, goed en naar Gods evenbeeldgefchapen te zijn, te verklaren en te vereffenen. * A4 I»  8 ' de rechtvaardigheid des geloofs, ia het Derde Stukjen behandelt de Vijfde Brief, zijn, de een andwoord op den Vierden, waar in het in het licht geven der Briefwisfelinge wordt voorgeflagcn, enz, en een vervolg van den tweeden en derden, vooreerst de gedachten des Schrijvers over het tweede punt, door hem ter behandeling genomen, naamlijk de toerekening ran Adams val en ongehoorzaamheid aan alle zijne nakomelingen, Bladz. 131 tot 169. Na de lecre der Hervormden hier omtrend opgegeven te hebben, draagt hij het gevoelen van van der kemp voor Bladz. 154, met de woorden van den Hoogleeraar krom, en maakt dan zijne aanmerkingen , zoo over dit gevoelen zelf, als over de verklaringen,welken van der kemp , volgends zijn ge voelen, aan de gezegden van |paulus geeft, Rom. V: mi — Onder anderen merkt de Schrijver aan, dat v. p. kemp overal de zelfde woorden en' fpreekwijzen behoudt en gebruikt, die paulus gebruikt, maar in eenen geheel anderen zin, dan waarin ze „ van kundi„ ge, naauwkeurig denkende, en klaar fprekende men„ lehen, en dus ook van paulus, gebruikt worden. „ Bij voorbeeld : zonde betekent in het ftelzel van v. „ d. K. niet eene daad, welke vrijwillig en moedwillig „ tegen de zedenwet begaan wordt. Schuld betekent bij hem niet eene ftrafwaardigheid, welke door-zoo,, danige misdaad over den mensch komt, enz. — maar zonde en fchuld betekenen bij hem alleen zulke daa„ den, welke natuurlijke en noodzaaklijkc gevolgen en „ bewijzen zijn van de booze natuur, die den mensch „ wezenlijk eigen is. " enz. Wij moeten den Lezer na het Werk zelf verzenden , alleen het befluit van den Schrijver hier overfchrijvende, Bladz. 160. „ Als. „ men dit behoorelijk opmerkt en nadenkt, zal men „ bevinden , dat het Werk van v. d. K. en bijzonder, „ ook zijne verklaring over Rom. V: 11 ' onversi ftaanbare brabbeltaal is, en vele fchijnbare tegenftrij„ digheden in zich bevat , omdat zijne woorden , in ,, den gewoonen zin verftaan, zijne waare meening niet duidelijk te kennen geven." „ Om deeze reden is het Boek van v. d. K. te „ meer gevaarlijk voor eenvoudige en mingeoeffende „ menfehen, die, niet verftaande, wat zij leezen, ge- vaar loopen, om het kwaadc, zoo wel, als het goe« de-> °ver te necmen. Maar het is, ook om die res, den , niet voorzichtig , dat Mannen van kunde x zulk  |N DE THEODXCÉE VAN V. D. KEMP, ENZ. MISKEND. Q „ zulk een boek goedkeuren, aanprijzen, en den eenvoudigen Christen voor goede waar in de hand ftoppen." Bladz. 160—169, geeft hij van de verklaring over Rom. V, één en ander ftaaltjen op, met de eigene woorden van v. d. kemp, doch, tusfchen beiden zoo omfchreven, of bepaald, als ze, volgends deszelfs bijzonder ftelfel, moeten verftaan worden, en befluit deze opgave, met deze hartige woorden: „Zie daar, mijn vriend! „ Staaltjens genoeg. Wat zegt gij 'er van? Is dat niet „ dienstbaar zijn, en alles dienstbaar maaken, aan los,, lé vooronderllellingen ? Is dat de Heilige Schrift ver- klaaren of verdraajen ? Is dat Godlijke wijsheid uit ,, den Bijbel haaien, of menschlijke dwaasheid in den „ Bijbel infehuiven, en boven denzelvcn verheffen ? Is „ zulk een Boek niet overwaardig, ren van Hervormde ,, Leeraars uitgegeeven en verdeedigd te worden ? Is ,, dat niet een dierbaar huisboek, een ftichtende Schat„ kamer van Onderwijs voor eenvoudige en mingeöe„ fgnde Christenen? " Nog behandelt de. Brieffchrijver, Bladz, 169 tot het einde, zijn Derde Stuk, ,, de toerekening der volmaakte „ en genoegzaamc gerechtigheid van jesus Christus „ aan zondaaren." ,, Over dit Stuk," zegt hij, „zal ik korter zijn, dan „ over de voorige, omdat de Heer v. d. kemp zijne. ,, gedagten daar over nergens, zoo veel ik weet, fteilig „ en duidelijk opgeeft. Het is mij ook zeer opmerklijk „ voorgekomen, dat de Heer krom, in zijne uitgerekte „ Voorreden, nergens dit allcrgewigtigst fïuk aanvoert, „ en de bijzondere gedagte van zijnen Euangclicfchen ,, Vriend daar over opgeeft. Zou misfehien krom ze.„ ve dit niet begrecpen hebben? Of zou hij billijk ge,, vreesd hebben , indien hij deeze begrippen te naakt „ voor elk bloot lag, dat dan geen één HervormdtChris,, ten het boek van v. d. K., met genoegen en ftich„ ting, zou kunnen leezen?" De Brieffchrijver geeft, vervolgends, het gevoelen van de Hervormde Kerk, ten aanzien van dit leerftuk, op Bladz. 170. Waarvan niets in het ftelfel van v. d. K. voorkomt, maar daar tegen geeft hij Bladz. 183 eenige ftaaltjens, hoe v. d. K., over de gerechtigheid van den Heere jesus, denkt en fpreekt. Wij zullen hiervan alleen overfchrijven , hetgene wij Bladz. 188, enz. lezen. A 5 „ Het  io de rechtvaardigheid des geloofs , Het echte Evangelie, zegt van der kemp „ Pag. T57, fielt jesus aan alle menfchen voor, als ,, een Verzoener, door het geloof (als eene nieuwe wet,) ,, even gelijk de Wet der Werken voor alle menfchen ten leven gegeven was; dat is , het Euangelie draagt aart „ alle menfchen het verband voor tusfehen het geloof en het eeuwig leven — maar werkelijk brengt jesus „ gcenc verzoening der wereld met God te weeg, dan „ alleen in dien zin,' waar in wij zeggen, dat een fchip „ in een ftorm behouden wordt , offchoon verfcheiden „ der fchepelingen het leven 'er bij infehieten. " „ Eindelijk tot befluit ," van dit Euangelie, ,, zegt van der kemp, ,, verfchilt het leugcii-Euangelie, 5, „ het geen thans, onder den invloed van de macht der s, „ duisternis, in den naam van jesus verkondigd „ ,, wordt, en waar door de .Satan zielen poogt te ver„ ,, moorden, onder een fchijn van 'er zoogenaamde „ „ Eiuingeliefche Christenen van te maaken, hemels„ ,, breed. Dit valfche Euangelie beftaat uit drie hoofd„ „ ftukken. Het eerfte leert, dat God met alle men„ „ fchen verzoend zij dóór den dood en gehoorzaam„ „ heid van Christus. Het tweede , dat het recht- „ vaardigend geloof beftaat in het erkennen van de ,, ,, Waarheid deezer te weeg gebragte verzoening. Het „ „ derde, dat onz'2 gebrekkige goede werken volmaakt „ ,, worden door de gerechtigheid van christus, „ „ (Pag. 156.) " " En nu fluit onze Brieffchrijver, hierop, Bladz. 190. dezen Brief, in dit Derde Stukjen, met deze nadruklijke woorden : ,, Deeze regels, mijn Vriend ! fchrijf ik niet „ over, zonder ontroering. Het Euangelie van pau„ lus leert ons deeze drie Hoofdftukkcn ; niet zoo „ ruuw en onbefchaafd, als ze hier door van der „ kemp, als fchijnbaar verwerpelijk, worden opgegec„ ven, twens vernuftig brein voor de bevatting van het ,, zuiver Euangelie van paulus niet vatbaar fchijnt te zijn. Maar in dien zin, zoo als boven verklaard „ is. Dit Euangelie prediken alle Hervormde Leeraars, „ uit hunnen Catechismus, op de leer van Paulus ge„ grond. En ik vertrouw, dat de Heer krom dit „ Euangelie voer zich zeiven gelooft, en aan zijne Ge„ meente predikt. Maar is dit nu een lrugen-Euangelie ? „ Zijn dan alle Hervormde Leeraars dienaars van den Satan, om, onder zijn invloed, door dit Euangelie, „ zie-  in de theodicee van v. d. kemp, enz. miskend. ii zielen te vermoorden? Welke ftoute en onbelichaamde " taal V Dat k r o m en alle Hervormden, die dit boek, dit Euangelie van van der kemp, goedkeuren, „ bloozcn van fchaamte! En Gij, verzoenende Borg en 9, Vooripraak van Zondaars! doe genadige verzoening, in uwe gerechtigheid, over deeze ftoute, lasterlijke, „ U, en Üw zuiver Euangelie, zoo hoonende, gezeg„ den van van der kemp! Hij weet niet, wat hij , zegt, " En hiermede eindigt dit Stukjen met belofte, dat one het vervolg ipoedig zal geworden. Onze Lezers zien, uit deze opgave, dat 'er voor den Profesfor k r o m werk aan den winkel zal zijn, indien hij het ftelfel van zijnen Vriend van der kemp tegen zoo gewigtige befchuldigingen zal verdedigen, ook mogen zij , 'uit al het bijgebragte, beilisfehen, óf wij, in onze Rceenfie der The'ódicée van van der kemp, ook te fterk gefproken, en aan den Profesfor krom gegronde redenen voor dat misnoegen gegeven hebben , hetwelk hij tegen onzen Recenfent heeft opgevat, daar wij onze Lezers , en de Lezers dier The'ódicée, alleen waarichuwden , om dat Boek, met behoedzaamheid, te lezen en te beöordeelen ? Eu'dngellfche Schatkamer, of gemengde Bijdragen, ter hcvnordering van de kennis en beoefening van den waaren Euangelifchen Godsdienst. Uitgegeeven door c o r n el18 brem , en door denzelven opgedraagen aan de Beftuurderen van het Nederlandsch Zendeling - Genootfchap te Rotterdam, Eerften Deels Vierde Stuk. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1799. Bladz. 355—490. In gr. Octavo. De prijs is f : - i ó ' ) Ook dit Stukjen bevat in zich eene verfcheidenheid van zaken, die onder Gods zegen zeer gefchikj: zijn, om het verftand te verlichten, en het hart te verwarmen en op te wekken, Zeer belangrijk vinden wij inzonder-. heid twee Brieven over den eigenlijken vorm van aanbidding in den Euangelifchen Godsdienst. Ook vonden wij veel behagen in het Stukjen getijteld: De Zedelijke wet ■de regel van] der\ Gelovigen Zedelijk gedrag. Daarin wordt met recht een fchadelijk uiterfte tegengegaan, waartoe men wel eens uit eenen onberedeneerden ijver voor het Euangelie vervalt. De Schrijver treft juist een geluk*  12 C. BREM, EUÜNGELISCHE SCHATKAMER. lukkig midden. Wij moeten dit Vertoog, in het bijzonder aan alle beminnaars van hetEuangelifche ftelfel, ten fterkfte , ter lezing aanbevelen , opdat men niet tè ver ga, noen dingen van één fcheide , die God heeft famengevoegd. _ De Schrijver der Brieven van een Vader aan zijne Dochter over het H. Avondmaal deelt hier omtrend begrippen mede , die niet algemeen bijval zullen vinden De Leerrede die in het nafchrift aangehaald en gefchetst wordt, fchijnt ons niet veel bondigs in zich te behelzen om deze begrippen te onderfteunen. Men vergelijke de verklaring, die daarin gegeven wordt van de gemeenfehap aan het lichaam en bloed van Christus i Lor. X: 16, met de uitlegging, die wij daarvan vinden m de Brieven van philadelphos, Vde Brief Bladz ii7, en men oordeele, welke verklaring mei den aart der fpreekwijs, en met het verband, het meest over" cenftemme. v De inhoud van dit Vierde Stuk is deze > Mengelfchriften. - Ernftige overdenkingen bij de intrede van het laatfte jaar der agttiende Eeuw. — Brieven gewisfeld tusfehen krispus en gajus. — De noodzaaklijkheid en nuttigheid van den eenzamen en verborgenen Godsdienst. — De zedelijke wet, de re-el van der Gelovigen zedelijk gedrag, - Twee Brieven over .den eigenlijken vorm van aanbidding in den Euangelifchen Godsdienst. — Brieven van een Vader aan zijne Dochter over net Heilig Avondmaal. Berichten en bekeeringen, enz. — Nodige waarfchuwmg aangaande fommige berichten. - Gedenkfchrift van s Heeren genadige handelingen met elizabeth l A s k e ij. Anccdotes, en Merkwaardige gezegden en fpreuken.— Christelijke overwegingen ter gelegenheid van den te4nwooraigen Oorlog. — Verhaal eener aanmerklüke gebeurems omtrend den Eenvaarden Heer b e r r i d g e — Uit i)Avip ram sa ij Gefchiedenis van de Noord-AmeriKaanlche Staatsomwenteling. — Dichtftukjens. — Heilzame Raad aan waare Godsvrienden in hunne beproevingen. — Op het Lijden van Christus. — Lofzangter eere van het aanbidlijk Drieëenig Opperwezen. £ karner - *** Eei'^ M d&X Eu5nSelifcIw Schat. Brief,  J. HERINGA EN C. VAN HERWERDEN, BRIEFVV. , ENZ. 1$ Briefwisfeling over de Godheid van den Heiligen Geest, gehouden tusfchen den Hooggel. Heer j. heringa, eliza's Zoon. Profesfor in de Uitlegkunde van het Nieuwe Testament te Utrecht, en den Wel Eenvaardigen Heere c. van herwerden, Euangeliedienaar in de Gemeente te Amerongen. 10 Bladz. In gr, OSlavo, Alpni te hekomen. De prijs is f: - 4 - : Gedachten over het gehouden gedrag van den Wel Eerw. Heer c. van herwerden, Predikant te Amerongen , omtrend den Hoog Eerw. Hooggel. Heer j. he-* ringa, eliza's Zmi. Profesfor in de Uitlegkunde . des Nieuwen Testaments te Utrecht, door kuriakéfilos. Alom te bekomen. 16 Bladz. In gr. Ottavo. De prijs is ƒ: - 4 - : Schetfen over de VIII en XX Afdeel!ng van den Heidelbergfchen Catechismus, door den Hooggel. Heer j. heringa, eliza's Zoon, Profesfor in de Uitlegkunde van het Nieuwe Testament te Utrecht. Dienende tot nadere opheldering , wegens de gehoudene Briefwisfeling over de Godheid van den Heiligen Geest tusfchen gemelde Hoogleeraar, en den Wel Eerw. Heere c. van herwerden, Euangeliedienaar in de Gemeente te Amerongen. Alom te hekomen. 26 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 5 - 8. Een ongenoemde heeft , volgends een naamloos Bericht aan den Lezer, „ geoordeeld de Brieven, in „ het eerfte dezer Stukjens vervat, door den Druk, gemeen te maken." (moeten of iet dergelijks, zal in de pen gebleven zijn.) Zij waren reeds federt eenigen tijd in affchriften door de handen gegaan, doch het gerucht, dat zij gemaakt hadden, begon ook reeds, gelijk men zegt, dood te bloeden, hetwelk nu, tot droefheid van allen, die waarheid en liefde beminnen , weder verlevendigd wordt. De Briefwisfeling loopt over zeker gefprek, mooglijk agt maanden te vooren, tusfchen den Hoogleeraar heringa en den Predikant van herwerden gehouden, volgends des eerften opgave, over de wijze, om de verborgenheid des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes voor te feilen aan eenvoudigen en twijfelmoedigen. In welk gefprek de Hoogleeraar zich niet rechtzinnig zal verklaard hebben, omtrend de leere der Drieèenheid, dit woord,  14 J- HfiKftMSA en c. van herwerden woord , gelijk ook die van perfoon en wezen, welke frt deze leere gebruikt worden, afkeurende, en bijzonder omtrend de Godheid van den Heiligen Geest. De'Hoogleeraar heringa ontkent, in zhne Brieven, deze bijzonderheden van dit gefprek, welken de Predikant van herwerden opgeeft, en me; zoo veel verzekering opgeeft dat hij aanbiedt, zijne opgave zelfs met eenen eed te ftavën. Wat 'er ook zijn moge, van den eigenlnken loopvan dit gefprek, en van de aantijging van onrechtzinnigheid, zoo veel is zeker, dat de Predikant van herwerden zicli, in deze Briefwisfeling, in geen o-unftig licht voordoet. Zijne Brieven leveren , in ftijl en inrichting, blijken op van eene drift, die eenen Leeriiar van het Euangelie niet past, en nog minder aan eenen gewezen leerling jegens zijnen Leermeester; welke hem met heüschheid en befcheidenheid onderhoudt, doch wiens gemoedelijk en waarlijk ernftig gefchrijf, in plaats vaiï nadenken , veeleer bitterheid des geest es in het hart van den Predikant fchijnt te outftektn! Om niet te fpreken^ van de heilloze zucht tot kettermakerir, die zoo vee? kwaads in de Christenkerk geilicht heeft, en zulks met betrekking tot een leerftuk, hetwelk eene verborgenheid in zich behelst, in welke wij niet wiis kunnen of mogen zijn, boven hetgene gtfehreven is. De Hoogleeraar heringa leert en fchrijft openlijk, met algemecne toejuiching, zijn karakter is, in alk opzichten, ten soede'bekend, moet nu, hoe het ook zij, "s mans onrechtzinnigheid blijken uit een gefprek, onder vier oogen gehouden, hetwelk men, na agt maanden tijds, in alle bijzonderheden, ongevergd , aanbiedt, met eenen eed te 'bevestigen! uit een gefprek, hetwelk niet eigenlijk, over hef Leerftuk zelf, maar over de wijze , jioe 'dat Leerftuff aan eenvoudiger! en twijfelmoedigeit voor te ftellen, gelopen heeft, in welke bijzonderheid de Predikant toch'met den Profesfor fchijnt overeen te komen. Deze en meer andere bedenkingen over deze Briefwisfeling, en het gedrag van den Predikant van herwerden, vindt men, menschkundig, nadruklijk, en manlijk bijeenverzameld voorgedragen in het tweede der boven opgegeven ftukken: Gedachten over het gehouden gedrag, enz. door eenen ongenoemden onder den naam Kuriakêfilos. Zal dit Kerkvriend beteekenen of eene fpeling op den naam heringa behelzen? "Welk Stukjen lezing en aandacht verdient , waarüit wij overnemen en de onze maken, de woor-  BRIEF WISSELING, ENZ» »5 wwdcn, die Bladz. 14 voorkomen: „ Maar welke zullen nu de gevolgen van dezen ftap Voor de Kerk zelve " 7^n 2 — De vonken van verdenking en achterdocht zijn " zoo gemakl'nk geftrooi 1 , de één óf ander vindt 'er zijn " belang in , die aan te biaazen — en zie daar, terwijl " alle de Hoog ichrcrs van den onvcrg.ihjkliiken Man, in " 'onze Kerk, een zeer aanmerkelijk getal uitmaken, den " brand in een gebouw, hetwelk, door de omftandighe" den der lijden reeds ten hoogften ontvlambaar is. — " Hoe zal dan de Nederlasidfche Kerk reden hebben te " treuren, en met z\varte letteren deze daad in hare Ge" fchiedenisfen, tot een afgrijzen voor de Nakomelingen , optekenen." Éindelijk , heeft iemand goedgevonden des Profesfors fchctfen 'over de VIII en XX Afdeeling van den Heidelbergfchen Katechismus , bij deze gelegenheid, in her licht te geven, begrijpende , dat men eenigerma'te daardoor in ftaat gefteld zal worden, om iet meerder van den waaren ftaat des gefchils te kunnen weten, terwijl hij het onderwerp des meergcmelden gefpreks opgeeft, als hebbende betroffen „ het al of niet gebruik maken van de fchets des Profesfors over de VIII Afdeeling van den Heidelhergfchen Catechismus, waarin de Predikant een gemoedelijk bezwaar vond." Hetwelk echter niet meer dan de aanleiding fchijnt gegeven te hebben tot het gefprek, volgends de' opgave van deiii Predikant zeiven. Wij hebben die beide fchetfen gelezen, en, als blijken van des Profesfors fcherp oordeel, duidelijke wijze van voordel, en .gemoedelijke zucht, om, overëenkomftig.het leiliik doel en de inrichting van den Ileidelbergfchen Katechismus, de waarheden der leere, voor de Gemeente, prahikaal en beoefenend behandeld te zien, met genoegen gelezen. In hetgene de Hoogleeraar in dezelven zegt,"geloven wij niet, dat iemand, ligtelijk, onrechtzinnigheid in de Leerftukken, die het onderwerp uitmaken daer beide Afdeelingen van den Katechismus , zal kunnen aanwijzen. Uit hetgene niet gezegd is, zal het, misfehien , wanneer iemand het 'er opzetlijk op wil toeleggen , om ketterij op te fpooren, niet onmooglijk zijn , ftoffe op te delven, om"te vitten. Doch, men bedenke . eene bijö znigt honig uit het zelfde bloempjen , waar het voor de fnin mooglijk is , vergif uit te halen! Zou een ketterjager niet ligtelijk onrechtzinnigheid Weten aan te wijzén in de Brieven zeiven van den Pre- di-  16 J. heringa en c. van herwerden, driefw. , Zttti dikant. van herwerden? bij voorbeeld, wanneer deze fchrijft: Zesde Brief, Bladz. 18. „ Op het verzoenend bloed van den Heere Tesus „ Christus, ftel ik den hoogften prijs: maar mijn ver„ ftand zou zeer verduisterd moeten worden indien ik „ begreep dat ik mij tegen U, (den Profesfor herin„ ga) had bezondigd, en dus in dat opzicht dat bloed 5, meende nodig te hebben." Wij herhalen , hetgene wij meermalen , met betrekking tot het Christendom in het gemeen , en de Hervormde kerk, in 't bijzonder, aangemerkt hebben. He tijds-omftandigheden verëisfchen dubbele zoro- en waakzaamheid , dat de broederfchap en vrede niet geftoord worde ' Het is geen tijd, dat Christenen eikanderen behooren te verdenken om een woord, of te twisten, over de wiizc .op welke de verborgenheid des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, aan ecnvoudigen en twijfelmoedigen dient voorgefteld te worden; veel min , dat men groote en kundige godzalige mannen, wijze voorftanders en verdedigers van den Godsdienst, wier getal zoo dun gezaaid is, dewijl allen, die lange mesfen dragen, o-eene koks zijn, verdacht, en dus misfehien nutloos of moed'loos make. Het is1 tijd , om te waken , en zich aan te kanten, metwetenfehap en verftand, tegen den ftroom des Ongeloofs, die door alles dreigt heen te breken en tegen bet Bijgeloof en Dweperij, die, onder den fchijn van Godzaligheid, de kracht der waare Godzaligheid ondermijnen, en te niet doen.- Nieuwe Scheikundige Bibliotheek. Amicus Plato — feê magis Amica Veritas. Agtfte en Negende Stuk. (Zijnde het Tweeden Deels Vierde en Derden Deels Eerfle Stuk.} Te Amfteldam , bij W. Holtrop, 1800. 277—353 en 1—86 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is te fameiz f 1 - 4 - : TVt Tijdfchrift verdient bij aanhoudendheid alle aanprijzing, zoowel wegens deszelfs gefchiktheid om het Scheikundig publiek over de waardij van de in dit vak uitkomende fchriften te doen oordeelen, als wegens het belangrijke der afzonderlijke Verhandelingen, die in hetzelve geplaatst worden. In deze Stukjens worden beoordeeld:- Natuur - Scheikun*  N!Fl*TVft SCHEIKUNDIGE bibliotheek; lf kundige Verhandelingen Eerfte en Tweede Stuk; Catechismus der Apothvcarsktinst, of de eerfte Grondbeginfelen der Artfenij-mengkunde, door Br, s. f. hermbstüdt, uit het'Hnogduitsch vertaald door f. Mt lijnen; Scheikundige Wijsbegeerte of Grondwaarheden der hedendaagfche Scheikunde , op eene nieuwe wijze gerangjchikt , door a. f: FOUrcroij, uit hetFransch vertaald, door i. C.v. sterk; Journal der Pharmacie für Aerzte , Apotheker und Chemisten ron j- b. a trommsdorf; Siebenter band; a. ïjPElj , Introductio in materiem medicam, inufum Tijronum ; Chemifche Annalen von l. von crelL 1799. Annales de Chemiepar cuïjton, monge &c. Tom. XXVIII — en de- volgende Stokken in haar geheel medegedeeld : . Verhandeling over de Toepasfing der Pneumatifche Scheikunde op de Geneeskunst, en over de Geneesrijke krachten der geoxijgeneerde Zelfftandigheden. Voorgelezen in de Ecole de Medicine te Parijs door fourcroij; Het oogmerk dezer Verhandeling is om te toonen, dat de genezende kracht der geoxijgeneerde Zelfftandigheden in 't bijzonder der geoxijgeneerde Metallen of cb Metaalkalken aan het óxijgene zelf moet worden toegefchreven. Nadat de Schrijver van tijd tot tijd in openbare lesfen zijne gedachten over dit Stuk had medegedeeld en in het bijzonder het Unguentum Citrinum tot het onderwerp zijner overweging genomen had, waarvan hij toonde, dat de verzuuring van het vet door de kwikkaik en het falpeterzuur als de voorname bron van dcszelfs krachten kan befchouwd worden, zoodat het mislVhicn mooglijk was , de kwik voor deze bereiding te kunnen fparen, heeft de Burger alijon de oxijgeneerende uitwerking van . het falpeterz'uur op' het vet nader onderzocht en zijne' proeven beandwoordden volkomen aan deze denkbeelden; hij bewees, dat het geoxijgeneerende vet antipforisch enaniifiphiiHitisch was , "hetgene in deze Verhandeling, nader ontwikkeld en op de Geneeskracht van andere zelfftandigheden wordt toegepast. Over het maken van Aether door Zeezoutzuur, of Zeeznutzuure Aether der Apothekers, door j. b. van mons. Overgenomen uit de Verhandelingen van de Soeieté de Medicine de Bruxelles. Aanmerking over de verfchijnfelen van het Galvanismtis èf de dierlijke Eleciriciteit, voorgelezen in de openbare Zitting van de Soeieté de Medicine van Antwerpen , den 10 Oèober 179S, door j. b. van mons. Een fraai Stuk- nieuwevad.bibl. v. deel.no. 1. B jeiiy  & nieuwe scheikundige bibliotheek. jen , waarin men de verëischten tot liet voordbrengen der Verfchijniëleri van het Galvanismus en liet verfterken van hetzelve en tevens deszelfs werking op levendige lichamen, op verfchiüende zintuigen, op eehe beknopte wijze vindt opgegeven. Verhandeling, waarin onderzocht wordt, of het Azote eene eenvoudige, of famengeftelde zelfftandigheid zij, door c. girtanner. ■ Wij kunnen niet nalaten van deze Verhandeling nog èenig nader verflag te geven. Men weet het gefchil tusfchen de Hollandfche Scheikundigen en de Heeren wiegleb. enz. gevoerd over het Gaz Azote, 't welk ontftaat bij het doordrijven van waterdampen doof gloeiende buizen en 't welk de Hollandfche Scheikundigen toefchrevert aan de dampkringslucht, welke door de buizen heen drong, terwijl wiegleb,göttling, enz. ftaande hielden , dat het water zelf door verëeniging met warmte Hof in Gaz Azote veranderd werd. Beide deze gevoelens worden hier getoetst, en het fchijnt, dat door de waarnemingen en proeven van den Heer girtanner, welken hier breedvoerig worden opgegeven, dit Stuk zeer aanmerklijk wordt opgehelderd. Gelijk men te vooren reeds had opgemerkt, dat vochtige aarden met de eigenfehap voorzien zijn, om het oxijgene uit den dampkring aan te trekken, heeft de Heer girtanner waargenomen, dat dit ook door de aarden uit het water wordt opgenomen; voords wordt de onderltelling, welke de Heer maijek reeds voor eenige jaren gewaagd , doch door geene enkele Scheikundige proef onderfteund had, te weten, dat het Gaz Azote eene famenftelling is van oxijgene en h£drogene,door een aantal proeven bewezen,eii uit het een en ander het ontftaan van Gaz Azote uit waterdampen, die door gloeiende buizen gedreven worden, verklaard: te weten, het oxijgene van het water verëenigt zich gedeeltelijk met de aarde der kolf, of der buis (tot het ontftaan van Gaz Azote is het nodig, dat een wan beiden aarde bevat) terwijl' het overfehot van het oxijgene met het hijdrogene verëenigd in verbinding met de warmte ftof het Gaz Azote vormt; Azote is dus, volgends girtanner, ten water, dat voor een gedeelte van zijn oxijgene beroofd is. Dit denkbeeld wordt verder ontwikkeld , de famenfteï. ling der dampkringslucht, volgends hetzelve, naauwkeuïig opgegeven, de vorming en geduurige vernieuwing van de  h Ül k&MMj&i '0* H- LÊZ: GRIEKS. DICHTERS, i? de dampkringslucht door de uitwaasfeming van het water verkK , en over 't geheel wordt door vele waarneminI n eeri nieuw uitzicht geopend tot het opberen yan vele namurverfchijnfelen, zoodat wij deze Verhandeling ten ftefkI eaan den aandacht der Scheikundigen kunnen aanbevelen: Eindelijk wordt nog medegedeeld het plan voor een Genees- en Heelkundig onderwijs, zoo als het door de Co nmisfie van Geneeskundig Toevoorzlcht te Amjleldam geleerden vervolgends doof de zelve Municipaliteit goedgekeurd en bekrachtigd is. Över het kezen van Griekfche Dicht eis , ter ontdekking der trapsgewijze ontwikkeling van zedelijke denkbeelden. Eene Bijdrage tot de Onderwijskunde van a. h. niem e ij e ft, enz. Uit het Hoogduitsch rerfaald. Te Amjïeldam, bijV. den Hengst, 1799; 38 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 6 - : Dit kleine Stukjen van den, in het vak der' Opvoeding- en Onderwijskunst , zoo beroemden niem e n e r , kunnen wij niet nalaten, zoo aan de ftudeerende ïeugd, als vooral aan jonge Onderwijzers', ter aandachtig lezuig aan te prijzen. imm?rs, offchoon net llegts enkele wenken bevat', kunnen deze wenken echter voor hun, die als Ond-rwij; ers hunnen Leerlingen meer dan bloote woordenkennis wenfehen te bezorgen ,. die hen ook zoeken te leeren denken, en van de ScfciflwWi die zij behandelen , zedenlijk nut trekken', wezenlijk van dienst en aanleiding zijn om een fpoor, dat nog me: algemeen bekend is, en'evenwel verdient gekend te worden te betreden; terwijl ook de ftudeerende Jeugd die tot dus verre de Schrijvers van die zijde met heeft leeren befchouwen, door het lezen van dit kleine Gefchritt, op eene, en wel eene der voornaamlte nuttigheden, te meer bij het behandelen der Dichters, en zelfs der profaifche Schrijvers, zoowel Latijnfche als Griekfche, oplettend gemaakt kan worden. _ , c . , De vertaling is zuiver en vloeiend, weshalven hetbtukjen ook van deze zijde aanprijzing verdient.- ;  co BOUCAIJ, (DE LA MEÜRIflfe) Ondeizoek na de oorzaken d,e in 1649 de oprichting eener Republiek m Engeland te weeg bragten; na die , welke dezelve moesten beflendtg maken; en die, welke dezelve deeden ten gronde gaan, door iïoul.iit (de l \ we urt he) Reprefentant des Volks. Naar den Tweeden Druk utt het Fransch vertaald. Te D"lft bii t de Groot, P. z., 1800. t68 Bladz. In gr. ÓEtavo De prijs is f 1 - 2 - : Tyt de aandacht van een Fransch Staatsburger vooral , ook vallen moest op die merkwaardige Omwenteling , in Engeland voorgevallen in het midden der voorgaande Eeuw, toen de willekeur van het Huis van f..TUAV.Jden Volksgeest, ter herkrijging van Burgerlijke vrijheid en vertrapte rechten, gaande maakte, doch toen ook (en hoe vaak is dit niet het geval! ) dweep- en heerschzucht zich gemeenfchaplijk verëenigden , om dien volksgeest te leiden volgends hare oogmerken en bedoelingen, en dus, in plaats van de waare vriiheid o-c. handhaafd te zien , de dwinglandij, in een' veel uftVettrekteren zin , ten troon gevoerd werd — dit zal memand verwonderen, die fiegts een vlugtig oog ftaat op de Jöngfte gebeurenisfen , in liet voormalig Frankrijk. — Reeds had de Schrijver dit onderwerp voor zijnen navoriclienden Geest uitgekozen, ten einde hetzelve in Itille eenzaamheid, te overpeinzen. — En wie gevoelt niet, daar toch du Gefchiedenis de beste Leenncsteresfe is m het Staatkundige , hoe veel dit onderzoek zal hebben bijgedragen, om boulait voor dien post te vormen , waarin hij naderhand, als Volksverte?euwoordio-er tren voor de Gemeente van Nieuwendam, bij gelegen-, ^heicf, dat in hare Kerk het Orgel voor de eerfte reize gebruikt werd, door o. RIJK vervaardigd. - Gedrukt fel voordeek van de Kerk, 16 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 4 - : 'Zes korte Gezangen, allen op gewoone Pflaim-mclo, Li dijen, die vóór, onder, en na de Leerrede, die by die o-eiUenheid gehouden is , zijn opgezongen, DenkV, 1 derzelver inhoud eenige betrekking hebben , op ht onderwerp^ dat toen behandeld is, Voor het werk van eenen Leeraar. , die dezelve tot eene bijzondere Xnioheid in zijne Gemeente gefchikt heeft, hebben Sezelven met'genoegen gelezen, fchoon ze anders, wat het poëtifchcWt, zich niet boven het middenmatio-e verheffen. De meesten lopen over waarheden van den natuurlijken Godsdienst, en kunnen over het geheel den naam van Euangelilche Gezangen met dralen. Zie hier den eerften aanvang, tot een voorbeeld. God loven;past aan Christenfcharcn: Ze aanfehouvyen iii 'c heelal, Waar 't oog bewand'rend op moog naren, Gods grootheid overal. Zijn lof vermelden bemelhollen ln -ichittereuden gloed, Terwjl zij ftatig drijvend rollen, Daar God hun werking voedt, 9:  £8 O. RIJK, 01» HET FEEST VAN DEN ijDEN OCÏOBER. RIJ- f//^ Landgenoten, op het Feest van den i*4en OEtober, 1800, Te Jmfteidam, bij i ten Brin Gcrritsz. i$ Bladz. In gr. OStavo. Dtoprijs is /:-5-8.' t? en niet hoogvliegend , met geenc onverftaanbare en • , vergezochte beelden opgevuld, maar ook meer re- dcneerenudan fchilderend Dichtftuk, 't welk men in het yak der-Leerdichten zoude kunnen plaatfen , daar het de waarheid , in ongedwongenc versmaat en zoetvloeiend rijm, onopgdchikt voordraagt. - Wij vereenigen ons gaarne met de gedachten des Dichters, en durven deze zijne rijmregelen gerustlijk elk Vaderlander , van welk gevoe en hij ook zij,-ter lezinge aanprijzen. Wij voor ons, keuren den eenvoudigen maar manlijken ftül wel, Jn ^.p^t gevonden wordt, verre boven dè wilde en ijdele nersfenfehimmen, die ons fomtiids voor uitmuntende Dichtgedachten worden opgedrongen De onicheidbare lamenhang der Coupletten , geen" geringe verdienfte m een' Lierzang, maken het ondoenii-k, om zonder het geheele Gedicht af te fchrijven, eenige Proe' ve van deszejfs bewerking mede te deelen, ö' Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Gemotfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Eerde Deel. Te Amjieldam , bij J. Allart, 1800. 564 Bladz In gr. Qiiarto. De prijs is ƒ 15 - : - 5 jT\it Eerfte Deel der Verhandelingen van het Bataaffche ^enootfehap verschijnt thands onder eenen nieuwen lijtel , ten /-inde de voorige reeds uitgegevene Twaalf Deelen , waarvan de Stoffen voornaamiiik ten oogmerk hebben de verbetering van 's Lands WatefSaat het meer bevaarbaar maken van fommige rivieren, bet' °raven van kanalen ter gemaklijker vervoering van koopnianfchappen, het veibeteren van de uitlozing der hm, iienwateren en der werktuigen hiertoe dienffil, als een' volledig Werk -op zich zeiven befchouwd kunne worden , en daardoor het verkrijgen van deze averijn emaklijker en minder be?warend te maken. ' " 0 Het Deel , dat wij thands voor ons hebben li^en handelt bepaaldlijk over de Vuur- of Stoom - Machine' eene de? kunftigfte en tevens voor ons Vaderland eene der  NI6ÜWE VÜIUI. VAN «ET BAT. GENÖOTSCHAP' , ÉNZ". i§ der nuttigfte Werktuigen , die het- menschlijk verrifcfï immer heeft uitgedacht. De onderwerpen in dit Deel voorkomende zijn: ï Historie der Vuur-Machines of Stoom-Werktuigen hier te Lande, te weten van de Oude- en Nieuwe Rotterdamfche, en van de Mijdrechtfche Stoom - Machine , met alle de Stukken daartoe betreklijk door het Bataallche Genootfchap. . II Eerfte Andwoord op de Vraag : Welk. is het beste middel of Werktuig , hetwelk aan eene Stoom- of VmrMachine gevoegd, bekwaam is om, zonder merklijk te ontflellen , geduurende eenige maanden agter een, te werken , en tot allerlei hoogten beneden de vijf voeten, op te brengen eene hoeveelheid waters, welke toeneemt naar mate de hoogte, tot welke het moet opgebragt worden, vermindert, en die overeenkomftig is aan het bekend vermogen der Machine'? Door john wrig-ht, Rooimeester en Ingenieur te Dunfermline rn Schotland.. III. Tweede Andwoord op de zelfde Vraag doorwiL- liam chapman. IV. Derde Andwoord op de zelfde Vraag door reinze l ie uwe brouwer, Maker van de Stoom -Machine te Heemftede. -,! ' ,. V. Eerfte Rapport, over de zelfde Stoom - Machine , door c. j. van de graaf, p. steenstra, p van Diiis wal, en j. j. blassiere, VI. Tweede Rapport, over de nieuwe Rotterdamlche? Stoom - Machine, door d. klinkenberg, en j. j. EL assiere. . VII. Derde Rapport, over de zelfde Stoom-Machine, door j. h. van s win den en c. h. da men. VIII. Natuurkundige Lee-.ingen, over de Stoom-Machines van de oude en nieuwe vinding, door l. bicker. «..) Inleiding over de oorfprongen der Konden en V\ etenfehappen , en de ftichting van het Bataaffche Genootfchap , en oprichting der twee eerfte gemelde Stoom-Machines, door steven hoogendijk. b. ~) Eerfte Leezing, over den Stoom van Water en deszelfs "Uitzettingskracht, als'het eerfte en voornaamfte werkend vermogen der Stoom-Machines. c. ) Tweede Leezing, vervolg van het voorgaande. d. ) Derde Leezing, vervolg van het voorgaande, e. ) Vierde Leezing , vervolg van het voorgaande, ƒ•) Vijfde. Leezing, vervolg van het voorgaande.  meuvvë vêrh. van üet bat. genootschap , en2. g.) Zesde Leezing, over de drukking van den Dampkring , als het tweede werkend vermogen der StoomMachines. L) Zevende Leezing , over de drieërlei foorteri van Pompen. i.) Agtfte Leezing, over de Hefpompen, bijzonder die van de Rotterdami'che en Mijdrechtfche Stoom-Ma, chine. k.~) Negende Leezing % over de vinding der Stoom-Machines, en de famenftelling, werking en het vermogen dei- Stoom-Machines van' de oude -Vinding.; /.) Tiende Leezing, over de vinding, famenftelling^ werking en het vermogen der nieuwe Stoom-Machi-' nes , bijzonder van de nieuwe Rötterdamfche en Mijdrechtfche, en over de voordeden , die ons Land zou kunnen trekken, bijaldien men dezelven in plaa'tle Van Wind-Water-Molens gebruikte, en ook in verfcheide Trafieken en Fabrieken in sebruik bragt.- . _ ° IX. Lijst der bijzonderheden van 9 StOom-Werktuigen' naar de famenftelling van ne wc omen, en naar 6 vandie van James watt, uit vergelijking van welke de meerdere of mindere voortreflijkheid der beide famenftellingen , tegens eikanderen vergeleken ) kan Worden opgemaakt; medegedeeld door h. van liendèr.- X. Befchrijving van eenen Stoommeter en Verflag van gedaane Proeven met dien genomen , door l. bicker en h. w, rouppe." Van alle deze onderwerpen behoorlijk verflag te doen ,laat de bekrompenheid van ons bedek niet toe; en wel dies te minder, daar wij den geest der Verhandelingen niet zonder de daartoe behoorende afteekeningen en figuren , die in het Werk zelf te vinden zijn , kunnen voordragen. Genoeg zij het ons derhalveri te zeggen, dat dit Werk alleszins nuttig is, en de goedkeuring varf alle kenners van nuttige, en voor het heil onzes Vaderlands belangrijke Wetenfchappen, moet, en zeer zeker zal wegdragen. Bé.  c. z1llê8êw, BESCHRIJVING VAN DEN WATERSNOOD. $1 Befchrijving van den Watersnood, van V paar 1799. Id vcrfcheidene Gedeelten van ons Vaderland door ijsverflop^ pingen veroorzaakt; met Kunstplaat en en een Rivierkaart. Door cornELIS zillesen, Lid van de Bataaf Jche Maatfchappij der Wetenfchappen te Haarlem. Te Amftetdam, bij J. Allart, i8oo< 364 Bladz. In gi\ Octavo. De prijs is f 8 - 4 - : ,, rVii deri ongelukkiger! Watersnood , welke het 011,, derwerp mijner befchrijving zal wezen eenigzins toe te lichten, vooral aan '(voor') dezulken die maar ,, oppervlakkige denkbeelden daar van hebben, zo die,, ne ik eerst den loop onzer rivieren aan te wijzen , „ en dijkbreuken in dezelve voorvallende , op te gee,, ven, Welke landen daar door overftroomt (d) wor- den, als mede, waar zoodaanig Innundatie- (Inimda„ tie) water zich zelve , of met behulp van Sluifen „ (Sluizen) en Watermolens ontlast. Ten tweede wat „ (zoogenaamde) ijsdammen of ijsverftoppingen zijn, — waardoor die veroorzaakt worden, — hoe de wer,, king daar van is , en wat fchadelijke gevolgen dezel„ ven kunnen hebben. - En eindelijk ten derde, wat akelige gebeurtenisfen, dezen winter, bij ijsverftop„ pingen hebben plaats gehad. " Zie daar het ontwerp des Schrijvers met deszelfs eigene Woorden opgegeven. De twee Eerfte Stukken^afgehandeld hebbende, welke Verhandeling ruim veertig Bladz. beilaat, gaat hij tot het derde over , waarvan wij de Inleiding weder kortheidshalve zullen overnemen: „ — Heb ik mij (zegt hij) in de twee voorige poinc„ ten aan eene zekere orde gebonden, dan dien ik ook „ dien leiddraad te houden, en ik ben verpligt de ge„ bcurtenisfen in die orde te plaatzen, dat de een (e) „ de andere ontwikkeld (t); want is 'er geen uitwerk„ zei zonder oorzaak, zo diend (t) de natuurönderzoe- ker , zo veel mogelijk*op te fpeuren , hoe oorzaa- ken en uitwerkzelen in hun verband werken. • — ,, Een oppervlakkig Gefchiedverhaal kan ons daarom „ in dezen van geen nut zijn, maar wel een zodaanig „ verhaal, waaruit de Natuurkenners nut trekken kun- nen. " n Ik zal om die reden de gebeurtenisfen in dier voe- » ge  §4 C. SlLLESEN , BESCHRIJVING VAN DEN WATERSNOOD^ ge rangfchikken, dat ik in de eerfte plaats zal opfeil venv den ftaat der boven rivieren voor den tijd der ijsverftoppingen; hoe de watershoogtë geweest'is op ,, de onderfehcideii plaatzen, kort voor, en bij de hs„ verftoppingen , om daar uit te kunnen opmaaken, j, waar de verftoppingen in de rivieren plaats* hadden, ,i en welke gebeurtenisfen 'er' in den Boven -Rhïjn heb„ ben plaats gehad ten tijde der ijsverftoppingen , ge„ beurtenisfen die den grond laagcn (leiden) van het ,,.gecne 'ei- vervolgens in de benéden rivieren is voor* ,,• gevallen; en welke gebeurtenisfen ik dan naar de tijd* 5, orde zal opgeven." Met veel naauwkcurighcid heeft de Burger zielesen dit zijn ontwerp uitgevoerd; döch onzes inziens te öriw ilagtig voor kündigen en minkundigen beiden; voor de eerften, omdat Zij velen der hier gegevene onderrichtingen en aanmerkingen niet behoeven , voor de laatften , en dus vöor de meeste Lezers, omdat dezen aan de theö-> ric der Waterbouwkunde en diikbraken, althands in die uitvoerigheid als dezelve hier behandeld wordt, wciniV gelegen ligt. De Schrijver had zich dus in dit opzicht marklijk kunnen bekorten, en zou daarentegen incer aan de verwachting van het Publiek beandwoord hebben s indien hij de bijzondere gevallen , waarvan wij hier en daar flegts enkele ftaalen ontmoeten, meer vermenigvub digd en dus eene volledigere Gefchiedenis van de rampen, door dezep watersnood veroorzaakt, geleverd had;' of indien dit zijn oogmerk niet geweest 'w'arê, had ten rninfte de Tijtel anders ingericht en .dit Werk genoemd moeten worden: Verhandeling over den Watersnood, enz; Grove leemtens in den flijl en onnaauwkeurigheded in de fpelb'ng ontiieren ook dit "Werk, even als de meeste andere'Gefehriften van zillesen\ Levensbeschrijvingen van herOemde Kinderen, of voorbeelden voor de jeugd, om te dienen, tot een Leesboek , en tot ouderwijs voor Kinderen, door a. f. t« freville, uit 'tiet Fransch. In drie Deeltjens. Met Pladten. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij]. Mart, 1800. Buiten het Voorwerk, 264 Bladz. In De prijs is f 1 - 10 - .' Welk verwijt men immer deze eeuw doen moge, hooit zal men met grond kunnen zeggen, dat men in  k. F. J. FREYllXE , levensb. VAN ber. KINDEREN. 33 hl dezelve vergeten hebbe, voor de behoeften van het verftandénhartder jeugd te zorgen: 'er zijn zelfs zoo vele '^efchriften van allerlei aart voor dezelve vervaardigd, dat men wel eens geklaagd heeft, 'er wierde tegenwoordig in dit opzicht te veel gedaan. Dan het zij hier mede geleden hoe het wil, het Werk, waarvan wij thands het Eerfte Deel aankondigen, voorziet alweder in eene nieuw erkende behoefte, en het kan zeker niet misten, of dit «efchenk zal den kinderen zooveel te aangenamer en nuttiger zijn , als zij gaarne Gefchiedenisfen, ook Levensbefchrijvingen, lezen, en zij in die van perfonen, met hén iri jaren meer gelijk , ook meer belang zullen ftellen. Veel konden wij hier van zeggen, had ons de Schrijver van dit Werkjcn niet van deze moeite ontheven, in de uitmuntende Vóórrede , voor hetzelve geplaatst ,■ en die wij den Ouderen en Onderwijzeren der jeugd bidden voor-il niet over te liaan. Van zestien beroemde kinderen worden ons hier de Levensbefchrijvingen medegedeeld, die zeer onderhoudend zijn gefchreven en met enkel de bekwaamheden van hunnen geest, maar ook de braafheid en edele hoedanigheden van hun hart aflchetten: een verëischte, vooral noodzaaklijk , zullen zoodan^e Gefchiedenisfen als voorbeelden nut ftichten. Zij zijn uit alle tijdperken der Gefchiedenis van onze tijdrekening genomen, beginnende met het verhaal der tweelingen, kinderen van sabinus en eponina, digt bij Rome geboren in een onderaardsch hol, in het jaar 70, en eindigende met dat van den korten levensloop van christiiian hendrik heinecken , geboren te Lubecb, in Nederfakfen, in het jaar 1720: De vertaling is vloeiend. de druk netjens uitgevoerd, en dit Deel met vier fraaie plaat jen s verliérd; maar de fpelling wenschten wij wel, dat ziiiverer geweest ware, bovenal in een boek' voor de jeugd. Evenwel zij blijft zich zelve vrij gelijk, én dit is daarbij dan zeker nog het besté. Men fchijnt zich inzonderheid daar op te hebben toegelegd, om taferelen van zulke kinderen te fchetfen, die reeds vroegtijdig, in den bloei hunnes levens of in hunne vroege kindsheid zelfs, zijn overleden. Van.de zestien kinderen ten minfte, wierlevensloop hier gelchildera wordt , vindt men veertien , wier vroegtijdig uiteinde uitdruklijk wordt gemeld, terwijl men omtrend de twee Overigen' in onzekerheid blijft. Dit heeft 011$ niet gcfmaakt; en wij hopen niet,- dat zulks ook ijl de overige - NIEUWE VAD. BIEL. V. DEEL. NO. I. C VOOf-  24 A. f. j; f r e v i L L E voorbeelden, die ons in de twee volgende Deelen no«zullen gefchetst worden, moge plaats grijpen, offchoon de \ oorrede ons doet vrezen , dat dit het doorbande plan zij; immers dit verlpreidt een duister floers over het geheel, en maakt geduurig droefheid en fpht oaan<*V men j&intèn en tet8en> die zoo vele vruchten • "„ , , • ,}s zoo ontijdig ziet weggerukt. Het belif ''l<' " Uil111 , alSemeeil> wanneer deze opmer< : r natuur, zich ons zoo dikwijls ^dringt: dan hier treft dit gevoel nog fterker, daar alle dictrei 200 opzetlijk, naast elkander f 1 1 1 u 1 -n* Ook icon deze indruk wel eens nadeel volg val het lezen dier verhalen voor vanneer zij zich gingen verbeelden, dat het gevolg van uitftekende vermogens, het löo ifheid en deugd ware r een denkbeeld va« met : iu ïnöedigend tot het verwerven van kennis of goede eigenfehappen , en even min gefehikt , om der jeugd goede denkbeelden van en gezindheden jegens God m te boezemen. Het verwijt, dat men saltsmann over zijnen karee van karelsberg en sander over zijn boek de Voorzienigheid, ten aanzien der verzameling en bijeenvoeging van alles, wat maar naar ellende zweemt, gedaan heeit, treft onzen Schrijver, veel meer, dan hen. Wij zien, daar te boven, geene reden voor deze handelwijs. Men heeft toch ook wel voorbeelden van zoodani^en die eerst als kind en vervolgends als man of vrouw uitgemunt hebben. _ Wilde men zich evenwel enkel in zoo Verre tot hen bepalen , als zij kinderen, in den engften zin, ten voorbedde dienen konden, men had hun leven flegts tot zekere jaren toe befchrijven kunnen en het overige weglaten, of flegts met een paar woorden, en hoe nuttig ware ook dit niet geweest! kunnen toonen, welk een fchoon gebouw op zulke goede grondflagen naderhand opgetrokken werd. En bij deze aanmerking voegen wij nog eenen wensch, die bij elk vaderlandschgezind ouder of onderwijzer der jeugd, wien dit boek in handen komt, ook zekerlijk opWellen zal. Wij vinden hier naamlijk beroemde kinderen uitverfchillende landftreeken en gewesten afgemaald, maar tot hier toe geen eenig uit ons Vaderland. Of men die, in het vervolg, nog aantreffen zal, is ons, met het oorfpronghjk Werk onbekend zijnde, onbewust. Maar zo  levensbeschrijving van beroemde kinderen. 35 I dit het geval in het geheel niet of flegts fpaarzaam wezen mogt, ware het dan niet wel der moeite waardig, de ' zoodanigen, aan welken het ons toch zeker niet ontbreekt , op te zamelen, en, als een vierde Dceltjcn , bij dit Werkjen te voegen? Lang hebben wij gezocht naar een ftaaltjen, om onzen Lezeren ter proeve van het geheel mede te deelen. Wij wilden naamlijk hier toe gaarne een gantsch verhaal nemen, dewijl men daarüit het best over het geheel oordeelcn kan. En daar van echter was een enkel kort genoeg, om ons te dienen, en wij kozen het ook zoo veel te liever, omdat het eensdeels van een kind is , . welks vroege dood ons niet uitdrukhjk wordt gemeld, en ons anderdeels eene deugd fchctst, zoo beminlijk in een kind , maar ook zoo zeldzaam bij een zoodanig, dat in bekwaamheid boven anderen uitmunt. Het is liet derde verhaal in deze Verzameling, en betijteld: „ P u d e n s , of het zedige Kind te Hisconièn gebooren , hij de Adriatifche Zee , in het jaar 112 van de Christlijke Jaartelling." Luidende hetzelve , met bewaring der eigene fpclling des Vertalers, aldus : ,. Het Kind, van 't welk wij ene korte befchrijving ,, geven zullen, zou voor altoos in het duister vergeten zijn gcbleeven , zo niet een Opfchrift, in de Zeven- tiende Eeuw, door een van de Zonen van den voor,, zitter van het gerichtshof te' Lamoignon ontdekt, 9, hetzelve had bekend gemaakt. Dat ftuk, ter gedach- tenis van dat Italiaanfche kind opgericht, heeft ons ,, maar twee trekken van zijn voorbeeldig leven be,, waard: doch die genoegzaam zijn, om de gedachtnis „ van zijnen roem tot den laatften nakomeling te doen ,, voortduren." ,, Lucius Valerius, bijgenaamd Pudens , dat is , de „ zedige, werd gebooren onder Keizer Trajamis, in de ,, Stad Hisconièn, welke tegenwoordig Guasto heet, in „ Abruzzo aan deze zijde (*), aan de Adriatifche Zee. Den naam en ftaat van zijne ouders hebben wij niet ,, kunnen ontdekken. Echter kan men over hunne lief,, derijke genegenheid voor hunnen Zoon oordelen, uit ,, de vorderingen, welken hij in de lettcröeffèningen heeft gemaakt. Pudens was nog maar dertien jaren oud, ,, wan- Cj Zie oyer deze plaats hoogstraateks Woïrdenivtk, C 2  36 a. f. j. tut vil t e ,, wanneer hij zich ook durfde aanbieden onder die" „ gene, welke na den prijs in de Dichtkunde dongen. ,, Deze prijs beftond in een Vcortreiujkc gouden eerpen-ning en een ijvoren lier, welke prijs, om de vijf ja„ ren , den genen toegekend werd , welke het 'beste „ Dichtftuk maakte. Deze uitfpraak gefchiedde bij ge„ legenheid van de telling der huisgezinnen, welke om „ de vijfjaren te Romen en in het Romeinfche gebied ,, gefchiedde. " „ Valerius behaalde niet alleen de overwinning over „ ene groote menigte van mededingers, welke meer dan „ nog eens zo oud waren. Doch het gene aan zijnen' ,, roem een nieuwen luister bijzettede, was het buitengewoone van de cerbewijzingen , welken men hem „ aandeed. Het ftuk werd Verfcheidene dagen achter een gelefen. Het droeg de algemeene goedkeuring' ,, weg, en men kon elke reis niet nalaten , 'er op nieuw 5, met aandacht na te luisteren." „ Het is te beklagen, dat men zelfs het opfchrift! ,, van het dichtftuk van Valerius niet weet. Het moet ,, ten uiterften belangrijk zijn geweest, en niet weinig edele gevoelens hsbb'cn uitgedrukt, dewijl het vol,, ftrekt door elk bewonderd werd_, en wel zo , dat verfcheidene aanzienlijke perfonen m bedenking gaven, of men niet nog ene bijzondere beloning aan dezen ,, jongen Dichter geven moest. Sommige gingen zelfs „ veel verder, en fielden voor — hem ter ere — een koperen ftandbeeld op te richten." ,, Dit laatfte vocrftel werd zonder enigen tegenftand „ algemeen goedgekeurd. Men liet daaröp van Rome ,, de eerfte Kopergieters komen, welke onvermoeid be„ zig waren aan de voltooïng van dit nieuw gedenk,, ftuk. Zo dra het afgewerkt was, werd het op de ,, voornaamfte plaats van Hisconièn opgericht. De dag, ,, wanneer zulks gefchieden zou, werd onder trompet,, tengefchal in de eerfte Steden van Italiën aangekon,, digd. Deze voorafgaande aankondiging had een voor„ treflijk oogmerk. Het was om de romeinfche jeugd ' ,, dit feest te doen bijwonen , en haar tot naijver te bewegen, door daarin te ontdekken, dat verdienften „ zo heerlijk beloond worden. " Men zou vermoeden, dat zulke overwinning, wel„ ke hij behaalde, het toppunt wezen zou van zijnen „ roem. Doch daar van was het verre af. Hij gaf door  LEVENSBESCHRIJVING VAN BEROEMDE KINDEREN. 37 „ door zijne overwinning een allcrfchitterendst bewijs „ van zijn vernuft: maar bij deze gelegenheid gaf hij ,, geen minder lofwaardig blijk van het edele van zijn ,, hart. De voorfpoed , welke maar al te dikwerf aan „ waanwijze inbeelding voediel tot zelfverheffing geeft, „ was in 't geheel niet in ftaat om hem in 't^minfte „ hoogmoedig te maken, In 't tegendeel die groote „ eerbetoningen maakte hem meer of min neerflachtig. „ Hij bezat juist die befchroomdheid, welke met waare verdienften hand aan hand gaat, en bleek diep verle- gen te wezen te midden van alle de toejuichingen, ,, welken men hem van alle kanten toebracht. " ,, Een onverwacht voorval deed nog meer , dan al „ het andere , de waarde rijzen van de hoogachting , ,, welke men den jongen Vaïefïus Pudens, wegens zijne talenten en zedigheid, toedroeg. In dat zelfde ogen- blik, wanneer de eerfte regeringsperfoon van de Stad ,, Hisconièn een kroon van lauren op het ftandbeeld van den jongen Dichter plaatfte , ontdekte Pudens „ een weinig verder een' Van zijne mededingers , en wel den genen, welke, volgens het oordeel van het j, algemeen , Pudens zo na bij kwam , dat men nog ,, enigzins getwijffeld had, wien men den prijs zou tae- wijzen , waarom die mededinger ook vrij wat ftem- men gekregen had. Geweldig getroffen door het zien ,, van dezen mededinger , op wiens gelaat vrij duidlijk „ droefheid en grievende fpijt te lezen was , nam Pu,, deus eensklaps de kroon van het ftandbeeld af, liep „ na zijnen mededinger toe , en zette hem dezelve op het hoofd. Terwijl hij hem om den hals viel, riep ,, hij uit, „ ,, Gij verdient ze boven mij. Dat men ,, ,, ze mij heeft toegewezen, is ongetwijfeld meer uit „ ,, aanmerking van mijne jaren. Men heeft mijne jonk„ ,, heid wel willen aanmoedigen. " " — „ Deze twee mededingers bleven zo een geruimen tijd, „ eikanderen om den hals hangen. Zij ftorteden beide ,, tranen, en waren buiten ftaat een enkel woord voort- tebrengen. Zo zeer waren hunne harten als toege- klemd door de levendigfte indrukken , van welken ,, niemand enig gevoel heeft, dan1 die ene edele ziel bezit, kiesch is , en ene waare opvoeding heeft ge,, noten. " Dit fchouwfpel, 't welk zo veel verwondering ver„ wekte, deed ene verbazende menigte toefchieten rondC 3 „ om  jS A. J. F. FREVILtE, LEVENSB. VAN BER. KINDEREN . „om publius valerius en zijnen mededinger , „ welke nog eens zo oud was , dan hij. Elk een gaf zich in het vervolg alle moeite om die treffende ge,, beurterlis' te verhalen , en de minftc bijzonderheden „ werden door den een aan den anderen medegedeeld, ,, in alle de gewesten van het Keizerrijk. Zedert dien „ dag was men met zich zeiven in tweeftrijd, wat men „ meer roemen ,zou , of de overwinning van Valerius, ,, bijgenaamd Pudens, dat is, het zedige kind, of wel „ zijne deugdzame handelwijs, en de braafheid van zijn „ hart." Reize door de Majorij van ,s Hertogenbosch in den jaare 1799- (dn Brieven. ) Met Plaat en. Te Amfleldam , bij A. B. Saakes, 1800. 240 Bladz. Voorrede en Nafchrift XVI. Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f 2 - 4 - : TJIet eerfte gedeelte dezer Reize behelst een gelijk één* -»■ toonig verhaal van Roomfche bijgelovigheden , geweldenarijen en grilligheden, als welken wij, in de vóorige Reize reeds zoo menigvuldig aantroffen (*), opgehelderd en geftaafd met nog nadere bijzonderheden, ontmoetingen en bewijzen, die ons, over het geheel, den dommert aart der Majorijënaars, in vele ongünftige trekken, fchetfen, het lot der Hervormden, in die ftreeken, doen beklagen , en hartlijk om verzachting en verbetering wenfehen. — Tusfchen beiden, in den Negentienden en Twintigften Brief, naamlijk, geeft de Schrijver ons een oppervlakkig bericht van de Natuurlijke Historie der Majorij, en de voornaamfte voordbrengfelen van dat, in vele opzichten, Vruchtbaar land. — Terwijl hij in de volgende weder voordgaat den zelfden deun van domheid en bijgeloof te herhalen, en door verfcheidene ftaaltjcns te bevestigen. Bchalven verfcheidene trekken van geweldigen haat en Godsdienftige vervolging, welken het karakter der Majorijënaars grootlijks ontëeren, en met verbazing en verontwaardiging zullen gelezen worden, willen wij de volgende algemeene befchrijving van hunnen Godsdienst, zoo als die Bladz. 145 voorkomt, overnemen. 5, Hoe (*) Zie N. Vaderl. Bibl. IV Deel, ïfle Stuk, Blad». 83.  2.ETZE DOOR DE MAJORIJ VAN 's HERTOGENBOSCH. 59 „ Hoe meer ik," zegt de Reiziger, „ mijn Vriend! }? den Godsdienst der Roomfchen in de Majorij be„ fchouw, hoe 'naauwkeuriger ik denzelven naargaa „ hoe meer ik in het gevoelen verfterkt word, dat de- zelve niets van het Christendom dan den naam bezit. ,? Zij gelooven, dat 'er een God is , doch zij zijn niet ,j in Haat, om één eèhig voldoend bewijs, dit weet ik „ bij ondervinding , voor het beftaan van een Opper„ wezen aan te voeren. Alle hunne Godgeleerde kunde „ beftaat hierin, dat zij het Pater-noster, Amiaria, • het Geloof en de tien Geboden, zoo als die in hunne „ Kerk geleerd worden , van buiten kennen. Nimmer ;, kezen zij den Bijbel; echter zijn 'er eenige, die, als „ zij eene vcrtaaling der Vulgata kunnen krijgen , den„ zeiven nu en dan eens in handen vatten. — Al hun Godsdienst beftaat 'in het uitwendige; doch wen ik „ juist zal fpreeken , dan moet ik zeggen : „ Een 3» j> Roomfche in de Majorij bezit in het geheel geenen 3, „ Godsdienst, want het' is bij mij eene voldongen „ ,, zaak , dat 'er in het hart geen Godsdienst kan 55 55 plaats hebben, als het verftand geene Godgeleerde ,*, ,, kundigheden bezit. De Godsdienst van het hart 55 55 moet ook de Godsdienst van het verftand wee„ „ zen. " V . Eindelijk ontmoeten wij hier van Bladz. 179, tot het einde, een Aanhangfel, waarin eenige verbeteringen, die men den Schrijver heeft toegezonden , worden medegedeeld. — Bchalven dezen , ontmoeten wij ook in deze Twééde Reize zelve, hier en daar, eenige veranderingen en verbeteringen van dingen, welken of den Schrijver, in de Eerfte Reize, niet genoegzaam bekend, óf verkeerd medegedeeld waren. — ' Nu nog een woord van de Voorrede en het Nafchrift. In de Eerfte verdcedigt de Uitgever den Schrijver tegen verfcheidene bedenkingen en aanmerkingen, welken men tegen zijne voorige Reize gemaakt en hem medegedeeld; had. — In de laatfte verhaalt hij aan zijne Lezers, wat de onderteheidene Tijdfchriften van zijn 'Werkjen gemeld hebben.^ En hier komen wij 'er het flegtst 'van allen af. Wij willen ons echter 'in geene breedvoerige verdeediging, tegen de geheel zouteloze aanmerkingen van den Uitgever inlaten, maar durven elk onbevooröordeeld Lezer tot onze eerfte beöordeeling,, ten gemelden plaatfe medegedeeld, gerustlijk verzenden. — Intusfchen is C 4 het'  £0 REIZE DOOR DE MAJORIJ VAN 'S HERTCGENB08CB. het ons aangenaam geweest, dat reeds, in deze tweede Reize , van onze aanmerking , ten aanzien van het hoofd en fiot der Brieven, is gebruik gemaakt , daar dezelven merklijk korter, en dus minder verveelende zijn , dan in de eerfte. — Wat de Uitgever eigenlijk bedoelt, wanneer hij fchrijft, dat wij fomtijds, op eene pnmedoogende -wijze, meer de Schrijvers en Drukkers dan de Wei-ken zelfs, gispen, omdat wij niet altijd van Stukr jens , fchoon dikwerf op eenen brpmmenden toon, in de Nieuwspapieren , aangekondigd , met lof gewagen, weten wij niet, maar dit weten wij, dat en Schrijver en Drukker beide berisping verdienen, wanneer.zij 011befchaamd genoeg zijn hunne Landgenoten te misleiden , en voor niets beteekenende prullen het geld uit den zak te jagen. Slegte daden verdienen aller afkeuring, zonder dat hier perfoonlfjke haat of partijdigheid in aanmerking komt. — Wanneer wij recht uit willen fpreken ,' dan komt het ons voor, dat, daar het voorname oogmerk dezer Reizen, zoo als uit den inhoud, van zeiven, in de oogen valt , is , . om het hard lot der Protestanten onder dp tegenwoordige vervolgzieke en onrechtvaardige handelingen der Roomfchen te fchetfen en mede te deelen , en Schrijver en Uitgever beter zouden gedaan hebben, de flukken hier toe betreklijk, uit echte befcheiden opgedaan, gefchiedkundig te befchrijven, en als eene bijdraT se tot den tegenwoordigen tijd uit te geven, dan in eene Reisbefchrijving, die, behalven ééntoonige berichten van bijgeloof en onderdrukking , weinig merkwaardigs- of .belangrijks behelst, dezelven telkens, tot verveelens toe, te herhalen. — Voor het overige is het ons van weinig belang, te weten , wie de Schrijver of de Reiziger geweest zij , waar omtrend zoo velen verkeerd gegist hebben , hoewel het ons anders, misfehien, niet geheel onmooglijk zp,-i zijn, eenige bewijzen van denzelven op te doen. Schuit-  SCHUITPRAATJEN, ENZ. 4* Schuitpraatje», of Samenfpraak tusfchen eenen Predikant, " Bataaffchen Officier; de Vrouw van eenen Soldaat, eenen Beestenkoper en eenen Burger in de Trekfchuit van Rotterdam op Delft. Inhoudende vrijmoedige gedachten overhet gedrag der Roomfchen omtrent het exerceren, Patriotisme, Kerken, Ambtenaren en Schoolmeesters in de Baronnie van Breda. Als mede iets over het uitdelen der zilveren Tabaksdozen in den Bosch , voor het redden van Ongelukkigen in den laatften Watersnood. Alóm te bekomen. 23 Bladz. In gr. OElavo, De prijs is f:-6-: Uit den toon, waarop deze Samenfpraak geftemd is, als voornaamlijk de gewelddadigheden der Room-' fchen ten aanzien van de Protestanten , in de Majorij van den Bosch en elders, behelzende, (want van de overige zaken, op den Tijtel gemeld, krijgt men flegts ■ een zeer oppervlakkig denkbeeld,) als mede uit het voorval, hier Bladz. 22 medegedeeld, en hetgene wij ook in de bovengenoemde reis ons herinneren gelezen te hebben zouden wij bijkans gisfen, dat en de Reis, en deze Samenfpraak, van den zelfden Schrijver haren oorfprong hebben. Doch dit zij zoo het wil, die de bovengenoemde Reize gelezen heeft, zal deze Samenfpraaü: van vveinig belang oordeelen. Hij heeft echter hier de namen Van perfonen, die voor hunnen betoonden ijver en hulpvaardigheid, in den jongllen watersnood , op hoo"- gezag met eerbeloningen begiftigd zijn, doch door den° in de°ze Samenfpraak voorkomenden, Burger, als , in dit opzicht, zeer o.nverdienstlijkc mannen geteekend worden. Wegwijzer voor Vrouwen , hoedanig derzelver Mam^ te martelen — Dochters verkeerd op te voeden — en zichzelven aan den bedelft af te brengen. Departement van den Amftel, Zesde. Jaar (1800.). De prijs is f 1 - : - : Of dit Werkjcn gefchreven zij, om de haatlijkheid der ondeugds-lesfen, welken eene Moeder hier aan heure Dochter zoo onbewimpeld geeft, te doen gevoelen, ten einde de jonge Lezeresfen eenen affchrik tegen dezelven ïn te boezemen; dan, of hier onder dien fchijn waarlijk C 5 een  fS. wegwijzer vqor vrouwen, enz. een oogmerk fdniilt, om de zeden der Vrouwlijke Teu<*<ï Volkomen te bederven , durven wij niet befliS im mers dn laatftc kunnen noqh mogen wij van ™SchnT yer ter wereld ondcrftellen, maar hoe" het "er ook medé gelegen - wi, raden onze lieve Vaderlandfche Meis jens, dit Boek en'zorgvuldig te fchuuwentil • j" datgene , hetwelk^ ^^c^"^"^^ Satire , tegen de hedendaagfche wereld gefield is 'S voor m ernst gemeende ' lesfen op te nemerr AlthanS wij houden den weg, welken de Schrijver , hï dit Werk vo^fe^W? °"de^ naatl jftfnS; voor anergevaarlijkst, en wenschtcn hartliik ; dar £ Schrijver van dit Lettcrmonfter zijnen arbeid belezen Wen^nichonkenais, tot een beter doelde aang" de bree , Stads Vroedmeester te Arnfteldam aan het Pubhek nopens het door hem verzoek e, en bf den Raad van k^eneesHuMi» J oeverztcht dier Stad. Te sim/til ■^is^Ji^T^48 Bladz-ln è- Adres der Commisfie van Geneeskundig Toeverzicht ■ aan &M™»Pfteit van Arnfteldam f betreed zekert SS/Tr'i *f* feester aan tut rubriek enz. Te Arnfteldam, b i P. den Hen«st L | £ Crauenfchot. « Bladz. In gL OaZ %e°pr% Befchouwing van het Adres der Commisfie van Geneeshm 'a i? u hlY: \S'"ds Vroedmeester te Arnfteldam. Te ^prifsls p^T11' 24 BhdZ' \ W - F) ^«^^fflïi0*^ J"aren' oudfte Stads hoedde Jrf r Am(leldam » en uit dien hoofde , met" de zorg voor de zwangere Vrouwen in het St. Pieters Gasthuis belast had alleen het uitfluitend recht Se Leerhngen de Verlosfmgen in dit GefHcht te laten b t i.rn.cn, in het Vroedkundig onderwijs, ontnamen de bree  de eree, aan het publiek, enz. 43 3ree deze zorg en dit voorrecht , waardoor dezelve zich beledigd oordeelende, en overtuigd, dat de nieuwe fchikking ten uiteriïe nadeelig was,'zijn ontflag als Lid van de Commisfie van Geneeskundig Toeverzicht vroeg , en verkreeg. De b re e meende de reden van 'dit zijn. gedrag aan het Publiek te moeten bekend maken , en hier aan is het eerst genoemde Stuk zijne geboorte fchuldig : waarin de Schrijver , na vooraf zich van de beschuldiging , als wilde hij eene Monopolie voorftaan, te hebben vrij gepleit, tracht te bewijzen, dat de gemaakte verandering niet goed is , 1 omdat de Hoogleeraar, aan wien dit onderwijs wordt toevertrouwd, te jong is om zoo veel ervarenheid te" bezitten , als daartoe verëischt wordt, 1 dat, daar niemand kan gezegd worden, eenige ervaring van aanbelang te bezitten, ten zij hij ten minfte 30 natuurlijke , 20 niet natuurlijke, en even zoo vele tegennatuurlijke, dat is in het geheel 70 verlosfingen gedaan hebbe, onder het opzicht van eenen ervaren Leermeester : en bij de nieuwe regeling van vroedkundig onderwijs bepaald is, dat die Hoogleeraar, voor elke verlosfin'g onder zijn opzicht gedaan, zal genieten 10 guldens; deze met elkander hem eene fom zullen opbrengen van 1400 guldens , 3 dat bij eene anterieure fchikking van de Coriftituecrende Vergadering, der Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht, bepaald was, dat dit onderwijs , voor zoo veel het practicale aangaat, zoude verbleven worden aan dien Stadsvroedmecster, die te gelijk Vroedmeester was van het Gasthuis, en deze daar voor genieten zou in eens van elk zijner Discipelen 600 guldens, 4 dat deze fchikkingj door hem zeiven mede'beraamd was, en hij zoowel, als de andere Stadsvroedmeesters, zich daar aan zoude onderworpen hebben. Wordende dit Stukjen gefloten, door eene opgave der behandeling door de'Commisfie de bree aangedaan, waardoor hij zich beledigd meende te zijn. Schrijvende hij aan dezelve toe, dat de Raad door de inftigatic hem niet naar verdienfte heeft behandeld. Tot wederlegging van dit Stuk is. het tweede, het Adres van de Commisfie, enz. ingericht. Terwijl het te gelijk het gedrag der Commisfie jegens de bree verandwoordt, en onderzoekt, wat men te denken hebbe over de befchuldiging , door de bree de Commisfie aangetegen , van eene geconfirmeerde magt door infti- ga-  44 DE ZANDLOOPER VAN LTJDEBIAN. - gatie of niet erkentelijk of niet rechtvaardig te hebben doeH handelen. * Het derde Stukjen overtreft het voorgaande van den zelfden Schrijver, en dat der Commisfie, in fcbrijfwijze en zaakliikheid zeer verre , en doet het gunftig oordeel wel eenigzins naa de 2ijde van de bree overhellen. Wij voor ons willen echter met bepalen , welke partij het grootfte gelijk heeft, en vergenoegen ons , met deze (Tukken kortlijk te hebben opgegeven Het Hollandfche fpreekwoord, waar twee kijven . hebben zit bjuïen fehula, is zoo hier ais elders waar. Van harte wenfchen wij te zien, dat de gemaakte verandering i,i het Gasthuis dezer volkrijke Stad in de daad eene verbetering zii ■ da tijd alleen zal bier kunnen beflisfen. DeZandlooper van iudeman, een gevonden Fragment; aan Meester franciscus, waarin onder anderen biina ongc(oofit)ke , maar egter door den tijd waar bevond, n Gefchiedenisfen, voorkomen, en vooral ook, de Nummer 47, 48, ?/' ^'n?*' Z9' enz- elks opmerking verdienen. Voor de Maand Julij. la den Haag, bij Seryaas de Graaff en Comp., 1709. , De Zandlooper van ludeman, enz. — Voor de Maand August ut. —- Te /amen 62 Bladz. In gr. Oüavo. 'De prijs ts f: • 8 - : c J Van deze Brochure zouden wij geen gewag maken, dan tb leen, om den Lezer te waarfchuwen, voor dit Prullchrift en meer anderen van het zelfde foort. Zoo ras ludfman ea Meester franciscus in het fpel komen, is het doorgaands geen zeer gunlhg vcorteeken. Veelal zijn dezelven gelijk aan eea uitlokkend uithangbord van eene vaankroeg, of verlopene herberg, niet te vergeten, dat 'er doorgaands eenige beurzerfnij. derij op;-ol»t: waarvan men deze Schrijver en Uitgever niet weinig l:an befehuldigen, daar wij „ van alle die ongelooflijke Ge» fchiedemsien , en die echter door den tijd waar bevonden „ zijn, — die ook elks opmerking verdienen." volftrekt niets gevonden hebben. Misfchièn zijn dezelven bewaard in de rol' welke, volgends den tijtel van het Tweede Stukjen, met dé Maand September geopend zou worden. Nieuwsgierig naar de opening van die rolle, of 'er ook iet belangrijks in gevonden inogt worden, hebben wij daarom tot dus verre onze pen van het papier gehouden; doch daar wij geene vervolgen van dit -periodiek Prulfchrift hebben ontvangen , vertrouwen wij dat de goede fmaak van het Publiek dit voordbrengfei van' e n. onrijp vernuft , of van eene hongerige maag en platte beurs, Vroegtijdig en pas na de geboorte zachtjeus heeft doen ontfla-  eRnsT en böert, voor de XIX eeuw; 45' pên, waarom wij het dan ook liefst, in ffilte, willen laten ruften, zonder, door eenige verdere aanmerkingen des Schrilvers or.befnedene pen op nieuw in beweging te brengen , 111 hooe dat aan haar bewaarheid worde het fpreekwoord, C en dit wenfchen wij van gantfcher harte) Requiescat in paté* in fectila feculorum. (Zij ruste in vrede tot aan het einde der eeuwen). Ernst en Boert vóór de XIX Eeuw, of Almanach van bef.haafde knndigheeden voor den jaare i8ai. Met Plaat en. Te Arnfteldam, bij W. van Vliet en J. van der Heij. In Duodc cimo. De prijs is f 2 • to - : Zie daar, bij het begin der nieuwe Eeuw, een fraai Nieuwlaargefchenk van onzen fch:anderen, kundigen en geestigen Landgenoot a. fokke, simonsz, die ons, door zijne luimige tenens 200 menigmaal de lever deed fehudden; een gefchenk, dat hij, wordt het wel opgenomen, jaarlijks wil herhalen; en wa-rbii de Uit?evers tevens zoo min koste en moeite hebben gefpaard, dat inhoud en vorm beiden ons Vaderland eer aandoen, en de onderneming, naardien dezelve toont, dat de Nederlander ook in dezen voor Duitfchers noch Franfchen behoeft te wijken, de goedkeuring en onderfteuning verdient van alle Bataafichff kunstminnaars, ,* < , , , Vernuftig is de aanleg van dit Natiönaol Tijdboeken, dat, behalven hetgene men gewoonlijk in eenen Almanach zoekt, ook, in verfchillende vakken, als die van wijsbegeerte, jchoone kun* Ren ftaaië letteren, dichtkunst, korte verhalen, uitfpannmzen ' en zeden en gewoonten, ernftiga en boertige opftelien zal leveren waarvan hier reeds de voldoendfte proeven voorkomen ; als eene Samenfpraak tusfchen lucht hart en z waarmoe. dig over het vermaak, een vertoog over de Schilderkunst, eenige aanteekeningen betreffende de Taalkunde, voornaamlijk een onderzoek behelzende over eene eerfte taal, heuo en leander, een Heldendicht, gevolgd naar het Griekfche van mu!fi0, den Grammaticus, een luimig verhaal, betijteld:de fchoo. tie Kantittne, iet over het danfen en den Spaanfchen \ olksdans Fandango, iet over het Tooneel, en eindelijk iet over de zeden tn gebruiken der oulen , bij gelegenheid der befchrijving van eenige ontdekkingen in de opgedolvene Steden Herkulanum en Pnmpeii. Fraaië niet alleen , maar kostbare plaatjens, geteekend door j KuijPRR, en door l. a. clakssens gegraveerd, verforen het werkjen , zijnde 1 het welgetroffen afbeeldfel van den wijsgeer k«nt; 2 pausias en glijcera-, 3 Taalproef van PUMMETicus; 4HER0 en lrander; 5 de Fandango; 6 Ha Baihuis in de opgedolvene Stad Pompeii; midsgaders nog «wee zoogenaamde Karrikatuurplaatjens, in teekening en konsc  40' e«»st EN boert, voor de XIX eeuw. gevende?6 pkatjenS' in huDne foort> ten «u»Ae niets toeOverigens is dit werkjen niet alleen fraai gedrukt maar oo'- ». bonden «n een fchoon gegraveerde Couverture en in eu/pafen toudraal, gelijk de Franlche en Duitfche Almanache* - "„*WODder derhalven, dat wij, hoewel niet gewoon om in ons Maandfchrift van Almanachen te fpreken, bfdezen eenè noodzaakl.jke uitzondering maken , daar dezelve, door belang uitkomende, eene zoo fchoone uitzondering maakt. Of de Ne. ÏS h?^" ook kanstlieve"d ^ Vaderlfndschgezlnd genoeg zuilen denken, om deze pog.ngen hunner Landgenoten te onderfteunen en aan te moedigen, dat wij ons na een iaar wéér met SmSS Verbl''jden ^ ^ S^iSi Don karlos. Kroonprins van Spanje; Treurfpel. ƒ„ vijf Bedoven door M. westerman. In deu Haage, bilt ^T^iTf^'iT ^ ^SBladJ.L Me7nknfrhhet u.itv?er,'ge Dramatifcbe Stuk van dezen naam, tZm 1 in het Ho°Rdu,tsca gefchreven door den be- i S ir'"?' aiS frMi in het N«fc"»ui«ch ™<°»« door door den ZIL'JL' V°°f ^ ^ jaren ■ te ^'ft^n, dit treffend Z ï eaai AL.LA*T "ingeven. Men weet, da ^er ,n rI - ' U'e%dan vierh0»derd Bladzijden beflaande, hoe zicht „£ JTuVü Tooneelen «feafceld, in meer dan één op. TooLp m 'kt W3S VOOr eene daadiiike uitvoering op het Tooneel. Menig een , getroffen door de kfture van dit Drama, wenschte zekerlijk wel eens, hetzelve zoodanig bekort of SïTktld' ZleD'lkdat h6t °°k k0n Vertoo"d worden; dan de S™'^ de ««werker zich geheel en al in deszelfs SUt ZZ f'ïjerplaatfen, en, als ware het, met zijnen kortintfcLT'°Pdat> bj) verfcbikking, inlasfching of verï ii ii^ scHiLi.ERbleve.en tevens het geheel niet u?bL?d Varl allerlei laPPen m°fert fielijken - deze moei. werd vn^L 6 Fdeni. 1" aan dit mla,4e" «* dus verre niet taÏnlÏÏ ? I. 60 buk«WaSm Aft£Ur eindeliik kreeê di< Stuk mede Snt^et'.-en bdL°e'' om> ondanks bezwaren, daar mede verknocht, d,en arbeid op zich te nemen; en wij moe- ng vergeleken hebbende, betuigen, dat hij ziin werk over h?t fötoftSdatoWrt,^Cht- Cnhi d«"^tmatiVger.S?. wefeeSd Ü danItbafrheid der Tooneelminnaars. Het Stuk, wei gelpeeid, kan met nalaten te voldoen. Te breedfpukig zou 01 •  DON KARLOS, KROONPRINS VAN SPANJE. 47 onze Recenile worden, wilden wij onzen Lezeren eene opgave der veranderingen doen, die schiller's Drama hier ondergaan heeft, en daarbij de re-tenen onzer goed- of afkeuring voegen. Wij gelooven zelfs, ons thands ia het algemeen, van de moeite te mogen ontdaan, om den inhoud van dit Treurfpet te fchetfen, met reden verönderitellende,dat die den'liefhebberen van schillers of van Dramaiifche fchriften niet onbekend Zal wezen. De Burger wbsterman vergunne ons dus, hem enkel de twee vol» gende aanmerkingen mede te deelen. Hij heeft, voor eerst, aan het einde van het Stuk , deze verandering gemaakt, dat, daar schiller het treurig lot van Karlos eenigzins duister laat Voor Lezer of Aanfchouwer, en hij elizabeth laat voord leeyen, of ten minfte haar lot niet beflist, nu aan karlos dood geheel niet meer te twijfelen is, en de Koningin , als onfchuldig en door haren eigen Gemaal vergeven , voorkomt. Hij geeft, in zijn Voorbericht, voor het laat» fte,ook deze veel afdoende reden, dat het minderfmartlijk valle, een onfchuldig flagtöiFer te zien flerven , dan eene deugdzame vrouw, aan de zijde van een dweepziek eri achterdochtig Gemaal, die zijnen zoon deed ombrengen , de trouw niet heilig achtte, en in ftaat is, haar op alle wijze het leven te verbitteren, te zien overblijven. Wij moeten echter belijden, dat de manier der eindelijke ontknooping van het Treurfpel, zoo als die thands is daargefteld, ons ook niet geheel voldoet. Immers wanneer de Koningin ook al onfchuldig mogt geacht worden ten aanzien eener verbodene liefde tot haren zoon, zij is nogthands fchuldig , in zoo verre zij van hec oproerig plan van don karlos kennis draag, en zelfs , ten zijnen behoeve, oproer verwekt heeft. Karlos is ook, blijkens hetgantfche S'uk, een rebel, hij moge 'er nu zoo veel reden toe gehad hebben, als hi] wil,en zijn gedrag jegens zijnen vader is, in vele opzichten, zeer berisplijk. Dit alles bevestigt ook de gefchiedenis. Maar hoe ftroo« ken dan nu de volgende gezegden van de Koningin en den Koning, waarmede het ftuk eindigt? KONINGIN. „ Uw zoon kunt gij niet meer redden, en ik derf, als hij, „ onfchuldig." KONING. „Onfchuldig! Elizabeth! mijn zoon onfchuldig! en ik hun „ moordenaar! Drie flagtöffers mijner wraak bloeden voor mijn' troon, en de Goddelijke wraak verplet mij niet! Ha! reeds! „ opent zich de aarde onder mijne voeten.. . . Reeds zie ik mij van de bloedende onfchuld voor de ge iuchte rechtbank „ fleepen! Eindelooze Almagt! is 'er dm geen ledig tusfchen „ tijd en eeuwigheid, dat ik hen hier ontwijken en daar niet onder  fii DÓN KARLOS, KROONPRINS VAN SpANfÉ; ,| derde oogen treden kan? — Neen, neen! uwe rechtvaardig»' heid cischt voldoening! dat de menschheid mij vloeke! . .°. „ dat de wroeging mij iederen rtond verbitterd Gedwee ónder-" ,•; werp .ik mij. . . gedwee wil ik ten voorbedd Stekken, dat dé misdaad nimmer de ilraf, ook niet op den troon, kan ontwii- „ ken." Philips mogt zich zijner wreedheid en harde handelwijs beMaagd hebben jegers de Nederlanden, zijnen zoon en gade, waardoor hij aanleiding tot rebellie gegeven had; maar 20» kon hij Hiet we-l fjVréken; en hield hij zijnen zoon waarlijk onfchuldig, Waarom kon hij hem dan niet meer uit de handen der Inquifme svddui, waarin hij hem flegts oogenbliklijk, en wel juist, onï dal hij hem fchuldig keurde, overgegeven had? Ten tweede hadden wij wel gewenscht, dat westerman, hier en daar, wat beter p de rechte plaailTig der geflachten eit naamvallen, en der lidwoorden gele: had, die het een en ander aanwijzen. Zoo heet het, bij voorheJd, Bladz, 30: ,, rech„ ten, die de f» hovelingen vreemd zijn" Bladz. 34. ,,De(n~) „ Zoon hrbt gij 'er uitgerukt." Bladz. 35. „ Aan zijnen ml ,-, onderwerpt zich uwen (uw') Koning.'" Bladz. 40. „■ 6 Zoo ft weet den (de) Koning niet te beleor.tn.'" Bladz, 66. ,, Zwijgt ,i tiU den (de) Hertog? '1 Bladz. 67. „ IVaar was nu den C*?> s, moed van Albat en den (de) heiligen (heilige) ijver, die ,, (n) Domingo voor mijne rust liet blijken " En deze fouten *indt men aan verfcheidene andere plaaikn, meermalen, gelijk Bladz. 68, 70 en elders, zoo zelfs, dat Zij den zin verwarren. Wij merken dit geenszins aan uit zncht tot lettervitterij, msaf uit wezenlijke achting voor de overige verdienften des Schrijvers en Acteurs. Ook Jufvrouw post heeft, in dit opzicht, nu en dar» gemist, doch maar zeldza.-m. Van eenen Acteur echter vordeit men , onzes bedunkens, niet ten onrechte, dat hij zijne taal veiKa, en w>j nemeri deze gelegenheid tevens waar, om hera, wierr wij , voor het overige, meermalen met genoegen hoorden, te herinneren, dat hij, gelijk velen zijner kunstbroeders en zusters 4 ook in het ipzeggen zijner rollen, zich dikwijls aan de genoemde fout fchuldig maakt, hetwelk kiefche ooren kwetst, en veel van hor fchoone in de declamatie wegneemt. Hoe ligt zou het toch Atteurs en Aftricen niet vallen, dat weinige van de eerfte grondregelen der taal aan te leeren, en die geringe oplettendheid te ge*< brniken , flegts nodig , om zulke in het oog loopende wanvoegliikheden in het opzeggen te vermijden. Immers ook ééne dei nmtigheden van het Tooneel behoort de befchaving der taal .te wezen.  CtTTREKZELS én BEOORDEELINGEN: Disfcrtatio Inauguralis de veterum et recentiorum Ob' trectationibus, vcritatera religionis Cbriftiana? non la-* befaiï'tantibus, immo confirmantibus , quam , confenfu vcnerandi Theölogorum ordinis in. inclijta Duisburgcnfiuin Acaderaia , pro fummis in theölogia honoribus exhibuit janus scharpius, Haga-Batavus, Jure Eccl'ciiaftico Roterodamenlium Ecclefia; Pastor legitimus, illiusque confenfu jam Pastor Ecclefia» •Logenfis in Orientali Frifia Borusforum, Societati Ha- ■ gaine pro defendenda — Zeisterienji et Roterodaner/fi de propaganda religione Chriftiana adfcriptus , a. d. lo Januarii Anni mdccxcix. Duisburgi apud Fr. Ad. ■ Bentzon et Gronings , apud N. Veenkamp et Filiuim Conftat ƒ 2 - 16 - : Dat is: j. scharp, enz. Inwijdings-Verhandeling, over de aanvallen van ouden en nieuweren , de Waarheid van het Christendom niet omverwerpende , maar veel meer hévestigende, tot het verkrijgen van de waardigheid van DoBor in de Godgeleerdheid, op de Hoogefchool te Duisburg, enz. Behalven het Voor- en Nawerk 346 Bladz. In gr. Octavo. In de Voorrede van deze Verhandeling , die , wegens hare uitgebreidheid, met recht, een Boek genoemd kan worden, meldt de Eerw. sciiarP ééne en andere bijzonderheid nopends zijne lotgevallen , en bijzónder omtrend deze Verhandeling, dat, de hoogde waardigheid in de Godgeleerdheid, als Doctor, hem, op het, verzoek van j. eilshemius Conliliarius van den Kerkenraad te Aurich, en Ouderling der Kerk te Leer, door de Academie te Duisburg toegekend zijnde, onder dit mids, dat 'hij eene Academifche Verhandeling zou leveren , hij deze Verhandeling heeft opgefield , geduurende zijn arrest, Waarin men hem, bij zijne doorreize door Groningen, eenigën tijd, op zekere vermoedens , gehouden had , doch waarüit men hem, op eene eerlijke wijze , heeft ontflagen , en dus zonder behulp van genoegzame Boeken, een' en ander en zijne gefchrevene aanteekeningen uitgezonderd. Ondeïtusfchen is met dit alles deze Verhandeling eene genoegzaam volledige Letterkundige Gefchiedenis van alles, wat Jooden, Heidenen, Mohammedanen, Deïsten, nieuwe Hervormers, flIEUWE VAÖ, BJJJLt V. DEEE. NO* 2. d ënz<  5& j. s c h a r r>' enz. tegen de waarheid van het Christendom gefchrevett hebben, en van hetgene, ter verdediging van het Christendom tegen deze aanvallen, te boek gefield is. Te weten, het geheele Gefehrift is vervat in drie Afdeelingen. De Eerfte AfdceKng fpreekt van de aanvallen der Joodfche Rabbijnen, en toont aan, welke voordeden het Christendom, bij üot, daaruit getrokken heeft. De Tweede Afdceling wijst het zelfde aan , met betrekking tot de Heidenen, gelijk de Derde Afdeefing met betrekking tot de Mohammedanen, en de laatfte bellrijders van het Christendom, het zij onder den naam van Deïsten , Naturalisten, Nieuwe Hervormers-of anderen bekend. De Eerw. scharp behandek zijn onderwerp vrij breedvoerig, en in a/le bijzonderheden , met alle de blijken van eene ongemeen nitgeftrekte belezenheid , en kennis aan genoegzaam atles, wat voor en tegen over hetzelve gefchreven erf gedrukt is- geworden. Tot eene proeve zullen wij hier pfaatfen,, hetgene hij (Pag, 3i8> van kant heeft aangeteekend, „ Velen meenen , dat de geheele Christelijke Godsdienst niets bevat , dan Zedenkunde, en dat , om deze gezag te geven, het geloof in God en de hoop van eentoekomend leven of genoegzaam „ of zelfs nkt eens nodig is." „ Trouwens, hoe zeer kant zelf verklaard heeft, dat ide Critifehe Wijsgeer te de Openbaring niet benadeelt, Jiogthands , wie zal, ftdert de Schriften Vcrfuch emcr Itritiq aller Offenbarung (Kmiïngsb. juDecxcir.) Übcr den rerfuck einer kritiq aller Offenbarung, ven m» niethamïuer, (Jcna mdccxcii.) en kant's Religion innerhalb éer granzen der Vernuiift. bxdccxcih ,in het rrcht zijn geIfomen , geloven, dae dezelven Verweerfenrfften zijn, voor ' handeling : Uber einige Ausferungen des Herm Prof. kants, die Auslegung der Bibel betreffend, waarbij gevoegd zijn: Einige Bemerkungen das Studium der Theologie betreffend, &c. waarvan de Tweede Druk is uitgekomen Erlang. 1794. Zijn Samenfrel is overhoop geworpen onder anderen door storr van Tubingen in Annotationes qutzdam Theologie^ ad Philofophicam kantii de Religione Docïrinam. 1793. Seiler, Der vemunftigs glaube an die Wahrhcid des Christenthums. (Erlang. 1795.) en in het meermaals reeds geprezen voortreflijk-Werk: Uber die Göttlichen Offenbaruug, dat in Twee Deelen is uitgekomen 1796, 1797, en eindelijk in dit jaar (1798) heeft ewald te Hannover uitgegeven: Über die gf'ösfe Jefu, und Ihrem einflusz in feine Sittenlehre," enz. Agter aan zijn gevoegd de volgende Stellingen , welken wij de moeite waardig geoordeeld hebben1, over te fchrijven. Zij zijn 16 in getal, die tot het Uitlegkundige behooren, te weten: „ 1. De naam Qtoc (God) „ wordt te recht afgeleid van «# ik ben, waar de kt„ ter 0 vooraan ligtelijk is bijgevoegd, als zijnde nieu„ wer en door palamedes eerst bij het'Griekfche „ Alphabet gevoegd (Zie montfaucon in Disf. de „ prifcis Grcec. & Latin. littcris, agter ziine Pahcogra. „ phia, Pag. 565.) Dus zal Qeog uitdrukken het 'ik„ breeuwfche HUT (Jehova) die gezegd heeft: Ik zal „ zijn, die ik zijn zal. Exod. III. en de nadruk der „ woorden van paulus, die Gal. IV fpreekt van de ,, genen, die van natuur geene Goden zijn, zal des te „ meer blijken; als ook wanneer hij zegt, dat een Af„ god niets is in de wereld, 1 Kor. VILT: 4. " " „ 2.) Wij verdedigen, dat men volftrekt .het gevoelen van die genen moet goedkeuren, die beweeren,'dat eene eigenlijk gezegde Slang bij de verleiding van eva geweest is, en dat dit gevoelen meest overeenkomt met tle eenvoudigheid der Gefchiedenis van onze eerfte Voorouderen. " ; m 30 Wij beweeren, uit Jodnn. III: 14. dat de koperen Slang, door moses in de woestijn opgericht, een voor-  DISSF. RTATIO. Si voorbeeld geweest is van christus, aan het kruis gehecht. "' „ 4.) Wij geloven, dat de Gefchiedenis van job waarachtig en geene loutere parabel of drama is, verdicht tot een voorbeeld van lijdzaamheid." „ 5.) Doch tevens verdedigen wij, dat job zijne Zoonen niet verloren heeft, uit Hoofd/luk XIX: 17. en het woord DHJMH Hoofdftuk I: 19. verklaren wij van Slaven, even als vs. 16 en 17." „ 6.) Dat de zingende Morgenflarren, job XXXVLTI: 7. niet ftarren , in den vroegen morgen lichtende , maar Engelen geweest zijn , maketi wij op uit het gelijkluidend halfvers." ,,7.) Wij beweeren, dat de gelofte van je ft ha een Zoen - offer bedoelde voor het Algemeene Welzijn, opdat hij allen den Godlijken toorn, nog op het vólk liggende , op zijn geflacht zou overbrengen, en dat gevolglijk zijne Dochter opgeófferd is. " „ 8.) Door Q'D*il?n , die el ia aan de beeke Crith onderhielden , 1 Kon. XVII: 1—6, verftaan wij geene Engelen, noch Kooplieden, no ph Orebiten , maar eigenlijke Raven," „ 9.) Wij zijn in onzen fchik, dat onze geachte Ambtgenoot p. kaas, onder voorzitting van den Hoogleeraar sebaldus b.au weleer (den 19 Juntj 176a) verdedigd heeft, en wij nemen altijd op ons te verdedigen, dat de woorden, het gekrookte riet, en de glimmende vlaswieke jes. XLfl: 3, beteekcnen den gekrookten Scepter van jjuda, en de rookende Levitifche Offeranden, welken de messiüs niet zou verbreken, noch uitblusfchen , tot dat hij het recht op aarde zou beftellen, dat is, tot dat hij als Koning der Kerk den troon zou beklimmen. " ,, 10.) Wij oordeelen , dat de bijnaam van judas den Verrader, een Volksnaam is , faamgefteld uit £5"^ en den naam zijner Vaderftad fWHp." 11.) Tongen, als van vuur, werden niet gefcheurd maar verdeeld, uitgedeeld, hetwelk het woord Stanett^e(t.evot, Hand. II: 3, bgteekent, op de Apostelen gezien , op den Pinkfterdag." „ 12.) Het verbod van bloed en het geflikte Hand. XV} 50—29, meenen wij, dat niet tot een tijdelijk recht be-. Jjoore, gelijk de meesten beweeren, en dus verdedigen D 3 wij.  54 J. 8 C H A R p wij nog heden, wat de hoofdzaak betreft, de gevoelens over deze Apostolifche wet , die wij, vóór jaren onder don naam van Neanias Hagiophilus hebben uiu .gegeven." 99 *30 De redenen, om het vechten met de beesten en het naauwhjks ontkomen van dezelven, 1 Kor XVeigenlijk te verftaan, komen ons de-fterkfte voor."' „ 14.) De fpreekwijze van de grondlegging 'der wereld, Opcnb. XIII: 8, brengen wij niet, tot het geffagte Lcm , maar tot het niet gefchreven zijn in het boek des levens. s, I.5-) Zij zijn meer bijgelovig, dan eerbiedig fe°tns luther of de Nederlandfche Overzetters, die hunne prijzenswaardige Overzettingen geloven, nergens, hoe zechglijk ook, te mogen afkeuren. Met welke Stellino- wij echter mets (wat de Nederlanders betreft) onttrekken aan het Plakkaat der Staaten van Holland, om den vede der Kerk te bevorderen van den 9 April 1675. Art.\. 9, D;at men de Nieuwe Overzettinge des Heiligen Bijbels. „ niet zal tauxeeren, noch tot verkleining citeeren be„ houdens dat men daar af oijt of oijt modestelijk in ,, het een of ander zal mogen diflereeren. " " „ 16.) Met recht kan men uit 1 Kor. XIV: 32. DeGeesten der Profeeten zijn den Profeeten onderworpen. afleiden , dat de Leerftellige Godgeleerden behooren te luisteren naar de Uitlegkundige Godgeleerden. Vergelijk HiLARius de Trinit. L. I. c. 18. Waarom wij dit°ze''gen van den grooten l ut her verdedigen : De Bijbel maakt den Theologant, Opp. Tgm. X. Fol. 384, en T, XXII- C .1. , Nog volgen elf Godgeleerde Stellingen: „ 1.) Alhoewel de menschlijke natuur, als zoodanig, niet onfterflijk was, zoodat zij niét kon fterven; evenwel beweeren wij, dat de mensch, zonder de zonde , niet geftorven zou zijn: en dus noemen wij de dood te recht, niet eene fchuld der natuur, maar eene ftrajfe der zonde." „ 2.) Dat de Vaders , onder de oude Huishouding, dt> beloften der opftanding en des eeuwigen levens gehad hebben, beweeren wij, niet alleen uit het Oude Testament, maar- het is ook uit de Euangelie-Gefchiedenis JoaNN. XI. ja uit de Apokriife Boeken, voornaamlijfc tut de Gefchiedenis der Makkabeën, allerzekerst." 35 30 Wij vinden jn de H. Schrift niets zekers aangaan*-  BlSSERTATÏO. 5$ gaande eene eeuwige verdoemenis niet alleen van kaïn, maar ook niet van i s ma ë l , of es au." „4.) Hoewel wij dit 1 tellen , echter wordt uit de redekaveling van paulus Rom. IX—XL een zeer fterk bewijs voor de vrijheid en onveranderlijkheid der beduiten van de hoogfte en beste Godheid , zonder voorgeziene werken (hoewel niet zoo regelrecht) opgemaakt." „ 5.) Gods magt fchijnt ons , niet uit de rnooglijkJ heid 'der dingen, maar liever de mooglijkheid der dingen uit den wil van God, of hij al dan niet wil, dat dit of dat mooglijk zij, te moeten afgeleid worden: zoo echter, dat het hoogfte redelijk Wezen tegenllrijdige dingen , dat is, dat iet te gelijk zij , en niet zij, zelfs niet zal kunnen willen." „ 6.) De fpreekwijze in de Apostolifche Geloofsbelijdenis, is gezeten aan de rechtehand Gods, ontleend uit Pf. CX, beteekent de hoogfte eere van den Middelaar, en de Hem gefchonkeue magt in hemel en op aarde." ,, 7.) De vijf Artikelen, welke eduard herb. de cherburij, de Voorloper der Nieuwe Hervormers va» onzen tijd, zich uitgedacht heeft, als genoegzaam tot zaligheid , verwerpen wij geheel en al. Vergelijk de III Afdeeling, Ploofdjluk II: 1." „8.) Gelijk wij ook de onverfchilligheid in den Godsdienst , als itrijdig met de Euangelie - waarheid , verwerpen. " ,, 9.) Ook leeren wij , tegen de Geestdrijvers , dat de waare beoefening der Godzaligheid niet beftaat, zonder waare kennis der II. Schrift. " „ 10,) Het geestlijk leven gaat, in orde zoowel als tijd , vóór het zaligmakend geloof, vormlijk befehouwd," ,, 11.) Alhoewel tot de natuur van het zaligmakend geloof niet verëischt wordt eene zekerheid , omtrend de ondcrwerplijke genade , welke een gevolg van het geloof is, nogthands beweeren wij, dat in de eenentwintigde Vraag van den Heidclbergfclien Katechismus eene behoorlijke bepaling van het zaligmakend geloof bevat is, zoodat het geloof geen waar geloof is, zonder hec vertrouwen, daar gemeld , dat niet alleen anderen maar ook mij, enz. welk vertrouwen echter- niet is bij wederfiag (refjexiva.y Daar na agt Stellingen uit de Kerklijke Gefchiedenis en Leerftellige Godgeleerdheid. ,, 1.) De trotfche kroon, D 4 met  86 J. SC HARP, DISSERTATIO. met drie tappen feto eindigende , welke josrrus Am. Jud. L. IH. C. 7, fchrijft, dat de Hogepriester der Jooden gedragen hebbe, heeft niet , van^SsÏÏ tijd af, die gedaante gehad, maar is eerst naderhand van de Hoogcpnesters aangenomen, die de KoningÜike pracht navolgden , hetwelk voornaamlijk heeft kun én gefdneden, wanneer in het geflacht der Chasmoneën de Komnglijke waardigheid verëenjgd is geworden met de Hoagepnesterhfke. „ 2.) De Jooden zijn beJachlijk , wanneer zij in de leden van het Groot Sanhedrin verëifchen, dat zii vin eene uitnemende gefteldheid zijn, met wijsheid en fchrandcrheid begaafd ervaren in de toverkunst, en LXX talen fprekende. - ïi 30 Tusfchen de Euangelifchen, het zij zij Lutheranen of Gereformeerden genoemd worden , 'is geen waar verfchil over de zaak , maar alleen over de «me der zaak, als men de weetnieten uitzondert." „ 40 Doch dewijl men over de wijze der zaak overeenftemt , dat dezelve volftrekt onverklaarbaar is , en Gode alleen bekeiul, blijft 'er geene reden over, waarom met deze beide Gezindheden zich broederlijk zouden vereenigen. J • „ 5.) In het ftuk der Sacramenten echter is 'er o-rooter verfchil tusfchen de Zwinglianen en Lutheranen", dm tusfchen dezen en de Calviniauen." „6.) Tusfchen de Liturgie der Nederlandfche Calvimanen en der Lutheranen wordt, indien eenig. een zeer Klein verfchil gevonden." ,, 70 Echter is het zeer haatlijk , de Nederlandfche Kerk talvimaamch te noemen. Calvinus is ook voor de Gereformeerden niet , wat Luther is voor de Luthers nen, die ook met meer recht Euangelifchen, of Augsburgfehen , dan Lutheranen genoemd worden. w „ 8.) Nogthands fmart het ons met recht, dat zeer> vele zoo Nederlandfche, als ook eenige later Lutheriche Godgeleerden de gevoelens van den Zwingliaanfchen Aanhang , en zelfs der Sacramentarisfen begunftigen, en van hunne Liturgiën afwijken. " *■■" Eindelijk wordt dit Aanhangfel befloten met het volgende Corollartum : „ Hoe meer de Nieuwe Hervormers klagen over de vooröordeelen van anderen , met des te meer zijn zij zeiven dikwijls overladen, "■  seiler, de leer v. jesus- verzoeningsdood , enz. 57 De Leer van jesus Verzoeningsdood verklaard en verdedigd door george fredrik. seiler , HoOgVO.rStelijke Brandenburgfche Geheime Kerk- en Conftftoriaal-Raad, gewoon Hoogleeraar \k de Godgeleerdheid aan deF re derik alexanders School te Erlangen, enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Deel. Te Rotterdam, bij N. Corncl, 1800, 196 Bladz, XII Voort; In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - i - : Schoon wel de Heer S,, in zijn Werk over den Verzoeningsdood van jesus, de Hoofdleer zelve genoegzaam verklaard, en tegen den meesten fchijn hebbende bedenkingen verdedigd had; — oordeelde hij het echter nodig en nuttig, ook die tegenwerpingen verder op te losfen, welken , door latere aanzienlijke Schrijvers , tegen dezelve, worden ingebragt, „ ten einde de leer aangaande ,, het oogmerk van christus dood, en de , daarop gevestigde, gemoedsrust der geloovigen, te meer in ,, het licht gefield , naar gods woord bepaald, en, „ tegens alle aanvallen, bevestigd worde." Dit Werk, hetwelk als eene voordzetting, of Tweede Deel van het bovengenoemde, kan worden aangemerkt, is inzonderheid tegen den Heer c. r. steinbart ingericht , en verdient , dat wij 'er onze Lezers 'nader mede bekend maken. Daar de eerfte, eenigzins gewigtige bedenking van den Heer steinbart ontleend is uit den aart der Godlijke wetten en ftralfen, zoo overweegt de Eerw. seiler in de Eerfte Afdeeling (1) den aart der Godlijke wetten en ftraffen, en (2) de gefteldheid dier wetten, en van dien Godsdienst, welken God, door' moses, aan Israël had voorgefchreven. In de Tweede Afdeeling gaat hij steinbart's gevoelen aangaande de ftraffen te keer. Dit is kortlijk het volgende: „ 'er zijn geene Godlijke willekeurige ftraffen, ,, derhalven kon christus geene de zoodanigen, in onze plaats, op zich nemen." Seiler toont vooraf liet ondcrfcheid tusfchen willekeurige en ftellige ftraffen en beloningen aan, en heldert zijne gezegden door vérfcheidene voorbeelden op. — En dan bepaalt hij zich ter beandwoording der gewigtige vraag: of christus de menfchen van zekere ftellige ftraffen verlost heeft ? Hier aeemt hij eerst de Israëlieten, eri vervolgends de overige D 5 yok  Ü. f, SÏUER volken in overweging, - Md raoet, om over de *. «rondheid van seiler's bewijzen te oordeclen, het Werk zeli. lezen, cn wij vertrouwen, dat allen, welken oycr dit Stuk begeeren na te denken, cn de «Tonden vóór en tegen onpartijdig te onderzoeken , zfch dit geenszins beklagen zullen. De Eerw. Schrijver doe zijne partij overal recht, draagt zijne bewijzen duidelijk tn beichcidcn voor, en toont dit aangelegen onderwerp met alten ernst en overtuiging doordacht te hebben zonder zien aan de gevoelens van anderen llaafsch tè binden of alles goed te keuren, wat zijne voorgangers gezegd of gefchreven hebben, „ Gelijk ik," dus befluit hij deze Afdceling, „ tot hier toe, de leer van mijne „ mij eerwaardige, tegenpartij, met alle gemaatigdheid . „ en met die onpartijdigheid, welke een zoo gewietia »* onderwerp vordert, onderzogt heb, even zoo zal ik „ hier ook gaarne dat gene toeftemmen, dat waarachtig „ is. Het is zeker waarheid, dat augustinus veele „ (tellingen, in de voordragt der gewigtigde geloofslef „ ringen, heeft ingemengd en ingevoegd, welken, noch „ naauwkeung bepaald, noch juist uitgedrukt zijn. Ik „, zal in het vervolg, in mijne verhandeling over de ,, Erfzonde , meer Hukken van dezen aart bijbrengen, „ Uok kan men geenszins lochenen, dat de leer van de „ yerlosfmg der menfchen door christus, daardoor, „ dat, wel met hij, maar andere Latifnfche Kerklceraa„ ren deze als eene fatisfa&ie voordekten, meer verdon„ kerd en verward, dan beter en duidelijker opgehelderd „ is geworden. Dan dat augustinus, of eenig ander „ Leeraar der Afrikaanfche kerk , de oorzaak van de „ zuivere leer van jesus verzoeningsdood, zoo als „ deze, door veele geleerde Proteftantfche Leeraars, in „ volgende tijden, is voorgedragen geworden, en zoo „ als ik dezelve heb tragten te bepaalen, zou geweest s, zijn, dit zal de Confóloriaairaad steinbart zeker „ met beweeren; maar hij zal alleen, zoo als ik vertrouw „ en hoop, de fchclaftiehe leerwijze verwerpen willen, „ Het zal egter, ter overtuiging en bevestigjnge van vee„ len mijner Leezeren , (bekken kunnen , dat ik de „ waare gefchiedenis der leere, aangaande jesus ver» „ zoeningsdood, tot op de vierde eeuw, na chris, ,, tus geboorte, kortelijk voordel. En dit maakt de inhoud der Derde Afdeelinge uit. Gaarne verëenigeu wij oas., ten befluite , met het- go  de leer van jk8us verzoeningsdood , enz, S9 gene de Geleerde Schrijver, Foorrede Bladz. IX. zegt? j, Zulke Tegensprekers, als zommige geleerden, iij de „, laatfte tijden, waren, waren 'er volftrekt nodig, zou, ,, meenig fcholaftiek onkruid uit de Godgeleerdheid uirgeroeid, en de akker van Gods Kerk fteeds reiner en ,, zuivcrer gemaakt worden, Zonder deze twisten zoih ,, den veele nuttige boeken niet gefchreeven geworden, zou de vrijheid in denken, dat voorrecht der waaro Proteftanten, niet zoo zuiver bewaard gebleeven zijn. Dikwijls en gaarne befchouw ik de vijanden van ons „ leerfteizel van dezen kant: dan wordt mijn hart ver» „ ruimd, dan vervrolijkt het zich, door het gevoel der ,, aangenaame hoop , dat god zeker eenmaal uit de fchriften en twisten voor en tegen de waarheid, nog „ zeer veel goeds zal weeten ten voorfchijn te brengen,"—> Het gewicht der beloften Gods, aangaande de zaligheid der Heidenen , de grond van het Nederlandsch Zendelingsgenootfchap bijzonder voor de Heidenen, in eene Redevoering voor dat Genootfchap gedaan, door matthias jorissen, Predikant in ,s Gravenhage. Te Rotterdam, bij N, Cornel, 1800. 54 Bladz, en IX voorde Foorrede, In gr. Qclavo, De prijs is f: * ïü * 5 Op de jaarlljkfche algemeene vergadering der leden van dit Genootfchap wordt eene Redevoering gehouden , waartoe de beftuurers naar den rang hunner ja-* ren, hunne beurt hebben, Dit werk is op den 26 Juni} laatstleden door den Eerw. jorissen verdicht, en deze Redevoering is het, welke wij thands voor ons hebben, waaruit ons blijkt, dat deze taak gantsch niet kwalijk aan hem is toevertrouwd geweest. Hij heeft eene wijze van voorftel, die wij zelden elders hebben aangetroffen* Zelf doordrongen van het onderwerp, dat hij behandelt, drukt hij zich met zeer veel vuur en hartlijkheid , en hier en daar met zeer veel geestigheid uit, en legt een ongemeen vermogen aan den dag, om zijne toehoorers aan zijn voorftel te boeien, en zich van dezelve geheel, en al meester te maken: en men kan zeer wel zien, dat dit voorftel met zeer veel graagheid en genoegen moet gehoord zijn. Hij leest 1 Kor. I: 20 ten tekfte voor, en neemt daar-, wit aanleiding om eerst eenige beloften, die volgends zijn oor-  00 M. JORISSEN, HET GEW. OER BELOFTEN GODS , ENZ. oordeel op de zaligheid der Heidenen zien, voor te draden dan ten tweede, fpeurt hij na het oogmerk vanGod&met betrekking tot ons, in het geven van die beloften: en hij toont i) dat God ons door dezelven wil verblijden a> dat .hij ons door dezelven tot geloof en liefde wil'opwekken, en 3) dat hij ons wil beproeven, of wij ook iet voor hem doen willen, om de Heidenen met'hem be kcnd te maken. Dit laatfte acht hij het voorname en gewigtige oogmerk te wezen ; hetwelk hem dan aanleiding geeft, om van de betaamlijkheid der werkzaamheden van het Genootfchap te fpreken — vervolgends fpreekt hij ten derde, vrij uit (dit is zijn eigen woord) van het gevoel , hetwelk het voorgaande in hem en in zijne ToeJioorers verwekt of verwekken moet: als — fchaamte dat zoo vele jaren ongevoelig doorgeleefd zijn, zonder jet voor de Heidenen te doen — dankbaarheid, dat God nu eenig gevoel van deze zaak fchenkt — wensch om dat gevoel zorgvuldig te bewaren — beftuur voor hun beftaan en gedrag jegens anderen, die zich in dat opzicht met hun — verëenigen en — niet verëenigen. Deze laatften behandelt de redenaar met alle vriendelijkheid en befcheidenheid — kracht om de tegenfprekers én berispers te kunnen andwoorden. Hierop volgen eenio-e andwoorden op eenige tegenwerpingen tegen den arbeid van het Genootfchap, inzonderheid in den tegenwoordigen tijd, enz, Wij onthouden ons van eenig8 aanmerkingen op dit Stuk. Het zal, ook van zulken, die deze ondernemingmet toegenegen zijn, en die in bevatting over bijzondere zaken, die hier VQ^hm^^^S^S^^^^^r verfchillen toch altijd . - - - .ikeu- ring 111.'eten gcle«$ri-M.'£>: v>• ' r.i'J-^ÏS-? i: 1 s s E N verzoekt v<.rtch(.in|:iW :-..;vV'i«§?i^^*SI^?rJ-lrIet is' waar men kan 'er den D^r^, X^^y.-^ berken, doch het heeft ons asr^ ? M^S#g-*£&ïNeterlanda& fchnjven 1 c - -  BRIEVEN VAN VERSCHEIÜENE GELÉÉRDE??, ENZ. èt Brieven van veifcheideiie Geleerden , betrekkelijk het m den Bijbel beloofde, tijdperk eener Algemeene bekéermg der Heidenen. Uitgegeven door een Gezelfchap van Godsdienstvrienden, Tweede én laatfte ^ Stuk. Te Rotterdam, bij N< Cornel, 1800. 361 Bladz, In gr. QEtavo; £k prijs is f : - 18 - '. Een °-etal van tien andwoorden op de Voo'rgeftelde vraao-, 0p den Éijffel gemeld, en door ons bij de aankondiging van het Eerfte Stuk nader opgegeven , (*) worden ons hier medegedeeld, waarin men omtrend dit onderwerp verfcheidene leerzame en nuttige aanmerkingen vindt die met genoegen en Vrucht kunnen gelezen en overdacht worden, en vooral in dezen tijd, waarin zoo velen de uitbreiding van het Euangelie onder de Heidenen emftig ter harte nemen , en volbrengen, opmerking verdienen. — Onder de verfchillende hier voorkomende, gedachten, is ons de volgende niet ongegrond Voorgekomen. . \ Maar wat nu," dus lezen wn, onder anderen, m het Dertigfte Andwoord, „ den voornaamften inhoud uwer vraao-e betreft. Hieromtrent moet ik bekennen , in L uw °eigen geval te verkeeren. Egter wil ik gaarne mijn gevoelen zeggen. Vergunt mij dan de vrijheid van aantemerken, dat 'er iets in onderfteld wordt, " het welk mij voorkomt min gegrond, ten deele ook l min zeker te zijn. Het tijdperk, voor zoo veele eeu' wen reeds beloofd, ten aanziene van de bekeering van ' alle de Heidenen, is, dunkt mij, al te ruim, te 011,, bepaald , en niet onderfcheiden genoeg voorgefteld. De bekeering der Heidenen heeft niet één eenig tijd!' perk, maar zij heeft 'er meer. Zij neemt haaren aan■ vang in onze dagen niet. De vervulling der beloften, " door de Profeeten gedaan, is al vroeg begonnen. Na „ hunnen uitgang zijn 'er reeds veele duizenden uit de «, Heidenen tot den 'Schoot der kerke toegebragt. Zom„ mi ge volken, bij naame, in de Phfeetifche fchriften, ' en In de Pfalmen uitgedrukt, ftrekken tot bewijs;: zoo „ ook de Pinkfterdag. Hier op volgde de Eeuw der Apostelen. Zelfs met afrekening van al het onge' ,, wis- (•} Zie N. Fader/. BiU. IV Deel, ifi* Stiti, %U>dz.  &é brieven van verscheidene {?eleer»en, enz; » wisfe, en van al het fabuleufe, waar van oudere ert „ laatere Christenfchnjvers, en veele Misfionarisfen, zoo vol zijn, Apostolifche mannen gaven al Verder uitzet„ tmg aan het Christenrijk, Hoe veel 'er ook moet " afSe"°ms_n • W01'den van al her gene 'in de beri-ten „ twijfelachtig, vergroot en onrecht is, zij hebben eitef „ het hunne toegebragt. Anderen al verder na hen Ziet j, daar reeds meer, dan één onderfcheiden tijdvak ' doch „ waar onder het Apostolifche, fchoon het'kortife, het „ gewigtigfte was; buiten twijfel meer, dan met zeker„ hcid, buiten de Handelingen door lüCas befchreeven „ en buiten de Brieven, bepaald kan worden, Voords „ ltrekken zich de beloften , immers de algemeenen „ verder uit, door alle tijden heen, tot op de volëindmg der waerekh Zij hebben deshalven ook van onze „ tegenwoordige dagen geprofeteerd, — dagen, waarin „ de lust en ijver voor de bekeering der Heidenen zoo „ verwonderlijk verwakkerd worden, Maar of hier van „ juist zulk een bijzonder tijdperk, hoewel het op zich „ zelf gansch nieuw is, in het Profeetisch woord ïï* „ maakt en te vinden is, kan, miines inziens, niet met „ eenige zekerheid gezegd worden. Gevolgelijk of» ,-, fchoon dit tegenwoordig op zich zelf nieuwe'tijdperk „ wat goeds en groots voorfpelt, kan de uitkomst uit „ de Crodlpraken met verzekerd worden. En al ware „ het , dat de Profeeten Van deze tegenwoordige da^eii 4 in het bijzonder verkondigd hadden , zoo zouden wtf „ nogthands met dezelfde inoeielijklieid belemmerd zijn „ Welke aan de Orakelltijl doorgaands eigen is , vooraf ,, dan , wanneer 'er meer in het algemeen gefproken „ wordt. Die zelfde moeielijkheid, om juiste bepaalin„ gen te maakeh, vind ik ook in de uitdrukkingen des 9» Heilands en der Apostelen: in het bijzonder in de » voorftelhng van paulus Rom. XI. Alle die belof„ ten zijn insgelijks van toen af, tot nu toe vervuld' „ geworden. Zij befchrijven alzoo geen bijzonder tijd„ perk , in deze dagen bepaaldelijk aangevangen , of „ dat nu nabij is; maar fpreeken onbepaald, althands M ten dezen opzigte." De  E. KISt j de HOOFDINHOUD VAN de, zeüënleer, ENZ\ 6$ De hoofdinhoud van de zedenleer des ChristendomS, in eeni* ge Leerredenen over a pet. I: i — n. Door ewald u s kist, Predikant te Dordrecht. Tweede Deel. Ts Dordrecht, bij A. Blusfée» Zoon, 1800. 305 Bladz. In gr. O£tavo. De prijs is f 2 - : * : Deze Bundel vervat wederom tien Leerredenen, te weten , zes over de volgende woorden van petrus, van vs. 6 tot vs. tii De overigen , die den Autheur voorkwamen , tot bet zelfde onderwerp betrekking te hebben, en voor de behoeften van den tegenwoordige» tijd gefehikt te wezen , en die hij 'er om die reden heeft bijgevoegd, hebben de volgende opfchriften: het geluk van een Godsdienflig leven, over Pf. CXII: l. — Foor ouders, 1 Sam. III: 12—14. Foor jonge lieden, Jer. III: 4 en de kracht van de verachtte leer des Kruis, boven de fielfels van de wijzen der wereld, 1 Kor. I: 5. De Leeraar ml', dat men wél in het oog houde, dat zijn plan geenszins geweest is, een volledig ftelfel van «edenleer te behandelen. Daartoe zou ook de kiding van petrus, die hij verkoos, en waarbij die Apostel ongetwijfeld omdandigheden van zijnen tijd in het oog hield, weinig gefehikt geweest zijn: hij wilde alleen den hoofdinhoud van de zedenleer des Christendoms, zoo als die door petrus wordt opgegeven, voordragen. Ook waarfchuwt hij , dat hij zich aan geene vaste preekmethode gebonden , maar de verfcheidenheid in acht genomen heeft. Dit laatfte leerde hem de verfchillende aart van zijne onderwerpen. Hoe toch zou eene Leerrede over de weinige woorden: ,, En bij de lijdzaamheid, godzaligheid," met eene andere over 2 pet. I: 8 , q ; of over de aankondiging van zware ftraffen over Eli en zijn huis, van wegen het verzuim van behoorlijke tucht over zijne kinderen, uit 2 Sam. UI: 12—14 in eenen en den zelfden vorm kunnen gegoten worden? Verder waarfchuwt hij zijne Lezers, dat hij voor de leerdellingen-, die het Kerkgenootschap, waartoe hij behoort, karafterizeren, met ijver bezield is; vooral, omdat hij, na een naauwkeurig onderzoek, vast overtuigd is, dat zij van eenen zeer gezegenden invloed zijn, op den gegronden troost en de waare verbetering van zondige en bedorvene menfchen, en dat hij zich daarom ten duurde verpligt rekent, deze begrippen ea grondbeginfelen aan  4 ' £. k i s t aan zijne medeuienfchen , ten fterkfte in te boezemen * en hij meent, dat iemand, die tot algemeen nut wil fchniven of {preken, cn troost, deugden godvrucht onder allerlei menfchen verfpreiden, geene gewigtige waarliedeh ol hulpmiddelen moet verbergen, die hij weet dat óp de bevordering van troost, deügd en godvrucht' de krachtigfte uitwerking hebben. Aan dezen befcheide'nen ijver kent men den Leeraar kist, die zoo manlijk tot verdediging zijner kerkleer opkwam, toen deze zoo onwaardig en met zoo vele onbefchcidenheid werd aano-evallen. ° Men kent voor het overige den fchrijfftijl van kist. Wij hebben daarvan in dit Maandwerk reeds meer dan ééns verflag gedaan. De Leerredenen, die in dezen Bundel vervat zijn , vertoonen den zelfden ftempel; de zelfde geleidelijke orde; de zelfde klaarheid, den zelfden krachtigen manlijken ftijl. Wij zullen derhalven onze Lczeren wederom een proefjeri uit dezelven opdisfen, en daartoe verkiezen de Leerrede' over eenige drangredenen tof Christelijke deugd, uit a Pet-, I?: 8, 9. Want zo deze dingen in. u zijn en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten, enz. Hij volgt hier geen ander plan , dan hetgene de Apostel zelf opgeeft , en voegt de zaken tusfchen de \voordlijke_ ophelderingen in : eene wijze van doen, die ons voor iemand, die den vermengden hoop moet onderwijzen , altijd verkieslijk, en voor de minkundigen der toehoorers gemaklijkst. voorkomt , althands wanneer , gelijk hier, de texten uit verfcheidene Volzinnen beftaan. De behandeling van elk dezer twee verzen levert de twee deelen der verklaring van deze Leerrede op. Deze dingen, dat is, de dingen, van welken hij laatst gefproken had: deugd, kennis, matigheid, enz. 'en wel zoo als zij uit het geloof in den Heere jesus moeten voordvloeiën — bij u zijn: zo zij in u gevonden worden , zo gij ze bezit. Wanneer kan men zeggen, dat deze dingen in iemand zijn? Dat kan niet van iemand gezegd worden, die flegts eenige dingen, die gemaklijk zijn, oppervlakkig betracht , en anderen gerust verzuimt — of wiens kennis krachtloos op zijn hart is; die deugden oefent, uit verkeerde beginfelen. — Evenwel is daartoe ook niet volftrekt nodig, dat men deze deugden in de volmaaktheid oefent , "die heeft in dit leven feene plaats — daartoe wordt gevorderd, dat het geloof nieu-  de hoofdïnii. van dé zedenl. des christendoms. 65 nieuwe, betaamlijke gezindheden jegens God en de menfchen werkt, ëraftigeri lüst aan de onderhouding van Gods geboden , en begeeren va'ri den geest tegen het vleesch. . , " , Zo zij in ü overvloedig zijn. Zb zij overvloediger bij li worden, van dag tot dag in u toenemen. Wanneer' de afkeer vaii de zonde groeit ; de goede neigingen levendiger en fterker, éh de bëgihfelen meer' eh meer zuiver worden, enz. De Apostel verzekert de zoodanigen: zij zuilen U niet ledig, noch onvruchtbaar laten , in de kennisje bnzes Heeren j. c. —: Ledig is het overgeftelde niet van vol, maar van werkzaam. Zij zullen 11 niet werkloos laten. — Onvruchtbaar iri het voórdbrengen van goede werken ; geloof en bekcering waardig. — De kennis va'n den Heere jesus christus is die kennis, welke de geloovigen hadden van hem. van zijne verlosfmg en zijne leer, eri die het geloof eri dë belijdenis inffuit: Ledigen en bnvruchtbaren in deze kennis zijn zij, die werkloos eh Onvruchtbaar blijven, ën gëene vruchten desgeloöfs en der bekeering voórdbrengen. De Apostel wil ^ zeggen , zij zullen u"maken of ftellen tot menfchen, die bij uitFtek werkzaam en vruchtdragende zijt , en daar door toont, wat de kennis van J. C. op u vermag. Dus lëert petrus: Christenen zullen door de deugden van kennis, matigheid, enz, tot v;crkzc;nc en nuttig werkzame ert vruchtdragende Christenen gevormd worden. Tot zeer werkzame Christenen. Dit is eene zaak, die van zelve fpreekf. Zouden deze gevoelens en gezindheden ih het harte liggen j en aldaar werkloos blijven? Zulk een ziet, hoe veel hij te doen heeft; hij kent de middelen, die hij moet gebruiken; dehftrijd, daar hij zich meê móet bezig houden, de pligtën, die hii betrachten moet , én dé gelegenheden daartoe ; hoe kan hij clan werkloos zijn? — Hij zal met deze dingen ook niet onvruchtbaar wezen. Zij zullen nuttig wezen — voor zich zeiven — eh voor anderen — ën voor de eer van God en jesus. . II. Het Tweede Deel behelst de behandeling van hét hegeridè vers. —— Iemand , bij wien deze dingen niet zijn , is een Christenbelijder, zonder geloof en zonder' die deugden, die daarmede verbonden zijn! Petrus bedoelt 'er . evenwel' niet mede de meest ondeugende en. ineest godloze menfchen. Want men kan even ver af wiEüwsvAD.r#BL.v.D;eje*,,N9.2. E zijn,  66 e. kist , de hoofdinhoud van de zedenleer ,enz. zijn, van groote godloosheid, en van waare Christendeugd. Bij alle de zoodanige», zijn deze dingen niet, die de waare deugd en Godsvrucht des harten mlsïeii. Petrus zegt van zoo eenen , dat hij is blind, van verre niet ziende, en dat hij vergeten heeft de reiniging zijner voorige zonden. — Hij is blind. Hij ziet den Samenhang van de leer van 't Euangelie niet 'in. — Hij is van verre niet ziende, dit wordt hier vertaald, hij füit daar voor moedwillig de eogen , dit wordt getoond , uit de klaarheid, met welke het Euangelie op Deugd aandringt, «it de kracht der beweegredenen , van welke het zich tot dat einde bedient, en uit het geheele oogmerk van het werk der verlosfinge , om naamlijk zondige menfchen heilig en onberisplijk voor hem in de liefde te ftellen; zoodat iemand moedwillig zijne oogen moet fluiten, wanneer hij dit alles niet inziet. Volgends de andere Helling , heeft zoodanig dén vergeten de voorige reiniging van zijne zonden. — Zijne voorige zonden, dat is , zijne zonden, vóór de aanneming van het Christendom. De reiniging daarvan fluit in : de vergeving, en tevens de zuivering , het nalaten van dezelve. Deze reiniging gefchiedt, zoodra men waarlijk in christus gelooft. Inzonderheid had zulks bij hen plaats gehad, tot welken petrus fpreckt, bij hunnen doop naamlijk , waarbij zij plegtig hun geloof betuigd hadden. Hun Doop werd hun hierop eene verzekering van hunne vergevinge; toen hadden zij zich ook tot een nieuw leven verbonden, enz. — Deze reiniging te vergeten. Dit wordt kortlijk aangewezen. Met eene korte aanmerking, dat petrus daarom evenwel'geen' afval der heiligen leert, wordt de verklaring befloten. In de töepasfing wordt i. aangetoond, hoe fterk het Euangelie op deugd en heiligheid aandrir.gt. De Prediker wenscht, dat deze Aanmerking nuttig wezen moge, om meer dan één wanbegrip ten opzichte van dit ftuk weg te nemen. a. Elk wordt opgewekt, om zich zelvcn te toetfen , hoe het met zijn eigen Christendom gelegen zij, inzonderheid wordt aan 'geloovigé Christenen zeer .. nadruklijk hunne verpligting tot een heilig leven aangewezen.  J. StERNMr.IJF.R , GODS DIENST-ONDE RVV. V. KINDEREN. 67 Aanleiding tot een vroeg en beginnend Godsdienst-Onderwijs voor Kinderen en zulken, die nooit onderwijs genoten hebben , gepaard met ophelderingen voor leerlingen en zulken, die anderen onderwijzen, door joannes S t e e n m e ij e r , Predikant te Vlaardingen. Te Utrecht, bij W> van IJzenvorst, 1799. 183 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 4 - : De Eenv. Si die 'er, onder anderen, mede zijn werk van maakt, om der jeugd en eerstbcginnendcn gefehikte handleidingen tot een Godsdienftig- Onderwijs mede te deelen , geeft in deze Janleiding eene doorlopende opgave der Godsdienstwaarheden, waar bij op den kant vragen gevoegd zijn, waar op men de andwoordeu in de opgave°zelve kan vinden; — waar bij nog onderscheidene gebeden en ophelderingen agter' de Afdeelingen geplaatst zijn, welke laatften tot eene nadere opheldering en uitbreiding gefehikt zijn. — Schoon de" Eerw. Schrijver in de Korte Foorrede verklaart , „ genoodzaakt te zijn, om deze ophelderingen . .ui 't licht te geven, zullende zulks anders nooit ge4, daan hebben, wetende , welk een zwaar en moeilijk . werk , en aan hoe veele berispingen dit is blootge„ fteld," willen wij het eerfte gaarn toeftemmen, daar de ondervinding geleerd heeft, dat het geheel ieders zaak niet is, voor kinderen en eerstbeginnenucn te fchrijven'; — doch van alle berisping durven wij hem gereedlijk ontheffen , en zijn integendeel overtuigd , dat hij velen, die deze zijne Aanleiding met oordeel en oplettendheid willen gebruiken, eenen wezenlijken dienst o-edaan heeft. — Zo ergens , behoort in handleidingen van Onderwijs, eene gepaste vrijheid plaats te hebben y daar elk verftandig Leeraar voor zich zoodanige verkiezen zal, als hij voor de onderfcheidene vatbaarheid zijner Leerlingen, en zijne eigene nadere uitbreiding of opheldering, gefchiktst zal oordeeien. — E 2. Kef-*  68 J. STEENMEIJER, ENZ. L. W. KRIEGER , VRAGEN* Korte Geloofs- belijdenisfe der voornaamfte Waarheden van den Godsdienst, door jo annes steenmeijer Predikant te VIaar dingen. Te Utrecht, bij W.'van Ijzerworst, 1799. 16 Bladz. In gr. Qëtavo. De prijs, is f: - 7 - : T~\e Eerw. S. had deze Korte Geloofsbelijdenis agter ■*/ de tweede uitgave van een door heni te vooren Uitgegeven Werkjen: Aanleiding tot een vroeg en beginnend Onderwijs voor Kinderen en zulken, die nooit Onderwijs bekomen hebben , en waarvan wij op zijn' tijd verflag gedaan hebben, (*) geplaatst, en welke in een kort bellek de hoofdpunten van het geheele Samenftel bevat, hetwelk daarin uitvoeriger was behandeld.. — Het behelst insgelijks eene doorlopende opgave, waarbij op den kant een getal van agt én tagtig vragen gevoegd zijn.. Het is met een tweeërlei oogmerk gefehreven , deels , naamlijk , om de Leerlingen, in; een zeer kort bellek, het aangeleerde te doen overzien , deels, om hun gelegenheid te geven, dat zij nu het famen gevatte, weder ontwikkelen en uitbreiden kunnen. — In alle deze Leerboekjens' beflaat het Leerbegrip aangaande de Verkiezing en Verwerping de laatfte plaats. — (*} Zie N.. Vaderl. Bibl. 111 Deel, ijje Ssui, Bladz. 5S8. Vragen voor mijne Leerlingen volgens het Kort Begrip der Christelijke Religie door w. L. krieger, Predikant in 's Ilage. In 's Hage, bij de Wed. van L. Rosmuller , 1800. 125 Bladz. In Octavo. De prijs is fr-6 - u TT\,us hndt de Tijtel'. — Vooraf gaan echter voorBereidende Vragen over den Natuurlijken Godsdienst en de FI. Schrift. En het gehele Werkjen is ingericht, om den Leerlingen gelegenheid' te geven, dat zij gemaklijk het ontvangene onderwijs zouden kunnen nadenken , èn ook zich zeiven vooraf bezig houden, met overweging van hetgene op deze vragen behoort geandwoord te worden. En waartoe het voor hun , die hetzelve mogten verkiezen, eene breedvoerige handleiding, geeft.. — ni*  N. PARADIJS ORATIO. wicolai paradijs Oratio dc Cognmone mstonae medicina:, magho, cum ad medici in arte exercenda folcrtiam, turn ad artis amplificationcm, adjtimcnto, &c. Lugduni Batavorum , apud Haak et focios , 1800: 26 Pagg. 4° Maj. Dat is: nicolaas paradits, Redevoering, over de kennis van de Gefchiedenis der Geneeskunde, hefchouwd als een groot hulpmiddel, zoo voor het doorzicht van den Geneesheer en ■ het uitoefenen der kunst, als tot uitbreiding derzelve. 13 ezoraérs van 's Lands Hoogefchool te Leijden , over> tuied , hoeveel de kennis van de gefchiedenis der Geneeskunde kon medewerken, tot het daarftcllen van kundio-e Artfen , belloot ook in dit vak eenen Hoogleeraar aan te Hellen , en hunne keuze viel met recht op'den hoog geleerden paradijs, een' man door zijne voorlezingen vol belangrijke zaken, en welgepaste aanmerkingen, over het uitoefenend gedeelte dezer kunst, en de materies genoeg bekend. En aan wien zou men dezen post beter kunnen opdragen, dan aan hem, welke door zijne kunde in de geleerde talen, door zijnen bekenden fmaak voor fraaie letteren, over bekwaam is, om de lotgevallen, ontdekkingen, uitvindingen, enz. der medicijnen, uit de beste bronnen geput, op de aangenaamfte wijze aan zijne leerlingen voor te ftellen ? De thands voor ons liggende Redevoering bewijst reeds voorlopig, hoe veel goeds wij van deze inrichting, waarnaar mei* reeds lang wenschte, te wachten heeft. Wij vinden op eene duidelijke wijze in dezelve betoogd, dat het de gefchiedenis der Geneeskunst is, welke den arts wapent teen fectczucht, en hem, onbevooroordeeld, uit de gegronde meeningen en dwalingen van zijne voorgangeren het goede doet kiezen. De befchrijvingen van ziekten, voor jaren voorgevallen , ftellen den daarna levenden arts in ftaat, dezelven uit het rechte oogpunt te befchouwen, wanneer zij andermaal verfchijnen , en het is de naauwkeurige gefchiedenis en herinnering der Schrijvéren alleen, die dezelven ons geeft. Zij levert door eene getrouwe opgave van reeds genomene proeven, een ruim veld op voor nieuwere uitvindingen, en is dus ook, van dezen kant beichouwd, allernuttigst. Gaarn gaven wij E 3 dea  j» mulder den Lezer een uittrekfel uit deze Redevoering, dan de-, zelve is zoo in elkaêr gevlochten en in één |edrongcn . dat du moeilijk wordt, zonder veel van het fchoone te yerhezen, In langen trd, werd geene Redevoering gedaan, die van den Leijcifchen Hoogleeraar wijtenbaoh en den Amlterdamichen van lennep uitgezonderd, welke zoo zuiver , zoo waarlijk naar den aart der taal welriekend Latijn was. Heeft dezelve aan het gehoor"bevallen, niet minder aangenaam is het , dezelve te lezen. Overal vindt men eenvoudigheid, klaarheid, waardigheid. Het hoofdzaaklijke van de hhtoria méaica 4 is er, hoewel kort, met fchoone trekken'in afgemaald de zucht van den Hoogleeraar voor de beöefenin^ dergeleerde talen, flraalt in zijne Redevoering door, daar flij met nadruk de beoefening derzelven aanprijst, en het Ichadehjke^ van derzelver verwaarlozing toont. Wij hopen, dat 's rbüns leerlingen, door zijne woorden opgewekt , door zijn voorbeeld zullen getrokken worden, om zich deze talen eigen te maken' — en dat de Hoogleeraar door eene aanhoudende gezondheid lang iu ftaat zal blijven, om zijne nieuwe taak met ijver onafgebroken voord te zetten , door een groot aantal toehoorers aangemoedigd. -jOHANNis mulder, Laudatio Funebris georgii coopmans,. Franequene in celekri dicta Panegijri, . A. D. xxii Septemb. cidioccc. Leovardia:, apud D. v. d. Sluis, 1800. 64 Pagg. 40. Maj. Da$ is: §0 hannes mulder, Lijkrede Op georgius COOPr maks, plechtig uitgebroken te Franeker, den- 22 September-, 1800. T"\e Hoogleeraar mulder, van zijne jeugd af aan, dên, hooggeleerden coopmans,, als een' tweeden vadervereerd hebbende, meende de naaste.te zijn, om de uitvaart van dezen achtenswaardigen Geleerden te vieren. Het fcheen hem niet zoo zeer op wclfprekendheid, op Sierlijkheid van Stijl, dan wel op dankbaarheid en liefde aan te komen. De Lezer vindt zich na dit zeggen dus niet bedrogen , als hij in deze Redevoering niet zoo veel wejfpr^enjdheid of Sierlijkheid aantreft,/als in die van den  laudatio funebris g. koopmans. 7f den Hoodeemr paradijs. Wij zien aan deze Rede- Franeker geboren; in zijne jeug^ lag ftij zien ipe op ^ SSche°en Griekfche talen en ging op M^gg tiende jaar tot de Aeademilche lesfen over• ln..de lra^u lètteien even als in de Geneeskunde had hij de beoemdfe leermeesters beterhuis burmannus secundus + Ï.°0""SÏ zi]ïïïo^eftadVals te Legden. Ook genoo7hij Sen dage\ijklchen ^$^.}&g^& /wieten en iK au w boer have , welke laatite nera 15 toPg tot alle de prematen van fg^^X herftelle? dér geneeskunst, verleende Inizg_ viei^ntwm tigfte irar werd hij Geneesheer te Franckei, en oelende deve l nst aldaar met het allergelukkigst gevolg , eene geks van Ireli. Ondertusichen bleef ^^fg1^ beminnen en onderzocht f^^M^ren de zeheimen van het mens chjijk tc^;, l^^J^ -ga huwen het onderwerp zijner aandacht, en Jj™ wij zijne zoo algemeen hoog geachte J^ggjf™"^6 Aïs Heelmeester deed hij eenige ^S'^SdS Paracemefis befchreven is in de Nieuwe ^deriandtefte Letteroefeningen (*). Memgwerf was hn J vraagbaak vin de kundMte mannen, zoo m dit vak, ais in aar cicr vSoskimde welke hij insgelijks niet verzuimde , en in Int? vakken der geleerdheid In. ^oof^detw dom werd hij nog geroepen tot de he ftelhi ggvan de Franeker Hoogefchool en het «^f.^drifS Hij nam dezen post yolyaardig op zich, dan dr e jaren daarna overleed hij in het drie ouderdoms, tot taart van allen die hem of ^ ver dienften kenden. Zie daar den inhoud van; de den Heer MULDER,welke wi, hopen,darJet^f™bt genoten, het verlies van coopmans zullen herittllen.^ (♦j Zie AT. Vaderl. Lett. VII Deel, %it Stuk,,Bladz. »7< to ide Deel, 2de Stuk, Bladz., 185. E 4  fe« r ij k Befchouwing der Weetenfchappen en Konflen, Arnfteldam ,bit J. F. Niem'ah, en te Leeuwarden, bij A. R. Finfc 1800 ■Behahen eene Foorrede welke XXIV Bladzijden beflaat' 46 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 12 - : 1Y/| oeilijk , ten uiterffce moeilijk valt het een' Boek•*■»■■» beöordeelaar, zulke voordbrengfelcn des' Vcrnufts fe beöordeelen, waarvan hij de waare maatftaf, om zi;h oordeel daar naar te richten, pntbeert. En dit is meestal het geval bij Werken van Smaak, daar de (maken zoo verfcheidcn zijn, en het juiste middenpunt van'Wijs"ee-, rigen goeden (maak, zoo bezwaarlijk op goede, alö'mtoegeftemde en gevestigde gronden aantewijzen is. Dikwijls meencn wij, hetzelve getroffen te hebben ,' befchouw'en de Werken volgends een vooröpgeyat oordeel o.ver de ■Stofl'e , die de Schrijver hehandelt, en vinden dikwijls dcri weg, dien hij ingellagen heeft, zeer verfcheiden van dien welken wij ons voorgefteld hadden, dat hij zoude hebben moeten volgen, en in plaats van in zijnen geest té denken, denken wij dikwijls in den onzen,'en bezigen onzen bijzondcren fmaak, als een voorbeeld, waar aan wij den zijnen toetfen, verliezende daarbij niet zelden den algemeenen Volksfmaak , waar aan een boek , zal het aan zijn oogmerk voldoen , echter, beandwoorden moet, ten eenemaal uit het oog. _ Maar js de algemeene Volksfmaak, althands die onzer Landgenoten, wel gemaklijk te bepalen ? Kan men daar «us zijn oordcel wel naar inrichten,? Wij voor ons kloven : Neen! en zien ons dus in de noodzakelijkheid om ■met betrekking, tot alle de ons ter beö.ordeèling op^edragene Werken van vernuft, flegts onzen 'bijzonderen. Smaak te volgen; maar daarüit volgt ook, dat wij onze gewijsden , niet als wiskundige Stellingen, willen doen voorkomen; maar zoowel den Schrijver, wiens Wérk wij beöordeelen, ajs het Publiek, dat ons beider Rechter is met ontzag trachten te behandelen , en onze bijzondere mening gaarne aan een beter oordeel onderwerpen. Met die voorbehouding dan durven wij het wagen m  BESCHOUWING DER. WETENSCHAPPEN EN KUNSTEN. 73 om onze mening, vrij en onpartijdig, oyer de voord, brenofelen des vernufts onzer Landgenoten te uiten , en dus ook deze Redevoering tot een voorwerp onzer befchouwing te maken. ' De uitgebreide Voorrede, welke de Inleiding derzelve uitmaakt , levert ons, in de eerfte plaats , eene toffe op, welkers naauwkeurige ontwikkeling ons, bijalgen Jij niet genoodzaakt waren onze denkbeelden zooveel moo-lijk, naar de geringe ruimte, welke ons in dit Maand, wS ve -leend wordt, te beperken , gelegenheid zou kmen" rfchaffen, om een geheel boek te vullen lm, Sé'het Wal waarmede deze Redevoering in betrekkin" toat ! zoude , bijaldien het menschkundig uitgeSuTst wierd, al vrij vele aanmerkingen kunnen aan de Cd doen; doch wij zullen dezelven moeten terzijde lS en, volgends'den leiddraad der Voorrede, flegts nneeVverflag doen van de gelegenheid, waar aan wij clezc Redevoering verfchuldigd zijn, alzoo die. op de on, partijdige beöordeeling derzelve een' meer da» gemee, neii invloed behoort te hebben. „,.,,• , ' De Redenaar den famenloop van omftandigheden, welken deze Redevoering hebben doen geboren worden , wil, lende verhalen , fprcekt ter loops van den tegenwoordigen ftaat zijner denkwijze omtrend Politieke zaken en de vcrëischten van een waar en zuiver belangloos Patriötismus. Niemand , van wat gevoelen hi, ook zy zal zijn denkbeeld daarömtrend afkeuren ; het is een zuiverWijsgeerig' denkbeeld, hetwelk elk hoe velschillend &ISmlijke^drijfvecren, openlijk zal belijden, ook hetzij, iie te zijn'. Hij fchijnt ook, naar zijn zeggen,, geloofd te hebben, dat'die belijdenis uit aller hart en niet alleen uit aller mond, voordkwame, doch de ondervinding leerde hem, dat'er velen wafen, die, onder die betuigingen, de zelfde handelwijze voerden , welke de Wijsgeer op zijne kamer, bij hét vormen van een pan van waare Vaderlandsliefde , voornaamlijk tracht te keer te gaan. Hij vond den zelfden geest van zoogenaamde Staatkundige Holen, na de verbrijfeling van dat van Verfailles , op duizenden individus overgeflagen; dit alles voert de Schrijver aan, om de reden aan te tonen, waarom hrj in de Maatfchappij FeÜx Meritis eene zekere Verhandeling voorgelezen heeft , waar aan deze Tvedevoering derzelver geboorte verfchuldigd is , wijl hij een weerzin gekregen had in Staatkundige Onderwerpen, wier regtftreekfche beha deE 5 " %*■  74 . ». R IJ K ling, ook volgends de Wetten dier Maatfchappij, ongeoorloofd is. .De Schrijver zegt voords: Over GodsdïeMïge onderwerpen wilde ik liefst in deze Maatfchappij niet /preken om de verfchillende denkwijze over den Godsdienst onder de Leden zelve, enz. Maar wij meenen wel onderricht te. zijn , dat zulks eveii zeer, én wel om de zelfde reden, bij boven aangehaalde Wetten verboden is. Hij koos derhalven den boertigeii ftijl , naamlijk die foort van boert , welke het lage op den trap van het verhevene plaatst, en dus door het Contrast gefehikt is om den lach op te wekken, zijnde volgends deze Voorrede zijn oogmerk alleen: „ Om een proeve te geeven, dat „ het, bij het houden van lofredenen, niet zoo zeer op „ de waardigheid van het onderwerp, hetwelk de Ren dc«aar verkoos tot den Held zijner befpiegelingen te „ maaken, als wel op de wijze van behandelen zelve „ en op het vermogen van dit te doen, bij den Rede,, naar, aankomt." Tot deze Proeve moest hij zekerlijk . zulk een voorwerp nemen , welks geringheid best tegen de verhevenheid van den ftijl afflak. Het moest ondertusfehen geen ondeugdzaam of zedenloos, maar alleen een minst geacht voorwerp zijn; de Augurkjes Smous kwam hem derhalven tot zijn oogmerk gefchiktst voor, en in de daad, wij moeten bekennen, dat deze keuze niet ongelukkig was , wijl ze den boertigen Redenaar ftof genoeg verfchafte, om, zonder belediging van zeden of gevoelens, een Contrasteerend Tafereel van deszclfs nut en waardij op te hangen. Ondertusfehen heeft deze zijne poging niet aan alle de Leden der Maatfchappij even zeer bevallen. 'Er waren zelfs fommigen, die dezelve voor flegt en ongepast hielden, makende op dezelve volgends bericht van R. twee Hoofd-aanmerkingen : „ De eerfte, " zegt hij , „ was ontleend van eenige fcherpc trekken', welke in dezelve voorkwamen. De „ twede van den naam, getoetst aan de welvoeglijkheid „ en mijnen ftand." — Wij voor ons kunnen de waardij _ dier aanmerkingen niet bepalen, wijl ons het betwiste ftuk niet bekend is ; maar wat de eerfte aanmerking wegens de fcherpheid van fommige trekken in dezelve betreft; daarömtrend moeten wij het zeggen van R. toeftemmen, te weten, dat in dergelijke groote en zeerfamengeftelde Gezelfchappcn, welligt, 'fommige Perfonen aangetroffen worden, in wier tegenwoordigheid het gevaarlijk is, zich in eenigen boert uit te laten; niet juist Offiv  ^SCHOUWING DER WETENSCHAPPEN EN KUNSTEN» 75 omdat zii den Redenaar met voordacht trachten te fcha, def * mfar omdat zij of niet bevatten, wat hy bedoeld lebbe en 'er 'du eenen valfchen zin aan hechten, of er T\* dS brein nog veel meer bijvoegen dan de Redenaar gefproken of bedoeld heeft; wanneer deze nu perfo en van eenigen invloed en onderfcheidmg zyn voeden 'er zich verfcheidene anderen by van die foort viiSToehoorers, welke zich gaarne op het oordeel van JSJ^SU»! omdat ze in deze ioorten «to geheel onbedreven en onkund g zyn. Hier üoor worui fin iet bij ibmmigen voor fcherphetd genomen , dat b„ anderen voor aartigheid doorgaat. — ' Wat nu 's mans ftand betreft, wij kunnen met zien dat deze em zoude verhinderen, om eene befchaafde en kunstmatile boenvoor te dragen, ter plaatfe , waar hy niet in SffiS ftand maar' in den algemeenen ftand van .ffi eSSeroefenende Maatfthappi verfchynt en ivaTir d doorlezingen, die met zijnen ^zonderen ftand vólkomen overeenkomen , onwelvoegende zyn. Zoodat SSS ^ders de boert befchaafd en voor geene ii zonËe perfonen of eerbiedwaardige zaken beledigende creweest is , voor ons met kunnen- zien, dat deze aaVmeSg fteek kan houden; en «^n^jj «g» in de zelfde Maatfchappij van' denzelfdcn Redenaai wel eens Verhandelingen in. eenen boertigen ft1 mt fmaak, p-ehoord en toege uicht heeft. VVy nacicien wu ivensit dat R. zijne zoo ongunftig opgenomene Verlun. deW zuiver zoo als hij die uitgebroken heeft, in het U^hl^Si^ «an was het Publiek m de ge. è.enheid -eweest, om de opgegevene Aanmerkingen te Seo JS en ziine beoordeelaars recht te doen wederSren. Doch daar hij ^**^^*^ daan heeft, zien wij ons genoodzaakt, om deze zaak, voor ons, n het midden en onbellist te laten; er. alleen mar leiddraad van de Voorrede, op te merken, dat deze walik gedaagde Proeve den Redenaar bewoog, om, daar hij verzocht werd, de werkzaamheden der MaatfchappS in het vak der Letterkunde te fluiten, de over hem onvoldane Leden derzelve, door eene meer naar hun-. I n fmaak ingerichtte voorlezing vergoeding te geven ; edoch de tijd", welke hem daartoe vergund werd of dien hii aan de famenftelling derzelve, belleden konde , was zoo kort, dat dezelve als volgends zijne, opgave, Heen drie d gen" uiunakende, wel degelijk m de be-  76 ©. R IJ K «ordceling van deze Redevoering in aanmerking uP Jioort te komen. ö «™nmeikwg be- Hier bij kwam nog, dat 'er een misverftand in het begeven dezer fluitbeurt plaats gehad had, daa\ e2X bereids door andere Leden der Directie aanf de Fer waardigen engelberts was afreftaan ^ a 'er zich twee Redenaren, zonder van eL'ndes^tr nemen te weten, tevens ter voorlezinge opdeeden en beide bij_ befluit der Meerderheid in d'e HuSoudeliike Vergadering der Leden, welke over deze zaak ïïouden werd, ter Spreekftoele toegelaten werden? IK n3 zonder .voorafgaande verfchillen, die naar 't uiteriifk aaf zien geen' voordelige* invloed op de uitvS der" be.de voorlezingen ftonden te hebben. Evenwel dl viel naar ons bericht is, beter uit dan men zulks veï wacht hadde. Engelberts viel'de eerfte "f™ de tweede beurt ten deel, en beiden voerden hunne voorlezingen met de behoorlijke kracht en vereischtc vvelfprekendheid, uit; zelfs merkte men op, dat de laS genoemde zijne Stof met meer dan gewoone kracht en nadruk voordroeg zoo dat ze door de Meerderheid der Toehoorers met vele toejuiching gehoord werd. Zie daar de gebeurenis, waaraan wij de geboorte dezer Redevoering te danken hebben, beknopteliik voorgedragen, en ons in ftaat gefteld, om ons oordeel over plaats gehad hebbende omftandighedon , meer dan bi eenige andere lettervrucht, noodzaaklijk maken. De Kedenaar zich voorgenomen hebbende, de werkzaamhecien der Maatfchappij voor dat jaarge ijde te bcfluiten, koos daartoe een algemeen overzicht der wt tenfehappen en kunften, welken voornaamlijk in dezelve beoefend worden, als zijnde: de Natuurkunde, de tI kenkuust^ de Letterkunde, de Koophmdel en de Muziek; welke h j in de eerfte plaats opgeeft, ten tweede in derzelver invloed op de vorming, befchaving en het geluk van den mensch befchouwt, cn eindelijk zijne rede naar de gelegenheid des tijds befluit. De ftijl waarin hij deze zijne afdeelingen bewerkt, is zeer opgefierd , zelfs over het geheel Dichterlijk, en gfiS do,orme^d »»t verzen, die, hoe zeer ze, in eene betoogendeRedevoering, niet raadzaam zijn te bezien echter in deze zoo met betrekking tot het verëischtè der gelegenheid, als der Hoorderenden door de kracht waar-  «escii0u7ving der wetenschappen en kunsten. 77 waarmede dezelve ukgefproken werden, zeer wel voldeed S - Edoch het is en blijft eene geheel andere zaak, eene over liet algemeen wel bevallende rede urt te fpreken of dezelve gedrukt in het licht te geven; alzoo, S het laS geval, alle bevalligheden, welke de Rede^ Sar 'er in deszelfs Uitvoering aan toe brengen kan, vervallen:, en alleen de doode letter overblijft. Meti treft in dezelve vele fraaie en dichterlijke trekken aai en de verzen zijn, naar den korten tijd, waarm de-; zelv'en vervaardigd hebben moeten worden zeer goed en S blijken vafl een vlug vernuft , doch daartegen vinden wij ons verptigt, een enkel woord- te zeggen over de in deze dagen zeldzame, flordigheid, waarmede rieterdruk, wat de correBie betreft is uitgevoerd, ^e meSe drukfeilen ontfieren dezelve onder dezen Saatfen wl ook eenige misflagen tegen algemeene Tsat Sen in het gebruik der naamvallen en andere in de gfi der woorden, wijl ons, door het vergeleken der7Peïve op andere plaatfen dezes werks, duidelijk geblekei» is dat de meesten door overztening in de correctie der drukproeven, welligt door te groote verhaasting of SezSd van de drukpers , Veroorzaakt fchijnen ; waarom wij die hier ook niet aangewezen hebben ten einde onze Recenfie niet buiten noodzaaklnkheid te ver-rooten, gelijk wij ook hebben moeten befluiten, lm -eene proeve uit dit Werkjen te leveren wijl dezelve* zo men die in derzelver verband, gelijk zulks veScht wordt, had willen opgeven, te omflagtig voor Tns beltek zouden geworden zijn Wij «gen ^halVen deze onze beöordeeling met de woorden vair oviüius befiuitenr Hoe guicanque Ugttyfi mi kg*, aefiimct ants' Compofitum quo fit tempore. De Mesiï'as , nnar het Hoogdwtseh• van f. o. klopstock. Derde Deel, IX-Xll. Te Arnfteldam, *«J. r! Poster, 1800. 29.1 Bladz. In-gr. Octavo. De prijs «ƒ2-:-: Gaven wij, bij oiiderfcheidene gelegenheden, een gunftiï verflag van de bewerking en uitvoering dezer vertaling, dezelve met die van. b.- n 1B u w e w h u iz e n  ït ft G. KLOPSTOCK, 0E MESSIaS, vergelijkende (*) thands zien wij ons in de aaneenam* gelegenheid van dit bij uitftek zindelijk ea^eSSS voerd werk b,, herhaling aan de liefhebbem der ver hevene Dichtkunst aan te prijzen; doch daai 'er fedeJt geene uitgave van de vertaling van e. Ni7uJrJt„\ zen in het licht verfcheenen is, en deEopnoemde Vertaler dezer uitgave dus tot heden geenen mededi ! ger heeft houdt onze vergelijking opt alleen kunïn wi, van deze zangen zeggen, dat wij dezelven bt vergelijking met het oorfpronglijke (f) over het geheel imuS keurig overgebragt hebben gevonden, en dat voor "oo Verre eene maatloze vertaling toelaat, de fchoSieden Van den in eene onafgebrokene geestverrukking venuepten Dichter,, m dezelven doorgaands wel behouden L getromv],;k u Nederduitfche woorden öveSoïeï ziS Men leert dus in deze vertaling de helft0 d°er wrir ê yan de Mesjiade kennen; men ziet 'er hiw t ER* stock als Dichter gedacht, welk een gro'otsc! en verheven Dichterlijk Ideaal voor zijnen vuurigen geest Gezweefd heeft; zij echter, die verlangend zijn f 0m &de andere helft der waarde van dit verheven Dichtwerk te kennen zij, die verlangen te weten, wat klopJtock als Dichter gedaan hoe hij zijne verhevene gedachten op dj: welfprekendfte gevoeligfte en oorftreelendfte wS ze , m zijne met vlijt befchaafde verzen heeft uitgedrukt wijzen wi, naar 's mans Dichtftuk zelf. Het is geen' Vmaler mooghjk, deze fchoone zijde van klopstocks aïSen!"11 Nade' in derzeIver te doen Cf) De Uitgave van Altona, ijio. De Orkaan op den migenden November, 1800. — Lierzang, door Mr. M. c. van hall. Te Amjleldam, AV' UUr,Bnnk' Ger«tsz., 1800. 12 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 5 - 3. Tn dezen ongemeen krachtigen en waarlijk Dichterlïj* Ken Lierzang , bezingt de verdienfteliike Vaderlandlche Zanger den ramp ons vaderland in den geduchten orkaan van den-negenden November laatstleden overgekomen. Alle de door hem gebezigde beelden zijn grootsch, ftout,  M. C. VAN HALL, DE ORKAAN, ENZ. (lont cn juist geplaatst; Schrikbarend wordt de öpko-< mende ftorm, na eene plegtige ftilte, in deze kunlhge regelen befchreven: Hii nadert: 'k hoor de zee reeds op zijn wenken bruisfehens Zijn adem vaart door 't woud en doet de dennen ruisfchen, Schudt van der eiken kruin het alierlaatfte blad: De vlakke ftroom, omfleld, vertoont zijn golven weder; Het lis zinkt, voor den wind, in 't zwellend beekjea neder, Dat fchuimende en beangst het oevergras befpat. Hij komt: —— Schriklijk is deze afgebroken reden , en ongemeen kunftig geplaatst. — Na een levendig Tafereel van den woedenden ftorm, volgt voords eene aandoenlijke en tedere fpraakwending tot de ongelukkige Echtgenoten , welke binnen Arnfteldam hun dood in denzelven gevonden hebben; verder, overgaande tot de zeefchade door Engelands vloot geleden, zingt hij: Tuich, zwakke Batavier 1 uw vlag bleef onbedorven! De orkaan, voor wien de Brit zijn' tro:fchen Ichedel boog. Spaarde uw ontëerde vlag, naauw zichtbaar meêr voor 't oog; Uw Schepen, lang geboeid, zijn niet op 't ruim der golven. Tuich Batavier! de ftorm beftrijdt nu Eng'lands vloot: 'Zie, op de ontembre zee, zijne onverwonnen kielen, Op'ftrand of rots gemakt, verbrijslen en verniehn» Hoor, lachend, het gefchrei van duizende van zielen, En juich in hunnen nood! Neen! Batavier! gij weent: zie daar uwe eerlauwrieren! Een traan, om 's vijands fmart, is fchooner dan tropbeên. De Ruiter weende als mensch, bij 't roemrijkst zegevieren , En de aard was, voor zijn roem als Held en mensch, te kleen, Gij weent: ■ een bittre lach zoude u nog verder hoooen; En gij, in wreed gejuich, een nieuwe zwskheid toonen; —Of biedt de Zee u reeds den ouden ïcepter aan? De orkaan beftrij, alom, Brittanjes Zee-Kafteelen; Zijn woede kan uw hoon, noch uwe rampen heelen: Hij zwijge, en Albiön heerscht op den Oceaan I ' Alle de fchoonheden van dit Dichtftuk aan te wijzen, ware hetzelve geheel uitfehrijven, wij zullen ons met het aangehaalde moeten vergenoegen, en met den Dichter het ongemeen krachtig gebed, waarmede hij dezen Lierzang befluit, ten befluite van onze Recenfie aantreffen. ó Gü, op wiens bevel, de woeste Orkaan bedaart; De fchorre Donder zwijgt, natuur weft aêtn mogt halen!; Her*  fi.0 Mi C. VAN HALL, DE ORKAAN, ENZ* Herftel de blijde vree wéér op de weenende aard ! Zet aan der Vorften drift, der Volken wreedheid'palen j Hoor Almacht! Vader! God( de menschheid ichreit uaa'n; Zie op haar tranen neêr, haar lmarten en ellenden! Haast zal een aaklige Eeuw haar wreeden loop volenden! God! doe haar wijkend lichx, nog vrolijk, ondergaan! Bericht van den tegenwoordigen toeft and der Bataaffche Bezittingen in Oösiindiën , en den Handel op dezelve; door DIRK VAN HOGENDORP. Si la Rdpublique ne regarde pas comme imaginaire les dangers, que 1'amour du bien genéraï des nations nous fait prefentif pour fon commer'cé et fes posfesfions aux Indes , elle ne doït rien oublier pour les prévenir. C'est un des foiris les plus importans qüi puisfent Poccuper. RAIJNAL. Tweede Druk. Te Delft, bij M. Roelofswaart, 1S00. XVI. Voorwerk. 194 Bladz. In gr. ÖBavoi De prijs is ƒ 1 - 8 - : IXi]et verwondering lazen wij op den Tijtel — Tweede ■ivJ Druk. — Te meer, daar het Voorbericht des ge, hcelen Werks gedagteekend is December .1790.-.— Doch de Uitgever bericht ons, ,, dat, daar de eerfre uitgave niet voor 't Publiek beftcmd was, hij, bij de fterke navrage haar hetzelve, van den Schrijver vrijheid verzocht, om een Tweeden Druk , tot eene pub'lieké uitgave gefehikt , 'er van' te maakch," — Dit Iaat ons nog onzeker ,, of dit een geheel nieuwe Druk is, dan, of door de plaatfing van een nieuwen Tijtel , de gedrukte Exemplaren in een' Tweeden Druk hervormd zijn. — Het oogmerk van den Schrijver door hem in het Ooi van dit Werk opgegeven, komt hier op uit. Hij wilde ,, betoogen', dat het Sijstema, waarnaar tot nog ,, toe de handel op de Oosfindiën gedreven, en de be„ zittingen aldaar beheerd zijn , in de tegenwoordige' ,, tijdsömftandighederi niet meer goed is , en in zich „ zelve de zaaden van verderf en ondergang ont„, houdt; — dat de uitfluitende handel op zich zelveii nadeelig is; en daarbij noodzaaklijk, de bezittingen, *3 al* coloniën befchouwd , te gronde doet gaan: — dat?  s d. van hogendorp, bericht, enz. 8l ^ dat onder eene andere beheering die zelfde bczittingen zullen blocijen, en oneindig veel grootere voor„ deelen opleveren, dan ooit te vooren; — dat eene ;, verandering , in navolging dezer Grondbeginzelen , ,, te weten van vrijen handel, eigendom van land , en ,, gelijke belasting zeer wel ingevoerd kan worden; „ en 'eindelijk dat alle de voordeden , die daardoor aan ',, ons Vaderland toegebragt zuilen worden , door de ,, landïnkoomften der bezittingen, door de belastingen ,, op den handel , door de werkzaamheid en rijkdom , -,, die deze handel aan de inwooners der Republiek gee„ ven zal, en door de fchatten , die de verdere veij voer van die veele voordbrengzelen, door geheel Europa in ons land brengen moet, — zeer verre overtreffen zuilen de grootfte voordeden en winften, die „ men, bij de . gunftigfte vooruitzichten en berekenin„ gen, door middel der vernietigde Maatfchappij , of voordduuring aan hetzelfde fijstema zich zou kunnen j,, belooven. " .— Ter behoorlijke beöonkeiing en ontvomving dezer zaken had zeker de Burger van hogendorp veel, voor anderen, voorüit; — In onderfcheidene posten, in Oostindiën geplaatst , was hij met de toedragt van zaken zeker gemeenzaam , en kon best oordeelen over hetgene voor verbetering vatbaar was. — Geduurende zijn .verblijf aldaar had hij ook reeds zeer veie bouwftofFen bijeengezameld, ten einde meer volledig opgave te kunnen doen van één en ander'. Doch , door zijne reeds aldaar vrijmoedig medegedeelde aanmerkingen over een en andere mistlagen bij velen gehaat zijnde , werd hij niet alleen van zijne posten ontzet, maar ook gevangen genomen , waarbij men zich van alle zijne papieren meester maakte. — Doch het gevaar, om onrechtvaardig veroordeeld te zullen worden , ontdekkende , nam hij de wijk naa het Vaderland , en , op deze reize , heeft hij wederom op het papier gefield , hetgene hij zich te binnen bragt nopends de gefleldheid der Bataaffche Bezittingen in Öosfindiën en vooral op het eiland Aan deze wijze van famenftelling mag meri dan oqk eenigzins toefchrijven de geringe orde , welke men in dit Werk aantreft. — ja, wij geven den Schrijver volkomen gelijk, wanneer hij zegt: ,, dit Werk had wei M befchaving nodig. " — Trouwens , in lang hebben nieüwevad.bibl.v.deel.no. 2. F wijf  #2 D. VAN HOGENDORP- wij geen Werk gezien, waarin zoo weinig orde heerscht als in het voorhanden Werk. Een gebrek , hetwelk de Schrijver zeer wel had kunnen verbeteren. — In den beginne gaat dit redelijk. Na eene korte befchrijving van het geheele eiland java, waarbij een en ander wegens de Oude Gefchiedenis en den Godsdienst der Javanen gemeld is, geeft hij een — hoewel zeer oppervlakkig — bericht, aangaande den Regeeringsvonn , de Regenten, de Juftitie, de Verdeed iging, — het Krijgswezen , de Inkomften , de Belastingen , enz. op Java. — Met eenen fprong komt hij hier op de Chineczen, welken hier woonen. — Nu volgt eene opgave van de voordbrengfelcn van dit eiland — alles losiê, afgebroken Hukken, en ftaande in geen onderling verband met elkander. — Te midden dezer berichten wordt van de Zeevaart gehandeld, Oogcnbliklïjk op deze berichten handelt hij van het Ambtgeld. — Waaróm dit niet liever bij de Belastingen geplaatst? — Ten Hotte vindt men eenige nadere , doch algemeene en zeer oppervlakkige berichten , van de bijzondere Bezittingen , zoowel op Java , als in Oosfindicn , ook aan de Kaap de Goede Hoop, — en — van den Handel op China en Japan. — Genoeg , om den Lezer te overtuigen , dat dit Werk zeer onregelmatig is. De wijze, waar op dit alles behandeld wordt, is deze, dat eerst eene korte opgave van den tegenwoordigen tocfiand, en vervolgends de , door den Schrijver beöogde verbeteringen , medegedeeld worden. Dit laatstgenoemde .komt ons, in' het geheele Werk, het belangrijkfte voor; hoewel wij ons niet bevoegd oordeelen , om over de juistheid en het gewigt van. zijne bedenkingen en verbe. teringen te beflisfen. — Hier en daar komen dezelven ons wel eens wat overgedreven voor , en het zou ons niet ten eenemaal vreemd voorkomen , wanneer juist niet altoos de ffriktfte onzijdigheid 'smans pen befluurd had. Met dat al zal bij de verbetering onzer Coloniën in Oost'ïndiën , die wij hopen , dat bij eenen algeineenen Vrede zal kunnen in het werk gefield worden , met nut van deze en gene voorflagen gebruik gemaakt kunnen worden. — Ten einde den Lezer in ftaat te ftellen , om zelf eenigzins te kunnen oordeelen, over 's mans bevoegdbeid tot dergelijke beöordeelende aanmerkingen, en voorhagen ter verbetering, zullen wij hier laten volgen, ter proe-  Bericht van öe bat. bezitt. in oostïndicn. 83 proeve, hetgene hij beredend heeft aangaahilS de ondcrfchcidene gevoelens , nopends het al of niet algemeen maken van den Öostïndifchen handel; een onderwerp, ineer algemeen, dan de overige hier behandeld, en, in dezen tijd , nog al vaak, een onderwerp van overfprckingi — ,, Wordt de handel bij uitfluiting voor rekening van „ de Republiek gedreven, zo wordt 'er een uit veele ,, perfoouen beftaande bewind gevorderd , om zulk een „ aanzienlijk en te faam gefteld lichaam te beftuuren, ■„ 'erj worden veele fehepen verëischt, om dien handel ,, te drijven; het laeilaur in Oostïndië wordt veel moei,, lijkcr, vordert veel meer dienaaren , en geeft veel „ meer gelegenheid tot misbruiken en ontrouwe behau„ deling. De produéten, voor bepaalde prijzen noodvvendig moetende geleverd worden, zullen en kunnen ., i; ; \^:.{fsXj>iyïi • De landbouw en de colonicle '^^MÉ^f de commercicclc belangen pndergefchikt ■ .''^^'^'/-ll'lflÉI t dit de bezittingen doen kwijnen , é"' ^JsSPffins wezentlijk het geval is; zijnde het .-. ;■ :0^!>ïfi0iï'M>- 'f het vaderland uit deze wijze van ifcjf ïi!':i!'','(;irfllv-.l'l^;A utkoomen , alleen te vinden 111 de ^ffÈ^'^'f *'i•;,(*verkoop van de producten, in Oostïnïi*%k|=:'v fuig goedkoop ingekogt, voor hooge prij''' IX^^tkrland koomt te gecven; na aftrek evcn- ^i&L ™*_cnN>tcn van het beftuur, zo m het vaf^^^gj^sm^m Oostind.u, en de uitrusting der fche- %U<~ tfcsïSfeïi handel verëischt." ^"'■jL/aar-Sv^gendeel bij het openzetten van dien Han„ del, wel is waar, de winst vervalt; doch daarëntegen ook alle onkosten van de uitrusting der'fchepen, ,, en het beftuur, zo wel hier te lande, als in Oostïndie, veel eenvoudiger, en daardoor minder• kostbaar ,, wordt; en 'er daarenboven geen twijfel aan is, zo j, als in verfcheiden hoofddeelcn in deze bladeren is „ aangetoond , dat, wanneer van de uitfluitende leve„ rantiën van de producten in.onze bezittingen afgezien „ wordt, en, onder een beter beftuur, aan den irtlander eigendom van land, vrijheid van perfoon, en van ,, verkoop zijner goederen toegeftaan zal zijn , alsdan „ die colonien ook fpoedig zullen bloeijen, en aanzienlijke territoriaale inkoomften geeven, die verre de win„ ften zullen overtreffen, welke een uitfluitende handel 9, ooit kan opleveren. — Terwijl dan nog de particuF s lie«  84 i7« van h0geneor.p, bericht, enz. „ liere handel, door het terugbrengen van aanzienlijke* „ hoeveelheid van producten, dan ooit door den uit„ fluitenden handel kon gefchieden, en door het betaa„ len van inkomende rechten, groote fcbatten aan den „ lande zal opbrengen; en door den vertier en verdere „ verzending van die producten door geheel Europa', „ veele koopheden en ingezetenen verrijken, en daardoor „ het welzijn en geluk van het vaderland bevorderen." — Egypten, zoo als hetzelve oudtijds was — en is — en wezen konde, ofalgemeene en bijzondere befchri/ving van dat merkwaardig Land, en deszelfs Inwoneren, Steden, Vlekken Havens Rivieren, Meiren, Volkszeden, orl derjcheiden Godsdienften, Voordbrengfelen, enz Te Arnhem hij Moelcman en Comp., r8oo. 315 Bladz. In gr. Octavo. De prijs ir.f x *■ 10 - ; p* gypte , in overoude tijden het meest vermaarde land van de wereld, is , federt vele Eeuwen, door eeduunge Staatswentelingen, onder verfchillende, aan elkander opgevolgde Heeren, allengs meer cn meer vernederd , en heeft nu eenen geruimen tijd , naauwliiks naam meer gehad onder de Volken van den Aardbodem Nu evenwel is het, door de verbazende onderneming van den beroemden veroveraar buonaparte, wederom het voorwerp geworden van de algemecne 'opmerkzaamheid Men vraagt met reden , wat is Egvpte thandsi Wat kan het wazen, wanneer het in de handen komt van eene verlichte en verflandig werkzame Natie i En men wil om die reden meer van dit wele'er beroemde, thands zoo zeer verwaarloosde, Land weten Om aan deze begeerte te voldoen, is dit Werkien, dat met veel graagte in Duitschland ontvangen is te Berlijn m het voorleden Jaar uitgegeven. Hetzelve is, naar ons inzien , gantsch met kwalijk opgefteld. Het doet een zeer kort, maar tevens volledig verflag, van alles wat Egypte betreft. Men vindt 'er in , de natuurlijke historie van het Land — deszelfs merkwaardigheden — Inwoneren, met derzelver levenswijze, Regcerin°-$vorra Fabrieken en Koophandel — en Gefchiedenis. ° ' Zoo veel gewigtige ftof, in zulk een klein Werkten , kan zeker niet anders dan zeer oppervlakkig behandeld wezen. Doch tot het oogmerk van den Schrijver, om zij-  BESCHRIJVING VAN EGYPTE. 85 zijne Lezers eenig onderricht te geven , aangaande dit onderwerp van de algemeene gefprekken van den tegcnvvoordigen tijd, was "zoodanig iet volkomen voldoende, en wij "moeten hem het recht doen , van te erkennen , dat hij die taak, naar ons oordeel, zeer wel volvoerd heeft. Men zal 'er veel meer in vinden, dan men in hetzelve zon venvacht hebben, ook is het op eene bevallige en onderhoudende wjjze gefchreven, en aan het werk te oordeelen , heeft het eenen zeer bekwamen Ovcrzetter aangetroffen. Zoodat men, ook deze vertaling, met zeer veel vermaak lezen zal. Onder ééne en andere Aanmerking van minder belang, die wij bij het lezen gemaakt hebben, is ook deze. De . Schrijver zegt ons aangaande den jNijl: „ Hij door„ ftroomt Habesch, Nubie", en Egypten, van het Zui- den naar het Noorden , en heeft eene lengte van 400 „ Duitfche mijlen. Bij het vlek Asfuan, voorheen Sye„ ne , valt hij in Opperëgyptcn , en ftroomt dan , in eenen tamelijk rechten loop, voord, tot dat hij, op ,, 20 mijlen afftands van zijnen oorfprong zich in 2 „ voorname armen verdeelt , die het vruchtbaarfte en „ volkrijkfte gedeelte van Egypten , het zoogenaamde „ Delta , in zich befluiten, " Neemt het Landfchap Delta eenen aanvang , op 20 mijlen afftands van den oorfprong van den Nijl? Denklijk is hier een fchrijf- of drukfout, want beiden de Schrijver en de Ovcrzetter hebben te veel kennis, dan dat zij dit waarlijk zouden meenen. Hoe groot ondertusfehen dc voortreflijkhejd van dit van ouds zoo zeer beroemde Land wezen mag, leeren wij van den Schrijver , dat geen Europeaan , die het eenigermate draaglijk heeft in zijn Vaderland, reden kan hebben, om hetzelve met Egypte te willen ruilen. Zie hier wat ons van dit Land verhaald wordt: „Wanneer „ dehcete Zuidenwind, hier Chamlin genaamd, waait, 't ,, geen van April tot in het begin van Junlj, gedurende ,, de 50 dagen'na de Voorjaars evening, dikwijls op een oogenblik gebeurt, dan klimt de thermometer fchie,, lijk van de 10 tot 12 graden , en ftaat, althans pi „ Öpperëgypten niet zelden op 36 — 38 graden van reaumur. Deze fchriklijke wind duurt meesten„ tijds wel niet langer dan twee dagen achter elkander, „ maar is des niet te min onder de vreeslijkfte plagen „ van dit land te rekenen. Het fijne ftofzand, daar de F 3 „ lucht  beschrijving van egypte. „ lucht mee vervuld is, verduistert den hemel zooda,, nig dat de zon geheel en al bloedrood fchijnt. Het „ cinngt door de dichtfte ventos, door kist cn te ,, faineii gevouwen doeken, hoe dicht ook opeen"2 „ pakt, heen, en is tflf hoofde van de hitte, die'hetzd" K0#£ ' e" de belet, voor de KÏ uWd paarliik. Zoo dra die wind opkom -vxucht ieder een m het binrienfte gedeelte vin zfe. „ mus. Oedurende het heete jaargetijde is aï- es , wat men 'er drinkt, bijna blocdwarm.J De i•'Shft best, om hunnen drank w t " L tt vlknJS'c«- In de Zomermaan-den " 1 'a™01 cenen Ellropeaan voiftrekt onmogelijk , * m te ilapen, van wegen de hitte en een onbefebriif' " Wr. meemStc wn muggen , muskiten en anderc ,, lekten meer. Niets is 'er gemeener, dan de ziektens „ der oogen, welke deels veroorzaakt worden door e " SSSPK Wmmt; deeIs door de verblindende hel-' „ cicrLeid der, op het witte zand te rug kaatfende „ zonneftralen ; deels door het fijne ftof, gelijl mede " heTel fT0^ VM des ™cl^ ondef den open „ bloot te ftellen , volilagen blindheid is meestentijds het gevolg der ziekte. Te Kairo worden Wn „ blinden., Op kosten van de groote Moskee onderhou" ?■ VV.0L,,NEIJ verzekert, onder 100 menfchen " dfP rïLf Lgyple" ,zaK ' "genoeg 20 blinden , ^ „ die loode oogen hadden, en 10 met dén oog flechts „ derhalven a leen de helft, die gezond van oogen wa „ ren, gevonden te hebben." ï °-verftr001?ling P^ats heeft, gaan de ver- " onSi?" ei' ZCer '2 ZWang; hocsten> uitflaS, huM, „ ontfUungcn, gezwellen, voornamelijk aan de voeten, „ zaainheid dat vreemdelingen 'er vrij van blijven." „ De pokken richten hier ook dikwijls groote ver" goestingen aan, en zijn'zeer boosaartig. — Wel niet „ jaarlijks, maar toch na genoeg om de 5 of 6 jaren » rcScerj Wer de pest, die , bijaldien geene plotslijke „ verandering van het weder,'het zij°van koude of "•g^1* woede tempert, zonder genade honderd. duizenden wegraapt..';  ge8chiedk. en wijsg. gedenkschriften, enz. 87 Gefchiedkundige en wijsgeerige Gedenkfchriften over pius den zesden, en deszelfs Pauslijk Bewind, tot zijn vertrek uit Rome naa Toscanen: behelzende merkwaardige bijzonderheden van zijn huislijk leven ; verfchillen met verfcheiden Mogendheden van Europa; de oorzaken der1 omkering van den Pauslijken troon, en der omwenteling te Rome. Alles uit de echtfle bronnen. Tweede Deel. Vit het Fransch. Te Arnfteldam , bij G. Warnars, 1800. 349 Bladz. In gr. öêavo. De prijs is f % - 4 - : Zeer verheugde ons de uitgave des tweeden en laatfte» Deels van.een Werk, zoo belangrijk en wei gefchreven , en tevens zoo fiks vertaald, de dikwijls onregelmatige en zich zelve ongelijke fpelling uitgenomen, dat wij, reeds bij de verfchijning van het eerlle Deel, niet zonder lof van hetzelve konden gewagen (*). In vijftien Hoofdftukkcn vervolgt cn befluit de Schrijver zijn verhaal, gelijk hij het voorheen in zeventien' Hoofddeelcn had begonnen en voordgezet, fchetfende ons het tijdperk van den dood van jozef den tweede» af, tot het overlijden van Paus pius zeiven, waarbij de Vertaler nog eene korte Narede gevoegd heeft, in welke hij zich over eenige voorfpellende uitdrukkingen des Schrijvers uitlaat , door het gevolg gelogenfbraft, alsmede eenige trekken mededeelt uit den bekenden rondgaanden brief van j. j. van rhijn, Aartsbisfchop varr Utrecht, aan zijne onderhoorige geestlijkheid, gedagteekend 18 Oét. 1799, tot het vieren der Lijkdienften over Paus pius VI, en die des Schrijvers oordeel over hem volkomen bevestigen. Na in de vier eerfte Hoofdftukken van dit Deel, beginnende met het agttiende van het gantfche Werk, des Paufen gefchillen met de regering van Toscanen en het hof van Napels, waarvan hij zoo vele kwellingen ondergaan moest, die zijne zwakheid van geest bewijzen verhaald' te hebben, fchetst hij, in het twee- en drie- en. iwintigfte, zijne betrekkingen met verfcheidene Mogendheden van Europa, met de verëenigde Staten, Polen» Zweden, Venetië, Portugal, en de Hertogen van Modena. en Parma af, maar niet minder de gebrekige gefteldheid van- <*) ZieN.Vaderi.BUL IVDeel, ijle Stuk, Bladz. 34», F 4  m GESCflIEBK. EN WIJSGEERIGE GEDENKSCHRIFTEN van het Roomfche regeringsbeftuur. Waarvan ™i- > in het eerfte Deel breedvoerig °h/Cf& komende, haalt hij de zaken eerst wat hooger op door in het |w tot het zeven- en- twintlgfle Hoofdftuk Gefloten een tafereel op te hangen der betrekkingen wlSSffii met pius VI tot aan de omwenteling van 1780 foe lende hier de bekende halsbandhistorie van "den KardiSü PE rohan eene groote rol, alsmede door het verrn«1 den :der Kerklijke Hervormingen, ondernom door dè Nationale Vergadering van Frankrijk, der bezwaren van dit laatfte tegen den H. Stoel, der verlegenheid va denzelven en der onbegaanbaarheden, fa, desïeïs gedn " jegens de Franfchen In het agt- en twiml&e tot het een- en- derUgfte worden dan de meer onmiddelbare oorzaak van den val des Roomfchen regeringsbeftuurs de gevolgen van den intogt der Franfchen in Rome ., 'hft loK van pius VI en zijne Neven, midsgaders de voornaamfte hervormingen in den Romeinfchcn Staat doorhet nieuwe regeringsbeftuur bewerkt, afgemaald tcrwiil men, in het twee- en- dertigfle of laatfte Hoofdftuk, een befluit van. alles aantreft, dat wij, wegens deszelfs merk, waardigheid, tot eene proeve, zullen overnemen. „ De Gefchiedenis, heet het hier, „ is vol van gebeu„ remsfen, welke het gemeen vooruitzicht ontfnappen ' „ en die zelfs het fchranderst vernuft verbaazen Waar. „ de omkering van den Pauslijken troon kan alleen da „ onoplettendheid bevreemden. Deszelfs lan* beftaan is „ veelmeer te bewonderen, dan zijn plotfelinge val' De „ opvolging van daadzaken, welke wij verhaald hebben. „ moet daar van ten duidelijkfte bewijze verftrekken." " lU!$g bcftaa" Van het "geeringsbeftuur van „ den kerkelnken Staat, een waar Colosfus beeld met „ leemen voeten, kon niet verklaard worden, dan uit i, de begoocheling, waarmede het omringd was Maar „ hoe vele zaken hadden , voornaamlijk zedert vijftiff „jaaren, iaamgelopen, om deze begoocheling te 'verdrijven. De vernietiging der Jefuiten , de voortgan„ gen der wnsgeerte , zoo. geducht voor de hefita vooroordelen , de pogingen van bijna alle Vorften, „ om den Hedigen Stoel van zijne aanmatigingen tl „ ontzetten , de aanhoudendheid en ftrafïoosheid van i,,, Jiurine ondernemingen, enz. enz.". I? W wereldlijk gezag yan'den Paus was zoo naauw  OVER PIUS DEN ZESDEN, $9 „ met de Godlijkheid van zijne zending verbonden, dat „ het onmooglijk was, het één twijfelachtig te ftellen, ,', zonder het ander onzeker te maken. Een verkiesbaar „ Vorst , ten troon verheven bij het naderen van den „ ouderdom, veroordeeld, om zonder nakroost te fter^„ ven, kon geene diepe wortelen rondom zich fchieten, noch ook zijn gezag door verbindenisfen vermeerder ,-, ren. Zijn geüacht, met zijn' voorbijgaanden luister ,, voordeel doende, kon wel nijd verwekken, maar niet, ,, gelijk dat van andere Vorsten, talrijken aanhang ver,1 werven, door hoop, door de voordduuring van iu„ vloed en door den werktuiglijken eerbied, \Velken H men aan doorluchtig bloed bewijst. De gekroonde Paus was dus als eenzaam te midden van zijn Hof, H en had flcchts tot zijnen fteun bijgelovigen ijver, waar „ aan hij zijne verheffing te danken had. Zijne belangen „ waren alleen aan die van den Godsdienst verbonden, „ Door denzelven regeerde hij, met denzelven moest hij „ vallen, zonder een ander hulpmiddel te vinden, dan ,, de duistere en onvermogende ichaare der vroomen." - „ De perfoon van den Paus kon alleen de brosheid! „ der grondllagén van zijnen troon vergoeden, Doch, wat had men van eenen Paus te wachten, die, door „ den langen duur van zijne regeering , zijne vermoe,, delijkë opvolgers lastig viel, het volk door zijne on-* ,, matige fchattingen van zich afkeerig maakte, de ge,, heele wereld door fehreeuwende gebreken van het ,, Neeffchap ergerde, en van lieverlede, alle die voor„ rechten verloor, die men als heilig aanmerkte; en die „ zelfs, zoo wel door zijne misflagen als ongelukken, „ aan het gemeen bewees, dat de Stadhouder van Jefus „ Christus niet meer dan een mensch was?" • ,, De natuur, aan Pius VI. eenige deugden fchenken„ de, die hem tot een achtenswaardig ambteloos per„ foon zouden gemaakt hebben, had hem alle de groote j, hoedanigheden geweigerd, die eenen troon in tijden van ftorm ftaande houden, en bovenal die voorzich„ tigheid, die groote gebeurenisfen voorkomt, en tevens die vlugheid, die aan dezelve hunnen geweldigen inf, vloed beneemt. Hij bezat zelfs niets van die werk' zame ondeugden , die fomtijds de vrijfpreking van „ misdaden erlangen. Om met de omftandigheden ge- lijk te ftaan, had hij de wijsheid van Benedictus XIV., en de ftandvastigheid van Sixtus den vijfden in zich VF 5, v moe-  30 «BSCMEDE. EN WIJSCEEMOE GEDENKSCHRIFTEN „ moeten verëenigen Doch de wijsheid van Pius VI „ was noo, anders dan fchroomvallighejd, 2U £ nd- e S866£* anders dan cene Was® ift ,, Nog zou hij fchoon zelve buiten ftaat zijnde om „ de teugejs. yan het beftuur met eene ftevige hand te .„ houden, die aan een ander, daar toe Sefgeffit „ hebben overgelaten , zo hij met zijn gezag deeer~ „ zucht der groeten, en de genegenheid van het volk „ had weten te verëenigen. MaarVcn, IZ VI heeft' » do,or aUc, ^ genen, die eenige hulp aan \fine on' „ volkomenheid zouden hebben finnen toebrengen uit „ -ntrojiwen eii verwaandheid & zich " vfmijd ! „ ren Y,^ VI heeft noch weten zelve te regeren „ noch zich door anderen te laten re'eeren " Onder zijn langduurig Pausfchap* warén de krach" S,yanrdlt reSeerin^bertuur, reeds zoo flaauw v „ zich zeiven nog meer verzwakt geworden. GecS „ waakzaamheid m het burgerlijk beftuur, geene ftreiï! „ had m he recht, geene orde in de geldmiddelen >* r^^s "iemand te Rome gefehikt, IJpSKSSt' " SM i'ehoof aTn' De St^Tsdienaaren gevoelden en „ bekenden zelve hun onvermogen. Men had zeldzame " gelden van hunne kwaadwilligheid , m no" „ zeldzamer waren die van hunne werkzaamheid' Men „ h;td hen meer dan éénmaal, en met eene beklaVlnke -» oprechtheid, op de kjagten , welke ÏSS " V°™i hnTn Wij L5Sebev S „ „ geven, maar zijn tevens zeker, dat zij niet utare,M „ voerd zullen worden." " J ° 'VDe .Grootcn in den Kerkdijken Staat waren noch „ dc vijïnden t noch de ftcun van d{ lafhart;J\™™ ,. rmgsbeftuur, Zonder deel in deszelfs wcXt teSl " SdÖ1 V? ZijnCn 0pfchtC in dc gev?elL e o, onzijdigheid De luister van hunnen ftam, en hunne groo e bezittingen, hadden hun ten minften SffS " ^ikUnrn gCV,en? ^ de verwijfdheid n flavemii „, hadden hen zodanig ontaard , dat" zij niet meer S " fe^ti" on?wenteling van Rome zouden foeS " te" voorkomen1' ^ ^ ë^n hebben> fa «3fë „ te voorkomen. Zij waren voor den eerften overweK " SfS VCrove/ar of verlosfer den besten ten prooi " 2?„ ^nadering van het Franfche leger , waren z „ v«or dj vrijheid, „iet met de geestdrift vaa heden ^ #5 die  OVER PIUS DEN ZESDEN, 9i s, die dezelve waardig zijn , maar me* de gelatenheid • „ van flaveh. Gelukkig voor hun, gelukkig voor het „ volk, dat niemand van hun op wederftand bedacht was, hoewel men dit niet zoo zeer aan gebrek van ,', ftandvastigheid , als wel aan hunne diepe onverfchik „ Hgheid omtrent de regeering, moet dankweten," „"Evenwel durfde Pius VI, met zulke hulpmiddelen, „ met troepen , wier inrichting en krijgstucht tot een ,, fpreekwoörd geworden waren, roet een misnoegd volk, ,, de Franfche "Republiek tegen zich aanhitfen, Twee ', malen had zij het Heli niet waardig gerekend, zijnen „ waggelenden troon om te keren. Dit was geene ver„ richting , gefehikt om haren roem te vergrooten. „ Houwt men ooit met de bijl het brosfche riet om? „ Doch eene laatfte belediging heeft het lot van den ,, Kerkelijken Staat beflist. En wanneer het al bewezen ,, zal zijn, dat Pius VI geen regelrecht deel daar in ge- had heeft, moet men hem, dar is, zijne onbekwaam„ heid, onvoorzichtigheid, blindeïtrjfhoofdigheid, dweep,, zuchtige tergingen, evenwel alles toefchrijven , wat „ deze omwenteling, waarvan hij het fiachtölTer was, „ heeft voorbereid en verhaast. Onder zijne regeering „ kwijnde de Roomfche Staat, zedert lange jaaren, aan s, eene langzame uitteering; op den blik van het ver- grimde Frankrijk gaf hij den geest." „ Welke gebeurenisfen ook in Italië mogen voorval- len, hij zal. niet weder herrijzen. De gelovige Katho„ liikcn mogen voortgaan , met hem het Hoofd van „ hunne Kerk te noemen, gevestigd, waar de omftan„ digheden het zullen toelaten, en zij mogen nog hcr„ halen, in weerwil van dezen nieuwen ftorm, die haar gefchud heelt: De poorten der Helle zullen haar niet overweldigen. Maar deze halfflachtige Vorst, half „ mensch, half God, rondom wien dc fcepter en het „ wierookvat, om ftrijd , de hulde verzamelden , is voor „ altijd verdwenen, en in dit dubbel oogpunt befchotiwd, „ zal'hij het medelijden van niemand opwekken." „ De'tijd zal bcflisfen, of zij, die zijne onderdanen „ waren, door alles, wat den mensch bedorven maakt, „ verzwakt, waardig zijn, Republikeinen te wezen. Hoe „ ook de gedaante van' het regeeringsbeituur zij, waar aan zij zich verbinden, welhaast zullen zij bemerken, „ dat zij zeker winnen moesten, bij welke verandering M het ook ware; en overtuigd, dat hunne zoo- lang ver- „ traag-  r- geschiedk. en wijsgeerige gedenkschriften „ tramde herftclling alleen kon ontftaan uit de bui« tenfpongheid der in.sflagen en vermindering, zullen RJPft^öSwd*se het Men vergunne ons, hierbij nog te voegen een paar aanmerkingen gedeeltelijk op het ftraksfezegde fuit de Mrede vzn den Vertaler, en daar mede zullen'wfluiten. Zij beftaan hier in. •* ,, Hoe fchrander het wijsgeerig vernuft ook zij," zegt deze, „ in het naarfporen van de oorzaken der'dingen, " Srn^n n vif verfe.hiIIende gebeurenisfen, die „ btaaten en Volken beurtelings doen ontftaan, en we„ derom, gelyk mets op deze wereld beftendig is, doen » vervallen, nogthans, wanneer het zieh waagt, om in " Ef »?t°!?tnd", de u,ltkomfte" te voorfpclkn, vindt " S^^h^.mjIS^ ^r gefteId: voornaamlijk, wan,, neer een oorlog die zijnen oorfprong aan verfchil van »f gevoelens het zij burgerlijke, het zij godsdienfti™, „ verfchuldigd is de lotgevallen der volken, als door „ eene gcduunge ebbe en vloed, van tijd tot tijd, vcr„ andert, gelijk ons de dertigjaarige oorlo°- in de yvT „ eeuw, uit verfchil van GodsdienfSge g&evoen ont„ ftaan, daarvan ten voorbeeld ftrekt, °cn de tegenvoor„ dige, tot welken verfchjl van burgerlijke gevoekns 2evê^^eYenheeft'deze afim"erk-g ?S „ Onze Schrijver, die, met zoo vele overreding ons „ een wijsgeerig verflag van het verband der gebcm-enis„ fen, ondcrhetPausfchapvanPmVI., gegeven h£ft „ waagt insgelijks, een' blik in de toekomst, maar de „ toekomftc heeft, aan het geen zijn vooruitzicht hoe „ fchijnbaar ook, verwachtte, niet beantwoord - l\X „ kwam hem (in dit II. Deel', Bladz. Saarichim„ luk voor, dat Pius VI in het Carthuizer K oos r ' ii „ Plorence zijn leven zou eindigen, maar de zaken heb! * rchVtl1"-^ Wending Senome»' dat het Fran" i t Regeenngsbeftuur voor zich nodig geoordeeld " ttrr de"en gnJS,aart naa het Franfche Grondgeb d „ over te voeren, alwaar hij te Faknee, op den loffen " ^STÜSL V'aars W, in den ouderS aigheid, dezer wereld overleden is " " "De..Romeinfche Staat is vernietigd, en zal „ „ De tijd zal keren, of de Romeinen waardig zijn,  over PltTS den zesden. . „ Republiekeinen te wezen-" " „ Zie .daar eene to- dere Wijsgeerig-Staatkundige voorfpclhng van onzen "'Schriiver. En wat is 'er, in dien korten tijd, zedeft " iiii zijne Gedenkfchriften over Pius VI. in .liet licht Televen heeft, gebeurd! Welke omkeering in het lot " van Italië! Men heeft voor Pius VL eenen opvolgc'r " verkozen, te Venetië, den iaden Maart van dit jaar 1800, Gregorius Barnabas Chiaramonte, een' nabeftaarï" den van Pius, die ook den naam van Pius VII. heeft 9' aangenomen; Chiaratnonte, die reeds in het jaar 1797 " in aanmerking kwam, om eens de plaats van Pius te " vervullen, en die toen reeds, „ „ gedragen werd, " door de oude Kardinaalen, welke het fterkst gehecht " " waren aan de verouderde eisfchen van het floom" V fche Hof." " (Boven Bladz. 272.) Wij hebben ze" dert de Parthenopefche, de Romeinfche, de Cis-Alpijn- fche, en ook de Ligurifche Republieken, als luchtver" fchijnfels, die flechts voor eene korte poos in onzen Dampkring flikkeren, zien verdwijnen. Of de nieuwe inrukking der Franfchen, onder hunnen Conful buo' nap arte, in Italië, aan dezelven op nieuw een bellaan, en wel een duurzaam gevestigd beftaan zal ,, geven, zal aan de beflisfing des tyds moeten overge„ laten worden." De Rhijn of Reis van Utrecht na Frankfort, hoofdzaaklijk langs de oevers van den Rhijn, door t. cogan. In gemeenzame Brieven. Uit het Engelsch. Derde Stuk. Te Haarlem , bij A. LoosjeS, P. z., 1800. 130 Bladz. In gr. QSlavo. De prijs is f: - 18 - : Bij de beöordeeling van het Eerfte en Tweede Stuk dezes Werks (*) hebben wij reeds verflag gedaan van deszelfs belangrijken inhoud , zoodat het een overbodige arbeid zou zijn hier meer daarvan te zeggen. Wij kunnen derhalven wederom niet anders doen, dan den'Lezer iet tot eene proeve uit dit Stuk mede te ■deelen, waartoe wij het eerfte gedeelte van den XXVII Brief (Bladz. 266) hebben uitgekozen. Zie hier hetzelve : „r „ Wan- C) Zie Vaderl. Bibl. VII Deel, ijle Stuk, Bladz. 703.  W ¥. C O O A N „ Waanét* men re ]angs dcn Rhiin d . zou men tig , naar het voorkoomen, da de£j „ Loven Keulen is 'de Rhijn niet bevaarbaar voof *roo», te ichcpcn. Hnoger Pp & de fcheepvaart lS&cW ,, watervallen, als te Schaf hanzen, en op vee p aatfo „ vmdt men veele rotten en banken dwaLh S5* 4 miCT> welke dezelve, als het water laa°- is /clfs »f V00r Wemer vaartuigen gevaarlijk maaken.° In V vo ! », ge van; deeze beletzelen worden de vei1eliillende° hal „ del-artijkelen van Mentz naar Keulen in barken ™„ vojrd, we»e omtrent twee duizend of twee duizend „ vnf honderd qumtaaïen laading bevatten. Maar va"! „ heulen benedenwaarts, tot de rivier haaren naam en „ derzelver water haare ouderfcheiding verloren heb- " &fr ï ^^^rf"' is P «Soft " . Pc£> en bekwaam öra febeperi van eene meer Aan „ «fe grootte te. voeren, 'liet is ïï t™£ „ dat de goederen uit de kleiner in dc -rootcr vair „ tingen worden overgcfcbccpt. Dit geeft de Stad een " ij ge wochgheid van koophandel , zonder haar daai m „ van eemg groot xmt te zijn, want geene der artij ™ „ len zijn de onmiddehjke voortbrengzelen van Keuten * ïmSeh" n 3t' Vf door derïefver üSo3S gemaakt. De meeste eigenaars van de groote fchepen , die >n ïolland Kettifoke Wiepen genoemd . •„den, zijn zelve aanzienlijke kooplieden , c nxeren •.„ hunne e.gen goederen. Deeze kooplieden altoos ,„ hunne fchepen woonende, zijn in elke haven t'hui « f^Sf *>° YceI. van h«nnen tijd in Amftcrdam\ ?, Kottei dam, Dordrecht en andere plaatfen hunner hr ftemmmg door, als tz Keulen. Zelfs hebben de K i .45 Icnaarsfhet y°°'-»ecl niet van deeze fchepen te bo " E $ ï ',e;rftellen' Zij worden gebouwd n h l * "eld te aan de #0fr, die digt bil DusCel„ dor ff in den Rhijn valt." ■ *Lf%t:*T „ liet maakzel'van deeze Keulfche fchepen is zeer . „ bijzonder en verichilt zeer veel van dat van die fn „ «enigen anderen handel gebruikt worden. In len4e " ?w' zlJ™n honderd tot honderd en vijftig voeten °en „ nvee tot drie honderd tonnen last voeren. Zij zijn »> b'gt "  DE RHIJN OF REIS VAN UTRECHT NAA «RANKFORf. <}$ ligt gebouwd, zijnde naauwlijks iets meer dan planken, digt aan een gevoegd, zonder geraamte of ribben van zwaar hout. De masten zijn ook ligt naaf ' evenredigheid. De bodems zijn volkoomen plat. Da " hoeveelheid van hunnen last hangt meest van hunne„ lengte af, alzoo zij niet dieper dan vijf voeten onder „ water gelaaden worden. Het huisgezin bewoont eene 11 reeks kamers naar de grootte van het fchip ; deeze zijn in het midden geplaatst. De vloer is omtrent '1 drie Voeten laager dan het verdek, en zij rijzen om' trcnt vijf voeten boven hetzelve. Deze vertrekken H zijn net en gemaklijk, en fommige zijn zelfs zee* fierlijk gemeubileerd." „ Als zij den Rhijn afkoomen en 'er veel water, de ftroom ltcrk en de wind in hun voordeel is , doen " zij de reis naar Holland in weinige dagen. In ftiller " Jaargetijden en als de wind hun niet dient, ligt het H 'fchip dwars , daar de regte loop van dc rivier zulks , toelaat, en dus wordt deszelfs grootfte breedte aan de voortdrijvende kracht van den ftroom blootgclleld. H Op andere tijden zijn zij verpligt verfcheiden dagen „ of weeken ten anker te liggen, om het zwellen van t, de rivier aftewagten, gelijk andere Schcepvaarcrs naar eenen gimftigen wind. Als zij de rivier opvaaren , „ zijn zij fomtyds verpligt van tien tot twintig paarden ,, te gebruiken, en ook ligters daar de rivier ondiep is. Als het water laag en de wind hun tegen is , brengen zij eenige maanden met die reis door. Zij zijn " ook veele tollen onderhevig, van welke fommige vrij , zwaar zijn. Mij is verzekerd , dat 'er niet minder dan twaalf zulke onderdrukkers tusfchen de Steden l, Keulen en Amfterdam zijn. Deeze op een gehoopte „ kosten en nadeelen maaken noodwendig de Vrag&ea „ zeer hoog, en dingen , die in zig zelve goedkoop „ zijn , worden zeer duur. Naar beneden den Rhijn ,, zijn de artijkelen die vervoerd worden hoofdzaaklijk ,, glas, ijzer gereedfchap, en ijzeren ftaaven, Ilhijnfche wijnen, Seltfer water, grof aardeAverk, pijp - aarde , lei- en tras-fteen of lapis tophaceus worden ook 'm H aanmerklijke menigte naar beneden gevoerd. Als zij „ terugkeeren zijn zij gelaaden met de voortbrengfelen „ van de Oost- en West-Iudieën, ftokvisch, Holland „ fche kaas , Ëngelsch tin en lood , fijn papier enz. „ O»-  $6 T. C O G A N „ Omtrent twintig- van deeze fchepen vaaren op Atm „ Jierdam , en zij doen twee reizen in het jaar* * „ De regeeringsvorm van Keulen is een Gemecnebesr' »» dat,111 eenc Aristocratie ontaart is. Het volk heeft „ veele rechten maar Weinig magt. De weinige koori- " -a7 'a™6, Cr overiS W , maaken egter een „ middcnftand tusfchen den adel en de laagcre kïasfe „ van burgers welke ,hen voor onderdrukking bewaart „ De voorrechten en eisfeheh van den Keurvorst, dié " ^°:?™ZMkli]k tegen de Aristocratifche zugt naar ma^t „ ltrijden,_ zijn ook eene verdere bcfcherming voor de M burgers in het algemeen. De maatige belastingen en „ groote overvloed van levensmiddelen maaken haar tot U een verblijf voor lieden , die van weinig geld ^oed „ willen leeven." ° ö ° „ Naardien ik niet buiten vrees ben dat eene naauw" ff^-- ZUgt °m é waarheid te. zeggen mij in mijne ,, befchrijving van Keulen, wat fchimpachtig heeft doen. zijn, haast ik mij met vermaak om den anderen kalft M W<. d* medaille te, vertooncn, en u derzelver voor- deehgfte zijde te laaten zien, terwijl ik van harre wenschte dat de opfchriften talrijker en grootcr waren. " ö ,, Ten eerften is Keulen beroemd cii onfterfüjk Smaakt ,, door de geboorteplaats van den grooten rubens te „ füpfc, Deeze ömftnndigheid heb ik reeds in eenen „ voongen Brief vermeld • ftaa mij toe 'er nu noo- bij „ te voegen, dat het huis van deczen vermaarden Schik „ der, bij den naam van JabacKs huis bekend, eiken „ reiziger , die 'er naar vraagt , met eene foort van ,, tnomph getoond wordt. Het huis heeft dien naam „ ontvangen , om dat het de woonplaats geweest is „ van eenen man van aanzienlijk vermogen , dïe eek „ aanmoediger van de befchaafde konften was. " „ Ten tweeden. In het jaar 1607 wierd in' die Stad „ geboren Anna Maria Schuurman , eene Juffer , dfe „ zeer aanmerklijk geweest is door de vroege verfchij„ ning en grootheid van haare zielsvermogens. Meh „ zegt dat zij, drie jaaren oud zijnde, reeds in ftaat „ was boeken in haare eigen taal'onderfcheidenlijk te „ leezen. Toen zij zes jaaren oud geworden was', „ maakte zij verfcheiden Stukjens, zoo in Dicht als ih „ Prola, op verfchillende onderwerpen, die eene plaats „•fa  LZ rihjn of Rras van utrecht naa frankfort. 