NIEUWE VA DERLANDSCIIE BIBLIOTHEEK,   NIEUWE VADERLANDS CHE BIBLIOTHEEK, VAN WETENSCHAP, KUNST E M SMAAK. Alles, wat gij wilt, dat u de menfchen zullen doen, doe gij hen ook alzoo. jesus christus. ZESDEN DEELS EERSTE STUK. Te AMSTELDA M, bij MARTINUS de BRUIJN, la de Warmoesftraac, het zesde Huis van de Vischftees. Noordzijde. MDCCCII,   UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Verhandelingen van hei Genootfthap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgericht in 's Haege, voor het jaar mdccxcix. Te Atnftttdam en in 's Haege, bij J. Allart in li. Scheurleer. Het Programma en de Aanfpraak LXX Bladz. De Eerfte leerhandeling 376 Bladz. De peeede 128 Bladz. In gr. Oüavo. De prijs is f 1 - 14 - : Het loflijk Haagsch Genootfchap tot Verdediging van den Christelijken Godsdienst , gaat fteeds ijverig voord, met bekroonde Verhandelingen over gewigtige onderwerpen mede te deden, en levert hier mede thands weder een vrij dik Boekdeel aan het lezend Publiek, welk Boekdeel in zich bevat, bchalven het Programma voor het jaar 1799, de Aanfpraak door den Hoogleeriiar 31. roijaards in de Algemecne Vergadering des Genootfehaps den 12. September 1799 üitgefproken, waarvan het onderwerp is : De verkeerdheid, en het gevaar dier denk- en leerwijze , waardoor men de leerjiellingen en plegtigheden van het Christendom fchijnt te willen beJwuden , en echter dezelve geheel naar den Natuurlijken Godsdienst verklaart, en vormt. In deze Aanfpraak hebben wij prijslijk gevonden , dat de Iloogleeraar de ondernemingen tegengaat, die zouden mogen aangewend worden, en, in de daad, van fommigen aangewend zijn, om den Christlijken Godsdienst geheel van zijne kracht en waare« geest'te ontblootcn, en je sus, bij voorbeeld, tot cencn blooten Zedenleeraar, 'en niets meer, te maken , maar ligtlijk kan men in dezen ijver ook te ver gaan , ea vooral behoort men zich te wachten van aan allen , die , in deze of gene opziahten, liever zich aan den Bijbel verkiezen té; .honden, en die zich toeleggen, om de kere'des Bijbels zuiver en duidelijk te verklaren , dan zonder onderzoek, eenig Godgeleerd famenftcl te volgen, juist een opzetüjk-oogmerk toe te kennen van den Godsdienst te willen vormen, naar hetgene zij meenen uitspraken der rede te wezen. Men zou des Hoogleeraars siezegde ook ligtlijk zeer verkeerd kunnen toepasfen, Bladz. LVUI. ,, Wij achten het onderwijs der Rede hoog, „ maar nog hooger dat van christus," omdat het eeue onderftelling fchijnt te behelzen, als of het-Onderivijs der Rede en dat van christus ooit in ftrijd kon kieuwe'vad.bibl.vi.debl.no. I, A ko-  s. verhandelingen van het genootschap ïcomen, welke onderftelling wij niet gaarn zouden willen voor de onze overnemen , alzoo wij geloven, dat rede en geloof nimmer firijden, maar wel, dat het geloof de rede te boven gaat, dat is , waarheden leert , welke buiten de grenzen der rede liggen, en niet tot haar gebied behoren; doch welken, geopenbaard zijnde, en in zoo verre zij geopenbaard zijn , als Gode waardig door de Rede zelve moeten erkend worden. Trouwens, onze Godsdienst is een redelijke Godsdienst , en maakt zich zeiven openbaar aan de gewetens der menfehen". De twee Verhandelingen , die den hoofd-inhoud van dit Boekdeel uitmaken , betreffen de Vrage , door het "Genootfchap opgegeven: Wat kan 'er uit de echte gedenkftukken der ongewijde Griekfche en Latijnfche Schrijver en worden bijgebragt, tot opheldering, bevestiging en verdediging der Gefchi'edenis van je sus en de Apostelen? De eerlte Verhandeling is van joan andreas georg meijer, Leeriiar in 't Lijceum te Hannover, aan wien een gouden Eereprijs is toegewezen. Deze Verhandeling is vrij uitgebreid, bcflaande niet min dan 376 Bladzijden , zij heeft eene weidfche vertoning van belezenheid en geleerdheid, van welke, zonder benadceling van liet belangrijk onderwerp, vrij wat had kunnen' afgekort wezen. De Schrijver heeft ze in twee Dcelen: verdeeld, in welker eerfte voorkomt de bevestiging der Gefchiedenis van je sus en de Apostelen uit echte berichten der ongewijde Schrijvers ; of verzameling van nitdruklijke getuigenisfen van Tegenpartijders van den Christlijken Godsdienst , tot bewijs der zekerheid van de Heilige Gefchiedenis. Het Tweede Deel bevat eene opheldering en verdediging der Gefchiedenis van je sus en zijne Apostelen, uit echte berichten der ongewijde Schrijveren -der Grieken en Latijnen, of eene optellingvan die omftandigheden der Heilige Gefchiedenis, welken met de ongewijde Gefchiedenis in betrekking ftaan , en uit dezelve kunnen opgehelderd worden. Dit laatfte Deel is dus, als 't ware, eene doorlopende Oudheidkundige, Historifche, en Aardrijkskundige Gommentarius over de Gefchiedcnisfcn des N. Testaments, ten betooge, dat in dezelven niets voorkomt, hetwelk niet volkomen ftrookt met de zeden, gewoonten, landsgefteldheid, en gefchiedenis van die tijden, zoo als wij die ook bij ongewijde Schrijvers ontmoeten. De flotfom van dit alles zullen wij met des Schrijvers  Tot verdediging van den christl. godsdienst. 3 vers eigene woorden opgeven. Bladz. 375. M De Gefchiedenis van je sus en de Apostelen, in zoo ver zij in het N. Test. verhaald wordt , zonder hier eens op de inwendige lpooren van waarheid, in taal, ftijl3 voorftelling der karakters, enz. te zien, verdient meer dan eenige gefchiedenis der wereld, hoogst geloofwaardig genoemd te.worden. Niemand toch, die op goed» keuring en geloof rekende, kon eene gefchiedenis verdichten, welke, in dien tijd zeiven, en wel op eene zoo groote en openlijke fchouwplaats, gebeurd zou zijn, en, in welke de toenmaals meest bekende en aanzienlijkfte perfoonen gemengd zouden geweest zijn. Even zoo min kon , in volgende tijden, een Boek van Gefchiedkundigen inhoud Ondergefchoven worden , hetwelk de karakters*van zoo verfchillende wezenlijke perfonen fchildert, zoo vele omftandigheden van tijd en plaats aanroert, en op zoo vele zeden , gebruiken, en wetten der verfchillendltc volken doelt , zonder aan het naarvorfchend oog van den kenner der Oudheid, door eenigen misflag, den laatercn leeftijd te verraaden. Een verdiel> ter zou , ten einde min tcgenfpraak te vinden , zeker met eene zoo ruime fchouwplaats verkozen , of zoovele tijden omvat , en zoo vele perfonen bij name gemeld hebben. " ,, Men vindt in deze gefchiedkundige berichten des N. T. eene kennis zelfs der onbeduidendfte voorvallen van dien tijd , welke men , bij geenen laateren Schrij ver, hoe belezen ook, verwachten kan. Hier ftemmeis nlle aanhalingen van Titels, Ambten , Rechten, Karakters van Ovcrheids-perlbnen, alle, zelfs ook zonder bedoeling , bij gelegenheid gemaakte toefpelingen op gewoonten en zeden van zoo verfchillende plaatfen en. gezindten, zoo als ook de opgave van de ligging, a£frand, en oudhc}d der piaatfen zelve, op het naatiwkeurigfte met de berichten der uitlandfche Gefchiedenis overeen. — Het blijft zeker onloochenbaar, hoe meer de Gefchiedenis des N. T. zelfs in hare kleinfte deelen getoetst en onderzocht wordt , des 'te meer blijkt ook hare zekerheid en waarheid." De Tweede Verhandeling over dit zelfde onderwerp js van eenen Ongenoemden Schrijver, wien de zilveren Medaille was toegewezen, doch 'die niet goedgevonden heeft zich te openbaren. Zij is in het Latijn, in eenen zeer goeden, zuiveren, en vloeiënd-in fiijl gefchxeven , A s bon"  '4 verhakdelingen van het genootschap, enz. - bondig, beknopt, en draagt vele blijken van.des SctiïtJ* vers juist oordeel, zij bepaalt zich'naauvvkeurig bij de vraag, en toont, zonder praal of tooi, kunde in de Schriften der Ouden. De Schrijver gebruikt tot zijn oogmerk de getuigenisfen dier Schrijvers gemeenlijk Onge-. wijde genoemd, welken gebloeid hebben, van de Geboorte van christus, tot de tijden, die den ondergang der Romeinfche Heerfchappij zijn vóórgegaan, wanneer bet Rijk door de invallen der Barbaarfche volken van één werd gereten , en ,de fraaie kunftcn en wetenfehappen verloren gingen. Hij verzamelt , in twee Hoofdrukken , eerst het* gene hem in de Gedenkltukken der Ouden , aangaande onzen Zaligmaker , en vervolgends hetgene hem merkwaardig , betreffende zijne Gezanten of Apostelen , is voorgekomen ; en wel zoo , dat hij daarin alles brengt tot de Eeuw, waartoe het behoort. Wij twijfelen, of niet de uitgebreidheid der Eerfle Verhandeling, die alles, tot in kleinigheden toe , nagaat, en veel zegt, hetwelk kon fchijnen, niet eigenlijk in de Vraag begrepen te wezen , in het oordeel der beöor-deelaaren, de fchaal ten voordeelc derzclve hebbe doen ©verdaan , daar anders de tweede Verhandeling , door hare naauwkeurigheid, zich bij de Vraag bepalende, en door hare bondigheid van oordeel, de cérfte plaats vooral niet min waardig fchijnt. Hoe het zij, ten voordeele van de waarheid der Bijbelgefchiedenis des N. Testaments is door de ééne en andere Verhandeling het plijt voldongen, en aan het ïoflijk doel des Genootfchaps beandwoord. Leerredenen over de Goddelijkheid der II. Schrift.1 Door j. h. van den doorslag, Predikant te Dordrecht. Eer/Ie Deel. Te Dordrecht, hij A. Blusfé en Zoon, 1801. 