9? \, in de verzamelingen der liefhebberen waardig gekeurd „ worden. Men verzekert ook dat zij, in den tijd van ■„ drie uuren, de konst van borduuren leerde, die zij, zonder dezelve veel te beoefenen , tot eenen grooten ,, graad van volmaaktheid bragt: Zij kon de Franfche, ,, Engelfche., Italiaanfche en Latijnfehe taaien zeer „ vloeiend fpreekeri, en het Grieksch en Hebreeuwsch „ was haar eigen. In het midden Van haafe loopbaan „ van letterkundige glorie wierd zij eene, dweepfter j „ zij was eene ijverige leerling van den mijstieken La- badie, zeidë de Waereldfche geleerdheid Vaarwel, en „ verviel tot eene droefgeestige. afzondering. , Naardien alles wat zij deed in uiterften fchijnt gelcopcn te „ hebben , denkt men ook dat zij haaren dood ver„ vroegd heeft door eene onmaatige menigte fpinncn te j, eeten: Zonder te willeb beweeren dat fpinnen juist ,, de beste kost voor het meuschlijk geflacht zijn, mo,, gen wij met reden twijfelen of dit gedeelte van haare ■„ gefchiedenis niet denkbeeldig of Vergroot zij." Goede Raad aan Moeders, over de gewigtigjie ondehver'pen van de Natuurlij.ve Opvoeding der Kinderen, in de eer/Ie jaarem . Naar het Hoogduit ech van c. w. hufel and, Hoogleeraar der Geneeskunde ie jfena. In denHaa^e, bij j. C. Leëuweftijn, 1800. Met de Voor~ rede 79 Bladz. In gr. OStavói De prijs is f: - 15 - : In eene korte, doch zaaklijke Voorrede,.maakt de Vertaler van dit Werkjen, de kundige Enkhuijzer Arts g. bakker, eenige aanmerkingen, zoo over de aangelegenheid om voor den lichaamlijken welftand der kinderen gepaste voorzorge te gebruiken , als over de hedendaagfche wijze van Opvoedingc , die wel , in vele opzichten, voor verbeterd mag worden aangezien, doch waarömtrend eenige nalezing niet als een overtollig werk mag befchouwd worden. De kundige Hu fel and, door zijne kunst om het merischlijk leven te verlengen , met lof hier te lande bekend ,; werd hier door aangezet tot het fchrijven van zijnen Goeden Raad; ;, een Werkjen," gelijk hij zich elders uitdrukt, „waarin'meugeehèrawwtf* i, der' goede beproefde regelen , maar, alleen eene evolutie; ij geen ftelzel gebouwd op de puinhoopen van een an* «IEUWEVAD.BIBL.V.PESI..n0.2. Q der,  93 C. W. HUFELAWD „ der, maar Hechts eene aanwijzing en verbetering der „ gebreken zal aantreffen ; doch'waarin " , zoo als Dr. bakker 'er nevens voegt, „ bovenal het opge„ klaard doorzicht in de huishouding des menfehelij„ ken lighaams en de beproefde ervaring van den Op„ fteller zich duidelijk ten toon fpreiden." Vóór het Werkjen is eene Inleiding gevoegd, in welke hufeland , over het geheel, zich voor eene dus genoemde harde opvoeding verklaart; ter nadere bepalinge van welke hij zich aldus uitdrukt. „ Men 99 zcol '• de harde opvoeding past nog niet voor den „ tederen eerften kinder-leeftijd, en men heeft gelijk, a's men die in derzelver geheele uitgebreidheid bedoelt; „ maar (voegt 'er H. nevens) men behoorde evenwel 5, niet rechtftreeks het tegendeel te doen; men moest de „ gefchiktc wijzigingen Qmodificationen') trachten te vin-,, den ; waardoor deeze opvoedingsmanier , ook voor „ dit levensperk, gebruikbaar kan gemaakt worden; ten 9, minftên behoorde men het lighaam daartoe reeds voor 5, te bereiden. Dit is zeker eene zwaarigheid, en het 3, is waarlijk in de uitoefening niet gemaklijk, het punt s, naauwketirig te bepalen, waardoor men 'zoo wel het ,, te veel als het te weinig vermijden kan. Ik wil het a, beproeven, eenige denkbeelden en middelen , uit het 9t verftand en de ervaring bijééngebragt, hier toe voors, tedragen." Onder de raadgevingen, welke H. den Moederen toedient, bekleedt de eerfte plaats het koud wasfehen, hetwelk hij wil, dat ieder morgen, van het hoofd tot de voeten, zal worden in acht genomen; kunnende, echter, omtrend zwakke en aandoenlijke kinderen, hetzelve tot den avond worden uitgefteld, om hen terftond daarop in het bed te kunnen leggen. Nevens het dagelijkfche wasfchen , wil H. „ dat men het kind, van den beginne „ aan, alle weeken één- of tweemaal zal baaden; " wijzende met één de voordeden aan, met deze behandeling verbonden ;>vaar5mtrend hij zijne eigene ondervinding tot waarborg inroept. — Nevens dezen raad, voegt H. dien Van Laauwe Baden en van het Dagelijkfche Luchtbod; van welke de Schrijver de gezegende uitwerkfels, volgens eigene ervarenis , aldus opgeeft. Een kind , fints dtn beginne , aldus behandeld , is ongevoeliger voor den invloed en de verwisfeling van het weder ; ziin *6 M - . . i •. ty/u Kch-  GOEDE RAAD AAN MOEÖERS , ENZ. 99 lichaam is vecht en fterk; de tijdvakken zijner ontwikkelingen volgen meer naar orde en regelmatiger op elkander ; de omloop der vochten , alle inwendige beweegingen, gelijk ook de gewoone ontlastingen, lopen natuurlijk en geregeld af; de zelfftandigheid van het vleesch der fpieren is vast, en dé kleur bloeiende, even verre van lponsaehtigé zwelling , als van drooge magerheid verwijderd ; de zenuwen hebben geenen _ overweegenden invloed , hunne werkingen zijn gelijkvormig , niet overfpanneri; het dus behandeld kind is meer bevrijd van huidziekten , üitflag, zinkingen, hoesten, bederf en verllijmirig iri de eerfte wegen; bijzonder worden de eigenlijk zoogenoemde gevaarlijke kinderziekten , pokjens , mazelen , roodvonk, daardoor buitengemeen verligt en. beter doorgedaan ; eindelijk geëffc het vroegtijdig gebruik van wasfehen en baaden der kinderen niet aÜeeri zuiverheid der huid , maar ook dat kostelijk, oiider ons zoo zeldzaam gevoel van zindelijkheid, welke voords, in eeii afzonderlijk artikel , nadruklijk wordt aangeprezen. Het bakeren en de eerfte kleeding der kinderen, wekt vervolgends des Schrijvers opmerking, die zicli als een vijand verklaard van dat geweldig inpakken eri indwingen, waardoor meif den omloop des bloeds, fpijsvefteering eri het gebruik der ledemaaten, eerder bezwaart, én de kindereri verplaatst in den fmartlijkften foeftarid eener geheele onbeweeglijkheid.Omtrend het wiegen raadt H. eene gepaste middelmaat, fchijneride hem een matig en zacht wiegen de onfchul'digfte en gefchiktfte beweeging voor het eerfte tijdperk des levens te zijn; in dier voegen, nogthands, dat de flingeringen niet', dan z'wak zijn. Met ernst verklaart zich H. tegen dé gewoonte, om, zoodra het kind fchreit, hetzelve; op eene of andere -wijze te beletten, zonder iri aanmerking te nemen, de heilzame gevolgen dezer werkinge vóór het kind, die hier ftukswijze worden opgeteld. Dit niettegenftaande is 'er, zegt H. „ Kin„ dergefchrei, hetwelk oplettendheid verdient, doch daar „ onder reken ik alleen dit: Wanneer liet. kind zeer „ lang en aanhoudend, of met groot geweld, v'oord„ fchreit; of te gelijk'de beenen naar het lijf trekt, „ hetwelk een teken is van buikpijnen; of tevens naar „ den mond grijpt , het geen tandpijn aanduidt; of daar ^, bij andere zieklijke verfchijnfelen heeft; of óok waw Ga neer;  JOO c. W. II U f E U N O „ neer het altijd op gezette tijden fchreit. " Heilzaam en in achtnemenswaardig is ook de raad, welken H omtrend het eeten en drinken geeft ; dit zelfde ma* gezegd worden aangaande dc regels, die omtrend het flaapen der kinderen moeten gevolgd worden. Sterk verzet hij zich tegen het vooroordeel veler Ouderen die zich verbeeldende, dat een kind te veel, ofwel zich geheel dom kan flaapen , de arme fchepfels in hunne zoetite fluimering ftooren, en hun den tijd, daar toe volgends door hen zeiven uitgedachte, maar niet door de Natuur voorgefchrevene regelen , toemeeten. Als een grondregel Helt hij hierom voor: „Het is een zeer goed „ teken, als kinderen veel en rustig flaapen; en het is „ pligt, hen deze belangrijke zelfsvergocding, zoo veel „ mogelijk,te laaten genieten." Ons beffek gedoogt niet m de opgave van de menigvuldige heilzame raadde vin °-en onzen Schrijver te volgen. De laatlte raad heeft zijn opzicht tot het bloote Hoofd, welk H. over 't geheel genomen ten fterklte, hoewel onder zekere bepaalingen , aanprijst. Het hair, zegt hij, is het natuurlijk en nood„ zaakhjk hoofddekzel, en daaruit volgt , 'dunkt mij „ zeer natuurlijk, dat men een kind, zoo lang het no»- r,-eCrt „ hair heeft, het hoofd met iet anders bedekken moet.. „: Men gaat derhalven te ver, en berokkent de kinderen 3, een zeker nadeel , als men hen in de ceritc maanden, 3, vooral wanneer het een koud en vochtig jaargetij is 3, met ongedekten hoofde ronddraagt.. — Het dekzei van 3, des kinds hoofd mag echter niet te warm zijn; doch „ zoodra dc hairen het hoofd genoegzaam bedekken „ legge men elk hulfel allengskens geheel af." Tot befluit waarfchuwt H. tegen twee misbruiken : het éene is, het affnijden van het hajr, zonder gepaste omzigtigheid; het ander, dat men het ongedekt zijn van het hoofd bij kinderen zelfs tot den uiterften graad van hitte en koude uitftrekt, daar het op de ondervinding rust, dat een al te hooge graad van hitte en koude, wanneer dit onmiddelijk op het hoogst Werkt, gevaarlijke , ja doodclijke toevallen kan doen ontftaan.. Hierom "wil H. dat bij zeer hevige koude het hoofd met een ligt hoofddekzel van vilt, en tegen de Itraalen der middagzon des zomers van ftroo, zal gedekt worden. Zie daar het hoofdbeloop van dit kort, doch zaakrijk en nuttig Gefchrift , hetwelk in Dr. bakker ees*  STUKKEN BETREFFENDE DE HERVORMDE KERK. IOt een' kundigen Vertaler heeft gevonden; die nog daarenboven zijne hoogachting voor dit Werkjen heeft aan den dag gelegd in verfcheidene aanteekeningen , welke van 's Mans geoefend verftand en ondervinding verëerende getuigenis dragen. Tot heil van het aankomende Geflacht'hopen wij, dat iiufelands Raad bij velen onzer Bataaffche 'Moeders ingang vinden , en , ten beste van haar ffeliefd kroost, daadlijk zal gevolgd worden. Stukken betreffende de Vergadering der Gecommitteerden, ■uit de meeste Nederduitfche Hervormde Gemeentens tot de Si/noden van Zuid- en Noordholland behoorende tot inftandhouding en bevordering van den Openbaren Hervormden Godsdienst. Derde Stukjen. -S Hage, bij]. Thierij en C. Mcnüng, 1800. 38 Bladz. enVül Voorrede. In gr. Octavo. De prijs is f : - 6 - : De voorname inhoud van dit Stukjen beftaat, in — het Advijs van het Uitvoerend Bewind , aan de Eerfte Kamer, op het Request, door de Gecommitteerden, aan het Wetgevend Lichaam ingeleverd, behelzende verzoek, dat de Geestlijke Goederen en Fondfen zullen blijven het wettig eigendom der Hervormden, en alzoo gedestineerd ten behoeve van die Gemeenten, wier Leerbaren enz. daar uit plagten betaald te worden. — De inhoud van dit Stuk is uit de Nieuwspapieren genoeg bekend. Het Uitvoerend Bewind verklaart „ niet „ te kunnen ontveinzen, dat fchoon de Argumenten en rcfleétlën, door de Requestranten bijgebragt, hun in ,, verre na niet allen gegrond en overtuigend voorko„ men, daar onder nogthans eenigen worden gevonden, •„ welken, bijaldien de Staatsregeling deze zaak in haar „ geheel had'gelaten, naar hun inzien altans van „ de zijde der billijkheid , EENIGE AAN„ merk ing zouden verdienen." Doch dewijl de Staatsregeling dezelve niet in haar geheel gelaten heeft, geven zij te kennen, dat dit hier de Vraag niet is. Verder poogt het Uitvoerend Bewind te toonen, dat de Requestranten zich ten onrechte op de Staatsregeling beroepen, en daarom advijzeert hetzelve, het voornoemde Request te declineeren en van dc hand te wijzen. Hier op volgt een nader Adres, aan de Eerfte Kamer, C 3 door  IÖ2 HEEFT PROF. HERINGA REEDS GENOEG GEZEGD? door de zelfde Requestranten, waarin zij klagen datvele perioden in hunne requesten niet overeenkom (tig met hunne intentie zijn opgevat, en pogen den nadeeligen indruk, welken het Advijs van het Uitvoerend Bewind zou kunnen maken , weg te nemen. Zij brengen deze misvattingen tot eenige punten, welken zij écu voor één nagaan, en ten opzichte van welken zij zich nader verklaren, en hunne Stellingen met behoorlijke zedigheid, maar des niet te min met behoorlijken ernst, bewijzen. En waarlijk, elk die hun betoog leest, moet zich over de klaarheid, de bondigheid en beknoptheid van dit Op. ftel als over een werk van eene meesterlijke hand verwonderen. — God geve, 'dat het aan de hciligfte belangen van het grootfte deel der Natie moge nuttig wezen, in eene zaak, van welke zelfs het Uitvoerend Bewind, iiiettegenltaande deszelfs declinatoir Advijs, moet bekennen : dat ze, in zich zelve beschouwd, van de zijde der billijkheid, aanmerking verdient. Heeft Profesfor heringa reeds genoeg gezegd? Al'öm te bekomen. 15 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 4 - : V17ij hebben in ons voorgaande Nommcr, Bladz. 13, " v gefproken van zekere Briefwisfeling , tusfchen den Profesfor j. heringa, eliza's z. en den Predikant van herwerden, en de vermoedens van onrechtzinnigheid tegen den Profesfor daaruit gerezen. Sommigen^ zouden nu gaarn zien, dat de Profesfor zijne rechtzinnigheid en gehechtheid aan de Formulieren van Eénigheid duidelijk verklaarde en 'herhaalde, of wel over het Stuk in verfchil eene opzetlijke Verhandeling fchreef; waardoor men van zijne rechtzinnigheid verzekerd zou kunnen wezen, en alle twijfeling werd opgeheven. De ongenoemde Schrijver van deze niet kwalijk gefchreven Brochure gelooft, dat de Profesfor reeds genoeg gezegd 'heeft, en befluit dit, omdat, zegt hij Bladz. 9, „ De Profr. zich zoo. heeft uitgedrukt,' dat geen redelijk „ mensch ftclliger verklaring tot zijne gerustitelling vorT „ deren kan. Herwerden zegt ja , en heringa 55, zegt Heilig, neen; herwerden zegt: Ik wil het. H HERINGA zegt: God is mijn getuige."  almanach voor godsdienst!gen. I03 Tn de daad wie, die een beminnaar is van den Godsdiens,zouniet^üchen, dat toch de vrede van de aanz eSe Gemeente der Hervormden in ons Vaderland m de"e LchUjke tiidsömftandigheden onverlet bewaart bUjVe, en het behartigen der waarheid, altijd met, liefde, gefchicde ? Almanach voor Godsdienftigen voor den i^ ^i. Te Leijden en Arnfteldam, bij Honkoop en Ten Brink, Lr. z. £)e prijs is f 1 - 4 - : g~\dk deze Almanach verdient eene uitzondering, op het O groot aantal van zoodanige Volksboekjens, en behoort aan het Publick bekend gemaakt te worden. Eert Almanach voor Godsdienjligen was nog eene behoefte zeot eenvooraangeplaatst Éericht, naar waarheid. Deze behoefte wordt, aanvanglijk , in dezen Almanach voldaan in welken men, na den gewoonen Kalender, eene Sopte Gefchiedenis van den Godsdienst aantreft die hier met tusfchen-ingevlöehteö gepaste Aanmerkingen, 1 en n bevalligen ftijl, gebragt wordt tot de Gefchiedenis van tosef , veriierd met drie ongemeen fiaaie en welüitgevoerde Kunstplaat ens, verbeeldende de uitdriivin» v?n adam en eva uit het Paradijs, den Zondv S,°en Babels tborenbouw. Men belooft, in het bg doelde' Bericht, dezelve in een volgend jaar te zutaj vervolgen, opdat zij faamgevoegd een volkomen geheel Ta kunnen uitmaken. Verders heeft men m dezen Almanach een Mengelwerk, bevattende: De Lofzang de Enzelen bij de geboorte des Zaligmakers, Luk. lx. 14fjden en Bijbellezen, een Puntdicht Plato'. Rgm voor het beftaan van God, aan zijne Vrienden. De Bjlijdfchap van een Christen. Dichtftukjen, Pfoefbmiery^k bewijs van de waarheid van jesus Euangelie De Mot gen. Dedan en ilmith of de Voorzienigheid. Vriend fchap. Een Dichtftukjen. Overdenkingen bij het Heilige Avondmaal. De Winter. Dichtftukjen. gndeluk heett men agteraan geplaatst een Chroniek of Tijdwijzer van het leven van jesus, welke te gelijk eene Harmonie d vier Euangelisten uitmaakt. Wij hebben het één en ander, met genoegen, gelezen, en waarheid bevonden hetgene in het Kort Bericht getuigd wordt, dat alles zoo  I°4 a, f o k k e , sim0nsz. is ingericht, dat het fchoon de grqndbeginfeieu van den Protestantfchen Godsdienst volgende, tevens van alle vooringenomenheid en partijfchap vrij is: waarom wH ons ook zeer wel verëenigen kunnen met den wensch dat velen het Boekjen gebruiken tot nut en ftkhtin voldoet hier Mejufvrouw amalia will. Ook dit Bockdeeltjen hebben wij met zeer veel genoegen gelezen, niet zoo zeer, omdat wij 111 hetzelve vele n euwe denkbeelden ontmoet hebben , als om de b_ vallige en wcgllepende voordragt van bekende belanSe onderwerpen, 't Is de opvoeding der Jeugd, welke voornaamlijk hier behandeld wordt,-niet, m de daad, in haaren volkomenen omvang en uitgebreidheid maar met opzicht tot eenige meest gewigtige deek van dit veel bevattend werk, die hier bondig beredeneerd, en aangaande welken verfcheidene nutte regels en bedenkingen, worden aan de hand gegeven. Ware dit Werk voor een doorlopend Uittrekfel vatbaar o-aarne zouden wij ons de-moeite getroosten, om onze Lezers met den inhoud nader bekend te maken In Vader l'ange zouden zij den verftandigen Raadgever van geliefde Kinderen, in karel en amalia "de gelukkige Echtgenooten , in me in art den nutten Hmsleeraar , opmerken , bewonderen en hoogfchatten; terwijl, van den anderen kant het voorbeeld van aleer Ten karolina een belchreienswaardig kontrast van onverfchilligheid tuslchen Echtgenooten en van verwaarloosde Opvoedinge , hun zou voor oogen ftellen Van wegen het algemeen nut, welk dit YVerfcjen kan ftichten, zullen wij deze en geene Aanmerking, waartoe wij ligt aanleiding konden vinden, tcrugnour den, en ons bericht eindigen met den hartlijken wensch, dat onze Vaderlandfche Ouders zich dit Werkjen zullen aanfehaifen, en, in zoo verre hunne omftandigheden het opvolgen der regels, daarin aan de hand gegeven, toelaten, van den nuttigen arbeid van Mejuffrouwe amalia een uaarftig gebruik zullen maken. Zie N. Vaderl. Bibl. III Deel, ifie Stuk, Bladz. 238.  3QS HET GEHEIMVOE KASTEEL, He Gcketmvol Kasteel, of de cuderlooze Erf^aam. Naar het Engelsch vol^s eene Frar.fche vertailiJ. Eer/te en J ^cde Deel Te Amjieldam. bi; W van Vliet ,8óoTe /amen 307 Bladz. In gr. Qdava. De p-.ijs is f± . 4 - : ■Deeds federc eenen geruimen rijd trok 'er een geducht JX onweder boven Ie hoofden der Recenfemeo in Duituk. Zf«\rvT* datweihaast vree,hjk uitberstte. Men b goli daar naamlijk Romans te .vervaardigen , vol van de iisliikife gebeuremsf.n, mees.5! uit de duistere middeneeuw! 'ehS Ichrikwekkende roover.jen, moordenarijcn, gewelddadigheden vrouwenfchenni* enz. midsgaders eene reeks 4™derb ar' fchijnende voorvallen die zich eindelijk na.uurlijk oplosten' Daar 'cr flegts eene levendige verbeeldingskracht en gezonde vingers verëischt werden , tot het daarftellen van zu tl VtSSSF^T? KaStee,en' Groten, onde a dfc f Gewelven, Kloosters, Papen, Ridders, gewaande Geesten £°nT!ei?in «',WCderS P"adeer^n, zonder dat men me ch' A tisch zout om °a 'T kar!*te"rekke» « fchetfen, noch Attisch zout om, door het aanbrengen van geestige zetten, de lever te doen fchudden , werd de lezende wereld wel! haast, inet een groot aantal van zulke werken , overilroomd : en , terwijl elk ander, die deze looze fpifzö „iet begeerde ze er zijde legde moesten de Boekb/öordeelaars die veVZwelgen , 0111 derzelver waarde of onwaarde het Puhliek te kunnen mededeelen. Uit Duitsland trok dit onweder n a Engeland ever en woedde aldaar niet minder geducht, in eigene werken van Madam iiadeliffe en anderen zóówel sis in vertalingen uit het Hoogduitach. Hoe zeer de Knfeuten in be.de gewesten , het zwaar gefchut tegen dit on. weder osten, het verdeelde zich niet; het fcheen ze™ "» te groeien en verbreidde zich, hoe langs zoo mee" ook over andere landen Terwijl de fentimentele Romanfchrijvers, Zm door du akelig gedruisch verfchrikt, in hunne holen kropen hunne ftemmeijens van angst gefmoord, hunne tedere zieS als wegvloeiende en vernietigd , trok de donderbui over het kanaal naa Midden onder het oorlogsgejoel én ondanks de antipath.e der twee Natiën tegen elkander, wisten beider Leespubliek te overmeesceren , en het regende vertalinf t" £nSelfc,he ^bre, gfele» van dien aart in het ^'^dóea wij het ,an vSrre booren donderen, i?8B deszrlfs ,woeden jn Engeland vernamen , fielden Tr aaL K a' gerust ' daar de Bataaffche handel met dat gewest, ottchoon ter fluik, meer in andere waaim, dan jaist  HET GEHEIMVOL KASTEEL. töf luist in boeken , bloeide. Maar zoodra wij den övertogt daarvan naa Frankrijk befpeurden, veranderde onze gerustbeid tn vrees. Hier toch was het, dat onze nabijhggwg en broederlijke betrekkingen ons alles deden duchten , en de uitkomst toonde, dat onze vrees geenszins ongegrond was. Het Geheimvol Kasteel, dat wij thands voor ons hebben ,benevens zoo vele andere Romans van dat foort, bewijzen, zoo haar als de dag, dat dit onweder ook reeds bi) ons woedt, en telkens op nieuwinflaat! Staat vast , arme Recenlenten! en Publiek, heb medelijden met onsl — Dit ganuche boek hebben wij we. deröm moeien doorlezen, en toen wij dat vervelend werk hadden afgedaan, moesten wij onzen nutloos verloren tijd beireuren, Mogter wü echter ilegts nuttig voor u geweest zijn, en n tijd befpaard hebben, wij zouden ons ln ons geval troosten.^ Verg ™0f „,„ „n< «lat wii u een uittrekfel dezer vertaling uit eenes .j.'hj . „,„„,. oon Hpi inhoud lipt a wdcie ede* veitaung meceaeeieu» w,  !** Z0° LlbT W. D"EN EEDUIfiGER HET MASKER AF. dat in doel en uivoering zoo voortrefiijk is ais het tegenwoordige. Tnands verheugen wij ons dubbel, daar lij z en f daT ont knet.eken, hoe ze.r wel eens voor tê °Zr die van onze kuns(broeders in de letteruefehirfln T r>og a! eens nut (lichten en uitgevers bewlgei^om w t kiefï r te worden in de boeken, die zii her P.iMilt i , • kielcher den. Het zij ons derhalve'., vSgSd,%-ffitóiS»,?b?S' nader te ontleden, dan anders wel ont gewZtJu f Wa? ,iet twijfelen, of de zoodanigen onze,■ jEffiFSs ' ST.ÏdS Verta£ ^SSf? JfS^i!^^ "* d" „ Kroons Generaal Veld u gm4fer in L VVe' eef „ (cheidene andere TooneXkfen* V^A^S^ „ eene voorname eereplaus verworven hppfr , ,r g' j hetwelk wij hierbij hertaald , den Lezï'aanb °' vf 5 „ uiiKomst, dik.vijls m den boopioostcn toeftand, riabii is- sli „ ook dat gewed, bedrog en list, hoe ieer omz gtig en óos „ zich zeiven niet zelden in den rtrik verwarren welken ze* „ voor anderen gefpannon hadden. Of ons n" zoodanig een 1 TM^7nAMf Va" den flriJd '-^en bLhe d '* u ■ 1. 'j , gt d« Vertaler, en zeggen wij met hem in „ Duusehiand dan wel elders, voorgeteld worde , komt'ons » V°ÜU jr«fchen zich overaMn „ de Hoofdtrekken der karakters genoegzaam ge:ijken; eelul kar Zie hier het beloop van dit Stuk. De bedrieger vvien hiVr bet masker afgeijgt wordt, heet Gkibsme,j ,S S en overl^enT^r6" '""f f Waar naar ^ " 'e en' nu SS «lallS" onrTM' , FF*"'' **** ^riesmeijer zien «anallerlei onrechtvaardigheden, verdrukking en bedroe had deVnTcfoenennaedU' a"deren' den Jwïcfif ^ Jan S ^edpri .f1?6" ?,V^den' «nen valfchen Inventaris orr/SA^ ,JT a*Ï?* tIüe«e»nden had. Zekere Graaf fcïnx"^4S.1«en1^se?^e,, s».^*1 hii-2iine bad wi„ê„ opdringe nX IZV^kZZ SfgSo g~ Zich 'na "den d'entn' ^ " W*er ftdd^ Sed°od K z ch na den dood zijner echtg-.note, met zime eenige dochtef Julia onderden verdichten naam van krifgpr als eert oudfoldaat, naardien hij ook in dienst gew4« w kreoS mfchoun vv», i„ het dorp, onder die H^erl^heid^beEende. met  ZOO LIGT MEN DEN EEDRIEGE& HET MASKER AF. II t met der woon ter neêr gezet. Met vrouwlijk handwerk had ]ut.iA eenen tijd lang hen beiden onderhouden ; dan allengs •warén zij zoo zeer verarmd, te meer daar de oude man, door jicht en podag-a gekweld, al zwakker en zwakker was geworden en niet meer in ftaat, om zijn dochters werk in de Stad te gaan verkoopen, dat zij ook het Heerengeld niet meer hadden kunnen betalen. De oude griesmeijer, die reeds lange in geile driic tot julia was ontdoken, meende haar nu, door bedreiging van laren vader anders wegens die fchuld te zullen gevatgen zetten , al h m goed te zullen doen verkoopen, enz. tot zijnen wit ie zullen krijgen, terwijl zijn fiioode knecht hieronijmus hem, in dit alles, zoo veel mooglijk, hehuipzaam was. Inmiddels had de jonge Graaf van h. van grIesmeijers bedriegerijen onderricht. befloten , zich incognito, onder den naam van fel ix, en als Secretaris van zijnen Rentmeester groen wa ld, met den laatften en zijnen kamerdienaar ka rel, derwaard te begeven, om, als afgezanten van den Graaf, alles in eigen perfoon te onderzoeken. Zij komen juist op het tijdftip aan, dar. griesmeijer alle zijne listen en lagen te werk fielt, om julia in het net te lokken. Wel ras bemerkende, dat griesmeijer hen zoekt om te koopen, ten einde zij hem bij derï Graaf niet beklappen, houden zij zich a!s hiertoe genegen, oitf hem in alles zoo veel te beter op de daad te betrapp.-n en té overtuigen. De Graaf geeft voords aan den eerlijken helghendel drie dnkaren, om die kei eg er ter hand te ftellen , als van eenen onbekenden weldoener, ten einde hij het Heerengeld betalen en griesmeijer hem des wegen niet meer kwellen kunne; en hieronijmus wil zijnen mees er als dien weldoener doen voorkomen , en doet , ingevolge hiervan, aan krieger het voorftel, om zijne docnter aan griesmeijer als büzit te geven , maar wordt fcherp afgewezen, waaiöp de laatfte, voorwendende, dat julia dit geld, als hoer, van iemand, die haar onderhield , gekregen had , en hij zulks niet dulden mogt , eenige gewapende boeren afzendt, om hair in de gevangenis te brengen, waar tegen een braaf landman, steven, echter zich met kracht en geweld aankant. De Graafkomihierop toefehieten, maar vermaant julia, mede te gaan, opdat de boos wicht zod veel te beter ontmaskerd worde, en ontdekt zich vervolgends aan krieger, die zich nu ook aan hem,als Graaf ottenheim, openbaart. Griesmeijer flaagt, zoo hij meent, in zijne omkoopingen, zeer wel, begeeft zich bij julia in den toren, bedreigt haar, maar wordt zeer onzacht door felix bejegend, die ook op dit Tooneel komt toefehieten. Daar echter de omkooping griesmeijer te veel geld kost, hebbende hij de penningen nog niet uitgefchoten, en hij de aankomst van den Graaf op morgen vreest, zoekt hij ook felix en groenwalo te bedriegen, terwijl de eerde van hem de loslating van julia mede bedongen heeft: hij zegt hen das, dat zij den anderen mor-  112 ZOO LIGT MEN DEN BEDRIEGER HET MASKER AF. morgenvroeg geld en meïsjen bekomen zullen, maar overlegt mchibronijmus, om in den nacht zich met al dén buit d/ffe&i fthaplqko gelden en Graaflijke documenten, over de grenzen te pakken, na jülm, door bloedige geesfdfl.gen, of tot ziLn wil of ter dood gebrtgr. te hebben. Dit plan echte mede ont dekt zijnde wordt door felix, die zich hierbij als den Graaf zeiven openbaart, met de zijnen, juist op het tijdftip, verijdeld dat men het zou ten uitvoer brengen, terwijl gr.esmeijeT en hieronijmus hun verdienden loon krijgen , en iulia met den Graaf een paar wordt. ë ' J met Eenige kleinigheden uitgezonderd, is de vertaling vrij wel gelukt. Zoo lnd men, bij voorbeeld, van geld fprekfnde zYch gel.jk moeten blijven, en fteeds Duitfche en Hollandfche mun! noemen maar niet nu eens daalders , gelijk Bladz. i en dan weer guldens en ftmvers, als Bladz. 10 Wat men al met dri* dukaten doen kan, die Bladz. ao gegeven worden, kin men Bladz 28 leeren; want daar worden 'er, volgends Bladz 10 twaalf guldens en eenige ftuivers , of volgends Bladz. u ag daalders en negentien grosfchen, dat is, iet over de zevëntten guldens, van betaald en dan blijven 'er nog zes daalders en viif grooten of eigenlijk grosfchen van ftuivlr het ftuk , dat if omtrend twaalf guldens over. Verwonderen moet het den Lezer" ook, wanneer hij Bladz. 54 leest, dat griesmeijer den Rentmeester vijftig dukaten aanbiedt, en aan zijnen Secretaris daar" en tegen een duizend dukaatjens ; maar die verwondering zal ophouden, zoodra wij opmerken, dat de Vertaler hier her. oorfpronghjke niet verftaan heeft, en voor een duizend, een dozijn etn taufend, een duizend heeft gelezen. Lezen wij Bladz 7I excellent isfimum voor excellentisfimus , Bladz. 77 illulrisftmö voor tlluftrisfimus, Bladz. 83 fapientifat voor fapienti fat wij zullen er enkel uit opmaken , aat de Omzetter geen jatiin verftond, dat een Komed Vertaler ook j.dst niet behoeft te weten en dat hij het qüderfcbeld tusfchen het Hoogduitsch en Hollandsch met heeft opgemerkt, hier in gelegen, dat de Dniu fcher de Latijnfche woorden naar de naamvallen verbuigt, waar in zij voorkomen, terwijl de Nederlander zulks nalaat. Dan dit zij, hoe het wil, wij wenfehen, dar dit flag van waarlijk zedenlijke Tooneclftukken den drom van wonderbaarlijke en Ridder-Tooneelfpelen geheel en al moge verbannen, die den kiefchen lmaak kwetfen en het brein op hol helpen, in plaats vaa wezenlijk init te liichten.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Specimen Critico-Theölogicumi, quo fides & auéïontas Matthaei, in referenda Jeiu Oratione, Euang. C. V, VI VII vindicatur , inprimis contra. Evanfonum, óuo'd, annuenie fummo Numine, graende Jodoco heringa, E. F. Theöl. Doét. et in Acad. Traj, cxeo-es N T Prof. publico examini fubmittit Auétor h o r a t i u s n i e u b u u r f e r f, .Leövardienfis, Mlnift Eccies. Cand. d. XVIII. Decembris cioccic. II 'l O. S. Trajecti Batavorum ex Officina O. J. van Paddenburg.' 23° P*8# 0ft- Ma3or' Dat is: bordeeikundlge Godgeleerds Proeve, waarin de geloofwaardigheid enjet gezag van m at t he usm hei verhalen, van jesus, Leerrede H. V, VI,. VII vootnaamlijk tegen evanso.n gehandhaafd wordt. Door h. meubuur f è r f. PfOpOnl Wij hadden reeds voorlang van deze. oordeelkundige, wel uitgewerkte, en van des Opftellers kundigheden de beste°en veel belovende bewijzen bevattende , Verhandeling moeten gewagen; thands, hoewel wat laat, zullen wij aan onze Lezers' een beknopt verflag van hetzelve geven. . ,. , . . , . De ftoute onderneming van edw. e vanson, die in zijn Werk, onder' den Tijtel: De ftrijdighetd der per akemeen aangenomen Euangelhten en de klaar bhjkltjkheid van derzelver echtheid onderzocht ,. waarvan tn bet laar 1796 eene vertaling , door den Hoogleeraar v a im ji \ m ei s v e L d is uitgegeven, de echtheid der drie Euangeliën van mattheus, markus, en jqa nnes ontkent, alleen luk as Euangelie en wel enkel voor een ^edeelte, behoudende; ook uit de overige fchnftcn xles N T de Brieven van paulus aart de Romeinen^ Efezeren, Kolosfenfen , en-Hebreen, als ook de algemeene Brieven van jakobus, petrus, j o a nnes en judas en een gedeelte der Openbaring van josnnes verwerpende, wekte den lust Van den kundigen jongeling nieuBuur ferf, aangemoedigd dóór zijnen Leermeester , den Hóogleeraar j.' heringa, el. v. op, om, terwijl de wederlegging van e vanson door priestleij , waarvan de Hóogleeraar van hamelsvelo kieuw* VAD. BIBL. V. DEEL. NO. 3. H  114 H. NIEtTBüüRFERF insgelijks de vertaling beloofd had, vertoefde f*i *&. ne krachten ter wederlegging van evanson's £ oordeelkundige ftelhngen te beproeven , bepalende hï zich bijzonder tot de Bergpredikatie van def?Heifand; ioo als die door mattheus Hoofdft. V, VI VII is te boek gefteld; zoo uit hoofde van derzelver'allergewigtigften inhoud, als omdat evanso» rijnen heVigften aanval tegen het Euangelie van mattheus heeft ingericht welke dus afgeweerd zijnde , zidlen zijne overige ftoutgewaagde uitfpraken ti gemaflijkeï wederlegd, en derzelver zwakte aangekkuSi worden. Deze proeve is den jongen nieubuur ffrf zoo uitnemend wel gelukt, dat wij reden hebben, den Hoogleeraar heringa met zoodanigen zijnswaardigerr Leerling geluk te wenfehen. ^U15«f ÜiSJ^feM 1CZe Vfianddi»S in drie Hoofdilukken afgedeeld. In het eerlïe bewijst hij imuwkeung en pnderfcheidenlijk, dat de bewijzen gelne de minfte krachtin zich hebben, met welken evansSn heeft zoeken aan te toonen ^ mattheus het verhaal van deze frm'"A/f^ rm hVKAS ^-genomen heeft Hit Hoofdftuk is verdeeld in vier Afdeelingen in welker eerfte aangewezen wordt, dat door de overeenkomst, die men in het verbaal van mattheus met tuKAS ontdekt, de geloofwaardigheid en het gezag van den eerstgemelden geen nadeel lijdt. In de tweede dat de niet zoo zuiver Griekfche ftijl van mattheus 'niets vermindert van de geloofwaardigheid en het o-eza°- van mattheus. De derde Afdeeling van dit Hbó?dfhtfe bewijst, dat nogthands de ftijl van mattheus niet aan zoo vele of zoo groote gebreken onderhevig is, boven dieniVan lukas Euangelie, als evanson zich verbeeldde , daar in gevonden te'hebben. In de vierde Afdeeling wordt in het algemeen van den ftijl en inrichting van deze Leerrede vair jesus gehandeld , eri der- (*) «e Hoogleeraar hreft deze ziine belofte volbragt en in h-t jongst «fgelopsne jaar 1800 Hit Werkjen van p 31 est leij, met bijgevoegde aantekeningen in het licht gegeven , onder den ,T?\ Ye.,trthnd d«r Euangcliën bewezen , en derzelver fchijrftniahheden opgelost, door j priestleij, uit het En. gelsch, met eene Foorrede en Aanmerkingen, door n. v iiAtiELsveld, waarvan wij aan onze Lezers onmidlijk verflag zullen doen.  specimen CRÏTICO- TMEÖLOÓICOMi 115 derzelver eenvoudigheid , duidelijkheid , bevalligheid , deftigheid, en geleidelijke fehikking aangetoond; Het Tweede Hoofdftuk, waarin bewezen wordt, dat 'er in het verhaal van mattheus geene ftrijdigheid voorkomt met de waare leere van hei Christendom, heeft weder twee Afdeelingen; de eerfte handhaaft fommige plaatfen, in welken evanson gemeend heeft, zoodanige ftrijdigheid te ontdekken. In de tweede worden die geboden van-jesus bij mattheus gehandhaafd, welken deze Euarigelist alleen heeft. In het Derde Hoofdftuk worden onderzocht zekere fchijnftrijdigheden tusfchen mattheus en lukas, iii het'verhaal aangaande de Bergpredikatie, die e Vanson en d. j. pott, wiens Verhandeling over de'Bergpredikatie' vertaald geplaatst is in de Vader!. Bihiïöth* IlDeel, zdeStuk, "Bladzi i—n, 49 —56, 97—100, hebben aangevoerd, en eerst wel worden de twijfelingen', door e vanson gemaakt, beandwoor'd in de eerfte Afdeeling; de Tweede overweegt het gevoelen van pott Omtrend den famenbang van deze Leerrede van jesus, terwijl echter de kundig*' Schrijver behoorlijk ondeffcheid maakt tusfchen pott en evanson , met betrekking tot hunne' gedachten omtrend de Bergpredikatie ; daar pött geen ander^oógmerk' of bedoeling heeft, dan de zwarigheden, welken hij daarin meende te vinden , op te losfen , en dus dé eer van mattheus Euangelie te handhaven.Eindelijk geeft de derde Afdeeling van dit Hoofdftuk des Schrijvers' gevoelen' omtrend het verband en de geheele inrichting van deze Leerrede van jesus op. Ten flotte wordt in het Vierde Hoofdftuk tegen Evanson gehandhaafd cii verdedigd, hetgene mattheus Verhaalt van den tijd en de plaats, Waar déze Leerrede door' jesus gehouden is'< Agter aan heeft de naauwkenrige jongeling een BladWijzer gevoegd van alle dc plaatfen der H, Schrift, die in dit Werkjen worden opgehelderd , Welke zeer tot gemak des Lezers dienen kan. Wordende alles befloten met een Twintigtal ftellingen, welken insgelijks van fiet fcherpzinnig oordeel des Schrijvers getuigenis dragen , waar onder dé volgende merkwaardig zijn: I.) Het famenftel der Christlijke Leere Wordt het best opgemaakt door vergelijking der plaatfen uit de H. Schrift, die volgends dé regelen eener goede Uitlegkunde verklaard zijn. tl 4 HO De  Ïï6 h. nieübuür teuf, specim. C1UTIC0 theolocic. II. ) De Apostelen zijn in het ichryven door den' Heiligen Geest gedreven geworden. III. ) Zij, die het hoogst gezag van jesus chris*«1 toeren nMt erkennen, kunnen geenszins de Chnsthjke Leere belijden , zoo als zij in het N T wordt voorgedragen. ' IV. ) Dewijl de fcherpzinnige Wijsgeer kant dit hoogfte gezag niet toelaat, kan zijne Critifche Wijsbegeerte kwalijk met de Christlijke leere beftaan. lJ!>DLt»eerte V. ) De wijze van uitlegging des N. T. van den zelfden en zijne manier, om den zedenlijken zin daarüit af te leiden , is ongefchikt en ontëcrende voor het Heili<* Bijbelboek, enz. & Zie daar Lezer! eene beknopte opgave van den inhoud dezer voortreflijke Akademifche Verhandeling ,. die ons vele goede vruchten voor het toekomende van den tongen Schrijver belooft. , ' ' De Echtheid der Euangeliën bewezen, en derzelver fchijtr* ftrijdigheden opgelost. Door joseph priesteeh el. d. f. r. s. in XII Brieven. — Vultus erat mnlta et praclara minantls:' Die aliquid dignum promisfis. — h o r a t. Uit het Engelsch.- Met eene Foorreden en Aanmerkingen, door ijsbrand van hamelsveld. Te Arnfteldam, bij J. van der Hét}", 1800. 212 Bladz. Foorbericht van den Vertaler en Voorrede van dén Schrijver XXX Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f i - 16 - : 'T'oen de Hoogleeraar van H. in het jaar 1796 het Werk-van Mr. edwa-rd evanson De ftrijdigheid der vier algemeen aangenomen Euangelisten , en de klaarblijklijkheid van derzelver Echtheid onderzocht, vertaald in het licht gaf, was hij voornemens, de wederlegging van dk Werk , door Dr. priestleij, zoo fpoedig doenlijk te haten volgen , misfehien met eenige bijgevoegde Aanmerkingen. Doch , in het volbrengen van dit voornemen, werd hij te leur gefteld, door dien hij , niettegerrftaande alle aangewende moeite , de ooripronglijke wederlegging van priestleij niet kon majtig worden. Dit hem eindelijk , door ,de behulp- za-  J, priestleij , DE echth. D. EUËNGEL. BE vezen, ttf frame vlijt van zijnen geleerden vriend r. jSnïsch, gelukt zijnde, geeft hij nu deze wederlegging nevens het genoemde Werk van evanson insgelijks vertaald zijnen Landgenoten in handen, opdat zij, door eene onzijdige foéöordeelifig, in ftaat zouden zijn, de echtheid \'ooral der Schriften des N. Testaments nader te onderzoeken , en een billijk en gegrond befluit op te maken. Wij kunnen niet twijfelen, of dit Werk van den Geleerden priestleij, vooral nu het met nodige e» gepaste Aanmerkingen van van H. voorzien is, zal bij ;ille underzoekiievenden hoogst aangenaam zijn, en als eene gewigtige bijdrage befchouwd worden, ter wederlegging van alle onbezonnene aanvallen tegen de Gewijde*'Schriften, welken wel telkens herhaald, doch ook telkens op overtuigende gronden, door bekwame en kundige mannen , tot nut en bevestiging van Godsdienstminnenden, tegengegaan en afgeweerd worden. Mr. evanson had niet flegts zijne aanvallen tegen de drie Euangeliën van mattheus , markus en joSnnes, maar ook tegen dc meeste Brieven van paulus, en de zoogenaamde Algemeene Brieven, gericht, en ftout beweerd, dat dezelven niet van deze Apostelen van jesus, en Apostolifche niannen oorfpronglijk, maar verdichte of ondergefchovene Werken uit de tweede of derde eeuw zijn. Priestleij's wederlegging is vervat in twaalf Brieven aan eenen jongei ring , waarvan de Eerfte eenige algemeene Aanmerkingen behelst over de natuur van Geschiedkundige klaarblijklijkheid, opgehelderd door die van de voordplantingvan het Christendom, de overige bepalen zich tot het werk van evanson zei ven. — Daar de aart van dit Werk niet wel een Uittrekfel toelaat, moeten wij echter onze Lezers nog zeggen, dat de Aanmerkingen van den verdienstlijkcn v. H. over het geheel zeer gepast zijn , zoowel om eenige grondige gezegden van priestleij^ nader te ftaven , als om fommige zwakke bewijzen , "of ongegronde gevolgtrek-, kingen aan te toonen, inzonderheid ook, om den zin van eenige bijgebragte Schriftplaatfen in het waare licht te ftellen. Voornaamlijk is zijn Voorbericht lezenswaardig , daar hij ons de geheel verkeerde grondftellingen van evanson duidelijk opgeeft en ontvouwt ; en wij durven zijne woorden uit het b;egin deszelven gerust overnemen , dat alle' onpart'ndigen , „ uit het ééii en H 3 „ an-  *I8 J. PRIESTLEIJ, DE ECHTH. DER EUaNGEL. 8EW£^EJf, „ ander, op nieuw overtuigd kunnen worden, hoe da „ achtbaarheid van onzen zoo hoogfchatbarei Bijbel „ hoe dikwijls, en, op hoe verfchilfende wijzen , ook* » ^Vochten, zich altijd, door inwend ge kradt * vaii wprheid, handhaaft, en fteeds glansrijker zege! Einftige waarfchuumng aan jonge beóefenaaven der Heilige Godgeleeratietd tegen het invoeren van nieuwigheden rn de Leer der Hervormden; henevens eenire Stukken foPHirff- ff U^eVen £S L n rVJ'J S^gfn/ietd m zeker onlangs uitgekomen Gefchrft ten Tijtel voerende: Go.dsdienfige &ifpt-ekken over het regt gebruik van de Leere van da Onmagt enz. Gefehikt voor den Gemeenen Man in de Hervormde Kerkr Te Rotterdam, bij N. Corne], 1800I •67 Bladz, hi gr, OStava. De prijs is f:- 10 ', ^7ii hebben voor korten tijd, verflag gedaan in dit Maandwerk (*), van de GodsdienJUge Gefprekken «ver het regt gebruik van de Leere der Önmagf enz wij hebben er onze Aanmerkingen op gemaakt, en begoten onze Recenfie, met onze, op de&dPor ons bijgc: bragte en andere bedenkingen gegronde, verwachtingdat ,, de Schrijver derzelven, met zijn gefchrijf op dezè ,, wijze 111 te richten , geenen dank behalen, en weic,, mg of geen nut (lichten zal." Een ongenoemde. die zich christophilos (christüsviuend) noemt, waarfchuuwt in het Werkjen,, welks breeder Tijtel wij K%^VrJCP,laat?,t ^'bbena'- alleJ°!--e ^oefenaren der Heilige Godgeleerdheid ernftig tegen het invoeren van nieuwigheden 111 de Leer der Hervormden , bij gelegen, heid van gemelde Gefchrift , en valt deszelfs insgelijks ongenoemden Schrijver onzacht op het lijf Of Is 'dit zacht te noemen, hetgene men leest Bladz. 10.' „Men „ verbeelde zich hier onzen Schrijver, zittende in 't „ gezellchap van vroome eenvouwdige menfchen , en „ met hen fprekende over den weg van geloof en be" ' tefWf zi'n hwt hen veroordeelt als fnoode „ huichelaars! Zou de Satan, die een lasteraar is, en „ een.  chbjstophilus , ernstige waarschuuwing. 110) „ een verklaager der broederen , wel erger gefield zijn dan hij , in het voeden en koesteren van zulke haa-i ,, lelijke verdenkingen? Immers, hij levert ons een fterk „ bewijs op, dat de Verzoeker niet ia de Hel is opge,, floten : gelijk iemand ons onlangs wilde doen geloo„ ven." (Hier wordt in eene Noot gezegd: „ Aan„ teekening op h, c, bergen, Gedenkwaardigheden „ Bladz. 48, Eerfte Druk." Dus wordt geen naam genoemd, alhoewel die Aanteekeningen niet zonder naam rijn uitgegeven. Waartoe toch zoodanige aanhaling?) Het kon onzen Ongenoemden Schrijver niet moeilijk yallen , meer dan Céne afwijking van de Leere der Hervormde Kerk in de meer genoemde Gefprekken te ontdekken en aan te wijzen. Wij hebben zeiven duidelijk en rond ons daarömtrend in onze Recenfie derzelven verklaard, en zijn dus niet die zeker Recenfent, van wien onze Waarfchuuwer, Bladz. 3. fchrijft: „ Bedrieg „ ik mij niet, dan zie ik voor uit, dat zeker Recen„ fent hem geen' geringen lof zal toezvvaaijen, en der „ Waereld zal trachten wijs te maaken, .dat de Gere,, formeerden zijn Genootfchap thands veel nader ko„ men , dan immer voor henen heeft plaats gehad; en „ dat , indien alle de Gereformeerden de cordaatheid „ hadden, gelijk deze Schrijver, om de kluisters van „ hun verftand de zoogenoemde Formulieren van „ éénigbeid — af te fchudden, de zoo lang gewenschte verbroedering waarfchijnlijk eerlang zou plaats grij„ pen. Dan men zij op zijn hoede." Ondertusfehen Kan ons de wijze, waar op deze Waarfchuuwer het onderwerp behandeld heeft , even min behagen , als het Gefchrijf van den Schrijver der Gefprekken ons voldaan heeft. ' Liefde, vrede, zachtmoedigheid , in het voorftaan der waarheid, behooren tot den echten geest van het Christendom , geene bitterheid , of haatlljkheden, deze kunnen der waarheid niet baten, maar benadeelen ze veel meer. Waartoe het bijbrengen van verfcheidene bijzonderheden, die tot het eigenlijk onderwerp niet behooren , gelijk wij hier boven 'er een voorbeeld van aanwezen , en hoedanigen 'er meer in dit Gefchrift voorkomen ? Waartoe het geheele Aanhangfel, dan om de namen van doddridge en watts verdacht te maken? De waarheid heeft, in de daad, zoodanige hulpmiddelen, noch de getuigenisfen van menfchen, nodig, daar zij zich openbaar maakt, door overtuiging, en aanH 4 8«*  126 L. N. M. CARNOT geprezen wordt, door de liefde , welke het kenmerk is van alle waare Vrienden van christus! * Verdediging of Antwoord van l. n. m. carnot, Fransch Burger een van de Stigters der Franfche Republiek en Conftttuttoneel Lid van net Fransch Uitvoerend Bewind Vp bet Rapport wegens de Zamenzweering van den 18 Brucltdor van het vijfde jaar (4 'September 1707) üitgebragt in den Raad der Vijfhonderden, door Tcu b ail l E u l , uit naam eener perfoneele Commisfie. Uit het Iransch vertaatd. In den'llaage, bij T. C Leeuweftip, 1800. 162 Bladz. In gr. hclavo. ' De'prijs is pen ftuk, dat met veel fchranderheid is opgefteld, •*-« Carnot, die, lid van het Uitvoerend Bewind zijnde, den haat dier Revolutionaire Patriotten of Republikeinenb;j uttnemenheid, wier heerschzucht geene palen kent en die zich op den 18 Fruclidor van de heerfchappij over Frankrijk meester maakten, zich op den hals gehaald had en het_ llagtófrer hunner wraak- eii moordlust geworden zou zijn , indien hij zich niet door de vlugt gered had yerdeedigt zich 111 dit Gefchrift, doorhem in zijné ballino! fchap opgefteld, regt mannelijk tegen de befchuldigingen ' door eene Perloneelc Commisfie, aan wier hoofd baii> Leul zich bevond , wat later tegen heiri bij den Raad der Vijfhondérdeu ingebragt, waarvan hij het ongerijmde en tegenftnjdige blijkbaar aantoont; voords het karakter en de denk- en handelwijze van de drie leden des Bevyinds, die de bewerkers der omwènteling vim den 18 Fruclidor geweest waren, als'mede van eenige andere perfoneil, die daar in eene voorname'rol gcfpêeld hebben, uitvoerig, en niet ten hunnen voordeelé, ontvouwende. Onder anderen zien wij hier van twee beroemde Géneraals , AuGEREAuen hóche, vooral van den eerften , gantsch geene löflijke melding gemaakt. Het zwakfte gedeelte van zijne verdeedigihg is, naar ons inzien , daar hij zich Wegens zijne denkwijze omtrend de Bataaffchc Republiek verandwoordt. Hierömtrend hadden wij Wel gewenscht , dat hij zijne gezindheid wat duidelijker verklaard had. Het komt ons voor, dat hij de befchuldigingen, ten dezen aanziene hem ten' laste gelegd, meer van zich afweert door zwaardere be- fchul-  verdeedigjng of andwoord , enz. 121 fchuldigingen tegen zijne voormalige Ambtgenoten, dan dat hij "dezelven wederlegt door zijne eigene gevoelens Vepaal'deüjk op te geven en met daadzaken te Haven, gelijk hij in andere opzichten doet. De Driemannen, namelijk, befchuldigen carnot, van Holland te hebben willen opofferen, hij hen, van het te hebben willen uitplunderen. Wij beflisfen niet, in hoe verre deze wederkerige befchuldigingen waar zijn, doch konden ons onder het lezen niet onthouden van te denken aan de fabel van fedrus, waar de Dichter aanheft? Nunquam est fidelis cum potente Societas en onze gantfche ziel gloeide van verontwaardiging op 'het bloote denkbeeld van de mooglijkheid, dat dit gezegde immer op Onze verbindtenis met Frankrijk zoude°kunnen' worden toegepast. ' Daar nu 'de Schrijver ons, zoo als wij aangetoond hebben , ten aanziene van" hetgene ons Vaderland betreft, in het onzekere 'laat, kunnen wij niet befeffen, hoe de Vertaler deze [verdeediging, wegens het geene in dezelve, met betrekking tot de Bataaffche Republiek, voorkomt, voor elk Burger belangrijk heeft kunnen noemen, 'en daarin, naar het fchijnt, eene 'drangreden vinden, om dezelve, in een Nederduitsch gewaad te fteeken; offchoon wij gaarne met hem erkennen, dat zij in het algemeen voor elk Wijsgeer en Staatsman zeer belangr vijk is. .' ' " . .,. Op ' de vertaling valt niet te roemen : menigvuldige plaatfen doen zien , dat de Vertaler of zijn oorfpronglijk 'niet verftaan heeft, of in zijne moedertaal met genoeg bedreeven is , om de waare mening van zijnen Autheur duidelijk uit te drukken. Aan fpel- taal- e| drukfouten 'is et mede geen gebrek. Bethlehem. Proeve van een Cantate bij het Kers-Feest. Te Utrecht, bij de'Wed. j". van Schoonhoven, i8oo? 16 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f: - 5 - : frot het vervaardigen van eene Cantate, of Oratorio, 4- (want de Dichter fchijnt te twijfelen, welke vart deze beide namen dit Stukjen dragen moet ) wordt niet alleen een goed Dichter gevorderd, maar tevens iemand, die in den waaren aart der Dramatifche Poëzij II 5 wel  Ï22 BETHI.EHEM, PROEVE VAN EENE CANTATE, EN*. Sel h™ IS' e" tC Sdijk eCIlige kenilis **» de muZoo het ons voorkomt, verëenigen zich deze hoedamghcden zeer wel m den onbekenden Schrijver van dit Muziekaal Dichtftuk De recitativen zijn uhmLm nd natuurlijk gdchilderd, en de gedachten z jn in de ArHal en Choowangen met zeer veel oordeel SgebTagt m mt veel heschheid uitgedrukt. Om al de ^onheid wel te rnena-n, 1S eene enkele lezing niet genoe° ^Z^fn^ ****** » * *^ * De zen gaar op. Zij zijn voor Jjethlems poort. ' De noop geeft vleuglen. Reeds bereikt hun voet De heroerg. Och hoe brandt hun vroom gemoed I De moeder merkt hen, bloost, en ziet op 't wicht Dat in de krib, op gras en klaver ligt ' Reeds buig: hun knie: Reeds volgt hét warm verhaal RtARiA hoon en knikt, en meenigmaui Ontmoet h ar blik haars jozefs vochtig ooff. Haar harte klopt, haar boezem heft zich hoog, enz. Be Dmnglandtj, Lierzang, door cornelis loots. hagefproken tn de Maatfchappij Felix Meritis , den Sdcn van Maart, 1800. Te Arnfteldam , hli P. T Uiilen broek, 1800. 36 Bladz {n gr. Octavo, d prik% j : - ti - \ * J r\e Dichter L. fohetst in dezen Lierzang, welke niet minder dun een zestigtal Coupletten behelst, op eene zeer levendige en vindingrijke wijze, hoe de Dwing, temhrj m e eerfte ochtend des aardrijks , door een' oncteraardfehen Geest eenen eenvoudigen Herder in den droom ingeblazen zijnde, op de wereld kwam; voord* m Egypte, Griekenland en Romen heerschte. De Dichter ipreekt vervolgcnds op Bladz. 29 en 30 de Vrijheid aan haar vragende, waarom zij alöm verimaad wordts vermengende hier de zedenlijke eenigzins met de ftqatkundige Vrijheid, 111 deze heide Coupletten: 0 6 Vrij-  6, LOOTS, DE DWINGLANDIJ LIER ZAK G# $4$ 6 Vrijheid! eeuigst hei! van 't leven! Gij, als het hoogst volmaakt gewrocht, Qns tot een dier gefchenk gegeven, Gelijk rnet d'eerften adeitnogt: Waaröm zien we u alöm verfden, Daar, zonder u, op onze daden Noch ichande kleeft, noch grootheid blinkt, Terwiil de mensph, als een gevaarte, Onwillig, dan door logge zwaarte Naar aangewezen rustpunt zinkt, Ja, dwingt een fterker magt mijn reden , Wat voertge {de Vrijheid?) een' booswigt dan ter ItrafF? Niecs kon bij doen dan overtreden; Van hem hangt zijn bedrijf niet af. Ik fehend, ik fmaad het hoogfte Wezen; Uit mij is nooit dat kwaad gerezen ; p.Neen, door dwang pleeg ik 't met fmart; 'k Doe van zijn' lof mijn lied gewagen; Mijn offer kan hem nooit behagen , Hij zelfs ontwrong 't mijn weig'rend hart. Deze uitflap komt ons hier niet zeer gepast voor » immers de Vrijheid des wils is geheel iet anders dan de Vrijheid der volken , welke tegen de Dwirjglandij Van Opperhoofden overftaat, die toch alleen het onderwerp dezer Zang is, blijkens de Gefchiedkundige berichten, welken hier even te voren bijgebragt zijn. Want zo men, het Wijsgeerig en Theologisch leerftuk van den vrijen of onderworpen wil, met het ftaatkunclig ftelfel van vrijheid verbinden wilde, zoude 'er zelfs onder de wik lekeurigfte Beftuuren eene volkomene vrijheid, of in de onafhanglijkfte Gemeenebesten eene volftrekte llavernij bewezen kunnen worden plaats te hebben. Behalven, dat het Leerftuk der zedenlijk e vrijheid zoo volkomen door het eindig verftand niet te bcflisfen is, dat 'er de volmaakte; éénheid en almagt des Scheppers niet eenigzins doorgekrenkt , en de volftrekte afhanglijkheid van het fchep? |el ontkend worde. Wij bekennen, 'er liggen wederzijds m de overdenking van dit duister wijsgeerig Leerftuk, veel onoplosbare zwarigheden opgefloten, waarom wij ons ook.hier niet zullen inlaten, om één der beide tegen elkander gefielde gevoelens tc beöordeelen, maar wij hebben deze Coupletten alleen willen aanftippen, omdat ze , naar onze gedachten, met de overige houding des Gedichts niet ftrooken , en geinaklijk uit hetzelve gemist zouden kun-  12+ c. L o O I S / kunnen worden ; Ta zelfs volgends ons begrip 'er niet in behooren: met het hoogfte Wezen, dat hierin voorkomt zoude, om deze Coupletten met alle de overigen te ver' bindep ,-jupiter moeten bedoeld worden, wiil alle dë ovengen Mythohgifche Wezens betrekking hebben doch bij be.de deze Wnsgeerige Coupletten , waarin het Leer ftuk van den Fafên Wil behandeld wordt, "denkt de Lezer aan geene Mythologie. ' De Dichter vraagt de Vrijheid voords, Bladz. 30 en « waar ze zich onthoude? De Britten andwoorden: Ziet haar als Rijksvpogdes bier zitten i Kefn, rijst de donderftem der Gallen t Werp troon en hoog paleis in 't ftof; Doe t hoofd van uw' beheerfcher vallen En wij de Vrijheid dan uw lof. * Dat 'er een tijd geweest is, waarin de Gallen zoo fpraken, t&cit^ of die dondcrftem nüg bij hen ^st>* Dc Dichter meent het verblijf der Vrijheid in de enge kluis van het kroost van teel, gevonden te hebben Doch hi, vindt ook daar klagten over de Dwinglandij. Eindelijk vindt hy haar in de eilanden der Zuidzeewaar ze zich voordvlugtig verfcholen houdt; echter is 2., aldaar mede met volkomen veilig ; hij fpreekt haar jbsadz. 33 dus aan: Ach! vruchtloos houdt ge u ÓAér verfcholen, . 1 Geweld volgt u heel de aarde door; Al vlied ge aan een der beide polen, Het rent u na in 't bronblend ipoor„ 6 Vrindlijke oorden, zaal'ge keten Van heuvelen, zoo lang vergeten In 't meetloos ruitn van d'ocea'an« Ook gij hooft (laaffchp boeijen blinken; Uw grond moet ook de tranen drinken, In 't oog van 't zuchtend volk ontltaar?. 5 D?or "et mislukken der pogingen, om de Vrijheid in haar onverdrukten ftaat aan te treffen, komt de Dichter in twijfel, of wel. wezenlijk ergens zodanig iet, wat men Vrijheid noemt, befta ; doch' hij herneemt "weldra zijn geloof aan derzelver aanwezen, en vordert haar mi liïfSf^T)hij haar nog "iet§czochi bë ó Vrijheid! daal van 's hemels transfer» De  DE DWÏNGLANDIJ LIERZANG-. Ï25 De Vrede, welke met lichte treden komt [nellen, ais iris langs den Regenboog, voorfpelt heur komst, en de Zephirs, die den Vrede vergezellen, doen het zuchtend aardrijk weer herleven , waarop de Dichter zijnen Lierzang 'met het volgende Couplet befluit t Zo fluit, bij 't lieflijk lentedagen, Auroör' den flagboom op iri 't ooit; De blonde god beftijgt zijn' wagen, Verjongd^ daar vreugd op 't annzigt bloost? Zijn glans ftroomt over berg en bosfehen; De hoefflag van zijn vuurge rosfen Verfchopt der nevlen drang als ftof; Den winter kneust bij met zijn radren Het aardrijk ziet herri. iuigcherid, nadr'eri, En vrij zingt alles Febus lof. Na de opgave Van den voornamen inhoud van dit Dichtftuk, zouden wij nu ook ons gevoelen omtrend de vinding en Dichtmatige bewerking van dezen Lierzang dienen op te geven , en om aan deze onze verpligting te voldoen, betuigen wij, dat hij ons zoo rijk in' Dichtgedachten en zoetvloeiënd in versmaat is voorge-» komen, dat wij 'er niets in vinden , dat geen-, kenmerk van warmen Dichtgeest en rijke verbeeldingskracht draagt,waarom we ook de hier ën daar ons in 't oog gelopen'e zwakke regels en geringe taalgebreken, of welligt eigene keuze van fpelling, ftilzwijgend zullen voorbijgaan. De Algemeene Gefchiedenis der geheele Waereld, federd derzelver Schepping, tot op den tegenwoordigen tijd , in een kort beflek gebragt, en opgehelderd met Konstplanten. Derde Deel. Te Harlingen, bij V. van der Plaats, 1799. 239 Bladz. In gr. O£tavo: De prijs is f 3 " ••• " : Wanneer wij de pen opvatten, ter beöordeeling van. eenig Werk, dan doen wij dit nooit anders, dan onder het bewustzijn , van in zoodanige wetenfehap , tot welke dit Werk behoort, genoegzame kundigheden te hebben opgezameld, om als Beoordeelaars, te kunnen optreden: — want wie dit bewustzijn van eigene kracht niet bezit, moet zich aan dergelijk werk niet wagen — tevens met een heilig voornemen , om, onpartijdig en 2onder eenig aanzien van perfoon , naar waarheid te oor-  Ü6 de algembene öeschifdenis oordeelen ; teil einde niet alleen den Lezer van on* Maandwerk in ftaat ie ftellen, om de waarde der u£ gekomene Gefchriften te kunnen bcöonkS ■ maar te~ Vens den Schrijveren aanleiding te geven ter verbef ring hunner ontwerpen.- — vciueie Elk, die de twee eerfte Deelen van dit Werk vero-e-lijkt , met de beöordeelingen, daarover in Onze Bibliotheek voorheen (*) geplaatst, zal, dus twijfelen wij %Tïr \ g-T-f f nn}erkin-en moeten goedkeuren, £/Sf^W^J*^ de Schri-'ver dezei? Gefchtedems der Waereld anders over dezelve. Alfhands, bij het inzien van dit Derde Deel, vonden wij, dat nolde zelfde gebreken iri hetzelve heefschten , welke door ons voorheen zijn opgegeven. — De Schrijver móet de-zeiven dus mét voor gebreken erkennen; en echter vir-den wij niet, dat hij iet ter verdeediging van zijne eigene Ichrijfwijze heeft aangevoerd. Dit doet ons dan Verönderftellen, dat wy ons oogmerk, om den Schrijver te overtuigen , ten eenenmaale misfen i en derhalven zul* len wij, bij deze beöordéeling, alleen zoeken onze Lezeren met hetzelve bekend te maken. — Dit Derde Deel neemt eenen aanvang met de Re°éerinovan Keizer vespasianusv — De gefchiedenis van hef Komemfche kijk is de groote hoofdzaak hier behandeld ■ tot tegen het einde van de zesde eeuw, — Welk eene gewigtige Epoque ook de verdeeling van het Romeinfche Kijk, m het Oosterfche eri Westerfche, door The öD o si ijs den grooten , zijn moge , het heeft den Schrijver niet behaagd, om hiervan eö'n rustpunt te maken. Onafgebroken loopt het Verhaal Voord - Wordende de gefchiedenis eerst van het onverdeelde njk , en vervolgends van de beide rijken, bij afwisfe-' üng agterëenvolgend behandeld, Hier en daar' wordt ook de gefchiedenis van andere, volken aan^ei?prti,t,e ™eten* wanneer dezelve, tot de Romeinfche' Gefchiedenis betrekking heeft, of ook wanneer eene der Komtplaten, (met welken het Werk zeker, volgends het plan Van den Uitgever, moest worden verfierd , erf die, gelijk Wij reeds te vooren den Lezer gezegd hebben, uit de Algemeene Gefchiedenisfen van Suiker en VÈR-- en M Deel, ijle Stuk, Bladz. 4;o.  der geheele wereld. f£f VErburg ontleend zijn,) zoodanige aanhaling Vorder^ de. — Zoo zoekt men , bij voórbeeld, te vergeefs in dit boekdeel naar eenige belangrijke ophelderingen over de Gefchiedenis der Noordfche rijken, die, dit beken-' nen wij gaarn, in dit tijdvak zeer in het duister begraven liggen, doch, om der Konstpïaat Wille, welke hier moest worden ingevoegd, ontmoeten wij het verhaat eener wreede handelwijze Van eenen ZWeedfchen Vorst y omtrend zijne kinderen, — die allen, op één na, worden om het leven gebragt. — Uit deze manier Van behandeling ontftaat eene zeef groote gaping; welke dit Werk voor den genen , die eene volledige Algemeene Gefchiedenis begeert, zeer onvolkomen maakt. — Hoe belangrijk toch ook de Gefchiedenis van het Romeinfche Rijk zijn mag \ hoe naauw verbonden met die van andere volken, welke, uit dien hoofde, in dezelve als 't ware ingeweven kunnen worden , zoo blijven 'er nog vele dingen, en die van veel belang zijn, over, waar omtrend de weetgierigheid niet kart verzadigd worden, bijaldien men van deze gefchiedenisfen geen gewag maakt, dan in zoo verre dezelve met die des Romcinfcbcn Volks verbenden zijn. — Zoo vindt men zelden iet , en dan nog zeer wéinig, aangaande den oorfprong en toeftand dier volken, met welken de Romeinen oorloogden. — Zoo geheel onbekend zijn deze dingen toch niet, daar de Hiftarifche Critiek, in dit opzicht, reeds zoo veel licht Verfpreid heeft. — Belangrijker en gewigtiger zou dus , in eene Algemeene Gefchiedenis der wereld , geweest zijn, eene ontwikkeling van den oorfprong der Sarmaaten, Marcomannen, Cheruskers, Germaanen, en daaronder bijzonder, derAlemannen, Franken, Sakfen, Gotheny Vandalen, en andereu; (gelijk de Schrijver met een enkel woord van de Hunnen gewag maakt,) dan dat hij hier en daar verhalen invlecht, dre geheel niet in eene Algemeene Gefchiedenis voegen , wat toch doet daarin het vcrtelfel van eene vrouw, die te Rome van ecu' Olijfant zou bevallen zijn ? Of dat een zekere hoofdfchout van Rome, om zijne trotsheid, vermoord werd door zijne flaven ? Dergelijke komen veel minder in eene Algemeene Gefchiedenis te pïis , dan eene optelling van alle de mishandelingen, den flaven aangedaan, met bijvoeging van de namen, in eene gefchiedenis van de Westïndiën. Wie eene Algemeene Gefchiedenis wil v fchry-  *2.8 ds algemeene geschiedenis fchrijven, moet geene gefchiedenis van bijzondere volken, of plaatfen of perionen fchrijven, hoe aangenaam, hoe nuttig die dingen op zich zeiven zijn mogen. Geene gebeurenisfen drtn. die op het algemeene lot des menschdoms invloed hebben al zijn dezelven in den eerften opilag onbeduidend, behooren hier eene plaats te bekleden, en wel zoo, dat alles in verband ftaat, het eene uit het andere voordvloeit, en men niet eerst naar den famenhang van zaken moet zoeken.. Dan eerst wordt de Algemeene Gefchiedenis nuttig. Welk een fchoon veld zou de Schrijver niet, tot dat einde, gehad hebben, in dit tijdvak, door hem in dft Deel befchreven? Zo ooit hier is het verband der zaken zoo duidelijk , en M elk, die legts een weinig in de gefchiedenisfen bedreu ven is, Waar voor oogen. — Bij voorbeeld, constan tij ns misnoegen over Rome, de verzwakkingvan het Romeinfche Rijk. naar de Westzijde, de toenemende invloed en heerschzucht der Bisfchoppen en Geestlijken te Rome, de verdeeling van het Romeinfche Kijk, de ondergang en verwoesting van het Westerfche Keizerrijk ; alle deze gebeurenisfen ftaan in zulk een naauw verband, dat, wil men de gefchiedenis naauwkeurig ontvouwen, men niet alleen deze gebeurde zaken, maar tevens den famenhang derzelven, en hoe de eene uit de andere voordvioeic , behoort voor oogen te leggen. Dit alleen is waarlijk ftudie, der Gefchiedenis het ander is hiel meer, .dan het werk van geheugen. Nog is 'er iet, hetwelk ons zeer verwondert: te weten, de bijzondere rustpunten, door den Schrijver uitgekozen. Zoó eindigde het' voorgaande Deef 'niet deii dood van vitexlius, cn dit Deef brengt ons iïi dé regeering van Keizer, tiberius , die in het jaar 578' den Keizerlijken troon, in het Oosten beklom. Waarom de Gefchiedenis niet liever voordgezet tot op muiiammed , die toch in de Algemeene Gefchiedenis zulk eene belangrijke Epoque maakt? — Gelijk hierin, zoo is de Schrijver 111 meer andere opzichten wat al te willekeurig, zonder ons eenige reden van zijne handelwijze te geven. — Tc weinig maakt hij ook gewag van den tijd, wanneer deze of gene gebeurenisfen zijn voorgevallen. — In de weinige opgaven van den tijd' vinden wij ook nog misdagen , waarömtrend wij in het onzekere zijn, of dezelven aan den Schrijver of Drukker moeten worden toegefchreven. Zoo bij voorbeeld is het jaar 677 opgegeven,*  der geheele wereld. Ml Ven-, als het jaar, waarin de ftrafcs genoemde tiberius den troon beklom, "waarin eene misrekening van bijkans honderd jaren plaats heeft. — Voords erkennen wij gaarn de verdienlte des schrijvers , met, in eenen zeer vloeiënden en bevallige» itrjl, deze Gefchiedverhalen te boek te ftellen, waardoor het tot een aangenaam Leesboek ter uitfpanning kan dienen. Des te meer fpijt het ons, wanneer wij zoo vele gebrej ken in hetzelve aantreffen, en willen wij der waarheid hulde doen, moeten aanwijzen. — Ook wenfchcn wij, dat de Drukker voordaan wat meer naauwkcurigheid doe blijken, ter vermijding van drukfouten , die wij hier en daar aangetroffen hebben; Den Opkomst, Bloei, Verval en Tegemvoórdigen toeft and der Stad Delft, in derzelver . Fabrieken en Trafijkem Door rs. bakker. Te Delft, bij Rs. Bakker. 33 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f': - 8 - : Dat , bi) de tegenwoordige flapheid in den handel, in het algemeen, en onder anderen ook in den Boekhandel , menig Boekverkoper ruimte van ledigen tijd overheeft, is eene waarheid, die van zelve fpreekt. Dat hij, Om dat ledig vak aan te vullen, iet bij de hand vatte, kan .niemand hem kwalijk nemen._ Maar dan vordert evenwel van hem de voorzichtigheid , dat hij, alvooi rens eenige taak op zich te nemen, voorshands, of zij-, ne krachten tegen die taak zijn opgewasfen,. zorgvuldig wikke en weege; Deezen regel fchijnt .de Boek-, handelaar r bakker niet behoorlijk te hebben in acht genomen. Taalkennis en draaglijkheid van ftijl zijn twee verëischten , op welken, om, bij de tegenwoordige kieschheid der Eeuwe, een Boek tamelijken opgang tè doen maken, zorgvuldig moet gelet worden. Van mangel aait de eerfte verëischte draagt reeds de Tijtel van het Boeksken getuigenis, en van gebrek aan de anderé bijkans elke Bladzijde. Schroomlijk is bakker op Prins w'illem den IÏI gebeten,, aan wiens verheffing op den troon van Engeland, en daar uit ontdane Ensrelschgezindheid, hij van het verval der Nederlandfche Nijverheid, en van die van Delft, onder anderen, voornaamlijk de fchuld wijt. In de. Inleiding , die bijkans een vijfde gedeelte van'het Werkjen beflaat, cn Zekerlijk KiEuwEVAD.BjBXiV.pEfiL.NO. 3. I eenn  J3° r s. bakker eenige waarheden bevat, wijst B. den weg aan, lan*s welken verfcheuiene kundigheden, de Fabrieken betreifen?e >™ te Nederlanden n*a Engeland zijn over^ebraet. In zijnen ftijl en taal fchrijft B. aldus: „ De Enï fché „ vrienden maakten ja, met onze Landgenooteu een „ geduunge koopmanfehap, maar waaróm? om de °-e„ hennen der Fabricanten te leeren, die dwaas eCnoe heffen, Vri:/moedige Brieven van johan kaspar Lavater over de gebeurtenis der wegvoering, en zijne eigen weg* Voering tiaar Bazel, benévens velerlei Bijlagen, Gedenk* (lukken en Aanmerkingen toegeëigend > allereerst aan net Helvetiesch Committé van Uitvoering, vervolgencis aan alle Vrienden en Vijanden der Vrijheid en der recaten van den Mensch, Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte mm Alom tc bekomen, 212 Bladz. In gr. OStavo. De prijs ft f 1 - 24' - : Toen men hoorde van de groote gebeurenisfen j dia 'er, bij gelegenheid van de verovering van Zwitleriand en inzonderheid van Zurich, in dat land voorvielen, fprak en dacht men veel, welk toch het gedrag en het lot mogt wezen van den beroemden lava-ter* dien buitengewoncn man-, die , reeds vóór vete jaren , zulke fïerke blijken gegeven had, van zijnen ijver voor Vrijheid en meiifchenrecht; en deze vrijmoedige brieven bewijzen, dat zij zich niet vergist hebben, die vart zijne warme geestgefteldheid, in dezen flaat van zaken , buitengewone ftapperi verwachtten'. Schoon het verhaal , dat in deze BneVen vervat is , genoegzame duidelijkheid hebben moet, voor ^W1J^  1^2 j. k. lavater, vrijmoedige drieven. Jand zeiven, en voor anderen, die van rijd tot tijd "bijzondere moeite genomen hebben, om zich van de bi zondere lotgevallen van hetzelve'te laten o U er echten zou het voor dc meeste Nederlandfche lS die van dat 'alles zoo wel niet onderricht zijn , zee7vc5 HcS over deze . historie verfpreiden , zo men goedronden Jad aan deze vertaling, eene korte inleiding0te Lten ■voorafgaan van de algemeene gefteldheid van zal en en de afwislmg van gevallen aldaar , in dezen fi tijd: bij het misfen van deze toelichting, kan men ziet van vele dingen dié men hier leest, &S*SnS2 lijk het rechte denkbeeld vormen. •De zaken, die in deze Brieven vervat zijn, betrelFen alleen de wegvoering van eenige bijzondere perfonen buiten hun Vaderland, in dcn°haauweren rin van he woord, en kunnen dus van weinig belang gerekend worden, m vergelijking van gebeurenisfen van aïlerleië foort. van welken de tegenwoordige tijd zoo vruchtbaar is ' maar het gedrag en de pen van dezen zeer bumn-ewomen man maken dezelven ten hoogde belangrijk"zoodat onze begeerte naar hetgene 'er volgen moest , on£ei het lezen, geduurig is toegenomen. Evenwel komt m ons voor, dat men, voor onze Nederlanders , dit geheele ftuk merklik had kunnen bekorten, en tot dat «inde hetgene lava ter niet zelvcn betreft, geheel of althands meest weglaten. — Wij menen dat het onze Lezers met onaangenaam zijn zai, dat wij ons met het verhaal van deze Gefchiedenis wat langer bezig houden. De eerfte flap, tot welken hetgene hij in zijn Vaderland _zag gebeuren, dezen vuurigen geest aandreef, was net lchnjven van een woord van eenen vrijen Zn'itfer aan 4e groote Natie. Hij zond het aan den toenmaHsen Voorzitter van het Franfche Bewind. Dit Stuk is uit  *3* J. K. t-AVATER. vergeefs. Eindelijk verkreeg ' ü vin iJZ f £eVe eene fchriftclijke vklarinj? Jd™ de"l > Ch°Uder „ m van ^ fchriften 2i& vader? fiSÜRS! , »c jonge lavater liet hier op het voorS SfïÏÏL" ,ZCttC, 0»dcrtlls^hen zijne reis voord, en natn de eerfte gelegenheid waar, om een Huk op te ftellen dat zim Ambtgenoot ten'eerften aan zijne Geïï ïe' S£teIï^kd„£n ^en gefchiktJ, om hair te vvaailchmven , tegen alles wat de regering bedenkeliik mogt voorkomen. Dit ftuk werd door zijnen leid m?n goedgekeurd en afgezonden. Ook fchreef iï een C Adres aan het Helvetifche Bewind. Het was ten deele een klaagichnft, over de harde behandehng hem" att daan; ten deele eene verklaring van zijne be-eertc in den naam der Staatsregeling, om SeS%*fXkm woordigheul van eenige, door hem uitgekozene, 'euL gen verhoord te worden; met protest tegen het betalen tlit Ariies als „ m weêrwil der Staatsregeling We moet geen ander „ perfoon zijn, en geen andere fchijnen te zijn, Dat " Ë*' 7TdThJ? Chr]'stendom Christendom wordt, " Sta ~ h» h00fdö°gme* Christelijke leer te ?9 z-ijii, enz. Hij kwam dan eindelijk te Brj.cl5 daar hem een aeer goed  vrijmoedige brieven. 13» op zijne reis, Rïêeraphisch Woordenboek der Nederlanden, bevatten de ^fSSStMMngtn van voorname Staatsmannen grijgs. t^SS^aSiMm in allerleïè vakken van Wete^ehap^, ti ketter Sch der en andere Konftenaren: en ver. Uil beroelt of aan den Vaderlande verdienfielijk h bb ne nZtl veelal verzeld van hunne Karakterfchetfen, ZSe Anekdoten, die men elders te vergeefs zal na* l^rln onpa tTflige'beoordeeling hunner daaden, optel^ËThunner fchriften, en aanwijzing der Schrijvers weU ke%an hun gehandeld hebben. Opgemaakt: uit Handfchriften ..%en groot aantal van de beste Schrijvers tn C&m Talen, over die onderwerpen handelende en ^egedeelde Beriep ^ f. StTiSoo. 359 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is ƒ3,12-: r\m van dit Deel dezes voortrèfliiken Werks onzen Olezeren het nodig verflag te doen zullen wij ons hemlen tot de levensfehets van dirk van cloon, ;; £*SS zij,,? viopg™»»2aS£"^tw volbrengen. Ten are 1720 keerde hu met net ïcmp vSS Menbm i".de Soedan gheid van Ojd^ Knnnmin naar Batavia terug. In 1724 weiQI m* " oSkdoïS, en in \ zelvde jaar buitengewoon " Raad S medé in 1730 ordinaris Raad van Indie " De Kamei van Zeventienen den Heer durven, de " SSSJs van vexatien hadt verdagt gemaakt te hu'isTn bSen hebbende, benoemde in m» den Heer ^ van cloqn tot Gouverneur Generaal m desze vs  140 J. A. DE CHALSIOT „ plaats ; doch het duurde tot in het vólgende har " dl d " " aanzicnlijken P°st ingehul'- „ Het eerfte en bijna het enige geval van ue^et ,„ gedurende zijn kort bewind , in ïndië voorgevXf' " f > kraf aan den perfoon van pieter vuist' ,, buitengewoon Raad van Indië, Oud-Fiskaal Direr'• „ teur var» Bengalen, en laatltclijk Gouv^neur vS " S % k ultv-°er Seftdd' van weIke S mj op „ den 24 Februanj 173a naar Batavia oveigebragt , en *> *edert' aa« handen en voeten geboeid, in dezer Ste " ofr.f VaifmS h3Cgtenis Sebkvcn ws. Deszelvs „ afïchuwelijke misdaden hebben veel gerukt o™tr " S-fJn döS Wel dermoeite waardig, &dat wij 'er kor! » teh* Ycr ,, eigen gezag, te Columbo een Nood- of Krijgsraad''op „ om vele perloncn , die hij om dit ingebeelde land! „ verraad hadt doen vastzetten, te verhoren en te von„ msién. Deze buiten fchuld gevangen lieden , een „ verraad daar zi, niets van wisten, en van hetwelk „ hu, m die verhoringen, of de Engelfen, 0f de Porh f«^, öf den Keizer van Kandia, Beheerfcher van „ t binnenlands Ce,jIon , tot aanleggers poogde te ma, n ken, met kunnende bekennen, deedt hij dezelven op " tj™T, e" wifc*, Pijnigen , en daar „ door misdaden uit den halze persfen,Waar aan zii „ nimmer gedagt hadden; en vervolgens negentien vaii, „ hun op de wreedfte'en ongehoordfte wijze, door „ beuls handen met den dood ftraffen. Een no" «^0, " die^de citerende palei zonder bekentenis hadden doorgeftaan, hield hij in een akeligen kerker, » ge-  BIÜGRAPHISCH WOORDENBOEK. ÏAt o-eflotcn, waar door die arme fchuldeloze menfchert !ï in goed'en bloed bedorven werden. " ^ De klagten dezer gruwelijke wreedheden, met _ de „ fellte woede , onder fchijn van regt, en aauroeprag I' van gods heiligen naam gepleegd, voor de hoge Kcgeringe van Neerlanch Indien gebragt zijnde , deden " zij den gemelden Landvoogd vatten , te Batavia m den kerker plaatzen, en door den Advokaat-biskaal Mr izaak van schinken, in regten betrekken. " De Gevangen, den fchriftelijken en criminelen eisch Z en conclulie tot den dood, van gemelden AdvokaatFiskaal ingezien hebbende , verzogt van dc Raden van Tuftitie in een gewoon pleit toegelaten te worden om zig te verdedigen. Dh werdt hem toegc- ." fhan', maar m /plaatze van hetzelve behoorlijk m t " werk te ftellen , zogt hij door nodeloze mtvlugten , " fpitsvindigheden en vonden, de zaak te vereeuwigen eii de Tuftitie te leur'te ftellen; zodanig, dat hu door Z zijn menigvuldig uitftel eerst den 13 Februari) van het jaar 1732, dat is meer dan tien maanden na het Z indienen van den eisch, veroordeeld werdt, om ftaande Rolle , terftond te antwoorden. Maar 111 plaatze ' van aan dit gewijsde te voldoen, nam hij ene ltrij?,' dige conclulie , en weder toevlugt tot zijne uitvlugten die alle even ongegrond en ijdel waren, en alleen „ ftrekten 0111 zijne Regters te kwellen, en daarom fteeds van hun verworpen werden. Doordien nu ztj' ne euveldaden, in 't bijzijn en in 't aanzien van vele menfchen gepleegd, een volledig'bewijs opleverden, " verklaarde de Raad van Tuftitie, regt doende uit name van df Staten der Verenigde Nederlanden , den gc'' vangen fchuldig aan hoogheids-fchennis , aan den moord van negentien perfoonen , onder fchijn van 5 reot ten dood gebragt, aan uitfpongheden, misbruik " en vervolgingen aan anderen gepleegd; en doemde " hem: om gebragt te worden ter plaatze daar men ge'' woon is halsregt te doen, aldaar aan den Scherpregter overgeleverd , op enen ftoel agterwaards gebon" den, en met een mes dc keel afgefneden te worden; " zijn lia;haam zoude vervolgens in vieren gedeeld, en de kwartieren beneden het fchavot verbrand en de " asfche daarvan in Zee geworpen worden ; wijders zijne goederen verbeurd verklarende. Dit vonnis, iri " fchijn wreed, maar in der daad nauwlijks overëen" J „ kom-  Jii j- a' d e c tl a l m O ? komftig met zo gruwelijke euveldaden, waar-door de Maatfchappij Vele van haar getrouwe dienaren en in* ft gezetenen Verloren hadt, Werdt den 3 Junij 1732 aan deez' booswigt uitgevoerd, ten affchr'lk Van alle ge« ., weldenarén." ö „ Niettcgenftaande dit voorbeeld, gedroeg zig de Op5, volger van vuist, versluijs genaamd, bijna „ even willekeurig 111 zijn bewind; doch hij deed 'dit „ met meer behendigheid , en zonder iemand aan het leven te komen* Even gretig zijnde naar eens an« deren goed , en gulzig om dat 'in te dokken , zag hij zig zo dra niet in zijn' post bevestigd, of liet „ de rijst op zulk een' hogen prijs zetten , dat het Si grootfte deel der ingezetenen buiten ftaat was, om „ voor noodzaaklijk levensonderhoud te kunnen zor= „ gen. De ootmoedige en herhaalde vertogen , die' zij b'i daar van aart den Gouverneur deden , waren van „ geene vrugt , en de zaken gingén fteeds van kwaad 5, tot erger, tot dat men 'er eindelijk in Holland van ondenïgt werdt. Hier floeg men acht op de klagten ïi lier arme ihlandefen, en men zond derwaard een' au» i» déren Gouverneur, met name doemburg, inet zeef ,, nadrukkelijk bevel,'van de onderdanen der Kompa^ gnie m*t omzigtigheid te handelen , en zig t'hen„ waards met .behoorlijke zagtheid eii vriendelijkheid te ,,. gedragen. Dan dc nieuwe Gouverneur vond't bij zij„ ne aankomst op Ceijlon , hinderpalen om van' zijn Sï amDt bezit te nemen; want versluïjs weigerde „ volftrekt voor hem zijné waardigheid neder te leggen ; ook bfagt hem deze verandering tot zodanige Vlaag van wanhoop, dat hij op de fchepen der Kom„ pagnic', welke onlangs op de rede vaii Kolombo ge^= „ komen waren, vuur liet geven; doch hij werdt cin* delijk genoodzaakt voor de magt te moeten bukken. „ Men nam hem in hegtenis, en voerde hem naar Ea„ tavia, daar hij in verzekering bleef; onderwijlen on^ „ derzogt men de bezwaarnisfen die tot zijn last inge-t „ komen waren, en betrok, hem in regten. 'Enigen tijd „ daar na egter werdt hij ontflagen, na eene aanzien„ lrjke fomme gelds gecoiifigneerd te hebben, ten einde ,, met meerder vrijheid en ruimte naar middelen ter zij-* „ ner verdediging te kunnen uitzien. Men weet niet, ,, wat gevolgen deze zaak verder gehad hebbe; waar* „ fchijnlijk is die onafgedaan blijven hangen.'1  BIUÖRAPtflSCH VtOORDENSOEK. I4jj „ Onderwijlen ftierf de Generaal van cloon op zijn lustplaats 'Molenvliet nabij Batavia gelegen , den 10 Meij 1735, zonder iets merkwaardigs verrigt te heb- „ ben ; egtet met den lieffelijken geur ten gr'ave dalende , dat hij eert bekwaam Man is geweest, die een ,', goe'den inborst bezat. Zijn opvolger was abraham „ patras. " Nieuwe reize naar Se blnnenfle gedeeltenS van Afrika, door Egypte, Sijrïên , en Le Darfour ,- daar nooit te voren"eenig Europeaan heeft gereisd: — gedaan i» den jare 1792—1798. Door g. w. BroWnë, inTwee Deelen , naar het Engelsch, Eerfte Deel. Te AmfieU dam, hij}. Allart, 1800. 392 Bladz, Jn gr. Octavo, De prijs is f 2 - 10 - '. De geletterde Schrijver vait dit Doek heeft zich een* geruimen tijd in Egypte opgehouden , en vult een groot gedeelte van dit Eerfte Deel van zijn Werk, met berichten , aangaande dit van ouds zoo zeer beroemde land. Hij belijdt, dat het 'er ver van af is , dat hij beweeren zoude, meer dan gewoone gelegenheden gehad te hebben, om dit land te leeren kennen; ook zegt hij,, dat een famenloop van omftandigheden zijne aanmerkingen merklijk heeft doen opkorten. Evenwel vleit hij zich, dat de fchets, die hij gegeven heeft, eenig vermaak zal geven, aan de zulken, die den toeftand verlangen te weten, in welken dit land zich tegenwoordig bevindt. Hij levert eene vrij omftandige befchrijving van Alexandrië , van waar hij zijnen togt door Egypte begint ; met eenige bijzondere voorvallen, die daar, geduurende zijn verblijf, plaats hadden; van daar onderneemt hij eenen togt naa Siwa , om naar de overblijffels van den beroemden tempel van Jupiter Ammon te zoeken, en fchoon hij daar van niets ontdekken kan, vindt hij aldaar een klein gebouw, dat hij voor een werk van dé oiulfte Egyptenaren aanziet. Te Alexandrië weergekeerd, doet hij van daar eene reize naa Rozette, en van daar naa Terané, en naa de Natron-meiren, van welken hij zijne ontdekkingen mededeelt. Op dezen weg bezoekt hij twee Koptifche kloosters , waarin hij eenige Koptijfehe, Arabifche en Syrifche handfehriften vindt, die even*  .144 °' W- b r. o w n e evenwel van weinig waarde febijnen." Hij gaat vervol* gends naa Kairo, over welke Stad en hetgene daar ton behoort hij zeer breed is, vooral over hetgene de' Mamelukken betreft. Daar aan volgt een taamiijk breed uittrekfel, uit de algemeene Historie van .Afrika , en voornaamlek die van Egypte , .onder dc heerfchappij der Arabieren, voor het meerdergedeelte getrokken, uit eeii Werk van cordon ne, Over dit onderwerp , dat in 1765 te Parijs is uitgekomen, en hetwelk wij, hoe zeer het beknopt en in eene geregelde orde voorgedragen is in eene reisbeschrijving niet zouden verwacht hebben. ' Vervolgcnds befchrijft Mr. browxe zijne reis van Kairó naa Opperëgijptc , langs den Nijl, en hij geeft een kort bericht van dc voor verpen, die hem op dezen togt voorkomen; onder anderen van de verbazend uitgeftrekte' bouwvallen von het van ou'ds beroemde Theben. TeAsfuan, het oude Syene, gekomen, met oogmerk om van daar zijnen togt , verder den Nijl, op, naa Nubië voord te zetten , en van deze zijde in Abüsfinië te dringen, vond hij zich, in de bereiking van dat oog* merk, tot zijne, groote droefheid, deerlijk te leur gefield, uit hoofde van ccneii oorlog', tusfchen de Ma'mmelukken van Said en den Kafchef Ibrim , waardoor niemand verlof bekomen kon , om uit Egypte naa Nubië te vertrekken: zoodat hij. verpligt was, om te rug te keeren tot Ghenné. . Van hier verkoos hij eenen uitflap te doen, naa Kof» feir, die voor hem niet zonder gevaar was. Hij geeft -van die plaats, van haren koophandel over de roode zee, en van den weg derwaards eenige berichten, en .verhaalt vervolgcnds zijnen terugtögt naa Kairo, en eenige voorvallen, in die, groote Stad, die in zijnen tijd aldaar gebeurden. Verder deck hij zijne aanmerkingen mede, over het karakter der oude' Egvptmaars, hunne gelaatstrekken, kleur, karakter en zeden, en daar op volgt eene reize naa Feioum , vermaard door het rozenwater, dat daar bereid wordt, en het meir Moeris, dat zich tusfchen- de 30 en 40 mijlen in de lengte, en in zijne grootfte breedte 5000.roe den. uitflrekt, en brak water heeft. Vervolgends ging hij de Piramieden bezien, en dc bouwvallen van Memphis, enz. — Tot zoo verre gaan de berichten van browne over Egypte. Wij zijn vrij wel voorzien van reizen door Egypte, die ons van de natuurlijke historie, de zeden, de over- ge-  reize door EGYPTE , ENZ. 145 "ebicvene gedenkftukken der oudheid, en van alles wat verder in dat beroemde land eenige opmerking verdient, naauwkeurige en gegronde berichten leveren. Het zou derhalven te wenfehén zijn, dat nieuwe Reizigers , die hunne aanmerkingen gemeen maken, ons alleen wilden berichten, waar zij de aanteekeningen van hunne voorgangers <*ebrekig gevonden hadden , en die gebreken Wilden te°recht brengen, en dat zij ons voords wilden mededeelen , hetgene bij anderen niet gevonden wordt. Hunne Reisbefchrijvingcn zouden dan kleiner, maar nes niet te inin veel meer belangrijk worden, en zij zouden ons vele moeite en kosten uitwinnen; Doch de reis van browne, zoo verre zij over Egypte gaat, bcandwoordt niet aan dezen wensch. Wij vinden 'er veel in dat anderen brceder en beter hebben. Zij kan des niet te min van hun, voor wieri fommige andere reizen te kostbaar vallen , met vermaak gelezen worden , en daar hij zelf op de plaats geweest is , zal hij toch hier en daar bijzonderheden hebben , die anderen zoo niet hebben opgemerkt of aangeteekend. Onder anderen is onze opmerking in het bijzonder getrokken , door eene kleine verhandeling, die browNe in zijn werk heelt ingelast, om te bewijzen, dat de gedachte, die v o l n b it fchijnt te hebben, dat de vroeglle bewoners van Egypte 'Negers geweest zijn , en dat wij gevolglijk aan de Negers de wetenfehappen verichuldigd zijn°,' die eerst in Egypte gekweekt , naderhand in Griekenland tot verdere volkomenheid gebragt zijn. Deze zonderlinge gedachte, wordt door onzen Schrijver, dien het evenwel niet aan achting voor volneij ontbreekt, opzetlijk tegengegaan; Hij wijst aan , dat de gronden , waar op v o l n e ij zijne gedachte vestigt, bij voorbeeld, de figuur van de Sfinxen en andere menfehenhoofden, die men onder de oude ruïnen aantreft, zulks in het geheel niet leeren , en dat men daar toe , aart zekere plaats uit herodotus eene verkeerde uitlcg°in°- geeft, en dat zulks door de kleur , die nog heden0 ten dage aan de Mummiën der oude Egyptenaren, zichtbaar is, en die met het vuil bruin, den arendsneus en vele andere kenmerken der hedendaagfche Kopten , hunne echte nakomelingen, overeenkomt, wordt tegengesproken. In eene Noot vindt men eene aanmerking van den Franfchen vertaler van dit boek , • die een fterk Voorftander van het gevoelen van volneij is, waarin J*IEli WE VAD. BIEL. V. DEEL. no. 3« &  I4Ö V' vv- browne hij ons bericht, dat volneij, bij dc derde uitgave van zijn boek, aangemerkt had, dat zijn vermoeden aangaande den oorfprong der Egyptcnaren, fcdert den trap van klaarblijkhjkheid gekregen heeft , door daadzaken die de zaak beflisfen. Deze daadzaken beftaan daarin dat blumenbach, in eene Egyptifchc mummie, die hij ontleedde, gevonden had, dat derzelver hersfenpannerr tot drie verfchillende gellachten van menfchen behooren tot het Ethiöpifche, tot dat der Ilindous, en tot een derde geflacht, hetwelk gemengd is, en iet van de twee eerften heeft. — En daaruit zal nu moeten blijken dat de oude Egyptcnaars Negers waren? — Zo het gevolg al zeker doorging, hetwelk het zeker'niet doet,' zou men eerst nog moeten bewijzen , dat dc Hindouscn de Ethiopiërs waarlijk Negers zijn. Browne zegt, dat dc Ethiopiërs, of liever de Abijsliniërs , noch de gelaatstrekken , noch het hair der Negers bezitten, en dat dit eene daadzaak is, die rust op het getuigenis van de Portugeefche Schrijvers , die het eerst van deze Natie gefproken hebben, van poncet en van den Ridder -brijce. Hij voegt 'er bij, dat de inwoners van Seninaar, van Dongola, van Mahar, en van eenige andere oorden van Barabra of Nubië geene Negers-zijn, gelijk bekend is aan alle Europeaanen, die ze" te Kairo gezien hebben. Maar , zegt hij verder , ,, indien alle deze „ volken uit Sijrië of gelukkig AraMë afkomflig zijn, „ hoe is het dan te gekxoven, dat de Egvntenaren 'tot „ voorvaders eene volkplanting zouden gehad hebben, ,, uit het middelpunt van Afrika voortgekomen?-" Wij moeten hier affcheiden , en merken nog alleen aan , dat men hieruit zien kan , tot welke zonderlinge Hellingen de begeerte om wat nieuws te zeggen, zelfs een verftandig man al vervoeren kan, en hoe zeer het te beklagen is, dat het gezag van eenen man, voor welken men achting heeft opgevat, genoeg is, om dwalingen •onder'de menfchen voord te planten. Het overige van dit Eerfte Deel venhit eene reis, naa Darfour , een koningrijk in het binnenfte van Afrika. De reiziger, van Oordeel, dat de bron, door den Ridder b r u c e befchreven , niet die van den eigenlijken Nijl is , kreeg lust , om de westelijke bron van die rivier ■ha te fporen, en alle de omftandigheid van dien tijd iu aanmerking nemende, kwam het hem best voor, zijnen tveg door Darfour. te nemen, in de hope, dat hij daar ge-  rf.izr door egypte, enz. I47 .gelegenheid zou vinden , om verder te komen. Van dit land geelt hij ons eene befchrijving. Cobbe eene groote plaats, vervuld met kooplieden, hetwelk als de hoofdplaats moet aangemerkt worden , ligt , volgends zijne waarnemingen, op 14 graden, n minuten breedte, en op 28 graden 8 minuten lengte ten oosten van den Meridiaan van Grecnwich ,\ en dus in het hart van Afrika. Men vindt in dit land verfcheidene fteden, in welken kooplieden wonen, en die hier befchreven worden. De koophandel wordt in dit land met karavanen gedreven , voornaamlijk op Egypte en de fteden langs de Barbarijfche kust. Welke verdere berichten browne" nog van dit land zal laten volgen , rpo|t ons blijken, wanneer wij het tweede Deel van deze reis zullen gezien hebben; Men zou 'er zeker gaarne meer van weten, dan hij ons hier verhaalt. De reize naa Darfour ondernam browne, met eene karavane. De landltreek, die hij doortrok, was zoo dolen zoo dorftig , dat zij aan vele kameclcn het leven kostte, en het einde van dezelve was eene groote opcenhooping van bedriegerijen , mishandelingen en andere cllendeiT-, die hem geduurende zijn verblijf, aldaar overkwamen , waaruit men nog al het een en ander, van de zeden van het land, leert kennen; doch waarbij wij Ons niet kunnen inlaten. Zie hier alleen eene zonderlinge tofredc , die in goeden ernst en met veel plegtigheid tot den Vorst van Darfour gehouden werd: „ Ziet den Buffel! Den zoon eens BuiFels 1 Den Stier der Stieren ! Den Elephant ^ van buitengemeene fterkte! den magtigen fultan aed„ el-baiiman! God verlenge uw leven, o Meester! God hclpe u, en doe u zegepralen!" Wij hebben ons zeer verwonderd , over dc flaalfche verkleefdheid van den Overzetter van dit boel:, aan den Franfchen Vertaler. Hij levert ons alle de aanmerkingen van denzelven, ook dan wanneer zij niets ter wereld om het lijf hebben, en in zulke gevallen, waarin een Nederlander geene voorlichting van een' Franschman behoorde nodig te hebben.- Zoo bericht hij ons, op het gezag van zijnen Franfchen Medebroeder, „ dat Profesfor erpenius eene Arabifchc fpraakkunst ge,, fchreven heeft , die in groote. achting is." Zelfs berekent hij de waarde van geldfpeciën, in de noten, In Franfche Livres. Dat heeft hij zeker niet uit het K 2 oor-  1^8 agatha deken öörfpronglijk Engelsch. Zou hij ons hier "wel eene vertaling van eene vertaling geven? Aan den Schrijver der Aanmerkingen, in de Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek, IV Deel, NQ. 2. over mijn Werkje, genaamd mijne Offerande aan het Vaderland, door agaïha deken. Te Leij den , bij D. du Mortier en Zoon, 1800. 72 Bladz, 'In gr. Octavo, De prüs is ƒ: - 12 - : T iefde tot en b.efcheidenheid omtrend anders denkenden in den Godsdienst is, naar het oordeel der Schrijvers van de Nieuwe Vaderlandjche Bibliotheek, eene der beminnelijke deugden, die van den waaren Christen onüffcheidUjk zijn. — „ Hoe beminnelijk is een mensch " (zoo fchreven zij in. hunne Recenfie van Mijne Offerande aan het Vaderland) „ die gaarn aan anderen die vrij■„ heid van denken laat, die hij voor zich zelven be„ geert, die zijne bcfcheidenhekl aan alle menfchen be„ kend maakt, en vooral eene kief'che bezorgdheid toont ,, te bezitten , om zich niets' onbefeheklens tegen an„ ders denkenden te laten ontvallen, om zelfs dei; fchijn te ontvlieden , van door eenig beginfel van Gods„ diensthaat gedreven te worden! Zoobetaamlijk en prijs„ lijk het is, voor hetgene men voor waarheid houdt, verftandig te ijveren, en daar over tot anders gevoc„ lenden op den zachten toon der overtuiging te" fprc- ken, zoo laag , zoo klein, zoo verachtelijk is het, niet „ te kunnen verdragen , dat anderen in 'hunne bevat- tingen van ons verfchillen , en daarvan in onze .,, wijze van fpreken en doen, bewijzen te geven. " Zulk eene denkwiize toegedaan,'kunnen zij niet anders , dan een ongunffig oordeel vellen over Godsdicnfiige Gefchriften, in welken een Geest van onverdraagzaamheid en bitterheid heersclït, van welke hand zij ook afkomftig zijn. — Meermalen hebben zij getoond , zich hierömtrend door geene partijdigheid in 'hun oordeel' te laten overdwarfchen. Liefdeloosheid, en onbefcheidenheid omtrend anders gevoelenden, het zij die bij Remonstranten óf Contra - Remonftranten , of' bij welke fecte ook gevonden werd, werd fteeds door hun gegispt, terwijl zij aan den toon der liefde en der befcheiden- heid,.  aan den schrijver der aanm. in de n. vad. bibl. 149 . "béid, door wien hij dan ook werd aangeheven, nimmer hunne loffpraken weigerden. Bij Schrijvers van zulk eene denkwijze , en van zulke gevoelens , over welken zij zich geenszins fchamen, kon dus ook een Gefchrift, ais dat van Jufvrouw de ken : Mijne Offerande aan het Vaderland, geenszins welkom zijn. Zij lazen het met droefheid en afkeuring, en in het bijzonder hare eerfte aanfpraak , ingericht aan de VWftandérs van de Leer der Dordfche Vaderen , niet flegts met misnoegen, maar eok met verontwaardiging. Na gelezen en herlezen te hebben , fchreven zij over die Aanfpraak.in dezer voege: „ De zelfde Schrijffler, „ die zoó menigmalen anderen bcfcheideiihcid omtrend, ,, en liefde tot de dwalcnden beeft -ingeboezemd , de „ zelfde Schrijffler , die de onverdraagzaamheid zoo menigmaal heeft doorgeflreken , heeft nu het 011, geluk, van zelve tot die zonde te vervallen in eene H mate, dat zij niets toegeeft aan den doldriftigflen „ heethoofdigen, die immer de Hervormde Kerk ontluis* „ terd heeft. Hare aanfpraak aan de Voorflanders va» H de leer der Dordfche Vaderen is meer dan onbefchci„ den. Zij is eigenlijk eene kwaadaartig juichende be,, fpotting der Hervormden over de berooving van hun„ ne eigendommen. Wij vragen alle befcheidene men„ fchen , of zij den fcherpen , befchimpenden, bitteren „ en verwijtenden toon , die hier de boventoon is, hoo„ ren kunnen, zonder haar, die ze aanheft, te vcrach„ ten? En wij vragen de Schrijffler zelve, of zij in ftaat „ is, deze Afdeeling over te lezen, zonder te bloozen? ,, Indien zij aan de Hervormden waarheden te zeggen „ had , die voor hun befchamend zijn, had zij dan „ niet anders kunnen , en als Christinne moeten fpre„ ken ? Zij fchijnt dat zelve gevoeld te hebben , daar ,, zij een pleister op de wonde zoekt te leggen , door „ toch nog het aanwezen van een aanzienlijk getal ,, Dordsgczinde Leeraars te erkennen , die verftand , oordeel en Euangelifche zachtmoedigheid bezitten." Dit oordeel , en hetgene wij verder over de Tweede en Derde Aanfpraak gezegd hebben (waarvan wij ftraks nog zullen melden ) "heeft Jufvrouw deken gevoelig getroffen , in zoo verre, dat zij het hier aangekondigd Stukjen in het licht heeft gegeven , om zich tegen onze Recenfie te verdedigen. Of zij dit op eene zachtmoedige en Christltjke wijze. K a ge-  ?5° A G A T H A DEKEN gedaan heeft?... Hier over oordcele de Lezer! De zaak raakt nu ons zelven. Wij willen das hiéïïh «-eene ReehUrs zijn. Het zou ons ligt zijn, de zetten , die de Schrijffler ons geeft, met zetten te beandwoordcn, en ons nu'ecns van eenen heftigen, dan weder van eenen fatijrikcn toon te bedienen. Maar wij achten dat onbetaamiijk en met de Christlijke liefde ftrijdig. Wij zijn ook gedachtig: Dat een zacht andwoord de grimmigheid afkeert, terwijl een fnartend woord den toorn doet oprijzen. Daar de Schrijffter zich voornaamlijk beklaagt , dat wij over haar Gefchrift een ongunftig oordeel geveld hebben, zonder voor het gegronde van dit oordeel bewijzen bij te brengen, zoo willen wij alleen het gegronde van onze beöordeeling, zoo kort wij kunnen , aaiitoonen , en daarna alle onzijdige menfchen en de Schrijffler zelve laten beflisfen , of wij haar wel zoo rumv , zoo woest, zoo Gothisch en Wandaalsch , gelijk vriend Redelijkheid zich uitdrukt., hebben aangevallen ? In het algemeen moeten wij aanmerken , dat men de Eerfte Aanfpraak in haar geheel moet lezen , Om over het fcherpc eh befchimpende van den toon , die daarin heerscht, te kunnen oordeelen. Dc beledigende trekken, die daarin voorkomen, zijn nog zoo beledigende op zichzelven niet, als in het vérband, waarin zij voorkomen. "Wij verzoeken dus onze Lezers deze Aanfpraak in haar geheel te lezen, en wij twijfelen geen oogenblik, of allen, die eenige kieschheid bezitten, zullen zich met onze oordeelvelling ten volle verëenigen. Dit kunnen wij ten mlnft'ê de Schrijffler verzekeren , dat ons oordeel éénltcmmig is niet dat van alle hare Lezers welken wij tot hier toe ontmoet hebben, — va; waar toch dit? Daar de toejuiching, met welke hare vöorige Schriften Ontvangen zijn, immers ten bewijze verfrrekt, dat men ver af is, van haar zonder reden te willen misprijzen. De Schrijffter vergelijke zelve eens hare Aanfpraak met hetgene zij noderfchrijft over dc middelen tot vcrëeniging der Christenen, Bladz. 30, 31 en 32. Welk een geheel andere toon wordt hier niet gehoord! Hier fchept men weder adem. Hier hoort men "weder de zachte taal des Christcndoms. Kan het anders , of de Schrijffter moet dat zelve gevoelen? — Hare Aanmerking, dat'men teaA' dan recht had moeten doen, en dus beöordeelen: „ Hei  aan den schuijver der aanm. in de n. vad. eicl. 151 Het is waar, in dit gefchrift zijn bittere, verwijten* " dc fchcrpe trekken, doch in dat zelfde Stukjen reeds " keert de Schrijffter tot hare vreedzame grondbeginfe" len te rug, enz." Deze Aanmerking is ver af vatt "co-rond te zijn, daar zij immers in dat geval, aan hare Tweede Aanfpraak fchrijvende, niet buiten de mooglijkheid wtrs om de eerfte nog ten vuure te doemen, of m een geheel ander kleed gehuld , te doen te voorfchijn komen. — , ,, . , .1 Nu willen wij eenige bijzondere trekken mt het Gefchrift van Jufvrouw deken bijbrengen, die ons over hetzelve ongunftig hebben doen oordeelen. — Zij begint met die genen onder de Hervormden _ te troosten &en gerust te ftellen, die zich over het Nationaal verklaren der Geestlijke Goederen en Fondfcn, waaruit de Leeraars van de Hervormde Kerk tot hiertoe betaald worden , bekommeren , en zich daarvan voor den Godsdienst en ons Vaderland nadeclige gevolgen voorfpellen. Zoodanigen zijn 'er niet enkele, maar zeer velen : Ja zelfs , het zij dan gegrond , of ongegrond dat is de bekommering der mecsten, of liever van genoegzaam allen, die bedaarde zinnen bezitten , en zich van den tegenwoordigen toeftand van zakenrechte denkbeelden vormen. Hoe troost Jufvrouw deken nu deze menfchen? „ Was de leer der ketters in gevaar, toen, zoo ris nog heden, hare dwaalleraars, uit het fonds , H voor hun, door hunne gemeente bijëcngebragt, eeni- germate beloond wierden? dc bittere klagten, die gij- Ficden aanhieft , en nog aanheft over het zichtbaar " toenemen der Sociniaanfche, Arminiaanfche, Arriaan" fche , heele en halve Pelagiaanfchc dwalingen ; het " lemma, zo dikwijls in uwe Sijnodale aéten geplaatst, i! ten opfchrift hebbende: „ paapfche ftoutigheden cn „ licentieus boekdrukken, " fchijnen wel het tegendeel " aantetoncn. Of zijn wij kinderen dezer waereld, dat 1 is , wij ketters , niet flegts voorzigtiger, maar ook L mededeelzamer , dan gij kinderen der regtzinnighcid cn der verlichting? wat hebbe men hier omtrend te ■' denken?" — Is dit dan de liefderijke toon der gerustftelling cn der vertroosting, waar op een Christen tot kommervolle harten fpreckt? Is het befcheiden, de Hervormden fpotsgewijs kinderen der rechtzinnigheid en der verlichting te noemen, de oude honderdemalcn herhaalde befchimpingen op hunne Sijnodale handelingen, K 4 we-  Ï5a agatiia deken weder op te warmen, en in de volftrekt valfche verohderftelling van hun te fpreken , als of zij allen die in denkbeelden van hun verfchillen , als ketters ' als kinderen dezer- wereld, befchouwen ? Is het befchèidch dat te doen op het zelfde oogenblik, waar op men her als bekommerd en bedroefd befchouwt, en hen srerustftellcn en troosten wil ? — Laat 'er nog zoo veel Tn hun te befpotten zijn, wie echter in ftaat is, dat in zulk een verband te doen Maar neen! Dat wij liever het oordeel daar over aan onze Lezers zelven overlaten. Vond Jufvrouw deken grond om te veröndcrftelicn dat fommigen in de Hervormde Kerk het Gouvernement bi; onkundigen pogen zwart te maken , het is o-een<;zins in haar te berispen , dat zij dit kwaad met°erhst bckraft. Maar de wijze , waar op zij beftraft, kan meina ;'behagen , die zich van hetgene men Christlüke bettraffing heet, eenige begrippen vormt. Hoe omzichtig is de belchciden Christen, om, terwijl hij beftraft niet te beledigen, om dien rechten toon 'te treffen die hein oen toegang tot het hart kan banen? Hoe omzichtig is hij vooral, daarömtrend, wanneer hij roepipo-. meent te hebhen , om dezen moeilijken pligt' omtrend menfchen van andere Godsdienftige 'denkbeelden te volbrengen , opdat niet zijne beftrafling duidelijke merkteekenen drage,, van uit de onreine bron van'Godsdiensthaat te zijn voordgevloeid! Maar als wij nu hier bij de beftrafling, die Bladzijde 3, 4 en 5 voorkomt, vergelijken, als wij daarbij een befpottend gebruik zien maken van verfcheidene fpreekwijzen , waarvan fómmige Hervormden zich bedienen, hoe weinig vinden wij dan ook daar dat kieiche, dat menschkundigc, dat zachte en befcheidenc, waaraan men de taal dès Christens, zoowel 111 het beftraflen , als in het vertroosten , onderkennen kan 1 — Is het edelmoedig, wij beroepen ons op het zedenlijk gevoel der Schrijffter zelve , in eene Aanfpraak aan de Hervormden , op een tijdftip , waarop zij zich bedroeven cn verontrusten over den uitwendigeii toeftand van hun Kerkhjk Genootfchap , is het edelmoedig op zulk een tijdftip, hun de handelwijzen hunner voorvaderen te verwijten, tot hun te fpreken van „ verfoejelijke met „ eene zwarte koole in de historiën des Vaderlands p aanseftreepte tijden , waarin de hcerfchende kerk , t, kout op het heldenzwaard eens niet zeer ervaren ,3 PriQi  aan den schrijver der aanm. in de n. vad. biel. I53 „ Prinfen in de Kerkelijke Zaken, zich het gezag aan,, matigde, om de Ilemonltrantiche Leeraars, op ftralfe „ van allerlei hoon , fmaad , vervolging , uitbanning, „ ja op draf van met het uitfchot der boosdoenders in „ rasphuizen te werden opgedoten, te verbieden, hun„ ne gemeentens te leeren, te ftichten , te vermanen, te „ troosten overeenkomftig hunne Euangelifche denkbeelv „ den." Wat is dit anders dan te zeggen j „ Dords„ gezinden! gij loopt wel gevaar, niet meer de inkomt Itén uwer geestelijke goederen te genieten , uwe Leer„ aars dreigt met hunne vrouwen en kinderen een el,, lendig lot. Maar het fchaadt u niet, gij krijgt uwen „ verdienden loon, Denkt, wat uwe voorvaderen aan „ ons en onze Leeraars deedcii ! denkt aan hun ver9, volgen, imaden, hoonen , bannen. Het kwaad, voor „ bijna twee eeuwen bedreven, daalt op uwe hoofden „ neder." — Laat men veründerftellen, dat de handelswijs der Voorvaderen zoo misdadig geweest is, als dezelve wordt afgefchetst, gelijk wij de verdediging van al het gebeurde in dien tijd geenszins op ons nemen j laat men verönderftellen , dat het niet onnatuurlijk is , dat een Disfenter in den tegenwoordigen tijd dus bij zich zelven denke ; is het dan nog kiesch en edelmoedig, dat aan de late naneeven, die immers geene fchuld hebben aan de misftappen hunner Voorvaderen, te zeggen? — te zeggen in hunne tegenwoordige omftandigheden ? te zeggen, niettcgenltaande men zeer wel weet, dat een geheel andere geest hen bezielt, dan hier aan hunne Voorvaderen wordt toegefchreven ? Is het vooral kiesch cn edelmoedig, dat op zulk eenen ftekelachtigen en befchimpenden toon te doen: „ Wij Medeburgers! ,, wij ketterfche menfchen, wij onregtzinnigen, kunnen „ met u, ijverige Voorltapders des Dordfchen Sijstema» ,, niet in het allcrminfte verfchillen over dit Stuk. Onze „ Voorouders of voorgangers, toonden dit overtuigend, ,, in de verfoejelijke , met eene zwarte koole, enz." Zie, wanneer men dit verdedigen wil, dan toont men, niet flegts de befcheidenheid in den Godsdienst geheel te misfen , maar ook alle denkbeelden van befcheidenT heid verloren te hebben. — Jufvrouw deken hekelt vervolgends de Hervormden daa>* over, dat 'er zoo velen onder hun gevonden worde? , die weigerachtig zijn, om tot het onderhoud van hunne Leeriiaren het hunne toe te brengen. Zij vraagt K 5 daar-  AGATHA DEKEN Amörti , ©f zij katterföbe menfchen , die voor hunne Lceriiaren behoorlijk zorgen , niet zouden kunnen gezegd worden, rechtzinniger in de Leer te zijn, en met den Apostel jacobds, wiens les het 'was, toon mij mv 'ge/bef aft uwe werken, meer overëenteltemmen ? De Schrijfdcr is hier wat voorbarig. Het geval is noo- niet aanwezig, waarin de Hervormden hunne rechtzinnigheid in dit opzicht toonen kunnen, Zij vleien zich nog ge, düur'ig met de hoop , dat hun eerbiedig verzoek, dat hunne zaak voor een onzijdig Plof bepleit mag worden, niet zal worden gewezen van de hand. Daar hier twist is, de meo et tup, zoo fchijnt hun niets eenvoudiger, niets met dc grondbeginfeien der Staatsregeling meer överëöflfcomftig, dan dat deze zaak langs den weg van rechten bëflist worde. — "Wanneer zij onverhoopt in hunne gegronde verwachting mogten worden teleurgesteld, dan zal men eerst over hunne rechtzinnigheid in het nrtijkel van milddadigheid ter inftandhouding van den Openbaren Godsdienst kunnen oordeelen, en ook dan zelfs zou men zich over een weinig rechtzinnigheid in dit opzicht niet behoeven te verwonderen, daar "het zoo moeilijk cn voor velen onmoogiijk is , bij alle de finan, tiëele operatiën van den tegenwoordigen tijd, in het ftuk van milddadigheid rechtzinnig te blijven. Gefield, jufvrouw deken had'grond, om hier de Hervormden ernftig tc beitraffen , hoe haatlijk is dan weder de wijze, waar op zij dat doet! ,, Uwe gelovi,, gen! uwe fchriftjes! uwe arbeiders in uwen geestc,', lijken oogst! " en dergelijke uitdrukkingen meer, bchooren voorzeker niet tot cle taal der befcheidenheid , maar tot die der befchimpende verachting. — Men leze met een onzijdig oog Bladzijde 8 en 9 geheel. Om de Hervormden over het verlies van hunne Gecstlijke Goederen als Christinne verder te troosten , gaat Jufvrouw deken hun betogen, dat htm dit kwaad als eene gepaste draf om hunne bijzondere zonden rechtvaardig overkomt. De Christen wordt in de daad meer dan ééns geroepen, om , zal hij getrouw zijn, zijnen lijdenden Broeder eene harde waarheid te moeten zeggen. Maar als hij dit doen moet, hoe veel kost dit dan aan zijn menschlievénd hart! Op welk eenen zuchten, inncmenden, overtuigenden toon brengt hij hem zijne fchuld onder het oog! Hoe omzichtig is hij, om niet te veel te zeggen, om niet zonder noodzaak i'marte tot  AAN DEN SCHRIJVER DER AANM. IN DE N. VAD. BIEL. 1$$ zijne fmarte toe te doen! Hem fchcrp zijne misdaad te verwijten, vooral met hem, in het ongeval zijnde, bijtend 'te fchertfen ! 6 Dit kan hij niet. Dit vindt hij Duivelsch. — Lieve Lezer! vergelijk hier eens de harde en befchimpende rede bij, die de Schrijffter Bladz. 10 ii cn 12 tot de Hervormden voert. Wij willen 'er eenige trekken uit overfchrijvcn: „Die mocjclijkhcid" (om naamlijk het nodig onderhoud voor uwe Leeraars te vinden) „ kan dus niet ontdaan uit onvermogen , om uwe arbeiders, die bij u in den geestelijken oogst ar" beiden, te belonen«_ Waar uit ontftaat die dan? Gij " wect het , — en wij weten het ook! doch vinden " niet goed dat uittebrengen. Laat ik liever met u " Medeburgers ! nog ecu vriendelijk woord fpreken, " Mijner welmenendheid bewust, hoop ik, dat dit tot H uwe Zclfskennis, nut en dichting iets zal bijdragen, ' Een dwaas zegt wel eens een wijs woord. En een [i kettersch mensch zou wel eens' de waarheid aan zijne H zijde kunnen hebben. Velen onder u, zo Leraren als ffelovigen, die zich zelven onder de gemoedelijk'', denwellen , fchrijven het gevaar, waarin zij zeggen, 5, dat de Godsdienst , dat is — waarin dc Leer der , Dordfche vaderen is, toe aan hunne zonden. Deze ' belijdenis heeft een zweem van nederigheid , en ge-. „ irroèdeüjke nauwgezetheid! — Kennen velen , uwer wel andere zonden voor zich zelf, dan die ik «, u wel eens heb horen noemen, met den zonderlingen naam van troetel cn koningszondetjes der lievelingen " van God, en die gij ook onder die zwakheden delt, „ welke de bcgenadigdften uwer, hier , in de onvol,', maaktheid , "toch "altoos aankleven , en waar over „ men zich dus nog al gemakkelijk kan troosten , ja gerust dellen. Hoe gaarn zou ik u , op dit ftuk, wat nader met u zelf in kennis brengen ! kent gij „ uw geestelijke hoogmoed cn heerschzucht ? kent gij „ uwen voor zuivere Godsvrucht zo gevaarlijken Jood- fchen waan ? die hatelijke waan , waar door- H gij u verbeeld , alleen tc behoren tot Jehova's keur* „ en lievelingen , tot Gods uitverkoren volk : die u aan* zet, om u te houden voor de eenige bewaarders zij„ ner wet , de eenige vrome in den lande , om Avien 5, • God een zondig land fpaart, en welke Joodfche zwetferij gij 'er al meer bijvoegt? Medeburgers ! het kan u niet -onbekend zijn , dat God ons meermalen "■ ' . • ^ ftraft  t& AGAT HA DEKEN „ ftrafr door het wegnemen van hetgene ons tot zonde geweest „ «» «wk gil dus van zelve niet op de gedag* koenen, —„ indien g,j toch de vastgeftelde orde van zaken , die weigert „ u boven uwe Medeburgers te begunftigen, aaa uwe zond»n „ wilt toefjhnjven, dat daar bevoorregie kinderen van den Staat „ te zijn, u in uwen waan verfterkte ook bevoorregte kindeken „ van jehova te zijn, — 'er geen gepaster rtraf zijn kan juist ,i voor uwe zonden, juist ter lu-er verbetering, dan u van die „ altoos onbillijk gefchootcen voorregten te beroven, die u tot „ zonden geworden waren?" De wijze van voordragt, van welke jufvrouw deken zich hier goedvindt te bedienen , twijfelen wij geen oogenbiik, of zal door een ieder onzer Lezen, die eenig gevoel van belcheidenheid bezit, verfoeid worden, fchoon 00* de b,ailijke btfcnuldiging gegrond wate, die zij hier tegen de Hervormden in ons , Vsuerland inbrengt. Maar ook deze is ten eene maal valsch en onwaarachtig, en even dit maakt dit gedeelte v2n hare aanfpraaii des te llnidiger met de voorfchtiften der gematigdheid en der helde. Het is geenszins te ontkennen, dat 'er onder de H r. vormden zijn, welke menen, dat 'er buiten hunne kerk bijl» geene vrooine menfchen gevonden worden, en die dus op menfchen van andere Godsdienftige Genootfchappen met ee i on-un. ftg vooroordeel nederzien. Maar zoodanigen vindt men onder alle fe#en en gezindheden. Men weet, met welk een overdrev n gunftig vootöordeel eenvoudigen doorgaands voor den Gods* dienst, waarïn zij geboren en opgevoed zijn, zijn ingenomen. Dit km dus met, dan met de grootfte onbillijkheid al? eene bijzondere zonde der Hervormden wurden opgegeven. W,.ar is het «tijkèl in hunne Geloofsbelijdenisfen, waarïn zij verklaren te geloven, alleen te behoren tot jehova's keur en lievelingen, tot Gods uitverkoren volk ? Ook eifchen zij geenszins bevoorrechte kinderen van den Staat te zijn. Zij eifchen alleen uit hunne; geesihjke goederen, welker beftuur de Staat op zich genomen heeft, en op welken zij hun recht van eigendom aanbieden te be. wijzen, betaling te ontvangen. M.iar zegt Jufvrouw «eken, rn;n roept evenwel, dat ds Godsdienst in gevaar is, nu 'er vrees is, dat de Predikanten der Hervormde Kerk niet meer door het land betaal i zullen worden. Zou men daardoor niet in het begrip komen, dat de eenvoudige L er des Eua'ngeliums , dat de geheele Carisilijko Godsdienst, zo de Hervormden hunne kerken, en wat daartoe behoort, niet in ftand houden, verloren zijn» moet de onkundige, die zulks hoort, niet op de gedachte komen, dat wij, andersdenkende gezindheden,met welken naam men ons ook noemt, mm noch meer zijn dan ongelovigen, of Afgodendienaars? Dm de Schrijffler toont hier de mening der genen, die zulke bezwa. (rende klagten aanheffen , geenszins te verftaan , of niet te willen ■bevatten. De Hervormden befchouwen hit ophouden der be-  AAN DEN SCHRIJVER DER AANM. IN DE N. VAD. BtfÏL. i§f taling van hunne Leeraaren uit hur.ne geestiijke goederen als ze r nadeehg voor den Christlijken Godsdienst in ons Vaderland. Maar waaromV Niet, omdat zij onchristlijk, dwaas, en liefdeloosgenoeg zouden zijn, om allen, die niet tot hun kerklijk Genoot* fchap behoren , als Onchristenen te befchouwen, en van de Kerk vnn jesus christus uittefluiten; niet, omdat zij van oordeel zouden zijn , dat als de Hervormde Godsdienst viel, het dan gedaan zou zijn met het gamfche Christendom. Jufvrouw deken heeft wel kunnen befluiren, om hun aan te wrijven, Bladz. 3 en 18, dat zij het fijstema, dat zij toegedaan zijn, als alleen zaligmakend befchouwen, en dus allen, die van hunne denkwijze verfchillen, verdoemen. Maar met dat ter neder te fchrijven, benadeelt zij niemand dan zich Zrlve, door dus of hare onkunde in de Leer der Hervormden, of hare ongetrouwheid in de opgave derzelve te verraden. — Zoo zeer deze gezinuheid gelooft, dat hare [tellingen met de Leer van jesus christus overëenkomtbg, en dus tegenövergeftelde meningen dwalend zijn, zoo weinig vermeet zij zich te b palen, in hoe ver men dvden , en echter den weg, die ten leven leidt, betreden kan. Zij vergenoegt zich, met voor zich zelve te beöordeelen, wat zij overeenkomi'tig de reine Leer van jesus voor waarheid en pügt moet houden. Maar zij waagt het niet, zich op zijnen Rechterftocl te plaatfen , om anderen zalig te fpreken of te verdoemen, Mwr wat is dan de reden, waarom de Hervormden he: ophouden der betali.ig van hunne Leeraaren uit hunne fondfen, als zou nadeelig en gevaarlijk voor den Godsdienst hier te Unde befchouwenV Zij is deze: omdat ver het grootfte gedeelte der Nederlandfche Natie den Hervormden Godsdienst is toegedaan» omdat in de meeste (treken van ons Gemeenebest genoegzaam het geheele platte land dien zelfden Godsdienst belijdt, omdat derhalven, zodra de uitoefening van den Openbaren Godsdienst der Hervormden or.mooglijk gemaakt wordt , niet een klein gedeelte der Christenheid in ons Vaderland , maar vi;f agtfte deelen der Natie hier bij lijden. Wie de vermagering der in« gezetenen, en de menigvuldige noodwendige uitgaven van den tegenwoordigen tijd in aanmerking neemt, zal de onmooglijkheid erkennen , om in dezen tijd een algemeen fonds, genoegzaam voor de geheele Vaderlandfche Gereformeerde Ker'i, te verza. melen. Voor het platte land vooral is hst ergfle te vreezen, da openlijke Godsdienst zal op de meeste plaatfen moeten ftil ftaan , of daar zullen zich Catechizeermeesrers, dwepers en halve geleerden, gelijk reeds in Zeeland begonnen is, indringen, 01a het volk voor een prijsjen op eene onoordeelkundige wijs te onderwijzen. Welk eene onkunde, ongeloof, fanatisme en zedenloosheid' daarvan te wachten zijn , behoeft met geen enkel woord gezegd te worden. Dat is de waare reden, waarom de Hervormden uit het niet betalen hunner Leeraaren zoo veel oaheil voor den Godsdienst te  I5S ACATHADEKEN, AAN DEN SCHRIJVER, ENZi , . te gemoet zien; En Jufvrouw deken behoefde derhalven da-r aan zuiit eene haatlijke wending niet te geveo , ais zij op dé 15de Bladzijde doet, waar zij de voorfianders van de Laer'der Dordfche Vaderen dus aanfpreekt: ., in eenige anders met veef „ oordeel ontworpene plannen, hebben toch trotsheid en eigen waan de boven toon! Gij kunt, fchijnt het, dat liefdeloze „ eenzijdige, dat Joodfche wezen, niet afleggen. Mm hoort >, er zo duidelijk dat zelf zoekend ongerijmd geklr.p : „ wij ,, ,, zijn Abrahamskinderen, en henben nooit iemand gediend." it alles is nog zo geestelijk Egoïnisch. „ Wij toch alleen zijn " " .dre.. ware ker!:' die Jezus met zijn bloed gekogt heef;. „ „ Wij aileen prediken de zaligmakende leer, de fchaie die ,-, onze wet niet erkent, is verloren."" Zoo zouden wij kunnen voordgaan, hetgene eerst ons oog. meric was, met onze Recenfie tegen de, verdere aanmerkingen van Jufvrouw deken te verdedigen. Maar wij benwken, dat wij reeds te lang zijn geweest. Wij moeten dus eindigen, de bijgebragte itaaltjert zuilen den Lezer reeds in ftaat ftellen, om een billijk oordeel te vellen , en wij hopm genoeg gezegd te hebben , om de Schrijffler, welker verdienften wij anders waardeeren. van hare onj-.ematigobeid en verkeerden feéten- ijver , die haar in deze aanfpraak hebben aangekleefd , te over» luigen.- —— En-ftige en opwekkende aanprijzing , ter oprechtitig van een Genootfchap , ter opflellir.g en Uitdeetine, van kleine fchrif. ten , ter bevordrrir.g van den waren Eu-ingehifchen Godsdienst , onder den Gcmeencn Man. Uit hst Enqclsch vertaald, en uitgegeven met een Voorreden door co rn. brem. Te Rotterdam, bij N. Comel, 1800. 27 Bladz, Behalven de Voorrede. In gr. Octavo. De ptijs is f : - 7 - : Wij kunnen niet ontveinzen , dat ons de inhoud van dit' Gefchrift ten uiterfle belangrijk is voorgekomen ; erf dat wij oordeelen , dat het de ernftige opmerking en overwe* ging verdient , van alle Godsdienftige Christenen, vooral van de zulken, die tot de Gemeenten der Hervormden behooren, als weiken van oordeel zijn , dat de kennis van 's menfchen ellendigheid, van zijne verzoening met God , uit enkele genade, om den dood van christus, en van de waare Euangelifcbe verbetering van hart cn wandel , in een or.affcheidbaar verband ftaan, met de eeuwige behoudenis van zondige menfchen. De welmeeneruie Opiteiler van dit Gefchrift bejammert zoo vele ongelukkigen in zijn vaderland , dat eeuwen lang met het helder licht van het Euangelie is befchenen geweest, (en mogen wij dat niet met bet zelfde recht van velen in he: onze mede doen?) die nog volftrekt onkundig zijn, van hunnes  ERNSTIGE EN OÊWÉKKENFE AANPRIJZING , ENZ. 159 ncn rampzaligen en allergevaarlijkflen ftaat, en van den weg, om uit denzelven gered te worden , en hij meent , dat een Christlijk liefdadig Genootfchap , wiens werkzaamheden beftonden, in het opftellen en verfpreiden van kleine Gefchri'-' len, gefehikt tot dat oogmerk, onder de medewerking van den Godlijken zegen, van groote nuttigheid wezen zoude. Daar men in den tegenwoordigen tijd, alömme met zooveel ijver bezig is, om den Gemeenen Man, in vele andere zaken, die toch altijd van minder aanbelang blijven, te onderrechten, is het voor de Christenen van de Hervormde Kerk zeer befchamend, dat 'er onder hun nog niets van dezen aart gefchied is, nog niets'. De Aanmerkingen van den Schrijver van dit opltel wijzen ds ligtheid, de gepastheid, en de nuttigheid van zulk eene onderneming zoo duidelijk aan, dat zij elk, die dezelven zonder vooröordeelen leest, aanftonds overtuigen moeten. De groote vraag zou maar wezen, waar vindt men Gefchrifcen , die tot dat einde gefehikt zijn, en ho? krijgt men, onder zoo vele Ge. nbotfehappen als 'er reeds zijn , daartoe een Genooifch.ip bij elkander? — Doch zoo het ons voorkomt, zijn deze vragen niec moeilijk te beandwoorden. Denkelijk zijn 'er, onder den grooten voorraad van Godsdienftige fchriften, die wij in onze taal hebben, we! kleine ftuk:,ens, die daartoe zouden kunnen gebruikt worden; mooglijk zouden wij bij de Engelfchen, die ons, in verfcheidene andere Godsdienftige inrichtingen , zoo verre voor z;jn, wel het een en ander vinden; ook ontbre?kt het ons niet aan menfchen, die daartoe de pen met nut zouden kunnen opvatten. En wat het oprechten van een Genootfchap tot dat einde aan. gaat , wij zouden meenen, dat het aantal van Genooifchappen tot dit oogmerk niet behoorde vergroot te worden. Hebben wij niec een Zendelings-Genootfchap, dat wel voornaamliik , maar niet èenigljji, de verlichting der Heidenet» bedoelt? Indien dat Genootfehep iet tot nut van zijne Landgenoten doen zal, wat is meer gefehikt en minder kostbaar, dan het middel, hetwelk hier wordt voorgeflagen? Voor de fommen, die één of twee zendelingen in weinige jaren moeten kosten, zou men al vele duizenden kleine boekjens onder den Gemeenen Man kunnen verfpreiden , en misfehien zou de uitkomst de aanmerking van oozpu Schrijver bevestigen, dat het lezen van een nuttig gefchrift meer ingang b:j velen zou vinden, dan éene p:rfoonlijke aanfpraak. Wij onthouden ons hier bij thands verder ftil te ftjan. De Uitgever brem , die in zijne voorrede toont , hoe veel belang hij in deze allerbeste zaak ftelt, zou in de gelegenheid wezen, om dezelve aan de beftuurers van hut Zendelings-Genootfchap fmaaklijk te maken. Bdo-  i<5&< A. HÖETINK, EUONAPARTE TE ÜIII.ANfj. Büonaparte te Milano, of de verlos/tng der Cis'dlpijnfehe Patriotten. Tooneelfpel, in drie Bedrijven. Door arent HOKTiNK. Te IVestzaandam , hij H. van Aken en te Ani. fieldam , bij F. J. Nieman, 1800. 91 Bladz. In Octavo. De prijs is•ƒ i - 11 • -i " \A7as 'or 'In^ler'', zeSc de Schrijver van dit Tooneelltuk VV in zijn Voorbericht, te recht, „een tijdvak in de ge« ,, fchiedenis, du de bewondering van de nakomeiingfehnp zal „ tot zich trekken, het is het onze; was 'er ooit een mensch, ,, wiens zeldzame verdienden en bijna ongeloofelijke talenten „ de (der) vergetelheid behooren ontrukt te worden het is „ buonaparte.'* „ De tijding van zijne imrede in Milaan was een donderdag irt „ de ooren zijner vijanden : de voorbode van gewichtiger (go- wigtiger) zegenpralen voor de Repubükeinfche Wapenen." Zedert lang had het mij verwonderd, dat geen mijner land• „ genooten de Heldendaden vai dezen zeldzamen man tot eeri ,, onderwerp voor het tooneel had verkozen; immer bleef ik in „ verwachting, maar altoos zag ik mij in mijne hoop te leur ge„ field. Dan bij hët bericht van ik herftelling der Cis-Alpijn. ,, fctie Republiek, en de verlosllng van zoo vele ongelukkiger), „ die als flachiölfers (flagtölTers) van Staatkundige gevoelens in den kerker zaten te verkwijnen, was mijn hart vol gevoel en ,, erkentenis. Ik koos het volgend onderwerp uit, om, Zoo veel „ het mij mooglijk was, het charskter van den grooten ïiuona„ parte in een zuiver licht te doen verfchijnen." „ lit wil de daad van dit Tooneeifpel niet voor eene gefchie„ denis doen doorgaan, de kundige Lezer zal het historiëele „ wel van vinding weeten (weten) te onderfcheiden." „ Iets van de waardij te zeggen , zou vermetelheid of be- fchroomdheid zijn, ik beveel hët in de toegenegenheid mijner landgenoten, en eindige (eindig) met de volgende dien-regelen." Die dichtregelen hebben nu, als zoodanig, weinig om het lijf, weshalven wij ze ook daar laten; maar zooveel te beter heeft onshet Tooneelftuk zelf gefmaakt, dat alle aanprijzing verdient, en waar in het karakter van boonaparte niet alleen uitmuntend is volgehouden en treffend gefchetst, maar ook, offchoon da hoofdïntrigue fiftie is, van meer dan ééne waare Anekdote eert zeer goed" gebruik is gemaakt. Ten einde de nieuwsgierigheid der Lezers geheel naar het Stuk zelf te leiden, zullen wij die thands in het minfte niet voldoen, door eenig bericht van den hoofdzaaklijken inhoud te geven. Het lezen en vertoonen van zulke «ukken zal, onzes bedunkens, zeer tot bevoordering van verfcheidene deugden,medewerken ,in de tegenwoordige tijdsömftandigheden vooral ten' uiterfte noodzaaklijk. Dat de als held bewonderde buonaparte dan ook in gematigdheid,rechtvaardigheid en menfchenliefde alöm als een uitmuntend voorbeeki worde nagevolgd!  UtTTREKZELS en BEOORDEELINCEN. Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgericht 'in 's flaege, voor het jaar mdccxcviii. Te Arnfteldam en in sHaege, bn J. Allart en B. Scheurleer, 1800. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : Twee Prijsverhandelingen , ter beandwoording derVraag, door het Genootfchap tot verdediging van den Christlijken Godsdienst, opgericht in 's Hage , opo-eo-even: Hoedanige Begrippen had dc Schrijver van den Brief aan de Hebreen, aangaande het Hogepriesterfchap van te sus en in hoe verre blijkt derzelver over'èenftemming met. die der overige Schrijver en van het N. Testament? Bene? vens nog twee Verhandelingen, de eerfte van den Fran-ker Hoogleeraar i. h. regenbogen: abraham,, als een Vader des Huisgezins, ter navolging voor gefield; de andere van j. wigeri, A. L.M. Phil. Doét. en Predikant in de "Beverwijk : Bedenkingen over de geboorte van te sus christus uit eene Maagd, maken den Inhoud uit van dit Boekdeel der Verhandelingen van gemelde Maatfchappij voor het jaar 1798. De eerfte Prijsverhandeling, die met den gouden eereprljs bekroond is, is van den Eerw. joünnes antonI lotze, Predikant aan den Maartensdijk, bh Utrecht. Deze Verhandeling is vrij uitgebreid, als bedragende met een Aanhangzel 196 Bladzijden; de Schrijver bepaalt zich ook in dezelve niet regélregt, tot de opgegevene vraag, ■ maar weidt geheel uit, over het leerftuk der verzoening, en alles wat daartoe gebragt kan worden, met wederleo-o-ino- der Schrijvers, die, bijzonder in de laatfte jaren in'buitschland, dit leerftuk meer opzetiijk tegengefproken, of heimlijk ondermijnd hebben; doch volgends hetgene hij Bladz. 7 zegt , zal „ op dat gevoelen, dat in semler , teller, steinbahrï, loeffler, eberhart, ziegler, paulus, eckerman,van hemert ,. en meer anderen , zijne voorftanders vindt, inde voorgeftelde vraag , — gedoeld zijn. " • ■ De Verhandeling zelve heeft drie Afdeehngen. In de eerfte laat de Schrijver eenige ophelderingen voorafgaan. In de tweede, zamelt hij de begrippen op, die de Schrijver van den Brief aan de Hebreen van het Hoogepricsterfchap van te sus christus heeft, terwijl hij, in de derde, derzelver overëenftemming met die der overige Schrijvers van het N. Testament aantoont. ^ NIEUWE VAD. BIBL.V. DEEL. NO. 4. l  102 verhandelingen van het genootschap Over het geheel betoont de Eerw. lotze vele eu Üitgeftrekte belezenheid, bijzonder in de latere Hoo°-duitfche Schrijvers, en niet minder arbeidzaamheid en ijver , om alles op te zamelen, wat hem 'voorkwam, zelfs van verre, tot zijn onderwerp te beliooren; doch kracht van onderfchcidend oordeel en duidelijkheid van denkbeelden is in deze Verhandeling niet zeer uitftekend. Bij voorbeeld: In het begin der Eerfte Afdeeling, die voorafgaande Aanmerkingen behelst, lezen wij Bladz. 8. „ Onze eerlle aanmerking raakt het hoofdöogmerk „ van dezen Brief (aan de Hebreen). Elk een erkent, „ dat het doel van den Schrijver geweest is , de voor,, treflijkheid van den. Christelijken Godsdienst, boven den „ Mofaifchen, aan te wijzen." En terftond daarop Bladz. 9 fchrijft de Eerw. lotze: „Dit nadenkende, gevoelen „ wij, hoe alles zich veré'enigde, om den Christen tot ,, afval te bewegen. Hem te verftcrkcn, hem te bevesti,, gen in het geloof, dat was het doel van paulus." Dit is zeker niet naamvkeurig, en moet den nadenkenden Lezer verwarren. Dit laatfte, en niet het eerfte was, Zeker, het hoofddoel van den Apostel , gelijk ook de Hoogleeraar hesselink, in zijne Verhandeling, Bladz. 7 te regt aanmerkt , „ dat zijne leeringen ftrekken — ,, om de Hebreeuwfche Christenen te bevestigen in hun ,, geloof, en hen voor Afval te bewaren." Het eerfte, naamlijk het betoog van de voortreflijkheid van den Christlijken Godsdienst boven den Mofaifchen, is aan dit Hoofdöogmerk ondergefchikt, en dient , om den Hebreeuwfchen Christenen hunne vooröordeclen omtrend den Godsdienst van moses te benemen, en hen daarömtrend te verlichten, opdat zij door deze vooröordeelen niet van het Christendom afkeerig zouden worden. Wij zouden meer dergelijke onoplettendheden , of onduidelijkheden, in deze Verhandeling kunnen aanwijzen, indien wij niet bedachten, dat wij alleenlijk eene Recenfie fchrijven , en dus de ons gefielde palen niet mogen overfchreden. Voor het overige heeft de Eerw. lotze zeer vele goede aanmerkingen omtrend zijn onderwerp te berde gebragt , waarüit de Lezer, ter beöordeeling van hetzelve, met nut gebruik kan maken. De Eerw. lotze heeft bij zijne Verhandeling nog een Aanhangzeigevoegd , waarïn hij, uit aanmerking , dat vele hedendaagfche fchriftverklarers — beweeren, dat de gaut-  tot VERDEDIG. van den ciiristl. godsdienst. W§ gniitfche voordragt von den Apostel, in dezen Brief, ingericht naar de heerfchenÖè wanbegrippen der Jooden, cn°voor ons onnut en onbruikbaar zij, onderzoekt: Of de Schrijvers van het N. Testament, en inzonderheid de Schrijver van den Brief aan de Hebreen, den dood van Tesus christus flechts als een of er voor ftellen, om de 'Jooden te bekeren? — Of de gantfche voorfteiling van Christus als een Hoogepriester naar de ordening van 'Melchizedek alleen diende, om de zwakken onder de Christenen niet te ergeren; terwijl de Schrijver voor denhndeit wenken geeft, dat zijn oogmerk in de vergelijking van christus Priestetfchap met dat van Melchizedek is, om jesus ah Melchizedek voor te ftellen, ah dien volmaakten Leeraar en dat volmaakt/ie voorbeeld van de edelfte en beste verëering Gods, die Hij onder de menfchen zou uitbreiden ? De andere Prijsverhandeling, ter beandwoording van de voorgeftelde vraag, is van den Hooggeleerden g. hesselink, Hoogleer fiat- bij de Doopsgezinden te Arnfteldam (*). Deze is met den zilveren eereprijs bekroond. ' In deze Verhandeling, die in bondigheid en beknoptheid uitmunt , bepaalt de Hoogleeraar zich naauwkeurig bij de voorgefrelde vraag , zonder zich eenige uitweiding te veroorloven, waardoor zij ook, in druk, niet meer dan grippen cn algemeen aangenomene denkbeelden ftrijden, h J3 „ ala,  l6Cl ^verhandelingen van het genootschap, enz. ,, als wij reden hebben, om die wonderfpreuken cn leo ringen vo'ór Godlijke Openbaaringen te houden : niet „ zelden gebeurt het, dat het ongeloov zich van het „ vreemde bedient, om de waarheid daarmede verbon„ den te loochenen, maar dat bedaarder overwegingen „ den onpartijuigen, door die wonderfpreuken zelve,°in „ zijn geloov bevestigen , en hem derzelver Godlüke „ wijsheid en betaamlijkbeid doen opmerken; alwaaröm „ wij hierdoor aangefpoord worden, om ons geduurio„ bezig te houden met eene Godvruchtige befpjegelinga „ der heilgeheimen van den weg der zaligheid, die ons ,, in het Euangelie geopenbaard is. " Leerredenen over de Gefchiedenis van rut h. Door f ilips serrurier. Fier de Deel. Te Arnfteldam, bij ■ IJ. en J. 1 ol. 354 Bladz, fn gr. Oclavo, De prijs ts f ~ - 4 - : TJjet lust ons uit deze Leerredenen, over welken wij * -» reeds meermalen ons oordeel gezegd hebben , tot eene proeve bier af te fchrijven , hetgene de achtingswaardige Opfteller gelcerdelijk aanmerkt over eene bedenking tegen het laatfte gedeelte der Geflachtliist , welke B. ti t n IV: 18—22 te vinden is. Hoe zeer'deze Aanmerkingen onzes oordeels weinig in eene Leerrede voorhet volk voegen, zoo achten wii dezelven echter van belang voor Bijbelkundige Lezers, en dus waardig, om dezelven hier in biar geheel te plaatfen. ,, Over het laatfte.gedeelte van deze geflachtlijst, zegt S, is eene gewigtige bedenking gerezen, hoe 'men die vereffenen kunne met de tijdrekening V want tusfchen naïijïsson en da vit) worden niet meer dan vier voorouders van david opgegeeven, salmon, boas, obed en isaï, daar echter meer dan drie eeuwen tusfchen dezelve _ zijn afgeloopen. Immers tusfchen den uitgang der kinderen Is ra cis uit Egypten, en salomons tempek bouw in het vierde jaar zijner Regeeringe, zijn volgens' de aantekening , die men 'vindt 1 Kon. VI: 1 verlopen vier honderd en tachtig jaaren. Wanneer men nu van dit getal aftrekt vier jaaren van salomons regeeringe , zeventig, die den leeftijd van david uitmaaken , eiv yeertig jaaren van de reize van Israël door de woestijn ne-, zoo blijven overig, drie honderd en zes en zestigjiaren , die tusfchen deze weinige Voorvaders moeten <• - . , yer-  T. serrurier, deerred. ov. de gesch» van ruth. l6? verdeeld worden ; waaruit dus fchijnt te volgen , dat zij in hoogen ouderdom, nabij de honderd jaaren, hun eèflacht moeten hebben voortgeplant." „Dc zwarigheid word nog grooter, door hetgene mattheus aantekent, dat saemon boa.s hebbe gewonnen, bij rachab, Hoofdft. I: 5. Daar nu r ach ab ge* leefd heeft voor de inneming van het Land Kanaan door de Israëlitcn , en zelfs toen geen kind was maar volwasfen moet zijn geweest, gelijk uit hetgene van haar ter gelegenheid van de verfpieders, en bij de verovering van Tericho is voorgevallen, gemeld word, kan worden afgeleid; zoo is het niet wel te begrijpen, hoe zij de Moeder heeft kunnen wezen van boas. De Uitleggers hebben zich vele moeite gegeven, om deze zwarigheden uit den weg te ruimen, maar hebben niet allen denzelven weg hiertoe ingeflagen. ' De laatsf emeldc bedenking van rachab kan ligt* lijk'worden uit den weggeruimd, wanneer men in aanmerking neemt, dat het niet zeker is , dat deze dezelve is, met haar, die de verfpieders geherbergd, en te Tericho heeft gewoond. Nu is 'er aanleiding, om haar van dezelve te onderfcheiden. In het Oude Testament vinden wij niets gemeld van haar huwelijk met een Israëlitisch man; hetgene van haar gemeld word, word met deze aantekening befloten: (*) Josua het de hoen rachab leven, en het huisgezin hares Vaders, en al wat zij hadde, en zij heeft gewoond in het midden van Israël tot op dezen dag: omdat zij de Boden verborgen hadde, die josua gezonden hadde omjericho te verfpteden. Zoo zij nu ten huwelijk had gekregen een man van aanzien , den Zoon van nahesson , is het dan met te denken, dat het als eene beloning van hare weldadigheid zou zijn aangemerkt, dat zij de Echtgenote ware geworden van een Zoon eens Overften der Zoonen van Juda ? Hierbij komt, dat de fpelling van den naam rachab verfchilt van de fpelling des naams, dien de Griekfche Overzetters van het Oude Testament en de Schrijvers van het Nieuwe Testament volgen, wanneer zij van de Jerichofche rachab fpreken. Bij mattheus ftaat p*^*3 rachab , maar de Griekfche Overzetting heeft beftendig p««/j raab (f)." ba (*) josuA VI: ?5. f-n Uiivoerie is die behandeld door c. outhoff dtifert. de Ra ais & rachab, in Biblioth. Brem. Cl. lil. faseü. 3. N°. i' L'4  168 *• S E R R Ü R I E R „ En even zoo word haar naam gefpeld in het Nieuwe Testament, Hc-hr. Xl: 3u Jak. Ill |5i M^Sït dan niet waarfchijnlijk , dat rachab de Echtgenote van salmon, eene andere vrouw geweest is dan ra au van Tericho? En dat te"meer, daar in de aangehaalde plaatfen , zoo wel van het Oude als van het Nieuwe Testament, bij den naam der Jerichofche raüb telkens bijgevoegd word de Hoeve; hetgene bij ma ttrheus van rachab, de Moeder van boas , niet word gezegd; gelijk dit een en ander reeds van vericheidenen is opgemerkt (*)." „ Nu blijft nog de bedenking weg te nemen van den hoogen ouderdom, in welke davids Voorvaders volgens deze Geflachtlijst, de een na den anderen' kinderen moeten hebben verwekt. Sommigen erkennen wel, dat bier m iet zeldzaams , iet buitengewoon is, maar beweren , dat de zwarigheid echter zoo groot niet is , XLf £ f'" C-rften 0pfla£ icmand kan voorkomen! Want dat het niet ontbreekt aan een aantal voorbeelden , van mannen, die tot een hoogen ouderdom gekoinen zijnde, nog eene buitengewoone fterkte hebben gehad, getrouwd zijn en kinderen verwekt hebben m." „ Anderen zijn van gedachten, dat het eenvouwiger en daarom ook waarfchijnlijker is te ftellen, dat in de Ge, flachtltjst, die wij voor ons hebben,, een of andere naam, om reden, die wij nu niet met zekerheid kunnen bepalen , zij overgeflagen. Immers dat dit fomwijlen is geIchied, kan men met ontkennen , wanneer men zich"te binnen brengt, dat in de Geflachtlijst van abrahams en davids nageflacht , zoo als die bij mattheus gevonden wordt, tusfchen toram en ozias of uzzia die antWs ook azaria heet, drie eikanderen opvol' gende koningen zijn uitgelaten, ahazia , ioas en amazia , gelijk uit de vergelijking van Matth. I: 8. met i CW m ii, 12. openbaar is; waarbij onze geleerde Kanttekenaars nog een voorbeeld van dergelijke ' ' ' !' ■ eene IT: ' VI: i7) 23 & „?,,„ V'r'-'1 Pe." aantal voorbeelden van hmglevenden bij *h w. ."V" Z'J" vitk&™S «"r dit Boek van but» »m*•*ragt. N0g me.-r anderen van lateren rijd heeft wijten, PWn hoóggejchte en zeer geleerde Ambtgenoot *. schutte b^eenv^.mdd ui ?.jne Verhandeling over de Geflachtregisten vanpsvi christus. Manh. h Luc, 2i-J, %' 3$, 34- Bladz. $6-6i. 1 " 3 3*  LEERREDENEN OVER DE GESCHIEDENIS VAN RUTH. IfJö eene uitlatinge hebben aangetekend , fchrijvende op* N. 8. „ Hier worden drie Koningen overgeflagen , en „ voorbij gegaan , namentlijk OchofiaS , Joas en Ama„ zias,'om het getal van veertien niet te buiten te „ gaan, vers 17. van diergelijke uitlaatinge , ziet een „ exempel Esdr. VII: 3. vergeleeken met 1 Chron. , Vl: 7. "" — " „ De vermaarde vitringa heeft vermoed, dat één of twee perfoonen zijn uitgelaaten, en dat boaz, die uit rachab geboren is, mooglijk onderfcheiden was, van boaz, die met ruth getrouwd is, en dat deze laatfte misfehien de kleinzoon is geweest van den eerften boaz , en naar dien zijnen Grootvader genoemd is; gelijk men in hesrons nakomelingen een voorbeeld vindt van Grootvader en Kleinzoon , die denzelven naam hebben gehad; want 1 Chron. Bi 18,19 , word ca-, leb de Zoon van hezron, gemeld, als de Vader van hur, en in het 5ifte vers van hetzelfde Hoofdftuk word gefproken van cal eb den Zoon van hur (*). " „ Een ander Schrijver, die mede van oordeel is, dat 'er eene uitlating van een der Voorvaderen van david" moet erkend worden , zoekt de invulling niet in meer dan in eenen boaz te onderftellen , daar in de Schrift niet de minfte aanwijzing van voorkomt; maar acht , dat dezelve aanleiding geeft om op eenen tweeden s alma te denken. Hij meent denzelven te vinden 1 Chron. II: 51, daar men leest: salma de Fader der Bethlehemiten. Hij ftelt deze zijne gedachte voor in eene Latijnfche Verhandeling, over den tijd, waarïn de Gefchiedenis van ruth is voorgevallen (f). Hij gist, dat salma de eerfte, zonder eenen erfgenaam natelaten, geftorven zijnde , deszelfs Weduwe hertrouwd zij met caleb, denZoon van hur, den Kleinzoon van caleb, die tot zijn vrouwe had efrath, i Chron. II; 50, vergeleken met vers 19, dat caleb II, in dat huwelijk met de Weduwe van salma den eerften, verwekt hebbe, SAL- (*) Men vindt deze gedachte van den grooten vitringa, voorgefteld in eenen Brief van hem aan g. outhoff, en door dezen laatften geplaatst voor zijne Uitlegging ovor het Boek van ruth, (f) De Epoclta Historia ruth, Disfertatio josevhi khell. Theologi S. Scriptura: lnterpretis in Univerjïtate Vindoionenft. Anno i?$6. Vienna £f Pragx* L $ .  170 f. serrurier, leerr. 0v. de gcsch.. van RUTIK. salma den tweeden, die de Vader geweest zij vin JioAZ. Hetgene eenige waarfchijnlijldieid bijzet, aan deze gisfing, (want hooger geeft de Schriiver deze gedachte met op,) is dit, dat men langs dien weg eenen salma vindt, onderfcheicen van den Vader van bo\z en dat wel injuda's Ham, onder de nakomelingen van 'perez en hesron; en dat ook salma genoemd wordt de rader der Bethlehemiten ; het welk nog eens herhaald word in het_54fte vers, de Kinderen van salma waren de Bethlehemiten. Wanneer men zulk een uitlating aanneemt, dan verdwijnt alle zwarigheid, die van den hoogen ouderdom en late voordteeling dier Voorvaderen ontleend word, en dan kan de uitdrukking hij gewan, hier zoo wel gebruikt worden , ten aanzien van Kindskinderen en latere aframmelingen als mattheus fchrijft joram geivan ozias, Hoofdfl., I: 8; fchoon ozias niet onmidhjk van hem was voortgekomen, maar midiuk door tuslchenkomst der genen, die overgenVen waren, naamlijk ocjiozias, joas, en amazia. " ,, Alleenlijk blijft-dan nog eene vraag te beandwoorden vyelke toch wel de rede mag zijn van zulk eene uit'atinge , die volgends deze ondcrftelling niet alleen hier plaats heeft, maar ook in drie andere plaatfen , daar deze Geflachtlijst op dezelve wijze word opoe°even te weten: i Chron. II: u, 12, Maith.l: 5, 6. Luc. III: *a 2 Vermoedelijk mag de rede deze geweest zijn, dat een ot ander der Voorvaderen, die de vermoedelijke erfgenaam was van het vaderlijk erfgoed, geftorven" is bij het leven van den Vader of Grootvader, en dus niet is omkomen tot de daadlijke bezitting van dat erfdeel , &en dat daarom zulk een vroeg overleden Zoon en Kleinzoon in de Geflachtlijst is overgeflagen, en daarin alleen geflclt zijn de hoofden der huisgezinnen , die eikanderen in de daadlijke bezitting van het voorouderlijk erfdeel zijn opgevolgd (*). " G0r (*) Men kan deze gedachte ophelderen, door een voorbeeld, entleend uit de erfopvolging der Koningen van Franknik ; wanneer men leest, dat aan lodewijk XIV is opgevolgd lodewijk de XV, zou men ligtelijk tot de gedachte komen, dat de laaistgeraelde de onmidlijke Zoon geweest zij van den eerden; maar hier in zou men zich grootelijks vergisfen; want de gefchiedenis leert,dat de oudfte Zoon van lodkwijk den XIV, •ok lodewijs genoemd » nog voor zijn vader gellorven .zij» in  W, L, KRIEGER. , GESPREKKENEN OVERDENKINGEN. Gefprekken en Overdenkingen over de Geboorte van onzen 'Heer jezus christus, door Willem l3Le1£" dert krieger, Predikant in 's Hage, Eerfte Stukje.- Te Arnfteldam en Utrecht, bij J. van der Herj ' en W. van IJzerworst, 1800. 180 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 5 - ' In dezen zelfden vorm heeft de Eerw. krieger voorhenen een Gefchrift , tot ftichtlijk gebruik, uitgegeven , over de Lijdensgefchiedenis van den Zaligmaker dat met graagheid ontvangen is, en wel eens een ftichtlijk oogenblik\iitgewerkt heeft, bij zulken die van de openbare prediking verftoken waren, en nu heeft hij voor, de Gefchiedenis van jesus Geboorte, op dezelfde wijze, behandeld, bij die van deszelfs Lijden te voegen, en hij levert ons hier van het Eerfte Stukjen. ■ Het Werkjen begint met het Eerfte Gefprek, „ over „ het belang, dat wij hebben , bij de overdenking van „ je sus Geboorte." Daar aan volgen drie Overdenkingen, over Luc. II: 1—7; Luc. II: 8—12 en Luc. II: *3 9 in h t jaar 1711 , dat dezelve naliet lodewijk Hertog van Bourgondiën, die na hem Dauphin wierd; dat ook deze tweede Dauphin in h-t iaar 1712 ftierf, en in hetzelfde jaar gevolgd wierd door zijn Zoon lodewijk. die mede reeds tot Dauphin verklaard was; en dat toen zijn agterkieinzoon , lodewijk, derde Zoon van den Hertog van Bourgond'è'11, na hem Koning wierd. Hier ziet men duidlijk, dat alle die vermoedelijke erf' genamen van de Kroon van Frankrijk worden overgeflagen, wanneer daar van de daadlijke Troonsopvolging word gefproken. Dit voorbeeld is tot opheldering der zaak, van welke wij handelen , met éé* woord bijgebragt door een geleerd man, en opgegeven door hkumann in Poecil. T. II. L. a. En nog nader komt hetgene door een ander Uitlegger , bij uitftek bedreven in de Oosterfche Letterkunde, is aangemerkt; te wetens dat dergelijke uitlatingen in Geflachtregisters, als die voorhanden, zeer gemeenzaam zijn bij Arabifche Gefchiedfchrijvers, en ligtelijk van dezelve gebezigd worden, als fommige voorzaten onbekend of niet met roem bekend zijn; weshalve het in geenen deele vreemd is, dat ook in deze Geflachtlijst, met voorbijgaan van den een of ander, flegts eenige meest vermaarde Voorvaders van boaz genoemd worden, uit welker vermelding genoegzaam blijkt; dat hij en lijne nakomelingen, van de aanïienlijkften onder de Stamvaders der Hebreeuwen, in een rechte lijn hun' afkomst rekenen konden.  27= W. X. KRIEGER , GESPREEK. EN OVERDENKINGEN. P ï 'ff. D.e Overdenkingen zijn zoo ingericht du rfc Gefchiedenis in hare bijzonderheden vvo?d nt'edacht cn jgtcrvolgd van eene nadere bepeinzin» S y om daaruit onderwijs en troost op te S^Jfe. dan hier en daar eenige fraaie ms^m^ff^S4 Mo£%™ " and£ren' Wd ^fnède'wo^en'te- zoeken611 Z?ÏZ ,zd men niets ' ook zou «He diepzinnigheid in hetzelve zeer \Z S f^'* we**; Doch tot het oogmerk waar! toe het gefehikt 1S, zal het met veel aangeWmheid en fticlning kunnen gebruikt worden. "^naamneid en Bij de eerfte Overdenking, vinden wij, hier en diar de}G^F- Am^^ wcr fenlernede^ de Gefchiedenis voorkomende. De Schrijver houde on, ten goede dat wij meenen, dat dezelvenzoTet ° k Srv^f5 gr00tUjks haddc« tofvS ffi^fi*- °°r hun' voor welken dit Boekjen ge- ïetteicn is derzelver inhoud genoeg bekend, behalven dit De volgende zeer wel gcplaatfte Aanmerking, die in den tegenwoordigen tijd nooit genoeg kan worden nU dacht willen wij hier alleen overnemen: Z ZooS „ God en volvoert zijnen raad aan volken, alles moét " £3 ^vf^^^ 2iJ'n 011twerP worde liarg „ field Zijn raad beftaat in der eeuwigheid ! - fé ,, midden van eene wereld vol woelingen, te midden ,, van de bloedrivieren, die over de aarde ftroom™ * " dSirS fïr^ f£ën VeTen' is dit miJne beiD'oe! H relëcft!'^ h00gCr dnn de hoo»ere! Jehoval1 „ O mijn Vaderland! Welk een richting aan „ „ gegeven worden, welk eene plaats als menfchen werken , ;;£eX,"ecb be2i§> ia den diens- ™ dc^ 22»  j.j j. 3errurue , leerrede. De troostgronden der Christenen bij V Jlerven hunner Godvruchtige Nabejlaanden en Vrienden , aangewezen en aangeprezen in eene Leerreden over i Thesf.1V: I7b, 18, gedaan in 's Hoge 20 April, 1800. door joh. jalC serrurier, Emeritus Predikant aldaar. Te Amjleldam, bij}. Allart, 1800. 48 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f': - 8 - : Wanneer een Oud Leeraar, die reeds eenigen tijd van zijnen arbeid gerust heeft , nog eens voor zijne Gemeente predikt, dan is het niet te verwonderen , dat zij , die prijs op zijnen dienst plagten te ftellen zoodanig eene Leerrede in waarde houden, en bcjreeiV zijn om dezelve , als eene rede , die wel zijne laatfte zou kunnen zijn, tot zijne gedachtenis te bewaren : vooral wanneer de inhoud van dezelve belangrijk en de wijze van uitvoering recht hartlijk was. Van dezen aart is de Leerrede, die wij voor ons hebben , en het is op dringend en aanhoudend verzoek, zonder dat hij daartoe de minfte gedachte of voorn men had, dat de Eerw. serrurier dezelve heeft uir«e-evcn. Hij heeft in dezelve eenvoudige kering en ftichting bedoeld , dus zou men 'er te vergeefs groote diepzinnigheid in zoeken, maar zij loopt zeer geregeld, naar de aanleiding van den tekst af, en behelst verfcheidene nuttige Aanmerkingen. Zoodat wij zeer wel kunnen begrijpen, dat ze met zeer veel aangenaamheid en itichting 'moet aangehoord wezen. Eene breedvoerige «Noot over de beteekenis van het woord Paradijs zouden wij in deze Leerrede niet verwacht hebben. De weinige invloed der menfchelijke pogingen , op de bevordering der waare Gelukzaligheid en verbetering van het menschdom. Voor ge ft eld in eene Leerrede, tot fluit in g der Agttiende Eeuw , over pred. I: 14—18. Door g. rijk, Leeraar in de Hervormde Gemeente te Nieuwendam. Te Arnfteldam, bij J. van der Heij, 1801» 30 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 6 - i De Eerw. R. op den laatften Zondag der jongstverlopene Eeuw, voor zijne Nieuwendammer Gemeente redenende , bepaalde derzelver aandacht tot de belang* toU  174 c r IJ K, z e e r r e d e< volle woorden van den Prediker on Am t-v i om, naar aanleiding derzei ver de J.Z Tl-> d 2emeW, mensehlijke pogingen, ffkwdS/'^ der lukzaligheid en verbetering van het menfrrff ^ g6_ tooncn. Hij heldert, ten die, ei d Tfi^u' aan te den kort ijk op. (2) De wanrhp ,i > •• lekstwoorwelke wel op de SeStóS^l^ V?.°^U , dat al, eene algemeene* waar]K^.f9 5fe P61 in het algemeen: met uwe aaSht te^u* ^SSP* de verlopene eeuwen;, — voorïl nn^!l . °P deze ffiet raslche fchreden ÏÜ n llS f'eeuw (3) ? e onderzoeken waartoe de men vb Z ' oogmerk van dat almagtig en w l S w,, ' h,f te beandwoorden! _ Xowii T f" ^ 00Sinerk vast rustpunt verkrijgen wa-iïnIr °r alIéén ' ee» vestigen f om met & ffffS-ff en de moeilijkheden te getroosten , ïf wij te orfcS hebben, de genoegens van het leven op de rechte wi ze te genieten , en opgewekt en blaten Vu j daarin het einde van ^le teleurllll^n ,' Wij hebben dezelve, over het °-ehefl ffi ' gelezen , maar hadden het i^tdteïlT^ meer uitgebreid en aangedrongen gezien! & Herinnering aan de voornaam,Be loigevallen van Kerk en Vaderland, gedurende de 18de Eeuw, bU derzelver u gang :n een Dank- en Biduur; en dl neZ Eet, fitentZndZ ^ °»™ ^beïelZ Snel Êc\r?V,SCH0TSMAN' Predikant. Te Z De%fs'ilf\ G?l:T 56 Èladz' **> O»* Cchoon de Eerw. schotsman, bij zijnen naam de Spte^Xd^S^'^ deZe°PelW Leerrede Sfe ? maar weiniS korter dan de Leerrede, wordt de Gemeente aan eene geheele reeks van groo-  schotsman, leerr. gockinga, n. jaar geschenk. 175 o-rootere of kleinere zegeningen en onheilen voor kerk en vaderland, herinnerd. Onder de kerklijke onheilen zijn de gciehillen over bekker, verschoor , bril , leenhof, deurhof, van hattem en vele dergelijken niet vergeten: zelfs niet die, met de ftarrekijkers, van duizenden werelden' en milliöenen zonnen fpreken. Op deze laatften fchijnt S. vooral geen goed oog te hebben. Vervolgends wordt aangewezen — dat men op deze wegen van Gods Voorzienigheid moet letten — hem voor het goede danken — zijne zonden voor hem belijden — verzoening voor dezelven in jesus naam zoeten — en zich op nationale bekeering toeleggen. In de Leerrede wordt de tekst uit Pf. LXXVII: 8, 9, 10 beknoptlijk omfchrcven, en in de toepasfing aangewezen , hoe wij denken en werken moeten in onze donkere dagen. Hiertoe worden de gunstbewijzen van God aan dit land van den vroegften tijd af, met het gedrag des volks daar onder, taamlijk breed opgehaald, met behoorlijke melding van het goede, dat nog bij ons overig is: en vervolgcnds aangewezen, welken de gronden van bemoediging zijn , in 's lands tegenwoordige diepe vernedering, en welk het betaamlijk gedrag zij, waar op wij ons moeten toeleggen. Nieuwjaar Gefchenk aan den Godsdienstvriend ofte Brief over den Godsdienst , door henric trip gockinga. Te Groningen, bij A. Groenewolt. In het begin der XLXde Eeuw. 9 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 3 - '• Indien de zaken in dezen Brief geopperd beter ontwikkeld en breedvoeriger uitgewerkt waren geweest; zouden ze voor verfcheidene Lezers nuttig hebben kunnen zijn, — doch zoo als deze Brief thands in het licbc verfchijnt, kan hij van weinig belang voor het Publiek geoordeeld worden. — Aptft,  •I7Ó" KLEINE CATECHISMUS VüOR EENVOUDIGEN; Kleine Catechismus voor eenvouwigen, om in een kort hellek eene Belijdenis af te leggen, voldoende om als Leden ■ der Hervormde Kerk aangenomen te worden. Te Arnfteldam, bij Mi de Bruijn. 12 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 2 - : "pen voorzichtig Leeraar en Opziener zal oordeel des onderfcheids gebruiken , naarmate van de vatbaarheid der voorwerpen, aan zijn onderwijs toevertrouwd, en van bekrompene verftanden zoo veel niet vorderen, ais van meer fchranderen, om hen voor Lidmaten der Kerk van christus te erkennen en aan te nemen. Men heeft daarom reeds van ouds aan dit onderfcheid van zielsvermogens gedacht, en in de tijden na de Kerkhervorming van eenvoudige menfchen niet meer afgeëischt dan de kennis van de Algemeene Geloofsbelijdenis der Christenen, het volmaakte Gebed , ons door te sus geleerd, en de Wet der X Geboden. De kundige Opfteller van den kleinen Catechismus, dien wij hierbij aankondigen , heeft door denzelven, eerst voor zijn eigen gebruik opgefteld, maar vervolgends aan den tegenwoordigen Uitgever in eigendom afgeftaan, om hem tot al"-emeener gebruik te voorfchijn te doen komen , tot nut der eenvoudigen zeer veel toegebragt, door in 26 korte en tevens vrij duidelijke , Vragen en Andwoorden de • hoofdfom der Leere van de Christlijke Hervormde Kerk te bevatten. Alléén zouden nog drie of vier vragen over de heiligmaking, of hoe een Christen door° het geloof voor God 'behoore te leeveiï, en werkzaam te zijn, bij dit kort Opftel gevoegd, ver van overbodig te wezen , hetzelve , onzes inziens, volkomener gemaakt hebben. Gelijk wij dan ook geene reden zien, waarom de Wet der X Geboden niet even zoowel als de Artijkelen des Geloofs, en liet Gebed, hier niet gebruikt zou kunnen zijn. Laat die Wet oorfpronglijk aan de Israëliten gegeven zijn, zij is, met dit alles, echter zoo volmaakt , dat zelfs de eenvoudigfte hare X Geboden verftaan kan, en, alfchoon maar naar de letter, die gehoorzamende, een goed deugdzaam en nuttig mensch in dc burgerlijke en huislijke famenleving wezen zal. Wij hopen, dat het oogmerk van dit opftel tot nut van eenvoudigen gezegend , en dat velen opgewekt zullen worden, om 'er voor den geringen prijs van twee Stttï-  aan den schrijver der gedachten , enz. tff Stuivers, een dierbaar gefchenk aan behoeftigen van te maken, die helaas! ten opzichte van hunnen geest zoo deerlijk menigwerf verwaarloosd worden. Aan den Schrijver der gedachten over 't gehouden gedrag van den Wel Eerw. Heer C. van Predikant te Amerongen , omtrend de Bmfwtsjeling met den Hooggeleerden Heer j. heringa, elUa s Zoon. Profes/or te Utrecht, Zich noemende Kuriakéjiks. Te Utrecht , hij t. C. Ten Bosch , 1801. 13 Bladz, In gr. Octavo. Be prijs is f: - 4 - ■ Da Schrijver der Gedachten over het gehouden gedrag 'van den Wel Eerw, Heer c. van herwerden Predikant te Amerongen, omtrend den Hoog Eerw. Hooggeleerden Heer heringa, eliza's Zoon. Profes/or % de Uitlegkunde des N, Testaments te Utrecht, dit: zien Kuriakéjilos noemt-, en van wien wij in het eerfte Noramer van dit Deel onzer Bibliotheek Bladz. 13 geiproken hebben, wordt, in dezen Brief, aangevallen, door eenen ongenoemden onder den aangenomen naam van jona b ata vu s, die zegt, dat hij niet geftudeerd heeft 1, m flens een eenvoudig Lid der Hervormde Keric rs. -W» hebben dezen Brief gelezen , maar hem met bet gelchrijt van denSchriiver der Gedachten , enz. vergelijkende, met kunnen nalaten te denken: quantum dijlant ara lupinis. Kuriakéfilos laat het verfchil zelf onaangeroerd, maar maakt alleen zijne aanmerkingen over het gehouden "cdra«- van den Predikant van herwerden omtrend den Profesfor heringa; deze Brieffchrijver, in plaats van dat gedrag, gelijk men verwacht zou hebben, op eene befcheidene en overtuigende wijze te verdedigen, doet zulks op die wijze, dat hij hetzelve veei eer bij verftandige. Christenen, te meer verdacht zou maken. -Zoodra wij den Tijtel inzagen, vonden wij reeds iet, dat onze aandacht wekte. Op denzelven wordt aan den Predikant van herwerden de Tijtel van Wel Eerwaardig gegeven, terwijl de Profesfor heringa alleen. Hooggeleerd heet. Zou de Profesfor, dachten wij, bij dezen naamlozen Brieffchriiver, geene Eere waardig gekeurd worden ? Die eernaam, welke aan Hoogleeraars in de Godgeleerde wetenfehappen gegeven wordt, vinden wij toch ook aan den Profesfor gegeven op den 1 m «ieuwe vad. bibl.v, deee. no. 4. M ***  Ï?S AAN ben schrijver der gedachten? tel der Gedachten van kcriakéfilos, welke hier wordt overgenomen doch weder met die vera,derf £ dat daar die«^«betreklijk gemaakt worden tothlrieTafZl denPredikant van herwerden omtrend^defpJofesior heringa, mam- op den Tijtel van den Brieffchrijver o? des Predikante gedrag omtrend de Briefwisfeling, K welk nog al wat verfchik, wanneer men zaak mdenkt. Indien dit één en ander met opzet S&Fed Fare., zou het een lage trek van een haatS BSer wezen, waarom wij liefst hopen, dat enke flo heM of onoplettendheid hier de fchuld hebbe. De Schrijver der Gedachten en deze Brieffchrijver ziin ons even gehjkfijk volftrekt onbekend, wij kuE das me.van vooringenomenheid met den Wn of aderen verdacht wezen, maar beöordeelen alken, het4ne wH voor ons vinden en lezen; en zie Jiier Lezer! wat dra inhoud van dezen Brief uitmaakt. Terftond in het begin geeft de Brieffchrijver een verdraaid voorftel van het doel van den Scbrijver der Ge. dachten. Daar hij fchrijft, zich te verwonderen , dat d e Schrijver ztw Gedachten door den druk gemeen maakt over eene zaak , waarvan hij geene andere kundigheid draagt, dan d,e hij door de lectuur der uitgegevene Briefwisfeling enz verkregen heeft, en 'er terlfond op laat volgen dat het hem vrijftond , zijne gedachten over het verfchil aan het Publiek voor te dragen. Ondertusfehen heeft KCRiAKÉPiLos Bladz. 6 uitdruklijk Gezegd , zich met te zullen inlaten in het voorgegeven gefchil enz. maar alleen zijn gevoelen, aangaande het gedrag* van den Predikant van herwerden, te zullen me%deelen, enz. Voords befchuldigt de Brieffchrijver ruuw weg, en zondereenig bewijs, kuriakéfilos van eett verregaanden haat jegens den Heer van herwerden en eene kruipende vleljërij omtrend den Hoogleeraar heringa - van partijdigheid in het liefdeloos beöordeelen van het karakter des eerften, dat zelfs tot perfoneele haathjkheden voortholt. - Hij vindt Bladz. 5 daar een bewijs m dat kuriakéfilos „ deze gelegenheid alleen ter tiantt nam , om aan eenen ouden wrok tegen dien „ Zeeraar, in vroeger tijd mogelijk opgevat, partijdig en „ haatelijk den vrijen loop te geven." Te dezer plaats volgt nu iet, hetwelk waarfchijnlijk eene verdediging van het gedrag van den Predikant van herwerden zal moeten zijn, „Gij, noch niemand," zegt  over het gedrag van d». van herwerden. t'7'9 zfegthij, kuriakéfilos aanbrekende, „ kunt deii Leeriuir euvel duiden, dat hij het gehouden gefprek, met alle de bijzondere omftandigheden, die daar bij V plaats hadden, verhaalde: Hij deed dit niet dan op verzoek van zijnen Leermeester: toen deeze hem ver■1 zocht, om het gefprek, (dat hem> ontdacht was ) te herinneren, was hu' immers verplicht, de zaakenbij de rechte naam te noemen?" en2. Ten zij wy ons gehe=l bedriegen , wordt de zaak hier geheel verdraaid voorcefteld.0 Wij Weten niet, dat het den Predikant van her wérden euvel geduid is, dat hg, op verzoek van Profesfor iièRinga, aan denzelven een gehouden gefprek herinnerd, maar wel dit , dat hij een gefprek , onder vier oogen gehouden , verhaald en daar door iieimlijk kwaad vermoeden tegen den Profesfor verwékt heeft. Dit verhalen deed hij toch met op verzoek van stihten Leermeester, naamlijk den Profesfor heringa. Kuriakéfilos fchreef 'er Bladz. 13 zijner Ledaciten dus óver : „ Had hem ijver voor de zuiverheid der leere in de daad bezield, dart zoude hij den HoogT leeraar Verklaard hebben, in het aangezicht, dat hy, T naar zijne mening, dwaalde, of één van des HoogL leeriiars Cöllegen , bonnet, roijaards , ot se' gaar vertrouwliik verzocht, om met hem over dat ftuk tc fpreeke,r, of - moest hij voor dè wereld - fchitteren met deze daad, den Profesfor bij de TheoT logifchê faculteit of de Clasfis hebben aangegeven. — Maar niet in 't verborgen kwaad zaad geftrooid, of I* den goeden naam van zijnen, Leermeester vergiftigd • hebben." Hier was het eigenlijk voor den Briefschrijver: Hic Modus, hic falta. Maar juist dit gaat hij ftil voorbij, en blijft aan bijzaken hangen , die mets uitdoen, en dan nog door hem in een valsch gezichtpunt ^plaatst worden , zoo beklaagt hij zich Bladz. 6 dat Kuriakéfilos de jongheid in jaren en het onderjehetd in rang in aanmerking wil nemen, en befluit daaruit tot zijne partijdigheid , dit alles doet, volgends den Brieffchrijver, niets af bij elk, die de waarheid zoekt, niet alleen , maar die ze ook eerbiedigt, al Vindt hy die bijeen' W^te» jongeling, of bij zijnen gejlagen vijand. Doch, kuriakéfilos, het vëtjcMm dus de vraag * wie de waarheid aan zijne zijde heeft V daar atende; had alleen gefchreven over de wijze , op welke zich cte Predikant van herwerden niet omtrend de BnefM. 2  183 AAN den schrijver der gedachten *fi@i»gi maar omtrend den Profesfor iierivca tffc. dragen heelt; en daarbij komt het verfchil varren fn voornaamlijk de betrekking van Leerling tot zi nen Leer heef 1£"V T 06 bCKla HfrCn d£ WMrheid «0 4 z Sc f . -Vur-f6 ^£ten' ^el 'k llit llÊt vervolg van zijn fchnjf blijkt de waarheid met betrekkme tot ie? onder ver oogen gehouden gefprek; ten ^ ™ *« «g* heid der vermoedens omtrend het gevoelen van der Profesfor zegt de Brieffchrijver zelf (Ldl 7).", Zoo' 2tTrY;^GA d£ 1W^vijg^ndheid7in acht neemt en de befchildtgmg ten zijnen laste niet te keer " At door eene duidelijke, openlijke, en bellende erkemenis h'kankte ^i S *» b«« *» -Sde van !lf fCl •• " d,c" ^ van herwerden." Wat de Lneffchrnyer al of niet kan doen, raakt eigenlijk £ zegd niemand, dan hem zelven. Maar IS ? ^SÏpEBfS men' al ware 'er eene Mchu\d%ing tegen den Profesfor! waarvan wij geene kennis draf™waar toch is dezelve gefchied V gij iSS^SSS^ door wien? oP welke gronden? met welke bewijzen? buiten hetgene de Predikant van herwerden ui het gehouden gefprek verhaalt, hetwelk ElSen P ó fesfor ontkend wordt; kuriakéfilos, ze-en wï zal beweeren, dat al ware 'er zoodanige beflhuldigiV iï ware van he r werden cordaat genoeg gewees "'om dezelve te brengen terplaatfe, daar het behoorde' al werd zij zelfs bewezen dan nog daaruit ten opzent van het karakter van dezen Heer, zoo als dat naamlijk zich h zijn gehouden gedrag omtrend den Profesfor vertoont net zou kunnen beflist worden ten voor- of nldeel, 0f hij naanihik zich met die eerlijkheid, oprechtheid, en befcheidenheid enz. al of niet gedragen hebbe die de allerrechtzinniglle ook aan den* dwalendcn , aan alle ™e fhen, volgends paulus, en bijzonder de Leer! Img aan zijnen Leermeester, verfchuldigd is. ïlf^0eSt| er-e Brieffchrijver, in dénen adem, bij, „zulk eene verklaring van den Profesfor zou daarom echter het verhaal van het gehouden gefprek niet logenflraf- Wd Ile"eHVre'mde 'm de daad-' »eer dus iemand goedvindt , een verhaal te doen van een ge-, fprek,  over- het gedrag van d°. van herwerden. l8l fprek, met ons , voor eenige maanden, onder vier oogen gehouden , zal eene duidelijke , openlijke , en beftemde verklaring zijn verhaal niet kunnen logenilralfen. Wij hebben altijd gemeend, dat hij, die fielt, bewijzen moet, en dat iemand zoo lang met de eenvoudige ontkenning kan volftaan ; fchoon wij, helaas! genoeg de uitwerking van den laster kennen, die het daar op waagt, dat 'er wel iet zal blijven hangen, door het gebrek aan liefde, hetwelk onder de menfchen maar al te groot is. De Brieffchrijver des niet te min fchrijft Bladz. n en 12 fris weg: „ dat zoo lang de Profesfor de opgave van „"het gehouden gefprek (dat hem ontdagt wasj door „ geene dugtige redenen gelieft te logenilralfen, zijne „ eere , of de zuiverheid zijner godsdienftige begrip^ „ pen, althans niet zullen verdedigd, of bewezen worden en dat elke vriend der waarheid den Heer van herwerden als een cordaat en rechtzinnig \l voorilander der Hervormde Leere, zal blijven, verëe„ ren en hoogachten." — Hoe draait en wendt zich de Brieffchrijver. Men ziet duidelijk, uit het herhalen van die woorden des Profesfors, dat 'hem het gefprek ontdachtwas , hoe de Brieffchrijver daar agter fchuilt, terwijl hij niet bedenkt, dat alle lieden, die oogen in het hoofd hebben , en onpartijdig zijn , dit voor eene lage poging zullen houden , om eenvoudigen of min doorzichtigen een rad voor de oogen te draaien. Trouwens, hoe zeer een gefprek, onder vier oogen, ter goeder trouw gehouden, ons ontdacht kan wezen, evenwel, wanneer het ons herinnerd wordt , zal het geheugen ons hetzelve dra weder te binnen brengen, zelfs wel, in zoo verre, dat wij zeer overtuigend weten, of wij zekere zaak, die van aanbelang is , in hetzelve gezegd hebben, of wel hebben kunnen zeggen. Maar, integendeel, de gene, die zoodanig gefprek, en zekere gezegden van ons, na eenige maanden, verhaalt, kan zelf, indien hij cordaat en eerlijk is, naauwlijks zeker zijn, of wij waarlijk zulks iet gezegd, die woorden, in dien zin, op dien toon, in dien 'famenhang, gezegd hebben; of hij ook verkeeri gehoord, of hij ons wel begrepen hebbe, enz. enz. met. dén woord, béfcheidenheid, voorzichtigheid, liefde des naasten zal den deugdzamen en rechtzinnigen Christen te rug houden , om zoo los weg iet uit een gefprek tusfchen vier oogen , vóór eenige maanden gehouden, te vertellen en heimlijk voord te planten, hetwelk na-i M 3 deel  I8a aan den SCHRIJVER DER GEDACHTEN, EKZ. deel aan zijnen Broeder berokkenen , of een vuur van twist en tweedragt ontfleken kan. Op het overige van dezen Brief zullen wij niet verder acht geven. Het zijn bijzaken, even verdraaid voorgesteld, met het blijkbaar oogmerk, om eenvoudige menfchen te misleiden en op te hitfen. Wij zouden ons zoo lang niet met dezen Brieffchrijver hebben opgehouden , indien wij niet geërgerd waren, door 'het flegt karakter, hetwelk hij. in dezen Brief blootlegt. Wij kennen den Predikant van herwerden geheel' nietwij hebben geene de minfte betrekking tot den perfooij van Profesfor heringa, dien wij alleen hoogachten, om zijne geleerdheid en verdienstJijken arbeid, in zoo; vele fchriften, ten behoeve der Kerk, hefteed; maar een' rechtvaardige kwelt zijne ziel, wanneer hij ziet, hoe men, onder den Tijtel van rechtzinnigheid, of ook wel, gelijk anderen in onze dagen doen, van deugd, kromme paden en verdraaide wegen bewandelt, gelijk deze Brieffchrijver in dit zijn gefchrijf; en wij geloofden verpligt te zijn , eenvoudigen de oogen te moeten openen , en hen voor misleiding te moeten waarfchuwen. Eernardi nieuhqff de Ratione Studii re&e con* ftituenda. Libellus Singularis. Hardcrovici apud J. v. Kasteel ,1800. 114Pagg. In8°.Maj. Coiijïat f:-i6-i Dat is 1 Over de wijs atn. de Letter-oefèningen wel in te richten. , VX/at de woorden Libellus Singularis, op den Tijtel *V willen, is ons een raadfel. Immers een zeldzaam, of ongemeen Boek kan deze Verhandeling, althands wat het onderwerp betreft , niet genoemd worden.' Doch Wij laten het aan anderen, die veelligt daarin gelukkiger zijn, over, om de mening van den Schrijver te gis-" fen, en gaan tot de Verhandeling zelve over. De Hoogleeraar verdeelt, na de inleiding, zijne ftof aldus, dat hij eerst handelt over de'hoedanigheden van verftand en hart in eenen jongeling,'die zich tot het beoefenen der. wetenfehappen begeeft; in de tweede plaats over de keus der wetenfehappen, tot welke hij zich, ?lk in zijn vak , vöornaajnlijk dient te bepalen j en tert  JJ. NIEUIIOFF , DE RATIONE STUDII RECTE , ETC. l8$ derde over de hulpmiddelen , welken hem van dienst kunnen zijn, om het tot eene zekere hoogte van vol. komenheid te brengen, en de wijze , waar op hij ten dien einde behoort te werk te gaan. Wanneer wij ons in onze beöordeeling alleenlijk bij den inhoud van dit Stukjen bepalen , kunnen wq met anders dan getuigen, dat het door allen, die hunne let- . teröefeningen op de Hoogefchool ftaan te beginnen, m :t aandacht verdient gelezen, herlezen en overpeinsd te worden. Want ofïchoon de Burger N. weinig nieuws ten berde brengt (wel te verftaan voor hun, die reeds - verre gevorderd zijn, dat zij hunne eigene gangen wetan te regelen; dan voor dezulken is deze Verhani elina niet gefchreven , maar voor beginnelingen , die eenen wegwijzer en wijzen Raadsman nodig hebben , welke, helaas! aan al te velen op dien glibberigen weg Ontbreekt) zegt hij nogthands zeer veel goeds. Vee mislla en en verkeerdheden, waar aan de ftudeerende Teugd' blootftaat, en die zeer veel hindernis aan anders veel belovende Jongelingen, in den loop hunner ftudien, kunnen toebrengen, worden hier aangewezen en de nadeelige gevolgen daarvan aangetoond , en daar tegen vele wijze vermaningen, trouwhartige terechtwijzingen en nuttige ksfen voorgedragen. Maar wanneer wij daarentegen, op de wijze van voorfiraat op ftijl eu taal, onze aandacht vestigen, kunnen wij&niet voorbij, daarömtrend eene en andere aanmerking in het midden te brengen. In de eerfte plaats oordeelen wij, dat deze Verhandeling een aanmerklijk deel korter had kunnen zijn, door eene °beknoptere en minömflagtige behandeling van het onderwerp; want het komt ons voor, dat N. nu en dan zaken en bedenkingen tot zijn onderwerp trekt , die: er ja wel niet geheel vreemd van zijn , maar echter hier ter plaatfe hadden kunnen voorbijgegaan worden , terwijl hij daarenboven door eenen al-te grooteu ^omtlag, van woorden taamlijk langwijlig is. Eene tweede Aanmerking, welke ons van meer gewin voorkomt, betreft den ftijl, die zoo voor den aart des onderwerps, in het gemeen, als met betrekking tot de Voorwerpen, voor dewelken deze Verhandeling gefchreven is, in het bijzonder, niet flegts te bloemrijk en opgefmukt, maar ook, door te lang gerekte volzinBen , fomtijds duister is , althands voor jonge lieden , M 4 d**  I84 b. nif.uh0ff, de ratione studi! recte, etc. die, pas in de algemeene gronden der taal onderwezen nog met in ftaat zijn, om eene menigte fpreekwiizen" wier beteekenis door de Oudheidkunde verklaard moet worden, te verftaan. Een iegelijk gevoelt hgtlijk, dat dit den yver bfl zulke beginnelingen weldra afmatten en de lust moet doen verflaauwen, om een Gefchrift welks lezing voor hun eene wezenlijke ftudie is , zich ei*en te maken. Wij zijn van gevoelen, dat de ltijl van eene Verhandeling als deze niet te eenvoudig kan zijn , en dat alle opfchik, die eenige duisterheid en moeilijkheid kan veroorzaken , aan de bereiking van derzelver doel hinderlijk is. En niet alleen hier, maar ook in het algemeen, zijn wij het met den Schrijver eens , daar hij pifio pura et elegans (mits men de elegantia of Jterltjkheid,niet in gemaaktheid doet ontaarten, door de-, zelve ten onpas aan te wenden,) Stijlus facilis et bene compofuus hteratum quemvis decent et amant. Onze derde Aanmerking betreft de zuiverheid van taal dewelke N. zelf, als een verëischte in eiken Geleerden aanprijst, en die vooral in Gefchriften voor de Jeugd behoort gevonden te worden. Tegen deze gegronde vermaning heeft de man zelf (naar onze gedachten) hier en daar gezondigd , zoodat wij niet durven getuigen , dat zijne taal overal zuiver Latijn is , uit vrees , dat verfcheidene woorden en fpreekwijzen, die of bij de Oude Latijnen geheel onbekend waren , of in . eenen geheel anderen zin en beteekenis gebruikt werden , ons bij dat getuigenis voor het hoofd zouden fpringen. Daartoe meenen wij onder anderen de volgende te moeten brengen : Piis concionibus populum aedifi, care, directrices, figere finem, jam pefO-. rasfe censeo, vitam humanam intrare, nec non, Prömovere avtem, prosequi ea , quonj% Hon,  E E U W % A S G. ï8F «UK in de rolle der Gefchiedenisfen onbekend is, derSvcr herinnering, cn intrede in een nieuw Eeuwperk, nn eene plegtige wijze gevierd hebbe. %eze befcho°uwing fchijnt ook de zoo zeef met roem beleende Maatfchappij van Verdienden , onder de ZinPpreuk Fdix Meritis, overgehaald te hebben, om, daar zij bij andere gewigtige gebeurenisfen, heure deelneming Sn den roem der Helden en de fieraden van onzen leeftijd betoond hadde, ook nu deel te nemen in het ge. wioti> punt, hetwelk voor het nageflacht,een rust en deelpunt der meest belangrijke en voor elk volk leer, zaamfte Gefchiedenis Haat te worden. Daar nu indedaad niemand beter gefehikt is, dan de Dichter om aan de voornaamfte verëischten van het plegtig vieren van een Feest, ter nuttige herinnering aan een verlopen Tijd, te voldoen, waren het ook van ouds de Dichters, die den Feestrei opvoerden, en de Zangen, die zij bij de plegtige viering dier Feesten bezigden , hun in den mond legden. Thands treedt insgelijks een Dichter op, en viert, daartoe verzocht zijnde, in het luisternjWte Kunstchoor onzes Vaderlands, den uitgang van de wonderbaarlijk^ Eeuw, welke dat Vaderland ooit heeft zien eindigen en den aanvang eener nieuwe Eeuw, van wier aanftaande gebeurenisfen het behoud of bederf van het kwijnend Vaderland oogfchijnlijk afhangt. . Kan men in dit Tijdsgewricht wel plegtiger gelegen, heid ro1 fpcclden op het Staats-tooneel, en hunnen i'nvleéd „ alom deeden gelden , door overtuiging tot het waare „ ltellel te brengen, dezen waren zijne 'middelen Het .„ is niet deze maatregelen alleen,'dat de Republiek voorfpoecüg zal kunnen zijn. " Beknopt verhaal der lotgevallen van Mevrouw be cen L1 s '.m él Franfche Omwenteling. Behelzende haat vertrcK metMejufi rouw va'n orleans van Pariis naar Bonden waar heen petiox haar verzeld; haaAerbliïf in Bngeland en ontmoetingen aldaar ; haare 'terug reis vaar Vlaanderen en Frankrijk ; haare verbanning vdn daar, en haare reis met Mc jufvrouw van orik\ns door Dmtschland naar Zwitfrland ; haar verblijf ie Bremgarten in een Klooster, waar Me jufvrouw van or.eeans affeneid van haar neemt. Haar vertrek naar Hamburg, Branand en Holland; haare ontmoetingen aldaar , en haare Brieven aan Mcjufvrouv v\n o" i.eans entadn mijn Heer van c har tres. te \»,\i J ?• 1- van ^cnburg en Zoon, iSoo. 196 Bladz In gr. O&avo. De prijs is f 1 - 10 - : TV vrienden van Mevrouw re oenlis, ook in ons -» ?f \ aderland bekend en beroemd wegens hare Schriften , zullen niet zonder deelneming lezen het verhaal door haar .zelve gefchrevcn , waarvan bovenftaande' breed-  beknopt verhaal der lotgevallen, enz. 10f breedfprakige Tijtel de voornaamfte hoofdzaken opgeeft, en hetwelk men tevens , als een verweerschrift wegens hare Staatkundige denkbeelden en handelingen, aanmerken mag. Anderen , niet zoo bijzonder met haar bekend , mogen het minder belangrijk vinden. Alle voorllanders nogthands van mensehlijkheid en recht zullen zich verheugen , dat eene, in vele opzichten zoo verdienstlijke vrouw , offchooii een Vaderlandlievend hart in den boezem omdragende, "evenwel onder het fchrikbewind van robe spier re rils Emigrante ten lande uitgebannen, thands niet het gematigd beftuur van eenen e'uon aparte, van de lijst der Emigranten is uitgefchrapt , en na lang omzwervens , weer vrij in haar Vaderland te rug komen mag. Voords zal men , uit dit Gefchrift, verfcheidene perfonen , die eene gewigtige rol in Frankrijks Staatsomwenteling gefpeeld hebben, iiï hun karakter en handelwijze nader 'leeren kennen. Eindelijk diene bier, tot een proefjen van ftijl en taal, ook der Overzetting, haar beklag over éénen onzer Landgenoten , dat wij echter geheel er} al voor hare rekening laten: Zomtijds werd ik in'de openbaare papieren, onder „ anderen in de Franfche Leidfche Courant, op de on,, geriimdfte wijze ten toon' gefield, in dat papier zeide „ men : dat ik, fchoon door 't Hof van Frankrijk over„ laden met weldaden, 'voor een groot gedeelte de om,, wenteling bewerkt hadde; dat ik mij met mijn heer. de moktesquiou in een paleis ophield ,"'t welk „ de heer de montesquiou had laten bouwen, en „ dit buitenfpoorig artijkel eindigde met deze uitdruk- king: ,, Eindelijk fchept Mevrouw de sillerij „ ,, gerustelijk adem in Zwitferland. " Een mijner „ vriendiuneii, die ver van mij af was, zond'mij die „ Courant, en meldde mij dat' mijn heer luzac, die „ 'er de Schrijver van was , voor een eerlijk man te „ boek,ftond, en dat hij gewis dat artijkel niet'moet „ (moest) gezien hebben; dat zij mij fmeekte aan hem „■ te fchrijven, en 'er over te klagen , en dat hij als,, dan voorzeker zijn gezegde zou herroepen:-uit ge„ dienftigheid voor mijne vriendin, fchreef ik aan den heer luzac, met verzoek dezen fta'p te verzwijgen, opdat'ik niet verplicht zoude zijn alle andere faéterm„ gen te wederleggen. Ik zeide hem : dat ik in de daad in „ Zwitferland ademde , maar dat ik 'er op verre na „ niet in rust leefden (leefde); dat, voor 3t overige., ik N 3 „ mijn  I08 BEKNOPT VERHAAL DER LOTCEyALLEN ENZ. „„.mijn verblijf niet had bij den heer de montes- " ?u^U', °f lk zelfs niets ^ he»1 Pft ftaande ofte „ Ichaffen had, maar dat ik wel wist dat hij Veen pa„ leis het.bouwen ; dat hy zeer nederig Woonde , en „ eenvoudig leefde, in een zeer klein huisje, dat mijn ,, heer de chartres, in ftede van een palcis 'te „ Bremgarten te bewoonen , 50 of 60 mijlen van daar ,, in een Collegic was; dat ik mij in een Klooster be,, vond; dat ik de Omwenteling niet bewerkt had, want ,, dat het mij daar toe aan tijd ontbrak, en ik né^eri „ kinderen had op te brengen , en twintig beekdeeleu „ had op te ftellen, waar door ik mij onmogelijk kon „ bemoeijcn met rijken om ver te werpen; dat ik nooit ,, de minfte gunst van 't Hof had ontvangen, om deze „ enkele eenvoudige reden, om' dat ik mij zelden aan „ t Hof bad laten vinden; dat ik zedert 'veertien jaa„ ren er 111 't geheel niet meer kwam, en dat ik nooit „ om iets gevraagd had. Ik eindigde met hem te bid„ den , te willen wederfpreeken , wat hij gemeld had „ wegens het paleis , in 't welk ik mij met den heer. „de montesquiou zoude ophouden, en wegens „ het verblijf van mijn heer de chartres' te Brem,, garten ; ook zond ik liem de naamen eri het adres „ van den Heer hokegcre, Magiftraat van Brem„ garten, en van Mevrouw muller, de Prïeörin van „ t Klooster, op dat, indieft hij aan de waarheid, van " *M» ?eide ' mogt twijfelen, hij alles vol„ ledig bij die twee lieden mogt onderzoeken. De heer " ,L.F?AC antwoordde mij niet, noch'herriep 't gene „ hij m zijn Courant wegens mij gezegd hadde. leder „ dagbladichrijver , die zonder grondige berichten en ?., zonder goede bewijzen, iemand befchuldigd (t), dien „ ah niet kend (t), bezit voorzeker geene grondbegin„ zeis; indien hij zoodanig iemand zoekt te doen ver" of te doen verbannen ontbreekt hem mensch„ hikheid ; en wat moet men yan zijne deugdzaamheid „ oi braafheid denken, wanneer men, na hem duidelijk 9, bewezen te hebben, dat hij iemand onwaardiglijk b'e„ lasterd heeft, hij zich niet haast zijn gezegde te'weör„ fpreeken ? Daar men verzekerd (t), dat de heer l u,, zac een eerlijk man is, wil ik drie dingen gelooven; „ dat hy dat artijkel niet gefteld heeft, dat hij het niet „ geleezen heeft, en dat mijn brief hem niet'ter hand j: is gekomen. '• *•«•*  0. staunt0n, reis van lord macartnejj, enz. I99 Reis van Lord macartneij, 'naar China. Door george staunton. Uit het Engelsch. Met Planten en Kaarten. Vierde Deel. Tc Arnfteldam, bij J. Allart, 1800. 427 Bladz, In gr. Octavo, De prijs is fo - 10 - : I^Vit Vierde Deel is, even als het Derde, in drie Hoofdftukken verdeeld, waarvan de Inhoud deze is. — Het Britsch Gezantfchap verlaat dc jachten, nabij Tongchoe-foe. Het trekt, door Peking, naar het keizerlijk paleis Yuen-min-Yuen, op eenigen af ftand van Peking gelegen. Het keert naar de Hoofdftad te rug. Eerfte Afdft Het Britsch Gezantfchap reist, te land, van Tong-choeT foe naar Peking, Bijzonderheden in dc eerstgenoemde Stad, en op dc reis ontmoet. Tweede Afd. Het Britsch Gezantfchap reist, van Peking naar het keizerlijk Paleis: Yuen-min-Yuen, Merkwaardigheden aangaande de Hoofdftad en het keizerlijk Paleis, Derde Afd. Het Gezantfchap keert van het Paleis Yuen-min-Yuen naar de Hoofdftad te rug. Vervolg der merkwaardigheden van Peking. Toebereidfels tot de rejs naar Zhe-hol in Tartarijë, XV. Reis naar de Noordlijke grenzen van het Chineefche Rijk. Gezigt van den grooten muur van China. XVI. Reis des Gezantfchaps van den grooten muur van China naar Zhe-hol in Tartarijë. Aankomst in het keizerlijk Paleis aldaar. Verblijf in hetzelve,Terugreis naar Peking, Eerfte Afd. liet Gezantfchap reist van den grooten Chineefchen muur, naar des keizers zomerpaleis in Tartarijë. Ontmoetingen op den weg. Tweede Afd, Onderhandeling tusfchen Lord macartneij en den eerlten Staatsdienaar in het Paleis te Zhehol, Het plechtig gehoor des Britfchen Ambasfadeurs bij den keizer van China in eene tent. Derde Afd. Viering van 's keizers geboorteverjaaring. Bijzonderheden nopens Zhe-.hol, den keizer, deszelfs regeering, de Chineefche natie, enz. Terugreis van Zhe-hol naar Peking. Tot eene proeve der wetenswaardige bijzonderheden yan dit Deel, zullen wij het volgende (Bladz. 2104 en volg.) overnemen. „ In Europa, onderftelt men, gemeenlijk, dat de Ta„ bak, uit Amerika, en alle de deelen der oude waereld „ ingevoerd is. — Intusfchen heeft men geene overlee„ vering, dat zulk eene invoering in China, of zelfs in „ Indië, alwaar men ook een groote menigte Tabak nanw kweekt en gebruikt, ooit gefchied zq\ In geen vaft N 4 » d&  200 G. STAUNTON, REIS VAN LORD MACARTNEIJ, ENZ. „ die genr^mde gewesten, worden vreemde gewoonten ff cn S#V^kheden fchielijk aangenomen." _ % li „ n:oogh:k dat de Tabak, gelijk de GW* e„ rnee „ andere planten op fommige plaatfen de/oude CI „ nieuwe waereld, van zelfs groeit." ' ,, Be Cinncezen gebruiken ook fnuiftabak. Zeer zei " ncZai me" eenen Mandarijn zonder een klein, fraai „ verfierd flesje waar in hij zijn fnuif bij zich heeft » ail-«tre{ren._ Nu en dan flort hij een fiertje daarvan' ,, nagenoeg ,n dlc hoeveelheid, welke men gemeenlijk »> v.0ür een fniufje neemt, overeenkomende, op den rZ „ zijner hpk^haijd, tusfchen den duim en den voortra " V1118C1'5 WW hij, vervolgens, aan zijnen neus brengt *■ cWSs 1§ tE£% •Dit-d0et W«£S „ Ges daags. — Doch dit is niet de eenige zelfftandi»- „ had, waarvan de Chineczen zich bedienen, om aan' „ deeze ingebeelde , gemaakte behoefte te voldoen " Y™'^'en m poeier neemen zij ook dikwijls in'de " ^?nI? Seliik ^Lj ook fomtijdst opiunr! „ en andere \Mnekende middelen onder den Tabak „ mengen. - " De tfd, op welken het Britsch Gezantfchap zich „ van Pckmg naar Zhe-hol begaf, was juist he? jaai* getilde ,n u-elk dc Tabak bereid werd. Deeze vveïs, lang gelpbiedt m China in de open lucht " . ,, Ofichoon men , in Amerika en West-Indië, ver„ ichcidcn gebouwen tot deze foort van manufaktuur „ noqdig hee;t, gebruikt men 'er hier nauwliiks een „ eenig toe. Men vreest 'cr voor geen regen,'die de „ blauen pa dat zij afgcfneeden zijn, zou doen beder„ yen, i)e hladcn worden op dezelve plek, alwaar zij „ gegroeid zijii aan lijnen opgehangen om'te 'droogen „ zonder _cemg befchutfel. Ieder eigenaar en zijne ft! „ m.ilie zijn genoeg, eni het voortbrengfel van zijn' ei„ gen akker ,n te oogftcm - Deeze omftandigheden " tTÏJ? ite.iÜQ?eu' dtels ' dat deeze luchtftreck " f'Y^^eid^et zeer onderhecvig zij; en deels „ dat de landbëzittmgen in kleine deelen Verdeeld zijn. - . » t Is.waar, m dit gedeelte van China zijn eenige lan„ denjen op voorwaarde van leen- en krijgsdienften, aan " Vra^;!lf familJf" toegeftaan; en deeze leengoederen « z!:" aU,-lt; 5Iiet etfdeel van den oudften zoon; maar zij „ ztm er met menigvuldig ; en geenen van die goede»> rc:: W1* men, zeer belangrijk, enz." • Bi  A. v. linden van den heuvell, enz. £01 De aanleg en werkzaamheden der Bataaf fche Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen, voor gefield in eene Redevoering , uitgefproken in de Gehoorzaal der Doorluchtige School te Middelburg : bij gelegenheid eener openbare Prijs - uitdeeling , #p den XI van Zomermaand, 1800. Door a. v. linden van den heuvell, Mede- beftuurder van het Departementale School-fonds. Te Middelburg , bij W. A. Keel en H. van Osch, 1800. Behalven het Voorberigt; 56 Bladz. In gr. OStavo. Deprijs isf:-9-: Deze voortreflijke gelegenheidsrede , hopen wij , zal een tegenövergelteld lot ondergaan, dan gemeenlijk zulk llag van Redevoeringen treft. Lieden, die anders juist niet veel van boeken lezen houden, kopen dezelven , om de gelegenheid , waarbij zij uitgefproken zijn, doorbladeren ze ter loops en Hel-ien ze, tot een aandenken , in de kas; terwijl anderen, die, voor het overige, gaarne lezen, en ook nog al eens gaarne denken , het doorfnuffelen van zulke boekjens beneden hunne aandacht keuren en ze naauwlijks eens inzien. — De reden toch , waarom de geachte Opfteller de tegenwoordige uitgaf, was juist in den Inhoud gelegen , naardien het Departement der Maatfchappij: Tot JSut van ,t Algemeen te Flisfmgen hem daartoe , met deze Aanmerking verzocht, dat zijne Redevoering, offchoon bij eene bijzondere gelegenheid te Middelburg uitgefproken , ook elders, en meer algemeen nuttig, zou kunnen zijn, naardien in dezelve juist de geheele aanleg der Maatfchappij, haar waare doel, en de gantfche kring harer werkzaamheden, meer gefchiedkundig en aanëengefchakcld waren voorgefteld, dan wel gewoonlijk, bij dergelijke gelegenheden, gefchiedde; waardoor veelligt de één of andere Lezer een duidelijker begrip van den eigenlijken aart dier Maatfchappij zou kunnen verkrijgen , cn aangefpoord worden, om aan dezelve deel te nemen, of hare pogingen , in het verbeterde onderwijs der kinderen, krachtdadiger te onderfteunen. En waarlijk , het Departement Vlisftngen had volkomen gelijk. ïn eene geleidlijke orde, en, niet opgefmukten, maar duidelijke!), zuiveren en bevalligen ftijl, behandelt de Burger van den heuvell zijn belangrijk onderwerp, met oordeel , beredeneerd, en met eenen N $ ijver,  Z'Qa a. v. linden van den heuvell fi? f? ^ hCt V°nkjeJn tot een heibrandend vuur moet doen ontvlammen, zoodat leden der Maatfchappij zelfs, voor weken hij niets nieuws zegt, met -e™ genra voldoemng zijne Redevoering lezen- en herkzen vD£R;erenaa- verdeelt, na eene gepaste Inleiding, zijne Verhandeling in twee deelen , waar van bet eïrfte iet betoog uitmaakt en op verre na het breedvoerigfle is, tenvijl het laatfte As ware het, ter Toepasfing ver! ilrekt Vv-ij moeten beiden thands wat nader ontvouwen" In het eerfte gedeelte der Redevoering dus toont de Burger van den heuvell aan, dat het oogmerk der Maatfchappij: Tot Nut van >t Algemeen eigenlük bedoele (liever, dunkt ons, befta in) de bcfchaviiig es het geluk harer natuurgenoten. Ten dien einde , zegt hij, eerst een vlugtig oog te zullen flaan op den aanleg dier Maatfchappij, dan op derzelver Gefckriften , en eindelijk op heure openbare verrichtingen. Naar dezen leiddraad, fchetst hij ftraks een beknopt Historisch tafereel van het eerst ontftaan, de inrichting, de grondwetten, het doel en den verderen bloei der Maatfchappij , waarbij aan den verdienstlijken Grijsaard nieuwen huizen de hem behoorende lof'wordt toegezwaaid. Nu het oog zullende vestigen op derzelver uitgegeyene Gefchnften, brengt hij ze onder zekere Afdeelingen, en noemt ze niet alleen, ter behoorlijke pbatie, op, maar wijst ook, met een enkel woord, derzelver waarde aan. Deze Afdeclingen beftaan i. in zoodanige Werkjens, die het Godsdienftige en Zedenkundige betreffen; 2. die het Burgerlijke en Maatfchaplijke geluk bedoelen; 3. die op de opvoeding der jeugd betrekking hebben cn op het School-onclerwijs, welke laatften wederom m zekere foorten worden gefplitst. Eindelijk maalt de Redenaar de openbare verrichtingen der Maatfchappij af , die tot haar edel doel moesten heenvoeren, als 1 De opwekking en aanmoediging van en nadere verbmdtenisfen met de Schoolmeesters in de Kepubhek; 2. Het oprichten van verfcheiden Departementsicholen , waarïn op eene betere , dan de anders; gewone, wnze geleeraard wordt; 3. De invloed fommiger Departementen op de gewoone Burgerfcholen; 4. Het oprichten, hier en daar, van Lees-Bjbliötheken of openf>are Boekverzamelingen, waar uit Burgers van alk klasr {en*  PZ AANLEG EN WERRZAAMH. DER BAT. MAATSCH. 203 fen, om niet, Boeken ter leen of ter lezing ontvangen kunnen. Zijn hoofdwerk aldus hebbende afgedaan , gaat de Redenaar voords, in het tweede gedeelte zijner Verhandeling , hieriiit de Zedenlijke verpligting van elk mensch en Christen afleiden , om , wel verre van deze Maatfchappij gering te achten of tegen te werken , dezelve veel eer als ééne der heilrijkfte inrichtingen in ons Vaderland hoog te fchatten , eh , naar vermogen , te onderfteunen. Met warmte ja met vuur worden hier degenen aaugefproken, die door God met tijdlijk vermogen begunliigd zijn , de Leeraars yan den Christlijken Godsdienst, dc Onderwijzers der Jeugd, de Ouders van Kinderen, die de weldaden der Maatfchappij in het onderwijs, of op eenige 'andere manier genieten, de kinderen ?elven en eindelijk alle de Toehooreps en Aanfchouwers der pjegtigheid, waar bij deze Redevoering gefchiedde. Alle deze Aanfpraken zijn wel bijzonder naar de tijdsgelegenheid ingericht, maar daarom niet minder van een algemeen nut, zijnde alles weggelaten, wat bepaaldlijk tot de prijsüitdeeling van dien dag behoorde, als de namen der kinderen, die de prijzen hebben ontvangen, de bijzondere Aanfpraken aan dezelven met hunne Dankbetuigingen , enz. Ten bewijze van het algemeen nuttige der ftraks gemelde Aanfpraken en tot eene proeve van des Redenaars zeggingskracht, kunnen wij ons niet weerhouden, die voor onze Lezers af te fchrijven, welke aan de Predikers des Christendoms gericht is , en, dus luidt: „ Dit" (naamlijk de bevordering der Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, en dus de aankweeking van wijsheid en deugd bij oud en jong) „ kunt Gijlieden doen, — dit zijt gij verplicht, — Leeraars van den ,, bisten Godsdienst, den Godsdienst van jesus, wel?, ken de Maatfchappij als den haren erkent! — Gij , 3, die zoo veel invloed hebt op den geest en het hart „ van het Volk! — Gij, die overtuigd zijt, — en wie „ zoude daar van niet overtuigd zijn , die Hechts de moeite had genomen , om den aanleg der Maatfchap„ pij te onderzoeken, en deszelfs werkjes te lezen? — „ en welk Christenleeraar zoude dit niet gedaan heb,, ben?