393 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f-i-:--. De waarc Godsdienst heeft bij den tegenwoordigen tijd meer gewonnen, dan geleden. Het is zoo , daar is een geest des- ongeloofs uitgegaan , die vele verftauden verblind.heeft. Het aantal der Deïsten, Naturalisten en Onverfchilligen is federt eenige jaren merklijk toegekomen. Het is eene mode geworden, hunne ligtzinn'ige denkwijs te volgen. Jonge lieden: vooral, wier hersfe- neij  j. h. van den doorslag, leerredenen, j nen nog niet gefloten zijn, begeerig, om vrij te kunnen zondigen, en voor verlichten gehouden te worden, zonder verdand of eenige kunde in den Godsdienst te bezitten , hebben zich met geheele fcharen bij de vaanen des ongeloofs gevoegd. Niet te vrede, met zeiven het Euangelie van christus te verwerpen , heeft men ook het geloof aan hetzelve uit de harten van anderen zoeken uk te roeien. Men beproefde heftige aanvallen tegen het Christendom, niet Hechts met de pen, en door het zaaien van verderflijke gevoelens onder de volken , maar ook door list, heimelijke vervolging en zoodanige maatregelen , die noodwendig den welftand der Christenheid moesten verhinderen. Maar wat is het gevolg geweest? Het Deïsmus heeft de proef niet kunnen doorliaan. Men heeft ondervonden, tot welk eene Hechtheid en zedenloosheid het ongeloof vervoert, en hoe ontaart, verwoest en rampzalig de' volken worden , wanneer de banden van den Geöpenbaarden Godsdienst verfcheurd en verworpen worden. Men heeft dus proefondervindelijk gezien, dat men met het ongeloof niet voord kan, en men is aanvanglijk tot de oude eerbiediging van den Godsdienst van het Euangelie te rug gekeerd. Zoo heeft men met fchade en fchande geleerd. Jesus christus heeft voor zijne Kerk aanbidüjk gezorgd. De aanilagen zijner vijanden zijn te leur gefteld, verijdeld, en het onweder , dat reeds blikfemen uitfehoot, die ons verfchrikten, en op het punt was, om in volle woede uit te barden, is gelukkig afgedreven, en vertoont zich nog maar van verre even boven den Horizont met onTchaadlijke weerlicht-flikkering. — Onder de voordeden van deze Ongeloofs-aanvallen is ook dit, dat kundige Mannen daardoor opgewekt zijn , om den Godsdienst te verdedigen, en dus de waarheid' in het helderde licht te plaatfen. Ten bewijze hiervan verdrekke het Werk,'dat wij thands voor ons hebben. De doorkundige van den doorslag, één der Leeraaren det Hervormde Kerk , die hun Genootfchap tot luister verdrekken , en in predikwijze uitmunten, kreeg uit de gedeldheid des tijds aanleiding , om voor zijne Dordrechtfche Gemeente, in eene reeks van Leerredenen , de bewijzen voor de Godlijkheid der H. Schrift te behandelen. Zulk een onderwerp kwam hem , en met alle reden , voor den predikftoel geenszins ongepast voor in eenen tijd, waarin de Apostelen des Ongeloofs a j gee-  01 met gelezen worden, waardoor wij dikwijls van waarlijk nuttige ontdekkingen een' aj te langea ^ verftokcn blij-  verhandelingen en waarnemingen, enz. 1$ blijven. Wij kunnen derhalven niet nalaten het oogmerk te prijzen van de Schrijvers van het aangekondigde TijdIchrift, om naar/dijk uit alle de buitenlandiche tijdfchriften de beste verhandelingen en waarnemingen te vertalen en bij wijze van een Maandwerk uit te geven; en wij hopen, dat zij aangemoedigd door de leeslust onzer Landgenoten veel mogen toebrengen ter bevordering van kennis in die vakken , welken zij op den tijtel van hun Maandwerk hebben opgegeven, en "hierin niet zullen verhinderd worden door de uitgave van een ander Geneeskundig tijdfehrift, waarvan wij vervólgends zullen l'preken, en aan welks voordduuring wij ook wenfehen, dat door dit voorhanden zijnde Maandwerk geen nadeel moge worden toegebragt. Het. uiteenlopen der wederzijdfche plans doet ons eenigermate vertrouwen, dat wij in onzen wensch niet zullen te leur gefield worden. Dit eerilc Stukjen bevat de agt'volgende Verhandelingen, i. humbold, Over het gebruik van het Galvanismus, als een opwekkend middel w de beoefening der Heelkunde. De Schrijver prijst dit middel zeer aan om fchijndooden wrede'r op te wekken, vooral door de Galvanifche vloeiftof van den endeldarm • naa de tong te leiden , doch toont tevens aan, da»- hetzelve niet als zeker kan beichouwd worden, om den fchijndood van den waaren dood te ondericheiden. Tevens ilaat'hij dit middel voor óm in fommige _ verlammingen- en rheumatifche gebreken te beproeven. ■ -: ll/W. a. stutz, Voorlopige bekendmaking van eene nieuwe en zekere geneeswijze van den Tetanus Traumaticus. III. W. a. stutz, Verdere bevestiging der gelukkige geneeswijze van den Tetanus Traumaticus. Deze beide Verhandelingen behelzen eenige waarnemingen van deze v-reesiijke krampziekte, welke zelfs tegen de grootfte giften van het heulfap aan, van dag tot dag verergerden *m eindelijk toch door een warm half bad van eene loog uit houtasfche bereid, en waarin een paar oneen Lapis Causticus ontbonden waren, benevens het inwendig gebruik van beurtelings toegediend loogzout en heulfap, (een?; geneeswijze gegrond op de proeven van humbold en MiciiAëLis) 'gelukkig genezen werd. — Het komt ons voor, dat de Schrijver of Vertaler van deze'verhandelingen hier' en daar den Lapis Infernalis en Lapis Causticus met elkander verwarren: behalven dat de kostbaarheid van het' eerde middel in fommige gevallenzeen, groot  j6 verhandelingen en waarnemingen, enz. bcletfel zoude wezen in deszclfs gebruik, vertrouwen wij dat het laatlte alleen bedoeld wordt> dewijl in de bereiding van het eerde op geenerhande wijze eenig loogzout, waaraan de goede uitwerking wordt toegefchreven , gebruikt wordt, en het verwondert ons zeer, dat de Uitgevers van dit Tijdfehrift, welken wij vertrouwen, dat'zulks 'wel zullen weten, deze aanmerking niet gemaakt en aan hunne Lezers medegedeeld hebben. IV. S t ö l l e r , Verhandeling over het kragtdadig vermogen der Natuu>\ ter geneezin^ van lichaamsgebreken.. Twee waarnemingen van aanmerklijke hoofdwonden hebben aanleiding tot deze kleine lezenswaardige verhandeling gegeven ; deze waarnemingen vindt men hier vrij omdandig opgegeven. V. S c h w e i c k h a r d , Onderzoek aangaande het aanwezen van het vocht in de holten der hersfenen. Daar de. beroemde sommering het vocht der hersfcnholten gefield heeft het werktuig der ziel te zijn en het onder de Phijfiologisten nog niet uitgemaakt is , of 'er wezenlijk ■zulk een vocht bij het leven beda, te meer daar eenige Brunswijkfche Geneeskundigen hetzelve niet gevonden hebben in het hoofd van een' gezonden onthoofden , heeft schweic kiiard, die drie uuren en eenige minuten na het onthoofden van eene kindermoorderes dit vocht evenwel gevonden heeft, aangefpoord om deze waarneming mede te deelen. VI. J. c. stark, Verhandeling over het al of niet bevorderen der Nageboorte. De ervaren Schrijver wil ten dezen opzichte gaarne veel, echter niet op voorbeeld van fommigen, ten nadcele zijner lijderesfen alles, aan de natuur overlaten. De grondregelen, welken hij hierömtrend aan zijne leerlingen tracht in te prenten,.en zelf altijd in acht neemt, verdienen alzins met opmerkzaamheid gelezen en opgevolgd te worden. VII. B. Bt-, g. schreger, Verhandeling over het ge* bruik des Moederkoek;, Eene onderdelling zoo veel mooglijk waarfchijnliik gemaald." VIII. H. a. bake, Verhandeling over de Ontftekingkorst op .het bloed der zwangere^ vrouwen. De Schrijver oordeelt , dat in het bloed der zwangere vrouwen eene meer dan gewoone hoeveelheid lijmpha coagulabilis aanwezig is, welke zich tevens gcmaklijker dan anders van hetzelve affcheidt, opdat deze lijmpha, welke hij voor de eigenlijk voedende dof van de vrucht houdt, des te  VERHANDELINGEN EN WAARNEMINGEN, ENZ, Ij gemaklijker aan liet oogmerk der natuur zoude voldoen. Hieröp volgen even zoo vele waarnemingen, naamlijk, i. van eene vrucht van negen maanden buiten de baarmoeder in de holte des onderbuiks gevonden, door gual and ris , 2. van eene dooi' krachten der ba»renswceën volbragte keering der vrucht door ficker , •3. van eene na bijna 18 maanden nog voordduurende onthouding van fpijze en drank, 4. van eene he« meralopie vergezeld van eene zonderlinge begeerte naar licht, door vogel. 5. van eene door de kinderziekte ontltaanc krampachtige fluiting der oogenleden , door jordan, 6. van het nuttig gebruik van de Mercurius Sublimatus in de Amaurofis door la f 0 ntaine, 7. van het nut van het loogzout in ftuipaartige toevallen, en eindelijk 8. gebruik van het Aconitum in Rheumatismus door gebel. Over het geheel genomen zijn ons de hier geplaatfle ftukjens wel bevallen ; gaarne zouden wij echter zien , dat de Uitgevers in het vervolg zich in de keuze der Hukken meer bepaalden tot verhandelingen, welken eenen meer onmiddelijken invloed hadden op de beoefening der % Genees- Heel- en Verloskunde. Verhandelingen , welken * niets dan hijpothezen behelzen , kunnen altijd wel eens eene plaats vinden, wanneer 'er geene nuttiger Hukken voorhanden zijn. Magazijn voor de Critifche Wijsgeerte, en de Gefchiedenis-van dezelve, uitgegeven door p. van.hemert. Derde Deel, Drie Stukken. Te Amfteldam, bij M. Schalekamp, 1800. 385 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 14 - : Van den aanleg dezes Werks hebben wij bij voorgaande gelegenheden genoeg gezegd f dan dat wij het hier behoeven te herhalen. Dit Derde Deel is wederom niet minder belangrijk door deszclfs inhoud, van welken wij een zoo veel mooglijk beknopt bericht den Lezer zullen mededeelen. I. Eene liedevoering van Dr. deiman, Haat aan het hoofd. Zij handelt over de Grondkrachten, volgends de beginzelen van immanucl kant. Het oogmerk derzelver is om onderzoek te doen naar de onderlcheinieuwevad.eibl.vi.deel.no. 1. B deao  t§ P. VAN II E M E R T dene krachten, die wij in de natuur ontmoeten, of, en in hoeverre, dezen onder zekere algemecne grondkrachten kunnen gebragt, of daarvan afgeleid worden. Aangewezen hebbende , dat de Holle niet geheel. werkloos , maar een daadlij!: werkend beginfel zij , leidt hij daaruit twee Grondkrachten af , te weten , eene aantrekkende ± en cene terugftootende grondkracht. Hierop gaat hij over ter beandwoording der vrage, of de overige krachten, die wij in de famcngellelde wezens ontmoeten , afgeleide krachten van deze twee algemeehe •grondkrachten der ftoffe zijn? Of dus de menigvuldige verfchijnfelen , die wij in de zinnenwereld ontmoeten, ■uitwerkfels zijn cener algemecne grondkracht, die, onder verfchillende omftandigheden , vcrfchillend gewijzigd, zoo vele onderfcheidene gewrochten daarftelt, die, naarmate van hunne bijzondere famcnflelling en vórming, gantsch verfchillende eigenfehappen bezitten? — Of de vormkracht, de algemecne levenskracht der georganiseerde wezens, die groei en leven door de geheele natuur verfprcidt, en waarvan de ujtwerkfels oneindig verfcheiden zijn, een afgeleid vermogen zij van de al. gemeenc grondkracht der levenloze natuur?'Of men dus, enkel uit een aantrekkend en terugftootend vermogen, dc zonderlinge werking der zenuwen en fpiervezelen in het dierlijk famenftcl kunne verklaren ? Dan of men genoodzaakt zij , om hier geheel andere krachten aan te nemen? Hij toont in het algemeen aan, hoe de Rede, van vooren aandringt op Sijstematifche éénheid, en dus ook hier pleit voor eene algemecne grondkracht , van-welke alle overigen afgeleid kunnen worden; — doch, na het bewijs hiervoor van vooren gevoerd te hebben , ftaaft hij dit, ten opzichte van dc overige krachten en verfchijnfelen in het algemeen, met eenige voorbeelden, bepalende zijne Lederen ten dien einde , tot de meeste bekende en algemecne natuur-verfchijnfelen , te weten, de zwaarte of aantrekkings-kracht , de onderlinge verwandfehap der Scheikundige GrondflofFen; dc Magneetkracht , en de Electriciteit. — Doch nu bleef 'er nog over, om ook ten opzichte van dc algemecne levenskracht van het Dieren- en Planten-rijk dit zelfde aan te wijzen — docli dit wordt tot eene andere gelegenheid uitgelteld. — Bondig en" tevens duidelijk is 's mans redeneertrant, met  magazijn v00r de kritische wijsgcerte* ï? Jflet veel genoegen hebben wij deze Verhandeling ge-» lezen. * U. De Critifche Wijsgcerte , eene bron van eettwige» Vrede ; dus is dc Tweede Verhandeling getijteld. Zij heeft den Burger van hemtsrt tot Schrijver. Zij ftrekt ten betooge, dat deze Wijsgcerte, behoorlijk vooro-cltcld cn recht"begrepen zijnde, den weg baant toteenen (laat van eeuwigen vrede , ten aanzien van aile zulke zaken, die, fchoou uit haren aart, met betrekking tot ons menfehen , buiten den kring van mooghjke ervaring cn kennis gefloten , nogthands uit hoofde van zedenlijlt belano-, immer voorwerpen van naarvorfching en twist, onder" ons gedacht, geweest zijn. -. Na dat v. IL eerst dit gefielde naauwkcurig bepaald heelt;, beweert hij, dat het de Critiek zelve is , de bcöordecling vait de rede door de rede, welke de twisten* der Wijsgeereu alleen eindigen kan. Ter (laving hiervan ftrekt wederom een onderzoek naar de bron dier twisten, veroorzaakt, doordien men het harnas aantrok over onderwerpen , niet van wetenfehap , maar van geloof, zonder de beginfelen te kennen, door welken die twisten alleen , op eene voldoende wijze , konden beflischt worden. Zoo komt de Schrijver' als van zelvcn op het grootc punt , waarop de Critifche Wijsgcerte, als op haarfpil, ronddraait; — te weten, of bovenzinlijke dingen voorwerpen van onze kennis zijn, dan of dezelven gautschlijk buiten onzen Gezichtseinder liggen? waarvan het Reiultaat al weder is , dat de rede niets kan kennen, dan h'etgcne, als dof, door de zinnen aan het verftand ter bearbeiding wordt aangeboden : — waaruit dan volgt, dat alle twist der befpiegelende rede omtrend God , vrijheid cn onfterllijkhcid, ijdel is ; — en dat aan alle Materialisme, Fatalisme en Atheïsme de wortel ten eenemale wordt afgefneden, door te leerén, dat het werklijk beftaan van het bovenzinlijke door ons zoo min wederlegd, als bewezen kan worden: — terwijl al verder het'ledige vak, hetwelk door deze opruiming in de ziel ontftaat, wederom aangevuld wordt daardoor, dat' zij een nederig geloof omtrend bovenzinlijke voorwerpen in de plaats der wetenfehap (lelt, — 'hetwelk verder toegepast wordt zoo op dc drie genoemd» onderwerpen in 'het gemeen, als vooral op het idéé der vrijheid* — Deze Verhandeling heeft verdiende van duidelijkheid: — op eenen bcvatlijkcn trant wordt het onderwerp Ba be* i  t. van ii e ji e r t behandeld; — doch voords vinden wij 'er geene nieuwe ontdekkingen rakende de Critifche Wijsbegeerte in. De bekende grondflagen derzelven worden Hechts op nieuw opgedolven en ontleed. — III. Over de natuur en het gezag der Idééën en Ideaalen van de zuivere Practifche Rede, in de Zedenlijke Wijsgeerte. Insgelijks eene Redevoering van van hemert. Deze Verhandeling hebben wij met veel genoegen °-elezen. Derzelvcr doel is, om aan te wijzen, in welkeerband de leer der Idééën en Ideaalen onzer zuivere practifche rede Ha, met die van onze pligten in alle betrekkingen, en welken invloed zij dus hebbe op de Zedeen Staatkunde. Zij dient dus vooral om aan te toonen hoe 'er in de rede niet alleen bezef van pligt cn deugd is, maar hoe ook dit bezef als uit haar eigen beginfel wordt gefchept,- — cn waardoor zij (de rede) het°idée van de hoogfte deugd zelve vat. — Zedenkunde en Staatkunde zijn nu niet meer de voordbrcngfelcn van eigenbelang , (gelijk bij hen , die de gelukzaligheid ten grondflage derzelven ftellcn ) maar van pligtbezef, voordgevloeid uit dat hoogfte idéé van heiligheid en volmaaktheid, hetwelk de practifche rede uit haar zelve heeft gevormd. — (Dit alles gaat zeer goed: wij zijn het in dit opzicht met den Schrijver volkomen ééns. — Pligt s niet pligt, om des belangs wille, maar om zijn's zelfs wille. — De rede zelve fchept het denkbeeld van pligt uit haar zelve. Doch waarom mag de bedoeling , om mijne gelukzaligheid daardoor te vermeerderen , of om met „den Schrijver te fpreken , mij der gelukzaligheid waardig te maken, niet mede tot aanfporing verftrekiten, om de ftem der gebiedende practifche rede te gehoorzamen ? Wij geloven, dat zoo wel de Eudamionlsten , als de voorltanders van het volftrckte Pligtgebod het beide wat overdrijven , en met meerder koelbloedigheid en minder drift redeneerende , elkander beter verJtaan zouden.) Ten Hotte van dit eerfle Stuk vinden wij: IV. Een Brief vim een' Vriend aan den Uitgever van het Magazijn, betreffende de verklaring van kant, over de wetenfchaps-leere van fichte , waarvan hij eene andera vertaling wenscht , dan in de Letterbode geplaatst is — vcrvolgcnds, in gevolge dit verzoek: V. Deze verklaring van kant, aangaande de Wetenfchaps-leere van fichte, qn waarin hij dezelve verklaart f  MAGAZIJN VOOR. DE CRITISCHE WIJSGEERTE. 3Ï klaart te houden voor een geheel onverdedigbaar famenftel; — en eindelijk: VI. Kort ver (lag van fichte's andwoord — welk een en ander wij ter lezing aanbevelen , zonder eenigzins 1H1 te ftaan op dien icherpen toon , en bijtenden fchrijftrant, welke in den Eerlten Brie!" weder doordraait, doch dien men in dit Magazijn reeds zoo gewoon is, dat dezelve bijna niet meer gevoeld wordt. Het Tiveede Stuk wordt gcöpcnd met VII. Een Wijsgeerig Dichthulk, God en Vrijheid getijteld. De Advokaat kink er , die de maker van dit Dichtftuk is , bedoelt in hetzelve aan te wijzen , hoe men op dat fpoor , waarop men tot nog toe de bewijzen voor het aanwezen van God heeft opgezocht, van zeiven vervalt in het Fatalisme, door spinoza zoofchnmder ontwikkeld en verdedigd ; en hóe veel eer uit het Postulaat der Practifche Rede, te weten: 's menfchen Zedenlijke Vrijheid de grondflag moet ontleend worden van het aanwezen eener Godheid. — Ten proeve zullen wij eenige Coupletten uit dit fchoone Dichtftuk mededeelen; — en wel, vooreerst wanneer hij wil toonen, de ongenoegzaamheid der bewijzen uit het gefchapene ontleend voor het aanwezen der Godheid. Het boek der Schepping', met doelmatigheid doorweeven , Toont ons, bij iedren tred, en doel, en.middel aan. Maar'topperfte oogmerk voor da: grootsch cn weidsch beftaan , Dat hoogfte doel, waar naar 't ons past, geltadg te ftreeven, Verwijdert zig, bij eiken ftap: Nooit toont het ons den hoogden trap Dier ladder, die het ons doet gisfen. Die ladder klimt van fpheer tot fpheer, v Daalt, eindloos, in den afgrond néér; En, wederzijdsch omwolkt met grondgeheiirjenisfen, Vergroot zij (legts de onzekerheid, Hoe verder zij onze oogeu leidt, Wat poogt gij, Sterveling, nog dieper intedringen! Wat ftaart ge op 't grenzenloos verfchiet uwe oogenblind! Gij reikhalst naar een'God; terwijl ge een noodlot vindt, Dat blindüngs voorzit in der dingen wisfelingen. Gij ftaart op 't rad, dat eeuwig draait, Waar 't ftaag zijn' ijzren fcepter zwaait, En, in de keten der gewrochten, B 3 Zija  jg, P, V A N II £ M E R ï ; Zijn wetten onverbidlijk geeft; .Waarin gij zelf werktuiglijk leeft, 'in der dingen rei noodwendig ingevlogten. Herhaal uw poging, keer op keer; Iu 't rijk des noodlots vindt ge u weer. Én na eene fchets van deze menschlijke flavernij, Iaat hij zich dus over.de Godheid hooren; Ja, dring nog verder door, in uw befpiegelingen! Voltooi het ftelzel, dat de zinlijkheid u biedt! Wees Wijsgeer in dkn kring, waar in ge u zelven ziet; {.aat ni t u op dit fpoor — dit aaklig fpoor — bedwingen 5 Dan vindt gij 't Wezen, dat gij eert, Door ri'eigen wetten overheefd, Aan de éigen nooddwang vastgeklonken; En met de waereld, die hij fchiep, En door zijn ftein ten aanzijn riep, Ja de eeuw'ge draaikolk der noodwendigheid verzonken: Dan vindt ge 't Wezen, dat gij zocht, Van rondom aan 't Heelal vetknoclu, ATccr Dichterlijk nog zijn twee Coupletten, die ons de fchepping van 't' Heelal fchetfen , als een werk van noodzaaklijkheid. Wij kunnen ons naauwliiks onthouden om ook deze mede tc deelen , ware het niet, dat het bellek van onze beöordeelende opgave, ons dit verbood , en wij nog wilden overnemen", de fchets, hoe de vrijheid van den mensch, het aanwezen eencr Godheid voorönderllelt, en dus de waarheid tot een voorwerp \ran ccn redelijk maar nederig geloof maakt. Hier is het ftandpunt. daar ge uw waarde kunt bezeffen. Hier grenst ge aan't rijk, waarin Natuur, noch Nooddwang geldt, Waar gij den rang verkrijgt, dien gij u zelven ftelt; Waar ge, eindloos, ftreeven kunt, om't hoogfte doel te trefie:i. Dat doel is God — is heiligheid. De zon, die bier haar ftraalen fpreidt, Is 't denkbeeld van dat Opperwezen, Uw Rede vordert zijn beftaan. Keer in u zelf, en bid hem aan! Dring in de bron des lichts, waariiit het is verrezen. Erken, eerbiedig, daar zijn ftem, Die tot u. fpreekt, en nader hem!  magazijn voor. de critisciie wijsgeer.te. 23 Deze proeven mogen genoeg zijn , om den Lezer te overtuigen, dat, hoe vreemd het ook fchijne, om zoodanig Wijsgeerig onderwerp, als Dichter, te behandelen , de Burger K., echter, en als Wijsgeer, en als Dichter, voor die taak zeer wel berekend was. VIII. Iets omtrend het verfchjl, en de overeenkomst tusfchen kant en fichte. Dit iet kan men als een and.woord van v. H. befchouwen op den Briet van zijnen Vriend over dit Onderwerp, (boven, Bladz. 