— welk verftandig en gemoedelijk mensch zou„ de hieromtrent nog vooroordeelen kunnen koesteren? a — Gijlieden dan, Leeraars van den Godsdienst! — „ die  Ê04 A. V. LINDEN VAN DEN HEUVELL , DE AANLEG , EN2, „ die overtuigd ziic , dat het onderwijs, \ welke de Maaifcbap, „pi; haren Kweekelingen verfchaft , juist het gefcbikula is „ om hen vatbaar te maken voor die Goddelijke leenden en „ voorfchrifien , welken Gij bun zult aanprijzen! Gij die „ weet dat befchaving van Zeden , de oplcherping des ver„ itands , de gefchiktfte middelen zijn , waar door die Gods „ dienst in de harten der menfchen kan indringen , en zijna „ kracht i.uöefenen! — Gijlieden eindelijk, tot welk Christen: „ genootfchap Gij behoort, wien reeds de kundigfte, de braaf. >, fte Leeraars van alle Kerkgenootfchappen zijn voorgegaan, ia „ het deelnemen aan deze Maatfchapp.j , en in het fchrijven „ van Verhandelingen voor dezelve ; waar door immers alle „ verdenking , door den dommen en bijgeloovigen laster uit„ geftrooid , nb of onze Maatfchappij het eene of andere Chris. „ tengenootfchap of leerftuk poogde te ondermijnen , geheet „ behoort te zijn opgeheven ) — Gijlieden immers zult in „ alle opzichten, het uwe aanbrengen, tot opbouw, tot hulp „ tot onderfteuning onzer voor het menschdom zoo nuttige po„ gingen! Gijlieden zult, bij alle gelegenheden, ons zuiver „ oogmerk m uwe gemeentens bekend maken en aanprijzen ; „ en alzoo voldoen aan den voornamen plicht, ook Uliedea vooral opgelegd en aanbevolen, om aan het menschdom nut„ tig te zijn , en de uitbreiding van den Christelijken Gods„ dienst te bevorderen!" Thands nog een paar Aanmerkingen en daar mede zu'hn wij onze Recenfie van een Stukjen befluiten, ch Gemeeneb-st . n dij van den heuvell zeker oi'ef onbekend. Het "is waar, \ reeds  EEN WOORD op ZIJN TIJD. EEN WOORD VAN PAS. S05 reeds zijn, in het tweede Stukjen van dit Tijdichrift, de verdienden der Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen omtrend het Schoolwezen eenigermate gefchetst, maar zulk een algemeen Tafereel, als onze Redenaar van alle de werkzaamheden dier Maatfchappij afmaalt, zou, geloven wij, geen ongepast Stukjen in die Bijdragen opleveren. Een woord op zijn tijd, ter opwekking van het Gereformeerde Volk in Nederland. Te Sneek , bij C. van Gorcum , 28 Bladz. In gr. Oüavo. De prijs is f : - 4 - : Een woord van pas aan het Bataaffche Foik, ter beantwoording van bet Werkje, genaamd Een woord op zijn tijd, ter opwekking van het Gereformeerde Volk van Nederland. Tweede Druk. Te Leeuwarden, bij A. R, Fink, 27 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 4 - i Beide deze woorden fchijnenons noch op zijn tijd noch van pas te zijn. — Hoe rechtvaardig de hoofdzaak ook zij, voor welke de fpreker van het eerde ijvert, zoo fchijnt ons echter de wijze, waar op hij dat doet, noch voorzichtig noch betaamlijk. Drift kan alles bederven. Wij beloven ons veel meer goeds van de befcheidene, doch cordate Adresfen der Gemeente-Commisfi :n. De zaak der Hervormden in het (luk der geestlijke goederen is te goed, dan dat zij maatregelen zou nodig hebban, die niec in alles den toets der bedaarde overweging kunnen doo liaan, Hoe voorbarig de driftige ijver van onzen fpreker geweest zij, bewijst het uiununtend Rappmder Commisfie tot de kerklijke zaken, door den mond van den Reprefentant diest van meLissant uitgebragt. De fpreker van het laatfte woord toe beandvvoording van het eerfte ingericht, fchijut van oordeel te zijn, dat het denkbeeld van wederlegging van eenig gefchrift medebrengt, dat mzu alles, wat daarin voorkomt, wederleggen moet, het zij goed, het zij kwaad. — Het tast in zijne partij niet flegti de wi]ze van voor. dragt. hare voor rust en eendragt nadeelige opwekkingen aan, maar fpreekt ook alle hare (tellingen, ook de waarachtigfte, te. gen. Zonderling is het contratt tusfchen beide deze Schrijvers, met opzicht tof de publieke zaken in den Kerk- en Burgetftaat. De eerfte zegt verfcheidene waarheden doch met drift; de laatfte predikt vele onwaarheden met bedaardheid. — De eerfte knort over alles ; de laatfte is met alles ten volle te vrede. De eerfte hekelt; de laatfte verdedigt alïes zonder onderfcaeid. . De eerfte noemt de NafiÖaaalverklarmg der gees tlijke goederen Kerkroof, de laatüe zingt over dit ft, k den ouden deun, even als cf 'er geen gefchrift in de wereld ware, dat de rechten der Hervormden on duchtige gronden bewijst. — Bij den laatften fchijnt iet perfoneels tegen den eerften te huisvesten. Na hem eerst  £C6 F. SCHILLER, DE GEESTENZIENER; eerst bedektlijk aangeduid , vervolgends eene ongunftige fchets van zijn zedenlijk karakter gêgevc-n te hebben, heeft hij eindelijk de onëdeimoedigheid van zijnen naam te noemen , zonder da Cordaatheid te bezitten, om 'er den zijnen bij te voegen. ï)e Geestenziener ; eene Gefchiedenis , getrokken uit de Gedenkfchriften van den Graaf van o** , door friedrich -schiller. Uit het Hoogduitsch. In Twee Deelen. Eer fit Deel. In den Haage, bij J. C. Leeuweftijn , 1S00. 334 Bladz. In gr. Öélavo. De prijs is f 1 - 4 : Daar het tweede Deel van dezen uitmuntenden Roman. diea wij in het geheel niet met de gewoone Toover en Spookr romans verwarren moeten, reeds hét licht ziet, zullen wij, bij de aankondiging van hetzelve, dit Werk breeder ontvouwen , en beöordeelen, wanneer wij de gantfche gefchiedenis voor 0113 hebben. Voor het tegenwoordige zeggen wij 'er alleen Van , dat wü dit feboon gefchreven, gelijk men van eenen sohillf.r niet anders verwachten kan, fiks vertaald en heijens uitgevoerd gefchrift . waarvan de Burger brender k brandis, voot eenige jaren reeds , een klein gedeelte , als eene Epifode des gantfehen verhaals, eene plaats, in zijnen Aimanach tot nut van het Algemeen, waardig keurde , en naar welks overzetting in het Nederduitsch wij lange reikhalsden, om dezelve, bij de overige vertaalde werken diens in dit vak grooten, en ook bij ooi we! bekenden mans, te kunnen plaatfen. niet alleen allen aanprijzen durven die hunnen tijd gaarne, np eene'aangename wijze, met lezen doorbrengen, eenen fraaiën ftijl beminnen, en behagen in het wonderbare fcheppen, wanneer het ailes, op het pinde, natuurlijk wordt verklaard en opgelost, maar ook aan de zoodanigen, die diepe menfchenkennïs willen opzamelen, de fnoode listen der verleiding, de boosheid en zwakheid van het mensch. lijk hart willen leeren inzien, zich wenfehen te leeren hoeden voor de valftrikken des hand in hand gaanden on- en bijgeloofs, en voor de zedenlijke afdwalingen, gewetenswroegingen en on» gelukken, welken zij zich berokkenen, die, of anderen verleiden of zich zelven vervoeren laten , om, met ter zijde ftelling van' eenen zuiveren, verlichten Godsdienst, der vrijgeesterij of he: blind vooroordeel aan te kleven, en in de zinlijkheid, wereldfche grootheid en ondeugd hun geluk te zoeken, aan allen met een woord, die nut en vermaak gaarne famen gepaard zien, en fchriften beminnen, waar in beiden, zoo fchoon en fchraa» der, als in dezen Roman verëenigd zijn. Dt  DE MINNARIjCN EN LÖTGEVALL. V, EEN EMIGRANT. £o? De minnarijën en lot gevallen van een Emigrant. Na (naar) het Fransch van a. j. dumaniant» in Twee Deelen (,) mee l'laaten (.) Te Arnfteldam, bij G. Hoos, 1800. Beide Deelen 225 Bladz. In QStavo, De prijs is f 1 • 8 • : Dat de Omwenteling, in het nabuurig Frankrijk voorgevallen, met alle de gebeurenisfen, daaruit voordgevloeid, in het bijzonder de menigvuldige verhuizingen van de zoodanigen, die met de volgende regeeringsvormen van dat land te onvreden wa* ren , en de vervolgingen van anderen onder het Schrikbewind van robespierre, rijke ftof en ruime aanleiding tot verhalen iu Romans zou geven, liet zich van vooren reeds ligtlijk vermoeden; zoodra men in aanmerking nam, dat velen der Émigranten nu lotgevallen gingen beproeven, die hun geheel vreemd en onverwacht waren, terwijl bet ongewoone fteeds den lust bij ons opwekt, om anderen te verhalen, wat ons overkwam, daar wederom anderen , beroofd van hunne middelen van beftaan, in hunne pen en verbeeldingskracht een middel tot hun levenseinderboud moesten zoeken. En dit vermoeden is, in vervolg van tijd, «ok geenszins gelogenftraft. Eene menigte van foortgelijke gewrochten zag men fints , in de Franfche en Hoogduitfche taal, verfchijnen. Ia het Hollandsen echter vernam men, tot hier toe, nog febaarsch iet van die natuur. De Burger g. roos evenwel, die aan de Ne< derduitfche Lezers gaarn alles bezorgt, waarmede zij hunnen leeshonger kunnen (lillen, heeft zich, door de uitgave van den vertaalden Roman, dien wij hier onzen Lezeren aankondigen, oök in dit opzicht bij hen verdienstlijk gemaakt. Dezelve Iaat zich, wat den inhoud betreft , zeer wel lezen, wanneer men enkel naar eenen zonderlingen famenloop van gebeurenisfen haakt, zonder 'er zoo naauwkeurig op te zien, of alles waarfchijniijk zij dan niet, en zonder te vragen, of men.'er iet bij wint in wijsgeerige denkbeelden, mensch- en zedenkunde. Ook kannen wij niet zeggen, dat wij 'er iet in hebben aangetroffen, wat gevaariijk voor Godsdienst of deugd zou kunnen beten, mee uitzondering alleenlijk van hetgene men Bladz, 50 en 51 leest, alwaar de Emigrant, die anders nog al niet van de flegtfte foorc is, zeer los en onvoorzichtig, om niet meer te zeggen, redeneert en handelt. Het fpijt ons, dat de Burger g. roos geene betere vertalers aan de band heeft, die hij toch, geloven wij, wel zou kunnen bekomen. Hij fchijnt eene loflijke zucht te nebben, om zijne zaak uit te breiden, en « gereed, om uit te geven, wat hem, aangeboden wordt; maar misfehien nog niet ervaren genoeg, orfl zelf altiid uit de oogen te zien, neemt hij, komt het ons voor, te gvetig aan, hetgene men hem aanprijst, en ziet hij ook niec naauwkeurig genoeg toe, wienhij, in het vertalen, te werk ftelc De Overzetter van den Roman voorhanden ten minfte heeft weer flor»  '2o8 DE MINNAR. EN LOTC. ENZ. Ai V. DER WILLIGEN , ENZ. 'flordig met zijne vertaling geleefd en eehe menigte Zoo lompa. taalfouten gemankt, tegen de eerfte grondregelen der taaf zelfs, dat hij zich behoorde te fchamen. Waarlijk wij zeggen dit niet, om roos, dien wij niet eens van perfoon kennen, in zijn beftaan te benadeelen; gelijk hij zich eens in'Couranten geuit heeft, maar om hem, ware het mooglijk, voorzichtiger te maken en voor de goede zaak van taal , kunst, wetenfchap en fmaak te winnen. Tot een klein bewüs der waarheid van ons gezegde diene dé eerfte aanhef dezes Romans zelfs, en deze is geenszins het flegtfte. „ MINNARIjé'n en lotgevallen VAN EENE (n) emigrant." „ Het noodlot, dat zo (o) veel beftier over de lotgevallen „ heeft, maakte mij federt verfcheidde (verfcheiden) jaren de (nj fpeelbal der ornftandigheden. Zoo ik hopen mag'(,} dat men eenig belang in het verhaal van mijne lotgevallen zal ftellen, ,, en den (de) Lezer van mij zeggen zal: hij is geen fljgt „ mensch, hij was fteeds minder te misprijzen dan te beklagen, „ is mijn doelwit bereikt." „ Ik ben in het jaar 1770 geboren uit een der oudfte gedag„ ten (gedachten) van het voormalig Bonrgondiën: mijl) vader „ had den dienst verlaten met rang van Brigadier bij 's Konings „ legers; een ongelijk (,) hem aan het hof aangedaan, had hem dóen befluiten (,) zig (zich) na (naa) zijn landgoed te be„ geeven (begeven) ; zijne geftrenge openhartigheid had hem bij „ alle hovelingen gevreesd gemaakt. Een beminnaar v;n deugd en orde zijnde, zeide hij openlijk zijne gedagten (gedachten) „ over lieden in 't beftuur , die hunne ïn^gt misbruikten, en „ zig (zich) boven de wetten dorften (durfden) verhelfen. Even „ zeer als bij de eerfte flappen (ftappen) van het volk tor da „ vrijheid toejuigten (toejuichte), ook even zeer misprees hij „ de buitenfpoorigheden (buitenfporieheden), —. zoin- ,, wijlen (fomwijlen) b' faren (bezaten) iHii ,, aanteigingen (aantijgingen) enz." De Recommandatie-Brieven , Blijfpeli door a van der willigen. Te Haarlem, $Ü ]. van Walré en Comp, 1800. Buiten het Voorbericht, 128 Bladi. In Oétavo. De prijs is f; - 12 - t Een , naar ons oordeel, zeer middelmatig Tooneelftuk, wat vinding, bewerking, fiijl, taal, fpelling, enz. betreft, waar. van wij niet veel goeds cn niet veel kwaads weten te zegden , en dat, met den drom van Tconeelfchrifien in den regen woordigen Theiitertijd verfchenen, ook daar mede wei. zonder veel opzien of gedruisch re baren, verdwijnen zal. Naar onze gewoonte dus, bij werken van dien ftempel, kondigen vvij enkel deszelfs beftaan onzen Ler.eren aan, zonder ons of hen , door'er ons breedvoeriger mede bezig te houden, van tijd te berooven, diett wij nuttiger bededen kunnen.  UÏTTREKZELS en BEOORDEELINGEN. De praktijk des Bij hels, of het zedekundig onderwijs der. Gewijde Schriften. Vierde Deels. Eerfte Stuk, — Of Nieuwe Testament. Eerfte Deel. Eerfte Stuk. — Tè\ Arnfteldam, hij C. Cóvens, 1800. 410. Bladz. In gr. 'Octavo. De prijs is f 1 - 10 - 5 j : Tweede Stitk. 420—735 Bladz.- De prijs is f 1 - 10 - : (Eerfte Recenfie.j Nog vóór het Derde Deel, van dit Werk, ziet het Vierde reeds het licht. — Van vloten geeft daarvan reden in het Voorbericht. Bij al het onaange-' name, hetwelk hij, uit hoofde van zijne fchriften, ondervonden heeft, wilde hij , bij wijze van inleiding, eene ronde belijdenis van zijne gevoelens over de christus leere, in verband afleggen. — De klaagtoon , welke v. V. aanheft, is, onzes bedunkens, wat fterk: — waartoe zal dat dienen? zijne vrienden hooren het uit. zijn' mond, en, ,, zijne veroordeelaars en vervolgers" drijven 'er den fpot mede. Wij bchooren niet onder de laatstgenoemde foort : dit durven wij ronduit verklaren. Wij hebben v. V. nooit befchuldigd, ja zelfs nooit verdacht gehouden van onrechtzinnigheid; en hoe vreemd ook deze of gene uitdrukking , zelfs in de inleiding vóór dit Werk geplaatst, in fommige ooren moge klinken , wij vinden 'er niets in, onbeftaanbaar met de Rechtzinnigheid. — Eene andere vraag is, of v. V. wel zoo algemeen verfiaanbaar is ? — Hij zelf maakt van deze befchuldigiug gewag, doch verdedigt zich, met te beweeren, dat met het Tweede Deel van dit Werk zorge gedragen is voor de duidelijkheid. — En hier wordt het onze zaak, om te onderzoeken, of v. V. waarheid fpreekt. — Rondborftig gefproken, en met in het oog' houding van het karakteriftieke des Schrijvers, kunnen wij wel zeggen, dat de Leerzame aanmerkingen in dit Deel zeer verftaanbaar zijn. Wij gelooven niet, dat iemand, eenigzins gewoon, om met oplettendheid en nadenken te lezen, hier veel ftooten zal. Doch anders is het gelegen met de inleiding op het N. Testament, die aan het hoofd van dit Deel gevonden wordt. — 't Is 111 de daad moeilijk, om hier den fchakel van 's mans denkbeelden altoos op te fpooren ; en dat behoort 'er' NIEUWE VAD. BIBL.V. DEEL. WO. 5. ' o tOCtó  aio w. van vloten toch toe, zal men zeggen kunnen , dat men hein wel verltaat. Maar juist hier willen wij ,, het karakteriftie- u ke van den Schrijver in aanmerking nemen." Elk die gewoon is, om de onderwerpen, met Welken zijn o-eest zich bezig houdt, niet oppervlakkig, maar op het'naauwkeurigst , bedaard , en oordeelkundig te befchouwen, verkrijgt hierdoor, op den duur, eene zoodanige hebbelijkheid, dat hij, met veel gemak, den fchakel der waarheden overziet, en daarbij met eene vlugheid te werk gaat, welke hem, ongevoelig, eene of andere waarheid in dien fchakel doet uit het oog verliezen, offchoon dezelve mede in den loop zijner denkbeelden was voor-i gekomen. — Hierdoor krijgt' zijn gefchrijf wel eens het nanzien , als of de draad zijner redeneering afgebroken is, daar echter in zijn verftand dc denkbeelden op het naauwst aanëengefchakcld zijn. — Doch nu moet de Lezer raden naar dit denkbeeld : — kan hij dan in den geest van den Schrijver indringen , indringen met die zelfde denkingskracht, met welke deze zijn onderwerp naarfpoorde, kan hij zich als het ware in zijnen toeftand verplaatfen, — en hoe veel behoort daartoe! — dan treft hij zijn doel, dan gevoelt hij de kracht der waarheid, dan erkent hij den fchakel van het geheel"— en zo niet, dan gaat dit alles voor hem verloren, en de Schrijver is voor hem duister. — Bedriegen wij ons niet, dan is dit het geval met v. V. — en nu vertrouwen wij, dat hij hierin geenszins ,,den toon van eenen loontrekkenden bèöordeelaar" zal erkennen. (Zie Voorbericht Bladz. VIL) Maar de taal van iemand, die de grootfte achting voof 'S mans verdienften heeft. En nu gaan wij over tot de Inleiding vóór dit Werk. — Dezelve is van veel gewigt. Men vindt 'er zijne gevoelens in over de Leer van christus in deszelfs verband. — Te recht oordeelt hij dit voegzaam aan het hoofd van dit Werk , omdat liet beoefenende van den Godsdienst niet kan worden voorgedragen, afgezonderd van het leerftellige en uitlegkundige. — Zijn onderzoek is hier tweeledig. In het Eerfte Hoofdftuk houdt hij zich onledig met het belangrijke van jesus Perfoon voor de letrachting der christus Leere. — Het perfoneel karakter moet hier, afgezonderd van al het locale, worden ^ontvouwd, om daaruit, in het einde, te kunnen opmaten, dat hij waardig is, om als infteller van eene Godsverëering gefenat te worden, die den mensch op de gelukkig-  DE PRAKTIJK DES BIJBELS , ENZ. fllt kigfte wijze tot volkomenheid in deugd en Godsvrucht kan opvoeren. — Ten einde dus de waarde van deze Godsdienstleere uit jesus perfoneel karakter af te leiden, is de eerfte vraag, hoedanig moeten wij hem befchouwen? of bloot als mensch, of ook als eener hoogere natuure deelachtig? — Hier verdeelen zicii de Christenen. —De verftandigften zullen zich met het eerfte niet alleen vergenoegen , maar ook beweeren, dat het laatstgenoemde flegts een voorftel van gezag en niet van overreding zijnde, in de gelukzaligheidsleer niet moet worden ingeweeven. — „ Anderen, minder geestig , maar dikwijls dieper en ,, grondiger denkende." (NB. dit ftaat hier tegen over die verftandigften: — dit is ons wat duister) willen 'er die hoogere natuur niet van afgefcheidcn hebben.— Beide partijën zoekt hij te verëlfenen. — Daar is in het gedrag van jesus als Joodsch Leeraar iet fchijnbaar ftrijdigs met zijn algemeen karakter ten aanzien der geheele Christenheid, en met zijn bijzonder karakter als Leeraar .der Jooden. — Ter wegneming dezer ftrijdigheid oordeelt 'hij alleen genoegzaam, dat men eene hoogere natuur aan den Zaligmaker toekenne. „ Verönderltellen de uitdruk„ kingen der Euiingelisten deze niet, dan is het zeker, „ dat 'er vlekken, ten minften ongelijkvormigheden, in ■„ zijn karakter, zijn. Moet ons gezond oordeel dit j, toeftaan, dan behoorden wij het ook niet te verber- gen; maar kan het opgelost worden, door eene voor„ onderftelling, die wij niet wel kunnen doorzien , maar die nogthands zijne leer en zijne daaden aanmerk,, liik verhoogt, waarom zouden wij dan hardnekkig de waarheid wederftaan: jesus is met eenén hogeren. ,, geest, dan die der Engelen of menfchen bezield." Dit alles wordt nu ontwikkeld. — Hier vinden wij in de ecrlte plaats eene treffende teekening van jesus karakter, als mensch, waarbij, in weinige woorden, veel gezegd is. Met dat al worden de bijzondere trekken van dat karakter nog nader ontvouwd, vooral ook om aan te wijzen, wat daarin kan worden afgeleid uit de zuivere menschlijke natuur en wat, integendeel, uit een hooger beginfel moet worden afgeleid. — Zijne volftrekte zedenlijke reinheid, zijn alles omvattend verftand, zijne onüitputbare wijsheid , en zijne volftrekt planmatige, in den hoogften zin des woords vrijwillige onderwerping aan of liever overëeaftemming met den wil de^s AllerO % ho»g-  212 Tr. van Vloten hoogften. — Zie daar de heerlijke trekken van dit karakter, hier geteekend. — Zijn gedrag als Leeraar des Volks , zijne aanmatigingen als zoodanig, en zijne lesfen wijzen echter op eene hoogere afkomst. Onmooglijk kunnen wij, in deze opgave, v. V. meer van nabij volgen; hoe gaarn wij anders een en ander mededeelden, vooral uit hetgene hij over de onderwijzingen en den Leertrant van jesus zegt — dit alles bevelen wij den Lezer ter ernftige overweging aan. Liever willen wij het Refultaat van 's mans befchouwingen met zijne eigene woorden mededeelen. ,, Uit alles, dunkt mij, is zeer ligt op te „ maaken, dat het vergeeffche arbeid zijn zoude; het ka5, rakter van jesus, zelfs enkel als mensch befchouwd, ",, te ontwerpen; hij is toch niet hét beeld van den vol,, komenften mensch, daartoe voldoet het fchilderij reeds* 5, niet genoeg: want die volkomenheid, welke daartoe „ behoort, wordt in hem te fterk onderdrukt, door de „ onderfcheidene inzigtcn van zijn leven en verkeer on3, der de menfchen; zijn karakter kan ook niet met dat „ van eenen paulus, vergeleken worden: zijn karak3, ter wordt niet gevormd , ontwikkeld, en volkomen „ gemaakt door zijne verrigtingen , maar voor dezelven. " (Dit is ons nog niet zeer duidelijk: — waartoe dan zoo vele verzoekingen? — waartoe vooral die in de woestijn ? Of heeft jesus niet gehoorzaamheid geleerd, vat hetgene hij geleden heeft?) ,, en is hij de Schepper en for„ meerder van zijn eigen karakter geweest, dan is het „ verdienstlijke zijner handelingen reeds in de vorming „ van zich zelve tot zijne verrigtingen, zeer groot, en „ deze is tevens het treffendst bewijs van zijne eenswil5,, lendheid met het plan der Godheid. Wij gevoelen dan 3, van zelve de noodzakelijkheid, om eene hoogere na„ tuur aan jesus toe te kennen, waardoor hij in de 5, mogelijkheid was, om te gelijk fchepper van zijne „ ziel, van zijn ligchaam en karakter, te kunnen zijn; „ wij gevoelen dan , hoe het mogelijk zij , dat deze jesus ons ook tot de volkomenheid der menschheid bpvoere , ja, dat hij ons tot het Godsgeflagt over„ brenge, dat is onder alle de gefchapene de naaste in „ ftand tot de Godheid plaatze , hoe veel moeite wij ,, ons ook willen geven, om die eenheid met hem, en „ met de Godheid, doorhem, te bevatten, wij voelen .„ toch 'er blijft in den grond een aanmèrklijk ondere, fcheid; daarvoor heeft hij rzelfs gezorgd, door be■ „ paal-  de praktijk. des bijbels , enz. 213 naaldere uitdrukkingen te bezigen, dan waarmede bij S 3*3 den eeniggeborenen den C|g« W« * vaders benoemde, en verklaarde, hoe hij.zulU f£ weest zii , eer 'er iets aanwezig was, ia., hoe hy " loen al eene gelijkheid van natuur had zelfs zo, ver, " S hl het leven in zich zelf bezat, fchoon met in " 2Ad van oorfprong. Hoe veel. hi] ons hiervan ' Gezegd hebbe, het is voor ons Weinig bruikbaar, nu " EfSË onder ons verkeert, en wij erlangen voor ons " -eloof, zowel als voor onze betragting, eene nadere " c meer bruikbare ontwikkeling in de fchriften zijner " feerSn. Wij bemerken zelfs, dat de ftigter van de " Christen-Godsdienst in dit opzicht bijna mets anders " Vedaan hebbe, dan de gronden te leggen, die vei" volgends nader ontwikkeld moesten wordeii en dat " hn zeer weinig gezegd hebbe van het leerftellige, tot " ftaav no- S" zedenkere, omdat zich alles op het " eiiuk van Jzijn leven, alvoorens in daadzaken moest " ontwikkelen. - Wij gevoelen zeerwel, dat zijn gant" fche karakter, alle zijne onderfcheidene betrekkingen, " eene «rekking hadden, om de gantfche nienschheid " wéder tot ééne maatfchappij te verëenigen , die door " rédelHke goedheid aan het hoge doel der Godheid in " hare chepping naderde; en nogthands vinden wij, *; dat zijne leer en leven vee?-er, de tegengeftelde uit- w^rkin^ sehad hebben. , TT " Hia v nden wij dus den overgang tot het tweede Hoofddeel waarin over den geen der Apostolifche fchriften en bijzonder van paulus — wordt gehandeld, — Ier mleidins tot hetzelve ontmoeten wij eene korte beichouSn» van de Handelingen der Apostelen waarin vooral he karakter van paulus wordt geteekend, met echter alleen uit dc Gefchied- Verhalen van luc as, maar ook St zijne eigene fchriften. - Des Apostels denkwijze en manier van voordragt worden hier ontwikkeld, vergeleken met die van anderen, vooral van j o a n nes. Fprst knjo-en wij hier eene historifche ontwikkeling van den trapswijzen voordgang der Godlijke beramingen tot heil van het menschdom, van den aanvang der wereld tot op christus, - Openbaring der Godlijke liefde , berekend naar de onderfcheidene behoefte van het menschdom , en die zich eerst in beloonende , daarna in vergevende liefde wil werkzaam betoonen, — die dit, in de Mofaïfche bedeeling^ op eene, voor den ziijV  2I4 iv. van vloten ken toeftand yan Israël berekende, wijze bewerkte, die vervolgends, door den Dooper den weg baande tot d, volkomenere openbaring dier liefde onde? de EuSngeirfche bedeeling; — en die eindelijk, in de zendin- van bet meestgclicfde voorwerp, een overtuigend en"alles vermogend blijk van hare onbeperkte toegenegenheid ïfc - zie daar hetgene v. V. hier beknopt , ontvouwt • met aanwijzing van het onderfcheidende in den voordra» en leertrant van jonnes en jesus. - Daarop volg* de ontvouwing van de voordragt der Apostelen — vooral van paulus, die 'er zich geheel op toelegt, om Jood en Heiden m een beoefenend Icerftelfcl te verëenigen. Onderfcheiden, ja geheel uit elkander loopende, heeft men, onder de Christenen, dit onderwijs overgenomen — vallende beide partijen in uiterften, verheffende de ééne partij de liefde van God tot zondaren , ten koste van de verdienfte van christus, terwijl de andere deze verdienften als de oorzaak der liefde van God tot menfchen voortelt. - De fchadelijke invloed van beide uiterften op de Praktijk worden hierop aaneewef<ï\~A 6r' term«rdere,beveiliging voor dezelve, wordt de bedoeling en het redebeleid van paulus , in den brief aan de Romeinen, welke tot dit misverftand de meeste aanleiding gegeven heeft, ontvouwd. Het hoofddoelwit van dezen Briefis, om de Godlijke goedgunftigheid over den mensch in een helder dtfofitht te ftellen. Hoedanig nu deze onbegrensde genade van Cxod gepaard kan gaan met het nader aanbinden van de verpligting tot deugdzaamheid, is het hoofddoel der «eheele christus leere. Ten dien einde toont zij, bii den algemeen bedorven toeftand van het menschdom, — dat niemand tot eene volkomene deugdzaamheid komen ot, af kon hij daartoe komen, daardoor de voorheen aangerichte wanorde hertellen kan, en dat God onmooglijk oogluikende het kwaad kan voorbij zien, maar ats rechter verpligt is , onpartijdig over de daden te vonm.f en' - onmooglijke eener genadebetooning aan de zijde der Godheid fchijnt hieriiit te volgen. - Paulus zal de mooglijkheid daarvan ontvouwen. — Dit kan «-eichieden, wanneer dezelve den mensch niet ongevoeliger maakt omtrend zijnen pligt. Hiertoe was een zinlijk middel nodig. — Dit waren onder de Mofaïfche bedeelmg de offers; onder dc Euangelifche , te sus christus; door het Geloof in christus, ontdekt  de PRAKTIJK des BIJBELS , ENZ, ti$ dekt men Gods genade, en liet herftel in waare deDoch Sn welk licht moet hier christus befchouwd worden? - als oorzaak, waarom? of als middel, waardoor God den mensch voor rechtvaardig kan houden i Jn het eerfte ftelfel is de toerekening van christus gerechtigheid een noodzaaklijk verëischte. — Aan weiKe zwarigheden dit onderhevig zij - en hoe, in dier voege paulus zich zelven zou tegenfpreken, daar htj alles uit de liefde Gods, als de eerfte bron afleidt, terwijl, in dit ftelfel, niet Gods liefde , maar zijne wraakeisfchende gerechtigheid, den boventoon zou houden, — wordt hier duidelijk aangetoond. - De vraag blijft dus wat iesus voor ons en in ons is, opdat wij tot volkomenheid opgeleid mogen worden? ~ Dit wordt door paulus opgehelderd, door de befchouwing van jesus als den tweeden Adam, en het hoofd des menschdoms, in tegenöverftelling van den eerften. Als zoodanig heeft i es u's de volkomenfte gehoorzaamheid , vooral in de beproeving, bewezen, en nogthands alle de ftraffende sëvolsen der ondeugd, zoo ver die in de Maatichappij kunnen gedragen worden, ondervonden. — Verzoening is nu, dat ie sus de middenöorzaak is, waardoor het welgevallen 'in den mensch bij God weder volkomen werken, en de mensch, door liefde tot God, van zijne ziide de ontftane verwijdering kan opheffen, Hierbij komt nu de vergelijking tusfchen den eerften en tweeden adam. — In den eerften wordt de menschlijke natuur beproefd, of deze zich, door eene daad van volftrekte onderwerping, den weg zou kunnen baaneii, tot beftendige deugd en hoogere gelukzaligheid, zonder in het vervolg nieuwe beproevingen nodig te hebben. Dit mislukte. — De tweede komt hierop ten voorlchijn , ftaat niet in ééne, maar in vele verrichtingen, de proet door' en fterft echter, offchoon hij, als zoodanig, niet kon lierven, maar hij fterft, om, door zijn nerleeven, zijne kinderen te verzekeren, dat hun fterven met meer ftraf, maar een middel ter herleving en tot geluk zijn zal. Gods plan, in de verlosling, was dus, den zon-, daar te begenadigen, doch zoo, dat hij niet ligt weder misdadig kon worden. — Dit gefchiedt door de liefde van God, niet om, maar door christus verdienite, cn niet om of op 's menfchen zedenlijke verbetering. Dan hier rijst nog eene andere vraag — te weten, opOi  el6 ■ «'. v A n v l o t e N heffing van ftraf is nog geene verlosfing; zedenlijke tiet* vorming is hoofddoel - hoofdverëischte. - Horkomen wij nu tot gelijkvormigheid aan den tweeden a d a ?! Het andwoord is ^ „ het leven heerseht over aï e' 7t „ Adamieten , dooivde herleving van den tweeden adam: „ - alle worden m christus levendig gemaakt " £°n0rH?2vf lï™d'S™*kmg (die zich veeherder u tftrekt dan de herleving uit den dood des lichaams) kan het .onderwijs des geestes, door het woord, algemeen wor- bevorTrd alk11' V dUS dVel;Tte ™ EwoS ^™~l"v\ iïVS h£eft- hier een duideliik ftd" „ zei (zegt v V.) lchoon in zijne manier van uitdruk- " Senning^leecï: wij zijn allen kinderen van den eer„ lten adam door geboorte, en door wien wij zijn beeld „ dragen: du noemt hij den ouden mensch in ons- maar " 2JZnWlJï f °r deJherrtdli"g van den zoon des " ! S l' m dC" tW-6eden ADAM' wederom herfteld, ,, om het beeld van dien tweeden te kunnen dragen, „ met één woord , wij zijn gerechtvaardigden. - Dit " 7T Wj °°k' ?* één woord,, "den nieuwen » memch\ kragten van den oudcn m£1;sch „ onze znmehjke of dierlijke opvoeding, vrij aanmerk- „ wikkelen zich moeilijker, ten minften veel later en „ worden dus bij de ontwikkeling door die des ouden aanmerkhjk verhinderd." - Dezen nieuwen mensch befchouwt hij als a gemeen eigen aan elk ondeelisen; cn nu befluit m, verder „ dat het geloof aan jesus „ Opftanding ons verzekert, dat hij de oorzaak is van " der menfchen, in allen even nood- „ zaaklijk: die dit met het hart gelooft, die erkent, dat „ hij waarhjk leeft; ja dit geloof zegt reeds iets meer „ het betekent, niet alleen, dat het Jevensbeginzel zich „ door geboorte ontwikkelen kan , maar ook dat 'er „ kragten, wortelende kragten tot de geboorte zijn, en " t nrnJtl' rg/'',n kan d00r het woord> waardoor „ de ontwikkelende kragten aanmerktijker kunnen wor„ oen. _ jjit gelove werkt dan vooral ook het WilS^li1! ^?* ee"e.ge2indheid, om zich de Godsgunst der Rechtvaardiging waardig te gedragen. - Bij dit gelove voegt zich de inwonende Geest van christus „ een vermogen, m zich aanwezig, dat altoos het over„ Wicht kan geven aan de kragten van den nieuwen mensch, we^e veeltijds, althands , in den beginne,  de praktijk. des bijbels , enz, 2ij> de minfte zijn." Nader verklaart hij zich in dezer voe^e: „ Er is een zeker beginzel in eiken mensch, „ door christus verwekt ; — hem die dit duidelijk, ■'■ in zich bemerkt, wordt daardoor het denkbeeld van *' zijnen herfteller zo natuurlijk eigen, dat hij durft zeg,, gen, /* leef in christus, — of nog kragtiger , christus leeft in mij. — Anderen blijven nader " bij de naaste oorzaak, omdat zulks met hunne bevat" ting van de menschlijke natuur van jesus des te " beter ftrookt, en verkiezen liever te zeggen, Ik leef , in christus, doordien zijn Geest in mij leeft. Die ' geest ontwikkelt de-kragten van het nieuwe leven, ^ cn als Leeraar van mijn hart, ontvouwt hij de be,, langriikfte waarheden voor mij, en bevestigt mij dus, dat jesus, die het leven is, ook het licht der men,-, fchen zij. Hij is dan de Geest, die eigenlijk over .„ dat beginzel zweeft, als de eerfte levensziel van dit „ nieuwe leven." Waardoor wordt nu dit alles meer bevestigd en vol- maakt? — Dit gefchiedt door heiligheid en goede werken. Hij wijkt hier eenigzins af van den Héldëlbergfcben Onderwijzer: hij meent, dat het onderwijs in de XXXII Afdeeling min of meer nadeclig zij, aan de noodzaaklijkheid van waare heiligheid, die hij, bijzonder volgends jacobus, voor onontbeerlijk houdt tot de zaligheid, zoodat deze twee Hellingen bij hem zeker zijn, „ de „ mensch kan onmogelijk door goede werken zalig „ worden;" — cn „ het gemis van goede werken kan „ den mensch van de zaligheid verfteeken." — Langs dien weg komt hij, (na tusfchen beiden eene bedenking nopends°den afval te hebben ingevlochten) op het verband, tusfchen het geloofsbeftaan en de daden, waar op de zedenleer van het Christendom berust , latende zich, bij die gelegenheid, fterk hooren, tegen het bcvindelijk'Christendom. — Hier is zijne taal te Naïf, dan dat wij de trekken, door hem geteekend, niet eens zouden overnemen. ,, Hunne vruchten (zegt hij) zijn, op „ zijn best gefchat, geforceerd, en gedoofd door een „ zeker geloof, om vroegtijdiger rijp te zijn ; en van daar verëifchen zij duizendmaal meer oplettendheid, „ om ze in haren groei te bewaren, vermids die gelo„ vigen zo teder van gevoel zijn. Men gevoelt wel, dat ik meestal op het lijdelijk betragtend Christendom O 5 „ doe-  2l8 vv. van vloten, de praktijk des bijbels, enz. „ dode, het geen zijnen grondflag heeft in gaande en „ wederkeerende hartstogten , of aandoenlijkheden der „ ziele, 't geen noch beltendigheid, noch waaren troost „ kan geven, en dus nog veel minder die volkomenheid „ waarvoor wij in dit leven zeer wel vatbaar zijn." ' Na ons nu nog eens den waaren geest der Euan°-elifche zedenleere te hebben aangewezen, befluit hij met de ontvouwing van twee hulpmiddelen ter beoefening, te weten het gebed, en de heiliging door den inwoonenden Geest. — Dit een en ander kunnen wij niet breeder fchetfen daar wij reeds zoo breedvoerig in onze opgave geweest zijn. Zie daar de inleiding tot dit Werk. Nu eenige proeven uit de Aanmerkingen over de vier Euangeliën. Leerredenen voor onderfcheiden jaren en betrekkingen des tnenschlijken levens. Gefehikt tot een Huisboek voor Christenen. Door p. h. van lis, Predikant te Tholen. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1800. 278 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 16 - : De arbeidzame van lis , van wiens Schriften wij meermalen met dien lof, dien zij naar ons oordeel verdienen , gefproken hebben, levert ons hier, onder den bovenftaanden Tijtel, eenen Bundel van elf Leerredenen. Ze zijn van den volgenden Inhoud: I. Jesus jeugd een voorbeeld voor jonge menfchen , Luk. II: 52. II. Nuttige herinnering aan den Doop , in eene Godvruchtige opvoeding, Pf. XXII: 11. III. Verootmoedigend tcruggezicht op jeugdige zonden , Pf. XXV: 7». IV. De bevordering van elkanders zaligheid en hoofdplicht van het Christelijk huwelijk, 1 Kor. VII: 16. V. Over de Godvruchtige opvoeding, 1 Chron. XXVII:9. VI. De verplichting ter onderlinge opfporing tot het bewandelen van den hemelweg, Matth. XXIV: 40b. VII. De verplichting van Huisvaders, Jof. XXIV: 15. VIII. Vermaning aan oude en verharde Zondaars, jèf. LXV: .20a. LX. Voordeel en plicht van den Godvruchtigen Ouderdom , Pf. XCII: 15, 16. X. Herdenking van Godlijke leidingen een plicht van bejaarde Christenen. XI. De mooglijkheid van eenen fpoedigen dood, een fterke aanfporing tot Godvrucht, Jer. XXVIII: 16». — Men ziet  p. ii. van lis, leerredenen, enz. 219 ziet dat 'er in deze Leerredenen verfcheidene min gewoone, maar des niet te min aangename en zeer gewigtige, • onderwerpen behandeld worden. Men kent den prediktrant van den Eerw. van lis, uit zijne voorige Leerredenen; ook uit de berichten, die wij daarvan voorhenen, van tijd tot tijd, gegeven hebben, dezelven zijn, over het geheel genomen, vol van zaken, die wel 'bedacht en bearbeid zijn, en in eenen niet onbevalligen ftijl worden voorgedragen. De Ondertverpen zijn van dien aart, dat zij voor huisgezinnen niet kwalijk gefehikt zijn , en worden met veel duidelijkheid, en allen betaamlijken ernst en nadruk behandeld, zoo als zulks eenen'Leeraar voegt, die voor het Gemeen fpreekt, en dien het gewigt van zijn Ambt, en het waar belang van zijne Hoorers of Lezers waarlijk ter harte gaat. Mooglijk zal 'er meer volgen, waardoor deze Verzameling, tot een meer volledig huisboek , zou kunnen aangroeien, en misfehien zou het nog meer gefchiktheid tot het bedoeld oogmerk hebben, zo de Leerredenen wat korter waren , zoo dat ze in minder tijd in eens geheel konden worden afgelezen; elk van dezelven vult de eene door den anderen ruim 25 Bladzijden , die met eene kleine letter gedrukt zijn , hetwelk merklijk meer is , dan de meeste Predikers in den gewoone'11 prediktijd kunnen uitfpreken , wij vermoeden daaruit, dat de 'Eerw. van lis vrij fchielijk op den predikftoel fpreken moet. Wij zullen wederom , tot een fraai , den korten inhoud van ééne dezer Leerredenen geven, en daartoe de IXde verkiezen, over Pf. XCII: 15, 16. — Eerst vindt men hier de opheldering der woorden ; dan wordt de eerwaardige en gelukkige ouderdom voorgefteld, en eindelijk de weg tot dien gelukkigen Haat aangewezen. I. Na eene korte aanwijzing van het oogmerk en den algemeenen inhoud van dezen Pfahn, toont de Prediker, dat van vers 13 tot 16 een Vertoog gegeven wordt, vat*: de voordeden van den Openbaren Godsdienst, tot in den hoogften ouderdom. Zoodat de tekst den liefhebber van den Openbaren Godsdienst aanwijst, „ wat hij „ zelfs in zijnen hoogften ouderdom daar door kon wor„ den: recht eerwaardig, fteeds werkzaam in alles «, goeds, en een ijverig verkondiger van Jehovahs trou„ we en gerechtigheid." — De toefpeïing op den fraaiëu rechtopgaande» palmboom, en op den hoogen ftaatlij- keii  S20 ï. tï, VAN LIS ken,r"d^ ^ iU hCt I3deJen ^dc vers reeds mi op, gevat wordt vers 15 voordgezet. Deze boomen, vooral de laatften, ftaan dan nog vet, fappig en groen en vol vruchten. Vervolgends wordt de meS'vS deze beeldfpraak kortlijk opgegeven. Des lïeereï riekt 1S , zijne billijkheid , trouwe en goedheid. Deze verkondigen de rechtvaardigen - door hunne eigene mmhjke vertoning, en door het vermelden aan anderen, dat de Heer hun rotsjieen is, dat is: het voorwerp van hun vertrouwen en van hunne toevlugt , in Hem is geen onrecht dat is: alle zijne werken zijn waarheid en rechtvaardigheid _ Dit alles komt in den tekst vooi als een uitwemfel van het gezet bijwoonen van den Openbaren Godsdienst, in zoo verre de aart en wijze van den Kerkplcchtigen Godsdienst daartoe het gefehikt* fte middel was. - Het één en ander vertoont mis den gelukkigen en krachtigen invloed van den ojegtigen Godsdienst, op een welgezind Godvruchtig mensch, tot in zijnen hoogten ouderdom : een ftuk zeer gepast in een Sabbathshed, en tot dat einde zeer wel uitgevoerd. II. In het Tweede Deel handelt vr L. van de Voote voordeelen van den Godyruchfigen ouderdom. - Hiertoe geelt hij eerst een algemeen overzicht van denzelven, en teekent, aan den éénen kant de bezwaren van den ouderdom, die ook op den Christen eenen ongunItigen invloed hebben: als daar zijn verzwakking ver mindering van zintuigen; lichaams-ongemakken en'fmerten, die den Christen-grijsaard doen klagen, over onvermogen om zich langer in zijne befchouwingen zoo geheel te verdiepen , en zooveel in den dienst van God te doen - maar ook, aan de andere zijde, de eigene voordeelen van den ouderdom , tot nut van den Geestlijken welftand , als daar is - eene lange ervarenis; vastheid en bondigheid van oordeel; vermeerderde vastigheid 111 het Christendom; verminderde kracht der verleiding, enz. — Hierbij komen bijzondere genoegens, die de hooge ouderdom aan den Christen toebrengt: té weten een dankbaar terugzicht , op vele Godlijke weldaden; gehjk ook op een afgelopen Godvruchtig leven; en de nuttige gevolgen van zijne goede pogingen in anderen en het vrolijk vooruitzicht, op eene kort aanltaande zalige verwisfeling. Vervolgenris fchetst de Redenaar de pligten en bezigheden van den Godvruchtigen ouderdom: als voor-  LEERREDENEN YC0R ONDERSCHEIDENE JAREN} ENZt. 22Ï bereiding tot den naderenden dood in de bevestiging 52 geloof, en den voordgang in de bekeering en n het veiökondi|en, dat dt Heére^echt is demenfchen. — Daarop wist hij aan, hoe de Godvruchtig^ Grijsaard , om dit alles, gelijk is, aan de omleeInng in den tekst. - Hij is fleurig en vruchtbaar ui geestlijke kennis en wijsheid - in een levendig^en ongeveinsd «rdoof; in eene werkzame en blakende GoüsIrucht - en in het verkondigen , dat Jehova recht is onder allen die hem kennen. III In het Derde Deel wordt aan Ouden en Jongen de weg gewezen, om tot dezen gelukkigen ftaat te geraken, - na eene korte Aanmerking over verouderde zondaren, en eene andere over jonge menfchen, die zulk rnien rampzaligen levensftaat te gemoete ijlen, fpreekt hij eerst opzetlijk tot jongere menfchen, wier oprechte keuze het is, eens dat doel te bereiken. - Hij merkt aan , dat men daarmede vroeg moet beginnen , en dat eene vroegtijdige bekeering hier de groote zaak is. Vervolgends vermaant hij, tot het aanwenden van de gepaste middelen : als, het aankweeken van nuttige kundigheden, het vroeg opfcherpen van het oordeel, om alzoo in Geestlijke wijsheid te vorderen; het vormen van den Geestlijken finaak; het ftaan »M»^W»;f«f moedig geloof; de vordering in het daadhjk Christendom te zaaien om in den ouderdom te maaien; gezette en vruchtbare Openbare Godsdienstoefening. — Eindelijk fpreekt hij hoogbejaarde Christenen aan, waaronder fommigen mooglijk maar gebrekig naar de uitgewerkte teekening gelijken , hij vermaant hen zich te wachten , van alles wat het leven aan den Christlijken Ouderdom zou fchaden, en leert hen zich los te maken van alles, dat zij zelven voelen, dat hun daarin nadeelio- is, vooral van de verlokking der wereld en van het ongeloof; den Openbaren Godsdienst naarftig waartenemen; ftil en bedaard na te denken, wat ze van God en zijnen dienst in hun leven gehoord, gekend en ondervonden hebben ; veel vertrouwlijk met God om te gaan; en nuttige gemeenfehap met andere bejaarde Christenen te onderhouden. Leer-  422 i' R- T A K E N S Leerrede , bij den aanvang der Nep-ent!™;, r? gefproken in de Amflel Kert■ £k J f"W5> uh' TACOBUS RITSDITK th.m, OY' 36 ^i^^rW^kf: ^9 T\aar 'er bij de Hervormde Gemeente ta Amd,i^ geeneopzetlijke Leeiredencil^ jnars gcichieden , wanneer dezelve buirerf S7 gJ Hoewel de Leeraar voör zich zelven weini- waarde T Jlf Stukjen ftelt nemen wij echter de vrijheid óezt Leerrede als ihchtlijk en der lezing van aae Cl'riste ncn wel waardig aan onze Lezers voor te ftel en Z i t zekerlijk geen. meestertuk , en zou ook m fchien J20 de Schrijver dezelve van den aanvang riS™'vS ordend jad, hier ^ k uitdrukking^^^1^ befchaafd geweest zijn. Wij twijfelen evenwe niet of »J zal nog cn van die genen, welken dezeTv "eSoort en^niet gehoord hebben, met nut kunnen geleze°n TorEerst licht de Ecnv. T. zijne Tekstwoorden kortliik toe _ dan betoogt hij derzelver waarheid - e„ beiluit met eene toepasfmg en heilwenfchi„gen. - Op voorglgS^ en '-te Uitleggers0 merkt h?*K e v/ctl\ aan^,datr,." éélK der Ichoonfte fraaiheden in " le 0osteJrrche'Dichtkunde , daar in "ele*eni 'dïï " vonrdre^tZelfde Zaak' 1?Cr twccè'rleijf^itdrukkingen „ wordt aangewezen , welke beide even zeer nadruk " Juu™enn' ™ d ten Sen aan " S ADe?7e7.0°sterrche fchoonheid (dus gaat hij „ voord) parallehe geheten, is ook doorgaands in dit „ Lied,  leerrede, bij den aanvang der negent. eeuw. 223 Lied en inzonderheid in ons Tekstvers te befpeurcn. " Koningrijk en Heerfchappij zeggen dus hetzelfde. En " de zegswijzen, door de onzen van alle eeuwen en tn Z allen gedachte en geflacht e vertaald toooken ook volmaakt met elkander. Beide de voorftellen hebben de" zelfde bedoeling, behelzen dezelfde waarheid. - Je" hova's Koningrijk en Heerfchappij, wier lof david bezingt, tekenen het Godlijk Opperbewind, zoo als dat over al het gefchapendom , over alle de lotgevallen over alle de gebeurenisfen , die bij hetzelve " waargenomen worden , zich uitft-rekt; dat alles ■ in " evenwicht houdt; aan dat alles zulk eene richting " (reeft dat het kleenfte zoo wel als het groqtfte aan " zijne 'verhevene , en altijd wijze oogmerken beantwoordt: ondanks zelfs de fchijnbaarftc verwarringen " en botzingen; ja terwijl deze zelve medewerken moe" ten om het geheel van zijn plan op te luiste- " De waarheid in den Tekst opgclloten is: Jehova's Opperheerfchappij verduurt alle de wentelende eeuwen, en wisfelende levenstijden, en is in die alle even zeer optemerken. T. befchouwt eerst van vooren den aart en de natuur der Gods-regeering, voor zoo veel ons van dezelve bekend is. — En dan bevestigt hij de voorgeftelde waarheid door dadelijke proeven , die zich van achteren opdoen. — Betreklijk dit laatfte laat de Leeraar zich Bladz. 17 dus hooren. „ Wat is 'er, zints de fchepping der waereld , tot op dit oogenbhk, al op *' onzen aardbol gebeurd? Ongeveer 57 en eene halve eeuw verliepen 'er. Hoe veele omwentelingen? welke " o-eweldige botzingen ? hoe menige Volken, Rijken en " Staaten gingen op en onder? welke verwoestingen ' richtten, in elke eeuw, nu hier dan ginds, de bloedigfte oorlogen aan ? met hoe veele rede mag de ge1: fchiedenis van het menschdom , over het geheel be" fchouwd, helaas ! eene gefchiedenis van vernielende * oorlogen heeten ? hoe vaak dreigde , nu hier , dan , daar, alles door wanorde 't onderst boven te keeren ? " welke tegenftrijdige belangen wierden door de menscb" lijke gedachten gekoesterd? hoe zeer woelden de drif'' tén, als onftuimige waterhoofen, tegen eikanderen in? welke verfchriklijke gevolgen deden derzelver uitbar,„ ftino-en gevoelen? hoe veele flachtöffers wierden, van „ tijd°tot tijd, door akelige pesten weggefleept? .... . „ hoe  224 C. W. STRdNCK, de GESCHIEDENIS VAN JESUS. i, hoe veel zou ik hier nog kunnen bijvoegen? Efit „ nog heerseht , niet tegenftaande dit alles , dezelfde1 ,-, orde* Heure wijziging moge veranderd zijn; zij zelve is echter, door heel de fchepping, nog even zicht„ baar, nog even verwonderlijk. Ondanks alle verwar„ ringen, ondanks alle tegcnwrijtingen, blijft de heer- hjkheid der Eeuwige Majesteit zegevieren, en haud,, haaft deze zich , tot op dit oogenblik , in alle on-' „ telbaare bijzonderheden. De hand des Heeren was „ fteeds het opfchrift op alle de uitkoomften der din,', gen. Schepielen-heil, menfchen-geluk, menfchen-ver„ betering, bleeken allerwege de billijke, en gunftigc „ bedoelingen te zijn van Hem, die zich niet verre van „ eerd iegelijk'' van hun vertoonde. Eerbiedige Daniëls niet Hechts moeten erkennen : De naam van God zij geloofd, van eeuwigheid tot in eeuwigheid, want zijne „ is de wijsheid, en de kracht. Hij verandert de tijden „ en ftonden... [dan. II: 20, 21.] Maar trotfche'Nc„ bukadnezars zelve konden zich niet bedwingen, hun- nen trots af te leggen, en den eeuwig-levenden te pil;,, zen ; om dat zijne heerfchappij eene eeuwige heer„ fcbanpij, en zijn Koningrijk van'geflachte tot gellachte i, is [dan. IV: 34.] " ' De Gefchiedenis van jesus, naar de Vier Euangeliën. Een Leesboek voor Christelijke Huisgezinnen. Te Utrecht. bijCj. T. van Paddenburg en Zoon, 1800. 314 Bladz., In gr. OBaio. De prijs is f1 - 16 - : Tien die Christenen genoemd worden, met de gefchiedenis, verrichtingen, en eigene leere van jesus christus meer en meer bekend temaken, is een lofliik oogmerk, bijzonder, wanneer men tevens werkzaam is, om den eenvoudigen en minvermogenden Christen daartoe behulpzaam te wezen. Met dit oogmerk heeft de Eerw. c. w. stronck, Predikant te Jisp, c\c vier onderfcheidene verhalen der Euaiigelisten tot één geheel gebragt , waardoor zij eene meer aaneengefchakelde , onderhoudende, en gèmaklijker lectuur opleveren , en waardoor men te eerder een gantsch overzicht van alles krijgt. De Eerw. stronck heeft dit zijn ontwerp , en Harmonisch verhaal der Euangclisten, met zeer veel oordeel en naauwkeurigheid uit- ■ gè-:  C. W. STRONCK , DE GESCHIEDENIS VAN JESUS. 22$ gevoerd, en votbragt, zoodat zijn werk aanprijzing, en eene niet geringe plaats verdient, onder die Werken., door welken in de laatfte jaren het lezen en verftaan van den Bijbel voor eenvoudige Christenen veraangenaamd, en gemaklijker gemaakt is; Ouderwijs in den Christelijken Godsdienst met aanhaaling van Luthers Kleine Catechismus. Uitgegeeven door e. h. mutzenbeciier, Generaal Superintendent en Eerfte Raad van het Confistorium in het Hertogdom Oldenburg. Uit het Hoogduitsch vertaald door Wilhelmus rake, Leeraar bij de Evangelisch-Lutherfche Gemeente te Arnhem. Tc Arnhem, bij J. H. Moeleman, 1799. Buiten het Voorwerk , 127 Bladz* In O&avo. De prijs is f: - 8 - : li eeds bij het aanvaarden van het ambt, dat de Hoog ■f*- Eerw. mutzejvbecher , geacht bij de Lutheriche Gemeente te Arnfteldam niet alleen , wier Leeraar hij verfcheidene jaren was, maar ook bij alle vrienden van Christiijke waarheid en deugd, in en buiten ons Vaderland, die hem kennen, in het jaar 1789, te Oldenburg ging bekleden, gaven de meeste Predikanten in het Hertogdom Oldenburg hem, volgends, het Voorbericht voor buiteulandfche Lezers ,- voor dit Werkjen geplaatst, te kennen, dat zij, zoowel tot onderwijs der Katcchumenen, als tot gebruik der volwasfenen in de Schooien, in plaats van den Oldenburgfchen Katechismus van n. alardus, reeds in 't jaar 1689 gedrukt, gaarne een voor onze tijden gefchikter Leerboek hadden. Daarop werd gemeenfchaplijk overlegd, of het raadzamer ware, eenig reeds voorhanden zijnde daartoe voor te liaan, dan liever een nieuw te vervaardigen, en de meerderheid befloot tot het laatfte. Dit gaf aanleiding, dat d<* Heer mutzenbecher reeds in den winter van 'tjaar Ï795 en ,17964 in gemeenfchap met een ander Predikant, hollman.n , te Oldenburg , oök. een man van bekwaamheid en ondervinding , dit Boekjen ontwierp en uitwerkte.- ,, Wij maakten ons daar bij ," zegt de Schrijver, „ tot eenen regel, de leeringen des Chris,, tendoms, met vermijding van alle geleerde dogmatiek j, en fpitsvindige, voor den Christelijken Godsdienst niet noodzaaklijke bepaalingen , in eene. duidelijke NIEUWEVAD,BJJ3L.V.PEEL.N0.5. P Taal,  $-ï6 £. H. MUTZENÉECIJCR. Taal ■> met eene geduurige aanwending op hart èfi 5, wandel, en dat niet in Vraagen en Antwoorden, maar „ naar den wensch der meeste Leeraaren in aanëeno-e9, fchakelde Stellingen voor te draagen, onder eiken Pa„ ragraph eenige Vraagen ten beste der zwakken te plaatzcn, de voornaamfte bewijzen uit den Bijbel 'er „ geheel bij te voegen , de duistere uitdrukkingen in „ eene Parenthefe kortelijk te verklaaren , de overige plaatzen echter Hechts aan te haaien en daar door ruimte te fpaaren , bij elke gepaste gelegenheid op ,, luthers Kleinen Catechismus enz. heen te wij„, zen. " Men was daarbij op kortheid bedacht, wegens den prijs van het Boekjen , doorlas nog eens zorgvuldig den arbeid, maakte gebruik van de Aanmerkingen der ervarenfte Predikanten daar op, en dus werd liet den Hertog voorgelegd, welke voords befloot, dat dit Leerboek, eerst allengs door een vrij gebruik, en naderhand door eene Landvorstlijke verordening , in de gezamenlijke Schooien zou ingevoerd worden, ten welken einde 'er uict alleen vele Exemplaren werden uitgedeeld, maar ook eene Aanwijzing voor de Schoolmeesters tot deszelfs recht gebruik. De eerfte poging bad een zoo goed gevolg , dat 'er eerlang 7000 exemplaren verkocht waren, en hetzelve reeds zoo algemeen is, dat 'er geen Hertoglijk bevel , om het te gebruiken , zal nodig wezen; en men koestert verder de hoop, heet het aan het Hot van dat Bericht, ,, dat het verzamelen der ftofl'en op weinige 5, bladen voor de verftaanbaarheid niet nadcclig zal g-e3, worden zijn, en dat nadenkende Leeraars en Predi5, kers het ons dank wecten zullen , wanneer enkele Dogmata, (Leerftellingen.) wel is waar niet fchoolsch j, en angstvallig, maar toch naa eene zorgvuldige over,, weeging Schriftmaatig , en zo voorgedraagen zijn , dat het elke Leeraar naar zijne bijzondere overtuiging vrij ftaat , de hem nodig fchijnende nadere bepaalingen, ter plaatze, daar ze behooren, in te lasfehen." De Eerw. rabe, dit Werkjen leerende kennen, zocht het, door eene Nederduitfche Vertaling, ook voor zijne Land- en bijzonder voor zijne Geloofsgenoten , dienstbaar te maken; en hij is, in deze zijne Overzetting, vrij wel gedaagd , zo men 'er echter eenige kleinigheden van uitzondert, waarin de' Duitfcher wat al te fterk doorftraalt. Zoo leest men, bij voorbeeld, wel eens, l- naa  ONDERWIJS IN DEN CHRISTLIJKEN GODSDIENST. 22? naa en naa voor allengs, zullen voor moeten , durven voor mogen , onüitlesfchelijk voor oniiitbluschbaar , g-gzelfchap voor maatfchappij', onzedig voor onpligtmatig, enz. cn vermist men meermalen liet voegwoordjen o;«, dat de Duitfchers dikwerf agterwege laten, ook in het Ncderduitscli , hoewel de ftijl ftroef en de zin onduidelijk, door die weglating, wordt. Dan, zoo als gezegd, dit zijn flegts kleine fouten , zeer ligt te begaan voor iemand , die in Duitschland geftudeerd heeft. Voor het overige is dc Overzetting wel, en zijn de Drukfouten, op de laatfte Bladzijden aangewezen, niet menigvuldig. Daar vinden wij echter ook eene aanwijzing van Bijbèltekilen, in het Werk verkeerd geplaatst, en deze ontdekking deed de Eerw. rabe, toen het Boek jen reeds afgedrukt was, zijnde die misftellingen eigenlijk uit het Origineel ontfproteri. Het fpijt ons , dat hij zulks niet vroeger ontwaard heeft, wanneer dit beter had kunnen verholpen worden. De verfchooning, hiervoor bijgebragt uit zijne menigvuldige ambtsbezigheden, doet weinig af, want wat belette hem , het Werkjen een weiniglater , en clan naauwkeuriger nagezien , in het licht te geven ? Daar echter het aantal gedrukte Exemplaren niet groot is, en wij, met hem, eerlang eenen herdruk van dit alzins nuttig Leerboekjen wenfehen, kunnen die feilen, naar zijne beloften, verholpen worden. Hier en daar vond men in het ooripronglijke dingen, van eene plaatslijke betrekking, gelijk bij voorbeeld over de Biecht , enz. Te recht liet de Vertaler zulks weg, of ftelde 'er iet anders voor in de plaats, Hier te lande bij de Lutherfchen gebruiklijk. Minder heeft het onS behaagd , dat hij de oorfpronglijke inrichting van het Werkjen in dier voege veranderd heeft, om 'er een Vraagboekjen van te maken. Moet men , enkel om het debiet, kwade gewoonten volgen, wanneer zullen zij dan eens ophouden ? Een Tweede Druk , hoopen wij, zal ook den oorfpronglijken vorm, in dit opzicht, herftellen. Meer zouden wij, tot aandrang daartoe, zeggen, ware de Eerw. rabe niet zelf , volgends zijne eigene woorden, overtuigd, ,, dat een Leerboek, hetwelk de „ waarheden van den Godsdienst in Stellingen voor„ draagt, voor de Leerlingen in meer dan één opzigt „ nuttiger is, dan een zogenoemd Vraagboek." En wat nu het Werkjen zelf aangaat, eene enkele herziening van de orde. waarin de zaken verhandeld wor* P a den,  228 e« ö« MUTZENBl'CHER. den , zal ons toonen, welk een geregeld en geleidelijk onderwijs in den Christlijken Godsdienst hier gegeven wordt; terwijl eene bedaarde nalezing van het Boekjen zelf, vooral op zulke plaatfen , waar men anders gewoonlijk de voorllellingen van eene zekere fekte ziet jddorftralen, gelijk, bij voorbeeld, bij Doop en Avondmaal , eenen iegelijk zal overtuigen , dat het niet zoo zeer een enkel Luthersch, maar wel degelijk een algemeen Chrïsthjk Leerboek is , in den uitgeftrektften en krachtigften zin van dit woord. Het laatfte laten wij voor den Lezer over en prijzen hem zulks ten llerkfte aan: tot het eerfte zullen wij ons thands nog verledigen, om, met een kort woord, te fchetfen, wat men hier al, en in welk eene orde, men het vindt. Het geheele Boekjen is in negen Hoofdnukken verdeeld, waarvan het eettfe kortlijk over den mensch handelt, naar zijne voorrechten en beftemming befchouwd ; als mede over zijne afwijking van dezelve door de zonde en zijjien zondigen toeftand. Ook wordt hier het gebruik dezer leere gefchetst, en de hulp aangewezen, die de zondige mensch in den Godsdienst vinden kan. Even beknopt handelt nu het tweed* over den Godsdienst , des menfchen vatbaarheid daarvoor , deszelfs verval en de fchikkingen van God tot bevordering van denzelven, inzonderheid door den Bijbel. Hierop wordt, in het derde, over de H. Schrift zelve gefproken; naamlijk, wat zij is en hoe zij is gefchrcven; over het O. T. de opftellers cn bijzondere boeken van hetzelve : de Apocrijfe Boeken; het N. T. deszelfs opftellers en bijzondere Boeken; liet gewigt des Bijbels; het Godlijk aanzien van deszelfs Opftellers en het gebruik van denzelven. Het vierde behelst de Christlijke leer van God; gelijk het geloof aan God uit de befchouwing der wereld; dat 'er maar één God is; deszelfs volmaaktheden; de Godlijke Voorzienigheid; iet over de Engelen; en het flerkfte bewijs van Gods voorzorg voor de menfchen door christus. In het vijfde vindt men het Bijbelsch onderwijs aangaande je'sus christus; als de verwachtingen der Joden van christus; Geloofsbelijdenis omtrend hem ; verklaringen van christus en zijne Apostelen aangaande zijn perfoon en het gebruik dezer leere; het oogmerk Van jesus komst in de wereld en zijne beftemming, om  Onderwijs in den* christlijken godsdienst. 229 om een Leeraar, Voorbeeld en Verlosfer der menfchen tc zijn; jesus dood cn de uitwerkingen daarvan; zijne opftanding van den doodcn, opvaring ten Hemel en uitbreiding zijner heerfchappij over de menfchen door zijne leer. liet zesde Hoofdftuk bevat het Christlijk onderwijs aangaande de deugd de pligten der menfchen; handelt eerst in het algemeen over de wet Gods; fchetst, wat deugd zij en geeft algemeene voorfchriften over dezelve; en wordt dan in de drie volgende "bijzondere ftukken verdeeld, die eene zeer ruime plaats beftaan, en waarïn dit Onderwijs ver uitmunt boven de gewoone Katechismen. Eerst wordt hier gefproken over de Christlijke gezindheden en het gedrag ten opzichte van God , naamlijk over de Godsverëering;' door eerbied jegens hem en ootmoed; de liefde; de dankbaarheid; het vertrouwen; de bevorderingsmiddelen dezer Godsverëering; de bewijzen van dezelve door aanbidding en oefening des gebeds , door gemeenfchaplijken Godsdienst en door den eed. Dan werden de Christlijke gezindheden en het gedrag ten aanzien van ons zelven gefchetst: als de zelfliefde; de zorg voor het lichaam; voor de ziel; voor de uiterlijke goederen des levens; voor ons nooddruftig beftaan; voor onzen goeden naam en voor onze genoegens ; en eindelijk de deugd der kuischheid. Voo'rds wordt gehandeld over de Christlijke gezindheden en het gedrag ten opzichte van onze medemenfehen: als over de menfchenliefde, gerechtigheid , billijkheid en goedheid; de algemeene uitingen der menfchenliefde; de bijzondere betooningen der rechtvaardigheid en goedheid jegens anderen ten aanzien van hun leven, hunne in- en. uitwendige welvaard; in enkele gevallen jegens noodlijdenden,'vijanden, vrienden en weldoeners, in de huislijke, burgerlijke en kerklijkemaatfchappij; jegens de dieren. Het zevende Hoofdftuk toont de bevordering der Christlijke gezindheden en deugden aan: bij voorbeeld, hoeieder goed worden en blijven kan; hoe de gevallen mensch moet verbeterd worden door boete, geloof en heiliging •. de verpligting tot heiliging door den doop op den Vader , Zoon en H. Geest; dat Gods Geest de ftichter en bevorderaar van onze deugd is; dat de deugd ook inzonderheid door het van jesus ingeftelde. Avondmaal bevorderd wordt; en welke de uitwerkingen zijn der Christlijke verbetering en deugd. In het agtfie Hoofddeel vindt men het Christlijk onP 3 der>-  2jo e. h. mutzenbecher , onderwijs, enz. derwijs omtrend het eeuwig leven; als de zekerheid van hetzelve; de gefteldheid daarvan voor Godvruchten en Godloozcn ; de Opftanding cn het Oordeel. In het negende Hoofdftuk eindelijk van dit uitmuntend werkjen dat wij in veler handen wenfehen, wordt de Godlljkheid cn voorircflijkheid van jesus leer kort maar uadruklijk, aangedrongen uit harén inhoud, hare' ffichting, kracht en gezegende uitwerkingen. Waarneming van eene Ontbinding der Crijstalvogten , ntt den dood onderzogt in de oogen van zekere Weduwe, enz. Boor f. buciiner. Te Arnfteldam, bij M. Schalckamp , 1801. 30 Bladz. In gr. Octavo. Be prils is / • - 5 - «. TT\e Burger buciiner. zoekt door deze Waarneming eenige zwarigheden , welken 'er rtog omtrend het nederdrukken der Cataracten beftaan , uit den we? te ruimen. Bij eene vrouw, welke, 70 jaren oud. zijnde, aan beide oogen de nederdrukking der Cataract, volgends de verbeterde manier van pott, met een gewenscht gevolg, had ondergaan, en 10 jaren daarna, overleed, vond de Hoogleeraar vrolijk , welke op verzoek en in tegenwoordigheid van onzen Schrijver het Ontleedkundig onderzoek deed, dat de beide lentes crijstallince voor het grootfte gedeelte waren ontbonden en' verteerd, dat de overgeblevene gedeelten aan het glasvocht waren aangegroeid, en dat de kuil, welke in het gemelde vocht tot eene zitplaats dient van het crijstallijnc lichaam, was verdwenen. Na deze waarneming met' die van anderen te hebben vergeleken, en na het opgeven van de wijze, waar op , naar zijn gevoelen, de vasthechting van de lens aan het glasvocht, en de ontbinding van het crijstalvocht gefchiedt, leidt de Schrijver eenige gevolgtrekkingen uit het verhandelde af, onder allen: ,, Dat het „ als een bevestigd leerftuk in de Geneeskunde mag ge„ ftcld_ worden , dat de gedeprimeerde Cataracten zich „ ontbinden cn geheel veiiooren 'gaan , en dat zij zig „ verëenigen met het Humor Vitreus en één geheel wor„ den met dezelve (hetzelve), zonder hinder in het „ zien te weeg te brengen." Offchoon 'er in dit kleine Gefchrift fommige 011naauwkcurige uitdrukkingen voorkomen , en wij het met  F. BUCHNER, WAARNEMING, ENZ. $31 met den Schriivcr niet eens zijn, dat hetgene te vooren niet geheel beflist was , door dit ééne geval zoo verre gebragt is, dat het als een bevestigd leerftuk in de Geneeskunde algemeen mag aangenomen worden , rekenen wij ons echter verpligt, om de lezing van deze overigens belangrijke waarneming den Heelkundigen aan te bevelen, ten einde door hunne gezamenlijke pogingen, dit gewigtig ftuk, op het voetfpoor van den Schrijver, ver» der te helpen voldingen, Nadenking van eenen Staatsman, wegens zijn Minifterii in Holland. Nieuwe Druk. Te Rotterdam, bij}. Hcndrikfen. Te Leijden , bij J. van Thoir, 1800. 103 Bladz. hi gr, Octavo. De prijs is f: - 15 - : De nadenking van eenen Staatsman beoordeeld, in eenen Brief van een Burgerman uit Zeeland, aan den Uitgever der Nadenking. Gefehikt om agter die Nadenking gevoegd te worden. Te Utrecht , bij. G. T. van Paddenburg en Zoon , 1800. 35 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 7 - ; De Staatsman doet zijne nadenking voorkomen, ah alleen op het papier gebragt, tot behulp van zijn geheugen , wanneer hij tot vcrandwoording zou geroepen worden, en de Uitgever geeft in zijn Voorbericht te kennen, dat dit Stukjen buiten weeten van den Schrijver het licht ziet, Intusfchen meent de Brieffchrijver, dat 'er in hetzelve gronden zijn , om te mogen vastftellen, dat da Op feller gewild heeft, dat het, al ware het dan niet door zijne vijanden, door anderen gelezen wierde. En wij voor ons meenen reden te hebben om te denken , dat het door den Staatsman opgefteld is, met oogmerk, om het door den druk gemeen te maken. Hetgene ons in dit vermoeden brengt, doch de aandacht van den Brieffchrijver ontfnapt fchijnt te zijn, is, dat hij zich Bladz. 11 dus uitlaat: „ Ik zal dan de werklooze uuren mij„ ner gevangenis trachten te befteeden tot het voorberei„ den mijner Landgenooten ter mijner verantwoording , j, door het nadenken der voornaamfte verrigtingen, en „ oogmerken, die ik in mijn Minifterie mij heb voorge„ fteld of ter (ten) uitvoer gebragt." Dan, indien wij hierin niet mistasten, verwondert het ons, dat deze geleerde man in taal en fpelling niet eenige meerdere jiaauwkeurigheid gebruikt heeft. P 4 lij.  232 nadenking van eenen staatsman, enz 111. de Oosteiinjkfche Nederlanden in 1780 cn 1700 zhne vemchtingen betreklijk de finantiëele zaken •' I Sn erCbèPSe f ft' T' ~ EhldeUik zonou bepalende bij de drie voorname hoofden van ]J fchiildigmg tegen de voorige Regeering, als be_' YooReERST. „ Dat men met alle mogelijke mid- Ten tweede. „ Z)«r »Wr/w Reeeerino- ™ ,, 'k ak eerfte Minifier, de oorzaken lijn ^n den „ Oo;-% met de Franfchen." J 1 en derde. „ Dat de Finantiën van het Land „//^ waaren (waren) beftuurd, „ geeflijke wijze verkwist, en verarmd." Geelt hij op. het eerfte dezer drie punten een andwoord, dat zoodanig uit verkeerde grondftellin^n én valfche gevolgtrekkingen famcngewceven is , Set of zyn verftand of zijn hart weinig eer aandoet , en he pns bevreemdt, dat de Zeeuwfche BrierTChrijv^r on dit iielangrnk ituk geene aanmerking gemaakt heeft 'daar hetze ye nogthands zeer gefehikt is , om den eenvoudige zoo als men zegt, een rad voor de oogen te draaien ' Over het tweede punt laat hij zich , ih evenredigheid yan het geheel, mede vrij breedvoerig uit; doch htó£ Wórdt hi, door onzen Zeeuw wakker te keer gegaaaf bn,?;nnTd het„derde. geeft hij geene ophelderingen,'behalven die, welken hu ten aanzien van zijne verrichtingen' m oeze en gene bijzondere vakken van het finantiëele reeds te vooren medegedeeld heeft , eri die, indien wil' aan zijne woorden geloof mogen liaan, allen lof verbenen en Jiem tot g10ote eer verftrekken. ' „rel bcl]lTel' /an den boven aangekondisden Brief, ft W*1?1* eenvoudig een Burgerman noemt, geeft bhjken, dat hij, bij gezona oordeel, redeneer&L? !enniS Yan zaken, ook in het voeren van de pen Kête*!^ 1S' Hij wederIcgt verfcheidene flukte» Uit de Nadenking met zoo. veel bondig redenbeleid 5 dat w$  nadenrtnc van eenen staatsman , enz. 233 wij vertrouwen, dat, indien de Staatsman of iemand van zi'nm wege het mogt wagen, oin andermaal tegen hem in het ftrijdperk te treden , hij denzelven de zege frerk genoeg zoude betwisten. Ondertusfehen kunnen wij het den Staatsman niet zoo zeer ten kwade duiden, als de Brieffchrijver doet, dat hij met wat veel ophef van zijne verrichtingen fpreekt, 'dewijl zijn gefchrift is ingericht, om zijn gedrag (althands voorloopig) te verdeedigen, en het ten dien einde van nut konde zijn, dat hij zijne handelingen en den lande bewezene dienflen ontvouwde: en indien hij in dezen der waarheid flechts getrouw gebleven is , bevreemdt het ons in het geheel niét, dat het gevoel van eigene waarde hem eene taal hebbe doen voeren , die naar grootfpraak en overgedrevene eigenliefde gelijkt. Proeve van Minnezangen en Idyllen, door h. tollens, c. z. Te Arnfteldam , bij P, J. Uijlenbroek, 1800, 112 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 1 - 10 - : De Dichtkunst , als zijnde eene zinnelijke zieltreffende , en bevallige uitdrukking van een meer dan gewoon gevoel , hetwelk fommige menfchen meer dan anderen bij het befchouwen der oneindig vcrfchillende voorwerpen zoo in de Natuur als in de handelingen der menfchen voorkomende, gewaarworden, kan dus op die allen , hoe zeer in aart verfchillcnde , met een even gelukkig gevolg toegepast worden. Zij, wier vuurig gemoed tot grootfche gewaarwordingen geftemd is, bezigen dezelve met vrucht tot de verbreiding van den lof van groote Mannen, tot aanmoediging ter navolging van deugdzame en fchitterende daden , als ook tot de uitdrukking van het vcrhevenfle gevoel in den Lierzang, of tot de levendige, voorftelling der lotgevallen , karakters en daden der menfchen, in het Heldendicht en Tooneelfpel• zij, wier befpiegelend vernuft, minder door gevoel dan wef door reden, geleid wordt , gebruiken deze'bevallige kunst tot de bevallige voordragt dier lesfen en onderwijzingen , welke de ernflige Wijsbegeerte in eene onöpgefierde taal en bedaarde redeneertrant tot nut van het menschdom onderwijst, in het Leerdicht; weder anderen, wier fijn gevoel, door de minst algemeen opgemerkte voorwerpen aangedaan, en wier teder hart door de zachtfte aanP 5 doe-  -34 »• tollens j c. f£ doeningen geroerd wordt yinden insgelijks in deze alles omvattende kunst het middel, om hun gevoel aan onderen mede te deeien, en hun die aangename gewaarwordingen cc verichailcn, welken zij zelven, in de faefpiegehne der geruste natuur of in het bitterzoet der albehcei" fcheiiuc liefdedrift fmaken. Van alle deze zoo verfcheidene foorten van gevoel is de laatstgenoemde allermoeilijkst, om zoodanig uit te drukken, dat ze ook in andere gemoederen ontluikt Immers daar de voorwerpen, welken de eerstgenoemde kunftenaars tot onderwerpen hunner kunstmatige uitdrukking bezigen , uit derzelver eigen aart de aandacht opwekken cn bezig houden, zijn de voorwerpen, welken het teder gevoel aandoen, veelal beneden den kring der opmerkzaamheid van het groote getal der menfchen Lcijden,. Arnfteldam en 'sHage-, b}/ Hon koop, Allart * van Cleef, 1800. 418 Blïdz.1 In Z Octavo. De prijs is f 8 - 15 - : » "T\it Zesde Deel is een vervolg van het voorgaande dezes uitmuntenden en kostbaren Werks en Winr met het Tiende Hoofdftuk des vorigen TWdenVoel behelzende : Vertrek van de Mar^ifen - Eilanden {ifchnjving van de ligging, uitgeftrktheid , gedaante en aanzien van de verfchillendc Eilanden. Belchrijving van de inwooncren, derzelver gewoonten, kleding,Toon™ gen, voedfel wapenen en vaartuigen (n) SefchrSg van verfcheidene eilanden, in de koers van de MarSi Eilanden ^ Otahti ontdekt of gezien. Befchrijving van de fchouwing van een vloot van Otahiti. Ti ^ Bezoeken van 0t00 touha en verfcheidene andVe Opperhoofden. Diefftal door ééncn van de inboorJin-fn gepleegd en deszelfs gevolgen. (13) toeberSelen o§ het eiland te verlaten Tweede fchouwing van de vloo? Voorvallen. Aanmerkingen over het eiland, deszelfs zee-magt en volkrijkheid. (14) Aankomst van het fchip aan het eiland Huaheine. Togt in het eiland. Verfchillende voorvallen aldaar. (15) Aankomst fe Ulietea. Onthaal, dat wij aldaar ontvongen. Voorvallen geduurendc ons verbluf aan dat eiland. Toebereidfelen tot ons vertrek. Karakter yan oedidee. Algemeene aanmerkingen over deze eilanden Derde Boek." (1) Overtogt van Ulietea naar de Vrienden-Eilanden. Befchrijvins van eenige nieuw ontdekte eilanden. Voorvallende omftandigheden op dien togt (2) Aankomst te Anamocka. Voorvallende omftandigheden. Vertrek van daar Befchrijving van eene zeilende kano. Aanmerkingen over de lcheepvaart van deze Eilanders. Befchrijving van dit en de nabuurige eilanden. Waarnemingen omtrend de mwooneren _ Scheepvaartkundige Aanmerkingen. (3) 1 ogt yan de Vrienden-Eilanden naar de Nieuwe Heiriden. Ontdekking van het Schildpad-Eiland. Voorvallen vóór en na de aankomst van het fchip in Sandwich - Haven op het eiland MalttcoUo. Befchrijving van die haven en het omliggende land ; deszelfs inwooHeren en voord^•englelen. (4) Ontdekking van verfcheidene eilanden. ' Scher-  REIDEN RONDOM DE WERELD. 239 Schermutfeling met de imvooneren van het eiland Erramauea. Aankomst aan het eiland Tama. (5) Omgang met de inboorlingen. Befchrijving van het eiland ./ama. Voorvallende omftandigheden. (6) Vertrek van Lama. Befchrijving van de imvooneren, derzelver zeden en konften (7) Nadere opneming en befchrijving der eilanden.' — Zie daar! behalven de Aanteekeningen uit het Dagverhaal van g. fors ter, die weder een aanmerklijk3 «-edeelte dezes Deels bellaan, een aantal merkwaardige "bijzonderheden en aangclegenc berichten, voor .Lezers van onderfcheidene klasfen belangrijk , en die dit Werk, bij vervolg, ten hoogde aanprijzen. Daar het niet mooglijk is, zonder, voor ons beitelt, veel te breedvoerig te worden, eene zelfs bekorte opgaat van vele voorkomende bijzonderheden te geven , willen wij alleen dc zeer gepaste Aanteekening van den Heer torster, welke de laatfte in dit Deel is , over1'chrijven. „ Deeze groep eilanden," zegt hij, „ welke wn nu in zes en veertig dagen Hechts ter loops onderzogt hadden, fchijnt de oplettendheid van toekomftige zec" vaarers waardig te zijn. Bijzonderlijk als 'er weder ',' eene reis ondernoomen wordt met het prijswaardig L oogmerk van de weeteufchappen te bevorderen. ^ Ik " behoef niet voortegeeveu, gelijk quiros, dat hier orootc fchattcn aan zilver en paerlen te vinden zijn. Dit moest hij doen, om een eigenbaatig hof tot zijn «root, verftandig oogmerk aantefpooren; maar thans V zijn, God' dank , zulke aanlokzcls zoo nodig niet f meer. Reeds hebben de machtigfte vorften van Euro„' pa meer dan eene reis naar afgelegen wacrelddcclen ,, aangelegd, enkel om den aanwas van nuttige kundigheden en het algemeen nut van hef menschlijk geflacht ,, te bevorderen; zij fchijnen eindelijk gewaar geworden „ te zijn, dat voor het geld, dat anders voor het bezoldigen van poetfenmaakers en laage vleiers verëischt -L wierd, de fchitterendfte vorderingen, ja geheele omwentelingen in de wectenfehappen te bewerkflelligen j, zijn, en dat de geleerdheid , van ouds her, Hechts 3, geringe onderfceuning nodig gehad heeft om alle hhi5, dernisfen te boven te koomen, welke onkunde, nijd „ en bijgeloovigheid haar in den weg legden. De na„ tuurlijke vóortbrengzels van de Nieuwe Hebriden zijn, „ zonder van ingebeelde rijkdommen te fprecken, mijns „ be-  24Q J- CoüK, reizen roköüm de vverelö. 5, bedunkens, alleen waardig op nieuw, en wel naauw» .-, keuriger dan deeze reis onderzogt te worden. Der,, zeiver brandende bergen, derzelver gewasfen'en be„ woohers moeten eenen ferber (*), eenen solan„ der en eiken wijsgeerigen waarncemer van den mensch „ gewis rijkelijke bezigheid verfchafi'cn." (*) De Heer ïerber is de eerde geweest, die eene mineralogifche befch:ijving van den Vefuvius gegeven beeft, zoodanig sis Geleerden die van een' Geleerden weufebed kunnen. Zie zijne Brieven dan den Baron van drown (f). Cf) Tbnnds heeft spalanzami de weienfchapnen met eene noè nuuwkeursjser niiïièralogifche befchrijving der vtiurbfaakende bereen vef! rijkt, waan., h.j bet gtootcr licht der beüeiidaaglclie Scheikunde bovca zijnen voorganger te ba«t hedt gehad. Tafereel van Caijenne , of Fransch Guiana. Naar het fransen; door Mr. joünnes van der linden, Advocaat te Arnfteldam. Tt'. Leijden, hij A. en J. Honkoop, 1800. Behalvcn het Voorbericht, 161 Bladz* In gr. Oclavo. Be prijs is f' 1 - 5 - ; jn het Voorbericht klaagt de Schrijver, dat onder alle j- Amerikaanfche bezittingen 'er geene colonie is, welke zoo geheel onbekend en miskend wordt, dan Guiana, dat men reeds lang vóór de omwenteling gewoon was \ meteen foort van huivering, over dit land te fpreken ,-en de weerzin tegen dat gewest niet weinig vermeerderde, toen het fchavot van robespierre veranderd werd in eene verbanning naar deze woestijnen. Èn het denkbeeld van eene eeuwigdurende verbanning naar ver afgelegene eu zoo weinig bekende gewesten, dit onheil, zegt de Schrijver, hetwelk ons onherftelbaar ontrukt aan de plaatzen, alwaar wij het levenslicht aanfehouwden, heeft iet zoo aandoenlijks, dat 'er geene gevoelige ziel is , die deswegens eene treffende en fmarteÜjke gemoedsbeweging kan ter zijde ftellen. En, in de daad, wie zou met onverfchilligheid aan kunnen zien, dat broeders, dat bloedverwandten, dat vrienden, dat eenvoudige medeburgers , voor altijd van den geboortegrond verwijderd worden, zonder te verlangen, om hen, ten minde met onze gedachten , te volgen, en zich een denkbeeld te vormen vari hunne nieuwe verblijfplaats , van de gevaren , welken zij, uit hoofde der luchtsgefteldheid , uitftaan , en van de bron--  TAFEREEL VAN CAljtNNE. 241 bronnen tot onderhoud, welken de oorfprong der natuur aan deze vreemde'kusten voor hun heeft weggelegd. Om aan zulke oogmerken te bcandwoorden, en tevens dat deel der nieuwe wereld nader te leren kennen, deelt onze Schrijver ziine waarnemingen mede die hu op zijne onderfcheidene reizen cn bij zijn herhaald verblijf aldaar heeft opgezameld. - De Schrijver heelt zijn onderwerp in dertien Hoofdilukken afgedeeld , handelende over Guiana in het algemeen; over Fransch Guiana; algemeen denkbeeld, tegenwoordige ftaat, en< bijzondere gebrua-en der Volkplanting van dat land; deszelfs luchtftreek, landbouw, inboorlingen afwilden, voortbrengfels van het rijk der planten, levensmiddelen, visfehen, en infeStcn; waarna hij eene vlu'ti°-e befchouwing geeft van Fransch Guiana met opzicht tot de natuurlijke gefchiedenis, over de Aegers handelt, en met eenige onderrichtingen en waarnemingen, die tot de zeevaart betrekking hebben, eindigt. .. Alle deze onderwerpen zijn zoodanig behanaeld, dat men den lof van waarheid en naauwkeurigheid daar aan niet zal kunnen weigeren , ook is de ftijl levendig en bevalli°', zoodat men dat verveelende hier met aantreft, hetwelk zoo dikwijls het geduld beneemt, om eene reisbefchrijving uit te lezen. Tot eene proeve willen wij het volgende mcdedeelen, dat voor onze Natie allerbelangrijkst is : Teii voordele der Volkplanting van Caijenne heelt zich bovendien een nieuwe bron van rijkdommen geopend. Door een behendig en gevaarlijk bedrog, hetwelk men als een' aanllag op den eigendom der Hollanders befchouwen kan, maar eenigermate te wettigen is dooide onmatige geftrengheid, waarmede zij zich dien handel met uituuiting van alle andere vplkeri , fteeds hebben aangematigd, was het vóór omtrend vijf en twinttg jaren Gelukt om hun een gedeelte der rijke voortbrengiels van Ceiilonen der Molukfche eilanden te ontnemen. De peper de muscaatnoten , de kaneel en de kruidnagelen werden te Caijenne geplant, en alles deed zien, dat de luchtftreek 'er bijzonder toe gefehikt was. Dewijl deze aebeurenis weinig bekend is, en niet te min van dien lard , dat ze misfehien te eeniger tijd belangrijk kou worden, zal men buiten twijfel wel te vrede zyn, om de gevolgen daarvan , eenigzins omftandig , uit den mond van een ooggetuigen te vernemen. „ De peper is met veel kracht voordgezet, maar men. NIEUWE VAP. BJ.BL, V, DERJu. NO. 5- Q v**~'  242 TAFEREEL VAN CArjENlsii ternam Weldra, dat zij niet de waare Peper was; ten minfte , dit was het algemeen gevoelen in de geheele Volkplanting. Ik heb ze zorgvuldig onderzocht , en niets anders bevonden, dan een foort van heefier, hellende naar den Kapperboom , met vrij grote bladeren , omtrend als die van de Eiferom, of winde." ,, Men had van de Molukfcbf eilanden niet meer dan twee loten van den muscaatboom kunnen medenemen, waarvan de één op de reize zoo veel geleden had, dat dezelve kort daarna in de Volkplanting geflorven is; en dewijl deze een van die vreemde bomen is, waarvan het wijfjen de tegenwoordigheid van het mannetjen nodig heeft, om vruchtbaar te worden, zoo heeft de dood van den een de andere onvruchtbaar doen worden." Gelukkiger zegt onze Schrijver is men met de kaneel en nagelbomen geweest; van de laatfte had men reeds vier duizend en zes honderd boomen aangekweekt en. beide deze boomen zijn al in derzelver afstammelingen verfpreid op Martinique, Kaap Franpois, en te Port au Prince ; en het is denldijk, dat fommige van deze kostbare boomen reeds op de Engelfehe eilanden zijn geplant geworden , zoodat wij in deze aan de Franfchen groote verpligting hebben cn zij onze gastvrijheid dankbaar wisten te beloonen. De vertaling heeft hier en daar onnaauwkeurigheden en fouten ; zoo vinden wij bij voorbeeld op Bladz. S van het Voorbericht: daar uit een zoort van eerbied voor het algemeen begrip, hetv/elk zich tegen het bloedvergieten, verklaard heeft, dit moet zijn: algemeen gevoel. Op Bladz. 10 van het Voorbericht lezen wij: Gelukkig, indien hij daar door de fchuld van dankbaarheid kwijten kan; dit is geen Neêrduitsch. Op Bladz. 14 ftaat middelmatigheid moet gefpeld worden middenmatigheid. Aanmerkingen op het Request der Roomschgszinden, tegen dat der Gereformeerde Gemeenteus, nopens dén eigendom der geestelijke Goederen en Fondfen. Door l. p. Alom te bekomen. 117 Bladz. In gr. Oétavo. De prijs is f:- 15- ï Bij gelegenheid der gedane verzoeken van de Gereformeerde Gemeenten in ons vaderland, of het grootfte getal derzelven , bij het Wetgevend Lichaam , "tot het behouden van die Geestlijke Goederen en Fondfen, waar- ':ï" 31 m. .. :. .•: xii  L. P., AANMERKTNCEN OP HET REQUEST, ENZ. 243 tót de Traktementen of PenfiÖenen van Leeraaren of HoogleerHaren van hunnen Godsdienst voormaals betaald werden , is daar tegen te voorfchijn gekomen een verzoek, zoo het fchijnt, van de Roomfchen, of wel van fommigeu uit dc Roomfche Kerk, tot bevveèring van het tegendeel, geteekend Julij 1800, hetwelk niet minder behelst dan een verzoek: ,, dat de verontwaardiging van ,, het Wetgevend Lichaam rustig van de hand zal Wij* „ zen hen, die het Recht trachten te wringen, om huii „ belang te begunitigen; die hun belang trachten te be„ gunftïgen, om de Staatsregeling te ondermijnen." Dit Request wordt in deze Briefswijze gefchrevene Aanmerkingen , door eenen ongenoemden , maar zich der zake kundig betonenden Schrijver, onder de letters l. p. ontleed, en wederlegd, en het zwakke, het niets afdoende , het zich zelf tegenfprekettde, en het onwaare van dit Verzoekfchrift aangetoond. Zie hier eene korte fchetfe Van deze Aanmerkingen. De Hoofdzaak, op welke in dit Request wordt aangedrongen , is deze; „ De Gereformeerden doen eene aan„ fpraak, ftrijdig met den geest en met de letter onzer „ Staatsregeling," De Aanmerker toont daar tegen, dat op deze wijze alhier het verfchil voor heivijs genomen wordt. Zonder in acht te nemen, dat het betwiste ftuk niet eens gevonden wordt in de Staatsregeling zelve, wier beginfelen dc Vrijheid en Eigendommen verzekeren, maar dat het enkel behoort tot de Additïèneele Artikelen^ Zonder daar op te ihian, dat het mooglijk zeer gevaarlijk , ten minfte bedenklijk zou kunnen geacht worden om dit Artijkel, binnen de naastkomende twee of drie jaren , werkftellig te maken ; en daardoor de geheele zaak , op eene onherftelbare wijze , uit haar geheel te brengen; vat hij hef ftuk regelrecht aan, en vraagt : Waar blijkt het ,■ dat in het Addiiiönéet Art. IV de geestlijke Goederen en Fondfen zoo ftellig en zonder eenig voorbehoedfel Nationaal zijn verklaard? Staat 'er dit eenvoudig , en eindigt hier mede het Artikel ? Of Wordt 'er een zoogenoemde m a Ar bijgedaan, die de deur openlaat tot een betoog van het tegendeel? Zie daar de Woorden '.' Blijvende nogthands onvèrlèt.DE aanSpraak, welke eenig Lichaam of Gemeente daarop mogt maken, en, met de nodige bewijzen voorzien, aan het Ver* tegenwoordigend Lichaam-' ter beflisfing zal mOcteri inleveren. Met welke woorden gedoeld wordt op alle geest-  *44 li. P. , AANMERKINGEN 'lijke Goederen, en welke aanfpraak thands daadlijk door de Gereformeerden gefchicdt. Befluitende de Schrijver dus Bladz. 8. „ De Gereformeerden betwisten dan niet de „ Staatsregeling; noch het IV Art. slddït* zeo als het „ ligt, maar zij beweren een gegrond recht op die Na,, tignale Geestelijke Goederen te hebben, en dus ! dat, „ zoo lang de Gereformeerde Gemeentens bij hunne ver„ zoeken, en daar tegen het Uitvoerende Bewind bij hunne „ Advifen, het zij met eerbied gezegd, als enkel Advi„ feurs befchouwd , tegen over elkander Haan, en zij „ beiden in Contrarie Sustennën verkeeren; en zoo lang de wederzijdfche gronden en questiën , 't zij door eene ,, Rechterlijke Uitfpraak als den Eigendom betreffende, „ 11a verhoor van wederzijdfche partijen, of op eenige „ andere wijze, niet uitgemaakt zijn: dat, alsdan deze ,, Verzoekers verkeerd het IVde Art. als bewijs inroe„ pen, en dus 't verfchil zelve voor bewijs nemen." De Roomfchen hebben in hun Request zich bijzonder daar op gegrond, „dat de kerkelijke Goederen en Fond- fen nimmer te vooren in iemands Eigendom hebben „ geweest, en heden niet zijn , en voortaan daarin niet gerechtelijk kunnen vervallen; — waardoor alle aan- jpraak op dezelve vervak. f* Dit voorftel neemt onze Schrijver bijzonder en breedvoerig in overweging, aantoonende, dat de Verzoekers hier het één en ander onder malkander verwarren , en, even daardoor op eenen vallenen grondflag bouwen. Ilij wijst aan , dat eigendom hier zal moeten betcekeuen privativen Eigendom , eigendom van afzonderlijke perjonen , maar niet eigendom van geheele lichamen , nog veel minder Natïönalen Eigendom. Hij zegt, indien men hunne geheele ftelling, zoo als die daar ligt, toeftaan wilde, 'er alleen uit volgen zou. Dat, dewijl bij clen aanvang der vrijë Republiek niemand privativen eigendom op die goederen had; dewijl ook de Geestlijken noch hunne Bewindhebbers, bij het vernietigen van Kloosteren, Abtdijen 'en andere Geftichten, wier Adminifratie zij alleen hadden, op de Goederen dier Kloosteren, enz. geen aanfpraak konden maken, noch die in eigendom bezaten, noch konden bezitten of blijven bezitten; dewijl echter in eene Maatfchappij van menfchen in ftatu civili geen ongeëigend goed kan uitgedacht worden (daar moet toch een eigenaar zijn) dat alsdan die ongeëigende Goederen aan de Natie vervallen zijn, of met andere woorden, „ dat  OP HET REQUEST DER ROOMSCHCEZINDEN. 245 dat zii van dien tijd af Nationaal gehouden zijn.,"■ En (zegt bij) ik wil hun zulk Befluit , indien ztj dit Befluit zelve maken, gaarne toegeven." Na deze aanmerking behandelt bij breedfprakig de Helling , dat de Geestlijke Goederen zijn gehouden voor res nullias; waarmede men tracht te bewijzen, dat zij geenen eigenaar hebben , noch aan eenig recht van Eigendom onderworpen zijn. Ten welken einde hij eerst toont, wat de Romeinfche wetten al onder de benaming van res nulhus begrepen; ten tweede, dat de Verzoekers, met het aanhaten dier wetten, en met de uitzonderingen , die deze wetten ten aanzien der res Sacree 'er bijvoegen , hun ei «-en ftelfel omverwerpen. — En eindelijk, befluit hij, dat zij in de toepasfmg dier wetten op de Geestlijke Goederen zich merklijk verzonnen hebben. Ten dezen opzichte wijst hij aan, dat de waare mening van de res nullius, bijzonder in het geval der Geestlijke Goederen , niet is noch zijn kan , dat zulke Goederen volftrekt geenen eigenaar hebben, of oneigendomlijk goed waren of werden; maar i°. dat zij geen privative eigendom van afzonderlijke perfonen waren. cf. Dat zij uit hunnen aart en eindoogmerk gerekend werden te zijn, extra commercium of buiten omloop van handel. 3°. En dat die goederen in de daad waren of in het bezit en gebruik voorheen van geheele Lichamen, Geftichten, Kerken, enz. in gemeenfehap, tot zekere einden, of , wanneer van zulken Gemeenfchappelijken Eigendom niets bleek, of dat die ophield, dat zij dan waren de goederen van de Natie of Nationaals Eigendom, en aan het land vervielen. In zijne naarfporing, die hij vervolgends te werk fielt, welke toch wel de bron der misvatting en verwarring bij de Requestranten zijn moge, betracht hij nader het recht van Amortifatie, waardoormen verftaat, „ de vrijheid , die door den Vorst of door de Natie verleend wordt, om vaste goederen en bezittingen van wereldlijken in handen van Kerken , Collegiën , Geftichten en andere Geestlijke Corporatiën , die men manus mortua of de doode hand plag te noemen , te doen overgaan , om daar in te verblijven als Eigendom der Gedichten tot die einden, waartoe zij gefehikt werden. " Hier op Bladz. 34. alles famentrekkende zegt hij : „ De Geestlijken waren geene eigenaars van die Goede., ren , maar Hechts de Bewindvoerers. De Geestlijke " Q 3 » Gw-  L' , AANMERKINGEN „ g»**» hunnerKerken en Geftichten, voor zoo verre zn Geanimeerd waren bij Vorstlüke verglimmen „ waren ^ Eigendom van die Geftichten, van die Corl „ m 't gemeen, zonder die te mogen vervreen- „ den , omdat zij aan die Geftichten toebehoorden '* \\at moet men nu denken van de ftoute der Verzoekei-s, daar zij zeggen: „ dat die Kerke Ijk Goldeien en Fondfen nimmer te voren in iemands Eigendom tt»*^' hede* m*ZW> en voortaan ni 3 rin'èn ^ V f °V£? bew*2ei1 zi-'» flegts" redenel ringen , d e zij als gevolgen aanmerken , en uit vvelkö gevolgen zij dan weder gevolgen trekken, 'al hetwe k do r nST01" °/ de" VOet SevolSd, en ontzenuwd wordt" Oordeelkundig en wel bewezen en geftaafd is ces Schrnvers verflag, m hetgene 'er ten tijde van de Reformatie in 't algemeen, en bij onze Re formatie en de oprichting der Republiek in het bijzonder, van die G,ï nortifeerde Goederen, bij het vernietigen van Kloosters nëdt yëllfS-enZ- gr°rdcn is' Ko" ko™ ^t Idefop l r i ie S°ederen 2im bii de Reformatie overal S ^ftf'' e" T t of Nationale Schat¬ kisten vervallen en de Forften of de Natiën hebben ze, als zoodanig, doen dienen;" ' „ i°. Om de nog geblevene en levende Ccestliiken mannen of vrouwen, geduurende hun leven lan» daaruit een behoorlijk onderhoud te verfchaiTen. 2°. Om uit dezelven 's Lands noden te verhelpen 01, gelijk grotius het uitdrukt, tot Landweer en andere noodzaaklijkheden gebruikt te worden. 3°. Om daaruit de bedienaren van 'den publieken aangenomen Godsdienst, die toen de Nationale Gods! dienst werd, behoorlijk te onderhouden, en om ook nog, daar het mooglijk was, armen cn behoeftigen Ur te liaan. En, door wie is dat gefchicd? Door nïemaiS anders dan door de Natiën of van wegen de Natiën door hun die de wettige Bewiudvoerers der Natiën waren of die het Beftuur van zaken in handen hadden, netzij dit een eigen of flechts een Reprefentai.ifBeftuurwas. *3 De, Schril ver ftemt dus Bladz. 79 den Steller van het Request volmondig toe, dat de Roomfche Godsdienst hier ite Lande vernietigd is. Maar hij ontkent, dat dit. geschied is door de Staaten op eigen gezag. Toen is ée Hervormde Godsdienst de Nationale 'Godsdienst, de ¥w.{--Godsdtenst, geworden.  OP HET REQUEST DER ROOMSCHGEZINDEN. 24? Gelijk het door de Verzoekers zonder grond gezegd ■wordt, dat de Staaten op eigen gezag in dezen gehandeld zouden hebben, is het even onwaar, volgends onzen Schrijver, Bladz. 85, dat zij den Roomfchen Godsdienst eigener gezag zouden vernietigd hebben, om ziek door dien weg , van alle Kerken en Kerklijke Goederen meester te maken. Men kent hier mede den Staaten zonder reden een boos opzet toe. Hetgene onmidhjk hierop in het Request volgt, is van geen beter allooi :< om uit die vermeesterde Goederen den Hervormden Godsdienst te onderhouden, deszelfs Leeraaren daardoor van hun afhanglijk te maken, enz. Dc Schrijver andvvoordt: „ Het onderhoud van den Hervormden Godsdienst was prijslijk wettig, pjigtig, en noodzaaklijk. Men offerde hier voor alles op. Ditbragt de geest dier tijden ook mede. De openbare Godsdienst was veranderd. Het overige zijn haatlijke aantijgingen , die ik liefst onbeandwoord late.'" Maar, als'bewezen is, zegt hij, „dat die Nationale Geestlijke Goederen en Fondfen éénmaal door de Natie , of van wegen , of op naam der Natie , door de Beftuurers, op wettige gronden, en om wettige redenen, aan de Leeraars der Gereformeerden ten gebruike zijn toegewezen ; cn dat die toewijzing meer dan tweehonderd jaren beftaan heeft; zoo zoude ik aan uw oordeel overlaten , of even dit tweehonderdjarig gebruik (al kwame 'er niets meer bij) op eene Nationale wijze hun vergund, geen recht cn vrijheid zou geven om te verzoeken/en des noods te vergen, dat zij bij dat gebruik worden gehandhaafd , ten minften zoo lange , tot dat men hun andere middelen, even gefehikt tot inftandhouding van hunnen Eeredienst, aanwijze." De Steller van het Request beroept zich ongelukkig op den Munfterfchen Vrede, deze fpreekt hem in het aangezicht tegen, gelijk door onzen Ongenoemden Schrijver wordt aangewezen, Bladz. 87, rolgg. Eindelijk fpreken de Verzoekers van den val der Staaten , van den val van hun Bewind, van weder ontweldigde Kerkgoederen , van hunne herkregene vrijheid, van de wederkeering tot hunnen oorfprong , van niemands eigendom te zijn, van hunne oude beftemming, en meer dergelijke hoogklinkende woorden , maar die bij onzen Schrijver weinig afdoen, omdat zij het ftuk in verfchil regelrecht betreffen, en juist het verfchil uitmaken. Wie j3D'er die de Verklaring van de Ontwerpers der StaatsQ 4 «-  24^ t. P. , AANMERKINGEN regeling tcgenfpreekt, hoe zeer men met hem dc geAéele afdoening al niet moge toeftêmmen, uit kracht der vrijgelatene Aanfpraak? J Eindelijk voegt de Requestrant 'er, van en uit zich zelven en niet uit de Staatsregeling, ook nog twee Stellingen bij, die men, getrouw willende blijven aan den geest en aan de letter der Staatsregeling, niet geloven kan, dat hij zelf in goeden ernst kan gemeend hebben zonder het gezond verftand geweld aan te doen, of zelf ontrouw aan de Staatsregeling te worden. Van deze btcllingcr.i is de eerfte deels negatief, de tweede affirmatie}. De Schrijver bepaalt zich eerst tot het laatfte. Volgends de Verzoekers veranderden de Ontwerpers der Staatsregeling — de res facree in res religiofe. — „ Kan , vraagt onze Schrijver , de Steller dit nu in ernst mee' mVj ~ Wl-> dunkt' de Steller heeft zelve hier iet gevoeld , als hij 'er onmiddelijk bijvoegt : mogen wij het zeggen?. Wat toch moest hij hier bij voelen? Niets minder, oan, dewijl bij hem res facra zijn res nultius, en dus aan geenen eigendom onderhevig, dat dan ook niet geoorloofd zij, om zulke res facree, zulken onëigendom te veranderen in res religiofe, die eigendom erkennen. — VVie zou de tegenwoordige Reprefentanten, op die gronden , de vrijheid durven toekennen , om iet , hetwelk de voorige Reprefentanten der Natie, als Adminifirateurs, nooit gedacht hebben te doen, thands te doen ? Doch ook ontken ik, dat de tegenwoordige Reprefentanten dit gedaan hebben of hebben willen doen, enz." Het gedeeld ijk Negatieve, hetwelk de Steller van het Request aanvoert , is; dat de-Geestlijke Goederen Nationaal verklaard zijn, niet, omdat ze nu der Natie in eigendom roekomen. Dit verklaart onze Schrijver te recht voor eene tegenftrijdigheid. „ De vraag is : als de Geestlijke Goederen de Natie niet toekomen , wien komen zij dan toe? Zij moeten toch nu eenen eigenaar hebben. En komen zij der Natie niet toe, hoe kunnen dan de Reprefentanten der Natie daar op hertelling maken ? Eén van beiden is toch waar; zij komen de Natie toe, en de Reprefentanten kunnen 'er over befchikken. Of, zij komen de Natie niet toe; dan zijn ze ook geene Nationale Goederen; dan zijn ze verkeerd Nationaal ver-, klaard; en de Reprefentanten, als zoodanig, kunnen 'er dan niet over befchikken." „ Ik omhels het eerfte; maar wat nu de Steller ? Dit laat  OP HET REQUEST DER R00MSC[1GEZINDEIÏ. &49 laat ik aan Hem. Hij kan toch niet ftellen, dat zij aan de" Room fche Ledematen, 't zij enkele, 't zij in t gemeen , moeten toekomen. Die Ledematen zijn geene Geestlijken; zij zijn geen Geestlijke Gedichten ; die Gedichten zijn vernietigd, aan wien zij alleen, en niet aan de Geestlijken , en nog mrfcder aan de Leeken behoor- ^"'Als de Steller verder zegt, dat de Geestlijke Goederen niet verklaard zijn Nationaal, omdat ze de Natie onder zich, als eigen, zoude verdoelen; zoo ftem ik hem dit volkomen toe.. Ja maar! zegt eindelijk de Steller , zii zijn Nationaal verklaard , omdat derzelver vruchten ten nutte der Natie zouden verftrekken. En hier m ben ik het met den" Steller volkomen eens. Dit heb ik boven in 't breede bewezen. En 't is alleen in de toepasfing van dat algemeene beginfel, dat ik van hem verfchil. Fn hier'mede ftapt de ongenoemde Schrijver van dit zonderlinge Request af; en befluit, dat de Steller mets bewezen heeft van hetgene hij aannam te bewijzen. Doch, dewijl hij de Nationaal-verklaring der Geestlijke Goederen, reeds vroeger van den eerften oorfprong der vrije Republiek afleidt, overziet hij nog ééne vraag, of dit'niet regelrecht aanloopt tegen de Staatsregeling, met name tegen het IVde Additionele Artijkel , en of hii daarmede niet de Ontwerpers van de tegenwoordige Staatsregeling ingewikkeld befchuldigt, of van Onoplettendheid of van onkunde; en dat midsdien de Natie hierdoor in eenen verkeerden waan gebragt is, dat deze Goederen nu eerst Nationaal zijn geworden, en zij daardoor bevoegd is geraakt , om die-Goederen door hare Reprefentanten tot andere einden te fchikken, dan waartoe zii , zoo lang de Republiek geftaan heeft , geftrekt hebben? , 1- U a * Met de oplosfmg , en beandwoording dezer bedenking wordt dit Stuk befloten , door aan te merken, dat het IVde Addit. Artiikel opzetlijk eene claufule is bijgevoegd: Blijvende nogthands onverlet de Aanfpraak, welke eenig Lichaam of Gemeente daar op mogt maken , die van de oplettendheid en fchrandere huiverigheid der Ontwerpers getuigt, om in eene zoo gewigtige zaak niet dan met de uiterfte omzichtigheid te werk te gaan. „ Indien de Gg. Goederen niet reeds vroeger, " zegt hij, Bladz. 99, „ Nationaal verklaard waren dan was daar op nu geene Aanfpraak. Indien zij niet. reeds te ■■ * Q 5 voo-  S$0 t. P., aanmerkingen ÖP het request, enz'. vooren, van wegen de Natie, tot zekere einden waren aangelegd, dan was op die einden nu geene Aanfpraak: Maaririnj op beiden! 5 E11 offchoon het waar is, dat tegenwoordig de Kerk en baar beheer van den Staat is afgefcheiden, zoo neemt dit de aanfpraak niet weg, of geeft daarom op zichzeive gene bevoegdheid, om van hetgene éénmaal door de Natie, of van wegens de Natie door de Befluurers , als de eertijds erkende Reprefentanten der Natie , tèn aanzien van het gebruik en genot van Fondfen uit die Geestlijke Goederen , wettig en plegtig mogt zijn toegewezen, cn tot vaste einden verordend, daar van, op nieuw , en tot andere einden te disponeeren. En , in alle gevallen, bij twijfeling, oordeelt de Schrijver , dat de weg van rechten behoore open te Haan , welken hij. insgelijks aanwijst, dat daardoor niet bedoeld is afgefneden te worden , dat 'er geëischt wordt, dat de Aanfpraak , met de nodige bewijzen aan het Vertegenwoordigend Lichaam , ter beflisflng moet ingeleverd worden. Zie daar Lezer! de beloofde Schets van een Werk , hetwelk zoo befcheiden als doorwrocht gefchreven is, cn in de daad geoordeeld moet worden te voldoen aan het gewigtig oogmerk van den Schrijver, tc ftrekken tot meerdere zachtzinnigheid onder de twistende partijen , en tot bedaarder overweging van den twist over de Geestlijke Goederen en derzelver gebruik en genot zelven. Waartoe wij het ten fterklle aanprijzen. Agter aan zijn gevoegd twee Bijlagen: A. Het Request ten behoeve der Roomschgezinden, hetwelk hier onderzocht is, zelf woordelijk; en B. Een Bevel van Keizer kar el omtrend de Geestlijke Goederen van den 4den December, 1515. Bijdragen betrekkelijk den ftaat en de verbetering van het Schoolwezen in het Bataafsch Gemeenebest. Eerfte en Tweede Stuk. Tc Leijden, bij D. du Mortier en Zoon,' 1800. Te famen 256 Bladz. In OStavo. De prijs van ieder Stukjen is f: - 10 - : Hoe zeer ook de oppervlakkigfte befchouwing en de algemeene dagelijkfche ondervinding elk, die maar eenigzins nadenkt, over hetgene hij voor oogen ziet, den gewigtigen invloed .eener goede en doelmatige volv. ming  BIJDRAGEN BETREKLIJ IC DEN STAAT, ENZ. 251 miiig van de Jeugd, op de befchaving, verbetering en het geluk der Burgerlijke Maatfchappij moesten leeren, ja hem doen gevoelen , dat , zonder de eerfte, alles , wat men , ook met den besten wil en ftandvastigften ijver , ten aanzien van de laatfte mogt ondernemen , zo niet geheel vruchtloos , ten minfte van weinig gevolg ware, fchijnt men, over het algemeen, eerst federt weinige jaren, en wel voornaamlijk fints het jaar 1795» 'er in ons Vaderland ernftig op bedacht te zijn geweest, om van die opmerking eene behoorlijke toepasfing te maken. Immers, toen men in het nabuurig Duitschland. reeds lange allerlei verbeteringen in de opvoeding der Jeugd en de inrichting der Schooien daarftelde, — daarftcldc zelfs op hoog Gezag, lag Neêrland, ten dien aanzien, nog in eenen doodlijken ftaap verzonken. Het is waar, 'er werden hier en daar wel Burgers gevonden, die op deze zaak doordachten ; gaarne verbeteringen bewerken cn bevorderen wilden, ja hier en daar zelfs daadlijk proeven ten dien einde namen; het is waar, 'er ontftond eene Maatfchappij tot Nut van U Algemeen , die, opgericht met het edel doel, om den gemeenen man aan het lezen en denken te helpen , te befchaven en tot het edelfte geluk , dat naamlijk, hetwelk door de beoefening der deugd verkregen wordt, op te leiden , wel ras begreep, dat zij, zou zij eenigzins flagen „ zich tot de Jeugd wenden' moest, en dus Boekjens voor deze, voor de Schooien, voor de Schoolleeraars en Opvoeders deed vervaardigen niet alleen, maar ook hier en daar bijzondere Schooien, veel beter dan de gewoone ingericht, oprichtte: dan , wat was dit, in betrekking tot het algemeen j, tot de gantfche Republiek befchouwd ? met hoe vele zwarigheden hadden die edelmoedige menfcher.vrienden niet te worftelen ! Hoe vele bcletfelen werden hen zelfs niet door een foortgelijk hoog gezag , als , in andere Landftrcken, eene betere leerwijze voor dc Jeugd en in de Schooien bevorderde, in den weg gefteld! Waar werden hunne raadwagen gevolgd, hunne Schoolfchriften in publieke Schooien gebruikt ? Ja moest die Maatfchappij niet enkel als oogluikende beftaan en werken ? i Met de verandering van het Beftuur echter in 't jaar 1795, begon ook hierömtrend eene gezegende ommekeer yan zaken plaats te grijpen. De voornoemde Maatfchappij kon nu niet alleen vrijer werken en hare werkzaam- he-?  25a BIJDRAGEN BETR.EKLIJK B8tï STAAT heden meer uitbreiden, maar de Nationale Opvoeding werd ook een belangrijk onderwerp voor de beraadflagingen der Volks-Vertegenwoordigers. Eerlang bekwam men eene Staatsregeling in ons Vaderland, in welke die Nationale Opvoeding, met dc verbetering van het Schoolwezen , eene voorname plaats bellaat. 'Er werd zelfs een bijzonder Agent voor dit vak benoemd, en hem in last gegeven, om uitgewerkte voorftellen ter algemeene verbetering der Schooien te doen; en het was de waardige van der palm, die, terwijl hij naauwkeurig overal den Haat van de Schooien deed opnemen , en zorge droeg, dat voorëerst alom, door daartoe bijzonder gcqualihccerde perfonen, een doelmatig Examen aan de Schoolmeesters werd afgenomen, welken naar eenen post dongen of eene School oprichten wilden, van het begin zijns Agcntfchaps af tot vóór eenige maanden , met allen ijver werkte aan een algemeen Plan, betreffende de tockomftige inrichting en noodzaaklijke verbetering van het Schoolwezen , dat hij onlangs , in den vorm eener Memorie , bij het Uitvoerend Bewind inleverde , en hetwelk wij , daar het mede in het Werk voorkomt, dat wij onzen Lezeren thands aankondigen, ftraks van nader bij zullen befchouwen. Bij deze gantsch nieuwe inrichting van zaken voor Jeugd en Schooien, nog vreemd voor de meeste Onderwijzers cn Schoolleeraars, was zeker een Gefchrift, dat hen hiermede nader bekend maakte , hun hulpmiddelen aanwees, om ze geleidlijk te volgen , hen de voordeelen dier inrichtingen deed zien , om hun hart te winnen, en, door hen telkens de voordgangen dier verbeteringen te verhalen, hunne nieuwsgierigheid voldeed, en hunnen na-ijver opwekte, eene zeer begeerlijke zaak, ja eene dringende behoefte , met één woord , iet van 'zulk een aanbeveling en gewigt, dat 'er de volkomene bereiking des verheven doels, van alle die nuttige fchikkingen , bevelen en verordeningen , grootlijks van afhangt. Ook dit, wat men mede in Duitschland reeds lange begrepen had, getuige de uitgave van verfcheidene zoodanige Tijdfchriften , als fröbings Deutfcher Schuil freund, cn meer anderen , ontglipte even zoo min de aandacht van den Agent der Nationale Opvoeding, als die van nog een ander man, zeer wel bij ons bekend, en, door zijne andere uitgegevenc Werken, waar oude? ook  tN DE VER BETERING VAK HET SCHOOLWEZEN. 253 i ... ,u tanaA iri ons Vaderland beroemd. De ^^ofe^»S.^S-md. en goedkeuring van , den^^acluenswaariigen van der palm, een 1 ydkhnft ïamen^Senai, dat juist aan dit oogmerk zou bindwoorden, en dat zoo veel te ^^fSffs^jK A«rcnt bii publieke Advertentie, verklaaidheelt, dat nijaiic belS en'S ftukken-, op de lagere Schoojenbetreklyk, die hii voor het Publiek van belang oordeelt , in liet tSveplIarfèn zal, en waarvan wij thands de twee Eerfte S?uklens voor ons hebben , terwijl de Uitgevers , d. du mor tier en Zoon, die zich, door de uitgave van eene meni-te goede Schriften , bijzonderlijk ten nutte ^ SB Schooien en Opvoeding , reeds zeer veSsS bH het Vaderland gemaakt hebben, ook geensffBen , om de hand te lcenen, tot het in.de » wereld bmigen van een zoo nuttig als aangenaam lyd- fcm 'deze algemeene Aanmerkingen zullen wij nu onze Lezers nader met den algemeenen inhoud van de twee Eerite Stukjen* dezes Werks bekend maken, die wij feu einde de Hoofdzaken van des Agents Memorie, vd£ Seltlijk in het Eerfte en gedeeltlijk m het Tweede Stukjen voirkomt , tn eens te kunnen mededeclen , te waarin het onderwijs van de Jeugd a 9 de grondUK wordt vóorgefteld van Nationale zedenhjkheid en welvaart den Schoolmeesteren, het juiste denkbeeld van zoodanig onderricht in bijzonderheden ontwikkeld, hun het -ewigt daarvan op het gemoed gedrukt , een riem onder het hart geftoken, en het aanbelang van hunnen Sst levendig voor oogen gefteld, maar ook desze is moeiSeden niet verzwegen worden; wordende alles SS met eene korte ontvouwing van het doel en den SI dezes gcheelen Tijdfchrifts , die wij woordhik zullen overnemen, daar wij onzen Lezeren niet wel,, korter en duSlijker tevens, 'eenig denkbeeld desaangaande mededeelen kunnen. . „ U , onderwijzers der Jeugd!" zegt de Schrijver , eenige Bijdragen te leveren tot de doelmatige waafl neiniiig van°uw ambt , is de beftemming -van uit  254 bijdragen betreet-ijk den staat „ Werkje, waar van om de drie maanden een Stukje „ van dezelfde grootte als dit, geregeld zal uitgeven „ worden; met voorbehouding echter, om, naai? ver•„ eisch van omftandigheden, dien tijd,te verkorten en „ meer Stukiens dan vier, in één jaar te leveren." ' „ Het eerfte gedeelte zult gij als uw wetboek kunnen „ befchouwen , dat alle voordragten en verordeningen „ van den Agent van de Nationale Opvoeding, het School„ wezen betreffende, zal vervatten , en welken gij al„ leen in dit Tijdfchrift zult kunnen vinden." „ Het volgende zal u de nuttigfte Werkjens, die voor „ u gefchrevcn zijn of gefchreven worden , of eenig,, fins het Schoolonderwijs betreffen, in derzelver waar* de en gebruik, leren kennen." „ Het Mengelwerk zal uwe gedachten bepalen tot zoo„ danige onderwerpen, wier herinnering uw nut en ver„ maak tevens zal bedoelen, en waar onder ook gevon„ den zullen worden, van welken gij op uwe Schoo„ len , voor uwe leerlingen, gebruik zult kunnen ma„ ken. " , „ Het laatfte deel van onzen arbeid zal u met den „ ftaat van het Schoolwezen in deze Republiek, en „ ook in andere landen, benevens alle die bijzonderhe„ den, welken voor u belangrijk kunnen zijn, bekend ,, maken. " • „ Ten Hotte nodigen wij alle brave, verlichte Onder,, wijzers en Vrienden der Jeugd uit, om ons met hun,, ne bijdragen te verëeren , onder zoodanige redelijke „ bepalingen en voorwaarden, als zij van den Uitgever ,, nader kunnen vernemen. " Het eerfte vak wordt, in dit Stukjen, geheel en alleen aangevuld door de eerfte helft der memorie van den Agent van Opvoeding, reeds meermalen genoemd, en welker ontleding wij tot het laatst befparen zullen. In het tweede vak of dat der Boskheöordeelingen komen, na een algemeen beredeneerd overzicht en beöordeeling van dc tot heden uitgegevene fchoolfchriften, die het Voordeel der nieuwen boven de ouden, met gronden geftaafd, doet kennen, terwijl men de gebreken, die 'er nog, ten aanzien der eerstgemeldcn, plaats grijpen, niet verzvyijgt, maar ook de middelen toont, om het gebrekige, en vooral de nog niet genoegzaam bewerkte vakken aan te vullen, grondig bewerkte Recenfiën voor van niemeijers doorwroet gefchrift, in onze taal, door des  en de verbetering van het schoolwezen. z$5 den kundigen j. t. l'ange, op het derde of laatfte Deel na, dat wij eerlang te gemoet zien, vertolkt, onder den Tijtel: Grondheginfelen van de Opvoeding en hei onderwijs, voor Ouders, Leermeesters en Opvoeders, as mede van het Eerfte Deel der Levensgefchiedemsfen roo, ionee Lieden, door den kinderlicvenden rogge bewerkt, en wier voordzetting wij hartlijk verlangen. Ie recht wordt het gewigtig werk van nie.ieijfr, aan het hoofd van alle de andere Gefchnftcn in dit vak, geolaatst, en volkomen verëenigen wij ons met den wensen, door den Recenfent geuit, „ dat 'er tn ons vaderland aezelfchappen van Schoolmeesters mogten worden ge" vormd waar in een Leeraar van den Godsdienst of S' ander gefehikt kundig man zich verledigde, om dit werk " voor hen te verklaren cn regt bruikbaar te maken. Het derde vak of het Mengelwerk bevat voor ditmaal een enkel, maar zeer belangrijk ftuk, zijnde eene Redevoering over de waarde van een Kind, door onzen lchranderen Landgenoot j. de kruijff te Leijden gehouden, op den ik April 1800, ter gelegenheid van liet openbare onderzoek der kinderen, die aldaar, in de Departementsfchool, onderwezen worden. Zeer gepast is dit onderwerp bij zoodanige gelegenheid gekozen, fchoon, geleidelijk en wel beredeneerd is het uitgewerkt, en over den' ftijl van eenen de kruijff behoeven wij geen woord te verliezen. Wij geloven dus zeer gaarne, het «reen ons bericht is, dat deze Redevoering met algemeen genoegen is aangehoord, en twijfelen met, of dezelve lal ook met genoegen gelezen worden, daar zij de plaats ju dit werk geenszins mag onwaardig gekeurd worden. Hier en daarliadden wij wel gaarne een denkbeeld nader ontwikkeld of meer aangedrongen gezien; foms zouden wij 'er nog eene gedachte hebben bijgevoegd: dan dit bewijst alleen, dat elk zijne bijzondere wijze van voorftel heeft, dat in eene Redevoering niet alles kan gezegd worden, en kan geenszins ten betoog van mindere waarde der Redevoering dienen. Wij wenfehen veeleer, dat het daadlijk gezegde overal wel" moge behartigd worden , waarbij Ouders, Schoolmeesters, Opvoeders en -Kinderen niet dan gewinnen zullen. Het vierde vak, eindelijk of de Schoolbertgten, levert ons een verflag nopends de inrichting der Nederduitfche Stads Armen-Schooien binnen Arnfteldam, volgends de Schoolorde, vastgefteld den 7 Febr. 1798, welke inrichting,  •2$6 ÜiJIlJLAGEN BËTREKl.TJK DEN STAAT ting, zoo fchoon en heilzaam, wij, tot befchemiug vari Bertuuren in andere groote en kleine Steden, vooral daar, waar de Burgerij reeds in Wijkvergaderingen voordellen deed tot verbetering van het Schoolwezen, die van de hand gewezen werden , en waar , door deskundigen , plannen werden ingediend, die men zelfs goedkeurde , maar niet volgde, wetifcken moeten, dat ook elders daar gelield ware geworden. Ten beiluite van alles leest men een Bericht van Beftuurers der Departementsfchool te Leijden, aan allen des belang hebbenden, nopends eenen jongeling, door hen bekwaam gemaakt tot onderwijzer der jeugd , cn die thands den eenen of anderen Schoolmeester op een aanzienlijk dorp als Ondermeester zou kunnen dienen. Hiermede van het eerfte Stukjen alltappendc, gaan wij tot het tweede over , alwaar wij, na het Hot der memorie van den Agent voornoemd in het eerfte vak, in het tweede, zeer goede Beöordeelingen vinden van de volgende Gefchriften, als i. de twee eerfte Stukjens van j. m. SCHRöcks Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis , vertaald van wege cn uitgegeven door de Maatfchappij: tot nut van V Algemeen, welk werk, naar waarde, wordt aangeprezen; 2. van eenige kleine gefchriftjens over het leeren lezen zonder het voorafgaand fpellen, uitgegeven door j. p. dellebarre, waarömtrend men, offchoon de zaak zelve goedgekeurd wordt, gewigtige aanmerkingen in het midden gebragt ziet; 3. van" het kort onderwijs in de kennis der Bijbelboeken, gedrukt bij thiem.e te Zutphen, dat met recht afgekeurd, en 4. Van ij. van iiamelsveld'sHlstorischHandboekjen van den Bijbel, dat naar verdienile geroemd wordt; alsmede 5. van het eerfte Deel der Bevensgefchiedenisfen van beroemde kinderen , uit het Fransch van a. f. j. fre* ville , waarömtrend bijkans de zelfde bedenkingen geopperd worden, die wij, bij onze Recenfie van dat Gefchrift (*), hebben geuit. . Het derde vak of Mengelwerk bevat hier drie Stukjens. In het eerfte worden de verdienften der Maatfchappij tot nut van het Algemeen , omtrend het Schoolwezen gefchetst, en bijzonder getoond, welke Schooien door derzelver Departementen opgericht zijn, of op welke anderen de Maatfchappij haren invloed uitoefent. Dit ta- fe* (*) Zie N. Faderl. Bibl. V Deel, ifte Stuk, Bladz. 3».  en de vèreetering van het schoolwezen. •fereel is voor meer volmaking, van tijd tot tijd, vatbaar, wanneer de verlchillende Departementen dier Maatfchappij , volgends de uitnodiging , aan liet einde van dit Stukjen gedaan, den Uitgever zoodanige bijdragen leveren, als, ter bevordering van meer naauwkeurighrid in de opgavë, ën ter aanvulling van het gebrekige, daarin, dienen, kunnen* Dus moeten wij, omtrend de Departementsfchool te Rotterdam, aanmerken, dat het Departement aldaar zes kinderen voor niet in dezelve laat fchool gaan, of voor welken hetzelve betaalt, en dat, hoewel ook ouders, voor betaling, hunne kinderen op die fchool kunnen laten onderwijzen, nogthands zeer velen dit ouderwijs om niet ontvangen, waarvoor de onkosten wor-, den goed gemaakt door edelmoedige deelnemers in dén öf meer portiën van drie guldens, die een fonds opleveren. Ook mogen wij, met zekerheid, berichten, dat Beftuurers dier School bezig zijn met het oprichten eener Leer- en Kweekfchool voor Schoolmeesters, waarïn de nodige lesfen, door deBeftuurers zelven, den Schoolmeester m. mensing en andere deskundige Burgers, om niet, zullen gegeven worden, terwijl de verdere daar op loopende onkosten, deels door het Departement, deels door andere edelmoedige gevers , waarfchijnlijk zullen gevonden worden. Het tweede Stukjen bevat een gewigtig voorftel aan de Onderwijzers der jeugd, vooral in de kleine Steden en ten platten lande, om, ten einde het bij hen heerfchend gebrek aan geld, Om de nodige boeken tot hunne eigene inlichting te kopen, aan tijd, om ze allen te lezeni, en aan kunde, om van het gelezene het rechte gebruik te maken , met elkander gezelfchappen op te richten, die beurtlings aan ieders huis vergaderen en door de Dorpspredikanten beftuurd worden , te famen een Leesgezelschap en Leesbibliotheek vormen, en, op hunne bijëenkomften, over het gelezene zoowel, als wat zij zelven, uit eigene ondervinding hebben opgemerkt, fpreken, hoedanige gezelfchappen ook reeds, aan vele oorden, in Duitschland , federt lange hebben plaats gegrepen. Het derde Stukjen is eene tabèl van verdeeling der lesfen én uuren in eene School van drie klasfen en eenen Leermeester, op verzoek der Maatfchappij: tot nut..van 'f Algemeen, door den Heer jacobi te Kranichfeld ontworpen , en hier aangenomen uit het tijdfehrift : der Deutfche Schulfreundi In het vierde vak of de Schoolberichten, vindt men, nhsu ws vap. BISi,, v. ceel, , nö. 5,. r, «e«s-  258 bijdragen eetreklijk den staat (eensdeels, een bericht nopens de verbeterde inrichting van een fonds, tot onderwijs voor kinderen van minvermogende ouderen, door het Middelburgsch Departement van meergemelde Maatfchappij opgericht, anderdeels een uittrekfel van het Reglement voor de openbare Nederduitfche Schooien te Leijden, betreflende de Schoolorde en het onderwijs, welke beide ftukken eene aandachtige lezing van alle bevorderaars van goede Schooien overWaardig zijn. Het eerfte is met aanmerkingen doormengd, van welken wij , om onzen Lezercn wel bewuste redenen , de volgende overnemen. Nadat, in het bericht van Middelburg, gemeld was, dat, in de tweede klasfe der Schoolkinderen, de Rudimenta der Maatfchappij, en, in de derde klasfe, de Spraakkunst van van bolhuis , tot het onderwijs in de taal gebruikt worden , volgen 'er deze woorden op : ,, Hoe zeer wij dc fchik,, king, om in de tweede klasfe eene Rudimenta, en in „ de derde eene volledige Spraakkunst te gebruiken, ten 3, hoogften goedkeuren, zouden wij echter de twee ge., noemde werkjes daar toe niet durven aanprijzen. Kon men nog eens goedvinden, om uit bolhuis een uit,, trekfel te maken, alleen die eerfte beginfelen vervattende, waar voor kinderen in de tweede klasfe vatbaar ,, zijn, als dan zou men in die klasfe den grondflag leggen, om daar op in de derde te bouwen. Doch ,, de bedoelde Rudimenta kan, onzes inziens, uit hoof',, de van de verfchillcnde gevoelens des ftellers van die van bolhuis, daar toe niet gebezigd worden. Wat „ toch moet een kind van dc zaak zelve, de regels der Spraakkunst, houden, wanneer hij in de derde klasfe 3, ontkeren moet, hetgeen men hem in de tweede opzet3, lijk geleerd heeft? Ook wenschten wij dit Uittrekfel veel korter, dan de bedoelde Rudimenta.'''' Wij komen thands tot onze laatfte bezigheid , eene 'korte ontleding naamlijk der Hoofdzaken, vervat in de meergemelde memorie van den Agent der Nationale Opvoeding aan het Uitvoerend Bewind , betreffende de toekomftige inrichting en noodzaaklijke verbetering van het Schoolwezen, — eene memorie, welke, zoowel uit hoofde der gezonde, diep doordachte denkbeelden, daarin voorkomende , als wegens den Makenden ijver voor verbetering in het Schoolwezen en de gematigde denkwijze des Geëerden Stellers, die 'er allerwegen in doorftralen, algemeen verdient gekend te worden. Dan, bij eene her- haal-  EN DE VERBETERING VAN HET SCIIOOLWEZB-N. 259 haalde lezing van dit doorwrocht ftuk, zien wij, dat de "bewerker zelf ons van alle moeite ontheven heeft, om, de Quintes/èns uit hetzelve te halen, door de beknopte famentrekk'ing van al het voorheen breeder beredeneerde tot een Refultaat, waarmede hij zijne Memorie belluit, zullende wij dus dit kort .begrip van alles, met zijne eigene woorden, overnemen. „ Alöm door de ganfche Republiek zal om niet onder* „ wijs worden gegeven aan de kinderen van behoeftigen, „ welke niet bedeeld worden uit de Armenkas van eenig ,, Kerkgenootfchap , en van minvermogende , welke , „ fchoon geen onderftand uit eenige Armenkas, genie,, tende, nogthans buiten ftaat zijn om een ordentelijk „ fchoolgeld te betalen, en de kosten van dit Nationaal „ onderwijs zullen uit de Nationale Schatkist gedragen „ en gebragt worden onder het respect van het algemeen „ Armbeftuur; wordende mitsdien het Uitvoerend Be,, wind geauthorifeerd, om de noodige orders te ftellen, ,, dat zoo door het oprichten van Nationale Scholen , „ en natiönaliferen van plaatshebbende Armenfcholen , „ als door andere gefchikte middelen, aan dit oogmerk „ ten fpoedigften worde voldaan." „ Op zoodanige plaatfen , waar de inkomften der „ Schoolmeesteren , voortfpruitende uit wekelijkfche , „ maandelijkfche of andere fchoolgcldcn, te gering zijn ,, om aan een bekwaam voorwerp een ordentelijk beftaan „ te verzorgen, zal aan dezelve, bij wijze van traéte„ ment of emolumenten, eene toelage worden geaccor„ deerd , naar mate van het vermogen der respeétive ,, Gemeentens, uit welker kasfen, goederen of inkom„ ften, profluérendc uit plaatfelijke heffingen of belas„ tingen, deze toelagen zoo vér mogelijk zullen moeten „ gevonden worden ; zullende dien ten gevolge , na „ expiratie van zes maanden na de Publicatie dezes, „ ophouden alle betalingen, welke uit 's Lands Geeste„ hjke Comptoiren , Gewestelijke of Kwartierskasfen , „, toebehoord hebbende aan den Vorst van Nasfau, of „ uit eenige 's Lands Comptoiren, hoe ook genaamd, „ aan Dorps- of andere plaatfelijke Schoolmeesters, het „ zij in deze qualiteit, of uit hoofde van kerkelijke be„ dieningen, plagten te gefchieden, met intrekking en ,, vernietiging Van het geftatuëerde bij de Publicatie van „ het Uitvoerend Bewind van den 16. November I799-" „ De Gelden, welke uit de Lands Comptoiren, in R 2 „ bec  g-ÖO BIJDRAGEN BETREKLIJK DEN STAAT het voorig Art. vermeld, voormaals ter bezoldiging ,, van Schoolmeesters, Kosters en Voorzangers werden „ betaald, zullen terftond na het ophouden dier betaling geftort worden in een afzonderlijke kas, onder behee9, ring en adminiftratie van het Uitvoerend Bewind, mits,, gaders jaarlijkfche verantwoording van den Staat der ,, mkomften cn uitgaven aan Commisfarisfen der Natiö■s, nale Rekening. Welke kas den naam van een Schools, fonds zal dragen, en ftrekken: ,, i°. Tot aanmoediging en belooning van verdienfte,, Iijke School-Onderwijzers. " „ 2°. Tot verbetering der inkomften van zoodanige ,, Schoolmeesters, die uit hoofde van den bekrompen ,, finantiëelen toeftand der Gemeentens, geene behoor3, lijke toelage van dezelve kunnen bekomen." ,, 3°. Tot aankweeking en vorming van bekwame Schoolmeesters voor het vervolg." „4°. Tot vinding der onkosten van een geregeld en ,, werkzaam toezicht over den Staat van het openbaar Schoolwezen." „ Wijders zullen 'er, behalvcn de openbare, zoo Na,, tiönale als Gemeentelijke Schoolmeesters, ook bijzondere Scholen mogen opgericht worden in alle plaatfen, waar meer dan één Onderwijzer der Jeugd uit de particuliere Schoolgelden zijn beftaan kan vinden, doch ,' niemand, van de eene of andere Sexe, zal zoodanig ' een bijzonder School, van welk een aart of benaming ook, mogen oprichten, ten zij na alvorens van het Ge, meente- Beftuur eene wettige admisfie te hebben beko" men welke admisfie niet zal mogen verleend worden, dan na behoorlijke getuigfehriften van goed burgerlijk: en zedelük gedrag , ten genoegen van het Gemeente-Be!' ftuür geproduceerd, en voor een gequaliftceerd Colle!' gie een behoorlijk examen afgelegd te hebben, doch *' ook aan de , iri dit examen bekwaam bevonden zijn- de, niet zal mogen geweigerd worden." " Op alle openbare, zoo Gemeentelijke als Nationale 'Scholen, zal eene verbeterde Leermethode worden ïn" o-evoerd, waar aan de Onderwijzers in gemelde Scho" Fen, op verbeurte van hunnen post, zich zullen moe'' ten onderwerpen, achtervolgens een voorfchnft, daar van door het Uitvoerend Bewind zoo fpoedig mogelijk te produceeren, en aan het oordeel van het Vertegenwoordigend Ligchaam te onderwerpen."  EN DE VERBETERING VAN HET SCHOOLWEZEN. ÜÖI De onderwijzers op de openbare Scholen zullen insgelijks gehouden zijn , geen onderwijs te geven uit andere Schoolboeken, dan die aan hun ten dien emde " zullen worden voorgefchreven of vrijgelaten; wordende. " aan het Uitvoerend Bewind aanbevolen, om een vol" ledig ftel clasfike Onderwijs - boeken, bevattende de voorname gronden, van al het geen op een wel ingericht School behoort onderwezen te worden, te doen . vervaardigen, en wijders een lijst te doen opmaken van zodanige andere Schoolboeken , als buiten cn. " behalven de ftraks gemelde op de openbare Scholen. " zullen mogen gebezigd worden." " Zoo ras, al verder, het Schoolfonds, hier boven "emeld , tot ftand zal gekomen zijn, zullen de meest " efficacieufe middelen aangewend worden , tot aankwec" kin» en vorming van bekwame Schoolleeraars , zoo " door het oprichten van een Inftituut , en het. geven " van openbaar en bijzonder onderwijs in alle kundig" heden, welke tot liet behoorlijk waarnemen van dien V ^ewigtigen post verëischt worden , als door het uitlooven van aanmoedigingen en pramiën ; tot welt " alles zoodanig een gedeelte der inkomften van het Z Schoolfonds zal worden afgezonderd als de overige. ,, noodzakelijke uitgaven, waar toe hetzelve beftemd is» I! Hechts eenigermate dulden." „ Met betrekking tot het toezicht over alle openbaie, , Scholen, zal hetzelve in ieder Departement worden toevertrouwd, aan een Departementaal Schoolbejtuur„ " beftaande, naar de locale gefteldheid der Departemen" ten waar van de beoordeeling aan het Uitvoerend " Bewind wordt overgelaten, uit niet minder dan drie ^ " en niet meer dan vijf perfoonen , welke onder zich ieder Departement in even zoo vele Schooldiftricten, V- zuuen Verdeelcn, en elk in één dier diftriften, onder " den titel van School-Opzieners, het geheel bijzonder " toezicht over den ftaat der openbare Scholen voor " hunne rekening hebben, verpligt zijn voor de nakomino- der gearresteerde wetten te waken, den bcliooi" meesteren tot raad en hulp te verftrekken, alle ver*' beteringen traps-wijze in te voeren, viermalen in ebc " iaar alle de openbare Scholen te bezoeken, en voorts Z in het gemeen het nut en het belang van het SchoolZ wezen op alle mogelijke wijzen te behartigen , alles % R 3 vol-  fifj2 BIJDRAGEN EETRERLIJK. DEN STAAT volgens fpeciale Inftruéfie, deswegens door het Uits, voerend Bewind aan hun vóór te 1'chrijven." „ Deze Schoolopzieners, ieder vierendeeljaarS bijëen,, komende, zuilen uitmaken het Departementaal School„ beftuur , in deze bijcenkomften derzelver gemaakte ,, fchikkingen en waarnemingen elkander onderling mea, dedeelen, raadplegen over het belang der Scholen, en „ over alle zaken , waar in hun advis of informatiën „ begeerd worden, de examina houden over de in dien ,, tusfehentijd aangcftelde openbare Schoolmeesters , en ,, van al het merkwaardige nopens den ftaat der Scho„ len aan het Agentfchap van Nationale Opvoeding een 3, behoorlijk verflag mededeelen." Ieder dezer School-opzieners zal als een defroije„ ment vóór reiskosten, tijdverlies , arbeid en fchrijf5, loonen genieten eene fom van ƒ600: - in het jaar, 3, zonder iets verder in rekening te mogen brengen, 9, behalven alleen de porten der brieven , bij hen in hunne qualiteit ontvangen, waar van zii eene gefpes, cificeerde declaratie geregtigd zullen zijn alle drie s, maanden in te leveren." ,, Wijders zal elk der acht Departementale Schoolbe5, ftuuren jaarlijks één zijner leden zenden naar de refi„ dentie, oin met den Agent der Nationale Opvoeding „ te raadplegen en te overleggen alle pointen, welke 5, betrekking hebben tot het onderwijs der jeugd en 3, belang der Scholen, in deszelfs geheelen omvang; 5, welke bijéénkomst niet langer zal mogen duuren dan 3, ééne week, en de daar toe afgezonden School-opzie3, ners, geduurende dien tijd, genieten een defroijement 3, van ƒ7:- daags, mitsgaders dertig duivers rèiskos3, ten voor ieder uur afftands van de plaats hunner woning. " „ De onkosten van dit Departementaal School -toe3, zicht, zullen betaald worden uit het Schoolfonds , „ doch, ten einde deze hoogst gewigtige zaak aan geene 3, vertraging zij onderworpen , zal het Uitvoerend Be3, wind worden gcauthorifeerd, om terftond na het onts, vangen van dit befluit, over te gaan tot het aanftel- len der Departementale Schoolbeftuuren, op den voet 3, als in dezen verm Jid, en om de tractementen en de„ froijementen der School-opzieners , zoo lang het it Schoolfonds nog niet in wezen zal zijn, provifioneel „ en  EN DE VERBETERING VAN HET SCHOOLWEZEN. 23 en bij wijze van voorfchot, uit de Nationale Schat- " ^Met SSÜSfe toezicht over de bijzondere Scho* ïen zullen de Gemeente.beftuuren, binnen welke de" zeh'e vvorden gevonden, ten fpoedigften moeten aan98 SenTen Plaltfelijk Schoolbefiuur, befaandcsmtmet. , minder dan drie perfooneii, van welker aanftelling, 3 veranderingen in .deze Collegiën voorn lende , ', aan den Agent der Nationale Opvoeding zal moeten kennis scgcven worden." ' " Deze pfaatfelijke Sclioolbeftuuren inzonderheid zul„ïen hebben zorg te dragen, dat binnen derzelver Gcmeente geene bijzondere Scholen worden opgericht, ;•' dan op bekomen admisfie der Gemeente-Beftuuren , en na voldaan te hebben aan de voorwaarden daar toe " verèisSt- gelijk dezelve uit dien hoofde, door den " Agent der Nationale Opvoeding, na bekomen kennis van derzelver aanftelling, en van de perfoonen, waar " uit zij zijn gecompoiéerd, fpeciaal zullen worden ge',: quafiiiceerd tot het afnemen of ten hunnen overftaan ' doen afnemen, der Examens van de bijzondere SchoolH meesters en Schoolhouderesfen , binnen hunne Ge- " TDeSve zullen verpligt zijn, om alle middelen van overtuiging en aanmoediging aan te wenden, ter ver" blS van het bijzonder onderwijs en wering der " mSruiken, uit onkunde of vooroordeel gefproten, " Si om het gebruik van fchadelijke of verboden Schoolboeken, door tusfehenkomst van het Burgerlijk Le" ftuur, krachtdadiglijk te beletten." " Dezelve zullen tweemaal des jaars een beknopt ver-. 'fla* van den Staat van het bijzonder Schoolwezen, '! onder derzelver toezicht ftaande, zenden aan den De; partementalen School-Opziener van het Diftncl, waa onder elk derzelven behoort, ten einde door dezen " bij het Agentfchap der Nationale Opvoeding te wor" den ingevend; terwijl voorts de goede verftandhou" dhr*, en het gemeenschappelijk overleg tusichen de " Departementale en Plaatfelijke Schoolbeftuuren, door „ alle gefchikte middelen, zal behooren aangekweekt en L bevorderd te worden." .. „ De aanftelling eindelijk van openbare Onderwijzers 'op de Nationale en Gemeentelijke Scholen /al,_met ' amplificatie en alteratie van het deswegens geftatueerde 5 R, 4. •>■> H  *$$ BIJDRAGEN BETREKLIJK DEN STAAT bij het iode iide en i2de Artikel der Inltruclie voo» " dn" f"??^deT Na"önale Opvoeding, voortaan mpe- ten gefchieden op de navolgende wijze." V Pe Nationale Onderwijzers , welke geheel uit " 5 ~am1s Kasfe worden bezoldigd , zullen derzelver ,, aanftelling ontvangen van het Uitvoerend Bewind, als „ unoeifenende het Opper-Armbeftuur over de Bataaf„ fche Republiek , op voordragt van den Agent der Nationale Opvoeding." „ Deze voordragt zal gefchieden uit eene nominatie " m\ Personen, te forméren door het Departemen,, taal Sclioolbeftuur , hetwelk , des nodig , daar toe „ buitengewoon bijéénkomt." u ^-)eT5tric genomineerde perfoonen zullen alvorens door. ,, het Departementaal Sclioolbeftuur moeten geëxami„ neerd zijn, en bij de nominatie overlegd worden °e„ tuigfchrïften van derzelver bijzondere en relativc be,, kwaambeid : voor welk Examen door de niet verko„ renen niets , doch door den eventueel aangeftelden ,, Onuerwijzer betaald zal worden ƒ 14 ; - en ingeval van buitengewone bijéénkomst ƒ ai : - ". „ De Gemeentelijke Onderwijzers zullen tot dien post verkozen of gedispiciëerd worden door het Plaatfelijk ,, Gemeente-beftuur-, met kennis en overleg van den „ Departementalen School-opziener over het Distriét waar toe zoodanige Gemeente behoort." * ,, De verkozen of gedispiciëerde Perfoou , zal in de ,, eerstvolgende bijëenkomst van het Departementaal 3, Sclioolbeftuur worden geëxamineerd, en bekwaam be- vonden wordende , geapprobeerd, waar na deszelfs ,, aanftelling, haar volle kracht zal bekomen hebben; zonder dat voortaan eenige approbatie bij liet Depar- tementaal Beftuur meer noo.dig wezen of plaats heb?, ben zal." ,, Voor het ftraks gemelde Examen zal betaald wor,, den. ƒ 7 : - en in geval eene buitengewone bijeenkomst „ van het Departementaal Sclioolbeftuur wordt geëischt ?> ƒ 21 : - ". '1! ,T?n °Pzicnte van plaatfen , waar uit hoofde van ,, bekrompenheid der inkomften als anderfins, geen be3, kwaam Onderwijzer kan gevonden worden, zal eene ,, provifioneele of voorwaardelijke aanftelling en appro„ batic mogen gefchieden. " » m bepalingen, vervat in het 12 Art. der Inftruaie VOOE,  PN BE VERBETERING VAN HET SCHOOLWEZEN. 3Ö5 voor den Agent der Nationale Opvoeding , betreffen, de de vereischte getuigfchriften van goed zedelijk ge" drag en civisme , zullen blijven in derzelver volle kracht, doch met dien verftande: V- i°. Dat een Acte van Burgerfchap voor een genoegzaam bewijs van civisme zal gehouden worden." 2°. Dat de zoodanige , die , of omdat zij den ouderdom van 20 jaren nog niet bereikt hebben , of " nog CTeen tien jaren binnen deze Republiek woonach" tig zijn geweest, geene Acte van Burgerfchap kunnen " vertoonen, hunne aankleving aan 's Lands gevestigde " Regeringsvorm op eene andere wijze, ten genoegen " van het Departementaal Sclioolbeftuur, of van het " Gemeente-Beftuur, zullen moeten bewijzen, en daar " en boven bij de aanvaarding van hunnen post aflegt ',', gen dezelfde verklaring, als tot de Stembevoegdheid wordt verëischt." ,, Geen openbaar School-Onderwijzer, laatftelijk, zal „ 'van deszelfs post kunnen ontzet worden, dan alleen i, wegens pligtverzuim , burgerlijk of zedelijk wange-, „ drag ;. zullende in zoodanig geval, de aanklagte bij „ het Departementaal Schoolbeftuur moeten gefchieden, „ en door hetzelve gebragt worden ter kennis van den „ Agent der Nationale Opvoeding, om na beoordeeling van derzelver gegrondheid finaal te disponéren. " Een Werk , zoo belangrijk , als dat, hetwelk wij thands aangekondigd hebben , verdiende eene breedere ontvouwing, dan gewoonlijk Boekbeöordeelingen uitvallen; men zal ons derhalven, vertrouwen wij, die breed-, vociïgheid niet euvel duiden. Het vermelden van de verder geregeld volgende Stukken, zal veel korter kunnen gefchieden, daar onze Lezers nu de bedoeling en den aanleg van een Tijdfehrift kennen , hetwelk wij hopen en wenfchen , dat tot eenen waaren zegen voor ons Vaderland, voor de Opvoeding der Jeugd, de verbetering der Schooien en de vorming der Schoolmeesters verftrekken mag! NB. Even na het fchrijven dezer Recenfie krijgen wij het bericht, uit eene zekere hand, dat de gemelde zoo belangrijke Memorie van den Agent der Nationale Opvoeding, bij de Eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam in handen eener Commisfie gefield , wek ke, den ioden November laatstleden, een Rapport, in dejaeeste zaken conform de Memorie , heeft ingeleverd , R 5 bin-.  a65 c. van der aa , request omme rappel van ban, binnen kort het onderwerp van deliberatie Rij voornoemde Vergadering zal -worden , en dus misfchien reeds vóór het afdrukken dezer , haar volkomen beüV hebben.' Request omme Rappel van ban , benevens eene Memorie Adfiru&if. Opgejielden overgegeven aan het Wetgeevend Lichaam des Bataaffchen Volks door cornelis van der aa, weleer Boekverkoper te Haarlem: voorzien met eenige ophelderende Aanmerkingen en nodige Bijlaagen, betreklij'k de gevoerde Procedure, en het driejaarig conjinement. Te Utrecht , bij C. van der Aa , 1800. XII en 79 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is f: - 12 - ; "TYezc Tijtel onderricht den Lezer genoegzaam van den ■»--' inhoud van dit Stukjen. In de Memorie Adjlructif worden, „ het geval, 't welk men tot oorzaak van zijn „ ongeluk gemaakt heeft (zoo als v. d. aa zich uitdrukt) „ en de fataalc gevolgen, die het zelve voor hem en ,, zijn huisgezin had" opgegeven. — Dit beftond in het verkopen van.drie Exemplaren van zeker Stukjen, getijteld : Iets ter bemoediging van hun, die niet mede gewerkt hebben tot de Revolutie des iaars 1795. — Hier over werd hij ontboden voor het Connnitté van Waakzaamheid , vervolgends crimineel gezet, tot een vijfjarig Confinement en daarop volgend eeuwig bannisfement, veroordeeld; waarvan echter twee jaren vervolgends werden afgenomen. Aan dit alles fchrijft v. d. aa, de geheele ruïne van zijn' Winkel en affaire toe. Hij geeft daarop ten tweede , grieven en bezwaren , ten einde den Wetgever te bewegen, tot opheffing van zijn Bannisfement. Rechterlijke daden te beöordeelen behoort niet tot onze taak. — Met de opgave van den inhoud , hebben wij dus genoeg gedaan. Alleen kunnen wij 'er bijvoegen , dat, bijaldien in alles de waarheid is in acht genomen , wij den Schrijver juist van geene onbefcheidenheid kunnen befchiildigen , hoewel men duidelijk genoeg kan ontdekken , hoe grievend de handelwijze omtrend hem gehouden , voor hem geweest zij. — Raad  raad aan den gemeenen man, enz. «6? Raad aan den Gemeenen Man , bevattende de middelen, om in deze verbazend duure en werklooze tijden, tijden van veelvouwigen tegenfpoed, goedkoop en gezond te loeven, door een vriend van zijn Vaderland. Alom te bekomen. 16 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 2 - : Die raad mag welmeenend zijn, zij zal niet voldoende bevonden worden. — Sommige middelen zijn onüitvoerlijk, andere zullen aan het oogmerk niet beandwoorden, en die nog gefehikt en goed zijn, kan men niet, als nieuw befchouwen: zie hier eenige : — in plaats van driemaal daags te eeten , te weten , 's morgens, 's middags en 's avonds, wil hij, dat men 's morgens ten zes, ten zeven, ten negen, en ten elf uuren, telkens voor één duit Bollen nuttige, — met een weinig Roggenbrood , omdat men alsdan ten twaalf uuren aan tafel komende , zooveel honger niet zal hebben , als wanneer men ten zes uuren 's morgens die geheele quan- titeit heeft opgegeten. Aardappelen moeten onge- fchraapt en ongefchild, flegts afgeboend, en dan, niet gekookt, maar.gebraden in het vuur of asch, worden opgedischt. In plaats van een gaaf ftuk vleesch, moet men beentjens, affnijdfel en afval koopen, hetzelve kooken, in dat nat eenige Bollen brood opkooken, enz. — Een Osfenhals, een ouden Haan, Gort, in plaats van Brood voor het morgen ontbijt — en dergelijke raadgevingen meer, maken den inhoud uit van dit overbodig gefchrijf, hetwelk reeds bij den aanleg tot misdruk fchijnt beftemd te zijn. — A B C en Leesboekje , of aanwijzing om op de nattiurlijkfte wijze het lezen te leeren. Naar V Hoogduitsch van c. g. salzmann. Tweede Stukje. Met Platen. Te Arnfteldam , bij J. van der Heij, 1800. 92 Bladz. In Oclavo. De prijs is f: - 12 - : Dit Stukjen bevat niets anders dan eenige korte opftellen, met onderfcheidene foorten van letteren gedrukt , om den kinderen tot oefening in het lezen te verftrekken. Onder deze Opftdlen zijn de drie eerften van salzmann; hebbende de Vertaler de overigen van Salzmann agtergelaten , omdat dezelven uit anderen Schrij-  2<)t C. O. SALZMANN, ABC EN LEESBOEKJEN, ENZ. Schrijvers overgenomen, en reeds in onze t3al voorbanden zijn Daarentegen heefc hij eenige opftellen daar bij «evoeo-d, opdac dezelven met de voorgemelde te famen een beknopt Boekdeeltien'' van gelijke grootte als het eerfte zouden uitmaken. Zestien CK ftellen worden in dit Stukjen gevonden, hebbende tot Onderwerpen: t. De jonge Katten. Een Gefprek 2 j}e Haagdis. 3. De Kievit. 4. De Bemoeial. 5. De io;ige MuTcben 6. De Verjaring. 7. De Natuur. 8. De drie Rijken der Natuur' o. Over het Rijk der Dieren. ;o. Over het Rij Ir der Planten" 11. Over het Rijk der Delfftoffen. 12. Over de Zon. 13. (Ver fiog op de Zedekunde. De Vertaler heeft in het gebruiken van één en meer fijlhige woorden, en in de keuze van verfchillende foorten van Druk. letteren hetzelfde voetfpoor gevolgd, da sai.zmann in zijn Eerde Stukjen, waarvan wij reeds met lof gewaagd hebben (*ƒ, aangewezen heeft. Dit Stukjen maakt met het voorige een fchoon* geheel uit, en kan niet misfen voor onze Bataaffche jeugd tot een wezenlijk nut te verftrekken. (O Zie N. Vaderl. W(, II Dssl, ijle Stuk, Bladz. 717. Inftruaion complete de la Dèclinaifon & Conjugaifon Ftangaife. Dat is: Volkomen Onderwijs der Franfche Declinatie en Conjugatie , ef de Buiging der Naam-en IVerkwoorden , met een Tafel der naamvallige bepaalde en onbepaalde PVoordlidjes, en een Tafel der regelmaatige en onregelmaatige IVerkwoorden en Id^ijze, van hunne afkomst cn (hunnen) uitgang, de klinkletters, de uitjpraak der klinkletters, de tweeklanken, de uitjpraak der tweeklanken en de geluidtekens. Doof een Beminnaar der Franfche Taal. Te Arnfteldam , bij C. Groenewoud , 1800. 36" Bladz. In gr. 120. De prijs is f : - 4 - : TVj a eene aandachtige lezing van dit Boekjen vinden wij in hetX> zelve niets, dat niet bij andere Schrijvers van Rudimenta der Franfche Taaie, beter, vollediger en duidelijker is vuorge' dragen. In het bijzonder hebben wij in dit Boekjen bijna overal «je klaarfte Wijken aangetroffen, dat de Schrijver, die, genoeg, zaam alleen door dcclineeren en conjugeeren , anderen in de Franfche Taal wil onderwijzen, in dé Nerierduitfche Taal nog zoodanig onkundig fchijnt te zijn, dat hij in de fpelling ierzelve; niet alleen de lompfte fouten begaat, maar zelfs 4e naamvallen daarin niet weet te onderfcheiden. De Franfche fpelling is mede vrij flordig, en met febrijf- of drjik-  • jnstructIon complete de la décllnaison, enz. a69 wooïn o ' hoogst noodzaaklijk om de Franfche Taaie gronXtleere vetllafn, is in dit gamfche Boekjen geene enkele letterte vinden. Wij zwijgen van vele andere gronden, die lot Ë leeren eenér Taaie onontbeerlijk zijn; zoodat wij met reden Anr„7r loorfoeUen, dat dit Boekjen eenmaal, moogli]k binnen £t het S zai1 ondergaan van tot Scheurpapier gebru.kt te worden. ■p ..„oENrs 0f de fchoone onbekende. Uit kct Enl*i*c>i«ï « "aoo». ««{.«.o». TeZurphen bij H. is f i - 8 ■ : Ach wii onwlukkiee Recenfcncen! hoe gantfch gelijk is ons lotandat eener menigte wereldburgertjens! Eenig voor* werp behaagS voor het oog, veel goeds en a.ngen.ami betoven e biedt zien aan. Een gretigen aanval doen ») op het«we 'maken 'er zich meester van, in de verwachting van ± SeTitaSt a genoegen te zullen taaken. hetwelk z,;|,. u de SöriS d hunner verbeeldinge , door een vergrootglas bafchoSn, en hoe droevig valt, menigmalen, het genot b de verwachtina af! Hoe vermeerdert hunne taart, terwijl zn bi] de SSaSden , die hen kwelden , met eene verzachtende 5 3 geftreeld hadden I Zoo g.» het ons Recenfenten ook Geroepen als wij zijn, onder de menigte Boeken welker beöorieeling wij ter take nemen, niet weinigen te doorfnuffeien, S e de möefte daar aan hefteed , met verdriet beloonen, verbeu„ ïo's telkens, wanneer, onder den flapel. door onzen Uhgever ons toegezonden, een Tijtel ons in de oogen val die eeneTrn?ename leftnure belooft. Helaas! ook hier is ijdelheid, SënrftS en kwelling van geest 1 Zoo ging he.: on. b>, de ontvangst, onder en na de lezing, van dezen Roman. Vooie.rst wordt deHhtorie de Heldinne des werks flegts gebrektg ver. baad 'Immers menig eene g«Ping daarï,,.opengelaten .welke de Lezer zelf moet aanvullen; gapingen, intusfchen , zoo belangn k d een groot deel harer vroegere wedervaringen m Ame ka hare vlugt van daar, en eenige andere gebeurenisfen, Skend b! ven SQok ^^''Tttk^'Z bedrijven niet met die uitvoerigheid verhaald, dat zij tot dieper  *"0 RQEINSüN , JULIA ST. LAtTRENeE. overige . hier vermelde perfbnen in voegzame evenr-dtehrf.» Haan. Lu wat kenmerkt het meerendeel Z .eve!,redigrieTd Ondengdeo, rnee^l van de £S^Jm^\^^ zonder in hare bedrijvers eenl/wnT,™ ij.1"0"' d,e' een verachtlijk en onedel harf l nldei V^T' f8" nog, dat de voordragt, ftijl en taal ver"? van iLre^y- *°m mets bijdragen, om de lezing te v 5e LT rfl Z'JD' T terwijl in onze taal verfcheidene ft^ ^ en nutte Romans voorhanden zijn , zou de Vernier / i^ «n Engeland ha.lden gelaten. J 'A Sf' UüRENC! Kraspoekol; of de Slavernii CFm t»&r,.i j -7 j Neirlauds Bdiën) door d va v m . afer^el der Zeden van ha m nn i r J aot'rJ>- varv hügündorp. Te Delft hffi ^f1™"' ,800. ,08 Bladz. Jn QZavo. De prijs D^T^''^ Cwant met dien naam beftempelt de Schrii- edoi ff f6' WaS' om * Ing^etenen van Oost-Ind èn te aoen befeffen het kwaad, door hun, en vooral door de W wen, bedreven, m de harde behandeling der Slaven. ko^^o^nelr. 5l "* * lDh0Ud ™ * S<^ •»«". ™™„EDrtN0 ~~ °PPerl«>opman te Bitavia, had bij zich in woonen eene zuster, met naarne kïiaspoekol aan welkf. m; het hmsbeftunr had toebetrouwd, doch wier wre'ede eri oïa te 55ïï o'oTdT , VerfChildce, VSn Zii° g^daartigSaktêrrw ? om zij ook de Slaven en Slavinnen op het ftrenest bc-hand*m* Hoewel meermalen daarö.er door haren broeder^onderhouder was zi, geenszins daarvan terug te houden; hetwelk da, tot velé oneemgheder. aanleiding gaf; die eens, bij g^egenEid £ ' ,'',faet kaStijden der S,aven' Wenen belden Uai verlïe in' bele"e' Z°° h00g lieP' dat zii"e *Wr het huis w?ar zlf h^irr rf^ zi'ne ge'^n, betrok, al. S f • /p,]C' de zelfde wreedheden, omtrend hare eigen Slaven, uitoefende; tot dat één derzelven in woede on" ftoken haar eene doodlijke wonde toebragt. _ Dit Kt haar nog vóór haren dood, tot inkeer, zoodat zij. zoo veel S kon Sedln'tïht rvïrgS„ndelden' * ^ °" min-  g. VAN HOGENDORP, KRASPOEKOL. 871 mindere Ambtenaren aan de aanzienlijken, ten duidelijkfle, afSS. » tevens eene fchets geeft, van de levenswijze m Ind.en. Wii hebben, wel is waar, het voornoemde Zedenhjke Verhaal van den Ouden hoce««oRp niet gezien, doeh wij geloven zeer gaarn. dat deze Gefchiedenis belang: ijk genoeg za gevvees Sa voor de Ingezetenen. Doch iet anders is eer'Zedenkundig Verhaal, iet anders een Zedenkundig TooneeUluk. Tot het laatfte behoort vee! meer, dan tot het eerfte. Wij twijfelen zeer of dit Tooneelftuk zeer veel opgang, hier te lande, zal maken. Het interesfeert, in de daad, niet genoeg; — 'er heencht geene genoegzame verfcbeidenheid in; - en de ontwikkeling >* on. vol'ediz. - Tjampakka (om flegts iet ten voorbedde aan te halen ^ wordt wel beloond voor geleden mishandelingen , doei de Lezer die eerst voor den verwoeden Slaaf, die zijne Mees. tcresfe de doodlijke wonde toebragt, is ingenomen, wordt ia het onzekere gelaten omtrend zijn lot, of moet ten minfte duchten dat ook hij den dood moet ondergaan, en van zijne door hem zoo teder beminde, doch door kraspoekol mishandelde FHiMDA, zal worden afgefcheurd. — Op taal en ftijl zouden wij nog veel te zeggen hebben; doch wij zullen hierbij niet breeder ftilftaan. Galora van Venetiën. Treurfpel tn vt,f B^iJWh (naa*--) het lloogduitsch van t. b. berger. Te Amlieldam, bij G. Roos, 1799' US Bladz. In 03avo. De prtjs ts ƒ : - 12 - : Werden w'd ooit met Tooneelftukken overladen, het was zeker in de laatfte jaren der agttiende Eeuw , die wi] dus wel met het zelfde recht de Tooneel - Eeuw zouden kunnen noemen, als zeker Fransch Dichter dezelve met den naam van pa. pieren-Eeuw beftempeid heeft. Het publiek fchijnt er ook veel fmaak in te vinden, blijkens het vertier, dat Stukjens van dien aart hebben , zonder hetwelk men toch wel ras ophouden zou , ze te drukken. Dat 'er onder het rijp goed ook veel onrijp gevonden wordt, is ligtlijk te begrijpen, en de Beoor. deelaar verheugt zich derhalven telkens, wanneer hem iet van de eerfte foort in handen valt. . ■ Het Treurfpel, dat ons hier aangeboden wordt, is geenszins onder de mmlten te rekenen, en, volgends het Voorbericht des S-hrijvers, op eene waare Gefchiedenis gegrond, die, volgends TiiUANUS, in het midden der Zestiende Eeuw, te Florence is voorgevallen. Zie hier den korten inhoud van hetzelve. Cosmus de Ee-fle, Groot Hertog x.-. Florence, uit het huis van meoicis heeft twee Zconen, johanwes en garoas, van welken de eerfb Kardinaal is, en de laatfte vsrliefd op c al oR a, dochter van agnese. zanetti, eene edele Venetiaanfche vrouw.  272 T. li. BERGER, GALORA VA* VENETIË^ vrouw. De laatje zoekt, uit e!or'>7"fVit u-l de„ Prins en hare dochter tot ftlnd te br ngen ÏÏf^ en, de Kardinaal ,iaar tegen zijn, om „„ T^'oTlZn „1g?n rang i<. Terwijl de Groot Hertog zijn» lundm i ê bezoekt- n„ dus aftuig „ aee£t ÏJJj"s^jaf^T -om den Pnns over te halen, van zich aan galor!^Tüen huwen en is, ten dien einde, van Fenetiê rm FlUn^Z re.sd Naardien de Kardinaal intu dn de Groot. Hertog nog dien zelfden avond zal te huis zijn , terwijl men 4gneses oogmerk ontdekt, en sattelst a dt gelast wordt te liïtT ]ht^v%hmd-r1e'?' ^ agnese en hare dochwr oV LvtT' ^ j 6 T Ukt ' eti toen het ,aatlte "1 bewerk*, flell.gd worden , doorfteekt agnese hare eigene dochter. De Prins hierop woedend zijnde op den Kardinaal, dien hii als de oorzaak van al zijn ongeluk befchouwt , ontmoet hem in een bosch; terwijl deze op de jagt is, en geeft hem eenen fteek met den dfgen, terwijl de door agnese gehuurde Bandieten daar garcias vlugt op zijn gefchreeuw komen toefehieten ll^Tr SfT eD' F'? lang^ daar na komt cosmus aan, verneemt al het ongeluk, wat 'er gefchied is, en vergroot het door zijnen eigen Zoon garcias , die in wanhoop over het verl.es zijner gehefde en den moord zijns broeders omzwerft te doorbreken. * Op de handelwijze van dezen en genen perfoon, die in het Stuk voorkomt, en op de gauifcbe ontknoping van hetzelve zou zeker wel iet aan te merken zijn; dan dasr de Schrijver* zoo als gezegd is, d^ Gefchiedenis getrouwlijk heeft gevolgd* vervallen zulke Aanmerkingen van zelf. eevoiga,  UITTREK ZE LS en BEOORDEELTNGEN. De Ongeveinsde Christen, door ijsbrand van hame ls veld. Vierde Deel. Te Arnfteldam, bij M. de Bruijra , 1800. 416 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ" 4 " 3 - : Dit Deel is, wat den inhoud betreft, van de voorige eenigzins onderfcbeideri. Daar de, hooggeachte Schrijver in dc voorige Deelen over allerleië Godsdienftige onderwerpen , waarheden en pligten, gehandelcT heeft , welker behandeling gepast was voor de behoctten van den teéenwoordjgen tijd; heeft hij, in dit Deel vah dit bij uitftck nuttig Weekblad, de 52 Afdeclmgen van den Heidèlbër'gfchefi Catechismus tot de ftoffen van zyile vertogen gekozen. . „ „ „ Welke lotgevallen ," zoo fchrijft hy in het Eerfte Kommer, ,> welke lotgevallen ook, in het plan des Eeuwigen, en in het Boek van zijnen raad,, voor het " menschdom mogen beftemd wezen; voor den Onge' veinsden Christen ontbreekt geen troost, geen heil, " "-een gejuk; De Godsdienst van jesus biedt hem " dezelve genoegzaam en. overvloedig aan, naar ziel en " ligebaam, in leven en fterven, wat 'er ook gebeure, " irf vöör- en tcgenfpoed, beflendig en duurzaam." " Deze vertroostingen van den Godsdienst aantewij■ zen en aanteprijzen zal, volgends mijn voornemen en " bedoeling, indien God wil, cn ik leve, den hoofdig inhoud uitmaken van mijne wecklijkfche vertogen, ge' durende dit jaar, waaromtrent ik mij voorgefteld heb, " den Catechismus van Heidelberg, ten aanzien van de " orde en wijze van voordragt, te volgen. Een Boek" jen hetwelk wel een opftel van menfchen is, en dus '' op 'zich zelve geen beOisfend gezag kan hebben, , omtrent Godsdienftige waarheden, welke geenen an" deren regel kennen, dan dc Rede en de Godlijke Open11 baringen de Heilige Schriften begrepen; doch even3, wel een Boekjen, hetwelk, hoe zeer van velen mis11 kend , de troostrijke waarheden van het Euangelie, in eene zoo geleidelijke en overredende orde en leerwijze, in zich bevat , dat de Protelïantfche kerk m ons Vaderland hetzelve, met alle. recht,, als een' rj;e' fchikten grondflag voor het Godsdienftig onderwijs,, „ aangenomen, en de Hervormde Gemeenten het , als j, zoodanig, nog tot heden behouden hebben." jjïeuweVaD.bibl.v. deEL.no. 6. S Het-  274 JJ- VAN HAMEL S V E L D" „ Hetgeen mij dit Boekjen altijd heeft doen. hóog„ fchatten , is voornaamlijk deze bijzondere cigenfchap „ van hetzelve , dat het de tr'oostwaarhedcn van het „ Christendom niet enkel befpiegelend, maar altijd te„ vens beoefenend , niet als belangeloze waarheden maar tocpaslijk, als dc waardige yoorvverpen van het „ daadlijk geloof en werkzame betrachting van eiken „ Ongeveinsden Christen voorfteft.- En zeker, wat baat „ het u of mij, mijn Lezer! of de Godsdienst vertroos„ tingen oplevert, indien deze vertroostingen niet door „ u en mij ons toegeëigend worden met een oprecht, „ ongëveinsd cn levend geloof, zoo dat zij invloed heb„ ben op onzen handel en wandel * en de hoop eener eeuwige zaligheid in ons opwekken en levend houden?" De'Hoogleer aar is, in de uitvoering van zijn plan, onzes oordeels, geenszins ongelukkig geflaagd, ' Ivlet die kortheid, die 'er nodig was, om elke afdeeling in één blad af te doen, behandelt hij echter het hoofdzaakliike op eene belangrijke wijze, hij laat niets onaangeroerd, fchoon hij genoodzaakt is , over vele dingen flegts ter loops zijne aanmerkingen mede te deelen. Oordeelkundig verklaart hij den zin van den Catechismus, vooral ook daar, waar dezelve door velen niet gevat, of verkeerdelijk begrepen Wordt. Dc waarheden, die 'er in geleerd worden, worden duidelijk verklaard, uit het rechte oogpunt voorgefteld, en fehoon kort, echter overtuigend, bewezen. Zijn gefchrijf is zeer gefehikt, om op eens een overzicht te geven van den hoofdinhoud van elke Afdeeling. Wij kunnen het een ieder aanbevelen, maar bijzonder ook aan jonge Predikanten, die 'er, niet'flegts 'het voorname, hetgene zij bij den Catechismus moeten behandelen, maar ook veel oordeelkundigs, dat tot recht begrip Van zaken dienen kan, in zullen aantreffen. Evenwel hebben wij onder het lezen der vertogen meermalen gewenscht, dat de kortheid van zijn beftek den Schrijver toegelaten had , over vele ftukken zijne gedachten breeder voor te dragen, en dezelven uitvoeriger te behandelen. Daar worden in den Catechismus vele waarheden en pligten geleerd, die vooral in dezen tijd of kwalijk begrepen of heftig worden tegengesproken. Hier en daar komen ftukken voor, waarover onder de Hervormden zelven verfchillend gedacht wordt. Hier en daar wordt dc mening der Opfteïleren verkeerdlijk gevat, hetwelk wel eens overtuigend, mag worden aangewezen. Alle  Dli ongeveinsde christen. U?S Alle deze zaken hebben eene uitvoerigere behandeling nodig. Zon het dus wel een kwaad plan zijn, wanneer de° Hoogleeraar nu eens een ander Deel afzonderde, om uit elke Afdeeling van den Catechismus één of meer ftukken te kiezen, om die Wtit breeder te ontwikkelen"? Gedachten vati jakobus hinlopen Predikant te. Utrecht, over eenige plaatfen en zaken in de H. Schrift voorkomende. NQ. 2. Te Utrecht , bij W. van IJzerworst , 1800. 69 Bladz. hi gr. OSavo. De prijs is f : - 6 - : Het geheele Stukjen, dat wij voor ons hebben, loopt over het Boek job en behelst IX grootere of kleinere Verhandelingen, over Onderwerpen tot hetzelve behoorende. De Eerw. Grijsaard gaat in dezelven zijnen gewonen gang. Hij levert ons zijne eigene gedachten , en die alleen. Maar iemand, die eenige kennis heeft , ziet aan dezelven zeer duidelijk, dat de Schrijver zeer wel weet, wat anderen vóór hem over de zelfde onderwerpen gedacht hebben. Ons komt het voor , dat zij het refultaat behelzen , van 's Mans Letteroefeningen over dit gewigtig Boek, in zoo verre hem voorkwam , dat hij met hetzelvê zijnen ongeletterden Medechristenen kon nuttig wezen, en zij, die dit Stukjen tot hunne onderrichting en ftichting' lezen, zullen in hetzelve zeer veel vinden , dat hun in het recht verftand en gebruik van dit Boek van zeer groot nut kan wezen. Op zulk eene wijze moet men voor het Gemeen fchrijven. De gedachten van den Schrijver lopen — over het Boek, job genaamd — over de reden van jobs tegenfpoed — over den twist tusfchen job en zijne Vrienden _ over het oogmerk van elihu's redenen — over Gods beftraffinge van job en zijne drie Vrienden — over het begin van jobs herfteliing — over het leerzaam oogmerk van jobs zonderlinge gebeurenis — over het gezag van jobs en zijner Vrienden redenen , ora ons geloof en wandel te regelen — over den bloeiënden ftaat van Gods Gemeenten in het land van Uz, en nabutirige plaatfen, ten tijde van job. Wij kunnen, zonder de palen , die wij ons zelven ftellen moeten, te buiten té gaan; of aan het werk te kort te doen , den korten inhoud van elke dezer Verhandelingen niet opgeven. Die de moeite neemt, dezelven met & a op-  3j6 Js HINLOPEN, GEDACHTEN opmerkzaamheid door te lezen , zal zicli voor dien ar^ beid rijkelijk beloond vinden , en 'cr nog veel meer in vinden, dan hem de opgegevene Opfchriften fchijnën te beloven. — Wij willen alleen 's Mans gedachten, over dit Boek in het algemeen, hier bijvoegen. „ EzECHiëL voegde job bij NOacii en daniöl als dénen , die, zoo wel als deze twee, anderen hak kunnen behouden; jakobus , van de langmoedigheid der Profeten gefproken hebbende, herinnert ons ook de verdraagzaamheid jobs, en het einde des Heeren , en wij fchijnën dan zekerst te denken , als wij, met twee zulke mannen, jobs Gefchiedenis, zoowel als die van ïvoacH, danicl en de Profeten, voor een waar ver* haal houden, tot welke gedachten ons ook de geheele houding van het Gefchicd verhaal , met anderen in de Schrift voorkomende , van zelve leidt. Daar zijn wel vele bijzondere omftandigheden in , welken juist tot ddn doel uitlopen, doch dezen moeten ons aan de waarheid van het verhaal niet doen twijfelen , want als wij dezelve wel begrijpen i zullen wij die, noch voor onnatuurlijk $ noch voor onWaarfchijnlijk houden: het moge min gewoon fchijnën, dat die juist allen in jobs geval famenlopen , doch dat heeft Gods beftuur , tot lêeriïig en troost van zijn volk, zoo wel in jobs wedervaren" als in dat van jozef, kunnen doen" plaats hebben. — De Dichterlijke gefprekken van job en zijne Vrienden zoo vaardig gevoerd , twee zuïke lange 'redenen van God uit een Onweder tot job, ook al in een Gedicht gefproken, bevreemden , 't' is waar, niet zonder reden. Men kan, om die bevreemding te verminderen, wel zéggen: dat zulke gefprekken in Gedicht bij Arabieren zoo ongewoon niet zijn , men kan 'er bijvoegen, dat job en zijne Vrienden in hun fpreken oude "Gezangen in- ' vlechten. Maar men moet daar nog bijvoegen , dat davids Gebed, in de handen der Filistijnen zijnde , en jona's Gebed, tot God gefproken, naderhand van hun in Dicht gefield zijn, eri zoo ook begrijpen, dat job en zijne Vrienden, wel deftig en ernftig 'gefproken , en oude liederen in hunne gefprekken gemengd hebben , -doch dat de Schrijver van het verhaal, door"Gods Geest gedreven, die gefprekken uitgebreid en Dichtkundig verfierd heeft. En daarbij moet men, om de bevreemding over die lange redenen' van God tegen job geheel weg te nemen , opmerken , dat de heilige mannen kottere *f* ge-  over eenige plaatsen in de h. schrift. 277 gezegden van God meermalen uitbreiden, zelfs ook in Gedichten, wanneer men geene zwarigheid maken zal zich voor te Hellen, dat God, tweemalen, met korte cn ontzagwekkende rédenen , job aangefproken heeft, en dat die redenen, door den H. Schrijver uitgebreid, met voorbeelden verrijkt en verfierd zijn geworden, wanneer dit alles met het Gefchiedverhaal verbonden blijft." In de laatfte Verhandeling , zal men met verwondering zien, op hoe goede gronden, ons een zeer aangenaam denkbeeld gegeven wordt , van den bloeicnden itaat van Gods Gemeenten in het land van Uz en nabuurige plaatfen ten tijde van job. Men zal zich verwonderen , over de uitgebreide mate van kennis , die het Bock van jok toont, dat men aldaar moet gehad hebben, van God en zijne volmaaktheden, van 's menfchen bederf door de zonden , van de verzoening der zonde door offerhande , cn dergelijke waarheden , en over de voortreflijke gevoelens, welken zij van de noodzaaklijke deugden en pligten van heiligheid cn rechtvaardigheid koesterden en vcrorftonden, Doch wij kunnen ons hier bij niet inlaten. Leerreden over 2 petr. I: 13, 14. Ter gedachtenis van den vervulden XXF'jaarigen Predikdienst in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Arnfteldam. Uitgeftpro- - ken op Zondag Avond, den 18 Januari]' 1801 , in de West er Kerk, door a a r o n l e grand, Predikant aldaar. 'Te Arnfteldam , bij P. van Dorth, 1801. $z Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f: - 7 - : Eene Leerrede, zoo als vele foortgelijke , op liefdedrang van velen , en woordelijk, zoo als dezelve is uitgefproken , in het licht gegeven. — Elk, die in aanmerking neemt , dat de Eerw. le grand reeds eenenveertig jaren in den dienst vervuld heeft, zal hier geene nieuwe en thands meer gebruiklijke Predikwijze verwachten; neen, zij is nog op den ouden letterlijken toon ingericht, zoodat niet alleen ieder woord van den Tekst verklaard , maar ook fomtijds de Griekfche , en door andere plaatfen geftaafde, beteekenis wordt opgegeven en bevestigd. — Voor de genen, welke nog hier in fmaak vinden (en hoe velen zodanigen zijn 'er nog!) 2al deze Leerrede luchtbjk en nuttig kunnen zijn , daar S 3 'er,  a?8 a. le grand , leerrede. 'er, in dezelve, overal de warme liefde van den Leeraar voor den Godsdienst en deszelfs prediking in dooribvaalt. — De zoodanigen zullen dan ook wel eenige misftellingen in geflachten en naamvallen willen over het hoofd zien. — Neêrlands Lotgevallen in Kerk en Burgcrftaat, geduurende de XVIIÏde Eeuw, in eene Historifche Eeuwreden, gefchetst, en herdacht, op den 31 December 1800, in de Domskerk der Stad Utrecht, door andreas kok, Predikant aldaar. Te Utrecht, bij de Wed. van Schoonhoven, 1801. 47 Bladz. In gr. OElavo. De prijs is ƒ: - 8 - : De Eerw. kok had voorgenomen , deze Leerrede voor zijne Qemeente uit te fpreken , in zijne gewoone beurt op den sSften December, doch op verkerend verzoek aan hem gedaan, is zulks nu gefchied op een buitengewoon uur, op den laatften dag. van het voorige jaar, hetwelk daartoe zeker veel beter gefehikt was, en het is, op Herken aandrang van anderen, dat hij dezelve uitgeeft. Na eenige nodige voorafgaande herinneringen , geeft de Redenaar een kort verflag van onze Staats- en Volksgebeurenisfen , in de afgelopene Ècuw; het Beftuur en de Omwentelingen in hetzelve; gelijk ook van de oorlogen , rampen en zegeningen , die het Vaderland bedroefd of verblijd hebben. Daarop hij dan laat volgen, de vergelijking van Neêrlands toeftand, bij het begin, met die bij het einde van de XVIIIde Eeuw. — Vervolgends verhaalt hij de lotgevallen van de Christenkerk geduurende deze honderd jaren. Dit doet hij kortlijk in 't gemeen, en ten aanzien van bijzondere Kerkgenootfchappcn buiten ons; maar uitvoeriger ten opzichte van de Hervormde Kerk. Hij befchouwt haren toeftand in den aanvang van deze Eeuw; hare onaangename lotgevallen en beroeringen; hare voordeelen; en hare tegenwoordige gefteldheid. — Waar agter hij een gepast toepaslijk deel laat volgen. Om over dit ftuk billijk te oordeelen, moet men niet vergeten, dat de Redenaar, zoowel tot eenvoudigen, als tot verftandigen , fprak, en dat zijn Voorftel dus ook naar de vatbaarheid van de eerften moest wezes ingericht. Wij vinden in hetzelve zeer veel  A. KOK, NEÖRLAND9 LOTGEVALLEN, ENZ. 17p veel duidelijkheid, beknoptheid, zedigheid, en voorzichtige vermijding yan aanito.ot, voor iemand van de Toehoorers, en hebben deze Leerrede met zeer veel genoegen do,orlezen , zoodat het ons niet verwondert , dat dezelve al zeer lpoedig voor de tweedemaal gedrukt is. Gedenkfchriften der Maatfchappij van Zendelingfchap, tot voordplanting van het EuangeÜe in Heidenfche Landen , opgericht te Londen, in Herfstmaand 1795, benevenseenige daartoe betreklijke Leerredenen. Uit het Engelsch vertaald, door m. van werkhoven, Derde Deel, Eerfte Stuk. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon , 1800. 168 Bladz.' In gr. QStavo, De prijs is f : - 18 - : De Stukken, in dezen Bundel vervat , zijn betreklijk tot zaken , die reeds in 't jaar 1797 zijn voorgevallen , en ondernemingen, waarvan de uitkomften reeds , voor een gedeelte , van elders, vrij algemeen bekend zijn. De Uitgevers van dit Werk doen zeer kwalijk, dat zij met hunne uitgaven zoo ver agteriian komen. Zij verminderen daardoor niet weinig de graagheid, om deze Stukken te lezen , en ongetwijfeld ook het aantal der kopers van dezelven. Zij zouden weldoen, indien zij wat fpoedig voordgingen , én hun best deden , om de uit-» gave yan het oorfpronglijk zoo kort agter na te komen, als mooglijk is. Aan het hoofd van dit Stuk , vinden wij de Handelingen van de Derde Algemeene bijeenkomst van deze Maatfchappij. Deze is in Meij 1797 gehouden. Zij was zeer talrijken aanzienlijk; 'er'werden voor dezelve we-* deröm verfcheidene Predikatiën gedaan, waarvan de korte inhoud wordt opgegeven. Op deze Vergadering werd, onder anderen, bericht, dat twee van de Beftuurers dezer Maatfchappij tot het befluit gekomen waren, om zich als Zendelingen in het land der Hindoos in te fchepen. — Voords is 'er gehandeld , over het oprichten van kleine Kweekfcholen voor aankomende Zendelingen; en over het ftichten van zendingen, in Kanada, en in Indostan. — Verder is 'er een Voorftel gelezen, over het verkrijgen van Zendelin-gen. Bij hetzelve wordt in bedenking gegeven, of men die niet in de eerfte plaats te zoeken hebbe, onder die Dienaren van, het Euangelie, die Leden van het GenootS 4 fchap  aSo esBBiutscft; der maatsch. van zendelingschap, fchap zijn , wier ijver voor deze zaak alle reden geeft om te onderitellen, dat zij daartoe wel genegen zijn, maar geene vrijheid vinden, om 'er zich zeiveh toe aan te bieden. Men oordeelt, dat de oudften en ervarehften het nodige getal, uit de jongeren, zouden kunnen benoemeu, en dat men omtrend dezelven verder het lot zou kunnen gebruiken, en dat men vérder gefchikte perfohen hier en daar 'voor dat werk behoore op te zoeken. De overweging van dit ftuk is met zeer veel plegtigheid en eerbied gefchied. Den volgenden dag is 'er een Brief ingekomen, behelzende eenige bedenkingen , op de voorgaande overwegingen. Dit Stuk is met zeer veel' oordcel opgefteld, het geeft groote zwarigheden op , tegen dé voorgaandevoortelling, cn draagt aan de Maatfchappij de volgende bèfluiten'voor: dat dezelve hare begunftigers ver¬ zocht, om hunne gedachten op te geven over de beste middelen, om Zendelingen te krijgen; — dat zij verklare, dat het de pligt van Euangelie - Dienaren is, zich daartoe, in welk gedeelte der wereld ook, te laten gebruiken. — Dat de Leeraars zich ernllig onderzoeken, elk voor zich zelven, of het ook de wil van God zou mogen wezen , dat zij in perfoon zijnen naam aan dé Heidenen moesten gaan prediken; —'dat de'Maatfchappij, inzonderheid aan de Leeraars, die hare leden zijn, dit onderzoek aanbeveelt; — dat elk Beftuurcr Leeraaren, die zij kennen, en die zij gefehikt vinden, dit onderzoek tén opzichte van hun zeiyen aanbevele , — en zulks insgelijks aan alle Genootfchappén van Leeraaren aanprijze. — Dit Voorftel is door de Vergadering in een befluit veranderd. Voords is op deze Vergadering gebleken, dat het aantal harer Leden, en dc ijver en werkzaamheid, geduurig. toeneemt , en dat ook zulken toetreden, die haar te vooren min gunftig waren. Hier aan Volgt het verflag van de handelingen der Beftuureren: Dit behelst bericht'van eene zeer zorgvuldige' keuze 'van Zendelingen; van de uitrusting van het fchip Duff naa de Zuidzee eilanden. Dertig Zendelingen zijn zeer plegtig door tien Leeraaren ingezegend. Vijf Leeraaren, één uit de Episcopale Kerk; één van oV Presbyterianen ; één van de Secéders ; één van de Independenten, en één van de Methodisten verëenigden zich, om aan elk derzelven, met ééne plcgtige Aanfpraak, éénèö i' " ' Bij-  (TOT VOORDEL. VAN HET EUilNGELIEIN HEID. LANDEN, 2St Biibcl over te geven, in de tegenwoordigheid yan eene biddende febaar van vele duizenden. — Het afzenden van het fchip is hun zoo gemaklijk gemaakt, als men zou kunnen wenfehen." Dc O. I. Maatfchappij heelt gezorgd , dat het op de terugreis , uit China of uit Bengalen , yoordeelig kan bevracht worden, De aslurantie op deze groote reis is verkregen, voor flegts één ten honderd; vele behoeften zijn, ter waarde van eenige duizend ponden llerling, ten gefchenke gezonden. Tolcn Convoij-Bedienden, en zelfs de Lords van de Admiraliteit , waren tot deze onderneming even behulpzaam en edelmoedig. Aandoenlijk is de befchrijving van het ' afzakken van het fchip langs de Theems , onder het zingen van lofzangen, en de toejuichingen van duizenden0 aanfehouwers. Ook was 'er toen reeds bericht in-, gekomen, dat het fchip tot Rio de Janeiro eene onge- v meen voorfpoedige reis gehad hadde. Dat het niet één druppel waters had ingekregen, en dat zich al de Zendelingen gezond en goeds moeds bevonden, en in vrede cn liefde "met elkander leefden. Dit laatfte bleek ook, uit eenen brief, door het gantfche lichaam der Zendelingen, aan het 'Genootfchap gefehreven. Eene andere onderneming, van den zelfden aart, is door de beftuurers in 't werk gefteld, in het land der Foulahs in Afrika, in de nabijheid van de Britfche kolonie van Siërra Leone, van welke laatfte de beftuurers deze ftichting toegedaan zijn, cn waar eenige zendelingen, naar het oordeel van den Gouverneur, kunnen geplaatst worden te Freetown en deszelfs nabuurfchap , rot dat de weg naa deFoulahs zal geopend wezen. Ook was 'er van de Zwarten aldaar een brief aangekomen. dat zij eene nieuwe kerk gebouwd hadden, en om eenen godvruchtigen Leeraar verzochten. Men had daartoe reeds Vier zendelingen aangenomen, en twee van de Edcnburgfche Maatfchappij zouden zich daar bij voegen. — Hier aan volgt een bericht van eene zending naa dat land, van O&ob.' 1797. Waaruit blijkt, dat zes zendelingen, twee van de Maatfchappij van Londen, twee van die van GlasgoB en twee van die van Edenburg, op gemeene kosten, derwaards vertrokken zijn, en daar onder twee Predikanten, ferguson van Glasgou en bruwton van Edenburg. De Schotten waren, elk in zijne Stad, ingezegend, en te Londen was dat zeer ftaatlijk verricht aan de Engel-, fchen. — En het is een bewijs, dat het werk der zenS 5 ding;  fc!?2 gedenkschriften der maatschappij, enz. ding aldaar iet goeds belooft, dat de vrouw en twee dochters van den Heer campbell, die daar reeds als zendeling arbeidt, nu in gezelfchap van dezen, derwaards gevolgd zijn. Wij moeten belijden, dat wij deze ftukken met zeer veel genoegen gelezen hebben , hier en daar met een geroerd harte. 'Er ftraalt in dezelven eene warme ljefde voor den Heere jesus, zijn Euangelie, en het heil der Heidenen door, cn alles vyprdt met betaamlijkheid en eer? biedigheid behandeld. Voor het overige fchijnt deze Godsdienftige ijver ook naa elders over te flaan. Te Nieuwjork, in N. Amerika, heeft men ook zulk eene (lichting opgericht ; en van eene groote vergadering van Leeraars, in de Lausnitz, had men eenen fterken deelnenienden en aanmoedigenden brief te Londen ontyangen. Nog is in dezen bundei vervat eene Leerrede over Hand. XVI: 9, 10 ter inwijding van twee Afrikaanfche Zendelingen. Ze is eenvoudig en ftichtlijk, Maar wij hebben 'er geene bijzondere verdienden in gevonden , die haar der vertaling en uitgave waardig maken. Daar wij reeds verfcheidene van dit foort van preêken hebben, en nu nog jaarlijks verwachten mogen, ook iii ons vaderland , behoorde men geene anderen over tc zetten en uit te geven, dan die zich door hare ongemeene waar? de ohderfcheiden. Eene aanfpraak aan de Zendelingen naa Afrika, en een brief van Affcheid aan dezelven , die aan deze Leerrede volgen , zijn hartlijk, inzonderheid is de laatfte ons lezenswaardig voorgekomen, — En uit eenige onderrichting aan de Zendelingen , nopends de inrichting van hunne werkzaamheid, meenen wij te zien, dat deze re? denen, waarom men deze landftrcek boven vele andere verkozen heeft, zeer gegrond zijn, en dat zij meer dan elders (wij fpreken naar de menfchen en naar onze .geringe kundigheid van het plaatslijke) reden geven, om op eenige vrucht te hopen, 2>  -h. t. krom, zegepraal der waarheid , enz. 283 Zesmaal der waarheid over het ongeloof, blijkbaar m de ' bekeering van den Heer joh. theöd. van der kemp, Med. Doel. en in de wijze van zijne roeping tot den Euangelie-dienst onder de Heidenen. Zijnde een uittrekzel uit zijn eigen Dagregister , m t licht Pegeeven, door herm. jo, krom , Prof en riea. %TMiddelburg. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1801. 68 Bladz. en XXXVI Bladz. Voorwerk. In gr. Octavo. De prijs is f: - 15 - : In dit zeldzaam Boekjen moet men onderfcheiden, hetgene deszelfs eigenlijken inhoud uitmaakt, en hetgene de Middelburg fche Hoogleeraar krom goedgevonden heeft, vóór hetzelve te fchrijven, zoo in zijne opdragt yan XIV'Bladzijden, compres gedrukt, aan zijne teder? beminde Echtgenoote, anna ebbenhorst, als ooi in een vrij breedvoerig Voorbericht aan den Lezer. Het lichaam van dit Werkjen zelf beftaat in een Uittrekfel of Extradt uit het Dagregister van den Heer• jo. th v. d. kemp, betrefende zijne roeping tot den dienst der Heidenen — vergezeld van eenige Brieven tusfchen den Heer v. d. kemp en het Engelfehe Zendehnggenootfehap gewisfeld , in welk dén en ander die Heer zelf bericht geeft van zijne bekeering, cn van zijne roe-r pin"- tot den dienst der Heidenen, waarin de zegepraal der1 waarheid over het Ongeloof blijkbaar zal zijn, vol? o-ends den Tijtel. Ten opzichte van het eerfte , zijne bekeering, vinden wij in den Brief van den Beer v. d, kemp aan den Heer j. love. Bijlage B. Bladz. 10 volgg. onder anderen deze bijzonderheden: De Heer v. d. kemp op den 17 Junij 1791-» ziïne vrouw en eenige Dochter, door het omflaan yan het fchuitjen, waarin hij zich met haar bevond, ongelukkig verloren hebbende , zijnde hij zelf op eene bijzondere wijze uit het baarblijkfte levensgevaar gered, merkte „ dit verichnklijk ongeval aan als de geftrengfte ftraföefening, welke aan hem kon uitgevoerd worden, doch den volgenden 11 dag, zoo klaar als de zon ziende, dat zij geen het „ minfte vermogen had, om hem te verbeteren, «- -r „ vreesde hij, dat God hem wel aan zijn eigen lot, als door ftraföefeningen niet te verbeteren zijnde, zou kunnen overlaten. Den volgenden zondag begaf hij zich naa de kerk, daar des Beeren Avondmaal ftond ge" ,, hou><  j« krom „ houden tc worden. Het fcheén onbeflaanbaar," (zegt v. v. kemp.) - „ met mijne grondbeginiclen, deel te ne„ men in de verëering van een' perfoon, dien ik voor *9 ecn bedrieger hield; evenwel mij fchaamcnde van a'au „ het bondzegel mij te onttrekken, plaatHe ik mij aan „ de Tafel, maar óm mijne gedachte van het voorwerp ,, dier plechtigheid af te leiden, richtte ik dezelve om„ trend m dezer voege tot God. 5, „ Mijn God! tot „ „ hier toe heb ik in uwe wegen met mij niet kunnen „ „ berusten, noch mij aan uwen wil ohderfchikken , „ maar nu kan ik het doen. -Ik verkieze van mijne „ „ vrouw en kind beroofd te zijn, omdat het uw wel* „ „ behagen is: ontvang dan haar van mijne handen! „ „ Ik vertrouw haar geheel en al aan u toe!" „ Op dit oogenblik wierden deze woorden aan mijne „ verbeelding voorgefleld, met een hart-overmeesterend „ gezag: „ Vertrouw haar niet aan God maar aan „ „ mij toe!" Dc vreemdheid van het denkbeeld van „ rtief, op God te vertrouwen deeH mij te rug deinzen , „ en ik kon deze wonderfpreuk niet verzwelgen: even„ wel, vond ik mij door de onweêrflaanbare kracht van „ het bevel gedrongen , om het te gehoorzamen ; en „ (zoo ik mij wel herinner) was het deze omflandighcid, „ welke mij den verborgen en onbekenden fprecker deed kennen , als een perfoon, wiens hoedanigheden het „ denkbeeld, 't geen ik tot hier toe van mijnen God „ gevormd bad, verre overtroffen; en van toch af werd ,, het mij klaar, dat het de I leere ie sus was , d'io „ zich op deze wijze tot mij vervoegde." — Hier volgt nu verder eene over en wederfpraak van dezen met v. d. kemp, welke, na zich aan te sus te hebben overgegeven, nog deze bedenking maakte: „ ó mijn jesus, „ als ik op u alleen mij verlaten moet, zal ïk mij ver„ pligt vinden, den Christelijken Godsdienst mede toe te Hemmen, die mij echter, bij een menigmaal hcr„ haald onderzoek, altoos gebleken is, een warnest te „ zijn van ongerijmdheden? hier op, wierd geaudwoord: „ Onderzoek dien Hechts nog eenmaal , en dan zult j? „ gij anders over mijne Leer oordeelen. Ik zal bij u „ zijn, en u leeren. Wel hoe? gij zijt overreed van"de' „ rechtvaardigheid der toerekening van adams misdaad „ aan zijne nakomelingfchap, en de wijze, waar op ik „ mijn volk benoude, is juist dezelfde: 'maar eet nu van „ydit brood, en gedenk aan nwen nieuwen Meester!" Hier  zegepraal der waarheid over het ongeloof. ( 285 Hier bij voegt nu de Heer v. d. kemp: ,, Ik wil ,, hiermede niet zeggen, dat dezelfde woorden, die gij „ hier leest, dus letterlijk mij voorgefteld wierdenmaar „ alleen, dat ik niet in ftaat beu, om, op eene andere ,, wijze , een naauwkeuriger verflag te geven van de ,, denkbeelden, die mij met een fncllen vaart door den „ geest vlogen, terwijl ik aan 's Heereli Tafel zat, en „ Welke veel meer door een ftil gefluister mij fchcenen ingegeven, dan door eene luide item te worden voor' gedragen." Het overige, hoe de Heer v. d. kemp vervolgends een famenftel van leere bij overdenking afleidde uit de toerekening van adams overtreding* en dan eerst den volgenden morgen , zijn oog op een'' Bijbel vallende, dit zelfde daarin zocht en Vond, mag de Lezer, indien het hem lust , in het Werkjen zelf nalezen. Ten opzichte van zijne roeping tot den dienst der Heidenen, komt het verhaal van v. d. kemp in zijn Dagregister op 5 April 1797 hoöfdzaaklijk hier op neder. Bij gelegenheid , dat hij het Bericht, enz. der 'Misfiö•narij-Societeit, 1795 in Londen opgericht, las, overwoog hij, dat de Heere hem mooglijk nu wel tot wilde volken wilde zenden, oin hun genade en zaligheid in het bloed zijns kruifes aan te bieden; maar ,, hij begreep tevens, . zich naauwkeurig te moeten wachten van , buiten zijn mtdruklijk bevel, hier in eigendunküjk iet verder te ondernemen." „ Ik bad," zegt hij, „ en begeerde zijnen s, wibte weten, maar verkreeg geen antwoord: Ik ver„ zocht zijnen raad, en verborgen beduur, en mij dacht, „ hij Wees mij tot de Sociëteit zelve om raad, en otn door middel van haar zijnen wil te ontdekken." Terftond fchreef v. d. kemp eenen Brief aan den Secretaris der Sociëteit, en den Brief geëindigd, en op de post gebragt hebbende , nam hij het Boek , (het bovengemelde Bericht) wederom in de hand., en vond Bladz. 147: „ Some mens enz. dat is, 'er zijn menfchen, die, ,, in hunnen levensloop ongewoone voorvallen, of won- deren van de Voorzienigheid ontmoeten, en deze hcl- len daardoor over , om naar iet buitengewoons bij wijze van beftiering, of aanmoediging, uit te zien; zoodanig is nogthans Gods gewoone handelwijze „ niet. " "enz. — „ Ik floeg, zoo gaat v. d. kemp voord, bij toeval op: Jef. VI: 8. ,, Daarna hoorde ik de ftem des Heeren, welke zeide: wien zal ik zenden^ „ en  286 li. J. kro m „ en wie zal ons dan heeuen gaan? doe zeide ik, zie „ hier ben ik! zend mj heenen, doe zeide hij: ga hee„ nen ! Mij dacht, ik had des Heeren ftem duideïil „ gehoord, ouj dezelfde vraag doende, en ik had met „ een volkomen hart hetzelfde antwoord 'er otfJulij (om van geene andere te gewagen) liggen een ieder nog versch in het geheugen, omtrend de laatstgemelde van welke onze Schrijver in den aanvang van zijn Vertoog vraagt: „ Bleef 'er eenige wettige magt over, „ die verhinderen konde, dat dezelve (de ^Staatsregeling) f, niet te gelijk met de perfonen zoude gevallen zijn, „ indien de bewerkers der jongfte omwenteling zo wel „ den wil als het vermogen hadden gehad, om het ge,, heele gevaarte tevens te doen inftorten en een ander „• in de plaats te ftellen ? " ) Daarentegen toont de 'Schrijver aan, dat iri eene welingerichte Bondgenootfchaplijke Regeeringsvorm de middelen tegen overheerfching en inbreuk op de Cónftitutie daadlijk aanwezig zijn , om hetwelk te betoogen , hij de Amerikaahfche Conftitutie in verfcheidene bijzonderheden nagaat, en met de noodzaaklijke uitwerkfelen eener op één- en ondeelbaarheid gevestigde Staatsregeling vergelijkt, welke vergelijking alleszins ten nadeele van de laatfte uitvalt. Dan ons beftek gedoogt niet, in eene nadere opgave van dit één en ander te treden; ook meenen wij genoeg gezegd te hebben, om de lust ter .lezing van het Stuk zelvcn op te wekken. Ten Hotte willen wij onzen Lezeren nog gewaarfchuwd hebben , dat wij met onze gunftige beöordee' ling, welke alleen de wijze van voordragt betreft, geenszins willen gerekend worden, ons afs Scheidrechters tusfchen den Schrijver, en hen, die van hem in denkwijze verfchillen, te willen opwerpen. Wij beöordeelen alleen het boek, zonder in de zaak zelve iet te beflisfen. De eerlijke Vaderlander leze, herleze en oordeele zelf.  MArröel, gedenkschriften, enz. 20? Gedenkfchriften óm te dieüen tot de gefchieelenis der Jacohijnen. Door den Abt barruel. Eerfte Deel. Naar het Fransch. Te Hamburg, bij P. Fauchd, 1800. Behalven eene Inleiding van 10 Bladz. 