20, N*. IV.) waartoe het, (echter met bijvoeging van cemge , hier en daar ingevlochtene, Aanmerkingen) gediend heeft. — Deze Verhandeling dient door ieder zelf gelezen te worden, — en zij verdient het ook. — ben üittfekiel uit dezelve zou, voor ons beftek, te omflagtig worden. Genoeg, wanneer wij alleen, ten opzichte van den inhoud, in het algemeen aanmerken, dat v. H. zeer juist het verfchil tusfehen beiden opgeeft , hierin beftaande, dat beiden wel op den zelfden grond bouwen, doch dat kant de groote Vraag , Waarom is of heft aat 'et: iets? voor den menschlijken geest onbereikbaar houdt, terwijl fichte integendeel het waagde, om, eindelijk, deze hooge vlugt te ondernemen, en in dit onderzoek te treden. — Kant bleef dus (taan bij het Critisch Idealisme, fichte werd ongevoelig heenen gevoerd tot Dogmatifche Idealisterif Mét de eigene woorden van fichte geeft de Schrijver in deze voege het verfchil op. „Kant „ gaat van dat [punt der Reflectie uit, op het welk, tijd, ruimte, cn eene menigvuldigheid der aanfehou11 wihg, als gegeven, in het ik, en voor het ik, reeds ,, voorhanden zijn. Wij, daartegen, hebben dezelven ,, van voren afgeleid, en nu zijn die, in het ik, voor „ handen. Het eigendomlijke der Wetenfehap-leer, met ,, betrekking tot de theorie, is, hier uit, te bemerken. „ En thands zetten wij onzen Lezer, juist bij dat punt, „ nediy, waar kant hem opneemt." — IX. Niet het gezond verft and * maar de Critiek, eene zekere Leidsvrouw in zaken van Wijsgeerte. De Schrijver dezer Verhandeling is de Heer le fevre , Adrokaat te Amfteldam. Hij onderzoekt eerst , wat men verfta door het zoogenaamde Menfchenverftand? — te weten, „ die , bijna aan alle volvvasfen mentenen algemecne , „ gefteldheid van ons kenvermogen, waardoor wij allen, „ zekere, van onze zelfsbewustheid ouderfcheiden, en B 4 " dus»  S4 P. V A N H E M E R T •» dus5 voorwerplijk, aangaande de dingen zelven, «el„ dende, Stellingen, op dezelfde wijze, en zonder&op „ nog eerdere , of alkrëerlte beginiëlen , en hoo°'ere „ gronden van zekerheid te zien , als onbetwistbaare „ waarheden eenparig aannemen." Hierömtrend merkt de Schrijver te recht aan, dat „ wel het gemeen ver„ Hand zijne rechten heeft, doch deze zich niet uit„ (trekken buiten den kring der verfchijnfelen' of der ervaring: dat het gebruik van hetzelve zich bepaalt, „ ceniglijk, bij het toepasfen zijner regelen op voorwer„ pen iter binnen. — Dat integendeel de taak der be„ (Regelende YVijsgeerte van een geheel andere natuur „ zij, als moetence den oorfprong en grond der regelen „ beproeven en afleiden, en aantoonen, dat het gemce„ ne verfland, en deszeifs natuurlijke werkzaamheden, "„ met recht, zijnen gang gaat, zonder gevaar van zich „ te vergisfen. " Hierop geeft hij ons eenigen der voornaamfte trekken uit de Critick der zuivere Rede op, om, daaruit te doen blijken, dat zij alleen bevoegd zij, om ons ten leidsvrouwe te verftrekken door de doolhoven der befpiegeling, en alleen de bevoegde Rechter, om de twistende Wijsgeeren te verëenigen. — S. Onzichtbaar verband der Jnticriticisten van van heMert; — behelst eene fatijrieke aanwijzing van eenige tegenftanders der Critifche Wijsgeeren, vooral in Duischland; Waarin ebérharo, stat- TLer, en vooral, nicolaï , henntngs, her3)er en weiland worden ten toon gefleld. — De Hekel is wel eens wat fcherp , doch hier aan' zijn wij in dit Tijdfehrift reeds gewoon. Met dat al diverteert zoodanig Sfukjfen , en dient onder zoo vele Verhandelingen , die meer abftraét zijn, tot geene onaangename afwisfeling. XT, Proeve, om de werking der uitbreidende en aantrekkende kracht , door de zwaarte kracht, en door de form eter lichamen, aan te toonen. — Door j. f. l. schroeder. De reden ontvouwd hebbende, waarom hij de grondkrachten , met van achteren, uit de ervaring, maar van vooren , opfpoorc , geeft hij eerst eene korte voorflelhng der grondkrachten, afgeleid , in het algemeen, uit het begrip van ftof. — Deze zijn — uitbreidende kracht, — omdat al, wat itoflijk is, door ons niet anders kan gedacht worden, dan in ruimte beflaande; cn dus uifgebreidheid moet hebben, welke niet plaats kan hebben  MAGAZIJN VOOR DE critische WJJSGEËRTE. ' 2«f zonder-:eene voordbrengende oorzaak, — te weten: -uitbreidende kracht: — uit welke kracht ook dc ondoordringbaarheid kan worden afgeleid. Eene tweede grondkracht is de Aantrekkingskracht, welke uit de eeritc zeer gevoeglijk afgeleid kan worden, zal niet de uitbreidende kracht tot in het oneindige werken. — Hierop vervolgt de Schrijver om de werkingen dier twee krachten in de natuur na te fporen, en, zoo verre het modglijk is', de verfchijnfelen der ftoflijke wereld, volgends dezelven, te verklaren; echter, alleen met betrekking tot de zwaarte kracht en de form der lichamen. — - De eerfie is alleen een gewrocht der aantrekkingskracht : de laatffe insgelijks , doch verëenigt zich alsdan daarmede de uitbreidende kracht. Dit wordt nader aangewezen, tot vaste regelen gebragt, naar welken, deze krachten werken, cn met voorbeelden opgehelderd. XII. (of Hf. Stuk, NQ. iO Eenige bedenkingen tegen de Critifche Wijsgcerte cn den opgang derzelve, uit den weg geruimd. — Dit geichiedt bij wijze van een gemeenzaam gefprek. Dc eerfte tegenbedenking is, of ook de Critifche Wijsgcerte nadeelig zal worden, bij jonge lieden , aan hunne Letteroefeningen , deels door hunnen fmaak, welken zij, door het lezen der Ouden, aanvang-* lijk verkregen hebben, te bederven; deels door hun den tijd der lezing cn herlezing van dezelven weg te roven? — cn welker behandeling en wederlegging aanleiding geeft, tot een gefprek over hetgene wijttenbach in zijne levensbefchrijving van ruhnkenius , als in het voorbijgaan , gezegd heeft aangaande de Critifche Wijsgcerte. — Eene andere is J of jonge vernuften ook gevaar lopen, om, door den voorgang van fichte en anderen ftout geworden, zoo hoog te vliegen, dat zij, eindelijk, in den afgrond van een Volftrekt Idealisme uit die hoogte moeten nederplofl'en? — Nog eene andere is met deze op het naamvst verbonden, te weten, dat het geloof aan Gods beftaan zou ondermijnd worden, door de latere Wijsgcerte, of althands de bewijzen, voor hetzelve tot dus verre gebezigd , verminderen of ook geheel wegvallen zouden. — Dit gefprek is in eenen gemeenzamen, onderhoudenden toon gefchreven — en — hetgene in dit Werk aanmerv king verdient, — met befcheidenheid omtrend anderen. — Het is uit de pen van den Uitgever voordgcvlocid. XI1L, Het laatfte Stukjen van dit' Deel is, eene korte B 5 ver-  ü5 . f. van iie.mert, magazijn, enz. •verklaring van kants Critiek der zuivere Rede, door ewijk te Delft; welke door hare duidelijkheid zeer wel aan het oogmerk heandwoordt: doch van welks inhoud ■wij niets behoeven te zeggen, naardien elk dien genoegzaam uit het bovenfebrift kan opmaken. — Zie daar den inhoud van dit Derde Deel. Is de opgave daarvan, door fommige omftandigheden, wat vertraagd , wij zullen te meer ons fpocden, om van het Vierde Deel , hetwelk reeds het licht ziet , den Lezer bericht te geven. —■ Natuurkundige Verhandelingen van de Bataaffche MaatJchappij der Wetenfchappen te Haarlem , Èerfle Deck Tweede Stuk. Te Amfteldam., bij: J. Allart, 1801. 202 . Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 12 - De Maaifchappij der Wetenfchappen te Haarlem ter beandwoording voorgefteld hebbende deze Vraag : De nuttigheid der Ventilators op onze Oorlog-, Oostïndifche en andere Schepen, ter bewaring van de,, gezondheid, en ter herflelling der ziekten der zeevarende lieden, op de meest voldoende wijze , te betogen en tevens proefondervindelijk te doen zien, welke foort van Ventilators daartoe het gefchiktst en minst- kostbaar is, en wat wijze van dezelve te gebruiken de beste zij ? ■— En dezelve beandvvoord zijnde door l. bicker, aan wiens Verhandeling door 4e Maatfchappij de gouden Eerprijs is toegewezen , maakt deze Verhandeling een voornaam gedeelte uit van dit Tweede Stuk. Dezelve is in drie Hoofddeelen vervat , als : I. Historifche befchrijving der Ventilators. II. Betoog van de nuttigheid en noodzaaklijkhcid der Ventilators op onze Oorlog- en Oosfindifche Schepen. III. Proefondervindelijke aanwijzing van het gefchiktfte en minst kostbaar foort van Ventilators op de Oorlogen- Oosfindifche Schepen, en van de beste wijze om dezelven te gebruiken. Waar achter nog gevoegd is een Bericht van proefnemingen met een nieuwen Ventilator, ter luchtzuivering op fchcpeu, door m. van marum. Dus verre den inhoud der Verhandeling van L. bicker voorgedragen hebbende, blijft ons nog overig den door denzelven voorgeflagen' Ventilator , als op onze Oorlog- en Oostindifche-fchepen nuttig en noodzaaklijk gijnde , naar mate onzer verkregene kundigheden te be- oor-  natuurkundige verhandelingen, enz, s? oordeclcn, cn onze Aanmerkingen deswegens onzen Lezeren mede te declen : en zie hier eenvoudig orrze gedachten. , Nadat de Schrijver, van dit Andwoord , na genoeg die de reeds bekende cn veri'chillendc Ventilators, tot zuivering der lucht in het tusfehendeks der fchepen , zoo weihij de 'Lemen, Erigelfehen, Hollanders als Franfchen , heeft opgegeven , bewijst hij het nadeelige van "de 'bedorvene lucht in het tusfehendeks en dc ruimen van die fchepen, en vooral bij itorm-wcêr, als alle de Roosters door prefenningen moeten worden digt gelegd: zulks bewijzende met het getuigenis van vele Schrijvers, wier 'kunde en ondervinding m de Zeevaart hicromtrend bekend' is. Wij zullen ons nu niet inlaten met alle die verichiliehde foorteh van Ventilators , welken door den Schrijver opgegeven worden , nade'maal de ondervinding proefkuïidig bewezen heeft , dat zij allen op de Ichepen vau geen dienst geweest, cn dus geheel verworpen zijn. Alleenlijk moet hiervan uitgezonderd worden dc zoo genaamde Windmouw en de Koekeden; aangezien in. alle . gevallen bewezen is, dat van dc Windmouw gebruik gemaakt kan worden: cn federt dat men op onze Nedèrlandfchc en Dcenfche fchepen daarvan gebruik gemaakt p cn tevens gezorgd heeft ,. dat 'er in het tuslchendeks openingen waren, waardoor de bedorvene lucht, dooide invallende verfchc luchtvan.de Windmouw, werd uitgedreven, heeft men van geene grasfecrendc ziektens óp' die genoemde fchepen geweten. "Alle andere foorten van Ventilators zijn in het fchcepswerk in den weg , en veroorzaken zeer veel belemmeringen, vooral in tijden van oorlog, en bij een gevecht. A\Tat nu belangt den nieuw* uitgedachten Ventilator vau den Schrijver, lnerömtrend zal de ondervinding moeten b'eflisCchen; doch naar het getuigenis van oude cn ervarene Zeelieden, kan dezelve van geen dienst op de fc hepen zijn,- Dc Ventilator, door den Schrijver opgegeven, zal dan , door middel van zoo genaamde Engelfche Lampen , moeten werken: en deze Lampen wil hij, volgends het bericht van m, van marum, Bladz. 163 , met geméene raap- of lampolie doen branden. Immers een ieder, die met'het branden vau die lampen Hechts eenigermate bekend is, weet, dat dezelven met deze foort van olie op den duur nimmer goed branden kunnen; . ■ ju-  CS natuurkundige verhandelingen, enz. alzoo de ondervinding leert, dat deze foort van olie zich aan de buizen der lampen aanzet, die buizen verltoot tn de lampen doet uitgaan. x 5 Hierbij komt nog , dat 'er voor eene lange Reis vrij xvat olie, en eene groote hoeveelheid glazen buizen en lamppitten, medegegeven moeten worden. Waar bij nonte voorzien is , dat een fchip met dezen nieuw uitgedachten Ventilator in Zee zijnde, de wind, uit de •zeilen in den Ventilator vallende , alle de lampen zal uitblazen. Eindelijk zou de Schrijver beter in ftaat zijn geweest om over het ondervindelijke der zaak te oordeeïen , als hij zelf Zeeman ware geweest. Hij zou dan, Bladz. 