467 Bladz. In gr. OStavo. De prijs ëf^-ifi De Inleiding; Vóór dit Werk geplaatst, welks vertaling, zo wij wel onderricht zijn, flegts uit voor- r zichtigheid deii naam des Hamburgfchen Uitgevers aan het hoofd draagt, opdat het niet onder de verbodene boeken zou geteld worden * daar nogthands een Bataafsch Boekhandelaar ongaarne zijnen naam daartoe zou geleend hebben, ontvouwt ons het Oogmerk en de richting van het geheele gefchrijf, dat wij thands onzen Lczeren aankondigni; en men behoeft flegts den eerften aanhef te lezen, óm te zien , uit wat hoek hier, om zoo te fpreken, de wind waait. ■ Onder den verderflijken naam van Jacobijnen (heet „'het) verfcheen, in de eerfte dagen der Franfche Om" wenteling , eene Sc ere, welke leerde, dat alle menZ fcheti gelijk en vrij zijn; in naam van deze gelijkheid, „ van deze alles ontördenende vrijheid, wierp zij altaarert en troonen om ver; in naam van deze zelfde gelijk„ heid, van deze zelfde vrijheid,' bragt zij alle volken „ tot de rampen der muiterij,, cn tot de Verfchriklijkhe,, den der regeeringloosheid." j, Van het eerfte oogenblik haarer verfchijrting vond deze Secte zich driehonderd-duizend aanhangelingen l, fterk, en werd onderfteund door twee milliöenen ar,, men, die zij in de geheele uitgeftrektheid van Frank,, rijk in beweging hield, gewapend met toortfen, pie,, ken, bijlen eri met alle de donders der Omwenteling.' „ Het is onder de befchrijving dezer Secre, door haare. ,, bewegingen , door haaren aandrang en invloed, en „ door haare bewerking, dat alle gruwelijke wreedheden „ gepleegd zijn, welke een uitgebreid Rijk met het bloed „ van deszelfs Opper- en mindere Priesters, Edelen, „ Rijken en Burgers van allerlei rang, jaaren en kunne „ overftroomd hébben. Het is door deze zelfde men„ fchen , dat t o d e w ij k de XVI, zijne Gemalin en s, zijne Zuster, de Prinfes elizabeth, na de grie„ vendfte beledigingen en lasteringen, in eene langduu„ rige gevangenis, ondergaan te hebben, openlijk óp Va >, eert  iö'S barruel „ een fchavot zijn vermoord, en dat alle Souvereinen, ,, op eene trotfche wijze, met hetzelfde lot zijn bedreigd geworden. Het is door hun, dat de Franfche Om,, wenteling de geesfel geworden is van Europa, en de ;, fchrik der Mogendheden, die zich te vergeefsch ver- ecnigden, om een perk te ftellen aan den voordgang ,, dier Revolutionaire legers, talrijker cn verwoestender dan de overftrooming der Wandalen." „ Hoe zijn toch deze menfchen , (vervolgt de Abt barruel) om zoo te fpreeken, eensflags uit hei ingewand der aarde opgekomen, met hunne leerftel- lingen en blixems, met alle hunne ontwerpen, hunne 5, middelen en het geheel befluit hunner wreedheden ? Welke is toch deze verflindende Seéte ? Van waar „ kreeg zij op eens dezen zwerm Van aanhangeren, deze fteïlingen en deze razende woede tegen alle al5, taaren en troonen, tegen alle Godsdienftige en btrr> „ gerlijke inftellingen onzer voorzaten? Zijn de Jacobij- nen even zoo nieuw als haar naam zelf, de ver3, fchriklijkire werktuigen der Omwenteling geworden * ,, om dat zij de eerstgeborenen en de troetelkinderen derzelve waren ; öf wel , indien zij reeds vóór de , Omwenteling beftonden, en dezelve hun werk is, wat ^, deeden zij dan , alvoorens^ zich te vertoonen ? Welk was hunne fchool, en wie waren hunne meesters? " Wat zijn hunne uiterfte ontwerpen ? Zullen zij , „ wanneer de Franfche Omwenteling volbragt is, ein, delijk ophouden het aardrijk te folteren, de Koningen te vermoorden, en de volken te verdweepen?" J, Deze vragen, den Schrijver zeer gewigtig toefchijnende Voor alle Natiën, en voor' de mannen , aan welken derzelver geluk met de beftuuring der Maatfchappij is toevertrouwd , meent hij, dat de oplosfmg daarvan hem niet onmooglijk is; en wil hij zulks in de Jaarboeken der voornoemde Sefte zelve opzoeken , daar hem de denkwijs van allen , die hier aan geene voorbedachte famenzweering denken , of zich verbeelden , dat het oogmerk goed was , al ging de uitvoering ook met eenige rampen verzeld, ten uiterfte gevaarlijk voorkomt. Ten einde men nu zoo niet verder denke, en de middelen leere kennen, om die zijns erachtens gedrochtlijke Secle te verdelgen, door hare grondftellingen aan te vallen, neemt hij voor, te bewijzen, dat' de Jacobijnen en derzelver famenzweeringen niet anders zijn , dan eene famen-  GEDENKSCHRIFTEN , ENZ. ?0y pienvoeging van drie verfehillende Seéfen en famenzweeringen, in welken, lang vóór de Franfche Omwcnte: Jing , het bederf beraamd werd , en nog wordt, van het altaar, den troon en eindelijk van de geheele burgerlijke Maatfchappij, „ Voor eerst (zegt hij): Reeds veele jaaren vóór die „ Omwenteling fpanden menfchen, die zich wijsgeeren a, dceden noemen , te zamen tegen den God van het Euaiigelium en tegen het gantfche Christendom, zon„ der uitzondering, zonder onderfcheiding van Prote„ ftanten of Catholiekcn , yan Anglicaanen of Presbijte- riaancn. Deze zamenfpanning had tot wezenlijk oog„ merk , alle de altaaren van j e z u s christus om a, ver te werpen. Zij was die der Sophistcn van het ,. ongeloof en der ongodisterij." „ Ten tweede: bij déze fchool van de Sophisten der ,, ongodisterij voegden zich wel fpoedig de Sophisten „ der rebellie; en deze paarden aan- de zamenfpanning „ tegen de altaaren van christus, die tegen alle de „ troonen der Koningen, en verëenigden zich- aan de „ oude Secte, wier aanflagen het ganfche geheim uit5, maakten van de agterloges der vrij-metfelarij, maar j, die reeds zedcit lang zelfs fpotteden met de deugden haarer eerfte aanhangers , behoudende voor de ver„ lichtfte onder de verlichten het geheim van haareu ,, diepen haat tegen den Godsdienst van christus „ en tegen de Monarchen." „, Ten derde : uit de Sophisten der ongodisterij cn „ der rebellie fprooten de Sophisten der ongodisterij en „ der regeeringloosheid ; en dezen fpanden niet alleen „ te zamen tegen het Christendom , maar tegen allen ,, Godsdienst hoe ook genaamd, zelfs tegen dei) natuur„ lijken Godsdienst, niet flechts enkel meer tegen de „ Koningen, maar tegen alle Regeeringen, tegen alle „ burgerlijke Maatfchapp'nën, en zelfs tegen alle foor- ten van eigendommen." „ Deze derde Secte, onder den naam van Illuminaa„ ten, verëenigde zich met de Sophisten, die zamen„ fpanden tegen christus, en met de Sophisten en „ VrijerMetzelaaren, zamengezworen tegen christus en tegen de Koningen. Deze zamenvoeging van aan„ hangelingen der Ongodisterij, van aanhangelingen der 5, rebellie, en van aanhangelingen der regeeringloosheid, vormde de Clubs der Jacobijnen; en onder dezen V 3 naam*  fcTO » A r r U E L „ naam, voordaan aan de drievuldige Secte gémèen j „ vervolgden de vercenigde aanhangers hunne drievou„ dige zamcnzweering tegen het altaar, den troon eil „ de Maatfchappij." Eene zwaarwigtigc taak dus heeft de Abt barruel Öp zich genomen, offchoon hij in Duitschland en Engeland reeds voorgangers heeft op zijne baan, gelijk bij voorbeeld den Edenburgfchen Hoogleeraar john robi50n, van wiens proeven van zamenzweeringen tegen alle Godsdienjien en Regeeringsvormen in Europa wij in het afgelopen jaar verflag deeden (*) en meer anderen. Ilijerkent ook, dat eene zoo zware aanklagte met duchtige bewijzen dient te worden geftaafd , en die wil hij, gelijk reeds gezegd is, uit de eigene fchriften van dc aanhangers dier Secte nemen, waarom hij zijn werk ook Gedenkfchriften noemt, belluitende hij zijne Inleiding met deze woorden: „ Dat men zich niet haaste om mij van dweepzucht en geestdrijverij te befchuldigen; ik verlang die noch „ in mij zelven, noch in mijne Lezers. Ik begeer dat „ men mijne bewijzen beöordeele met alle die onpartij-. digheid, waar mede ik dezelven heb opgezameld en „ ter neder gefield. In de ontwikkeling der bijzondere „ zamenzweeringen zal ik dezelfde orde houden, welke „ de Seéte gevolgd heeft om die te fmeeden. Ik zal „ beginnen met die, welke zij het eerfte gevormd heeft,„ die zij nog voordzet tegen den Euangelifchen Gods„ dienst \ cn die ik de Anti-Christelijke zamenzweering „ noemen zal." Thands aan het werk tijgende , fchetst hij, zijn betoog in Hoofdftükken afdeelende, in het eerfte Hoofdftuk als de voornaamfte bewerkers dier Anti-Christlijke famenzweering, voltaire, d'alembkrt, f re derik de tweede, gewezen Koning van Pruisfen, en diPErot; vestigt, in het tweede Hoofddeel, zijne aandacht op het ontwerp, de uitgeftrektheid, den aanvang en het beftaan van dezelve, en vermeldt in het derde hunne geheime manier van handelen en de eensgezindheid dier faamgezwoorenen. In de zes volgende Hoofdftükken, geeffhij, als middelen ter bereiking van hun doel, f*^i Zie iV. Valerl. Wh!. II! Deelt ï/it Stuk, Bladz. 743 , en IV Deel, ïfie Siui, Bladz. s8p.  \ gedenkschriften , enz. 211 doel. óp, het vervaardigen der zoo vermaarde Encyclopedie , het uitroeien der Jefuiten , het vernietigen van alle andere geestlijke ordens , de door voltaire geprojecteerde maar'mislukte kolonie van Franfche wijsgeeren te Kleef, de eerbewijzingcn der Franfche Akadenne, aan lieden van hunnen ftempel gefchonken en het overftroomcn der wereld met Anti-christlijke boeken, In het tiende Hoofddeel fchetst hij de bcroovingen en gewelddadigheden, door de faamgczworenen, onder den dekpianfiel van Tolerantie ontworpen. In het elfde de bijzondere rol en dienften van ieder Opperhoofd derzelven, en in het twaalfde de voordgangen der famcnzweenng onder voltaire, Thands begint hij derzelver voorfranders in klasfen te verdeden, en vaart daarmede weder, geduureride eenige Hoofdftükken, voord, rekenende tot de eerfte klasfe de befchermende Discipelen , gekroonde aanhangers zijnde , als Keizer józefus detweede, kat h ar in a, Keizerin van Rusland, kristi aan de zevende , Koning van Denemarken, gu.stavus de derde, Koning van Zweden, poniatowski, Koning van Polen, enz, tot de tweede aanhangende. Prinfen en Prinfesfen , gelijk de Landgraaf van HesfenKasfel, de Hertog yan Brunswijk. lodewijk eu genius, Hertog, en lodewijk, Prins van Wurtemberg kar el theodorus, Keurvorst van den Palts, de Prinfes van Anhalt-Zerbst, wi l ii e l m i n a , Markgravin van Baijreuth, frederik willem, Kroonprins vaiL Pruisfen, enz. tot de derde, Ministers, grooteHeeren enMagi'ftraatsperfonen, als de Marquis de argenson, de Hertog de choiseul, male she r bes , turgot, necker, brienne, de lamoignon, de Hertog d'usez, en eene menigte anderen, te breed om te noemen, tot de vierde, Geleerden, als rousseau, buffon, freret, boulanger, de Marquis d'argens , la metrie, la harpe, marmontel, condorcet, iielvetius, raijnal, mathurin laurent, mirabeau, brissot, merci e r , enz. In het zestiende Hoofdftuk , beweert de Schrijver , dat ook de Franfche geestlijkheid die Antichristlijke famenzweerers zeer in de hand gewerkt heeft; en geeft, in het zeventiende, eenige nieuwe en uitgeftrektere middelen op, waardoor het hun gelukte , om zelfs de geringfte klasfen van burgers te verleiden, als ©economie, het verfpreiden van ongodsdienftige boeken V 4 on*  212 barruel onder hen , en zekere geheime Akademic , waarïn die middelen beraamd en daargefteld werden ; in het agttiende wordt de algemeene voordgang dier famenzweering in geheel Europa gefchetst; maar ook de dood van derzelver zegepralende Opperhoofden, als van volt aire, d'alembert, freqerik, oiderot, en de wijze, waar op zij ftierven; en in het negentiende, het laatfte Hoofdftuk van dit Deel, redeneert de Abt over de groote verblinding der famenzweerers en verleidden , die de voordgangen bewerkt heeft van de Sophisten der Ongpdsdienftigheid , en hunne famcnzweering tegen het altaar. Zie daar eene korte en flaauwe fchets van hetgene • men , reeds in het eerfte Deel van dit Werk, behandeld vindt; dan ook uit dit beknopt tafereel zal blijken, dat hetzelve de aandacht, en de nieuwsgierigheid" naar het vervolg, ten fterkfle kan gaande maken, want, alvoorcns het geheel zal wezen, is het zeker onmooglijk, om een juist oordeel te vellen , of men dit Werk voor eene» fraai en kunftig verfierden Roman te houden hebbe , waarin wel vele waare Anekdoten worden aangetroffen, maar welks algeheele famenftelling nogthands een hersfenbceld is; dan of men den Schrijver zijn pleit. moet gewonnen geven en op zijn gefielde ja en 'amen zeggen. Gedachtig aan zijne herinnering bij het flot zijner Inleiding , zullen wij ten minfte ons oordeel voor als nog opfchorten. Trouwens het gantfche Werk te toetfen, zou geene Recenfie, maar geheele boekdeelen verè'ifchen. Inmiddels zal het zeker geen kwaad kunnen, wanneer men, om niet te eenzijdig te werk te gaan, ook eens de. Tafereelen der Staatsomwenteling in frankrijk doorleest, die, voordgevloeid uit de welverfneden pen van édnen onzer kundigfte Landgenoten, bij den Bockverkooper allart te Arnfteldam, uitgegeven worden. Voords betuigen wij, dat deze Gedenkfchriften in eenen goeden ftijl vervaardigd en vrij wel vertaald zijn, offchoon men barruel niet altijd van wijdlopigheid en herhalingen vrij pleiten kan. Evenwel zulks is, in een werk van dien aanleg en omvang, niet wel geheel en al te vermijden. Eindelijk moeten wij, hoe zeer ons verllag reeds is uitgedegen, wat men bij een Gefchrift'van zooveel aanbelang, het behelze nu waarheid of logen, niet euvel nemen kan, nog eenige proefjens leveren, hoe fchoon en gegrond fomwijleir, en hoe mat en inconfequent, de Schrij-  gedenkschriften, enz. *|$ Schrijver aan andere plaatfen redekavelt, waar men den Catholijken Geestlijken maar al te zeer ziet doorftralen, Hoe verftandig zegt hij bij voorbeeld, BJadz. 431. Ik „ zal niet voorwenden,dat ieder, die het geluk met heeft „ aan den Christeliiken Godsdienst te gelooven, zijne „ rechten op de School der rede verliest. Zulk eenen „ beklaagende van te weinig kennis te hebben van de „ bewijzen, die de echtheid van dezen Godsdienst^ftaa, ven, en van de volheid der Godheid in deszelfs Stichter, Item ik toe, dat 'er voor hem nog eene plaats , kan zijn nevens eenen Epictetus of een' Seneca, even ' als 'er vóór het Christendom eene was nevens So„ crates of Plato, enz." Welk eene fchoone les geeft, hij, Bladz. 281 den Vorften, zich dus uitlatende: „De „ Souvereinen weeten al het kwaad niet, dat de afval „ van de zeden hen veroorzaakt. Zij willen den Gods„ dienst niet verliezen, dewijl zij weeten, dat hij een > breidel is voor hunne onderdaanen. Wee hen, die l, hem niet dan in dit licht befchouwen! Het baat niet „ de lcerftellingcn daar van in hun hart te bewaaren , „ het is het voorbeeld der Koningen dat de volken in „ toom moet houden. Wanneer de Godsdienst niet dan „ eene Staatkundige zaak voor u is, zal zelfs het dom„ fte gemeen zulks fpoedig bemerken. Het zal dan zelf „ dezen Godsdienst befchouwen als een wapen, dat „ gij tegen hetzelve gebruikt; het verbrijzelt vroeg of „ laat dit wapen, en gij zijt niets meer. Zoo gij vrucht„ loos voorwendt aan den Godsdienst te gelooven, zon„ der deszelfs zeden te bezitten , zal het volk , even „ als gij , zich ook Godsdienftig gelooven zonder ze„ den ,'en , men heeft het u reeds zoo lang gezegd,. „ wat zijn alle uwe wetten zonder de Zeden? 'Er zal „ een tijd komen dat het volk , zich aanzienlijker ge„ loovende dan u , cn Zeden cn leerftellingen zal verachten; en wat zult gij ook dan voor hetzelve zijn ? " Maar welk eene rampzalige , ongegronde gevolgtrekking haalt hij, Bladz. 138, uit deze woorden van d'alembert wegens brienne aan voltaire, oin. het karakter van brienne daarüit op te maken. „Wij „ hebben," fchrijft d'alembert, „ in brienne „ een' zeer goeden medebroeder , die voorzeker nuttig „ zal zijn aan de wetenfehappen en aan de Wijsbegeerte, , mits de Wijsbegeerte hem niet vervoere tot eene bo6, venmaatige vrijheid, of dat dc algemeene item hem V 5 „ niet  2t4 barruel , gedenkschriften, enz. „ niet verpligt'e om tegen zijn gevoelen te handelen, 5* En hier op zegt onze Schrijver: „ Dit was zoo veel „ gezegd als: Wij hebben fri brienne een' man, die »* even 200 denkt als'wij , en die voor ons en onze „ ontwerpen alles zijn zal, wat ik zelf, mijn fpel ver„ bergende , zou kunnen zijn, zoo ik in zijne plaats „ was," Zoo doende toch , kan men, uit alle woorden, alles halen, en ligtlijk zaken naar zijn hcrsfenbeeld lamenvoegen of tot een geheel vormen, zonder dat het iet anders dan een louter hersfenbeeld is en blijft. En hoe fpringt de ijverig Catholijke Geestlijken niet uit den mouw, maar hoe jammerlijk'is het ook niet geredeneerd, wanneer wij hem zich 'Bladz. 132, enz. dus hooren uiten: „ Voor het overige had voltaire ge„ lijk van aan frederik te antwoorden dat men zich in Frankrijk druk bezig hield met de uitroejing der Geestelijken, Zedert de vernietiging der Jefuïten wierd „ dit plan _ kragtdaadig voordgezet door mannen in het „ Ministerie, die den Zaamgezworencn toegedaan waren. „ Men begon niet den tijd der Klooster-gelofte tot op ,, het eenè'ntwintigfte jaar te verfchuiven ; de Ministers „ hadden dien zelfs op het yijfëntwintigite willen be„ paaien. Dit was zoo veel te zeggen dat onder hou-, „ derd jonge lieden, tot dezen ftand" geroepen," (waar door?) „naauwlijks één of twee hunne roeping zouden „ kunnen volgen " (en ware dit piet gezegend voor de menschlijke Maatfchappij?) „ dewijl weinige ouders hunne kinderen zouden vergunnen tot dien oudcr„ dom" (die nogthands tot eene zoo gewigtige belofte, om hen niet geheel ongelukkig te maken, wel verëischt wordt) „ te wagten, zónder zich voor eenen of „ anderen ftand te verklaaren en te vormen. De voorftellen der vroomen bewerkten dat de tijd der Gees„ telijke geloften gefield wierd, voor de jonge maagden „ op het agttiende en voor de jongelingen op het een„ entwintiglte jaar, pit ediét wierd niet te min be„ fchpuwd als eene inbreuk op de rechten der bur,, gers," (gelijk het geheele Munniken wezen is) „ die „ onbetwistbaar dat toebehoorde , van zich aan den ,, dienst van God" (dat is nuttige arbeid of ftudie toch wel meer dan gelofte van armoede, luiheid of zich niet in den echt te begeven) „ te wijden in dien ftand, „ waar toe hun geweten!!! hen riep, en van zich aan „ de gevaaren der driften te onttrekken \!.' in die jaa- „ ren,  ^AKBOEKJPN VOOR VRIENDEN EN VRIENDINNEN. 215 ren wanneer dezelven bet hevigst woeden. Men " ziet''er vooral in, de krenking in de eer van dien ?' God" 1 die recht heeft op de hulde van hun, (juist door eene geestlijke Klooster - gelofte ? ) , welken hij ' reeds vroeg wil vormen tot de Geestelijke deugden, (NB. In een Klooster, en wel zoo als die in de laatfte jaren in Frankrijk waren) ,, van de rechten der Kerk J aan welke alleen toekomt" (daar hebben wij het!) !' te bepaalen het geen betrekking heeft op de Geestelijke verbindtenisfen, en die op het laatfte algemeene Concilium de zestien jaaren en daar boven vastge'fteld had, als eenen ouderdom , op welken de jonge lieden de verëischte kennis (?) en vrijheid hadden om " deze verbindtenis aan te gaan, en die daarenboven altoos vijf jaaren vrij ftelde voor de geenen, die iets " te^en dezelve hadden in te brengen, als die vrijheid " niet gehad hebbende, welke de Kerk zelve verëischt om die gelofte aan te neelnen." Zakboekje voor Vrienden cn Vriendinnen van Overdenken. ' Een uitgelezen Bundel van gemeen nuttige Bijdragen ter Wiisgeerte des levens, en menfchenkennis. Vit het Hoogduitsch. Te Zutphen, bij H. G. A. Thieme, 1800. 96 Bladz. In limo. De prijs is f : - 6 • : Eene Verzameling van meer of min uitgewerkte ge-* dachten of invallen over verfcheidene Onderwerpen, Zelfdenkers kunnen 'er overvloedige ftoffe vinden ter verdere bekookinge; terwijl Onderwijzers van de jeugd hier aanleiding kunnen vinden tot verdere uitbreidinge en leerzaam onderhoud voor hunne Kwcekelingen. Als een niet bezwarend Vademecum kan het Boekjen op eene reize te water tot eene nuttige tijdkorting dienen. Zie hier het Befluit: „ De flag van een klok is een fchrik„ barende wenk. Elk uur, dat zij flaat, ondermijnt ons „ leven , en fmaldeelt hetzelve. Men laat zich met „ weinig voorftaan, op het dragen van een horologie, „ en echter is 'er niets op de waereld, op welks gfe, zicht wij meer ontrust moesten worden. Hoe de '„ voordfneilende wijzer is verder gerukt : zoo veel tó nader is het uur van onzen dood gekomen," ELI-  ei<5 ELISE, OF DE VROUW ZOO ALS ZIJ MOEST ZIJN, elise. of de Vrouw zo als zij moest zijn. Uit het Hoogduitse!, vertaald. Met P.aten. Nieuwe verbeterde Uitgave Te im fteldam, bij f. Allart, 1800. 39; Bladz. & gr'. OEtavo. De pnjs is f 3 • : - : In het Derde D.-el der Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek Bladz 716, hebben wij de eerfte Uitgave van dit Werk be' oordeeld, —- Sints dien tijd heeft, in het voorleden jaar noë eene tweede het licht gezi. n. Een bewijs zeker, van het goed verder yan dit Werk. Thands vinden wij ons verrascht - , met een- Derde Uitgave, die op den Tijtel ten Opfchrift draagt: — Nieuwe verbeterde Uitgave. — Bij deze verbeteringen moeten wij ons, voornaamlek bepalen, dezelven den Lezer doen kennen of hij welligt b.luvt werde, om het zejfie Werk tweemaal te kopen. - Van den iuhouj, die , voorheen, door ons breedvoerluis opg ■geven, zouden wij geheel niet fpreken, noch ook Jet behoeven te zeggen, indien wij met den Vertaler niet not> een enkel woordjen te vereffenen hadden over het bericht voor du Werk, Toen wij de eerfte Uitgave van de elise hebben beöordeeld, herinnerden wij, dat de vertaling niet vrij was van Germanismen. — Ut is zoo; en wij wenschten , over her algemeen, dat do. uit h t Hoogduitse!) vertaalde Werken van dezelven meer gezuiverd waien. D >ch het fchijnt, als of onze Vertalers, uit hoofde van de overeenkomst van de Hoog- en Nederduitfche Taal , hier voor meer blootllaan, dan wel zij, die uit het fransch of Engelsen vertalen. Met dat al hebben wij niet kunnen vinden, dat de eerlte vertaling juist zoo afzichtlijk was, dat 'er, door den tweeden Vertaler, (of wil men liever, befchaver) met zoo vjsel oohef gewag van moest gemaakt worden, gelijk in de Voorrede gefchiedt. Men zal toch, met zoodanige herinnering, geemzins het debiet vermeerderen. — Waarom dan niet liever dit overgelaten aan het ei«en oordeel darLezeren, die, onpartijdig, de waarde van elke vertaling zullen beflisfen? — Dezelve is, dit erkennen wij gereedlijk, meer befchaafd : de nieuwe Veruler bezit meer Taalkunde, en heeft een' meer vloeiè'nden ftijl, dan zijn Voorganger. — Hiervan zouden wij voorbeelden genoeg kunnen opleveren; — doch tevens voorbeelden, dat, bij alle befchaving, eu verbetering , ook deze verbeterde Uitgave nog voor verbetering en befchaving vatbaar is. Wij hebben het oorlpnnglijk Werk niet; wij hebben het ook niet gezien, doch twijfelen niet, of men vindt in het Hoogduitsch de woorden g-aufama Muffer, hetwelk beide ,de eerfte, Bladz. 73 , er» de verbeterde Bladt. 84, Uitgaven vertalen Gruuwzama Moeder, terwijl de waare beteekenis van deze woorden is , Wreede Moeder, en wij aan het woord gruuwzaam meer een denkbeeld van afzichtlijkheid, iet affehuw verwekkende, hechten s fjortgelijke voorbedden zouden wij meer kunnen aanha- len.  fcLISE, OF DE VROUW ZOO ALS ZIJ MOEST ZIJN. ai? !en Sommige veranderingen in dit Werk beftaan in niec noemenswaardige kleinigheden. — De Platen zijn merkhjk beter , doch daar de Hoogduitfche Uitgave verfierd is met wel twaalf nieuwe Platen , verwondert het ons , dat de Boekhandelaar allart, die, anderzins, zulk een groot Liefnebber fchijnt, om zijne Werken met platen op te pronken en duur tö maken, (al zijn zelfs de Beelden niet eens getrouw aan t oorfpronglijke) dit Werk niet verrijkt heeft met meer platen , dan ia de eerfte Uitgave voorhanden zijn. Drie derzelven behelzen andere tooneelen, dan in de eerfte Uitgave. — Eindelijk moeten wij , wat de tijpographifche fraaiheid betreft , insgelijks aan deze latere uitgave de voorkeur geven. Zie daar, eene onpartijdige waardeering van deze verbeterde Uigave. -— Over het geheel heeft dus de Uitgever zich verdienstlijk gemaakt, bij het Ivf end publiek, C hetwelk met de elise toch zoo verbaasd fchijnt ingenomen te zijn) met een« onderneming, die zoo weinig voordeel kon beloven, uit boofda van de groote menigte der voorhandene Exemplaren , uit da eerfte en tweede Uitgave, en welke, zijn wij wel onderricht, een aantal van niet minder dan negentienhonderd uitmaken. Doch wij hebben nog iet met den Vertaler te vereffenen, In onze vroegere beöordeeling van dit Werk hebben wij het ftuk als ftuk op zich zelven, in zijne wezenlijke waarde, zoo wij meenen gefchetst, en hetgene ons daaiïn toefcheen, goedkeuring te verdienen, zoowel opgegeven, als hetgene, integendeel, ons te overgedreven voorkwam. — Op onze aanmerkingen , bij die gelegenheid gemaakt, (en welken wij verzoeken , dat de Le. zer Thands gelieve na te zien) fchijnt de Vertaler vooral h.ec oo" te hebben, wanneer hij, in zijn Voorbericht, de elise verdedigt. En het zij hij onze aanmerkingen al of niet bedoeld hebbe , daar zijne bedenkingen lijnregt tegen de onze inlopen zullen wij de vrijheid gebruiken, om, bijzonder, ter to-tfe te brengen, hetgene door hem in de Voorrede gezegd worjt. De Vertaler zelf erkent , met zoo vele woorden, „ elise gaat wat verre: zij gedraagt zich fotmijds omtrent haaren Echr" genoot , omtrent zich zelve , ftrenger dan het haar pligt , fchijnt te eifchen." Dit oordeel, gellaafd met twee voorbeelden , hare inwilliging tot het huwelijk , en haar bezoek bij RosALië, kunnen Wij niet toeftemmen. —Wat is toch firevger dan haar pligt ? — Al dat overgedrevene is reeds ftrijdig met pligt, Al te toegevend is zoowel afwijking van pligt , als al te groot gezetheid. Doch hoe hij dit overgedrevene wil verklaren „ uit het eigenaanige van haar karakter, uit de heer, fchende denkbeelden van eene vrouw, die met een zeer aanI' doenlijk geitel, van een te ter geweten, en vervuld met zekere groteske begrippen, zoo we! w-gens de verfchuldig e pligten " jegens haare Ouders en Echtgenoot, ah wegens de bijzondere '! betrekkingen haarer Kunne in de Maatfchappij, en .'ie, hoe wel rijkelijk voorzien met algemeene vrouwelijke kundighe- s» den,  fllS ELISE, OE DE VROUW ZOO ALS ZIJ MOEST ZIJN; „ den, echter niet doorgeleerd is in de veelvuldige onderfehei„ dingen van het natuurlijk recht, en het Contract Social, ge,, wisfelijk ten deezen opzichte, niet met een rousseau, of „ andere vernufien van dien (tempel, moet vergeleken worden.-" —- komt ons ten uiterfte vreemd en onbegrijplijk voor. ., Vooreerst bad de Schrijffter he.t volkomen in hare hand, om dit karakter van elise te teekeuen, naar welgevallen, en 'er zoodanige volmaking aan te geven, als zij zelve verkoos. —- Hier is dus de vraag niet, of zoodanig karakter zoo zou handelen? wart de Lezer beoordeelt uit de daden het karakter, hetwelk de Schrijver vooraf noemde, ten einde daaruit zoodanige daden en bedrijven af te leiden* De eerfte vraag is hier deze: is „ zodanig karakter beftaanbaar? Mag men vernachten, dierge„ lijke te zullen aantreffen?" «— Deze vraag wordt voldoende beand woord door den Vertaler, wanneer hij, in het vervolg zegt, i, de Rornanfchiijver voldoet, met ons een Ideaal te fchetfen, „ waar van het geen völltrèkt verëischte is, dat het reeds bereikt moet zijn; genoeg, dat het bereikt kan worden, en dit zelfs „ niet over het geheel; genoeg. Zo het Hechts voor een ge- deeJte gefchiedt." — Dit zelfde hebben wij reeds herinnerd in onze aangehaalde beöordeeling van dit Werk. —— Doch in dit geval vorderen wij — (de Vertaler is het al weder met ons eens —) — „ vordert de ftrenge oordeelkunde, dat elk afzon., derlijk bedrijf van den held of de heldin in een Roman op „ zich zelven mogelijk en niet onnatuurlijk zij" — „ Meer kan „ zijniet vorderen" — zegt onze Vertaler — doch hier in verfchillen wij — zij vordert, in de tweede plaats, wel degelijk, dat deugd en ondeugd in haar waare licht voorgefteld worden; en dat men een deugdzaam karakter, als model of ideaal willende teekenen, nooit vergete, om te blijven binnen de perken van deugd, en niet in het onnatuurlijke, in het overgedrevene valle, hetwelk wel verre van den naam van deugd te verdienen, veel eer eene zwakheid van hart teekent, wanrbij men die ftandvastigheid mist, zonder welke geene deugd beftaanbaar is. M^n ieze de grandison — die man wordt nooit door een blind« hartstochtlijk gevoel, door een al te aandoenlijk hart, geleid, maar, in weêrwil van zijne warme menschlievende gevoelens, en die zijn hart doen kloppen voor het heil van zijnen naasten, in weêrwil van zijne vatbaarheid vöor de tederfte aandoeningen en betrekkingen, drijft bij hem het bezef van pligt altijd boven, en dit bezef doet hem altoos overëenkomftig zijn pligt handelen, zoo zelfs, dat hij zijne hartstochten weet te onderwerpen aan de voorfchriften der gebiedende Rede. ■ Hier komt de vraag niet te pas, of dit geheel karakter bereikbaar zij? reeds voorlang is dit door bevoegde rechters beflist. Neen, „ is elk „ afzonderlijk bedrijf mogelijk, is het natuurlijk?" — en tevens is het waarlijk pligtmatig? Deze vragen moeten wij, omtrend deóRANDisoN toeftemmende beand woorden; doch omtrend de EtiSE ontkennende. —- Of hec o? zich zelf mooglijk zij, zoo  ELISE , OF DE VROUW ZOO ALS ZIJ MOEST ZljN. 219 zoo te handelen , willen wij daarom niet regtftreeks ontkennen, omdat 'er lafhartige zielen kunne» zijn , die voor dergelijke toegevenheden zeerwel vatbaar zijn. Doch of elise, bij die verhevene trekken van geest, die 'er, in andere opzichten, in haar gedrag, doorflralen, bij dat fijn gevoel, hetwelk zij, volgends de teekening, bezat, bij dien kiefchen finaak, en bij die Kchte beginfelen van deugd, welken wij in haar aantreffen, 'er vatbaar voor was, dit geloven wij niet. Hier ontmoeten wij de grootfte tegenfuijdigheden. „ Dat aandoenlijk geftel — dat teder geweten , die groteske begrippen wegens de verfchuldigde „ pligten jegens haare Ouders en Echtgenoot'* die dit zoo begrijplijk voor den Vertaler doen zijn , maken het voor ons geheel onbegrijplijk. —— Juist dat aandoenlijk geftel moet hare verkleefdheid aan herman, haren afkeer van wallenheim te meer verfterken, en vooral op het levendigfle doen gevoelen, het groote dier belediging, welke haar Echtgenoot haar toevoegt, in zijne verkeering met rosalic. Hoe durft zij, bij dat gevoelige van haar hart, het wagen, om in hare tegenwoor* digbeid te verfchijnen? hoe bewaart zij hier hare contenance? — Pligtbezef? een teder geweten? Gawis deze kunnen die drijfveeren niet zijn. .— Het pligtbezef, hetwelk haar verpligtingeti leert en doet üitöefenen, teekent haar, in'tegenöverftelling van deze , ook pligten van eene Moeder, van eenen Echtgenoot omtrend haar. Een teder geweten omtrend zich zelve en haar eigen gedrag bezittende, moet zij ook vrij kiesch vallen, in de behandeling van anderen omtrend haar. Met welk een oog moet eene vrouw, zoo naauw gezet omtrend haren pligt, zoo teder van geweten, — als elise — eene ROsALië befchouwen, die haar eenen Echtgenoot ontrooft, aan wien zij, wel is waar, tegen wil en dank verbonden is, doch wien zij, door toegevend- ' heid en infchikltjkheid, heeft zoeken te' winnen ? En hoe kan zoodanige vrouw eene taal voeren, gelijk de Schrijffter elise in den mond legt, omtrend RosALiëj en welke wij Bladz. 719/ van het derde Deel hebben medegedeeld. Nog eens hoe kan zoodanige vrouw zeggen: ,, ik wenschte zijn geluk te bevorde„ ren — ó, mogt hij dat vinden, zelfs in de armen van eene andere." -i Doch in dit tafereel wijkt de Schrijffter ons zelfs af van de zuivere begrippen en grondftellingen van pligt:hare zedenkundige iheörie is, vooral in de hulpmiddelen tot deugd, zeer gebrekig. ' Zij laat elise middelen bij de hand nemen, om in rosaliS het wederkeerend bezef van pligt, het gevoel van deugd, aan te kweeken, die, volgends de beste waarnemingen van zedenknn. digen, ten eenemaal verkeerd zijn. — Hoe toch kan elise — bij dat bezef van pligt —— eene verdere verkeering met wal« lenheim aan rosalië aanbevelen? — boe beweeren, dat het hart van RosALië onbedorven gebleven is? —~— Hoe het aannemen van een gefchenk van hare handen, voor rosaliS grootmoedig noemen? — En zou het we! een gefehikt middel ge-  fiSÖ L. B. PICARD, DE VERHINDERDE REIS; geweest zijn, om RosALtë voer de ondeugd te beveiliger!, wanneer elise haar volkomen in het vol b?zit van zooveel overvloed verlaat? — Zal dit niet voor haar eene nieuwe verlokking ten kwade opleveren? Diar te boven, hoewel de Schrijffler dit geheele gedrag van elise ons als pligtmatig, als braaf wil doen befchouwen, wij vinden 'er dat geenszins in* 'Er behoeft waarlijk geene bedrevenheid plaats te hebben, „ in de veelvuldige onderfcheidingen „ van het natuurlijk recht en het Contralï Socidl," —— men behoeft niet „meteen rousseau vergeleken te moeten wor„ den" om de wederkeerige pligten van Echtgenoten te leeren kennen, en te berekenen, dat zoodanige toegevenheid, als hier plaats had, bij eliSe meer naar lafhartigheid en te verregaande infchiklijkheid, dan naar fterkte van geest zweemt. Dit opftel wordt toegefchnéven aan eene vrouw —— een opmerkzaam Lezer zal 'er ooit niet aan twijfelen , of het uit j, eene vrouwelijke pen is vodrdgevloeid " — Wij hebben, nadat wij deze woorden gelezen hadden, dit boek in handen van drie vrouwen gegeven, alie drie van een gezond oordeel, goeden fmaak, en fijn gevoel , tevens ook van een aandoenliik hart, en het oordeel van elke derzelven, afzonderlijk, ingenomen: en elke derzelven ftiet zich aan het gedrag van elise, Eéne vrouw, die in dit opzicht niet zeer kiesch is, zou te ligt gevaar lopen, om de pligten, omtrend haren Echtgenoot zelve uit het oog te verliezen. Deze aanmerkingen meenden wij, ter ftaving van onze beöordeellng en tevens ter behoorlijke waardeering van den inhoud, te moeten mcdedeelen. —- De verhinderde Reis, Blij/pel, in drie Bedrijven, door l. (i. picard. Te Arnfteldam, bij W. Iioltrop, 1802. yj Bladz. In gr. OSavo. De prijs is f: - 11 - : Dit Stukien, welks inhoud te omflagtig is, om hier te kunnen opgeven , is te Parijs in vijfenveertig agterëenvolgende Vertoningen toegejuicht geworden, en in de daad deszelfs levendigheid en de geestige Comifche Tooneelen, die 'er menigvuldig in voorkomen, maken hetzelve, bijaldien het door kundige Tooneelfpèlers uitgevoerd wordt, die toejuichingen waardig. Blijfpelen van dezen aart vermaken het Publiek, door derzelver geduurig verwisfelende werking, van ondeifcheidene lachwekkende voorvallen en büëenbrenging van zonderlinge Characters; doch ze zijn niet gefehikt om een'rg zedenlijk rut aan ee brengen, noch kunnen ook niet met een naanwziend kunstöog, dat in alle de ten Tooneele gevoerde daden en gebeurnisfen de Wcatfchijnlijkheid zoekt, befchouwd worden. Het zi;n voo™" brengfelen van het vernuft, die alleen een aangenaam en onfchuldig Tijdverdrijf bedoelen. en als zoodanig liggen ze buiten de grenzen eener oordeelkundige en emftige ontwikkeling. — De vertaling is ovef het geheel vloeiend genoeg, dooh er is, hier en dasr, wel eens tegen de geilachcen der naamwoorden gezondigd. —  Üïf TRËlCZELS en BËOÖRDEELINGETSr. De Praktijk des Bijbels, of het zedekmtdlg onderwijs der Gewijde Schriften. Vierde Deels. Eerfte Stuk. — Of Nieuwe Testament. Eerfte Déél. Eerfte Stuk. — Te Arnfteldam , bij C. Cóvens, 1800. 419 Bladz. In gr. OElavo. De prijs is f 1 - 10 - : * 1 f— Tweede Stuk. 420—735 Bladz. De prijs is f 1 - 10 - : (Tweede Recenfte.~) Thands moeten wij nu meer bijzonder fpreken van de leerzame Aanmerkingen, dool- den Schrijver afgeleid Uit de Eüangelifche verhalen. — Dezelven dienen dikwijls tot opheldering dér Bijbelfche verhalen, eh om dezelven uit hët rechte oogpunt te doen befchouwen. — Vooral is hij leerzaam ën treffend in het teekenen van karakters* Dë Christen zal, met dit Werk in de hand, zijnen Bijbel met dubbel nut lezeri , en dé Leeraar van dén Godsdienst zal hier ëerten rijken fchat vinden, waarvan hij zich , in de behandeling der Eüangelifche Gefchiedenisfen j op den Leerftoelj met zeer veel hut kan bedienen. Wij zullen hët geheel doorlopende, hier en daar eehe proeve uit dit Werk mededeelen. — Merkwaardig genoeg korrlt ons tot dat einde terllönd voor, hetgene de Schrijver zegt, over ,, 'Matth. IE 1— ia. Als dit verhaal zal dieherl, örri ons in de denkbeelden te bevestigen, dat jesus de „ waare Mesfias zij, dan moeten Wij 'er voorzigtig bij ,, denken * dat de Aftrologie, te dief tijd, aanmerklijk verfchildë van de imaginaire van onzen tijd. Uit .,, verfcbijnzelen, die buitengewoon zijn, Vergeleken met „ gebeurenisfen van dien zelfden tijd, geboren , uit het j,, 'gedrag van her odés, en Uit de gunftige fchatting ij, dier vvetenfehau door dAntël , mogen wij wel op-s ,, maken , dat de ëerstgemelde konst meef wijsgeerig * „ dan ingebeeld ware; dat 'er verband, althands eenige 5, wederzijdfche invloed, tusfchen een gefternte en een j, zeker voornaam perfoonaadje, ten dien tijd van dess, zelfs verfchijning levende of geboren wordende, zou5$ de zijn, behoeven wij daaröm nog niet té geloven j a maar het is mogelijk ^ dat ëen zeker verfchijnzel , „ meermalen voorvallende, zich op zekeren tijd ohderj,, fcheide, door deszelfs plaatzing bij eene andere Star; M in dat (landpunt zijnde , kan 'er eenig oud Verhaal j, of eene overlevering van eene gebeurenis zijn, welke». NIEUWS VAD. 1IBL.V. DEEL. NO. 7. JC „ Op  322 W. VANVLOffeN ^ op dien tijd zou moeten voorvallen, en waardoor „ onze aandagt geheel bepaald wordt, De Wijzen moe„ ten intusfchen voor hunne kunde veel endiet gehad „ hebben , om 'er zulk eene reize op te ondernemen; ,, zij zijn daarin niet voorgelicht door Bijbelfche kun„ digheden, want dan zouden zij zich niet naar Jent» •„ fakm begeven hebben: hunne wetenfchap lichtte hen „ evenwel in, toen zij te Bethlehem aangekomen zijn„ de, zagen dat hunrie waarneeming met het verfchijn- i,, zei in de daad ovei-ëeuftemde. Zo veel gunfiigs „ kunnen wij van den ftaat dezer wetenfchap in dezen „ tijd niet vermoeden , en mogen wij 'er dan wel ge„ bruik yan maken ? — Mijns oordeels ja , mids wij „ vrij zijn van biigeloovigheden , en verzekerd , van „ door gene bedriegerijën van gelukzoekers te zullen .„ misleid worden, ook gene nieuwsgierigheid hebben, „ om in het toekomftige in te zien, maar enkel toelich„ ting in iets, dat voor ons gewigtig is, begeeren; in „ dat gevalkan ik 'er niets ongeoorloofds in vinden." — Bij gelegenheid van bet verhaal van jo.ïnnes de» DOOPer, ontmoeten wij verfcheidene gegronde,menschkundige Aanmerkingen , over de Hervormers en Boetpredikers van latercn tijd. Uitvoerig is hij over de Bergpredikatie, In alle die bijzondere deelen kunnen wij hem niet volgen. — Het voorfchrift van jesus vs. 27—32, rakende het overfpel, trok bijzonder onze aandacht. Dus fielt v. V. de zedenlijke Wet van jesus voor: ,, Al wie eenen wel„ lustigen blik op eene gehuwde vrouw flaat, is werk„ lijk, in de fchatting van het hart een overfpeeler."" Ter beveiliging voor angstvalligheden en ongegronde zelfsveröordeeling van den eerbaren, doch niet genoeg doorzichtigen, — en tevens om den man van onreine verbeelding tot nadenken te brengen over de nukken van zijn hart, ftek hij dit voorfchrift in een nader licht, onderscheidende, of men ,, de bekoorlijkheden van eene „ gehuwde vrouw alleen met verrukking, met eene tin„ telende gewaarwording befchouwe , zonder de ver„ beeldingskracht op te wekken tot denkbeelden, welke „ hier, onder den naam van boeleerende bedoeld wor„ den;" — en of, gelijk dit bij den wellusteling het geval is, dit laatfte 'er bijkome. —— Over de middelen, door jesus opgegeven, ten einde .zoodanige uitfporigheden te beteugelen, laat hij zich dusf hooren. „ Als 9, een onkuis ch denkbeeld ónze inbeeldingskracht aan- I vuurt.  BÉ PRAKTIJK DES BIJEELS, ENZ. 323 u vuurt, in de tegenwoordigheid van een zeker voorI werp al heviger en onreiner wordt; als wij fteeds in X dat zelfde ftandpunt blijven, dan dóen wij wel, van ■, ons afteleiden, en bedaard bij ons zelve, te onderzoeI' ken: waar door die vertegenwoordiging zulk eene on- kuifche richting bij ons verkregen hadt? Al was des- ze aanleidende oorzaak voor ons van zo veel belang, ' als onze rechtehand voor ons in 't gebruik is, moe" ten wij dezelve echter niet verfchoonen ; het moge " pijnlijk zijn, het moge ons afzigtelijk maaken , gelijk bet gemis van een lid ons, oppervlakkig befchouwd, t' ook maakt, wij moeten evenwel niet aarzelen, maar handelen, even als in het geval eener vergiftige beet: als 'er geert tijd is , oni op andere wijze de fnelle. u verfpreiding van het vergif voor te komen, moet men " tot eene ogenblikkelijke afkapping befluiten, om eenen ijslijken dood voortekomen." — Men zal vervolgcnds met genoegen de ernftige vermaningen tegen den wellust en de onkuischheid, tevens de menschkundige Aanmerkingen over de kracht en gevolgen dier vuige hartstocht ieZen. —Niet zoo algemeen zal men echter met v. V. inftemmen , wanneer hij beweert , „ dat men in het f, Christendom geene noodzaak tot echtfeheiding kent zelfs niet in 't geval van ontrouw, waarïn de Bur- "er-inrichting dezelve als billijk veroorlooft, om de t wanorden , "die anders ontftaan moeten ; De Zeden- • leer van. het Christendom fchoon zij ons aan de eene l\ zijde fchijnt te vernederen en het gevoel te verftom;' pen, door zulke verregaande infchikkelijkheid , vert; hoogt dezelve ons wederom aan eene andere zijde, i,, in. zo verre men daardoor eene ziel behouden, ten minfte voor zwaardere overtredingen of uiterften be" waaren kitns" — Dit breedcr beredeneerende, befluit jüj, dat hij , die de echtfeheiding naar den Geest van het Christendom als ongeoorloofd befchouwt, het naast aan de uitfpraak des Heilands komt. • De verklaring van Heiland jesus aangaande den Eed, fa 33—37, vat v. V. in den ftriktften zin op. — „ In 5, iesus tijd was dit ftuk van den Eed bij de Jood- 'fche Natie zo misvormd, dat eene geheele affchaffing ' „ des eeds, door den herftcller van de goede trouw in „ de famenleeving , met allen grond mag verönderfteld „ worden." — „ Dan (voegt hij 'er bij) — zo lang ,5 de Burgerftaat zich aan zijne Wetgeving niet volftrekt X 2 i, on-  324 W. van VLOTEf* „ onderwerpt , kunnen wij dien niet weigeren; ? — (zou petrus ook zoo gedacht hebben Hand. IV?) „ Een vrijwillige eed blijft daarom , niet te min den ,, Christen volftrekt ongeoorloofd!" Hoe gaarn deelden wij meer proeven mede uit de Ber te kunnen zijn en blijven, - Alles wat jesus fpreekt, is woord van God metj alleen om de zaak zelve, maar ook om z|ie natuur - Die jesus hoort, hoort God zelven: het L een Goddelijke mond die de woorden uitbrengt. _ Dit woord de woordvoerder was hij vóór de menschwording: het was aanwezig , eer 'er iet was van alles, het "een nu aanwezen heeft. - Wanneer was het 'er dan -enk" dit is een pnbekend woord of bepaling, in de onbegrensde eeuwigheid te willen inflepenf - ' Ik zfe: £ S hij) van die vraag af!» J Maar höe was het Hf beflondt,°P *cH zelve, fchoon niet door zich " r waöt*hét woord was nieten God, maar bij „ Uod: Het woord is onderfcheiden van God en „ nogthands van de Godheid onaffcheidliik, het 'heeft „ een beftaan m zich zelven als redelijk , en het ia „ nogthands met oorfpronglijk." — „ Tot welke clasfe „ van wezens moet ik dat woord brengen?" — Het „ is geene eigenfehap in God — maar- iets onderfchei„ dens m grondbeftaan , fchoon onaffcheidelijk — ,, Het woord was God — niet een God, dat is eene God, „ heid , maar tot dezelfde clasfe in oorfprong behoo„ rende, dus van eenen Godlijken oorfprone. Dus niet „ in den volftrekten zin de Godheid. — Johannes „ wil dit hier niet doen voorkomen als eenen volftrek „ ten tijtel van jesus Godheid, maar alleen, om zijne „ eenheid mét de Godlijke natuur uit te drukken, en " ius,: . ,at hiJ ' die de onaffcheidelijke medgefel der„ Godheid was, ook tot- de zelfde natuur en ran^ be" „ 1 T ,I?e woorden, alles is door hetzelve gemaakt. Verklaard hebbende van de wereldfchepping, oppert hö die bedenking, waarom hij, die de uitvinder van het Godsplan was, ook niet de uitvoerder van hetzelve is? Dit heldert hij dus op. „ Alles is uit God oorfprongl „ lijk ; maar alles , wat werklijk tot aanwezen komt „ verkrijgt zulks door het woord; ook zal het tot ziftte „ doeleindens beftemd worden door hem. Doch deze 35 doel-  DE-PRAKTIJK DES BIJBELS , ENS. 33? doelëindens zijn wederom oorfpronglijk niet de zijnen, Z maar die des Vaders." - Deze opheldering nader ontwikkeld, en uit paulus gezegde gellaafd hebbende, laat Mi als de gronden dezer onderfcheidmg, ons het vozende hooren. — „ In de onbegrensde Eeuwigheid was de woordvoerder der Godheid reeds aanwezig, " doch niet als woorddoender tot ons, dit is een be? " tsreklife denkbeeld, maar als het woord, dat is, van " eene natuur, die hem alleen gerechtigd kan maaken, " om woordvoerder der Godheid tot andere wezens te " zijn , als 'er andere wezens zijn. Nog nader: het " woord is niet de ftem, het bevel der Godheid, want hij was in dit opzicht niet in God, maar bij God, " en ftondt ook ten dien aanzien niet in den rang van " eenen onjiffcheidelijken gunftcling,' maar hij had we" zenlijke aanfpraak, om Gode even gelijk te zijn; en dit i's de grond, waarom zijn woord even hetzelfde " is, als- het woord des Vaders." Aangaande de eerfte werkzaamheden van dit woord nu, draagt v. V. eene gedachte voor, wel niet geheel nieuw, maar toch , zoo als dezelve hier voorgedragen is, eenigermate oorfpronglijk. „ Daar is eene gaapmg in," (zegt hij,) „ voor de wording van iets tot aan die wording toe." — Hij denkt, en paulus noemt filj als zijn gids en leidsman — jammer, dat hij ons de plaats, waar? niet aangewezen heeft — dat christus vóór de Schepping van alles, zich zelven eenen rede-, lijken geest en een zinnelijk organon bereid heeft, waar pit naderhand zijne wording, als zoon des menfchen, dat is, als de eerfte en voortreflijkfte van alle Adamietcu pntftaan is. — Dit denkbeeld, meent hij, kan veel toebrengen, om de werekifchepping duidelijker te maken. — „ Alle de zielen (zegt hij,) zijn oorfpronglijk van God, , jesus ziel is uitgezonderd, deze is van hem oor-. fpronslijk; geen organon, niets zinnelijk, is oorfpron!' gelijk van Gód — dat kan de zuiverheid van eenen H eenvouwigen , eeuwigen geest niet omvatten ; maar , alles, -wat geheel zinnelijk, of waarïn het geestelijke met eenig organon verëenigd is, is door het woord li gevormd, nadat hetzelve zich een organisch grondbe„ ftaan, en eene ziel gevormd hadt." — Die gedachte is ons geheel nieuw. — Het denkbeeld van eene voorbeftaande gefchapene natuur is bekend uit wats, doddridge en hoekstra, doch wij vermeenen, dat dit ilot  332 w. van vloten, de praktijk des bijbels, enz. flor. zeer veel tegen ftand zal vinden. v. V. blijft ons ook het bewijs fchuldig. Verftaan wij hem recht dan fchijnt hij ingewikkeld de gefchiktheid'van die zinnelijke georgamzeerde ziel verëenigd inet het woord, om de wereld te icheppen te ftellen in deze zinnelijke organifatie. —- Kan dan geen organon, kan dan niets zinnelijks, vaii God oorfpronglijk zijn? — waarom niet? — omdat hij een zuivere geest is? Wat was dan het woord, vóór het zijne ziel met deszelfs organon voordbragt? — No* willen wij het merkwaardig^ flot van deze opheldering mededeelen. — ,, In den onbegrensden oceaan der eeu„ wigheid was hij leven en licht en woord — wel on„ derfcheiden van de Godheid, maar nogthands onaC » fcheideliik van haar; reeds toen was hij niet alleen édn ,, met de Godheid in oogmerken, en in beramingen voor „ het toekomflige, maar één zelfs in oorfpronglijke na„ tuur, even zo als een regtgeaart vader met den' besten „ zoon is. Hier is afhanglijkheid aan dc eene zijde, „ en onderwerping aan de andere, wel een natuurlijk „ denkbeeld , maar niet te min buiten oefening: dit „ denkbeeld toch werkt nooit, het is geheel onbekend „ in de verrukkende harmonie tusfchen vader en zoon. „ Alles is zo een, dat het een en hetzelfde is, het woord te hooren, of den vader te hooren." Als iet bijzonders, (want wij moeten hier veel over flaan) ontmoeten wij de gisfing over Joan. XI: 25, 16 — dat, naamlijk, lazarus op zijn ziek- en fterfbedde niet alleen hope gehad hebbe op herftel door jesus, maar ook zich inwendig verzekerd gehouden hebbe , „ mijn ,, vriend zal meer doen," en met dit denkbeeld ontfla, pen zij, ja ook na zijnen dood nog daar aan denkt.— Zeker is het, jesus wist, ook afwezend, wat in den menfche is — en kon ook weten, wat bij lazarus omging. — Ook dient die gisfing, indien men dezelve kan omhelzen, zeker tot verklaring dier woorden — dis in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook geflorvcn. — Zie daar Lezers ! eenige proeven uit dit Werk , die u in ftaat zullen ftellen, om den geest van hetzelve te leeren kennen. — Den geheelen fchat kunnen wij u niet ontvouwen ; doch gij zult , niet alleen naar het Werk zelf, zoo wij denken, begeerig zijn, maar ook, met ons, naar het vervolg, waarvan wij niet minder iet goeds verwachten. —  j. engEI-SJIA MEBICS, GEDENKWAARDIGHEDEN, ENZ. 333 Gedenkwaardigheden uit de Aartsvaderlijke Gefchiedenisfen , met ophelderende en praktikaale aanmerkingen, door tacobus engelsma mebius, Predikant te Rijper kerk en Har de garijp. Derde en laatfte Deel. Te Utrecht, hij W. van ITzerworst, 1800. 304 en Voorbericht X Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : Toen wij de twee Eerfte Deelen van deze Gedenkwaardigheden uit de Aartsvaderlijke Gefchiedenisfen voornemens waren te beöordeelen, hadden wij, in het doorlezen, zeer vele nuttige en gepaste aanmerkingen, vooral voor min geoefende Lezers, aangetroffen, doch tevens vcrfcheidenen aangeflipt, welken ons, in een Werk van dezen aart , min oordeelkundig en doeltreffende voorkwamen. Ons oogmerk was dezelven, in eene wijdlopiger Recenfie, aan onze Lezers, medetedeelen, en hun dus den aanleg en bruikbaarheid dezes Werks van nader bij te leeren kennen. Hier mede bezig zijnde, ontvingen wij het eerfte Nommer der N.Alg. Vaderlandfche Letteroefeningen voor 1800, en vonden Bladz. 9 en 10, in eene beöordeeling van dat zelfde Werk, meer dan ééne der, door ons , aangeftipte en bedoelde proeven. Dit deed ons van befluit veranderen, en in eene algemeene aankondiging berusten, met bijvoeging echter, dat, naar ons oordeel, de anderszins leerzame en nuttige aanmerkingen , welken in dat Werk voorkomen, door te vele nodeloze uitweidingen en bijzondere Sijstematifche begrippen ontluisterd waren , en de Eerw. M. dus aan de zwaarwigtige taak , welker moeilijkheid hij zelf Voorred. Bladz. XIV gevoelde, niet zeer gelukkig bea'ndwoord had (*). — Deze onze gezegden neemt de Burger M. kwalijk, en zoekt zich in het Voorbericht vóór dit Deel, daar omtrend , te verdedigen , met voorbijgaan echter, hetgene ons ten uiterfte vreemd voorkomt , der ■aangehaalde N. Alg. Vaderlandfche Letteroefeningen, die , in de hoofdzaak, 'hetzelfde zeggen, en nog daarenboven met proeven Haven. — Wij moeten dus onze Lezers vooraf verlof vragen voor eene noodzaaklijke verandwoording, tot welke wij, door : (*) Zie N. Vadert. Bibl. IV Deel, ijle Stuk, Bladz. 355, 35*.  ^34 j; engels ma mebius door het Voorber-. van den Eerw. M: verpligt worden j eer wij ons tot dit derde Deel zelf kunnen bepalen. Of 'er uitweidingen in het Werk voorkomen, hier ovef is geen verfchil, want dit erkent de Schrijver zelf, doch bepaalt dezelven voornaamlijk tot de leer 'der Schepping, en verders van de eerfte verleiding onzer voorouderen ^ en de hun weder verleende gunftigere uitzichten; Maar Of dezelven nodeloos en min doeltreffende zijn ? De Eerw; M. kan zich nog hier van niet overtuigen; — wij oordeelen, dat ze tot ontluistering dezes anderszins nuttigen Werks ftrekken, en niet alleen op gemelde plaatfen, maar het geheele Werk door verfpreid zijn. — Ook nLt, pf 'er bijzondere Sijsiematlfche begrippen in gevonden worden? Dit qpk_ erkent M. maar hij bepaalt ze als. heringen ^ die gewoonlijks in het Gereformeerd Kerkgenootfchap, bijzonder als in de II. Schrift gegrond, erkend ,zijn. Wij, integendeel, vinden derzelver grondflag meer in aangenomene denkbeelden en begrippen, dan wel in de H. Schrift zelf, cn zijn van oordeel, dat dezelven iri een Werk van dezen aart in het geheel niet te pas komen , en dus hetzelve grootlijks ontluisteren. — En nu oordeele de Lezer uit de volgende proeven. Bladz. 213 van het Eerfte Deel van het verblijf van n o a' c h in de Ark Inrekende, lezen wij onder anderen : }9 Ondertusfehen was dit zijn verblijf tn deeze wooning j, met alle zoorten van dieren eene levendige afbeelding van hetgene in Gods kerk, in messiü's dagen, zou- de plaats vinden; wanneer de wolf met het lam verj, keeren, de luipaard met den geitenhok nederliggen, „ het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zich zarrieiï ,, verëenigen, de koe en de beerinne zamen weiden * de jongen zamen nederliggen, cn de lecuW, gelijk de, j, os, ftroo eeten, en een zoogkind .zich over het-hoi „ van een adder vermaaken, en een gefpeend kind zijné „ hand uitbreken zal in den kuil van een Bafilisk. Jes., „ XI: 6,7." — Zie Ook Bladz. 14,17,62,144,146—148» Bladz. 19 van het Tweede Deel van de inzettinge der' befnijdenis gewagende, vinden wij, onder anderen, ook deze aanmerking: „ Eindelijk wierd eertijds, zoo lang" „ de bloedftorting van den grooten Zaligmaker niet vol-. „ bragt was, geen ding geheiligd, en geene verbindeniS „ bevestigd, dan door bloedftorting, ter vooraffchadu„ wring van dat dierbaar bloed, dat eens geftort zoude worden ter reinigmaaking der zonden , en bekragtiging „ van  gedenkwaardigheden, enz. 335 s, van liet Nieuwe Verbond, zoo was in deeze bloedige *, plcgtigheid ook eene niet duistere erkentenis, dat men des doods waardig was , gelijk ieder, die het ver? 5, waarloosde, daarom ook door den dood moest afge„ (heden worden ; terwijl men intusfchen door maar eenig klein gedeelte, echter niet zonder bloedftorting, j, weg te nemen, zijn geloof uitdrukte, dat God eene in plaatsfteiling van eenig ander bloedig offer ter ver- zoening wilde aannemen, om den mensch van den j, verdiehden dood te bevrijden , en tot een God te ,, worden, die niet alleen was, maar ook een belooner was der genen , die Hem zochten." — Zie ook Bladz. 21, 63—66, 100, enz. Zekerlijk komen 'cl' in dit Derde Deel minder zoodanige uitweidingen en Sijstematifchc begrippen voor, en het fchijnt ons toe, dat de Eerw. M. veel vlijt, bizon* derheid tot het laatfte gedeelte dezes Werks , befteed heeft. Eéne enkele meenen wij echter hier en daar te hebben opgemerkt. Dus van jakobs zorg voor de zijnen bij de ontmoeting van e s a u fprekende, zegt hij: i5 Intusfchen kan jakobs zorg en gedrag omtrent zijn 5, gevolg ten voorbeeld (trekken voor alle Opzieners in Kerk ft en Burgerftaat, gelijk hetzelve eeneflaauwe fchaduwwas van de allerüitucmendfte Herderzorg van den opperden „ Herder der Schaapen, den Heer messiös, omtrent j, de zijnen, ons zoo dikwerf in 't Godlijk woord met levendige kleuren afgetekend. Zie jes. XI: n< ,, ezecii. XXXIV: 23. joh. :X." Bladz. 33, Zie ook Bladz. 73, 74, 155, 162. Als uitlegger der Gewijde Schriften dond het Voorzeker den Burger M. even als allen anderen volkomen vrij zijne gedachten te zeggen, en befcheiden medetedeelen $ dart hoe wel zoude hij gedaan hebben , zo hij overal die voorzichtigheid en waare oordeelkunde gebruikt had, Waarvan wij Tweede Deel, Bladz. i64-*-i<56 en Derde Deel, Bladz. 67 zulke voortreflijke blijken aantreffen. Hoe veel beter, bruikbarer , en tot het bedoelde oogmerk gefchikter zou dit Werk geweest zijn , zo M» zich der leering , welke hij uit josephs droomsüitlegging zelf, Derde Deel, Bladz. 143 afleidt, dceds herinnerd had. „ Welk een uitmuntend voorbeeld van uit„ legging der Godlijke woorden, bijzonder van zinne„ beelden, vinden Bijbeltolken dus hier. Hadden onze „ verklaaringen meer van dit korte, klaare en Godvruch-  33Ö J. ENGEL5MA MÜijfÜS , GEDENKWAARDIGHEDEN , Efe<£< ï7 van josefs uitleggingen , hoe veel meer kennis, ,, die naar de Godzaligheid is, zouden wij misfchien, „ onder den Godlijken zegen, verfpreiden. Dat wij dit model dan zoo nabij trachten te volgen, als ons 'mo„ gelijk is." — En dit model is het juist, hetwelk hij, op zoo vele plaatzen, uit het oog verloren heeft. ~ Nog iet, en daarmede zullen wij befluiten.- — Daar wij grond meenen te hebben van te geloven , dat de Burger M. een beftendig Lezer onzes Maandwerks is, kunnen wij zijn volgend gezegde Voorber. Bladz, VII dezes Deels niet ongemerkt voorbijgaan. „Maar," zegt ,, hij de bijzondere Sijstematifche begrippen! Dit is toch „ eigenlijk de hoofdzonde. Had ik toch zommige plaat- i'en, betrekkelijk tot zommige gewoone leerftellingen „ van ons Kerkgenootfchap, wat meer overgeloopen * „ of 'er eene andere plooi aan gegeven, dan was het „ Werk misfehien zoo niet ontluisterd." — Waarlijk, hij had den geest en de ftrekking onzes Maandwerks beter behooren te kennen, en zulke opgeraapte vermoedens agter wege gelaten te hebben. Elk toch, dit durven wij gerustelijk beweeren, en wij daagen den Burger M. uit, het tegendeel te bewijzen, elk toch , zeggen wij, die de bedoeling onzer werkzaamheden onbevooroordeeld en befcheiden overweegt, is overtuigd, dat dezelven tot uitbreiding van waare Godsdienftige verlichting en kennis, van gezonde uitlegkunde , van redelijke deugd , en bevordering van Christlijke en Maatfchaplijke pligten, tef weering dus van alle verbijsterde dweepzucht , tot afbreuk van on- cn bijgeloof, zijn ingericht, en dat elke bijdrage hier toe medewerkende ons hartlijk welkom is. — Overëenkomltig dit ons hoofddoel eindigen wij dan deze, tegen onzen zin, te breedvoerige Recenfie, dat , met welke bij hem zoo geliefkoosde zinnebeeldige benamingen de Burger M. ons ook, in het vervolg, zon willen benoemen, wij nog niet anders overtuigd zijn ,■ dan dat de anderszins leerzame en nuttige aanmerkingen , Welken in dit Werk voorkomen , door te vele nodeloze uitweidingen en bijzondere Siistematifche begrippen , onluisterd zijn. En wij twijfelen niet, of elk , die de door ons boven aangeftipte, en andere plaatfen, onpartijdig inziet, zal dit ons oordeel moeten billijken. — Dt  ÜË WAARHEID VAN DE VVONDERW. DER H. SCHRIFT. 337 De waarheid van de Wonderwerken der Heilige Schrift. Te Arnfteldam , hij F. Draijer, 1800. 481 Bladz. la gr. Octavo. De prijs is f 2 - 14 - : Hoe Zeer het Onderwerp niet geacht kan worden $ nieuw te zijn , welk in dit Boekdeel behandeld wordt, en hoe zeer bekwame Verdedigers van de waarbeid van den Godsdienst, het zij in het algemeen öf iil bijzonderheden 1 hetzelve als uitgeput , en de tegenwerpingen der Ongelovigen overtuigend wcdérlegd hebben , men zal echter niet kunnen zeggen, dat dit tegenwoordig Wérk Van eenen Ongcnoemden, doch die dé zelfde kundige Schrijver fchijnt te wezen, uit wiens hand wij ook de gewijde Rhetorica hebben ontvangen , ' die wir, vóór eenigén tijd, met goedkeuring, hebben aangekondigd (*), nutloos of overbodig zou zijn; Herhalen de beftrijders der Openbaring hunne tegenwerpingen tegen dezelve, hoe zeer iri aart de zelfde^ hoe zeer herhaalde heeren wederlcgd, nogthands telkens op nieuw, onder allerhande gedaanten , in allerhande vormen ; waaróm zou men het haren vrienden euvel duiden, dat ook dezen het zelfde onderwerp Van meer dan éénen kant befchouwen , met nieuwe redenen bekleden en ftaven ? Voornaamlijk, indien zulks geleidelijk en oordeelkundig gefchiedt, gelijk de Schrijver van het Werk voorhanden rdzins toont, zijn onderwerp meester te zijn, en de nodige kunde en ervarenheid te bézitten , om de verdediging van de Openbaring, in deze betrekking tot de Wonderwerken , op zich te nemen. In eene Inleiding van 132 Bladzijden wordt de waarheid der Bijbelfche Wonderwerken in het algemeen, tegen de tegenwerpingen van spinoza, nüme , en andere Ongelovigen, gehandhaafd, terwijl, in het óverige van dit Boekdeel, bijzondere Wonderwerken, zoo uit het Oude als Nieuwe Testament , tegen alle vitterijen des Ongelóofs verdedigd worden, waarbij de Schrijver vele belezenheid in hunne Schriften , rnaar ook iii de Schriften van Geleerde Uitiegkundigen , meest echter van vroeger en niet zoo zeer van onzen tijd, vertoont. Alleen zal bet' vreemd voorkomen, gelijk wij voor J' ' ons O Zie N. Faderl. Bibl. IV Deel, ijle Stut- Bladz. aff» SfIEUWE VAD.BlBE;V.DEEL.N0.7. Y  33Ö DE WAARHEID VAN DE WONDE^W. DER H. SCHRIFT* ons bekennen, daarvan de reden niet te kunnen bevroeden , waarom de ongenoemde Schrijver het één en ander verkozen heeft, in dit Werk te behandelen , het welk nogthands geene onmidlijke betrekking tot dc Wonderwerken heeft. Dus, bij voorbeeld, bevat het Tweede. Hoofdftuk eene verdediging van samuües gedrag omtrend agag. Het Berde Hoofdftuk een onderzoek van david's krankzinnigheid aan het Hof van achis. Het Zesde Hoofdftuk, eene verdediging van den Profeet elias , die de Baals-Priesters doet ombrengen. Het Negende Hoofdftuk, hetwelk het Gefprek van jesus christus met dc Samaritaanfche vrouw behandelt. HetTwaalf de Hoofdftuk, over de geringe afkomst, en de ongeleerdheid der Apostelen, enz. Alle welke Stoffen verwilderd zijn van het Hoofd - Onderwerp dezes Boeks, de Wonderwerken ; terwijl, aan den anderen kant, het grootfte aller wonderen, waarmede de Avaarheid van den Christlijken Godsdienst ftaat of valt, de Opftanding van christus uit de dooden , in het geheel niet wordt aangeroerd, noch ook tle Wonderwerken, door de Apostelen verricht, die in dc Handelingen der Apostelen befchreven zijn, ten ware de Schrijver, tot het behandelen van deze laatfte gewigtige gebeurenisfen, een volgend Boekdeel beftemd had , waarvan hij echter met geen Woord gewaagt. In het Vierde Hoofdftuk behandelt de Schrijver de verfchijning van samucl aan saul te Endor. Dit zal ons niet bevreemden, zoodra wij zien, dat de Schrijver gelooft, dat, in de daad, samucl zelf in perfoon hier verfcheenen is, breedvoerig ten dien einde aantonende, dat hier niet alles aan het bedrog der Tovercsfe, noch ook aan eenige tusfehenkomst des Duivels, kan toegefchreven worden, waarna hij Bladz. 119, dus vervolgt: „ Indien deze Vcrfchijninge , op geene gegronde redenen , noch aan de bedriegerijen der Tovercsfe, noch aan de werking des Duivels , kan toegefchrevcn warden, zoo moet zij noodwendig door eene bovennatuurlijke tusfchnnkomst der Godlijke Voorzienigheid gefchicd zijn. Dit derde of laatfte gevoelen is op den ondergang deitwee voorgaande gegrondvest, en het is dat gevoelen, het welk wij .omhelzen. Wij houden het daar voor, dat het SAMuëL zelf geweest is , die, op eene wonderdaadige wijze, aan den Koning van Israël verfcheenen jis, en dat hij 't was , die aan dien Vorst alle die treua . ;&*  de waarheid van de w0nderw. der h. schrift. 339 rigü voorfpcllingen deed „ welke zoo naauwkeurig vervuld zijn geworden; Men moet, zoodra men 't oog op het Gefchieci verhaal werpt, ons voorzeker toeltaan, dat dit denkbeeld het natuurlijkfte is-. Zoo wij op dat verhaal acht geven, was het samucl, wierts oproeping door sa ijl begeerd werd; liet was samucL, die, voor heï oog der Toveresfe , tot hare ontzettinge, vericheen, t was samucl, die door saul gekend werd, zoodra de Toveresfe hém befehreven had ; 't was sasiuEl, aan wien saul zijne vraag deed} en die wederöm saül aanfprak : 't was sajiöël, die zijne andwoordeu aan Saul deed hooren, gelijk saul insgelijks aan hem: 't Was samüël j die door zijne redenen de verbaasdheid en fchrik in 't gemoed vaii saul veroorzaakte." De bedenkingen hier tegen worden, vervolgcnds, door den ongenoemden Schrijver opgelost. Over het geheel is onze ongenoemde Schrijver ver-ai van die hedendaags meer aan de orde van den dag zijnde gevoelens, ómtrend de geesten en derzelver werkingen.'" In zijne Inleiding, Bladz. 36 fchrijft hij* na gefproken te hebben van den tegenftand, dien moses Van de Egijptifche Toveraars ondervond: „ Hetzelfde had ook plaats omtrent jesus christus wonderen; Het behaagde Gods wijsheid dezen zijnen Zoon ook een* Herken tegenftand te 'befchikken; Satan werd te dier zeiver tijd mede ah eene foort van mensckwording verleend, door in zoo vele bezetenen te vaaren." vergeleken met zijne verhandeling over de bezetenen te Gadara, Bladz. 320. Op de zelfde wijze verklaart hij zich ook, bij gelegenheid zijner behandeling van jesus wandelen op zee', toen 'zijne leerlingen hem voor een fpookzel hielden, Bladz. 392, alwaar wij lezen: „ Wat aangaat de bevreemding, die men toont, omdat jesus christus de volksdwalingen niet te keer ging, zoo dat het fchijnt, als of hij dezelve door zijn fülzwijgen Verfterkte; wij hebben reeds bij eene andere gelegenheid deze berisping in het algemeen wederlegd: alleen zullen wij, in opzicht tot het tegenwoordig onderwerp, alhier het Volgende aanmerken; Alles wat men gewoon is, volksdwalingen te noemen, verdient niet altijd dien naam. Men vindt verfcheidene zaken, waarömtrend de menfchen groote dwalingen koesteren, maar die zelfde dwalingen, die tén opzichte der bijzonderheden van zulk eeii zaak gevoed worden, brengen daarom echter geensY 2 zin?  de waarheid van de w0nderw. der h. schrift, -zins mede, dat de geheele hoofdzaak eene valschheid behelze. Van dien aart is het geloof aan de verfchijnfelen. Hoe buitenfporig cn dwaas vele dingen ook zijn, die daarömtrend door menfchen van eene verbijsterde verbeeldingskracht, of op het verhaal van anderen, aangenomen worden, moet men echter daarom alle werking der afgefcheidene geesten op den mensch geenszins voor onmooglijk houden.' Dc gezonde Wijsbegeerte fluit deze zaak niet uit, maar zij gaat de vooröordeelen en dwaazc ligtgelovigheid, die al te veel daar uit geboren wor'den, steeds te keer, zoo is het bij voorbeeld eene dier vooröordeelen, dat de nacht alleen tot zoodanige werking der afgefcheidene geesten op den mensch benodigd zoude zijn. Dit is een van die valfche begrippen , welke aan de jeugd niet dan maar al te vroeg door ongerijmde verhalen worden ingeprent. De vermaarde locke zegt, dat zoo wel de dag en het licht, als de nacht en de duisternis daar aan bevorderlijk kan wezen. — Men ziet dus, dat de befchuldiging vervalt, als of de Heere jesus christus zijne Apostelen had moeten onderricht hebben, dat 'er in het geheel geene werkzaamheid van afgefcheiden geesten , ten opzichte der inwoners van dit aardrijk , ooit plaats heeft." Gedenkwaardigheden uh het leven van jesus. Volgends de vier Euangelisten in overeen/lemming gebracht, en met ophelderende en praktikale aanmerkingen, voorzien, door h. c. bergen, uit het Hoogduitsch, vertaald. Nu, bij den Tweeden Druk, veel veranderd, en voor de Nederlandfche Christenen met nieuwe praktikale aanmerkingen vermeerderd door j o d o c u s heringa e l i z a 's Zoon. Tweede Deel. Te Leijden , bij A. en J. Honkoop, 1800. 650 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : JFraktikale Aanmerkingen en Bijvoegzels, op den eerften Druk van 11. c. bergen, Gedenhvaardigheden uit het leven van jesus, door jobocus heringa ELi7. a 's Zoon. Uitgegeeven voor de bezitters van den eerften Druk. Tweede Deel. Te Leijden , bij A. en J. Honkoop , 1800. 270 Bladz. In gr. Oitavo. D$ prijs is f 1 - 16 - : Dewijl wij, bij eene andere gelegenheid, teen de tweede Druk \%v\ het Eerfte Deel van ijergens voortref-  H. c. bergen, gedenkwaardigheden, enz. 34-ï treflijk en allernuttigst Werk, met de vermeerderingen, bijvoegfclen cn veranderingen van den Hoogleeraar h eringa in het licht verfchecn, van dit Werk, van het doel en plan van gemelden Hoogleeraar met zijne omarbeiding van hetzelve, en de uitvoering daarvan , het nodige gezegd hebben (*), oordcelen wij het nodeloos, van dit Tweede Deel, hetwelk, op den zelfden voet, bearbeid is, breedvoeriger te fpreken. Ook zal het Werk, hetwelk reeds zoo algemeen , en met zegen, als een Godsdienftig Huisboek, onder onze Landgenoten bekend is , onze aanprijzing niet behoeven. Wij verëenigen ons geheel met den wensch van den Hoogleeraar heringa, in zijn Voorbericht voor het Tweede Deel, in deze merkwaardige bewoordingen vervat. Hij, (onze Zaligmaker en Heer) leide ons in de „ waarheid, door zijnen Heiligen Geest! Hij beware ons bij de zuiverheid in leere en wandel: en brenge ,, ons, waar wij afgeweken zijn, te rug! Hij geve ons , den vrede , en beware ons voor icheuringen ! Hij kome het Hervormd Kerkgenootfchap, aan het welke „ ik van gantfcher harte verkleefd ben, in de tegenwoor„ dige bekommererfde omftandigheden , te hulp ! Hij „ bereide ons allen te famen voor de beter wereld, ,, in welke wij eerst volmaakt de waarheid kennen, en „ de liefde betrachten zuilen!" (*) Z:e N. Vadert. Bibl. UI Deel , ifte Stuk , Bladz. 612 vo/gg. Burger Handboek of korte Schets der Algemeene manier van procedeer en in Civiele en Crimineele Zaaken, voor de Departementaale Gerechtshoven , Burgerlijke Rechtbanken, Vrederechters en Bijzitters. Over de Bataaffche Republiek. Gearrcfteerd bij Decreet van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaffchen Volks, op den 1% Augustus, 1799. Door iangreeven. Te Arnfteldam, bij G. Roos, 1800. 235 Bladz. In gr. OÜavo. De prijs is f 1 - ■■ - '■ Het is ergerlijk , dat men bij aanhoudenheid lieden, die niet in 'ftaat zijn, om aan hunne woorden eenen behoorlijken famenhang , en dus aan de volzinnen de verëischte duidelijkheid te geven, de pen ziet voeren, »m hunne Medeburgers voor te lichten. Dat deze aanY 3 mer-  342 J. GREEVEN, BURGER HANDHOEK OF- KORTE SCHETS^ inerking ook op het aangekondigde Stuk toepaslijk is, zullen wij voor onze Lezers met ééne en andere 'mm uit hetzelve bewijzen: . Het ilot van de Voorrede luidt dus: ,, De verdere ondervindingen en leeringen, in het behandelen van Pïocesfen en Rechtszaken, moet de leergierigen bekwaam maken " enz. Bladz. 13 luidt een gedeelte van 's Schrijvers redeneenng, over fommige Gewestelijke Ordonnantiën, onder anderen, dus: „Dezelve in ftand willende houden, zoude de grootfte ongelijkheid, vooral in die Departementen , welke uit gedeeltens van twee of meer voormalige Gewesten (famengefteld zijn) ten gevolge zoudehebben enz. Bladz. 16, reg. 6. „ Het befluit van de Eerfte Kamer, naar de Tweede ter bekrachtiging verzonden wordende, behoeft men niet te lichten (dat is: niet met eene kaars voor te lichten; want anders moest het ligten zijn) ; dit gefchied (t) door de Commifen Expediteur. (Dit zal moeten wezen, Commifen Expediteurs) —- maar wel bij de griffie van de laatfte Kamer, het zij bekragtigt (bekrachtigd) is; doch niet, dan gaat het wedef te rug aan de Eerfte Kamer, zonder men nodig heeft het te lichten (ligten).'* 1 Bladz. 17 , reg. 15: „ Het (Uitvoerend Bewind) kan in geval van aanflag tegen dezelve (denzelven, te weten den Staat) perfooncn in arrest doen nemen cn horen, maar moeten (moet) binnen vierentwintig uuren daarna (dezelven) aan den Rechter overleveren."" Bladz. 21, reg. 7. „ Hij — doet alömme de Bataaffche ylagge refpccrcivn; tevens waakzaam zijn, om in tijden van Oorlog, lettre (s) de marqué of brieven van Reprefaille uitgegeven zijnde, onder dat pretext de Zeevaart niet benadeelt (d) worde. " Bladz. 25, reg. 3. „ Tot aan de invoering der nieuwe belastingen, zal hij zorgvuldig de hand aan de heffing der tegenwoordigen houden, als mede over de Rechtspleging van dezelven " enz. Bladz. 30, reg. 2 van onderen : „ Op hem rust de zorg om na te fpeuren , alles , wat zoude kunnen ftrekken tot verbetering der verftandelijke , zedenlijke en lichaamlijke opvoeding, en dus zich bekwaame om de ■nodige infornwtiën en verbeteringen in het Schoolwezen iri ie winnen en daar te ftellen. " . Mlpdz. 40, reg. 14. „ In ieder Gemeente is een Beftuur,  DER ALGEMEENE MANIER VAN PRQCEDEEREN. 343 ftunr, uitmaakende van » tot 30 Leden, na (naar) de hoegrootheid getale Grondvergaderingen'" enz. £/*fe. 60 , reg. 7. „ Daar deze post geen relatie heeft tot het civiele, maar alleen tot de Crimineele Zaaken^, zullen wij de moeite tot aan het laatfte zijnde, hefparen: Bladz, 106, reg. 7. „De aanlegger kan, ingevallen, waarïn geen paraat wisfelrecht is, of hetzelve gevorderd wezende , afgeftagen -zijnde , zulks bij requeste vorderen" enz. — . ... Doch ons geduld loopt ten einde, om meer dergelijke mistellingen en verwarde onzinnen op te fporen en af te fchrijven. — Wij zeggen alleen nog, dat men dezelven in alle de verkorte, en met andere woorden voorgeftelde uittrekfels, voordsin alles, wat uit 's mans eigen brein geboren is , overvloedig aantreft 5 waarbij komt, gelijk uit de boven opgegevene voorbeelden reeds ten deele te zien is , dat hij het enkel en meervoud, als ook de geftachten cn naamvallen erbarmelijk door malkanderen werpt. Wij zwijgen van vele kleinere onnauwkeurigheden en menigvuldige, zomtijds zinftoorende, drukfouten; vooral de laatften gcrecdelijk verfchoonende uit aanmerking, dat de Burger G., van de zucht tot veel fchrijven bezeten zijnde,°waarfehijnlijk geen' tijd heeft, om de drukproeven behoorlijk na te zien. Verder, daar onder de beweegredenen tot het vervaardigen en uitgeven van dit Handboek ook deze gemeld wbrdti „ Vermits bij de Acte van Staatsregeling, „ en bij de inftructie voor de Vrede - Rechters expres„ felijk verboden is, dat geene Advocaten en Procu„ reiirs, Solliciteurs enz. voor de Vrede-Rechters zul„ len postuleeren , noch derzelver Inftructoire Schrif„ tuuren mogen worden aangenomen; hier door (waar„ door) een ieder Burger, die zulks verkiest de vrij9, heid heeft, zoo wel voor gemelde Vrede-Rechters , „ als voor de Rechtbanken en Hoven, zijn eigen zaa„ ken zelf waar te neemen, zonder zich van de hulp „ van Praertizijns te moeten bedienen" enz. — Daar derhalven het oogmerk van G., onder anderen, fchijnt te zijn, om zijne, in dc behandeling van Rechtszaken, en nog veel meer in de barbaarfche kunstwoorden en termen der Rechtsgeleerdheid, onbedreevene, Medeburgers , tot het waarnemen hunner eigene zaken in ftaat te ftellen, komt het ons voor, dat hij dezen of geheel Y 4 ha.4  344 xenophon had moeten vermijden of behoorlijk verklaren , dewi» die kunstwoorden voor de meesten onvertlaanbaar ziin cn bijgevolg ook de bedoelde nuttigheid van dit Bock \\ or hun verloren gaat. ft ' Gedenkwaardige Gefprekken wsocrates. Door xeNOpmon. Eerfte en Tweede Afdeeling. Te Haarlem, hij A. Loosjes, P. z., 1800. 266 Bladz. In gr. Octavo, ■ De prijs is ie famen f 3 - 12 - ; •Pen van de grootfte en doorluchtis;fle Mannen der af* oudheid , wier nagedachtenis aan de verflindjnn-en des tijds is ontkomen, was, ongetwijfeld, socrates, In hem verëenigden zich verfchcidene'hoedauigheden van verftand en hart, die den met recht' dus genoemden grooten Man vormen. In aanmerking genomen zijne ontblootheid van het licht van hemelfche Openbaringe hoe verheven, hoe zuiver dacht en fprak hij over God en Godlijke zaken , cn liet daarömtrend op mcrklijken affland agter zich velen der zulken , die van dat' hemelfche licht beftraald worden ! Vlug cn vindingrijk was. zijn vernuft, en berekend voor allcrïeië flanden cn ontmoetingen van zijnen levenspost. Zuivere begrippen voedde hij aangaande de Zedenleere. Kunftig,' zonderloosheid, wist hij zijnen redeneertrant te wenden en te fchikken, naar de geestneigingen en karakters van allen , die hem om onderrichting vraagden, of welken hij, om hun dezelven mede te deelen , ging opzoeken. Aan die opgeklaarde inzichten en verhevene wijsheid beandwoord-, de .zijn zedenlijk gedrag; hetwelk, hoewel, geli;k zulks trouwens in geenen mensch kan vallen , niet geheel onbevlekt, do.or eene reeks vap fraaië hoedanigheden en edele deugden werd verhelderd. Zie daar eene algemeene karakterfchets van socrates, om welken als"zoo-, danig te leeren kennen, de Boekverkoper loos tes het Onpartijdig weetgierig Publiek heeft in ftaat gefield, door d? Uitgave van dc hier aangekondigde Gefprekken des Atheenfchen Wijsgeers, bewaard en der nakomelingfchap overhandigd door eenen van 's Mans beste Leer-, hngen, xenophon, in de Griekfche tale, en thans in een vrij bevallig Nedcrduitsch gewaad verkleed. Vreemd, intusfchen, is het eenigzins, dat dc Uitgever niet heeft' goedgevonden , aangaande de vertaling eenige aankondiging  gedenkwaardige gesprekken van socrates. 345 ging te doen voorafgaan , ter inlichtinge van den Onfaalkundigen Lezer;- welken nu tot naricht diene , dat gelijk xenophon de beste gelegenheid had, om zijns Leermeesters gedachten wel te vatten. en onvervalscht te boek te flaan , hem hier dezelven vrij naauwkeurig worden aangeboden. Daar de naam van socrates overbekend is, en 's Mans Wijsbegeerte dikmaals , en met reden, wordt geroemd , verheugen wij ons in de gelegenheid, den zulken, wien de toegang tot de oorfpronglijke fchriften niet openllaat, thands aangeboden, om met den Wijsgeer en diens Leere nader te kunnen bekend worden. God, de Voorzienigheid, het Geluk , de Deugd, de Volksregeering , en meer andere belangrijke onderwerpen, zijn de inhoud dezer Gefprekken, die in Vier Boekeu , en elk van dezen in kleinere Afdeelingen, verdeeld zijn. Het Eerfte Boek mag , voor een groot gedeelte, befchouwd worden, ats eene verdediging van socrat e s tegen den blaam , hem aangewreven, als of hij een verachter van de Goden en een bederver van de jeugd ware. Ten aanzien van zijne Godsdienftige gezindheid geeft hem xenophon, onder anderen, deze getuigenis: Hij was overreed, dat de Goden alle onze daaden zien, alle onze gefprekken hooren, en tot in het bin,, nenfte van onze geheimfte gedachten doordringen; „ dat zij overal zijn, en dat zij, bij alle gelegenheden, ,, hunnen wil aan de ftervelingen doen weeten." En elders: „ 11 ij befchouwde het als eene dwaasheid, in ,, de gebeurtenisfen (der wereld) geene Godlijke Voor,, zienigheid te erkennen, en die aan het menschlijk bc„ grip te onderwerpen ; maar hij vond het niet minder ,, onzinnig , de Godipraaken te gaan raadplegen over „ zaaken, die de Goden ons toegedaan hebben te wee„ ten, en waarover wij uit ons zelven kunnen oordee„ len : gelijk als of men goedvond aan de Godheid te vraagen, of men zijn wagen door een bekwaam of „ onbekwaam voerman moet laten mennen, of dat men „ zijn fchip aan een goed of kwaad ftuurman zal toe„ vertrouwen, . . Laaten wij beginnen, zei hij, met te ,, leeren het geen ons de Goden vergund hebbert te „ weeten, en laaten wij hen raadpleegen over het geen „ zij ons verborgen hebben, want zij willen zich wel ?, mededeelen aan hun, die zij begunftigen. " Als een grond van befchuldiginge, tegen socrates Y 5 in-  346 XENOPHON. ingebragt, dat hij de Jeugd bedorf, wierden ürïtiaS en alcibiades aangevoerd, die niet onzen Wijsgeer naauwe verkeering gehad hebbende, naderhand aan hun Vaderland het grootite kwaad liebben toegebragt. IVen die aantijging meldt XENopHon de volgende daadzaak ter verdcdiginge van zijnen Meestér. „ Zoo lang alcibiades en critias zich aan socrates hielden, „ zoo lang hij hun hulpmiddelen aan de hand gaf om „ hunne geweldige hartstochten te beftrijden , wisten zij die te wederllaan en te overwinnen: maar zoo dra „ zij hem vcvlaatcn hadden , vertrok critias naar 'fhesfaUc, en leefde daar met menfchen , die 'er veel „ meer van hielden om zich aan hunne ongeregeldheden „ overtelaatcn , dan om de billijkheid in acht te nee„ men." Alcibiades betreffende , de omgang met ligte Vrouwen, en een ftoet van vleiers deeden hem in het verderf fforten. ,.. Daar deze Gefprekken , uit hunnen aart , voor een doorlopend Uittrekfel onvatbaar zijn , zullen wij ons met bet mededcelen van eenige proeven moeten te vre^ de houden , ten einde om onze Lezers met de inrichting en het Sokratisch onderwijs eenigzins bekend te maken. Het Boek openende, valt ons oog op de volgende Afdeeling. „Ik heb ook" fchrijft xenophon, „ een onderhoud van socrates over de vriendfehap „ bijgewoond, en ik geloof, dat men een groot voor„ deel trekken kan uit het geen hij zeide , onv de ma-. „ nier te leeren , hoe men zich vrienden moet maaken cn met hun leeven," „ Ik hoor altijd herbaaien , zcixhij , dat de grootfte „ van alle fchatten een getrouw cn deugdzaam vriend ,, is ; en ik zie dat men op alle andere dingen denkt, „ behalven om zich vrienden tc maaken. Men houdt ,, zich veel bezig met huizen, landerijen, flaaven, kudj, den , meubelen te koopen ; men draagt groote zorg „ om die tc behouden: maar, intusfchen dat men zegt, „ dat een vriend dc grootfte fchat is , zoekt men zich s, dit goed aantefchaffen , noch het bezit te verzeke-; v ren Is 'er ondertusfehen eenig goed, dat men „ bij een vriend kan vergelijken ? Een goed vriend is. „ altijd gereed om zich in de plaats van zijnen vriend 4, te ftellen, om hem te verligten in de zorge voor zijn „ huisgezin , in de belangen van den Staat. Gij Wilt ., iemand verpligtcn; hij helpt u aanftonds in dit goede „ werk?  gedenkwaardige gesprekken van socrates, 34? i, werk: de eene of andere vrees flingert u; reken op „ zijnen bijftand. Moet gij onkosten manken, ongewoone uitgaven doen , kracht of beleid in het werk ftellen ? Gij j, zult in hem een ander ik vinden. In voorfpoed ver„ meerdert hij uwe blijdfchap: in.tegenfpoed verheft zij „ uwen geest, die gereed ftond om te bezwijken. Van „ de dicnften, die wij van onze voeten, van onze han„ den, van onze oogen , van onze ooren trekken, is „ 'er geen een , of dc ijver van eenen vriend kan ons „ die ook bewijzen. Het geen gij zelf niet gedaan hebt, „ het geen gij niet gezien, niet gehoord hebt, heeft uw ,, vriend gehoord, in uwe plaats gedaan. Gij kweekt „ boomen aan om 'cr vruchten van te plukken; en gij verwaarloost eenen boomgaard , die veel vruchtbaar- der is, en allerlei foorten van vruchten oplevert; dien der vriendfehap, " Zie hier eene .andere proeve. ,, Socrates fcheidde ,, dc weetenfehap van het goed gedrag niet aL, en be- fchouwdc dien als wijs en wel geregeld van zeden , ,, die weet wat goed en braaf is , die het weet te be-. ,, trachten en die alles weet te ontvlieden , wat fchaa„ delijk is. Men vroeg hem , of hij voor verftandige „ lieden hield menfchen, die wel weeten, hoe men moet, ,, handelen , en die al het tegenövergeftelde doen. Zij ,, zijn niet minder onkundig dan ongeregeld, zei hij. „ Zoo wij onder alle daaden, die wij kunnen doen, die wceten te onderfcheiden , welken ons het voor„ deeligfte zijn, zullen wij niet nalaaten die te kiezen: „ wanneer men kwaad doet , is men dus niet minder „ onkundig, dan ftrafbaar. " ,, Hij verzekerde, dat de rechtvaardigheid Hechts een „ weetenfehap was? hij zeide het zelfde van alle de „ deugden. Alle braave en deugdzaamc daaden , zei hij, paaren eene volmaakte goedheid met de bekoor-r „ lijkheden der fchoonhcid. Heeft men de nodige wee^ „ tenfehap om ze te kennen? dan is het niet mooglijk, „ iets boven dezelven te verkiezen. Ontbreekt deeze, „ weetenfehap ? dan wil men die vruchteloos betrach,, ten; men zoekt 'er proéven van tc necmen 3 en men „ begaat niets dan fouten. Dewijl men niets fchoons, „ goeds, braafs kan doen, dan door de deugd, is het „ zeker, dat de deugd zelve een weetenfehap is, die „ men bezitten moet." Van den dus genoemden Socrattfcken leertrant, en yan  3+S xenophon van zijne denkbeelden over de Godsvrucht tevens , kan her volgende ten voorbedde dienen. „Zie daar (fchrijft „ X.) hoe hij de Godsvrucht bclchouwde. Zeg mij, „ mijn waarde e ut hij de mus , wat denkt gij van de „ Godsvrucht? Dat het de fcuöonfte van alle deug- den is. — Zoudt gij mij kunnen zeggen, wie een Godvruchtig man is? — Het is, geloof ik, die ge„ ne, die de Goden vereert. — Is het ieder geöorlófd „ de Goden naar zijne grilligheid te verëeren? — Dat „ denk ik niet; daar zijn wetten, die onze hulde moe„ ten regelen. — Hij, die deeze wetten in acht neemt, „ weet dus, hoe men de Goden verëeren moet? — Dat „ geloof ik. - En hij, die weet, hoe men de Goden „ verëeren moet, gelooft niet, dat men hun een onder,, fcheiden eerdienst moet toebrengen V — Neen, buiten ,, twijfel. — Hij zal zelf hen dan niet op eene andere „ wijze verëeren. - Dat geloof ik niet. — De wetten „ in acht te neemen, die den eerdienst moeten regelen, „ is dan, aan de Goden eenen wettigen eerdienst be„ wijzen ? — Voorzeker. — En hij, die hun eenen wet- tigen eerdienst bewijst , eert hen op die wijze , als „ zij moeten geëerd worden?. — Daar twijfel ik niet ,, aan. — En hij , die hen eert, zoo als hij moet, is „ een Godvruchtig man ? — Zonder twijfel. — Dus ,, zullen wij een Godvruchtig man noemen een man, „ die den wettigen eerdienst kent en betracht , dien „ men aan de Goden moet bewijzen. — Deeze bepaa„ ling komt mij rechtmaatig voor." .Bij deze proeven zullen wij nog de karakterfchets van socrates door xenophon voegen, waarmede hij zijn Boek eindigt. „ Zij allen , welker neigingen tot ,-, het goede overhellen, en die socrates gekend heb„ ben, beklaagen hem nog, omdat zij in zijne verkec„ ring de grootfte hulpmiddelen vonden , tot de na„ fpooring der deugd. Ik heb hem wel gekend, zegt „ X. ik heb hem gezien zoodanig als ik hem afgefchil„ derd heb; zoo Godsdienftig, dat hij niets durfde on„ dememen zonder eene raadpleeging met den hemel; „ zoo rechtvaardig, dat hij zich nooit veröorlofd heeft, „ het minfte ongelijk aan iemand aan te doen, en dat „ hij het meeste goed deed aan allen die geenen , die. op zijne vriendfehap gefield waren; zoo maatig, dat „ hij nooit, het geen aangenaamer fcheen, verkoos bo„ ven het geen hij dacht, deugdzaamcr te weezen; zoo „ voor-  CEDENK.WAARDIGE GESPREKKEN VAN SOCRATES. 349 ., voorzichtig, dat hij zich nooit bedroog tusfchen de o-ocde cn de kwaade partij: hij bad daar toe niet nodig anderen te raadpleegen; hij had Hechts het kunA ftig gevoel te volgen , waar door hij zich liet geleidden.0 Eindelijk , bekwaam om aan dc moeijelijkite „ zwaarigheden licht bij te zetten , om van de afge„ trokkenfte zaaken de duidelijkfte bepaalingen te geeven, bedreeven in het kennen van menfchen; altijd gereed om hen over hunne gebreken te berispen, om hen 11 tot eer en deugd op te leiden: zoodaanig is socra„ tes mij gebleeken te zijn, en dit zegt genoeg, dat , hij de beste en de gelukkigfte der menfchen was. Dat ,- zij.," dus befluit X. „die van mijn gevoelen niet zullen ' zijn , de zeden van andere menfchen bij die van ■ socrates vergelijken, en hem dan beöordeelen!'* "indien deze Gefprekken bij onze Landgenooten een gunftig onthaal ontmoeten , hoopen wij, 'dat mannen , voor die taak berekend, zullen uitgelokt worden , om uit den voorraad van klasfifche Schrijvers, van tijd tot tijd , de besten en meest onderhoudenden in goed Ncderduitsth over te brengen. Aan onze Vaderlandfche Geleerden, met den heerfchenden fmaak bekend, behoeven die Schrijvers met naame niet te worden aangekondigd. De Bataaven, naar het Fransch gevolgd van bitatjbé. In den Iiage, bij I. van Cleef. Behalven een Voorbericht van 12 Bladz. 472 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 16 - : Dit fchoone Dichtwerk, immers als zoodanig 'komt ons hetzelve zoo door deszelfs hoogen ltijl als de vrijheden in hetzelve gebezigd voor , behandelt iri een Tiental Boeken de Gefchiedenis van de grondleg- Cing der Republiek der Verëenigde Provinciën tot op de Tnie van Utrecht, en men vindt in hetzelve de karakters en lotgevallen van, in dat tijdvak fchitterende, mannen; met eene fierlijke pen cn Dichterlijke welfprekendheid befchreven. Agter elk boek zijn Historifche aanteekeningen geplaatst, welken hier en daar de Dichterlijke vrijheden aanwijzen, en over het geheel zeer nuttig en bijeen werk van dezen aart onmisbaar zijn. Wij kunnen zoo '•'wel den Redenaar als den Dichter eii den Liefhebber van  35® BITAÜBÉ., DË BAtAAVËK. van het onderzoek van 's Lands Gefchiedenisfen dè -lezing van dit uitmuntend keurig uitgewerkt en in'a'le deelcil belangrijk Werk , met nadruk", aanprijzen De vertaling is vloeiend en zoo zorgvuldig bewckt' dat . men 'er geene Gallicismen in aantreft^ en niet bemerken kan, uit welke taal zij vervaardigd zij, eene zeld-> zaamheid die, hoe zeer ze alle goede vertalm n-cn ei «en is , echter febaarsch aangetroffen wordt. De famcnhaW der zaken in dit Werk voorkomende verbiedt ons eene Proeve van de behandeling deszelfs mede te deelen - het uittrekfel zoude • of veel te groot voor ons bellek af veel te klem worden, om 'er de Waare fchoonheid en doorgaandfche verhevenheid der alöm in hetzelve vrfpreide Dichterlijke beelden en gclijkenisfen en befchrrvmgen uit tc doen kennen ,; waarom wij genoodzaakt zijn , den Lezer tot het Werk zelf tc wijzen, in hetwelk Mj een i rjjMijken voorraad van fchoönheden • die den geest opfcherpen, de aandacht bezig houden, cn het geheugen met wetenswaardige en voor den Ncderlande*hoogstbelangrijke kundigheden -voorzien , zal aantreffen; Befchrijving van den Storm van den Negenden November desjaars 1800. In deszelfs zo Weerkundige,, als andere . omftandigheden en gevolgen, opgemaakt uit geloofwaar, dige berichten i en voorzien van authentique Bijlaagen . waaronder eene behelzende berichten van den ftorm vak 12 December 1747. Te Haarlem, bij A. Loosjes , P.' z, jSoi; 82 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f ï - 16 - i T>e Burger Boekverkoper loosjes, of wie ook hier -L' dc pen moge gevoerd hebben , vondt geraden, de merkwaardigfte verfchiinfels en meest geduchte uitwerkfels van den vreeslijken Storm van den negenden November des voorgaanden jaars, in zoo verre dezelven ter zijner? kennisfe waren gekomen, in eenen bundel te verzamelen.: In zijne opgave volgt hij den leiddraad der tegenwoor^ dige Aardrijkskundige verdeelingen van de Bataaffchë Republiek in Departementen; hechtende aan dat alles een kort bericht, van hetgene op dien fchriklijken dag in Dee* nemarken, Duitschland, de Franfche Republiek cn Enge* land is voorgevallen. Opmerklijk is het, dat de Storm van het Noordlijk gedeelte der Franfche Republiek tot op de hoogte van Texel meest gewoed heeft, en we* hof  UESCHUIjVING VAN DEN STORM, pl NOVEMB. l80O. 35t hoe zuidlijker hoe fterker: zoodat men te Koppenhagen, in Deenemarken , geen ander gevoel daarvan , dan iu een onweder van Blixem en Donder, fchijnt gehad te hebben. Meer fehade aan huizen en boomen, dan aan menfcl-.en, fchijnt deze Storm veroorzaakt tc hebben ; zijnde het getal'der daar bij omgekomenen, naar evenredigheid, niet zeer aanmerklijk. liet lot, onder dezen, den Amfteldamfchen Burger kantelaar en zijner Echt* genoote wedervaren , zal ieder met aandoening lezen, Daar dit Werkjen voor geen doorlopend uittrekiél vatbaar is , willen wij , ter proeve van de zonderlinge verfchijnfcls cn de woede van dezen Storm , het volgende overnemen, eene Postkoets van Peronne naar Rijs fel rijdende bejegend; één der reizigers verhaalt het geval aldus; „ Naauwlijks (zoo fchrijft hij) waren wij, ,, den 9 November, ten 10 uuren buiten Peronne gc- komen, of 'er verhief zich zulk een woedende wind, ,, dat dc Diligence (Postkoets) in welke wij ons be,, vonden, aan' een vaartuig geleek, elk oogenblik ge- reed om fchipbreuk tc lijden. Wij waren op het punt, ,, om te Kamerijk aan te komen, toen de wind het Rij„ tuig en de zes Paarden in een modderplas omwierp. De „ een over de ander tuimelende, doch zonder gekwetst te zijn, waren wij genoodzaakt, door het gat van het „ portier uit te klimmen. Een Vrouw, zich gehaast heb„ bende, om het eerst na buiten te komen, werdt door ,, den wind opgeligt, en meer dan twee honderd pasfeu „ in het veld voortgevoerd, men fneide haar te hulp, „ zij was bijna verflikt. Ten einde te voorkomen van insgelijks weggevoerd te worden, knielden alle de rei„ zigers aan de voet van een zeer dikke boom, en bon„ den zich met een fierk touw aan denzelven vast. Dus ,, zaam gesjord, hebben wij huizen zien inftorten, pan,, nen , leijen, fchoorfteenen in dc lugt vliegen, kerk„ toorens nederflaan, boomen ontworteld worden, den weg floppen, en het vee te vergeefs eene fchuilplaats ,, zoeken. In dit vreeslijk oogenblik brak een brand in „ een der omgelegen Dorpen uit, en vernielde de be,, zittingen van meer dan drie honderd inwooners." Daar de verzamelaar van deze berichten, in eene Bijlage, de waarnemingen heeft geplaatst, rakende de geftel'dheid des Barometers, op het Huis te Zwaanenburg, te Leijden en Enkhuizen genomen, geduurende den niet minder fehroomlijken Storm op den ü en li December des jaars  352 houchton ën sïungo pauk, reize en ontdem/ jaars 1747, zoude hij aan het rechtmatig verlangen der weerkundigen voldaan hebben, indien hij, uit verfcheidene oorden der Republiek, foortgelijke waarnemingen ,- als op Bladz. 16 en 18 , Haarlem en het H:ih te Zwaanenburg betreffende , had weten magtig te worden. Dè onderlinge vergelijking van dezelven zou tot geWigtigë aanmerkingen aanleiding -gegeven hebben. 0 ö Reize en ontdekkingen in de Binnenlanden van Afrika , gedaan door den Major iioügiiton en den Har Mn n g 0 p S r K, beide Zendelingen van de Afrikaan fche Maatfchappij te Londen 'opgericht, ter bevordering' van den voordgang der ontdekkingen in dat Werelddeel. Hrrijkt met eenige Aardrijkskundige ophelderingen van den Major t. rennel, met Kaarten, gevolgd naar liet Engelsch. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1800. 242 Bladz. In gr. Octavo. De prijs 'is f 1 - 4 - : ■\7*m de Binnenlanden van het wijdüitgeftrekte Afrikaj v heeft men tot hiertoe weinig kundigheid gehad. 'Hst , is dus geen wonder, dat men, in deze Eeuw van groote cn moeilijke ondernemingen , ook van ontwerpen en pogingen hoort, om de menschlijke weetlust, ook in dit opzicht, te voldoen: nog zoo veel te minder, daar die kennis hoogstdenklljk voor' de Europeaanen geene geringe waare, of vermeende voordeelen moét opleveren. Eene Maatfchappij te Londen heeft dit moeilijk plan gevormd en middelen tot deszelfs uitvoering in het werk gefield ,en het zijn de ontdekkingen en lotgevallen van twee perfonen, tot dat einde denvaards afgezonden, die den inhoud van dit Boekdeel uitmaken. Eene reis van de Westkust van Afrika naa deszelfs Binnenlanden , vooral voor een enkel perfoon , is een werk zoo moeilijk en zoo gevaarlijk, dat het bijna niet te begrijpen is , hoe 'er iemand toe befluiten kan , en zo hij dat al gedaan heeft , dat hij niet fpoedig van die onderneming afziet en te rugge keert. Door eene reeks van ongemanierde Natiën, die ten deele zeer weinig bekend zijn, door landen bewoond met Mooren, woedende vijanden van alle Blanken, en bij welken de dwee^ perij en- onverdraagzaamheid van de Mahomctanen geenen Christen dulden wil ; ' en voor een gedeelte door"V.olftrekt brandende w-ildernisfen y die, fomtijds geruimeH tij*  iïi; 't>E binnenlanden van AFRIKAi 353 inden aster een, geenen enkelen druppel water hebben. Hoe is"het mooglijk* dat iemand.zich vrijwillig aan zoo veel liiden cn gevaar wagen kan! De'Major uoughton ondernam dezen tost, van den mond der Gambia, in November zo. 'Zijne reis is eene aanëenfchakeling van teleurfte hingen en zeer zwaar lijden , eindelijk is hij het ongelukkig flagtoller van zijne ftand vastigheid geworden , zijnde het twntefachtio'" of hij van honger, nadat hij in langen tijd geen voedfel gehad had, gcitorveii is; dan of hein de wreede Mahometancn in dien cllcndigen ftaat van het leven beroofd hebben. Hij was dieper, dan ooit eenig ander Europeer voor hem, in het land doorgedrongen^ Alles wat men van hem weet, is in eenen en anderen brief vervat o-cwecst, dien hij gelegenheid gehad heeft, om af te zenden Van zijn ongelukkig., einde kreeg cc Heer park, in het land zelf, eenig onderricht. Deze laatfte waagde zich aan de zelfde onderneming, in den jare 1795, en is in 1797 in Engeland te rug gekomen; Men kan zich onmooglijk een denkbeeld vormen van alle de teleurltellingen,. mishandelingen , gevaren en vermoeijingen, welken hij heelt doorgeftaan. Ook is hij nog dieper in het land gedrongen geweest, dan zijn ongelukkige voorzaat.. De berichten van zijne reize, in dit Boekdeel vervat, zijn beknopt, en behelzen zeer veel betreldijk tot de natuurlijke historie van het land,' de afllanden van bijzondere plaatfen, en de zeden, en het burgerlijk .beftuur van ondcrfcheid.ene volken , van welken^fommigen zeer zachtaartig zijn, en zelfs eenige kunftert en handwerken, oefenen. Aan .het oogmerk van zijne reize heeft hij in zoo ver voldaan, dat hij volkomerie zekerheid heeft medegebragt, dat de Niger eene groote Landrivier is , die van het Oosten naa het Westen ftroomt; van. zijn voornemen om de groote Stad Tombuktu te bezoeken, heeft hij eindelijk moeten afzien, op de fterke verzekeringen , die hem gedaan werden, dat de Christenen in die landen voor kinderen van den duivel, en vijanden van den Profeet, gehouden werden. De Schrijver van dit Boek merkt aan, dat men de reis van den Heer park, als eene zegepraal van de Ouden, kan aanmerken, daar ze verfcheidene zaken , •betreklijk de Aardrijkskunde, bevestigt, die door de Ouden 'waren te boek gefield, doch waar aan men federt geen geloof gegeven heeft.- Het blijkt nu, dat hero- nibuwe. vad. eibl.v. deel.no. 7. Z i>9-  354 HOUGtfTON EN MUNGO park, REIZE EN ONTOEKK.' dotus en plinius beter onderricht waren, dan men .vele eeuwen later geweest is, en dat men thands weder zoo ver gevorderd is, m de kennis van dit Stuk als zij reeds voor zoo vele eeuwen geweest zijn ' Men ftaat dikwijls verbaasd , hoe het' moooftjk i .. , , . e. Grondregels, waarop deze Leerwijze gebouwd is, 3! Nodige verëischten om eene kopij te maaken. 4! Manier om eene kopij te maaken. Wijze om de kopijen te bewaaren, Wat het geheim zelf betreft , wij kunnen niet ontkennen , dat de Leerwijze, in dit Boekjen vervat, ons niet alleen ten uiterfte eenvoudig , maar ook zeer aanneemlijk is voorgekomen; cn hoewel wij 'er geene proeve van "enomen hebben, houden wij ons echter verzekerd, dat de daadelijke uitvoering aan het voorgeftelde beandwoorden zal, en maken daarom geene zwarigheid om den Lezer dit Boekjen , als volkomen aan deszelfs doel beandwoordende, aan te prijzen. Gods Kerk en haar Opperhoofd verdedigd, tegen de liistori fche Eeuwrede gefchetst en herdagt op den 31 December 1800 in de Domkerk te Utrecht, door and re as kok, Predikant aldaar. Te Arnfteldam, bij F. J. van Tetroode, 1800. 32 BJadz. fn gr, O&avo, De prijs jsf:-6-: ■ De onbekende Schrijver van dit bittere Stukjen, die ons een Roomfche Geestlijke toefchijnt, doet zich als een hevig en zeer dapper Kampioen voor, die zijn weerpartij maar heel' niet gemaklijk loslaat, cn de gave van kijven, meesterlijk bedraffen, zijn weerpartij met beledigende fmaadheid bejegenen, en farren, zoo uitftekend Z 4 b<*  2)6o gods kerk en haar opperhoofd verdedigd. bezit, dat wij ons niet herinneren, in langen tijd eènia gefchrift gezien te hebben , waarïn deze talenten zoo flcrk fchittercn. Hij maakt ook nog al wat gebruik van deze zijne gaven. Want volgends een bijgevoegd bericht, heeft men reeds het Tweede Deel van een Werk uit zijne pen , tegen den Utrechtfchen zich noemenden Aartshisfchop van rhijn te wachten. Wij hebben datStuk niet gezien, maar in het Gefchrift, dat wij voor ons hebben, komen eenige uitdrukkingen voor, waaruit wij opmaken, dat deze Aartsbisfchop maar in het geheel nietin zijne gratie ftaat, en volgends dat zelfde bericht heeft de Utrechtfchc Profesfor heringa ook eene beurt van onzen man tc wachten. De man tegen wien hij zijnen bitteren geest in het Stukjen, dat wij voor ons hebben, loslaat, hoort al mede in Utrecht t'huis, daar de Schrijver dus wel meest bekend fchijnt, te weten, de Eerw.. kok, dien hij deerlijk op de lappen komt. In zijne Eeuwrede had deze laatfte zich beklaagd, dat fommige Kerken van de Hervormden thands gewijd worden aan Mis, Beeldendienst en het domfte Bijgeloof. Ook had hij van het recht der Hervormden op hunne Kerken cn Kerkelijke Goederen gefproken. Hij had den Roomschgezinden verder den lof gegeven, dat zij zich gedurende de afgelopen Eeuw, in Nederland hadden ftil gehouden, en daar bijgevoegd, dat men hen doorgaands met befcheidenheid gedragen had. Dit alles, zelfs deze lof, aan zijne Geloofsgenoten gegeven, valt onzen Schrijver ondraaglijk. De Proteftantcn over het geheel, althands de Gereformeerden, mecnen, naar hunne beste overtuigingen, dat 'er, in deleeren den Eerdienst van de R-Oomscbgezindcn , vele grove ongerijmdheden gevonden worden, en zelfs de domfte fport van Bijgeloof; en alles wat zelfs bossuet, waarmede onze man het wonder druk heeft, daar tegen' heeft ingebragt, heeft tot hier toe geene verandering in deze huhne overtuiging uitgewerkt. Onze Schrijver en zijns gelijken zullen zeggen, dat de Gereformeerden dan wel zeer dom moeten wezen: maar dat is toch zoo! wat zal men daar tegen doen? Dat de Gereformeerden zoo van de leer en den Eerdienst der Roomschgezindcn denken, daar voorkomen zij openlijk uit. Dat hebben zij altijd gedaan. Voor deze hunne overtuiging nebben zich hunne voorvaders in dit land, van hunneTvoomschgezinde Medeburgers, laten hangen en verbranden, bij geheele fel;aren. Men moet derhalven van Gereformeerde Leeraars ver-"  GODS KERK EN HAAR OPPERHOOFD VERDEDIGD. 3e herëende Gelieven, of de ontdekte Emigrant, Tooneelfpel in éin Bedrijf, door a. hoetink. Te Groningen, bij II. Eekhoff, H. z. 51 Bladz. In Oüavo. De prijs is ft . 8 -1 Dit Stnkien, welks onderwerp in den tijd van den inval der Engelfcben en Rusfen in Noordholland geplaatst moet wor-  §53 A. IlOÈTINKj D'È HERc'END'Ë GELIEVE»j ENZ. worden, en dus van dim kant befchouwd de aandacht onser Landgenoten bij. uitzondering boven die , welke.; de loigevalluri van vreemde'völicen voortijlen, vetdienc, is vari den volgenden inhoud : Versluis, een Kastelein in één der Noordhoüandil-he dorpen, heeft een' Kapitein der Bataaffche Troupen, met deszeifs knecht, tot zijnent gelogeerd gehad; doch terwiil déze bij den aanvafig eener vernieuwde attaqae , bij zijn Regiment tegenwoordig heeft moeten zijn . komt 'er een gewaand voornaam Heer met deszelfs knecht, bij voormelden Kastelein logeeren , laat zich rijklijk opdisfehen en druk bedienen; doch betaalt met beloften en fpeelt den Minnaar bij de Dochter van versluis, of liefst bij het geld van haren Vader. Joiianna echter had reeds met goedkeuring harer Moeder , hacr hart' a;.n den HoÜandfchéii Kapitein, even als hare Dienstmaagd kaatje het hare aan deszelfs Knecht gefchonken; dus leeft de Kastelein, die liever zag, dat zijne dochter den gewaanden Vermogenden Heer de voorkeur gave, geeiuurig met zijne Vrouw Dochter en Dienstmaagd in onëenigheid. De gewiande rijke Heer heeft midlerwijl de toeftemming des Kastelein's omtrend het huwelijk zijner Dochter weten te bekomen en tracht dezelve te noodzaken, zijn' wil in dezen te gehoorzamen, doch, zöo als alles daarörritrend in volle werking is, komt de Kapitein, tot groote bliidfehsp der Vi ouwen, terug; de rijke Heer geen kans ziende om in zijn oogmerk te (lagen, zo iniri' als om zijne verteering te voldoen, tracht heimiijk met zijn' knecht ie ontfnappen, doen wordt door den knecht des Kapiteins , die zijn voornemen beluisterd hrd, aangehouden, in arrest genomen, én vöitr den Kapitein gevoerd. De<:e zier den gewaanden grooten Heer en ontdekt in hen een' met fchulden beladen Emigrant, docli daar de vermomd: misleider /ijn.e mboand belijdt en eën want berouw over dezelve heeft , biedt de Kapitein hem den dienst onder de Bataaifjhe Troupes aan , hetwelk de ander in dank aanneemt. Het handgeld en de klederen des Emigrants worden door den Kapitein tot afkoning van, den fchuld den Kastelein aangeboden; doch deze weigert dit alles op eêne edelmoedige wijze. Johanna vak daarop den Kapitein, en kaatje den Knecht ten deel; en op deze gewoone wijze wordt dit Stukjen met eene Vaudeville belloten. Een Stukjen van dezen aart verkrijgt deszeifs grootfte waarde *an den tijd , waarïn en de wijze hoe het vertoond worde} in het afgetrokkene en als eene Dramaiifche kunstvrucht befchouwd . kan men het onder de vlugiig cpgeftelde Tijdfti»k>* jens rangfe'lnkken.  ÜÏTÏREKZELS en BËOORDEELINGEN. Verhandeling van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgericht in 'f Haege voor hef jaar md'c'cxcix. Te Arnfteldam en in s Haege, bij J. Ailart en B. Scheurleer, 1800. 256 Bladz. In gn Octavo: De prijs is f 1 - 8 - : De Verhandeling, in dit Boekdeel vervat, beandwoordt het voorftel des Genootichaps : Nadien de hedendaag fche Bevrijders der voornaam/Ie waarheden van den Christe/ifken Godsdienst zich niet zelden beroepen op den elle^orifchen en zïnnebeeldigen ftijl der Oosterlingen ± om hier door de waarheden , die in den Bijbel voorkomen, en door de Prote/tanten daar uit worden afgeleid, te ontzenuwen , vordert het Genootfchap eene Verhandeling, waarin de voorbeelden van zoodanig misbruik in de uitlegkunde der H. Schrift., uit de werken van gemelde beftrijdereri aangevoeld , en te gelijk I genoegzame regels . opgegeven ■worden, volgends welken het geen al of niet allegorisch is onderkend, en de waarheid; in een allegorifchen ftijl voorge ft el d, met genoegzame- zekerheid bepaald 'kan worden? De Verhandeling heeft tot Schrijver den Eerw. cornelius s wa ving, Predikant te Naar den, aan wien een gouden eereprijs is toegewezen. Wij hebben 'deze Verhandeling, met genoegen en Vermaak', gelezen, zij is duidelijk: en bondig, in eenen vloeiënden ftijl gefchreven, en getuigt te gelijk van de befchei denheid en oordeelkunde des geleerden Opftellers , bijzonder omtrend de uitlegkundige wetenfehappen. Zij te' verdeeld in vier Afdeeïingen $ van welken de eerfte voorbere:dzelen bevat , voornaamlijk verklarende , wat men door allegorie en zinbeeld, en allegorifchen. en zïnnebeeldigen ftijl te verftaan. hebbe, vervolgends den ftaat des gefchils voordragende, en de belangrijkheid van het onderwerp aantonende. De ftaat des gefchils wordt Bladz. 18 dus naauwkeurig bepaald : „De groote vraag is j, deze , of de Oosterfche ftijl, waar in Gods Heilig \, Woord befchreven is, cïi waar in jESus cn de Apos,, telen leerden en predikten , zoo allegorisch en verf bloemd is, dat de voorname waarheden ,. welke de .-, Christenen gezamenlijk, en de Proteftanten in 't l, bijzonder, voor zoodanig erkennen, en, als overëen9t komftig met dat richtfnoer van hun geloof j eerbiedib, gen en belijden , daar uit valsch befloten, en geens-' }, zins kunnen of mogen afgeleid worden, nadien die NIEUWE VAD. BIBL.V. DEEL. NO. ö. Aft. i, ftijl  verhandeling van het genootschap „ ftijl veel te onzeker, te wankelbaar, en voor allerlei „ verklaring vatbaar is, zoo dat alle feéten, en gezind„ heden hunne wijdverfchillende gevoelens daar uit even „ goed bewijzen kunnen; en nadien alle de bewijsplaatfen hunner leer gantsch wat anders, op allegorifche s, wijze, te kennen geven, dan zij 'er in meenen te „ vinden; nadien het, eindelijk, na de bevinding van a, zoo veele eeuwen, toch vruchteloos en te vergeefsch ,> is, om die vermeende waarheden in zulk eene figuurlijke wijze van fpreken, met eenige vastheid en over„ tuiging, uitlegkundig te betoogen? Dit is het, dat „ de Beftrijders bevestigen en wij ontkennen." • „ Wederom, fpreekt de Heilige Schrift klaar en dui„ delijk genoeg, om 'er de voorname Hoofdftükken der leere uit af te leiden ? en, wanneer dezelven in alle„ gorifche en zinnebeeldige voorftellingen worden uit„ gedrukt, zijn dan die voorftellingen met de eigenlijke „ vergeleken, wel verklaard en wel bepaald, duchtige „ bewijzen ? Ja ? dan neen ? " ,, In het bijzonder komt het verfchil op deze twee hoofdpunten voornaamlijk neder: i.) of alles zoo allegorisch , zinnebeeldig, oostersch, duister en los is, en zoo oneigenlijk moet genomen worden, als het van Beftrijders geduid wordt? 2.) of alle waarlijk allegorifche en zinnebeeldige voorftellen, in welke wij, onder geregelde bepaling van den rechten zin, en met vergelijking van eigenlijke gezegdens , grond vinden voor die hoofdzaken , gantsch averechts en verkeerd begrepen worden, en in 't geheel geene wezenlijke leerftukken aanduiden noch bevatten? Beftrijders zeggen ja, wij neen." ,, Li 't kort: of het misverftand van den allegorifchen Schriftuurftijl zoo groot is , dat al hetgene wij voor gewigtige en onderfcheidene hoofdwaarheden van den Chrlstelijken Godsdienst en de leere van jesus houden, enkel Oostcrfche allegorieën zijn, niets behelzende van 't geiic 'er uitgehaald wordt, dan alleen door willekeurigen en gekunftelden uitleg? Beftrijders ftellen het vast, wij loochenen het." 'Na deze naauwkeurige bepaling van den eigenlijken Verfchilftaat, betoogt de Eerw. Schrijver vervolgends de groote belangrijkheid van het onderzoek van denzelven , en geeft dan in de Tweede Afdeeling eenige voorbeelden op van misbruik omtrend de allegoriën en zinnebeelden, uit de fchriften van latere Duitïche Geleerden, waar-  tot verdediging van den ciiristl. godsdienst. 371 waarna hij, in gevolge de vraag des Genootfchaps in de derde Afdeeling de gevorderde regelen ter onderkenning cn bepaling der allegoriën opgeeft , waarvan hij in de vierde Afdeeling een toepasfclijk gebruik maakt, op de ingeving der Heilige Schrift, op het Prophetifche, op de Iecrc van God, den Vader, Zoon, en Heiligen Geest, de leere der Verlosfing, en de praktijk der Godzaligheid. Meer zullen wij van deze Verhandeling, welke geheel verdient gelezen te worden, niet zeggen, alleen hier nog bijvoegende, dat wij, van wege den Eerw. swaving verzocht zijn , de volgende ingeflopene drukfouten in dezelve aan te wijzen: Bladz. 19 in de Aant. 2. de laatfte re*el, ftaat gefield, moet zijn, geteld. Bladz. 22, reg. % van boven, ftaat wijsheid, voor vrijheid. Bladz. 63, reg. 14 , ftaat oude tijden, moet zijn, O O. T T. of Oosterfche Taaien. Bladz. 93 , reg. 1 , redebeeld , moet zijn, redebeleid. Bladz. 128, reg. 5, opgemerkt, moet zyn, ongemerkt. Bladz. 130, reg. 13; moeten de woorden der zaligheid uitgedaan worden. Bladz. 135, reg. 7 van onder: eeuwigheden, moet zijn, eeuwig heden. Bladz. 155. Aant. 30, reg. 2. van ond. Beckhans, moet zijn, Beckhaus. Bladz. 171. Aant. 8, reg. 4, zij den Doop, moet zijn, zij bij den Doop. Bladz. 179, reg. 12 van onder: deze allerlei, moet zijn, deze en allerlei, ald. reg. 4 van. onder: hier en derwaarts, moet zijn: her en derwaart. Bladz. 183. Aant. 16, reg. 4 van onder: Fagebuch, lees Tagebuch. Bladz. 188, reg. 5 van onder: die den Zoon, die den Vader kent, lees die den Zoon; den Zoon, die den Vader, enz. Bladz. 21$, reg. 16, agter het woord af, zijnde woorden, was zijne taak, overgeflagen. Wij hebben aan dit verzoek te eer voldaan, omdat de meesten van deze feilen den zin ontftellen, eenige anderen, door den Eerw. swaving aangeteekend, als zijnde bloote drukfouten , die geenen Lezer hinderen zullen, zijn wij voorbijgegaan. Bijbelsch Huisboek , door jacoisus scheidius, Pre* dikant te Delft, Geuefis — Deuterouomium, Te Leijden, bij A. en J. Honkoop, 1801. 347 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2. - : - : Sedert de laatfte jaren, is de Bijbclbeöefenaar van verfcheidene zeer nuttige hulpmiddelen 'tot-recht verftand Aa 2 ' en  37* j- s c heid i u s en gebruik van Gods heilig woord voorzien geworden, JYlen kent de uitvoerige Bijbelwerken van klinkenberg, van vloten en hamelsveld; en dat het in ons Vaderland nog niet ontbreekt aan lieden , die voor dit foort van Boeken veel overhebben , blijkt uit den Herken aftrek, die deze uitvoerige en kostbare werken gehad hebben. De Eerw. scheidius levert ons hier wederom het begin yan een nieuw werk, over den geheelen Bijbel, hetwelk, in zijnen aanleg, van alle de voorgaanden merklijk verfchilt, en door dezelven geenszins overtollig wordt, gelijk bij het inzien van hetzelve aanftonds blijken zal. Vele Godsdienftige menfchen hebben het lofwaardig gebruik, om* of voor zich zelven, of voor hun bijéénvergaderd huisgezin dagelijks één of meer Hoofdftükken van den Bijbel te lezen. Wanneer dat op eene verftandige wijze gefchiedt, behoort men den geheelen inhoud van zulk een Hoofdftuk kortlijk bijeen te vatten ; en vervolgends na te gaan, wat men, 'tot zijn eigen nut, uit hetzelve kan leeren: het fpreekt van zelf, dat daar bij geene diepe geleerdheid, of groote uitvoerigheid, te pas komt.. De aart van den huislijken Godsdienst laat zulks in het geheel niet toe. Maar de .Schrijver van zulk een Bock behoort evenwel een geleerd man te wezen , die den Bijbel wel verftaat, en wiens aanmerkingen en leeringen, hoe eenvoudig zij ook fchijnën, verftandig en gegrond zijn, en waarlijk uit het ftuk voordvloeiën, waaruit zij zijn afgeleid. In de Franfche taal heeft men langen tijd zulk een werk van ostervald gehad , hetwelk van vele Christenen met veel nut plagt gebruikt te worden. De Eerw. scheidius, Broeder van den overledenen zeer geleerden Hoogleeraar in de Oosterfche talen van dien naam, die, reeds vóór vele jaren, proeven van zijne grondige geleerdheid in deze foort van zaken gegeven heeft, en die, in dit en in andere opzichten, voor dezen arbeid zeer wel opgewasfen is, levert ons hier een Eoek, hetwelk eene navolging van het Werk van ostervald, en tot dit oogmerk zeer wel gefehikt is: Lerst geeft hij den inhoud van ieder Hoofdftuk kortlijk op, daar men vooraf uit ziet, wat men lezen zal. Dan geeft hij geene nieuwe overzetting van dat Hoofdftuk. Hij verzekert zulken, wier zaak het niet is, zich in taalkundige navorfchingen in te laten , ter goeder 'trou-  BIJBELSCH HUISBOEK. 373 trouwe, dat, naar zijn oordeel, onze gewoone Ncde landfche overzetting eene zeer groote waarde heeft, en wel verdient eene getrouwe overzetting genaamd te worden. Doch daar de Geleerden in ons vaderland, federt den tijd, dat onze gewoone overzetting vervaardigd is, het een en ander hebben opgemerkt, dat anders had behooven vertaald te worden, vindt men, onder den inhoud vaii ieder Hoofdftuk , zoodanige verbeteringen in hetzelve, met een enkel woord aangewezen. De Schrijver zal , agter ieder ftuk van dit Werk, laten volgen 'een klein Aanhangfel, behelzende de gronden en redenen, waarop deze aanteekeningen rusten, met aanwijzing van de Schrijvers, door welken zulks nader ontvouwd en geftaafd is. Ook zal hij aldaar melding maken van eene en andere Schriftuurplaats, alwaar nog wel in de gemeene vertaling eene verandering verëischt werd, doch die tot dus Verre , naar het hem toefeheen, op geene voldoende wijze voorgefteld was. — Wij hebben velen van de verbeteringen nagezien, en gevonden, dat dezelven meestal reeds te vooren bij de geletterden bekend waren. Deze aanmerking moet men voor geene berisping aanzien. Wij oordeelen, dat dit, in een werk van dezen aart, dat tot Godsdienftig gebruik van ongeleerden gefehikt is, alzoo behoort te wezen, en dient om het vertrouwen van den Lezer op de juistheid van dezelve te verfterken. Denklijk hebben wij, aan deze oorzaak, ook de fpaarzaamheid dier aanmerkingen toe te fchrijven. Op vele hoofdcleelen vinden wij 'er in het geheel geene, en op niet dén hoofddeel is derzelver aantal zeer groot. De Schrijver heeft derhalven niets van dien aart willen geven, dan hetgene nodig en zeker is. Men zal hier over meer licht ontvangen, uit het aanhangfel op dit Werk, hetwelk hij belooft. De voorname inhoud beftaat verder, in aanmerkingen en gebruiken, over en van den inhoud van ieder hoofddeel, tot-korte leering en ftiebting ingericht. Dezelven zijn, voor elk Hoofdftuk, ten hoogfte twee en eene halve Bladzijde groot, maar velen zijn korter en fommigen zelfs zeer kort, Tiaar dat de inhoud van ieder Hoofdftuk zulks medebrengt; en dus gefehikt om na het lezen van dat Hoofdftuk mede gelezen te worden, opdat men wete, wat nut men uit het gelezene trekken, en hoe men zich gedragen moet. Daar verre de minfte hoofden dof' ;- Aa 3 huis-  374 J. SCHEIDIUS huisgezinnen die nodige bekwaamheid hiertoe hebben ïs zoodanig eene handleiding zeer nuttig en nodig, en kan den huislijken Godsdienst, onder de medewerking van den Godlijken zegen , tot bevordering van waare Godsdienftigheid zeer voordeelig maken. Om onzen Lezers te beter denkbeeld van dit Werk te geven, zullen wij, hetgene de Schrijver over een geheel hoofddeel opgeeft, hier woordlijk laten volgen, eiï daar toe valt ons het Xlde hoofddeel van het Boek Numeri, in de hand. Hoofdft. XI. „ De kinderen van Israël murmureren, cn eenigen van hun worden door een uitgebroken vuur verteerd. Het volk mort over gebrek aan vleesch. Mozes is mismoedig. Aan hem wordt een raad van 70 mannen toegevoegd. De Israëliten worden met kwakkelen gefpijsd, en te gelijker tijd geftraft. Vs. 1. Als het volk zich was beklagende, [dat] het ijuaet was in de ooren des Heeren: want de Heere hoorde t: vertaal , als het volk bij aanhoudendheid kwaadaartig klaagde in de ooren des Heeren , hoorde het de Heere, Iiij merkte het op. Vs. 8. Van de beste vochtigheid der olie, beter is, van •een honigkoek met olie gebakken. Vs. 28. Een van fijne uitgelezene jongelingen, vertaal: Van zijne jeugd af. Vs.' 33. Eer het gekaauwd was, verkieslijker is, en het ontbrak nog niet." „ 1. Het mogelijk wel, over de moeilijkheid der reize, morrend klagen, waaraan de Israëlieten zich fchuldig maakten, en dat door een zichtbaar blijk van 's Heeren ongenoegen gefluit werd; het, wegens het misfen der Egyptifche fpijzen , daar fchielijk op gevolgd verdriet, hetwelk niet alleen die vreemde hoop volks, die zich bij de Israëlieten gevoegd had, maar ook de Israëlieten zelve aan den dag lagen; eindelijk de ftraf van hunne driftige en ongeregelde begeerten, welke zij ras ondergingen , dit alles ftrekt gezamelijk, naar aanwijzing van den Apostel 1 Cor. X, ten voorbedde van ons , opdat wij geen lust zouden hebben tot het kwaad, gelijk zij lust gehad hebben. En wij worden bepaaldelijk alhier op het fterkfte afgemaand van alle ontevredenheid over de Goddelijke beftcllingen ten onzen opzichte ; welke des te onverfchoonlijker is, omdat het te verachten of geringfehatten der aan ons verleende gunstbewijzen met de-  bijbelsch huisboek. 375 dezelve meestal gepaard gaat: terwijl het een en ander dan ook dikwijls wordt t'huis gezogt, door een mm ot meer zichtbaar oordeel Gods , ten tijde der vervulling zelve van onze redelooze en ftraf bare begeertens. 2 De mismoedigheid en geheele neêrflagtigheid van siozes, bij het vernemen van des volks murmurenngeu, en zijne ongegronde en onbedachtfame verwondering over des Heeren aankondiging, dat Hij het volk Vleescn zoude te-eten geven, moeten ons die gcftadige omzichtigheid inboezemen, waarvan de zwakheden en wanKelin°en der grootfte mannen cn vcrstgevorderde heiligen ons de gepastheid en de noodzakelijkheid allerwegen onder het oog brengen. Tevens geven het andwoord van mozes aan jozua, en de edelmoedige wensen, die hij bij deze gelegenheid deed, aan ons deze gewigtige les , dat wij nooit naijverig of nijdig behooren te zijn over de gaven, welke de opperheer van alles aan anderen verleent; maar dat wij ons veel eer t'elken male te verblijden hebben, als wij zien, dat de eer van God bevorderd wordt, hetzij door ons zelven , hetzij door middel van eenen anderen." 3. Zamelen wij nu verder de blijken en bewijzen op"van Gods grootheid en almagt, welke dit verhaal ons aan de hand geeft: als daar zijn het vuur, dat aan het uiterst gelegen gedeelte des legers aangeftoken en op juozes bede gedempt werd; de buitengewone gaven van den geest Gods, die aan zeventig Israëhten werden gefchonken, en dienden, om hun gezag bij het volk te wettigen ; de voordduuring van het regenen van het Manna, dat nu reeds federt meer dan een geheel jaar rondom de Israëliten dagelijks viel: de groote meemgte van gevogelte, die, door eene verëeniging van het wonderbare en het natuurlijke, juist gefehikt, om het wijze en Godlijke dezer beftclling in het heerlijkftc daglicht te ftellen, uit de zee tot bij het Israëlitifche leger, toen het volk met ongeduld naar zulk vleesch verlangde, en op eene aan mozes gedane voorzegging gevoerd werd; en , ten laatften , de zonderlinge en doodelijke krankheid, welke ten bewijze van 's Heeren ongenoegen, den Israëliten, toen zij nog van het gebruik der fpijze geen voordeel of fchadè hebben konden, eu te midden van het ruimfte genot, overviel. Dit alles kan en moet ons, beneven een diep ontzag voor den hoogen God , een cpbeurend vertrouwen op zijne hulp en onderfteuning Aa 4 ui-  $7$ j. scheidius,-bijbelsch huisboek» inboezemen. Het is ten eénemaal gefehikt, om de kracht van deze zoo veel beteekenende 'woorden ons te doen gevoelen, zoude des Heeren hand verkort zijn -»"*'-" Men kan in zijnen Huisgodsdienst dus, eerst den korten inhoud van het Hoofdftuk lezen , waartoe men gekomen is ; dan kan de voorlezing van het Hoofdftuk uit onze waardige en zeer getrouwe gewoone overzetting volgen , [want hoe Veel achting wij ook, aan de vertalimren en parafrazen toedragen, die men ons in de laatfte jaren gegeven heeft, daar deze vertaling altijd het Boek van den Openbaren Godsdienst blijft, en 'in Godsdienftigé boeken aangehaald en gebruikt wordt, blijft zij naar ons inzien ook tot dit gebruik, altijd den voorrang behouden. J Men kan daarmede vervolgends de verbeteringen die hier gevonden worden, vergelijkenden eindelijk kan men er de kerende en {lichtende aanmerkingen uit dit Boek bijvoegen. Dus meenen wij in gemoede verpligt te wezen , om dit Werk, aan alle liefhebbers van den huislijken Gods^ dienst, nadrukhjk aan te prijzen. Het verfchijnt in het licht, met eene aanprijzende goedkeuring, van de theölogifehe Profesforen aan '5 Lands Hoogefchool te Leiide"\ De Eerw. scheidius belooft, met allen mogekjken fpoed 111 dezen arbeid voord te varen en' maakt ftaat , hetzelve in drie gcfehikte Böekdeekn te vervatten. ' • Hier en d pligting hebben, had, ten deele in zijn Mengelwerk, ten deele in andere van zijne Schriften, van tijd tot tijd, grootere en kleinere Dichtllukjens geplaatst, die ten deele vertaald, ten deele oorfpronglijke opftcllen waren : nu heeft hij goedgevonden , die allen bij een te verzamelen , en met aanmerklijke vermeerderingen, bij een gevoegd in het licht te geven. Al hoewel hij al voorlang met de daad getoond heeft, dat hij de theorie der fchoone wetenfehappen, en inzonderheid der Dichtkunde, grondig verftaat, kunnen wij evenwel niet ontveinzen, dat fommigen van zijne verzen die vloeiende gladheid, en die keurigheid van uitdrukking niet hebben , die wij in dezelven wel zouden wenfchen, doch men wordt daar voor door derzelver inhoud dubbel fchadeloos gefield. Men vindt in dezelven alömme den denkenden Wijsgeer, en den waaren Christen, en dikwijls zeer fraaie en vernuftige gedachten: zoodat deze Gedichten, uit dezen hoofde, aan te prijzen zijn, verre boven vele anderen, die in andere opzichten veel boven dezelven fchijnën vooruit te hebben. Daar de meesten van deze Dichtltukken reeds bekend Bb 3 zijn,  390 ' gedichten VAN W. e. de perponcher. zijn, is het niet nodig, dat wij ons brccder over dezelven uitlaten. De nieuwe ftukken, die in dit Werk voorkomen, maken evenwel een aanmerklijk aantal uit, en onder dezelven zijn zeer fraaiën. Bij uitftek heeft ons bevallen het volgende Stukjen , uit het Engelsch van johnson: de w0udbr0n. O fclioone Bron in 't lomm'rig Woud! Wier ftroom ons 't vlottend, rimp'lend beeld Van berg-hol, rots en heuvel maalt, U zing ik den verdienden lof. Den vogel laaft uw frisfche golf; Wijl 't hijgend en aamechtig vee Uw koelend water diep doorwaadt, Uw zuiver vocht, bij teugen drinkt, Dat drupp'lend van de lippen ftort. Ge omhelst des meisjens lieve leen, Dat fchichtig, als een hinde ftaat, En voor haar eigen beeld'nis fchrikt, Op 't risf'len van een blaadje vlucht, Schaamachtig, bloozend om zich ziet,' Of fteelswijz' iemand z'ook begluurt? Uw kracht verkwikt de fraaie bloera, Die u haar neigend kelkjen reikt, . En 't, in den held'ren wederfchijn , Op uwen boezem fpeelen ziet, Terwijl uw glas haar eigen fchoon Beworid'rend haar aanfehouwen doet. Gij kronkelt, door 't bekoorlijk dal, Waar alles vrolijk, om u, lacht. U dankt het veld zijn geelend graan, De wei haar bloemrijk grastapijt, De boomgaard dll' zijn 1'chitt'rendst ooft, Het bosch zijn dichte, groene blaan.| Dan fchenkt tge uw rijkdom mild'lijk weg, Verliest u nedrig, in den vloed, Die 't gantfche kind, ten zégen, ftrekt, Door fchcepvaart, Steden faamen bindt, Der werelddeelen fóhat ontvangt, Dan rusten #aat in <.le Oceaan. O fchoone Bron, fti 't lomm'rig Woud! Wier ftroom ons 't vlettend, rimp'lend beeld, Van berghol, rots en 1,'euvel maalt, U zong ik den verdiena'en lof. Aan  gedichten van w. e. de perponcher. 39* Aan het hoofd van het Tweede Deel vindt men den Zeeuwfchen Graanbouw. — De ftof tot dit uitgebreide ftuk is den Dichter, door den Heer ar noldus van/Tilburg opgegeven, aan wiens kennis, oplettendheid_en ijver, de Zeeuwfche Graanbouw niet weinig verphgting heeft. — Voor 1740 was de Graanbouw in Zeelandzeer kwijnend. De landen lagen in één gedreven en vernijmd; en bragten weinig voord, en de landman was arm. Doch die harde winter bragt zeer veel tot derzelver verbetering toe. Dit deed den ncörgeflagen moed opleven, die federt, door de hooge prijzen der granen , nog meer «eftevigd werd. Zoodat de Landbouw aldaar nu m eenen zeer bloeiënden 'ftaat is. Dit heeft den Dichter opgewekt, om denzelven , in een zeer uitvoerig vijfvoetig Leergedicht, in rijmloze verzen, te befchrijven, waarvan de aanhef aldus luidt: Ik zing de kunst, der menfchen beste Voedfter, Die ons 't gefchenk der Schepping toebereidt. Ik zing uw vlijt, oplettend mijne Zeeuwen, Die deze kunst ten hoogften toppunt voert. Gij boodt de ftof; ik tracht uw werk te fchild'ren; Ontvangt mijn dicht de hulde van een vriend. Het geheele ftuk is verdeeld, in drie zangen, waarvan de eerfte ten tijtel voert de brake ; de tweede het koolzaad, en de derde de tarw en dan volgt 'er een aanhangfel in Proza, waarïn de derde bebouwing der landen met boomen, erwten, enz. de vierde met tweede tarw; en de vijfde met tweede boomen, behandeld wordt. Dit is op deze wijze gefchied, om de eenzelvigheid te vermijden. Bij het Dichtftuk zijn vele aanmerkingen, fommigen van welken men zeer belangrijk zal vinden, . Om den Lezer in ftaat te ftellen, om zich eenig denkbeeld van de waarde der verzen te maken, waaruit dit Dichtftuk beftaat, zullen wij nog de volgenden , genomen daar het Boek openviel, overfchrijven. Nu waait weêr de Oosten wind, gezondheidsbron * En maakt de heldre lucht fijn, droog en zuiver Verzwelgt de vuurftof, die ons bloed ontfteekt-. Wekt frisfche kracht, herfpant de ontftelde zenuw, Ja fchenkt den mensch nieuw leven, lust en moed; Dus wordt ge nu, zoo wel als 't veld, herboren. Want dit verwacht niet min van 's «Enters gunst, Die wel 'c gewaad des aardriiks doet verdorren, Bb 4 MaaE  0 f 39* gedichten van w. e. de perponcher. Maar in zijn fchoot, door rust en fcherpe vorst, tn dichte fneeuw, en afgevallen blaad'reu, Verftorven gras, of kruid, in mest verkeerd Een meuw vermogen fchept, om 't veld te'fleren. Jammer is het, dat de Dichter niet meer oplettend geweest is , om overal de rust van het vers, achter den S innd!r°ef' ? hten VrJ1Cn' '£ Wdk de ^etvloeiëndhcid in d t foort van verzen zeer bevordert. Ook lijdt de profodie hier- en daar wel eens aanftoot, en hoe 5 vvi, het eenvoudig natuurlijke, dat hier en daar in de Schilderingen heerscht,- zeer fchoon vinden , vreezen wij laag^z'aktls t0°n ^ 60 daar Watal * Een ander voornaam ftuk in deze verzameling is eene overzetting van het Gedicht van den wijdberoem' fttik lieX„HALLE^ -f ^ Va" dit «itmunteïd ftuk hebben wij verfcheidene Dichtmatige vertalingen -reverzen o°vÏ4IALLER iH-een gelijk H van r«e veizen over te zetten , is ons altijd bijna ondoenlijk voorgekomen. De vertaling kan een goed Gedicht wezen, maar wanneer men ze bij het oorfpronglijk vergelijkt , zal men altijd vinden , dat\ 'er veel uit" hetzelve agtergehleven is, De Eerw. de per po nc her die over het geheel, niet veel werk van het rijm maakt' levert ons zijne vertaling in rijmloze verzen. Hij wijkt daarin wel van het oorfpronglijke af, dat niet uit rijmloze verzen beftaat, en naar ons inzien door het rijm verIraaid is, maar hij heeft daarentegen gelegenheid gehad om veel meer wezenlijker fchoonheden van zijn voorbeeld %t bewaren en over te brengen. Zie hier het begin; Beproef het, flerveling, verbeter uwen toeftand; Oebruik wat kunst verzon, en wat natuur ons gaf; Schenk uw bebloemden hof, door fpringend water, levenï «ouw, naar Corinthens wet, geheele rotfen uit; Omhang den marmren wand met Perfifche tapijten, Eet Tonkin's nest, uit goud, drink paarlen, uit fmara'gd, i>at lnarenfpel u wieg, trompetgefchal u wekke, Ruimi klippen uit den weg, fluit landen in ter jagt; Al wilde 't noodlot zelf, uw wenfehen onderfchrijven 4och bleeft ge, in rijkdom, arm, eleudig in 't geluk. De ziel maakt uw geluk; wat buiten u beftaan mag ^eeft u, tot fmert of vreugd' alleen gelegenheid. £en welgefteld gemoed kan galle zelfs verzoeten, -Waar een verkeerde zin, op alies, alfem flrooit. ' Wat  gedichten van w, e. de perponcher. 39J Wat heeft de vorst voor uit, dat herd'ren zou ontbreken? Hem geeft de fcepter walg, en hun de herdersflaf. En wee , zoo gierigheid , zoo heerschzucht hem vermeesteren! De fchaar die hem bewaakt, verjaagt geen zielverdriet, Maar wie, dien 't ftil gemoed in zagte rust mag wiegen, Vroeg hij bij 't fluim'ren ooit, lig ik op Zwanendons? Verder volgen nog eenige Kindergedichten , die uit het Hoogduitsch vertaald, cn reeds elders gedrukt zijn. Romeinfche Gefchiedenisfen , door m. stüart. Met Kaarten en Plaaten. Zestiende Deel, behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest van de nieuwe zamenfpanning van het eerfte Driemanfchap tot aan den Burgerkrijg, tusfchen pompejus en cesar. Te Arnfteldam , bij J. Allart, 1800. 557 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 15 - : Dit Deel , hetwelk nog een vervolg van het zevende Boek behelst, opent ons in het Vijfde Hoofdftuk, het Tweede Confulfchap van crassus en pompejus; en de gefieldheid van Rome in de twee daaraanvolgende, jaaren. Het zesdei de derde en drie volgende veldtogten van c/esar in Gallië. Het zevende: den veldtogt van crassus tegen de Parthert. Het Agtfte: het derde Confulfchap van pompejus en de gefieldheid van Rome in dat en het yolgende jaar. Het Negende: de drie laatfte, veldtogten van caesar in Gallië. — Een zeer belangrijk en merkwaardig tijdvak dus dezes weleer grooten , doch thands door tweedragt en regeeringloosheid ongelukkig geworden volks, welks gefchiedenis niet dan met verwondering en belangneming kan gelezen worden. Dezelve is ook, in dit Deel, vol van de zonderlingfte omftandigheden. Daar hier de ongelukkige veldtogt van m. crassus tegen de Parthers, onder anderen, breedvoerig befchreven wordt, willen wij het karakter dezes mans, en dat zijnes ongelukkigen zoons, welke beiden Bladz. 305 en volgg. voorkomen, overfchrijven. „ ,, Met zulk eene naklucht," zegt plutarchus, „ „ werd de veldtogt van crassus, als een wezenlijk s, „ treurfpel beflóoten," en zulk een Hot, als diq ., cassius en flö-VUS opgeven, paste waarlijk maar Bb '$ ,, al  594 *N s t u a r. t „ al te wel op eenen man, die, hoe .rijk hg was, ech„ ter over armoede klaagde , om dat hij geen gansch „ heir op eigene kosten kon onderhouden. Gouddorst „ echter was de heerfchendc, maar niet de eenige harts„ togt in zijn charakter. Met denzelven paarde zich „ eene eerzucht, welke zomtijds opofferingen vorderde „ van zijne baatzucht, doch die zelve min overdreeven „ was. Hij wilde de eerfte Roméin zijn in rijkdom, en ontzag laagcn noch godloozen handel, om dit te „ worden; hij wilde Hechts de tweede Romein niet zijn „ in rang, en liet zich alles welgevallen, om onder de „ drie eerften van Rome genoemd te worden. Men bc„ fchuldigde hem van geftadige verwisfeling van vrien„ den en vijanden en van zoo groote trouwloosheid als „ laagheid in zijn gedrag jegens beiden. Zijne voor„ ftanders zelve fcheenen hem het Bevelhebbcrfchap „ niet aan te vertrouwen, het welk hij te vooren Hechts „ eenmaal, bij afwezigheid'van pompejus, metel„ lus en de lucullussen, tegen sp'artacus had „ gevoerd, en het welk hem nu ten eigene verderve „ ltrekte, daar zijn ganfche beleid eene aanëenfchakeling „ van misflagen in de krijgskunde geacht werd , zoo „ dat hij zelfs, gelijk plutarchus het uitdrukte, der „ fortuin geene gelegenheid zou gelaaten hebben , om „ hem eenigen dienst te bewijzen , en zijne onkunde „ alzoo niet Hechts door de Partners zou overwonnen „ zijn, maar zelve het geluk der Romeinen overwonnen „ hebben." „ Veel loflijker ftaat het charakter van zijnen , zoo „ roemrijk, als ongelukkig gefneuvelden, zooii, te boek. „ Zijne beftendige hoogachting en dankbaarheid voor „ cicero, die zich aan dc vorming van zijnen geest „ niet had willen onttrekken, en van wien 'hem noch „ de onderlinge vijaïidlijkheden tusfchen hem en' zijnen ,, vader, noch deszelfs diepe vernedering, als balling „ van Rome, hadden kunnen aftrekken, — alle zijne „ poogingen ter bevrediging van beide deze vaders , „ daar hij toch aan den eenen zijn leven, aan den an- deren zijne zeden was verfchuldigd, — zijne blijd„ fchap over derzelver eindlijken. uitllag , kenmerkten a, in hem een minnenswaardig hart. Zijne uitgebreide „ kundigheden , — leevendig vernuft, — aangename ,, taal, — gepaard met eene deftigheid zonder vervvaand,, heid, met eene zedigheid zonder achteloosheid, be- „ loof-  romeinsche geschiedenissen. 395 loofden in hem eenen der voortreflijkfte Bewindsluiden " van den ftaat. Terwijl zijn moed, in de fchool des " Gallifchen krijgs onder eenen c/esar geleid, hem tot " eenen der voortreflijkfte Veldhceren zou verhoeven " hebben, indien zijnes vaders roekelooze onderneming " hem niet te vroeg aan deze fchoole had onttrokken, " en derzelver dwaas beleid hem aan eenen te ontijch" gen dood voor het Gemeenebest overgeleverd." Charafter-Schets der Fr ouwen , door carl friedricii pockels, Geheimraad van denHertog van Brunswtjk, Lunenhurg. Naar het Hoogduitsch, door Mr. jo anke s van der linden, Advocaat tc Arnfteldam. ' Eerfte Deel. Te Leijden, hij A. en]. Honkoop, 1800. Behalven de Voorrede 146 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 5 - : Onder alle wetenfehappen, welken de menschlijke geest beoefenen kan, is 'er, naar ons inzien , geene voovtreflijker, dan de menfehen-kennis. Zij toch bepaalt zich tot het voortreflijkfte wezen, dat op de wereld is, en befchouwt deszelfs voortreflijkfte gedeelte , dat naar Gods beeld gefchapen werd. Zonder deze menfchen-kcmr.s moeten wij dikwijls bedrogen worden , velen beminnen en haten, die het niet verdienen, en vreemdelingen 111 ons zelven blijven. Maar wanneer wij dezelve beoefenen , dan zien wij het fijne raderwerk der ziel, het geestig fpel des harte, en voorzeggen, met het oog van eenen ziener, toekomftige gebeurenisfen, wier uitkomst onze bedrevenheid bevestigt. Doch deze menfehen-kennis wordt belangrijker, wanneer wij dezelve bij de vrouwen beoefenen. Zij toch zijn het, die zich het meest bedekken, voor welken het behoefte is, te veinzen, en die, volgends het oordeel van allen, in verftand en gevoel het andere geflacht verre overtreffen. — Het is derhalven nodeloos, de nuttigheid aan te tonen, welke uit de befchouwing van haar karakter voord moet vloeiën. Hoe welkom moet ons dan deze karakter-fchets wezen , die onpartijdigheid met ondervinding en doorzicht paart, en ons recht geeft den Schrijver te roemen. Dit Boek bevat de volgende Afdeelingen: 1. Man en vrouw. 2. Kindsheid der vrouw, in vergelijking met die dt$  396" c f. pockels des mam. 3IJdelheid der vrouw; een gevolg vanher natuurlijk ge/lel van de wijze harer opJdiv?élvdnl beftemming van haar leven. a. Frouwliihr. Zri jV • , beelden weet aan te balen? en-de.-hesic.- voor,. Tot eene proeve zullen'wij hét völgèndè mededeclcnHet fijner gevoel van hetgene rty&jft eS 2?i is en het welk onlochenbaaAan ifef beste "efc f vrouwen eigen is, kan, of als een gevolg valS W heen genotene geftrenjrere onvoedino n? vocn ook als een A^i^^^^^, naardien de meisjens cTver het'geheelSS«Sriï? ^ ; de jongens zijn ' en , uit hoofde vi^ Z^Jlfs doorzichtigheid, het befpotlijke en mis mal re h f 7 en daden fpoediger gewoon ^ÏÏS^fi ouderhike lesfen en onderrichtingen nrri £ i„ i-m betaamliikheid niet te k^en?^^^^ veel dieper in de ziel der meisjens, dan in di? der ion gens, in, en bliven in haar langer dnn ^ t J gemelden voordduuren. Ik heb fejÊ& aatmS^ gemaakt, dat de befchaamdheid i^&t%^^f Jacht doorgaands veel dieper , dgp het onze door~ dringt, cn dat haar geviel van cef doorgaand nietT een levendiger, maat ook fijner dan het onze is er by haar meer dan bij ons, van moet afhanten S taamhjkheid cn fchaamte zullen door het geheele leven de ftcrkfte beweegredenen van de daden deT vrouw blijven , zoo haar hart niet te vroe^ door voorbeelden vergiftigd is geworden f beSaSefd en fchaamte zullen de^welgeXarte Ww tS3 W fterfbed vergezellen (*). Ik heb al verderopge, merkt l e ij x\ betoonde 7eJf> «V, ht cl ' beroemde anna boj!*e*Wt^ hare voeten trok, on d-r ?\\ n\Jt Z» zorgvuldig over onder den bijl van'den I jul v Hen S^SST**6 *ÏM v«uica mogt. Postrema gembiis- po-  character-schets der vrouwen. 597 merkt, dat de levendigfte en vuurigfte meisjens, dikwerf alleen door deze grenspalen harer daden in orde gehouden worden , wanneer alle andere voorftellingen niets baten mogten. Zij deinsden misfchien niet voor het denkbeeld van zonde terug , maar wel voor dat van fchande, en ik ben dus zeer genegen, om de fchaamte niet alleen voor een grondtrek van het goed vrouwlijk karakter, maar zelfs voor een grondflag van hare zedelijkheid in 't algemeen te houden." popis ultimos quoque pedel , quo honestius procumbcret, viste contexit."' » Eindelijk op hare knieën gevallen zijnde, Jieeft zij , om niet te meerder eerbaarheid voor over te (lor len, hare voeten met haar kleed toegedekt." —■ Gratian. De Cafib. vir. illustr., Pag. 270. Reize naar Surinamen, en door de hinnenfte gedeelten van Guiana, door den Capitein john gabricl stedman. Met Plaat en en Kaarten naar het Engelsch. Derde Deel. Te Arnfteldam , bij J. Allart, 1800. 350 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 3 - 18 - : Het breedvoerig Bericht, van het Eerfte en Tweede Deel dezes Werks voorheen (*) gegeven, ontflaat ons van den pligt, om bij dit Derde Deel lang ftil te liaan. — Gelijk stedman met zijn werk begonnen is, zoo wordt het ook voordgezet. Dit Deel behelst voorn aamlijk drie optogten van het leger tegen GadoSaby, eene hoofdplaats der oproerelingen : doormengd roet bijzondere berichten van den natuurlijken toeftand des lands, de voordbrengfelen en vruchten, de zeden en gewoonten der ingezetenen, en dergelijke meer. Het ij ook om die reden, dat dit Boekdeel, zoo min als het Tweede Deel, voor een doorlopend uittrekfel gefehikt is, waarom wij, zonder onze bijzondere aanmerkingen, reeds te vooren gemaakt, en waar op wij den Lezer te rug wijzen , als geheel | toepaslijk op dit Deel , ons vergenoegen zullen, met hier en daar iet ter proeve uit dit Werk te ontkenen. — Eene opmerklijke waarneming vinden wij opgeteekend Bladz. 123. — Eene flaavin met haar kleine kind eenige jaaren geleden, door de muitelingen met geweld weggevoerd , O Zie N.Faderl.Bibl.,lV Deel ,ijle Stuk ,Bladz. 333 en 394.  598 j. g. S t E d m a n voerd , werd door de Hollandfche Soldaaten gevangen genomen, en naa de plantagie van haren meester te ru 9, op geenen onëcrbaaren aanval zelfs verdacht is, en 5, niet kan nagebootst worden door haar, die zich aan s, den geringften misltap fchuldig kent. Eenè geverwde ,, olijfkleur is met de fchoonheid zeer wel beftaanbaar; „ deze is de natuurlijklte kleur van alle menschlijke „ fchepfelen; want het is waarfchijnlijk, dat blank eif 3, zwart Hechts trapswijze opklimmingen zijn , veröor,, zaakt door overmaat van warmte en koude." — Hij geeft hierop een gunftig verflag van het zedenlijk karakter dezer Indiaanen, ftaavende hetzelve met een voorbeeld van dankbaarheid , door een paar dier Indiaanen gegeven. Te weten : „ Deze komen te Paramaribo. De 3, vrouw in haare zwangerheid verre gevorderd zijnde, s, gelaste de Heer van der me ij aan zijne dienst* 9, booden , om hen beiden aan zijn huis te brengen v en hun eene afzonderlijke kamer, en alles wat zij 3, noodig hadden, te geven. De Indiaanfche vrouw be» 3, viel dien zelfden nacht; en des anderen daags morj, gens , toen de dienstboden kwamen , om hun der* w dienst van hunnen meester op nieuw aan te bieden, 5, vonden zij noch den man, noch de vrouw. Deze 5, waren voor het aankomen van den dag vertrokken, „ om met hun kind gertistelijk naar het bosch te rug s, te keeren. Men maakte toen verfcheiden gisfingeit s, omtrent de zo hoog geroemde oprechtheid der Arro- e, woi>  4°o j. G. 9 T F. D M A ff woukds; maar na verloop van agttien maanden, kwant „ deze zelfde Indiaan den Heer van der me ij weder „ opzoeken, met zich. brengende een fchoon jongman^ ,, tot het geflacht der Accawaus behoorende, dien hij ia „ gevecht gevangen genomen had. Hij bood hem zijn „ weldoener aan , zeggende alleen : dit is voor U, en „ zonder naar antwoord te wagten, liep hij weg! '* Bladz. 158,, geeft de Schrijver ons eene "korte opgave van den ftaat van koophandel en innerlijke waarde dezer Volkplanting. Uit dezelve blijkt, dat, in vier jaren, te weten , van het jaar 1771 tot 1774, van de Planta- ; giën (die zes- of agthonderd in getal zijn) — negen en zestigduizend, zes honderd en zes vaten Suiker; negen en veertig millioenen., agthonderd zes en veertig duizend, en twee en tagtig ponden koffij; een millioen , zes honderd en tienduizend, vijfiwnderd en vijfennegentig ponden Cacao; — en vijfhonderd vier en dertig duizend éénhonderd drie en vijftig ponden Catoen afgeleverd zijn; — te famen uitmakende eene waarde van meer dan zes en twintig millioenen guldens. — Dit is échter alleen voor Arnfteldam: daarbij komt nog , hetgene naa Rotterdam en Zeeland uitgevoerd , of binnen 's lands gebruikt werd; voords het beloop van de ladingen rhum, fuiker, fijroop, timmerhout en indigo, voor welk alles men dan de fom wel mag verdubbelen: wanneer deze voordeelen, door édn, 's jaarlijks eene groote dertien millioenen bedroegen. —. Zeker een aanmerklijk voordeel ; doch moeten daarvan worden afgetrokken zes millioenen, die voor onkosten van tranfport, enz. van goederen en flaven, als ook van renten van Capitalen , met welken de Plantagiën bezwaard zijn, worden afgetrokken. — Deze opgave wordt vervangen door een verflag nopens den Koophandel der Noord-Americanen met deze Volkplantingen. — „Dezelve" (te weten de in] de Verëenigde Staaten woonende Amcricanen) ,, brengen meei aan, ,, osfen- en varkens - vleesch , haring, zout, makreel, „ bladen tabak voor dc negers, denne planken, rhum, ,, fterke dranken , fuikerbrooden , fpermacetikaars„ fen , uijen , enz. Elk fchip is daarënboven ver„ pligt. een paard aantebrengen: de eigenaar van 't fchip „ ontheft zig daar van dikwils door een list: hij ver„ .toont den kop van zodanig dier , en verzekert, dat „ hij het aan boord genomen heeft, maaiL. dat het op „ de reize geftorven is. Tegen deze Koopwaaren voe- „ ren  reize naa surinamen. 401 ,, ren de Amerïcanen al de Surinaamfche fuiker- fijroop Qmclasfe) uit, waar van zij rhum bij hun maken, ert ,, dikwils laden zij hunne fchepen -geheel en al met ,, koopmanfchappen en andere voordbrengfels van deze ,, Volkplanting, fchoon zij het niet dan ter fluik doen mogen : maar kooper en verkooper vinden 'er hurt ,, voordeel bij; de een koopt goedkoop , en de ander ontfangt gereed geld. Van de eilanden onder den wind voeren zij quartcron en mulatten-Haven van beiderlci kunne aan, die over 't algemeen jong en fraai „ zijnde, voor zeer hoogen prijs verkogt worden, hoe „ zij ook andcrzints gefield mogen zijn." — Deze opgave hadden wij wel wat uitvoeriger en meer beredeneerd gewcnscht; 'terwijl men alsdan beter had kunnen berekenen de voordeden, die'er, door den tijd, voor ons uit zouden kunnen voordvloeiën , indien wij wederöm in het bezit van deze Colonie mogen komen. Rijk is ook dit Deel aan bewijzen van de wreedheden der Europeaanen omtrend de Negerllaven. Mogt dit zich alleen bepalen bij de bijzondere meesters: men zou dart toch nog onder dezen ook de zoodanigen aantreffen, wier harten beter geplaatst waren , en zachtaartiger omtrend hunne Negers te werk gaan. —■ Doch volgends de berichten van stedman dringt die onmedoogcndheid, ja zelfs onrechtvaardigheid , door'tot in het Hof van Jufti-. tie. Een merkwaardig bewijs wordt daarvan verhaald, Bladz. 174 en vervolg. — Een gevlugtc Slaaf gevangen zijnde, werd ter dood veroordeeld. Hij deed, bij zijne verfchijning voor 't Gerechtshof, eene aanfpraak, waarin hij een kort maar roerend verflag gaf van zijne levensgefchiedenis, befluitende dezelve met eeii verzoek, niet om genade, maar om fpoedig gevonnisd te mogen, worden. — Waarop zijn Meester, (één zijner Rechteren) wien hij ontvlugt was , om der mishandelingen wille , die hij van zijnen Opziener had moeten ondergaan, hem toegraauwdc. ,, Schelm, alles wat gij onè „ vertelt, doet niets ter zaakc. Dc pijnbank zal u hl ,, een oogenblik de bekentenis van misdaaden afpersfen, ,, die zoo verachtlijk zijn, als gij zelf, of uwe 'hatelijke „ medeplichtigen. " — De verontwaardigde Neger andwoordde hierop. ,, Masfera! — de tijgers in de bosfchen hebben onder deze handen gebeefd; en gij durft ,, mij , met uwe armhartige werktuigen Van foltering „ bedreigen? — Neen! ik veracht de pijnigingen , wel- nieuwe vad. bibl.v. deel. no. 8. Cc „ k«  4ö2 .?. g.' 8 t e D m a N i „ kc' gij thands kunt uitvinden, even zeer, als den laaghartigen, die ze mij aandoet." — Op welke woorden hij zich ter pijniging aanbood, en de ijslijkfte folteringen doorftond, zonder een enkel woord te fpreken. — Wie gruwt niet van zoodanige wreedheden! — Ten Hotte zullen wij hier nog eene merkwaardige waarneming uit het rijk der Dieren bijvoegen. Op de wachtpost, de Hoop, zijnde, ontving, s te dman, die (volgends Bladz. 187) eene wooning in de hoogte voor zich had laten maken, ten einde door het water niet belast te worden , bezoek van één zijner buuren. Naauwlijks betrad deze dit hooge gebouw, of hij fpringt plotslijk van boven naa beneden , fchreeuwt over de vreeslijkfte pijn, en dompelt zich terftond in het water. — Al ras ontdekt s te dman de oorzaak; in het rietendak zijner wooning, boven den ingang, had zich een groot nest wilde bijen geplaatst. — Hij nam ook de vlugt, en gaf bevel om het uitteroeiën , toen een oude Neger hem daarin belette, verzekerende hem, dat hij en de zijnen door die dieren niet beledigd zouden worden. — S te dman onderzocht dit , en eerst één-zijner bedienden naar boven hebbende doen gaan , volgde hij zelf, en, hoewel hij aan het bijennest fchudde , was 'er echter geen, die hem of de zijnen trachtte te (teeken. — Thands behield hij die bijen tot zijne lijfwacht. „ Tot mijn groot vermaak" zegt hij „ dceden zij eeni„ ge Opzichters, welken ik, onder een of ander voor„ wendtel, de trap deed opklimmen, wanneer ik hunne onrechtvaardigheid en wreedheid ftraffen wilde , ver> ,, fcheiden maaien aartige fprongen doen. " — Bij die gelegenheid verhaalt hij nog eene bijzonderheid, niet min merkwaardig. ,, Een Neger verzekerde mij, dat 'er voorheen op de „ plantagie van zijnen meester een boom ftond, waar„ op, zo lang zijn geheugen reikte, een gezelfchap van vogelen , en van een zwerm bijen genesteld waren, die in eene volmaakte eendracht zamen leefden: maar ,, indien eenige vreemde vogelen de bijen kwamen ftoo„ ren, verdreven hunne gepluimde bondgenooten dezel,, ven aanftonds; zoo ook, wanneer vreemde bijën,_tot ,„ in de nesten der vogelen durfden doordringen, wierp ,, zich de zwerm, die aldaar thuis hoorde, op de aan„ vallers, en doodde dezelven. De eigenaar der Plan„ tagie en zijn geheele huisgezin, hadden zulk een cer- „ bied  reize naa surinamen. A03 „ bied voor deze maatfehappijë , dat zij den boom als heilig befehouwden, en niet gedoogden, dat men dien „ omver., hakte. Dicnsvolgends viel hij eindelijk van „ ouderdom omver." Natuurönderzöekeren mogen den trap van waarfchijnlijkheid van dit Neger-verhaal bepalen. Bladz. 231, begint een zeer breedvoerig bericht aangaande de Negerflaven, waarbij alles , wat stedman daarömtrend heeft kunnen vernemen, is bijeengezameld. — Hetzelve hoofdzaaklijk mede te deelen, zon reeds te omflagtig worden. Het volgende aangaande den Godsdienst der Negers mag hier nogthands eene plaats bekleden. — „ Zij. ge* ,, looven vastclijk het aanzijn van God, in wiens goed„ heid zij hun vertrouwen ftellen, wiens magt zij aan„ bidden , en wien zij een gedeelte van alle hunne le- „ vensmiddelen opofferen. Zij vreezen den dooi „ niet. Aan de rivier Gamble cn Senegal zijn zij bijna „ allen van den Mahomedaanfchen Godsdienst. Maar „ de Godsdienftige leere en plechtigheden der Africauen „ verfchillen over het algemeen , even als die bijgelo,, vige en talloozc gebruiken van alle de Wilden , en ,, zelfs van te veel Europeaanen. Opgemerkt hebbende ,, dat zij gewoon waren aan den wilden Catoenbóoin „ offerhanden te doen, vroeg ik aan een ouden Neger, „ waarom men aan denzelven deze eer bewees. ,, Mas„ fera," zeide hij, „ zie hier de reden. Dewijl wy) ,, geen tempel hebben, om onzen Godsdienst in tc oe„ feiien ,-en deze boom de grootfte en fchoonfte is, „ die op de kust van Guinee groeit , verzamelen zig „ onze landslieden onder zijne takken, die hen voor de hitte der zon en voor den regen beveiligen , om al-' ,, daar onzen Priester te hooren prediken. Wij hebber* ,, voor dien boom zulk een eerbied, dat men dien nooir; omver bakt, om welke reden ook." Doch genoeg ter proeve. Tien Platen verfierer* voords dit Deel. Doch de Vertaler inogt wel wat naauwkeuriger zijn in de taal, en zich meer gelijk ia zijne fpelling.  404 a. c. gaspari Leerboek der Aardrijkskunde. Door a. c. gaspari, Leeraar in de Wijsbegeerte, en Hoogleeraar in de Ge~ fchiedkundlge Wetenfchappen te Oldenburg. Uit het Hoogduitsch. Door s. van emdre. In twee Deelen. Met Kaarten. Eerfte Deel. Te Arnfteldam, bij J. AI- • lart, 1800. 366 Bladz. In gr. ÖStavo. De prijs is f 1 - 10 - : Naar den Tijtel van dit Deel en de opgeiinukte Voorrede van den Vertaler te oordeelen, zou men ziek ligtlijk. kunnen verbeelden , dat dit Werk voor bun , welken hunne kundigheden trachten uit te breiden, door zich met vrucht in de Aardrijkskunde te oefenen, allernuttigst en beter ingericht is, dan alles wat tot hier toe over deze ftoffe het licht ziet. Doch als men gadeHaat, dat dit Werk gefchreven is in eenen tijd, waarin door eenen langduurigen oorlog, welks einde nog niet- te voorzien is, de politieke verdeeling van Europa: nog geheel geene zekerheid heeft , terwijl men als nog niet kan bepalen, hoedanig de Staatsgefteldheid van Europa na den algemeenen Vrede zal zijn , komt ons een zoodanig Leerboek voor, als geheel ontijdig famengefteld, van welks nuttigheid men zich niet veel goeds beloven kan. Men vindt in dit Deel eene algemeene (vrij omflagtigc) Inleiding tot de Aardrijkskennis, waarfchijnlijk uit verfcheidene Schrijvers famengetrokken , en vele zaken bevattende, welken niet tot het onderwerp der Aardrijkskunde behooren. Zoo is onder anderen §. 5 van Bladz. 11 tot 23, alwaar van de Planeeten in het algemeen gehandeld wordt, geheel overtollig, vermids dit een deel der Sterrekunde is : wij beweeren dit, hoe zeer de Schrijver (Bladz. 11) zich hierömtrend verklaart, ,, dat het wel der moeite waardig is bij de befchrijving der .«arde een oog te liaan op 't geheele Zonneftelfel, op de goede moeder de zon, en op de zusters der aarde, die met haar uit den zelven bron licht en warmte fcheppen." De Vertaler s. van emdre had dus de afteekening van het Planetarium of Zonneftelfel wel agtèrwege mogen laten, vermits dit geheel vreemd aan het bedoelde onderwerp is, en in bijna alle de Werken over de Sterrekunde, als een onderdeel van die wetenfchap uitmakende, gevonden wordt. . . ' , .■ • kt  leerboek der aardrijkskunde. ao^ Iet nieuws, door den Autheur ( Bladz. 89 en 90 ) op eigen gezag daargefteld, is dit, dat hij ten aanzien van de Aarde in het gemeen niet verkiest, zoo als tot nu toe gefchied is , dezelve in vier Werelddeeleu , Europa, Ah\a, Africa en America, maar in vijf zulke deelen te behandelen; houdende voor een vijfde Werelddeel dat land , hetwelk oudtijds flegts voor een gedeelte bekend was onder den naam van Nieuw - Holland, hetgene hij met eenige Eilanden daar omftreeks onder den naam van Aujlralie' of het Zuiderland doet voorkomen. Dit is eene nieuwigheid zonder nut, die wij als eigendunklijk befchouwen , cn waarin , zoo wij vertrouwen , de Autheur gaspari niet ligt navolgers zal vinden. Hier na volgt eene Inleiding tot Europa, handelende over deszelfs ligging en grootte , gefteldheid, Producten , Manufacturen, Fabrieken en Koophandel, Inwooners en Verdeeling. Verders eene Geögraphifche befchrijving van Duitschland, Helyeii'è of Zwitferland , Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal. De Autheur fchijnt zich bijzonder toegelegd te hebben op de befchrijving van Duitschland , waartoe alleen hij 46 Bladzijden meer gebruikt heeft, dan tot Helvetïè of Zwitferland, Italië , Frankrijk , Spanje en Portugal te famen. Wij zouden hierüit bijna befluiten, dat G. van de laatstgemelde landen te weinig kennis heeft gehad , om ze met die uitvoerigheid als Duitschland, waarfchijnlijk zijn geboorteland, te befchrijven; maar- was het dan zijne zaak de pen op te vatten ter famenftelling van een Leerboek der Aardrijkskunde, hetwelk, zoo als in het Voorbericht van den Vertaler gezegd wordt, in Duitschland door de Beoordeelaars der Boeken met verdienden lof is aangeprezen? — En wat moet men van zoodanige Boekbeöordeel aars , die , zoo ons meermalen is voorgekomen , in Duitschland niet weinige gevonden worden, denken? Wat voords de beknoptheid en duidelijkheid, waarvan de Voorrede gewag maakt , betreft, dezelven doen bij ons even zoo weinig af als des Autheurs belezenheid in de nieuwfte Aardrijkskundige Schriften. Zeker is het, dat zo de Autheur zich in alles waarlijk duidelijk had •uitgedrukt, de Vertaler met zijne haakjens [ ], en kleine aanmerkingen onder den tekst, wel had mogen te rug blijven, en is de man zoo belezen , waarom heeft de Vertaler dan nog misflagen moeten verbeteren ? — En zouden 'er, als men alles naauwkeurig uitpluisde , C c 3 niet  406 a. c. gaspari5 leerboek der aardrijkskunde. niet nog veel grootere in het Werk te vinden zijn? — Wij willen hier'niet voor inftaan. Wij meenen genoeg gezegd te hebben, om den Lezer een gepast denkbeeld van dit Werk te verfchalï'en, een Werk, dat tot geen ander einde vertaald fchijnt te worden, dan om door deszelfs zoo genaamde nieuwheid de gebruikers het geld uit de beurs te lokken, en den Uitgever te bevoordeelen , om het even of 'er nut uit te haaien is, of niet. Wij voor ons weigeren het volftrekt onze goedkeuring. Brief aan de Lezers der vaderlandsche letterOeffening, ter gelegenheid eener Recenfie van gaspari's Ge'ógraphie, vertaald door de Eerw. Heer s. Van emdre; gedrukt bij j. allart , te Arnfteldam voorkomende in NQ. 2. van *i jaar 18 01. Waar in •wordt aangetoont , dat niets dan diepe onkunde, ongegronde vitterij en haatlijke partijdigheid in die Recenfie doorfiraalt. Te Amftetdam , bij J. Allarf. 15 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is 4 Duiten voor den Armen. De Uitgever j. allart geeft in zijn Voorbericht, aan het hoofd dezer Brochure geplaatst, te kennen , „dat hij te veel fidutie fielt in de kunde en bekwaamheden van meest allen die geleerde mannen, wekken zijne pers met hunnen arbeid wel gelieven te verëeren, dan dat hij zich kan verbeelden , dat eenige haatlijke en ongegronde reilexiën , van zich (zoo hij zegt) fchuiihoudende Recenfenten , een wezenlijk nadeel aan zijne ondernemingen bij het publiek kunnen te weeg brengen." Hij fchijnt evenwel niet weinig gebelgd te zijn over de Recenfie van de Aardrijkskunde van gaspari, vertaald door s. van emdre , voorkomende in N°. 2, Bladz. 6$—67 van de N. Vaderlandfche Letteroefeningen voor 180.1 , welke hij haatlijk en ongegrond noemt, en heeft daarom, door kundige vrienden daartoe aangefpoord, goedgevonden, dezen Brief in de wereld te ftooten, ten einde den kwaden indruk, welken die Recenfie op het publiek gemaakt mogt hebDcn, zoo veel mooglijk weg tc nemen. Hoe hij hierin gedaagd is, ftaat ons,, die over de Aardrijkskunde van ■gaspari mede niet gunftig denken, thands met de verëischte onpartijdigheid te onderzoeken. Dat  brief aan de lezers der vad. letteroefening. 4Q7 Dat de Brieffchrijver het Leerboek der Aardrijkskunde van gaspari met veel genoegen gelezen heeft, en het juist zoo vindt,als de Vertaler in de Voorrede daarömtrend gewaagt, dat hij in dit vak van wetenfehappen geen vreemdeling is, en dat hij die zelfde gunilige gedachten van zijne vrienden , welke zeer ervaren zijn in de Geögraphie, vernomen heeft, zoo als Bladz. 3 gezega wordt , befchouwen wij als louter grootfpraak, waar aan het bewijs ontbreekt. — De bezwaren, welken de Brieffchrijver tegen de bovengemelde Recenfie inbrengt, zijn hoofdzaaklijk de volgende: 1. ) Dat dc Recenfent na gezegd te hebben: ,. Met „ veel genoegen lazen wij 't begin van den hier boven gcplaatften Tijtel, Leerboek der Aardrijkskunde, cn „ meenden wezenlijk een zeer belangrijk Werk , zo „ voor de Jeugd, als voor de Onderwijzers , ter be» „ oordeeling te ontvangen: " hierop oninidlijk laat volgen: „Nimmer ware 't mogelijk een ongefchikter „ tijd dan heden, om een Werk over de Aardrijkskun„ de in 't licht te geeven; enz. " Welk contrast van denkbeelden de Brieffchrijver als eene ftvijdigheid tusfchen het geheugen en oordeel van den Recenfent bcfchouwt. Wij zullen ons wel wachten onze bedenkingen hier tegen in te brengen, vermids dit gefchil ons niet onmidlijk aangaat : maar wij kunnen evenwel met voorbij aan te merken , dat de Brieffchrijver, na de vraag geopperd te hebben, of men dan nimmer Boeken over de Aardrijkskunde heeft gefchreven , geduurende dat 'er in Europa een.oorlog was? — eene Vraag welke in dit gefchil niets beflist, maar veeleer het zwakke der redeneering van den Brieffchrijver aantoont, -7- hier op aanftonds eene vraag laat volgen, welke zijne verlegenheid , ten opzichte van dit gefchilpunt, duidelijk voor oogen fielt. Deze vraag beftaat hierin , „ of een Schrijver dan ook niet zou behooren te wagten, tot dat alle ontdekkingen van Nieuwe Eilanden gedaan zijn ? " eene vraag even zoo bclachlijk als dc eerfte ongegrond is. 2. ) Dat de Recenfent zegt, dat, „ om een Leerboek „ over de Aardrijkskunde naar deszelfs oogmerk in te „ richten , men niet alleen duidelijk en klaar, maar „ ook met eene zekere uitgebreidheid die zaaken be„ hoort voor te draagen , die men in zulk een boek „ aan anderen leeren wil." — Wie kan den Recenfent hier in tegenfpreken ? — Ja maar, zegt de Brieffchrij- Cc 4 ver,  4o8 brief aan de lezers der vad. letteroefening. ver, indien het Werk van den Autheur zoo duister is, waarom geeft de Recenfent dan niet eenige weinige ftaaltjens daarvan op? — Immers zegt de Recenfent niet, dat het "Werk duister is ; hij vraagt eenvoudig , Wanneer het Werk van gaspari zoo duidelijk was, waaröm heeft de Vertaler dan nodig geoordeeld , om „ 'er zoo veele nooten en invullingen in te maaken? " — Zo dit moet hecten in de war te zijn , hoe is dan niet de Brieffchrijver in de war, die een vertaald Werk naar de Overzetting beoordeeld wil hebben, zonder het oorfpronglijke , dat de waarde der Overzetting beflisïen moet, in acht te nemen? 3. ) Dat de Recenfent zegt, dat „ in de Kaarten van „ van emdre nog feilen genoeg gevonden worden, ,, enz. ", zonder dezelven op te geven. 4. ) Dat de Recenfent de bijzonderheid van vijf we-, relddeelcn, in plaats van vier, welken men in dit Werk aantreft, nieuw noemt, en eene zwarigheid maakt, door 'er bij te voegen: „ Wij hebben tegen deeze verdee- ling niets , mits men daar onder niet, zo als vele gemeenc lieden, 't zogenaamde gnhekeude Zuiden ver„ liaat, enz." 5. ) Dat de Recenfent zegt , ,, dat men in dit Eerfte Deel eene algemeene inleiding tot de Aardrijkskunde, „ welke zeer uitgebreid is, vindt, evenwel niet in die order gefehikt, als men dezelve in een Leerboek zou,, de vereifchen," daar hij nogthands geen één fta'altjen van wanorder opgeeft. 6. ) Dat de Recenfent zegt, ,, geenszins te willen ,, vastftellen, dat de Eüangelifche Christenen, zo als in ,, het Werk hl. 82 en 83 gezegd wordt , enkel in Lu3, theranen en Gereformeerden befta'an; daar 'er toch de ,, Doopsgezinden en anderen mede toe behooren, " De Brieffchrijver fchijnt door dit bezwaar fterk getroffen te zijn , cn toont zich daarom zeer verftoord, met 'er bij te voegen, „ dat fommige Lezers van de Letter5, oefeningen uit deeze Critique gegist hebben , dat de Recenfent wel ligt tot de Doopsgezinde Christenen 3, behoort, en deswegens wat gebelgd op den Aucteur, 3, van daar zulk een partijdig oordeel over 't zelve ,, velt," — Doch dit durft hij niet bepalen ; en waarom? — Omdat hij 't niet weet, 7. ) „ Dat, naar het zeggen van den Recenfent, men 3, van den Vertaaler zou hebben mogen verwagten, dat „ daar  ÏRIEF AAN DE LEZERS DER VAD. LETTEROEFENING. 409 daar hij in eene aanteekening heeft gezegd , dat men voor Entre Douro e Minho ook Entre Minho e Douro kan leczen, en dat dit landfchap tusfchen de rivieren " de Douro en Minho ligt , iets , dat de minfte léèr„ ling in de Geögraphie genoegzaam weet — bij ten „ minden zorg zou gedragen hebben, om de evenredig„ heid der vreemde geldfpetiën in I-Iollandlche^munt- „ fpetiën op te noemen cn te vergelijken, enz. " De Brieffchrijver "bcfchuldigt hierop den R. van ontrouwheid, dewijl, zegt hij, des Vertalers oogmerk was, niet dc ligging'van dit landfchap op tc geven, maar de _reilen waarom het zelve dien naam draagt. Wij zien niet, dat de Recenfent hier wil tc kennen geven, dat het gedeelte van Portugal, het welk men Entre Douro e Minho noemt , zoo veel meer aan den minften leerling zou bekend zijn, dan andere landen, maar wel, dat het eene dwaaze en belachlijke aanteekening is tc zeggen , dat jgtofn MinkC c Douro het zelfde is als Entre Douro e Jf'j . \\ tj /■ -ii niet begrijpen, dat halfweg Haarlem (,t „ t zelfde is ' als halfweg Arnfteldam cn — Wr.i voords de vergelijking der muntfpe1 letreft, indien dezelve niet ftipt tot 't Geögraphi;':■„■■ bcli ion, zoo als de Brieffchrijver zegt , waarom - i£ •_• rtfii d.to door den Autheur ïr aanmerking ge- - - . moest de Vertaler, die den I[oogduit- —-_J v Sederduitsch overbrengt, ook niet^gc■ ■<ï_: de Hoogduitfche Valuta der geldfpei „■! '< «' r./^V-he over te brengen , zal het Werk x \ t. LjÊ-^notcn verftaanbaar zijn ? Want het lcMinbaar' voornemen van den Vertaler , om die agter het Tweede Deel in eene lijst bij elkander te plaatfen, is bij ons niet anders dan mostert na de maaltijd. 8.) Dat de Recenfent zegt „ eenige nieuwe zaafcen „ in deeze Vertaling geleerd te hebben, die hij tot lïe„ den toe niet wist; als eerftelijk, dat men niet flegts „ vier winden, Oost, West, Zuid en Noord, maar zelfs „ 64 winden heeft (Zie bl. 25, 26.), en dat indien dit , waar is , en de grond daarvan , zo als de Schrijver '' zegt, in de bijzondere verdeeling van dc Windroos of „ 't Compas, gelegen is, het eindelijk aan de Schippers zal ftaan, om ons zo veel winden tc bezorgen, als ', zij maar goedvinden, enz." De Brieffchrijver waant, dat hierin de onkunde van den Recenfent allerduidelijkst blijkt, dewijl hij niet geweten heeft, dat het ComC c 5 PM  410 ERtKT" AAN de LEZERS DER VAD. LETTEROEFENING. pas in 64 ftreeken wordt verdeeld, dat, volgends hem, evenwel reeds vele jaren plaats gehad zou hebben, en dus geena nieuwigheid is. Is dit zoo, waarom worden die 64 ftreeken dan niet in her Werk genoemd? — Of 'er zijn 32 ftreeken welken geene namen hebben — Dit waar zijnde, zou men die andere 32 flegts halve - ftreeken kunnen noemen De aanhaling der Aardrijkskunde van varenius , waar mede de Brieffchrijver zich behelpt, doet bij ons niets af. Wij wijzen hem naar de Schriften over de Zeevaartkunde, die zoo in het Fransch, Engelsch als Nederduitsch het licht zien, welken hem zullen leeren , dat het Compas altoos in niet meer dan 32 ftreeken verdeeld is, en nog hedendaags verdeeld wordt. 9.) Dat de Recenfent zegt „ eene andere nieuwigheid voor „ hem te zijn, de benaming van de bijzondere windftreeken, „ met bijvoeging van $ in de verdeeling , zoo ligt" zegt de Schrijver „ tusfchen Oost en Oost- Zuid- Oost, Oost fZuiel„ Oost, enz." — Dit is in de daad geene nieuwigheid,dan in zoo verre zoodanige benaming bij een Hoogduitsch Schrijver gevonden wordt, daar nogthands de Hoogduitfche Zeelieden, zoo min als onze Nederlandfche,die benaming gebruiken, 't Is alleen bij de Franfche Zeelieden, dat zoodanige benaming plaatg heeft. Zoo wordt de windftreek , die tusfchen het Noorden en het Noord- Noord - Oosten is , bij de Franfchen Noord \ Noord-Oost genoemd, om dat zij bij het Noorden is, en op het vierde-deel des afftands van het'Noorden tot het NoordOosten geplaatst wordt ; want deze windftreek is bijna bet Noorden, behalven dat zij i van het Noorden naar het NoordOosten wijkt. Aan de andere zijde van het Noorden heeft merj Noord i Noord-'IFcst, en zoo vervolgends wordt de naam ven alle andere Vierde-deelen op gelijke wijze opgemaakt. Men kan de geleerde Werken over de Zeevaartkunde van de Heeren bouguer en de la cailee hier over nazien. —De Brieffchrijver befchouwt hier het gezegde van den Recenfent als eene trouwloze opgave van gaspari's gezegde, en voegt 'er bij: „ De Hoogleeraar zegt niet, dat de Zeelieden ,, de benaaming gebruiken van Oost $ Zuid-Oost, enz. , ge„ lijk de Recenfent zijnen Lezers tragt wijs te maken; maar „ hij geeft dit dus op, om zijne leerlingen'de zaak duidelijk „ voor te dragen, en de tusfcheiiruimte op 't Compas aan te i, wijzen." — Hoe ver dit lïeek kan houden moge de Lezer bellisfen. Wij befchouwen de geheele Inleiding van gaspari's Werk als op eene trouwloze wijze uit Franfche Schrijvers geplunderd; waaruit dan ook die benaming der Windftreeken is voordgekomen , zonder dat gaspari aan de benaming der windftreeken door zijne landgenoten fchijnt gedacht te hebben. Dat nu de Lezer o.ordeele, of de Brieffchrijver de man is, diert men als in dit vak van wctenlchappen ervaren kan houden ,  F, A. VAN DER KEMP , L.0FREDE , ENZ. 4" den, en of hij eenigzins berekend is om de verdediging van GASPAR.I's Aardrijkskunde op zich te nemen? Lofrede op george Washington, te Oldenbarneveld, den. Uilen van Sprokkelmaand , in Oneida DtJlriB, Staat va* Newjork, in de Engelfehe Taaie uitgefproken door franc, adr. Van der kemp. Te Ar,fteldam , bij G. Wamars, 1800. 30 Bladz. In gr. Octavo. De prijs ts f■* *5 - 8 De Burger j. lublink de jonge, van den Autheur dezer Lofrede een handfehrift derzelve , in de Engelfehe Taaie ontvangen hebbende , vondt 'er benevens één zijner vrienden aan wien hij hetzelve ter lezing had. medegedeeld, zoo veel 'behagen in, dat hem de lust bekroop , hetzelve m het Nederduitsch te vertalen en in het licht te geven, aan welk befluit wij deze Nederduitfche overzetting dan ook verfchuldigd zijn Nadat de Redenaar bij wijze eener Inleiding, eene korte Loffpraak over het Amerikaansch Gemcencbest geuit heeit, 1'chetst hij een beknopt en krachtig Tafercel der vrijmaking van dat Gewest , uit de kluisters , waarin het onder het Beftuur van het Moederland zuchtte; welke herinnering hem ongevoelig geleidt op zijne (toffe, zijnde de rouwklagt over het gemis van deszeifs grooten bevrijder, den eenigen Washington. Eene korte , doch zaaklüke befchrijving van het leven van dien Held, maakt vervolgends een groot gedeelte van deze Lofrede uit, in welke hij zijn karakter als edel en groot, maar inzonderheid wegens zijne zedigheid als eerbiedwaardig afmaalt. Voords volgt een meer bijzonder verhaal van zijne Knjgs- en Staatsbedrijven,waarna hij hem in zijn huislijk leeven, na Amerika vrij gemaakt en deszelfs Conftitutie bevestigd te hebben, als eenvoudig Landman op zijne hoeve Mount Vernon befchouwt, befluitende daarop zijne Lofrede met eene hartelijke vermaning aan de Amerikanen, om 's mans doorluchtig voorbeeld zoo veel mooglijk is, op te volgen. Wij zullen tot eene proeve van den ftijl, welke doorgaans in deze Redevoering gehouden is, dit befluit hier laten volgen: Dus fpreekt de Redenaar tot de Amerikanen: „ kunt gij geene washingtons zijn, . weest iVaJiingtonwancn ! volgt zijne bijzondere, zijne ge" zellige deugden na! weest maatige, fobere, zuinige, nijve" rige, teergevoelige, liefhebbende Echtgenooten! Zijt zorg" vuldig in het Beftuur uwer huisgezinnen! Kweekt de gezel" lige verkeeringen aan! Poogt uw éjgen welzijn en geluk te " vermeerderen 1 Doet anderen nimmer onrecht ! Doet het £ goede, al ftondt gij op u zelven, en al ware het, dat alle de overigen hetzelve verzaakten." Zijt gehoorzaame , nooit vevtraagende Burgers. Gehoorzaamt de wetten , altoos gereed en jalosrseh , om het Be- ftuur,  A i- STUKK. BBTftEPEl. DE VERG. DER GECOMMITTEERDEN „ ftuur,. door ni zelf gekoozen, kracht bij te zetten, en goed*> J'^S Senoigd, om al het u mogelijke toe te brengen»- om » ff}? ZL'g-'mngen , voor uwe kinderen en kleinkinderen „ erfelijk te maaken. Zo zullen wij gelukkig zijn Iri deeze „ westelijke bosfchaadién. Zo zal onze laatfte nakoomling„ iclisp nimmer ophouden de deugden te verkondigen en „ oen lol te zingen, van onzen goeden en grooten was„ Rington en heel de wereld zal zig verheugen, 'in den, " Cnoorkl^nk: was,iington, de Groote! Washington „ c.e (joede! S>ukken betreffende de Vergadering der Gecommitteerden- uit de meeste Nederdvitfche Hervormde Gemeentens, tot de Sijnode vtfn juid en Noordholland behoorende , tot inflandhouding en ^vordering van den Openbaren Godsdienst. Vierde Stukic. f' biï J' Thierrij cn C. Menfing, 1S00. 51 Bladz. Jn gr. O&avo. De prijs is f : - 8 - : T Jqp vreemd zulks magluiden en hoe veel reden hetaan de Hèrƒ- A vormden mag geven, om over fommigen van hunne Medeburgers te klagen, men heeft evenwel moeten zien, dat 'er Antidotale Requesten . bij • het Wetgevend Lichaam ingediend zijn , tegen de Kequesten, welken de Gereformeerden tot behoud van hunne Kerklijke Goederen hadden ingediend. Men heeft deze verzameling geplaatst, met de aanmerkingen van den kant der Gecommitteerden van de Gereformeerden op dezelven en derzelver Request, waarmede dezelven insgelijks'bij de Eerfte Kamer zijn ingediend , en deze ftukken maken den inhoud van dit 'Vierde Stukjen uit." liet eerfte van deze Antidotale Requesten is geteekend door Stemgerechtigde Burgers van deze Republiek. Men poogt m hetzelve te bewijzen „ dat deze Goederen en Fondfen „ nimmer .te voren in niemands eigendom zijn geweest, en „ heden niet zijn , en voordaan daarin niet gerechtlij k vallen „ kunnen en meent , dat dit alleen te bewijzen ftaat , dat de ,, zaak daar mede voldongen is en dat alle aanfpraak ver„ valt. Het Request van de Roomschgezinde Gemeenten in de Leenwenftraat en op het Stijger te Rotterdam (want andere Roomschgezinden fchijnën daar aan geen deel genomen te hebben) is waarlijk een zeer gebrekig opftel, vol bewijzen van onkunde en misvatting , en Hellingen hier en daar, die tegen de letter der bekende historie aanlopen. Van dit laatfte vindt men 'er verlcheidene bewijzen in, bij voorbeeld: „ Zij ontkennen dat de „ Roomschgezinden , over het geheel genoomen den koning „ Van Spanje wederom zijn toegevallen," en noemen dit, eene zwarte aantijging die tegenfpraak verdient , daar niets uit de  UIT DE MEESTE NEDERD.- HERVORMDE GEMEENTEN. 413 de gefchiedenis zekerer dnn dit blijkt. Zij verdraaien aanhalingen, in de Requesten der Gereformeerden, op zulk eene' lompe wijze, dat het zelfs eenen onkundigen in 't oog valt, cn een duidelijk bewijs is, dat de oude haadijkheid cn bitterheid bij hun nog niet is uitgellorven. Doch men moet wel onder het oog houden, dat het alleen de genoemde twee Gemeenten zijn, die in dit ftuk fpelen, en dat derhalven onze aanmerking alleen daar op toepasfelijk is. Het ontbreekt niet aan andere Roomschgezinde Gemeenten in ons land , die hunne Gereformeerde Medeburgers , met veel meer braafheid en Zélfs met edelmoedigheid , behandeld hebben. Schoon beide deze ftukken, uit hunnen eigen aart, weinig aanmerking verdienen, hebben evenwel de gemagtigden van da Gereformeerden uit hoofde van de gewigtige belrngen, waarvoor zij fpreken, en omdat het zou kunnen zijn, dat ze hier of daar eenigen nadeeligen indruk uitwerkten, noodig geoordeeld hunne memorie van confideratièn, op deze Antidotale Requesten, bij de Eerfte Kamer in te leveren. Dit ftuk, waarïn da uiterfte befcheidenheid en gematigdheid de pen voert , cn waarin alles grondig bewezen wordt, moet van elk, die ge-' zond verftand heeft, en dien het om de waarheid te doen is,, met de hoogfte goedkeuring gelezen worden, en laat geenen cwijfel over, 'laangaaude het wettig recht van de zaak, die zij, voorftaan.. In het Request, met welk zij deze Memor'.e inleveren, herin/ïeren zij nog ééns aan de Requesten, die door een zeer grooC getal van ingezetenen vóór eenige jaren zijn ingediend, om hec recht der Hervormden niet te prejudiciëren, offchoon die Requesten ongelezen, althans zonder behoorlijk beoordeeld, of daarop achtgeflagen te zijn, aan eene zijde zijn gelegd, va» welke handelwijze thands het tegendeel bij de eerfte Kamer plaats heeft, zoo zelfs dat zij ook die Requesten als nog aan de attentie van de Vergadering aanbevelen, als op dez» jeclame onrnidlijke betrekking hebbende, enz. Verzameling van Crimineele Stukken, betrekkelijk zekeren misdadlgen en jongst geëxecuteerden s binnen de Stede Bever' ■wijk, den 1 Februarij i3oo. Te Alkmaar, bij J. A. van Harencarspel en te Arnfteldam, bij W, Brave, 1800. 1381 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - iS -. : T~\aar< zeSt de Uitgever, de uitöelFening van alle publieke „ JL/ ftraffen geen ander oogmerk kan, noch mag hebben, dan anderen kwaadwilligen en boosdoenderen ten affehrik „ (te ftrekken); zo hebbe ik vermeend, ter bereiking van het „ zelve heilzaam einde, mijne. Landgenooten geenen. o.ndienst4 „ te.  414 VER.ZAMEEÏNG VAN CRIMINEELE STUKKEN. „ te zullen doen, met de ftukken enz. •— door den druk re» „ meen te maaken." Wij wenfchen, dat 's mans loflijk doel in dezen bereikt moge worden. Wij voor ons hebben deze verzameling met levendige aandoening gelezen. Met grievende fmart zagen wij hier een nieuw en treffend bewijs, hoe diep beneden hare waarde de menschlijke natuur , bij eene verwaarloosde opvoeding 'en verachting van den Godsdienst, kan weg zinken. Bruijn brinkman, anders een ijverig arbeider, wordt, op het vernemen, dat zijn Schoonbroeder eenig geld verborgen had , zoo zeer door begeerte tot hetzelve bekoord, dat hij, een verachter van den Godsdienst zijnde cn dus van denzelven geene kracht kunnende ontkenen, om in de verzoeking ftaande te blijven, het heilloze befluit neemt, om-zijne Zuster en Schoonbroeder te vermoorden en zich dife van hun geld meesIer te maken ; en deze onnatuurlijke daad wordt door hem ^koelbloedig verricht, niet alleen, maar nog door den moord van derzelver agtjarig Dochtcrtjen verzwaard; wie ijst niet op het denkbeeld van zulk een affchuuwliik bedrijf? Verder vinden wij in de wijze, waarop dé misdadiger zich zelven, ruim vier jaren later, na het plegen van een nieuw misdrijf, aanklaagt, een treffend blijk van de kracht van het geweten, ook bij den ongelovigen, ook bij hem, die door geen men^chlijk getuige, noch door eenig ftoflijk en kenbaar overfclijffel van het geroofde, verraden kon worden. Doch dit alles verdient in de uitgegevenc ftukken zelven nagegaan te worden. Ons beftek gehengt geen breeder verflag. 'Fathom e.n melvil ; &r smohet, Met Platen. Den vijftienden Druk van het Engehch vrij gevolgd. Tweede Deel. i. In den Haage,bij J.C.Leeuweftijn. $86 Bladz. In gr.Oéïayo. De prijs is f 3 - : - : Zie daar het tweede en laatfte Deel eens Romans, over welks waarde of onwaarde wij ons, bij de beöordeeling van het Eerfte Deel, (*) zoo wij vermeenen, genoegzaam geuit heb,bcn. Alleenlijk moeten wij, om rechtvaardig te zijn, aanmerken, dat ons oordeel over dit Deel des Boeks vrij zachter uitvalt, dan zulks omtrend het Eerfte Deel gefchieden kon. Niec 200 zeer, om dat smollet den fchurk fathom den verdienden loon zijner fchandelijke wanbedrijven laat oudervinden, want dit hadden wij reeds vooraf vermoed, en ware dit anders» geweest, men zou het werk onder de fchadelijkfte boeken ter wereld hebben kunnen rekenen ; maar, eensdeels dewijl hij Vatiioms grootfte en cigenaartigfte ftraf in bange gewetenswroegingen , met armoede , 1'chande en verachting gepaard , fteltj (*} Zie N. VaelirL Bik!., IV Deel, ijle Stuk, Bladz. 758 en volgg.  SMCLLET, FATHOM Els' MEI.VIL. 4T5 fielt; dewijl anderdeels de brave iflEXviL geenszins liet flagtoffer blijft van fAthöms fchurkcriic.i, maar de deugd over de ondeugd zegeviert, en in die zegepraal zelfs zich zeer fchoon en edelmoedig vertoont; ten derde, omdat fathom, hoezeer hem in het eerst zijne fielterijé'n gelukten , nogthands, in dit Deel , geduurig in zijne pogingen verijdeld en geftraft wordt, zelfs door zijne eigene ondeugden en ichelmiichtige vrienden; €n eindelijk naardien 'er ook, ten contrastc'zijns karakters en zijner handelwijze , edele , brave menfchen voorkomen , die alleszins voorbeeldig handelen, gelijk dc menschlicveude Jood, die melvil, door het opfchioten ecner aanmerklijke fom gelds, uit den nood hielp, en Mevrouw clemf,nt, die monime, melvils geliefde, aan de klaauwen zijns ondankbaren en ontuchtigen gewaanden vriends fathom, op eene zoo zinrijke wijze ^wist te ontrukken en haar, ongefchonden , me l vil in "handen tc leveren. Evenwel hebben wij geen lust , om het kort uittrekfel tts 'vervolgen, dat wij van hut Eerfte Deel dezes Romans gegeven "hebben. Zij toch, die denzelven met fmaak lezen, zullen liever het verhaal zelfverder doorlopen, dan onze dorre opgave, en die geen genoegen in fatiioms levensloop vonden, zullen veelligt onze'gantfche Recenüe pverflaan, en ons weinig voor . enze moeite danken. Peter alexowicz, Czaar van Rusland, of'de za:uer.z:\•erring in Moscou; Tooneelfpel, naar het Hoogduitsch van j. m. babo, door a. bruggemans. Te Dordrecht, bij P. van Braam, 1800. 103 Bladz. In Qftavo. De prijs is f': - 12 -: Ossakof, Overfte der Strelitzen , om zijne weérfpnnni»*heid, daar Czaar peter dit Corps vernietigde, iria .Siberië gebannen , en zijne vrouw, maria paulona ossakova uit Moscou, wegens hare fmaadiijke woorden tegen dea. .Czaar,op doodftraffen verbannen zijnde,terwijl peter hunnen zoon fedor in zijne befcherming genomen had, blijft ossakova vermomd in de Stad verborgen bij den ouden prostoserdof, die onder ossakof gediend had. Suchanin, mede eenStrelitz,heeft fedor mede in eene heimlijke zamenzwering tegen den Czaar weten tc wikkelen, terwijl ossakova ontdekt en gevanglijk tot den Czaar gebragt wordt. P r o s t oserdof, van suchanins aanflag bewust, niet wetende, dat fedor ook daar in deelt, verraadt zijnen vriend, om lu* leven van ossakova daar voor te koopen, maar is half razend, zoodra hij verneemt, dat de Czaar} getroffen door de dingtaal dier vrouw, en overtuigd, dat hij die familie te hard behandeld heeft, hsar reeds genade verleend had, eer puoü- t o-  4l6 peter ALEXOWICZ , czaar VAN RUSLAnO. toserdof zijn geheim had ontdekt. Vermomd waagt het nu de Czaar om in het midden der hoofden van de zaamgezworenen te treden, die, door deze manmoedighcid verbaasd, hem onverhinderd gaan laten, en flraks , na een kort, maar hevig gevecht,, gevangen worden genomen. Fedor, door den Czaar , maat de laatfte niet door fedor herkend , wordt , eenige oogenblikken daarna, in het bijzijn zijner moeder, 'mègelijks, op eene opene plaats,door den Czaar zelven, gea'rrelteerd. Intusfchen is ossakof, die, door peter in het geheim uit Siberië ontboden was, weêr te Moscou aangekomen, en komt 'er juist op toe, dat suchanin met de overige zamenzwerers geboeid in de gevangenis worden gebragt* Ook prostoserdof ontmoet hem , en belijdt hem zijn verraad van suchanin, dat beide door ossakof en zijne vrouw, die hij eerlang ontmoet, gebillijkt wordt. De Czaar verfchijnt eindelijk weêr in eigen perfoon, doet vader en moeder eerst het doodvonnis over haren zoon uitfpreken , en begenadigt voords fedor, terwijl hij suchanin en de overige zaamgezworenen laat ter dood trengen , en de overige Strelitzen, getroffen door zijne onverfchrokkenheid en fnelle Itraföefening , onder zijne Troepen dienst nemen en hem gehoorzaamheid zweeren. Hoewel 'er hier en daar fchoone trekken in dit Tooneelfpe! voorkomen, kunnen wij evenwel niet zeggen, dat het ons zeer gefmaakt heeft. 'Er komen te veel handelingen van perfonen in voor, die ons fluitton. Vooral mishaagde ons de lage handelwijs van ossakof en zijne vrouw, die, omdat de Czaar hen nu wéér begenadigd had, suchanin, welke zich toch mede voor ossakof opgeofferd, en van zijn geheim re rug ontbod uit Siberië niets had geweten, als oproermaker verfoeien, terwijl wij hem, als eenen man van moed, met medelijden naa de ftrafplaats zien flepen , en daaróm alleen dit Tooneelftuk met den naam van Treurfpel beftempelen zouden, en ossakova zelve van harte verfoeien, wanneer wij haar tot haren zoon hooren zeggen: „ Kom, naar de gerichtsplaats, „ en zie daar het loon des oproers in het bloed van sucha,, nin ! enz." Of is dit het echte karakteriftiek der Rusfen? bruggemans had ze dan liever in hun land en het overigens wel vertaald Stuk in Duitschland mogen laten. Wij begeeren zulke lage zielen op onzen vaderlandfchen bodem niet, en kunnen aan eene zoo llaaffche, onedelmoedige denkwijs nier gewennen.  ÜITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. ƒ rtedeken over de gewigtigjle gebeurtenis/en tdt het ' , m van jesus christus, gewoonlijk genoemd Euangeliën; door johannes tjssel, leraar der ÏSrfcte Gemeente te Arnfteldam. Vijfde Deel Te ü.rdrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1800. 307 Blaaz. In gr. Octavo. De prijs «ƒ&;-: * t Onze zintuigen « fboorflagen tot Godsverheerlijking. — De ^T^fihWiefr. - De dankbaarheid en het: vertrouwen als de ziel van den Godsdienst. - ^aarisjene Voorzienigheid, of, God regeert de warei'd. — Over de voorname gronden van vertroosting, bij het onstoefchijnend vntijdig ferflot van waardige vrienden. - Over de ver■■hrikliike gevolgen van haat en verbittering. — H.t gewist van het behoorlijk aandenken aan God. - Over het "verdienst van den Christlijken Godsdienst, f^Jf.?™ de heiliging der gedachten. — De Christlijke Godsdienst als de weg tot waare grootheid. - Het groot aanbelang van eenen wél ingerichten huislijken Godsdienst. — Deze zijn de onderwerpen, welken hier weder m tien Leerredenen, door den Eerw. T. behaude ld worden. Behoudens de aanmerkingen, welken wij, bi, de aankondiging der twee laatst voorgaande Deelen, gemaakt hebben, en hier niet zullen herhalen (*), kunnen wij ook dit Deel, aan onze Lezers , als een leerzaam , nuttig Werk aanprijzen waarïn zij de onderwerpen met oordeel behandeld door de verëischte bewijzen aangedrongen, en in eenen levendigen en aandachtwekkenden ftijl voorgedragen, zullen aaDa"ar wTi"on7hefinnerden, de laatfte Leerrede met genoegen gehoord te hebben, waren, wij ook eerst voornemens onze Lezers tot dezelve als eene proeve , te bepalen. Dan, bij nader inzien, hebben wi, liever eene korte fchets van het verdienst van den Christlijken Goas* dienst, in het ftuk van de heiliging der gedachten willen opgeven, en deze zullen wij hier kortlyk mededeelen. ,, In de eerfte plaats," zegt de Eerw.. T. „ zullen wii ftilftaan bij dien plicht zelven, de heiliging ónzer aedachten. In de tweede plaats 't verdienst yan de» ** Christlijken Godsdienst, ten dezen opzigte, d0211^?; (*) Zie Vaierl. Bihl. iii Deel, lp Stuk, Bladz. ^ 'O vii Deel, ifie Stuk, Bladz. 