7, niet gezegd hebben, dat, op een' Slaafhaalder, de ilaven in het tusfehendeks huishielden, daar dezelven meestal in het ruim van 't fchip geplaatst Worden. Hij zou ook, Bladz. 7, niet gezegd hebben , dat het Vee tusfehendeks geplaatst wordt, hetgene nooit op Oorlogfchcpen plaats heeft, of hebben kan; vermits het Vee • aldaar onder de Bak vaart. Nog minder zou dc Schrijver, Bladz. 9, zich hebben laten ontvallen, dat de Windmouw aan de Raa opgehijst Wordt , _daar dit , in Zee zijnde, eene onmoogüjkheid zoude zijn , en ook nimmer gefchiedt; maar dezelve wordt aan het Stag opgehijst. Eindelijk zou hij, Bladz. 30, de Kombuis niet in het bovenvertrek geplaatst hebben, daar dezelve op de Oorlogfchepen altoos onder den Bak geplaatst is. Daar men nu reeds op 's Lands Schip van Oorlog de Schrikverwekker van dezen niéuwen Ventilator de proef genomen heeft, en dezelve nuttig bevonden is , komt het 'er alleenlijk nog maar op aan , of dezelve in Zee aan dc verwachting voldoen zal, zoo als wij hartlijk wenfehen ; doch daar het een groot verfchil maakt, of men proeven neemt op fchepen, die ftil ten anker, en zonder zeilen liggen, dan wel op fchepen in volle Zee en alle zeilen bij; en vooral in ftormachtig weer, zal, zo als wij reeds gezegd hebben, de ondervinding alleen over het nut en voordeel van dezen nieuw uitgedachten Ventilator moeten beflisfehen. Voords vinden wij in dit Deel: a. g. camper, over den oorfp-ong der uitgedolven beenderen van den St. Pietersberg , bij Maestrieht -, briefswifze medegedeeld aan m.  pruissen en zijne onzijdigheid. Ma van ma rum , Secretaris der Blaatfchappij; eindelijk Befchrijving van het bekkeneel van eenen jongen Walvisch , geplaatst in het Naturali'èn-Cabinet der Maaifchappij, door m. van marum. Beide deze Stukken zijn van de nodige Afbeeldingen voorzien. Pruisjen en zijne Onzijdigheid. Uit het Fransch. Eer/Ie Stukje. Alom te bekomen. 1801. 102 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f - 12 - : Zeer gezonde Staatkundige begrippen en juiste aanmerkingen, omtrend de wederkeerige betrekkingen der voornaamfte Mogendheden van Europa, worden in dit Stukjen ontvouwd, waarvan echter het grootfte gedeelte beftaat in eene befchouwing van den tegenwoordigen toeftand van Pruisfen en deszelfs gehouden gedrag in betrekking van de coalitie tegen Frankrijk. ■Geheel ingenomen ten voordeele der eenhoofdige Regeering, waaronder de Schrijver waarfchijnlijk gelukkig leeft, worden alle poogingen van Pruisfen tot herftel van dezelve in Frankrijk ten hoogfte geroemd , doch tevens ook zijne handelwijze met zich aan de coalitie te onttrekken, toen dezelve tegen haar eerfte oogmerk in een verbond van verovering onta'artte, goedgekeurd en verdedigd. Daar de Schrijver zich als een vijand van de Republikeinfche grondbeginfelen verklaart, is het geens- ' zins te verwonderen, dat hij het Hollandfche en Poolfche , zoo wel als het Franfche Patriöttismus hier en . daar eene ftreek geeft, en de Omwenteling als eene eeuwige vijandin van alle troonen, en om die reden met recht bij alle vorften gehaat, voorftelt. Offchoon men derhalven dit Stukjen, als Staatkundige , met eenig genoegen en nut kan lezen , zal nogthands een rechtgeaart Nederlander zich menigmalen ergeren over de fmadelijke wijze, waarop de zaak des volks in hetzelve behandeld wordt.  j. c. struciitmeijeri rudimenta , etc*"." jo. ciir. struchtmeijeri Rudimenta lihg.ua* griccrc, maximam partem excerpta ex joannis verweiji, nova via doccndi grasca. Ad fijsthema analogise, a tiberio hemsteriiusio primum inventie, ab eruditisümis vero fummi hujus viri diseipuiis latius deinceps explicatie, effinxit et pasfim eraendavit everardus sciiEiDius. Accesfit etiam everardi lubini clavis-linguae grajcas, editio seccnba. Zatpnanias apud A. van Eldik, &c. In Octavo minore, 441 Pag. Conftat ƒ 1 - 16 - : •«Y/ij verbeugen ons uit deze tweede uitgave van dit \V nuttig Schoolboek te mogen zien, dat de lust voor de" zoo fchoone Griekfche taal nog in ons vaderland niet verdorven is, daar de eerde uitgave in 1784 uitgekomen en dus in minder dan zeventien jaren uitverkocht, is. Offchoon wij in den beginne, door het verfchH der Bladzijden druks misleid, (daar de eigenlijke Rudimenta hier 258, en in de eerde uitgave 304, en daarentegen de C/avis in deze 183 en in de eerde dechts 160 Bladz. beflaan) vermoedden, dat 'er in het eerde gedeelte eenige verkorting, en in het laatde eenige vermeerdering plaats had, hebben wij echter naderhand zoo uit de vergelijking van verfcheidene Bladz. met eikanderen, als omdat de .Uitgevers een voldrekt dilzwijgen deswegens houden, begrepen , dat het opgegeven verfchil alleen in den: druk te zoeken is , en hebben dus omtrend dit reeds genoeg bekend Schoolboek niets te zeggen, dan dat wij wenfehen, dat de Drukkers door een nog derker debiet dan te vooren zich eerlang fchadeloos gedeld mogen zien. Zoo lang toch het (onzes inziens) verkeerde gebruik, om de Griekfche taal na , en wel door middel van de Latijnfche te leeren, bij ons dand houdt, gelooven wij, dat men niet ligt een gefchikter Leerboek dan dit ten voorfchijn zal brengen. En wanneer men ook het onderwijs in dit opzicht mogt willen verbeteren, gelooven wij echter, dat 'er nog een' geruhnen tijd zal nodig zijn, eer men daartoe alles behoorlijk in gereedheid zal hebben gebragt, zoodat intusfeben reeds een goed gedeelte van dezen druk uitverkocht zal kunnen zijn, indien Hechts School-Opzieners en Leeraars hun best doen, om den ijver bij de jeugd meer cn meer op te wakkeren, waartoe God zijne zegen geve! De  d. onderwater, de jongste dag. £ï De JongfreDag. Een oorfpronglijk Neder duit sch Dicht/luk. Door p. onderwater. h gr. Octavo. De prijs is. /-xnder dezen tijtel, levert men ons hier een gedicht van \J nog geen 200 regels , hetwelk, ruim uit één gedrukt, 13 Bladzijden beflaat, en bij ïnfehrijving, met eene lijst van 251' inichrijvcren , wordt uitgegeven , in de Voorrede van 6 Bladzijden geeft de Dichter te kennen : , dat hij nimmer eelat maakte en alleen bekend is, door '„ eenige beuzelachtige gelegenheidsverzen, en alleen bewonderd, om dat men het zeldzaam gelieft te vinden, 11 dat dc zoon van een cenvoudigen boer, toncclftukken ', vertalen, cn eene draaglijke fatijre maken kan." 5 Van het Dichttalent van dezen Dichter zal men zich geen ongunftig denkbeeld vormen, uit de volgende verzen, met welken h'Ij hetzelve aanvangt: Een rechtbank, blind en doof, voor glans en klank van goud, Een billijk rechter, die ook aardfche rechters oordeelt, Een ftrenge vierfchaar, wear God zelf de weegfchaal houdt, En waar de fchalke list den llimmen niets bevoordeelt. Den algemeenen oordeelsdag, 't Ontzachelijkst verfchiet, dat ooit mijn zielsoog zag — De dag des rechts .... genade, ó God! ik zie hem dagen: — Ik zing den lach der vreugd! Ik zing den kreet der fmart! De Tijdperken van den Dag. De avond. Derde befpiege- fipg. De Nacht. Vierde befpiegeling, beiden met een Kunstplaat voorzien. Te Haarlem , bij A. Loosjes, P. z/101—18 5'Bladz. In gr. Octavo. De prijs 'is te famen ƒ2-:-: Van dit in de daad Dichterlijk Werk gaven wij bij de uitgaven der voorige Tijdperken reeds ons gunftig gevoelen te kennen (*)." Wij zien hiermede het beduit van' dit fraaie Dichtwerk , dat hoewel in maatloze Dichtftijl famengcfleld, echter den lof vanwaare Dichterlijke Gedachten op te leveren, naar ons inzien niet ontzegd kan (*) Zie TV. Vadert. Bïbl. IV Deel, ifie Stuk, Bladz. 298, en V Deel, ifte Stuk, Bladz. 434.  §3 BE TIJDPERKEN VAN DEN DAG. kan worden. In de'befpiegeling van den Avond treffeii »vij eene gevoelige bedenking over de nietigheid cn verganglijkheid van het ondermaanfche, in de bcfchouwing der overblijffels van het Huis te Brederode aan; daaröp volgt eene prachtige befchrijving der ondergaande zon; de daauw en het avondwerk der Landlieden , waarop een Landfeest volgt. De avondwandelingen der minnende jeugd worden even min als de vriendfchaplijke bijcenkomften vergeten , en bij de levendige befchrijving"' derzelven voegt dc Dichter vele zedenlijke en nuttige vermaningen, zoo omtrend den aart der zuivere liefde als «der waare vriendfehap, als ook over het gebruik en misbruik van het kaartfpcl; voords roemt hij de BoekLettcr- en Kunstoefening, welke de ftille rustinnen des avonds derzelvcr beminnaars vergunnen; van daar wendt hij het oog op den Schouwburg , wiens nut en nadeel hij onpartijdig en naar waarheid aanwijst, hetwelk hem aanleiding geeft om naar de toekomst der waare verlichting reikhalzend uit te zien. Een zeer fchoon Dichtftuk op den avond befluit dezen zang. De Nacht levert geene mindere fchoone befpicgelingen op. De ftilte verrukt den Dichter tot diepe nadenkingen over de eeuwige werken, van den eeuwig weldadigen Schepper, een glimvvorpjen trekt 's Dichters aandacht en rukt hem uit deze geestverrukking. De begraafplaatfen geven aanleiding tot nadenking over de onverganglijkhcid van de ftof en den daaruit voordvloeiënden hoogen trfcp van waarfchijnlijkheid der onverganglijkheid van de ziel. Het gekras der nachtvogelen geeft voords gelegenheid, om zich over de ijdelheid der gewaande fpookerijën in krachtige taal uit te laten. De heerlijke Sterrenhemel verrukt daaröp den hooggeftemden Dichter , het noorderlicht treft al verder zijne aandacht. Hij begeeft zich vervolgends door zijne befpiegelingen geleid in de flaapkamer, waar de ftervelingen van hunne dagelijkfche vermoeijingen uitrusten, befchouwt den flaap met een wijsgeerig oog; zijne Nachtwandeling vervolgende, nadert hij het Spaarne en betracht langs deszelfs kabbelende golfjens de helder lichtende maan; en befluit ook dezen fchoonen zang, met een-niet minder krachtig als gevoelig Dichtftuk.  hedendaacsche historie , enz. 33- Iledendaagfche Historie of tegenwoordige fiaat van alk Volkeren, behelzende de befchrijving der Verëenigde 'Nederlanden , en wel in V bijzonder van O verijs fel. Met eene Printverbeelding verfièrd , lilde Deel lilde Stuk. Te Arnlhldam , Leijden , Dord en Harlingen , bij J. dc Groot, G. Warrmrs, S.fn J. Luchtmails., A. en P. Blrfsfé en V. van der Plaats, 1801. Bladz. 473—614 h gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : Dit Derde oflaatfte Stuk, waarmede het Derde Deel compleet is , bevat de vier Iaatfte llootdftukken , • zijnde (26) Over de l^egeeri.ngswijzc der lbd en des kerspels van Zwolle. (27) Befchrijving van cle ftad Zwolle, cn van dcrzelvcr vrijheid. (23) Van het Schoutampt van Zwolle. (20) Over de regeering van het platte land en de kleine heden in het algemeen. Daar dit Werk begonnen was lang vóór dat men aan Staatsomwentelingen dacht ; daar het tot hier toe afgeichreven was , eer die van 1795 gebeurde,, is men op den zelfden voet voordgegaan, cn heeft men dus dc éénheid behouden. Beknopt Handboekje der Vaderlandfche Gefchiedenisfcn, aanvang nemende met de komst van ka rel V tot dc Graaflijke waardigheid over deze landen , enk. ten dienfte vau Ncérlauds Jongelingfchap, enz. Door ooiVNEMS ■ van der- aa, T vtcde Deel, met Pleten en Pov.rtr-aiten. Te Amfieldam, bij J. Aliart, 1800. 352 Bladz. In 12°. De prijs is f 2 - 4 - : f-vk Werkjcn blijft ons wel bevallen. Het fa beknopt en bevat in het klein zeer veel. De wijze van verli alm is bevallig cn sefchikt om de jeugd tot lezen aan te lokken , cn de aanmerkingen, die de Schrijver hier cn 'daar maakt, zijn nuttig en leerzaam, zoodat het, tot het einde, waartoe het gefchreven is, zeer veel aanprijzing verdient. Alleen kunnen .wij niet zien, hoe het den' Schrijver mooglijk zal wezen , om zijn woord te houden, en het geheel in vier Decltjens.tc bevatten i Met het einde van dit Tweede Decltjen , is hij niet verder dan tot' 1598 gevorderd, en hij heeft in hetzelve de gefchiedenis van niet meer dan .42 jaren begrepen. Wan- l mik uwe vad. eibl. vi. deel. no. i. C  3* C VAN'lÊR AA, BEKNOPT HANDBOEKJE, ENZ. neer al het overige in nog maar twee Deeltjcns komen moet, dan kan 'er tusfehen de cerfte en laatfte Deeleu de beste evenredigheid niet wezen. Ook foijt het ons dat hij in de naamvallen der zelfïtandige naamwoorden en in de fpelling van fommige woorden hier cn daar ftruikelt. Dit behoorde in een Leerboek voor de jeu°d geene plaats te hebben. ° liet, keven van epaminondas. Door a. g. hi/eisznek, Eerfle en Tweede Deel. Te Haarlem ~ bij' 'A. Doosjes, P. z. 1800 en 1801. Te /amen 200 Blai" In Octavo. De prijs der beide ftukken is f 1 - i0 - : y^vnder de doorluchtigfte Mannen, welken de aloudheid \J voordbragt, ,mag epaminondas, de Thcbaan wel gerangfehikt worden. Dij muntte uit in begaafdheden , welken den verdienstlijkcn Burger vormen; begaafdheden , om welken in werking te brengen, dc tijden, die hij beleefde, overvloedig, gelegenheid aan dc 'hand «-avcn. Gevoel van het dén en ander noopte onder de oude Schrijvers de besten, om 's mans leevcnsloop en lotgevallen te vermelden. Ten zijnen lof, en om dien ten top te voeren, vermeldt c. nepos, als iet, hetwelk door niemand werd gelochend, dat vóór en na epaminondas, Theben altijd onder buitcnlandfche magt had geftaau ; daar het, ftaande zijn bewind, het hoofd was van geheel Griekenland: ten blijke (voegt hij 'er nevens) dat één Man meer dan eene geheele Stad vermogt. Meiszner, des doorluchiigen krijgshclds en Staatsmans verdienfte hoo.o-lchattcndc, gevoelde zich opgewekt , om van 's mans verrichtingen een tafereel op te hangen. Dat hij hierin zeer gelukkig is geflaagd, mogt voorshands verwagt worden. Overtuigd dat een verhaal van levensbijzonderheden en verrichtingen van weinig nut voor Lezers zijn yoii, met den toeftand van zaken in die vroegere tijden geheel onbekend, geeft hij een uitvoerig. verflag van Thebens vroegere en latere Staatsgebeurenislen en Omwentelingen, tot op den tijd, in welken epaminondas mede ten tooneele trad. Dit maakt den inhoud uit van het eerfte Stuk. In het tweede ontmoet men het verhaal der verrichtingen van den doorinchtigen Thebaan tot op den vermaarden veldflag bij Lenctra, van welken, de bijzonderheden in een volgend Stukjen worden te gernoet 'go  &. c. meister,. het leeven van epaminondas.. 35 cezien, hetwelk ons gelegenheid zal geven, om van de wijze van verhalen eene en andere proeve mede te deelen. Thands zij nog aangemerkt, dat' meiszner door zijne manier van verhalen niet flechts den leeslust gevangen houdt, maar ook door zijne ophelderingen over de gefchiedenis dier vroegere tijden een aanmerklijk licht vcrfpreidt. ; Reize van OE i-a perouse in de jaren 1785,1786 , 1787, 1788 met Pinten en Kaarten, naar het Fran:rh , door Mr. ]ohannes van der linden, Auvokaat te Amfieldam , Eerjle Deel. Te Amfteldam , hij J. Ailart, 269 Bladz. Ia gr. Octavo. De prijs is ƒ 3 - 15 - : De Pveize van de la perouse , voor zoo verre men van dezelve berichten heeft, is in Vrankrijk, zeer kostbaar, in vier'banden, uitgegeven, met een' geheelen atlas, van Platen en Kaarten. Doch om te meer aan het gemeen verlangen naar dezelve te voldoen, en het boek gemaklijk verkrijgbaar te maken, heeft men eene verkorting van hetzelve uitgegeven , waarin het min nodige, endatgene, dat eigenlijk alleen voor lieden van de kunst gefchikt was, is weggelaten, en alleen het Gefchiedkunditre behouden. Ook heeft men in hetzelve geen andere Platen ingevoegd, danrdie volftrekt onöntbeerbaar zijn. In dit eerde Deel vindt men, behalven eene algem'eene Kaart, niet meer dan drie Platen. Men kent, ook onder ons, deze gewigtige ontdekkings-rcis, vooral uit de berichten, die men ons uit dezelve , in de N. Vaderlandfchc Letteroefeningen, van tijd tot tijd, gegeven heeft. Wij oordeelen dcrhalvcn niet nodig, van dezelve zeer in het brecde verflag te doen. In het algemeen merken wij aan, dat de Heer delaperouse, in dezelve, als een zeer achtenswaardig man voorkomt; niet alleen'uit hoofde van' de blijken van zijne bekwaamheid cn voorzichtigheid; maar ook van zijne zedigheid en befcheidenhcid, waardoor hij aan anderen zeer gaarn den lof geeft, dien zij verdienen; ook dan, wanneer hij over eenige zaak in begrippen van hun verfchilt. Het opftel is fraai; laat zich met veel aangenaamheid lezen; is zeer duidelijk; en met veel beknoptheid bijëengebragt. Dit Eerfte Deel behelst, na een uitvoerige inleiding , de reis van Brcst naa Madera, van daar uaa Teneriffe; C 2 ver-  j- van der lindên 'vervolgends nna het Eiland-la.Tririté, en St. Karharino en van daar, langs de Amerikaanfche kust, door dc ftnat van Le Maire kaap Hoorn om ; daar hij de vaa ri verre zoo moeilijk met vond, als zij door anson en anderen is opgegeven , naala Conception, op de kasvm ■Chüi, daar z.ch de reiziger van het nod ge v?oo z t e waarvan hi, korte en fraaie berichten levert. Van da% loopt zun weg op hét Paaschëiland, dat hjj ^ SS tv.Tchnjft; waarvan de inwoners hem bij 2'S gcluklag niet voorkwamen, als zij aan cool en fokster hadden toegefchenen, en.waarop hij tegen het^nc ande ren gedacht hebben, meent, dat het getal der\" ouwen uatder mannen zeer. nabij komt; verde loont d° S van deze reize, op de Sandwich/EiSn^an^S de Reiziger meer dan waarfchijnlijk oordeelt dat zii niet eerst door coo& , maar veel Weger door de la ir rden ontdekt zi,n: na aldaar de nodige ver^eSf-tê hebben ingenomen , voeren de beide fdièlTnaa de vaste kust van Amerika, daar-zii, op de breedte v?n S graden, eene zeer ruime baai ontdekten, die zij hihcïen en die zy Pou des Francols noemden, Met eene bieed' voenge befchrijving van deze landfireek en van een Sv aar rusgezellen, weggelkept door.eenen zwareir ftroom ellendig omkwamen, eindigt dit Eerile Deel Wij zullen alleen het getuigenis van deii Heer de la dc Zuidzee, hier bijvoegen. „>Eï is niemand" zen hij „ die wanneer rij de verhalen der nieuwfte reizl35i' „ ezen heeft, de Indianen vau de Zuidzee Sw ldea „.Kan houden: zij hebben integendeel zS'gróö^iS „ deringen tn gemanierde zeden gemaakt cn il hon L „: hen, ten aanzien van hun zedelijk Ske SS ,, m zij zich bevinden , zijn kunnen. Mijn mvoelen " dSïlelf^oo"5^ 8T°nd' dc onLÉZlnl „.diciltallen, door hen begaan, [hij foreekt hier van „ de mwoners van het Paaschëiland] maar op de ma" ITi 0p,adice zi' zich «laarin gedroegen.? Dc on" San tzedeuSUrke" J'n Em°^ Z^ mil£ S^insd, " vïsc h, n nn ,WOnerSi i]k hBMe Zijl '" ™ i ' u v?orkome" knikte nimmer een waar -e„ voelen van het hart uit. Het meest van allen moesten „ wij wantrouwen dien Indiaan , aan wfcn w™«nfe 55 S.e"  reize van de la perousë. $f j, gefchenk deden , en die zich het meest fcheen te s, beijveren, om ons duizend kleine dienften te bewijzen. ,, Met geweld fleepten zij jonge meisjes, van dertien of 5, veertien jaren , naa ons heen, in de hoop om er voor „ beloond te worden. De afkeerigheid van deze jonge „ Indiiianfche vrouwsperfoonen llrekte ten bewijze, dat men ten haren opzichte de wetten des lands te buiten. „ ging, enz." Van' de Bewoners van de vaste kust, bij Port des FranCois, zegt bij: „ Ik zou niet fchroomen te verklaren, „ dat, indien dit volk bij alle deze verwoestende on„ deugden het ongeluk had , om aan het gebriük van fterkén drank kennis te 'hebben , het zelve in korten .,, tijd vernield zoude zijn. — Te vergeefsch mogen de wijsgeeren tegen dit tafereel uitvaren. Zij fchrijven hunne boeken in den hoek van den haard , cn ik ben. s, federt dertig jaren op reize, ik ben getuige van da ,, onrechtvaardigheden en bedriegerijen van dit volk , ,, het welk men ons , als zoo goed, affchildert: dewijl „ zij zeer nabij aan den Haat der natuur zijn, maar deze „ natuur is alleen verheven in het groot. In kleine bc„ zonderheden doet zij zich zoo niet voor. Het is on- •„.mogelijk om in Maatfchappij te leven, met mer- ',, fchen in dien (laat der natuur, dewijl zij barbaarsch, bedrieglijk cn boos zijn, enz." — Men heeft voorgegeven, dat deze natuurmenfehen eene grooter mate van bederf van den omgang met Europeanen , zouden hebben overgenomen, cn dit zou eenigzins in bedenking kunnen komen, ten opzichte van die Eilanden , die federt eenige jaren meest van de Europeanen bezocht zijn. Maar de inwoners van het Paaschëiland hadden vóór de aankomst van de la perouse daartoe maar zeer weinig gelegenheid gehad, cn daar is zelfs geene reden , om te vermoeden, dat 'er, vóór deze Franfchc reizigers, ooit een inwoner van ons werelddeel aan de Amerikanen van Port des Francois is verfchenen geweest. J)e pligten der Samenleeving. Een Volksboek. Uitgegeeven door de Bataajfche Maatfchappij: tot nut vau t Algemeen. Tc Amfteldam, bij C. de Vries, II. van Mimller, en J. van der Heij, 1801. Buiten het Voorwerk, 360 Bladz. In Octavo. De_prijs is f : - 16 - : TVTaardig — alzins waardig is de Verhandeling van den ,W Eerw. stronck, de eerfte in dit BQek en 223 . C 3 Blad*.  