241. nieuwe VAD. WSL.V.DERL.KO.9* d&  4r8 J. ï I S S E L merken. En ten derden deze rede befluiten, met eene » aanwijzing, hoedanig men 't hebbe aan te leggen „ om zijne gedachten te heiligen of op eene waardige wijze te beltieren. " In het eerfte gedeelte befchouwt hij vooraf den pligt zelven ; — vervolgends deszelfs groot aanbelang. Hij begint dus met de vraag : wat heet het, zijne gedachten te heiligen? En hij andwoordt. „ 't Geeft tc kennen, aan onzen kant te zorgen, dat onze gedachten nooit, „ met genoegen , ftilftaan , of rondwijën op verboden „ lusten of handelingen; 't heet, onze gedachten met „ opzet of met geweld 'er van aftrekken; en dezelve , „ op eene bedachtzaame wijze, eene zodanige richting j, geeven, als onze beftemming als redelijke wezens en 3, als Christenen van ons afvordert." — Ten opzichte van het groot aanbelang van dezen pligt, ftaat hij ftil bij — deszelfs groote uitgeftrektheid en wijden omvang; — bij deszelfs hoogfte belangrijkheid; — verder, gelijk deze heiliging onzer gedachten een bijna ondoordringbaar fchild is tegen allerleië lage en zondige bedrijven, dezelve, ook aan de tegengeftelde zijde, de vruchtbaarfte wortel is van allerlei waardige, van allerlei groote en Godvruchtige handelingen ; — nog van eenen anderen kant wordt deze pligt hoogst belangrijk , als wij ftilftaan op den onmidlijken invloed , die deze heiliging onzer gedachten heeft, op de verhooging, zoo 'wel van onze inwendige waardij', als van ons wezenlijk geluk. — In het Tweede Deel bepaalt hij zich bij de groote verdienften van onzen Godlijken Vcrlosfer in de bevordering van dit zo'o heilrijk, ziel-veredelend en ziel-zaligend bedrijf, (i). Hij was het , die al aanftonds de menfchen te rug riep van eenen enkel lichaamlijken of tiitwendigen eerdienst, en die het uitdruklijk maakte , tot het oogmerk zijner zending, om de menfchen optcleiden tot eenen Geestlijken Godsdienst, of, met andere woorden, tot de reiniging-van het hart, tot de veredeling der gedachten. O). Ook de wijze, waarop onze Godlijke Verlosfer de deugd aan zijne tijdgenooten infcherpte, kan ons duidelijk doen zien, hoe zeer hij zich om de heiliging van de gedachten bekommerde. (3). Eene opmerkzame befchouwing van de groote hulpmiddelen, ter bevordering van Godsvracht en deugd, die de Godlijke Verlosfer ons in zijne Leere voorfchreef, kan ons «1 mede duidelijk doen zien., lioe zeer hij dc heiliging ' '» 43 ■'< .* 1 ' . der  LEERREDENEN OVER DE EUaNGELlè'N. 419 der gedachten hield, voor het meest wezenlijke in den geheelen Godsdienst. Dc vermaningen, in het Derde Deel Voorgedragen , zijn: (1) Begint met zeer diep in uwen geest tc prenten , het uitltekend gewigt , hetgene 'er gelegen is in deze heiliging der gedachten. (2). Zich zoo veel moogliik gemeenzaam te maken met het eerbiedigst Godsgevoel , of de geftadige gedachte aan God. (3). Zich toeleggen, om 't gezag of 't meesterfchap te verkrijgen over den loopftreek zijner gedachten. (4). Menigmaal een opzetlijk en waardig gebruik van die bijzondere hulpmiddelen te maken , die de Verlosfer ter heiliging der gedachten zoo nadruklijk heeft aanbevolen. — Daar wij te vooren breedvoerig , en meer opzetlijk , bij eene zoodanige inrichting van Leerredenen, vooral van eenen gefchiedkundigen inhoud, hebben ftilgeftaan r willen wij thands onze Lezers tot het Werk zelven, als van eenen geheel ftichtlijken en Godsdienftigen inhoud, waarïn verfcheidene hulpmiddelen, tegen de hedendaagfche ligtzinnigheid, voorhanden zijn, verzenden. Gefprekken van eenen Landman met zijne kinderen over dc Grondwaarheden van den Godsdienst , tot eene huislijke voorbereiding op uitvoeriger onderwijs. Gevolgd naar het Hoogduitsch van sebastiaah muïschelle. Te Groningen, bij W. Zuidema, 1800. In QSta* vo. De prijs is f 1 - a - : Hoewel het lezende gedeelte onzer Natie aan Gefchriften, in foortgelijken vorm, als deze Gefprekken s gegoten, geen gebrek heeft , brengt, nogthands, elke bijdrage tot het uitftaande getal, hare nuttigheid mede. Zoo toch gaat . het onder de menfchen. Een boek varv eén volkbehagenden en nutten inhoud wordt gunftig ontvangen , en gretig gelezen. Het handhaaft eenigea tijd zijne vermaardheid, tot dat het van andere fchriften wordt verdrongen, die, voor daarop volgenden, op Kun* ne beurt, plaats moeten inruimen. Aldus geraakt menig Boek, ondanks zijne heilzame ftrekking, in vergetelheid. Van hier dat het voor een geluk mag gerekend worden j dat latere Schrijvers, voorheen reeds behandelde gewig* tige onderwerpen, van nieuws bij de hand nemen. Iet jnieuws toch, indien niet met opzicht tot de (toffe, im* D d sb jmer&  420 S. WUTsCHKLLK j GJibPREKKEN, ENZ. mers tot den vorm, is de -wensen van velen. Tot eene diénlhge plaatsvervanging van reeds afgelezene of vergetcne Leerboeken kunnen de Gefprekken, welken wij thands aankondigen, dienen. Over de gewigtigfte onderwerpen lopende, is derzelver inhoud alleszins leerzaam' en belangrijk , gelijk "blijken kan uit . den inhoud der Gefprekken, welken tien in getal zijn, en dien \yij onzen Lezeren wel willen mededcelen. Het eerfte, gefprek loopt over God, den Vader cn Schepper van alles. Het II. . Over Gods Onderhouding en Voorzorge. Het III.. Over een deugdzaamen levenswandel. Het IV en V. Over het leven der ziel na den dood des liehaams. Het. VI.. Over het Gebed. Het VII. Over de Boetvaardigheid en Bekeering, Het Vilt en IX. Over jesus ciir.ist.us. Het X. Over de voornaamfte drijfveéren onzer daaden-; en over het hoogfte goed van den Mensch. Zoo belangrijk deze onderwerpen zijn, even zeer is de behandeling daarvan berekend naar de vatbaarheid van zulken, die met eene gewoone mate van vatbaarheid en verftandvermogens begiftigd zijn.. Waarbij wij, echter, niet kunnen nalaten aan te merken, dat die behandeling een meer welftandig VQorkdmeii zoude-hebben, indien de- kinderen-als-iet meer gevorderd werdenr voorgelteld. In-vergelijking van 's Vaders redekavelingen, hoe duidelijk cn. bevattelijk ook , zijn de redenen, welken den zoon in den mond gelegd worden , dikmaals te kinderachtig en onnozel. Doch deze aanmerking doet niets tot de waarde van het Werk zelven , die toch in des Onderwijzers redeneeringen alleen moet gezocht worden. Voords zullen fommige Lezers , die , zoo dra het Ghristlijk Leerftelfel in aanmerkingkomt, de bijzondere begrippen van hun KerkgenootfchaN aldaar zoeken, om dit Werkjen met genoegen te lezen ^ weldoen, met zich den wenk des Uitgevers te herinneren, „ dat hier geene andere, dan algemeene waarheden ,, van den Godsdienst worden behandeld , ovc welke. s, bij de onderfcheidene Kerkgenootfchappen der Chrisa, tenen eenftemmig gedacht wordt en die, als voorbe„ reidfelen tot elk bijzonder Leerftelfel, moeten gekend „ en aangenomen worden." Eene enkele proeve, en waarin de twee zoonen van dezen Landman zich in een gunftiger licht dan elders Vertoonen, willen wij hier mededeclen. Zij is ontleend uit het Gefprek, welk- over het Gebed handelt. Vele Ouders5 of anderen, wien de Godsdienftige onderrichting  over de grondwaarheden van den godsdienst. 421" ting van kinderen is aanbevolen, mogen zich dit onderricht wel te nutte maaken. Op het' zeggen der kinderen , „ wij willen gaarn van Vader leeren , hoe wij op de rechte wijze , zoo als God behaagt , moeten „ bidden?" deelt' de Vader zijne onderrichtingen in dezer voege mede: „ De kunst van te Bidden is zeer eenvouwig ; maar alleen voor den Deugdzaamcn. Alwie maar wel tracht te leeven , die kan, zonder s, veel hoofdbreeken, ook wel bidden. Zulk een is op,, lettend, op dc - ontelbaare weldaaden, die God hem ,, alle dagen en ieder uur laat toevloeien; hij overweegt „ zijne eigene zwakheid cn Gods alwijze en almagtige ,, liefde , Set ongenoegzaame van alle zijne poogingen ,, en zijne afhanglijkhcid van den bijltand des Allerhoog„ Hén. Kent hij nu zich zelven, als zwak en behoef-' tig ?■ Kent hij God , als een onophoudelijk Weldoe,, ner? Zo zal zijn harte hem weldra zeggen: hoe hij ,, moet bidden, en wel uit een oprechte', welmeenende' neiging. Dit is nu het voornaamlte , Waarop gij u moet toeleggen, dan behoeft gij om het uitkienen van woorden niets te denken. • God begeert geene compli5, inenten te hooren, gelijk veele aanzienlijke Menfchen Hij neemt het u niet kwaalijk, of gij een woord. Voor „ of achter of in 't midden plaatst, daar andere ftaan moeten. Spreekt voor hem maar altijd vrij uit, zoo ,, als gij denkt. God weet uwe woorden reeds, voor „ en alëer gij die uitboezemt." — Eén der kinderen thands gevraagd hebbende, of zij dan in 't geheel geene aanfpraak behoefden te gebruiken , vervolgt de Vader; Gij kunt uwe Gebeden altijd met het woord Vader! beginnen; daarmede geeft men eigenlijk dat vertrou,, wen te kennen, 't welk ons jegens God moet bezie- len. Dit woord brengt onze zielen rasch tot die ge,, fteldheid, welke tot een regtgeiiard bidden verëischt „ wordt." Na dit denkbeeld verder te hebben ontwikkeld , en één der kinderen zijn verlangen betuigd hebbende, fpoedig te zullen leeren bidden, indien Vader hem maar wat te recht wilde helpen: „' Het is waarlijk ,, zoo flim niet, herneemt deeze,; het laat zich van zelfs „ leeren. Kom aan, hendrik!" voegt hij 'er nevens, ,, beproef het eens. Hoe zoudt gij wel zeggen, ,, als gij' „ eens een Gebed voor uwe Ouders wilde' doea ? "' Hendrik zich cenigen tijd bedacht hebbende, bad aldus: „ Vader! — Lieve , groote Vader! Ik ben nog' maar D d 3 „ een  4.29 f. mutschellë, gesprekken, enz. H een kl,eêne i°nSen! ik kan mij zelven niet helpen of „ te recht wijzen, ik kan mijn brood nog niet verdie„ nen; maar Gij hebt mij zulke goede Ouders gegee„ ven, die het zoo wel met mij meencn. Ach, laat hun „ toch lang leeven, zoolang totdat zij mij en mijn „ Broertje en mijn Zusje opgevoed hebben. Wij zou" ie." ,er iuiniers elendig aan wezen, als zij nu ftierven. „ Gij kunt jiun het leven verlengen; Gij laat de Musch" lfS v ° haare ior,gen » totc,at dJe kunnen uitvliegen. „ Ik hoop en vertrouw op U : want Gij hebt ons al M zooveel goeds gedaan en doet het nog al'le dagen. Zoo „ als Gij wilt, zal het mij wel zijn, goede God! lieve „ Vader! Vervolgends wordt den anderen Zoon het volgende Gebed tegen den nacht in den mond gelegd : „ Vader.' — Lieve Vader! het wordt nacht en ik wil „ gaarne ilaapen. Dan kan ik niet voor mij zelven op- pasien ; maar zorg Gij voor mij, opdat ik morgen »» vroeg, gezond weder moge opftaan. Gij hebt mij al „ zoo véele nachten bewaard en ik ben nog niet dood. «t Ik vertrouw op u en wil u morgen , voor uwe be,, waanng, hartlrjk danken. Doe zoo, als het U be„ haagt — Lieve Vader!" Om den leerzamen inhoud van dit Boeksken nader te doen kennen, voegen wij de hoofdzaaklijke inëentrekkii^ daarvan hier nevens. De Vader fpreekt aldus. Ik heb u verfcheidene dingen van God en zijne Voomeni°-heid, van hetgene wij in dit leven te doen en in het toekomende te verwachten hebben , inzonderheid van jesus christus, de Hoofdbron deezer zoo °-ewi"-tige, als heilzaame kundigheden, geleerd. Waartoe dient dit alles nuV Wat is het eindoogmerk hiervan? — Tuist datgene, waarover ik heden tot u gefproken heb en dat het hoogfte Goed , het voornaamfte doeleinde voor den Mensch uitmaakt ; te weeten , dat de Mensch trachte zoo deugdzaam tè worden, als hij zijn moet en zoo gelukkig , als hij redenlijker wijze kan wenfchen; dat hij -sich m dit Leven, door een goed gedrag, vatbaar maakt voor de Gelukzaligheid, die hij in het toekomende kan deelagtig worden; dat hij zoo veel goeds doe, als zijn Geweeten en zijn Reden van hem vorderen en daarop zoo veel^ aangenaams geniete , als zijn verftandige geregelde neiging begeert; — in één woord, dat hij deugd*aam en altijd beter, dat hij gelukkig en eeuwig zalig Worde. Tot bereiking van dit verheven oogmerk heeft God  over de grondwaarheden van den godsdienst. 423 God twee dingen in de menschlijke natuur gelegd; eene Wet der Reden , een Gewceten , dat in zijn hart. gefchreeven en hem beveelt, deugdzaam tc zijn , cn eene neio-in? of begeerte tot Gelukzaligheid. ° Waar doe kunnen wij, bij onze poogingen , ora deugdzaam tc leeven , hoopen dat 'er aan onze neiging , om gelukkig te zijn, voldaan zal worden? Hiertoe is noodig, dat wij aan eenen God, aan een Oppenvezen gelooven' (hier hangt de Schrijver den Kantiaan uit) 't welk magtig en wijs genoeg is, om ons eeuwig gelukkig te maaken en tevens goedertieren, om dit te willen doen, ^ kunnen wij onder zoo veele wederwaardigheden van dit leven , met zoo veele opofferingen van onze zinlijke geneugten , kloekmoedig tegen de verleidingen tot zonde ftriiden en ijverig trachten na datgene , 't welk goed en pligtmaatig is en ons vatbaar maakt voor het toekomend geluk? - Hiertoe is wederom noodig , dat wij aan eenen God gelooven , die ons in alle voorvallen deezes levens , vaderlijk leidt en regeert , die dc Liefde en Gerechtigheid zelf is en ons aan Hem gelijkvormig wil hebben ; die elke daad van onze handenieder gezindheid onzer harten gadeflaat die al het lijden der deugd rijklijk vergeldt en elke boozè begeerte en daad rechtvaardig ftraft. Maar hoe kunnen wij bij de hoeveelheid van zoo me'enige zonden , tekortfehietinge en nalatigheden , ons «rerust ftellen en verzekerd houden, van Gods genadige vergeving? — Hiertoe is noodig, dat wij gelooven aan iesbus christus, den Zoon van God, den Verlosfer 'van zondige Menfchen; dat wij., volgends zijne aanwijzingen , boetvaardig zijn over ieder misdrijf en phgtsverzuim , God bidden om vergiffenis in zijnen naam en om hulpe tot onze verbetering, en dat wij dan, met infpannino- Van alle onze krachten, en met het aanwenden van alle gefchikte middelen , ons wachten voor het kwaade en toeleggen op de betere beoefening van het «roede." 1* ö De rechte kennis van God en van je sus, dien Hij' ^zonden heeft, verfchaft ons licht , kracht en troost, om met een blijmoedig hart, het goede te doen, het onaangenaame te lijden en het toekomend leven re verwachten. Nu dan (dus befluit de Vader zijn nuttig oaderricht). Nu dan, mijne lieve kinderen! let geduurig D d 4 °P  424 ac heets, leerrede. waarmede kan de chr. enz. op God, op de ftem van uw geweeten, op jesus, zoowel op zijn voorbeeld, als op zijne leere , dan zult gij fteeds. nader komen tot het hoogfte goed, door Gods vrije liefde en genadigfte belooning. Volgt nimmer de verkeerde denk- en handelwijze van die Menfchen naar, welke in dit leven niets dan zinlijk vermaak willen genieten , die zich om de deugd en een edel gedrag weinig bekommeren en zich daardoor onvatbaar maaken voor het genot eener toekomende gelukzaligheid," Het oogmerk van het Eu'angelium, het geloof aan jesuschristus, en het leven der menfchen. In eene Leerrede over johannes XX: 30, 31. Gehouden te Göttingen , den 28 Maij 1797. Door h. n, achelis Predikant. Uit het Hoogduitsch vertaald, door j, w. bu.ssingh, V. D. M. Te Rotterdam, hij N.'.Corliel , 1800. 29 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 4 - : 3 De Eerw. bussingh heeft niet goedgevonden , zelfs met dén enkel woord, iet nopens deze Leerrede, tc zeggen, of de reden te melden, waarom hij dezelve verkozen heeft, een.Nederduitsch gewaad aan te trekken, en wij hebben niets bijzonders of uitmuntends in dezelve kunnen opdelven, waarom zij eene bijzonder vertaling zou verdiend hebben, dan, dat zij rechtzinnig' zij. — Waarmede kan de waare Christen, zich in de tegenwoordige droevige tijden, wegens de toekomst troosten. . Te Rotterdam, bij'N. Cornel, 1800. 28 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 4 - : Het andwoord op deze vraag is; 1.) God regeert en beftuurt alles. 2.) Die God ftaat tot den Christen in betrekking van Vader. 3.) De tegenswoordige doorbrekende kracht der dwaling , enz. is voorzegd in het Profeetisch woord; jesus zal hem bewaren, en met' de zijnen zijn, tot de voleinding der wereld. 4.) Aasde Kerk zijn ook groote beloften gedaan , waarvan de vervulling nadért. 5.) Hier op hoopt de Christen. Wij kunnen dus niet zeggen, dat dit Boekjen in eenige bijzonderheden treedt, of iet ongemeens bevat. Agter aan is  p. du bosc, de drie oordeelen gods. W$ Is nog ter plaatsvulling gedrukt: Iet ter gedachtenisfi aan het Duitfche Gezelfchap te Bazel, door den Heere lavater, Predikant te Zurich , betreffende zijne vervoering naa Bazel, De drie Oordeelen Gods , david ter keuze voor gefield. In eene Boet- en Biddags- Leerrede, in Frankrijk ge~ daan, in het jaar 1662. Door pierRE du bosc. Uit het Fransch vertaald. Te Arnfteldam, bij W. Brave, 1800. 89 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isf:-n-: Deze Leerrede van den ook onder ons, door zijne vertaalde Leerredenen, en bijzonder door die over den Brief van paulus aan de Efezeren , bekenden en vermaarden Franfchen Leeraar pier re du bosc, fchoon reeds in het jaar 1662 te Caen , eene bekende Koopftad in Frankrijk, op eenen Boet- en Bededag gehouden ,heeft de Burger j. g. thin van keulen,aan wien Wij de bovengemelde overige Leerredenen van den zelfden'LeerSar, door hem vóór eenige jaren vertaald, te danken hebben, eene vertaling waardig gekeurd, vindende dezelve , als eene Boetpreek, thands voor onzen tegenwoordigen tijd zeer gepast; en men kan zijne keuze niet misbillijken, alzoo deze Leerrede alszms der lezing waardig is, daar men uit dezelve te gelijk ook ziet, hoe men in de XVIIde Eeuw reeds fierlijk en krachtig wist te prediken. De vloeiende en nette vertaling brengt thands ook het hare , op eene merklijke wijze, toe , om deze Leerrede aantcprijzen. Bijbelfche Verdediging der Theödicée van paulus, door j. t. van der kemp, aan zijne ongenoemde Tegen'fchrijvers, Briefswijze voorgedragen door albert goedkoop, Lidmaat der Hervormde Gemeente te Arnfteldam. Te Arnfteldam, bij W. Brave, 54 Bladz. In gr. Oütavo. De prijs is f : - 10 - : Juist zulk eene beöordeeling van de Theödicée, welke het Refultaat is van Uitlegkundige navorfchingen, — meene ik wel te weten , dat eerstdaags van een boven zijne jaren kundig en waarheidlievend — lid der Hervormde Kerk het licht zal zien," fchrijft de Hoogleeraar krom in de Qpdract aam zijne Echtgenote van zijn onDd 5 lang  426 a. goedkoop , eijbelsche verdediging , enz. langs uitgegeven Gefchrift: Zegepraal der Waarheid, enz. Bladz. VIII, bedoelende dit Gefchrijf van ad bert goedkoop , die ons zelf meldt in de Toewijftng van hetzelve aan Profesfor krom, dat hij een jongeling ia uit den Burgerftand, die den 28 Oétober laatstleden3 2a jaren oud is geweest. Wij twijfelen, of aan die fchoone verwachting van den Profesfor wel voldaan is , daar hij in zijn Voorbericht tot zijne Zegepraal zegt : Bladz. XXVIII. „ Gelijk ook een zeer kundig Lidmaat der Hervormde Gemeente te Arnfteldam, de aanneemlnkhcid van die gedachten, (dat 'er in 't gevoelen van v. d. kemp, wat den voornamen inhoud betreft, niets voorkomt, dat cenigzins aanloopt tegen de zuivere leere der Hervormde Kerk) enkel op Bijbelgronden, overtuigend en klaar voor eenvoudigen heeft getracht te bewijzen " noemende in de Aanteekening dit Werkjen van a. goedkoop. De Profesfor trouwens zegt wel, dat deze jongeling dit heeft getracht, maar niet dat hij het daadlijk bewezen heeft, en tusfchen trachten en doen is toch een groot onderfcheid. Wij hebben ten minde, het Werkjen van den jongeling gelezen hebbende, niet alleen geenszins zoodanig Bijbehch bewijs kunnen vinden , maar het is ons ook voorgekomen, dat de ftoffe of het onderwerp, ja zelfs het fchrijven in het gemeen, zijne krachten als "nog tc boven gaat, en dat hij den raad van horatius, eer hij weder de pen op het papier zet , om in druk tc verfchijnen , ter harte mag nemen, naamlijk eerst te beproeven: Qtdd valeant hameri, qttid ferre reeufent. Dus verre in onze Ilecenfie gevorderd, wordt ons ter hand gefteld het volgende: Aanmerkingen op het Stukje .van alber.t goedkoop, genaamd Bijbelfche Verdediging , enz. met eene voorafgaande Mis jive aan den fleer e a. p. o. Schrijver der gewigtige Brieven tegen de Theödicée van Doüior van Der kemp, en deszelfs Voorredenaar Profesfor krom. Te Arnfteldam, bij G. Roos, 1801. 19 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 4 - : "VJa den Brief, in welken de Brieven van a. p. o. x> tegen de Theödicée van DoStor v» d. kïmp ten fterk-  aanmerking. op het stukjen van albert goedkoop. Aft* fterkfte aangeprezen, en dezelve afgeraiffén wordt , om den jongeling a. goedkoop te andwoorden, beginnen de Aanmerkingen op dit Stukje van dezen a. goedkoop aldus; ..: L , „ Een minderjaarig Jongeling (*) durft beftaan de verdedio-in» op zich te nemen van een Boek, dat door een, volgends deszelfs Uitgever, diepdenkend Wijsgeer is gefchreven; en dat, niettegenftaande hij zelf zegt (f)x en, gelijk uit zijn fchrijven blijkt, met waarheid zegt — niet vatbaar te zijn voor een Philofophisch Betoog; niettegenftaande onder deze en gene kundigen naauwltjks één was, die Item (van der kemp) gelijk gaf (§) en hij hem wel heeft hooren verachten Q : en niettegenftaande hij fchrijft, op het voetfpoor van zelfs groote en kunatge Mannen te belijden, dat hij het Steljel van van der kemp, volgends het opgegevene uit zijnen parmenides, niet ten vollen doorgronde: (4.) niettegenftaande hij weet , dat de beloofde Sleutels nog komen moeten : en even daardoor regelrecht zondigt tegen het hem befchamend Motto, 't geen hij voor zijn Stukje gezet heeft, en zich , ('t zijn de woorden van dat Motto) befpottelijk maakt; te meer, daar wij nader zien zullen, dat hij, volgends zijne eigene belijdenis, de hoofdzaak , waartegen hij fchrijft, niet veritaat. " ,, Zulk eenen Tongeling te beandwoorden , en daar door wijzer te willen maken, zou den Moriaan gefchuurd zijn; maar medelijden kan men, fchoon zijne vermetelheid misprijzende, met hem hebben, daar hij toont, niet te weten , wat hij fchrijft. Dit bewijst toch het volgende." Dit volgende zijn Zeven. Aanmerkingen, welken wij aan den Jongeling a. goedkoop , ter lezing en overweging aanbevelen. (*) Zie hem Bladz. 7. ff) Bladz. 7. (§) Bladz. U (J Bladz. 1. (|) Opdragt Bladz 12. * De Beste Mensch, jesus, in een gedeelte van zijn leven en leer, handel en wandel, lijden en dood, opftanding en hemelvaart, naar kinderlijke vatbaarheid, afgebeeld. Schoolboek; met Platen , door den Kindervriend jan Luiken. Te Arnfteldam, bij W. Ilolïrop, 1800. 100 Bladz. tn Octavo. De prijs 'ts f: - 8 - : Een bruikbaar Gefchrift, in de handen van eenen bekwamen Onderwijzer , waarin de ouderfcheidene Ge»  4^8 ' de beste mensch, jesus, Gefchiedenisfen eerst verhaalswijze medegedeeld , en de nodige Seringen daaruit, afgeleid worden , en dan het bericht der Euangelisten zelven, volgends de vertaling-van van hamelsveld, volgt; en waarvan wij onze Lezers het beste denkbeeld zullen kunnen geven door ééne dezer verhalen voor hun over te fchrijven. Hiertoe' dicne dan het Vijfde: De opwekking van den Jongeling ie Naïn.1 ,, Kinderen ! De goeddoende jesus bevoordert het heil der menfchen niet alleen door mondlinge onderwijzingen ; ■ maar gaat nog daar te boven , van land tot land , en van ftad tot ftad , om overal tekenen zijner liefdaadighcid te geeven. Hier geneest hij eenen beroerden; daar eenen krankzinnigen; elders eenen meiaatfeheu; ginds geeft hij den blinden het gezicht; d3ar den dooden het leven weder. — Leest nu, met eerbiedige opmerking, het volgend verhaal." ,, Jesus, gevolgd van eene menigte volks, gaat op zekeren tijd naar de Had Naïn. Bij zijne aankomst ontmoet hij de begravenis van een' jongeling, den eenigen zoon eener weduwe, dien de dood hadt'weggerukt, in eenen leeftijd, waar iri zijne moeder alle haare hoop in hemftelde, en de blijdfte uitzichten met hem hadt. Deeze bitter-bedroefde vrouw volgt, weenend, de doodbaare naar buiten de ftad. — Gij weet dat de Jooden hunne dooden begraaveh op zoodanige afgelegene plaatzen, dat zij den leevenden niet kunnen fchaaden." „ De menfehenvriend jesus, deeze troostlooze weduwe ziende , gevoelt , medelijdend , haare fmart : hij treedt naar haar toe, eu zegt, met eene opbeurende inneemendheid: Vrouw! ween niet; en zich naar de baar wendende, die door de draagers was nedergezet, raaktbij die aan , richt zich tot den dooden ; en , even als of hij tot een Lvenden gefproken hadde, ZJBjLhij: Jongeling l fla op. De uoode hoort deeze ltcnj^*i;icht zich op, zit overeind op de baar, en fpreekfc»|$ „ Jesus geeft hem der moeder weder?'%-.aljB naauwltjks kunnende gelooven wat zij ziet en' noórt , nevens allen,'die van het gevolg zijn, met eene heilige vreeze en ftille verwondering , God en jesus op het hoogst verheerlijken. " Kinderen! leert, hier uit, kennen het Godlijk vermogen van jtsus, en ook een medelijdend gevoel hebben van •  , ïn een gedeelte van zijn leven en leek.. 4*? van de rampen uwer natuurgenoten: cn niet alleen dit,, maar tracht tevens hunne 1'marten naar uw vermogen ; te verügten, of wel weg tc nemen. Ei, ween niet, vrouw! zie jesus koorat; Hij nadert. — Och! zijt niet bei'chroomd, ilij zal uw' Zoon u wedergeven. — 'ém; rohgöng, op. — Dit .Godü'k woord • Zegt hij met kracht. — Dc Doode hoort; 1 lij rijst; hij fpreekt; is weer in 't leven." Verhandeling over het Beduur van Kinderen-. Door pe. trus camper. Te Arnfteldam , bij J. B. Elwe , ' 1800. 114 Bladz. In gr. Otiavo. De prijs is f: - 18 - : Deze door de Nederlandfche Maatfchappij der Wetenfchappcn te Haarlem, bekroonde Verhandeling „ is in Zes Iloofddeelcn verdeeld; in het Eerfte Hoofddeel handelt de .Schrijver over de nodige verëischten, enlevenswijze der Ouders, ter voordbrehging van gezonde kinderen; in het Tweede Hoofddeel geeft hij'zijne gedachten .op over de bezorging van eerstgeborenen, en tegelijk over eenige gebreken, waarmede de. kinderen ter wereld komen, als gezwellen aan het hoofd, gefpleten lip en verhemelte, gefloten anus en tceldeclen, breuken, kromme voeten, enz. vervolgends over de kleding, hec wiegen, het flapen, het zitten, het leeren lopen, over de leibanden, keurslijven en fchoenen der kinderen; in het Derde Hoofddeel, bepaalt hij. wat gezond en ongezond voedfel zij; terwijl hij in het Vierde Hoofddeel onderzoekt, in welken ouderdom men diene te beginnen met het lichaam en den geest- der kinderen te oefenen , en welke oefeningen wel het meest voor hun gefehikt zijn ; in het Vijfde Hoofddeel handelt C. weder over eenige gebreken, welke aan kinderen eigen zijn, als het icheelzien, het llamelen, de fcheefheid der ruggraad en het mankgaan; en ten befluite geeft hij in het Zesde Hoofddeel kortlijk zijne gedachten op, over-de.noodzaakfijkheid van Jonge kinderen de Pokjens in te enten. Vele zaken zijn hier met weinige woorden duidelijk voorgefteld, terwijl de Schrijver overal, waar zulks gevoeglijk konde gefchieden, zijne kennis in de Schriften der Oude Wijsgeeren aan den dag legt. Tct eene prbew van  43° p. camper, verhandel. ov. het best. v. kinderen» van zijne behandeling kiezen wij het volgende over de' Wiegen: „ Het blijkt uit martialis, dat de Ouden „ het gebruik der wiegen gekend hebben , omdat hij „ charidemus, die eertijds zijn wicger was, door„ fhïjkt; waarfchijnelijk zijn zij van de onzen niet zeer „ verlchillende geweest: veelen nogthans 'veröördeelcu „ de wiegen , omdat zij waanen , als of de kinderen „ door die. geduurige fchommelingen in zwijm gebragt „ worden : voor mij ik keur dezelven niet volflrekt „ noodzaaklijk, ook niet nadeelig, doordien het waar„ fchijnelijk is, dat onze huig de groot, hui„ gens cn boerhaaven, gelijk alle andere kinde,, ren, gewiegd zijn; grooter verftanden dan deezen, ,, geloof ik niet, dat eenig landaart ooit voordgebragt „ heeft: ook durf ik zeggen, dat onze Nederlanders in „ verftand, en doorzicht, voor geenen anderen behoe- ven te wijken." „ De wiegen behaagen mij, omdat dezelven aan het lichaam „ eene maatige beweeging, en het gemoed kalmte be„ zorgen : zij moeten dan in geenen deele afgefchaft „ worden, ten zij men met aristoteles beweerde, dat het fchreeuwen en huilen den kinderen verfterk,, te, en hunne kracht vermeerderde: dit kan waar zijn, „ in zulken welke ouder geworden zijn ; in eerstgebo„ renen geenszins ; want door het geweldig fchreiën „ krijgen zij breuken, welken niet, dan met veel moei„ te, genezen kunnen worden." Natuurkundige vergelijkingen, ten betooge, dat men ds zoo veel geruchtmakende Koepokken te houden hebbe, voor een foort van Etterblijnen en Blaaren, die alöm inzonderheid in ons Vaderland, bij de Landlieden bekend zijn onder den naam van de blaar, met Aanmerkingen en Waarnemingen over deze Jlof', en over derzelver Inenting, door j. le franc q van berkh e Ij, Med. Doclor, LeStor in de Natuurlijke Historie aan V Lands Univerfiteit te Leijden, enz. Te Leijden, bij J. van Thoir, i8ci. 05 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f'. - 12 - : T~\aar 'er ons geene gewigtigere uitvinding, waarvan \_J het menschdom meer goed of kwaad te wachten heeft, voorkwam dan de Inënting met de Koepokftof, gre-  j. l.e. van berkheij, natuurk. vergelijk. , enz. 431 grepen wij iedere gelegenheid gretig aan, om ons zelven hoe langer hoe meer licht over dit onderwerp te verfchaffen , aanftonds viel dus ook ons oog op dit Stukjen van den Lector berkiieij , een man, uit wiens ondervinding en ervarenheid in de ziekte der Runderen, wij ons veel nuts beloofden. Dan met leedwezen moeten wij bekennen , weinig opheldering uit deze Verhandeling wiens Tijtel zoo veel beloofde, getrokken te hebben. Drfe Vragen 'ftelt de Schrijver zich, ter beandwoordmg voor i.°Krijgen de Koeien eigenlijk pokken, aan die der Kinderpokjens gelijk? 2. Zo.zij die krijgen, zijn zij onder dien naam bij de Landlieden en wel bijzonder m ons Vaderland bekend ? 3. Zo zij onder dien naam i;i ons Vaderland niet bekend zijn, is 'er onder eene 'andere 'benaming eene ziekte onder dc Koeien bekend, die men voor Koepokken houden kan ? Zo ja 1 welke is die ? de twee eerfte vragen worden door den Lector ontkennender wijze beand woord , de derde vraag vermeent hij met ja te moeten beandwoorden. Rn zegt: „ ja 'er is van ouds en heden nog zoo wel bij vreemden, als wel bijzonder bij onze Landzaten , Boermannen en " Veehoeders eene ziekte bekend, die onder een andere benaming, volkomen en naastkomende in allen deelen zo wel in deszelfs oorfprong, voortgang, einde, in en uitwendige werking en alle kentekenen overeenkomt *' met die ziekte , die men thans Koepokken noemt ; " en bij ons bekent onder den naam van de Blaar- of Blijnziekte, bij de Duitfchers onder die van Blattmt " Windblattern, en de Franfche Ampoule of Go;iftemi:nt"—< Hetzij behoudens het refpect van den Leitor berkheij, «•ezegd, zij die eenigzins met de Koepokken gemeenzaam "zïin , zullen weldra het tastbaar onderfcheid bemerken, dat tusfchen deze ziekte plaats heeft en de Blaar naar de befchrijving derzelver van den Schrijver. Ten minfte komt ons de afwijking dezer ziekten zoo aanmerklijk voor, dat wij niet nodig oordeelen, hierömtrend in bij„ zonderheden te 'treden, daar zij een ieder bij de. eerfte , doorbladering in het oog lopen. De waarfchuwingen , hierop volgende tegen deze foort van Inënting, zijn even als het geheele Werk, in den ftijl den Schrijver kenmerkende gefchreven. B e r k ii e ij is op vele plaatfen , waar hij zich zelve ironicq noemt, zoo plat, en zijne aanmerking tegen hun , die deze Inenting voorftaan zoo vin-  432 w' s1egenbeek twee redevoeringen. vinnig, en zijn eigen gefchrijf zoo oppervlakkig, dat men zijne fchouders ophalende, moet zeggen. Cur aliena magis quam crimina noftra videmus? Au. quia nojlra procul fint, aliena prope ? Twee Redevoeringen van mattiiijs siegeneeek* gevolgd van aanmerkingen, tot het onderwerp der laatfte betrekkelijk. Te Leijden, bij L. Herdingh, 1800. Te [amen {behalven het Voorbericht') 190 Bladz. In gr. Ociavo. De prijs is f 1 - 10 - : Deze beide Redevoeringen , de eerfie getijteld: over het openbaar Onderwijs in de Nederduitfche Welsprekendheid, de andere handelende, over pieter corne* Lisz. hooft , befchouwd als Dichter en Gefchiedfchrij ver, hebben wij, maar vooral de tweede, met bijzonder genoegen gelezen , en verwachten, dat dezelven bh alle 'hoogachters der Vaderlandfche letterkunde een gunftig onthaal zullen ontmoeten. De eerfe dezer Redevoeringen behelst'drie hoofdzaken . ten eerften de voortreflijkhcid der welfprekendhcid, in 't gemeen. Ten tweeden Betoog, dat de waare manlijke welfprekendheid ook op Nederlandfchen grund gekweekt en tot rijp» beidgebragt kan worden. Ten derden, eenige algemeene aarmerkingen , betreffende den weg, welke ten dien einde behoor ingeflagen te worden. Voords, daar dezelve eene Intreê -rede is bij de aanvaarding van het nieuwïngeftelde Hoog leeraarambt in de Nederduitfche Welfprekendheid, word zij befloten, met bij die gelegenheid gepaste aanfpraken In het Eerfte Deel der tweede Redevoering fchets S. de uitmuntende natuurgaven, en noodzaaklijke verëisch ten in eenen Dichter , als eene buitengewoone levendig heid van verbeeldingskracht, een «allerfijnst gevoel , eei vindingrijk vernuft. — Voords de verkregene hoedanig heden, die hij dient te bezitten, als gemeenzame kenni aan de voordbrengfeleii der oudheid , kennis van dc menschlijke natuur", driften en hartstochten,, meer dan oppervlakkige kennis van de taal, waarin hij dicht, enz, —'Alle welke, zoo natuurlijke als verkregene begaafdheden hij betoogt, dat in hooft gevonden werden waarom hij hem dan ook den eernaam van Dichter tei volle waardig keurt. In zijne befchouwing van hooft als Gefchiedfch^'- v.r,  m. skgenbkek , twee redevoeringen. 433 ver , welke het tweede gedeelte dezer Redevoering uitmaakt, gaat S. op gelijke wijze te werk, dat hij naamlijk , na den lof eri de nuttigheid def gefchiedenis vermeld te hebben, eerst voordraagt dc onontbeerlijke ver"ischten in eenen Gefchiedfchrijver , als onpartijdige waarheidsliefde , een fcherpzinnig en geoefend oordeel , mensch- en ftaatkunde , kennis van de zeden en gewoonten , Godsdienftige en burgerlijke inftellingen een s Volks, wiens gefchiedenis hij onderneemt te beichrijven; terwijl hij, wat de voordragt betreft, eene taal, even verre van verveelende droogiieid, als van winderige opgefmuktheid verwijderd , maar welke zich , zoo door eerwaardige en nadruklijke deftigheid ,^ als door eene bevallige levendigheid kenmerkt, hebbe in acht te nemen, ten welken einde hij met den rijkdom der taal behoore bekend te zijn. Vervolgends beweert de Redenaar, cn ftaaft zijn gezesde zoo door eenige proeven uit 's mans fchriften', als met de getuigenisfen van bevoegde kunstrechters, dat alle die verëiscbten zich in onzen vaderlandfchen Tacitus op het gelukkigst verëenigden, en in deszelfs werken op 't luisterrijkst uitblinken, maar boven al in zijne Nederlandfche Historiën. De aanmerkingen, hier agter gevoegd, behelzen , behalven eene korte levensfehets van p. c. hooft, eene menigte van proeven, uit deszelfs Dicht- en Gefchiedkundige fchriften ontleend, eri ten overvlocdigen bewijze ftrekkende, dat de lof, hem door S. in deszelfs Rede-' voering toegezwaaid, niet overdreven maar wel verdiend is en° op goede gronden rust. Ook deze aanmerkingen durven wij derhalven den liefhebberen der vaderlandfche Taal- en Letterkunde gerustlijk' ter lezing aanbevelen ; terwijl wij ons hartlijk verëenigen met den wensch van den Hoogleeraar: „ Dat zijn (hooFt's) loffelijk voorbeeld bij alle bemirinaars der wetenfehapH pen eenen edelen naarijver doe ontbranden , om zijne ,1 voetftappen te drukken , en , bij de beöelfening vari ,, de onfehatbare overbiijffelcn der oudheid ook die vari " zijne fchriften voegende, hem, zoo veel mogelijk, iri „ grootheid te evenaren. — Op deze wijze zou de roerri \ der vaderlandfche Letterkunde'' uit het ftof verrijzen, H de lastertong van afgunftige vreemdelingen verftommeri> " en de vurige werisch Van eiken .oprechten vriend des vaderlands vervuld worden. " Mogt ook de lezing van deze Redevoering iet daartoe bijdragen l jjieuvvevad.bibl.v.deel.no.o. Ea De  434 de tijdperken' van den dag. De Tijdperken van den Dag. De Middag. Tweede Befpiegeling, met een Plaat. Te Haarlem, bij A. Loosjes , P. z. 38 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 18-: Dc eerfte Afdeeling van dit Werk, zijnde de Befpiegeling van den Morgenfiond, is door ons in een voorig Stukjen van ons Maandwerk bereids gunftig beoordeeld geworden (*) , bij welke gelegenheid wij ook den aanleg en (trekking dezer befpiegelingen meer omftandig hebben doen kennen. Wij kunnen van deze Tweede Bejpiegeling met even den zelfden lof fpreken, als zijnde dezelve met het zelfde dichtvuur famengeiteld, hetwelk in de Eerfle Bejpiegeling zoo zichtbaar doorblonk. Na het Stadsgewoel in het algemeen, en de Beurs en het Coffiehuis bijzonder befchreven te hebben , verlaat de Dichter deze woelige tafereelen en de toenemende Namiddaghette der Stad, en gaat op het land den arbeid der Maaijers en derzelver vreedzaam middagmaal befchouwen , een opkomend onweder bedekt het licht der zonne , en vervult de lucht met de fchrikbarendfte grootheid der tegen elkander aandrijvende Donderwolken. De blikfem fchiet door het ontttelde zwerk, en treft eene Boerenwooning , waardoor dezelve in brand geraakt, alles is in beweging, om dien te blusfehen. inmiddels bedaart het onweder en drijft af , daarop volgt een verrukkend Tafereel van den gezuiverden dampkring, het weder te voorfchijn komen der zacht koesterende zonnehxalcn en het door den regen verkwikte kruid, — welk verfchijnfel op de vreugde der Amerikanen bij de terugkomst van hunnen Washington toegepast wordt. — Eene dichterlijke befchouwing der grasrijke weiden , waarïn de dorre duingrond , door de nijverheid, verkeerd werd, voegt op deze redewending. De Dichter roept hier zeer gevoelig uit : „ Zie hoe dartel en vrolijk tieren deeze fchaapen, en „ bcloovcn eenen rijken opbrengst van wol aan hunne fcheerers. Zie hier leeven en geluk, o gij, die trotsch ,, zijt op uwe aangeërfde vooröordeelen, uwe zintuigen ,, zult gij ten minftcn gelooven , zie hier leeven en ge„ luk, waarvoorheen zelfs de groeijende natuur bijkans » gec-'" («) Zie N.Faderl. Bihl., IV Deel, \fte Stuk, üla.h. 298.  de tijdperken van den dag. 435 „ geen duimbreed gronds bezat , en de onvruchtbaare „ dorheid het dierlijk leeven affchriktc. Daar rust nu „ de moede wandelaar , en ftrekt zich in de fchaduw „ van jeugdig geboomte neder." Voords is de Bloemtuin het onderwerp van des Dichters befchouwing, en hij vergeet daar bij de nagedachtenis aan den grooten linn/eus en zijnen leerling onzen Landgenoot, den kruidkundigen de gorter, niet, waarna hij, bij het vallen van den aannaderenden avondftond , zijne befchouwing van den middag , met eenen fchoonen 'Middagzang, befluit. Een door w. Hfendrirs naar het leven geteekend en door R. vinkeles gegraveerd Tijtel - Vignet, verbeeldende een Schapenperk in de Duinen bij Bloemendaal, is aan het hoofd dezer Befpicgeling geplaatst. Wiskunftig Leerboek ten dienfte der openbaare Schooien , ■waarin het algemeen bruikbaar/ie en bevattelijkfte uit de Reken- Meet- Werktuig- en Bouwkunde op eene duide- ■ lijke en beknopte wijze voorgefteld wordt. Naar het Hoogduitsch van g. u. a. vietii, Leeraar in de Wiskunde te Desfau. Door mr. e. d. m. Met Plaaten. Te Leijden, bij J, van Thoir, 1800. 266 Bladz. hi Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Het Leerboek, dat wij thands voor ons hebben liggen, en den grootfchen Tijtel van Wiskunftig aan het hoofd draagt, is, naar ons inzien, dén van die Hoogduitfche voordbrengfelen , weiken meer verwaandheid dan "rondige kennis bevatten. Het is te beklagen, dat in ons Vaderland nog de zulken gevonden worden, die, in fchijn onkundig van de voortreflijkheid der Werken over de Wiskunde, door Landgenoten gefchreven , zich met zulke oppervlakkige Hoogduitfche boeken eenen naam zoeken te maken, door dezelven, ware het hun mooglijk, in onze openbare Schooien ter onderwijzing in te voeren. — Wij kunnen den Schrijver van het Voorbericht voor de Nederduitfche uitgave van dit Leerboek, geteekend V B C, met reden te gemoet voeren, dat hij, alvoorens eene onderneming van deze natuur te wagen, had behooren te onderzoeken, wat door onze Landgenoten in dat vak gedaan was ; hij zou dan zekerlijk, wilde hij zich van onpartijdigheid vrij pleiten s de kandieiEe.a ' din-  43<5 e. u. a. v 1 e t ii dingen over de Rekenkunst van aeneae en floritn die echter hetgene in dit Werkjen van de Rekenkunst geleerd wordt, rijkelijk kunnen opweegen, geenszins als de uitmuntendften beichouwd, en ook niet nodig °eöor* deeld hebben, onze Schooljeugd met een zoo broddelachtig en oppervlakkig Hoogduitsch Gefchrift het hoofd te breken. Theöretifche denkbeelden der Wiskunde aan de Schooljeugd vroegtijdig in te fcherpen , is zekerlijk allernoodzaaklijkst, dewijl niets het oordeel meer verfterkt: doch zaken, welken de praktijk betreffen, komen hierbij niet in aanmerking : deze dienen alleenlijk om kinderen tot het beroep, waartoe zij opgeleid zullen worden, bekwaam te maken, en geenszins tot het eerfte gedeelte hunner opvoeding , dat in de opfcherping van het verftand behoort te beftaan, en dus is het eene dwaasheid in een Leerboek voor de Schooien over de Werktuigkunde en Bouwkunst te handelen. Na dit vooraf gezegd te hebben , zullen wij van het Werk zelven een beknopt verflag doen. Hetzelve is in vier Hoofdftükken afgedeeld , als : I. Over de rekenkunde. II. Over de meetkunde. IIL Over de mechanica of werktuigkunde. IV. Over de bouwkunst. Dat de laatfte Hoofdftükken tot het School-Onderwijs niet behooren, hebben wij boven reeds gezegd; ook komen in dezelven onderwerpen voor, welken boven het bereik van kinderen zijn. Wij zullen ons daarom vergenoegen met van de twee eerften eenig verflag te doen. . De Rekenkunde is in agt Afdcelingen vervat, naamlijk;. i. Rekening met' geheele getallen. 2. Rekening met gebroken. 3. Rekening met bepaalde getallen. 4. De Regel van Drieën. 5. Van Gezelfchaps-Rekening. 6. Van den Ketting-regel. 7. Van den zamengeftelden Regel van Drieën. 8. Voorbeelden ter oeffening op den Regel van Drieën en anderen. De Meetkunde bevat elf Afdeelingen, naamlijk: 1. Van Lijnen. 2. Van de afmeeting der Lijnen. 3. Van de Hoeken. 4. Van de Afmeeting der Hoeken. 5. Van Evenwijdige of rechte Parallele Lijnen. 6. Van de Driehoeken. 7. Van de Parallelogrammen. 8. Van den Cirkel cn Veelhoeken. 9. Van de afmeeting der vlakten (vlakken). 10. Over het Landmeeten. 11. Over de Lichaams-meeting. De Rekenkunde wordt zeer fchraal voorgedrag ju, ter- \\ iji  wiskundig leerboek. 437 wijl men overal de gronden mist, welken, onl den Leerling tot geen machine te maken, allernoodzaaklijkst zijn. De Meetkunde wordt mede zeer oppervlakkig behandeld, terwijl men in dezelve dien fterken betoogtrant mist, welke het eigenaartig en nuttigst onderwerp van dezelve uitmaakt, en alles meest praktikaal cn mechanisch wordt voorgedragen , zoodat wij met volle ruimte mogen zeggen , • «fat voor de Jeugd niets bruikbaars in het geheele Werk te vinden is , en dus hetzelve geene aanprijzing verdient. Gedenkfchriften om te dienen tot de Gefchiedenis der Jacobijnen. Door den Abt barruel. Tweede Deel. Naar het Fransch. Te Hamburg, bij P. Faücfté, 1800. Behalven eene Inleiding van 8 Bladz. 367 Bladz. In gr. Oclavo. Derde Deel, behalven 30 Bladz. voorlopige aanmerkingen , 375 Bladz. De prijs van ieder Deel is f3---' Naardien dit Gefchrift, waarvan wij onlangs het Eerfte Deel aangekondigd hebben (*) , zoo verbaasd omflagtig is, zijnde 'er , op deze. twee dikke Boekdeelen, nog twee anderen gevolgd, en het geheel dus vijt dergelijken uitmaken, zijn wij genoodzaakt, deszelfs ontvouwing voor onze Lezers te bekorten, en die bijkans enkel in eene korte optelling der voornaamfte bijzonderheden te doen beftaan, weiken de Schrijver, ter bereiking van het ons reeds bekende doel , nodig acht, in het breede te behandelen, terwijl wij twee Deelen tc gelijk onder handen nemen, om ons Maandwerk niet met al te veel Recenfiën over de zelfde onderwerpen aan te vullen, maar het bevallige der verfcheidenheid in het oog tc houden. Had de Schrijver voorheen, in het Eerfte Deel dezes Weifes, onderzoek gedaan naar hen , die hij Sophisten der Ongodsdienftigheid noemt en aan welken hij eene famenzweering tegen alle de altaren des Christendonis toefchrijft, thands gaat hij , luid zijne Inleiding tot liet Tweede Deel van dit Gefchrift, aantoonen, hoe dezelven, volgends hem ook Sophisten der rebellie geworden zijnde , daar bij eene nieuwe famenzweering voegden teCO Zie N. Vadtrl.Bibl., V Deel, ijle Stuk, Bladz. 307, enz. Ee 3  barruel tegen alle de troonen der Souvereinen. En daar hij tevens gezegd had, dat 'er zich bij hen ook eene Sefte bad gevoegd , federt lang verborgen in de agterloges der vrije -metfelarij, die de zelfde aanflagen tegen het altaar en den troon fmeedde, verdeelt hij nu zijne taak natuurlijk in twee onderfcheidene afdeelingen, gaande eerst den oorfprong en de voordgangen der Sophisten ontwikkelen , gewoonlijk wijsgeeren genoemd , en vervolgends die Seéle pogende te ontmaskeren, door hem met den naam van agter-metfelaren befiempeld. Verönderftellende , dat hier alles trapswijze zij te werk gegaan, regelt hij ook zijn onderzoek daar naar, en zoekt alles, wat hij beweert, uit de eigene gefchriften der perfonen of genootfehappen , die hij befchuldigt, te bewijzen. Den eerften trap der famenzweeringen tegen de Koningen , ftelt hij , in het eerfte Hoofdftuk van dit Deel, in den haat van voltaire en d'alembert tegen het Christendom , overgaande tot den haat tegen de Koningen. Tot den tweeden trap rekent hij, in het tweede en derde Hoofdftuk, de Staatkundige Hellingen , bij voornoemde Seéte der Sophisten omhelsd, inzonderheid door d'argenson, montesquieu en rousseau. Een derde trap is bij hem de algemeene uitwerking der Hellingen van de twee laatstgenoemden; een verdrag naamlijk der Sophisten , en eene verëeniging van hunne aanflagen tegen den troon met die tegen het altaar, welke hij in het vierde Hoofdftuk fchildert. Den vierden trap zoekt hij in eene overftrooming van boeken tegen het Koningfchap , welken hij in het vijfde Hoofdftuk opfomt. Eenen vijfden trap ziet hij in dc Democratifche poging te Geneve , die hij in het zesde, de Ariftocratifche poging , welke hij in het zevende , en de pogingen der Sophisten tegen de Ariftocratie , die hij in het agtfte Hoofddeel fchetst , komende voords , in het negende, en de vier volgende Hoofdftükken, op de vrijë-metfelaren , welken hij bijzonder meent, tegen de altaren en Koningen medegewerkt tc hebben , door de Seéte, die zich onder hen verfchool, terwijl hij nu derzelver algemeene geheimen of kleine verborgenheden niet alleen , maar ook hunne groote verborgenheden of de geheimen van agterloges befchrijft en hetgene hij desaangaande zegt, met bewijzen poogt te ftaven. Is alles waar, wat hij van die agter-metfelaren , zoo naauw met de echte vrij - metfelaren vcrëenigd, vermeldt, uan is het waarlijk, otn  gedenkschriften, enz. 439 om tebeèven; maar, terwijl wij, zelf gene vrijmetfelaren zijnde , hierömtrend niets bevestigen noch ontkennen kunnen, moeten wij ten minfte zeggen, dat dc Vertaler, een vrijmetfelaar, 'er hier en daar eene aanmerking tegen gemaakt heeft, en ons onlangs een zeer geacht en braai man in ons vaderland, mede vrijmetfelaar zijnde, verzekerde , dat dit gedeelte van barruels werk zekerlijk' het zwakfte was,cn hij zelf reeds het een en ander tegen die berichten verzameld had, met oogmerk, om het misfchien eens uit te geven. Den zesden trap eindelijk van de famenzweering tegen de Koningen vindt hij, blijkens, het veertiende of laatfte Hoofdftuk van dit Boekdeef, in eene verëeniging der zoogenaamde wijsgieren en vrije* metfelaren, waarüit dan eindelijk de Jacobijnen, volgends hem, geboren werden. Op het einde van dit tweede Deel zijner Gedenkfchriften aangemerkt hebbende , dat alles, wat hij tot dus verre gefchetst had , nog de ceniglle gcesfel niet was, die Frankrijk moest treilen, cn alle de rampen der omwenteling óver hetzelve bragt; maar dat zich ook, onder den naam van Illuminaten, eene bende famen zweerers bij de opgenoemden gevoegd had , cn nog listiger in de kunst van ontwerpen te fmeden, cn nog uitgeftrektcr 111 hunne verwoestende aanflagen-: befteedt hij het gantfche derde Deel zijns werks 'er toe, om ons met de inrichting en het wetboek dier Illuminaten bekend te maken. Vooral echter laat hij verfcheidene aanmerkingen gaan omtrend eenige ftukken , in de twee voorgaande Deelen vervat, ter bevestiging dienende van hetgene hij daar in had bericht en ter wegneming van bedenkingen desliangaande-, ook eenige voorlopige aanmerkingen over de Illuminaten » derzelver naam enz., maar vooral aangaande de werken en gefiehriften« die tot bewijzen moeten itrekken van hetgene hij omtrend die Secte nader zeggen zal; en eindelijk eene karakterfchets des ftichters van het Illuminatismus , spartacus weishaupt, waarüit wij , tot belluit onzer ontvouwing van het tweede en derde Deel der gedenkfchriften , vermids eene ontleding van het wetboek der Illuminaten zelf, hoe beknopt ook, de palen cener Recenfie zeer ver zou te buiten gaan , het een en ander zullen overnemen , dat insgelijks dienen kan tot eene proeve der ftoutheid , waarmede dit Werk gefchreven is, eh der waarde van deszelfs vertaling: „ 'Er zijn menfchen," — dus heft de Schrijver het Ee 4 eer-  440 BARRUEL eerfte Hoofdftuk van dit Deel aan , der gemelde karakterfchets toegewijd, - „ die met zulke kwaade eigenfchao. „ pen gebooren worden, dat men in verzoeking zou ko,, men, om hen voor een uitvloeifel te houden van dat „ rampzalig wezen, aan hetwelk een rechtvaardig God „ geene andere vermogens heeft overgelaaten dar. om M kwaad te doen. Terwijl zij met eene foort van "waT„ heid getroffen zijn m de lesfen der wijsheid hebben " ri!L°rViet ^ge.j^s wat zij noodig hebben, om „ icliadehjk te zijn; zn bezitten dien geheelen overvloed 99 en rijkheid van denkbeelden , van kunstgrecpen, van „ listen en hulpmiddelen , die 'er verëischt worden om „ te gebieden m de fchool der leugen , van de verdor,, venheid en Godloosheid. Zij zullen de Sophisten ovcr„ treilen in de kunst om 'aan de dwaaling de taal der „ misleiding , aan de driften en ondeugden den fchijn „ der deugden , en aan de Godloosheid den mantel dér „ wijsbegeerte te leenen. In het hol der zamenzweerers „ zullen zij uitmunten in het beraamen van fchelmftuk„ ken , in het voorbereiden van omwendingen , en in ,, het berokkenen van den ondergang van Godsdienst en „ Burgerftaat tevens. Nergens zijn zij onbeduidend, dan „ waar de kennis van het waare en het eerlijke eenen „ aanvang neemt. Wanneer de hemel, door het mensch „ dom getergt , toelaat , dat een van deze wezens in „ de waereld verfchijnt, behoeft hij deze aarde fiechts ,» aan hetzelve over te geven , om door dezen gcesfel „ genoeg over dezelve gewrooken te zijn." ,, Met alle deze trekken , onder alle deze voorteeke„ kenen , wierdt op het einde van het jaar 1748 in ^ Beijeren , een Godlooze gebooren , wiens naam 'was „ johan weishaupt , in de jaarboeken van zijne Scc> „ bekend onder den naam van spartacus. Deze God„ looze mensch was , tot fchande van zijnen doorluch„ tigeii befchermer , eers: Profesfor in de rechten aan „ de hooge School van ingolftad, thans is hij, als een „ yerraader van zijnen Vorst , en als een verraader van „ het geheelal, uit zijp vaderland gebannen, leeft genist ., in zijne fcjiuilplaats aan het hof van ernst lodewiik „ Hertog yan Saxen-Gotha , alwaar hij met den tijtel „ yan honorair raadsheer vereert , ten kosten van het „ land met Jaarwedden gevoed wordt," „Hij is een haatlijk verfchijnfel i'n de natuur, een Ongadist zonder knaagingen , een listig huichelaar , ,, zon»  GEDENKSCHRIFTEN , ENZ» 44Ï zonde* dat hij ééne van die verheven begaafdheden „ bezit , die aan de waarheid uitmuntende verdeedigers „ verfchaffen , maar die alle die ondeugden en dien ge„ heelen ijver in zich verëenigt, welke aan de Godloos„ heid en de regeeringloosheid groote zamenzweerers oplevert; hij is een vijand van den helderen dag, en „ gelijk aan den ongeluk voorfpellenden nagtüil, dien „ de zon verblind, en die in de duisternis van den nagt omzweeft ; deze rampzalige Sophist zal, even als de „ Sathan , in de gefchiedenis niet anders bekent zijn , „ dan wegens het kwaad, hetwelk hij gedaan heeft, en „ hetwelk hij voornam om te doen. Zijne kindsheid „ ligt in het duister, zijne jongelingfchap' is onbekend; „ van zijn huislijk leven is Hechts één enkele trek, uit „ de duisternis waarmede hij zich omringt, bekend ge„ worden, en deze trek getuigt van zijne verdorvenheid, „ van zijne overgegeven Godloosheid. Hij is een bloed„ fchendend Sophist , hij heeft de weduwe van zijnen „broeder verleid; een onmenschlijk vader, die'het „ zwaard en het vergif vraagt, om zijn kind te ver„ moorden. Hij is een vloekwaardig huichelaar, die de „ kunst en de vriendfchap op allerlei wijzen tracht te „ bewegen, dat zij het ongelukkig flagtöffer, het kind, „ wiens geboorte de zeden des vaders zou verraaden, „ wilden verflikken. Hij vreest niet voor de fchande „ van deeze misdaad , maar hij is , zoo als hij zelve „ fchrijft, beducht, dat zijne flegtheid openbaar worden, „ en hem zijn gezag en invloed benemen zou bij zijne kweekelingen , die hij , onder het voorkomen van „ deugd, tot fchelmftukkcn opleid. Hij is een gedrocht„ lijk Sophist , die de duivelen verwijt , dat zij zijne ,, fchande niet hebben bedekt, door dïe gruweldaade'n „ welke de God der natuur in den zoon van Juda met „ zijnen blixem gehraft heeft. Hij beklaagt zicli, en „ maakt zich aan zulk eene verregaande ontrouw je'°ens „ dien zelfden God fchuldig, dat hij hem de oorzaak ,, noemt van zijneumreine en verfoeilijkllc gewoontens. „ Hij is een verftokte en fchaamtelóoze meinëedi°-e" ?, die bij alles wat heilig is betuigt , dat hij of ztjne „ vrienden nooit kennis gehad hebben van die vergiften „ van die geheime middelen, om de fchande te bedek„ ken; dat hij of zijne vrienden, veel minder, dezelven „ hebben aangeraaden , gezogt of gebruikt ; hij daa O) Zie N. Vaderl. Bib!. V Deel, ifle Stuk, Bladz. 13T. Ff a  452 j. C. Ir .WATER , TWEE WOORDEN , ENZ. Vrijmoedige Brieven hetgene verder mogt bekend wezen , van de laatfte dagen van dezen zonderlingen man, bij wijze van Aanhangfel bij hun Tweede Deel zullen kun-, nen voegen. Lavater was, federt hij bekend werd, aan eiken Christen, die zijn Perfoon en Schriften kende, dierbaar , en zal altijd een waardig voorwerp blijven, voor de befchouwing van elk, die lust heeft om zich in menfchenkeunis te oefenen. bindwoord, in dato den 8 Februari] 1801, van den OudPrefident Ouderling, Mr. a. h. me telerkamp, op de Misfive , in dato^ Gouda den 3 Februari/, 1801, ter uitnoodiging tot eene infchrijving, voor de inftandhouding van den Openbaren Godsdienst, bij de Hervormden , te Gouda. Vierde Druk, vermeerderd met de Misfive. Te Rotterdam, bij N. Cornel. 24 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f: - 3 - : Een woord aan de Nederduitfche Gereformeerde Gemeente te Gouda , van haren Kerkeraad , bij gelegenheid van het zoo veel geruchtmakend Andwoord, enz. van Mr. a. h. metelerkamp. Tweede Druk. Te Gouda, bij W. Verblaauw, 1801. 11 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is ƒ: - 2 - : Verandwoording van Mr. a. h. metelerkamp , oud fis Oud Ouderling, ter ftaving van zijn Andwoord, op dn Misfive, ter uitnoodiging tot eene infchrijving, enz. en ter wederlegging van het woord aan de Nederduitfche Gereformeerde Gemeente te Gouda van den Kerkeraad. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1801. 187 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 1 - : - : Met droefheid zal elk welmenend mensch , die deze papieren inziet, aangedaan wezen, over den ongeïukkigen {laat van verwarring en onëenigheid , waarin zich de Hervormde Gemeente te Gouda bevindt. De Kerkeraad van Gouda had bij Misfive een plan van infchrijving, tot de inllandhouding van den Openbaren Hervormden Godsdienst, onder de Leden der Gemeente rondgezonden, met verzoek, dat elk zich, in zeker blan- ■ Jco billet, wilde verklaren, wat hij jaarlijks tot dat einde zoude willen toebrengen. Mr.  a. h. metelerkamp, andwoord, enz. 453 Mr. a. h. metelerkamp, een man, die verfcheidene posten van regeering, zelfs dien van Burgemeester en Baljuw, en meermalen het Ouderlmgichap m de Gemeente van Gouda bekleed heeft, en thands oudfte OudOuderling is , heeft op deze Misfive fchnftnjk geandwoord ; en aan den Kerkeraad onder het oog gebragt, drie voorname punten van bezwaar, welken bij hem, en zoo hij vertrouwt, bij een niet onaanzienlijk deel der Gemeente , tot eenen hinderpaal in dezen verftrekken, en zich bereid verklaart, om deze opgave verder te ontwikkelen, en alle verdere nodige opening te geven. De bezwaren komen in fubftantie hier op uit: i. Dat de wettige Kerkeraad, in het jaar 1795 door Politiek Gezag arbitrair ontbonden , en wedcrrechtlijk en illegaal door anderen vervangen is, en dat de Gemeente federt, door fuceesfive defectueufe opvolgingen, feitelijk is gerepresenteerd geworden. 2. Dat de Gemeente op eene onwettige, vofdxekt informeele wijze, is beroofd geworden , van twee van hare Leeriiaren, (d. d. metske en bussi n g h ) zonder dat hun , of de Gemeente, wier beambten Zij waren, daarvan eenige reden gegeven is, en dat 'er, van wegen den Kerkeraad, niet alleen nooit eenige poging gedaan is , om dat ongelijk herltcld te krijgen, maar, zelfs buiten eenige noodzake, aanftonds is over gegaan om die openftaande plaatfen te vervullen. 3. Dat de Gemeente van Gouda, tot hier toe beroofd gelaten wordt, van eene Kerklijke Commisfie, wettig en bepaald door de Gemeente zelve gekozen. — Hij voegt hier bij verder zijn oordeel aangaande hetgene 'er, ten opzichte van deze drie punten van bezwaar, behoorde gedaan te worden , en verklaart zich , wanneer zulks zal gefchied wezen, gereed, om het zijne tot onderhoud van den Openbaren "Godsdienst toe te brengen. Het komt ons uit alle deze Hukken voor, dat het aantal van Leden der Gemeente , die het in dit fuik met den Brieffchriiver eens zijn, waarlijk niet gering moet wezen. En fchoon wij wel zien, dat hij zijne gedachten ronduit openlegt, én, gelijk men zegt, een fchuit een fchuit noemt, is'het ons'evenwel niet voorgekomen, dat hem ergens de befcheidenheid begeven heeft. Althands perfoonlijke belediging hebben wij 'er niet in gevonden. Die van den"Kerkeraad hebben hierop laten volgen,'Een woord aan de Gemeente van Gouda , hetwelk doar de Predikanten van meerten en krom, alsPrafcs en Ff 3 Seri-  +54 h. metelerkamp Scriba, geteekend is. Dit Stukjen is, zoo bet ons voorkomt, wat fchieiük opgefteld; want daar het Andwoord van den Oud-Prefident Ouderling van den 8 Februari] is ; daar is dit woord reeds, in het Confiflorie, gedaan en geteekend den 16 Februarij, en dus agt dagen daarna. Mooglijk zou de Kerkeraad beter gedaan hebben, zo hij zich hiermede minder overhaast had, en den tijd had afgewacht, dat de driften, die bij zulk eene gelegenheid natuurlijk ontftaan moesten, wat meer bekoeld waren. Denklijk zou men dan aan zijne partij, die daar van meesterlijk gebruik te maken weet, zoo veel vat op zich zeiven niet gegeven hebben , en het zou ons niet vreemd voorkomen, dat men zulks van agter zelf wel ziet , nu het te laat is. — Dit woord is wel, over het geheel genomen, in eenen zachten en fomtijds zelfs in eenen zeer zwakken toon gefteld, maar hier en daar vindt men evenwel trekken, waar aan men den naam van zacht niet kan geven, en waarin de drift is bovengekomen, als daar is, bij voorbeeld het Motto agter op het Tijtelblad , uit 2 Thesf. III: 13—16 , hetwelk men immers, zonder nadeel aan zijne zaak, had kunnen weglaten , en hetwelk , in eene gefchilzaak van partij tegen partij , nooit mooi ftaat. Even zoo haatlijk perfoneel moet de befchuldiging van verkwisting van Kerklijke Goederen, ten tijde dat deze Broeder Kerkmeester was, voorkomen, en elk doen denken, dat hij zich aan die verkwisting heeft te buitengegaan, waar tegen hij zich evenwel zoo verdedigt, dat wij niet zien, wat men daar tegen zal kunnen inbrengen , om nu niet meer op te halen. Van de verdere waarde van dit Woord kan men best oordeelen, uit de Ver'dndwoording van Mr. metelerkamp. Het zij verre van ons, dat wij ons, over de zaken zeiven, die in gefchil zijn , eenig oordeel zouden willen aanmatigen , daartoe zijn ons de zaken en de perfonen veel te weinig bekend, daar komen ons in deze verandwoording eenige bijzonderheden voor, die ons niet overtuigen. Maar wij kunnen niet lochenen, dat de pen zeer wel a, .1 de hand van Mr. metelerkamp vertrouwd is, en dat zijn opftel, als opftel befchouwd, het zeer verre van hét Woerd van den Kerkeraad wint. Wanneer deze laatfte meer Schriften met dit Lidmaat, gelijk zij hem verkiezen te noemen, wil wisfelen, mogen zij elk woord wel bedachtzaam nadenken , eer zij het ter ne-  andwoord, enz. 455 nederfchrijven, en het daarna nog wel met bedaardheid overwegen, eer zij het uitgeven: want Hij laat niets ongemerkt voorbijgaan, en weet uit elke zaak alles te halen wat 'er maar uit te halen is. Zijne aanwijzing van het groot onderfcheid , dat 'er is tusfchen de Politieke remotie van den Kerkeraad, in het jaar 1795, methetgene 'er ten dien opzichte in. het jaar 1787 geichied is , verdient alle opmerking, en doet eer aan de Magiltraat, in dit laatstgenoemde geval. Het mag dan zoo zyn , gelijk de Kerkeraad zegt, dat de ergfte vijand van d. bussingh hem in dit geval geen grooter nadeel zou hebben kunnen toebrengen, dan Mr. metelerkamp gedaan heeft, wij vinden niet te min, dat hij de zaak van dien uitgebannen Leeraar treflijk behandeld heeft, en. dat deze nooit beter verdediger van dezelve had kunnen aantreffen. Ook zijn velen van zijne Andwoorden, op hetsene de Kerkeraad had ter ncdcrgefleld, vrij overtuigend, en fommigen van zijne Aanmerkingen ten .mterlte belangrijk, en wij kunnen niet zien, hoe de Kerkeraad een voldoend wederandwoord , dat wat meer zegt, dan een klein Berkhtjen in de Boekzaal, ontwijken kan, zij zullen toch de befchuldiging, dat zij in hun Woord, onwaarheden zouden hebben ter nedergeiteld, niet op zich willen laten zitten. Wij vreezen dus, dat deze zaak nog verdere gevolgen hebben zal, en uit verfcheidene wenken van Mr. metelerkamp, mag men vermoeden, dat hij het 'er nog niet bij zal laten. Hoe veel beter ware het, dat men het ltuk in het vriendelijke vond, doch daartoe fchijnen de gemoederen te verre van eikanderen. De opgeroepëne Gemeente zou het eigenlijk moeten beflisfen. Daar roept de Oud-Ouderling ook geduurig om, maar men fchijnt daartoe, aan de andere zijde , weinig lust te hebben; en hier uit .zou men mogen vermoeden , dat men van deze zijde de zwakheid van zijne partij wantrouwt , en voor de gevolgen vreest. Is 'er geene mooglijkheid, dat anderen zich tusfchen beide, ftellen, om de wonde te heelen ? Zij zouden een zeer verdienstlijk werk doen. Dat wenichen wij, dat men, in de verdere behandeling van deze zaak, zijne driften beteugele, en zich van alle fcherpheid wachte. Zo men dat niet doet, zal men alleen geduurig olie in de vlam gieten., Ff 4 Het  45<5 hst graf van moxaï. A. p. twïnt, proeve, ekzt» Het Graf van mol Al of het geheim der Samenzweerders. Uit het Fransch. * Alom te bekomen. 64 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 10 - : Jaques molai is de Iaatfte Grootweester van de Ridders Tempeliers geweest, en in die hoedanigheid op last van filips de schoone met velen van zijne Orde wreedlijk verbrand: en zoo vele Eeuwen na zijn dood, heeft men zijn Graf, als dat van den eerfterr Oprichter van eene Orde , waarvan de Jakobijnen van onzen tijd de voorname Leden zouden uitmaken , tot het Opfchrift van dit Gefchrift gemaakt. Het is op eenen zwellenden toon van gezag gefchreven en vervuld met vertellingen, die allerverfchriklrjkst en. waarin zelfs de aanzienlijkfte Perfonen van Europa betrokken zijn, doch die geen ander gezag hebben, dan het zeggen van den onbekenden Verteller, zonder den aUerminrfen fchiju van bewijs , en dikwijls tegen alle waarfchijnlijkheid, ja fomtijds tegen het gezag der Gefchiedenis aan. Levert ons eigen Vaderland geene Prulfchriften genoeg op? 'Moet men dergelijke vodden nog uit het Fransch overzetten ? Proeve, of eenige Aantekeningen wegens het planten op Duinen van Raaphorst , aan Liefhebbers van Planten medegedeeld, van nut konden zijn. Door a. p. twent. In 's Gravenhage, bij de Wed. J. P. Wijnants, 1800-. I04 Bladz. In gr. Octavo. De 'p ij's is f: - 1-0 - : Daar de uïtgeftrektheid, het zij van Duin of van andere , tot nog toe niet ontgonnen, Gronden in ons Vaderland , in vergelijking met het geheel , verbazend groot is, en het dus een onberekenbaar voordeel in de gevolgen zoude kunnen aanbrengen, indien men die allen door beplanting of beteeling tot meerdere vruchtbaarheid kon dwingen, gelijk de mooglijkheid daarvan in het Rapport van de Commisfie van Superintendentie totonderzoek naar den flaat der Duinen betoogd is, kan elke bijdrage, welke die mooglijkheid meer en meer door genomene Proeven ftaaft, en omtrend de wijze van behandeling en de zorgen, die daarbij moeten in acht -genomen worden, nadere inlichting en onderrichting, op proef-  f. v. aken, deugdrijke voorbeelden, enz 457 Broeföndervindlijke gronden rustende , mededeelt , den Vaderlander niet anders dan ten uiterfte welkom zijn. Zoodanig komt ons bet bier aangekondigde Stukjen voor, hetwelk een beredeneerd verflag behelst van plantingen , op fchraal Duin ondernomen , en den intflag daarvan; benevens een onderzoek naar de oorzaken van het wel of minder gelukken dier genomene proeven. Wij befchouwen het dus als een belangrijk bijvoegfel tot het voorgenoemde Rapport, en meenen het als zoodanig den liefhebberen te mogen aanprijzen. Deugdrijke Voorbeelden en Zedelijke Gejprckicn, voor de Jeugd; door f. van aken. Met Platen. Tc Amfteldam, bij de Erve W. Houtgraaf, 1800. De prijs is ƒ : - 14 -: En met gecouleurde Platen ƒ : - 18 - : Dit Werkjen is verdeeld in Twee Deelen ; het cerfie bevat twaalf Poëetifche Stukjen s; — getijteid, Denkbaar aandenken aan God ; Gehoorzaamheid ; Ouderliefde ; Lust tot leer en; Vlijt; Tevredenheid; Mededoogev,; Grootmoedigheid ; Nedrigheid en Menfchenmin; Orde eH Zindelijkheid; Oprechtheid; Spaarzaamheid. — Elke derzrtven is met een Plaatjen verfierd ; die echter juist^ niet uitmunten. Het tweede gedeelte beftaat in Profaïfc'ie Stukken , te weten in drie Gefprckken tusfchen eenen Vader en Zoon, over onderfcheidene Onderwerpen. In dezelven heerscht wat al te weinig famenhang. — De Onderwerpen zeiven zijn zeer wel naar de vatbaarheid van kinderen; zoo ook de wijze van behandeling; doch 'e? dient wat meer naauwkeurigheid in de taal te worden in acht genomen. — Waar leest men eider voor ieder? — zoo lezen wij, „ de O) groote 00 bellizarius „ (Belifarius) werden de beide oogen uitgeftoken." — geeft bellizarius CBelis.) een aalmoes, die 00 de afgunst, en niet de misdaad,-blind ge,, maakt heeft." — „De voorfpoed maakt den mensch „ toch immer altijd moedig" is eene zeer bijzondere opëeiiitapeling van bi-voegende woorden. — Immer moet hier ook zeker immers wezen , doch is geheel overtollig. — Zoo ook begaat de Schrijver eene fout in den naam van cr^sus; dit moet e roe sus zijn. — In de keus van epitheta is de Burger van aken ook niet zeer gelukkig. —— ,, De Hagen van den Schepter des onrechts en der onbillijkheid" zijn , volgends ons Ff 5 ge-  458 VERZAMELING VAN LEERZAME OPSTELLEN, ENZ. gevoelen , wel fnerpende , doch niet „ knellende " gelijk hier Bladz. 41. Meer andere fouten zouden wij kunnen opnoemen. — In het gemeen is de Schrijver wat ai te vlugtig over dit Werk heen gelopen. Wat meer naauwkeurigheid ia het ontwerpen en vooral in het bèfchaven van zijn Werk, wat meer naauwkeurigheid, in taal en fpelling, zal hem meer nuttig doen zijn voor de jeugd, dewijl zijn aanleg, om voor kinderen te fchrijven juist niet kwaad is. De poè'etifche flukjens zijn wel niet onaartig, doch misfen veel van het eigenlijk dichterlijke. - Anders is het, wanneer een van alphen, een van den berg , een 't hoen , Dichtfhikken voorkinderen vervaardigen; — anders wanneer van aken dit doet.— Men hoore, bij voorbeeld, de volgende coupletten. De Lm'jheid, zegt zij, is een monfter. Dat onvermijdelijk droefenis En rampen teelc, ja gezellinne Van de allernijpendfte armoede is. Ook is de Luijheid zoo affchuwlijk, Dat ze ons tot allen kwaad verleidt; Dus moet ik deze fnoode weeren, Door waare zugt toe nijverheid. Deze aanmerkingen zullen, zoo wij hopen, den Burger van aken, wiens voorheen uitgegevene Werkjens voor kinderen ons onbekend zijn , te meer aanfpooren , om zich meer en meer te bekwamen. Foor kinderen te fchrijven, klinkt zoo gemaklijk, en wij verzekeren hem , bij eigene ondervinding , 'er is eene dubbele ftudie toe van noden. Verzameling van leerzame opflellen tot een School- en Leesboek vaor de Jeugd, uit het Fransch. Te Zutphen, bij H. C. A. Thieme, 1801. 248 Bladz. In Oftavo. De prijs isf:-18-: In het vierde Deel onzer N. Vaderl. Bibliotheek, Bladz. 72 is het oorfpronglijke aangekondigd, beoordeeld, en de inhoud volledig opgegeven. Dit zullen wij niet herhalen — De Uitgever oordeelde, dat eene Hollandfche vertaling niet minder zou behagen en nut doen, vooral om deze (lukken door de jeugd wederom-in het Fransch te doen vertalen. Als Leerboek, voor de jtugd verdient het aanbeveling: doch wij vrezen altijd, bij dergelijke vertalingen, dat dezelven zullen gemisbruikt worden, door hun, die van de ééne taal in de andere moeten leeren overzetten : waarom wij ondernemingen van dien aart niet zeer kunnen aanraden. — Bij de Fabelen van la fontaine, heeft de Vertaler zich bediend van de overzetting van nowsz, die door hem woordiijk is overgenomen. Het  HET LEV. , ENZ. VAN G. H. G. V. BLANK. TOT D. STRONK459 Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den Landjonker covert hendrik godefroi van blankenheim tot den stronk. Eerfte Deel. Niet vertaald. Te Haarlem , bij F. Bohn , 1800. Buiten Int Voorwerk 240 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is ƒ i - 16 - : Opgemerkt hebbende, dat'er niet alleen bij den zoogenaamden gemeenen man, maar ook wel degelijk bij menfchen, die eene befchaafde opvoeding genoten hebben , in allerlei rang en (land, en van onderfcheiden ouderdom en fekfe, menigvuldige vooröordeele'i van verfchillenden aart plaats grijpen ; en van gedachten, zijnde, dat dezen met beter gevolg kunnen aangetast en beltreden worden, door middel van eenen Roman, waarin men verdichte perfonen hoort fpreken, en ziet handelen, die door hunne gefprekken en handelingen, onderwijzen, terwijl men zich over hunne wijsheid verwondert of over hunne dwaasheid lacht, en de vorm van het verhaal, bijzonder als het vrolijk is, de nieuwsgierigheid gaande maakt, ja den Lezer als tegen wil en dank wegfleept, dan wanneer men de bevooröordeelden der laatfte klasfe , mondeling door ernftige gefprekken, of fchriftlijk door leerftellige verhandelingen , die zij zelden of nooit lezen, onderrichten en verbeteren wilde ; neemt de Schrijver des Romans, waarvan wij thands het Eerfte Deel aankondigen , met dit oorfpronglijk gefchrift eene proef, om bittere maar heilzame geneesmiddelen , aldus verzilverd of verguld, zijnen Landgenoten toe te dienen. De Held der gefchiedenis is de Landjonker, op den Tijtel genoemd; een Geldersch Edelman , van geen kwaad hart , maar onwetend , vol vooröordeelen en adelijken hoogmoed, en zijn hoofdvermaak (lellende in jagen en visfchen. In ver.fchillende betrekkingen en omftandigheden wordt onze govert geplaatst, waar bij hij gelegenheid heeft, zijne dwaasheid ten toon te fpreiden en door anderen beter onderricht te worden. Natuurlijk worden 'er dus ook verfcheidene andere perfonen mede ten tooneele' gevoerd , wijzen en dwazen , flegten en goeden , die der historie afwisfeling geven en aanleiding tot belangrijke gefprekken en nutte opmerkingen, dikwerf op eenen luimigen, dan weer op eenen ernfligen toon gevoerd, en aangedrongen. De Roman is , wel is waar , hier flegts het bekieedfel, maar nogthands, onzes inziens, vrij wei uitgevoerd, terwijl de karakters worden volgehouden, het verhaal levendig en afwisfelend is , en de opmerkingen of lesfen uitgezocht worden ter baan gebragt en ingevlochten. Alleenlijk is het ons voorgekomen , dat het begin wat -droef is en de fcbilde. rijen zoowel als de opmerkingen wat (lijf en gezocht, dat #chter welhaast beter wordt naar mate de Schrijver dieper in zijn  4Ó0 HET LEVEN, GEVOELENS EN ZONDERL. REIZE VAN zijn verhaal komt. Misfchien was de Schrijver, in het eerst nog niet recht op zijn dreef, had zich nog niet geheel in zijné Gelclncdems georiënteerd , of misfchien haperde het aan ons en_ vond juist dit zelfde bij ons plaats. Dit zij hoe het wil wij verheugen ons over de verfchijning dezes Romans; eensdeels , _ omdat wij hier eens een oorfpronglijk Werk voor ons zien , in een vak, waarïn ons zoo vele Overzettingen uit anoere talen toeftroomen; anderdeels, dewijl wij van deze proef, zo dezelve m dier voege wordt voordgezet, dat , gelijk in Pee'','le- aanmerkin&en hoe langs zoo gewigtiger worden, en de Gefchiedcms ,al meer en meer tot lezen uitlokt, zeer veel goeds, ter beftrijding en uitroejing van vooröordeelen verwachten. Ook de ltijl heeft ons, wat duidelijkheid en vloeibaarheid betreft , zeer wel voldaan. Op de fpelling zullen wij enkel aanmerken, dat wij hopen, Schrijver of Correftor moge in het vervolg daarop letten , dat geenszins , gelijk in dit Deel meermalen plaats grijpt, wanneer het naam- of voornaamwoord enkelvoudig is, het werkwoord in het meervoud, of omgekeerd, gefield worde, iet, dat den kiefchen Lezer verbazend moet fluiten ! Men zie , onder anderen, Bladz, 153, alwaar van beide fouten een ftaaltjen voorkomt , wanneer het heet: „De beulen rekken om flrijd de mollige armen en bee„ nen uit , zij fchroeven de zachte vingers en duimen , dat „ het tedere gebeente kraakte, zij geefelde (n) haar ligchaa'm, „ tot dat 'er veele groote droppelen bloeds langs haar ru" „ afvloeiden, en op den grond neder vielen. - Zij <*ilden „ (gilde), zij viel telkens in flaauwte, men bragt haar weder „ bij , om haar nog heviger van nieuws af aan te folteren. „ enz." Het geheele beloop eens Romans te fchetfen , is zeldzaam ons werk , vermids de Lezer aan zulk een dor geraamte weinig heeft , de Recenfie 'er flegts [onnodiger wijze door uit. dijgt, en üit der waarde of onwaarde van eenen Roman, vooral wanneer , gelijk hier, het verhaal alleenlijk het hulfel uitmaakt , dikwerf weinig afdoet. Bijzondere opmerkzaamheid verdient, onder anderen, hetgene over ket Klooster leven, het begraven in de Kerken, de Inquifitie en den nieuwen regeringsvorm gezegd wordt. Niet minder aanmerklijk kwam ons het vertrouwlijk gefprek voor, tusfchen de verltandige Echtgenote van den Held des Romans en Emma, een Proteiïantsch meisjen , dat, haren Roomschkatholijken Minnaar, door eenen fchielijken dood, verloren hebbende, hem niet alleen daarom betreurde, maar ook naardien ,zij beducht was voor zijn lot in de eeuwigheid, daar hij, hoewel braaf van inborst en deugdzaam van wandel, nogthands den Hervormden Godsdienst niet had beleden. Wij zullen dit gefprek onzen Lezeren, tot eene proeve van ftijl, fpelling en behandeling dek Werk* voerhanden,  G. Hi GODEFROI VAN BLANKENHEIM TOT DEN STRONK. 461 den, mededeelen. Het is wel wat lang, dan wij wisten niets gepasters en uitnemenders te vinden. Het beflaat het tiende Hoofdftuk en luidt als volgt. '/ DE BARONES. „ We!, lieve Emma ! treurt gij zoo onophoudelijk, zonder gehoor te geeven aan de lesfen van den Godsdienst en der „ reden, gij pijnigt u zelve en mij, mijne waarde! uwe droef- heid doorboort mij het hart, en uw beminde zelf, zoo hij ,, in 't graf nog eenige bewustheid heeft van uwe fmarten, „ zou u zelfs beflraffen, dat gij zoo geheel en al doof zijt voor alle vertroosting. Wat is toch de voornaamfte oorzaak „ dat gij zoo treurt? is het zijn gemis alleen , of is het, dat gij nu van alle menfchen zijt verïaatcn ? of zijt gij bekom„ merd over het tegenwoordig lot van uwen geftorven vriend?" E M M A. „ Alles , Mevrouw ! wat gij daar opnoemt; maar voomamentlijk het laatfte: mijne opvoeding in dien opzichte, is „ wel de grootfte oorzaak van mijn hartzeer: zoo dra ik voor „ eenige reden vatbaar was, luisterde ik met aandacht naar de gefprekken van mijne ouders en bloedverwanten; en hoe dikt „ maals hoorde ik hun niet zeggen , wanneer 'er iemand van „ eene andere gezindheid was geftorven: met welk een droef„ heid ontfang ik de tijding van den dood van dien anderfins „ braaven en eerlijken man! hoe ongelukkig is hij, nu! hij is in zijn geloof geftorven, en dus eene verfchrikkelijke eeuwigheid ingetreeden! ik grilde op die gedachten, en mijne reden „ verzettede zich tegen dit onmedogend vonnis : omtrent dit „ ltuk twijfelde :k ledert dien tijd en twijfele nog heden, „ ach! wist ik dat mijn vriend niet ongelukkig ware , mijne „ droefheid zou zonder eenigen twijfel niet weinig worde ge„ leenigd." DE BARONES. „ Zou het niet befchreiënswaardig zijn lieve Emma ! dat „ iemand die zonder zijn weten, zonder zijn toedoen, op deze „ waereld is gekoomen, die van zijne braave ouders in dien „ Godsdienst, waarin zij zeiven door hunne lieve ouders zijn „ onderwezen, is opgevoed, die alle deugden, zoo veel in zijn „ vermogen was, heeft uitgeöeffend, zou het niet befchreié'ns„ waardig zijn, dat zoo iemand ongelukkig zou wezen, en dat „ alleen om dat hij buiten zijn fchuld uit geene Proteftantfche „ ouders is gebooren? de deugd is immers en blijft altoos de deugd > het zij derzilvex voorfcaxiiten verkondigd worden „ door  46a HET LEVEN, GEVOELENS EN ZONDERL. REIZE VAN „ door eenen Leeraar der Hervormden, of door eenen Room„ fchen Priester, beiden leeren zij immers: dat men God moet „ eeren en beminnen; dat men met zijne medemenfchen moet „ handelen, zoo als men wenscht dat met ons worde gehan„ deld; dat men zijne ouders moet liefhebben, en geduld heb„ ben met hunne gebreken; dat men niet moet fteelen of iemand van het dierbaar leven berooven; dat men geen onkuischheid „ moet pleegen, of zijn naasten lasteren ; dat men te vreden. „ moet zijn met zijn ftaat, en niet wenfchen naar het geen een „ ander toebehoort, en zoo vervolgens. — Wanneer deze les„ fen naauwkeurig betragt worden door wien het ook zijn „ moge, kan zoo iemand dan wel ongelukkig zijn?" „ Zou het niet hard zijn, wanneer iemand, die God eerbie„ digt als den Schepper der waereld, in welke wij zoo veele „ ontelbaare wonderen aanfchouwen, dat zoo iemand van dien „ zelfden weldaadigen Schepper eeuw in, eeuw uit zou wor„ den verfboten, en dat alleen om dat, buiten zijn toedoen, „ zijne geliefde ouders niet tot ons Kerkgenootfchap behoo„ ren. Alle de volken der aarde worden door den liefderijken „ Schepper gezegend; bij hunne komst op de waereld ontfan„ gen zij alle hulp en bijftand, zij genieten gezondheid, het „ zelfde voedfel, dezelfde vergenoegdheid: God waakt op gelijke wijzen voor hunne belangen, hij troost hun in hun lij„ den, hij redt hun op het onverwachtst op zulk eene wijze, die den opmerker in verwondering en aanbidding houdt opge„ toogen. Dit doet hij tot aan het einde van hun leven; wan„ neer zij na vergiffenis voor hunne overtredingen te hebben af„ gefmeekt, flerven, beveelen zij hunnen geest aan die Godheid „ aan, die hun van het oogenblik van hunne geboorte tot den „ dood toe met haare weldaadige hand befluurde; en nu zou „ de Hemel hun verlaaten ? nu zou hij hun in hunne verwach„ ting te leur flellen? nu zou hij hun, terwijl zij nog het woord „ vergeeving, vergeeving uitftamelen , verpletteren in eenen „ eeuwigen afgrond ? nu zou hij hun doemen tot oneindige „ fmarten? tot eeuwigduurende rampen?" „ Een mensch wordt gebooren, hij moet worftelen met veele „ ziekten en ellenden, hij moet met de grootfte bekommering „ of arbeid het brood winnen voor zich' zeiven en zijne dier„ baare panden , tot dat hij ftram en afgemat den geest geeft — „ en dan , helaas ! neemen de verfchrikkelijkfte rampfpoeden „ eenen aanvang. — Maar hoe zal het zijn, wanneer een jon„ geling flerft, die naauwlijks zestien of agttien jaaren bereikt „ heeft? reeds was hij twaalf en meer jaaren eer hij kan gezegd „ worden overëenkomftig de reden te hebben gehandeld , de „ helft dier vier of zes jaaren, van twaalf namentlijk tot agttien, „ heeft hij al flaapende doorgebragt, den overigen tijd heeft hij „ aan zijne letteröeffeningen of arbeid toegewijd, of aan on- „ fchul-  S. H. GODEFROI VAN BLANKENHEIM TOT DEN STRONK. 463 „ fchuldige vcrmaaken ; hij heeft zoo veel in zijn vermogen „ was, de lesfen zijner ouderen en leermeesters geëerbiedigd, „ en in acht genoomen: al had hij veel gezondigd, om dat de „ verleiding zijne jeugdige jaaren van alle kanten belaagde , 'er fchiet echter nog maar een tijdvak over van één of twee jaaren dat hij heeft kunnen zondigen — hij derft, en een „ eeuwig ongeluk ftaat hem te wachten, hij was uit geene Pro„ tedantfe ouders gebooren! Akelige gedachten, welk eene ver„ gelijking tusfchen één jaar, tusfchen drie honderd vijf- en- zestig dagen, en drie honderd vijf- en- zestig milliöenen jaa„ ren , en als dit bedwelmend tijdvak is verloopen , is 'er „ naauwlijks één druppel uit den Oceaan der eeuwigheid, of „ ééne zandkorrel weggenoomen van de brandende woestenijen „ der Arabieren." „ De hongerige leeuw, de woedende tijger, de verflindende „ beer , kortom alle verfcheurende dieren , die in zeer veele „ opzichten door hunne krachten of fnelheid, of gezicht, of reuk, of gehoor, of gevoel ons allen overtreffen, vernielen „ menfchen en beesten, zij woeden op al wat adem heeft, zij verfcheuren hunne moeders, verwurgen hunne eigen jongen, «, vertrappen hunne weldoeners , en verzorgers ; zij pleegen ,, bloedfchande , onkuisheid , roof, trouwloosheid , zij ver„ moorden uit dartelheid en wellust, zij drinken al fpeelende het bloed der ftervende onfchuld, zij leeven zonder zorgen, „ veeltijds hebben zij allen overvloed, zij kennen geen wroe„ ging over het voorledene, zij zien niet met bekommering en „ beeving in het toekomftige in, even als in eenen donkeren „ nacht: — zij fterven, verzinken in een eeuwig niet, en lig„ gen gevoelloos neder." ,, De mensch alleen moet, volgens het bekrompen gevoelen van uwe ouders en bloedverwanten , weencn en fidderen, ,, wanneer 'er een kind wordt gebooren. Zou het dan niet dui- zendmaal braaver zijn, de zoo zonderlinge aandoeningen van „ vader en moeder te fmooren, welke deze bij de geboorte van hun kind gevoelen en hetzelve liever allen voedfel te ontzeg„ gen, en den draad Zijnes levens, bij zijne komst op deze „ waereld, af te fnijden, dan hetzelve in gevaar te dellen van te moeten opwasfen voor eene eindelooze rampfpoed." „ En is zulk een gevoelen God verè'erend? reken, om een „ getal te noemen, dat 'er honderd duizend milliöenen menfchen „ op deze aarde leeven, ftel, dat'er zes milliöenen Proteftan- ten worden gevonden, en hier onder zullen 'er ongetwijffeld „ zijn,'welke geene eerbiedigers zijn van Godsdienst en deugd. Alle dertig jaaren koomt'ereen nieuw gedacht tenvoorfchijn, dus in minder dan een eeuw, driemaal honderd duizend mil- liöenen menfchen, waaronder dechts agttien milliöenen Pro- teftanten worden gevonden : 'er zouden dus twee honderd „ twee-  464 HET LEV. ENZ. VAN G. H. G. VAN BEANKENHEIM , EN2. „ twee- en tachtig milliöenen menfchen , welke niet tot de Her- vormden behooren, in zulk een klein tijdvak der verdoem^„ nis worden overgegeeven, en flechts zulk een gering aantal „ gelukkig zijn?" „ Roep alle de volken van den aardbodem te famen, leg een „ kind in hun midden, zeg, dat dit kind door onvoorzichtig„ heid, of honger, of een kwaad voorbeeld verleid, iets ge„ geeten heeft, of iets gedaan heeft, dat hem door zijne ouders „ was verboden, en waar op door hun de zwaarfte flraffen wa„ ren gelegd en bedrijgd, verzoek dat een van die zamenge„ vloeide meenigte dit jeugdig fchepfel flechts eenen dag voor „ zijne begaane misdaad kwelle en foltere, beveel hem, dat hij „ zijn aangezicht, zijn borst, zijne uitgeflrekte armtjes, die ora vergiffenis fmeeken , onophoudelijk openrijte ; zal niet de „ verftokte barbaar met ijzing te rug deinzen, Zal zijn hart niet „ van innig mededogen bloeden? en dit is een mensch, door „ zijn geftel, of voedfel, of aangedaane beledigingen dikwijls tot ondeugden of wraak geneegen, en de weldaadige, wijze, „ barmhartige verzorger van menfchen en dieren, zal zoo veeie „ milliöenen menfchen, verdubbeld met duizend maal duizende „ milliöenen, enkel fcheppen om hun in eenen poel van vuur „ en zwavel te pijnigen, en dat alleen, om dat zij buiten hun „ toedoen uit geene Proteftantfe ouders «zijn gebooren?" „ Zal een vader zijn rtamelend kind, die hem bij zijn ont- waaken vrolijk te gemoed huppelt, en met blijdfchap goe„ den morgen wenscfit, voor altoos van zich verflooten, om „ dat hij ffamelt, en nog niet fpreeken kan ? ziet hij dan niet „ meer naar den wil van zijn geliefde, dan naar de jvoorden „ die hij fpreekt? ja wat meer is, zet het ftamelen zelfs zijn „ morgenwensch geene groote waarde bij? — wanneer een „ meer gevorderd kind , in een afgelegen oord der waereld „ opgevoed , bij zijne te rug komst zijn ouders groet, maar niet groet volgens de aangenoome wijze van zijn vaderland, „ zal dan daarom een vader zijn kind niet omhelzen ? niet in „ zijne armen drukken? Zal hij hem daarom voor eeuwig vaa „ zich verwijderen?" Emma, (Jn eene biddende gejialte ep haare kitii» nedervallende.~) „ Eeuwige Godheid ! welk een ftraal van licht verdrijft de „ duistere nevels van mijn onkundig hart; hoe groot, 6 God! „ hoe goed , hoe barmhartig zijt gij nu- in mijne öerfelijkp „ oogenl —  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN» Het leven van p au lus den Apostel in Kerkelijke Redenvoeringen , uitgefproken in de Hervormde Gemeenten van Breda en Amjleldam, door petrus haack, te voor en S. S. TheU. & Hiji. Sacree Profesfor, en Predikant te Breda, daarna Pnedikant te Amjleldam, thands in de Hoog- en Nederduitfche Gemeente te Altona, Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der weetenfchappen, en van de Maatfchappij van den Landbouw te Amjleldam. Tweede Deels, Eerfte Stuk, behelzende in zich: de grootheid van Geest, en het verheven charakter van dien Apostel, kenbaar uit zijn Godverheerlijkend gedrag, onder de voornaamfte Lotgevallen zijnes Levens. Vooraf gaat eene uitvoerige Brief aan de Gemeente van Amjleldam. Te Altona , bij J. Schultz , en te Amfteldam , bij W. Brave , 1800. 344 en XX Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 2. - 4 - : Zoo wijdlopig deze Tijtel is , zoo wijdlopig is de Brief aan de Amfteldamfche Gemeente , zoo wijdlopig zijn ook de Leerredenen zeiven. — Wat wij omtrend de inrichting en manier, van op deze wijze Bijbelfche Gefchiedenisfen te behandelen, oordecleh , hebben wij bij de aankondiging van het Eerfte Stuk des Eerften Deels reeds gezegd (*). -y J)c Eerw. H. naamlijk verklaart den Tekst zeer wijdlopig , fomtijds geheel overtollig , de leeringen uit den Tekst afgeleid zijn veelal menigvuldig, en zijne Leerredenen zeiven, daardoor, over het geheel o-enomen, te langvvijlig, om met de nodige aandacht en vrucht gelezen, veel min gehoord te worden. Veel zou dus uit dezelven, zonder nadeel, gemist kunnen worden, en korter , en met meer critisch oordeel , opgefteld , zouden zij niet alleen verftandige Lezers beter bevallen, maar ook', in het algemeen , meer nut kunnen gedaan hebben ; ten minfte zou 'er dan voor eene belangrijke behandeling van meer gewigtige en leerzame ftukken de nodige plaats en gelegenheid zijn overgebleven. — Tot een voorbeeld diene de Tweede Leerrede over Hand. XIV: 8—21. Na eene Inleiding over Joh. VII: 18, volgt het verband met de voorige Leerrede, — inhoud der Tekstwoorden, — verdeeling en opgaaf der Hoofdzaken , — voorafgaande aanmerking , — vervolgends wordt (*) Zie N. Vaderl. Bibl. II Deel, ijle Stuk, Bladz, 9. nieuwe vad. bijbl.v. deel. no. 10. Gg  i,66 p. haack , het leven van paulus den apostel. wordt bij elke fpreekvvijze , in den Tekst , tot verveelends toe , ftilgeftaan , en dezelve telkens afzonderlijk uitgelegd en verklaard , of liever fomtijds verward of ven o ikerd. — De leeringen uit dezelve afgeleid zijn ; (i) Dat God ook aan de cllcndigften onder de menfchen, den rijkdom van zijne genade verheerlijken wil, leeren wij uit de blijken van zijne goedheid en magt aan dezen kreupel -geboorenen, bewezen. (2) Zijn de wonderen een bewijs voor de waarheid der Euangelieleer, dan bevestigde God door zijne kracht , dat het Euangelie door paulus gepredikt , een getrouw woord is , en aller aanneming waardig. (3) Daar de werken der natuur Gods eer en grootheid verkondigen , en den aandachtigen en onbevooröordeelden befchouwer , tot de kennis en erkentenis van den levendigen God opleiden, dat het ook onze plicht is , daarin , en daardoor , God te verheerlijken. (4) Welke de rampvolle gevolgen zijn , van eene onftuimigc en verkeerde drift, omtrend de Gódsdienftige begrippen, en welke liefdeloze en tegen de Godlijke wet aandrutfehende gevolgen, 'er kunnen voordkomen, uit eenen ijver zonder verftand, door onze natuurlijke verdorvenheid aangefiookt. (5) Hoe onbehendig de gunst en hoogachting der menfchen is , hoe op eene ijdele vergoding zomtijds kort daar na, eene doodelijke vervolging- zich verheft. (6) Gods bewaarende zorg omtrend zijnen Apostel in zulk een dreigend doodsgevaar, leert ons Gods liefderijke bewaaring omtrend die genen, die Hem in waarheid liefhebben en oprechtlijk dienen. Omtrend den Brief aan de Amfteldamfche Gemeente zouden insgelijks gewigtige aanmerkingen kunnen gemaakt worden, doch het lust ons niet, afzonderlijk bij den zeiven ftil te ftaan. — Eene al te breedvoerige lijst van drukfouten wordt 'er agter dit ftuk gevonden, — om nu van taal en flijl zeiven , waarömtrend nog al het één en ander zoude kunnen gezegd worden , "niet te fpreken. De Brieven van den Heere je sus aan de Gemeenten van Afièn, verklaard door gerhardus masman, Predikant te Utrecht. Te Utrecht, hij W. van IJzerworst, 1800. 19a Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 4 - : De Eerw. M. fchreef dit Stukjen „ niet voor Geleer,, den, maar voor zulken in onze Gemeenten , „ wel-  g. masman, de brieven van den heere jesus. 46? „ welke last hebben tot het onderzoek van Góds woord, en die ook gaarn zullen willen den zin ver.,, neemen van het geen de Heer der Kerk aan vroegete ,, Gemeenten te kennen gaf, en 't welk tot ons nut is ■ ,, bewaard gebleven." En aan dit oogmerk beandwoordt hetzelve, onzes bedunkens, zeer wel. liet is in eenen duidelijken en geleidelijken fiijl gefchreven, en, fchoon ook fommigen de verklaring ai hier en daar ruim breedvoerig genoeg inogten oordeelen ,. zal men 'cr echter, het oogmerk des Schrijvers in het oog houdende , geene overtolligheden in aantreffen, maar veel meer eene aanhoudende begeerte, om zijnen Lezeren den waaren zin der behandelde ftoffen , in zijne geheele uitgebreidheid en nut, voor te ftellen. Zoodat wij niet twijfelen, dit Werkjen onder de zoodanigen te rangfchikken, welken, pok in dezen tijd vooral, met nut en ftichting kunnen gelezen worden, en dus aanprijzing verdienen ; zonder dat wij echter gehouden willen wezen aan alle de verklaringen des Schrijvers , of aan de wijzingen en uitbreiding zijner onderfcheidene daarüit afgeleide leeringen , onzen bijval te geven. — Dit voorhanden zijnde Stukjen (hetgene door nog'anderen ftaat gevolgd te worden) bevat vier Verhandelingen. (1) Eerfte of voorbereidende Verhandeling. (2) Over den Brief' van jesus aan de Gemeente van Ephefen, Openb. II: 1—7. (3) Over den Brief van jesus aan de Gemeent: te Smijrna, Openb. II: 8— 11. (4) Over den Brief van jesus aan de Gemeente te Pergamus, Openb. II: 12—17* In de Eerfte Verhandeling geeft de Schrijver vooraf het een en ander over deze brieven in het algemeen op, betreflende de gelegenheid, bij welke joïnnes den last tot fchrijven ontving, en het groot gezag der Brieven , het oogmerk van den Heere jesus in, en het algemeen beloop van dezelven. En hier merkt hij, onder anderen, Bladz. 10, na gewag gemaakt te hebben , hoe fommigen , in de zeven Brieven der Openbaringe , de zever zoo genaamde tijdperken gemeend hebben te vinden, te recht op : ,, dat wij , in alle diergelijke ftukken dei oudheid, onder het oog moeten houden de gefteldheid van hun, voor welken zij gefproken of aan wien zij ge„ fchreven zijn, en indien wij in dezelve aantreffen zoo„ danige bijzonderheden , aan welke de inhoud dier ftuk„ ken beandwoordt, wij dan niet behoeven uit te zien „ naar voorzeggingen, die hun niet zoo zeer , als wel Gg a „ au-  468 G. MASMAN, DE BRIEVEN VAN DEN HEERE JESUS. „ anderen aangaan. — Deeze regel moet althans, miirig oordeels, m 't verklaaren deezer brieven onder het „ oog gehouden worden. Offchoon de berigten welke „ tol) van de gefteldheid en lotgevallen der Christen 3, kerke, in t laatst van de eerde en het begin van de „ tweede eeuw hebben, en bijzonder aangaande de Ge3, meenten van Afiën, 2eer fchaars zijn, vinden wij ech„ ter hier en daar nog al iets, 't welk volkomen ftrookt „ aan den inhoud deezer brieven, en derzelver °-epast„ heid aantoont, zoo dat 'er geen twijfel over blijft of „ wij zouden, als wij vollediger berigten hadden ' over3, reedend zien, dat alles, wat van de gefteldheid dee„ zer Gemeenten gezegd, .Hes wat haar voorfpeld wordt „ u deeze brieven, ook daadelijk in haar en haare ver„ dere lotgevallen aantetreifen is, zoo dat wij niet noo„ dig hebben aan andere voorzeggingen, dan die bepaal3, dehjk haar raaken, te denktni." ^ In de verklaringen ontwijdt de Eerw. M. zijne gedachten duidelijk, fomtijds' ook met aanhalingen van gevoelens van anders — of ook met hem overëendemmenden , doch hier van kunnen wij, zonder te breedvoerig te worden, niet wel eene proeve opgeven Lie ver willen wij dan de aanmerkingen, uit de tweede ver handeling afgeleid, mcdedcelen. (r) De Heer te sus Christus is de bevoegde Beöordeeler en Richter van alle de Gemeenten, alle Christenen , en Hij beoordeelt dezelve ook daadelijk. (a) Het is geen' moeilijke zaak te verneemen, wat den Heere jesus in zijne Gemeente rn Christenen al dan niet behaagt. (3) Gemeenten en bijzondere Christenen, aan welke jesus veel o-edaan heeft, en die ooit in eenigen bloei waren in geloof en Godzaligheid , kunnen nogthands door onderscheidene oorzaken m groot verval komen. (4) Twee dingen zijn er voor ons van het grootst belang en noodzaaklijkhe d om het verderf te ontgaan en in des Heeren gunst te blijven, naamhjk , dat wij , gedenkende van waar wii uitgevallen zijn ons bekeeren en de eerfte werken der v/aare liefde en Godvrucht doen, en dat wij het «r0ede hetwelk nog onder ons is, met allen ernst en venno-' fien aankweeken, ■  »! broes , AANMERK. OVER HET euüng. v. MATTIIEÜS. 469 Aanmerkingen over het Euangehum van matt heus, door broërius broes Tiende en Elfde Proeve. 1 e Leijden , bij J. van Thoir, 1798. Te [amen 21I Bladz. In 'gr. Oftavo. De prijs van beiden is f 1 - 0 - : W7Ü hebben met de aankondiging dezer Proeven geW wacht, -of niet misfchien, na 's mans overlijden, ons meer in handen mogten komen, om dan gezamenlijk van dezelven verflag te doen. Doch daar hier van tot nog geene blijk voorbanden is, willen wij onz» Lezers kortüik berichten , dat dezen, op den zelfden voet, als de voorgaanden ingericht, op vele plaatfen met nut kunnen Geraadpleegd worden , terwijl men op anderen door deze of gene bijzondere gedachte van den Schrijver , ook met toepasüng op onze tijden, tot verder na* denken aanleiding vinden zal. — \Heilands gadelooze zondaarsliefde, of Leerreden torna** trachting van hef H. Nachtmaal, over Joh. XI: 36». Door samüel johannes van de wijnpersse, ALM. Ph. Doel. Uitgefproken te Amjleldam in d$ Oude Kerk, 3 Julij *793- Te Amjleldam, bij H. Diederiks en H. Lardé, 1800. 247—278 Bladz. In gr. Otïavo. De prijs is f : - 6 - : QTm hoe lief hij hem hadde. Dit zeggen van de Jooden, aangaande de aandoeningen van den Zaligmaker , bij het Sterven van zijnen vriend lazarus , is de tekst van deze Leerrede. 'Er valt over hetzelve niet veel te ze°gen. Ook wordt 'er niet veel over hetzelve gezegd Maar het wordt op eene zeer treffende wijze JUruikt , tot het oogmerk van deze Leerrede : veel beter, dan vele diepzinnige wijsgeerige vertogen, of uitk°kundi"-e verhandelingen zouden kunnen doen. De Redenaaf geeft alleen kortlijk te kennen, dat deze woorden van fommigen van die jooden te kennen geven, eene Oprechte, fchoon meer verborgene, genegenheid, tot den Heere jesusj — dat zij, met deze woorden , aanwijzen de zachte tederheid, het innemend mededoógen, en de oprechte trouw, die zij in den Zaligmaker ontdekken — en de hoogachting en liefde , die deze overtuiging Toer tEsus ip hunne harten verwekte of verfterkte, en J Gg 3 waar»  470 S. J. v. de wijnpep ssf., 's heil. gadel. zondaarsl. ' waaruit dat geloof geboren werd, waarvan w. CTe fproken wordt. 45 ge- Hierop volgen overdenkingen, gepast bij de nabetracb ZSZ*l;S- Avon1dmaal' 't welk recht geb uikt tót de betuiging opwekt: ziet hoe lief hij ons heeft Hier worden drie nukken overwogen. I.He Avondmaal ontdekt ons, op eene verrukkende wijze, hoe HefeÏus ons heeft. Dit wordt breeder getoond, in eene beknopte voortelling van alle die waarheden, die in he H Nachtmaal aangewezen en bevestigd worden, en van dentiid en het oogmerk [der infteüing van deze hefhge plee-Sheid. II. Hetgene ons het H. Nachtmaal van fÉ sus S^S^-^^ °nS' ora met dankbaar!; neici, geloof en bhjdfchap ons zeiven en elkander te hennneren ziet hoe liefheeft jesus ons. Unvewlit d^kbaarheid - wederliefde - vertrouwd £ en bhjdfchap Eindelijk III. 's Heüands hefde aa.i he^ Sl NacTitmaal blijkende verpligt den Christen , om Ee tn Zf Christus uit te drukken, in liefde tot zijnen medemensen, opdat vriend en vijand van hem be- elkanderen°.Sen ''. *? hoe M hebben dcze Christenen Dit alles wordt in de toepasfing, met nadrukliike beftrafflngen, vermaningen en troostredenen , befloten Wij mogten van harten wenfehen , dat 'er veTon die Wijze gepredikt werd ! Menfchen , die eenigen gSedï Godsdienftigen fmaak hebben, kunnen onmooghjk anders dan hier in het groottte genoegen vinden, °en daar 2 onder Gods zegen veel nut van te wachten. 0VZtnAnïm, SehruiH Van het H- Avondmaal, voor denkende Christenen, door v. k. veillohtp WthetHoogduitsch vertaald door g. h. reiche Lef/fer Al %the Gemoeeme te Le'idm- Te Zutphen,. "*Ja eene korte aanwijzing van den zin en het oogmerk der viering van het H. Avondmaal, behandelt de Schrijver verfcheidene gewigtige en aangename onderwerkt H\^S^\d betrekking hebben , als de wuude van het nadenken over ons zeiven — de verörde^ »'.ng van den mensen - de waarde der deugd, de ellende der  v. k. veillodter, overdenkingen, enz. 47* der zonde. Dan komt hij nader tot dé Avondmaalviering zelve en hij geeft handleiding tot gebeden - en overdïingen op d°en dag van het Avondmaal, enz. tusfchen beulen maakt hij van eenig ftuk van een geestlijk bed een" gebruikt, of hij plaatst wel eeris «geheel lied tusfchen beiden, enhi voegt er aan het flot nog negen Geestlijke liederen bij, die de Vertaler voor h;etg rootte deel aan den Burger j. lublink den ^f^grt v" fchuldigd te wezen, die hem ook in het overzien der vertaling wel bevordeli k heeft willen zijn. Wij hebben ook met de daad minder Germanismen in deze overzetting opgemerkt, dan in andere vertalingen van de zeilde ^He't Boekjen leert ons den Schrijver voor een verftandi<* en bekwaam man kennen, die zich zeer aangenaam weet uit te drukken, en velen van de btukjens, die in hetzelve voorkomen, hebben wij met genoegen en ftichtmg «lezen, zoodat het Werkjen zeer wel behagen zal, aan die genen, wier bevattingen over de oogmerken van den dood van jesus, met die van den Schrijver over "Maarzij", die van oordeel zijn, dat Christus voor onze zonden geftorven is; dat hij, fchoon hij geene zonde wekend had, van God tot zonde gemaakt is, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in hem: en in het Heilig Avondmaal daarvan de uitbeelding en nadere bevestiging tot hunne vertroosting en opwekking zoeken, zullen hier hun genoegen niet vinden, daar dit ftuk , hetwelk aan die plegtigheid eene geheel andere wending geeft, in dit geheele Werkjen, of geheel met of misfehien maar met een enkel twijfelachtig woord, dat ook eene andere beteekenis kan hebben,wordt aangeroerd. De gevolgen der Losbandigheid, gefchetst tn eene Redevoering voor Kinderen, over de gelijkenis van den verloren Zoon Gehouden den 18 van Slachtmaand 1800, door c. rogge. Foor rekening van de Leijdfche Departementsfchoole der Bataaffche Maalfchappij, tot nut van^ t Algemeen. Te Lei f den , bij D. du Mortier en 2.oon !8oo. 43 Bladz. In 120. De prijs ts f: - 4 - Niemand kan ontkennen, of rogge heeft/er recht de flag van , om voor Kinderen te fchrijven. — Dit  47^ c. rogge, de gevolgen der losuandiciieid. ftraalt ook, in dit Werkjen, duidelijk door. — De heerfchende trek, bij kinderen, naar oixafhanglijkhéid,, geeft hem aanleiding, om het gevaarlijke van deze drift te ichetfen, wanneer dezelve in de uitgeftrektfte mate plaats heeft, en kinderen volkomen meesters gelaten worden over zich zeiven. De bovengemelde gelijkenis geeft hem daartoe eene bekwame gelegenheid, te beter voor kinderen berekend, naar mate zij 'er mede bekend zijn. — Zijne wijze van behandeling is deze , dat hij telkens een gedeelte der Gefchiadenis verhaalt, en daarin t waarschuwingen en leeringen, overëenkomftig zijn ontwerp, afleidt. — 't Geheel is juist voor kinderen berekend, en wij twijfelen niet, of deze Redevoering zal met genoegen en met nut gehoord zijn en gelezen worden. VWaaröm wij met zeer veel genoegen meer dergelijke pennevruchten van den Burger roggs te gemoet zien. — De rechtvaardigheid des Geloofs, in de Theödicée van van der kemp, als mede in de daar voor geplaatfle Voorreden van den Hoogleeraar h. j. krom, miskend, verdonkerd, en ontluisterd. Briefs'gewijze voorgedragen, ter waarfchuwing en onderrichting van eenvoudige en mingeoefende Christenen onder de Hervormden. Vierde Stukjen. Al'óm te bekomen. 193—073 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 10 - : —T ; Vijfde Stukjen. 277—328 Bladz. De prijs is f : - 7 - : Met deze beide Stukjens voltooit de onbekende maar geleidelijk en duidelijk denkende Schrijver zijne aanmerkingen op de zoo veel geruchts gemaakt hebbende Theödicée van v. der kemp; behandelende in het Vierde Stukjen, het verband waarin het geloof des Eu'dngelie fiaat met de rechtvaardiging des zondaars voor God, bij welke gelegenheid hij het leerftuk van de rechtvaardiging des zondaars voor God, uit en door het geloof, ontvouwt, en de misvattingen van v. der kemp omtrend deze leere breedvoerig aantoont, waarna hij Bladz. 249 nog eenige aanmerkingen voegt, over eenige zonderlinge, vreemde en zeer onnaauwkeurige, fpreekwijzen en voorbeelden, van welke van der kemp zich, tot opheldering en fiaving van zijne bijzondere begrippen, bedient. Eindelijk vol-  de rechtvaardigheid des geloofs, enz. 473 volgen, in een Nafehrifi, aanmerkingen op hétgcne de Hoogleeraar krom. ten aanzien van deze Brieven gefchreven heeft, in zijne Foorrede voor het Tweede Deel derTlieodicée van v. der kemp, welken Bladz. 271 dus nadruklijk befloten worden: „ Ik "gevoel wel , dat wij het toch met ééns zullen kunnen worden. De Heer krom blijve dan bij zijne geliefkoosde Tlieodicée ! Ik zal mij aan den Bijbel , en onze daar op gegronde Geloofsformulieren houden , en dezelve nimmermeer verlaten, noch uit liefde voor een' vriend ; noch om een ideaal Broederfchap te begunftigen; noch om een Genootfchap , op enkele geestdrift gegrond, in de hand te werken; noch om eenige andere oorzaak, welke die ook zijn moge. Neen! ik hoop aan mijne belijdenis, en plegtige belofte, voor God en menfchen afgelegd, getrouw te blijven tot mijnen dood toe." In het Viifde en laatfte Stukjen, waarmede deze Brieven befloten'worden, verledigt zich de ongenoemde Schrijver, om openhartig zijne gedachten mede te deelen, over de redenen, welke den Hoogleer aar krom kunnen bewogen hebben , om het werk van van der kemp uit te geven, en zoo hoog ie verhef en, ,, om het , door eene aanprijzende en verdedigende Voorreden van een Her„ vormd Leeraar , noch leelijker en voor eenvoudigen „ gevaarlijker te maaken , dan het , buiten dat , zou ,, geweest zijn." De Profesfo'r had in de Voorrede op het Tweede Deel van de Theodicée, toen de Schrijver zijn oogmerk had te kennen gegeven , hierop aangemerkt: ,, dat die re„ denen j indien die uit zijn eigen fihriftelijk bericht nog ,, niet genoeg konden blijken, bij hem toch voor het naast te bevraagen zijn." — Hierop andwoordt onze Schrijver in het Vierde Stukjen, Bladz. 272. „ Dit nader be„ vraagen zou geheel overtollig, en naar den bekenden ,, weg gevraagd zijn. Ik heb alle die redenen uit zijne ,, fchriften en gedrag opgemaakt. En dit is, om zijne ,, eigene uitdrukking over te nemen, eigenlijk het waare.^ „ Ik heb mij," vervolgt de Schrijver , „ te liever „ tot het naarfpooren van deze redenen willen verledi,, gen, omdat ze mij eenen ongedwongen overgang zul„ len geven , en geleidelijk brengen , tot onderwerpen .„ van eenen anderen aart, maar die met al het voorige „ op het naauwst verbonden zijn — onderwerpen van het grootlte. gewigt, aan welker kennis de Hervormde Gg 5 » Kerfc>  474 de rechtvaardigheid des 6el00fs , enz. ,, Kerk, in deeze dagen, meer dan ooit gelegen ligt." En, in de daad, foortgelijke onderwerpen, die in onze°dagen veel _ in aanmerking komen , worden door den Schrijver in het Vijfde Stukjen behandeld, bijzonder die tolerante verëeniging van Christenen van onderfcheidene Kerkgenootschappen , tot één Zendelings-Genootfchap, mids zij alleen zich op de liefde voor den Heere jesus toeleggen. Bladz. 298. Hij fpreekt Bladz. 308 van de Nationale opvoeding, van de nieuwigheden in de Hervormde Kerk, door fommigen getracht in te voeren. Bladz. 314 en van het Zendelingfchap ohder de Heidenen. Bladz. 324 en befluit zijn gantfche werk met een Nafchrift, waarin hij bericht, dat één zijner vrienden voornemens is te fchrijven , eene Critieke Gefchiedenis der oude en hedendaagfche Hernhutters en der tegenwoordige Zendelings-Genootjchappen , en dat dit Werk het licht zal zien; en met beloften van, indien hem, in het doorlezen van het Tweede Deel der Theodicée, nog iet mogt voorkomen, hetgene hij nog niet beoordeeld heeft in het voorgaande , en hetgene hij dus zijn nader onderzoek en de aandacht zijner Lezeren waardig mogt keuren, 'er nog één of twee Stukjens te zullen bijvoegen. Daar wij reeds te vooren van het Werk breeder gefproken hebben, zullen wij 'er hier verder niet meer van zeggen, maar onzen Lezer tot hetzelve wijzen , het zal zijne lezing en overweging wel waardig zijn. Verhandeling over de oorzaaken der menigvuldige Breuken in de eerstgeborene Kinderen. Door petrus camper. Met Plaaten. Te Amjleldam, bij J. B. Elwe, 1800. 66 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is. f: - 14 - { Eene ontleedkundige Verhandeling, waarin C. als eene nieuwe ontdekking opgeeft het vinden van eenen koker , welke door het peritontzum gevormd bij bejaarden niet alleen, maar zelfs bij zeer vele jonge kinderen reeds gefloten is , doch niet gefloten zijnde , de oorzaak is van de menigvuldige Breuken bij kinderen voorkomende. Deze koker was door onzen Schrijver , even als door galenus en andere latere ontleedkundigen, in dieren wel waargenomen, maar werd door hem op het gezag van winslow, douglas en eigen onderzoek, in bejaarden en kinderen ontkend , totdat hij in het jaar 1755  p. camper , verhandeling , enz. 475 1756 deze koker ook in een eerstgeboren jongetjen en naderhand in meer kinderen ontdekte. Deze kokers zijn gevolgen van de groeijing der natuurlijke deelen in de kinderen, dit ftelt hij op de volgende wijze in een klaarder daglicht: „ De'kokers dan, of de meatus, worden „ reeds in klecne kinderen van vijf, zes en zeven maan,, den dragts en in fommige eerstgeborenen, doch zeld,, zaam omgekeerd gevonden , hoog op den buik : te ,, weten; het periionceum, van alle kanten famen komen„ de tot aan het gedeelte daar de ringen zijn, rijst op,, waarts , en vormt een Cijlinder van ruim een half „ duim lang , naar den ouderdom van het vruchtjen „ meerder of minder; op welks top, of boveneinde, de „ bal met zijn epididijmis rust, welke beiden door het peritonceum bekleed worden : de bal is in dit geval ,, zoo hoog op in het abdomen , dat het vas deferens „ nederwaarts loopt , daar het anders eerst geweldig ,, oprijst uit den balzak, eer het over het fchaambeen, „ naar den krop van de blaas nederdaalt." „ Deeze Cijlinder zakt langzamerhand uit, met den ,, bal, door de ringen, en keert zig om, even als de „ vinger van een' handfchoen, welke fchielijk uitgetrok„ ken wordt; het buitenfte wordt derhalven het binnen,, fte, en het bovenfte het onderfte, dat is, de bal, „ welke eerst boven was, ligt nu onder in den omge„ keerde cijlinder: de Meatus is derhalven gemaakt, en „ behoudt eene opening, of mond in den buik, welke „ in kleenere kinderen wijder is dan in grootere; wijder „ in de zulken wier ballen pas doorgezakt zijn, enz. — ,, Ik befluit derhalven dat de Natuur op deze wijze, de „ manlijke deelen vormende , de koker of Meatus een „ noodzaaklijk ten minnen een onaffcheidelijk gevolg is: „ evenwel fchijnt het een gebrek in de voltooijing te ,, zijn , wanneer deze meatus niet geheel gefloten is, „ als de kinderen ter wereld komen." In het vervolg op deze Verhandeling , hetwelk hier tevens bijgevoegd is , maakt de beroemde C. bekend , dat percivall pott deze ontdekking gelijktijdig gedaan heeft, echter met een geheel ander inzicht dan onze Schrijver ; daarbij haalt C. de woorden aan van reneaulme, wiens Latijnfche Verhandeling over de Breuken reeds in het jaar 1729 vertaald in Haarlem is uitgegeven , en daarüit blijkt, dat die Schrijver denkbeelden, ©ffchoori zeer onvolkomen en oppervlakkig, van de Me~  4?6 p. camper, verhandeling, enz. Meattu gehad heeft. Bij dit vervolg heeft de Schrijver gevoegd de afbeelding van het bekken van een misdra°t van zes maanden, waarin men den Cijlinder van het biiikvlies welke uitzakkende den koker maakt, op het allerklaarite ziet afgebeeld. • De lezing van dit ftuk is voor Heelkundigen van zeer veel aanbelang, en hetgene 'er nog duister in de belclirijving mogt overgebleven wezen , wordt door de twee fraaie bijgevoegde Platen ten klaarde opgehelderd; alleen moeten wij waarfchuwen, dat de Platen verkeerd' zijn geplaatst; en dus voor een oogenblik den Lezer in verwarring zouden kunnen brengen. Befihouwmg van het Heel-al, door bode. Uit het Hoog* duitsch vertaald, door g. h. reiche, Leerdar bij de Lutherfche Gemeente te Leijden. Te Leijden, bij A. en J. I Ion koop , 1800. 80 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f; - 10 - : 0 T^dne der gewigtigfte, en aangenaamfle bezigheden voor den merftch, die hem tot de kennis en verheerlijking van het oneindig Opperwezen , de eerde oorzaak van al het gefchapene, kan opleiden, is, buiten tegenlpraak, eene aandachtige befchouwing van Gods groote en verbazende werken , in het onbegrensd en onafmeetelijk Heelal met zooveel pracht en luister ten toon gefpreid. Nimmer zeker gevoelt de fterveling meer zijne waarde als merfsch, zijne uitftekende voorrechten, dan bij zulke befpiegelingen. De Godverheerlijkende befchouwingen van den beroemden bode, in dit Werkjen opengelegd, hebben den Vertaler, bij de lezing van hetzelve, in het oorfpronglijk Hoogduitsch, zoodanig getroffen , en aandoeningen in hem verwekt, die hem het onwederflaanbaar befluit inboezemden , om dit Stukjen in een Nederduitsch gewaad zijnen Landgei.ooten mede te deelen. - Schoon nu alle de Hellingen van den Schrijver niet di« klaarblijklijkheid voor zich hebben, welke bij hen , die in de Wis- en Sterrekunde bedreven zijn, met reden gevorderd wordt, komen ons dezelven voor"ongeletterden, en in dit ede] vak van weten fchappen ongeöefenden , eenigermate hoogdravend voor, terwijl dezen, bij gebrek der verëischte voorlopige kundigheden , daarin geen doorzicht hebben. Om den Lezer iet tot eene proeve mede te  80DK, BESCHOUWING VAN HET HEEL-AL. 477 te deelen, zullen wij, met voorbijgaan van alle gewaagde gisfingen, de volgende belangwaardige befchouwing (Bladz. 70 en volg.') overnemen. Met eene heilige rilling doordrongen , denk ik aan „ die tijden terug , toen er vooraf nog geen tijd was , „ toen niets , dan God , noodzaaklijk was , toen de ,, zichtbaare waereld gefchapen wierd. Een eeuwig Chaos bedekte de natuur. — Het behaagde den Schepper, ., eene Waereld te vormen. Zij^e wijsheid koos , uit „ alle mogelijke waerelden , de beste, en de adem zij,, nes moiids bracht (bragt) dezelve tot werklijkheid. ,, De Eeuwige zaaide om den voet van zijnen troon, ,, zonnen zonder getal, mat en telde aan ieder haare ,, fphaeren toe , en milliöenen geesten van hooge afkomst waren ooggetuigen van deeze Schepping." ,, Dan, hoe lange is het geleden, toen het ongefcha„ pene hoogde Wezen buiten zich te werken begon ? toen het eerst de atomen, door zijnen adem bezield, „ in beweeging geraakten , en , naar voorgefcbrevene ,, natuurwetten, Zonnen en Waerelden zich begonnen ,, te vormen ? Hoe lange ? Wel is waar , de mensch kent dit eerfte begin der werken van God niet. Een ,, heilig donker verbergt voor zijne kortzichtigheid dee,, ze grenfen. Dog dit weet hij zeker, dat de zicht,, baare en ligchaamlijke waereld niet van eeuwigheid „ af is , daar reeds haar ontftaan, fcheppen , of worden „ een eens genomen begin voorönderftelt. Dan is het „ wel gelooflijk, dat eerst voor zes duizend jaaren , zoo 3, verre omtrend onze tijdrekening terug gaat , alles, „ wat beftaat, voortgebragt is geworden ? Neen , toen „ bragt, naar vermoeden, de Oneindige ons zonnenlle!,, zei in orde , of bevolkte ook Hechts onzen aardbol „ met bewooners , welker nakomelingen zich, tot hier „ toe , op den geheclen aardbodem hebben uitgebreid. ,, Buiten twijffel ftraalden reeds , zeden ondenkelijke tijdvakken , reeds zedert miriaden Jasrduizenden, uit „ andere gewesten der Schepping , volmaaktheden van „ Gods macht en goedertierenheid , en lange voor ons ,, rezen aldaar , van milliöenen tongen van gelukkige ,, fchepfelen, lofliederen tot den troon van den algcmee„ nen Vader op; die de hemelen geordend heeft, en ,, wiens almachtige hand legiöenen waerelden zamen „ vatte , en in het waereldruim wierp. " „ Maar indien, nu de oneindige fcheppingskracht van M God , reeds ondenkelijke jaarduizenden , waerelden „ heeft  478 bode, beschouwing van het heel - al. " £eeÜ voortgebragt ; zoude dan deeze eeuwige macht „ flechts toen, op eenmaal, en voor 6000 jaaren mis „ fchien onze Aarde , met de Stamouders harer 'tegen. „ woordige bewooners, bevolkt hebben, en thands%„ heel onwerkzaam zijn ? Heeft God thands volkomen „ opgehouden met te fcheppen ? Is het Godlijk plan „ tot formeenng van nieuwe waerelden uitgeput ? Of „ vindt zijne macht haare grenfen ? Wie durft dat den„ ken, en met welke fchijngronden wil men dit bewee„ ren ? Neen 1 indien wij iets , der Godheid waardia„ hierover willen Hameien , dan is te befluiten, dat' „ daar de geheele Scheppingskracht van God onbegrensd „ is, ook nog tegenwoordig , en voornaamlijk aan de „ grenlen der Schepping, nieuwe zonnen met haare „ lphaeren zich op zijnen wenk , naar de eens verör„ dende natuurwetten , vormen , en voor het eerst op „ het toneel der waereld vertoonen zullen. Op de andere zijde kunnen, door den vrijën wil van den wae„ reldbeheerfcher, wiens raadsbefliiiten ons bepaald veris dand niet inziet, zonnen verdooven , geheele wae„ reldördeningen verbrijzelen , en de ftof tot nieuwe „ waerelden aanbrengen, of ook maar hervormd en ver,, fraaid op het toneel treden." De vertaling is niet zeer zuiver , en de fpelling gebreklijk, dat in een Werkjen over een zoo verheven onderwerp veel misftand veroorzaakt. Beredeneert (dj Conftitutioneel Woordenboek, waarin naar orde van 't Alphabet, gevonden word (tj alles wat een Burger, even veel van welken rang of ft and, nodig heeft te weten tot verftand van zijne rechten en plichten, en ■waar naar hij zich in zijnen post, of handel, of in 't gemene leven, te gedragen hebbe; met aanwijzing der plaatfen, in de Acte van Staatsregeling, bij het Bataaffche Volk op den ziften April 1798 aangenomen ; benevens in zodanige Decreeten en befluiten, mitsgaders Publicatïèn, Notificati'ên en Regiementien , als zedert dien tijd zijn genomen, geëmaneerd en afgekondigd, en welke kragt (kracht) van wet hebben. Door jan greeven. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1800. Behalven de Voorrede 247 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is f 2 - : - : Uit dezen Tijtel, dien wij daarom geheel afgefchreven hebben, blijkt reeds grootendeels, wat men in dit Woor-  J. greeven, eereden. constitut. woordenboek. 479 •Woordenboek te zoeken hebbe. Tot nader verftand en opheldering moeten wij 'er echter nog het een en ander zoo betreffende den inhoud als de wijze van bewerking bijvoegen. Wat de Onderwerpen aangaat , die hier behandeld worden, dezelven zijn de namen van Rivieren , Hoofdplaatfen der Departementen en Districten, Magten,Waardigheden en Bedieningen; verder alle zoodanige zaken , waarömtrend bij de Acte van Staatsregeling, of bij bijzondere Decreeten en Publicatiën , eenige bepaling gemaakt is , als belastingen, maten en gewigten, misdaden, munten en muntfpeciën, tractamenten , wetten en wetgeving, enz. ; eindelijk eene menigte van woorden, die' in de Acte van Staatsregeling voorkomende , den Schrijver toefchenen eenige opheldering nodig te hebben , of waarömtrend hij eenige aanmerking voor te dragen had. De behandeling van deze Onderwerpen is verfchillende, naar gelange van derzelver aart, of naarmate de Burger gr e even daarbij eene voegzame gelegenheid ineende aan te treffen , om zijne kundigheden of denkbeelden aan den dag te brengen. Zoo worden , bij voorbeeld, de namen van rivieren en plaatfên meestal flcgts met een enkel woord opgegeven; bij eenige woorden vindt men alleenlijk aangeteekend, wat 'er de Staatsregeling van zegt , wordende echter de woorden der Staatsregeling daarbij veeltijds uitgebreid en breeder omfchreven ; terwijl bij vele anderen Rechtsgeleerde Staatkundige of uit de Oudheid- en Gefchiedkunde ontleende aanmerkingen en ophelderingen gevoegd worden, welken echter (onzes oordeels; niet altijd naauwkeurig zijn, en fommigen als overtollig of te omflagtig kunnen voorkomen. Onder anderen, om maar iet te noemen, twijfelen wij zeer, of de vergelijking tusfchen onze Conditutiöneele Gemeente* Beftuuren en de Tribuhi pkbls of Gemeensmannen bij de oude Romeinen wel juist b; daarbij is dezelve overtollig; ook vinden wij het niet naauwkeurig, dat de Schrijver zich nu en dan van de benaming van Munkipaliteit bedient, welke zoo veel wij weten , in de Acte van Staatsregeling niet gevonden wordt. Over het geheel, ondertusfchen, hoe zeer 'er zoo in de Voorrede als in het Werk zeiven hier en daar , aanmerkingen en trekken voorkomen , die niet geheel van éénzijdighcid vrij te fpreken zijn, en 'er fomtijds op eene min  4.80 j. greeven, bereden. constitut. woordenboek'. min befcheidene wijze, en zelfs met eenige bitterheid, tegen andersdenkenden of andere Regeeringsvormen uitgevaren wordt, oordeelen wij nogthands, dat dit Boek voor minkundigen van nut kan zijn , om hen met verfcheidene zaken, waarömtrend niemand in ons Gemeenebest onkundig behoort te zijn , bekend te maken, terwijl het tevens van groot gemak kan zijn voor een iegelijk , die het een of ander, de Staatsregeling betreffende , eens fcbielijk wil nazien of zich herinneren. Alhoewel de dijl niet vrij is van leemtens en taalgebreken , zijn dezelven hier echter niet zoo talrijk noch grof als in andere , te vooren door ons aangekondigde Gefchriften van den Burger g ree ven. Wij hadden deze beöordceling reeds afgefchreven , toen onze Staatshemel zoodanig een voorkomen begon te krijgen, dat het twijfelachtig werd, of niet deze geheele arbeid van den Burger G. eerlang vruchtloos zoude zijn. Dichtlievende TJitfpanningen van Mr. r. h. arntzekius. Te Amjleldam, bij'?. J. Uijlenbroek , 1801. Behalven een Voorbericht van 16 Bladz. 147 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 1 - 16 - : Een belangrijk Voorbericht, waarin de Dichtereenen zuiveren en gelouterden fmaak in de onderfcheiding van het waare tedere Verhevene van het valfche Sentimenteele, als ook eene gegronde aanmerking over het vertalen en navolgen der Ouden, aan den dag legt , doet ons bereids een gunftig voorgevoel omtrend den verderen inhoud dezer Uitfpanningen opvatten, en in de daad zij beandwoorden doorgaands zeer wel aan hetzelve , ja wij hebben hier en daar reden gevonden, om ons over het vernuft en Dichtvermogen des Schrijvers te "verwonderen als wij, volgends de aanwijzing in het Voorbericht, opmerkten, dat'er zulke onder gevonden worden, welken op zijn zestiende jaar vervaardigd zijn, en hij thands niet meer dan drieëntwintig jaaren bereikt; een ouderdom waarin velen naauwlijks hunne ftudiën aanvangen, 't Is wel waar, dat juist het tijdperk des levens, waarin deze Dichtflukken ontworpen en voltooid zijn , ongemeen gunftig is voor de verbeeldingskracht, en het vuur, dat men in de Dichterlijke uitdrukking vordert; doch hier zijn  R. h. arntzenius , dichtlievende uitspanningen. A$l zijn niet alleen eigene vindingen, die het kenmerk van een' voorraad van geleerde kundigheden dragen, maar met finaal en kunde uitgevoerde navolgingen der Ouden, welken, hij een Dichterlijk vuur, tevens eene grondige taalkennis en belezenheid doen onderdellen, die men fchaars van jonge lieden, ten zij ze met een' bijzonderen lust hunne ltudiën behartigen , verwachten kan. Wij hebben deze Navolgingen in de daad zoo ongedwongen en zoetvloeiënd gevonden, dat wij moeten bekennen , dat de Dichter zijne Theorie omtrend het navolgen der Ouden, in dezelven, met eene gelukkige Practijk geftaafd heeft. De tweede Afdeeling van deze fchoone Dichtverzameling beftaat in Minnezangen. Deze zijn van een* gantsch anderen aart dan de gewoone alledaagfche Scntimenteele Minnedichten; eene grootfche verhevenheid is het Hoofdkenmerk, waardoor zij van dezelven onderfcheiden zijn. Daaraan volgen de Mengeldichten, welken zeer fchoone en gevoelvolle Gedichten, bij onderfcheidene gelegenheden vervaardigd, inhouden ; en waar bij de waarheid , dat zulke gelegenheids Gedichten, welken met waare deelneming en gevoel vervaardigd worden, de echte kenmerken van Dichterlijk vernuft bezitten , en boven de koele, door kunst alleen gevormde, Dichterlijke Tafereelen, te fchatten zijn, als 't ware , Proefondervindelijk bewezen wordt. Éindelijk maken de Lierzangen , de laatlte afdeeling van dit Werk uir. Zij zijn twee in getal; beiden in den ftijl der hooge Ode vervaardigd, beiden verheven van gedachten, welluidend en zoetvloeiënd van versmaat. De Dichter heeft nodig geoordeeld , om den dijl van den laatften, betijteld: aan het Vaderland ter gelegenheid van den Aftogt der Engelfche en Rusfifche Legers, en bevoorens afzonderlijk uitgegeven , in deszelfs Voorbericht te verdedigen , tegen de berisping van fommigen zijner vrienden, welken in denzelven wrevelmoed, partijfchap en wraakzucht meenden te vinden. Welke verdediging hij grond op de hooge vlugt , welke een Lierzang van dien aart verëischt, waarin men den Dichter en niet den Wijsgeer moet bewonderen ; daartoe tot voorbeeld bijbrengende, de zestiende Epode van horatius , die hem bij het vervaardigen van dezen Lierzang ter aanleiding geftrekt en zijne verbeelding in werking gebragt heeft. Meer over dezen , zich van den gemeenen hoop der dagelijks voorkomende Dichtbundels, en verfenboeken, zoo fprekend nieuwe vad. bibl. v. deel. no. io. Hh uit"  4-H R. ff. ARNTZENIUS , DICHTLIEVENDE UITSPANNINGEN. uitzonderende Uitfpanningen te zeggen of eenige verfen uit dezelven bij te brengen , laat ons beftek niet toe; doch wij vinden ons verpligt, hun die dit Werk nog niet mogten kennen, en die echter, gelijk het elk Vaderlander voegt, prijs dellen op inlandfche kunstgewrochten , de lezing dezer Dichtftukken ten fterkfte aan te prijzen , ten einde op elke Bladzijde de fchoonheden aan te treffen, en die genoegens te ïinaken, welken wij bij de lezing derzelven in de aangename gewaarwording, dat de Dichtkunst door dergelijke jeugdige Beoefenaren, eens hier te lande , weder in deszelfs waaren luister ftaat te herleven , gefmaakt hebben. Historisch Tafereel der Agttiende Eeuw. Behelzende: Eene zaakelijke Befchrijving van dit merkwaardig Tijdvak , zoo met betrekking van alle Volken, als bijzonder ons Vaderland , — de toegenomen Befchaaving van het Menschdom^—^ de Rampen der Volken, veroorzaakt door de verfchriklijke Oorlogen, dezer Eeuw — de daar door gemaakte Staatsfchulden der Gouvernementen , opeenftaapeling van ondragelijke Lasten en Geldheffingen , — gepaard met een voorbeeldelooze duurte der levensmiddelen , groote armoede , en daar uit ontftaane Omwentelingen in veele Rijken en Staaten. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg raZoon, 1801. 175 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 4 - : De uitvoerige Tijtel van dit Werkjen verkondigt genoegzaam aan den Lezer, wat hij in hetzelve te zoeken hebbe , en, hetwelk niet altijd het geval is van breedopgevende Tijtels, daarin kan vinden. Nieuwe, dat wil zeggen , voorheen niet dikmaals behandelde Onderwerpen neen , deze zal hij 'er niet ontmoeten; iet, hetwelk, in den veelfchrijvenden tijd, dien wij beleven, ook niet kan verwacht worden. De Agttiende Eeuw, vruchtbarer dan eenige andere in zeldzame en belangrijke gebeurenisfen , hoe omdagtig, hoe affchrikkende zelfs voor den weetgraagften Lezer zou het Werk zijn, waarin flegts de meest meldenswaardige zaken met gepaste uitvoerigheid behandeld werden! Een kort begrip , hoewel de weetlust aldaar geene volkomene verzadiging vinde, kan dus van wezenlijk nut verftrekken, ter wegwijzinge voor de eerstbeginnenden , en ter herinneringe voor reeds ge-  HISTORISCH TAFEREEL DER AGTTIENDE EEUW. 483 geoefende Lezers. Als zoodanig en uit zulk een oogpunt dit Tafereel befchouwende , dunkt ons de ongenoemde Schrijver zijne taak niet zonder lof volvoerd te hebben; die, evenwel, de lekture van zijn Gefchrift, door meerdere vloeibaarheid van dijl, hier en daar niet weinig zon veraangenaamd hebben; terwijl fommigen, daarënboven , hier het gewoone gebrek der Historifche Kortbegrippen zullen opmerken: te weten, dat de Schrijver de buitenlandfche gebeurenisfen flegts ter loops , en de Vaderlandfche, of daarmede onmidlijk verbondene, naar evenredigheid, uitvoerig fchetst. Van hier dat het verfla°van zaken , federt het uitbreken van den Amerikaanfcheit Oorlog, in Engeland, Frankrijk en de Nederlanden voorgevallen , bijkans twee derde gedeelten van het Werkjen beflaat. Onze Schrijver, hoewel, over het geheel genomen , een Voorftander der Revolutie in ons Vaderland van den jaare 1795, is echter wel verre af, van alle het daargeftelde bij de nieuwe orde van zaken goed te keuren. Aanmerkingen vlecht hij, hier en daar, in zijne verhalen , van welken wij ééne en andere zullen overnemen. De menigvuldige veranderingen, zo niet geheelen ommekeer in den vorm van beduur , ook daar zulks niet voldrekt nodig fcheen, vermeld hebbende , merkt hij aan: ,, Had men, in plaats van aan al dat uiterlijke te blijven hangen , meer zich met de waare belanden des Vaderlands, met dat gene, welke oogenbliklijk herdel noodig had, werkzaam betoond, het zou geen minder voordeel aan ons Vaderland toegebragt hebben • maar daar wij in alles getrouwe navolgers der Fratifcheït waren , werd de Republiek geheel door hunnen invloed geregeerd en beftuurd; en daar het Commercieel belan* van ons land vorderde, om, indien mogelijk, ons buiten den Oorlog te houden , zoo hadden de nieuw aangedelde Regenten vooral hunne zorge dienen te laten gaan, dat wij met de Engelfchen niet in Oorlog kwamen , en alles vermijden wat daartoe aanleiding kon geven; want de Franfchen zouden immers voor3geld daar zij groot gebrek aan hadden, de Republiek de onzijdigheid wel toegedaan hebben , indien zij verzekerd waren geweest van de inftandhouding der nieuwe Regeermgsvorm , of dat, volgens de bedoeling der Patriotten van het jaar 1787, 's Volks invloed op het aanftellen •hunner Regenten vastgefteld, en het misbruik van des Stadhouders invloed en gezag, door eene inftruétie Hh a be«  484 HISTORISCH TAFEREEL DER AGTTIENDE EEUW. beteugeld was geworden. De Stadhouder zou zich gaarne daar aan onderworpen hebben , en dan hadden de Engelfchen geen reden meer tot een' oorlog tegen ons Land. Ja! al had zulks de Republiek nog 100 Milliöenen meer , dan de vervolgens gekogte onafhanglijkheid gekost, zoo zou die onzijdigheid eene zoodanige 'goudmijn voor onzen koophandel geworden zijn , dat zich dit verlies met woekerwinst herdcld kon hebben. " — Nog eene aanmerking , deels op de voorgaande, deels op andere, daarmede verknochte ,befchouwingen gegrond, zullen wij 'er nevens voegen: ,, Hoe zeer men derhalven (dus redekavelt de Tafereelfchetfer) een waare voorftander van eene {jeördende vrijheid, op één- en ondeelbaarheid gegrond, mag zijn , zoo kan men nogthans alle de bij, en na de Omwenteling van 1795, voorgevallene misdagen niet goedkeuren; misdagen , zoo groot, dat dezelve tot fchande verdrekken van onze verlichte Natie; want heeft men met grond het voorig Beduur befchuldigd, dat het door haare of- en defenfivc Alliantiè'n met het oorlogzuchtig Engeland, de Republiek in meest alle de oorlogen der Agttiende Eeuw gewikkeld heeft, waarom dan andermaal zich aan die zelfde ketenen gekluisterd? Was ons Land voorheen door den Stadhouderlijken invloed afhanglijk van de Engelfchen, — zijn wij het nu minder van de Franfchent — fchreeuwde men ten dien tijde over de kostbaarheid der Landmagt, zoodat even 40,000 man tusfchen 9 en 10 Milliöenen kostten, wat moet men nu antwoorden , als men ons uit de publieke Staatsdukken bewijst, dat omtrent een gelijk getal manfehappen thans het dubbel van die fom bedraagt? — klaagde men toen over de kostbaarheid van het Staatsbeduur , dan moet men thans wel fchrikken, als men de begrooting van dien inziet, en den drom van rijkelijk bezoldigde Ambtenaaren naargaat. Eene blijk, dat de prijslijkfte bedoeling van een Regeeringsvorm , gegrond op "de Rechten der Menschheid, indien men de Öeconomie 'er bij ver7 waarloost , nog fchadelijk voor een Volk kan wórden. Doch dit alles kan en is te hoopen, dat men verbeteren mag, bij de noodige voorgedekte herziening der Staatsregeling. Het was ook onmogelijk (dus gaat de Schrijver voord) dat een Republiek, die (gelijk dezelve bevoorens was) maar twee Milliöenen inwoonderen, en ruim 500 Milliöenen Staatsi'chulden had (zo dezelve deel in den Oorlog moest nemen) , 100 Milliöenen voor deszelfs ou«  historisch tafereel der agttiende eeuw. 485 onafhanglijkheid kon geven; een fomme gelds, verre overtreffende al het gene vervolgens de door de Franfche wapenen overwonnen Landen in Italien, en waar onder het rijke Venetië , Rome en Napels behooren, aan Contributiën, of voor hunne vrijheid hebben opgebragt; en dat alles nog met verlies van Staats-Vlaanderen, Maastricht en Venlo, en fchade aan de Franfche Asfignaten geleden. Doch voor welk laatstgemelde Land , wij mogelijk hier of daar eenige onvruchtbaare dorre zandgronden zullen krijgen." Gefchiedenis van America, door william ;roeertson d. d. Opper/le van de Edenburgfche Hooge fchool en 's Konings Gefchiedfchrijver van Schotland, Vijfde Deel. Te Amjleldam , bij Yntema en Comp. , 1801. 20a Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : In de langduurige ziekte, die een einde van zijn leven maakte, had de vermaarde robertson eene menigte van zijne papieren vernietigd. Na deszelfs dood, vond evenwel deszelfs zoon de Gefchiedenis van Britsch Amerika, die in dit Boekdeel vervat is, en die reeds voor vele jaren door hem was afgefchreven, en met de uiterde naauwkeurigheid nagezien. Hierüit bcfloot men , dat hij dit Stuk bewarenswaardig geoordeeld had. De zoon van den Schrijver onderwierp het aan het oordeel van lieden van fmaak en oordeel, en werd van allen aangefpoord, om het ftuk , als een Fragment, waardig en belangrijk op zich zeiven, en niet minder dan eenig ander Werk van den Schrijver, aan het publiek mede te deelen, gelijk zulks dan ook zonder de minde verandering gefchied is. Het maakt nu het IX en Xde Boek van de Gefchiedenis van Amerika uit. Wij zullen 'er den voornamen inhoud zeer kort van opgeven. De gelukkige uitflag der vermaarde onderneming van christophorus columbus wekte de zucht tot het doen van ontdekkingen , ook bij de Engelfchen , en hendrik de VII toonde zich genegen, tot eene onderneming als die van dien beroemden zeevarer. Doch gebrek aan kundige lieden , buitenlandfche onëenigheid en uitheemfche gefchillen, ftonden daar aan langen tijd in den weg. Hij moest eindelijk dezen last, bij gebrek van eenen bekwamen Engelschman , aan den Hh 3 Ve-  4$6* W. ROBERTSOEï Venetiaan cabot opdragen , die in 1497 uitliep . Neufoundland en Virginië ontdekte en zich bezig hield, met vergeefi'che pogingen, om eenen nieuwen weg naa Indië, door het Noordwesten, te vinden. Daarbij bleef het voor dien tijd, evenwel begon men federt meer proeven in het werk te dellen, en in 1533 ontftond 'er eene Compagnie, ter ontdekking van onbekende landen. Men begon eenen doortogt, door het Noord- oosten , naa Indië te zoeken , en bereikte Archangel, hetwelk voor Engeland den weg, tot kennis van, en betrekking met, Rusland, opende. Sedert bezocht men ook de Noordelijke en Westelijke deelen van Afrika. Eenigen tijd later volgde drake den beroemden magelï.aan, in het omzeilen van den aardkloot, en nu was de geestdrift der Engelfchen tol het doen van ontdekkingen in volle kracht. Hierop volgden de plans, tot het oprichten van Koloniën in het Noorden van Amerika. De eerde lastbrief daartoe is van 1578, doch de eerfte togten liepen ongelukkig af. Raleich hervatte deze poging in 1584 en ontdekte Virginië. In het volgende jaar leide men daar eene Volkplanting aan. Zij was eene zwakke poging, fpilde haren tijd te vergeefs in het zoeken van goud en zilver , en werd van hongersnood overvallen , zoodat drake alleen een ellendig overblijffel van dezelve te rugge bragt. Eene tweede onderneming volgde in 1587 doch deze onderneming was door eenen famenloop van omdandigheden nog ongelukkiger, zoodat elizabeth het dagen van deze onderneming niet beleefde. Kort naderhand, onder jakob I, was men gelukkiger, na naauwkeuriger onderzoek, van plaatfen en omdandigheden, en het meer bedaard ontwerpen van zijne fchikkingen. De Koning verdeelde de uitgebreide kusten van Noord-Amerika , in de Zuidelijke, of Virginifche Volkplanting , en in eene tweede , die hij de Noordlijke Volkplanting noemde, en gaf opene brieven tot het oprichten van Coloniën in dezelve. De eerde vastdelling, waarvan men in Virginië de grondlagen leide , was jamestown. Zij had met groote tegenheden ook van de inlanders te wordelen, en was bijna vernietigd, toen zij nieuwen onderdand uit Engeland ontving. Sedert evenwel kreeg zij meer vastigheid. In 1616 werd 'er de tabaksbouw ingevoerd, en Jn 1629 hield zij de eerde vergadering van hare Reprefentanten. Dit alles wordt breedvoerig en naauwkeurig in  GESCHIEDENIS VAN AMERIKA. 48? in het tiende boek verhandeld, en dan wordt de gefchiedenis van dit Deel van Amerika voordgezet, tot 1688, toen zij reeds in eenen zeer bloeiënden Haat was. Het tiende Boek vervat de gefchiedenis van de Noordlijke Volkplanting, waarvan de Maatfchappij te Plijmouth was opgericht. Deze Volkplanting is haren opgang aan Godsdienflige gefchillen van velerlei natuur verfchuldigd, vooral de zulken, die niets anders dan het kerkbeftuur betreffen. — De Puriteinen, die zich niet wilden onderwerpen , aan den eerdienst door ezabeth vastgefTeld, en tegen welken men zeer onverdraagzaam was, werden op hunne beurt bitter tegen hunne vervolgers. Een deel hunner ontweek onder den naam van brownisten, zijn vaderland , en zette zich eerst te Leijden neder , daar zij eenige jaren ftil en onvermaard leefden, federt ftaken zij naa Amerika over. Zij vestigden zich in 1620 te Nieuw-Plijmouth , niet zonder grooten tegenfpoed, doch naderhand hebben zij zich, met eene veel magtigere Kolonie , aan de Baai van Masfachufefhs , verëenigd. Deze laatfte werd door Engelfche Nonconformiften opgericht, en voorzien van een koninglijk patent. Doch de Volkplantingen bleven het onder zich niet eens, en hadden ook met groote rampen te worftelen. Sedert was de onverdraagzaamheid van den Aartsbisfchop laud wederom oorzaak van nieuwe uittogten uit Engeland, waardoor ook deze Kolonie, niet weinig verlterkt werd. Zij hield hare eerfte Volksvergadering in 1631. Sedert ontftonden 'er in dezelve al wederom nieuwe kerktwisten , die evenwel in hunne gevolgen zeer bevorderlijk waren, aan de uitbreiding der Engelfchen, in die landftreeken. Zij waren oorzaak, dat de misnoegden zich affcheidden en den grond leiden, tot de nieuwe vestigingen te Providence en Rhode-eiland , en federt ook°tot die van Connecticut, en tot het frichten van verfcheidenelieden aldaar. Eenigen tijd naderhand zetten zich wederom anderen neder in 'Nieuw-Hamptshire en Main. Eene gevaarlijke fnmenzwering van de inboorlingen dreigde eens deze nieuwe uienringen , met eene volkomene vernieling , doch een andere ftam van Wilden ontdekte het verraad , waarop zich de Volkplantelingen wapenden. Hoe naauwgezet deze lieden waren , op het ftuk van hunne Godsdienflige bevattingen, bleek bij die gelegenheid zonderling. De krijgsmagt van Maslachufets ontdekte , dat eenige Officieren en SoldaHh 4 ten  485 w. robertson, geschiedenis van amerika. ten tot den aanhang der Antinomianen behoorden , die het geloof zonder de werken voor Godsdienst hielden. De meesten delden bij die ontdekking vast, dat God hunne wapens niet zoude zegenen , zo het leger van die onheiligen niet gezuiverd werd, gelijk; men daarop dan ook deed. Men voerde den oorlog vervolgends met de uiterde wreedheid tegen de Indianen. In minder dan drie maanden was eene Natie van dezelve geheel uitgedelgd. Naderhand zijn nieuwe verdrukkingen, in Engeland, al wederom oorzaak geweest van nieuwe uittogten , die zoo groot waren, dat men wetten daar tegen heeft moeten afkondigen. Opmerklijk is het , dat zulk een bevel van Koning karel olivier cromwee en eenigen van zijn foort, die reeds fchepen gehuurd hadden om te vertrekken, daarin belet heeft, op het oogenblik dat zij gereed ftonden om uit te zeilen. De Koning zoude dat zeker niet gedaan hebben , zo hij voorzien had, wat hij van die zelfde lieden, wanneer zij in zijn Rijk bleven, vervvagten mogt. Men rekent dat 'er tusfchen de jaren 1620 en 1640 niet minder dan 21,200 volkplantelingen, onderdanen van Groot - Brittanje , naa Amerika zijn overgeftoken en dat daar aan niet minder dan 200,000 L. St. bedeed is. In 't jaar 1648 floten Be vier Volkplantingen van Masfachufets , Piijmouth , Connectie ut en Newport eene vcrëeniging , in navolging van .de Nederlandfche Unie, en delden eenen Raad vast, die alle jaren zoude gehouden worden , om over de gemeene zaken te handelen. Dit werd in het Moederland onopgemerkt gelaten. Men voegde hier zelfs nog andere maatregelen bij, die duidelijk deed zien , hoe groot eene neiging zij toen xeeds hadden, tot de onafhanglijkheid, — te weten het jnunten van geld. Met den tijd van cromwel eindigt robertson dit Stuk , dat men dus alleen voor een Fragment moet aanzien , waar van het jammer is , dat het niet verder is voordgezet. Men weet, wie robertson geweest is, een man verre boven onzen lof. Jat  jamës BRUCe'S , reis naa abyssinie. 489 James bruce's reis naar Abysjinie, en te rug door de groote woestijn van Nubie, verkort. Met aantekeningen Van blumenbach , tyciisen, gmelin en den Nederduitfchen Uitgever. Met Plaaten. Eerfte Deel, Te Amjleldam , bij M. de Bruijn , 1801. 525 Bladz. XL voor de Proorrede en XLVIII voor de Inleiding. In groot O&avo, (Eerfte Recenfte.) Onder de Reisbefchrijvingen, die , in den tegenwoordigen tijd, uitkomen, zelfs onder de besten van dezelven , worden 'er maar zeer weinigen gevonden, die men in wezenlijke waarde aan dit werk kan gelijk (lellen. Het levert ons uitvoerige berichten van uitgebreide landen en volken, van welken wij tot hiertoe alleen eene zeer oppervlakkige en donkere kennis hadden. Deze worden ons hier bekend gemaakt, door eenen man, tot eene zoo gevaarlijke reize juist gefchikt ; dien het daar toe, noch aan beleid, noch aan voorzichtigheid, noch aan moed, noch aan Standvastigheid ontbrak; een liefhebber van wis- en ilerre- en teekenkunde ; in de Arabifche en andere Oosterfche talen zeer ervaren; ook in de hedendaagfche Griekfche niet onkundig ; vooraten van eene wonderbare vaardigheid , om in andere tongvallen , wier kennis hem van zonderlingen dienst kon zijn, in korten tijd, merklijke voordgangen te maken; en, hetgene hem groot nut deed , door onderrichting cn eigene vlijt, in de Heel- en Geneeskunde zoo verre gevorderd, dat hij zich door de oefening derzelve, waarin hij gelukkig ilaagde, bij elk bemind maakte, en zelfs in de Hoven der Koningen ingang en befcherming vond: en die dus de gelegenheid had, om van alles grondige kennis te nemen , cn daarbij ten uiterfte naauwkeurig was , in het fpoedig opteekenen van alles, wat hij zag en hoorde. De befchrijving van deze reis, die van den jare 1768 tot 1773 gedaan is , werd in 1790 te Londen prachtig in vijf Deelen in groot Quarto uitgegeven , en wekte aanflonds de begeerte van velerlei ë liefhebbers van geleerdheid. Zij werd in het Fransch en in het Hoogduitsch overgezet, en de geleerde e. w. cramerus liet zich overhalen, oti zijnen arbeid aan het overbrengen van dezelve in het Nederduitsch te belleden. Daar Hh 5 hij  4QO James b r u e é 's hij evenwel vond, dat de Reiziger wat al te wijdlopig was in zijne berichten, volgde bij het voorbeeld, dat hem daartoe reeds in Duitschland gegeven was , om dezelve naamlijk aanmerklijk te verkorten, evenwel zoo, dat al het wezenlijke en belangrijke in zijne verkorting bewaard bleef, en daar hetzelve van eenig nut kon wezen de aantcekeningen van blumenbach, tyciisen en g mee in over te nemen , en 'er zijne eigene aanmerkingen bij te voegen. Aan dezen arbeid, die waarlijk vrij wat meer in heeft, dan eene bloote overzetting, heeft hij noch tijd, noch arbeid gefpaard, en hij heeft denzelven , naar ons inzien , uitnemend gelukkig volbragt, en het geheele Werk vervat in III Deelen , die allen nog in dit jaar zullen worden uitgegeven. Dit alles verhaalt hij, in eene uitvoerige Voorrede, waarin hij tevens verflag doet, van alles , wat men nopens Abysfinië tot dezen tijd toe gehad heeft; van het verfchillend oordeel, dat men over dit Werk geveld heeft, van de • voortreflijke hoedanigheden van hetzelve, en dergelijke. Van deze laatflen levert hij het getuigenis van den Hoogleeraar blumenbach: „ dat, volgens de uitdrukking ,, van eenen kundigen, en, wel is waar, ftrengtoetfen,, den, maar tefFens_ volkomen onzijdigen beöordeelaar, „ voor allen, welke in dit vak der weetenfehappen ervaa„ ren, en daarbij weetgierig zijn, in deeze reisbefchrij„ ving, een fchat van berichten gevonden wordt, welke ,, in de aardrijks-, natuur-, derre-, menfchen-, volks-, „ taal-, oudheid- en gefchiedkunde , in den koophandel „ en de fcheepvaart invloed hebben ; en waarin geleer,, den allerhande dof en voedfel, voor hunne weetgie„ righeid zullen vinden." Na eene vrij uitvoerige inleiding van den Reiziger zeiven , die zeer lezenswaardig is , volgt het Werk zelf, dat in deze verkorting verdeeld is in Negen Boeken. Waarvan het eerde de reis behelst, door Egypte, enz. tot Mafuah in Abysfinie; het tweede eenige voorlopige verhandelingen ; het derde en vierde de gefchiedenis der Abysfmiers ;■ het vijfde de reis naa Gondar, de Hoofdrad van dat land; het zesde de reizen naa de Nijlbronnen; het zevende, de terugreis naa Gondar; het agtde , de terugreis door Sennaar en de woestijne van Egypte, en het negende, eenige uitgelezene proeven uit deze geheele reize. Dus ziet men , dat , hoe zeer alles door dit geheele Werk ten uiterde belangrijk is , evenwel de  reis naa abyssinie. 491 de vijf laatfte boeken , in nieuwheid en aangelegenheid van verhalen, die in dezelven voorkomen, al het voorige nog verre moeten te boven gaan. Dit eerde Deel vervat de vier eerde Boeken, met een aanhangfel van den Verkorter. Verder is dit Werk niet bezwaard met onnodige verdelingen van Plaatwerk. Men vindt bij dit Eerde Deel niet meer dan ééne zeer fraai bewerkte Landkaart, door den beroemden j. van jagen, en twee nodige Platen. In de Inleiding bericht ons de Reiziger, dat hij, reeds een groot deel van Europa doorreisd hebbende , door het Britfche Beduur werd aangezocht, tot eene reize van verfcheidene jaren, vooral, om op de kust van Barbarijen , de overblijfselen van prachtige oude gebouwen op te nemen , en andere nafporingen te doen , aangaande zaken, die smaw niet genoeg had opgehelderd; en dat hij tot dat einde tot Conful te Algiers aangedeld, na het bezorgen van de nodige werktuigen, onder anderen een zonderling duk van zijn eigen maakfel , de reis naa deze plaats zijner bedemming ondernam , alwaar hij zich, onder anderen, zeer op de kennis van het Arabisch , Ethiopisch en hedendaagsch Grieksch bevlijtigde. Hij bediende zich ook aldaar van eene zeer goede gelegenheid, om kennis van de Genees- en Heelkunde te krijgen, die hem op zijne verdere reizen van groot nut kon wezen, en waarin hij zich naderhand te Aleppo nog verder bleef oefenen. Hieröp laat hij volgen, een beknopt verllag van zijne reizen, door de noordelijke deelen van Afrika en door Syriën ; waarin men verfcheidene fraaië berichten aantreft, bij welken wij ons niet kunnen inlaten. Alleen moeten wij onze Lezers het volgende, als iet zonderlings, mededeelen : Te Feriana zegt hij, ,, vond ik, in plaats van fchoone ruïnen, „ niets, dan een bad van zeer warm water, buiten de dad. ,, Als iets zeldzaams zag ik, dat een menigte visfehen, ,» vier duimen lang , en in gedaante naar grondelingen ,', zweemende , zich daarin ophield. Ik was verwonderd, dat zij 'er in leeven konden. Men verhaalde mij, dat Zij over dag, het droomtje,uit het bad voort„ vloeiende, een endweegs neer zwommen en tegens den „ nacht in het warmde en diepde water van het bad „ te rug kwamen." De Verkorter voegt hier de volgende aanmerking van blumenbach op het Werk van «RUCEbij: „Eene waarneeming, die reeds in andere „ wae-  4P£ james B r V c e *s „ waerelddeelen gemaakt is. Voorbeelden uit Italië, Hon„ garije , IJsland en andere gewesten, brengt de Heer van ,, hall er bij. Het merkwaardigde en "fterkfte is dat „ waarvan de Heer sonnerat bericht heeft gegeeven' verhaalende, dat, op Manilla, in warme baden van 140% „ naar den Thermometer van fahrenheid, en daar ,, boven , vjsl'chtn leeven. Jaa, volgens het zeggen van .. ■ ' ••r.ükc-n aldaar, zelfs in een heete beek, waar'• • •:;; • ilver in den gemelden Thermometer tot „ kluut." BR' • E geeft^ in deze Inleiding, reden, waarom de uitgave (,i or£e reize zoo lang vertraagd is. — Daar *M $>0 we!p;f.^:: gelegenheid was , om uit Ethiopië be11 - 'den , die veilig in Engeland, kwamen , MlMty * „ '>ad gehouden. Zijn vermogen lcheeu 'Vii irfö 4.' ■ . en werd den genen gemeenfchaphjk ',,,,„, %t die Heen tot het kortdondig bezit van dien tijd "reent hadden. Zware pleitgedingen hierover en andere verdrietlijke zaken benamen hem zoo lang allen lust , om aan de uitgave van zijn werk te arbeiden. Eindelijk wijst hij aan , hoe het hem mooglijk géweest is, zich geduurende eene zoo lange reis , met de nodige penningen voor zich en zijne bedienden te voorzien. Dit ftuk en de afwending van alle vermoeden, tegen de echtheid en geloofwaardigheid van deze reize, in eene uitvoerige Noot van den Nederduitfchen Uitgever, zijn zeer lezenswaardig. Het [Eerde Boek, behelst bruce's reize, door Egypte, over de Roode Zee en door Arabie, tot zijne aankomst te Mafuah, in Abysfinie. De Reiziger vertrok den i5den van Zomermaand van Sidon , liep even op het eiland Cyprus aan, bereikte den soften Alexandrie, en begaf zich van daar naa Kairo, daar hij zich in de gunst van ali bey indrong, van wien hij brieven van voorfchrijving verwierf, aan de Bevelhebbers in de deden en de hoofden der dammen, in Egypte niet alleen, maar zelfs in veel verder afgelegene plaatfen. Dit deed hem, federt, overal vrienden en voordanders vinden, en. na zich verder van het nodige op zulk eenen togt voorzien té hebben, huurde hij een Kanja (een fchip waarvan hij eene teekening en befchrijving geeft,) en voer den Nijl op, tot Syene, en van daar dezelfde rivier wederom af, tot Badsjoura. Wij hebben over Egypte verfcheidene uitvoerige en naauw- \  REIS NAA ABYSSINÏE.' 493 nauwkeurige Reisbefchrijvingcn; ook was dit land het groote voorwerp niet, dat bruce bedoelde. Hij vond hetzelve alleen op zijnen weg. Dus maken zijne berichten daarover de wezenlijke waarde van zijn werk niet uit. Zij zijn dus zeer kort , en' beflaan niet meer dan 100 Bladz. Hij beziet evenwel alles, wat in zijnen weg ligt, en dat doet hij met het oog van een' Kenner. Zijne Aanteekeningen kunnen derhalven van veel gebruik zijn, om de berichten van anderen te bevestigen , of' op te helderen. En wanneer de zeer kundige Verkorter het met zijnen Schrijver niet eens is, dan geeft hij zulks in zijne Aanteekeningen te kennen en daaft zijne gedachten met redenen. Ook geeft hij hier en daar belangrijke Aanmerkingen van andere Geleerden , op de berichten van bruce. Eéne en andere Aanmerking zullen wij uit dit gedeelte overnemen. Men kent het oude fpreekwoord, ut canis e Nilo, gegrond op het oud algemeen denkbeeld, als of de honden, aan den oever des Nijls zich ophoudende, uit ingcfchapene vrees voor de krokodillen, niet anders dan lopende uit de rivier dronken ; maar bruce zag , te Siout, voor de eerdemaal twee herdershonden, welken niet alleen bedaardlijk water uit den Nijl lekten, maar 'er ook met fchijnbaar genoegen in fprongen ; en hij meent, dat hieruit de ongegrondheid van dit vermoeden duidelijk blijkt. Hooger op in den Nijl, boven Dendera zag hij de krokodillen, bij honderden, op ieder eiland liggen. De inwooners lieten echter, zonder eenige bekommering , hun vee in den Nijl gaan, en een' geruimen tijd daarin vertoeven. Ook gingen de vrouwen 'er dikwijls tot de Ionen toe in, om water te fcheppen, en hij hoorde niet, dat 'er iemand van gebeten was , ook befpeurdc hij geene vreesachtigheid bij die van Dendera Aoor deze dieren. Bij het verblijf van bruce te Fursjout, regende het den gantfehen nacht, tot 's morgens ten negen uuren. Dit verfchijnfel was altlaar zoo zeldzaam, dat het volk voor den ondergang der dad vreesde. En anderen (zoo groot was aldaar de bijgelovigheid) voorzeiden , dat de regcering nu ras veranderen zoude; hetwelk ook eerlang gebeurde. Met bijzondere opmerkzaamheid, nam de Reiziger de bouwvallen van Thebe op , (van welken naam hij het overblijffel in Medinet Thaboe, hetwelk fommigen Haboe  494 JAMES BRUCB's boe uitfpreken , wedervindt.) Hij bezocht aldaar de prachtige en verbazende graven. Men zeide dat honderd bergen daartoe en tot allerleië kamers zouden wezen uitgehold, van welken hij 'er evenwel niet meer dan zeven bezag , uit hoofde van de vrees zijner leidslieden voor de rovers. Hij vond hier fraaie overblijffels van oude kunst, onder anderen een doodkist uit een enkel ftuk rood graniet, zestien voeten hoog , tien voeten langen zes voeten breed. Veelligt, zegt hij, is dit het fchoonfte, uit graniet vervaardigde, vat, op den aardbodem, ook levert hij in prent, de uitbeelding van eenen harpenfpeler, welken hij daar vond, waarüit men den waaren aart van dat fpeeltuig bij de Alöuden kan oordeelen, gelijk ook van hunne klederdragt, en van de volmaaktheid van fommige kunden, op den tijd in welken dit duk vervaardigd is. ,, De Ouden, " zegt'bruce , „ hadden „ eene kunst, die wij thans niet meer kennen, naamlijk, „ om de hardde fleenen, op eene gemaklijke wijze , te „ bearbeiden. Wij hebben geene bekwaame werktuigen „ daartoe; geen middel, om het ftaal zoo te harden,dat ,, graniet en porfierdeen daarmede kan behouwen wor„ den, onze onkunde verraadt zich nog des te derker, ,, daar het hoogstwaarfchijnlijk is , dat de fnijdende „ werktuigen , waarmede zij die verbaazende werken ,, verrichtten, uit koper bedonden, en wij toch niet in „ daat zijn een gewoon mes uit dat erts te maaken, „ fchoon de fcheermesfen der Ouden van koper wan ren- " De Heer bruce, die te Thebe geen het minde fpoor kon vinden, dat die dad ooit muuren gehad hadde , hield hare honderd poorten, bij homerus, voor een verdichtfel. Hij zocht naar de oorzaak van deze Fabel, en vond eene waarfchijnlijke. ,, Woonden de Oude The„ baanen" zegt hij, ,, in de holen der bergen; gelijk ,, dunkt mij , onloogchenbaar is : wat is 'er vvaar„ fchijnlijker, dan dat de honderd bergen , in welken „ deze holen uitgehouwen waren , aanleiding tot het „ verdichtfel der honderd poorten van Thebe gegeeven „ hebben? Dit is te geloofwaardiger, vermits die ho„ len, nog hedendaags, bieban el meluke , dat ,, is, de poorten der Koningen genaamd worden. Home,, rus zag Thebe niet. Het was reeds lang verwoest, „ eer een waereldlijk Schrijver ooit iets in profa of ver„ fen fchreef. Al wat de Dichters en Gelclnedfchrij- vers  REIS NAA ABYSSINIE. 495 j, vers, na homerus tijd, daarvan melden, is van Diospolis te verltaan, door de Grieken , naderhand, „ tegen over Thebe , aan den Oostoever des Nijls ge,, dicht. " Vervolgends loopt deze reize door de woestijne van Thebais langs en door de Roode Zee, en dus voor een gedeelte door ftreeken, die niet zoo dikwijls door reizigers bezocht zijn. — Van Kennee vervolgde bruce zijnen weg, met eene Karavane, naa Kosfeir aan de Roode Zee. Hier vond hij geene fpooren van eene vaart, die men houdt, dat 'er eertijds tusfchen den Nijl en de Roode Zee zou geweest zijn. Het bebouwde land drekte zich niet verder , dan een halve mijl van de rivier af. De overllroming gaat evenwel veel verder, maar laat geen het allerminfte bezinkfel na. Deze laatde aanteekening is mooglijk van eenig belang, in het gefchilftuk, of de Nijl in Egypte , zoo ver de overllroming gaat, jaarlijks door neêrzakkende llibbe wordt aangehoogd. Verder in de woestijne gekomen, vond hij niets dan eene volftrekte woestheid; geen boom , geen plant , geen dier , geen water , zelfs geen vogel vloog over dezen onherbergzamen grond hecnen, doch menigvuldige bergen van graniet, porfier, marmer van onderfcheidene foorren , en andere deenen trokken zeer zijne opmerking , ook van het verde antico; en hier zag hij, van waar die verbazende menigte van kostbare deenen gekomen ware, welken de Ouden alömme zoo overdadig gebruikt hadden. Ook zag hij duidelijk, dat deze bergen, in vroege eeuwen, bearbeid waren. Men had geheele bergen doorgehouwen , om eenen neéThellenden weg naa den Nijl te bekomen, over welken men die masfen te ligter vervoeren konde. — Van Kosfeir, bereisde de Schrijver de Roode Zee; hij deed velen van hare eilanden aan , en bezag de voornaamde plaatfen aan de kust, zelfs tot de Straat van Bab el Mandeb. Overal deed hij derrekundige waarnemingen , ook geeft hij berichten van den daat der inwooners in de verfcheidene plaatfen, die hij bezocht, te Dsjidda, thands de voorname zetel van den Tndifchen handel, vond hij een aanmerklijk aantal van fïngclfche fchepen, en genoot hij veel dienst en beleefdheid van zijne landslieden, dit gedeelte van zijne reize is wederom zeer belangrijk, en vervuld met zeer fraaie aanteekeningen. — De volgende bijzonderheden zullen, zoo wij denken, onzenLezeren niet onaangenaam wezen. Ie-  406 JAMES B R U C E 'S Ieder Arabier, die te Kairo komt, van welke horde hij ook zij, geeft zijnen naam, ingefchrift, aan eenen Christen Schipper (die op de Roode Zee vaart) en ontvangt daar voor een gering gefchenk , dat jaarlijks herhaald wordt, wanneer de Arabier de reize zoo dikwijls doet, deze belooft daar voor zijne befcherming aan den Christen , zo deze op de Roode Zee fchipbreuk lijden mogt. Gebeurt dat, dan worden alle de Turkfche fchipbreukelingen aan ftukken gehouwen, maar de Christen roept onbevreesd, fiarduk, dat is: wij daan onder uwe befcherming. De Arabiers vragen hem „ wie is uw Gaf„ fier?" dat is, uw befchermer. Deze noemt hem, en de befchermer wordt, hoe ver ook, terdond gehaald. Deszelfs nabuuren en bekenden helpen ondertusfchert den fchipbreukeling , en redden zijne goederen. Eén van hun maakt eenen cirkel in het zand. Daar moet de Christen ingaan, en blijven tot dat de Gaffier komt, en deze brengt den ongelukkigen , met kameelen, naa de plaats zijner bedemming, en bezorgt hem op reize het nodige voedfel. Ook heeft de ondervinding geleerd, dat men* in dien cirkel, zoo veilig is, als in het fterkst Kasteel. Vele Arabiers, die op gevaarlijke plaatfen woonen hebben vijftig of honderd Christenen onder hunne befcherming , en wanneer zoodanig een Arabier eene Dochter uithuwlijkt, geeft hij haar gemeenlijk het jaarlijks fchutgeld van vier of vijf zoodanige Christenen mede ten huwlijk. , Onder de nieuwe zaken," zegt bruce, „welken Yk hier (te Dsjidda) zag, deed mij de wijze, waarop " de handel hier gedreeven wordt, allermeest verbaasd " daan. Hier lagen toen negen Oostïndifche fchepen, " van welken ik eenigen op twee honderd duizend pon" den derling fchatte. Een Turksch Koopman te Mek" ka, dertig uuren reizens van hier, eene plaats daar " geen Christen mag komen, terwijl, intusfehen het ge" heele land voor de Turken ter vlugt opendaat , " biedt zich aan , de laading der vier gemelde fche" pen te koopen ; en een ander, van dezelve Natie , " wil geen koopen , als hij ze niet allen kan beko" men/Daar na worden de laadingen van deeze negen " fchepen , door de wildde gewesten van Arabie ge' voerd, door menfchen, met welken niemand gaarn al' leen zou willen zijn. — Dit is nog niet genoeg. — Twee Indiaanfche Makelaars komen dan in het ver" „ trek  REIS NAA ABYSSINIE» 497 „ trek om deri prijs te bedemmen; een voor den Öost„ indifchen Kapitein , en den ander voor den Turkfchen „ Koopman. Ze zijn noch Christenen , noch Mohamme- daanen, maar hebben het vertrouwen van beiden._ Zij „ zetten zich neer op een tapijt, neemen een Oostindi„ fchen doek, en breiden dien als eene fervet over hunne handen uit. Middelerwijl fpreeken zij van onverfchil- lige zaaken, van de aankomst van Oostindifche fchel, pen en de gebeurenisfen van den dag, en na verloop „ van twintig minuuten is de handel over de laading ,, deezer negen fchepen met de vingeren onder den „ doek gedooten, zonder dat één woord daarbij gefproo„ ken, of pen en inkt daartoe gebruikt is. Men weet ,, geen voorbeeld , dat ooit over zoodanig een' koop twist ontdaan is. -r-r* Doch hiermede is het nog „ niet afgedaan. De waaren moeten ook betaald wor- den. Dit wordt verricht door eenen Moor, een man, „ die niets voor zich heeft, dan zijn beroep en zijn ka„ rakter. Bij mijne tegenwoordigheid aldaar was zijn naam ibrahim Saraf, dat is, ibrahim de Make- laar. Deeze man levert een aantal hennepen fakken , „ die vol geld zijn, en welken men zoo aanneemt. Hij „ fchrijft de fom , die 'er in is , op den fak en verze,, geit dien met zijn kachet. Men neemt den fak, voor dat geen,'t welk 'er op daat, aan, opent dien nooit» ,, en zoo lang de fak duurt, geldt hij in Oostïndie s voor de fom , die 'er op getekend is." Bruce had opgemerkt, dat 'er, onder alle de Mohammedaanfche landen, geen is, daar zoo weinig mannen meer dan ééne vrouw hebben , dan te Dsjidda, dit fchrijft hij toé , aan de duurte der levensmiddelen , waardoor een man niet wel meer dan ééne vrouw onderhouden kan. Dit geeft hem aanleiding tot Aanmerkingen , over de veelwijverij, bij welke wij ons niet inlaten. Doch de volgende waarnemingen komen ons aanmerklijk: voor: hij zegt: onderzoekt men de Zuidlijke landen, er* de deelen van Mefopotamic , Armenië en Syrië , vant Moful tot Aleppo en Antiöchie, dan vind ik gemeenlijk twee meisjens tegen één' jongen. 'Er is nog wel eere kleine breuk meer , doch die niet veel beduidt — vars Latikea, of Laödicea ad mare, langs de Syrifche kus-* ten, tot Sidon, is de evenredigheid twee en drie vierde of bijna drie dochters tegen één' zoon. In Palsestina, het landfchap Haran, omtrend de landengte van Suez, fJEUWE VAD. BJJBL. V.DEEJ..NO. 10» li  48 james bruce's, reis naa abyssinie. cn in de ftreeken der Delta, is de evenredigheid een weinig minder dan drie. Maar van Suez tot de Zeeengte van Babelmandeb , welk de drie Arabiën bevat , kau men volkomen vier perfonen van het vrouwlijk, tegen éénen van het manlijk geflacht rekenen, en deze evenredigheid blijft, naar hetgene hij vermoedt, tot 30 graden voorbij de linie. Bruce had alle pogingen aangewend, om tot kennis van deze evenredigheden te geraken. In ■fteden en dorpen en op reize, vroeg hij de lieden, die hij ontmoette, hoe vele kinderen zij hadden, dit wist hij van ten minde vierhonderd familiën , en daar uit trok hij het middengetal. Op het eiland Dahalak, het grootde in de Roode Zee, ■Vond hij nog driehonderd en zeventig pragtigc regenbakken , allen in de rots uitgehouwen. Men geeft ze voor werken der Perfianen uit , doch zij zijn volgends hem waarschijnlijker uit de tijden der eerde Ptolemeusfen. Dat eiland wordt thands door arme lieden bewoond, die voor een groot deel hun brood aan het vaste land zoeken moeten. Zoo zeer is dat eiland in verval, hetwelk, in den tijd der Macedoniers en der Khalifs , in «rooten bloei was, zijnde het toen de voornaamde haven geweest der paarlvisfcherij, in de Zuidlijke helft van de Roode Zee, die zulk een fchat van grbote , fraaie ronde paarlen van voortreflijk water opleverde, alsmede van eene visfeherij van fchiidpadden, die de fijnfte fchalen in hare foort opleverden , waarmede in Oosfindiën en China zeer voordeelige handel gedreven werd, daar zij tegen goud werden opgewogen. Door de gierigheid tn plunderzucht der Turkfche Basfaas, is deze aanzienlijke en voordeelige tak van werkzaamheid geheel en al te niete, en de overige handel gaat nu over Dsjidda. Wij zullen bij de eerde gelegenheid den Reiziger op zijnen weg naa en in Abysfinië volgen.  dimo en nicolo stephanopoli, reize. 495 Reize van dimo en nicolo stephanopoli in Griekenland , in de jaaren 1797 en 1798, ter gelegenheid van twee Zendingen, de eene van wegens het Franfche Bewind , en de andere van wegens den Veld-Overften buonaparte. In orde gehragt door een der Hoogleeraaren van 't Oejfenfchool. Met afbeeldingen, platte gronden en gezichten, op de plaats zelve geteekend. Uit net Fransch vertaald. Tweede Deel. In den Haage, bij J. C. Leeuwedijn, 1800. 313 Bladz. In gr. Qftavo. De prijs is f 2. - '. - De korte inhoud van dit Tweede en laatde Deel dezer Reize bedaat in Negentien Hoofdftukken, van den volgenden inhoud: (33) Huwelijk der Mainoten. De eehtichciding te Maina geoorloofd, maar zeldzaam. Zonderlinge onthouding voor de ondertrouwden. Dood van elisa en theödorus. (34) Gefprek van dimo met de echtgenoote van beijzandé, over het eerde voedfel der kinderen. Gedoorde aanfpraak. Verhandeling over het semecne Grieksch, en de wijze op welke vreemdelingen het Grieksch uitfpreken. (35) Zedekuude der Mainoten. (36) Behandeling van de inwendige ziekten te Maina zonder Geneesheeren , zonder Heelmeesters , zonder Artfenijmengers. Uitwerkfels der bezweeringe tegen de koortfen, vergeleken bij die van het magnetis■mus. Behandeling der wonden. Kracht van het Zeewater. Aanhaling uit een onbekend handfchrift van den Geneesheer lachaume. (37) Begraafnisfen. (38) Befchrijving van Maina. Karakter, zeden en deugden dier Inwooneren. De wijze, op welke de roovers 'er gedraft worden. (39) Godsdienst der Mainoten. (40) Mainotifche Vrouwen. (41) Ovter de Regeering der Ottomaniiifche Portc en het gedrag der Turken jegens de Grieken en andere Volken. (4a) Aankomst der 'Afgezondenen uit de onderscheidene landdreeken van Griekenland. Hun gefprek met dimo. Klagt van r om él ia. (43) Vertrek van Maina. De reizigers worden door dorm op de kust van Cerigo geworpen, vier mijlen van Potamos. Afbeelding van stephanopoli. (44) Ontmoeting van eert Kaptein van een koopvaardij-fchip. De Matroozen zingen vierregelige versjens. Gefprek van den Kaptein met stephanopoli. De gefchiedenis zijner gevangenfehap te Algiers. (45) Zij gaan weder onder zeil. Óntfnappere li % twee  §00 dimo en nicolo stephanopoli twee Turkfche Fregatten. Blijven -aan eenen woester! uithoek liggen. Stephanopoli ontmoet een Grijsaart die eene kudde hoedt. Hun gefprek. Zij vertrekken. (46) Zij zijn genoodzaakt binnen te loopen in eene kleine verlaten haven van Arcadïè. Stephanopoli dringt laudwaards in , en wordt op eene herbergzame wijze' ontvangen van eene weduw-vröuw, die hem den moord verhaalt van haren man. Herderlijk ontbijt. Krankzinnigheid der weduwe. (47) Zeden, gedenkdukken en woningen der 'Arcadiêrs. Gefchenk der weduwe aan stéphanopoli. Vertrek der reizigers. Hunne ontmoeting met een groot fchip. Zij landen te Zante. (48) De Franfche Commandant te Zante verbiedt het vechten met deenen. Deze barbaarfche gewoonte op nieuw ingevoerd. Een Venetïdan , die dit verbod gefchonden had, wordt tot de bastonnade verwezen. Stephanopoli verzet zich tegen die draf. Stephanop 0li's ontmoeting met eene herderin, die hem het treurig afderven van haar geliefde fchaap bezingt. (49) Afreis van Zante. Aankomst in de haven van Guhcardo. Bouwvallen van Samé. Hol van Leucate, ontdekt door een Epiroot. Ontfcheping in de golf van Prevefa. Befchrijving van de nieuwe ftad diens naams. Kondfchap over Albanië. Gedrag van den Commandant te Prevefa jegens een' bouwman. De reizigers komen te Corfu aan. Memorie door de vrouw van andruzzo aan dimo ter hand gedeld. (50) De beide reizigers vinden hunne drie medgezellen te Corfu weder. Aankomst van den jongen beauharnais in die dad, de tijding aanbrengende van de verëeniging der lonifche eilanden aan de Franfche Republiek. Feest. Dimo laat te Corfu jean stephanopoli, om daar op beijzandé te wachten, en vertrekt naa Venetië, en van daar naa Milaan, aldaar zendt hij michel stephanopoli naa deszelfs land terug. Hij begeeft zich met galloni en stephanopoli xm. Parijs, waar hij verdag doet van zijne reis aan den Generaal buonaparte en hem die kundfehap ter hand delt, welke het oogmerk zijner Zending geweest was. (51) Berichten wegens het Ottoman* nifche Rijk, ter hand gedeld aan den Generaal buonaparte. ; Hier na.volgen Memoriën en Bewijsduk- ken, als: a.~) Verdag wegens het zwart-verwen door middel van den eiken - fchors , in dede van met galnoten. £.) Memorie wegens liet lémithochorton. c.) Reis- ' Wad*  REIZE. 5°l blad, aan dimo stephanopoli ter hanó* gefield door den Minister der Buitenlandfche zaken te Parijs, d.~) Reize naa Maina. Italiaansch Dichtftuk. In drie Zangen, van dimo stephanopoli. e.j Letterlijke vertaling van het Italiaanfche Dichtduk. Tot eene proeve hebben wij goedgevonden het volgende, te vinden, Bladz. 145, enz., over te nemen. ,, De Commisfarisfen Honden op 't punt om van Pre„ vefa te vertrekken, toen zij 't bezoek ontvingen van „ eene vrouw, wier mijmerend voorkomen, nedergella„ gen oogen en bleeke wangen de droefgeestigheid aan„ duidden. Zij hield een gefchrift in haare handen : „ trcê nader, burgeres! zeide dimo haar op eene vrien,, delijke wijze ; gij fchijnt verdriet te hebben , dit is ,, genoeg om mij belang voor u inteboezemen. — Ik ben , zeide zij , al zuchtende , de vrouw van den „ wakkeren en óngelukkigen andruzzo. Gij komt ,, van Moréa en zult ongetwijfeld hebben hooren fpree- ken van mijnen man. Is 'er een Griek , is 'er een. „ mensch op aarde, die andruzzo niet kent? Zints ,, de aankomst der Franfchen in deeze landdreeken, heb ,, ik niet opgehouden zijne vrijheid te eisfchen bij den „ Generaal te Corfu , ik heb drie memoriën aan hem „ gezonden, doch nog geen antwoord bekomen; mis,, fchien heeft hij dezelven niet ontvangen ; misfchien „ zijn dezelven in handen gevallen van eenig Vene- tiaansch Adjudant die hem dezelven onthoudt : ik „ breng u de vierde, en hope dat gij de goedheid ge- lieve te hebben dat gefchrift aan den Generaal zel- , ven ter hand te dellen. Niet alleen zullen wij » uwe memorie aan den Generaal overhandigen, maar teffens bij hem alles te werk dellen , wat gefchikt „ kan zijn om u daadlijk recht te verfchaffen." „ In de daad, zoo rasch de Commisfarisfen te Corfu. ,, aangekomen waren, en dat zij den Generaal een kort „ verhaal hadden gedaan van hunne reis in Moréa, over„ handigden zij hem de memorie van de vrouw van „ andruzzo, welke van dezen inhoud was;" ,, generaal ! „ De vrouw van andruzzo verzoekt uwe aanbeveeling bij den Franfchen Afgezant te Conflantinopolen. ter verwërvinge van de vrijheid hares mans. Door de li 3 V*  £oZ dimo en NlpOLO stephanopoli Venetiaanen aan de Otlomannifche Porte verkon aan derzelver Agenten overgeleverd in fpijt van 't recht der volken , en van eene amnestie van den Grooten Heerplechtig ten voordeele der Grieken, die zich in zaken den oorlog tusfchen de Porte en Rusland rakende, hadden gemengd, blijft andruzzo zints verfcheiden jaaren te Conftantinopolen in de boeien. Zijn misdaad, weet gij, is die van alle Vrijheids-vrienden: hij heeft de wapenen gevoerd tegen de dwingelandij. Zijne wakkere medemakkers hebben alle zich bediend van eene algemeene amnestie; hij alleen is 'er eene uitzondering van. De Franfche Republiek verbrijzelt de kluisters der volkeren ; zal zij koelzinnig den ijverigden martelaar der vrijheid daar mede beladen zien! " „ Dat het u behaage, Generaal! mijn verzoek aan den Franfchen Ambasfadeur bij de Ottomannifche Porte voortedellen , en hetzelve te onderdeunen met al dien nadruk , welke de trouwloosheid en dwingelandij tegens een vrij mensch in 't werk gedeld , en de rampzalige toedand van de moeder eens huisgezins , die geen ander goed bezit, dan haaren echtgenoot, inboezemt." „ Op het lezen van dit Verzoekfchrift voelde de Ge„ neraal zich derk getroffen. Ik ken, zeide hij, den „ goeden naam van andruzzo; 'er is niets dat ik „ niet zal in 't werk dellen, om hem zijne vrijheid we,, der te bezorgen. — De vrijheid van' andruzzo! „ riep een Fenetiaansch Adjudant, van een roover, die de wapenen tegen zijnen Souverein heeft opgevat! —. Zeg liever tegen zijne dwingelanden, hernam dimo, „ hij heeft niets anders gedaan dan zich te verdedigen. „ Te vergeefsch zoekt gij uwe regeering te verfchoo„ nen. De Fenetiaanen hebben zich ten aanzien diens ,, mans, verraderlijker en lafhartiger betoond dan de Turken zelve. Zij fchroomden niet hem op te lig„ ten, en hem, na dat hij vreedzaam vijftien jaaren te „ Prevefa, in hunne Staaten gewoond had, aan de Ot3, tomanifche Porte te verkoopen. Ware hij een roover „ geweest, waarom hem dan zoo lang op het grondge„ bied van de Republiek geduld ? Zo men hem niets „ te_ verwijten had, waarom hem dan overgeleverd ? Zo „ hij fchuldig ware geweest, dan immers was hij mede hegreepen in de amnestie gelijk alle zijne makkers , „ dewijl men hem niet had uitgezonderd. Daarenboven »3 moest eene vijftienjaarige inwooning hem den tijtel „ van  REIZE-. $03 „ van burger van deze ftad, en bij^ gevolg dien van „ Fransch burger verworven hebben." „In dat tijdgewricht bevond de Secretaris van de Franfche Ambasfade bij de Ottomannifche Porte zich te Corfu. „ Hij had een vaartuig met graan beladen, en eene fomme o-elds voor lbldij en 't onderhoud der Franfche troe" pen, die in de Venetiaanfche eilanden verfpreid wa" ren, medcgebragt. De Generaal delde hem de memo" rie ter hand na eerst dezelve met een loflijk bijfchrift " bekrachtigd te hebben. Naderhand is men te weten " gekomen, dat aubert-dueaijer , te vergeefsch „ al zijn vermogen en aanzien bij de Porte heeft in 't , werk gedeld om andruzzo op vrije voeten te doen " dellen. Ik zou u liever drie milliöenen fchenken, zeide l hem de Vifir, dan dien man ontjlaan." " Ten (lotte voegen wij hier nog bij , dat dit Werk , wegens deszelfs belangrijken inhoud , alle aanprijzing verdient. Kort begrip der algemeene Gefchiedenis , of inleiding tot dezelve, oorjpronglijk opgefteld door hilmar curas, en op nieuw bearbeid en ten gebruik der Schooien gefchikt gemaakt, door johan matthias schröck; van wegen de Bataaffche Maatfchappij: Tot nut van 't Algemeen, naar de Vijfde Uitgave uit het Hoogduitsch vfrtaald. Tweede Stukjen. Te Leijden , Deventer en Utrecht, bij D. Du Mortier en Zoon, J. H. de Lano-e en G. T. van Paddenburg en Zoon , 1800. 195 Bladz. In Oftavo. De prijs is f: - 10 - : Dat de twee leden van het Hoofdbeduur der Bataaffche Maatfchappij : Tot nut van 't Algemeen, aan welken de vertaling en verdere bewerking van het Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis naar curas en schröck is opgedragen, volijverig zijn in het voordzetten der loflijke taak , die zij op zich hebben genomen ; daarvan getuigt het tegenwoordige Stukjen , dat meer dan nog éénmaal zoo vele bladzijden als het eerde, waarvan wij voorheen melding maakten (*), bedaat, al» lerblijkbaarst. In Zes tijdvakken, waarvan het eefrfte van ADA&J (*) Zie N. Va&erl. Bib!. IV Deel, xfaStoh-, $lafarti% li 4  504 h. curas en j. m, schröck Adam tot noach, het tweede tot moses, het derde tot romu-eus, het Vierde tot cyrus , ket vijfde tot alexander den gr00ten, dl het Zesde tot Christus gaat, wordt hier het Eerfte Hoofddeel der Algemeene Gefchiedenis, gewoonlijk de Oude genoemd breedvoeriger afgehandeld, hetwelk in een gedeelte van het Eerfte Stukjen beknopflijk gefchetst was ; en daar, in die tijdvakken zeiven, alleenlijk het historiëele vermeld wordt, vindt men , agter elk tijdvak eenio-e o-e, mengde aanmerkingen, bevattende allerleië wijsgeerige , Zedenkundige en andere refleétiën, die, zoo aangenaam als nuttig, het verftand der beoefenaars van de Gefchiedenis tot verder nadenken opleiden en daartoe bouwftoffen aan de hand geven. Offchoon het werk niet in eenen Katechetifchen vorm, of bij wijze van vragen en «mdwoorden, is ingericht, maar in een doorlopend verhaal, enkel in paragrafen afgedeeld, waarvan de hoofdinhoud met het jaargetal telkens op den kant ftaat , voordgaat; zijn nogthands, agter elk tijdvak, eene reeks van vragen gevoegd, zoo gefchikt voor den Onderwijzer, om hem handleiding te geven, wanneer hij beproeven wil, wat zijne leerlingen uit het verhandelde begrepen hebben, als voor den leerling zeiven, om hem op het hoofdzaak! ijke, in het verhaal vervat, meer bijzonder oplettend te maken. Eene methode voorwaar , die al het voordeel van den Katechetifchen vorm heeft,' met Vermijding van al het nadeelige , daarmede anders onaflcheidbaar verzeld gaande, In dit alles heeft men tot hiertoe het oorfpronglijke van schröck, ook wat de vertaling betreft, getrouwlijk en met oordeel gevolgd , en flegts tweemaal vindt men eene aanmerking van den Franfchen Overzetter aangehaald , eens eene waarfchuwing aan den Onderwijzer gegeven, en nog een paarmaal iet, wat schröck in den tekst had , daaruit geligt en als eene aanmerking gedeld. Het laatde gedeelte dezer Algemeene Gefchiedenis echter, waarin wij, de vlijt en naardigheid der bewerkers in berekening gebragt , ons ook wel ras hopen te zullen kunnen verheugen, zal hun meer moeite en arbeids verfchaffen. Want, volgends het Voorbericht voor het tegenwoordige Stukjen, zal de geheele Gefchiedenis, van ciiristus geboorte af tot op den tegen.wootdigen tijd, in één enkel, nog te volgen, Deeltjen, a%e\veikt worden; daar men evenwel, tot hier toe,  kort begrip der algemeene geschiedenis. 5°f> nog op verre na dc helft der bladzijden van het oorfpronglijk werk niet bereik? heeft, en onze berekening, bij de beöordeeling van het Eerfte Stukjen gemaakt, dat 'er nog zeven van zoodanige grootte te wagten waren, of thands, daar wij het tegenwoordige , meer dan ééns zoo dik zijnde , voor twee rekenen kunnen , nog vijf, gewislijk zou doorgaan , zo alles niet zeer aamnerklijk bekort wordt. Wanneer wij nu daarbij nog in aanmerking nemen, dat 'er van 't jaar 1773, waar schröck eindigt, tot 't jaar 1800 móet bijgewerkt worden, mogen wij wel zeggen, dat de laatfte lootjé*ns het zwaarst zullen wegen, ten zij de Franfche Vertaling, die ons niet ten gezichte kwam, ook hierömtrend hebbe voorgearbeid. Wij danken intusfehen de ijverige Vertalers en bewerkers van deze zoo nuttige handleiding voor het gefchenk , ons tot hiertoe medegedeeld , wenfehen hun voordduurende gezondheid, lust en krachten, om hunne taak eerlang geheel en al af te weeven, en zullen onze aankondiging befluiten, met, voor onze Lezercn , tot eene proeve, van de Vertaling zoowel, als van de oorfpronglijke bewerking, de gemengde aanmerkingen Over de Gefchiedenis van het tweede tijdvak letterlijk af te fchrijven. J. d. W. 1657^ „ 1. Het fchijnt, dat de menfchen, —2452. Opkomst | ,, welke toch ' oorfpronglijk gelijke en voor deelen van >„ rechten bezaten, zich, met wederhet Koning/ijk ge- 1 „ zin , der opperheerfchappijë van zag. J ,, éénen enkelen onder hen onderwicr- „ pen. Maar zij begreepen , zonder twijfel ter goeder „ uur, dat zij iemand nodig hadden, om hen te verdedigen tegen de wilde beesten en de gewelddaadigheden „ van hun's gelijken; om hunne verfchillen te beflis„ fGhen ; om de orde en vastgedelde gebruiken te hand„ havenen ; met één woord, die hun ten aanvoerer konde „ dienen. Dit waren de eerfte beweegredenen , welke „ hen noopten om het Koningüjk gezag aan eenen „ enkelen , onder hen , op te draagen. Zoodanig een „ mensch bekleedde de plaats der vaderen , die , tot „ hier toe , de hoofden en wetgeevers der gezinnen „ waren geweest. De eerfte Koningen , of Vor„ ften, be'zaten Hechts weinig magt en weinig onder„ danen : maar , de bevolking toeneemende, bouwden „ zij, van tijd tot tijd, fteden, om hun gezag ftaande „ te houden en hunne onderdanen bij elkander te doen li 5 «blij-  5©5 H. CURAS EN J. BI. SCHRÖCK. 9, blijven; eindelijk namen zij den toevlugt tot geweld „ om de verdoorers der openbaare rust in toom te hou' „ den. Daar uit ziet men , dat hunne voornaamfte ei„ genfchappen menfchenliefde , wijsheid en dapperheid „ behooren te zijn; dat men hen niet aangelteld heeft enkcld om te gebieden: maar om hunne medemenfchen „ te befehermen, en, door een weldaadig beduur mede „ „ te werken tot bevordering van hun onderling geluk. „ — Dit is de oorlprong der burgerlijke Maatfchappij , „ of de verëeniging van enderfcheidene gezinnen, of ge„ dachten, welke zich verbonden hebben , om naar de„ zelfde wetten en gebruiken te leeven, zoo wel als „ onder een gezag, waar door hunne Staatsgedeldheid , „ veiligheid, rust en welvaart, op de beste wijze, kon,, den bewaard worden. " Waartoe de ver-") „ 2. De fpraak verdrekte ten hulpmenigyuldiging der ! „ middel , om de menfchen, tot taaien den menfchen j „ een gezellig of maatfchaplijk legediend heeft. J „ ven, aan elkander te verbinden. ,, Maar bijaldien de menfchen Hechts ééne taal hadden „ blijven fpreken, zouden zij zich, vermoedelijk, alleen „ in eenen zeer engen omtrek van den aardbodem hebben ,, uitgebreid; zouden zij de waereld zeer fpade hebben „ leeren kennen en genieten , ja zouden zij elkander, ,, dikwijls, het leven lastig hebben gemaakt. 