DE PLIGTEN DEP. SAMENLEVING. Bladz. beflaa'nde, den gouden Eerpenning, door dc Beoordeelaars aan dezelve toegekend. In eene geregelde orde, en zuiveren, juist, voor de klasle van menfehen, tot welke de Schrijver, volgends het oogmerk der Maatfchappij , bedoelt te {'preken, berekenden, klaren cn lcvcndigèn ftijl, handelt hij zijn onderwerp geleidelijk af; nu eens mét allen nadruk vermanende, in dc uitfpraken der rede en H. Schrift, en dan weêr zijne voordragt , door invlechting van gepaste voorbeelden en charactcrfchetfen, doende afwisiélen; terwijl hij de zaken, die hij verhandelt, juist bepaalt, duidelijk uit één zet, volledig afdoet , en het belang derzelvén op eene wijze aantoont , die den leeslust fteeds gaande houdt en niet nalaten kan , nut te dichten; malende hij niet enkel dc pligten en deugden hier op betrekking hebbende , met derzelver fchoone, maar ook de daar tegen overgedelde ondeugden, in hare afzichtige kleuren af. Welk eene orde 'er in zijn werk heerscht, beduite men uit de volgende korte opgave: bij plaatst, aan het hoofd zijner verhandeling, eene algemecne Inleiding van 523 Bladzijden, waarin hij het gewigt der pligten, die de famenleving van ons eischt, zo wij gelukkig leeven willen , cn welken hij hier op fchetfen zal, zijnen Lczeren op het hart drukt , maar hen tevens aanwijst , hoe zij zijn gefchrift lezen moeten, om 'er het gewenschtc nut uit te trekken; komende hij daarin vervolgends tot eene nadere voorafgaande algemecne verklaring van zijn onderwérp en gevende de wijze van verdeeling op, die hij in zijne behandeling daarvan houden zal, ter bevordering der duidelijkheid niet alleen , maar ook om de behoorlijke instpunten aan den Lezer te bezorger. Nu gaat hij tot de Verhandeling zelve over, dezelve in twee Hoofdafdeelingen fchiftendc, die weer in bijzondere Hoofddukken, en dezen vaak weèr, naar vereisch van zaken, in onderdeden gefplitst zijn. De eerde hoofd-ïfdeeling betreft de meer algemecne, de laatde de meer bijzondere pligten der .famenleving. In de eerfte handelt hij derhalven, in agt hoofddukken, over de menfehenliefde, in den uitgebrcidereu cn meer beperkten zin, als gemoedsneiging bei chouwd; over de , daaruit voordlpruitendc daadlijkc bevordering van anderer welzijn naar hunne in- en uitwendige belangen; over de gezelligheid of genegenheid , om met onze medemenfehen om te gaan, en hoe nun die SUGtlg hebbe te wijzigen of te be-  DE PLIGTEN DER SAMENLEVING Z9 befhmren ; over de befcheidenbcid in htirc ruimere en ■engere betcckenisfen, dus ook als zedigheid , beleefdheid eh vriendlijkheid aangemerkt; over de dienstvaardigheid cn daarmede verknochte gedienftigheid in het klein; over de oprechtheid in woorden zoo wel als in handel ; over dc zachtmoedigheid; en eindelijk over de vredelievendheid, met de daaruit voordvloeiënde deugden van eensgezindheid, verdraagzaamheid, langmoedigheid, lijdzaamheid, verzoenlijkhcid en vergevensgezindheid. ■ In de tweede Afdeeïing fchetst hij , vervolgends , in zes Hoofddukken, de meer bijzondere pligten in het onderling verkeer, als de pligten, die voor ons, uit de onderscheidene omdandigheden of hoedanigheden van anderen ontfpruitcn, bij voorbeeld jegens gelukkigen en ongelukkigen, onkundigen en dwalenden , Hechten cn Godloozcn , armen , aanzienlijker of geringer .menfehen dan wij, en eindelijk jegens onderfcheidene menfehen , naar mate van hun verfchillend gemoedsgeftel, temperament cn geaardheid; dc pligten, die vrienden onder eikander te betrachten hebben ; de zoodanigen, die men jegens zijne vijanden te beoefenen heeft; dezulken, die nfen aan zijne weldoeners fchuldig is ; de pligten, die, ïn onderfcheidene maatfchaplijke betrekkingen , betracht moeten worden, als tusfehen overheden en ingezetenen, hecren en vrouwen en hunne dienstboden , leeraars en leerlingen , 1'chuldëifchers en fchuldenareu ; en eindelijk zoodanige pligten , als uk huislijke of nadere familiebetrekkingen ontdaan, gelijk, bijvoorbeeld, tusfehen echtgenoten, van ouders en kinderen , broeders en zusters. Dit alles eindigt dan met een Befluit, waarin de Schrijver zijne Lezers "aanmoedigt , om , hetgene zij uit de, verhandeling geleerd hebben , wel te overdenken niet .alleen, maar ook daadlijk in oefening te brengen, waarvan hij hen zoo wel de voordcelen nog eens in .het-kort aanwijst, als hij hun, tot flot van alles, eenige raadgevingen aanbiedt of hulpmiddelen aan dc hand geeft. Öm een ftaaltjen van des Schrijvers ftijl en manier van behandeling uit te kippen, bevonden wij ons lang in verlegenheid. ' Alles is even fchoon, waar men de verhandeling opflaat, maar alles is niet even kort ten onzen bijzonderen diende in dezen , en wij wilden gaarne een proefjen hebben, waarin tevens van die charactafchetfen voorkomen, door welken de Eerw.STR.ONCK zijn werk, C 4 op  jfÖ BE PLIGTEN DER. SAMENLEVING* op eene zoo nuttige als bevalligé wijze , verleveudigd. hééft.' Eindelijk bepaalden wij ons tot het derde Hoofdftuk der eerlle Afdeeling, waarin de Schrijver, op de volgende wijze, over de gewilligheid, fpreekt. — Wij behouden zijne (peiling. — ,, Gezelligheid is dc derde aTgèmééne pügt, die de Samenlee„ ving van ons vordert; om dat al het geene wij tot nu tóe met ?J efkanderen befprooken hebben, leezers! zonder haar niet kan' „ geoefend worden. Door haar krijgen wij eerst de gelegenheid, „ en maaken wij vnn de gelegenheid gebruik, om het alles te „ betrachten. — Wij willen 'er dan nu eens te famen over hsii, „ delen." „ Eerst moeten wij zien, wat gezelligheid zij. Het is, „ eenvouwig en duidelijk, genegenheid om. met onze mcdeinen„ fchen om te gaan. Gezellig'is hij, derhalven , die gaarn met „ anderen verkeert; en hij is het niet, die de famenleeving „ fchuuwt. — Wille»! is blijd, als zijn buurmnn hem eens „ komt toefpreeken; gaarn praat hij dan wrt, en gaarn hoort hij „ dan. wat vertellen. Dikwijls gaat hij ook zijn buurman eens bezoeken, en als zijn werk afgedaan is, mag hij gaarn nog „ een uurtjen in ecu vrienden gezelfchapjen door brengen. Daar „ hij weezen moet, waar, en bij wien het zij, daar komt hij, en met elk, daar hij wat mede iiklbiau, of te verrichten , „ heeft, weet hij te handelen. — Sijmiln zit sltijd'.in huis, „ alleen, achter in de. binnenkeuken, 't Is of hij . ontfteid „ wordt, als 'er iemand bij hem komt; en dan zit hij dikwijls „ zoo (lil, als of hij geen drie kan tellen. Wordt hem iets ge„ vraagd , dan is het ja. of neen; en dan is 't weêr gedaan. Ik „ weet niet, hoe lang 't al wel geleden is, dat hij 't laatst bij ,, zijn naasten goeden buurman Is geweest; hoe dikwijls dieman „ hem zoo in 't voorbijgaan ook al toegeroepen heeft,-dat hij „ toch eens een avondjen bij hem zou komen. Als hij deez' j, of geenen over iets moet gaan fpreeken, ziet hij 'er dagen te vooren tegen op, en als hij het weet, kan niemand hem eenci „ oogenblik langer houden. Zelden ziet men hem daar, waar „ wat méér menfehen, dan gewoon, zijn, en 't eenigst daar hij ,, nog komt, is dé kerk; en moet hij, fomtijds in 't bijzijn „ van ander-en, wat doen, wat zeggen, dan is sijmrn zoo „ verlegen, en onthutst, dat men bijna medelijden met hem krijgt." ! ,, Willem is dus gezellig, — maar sijmf.n niet; hij is, 't geen men anders n:ei:fckcnfcMuuw, en, als men dat woord) „ niet in deszclfs hardden, encigenüjkften, zin , maar in eenen) „ wat zachteren,neemt, een menfehenhaater noemt. Dat is' „ klaar! — nv.ar zeg nu eens, ieezer' wie van beiden bevalt „ u het meest? wie, denkt ge, handelt het best? aan wien van „ beiden heeft de ftmétrieevirfg h%t meest, 'of, van wien kunnen „ anderen het meeste nut en genoegen hebben? en wie vari bei„ den is 'er voor zich zelven het gelukkigst-aan v " „ Dat te beüisfchen , denk ik^ zal 'niet-moeilijk zijn: -en „ Wit,  jDE PLIGTEN DER SAMENLEVING. 4* wu-lem zrtnw man weezen. — Maar, komt aan! vrteu.. „ den., we. willen'de redenen eens overweegeu, om welk? » wij zoo gekozen-hebben." „Willem, zegt ge, handelt haar zijn pligt, sijmen niet — En waarom? — „„ Om-dat God hebben wil, dat " wij, menfehen., onderling met eikanderen omgaan en ver: „ „ keeren zullen, daar hij; daar toe de aarde zoo heeft Inge' „ richt,als zij is,nu dé eer., dés anderen hulp,en raad,enz. ' ,„ in honderd dingen noodig heeft: om dat elk mensen toe ,„ dat onderling verkeer , een' trek cn neiging ia zijn hart heeft, als hij 'er die niet zelf uitroeit : om dat wij daar ' „ toe te faincn in eene Maatfchappij leeven ; en door djea omgang < en dat-verkeer , het oogmerk onzer vereeiugms ' , alleen kan bereikt worden."" - Best! leezer! - en , om dat, dus'de een , .die deezen trek zoo .wel heeft, als ', de ander, dien ook door den anderen voldaan wil heboeu, als eene der eerfte behoeften zijner natuur ; om dat door ', de famenleeving- fte vermogens van onze ziel ontwikkeld , ', gefcherpt, geoefend, worden., welke gelegenheid wij mis„ ién zouden , indien elk zich aan den omgang met ons onq„ trok; en zoo zou 't even eens zijn, met ontelbaare genoe„ gens, en vermaaken, die wij, aldus, zouden misfen; want „ men kan de uelling bijna , als vast en zeker , aanmerken, „ dat meest alle geluk en genoegen van ieder mensch van de „ famenleeving at'hange, en daar uit geboren worde. \ „ — Maar,1— denk nu ook eens aan hem zelven, die zien „ 'er aan onttrekt! Hij ontbeert dus , ook zelf \oor zich -dr.t ,„ alles, dat hij aan anderen onthoudt. Zoo ram hij anderen -„ door zijnen omgang beter maakt , even zoo. min wordt hij „ het.