'Nu maakte „ de vermenigvuldiging der taaien de menfchen rijker in de „ middelen, om hunne denkbeelden uit te drukken. Hun „ vergenoegen wierd ook daardoor bevorderd , naarde„ maal zij dezelven, ten diende der aangenaamde kunst, ,. leerden afbeelden; en de gedeldheid van iedere taal , „ naar de geaartheid des volks , hetwelke dezelve „ fpreekt, gelegenheid geeft tot de leerrijkde onderzoe„ kingen , overëenkomdig met deszelfs inzichten , nei„ gingen , behoeften en de gelegenheid der landen door „ hun bewoond."; Waardoor de zeden~) „ 3. Het gebruik der fpraake, der menfchen zijn ver- >,, hetwelk een tamelijk geoefend zacht geworden. J ,, verdand voorönderdelt, en zoo „ veele andere bekwaamheden en vermogens van den „ mensch, bewijzen het genoeg voldoende, dat hij niet „ gefchapen is, om in eenen daat van wildheid te leeven. „ Eenige verzamelingen van menfchen vervielen , daar„ toe, echter, door hunne eigene fchuld, of door on„ gelukkige opdanden. Maar het maadchaplijk leven,,  KORT BEGRIP DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS. $0? goede burgerlijke beftuuren, en vooral kunften en we„ tenl'chappen, verzachteden de zeden en maakten de „ menfchen daardoor gelukkiger voor zich zeiven en voor anderen. " De eerfte begin-") „ 4. De uitvinding der fchrijffelen der Dicht- >„ kunst was voor het menschdom kunst. J „ eene groote en bevvonderenswaar- dige weldaad. Het is waar, in dit tijdvak ontdekken „ wij nog niet eenen enkelen Schrijver; het mondelijk „ onderwijs lag , met behulp van het geheugen , den „ grond voor de beginfelen der weetenfehappen; en ver„ fcheidene gedenktekenen van ftecn, metaal en andere „ ftoffen, bewaarden het aandenken aan de gebeurenisfen , „ of ontdekkingen. Nogthans had men aireede kleine ,, Dichtftukjens, welke, tot lof der Godheid, en ter ge„ dachtenis van gedenkwaardige voorvallen onder het menschdom , geleerd en gezongen wierden." De belangrijkheid"} ,, 5. Hoe meer de menfchen met van den Godsdienst '„ zich zeiven , met eikanderen, voor het menschlijk j „ met de natuur bekend wierden, geflacht. „ des te meer ontdekten zij , bij zoo veele andere dingen, welke zij behoefden, den ,, Godsdienst boven alles noodig te hebben. Deze ver„ fchafte bezigheid aan hunnen denkenden geest , en „ verhief denzelven tot zijne wezenlijke waarde; zon„ der denzelven blccveu zij in eene lchandelijke en be,, klaagenswaardige onkunde ten aanzien van hunnen fchepper en den vcröorzaaker aller dingen; ,, kenden , noch zijnen wil en zijne bedoelingen met „ hun , noch hunne verpligtingen jegens hem; — ken„ den flechts zeer gebrekkig hunne beftemming in de waereld, en nog minder,_ waarom zij dezelve vcrlaa,, ten moesten. De Godsdienst was hun de band der „ maatfchappij; een breidel ter beteugeling der kwaad,, willigen , en een krachtig werkend hulpmiddel voor dcugdzaame gemoederen. Ongelukkiglijk vergenoegden „ zich de meeste menfchen, niet met die eenvouwige „ kennis van God, en die wijze, om Hem te verëereii, welke hun, door God zelve , aangeweezen was; zij „ misvormden den eenvouwigen Godsdienst; vermenigvuldigden de Godheden, en belasteden den Godsdienst „ met de ongerijmdlte en onredeniijkfte plegtigheden. „ Behoeft men zich dan te verwonderen, dat deeze ver„ minkte Godsdienst, hoe zeer dan ook de natuurlijke „ en oorfpronglijke daar van de grondflag mogte zijn, „ den  $08 h. curas en j. m. schröck, kort begrip, enz. „ den menfchen die hcilzaame uitwerkfelen niet deed " Jerk"J§'en ' welke ziJ' zich daar van voordelden , en „ dat dezelve voor hun eene bron wierd van losbandig„ heid en alle ondeugden. " Huishoudelijk Handhoek voor den Stedeling en Landman of chomel huishoudelijk Woordenboek verkort, in vier Deelen. Met naar de natuur getekende en gekleurde Plaaten ~ Eerfte Deel. Te Amjleldam, bij f. Alïkrt, iboo. 560 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is ƒ4 - 16 - : Geredelijk erkennen wij, met den Schrijver of Verzameiaar, de nuttigheid van dit Werk,' hetwelk, volgends het ontwerp van den Uitgever, a l l a r t , zou bevatten al het huishoudelijke, zoo wat het Stad als Landleeven betreft. — Chomel's Huishoudelijk- Natuur- en Zedenkundig Woordenboek, is, met goedvinden van den Uitgever chalmot, ten grondflage gelegd. ■ Het geheele Werk zal vier Deelen bedragen. — „ Men zal „ daarin ontmoeten, 't geen men zo voldoende ten aan„ zien van de Oeconomie des Huishoudelijk en levens , in „ het Werk van chomel vindt opgetekend;" vermeerderd met nieuwe ontdekkingen en eigene waarnemingen. Landbouw , Veetucht, Visch- en Vogelenvangst —"het aanleggen van Buitenplaatfen , Lusthoven , Tuinen , enz. Dit alles vindt men hier. Vooral bepaalt de Verzamelaar zich bij de ziekten van menfchen en vee; ten diende van den Landman , die dikwijls niet gemaklijk en fpoedig een' Geneesheer kan krijgen. (Wij vinden het zeer gevaarlijk dergelijke aanwijzingen te geven. Een goed Heelmeester is toch altoos nog kundiger in dit vak, dan de eenvoudige Landman. Hoe ligt kan deze zich met Geneesmiddelen bederven door een onvoorzichtig gebruik. Het kan zijn, dat een kundig en ervaren Arts alle de Artikelen, rakende de Geneeskunde, heeft nagezien, dan verwondert het ons toch, dat fommige voorfchriften voor eenvoudige landlieden daarin gevonden worden, bij voorbeeld , het gebruik van braakmiddelen, die wij niet gaarn aan de willekeurige verkiezing van den Landman zouden overlaten ; indien geen kruidmengkundige ten minde de hoeveelheid der gift en de wijze van het'gebruik, naauwkeurig bepale). — De ziekten van het vee, zijn insgelijks behandeld. — Ook heeft de Schrijver gepoogd, om de  HUISHOUDELIJK HANDBOEK, ENZ. 5°9 de hartstochten, die zoo veel invloed op 'smenfchea gezondheid en welvaart hebben, pp te geven cn dien invloed aan te wijzen. - Voords is dit Deel met zes Platen verbeid, die vrij wel uitgevallen. zijn. — Over het geheel genomen, is het Werk vrij wel uitgevoerd, doch 'er heerscht, onzes bedunkens, m de bijzondere Artikelen geene behoorlijke evenredigheid. SomSe Artikelen zijn te uitvoerig. Zoo befeat het Artikel over de Eenden omtrend negen Bladzijden. - Andere Artikelen zijn wat te kort. - Dit gaat doorgaands zoo met dergelijke verzamelingen. Waar men veel van vindt, daar verbreedt de befchrijving al ligt. Een Werk van dien aart is voor een geregeld uittreklel niet vatbaar. Eenige proeven van één en ander mogen dus den Lezer met de wijze van behandeling meer bekend nWkeBL7n~, Folium. De Bladen zijn die deelen der planto-ewasfen , waardoor dezelve niet alleen verüerd " worden, maar die ook, zoo als veele denken, groot' liiks dienen, tot den aangroei der gewasfen, dewijl ze de fappen, die uit de wortels opklimmen, nooger op9' waarts voeren; ook waasfemen ze bij droog weer uit, !' en bij koelte cn regen zuigen ze het voet en armere voedende deelen der lucht in; waardoor de groei der " Planten bevorderd wordt, en zij dus ook eenigermaten *' dezelfde dienst doen , als de longen bij de dieren. Hoe zeer de bladen tot de groeijing toe brengen, kan " men daar aan zien , wanneer men dezelve van een " Boom of Heester in den zomer wegneemt; want aan " zullen die geen groei maaken en zomtijds geheel be" derven. Is iemand begeerig over den dienst en nuttig" heid der Bladen, ten opzigte van de groeijing, meer" der te weeten, die kan daar over nazien het geleerde " en fraaije Werk van hal es Groetjendê Weegkunde; " en c. bonnet, fur fufage des feuilles, &c. Ook is " weetenwaardig het geen de Godvrugtige j. *. marti" net over de Bladen heeft opgetekend, m zijn Aate\\ chismus der Natuur , III D. BI. 279-290 druk van 1779" """"" " Braassem, Brama; is een zeer bekende zoetewaters visch, die genoegzaam door geheel Europa 99 Word gevonden , en mede zeer menigvuldig m onze " Batavifche Republijk is; zelden ziet men ze in fterk11 vlietende wateren; enkel in Rivieren, doch meest in 99 »? Mei-.  51° huishoudelijk handboek „ Meiren en Poelen ; wordende nimmer gevonden daar „ een harde zandgrond en dus het water helder is. Zeer „ ongelijk van grootte zijn deeze visfchen, men vind 'er „ die tot zes pond wcegen; deszelfs maakzel is breed, „ plat van zijden , klein van kop, fcherp van rug en „ buik en met breede fchubben gedekt; de kleur der rug „ of die der vinnen is bruin of zwartagtig, aan de zijdenen «, Buik witagtig of bleek; doch in de geene, die oud zijn, „ goudgeel: volgends den Heer klein, krijgen de man„ netjes in de maanden Maart en April witagtige harde „ knobbeltjes uit de huid en fchubben voortkoomende, „ gaande vervolgends van zclvcn weder weg: hun paar„ tijd is volgends linn/eus, wanneer de mannetjes „ Jeneverboom bloeit, en zijn duifmeel laat vallen; zij „ aazen op 't flibber en dijk , en gebruiken meede tot „ hun voedzel de Kruiden en Infekteh, die 'er in groeien, „ Het vleesch van den Braasfem is vast, voedzaam en „ lekker , en word geenzints voor ongezond gehouden. ,, Zie de onderfcheidene wijzen , hoedanig dezelve op „ het fmaakelijkfte worden toebereid, in c. zierikho„ ven, BI. 69. N. F~ad. Kookkunst, BI. 242." „ Buskruid ,Pulver, Pulvispijrius, word vervaardigd „ uit Salpeter, Zwavel, en Houtskoolen. Het is uitge- vonden in Duitschland, ten tijde van Keizer ka rel „ den IV , omtrend 't jaar 1373. door een monnik , „ barthold schwartz, anders constanti„ nus anghlitz genaamd, geboortig van Frijburg, „ deeze was een liefhebber van de Chijmie , en vond, „ zoo men zegt , dit zeer kragtige mengzel bij geval, als hij iets van de daartoe gebruikt wordende ingre„ diënten in een vijzel gedampt hadde, en zag , dat zulks eensklaps vuur vattede ; 't welk hem bewoog, ,, om deeze zaak verder te onderzoeken, en daardoor vervolgends het Buskruid voor het fchietgeweer uit., vondt. Men verhaalt, dat hij deeze konst allerëerst „ aan de Venetidanen zou hebben bekend gemaakt, wel,, ke daarop 't eerlte gebruik van het Buskruid in den oorlog gemaakt hebben, en door dat middel de overvvin., ning tegen de Genueezen, omtrend het bovengemelde jaar, behaalden. Men heeft verfcheiden foorten van Bus„ kruide als grover en fijner, waarvan het eerde dient s, tot grof gefchut, en liet fijne tot klein fchietgeweer." Het Buskruid word op bijzondere Kruidmoolens door damping, vermenging en zifting bereid ; ziinde een gevaarlijk werk. Men heeft niet zelden gezien, dat si ecn I  VOOR. DEN STEDELING EN LANDMAN. 5lï „ een zoodanige moölen , bij ongeluk, in de lucht gevloogen is , cn zeer veel verwoesting aan de omhggende plaatzen , en aan menfchen veroorzaakt heelt; " om dit zoo veel mogelijk voor te koomen , worden " zodanige Moolens doorgaans ver vm de Steden ,en m andere plaatzcn afgelegen, gebouwd. 't Buskruid verftrekt ook voor een goede medicijn, 'tekens hecte en bcfmettelijke koortzen , inzonderheid " tegens de Hongarifche ziekte en heete Veld* oi Legerkoortzen, men geeft 'er een vingerhoed vol gepoeijerd ' " van in, bij het aankomen der ziekte, welk vervolgens, " van tijd tot tijd , herhaald wordt." Hachee, is een woord uit het Fransch overgenoo«ömu dat Gehakt beteekend, en 't welk bij ons iii de 1 Koakkunde is geburgerd. De gewoonte heeft echter daarin het woord Hachee van Gehakt ondericheiden, " dat men door het eerstgemelde verdaat de Spijs die " uit Gebraden en gezoden Vleesch en Visch wordt ver" vaardigd, in tegenftélïing, van dat men uit raauw ge" hakt Vleesch eïiz. bereid , en 't welk de naam van Frikadellen draagt. Verfcheidene bereidingen van Ha" chee's die ongemeen fmaakelijk zijn, ontmoet men de " voorfchriften van, bij Cathar. Zieriühoven, " Fries fche Keukenmeid en Verjlandige Huishoud/ter, op dc " verfchillendeArtijkelsvan Vleesch, Gevogelte cn Visch." 5' Hardhoorigheid ; hier door word een looit van doofheid verdaan, waardoor de lijder niet wel volkoomenbe'" roofd is van het gehoor, echter niet dan zeer bezwaarlijk " kan hooren, en niet anders , dan wanneer het geluid " of* de ftem min of meer hard en digt bij 't oor is ; " zoo dat 'er onderfcheid tusfchen doofheid en hardhoo!' rilheid is, fchoon een hardhoorige doorgaands doof " Wordt genoemd; want een doove kan in 't geheel op " ffcenerlei wijze iets hooren. Dewijl nu de Hardhoo" rieheid veeltijds ontdaat door zinkingen , die op het binnen -geitel der ooren vallen, waardoor eerst een " fuifing der ooren , en vervolgens hardhoorigheid ont" ftaat en die ook uit winden in de ooren , en uit 7 meer 'andere toevallen kan voortkomen ; zoo zijn de *' volgende eenvoudige middelen dikwils van een zeer " goede uitwerking bevonden , inzonderheid als ze in " het begin werkdellig gemaakt worden, eer de hardhoo*' righeid toeneemt, of verouderd is." «. Neemt Karweijzaad, twee lood, en Jeneverbesfen, „ een  512 HUISHOUDELIJK HANDBOEK, ENZ. ,, één lood; kneust deeze zaaden, en kookt die in wijn „ of maar in water, en laat de damp daar van door een „ tregter in het oor of de ooren gaan , zulks fomtijds „ .erhaalende, en ten dien einde het afkookzel weder „ beet maakende, of van nieuws kookende. " ,, Of neemt Rofemarijn, Lavendel, Thijm ca Mar ja* „ leine, van elks een halve handvol; kookt het in wijn „ of water, en gebruikt de damp daarvan, op de voo„ rige wijze." Of neemt een klein heet Brood, zoo als het uit de „ oven koomt, fiiijdt 'er de kotst af, fleekt het Brood ,, in Brandewijn, of bevogtigt het daar meede, en legt a, het warm tegen het oor." „ Of neemt een groote Uije , fnijd die boven dwars „ af, en holt ze uit, doet ze dan vol met gekneustA'o„ mljmaad, en maakt ze weder digt met het afgefnee- dene Huk, het zelve met een touwtje vast bindende ; „ braadt ze vervolgens zagtjes onder de asch, en als ze gaar is, perst 'er het lap uit, en doet hier van „ eenige druppels inde ooreu, zulks drie a vier maaien „ op een dag herhaalende." Weekblad voor Kinderen. In drie Deelen. Eerfte Deel, 1798. Tweede Deel, 1799. Derde Deel, 1800. Met Gegraveerde Tijtels , Kaarten en Platen. Te Amjleldam , bij J. van der Heij. Gezamenlijk 1256 Bladz. In gr. OStavo. De prijs der Drie Deelen is f 15-1S-: Van dit allernuttigfte Weekblad voor onze vaderlandfche jeugd hadden wij, wij bekennen het, reeds eer in ons Maandwerk moeten fpreken; maar wij denken , dat het, thands, onzen Lezeren aangenamer zijn zal» na deszelfs lluiting , een geregeld verflag van het geheel des Werks, dan een breedvoerig verhaal der redenen van dit ons verzuim te vernemen. Beter toch laat, dan nooit, weshalven wij terftond tot de hoofdzaak overgaan. In het eerfte Nommer van dat tijdfchrift, als eene Inleiding tot.het gantfche Werk, aan ouders en opvoeders van kinderen gericht, ontvouwen ons de kundige Schrijvers , zoo klaar als nadruklijk, hun doel, midsgaders de wijze, waarop zij zich voorgedekt hebben, hetzelve te bereiken. Men vergunne ons derhalven, bij verkorting, het een en ander daarüit over te nemen. Na  WEEKBLAD VOOR KINDEREN. $1% Na, met een kort woord, te hebben aangemerkt, dat onder dc nuttige gefchriften , geduurende eene reeks van jaren, in ons vaderland uitgekomen, die voor Kindeken inzonderheid hebben uitgemunt; dat en waarom het ten uiterfte noodzaaklijk zij, aan de vorming der jeugd te arbeiden ; dat echter , met al die gefchriften nog naauwlijks het ijs gebroken is, en de wijze ontdekt, waar op men ten nutte van kinderen arbeiden moet; en dat dén der voornaamde deelen diens arbeids daarin zij o-ele°-en , dat men hen , zoodra zij lezen en eenigzins verjïaan kunnen , wat zij lezen , kleine gefchriften in handen geve , die telkens iet nieuws , iet yermaakhjks, en leerzaams voor hun behelzen, om daardoor den lust tot gezetter ftudiën in hen op te wekken en te verfterken, en, in hunne tedere harten, de zaden van goede neigingen te doen wortelen fchieten en uitfpruiteu: gaan zij, in dezer voege, voord: , Het zijn deze redenen, die een gezelfchap van kin„ 'dervrienden hebben doen befluiten, eenigen tijd af te zonderen, om, in het bijzonder, voor kinderen te „ l'chriivcn, en aan dit hun gefchrijf, uit de volgende „ oorzaaken, de gedaanten eens Weekblads te geven." "„ Voor eerst, raardien de kinderen geerne dihvijh ,, Iets , en wel telkens iets nieuws hebben , maar dik„ wijls iets te geven , dat eenigzins kostbaar is, voor vele ouderen 'te duur uitkomt , daar een "Weekblad ,, telkens dechts weinig kost." ■ Ten tweede, dewijl men , zoo gelukkig zijnde van naar de vatbaarheid en fmaak der kinderen te kunnen " fchrijven, zijn doel veel eer, door middel eens Week- blads, dan door uitgebreidere werken, bereiken kan, " daar toch een Weekblad , op gezette tijden , week" .lijks , op het yerda'ud en hart der kinderen werkt, " hunne nieuwsgierigheid naar hetgeen van tijd tot tijd " volgen zal, opwekt, en , zonder hen, door veel lezen , te vermocijen , tusfchen beide te weinig tijds ' laat , om het gclezene geheel te vergeten en dus de H vrucht des arbeids te verliezen." „ Ten derde , vermids de kinderen tegen een werk ,'van eenige uitgebreidheid opzien, en het hen verveelt, ,', veel en lang achter een, ja zelfs dikmaals in hetzelf„ de boek te lezen , zoo dat alles bij hen telkens de H gedaante van iets nieuws hebben moet. Zijn er plaat„ jes in zoodanig boek , zij zoeken die driftig op, „ trachten een oppervlakkig denkbeeld te verkrijgen'van NIÉUWE VAD. BICL. V. DEEL. NO. 10. lik bO  $H WEEKBLAD VOOR KINDEREN. ,, hetgeen 'er op uitgebeeld is, en leggen, hunne nieuws„ gierigheid voldaan zijnde, het boek uit de hand, zon„ der het misfchien immer weer in te zien. Agt Blad„ zijden van een Weekblad echter zijn rasch uitgelezen, „ en, om den inhoud van het plaatje te weten, lezen „ zij het blaadje , vooral zoo het naar hunnen (maak „ gefchreven is , met lust , terwijl zij , dus doende, ongevoelig met die natuur-gefchied- en zedenkundige „ waarheden bekend raken , welken men hen inprenten „ wil en die nooit nalaten, eenen nuttigen invloed op ,, hen te hebben." De Schrijvers uiten , vervolgends, hun vertrouwen , dat niemand het meer vreemd zal vinden , wanneer zij zich in dezen naar de neiging der kinderen , tot iet nieuws en telkens iet anders, fchikken. „ Alle hunne ,, kinderlijke driften," zeggen zij te recht, „ zijn hen, door den wijzen en weldadigen Schepper , tot de „ beste einden gegeven en dus ook deze. Zij hebben, „ in hunne kindfche jaren , verbazend veel te leeren; „ van elke zaak, die hen voorkomt, moeten zij eene ,, oppervlakkige kennis verkrijgen , om te kunnen we,, ten , of dezelve hen voordeelig dan fchadelijk is: en „ van welk eene menigte voorwerpen , waar van velen „ nog geheel nieuw voor hen zijn, worden zij niet da,, gelijks omringd ? Hoe zouden zij ooit aan de hen ,, noodzaaklijke algemeene oppervlakkige kennis geraken, ,, indien zij van ieder voorwerp, dat hen onder het oog kwam, eene diepe en volledige kennis wilden trachten te verkrijgen , en derhalve het onderzoek naar „ eenig ander voorwerp zoo lang uitdelden, tot dat zij ,, het eerde , dat hen voorkwam , geheel doorgrond ,, hadden ? Zij zouden niet het duizendst gedeelte der zaken leeren kennen , of zelfs het minde denkbeeld „ daar van verkrijgen, wier algemeene kennis hen echter noodzaaklijk is, en derhalve zouden zij voor zich „ zeiven ellendige wezens , en voor de Maatfchappij nutlooze en lastige leden worden." Ver nogthands is het van daar , dat de Schrijvers allen Sijsthematifchen leertrant bij de kinderen geheel zouden verwerpen, en, gelijk fommige Duitfche Pedagogen, doch met decht gevolg, voornemens geweest zijn, om de jeugd alleen fpelende te willen onderwijzen. Zij zijn, integendeel , te recht van begrip , dat men ze al vroeg behoort te leeren, erndige zaken erndig te be- han-  WEEKBLAD VOOR KINDEREN» 51$ handelen, maar zij begrijpen ook, dat alles zijnen beftemden tijd heeft, en dat ver de meeste kinderen, benei den de agt of tien jaren, niet gefchikt zijn, om eenig eigenlijk gezegd Sijsthematisch onderwijs met vrucht te kunnen ontvangen, terwijl zij integendeel eene bijzondere vatbaarheid bezitten, om , half fpelende en bij geduurige afwisleling Van bezigheid, zich eene menigte Van denkbeelden eigen te maken en zedenkundige waarheden aan te leeren, die hun naderhand van de grootde nuttigheid zijn. Voor het overige is dit Weekblad voornaamlijk gefchikt voor kinderen van zes tot tien of twaalf jaren. Nogthands hebben wij , bij het doorlezen dezes Werks» dikwijls de waarheid van der Schrijveren betuiging bevestigd gevonden, dat ook meer in jaren gevorderde en reeds° lan°- volwasfene perfonen daarin veeltijds iet zülleA vinden , dat zij voorheen nog niet Wisten en dat hun Van nut kan zijn , zonder dat het evenwel het bereik der kinderen te 'boven gaat. Boven elk nommer of blad Vindt men een keurig uitgevoerd Plaatjen, hoewel hetzelve , desniette^cnlbande» flechts twee ftuivers kost, en uit die plaaijem; nemen de Schrijvers telkens de aanleiding, om den kinderen, op eene 'alleszins voor hun gefchikte en den leeslust inboe* zemende wijze, met vermijding van alle Godsdienflige en Burgerlijke gefchillen, allerlei natuur — aardrijks — gefchied — zedenkundige en Godsuiemtige waarheden , in te fcherpen , terwijl de voordragt menigwerf door aardige versjens en bevallige vertellingen wordt afgewisfeld» In den eerden jaargang heerschts eene fchijn* bare wanorde in de verhandelde onderwerpen, maar juist door de Schrijvers bedoeld , ten einde de jeugd voor verveling te bewaren, die al ligt bij haar de over* hand neemt, zoo dra men te lang op ééi en het zelfdé onderwerp daan blijft. Die wanorde is echter flegta fchijnbaar; eigenlijk'wordt de hoofdzaak enkel van eene andere zijde vertoond en dus, in fcuijn, van onderwerpt verwisfeld. In de twee laatde jaargangen, waar rüett reeds meer geoefende jonge lieden verönderdelt, houdt ook die fchijnbare wanorde op, en krijgt alles meer het voorkomen van een alleszins regelmatig onderwijs in de natuurlijke historie der aarde en de landbefchrijving, terwijl men voords overgaat tot de befchrijving van plan* ten en dieren , en belluit met de befchouwihg van den mensch en der gefchiedenis van het menschdoïö , ia too  $l6 WEEKBLAD VOOl KINDEREN. ver zij de oude gefchiedenis- genoemd wordt, tot de boorte van jesus Christus',, • ö Dit gantfche Werk,.geheel nieuw in zijn foort, betuigen wij met het interfte genoegen te hebben doorgelezen. Iedere Bladzijde draagt getuigenis van der Schrijvers kunde, en de bekwaamheid, om te fchrijven voor de jeu«d De ftijl is even zoo uitlokkend als de inhoud,' duidelijk*■ vloeiend en deftig, dat is niet zoo beuzelend, als men anders, memgwerf, in fchriften voor kinderen ontmoet.. Het is ons bij de menigvuldige verfcheidenheid van onderwerpen, onmooglijk, den bijzonderen inhoud op regeven van ieder Blad , en den zaakliiken hebben, wij ltraks reeds vermeld. Gaarne zouden' wij ook iet ter proeve van dijl en inhoud medegedeeld hebben, moesten wij met vreezen, dat onze Recenlie te breed zou uirdijgen. Wij zullen dus met eene aanmerking'befluiten, die°het nuttig gebruik eens Werks, dat wij, met volle ruimte van gemoed , allen ouders en opvoeders van kinderen ten Iterkde aanprijzen, veelligt nog meer bevorderen kan. Zij is deze: men late.dit Weekblad niet inbinden, opdat het voor de kinderen geenszins het aanzien van een en- kei grootboek verkrijge, waarüit'alle de reeds gemelde nadeelen van dikke boeken voor' de jeugd al zijn zii ook met Platen aangevuld, ligtlijk zouden 'ontfpruiten-maar men gebruike het volkomen als Weekblad- dat is' in enkel losfe bladen, en houde zich zelfs , voor de kinderen, als of het eerst weeklijks uitkwame. Ja, wij zijn zelfs van oordeel, dat het het vertier en de algemeenever-fpreiding van het gantfche Werk, onder een nog grooter aantal onzer Landgenoten, niet weinig bevorderen zou, wanneer de Uitgever hetzelve op nieuw , weeklijks en als een Weekblad, afleverde. Vele ouders toch fchrikken voor de fom, die zij voor deze drie Deelen op eens zouden moeten bededen ,. maar tegen twee Huivers in de week zien zij minder op. Men kon dit jaar laten voorbij gaan, en 'er met den aanvang van het jaar 1802, of, zomen verkoos, nog eenige jaren later, mede beginnen. Thands wordt dit Weekblad , bij den zelfden Uitgever, door een Maandwerk vervangen, betijteld: Avond-fionden voor de jeugd, -..en wij zullen niet in' gebreke blijven , om, zoo haast wij, eenige dukjens daarvan verfchenen. zijnde , de waarde van dat 'Werk, eenigzins'. opmaken kunnen , onzen' Lezeren daar van nader verJiag-te doen. , Op-  a. fokke simonsz. , ophelderend bericht, enz. Jl7 Ophelderend Bericht van a. fokke simonsz. , ntegën* -. het leven van lucifer, henevens eene wederlegging ■ der Recenfie van dat Werk, voorkomende in de Nieuwe. Vaderl. Bibliotheek van Weetenfchap, Kunst en Smaak. Vijfde Deel: NQ. 2. Te Amjleldam , bij G. Roos, 1801. 28 Bladz. In gr. Otlavo. De prijs is ƒ: - 5 - 8 De Burger fokke legt in, zijn Ophelderend Bericht het oogmerk open der' famenftelling van zijnen, ' op deil Tijtel vermelden', Embleinatifchèn Roman ; als zijnde geweest, óm de belagchelijke uiterjlen, waartoe het aloude misbegrip wegens een kwaad, en in allen deele het goede begin fel tegenwerkend, Wezen', deszelfs aanhangers vervoerd heeft, te beter te doen kennen en vermijden. Uit dit gezichtpunt befchouwden wij ook dat zijn gefchrijf, en wel verre van het te. laaken , droeg'hetwat de bedoeling betrof, onze hoogde goedkeuring weg, daar de . uiterden, tot welken het mislijke geloof aan hekferijën , toverijen en andere Duivelskunden meer, de menfchen vervoerd heeft, niet flegts in onze oogen belachlijk, maar zelfs menigwerf afgrijslijk genoemd mogen worden. ■Dan hier ontdond noodzaaklijk bij ons de vraag: In hoe verre voldoet dit gefchrijf aan het oogmerk van den Opfteller? En om deze wel te bcandwoorden, dond ons eerst te onderzoeken, voor welke Clasfe van Lezers het-< zelve eigenlijk gefchreven zijn moest. Niets intusfchen fcheen ons gemaklijker , dan dit te bepalen. Immers voor menfchen, wier denkvermogen door eene verdandige opvoeding of leftuur opgeklaard en geregeld is, konden wij niet voorönderdellen, dat dit Geneesmiddel deiziele nodig , en derhalven ook niet bedemd, was. Bij gevolg alleen voor de zoodanigën , die,'eene'min gelukkige opvoeding genoten hebbende, federt geene gelegenheid gehad hebben, om , door het lezen van wijsgeerige boeken, of door de verkecring met meer verlichte menfchen, de vooröordeelen, hun in de jeugd ingeboezemd, te overwinnen- en te verdrijven. Nu dond verder te bezien, of deze Roman voor. zulke Lezers berekend was, om het bedoelde nut te weeg te brengen? Dat F. begrepen had, zich van eenen boertenden ichrijftrant te moeten bedienen , dit had zijne goede redenen, omdat hij zijne lettei'fpijs voor hun, bij wien hij geenen fmaak voor afgetrokkene wijsgeerige boeken kon verwachten , moest zoeken fmaaklijk te maken. Kk 3 Doch  $Jï8 At POKKK 5 SIMONSZ. Doch zoufcljn gefchrijf doel treffen, dan moest de mate hunyer kundigheden daar bij in het oog gehouden, en de fcherts, zoodanig belegd zijn, dat zij geen gevaar liepen , om denzei* ven voor louter ernst op te vatten, of het geheele Boek als eene verzameling van Sprookjens, alleen vermaahshalve gefchreven, te befchouwin. Dat nu dit laatfte, ten aanzien van een groot deel van dit Boek, bij vele Lezers het geval zal zijn, dié geenen verborgen zin, geene verder ftrekkende bedoeling , dan die van vermaak en tijdkorting, daarin zullen vinden, terwijl anderen een gedeelte daarvan als laffe fpotternij met gewijde zaken zullen aanmerken , en het Boek met verontwaardiging wegwerpen , is maar al te zeer te duchten, Het is dus hier; Frons prima muit os; rara miTns ■inte'lligit. Qitod ïnteriore sondidit cura angvlo (*), deze enkele, die den fluiéï opligt, die denzelven kan op* Ügten , om te_ zien , wat 'er onder fchuilt, is waarfchijnlijk onder de Clasfe van Lezers, voor dewelken het tSoek vervaar» digd is, niet te vinden. En wat het eerfte aangaat , hier worden vele kundigheden van de leerftellingen der aloude Oosterfche Wijsgeeren, van den Godendienst der Westerfche volkeren, en van den toeftand der Christenkerk in de vroegere, en vooral In de duistere middeneeuwen, tot verftand van den zin verëischt,' die men bij lieden van gemelden ftempel vo'ftrckt niet kan voorönderftellen; weshalven de Schrijver ook ten dezen aanzien yeilig tot een $lotto voor zijn Boek had kunnen plaatfen; Hoe illis narra, qui me non intelligunt (f). Het Refultaat van ons onderzoek kwam dan hier op neêr j „ Daar deeze Roman niet gef'chreven is Voor lieden van een 3, opgeklaard verftand en uitgebreide kundigheden, maar voor menfchen van geringe kunde , en wier verftand door voor- oordeelen beneveld is, die derhalven den verborgen zin en „ bedoeling daar van niet kunnen vatten, omdat zij den fleu.„ tel daartoe misfen , raag men denzelven voor het grootfte ».? gedeelte meer aanmerken als eene geestige fpeling van het vernuft, eene aa»tige beuzeling, dan als een wérk, dat be„ rekend is, om wezenlijk nut te nichten." En vermits wij dit befluit, zoo ten aanzien van dit als van andere Emblematifsfre , Ironifche of Komifche gefchriften van F., niet flegta bij .,0}De uiterlijke febijn bedriegt velen; een enkele, die wat verder H"^'*" j wat 'er onder, de ruwe fchors verborgen ligt. £.1$ 4* Vertel dit aan hun, die oijj niet kunnen begrijpe»».  OPHELDER. BERICHT WEGENS HET LEV. VAN LUCIFERt 519 bij bloote redeneering opgemaakt, maar ook door waarneming en ondervinding geftaafd gezien hadden , deed zulks ons in. het flot onzer beöordeeling de aanmerking maken : „ Dat het ons verwonderde, dat een man als fokke, die zoo veel „ kunde en belezenheid met zoo veel vernuft paart, zoo veel „ tijds verbeuzelt , dien hij nuttiger bededen kon , dat hij „ zoo veel tot vermaak en zoo weinig tot wezenlijk nut „ fchrijft." Men lette wel op, dat wij hier in den tegenwoordigen, geenszins in den voorleden tijd fpreken , als hebbende bij deze aanmerking alleenlijk het oog gehad op die genen van 's mans fchriften , welken door hein in de laatfte jaren in het licht gegeven, en door ons van tijd tot tijd aangekondigd en beoordeeld zijn , zonder zijne verdienden in vroegere, of ook veelligt andere , ons nog onbekende , werken daardoor te willen benadeelen. Ook verklaren wij niet alle de door ons bedoelde gefchriften voor louter beuzeltaal ; maar dewijl het nut, dat 'er voor de meeste Lezers in fteekt, zeer gering is, in vergelijking met het geheel, zeggen wij, dat F. veel tijds verbeuzelt en weinig tot wezenlijk nut fchrijft. (Let wel: fchrijft; niet gefchreven heeft). Verder, en voornaamlijk is dat Ophelderend Bericht door F. gefchreven om de verdenking wegens misbruik van gewijde zaken, hem in onze beöordeeling van lucifer ten laste gelegd , van zich af te weeren. Ten dien einde ontvouwt hij het leerbegrip der aloude Oosterfche Wijsgeeren omtrend „ een „ eenig alles beftuurend Opperwezen, eenen het gantsch .Heelal „ vervullenden Geest, uit welken andere, mindere Geesten als „ zo veele uitvloeifelen (emanatiën) voor'ükwamen, door wien „ het Beftuur des Heelals, in onderfcheidene vakken, middelijk „ geöeffend werdt." — En bepar.ldlijk ten aanzien van de Perfiaanen, dat deze leerden: „ dat uit het eerfte alles befttiurende „ wezen, twee onderfcheidene wezens, te weten een goed, na„ melijk Orosmasdes , en een kwaad te weetcn Ahrimanes ,, waren voordgekomen , dat echter beide afhanglijke, en ge„ duurig tegen elkander flrijdende wezens waren ; wier twist „ door een middenwezen , Mithra geheten , gefladig beflechc en verzoend werdt," enz. Gaarne willen wij geloven , dat dit leerftelfel den Schrijver, bij het vervaardigen van zijnen Roman, voor den geest gezweefd , en dat hij dus met zijnen orosmasdes geenszins den jehovah der Hebreen bedoeld Ijebbe. Gerecdlijk Memmen wij toe, dat hij zelve best en vrij beter dan de Rccenfent of iemand anders Zijner Lezeren weet, weten kan en weten moet, wat hij gemeend heeft. Maar de^ groote Vraag , daar het hier op aankomt, is: Of hij zijne mening tok zoo duidelijk voorgedragen hebbe, dat zij voor geene an~ dere , met zijne mening flrijdige, opvatting vatbaar is? En ef hiertoe ook in de wijze van voordragt aanleiding gegeven worde ? Kk 4. Te»  520 A. FOKKE , SIMONSZ. Ten aanzien van die Lezers, voor wien dit Werk eigenlijk beftemd moet zijn,. ontkennen wij plat uit, dat zij in (laat zijn, om de-mening van den Schrijver te vatten, omdat zij het bedoelde leerftelfel der Oosterlingen niet kennen. En wat den Recenfent aangaat, hij wil wel edelmoedig bekennen, de mening van F., zoo als die in dit bericht opgehelderd wordt, niet gevat te hebben, omdat hij geen Uitlegger van randfelen is. Of echter zijn gedrag, met F. vim misbruik van gewijde zaken te befchuïdigen , aan onvoorzichtigheid te wijten, en wel ten hoogjle onvo.orziciitig te noemen zij, dan of niet veel meer de grond der door hem- ingebragte befchuldiging in de Voordrage van F. zelve te zoeken, alsmede,-of die grond door dit ophelderend bericht geheel weggenomen Zij, moet nog eerst onderzocht worden. Offehoou het bovengemelde leerbegrip der Oosterlingen , het geloof naamlijk aan twee eikanderen geftadig tegenwerkende wezens,-het ééne goed, het andere kwaad, waarvan zij het eene orosmasdes , het andere ahrimanes noemden, en wier gefchillen door mithra (de wijsheid of het verftand van den Grooten Geest, waarvan zij beiden uitvloeifels- en aan denzelven ondergefchikt waren) telkens bijgelegd werden, den Recenfent niet vreemd was, viel het hem nogthands niet in, hier ter plaatfe bepaaldlijk aan dat leerftelfel te denken , vermids F. orosmasdes, niet als een afhauglijk, en daarentegen ahrimanes niet als ée!n met den eerften in gelijken rang ftaand. wezen , maar als deszelfs Zoon , en dus als een aan den eerflen ondergefchikt Wezen, doet voorkomen. Veel eer kwam hem daarom voor de zin der emblematifche vertelling deze te zijn : dat orosmasdes een. Oppermagtig Wezen (God, bij uitnemenheid) moest beteekenen, die door mithra (de wijsheid of rede) ahrimanes of het kwaad beftuurde en daarover, even als over alle andere dingen , gezag voerde. F. verdédigt zich wel, met te zeggen, dat, zo hij de Hoogjle Godheid bedoeld hadde, hij dien niet den Heer van vers-Cheidene heerlijkheden, maar van het heelal genoemd zoude hebben. Doch dit andwoord op de Aanmerking van den Recenfent is meer fcherpzinnig uitgedacht dan juist en voldoende. Immers kan hem de Rcthorifche figuur, Lito*«geheeten, niet onbekend zijn, wanneermen meer beteekent dan men uitdruklijk zegt, of het gedeelte noemt en het'geheel 'er door verftaat. Hetgene den Recenfent in. zijne opvatting bevestigde , dat fcier zulk een Litotes in de woorden Heer van verfcheidene Heerlijkheden (welke uitdrukking de Heerfchappij over de Overigen niet uitfluit) plaats had, was de wijze, op dewelke F. zijnen Orosmasdes omfchrijft; naamlijk als: „ een zeer ver„ mogend oud adelijk perfoon , welke de oudfte Volken Ors» muzd, Orosmasdes of ook wel OJiris noemden, en dia „ tfaords  CPHELDER. BERICHT WEGENS HET LEV. VAN LUCIFER. 5=1 „ verwijderd, in eengenee a g ^ eldj r Z §K te%MaZ kol omgaan , waarvan " f, „li tmutrm gebeurde, kennis had." enz. Scta„ htj met,,z^lp ee> .«f ë denkbeeld van Ahvetenheid, rSvS^t^éf^le duiden? Gelijk de geheele- ^^"welke omtLdt^-0^Jre^^11fe rehd beriebt ê,geveyvordt,^ *du> van 31 W &T^ ^S worittWerltócH heet hij: A ««/>«/»ö« , , ƒ , cederen befiuurde. In «/^Kg^gwf deS/»i van den Schrijd ver wel vaueu j , ; d Eigenaar zelf. "M2fok fch*cn de b^i^g *S den Val der eerfte menfchen de n e rtte kleed ,&of onder andere beelden en lenen, me in iu mos es daarvan geeft, bewoordingen , de zeilde s , d hkr ntet aan het zegel te «en op het^«rpoeden ^ ^ Onder-God, ; w , zoodanig moet" men den For- rTn W tgfv ; van"S eerfte^nffhenpnar aanmerken , 5!1 et a s ee.Ondergefchikt en afhanglijk Wezen., Dan de- dit één de? dril ftalen is , waarmede wij de juistheid W1] nnrdeel hebben trachten te ftaven , doch hetwelk va„ ons oordeel neboen houdende, door F. SeïrddenWo\br"iC verklaard is zullen .wij hetzelve atgeKeura cu » . h hcht befchouwen , en thands nog een weini im.c ^ ^ f„ onze oordeelvelling te overtuigen, dan ten aanzien van heHeetkftomt 'er niet op aan, of men het verhaiü van de fchep«in/en den val der eerfte menfchen, dat Wi] in de gewijde Ken der Hebreeën aantreffen, als een eenvoudig gefchiedverhna of als een zinnebeeldig Oostersch Dichtftuk aan te mnken hebbe , offchoon wij het laaifte , met F., voor het w arfchijnlijkftè houden: In beide gevallen toch dient het o nns eene a eemeene waarheid te leeren , welke hoofdzaakhjk dezels: ^, Dat God (niet éénder Onder-Goden, maar oo» 1L & 5 '  5** A. FOKKE, SIMONSZ. biji uitnemenheid) eenmaal dit Wereldrond gefchapen en 0» hetzelve redelijke wezens, menfchen geheten , geplaatst heft* dat deze eerfte menfchen, het zij dotr verleiding, of door an. fcZiZn°rm?dge °°rZak/n> Van de Deuidende voo . fchnften der onbedorven rede zijn afgeweken , en daardoor zichzelven en hunne afftammelingen eene onafzienbare reeks van jammeren en rampen veroorzaakt hebben. " En de be.TTde, deszeIfs SchriJver Cwie hij dan ook geweest zij, doch zeker nog een kenner en verèerer van den eenen waaren God) dit Dichtftuk of Gefchiedverhaal opgefMd fc?^-2^fcIdif * T^hen ke™is v™ Verbid voor den Scaepper van het Geheeldl, als hunnen Opperheer en ZngZCJl ?u&»p*k ™ h™ tevens de fchroomlijke gevolgen van het overtreden der Godlijke Geboden (of met andere TuSVelanïet VerlaUn Wh<*fP°»r der onfclJde» deugd) te doen kennen en opmerken. Wanneer men nu de Dichterlijke voortelling eener zoo be bngnjke waarheid, met eene zoo verheven en nmige bedot' n geP0nUrrf°P eCHe,n bQerteuden trant voorgedrafenvindt ini een boek, waarvan het oogmerk is, de belachlijke uiterrl„ Ju het misbeê"P wegens een kwaad , het goede Wft «BJde t?gcnwerkend ' Weze» de menfchen vervoerd ï« Lr, a °Z, amfu Z Z^dea; wat is dan eigenaartiger, dan dat het denkbeeld bij ons ontfta, dat deszelfs Schrijver het geloof aan die waarheid (die den grondig van allen redelijken Godsdienst uitmaakt) in eenen gelijken rangp£s met het onzinnige geloof aan fpookerijën , faekferHën tovf rijen, waarzeggerijen, enz.? En zou het dan wel zoo vreemd zoo van allen grond ontbloot en ten hoog/le onvoorzichtig ^ttoemoê?' Wanne£r ine" Cen mhbruik va» *«4 Wel is waar F. verdedigt zich daar mede , dat hij zijne verhalen met uitde gewijde Boeken der Hebreeën, maar van elders, ontleend heeft. Doch dit doet (onzes inziens) niets ter zake; want eene waarheid , gelijk deze, is niet daaröra eene gewijde zaak, omdat zij in de gewijde Boeken der Hebreeën gevonden wordt, maar omdat het eene waarheid is De Grondwaarheid, m het Dichterlijk verhaal van de fchepping en den val , ls derhalven eene gewijde zaak en onzen eerbied waardig, omdat het eene waarheid is, en wel eene waar. heid, die met den redelijken Godsdienst in een onaffcheidbaar verband ftaat eene gewijde waarheid. Haar met de oneeriimde en beuzelachtige verdichtfelen van bijgeloof en Priesterbedrog, die in dit Boek ten toon gefteld worden , te vermengen en tot een voorwerp van fcherts te doen dienen , is en ™!r ïün °nZe, °2gen) een mhbruik van gwjde zaken , hoe zeer zulks ook het^ oogmerk van den Schrijver fjreliik wii gaarne geloven willen) niet geweest moge zijn. „ Ja mr.ar," zegt p, 5jCiaar de grond yan het 5elagcheHjk „ wsn*  OPHELDER. BERICHT WE GEMS HEL LEV. VAN LUCIFER. 5*S wangevoelen in de daad in het ernftig wijsgeerig begrip der " toK£m omtrent zoodaanig een kwaad doch bij hen " bü Ap eerfte menfchen zoeken. .... Wi wdwoorden; Géfteld, dat dit niet zonder den fchijn van misbffi v£ gewijde zaken, laat ftaan zonder wezenlek ^Vchieden kon, ware het dan niet verlueslijker geWeestóp'der gefchiedenis (hetwelk toch door den n de Qo terfche wijsheid onbedreven Lezer met recht beiepen kan worden, daar men het niet oppervlakkig, maar J,e de LZrlijke Oudheidkunde en 'een' oordeelkundige Geest moet lezen en doordenken) den fluièr der onzekerheid, toch in weerwil van alle wi sgeerige navorfchingen , a s nog over den oorlprong van het kwaad uitgefpreid ligt , te °Jn rus ten Daarbij, het is immers meermalen het geval, geweest met i„ de wereld beroemde of beruchte perfonagien, Tt men na lang en breed over hunnen oorfprong getwist te hebben, heeft moeten bekennen, dies wegens niets met, zekerheid te kunnen bepalen 3 men denke (leges aan het : \~ t a Wat zwarigheid dan , daar ahrimanes ook fn cUt zelfde lot deelt, dat F. het tweede Hoofdfluk van de eerde Afdeeling en het eerfte Hoofdfluk van de tweede Afdeelt l als duistere en onzekere zaken behelzende, geheel of ten minfte grootendeels weggelaten en den Lezer, eenvoudigverteld hadde, dat hij 'er niets zekers van wist? Hierdoor had tevens kunnen vermijd worden, dat orosmasdes eene zoo yotte en voor eenen God , die reedi van alles , wat er in lijne'heerlijkheden omging, zelfs eer het gebeurde kenms had in het geheel niet voegende rol lpeelde als hi] bq voorbeeld in het Eerfte Hoofdfluk van de Derde Afdeeling th Eve/min als wij voldaan zijn met de venindwoording van F wegens het invlechten der gefchiedenis van den val der eér'fte menfchen, in dit zijn Werk, zijn wij het ook met die we-ens het aanhalen en de wijze van voordragt der vernchSen van moses in Egypte. Wij hebben de plaats, nog éénmaal met oplettenheid nagelezen, en met de verdediging verwieken- dan wel verre dat de laatfte ons van de ongegrondheid en' onvoorzichtigheid onzer Aanmerking zoude overtuigd hebben, vinden wij 'er niets in, dat gefchikt is, om ons gevoelen te doen wankelen , waarin wij integendeel door de herhaalde lezing nog meer zijn bevestigd geworden. F vraagt naamlijk: „ Moest ik dan , daar ik een gedrochtelijk Volksgevoelen , op eene vrolijke wijze, voordraagen " wilde , hier van Goddelijken Last en Almagt gefprooken ,  5-4 A. fokke, simonsz. donderen gewaagd hebben?" Ons andwoord fc Neen! Maar daar deze gebeurenis voor ons geboekt h om over "l h«(ïfereZen dT- r^en Heer der Nntuur,' d e ïnnhnA a gcrch.aPe"e gebied voert , te doen eerbiedigen LrJ drTSn m ****** even min als van den val der Cn'V ^Iding gemaak£ moeten morden.-. •S w f fC V00rval aIleenliik historiesch , en, vol" Êf?, 1 Verhaal van Josephus, tacitus en anderen „ befchreeven; en wel bepaaldelijk met -voordag om het Z „ wijde met met het ongewijde te vermengen." £e 'er ni.r LZ°0:,D0Ch ,°°k hier Seldt de Aanmerking,' dat het vers h t P ri°mt',bl] Wdke gewiJde of ongewijde Sehrijl meer ,™ voorkomt. Genoeg dat het voor hun, die meer ltaat meenen te moeten maken op de Gewilde Boeken der Hebreeën dan op josephus of tacitus eene Gods d.enftige waarheid leert, en dus te eerbiedvvaarlür 1 0m in e" danrdoor in gevaar'gXag" el£ v^tfrc? «"gewijde laken en beu- me k Fv n.h«.b']^loo , die hier verhandeld worden , vergingzoeft i? ^ £"gene ' waar in F" ziine verdedin amlfik AP \ 'f h« bewi's teSen hem uitmaakt: dat hij, naamlijk, de geheele gebeurenis tot het menschlijke verlaag ' en als een gewrocht van de oude wijsheid der Egyptenaren hifin'edir7°OTdn ',Va" fijnC G0C^larii' doet S Dat4i] in du zijn Boek van geene Wonderen, van geeneu Goddeltjken Last en Almagt moest gewagen dit ziïïT wii „tf maakt met hem eens; °maar juist da^Jm Voegde het glheele voorval met m zijn beftek. Veel beter zou (onzes erafhtenS 1 ZlZl va\Endor> ]»er eene figuur gemaakt hebben ondei de Arabesque figuuren, die F. voorhad te malen Wij ontkennen hiermede echter niet, dat, hetgene bii gekgenhe,d dezer gebeurenis van de verrichtingen gde• EgUifche Wijzen bij ons gemeenlijk Tovenaars genoemd, gemeld hT&JS h« wanftaltige Volksgevoelen, wegens tóver en het Kwaade Wezen, hetwelk het bijgeloof voor den bewerker daarvan gehouden heeft, voedfel gegeven hebbe Si beweeren, dat het dit voedfel niet uit F. josephus o"i l"S>™Z?A\ërij(k?0!km ^'Hebreeën getrokken heb! J:a a ,, d derhaIven> mdien hij die gewijde Boeken ter' zijde ftelde met dit gehede ,J . e dom, m de behandeling daarvan kon tot zijn oogmerk van geen nut zijn dewijl het bijgeloof zich in dezen niet op het verhaal™ Één der eerstgenoemde Schrijvers , maar op dat van mos es grondt. Daarbij, is het geheel wat anders, het wangevoelen h gewiide0ntote fi?" e" tC gaM • en waffiS." ken Zendeling v, onSewiJde te verlagen , en den GodlijPHuf in £ MV\S> °? ugeZag van tacitus 'of joseEgVDtifchë S Ambts7,emcht'ngen gelijk te ftellen met de tgyptilche Tovenaars. Wanneer het eerfte zonder het laatfte niet  GMIELLER. BERICHT WEGENS HET LEV. VAN LUCIFER. 5=5 •niet gefchieden kon, gelijk F. 'niet wel in zijnen boenenden Roman van Goddelijke» Last, van Almagt en Wonderen kon Inreken, -ware het dan niet beter geweest, zoo. als wij reeds gezegd hebben, het ééne met het andere agterwege te laten? te meer vermits het buitendien geenszins aan ftoffe ontbrak , om niet één maar tien zulke Boekdeelen mede te vullen. Ten aanzien van lucifer merkt F. voords in zijne wederlegging aan , dat in de gewijde Boeken der Hebreeën van geenen lucifer gewag gemaakt wordt. Wij merken hier tegen aan, dat deze zijne aanmerking niets ter zake doet, dewijl hier geen gefchil is over den naam lucifer, maar over den pcrfoon, die door F. daarmede betijteld wordt. Dat de Recenfent dien naam bij voorkeur gebruikte , was omdat F. dien in zijn Voorbericht gebezigd had ; anders had hij zich even goed van de namen satan, beclsebub, abaddon, apollyon, diabolos of eenigen anderen, die in de gewijde boeken gevonden wordt, kunnen bedienen. Het komt 'er dus maar op aan , of de Held dezes Romans , dien F. xur' f&w lucifer den ürooten noemt, de zelfde is, waarvan men meent dat, onder de gemelde en andere namen, in de gewijde Schriften gefproken wordt. Of de Recenfent dit ook meent, is hier de vraag niet; dewijl het gevoelen, dat de Recenfent aangaande dat vermeende booze Wezen voor zich zeiven mogt koesteren, den grondflag zijner Recenlie niet uitmaakt. Hii bediende zich alleen van het meest algemeene ge-voelen aangaande den Duivel, ten einde orosmasdes, den Vader van lucifer of ahrimanes, te duidelijker te kenmerken als den jehovah der Hebreeën, aan wien men, volgends dat zelfde gevoelen, de fchepping der booze óf gevallene Engelen, gemeenlijk Duivelen genoemd, toekent. - Hij wilde dus alleen';betogen, dat, indien de lucifer van F. dezelfde is met dat booze Wezen, waarvan men meent, dat in de gewijde Boeken, veelal onder de zelfde benamingen, welken fokke zijnen Held toeëigent , gefproken wordt,.dat, (zeggen wij) dan ook , ingevolge die zelfde mening , de Vader van lucifer niemand anders was, dan jehovah, de God en Schepper van 't Heelal. Hij bediende zich van dit Argurhent als het beknoptfte en het meest in het oog vallende , terwijl hij zich verpligt zag, kortheidshalve, de overige gronden voor zijne opvatting, welke hij hier boven een weinig breeder ontwikkeld heeft, of flegts met een enkel woord aan te flippen of wel geheel te verzwijgen. Doch om tot lucifer weder te keeren. F. ftemt toe, datde Recenfent zijne mening juist gevat heeft , wanneer hij lucifer voor den zelfden houdt als den zwarten Man, (en bijgevolg voor den zelfden, die bij ons onder den naam van Duivel algemeen bekend is); maar hij voegt 'er bij, hetgene hij ook reeds in zijn Voorbericht gezegd had: „ Het is geen n LUCIFER, ZOO als VONDEL,MILTON ett KLOPSTOCK, M dien  525 A. FOKKE, SIMONSZ. „ dien maalden, maar zoo als men hem, in het openhaar tot „ verlustiging, in de Toverlamptaarn vertoont; Immers " dus gart hij voord; — „ daar laat men den Zwarten Man. „ een' Bakker die zijn bollen te kleen knijpt wegrukken; en „ de kinderen lagchen 'er om en niemand denkt op het myftie„ ke geheim waarin het eigentlijke Geestelijke kwaade Wezen „ in verband met de gewijdfte leeringen ftaat; even zo wilde „ ik ook mijn' Lucifer, die niet anders dan de zwarte man „ uit de Toverlamptaarn is, ook befchouwd en uitgelagchen „ hebben» Maar hoe dwaalt de Recenfent weder van mijn „ gevoelen af, als hij vervolgends dat belagchelijke en in de „ harsfens des onê'rvaaren Volks gefmeedde Wezen , dat hij „ zelve Ironice , doorlachte Prrfonagie, en Comice, Zwarte „ Man genoemd heeft, een weinig laager , weder als een „ Wezen , waar van wij in de gewijde boeken der Hebreen „ gewag gemaakt vinden , wil opgenomen hebben." Deze onderfcheiding tusfchen den Zwarten Man en den Zwarten Man of lucifer is (onzes oordeels) wat al te fijn gefponnen : wij ten minfte weten van geen ander kwaad Wezen, dan dat, waarvan men meent, dat in de gewijde Boeken gefproken wordt, aan hetwelk het Gemeen ook alle Hekferijé'n en Duivelskunften toefchrijfc, en dat het.'ook voor het zelfde houdt, hetwelk men in de Toverlamptaarn vertoont; offchoon men alsdan niet aan het verband denkt , waarin het met de gewijdfte leeringen ftaat. Maar al eens toegedaan zijnde, dat men den Zwarten Man in de Toverlamptaarn als een ander Wezen moet aanmerken dan dat, hetwelk door de wandeling Duivel genoemd wordt, en dus als eenen anderen Duivel dan dien, waar van men meent dat in de gewijde Boeken gefproken wordt, dan onderfcheidt zich de lucifer van F. no" daarin van den Zwarten Man in de Toverlamptaarn , dat de eerfte juist met het verhaal van den Val der eerfte menfchen en van de verrichtingen van moses in Egypte, en dus, gelijk wij meenen aangetoond te hebben, met de gewijdfte' leeringen in verband gebragt is, en niet als de fchim in de Toverlamptaarn blootlijk op zich zeiven befchouwd kan worden. Wat eindelijk betreft het gezegde van den Recenfent: „Lang „ en veel is 'er getwist, of 'er een Duivel beftaat, en wat „ wij van hem vast te ftellen hebben. Dat F. het gevoelen „ van hun , die het beftaan dezer doorluchte Perfonagie in „ twijfel trekken , geenszins toegedaan is, blijkt uit het hier „ aangekondigde boek, waarin hij ons zijne Ievensbefchrij„ Ying levert." Het komt ons voor, dat het voor klaarziende oogen geene aanwijzing behoeft, dat hij hier flegts Ironicè gefproken heeft. Had hij deze aanmerking'in ernst gemeend, dan had hij het geheele Boek voor ernst moeten opvatten; waarvan echter het tegendeel uit het flot der Recenfie duidelijk blijkt. Het verwondert ons daaróm, dat de fchrandere F., die  OPHELDER. BERICHT WEGENS HET LEV. VAN LUCIFER, 527 die met dit foort van fchrijven zoo bijzonder bekend is , dit niet heeft opgemerkt. Hiermede denken wij over het gefchilpunt, hetwelk is: Of Fokke in zijnen lucifer misbruik van gewijde zaken gemaakt heeft 1 genoeg gezegd , en de gronden onzer beöordeeling duidelijk genoeg, offchoon zoo kort en inè'engedron-. gen, als ons immer mooglijk was, aangetoond en tevens de voornaamfte Aanmerkingen van F. op onze Recenfie beiindwoord te hebben. Wij hebben deze verandwoording onzer Recenfie geenszins gefchreven om het laatjle woord te hebben , hetwelk wij den Schrijver van lucifer , indien hij nog iet op zijn hart heeft, gaarne willen laten; maar alleenlijk om de achting van ons Maandwerk te handhaven , welke , hoe zeer niet onbefcheiden aangevallen, echter gekrenkt kon worden door het vermoeden, dat deszelfs Schrijvers of wel één of ander onder dezelven, na een Werk llegts'ter loops en ten halve gelezen te hebben, maar zoo, zonder verder nadenken en zonder toereikende gronden , hunne beoordeelingen , het zij dan goed- of afkeurende , daar heen fchreven. Onze Lezers zullen , vertrouwen wij , door het lezen dezer verandwoording van het tegendeel overtuigd en in ftaat gefield zijn, om te beflisfen: Of ons gedrag, met F. wegens misbruik van gewijde zaken >e befchuldigen , wel beredeneerd of ten hoogsten onvoorzichtig te noemen is ? Als mede: Of de Ophelderingen en gronden, door F. ter wederlegging onzer beöordeeling aangevoerd , toereikende Stijn , om hem van die befchuldiging geheel vrij te pleiten ? En wij vleien ons tevens , dat F., dit ons gefchrijf gelezen nebbende, edelmoedig genoeg zal zijn, om ten minfte te bekennen , dat hij voorzichtiger gehandeld had , met de zaken in gefchil in zijn Werk geheel weg te laten. Verhandeling over het Nut van de Minerale Wateren en Baden te Spa. Bij de meeste Boekverkopers in de Bataaffche Republiek te bekomen. 51 Bladz. In gr. Otlavo. De prijs is f: - 8 - : Vier redenen deeden den ongenoemden Schrijver dezer Verhandelinge, die, volgends's Mans eigen zeggen,noch Geneesheer, noch Autheuris, de pen opvatten. De eerfte reden is, omdat, voor zoo veel hij weet, geene Verhandeling over dit onderwerp in dè Hollandfche taal het licht ziet — de tweede, omdat juist het gebruik der Wateren en Baden te Spa voor de inwooners der Bataaffche Republiek allermeest gefchikt is; — de derde, omdat velen de Wateren te Aken met die te Spa gelijk ftellende, van mening zijn, dat het om het even ij, welken van beiden een Lijder gebruike;— cn de vierde  5^8 VERHANDELING, ENZ. K. H. SPIESS, REIZEN, ENZ. de reden, omdat men eene reize naa Spa veelal als omflagtig en kostbaar aanmerkt ; zoodat velen van de onderneming dier reize worden afgefchrikt. Van Lofrede op de Wateren te Spa zou dus deze Verhandeling den Tijtel mogen voeren, het doorlezen van welke'eenen ieder, dier zaken kundig, wel ras zal overtuigen, dat de Lofredenaar metrecht gezegd heeft, dat hij geen Autheur is. Reizen door de Holen des Ongehiks en verblijven der Elende , van k. n. spiess. Uit het Hoogduttsch. Te Haarlem, bij F. Bonn, 1800. 280 Bladz. In gr. O&avo. De prijs isfi -16-: Onder dezen naaien Tijtel, wordt ons hier een Werk aangeboden, wiens inhoud aan denzelven volkomen voldoet; immers het bevat drie verhalen van hoogst rampfpoedige lotgevallen, die hoe zeer de Vertaler ons dezelven in navolging van derzelver Schrijver , als waare gebcurenisfen uit onderfcheidene Crimineele aBen ontleend voordraagt; echter naar ons inzien, het onderfcheidende kenmerk der waarheid niet dragen, daar 'er noch eigen namen der perfonen aan wien, noch dagteekeningen jra»,*;^r, noch plaatfen waar, deze ellendige en uitgezochte onheilen voorgevallen zijn, in gevonden worden. Zo dezeGefchiedenisfen waarlijk uit Crimineele aften ontleend zijn; waaróm zijn ze dan niet door derzelver verzamelaar, in de gedaante van echte ftukken, even als de Canfes Celebres, door pi'ttaval , uitgegeven; of heeft de waarheid den toói der verdichting nodig, om te bevallen? Wat 'er ook van zij* wij zij» zoo gereed niet, om den Schrijver geloof te geven, als hij deze verhalen ons voor waare Gefchiedenisfen , en wel uit Crimineele aSten , waarin men de naauwkcurigfte uitgevorschte en Rechterlijk onderzochte voorvallen, aantreft, opgeeft; en de vraag des Vertalers — Waaróm zouden wij spiess geen beloof geven? — kunnen 'wij niet anders beandwoorden, dan omdat zijne verhalen geen kenmerk van echtheid dragen. Wij willen wel geloven , dat 'er welligt in foinmige Crimineele aften, voorvallen voorkomen,die aanleiding tot het verdichten dezer verhalen gegeven hebben, en die door eene fterke verbeeldingskracht uitgebreid , vermeerderd en overdreeven zijn; doch wij kunnen dit Werk, zoo het ons voorkomt, alleen onder de Romans, en niet onder de waare Gefchiedenisfen, rangfchikken; en als zoodanig kunnen zulke,Lezers, welken hunnen tijd voor het lezen van ijsfelijke noodlottigheden veil hebben, daar in hunnen fmaak voldoen. De verhalen zijn betijteldi kar el of de gevolgen van oplopendheid; de beklagenswaardige wilhelm; en f red rik of alle firaf geen bewijs van fciutid.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Verhandelingen raakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeven door teijlers Godgeleerd Genootfchap. XIX Deel. Te Haarlem, hij J. Enlchedé en Zoönen en J. van Walré , 1800. 192 Bladz. In gr. Quarto. De prijs is ƒ 1 - : - : ' "\Y/as net Sr00te docl» bi3 dea Mnleg en de oprichting W van teijlers Godgeleerd Genootjchap, om hetzelve vooral te doen dienen ter verdediging cn handhaving van den Natuurlijken en Geöpenbaarden Godsdienst, bij de hevige aanvallen der ongelovigen; voorzeker zal men dan, onder zoo vele voordellen ter beandwoording, door dat Genootfchap, fmts deszelfs ftichting, gedaan, geene van de minst voegzamen en gepasten oordeelen de vraag, welke ten grondllag ligt bij deze Verhandeling, uitmakende het Negentiende Deel dezes Wcrks : — te weten de vraag: „ Is * er goede grond, om, gelijk in een „ en ander gedrukt Werk gefchiedt, de Mofaïfche en Chris„ telijke Godsdienstleer voor zo verre gelijk te jlellen met „ fommige Godsdienstleeren der Heidenen, dat men ze even „ eens kan afleiden en ver klaar en, uit bloot e menschlijke „ befchouvingen van de hoofdflojfen en natuurlijke kragten ,, des Heeldls, of uit aloude verhaalen van Sterrekundige ,, verfchijnzelen , Mijthologifche Over/eeveringen, en verbloemde hefchrijvingen van den loop der Hemelfche „ lichaamenV'' — Aanleiding tot dit gewigtige voordel kreeg het Genootfchap uoor den ftouten aanval van den Franfchen Burger dupuis op den Cliristlijken, ja op den Godsdienst in liet algemeen; en die in den fchranderen volne ij niet alleen eenen aanhanger, maar ook eenen getrouwen Apostel en uitbreider van zijn ftelfel vond. Te meer belangrijk werd een opzetlijk onderzoek van dit ftelfel, fmts" het werk van den laatstgenoemden, de Puinhoopen getijteld, door twee Nederduitfche vertalingen en uitgaven , onder onze Landgenooten bekend en verfpreid werd. — Meer nadeel was 'er van dit Werk te vreezen, dan van het oorfpronglijke van dupuis, om dat ,, bij hetzelve de geleerde en diepzinnige redenerin,, gen van een meer wijsgeerig en geoefend verftand, ,, door de verbeeldingen en optooizels van een meer ,, vindingrijk vernuft, op eene Romaneske wijze, inge'„ kleed, en, langs dien weg, voor oppervlakkige denkers en ligtzinnige gemoederen des te gevaarlijker en NIEUWE VAD. BI»L. V. DEEL.NO. II, LI ,j Hieer  53° ver-handelingen „ meer verleidelijk waren geworden. " De waarheid dezer beöordeeling, en de aanmerking, die wij, overnemende uit het Voorbericht, volkomen toeftemmen, vinden wij meermalen geftaafd door de treurige ondervinding , dewijl zoo velen , wier verftand en oordeel volftrekt niet genoegzaam geoefend of berekend waren voor de kracht der bewijsredenen, door volneij zoo fchijnbaar aangevoerd , zich door zijn vindingrijk 'vernuft, en tevens door de zucht voor nieuwigheden, cn door de overhellende neiging tot blinde navolging, zoodanig lieten wegliepen, dat zij, in den gezelligén kring, wel eens met de geflolcne vederen uit volneij te pronk liepen , ten einde dus voor groote geesten gehouden te worden, en met hun vernuft te fchhteren. Eënè verhandeling, voldoende aan de verëischten, om naar den prijs te kunnen dingen, kwam bij 't Genootfchap m — cn deze ddne werd , bij de leden van hetzelve , der bekrooning waardig geöordeeld. Hier ontvangen wij dezelve. Zij is van den Burger f. f. van beek calkoen, thands buitengewoon Hoogleeraar in de natuurlijke Wijsbegeerte en Wiskunde te Leijden, en Lid van de Bataaffche Maatfchappij der Wetenfchappen te Haarlem. — 't Is deze Verhandeling, van 'welke wij thands eene fchets, zoo beknopt ons doenlijk is, zullen mcdedeclen. — In de Inleiding wordt, in de eerfte plaats, het gevoelen van dupuis en volneij opgegeven. Zie hier hetzelve. „ De Christelijke Godsdienst, zowel als de Joodfche „ en Mahomcdaanfche , en in 't gemeen alle 'ftellige „ Godsdienst, is flechts eene verëering der natuur en „ der voornaamfte deelen van dit wereldftelzel, vooral „ der zon , maan , en fterren, voorgefteld onder ver,, bloemde benamingen, en dus is ook de geheele Chris„ telijke leer alleen uit deze beginzelen , door het be„ drog der Geestelijken en Staatsmannen, even als de 3/ anderen, ontworpen." — Na deze opgave wordt nu, eerst het werk van volneij, voor zoo verre het den Godsdienst, en vooral den Christlijken, betreft, en vervolgends dat van dupuis, wat den hoofdinhoud betreft, nader opgegeven en beoordeeld, van Bladz. 4.-16. Latende daar'op volgen eene zeer juiste ontvouwing van het kenmerkende dezes vijandlijken aanvals op den Christlijken Godsdienst, waardoor-dezelve zich ouderfcheidt van alle voorgaande po1 u * ■ gin-  rakende den natuurl. en geöpenb. godsdienst. 53I gingen ter beftrijding van denzelven. — Bladz. 17—26. Dit nu is hierin gelegen, dat , daar de overige beftrijders zich vrij algemeen hebben toegelegd, om de Gefchicdkundige waarheid des Bijbels aan te tasten, en de daarin gemelde gebeurenisfen als onëcht en min geloofwaardig op te geven, D. en V. integendeel die Gelchiedkundige waarheid in het midden laten, en hunne redenen richten tegen den inhoud of de leer, doch in dier voege, dat zij niet het zuiver Christlijk leerftelfel aantasten , maar het leerftelfel van fommige Christenen. De wijze, waar op zij dit aantasten, is deze, dat zij uit de Natuurlecre [en Sterrekunde dit leerftelfel zoeken te verklaren, en hetzelve als Mythologisch of vergode natuurleere zoeken voor te dragen. Uit deze opgave kon nu bepaald worden opgegeven, welk doel de wederlegger dezer aanvallen op den Godsdienst zich behoorde voor te ftellen, tevens op hoedanige wijze hij dit ftelfel van D. — (waarop toch voornaamlijk moet worden geoogd, als de eerfte bron, en tevens meest gefchikt voor eene regelmatige wederlegging; daar V. op de door hem gelegde gronden voordgewerkt, en, in zijn werk, meer bot gevierd heeft aan een weelderig vernuft en ftoute ver* beeldingskracht, dan wel aan diepzinnig wijsgeerige onderzoekingen) voldoende zou kunnen aantasten en wederleggen. — Te weten — het kwam hier vooreerst aan op eene duidelijke aanwijzing van het ongerijmde eener zoodanige mijthoiogifche afleiding: — maar dan ook op eene eenvoudige aanwijzing van de leere des Bijbels, ten einde ten volle te toonen, hoe verre D. ook in de opgave en bepaling van de Christlijke leer is afgeweken van de waarheid. Van ftap tot ftap dupuis willende volgen, bepaalt de Schrijver zich bij de drie Hoofd 11 ukken, tot welken D. het geheele Christlijke leerftelfel brengt , te weten , 1, dat van den oorfprong des kwaads en van den val des menfchen; 2, dat van de leer der herftelling door jesus Christus; 3, het Leerftuk der Drieëenheid.— Zijn geheele Werk dus in drie Hoofdftukken verdeelende , handelt van beek calkoen, in het eerfte derzelven over het verband van den Christelijken en jFoodfchen Godsdienst met dien van zoroaster/w het gemeen, en in het bijzonder over de leer van den oorfprong van het kwaad naar Gen. II. — Hier fchetst hij, in de eerfte plaats, het algemeene geloof der Christenen, in onLl a der-  $3- verhandelingen derfcheidhig van dat der Secten , Bladz. 31—,, tast hierop de grove dwaling van dupuis aan, hierin beftaande, dat de leer der verlosfing door jesus onmoo*hjk en ongerijmd is , indien men Gen. II niet juist zoo opvat, als dezelve, volgends zijne opgave, door fommige Christenen wordt begrepen: hetwelk in dier voege wordt wederlegd , dat wel de leer der verbastering en ontaartmg van het menschdom de grond is van de leere der verlosfing, doch dat Gen. II alleen betrekking heeft tot de wijze, waar op dit kwaad is in de wereld gekomen, en dus in geen regtfireeksch verband ftaat met de leere der verlosfing, Bladz. 34—3(5. — Hij wedcrlegt vervolgends het denkbeeld, als of de Toodfche leer, en we , met die van moses en de Propheeten, maar der Rabbijnen , met de Christlijke leer in een naauw verband ftaat. Vooral echter trekt het zijne aandacht, wanneer dupuis beweert, dat de Christlijke, zoo wei als dejoodlche Godsdienst uit de leer van zoroaster is afgeleid, en de eerfte geheel berust op den geheimziningen eerdienst van Mithra bij de Perfen. — Hij °-eeft ons daarom in de eerfte plaats (Bladz. 38) eenig bericht van zoroaster, die ten tijde van ezra leefde, en met den Joodfchen Godsdienst niet onbekend wae. Kort fchetst hij ons den hoofdinhoud zijner Godsdienstleere (Bladz. 40) en geeft bericht van het'Boek, waarin hij dezelve voordroeg, de Zend Avesta (Bladz. 41); hetwelk van later tijd zijnde, dan de Boeken van moses en de Propheeten, omnooglijk de bron kan zijn, waarüit die fchriften zouden zijn afgeleid (Bladz. 43). Bij de overweging der bewijzen, door v. b. c. aangevoerd, moet de kortheid, door hem in acht genomen, min of meer bedenking baaren bij dien, die weet, hoe veel maaien die verönderftelling herhaald en aangedrongen is , als waren de Boeken des O. V. althands die van moses, door ezra laamgefteld, cn welke zoo meesterlijk onder anderen door den Abt jerusalem wederlegd is, ware het niet, dat D. zelf de Authenticiteit van de Boeken des Ouden Verbonds erkend had; — hoewel wij voor ons geloven, dat die verklaring aangaande die Authenticiteit , door D. in eenen anderen en meer bepaalden zin is begrepen , dan v» b. c. dezelve wel opvat. Genoeg echter, dat hij zich, met grond, kon beroepen, op deze belijdenis, ten bewijze , hoe tegenftrijdig D. met zich zeiven handelt, en waaruit het ongerijmde zijner redenering  rakende den natuurl. en geöpenb. godsdienst. 533 ring duidelijk wordt aangewezen. In tusfchen niet kunnende berusten in deze Gefchiedkundige bewijzen , wil v. n. c. dit onderwerp nog uit een ander oogpunt beichouwen en behandelen. — De Gefchiedkundige bewijzen daar latende, zoekt hij nu, uit den inhoud van deii Joodfchcn en Christlijken Godsdienst , waaruit D. voor derzelver fabelachtigen oorfprong pleit, juist het tegendeel aan te wijzen. — Ter wederlegging dan van het gevoelen van D. die Gen. II uit de Godsdienstleer van zoroaster. ophelder.', toont de Schrijver, dat het ongerijmde eener letterlijke verklaring van dit Hoofdfluk, (en waar op D. zich in de eerfte plaats beroept,) nooit eenige reden geeft, om aan dit verhaal eenen anderen zin te geven, naardien de opfteller het zeer wel letterlijk kan hebben opgevat ; dat ook de voorbeelden eener allcgorifche uitlegging door anderen in dezen niets beilisfèn. — Moet men voords, volgends dupuis, de aanneemlijkfte verklaring van Gen. II zoeken bij de Therapeuten, van beek cal koen toont aan, het onzekere van het leerftelfel en gevoelen derzelven, daar dit geheel onbekend was, en door D. eerst opgezocht moer worden uit den Godsdienst der Perfiaanen, hetgene zijne geheele redekaveling, ten dezen opzichte, op onzekere . grondflagcn ftelt. — Een derde grond en reden, door D. opgegeven, is, omdat het geheele verhaal van Gen. II alom zeer vele blijken heeft, van uit de Perfifche Godsdienst en natuurleere te zijn afgeleid. — V. b. c. volgt hem hier op den voet, en weet zijne bewijzen zoodanig om te keeren, dat dezelven veeleer in zijn voordeel zijn. — Zich op de uitfpraak van D. grondende, bewijst hij hieruit, dat het verhaal van moses, in zoo verre het overëenftemt met de berichten in de Zcnda, veel vollediger, en dus het oorfpronglijke is; doch dat 'er aan den anderen kant, geen minder verfchil in die verhalen is , welke het onmooglijk maakt, om dezelven met elkander te vereffenen. — Befluitende voords dit met een bondig betoog , dat men , van het Mofaïsch verhaal, in de Zenda , juist die ftukken heeft uitgemonfterd, die met de wijsgeerige begrippen der Oosterlingen Itrijdig waren, cn integendeel,Jnj dit verhaal , gevoegd heeft datgene, hetwelk hetzelve tot eene Cosmohgie, in den fmaak der Perfifche Wijsgeerte, kon herfcheppen, — Na dat de Schrijver hierop heeft laten volgen een onderzoek, of en in hoe verre men de HeidenXche, JoodLl 3 fche'  534 verhandelingen fciie en Christlijke Godsdienften , uit den Sterrenhemel , of liever uit de Sterrebeelden kan afleiden, bcfluit hij dit Hoofdfluk met eene verklaring van de Gefchiedenis van den Val, en wel ter wederlegging van D. toonende, dat hoe men ook Gen. II, opvatte', het zij als gefchiedkundige waarheid, het zij als eene zedenlijkc fabel , het 'er echter verre van daan is, dat men aan hetzelve , met D. eenen verbloemden fterrekundigen zin zou kunnen geven. — Gaarn deelden wij hier zijne verklaring van Gen. II, mede, vooral ten 'dienfte van hun, die zich op de Uitlegkunde toeleggen, ware het niet , dat wij nog vele ruimte moesten befparen voor het volgende. Wij gaan dan over tot het Tweede Hoofdfluk, waarin gehandeld wordt over de leere der herflelling. — D. ontkent volflrekt, dat 'er zoo min een jesus geleefd hebbe, als zijne twaalf Apostelen. Alles is verdicht: alles wordt uit de Sterrebeelden afgeleid. Te recht merkt v.' b. c. hierop aan , dat het dus voornaamlek aankomt,, op bewijzen voor de waarheid der Gefchiedenis, waarvan hij eene korte, doch fraaie cn volledige fchets geeft, met verdere terugwijzing op de Schriften van lardner, leland, leszen anderen, welken dit ftuk op- zetlijk behandeld hebben. Hierop bepaalt hij zich meer bijzonder bij den aanval zeiven van dupuis, en de gronden, waar op hij zijnen aanval tegen het Christendom grondvest. Tc weten , dupuis beweert , dat de gronden voor den Christlijken Godsdienst alleen te vinden zijn in twee gebeurenisfen , de geboorte en opftanding van jesus , bij welke twee gebeurenisfen hij zich dan ook in zijn onderzoek alleen bepaalt.' Te recht herinnert v. u. c. het ongegrbnde dezer onderftelling; — het Kers- en Paasch-Feest is geenszins in het N. Testament geboden: Feestdagen te vieren is eene uitvinding van de Christenen, geen Euiingelisch gebod. Niet voor de vierde Eeuw is het Kersfeest, gevierd be- paaldlijk op den asften December. Dat Feest kan dus geenszins, gelijk D. beweert , voor het Feest der Zon gehouden worden. — Ten opzichte van het Paaschfeest beweert hij, dat het een Feest was van den overgang der zon uit de benedenfte tot de bovenfte teekens, en grondt zijn bewijs op de onderftelling, dat het Paaschfeéft op den dag der voorjaars nachtcevening gevierd werd. Bondig wordt dit wederlegd , waarbij de Schrijver uit de Kerkgefchiedenis , den oorfprong , tijdsbepaling en  RAKENDE DEN natuurl. EN GEüPENB. GODSDIENST. 535 en waaren aart van dit Feest, opfpeurt, en het ongegronde van de onderftelling van D. aanwijst. Voords befluit hij dit Hoofdfluk, met ter toets tc brengen de overeenkomst, welke 1). in de leer der Christenen en hunneplegtichcdcn, met die der andere Volleen vindt , tonende het verkeerde zijner verönderitelhng bondig aan , en hoe 'er geene overeenkomst altoos, door hem bedoeld, plaats hebbe : waarbij hij afzonderlijk van elk der twee o-emelde Feesten, het Kers- en PaaseMccst bandek. & In het Derde Hoofdltuk wordt m de eerfte plaats in overweging genomen , de leer van Vader Zoon en H. GeeJt -- Na vooraf den oorfprong der w.jsgeenge denkbeelden aangaande de Godheid opgefpoord te 'hebben, (en welk onderzoek zeer lezenswaardig «O .kom? hij op de leer des Bijbels aangaande de Godheid en welke leer zich zoo duidelijk vahjdie wijsgeerige ftelfels onderfcheidt. Te recht maakt bij onderfcheid tusfchen de leer des Bijbels, en die van eenige Gezindheden onder de Christenen. De eerfte is het , welke , met terzijdeftelling der laatften, door hem zeer beknopt wordt opgegeven : doch waarbij hii tevens aanwijst,, hoe de blondere wijziging, welke dit leerftuk onder de Christenen heeft veriaegen, haren oorfprong verfchuldigd is, aan de Platonifche Wijsbegeerte - te vooren door hem reeds gefchetst, hebbende ammoniüs sacc-a daartoe vooraf aanleiding gegeven. - Zeker heeft de Schrnver geoordeeld, bij deze zuivering van de Bijbclfche onderrichtingen aangaande dit Leerftuk, met ter zijdefte hug der bijzondere Wijsgeerige denkbeelden der Godgeleerden, de Aanmerkingen en tegenbetogingen van D. genoegzaam te hebben wederlegd. Althands , minder dan ergens, maakt hij hiervan dezelven gewag vergenoegende0 zich, met aangetoond te hebben, , dat de leer des Bijbels aangaande God geheel verfchillenae is van dre der Wijsgcerte. — ''' f. .. Thands bleef 'er nog over, voor den Schrijver om te onderzoeken , of 'er niet eene dadelijke overeenkomst plaats'heeft tusfchen de Joqdfche, Christlijke en andere Godsdienften. Te recht merkt hij op, dat verbasteringen in den Christlijken Godsdienst met op deszelfs rekening kunnen gefteld worden. Deze dan optpoorende, moet men erkennen, dat 'er, uit andere Godsdienften, deze en gene dingen zijn overgenomen ; waarvan lu, de oorzaken vindt, in den toeftand der eerfte Christenen, LI 4 016  53^ verhandelingen , enz. die dejbodfche en Heidenfche vooröordcelcn mede overbragten: ■— voords in den uitwendigen bloei en aanwas der Christlijke Kerk , waardoor gelegenheid gegeven werd, om den Godsdienst op te fmukken; verder in de overgedrevene zucht der Christenen, om het aantal der belijderen van hunnen Godsdienst te vermeerderen, waarbij men te zeer inlchiklijk cn toegevend was , met in te willigen, hetgene uit den Heidenfehen Godsdienst overgenomen werd ; en eindelijk in de geneigdheid tot het maken van famenftelfels en fijngefponncne redeneringen , waardoor vooral de zucht voor afgetrokkene redeneringen werd_ gekweekt. Aan den anderen kant merkt de Schrijver tc recht op, dat gelijk de Christenen veel ontleenden van de Heidenen , zoo ook deze veel van de Christenen ontleend hebben , en men , in de overëenkomden van Godsdienften, eene bron van verwarring vindt, bezwaarlijk te onderfchciden. Zie daar het beloop dezer uitmuntende Verhandeling. Eene flaauwe fchets hebben wij flegts van dezelve kunnen geven, Mogt dezelve toch vooral in handen van diegenen komen, die dc fchriften van eenen dupuis en volneij gelezen hebben, opdat het .fchadelijk vergift, door dezen verfpreid, langs hoe meer , door klem van redenen, worde te keer gegaan. Overdenkingen over den aart, de bewaaring, de opheldering en uitbreiding van het Euangelie vóór de geboorte van jesus christus. Door cornelis van der leeuw, Predikant te Hoorn. Derde Stukjen, T» Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1800. ioq Bladz. In gr. OBavo, De prijs is f: - 14 - : De Eerw. v. d. L. die op den zelfden voet, en met den zelfden loflijken ijver, voordgaat, geeft ons, in dit Derde Stukjen, zijne overdenkingen over de volgende Af deelingen: God roept abram uit Ur der Chalde'èn, — abram gehoorzaamt aan het Godlijk bevel en trekt ita Kanadn, —• abram in Kanadn aangekomen , reist door dat land, — eenige lotgevallen van abram. Op de zelfde wijze als de voorgaanden ingericht, zijn echter dezen, wegens het gewigt der doffen, hoogst belangrijk, en het fchijnt ons toe, dat de Schrijver dezelven met veel oordeel en juistheid behandeld heeft , zoodat  c. van der. leeuw, overdenkingen, enz. 537 zij, over het geheel, als met vele naauwkeurigheid bewerkt, de aandacht des lezers opwekken, en, geluk wy niet twijfelen , veelal zijne goedkeuring zullen wegdragen, tot eene proeve diene, hetgene wy Bladz. 269, kZen'En als wij Abrams herderlijke levenswijze befchou„ wen , zouden wij 'er dan wel eene gcichiktere lum,, nen uitdenken , ter bevoordcring van eenvouwige „ Godsdienstrgevoelens — van gevoelige, hartelijke opheflin°-cn van het hart tot de eenige Bron en Oorzaak ! van alles, wat goed cn wat zegen is — ter bcvoorderiiv* van de bewaaring van minder befmette, van '', onfchuldiger zeden , dan onder veele plaats hadden, die in vaste woonplaatfcn, talrijker bij clkanderen " leevden, cn, door kwaade voorbeelden, aan het algemeene bcderv r.og meerder voedzel gaven? — In de " tenten des vredes, waarin de herderen woonden, ge" noot men de genoeglijkheden , die aan het landleven „ zijn verbonden , en in het gewoel der ftad, met gefiiiaakt kunnen worden — 'er paarde zig daar 111 met " het afgezonderde leven eene zekere gezelligheid , en , " hoe ftiï, ook doorgaands, de wijze van bettaan was, was men 'er egter ver van de arbeidzaamheid te ver" zuimen. — Het herderlijk leven van Abram was ook " zeer "epast tot het oogmerk , waar toe hij onder de „ Kanaaniun verkeeren moest; hoe vrij toch op zig zeiven, was het niet zonder alle gelegenheid, om de " inwooners des Lands te ontmoeten, met hen te fpree' ken, en, over en weder, van elkanders verrigtmgen " en bedrijven getuigen te zijn. Als de Aartsvader, " dan, eenen Altaar ftigtède , als geheel zijn hcrdcrlc" ger zig, opzijn bevel, t'zamen lchaarde, en hij pleg" u>, in aller tegenwoordigheid, den Naam des hee" ren aanriep, zullen de inwooners van Kanadn hier " van niet geheel onkundig zijn gebleven. Het voorI' beeldig Godsdienftig gedrag van Abram onder en met ' de zijnen kan niet anders dan de aandagt van veclen " hebben aan zig getrokken, die den Aartsvader en zijn " herderleger maar eenigfints van naderbij omringden. 'I En wie °kan van eenen Man als Abram, die zoo veel * waare kennis had van God en van de wijze, op welke Hij van menfchen wilde geëerd worden , die zoo " veel warme lievde gevoelde voor zijnen weldoener, ., die met zoo veel dankbaarheid aan al des Heeren beLI5 ,»we-  53§ gedachten van jakobus hinlopen. „ wezene trouw gedagt , die met zoo veel vertrouwen „ alles , wat hem nuttig was, in de toekomst, van „ hem verwagtede,'en die de verwagting van dien groo„ ten .Perfoon , die als den hoogften Heilaanbrenger „ reeds de hoop was geweest van zijne Vaderen, wel„ ke Hem, even als hij, hoewel in eene onbepaalde „ verte van tijd,-hadden te gemoet gezien, ten grond- ,, flage lejde van alle zijne uitzigten wie kan van „ zulk eenen Man anders verwagten , dan dat hij zig, „ zonder eenige de minfte gelegenheid te verzuimen, ,, geduurig zal hebben bezig gehouden met aan allen, „ die maar hooren wilden en leeren, zijne zuivere denk„ beelden over den Godsdienst mede'te deelen, over „ dien Godsdienst, in wiens beoeffening hij zoo veel „ rust vond voor zijn hart — zoo veel zaligheid ge„ noot, in zijn leven — over dien Godsdienst, welke „ hem zoo veel troost verfchafte, in voorkomende ver„ drietlijkbcdcn — en zulk eene uitneemende hoope — „ zulk eene heerlijke verwagting gav voor de toekomst, ,, voor geheel de Eeuwigheid zelvs ? " — Gedachten van jakobus hïnlopen , Predikant te Utrecht, over eenige plaatfen, in, de II. Schriften voorkomende, NQ. 3. Te Utrecht, hij W. van Uzerworst 1801. 28 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is 'f: - 6 - : De Eerw. hinlopen levert ons, in dit gedeelte van zijnen Bundel met gedachten, zes onderfcheidene, grootere of kleinere Verhandelingen, als: 1.) Over het onderfcheid van christus lijden , zoo als dat in de XXIIfte, LXIXfte en CIXde Pfalmen voorgefteld wordt. 2. ) Over het gebed voor den Mesfias, Pf. LXXII: 1—4. 3. ) Over Pf. CXXXVL 4.) Over de opperfte Wijsheid, in salomons Spreuken. 5.) Over des Predikers vergelijking , van de onrechtvaardige Richters met de beesten. En 6.) Over de voorwaarden, onder welken eenige Voorzeggingen, in deH. Schriften, gedaan zijn. — Men ziet, dat de meesten van deze onderwerpen zeer gewigtig zijn. De behandeling van dezelven draagt de duidelijke kenmerken, dnt de Eerwaardige Schrijver alles met zeer vele -naauwkeurigheid overwogen heeft, én zij, die in begrippen van hem verfchillen, zullen hier niet weinige Aanmerkingen vinden, die van elk riet worden opge-  h. wachter-, neêrlands rampvolle toestand. 539 bemerkt, en die een bepaald en emftig nadenken verdienen. Wij belijden gaam, dat wij ook dit Stukjen met veel nut gelezen hebben. Voor een kort uittrekfel zijn de meeste Verhandelingen, die hier voorkomen, met vatbaar, men moet het in zijn geheel lezen. Neérlands rampvolle toeft and, en het heilrijk gedrag van een Christen onder denzelven voorgefteld en aangeprezen , in eene Leerreden, over Efef. V: 4$, 16. L>oor nr.R, manus wachter, Leeraar op den Koomdtjk. Ie Rotterdam, bij N. Cornel. 44 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ': - 8 - : gehoon de Eerw. wachter verklaart, wel te gevoeb len, hoe weinig zijne opftellcn den eernaam van voortrellijk waardig zijn , 'legt hij die evenwel, (het zijn zijne eigene woorden) zonder de .geringde verbeteringen, hoe nodig ook , in den fchoot van zijne lezeren neder. Waarom -doet hij dat? Hij is die achting aan zijne leze-, ren fchuldig, dat hij hun geene gefchriften levert, die hij zelf zoo gebrekig vindt. Waarom verbetert hij dezelven niet eerst zoo veel hij kan? Hij zal 'er naar ons oordeel vrij'wat aan te doen vinden. Zelfs twijfelen wy, of hij Leerredenen, die niet beter zijn dan dezen , ooit in den rang van zulken, die den eernaam van voortreflijk waardig zijn , zal kunnen verhellen. Maar zo hij fchrijven wil, moest hij het toch zoo goed maken als hij kan. Het Leer- en Troostrijke van jesus lijden. Eene Leerreden over Hebr. II: 17 ,18. 'Door Dr. w. f. hufnagel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1801. 31 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 6 - : Eene Leerrede, waarin, met voorbijgaan van een enkel woord ter Teksts-verklaring te melden , het leer- en troostrijke van jesus lijden, in verfcheidene bijzonderheden, 'kortlijk aangewezen en bevestigd wordt. Hoewel wij, met den Vertaler, hartlijk wenfehen, dat, over het algemeen , de Leeriiaren van den Godsdienst, in het opftellen hunner Leerredenen, vooral in de be- han-  540 VB F. HUFA'agel , LEERREDE OVER IIEBR. Ui ï* l8. handeling van 's Heilands lijden , met voorbije 'v,„ vonVHdCl0fn 0mil,ag' aan de'Gemeenten 'eenvoud™ vooiflelden, hetgene haar tot geloof in ie sus n p § v£^S' h?pen w" echter tevens, dat zij eene he o ?g n" °™ ^kundige Bijbelverklaring niet ü t p2d?t£i verIlt;2e»> vermits wij die , ook op de licdikfloel, voor zeer nodig achten — Je der hoofdtrekken van het betamend «-edra* lat wijvolgends Dr. H. bij den lijdenden i" sus tot bSSïïïJ? °nZe ?P»e Vchiktheid inrijden heb! bui op te merken zullen wij hier overnemen. Ii2,lmeu mder»erP>ng onder de Godlijke befchikï 3 ' l a-£ci' J-ESUS 00k zi.'ne menschheid ge" W d,Lo°e dl^P Iijden' zi->ne fiharten, in zijn „ hart diongen; hoe bedroefd zijne ziel werd bij het " fe^jSSSf SS zcei hiJ klagencle\otJGod " ™U J" ?°d! Mii" God! hoe ve,Te hebt gij " lérvZ \ ,ech-te,r ^gevierde toch altijd zijne kfn„ c^Hijke onderdaanigheid, indien ik zoo fpreeken ma% i°rHZ1Jne iiarte"' a 4Mjd voegde hij bij zijne klag„ ten deze welgemeende hartlijke verklaaring: Doch niet „ mijn wi!, of ader! maar uw wil gefchiede! Zie, hier „ ben ik en ik ben gewillig om te lijden. - Christe„ ncn! indien wi, een ander lot verwachten, dan bedrie„ gen wij ons zeer. Het is waar , de mensch bezit „ krachten, groote krachten , om hulpmiddelen tegen „ het ongeluk aan te wenden , en voor zijnen voor„ lpoed, zijne welvaart, zijne rust, zijne vrolijkheid „ te zorgen; maar hoe veele duizenden' verfmachten in „ behoefte en ellende! Hoe veelen, die gelukki- fchce„ nen, brengen zuchtende hunne bange nachten door' „ En ook voortrcflijke, wijze menfchen, gevoelen altijd „ hunne fmarten des te dieper, hoe wijzer en grooter „ zij zeiven zijn. Laaten wij , wanneer tegenfpoeden „ en imarten ons treffen , en het lijden ons zwaar valt „ aan onzen goedertieren, ja hoogst liefderijken Vader' " r\- mcl denken , die maar beveelt 'en het o-e. „ lchiedt, doch echter niets gebeuren laat, het o-een „ niet zijn wil is, zijn wil, die altijd wijs en goed ut» De  T. ROTHE , DE INV. EN UITWERK. V. H. CHRISTENDOM. 541 De invloed en uitwerking van het Christendom , op de vorming en den toeftand der volkeren van Europa. Derde Deel. De Hiërarchie en het Pauslijk gezag of het Kerkbeftuur zedert de tijden der Apostelen, tot aan de Hervorming. Eerfte Deel. Door Tl] ge rothe, Koninglijke Deenjche Staatsraad. Naar het Hoogduitsch vertaald, door s. van hoek, Predikant te Aalburg cn Heesbeen. Te Utrecht, bij VY. van IJzerworst, 1800. 192 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 12 - : De Schrijver is eenigzins van den vorm, welken hij voorgenomen had aan zijn Wérk te geven, afgeweken. Deze Verhandeling, naamlijk, over de Hiërarchie, is ecu Werk op zich zeiven, cn kan als een afzonderlijk boek befchouwd worden. „ Men boude echter," zegt hij, ,, in het oog, dat hij , die mijn geheel plan ,, overzien , en geregeld en bedaard het groot refultant mijns fchrijvens kennen wil , mij , het geheele werk door, volgen moet." In het verhalen van min bekende dingen haalt hij ook de Schrijvers aan , welken hem den weg gewezen hebben, en dit kan niet anders dan voor de beoefenaars zijnes vverks aangenaam zijn. Ook hier in wijkt hij van zijne voorheen gehoudene handelwijze af. Hij bepaalt zich, in dit onderzoek, eerst bij de tijden vóór konstantijn, — dan op die geduurende zijne regeering , en tot op kar e l den grooten, — vervolgends van dezen tot op gregorius den zevenden, — cn eindelijk van dezen tot aan den val van het Pausdom , cn der Hiërarchie. Van het Werk zeiven moeten wij onze voorigc aanmerkingen herhalen (*) , zoodat wij vreezen , dat het niet vele Lezers zal aantreffen , gelijk ook dit zelfde geldt ten aanzien der breedvoerige Voorrede aan de Proteftantfche Geestelijkheid, in het bijzonder aan de Bisfchoppen, Godgeleerden en Leeraars in mijn vaderland. — En het is niet dan met den grootfïen fpijt, dat wij dit van een Werk van dezen aart verklaren moeten. —« Ook ontfiert weder een vrij groote lijst van Drukfouten dit Deel. Lijk» (*) Zie N. Faderl. Bibl. IV Deel, ifie Stuk, Blad». 314 en 734,  542 h. tichelaar., lijkrede. Lijkrede op den eenvaardigen gerardus van heiningen , A. L. M. et PhiL Doel. Leer dar der Doopsgezinde Gemeente, haare Vergadering houdende in de Kerken hij het Lam en den Toren , te Amjleldam. Door hoito tichelaar, Leer aar der zelfde Gemeente. Te Amjleldam , bij G. Warnars en J. W. Ifntema en Comip., 1800. 40 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - ia - : Naar aanleiding van Openb. XIV: 13, (welke woorden door den Redenaar worden opgehelderd) deelt T. eenige bedenkingen mede, onder fchut en fcherm van welken de waare Christen zich tegen de vreeze voor den dood kan wapenen. — Hij bepaalt zich tot deze drie — De dood is de wijkplaats en behouden haven , bij de lotwisfelingen en tegenheden op dit ondermaanfche: — zij is de eindpaal van het worftelperk der deugd: — zij is de opleiding tot hoogere, dan aardfche, gelukzaligheid. Dit alles is, naar 's mans denkwijze, bondig beredeneerd; — wij ontbeeren hier echter nog andere middelen ter beveiliging tegen de verfchrikkingen des doods, ontleend uit het groote werk der verlosfing, en volgends paulus redeneertrant, 1 Cor. XV. — Op dit betoog volgt de levensfehets van van heijningen, wiens karakter hij zeer bevallig teekent, hem in onderfcheidene betrekkingen , doch vooral in die van Leeraar befchouwende. — Meer in bijzonderheden dezer Leerrede te treden , achten wij overbodig. Zij zal over het geheel met genoegen en {lichting worden gelezen , en verdient uit dien hoofde aanbeveling , hoewel 's mans ftijl min vloeiend en hierom ook niet al te duidelijk is. Specimen Hermeneutico - Theölogicum , exhibens vindicias facultatis , Apostolis jesu christi olim datae, peregrinis loquendi fermonibus. Quod annuente Summo Numine , prafide jodoco heringa , E. F. Theöl. Doét. et Exeges. N. T. Prof. publico examini fubmittit Scriptor adrianus christiaanse , Poortvlietenfis, in coetu Christianorum reformato Spankerano Sacerdos, nuperrime AcademUe Traject, civis d. XVII. Ju-  A. christiaanse , specimen, etc. 543 Junii cioioccci. H. L. Q. S. Traject! Batavoram ex ofneina O. J. van Paddenburg. Oct. Maj. Conltat fi - 5 -: Dat is: A. cjiristiaanse , enz. Uitlegkundig-Godgeleerde Proeve, bevattende de verdediging van het wondervermogen, aan de Apostelen van ]. C. weleer gegeven, om in vreemde talen te [preken. Sedert eenige jaren heeft men , voornaamlijk in Duitschland , hoewel uit geheel onderfcheidene beginfelen, en met verfchillende oogmerken, zich beijverd, om alle de verhalen des Bijbels, aangaande wondergebeurenisfen , zoodanig te verklaren , dat al het wonderbare daaruit moest wegvallen; onder anderen hebben meer dan één geleerden, eiciiiiorn , herder , enz. op deze wijze ondernomen, om aan het verhaal van lukas Handel'. U, nopens het gebeurde op het Pinkfterfcest, na jesus dood en opltanding, zoodanige wending te geven, dat deze geheele gebeurenis eene natuurlijke houding en voorkomen verkrijgt. Tegen deze wijze van uitlegging dezer gefchiedenis is deze Verhandeling ingericht, in welke de Schrijver, een waardig leerling van den Hoogleeriiar heringa, met vele juistheid en bondig oordeel, deze uitleggingen onderzoekt , en overtuigend bewijst, dat men, zonder lukas woorden geweld aan te doen, een wonderwerk erkennen moet. Na vooraf in het gemeen te hebben aangemerkt, dat in de daad wonderwerken gebeurd zijn, en ten grootlten fteuil verftrekken voor den Christlijken Godsdienst, toont de Schrijver in het Eerfte Hoofdfluk dezer Vcrhaudelinc, dat de gewoone opvatting van lukas verhaal de eenige waare zij, alzoo in deze gave der talen niets onwaarfchij'11lijks of Gode onwaardigs kan worden aangewezen, de eenvoudige zin van lukas woorden dus behouden, en eene overeenkomst met de gewijde gefchiedenis daar in kan getoond worden, terwijl eindelijk alles bevestigd wordt door hetgene paulus i Kor. XII, XIII, xiv, over deze gave der talen gefchreven heeft. Het Tweede Hoofdfluk toetst de verfcheidene uitleggingen, welken het wonderbare uit het verhaal zoeken weg te redeneeren, we1derlegt dezelven, lost alle de bedenkingen op , en beandwoordt de redenen , die men aangevoerd heeft. De geheele Verhandeling is wel gefchreven, en draagt ve- *  544 p' j" v' maanen, waarneming. vele kenmerken van des Schrijvers belezenheid en kunde. Wij wenfchen de Utrechtfche Hoogefchool , en den Hoogleeraar heringa geluk, met het voordbrcngen en vormen van zoodanige leerlingen, die zich in ftaat betonen, om de eerwaardige orde, aan welke zij zich gewijd hebben, tot fieraad te verltrekken , en liet Christendom wezenlijke dienlten te bewijzen. Waarneming van drie mei Koepokjfoffe ingeente en naderhand door de natuurlijke Kinderpokfes befmette Kinderen , door p. t. v. maan en, M. D. Hoogleeraar in de Genees- Ontleed- Heel- en Vroedkunde aan de Bataaffche Academie te Harderwijck. Te Harderwijck, bij j. van Kasteel , 1801. 36 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 8 - : De Hoogleeraar toont in deze waarneming , dat het hem enkel te doen is, om de grenzen der Geneeskunst uit te breiden. Het verhaal zijner proeven is met naauwkeifrigheid ter neer gefield, en zijn gevoelen op eenen eenvoudigen geenszins Heiligen of beflisfenden toon voorgedragen. Op deze wijze ondcrfcheidt zich de waarlijk kundige man van hem, die flegts ingebeelde geleerdheid bezit. Daar deze naauwlijks zijne eigene ondervinding gelooft, bcflist de andere ftout en flerk op enkele redeneeringen {leunende. Wij wenfchen tot welzijn van de wetenfehap, dat velen den Hoogleeraar van maanen zullen navolgen! Langs dezen weg zullen wij uit eene menigte van proeven en waarnemingen, onbevooroordeeld in het werk gefield of nagegaan , eindelijk kunnen befluiten , in hoe verre deze uitvinding het voorgeftelde doel bereikt , hetgene tot nog toe met geene zekerheid kan bepaald worden. Aanmerkingen op het verönderftelde vermoogen der Koepokftoj, om door derzelver Inenting, den mensch, voor de wezenlijke Alenfchenpokken te beveiligen. Door j. e. Doornik, Med. DoSl. Te Amjleldam , bij L. van Es, 40 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: - 11 - : Leg thands uwe pennen neder, gij jekker, paerzon, woodwille , aubert en gij allen* die door. 1  j. e. doornik, aanmerkingen, enz. 545 door eigene ondervinding voorgelicht, de Koepokftof ter inenting, en beveiliging, tegen de Kinderpokken, durfdet aanprijzen. Op éénmaal ziet gij u, hoe zeer meest allen in de Geneeskunst oud geworden, ten minfte tot eenen gevorderden leeftijd in dezelve gekomen , in uwen loop gefluit, door den zeer geleerden doornik, eenen man, welke niet nodig dacht, vóór hij over deze ftoffe openlijk oordeelde , zelf proeven in het werk te ftcllen, of die , door anderen onder zijn oog genomen, na te gaan. Sedert eenigen tijd hield men voor de veiligfte wijze van de Geneeskunde te volmaken , zoo veel mooghjk daadzaken waar te nemen , daar naar te befluiten, en niet zoo als voorheen, zijne theorie op losfe onderftellingen te bouwen , en dan alles, wat in practijk met dezelve breed, te verwerpen. De Burger doornik echter fchijnt dezen weg nog niet te volgen. Zonder ondervinding heeft hij zijne befchouwing over de Koepokken gevormd, en kleeft die aan. Volgends die theorie, kunnen de Koepokken geen voorbehoedend middel tegen de Kinderziekte zijn, niettcgen(taande de waarnemingen van verfcheidene Geleerden derzelver heilzame uitwerking fchijnen te bewijzen. Waarom niet liever eene menigte van proeven genomen , en dus zich zeiven overtuigd , en dan de uitflag zijner waarnemingen met naauwkeurigheid bekend gemaakt ? Dan had hij recht om over de waarde of onwaarde dezer gewigtige zaak te beflisfen. Ten minfte had hij zich nader behooren te onderrichten , aangaande den ftaat dezer inenting in ons vaderland; voor iemand, die als rechter in dergelijk geval optreedt, ftaat het niet wel te zeggen, de Geneesheeren v. d. lande en de lemon hebben in Amjleldam zich tot uitoefening dezer Inenting aangeboden, dan ik weet niet, in hoe verre zij in hunne proeven geflaagd zijn. Ook zijn 'er behalven dezen nog al eenigen, die in ons vaderland deze bewerking beproefd hebben , welken de Schrijver of niet kent, of niet genoemd heeft. Ons tegenwoordig beftek laat niet toe in bijzonderheden te treden en zijne verfchillende Argumenten te wederleggen. Waarom wij ons bij de gemaakte aanmerkingen bepalen , den jongen Schrijver radende, zijne ondervinding in het gemeen , cn in het bijzonder aangaande het tegenwoordig onderwerp, meer uit te breiden, vóór hij wederom iet in het licht geeft, indachtig aan het fpreekwoord: Capis festinans caecos parit catulos. nieuwe vad. bibl.v. deel. no. ii. Miü Week*  54" WEEKBLAD Weekblad voor den zoo genaamden Gemeenen Man , uitgegeeven door het Departement Stad en Lande, behoorende tot de Maatfchappij tot nut van het Algemeen. Vierde Deel. Te Groningen , bij W. Zuidema , 1800. 416 Biadz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Dit Vierde Deel beftaat, even als de drie voorigen, in twee en vijftig Nommers, welken mede van eenen .belangrijken en leerzamen inhoud zijn. Tot eene proeve hiervan mogen de volgende ftukken dienen. Het eerfte wordt gevonden op Bladz. 82 , en voert tot Tijtel: OVER HET BIER ALS VOLKSDRANK BESCHOUWD. ,, Het zal u, waarde Lcezers! niet onaangenaam, en ,, welligt kan het u zeer nuttig zijn voor uwe gezond,, heid en ter wegneeming van ongegronde vooröordee„ len , dat wij u eens onderhouden over den alleröudfien „ Vaderlandfchen drank, het Bier naamlijk, maar over „ welks nut of nadeel, als Volksdrank, thans zeer yer,, fchillende denkbeelden onder het algemeen heerfchen, 5, terwijl ik toch meen, dat, bij eene oplettende beöor„ deeling van dien drank, zoo veel onzekers geen plaats „ zal vinden. Laaten wij ten deezen einde beginnen „ met eene korte befchouwing der bereiding en beftand,, deelen van het Bier, om daar uit over deszelfs aart „ en werking recht en grondig te kunnen oordeelen." Het Bier is eene overoude Volksdrank , welke bij „ onze Voorvaderen, de Batavieren , fterk in gebruik was. Bij hen was toen ten tijde , buiten het water, s, geen algemeener drank in zwang. Zeer lang is ook 5, het Bier bij het nageflacht, bij ons-, de bijna algemee,, ne volksdrank geweest, tot dat hetzelve, in vervolg ,, van tijden, eerst door de warme waterdranken , de „ Koffij en Thee , daarna ook door de Genever en „ Wijn, is verdrongen en zeldzaamer geworden." „ Dat deeze aêlöude vaderlandfche drank geenzins verdient in onbruik te komen , of achter gefield te s, worden door bovengenoemde, meer fchadende en ver„ derfüjke dranken , zullen wij nu uit deszelfs nadere „.befchouwing trachten op te maaken." ,, Het Bier wordt bereid uit garst, of wel uit garst „ met haver vermengd. De hoofdzaak der bereiding „ komt hierop heêr. Op het graan wordt warm water gedaan , waardoor het zwelt en zich uitzet. Dus » ge-  VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. 54? ^nne-zaam -edijd zijnde, wordt het uit het water " ISSm?nToP^?openverzWld, cn zoo lang-uitrust „ genomen, ^ r d ontwikkeling en "SSSS'.m % inwendig levensbeginfel eene " broSg en warmte verkrijgt, en begint te kiemen, "ïn h t begin deezer kieming wordt het toom gj" rLrf van een "efpreid, en door den wind, of door " 'tvm'r op de Zogenaamde daar, gedroogd op'\ dat het'zSd door verder voort te kiemen zijn kracht " niHerdSebereide grJi, nu den naam van Mout vedaeeïn hebbende , word met heet water gemengd " In orekookt, en deelt aan hetzelve zijne oplosbaare , " vnere en üiimige deelen mede.' , " Uh dit vogt word, door behoorlijke bereiding en fcunst het Bier gemaakt en gekookt j gekookt en " koud-evvorden zijnde, in vaten gedaan, en, na vol- " drDitCi1s*de eerfte en algemeene grondflag van de bereiduig en broüwing van 't Bier. Veele, ja onnoem" U,k veele verfcheidenheden hebben 'er plaat, om het" zelve verfchillende eigenfehappen en fmaak mede e " deelen , afc welke in meest alle plaatfen eenigzins " ^Het'ller i uit zijnen aart zeer aan gisting onderhevig waardoor het zuur word en eindelijk in azijn " verandert, word de Hoppe 'er meestal bijgekookt om " d?« peinfende Christen van broes, gwc/g* dooi kal Toen wij deze woorden, met groote letin het hoofd vin den Tijtel dezes Boeks lazen Meldden wö ons, dat broes den voornamen inhoud vïn hetzelve zou uitmaken, en dat de Burger k aldenITc h den inhoud van dat Werkjen in verzen gebragt of in eenigen anderen vorm gegoten had. Doch b j het verder doorbladeren zagen wij onze vergisfing. Al wat wu 'er van broes in\onden , beftond in opfchrifteii of tiSs boven eenige van de Stuk ensdie jri dit We k voorkomen, en dan min of meer gelijkheid in den ftijl, waarui het is opgefteld, en in zoo verre kan het ook eene navolging van broes heeten, even zoo wel, als ï3 dergelijke bezegelingen, of hoe men dezelven noemen wil. In andere opzichten is het verfchil mSlijk Wij meenden dit aan onze Lezers te moeten berDehSechrijver levert ons hier XXI befpiegelingen, over Godsdienflige onderwerpen, die hij met veel betaamlijken ernst behandelt, en waarin wij hier en daar vele fraaie Mm 4 \  55* a. l. kaldenbach gedachten gevonden hebben, en wij vermoeden A.» u , met ontbreken zal aan Lezers van JSgSfi" dat dit Werkjen' bij dezelven een goed lot vinden zV Lene wezenhjke verdienfie in hetzelve is deTorthefd waardoor iemand, die deze befchouwingen tot £& «Hezen. -Hier en daar komen tusfchengevoegde verslens naa°nde1eVersrtaald' °f *2 ^ ^ft ^if de'oE ver zelven i n' Va" ee"re a,ldere ha»d> of van den SchrijJ J Het fprcekt van zelf> dat bet gehec e Werk den geest van kaldenbach ademt die ze den laag bij den grond kruipt. Wij willen Taar nu 'eene tefc'pTm-Crkingee °VCr > W heve? e n Wem proefjcn uit het Boek zelf nitfchrijvert en onze Lezers zeiven laten oordeelcn. Zie hie een liukjen uu de bespiegeling di b mjbd ^ » llcnscJi die het vermogen heeft verder te " den r'nS^nCt Z1J"C natULIrlijke krachten anders zou" fchrnS n°chtans niet verder gaat, is of be- J5 jenroomd , of laaghartig , of eenvoudfg, of op een „ belachhjke wijze hoogmoedig. God kan ons met „ nieuwe waarheden verrijken ,° die het ve mogen va „ aanbelangt. Len dwaas ontkent dit, en een noch gjooter dwaas verwerpt het. Geene vreugde Sn Voor „ eénen W|jSgeer grooter zijn , dan deeze? die hij on« de.rv,indi wanneer God hem zelf onderwijst, en de »» wxJsheid dcs„ Hemels zich in zijne ziel be-mt te „ openbaaren." J ö - ie „ De Godlijke waarheden der Openbaaringe betoonen „ zich als zoodanigen aan de harten der menfchen, die „ ze flechts opmerkzaam en onpartijdig leczen. De " SPfH T fdiep^L «I doorzi<* de verbot s, genfte fchuilhoeken , en fchikt daarom zijne redene„ ring naar ons gevoel. Een mensen moet, of alle ge„ voel hebben verlooren , of hij moet zich gevoelen „ wanneer hij de Heilige Schrift leest. Zijn toeflad' „ zijne manier yan denken, zijne inwendige geftake "$?L?StrtnW^> zï'ne overhellfngen, zijné " wÏTf-ft,e beg^,r£ens ziJ« daar in afgemaald'; zijn ** m" 0"g^'k aan een fnarenfpel; immers, zoo- " r e n andfr|el^mmend geroerd wordt, zoo laa** ™ • °°k de r°Qrtgelijke fnaaren op het zelve hoo« rcn» z» geven eenen z.agten toon en klinken na: de- » ze  de peinzende christen, enz. gevolgd. 553 ze fnaaren des harten zijn het geweeten , de (helle " getuige die de waarheid van het woord, zelfs tegen " den wil des menfchen, cn, in weerwil van den te" genfpreeker, in hem uitroept: Het is toch waar! Men vindt in dit Werkjen zes Kunstplaten, die door b u ijs o-Pteekend , door mijling in 't jaar 1783 in t koper gebragt, en door j. de jong uitgegeven zijn. Sichtelijke Zededichten, nagelaten door jonas andrieS repeeaar. Tc Dordrecht, bij V. van Braam, 1801. 1 io Bladz. In gr. Otïavo. De prijs is f 1 - 8 - : Jonas andries re pee aar, die voorheen Bijschriften op de Gefchiedenis van den Zaligmaker, en op den Héidelbergfchen Katechismus heeft uitgegeven , en van wien men verfcheidene Dichtftukken, in de Verzameling van het Haagfche Kunstgenootfchap vindt , is in het3 laatfte afgelopen jaar te Dordrecht overleden. Zijn Kunstgenoot en Vriend heter van braam, die met zeer veel lof op den Nederduitfchen, en vooral op den Latijr.fchen, Zangberg bekend is ,heeft, na 'smans dood|, dit Bundeltjeii, dat re pel aar zelf tot de uitgave gefchikt had, met een Kort Bericht van deszelfs leven aan het licht gebragt. Uit dit laatfte leeren wij den Dichter als een achtenswaardig mensch, en hartlijk liefhebber van den Godsdienst , gelijk ook van de fchoone Kunften, kennen. Het Bundckjen vervat negen Dichtltukjens, die allen van Godsdienftigen inhoud zijn. De vlugt van den Dichter is niet hoog. Maar het ontbreekt hem in deze Stukjens, even zoo min aan fraai vernuft, als aan zuiverheid van taal, juistheid en eenvoudigheid van uitdrukking, en vloeiendheid van Dichttrant. De verzen kunnen derhalven met veel genoegen gelezen worden , en die zijne ftichting zoekt, in hetgene hij leest, kan hier voor' zijne begeerte voldoening vinden. Tot een ftaal zouden wij gaarn zijn Lied op de Sterflijkheid hier overfchrijveu, dat wij met zeer veel genoegen gelezen hebben. Doch het is daar toe te groot. Zie hier een gedeelte van hetzelve : Mnar hoe dan is het dat de naam Van dood zoo aaklig klinkt, Dat foratijds , op dien klank alleen De moed mij als ontzinkt? Mm 5 He-  554 J' A' REPELAAR, STICHTELIJKE ZEDEDICHTEIf. Helaas het is mijn zondenfchuld Zoo talloos, en zoo fnood, Die mij benaauwd, afkeerig maakt Van 't denken aan den dood! Geen wonder 't ftervens oogenblik, ó Hoe ontzaglijk is 't, Dat oogenblik, waarin mijn lot Voor eeuwig wordt beflist! Dat oogenblik dat zeker mij, Die reeds mij zelf beticht, Zal voeren voor den wolken trooa Voor 't hooge Godsgericht! Gericht, daar de allerè'erlte vraag, Die mij de Rechter doet, Bij onöntveinsbaar fchuldbefef, Mij reeds verftommen moet. Ai mij die nare angstvalligheid, Die 'k telkens word ontwaar, Wanneer ik aan mijn fterven denk, Hoe overwin ik haar? 'k Ontvlood ze, zeker vruchteloos, In 's werelds vol genot, Het fterven is en blijft altijd, Als fterveling mijn lot. Maar werwaards ik het oog ook keer 't Herinnert alles mij, Hoe 'k, hier geplaatst voor korten tijd, Verganglijk fterflijk zij. Hier fterft een mensch, en daar een dier, Ginds kwijnt, verwelkt een plant, Geen marmerfteen is voor verderf, Geen ftaal voor roest beftand. Ach! zag ik meer daar in het beeld Der zichtb're fterflijkheid! — •Ach! wierd ik, door dat onderwijs, Tot fterven voorbereid! Sloeg ik 't geloofsöog meer op hem, Die ftierf, en weêr verrees, Gewis het denkbeeld van den dood Verwekte mij geen vrees. Ja,  veldtogt van den generaal brune , enz. 555 Ta, te sus! groote levensvorstl J Die hel, en dood, er. graf, Verwonnen hebt, gij immt op u Mijn welverdiende Itraf. enz. j f™.rWiiRUNE in de Bataaffche ReVeldtogt van ^^^B^reven door een Officier pubhek, "J?£";7j]}t jj Fransch. Te Haarlem, S/^lo^ffe, x8ox. x.6 Bladz. In g, OZavo. De prijs ts f 1 ' : " * j •• ^nc il> moeite getroost hebben , om dit N'stulS Xo^te lezen ,° hebben wij 'er volftrekt J^i Stukjen oooi . licht verfpreidt, Dif ^Slfe£ "an dien Veldtogt , dan de oyer de Se^uieni& ü]d yaft denZelven ons hebtT3SSld Zelfs zijn'er gewigtige Stukken overben mede°c$e;,de bezetting van Alkmaar, en de ontgeflagen. Of is de be/etu * . noemens- IUimS Tee verflï van dezen Veldtogt? Het waardig n ea^vana,o der vloot5 is insgeUjks bericht, aangaande <£ ™ f algemeen bekende omftanZoo oppcrvlakk g, dat.zap 0 verlangen fi^^^^JSÊ^a van dien Veldtogt, zeer, naar een naau| £ fels en aanleidingen cn waarbij ook ^ veiwi^ jjoch waarfchijnU k zulontvouwd en^ operiDeie a 3 h_ l£n ^SSuï wf eenezoodanige Gefchiedenis in het puten, vóór dat wn.eene zo^ B tocdragt van bëlahg- U. ek Tn^S &öVtó, voor het tegenwoordige r 1Jne ff'bedekt te moeten bli ven ; doch de nakome- gSchP ma? -1 ikwijls onbewimpeld lezen.  55^ verhaal der verovering Verhaal der verovering van Frankfort aan de Main, door Z. M. den Koning van Pruisfen, en Antwoord van den Generaal van helden, op de lasterlijke uitvaringen van den Generaal custine, Commandant en Chef des Legers van het Fransch Gemeenebest aan den RJiijn. • Invita fatehitur usque Invidia , et fragili qmcrens illidcre dentem Ojfendat folido. Hor at. Sat. Lih. II. Sat. I. 335 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - ió - : Kieschheid omtrend zijnen goeden naam of ecre ontmoet men inzonderheid bij lieden van den Degen. Hier, fpoediger en meer algemeen dau in eenigen anderen levensltand, doet de aantijging van pligtvemiim vuur vatten. Omtrend de redenen van dit verfchijnièl willen wij hier in geen onderzoek treden. Van dit loflijk beginfel toont de Generaal van helden, door dit geheele Werk, bezield te wezen. Het behelst eene verdediging van zijn gehouden gedrag , in de opgemelde hoedanigheid, tegen de bcfchuldigingen van wangedrag, als zoodanig, door den Franfchen Generaal custine hem aangewreven. In het geheele beloop dezes Werks, hetwelk , beftaanbaar met ons plan , geen doorgaand uittrckfel gedoogt, vertoont zich de Generaal v. H. als tin Man van oordeel, goeden fmaak en die de aloude Romeinfche en Griekfche Gefchiedenisfen met applicatie heeft gelezen. Aanmerkingen ontmoet men ginds en elders , welken van dat alles getuigenis kunnen dragen. Wat voords de hoofdzaak betreft, de verdediging van zijn gehouden gedrag, beftaanbaar met pligt, eed engere, zijn wij van oordeel , dat , volgends de opgave , hier gedaan , en aan welker volkomenheid en echtheid wij niet mogen twijfelen, de Generaal v. H. zich zoodanig heeft gezuiverd, en zijne gedragingen, in alle opzichten , gerechtvaardigd, dat, immers zoo verre wij "'er over kunnen oordeelen , 'er geene redenen zijn te vinden, om hem van pligtverzuim te verdenken , maar veeleer om hem op de lijst van achtenswaardige Krijgsbevelhebbers te plaatfen. Behalven het doorgaande beloop van het verdedigfehrift, blijkt zulks , onzes oordeels , uit  VAN FRANKFORT AAN DE MAIN. 557 uit eene lijst van niet minder dan tweeënveertig Bewijs(tukken, aan het einde des Wcrks geplaatst. Hoewel, gelijk wij aanmerkten, dit Werk voor geen uittrekfèl vatbaar is , meenen wij, echter, van des Generaals denkwijze eene proef te moeten geven, die tevens van zijne belezenheid, en van de toepasling van dezelve, ten ftaale zal kunnen dienen. De teekening, welke de Generaal van een echten Patriot geeft, zal, bij velen, bijval vinden. ] „ Tn de daad (zoo fchrijft v. H.) behoort de Patriot, dat'is elk eerlijk man, die zijnen eed getrouw blijft, fteeds dat gene te doen, wat de rechtvaardigheid hem gebiedt, zonder de minfte eenzijdigheid voor zijne vrienden , of eenige vrees voor zijne vijanden te laten blijken.' Zodanig een behoort voor alle aanzoeken der vrie'ndfchap , wanneer dezelve van hem vorderen , dat hij iets, enkel uit gunst, zoude doen, als ook van.de inblazingen der wraakzugt, volftrektelijk doof te zijlij De //^alleen moet het rigtfnocr van alle zijne diaaden üitmaaken. Het geen de billijkheid vordert, is de eenige regel, dien het hem vrij ftaat, te volgen, en alleen het "•een waar is, eischt zijn pligt van hem, dat hij zegge. Geene hoegenaamde bedenkingen, van hoe veel gewigt zij ook anders zouden mogen zijn, moeten hem het oog voor de rechtvaardigheid en waarheid doen fluiten. Hij is verpligt, zich geheel en al aan het Vaderland toe te wijën. Hij kan zich op de eer, welke hem wordt aangedaan , niet verhovaardigen, wijl zijn Vaderland hem eigenlijk dezelve niet vcrfchuldigd zij, naardien hij niets anders gedaan heeft, dan dat gene, waartoe hij verpligt was. Éven weinig heeft hij reden , om zich verftoord te toonen , wanneer men hem iets afflaat, alware het ook, dat dit op eene onbillijke wijze gefchiedde, wijl het 'niet aan hem fta , de beweegredenen daarvan te beöordeelen. Het Vaderland 'kan nooit, ten aanzien van één zijner Burgeren, onrecht hebben, dat is te zeggen, dat het denzelven in geenen gevalle geoorloofd zij , zich over de 'onrechtvaardigheden, welke hem door het zelve worden aangedaan, te wreeken. — Het is daarmede, even als met" het vaderlijk gezag over de Kinderen. Ken Zoon behoort zijnen Vader, wanneer hij misflagen begaat, te bcklaagen; doch hij mag daarom egter nimmer ophouden, hem te gehoorzaamen, of te eerbieden." „ In gevolge van deze grondbeginfelen, tragt een Patri-  jj-g verhaal der verovering triöt minder een deugdzaam man te fchijnen ; dan, hij poogt het wezenlijk te zijn. Hij dingt naar geene posten; doch het ftaat niet aan hem, de zodanige, waar toe het vertrouwen zijner Medebutgeren hem roept, van de hand te wijzen. Éven als amphiaraus ftelt de Patriot geen zinfpreuk op zijn fchild, want hij is verzekerd , dapper te zullen zijn, en hij bejaagt geen ijdelcn roem met zijne dapperheid. Hij vergeeft de aangedane beledigingen, wijl zijne eerfte behoefte daar in befta, dat hij zijne bijzondere belangen aan die van den ftaat opöffere, en zijnen Medeburgeren het voorbeeld van de beoefening dezer deugd geve, welke voor een man van ftaat, de allermoeielijkfte, en gevolgelijk de zeldzaamfte is, doch welke hij vooral aan anderen telkens moet te birmen brengen en boven al, zo veel mogelijk, doen eerbiedigen. Hij is ten uiterften fpaarzaam met de penningen van den 'ftaat , wijl deze hem telkens herinneren, dat zij uit het zweet des volks famengebragt zijn, en dat het zelve volkomen recht heeft, om dat gedeelte daar van, hetwelk niet volftrektelijk tot het onderhoud en verdediging van het Vaderland verëischt wordt, terug te vorderen. Bovendien kent de waare Burger geen ijverzu°-t en fchaamt zich niet, het bevel aan een anderen, aan den genen af te ftaan, die zich het meest waardig betoond heeft, het zelve te voeren." Wanneer het 'er op aan koomt, om den ftaat te verdedigen , behoort men aan geen gevoelens van een perfonelijken wrok gehoor te geven, maar die in tegendeel, zonder aarzelen, aan het welzijn van zijne Medeburgeren op te offeren. Men maakt zich in de daad aan een Vadermoord fchuldig, wanneer men niet aan hun vertrouwen tragt te ■ beantwoorden , cn alles, tot zelfs onze eigenliefde, behoort te zwijgen, wanneer het Vaderland in" gevaar is. De eenige, in zulk een geval nog vergefelijke , eigenliefde beftaat alsdan daar in , dat men het wel poogt te dienen. Zo het Vaderland, ten aanzien van een zijner kinderen onrechtvaardig handelt, alsdan blijft den zeiven altijd nog een middel over, om zich te wreeken, dat naame'lijk, van te zorgen, dat het zijn behoud aan hem hebbe dank te weten! Het is grootscii, het is verheven,naar de tent van een themistocles heen te fnellen, den zeiven met raadgevingen te onderfteunen, zich onder zijne bevelen te fchaaren, en met hem alleen daar over te twisten, wie de meeste liefde voor het vaciciland bezit." »' op  van frankfort aan de main. 559 Op deze wijze bood aristides zich van zelfs aan, om onder miltiades te dienen, door welke grootmoedige opoffering hij niet weinig tot het winnen van den flag van Marathon bijdroeg." . „ Op deze zelfde wijze volgde cato den Conlui TIberius sempronius naar den Donau, en ftelde zich aldaar onder zijn opperbevel. Ja deze zelfde Romein , die in Spanje als opperhoofd geboden had, achtte het niet beneden zich, als Tribuun, onder den Conful acihus clabrio, te dienen. De naam dezer groote Mannen, even dierbaar, als eerbiedwaardig bij eiken waaren vriend der vrijheid, heeft van het geweld der eeuwen niets geleden, en hnnne nageda°tenis zal onbevlekt tot het laatfte nageflacht overgevoerd worden. Dan, zo wij in ca jus marius, den bijnaam van coriolanus bewonderen, verfoeien wij in dezen Romein de tijtel en de hoedanigheid van Opperbevelhebber der Volfcen en alle de welfprekendheid van den eerften der Dichteren is niet in ftaat, om de woede des zoons van peleus, die zich tegen zijn eigen Vaderland aankant, te doen verfchoonen. Terwijl aciiilles het Leger der Grieken verlaat, bidt hij de Goden, het zelve te verdelgen, ten einde hij den roem verwerve van alleen de muuren van Iliön ter neder te werpen Dan aristides verlaat daar tegen Athenen, fmeekt de Goden, dat zij hunne gratnfehap van deszelfs Vaderland afwenden, en het met in de noodzaakehjkheid bren'o-en van zich aan zijne bewezen dienften te herinneren Zie daar het verfchil (dus befluit de Generaal deeze' fchets) het welk 'er tusfchen de zugt naar een ijdelcn roem, en een waare Vaderlandsliefde gevonden wordt. Zie daar tevens het onderfcheid, tusfchen den echten Patriot, en den man, die niets anders, dan alleen een held weet te zijn." Tot flot merken wij nog aan, dat de Generaal van hei den deze verdediging eerst in het Fransch hebbende uitgegeven , naderhand te rade werd , dezelve zijnen Lando-cnooten ook in hunne moedertaal aan te bieden. Hoewel niet op den tijtel vermeld, blijkt het, echter, uit het einde des Werks, dat het in den Haag, hoewel zonder melding van Jaargetal, bij de Wed. j. de groot en Zoonen gedrukt is.  5Ö0 • a, f. j. freville Lsvensbefchrijvingen van beroemde Kinderen, of voorbeelden voor de jFeugd, om te dienen tot een Leesboek, en tot onderwijs voor Kinderen, door a. f. j. freville, uit het Fransch. In drie Deeltjens. Met Plaaten. Tweede Deel. Te Amjleldam, bij}. Allart, 1800. 238 Bladz. In 12°. De prijs is f 1 - 10 - : Het Tweede Deel dezer Levensbefchrijvingen met alle oplettendheid hebbende doorgelezen , kunnen wij niet zeggen, eenige reden te hebben, om niet volkomen te berusten in het oordeel, dat wij onlangs (*) over het Eerfte Deel dezer verzameling hebben geveld. Van de negen kinderen, wier leven hier befchreven wordt, zijn 'er wederom flegts twee, wier vroege dood niet uitdruklijk wordt vermeld. Wij wijzen onze Lezers derhalven naar onze Recenfie van het Eerfte Deel, en zullen het kortfte der verhalen , hetwelk tevens geen der minften is, tot eene proef geven. Het is het vijfde verhaal uit dit Deel of het eeuëntwintigfte der gantfche verzameling cn betijteld: ,, Francisca van Larochebeaucour , in de Pr0 vintie Augoumois, in Frankrijk. , in 't jaar 1752 gebooren. " Het luidt, met bewaring der eigene fpelling des Vertalers , als volgt: ,, De natuur, welke den man met vernuft, met een ,, doordringend oordeel, met de bekwaamheid om din„ gen uit te vinden , en met de kracht om ze uit te „ voeren heeft befchonken , fchijnt zijne gezellin ene ,, vergoeding te hebben gegeven, welke niet minder be,, langrijk , en te waarderen is ; ik bedoele de zacht,, heid van charac~ter, de ingetogenheid, de moed, de ,, gevoeligheid, de wijsheid, de werkfaamheid, en eind„ lijk het geregeld gedrag der vrouwen. Dit laatfte „ vooral is iets, waar in de vrouwlijke kunne , welke „ in zo velerleie opzichten hoogachting en liefde ver„ dient, zonder eenige bedenking zeer uitmunt." „ Hoe veel bekwaamheid ontdekt men ook niet bij „ het vrouwlijk gedacht, zelfs in haren vroegfien leef„ tijd! Ziet men niet menigvuldige malen jonge Doch„ ters een huis bellieren , op de huishouding in alles „ acht (*) Zie N. Faderl. Eill., V Deel, ijle Stuk, Bladz.32, enz.  LEVENSBESCHRIJVINGEN VAN BEROEMDE KINDEREN. $6l „ acht geven, de opvoeding regelen van hare jongere Broeders en Zusters, met een woord! de plaats van ,, Moeder en Vader, ook dikwerf met veel roem, be,, kleden, en zulks in een leeftijd, op welken de jon„ gens nog genen dienst hoe genaamd kunnen bewij„ ïen , en van niets anders dromen, dan van zich te ,, vermaken." Francisca Marktte heeft volkomen beantwoord aan „ die gunftige tekening , welke wij hier maken. Deze ,, jonge Dochter had tot Vader den Ontfanger van het „ Hoofdgeld van Larochebeaucour, in de Provintie An„ goumois. Deze van afkomst burgerlijke man had gene ,, fchatten: maar was een eerlijk man, een braave Echt„ genoot, en rechtfehapen Vader voor zijne kinderen. ,, Óffchoon in de opvoeding, welke hij ontfangen had , „ niets buitengewoons plaats had gegrepen , evenwel, ,, dewijl hij in ene ruime maat gezond verftand bezat, „ voedde hij zijn kind veel beter op , dan meermalen „ het geval is bij de kinderen van de rijkfte inwoonders „ der grootlte fteden. Hij had opgemerkt, dat Fran» ,, cisca van een aandoenlijk geftel was : maar teffens „ niet lichtlijk te verzetten, en opftuivende tegen alle „ berispingen, welken haar op een fcherpen toon gege„ ven werden. De middelen, van welken hij zich bij ,, hare opvoeding bediende , waren daarom een zachte ,, toon , liefkofingen , en het opwekken van haar ge„ voel. Hij had het geluk, door deze aangewende mid„ delen, dat zij hem niet minder eerbiedigde, dan be,, minde. " ,, De Echtgenoote van den Ontfanger was van haren ,, man onbegrijplijk veel onderfcheiden: waarom zij ook „ vrij wat minder verftand openbaarde, en op verre na ,, zo veel zorg en moeite niet befteedde aan de opvoe„ ding van haar kind. Het fchcen wel in den eerften „ opflag, of zij hare Dochter hartlijk lief had: maar zij ,, was zich zelve nooit gelijk, zo dat zij den enen tijd „ al te mal, en den anderen tijd al te geftreng voor het „ kind was. Daar en boven werd de liefde, als zij haar „ die bewees, mede niet verftandig geregeld. Met een „ woord! Zij was nors, grillig van aart, zo opvliegen„ de, dat zij weinig weerga had. Wat zij in 't hoofd „ kreeg, dreef zij door. Zij had allerleie vreemde in„ vallen , was buiten gemeen knorrig, en behandelde „ onze Francisca dikwerf met de grootfte verachting , NIEUWE VAD. BIBL.VJJEjBI,, NO. II. Nn „ als  56*4 A. F. J. FR.EVILLE „ als een wisjewasje. Op tijden, wanneer aij hare Doch„ ter had moeten beftralfen, betoonde zij haar zulke „ tedere liefde, dat zo wel de aanfehouwers, als het „ kind daar van de beweegoorzaak niet vatten konden. „ In hét tegendeel , als het kind moest aangemoedigd worden, "deed zij niet anders, dan haar dreigen, en „ op de ruwltc wijze behandelen, welk een en ander „ dc\\ braaveu Vader geweldig fmertte, en bij de Dochter gene andere uitwerking had of hebben kon , dan 3, haar tergen." „ Dewijl de man zich dus gedwarsboomd zag in zij„ nc pogingen , welken hij voor de gcwichtiglle, cn „ dierbaarlte hield , en hij aan den enen kant niet wel „ moeds genoeg had om zijn gezag te tonen, cn aan 3, den anderen kant met zijn ganfche hart den vrede in 3, zijn huis bewaren wilde, verteerde een verborgen vcr„ driet het vleesch en bloed van dezen reebtfehapeneu „ huisvader. Hij Hortte in ene krankte, en ftierf in de „ armen van zijne beklagenswaardige Dochter , welke hem ook met heete tranen beweende. Zijne huis" vrouw , fchoon zij nog in den bloei van haar leven " was, overleefde hem niet zeer lang, en liet met Fran" cisca, welke toen elf jaren oud was, nog een Zoon" tje na van achttien maanden." De Vader van deze wcfen had niet veel goed bezeten alleen hij was rijk in deugd geweest, dierhal" ven'beftond de geheele erfenis, welke hij naliet, ia " eni'T ouwerwetsch huisraad, en een boeren woningje " met een ftroodak. Dit huisje lag aan den ingang van " een bosch. Francisca hield zich met haarklein broertje " in deze cenfaame fchuilplaats op. Die ongelukkige " kinderen hadden nu, helaas! noch Ouders, noch " Vrienden! Het meisje zach zich met haar broertje ge" heel aan haar (zich) zelve overgelaten , waar door " zij menigmaleu de grootfle armoede leed. Sommige " arbeiders uit dien omtrek vroegen haar nu en dan , " wanneer die, verre van huis af, uit arbeiden gingen, " om intusfehen hunne ganfen en fchapen te bewaren. " Maar zij moest dit meermalen afflaan uit genegen" heid voor haar broertje, 't welk zij niet alleen laten " wilde. Zij toch had het befluit genomen om allesje " beproeven, hever dan dit kind te zullen veilaten. ■ In deze dringende behoefte verkocht Francisca ge„ maakt linnen , en koufen , en kocht dan op nieuw  LEVENSBESCHRJJ VINGEN VAN BEROEMDE KINDEREN. 563 ,, vlas en katoen. Te voren toen zij nog maar zeven ,, jaren oud was, was zij al in ftaat om in twee dagen „ een paar manskoufen aftebrcien. Deze bare handig,, heid , en heblijkheid in den arbeid kwam haar won,, dcrlijk te pas in haren ongelukkigen toeitand. Zij hield zich toch bezig met fpinnen, naaien, en breien. Dewijl zij niet minder ijverig was, dan vlug in hare* „ werkfaamheden , was zij in ftaat hier uit het nodig „ onderhoud voor haar, en haar broertje te vinden terwijl zij ook van niemand afhanglijk werd." ,, De arbeidfaamheid, de handigheid, en het verftan„ dig overleg moeten vrij natuurlijk bij de menfchen hoogachting verwekken. Wanneer wij ons daar van „ bedienen, leveren die deugden mede niet weinig voordeel op. Deze jonge Dochter, nog maar twaalf jaren oud zijnde, in een gering boerenhutje afgezonderd en alleen levende, voorziende in alle hare behoeften, en „ verzorgende zelfs haar broertje , in zijnen eerften ,, leeftijd, of zij zijn moeder ware, leverde dierhalvcn ,, een belangrijk, en zeldfaam fchouwfbel op. Het duur,, de niet lang, of zij verwierf ene algemeene hoogach„ ting en verwondering. Al wat leefde bijna, uit de omliggende ftreken , kwam 'er op aan, oin zulk een meisje te zien, en elk deed zijn best om haar werk ,, te verzorgen. De Moeders vooral rekenden het haar ,, plicht, en vonden 'er vermaak in, om haare kinders 3, bijzonder haare Dochters, bij dit meisje te brengen' „ wanneer zij tot haar zeiden : „ ,, Ziet eens ! bBe„ „ fchouwt deze jonge Dochter van twaalf jaren,' wel3, ,, ke zich zo gedraagt, dat ene huisvrouw van der„ „ tig het niet beter doen kan, terwijl zij zelfs des „ ,, nachts arbeidt om haar broertje toch te kunnen 3, „ voeden. " " „ De voorfpoed, welke doorgaans de vrucht is van „ vernuft en naarftigheid, begon van dag tot dag on,, gemerkt in de hut van Franchca toe te nemen : zo dat zij zich zelf in ftaat zag om ene braave oude „ vrouw in huis te nemen , welke op de huishouding „ agt^geven, en haar broertje oppasfen moest, terwijl „ zij 't werk, 't welk men haar bezorgd had, in dé „ omliggende dorpen en kastelen, ging 't huis brengen. „ Zo rolden hare dagen in onfchuld en vrede door. Ta! „ het geluk van dit verftandig kind zou n °n volmaakt Nna- „heb-  5Ö4 A. F. J. FREVILLE 99 hebben mogen noemen , bijaldien zij haren braaven „ Vader nog bij haar had mogen hebben." „ Zij kon dat verlies nier vergeten. Gedurig zweef„ den haar de denkbeelden van dat gemis voor den, „ geest, welke haar beroerden, en deden treuren. Zo „ wel elk uur van den nacht, als geheel den dag door, „ gevoelde en zag zij iets ledigs , welks befchouwing ,, haar een bitter verdriet baarde. Meermalen riep zij „ uit : ,, ,, O lieve Vriend en Leidsman van mijne ,) „ kindsheid, waarom zijt gij niet bij uwe, U zo tc,, ,, der beminnende , Dochter gebleven ! Met welke 99 „ vergenoeging en vreugde zou ik u de vruchten van u „ mijnen arbeid komen opofferen! Ach! wat zou het 9, ,, mij een innig vermaak wrefen uwe zorgen tc kun- ,, nen vergoeden, welken gij in mijne vroegftc jeugd 9-> „ voor mij gehad hebt! — Maar neen! Nooit! Nooit 99 ,, zal ik mij kunnen vertroosten over zulk een ziel99 ,, grievend verlies. Niets kan mij dit ooit vcrgoe»9 „ den. " " — ,, Terwijl Francisca onafgebroken haren tijd verdeelde „ tusfchen de zorgen, welke zij aan haar jong broertje „ befteedde , en tusfchen de herinneringen van het gene „ zij in haren lieven Vader verloren had , waren, reeds „ driejaren verlopen, welken zij in deze eenfaame plaats „ had doorgebracht. Daar zij niet minder welgevormd „ was na het lichaam , dan voortreflijk van ziel, zag „ men haan in ene gellalte en vlugheid van ziel, welke „ hare jaren te boven gingen. Hare lichaams-fchoon„ heid behoefde niets onder te doen voor die van ha„ ren geest. De rijkfte landlieden vroegen haar met al- len aandrang ten huwlrjk, voor hunne Zoons. Deze „ zouden het hun grootfle geluk gerekend hebben, wan„ neer zij haar , zonder eenige huwlijksgift , hadden „ mogen verkrijgen. Doch zij befchouwdc deze vrijers „ voor haar te jong. Zekere voorzichtigheid , welke „ niet algemeen aangetroffen wordt, was de oorzaak, „ dat Francisca die landlieden bedankte , en de voor- keur gaf aan een koopman , welke reeds enige jaren s, had, doch juist op geen grooten rijkdom roemen kon. „ „ Zo behoort het, "" zeide zij , ,, ,, op dat hij „ teffens mijn broertje, en mij ten Vader zal kunnen „ „■ welen, cn hij mij zal kunnen helpen , om het ge- „ brek, 't welk ik aan ondervinding heb, te verss s, goeden." " „ Het  LEVENSBESCHRIJVINGEN VAN BEROEMDE KINDEREN. 565 „ Het was toen in het midden van een langen en „ Krengen winter, waarom de braave Francisca, welke „ alles°mct bedaard overleg deed, de fchoone lenteda„ gen inwachtte, om zich te verenigen, lot- en deelge„ noote te worden van dien gelukkigen man, aan wel„ ken zij befloten had haar hart, en beminlijken per„ foon te fchenken. Maar — helaas! dit deugdfaame „ kind werd ongelukkig in hare verwachting te leur ge„ field door het ijslijkst ongeval, 't welk men zou kun„ nen begrijpen! Zcdert vijf weken was de grond zeer „ hoog met fneeuw bedekt geweest. De Wolven zwor„ ven met geheele benden overal heen. Zij waren zelfs „ flout genoeg om in woningen, en dorpen te komen. „ De menfchen, welke niet gewapend waren, werden „ overal hun prooi. " „ Op zekeren morgenftond, wanneer Francisca bezig „ was het brood uit den oven te halen , liep ene Wol„ vin , met vijf jonge Wolfjes , in hare woning. Zij „ ging 'er op af, verdedigde zich onophoudelijk met „ een' knoestigen ftok, en betoonde zo veel voorzichtig„ heid , als bedaardheid van geest. Ongetwijfeld zou 2 zij haar leven wel hebben gered gehad, bijaldien zij „ alleen voor zich zelve had moeten zorgen. Terwijl „ zij geduchte flagen aan dat verfcheurend en bloe<'„ dorflig dier toebracht, zag zij, dat een tweede vijand ,', op haar broertje aanviel. Zij ontftelde zo op dat ge„ zicht, dat zij een fchreeuw gaf: maar teffens greep „ zij het kind bij het lijf, opende een baktrog, en be„ veiligde het kind, daar in tegen alle gevaar. " „ Doch terwijl üeze moedige jonge Dochter hier door „ hare ene hand niet tot haar gebruik had, en zij met „ de andere hand de jonge Wolven afkeerde , vloog „ haar de woedende Wolvin na de keel, en worgde haar „ in een ogenblik. Terwijl de goede oude Vrouw beven- de weg vloog om hulp te gaan zoeken, werd ook zij> „ verscheurd, en aan (hikken gereten." „ Zo flierf deze jonge Dochter , welke in allerleie „ opzichten een .veel beter lot had verdiend , in den, „ jeugdigen ouderdom van ruim veertien jaren. Wie „ kan weigeren een traan over haar te ftorten! Zij toch „ was een rechtgeaart voorbeeld van zuivere kinderlief„ de, van moed, en van de tederfle broederliefde, ge„ paard met wijsheid, waar gevoel , en bevalligheid, „ waarom zij waardig was te hebben blijven leven , en Nn j „ moe*  §60 A. F. J. FREVILLE, LEVENSBESCHRIJVINGEN, ENZ. „ moeder te zijn geworden van een- gezin. Hoe volmaakt „ immers volbracht zij deze heilige plichten , zonder dat zij „ die jaren had, of in dien kring verkeerde, van welken men „ het verwachten moest. De broeder van dit jonge mensch „ leefde nog in 't jaar 1796. Van hem heeft men deze ge„ wichtige bijzonderheden." Reis door Duitsckland , Zwitferland, Italië en Sicilië , van fredrik leöpold, Graave van Stolberg. Uit het Hoo*diutsch. Met Plaatcn. Derde Deel. Te Amiïeidam, hij f AU lart, 1800. 586 Bladz. In gr. OBavo. De 'prijs is ƒ 8 - 10 -: Het Derde Deel van deze Reize, waarin, zoo als in de voonge, eene menigte van oordeel- en oudheidkundige aanmerkingen voorkomen, welken allerbelangrijkst zijn , is in zevenentwintig Brieven vervat. Wij hebben "reeds gezegd, dat de verfcheidenheid der ftofïen , en de menigvuldigheid der onderwerpen , welken zich in deze Reisbefchrijving" opdoen, ons buiten ftaat ftellen , den hoofdzaaklijken inhoud van elk jJcel derzelven den Lezer, in een kort tafereel, voor oogen te ftellen. Wij zullen ons daarom weder vergenoegen moeten , met hem het volgende Uittrekfel, Bladz. 28, tot eene proeve mede te deelen. , Den 25 en 26 deezer had men onophoudelijk, bij zeer „ helder weder , een ongemeen dikken witten rook uit den „ Vefuvms zien opftijgen. Dit plagt men echter als geen voorteken van een aanftaande viuirbraakiinxite befchouwen. „ Dit geduchte en zo dikwerf alverwoestend Tiatuurvcrfchijn„ lel kondigt zich gewoonlijk aan door een telkens afgebro„ ken , fchielijk uitbarftenden damp , te dikker en donkerer „ naar maate die reeds meer of min met asch gemengd is! „ Zulk een damp had men des avonds den 26 deezer waar„ genomen. Wij vertrokken, op dit bericht, eergisteren naar „ Portici , om , ware het mogelijk, nog vóór de uitbarfting „ van het vuur, den berg, tot aan deszelfs opening, te kun„ nen beklimmen." — „ Geduurende onzen gantfehen togt zagen wij den zwarten ,, damp uit den trechter van den Vefuvius opklimmen. Te „ Portici bedienden wij ons van ezels , en reden in den be„ ginne langs rijen hooge boomen, vervolgens langs kastnnje„ bosfehen. Dikwerf hoorden wij het onderaardsch gedruis „ des bergs, als het geluid van kanonfehooten op een' ver„ ren afftand; en telkens als wij den top konden zien, be„ fpeurden wij dat, na elk nieuw gedruisch, een zwarte rookwolk, en in dezelve een menigte van uitgeworpen fteenen, >, uit de opening opftegen. Vrij hoog op den berg, echter » nog wel anderhalf uw beneden den top van den pijrami- ., daal-  F. LEÖPOLD, GRAAVE VAN STOLBERC, REIS, ENZ. 56? „ daal-vormigen Vefuvius, woont, op een uitftek van den „ zogenaamden Somma, een kluizenaar. Deeze Somma is een „ geducht overblijffel der natuur en van den ouden Vefuvius. „ Het was voor meer dan zeventienhonderd jaaren, dat deeze „ ter halver hoogte inftortte, toen hij zich als vuurfpuuwen- de berg deed kennen, terwijl tevens de tegenwoordige Ve„ fuvius ontftond. Even gelijk de Monte nuovo, die in den iaare 1538 eensklaps, bij een aardbeeving , te voorfchijtt J, 'kwam, heeft dees de gedaante van een breed zuikerbrood, „ waarvan de afgeknotte en inwaards gebogen kruin den trech„ ter verbeeldt." „ De kluizenaar waarfchouwde ons dat wij op onze hoede „ moesten zijn. Ik liet mijn zoontje bij hem blijven ; te „ meer, daar ik niet alleen beducht was voor het vallen van ,, den fteenregen, maar ook inzonderheid voor het moeijelijke „ om den berg te beklimmen , daar ik befpeurde hoe zeer wij ons moesten wachten , om niet te nabij de uitgebraak„ te fteenen 'te komen. Deezen kwamen met zulk een geweld „ uit de holte des bergs te voorfchijn, dat de fnelheid van „ hunnen val, met die waarmede zij opvlogen , niet in ver» „ gelijking kwam. Zelfs leerden wij weldra deeze fnelheid zodanig onderfcheiden , dat de nedervallende fteenen ons, „ in vergelijking, eerder zweevend fcheenen neder te zinken, „ clan te vallen." „ Het beklimmen vaa den Vefuvius valt zeer bezwaarlijk, „ zo wel wanneer men op de fcherpe Hakken (CanVg) der „ Lava treedt, als wanneer men, onder het opftijgen , diep „ in de fijne asch weg zakt. Het is waar , de wegwijzers „ komen u ter hulp , door dien zij zich doeken om het lijf ,, winden, waaraan gij u vasthoudt , terwijl zij u voorttrek„ ken; evenwel valt het altoos moeiiijk. De geheele weg is,, zeer akelig. De heuvelachtige vlakten zijn ten eenemaal „ met uitgeworpen deenen , vreesfelijke kluiten van (lakken „ en diepe asch overdekt. De fteile hoogten maaken voor ., den reizenden telkens den rookenden top onzichtbar.r. Men „ wordt wanhoopig dien te zullen bereiken, daar men bijna „ met ieder trede Weder zo veel rerug zakt, als men gevor„ derd is, en in de ftuivende asch meent te verzinken. Af„ gemat blijft men dikwerf ftilftaan, of zet zich op een klomp „ Hakken neder, om een weinig uitterusten. Het gezicht van „ de alles omringende verwoesting , doet de afmatting nog „ te meerder gevoelen. Men ziet achter zich, en ziet tevens „ hoe veel men reeds is te bovon gekomen; men wordt aan„ gelokt door het altoos bekoorend gezicht .der zee, en vindt „ zich weder bemoedigd om voorttegaan." „ De onmogelijkheid om thans, bij den fteenregen van de» „ vergramden berg, zijn' top te beklimmen, verdroot ons te , minder, daar het ons, voor dit oogenblik, een vertooning Nn 4 . „ op-  $<58 F. LEÖPOLD, GRAAVE VAN STOLBERG ",, opleverde, gewisfelijk veel belangrijker dan het gezicht in zijnen trechter, wanneer hij in rust is." ,, Wij beklommen den berg tot aan een groot ftuk fteen„ rots, bij eenen der voorige uitbarftingen van den bergdoor „ den trechter, derwaards neêrgefmakt. Welk een geduchte „ werking, waardoor zulk een rots van onder den diepen af. „ grond ter keele wierd uitgebraakt ! Wij gingen op denzel„ ven zitten, of liever liggen. Hier hoorden en zagen wij het onophoudelijk zwoegen en arbeiden van den Vefuvius. „ liet geluid wierd telkens fterker; ook de hagelbui van ftee,, nen. Ik kan deezen onderaardfcheu donder met niets beter >, vergelijken , dan met het gebulder van het kanon op zee: >, dit gebulder volgde onregelmaatig, en dikwerf zeer fchielijk %, op elkander als in eenen zeedag. Telkens wierd van dit j, gedonder de rots, waarop wij zaten , merkbaar gefchokt. s, Elke wolk van asch , die wij zagen opgaan , wierd zwar», ter, en meer met fteenen beladen. Deeze rolden, wanneer %, zij nedervielen , gelijk de hagel op glazen raamen ovei de i, fiaria. Tusfchen het gedonder in den berg, en het opvlie>, gen der fteenen , hoorden wij dikwerf een vreesfelijk ge», bruisch, als van ziedend water. Groote gloeijende (tukken », rolden, na dat zij in de hoogte geworpen waren, op een' verren afftand naar beneden, en kwamen ons zo nabij, dat », mijn kamerdienaar een derzelven tusfchen twee^fteenen, als j, met een tang, opvatte. Ik verwarmde 'er mij aan met ge„ noegen, want de wind waaide koud en fcherp. Deeze kluit „was zo gloeijende, dat jacobi 'er zijn tabakspijp aan ontdak, en, hoewel niet grooter dan een agtponders ko„ gel, was zij des avonds, toen ik die aan mijn Vrouw ver- toonde, nog niet afgekoeld." „ Dikwerf zag men ook in het midden van den zwarten, „ een' geelen rook , uit den mond van den Vefuvius opflij„ gen. In de rijzende rookpijiaaren flikkerde de weêrfchijn der onderaardfche vlammen; ook klommen hier en daar fter-. ke dampen uit verfcheide openingen rondom den vuur,, mond. " „ Zo waren wij, op de rots zittende, welke dikwerf onder „ ons gefchokt wierd, en ten geduchten blijk ftrekt van het 3, vreesfelijk geweld des vuurfpuuwenden bergs, getuigen van 3, eene der heerlijkfte natuurvertooningen. Het zien van de „, tegenwoordige uitbarfling, had op ons te meer uitwerking, daar rondom ons een menigte van fteenen, verbaazend groote (lakken en dikke asch, ons de gevolgen van voorige „ uitbarftingen deeden zien. Niet verre van ons was een trecha, ter of opening , eerst in het voorige jaar ontdaan. Als „ jaarboeken der Natuur , zijn onbetwistbaar zulke fpooren ,„ van verwoesting belangrijk; maar hoe veel belangrijker het n bedrijf zelve» dat wij thans befchouwdea.1" „ Wan-  REIS DOOR DUIT SC HL AND , ZWITSERLAND , ENZ. 56Q „ Wanneer wij ons gezicht een oogenblik van den vrees„ felijken Vefuvius afwendden, zagen wij, aan de andere zij„ de, de beide fchoone golven van Napels en Gaëta , met „ haare bekoorlijke kusten en eilanden." „ Wij daalden nu weder van de moeilijk-beklommen hoog„ te naar beneden. Zij is zo Heil, dat men haar gemaklijker „ afdraaft, dan flapt, en zou, door haar fteilte , het op- en „ afklimmen onmooglijk maaken, indien niet de dikliggende „ asch de voeten tegenhield. Wij namen bij den kluizenaar, „ met veel genoegen , een goed ontbijt, en lieten ons den „ wijn, een voortbrengfel des bergs, bekend onder den naam ,, van Lacrima (traanen) voortreflijk fmaaken ; het is een „ aangenaame roode wijn." Naar maate de avondfehemering viel, wierd ook de rook „ geelcr; en op onzen togt naar Portici zagen wij reeds haar „ roode vuurkleur." Kort Begrip der Geografie in Dichtmaat , ten dienjle der Jeugd. Door Mr. g. d. Te Deventer, bij J. H. de Lange, 1800. 61 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: - 9 - : De Schrijver van dit Stukjen wil het geheugen van de Jeugd, in het aanleeren van de Geögraphie, te hulp komen. Hij is van oordeel , dat de Dichtmaat daartoe een gefchikt hulpmiddel is, en daaróm geeft hij dit Kort Begrip der Geögraphie in Dichtmaat. Wij laten het voor het tegenwoordige in het midden , of men wel doet, wanneer men de Dichtmaat, zelfs tot de allerlaagfte dienden , voor het geheugen vernedert. En onderzoeken nu niet, of lage rijmpjens , die men aan de Jeugd dus doet van buiten leeren, niet ruim zoo vele zaden van bedorven fmaak in dezelve uitdrooiën, en dus veel meer nadeel aan dezelve doen, dan het geringe nut, hetwelk dit gebruik Tan de Dichtmaat aan hun geheugen oplevert. Maar wij meenen met volkomene zekerheid te mogen zeggen, dat de Jeugd , tot het aanleeren der Geögraphie , dit hulpmiddel in het geheel niet nodig heeft, daar zij door het gebruik der Landkaarten, en de figuuren, die onderfcheidene landen en zeeën op dezelven maken, als mede door de onderlinge betrekking der lauden tot elkander , genoegzaam geholpen wordt , hetwelk dan ook de reden is , dat wij nooit gezien hebben , dat het aanleeren van de Geögraphie voor kinderen moeilijk is ; althans niet zoo moeilijk , dat zij daar toe het van buiten leeren van een Rijmduk , -van niet minder dan 60 Bladzijden, zouden nodig hebben. Maar boven dat alles zal men dit Stukjen , in Dichtmaat Nn 5 op>  5"0 G. D., KORT BEGRIP DER GEÖGRAPHIE, opgelteld, doorgaands zeer finaaldoos, en niet zelden bij uitnemendheid kreupel vinden. Zie hier eenige ftalen. Het begin luidt aldus; Europa, aan een Vrouw gelijk, Heeft tot haar hoofd het Spaanfchs Rijk. Op dat geen kon haar vatten zal, Heeft zij tot mutsje Portugal. Zeer gaerne had zij bei haar ooren Voor orlietten laten booren, Om haar fatfoen dus te bewaren, Maar 't noodlot heeft de Balearen Alleen aan 't rechter oor gefchonken, En wilde 't linker niet doen pronken. En dit is bet ilot:. Als men de P.ipous heeft vaarwel gezegd, men wendt, dan (den) neven Naar 't meerder noordelijk nieuw Holland, waar ik niet Botanijbaai verkoos, zoo 't keur had om te. leven. Wijl Grootbrittanje maakt, dat men daar weinig ziet Dan fielten, die de galg of't tuchthuis waardig waren. *t Is waar, dat men van hier gevoeglijk reizen kon, Naar d'eilmds troup, omringt door de Zuidzeefche baren, Als naar Otahiti of die van Salomon; De Vriendelijken; of Nieuw Zeeland; De Marqsizen; Of de Societeits of nieuwe Hebrides, Of anderen, maar men zou zich in den drom verliezen. Dus eindigt vrij uw tocht. Ik eindig mijne les. Doch genoeg, om van dit gerijmel te kunnen oordeelen. De Vriend der Jeugd, tot nut van 't Algemeen. Door pieter beets, v. z. Eerfte en Tweede Stukjen. Met Plasten. Te jVestzaandam, bij 11. van Aken, 1800. Te jamen , buiten het Voorwerk, 416 bladz. In Ocltavo. De prijs ts f a - 15 - : Deze twee Boekdeeltjens beftaan eigenlijk , blijkens des Schrijvers Voorbericht, en gelijk men.ook terftond aan de nommers ziet, waarin zij afgedeeld zijn, uit eene verzameling van Weekbladen, van welken elk Deeltjen zes en twintig bevat in het afgelopen jaar onder den zelfden tijtel uitgegeven. Zij verfchijncn thands in den vorm van Boekdeeltjens, opdat zü volgends dat zelfde Voorbericht, te beter verkrijgbaar zijn zouden voor de genen, die het niet weeklijks ontvingen, terwijl de Schrijver zich over den aart , aanleg en uitvoering des geheelen Werks dus uitlaat: ' Bij den aanvang Van dit Weekblad heb ik uit mijne, van tijd tot tijd bijëengebragte, verzam.ling van gefprekken , verhaaien , waarnemingen, enz. Stukken van z«er venchillenden  P. BEETS, P. Zi, DE VRIEND DER JEUGD. $?i inhoud medegedeeld. Nu eens waren dezelve ontleend uit de natuurkunde, dan weder uit de aardrijkskunde, dan weder uit de zedekunde. Doch van tijd tot tijd vcrneemende , dat de laatstgenoemde onderwerpen , meer in den fmaak vielen, heb ik mij , in 't vervolg, vooral bij dezelve bepaald. Dit veld is ook ruim: en het denkbeeld, om de geheele zedenleer voor kinderen, meer in voorbeelden en gefchiedenisfeu, dan wel in lesfen en bloote vermaaningen te behandelen, zal., zo ik denk,, bij den menschkundigen onderwijzer en opvoeder voor kinderen, verre weg de voorkeur verdienen." Wij vinden hier dus korte opftellen van allerlei aart , nu eens eigen werk van den Schrijver, dan weêr overgenomen van elders, gelijk het gewoonlijk met zulke verzamelingen gaat, ook meestal in aangename en nuttige waare en verdichte verhalen voor de jeugd gekleed; en, offchoon wij dit Werk in waarde geenszins gelijk willen ftellen met het uitmuntende Weekblad voor Kinderen, in drie Deelen uitgegeven , bij j. van der heij te Amjleldam, ook met het einde des vorigen jaars gefloten en onlangs door on« gerecenfeerd, (*) verdient hetzelve nogthands in zoo ver daarbij een plaatsjen, om ter afwisfeling en uitfpanning gebruikt te worden. Ten bewijze hier van diene het veertiende nommer in het eerfte Stukjen, betijteld : vonderbaare ontmoetingen van eenen reiziger, dat wij , wegens het nieuwe en bevallige der inkleeding, voor onze Lezeren affchrijven zullen. Zie hier hetzelve. „ Op zekeren winteravond zat kapitein compas met zijne kinderen aan den haard. „ O! verhaal ons toch eens , lieve „ vader 1 van 't geen gij op uwe reizen gezien hebt" zei fr a n s: „ gij kunt niet gelooven, hoe zeer ik mij, geduureu„ de uwe afwezenheid , vermaakt heb met de reizen van „ gui.uver, en daar gij zulk eene groote reis gedaan hebt, „ moet gij zeker ook verfcheiden wonderbaare dingen g'ezien „ hebben!" — ,, Niets van dat (zeide de kapitein) — maar „ ik heb menfchen ontmoet van onderfcheiden zeden en le„ venswijze, en kan het u vermaaken , dan wil ik 'er u wel „ een en ander van vertellen." — ö Ja, lieve vader!" was de algemeene kreet van alle de kinderen; zij fchaarden zich alle rondüm hem, en de kapitein vervolgde in dezer voege:" „ „ Ik was eens , juist om deze tijd van 't jaar , in een land , waar het zeer koud was , zo dat de inwoonders werk hadden, om zich tegen de koude te bedekken. Ten dien einde bedienden zij zich, onder anderen ook, van de vellen der dieren , die , door eene bijzondere kunst, zacht en glat (glad) gemaakt waren: andere (n) maakten zich een bedekzel van het buitenfte bekleedzel van een zeker viervoetig diertjen, 't welk men gewoon was, hetzelve, bij levendigen (levenden) lijve, af (*) Zie N. Vadert. Bib!., V Deel, ijle Stuk , Blaiz. 512.  57* P. BUTS, F. Z. af te nemen. Hunne wooningen, hadden zij, ten deele beneden den grond. Zij bouwden dezelve (n) van aarde , door vuur hard gemaakt. Regen, wind en fneeuw heerschten in dit jaargetij, aldaar zo zeer , dat veele hunne daken geheel met fteenen bedekten. In de muuren waren groote openingen, en> ten einde de koude en de regen en fneeuw daar niet zouden indringen, bedekten zij dezelve (n), met fijne , doorzigtige fteenen , _ vervaardigd van gefmolten zand en keizels. — Zij waren juist niet overvloedig voorzien van hout, en zouden dus koude hebben moeten lijden, indien zij niet een zoon van aarde gevonden hadden, die gedroogd zijnde, kon gebrand worden."" „ „ Ook onder hunne fpijzen waren zommigen zeer bijzonder. Eenige (n) bedienden zich veel van gedroogde visfchen. Daar bij aten zij de wortels van zommige ftruiken en gewasfen. Een zoort van gebak van eene zwarte of bruine kleur, en vervaardigd van zaad, 't welk fijn gewreeven was, diende voor de armen en geringen tot voedzel: doch meer vermogenden bedienden zich van een zoortgelijk gebak, 't welk wit van kleur was. Hetzelve beleggen zij met vet, hetwelk van een groot viervoetig dier afkomftig is. — Ook eten zij vleesch van allerleij vogelen en van anderen (andere) dieren, die zij meester kunnen worden ; tevens gebruiken zij tot voedzel onderfcheiden gewasfen en bladeren, zommige raauw, andere worden week gemaakt door middel van het vuur. ■ Nog bedienen zij zich van de meik van onderfcheiden dieren tot voedzel, en welke zij op eene bijzondere wijze doen fchiften , en tot eene vaste, harde ftof weten te maken , zo dat men zomtijds niet dan met moeite een ftuk daar van kan fnijden." " ,, ,, Hunne (hun) drank is zeer onderfcheiden: —weinige (n) bedienen zich van water,, zo als de natuur dit opgeeft. Zij bereiden of vermengen het zelve op zeer onderfcheiden manieren. Zommige (n) mengen daar in eenige langwerpige korrels, die gebrand zijnde, eene zwartachtige of donker bruine kleur hebben , en fijn gewreven worden. Weder andere (n), bedienen zich van gedroogde bladeren, die zij, niet in hun eigen land opzamelen, maar met veel moeite en kosten van elders haaien. — Nog vervaardigen zij een zekere (n) drank, van het zaad eener plant, die veel overeenkomst heeft met het gras, dit weeken zij in het water, mengen daaronder eenige bittere kruiden, kooken hetzelve, en doen het vervolgends gisten. — Ik heb het geproefd, en het beviel mij zeer goed: — ik geloof dat deze wijze van toebereiding nog al de beste; en deze drank de gezondfte is. — Doch, 't geen mij't minst behaagde, was een zeker heet vocht, 't welk bijkans naar een vliegend vuur geleek. Ik zag het eerst voor water aan, en wilde het gebruiken , om mijn dorst te lesfehen. Doch naauwlijks had ik omtrend een lepel vol in mijn mond, of ik dacht, dat. mijn tong zou verbranden. Veele (n) verkorten ook, door dit middel, bun leven,  de vriend der jeugd. 573 ven, en met dat al zijn 'er, die oP dezen heeten drank zo vcrzot ziin dat zij denzelven met de grootfte gretigheid, cn m "enig opdokken , zo dikwijls zij denzelven flechts kunnen Sn. Men zegt, dat deze drank vervaardigd wordt van het ze We z?ad, waar van de andere gezonde drank gemaakt wordt; ef hoe verwonderlijk is het, van tijd tot tijd bereiden de tawoonen van dit land, dit zaad, meer op deze laatfte ongeronde wi z tot drank, èn minder op de eerstgenoemde, pxaar TeftnZTcV- Men ^n ook duidelijk ontdekken, of iemand Jan dien heeten drank gedronken heeft: men kan het met alleen aan hem ruiken, maar hij wordt, op het laat»,^en als een razende, die van zijn zinnen beroofd is.- -— frMij dunkt (zeide frans) als ik eens dat heete vocht geproefd en'er die ondervinding van gehad had, zou ik het " voor de tweede keer niet weer probeeren? " Zo zou ik ook denken, mijn zoon, vervolgde de kaükein? doch fchijnt die drank zo aangenaam bij zommigen, dat zij denzelven niet kunnen laten liaan - Ik was bh;| , toen ik dele koude luchtftreek kon verlaten. Een halfjaar naderhand kwam ik bij een volk onder eene zeer gematigde luchtftreek. De bodem was hier zeer fraai: boomen en ftruiken waren met vruchten van allerlei] zoort verfierd, en deze, met andere kruiden en gewasferi, dienden vooral tot voedzel der ingezetenen. — Vooral bevielen mij zekere witte, blaauwe en roode besfen , die in trosfen aan kleine boomen hingen. Dezelven hadden een aanname (n) zuurachtige (n) fmaak , en waren zo doorfch.,nenlf , dat men de korrels van binnen zien kon. De velden waren bedekt met welriekende bloemen, die , zo men ons \ubaalde in 't vervolg een zaad opleverden, t welk voormentenen en vee tot voedzel ftrekte. Een groot aantal vogelen vervulde de boschjens en wouden. Onder deze (n) beviel mi] vooral een bij uïtftek, die, zonder eenig onderwijs, bnkans zo duideliik als een papegaaij kon fpreken, hoewel hij telkens met meer dan een woord herhaalde. - De inwoonders waren zeer zacht van zeden, wel gevormd, en zeer geoefend 111 vee erhande kunften De kleding was onderfcheiden. Zommige klederen warén zeer dun: dezelve (n) wierden vervaardigd van dwne vezels van de fteel eener plant, die tot dat einde opzettelijk en in de meenigte gebouwd wordt. Deze fteel wordt in water geweekt, met breede hamers geflagen, over fcherpe punten gehaald, en vervolgcnds zodanig bereid, dat men daar van eene dunne ligte ftof, tot bedekking, kan vervaardigen. Andere (n) bedienen zich van een zeker zoort van wol, welke in een be- kleedzel groeit, en waar van men klederen vervaardigt. Weder andere (n) bedienen zich van hair van dieren ; en nog andere (n) die boven hunne Landgenooten willen uitmunten, vervaardigen hunne kleding uit eene zekere blinkende ftof, die vervaardigd wordt uit. het vyeefzel of fpinzel eener rups: — een  574 P. B E E T S , P. Z. aardige inval in de daad, wanneer men nagaat,hoeveel'er tio» dig is, om zodanige (tof te vervaardigen. — (NB. Zesmaal kort agter één het woord vervaardigen gebezigd.) Dit volk is zéér buitenfpoorig in zijne kleding, voorai zommige vrouwen, wier verfierzelen zeer menigvuldig en onderfcheiden zijn. Zommige (n), bij voorbeeld, en wie zou dit geloven, beroven zich van al haar hoofdhair, of fchroomen om hetzelve te laten zien bedekkende hetzelve met een of ander , ja met twee of drie bekleedzels. Weder anderen die zich dit niet fchaamen, zoeken haar hair zo fterk te doen glinfteren, als mooglijk is.' Ten dien einde befmeeren zij het met het vet van varkens; en beftrooijen het met fijn ftof van witte of andere kleur. Ook verforen zommige (n) haar hoofd met veeren, van dieren, even gelijk de Indiaanen. Bovenal verwonderde ik mij, dat de ingezetenen een zeker dier in hun huis gedoogden, en dit was vrij algemeen. Hetzelve is als een tijger, mer fcherpe tanden, en klaauwen voorzien, wild van aard, en gelijk een tijger, valscli van inborst. En met dat al zijn de vrouwen zeer gemeenzaam met hetzelve , ja zelf (s) liefkoozen zommige (n) dat dier, en nemen het op haaren fchoot." " — „ „ Ik zou 'er nooit mede fpeelen" " (zeide feans). „ „ Ik (ja), ja (zeide de kapitein) gij zoudt braaf van hem kunnen befchadigd worden."" „ „ De taal dezer menfchen is niet fcherp maar zacht: doch voor vreemdelingen weinig verftaanbaar. Onder elkander fpreken zij met vaardigheid. Eene bijzondere gewoonte is, dat de mannen op ltraat elkander groetende, hun hoofd ontbloo'tcn , en zo lang zij bij elkander ftaan, zich dikwijls niet bedekken, al is het weer ook nog zo ruuw: doch de vrouwen zijn wijzer." " „ „ Wel dat is even eens, als wanneer wij den hoed afnemen " " — zei- frans — „ Ja, ja, (riep bet je) ik merk al, waar „ dat heen wil. Vader heeft ons verhaald , al wat wij da"-e„ lijks in ons eigen land zien" — „En wie brandt dan toch ,, aarde?" wel wij immers (antwoordde de kapitein) wat is onze turf toch anders — en de boter, wat is dat anders, dan het vet , afkomftig van de viervoetige dieren? — en fijn gewreeven zaad, wat is dit anders dan meel? — Wat is leder anders, dan de vellen der dieren, de wol, die wij dragen en waarvan onze klederen vervaardigd worden, dan het bui' tenfte bekleedzel van een fchaap? — Wat is een kat anders dan een dier van aard, gelijk een tijger? —— Wanneer gij alles met malkander doorloopt, zult gij vinden , dat alles in dit land thuis hoort. Ik heb u flechts willen toonen , hoe ligt reizigers ons alles, wat wij zelf zien, zo wonderbaar kunnen voordragen , als ware het alleen in een vreemd land te zien. — Tevens wilde ik u opmerkzaam maken, op veele dingen, die wij zien en noemen, zonder dat wij den waaren aard, en de natuurlijke gevolgen derzelve (n) kennen: dezelve (n) dik-  DE VRIEND DER JEUGD. 575 dikwijls zeer opvijzelen en uit verre landen haaien, zonder te overwegen, of wij dezelve (n) ook in de nabuurfchap kunnen vinden." " . . Dat de Schrijver niet altijd even gelukkig in de voordragt en Keuze van het verhaal gewéést zij, laat zich , al had hij het zelf niet gezegd, ligtfijk vermoeden, en het tegendeel te eifchen, zou onbillijk zijn, daar hij, over het algemeen ,nogthands zeer wel is gedaagd. Het minst van allen heeft ons echter het vijf en veertigfte nommcr, de kleine Grietje betijteld, voldaan. De manier van vertellen in aanmerking genomen, zien wij volftrekt niet, tot wat einde dat ijslijk verhaal daar ftaat, ja lieten 'er zich gewigtige bedenkingen tegen opperen, die elk Lezer terftond invallen moeten, maar welken'ons de plaats verbiedt, hier te ontwikkelen. .. . , ^ „ Nog eene ldeine aanmerking en wi] eindigen. De Burger de ets verzoekt, in zijn Voorbericht, uit hoofde van den fpo"d, waarmede de blaadjens dikwijls moesten worden afgedrukt ,' verfchooning voor eenige misdagen cn fouten ten opzichte van woorden, fpelling en taal, belooft in het vervolg om zijne eigene fpelling te volgen, zoo lang men nog geene vaste en gelijke fpelling heeft, en hem niet noodzake, om juist anderen te moeten volgen. — Daar wij niet anders denken kunnen, of dit geldt onze beöordeeling van het Tweede Deeltjen der 'korte verhalen voor Kinderen (*) moeten wij 'er, met een enkel woord , dit op zeggen. De verzochte verfchooning is den Schrijver, om de aangevoerde redenen, met geene billijkheid te weigeren; wij verheugen ons, te hebben mogen zien, dat hij in het Werkjen voorhanden reeds vrij minder fouten tegen de regelen der taal en eenen goeden friji begaan heeft, dan in het ftraks gemelde; wij laten hem ook gaarne zijne fpelling vrij, óffchoon wij geloven, dat in eene goede fpelling vrij minder willekeurigs plaats vindt, dan hij zich wèl verbeeldt; dan het waren niet alleen zonden tegen regelen der fpelling, die men willekeurig noemen kon, welken wij hem voorhielden, maar zonden tegen de eerfte regelen van taal en ftijl; en dat de Burger ijeets daarvan nog niet geheel vrij is, zal elk kiesch Lezer uit de ftraks aangehaalde proef weldra befpeuren, waarin wij niets verbeterd hebben, wat men willekeurig zou kunnen, noemen , maar enkel die misdagen , waardoor naamlijk tegen gegronde en algemeen aangenomene taalregelen gezondigd wordt. C) Zie N. Vaderl. BWl., IVDeel, ijle'S'tiik., Bladz. 409, enz. De  576 DE FRANSCHE DORPS-CLUB. De Franfche Dorps-Club of de Revolutionaire Jacobijncn. Bilt. eindend Klugtfpel, in Drie Bedrijven. Ridendo dicere Venijn quis vetat? Te Amjleldam, bij M. Schalekamp, 1801. 144 Bladz. In OSlavo. De prijs is f: - 15 - : Uit het welgetelde Voorbericht voor dit Kluchtfpel geplaatst, blijkt het dat wij deszelfs vervaardiging aan een Tooneelgezelfchap te danken hebben , dat nog daarbij voornemens is de zotheden en fchelmerijën in eene andere Republiek, op de Revolutie gevolgd zijnde, in een volgend Stuk ten Tooneele te voeren. De inhoud van dit Stukjen komt kortlijk hier op uit: Brodin een Waard in één der Dorpen van het Departement Rhone en Loire, houdt ten zijnen Huize eene Club of Vergadering van zoogenoemde Jacobijnen, in welke na hevige discusfien gedecreteerd wordt, om de goederen van den nabuurigen Adel te verbranden; alhoewel de overltemd wordende Minderheid 'er voor is, om dezelven liever onderling te verdeden. Zijne Dochter louis'e wordt ten huwlijk aangezocht door een zeer gefchikt jongeling, doch welke, even zoo min als deszelfs Vader, tot het Gezelfchap der Jacobijnfche Clubisten behoorde, waarom haar Vader een ijverig Clubist dit hmvlijk weigert toe te ftaan, doch door tusfchcnkomst van den vérItandigen Curé van het dorp van zijn verkeerd begrip wordt afgebragt. De behandeling is doorgaands zeer levendig en vrolijk, de taal en fpelling onberisplijk , en wij kunnen dit Stukjen derhalven aan ztilken onzer Landgenoten , die in boertige fcherts, op eene gepaste wijze bijgebragt, vermaak fcheppen, ter lezing aanbevelen. — Gaarne echter wenschten wij dat de Autheurs in een volgend Stukjen den uitroep Goede God! welke hier op Bladz. 69 en elders , in den mond van iiRODiN gelegd wordt, in de Gefprekken van diergelijke Per- fonaadjen vermijdden. '■ Ook verwonderen wij' ons, dat de Schrijvers dit Stukjen, Blijëindend Kluchtfpel genoemd hebben. De naam Kluchtfpel fluit reeds den zin van het hier bij geplaatfte woordjen Blijëindend in. Men zegt fomtijds wel Blijëindend Treurfpel, wijl het woord Treurfpel, in zichzelven , een droevig einde aankondigt ; maar Blijëindend Kluchtfpel komt ons even zoo ongewoon en overtollig voor als of men Blijëindend Biijfpel fchreve.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. j. d. michaclis, Nieuwe Overzetting des Nieuwen Testament s met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgebragt. Derde Stuk. Behelzende het Eu'dngelium van marcus, en dat van lücas Cap. I— XIII. Te Dordrecht, bij A. Bltisfé en Zoon, 1800. 339 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - ; Uit de menigvuldige proeven, welken wij, ter aanhoudende aanbeveling dezes voortrefiijken Bijbelwerks, zouden kunnen aanvoeren, zij deze ééne thands genoeg, om onze Lezers bij de waardij deszelven te bepalen. L uk. IV: 16—21. ' 16. Hij kwam ook na Nazareth , daar hij was opgevoed, ging volgens zijne gewoonte op den Sabbat in de Sij- 17. nagoge, en ftond op om voor te lezen: het Boek van den Profeet jesaïa wierd hem gegeven: bij het open 18. doen vond hij de plaats, daar (laat: De Geest des Heeren rust op mij , want hij heeft mij gezalfd , en gezonden, om den /Innen iet blijds te verkondigen, om gewonden harten te geneezen , om den flaven vrijheid uit te roepen, en den blinden het gezigt, om de ge- 19. wonden trij en los te laten, en een blijd'jaar des He'- 20. ren te prediken. Nadat hij het Boek toegedaan en den Dienaar wedergegeeven had, zette hij "zig neder; de oogen van allen in de Sijnagoge waren op hem ge- 21. vestigd , en hij begon zijne redevoering met de volgende woorden: deze u voorgeleezen plaats der Schrift is thans vervuld. jffc 16—30.] 't Blijkt terftond uit het lezen dezer Gefchiedenis, dat zij niet in hare tijdorde ftaat, niet terftond in het begin van het verblijf van jesus in GaJilea behoort, want vs. 23 zeggen immers de lieden te JVazareth: hoe veel hebben wij gehoord van 't geen Pij te Capemaum gedaan hebt? Jesus moet zich derhalven reeds te vooren lang te Capemaum opgehouden, en daar veele wonderen verricht hebben. Deze zou dan mogelijk dezelfde aankomst te Nazareth kunnen zijn, waar vaiï mattheus Cap. XIII* 33-3? en marcus Cap. VI: 1-6 later, doch dezen ook met 111 dezelfde tijdorde fpreken. Zoo dit het geval was, dan verhaalt lucas zeer veel omftandiger dan zij, en voegt 'er veel bij. * - ' kïeuwe vad. cibl. v. desi.,^0.12. O 0 ft  £78 j. £>• MJCHAëtJlS, nieuwe overzetting, enz. Vs. 16. en ftond op, om voor te lezen.'] In de Joódfche Synagogen wordt eerst een text uit de Boeken van moses voorgelezen, dan één uit de Profecten: dit voorlezen kan door een ieder verricht worden, die daar bekwaam toe is, en wien de Opzieners der Sijnagoge het ópdraagen: hier dient nti jesus zig door zijn opftaan toe aan. Vs. 17.] Thans worden zekere texten van de Profeeten bij de Jooden voorgeleezen, welke Haftharoth heeten , èn in een bijzonder boek volgens de orde der Sabbathen Haan; doch onder deze is de plaats, welke jesus voorleest, Jef. LXI: 1—3 niet.- Jef. LX: 1—20 is eene der tegenwoordige voorleezingen , en Jef. LXI: 10, enz. eene andere, maar't geen daar tusfchen ftaat, ontbreekt in de Haftharoth. Dat deze Haftharoth 'er toen nog niet geweest zijn , blijkt uit dit verhaal van Lucas, daar het geheele boek van den Profeet jesaïa om te leezen gegeeven wordt. Ik weet wel, dat eenige, doch flegts laatère Jooden , benevens hunne geloovigeu, hunne tegenwoordige Haftharoth , of texten uit de Pro'feeten, zeer oud maaken, en uit den tijd van antiochus epiphanes afleiden, doch hun zeggen kan men met lucas, een Schrijver van denzelfden tijd, die vóór 1700 jaaren leefde, niet vergelijken of gelijk ftellen. Vs. 18, 19.] Over deze voorzegging en haar zin is in de Aanmerking op Jef. LXI: 1-3 gefproken. Deze «■aat o-elük ik geloof, over het Rijk van christus en' de gelukzaligheid van hetzelve; doch christus wordt niet, gelijk veelcn gelooven, fpreekend ingevoerd , maar de Profeet fpreekt, en zegt, volgens eene gewoone Hebreeuwfche manier van fpreeken, dat hij doet dat hij geeft, 't geen hij voorzegt, dewijl het zekerlijk op - de verkondiging volgen zal. _:J Vs 21 Deze u voorgeleezen plaats der Schrift. J Letrn-lSte. 'deze Schrift voor uwe ooren. Ik merk het enke^ In om dat lutiier [en de Nederlandlche OverzettWï welke de woorden anders fchikte, overgezet heelt: heden is deze fchfift vervuld, voor uwe ooren: waaruit men SCii dat Jef. LXI: 1-3 de Mesfö^l fpreekeade w-rdt ingevoerd Heden is ook met regtSSèefe de huidige dag, de dag waarop hfj in de $m£ %oge predikte , maar volgens het gewoon gebruik tier Hebreeuwfche taal zoo veel als , nu. Euatt*  DU VOlStN, EuilNGELlSCH BET00S. 579 Eudngelisch betoog. Van den Heer du volsiN. Vit het Fransch vertaald. Te Arnhem, bij de Wed. J. Nijhof0 1801. 272 Bladz. In Octavo. De prijs it f 1 V 5 » • Het heefr, van vroege eeuwen af, niet ontbroken aan mannen van vermaardheid, die de Godlijkheid vaft het Christendom bewezen , en krachtdadig verdedigd hebben» Dit is van verfcheidenen op verfcheidene wijzei?, gefchied , en zoo gefchied , dat *er naauwlijks iet kam Worden bijgevoegd. Evenwel heeft het nooit aan ongelovigen ontbroken , hetzij dan dat onkunde of misvatting, of de verkeerdheden van velen, die zich Christenen noemen, of een al te groot denkbeeld , dat men zich van de kracht der menschlijke rede vormt , of iet anders daartoe ^inleiding gegeven hebbe. In de laatfte tijden is het aantal van ongelovigen zelfs 200 groot en zoo magtig geworden , dat men eenen zichtbaren en krachtigen toeleg befpeur:, om het geheele Christendom, zo men maar kon, geheel te vernietigen: en rfleri is in dezen toeleg elders, voor een gedeelte, maar aï te wel geflaagd. De uitmuntende fchriften ondertusfehen, die de men» fchen van de dwaasheid en ondankbaarheid van dit ge» drag overtuigen moesten , zijn tegen dit vcifchriklijk kwaad van weinig nut. Velen zijn oud, en hebben even daarom het vooroordeel tegen zich; — of zij zijn niét met genoegzame bevalligheid gefchreven, als óf dit ook aan de waarheid of valschheid van eene zaak iet gaf of nam; — of ze zijn van te groote uitgebreidheid, zoodat men het geduld niet heeft, om ze met behoorlijke bedaardheid te lezen; of ze zijn met te veel diepzinnige redenering opgeftekl, en men vindt te lastig daarbij zoo veel te moeten denken. Terwijl, integendeel, de fchriften der ongelovigen veel al zeer kort — vermaaklijk gefchreven — en opgevuld zijn, met geestige flagen, die wel geen onderzoek velen kunnen, maar evenwel onkundigen en onbedachtzamen ligtlijk innemen , en als een roof wegvoeren. De geachte Schrijver van dit Stukjen, in aanmerking, nemende, hoe zeer, na het verbannen van het Christendom elders, bij de treurige uitwerkfelen van dien verbazenden ftap, de waarde van dien Godsdienst beter begint begrepen te worden: zoo zelfs , dat de vooroor-  .580 du v o i s i rsr deelen tegen denzelven reeds beginnen te verminderen meent, dat het nu de rechte tijd is, tot het aanwenden van eene nieuwe poging, om de dwalenden te recht te brengen. Hij bedient zich daartoe van dit Gefchrift, dat hij, om zooveel te meer Lezers te vinden, zoo kort famentrekt ais hij kan. Hij kiest ook alleen één bewüs int,' hetwelk hij-grondig uitvoert, en dat derhalven bij de lezende menigte meer afdoet, dan velen,die alleen oppervlakkig zijn voorgefteld: een bewijs, hetwelk elk mensch, hoe gering zijne kennis ook mag wezen, aanftonds moet overtuigen , zo hij maar opmerkzaamheid en onzijdigheid bezit: te weten, het bewijs, dat ontleend is,van de mirakelen van jesus christus en van zijne Apostelen. Wij vinden dit Werkjen zoo belangrijk, en weriiclien zoo zeer, dat het algemeen in zijne wezenlijke waarde gekend, en algemeen gebruikt worde, dat.men ons wel zal ten goede houden , dat wij ons wat breedcr over hetzelve uitlaten. In het eerfte Hoofdftuk bepaalt de Schrijver, wat hijdoor mirakelen verftaat, en toont de ongerijmdheid en gevaarhikheid der ftclling van voltaire , dat God de magt niet bezit om mirakelen te doen. Hij haalt hier het oordeel van j. j. rodsseau aan: „ dat het „ vraagftuk of God wonderwerken doen kan? in ernst „ behandeld, godloos wezen zou , indien het niet on„ gerijmd ware, en dat men hem , die dit ontkende, „ te veel eer zou aandoen , zo men hem wilde ftraf„ fen • dat men hem diende op te fluiten." Verder wijst hij aan, dat de wonderwerken alleen tot het zedenlijk ftelfel behooren , en vooral dienen om de openbaring van waarheden van groot belang, die de menfchen niet bevatten kunnen, te bevestigen: in welk geval de mirakelen tot het eenig onfeilbaar bewijs dienen kunnen: en eindelijk toont hij, wat 'er van noden .is , om de mirakelen den hoogften trap van historifche zekerheid l»ij te zetten. Na het leggen -van deze gronden gaat hij , in het tweede Hoofdftuk, over, om de echtheid van de boeken van het N. Testament te bewijzen. Zie hier zijne ■ bewijzen, i. Alle Christen gezindheden, hoe zeer onder elkauderen onëens, houden' ze voor het werk der Apostelen^ o. Ze zijn daar voor gehouden, door de kerklijke Schrijvers van den allerëerften tijd. 3. De eerfte ketters, Jioe verfchillend zij ook, oyer deii iniboud van deze boe- ■ ken.  euüncelisch betoog. 58* ken dachten, hielden ze evenwel allen voor echte fchriften van jesus Apostelen. 4. Dat zelfde dee.len dè bitterftc vijanden van het Christendom, als de Thalfhüdisten, celsus , HiënocLES, porfijiuus , enz. 5. Het N. Testament zelf brengt de kenmerken van zijne echtheid met zich. — Verder bewijst hij, dat het N. Testament ongefchonden onze tijden bereikt heeft. In het derde Hoofdftuk geeft hij eene uitbeelding van het karakter van jesus christus. Hij toont de verhevenheid van zijn ontwerp, de wijze van deszeifs uitvoering, en zijn eigen perfoonlijk 'gedrag daar onder, en hij doet zien , dat hier bij even zoo weinig het gebruik van geweld, als van verleiding, te pasfe kwam, en dat alles ontbreekt, wat men in eenen bedrieger onderltellen en verwachten moet. Daarop laat hij, in het vierde hoofddeel, de befchouwing van johannes den Doopcr en van jesus Apostelen volgen. Vooral houdt hij zich met deze laatfteri bezig, die eerst zoo ruuw en zoo zwak, naderhand van de groote verandering, die zij wonderdadig ondergaan hebben, zulke fterke bewijzen geven: en zoowel in den heiligen ijver, dien zij toen in al hun werk betoonden, als in hunne eenftemmighcid in hunne verhalen, leeringen en Jesfen, en in alle hunne gedragingen cn wonderwerken, en eindelijk in hunnen marteldood, de fterkfte bewijzen van de Godlijkheid van hunne leere en van hunne zending afleggen. In het vijfde Hoofdftuk, handelt hij van de wonderwerken van jesus christus. Hij wijst derzelver gewigt en klaarblijklijkheid aan. Hij beroept zich op de geloofwaardigheid der gelijktijdige getuigen; en doet zien dat 'er, onder de meest vermaarde en ge'oofwaardigfle daden der oudheid, geene zijn, die op zulk een vast getuigenis rusten. Nog zooveel te meer, daar dezelven_van Jooden en Heidenen, of toegeltemd, of met ftilzwijgen voorbijgegaan .worden. De bewijzen voor de'waarheid van jesus Opftanding, worden in het zesde hoofddeel voorgedragen die tot drie hoofdzaken gebragt worden, te weten, 1' De algemeene overleveringen en openlijke belijdenis van de Christlijke kerk, van den tijd van deze gebeurenis af. 2. Het gezag der getuigen, in de Euangeli'fche gefchiedenis aangehaald; en 3 het onaffcheidlijk verband van verfcheidene onwederfpreejdijke zaken,met'de opftandins van jesus. Oo 3 I»  g8a *>u v o i s i h In het eerfte hoofddeel , handelt de Schrijver nog afzonderlijk van de wonderwerken van jesus Apostelen , waarvan hij wederom aanmerkt, dat dezelven in den lijd toen ze gebeurden, en kort daarna, van velen erkend en voor waarheid gehouden zijn , en dus toen Teeds, toen men op de plaats zelve gelegenheid had , om derzelver waarheid te onderzoeken. Vooral dringt ïuj de bewijzen, met de grootfte klaarheid en den fterkilen nadruk, aan, die uit de wonderen op het eerfte Pinkfterfeest, en in de bekeering van paulus voorgevallen , genomen zijn. Hier bij voegt hij in het negende hoofddeel nog een bewijs, hetwelk genomen is, van de fpoedige en algemeene uitbreiding van de Christlijke leer, die, volgends de onwraakbare getuigenisfen van Heidenfche beide en kerkelijke Schrijvers, reeds zeer vroeg de meeste provinciën van het Roomfche rijk vervulde : zoodat, reeds vóór het begin van de derde eeuw, de Romeinfche fteden , fterkten , volkplantingen , lcgerplaatfen, wijken, krijgsbenden, paleis en raad met Christenen vervuld waren , zonder dat het openbaar gezag daar in eenig deel bad, ja zelfs in weerwil van de zwaarlte vervolgingen. J£n dat alles, niettegenftaande de Christlijke leer niets behelsde, dat zulk eenen voorfpoed kon doen verwachten; — niettegenftaande zij door zwakke en in zich zeiven onbekwame menfchen werd voordgeplant; — in weerwil van den natuurlijken afkeer van Jooden cn Heidenen van dezelve — en die in weerwil van dat alles uitgebreid is , niet alken onder geringen en min aanzienlijken, maar ook onder geleerden en grooten in dien tijd. Dit alles, toont de Schrijver, kon geene plaats hebben, zonder eene zichtbare gunftige tusfehenkomst van de Voorzienigheid. Het Werkjen wordt befloten, met eene beandwoording van eenige voorname cn fchijnbare tegenbedenkingen , in het negende Hoofdftuk. Hier worden opzettelijk voorbijgegaan , een geheele reeks van vernuftige flagen , fpotredenen, lasteringen en dergelijken , met welken men het Christendom beltreden heeft, als zaken, die geene aanmerking verdienen, en die elders worden te keer gegaan. De beknoptheid, die men bedoelde „ liet niet toe, zich daar mede, of met andere bijzondere kleinigheden, op te houden. De tegenwerpingen, die hier beandwoord worden, zijn dezen; i.) het ongeloof der Joodfche Natie.  euüngelisch betoog. tic •») de tegenfpraak van de Euangelifche gefchiedenis, door de ketters der eerfte eeuwen. 3) het ftilzwygen der ongewijde gefchiedenisfen. 4) hetgene Ingcbragt wordt, tegen de wonderwerken in het algemeen. — Verfcheidene andere gewigtige tegenbedenkingeii zijn m de voorgaande Hoofdltukkcn opgelost. Het heeft ons leed gedaan, dat wij , onder de oude Schriften, waar op de Schrijver zich beroept, wel het één of ander ftuk opgemerkt hebben, waarvan de echtheid niet algemeen erkend wordt. Sommigen blijven daar aan hangen, en verachten daarom het geheele betoog, en zijn blijde, dat zij daar toe dit voorwendlel hebben. Doch bij redelijke menfchen, dien het om waarheid te doen is, maakt dat geene verandering in de groote zaak, omdat het aantal der gedenkftukken van eene onbetwistbare en van alle kundigen erkende geloofwaardigheid, waarop zich de Autheur beroept, veel grooter is, dan hij, tot bewiis van hetgene hij voordraagt, van noden had. Wij twijfelen niet, of dit Werkjen zal vele Lezers vinden. Wij moeten het daartoe zoo krachtig als wij kunnen aanprijzen, inzonderheid aan de lezende jeugd, die in hetzelve een krachtig tegengift vinden zal, tegen de gevaarlijke Godsdienst - verwoestende fchriften , die in den tegenwoordigen tijd zoo menigvuldig uitkomen. Euangelifche Schatkamer of gemengde Bijdragen, ter bevordering van de kennis en beoefening van den waarèn Euangeïifchen Godsdienst. Uitgegeven door c o r n k l i s brem, en door denzelven opgedragen aan de Beft uurder en van het Nederlandsen Zendeling-Genootfchap te Rotterdam. Tweeden Deels Derde en Vierde Stuk. Te Kotter Aam, bij N. Cornel, 1800. In gr. Octavo. De prijs van ieder Stuk is f : - 16 - : De Mengelfchriften, in deze twee ftukken voorkomende , z^ijn de volgende : Bijzonderheden rakende de Zendeling-Genootfchappen. Het karakter van den Apostel paulus kortelijk gefchetst, tot een model voor alle Christen-Leeraars. Aanfpraak aan Bedienaars van het Euangelie. Aandacht op Pf. LXV: 12, bij het einde van het laatfte jaar der agttiende Eeuw. Brief van stephanus aan gajus. Andwoord van gajus aan stephanus. Brief van filo aan gajus. Aadwoord O o. 4. van  5S4 c. brem van gajus. Beandwoording der vraag: hoe kan iemand verzekerd zijn dat hij van God verkozen is tot een Bedienaar van het Euangelie ? En welke zijn de vo" doende vemschten tot dit gewigtig Ampt ? Aanmerk, Itjke of leerzame gezegden van jonathan edwards. Uit h. binning over het dienen van God in °-eest en m waarheid. Andwoord op vier vragen van neophujus. De natuur der wedergeboorte overwogen. Over de uitgebreidheid en het vermogen der mcnschlijkc rede in zaken van den Godsdienst. Over het betaamïijk ged " verhn\fZn SÊ ï"?1^ Senoegens. ZinnebeelrL r r!' °Ver ']et nedendaagsch verzuim van eene Godsdicnltige opvoeding. Berichten rakende den Godsdienst van Engeland. Onder het Artijkel van berichten van bekeeringen, enz. worden hier gevonden de belangrijke ondervinding van EUTijciius. Het zalig en zegevierend fterfbed van r o bert grierson. Het vreedzaam uiteinde van James cove Aangenaam bericht van de Godsvrucht en het zalig aflterven van den jongeling johan stork, SnSfheid. eCnCn Laudman d°°r eene vrij zeldzame Ook komen in deze Hakken de volgende Anekdotes merkwaardige gezegden, en fpreuken voor. Anekdotes wt het leven van eBmund jon es. Fragment uit de brieven van m. wols tone c r a ft. Merkwaarde gezegde van j owen. Uit de N. Vaderlandfche BiMiotheek IV Deel, N°. 3. Gedachten van j. hini osen. Un t van lodenstein befchonwing van ZioN. Uit.de■ Bazeler Samlungen, IX Stuk. Anekdotes van Mejufvrouw le p. Uit ewaldus kist Leerredenen II Deel. Voorrede uit t. van eiik een' voudig onderricht over den H. Doop. Uit de Prijsverhandeling van Profesfor regenbogen. Ui' d t r0p pen, de Bijbel een Werk der Godlijke wijsheid De Dichtftukjens; zijn Golgotha. Aan het ZendelingGenootfchap m Nederland. Gedachten na den fiorm van den 9 November 1800.' ' ' Ook deze ftukken zullen den ftichtingzoekenden Lezer op eciie aangename wijs leeren en opwekken. Zij zijn voorde behoeften van den tijd gefchikt. Inzonderheid Ki% "Chtrt ?P de ™ Bedienaars ï& h'£r Euangehe , Bladz. 319. AVij vinden dezelve juist ter lnede, en zoo gegrond en getrouw als befcliei- den.  EUaNGELISCIIE schatkamer. 5S5 den. In deze aanfpraak wordt de oppervlakkige Godsdieoftigheid van velen, die zich onder de beminnaren van J. C. begeven, eigenaartig en naar waarheid gelchetst. En tevens wordt daarin aan Leeraars van den Godsdienst in bedenking gegeven, of men door de wijze van prediken aan dit kwaad niet wel eens voedfel °-eeft. De waarfchuwing betreft bijzonder die genen, die in deze dagen het Euaiigelisch preêken overdrijven, of liever, die goed kunnen vinden, bet Euangelie maar ten deele te prediken, daar zij genade en pligt van elkander fcheiden, en alleen aandringen op geloof, zonder van de heiligmaking te reppen. Is het dan niet ongelukkig, dat men altijd of tot het ééne of tot het andere uiterfte vervallen moet? Ziet! daar ftaat de één, het volk gebod op gebod, regel op regel voorfchrijvende en roepende • ,, doet dat en gij zult leven. Daar komt een ancler, die met alle reden daar tegen ijvert, maar in zijnen ijver tot een ander uiterfte vervallende, niets anders predikt dan „ gelooft alleenlijk! doen komt niet te pas. Heiligmaking is in dit leven hersfenfchimmig. Hebt daar ook geen bekommering over. Befchouwt u maar in christus." Gelukkig hij, die deze gevaarlijke uiterltens vermijdende , den veiligen middenweg betreedt den gantfcheh raad van God verkondigt, de vernieuwing des gemocds door den H. Geest zoo wel predikt als Goor -het bloed des Middelaars, en die op bet <4loof in hem aandringt, zonder van de pligten der GodWb£id, die daaruit voordvloeiën , te zwijgen. Omtrend dit Huk nu is deze aanfpraak uitmuntend gefield. Wij willen alle Bedienaars van het Euangelie hebben oooewekr om die te lezen, en in overweging te nemen. De°Schrii' ver befluit aldus : „ Gij zult, des boude ik mij verze„ kerd, de vrijheid verfchonen , welke ik bij'ulieden „neem Ik fchrijve onder het diepst gevoel van de „ aangelegenheid der zaak, onder eene fmartelijke aan „ doening over die oppervlakkige Godsdienfligheid ' dat „ verzuim van Euangelifche heiligheid , waardoor de „ Godsdienst van jesus ontëerd wordt. Mijne vrien " S-i °0mbt0ch "ïet.' het Sehecle Euangelie te „ piediken, in alle zijne heiligende invloeden zS wel „ als 111 zijne zaligende liefde, enz. " — ' 00 5 Fer.  5S6" ALETOPIIILCS, vertoog, enz. Vertoog over de ware lezing van i JOH. V: 7. Door alethophilus. Alom te bekomen. 43 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 6 - : Na eenige voorafgaande aanmerkingen, bepaalt zich de Schrijver (1) tot hetgene 'er al wordt opgegeven ter betoging van de onëchtheid dezer plaats , en dan (2) geeft hij zijn oordeel over de bewijzen op, welken, zijnes oordeels, ter betoging van de echtheid dezer plaats dienftig zijn ; waarop hij dan Bladz. 41 , dus befluit: „ Nu , de bewijzen , welke van weêrszijden worden ,, bijgebragt, opgegeven hebbende , is 'er nog overig „ 'er ons oordeel over bij te voegen. Het Komt ons ,, derhalven voor, dat de meeste bewijzen, welke ten „ betogc van de onëchtheid dezer plaats zijn bijgebragt, „ van een zeer groot gewicht zijn. En wij maken gene „ zwarigheid, om deze woorden te voegen bij die ge„ nen , welke van den beginne tot den heiligen text niet behoord hebben." En wij, voor ons, maken geene zwarigheid , om dit Stukjen, hoewel, volgends de aanmerking van aletho-. philus, mooglijk weinigen iet nieuws in hetzelve ontdekken zullen, der oordeelkundige lezing van alle waarheidlievender! aan te beveelen , vermits hier het voornaamftc, wat vóór en na over de echt- of onechtheid dezer plaats is aangevoerd, kortlijk is bijeen gebragt. — Leerrede voor Kinderen, over 1 Kon. XIV: 13. Uttgefproken door abraham bruining , Predikant te Schoonhoven, den 14 December, 1800. Te Utrecht, bij H. van Otterloo , 1800. 24 Bladz. In 120. De prijs it f: - 3 - 5 Onder andere hulpmiddelen voor Kinderen, ontvangen wij ook nu en dan eene opzetlijk voor hun vervaardigde Leerrede. Deze van den Eerw. B. is bij gelegenheid eener aanftekende ziekte , vooral onder de Kinderen , waardoor zelfs eenigen , tot gevoelige fmarte der Ouderen, ten grave werden gerukt, uitgefproken , eu op herhaald aanzoek door den Druk gemeen gemaakt. — Zij is kort, eenvoudig en naar de vatbaarheid der Kinderen gefchikt, lwofdzaaklijk ingericht, om hen van het  A. BRUINING, LEERREDE VOOR KINDEREN. 587 kwade af te trekken, en tot de betrachting van het goede aan te fpooren. — Na eene korte opheldering der Tekstwoorden bepaalt zich de Lecraar J. Hoe zulke Kinderen zijn, waar in wat goeds voor den Hecre gevonden wordt. II. Dat 'er weinige zulke Kinderen gevonden worden. III. Hoe gelukkig en ficrlijk het is , wanneer men in Kinderen wat goeds voor den Heere vinden kan. Tot eene proeve diene het begin van het eerfte gedeelte , hetwelk dus aanvangt. „ Nu wil ik u eens „ vertellen , hoe zulke Kinderen zijn, waar in wat goeds „ voor den Heere gevonden wordt." „ Zij denken al vroeg aan hunnen Schepper , zij „ fpreken daar van met hunne ouders , en tot andere „ kinderen : zij durven niet vloeken , zweeren of den „ naam van God en Hecre niet ijdelijk noemen: zij heb„ ben daar voor een fchrik ; hooren zij dit van andere ,, kinderen, dan bcttrnftcn zij hen. — Zulke kinderen, „ waar in wat goeds is, vindt men niet veel op ftraat, ,, om daar allerhande ijdelheid en ondeugende Hukken ,, uittevoeren; daar hebben zij een afkeer van. — Zij „ hooren gaarne in den Bijbel, of in een ander goed „ boek lezen; en zoo zij zelve lezen kunnen, dan wil„ len zij geene ijdele zotte boekjes lezen, of liedjes „ leeren uit een almanach , zij hebben gaarne die boe,, ken, daar zij wat van de bekeering, van den Zalig,, maker , en van vroeg bekeerde kinderen in vinden ,, kunnen. " En een weinig verder vervolgt B. „ Hooren zij, dat andere kindereu ziek worden en fterven, dit doet hen aan, zij beginnen te denken, mo„ gelijk zal ik ook haast fterven , zij bidden zoo veel „ te meer den Zaligmaker aan, en verzoeken Hem oot,, moedig, dat Hij hen in den Hemel wil brengen, zoo ,, zij jong fterven moesten ; zij zijn benaauwd , dat de ,, dood hen onverwacht mogte wegnemen, daarom wil,, len zij, terwijl zij nog gezond zijn , 'er veel aan den„ ken; wordt 'er een doode begraven, zij zien daar ,, gaarne naar, zoo denken zij, zal ik eens naar het „ graf gedragen worden! Worden zulke kinderen ,, ziek, zij zijn dan niet zoo benaauwd voor 't fterven ,, dan (als) andere kinderen ; 'er is wat goeds in hun voor „ den Heere, zij gelooven en hopen, zoo zij fterven, 9, dat,zij dan zalig zijn zullen, om dat zij den Zalig„ maker in hunne gezonde dagen gezocht hebben." — De  58S j. W. bussing , de last , enz. g. terstee.cen enz. De Last aan Nineve, voor gefield aan Nederland, in eene Redenvoering, over nahum I: i tot 7. Uit gefproken te Levenhuizen, op den Dank- Boet- en Bede-dag den iSden van Lentemaend, 1801. Door joh. wilh bus|WTH» Pikant van Gouda. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1801. 4? Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 8 - : 6 - T~\eze Leerrede is ons niet zeer bevallen , dewijl zij -L^ zich noch door eene gegronde Tekst - Verklaring, noch door eene geleidelijke en oordeelkundige toepas: li ng aanbeveelt. — 1 De kracht van de liefde van christus, aangepreezen en aangeweezen in eene opwekkelijke Leerrede over 2 cor. V: 14. De liefde van christus dringt ons. Gehouden den 18 Octoher 1751 te Mulheim aan de Rfur ,. door gerhard tersteegen , in leeven Gereformeerd Predikant aldaar. Na de tweede Hoogehutfehe Druk vertaald. Te Rotterdam en 's Bosch, bij . N. Cornel en J. P. Koffers. 55 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 5.... 8. Het Publiek zou 'er niets bij verloren hebben , zo men deze Leerrede onvertaald had gelaten , daar noch taal en ftijl , noch inhoud en voordragt dezelve aanprijzen. — joann. henr. voorda Senno Academicus, de Longobardorum Legibus in Regno Neapolitano juri justinianeo non pralatis, fed postpofitis. Publice habitus Fran'equera; in templo Academico, D. .15 Novembris 1797. Quum ordinariam juris civilis et hodierni Profesfionem _ in illustri Frifiorum Academia capesfebat. LeovardiK , apud D. v. d. Sluijs , Academia; tijpographum, 4° Maj. Conflat ƒ: - 12 - : Dat is : j. h. voortda, Redevoering , ten betooge, dat de Longobardifche Wetten in hei Koningrijk van Napels en Sicilië niet boven het Recht van Justinianus voorgetrokken zijn, maar voor hetzelve hebben moeten zwichten. Het blijkt ons niet, wanneer deze Redevoering in het licht verfchenen zij ; maar al ware dezelve reeds eeni'  J. h. v00rda, sermo academicus, etc. 589 eenigen tijd bij fommige Geleerden bekend geweest , zoo°verdient zij nogthands , dat wij 'er in ons Maandwerk melding van maken , ten einde zij te algemeener bekenden gelezen worde. Zoetvioeiëndheid, beknoptheid , manlijke deftigheid , verwijderd van nodelozen opfchik, benevens zuiverheid van taal, maken haar onze aanprijzing waardig. Wij willen daarom onzen Lezerén eene korte fchets van derzelver inhoud en beloop geven. Te,ren het gevoelen van de groot : dat bij ver* fcheifene Volken, onder dcwelkcu de Rechtsgeleerdheid eenigen opgang gemaakt heeft, de Wetten der Gothen, Wandalen en °Longobarden door de ondervinding beter gekeurd zijn dan die der Romeinen ; ter ftaving van welk gevoelen hij , onder anderen aanvoert ; dat de verordeningen , die in het Rijk van Napels en Sicilië in zwang, en door frederik den II verzameld zijn, bijna alle uit de Longobardifche Wetten ontkend zijn ; alsmede: dat het leenrecht , hetwelk oudtijds bij de Longobarden docr het gebruik aangenomen en ingevoerd was , bij de meeste Volken zich zoo gevestigd heeft, dat het een gedeelte van derzelver burgerlijk recht uitmaakt ; beweert V. Dat het 'er zoo verre van daan is , dat de Longobardifche Wetten in het Rijk van Napels en Sicilië eenig nadeel aan die van Justinianus zouden toegehragt hebben , dat integendeel de laatften, zoo dra zij jJcgts ter dege bekend werden, de eerfte geheel en al verdrongen hebben, als verve den voorkeur verdienende. Om dit te betogen, gaat hij Gefchiedkundig te werk, aantonende: Vooreerst: Dat de Lex Romana of het Romeinfche Wetboek, hetwelk onder de Longobardifche Regeerïng, bij vergunning, gebruikt werd, niet was het 'jus Justimaneum of Wetboek van Justiniauus, maar eene op 'last van den Gothifchen Koning al ar ik vervaardigde Verzameling van eenige uittrekfels uit fommige Oude Romeinfche Wetten en Vorstlijke verordeningen, bi den Gothifchen fmaak, niet zelden geheel tegen derzelver oorfpronglijke mening verklaard , en welke verklaringen zelve naderhand, met weglating van de brokken der Ouden , allengskens de kracht van Wetten gekregen hadden , en als een Romeinsch Recht, nageleefd werden door hun, die zich van de Longobardifche Wetten niet begeerden te bedienen. Ten Tweede: Dat, na tte vernietiging van het Longobardifche Rijk in Italië » door  590 j. h. v o o r d A door karel den grooten aan de Ingezetenen de keuze gelaten werd tusfchen dit zoogenoemde Romein* fche Recht en de Longobardifche Wetten ; maar dat echter door het overblijven van de Longobarden in een aanzienlijk gedeelte van het tegenwoordige Koningrijk Napels , die door karel cn zijne Opvolgers niet konden ten onder gebragt worden; door de geftadige verdeeldheden en oorlogen , waardoor het land bij aanhoudenheid, het zij inwendig, het zij van buiten, in onrust gehouden en fomtijds verwoest werd; en eindelijk door den inval der Noormannen, die zich in de Elfde Eeuw van het land meester maakten en , na vele zware Oorlogen, een nieuw Rijk aldaar vestigden, de Longobardifche Wetten allengskens meer en meer veld wonnen en zich al verder en verder verfpreidden; offchoon, geduurende al dien tijd , en ook onder de Regcering der Noormannen, het gemelde Romeinfche Recht (hetwelk men niet met het eigenlijke Romeinfche Recht of jus Justinianeum verwarren moet, ) benevens dat der Longobarden nog in gebruik bleef. Terwijl intusfehen het Justiniaansch Recht, zoo hier als elders, door de woestheid en onrustigheid der tijden in diepe vergetelheid bedolven of wel ten eenenmale onbekend was. Zoo verre was het 'er van daan, dat de menfchen door de ondervinding en het gebruik geleerd zouden hebben , dat de Wetten der Longobarden boven de Romeinfche van Justinianus de voorkeur verdienden. Ten Derde : Dat, inmiddels, terwijl roger de Noorman in het Rijk van Napels het bewind voerde, de Pandecten, bij toeval gevonden zijnde, aanleiding gaven, dat het justiniaansch Recht begon bekend te worden , en dat men hetzelve aan alle de Hoogefchoolen van Italië, onder begunftiging van Keizer lotharius den II, en zijne Opvolgers, begon te leeraaren. Maar overal, waar de Noormannen heerschten, bleef het ten ftrengfte geweerd. Ten Vierde : Dat eindelijk , na het uitlterven van het gellacht der Normannifche Koningen, frederik den tweeden, aan de Regeering gekomen zijnde, onder andere Geleerden ook de Leeraars van het "Justiniaansch Recht naa Napels lokte , met dat gevolg , dat van ftonden aan de Longobardifche Wetten bij velen in verachting begonnen te geraken, offchoon de voorzichtigheid voor als nog verbood om deaelven af te fchaffen en door-die van Justinianus te doen vervangen. De eerde ftap daar toe  ser.mo academicus, etc. 59* toe werd echter gedaan, door in zaken, waarömtrend bii de oude Wetten niet voorzien was , de toevliigt tot die van Justinianus te nemen, en ingevolge dezelve te beflisfen; hetgene tevens tot eene aanlpormg diende, om dezelven grondiger te leeren kennen, en deze meerdere kennis veroorzaakte, dat zij daaglyks meer in gebruik geraakten en dat de Longobardifche Wetten daarentegen derzelver voorig aanzien en gezag m de zeilde evenredigheid verloren. Ten Vijfde : Dan daar , door opgevolgde Oorlogen, alle de wetenfchappen, daar onder ook de rechtsgeleerdheid , eenen tijd lang kwijnden bleven de zaken op deuzelfden voet tot omtrend het midden der Vijftiende Eeuw, toen de Napohtanen, onder de Regeering van aephonsus van arragon, zich met vernieuwde vlijt zoodanig op de beoefening der Romeinfche Rechtsgeleerdheid begonnen toe te legen; dat de Longobardifche Wetten van toen af geheel en al voor Ju-tinianus plaats moesten maken, en haar affcheid kregen. Na dus den draad van znn Betoog afgefponnen te >>ebben, befluit. de Redenaar hetzelve met eene bondige wederlegging van de twee voorname punten, door de groot "als"bewijsgronden voor het tegendeel ter neder gefield. Onderzoek en bedndvoording der Vrage of het raadzaam " is , om Misdadigers door Geestelijken tot den dood te laten voorbereiden en naar de Jlraf plaats verzeilen. Naar het Hoogduinch van G. s. s TE in b art. Te Amjleldam , bij J. R. Poster, 1801. 56 Bladz. In gr. OÜavo. De prijs is ƒ : - 8 - : I-^en Stukjen, dat met veel oordeel is opgefield , en i, verfcheidene Aanmerkingen behelst, die voor Kerkleen, die in het geval komen, van Veel gebruik wezen kunnen : ook voor zulken , die het in fommige bevattingen met steinbaRjT niet volkomen eens zijn. Het Hot van dit onderzoek "komt hier op neder: dat het geraden is , het geleiden van Misdadigers naar de ftrafplaats aan Kerklijken niet meer te vergen , maar veel eer dat misbruik , gelijk ook de bekendmaking der berichten omtrend hun zalig einde geheel en al te verbiedsn: als mede daarentegen het bezoeken der Gevangenen aan  592 o» s. steinéart, onderzoek, enz. aan alle Geestlijken met des te meer aandrang te beve len , en het opzetlijk onderzoek van des Misdadigere levensloop , alsmede deszelfs bekendmaking , wanneer die belangrijk zou mogen wezen, ten algemeenen nutte aan hun op te dragen, 't Is ons evenwel voorgekomen dat dit alles meer op fommigc ftreeken van Duitschland meest toepaslijk is. buonaparte bijgenaamd italicu s. Lierzang. Door j. e. de witte van iiaemstede. Te GfOllin- gen, hj H. Eekhoff, H. Z., 1?99. 14 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f ": - 3 - : - ■ 6 TTy Dichter van dezen Lierzang verrukt door de groov te ,d.ren van den eenigen buonaparte ("of liever gelijk hi, zelf zijnen naam fpelt bonaparte,) waarlijk een waardig onderwerp voor de hooge vlugt üer Ude , vangt zijn Dichtftuk op den dikwijls gebezigclen vragenden toon aaii, op deze wijze: Wie is de Held die (dien) 't Alvermoogen o Franfthen ! u ter redding fchiep? En in dezen vragenden toon gaat hij voord, geduurende geheel de zes Eerde Coupletten, welken verfcheidene bijzondere eigenfchappen diens grooten mans, maar ook lommigen, die even zeer op andere groote Franfche Generaals konden toegepast worden, bevatten; hij deed alle die vragen aan de Franfchen, en Vraukrijks Vrijheid beandwoordt dezelven niet terftond regtsftreeks, maar 11a al zuchtende en weenende, eenige van 's Helds daden verhaald te hebben, waaronder ook voorkomt : „ De Held, die zo veel kost bewerken, „ Vertrok naar 't oud Egijptenland „ Om daar de dwinglandij ie perken „ En heeft mijn Altaar daar geplant: „ Hij (treedt met Wilden, met Barbaaren — ,, Met Rovers — Dweepers — Huichelaaren, „ En keerde zegenpraalend vveêr; „ Hij dacht, na een zoo moeilijk (trijden, ., Zijn dagen aan de rust te wijden ,, En lag zijn Lauwren voor mij néér." Iu de daad de Vrijheid fpreekt hier onzes bedunkens niet  J. E. D. WITTE V. HAEMSTEDË, BUONAPARTE. 593 niet zoo als de Dichtkunst in dit geval zou gefproken hebben, of liever, gelijk wij gaarne gewenscht hadden, dat de Dichter de Vrijheid had doen fpreken. Zij gaat al voord, en komt nog niet tot de beandwoording van 's Dichters vele vragen, maar verklaart eerst zeer onderhoudend en gemeenzaam aan de Bataven jn het algemeen, waarom de Franfchen weenen: „ Helaas! — Hoort nu waarom wij weenen, „ Bataaven! die mijn rechten kendt, (kent) „ Die, door een tweetal Eeuwen heenen, „ Uw boeijen hebben afgewend!.... " Deze Aanfpraak komt ons zeer duister voor.' Hebben de rechten van Vrankrijks Vrijheid (immers deze wordt hier fprekende ingevoerd) de boeiëns der Batavju, vóór twee Eeuwen, afgewend? Wat beteekent de uitdrukkhi"boeiïu afwenden, wil dat ook verbreken zeggen? — rijm verduistert hier den zin. Waarom toch gerijmd ais men zich oneindig beter in onrijm kan uitdrukken ? „ Helaas! mijn' Held vondt bij zijn keeren, „ IVlijn' Held die alles af wou weeren „ Het Oorlog in zijn Vaderland , „ Het geld verfpild de Eendracht geweken, „ De Wet de menschlijkheid verbreeken, „ En 't moordftaal in der burg'ren band! Veel zouden wij op dit Couplet, en zoo ook op alle de overigen kunnen aanmerken, konden wij zoo veel plaats vinden, als tot eene naauwkeurige aanwijzing der wezenlijke Taal- en Dichtgebreken in dezelven verëischt wordt. Wij zullen kort moeten zijn , de Apostrophen Cj a belfond uit vijftig fchepen van vcrfcliillendc foorten. ■>, De voornaamften waren zeven roeifchepen , voor de „ keizerin cn haar gezelfchap. gefchikt. Elk roeifchip „ had groote en kleine vertrekken, die met alle de njk35 dommen van kunst en weelde verfierd waren." '.' De .r.e,is be§°n bij den aanvang van het fchoone „ jaargetijde, en daadlijk begonnen de werktuigen, wier j» bctooverende uitwerking niemand dan de Keizerin be55 oroog, zich te verwonen. De kunst vermeerderde, sj naar mate men de plaatfen naderde, alwaar potem„ kin Gouverneur was. Op eenigen afftand van den » oever meende men dorpen te zien; maar de huizen en » klokken waren alleenlijk, even als tooiiecllieradiën, op V planken gelchilderd. Andere dorpen , die nader aan „ den weg lagen , waren opzetfijk en federt kort gc„ bouwd , en fcheenen bewoond te zijn ; maar deze „ zoogenaamde inwoners waren met geweld , van 50 „ tot 80 mijlen ver, derwaart gevoerd. Des avonds „ waren zij verpligt, hunne gewaande woonplaatfen te „ verlaten , en den geheelen nacht te loopen , om op „ andere gelijkfoortige dorpen , welken de Keizerin des „ anderen dags moest bezigtigen, dezelfde rol te fpelen. », Men had aan alle deze ellendelingen eene beloonino„ toegezegd; doch men gaf hun niets. Verfcheiden van „ hen ftierven van wanhoop, ziekten of ellende ! 1 al„ rijke kudden vee werden insgelijks des nachts van de „ eene plaats naar de andere gevoerd , en de Keizerin' „ bewonderde dikwijls vijf of zes malen hetzelfde." ,, De wegen, welken de Keizerin afleggen moest, wa„ ren zeer fraai; maar zij waren eenige dagen te voren „ gereed gemaakt, en zulks in zoo grooten haast, dat M zi] van geen duur zijn konden. In de fteden werd „ catharina door potemkin gebragt in zeer 15 groo*  van catharina II. 60 r groote magazijnen, welken zij zag, dat vol met zak„ ken lagen. Maar in plaats van granen, was 'er in die zakken niets dan zand. De huizen, in welken zij kwam , waren van treflijk huisraad voorzien. Maar ,, dat alles w^as in voorraad gereed gemaakt en van „ verre af met zeer groote kosten aangebragt. Men had „ alle deze goederen bij koopHeden genomen , onder „ voorwaarde, dat zij die te rug zouden nemen, wan,, neer men ze niet meer noodig hadde , en dat men hun vergoeden zou , hetgeen er aan bedorven was. „ Maar niemand dacht aan de vervulling dezer belof- ten; men gaf niets weerom, en men betaalde niets." „ Van Kanief af, was de reis der Keizerin te water „ zeer gevaarlijk. Het is onbegrijpelijk, hoe men op „ zulke vaartuigen, die door onbedrevene matrozen be,, ftuurd werden, zijn leven durfde wagen. Een gewel„ dig onweder vergrootte het gevaar. Alle de fchepen geraakten uit elkander. Het roeifchip dér Keizerin „ was op het punt om te vergaan. Catharina kon ,, dien dag eerst des avonds om negen uren haar mid,, dagmaal houden." „ Eindelijk, na deze gevaren te hebben doorgewor„ Held, kwam men, den dertiglten April te Krement„ fchuk, eene ftad, aan den oever van den Nieper, in ,, het Landfchap Catharinoslau gelegen. Catharina, „ bragt aldaar eenige dagen door, en bezigtigde aldaar „ een gedeelte der ligte ruiterij. Een brief, dien zij „ uit deze Had aan ij.erqpk.in, Gouverneur Generaal ,, van Moscou fchreef', Itrekt ten bewijze, hoe zeer het „ aan potemkin gelukt was, haar te misleiden." „ Ik ben dezen morgen hier aangekomen," " fchreef „ zij. „ „ Ik heb aldaar het derde gedeelte der fchoono „ « »§te ruiterij gevonden. Het is hetzelfde krijgsvolk, „ „ waar van eenige weetnieten hebben durven zeggen, „ dat het niet dan op het papier aanwezig was. Niets „ „ waarachtiger , dan hun aanzijn , en dat met eene „ „ volkomenheid, waar toe geene krijgsbenden het nog „ ,, gebragt hebben. Ik bid u, zulks aan de nieuwsgie„ ,, rigen te zeggen, en u op mijnen brief te beroepen, „ ,, op dat men voortaan geen verkeerd oordeel veile , 9, „ en leere regt te doen aan hun, die mij in het Rijk „ „ met ijver dienen. De boomen fpruiten hier reeds „ ,j «iï, en mea gevoelt hier eene warmte, die wij in . pP 5 „ ,, het  öc2 BUMSe*RIj5N „ „ het begin van de ömanti Meij te Moscou niet ont„ „ waar worden. De Stad is veel levendiger dan Kiöf.. ,, „ Het huis van den Gouverneur Generaal, alwaar ik ,, ,, mijn intrek genomen heb, itaat in de nabijheid van 4 MINNAMJÊN VAN CATHARINA 11. „ zeiven den bijnaam van den Tatiriër, en gelastte den ,, Raad, om eene lofrede, ter eere van potemkin den ,, Taurïèr, te doen opltellen, en door het geheele Rijk „ af te kondigen. Na een kort verblijf in de Krhn, ,, keerden de reizigers naar Cherfon te rug : zij bleven „ aldaar niet lang, Potemkin geleidde hen naar Pul,, tava , alwaar hij hen den beruchten flag liet vertoo„ nen, die op deze plaats , in het jaar 1709 voorviel, ,, waar bij peter I de overwinning behaalde , en die „ het lot van den ongelukkigen karel XII belliste. „ Na eene reis van zes maanden, keerde catharina ,, naar Petersburg te rug. Biographisch Woordenboek der Nederlanden, bevattende de Levensbefchr ij vingen van voorname Staatsmannen, Krijgshelden , Geleerden in allerlei'è vakken van Wetenfchappen, Dichters, Schilders en andere Konjlenaren; en verder , zoodanige Perfonen, die door de eene of andere daad zich beroemd, of aan den Vaderlande verdienftelijk hebben gemaakt; veelal verzet'd van hunne Karakterfchetfen , zeldzame Anekdoten , die men elders te vergeefs zal naJporen, onpartijdige beöordeeling hunner daaden, optelling hunner fchriften , en aanwijzing der Schrijvers welke van hun gehandeld hebben. Opgemaakt uit Handfchriften, een groot aantal van de beste Schrijvers in verfcheidene Takn, over die onderwerpen handelende, en medegedeelde Berichten. Van de oudjle tijden af tot heden toe. Door j. a. de c hal mot. Met Pourtraitten en Plaaten. Agtfte Deel. Te Amjleldam, bij J. Allart, 1800. 361 Bladz. In gr. OStavo. De prijs 'is f 3 - 12 - : ■vrrij kunnen van de belangrijkheid dezes Deels niet W meer zeggen, dan hetgene van de voorige Deelen meer dan ééns gezegd is. 't Zal dus, onzes bedunkens, genoegzaam zijn, om eenigermate over dit Deel te kunnen oordeelen , dat wij den Lezer de volgende levensfchets, welke op Bladz. 216 en volg. te vinden is, tot eene proeve mededeelen. „ PieteR. datheen is geboren te IJperen in „ Flaanderen, en Karmeliter Monnik geweest te Poppe„ ringen, doch der lere van calvijn toegedaan zijniy de, verliet hij zijn klooster, en toog met meer andere „ Man-  J. A. DE CHALMOT» BIÖGRAPHISCB WOORDENBOEK. 605 „ Mannen, die der waarheid hulde deeden naar Engeland, „ alwaar hij zich met de drukkonst geneerde, ten tijd „ toe dat lïij door Koning eduard den VI. tot den », kerkdienst geroepen werdt, als wanneer hij dat beroep » liet varen. In Engeland fchijnt hij vertoefd te heb» ben tot aan het jaar 1554; in L555 werdt hij te Frank„ fort als Predikant beroepen; en weinig tijds daar na werdt hij befchuldigd van verkeerde gevoelens omtrent „ den Kinderdoop te voeden, waar tegen hij zig in " 1559 verdedigd heeft, getuigende c. van grevink- hoven, dat hij, op de regte wijze, de Wederdopers » beltredcn hadt. Voorts hieldt hij zig enigen tijd in n den Paltz onder de Gereformeerden op. Maar toen %■> de vrijheid van den gezuiverden Godsdienst in Neder»> land begon op te dagen , door het geüoten Verbond .» der Edelen, kwam hij ten jare 1560 te Popperingen »» terug , en predikte aldaar en op andere plaatzen van « JVestfiaanderen meer. Het was ook omtrent dezen » tijd, dat hij davids Ptalmen , naar de Franfe digt »> en zangmaten van clement marot cn theödo» rus beza in 't Nederduits hebbende berijmd in 't » licht heeft gegeven; hij droeg die op met een Voorrem den den 23 Maart 1566 gedagtekend , aan alle de Ae» derlandfe Gemeenten en Kerkendienaren, zugtende 011« der 't kruis, en zij wierden alömme, daar de pïedi» katiën doorbraken , openlijk gezongen. Dit werk, 3> hoewel daarin , door zijn onervarenheid in de He» breeuwfe tale, verfcheide misilagen waren begaan, en « o-elijk hij naderhand zclv toeltemde, hem te haastig „ als ene ontijdige geboorte was afgedrongen , wierdf » evenwel te dien tijd , toen. de Nederduitfc rijmkonst » nog t'eencmaal onbefchaafd was, bij velen hoog gepre„ 'zen en maakte hem geen kleine, gunst; en niettegen» lïaande het fterke fmelen , dat 'er van tijd tot tijd » tegens deze berijminge is gefchied, is die evenwel ge» durende het lange tijdvak van ruim twee eeuwen in ;» gebruik geweest, zijnde de nieuwe Pfalmberijming niet » voor hef jaar 1773 ingevoerd. Datheen s grote wel» fprekendheid , door lange oeffening verkregen, trok ■>■> veel meer aanhangers agter zig, dan andere Leeraars, » en kreeg, verhaalt men, in 't kort wel 15000 menfen r> tot het gehoor zijner predikatiën. Doch hij bleef niet »» lang ten platten lande , maar wierdt in Juiij 1566 te s» Gent verzogt, alwaar hij den 30 September voor de „ eer-  9PC j. A. DE C H A L M O t 55 eerfte maal predikte. De dienstwaarneming van da55 ïheën te Gent moest noodzaaklijk een einde nemen, 55 toen eerst het Hof te Brusfel, naderhand de GraaV 55 van egmond, en eindelijk het Hof van Flaanden-it en de Magifiraat te Gent, het Verbond, met de Ede55 lèu gemaakt, krenkten, knibbelarijën zogten, de kerk 55 der Gereformeerden lieten flopen , en hunne Gods* 55 dienstoeifening ten fcherpfte verboden. DatHeen 55 nam tijdelijk de vlugt , en ontkwam het gevaar ter 5, goeder ure, want het Hof te Brusfel was zo vinnig 5, op hem verbitterd, dat de Landvoogdesfe hem, betieven herman modEt, bande, en een aanzienlijke 5, premie beloofde, zo iemand hem levende haar in han„ tien konde leveren. Met de komst van den Hertog ,, van al va was 'er geen vrijheid, zelvs geen dulding meer voor de Gereformeerden in geheel Nederland te hopen; dus zogt dat heen zijn oude fehuilplaats in „ de Faltz Weder op , en werdt voor de tweedemaal ,, Predikant te Frankendaal, van waar hij eerlang naar „ Hcidelberg vertrok, al voor 1570; en in 't jaar 15Ó8 „ Hadt hij de Sijnode der Nedetiandfe kerken te Wezel „ bijgewoond. VVaarfchijnlijk is hij in 1578 te Gent ,, terug gekomen, want hij wierdt wegens de'kerk aldaar ,, naar de Nationale Sijnode, van den 2 tot den 18 Junij ,, te Dordrecht gehouden, gezonden, waarvan hij ook „ tot Pranës of Voorzitter werdt gekoren." Tot dus verre hebben wij datheen in achting „ bij Leeraars , Gemeenten en Kerkvergaderingen, bij Printen en Vorflen zelve ontmoet; de daden door hein vervolgens gepleegd, hebben die achting niet alleen uitgedoofd, maar zelfs'zijn kwaadaartig , nors, on„ verdraagzaam en vervolgziek karakter in het helderst „ daglicht gefield. Toen namelijk de Religïons - vrede op den 11 Julij 1578 door den Aartshertog mat„ THiAS , den Prins van oranje en den Raad van ,„ State was uitgegeven , Werdt die door de Gentenaars ,, verworpen. Prins Willem de I. drong flerk aan ,, door brieven en gezantfchappen , dat men dien vrede moest aannemen , dien hij als het eniglte middel befchouwde om de rust in de Nederlanden te bewaren, de Spanjaarden te wederftaan, en den Gereformeerden „ 'Godsdienst in Hand en bloei te houden ; dan alle de pogingen van dezen weimenenden Vorst waren niet „ befland tekens den dollen ijver van Jr. jan van im- 55 bi-  EÏÖGRAPïHSen WOORDENBOEK, DER NEDERLANDEN. 6oj >' bize, die met zijnen aanhang de baas (pelende, alle •>■> redelijke aanbiedingen verwierpen, en onder de Predi55 kanten hadden uatheen en modet het ongeluk 55 van naar zijne boze raadllagen te luisteren. De 55 eerstgenoemde vierde zelvs zijn losbandigen teugel 55 zo verre , dat hij zig niet ontzag, om van den pre55 dikftoel in het openbaar te leeraren : dat het artijkci ■>■> tan dé Gentfe Pacilicatie, om de Roomlë Religie 55 toe te laten , goddeloos was, en dat de Prins van 55 (i r a nj e , die zo fterk op 't zelve aandrong, de Religie 55 achtte, cn zo gemakkelijk veranderde als een aanhang' >■> zei van ecu kleed; dat hij noch om god, noch om 55 Religie gaf, maar van Staat en nut zijnen afgod 55 maakte, zo dat indien hij wiste, ofte dagte, dat zijn 55 hembde iet van Religie wiste, ofte rieken zoude, dat »5 hij hetzelve zoude uittrekken, en in V vuur werpen. — 55 Voorts verfpreidde hij onder de Gemeente te Gent: dat 55 hij goedeeredict kodde, dat de art ij kei van de Gentfe >5 Pacilicatie, ten aanzien van de handhavinge der Roomfe 55 Religie, goddeloos was, en dat de Prins van oranje, 55 (willende den zeiven art ij kei jlaande houden, en zeg55 gende dat men te ontijde, en met onèrdening niets cn 55 behoorde te veranderen , en dat god een vijand van 55 mein'édigen was~), noch god noch Religie hadde. Da„ theen fnoerde door deze oproerige konsrgrepen veel 5, volks aan zijne koorde,met name zulken , die , over het „ vangen van aarschot en anderen, nog voor hunne „ veiligheid bekommerd waren. Jjibize was , zo als „ wij reeds gemeld hebben, de voornaamlió dezer mer%, vinken; tot Voorfchepen, dat is Hoofd der Wetbou„ deren, gekoren zijnde , meende men , dat het tijd ,, «ras; om zig, door "t omkeren van den Godsdienst ,, van 's volks gunst en van eigen veiligheid te verzeke„ ren. Men verjaagt de Geestelijken, men ilant de Kcr,, kelijke goederen aan , en men verzekert zig , door „ krijgsvolk , van IJperen , gelijk uien te voren van 55 Brugge gedaan hadt, enz. Dan de Prins van oran„ je, het laatlle middel willende beproeven, om, ware ,, het mooglijk, Land en Kerk te behouden, kwam den ,, 2 December 1578 in eigen perfoon te Gent, die niet ,, door dat hè en wierdt afgewagt , maar die met'de ,, ftjlle trom vertrok. Gedurende zijn verblijf te Gent „ liet de Prins een Ordonnantie of Edikt op 't faict van „ de exercitie van beide de Religiën vastflellen en af- „ kon-  j- A. d e c h a l m o t „ kondigen, en vertrok vervolgens den 19 januari! km „ naar Dendermonde. Fluks na dit vertrek kwam da „ the en weder te G■ fuik heeft meermalen groote verwarringen in Abysfinië verwekt. Onder de Zendelingen, die men van Rome daar toe gebruikte, was peter paez in het begin van de Zeventiende Eeuw zeer gelukkig, en gaf hun, die toeleg hebben, om hunne^begrippen aan onbefchaafde of weinig befchaafde volken te doen aannemen , een voorbeeld , op wat wijze zij zulks met den besten uitflag doen kunnen. Hij zocht zich niet ten Hove in te dringen, maar hield zich ftil afgezonderd , en leide zich zoo fterk op de kennis van de taal toe, dat hij de inboorlingen zeiven daar in overtrof. Ook ftichtte hij eene School voor Abysfinifche kinderen , en leerde de Jeugd met zoodanigen ijver, dat zijn roem zich ras door het geheele land verbreidde en den Koning ter ooren kwam, die hem ten Hove ontbood. Hij bragt aldaar twee van zijne jonge leerlingen mede , die zich;aldaar zoo wel onderrecht betoonden, dat zulks zeer veel tot het bereiken van zijn oogmerk toebragt. Zie hier eene befchrijving van eene bijeenkomst van de Geestelijkheid van Abysfinië, die ons tevens een denkbeeld van den droevigen ftaat van den Godsdienst, in dat land, geven moet. „ Offchoon veelen van de befeheidenfte leden der Geestlijkheid, met opzet afweezig blijven, zijn zij echter, » ge-  REIS NAA ABYSSINIE. 615 i gemeenlijk zeer talrijk. De Monniken , die zich, bij ge! lofte, tot de moeilijkfte (brengheden verbonden hebben, zij. ' die hun leeven in de diepe en ongezonde valeien des tand» " kiezen door te brengen; Kluizenaars, die, op koude toppen van bergen , bijna van honger vergaan ; anderen die ! zich in wildernisfen ophouden?, fteeds aan wilde dieren ' blootgefteld; met een woord, eene geheele meenigte dweepers valfche profeten, waarzeggers, droomers en heden die ' voorwenden toekomende dingen te voorzien en te voorfpellen, lieden of naakt, of met haair bedekt; of met mors" fige en gefcheurde kleederen voorzien; — kortom : etne „ verzameling van wangedrochten, naauwlijks te befchrijven, „ of te begrijpen , maaken eene Kerkelijke Vergadering m ., Abysfinië uit, en zijn de leidslieden van een dom en woest „ volk, dat hen als heiligen aanbidt, en altijd gereed is, om, hen, in hunne wreede eifchen, te onderfteunen." Zie hier nog eene fraaie opheldering van twee plaatfen, uit den Periplus van den ouden Karthaagfchen Reiziger, hanno. Deze Zeevarer verhaalt, dat hij digt langs de Kust van Afrika heenen roeiende , rivieren van vuur gezien had, die van de hoogfte bergen nederftortende, zich in Zee ontlastten; dit had hem zoo zeer ontrust, dat hij zijne fchepen fteeds op eenen merklijken afftand van het vaste land hield. Men zou du al ligt voor een verdichtfel aanzien, door eene al te fterke neiging tot het wonderbare voordgebragt, doch volgends bruce vindt het in de natuurlijke Historie van het land zijne eenvoudige verklaring. „ Wanneer het vuur" zegt hij „ al het droo«-e gras, in de vlakte, tot aan de toppen der bergen, " verteerd heeft; worden ten laatften ook de diepe valeien, " door de nederftortende bergftroomen veroorzaakt, door haa" re diepte overfchaduwd, en met eene verfcheidenheid van " plantgewasfen begroeid (fchoon het water 't langst houdende) " aangetast, en platgebrand. Gemeenlijk zijn die valeien vol ',' bamboezen en riet , dat zeer dik en dicht in een groeit. Eindelijk raken ook dezen in brand, en de vlam loopt langs " hetzelve pad, waarin, eenige maanden te voren, het water " geftroomd had, vullende het geheele bed, en niet eer ophoudende , voor dat zij, geen brandbare planten meer ont'„ moetende, door den oceaan gefluit wordt. - Dikwijls heb ik dit gezien, en ben genoegzaam daar door ïngefloten ge',' weest. Een vreemdeling , die de oorzaak niet weet, kan „ het, van verre, bezwaarlijk van eenen vuurftroom onder„ fcheiden." , , _ ,.. , Op eene andere plaats verha*'- imnno: „ Dat hij, langs de Kust van Afrika dicht bi) Lw. ftrand , en waarfchijnlijk " nabij het laage land, Kolla genaamd, zeilende , over dag ' een buitengewoone ftilte had waargenomen , zonder mensch " of beest te zien ; maar des nachts had hij eene meenigte " van vuren ontdekt en Muziek gehoord." — Zie bier de. Q.q 4 °P-  6j6 james eruce's, reis naa abyssinie. opheldering van bruce: „ In de landen welke hij ThannoI „ voorbijzeilde , heeft geene fchemering plaats. De ftarreii „ verfchijnen, in haaren grootften glans , zoo ras de zon is » ondergegaan, en zij verdwijnen plotsling, zoo draa de zon „ opgaat. De thermometer , die , bij den opgang der zon » tuslchen 48 cn 60 graaden ftaat , is, ten 3 uren na den & anddag, tot de hoogte van 100 toe 115 gr.'gereezen Alles „ is dan verflapt. Menfchen en beesten gevoelen eene on„ overkomelijke matheid ; de lust tot werken vergaat ziel „ en lichaam verlangen naar rust,-hoornvee, vogels en dieren „ zoeken de fchaduwe , en de nabijheid van ftroomende wateren, om daar de uitwerkingen der brandende zon te ont„ gaan. — Maar naauwlijks is de zon onder den gezichteinder „ verborgen , of 'er volgt terftond een koele nacht, op den „ brandenden dag. De eet- en werklust komt weder. Met * Y^e verfpreidt zich om te graazen, en, wegens de duisterheid dwaalt het af, en wordt lichtelijk een buit der roof„ dieren. Om deezen.te weren, ontftcken de herders eene „ meenigte vuren. Alles wordt vrolijk en begint te zingen „ en te daiislen. — De waarneming van Hanno was dus vol„ komen gegrond , zij kan nog hedendaagsch worden ge~ „ maakt; en zal, zoo lang deeze landftreek van inwoners w voorzien is, plaats hebben." Reizen der Kweekelingen van Schnepfentkal. Door c g salz mann. Te Amjleldam, 1800. 217 Bladz. In oha'vo. Dg. prijs is f 1 - : - :. „ TY^e Reisbefchrijving heeft geen ander doel, dan „ X^* onder het kleed van Vertellingen, aan de Jeu^d veel „. goeds te zeggen, dezelve dus op eene aangenaame en nut„ tige wijze te onderhouden. Uit dit, en geen ander,gezigts„ punt verzoeke ik dat dezelve beoordeeld worde. " Zoo luidt de Korte Voorrede tot dit Werkjen , hetwelk , tot den reeds hoog opgeftapelden hoop van nutte Leesboekjens voor oe Jeugd , als eene dienltige bijdrage moet befchouwd worden, oalzmann, de onder ons met zoo veel roems bekende salzmann, Opziener van een Opvoedings-Inftituut te Schnepfentkal, zijnen kweekelingen eenig vermaak willende aandoen , neemt het befluit, om met de geheele bende veertig jongelingen uitmakende, eene wandeling te doen van eenige dagen door de omliggende Steden en Dorpen zijner woonplaatfe. De fchikkmgen, daartoe gemaakt, zijn van dien aart dat voor de veiligheid en het gevaar van afdwalen der klein«en onder den hoop, gepaste zorg gedragen worde. In vier kompagmen verdeeld, voorüitgereisd van eenen Kwartiermaker, begint liet Legerden zijnen optogt, onder het Opperbevel van sai,zmann5 die, zoo dikmaals hij eenige wanorde befpeurt, ftraks  C. G. SALZMANN , REIZEN DER KWEE RELINGEN , ENZ. 6l7 ftraks tot weering van dezelve tóefchiet. Van wegen de plaatslijke bijzonderheden, hier verhaald, fommigen van welken niet algemeen bekend zijn, zal dit Reisverhaal van dezulken, voor welken het oorfpronglijk beftemd is , met vermaak gelezen worden. Doch nuttig zal inzonderheid voor hun deze lektuure worden, indien zij de aanmerkingen en onderrichtingen, welken de kundige Onderwijzer, uit de voorkomende onhandigheden ontleend, telkens aanvoert, ten nutte aanwenden. Om den leeslust uit te lokken , kunnen wij niet nalaten , eenige ftalen, van onderfcheiden aart, aan te voeren. In de eeifte plaats, hoewel dit meer bepaaldlijk het Sehnepfcnthalfchc Inftittiut zelf betreft, melden wij hier het zoogenaamde Aardappelcnfeest, zijnde één der zulken, welke salzmann, om zijnen Kweekelingen het genoegen van het landleven recht te doen franken, gewoon is, hun jaarlijks te doen vieren. Het wordt aldus befehreven. „ Als de aardappelen ,, haare bekwaame rijpheid hebben, (zoo verhaalt S.) en het „ een fchoone dag is, dan laat ik bekendmaken, van daag is „ het Aardappelcnfeest. Deeze tijding veroorzaakt eene alge* ,, mecne vreugde, en ik moet dezelve altijd zo lang verzvvij„ gen , tot dat het feest inderdaad begint , anders verliezen „ deeze vrolijke jonge lieden al hunne aandagt in de leer„ uuren, als zij weten, dat het Aardappelenfeest is." „ Ten tien uuren, des voormiddags, wapenen zig allen met „ fpaden, fchoffelen, en houwelen, verzamelen voor mijn huis, „ en trekken, onder flaande trom, naar het veld, 't welk ik „ mét aardappelen heb laaten beplanten. Hier ftellen wij ons, „ verdeelen ons in Compagnién, waarvan ieder Lecraar'er eene ,, onder zijn opzigt krijgt. Iedere Compagnie word eene plaats aangewezen, waar hij moet oogden. Dnn word 'er geftoo„ ken, gehouwen. De geheele akker wemelt van vrolijke men„ fchen, die de een den ander het toeroepen, wanneer zij eens „ eene regt volle aardappelftruik uit den grond gehaald heb„ ben." „ Als de tijd van het middagmaal nadert, word'er een groote „ ketel gebragt, een haard van fteenen gebouwd , een ketel „ met water gevuld, op den haard gezet, vuur aangeftooken, ,, en een mand vol fchoou afgewasfene aardappelen daar in „ gefchud; daar naast worden ook aardappelen om te braaden „ in het vuur gelegt." „ Terwijl de aardappelen gekookt worden, komen de vrou„ wen en meisjens aan, brengen ham, koud gebraaden vleesch, „ brood, borden, mesfen, zout, manden met wijnflesfen en 'M zo voord, en maaken den maaltijd verder gereed. Als alles „ gereed is, gaan wij, op een gegeven teeken, aan tafel, of „ veel meer op den Berg; want onze tafel en ftoelen is de ,, Geitën Berg, die vlak agter het aardappelenveld is. Daar „ word alles opgedragen, e-erst Je aardappelen, dan het wei„ nige, 't geen de huismoeder h^eft gereed doen maaken. GeQ q 5 „ woon-  6iS C. C. S A L z M A N N* „ woonlijk word daarbij het Aardappelen-lied van claubius „ gezongen ; Aardappelen , ach / wat edele vrugt, en ieder „ lid van het Gezelfchap neemt zijn glas en drinkt het uit „ met den uitroep : Leeve de Engelfche Admiraal drake ' die Aardappelen naar Europa heeft gebragt ! Het overige' „ van den dag, tot den avond toe, word op den Geiten Berg „ doorgebragt , met vriendelijke gefprekken , en vrolijke „ fcherts; en vervolgens gaan wij weder naar huis." Op eene vrij naauwkeurige befchrijving van eene Ifzerfmelterij, welke het reisgezelfchap bezigtigde, en van den'zwaaren arbeid, die aldaar wordt verricht; laat S. deze aanmerking volgen: „ Lieve vrienden! Hoe veel dank zijn wij aan onze „ medemenfchen niet v'erfchuldigt! Hoe veele handen werken „ niet aan den Hemel, waar mede gij uwe kasten open doet, „ aan den fpijker, dien gij inllsat, aan den hamer, waarmede „ gij dien in Haat. En terwijl zo veele menfchen voor om „ werken, zoudt gij niets doen! Altijd maar eeten en drinken „ en vrolijk zijn, zonder te denken, öm ook iets nuttigs voor andere menfchen te verrigten." Op zekeren nacht, terwijl verfcheidenen van het reisgezelfchap den flaap niet konden vatten, trad c;én derzelven naa het venfter. Thands het gefternte Orion in zijne volle heerlijkheid aan den hemel ziende pralen, gaf hij daar van kennis aan de anderen , die vervolgends den Stier; den grooten en den kleinen Houd, fmts eenigen tijd onzichtbaar, opmerkten. Dit gaf aanleiding tot een aangenaam gefprek, en laat S. daar op deze aanmerking volgen: „ Waarfchijnlijk zijn 'er veelen mijner kleine „ lezeren wicn deeze Sterrenbeelden onbekend zijn; maar ik „ wil wedden, dat zij gelegenheid zullen zoeken om dezelven „ te leeren kennen. Deeze kennis veroorzaakt veele vreugde. „ Men verheugt zich immers reeds, wanneer men die menigte fterreu aan den hemel ziet , offchoon men ze niet kent: „ even als men zig over een veld verheugt 't welk met bloe„ men bedekt is; maar gelijk men zig meerder verheugt over „ dat veld, als men de bloemen van eikanderen kan onder„ fcheiden, en derzelver.naamen weet te noemen , even zo „ verheugd men zig ook te meer over de Herren , wanneer „ men dezelven van eikanderen kan onderfcheiden, en hunne „ naamen weet te noemen. Wanneer de nacht alle de fchoon„ heden der natuur voor ons oog verbergt, opent zij ons de „ uitzichten tot den hemel. Op reis, in flaaplooze nachten, „ wanneer men geen tijd-verdrijf heeft, dan kan men zig be,, zig houden met de fterrenbeelden op te zoelten. En het is „ eene zo nuttige bezigheid. Men kan daar door met zijne „ eigene oogen zien , even als op een horologie , hoe de „ tijd van oogenblik tot oogenblik voordloopt, hoe het ééne „ jaargetijde op het andere volgt, en zig weder verwijdert; „ wanneer men des nachts verdwaald is, en men niéts heeft wa»r naar men zig rigten kan', befebeawri dan maar de ' » "er*  REIZEN OER KWEEKELINGEN , ENZ. 6l9 fterren, dm kan men zeker den weg vinden. Bedenkt men „ verder dat alle deeze Herren groote • zonnen zijn , grooter " dan onze aarde, en meent men dat zij alle naar eene zo „ juiste orde verfchijncn en weder verdwijnen, dat een goed „' Sterrekundige het minuut vooruit zeggen kan, wanneer een „ Her zal opkomen of' ondergaan ; dan word men overtuigd , „ dat eene onzigthaare hand de waereld regeert , en zorge draagt, dat alles dus in de naauwkcuriglte orde gefchied. " Dan verheugen zij zig, die kommer en verdriet hebben, en „ denken: hij , die alles in die orde onderhoud, zal zorgen „ dat het ons welgaat." _ Daar, in dit Reisverhaal, het nutte met het aangename zich. famenoaart, befchouwen wij hetzelve'als een zeer dienftig Leesboek voor de Jeugd, als ontvangende dezelve, ongevoelig, uitmuntende lesfeu , die haar tot wijsheid en deugd kunnen leiden. De taal mogt,'hier en daar, wel wat zuiverder, en van Germanismen ontheven zijn. Spookeriiën. Korte Vertellingen uit het Rijk der Waarheid, door s. c. w ag ener. Met Plaatên, Tweede Deel. Te Anifteldam , bij W. Holtrop , 1S00. 186 bladz. In 120. De prijs is ƒ I - S - : Van den aanleg dezes Werkjens, hebben wij te vooren, bij de opgave van het Eerfte Deeltjen, reeds bericht gegeven (*y _ Dit Tweede, in den zelfden geest, en op den zelfden toon gefchreven, beandwoordt niet minder aan het doel, hetwelk de Schrijver zich voorftelde. In drieëntwintig rubrieken of afdeelingen vindt men hier een aantal Veihalen, die op zich zeiven aangenaam en uitlokkend zijn voor den Lezer , en zoo veie vcrfchijnfelen, welken het bijgeloof voor verfchijningen van Geesten heeft uitgekreten, op de natuurlijkite wijze ontwikkeld. Voor een aanëengefchakeld Uittrekfel is dergelijk Werk ongefchikt. Zelfs de opgave van den algemeenen inhoud doet te weinig af. — Eenige tijtels zullen wij toch mededeelen, ten einde de nieuwsgierigheid van onze Lezeren uit te lokkeu. N°. III. De Geest van een afgeftorvenen verfchijnt volgends affpraak , zijnen nog levenden Vriend. — IV. Eene reeds eenigen tijd hegravene Vrouw verfchijnt haren diepbedroefden Echtgenoot , als een gemaskerd geraamte. IX. De Geest van eenen Zelfmoorder fcheert een Boer den baard. X. Het vuistgevegt van den Predikant moritz met den Duivel. XIII. Een overleden Predikant verfchijnt den dag na zijne begraving weder op den Kan fel. XVL De Geest van den gefneuveldcn Generaal m 'iRCEAU verjaagt de fchildwachten bij Coblentz. XIX. De Geest van eenen overledenen huwt zijne Dochter uit. • Ter Q-) Zie N. Kuiert. BUL, 1U Deel, ijle Stuk, Bladz. 237,  6zo S. C. W A G E N E R Ter proeve moge het Tiende Stukjen dienen; — getijteld het vutstgevegt van den Predikant moritz met den Duivel. — „ Jacob moritz was, omftreeks het jaar 1670, Predikant „ te Fierttz in het Maagdenburgfche. Alvoorens naar het Dorp „ Gujen verplaatst te worden , had hij ontelbaar veel ver„ dnetlijkheden , en zelfs liet de Duivel hem niet met vre„ den. Wij gaan de eerfte met ftilzwijgen voorbij; want waar„ toe zouden wij den lezer lastig vallen met kleinigheden „ uit eene voorgaande Eeuw? — Doch van het zeldzaam „ vuisrgevegt van den genoemden Predikant met den paarden„ pootigen Zwarten zullen wij een kort berigt geven." „ De Heer moritz ging eens op eenen Zondag naar het „ naburig Dorp Butzer, om aldaar te prediken. In den om" u-i van 1 Senaamde Papenpad (hetwelk door een, de beide Dorpen vaneen fcheidend, moeras, voor de vöetgan„ gers gelegd is) gekomen zijnde, overviel hem onvoorziens " 1, l- deszelfs geheele verfchriklijkheid. In de eene „ klauw hield hij eene moorddadige knods, en m de andere, „ dreigend, een blank mes. Het gantfche Ligchaam, zoowel „ als het affchuwlijk gelaat, was pikzwart. Nauvvüjks had „ moritz zijne eerfte onwillekeurige ontfteltenis ovenvon„ nen, of hij verzet zich met kragt tegen den boozen Vijand, „ en maakt, in eene ftoutmoedige houding, front tegen den „ Vervolger. Met eene barsfche ftem vraagt hij den Zwarten: „ wat deze poets zou beduiden , en met wien hij te doen „ had? — „ Met den Duivel!" Klonk het, nog tienmaal „ barsfeher , uit de holle kaaken van den Vorst der duister„ nis. Vreeslijk en even ais een brullende leeuw ftond hij „ te*loeren , en als met eenen fprong , ging hij den armen „ eenzaamen Predikant ook weder te lijf. Dezen fterkte in„ tusfchen het bewustzijn , dat hij in zijnen beroepspligt „ was. Hoe veele tegenwoordigheid van geest 'er ook nodig „ ware , om in deeze hagchlijke omftandigheid den moed „ te behouden, gelukte het hem echter door zijnen dapperen „ tegenftand , den Duivel , gelijk men zegt, een beentje te „ ligten , en den affchuwlijken Vijand op dezé wijze te „ doen vallen, en vervolgens geheel te overweldigen. Zijne „ eerfte zorg was nu, hem het fcherpe moord inftrument uk „ de hand te wringen, en ook dit gelukte hem, zonder zich„ zeiven te befchadigen. Meester van het mes, w?s hij nu „ ook meester over den Duivel, die, waarfchijnlijk in het „ vallen, geheel tegen het oogmerk zijns overwinnaars, een » fneê in het aangezigt had bekoomen." ,, Hier over verheugde zig de Predikant ; niet , als of hij „ bem kwaadaanig pijn had Willen veroorzaaken , maar de„ wijl hij van het affchuwelijk zwarte Duivelsgezigt een fchoon „ rood menfchcnbloed zng afdruipen , en te gelijk eenige on„ willekeurig uhgeboezemde zugten hoorde. \Vaarfcliijnlijk „ vrees-  S P O O K E R IJ ë N. 6zt vreesde de Duivel, dat de boven zijne verwagting dappere " I eeraar, in zijnen rechtmaatigen ampts-iever hem nog ern" ftiger openingen in zijne zwarte huid zoude maaken-, dan !! het toeval reeds gedaan had." Dan, hoe zeer de looze Predikant zich wel niet vergenoegde met het merkteken in zijns Vijands aangezigt, was " hij echter even als deze, niet bloedgierig. Hij maakte veelmeer, om een dubbel herkenningsteken te hebben, een geheel " ander'gebruik van het veroverde mes. Terwijl de overweldigde " in den (lijk lag rond te (panelen, had hij, onder den wij" den zwarten mantel des Duivels , een geborduurd kamizool ' bemerkt, en dit maakte hem begeeiïg naar een ftuk van " hetzelve. Hij ineed knaphandig 'er een pand af, en ging daar mede zijnen weg , na dat hij den leugenduivel, die „ lpoedig den aftogt in de beste orde maakte , nog euie ernftige les op reis had gegeven." , Het bleek welhaast , dat het zondagfche kamizool met het afgefneeden pand aan eenen , in het gezigt bepleisterd-m, bedienden van het Adelijk Hof te Vieritz .toebehoor" de want het Zegeteken van dien dapperen Predikant past" te zeer nauwkeurig aan hetzelve. 'Er bleef dus gecnen twij" fel, of niemand anders, dan deze bediende, had zijn boos" aar'tige Duivelsröï met zulk een (legt gevolg gefpeeld , en H was voor zijne moeite zoo dugtig aangeloopen." anton of de Jongeling, zoo ah hij behoort te zijn. In Twee Deelen. Uit het Hoogduitsh. Te Zaandam, Amjleldam en Leeuwarden, bij H. van Aken, j. F. JMieman en A. R. Fink, 1800. De Twee 'Deelen, behalven het Voorwerk, 203 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is ƒ' 1 - 16 - : "XTa de verfchijning des Hoogduitfchen Romans: eliza, of J_N de Vrouw , zoo als zij behoorde te zijn , die , ondanks het in vele opzichten overdreven tafereel, daarin gefchetst, misfehien dewijl het Hoogduitfche Publiek de Spook- GeesteuToover- en Ridderhistoriën nu moede was en naar iet van eenen anderen ftempcl verlangde, een zeer gunftig onthaal vond in zijn Vaderland, terwijl ook deszelfs vertaling bij onze Landgenoten, blijkens drie onderfcheidene uitgaven van dezelve, wel moet verkocht zijn, — heeft men, op dit eens zoo gelukkig iugellagen pad, tot hier toe, met onvermoeide fchreden voordgewandeld, en groeit de familie der menfchen, zoo als zij behooren te zijn , ten minite in de boeken , bij onze nabuuren van dag tot dag aan, terwijl dit gewenscht gedacht, bijkans zoodra het geboren is, tot ons overgevoerd en in eeu Hollandsch pakjen geftoken wordt. Nog niet lang geleden toch, zagen wij, ook eliza's gade, robert, of de Man zoo als hij behwrt te zijt», tot ons overgekomen, en maakten  #22 K N T O N wij onze Lezers met hem bekend, ons verheugend" d-r w geflacht, naarmate het aangroeit, ook memchlijker fcöiint t« worden, daar toch, volgends het zeggen van den beroemden lessing, een mensch den mensch fteeds liever en aangenl mer dan zelfs een Engel is. Thands verfchijnt, in onzenTanton, of de Jongeling , zoo als hij behoort te zijn, de zoon van het gemelde paar, en wie weet, of wij niet ook, binnen kort, de dochter en verdere aanhoorigen zien optreden. In Duitschland komt mede nog een ander geflacht op, juist het tegenövergeftelde van dit , hoewel men zegt , dat het deze familie zeer na in den bloede beftaat , ja zelfs daarvan zou herkomftig zijn; en wij twijfelen niet, Haar wij de gretigheid kennen , waarmede zoo vele Bataaffche opfchikkers gereed ftaan, om de Duitfche vrienden in een Neêrlandsch gewaad" te fteken en naa dit land te transporteeren, of ook dat gantfche verdraaide geflacht van mannen en vrouwen, jongelingen en jonge dochters, zoo als zij niet behooren te zijn, zal eerlang mede onzen Vaderlandfchen bodem overftromên Dan geen ellende voor den tijd, en komt tijd, komt raad ! Laat ons inmiddels onzen anton eens van nader bij befchouwen — Kom aan, lieve jongen ! laten wij u eens in de oogen zien Waarlijk, gij fchijnt een goede jongen; wees ons dus van harte welkom en zijt , ook in ons Vaderland . anderen jongen lieden een voorbeeld, hoe zij behooren te'zijn i — Maar, wat Saturdag anton! gij gelijkt uwen Vader robert op en uit, van top tot teen, en fchijnt ook wel, gelijk ons ter ooren is gekomen, (hoewel hij, die u in het Hollandsen kleed gedoken heeft, het geen woord wil hebben, denkende misfchien , dat gij dan minder aangenaam zijn zoudt S zoo omtrend de zelfde lotgevallen te hebben gehad, en, met' eenige verfchikking van fchermen, bijkans de zeilde tooncelen o-eZieu te hebben, als uw Papa. Kijk, dat is nu wat raar, maar wii bekennen het, toch zeer gemaklijk voor hem, die u beider leven befchreef, en wij doen 'er daarom het zwijgen toe. Zijt gij niet zeer blijde, dat gij uwe moeder eliza in een daagsch en fier lijk Zondagspakjen te gelijk zien kondet? Mij dunkt ik zie de vreugd op uw gelaat zweven. — Maar, jongen tref! wat pijnlijke trekken vertoonen zich, te midden uwer blijdfchap rondom uwe lippen, ja over uw gantfche aangezicht ? Ha, ik raad het al; uw Hollandsen pakjen zit u wat ftrak en ftijf, en gij kunt 'er u zoo niet vlug in bewegen. Het is hier en daar ook wat lomp genaaid; 'er vallen verfcheiden leelijke plooien in • daar zit een knoop fcheef — daar nog één — die kous zit magtig verdraaid — die gesp zit geheel verkeerd op den fchoen — cm. Uw hoed ftaat u nog het best van al. Arme jongen ! het fpijt ons" dat men u niet beter heeft uitgedoscht, maar gij weet wij kunnen het niet helpen. De baas, die u het pak gemaakt he'eft deed waarlijk wel zijn best, en velen uwer broeders zelfs komen in veel flegter plunjen te voorfchijn, maar hij kon het nog niet be-  OF DE JONGELING, ZOO ALS HIJ BEHOORT TE ZIJN. 623 beter, en tibi defunt vires, tarnen est laudanda voluntas. Waar de krachten ontbreken, moet men nogthands den goeden ml prijzen Had uw naamgenoot llegts mede eene hand uitgeftöken, het kleed zou u vast beter zitten; maar hij was wat ver van honk, of veelligt nog niet bij de affaire. Pruil dus niet; wij zullen u rcenszins verachten , om dat 'er het een of ander op uw gewaad aan te merken valt: want gij zijt toch een lieve brave jongen , cn reeds draröm welkom. Kunt gij u echter m het geheel met troosten , wel loop dan daar heen , waar geheele nieuwe pakken hangen, en zoek 'er u één uit, gelijk uwe moeder gedaan heelt. Adieu, anton! ÏÜnstantijn, Burger Treurfpel, in vier Bedrijven. Te Rotterdam, bi) }. Hendrikfen en te Leijden, bi] J. van lhoir, 1800. 100'Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 12 - : . Ï-WV Tooneelfiuk, (wij volgen hier woordelijk de fpelling des J-J Schrijvers van dit'Bericht) dat eene ware gebeurtenis ten srondzuil heeft, is reeds in het jaar 1796 vervaardigt, door een jongeling die toen de ouderdom van zestien jaren noch niet bereikte. Het gevoel zijns onvermogen weerhield hem zijne lettervrucht in het licht te geven, en de reden dat dezelve thands in de wereld 'verfchijnt is, het dringend aanzoek eener vrind, aan wien het den Schrijver niet mpoglijk waar, iets te ontzegeen Uit dit bericht, 'hetwelk voor dit Treurfpel geplaatst is, kan'elk die llegts een weinig in de eerfte gronden der Taalkunde bedreven is, zonder onze aanwijzing, genoegzaam oojdeelen, hoe zwak de Steller deszelfs «in dit voor een Schrijver zoo nodig vak van letteroefening , zich reeds in het voorportaal dezes Werks voordoet. De verzen van dit Treurfpel zeiven , dragen even zeer, doorgaands, blijken van de onervarenheid des Dichters in het kunstmatige der Dichtkunst en Taalkunde , hetwelk wij gaarne aan eene verbeterbare ongeoefendheid toefchrijven die met vlijt en ftudie zelfs in eene groote naauwkeurigheid en kunde veranderen kan ; doch wij kunnen met becriföen, hoe de vriend des Schrijvers hem zoo fterk aangezocht kan hebben, om dit Proefwerk terftond het licht te doen zien ten zij die vriend nog van jonger jaren en nog onervaarivr in de kunst, dan de Schrijver geweest zij,, althands, wij voor ons raden alle jonge liefhebbers der Dichtkunst, toch niet te haastig met de uitgave hunner geestvruchten te zijn. De . onvolkomene voordbrengfelen berouwen doorgaands hunnen maker. De inhoud van het ftuk, hoe zeer hetzelve als op eene waare Gefchiedenis gegrond , wordt voorgedragen , komt ons zoo ijsfelijk voor , dat wij kwalijk kunnen geloven , dat deZelve in waarheid gebeurd zoude zijn ; zie hier denzelven : konstantijn de zoon van dirikourt en katharina in de Franfche Legers eenigen tijd uit zijns ouders huis afwezig «eweest zijnde,komt onverwacht,na zich door eene heldhaftige krijgsdaad, beroemd gemaakt te hebben , als een verdienftehjk  624 KONSTANTIJ?." , BURGER TREURSPEL. held terug, doch vervoegt zich eerst bij zijn' Oom en 1W alvorens hij zich aan zijne ouders ontdekt, en n«emt S het befluit, om zich als een onbekend foldaat, die hen "lui\l vesting verzoekt, bij zijne ouders aan te melden, hetwelk hii doet, doch yan dezelven niet herkend wordt. Hij wil dus zijne ontdekking tot den volgenden dag uitflellen , en word door zijn vader naar zijn flaapvertrek geleid , nadat hij hem znne gouübeurs en fabel ter bewaring in handen gedeld badde. L)e vader die te vooren als een braaf doch in armoede vervallen man wordt voorgefteld, wordt derwijze op het gezicht van zoo veel gouds verleid, dat hij befluit, den vreemdeling dien nacht te vermoorden. Hij deelt zijn voornemen aan zijne vrouw mede die hem dit ijsfelijk ontwerp met kracht van redenen ontraadt doch te vergeefs hij fluipt des nachts met den ontblooten fabel in de flaapkamer van konstantijn en gereea zijnde den moord te volbrengen, wordt hij door zijne H?^'A£ Ti blUten Z!]n weten' SevoI«d was, weerhouden. Wier fiad het duk met eene herkenning krachtig en welvoeglijk kunnen eindigen, doch neen! Hij blijft bij zijn voornemen, en hoe zeer de vrouw, door klagen , fchelden en gillen , fleur weerzin van die wandaad te kennen geeft, de zoon blijft in een vasten flnap en wordt van dit alles niets gewaar,hetwelk den vader gelegenheid geeft, om zijne vrouw met den dood te dreigen, bijaldien ze hem zijn gruwelijk voornemen niet helpt uitvoeren; zij is dus eindelijk gedwongen toe te geven en d i r uoprt vermoordt zijnen nog onbekenden gast in tegenwoordigheid zijner vrouwe. Daarop komt zijn brSeder hem volvrolrjk berichten, dat zijn zoon zegejiralende uit het leger terug gekomen was, en zieh des avonds van te vooren als een onbekend foldaat om hem aangenaam te verrasfchen, naar zijn vaders huis begeven had. Hierdoor wordt alles ontdekt de vader verlaat wanhopig het Tooneel en de moeder derft van droefheid. — De Schrijver der Voorrede veröntfchuldigt den Autheur, dat hij het driftig karakter van lusson, den oom van konstant.ij n , nodeloos, alleen daarom zoo gefchilderd had, om eenen hem bekenden vriend, wiens karakter zoodanig ware, de haatlijkheid daarvan onder het oog te brengen; bekennende echter, dat zulks hier de rechte plaats niet ware.'Wij demmen dit volmondig toe, en voegen 'er bij, dat de langdradigheid der famenfpraak tusfchen lusson en kohnelia zijne vrouw, die bijna het geheele eerde bedrijf vervult, een» overtollige epifode oplevert, die met het hoofdöntwerp in geen het minde verband daat. In één woord, het dukjen is eene eerfte vrucht, eene eerde poging in de beoefening der looneeldichtkunde; wij hopen, dat deszelfs maker de gebreken, deszelfs zelf zal ontdekken, en dat zijn geest door be■ fchaving tot geregelder kunstftukken , door oefening en het vlijtig befttideren eener goede Dramaturgie, Taal- en Dichtkuu. de meer en meer bekwaam zal worden.  LTTTRËKZELS en BEOORDÈELÏNGËN* Verklaring van den Brief aan de Hebreen, door c. bonnet, DoBor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te 'Utrecht. Negende Deel. Te Utrecht, bij W. van Yzerworst, 1800. 417 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - \6 - : tv/ij hebben reeds herhaalde keeren, met lof, van dit W Uitlegkundig Werk van den Hoogleeraar bonnet, van deszelfs fchikking, inrichting en uitvoering, gefproken-. Het zal thands genoeg wezen onzen Lezeren de aankondiging van dit IX Deel te doen; hetwelk in de verklaring van den Brief aan de Hebreën, van Hoefdjl. XI: co, voordgaat tot HoofdJL XII: n 4 Ooit hebben wij, ten opzichte van dit Deel, deze bijzonderheid op te merken , dat, bij de verklaring van het Xï Hoofdfluk, de Hooglecraar vaak gelegenheid heeft genomen , om van de Oude Gefebiedenisfen der Aardsvadéren te fpreken , en hun karakter en handelingen tegen de berispingen cn befchuldigingen ■, welken men aangevoerd heeft, te verdedigen. Wij willen 'er één voorbeeld van bijbrengen, met betrekking tot het geval Gen: XXV: 29—34 verhaald, dat naamlijk jakob het eerstgeboorterecht van es au kocht voor eene fchotel moeSi Hierömtrend fchrijft de Hoogleeraar in eene Aantekening^ Bladz. 13, het volgende: ,, Maar wat moeten wij Van jakobs helman en ge» ,, drag in dezen oordeelen ? Was het edelmoedig ge„ handeld, dat hij van de ongelegenheid, waar in zijii „ broeder was, misbruik maakte, om 'er zijn voordeel mede te doen? dat hij, voor een fchotel moes, niet ,, minder begeerde, dan alle die voorrechten der eerst„ geboorte? dat hij , toen es au, door den nood ge,, perst, dezelve aan hem afitond, nog vergen dorst^ ,, dat zijn broeder die overgave van zijn recht met eede .,, bekrachtigde? was dit edelmoedig gehandeld? tekent ,, zulk een bedrijf niet een allerflcchtst characler ? — ,, Zoo vraagt het Ongeloof, dat zich nooit meer ver,, maakt, dan wanneer het de Bijbelheiligen leelijk kart „ ten toon fteilein — Ook hebben anderen, die op de „ omllandigheden van isaüks huisgezin niet behoor- lijk acht gaven , dit doen van jakob , naar mijn „ inzien, al te ongunftig beoordeeld." ,, Trouwens , fchoon hij niet geheel Van voorbarignieuwevad.bïel; v4Deel.no. 13. Kr „ heid^  6l6 g. bonnet „ heid, (uit gebrek van geloofsvertrouwen op God ) „ is vrij te pleiten , veel echter valt 'er ter zijner ve'r„ jchooning te zeggen. Meu neme flechts in aanmer„ kmg, dat hij, al vroeg, kennis van de Godfpraak , „ ten zijnen opzichte, gehad en vast geloofd heeft, dat „ de zegen van abraham op hem zou overgebracht „ worden. — Maar, dat hij, (van een ftillen en vreed„ zamen aart zijnde,) met kommer den tijd heeft te „ gemoct gezien, wanneer het, tusfchen hem" en es au, ,, zou bcflist worden; Hij kende toch zijnen broeder , „ als driftig, woest en trotsch op zijne eerstgeboorte. — Derhalven , moet hij verlangd hebben naar gclegenhcid, om op de eene of andere wijze, de toeltem„ ming van es au te gewinnen, omtrent iets, dat hem, „ van 's Heeren wege , toekwam. " „ Die gelegenheid was 'er , nu zijn broeder , met „ veel aandrang en drift , het linzenkookzel van hem „ begeerde. — Op dat pas verzoekt jakob hem, dat ,, hij, ten zijnen behoeve, afftand deed van het eerst„ geboorterecht; doch 't was, in de daad, een verzoek, dat es au afftand ±ou doen van zijne verheet„ ding des aangaande; ten einde, in vervolg van tijd, geen bittere verwijdering tusfchen hen ontftond. Want ,, dat jakob zulk een koop niet aanmerkte , als den „ grond van zijn recht op den Aartsvaderlijken zegen , „ is bij de uitkomst gebleken: nadien hij 'er, bij zijnen „ vader, geen melding van heeft gemaakt." „ Voorts , waar uit blijkt het, dat jakob zijnen „ broeder de begeerde verkwikking zou geweigerd heb„ ben , als deze eens zwarigheid hadt gemaakt, om „ dezelve zoo duur te koopen ? Kan het voordel van „ jakob niet vriendelijk en min emftig geweest zijn , „ om zijnen broeder dus te beproeven , zonder dat hij „ de weigering kwalijk zou genomen hebben?" „ Althans , fchoon jakob zulk een geloofsvertrou„ wen, omtrent Gods Voorzienigheid, met opzicht tot „ den, voor hem beftemden zegen , niet oefende, als ,, hij, naar het voorbeeld van zijnen grootvader, hadt „ moeten oefenen, zijn gedrag echter, in dit geval, „ met zijnen broeder, was ver af van zoo berispelijk „ te zijn, als men het gaarn zou doen voorkomen. Ën „ zij, die hem deswegens heftig bcfchuldigen, zouden, ,, wel ligt, zoortgelijk gedrag in beftrijders van den „ Godsdienst, als zeer voorzichtig roemen. — Jntus- „ fchen.  VERKLARING VAN DEN BRIEF AAN DE HEBREeN. Gif fchen, ook in deze omftandigheid heeft jakob ge„ toond, dat hij op den zegen van abraham hoogen „ prijs ftelde." — ... Alhoewel men, op deze en dergelijke ophelderingen , uitzonderingen kan maken , en men , misfchien eenvoudiger , jakob , in zijne omftandigheden , en naar het licht; van zijnen leeftijd , kan verfchoonen , echter zal elk de fcherpzinnigheid van den Hoogleeraar, in deze ophelderingen, niet kunnen miskennen. Voor het overige, is alles , ten aanzien van liijl en inrichting, volkomen gelijkvormig aan de behandeling, in de voorgaande Deelen voorkomende. h. van herwerden, ovêf het Euangelie van joaNNEs, Zesde Deel. Te Amjleldam, hij J. Allart. 408 Bladz. en 80 voor den Bladwijzer. In gr. OStavo. D& prijs is f 3 - 4 - : Met dit Deel eindigt deze uitgewerkte en oordeelkundige verklaring van het Euangelie van johannes. Wij herhalen niet, hetgene wij over dit Werk reeds meermalen gezegd hebben. Wij gaan voord, hetzelve onzen Lezercn aan te prijzen. Is het wat uitvoerig geworden, men zal echter geene reden hebben, ont zich daarover te beklagen, wijl men hier alles met veel naauwkeurigheid uitgewerkt vindt, en men even daardoor vele andere Commentatoren misfeii kan. — Oordeelkundig is ons de uitlegging voorgekomen van Joh. XVIII: 37. Hiertoe hen ik geboren , en hiertoe bert ik in de wereld gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis geve; een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort mij" ne Jtemme. — „ De twee gezegden, geboren, en in de wereld gekomen te zijn, duiden wel eens het zelfde aan ; doch, dewijl zij hier bij elkander gevoegd worden, zal jesus daaronder iet onderfcheidenlijk verftaan ; want waarom anders niet llegts het één of ander gebruikt? door zijne komst in de wereld bedoelt hij , in onderfcheiding van zijne geboorte of menschwording, gelijk meermalen, zijne verfchijning in het openbaar onder de menfchen, ter uitvoering van zijne ambtsverrichtingen. Maar dan is de vraag, waartoe hij meldt, en van zijne geboorte en van zijne verfchijning onder de menfchen? Ten aanzien van het geven van getuigenis aan de waarRr» heid,  *>2§ h. van herwerden heid, was het genoeg te zeggen, dat hij daartoe in de wereld gekomen was. Wel ingezien, is ook dit laatfte alleen daartoe betrekhjk, want uit de herhaling der woorden hiertoe; hiertoe ben ik geboren, en hiertoe ben ik in de wereld gekomen , om der waarheid getuigenis te geven, blijkt , dat hij twee onderfcheidene zaken voorftelt. Het komt ons des wegens zeer aanneemlijk voor, dat Hij, zeggende , hiertoe ben ik geboren , terug wijst op zijne verklaring , dat hij een Koning was, en zijne mening is, hiertoe, om naamlijk Koning te zijn , ben ik geboren. Hij was de Zoon des menfchen , aan wien, omdat hij des menfchen Zoon was, de magt en heerfchappij gegeven was. Dan. VII: 13. vergel. Joh. V: 27. Hij was het beloofde zaad van david , dat recht had op Davids troon. Luc. I: 31—33. en dus de geboren Koning der Jooden, Matth. II: 2.'" — ,, Doch de woorden hiertoe ben ik in de wereld gekomen behooren tot, en moeten faamgevoegd worden met de volgende , om der waarheid getuigenis te geven. — De fpreekwijs, der waarheid of aan de waarheid getuigenis te geven, verfchilt van de fpreekwijs, de waarheid te getuigen. De laatfte geeft te kennen, eene waarheid aan Xrr k^dl?fTn ' te leeren' seii-'k z'j ons is voorgekomen, Hoofdjt. III: 11, 32, en meermalen voorkomt; doch de eerfte , tot eer van de waarheid te fpreken , opdat z"'j openbaar en bevestigd worde ; in welken zin wij deze zegswijze , Hoofdfi. V: 33, hebben aangetroffen , en zii elders gebruikt wordt, Hand. XIV: 3, 3 Brief vzw Joh. vs. 3, 6; waar uit dan blijkt, dat jesus niet bedoelt, dat hij eene leer, die waarheid was, had voorgedragen; dat ook geen voldoend andwoord op de vraag van pilatus: zijt gij dan een Koning? zou geweest zijn. Der waarheid getuigenis te geven , wil hier ook niet in het algemeen zeggen, waarheid te fpreken; want daar dit een pligt is, en een pligt is van ieder, levert hetgeen gevoeglijken, althans eenen nietsbeduidenden zin op: ik ben in de wereld gekomen , om waarheid te fpreken. Uit hetgene jesus laat volgen, die uit de waarheid is, hoort mijne fiem, blijkt, dat hij het oog heeft op eene bepaalde en gewigtige waarheid , aan welke hij getuigenis_ gaf: gelijk hij ook niet in het algemeen zegt: ik ben in de wereld gekomen , om waarheid, maar met eene zekere bepaling en aanwijzing , aan de waarheid ^ewgems te geven. Het fchijnt ons dan toe, dat hij het  over HET EUaNGELIE van JOaNNES. 629 het oog heeft op de verwagtingsleer der Jooden, zoo als zij in de voorzeggingen begrepen was , naamlijk , dat hun een Koning verwekt zou worden, die hen verlosten zou, doch die eene geestlijke en eeuwige verlosfing zou te weeg brengen, en dus geen Rijk van deze wereld , maar een Rijk der hemelen Hichten. Aan deze waarheid gaf hij getuigenis, hij bevestigde dezelve, en toonde, hoe zij in hem hare vervulling krijgen zou ; hiertoe was hij in de wereld gekomen, en aan deze waarheid moest hij getuigenis geven, gelijk hij dan nu ook deed. " „ Vatten wij zijne woorden in dezen zin op , dan zien wij, hoe gevoegelijk hij laat volgen : Die uit de waarheid is, hoort mijne flem. Uit de waarheid te zijn , is een Hebreeuwfche zegmanier, zoo veel te kennen gevende , als de waarheid lief te hebben , en door de liefde der waarheid beheerscht te worden. Door degenen, die uit de waarheid zijn, verftaat hij dan zodanigen , die de leer der belofte aangaande de komst van den Mesüas, en het heil, dat hij zou aanbrengen, hadden aangenomen , die hunne verwagting daar op gronden , en naar dezelve regelden. (Eenvoudiger dunkt ons, waarheidlievende menfchen, zodanigen die waarheid zoeken, welken het om waarheid te doen is.) Deze hoorden zijne ftem. Zij gaven geloof aan hetgene hij bevestigde, ei'kenden hem voor den christus, den beloofden Koning Israéls, en onderwierpen zich aan hem." „ Maar nu is de vraag, hoe dit voorftel aan het oogmerk voldoet, en een gepast antwoord was op de vraag van pilatus: Zijt gij dan een Koning? Naar het oordeel van velen, zou jesus daardoor, de natuur van zijn Rijk aan pilatus. verklaren, zo als hetzelve een Rijk van waarheid was,, dat hij, niet door de kragt van wapenen, maar door de waarheid voortedragen, ftichtede, en waarvan de onderdanen eeniglijk uit zodanigen beftonden, die de waarheid lief hadden. Dan, dit komt ons zeer gedrongen voor, en niemand, die deze woorden onbevooroordeeld befchouwt, zou op de gedagten komen , dat zij de befchrijving van een Koningrijk behelsden, veel min kon pilatus, die een Heiden was, dit denkbeeld daaraan hegten. De zin ook van jesus gezegde , dat hij in de wereld gekomen waf>, om der waarheid getuigenis te geven , is , gelijk wij getoond hebben , niet, ' dat hij eene waarheid verkondigd , of Rr 3 eene  #30 H, VAN HERWERDEN, 0v. HET EUaNG. v. JOaNNES. éene leer der waarheid had voorgedragen , maar aan eene waarheid getuigenis gegeven, of' die bevestigd had." ,, Het antwoord van jesus treft dan doel, wanneer 'er aan pilatus uit blijken kon, zo als 'er naar den. gemelden zin der woorden uit bleek, hoe zijne verklaring, dat hij een Koning was, geloof verdiende, als ook, hoe de verwagting der Joden grond had, en welke de rede was, waarom zij , niettegenftaande hij de christus de beloofde Koning Israëls was, hem daar voor niet erkenden, die daarin te vinden was , dat hij der waarheid getuigenis gegeven had. Welke zij niet lief hadden. Hij had hun verkondigd een koningrijk der hemelen; zij verlangden de oprigting van een wereldsch Rijk en hadden het deswegens hem tot een misdaad gerekend, dat hij voor den christus, den Koning der Joden , wilde erkend zijn." Agter dit Deel zijn twee Bladwijzers geplaatst , zoo van de plaatfen der H. Schrift, die in dit Werk eenig licht ontvangen, als van de voornaamfte zaken , die daarin voorkomen. Leerredenen over eenige gewichtige Leerflukken van den Christelijken Godsdienst. Dienende teffens tot eene proeve ■yan eene Bijbelfche behandeling der Catechismusfiojfen , Vierde Drietal". Zondag XXVI, XXVII \ en XXVIII nevens een Aanhang fel over de Eifte Vrage, en eene Leerreden over i Tim. VI: 12, door p. h. van lis, Predikant te Tholen. Te Utrecht, bij W. van Yzerworst, 1801. 174 Bladz. In gr, Oclavo. De prijs is f 1 - 15- : Het oogmerk van den Eerw. van lis, in het opmaken van deze Predikatiën over den Heidelbergfchen Catechismus, hebben wij bij ons verflag van de voorige ftukjens reeds opgegeven. Wij behoeven dat niet geduurig te herhalen. Hij belijdt, dat hem de behandeling van de Hukken van Doop en Avondmaal nog al eenige moeite gekost heeft, daar hij overal menschlijke ■ftelfels en bijhangfels en kunsttermen vond, die den waaren zin van deze fchoone plegtigheden verdonkerden. Over het geheel, hebben wij deze Leerredenen met Veel genoegen gelezen. Zij geven doorgaands, met veel eenvoudigheid, de leer van den Bijbel, aangaande deze pleg-  p. h. van lis, leerredenen. 63! plcgtigheden op , en kunnen derhalven van aankomende Leeraaren met nut gebruikt worden. Eéne enkele aanmerking bier of daar is ons ingevallen, die wij kortlijk zullen opgeven. Hij geeft, bij voorbeeld 'bij gelegenheid van Fr. 69, 111 bedenking, of de aanwijzing van christus offerande aan het kruis niet best tot het H. Avondmaal gebragt wordt, en of de beteekenis van den Doop niet wel zoo voeglijk, alleen tot de weldaden van de vergeving, vernieuwing en inlijvin°- van het Christendom, bepaald wordt V en hij fchijnt te denken, dat één van beide die plegtigheden overtollig zoude geweest zijn, indien zij ieder volftrekt en in alle deelen het zelfde vertegenwoordigden. Maar waarom zou de Zaligmaker de groote zaak , daar al de troost van den Christen van afhangt, en daar men derhalven nooit te veel aan denken kan, niet onder meer dan één beeld hebben kunnen voorftellen ? Hij zelf erkent immers , dat paulus zelf Rom. VI en Col. II in den Doop eene aanduiding zag van de gemeenfehap aan christus dood en begraving. En zo hij al mogt oordeelen, dat de Doop door befprenging, zoo als hij thands onder ons 'bediend wordt , daarvan geen gefchikte aanwijzing is, dan is het toch zeker, dat de beduidenis van die plegtigheid , even zoo weinig moet cehaald worden, uit ons gebruik, wanneer dat van de oorfpronglijke indelling afwijkt, als uit de menschlijke fteli'els, daar hij zich met recht tegen verklaart. De Leerrede over 1 Tim. VI: ia is gehouden, bij de nietige bevestiging van nieuw aangenomene léden der Gemeente, alsmede ter voorbereiding tot het H. Nachtmaal. Om naamlijk de weinige ftaatlijkheid, waarmede de' Hervormden den Doop bedienen , volkomen te vergoeden, flaat hij voor, „ om de perfoonen, die bel ij* & denis van hun geloof hebben afgelegd , opentlijk voor " de Gemeente, op eene doelmatige en ftichtelijke wijze \ tot leden van ons Genootfchap te bevestigen." Bij "ene proeve daarvan heeft hij die Leerrede uitgefproken , welke men met veel genoegen lezen zal. In het begin van zijne aanfpraak aan de nieuwe Ledematen,0 vergt hij hun andwoord, op drie zeer gepaste vragen, en daar aan laat hij zeer nadruklijke vermaningen0 volgen , recht gefchikt om eenen diepen indruk op de harten te maken. Ook voor hun , die niet overtuigd Bün. dat het doopen van kindeten van eenige Godlijke 'J Rr 4 in-  p^t 9. h, van lis inftclling" zij, ea die zelfs niet voldaan zijn, met nergens v. L. daartoe in de Leerrede over Zond. XXVII te berde brengt, kan deze voorllag niet anders dan zeer behaaglijk wezen. Zoodanig iet is in onze Hervormde Gemeenten niet nieuw. Het heeft cenigermate plaats , in den oord, waarin hij woont. Ook meent men , dat het in de afgelopene Eeuw nog in fammige Gemeenten iu gebruik was , daar het nu wordt nagelaten. Men bediende zich daar, bij die gelegenheid, van de vragen, in het Formulier, om den doop aan de bejaarden te bedienen, hetwelk nog meer te verkiezen fchijnt. — D.c Leerrede over den XXVIII Zondag heeft ons zeer behaagd. Ook zijn 'er zeer goede aanmerkingen in het aanhangfel over de Sifte vrage. Evenwel dunkt ons , dat v, L. hier nog wel wat duidelijker had kunnen wezen. Dat alle menfchen, aan welken het Euangelie gepredikt wordt, verpligt zijn om hetzelve te gelooven, eii dus ook in den geloove ten Avondmaal te gaan, is eene zaak, die van zelve fpreekt. Ook bewijst hij voldoende , dat de Apostelen alle die genen, die van hun geloof Belijdenis deden , en die Belijdenis, met hun ge-, drag niet tegenfpraken, tot het Avondmaal toelieten, en dat men hen daarin moet navolgen, en dat de zoodanigen derhalven , in zoo verre , zoowel gerechtigd zijn, om toegelaten te worden, als zij verpligt zijn om, iii den geloove Avondmaal te houden. Maar kunnen menfchen , die de Euangelifche waarheden, belijden , en die onergerlijk leeven, maar die verder geen het minfte behang ftellen in den verzoenenden dood van christus,; én die naauwlijks ooit aan verbetering van hart en leven denken, hetwelk met uitwendige belijdenis cn onberispe-. lijk leven zeer wel beftaanbaar is, en in niet weinigen plaats, heeft:- kunnen zulke menfchen, zoo lang zij in dezen ftaat leeven , naar het oogmerk van die inftelling, het H. Avondmaal gebruiken? Het zij, zoo., gelijk hij zegt, dat het Avondmaal de beeldfpraak van het Euangelie is , en dat zich deszelfs bedoeling even zoo verre uitftrekt, in zoo verre hetzelve v«n Gods zijde de belofte van het Euangelie des te beter te verdaan geeft en verzegelt; maar hij, die hetzelve gebruikt, geeft toch van zijnen kant ook iet daarmede te kennen. Het beduidt volgends y. L. Bladz. .118, dat hij. van zijnen kaatj dat offer der verzoening, met vertrouwen en dankbaarheid , aanvaart. Maar hoe kan een zorgloo en on-  LEERREDENEN. 633 ongevoelig mensch , al is hij nog zoo onbensphjk in zijn leven, zulks in het Avondmaal met eenige oprechtheid betuigen? — Wij maken deze aanmerking, onverminderd de achting, die wij aan deze Leerredenen toedragen. Honderdjarige Christelijke Jubelpredikatie , of Gedenkreden, op het XVIII Christelijke Eeuwfeest gehouden; behelzende een kort ve>ftag in Wereld en Kerk in 't gemeen , en in het bezonder, zoo in het Koninglijk Prmsfisch Regeerhuis, als in Oost friesland en Emden, in de i$de Eeuw voorgevallen , met gepaste opwekkingen en vermaningen daar uit afgeleid: vervolglijk uitgefproken, in de groote en Gasthuis Kerken te Emden, door helias meder, Predikant aldaar. Te Emden, bij C. Wenthin, 1801. 150 Bladz. en 2.0 voor de Bijlagen. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : 111 Duitschland is men, hier en daar, bedacht geweest, om de 19de Eeuw op eene plegtig Godsdienstige wijze aan te vangen. In het Hanoverfche heeft men aan de Leeraaren een gebed opgegeven, hetwelk men aan de Gemeente moest voorlezen. In de Pruisüfche Monarchie heeft men bevolen, in den Namiddag-, zoowel als in den Voormiddag Godsdienst, tot dat einde gefchikte Leerredenen te houden, dezelven met een plegtig Gebed te beginnen, en met het te Deum te befluiten; en bij die gelegenheid, ook aan de plaatslijke merkwaardigheden, geduurende de afgelopcnc Eeuw te herinneren , den Eerw. weder is dat Werk, in de Hervormde Gemeente te Emden, te beurte gevallen. Deze Leerrede, die hij bij die gelegenheid gehouden heeft , is zeer uitvoerig: te uitvoerig om in "ééne Predikbeurt te worden uitgefproken, hij heeft 'er derhalven twee aan bedeed. Zij beandwoordt volkomen aan den opgegeven tijtel, en behelst de voorname gundige en ongundige voorvallen , in het Staatkundige, in het Geleerde, en in het Godsdienlüge, van het begin tot het einde der afgelopene Eeuw. Doch, gelijk zulks behoorde, vooral in de Pruisfifche Monarchie , en boven alles in Oostvriesland , en te Emden. Deze dingen zijn hier met veel beknoptheid bijeen gedragen: zoodat men zich dezelven in een paar uuren lezens kan herinneren. Doch, zoo wij menen , is het Rr 5 ftuk  Ö34 h. i! i b U ftuk tot het einde, waartoe het gefchikt is, te groot; voor eene Leerrede al te vol zaken, onder welken fom! migen niet van dat zeer groot belang zijn, en anderen niet weinig boven de bevatting van het grootfte gedeelte der Toehoorderen, tot welken men van den Predikftoel ipreekt. Hierdoor heeft het ftuk, over het geheel, meer den ftijl van een naakt verhaal, dan van eene plegtige Jubelrede , waarin men toch ook nog al wat hartstocht verwacht. Voor de inwoners van Oostvriesland, kan de uitgave van hetzelve niet anders dan zeer aangenaam wezen. Onder de menigvuldige noten, die bij deze Leerrede gevoegd zijn, is 'er ééne, die eene vrij uitvoerige verdediging behelst van de eer van de Nederlanders, in opzicht tot derzelver befchaving en geleerdheid, waarvoor wij den Schrijver groote verpligting hebben. Te weten , de Schrijver van zekeren brief, „ over de „ hindernisfen der culture in Oostvriesland," te vinden in het jaarfchrift, pal las, voor 1800, had, volgends me der , zonder eenig bewijs , zoo maar driest weg daar hecnen gefchreven, „ dat de Hollanders, ten aanzien der „ culture, meer van de Oostvriefen, dan deze laatften „ van de eerstgenoemden te leeren hebben; dat zij (de „ Oostvriezen) Holland eer in de culture iets mededee- len, dan afkeren kunnen; dat de Hollandfche taal, „ onder de Gereformeerden (in Oostvriesland) een groot ,, beletfel der culture fchijnt te zijn, cn dat het bekend ,, zij, dat de Hollandfche taal tot dus verre , zich op „ geene groote voordgangen in de culture beroemen kan." Welk een onkundige kwaadfpreker! Hoor hoe meder ons verdedigt: „ Het is," zegt hij, ,,in de „ geheele wereld, bij allen , die de ouder en nieuwer His- toria Litteraria beftudeerd hebben, genoegzaam bekend „ en uitgemaakt, dat de Hollandfche, dat is, de Ne,, derlandfche Natie, in culture en geleerdheid, in kun,, ften en wetenfehappen , onder de volken der aarde magtig zeer uitmunt, en, hare kleinheid in aanmer- king genomen zijnde, den meestgevorderden onder de„ zelve zeer zeker gelijk ftaat." En wat verder: „Maar waar mede bewijst hij zulks ? Nergens mede ! Het „ belieft hem flechts zoo te fchrijven. Bekend is dat „ zeker aan niemand, dan aan hem, die der zaken ten ,, eenenmale onkundig is; terwijl allen die de Holland„ fche taal kenuen en verftaan, ten overvloede weten, „ dat  honderdjarige christlijke jubelpredikatie. 63$ dat dezelve in de laatfte jaren, vooral niet minder dan de Duitfche, bijna tot den hoogstmogelijken trap van " volkomenheid en naauwkeurigheid gebragt is. Maar " dan moet men haar niet beöordeelen, naar de plompe " en onbefchaafdc landfpraak der Oldampfter of Wester- woldinger boeren, en over het geheel niet, naar de " dagelijkfche fpraak van het volk in de afgelegener Provintiën ," enz. Deze aanmerking, voegt 'er meder bij,hoe zeer geen Hollander, maar een Duitfcher en een Oostvries, aan de eer der zoo zeer gecultiveerde en roemwaardige Nederlandfche, Hollandfche of Bataaffche Natie fchuldig te zijn, enz. , Uit deze zelfde Noot van den Heer meder zien wij, dat de Heer he ine meij er , Advokaat in Jever, en dus ook een Duitfcher, reeds in het voorige jaar, in particuliere brieven aan geleerden , heeft beloofd en aangekondigd , een Woordenboek van alle de levende en overledene Schrijvers, in de Bataaffche Republiek van 1760 tot 1800. Hetwelk hij wilde fchrijven, met oogmerk, om de zoo onbillijk miskende Hollandfche litteratuur, bij andere Natiën te beter te doen gewaardeerd worden. Wij wenfchen, dat onze Nederlandfche geleerden, die daartoe aangezocht, zijn, of nog aangezocht mogten worden zich niet mogen onttrekken, om aan dezen Schrijver ' wiens goede oogmerken ten opzichte van onze Natie wij 'toch erkennen moeten, de nodige berichten mede te deelen , opdat dit Werk niet zeer onvolledig en gebreki°- in het licht verfchijne, en meer nadeel dan voordeel doe, hetwelk zeker het geval moet wezen, hoe welmenend, bekwaam en getrouw hij ook wezen mag, wanneer hij van hier niet met naauwkeurige en onzijdige berichten en beöordeelingen worde te hulp gekomen. Doch wij vreezen, dat het hier in vele opzichten zal Isjo^willen wij , uit deze Leerrede en dëfzelver Bijlao-en^ mededeelen, dat de Stad Emden zich thands in eenen zeer bloeiënden en fteeds toenemenden ftaat bevindt. Het getal van hare inwoneren is, van zevende half, op ruim tien duizend inwoners vermeerderd; deels door onmiddelijken buitenlandfchen handel ; deels door de haringvangst, die aldaar in 1769 en 70 begonnen is, en nu eens een aantal van 50 of 60 buizen in zee brengt. Ook brengt men , van daar de binnenlandfche voordbreng-  6j6 w. l. k r i e g e r brengfelen direct naar Engeland, Frankrijk , Spanje en Portugal; men vaart voor eigen of voor vreemde rekening, door geheel Europa. De inwoners worden rijk, en de Had neemt dagelijks in aantal en fchoonheid van gebouwen toe. Wij zijn verpligt veel voorfpoed aan de brndenaren te gunnen, op welken de Nederlanders nog oude betrekkingen hebben. Maar dat zij deze voordeden ook ten onzen koste verkrijgen , daar zij die goederen, die zij nu regtftreeks ontvangen, voor heenen meestal van de Amlteldammers kopen moesten , en dat zij dus aangroeien van hetgene wij afnemen , dat kan, voor een vaderlandsch hart, niet anders dan zeer fmartelijk wezen. Evenwel wij hopen op betere tijden!! Gefprekken en Overdenkingen, over de geboorte van onzen Heere jesus christus, door willem leende rtkrieger, Predikant in 'sHage. Tweede Stukjen. Te Amjieldam, bij I. van der Heij, en te Utrecht, bil W. van Yzervvorst , 1801. 171 Bladz. In er. Octavo. De prijs is f' 1 - 5 - : De Eerw. krieger vervolgt en befluit, met dit Stukjen zijn Werkjen over 'sHeilands geboorte. Het behelst twee overdenkingen : de eerlte over de Herders bij de kribbe; de andere over de predikende en Godverbeerlijkende Herders: en drie Gefprekken ; over de geloofwaardigheid van het verhaal der Euangeiisten; ^de komst der Wijzen te Bethlehem en de gevolgen daarvan^ en je sus befnijding en naamgeving. Het geheele Stukjen is even als het voorige ingericht, en kan even als dat met aangenaamheid en itichting gebruikt worden, waartoe het alle aanprijzing verdient. Inzonderheid denken 'wij, dat de Eerw. Schrijver een nuttig werk gedaan heeft, door het oplrellen van zijn gefprek over de echtheid en geloofwaardigheid van de verhalen der Euangeiisten. Dit gefprek is reent gefchikt om van ongeletterden met vrucht gelezen te worden. Alleen wenschten wij, dat hij zich , in hetzelve, van jozefus en van de aften van pilatus niet bediend had. Wij laten nu de echtheid of onechtheid van die ftukken aan hare plaats: doch dat is zeker, dat die altijd een voorwerp van gefchil bliift, onder de Geleerden, en vyij oordeelen niet veilig, zich van zulke betwiste  gesprekken en overdenkingen» 637 bewijzen voor ongeletterden te bedienen, als die zeer lm met dezelven in verlegenheid kunnen gebrast worden. Wij hebben dezelven ook met nodig. Leerredenen op de Feestdagen en andere plechtige gelegenheden der Christenen, gehouden door johann caspar lava ter, Bedienaar des H. Euangeliums te Zurich. Uit het Hoogduitsch vertaald door cornelis van der aa. Zesde Stuk. Te Leijden, bij J. van ïhoir, 1800. 117 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 16 - : Dit Zesde Stuk bevat vier Leerredenen van het.Twintigtal , door den Eerw. L. bij plegtige gelegenheden gedaan , cn waarvan de aart en ftrekking , door ons, te vooren reeds is opgegeven. De hier voorkomende zijn. (O Leerrede op den eeriten dag desjaars. (s) Over het Gebed des Heeren, bij gelegenheid van de Bedie' ning des H. Avondmaals vóór den jaarlijkfchen Bededag. Cs) Dank-predikatie gehouden op den jaarlijkfchen Boeten Bededag. C4) De werkingen van den Heiligen Geest, of Leerrede gehouden op het Pmkfter-feest. Doch deze laatfte behoort eigenlijk tot het Derde Stuk agter de andere Leerredenen op dat Feest. ■-- Daar wij, bij eene voorige gelegenheid, reeds hebben opgemerkt', dat wij in deze Leerredenen geene uitlegkunde des Bijbels of eigenlijke verklaringen der Tekstwoorden zoeken moeten , maar dat ze veel eer fhchtlijke overdenkingen over deze en gene gekozene waarheden behelzen, zullen wij 'er thands niets anders bijvoegen, dan dat ook dezen, van de lieftiebbers van lavater's Gefchriften, met nut en inenting , zullen kunnen gelezen worden. — Tot eene proeve willen wij het begin van het Befluit der laatfte Leerrede affehrijven. De Tekst is Gal. V: 22, en na eene onderfcheidene ontvouwing van de aldaar voorkomende verfchillende werkingen des H. Geestes , gaat L. dus voord. „ Dit zijn de heerlijke werkzaamÖ heden , dit zijn' de Godlijke vruchten van den God" lijken Geest! Hier aan kunt gij bemerken, of gij den , Heiligen Geest ontfangen hebt, en deeze werkzaam' heden zullen zich fpoedig vertoonen in allen ,. die door het geloof, met een kinderlijk toeverzicht cn ' vertrouwen, de kracht en de Liefde van jesus aan- ,y grijpt,  638 j. c. lavater, leerredenen, enz. 55 g"jpt 9 en met ernst den Heiligen Geest bij hem ge,, zocht en begeerd heeft. " „ Wij vertrouwen vastelijk, en zijn daar van in onze „ ziele op het volkomenfte verzekerd, dat deeze vruch,, ten niet achterblijven zullen bij allen , in welke de ,, Geest des Heeren aanvangelijk heeft beginnen te wer„ ken. Overal waar deeze deugdzaame gezindheden nog ,, ontbreken, daar is de Heilige Geest niet, daar voert „ hij geene Heerfchappij ! Hoe meer zich deeze edele 5, deugdzaame gezintheden bij eenen mensch uitwendig 9, vertoonen; hoe helderer zij in het oog lichten ; hoe 3, gewisfer en zekerer men zich daar op ook verlaten ,, kan , dat die Geest werkelijk in zulk een mensch 3, aanwezig en werkzaam is , en dat hij geene gelegen,, heid zal laaten voorbijgaan, om met de daad te too5, nen, dat zij hem als natuurlijk eigen geworden zijn , ,, dat zij in zijne ziele de overhand genomen hebben; „ en des te zekerer kan men zich ook daarop verlaa- ten, dat hij van den Geest van christus bezield ,, en vervuld geworden is. Hij in wicn de Geest van „ christus levendig, en dadelijk werkzaam is, Hij, ,, wie zijne zachte, goede, Hcmelfche aandrift niet we„ derftaat; Hij , wie in het kleene getrouw is; zal de ,, kracht van deezen Godlijken Geest, van dage tot „ dage, al levendiger in zich zeiven ondervinden, want „ die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloe,, dig hebben. De mensch kan op den duur, en bij „ voortgang wasfen, hij kan geduurig deugdzamer, vol„ maakter, te vredener, en vreugdvoller; geduurig lief,, derijker, onthoudender , redelijker, getrouwer, ge„ duurlg heldhaftiger, ftandvastiger; geduurig meer aan ,, God overgegeevener , en aan christus gelijkfor„ miger worden ; geduurig voortgaan van kracht tot „ kracht, van deugd tot deugd, van Heerlijkheid tot Heer» „ Ujkheid door den Geest des Heeren. Door deezen Geest „ leert de Christen geduurig met meer wijsheid , met „ meer ernst, met meer geloove, en met meer ijver bid„ den. Door dit gebed word hij geduurig al nader met ,, God vereenigd , en daar door word het hem hoe ,, langs hoe meer eigen, zich zeiven te reinigen van alle befmettingen des vleefches en des Geest es, om zijne Hei,, ligmaking te voleinden in de vreeze Gods." Fer-  J. CLARlSSE, VERHANDEL. OV. DE VERGENOEGDHEID. 639. Verhandeling over de Vergenoegdheid, vooral voor Minvermogenden en Mingeóefenden. Door joannes claris se, Predikant te Enkhuizen. Te Amjleldam, bij J. van der Ileij, 1801. 92 Bladz. In Otïavo. De prijs is f: - 10 - : Tpve Eerw. C. die ook elders getoond heeft eene geJL/ fchiktheid te bezitten, om zelfs voor Mingeóefenden , op eene vatbare en dus nuttige wijze, te kunnen fchrijven, geeft zijnen Landgenoten, in dit Stukjen, eene ftiehtlijke en lezenswaardige Verhandeling in handen , welke wij niet twijfelen , of zal van velen,. met dankbaarheid, ontvangen en gebruikt worden. Hij toont (1) aan, wat de Vergenoegdheid zij, bepaalt zich (2) tót het nut van dezen pligt, en (3) deelt hij eenige raadgevingen en broederlijke beftuuringen mede , door welker behulp men , onder den Godlijken zegen, in de beoefening van denzelven , het best zoude kunnen vorderen. — Deze (lukken worden met oordeel, onderfcheiden , duidelijk en leerzaam ontvouwd , en bevelen de ernftige overweging van dit Werkjen bij allen, die vergenoegd en dus gelukkig wenfchen te wezen , ten krachtigfte aan , zoodat wij wenfchen , dat het algemeen gelezen en gebruikt moge worden. — Tot eene proeve diene het volgende. , Befchouwen wij den Vergenoegden Christen nu eens 'in tegenovergefteide onfpoedige omftandigheden ! Hoe " gedraagt hij zich thands ! — Hij is niet ongevoelig, ' en vindt ook geen behagen in tegenheden, op zich zeiven befchouwd; lijden is hem natuurlijk onaange'' naam , en de zucht naar geluk , naar deszelfs ver', meerdering , naar afwending van ongeluk en ramp , , doet hem hier toe gepaste en kragtdadige middelen ' ter hand nemen en in het werk ftellen. —- ,, Maar *'.„ waarin verfchilt hij dan van een ander, van eenen " „ onvergenoegden mensch ?" Dat zal ik u zeggen , , mijne Lezers ! terwijl de laatstgemelde , morrend en " balftuurig , tegen het lot, dat Gods hand hem toe\, zendt, met alle magt , zich wrevelig poogt aan te „ kanten , en des Allerhoogften Opperbeftuur, of wel „ geheel verbij ziet, of opzettelijk zoekt te wederftree„ ven, en zich aan zijn alvermogen en hooge fchikkin„ gen te onttrekken : zoo is het den Vergenoegden „ Chris-  640 J. CLARfSSE , VERHANDEL. OV. DE VERGENoÊGDHÈIDj „ Christen veel eer te doen, óm , zo God zulks wil —i onder en door zijn zegen , tot gewenschter ftand' te geraaken; in zijne wenfchen en pogingen tot zulk een „ einde , is hij onderworpen aan Gods wil, dezelven „ gefchieden voorwaardelijk, indien de hemelfche Vader zulk eene verbetering van zijn lot voor zijne waare 3, belangen mogt nuttig keuren : doch, zö het anders 3, zij, berust hij, zonder ongenoegen, in het Goddelijk beltuur. Hij bezeft; alles, ook hij, hangt, in alk:,, van God af ; zonder Gods zegen gedijen de beste 3, pogingen niet ; buiten Gods gunst zou het hoogfte aardsch geluk waare rampzaligheid voor hem zijn i ,, maar God, weet hij, werkt door middelen; wenscht men, onder zijn' zegen , genoegen en voorfpoed te „ genieten ? men moet biddend en afhanglijk — maar ook ijverig werkzaam zijn: en , wanneer nu de Op„ perbeftuurer toont, zijne pogingen tot zulk een einde 3, niet te willen begunftigen, maar hem het een of an,, der te willen onthouden; hem, hier en daar in , te ,, willen tegenltaan; zijne wenfchen , ook de tederitcii niet te willen vervullen, en wat dies meer is; — dan ,, houdt hij zich overtuigd , dat de Hemelfche Vadet „ zulks ornlbmdigheden , dien tegenfpoed , dat lijden „ best en nuttigst voor hem oordeelt; hier aan onder„ werpt hij zich ongedwongen, zonder tegenfpraak * „ gaarne; de alwijze en beste Vader kon — daar vari ,, houdt hij zich ten vollen overtuigd, — zijn lot niet „ zaliger beftuuren ! " 'Eenige Bijdragen tot de Wijsgeerige Rechtskunde , hejlaande in : Eene proeve over de Rechterlijke overtuiging het rekkelijk ?nisdaden; mitsgaders: twee bedenkingen, de eene, over een éérst algemeen Beginzel van het Natuurlijke Recht; en de andere , over het oogmerk dei- lijf* ftrajfelijke Wetten en Straffen. Door Mr. SAMüëL A A N s 0 r g h , Raad in den Hove van Jufthie van het voormalige Gewest Utrecht. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1800. Behalven de Voorrede 64 Bladz. In gr. Oélavo. De prijs is f: - 11 - : In het eerfte gedeelte van dit wél gefchreven Stukjen fpoort de Schrijver na: 1. ,, Welke de foort van ze* 3, kerheid zij , die voor den Rechter noodzaaklijk is , „ om  s. aans0rgh, eenige bijdragen, enz. 64I „ om volkomen overtuigd (geconvinceerd) te zijn , dat ,, een Befchuldigde zig , aan de hem ten laste gelegde j, misdaad, waarlijk heeft fchuldig gemaakt, te weten, ,, dat> zulks is, eene zekerheid door Getuigenis verkre,, gen, anders zedelijke zekerheid genaamd". 2. Tracht hij ,, den aart dezer zekerheid nader te be,, palen:" En eindelijk: 3. Treedt hij in een onderzoek , „ omtrent de middelen , die noodzaaklijk zijn, „ om den Rechter, als Rechter, tot de Voorfchrevene ,, Zekerheid, en de overtuiging (Convictie) daarvan, te ,, brengen ; " welke middelen hij vindt: ,, a. In het „ getal der Getuigen; b. In de hoedanigheden derzelve (nj, „ en, c. In den aart van hun getuigenis." Deze Stukken zijn met de vcrëischte naauwkeurigheid en duidelijkheid ontwikkeld, en wij achten daarom, dat deze Proeve, in den vorm van eenen Brief ingericht, het doel van den Schrijver kan bereiken, hetwelk hij in de Voorrede dus opgeeft: ,, Daar dan deze Onderwerpen (op den Tijtel cn in den aanvang der Voorrede vermeld) ,, van zoo veel gewigt zijn , zal niemand , hoop ik , „ wraken, dat ik, bij het volgende Gefchrift, gepoogd ,, heb, aan dezelve (n), zoo veel mogelijk , licht bij „ te zetten: En vooral vleije ik mij, dat zulks niet zal „ gefchicden , door dezulken, die zonder gelegenheid ,, gehad te hebben , van zich alvorens van de voor,, fchreve (n) , zoo zeer belangrijke, kundigheden mees„ ter te maaken, uit hoofde van de tegenwoordige Or,, de van Zaken, tot Bedieningen geroepen zijn, of bij ,, vervolg geroepen mogten worden , waartoe de kennis „ dezer Onderwerpen nodig is, als denwclken, en gee,, ne des kundigen, mijne bedoeling is geweest, daar ,, door, van nut te wezen." De Tweede Brief, zoo als mede uit den Tijtel blijkt, behelst twee Zaken. 1. Bedenkingen over een éérst algemeen Begin/el van het Natuurlijke Recht. 2. Over het oogmerk der lijfftraftijke Wetten en Strofen. Deze badenkingen kunnen met recht wijsgeerig genoemd worden, en fchijnen ons daarom toe, minder voor het algemeen, dan voor ervarene Rechtsgeleerden gefchikt te zijn , om , als oplosiingen van twee problemata , door hun overwogen en getoetst te worden. Ten aanzien van het Eerfte Stuk is de redeneering van A., hoofdzaaklijk, deze: „ Wanneer men in aanmerking neemt, dat de reden der aanhoudende voort- NIEUWE VAD. EIBL. V, DEEL, NO. 13. SS „ dll»  é^S. S. AANS0RG« „ during van het Heelal, gelegen is, in de nauwe Ver„ bintenis en Betrekking , die alle deszelfs Deelen, in „ haare (hunne) verfchillende Standplaatzen, met en nt „ eikanderen hebben: En daar bij bedenkt, dat wij Menfchen mede tot die Deelen behoren : Dan fchijnt „ het, dat deze gefteldheid der Waereld ons, als met „ luider ftemme, toeroept : Mensch! handel om geluk„ kig te zijn, overeenkomftig de betrekkingen, waarin gij gejleld zijt , zoo als die handelingen , u , door den ft and en de omftandigheden , waar Qift) gij „ u bevindt, worden aangewezen: En mitsdien is 'er niets natuurlijker , dan die Betrekkingen , voor het „ eerst algemeen Beginzel onzer Rechten en Pligten, en „ dus van het natuurlijk recht te houden, " enz. Ter Itaving van zijn gevoelen betoogt hij vervolgends, dat dit (door hem voorgeftelde) beginfel alle de eigenfchappen heeft, welken in zoodanig algemeen Beginfel verëischt worden; als zijnde: i. Waar, 2. duidelijk, klaar en eenvoudig, 3. genoegzaam, om alle foorten van Rechten en Pligten daaruit af te leiden , en 4. in orde van bevatting vóór alle andere Beginfelen gaande. Betreffende het oogmerk der lijfftraffelijke Wetten en Straffen is A. van gedachte , dat hetzelve niet meet gezocht worden in de verbetering van den Misdadiger, noch in de zekerheid van den Beledigden, om bij vervolg niet meer beledigd te worden, noch in het voorbeeld voor en ajjehrik van anderen, ten einde niet tot het zelfde kwaad te vervallen, dewijl dit meer wenschel ijk e dan dadelijke gevolgen der ftraffen zijn; weshalven hij een ander, en, over het geheel, meer bereikbaar , doelwit der ftraffen vastffelt; namelijk: De bescherming en handhaving w de Perfonen, Eer, Leven en Bezittingen van alle de Leden der Burgerlijke Maatfchappij, in het gemeen , en van ieder Lid in het bijzonder; en dus, van de openbare orde, rust en veiligheid in dezelve. En voorzeker dit voorgeftelde doeleinde heeft meer het kenmerk van algemeenheid en mogelijke bereikbaarheid , dan één der drie anderen, of ook dan alle drie famen genomen. Daar het ons echter voorkomt, dat dezelven als ondergefchikte doeleinden, en dus als beftanddeelen van het groote, door A. voorgeftelde, doeleinde, moeten aangemerkt, en derhalven daarvan niet uitgefloten kunnen worden, moeten wij omtrend dit laatfte gedeelte van  eenige bijdrag. tot de wijsgeerige rechtskunde > 64 J van zijn gefchrijf aanmerken, dat hij daarin tot grootss misvatting, voor minkundigen althands, aanleiding geeft» naardien hij het door hem voorgeftelde doeleinde der lijfftraffelijke wetgeving voordraagt, in tegenöverftelling vatt de bepalingen, die men anders van het doelwit der ftraffen °-cwoon is te ftellen , en deze laatfte dus van de door°hem gegevene bepaling fchijnt uit te fluiten; heto-ene wij nogthands vertrouwen, dat zijne waare mening niet is; weshalven wij wel wenschten, dat hij, dit ftuk een weinig meer uit één gezet, en zijne gedachten daar over wat duidelijker verklaard had. Redeneerend Vertoog over de Rechtspleging, of Handboek voor hun , welke («) in een of anderen Post, voor de Burgerlijke Rechtbanken of Departementaale Gerechtshof ven dienende zijn: of, zich daartoe zoeken op te leiden* Naar aanleiding der Manier van Procedeeren voor gemelde Hoven en Rechtbanken. Door jan g ree ven» . Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, iSoo» È50 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : Xirnt een Redeneerend Vertoog voor een Wezen is » W daaromtrend bekennen wij gaarne onze onkunde. Misfchien is het eene drukfout, en zal moeten heeten Beredeneerd Vertoog; doch dit zoo zijnde, dan is het bij* voedzel overtollig, dewijl een Vertoog noodwendig bere* deneerd zijn moet, zal het dien naam kunnen dragen» Dit redeneerend of beredeneerd Vertoog nu is eenvou* di°- een vraagboek over hetgene tot de kunde en prak* tijk van een Procureur behoort. Wij geloven, dat dit Werkjen voor aankomelingen in de praktijk met nut gebruikt zoude kunnen worden , indien de taal en ftljl over het algemeen door eene kundige hand befchaafd en verbeterd wierden; want men kan geene Bladzijde lezen, zonder over eenige misflagen, tegen één van bei* den of wel tegen beiden begaan, te ftruikelen , zoodat wij hier wederom , even als in alle andere gefchrifteii van G., gebrek aan taal- en fpelkunde moeten berispen» Daarbij merken wij aan , dat hier fomtijds kunstwoorden voorkomen, zonder alvoorens behoorlijk verklaard te zijn, die door eenen leerling zonder zoodanige voorafgaande verklaring niet kunnen verftaan worden. Zoo lezen wij bij voorbeeld, Bladz. u: „ Mag een impetrart Ssa »f*8  644 j- greeven, redeneerend vertoog, enz. „ van purgc, een Procureur hebben?" Hierbij-had ten muitte in eene aanteekening kortelijk moeten verklaard worden, wat een impetrant van purge voor een din«-'is De Voorrede van dit Gefchrift, handelende over cle'n oorfprong en de aloudheid van het Procureurs Ambt, gelijkt etncKwakz?Jv^r.aicdcvoering,als de ééne druppel waters den au deren: /.nu uif Latijn en half Latijn , Ncderduitsch en bastaard Ncderduitsch, op eene verwonderlijke wijze JamcngcJlsUI* Voorredenaar fchijnt alle zijne welfprekfid:ij:d cn talmde uitgeput te hebben, om een meesterllul. v - i jAv^salvenj, op eenen fnorkenden toon , voor des? ri.- te brengen. Dat hij een uitltckend Latinisr is yibkt onder anderen (want hij haalt zeer vele Lati/nickejitfls van boeken aan) uit eene plaats in deze I «de, alwaar hij zegt: „ Maar de bediening zalven "^ï/m IT 34fvW?rd') .genaamtl„cen °fficie 'nfa"'isfimaui S. hahnemann, Medic. DoSi. Onderricht omtrent de Venerifche Ziekten , benevens ene nieuwe Kwikzilverbereiding. Uit het Hoogduitsch vertaald door r. van eoenen, Medic. Doel. en Vroedmeester. Te Deventer bij L. A. Karsfenbergh en]. H. de Lange, 1800. 359 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is f' 1 - 8 - : De Venerifche ziekte, zonder twijfel, verdient alle de oplettendheid der Artzen, daar 'er misfehien geene is , welke zoo vele ongelukkige flagtöffers als deze maakt, en wier gevolgen zoo nadeelig voor het menschdom zijn. Niets kan dus den rechtfehapen Arts aangenamer zijn , dan hierömtrend zijne kundigheden , door waarnemingen van anderen, uit te breiden, waartoe hem hier wederom gelegenheid gegeven wordt. De Geneesheer hahnemann gaf in het jaar 1789 een Werk uit over dit onderwerp, onder den tijtel: Unterricht für Wundartze über die Venerifche Krankheiten, nebst eine neue Ouekfilberpraparate , hetwelk bijna een algemeen bijval vond. De Schrijver , gelijk' de Vertaler wel zegt, befebreef, zonder zich bepaaldelijk met het gefchied- en letterkundige in te laten , de Venerifche gebreken zeer naauwkeurig met alle derzelver toevallen, verdedigde de nieuwere denkbeelden omtrend derzelver natuur, regen die van vroegere Geneeskundigen, helderde eenigen van de-  hahnemann over de venerische zierten. 645 dezen op, ja verbeterde dezelven, en toonde eenige dwalingen in dit vak aan, van den welbekenden girtanner. Dit Werk had daar en boven bij anderen, toen ten tijde uitgegeven, dit vooruit, dat het zeer belangrijke waarnemingen behelsde, omtrend de natuur en werking van het kwikzilver, en vaste regelen bepaalde, volgends welken deze of gene bereiding de voorkeur verdiende. Op «rond hiervan, gaf het eene andere geneeswijze tot hiertoe niet gebruikt op , waardoor wij het kwade gevolo-, dat door onvoorzichtigheid dikwijls uit het gebruik der kwik ontftond, kunnen weeren, en daardoor deze ziekte fpoediger en veiliger genezen. De Vertaler, door het edel doel, van ook iet bij te dragen tot fpoedige genezing van deze vreeslijke gebreken, aangefpoord, ondernam, dit Werk in ons Vaderland meer bekend te maken. Daar dit Boek bij velen oorfpronglijk bekend, en geprezen, de daarin voorgeftelde geneeswijze door velen beproefd en goedgekeurd is, twijfelen wij niet, of de goede uitflag van deze pooïn°- zal den Vertaler zijne moeite beloonen. De vertar Fing is zeer wel uitgevallen. De Voorrede voor dezelve toont, dat de Heer van loenen, met een 'goed oordeel begaafd, met veel kunde en voorzichtigheid, zeil deze ziekte waargenomen heeft. Deze Voorrede behelst een kort overzicht over de Venerifche ziekten en derzelver toevallen. Wij hebben dezelve met veel genoegen gelezen , en durven dezelve benevens dit Werk oWn Landgenoten aanbevelen , te meer , daar ook eigene ondervinding ons het nut van de door hahnemann voorgeftelde geneeswijze heeft doen kennen. Kleine Dichterlijke Handfihriften. Dertiende Schakeering. Te Amjleldam, lij P. J. Uijlenbroek, 1800. 166 Bladz.In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Een Werk, als dit hier boven aangekondigde, is ten "hoo  656 barruel " uCT ,ontö^enende Zamenzweerers in zich behelzende „ hoe heeft het Illmninarismus zich het vermogen dier' „ vrees verichaft, welke, het gantsch heelal in bedwaS s, houdende, geen' enkelen Koning meer vergunt te „ zeggen: morgen zal ik nog Koning zijn ; geen enkel „ volk : morgen zal ik mijne wetten en mijnen Gods„ dieiast nog bezitten: geen enkelen burger: morden „ zullen mijne middelen en mijne wooning no* de mii „ ne zijn, morgen zal ik niet ontwaaken tusfchen de i " d^l &i"FriJhe'd ftfjdxeene, en den boom des »» ^ods ^ de verilindende Guillotine aan de andere „ Hoe hebben de geheime aanhangers van den nieu„ wen Spartacus , als onzichtbare drijfveeren , alléén „ de gruwelen en rampen van dezen geweldigen gees„ lel, Omwenteling genaamd, beftierd ? Hoe bellieren „ zy nog alles wat de Seéte beraamt om de verwocs„ tuig en volllrekte verdelging der mcnschlijke maat- lchappyen te voltooijen?" ,, Deze laatfte Deelen geheel wijdende aan de verklaa„ rmg dezer vragen, vlei ik mij echter niet dezelven „ te zuhen kunnen oplosfen met alle de juistheid en „ naauwkeurigheid van menfchen die in de gelegenheid „ geweest zijn om de. Secte in haare lluiphoolen te kun ,, nen(Vo'gen , zonder de hoofden of de aanhangers „ een enkel oogenblik uit het oog te verliezen. Het „ monfter is . dwars door de afgronden heen getogen„ zwarte nevelen hebben haar fpoor meer dan eens „ voor ons bedekt gehouden. Weishaupt nam tot ,, zinnebeeld den lomberen nachtvogel, om dat hij de „ voordeden der duisternis kende ; doch de akelige' „ graf-mi heeft ook zijn treurig geluid, hetwelk, zijns „ oimanks, door de lucht dringende, zijn fchuilplaats ,, verraadt; en de verpestende flank van het vergif ont,, dekt de kronkelingen van den kruipenden en &fenijiii,, gen adder. Door het midden der wildernisfen wijst ,, het bloed de ipooren der roovers aan tot in hunnen „ moordkuil; in fpijt der booswichten fpot de God ,, die acht geeft op hunne euveldaaden, met hunne *e„ hennen ; één lichtftraal, die hij in hun .fluiphol doet „ dringen , is genoeg om hen te verraden. Ongetwij„ leid zyn er veele gruwelen in de duisternis geble„ ven ; doch door de trekken te verzamelen , die mij „ ontmaskerd zijn, zal ik genoeg doen om de Seéte ,, aan  GEDENKSCHRIFTEN , ENZ. 6$? „ aan te duiden overiil waar de euveldaaden haaren ,, noodlottigen invloed onbetwistbaar bewijzen. Een „ zwarte damp bedekt te vergeet'sch den kruin der vuur,, braakende bergen; de zwavel en fulpher die zij uit„ waasfemen verraaden hun onderiiardsch vuur, en de ,, uitbarftingen duiden den afgrond aan waar de fchok,, ken zich voorbereiden. " „ Zonder dus deze gantfche opëenftapeling van gru,, welen te kunnen ontwikkelen , die de gefchiedenis „ der Seéte zouden vervullen, alle deze geheimzinnige „ naamen, die ieder' haarer aanhangers zou doen ken„ nen, alles in de duisterheid en onzekerheid laatende wat men nog niet heeft kunnen opfpooren , en ons „ flechts bcpaalende tot het geene nauwkeurige en ern» ,, ftige onderzoekingen ons bewezen hebben, is het ge„ noeg mogelijk haaren gang en haare voorderingen te ,, fchetfen , zedert haaren oorfprong tot aan dit Con- gres, op hetwelk zij thans alle overwonnen Souverei- ■ ,, nen roept , minder om een perk te ftellen aan de ,, rampen des oorlogs, dan wel om zich te verheugen „ in de verfchriklijkheden die zij inboezemt; minder „ 'om aan de volken de overblijfzels van hunne wetten; en hunnen Godsdienst te verzekeren, dan om de mid„ delen te beraamen om geene de minfte fpooren daar „ van over te laaten. Ik zal dan wederom trachten den Gefchiedfchrijver door dezen doolhof te helpen , op dat hij, de fchreden der Seéte volgende, niet in den„ zeiven verdwaale. Wij hebben genoeg gezien , wat ,, zij in haare verborgenheden zweert te doen tegen allen ,, Godsdienst, alle maatfchappijen en alle eigendommen. ,, Mogten de Souvereinen en de Volken in de befchou,, wing van het geen zij reeds gedaan heeft, van dat „ gedeelte haarer "ontwerpen hetwelk zij reeds vervuld „ heeft , nieuwen iever en nieuwe drijfveêren vinden ,, om al hunnen moed , alle hunne middelen in het ,, werk te ftellen tegen het geen zij nog heeft te ver-» „ vullen! Het is om over dezelven te zegepraalen, en „ niet om te wanhoopen , dat men de door de Seéte „ veroorzaakte rampen moet overpeinzen. Ik leg mijn penceel neder en wagt gerust ook mijne ontbinding „ af, doch ik betreur die der maatfchappij indien ik „ mijne lezers niet opmerkzaam gemaakt heb op de ge,, vaaren , dan om hen op nieuw in de gevoelloosheid te zien nederftorten, onder voorwendfel dat het geen NIEUWE VAD. BIBL.VJJfifit, NO, J3« Tt „ tijd  6$& B a R R u E t, tijd meer is om het lot, dat de Secle voor de Natiën. „ bereidt, tegen te gaan of te ontwijken. Dat men ,, trachte de volken te beveiligen; dat de volken zelven „ hunnen Godsdienst ? hunne wetten en hunne goede,, ren trachten te beveiligen, en de middelen tot behoud „ zullen niet ontbreeken. Het is alleen in de hoop van ,, tot derzelver ontdekkingen bij te draagen dat ik hier „ nogmaals mijn geheugen en mijne pen bezoedel met «, de naamen van ipeishagpl, van Illuminaaten, van Ja,, cobijnen, en dat ik nogmaals hunne gruweldaaden „ naarfpoor in hunne jaarboeken. " „ De order welke ik zal volgen om de Gefchiedenis „ der Seéte te ontwikkelen, zal die zijn van haare ge„ wigtigde tijdvakken." „ Het eerde zal dat zijn waarin weishaupt de grond,, dagen legt van zijn Illuminatismus, waarin hij zijne „ eerde aanhangers en zijne eerite Loges vormt , zijne „ eerde Apostelen beproeft en hen uitzendt tot groote aanwinden." ,, Het tweede zal dat zijn van eene noodlottige in„ dringing , welke aan weishaupt duizenden en dui„ zenden van aanhangereii verfchaft, en hetwelk ik zal noemen het tijdvak der geïlluminifeerde Vrije-Metfe„ larij. " „ Zeer weinige jaaren zijn genoeg tot deze helfche aanwmden ; de donder des hemels kondigt dezelven „ den aardbol aan; de Seéte en haare Zamenzweeringen „ worden ontdekt in Beijeren; dat is de tijd welken zij „ dien haarer vervolgingen noemt; de verblinde Mogend„ heden houden denzelven voor dien van haaren dood. „ In haare moordkuilen geweeken , doch werkzaamer „ dan ooit , fluipt zij van fchuilhoek tot fchuilhoek , „ tot zij aan dien komt van philippe d'orleans ; hij „ geeft haar benevens alle zijne agter-aanhangers , ook „ alle de Loges zijner Franfche Metfelarij. Uit deze ge* „ drochtlijke verëeniging worden met de Jacobijnen alle „ de gruwelen en rampen der Omwenteling gebooren. „ Dit is het vierde tijdvak van het Illuminatisme; het „ is dat van den Leeuw die zijne kragten voelt weder„ gekeerd; hij is uit zijn hol getreden, hij brult, hij verlangt flagtöffers. De Jacobijnfche Metielaars Illu„ minaaten verlaaten hurme onderaardfche Loges; hun „ gebrul kondigt de Mogendheden aan dat het voor ~ hsn tijd is om. te beeven, dat de dag der Omwente- »*lin-  gedenkschriften, enz» 6;$ „ lingen gekomen is. In dit tijdvak eindelijk , begint „ de Sede de uitvoering haarer ontwerpen. Hij alleen 3, weet in hoe verre de waereld gedoemd is om dezel„ ven vervuld te zien , die de Jacobijnen veroorloofde „ gebooren te worden , even als Hij de geesfels der „ pest veroorlooft de Rijken te bennetten, tot zijn ge,, tergd geduld dezelven wreekt over een geflacht van „ Godloozen. Ik ben noch Propheet , noch een zoon ,, der Propheeten, doch uit alles wat ik te zeggen heb „ omtrent de gruwelen reeds door de Seéte gepleegd, ,, zal men niet dan te gemaklijk kunnen oordeelen van „ die welken haar nog overblijven te plegen, en die z'tj „ zal plegen zoo de lesfen, welken die zelfde God ons „ gegeven heeft, de Vorlten en de Volken niet leeren ,, wat zij moeten doen , om te verdienen dat hij een „ perk ftelle aan dezen geesfel." Ingevolge van deze fchets befchouwt de Schrijver ttü, in het Vierde Deel zijns Werks , daar hij ons in het voorige Deel met de inrichting cn het wetboek der IUunlinaten had bekend gemaakt, eerst het ecrfle tijdvak van het Illuminatismus, dat hij meent te beginnen met verschillende ordens , genaamd Harmwïe , Hoop , Broeders Conjlantisten, Zwarte Broeders, enz. op de Proteflantfche Hooge Schooien in Duitschland aangekweekt onder de ftudenten, waarvan weishaupt zich gefchiktlijk tot zijn oogmerk wist te bedienen, terwijl hij de voornaamlle aanhangers van weishaupt in dit tijdvak opgeeft en kenfehetst, beftaande uit Adelijken, Magiftraatsperfonen , Profesfors, Schoolmeesters en Studenten. Daarop gaat hij tot het tijdvak over der geilluminifeerde Vrije-Metfelarij, de proeven befchrijvende, die weishaupt bij en omtrend de Metfelaars loges nam , om ze in zijn belang te krijgen , terwijl hij tevens , volgends onzen Schrijver , een voordeelige aanwinst deed in den vermaarden knigge , wiens verdienften ten aanzien van de orde der Illuminaten vermeld worden. Voords maajit hij van een Congres der Vrije-Metfelaren gewag , te Wilhelmsbad gehouden, geeft bericht van derzelver verfchillende Secten, en inzonderheid van die der Illuminaten Théofophen , die hij als navolgers fchetst van den beruchten dweeper emanuëL van zwedenburg, welke hier rijk! ijk zijn deel krijgt. Daarop maalt hij ds kunstgreepeii van knigge af, bij dat Congres ter hand genomen, met derzelver gevolgen, waarvan hij, bij vvijTt a U  66a b a r r u e l ze van uittrekfel, officiëele berichten van overften 'der orde zeiven opgeeft, voords verllag doende van de menigte van broeders Metfelaars , in dat tijdvak geilluminileerd. In een volgend Hoofdfluk doet hij de nieuwe middelen kennen, die knigge en weishaupt te werk ftelden , om het Illuminatisme uit te breiden, en de nieuwe overwinningen, die zij bij de Vrije-Metfelarij behaalden; vermeldende daarop de onëenigheden, die 'er tusichen deze twee hoofden der orde ontftonden ; en fchetfeude eindelijk de voltooijing hunner ontwerpen bii en omtrend de. Duitfche Metfelaren, alvorens knigge zich geheel en al van weishaupt en de orde verwijderde. Dan belluit hij het Vierde Deel zijner Gedenkfchriften met de befchouwing van het derde tijdvak van het Illuminatismus, waar in de Seéte, meest door de onbehoedzaamheid van knigge in Beijeren, ontdekt werd, bij welke ontdekking verfcheidene gerechtlijke verklaringen voorkomen , terwijl hij de gevolgen daarvan ,en de handelwijs van het Hof van Beijeren daarömtrend, dat alles, wat hierop betrekking had, aan de Duitfche Hoven bekend maakte , die 'er echter niet waakzaam genoeg door werden gemaakt , affchildert, eindigende met eene lijst der voornaamfte Illuminaten , federt de oprichting der Secle" in 1776 , tot de ontdekking harer oorfpronglijke fchriften in 1786, op welke verfcheidene Vorften zelfs prijken. Terwijl men thands de Seéte der Illuminaten alom voor dood en vernietigd hield, verkreeg dezelve nieuwe Hoofden, vervolgt onze Schrijver, in het laatfte Deel zijns Werks, en wist zij inzonderheid de Vrijë - Metielaren door een verdichtfel te verfchalken, dat veel opgang maakte, als of zij door Jefuiten beftuurd werden, ten einde daardoor het oog van zich zeiven af te wenden, en dus te beter in het verborgen te werken, en hen tot zich te lokken. Hier na gewaagt hij van de zoo beruchte Duitfche Unie, waarom derzelver eerfte oprichter bahrdt eenen geruimen tijd heeft gevangen gezeten ,~ fchetst vele Duitfche geleerden , wier namen men anders fteeds met achting heeft hooren noemen , als : derzelver voorname hoofden, en maalt de overwinningen' af, die de Seéte aan deze Unie te danken heeft. Thands komt hij aan derzelver vierde tijdperk, gewaagt van een afgezantfehap van aveishaupts illuminatismus bij de Vrijmetfelaars te Parijs, en fchüdert daaröp den toeftand der :  gedenkschriften, enz. i €6t der Vrijmetfelarij aldaar , ten tijde der aankomst van deze Afgevaardigden, hunne werkzaamheden en vorderingen, mitsgaders de verëeniging van de faamgezv, orene Sophisten, Vrijmetfelaars en Illuminaten, waarüit dan , volgends hem, de Jacobijnen ontdaan zijn , met zulke vreeslijke kleuren, dat zij den Lezer, barruel gelooveude, waarlijk doen beeven. Eindelijk past hij, in de twee laatde Hoofddukken zijns Gefchrifts, de fa'menzwering dezer drie genoemde Secien op de Franfche Omwenteling toe, en verklaart de algemeenheid van de vorderingen", die dezelven al'öm- gemaakt hebben, uit de algemeenheid harer ontwerpen, zijnde deze twee Hoofdftukken vooral 'breedvoerig en tot in kleine bijzonderheden zelfs uitgeplozen, en befluitende hij alles met zeer dringende aanfpraken aan de Franfchen en andere Natiën0, die wij echter, wegens derzelver lengten , niet overnemen kunnen. Zie daar, in drie uittrekfels , eene korte en flaauwe fchets van een Werk, dat geenszins nalaten kan, alöm opzien te baaren. Het kan van ons niet gevergd worden, uitfpraak over de zaak als zaak zelve te doen, want, wij herhalen , hetgene wij reeds voorheen gezegd hebben , het toetfen van dit Boek ware geenszins het werk eener Recenfie, maar zou geheele Boekdeelen verëifchen. Wii hebben hier ook flegts de ééne partij gehoord , de andere heeft nog niet gefproken. Zij zal echter eerlang waarschijnlijk fpreken , daar de Broederfchap der Vrijmetfelaren , onlangs , in onze vaderlandfche publieke nieuwspapieren , openlijk eene premie heeft uitgeloofd aan hem, die, op de beste wijze, alles zal weerleggen* wat hun door barruel, robison, den Schrijver van het Werkjen, betijteld: het graf van mol ai of het geheim der 'Zamenzweerders , enz. is te last gelegd. Het zij dus , wat onze taak betreft, genoeg, het beloop van dit Werk kortlijk te hebben aangewezen , terwijl wij evenwel bekennen moeten, dat de Abt barruel, zoo wel als zijn Vertaler, voor hun werkvolkomen opgewasfen zijn , dat de eerde alles voor zijne zaak weet te zeggen, "wat 'er voor te zeggen valt, alles weet bij een te zamelen, wat, hetgene hij beweert, immer waarfchijnlijk kan maken, en dat niets onze verbazing zal evenaren, dan wanneer wij eens zien, dat 'er iemand opdaat, die, niet hier eri daar eene onnaauwkeurigheid aanwijst, niet deze' 'of gene bijzonderheid alleen weêrlegt, maar met Tt 3 duch-  662. levensgeschiedenissen voor jonge lieden. duchtige gronden aantoont, dat hes gantfche werk eeïl fraai verfierde Roman is , terwijl wij ons, ook in dit geval nog, over het vernuft van hem verwonderen zullen, die zulk eenen Roman wist famen te ftellen. Levensgefchiedenisfen voor jong» Lieden. Tweede Deel. Te Leijden, bij D. du Mortier en Zoon , 1800. 108 • Bladz. In 12*. De prijs is f: - 14 - ; (Ook onder den Tijtel: Het leven van hugo de groot, door c. rogge.) In dien zelfden trant , waarin R. het leven van de ruiter voor kinderen heeft behandeld, fchetst hij hier het leven van hugo de groot. — De keuze van zijn onderwerp behaagt ons,in meer dan één opzicht.— Veel leerrijks voor kinderen is 'er in dit karakter, in dien levensloop. — Zijn Ambtloos leven, zijne verheffing, zijne gevangenis en vlucht, — de groot in Ballingfchap, — Ambasfadeur van Zweden — en de laatste jaren van de groot. — Zie daar de Hoofddeelen dezer Levensgefchiedenis, die doormengd is met nuttige aanmerkingen en bedenkingen ter aanmoediging en befluuring der jeugd. — Breeder zullen wij ons over dit Werkjen afet uitlaten, ten einde voor werken van grooter gewist meer ruimte te fparen, Verzameling van uitgezogte nieuwe Reizen ; als van c. columbus, f, drake, w. raleigh, james, J, f. semelli, anson, wallis, cook, dixon, portlock, wilson, hunter, brisson, pa- terson, Lord macartneij, en veele anderen. Bevattende de tnerkwaardigfte zaaken en belangrijkjle gebeurdnisfen, betreklijk tot de gedaane togten en ontdekkingen rondom de waereld, nevens de zeden en gebruiken der volken. Door john adams, Eerfte en Tweede Deel. In den Haage, bij J. C. Leeuweftijn, 1800 en 1801. Te famen 773 Bladz, In gr. Octavo. De prijs is ƒ 5 - 10 - ; Eer wij onzen Lezeren eenige proeve uit dit Werk mededeefen, zullen wij vooraf den inhoud opgeven. Eer-  J. adams, verzamel. van uit ge z. nieuwe reizen. 66$ Eerste deel. Schets van de reizen en ontdekkingen der Portugeezen, dienende ter inleiding tot de verzameItag der nieuwe reizen van john adams. Eerfte Hoofddeel. Van columbus. 00 Gemaakte overeenkomst met columbus. (3) Eerfte ontdekkingen van columbus, één der eilanden van Bahama. (4) Van de eerfte Volk plantin g. (5) Onthaling van columbus in Spanje. Zijne tweecfe reis. (fi) Ontdekking van het vaste land van Amerika. (7) Befchuldiging van columbus, zijne verdediging , en zijn dood. (8) Van ca rot en americus vespucius. (9) Barbaarfche wreedheden der Spanjaarden in het nieuw halfrond. (10) Ferdinand cortez, verovering van Mexico. (11) Van frans pizarro, en de verovering van Peru. (12) Van ferdinand magellanes. 03) Van frans drake, den eerften Engelschman, die eene reis rondom de waereld o-edaan heeft. (14) Verovering van drie rijk geladen Spaanfche fehepen. Plundering van de Stad Guatulio. Bezitneming van Kalifornio. 05) Drake bezoekt verfcheidene eilanden, zeilt voorbij de Kaap de Goede Hoop. Zijne terugkomst te Plijmouth. (16) Van Sir walter raleigh. (17) Watervallen van den vloedCaroli. (18) Aanzienlijke menigte van bergftofgoud, door walter raleigh in Engeland medegebragt. (19) Laatfte reis van walter raleigh. (2°) Nafpeurmg eener goudmijn door den jongen raleigh. (21) Sir walter raleigh onthoofd. (2i)Thomas cavendish. Bema ten en kleding. Gehoor bij den Gouverneur. Dwerg" boomen, lantaarnen, terrasfen, daken der huizen, Chineefche onderfcheidingen. (69) Uitgellrektheid der kusten van de geele zee. Ontmoeting van de Endeavour, Nieuwe bijzonderheden van de Pelew-eilanden. (70) Aankomst te Ten-Chou-Fou, eene Stad van den eerftcn rang.  j- adams rang. Overvloed van voorraad door den Gouverneur aan het Eskader gezonden. Lord macartneij op bevél van den Keizer verwelkomd. C70 De StadTaCou. De Chineefche Neptuin-Loo, een werktuig om feinen te geven. Zoutpiramieden. Chineefche foldaaten metwaaijers. De Stad Tien-Sing. Hindernisfen, wel- nl1>iA^ART^E1J in zij"e ^werpen ontmoet. C70 De Stad 1 ong-Cliou-Fou. Tempel van Fo. Gedrag; van den Keizer gedurende de eklipfen. Pagoden en Tempé s der Chineelen. De Chineefche maagd met haar kind. C73) Begraafplaatsen. Wijze van zware lasten te dragen. ï^gHn|1VaiLPekmi; in^Tde in de Stad' C74) Reis van ?;ÏÏ VMUaUn™ Cbina- Lama's of Priésttïs van 9£ Voorllelhng van het Gezantfchap aan den Keizer. C76) lerugreis van Lord macartneij naar Europa. Bijzonderheden omtrend de bevolking ,* de Burgèrrtl;Z Kri'gs-AmPtenaren. (77) Van Japan ,. deszdfs regering en Godsdienst der inwoners. (78) Ontdekking van Japan door de Portugeezen ; deszelfs koophandel; tegenwoordige gelegenheid. (79) Van den landbouw van Japan; deszelfs voordbrengfels ; voedfel der inwoners, (bc) Van de Japanners; hun gelaat, karakter, hunne kleding, zeden en gebruiken. (8i) Voordbrengfels voor den koophandel van Japan ; rederijen, wetenschappen, enz., bmnenlandlche handel. ' Uit de menigte van verfchillende voorvallen en bijzonderheden , welken in dit Werk voorhanden zijn, en om derzelver verfcheidenhcid in hetzelve moeten "dezen worden, bepalen wij ons alleen tot de gelegenheid en Jucntftreek van Pegu, het afgelegenfte koningrijk van Indie, liggende tusfchen den vijftienden en den vierëntwintigften graad Noorder breedte , te vinden Bladz. 112, II Deel. ,, Het ganfche land (van Pegu) is laag, en men kan „ de kust eerst op eenen kleinen afftand ontdekken. „ Voeg hier bij, dat het water op eenen verren afftand „ van de kust laag is, zo dat het fchip, voor en aleer ,, het land te ontdekken , niet meer dan drie of vier va., dem water heeft. Dus vind een Zeevaarder, die van „ deze omftandigheden niet onderrigt is, zig zeer verle„ gen, en te meer, wanneer hij niet verwittigd is, dat „ de kaart in het engelsch kollegie in het licht gege,, ven, zelfs in de laatfte uitgaave, de inganff der rivier„ twaalf mijlen te verre van de zuidkust fielt. Van •„ daar,  verzameling van uitgezochte nieuwe reizen. 669 daar, dat, zig naar de kaart rigtende, de Zeevaarder, die op deze breedte gekomen is , zeer verwonderd is, " het land niet te ontdekken. Men heeft dezen misdag " in de kaart van Pegu , volgens de iranfche Neptune ' oriental, verbeterd. De vloed loopt bij de bank ge„ durende de nieuwe en volle maan, bii de dertig voet , op, en zijn ftroom is verbazend met'- Uit het geen hier van de gelegenheid des lands ge■ 'zegd wordt, en nog meer door het gezigt, welk zig " opdoet, als men de rivier opvaart, die van beide zijden met llruiken en moerasfen gezoomd is, moet men natuurlijk voorönderftellen , dat het zeer ongezond moet zijn. Ondcrtusfchen heeft men de fterkfte redenen van te geloven, dat hier omtrent eene misvatting " plaats heeft. Misfchien is in gansch Indië geen kloeker en (terkcr gefpierd gellagt van menfchen. Zelden V worden zij door ziekten aangetast, en de Europeërs, die er verfcheiden jaaren geleefd hebben, hebben er beftendig eene goede gezondheid genoten. Dit getui" o-enis. word ook bevestigd door iemand, die er .eenen •' kruimen tijd gewoond 'heeft. De regentijd is de on" aangenaamfte in gansch Indië. Deze is de tijd der " ziekten. De lugt is nogthans in Pegu gematigd , en " van eene veerkragt onbekend in de andere deelen, die " met dit jaarsetij overeenkomen ; het welk aan het dierlijk ftelzeï fterkte geeft, en het in ftaat ftelt , om alle foorten van vermoeidheden doorteftaan. Mislchien " doet de fnelle beweging van eb en vloed eenigzins tot " de o-ezondheid van de lugtftreek ; voor het overige " weet3 ik geen andere oorzaak, waaraan men dezelve " zou kunnen toefchrijven. " Kort onderwijs in de Geografij of Aardrijkskunde. Door t f. martinet, A. L. M. Ph. DoStor en Lid van verfcheiden geleerde Genootfchappen en Predikant te Zutfen. Overzien- en uitgebreid door a. van den berg Predikant te Arnhem. Met Kaartjes. Te Amftetdain', bij j. Allart, 1801. 141 Bladz. In O&avo. De prijs « ƒ : - 14 - : De overledene martinet had, tot zeker bijzonder oogmerk, eene onderwijzing voor Kinderen, in de Geögraphie opgcfteld, welke federt , in het Gefchenk  070 j. f. martinet aan de Jeugd , in den jare 1784 is uitgegeven . en diV het Derde Deels Eerfte Stukjen van die verzamelinJ uitmaakt. — Dit Boekjen hier en daar, tot onderwijs van de jongere Jeugd, gebruikt zijnde , was nu niet meer voorhanden, waaröm de Drukker den Eerw. van den berg om zijne toeltemming , tot het herdrukken van hetzelve, verzocht. Deze, hetzelve toen nog eens naauwkeurig naziende , bevond dat het van meerdere nuttigheid zijn kon, wanneer het een weinig werd uitgebreid0en daar hij, na het overlijden van zijnen vriend M., op dat Werkjen de naaste betrekking bad, heeft hij zich die kleine moeite wel getroost. Het Werkjen beftaat in eene inleiding en XIX HooidItukken van den volgenden inhoud. I. Gedaante, grootte, zwaarte, plaats der aarde. Saizoenen. II. Zee. Land. Eiland. Baai. Kaap. Straat. Meir. .Rivier. III. Hemelftreken. IV. Linie. Graden. Keerkringen. Poolkringen. Pa- ralellen. Taankring. Meridianen. Geögraphifclie breedte en lengte. V. Verdeeling der aarde. Europa. Azia. Afrika. Amerika. VL Europa. Verdecling , Rusland, Zweden Denemarken, Grootbrittanje. VII. Vrankrijk, Duitschland, Polen, Hongarijëu. VIII. Nederlanden, Pruisfen, Zwitferland, Savoie. IX. Portugal, Spanje, Italië. X. Europiesch Turkijen. XI. Azia. Turksch Azia. Perlie. Tartarijen XII. China. Indie. Arabic XIII. Eilanden van Azia. XIV. Afrika. Barbarijen, Zahara , Egypte, Ni- gritie. XV. Nubie, Abysfinië, Kongo , Kaffarie, Zangue- bar, Eilanden. XVI. Amerika. Ontdekking. ' Groenland. Labra¬ dor. Kanada. Noordamerika. Florida. Loui_ fiana. Mexico. California. XVII. Terra Firma. Guiana. Amazonen. Brazil Paw„m raguai. Magellaan. Chilij. Peru. Eilanden. XVIII. Austrasie. Kaart van den Zuidpool XIX. De Bataaffche. Republiek. Voor  kort onderwijs in de geögraphie. 6jl Voor Kinderen, die nog meer met het geheugen dan met het verftand kunnen werken , is dit Boekjen geene geheel ongei'chikte handleiding tot de Geögraphie, en verdient in dit opzicht aanprijzing ; doch wij befchouwen de twee laatfte bijgevoegde Hoofddeelen als te onrijpe vruchten , om in eene zoo oppervlakkige Verhandeling eenig nut te kunnen doen. Zedenkundig Schoolboek. Uitgegeven door de Bataaffche Maatfchappij Tot Nut van 't Algemeen. Te Leijden , Deventer en Utrecht, bij D. du Mortier en Zoon, J. H. de Lange, en G. T. van Paddenburg en Zoon, 1801. 106 Bladz.. In OStavo. De prijs is f: - 5 - '• De Burgeres anna maria moens, te Hoorn, die zich'voor eenige jaren, met eene befchrijving van b et God sdienftig en Zedenlijk karakter van jesus christus, bij dc Maatfchappij eene zilveren Medaille verwierf ; heeft thands, door dit Zedenkundig Schoolboek. , bij dezelve het gouden Eermetaal behaald, en het Werkjen, waarmede zij naar den prijs heeft gedongen, nu door de verdienstlijkc Maatfchappij Tot Nut van 't Algemeen uitgegeven , "kan zekerlijk , wegens deszelfs kortheid , eenvoudigheid en onderhoudende manier van opftel , zijnde in Samenfpraken tusfchen zekeren e e lhart en verfcheidene, zoo zijne eigene, als aan zijne zorg toevertrouwde kinderen , gefchreven , die in tien avondgesprekken of zoo vele leslen verdeeld worden, tot eene niet ongepaste handleiding verftrekken voor eenen Onderwijzer der jeugd. Wanneer echter de kinderen, die hij onderricht, niet nog zeer jong zijn, moet hij 'er veel bij doen, of het ouderwijs blijft al te oppervlakkig, en hij behoort dus uit dit Boekjen llegts Aanleiding tot verdere Gefprekken te nemen, waarin hij het een en ander verder ontwikkelt , hier en daar met meer voorbeelden ftaaft, eu ook vooral, (iet, dat wij zeer ongaarne in dit Werkjen vermist hebben,) met krachtige Bijbelfpreuken 2andrmgt. Met genoegen zagen wij telkens, op het einde van iedere les , eene korte 'herhaling van het verhandelde, die de duidelijkheid , voor kinderen inzonderheid, zeer bevordert. Eene vergisling kunnen wij niet ongemerkt voorbij gaan, welke het ons verwondert, dat de Schrijffter bij eene  6ltt zedenkundig schoolboek. eene herhaalde lezing, ontfnapt is, daar men zich ineen Boekjen voor de Jeugd, bijzonderlijk voor zulke'onnaauwkeungheden dient te hoeden, die hen aanleiding tot onjuiste denkbeelden kunnen geven. Wij bedoelen& hetgene 'er, Bladz. 14', van e el hart en di ede rik over oorzaak en werking, in dezervoege gezegd wordt Dieder ik. Wat is dat te zeggen, werking en oorl zaak, meester ? Eelhart. Oorzaak is datgeen, hetwelk iets te weeg brengt : en werking datgeen , hetwelk door iet te wee» gebragt wordt; begrijpt gij dat ? 0 Diederik. Ja wel; (maar dit volgende andwoord toont toch , dat hij het niet wel begrepen heeft) als ik dan iemand met een ftok een Üag geef, ben ik de oorzaak, en mijn ftok is de werking. Eelhart. Net getroffen. (Niet getroffen zeggen wij; want hij die Haat, is wel de oorzaak, maar de lm art van den klap is de uitwerking of beter het uitwcrkfel en gevolg; de klap is de werking of daad, en' de ftok is het middel of werktuig.) Het Werkjen wordt befloten met eene opfomming van korte ftellingen der Zedenkunde, die met een het beloop van het gantfche Boekjen aantoont, en, dus zeer dienftig is, om een overzicht van het geheel te bekomen. Uit dit alles blijkt, dat dit Boekjen, ter onderwijzing van eerfte aanvangers, niet ongefch'ikt is; voor meer gevorderde Scholieren zal de Maatfchappij dan nog verder dienen te zorgen , zo zij het overige niet aan de Schoolmeesters wil overlaten. Historifche Befchrijving van het Gebouw der Maatfchappije van Verdienflen, ten Spreuke voerende: felix Mer1Tis. Te Amjleldam , bij C. S. Roos , 1800. 164 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : Gewislijk verftrekt de Stichting, op den Tijtel dezes Gefchrifts vermeld, tot eere en luister van Amfteldam; Uienring, voor zoo veel ons bekend is, eeni°- in hare foort onder de meest beroemde Steden der befchaafde wereld; ftichting, die zoo wel van het vermogen veler Burgeren dezer Stad, als van hunne- foflrjke°zucht voor de befchaving van het verftand en de kweeking van nutte Wetenfchappen , getuigenis kan dragen; ftichting, het  eeschr. vax het gëb. der maatscii. fei.tx MERITI3. 673 het bijwoonen van wier werkzaamheden" ons meermalen de gegrondheid der aanmerkinge deed ondervinden, dat het beoefenen van verltand, kunst en fmaak zich met het drijven van eenen uitgebreiden Koophandel zeer gevoeglijk laat lamenparcn; ftichting, wier Gebouw, zoo om deszelfs trotsch uitwendig voorkomen, als door de inrichtingen en verdeeling van binnen, meermalen onze bewonderende opmerking wekte , en hetwelk door aanzienlijke Vreemdelingen, welke Amfleïclain bezoeken, zelden onbezocht wordt gelaten. Met recht heeft daarom een ongenoemd Schrijver de taak op zich genomen , om door eene uitvoerige en naauwkeurige befchrijving zoo van het overfraai Geflacht, als van de werkzaamheden, die daar binnen worden uitgeoefend, aan de Maatfchappij van Verdienften zijne hulde te betoonen. Vooraf gaat een bericht wegens den oorfprong, voordgang en den tegenwoordigen ftaat dezer Maatfchappijë , derzelver onderfcheidene Leden , huishoudelijk beduur , alsmede de pk-gtigheden , welken bij de Inwijding van het Gebouw hebben plaats gehad. In deze Afdeeling ontmoet nun drie fraaie en welgelijkende Afbeeldingen: die van Willem writs, Horologiemaker, Ontwerper en éénen der eerde Stichters der Maatfchappijë; en die van de Hoogleeraaren j. h. van swinden en h. c. cras, de eerfte van welken het gantfche Gebouw, de andere meer bepaaldlijk het Departement der Letterkunde, met eene Redevoering ter Inwijdinge vereerde; gelijk vervol^enus de eerstgenoemde, federt, ten aanzien van het Departement der Natuurkunde deed. Eenige dagen vroeger dan de laatstgemelde , had de Hoogleeraar a. bonn- de werkzaamhede» van het Departement der Tekenkunde met eene Redevoering geopend. Voor het overige, daar de befchrijving van het Gebouw voor een doorlopend Uittrekfel onvatbaar is , willen wij onze Lezers tot het Werk zelf wijzen , hetwelk in Tifpographifche fraaiheid aan den luister des Gebouws , in hetzelve befchreven , vrij wel beandwoordt. nieuwe vad. eisl. v. deel. no. 13. Vv Qi-  674 hyppolite clairon Gedenkfchriften van hyppolite clairon, en Aanmerkingen over de Tooneelkunde; door haar zelf uitgegeven , en vertaald door elizabeth bekeer , Wed. wol f f. Gevolgd door de wijsgeerige Aanmerkingen over het Treurfpel van den beroemden fontenel le. In den Haag, hij I. van Cleef. Buiten het Voorwerk, 356 Bladz: In gr. Octavo. De prijs is ƒ2 - 12 - : "YV/ij kondigen hier een Werk aan, dat in verfcheidene W opzichten zeer gewigtig is. Ieder, die hetzelve met opmerkzaamheid leest, en zoodanig verdient het alleszins gelezen te worden, zal zich wel rasch, uit deszelfs inhoud zoowel, als uit de gedaante , waarin het verfchijnt, overtuigen, dat het niet uit het brein eens Romanfchrijvcrs is ontfprongen, maar alleenlijk van eene Schrijffter kan komen, die, zelve als Heldin der Gefchiedenis optredende, zich zelve en hare kunst naauwkeurig heeft gadegcflagen, en zich oprechtlijk afmaalt, hoedanig zij., was. Eerst tien jaren na haren dood zou dit Werk uitgekomen zijn , dan verfcheidene beweegredenen , —; vooral deze , dat, door zeker toeval, uit haar Handf&hrift, eene Hoogduitfche uitgave daarvan in Duitschland was verfcheenen, die , zoo als ons eene naauwkeurige vergelijking van beide Stukken geleerd heeft, zeer gebrekig is, en vele Stukken, die wij hier vinden, mist, offchoon wij het fraaie Pourtrait van de Schrijffter, voor die Hoogduitfche uitgave geplaatst, hier ongaarn vermisfen, — bewogen clairon, het in het licht brengen van haar onverminkt Handfchrift te befpoedigen. Men vindt , in deze Gedenkfchriften , overal eene. vrouw gefchetst, aan welke de natuur wel een zeer lijn en kiesch gevoel, benevens eenen buitengewoonen adel van ziel had gefchonken , maar wier opvoeding haar eigen werk was, en die de ontwikkeling van hare gelukkige talenten en geheelen gelukkigen aanleg volftrekt aan zich zelve te danken had. Deze arbeid zal mede het, in deze dagen, zoo zeldzame verdiende hebben, dat geen ander Schrijver de onderwerpen, hier gekozen , beter had kunnen' verhandelen , dan onze Schrijflter . dewijl geen ander uit eenen zoo rijken fchat van eigene ondervinding en opmerkingen zou hebben kunnen putten. Heeft het Parijsfche publiek clairon, tot hier toe,  gedenkschriften; 67$ enkel in het Theatergewaad gekend en haar met deelneming befchouwd, het zal aan het overige publiek iri Europa en dus ook in ons Vaderland, zeker niet onaangenaam zijn, haar hier , om zoo te fpreken, in negligé en in hare werkplaats te befchouwen, en hare werkzaamheden van nabij te zien , waardoor zij zich den roem fchiep, dien men haar zoo gewillig als rechtmatig toezwaaide. Zonder dit Gefchrift ware heur Talent misfchien met haar geftorven • daarin echter leeft het voord en kan het zich ook op de nakomelingfchap voordplanten , terwijl de regelen, die zij voorfchrijft, vele anderen kunnen aanmoedigen en leiden , om hunne kunstvermogens te befchaven , te ontwikkelen en uit te breiden. — Zoo omftandig als oprecht toch onderricht zij den Lezer omtrent haar perfoon,. hare neigingen en hare gewoonten, om hem te ontwikkelen, wat natuur, en wat daarentegen, de kunst bij haar gedaan had. Tot hare gcheimfte gefprekken vergunt zij hem den toegang, , öra hem te fchetfen, welk eenen invloed haar Talent op heür karakter heeft gehad; en met de verborgenfte bewegingen harer ziel maakt zij hem bekend j om hem te toonen, welk eene uitwerking haar karakter wederom opi haar kunstvermogen gehad heeft. . Te recht heeft meri meermalen gezegd , dat een goed boek een goede vriend zij, wien men, naar zijn welgevallen , roepen ol wegzenden kon, terwijl hij goedwillig komt en vertrekt. Dit gezegde behelst zoo veel te meer waarheid, wanneer de Schrijver en het boek llegts één enkel geheel uitmaken;' dan vergeeft men gaarn den Schrijver zijne feilen uit hoofde van het boek, en aan het laatfte deszelfs gebreken wegens de goede hoedanigheden van deszelfs Schrijver • ja men verveelt ons even min , hem van zijn perfoon te hooren fpreken, als het Werk te lezen, dat over zijne kunst handelt. De Gedenkfchriften van clairon bevatten alles, wat de beoefening harer kunst haar ontdekt heeft. Wanneer zij 'er eenige omftandigheden, uit de verfchillende tijdperken hares levens 'bijvoegt, gefchiedt dit alleenlijk , om, hetgene bijzondere betrekking op haar Talent heeft ^ meer in verband te brengen. Het merkwaardigfte evenwel van haar Gefchrift fchijnt ons gelegen te zijn in heure affchildering der gewaarwordingen en neigingen van hare jeugd, der vorderingen in hare ftudie, der hinderpalen , die zij, op heure loopbaan, ontmoette , eit Vv a v a»  676" iiyppolite clairon van hare pogingen, om dezelven te ovenvinnen. Het eerfte toont ons de beweeggronden aan , die baar aanfpoorden, om haren volgenden ftand uit te kiezen , hare ontwikkelende neiging , óm alles naar te bootfen, wat zij rondom zich zag. Het overige maakt ons bekend met hare onwrikbare ftandvastigheid in het volharden bij een éénmaal genomen befluit, en met hare edele begeerte naar roem, die haar aandreef, om zich beven al het middelmatige te verheffen , en het beroep te veredelen , dat enkel door de wijze , waarop men het waarneemt, veredeld worden kan. Zulke omftandig'heden kunnen vooral den jongen beoefenaar der kunst onmooglijk onverfchillig zijn, die zich menigwerf van alle kanten te rug gefloten ziet , en wien het niet gelukken wil, op den voorgrond te dringen. Zijn ter neêrgeflagen moed zal een nieuw leven verkrijgen , als hij zijne Leermeesteres, in eenen even zoo drukkenden toeftand, als de zijne is , met een gelukkig gevolg , ziet worltelen. Hoe gering deze omftandigheden ook in de Gefchiedenis mogen fchijnen , zij worden nogthands, in zeker opzicht, belangrijk, omdat zij daaglijks voorvallen. Ware clairon niet tot eene aétrice geboren geweest, het gedrag harer moeder , derzelver afkeer van dit beroep , en de eerfte proeven , die de dochter in hare kunst nam , hadden haar met affchrik van deze loopbaan moeten vervullen , en haar weêrhouden , om ze verder te betreden. Het onderzoek, dat de Schrijffler van dit Werk, aangaande zich zelve, hare kunst en het beftudeeren harer voornaamfte rollen , doet, herinnert ons aan dat, wat corneille, ten aanzien zijner Treurfpelen , ondernam ; en deze vergelijking is zeker niet te overdreven. Bij de ééne zoowel, als bij den anderen, ontdekt men kunstkenners en beoefenaars, die zich zeiven met niet minder oprechtheid als fchranderheid beöordeclen; beiden hebben zij den juisten toon van befcheidenheid getroffen, dewijl geene deugd moeilijker is naar te bootfen , en het waare verdiende alleen 'er niets bij verliezen kan, wanneer men befcheiden is. Zij verdaat de kunst, om zich zelve , zonder ijdelen praal, gerechtigheid te doen wedervaren , en weet haren verkregen roem op den juisten prijs te fchatten, zonder zich van die moeilijke wendingen te bedienen , welken, bij een middenmatig verdand, de verlegenheid verraden, waarin zich de:  gedenkschriften. 677 .de eigenliefde bevindt. Corneille , die , bij zijne nafpeuringen dikwerf zoo Scherpzinnig is , valt fomtijds in het koude en didaktifche 4 clairon bezielt haar onderwerp door het koleriet van haren ftijl, door naïve en vrolijke trekken, die onder zoo vele fijne opmerkingen gemengd zijn, door hare gelukkige en nooit gezochte uitweidingen, en eene menigte van aartigc Anekdoten, die altijd wel ter fnede komen. Eindelijk heeft zij, in plaats van eene geleerde en verveelende Verhandeling over de Tooneelkunst te fchrijven , de Theorie harer kunst in de rekeufchap gevlochten , die zij ons aflegt omtrend de vorderingen hares Talents. Zij heeft alles, wat tot den.fmaak en het gevoel behoort; alles , wat men, zonder eene diepe kennis van de regelen der dramatifche kunst,verdaan kan, zoo duidelijk gemaakt, dat de ecnvoudigfte leek in die kunst het kan begrijpen ; en tevens vinden meer gevorderden hier nuttige aanwijzingen , waarvan zij zich , met een gelukkig gevolg, bedienen kunnen, óf naar welken zij Tooneelfpelers kunnen proeven en beöordeelen. Sedert het tijdperk van markus aurelius, hebben verfcheidene Schrijvers , naar zijn voorbeeld, onderzoekingen aangaande zich zeiven in het licht gegeven. Wat anders toch zijn de alleenfpraken van a ugustinus, de bclijdenisfen van rousseau, de proeven van montagne, enz.? Offchoon nu clairon zoo min eene Keizerin, als Wijsgeer of Heilige geweest js, twijfelen wij evenwel niet , of het Publick zal, na voornoemde Meesterftukken zelfs, waarvan het eenigen Eeuwen lang bewonderd, anderen, zoo nieuw als zij waren, met gragen leeshonger verflonden heeft, en nog dikwerf met welgevallen weör ter hand neemt , deze Gedenkfchriften met deelneming lezen. Immers is de mensch , die, op het groote wcreldtooneel heeft uitgemunt, welke rol de Voorzienigheid hem ook moge toegediend hebben, belangrijk voor den mensch, en is de 'Gefchiedenis van den loop der gewaarwordingen , der eerfte zich ontwikkelende denkbeelden, der ontvlammende hartstochten, der verworvene kundigheden en befchaafde kunstvermogens , bij elk, die , in zijn vak , bijzonder uitmunt, eene gewigtige bijdrage tot de zielkunde , tot beproeving van het verftand en tot de Gefchiedenis der menschheid. Voor het overige kunnen wij, daar het ons, wegens Vv 3 d9  Pfö hyppolite clairon de uit één lopende verfcheidenheid van zaken, die iii deze Gedenkftukken voorkomen, niet mooglijk is een geregeld Uittrekfel van het Werk voorhanden te 4ven zeer wel in de Aanmerkingen berusten , die de Vertaal' fter over clairon zoowel , als over haren arbeid gemaakt heeft; terwijl wij de Burgeres bekeer onzen hartlijken dank betuigen, dat zij ons niet alleen met de vloeiende overzetting dezes Werks een aangenaam Ichenk gemaakt heeft, maar hetzelve ook vergroot door de fchrandere Aanmerkingen over het Treurfpel van'fontenel le 'er, in een Nederduitsch kleed gedoscht bij te voegen, die hier zeer juist heure plaats kregen en met zonder nut en vermaak zullen gelezen worden. Zij rekent wel niet veel op de uitfpraken der Kunstrichters , gelijk zij zich in haar Voorbericht uitdrukt, waarin zij , als naar gewoonte , weer vrij ongemaklijk over de Kecenfenten is; maar zij zal evenwel niet begeeren, dat wij, wegens hare knorrigheid, dat 'er, met het aankomen van den ouden dag, wel niet zeer op beteren zal , en waartoe onbefcheidene oordeelvellingen haar ook wel eens reden mogen gegeven hebben, de oprechte taal van ons hart fmooren. Wii zijn ten minde , zooveel ons bewust is, omtrend haar geheel onfehuldig, en hebben hare meeste werken deeds met veel fmaak nut en voldoening gelezen , ook bijzonder de c o r'n e l i a wildschut. Tot een klein proefjen van fchrijfwijze en vertalinw zullen wij het kort Opdelletjen , Doop betijteld juist omdat het kort is, onzen Lezeren mededeelén. ' „ In de kleine Stad, daar ik gebooren ben, was het ,, gebruik, dat in de vasten de inwoonders aan de hui„ zen der rijkde burgers bij een kwamen, om die dao-en „ met dansfen en maaltijden door te lachen. De Curè „ verre van zulks af te keuren vergrootte, door ver„ kleed die bij te woonen, deeze vreugd. Op een dee„ zer feestdagen verloste mijne moeder van mij in de „ zevende maand tusfchen twee en drie uuren 'in den „ namiddag, Ik was zo zwak , zo nietig , dat men „ vreesde, dat ik op 't oogenblik zoude derven. Mijne „ grootmoeder, eene vroome vrouw, wilde dat men „ mij terdond naar de kerk bragt 5 op dat ik ten min-. „ den een Paspoort voor mijn vertrek ontfing. Mijn grootvader en de vroedvrouw droegen mij naar de £ Parochiekerk^ zij was gefloten, De Koster was niet  gedenkschriften. 679 te vinden , 't was des vergeefsch daar te wagten. , Eene Buurvrouw zeide, dat al het volk bij Monfieur " M. bij een was; men bragt mij daar. De Curé als een arlequin verkleed, en zijn Vicaris als een hanfop, " vonden mij in zo groot gevaar, dat zij meenden geen ' oogenblik te moeten wagten. Men nam met haast " alles wat men nodig had van het buffet, deed voor " een oogenblik de violen zwijgen ; las het formulier, *' verrichte de plcgtigheid, en ik wierd weder naar huis „ gebragt. " Het Toneel verdeedigt , tegen de voor'óordcelen. Door j. e. de witte van haemstede. Te Groningen, bij H. Eekhoff, II. Z., 1799- 20 £ladz. In gr. OStayo. De prijs is f: - 4 - : De Schrijver volgt in het verdedigen des Tooneels deze órde: vooraf verzekert hij zijne Lezers, dat het zijn voornemen niet is, om door het verdedigen des Tooneels De Leere des Euangeliums te verzwakken, (dit ondertusfchen zoude onzes bedunkens ook niemand vermoeden) noch ook niet van de zijde zijner misbruiken — maar van den kant zijner bijdragende nuttigheden (waartoe bijdragende?) en om die nuttigheden van den zoutelozen zwadder der fchijnheiligheid te redden, en eindelijk zweert hij, bij de Verweering der Thedtraale Geestoprekkingen, ('wat is dat?) hulde aan het gezond verftand de Deugd, en het verhevene eenvoudig fchoone van den Godsdienst. — Terwijl hij met een diep mededoogen op den kortzichtigen Dweeper en zijne den mensch vernederende vooröordeelen nederziet! — Zie daar, gaat hij voord, de Geloofsbelijdenis, in dit geval, van eiken kundigen — deugdlievenden vereerer der Schouwburgen; en het zal op dezen grondlijn zijn dat ik het volgende den nadenkenden Waereldburger den goeden Christen — en ieder eerlijk hart, het moge dan dan MESsias o/moses o/mahumet (zekerlijk bedoelt de Schrijver mohammed) gelooven,' {htt komt ons echter twijfelachtig voor , of iemand dezer laatstgenoemden zijne verdediging ooit zal lezen, ten zij die in het Turksch of Arabisch vertolkt wierde) durve m (n'erweeging geeven en ter beöordeeling voorftellen. Over dezen geheel naar ons gevoelen aan het onderVv 4 werp  6§0 DE WITTE VAN HAEMSTEDE HET TOONEEL VERDED. werp vreemden ftijl, die geheel het Stukjen voordduurt zouden wij haast met den Dichter virgilius uitgeroepen hebben: Non tali auxilio nee defenforibus istis, tempus eget! Ter zake: En daarop volgt eene erkenning, dat niemand die eentgzints met de gemene Inrichtingen der Schouwburgen, zoo wel in ons Vaderland als in andere Landen , bekend is , wil hij rechtvaardig oordeelen, zal kunnen betwisten, dat dezelve aan zeer veele, voor de zeden der Jeugd, fchandelijke misbrui#en onderhevig zijn Deze erkenning doet al vrij veel (zoo men zeggen) ten voordode zijner partij af. Doch, redeneert hij al verder , is eene pHeele anders goede , nuttige en leerrijke uitfpanning geheel afti-keuren, is zij zondig , jlrijd zij tegen de wettel der Gad- en der Menschheid, om dat zij, bij al het goede dat zij vermoogend is aantebrengen en werkelijk aanbrengt , mede aan menjcheltjke gebreken onderworpen is? - Ik geloof. Neen; (wij mede) ik geloof volflrekt het tegendeel Ovij niet, want dan gelooft de Schrijver"^.' ze juist om die gebreken goed te keuren is) en zal poogen dit te bewijzen ■ Daarop brengt hij den grooten Kerkhervormer luther ter bsne , deze zegt in zijne Tischreden; Christenen behoeven de Omecken met geheel te vlieden, om dat 'er zomwijlen grove zotheden en beuzelariieh in voorkoomen (dit z-Mde lüth/r in zijnen tijd) want anders moestmen, ömVie EJQ£> r e d f n de Bijb:l met kezen, enz. Dit is ondertusfehen al zeer fterk van lu tuier gefproken, wij zouden het hem niet g-arne benémen willen; men zou dit zeggen eer aan mitlord b oLiNGPROKE dan aan lutiier toefchrijven ; doch vvii wil kn zeer gaarne geloven , dat de laatfte geheel iet anders met deze woorden bedoelde, dan 'er wel uit afgenomen zou kunnen worden, •Onze Schrijver gaat vervolgends met de verdere behandeling zijner (toffe voord , en maakt verfcheidene nuttige en lezens* waardige doch geene nieuwe aanmerkingen over het gebruik en misbruik des Tooneels , zoowel als van den Canfel als ook eindelijk over dat der Tooneel-Liefhebberijen , diè hii f met reden ) zo 'er geene gewigtigere bezigheden door verzuimd worden, der jeugd aanprijst, ten einde zij zich daardoor in de betrachting van deugd en aanleering van nuttige menfehenkunde oefene m uuren die anders vvelligt in fch£ dehjk dobbel- en kaartfpelen verflonden zouden worden; alles eindelijk met een vloeiend Dichtftukjen beftyitende. Ware de fiijl vooral de taal en fpelling dezer Verhandeling zoo goed *ts derzelver bedoeling, wij zouden niet nalaten, dezelve ten Tl~terjreni d?Ch het doec ons !eed, daarover geene guitige beoordeeling te kunnen geven 5 evenwel deze ter zijde  ZAK-BIBLIOTHEEK VAN VERNUFT EN SMAAK. 681 de gefield zijnde geloven wij, dat dit Werkjen , met aandacht overwogen wordende, nut kan doen , hetwelk wij ter bevordering der befchaving des Tooneels en ter bevrediging van deszelfs Antagonisten, van harte wenfchen. — Zak-Bibliotheek van Vernuft en Smaak. Vierde Deel. Met Platen. Te Amjleldam , bij J. Allarc. 270 Bladz. In 120. De prijs is f X - l« -': Dit Deeltjen is wederom , op foortgelijke wijze , aangevuld, als de voorgaanden. Het vervat een Tooneelfpcl in vijf Bedrijven, dat volle soo Bladzijden bellaat, en dan volgen 'er twee kleinere Stukjens. Het Tooneelfpcl is de kluizenaar, in vijf Bedrijven , uit het Hoogduitsch van d'arien. Het is een vrij goed ftuk' met vele goede karakters, die niet kwalijk geteekend zijn, en vrij wel volgehouden worden. De hoofdzaak is fentimentele liefde, die eerst aan zware beproevingen is blootgsfteld, maar eindelijk met de vervulling van hare wenfchen gekroond wordt gelijk dat toch doorgaands in dergelijke Stukken het geval is! De vertaling fchijnt vrij goed , maar ze is evenwel van alle Germanismen niet geheel zuiver. De sc 11 00ne onbekende, een Dramatisch Verhaal hetwelk aan dit Tooneelfpcl volgt, behaagt 0112 bij verre zoo goed niet, en fchijnt ons gantsch niet gelukkig gekozen. Het is recht Romanesk , en heeft zeer veel onwaarschijnlijkheid in ; zelfs zou men groote moeite hebben , om hetzelve van ongerijmdheid vrij te pleiten. Ook (leekt 'er in hetzelve c-e'en het minden zedelijk oogmerk, om nu niet te fpreken van vele andere Aanmerkingen , die men met reden op hetzelve zou kunnen maken. Het laatfte en kleinfte Stukjen, de beloonde wel daad, of de eerlijke Soldaat, waarvan men verzekert dat het geval, tot in zijne kleinfte bijzonderheden toe , waarheid is, vinden wij, als een bewijs van eene hoogere magr die ons door eene onzichtbare hand befchermt, ten uiterftè lezen? waardig. Ook is hetzelve op eene bevallige wijze opeefleW De Uitgever van dit Vervolgwerk zou niet kwalijk doen zo hij in elk Stukjen meer dergelijke Verhalen of Anecdotcs' leverda , vooral wanneer dezelven van Vaderlandfchen oor fprong waren.  682 ZEDENKUNDIG LEESBOEKJEN Zedenkundig Leesboekjen voor kleine Kinderen, in aangename Vertellingen en kleine Versjens. Vervaardigd door eenen Vriend der Jeugd. Te Leijden, bij D. Du Mortier en Zoon, 1800. 155 Bladz. In 320. De prijs is f : - 6 - : In eenen aangenamen en voor de Jeugd bevatlijken trant, worden hier, in drie en twintig Vertellingen, eenige deugden, met derzelver goede gevolgen, gefchetst, en tevens de Jeugd gewaarfchuwd voor ondeugden, met derzelver nadeelige gevolgen. Boven iedere vertelling is een kort versjen geplaatst, ten einde het Boekjen nog aangenamer té maken. — Deze versjens moeten echter niet beoordeeld worden naar de regelen der Dichtkunst, want dan zouden dezelven de toets niet kunnen door/laan. — Nu en dan is de waarfchijnlijkheid ook niet behoorlijk in acht genomen, bij voorbeeld, in de tweede Vertelling , fpreekt een Grijsaart met zijn Kind van tien jaren oud. — Hoe de ondeugd van wreedheid omtrend de dieren aanleidende oorzaak tot dieverij kan geven; gelijk in het Derde Verhaal word gefchetst, is ook niet zeer duidelijk. Hier misfen wij het natuurlijke verband. Beter ware het, bijaldien de wreedheid omtrend andere menfchen, en ongevoeligheid omtrend hunne nooden als een gevolg dier ondeugd gefchetst ware. — Dit echter neemt niet weg, dat deze vertellingen met genoegen en nut door de Kinderen kunnen en zullen gelezen worden, waarvan de Recenfent ook reeds de proef genomen heeft met één van zijne Kinderen. Ter proeve deelen wij mede de Twaalfde Vertelling: 6 God! laat Gij nog lang de ons kerende Ouders leeven —— " Daar zij ons voedzel en de fchoonfte lesfen geven Laat zonder vrees of fchrik ons weêr gezond ontwaaken, 0

in wien ik welbehagen vindel ' de vorst (ter zijde.) „ Dat is te erg." DE-  DE HYPER B0REE1SCHE EZËL. 68? DE VORST. . . Laat eens hooren , jonge Heer , waarop • hebt gij u gan 't meest toegelegd?" KAREL. „ Op het philofopheeren, dat is te zeggen, de alwetendheid semeénMiapHjk zoeken" " ö DE VORST. „ De alwetendheid ? dat is weder een weinig fterk. Hebt „ gij in de rechten geftudcerd?" KAREL. „ Neen!" DE VORST. ,, Misfchien waren ze u te dor? Dan 'er zijn echter ook „ Philofophifche Juristen." KAREL. Dus noemen zich de zoodanigen, die, naast hunne andere "echten, die dikwijls zoo onrecht zijn, ook een natuurrecht " hebben] 't geen niet zelden nog ongerechter is." DE VORST. ., Kort tegengefproken. Zijt gij met de historie bekend?" KAREL. „ De gefchiedkundige is een rugwaardsgekeerde Profeet." DE VORST. „ Ik bemin de Gefchiedenis." KAREL. „ De gefchiedkundige ftijl moet voornaam wezen door naakte „ ""gedweeheid, verhevene haast, en grootfche vrolijkheid." DE VORST , Welk een bombario van woorden. Hebt ge u misfehien aan 't Staatsbeftuur toegewijd?" KAREL. , Indien ,er flechts in de daaden der wetgevende, uitvoerende „ "f rechterlijke magt niet dikwijls iet willekeurigs voorkwame, " waartoe zij voor zich niet bevoegd fchijnen." DE VORST. „ Wat is daaraan te doen?" KAREL. „ Is wettigt de bevoegdheid daartoe niet van de Conjlitutio„ neele magt ontleend?" DE VORST. „ 't Kan weezen." KAREL. „ Die uit dien hoofde noodzaaklijk ook een veto behoorde ,, te hebben ?" DE VORST. „ Nu bevatte ik, waar gij heenen wilt, en raade u wel„ meenend, u met het Staatsbeftuur niet te bemoeijen ; ten „ minften niet in mijn land, waar rust en zedelijkheid heer„ fchen." KA-  688 A. VAN KOTZEBUE, DE HYPÈRBOREEÏSCHE EZEL» karel. „ Zedelijkheid? dat geloof ik naauwlijks: want de eer He he „ weging der zedelijkheid is oppofitie tegen de pofltive wetti*. „ heid en Konventionecle rechtlijkheid." _ ö In dien toon vervolgt dit gefprek , hetwelk wij , daar het te breedvoerig is , in zijn geheel niet kunnen mededeelcn „ Vlijt en nut zijn de doodsengelen , met het vuurisr' „ zwaard, die den menfchen de terugkeering in het Paradijs » 5elctte"\" ' » LediSS^g, gij zijt de levenslucht'van „ de onichuld en bezieling. U ademen de zaligen in en „ zalig is hij, die u heeft en koestert, u heilig kleinood'' — » Eemg fragment van Gode gelijkheid, dat ons nog uit'het „ Paracujs overig bleef." „ Godsdienst is meestendeels flechts een bijvoegzel of zelf „ eene furrogatie van de befchaaving." --—• „ Ik zelf ben „ God. — Elk goed mensch wordt fteeds meer en meer God „ God worden , mensch wezen , zich befchaaven , zijn uit' „ drukkingen , die hetzelfde betekenen. Indien elk oHè'indig „ individuum God zij , dan zijn 'er zoo veele Goden' als „ Ideaalen." ,, De Satan is eene Duitfche uitvinding, want de Duitfche „ Satan, is Satanfcher dan de Italiaanfche en Engelfche. Hij „ is een favoriet van Duitfche Dichters en Wijsgeeren hij „ moet dus ook zijn goeds hebben." Deze lijst zouden wij nog aanmerklijk kunnen venrrooten. Doch het aangehaalde zij genoeg. — 'Er komen echter hier of daar aanhalingen voor, die, nader bepaald, zoo ongerijmd niet zijn , als dezelven, in den eerften opflag gelijken. — Onvoldoende zijn daarom dergelijke afgebroken aanhalingen , da?r toch het Sijstematisch geheel agterwege blijft , en men dus onraooglijk die gevoelens kan beöordeelen. Doch voor dergelijke fijsthematifche wederlegging was kotzebüe wellhrt niet berekend. — De vertaling is zeer gebrekig , en laat vele duisterheden over. De man is althands met de terminologie der Critifche wijsgeerte geheel niet bekend. - Wij kennen in onze taal het woord Verhouding niet: — en dit wordt voor het Hoogduitfche Verhdltnis gebezigd! — Wie toch verftaat deze zinfnede. De verhouding van den waaren kunflenaar en den waaren ■mensch tot zijne ideaalen is uitgemaakt Godsdienst. — Dit is zeker de fchuld van den'Heer Vertaler , niet van den Schrijver — Doch voor dergelijke misflagen ftaat men bloot, wanneer men, onbevoegd, dergelijke taak op zich neemt:  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Gedachte van herm. jo. .krom , Profesfor en Predikant te Middelburg, over den geest aan ELIphaz verfcheenen, Job IV: 112—21. Te Middelburg, bij A. P. de Winter, 1801. 18 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 4 - : Deze gedachte van den Hoogleeraar krom is-, dat de geest, van wien! verfchijning eliphaz, één van jobs vrienden, Job IV: ia—21, verhaal doet, en wiens uitfpraak hij als een woord, of als eene Godfpraak, opgeeft, „ een listig bedrog van den Satan geweest zij, ,, welke wij uit de H. S. weeten , dat zich, ter misleiding van den mensch , kan veranderen, en zich ,, fomtijds verandert, in een Engel des lichts. ~ „ In 't werk gefield , om die vrienden , welke geko,, men waren, om job te beklagen en te vertroosten, ,, te maaken tot nietige vertroosters , en hun mtegen„ deel op eene gansch listige wijze zulke denkbeelden „ en gevoelens van dezen lijder in te boezemen , wel„ ke , wel verre van job eenige verligting of ver 5de„ ming toe te brengen , hen veel eer zouden dienstbaar ,, maaken ter- bevoordeling van zijn boosaardig oog„ merk. " Het Stukjen is wel gefchreven , en de geopperde gedachte in het voorckeligst mooglijk licht geplaatst hoewel wij voor ons niet twijfelen , of de Hoogleeraar zal, bij nadere overweging en bekoking dezer gedachte in dezelve , hoe eenvoudig zij hem thands voorkome' zwarigheden cn onwaarfchijnlijkheden genoeg ontdekken oni ze , niet hooger , clan als eene voorbijgaande gedachte te befchouwen. Overdenkingen over den aart, de bewaaring, de opheldering en uitbreiding van het Euangelie vóór de geboorte van jesus christus, door cornelis van der leeuw , Predikant te Hoorn. Vierde Stukjen. Te Utrecht, bij W. van Yzenvorst, 1801. 171 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 4 - : De inhoud van dit Stukjen bevat: Volgende lotgevallen van abram. Bij eene zeer merkwaardige gelegenheid ontmoeten melchizedek en abram elkNIEUWEVAD.j5ij}L.V.pEEL.n0,I4. Xx om  f>QÖ vervolg der gewijde rhetorica. anderen. — Abram ontvangt eene nieuwe belovte van iiakomclingfchap. — Het geloof van abram wordt beproevd en verft'erkt. — Abraham, isaSk en jacob. — Wij hebben , bij onze voorige beöordeeliugen, met den verëischten lot" van dezen arbeid van den Eerw. v. d. L. gefproken, en zulks moeten wij ook hier herbalen , zonder dat wij nodig oordeelen, nadere proeven op te geven, of verdere bewijzen aan te voeren. — Vervolg der gewijde Rhetorica. Te Amjleldam , bij P. Draijer, 1801. Buiten de.Registers, 226 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 6 - : „ TTet zou mooglijk beter geweest zijn," zegt de XI verdienstlijke Schrijver in zijn Kort Bericht voor dit Vervolg, ,, dit Werkje een anderen Tijtel gegeeven ,, te hebben. Immers , een groot deel daar van had ,, men Gewijde Mengelftoffen kunnen noemen. Dan , omdat de manier waar op deze ftoffen behandeld „ zijn, overëenkomftig met die der Gewijde Rhetorica „ is , en omdat ook de onderwerpen zelf bctreklijk op ,, het Verhevene van de H. Schrift zijn, zoo heeft men „ gedacht dezelve 00 Tijtel te kunnen behouden. " Daar wij voorheen (*) de gewijde Rhetorica zelve aan onze Lezeren hebben doen kennen, en wij dit Werkjen als een Vervolg befchouwen, der fchoone gewijde Rhetorica alleszins waardig, dus zeer gevoeglijk dien zelfden Tijtel kunnende dragen , behoeven wij ons daarover thands niet breeder uit te laten , en even min proeven .der behandeling aan te voeren , die wij van het eerfte Stuk reeds aangehaald hebben ; alleenlijk ons genoegen betuigende, dat de Schrijver nu voor een dubbel Register over beide de Stukken gezorgd heeft, zijnde het eerfte eene aanwijzing der figuuren , welken in dit Werk behandeld, en "het tweede van de fchriftuurplaatfen, die in hetzelve eenigzins verklaard en opgehelderd worden. Wij wenfchen het Werk in veler handen, vooral in die van Predikanten , en den Schrijver lust, tijd en gezondheid , om ons met nog meer vruchten van zijnen geest te verblijden. Chris- C) Zie .V. Vaderl. Bibl.ViDeel, ijle Stuk, Bladz.267 ,enz.  J. l. ËWALD, christliju tijdschrift. 6gï Christelijk tijdfchrift, tot opwekking en fterking van den Chrisielijken zin , grootstdeels gevolgd naar het Hoogduit sóh van j. l. èwald. Zonder liefde geen Christendom , Eerfte Stuk. Te Utrecht, bij de Wed. J. Vaft Terveen en Zoon , 1801. 96 Bladz. In gr. QStavöi De prijs is f x - 12 - : Het Christlijk Tijdfchrift van den braven ewald moet, volgends zijne Inleiding, die aan, het hoofd Van dit Stukjen geplaatst is, eene uitmuntende Verzame* Üng worden, van ftukken, die voor het waare Christendom van aangelegenheid zijn. Ophelderingen vaii Bijbelleer Christlijke betrachtingen, bevindingen j Wenfchen, uitzichten — Anecdoten, levensbefchrijvin» gen, bekeerings- en omkeerings - gefchiedenisfen ~ uittrekfels uit min belangrijke Boeken — Christlijke liederen , en vele andere gewigtige onderwerpen worden in hetzelve beloofd; en de naam van ewald is ons borg*, voor eene oordeelkundige keuze. Men heeft derhalven het befluit genomen , om oni , Van tijd tot tijd, vertalingen te leveren van alle zulke ftukken in hetzelve Voorkomende, die men voor onze Nederlanders gefchikt vindt, met agterlating van hetgene meer bijzonder voor clen Hoogduitfchen Lezer van belang kon gerekend worden. Verder heeft men voor, om ook van elders, andere Stukjens * vertaalde en oorfpronglijke, hier bij te Voegen , en men nodigt al wie daartoe lust heeft uit $ om het zijne daaraan toe te brengen. Het gelukkig flagert Van deze onderneming moet mede daarvan veel afhangen , dat men eene goede keuze doet^ en dat men met de geftrengfte keurigheid te werk gaat in het plaatfen Van oorfpronglijke Opftellen , zoodat men zich daarin door geene vooringenomenheid met zich zeiven, of toegeeflijkheid voor anderen , late zwenken^ Dit kan men zoo veel te beter doen , daar men toch niet voorheeft, ons met al te veel te overladen # eii jan geen' tijd gebonden is. Dit Eerfte Stukjen zal men , over het geheel , met genoegen ontvangen. De vertaling en de uitvoering zijn goed. Aan deszelfs hoofd vinden wij een Opftel, de verrezene jesus, Heilig Gefckiedverkaal, in Be* drijf en Samenfpraak: Waar van men ons in eene Noo£ het volgende zegt* ti Het oogmerk van dit Gefprek is X* 2,  602 j. l, ewald , ciirjsthjk tijdschrift, „ alleen, om te toonen, hoe de verfchillende Verhalen „ volgen. Men weet wel, waarom dit nodig „ is. Ook wordt daar door eene Gefchiedenis verte„ genwoordigd, die van alle zijden voor den Christen „ zoo gewigtig is.» Dit ftuk, hetwelk meer dan de helft van dezen Nommer vervult, zal in bet lezen zeer Smh.fll66, ?Ulk ra° &™ ^rnuft befchoinvd verdient het allen lof, en voor het overige is het eene fraaie proeve, boe men de bijzondere berichten van de fcuangehsteq in zulk eene orde fchikken kan, dat zij fifcf-l0^ ^P^n, maar zelfs naS J VHt,clkantJer volgen. In dit laatfte opzicht vordert het nader nadenken. v,i?e,T!F StukJ*e"s> Het ^borgen Christen leven, enz, zijn liet ééne meer het andere minder gewigtig , en in den Troostzang over het gevoel van verdorvenheid, zijn zeer vele recht Christlijke denkbeelden. Uit de Zendeimgs-berichten , waarmede dit Stukjen befloten wordt, verneemt men met droefheid, dat omtrend 40,000 Christenen op het eiland Ceylon , nadat onze Natie van hetzelve is beroofd geworden, van hunne Predikanten beroofd znn, en dat dezen zich in Negapatnam, Madras en in andere plaatfen op de kust bevinden. kén der Zendelingen van de Baptisten in Bcn°'alen heeft het N. Testament in de Bengaalfche taal overbezet. Men laat daarvan 2000 Exemplaren in Calcutta drukken , en heeft daartoe eene infchrijving van iooó £. Sterling. Een Roomfche Geestlijke uit Europa had aldaar onlangs de Euangelifche Leer aangenomen en' ftichtte nu in Bengalen een Bedehuis. ' Bloemen op het Graf van j. c.' LAvaT-er , door T. H. burklij. Te Haarlem, hij A.Loosjes, P.z. 180Ï. 7, Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f: - 18 - : Lijkreden door salomon hesz, Diaconus, over Openb. XIV: 3 , ter gedachtenis re van j. c. lava*E£' hïf ™™Je door hem op zijn flerfbed gedjSleerde Dichtflukken. Te Haarlem, bij A. l.oosjes, P.zT*8oi. 40 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f : - 8 - : Velden fterft 'er een mensch, wiens dood men zoo algemeen betreurt, en van wien men alle de bijzonder- *  j. h. bürklij, bloemen, enz. s. hesz. lijkrede. 693 derheden van zijne laatfte dagen zoo belangrijk acht, als de wijdvermaarde Zurichfche Leeraar j. c. lavater. Ook moet men zeggen, dat hij , die zoo groot was in zijn leven, een mensch, zoo als 'er maar zeer zelden gevonden worden , zich zeiven in zijne laatfte uuren niet ontvallen is. De bloemen op zijn graf, door burklij verzameld , behelzen daarvan vele treffende bewijzen. Men vindt onder dezelven korte bijzonderheden , die hem betreffen kleine Gedichten in zijne laatfte dagen gefchreven; zijn Zwanenzang; Aanfpraken bij gelegenheid van zijn overlijden ; bijzondere trekken van zijn karakter, enz. Men zal dit alles met zeer groot genoegen , en veel van hetzelve niet zonder aandoening lezen. De Lijkrede door hesz is door den Lijkredenaar zei ven aan den Nederduitfchen Uitgever toegezonden. Zij is in haast opgcfteld, en behelst vooral — uitdrukking van fterke aandoening over het verlies van dezen grooten Man — bijzondere korte berichten van zijne laatfte dagen en voords eene voorftelling van hetgene lavater zelf aan zijne Gemeente tot troost en affcheid zou zeggen, zo hij nog tot haar fpreken konde, hetwelk ons hier en daaruit des Overledenen fchriften fchijnt overgenomen, en eindelijk eene fchoone teekening van fommige uitmuntende trekken van lavate rs uitnemend karakter. Schoon deze Lijkrede hare voornaamfte uitwerking, op de plaats zelve, voor zijne Gemeente moet gehad hebben , zal zij f venwel ook elders met veel aangenaamheid gelezen werden. Discours Religieux d'action de graces, pour la paix, fignée a Lunévillc ; Prononcé dans le Temple des Proteftans de Paris le 3 Ventofe an IX; par paulhenri marron, Miniftre du Saint-Evangile et Pasteur des Protestans de Paris. A Dordrecht, chez A. Blusfé et FUs, i3oi. 16 Pagg. Gr. Oct. Le prix est ƒ : - 6 - : Dankzegging over den Vreede, te Lunèviïïe getekend; uit* gefproken in den Tempel der Protestanten te Parijs, den 3 Ventofe van het 9de jaar der Franfche Republiek , (22 Febr. 1801.) door paulus henricus marron, Bedienaar van het Euangelie en Herder der ProX* 3 ter  6g4 p' h' marron, discours religieux, ETC. (ejlantfche Gemeente van Parijs. (Door hem zeiven ver*, taald}. Te Dordrecht, hij A. Blusfé en Zoon, 1801, 24 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f: - 6, - \ De Eerw. marron vierde met deze Dankzegging de blijde gebeurenis van den Vrede voor bet vaste land, te Luneville geteekend, fpoorende in dezelve zijne Medeburgeren aan, om, bijzonder en voornaamlijk toch mag voortbrengen , behoeft men zich tog maar alleen den hulploozen, beklagenswaardigen ftaat van deze Pesferais te verbeelden om innig overtuigd te worden, dat wij in onzen befchaafden ftaat oneindig gelukkiger zijn. Zoo lang men niet bewijzen kan dat een mensch, die van de geftrengheid van het weder beftendig onaangenaame gewaarwordingen ondervindt, nog gelukkig is, zoo lang zal ik geenen dier wijsgeeren, hoe ïedenkunftig ook, bijvallen, die het tegendeel beweeren, wiji zij of de menschlijke natuur niet onder allerhande gedaanten hebben waargenomen, of ten minften dat, hetgeen zij gezien hebben , niet ook gevoeld hebben. Mogt de bewustheid van het groot voorrecht, dat ons de Hemel boven zoo veele onzer Natuurgenooten ge£choüken heeft, maar altijd tot verbetering der zeden en  reizen rondom de wereld; ?h en tot de geflrenge uitoefening onzer zcdenlijke plichten aangewend worden." — Dan wij kunnen ons in geene bijzonderheden, die bier menigvuldig voorkomen, inlaten, alleen moeten wij nog met een kort woord melden, dat, volgends de verklaring van cook, aan het oogmerk der reize, in alle opzichten, volkomen beandwoord, dat het zuider. halfrond genoegzaam doorkruisd, en dat 'er nu een einde gemaakt zij aan het zoeken naar een zuidlijk vast land, dat federt bijna twee eeuwen van tijd tot tijd de aandacht van eenige Zee-Mogendheden heeft na zich getrokken , en voor de Aardrijkskundigen van alle tijden een geliefd voorwerp van befpiegcling geweest is. „ Wij hoopen," zegt hij, ,, dat het niet vinden van hetzelve, na alle „ onze flandvastige nafpeurmgen, in het toekoomende „ minder gelegenheid zal overlaaten voor befpiegelingen s, omtrent onbekende waerelden , die nog te ontdek,, ken zijn. " Voor het overige is dit Deel nog voorzien met Tafe-*. len van de koers van de Refolutie, en van de Avontuur, de afwijking van het Compas, en weerkundige waarnemingen , — met eene woorden-lijst van de taal der SocieteitsEilanden, — en met een tafel van de verfchillende taaien •van de Zuid-Zee. Reis van Lord uac artne IJ , naar China. Door george staunton. Uit het Engelsch. Met Plaat en en Kaarten. Vijfde Deel. Te Amjleldam , bij J. Allart, 1800. 359 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is fS - 10 - ; Dit Vijfde Deel heftaat uit twee Hoofdftukken, waar van de inhoud deze is. — XVII. Terugreis des Britfchen Gezantfchaps van Zhe-hol, naar Peking. — Deszelfs verblijf in die Hoofdftad , en te Yuen-min-. Yuen. — Waarnemingen daarop betrekhjk. Eerfte Afd* Vertrek des Britfchen Gezantfchaps van Zhè-hol. — Reis van daar na Peking. — Aankomst en verblijf in die Hoofdftad. — Bijzonderheden aangaande dezelve en de Chineezen in het algemeen. Tweede Afd. Verder verblijf des Britfchen Gezantfchaps te Peking. Nadere befchrijving der tuinen van Yuen-min-Yuen. Vervolg der bijzonderheden omtrend de Hoofdftad en de Chineezen in het algemeen. XVIII. Vertrek des Britfchen Gezantfchaps van Peking. Deszelfs terugreis van daar, door de Provinciën Pe-che-li, Sjang-tung, Kiang-nan, Yy 4 afiz.  7i& 6« STAUNTON enz. voor een gedeelte op het groote of Keizerlijk Kanaal, tot Hang-choe-foe , in de Provincie Che-Kiang, Eerfte Afd. Terugreis des Gezantfchaps van Peking, door de Provincie Pe-che-li, tot Te-choe, op de grenzen der Provincie Sjang-Tung. — Merkwaardigheden , op dien weg ontmoet. Tweede Afd. Reis van het Britfche Gezantfchap.door de Provincie Sjang-tung, tot Hoingan-foe, alwaar het Keizerlijk Kanaal zich met de Geele rivier verëenigt. — Waarnemingen op die reis gemaakt. Derde Afd. Reis van Hoin-gan-foe, door de Provincie Kiang-nan tot Hang-ehoe-foe. Bijzonderheden op die reis waargenomen. Tot eene proeve van dit Deel zullen wij het volgende wegens de rijstteelt (Bladz. 256 cn rolggj) overnemen. ,, De grond, langs deze zonderlinge waterleiding (het KEIZERLIJK OF GROOTE KANAAL genoemd), „ is, geduurende een aanmerklijk gedeelte des jaars, ,, overftroomd. De Engelfchen zagen daar rijst, welker „ halmen zich boven het water verheften. — Over het „ algemeen, worden de laage gronden in de middenfte „ en zuidelijke Provinciën des Chineefchen rijks gebruikt, „ om rijst te teelen: want dit graan is het gewoone en „ voornaamfte voedfel van alle die Chineezen, welke ,, niet zoo behoeftig zijn , dat zij zich met andere foor„ ten van graanen, die beter koop zijn, moeten behel.„ pen. — Een groot gedeelte van de oppervlaKte der „ akkers, langs het kanaal gelegen, is tot het aankwee- ken van rijst zeer gefchikt. Dit graan verëischt, dat de grond, waarop het. geteeld wordt, van dien „ tijd af aan, in welken men het zaait, tot dien tijd „toe, in welken het begint te rijpen, omtrent eene st handbreed onder water gezet worde. — Veele rivie„ ren, waarvan fommigen zeer groot zijn, vloeien door „ de verfcheiden provinciën van China, en overftroomen „ Jaarlijks de laage landen, langs, dezelven gelegen. „ Deeze wateren laateu eene foort van flik zinken, welke den grond vruchtbaar maakt, gelijk de over„ ftroomingen van den Nijl aan den bodem 'van Egypte ,, een ongelooflijke vruchtbaarheid mededeelen, zoo. verre die zich uitftrekken. — De bronnen der Geele en der „ Kiang-. rivieren zijn niet zeer verre van die van den „ Ganges en den Burumpoeter, en ontfpringen aan „ den voet der gebergten, die Indie ten noorden, en Ctua* ten westen bepaalen. Hevige regenbuien, in ge- ta zet-»  REIS VAN LORD MACARTNEIJ, NAA CHINA. 713 zette tijden , op die bergen vallende, doen deeze ri" vieren dikwijls tot een verbazende hoogte zwellen, " fchoon 'er, ten zeiven tijde , in de vlakten , wel„ ken zij doortlrooraen, geen druppel water geval„ len is." . , Na dat de flik eenige dagen op de vlakten van „ China gelegen heeft, maakt men toeftel, om 'er rijst p,, in te planten. Ten dien einde, wordt een kleine ,' plek gronds door eene hoogte van klei rondom inge„ floten. De grond wordt naderhand omgeploegd, en ,, door middel eener platte egge, van onder met reien ,, lange houten pennen voorzien, en,door eenen buffel „ getrokken, meer of min effen gemaakt. — liet graan, „ vooraf in mist, met dierlijk water gemengd, eenigen „ tijd geweekt, wordt er dan zeer dik in gezaaid. ,, Terftond daarna wordt gemelde plek gronds, 't zij ,, door griften, waarmede het water uit bronnen, die ,, hoogerliggen, derwaard geleid wordt , 'tzij door middel „ van ketenpompen, welker gebruik bij den Chineefchcn „ landman even zoo gemeenzaam is, als dat van de hak ,, of het houweel, geheel,'doch niet diep, onder wa„ ter gezet. — Binnen weinige dagen , ziet men de ,, rijstfpruiten haare toppen boven de oppervlakte des , waters uitfteken. In dien tusfchentijd, wordt het ove,[ rige van den grond, tot de rijstteelt beftemd, indien „ dezelve al te ftijf is, omgeploegd, of de kluiten met ,, het houweel gebroken , en met de egge gelijk ge,, maakt. — Wanneer de rijstplaut zes of zeven duim ,, hoog is, rukt men ze met haare wortel uit den grond, „ fnijdt 'er de toppen af, en iedere fpruit wordt, af,, zonderlijk, fomtijds in kleine vooren , door middel „ van den ploeg uitgeworpen, en fomtijds in gaten , „ met een puntigen ftok , in den akker gemaakt, bij „ réien geplant. De jonge rijstplantjes worden op den ,, afftand van zes duim van elkander gezet. Daarna „ wordt de rijstakker voor de tweedemaal bevoch„ tigd." „ Om de rijstvelden des te gemaklijkcr te overftroo„ men, en de hoeveelheid water, welk men 'er op wil „ brengen, behoorlijk te regelen, verdeelen de Chinee„ zen dezelven weder, door laage opgeworpen hoogten ,, van potaarde , in kleine plekken , rondom befloten. ,, Door middel eener grift, op iedere hoogte gemaakt, „ leidt men het water volgens willekeur, naar alle de Yy 5 „ dee-  714 e« STAUNTON ,, deelen van den akker. Wanneer de rijstplant haaren volkomen wasdom bijkans gekreegen heelt, is het ,, water , 't zij door de lucht uitgewaasfemd , 't zij „ door den grond ingezoogen , reeds verdweenen ; en de plant bedekt den droogen grond gantschlijk. " „ De eerfte infameling van den rijstoogst gefchiedt in „ het laatfte van Bloei- , of in het voorde van Zomer„ maand: doch dit heeft alleen in de Zuidiijke Proviu„ cien des rijks plaats. — Het werktuig, waarvan men „ zich bedient , om de rijsthalmen af te fnijden , be,, ftaat in een kleine zeis , die , gelijk eene zaag, ge- tand , en krom is. — Men bedient zich noch van karren of wagens, noch van dieren, om de fchooven „ van de akkers te brengen. Maar men hecht twee aan ,, ieder end van een bamboes, welke een werkman op „ zijnen fchouder legt, en zoo draagt men ze naar de 5, plaats, alwaar het graan van het ftroo moet gefchei3, den worden. — Deeze laatfte verrichting wordt ver3, fcheidenlijk gedaan. Somtijds gefchiedt zij met den ,, vlegel, waarvan men zich gewoonlijk in Europa be„ dient. Ook wordt zij wel gedaan op die wijs, welke 3, bij andere Oosterlingen in gebruik is, naamlijk, door het vee- op den dorschvloer, op welken de fchooven ,, of garven rijst uitgefpreid zijn , te doen rondgaan. ,, Behalve deeze bedienen de Chincezen zich nog van ,, deeze en geene bijzondere handelwijzen: fomtijds zet„ ten zij eene plank overënd, tegen welke zij het graan uit zijne airen uitkloppen , of zij verrichten deeze ,, zelve werkzaamheid met de airen tegen eene groote 5, tobbe te liaan , die , bijzonder tot dat einde uitge,, hold is , zijnde het achter- en de zijftukken derzelve veel hooger dan het voorfte, op dat het graan zich „ niet al te verre zou verfpreiden. Wanneer het in de wan geweest is, wordt het naar den graanzolder ge„ bragt." Om de rijstkorreltjes van de bolfter, waarmede het ,, omgeeven is, te ontdoen, of te pellen, bedient men zich in China, van een groot aarden vat, of een „ fteen, op die wijs uitgehold, als men elders gebruikt, „ om water te laaten doorzijgen. Na dat men hetzelve in de aarde wel vastgemaakt , en het graan daarin geftort heeft, ftampt men het graan met een' anderen „ fteen , die een kegelachtige gedaante heeft, en aan s, het uiterfie van eenen hefboom gehecht is. Door dit „ mid-  reis van lord macartneij, naa china. 7*5 middel wordt het graan van zijne bolder ontbloot; maar, om de waarheid te zeggen, fomtijds vrij ge" brekkig. Deeze kegelvormige Heen wordt gemeenlijk " door een perfoon bewerkt , die op het end des H hefbooms treedt , cn dien daarna weder vallen " ^Intusfchen bedient men zich nog van een andere handelwijs. Men laat het graan tusfchen twee platte, cirkelvormige fteenen doorgaan. Van die twee iteenen " draffit alleen de bovenfte rond, maar 'er moet ruimte !! o-enoeg tusfchen die fteenen zijn , opdat het graan,, korreltje alleenlijk van zijne huid of bolfter ontdaan, „ maar niet gekneusd, gebroken of fijn gemaalen wor„ de. — De eerstgenoemde werking wordt ook in het „ groot verricht in watermolens. De as van het molen. rad heeft dan verfcheiden armen, welke, in het rond„- draaien het uiterfte der hefboomen raakende , dezel- ven opbellen, op gelijke wijs als de voet des'werk„ mans zulks doet. Somtijds worden twintig dergelijke hefboomen te gelijk door een en het zelve wiel he„ woogen. Het ftroo van rijst en ander graan, in eone „ fnijlaÊ , daartoe gefchikt, met een fnijmes , fijn ge„ fnceden, dient tot voeder voor het weinig vee dat „ de Chineefche landlieden houden." Het werk van deezen eerften oogst geëindigd zijn, de , wordt de akker terftond weder bereid , om 'op " nieuw bezaaid te worden. De eerfte verrichting, die ondernomen wordt, is, de ftoppels uit den grond té ,, trekken , dezelven op kleine hoepen te leggen en te „ verbranden; waarna de asch, die 'er van komt, over ' den geheelen akker verfpreid wordt. Deeze werkin" gen worden, naderhand, nog eens herhaald. — De , tweede oogst wordt gemeenlijk in Wijnmaal,.! , of in het begin van Slagtïnaand , ingefameid. Hét graan „ wordt op gelijke wijs behandeld, als de ecrftcmaal; , maar de ftoppels worden niet meer verbrand. Men H keert ze om met den ploeg, en laat ze in den grond „ rotten. Deeze ftoppels en de flik, die 'er, door de „ akkers onder water te zetten, opgebragt wordt, zijn „ de eenige mesting , .welke de grond, dien de Chi- neezen tot den rijstbouw gebruiken , ontvangt , „ enz." 'mor-  •7ICT J, M O O R E mordaunt, Leven 5- en Character-fchetfen; en Befchrijving van onderfcheidene gebruiken in verfchillcnde Landen, door john moore, I. Stuk. Ficta voluptatis caufa (int proxima veris. hor. Te Haarlem, bij A Loosjes, P. Z., 1800. 128 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 18 : Gelijk genoegzaam alles, wat uit moore's pen gevloeid is, zich met genoegen, dikmaals onder net gevoel van een levendig vermaak , laat lezen , dus twijfelen wij niet, of de hier afgegevene Brieven zullen de zelfde uitwerking doen. Alleenlijk hebben wij ons verwonderd, en zal het, veelligt, aan fommigen 'mishagen, dat de reeds zoo dikmaals al weder en weder opgewarmde kost, een fchotel met de haatlijkheden en gruwelen der Franfche Revolutie , hier van nieuws wordt opgedischt. Immers wordt daarömtrend hier niets nieuws verhaald. Noodloos daarenboven was deze herhaling, in zoo verre de ijverigfte voorffanders der Franfche Conftitutie, zoo als dezelve thands is ingericht, niet minder dan moore, en allen, die met hem eveneens denken, van de gruwelen des Schrikbewinds , een levendig afgrijzen hebben. Indien de Franfche Omwenteling, niet in de omftandigheden, maar op zich zelve aangemerkt, voor het daarilellen van iet goeds en heilzaams berekend zij, kan het opkrabben der oude wonden geen ander gevolg hebben , dan het goede en nuttige te doen agterüitzetten , in het oordeel en de gedragingen der zulken , die de zaak zelve van de wijze , op welke zij wTordt behandeld, niet behoorlijk onderfcheiden. De Omwenteling in de Gódsdienffige denkbeelden en inrichtingen , in het voorfte gedeelte der Zestiende Eeuw voorgevallen, wordt bij alle Proteftanten in zegenende nagedachtenis geroemd en bewonderd. Verre, echter, is het 'er af, dat zij de verdediging van alle de bijzonderheden , welken daarbij hebben plaats gehad, zouden op zich willen nemen. Uit Vevaij zijn alle Brieven in dezen Bundel gedagteekend. Door den Heer john mordaunt, een'Engelschman, welke niets bepaalds, omhanden heeft, laat moore die Brieven aan den Engelfch-.'n Colonel somme rs fchrijven. Het uitglippen van zijnen voet, en het daardoor veroorzaakt verwrikken van, zijnen enkel, noodr  mordaunt, levens- en character-schetsen. 717 noodzaakt hem, ter genoemde ftede, eenigen tijd te vertoeven , en doet hem, ter verdrijvmge van tijdverveeling, het middel bij de hand nemen, om een verhaal ta doen, van zijn verblijf eerst in Duitschland', daarna te Parijs, en vervolgends van eene reize uit Engeland naa Lisfabon en door een gedeelte van Spanje. Mordaunt was een man van een' onbeftendigen inborst, die het op eene zelfde plaats niet lang kon uithouden, maar telkens naar verandering van voorwerpen haakte, hoe fchoon en behaaglijk dezelven in het afgetrokkene _ befchouwd ook wezen mogten. Geestig is de befchrijving, welke mordaunt van zijne Geestgefteldheid, in den II Brief, geeft. „ Te lande, fchrijft hij onder anderen, „ wierd ik zo verzot op fchieten en jaagen, dat ik, in „ fpijt van mijne voorgaande ervarenis , dagt dat het mij nimmer zoude verveelen. Toen ik mijnen inisflag „ begon te merken , vernam ik dat gij verlof gekreegen „ had, en met mij een reisjen naar het vaste land wilde doen. W, '}■ 'zal ik de vreugde vergeeten , welke • mijn hart erftroomde bij die gelegenheid. De ' «n-oote tour! Goede Hemel, welke genoegens voor'' ipelde mij mijne verbeelding ! Met welken ongeduld ' fpoedden 'wij ons naar Douvres! Hoe verveelden ons " de tegenwinden op den overtogt naar Calais ! Hoe " vloekten wij de lengte van de wegen, de talmachtigheid der Postillons, het ftruikelen der paarden , het " breeken van raden , de haveloosheid van het tuig, " dat onze aankomst te Parijs vertraagde. Eindelijk " kwamen wij daar, en — «enigen tijd langer dan naar " gewoonte dansten de uuren agter eikanderen heenen , " vrolijker dan ooit , want men moet bekennen , dat 11 voor de Omwenteling, Parijs een taamlijk vermaaklijkc „ plaats was." „ In dwaasheids beker blinkt zelfs nog de vreugdebel. " " ,, Maar waar de beker te dikwerf gevuld wordt, wordt 'de opbruifching aan de oppervlakte minder, en geeft , eene geringe vergoeding voor den walgelijken droes', fem op den bodem. Behalven dat, wij konden niet 11 altijd in Frankrijk blijven. — 't Was voldrekt 1100dig dat wij naar Italiën voortreisden. Zo deeden wij. ' Vrolijk trokken wij de Alpen over, wij hadden poo, gingen in 't werk' te ftellen , zwaarigheden te overwinnen, en ftreeldeu ons met de verwagting van vrij „ wat  7l8 J. moore wat genoegens. Onze hoop, echter, wierd niet wei* nig gefnuikt, door de eentoonigheid en etiquette van s, Turin. Ik voelde mijn oud ongemak terug koomen, „ waardoor wij genoodzaakt wierden , om die plaats een paar weektn vroeger te verlaaten, dan eerst ons „ oogmerk geweest was; 'er was trouwens geene mo„ gelijkheid om te blijven , nadat men mij , in 's Ko„ nings tegenwoordigheid, had zien geeuwen. Alle de „ uitgelezenc vermaaken van Italiën hadden wij nog in hel: verfchiet, mufijk, fchilderijën, beeldhouwkunst, oudheden. Ik vleide mij ten llerklten, dat ik zo veel 3, genoegen zoude vinden in fommige van deeze dingen of in alle , dat ik volkomen van het geeuwen zou „ geneezen werden; en ik was gerust, dat, welk eene „ neiging ik ook mogt overhouden voor deeze haatlijke ,, gewoonte , ik niet weder in gevaar zoude geraaken ,, om daartoe te vervallen , in tegenwoordigheid van ,, een gekroond hoofd, eer wij te Napels kwamen „ De onnavolgbaare meesteritukken van becldhouw,, kunst, waarop Italiën, ten dien tijde, konde boogen, „ verschaften mij veel vermaak, offchoon ik niet konde „ verklaaren , zo als ik fommigen heb hooren doen , dat de befchouwing daarvan mij nimmer zoude ver,1 veelen, en ik zoo veel te meer genoegen had, hoe meer ik die befchouwing herhaalde. Zulke menfchen ,' hebben magtig veel voordeel boven mij ; ongelukkig ,' verminderde mijn genoegen zeer aanmerkelijk, door de herhaling mijner bezoeken; en had ik die veel lan- o-er voortgezet, 'er is reden om te vreezen, dat ik ,' hetzelfde verfchljnfel van verveeling zou verraaden ,' hebben in tegenwoordigheid van dm Apollo van P>el„ videre , 't geene ik ongelukkiglijk had aan den dag gelegd in het bijzijn van zijne Sardinifche Majes„ teit. " Verftandig, en, naar het ons voorkomt, gegrond zijn de aanmerkingen over de zeden, gewoonten en het nationaal karakter, zoo der Portugeezen als Spanjaarden. Hoewel, naar het oordeel van fommigen, een weinig overdreven, zullen anderen met de waarheid overëenkomftig oordeelcn de volgende fchets, welke mordaunt van de domheid en luiheid der Portugeefche en Spaanfche Geestlijkheid 'geeft , in het volgende gefprek , welk hij met eenen Monnik, in eene ftad op dè grenzen van Portugal, hield. De Moruük, die als een groot reiziger aan onzen Engelsen-  MORDAUNT, LEVENS- EN CHARACTER-SCHETSEN. 710 gelschman was voorgedragen, gaf zijne vreeze te kennen, dat M. de wegen in Portugal niet zeer aangenaam zoude gevonden hebben; en M. hem 'er op hebbende geiindwoord , dat hij fraaier wegen_ in fommigc andere landen had aangetroffen; volgde hierop dit Gefprek. ,„ Ik begrijp,'" zeide hij, (de Monnik) ,„ dat gij „, in Duitschland geweest zijt ? " ,„ Zo is het,'" ,, was mijn antwoord. " , ,,, De hoofdftad van dat land is zeer groot,"' voer hij voort. ,, Ik wist niet regt welke ftad hij eigenlijk meende," maar gaf ten antwoord: ,„ zeer groot.'" ,, Hij vervolgdeV" Ei lieve, ,, Mijn Heer, zijn de wegen van Engeland naar Duitschland taamlijk goed? " ,, Deeze vraag van zulk een groot Reiziger verbaas,, de mij een weinig , echter antwoordde ik met alle mogelijke deftigheid:" ,„ Somtijds zijn zij zeer effen, dog op andere tijden „, bij uitftek ruw. "* „, Zo,"' zeide hij, ,„ even als in Spanjen. — Dit ,„ zal ten goede deele van het weder en het jaargetijde ,„ afhangen, vermoed ik.'" ,, Ik verzekerde hem, ,„ dat_ zijn vermoeden volko,„ men gegrond was "'; ,, en nieuwsgierig om op mijne ,, beurt ook een paar vraagen aan zulk een verlicht „ perfoon voor te houden , zeide ik : ,„ Ei lieve , ,„ Vader , zijn 'er goede Boekhandelaars hier ter fta,., de ? Ik heb thans juist eenig Geögraphisch Werk ,„ noodig. ,,, Dat kan ik niet wel zeggen, „ was zijn ant„ woord," ,„ want fchoon ik ten eenigen tijde een ,,, groot lezer was , heb ik thands in 't minfte geene boeken noodig."' „ Ik toonde mij uitermaatig nieuwsgierig, om te wee- ten, hoe het bijkwam, dat iemand, die eens zig zo „ fterk oeffende, thans op éénmaal al het gebruik Van ,, boeken konden misfen?" ,„ Wel, Mijn Heer,'" „ kreeg ik ten antwoord," ,„ ik ben gejubileerd in mijne orde."' ,, Ik gat 'hem te kennen , dat ik de kragt van die ,, fpreekwijze niet begreep, waarop hij hernam: " „, Ik ben vrij verklaard van alle pligten van mijne ,„ Orde , en gevolglijk heb ik geheel geene boeken 5,, noodig. Dit gezegd hebbende, verliet hij mij ,5 Haas-  ►aO KORTE AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING haastiglijk , en flapte over naar de andere zijde van de zaal." y 6 Lepidum Caput! Korte Aardrijkskundige befchrijving der Bataaffche Republiek. Naar de nieuwe verdeeling in agt Departementen. Met een genommerd Kaartje. Waarin alle de Steeden , de voornaamjle Dorpen , de Rivieren, Wateren , Producten, <2fc. onzes Vaderlands worden aangeweezen. Te Amftelclam, bij], ten Brink, Gerritsz., 1801. 46 Bladz. In OSlavo. De prijs is f: - 6 - : Dit Werkjen is van andere Geögraphifche befchrijvingen oiizes Vaderlands daar in onderfcheiden , dat in hetzelve de nieuwe verdeeling der Bataaffche Republiek in het oog gehouden , en hetzelve niet meer als in Provinciën, maar als in Departementen verdeeld, befchouwd wordt. Op dezen voet handelt de Schrijver over de volgende agt Departementen , waarvan ieder ruim 200000 Zielen bevat, en in zeven Ringen verdeeld is, als: I. Departement van den Eems. IJ. van den Ouden IJsfel. III, van den Rhijn. IV.' ■ van den Amftel. V, — van Texel. VI. .— , van de Delf. VU. —, van de Dommel. VIII. ■ ■ van Schelde en Maas. Vervolgends worden van ieder Departement bijzonder de voornaamfte lieden en plaatfen opgegeven ; waarna vol°t eene lijst der 16 fteden van de geheele •Bataallche Republiek , die allen elk meer dan tienduizend inwooners bevatten, en wel in den rang zoo als zij elkander in volkrijkheid opvolgen. Op het einde vindt men de namen der Departementen, Rivieren, Meiren, Wateren, Eilanden, Steden in de Kaart , a°;ter het Werkjen gevoegd , voorkomende , benevens de Letters of Cijflèrs door welken zij aangeduid worden. . Dat eene Geögraphifche befchouwing der RepublieK, in Departementen verdeeld , volftrekt nodig zou zyn^.  dér. bataafsche republiek. Öïiaf alle de tot heden uitgegevenc Kaarten , zoo in ais buiten dezelve , haar in Provinciën verdeelen, kunhert wij niet inzien. Onzes bedunkens is dit eene nieuwigheid , zonder noodzake , welke den Leerling in zijne fhidie te zeer belemmert. Men kan hem zeer wel een gepast denkbeeld van onze Republiek verfchaffen, zonder dezelve juist in Departementen te verdeelen ; en fchoon de bijzondere Provinciën nu flegts één geheel uitmaken, en dit geheel wederom in Departementen verdeeld is , behoeft echter de Geögraphifche Leerwijze daardoor niet veranderd te worden, nademaal de verdeeling, hoe men dezelve ook befchouwt, ter verkrijging van een gepast denkbeeld, volftrekt willekeurig is. De kléine La bruijere, of karakters en zeden der kiridderen onzes tijds. Dit werk is opgejfeld, om in de opvoeding van kinderen van twaalf of dertien jaaren gebruikt te worden, uitgenomen de tien laatfte Hoofddceïen, die gefchikt zijn voor lieden van de groote waereld: Dföf Mevrouw de genlis. Uit het Fransch vtrtaald door elisabeth berk e r , Wed. Ai w o l F f. In den Ilange , hij J. C. Leeuweftijn, 1800. Buiten het Voorwerk 106 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1- 16 - s Na eene opdragt des origineels van de Scbrijffter anti haren Kleinzoon, vindt men in het Voorwerk eene Voorrede van Mevrouw de genlis zelve, in welke zij, onder anderen, reden geeft, waarom zij dit Gefchrift de kleine la bruijere heeft betijteld en aanduidtt, voor wie zij eigenlijk gefchreven heeft. De beste „ waarnemer, de diepst doordenkende, de volmaaktfte Zc,, denfehrijver, de treffendlte, de oorfpronglijklte Schrij,, ver (zegt zij) is, naar mijn oordeel, La bruijere* „ Om den tijtel, dien ik aan deze proef geef, te billij,, keu, heb ik gepoogd, de fchrijfwijs van mijnen meest „ geliefden Autheur naar te bootfen. Ik heb de op„ fchriften zijner hoofddeelen overgenomen, of omge„ zet , maar vermids ik mij niet zoo wel konde uit„ drukken , heb ik de dingen geheel anders gezegd. „ Het is een groot' Schilder, dien men onmogelijk in „ miniatuur kan kopiëren ; ik heb niets van hem ont-< „ leend, dan zijne ftijl en zijn koleriet. Ik heb mij „ nooit verbeeld , hem gelijk te zijn ; ik Wensch alleen nieuwe vad. biel. v. deel. no. 14. Z Z , j heÜi  ^22. ÖE GENLIS I, hem een weinig te gelijken. Ik heb gefchreven voor de kiudschheid en de jeugd, voorheen vertellin„ gen, een fchouwtooneel, en eenen roman in brieven, en nu grondregels en af becldfcls. -r- — De tien laatfte „ hoofddeelen van dit werk echter zijn van eene andere „ foort: ik fchreef die niet tot onderwijs der jeugd, „ uitgenomen het laatfte hoofddeel , het reizen, terwijl ,, alle de raadgevingen , daar in vervat, voor dien leef„ tijd gefchikt zijn, en het overige aanmerkingen zijn, die ik , bij voorkomende gelegenheid , in een zakboekje heb opgeteekend, zijnde geenszins doordacht „ of niet oogmerk opgefteld , daar alleen de waarheid, ,, die ik 'er, dezelven herlezende, in vond, het gebrek ,, der uitvoering vergoeden moet." Hierop volgt een "bericht van de Vertaalfter, waarin zij, Mevrouw de genlis voor het overige recht doende, omtrend hare genie en haar beklagende wegens hare lotgevallen, betuigt, dat, hoe zeer haar dit door haar vertaalde Werkjen ook moge behaagd hebben, zij 'er nogthands wel ver af is , om alle de begrippen der Schrijffter zoo maar voetftoots te beamen, terwijl zij, die weten, hoe dc Vertaalfter denkt, haar niet vergen zullen, om die begrippen afzonderling op te noemen. Geenszins, verwondert ons deze betuiging; wanneer de Schrijffter op Godsdienflige begrippen komt vooral, moeten wij het zelfde met Mejufvrouw bekeer zeggen; naardien zij, verftandige denkbeelden en die harer Kerk onder een mengende, zeer weifelend, onbepaald en onduidelijk wordt. Na eenen toeëigeningsbrief aan des Vcrtaa'lfters negenjarigen vriend f. \. van hall, komen wij dan aan het Werk zelf, waarin eene groote verfcheidenheid 'van onderwerpen, op eene wijsgeerige, zedenkundige, karakteriftieke en zeer onderhoudende wiize , in drie en twintig Hoofdftukken , verhandeld wórden. Men kent den ftijl van Mevrouw de genlis tiit hare overige vertaalde fchriften, en de overzetting doet het oorfpronglijke , eenige weinige taalfouten of onnaauwkeurigheden uitgezonderd , die men in eene vrouw gaarne verfchoont, geen oneer aan. Evenwel is het ons voorgekomen, dat, wanneer kinderen van twaalf of dertien jaren deze zedenkundige befpiegelingen met vrucht lezen zullen, zij de wereld al een weinig moeten hebben leeren kennen , en het Werkjen voorhanden dus niet voor jonge lieden van allerlei klasfen, maar enkel voor  DE KLEINE LA BRUtjERË. Voor die van eenen befchaafden ftattd , gefchreven is* De onderwerpen , waarover dit werkjen handelt, zijii het lezen, het overdenken en de leerzaamheid, de perfoonlijke verdienften, de kleine meisjens, het hart, de kleine jongens, de befpotting, het hefteden van den tijd, de za~ menleving en de intrede, in de wereld , de lafheid, het verkeerd oordeelen, de laster en de letterkundige loopbaan, de broederlijke vmendfchap, de hooge rang en de vorften, de fterke geesten, verfcheiden onderwerpen en gebruiken, di liefde tot roem en voor het vaderland, de weivoegzaamheden en de eerbied, de vooröordeelen, de dood, de zelfmoord, de weldaad eener goede opvoeding, de listigen en het reizen. Tot eene proeve der behandeling en vertaling, zullen wij, van elke klasfe, te weten van de onderwerpen voor kinderen, en van die voor lieden van de groote wereld gefchikt, één der kortfte Hoofdftukken overnemen; het eerde , de befpotting betijteld, en het zevende in rang-» fchikking, luidt als volgt: „ De gewoonte van te befpotten is altijd haatlijk -9 „ maar zij is dom in een kind. Otiion is in zijn veer„ tiende jaar reeds overal gehaat om zijne aanhoudende fpotternijën. Alles wat voor hem nieuw is , fchijnt hem belachlijk. Om veilig te zijn Voor zijne berisping, moet men in alles volkomen gelijken naar die „ perfoonen, die hij dagelijks ziet. Is eene vrouw niet „ gekleed als zijne moeder, zijne zusters of zijne nich» „ ten, hij lacht haar uit. Heeft een kleine jongen an* „ dere manieren dan de zijnen, hij lacht hem uit. Ziet „ hij in een huis andere gebruiken dan in zijne familie, „ hij fpot *er mede. Eet men een ragout, die hij nooit „ zag opdisfehen, al weer rede tot lpotternij. Maar, „ als hij een vreemdeling ontmoet, dan komt er aan zijn „ gefpot geen einde. Hij vindt niets vreemder noch „ grappiger dan een Engelschman die Fransch fpreekt „ met een Engelsch accent; zo oordeelt hij ook ovef de Duitfchers , de Italiaanen enz. Maar dewijl een „ kind nog maar een armoedig voorraadje van befpottin* „ tingen hebben kan, beftaat die van othon in eelt ,, veelbeduidenden oogwenk te geven , vergezeld door ,, een ftil lachje, altijd meer onbefcheiden dan fijn; of „ in zijn neus op te trekken , of ook dikwijls in te ,, fchaateren van lagchen, en zich driftig om te keeren. ,, Deze onbefchofte gekheid ontltaat meestal uit kwaad* „ aardigheid, en ongemeene groote domheid." Zz % „ Out»  *7£4 de genlis „ Onésime, verre van een fpotter te zijn, lijdt waar„ lijk als hij ziet, dat iemand iet verkeerds doet. Ii'rj „ houdt zich altijd als of hij het niet zag; en wenscht „ dat niemand er aandacht op floeg. De verlegenheid „ van anderen valt hem lastig ; hij kan niet begrijpen „ hoe men toch zo gek zijn kan, om te kunnen fpotten „ met een kleed, een woord, eene houding enz. Othon „ zal eens veel vijanden hebben, men zal hem houden „ voor een Fat, en een kwaadaartig fchepzel. Oné,, sime zal overal bemind blijven, gezogt worden, ,, vrienden hebben, en die waardig zijn." „ De geestigfle lbotternij, en die de fnedigfte gezeg„ den voortbrengt, belet de waereld niet om den fpotter „ te verachten. Wat hebbe men te denken over de fpot,, ternij der kinderen, die flechts over kleinigheden loo„ pen? of over dingen die in 't geheel niet befpottelijk ,, zijn? die ontbloot zijn van het minde vernuft, en die ,, zich bepalen bij het trekken van fcheeve monden, en „ het opfchorten van neuzen?" Het tweede voert ten tijtel de Voor'óordeelen, is het agttiende in rang en van dezen inhoud. „ 'Er is voor hoogmoedige Zotten geen vreeslijker ,, verwijt dan , 'gij hebt vooroordelen , om dat te ont„ gaan, verwerpen zij dikwijls de nuttigfte en geëerbie„ digfte beginzels. Maar war is toch een vooroordeel? „ Weinig menfchen weeten het. De dwaasheid onzer „ eeuw beftaat in niets te overwegen, en in alles tc ,, beflisfen." „ Een vooroordeel is, te vonnisfen over iet voor dat ,, men het onderzogt hebbe, en 't is bijgevolg een on„ gegrond oordeel. De ongelovige, die over den Gods,, dienst niets las, dan het geen deszelfs lasteraars van „ hem liegen , en vervolgens oordeelt , dat de Gods,, dienst bedrog is; deze ongelovige moet men van voor,, oordeel befchuldigen; en niet die Christenen, die de „ Heilige Schrift overdachten , en gelijk de groote „ newton zevenmaal den Bijbel , en de Oudvaders ,, gelezen hebben; die de bewijzen doorzogten, welke „ voor en tegen den Godsdienst zijn aangevoerd: zulke ,, Christenen oordeelen naar onderzoek en kennis der ,, zaaken, niet naar vooroordeelen." ,, Verltaat men door vooroordeel ieder valsch denk„ beeld voor waar aangenomen , naar, of zonder on„ derricht, dan kan niemand het Christelijk Geloof een „ voor-  de kleine la bruijere. 725 „ vooroordeel noemen , wijl niemand ons wiskundig „ kan bewijzen, dat dit Geloof valsch is. Wat betreft „ weetenfchappelijke vooroordeelen; het zijn de ver„ maardfte geleerden, die in 't algemeen de meeste voor„ oordeelen na de nieuwerwetfclie Philofophen hebben; „ want als men Jeerftelzels bouwt, dan neemt men al„ les aan, wat dienftig zijn kan, om die waarfchijnlijk „ te maken, 't Is daarom , dat de weetenfchappen voordgaan, als de pellegrim, die naar Loretco reisde, „ maar die altijd drie treden achterwaard maakte. Men „ heeft den invloed der maan op de zee befpot; thans „ gelooft men die. Men heeft meermaal de gedaante „ van onzen aardbol veranderd. Men heeft zederd lang „ de Heilige Schrift aangevallen , om dat zij van een groot getal Herren fpreekt; men riep: daar zijn, wij „ weeten het vast, maar tweeëntwintig duizend fterren. Beter Waarnemers , geholpen'door netter werktuigen, „ hebben reeds de Heilige Schriften gerechtvaardigd. ,, Men heeft eeuwen lang voor fabels gehouden , „ een groot aantal histoiïfche natuurkundige waarhc„ den, ons door plinius en andere oude Schrijvers „ verhaald, doch die thans bevestigd zijn. Gevolglijk is een vooroordeel niet iet zeer verfclwildtelijks, ver,, mits de geleerden 'er zo veel hebben aangenomen." „ Met opzicht tot de Zedenleer, zijn dat de eenige gevaarlijke , de eenige gewigtige : en als de Zeden',' kunde van den Godsdienst gefcheiden is, willekeurige " vooroordeelen, waar van men het voor cn tegen be' weeren kan , dit is het werk onzer nieuwmodifche ' wijsgeeren. Zij hebben zelfs de natuurwet vernie • " tigd, om 'er deze ijsfelijke ftelling voor in te fchui" veti: „ Doe omtrent anderen zo veel goed, en zo 11 „ weinig kwaad als u mogelijk is."" (Wanneer Jufvrouw wolff hier wel vertaald heeft ,t betuigen wij, niet te weten, wat de Schrijflter met deze uitdrukkingen zeggen wil.) „ De eenige Zedenfchrijvers, die „ geene vooroordeelen hebben, zijn zij die het Euan,, gelie ten grondflag leggen." ., Het lid der famenleving, dat het grofst, het bui„ tenfpoorigst zijn zoude, is dat, 't welk in alles, dat 9, noch de Zeden, noch de Zedenleer benadeelde, niets ', wilde goedkeuren , beminnen of volgen , dan 't geen ', hem volmaakt billijk en redelijk toefchijnt. Zo een „ Wezen zoude, als eene dwaasheid,.alles wat kieschZz 3 „heid  |2<§ DE GEr«LIS, DE KLEINE LA BRUIJERE. „ heid is verwerpen; het zoude, zo dikwijls het geld „ gebrek had, bédelen; en veele dingen doen, die in „ zich zelf niet misdadig zijn, en die echter door groote „ zielen voor de laakbaarlte laagheden gehouden wors, den. Ik beken het,'deze begrippen zijn echter voor- oordeelen, maar zij verderen de gevoelens en de fa-. „ menleeying; zij zetten de weldadigheid meer verdien-. ,, den bij. 'Kr zijn des vooroordeelen , die nuttig cn eerwaardig zijn. " „ Die vooroordeelen alleen zijn laakbaar, die de Zedenleer aanvallen , en haaren invloed verzwakken; men moet die met alle magt uitroeien, en zulke voor„ oordeelen eerbiedigen en verfterken , die de deugd „ hooger verheffen, die ftrekken om ons beter, en des, w te gelukkiger te maken. " Bijdragen ter gedachtenis van c. Washington. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z. 1801, 104 Bladz. In gr, OSiavo. De prijs is f % - 4 - : De Verëenigde Staaten van Noordamerika hebben den grooten Washington geëerd, als het gezegend Werktuig van Gods Voorzienigheid , waardoor zij°van het Britfche juk bevrijd, een vrij volk geworden zijn. Zij hebben de uitmuntende talenten en deugden van dezen hunnen doorluchtigen Ingeboren van nabij tot hun groot voordeel in vollen luister zien fchitteren. Het is derhalven geenszins wonder, dat zich hunne achting voor hem, en hunne dankbaarheid aan hem, bij uitftek fterk vertoond heeft, bij gelegenheid van zijnen dood. Het betoon van hunnen diepen rouw , bij die gelegenheid, doet hun zclven geenszins minder eere aan, dan hetftrekt tot zijne verëering. De Stad Charlestown heeft daarin vooral uitgemunt. Onder anderen is aldaar op hoogen last, eene plegtige Lijkrede, op eene zeer Hatelijke wijze, over dezen grooten man gehouden , door den Eerw. Doftor morse, en het is deze Lijkrede, die aan het hoofd van dezé kleine verzameling gevonden wordt, Agter dezelve volgt de aanfpraak van Washington, toen hij als Voorzitter van de Verëenigde Staten, in 1796, afging. Verder vindt men hier eene levensfehets van dien grooten man, en eenige bijlagen, en eindelijk wordt dit "Werkjen , met een fraai Dichtftukjen ter zijner eere, befloten. De  bijdragen ter gedachtenis van c. washington. 727 De Kerkrede van Doctor morsk draagt den tijtel van moses en Washington vergeleken-, naar aanleiding, die hij daartoe ontleent, uit Dein. XXXIV: 5 , 6,7. Ze is zeer lezenswaardig, maar meer in den leer of verhaalftijl, dan in dien van den Lijkredenaar opgefteld. De wijdlopige aanfpraak van Washington Js een zeer fcïioon ftuk, een laatfte heilzame raad aan zijn vaderland, hetwelk nooit ongelukkig worden kan, wanneer het zich naar dezen raad gedraagt, en die waardig is dat hij van alle andere volken ernftig overdagt wordt. Ook is de fchets van het zeer belangrijke leeven van dien grooten man zeer wel opgeitcld. Men heeft wel gedaan, dat men ons de vertaling van alle deze ftukken geleverd heeft. Brieven, voor min en meer gevorderde jonge Lieden, ten dienst der Schooien zoo wel, als ten algemeenen gehruike, gefchikt. Door een Lid des Schoolbejluurs eener Departementsfchoole van de Bataaffche Maatfchappij: Tot nut van 't Algemeen. Tweede Stukje. Te Leijden, hij D. du Mortier en Zoon. Buiten liet Voorwerk, 95 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 6 - : Hetgene wij, vóór eenigen tijd, bij de Recenfie van het Eerfte Stukjen dezer brieven, (*) omtrend het plan, den inhoud, en de bewerking, als mede ten aanzien van ftijl en fpelling dezes nuttigen Gefchrifts, hebben aangemerkt, moeten wij ook aangaande dit Tweede Stukjen "zeggen, dat het laatfte is, en waarmede men dus het ö'cheelc Werkjen als voleindigd mag befchouwen, dat het een tot hier toe wezenlijk gebrek of ledig vak in de' Schoolboeken voor de jeugd aanvult. Daar men hier, op bijkans even zoo vele Bladzijden, als het eerfte Stukjen befloeg, in aantal nog niet de helft van brieven vindt, die men aldaar aantrof, zijnde in bet eerfte 88, cn in dit llegts 37, vermoedt men ligtlijk, dat zij zoo veel langer zijn zullen; en, bij het eerfte doorbladeren van het Boekjen, zal het ons niet minder blijken, dat de onderwerpen , in dezelven verhandeld , hoe onderhoudend en afwisfelend ook voorgefteld, doorgaands meer nadenken verëifchen, om ze wel te bevatten , CO Zie N.Faderl.BiM. IV Deel, ijle Stuk, Bladz. 347««*  ^S? BRIEVEN, VOOR BUN EN BIEER GEV. JONGE LIEDEN. ten, en meer kunde, om 'er over te fdmjvea. Dan dit zal niemand verwonderen, die bezeft, dat de Schrijver hier jonge Lieden verönderftelt, die , ook do.or het gebruik van het eerfte. Stukjen ? reeds meer zijn geoefend en voor hoogere onderwerpen vatbaar; terwijl men ook nooit dient te vergeten, dat 'er jonge Li-den fchrijven, met welken de Onderwijzer over de zaken, in de brieven voorkomende, eerst breedvoerig gefproken heeft, en dat het Werkjen tevens tot een Leesboekjen verftrekkcn zal, gelijk breeder in des Schrijvers Voorbericht voor het eerfte &ukjen vermeld wordt. Met genoegen hebben wij gezien, dat men thands een weinig witter papier voor den druk heeft genomen; ook ontmoet men, iii dit Stukjen, nog zeldzamer dan in het voorige, ongelijkheden of misdagen in de fpelling: dan, ouder het doorlezen, zijn ons, een paar aanmerkingen, omtrend het voordel eeniger zaken, voorgekomen , die wij , daar de Schrijver betuigt, dathem de zoodaiugen zeer aangenaam zijn zullen, om 'er, bij eene tweede uitgave misfchien, die wij hartlijk wenfchen, gebruik van te maken, nog kortlijk zullen mededeelen. Bladz. 54 ftaat: De Europeanen zijn van eene witte kleur, low dit niet beter heeten: zijn van eene blanke of blank; van kleur? . Bladz. 69, boven aan, alwaar het vlas fprekende ingevoerd fs, befchrijvende deszelfs lotgevallen, bewerkingen en deugden, eigent hec zich, in deze woorden: „ Van het grove linnen of „ lijnwaad maakt men zeilen — — ook vervaardigt men 'er « tenten uit" — — iet meer toe, dan recht is., naardien men tot zeilen voor de fchepen en tenten geen linnen gebruikt, uit vlas vervaardigd, maar zeildoek, dat uit hermin bereid wordt. ' Vervolg en affekeid der beoordeling van de zogenaamde verdut-, wording der Clasfis van 't IVesterhvart'ur en derzelver fcïiendelijke verdichtzelen, ge logenjlraft door den Schrijver der Kerkelijke bedenkingen ; behelzende mede: een- Beklag over de Faderlandfche Bibliotheek en Letter-oefeningen, (fak volgen er eenige Vraagen over iemand, naar zijn "eigen ae^en :■ niet dragende, gelijk velen, het woerd Gods te koop; en ten ajlen tijde triümpherende, XXV jaar. Te Groningen , bij L Oomkcns, 1801. 18 Bladz, In gr* Octavo. De prijs is f: ,.a -*» Met dit Stukjen neemt de ongenoemde Schrijver affcheid van zijn gefchil met de Clasfis van het WesterkwnrtLr, waarvan, wij eenig verdag gegeven hebben in dit ons Maandwerk (W Deel, 1 Stuk, Bladz. 604 en 7S4.) Wij kunnen niet zien, oat dit affcheid , ten opzichte van het gefchil , eenig nadcrIicht verfpreide, en zullen het- daarom 'er ook bij laten berus, ïen, terwijl wij hopen , dat met betrekking tot "het Kerklijke 'eeftuur der Hervormden in Friesland de eensgezindheid fpoedig  VERVOLG EN AFSCHEID DER BEÖORpELING , ENZ. 729 wederkeere, en alle dingen in liefde en met orde gefchikt worden. Het beklag, welk de Schrijver tegen ons inbrengt, zullen wij insgelijks aan zijne plaats laten, het is ons voorgekomen, dat het zijnen grond voornaamlijk daar in heeft, omdat wij, den raad va» salohio volgende, ons niet in den twist hebben willen mengen. De bezwaren, daar de Schrijver zich over beklaagt, zijn, dat de geest onzer tweede Recenfie van die der eerfte veel verfchilt. Hierop zeggen wij alleenlijk, dat wij aan elk, die, zonder drift, en met bedaardheid, onze beide Recetifiën leest, overlaten, om te oordeelen, of niet de ééne en andere in den zelfden geest gefchreven zijn, naamlijk, om de waarheid te behartigen, in en "met liefde; daarom keurden wij de te groote hevigheid af, met welke , onzes oordeels, het tweede Stukjen van den ongenoemden Schrijver was opgefteld, welke wij, met tegenzin , ook in dit affcheid meencn te befpeuren. Een tweede bezwaar , dat den Schrijver aanleiding geeft tot beklag, is, dat men, gelijk hij zich uitdrukt, zich ver oerloofd heft, in plaats van fchendetijke, schandelijke ver dichtfelen te fchrijven. Wij zouden, misfchien, hier meer gegronde reden van beklag hebben, dat die Ongenoemde zijnen naasten fehuldig maakt, om een woord. Wij verklaren alleen, dat dit enkel louter toevallig gebeurd is , zonder dat wij durven bepalen , of bet een verzien is van den Recenfent, dan wel van den Zetter of Correftor. Drukfouten fluipen al ligt in, waarvan het affcheid voorhanden overvloedige bewijzen draagt. Zedelijke , nuttige en leerzaame vernaaien , voorbeelden en gedichtjes voor Kinderen. Met Plaatjes. Eerfte Stukje. Te Aiiifteldam, bij j. A. Swalm", 1800. 43 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 8 - : Dit Werkjen is over het geheel recht gefchikt voor de jeugd. — De vatbaarheid der kinderen is zeer wel in het oog gidiouden. De inhoud is belangrijk en de wijze van verhalen juist gefchikt voor Kinderen, — Deugden en ondeugden, hier gefchetst, zijn vooriil eigen aan den jeugdigen leeftijd. Eenige Piaatjens vertieren dit Werkjen, en veraangenamen hetzelve. — De poëtifche ftukjens zijn , hoewel niet verheven (trotiwends het is voor Kinderen) nogthands over liet geheel niet kwaad. Liefst verkiezen wij echter geene vreemde bewoordingen, in zoodanige Boekjens; zoo als bij voorbeeld Bladz. 42. „ Afurante (asfuraute) uitdrukkingen." — Zie hier nog den inhoud. — De gevolgen van een flecht gedrag; — het kind en het muschje; de fnoepjier; WILLEM bij liet graf zijner moeder; mietje en jantje, of het verbeterde kind; het zingend en wel te vrede kind; kootje en de Tuinman; fchadelijkhcid van te ovcrvlaedig eten en te drinken; weder.keerige dankbaarheid i gevaarlijk fpeelgoed voor Kinderen ; de verjaaririg ; Zz 5 het  73° ZEDELIJKE , NUTTIGE EN LEERZAME VERHALEN. het brave kind; het nieuwjaar. — De Schrijver verdient verdere aanmoediging. Vertrouwde Brieven van hdelheid B**, aan haare Vriendin julia S**. Naar het Hoogduitsch door elisabeth bekker JVed. a. wolff. — ln den Ilaage, bij T. C Lcemveftijn , 1800. 216 Bladz. en VIII. Bladz. Voorrede. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Aan het hoofd van dit Werk , ftaat een Kort bericht van julie, aan welke ad el heid deze brieven gefchreven heelt, (of wij dit voor eene verdichte of wezenlijke briefwisfeling moeten houden, is onzeker,) aangaande het karakter, de gefchiedenis of handelwijze van deze hare vriendin. Deze karakterfchets van Bladz. 3-5, geteekend, maakt haar beminlijk in onze oogen, en tevens achtenswaardiger, omdat beide verftand en hart in evenredigheid ontwikkeld, een fchoon harmo_ nisch geheel opleverden, waarbij de rede hare rechten volkomen wist te handhaven, zond.r dat menschlijke gevoeligheid door dezelve uitgedoofd, maar veel eer verfijnd en veredeld wofc't' ~ *n een huwelijk, waartoe zij door haar' vader en onmeedogende ftiefmoeder, uit bijzondere belangen, was gedwongen, — met eenen man, die, drie en twintig jaren ouder dan zij, beheerscht werd door grillige luimen, wist zij hem, door verftand zoodanig te leiden , dat zijn karakter en geaartheid zelf hervormd werden, zijn fmaak op een werkzaam en nuttig leven viel ; en hij, hoe langs zoo meer, niet alleen een voorwerp van de achting, maar ook van de genegenheid zijner Echtgenote , werd. — De dood van dezen man , en van hare twee kinderen, dompelden haar in diepen rouw, en ftille mijmering, waaruit zij door julia S** gerukt werd, en nu weder in het openbaar verfcheen. Na dien tijd zijn deze vertrouwde brieven gefchreven. De hoofdinhoud dezer vertrouwde brieven komt kortlijk hier op neder. Abelheids Echtgenoot had een veel jonger broeder, go staaf genoemd, bijkans negen jaren jonger dan zij, die als een kind bij zijn' broeder geweest en door haar opgevoed, naar de Akademie was geraakt, cn thands van daar te rug kwam, met één' zijner vrienden. — Zijne natuurlijk goede hoedanigheden , zijn beminlijk karakter, dit alles geheel beneveld door Schoolfche geleerdheid , en daarmede vergezelde verwaandheid. Dezen jongeling wist zij van tijd tot tijd te befchaven, zijn gezond verftand te ontwikkelen, zijne inbeelding en verwaandheid te fnuiken, zijn' trek tot een ledig en werkloos leeven en vooral zijne neiging, om een zonderling te zijn, te beteugelen, en zijne goede en beminlijke hoedanigheden wederom ten voorfchijn te brengen. — Van weerskanten werd nu hieruit eene genegenheid geboren, die gustaaf einde-  VERTROUWDE BRIEVEN VAN ADELHEID B * *. 731 delijk te kennen gaf, doch door haar , in weerwil van hare genegenheid voor hem, om zeer gewigtige redenen afgewezen, ja zelfs door haar toedoen, een ander huwelijk bewerkt werd. Men leest hier duidelijk den geweldigen tweeÜrijd , waarin verftand en hart, waarin rede en gevoel, bij haar, kwamen, doch waarbij , in het einde, de zegepraal der rede , zonder eene ontaarte en gewelddadige verdoving van een fijn, den mensch veredelend , gevoel, haar te meer achtingswaardig maakt in onze oogen. Behalven deze gefchiedenis, en die hier de gronddag van het geheele beloop dezes Werks is,ftrekken deze vertrouwde brieven voornaamlijk, om het dwaze en verkeerde dier wijsgeerige beginzelen, welke thands in Duitschland de overhand hebben, en vooral de langs zoo meer induipende fmaak in een befpiegelend en werkloos leeven, waarin men, in befchouwingen zalig, alle werkzaamheid in de Maatfchappij, als belemmerend voor de vrijheid, en dus voor het geluk, befchouwd, in een helder daglicht te ftellen, en helachlijk temaken — tevens de dwaasheid te tooneii, van die zoogenoemde geleerde gezelfchappen en Leescollegiè'n, welken onder de vrouwen in Duitschland, zoo zeer in zwang zijn, waarbij elk voor eene Scavante wil doorgaan , en algemeen toegejuicht worden, zonder wezenlijke kun. digheden te bezitten. Deze bedoeling loopt zoo geheel door, van het begin tot het einde, in alle deze brieven, dat wij niet kunnen nalaten, om juist dit voor den hoofdinhoud, of liever de hoofdbedoeling, van dit Werk te houden, en de voorgemelde gefchiedenis degts als een omkleedfél , waaronder hetzelve wordt voorgedragen , ten einde het ten tooneel voeren van zoodanige Genies, die met de grootftc verwaandheid ten voorfchijn treden , hunne dwaasheid te duidelijker en tasübarer te fchetfeu. Zie daar eene korte fchets van dit Werk, waarvan de fchrandere Vertaalfter, te recht, in de Voorrede zegt: ,, Het ftaat op een onberekenbaaren afftand met de duizenden alledaag- „ fche boeken, die Duitschland ons overzendt." „ De „ Schrijffter heeft zo veel oordeel , zo veele waereldkennis, „ zo veel geest, zo veel fatire, zo veel naïviteit , dat men „ haare brieven niet, dan met eene ziel doortintelende aan„ doening, lezen kan." ■— „O welk geoefend verftand ! in „ welk een goeden toon fchertst zij." — Liefhebfters van „ het bijna uit de mode zijnde Sentimenteele, gij zult hier „ niets vinden, dan ongekuolteld gevoel. — Gevoel, een der ,, fchoonfte trekken in een waarlijk vrouwelijk karakter. ,, Gevoel dat dierbaar gefchenk der natuur. Gevoel dat het „ gezond hart verheft, uitbreidt, in alle rampen en zegCningen doet deelen, maar het niet verzwakt, niet oplost." Zie daar de beöorcleeleude Aanmerking van de Vertaalfter; — en wie houdt haar niet voor eene bevoegde Kunst-beöordeelaarfter? -— Partijdigheid of vooringenomenheid voor dit Werk  73= VERTROUWDE BRIEVEN VAN ADELIIEID B * *. Werkjen hebben haar oordeel, dit durven wij verzekeren geenszins belemmerd. Wij kunnen ons niet weêrhouden, om hier nog mede te deelen, haar oordeel over de betrekking en het gedrag van adelheid omtrend gustaaf, — het is het oordeel van eene vrouw, over vrouwlijke gewaarwordingen — en zouden de vrouwen daarover niet beter kunnen oordeelen, bij ondervinding, dan de mannen? „ Het is de natuur," zegt zij, „ dat eene vrouw als adelheid, al te zeer kan ingenomen •„ woruen door eenen gustaaf; maar het is ook in haar »' ^ileg, en met haare denkwijze mogelijk, dat zij eene zeer „ lterke liefde, zodra zij het onvoegzame daarvan inziet „ overwint. Haar verftand , haare ondervinding , haare zeer „ geoorloofde eigenliefde, konden haar in ftaat ftellen, deze „ liefde te overwinnen, om den eenig geliefden gelukkiger te „ maaken, dan in haar vermogen was. Ik zoude haar echter „ hooger achten, met meer fijmpathie befchouwen, zo deeze „ overwinning haare gezondheid niet verwoest , en haaren „ betreurden dood verhaast had." Onder het lezen dezer brieven, herinnerden wij ons in deii aanvang gelezen te hebben, dat julie nog de Briefwisfeiing bewaarde , tusfchen haar en adelheid, geduurende haar huwelijk gehouden. — Hierbij konden wij ons deze gedachten niet onthouden — en waaróm zouden wij dezelven verbergen? — „ Zou adelheid geen beter model opleve„ ren, om de Vrouw, zo als zij moet zijn, te tekenen, dan „ elise — de zwakke, de al te toegevende elise?" Wij twijfelen 'er, in geenen deele, aan. — lot jen wahlstein, of het gelukkig gebruik van omflandigheden en begaafdheden. Tweede Deel. Uit het Hoogduitsch. Te Leijden, bij L. Herdingh en D. du Mortier, 1800. 387 Bladz, In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 12 - : Bij onze beöordeeling van het Eerfte Deel dezes Romans, (*) hebben wij het doel van denzelven , volgends dé Schrijffter des Boeks, kortlijk opgegeven , eenigennate den hoofdinhoud daarvan gefchetst, en een paar Aanmerkingen nopens het een en ander, dit Werk betreffende, in het midden gebragt. Wij hebben daarbij thands niet veel te voegen. De Gefchiedenis is met dit Tweede Deel ten einde ; een aangenaam bericht waarfchijnlijk voor de menigte Lezers, die het begin van dezen Roman, zoo wij vernomen hebben, gehad heeft. Daar het Publiek dus reeds over deszelfs waarde heeft beflist, zal ons oordeel wel overtollig zijn, en hiermede zijn wij zeer in onzen fchik. Iet verderflijks voor de Zeden, dit Zie N. Vadert. £ii!., I Deel, ijlt Stuk, Blaiz, 14*. enz.  LOTJËN WAHLSTElN, ENZ. 723 dit Küttnen wij veilig zeggen, hebben wij 'er even min m gevonden , als romaneske onwanrfchijnlijkheden. De ftijl is, gelijk wij gezegd hebben, vloeiend , en de perfonen bedrijven weinig van belang ; maar de vrouwen , die 'er de meeste en groottte Brieven "in fchrijven , praten daarvoor zoo veel te langer, en zijn zoo woordrijk, als men van vrouwen verwachten kan, die, door eene vrouw, fprekende worden ingevoerd. Wij willen dit nu eene Schrijffter wel niet kwalijk nemen; maar dat wii, bij het lezen, menigmaal aan het dutten raakten, wanneer 'er .bij voorbeeld zeer breedvoerig over dezeen gene vrouwlijke klecdingltukken werd uitgeweid, of andere dingen werden verhandeld , die ons mannen zoo niet interesfeercn, duide dc Schrijffter ons dan ook ten goede, zoo wel als het publiek ons verfchoone, dat wij niet, gelijk wij met het Eerfte Deel begonnen waren, voordvaaren met den hoofdinhoud des Tweeden Deels te fchetfen : want — het hooge voord moet 'er uit, — wij verblijdden ons, toen wij lazen. Bladzijde 387, ki,ndf. , en hadden geen lust, om alles nog •eens van het begin af vlugtig te doorlopen. b a r n e w f. 1., Tooneelfpcl, uit het Engclsch getrokken door de f a 11 ar pr., en gevolgd naar het Franfche, door a. i»bahbaz. Te Amjleldam, "bij P. j. Uijlenbroek, 1800. 86 Bladx, In Octavo. De prijs is f : -' 10 - : De inhoud van dit Stuk , welk onze Landgenoten reeds door eene profa vertaling der navolging van me,rcieb. betijteld : Jenueval oh le Barneivel Francais, onder den tijtel van Adela'art of de Zegenpralende Deugd (*) kennen, en die in dit Stuk volgends de verandering van B., voornaamlijk beftaat in de redding van een' Jongeling, uit de verleidende ftrïkken eener gevaarlijke vrouw , door wier asnfporing hij tot den moord van zijnen Oom aangezet werdt, zullen wij, darr ons beftek ons niet vergunt, in de opgave deszelfs uit te welden flegts als genoegzaam bekend moeten houden, en alleen de bedenkingen , welken ons bij het lezen van deze in rijm. vervaardigde Vertaling naar de navolging van de la harpe, door den Burger bar ba z ingevallen zijn , met die vrijmoedige befchcidenheid, welke onze moeilijke taak van ons vordert, onzen Lezeren mededeelen. Wij zien ons reeds door de Foorrede, welke de Dichter voor zijnen arbeid geplaatst heeft, als op den drempel des Gebouws, tot welks bezichtiging onze pligt ons noodzaakt, tegen gehouden. De Vertaler zegt ons daar zoo vele zaken en op (*) In den jaare 1777, te Amfleldam, bij de Wed. g. ten boekblaar, junior, uitgegeven, en te dier tij'd herhaalde reizen op 4ci Schouwburg, met veel toejuiching, vertoond. 1  734 A" L* B A R B A Z op zulk een' tobn, dat wij niet nalaten kunnen, zijn Geibfefc met aandacht aan te hooren. y . Hi) fchii1K te» üitcrfte gebeten te zijn , op zekere foort van Tooneelftukken, die hij niet met onderfcheiding aanwiist maar over het algemeen, Zotte Samenftelfels noemt, bcuzeldch tige en in fegt Proza gfehreven Samenfpraken, ongelooflijke opeenftapelmgen van gebeurtenisfen zonder famenhang en wreedheden cn gruwelen zonder waarfchijnlijkheid, die niet dan walglijk kunnen zijn, voor elk die een weinig oordeel en fmaak bezit. Wij moeten bekennen, dat zulke Stukken ook waarlijk met om te dulden zijn; en dat de Berijmer van dit Stuk over dergelijke wangedrochten der kunst, met recht moeilijk wordt. — Maar welke Stukken bedoelt hij toch ? Worden 'er thands zoodanige op onzen Schouwburg vertoond ? Of is dit ook wat in den wind gefehermd ? Zo hij hier die Hukken bepaaldlijk aangewezen had, zouden wij hem beter verdaan , maar nu zegt hij niet veel meer , dan dat hij een afkeer van ijslijke en daarbij flegte Stukken heeft. — Nu dat hebben alle menfchen — die een weinig oordeel en fmaak bezitten, dus, wel verre de meeste Aanfchouwers van Tooneelftukken. — Immers wij voor ons durven de meerderheid onzer Medeburgers niet befchuldigen van volflrekt geen oordeel en fmaak te bezitten. Evenwel de Schouwburg is doorgaands opgevuld met menfchen , dus moet daaruit volgen , dat die door B. bedoelde ijslijke en flegte Stukken thands niet gefpeeld worden , of dat al die gretige Aanfchouwers volflrekt geen oordeel en fmaak bezitten, of dat in die Stukken, die zoo veel volk trekken, toch iet fchuilt, dat de aandacht bezig houdt het hart roert en den geest vermaakt. — Want dat zijn juist de drie verëischten van een Tooneelftuk, waarbij men niet in (laap valt. — Men is 'er (zegt B. al verder) hedendaags hoe langer hoe meer op uit, om niet het terrible {yerfchriklijk») maar veelal het horrible {afgrijslijke) op de Schouwtooneelen te vertoonen. — Is dat wel waarlijk zoo? Welke Stukken bedoelt de Schrijver dan? gabrielle de vergij? of elfride, of fenelon ? of de Slachtoffers van Kloosterdwang , immers dit zijn Treurfpelen, die nog al menigmaal ten Tooneele gevderd worden. Men dient toch wel te weten waar men eigenlijk van fpreekt. — IVij moeten gaat hij voord, van een ander zenuwgeftel en minder aandoenlijk van hart zijn dan onze Vaderen waren. — Wat zijn hier onze Vaderen ? Onze vroege Voorouders kunnen hier niet wel in het algemeen bedoeld worden, wijl de Tooneelfmaak, geduurende zoo een lang Tijdperk, te dikwerf veranderd is, om een bepaald gezichtpunt op te leveren? — Ik weet niet beter, of onze Vaderen zagen aran en titus, —■ Don jeronimo,. medea, enz. en nog meer Stukken , die zo al niet afgrijslijke , echter woelige en levendige Tooneelen behelsden, en op de Spaanfche en Engelfche wijze, boert  B A R N E W E E. 735 boert met ernst paarden, doch het maakt een onderfcbeid, of een jongeling dan of een man van onze Vaderen fpreekt. ' De Vaderen0 van den man , zijn de Grootvaderen van den jongeling de hier bedoelde Vaderen zullen dan de nog levende bejaarde lieden zijn, die hebben zekerlijk andere foort van Stukken , uit de Griekfche en Romeinfche Gefchiedenisfen ontleend', en met Goden en Oraculen vervuld, op het Tooneel gezien ; of dergelijke inmengfelen nu nog, het onderwerp van een Tooneelftuk in dezen tijd, de zelfde natuur en waarheid, de zelfde kracht en roering van het zcnuwgeftel des Aanfchouwers zouden bijzetten, die ze te dier tijd daaraan 1'chijnen gegeven te hebben, is zeer twijfelachtig althands dat is onbetwistbaar , en wordt door de ondervinding bewezen, dat men thands geen enkelen traan, om den dood van hip'polytus, of het levensgevaar van iphigenia, of de rampen van oedipus, enz. meer fchreit , daar ■ integendeel de Stukken, die ons zoo het gemeene leven, en deszelfs rampen en genoegens voorftellen, ons hart roeren en dikwijls onze tranen doen vlieten. — Onze Grootvaderen en Vaderen hebben weinig anders dan Halve Goden en Helden, Koningen en Prinfen op het Tooneel zien verfchijnen , en op rijm hooren fpreken. — Het is nu over het geheel meer burgerlijk geworden , en men kan in de door den Schrijver zoo genoemde Vier Kroonen, nu nog al eens dikwijls zulke lesfen hooren en zulke ïooneelen zien, die in de daad het hart roeren en verbeteren , en in den Maatfchaplijken omgang van nuttiger toepasfihg zijn , dan de lotgevallen der Fabelhelden of de zinloze daden van fommige Vorften der Oudheid. Maar toch zulke Burger Drama's fchijnt de Schrijver almede niet te bedoelen, als hij van de tegenwoordige menigvuldige flegte Tooneelftukken fpreekt, immers hst onderwerp , Bat: hij ons hier in rijm voordraagt, is ook uit het Burgerlijk leven, ontleend, neen! hij fpreekt van Stukken, waarin Roverbenden, Gevechten , Verkleedingen, Draken, Geesten of wat des meer zij gevonden worden. Mooglijk van Opera's! — Wij bekennen dat deze altijd eene natuur op hen zeiven hebben. Maar de vraag is, moet men niet elk kunstgewrocht naar zijn eigen aart beöordeelen? — En is de Opera niet een geheel bijzonder foort van Tooneelfpel, dat zich niet met de Aristo- teiiiianfche maatftaf laat meten ? mMr aan geheel andere Wetten onderworpen is , en evenwel ook zijn eigen fchoon, bevalligheid en fmaak bezit ? Moet een Tooneel juist daarom met een Kermistent vergeleken worden , omdat men 'ér allerlei foortcn van in aart geheel onderfcheidene kunstgewrochten op voorftelt,ten einde eiks fmaak te ftreelen, en een groot Publiek, zoo veel mooglijk , te vergenoegen. — De Dichter kan toch immers niet verwachten , dat geheel het volkrijk Amfteldam juist dat gene gaarne zal zien , dat hij bij voorkeur, zien wil. —■ Het komt ons voor dat 'er geen gewaagder  73°° A. L. BAKSA2, BARNEWEfc. der daad voor een kunstrechter is, dan naar 2ij„cn c]„m01, > fmaak, meesterachtig dien van anderen te willen Rn Wat nu het Stuk zelf betreft , daarömrrend moeten wil voor ons betuigea, dat wij den arbeid, die B. ge,omen heeft om hetzelve in rijm te brengen, verloren achten;" men in dergelnke Burger - Tooneelfpelen , gaarne eene natuurS ongedwongene taal hoort fpreken, en het rijm altijd,zoodoor de afgemetene regels, als gezochte eindklanken , eene onve?dm°! l.jke gemaaktheid aan dezelven mededeelt, en de uUvoeroS derzelver, ten hoogde belemmert, daar ze, om die ^na kt heid, zoo veel mooglijk te verbergen, genoodzaakt I n de verzen buiten alle cadans en maat uit te fpreken en d u's de moeite van den Berijmer moeten verwaarlozen Wil men op het "Iooneel de waare kracht der verzen doen hooren" dan behooren ze m de maat gedeclameerd te worden. Ma" r dan moeten het ook verzen zijn, die zulks verdienen, en onderwerpen, die boyen den gewoonen ftijl van fpreken, kunnen en mogen behandeld worden. Doch, wanneer me, in een Burgerhuis, onder Kooplieden en derzelver bedienden, zulk eene afgemetene en rijmende taal hoort, geraakt al de noodzaakhjke begoocheling of illufie, en daarmede al het treffende en roerende ten eenenmaal verloren. Voor het overige Hijgen geene der verzen in dit Stuk, boven het middenmatte van een afgemeten rijmregel , hetwelk ook niet anders konde zijn , daar men natuurlijke omgangs taal bezigen moet, en alleen flegts te zorgen had , dat elk regel op den vóórgaanden rijmde; wat voords het gelukkig einde, het welk B aan eet plan van de la harpe uitgedacht heeft, om den Aa'nfchouwer, die gaarne ziet, dat alles wel afloopt, te vergenoe gen, dat is even gelijk al die foort van oogenbliklijke Tooneel- en Roman-wendingen, zeer gezocht, en geheel onövereenkomftig met den gewoonen loop der menschlijke handelingen. Te meer daar de gewonde wilton in het Vierde Bedrijf, het geheele Vierde Tooneel door , voor het oog der Aanfchouwers fpraakloos ligt, (Een bloedig lichaam 'heeft onzes bedunkens, ook al iet van het horrible dat men op een Tooneel, voor het oog der Aanfchouwers , behoorde te verbergen) tot eindelijk een Officier van de wacht zegt: Dat bloedig lichaam breng men fpoedig hier van daan Hetwelk zekerlijk in profa , vrij beter door van hier uitaei drukt zou worden. Doch deze gebreken, door den dwang van het rijm veroorzaakt , zijn in dit Stuk te menigvuldig , om alle aan te wijzen. —  WTTREKZELS èn BEOQRDEELINGËN* Verhandeling van het Genootfchap tot verdediging van deii Ch'ristelijken Godsdienst, opgericht in 's HaegC. Foor het jaar mdccxcix. Te Amjleldam en in 's Haege, hij j. Allart en B. Scheurleer, 1800. 253 Bladz. In gr* Octavo. De prijs ts .ƒ 1 - 8 - 1 Dit Stuk bevat eene Verhandeling van den EerW. s» J. van de wunpersse, A. L. Ml pm1. Doch en Predikant te Amiteldam, aan wien een gouden éereprijs is toegewezen ■, ftrekkende tot betoog van het eeuwig en onveranderlijk goed en kwaad, of deugd en ondeugd\ ■met aanwijzing Van eenige voomaame bijzonderheden, wantin dat onderfcheid -, door zulken , die het goede wel eens kwaad, en het kwade goed zouden willen noemen, verdonkerd , of uit het oog verloren wordt , en van het onbetamende en nadeelige van dusdanige denk- en handelwijze-, Eene Verhandeling, die, in de tegenwoordige tijden, van aanbelang moet gerekend worden te zijn, en welke wij, met genoegen j gelezen hebben, alzoo de Eerw; van de wijnperssë Zijn onderwerp volkomen meester zijnde, hetzelve naauwkeurig van alle kanten met oordeel bekeeken, eh voortreflijk uit één gezet heeft; zoodat Wij het lezen en overwegen dezer Verhandeling niet te fterk kunnen aanraden. Wij zullen daarvan eene korte zaaklijke fchetfe geven , en onze Lezers voords tot de Verhandeling zelve wijzen. Na eene beknopte Voorrede, in Welke het gewigt van. het onderwerp, Uit hoofde van deszelfs invloed op vèrfcheideue waarheden , bepaaldlijk op de leere der Verzoening , welke de Schrijver nadrnklijk de hoofdzuil van het Christendom, het ver'èerend kenmerk van het echte Protestantendom noemt, en op den geheelen Protestantfchen Godsdienst , als ook uit hoofde der tegenlpraak* Welke dit onderwerp vooriil in onze dagen heeft moeten ondergaan, en de Verwarring en verfchillen, die nopens het zedenlijke plaats hebben , deelt hij de ordö mede, welke hij zich in deze Verhandeling heeft voorgefteld : I. ,, Eerst " zegt hij , zal ik de voorname kundigheden , in dit voorftel voorkomende, ontwikkelen, en het onderfcheid tusfchen zedelijk goed en kwaad in het nodig licht trachten te ftellen." nieuwe vad. bibl. v. deel. no. 15. Aaa ilf  7jS verhandeling van het genootschap II. „ Vervolgends dat onderfcheid opzettelijk betogen. " III. „ Daarna de eigenfchappen dcszelven ontvouwen, bevestigen en verdedigen." IV. Eindelijk , deze en gene bijzonderheden , door welken dit onderfcheid verdonkerd, of uit het oog verloren wordt, opgeven, en het onbetamende en nadeclige van dusdanige denk- en handelwijze aanwijzen." Volgends deze orde, bevat het Eerfte Hoofdftuk: eem ontwikkeling , en bepaling der- voorname kundigheden in dit voorftel voorkomende, en de opgave van des Schrijvers gevoelen omtrend dezelven. Deze kundigheden zijn zedelijk goed en kwaad, cn het onderfcheid tusfchen 'beiden ; vooraf worden de bepalingen opgegeven van goed en k'vaad, cn van volmaaktheid zoo natuurkundige als zedelijke , cn dan het onderfcheid tusfchen deze beiden aangewezen , met wederlegging van min naauwkeurige belchrijvingen van volmaaktheid, al hetwelk nader toegelicht wordt, door de onderfcheiding der zedenlijkheid in God en in den mensch; wordende door verfcheidene bewijzen aangetoond, dat onze zedenlijkheid betreklijk is , dat is , dat onze redelijke daden niet door have natuur zedenlijk zijn, maar alleen door hare betrekking op de Godlijke Wetten , of dat wij zedenlijk verpligt zijn, overëenkomftig onze betrekkingen te handelen, niet uit kracht van den invloed , die zulks heeft op onze volmaking, maar uit kracht van Gods gebod. Deze Helling wordt met verfcheidene bewijzen aangedrongen, cn tegen bedenkingen gehandhaafd. En daarna de waare Haat des gefchils bepaald: De vraag," zegt de Eerw. van de wijnperssë, Bladz. 70, „ ons opgegeven : Is 'er onderfcheid tusfchen zedelijk goed en kwaad, deugd cn ondeugd'? komt, naar onze gedachten, volmaakt overéén met deze : Zijn 'er Goddelijke Zedewetten, die de vrije' daaden der menfchen regelen, ons, door het licht der Rede , zoo wel, als door dat der Openbaring , kenbaar? Waarna de gedachten van kant nopens het zedenlijke beoordeeld , en dit Hoofdftuk daarmede belloten wordt. In het Tweede Hoofddeel ontmoet men het opzetlb'k Betoog van het dadelijk onderfcheid tusfchen zedelijk goed en kwaad, of deugd en ondeugd, Welk betoog zoodanig wor.'t ingericht, dat Eerst, door verfchillende bewijzen getoond wordt, dat 'er in de daad noodwendig onderfcheid  TO'f VERDEDIGING VAN DEN C'lIRISTt. GODSDIENST. fcbeid zijn moet tusfchen zedenlijk goed en kwaad, of 4 dat het onmooglijk is , dat 'er geene Goddelijke Zedewetten zouden zijn» Ten tweede wórdt het dadelijk aanwezige van zulke Wetten , en dus ook van het ön^ derfcheid tusfchen zedenlijk goed en kwaad, geftaafd ëh verdedigd. In de Eerfte Afdeeling komt het betoog voor Van het noodzaaklijke des onderfcheids tusfchen zédenlijk goed cn kwaad , en van het volftrekt ongerijmde Van het tegendeel. De bewijzen zijn van tweeërlei foort, de eerfte , uit de befchouwing van God den Schepper afgeleid; uit zijne zelfsliefde, uit zijne fchepping, uit de einden der fchepping. De tweede foort wordt ontleend uit de befchouwing van den mensch zeiven, uit zijne voortreflijkheid, en uit zijne zwakheid; bij dezö twee foorten van bewijzen , komt nog eene derde foort uit de Natuurkundige Wetten, {Leges phijjïcg). — In de Tweede Afdeeling des 'Tweeden Hoofddeels , betoogt de EerW. Schrijver het dadelijk aanwezige van het onderfcheid tusfchen 'zedelijk goed en kwaad, Iii de eerfte; plaats , door redenering van vooren uit de kundigheid van onze afhanglijkheid zelve , en van agteren, uit de Godlijke hoofdbedoelingen,kenbaar uit de natuur, waai'-Uit Gods Zedenlijkc Wetten en onze pligten kenbaar worden. Het tweede bewijs is afgeleid uit de ingefchapenë ZedeWet of aangeborene overtuiging derzelve , waarto» men zich niet behoeft te beroepen op ingefchapenë' denkbeelden, of eene redeloze natuurdrift in ons, of op* een zedenlijk gevoel, of praktifche rede, maar waardoor verftaan wordt: eene natuurlijke vaardigheid onzer ziel, om de ecrfle waarheden der zedekuhde, of het meer algemeene van het onderfcheid tusfchen zedenlijk goed en kwaad te erkennen en toe te Hemmen, zoo ras ons dat op eene duidelijke en verftaanbare wijze wordt voorgefteld. Het derde bewijs geeft de Heilige Schrift aan de hand. — Het Derde Hoofddeel ontwikkelt én verdedigt eenige' eigenfchappen , aan het onderfcheid tusfchen zedenlijk goed en kwaad doorgaands toegefchreven wordende j bepaaldlijk deszelfs eeuwigheid en onveranderlijkheid. De eerfte eigenfehap van dit onderfcheid, is het natuurlijke deszelven, en vervolgends het eeuwige en onveranderlijke«, noodzaaklijke en algemeene* Al hetwelk betoogd en tegen eenige bezwaren verdedigd Wordt. Bij voorbeeld*, zou God niet uit enkele willekeur wetten gegeven' ne~o  74° verhandeling van het genootschap ben ? Zijn 'er niet verfcheidene Godlijke Wetten die verandering ondergaan ? Rusten dezelfde natuurplVten op alle menfchen ? Geeft onze verdorvenheid niet aanleiding tot pligten in den Haat der onfchuld onbekend? Kan God geen ontflag geven van de Natuurwetten? en heeft God niet meermalen ontflag Van dezelven gegeven? Nadat alle deze vragen behoorlijk opgelost en "beiindwoord zijn, wijst de kundige van de wijnperssë in het Vierde Hoofddeel eenige voorname bijzonderheden aan, waarin het onderfcheid tusfchen zedenlijk goed en kwaad, door zulken, die het goede wel eens kwaad, en het kwade goed zouden willen noemen, verdonkerd, of uit het oog verloren wordt, en het onbetamende en nadeelige van dusdanige denk- en handelwijze. Dit Hoofilftuk is voornaamlijk belangrijk, wanneer wij de ondernemingen willen kennen , cn daartegen op onze hoede zijn , welken in deze dagen tegen dit onderfcheid van zedenlijk goed en kwaad gemaakt zijn. De Schrijver brengt deze fchadclijke pogingen tot twee Bijzonderheden, welken betreffen of algemeene leerftellingen , of bijzondere gedragingen. Het eerfte foort is weder tweeledig , en behelst of zulke ftelfels , die den grondflag der Godlijke Wetten, welken het onderfcheid tusfchen zedenlijk goed' en kwaad bepalen, doen wankelen, of hetzelve in de daad verdonkeren, of uit het oog verliezen. Tot de eerfte brengt de Schrijver, het lochenen der Godheid, het betwisten zijner volmaaktheden, het ftelfel, dat God geheel onverfchillig zij omtrend het zedenlijke in ons, het vestigen van Gods Oppergezag op verkeerde gronden, het ontkennen van 's menfchen vrijheid. Tot het tweede foort worden gebragt zulke ftelfels, die het onderfcheid tusfchen zedenlijk goed en kwaad berekenen, zulke , die de algemeene overtuiging daarvan uit verkeerde gronden afleiden , of dat onderfcheid zelfs dadelijk ontkennen , of als geheel onzeker voorflcllen , of die deugd en nuttigheid, ondeugd en leed met eikanderen verwarren , of redelijk en zedelijk goed niet onderfchcidende, Gods wetten enkele Vaderlijke raadgevingen noemen, of alle Godlijke ftraffen loochenen. — De tweede bijzonderheid betreft gedragingen, door welken dat onderfcheid verdonkerd wordt, bij voorbeeld , onverfchilligbeid omtrend den Godsdienst en het zedenlijke, opzetlijke fchending van Godsdienst en zedenpligten, verfuuding van hun, die Godsdienst en deugd beminnen,  tot verdediging van den christl. godsdienst. 74I befchimping van en fpotternij met Godsdienst en deugd en- derzelver voorftanders , verkeerde voorttelling van den aart en de verpligting tot bijzondere deugden, openlijke bepleiting der ondeugd, lastering der deugd zelve, po  74§ e- w« hufeland Ziektekunde tot gebruik der Academifche Voorlezingen opgejlekIdoor c. w. hufeland, gewoon Hoogleer aar . *« rfc Geneeskunde op de Hoogefchool te Jena, *» wv Aftf Hoogduitsch in het Latijn vertaald door t. van der linden, J. U. D. en Advokaat ie Amjleldam. ILerJte Deel. Oorfprong der ziekten. Daar 'er onder de Geneeskundigen velen gevonden worden, welkende Pathologie llegts bcichouwen als een lamenilel van fcbooliche fpitsvjndighederi en tlicöretilche ziekten, welken men in de natuur nooit aantreft en m de praktijk grootendeels weder moet vergeten, en daar hufeland, van een geheel tegenövergefteld gevoelen zijnde, van mening is, dat de gezegde minachting der Pathologie voornaamlijk zijnen grond heeft in het weinige verband, hetwelk de Pathofogisten hebben daargefteld tusfchen de gronden der Pathologie en der beoefenende Geneeskunde, heeft H. deze gronden nader niet elkanderen willen verbinden, en in de leer der Patftologte reeds die begrippen willen invlechten, welken tevens de gronden kunnen uitmaken van de behandelinoder ziekten zeiven. Dit is het hoofdoogmerk, hetwelk de Schrijver zich heeft voorgefteld met de uitgave van een Werk, waarvan wij thands het eerfte Deel vertaald voor ons hebben. In de Inleiding verdedigt hufeland het °ëbririk van het woord Levenskracht, door hetzelve te ftellen in den rang van die woorden of letters, welken men bezigt , om eene zaak , welke wezenlijk beftaat doch waarvan de natuur onbekend is, uit te drukken; even als zulks gcbruiklijk is in de Algebra met de letter x 'en in de Natuurkunde met het woord kracht omtrend de oorzaken van verfchillende eigenfchappen der lichamen als zwaarte, famenhang , verwantfcliap , enz. vervolgends door het groot gezag van den Wijsgeer kant* en eindelijk door op te geven de verëischten, welken dusdanige woorden dienen te hebben: en hier aan toetfende de woorden Incitabilitas, Senfibilitas , enz. welken anderen daarvoor hebben willen gebruiken , blijkt het ten klaarfte , dat deze laatstgemelde woorden veel minder gefchikt zijn, om de bedoelde zaak uit te drukken, dan het woord vis vitalis. Na nog het woord Reaclio urk«aid, te hebben' SC£ft de Schrijver in het Eerfte Jrlootdltnk een' algemeene Pathologie, waarin Hij bepaalt wat  PATIIOLOGIA. f 49 wat gezondheid cn wat ziekte zij, en aantoont, dat 'er zonder terugwerking der levenskracht geene ziekte kunne geboren worden , cn dat ook de vorm cn wijziging der ziekte gróbtehdeels van deze terugwerking al hangen ; vervolgends de leer der oorzaken, toevallen, enz. afgehandeld hebbende, gaat Hij over tot de Pathogeme, welke het onderwerp van het Tweede Iloofdituk uitmaakt. Door Pathogenie verftaat de Schrijver de wijze, waaróp de ziekten ontdaan en gevormd worden, en waaróp de oorzaken der ziekten tot ziekten worden. Dit aïlergewi„ chaam door deze verwijdering vloeibaar geworden is^ „ is.'er, om het tot den vasten Haat terug te brengen' „ dat is , om zijne krijstalfchieting te bewerken , niets „ anders noodig, dan dat men een gedeelte der warmte„ Hof, Welke tusfchen deszelfs deelen geplaatst is, weg„ neeme, anders gezegd, dat men het ligchaam verkoe„ le. Indien de verkoeling langzaam is, en het ligchaam „ zich terzelver tijd in rust bevind , zoo neemen des„ zelfs deeltjes eene regelmaatige fchikking aan , en 'er „ heeft dan eene eigenlijk gezegde krijstalfchieting plaats: „ indien de verkoeling integendeel fchielijk voorgaat, of •„ indien men, bij eene langfaame verkoeling, de vloei„ itof op het oogenblik , in hetwelk zij tot den vasten „ ftaat zal overgaan, roerd, zoo heeft er eene verwarde „ krijstallchieting plaats." „ Dezelfde verfchijnfelen neemt men waar bij de op„ losimgen door het water: of, om naauwkeuriger te „ fpreeken , de oplosfingen door middel van het water/ „ zijn altijd te famengeftcld, gelijk ik dit reeds in de „ eerfte aideeling van dit hoofdftuk heb doen zieil: zij „ gefchieden gedeeltelijk door de werking van het wa„ ter , gedeeltelijk door die der warmteftof. Zoo lang „ 'er genoeg water en warmteftof voorhanden is, om „ de zoutdeeltjes zoo verre van elkander verwijderd te „ houden, dat zij buiten den werkkring hunner aantrek„ kingskragt geplaatst zijn, blijft het zout in den vloei„ baaren ftaat. Dan, wanneer het water en de warmte„ ftof begint te ontbreeken, en de aantrekking der zöut„ deeltjes tot elkander de overhand behoud , herneemt „ het zout zijne vaste gedaante , en de gedaante der „ krijstallen is des te regelmatiger, hoe langzaamer, en „ op hoe ftiller plaats, de uitdamping gefchied is." „ Alle de verfchijnfelen , Welke in de oplosling der „ zouten plaats hebben , vind men insgelijks bij hunne „ krijstalfchieting weder, maar in eene omgekeerde orde, „ Op het oogenblik in hetwelk de zoutdeelen zich ver„ eenigen, en het zout onder eene verdikte en vaste sc„ daante te voorfchijn koomt, wordt 'er warmteftof „ ontwikkeld , hetwelk dus een nieuw bewijs opleverd ■*" „ dar  GRONDBEGINSELEN DER SCHEIKUNDE. 753 „ dat dc zouten te gelijk en door het water en door de „ warmteftof opgelost gehouden worden. Het is om de„ ze reden, om zouten, welke gemaklijk door de wann„ tcftof vloeibaar worden , tot krijstalfchieting te bren„ gen , niet voldoende , dat men hun het water ont„ necmd, waarin zij opgelost waren , men moet hun „ daarenboven de warmteftof ontneemen , en het zout „ krijstallifecrd niet, dan voor zoo verre 'er aan deze „ voorwaarden voldaan is. De Salpeter, de verzuurde „ Zoutzuure-potasch , dc Aluin , Zwavelzuure-foda , 1c„ veren hier voorbeelden van op. Met de zouten, wcl„ ke weinig warmteftof tot derzelver oplosling vereï„ fchen, en welke daarom even veel in heet en koud „ water kunnen opgelost worden , is het geval anders „ geleegen; om dezelve tot krijstallen te brengen is het „ genoeg, dat men hun het water ontneemd, in hetwelk „ zij opgelost waren, en zij neemen zelfs in het koo,, keud water eene vaste gedaante aan, gelijk men dit „ ten opzicht der Zwaveïzuure-kalk , der 'Zoutzumv„ foda en Potasch , en van veele andere zouten , waar„ neemd. " „ Op deze eigenfchappen der zouten , en op hunne „ verfchillende oplosbaarheid in warm en koud water, „ is de zuivering van den Salpeter gegrond. Dit zout „ is, zoo als het door de eerfte bewerking verkregen en „ door de Salpeter-zieders geleverd wordt, te famenge„ fteld uit vcrvloeijende zouten, welke voor geene krijs„ talfchietmg vatbaar zijn, gelijk de Salpeter- en Zout„ zuurekalk; uitzomen, welke bijna gelijkelijk in heet „ en koud water kunnen opgelost worden , gelijk de „ Zoutzuure-potasch en Soda, en eindelijk uit Salpe„ ter, welke veel meer in heet dan in koud water oplos„ baar is. " ,, Men bcgind met op deze onder eikander gemengde „ zouten eene genoegzaame hoeveelheid water te gieten, „ om ook die welke het minst van allen oplosbaar zijn, „ hetwelk de Zoutzuure-potasch en Soda zijn, opgelost „ te houden. Deze hoeveelheid water houd zoo lang zij „ warm is gemaklijk al den Salpeter opgelost , maar „ wanneer zij koud wordt is dit het geval niet meer; „ het grootfte gedeelte van den Salpeter krijstallifeerd „ dan, en er blijft maar omtrent een zesde van dit zout „ opgelost , en met de Salpeterzuure-kalk en de Zout„ zuure - zouten vermengd." NIEUWE VAD. BIBL.V. DEEL. KO. 15, BbV . j, De  754 a' l- eavoisier De Salpeter, welke men dus verkrijgt, is een wei,. nig met vreemde zouten bezwangerd , om dat hij in „ een water gckrijstallileerd is , hetwelk zelf daarmede „ belaaden was; maar men kan 'er denzelven volkomen „ van bevrijden , door eene nieuwe oplosfing in zeer „ weinig water, en door eene nieuwe krijstalfchieting." „ Het water, hetwelk van de krijstalfchieting des Sal„ peters overblijft, en dat een mengfcl van Salpeter en „ verfchillende zouten bevat, laat men uitdampen , om „ 'er eenen bruinen Salpeter uit te verkrijgen, welken „ men vervolgens insgelijks door twee nieuwe oplosün„ gen en krijstalfchietingen zuiverd. " De zouten , welke eene aardachtige grondftof heb„ ben en onkrijstallifecrbaar zijn, w7orden, indien 'er gee- ne Salpeterziuire-zouten onder zijn , weggeworpen. „ Doch indien dit het geval wel is, verdund men de„ zelve met water, ploft de aarde door middel van pot„ asch neder, laat het nederploffel bezinken, en giet „ het vogt af, hetwelk men uitdampt en laat krijstalli„ feeren." ,, Hetgeen men dus bij de zuivering van den Salpeter „ in 't oog moet houden kan voor eenen algemeenen „ regel dienen, zoo dikwijls het noodig is verfchillende „ onder elkander gemengde zouten door middel van „ krijstalfchieting van elkander te fcheiden. Men moet „ dan den aart van ieder zout, de hoeveelheid welke „ 'er van hetzelve in bepaalde hoeveelheden water opge„ lost wordt, en het verfchil der oplosbaarheid dezer „ zouten, in heet en_ koud water, naauwkeurig naar„ gaan. Indien men bij deze hoofdeigenfchappen die ei„ genfchap voegt, waar door fommige zouten zich in „ alkohol, of in een mengfel van alkohol en water, opj, losfen, zoo zal men gewaar worden, dat men zeer „ menigvuldige hulpmiddelen heeft, om de zouten, door „ middel van krijstalfchieting , van elkander aftefchei„ den. Maar men moet te gelijker tijd bekennen , dat „ het moeilijk is deze affcheiding volkomen te maaken." ,, De Vaten , welke men tot de krijstalfchieting der „ zouten gebruikt, zijn aarde fchaalen en groote platte „ fchotels. " „ Wanneer men eene zout-oplosiing langfaam aan de 5, vrije lucht, en bij de warmte van den dampkring, laat 5, uitdampen, moet men vaten gebruiken, die eeniglints j? bpog zijn, op dat de dikte van het vogt dus eeniger- „ maa-  grondbeginselen der scheikunde. 755 ,, maate aanmerkelijk zij ; door dit middel krijgt- men „ veel grootere en zoo regelmatige krijstallen, als men » maar immer kan wenfchen." „ Alle zouten krijstallifeeren niet alleen onder ver„ fchillende gedaantens, maar de gedaante der krijstallen » van ieder zout verfchilt zelfs volgens de verfchillende „ omltaudigheden der krijstalfchieting. Men moet hier 5> echter niet uit befluiten, dat dc gedaante der zout„ deeltjes in iedere foort ecnigermate onbepaald is, niets j> integendeel is ltandvastiger, dan de gedaante van de 33 oorfpronglijke deeltjes der ligchaamen , vooral wat de 35 zouten betreft. Maar de krijstallen, welke zich onder 33 onze oogen vormen, zijn opeenhoopingen van deel33 tjes, en deze deeltjes kunnen , hoewel zij alle volkö33 men gelijk zijn in gedaante cn grootte, verfchillende 33 fchikkingen aanneemen, welke aanleiding geven tot 33 eene groote verfcheidenheid van gedaantens , die alle ?3 regelmatig zijn, en welke fomtijds in het geheel geene 33 betrekking, noch met elkander noch met de gedaante 33 van het oorfpronglijke krijstal fchijnen te hebben. Dit 33 onderwerp heeft de Abt iiaüit , in verfcheidene ver53 handelingen, welke hij aan de akademie gegeeven heeft. 5, en in een werk over de famenftelling der krijstallen, 53 met veel geleerdheid behandeld. 'Er blijft zelfs niets 33 meer over, dan hetgeen hij meer bijzonder voor fom33 mige gekrijstallifeerde fteenen gedaan heeft , tot de 3, klasfe der zouten uittebreiden. Nouvelle Methode familiere, pour 1'ufage de ceux quï veulent apprendre la Langue Francoife. Par c harles cazelles. Scptieme Edition, corrigée et confidcrablement augmentée par j. van bemmelen, Maitre de Penfiou a Leide. Dat is: Nieuwe Gemeenzame Leerwijze, ten gebruike van hun, welke de Franfche Taaie willen leeren. Door c. cazelles. Zevende verbeterde en veel vermeerderde Druk door j. v a n b e m m e l e n , Fransch Kottfchoolhouder te Leijden. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg «/Zoon, 1801. 236 Bladz. In Oclavo. De prijs is f: - 10 - : Dit Werkjen fchijnt eene verbeterde navolging te zijn van een ander, weleer door v. marin, onder den Bhbz tij-  756" c. cazelles, nouvelle methode familiere. tijtel van Methode Familiere, in het licht gegeven. Hetzelve bevat, zo in het Fransch als Ncderduitsch, eene menigte zelfftandige Naamwoorden over allerlei onderwerpen, (waaronder 'er velen zijn, die in andere Werkjens van deze foort niet gevonden, en elders, behalven in Woordenboeken, te vergeefs gezocht zullen worden. Hier na volgen: i. Bijvoeglijke Naamwoorden. 2. Zelfftandige en Bijvoeglijke Naamwoorden, benevens de Trappen van Vergelijking. 3. Bijwoorden. 4. Voorzctfels. 5. Voegwoorden. 6. Tusfchenwerpfels. 7. Werkwoorden. 8. Tijdvoegingen. 9. Gellachtwoorden en derzelver Naambuigingen. 10. Gemeenzame uitdrukkingen in elf Lcsfcn verdeeld. _ Eindelijk 11. Eenendertig Samenfprakcn over onderfcheidene nuttige onderwerpen. Dc kundige Schrijver heeft der Nederlandfche jeugd, die eene eerfte handleiding nodig heeft, om zich in de Franfche taal te oefenen, met dit Werkjen eenen uitnemenden dienst gedaan. Zoo eenvoudig als het zich voordoet , zoo grondig is het in de regelen der Taaie; ja wij maken geene zwarigheid te zeggen, dat het in zijne foort alle anderen overtreft. Het ftrekt ons dus tot een .vczcnlijk genoegen, dat wij hetzelve met volle ruimte den lof kunnen toezwaaien, dien het wezenlijk verdient, naamlijk dat hetzelve voor eerstbeginnende Leerlingen een zeer nuttig Schoolboek is, waarom wij hetzelve ook als zoodanig ten fterkfte aanprijzen. Eerfte Dichtoefeningen. Te Rotterdam , hij N. Cornel , 1801. 78 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 10 - : Onder dezen tijtel treedt een geheel onbekende met eene verzameling van negentien Dichtftukjens te voorfchijn, zelfs zonder déne letter Voorbericht. Hij heeft dat ongetwijfeld gedaan, om zijne Lezers, in het beöordeelen van zijne opftellcn, te beter aan zich zeiven over te laten. Dc tijtel Eerfte Dichtoefeningen doet onderitellcn, dat de Schrijver nog een nieuwling in de kunst is. Alleen ten opzichte van het laatfte Stukjen , bericht hij, dat het uit rel and s Galathea vrij vertaald is, en daaruit maken wij op, dat alle de overige ftukjens, bij welken wij dergelijk bericht niet vinden, oorfpronglijke opftellcn zijn. Sommigen zijn in rijmende en andere in .rijmloze verzen. Over  EERSTE DICHTOEFENINGEN. ^57. Over het geheel genomen, hebben ons deze Dichtoefeningen bij uitftek behaagt. Ze zijn vol fraaie gedachten , en de aankomende Dichter is het werktuiglijke van de Dichtkunst zeer wél meester. Wij twijfelen niet, of hij zal, indien hij op dezen weg voordgaat, en zich tegen alle valsch vernuft op zijne hoede houdt, zeerwel Hagen. Tot eene proeve verkiezen wij een gedeelte van dezen winterzang. De ftaatige Winter Treedt achtbaar daarhenen In helder gewaad. Geducht is zijn aanblik — Geflreng is zijn geesi'el — Ongunliig de köü. Op ledige Velden •— Op kwijnende beemden Vertoont hij zijn magt. De wateren Hollen — De fneeuwvlokken fpeelen — De Noordenwind blaast. Geen bloempjen verblijdt ons — Geen beekjen verkwikt ons — 't Schijnt alles in rouw. Geen leeuwrikjen zingt er Met vrolijk gefchater — De Nachtegaal zwijgt. Het Vee is verdweenen —* De Stal is geflooten — De Landman in huis. De jeugd zoekt vermaaken, En ijlt met de Schaatfeu Naar 't glibberig ijs. Daar vliegen zij henen, Op ijzeren vleugels, Zoo fnel als de Wind, eaa. Bbb 3  75* M. S T U A R T ■Romeinfche Gefchiedenisfen door m. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Zeventiende Deel, behelzende de gefchiedenis van het Gemeehebest, geduurende den burgerkrijg tusfchen pompejus en caesar. Te Amjleldam, bij J. Allart , 1800. 564 Bladz. In gr. Octavo. De prijs «ƒ .3 - 15 - : Slegts twee Hoofdnukken, doch van eenen belangrijken en leerzamen inhoud , komen, in dit Deel, voor. Ilct tiende of laatfte des Zevenden Boeks befchrijft den burgerkrijg tusfchen pompejus en caesar. Het eerfte des Agt'ften Boeks den Alexandrijnfchen veldtogt van caesar. Wij willen het algemeen overzicht over de gefteldheid van Rome , in het afgelopen tijdperk , aan het einde des Zevenden Boeks medegedeeld, overnemen, vermits wij ons in de zoo verfchillende bijzonderheden dezes zonderlingen krijgs niet kunnen inlaten. ,, De wetten van Rome," dus vangt S. met de woorden van montesquieu aan, „hadden wijslijk de magt „ van het Gemeenebest onder een groot aantal Bewinds„ luiden verdeeld , die elkandereh onderfteunden , bc„ perkten en in evenwigt hielden ; en wijl elk hunner „ flechts eene bepaalde magt bezat, waartóe elk burger ,, bevoegd was , zag het volk den een na den anderen „ opklimmen en voorbijgaan , zonder zich aan eenen ,, derzelvcn bijzonder te gewennen. Maar in het tijdvak (het welk wij in dit zevende boek befchreeven) greep de wezenlijkfte verandering plaats in de gefteld„ heid van den Staat, daar zich de vermogendften met „ buitengewoone volmagtcn lieten bekleeden door bet „ volk, waar door het.gezag van den Raad vernietigd, „ en het beleid der grootfte zaken in handen van eenen ,, eenigen of van weinigen gefteld werden. (*) Deze „ voortreflijke aanmerking van den fchranderen wonïeNsquieu (dus gaat S. voord) bij den invloed van ,, pompejus brengt ons tot het algemeen overzicht ,, des afgelcgden tijdperks tè rug, zinds de oprichting „ van het eerfte Driemanfchap, hetwelk wij zagen, dat ,, de Romeinfche vrijheid doodlijk werd. " „ Het Romeinfche volk, al lang tot eenen bedelenden „ hoop verlaagd (f), was nu reeds aan de onedele denk- ,, wij- {*} Montesq. Cauf. de la Grand eh. XI Pag. 107. . Cf; Zie Deel XV. Bladz. 148.  romeinsche geschiedenissen. 75£ „ wijze van dien ftand gewoon, en actitede hem alleen ' het hoogfte, die het mildst in zijne giften was. - Het • ' krijgsvolk, voor de eer en voor de magt der Veldheeren veel meer, dan voor het welzijn van den Staat, in de " afoeleo-endfte gewesten ftrijdende, diende eemghjk om " plundering en buit, en werd alzoo van moedige verdedigers of dappere vermeerderaars van het Gemeene" best°tot den ftand van bloote foldaten vernederd, wier " o-eest tevens, in den heillozen krijg der mededingers om " de heerfchappij, met eene muitzucht en trouwloosheid \ o-emeenzaam werd, die, fchoon nu nog door de uit, muntendfte Veldheeren beteugeld, eerlang heilloze gevolgen dreigde. — Eerzucht en vrekheid, ongevoehg" heid en wreedheid, volflagene verbastering van den algemeenen geest, baatzucht en trouwloosheid werden al " meer en meer de haatlijke trekken, dien het geheele Ro, meinfche charakter aannam, en waaruit flechts nu en dan, hier en daar , nog een gering overichot der voorouderlijke deugden uitkwam. — De fchatten, uit de '•o-eplunderde wingewesten naar Rome gebragt, en gedeeltlijk tot fcharidlijfc ftembejag belteed , werden ove" ri^ens aangelegd in werken van weelde, wier kostbaar" held fchier alle geloof overtreft. Woonhuizen, land" verflag van den ftand der Hoogduitfche Dichtkunde, in de Negende. Eeuw. Hier vindt men otfrids berijming van de Vier Euangeliën; een Zegelied op de overwinning van lodewijk den III, iiït de Negende Eeuw, hetwelk men hier zelf met eene vertaling aantreft , en den Rithmus Sancli Annonis, uit de Elfde Eeuw. In de twaalf-  historische en letterkundige AVONDSTONDEN. 7&% Twaalfde en Dertiende Eeuw maakten de Zwabifche Minnezangers grooten opgang , van welken fommigen no* bij name met roem bekend zijn, en waarvan men bier en daar vrij wat ftukken , uit het ftof waarin zij lagen, heeft aan het licht gebragt: waaronder twee Minnedichten van Hertog tan van braèand, gevonden worden , zoodat het niet onwaarfdiijnlijk is , dat ook Nederlanders zich in de Zwabifche Dichtkunde hebben onledig gehouden. Omtrend den zelfden tijd, ftak de Franfche "Dichtkunst insgelijks het hoofd op, in de Proven cale Troubadours, die zeer in aanzien waren. Doch beiden raakten , na de eerlte helft van de Veertiende Eeuw in verval. Bij dc Duitfchers kwam de Dichtkunst 'toen in handen van de zoogenaamde Meesterzangers die geniën van minder rang waren , dan hunne voordansers , onder dezen behoorde de Kerkhervormer lut her in later tijd. In het begin van de Zeventiende Eeuw, was martin opits dc man, die haar op den rechten weg bragt, tot die hoogte, tot welke zij federt is opgeftcgen. _ ■ Met het midden van dc Dertiende Eeuw, begonnen zich de eerfte blijken van de Nedcrlandfchc Dichtkunde, in Vlaanderen en Holland voor te doen, in willem uiten hove , Priester te Aardenburg, calfstaf, NOlJDEKITN, ni kol aas van brec1iten Cll aildc- ren: vooral kent men takob van maarland, melis stoke en jan van helu, van welken de Heer van wijn, vrij uitvoerig, verllag doet. In den Vierden Avondftond , volgen de Dichters en Dichtwerken van de Veertiende cn Vijftiende Eeuw, en onder dezen de Rederijkers. Den Heer van wijn is niet gebleken , dat zij , in onze federt verëenigde Nederlanden, vóór het begin van de Vijftiende Eeuw, zijn in zwang geraakt, al is het dat zij in Braband en Vlaanderen ouder zijn: de oudftcn waarvan men hier leest, zijn die van Middelburg, in het jaar 1430. Vlaardingen, Nieuwkerk en Gouda, in den jare 1433, i434? -437? alhoewel zij wel een gevolg kunnen geweest zijn , van zekere Rijmgezelfchappen , "die reeds vroeger, in eenen anderen vorm, aanwezig waren, doch wij kunnen ons hierbij niet breeder inlaten. Met het Tweede Boek, beginnen de Gefprekken over e-eheel andere Onderwerpen te loopen. Eenige Romeinfche Oudheden aan de Delftfche vaart opgegraven, ter plaat-  7^4 h. van at ij n plaatfe daar weleer een Romeinfche Burg ge(taan heef, worden de voorwerpen van onderhoud f el g^en aan leiding om van de Burgen der Romeinen hier te f in f en vervolgends van die der Germanen Fi L£ enFnelen te fpreken. Dit leidt tot devan Né derlandfchen oorfprong; de voorrechten ïan derzelver" bewoners; den lagen ltaat der Boeren; de onkomst er, voorrechten der lieden, en het aanzien en den tildom TnnJfrm ,deSZdfs imvo™™ opfiegen. Lï g g woord Iombaart voor een huis, waarin men geld han- t zicfrHlnSe^ Vreem ï betCekenis *» A^frd ïeoert meer algemeen geworden s. Herbergen in den tegenwoordigen feaakrzyn voornaamli k föSdc kruistogten m gebruik geraakt. - Verder gaan onzffSl fprekers over, tot zaken, die meer tot het hSfc E van onze Voorvaderen behooren. Zie hier ce „ van het aanzien en, tclfens van het hooggevoel"de' „ Vlamingen nog in de XlVde eeuw, toen lodewiik „ Graaf van Vlaanderen, eene reis doende naar Vrank ,, rijk , door eenige Schepenen van die ilad f Brunei „ derwaards verzeld wierdt: men noodigdc deezen ne „ vens den Graave ten hoven aan 's Konings tafel „ maar had de kusfens , van ouds een teken van eer „ op de zitplaatfen, die voor hun gefchikt waren we«r! „ genomen. Doch naamvlijks wierden de Bra^naars „ dit gewaar of zij vleidden hunne , rijkgeborduurde „ en gevoederde, mantels onder zich, lieten ze vervol„ gens ; op vermaan van Burgemeester simon van „ henrijke; by hun vertrek uit de zaal, op de zitban" 5?n liggen» en gaven aan de Koninglijke bedienden, „ die hun kwamen nafchreeuwen, dat de mantels ach! „ tergebleven waren, koelbloedig ten antwoord, „ hoe „ „ dc Vlamingen met gewoon waren, de kusfens met „ „ zich je nemen, als zij ter maaltijd onthaald wier„ „ den. Lngeen wonder, want, nog in de XlIIde „ eeuw, waren Gent, Brugge, Damme en andere Heden r> van  historische en letterkundige avondstonden. 76*5 van dat gewest, trots Venetië, de ftapelplaatfen der " bekende wereld." Wij zullen hier nog een ander voorbeeld bijvoegen, van den grooten rijkdom van fommio-c Nederlanders: dat van floris bert houd, één der voornaamfte Brabandfche Edelen, in het begin van de XlVde Eeuw. „ Hij woonde te Mechelen en bedreef «rootcn Koophandel. Zijne fchepen voeren, met " ma«t van koopwaren, tot in het Syrifche Damaskus, " en het Égyptifche Cairo en Alexandrie. Reinoud " df ïï, Graaf van Gelderland, zijn geld verteerd en " zijn land , deels ook aan deezen floris verpand " hebbende, wist geen middel, om hetzelve te redden, " dan door deszelfs dochter ten huwelijk te vraagen. " Hij verkreeg ze en met haar , een fchat , zoo men " o-ctui"-t, van vijf of zes milliöenen. Koninglijkc fom, " naar "gelang van die tijden 1" — Het is dan niet te verwonderen, dat zoo groote rijkdom de overdadigheid en weelde bij onze Voorvaders en haar gevolg heeft aanningen: maar waar in de pracht en overdaad , in evenredigheid tot het gebrek en de verarming , bij zeer velen fchijnt op te klimmen. 1 De Heer van wijn, van zulk eenen riiken voorraad van aanteekeningen voorzien, die hij, geduurende eenen zeer geruimen tijd, met veel vlijt en zorg verzameld heeft, had, overeenkomftig zijne voorgaande aankondiging, in de Voorrede op den Bladwijzer van wage naar, een Plan, hetwelk tot eenige Boekdeelen zou hebben moeten uitlopen, en waarin hij van de voor naamfte zeden en gebruiken, betreklijk het daa°iijksch cn huishoudlijk leven van onze Voorvaderen, van& de vroe«-fte tijden af tot aan de Zestiende Eeuw, eene, zoo veel mooglijk volledige, befchrijving meende te geven doch tot ons leedwezen zien wij, dat de vrees, dat het vertier van zulk een Werk in dezen tijd bezwaarlijk wezen zoude, hem llegts eenige punten heeft doen uitkippen en in deze Avondftonden doen vervatten. ' De Rhijn ef Reis van Utrecht na Frankfort, hoofdzaaklijk langs de oevers van den Rhijn, door t. cogan. In gemeenzame brieven. Uit het Engelsch. Vijfde en laatfte Stuk. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z., 1800. 134 maaz. in gr. uctavo. JUe prijs ts f : - 18 - : ot eene proeve van dit laatfte Stuk, waarmede het jjcuceic vverK Denoten wordt, üeett ons goedgedacht, het T  t, cocan, de rhijn of reis van utrecht, enz. 767 het volgende uit den XLV. Brief {Bladz. 516) over te nemen. „-' Duitschland is dun bewoond, naar evenredigheid van deszelfs groote uitgeltrektheid; behalven aan de " zoomen van den Rhijn zijn de groote lieden in verge" lijking weinige, en zij liggen op eenen grooten afftand van elkanderén; dc wegen zijn flegt, en de wijze van " reizen, dat meest in verveelende open wagens gefchiedt, " oii°-emaklijker dan in eenig ander even befchaafd land " van Europa. De gemeenfehap is dan ook grootlijks " belemmerd en in de wintermaanden geheel afgebroo" ken. Om deeze ongemakken zoo veel moogelijk te " gemoet te koomen, worden 'er in de lente en herfst " markten te Frankfort gehouden, om in de benodigd" heden van de zuidlijke deelen van Duitschland te " voorzien , en andere te Leipzig, tot gerief van de " noordlijke. De markten te Leipzig beginnen omtrent " eene maand laater dan die te Frankfort, worden over" vloediger van de verfchillende foorten van koopwaaren " voorzien, en worden, bij gevolg, ook fterker bezogt. , Leipzig ligt meer in het midden van het land, en is " van een grooter getal Heden omringd, die hun gerief " van hetzelve verwagten. De bewooners van deeze " ftreeken zijn ook veritooken van de voordeelen van " de fteden in de zuidlijker landen, die, digter bij den '] Rhijn liggende, regelmaatigcr en aanhoudender van ' hunne verfchillende benodigdheden voorzien _ wor" den. De Frankforter Mis is egter zeer groot, is van allerleië koopwaaren rijklijk voorzien, en wordt door ,, zeer rijke kooplieden bezogt, die , bij deeze gelegenheden "grooten voorraad van goederen koopen, om 'I dezelve onder eene mindere klasfe van kooplieden in ' hunne fteden en dorpen te verfpreiden." • ,, Gij zult ongetwijfeld glimlagcheii als ik u zeg, dat „ deeze twee Misfen dc groote markt voor het verkoopen van letter-vrugten zijn. Ik moet u ook zeggen , dat 'er een groot getal 'manufacturiers betaald wor11 den, om gedagten voor de markten te vormen. Door „ deeze onvermoeide arbeiders worden 'er jaarlijks vcr„ fcheiden duizenden boek-deelen van alle foorten en ,, grootten tot verkoop klaar gemaakt. Zij worden ge„ meenlijk eer bij de maat dan bij het gewigt verkogt, gelijk de Advocaaten bij u betaald worden, enkel bij „ regels en letteren , wat zij ook mogen uitdrukken. Di  7^3 T. C O O A N 9* r)e Prlizeu hangen egter in veele af van den aart van „ het werk, of van den graad van roem, welken de „ arbeider mag verkregen hebben. Vertaalingen zijn van „ de laager klasfe, en kunnen, naar men mij berichte „ niet meer haaien dan twee rijksdalers het blad. De „ volgende zijn kleine verkortingen van grooter werken „ Dan volgt het tegengeftelde , namelijk , het maaken „ van een groot werk, uit veele kleine getrokken. Pre„ dikatieën pleegcn voorheen een geringen aftrek in 't ,, klem te hebben, maar deeze, gelijk ook de tractaaten van Godgeleerdheid volgens het regtzinnig llelzel „ zijn zeer aan het daalcn. Ketterij is bijna tot pari gerezen. Wijsgeerige verhandelingen zijn ook aan het 3, oaalen , maar zij haaien nog een ordenteiijken markt„ prijs. Algemeene Historieën , Toncelfpclen en Ro„ mans groeijen in aantal en waarde, en binnen kort „ hebben de Schrijvers van Staatkundige Verhandelingen „ haaren prijs aanmerklijk verhoogd." „ Gij moet evenwel niet denken dat een arm Schrijver " ffl waagen voor zijne eigen rekening te handelen. „ Hij kan zoo veele maanden niet naar zijn geld war'„ ten, en hij durft zig niet waagen aan het rijzen én ,, daalen van de markt. De meesten worden door hunne „ principaalen gehuurd en betaald, die dan al het «waar „ op zig necmen. Een Uitgeever van aanzien zendt gemeenlijk tweemaalcii in het jaar eene wagen-vragt „ weetenfehap naar Frankfort en Leipzig, gevouwen ge„ lijk de vellen van de pers koomen. Deeze worden ,, door mindere Boekverkoopers gekogt en door eene „ derde klasfe of verkoopers in het klein door het „ land verfpreid." „ De boeken, die jaarlijks op de twee Misfen gebrast „ worden, bedraagen een getal van meer dan vijf dui„ zend boekdcelen, en het getal Schrijvers wordt om,, trent op even zoo veel gerekend. Dit is niet onwaar„ fchijnlijk, want zoo de kortbegrip-Schrijvers drie „ deelen in een jaar kunnen afmaaken, zal een defti°„ Compilateur daarëntegens drie jaaren over een enkel „boekdeel werken. Een Roman - Schrijver, die dit ,, werk gewend is, kan 'er omtrent twee in een jaar „ afmaaken; maar dan zullen de Philifophifche en Mc„ taphijfifche Schrijvers niet in ftaat zijn om hunne ftel,, zeis in minder dan drie of vier jaareii uittewerken. „ Dus, als men het een tegens het ander rekent, kun- „ nen  »e RHIJN OF reis VAN ÜTRSGHT NaA frankfort. „ nen wij ftellen dat, cétérisparibus, elk mttn het alge* „ meen een boekdeel in een jaar kan leveren." ,, Als een bewijs van den ijver en de ftandvastigheid, „ met welke de Düitfchers de letterkunde beoefenen , zal ik u eenige bijzonderheden mededeelen omtrent „ het beltuur van het tijdfchrift, Algemeine Litleratur „ Zeitung, dat te Jena wordt uitgegeeven. In het jaar „ 1790 beliep het aantal Schrijvers, die aan dat tijd„ fchrift Werkten, die, welke binnen dat jaar llierven, „ ingeiloten, niet minder dan drie honderd en negen. Van deeze waren honderd en zeventien Hooglecriiars „ op Duitfche en vreemde Academieën, zes en negert» 5, tig in hoogere of mindere ampten in Kerk en Staat, „ dertien Geestlijken, zeven Boekerijbewaarers van Vor„ ften , Graaven enz. zestien Geneeskundigen , vier ,, Leeraars in de muzijk, en zeven die geen beroep had„ den. De boeken, die in dat werk dat jaar beoordeeld wierden, bedragen een getal van duizend agt honderd ,, en vijf. Van deeze waren duizend, drie honderd en zeven en negentig door Düitfchers gefchreven, viel' „ honderd eri agt waren vreemde werken, een honderd ,, en drie en zeventig waren door meerdere Schrijvers ,, gefchreven. De cori'espondeerende Leden van deefce „ letterkundige broederfchap in verfchillende landen van „ Europa zijn honderd en dertien in getal." „ Het tijdfchrift van jend is het voornaamst, maar „ niet het ecnigst. Daar zijn nog verfcheiden andere, welken het geenzints aan verdienften ontbreekt. Des„ zelfs voornaamfte mededinger is de Göttingifche anzei* „ gen von gelehrten jachen; het wordt in ftukjens uitge„ geeven, drie of vier maaien in de week, zoo dat 'er ,, omtrent twee honderd en tien ftukjens in elk jaar uit,, koomen. Dit letterkundig tijdfchrift is op eene kleiner „ fchaal dan het ander. In hetzelve waren niet meer „ dan zes honderd of zes honderd en vijftig boeken jaar„ lijks beoordeeld, maar het wordt wel gefchreven." „ Ik heb laatst de aankondiging gezien van een nieuw „ tijdfchrift dat uitgegeeven ftond te worden onder den. „ tijtel van Annalen der Geögrafifchen und Statistifcheit „ Wisfenfchaften, onder opzigt van den Hoogleeraar ,, z immerman van Brunswijk. Volgens het plan van ,, dit werk zoude deszelfs voornaamst onderwerp betrek„ king hebben op Geögraphifche, Politieke en Statisti- NIEUWE VAD. BIBL.V.DEEE.NO. 15. C«c „ fcllÊ  *pJO T. COGAN, DE RHIJN OF REIS VAN UTRECHT, ENZ. fcbe onderzoekingen, maar men zou 'er egter beöor„ deelingen van Duitfche en vreemde werken bijvoegen. „ Daar is reeds een aantal letterkundigen tot die onder,, neeming- aangenoomen. Het moet in maandlijkfche ,, ftukjens elk van zes vellen uitkoomcn; zes ftukjens „ zullen een deel maaken. Daar zullen bij gelegenheid „ nieuwe kaarten ingclascht worden. De prijs is drie ,, en eene halve dalers elk deel." ,, Ik heb niet gehoord welke aanmoeding deeze onder„ neeming ontvangen heeft. Ondanks dc bekende be,, kwaamhcden van den Hooglecraar in dit vak, twijfel ik of dat onderwerp wel genoeg van algemeene fmaak 3, zal zijn om in een tijdfchrift uitgegeeven te worden. „ Zoo het jaaren lang vervolgd wordt, gelijk het voor3, neemen is, vrees ik dat de Leezer als een flak over de „ oppervlakte van den aardbol zal kruipen, en moede zal zijn voor hij ter halver weg zal wezen." „ Hier bij kan gevoegd worden de volgende lijst van „ werken, die in de jaaren 1790 en 1791 te Leipzig zijn „ te koop geveild. Derzelver getal op de Micbiel-AIis'fe „ van 1790 was niet grooter dan een duizend en vijf „ en vijftig; van deeze waren zes en vijftig muzijkwer,, ken, en twee en veertig vertaalingen uit vreemde taa„ len, voornamelijk uit het Engelsch. Maar op dc „ Paasch-Misfe was het getal meer dan eens zoo groot, zijnde twee duizend drie honderd en agt en veertig. „ In het jaar 1791 bedroegen de uitgegeeven werken drie „ duizend vijf honderd en vier, behalven Schoolboeken, 3, kleine ftukjens en eenige werken, die op kosten van ,, hunne Schrijvers uitgegeeven waren. Het is opmerk,, lijk, zegt mijn Schrijver, dat de werken van verbeel„ ding , en de Staatkundige Verhandelingen, die eer„ tijds de zeldzaamfte waren, thans de gemeenfie foort „ van fchriften geworden zijn." —  A., DALZSL, DE GESCHIEDENIS VAN DAHOilIJ, ENZ. 7fl De gefchiedenis van Dahomij', een binnenlands Koningrijk • van Afrika ; benevens '/ verhaal eener binnenlandfche reize in Afrika naar 't Hof van eossa aiiadee, Koning van Dahomij; alles verzameld uit echte fchriften; met eene inleiding en aanteekeningen door archibalö ealzel, Schildknaap, gezachvoerder op het fort Kaapcoast. Naar het Engelsen, met Planten. In. den Haagc, bij J. C. Leeuweftijn , 1800. Behalven het Voorwerk , bejlaande in een Register van 10 Bladz. eene Voorrede van 36 en eene Inleiding van 44 Bladz. — 392 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 4 - : - : Dé* Voorrede, voor dit Werk geplaatst, handelt, na dat 'er kortlijk het belang in gefchetst wordt, 0111 de gefchiedenis van onbefchaafdc natiën te leeren kennen , en'dc moeilijkheid, om dezelve te bekomen, over de geloofwaardigheid van dit Werk zelf; cn noemt , ten dien einde , de bronnen op , waaruit het is gefchept , terwijl 'er , aangaande de kaart , waarmede hetzelve; prijkt, gezegd wordt, dat die van den Heer Norris is, echter met eenige bijvoegfelen, en dat dezelve vrij naauwkeurig is ten aanzien der plaatfen op de kust en de ligging van Abomeij, maar niet zoo, wat de binnenftrecken betreft, waarömtrend misfchien, door den Heer abson , eene betere kaart zou hebben kunnen verfchaft worden , zo 'er tijd genoeg, voor den afdruk des ooripronglijken Werks, geweest ware, om zich daarvan te bedienen. Het flot dezer Voorrede is vooral merkwaardig, dewijl men daarin de redenen kan vinden, waarom, dit Werk famengefteld en in het licht is verfchenen. Wij zullen het met dalzels eigene woorden opgeven. ,, Over den flavenhandel hebben wij voorbedachtlijk „ vermeden te fpreken. Niet alleen om dat het een „ onderwerp is dat thans openlijk beredeneerd wordt, 3, maar tevens om dat het een ftuk is waar over men twist ; alles derhalve wat wij daar over zouden heb„ ben kunnen zeggen zou misfchien overbodig zijn ge„ weest. Daar nogthands den (de) ijver om dien han„ del te vernietigen, 't geen, zoo ik hoop, uit menschlievendheid voördkomt, blijft aanhouden, kon ik niet ,, nalaten dat waardig grondbeginfel te wijzen naar deszelfs ware plaats, het vijfde en zevende Hoofdftuk „ van tr-uDOS regering; alwaar ik hoop, dat men mij* Ccc 2 niet  772 A. dalzel, de geschiedenis van dahomij „ niet ten kwade zal duiden, eenige zaken aan den da* „ gelegt (d) te hebben, welke niet bijzonderlijk tot de »> gefchiedenis van Dakoman behooren , dewijl ik be„ merk, dat algemeene voortellingen van dien aart meer „ dan. een enkel bewijs ten bctooge behoeven ; ook is * er iet bijzonder eigenaartigs in Mexico ten voorbedde „ aan te voeren, wanneer wij van het lot van krijgso-e„ vnngenen fpreken, niet alleen om dat, bij alle de om„ dekkingen der Europeanen, dat rijk de meest befchaafde „ baat van alle woeste natiën, maar tevens de wreedte voor ,, deszelfs gevangenen was. Daar en boven leverd (t) het „ voorbeeld van oorlogen, welke enkel aangevangen wicr„ den om-menschlijke flagtöfièrs te bekomen, iet zoo afichuuwlijks op, dat het denkbeeld daar van naauw„ lijks een oogenblik te verdragen is. Deeze betoogen „ buiten alle tegenfpraak 's menfchen neiging tot oorlo* „ en wreedheid; welke grondbcginfels of gcaarthcid door " Seei!e, menschlijke wijsheid immer uit te roeijen zijnde, „ geleid behoorden te worden, wanneer zij er de'magt „ toe heeft, om, zoo veel mooglijk door tegenwerking, „ de kwalen en onheilen daar vau te verminderen: en „ dit kan nimmer gefchicden , daii door den veroveraar „ of verwinnaar belang te doen Hellen in het leven te ,, fparen vaii zijne overwonnenen. Hoe veel kwaad ook „ de flavernij verzeilen moge Cen 'er is geen °-oed 't „ welk niet met eenig kwaad vermengt Cd) is), zeker „ is het, dat dezelve genade is voor den ongelukkigen „ dapperen, en niet minder voor die arme ellendio-Jn „ die anders om eene geringe misdaad, aan 't mesman „ den llagter zouden zijn overgelevert. Cd); waarvan te Veel voorbeelden door reizigers gezien zijn, en waar „ van 'er meer dan een in deze gefchiedenis voorkomt. „ Indien men mogt voorgeven, dat het de winzucht is * „ die de volken in Afrika en elders aanzet, om elkan„ deren aan te vallen en te berooven, zouden wij met „ regt kunnen andwoorden, dat wanneer men die drijft „ veer of prikkel wegname, iet anders hen ras tot de„ zelfde gewelddadigheid zoude aanvoeren. Ik heb be„ reids van eeuen oorlog gefproken, welke uit een bij,, zonder gefchil tusfchen twee dier landftreken ontdaan, „ enkel in twee veldflagen honderdduizend menfchen het „ leven kostte, en bosman verhaalt, dat het volk van ,, Aam, hetwelk kwam, om de Dinkirans bij te fpiïnsj gen, dertig duizend man verloren. Ja, geeft Hechts 3.5 acht  KEN BINNENLANDSCII KONINGRIJK VAN AFRIKA. 773 „ acht op dc oorzaken van alle de oorlogen, welke fe,, dert zoo vele eeuwen in Europa, dat werelddeel der „ befchaafdhcid, gevoerd zijn, en fprcek dan van de „ geneigdheid der menfchen tot vrede en eensgezindheid. ,, Vergelijk dc oorzaken dier oorlogen met derzelver ük„ werkfelen, en verwonder u, zoo gij kundt (kunt), „ dat 'er ooit een tweede plaats kon hebben, na dat ,. het menschdom de dwaasheid van den eerftcn be5, fehouwt Cd) had. Niets minder dan het alziend oog „ van een Fransch wijsgeer kan in zulk eene verborgen„ heid doordringen , en wij laten het aan hem over , „ terwijl hij bezig is zijn dolk te wetten, eene verkla„ ring te geven van 's menfchen geneigdheid tot cendragt „ en broederlijke liefde, en hoe gemaklijk die algemeene „ vrede over de ganfche wereld zou te vestigen zijn — „ een voordel, naauwlijks door de ganfche heerfchap,, pij der Chimera te wederfpreken." Wanneer men dit gezegde , de aangehaalde Hoofdftukken des Werks, vooral dc Redevoering van Koning adahoonzou, toen hij hoorde, wat 'er in Engeland, wegens den Slavenhandel, was voorgevallen , in het Veertiende Hoofdftuk dezer Gefchiedenis , vermeld, ja den aanleg van het gantfche Werk , in aanmerking neemt, valt het niet moeilijk te bezeilen , dat het geheele doel was , de denkbeelden in Engeland meer gunftig voor den Slavenhandel te maken, door een zwart tafercel der ellenden te fchetfen, die bij onbefchaafde Natiën plaats grijpen, zo 'er geen Slavenhandel is, en die door denzelven aanmerklijk verzacht worden , terwijl men dien tevens, volgends de Schrijvers dezer'Gefchiedcnis, verkeérdliik als de oorzaak d'ier rampen daardelt. Immers wij hebben, in deze geheele gefchiedenis van Dahomij, de Inleiding uitgezonderd, buiten eene reeks van gruwelen, moordenarijën, bloedige oorlogen, waar uit dezelve famcngeftcld is , weinig aanmerkenswaardige bijzonderheden gevonden, en weten in de daad. niet, waartoe dit Werk, dat voor het overige fraai is uitgevoerd , en met fchoone platen voorzien , in deszelfs volle uitgedrektheid , in het Nederduitsch diende vertolkt te worden. De Inleiding, herzeggen wij, verdient eene uitzondering , en in zeker opzicht verdienen dit ook de drie eerde Iloofddukkcn des Werks , want daarin ontmoeten wij vele zaken , wetenswaardig voor den liefhebber van LandCcc 3 ea  7?4 A. DALZEL, DE GESCHIEDENIS VAN DAHOMIJ cn Volk-kennis. Immers hier vinden wij eene beknopte befchrijving van Dahomij, waarvan, vóór het jaar 170, geen gewag bij de Gefchiedfchrijve.rs wordt gemaakt deszelts ligging aan de Zee, uitgeftrektheïd van tweehonderd mijlen landwaard in, en gedaante, aldus beichreven. „ Het groot aantal en de verfcheidcnheid van „ nooge en breed uitgetakte boomen , fchijnen 'er als ,i tot fieraad geplant te zijn • de velden zijn 'er van een *' allcrlevcndjgst groen , en meest allen bebouwt Cd); " f £a£ten vcrt°onen Cvertoont) zich een aantal ,,, traaije fteden en dorpen : het oog verlustigt zich in „ de rtumte van eenen zachten en bijna onmerkbaar riiM zenden grond, welke van de Zee af veertig of vïiftf* „ mijlen beflaat , en leverd CO een zoo fchilderachtif „ tooneel, als men zich kan verbeelden, zonder door „ heuvels of bergen belemmerd te worden." Hier vindt men de menigvuldige dieren en voordbrengfels des zoo vruchtbaren lands vermeld, onder anderen eene zeer keunge^VTUcfit^ naar eene kleine olijf gelijkende, en van ohe hoedanigheid, dat, wanneer men, ze gekaauwd hebbende , een glas azijn proeft, dezelve fmaakt als zoete Wijn. Hier ontmoet men Aanmerkingen omtrent dc taal , den Godsdienst , den despotieken Regeringsvorm en de zeden der inwoners, midsgaders hunne legerma d f °PS^oten in een kist of koffer, en Wonder „ linnen ot kleederen verborgen, krommen om, als waren ziï " ft'wVtf cT' gouden; de paneelen van deuren, de ven » ftjrlu'ken ^Pinten, en de voegen van eene welgeploegde de r van droog hout, zullen zoo wijd gapen, dat men er genr* „ lijk oen vinger kan inleggen: de zijden en dekken der fche. „ peri fcheureu en worden lek, alle ingelegd en fnijwerk vliegt *» » dm?end *«W*»« een, door de zamentrel dring van he „ hout in verfchillende rigtingen: zoo men de vaten! in wel' u ken drank, wijn of fterke drank is, „iet gedurig begiet en * nat houdt vervliegt alles, wat zij inhouden." * w-St Pn aanmerklijk koeler, als er een Harmattan » wfit» en de Thermometer van fahrenheit ftaat gemeen„ fok tien of twaalf graden beneden de gemeene hoogde De " MSf?» klaS™ » '»en tijd fterk over het ftrenfeweert „ en kleeden zich in hunne warmfte kleederen, om 'er zich „ tegen te befchutten, en alhoewel die verandering den Euro" zTToo verbyj^oUden, 5SS?wSÏ " ~ L !,- S dC zwarten' cr vele ongemakken van ge» waar: want oogen, neus, lippen en het verhemelte worden "23?ra dl'°0g,en ,°ngelle-Id' me" is èenSzaTeh S' feS.' ,i ° dl'Vnken' niet 200 ^er ora den dorst te "' SSr t* |fle,.fmarElijke dro°Ste v™ !,« tandvleeSch „ weg te nemen. De lippen en neusgaten krijgen kloven en „ worden hard , en fchoon de lucht koel is , St men eene „ onaangename ftekende hitte op de hold gewaar, als ware It „ zelve gewastenen met geest van hertshoorn of fterk looffvocht „ Indien deze wind vijf of zes dagen aanhoudt, fchilfert dé v opperhuid gemeenlijk van de handen en het aaWezhrt en „ zoo hij langer voordduurt, van het overige van het ligchaam* „ Pe ademhaling wordt zeer bezwaarlijk; en wanneer men door „ beweging komt te zweete.i , heb ik het zweet bijzonder „ fcherp bevonden fmakende «aar geest van hartshoorn met „. water gemengd. L Tot zoo ver zijn deszelfs uitwerkfelen op de dierlijke en „ groeibare wezens zeer onaangenaam; maar dezelve bremrt ook eenig goed voord. De luchtgefteWheid wordt daar door zee„ gezond gemaakt, en brengt verbazend veel toe tot het ~» zen van oude gezwellen en huidziekten; lieden met zinkin" gfn/!\TverPozende koortfen behebt, geneezen gemeenlijk „ als de Harmattan heerscht; en zij , die door koortfen ver' „ zwakt of onder de ontlastingen tot herftel bijna bezweken " dln\S^ml'jkiVa'LrderlatCn' hetwelk vceldids onver! an! » dig herhaald wordt, blijven, ondanks den geneesheer het „ leven behouden , hij belet den voordgang van befmet'liii e » ziekten, de kinderziekte, vloeijingen ,"verpozende Kfen » verdwijnen niet alleen, maar zij die aan die kwalenEen n kW»» oP fpoedige geueezing,. bij de komst: van een » Har.  ken binnenlandsci1 koningrijk van afrika. 777 „ Harmattan, ftaat maken. De beünetting wordt dan niet ligt ; medegedeeld. In het jar.r 177° K*d ik over de dne honderd (laven aan boord van een fchip, dat in de baai van Whijdak las;, toen de kinderziekte zich onder hen vertoonde ; het crSotst gedeelte hunner was ingeënt voor de aankomst van een Harmattan; en omtrent zeventig werden, eenige dagen na het waaijen van denzelven, ingeënt. De eerfteii geraakten ' taamlijk wel door deze ziekte; de Inatften werden niet ziek noch hadden eenigen uitflag. Wij dachten vrij te zijn van deze rokjes, maar weinige weken daar na openbaarden zij " zich ondèf deze zeventig;omtrent vijftig hunner werden voor ' de tweedemaal ingeënt; de anderen kregen ze natuurlijker " wijze. 'Er kwam een Harmattan en zij hertelden allen, uit• gezonderd een mcisjen, dat eene kwaadiiartigc zweer had op de plaats, daar zij was ingeënt geworden; dit meisje ftierf, kort daar aan, aan de klem. Het zou zijn kunnen, dat deze heilzame uitwcrkl'els niet algemeen waren , vooral wanneer „ de Harmattan aankomt, beladen met de Hinkende uitwaiemin„ gen van een bedorven moerasdamp, hetwelk het geval, 111 dit gedeelte van het land, niet is." „ Hetfpijt mij, dat ik verpligt beu te verfchillen met een zoo „ eerbiedwaardig Schrijver, als Dodor lind, aan wiens ar„ beid wij zoo veel verfchuldigd zijn, in zijne raadgevingen ter behouding der gezondheid van zeevarenden. Ik vermoed, dat zijn verflag van den Harmattan afkomttig is van een be,' rigt, hem medegedeeld, en niet van zijne eigene waarnemm' gen, welken algemeen zoo juist zijn. Indien hij denzelven " in pèrfoon ondervonden had, zou hij dien niet genoemd Jbeb" ben, „ kwaadiiartig en doodlijk, en dat deszelfs fchadelijke damp vernielende is voor zwarten en blanken, of dat de " fterfte, die dezelve veroorzaakt, evenredig is met de dik" heid en during des nevels.'" Hij fchijnt de heilzaamheid " van den Harmattan verward te hebben met de verderflijke " nitwerkfelen op de ligchaamsgefteldheid, die op het begin van de gezette regens in April ea Meij volgen." Deze regens komen aan of beginnen met fterke windvlagen , uit het Noordoosten en Oost - noordoosten, Tornados geheten, door dc verbastering vr.n het Portugéefche woord Tro" vado, donderbui jen, die gewoonlijk plaats hebben bij volle „ en verandering van maan, in het laatst van Maart, en in „ boven gemelde maanden. Zij gaan verzeld van zwaren don„ der enblikfem, en van een feilen regen', welke drie of vier „ uren aanhoudt, waar door de oppervlakte der aarde week „ wordt, welke door voorafgaande Harmattans en eene opvol„ gende droogte van vijf of zes maanden , in die verzengde „ luchtftreek van een gereten en gefcheurd is, en gelegenheid „ geeft aan de verzamelde, ftilftaande en bedorven dampen, die „ onder de dorre oppervlakte der aarde befloten zijn, op te „ klimmen en te ontfnappen. Dezen , vlug gemaakt door de C c c 5 „ ftra-  7?5 A. DALZEL, DE GESCHIEDENIS VAN DAHOMIJ, ENZ* „ ftralen der zon, .die met verdubbelde hitte fchietcn. wanneer „ de tornado of bui over is, veroorzaken een (tank ' van wel„ ken men zich geene verbeelding kan maken, en brengen vele „ gal-brakingen, tusfchenpozende en rotkoortfen van de ersfte „ foort voord. Behalven dezen, die jaarlijks plaats hebben „ fchijnt er eene verzameling van pestige dampen te zijn die' „ nog een langer tijd gekerkerd blijven, en flechts eens in vijf » zes of zeven jaar voor den dag komen. De tijdvakken, die „ ±m herinner dc doodlijkfte geweest te zijn, waren fa ire* ot 1750-, toen de Gouverneur melville en de meeste „ Heeren en de bezetting van Kaap Coast ftierven; als mede in » *m, 1769 en 1775. De fterfte was in fommige dier jaren „ Cwant zij waren allen niet even doodlijk voor de aldaar ee„ zeten Europeanen,) zoo groot, dac volgends Doftor lind „ de levenden met genoegzaam waren, om de dooden naar built ?f;5 te brengen en te begraven." n De mist' dl"e de Harmattan verzelt, wordt veroorzaakt „ door een oneindig getal kleine deeltjes of vezeltjes, die in „ oe lucht drijven. Zij zijn zoo klein, dat zij de aanraking ont„ inappen, en alle mooglijke nafpeuring als te leur ftellen. Ik „ uaagde met, toen ik dezelven door het mikroskoop meende » te onderzoeken, fchoon een deel zich op het gras, boómbla" aef?.n> .en 7-cI1?. op de huid der negers plaatst, die daar door „ witachtig of grijs fchijnen. Deze deeltjes verheffen zich niet „ ver boven de oppervlakte der zee; de nevel is niet zoo dik „ aan boord der fchepen, die in dc baai van IVhiidah lieee» „ op twee of dtie mijlen afftands van den wal, als dezelve op „ het ftrand is; en naar mate men zidh van den wal verwijdert „ vermindert zij. Op vier of vijf mijlen ziet men in het 4he-l « S'een nevel> nfet tcgenftaande de wind zich, op eenen aflfcind » van tien of twaalf zeemijlen, laat gevoelen." De_kleene frederik , in het groote Rijk der Natuur Bevattende een aantal weetenswaardige bijzonderheden uit het Rijk der Dieren en Planten, waarmede de Zccdektinde tn de Gefprekken en Aanmerkingen, op eene onderhoudende' wijze vereemgd is. Uit het Hoogduitsch vertaald, en met zeer veele bijzonderheden , cn nuttige Zedekundige lesfen vermeerdert. Met Plaat en. Te Zutphen, bij II. C. A Thieme, 1800. 180 Bladz. In Octavo. De prijs is fi - 10 -: Dit Werkjen beandwoordt zeer wel aan den Tijtel. Uit dezen kan men genoegzaam opmaken, dat men hier geen geregeld famenftel, maar eene rapfodie, te verwachten hebbe. De Verhalen en Aanmerkingen zijn voor de Jeugd belangrijk genoeg; alles is voor Kinderen berekend; en de leerzame Aanmerkingen, hoewel kort, zijn zeker zeer gefchikt naar de vatbaarheid en behoefte van Kinderen. — Jammer dat de Platen niet  DE KLEINE FREDERIK , IN HET GR. RIJK DER NATUUR. 779 niet beter beand woorden aan den aart der zake. Dezelven dienen meer tot vermaak, dan tot nut. Ook valt • er hier en daar op de taal en fpelling nog al wat te zeggen, hetgene wu? ut Werkjens voor de jeugd, niet dan ongaarn, ontmoeten Drieëntwintig onderfcheiden Voorwerpen , zijn het Onderwerp van's Mans befchouwing. Zie hier dezelven. i. De Aap. I De wilde Peereboom met vruchten. Z. De kameel. ±. De Doomjlruik. 5. De Ezel. 6. De Vos. 7. De Gans. ^De Henden. 0. De Egel. io. De Kcrsfenvink. li. De Lecuwnk. i». De Marter. 13. De Nachtegaal 14. De Os 15. Het Paard. 16 D' Kwee. 17. De Roozenftruik. 18. De Spreeuw. 19. De Kalkoenjche Haan. 20. Dc Steenuil. 21. Een vergeet mij met. 22. De Drekhaan. 23. Het Sijtfé». — Ter proeve moge het Tiende Stukjen dienen, over de Kersfenvink, welke de grootmoedigheid van dit dier zoo duidelijk fitin clcin*-T lcnt ' • De k\eenvï hoe het kennipzaad boven in de kooi " tCSS^S^fi" Z-ijne oP^kfaamHeid". Den aïekama SnM hlJ 3ne, vogelen weeder eeten in de !wS ,? d had' verfchool hij zich, om zijnen vogel, " 3, „ , ?g " tocftoPpen . gezien te worden alles te be" £w^r V2 poeren. ~ Maar wat hoorde en zag hij* 7oo„ dia de Vmk, in de kooi, het zijnen Broederen vLril'at ■ „ de zaad zag, ftak hij weederoj bedfoef? de" ko°P° foor de" „ traliën, zag treurig naar beueden; en fchreeuwd> erbarme „ lijk en zonder ophouden , Vink! Vink! Het zij „ t" „ de Kersfenvmk dit naar gekerm van den Vink verftond' en „ dit hem trof, of welke andere oorzaak hier ten SflS " Si 'ggel1' ,gen°eg: h-ij pr°P£e zij»en grooten f dikken fnayel zoo vol met kennipzaad als hij maar kondê, vlooe „ naar boven tot den Vink, en bragt het in de kon w „ welk hij zoo dikwijls herhaalde, afs de Vink opïuw ft nen Treurzang aanhief. Een zeldzaame, maar &,XTtrek " ™VeneW°g»' W-elke men ' om z!»e Plompe géfta e " zuIk «n Charaéter niet zoude toevertrouwen ; te meer daar ^S\e?p^s tege»s hem g«d ^ In den Nood is. een getrouw gebuur beter, aan eenen Broeder die verre is. " Lier-  L. F. JAUFFRET, DIERGAARDE VOOR DE JEUGD. ?8l Die^aarde voor de Jeugd, door i. F- JAUFFRET. Met Plaati&tluïïJartjeal Te Amjleldam, Bij W. Holtrop 1801. S Bladz. In ^ prijs is f 3 - - 5 fcarrfe Plaatjens f 7 - ■ - • Al wederom een Boekjen voor Kinderen. Het vervat eene X^uitbeeldingen van Dieren en Vogelen gefchikt naar de vier Werelddcelen, waarin zij voornaamlek t'huis hooren en van elk van welken men hier een klem Landkaarten vindt. De letterdruk in hetzelve behelst eene zeer korte befchrijving van de ui%beelde voorwerpen, in het Nederduitsch Fransch en Hoogduitsch. Het kan met nut gebruikt worden, om de opmerkzaamhêid en leeslust van de Kinderen op te wekken , en 01 hun eene goede voorftclling van de uitgebeelde voorwerpen in te drukken. Hierin overtreft het vele andere kinderbockjens. De Kluizenaars in Murcia j eene Spaanfche Gefchiedenis. Naar het Hoogduitse». Door j. kisselius. Te Dordrecht, hij P. van Braam, 1801. 174 Bladz. In Octavo. De prijs is f;.r 18 -: Een Reiziger, die inzonderheid een Liefhebber van Delfftoffen was, fchrijft aan zijne Minnaresfe , darbij op eene zijner Mineraloguche Reizen, door Spanje, 111 de gebergten van Murcia , eenen man aangetroffen heelt, waarvan hij het volgende verhaalt. Deze ongelukkige met name moritz formosa, leerde in Siviliën, in een Steekfpel, een Mefsjen kennen, wier Broeder hij in het ftrijdperk uit de klaauwen van een wilden Stier verloste; hunne onderlinge kennis floeg over tot helde, hii droeg hare geliefde kleur welke zij hem m drie linten toezond, en zijnde een mengeling van mauw, rood en blaauvv, bedoelende de eerstgenoemde kleur die des Stiers , de tweede zijn vuurieen moed, en de derde hare wenfchen, dat zij éénmaal heldere en blijde dagen mogte beleven en zond _ hem tevens eene fprcuk, én einde rondom zijn blafoen op zijn fchdd te doen lfchilderen , beftaande in de woorden Ovfchuld Liefde en Trouw welke hij haar, onder meer keuze, voorgefteld had. Hunne wedereijdfche verkeering werd ondertusfehen genoord wijl zich een fchatrijk Minnaar bij den Vader van zijne Minnaresfe opdeed, die ook haren Broeder, die te vooren een vriend van den Kluizenaar geweest was , tot zijnen vijand gemaakt had. Dit had tengevolge dat beide geheven onderling, voor altijd elkander moesten verlaten, hetwelk echter niet gefchiedde , dan na elkander wederzijds eene eeuwige trouw gezvvor n te hebben. Valeria, dus was de naam zijner Mm-  J. KISSELIUS naresfe , ontdekte alles aan haren Bkgtvader,, en deze redilijke man bewerkte dat het huwlijFmet den rijken MinnSr mtgefteld werd; mtusichen werd formosa, door de Tetrouwde van valera , in den nacht , naa haar venfter L leid ; alwaar zijne Minnares hem de vlngt voorfloeg, uit hoof de dat zy zich welhaast moeder zoude bevinden! hij bewi- dfn ,fr£ U1 hareD ■Vü°rnag' C" dcn volgenden nacht zouden zy hun voornemen ten uitvoer gebragt hebben, ware het met dat haar valfche Broeder hun geibrek Vgeluisterd of we de reeds aan haar verloofde rijkaart hen befpied had, althands toen formosa tot zijnent. wilde terug keeren, werd hij door twee perfoonen aangevallen welken hij voor leoncé den f™,??" h-]ner en voor z;i^n Medeminnaar hei- kende. Hij verdedigt z.ch manlijk, en treft beide zijne aanranders op eene voor hun doodüjke wijze. Intusfcheu was het venfter van «mu, toen hij daar heenen ijlde, reeds gefloten en hl] lag te vergeefs , agterëenvolgende nachten , zijne bezoeken voor haar huis af, doch kon haar niet te zien bekomen, tot eindelijk dc Biegtvader van valeiua hem kwam aanzeggen dat hij, hoe eer hoe liever, Seviliën moest verlaw.' TT ieonce leefde, zijne liefde en oogmerk ont^■pn, ó-etl.dat valer ia met hare vertrouwde opgelloten S' VH') vjood dan ook in de daad naa Cadix , doch zijn bediende raadde hem den weg daarhenen , over het gebergte van Grenada te zoeken , en eindelijk naa Murcia te keeren. Be knecht keerde weder naa Seviliën terug , en trachtte ie uit den Biegtvader te vernemen, doch men had dezen eoeden man, den toegang tot het Paleis van den Vader van vale ria , verboden; alleenlijk vernam de bediende, dat het Rechtsgeding tegen zijnen meester begonnen, en dat valeria gevlugt was, echter waarheen bleef hem onbekend; formosa door dit bericht ten uiterfte ontroerd en voor de ver* volging van de bloedverwanten des neêrgeflagenen vreezende had al dien tijd, in het gebergte van Murcia, als een Kluizenaar geleefd, en onze Mineralogifche Schrijver had hem aldaar in zijne eenzaamheid gezelfchap gehouden , ais wanneer het geval wilde , dat 'er een knaapjen in het water viel en door onzen Schrijver gered werd; dit kind verhaalde, dat'deszelfs moeder aan gene zijde des oevers waarde; onze Schrijver bragt het knaapjen aldaar, vond ook deszelfs moeder ter aangeduide plaatfe , en ontdekte dat zij de betreurde Gade van formosa was; zij verhaalde hem, dat zij, met behulp vaa den Broeder, van eene harer vriendinnen, die een Schipper was, tot de vlugt befloten had , en voords de wijze hoe zij tot in dit gebergte was doorgedrongen. De Schrijver vertrekt daarop oogenbüklijk naa Seviliën, en verneemt aldaar de dood van den rijken Medeminnaar, de vernietiging van het Rechtsgeding tegen formosa, en de verdere gefteldheid der zaken; verzekert den Vader van valeria , van het leven der bei-  DE KLUIZENAARS IN MURCIA. 7§3 beide Gelieven , keert terug en voert valeria in de armen van haren Gemaal, waarop ze heiden naa Sev.hen vertrekken, en zich met hunnen Vader verzoenen. ... ...... DiV is omtrend de inhoud van het Verhaal, dat wij. bij deze aankondigen, den jnisten famenhang en bijzonderheden behoor men in l et Werkjen zelf te zoeken ; het is zeer wel gefchreven, fpelling en ftijl kenmerken een' Vertaler , die zijne laak verteat, en beide talen even zeer magt.g is; liefhebbers van dergelijke verdichte Verhalen, kunnen wij dit Werkjen ter lezing aanprijzen. Eduard s t AWLEtJ, of de gelukkige wedervinding. Toneelfpel, door j. e- de witte van hAEMstêde {met vertaald). Te 'Zwolle, bij J. de Vri, 1800. Behalvènket V001werk 108 Bladz. In Octavo. De prijs ts f : •- 12 - ; Het Voorbericht, dat de Schrijver voor dit zijn Tooneelfpel «plaatst heeft, trekt daarom terftond onze opmerkzaamheid togt zich wijl hij in hetzelve zich ten hoogde over Critici beklaagt en hen befchuldigt van verregaande partijdigheid ten voordeele van vertalingen en ten nadeele van oor fpronglijkeNederlandfche Schrijvers, die met gen gen mm , a n den leidband van vreemden, te gaan. - Op welken grond deze ktagten rusten en of de Schrijver hier eene of andere bijzondere Recenfie in een of ander oordeelkundig went voorkomende, bedoelt,is ons duister, daarhij niets bijzonders daarömtrend aangewezen heeft, maar zeer onbepaald fpreekt, even als of die partijdige wijze van beöordeelen in alle onze oordeelkundige fchriften blaats hadde. — Wij voor ons betuigen die partijdigheid niet zoo algemeen in onze Critifche Schriften immers met 111 onze Boekbeoordelingen, aangetroffen te hebben; integendeel meenen wij meer dan eens zelfs tegen de kreupele vertalingen en het weinig oorfpronglijke, dat men 111 ons Land voor den dag brengt , met nadruk geijverd te hebben. Doch het u in het vak der Dramaturgie niet genoeg, eene eigene vinding te leveren-, die zoo in karakters, als fchikking en uitvoering volkomen met den Hoogduitfchen ftijl overeenkomt en deszelf, gebreken heeft, zonder deszelfs fchoonheden te bezitten ^zoodanige eigene vindingen zijn dikwijls nog onder de vertalingen te fchatten, en welligt zijn het dergehjken, welken ergens door fommige Beoordeelaars berispt zijn. Wat nu eigenlijk dit Tooneelfpel aangaat wij betuigen , bijaldien de Schrijver niet uitdruklijk op den Tijtel verzekerd hadde, dat het niet vertaald ware, wij zouden het voor eene vertaling uit het Hoogduitsch gehouden hebben. Waar het fpel eigenlijk fpeelt, hebben wij niet juist kunnen gewaar worden; doch wijl 'er van een Landvorst in gefproken wordt en  7S4 J. E. DE WITTE VAN HAEMSTEDE, EDUARD STANLEIJ, 'er Rovers in voorkomen, is liet denfeelKfr j ^ . . Duitschland in het oog hebbe "chooTXi™-?£ ners Fransch, Engelsch, Hoo-- en Ne,L  786 c. pantekoek „ kunnen ffnaakén , of naar dc vruchten eener al te ver„ hitte verbeeldingskracht ; fpreekt nooit, of zeldzaam , ,, van gezichten, cn openbaaringen, en wonderlijke ver„ fchijuingen, enz." (In het voorbijgaan. Dus gelooft de Redenaar dan, dat deze-evenwel plaats kunnen hebben ? Op welken grond gelooft hij dit ? Is de Bijbel niet genoegzaam ? ) Deze Aanmerkingen, gelijk meer andere beftuuringen, .in de Toepasling dezer Leerrede voorhanden voorkomende , zijn zeker vrij juist, cn verdienen in acht genomen te worden; maar laat ons zien , of de Leeraar zich zeiven gelijk blijft. Eigenlijk beftaat dit Stukjen in eene Leerrede, welke de woorden van jesus, Joh. VI: 44. Niemand kan tot mij komen, 't en zij, dat de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke, ten onderwerp heeft. Deze woorden worden door p ante koek breedvoerig verklaard, niet zonder inlasfching van vele Schoolfche kundigheden, die geheel niet gefchikt zijn, voor het gros der Toehoorderen of Lezeren. Dus geeft hij, Bladz. 18, bij gelegenheid, dat jesus den Vader noemt, deze Schoolfche, en in de daad duistere , zo niet onverftaanbarc, befchrijving van de eeuwige, bovennatuurlijke, onbegrijplijke, en eigenlijke, maar tevens Gode betaamlijke generatie, als den grond van het eeuwig Godlijk Zoonfchap van jesus: ,, Die „ perfoncele daad van 's Vaders eeuwige wil naar binnen, ■>■> gegrond in de volmaaktheid van zijne Godlijke natuur, ,, waar uit noodzaaklijk volgen moest, het eeuwig en on„ afhanglijk bejlaan van den Zoon met den Vader in één „ en hetzelfde Godlijk Wezen, zonder vermindering, ver„ menigvuïdiging, of verdeeling van dat Wezen. " Woorden , die eenen Uitlegger nodig hebben , en die het bereik van de mingeoefende Volksmenigte ver te boven gaan. Om nu niet te zeggen, dat zij, gezift wordende , naauwlijks den toets der rechtzinnigheid zouden kunnen doorilaan. Wie toch roept den Leeraar van het Euangelie, om te bepalen en te verklaren, hetgene hij zelf oribegrijplijk noemt. Niet min' Schoolsch en duister is zijne befchrijving van het komen tot jesus , het welk hij anders in het gemeen te recht aanmerkt, het zelfde te zijn, als in hem te geloven. Bladz. 17. In welke befchrijving de Leeraar ook fpreekt, van een ■wagen met jesus, eene fpreekwijze, welke in dien zin noch  DE WAARHEID TER TOETS-STEEN GÈBRAgT» f$f noch in den Bijbel, noch in de Formulieren der Her-» Vormde Kerk, gebruikt wordt. Eindelijk zijne verklaring van de uitdrukking door jë6us gebruikt, het trekken door den Vader, is over'het geheel duister, en ligtlijk leidende tot misbruik, en tot een geheel lijdelijk Christendom , terwijl hij , op zijne wijze, zich bemoeiende, om de bedenkingen tegen de leere van de Geestlijke onmagt des menfchen cn de' krachtdadig werkende genade op te losfen , meer dart ééns zich zeiven openlijk fchijnt tegen te fpreken. Ook is zijn geheele ftijl vol leenfpreuken, waartoe wij, ten voorbedde, alleen het befluit zullen aanvoeren, waarin hij de Gelovigen aanfprekende, zegt: ,, Ten flotte: —■> „ De Godlijke Vader van Jefus , onzen Heere , die ^ ,, éénmaal , zijne trekkende hand tot u gewend heeft * „ en u , tot hiertoe , getrokken heeft met zoo Veele „ koorden van liefde, en die uwe geduurige afwijkin„ gen ziet, en op uwe omzwervingen let ^ zal, ter eere ,, zijns naams, en ter volkoome zaligheid uwer ziele, ,, u door zijne genade blijven trekken, tot dat gij ge,, heel binnen zijt: en van alle de gegeevenen en getrok- kenen des Vaders , zal niemand achterblijven : maar „ allen zullen zij zeer zeker tot Jefus koomen , onder „ zijne baniere ilrijden, en, eindelijk, van goeder har,, te , in de fchaduwe zijner vleugelen, eens zingen» hier wordt de rust geschonken." Doch genoeg , ter waarfchuwing , om van dit gefchrijf niet dan met de uiterfte omzichtigheid gebruik te maken , en ten blijke, dat het al geene koks zijn & die lange mesfen dragen. Uitbreiding van de Bijbelfche Historie Vragen , tot gebruik van Katechizati'èn en Christelijke Huisgezinnen, door ahasuerus van Den berg, Predikant te Arnhem. Tweede Stukjen. Te Arnhem, bij J. Troost en C. Nijhof. 280 Blafa. In Oclavo. De prijs is ƒ: - 18 -': Met ongemeen Veel genoegen hebben wij ook dit Tweede Stukjen gelezen. Dc graagte ,' waarmede de Historie Vragen zeiven, gelijk ook het Eerfte Stukjen van derzelver uitbreiding, ontvangen zijn, maakt het onnodig, ook dit Tweede fterk aan te prijzen , gelijk wij anders met volle ruimte doen kunnen. Wij houderi Ddd 2 ons  A. van den berg ons aan onze Recenfie van het eerfte (*); de zelfde lof, die wij daaraan hebben toegezwaaid, komt ook volkomen toe aan het Tweede, dat wij thands voor ons hebben. Het is uitnemend gefchikt, om aan de leergierige Jeugd beknoptlijk een klaar denkbeeld van de Gefchiedenisfen des Bijbels te geven. Dezelven worden dus voorgefteld, dat de Gefchiedverhalen ongevoelig een aanmerklijk licht ontvangen. Wij hebben 'er alleen dit bij te voegen, dat onze bedenking , of het niet nuttig zou geweest zijn , wanneer de oordeelkundige JScbrijver bij ieder Hoofdftuk, eene opgave gevoegd had van het voorname , dat uit de Gefchiedenisfen met opzicht tot het zedenlijke te leeren is, in de Voorrede voor dit Tweede Stukjen voldoende wordt opgelost. Het Werkjen zou hier door te uitvoerig geworden zijn. Ook had de ondervinding den waardigen Schrijver geleerd, dat de zedenlijke vermaningen, uit de Historiën afgeleid, over het geheel, meer nadruk op de gemoederen vinden, wanneer ze mondeling worden voorgefteld en aangedrongen, dan wanneer de Kinderen dezelven in hun Leerboek vinden uitgedrukt. — Zie hier, Lezer! tot eene proeve het onderricht, aangaande de gelijkcnisfen van den Heiland, Bladz. 363. — „ Jesus heeft veel door gelijkenisjen tot het Folk gefproken. Men vindt meer dan dertig van zijne gelijkenisfen in dc Euangeiisten. Dit was de oude Oosterfche leerwijze. Jesus wilde door dezelve zijne leer verduidelijken ea veraangenamen; de opmerkzaamheid zijner Toehoorers aanfeherpen ; en fommige fcherpe waarheden , of toekomende dingen , om wijze redenen, eenigzins omzwagtelen. Zij zijn van een uitnemende eenvoudigheid en bevalligheid. Wat is de inhoud van jesus Parabelen? Zi] zijn van zeer verfchillenden aart. —— Sommigen zijn bctrcklijk tot hem zeiven , zijne leer en zijne navolgers. — Zo leert hij, dat hij eerst lang naderhand in heerlijkheid op aarde verfchijnen zal , in die van den Prins, die zijn rijk in bezit neemt; Luc. XIX: 11—27; de inwendige kracht van zijne leere, in het zaad, dat van zelve opgroeit: Mare. IV: 26; —j dat de afgetletene inftellingen der Farifeeiïwen bij zijne leer zeer kwalijk zouden voegen, in die van den nieuwen lap op een oud kleed, en die van den nieuwen wijn , die nog in werking . C) Zie Faderl. Bibl. IV Deel, ijle Stuk, Bladz. 280.  UITBREIDING VAN DE BIJBELSCIIE HISTORIE VRAGEN. ?SfJ king komen kan , in Iedere zakken , hoedanigen de Ouden , in plaats van vlesfen , gebruikten, maaV die oud en verlieten waren: Luc. V: 37—39; — dat 'er voorgaand rijp overleg in zijne navolgers geëischt wordt , zoodat zij wel weten moeten, wat zij doen, wanneer zij zijnen dienst kiezen, in den Torenbouwer en den V'-edemaker: Luc. XIV: 28—33; en dat het in zijn rijk niet op praten, maar op doen aankomt in de twee Zoonen, Matth. XXI: 28—32. — En andere Parabelen? Die wijzen aan het lot , dat zijne leer in de wereld hebben zou. Dit fchildert hij in het mostaardzaad en den zuurdeeg: Matth. XIII: 31—33- — Zo leert KiJ ook de verfchillende wijze , waarop zij evenwel zou ontvangen worden, in den Zaaijer; Matth. XIII: 47—5° 5 dat velen zulks geveinsd doen zouden in het net , Matth. XIII: 24—43 , en het onkruid in den akker; Luc. XIV: 16-24. — Dat de Jooden hem zouden verwerpen , en dat de Heidenen zouden geroepen worden, in de terug geblevene Gasten , de Koninglijke Bruiloft Matth. XXII: 1—15, en in de ontrouwe Landhuurders, Matth. XX: 31—33. ■ Zijn 'er ook geen, die de pligten der Leerdaren uitbeelden ? Daar op ziet de gelijkenis van den Huishouder en van den getrouwen en ongetrouwen Dienstknegt. Matth. XIII: 51,52. Matth. XXV: 44—51. Wat heeft ons de Zaligmaker aangaande God in gelijke 11 is fen geleerd? Hij heeft ons Gods lankmoedigheid jegens Zondaren vertoond in den onvruchtbaren vijgenbmn , Luc. XIII: 6—9, en zijne liefde tot hen, hoe zeer zij op den weg der zonde zijn afgedwaald, in de fchoone en uitvoerige geli kenisfen van den verlorenen Zoon, het verloren Schaap, en den verloren penning. Luc. XV. En wat heeft hij ons in parabelen geleerd, nopens ons gedrag omtrend God? Den waaren aart van de boete , overgefteld tegen de dwaaze trotschheid, op vermeende eigen waardigheid in den Farifeeuw en Tollenaar, Luc. XVIII: 9—14 en in de Talenten; Matth. XV: 1—16, de kracht van een aanhoudend Gebed in den Richter , en de Weduwe; Luc. XVIII: 1 — 8, en in den aanhoudend biddenden Vriend; Luc. XI: 5—10 , als mede den ijver , met welken wij Ddd 3 naay  •ftJO A. VAN DEN BERG, ENZ. naar zijne gunst tragten moeten, in den fchat in den akker Cn in den Paarlenkgper, Matth. XIII: 46. Heeft hij ons ook in gelijkenisfen, eenige van onze pligten «mtrend onze medemenfchen voorbehouden? Hij heeft ons onze verpligting geleerd, tot algemeene menfchenliefde in den barmhartigen Samaritaan ; Luc. X: 25-37, de groote zonde van hardheid jegens de armen, in den rijken -man en lazarus; Luc. XVI: 19-31, de groote voordeden der barmhartigheid in den onrechtvaardigen Rentmeester, Luc. XVI: I—13 , en onze verpligting, om onze vijanden te vergeven, in den kwaden Schuldenaar, Matth, XVIH: 21—35. En eindelijk? Onze verpligting, om in onzen post, onze krachten en de gelegenheden wel te gebruiken in de talenten, Matth. XXVj 14—30, en de noodzaaklijkheid, om altijd tot de komst van onzen Heer, waar van ons het oogenblik onbekend is, gereed te wezen, met de voordeelen, die daar aan verbonden zijn, in de wijze en dwaze Maagden, Matth. XXV: 14 - 30. Zijn die opgegevene leeringen , de eenigfie bedoelingen van den. Zaligmaker ? Dikwijls heeft hij, met het voorname hoofd-oogmerk nog andere ondergefchikte leeringen verbonden. Zo fchildert hij, bij voorbeeld, in htt verloren Schaap op eene treffende wijze , niet alleen Gods barmhartigheid jegens verlorene Zondaren , maar ook de menigvuldige middelen, die God aanwendt, om Zondaren tot zich te rug te brengen ; en in den verloren Zoon, het betaamlijk gedrag van den berouwhebbenden Zondaar, deszelfs diepen ootmoed , en levendig gevoel van onwaardigheid; gelijk ook Gods verbazende volvaardigheid, om hem in zijne gunde aantenemen, en de onredelijkheid van de Farifeeuwen van zijnen tijd , die zich uit hoofde van hunne dwaaslijk vermeende heiligheid , zo veel beter dan anderen rekenden." Disfertatio politico-juridica inauguralis de Lege Licinid Agrarid, quam — pro gradu doftoratus — publico atque folemni examini fubmittit franciscus frets. Lugduni Batavorum , apud M. Cijfveer, J. Fil. 180J. 73 Pag. In Quarto Maj. x Dat is: Staatkundig-Rechtsgeleerde Verhandeling over dc Wet van Licinius , betreffende de uitge/rrektheid der Landerijen, welke een Romeinsch Burger mogt bezitten. Door f. frets. Ïn vier Hoofdrukken is deze Verhandeling, welke de beste verwachting geeft , dat derzelver Schrijver eens onder de fehranderüe en. kucdigfte Vaderlan.dfche Rechtsgeleerden eene plaats  F. FRETS, DISSERTATIO , ETC. 791 plaats zal bekleden, afgedeeld; waiffvin het' Eerfte eenige alcemeene Aanmerkingen behelst omtrend de Leges agrarix, of die wetten onder de Romeinen, die eenige bepaling ten aanzien van de Landerijen, derzelver eigendom, verdeeling, enz. lnhHeteTweecte handelt over de bewerkers der bovengemelde Wet, en over haren inhoud. Het Derde over de omftandigheden , die bij derzelver invoering plaats hadden; over hare verdere lotgevallen, en eindelijk verval, benevens de oorzaken hiervan. Het Vierde en laatfte over de nuttigheid dier Wet. - Waar bij ten Hotte nog eenige Aanmerkingen gevoegd zijn, over de gelijkheid van bezittingen. ' ' Van enkele vergrijpingen tegen de zuiverheid der taal, die wij hier of daar in deze Oudheid- Gefchied- Staatkundige en Rechtsgeleerde Verhandeling ontmoet hebben, willen wij hier niet gewagen, daar zij veelal van klein belang zijn , en wij geenszins ten doel hebben , om den jongen Schrij ver door onze Aanmerkingen te ontmoedigen, maar veelmeer hem door onze billijke loffpraak aan te fpooren, om op het reeds zoo gelukkig door hem betreden fpoor volijverig voord te gaan , en zich , ten nutte der Maatfchappij, meer en meer bekwaam te ma.ien. Whhindige Verhandelingen, bevattende: I. De Theorie van het copieeren en verkleinen der Kaarten II. Over het problemi van de twee middenevenredigen. III. Over de vlakke-mhoud der Landen, naar het platrond; van de graden van breedte en lengte, de kromte-ftraalen en halve-middellijnen der Aaide. Door jacob de gelder, Mathematicus in defi Hage. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. Z., 1801. v6 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f I - 2 - : D aar de Schrijver dezer Verhandelingen ons in zijn Voor'V.-.-u. u«i,„«j mockr. dft hii deze Stukiens, van tiid .. , j w»«omoiMr van dpn Konst- cn Letterbode. tot tllu, «au ucu luiamuNui ..... -—- -ter plaatfmg in dat geacht Weekblad had toegezonden , maar dezelve te uitgebreid voor hetzelve geoordeeld wordende, hem door den Uitgever dezes verzocht was, dezelven 111 een bijzonder Bundeltjen te mogen uitgeven, is het ons uit den ft. menhang van het één en ander voorgekomen, nat ae drijfveer welke hem bewogen had, dezen zijnen arbeid aan bovengemelden Verzamelaar ter plaatfmg toe te zenden , geen andere kan geweest zijn, dan zich als geoefend W.skunitenaar , een tiitel waaröo hij zekerliik aanfpraak kan maken, aan het Publiek' bekend te doen worden ; anders ware het onnodig geweest zich als Schrijver derzelven te doen kennen; en dewijl de onderwerpen, waarover hij handelt, niets nieuws behelzen, en bïï Wiskundigen overvloedig bekend zijn, had hij, onzes c J Ddd4 be"  792 J. DE GELDER, WISKUNDIGE VERHANDELINGEN. bedunkens, beter gedaan, dat hij zijne toeftemming niet «geven had, om dezelven in een bijzonder bundeltjen uit te geven. In de daad, daar eene geregelde leerwijze te vergeefs in dit Werkjen gezocht zal worden, en het dus alleen den Geleerden v n dienst zou moeten zijn, kan het tot niets anders dienen, dan om de weetlust der nieuwsgierigen, en dezen zullen zekerlijk weinigen zijn, te verzadigen. De c^ie Verhandelingen in dit Werkjen voorkomende zijn: I. T h e o r i e vran het copiëeren en verkleinen der Kaarten, en eene befchrijving van eenige Werktuigen tot dat einde dienende: zijnde eene bijdrage tot de Prakt ikale Meetkundes bevattende, onder anderen, de Theorie der/'*». , tographen of Verklein- Aapen. II. Opgave van een Werktuig, dienende om tusfchen twee gegevene lijnen, twee middenëvenredigen te vinden III. Handelwijze om den Inhoud van het oppervlak 'van eenig Koningrijk, Gemeenebest ofLandfchap, inwvolee eene goed vervaardigde Kaart van zulk een Land , in vierkante Duitfche of Geögraphifche mijlen te bepalen benevens eene Tafel tot dat einde gefchikt, en naar dé thans bepaalde afplatting der Aarde berekend zijnde. Een verftaanbaar Uittrekfel der in dit Werkjen voorkomende onderwerpen den Lezer tot eene proeve mede te deelen , is in de uitvoering onmooglijk. wesbalven wij ons m« deze aanw ! zmg moeten vergenoegen en daar bij met volle ruimte kunnen verklaren, dat voorhun , welken in de. verhevene Wiskunde geene Leerlingen meer zijn, dit Werkjen der lezing overwaard!* is Gefchiedenis van den Gewapenden Inval der uitgeweken Neder landeren, in het Departement van den Rhijn, in de maand September 1799. Saamgejleld volgends Authenticque Berichten , Notulen cn Befluiten, ter Secretarie van het Bekuur van gemelde Departement berustende; cn aangevuld met de belanzrijkfle Stukken van dien tijd. < Te Arnhem , bii 1 H Moeleman, Junior en Comp., 1801. 155 Bladz, lu 4 Ocla. vo. De prijs is f I - a - i b Beknopt, duidelijk en wel famenhangend, en in eenen zeer zuiveren en goeden itijl gefchreven, is deze kleine doch merkwaardige bijdrage tot de Gefchiedenisfen van onzen tiid en verrijkt met verfcheidene belangrijke Stukken, die 'er in hun geheel tusfchen mgelascht zijn . terwijl als bijlagen daar aeter geplaatst zijn, de Sententiën, tegen onderfcheidene perfonen. wo bij den Hove van Gelderland als bij de Militaire Rechtbank te Winterswijk, gewezen. De vreemdheid der gebeurenis, dewelke eenig in haar foort lin «m°.?-?TVfeld d<; nle«Wïgierigheid van velen aanprikkelen, om dit Stukjen te lezen, terwijl hetzelve vooral voor der* Va*  GESCHIEDENIS VAN DEN GEWAPENDEN INVAL, ENZ. 793 Vaderlandfchen Gefchiedfchrijver ten eenigen tijde belangrijk zal zijn, daar het hem in fta.H zal ftellen, om deze zoo zonderlinge als merkwaardige daadzaak met naauwkeurigheid voor de nakomelingfchap te boeken. Zendelings Reis naar den Stillen Oceaan, onder liet bevel van james wilson, uit het Engelsch , met Platen en Kaarten. Eerfte Deel. Met een Brief over foortgelijke ondernemingen ten omen tijde, ook in ons Vaderland, door jodokus heringa, eliza's z. Te Dordrecht en Amjleldam, bij A. Blusfé en Zoon , en J. Allart, 1801. 371 Bladz. In gr. Ofiavo. De prijs is f 3 - 12 - : Uit de berichten van het Engelfche Zendelings-Genootfchap, hebben wij reeds eenige kennis van deze Zendeling* Reis. Ook hebben wij daarvan voorheenen, uit die berichten, reeds eenig verflag gedaan, hetwelk ons verllag aangaande dit Werk merklijk kan bekorten. Vooraf gaat eene Aardrijks- en Gefchiedkundige befchrijving van de Eilanden, in welken deze Zendelingen zich hebben nedergezet, benevens die van eenige nabijgelegene plaatfen. Dit ftuk beflaat wel de helft van dit Boekdeel. Het behelst de vroeger en later ontdekkingen van deze Eilanden, met hetgene verder van dezelven bekend is. Dit opftel is beknopt en vrij naauwkeurig , zij, die de reizen van wallis, carteret, cook, bougainville, de la pérouse en anderen gelezen hebben, zullen 'er wel niet veel aan hebben, doch daar dit Boek eigenlijk voor hun gefchreven is, die bcgeerig zijn de Gefchiedenis van deze poging, tot uitbreiding .van het Euangelie, te weten, en verre de minften derzelven met de opgenoemde Werken bekend zijn, was het nodig, bij dit Werk, zulk een kort Aardrijks- en Historisch bericht vooraf te zenden, hetwelk men met veel genoegen lezen zal. Daarop volgt de Lastbrief van de Beftuurers van het Zendelings-Genootfchap aan Kapitein wilson, die omtrent 40 Bladzijden beflaat. De Reis zelve gaat van Portsmouth op St. Jago, één der Kaapverdifche Eilanden, en verder op Rio de "jaueiro, van daar vond de Kapitein goed, zijnen verderen weg, niet om Kaap Hoorn, maar ten Zuiden van de Kaap de Goede Hoop te nemen, en van daar naa het Zuidelijke van de Zuidkaap van Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland, en in dien kours de Westelijke winden ,tot den Meridiaan van Otahcite, waar te nemen: en 14 weeken na hun vertrek van Rio de Janeiro, zagen zij tiet eerfte land weder. Het was het eiland Toobouai. Dit gedeelte van deze Reis is van weinig belang, de fchikkingeu, die de Zendelingen ondertusfehen onder zich, op hun toeicomftig werk maakten, alleen uitgezonderd , al het andere behelst niets anderi, dan hetgene men in dergelijke reizen atDdd 5 om-  794 ZENDELINGS REIS NAAR DEN STILLEN OCEÏAN. omrae vindt. Men had het zonder eenig nadeel zeer groot* lijks kunnen bekorten. • Bij hunne aankomst op Otaheite, werden zij zeer vriendelijk ontvangen. Zij vonden daar twee Zweeden,van voorige Engelfchen aldaar agrergebleven, die nu onder de Eilanders leefden, en de taal volkomen verftonden, waarvan zij derhalven merklijke dienden hadden. Ook werd hun hier een groot huis gegeven , dat te vergeefs ten nutte van andere Engelfchen gebouwd was. Al het overige behelst verhalen van dezelfde foort, als men in de berichren van an. dere reizigers, nopends deze Eilanders aantreft. Ook dit gedeelte is tot het oogmerk, daar het toe dienen moet, wat al te omftandig. Aangaande het eigenlijk Zendingswerk moet men in de volgende Deelen van deze Reis de berichten verwachten. Huishoudkundig Handboek voor den Stedeling en Landman; of Cu omeL, Huishoudelijk Woordenboek verkort. In Fier Deelen , met naar de natuur getekende en gekleurde Plaaten. Tweede Deel. Te Amjleldam, bij J. Allart, 1801. 584 Bladz, In gr. OEtavo. De prijs is f 4 - 16 - : Daar wij , bij de aankondiging van het Eerde Deel, den Lezer bericht gegeven hebben van den aart en aanleg van dit Werk, en het in den zelfden trant wordt voordgezet, zullen wij ons vergenoegen , met alleen te melden , dat dit Tweede Deel de Letters H. I. en K. behelst; en tevens eenige proeven uit hetzelve mede te deeten. Wij kiezen ten dien einde de volgenden Stukken, die ons nog al belangrijk voorkomen. „ Herbergzaamheid {hospitalitas} is de deugd van een verheeven ziel, die zien tot een ieder uitftrekt door de „ banden der menschlievendheid. De leerlingen van zeno of „ de Stoïci, befchouwden de Herbergzaamheid als eene deugd, door God zeiven ingeboezemd. De deugd van HerM bergzaamhcid is eigentlijk eene mildaadiglieid ten aanzien „ van vreemdelingen, inzonderheid indien men hun {hen) in „ zijn huis ontfangt. Van de oudfte tijden af, zijn de men„ fchen tot reizen geneigt {dj geweest; maar dewijl de eerfte „ Reizigers op de plaats daar zij aankwamen , niet altoos huisvesting vonden, waren zij verplicht de Inwoonders te „ verzoeken , om hun deezen dienst te bewijzen; en daar wierden 'er altoos gevonden, die liefdaadig genoeg waren, „ om hun niet alleen een verblijf te gunnen, maar zelvs {fsj ., alles te verfchaffen , war zij mogten benoodigt {d) zijn, „ zoo wel tot hun gemak, als levens onderhoud. Ontelbaare „ voorbeelden vindt men hier van, zoo wel in de Heilige „ bladeren, als in de Gefchiedboeken van genoegzaam alle „ oude Volkeren , en inzonderheid munteden de Oosterfchcn „ hier 'in uit. Hedendaagsch vindt men nog in Ttirkijcn en „ an-  HUISHOUDKUNDIG HANDBOEK, ENZ. 70,J andere Afidtifche landdreeken, zoogenoemde Karavanferan's of groote gebouwen , door de liefdaadigheid of pragt van " fommige rijke Inwooners gedicht, en dienende om den ver" moeiden Reiziger te huisvesten , en het benoodigde \ e „ yerfchaffen. " ........ , Die Hoffelijke banden van Herbergzaamheid, zijn bij otts „ niet meer bekend; ook moet men toedemrnen, dat door ö> „ omwenteling van tijden, zulke verbaazende veranderingen „ onder de Volkeren, en wel inzonderheid onder ons zijn i:e „ wege gebragt , dat wij veel minder aan de heilige en eer„ biedenswaardige wetten van die plicht zijn verbonden, da n „ het de Ouden waren." „ De Herbergzaamheid is dan natuurlijk in geheel Europ a „ verdweenen, om dat gantsch Europa reizende en hande :„ drijvende is geworden. Het middel der Wisfelbrieven o m „ Koophandel te doen; de zekerheid der wegen; het gems k „ der fchepen, posten en rijtuigen , om zich zonder gevaar „ overal na toe te kunnen begeeven; de herbergen die in al ie „ deden, dorpen en wegen gevonden worden, om de Rei::i„ gers te huisvesten; verdrekken thands tot vergoeding, v an „ de edelmoedige Herbergzaamheid der Ouden." „ Hoppe; Urpupa linn/ei, is de naam van een Vogelen „ Geflagt, waar onder de Heer linn/eus vier foorten opteld. „ Wij zullen ons vergenoegen alleen die kortelijk te befehrij„ ven, welke mede in onze gewesten worden gevonden, en „ de Gemeene of Epops werdt genaamt." Deze die door geheel Europa in de Bosfchen huisvest, 'roept zijn eigen naam uit; hij heeft genoegzaam de grootte '' van een Merel. Op den kop heeft hij een fier&jke kuif, V uit een duhbele rij van Veertjes famen gedeld, die hij door " middel eener foort van Huid-fpier, naar welgevallen kan " opzetten of laaten vallen; zijnde de kleur der haairtjes van dezen Kuif ros met witte tippen; voor't overige is de Kop, ' Keel, Hals en Borst, wijnachtig grijs; die van't iijf is bo" ven zwartachtig bruin, met vuil rosachtig wit; het b.oven^ de van de rug grijs; de daartpennen, die maar tien in getal zijn, zwartachtig, met een breede witte dwars ftreep, " in 't midden gebandeerd ; welke zich als de daart ui>;ge** fpreid is, boogswijze vertoond, de Bek is zwartachtig,maar *' aan den gronddeun vleeschkleur ; de Pooten en Nagelen 'j donkerbruin. Deze Vogel maakt eigentlijk gefprooken gi;en " nest ; hij legt zijne Eijeren doorgaans vier in getal fle.gts '' neer in een hoop vuiligheid , en de dauk is hem zoo wel H als de jongen eigen; hij bemind (ƒ) de eenzaame plaatzen * alwaar hij zijn kroost uitbroeid Qt) en opvoed (/), 't welk " ook de reden is, dat zijn nest zoo zeldzaam word gevon-r " den. Hij weet behendig de Mierennesten op te zoeken, " en met zijn fpitfen Bek 'er de Eijeren uit te haaien; ook zoeken zij de wormen in de mesthoopen, en eeten -voords » Tor-  796* HUISHOUDKUNDIG HANDBOEK, ENZ. „ Torren , Rupfen en ander ongedierte. Men kan hem tam „ maaken en in een fchuur of op een koornzolder laaten loo„ pen , alwaar hij veel ongedierte vernielt ; of houden hem „ voor vermaak in een warm vertrek, daar hij zijne wieken „ ukfpreidt voor het vuur, doordien hij kleums is 5 ook fpeek „ hij zeer aardig met zijn Kuif. Hij vangt niet alleen vliegen zegt men, en fpinnekoppen, maar zeivs Muizen." „ Ingevolge de Israëlitifche wet, behoord Qtj de Hoppe „ onder het getal der vogelen, die onrein zijn. In de («) „ Herfst worden zij bij uitftek vet, en dan achten de Jagers „ en Vogejaars hun (hen) beter, zelvs dan de kwartelen, mits „ de Koppen , terwijl zij nog warm zijn , worden afgefne„ den , doordien anders het vleesch te fterk van reuk zoude „ zijn." — Meer zullen wij thands niet ter proeve mededeelen. Ten Hotte laten wij nog deze Aanmerkingen volgen. Vooreerst zal men genoegzaam kunnen opmaken uit het geztgde , dat dit Deel uitvoeriger behandeld is, dan het voorgaande. Het aantal der bijzondere Artikelen is veel minder: — doch elk Artikel beilaat meer plaats. Zoo loopt het Artikel over de Honigbijë van Bladz. 139 tot 183: — dat over de Handen, van Bladz. 95 tot 128, dat over de Hoenders, van Bladz. 47 toe 84, over de Kanarijvogel, van Bladz. 359 tot 388. Indien die zelfde uitvoerigheid blijft, dan vreezen wij , dat het geheel in geen vier Deelen zal kunnen behandeld worden. — Deze uitvoerigheid kan in de daad met gemak worden vermijd , bijaldien men het overtollige agterwege laat. 'Er worden vele dingen gezegd , die plaats konden maken voor nuttiger en meer belangrijke onderwerpen. Het Artikel Huishouding loopt, bij voorbeeld in meer dan één opzicht, in het beuzelachtige. Waarom hier van de Kaakjens gewag gemaakt? Dit Boek behelst toch geene aanwijzing om te bakken of te kooken. Dergelijke overtollige aanwijzingen zou men hebben kunnen agterwege laten. Waartoe bij voorbeeld afzonderlijk van de keukentuin, van een korst, enz. gehandeld? — Het overgeflagene is menigvuldig. Wij ontbeeren, om llegts eenige woorden op te noemen , die ons agter een volgend te binnen fchooten, de woorden, kreekel, kreek, kristal, kompas, kropyogel, kropgezwel, kruidkunde, kruidnagelen, kruisvogel, kruisvaart (zijn de kruistogten minder merkwaardig, dan de herbergzaamheid der Ouden?) kruizemunt, kuikendief, kuikens, kwik, kurkema, enz. — Zoodat dit Werk voor vele verbetering vatbaar is , en met wat minder overijling en meer naauwkeurigheid moet worden uitgevoerd, waardoor de Schrijver den Uitgever meer eer zal doen, dan door brommende Voorredenen. — Prijs-  ÏRIJSVERIIANDELINGKN , ENZ. 797 Prijsverhandelingen over de wijze, op welke men den Minkundige», ten klaarfle en gemakkelijkfle, den Schepper kan leeren kennen in zijne volmaaktheden uit zijne werken. Uitgegeven door -de Bataaffche Maatfchappij : Tot Nut van ?t Algemeen. Te Amjleldam, bij C. de Vries, II. van Mimiter en J. van der Heij, 1801. 277 Bladz. In OZtavo. De prijs is f: -11 - : Hadden wij ooit redenen, om de verdienstlijke Maatfchappij : Tot Nut van 't Algemeen met fchoone Andwoorden op derzelver uitgefchrevene Prijsvragen, met haar goud en zilver bekroond, geluk te wenfchen, wij hebben ze thands, op het lezen der beide uitmuntende Verhandelingen , welken wij onzen Lezeren mogen aankondigen, van een paar Leeraars der Hervormden in ons Gemeenebest, die toonen, den post, dien zij bekleeden, en het Kerkgeuootfchap , waartoe zij behooren, eer aan te doen : en niet minder wenfchen wij onzen Landgenoten, voor welken zij gefchreven zijn, geluk, met een paar Verhandelingen , waarvan het onderwerp niet minder gewigtig, dan de uitvoering klaar, duidelijk, doorwrocht,-aangenaam en opweklijk is ; zoodat zij zich , door het één en ander, na eene aandachtige lezing, zullen opgeleid zien tot een verllandig nadenken over de groote werken van God in het Rijk der Schepping, aangemoedigd tot eene vruchtbare erkentenis van den Almagtigen, Alwijzen en Algoeden Schepper, en gedrongen, om hem, in het bijzonder, te verheerlijken' door een gedrag , ingericht naar zijne wijze en voo'r het menschdom zoo heilzame wetten. Op eene zeer geregelde wijze gaan beide Schrijvers in hunne befchouwingeii te werk, hebbende de eerfte zijne Verhandeling in den vorm van Gefprekken tusfchen demo pui lus en eenige Minkundigen , de laatfte in dien van een doorgaand Vertoog gekleed, terwijl beiden, hoewel de eerfte. meermalen dan de laatfte, gezorgd hebben, om hun voordel , hier en daar , door eenige ingevlochtene Dichtregelen, nog meer te veraangenamen. De Eerw. ten oever, Leeraar in den Bosch , die het "ouden Eermetaal heeft weggedragen, fpreekt, na eenige voorafgaande Ophelderingen aangaande de voorgeftelde Vraag en aanmoedigingen ter aandachtige befchouwing der natuur, eerst over den hemel en het fterrenheir; gaat vervolgends tot eene befchouwing der jaargetijden over, daalt dan neder tot de dieren en handelt over derzelver voordbrenging , groeijing en voeding , midsgaders nog andere merkwaardige bijzonderheden, als het nadeel , dat zij ons vaak fchijnen te doen, hunne verwonderlijke zintuigen, de kleinheid van fommigen hunner en wat dies meer zij ; klimt voords op tot den mensch, het pronkftuk der fchepping op aarde; gaat over tot de planten , boomen en andere gewasfen , waaraan men leven toe' fchrij.  798 PRIJSVERHANDELINGEN , ËNZ. fcTirijven kan ; befchouwt eindelijk de levenloze dingen, ge* lijk de metalen, fteenen, de aarde, het vuur, het water, enz, en befluit alles met eene nadere opleiding ter erkentenis van Gods groote volmaaktheden in alle deze zijne werken. De Eerw. verweij, Leeraar te Marsfum , die de'zilveren medaille' behaald heeft, verdeelt, na eene beknopte Inleiding med e ter aanmoediging verftrekkende, om God uit zijne werken te leeren kennen, zijn Vertoog in drie Hoofdftukken, en dezen wederom in onderfcheidene Afdeelingen. Het eerfte Hoofdftuk behelst eene befchouwing van de volmaaktheden des Scheppers, afgeleid uit zijne] werken ; gaande deze befchouwing eerst over de werken der natuur in het algemeen, vervolgends over de fchoone orde , in de inrichting der jaargetijden, en eindelijk over dezelfde fraaiè'lorde in de groeijing van planten en voordbrenging van dieren. In het tweede Hoofdftuk wederlegt hij eenige vooroordeelen betreffende foromige uitwerkingen der natuur , als over de fchijnbaar onnutte en vergiftige planten en de wilde dieren, de onweders, overftroomingen en aardbevingen , midsgaders eenige bijgelovigheden aangaande fommige natuurverlchijnfels , gelijk omtrend kometen, luchtverhevelingen, noorderlicht, dwaallichten, enz, In het derde Hoofdftuk eindlijk doet hij opgave van eeniga middelen , voor eenvoudigen zoo wel , als voor Ouders , Schoolmeesters en Leeraars van den Godsdienst, om de kennis van des Scheppers volmaaktheden uit zijne werken, bij Minkundigen, te bevorderen en te vermeerderen, hen allen tevens aanipoorende , om zich van de middelen te bedienen , zoodat, wanneer men hier eene befchouwing van den mensch , als een werk des Scheppers aangemerkt, vermist, welke men in de eerfte Prijsverhandeling aantreft, men 'er daar en tegen, een geheel Hoofdftuk vindt, en wel een zeer nuttig, dat men bij den Eerw. ten oever vergeefs zoekt, waarfchijnlijk, omdat hij de vraag, uit een ander oogpunt befchouwd heeft, en dus die opgave van middelen , ten minfte voor Schoolmeesters en Leeraars, als enkel voor eenvoudigen fchrijvende, min noodzaaklijk heeft gekeurd. Daar wij, in het algemeen, verzekeren kunnen , dat beide Verhandelingen in eenen zeer goeden ftijl en op eene alleszins bevatlijke wijze gefchreven zijn , en ons dus van ftaaltjens ter proeve zouden kunnen ontdaan , vergunne men ons echter, hier de aanfpraak van den Eerw. verweij aan zijn Ambtsbroeders over te nemen , waarmede hij zijn Vertoog befluit, en die ons zoo gepast, zoo merkwaardig is voorgekomen , dat wij, »m verfcheidene redenen, nuttig hebben geoordeeld , om dezelve, ook door ons toedoen, meer algemeen bekend te maken. „ Nu nog, tot befluit," dus laat zich de Burger verweij hooren, „ een woord, voor den verdienstlijken Leeraar van „ dm Godsdienst, wiens invloed op allerlei foort vaa men-  PRIJSVERHANDELINGEN, ENZ. 799 menfchen zoo fterk, wiens onderwijs zoo uitgebreid " is — Leent ook gij, waardige meulchenvnenden! de hand " aan het belangrijk werk, om meer zedelijkheid bij de men" fchen te weeg te brengen , door hen op het uitgebreide " (cheppingswerk opmerkzaamer te maaken, en den Schepper " daar uit in zijne volmaaktheden te doen kennen. — Het is " geenszins mijne gedachte , dat gij zulks in t geheel nier, doen zoudt, in tegendeel geloof ik, dat gij den Godsdienst " niet onderwijzen, den Bijbel niet verklaaren kunt , zonder " dit ftuk geduurig aan te roeren, zonder op de Natuur opmerkzaam te maaken. Maar u daar in aan te moedigen, " fommire zwaarigheden en tegenbedenkingen op te ruimen, " en door de uitneemendfte voorbeelden hier toe bij voord" duuring, aan te fpooren, — op dat gij ook in dit opzicht ,1 uwen 'werkkring zoo algemeen nuttig maaken , zoo wijd " uitbreiden moogt, als mogelijk is." ... Gij zijt Leeraars van den Godsdienst; fluit dit niet m, 'om de menfchen te onderwijzen in de kennis van god, en ' in de wijze hoe ze Hem moeten dienen ; of hoe ze zich " omtrend Hem behooren te gedraagen? — Moet gij dus niet als van zelve gedrongen worden , om uwe leerlingen j' op de werken der fchepping te wijzen ? Gij weet hoe de Bijbel de kennis van het Opperwezen verönderlleit, en hoe men dus de bewijzen voor deszelfs beftaan van elders, dat " is uit de befchouwing der Natuur, haaien moet. jade vol"' maaktheden van den Schepper worden in den Bijbel meêr " aangehaald, dan befchreeven, en men moet, om dezelven " eenigzins te bevatten - bij opklimming tot dezelve befluiten, " uit de befchouwing des menfchen en uit zijne verrichtingen." " Hoe zult gij de Schepping, de Voorzienigheid, twee zulke belangrijke Hoofdftukken in den Godsdienst, kunnen be■ handelen, zonder uwe bewijzen daar voor uit de ondervin" ding, uit het beftaan der dingen te ontleenen? — ik twijf" fel geen oogenblik, of gij doet dit in het onderwijs uwer " leerlingen: — Maar ik wil het hier bij niet alleen gelaaten " hebben; — mijn doel en verzoek is, dat gij dit niet flechts " ter loops doet, wanneer het in den famenhang van uw Godsdienftig onderwijs te pas komt. — Dat gij meer opzettelijk " uw werk 'er van maalten zoudt, om den menfchen kennis " en fmaak te doen krijgen in de befchouwing van gods ", werken, en wel met dit groot oogmerk, op dat ze verheve" ner, opgeklaarder denkbeelden van den Schepper krijgende, ', Hem daarom ook zoo veel te hartelijker mogten lief heb„ ben. ftandvastig vertrouwen en onbepaald gehoorzamen. — ,, Wilt gij voor kinderen en eenvouwigen recht nuttig zijn , „ uw onderwijs zal hier van beginnen moeten; indien gij ten „ oogmerk hebt, om niet flechts napraaters van hen te maa,„ ken , welken niets verftaan van 't geen zij opzeggen. Ro„, senmuller heeft hier uitneemend den weg gebaand en „ proef-  $00 PRIJSVERHANDELINGEN , ENZ. „ proefhoudend getoond, hoe deeze leerwijze, voor cerstbe. „ ginnenden, de beste zij. — Elk moet zeker ook hier met „ zijne gemeente, en derzelver behoeften, raadpleegen ; maar „ hebt gij 'er leergraagen onder? wel nu dan, Helt 'er uw vcr„ maak in, om hen te onderwijzen in de kennis der natuur, „ al zijt gij daar toe juist niet verpligt, — gij kunt 'er toch „ nut mede doen, en die gedachte is toch wel de meest aan„ moedigende voor eenen Leeraar; — gij zult dus meer zede„ lijkheid en oplettendheid onder de menfchen brengen , cn „ dit .moet op den duur uw werk zeker veraangenaamen." „ Leerredenen te doen, Is de grootile bezigheid; dezelve „ over den geöpenbaarden Godsdienst te doen, is uwe billij„ ke pligt, maar, daar gij niet ontkent, dat den bijbel te ver„ klaaren en te doen verltaan, een voornaam onderwerp dcc„ zer Leerredenen zijn moet, ja een der gefchiktfte middelen „ is, om den zoogenaamden gemeenen man met deszelfs in„ houd bekend' te maaken, zoo zult gij ook moeten toeftem„ men, dat nu en dan eens te-prediken over de Natuur, „ over de Schepping, over gods werken, een niet minder „ gefchikt middel is , om den minkundigen tot kennis daar „ van op te leiden ; en dat dit dus een uwer verpligtingen „ uitmaakt. — Laat u hier in niet te rug houden, noch daar ,, van aflehrikken, door het vooroordeel van fommigen , die „meenen, dat natuur en Godsdienst, twee afzonderlijke din- „ gen zijn; ja tegen elkander flrijden. Gij hebt te veel „ kennis, om dat te gelooven, of om deeze misvatting niet „ te kunnen oplosfen. Indien men, over het algemeen, meèr „ zulke Leerredepen' hoorde, men zou 'er meêr fmaak in viti„ den. Trouwens, ik zoude mij kunnen beroepen op de 011„ dervinding en het voorbeeld van yeelen uwer medebroede„ ren , zoo ik niet fchroomde hunne nederigheid hier door „ te beledigen of anderen te befchaameli. — Dan, wie kent „ niet de fchoone Leerredenen van ewald, over dit onder,, werp, als ook fommigen, onder die van van loo — en „ het genoegen, waar mede dezelve geleezen worden ? Aan „ wien uwer is de verdienfte van den nu zaligen martinet „ onbekend; die , en door onderwijs en door leerredenen , „ zoo veel in zijne Gemeente gedaan heeft, om de menfchen „ fmaak voor natuurbefchouwingen te doen krijgen , ten ein,, de hen dus op te leiden tot kennis van , en eerbied voor „ het Opperwezen? — getuigen daar van zijn nog zoo veele „ leevenden in zijne laatfte Gemeente te Zutphen, welke er„ kennen, hier uit , onbedenkelijk veel nut en zegen gehad „ te hebben." ,, Dit zijn nog geringe voorbeelden in vergelijking van uwen „ Heer en Meester jesus ; die is ;u ook zoo uitneemend „ hier in voorgegaan; — die heeft u het beste model gegee„ ven, hoe gij op de menfchen, op eenvouwige menfchen, „ werken moet. Hij kleedde zijne leer in beeldtenisfen, wel- » ke  PRIJSVERHANDELINGEN, ENZ. Sol kfi uit de natuur ontleend waren. Hij wees de menfchen geduurig op de werken der Natuur, om hen tot vertrouwen #, op zijnen Hemelfchen Vader te beweegen. Hij was zelve „ een opmerker, een vriend', der Natuur, en leerde hetgeen Hij opgemerkt had. Zouden zijne leerlingen hem dan ook „ hier in niet navolgen? Ja, dat zult, dat wilt gij, voorze„ ker, getrouwe Leeraars van den Godsdienst! Uw werkkring „ is een der nuttigften: maar dezelve is, wel behartigd zijn„ de , ook een der üitgebreidften. Evenwel wat vermag de „ lust en ijver niet? Wel nu dan voegt bij uw onderwijs,,, de leerredenen , en zoekt elke gepaste gelegenheid gretig „ aan te grijpen , om de aan u toevertrouwden bekend te maaken, met de werken der Natuur , ten einde daar door aan allen, inzonderheid aan minkundigen, den Schepper in t, zijne volmaaktheden te leeren kennen. In uwe verkeering zult gij door gemeenzaame . gefprekken, door het leenen „ van gefchikte boeken , ook veel hier toe kunnen bijdrar.,, gen. Verzuimt nimmer eene aanleiding, welke gij hier toe' ,, gebruiken kunt. — Uwe kunde behoeft hier toe niet zoo ver,, baasd uitgebreid te zijn. Aan de Hooge Schooien hebt gij ,, toch zoo veel van de wijsbegeerte en natuurkunde geleerd, „ als gij tot dit oogmerk noodig hebt, en als vereischt wordt, ,, om de u bekende werken van eenen martinet, san„ der, zöi.lner en lange te kunnen doen verftaan , en „ daar uit het noodige , op eene gepaste wijze , te pasfe „ brengen." „ Volbreng dan ook daarömtrend uwen pligt. In het nut, „ hier door bewerkt, in de befehaaving uwer leerlingen ,, en natuurgenooten, zult gij de ïlreelendlte zelfsvoldoening, „ de duurzaamfte belooning, vinden." „ Zie hier eenige voorüagen, van welker daadelijke uitvoe„ ring of opvolging ik mij zeer veel goeds beloove, om den „ minkundigen uit zijne al te lang verwaarloosde onöplettend„ heid op te wekken; en langs eenen gemakkelijken, onmerk„ baaren en aangenaamen weg, ter befchouwing van gods „ werken, en daar door tot kennis der verhevene volmaakt„ heden van zijnen Schepper, op te leiden." Gedachten over de Meijërij van 's Hertogenbosch en derzelver Inwoners, bij het begin der Negentiende Eeuw. Door eenen Mei'érijënaar. Te Amjleldam, bij A. B. Saakes, 1801. 80 Bladz. In gr. Olïavo. De prijs is f : - ia - : Deze Gedachten gaan over den Godsdienst , het Bijgeloof, Ongeloof en Ligtgelovigheid, Huwelijk en Opvoeding , Levenswijze , Gezellige Pligten, voornaamlijk , zoo als dezelven onder de Majorij'ènaars plaats hebben en gevonden worden. Toon en inhoud doen ons vermoeden , dat ze van die zelfde %and oorfpronglijk zijn , waarvan wij reeds meer (lukken ontNIEUWEVAD.BIUL. V.DEEL.NO. l6. Eee "^n-  8o2 GEDACHTEN OVER DE MEXJÖRIJ, ENZ. vangen, cn door welken wij de zeden cn gedragingen der inwoners van de Maj'trtj op het ongunftigst hebben zien affchetfen(*). Dan, gelijk wij toen reeds te kennen gaven, dat ons dit gefchrijf" te ééntonig en dus verveelend was, zoo moeten wij ook dit zelfde, ten aanzien dezer voorhanden zijnde gedachten, herhalen; want in plaats van eene wijsgeerige en oordeelkundige behandeling der gemelde onderwerpen, cn menschkundige vergelijking van het gedrag der Majorijènaars, vinden wij eene oppervlakkige befchouwing, en eenige losfe aanmerkingen , met eene opëenftapeling van bijgelovigheden «n flegte gedragingen , waaraan de inwoners der gemelde landflxeek zich fchuldig maken , en die bij hen de overhand liebben. — Het lust ons niet hiervan voorbeelden aan te voeren , zij zijn in elk artijkcl overvloedig voorhanden, en geven ons een allerongelukkigst denkbeeld der aldaar plaats hebbende zeden , zoodat wij alles , wat ten nadeele dezer menfchen gezegd kan worden, hier ruimfchoots geboekt vinden. Zelfs daar, waar onze Meijërijënaar gedrongen is deze of gene goediiartige of deugdzame trek aan te voeren , is hij terftond weder gereed , denzelven door eene tegengeftelde ondeugd of flegte hoedanigheid te ontluisteren. „ Hebt gij ergens," dus is het Bladz. 70, „ waar een Meijërijënaar „ zich naar toe moet begeven, iets te verrigten, iets te be„ zorgen, gij kunt veilig ftaat maken , dat hij het doen zal, „ zonder 'er iets voor te cifchen ; hij zal u, na zijne wedcr„ komst, met genoegen van zijne verrigtingen verllag geven: „ prijst gij hem, toont gij, dat gij met zijne verrigtingen te „ vreden zijt, dit is voor hem beloning genoeg, en — voegt „ gij bij dit alles ene pijp tabak, enen kop koffie, ene bor„ rel of glas bier , dan is hij niet alleen dubbel vergenoegd ,, en beloond, maar hij zal u zelfs nog bedanken." — Maar Bladz. 73, luidt het: „ In de Meijè'rij heerscht zeer weinig „ m'ènschlièvendheid. Men zou denken, als men hoort, met ,, hoe veel ophef een Roomfche van goede werken fpreekt, ,, dat hij een fchitterend voorbeeld van menfchenliefde wezen „ zoude; doch zo men dit denkt, dan bedriegt men zich. „ Het eigenbelang heerscht over de menschlievendheid; men „ wil wel goede werken doen, maar zij moeten niet met ve,, le moeite verzeld gaan, en men moet rekenen, dat men 'er altijd iets bij wint. Ook moeten goede werken niet ,, veel kosten , uitgenomen aan de Priesters , hoe meer dit „ kost, hoe beter dit is. " — En Bladz. 76. ,, De dank„ baarheid word onder de Meijërijënaars naauwlijks gekend, j, Wen een Roomfche in deze ftreken ene weldaad ontvangt „ van — Junior, (j.) De Goedertierenheid van titus. Tooneelfpel. . . . 804 Inflruction complete de la Décünaifon et Conjugation Francaifc. . t , , ,■ . «cSS  BEOORDEELDE' BOEKEN. jorissen, (matth.) Het géwigt der beloften Gods, aangaande dc zaligheid der Heidenen, enz. . Bladz.' 59 jung, (y.) Over de Openbaring van joünnes , Twee Deelen. 742 kaldenbach, (a. l.) De Peinzende Christen van i>. broes — gevolgd. .... 551 Kasteel, (Het Geheimvol) of dc oudcrlooze Erfgenaam, enz. Eerfte en Tweede Deel. . . 10S kemp, (j. Ti van der) De Tlieodicée van paulus, enz. Tweede Deel i . (f. adr. v. d.) Lofrede op g. Washington. • 411 Kerk (Gods) en haar Opperhoofd verdedigd, tegen a.' kok 3o^ kisselius, 00 Dc Kluizenaars in Murcia. 7bi kist, Ce wal dus) De Hoofdinhoud van de zedenleer des Christendoms , in eenige Leerredenen over 2 Petn 1: i—n , Tweede Deel. . 3 klopstock. De Mesfas, Derde Deel. LX—XII., 77 knigge. (Vervolg op de Reis naa 'Brmswijk door) 683 kok, Candr.) Neêrlands Lotgevallen, enz. 278 konstantijn. Burger Treurfpel. In vier Bedrijven 623 kotzebue. De Ilypcrborceïfche Ezel, enz. Po- ncelfpel. 684 krieger, (W. l.) Vragen voor mijne Leerlingen, enz 68 : Gefprekken cn Overdenkingen over de Geboorte van onzen Heere jesus christus, Eerfte Stukjen. . . 171 , Tweede Stukjen. . 636 krom, Cu- j-) Zegepraal der waarheid over het Ongeloof, enz. . . • 283 •_ Gedachten over den geest , aan elipiiaz verfcheenen, Job IV: 12—21. . 689 Lauwerkrans voor Washington, gevlochten door Nederlandfche Dichters 19° lavater, Cj- k0 Vrijmoedige Brieven , enz. Eerfte Stuk • 131 , Leerredenen. Zijnde het Vijlde Stukjen der Leerredenen op Feestdagen, enz. 37^ — . , Zesde Stukjen. . 637 LA-  LIJST DER XAVater, Cj- k.) Twee woorden van eenen vrijen Zvvitfer aan de groote Natie, enz. . Bladz rr iAVOisiER, Grondbeginfelen der Scheikunde. Met Platen. Twee Deelen. ... . 7*ï Leesboekjen CZedenkundig) voor kleine kinderen enz 9 68s I.eeuw, (c- v. d.) Overdenkingen over den aart enz. van het Euangelie vóór de geboorte van J. C. Tweede Stukjen. .... g77 Derde Stukjen. » " Vierde Stukjen. . . 689 Leven, CHet) enz. van den Landjonker govert hendrik godefroi van blankenheim tot den stronck, Eerfte Deel. . 4« Levensgefchiedenisfen voor jonge Lieden, TweedeDecl.662 Lis, Cp- h- van) Leerredenen voor onderfcheidene jaren en betrekkingen des Menschlijken levens. 218 Leerredenen over eenige gewigtige Leerftukken, enz. Vierde Drietal. . . 6"a • Ï-oots, Cc0rn.) De Dvvinglandij. Lierzang. 122 ~~r~r TT Eeuwzang , uitgefproken in de Maatlchappij Felix Meritis, op den aden Tanuarii. 1801 .186 tl. p. Aanmerkingen op het Request der Roomsch- gezinden, enz. . lijnen, Cf-m.) Aanhangfel tot dc Catechismus der Apothecarskunst door dr. s. f. 11 e r m e s t a d t'. 385 maanen, (p. j. v.) Waarneming van drie met J Koepokftoffe ingeënte, enz. kinderen. . Magazijn van Spreekwoorden, enz. . t g0, marron, Discours Religieux, etc. . . < Dankzegging over den vrede, enz. CqI martinet,Cj- f.)Kort onderwijs in de Geögraphie J of Aardrijkskunde. Met Kaartjens. . 660 masman , Cgerh.) De Brieven van den Heere jesus aan de Gemeenten van AJi'è. . 466 maurits en augusta, of de Kinderen zoo als zij behooren te zijn. .... 804 mebius , (j- engelsma) Gedenkwaardigheden uit de Aartsvaderlijke Gefchiedenisfen , enz. Derde en laatfte Deel. . . . meder, Chelias) Honderdjarige Christlijke Jubel- °°* predikatie, enz. .... 63J metelerkamp, Cmr. a. h.) Andvvoord in dato den 8 Februarij, 1801, enz. , . 454 hl E»  BEOORDEELDE BOEKEN. Metelerkamp, (mr. a. h.) Andwoord. (Ecn woord aan de Nederd. Gereformeerde Gemeente te Gouda van haren Kerkeraad-, bij gelegenheid van) Bladz. 45?. _ (Verandwoording van) enz. 452 Methode (Nouvelle) pour copier, etc. . . 358 MiciiAëLis, (j. d.) Nieuwe Overzetting des N. Tcstaments, enz. Derde Stuk.' . . 577 mol ai, (Het graf van) of het geheim der Samenzweering. .... . 456 moore, (j.) mordaunt, Levens- en Characlerfchetfen, enz. Eerfte Stuk. . . . 716 mulder , (joh.) Laudatio Funebris geürgii coopmans, etc. .... 70 mutschelle, (s.) Gefprekken, enz. . . 419 mutzenbecher , (e. HO Onderwijs in den Christlijken Godsdienst, enz. . ... 225 WEHEifER, (a. h.) Over het lezen van Griekfche Dichters. .... 19 NIeuhoff, (b.j De ratione fiudii recle conjliiuanda. Libellus fingularis. . . . .182 pan te koek, (carel) De waarheid ter toetsfteen gebragt, enz. . . ■ 785 parad ij s , Cnic.) Oratio de Cognitione Hijtor i<2 Medicina:, etc. ... .69 perponciier, (w. e. de) Gedichten , enz. Eerfte en Tweede Deel. . . . 389 Picard, (l. b.) De verhinderde Reis. Blijfpel. In drie Bedrijven. ... 320 (220) pieterson, (n.) Gefiachtlijst der zeifftandige Naamwoorden, Tweede Druk. . . -24 »ius den zesden, (Gefchiedkundige en wijsgeerige Gedenkfchriften van) enz. Tweede Deel. 87 plutarchus, De levens van doorluchtige Grieken en Romeinen, enz. Agtfte Deel. Met Platen. 654 pockels, (c. fr.) Characterfchets der vrouwen, Eerfte Deel. .... 395 priestleij, (jos.) De Echtheid der Euangcliën bewezen, enz. . . ... 116 Prijsverhandelingen van de Maatfchappij tot Nut van ''t Algemeen, "over de wijze, — om den Schepper te leeren kennen. .... 797 Raad aan den Gcmeenen Man, enz. . 267 Rechtvaardigheid (De) des geloofs in de Tlieodicée van van der. kemp —• miskend, verdonkerd, m  L IJ S T DER en ontluisterd. Briefswijze voorgedragen , enz. Tweede en Derde Stukjen. . . Bladz. 5 Rechtvaardigheid (De) des Geloofs , enz. Vierde en Vijfde Stukjen. .... 472Reize door de Majorij van 's Hertogenbosch in den jaare 1799. (In Brieven.) Met Platen. (TweedeStuk.) 38 ff en ontdekkingen in de Binnenlanden van Afrika, gedaan door den Majoor houghton en den Heer mungo park, enz. . . 352 repelaar, (j. a.) Stichtlijke Zedcdichten. 553 Rhetorica. (Vervolg der gewijde) . . 690 robertson, (w.) Gefchiedenis Van Amerika, Vijfde Deel 485 robinson , julia st. laurence, of de fcllOO- he Onbekende. Uit het Engelsen van Mevrouwe robinson. .... 269 rogge, (c.) De gevolgen der losbandigheid, enz. 47E ■ Het leven van hugo de groot. 662 , rothe , (tijge) De invloed en uitwerking van het Christendom , enz. Derde Deel. . 541 rijk, Co.) Gezangen voor de Gemeente van Nieti- tvendam. . . . . 27 .1 ■ Aan zijne Landgenoten , enz. . 28 ■ . — Befchouwing der wetenfehappen en kunnen, enz. in eene Redevoering, enz. . 72 . Leerrede, tot fluiting der XVIII Eeuw, over Pred. I: 14—18. ... 173 rijsdijk takens, (jac.) Leerrede bij den aanvang der XIX Eeuw, enz. . . . 222 salzmann, (c. g.) A B C en Leesboekjen, enz. Tweede Stukjen. Met Platen. . , 267 — Reizen der Kwcekelingen van Schnepfenthal. . . . . . 616 scharp, (j.) Disfertatio itiauguralis, etc. . 49 scheidius, (jac.) Bijbelsch Huisboek, enz. 371 schiller (fredr.) De Geestenziener. Eene Gefchiedenis, enz. Twee Deelen. . 206 schotsman, (n.) Herinnering aan de voornaamfte Lotgevallen van Kerk en Vaderland, geduurende de XVIII Eeuw, enz. . . 174 Schuitpraatjen,of Samenfpraak,esz. over het gedrag der Roomfchen, enz. • • • 41 seiler, (g. fr.) De leer van jesus verzoeningsdood verklaard en verdedigd, Tweede Deel. 57 SEEL-  BEOORDEELDE BOEKEN. SERRURiER, (f ii-O Leerredenen over de Gefchiedenis van ru-th j Vierde Deel. . Bladz. 166 (joh. jac.) Leerrede over i Thesf* IV: 17^, 18. • • *73 siegenbeer, (matthijs) Twee Redevoerm- °'cn enz. • • * * 43^ sm°ollet, Fathom en melvil. Met Platen, Tweede Deel. . • • 4U spiess, (k. hO Keizen door de Holen desOngeluks. 528 Staatsman, (Nadenking van eenen) wegens zijn Mi- nifterie in Holland. • • • 23* m » - . beoordeeld r enz. . 431 sta un ton , (george) Reis Vail Lord' macartneij naa China. Met Platen en Kaarten. Vierde Deel l99 , Vijfde Deel. . 711 stedman, (j. g.) Reize naa Sunnamen , enz. Met Kaarten en Platen, Derde Deel. . 397 steenmeijer, (toSn.) Aanleiding tot een vroeg en beginnend Godsdienftig Onderwijs voor kinderen , enz. • • 6? _ ._ , j — Korte Geloofsbelijdenis der voornaamftc waarheden van den Godsdienst. ' . • • • 68 steineart , (g. s.) Onderzoek der wrage , ot het raadzaam is, om Misdadigers, enz. . 591 stephanopoli, (Reize van dimo en nicolo) in Griekenland, enz. Met Platen, Eerfte Deel. 444 . Tweede Deel. . . 499 stolberg, (fr. leop. Graave van) Reis door Duitschland, enz. Met Platen , Derde Deel. 566 stronck,(c.w.)De gefchiedenis van jesüs,naar de vier Euangeliëri. . • • 224 stuart, (m.) Romeinfche Gefchiedenisfen. Met Kaarten 'en Platen , Zestiende Deel. . . 393 —. Zeventiende Deel. . . _ 75* Stukken , betreffende de Vergadering der Gecommit teerden uit de meeste Nederduitfche Hervormde Gemeenten, enz. Derde Stukjen. . , 101 » Vierde Stukjen. . . 412 Tafereel (Historisch) der XVIII Eeuw. . 48a tersteegen, (ger.) Leerrede over 2 Cor. V: 14. 58S tichelaar, (h.) Lijkrede op den Eerw. g. van heijningen. . . . 542 nieuwe vad. bibl.v. deel. nq. iö. Fff tis-  L IJ S T DER. 'ttssel, (j.) Leerredenen, Vijfde Deel. . Bladz. 417 t 01- lens, (n.) Proeve van Minnezangen en Idyllen. 233 t a 1 p • c o c k 1 n g a , (h.) Nieuwjaarsgefchenk aan den Godsdienstvriend, enz. .... . 1-5 twent, (a. p.) Proeve, of eenige Aanteekeningen wegens het planten op de Duinen van Raaphorst, enz. . . . . .456 Tijdperken. (De) van den dag. De Middag. Tweede Befpiegeling. Met eene Plaat. . . 434 veillodter, (v. k.) Overdenkingen bij het gebruik van het li. Avondmaal voor denkende Christenen. ... . . 470 Veldtogt van den Generaal brune, enz. . 555 Verhaal der verovering van Frankfort aan den Main, » enz. .. . . .. 556 Verhandelingen van het Genootfchap ter verdediging van den Christlijken Godsdienst , opgericht in 's Ilage voor het jaar 1708. . . 161 -■■/ •—«*——- voor 1799. Eerfte Stuk. 369 • —'• 1 voor 1799. Tweede Stuk. 737 "—: —— bekroond met den prijs van het Legaat van wijlen j. monnikiiof, Derden Deels Eerfte Stuk. . . ... 384 .1.. — over het Nut van de Minerale wateren te Spa. . . . 527 -—, . van teijlers Godgeleerd Genootfchap, Negentiende Deel. . . 529 —- .—(Nieuwe) van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, Eerfte Deel. . . .28 —- —(Vrijmoedige) door een Genootfchap van Belijders van den gezuiverden Christlijken Godsdienst, enz. Eerfte Verhandeling. . 694 Verzameling van Crimineele Stukken, betreklijk zekeren Misdadiger, enz. . . .413 —- . van leerzame Opftellcn.tot een Schooien Leesboek, enz. . ... 458 Vervolg cn affcheid der beöordeeling van de zoogenaamde verandwoording der Clasfis van 't Westerkwartier , enz. .... 728 vesïieu, (n. a.) Nieuwe Methode van Boekhouden, enz. 6<* ■. , - . 652 tl ■ vie th,  BEOORDEELDE BOEKEN. vieth, (o. u. a.) Wiskunfrig Leerboek ten dienfte der openbare Schooien , enz Bladz. 435 vl o t e n , (wi a.' va n) dc Praktijk des Bijbels, Vier- den Deels Eerfte en Tweede Stuk. Eerfte Recenfie. 209 ___ ,— — ■ - — Tweede Recenfie. 32Ï voisin (niO Euangelisch Betoog. . - . 579 voorda, Cl- 11 •) Sermo Academicus, jgfa. . 58S Waarmede kan dc waare Christen zich in dc tegenwoordige droevige tijden, wegens de toekomst, troosten? . . • • 4-4 wachter, OO Leerrede over Efef. V: 15, 16. 539 wagener, (s. c.) Spookerijëii. Korte vertellin- • gen uit het Rijk der Waarheid. Met Platen, Tweede Deel. . . • • .619 wahlstein, Clotjen) enz. Tweede Deel. . 732 Wandelingen door de 'Thuiileries, enz. . . 366 Weekblad voor Kinderen , Drie Deelen. . . 512 , voor den zoogenaamden Gemeenen Man, Vierde Deel. ..... 546 Wegwijzer voor Vrouwen, hoedanig derzelver Mans te martelen, enz. . • • .41 weiland, CpO' Nederduitsch Taalkundig Woordenboek, B, C, D. • • . 699 w e sterman, 00 DON K a r L o s , KrOOlipritïS van Spanje. Treurfpel. In vijf Bedrijven. . 46 «_ ~ siegf ried van hoiienwart. ' Tooneelfpel. In viif Bedrijven. . . 367 - Wilde, (De jonge) in de Maatfchappij,Tweede Deel. 363 will, (amalia) Mijne Genoegens en Rampen als Echtgenoote en Moeder. . . . 107 willigen, Ca. van der) De RecommandatieBrieven. Blijfpel, enz. .... 208 wilson, (james) Zendelings Reis naa den Stillen Oceaan', enz. Met Kaarten en Platen, Eerfte Deel. 793 witte van haemstede, Qf. E. D e) buonaparte , bijgenaamd Italicus. Lierzang. . 592 _, . — Het Tooneel verdedigd tegen vooroordeelen. . . . 679 __- EDUARD STANLEIJ, of de gelukkige wedervinding.- Tooneelfpel. . 783 Wonderwerken (De waarheid van de) der H. Sohrift. 337 Woord (Een) op zijn tijd, ter opwekking van het Gereformeerde Volk in Nederland. . . 205 Fffa Woord  LIJST DER BEOORDEELDE BOEKEN. Woord (Ecn) van pas aan het Bataaffche Volk, ter beandwöorriing, enz. . . Bladz. 205 wijn, (Mr. «. van) Historifehe en Letterkundige. Avondftonden. . . . • ■ - 760 wijnperssë, (s. j. van de) Leerrede-over Joh. I XI: 36b. . ' . . • % . 469 xenophon, Gedenkwaardige gefprekken van socrates, Eerfte en Tweede Afdeeling. . 344 Zak-Bibliotheek van Vernuft en Smaak. Met Platen , Vierde Deel. . . ... 681 Zakboek voor Officiers der ligte Infanterie. . 704 Zakboekjen voor Vrienden en Vriendinnen van overdenken, enz. ' . . . . 315 (215) Zandloper (De) van ludeman, voor dc maanden 1 Julij en Augustus. .... 44 Zedenkundig Schoolboek. Uitgegeven door deBataaf- • fche Maatfchappij': tot Nut .van 't Algemeen. . 671 Zedenlijke, nuttige ƒn leerzame Verhalen, enz. voor Kinderen. Met Plaatjens,, Eerfte Stukjen. .■ 729 zill e se n , (c.)' Befchrijving van den Watersnood ■ van het jaar 1799, enz. . 31 . i .— Wisku1.1jt.ig onderzoek over de Belastingen, enz.. . . . 387 —• Gefchiedenis der. Verëenigde Nederlanden, Vierde Deel. . . . 505 zuijdr.iuLDer, (g.) Aanteekeningen van eenige bijzondere gevallen, voordgefproten uit den kwaadaartigen witten-vloed, enz. . . . 382 lijst van bijbelplaatsen , die opgehelDERD of verbeterd worden. Gen. XXV: 29-34. Bladz. 625 Matth. h 5. Bladz. 167 Num. XI 374 Matth. II: 1—12. . 321 &üth IV: 18—22. . 166 Matth. V:-27— 52. . 3-22 s Kon. XVII: t—6. . 53 Matth. V: 33-37. 323 Job IV: 12-21. • . 689 Matth. VII: 7—12. 324 Job XXXVIII: 7. . . 53 Mffc XI: 2—6. . 325 P/alm JCU: 15,16. 219 Luk. IV: 16—21. . 577 Pfalm CX.LV; 13. . 222 Luk. IX: 51—56. . 329 Jef. XLU: 3. . . . 53 Luk. XII: 36-50. . . 328 Joann.  LIJST VAN BIJBELPLAATSEN, ENZ. Jodnn. t . • Bladz. 3=9 * fr. XIV: 32. Bladz. 54 Joann. XI: =5, ^. 332 2P, r. 1:8, 9. . . 64 XVIII: 37- • 627 p/«»ff» • ' 7\: Hand. IJ: 3- ■ • • 53 QfW»*. XIII: 8. . . o4 flwf«*. XV: 20-29. . 53 ' 111. HEBREEUWSC 11E WOORDEN.' tfffXyftaven. Bladz. 53 'M"^ Ela:!z. 53 I V. GRIEKSCHE WOORDEN. ef85 Bladz. 52 A/«K(fi^fvei. . Bladz. 55  REGISTER V. register der voornaamste zaken. ' ' " ~ ~A7 Adam. Aanmerkingen over z'jncn ooripronglïjken ftaat. . . . .' , . A thdz^ 6 's (Over dc toerekening van) val. . 8 Al'.gnrifche ftijl der H. Schrift. . . 369 Arrowoukas. Befchrijving dezer Natie. . 398 B. Bier, (Aanmerkingen over het) als een' volksdrank befchouwd. . . . ^sr] Bladen. (Befchrijving der) . . . 509 Boek■drukkunst:'te Haarlem uitgevonden door l. cost er. . . ... . 355 'Braarfem befchreven. .... 509 Breuken ([Oorzaak der menigvuldige) in eerstgeborene Kinderen. .... 4-4 Buskruid befchreven. . . ; rIO C. Catechismus van Heidclherg aangeprezen. . n~,-> catharina II, Keizerin van Rusland, voorbeeld hoe zij door potemkin haren guhfteling bedrogen is. ..... • • 599 cl o on (dirk va n) Gouverneur Ceneraal van OostIndiën. Zijne Levensbeschrijving. . • 139 coopmans. (george) Bijzonderheden van dezen Hoogleeraar. . . . . 71 cos ter. (l.) Zie Boekdrukkunst. crassus. Character van dezen Drieman. . . E. Echtfcheiding. Ongeoorloofd naar den geest van het Christendom. .... 323 Egypte. Bijzonderheden van dat Land. . . 85 Egyptenaars (Of de Oude) Negers geweest zijn? 145 G. Gebed (Aanmerkingen over het) en bidden. . 421 Gefachtlijst (Aanmerking over de) van david in het Bock Ruth. . .... 166 Godsdienst (Christlijke) verdedigd tegen dupuis cn v o l n e ij. . • S~9 Goederen. (Geestlijke) Aanmerkingen over het recht op dezelven. . . * . • 243 II. Hachee. Wat is . ' . . • 511 Hardhoorendhéid. Middel daar tegen. ; . 511 Harmattan. Zekere wind met zeldzame uitwcrkfelen in Afrika. .... 774 Heidenen.. Aanmerking over het Tijdperk van derzelver Algemeene Bekeering. . • 61 Heiliging van gedachten. Waarin beftaat cn wat 'er toe verëischt wordt. . . . 417 Herbergzaamheid. Waarin beftaat. . . 794 u er inga. Schriften voor cn tegen dezen Hoogleeraar. • • • • *3 Hollandfche Letterkunde verdedigd. ^. . 634 Honden, drinken niet lopende uit den Nijl. . 493 Hoppe. Deze vogel befchreven. . . 795 jak ons gedrag jegens es au verdedigd. . 625 'Jakobijnen. Bijzonderheden omtrend derzelver Gefchiedenis. .... 307(207) jesus. In welken zin Hoogepriester genoemd. . 161 — Waaröm uit eene Maagd moest geboren worden? . . • • . . 16$ . Aanmerkingen over zijn perfoon , charafter, enz. ... . • .211 • Zijn lijden in Gethzemane niet plaatsbekle- dend. " . • • • " - 3=5 Zijn heerlijk rijk wanneer beginnen zal ? . 745 job. (Gedachten over het Boek) . 276 Fff 4 K.  REGISTER <"' ■ "' K. ; ' ■ .^vvfcv Ka kt.-'Zijne- Uitlegkunde over de' H. Schrift beoordeeld.' . . . Bladz. 50 kem5?! O- til v. d.) Bijzonderheden nopens deszelfs bekeering. . . . , . 283 Keulen.' Bijzonderheden wegens deze Had en derzelver fcheepvaart op den Rhijn. . . .94 Keufjche fchepen befchreven. . 94 Kinderen moeten koud gewasfehen worden. - , 98 «-—«'-- - mogen wel fchreiën. . . «99 Aanmerking- omtrend derzelver flaap. 100 , _— Omtrend het gaan met een bloot hoofd. 100 Koepokken. Aanmerking over de Inenting met dezelven. ..... 296 , 545 ï—: Of dc zelfde ziekte is als dc Blaar of Blijnzickte? . • • -431 Koophandel (Zeldzame manier van) te drijven. . 496 Kroon der Joodfche Hoogepriesters. . . 56 Krijstalfchieting. Aanmerkingen daarover. . . 751 lavater. CBijzonderheden omtrend) • 132 Lofrede (Zeldzame) op den Vorst van Darfour. . 147 luthers merkwaardig gezegde nopens de Kome- di'éu. . • • . < . • 680 M. Menfchenliefde. (Voorbeeld van belangloze) . 549 Monnik. (Domheid van eenen Spaanfchen) . 719 N. Negers. (Godsdienst der)^ . . . 403 paulus. Zijne bedoeling en redebeleid in den Brief aan de' Romeinen. . . .214 Pegu. Gefteldheid der kust en der luchtftreek van dit land. . • • • 668 pius de VI. Bijzonderheden van dezen Paus. 88 R. rachab. (Aanmerkingen over) . . 167 Regcermgsvorm (Onverdeelde) gevaarlijk voor eene Republiek. . • • • • 3°3 Rcpuhlick (Oorzaken van het ontltaan en fpoedig vervallen eener) in Engeland, in het jaar 1649. 20 Room-  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Roomfchen in de Majorij van Is Hertogenbosch zijn.. Bijgelovig. • • - Cladz. 39 Rijs)teelt in' China. Bijzonderheden daar omtrend. 712. SAMüët zelf aan saul te Endor verfchcnen. 338 Schoolwezen. (Aanmerkingen over het) • • -5l Slaven. Wreedheden omtrend dezelven. . . 401 Slavernij'. Aanmerkingen over dezelve. . . 771 soc ratrs. Zijne gevoelens en leerwijze. . 345 Spookcn. Aanmerkingen daarover. . • 34° Spookgefchiedenis. . • ' * ^20 Storm (Bijzonderheden van den) den 9den November, 1800. . • 351 Suriname. Staat van den Koophandel aldaar. . 400 T. Tabak in China. . . • . • *99 Thebe. (Berichten nopens het Oude Egyptisch) 493 Tooneel (Het) verdedigd. . • .679 Tijdfchriften in Duitschland. . • 79 y« versluis Gouverneur van Ceijlon. Berichten nopens hem. . • • • Mf* Vefuvius. Bijzonderheden van dezen Berg. . 566 Visfchen, levende in warme bronnen. . .491 Vooroordeelen. (Aanmerkingen omtrend de) . 724 Vrouwen hebben fijner gevoel dan de Mannen. 396 vuist, (meter) Gouverneur van Ceijlon. Zijne wreedheid. • • • • ' l4° W. Warmteftof Wat is. . . /• . 385 weishaupt, (spartacus) Hoold der Illumtnee's. Zijn charatfer. . . .439 Wetten {Longobardifche') hebben in het Rijk van Mapeis geenen voorrang gehad boven de Rmncatfchi. 5S8 Wiegen. Nuttigheid van hetzelve voor Kinderen. 430 Zedenlijk goed en kwaad. Het onderfcheid '"tusfchen beide betoogd., • • ' • f < 737 Zedigheid (Voorbeeld van) m een Kind. . 35  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Zeemannen of Zeevrouwen zijn 'er niet. . Bladz. 398 Zendelingfchap (Bijzonderheden van het) onder de Heidenen. . . 279 DRUKFOUTEN. Bladz. 59,Reg. 2, van onderen, ftaat: 1 Kor. I: 20. Dit moet zijn: i'Kor. I: 20. ——218, — 12, ftaat: en , Dit moet zijn: een. ——— 307 (207) Reg. 11, van onderen, ftaat: befchrijving. Dit moet zijn: befcherming. 487, — 10, van boven, ftaat: ezabetii. Dit moet zijn: elizabetii. -— 496, —- S, van onderen, ftaat: der vier. Dit moet zijn: van vier der. < 728 j —- 1) van onderen, ftaat: in Friesland. Dit moet zijn: in het gemelde Westerkwartier.  NIEUWE vaderlandsche BIBLIOTHEEK. V. deels I. sttk. NIEUWE vaderlandsche BIBLIOTHEEK. V. deels li. STCK,