- Zoo min hijger genoegens door verfchsft aan ande„ ren, even zoo min geniet hij ze. En , behalven dat, ver. oorzaakt hij zich nog heel wat vrees , kommer, en kwel" ling, zoo, als ge san su-men kunt zien, want zelden ziet " hij 'er vrolijk en vergenoegd, maar ^meestentijds, zeer don- ker, verlegen, en afgetrokken, uit." ■ •„ En dit zijn dan, te gelijk, leezer! de voor.naamfte drang„ redenen,,die ons tot gezelligheid, tot bereidvaardigheid in „ 't onderling famenleeven, en üimenwcrken met onze evcu,', menfehen,- op moeten wekken; de- gronden , op welken „ deeze onze verplanting rust. — Gaan: we nu nog eens nn, „ hoe Kij , op ,de 'heilzaamste wijs voor anderen en voor ons „ zelven, beoefend moet worden; dat-wil zeggen; zien we „ nu eens, hoe onze gezelligheid beftuurd worden, en hoe zij „ werken moet, als zij voor anderen, eu voor ons, het nut„ tigfte zal zijn." . „ Zij moet dan voornaamlijk, de drie volgende oogmerken „ bedoelen, en, ter bereiking 'er van, het haare toedraagen. „ Vooreerst-moet zij ten oogmerke hebben , dat men zich ., zelven. en andere.'er dgo'r wijzer m.aakc. —> Onze verkeeC 5 » nn£  .44 DE PLIGTEN DER SAMENLEVING. „ ring moet, derhalven, op eenen nuttigen voet ingericht Sijif^ „ opdat zij medewerke ter vermeerdering van onze Icundig„ heden van allerleien aart. Dat,heeft plaats, als men met „ elkandcren nuttige gefprekken houdt, malkanderen gaarne, „ 't gene men weet, of geleerd heeft, mededeelt; met elkan5, deren'er over redenkavelt, en 't eikanderen herinnert; als e, men eikanderen uit een goed boek wat voorleest, en 'er „ dan over fpreekt, enz. Men is dan vrij wat aangenamer, „ en vrij wat meer naar 't doel der famenleeving, bij één» „ dan wanneer men altijd over niets betekenende dingen „ fpreekt , over 't weer, over 't nieuws van den dag, over „ koeitjens en kalfjens, zoo als men zegt; laat ftaan, dat als „ dan, wanneer men, zoo als, helaas I maar al te veel gefchiedt, „ geheele avonden met kinderachtig fpel, of't doorhaalen der gebreken van anderen, zit te verbeuzelen." „ In de tweede plaats moet de gezelligheid , en onze om„ gang, ten doel hebben, dat men eikanderen hoe langer hoe „ heter tracht te maaken. -— Onze verkeering moet dus op „ eene fiichtende , en verbeterende wijs zijn ingericht , op „ dat bij ons zelven, en bij anderen, affchrik ontfta en ver», meerderd worde, van het kwaade, en Heide tot het goede. Dat gefchiedt, als men den omgang met flechte en ongods„ dienfbge menfehen vermijdt, om zelf niet bedorven te wor„ den, of.de verkeerbig met hen zoo aanflelt, dat dezelve „ bun ter terechtbrenging diene ; als men den omgang met ,, braaven zoekt: en ook, van zijnen kant, ten allen tijde, „ alles aanwendt , om deugd en Godsvrucht bij anderen te bevorderen, door woord en voorbeeld, door opwekking en „ vermaaning, döor lof ert beftraffing, al naar dat.de omftan„ digheden 't vereifchen. — Wij leeven ook daartoe te Janhen 0 in eene maatfchaplijke Marëenigihg, en gaan ook daartoe „ met eikanderen om , op dat onze zedelijke volmaaking ge„ ftadig bevorderd worde; en, als Christenen , moeten wij ons niet flechts in de dingen van dit leven onderling ten „ diende zijn, maar ook te famen het onze bijdraagen tot „ elkanders voorbereiding voor die betere Maatfchappij, die in den hemel woonen zal , en welkers leden allen rein en „ heilig moeten zijn." „ Eindelijk moet onze gezelligheid van dien aart zijn , dat de genoegens des lerens 'er door vergroot en veraangenaamd „ worden, zoo wel voor anderen als voor ons zelven. „ Onze verkeering moet, derhalven, ook op eenen vervrolij. „ kenden en bevalligen voet zijn ingericht , op dat wij zel„ ven 'er door opgebeurd, en anderen 'er door vermaakt, „ worden. De onderlinge omgang moest altijd eene onder„ linge uitfpanning zijn. Dat zou zoo weczea, als men elkan„ der nimmer van ter zijde , verontrustte; als men elkander „ nooit, buiten noodzaak , aanleiding gaf tot onaangenaams s> herinneringen ; liever het goede, en het fraaie, dan''t kwaa- » de  DE PLIGTEN DER SAMENLEVING. 43 en het lelijke, verhaalde; als men pp zijn* tijd wist te " SSeaf ea lm het edel doel had , van alles, wat men " kong ën wat mm mogt, tot de vermeerdering van eikan- » %SSS^t^S£^ En wilt gij 'er nog verder ove nadenken , herlees dan nog eens y« J « f " Je'd heb in 't «*|fe gedeelte van 't tweede Hoofdftuk , " daar wij! over onze verpligting fpraaken , in de daadelijka " , TaÏZZ rtm het welzijn van anderen ten aanzien van ''hunnen'X" en hun gemoedsbeftaan , waar uit ge nog " ffi een ^ ander hier te Pas zult kunnen brengen " t „ iïhhen wii ons, wij moeten het belijden, bij het Lang ^ren,J« stroncks op- geestgewrocht des kundTgene S^i^KS^^SS»^ *a Sefchreven door den Ig,l ImiUen Burger, j. van ouwerkerk de vries, Amft?.l,lanmlvëel S toch kunnen, veel kwaads mllen wij ^CrW!il v^n zee«n. Wat kan dit immers baten? - daar de ^X^lSS%SoS reeds behaald, de Maatfchappi, SvihaSS nguttglgeve/heeft, het PtMek, om bet eerde fchoone Stuk tl bezitten, het laatde mede betalen moet, en de Burger b e vries, wanneer wij al de Aanmerkingen , die Si op ziin Werk te maken hadden, (getuigen de mea»gvuld.*e rouwen en fcfeppen , waarmede ons exemplaar , b.j het foorkzen als geheel doórfchoten is geworden,) hier te teerde bn4n ,ons misfehien flechts zou toeroepen , gelijk in ^ ïEÜ&'lSl SSS^SS! u? dat ik S " SÏSS 2*?$ langwijlig behandeld heb. denkt dan toch aoos, dat wij in fma?.k verich len, en dat Lee" fers eSchrijvers, menfehen zijn en blijven zullen, kar. " misfehien de een of ander, zich niet bedwingen-, om mi, " over eS woord, zinfnede of gedachten, eens door te haa" len Wel nu ! ik heb immers gezegd , dat men hstó , die " een flokpnardjen heeft, ongehinderd moet hiaten rijden. IIi, " vermaakeP zich dan op de beste wijze; » den tijd den hu bedeedt, om mij te berispen , wordt gewis een ander ge- " S" En aan menfehen, die dus redeneren, ia, vre -n 'wij, weinig te doen. Mogten wij echter, .geUjk** lo al hopen , hierin mistasten , dan geven w.j hem enkel het vóliende weinige in bedenking, zo hij nog eens «ftdtt zijne .krachten beproeven wilde. MwWk wil . AU m»n "oor 't, het zij nu hoog of laag , puWieK wil fchdiveii , moet de eerde regel orde zijn en moeten de cnh rXöen behoorlijk afgedeeld worden , zoodat hetgene b., SS behoort, ook bijëen worde gevoegd, het eene na«£$pk liet ffldoc VOOïdvloeië, en niets tot Hoofddeeleu  44 BE PLIGTEN DER SAMENLEVING, S?ïS T- fllchts ond^eeïen vnn andere AfdeeKn- gen zijn dewijl duisterheid, verwarring van begrippen 1™1 verre nu df v ,p 1' h^.S^ieel misvormen. In hoe KSSffi -in genomen, of liever oordeel over, wanneer^^zijnT^èts'v „" TSSSS^SS 233 en 234 met het beloop van-sïronp»;vl^,f V partijdig zal vergeleken hebben ^^^cks Veihandelmg on- van den Gememen Man, want dit beteekenr ei-enliik hetT/ TverlZtT * * wispelturige Coquetteu ven" moe1t,1menVers was." Bladz. 298. „ Dat de man zijne eigen fexe eens wat uit„ fchuiëre, dat ilingen 'er nog wel door - — — maar hier zal ik aan de vrouwen nu en dan eenige betrekkelijke waar,, heden,.moeten zeggen, die wel eens wat onzacht zijn,, ea ., nochthans wil ik mij haaren haat niet op den hals laadcn, voor geen legitieme portie, van al het waereldsigoed. ——— „ Maar ook bedoel? ik met drijven, hier altijd alk hoenders niet. " Dan genoeg van deze procfjens. - Hoe komt zulk eene Verhandeling aan den zilveren Eerpenning? vraagt menig' Lezer misfehien. Dit weten noch behoeven ivij te beandwoorJen. De homerussen hebben hier vcclligt geflapen, want dat'er zulke beoordeelaars mede onder geweest zijn , is blijkbaar uit hunne uitfpraak ter bekrooning van stroncks Verhandeling met goud •, of de wijsheid beilond, tegen het fpreekwoord aan, in de meerderheid niet; of men wilde veelligt twee Verhandelingen hebben, daar hen misfehien geen meerderen werden aangeboden ; of men nam de tweede enkel op^ om, door het Contrast, de voortreflijkheid der eerfte des te meer te doen uitblinken ; of — of — genoeg, wij weten het niet. Eindelijk moet de Recenfent, ten einde niemand hem van partijdigheid of zucht tot perfoneele belediging verdenke , dat al ligt het geval is bij belanghebbenden, wanneer ook.enkel waarheid de pen van den beoordeelaar beftuurt en .zulks ,£od blijkbaar als immer mooglijk is, in gemoede betuigen, dat hij noch den burger stuoncs., nech den Burger van • VI-  f<5 M. EFPENS, DE VOOR- EN NADEELEX, ENZ.' euwERKERK de vries, noch de Beoordeelaars van de twee thands gerecenfeerde Verhandelingen peribonlijk kent, en dat hij even zoo min immer een Mededinger van den tweeden genoemden geweest is. Zijn eenig doel was hier vMarhcid te. peggen , en wordt dan ook nu' het fpreckwoord bevestigd: Jferitas odium parit — patiëntie! De Voor- en- Naieelen van het zo veel geruchtsmakend Oeffè. r.ings-werk, onderzogt j getoetst, en tot behorelijke bepalingen gebragt door martinus eppens, Predikant te* Leeuwaarden. Te Leeuwarden, bij C. van Sligh. In gr. OStavo. De prijs is ƒ : - 6 - : Een Werkjen van '46 Bladzijden , hetwelk met zeer veel orde, klaarheid, oordeel en befebeidenheid gefchreven ïs, waarin de Haat des gefchils juist wordt bepaald, en de ftelling , ,, dat het ten uïterften fchadefijk is, wanneer men, „ zander behoorlijk geëxamineerd en wettig aangefteld te zijn, „ het werk yan Oeffenaren verrigt" bondig bewezen , en tegen bedenkingen, op eene alzins voldoende wijze, verdedigd wordt. De aanleiding tot dit Werkjen, is in de zoo geruchtmakende zaak der Oefenaars te Leeuwarden te zoeken. In het Nafchrift vindt men een naauwkeurig verflag van dit gebeurde , een verflag , dat alle kenmerken van geloofwaardigheid draagt, en bij een ieder onzijdigen het gedrag des Kerkenraads met opzicht tot dit gebeurde volkomen rechtvaardigen zal. Ongelukkige Gemeenten , die met zulke rustverfto. rende lieden bezocht zijn! — Ernst en Boert voor de XIXde Eeuw, of Ahnanach van befchaafde kundigheden voor den jaarc 1802. Met Plaat en. Te Amfleldam, bij W. van Vliet en J. van der Heij. De prijs ■is f 2 - 10 - : Konden wij, in het voorleden jaar, (*) een aanprijzend bericht , aangaande deze geheel nieuwe foort van Almanach , voor het eerfte jaar onzer nieuwe Eeuw , geven; het verblijdt ons, uit de verfchijning van dit zelfde keurige Werkjen, voor het tegenwoordige jaar niet alleen, maar ook uit het Voorbericht van deszelfs verdienstlijken Schrijver, te mogen ontwaren , dat het hem en den "onbaatzuchtigen Uitgeveren geenszins aan die onderfteuning van den kant onzer Landgenoten ontbroken heeft, welke hen aanmoedigen kon, om, met een ontwerp , voord te varen , dat ons Vaderland, iu dit opzicht we« C*) Zie N. Vaiirl. EiM. , V Deel ijle Stuk, BMz. 45, enz.  ernst en boert voor de XIXDE eeuw. 47 ' wezenlijk eer aandoe:: — vrede-en welvaart in ons Vaderland zotten hen, hopen wij, in het vervolg , bij de eer, ook voor* deel aanbrengen. Den zelfden vemuftigen aanleg , uitlokkeuden inhoud en fraaiën vorm, dien wij, voorleden jaar, omtrend dit Nationaal Tijdboekjen roemden, vinden wij'hier weder , terwijl hetzelve , den Almanach van het voorige jaar , in populariteit vau inhoud'zoo wel, als in fraaiheid van papier, druk, ilijl en plaatjens, nog te boven gni.t. liet vak van Wijsbegeerte bevat eene zoo fchrandere als onderhoudende Samenfp^ak tusfehen denkman en weetgraag over de eiridigheid des menschlijken ver/laiids. In dac der fchoone kwijten vindt men eene wijsgeerige Verhandeling óver de beginfelen der toonkunst, verfierd met een fraai plaatjen, verbeeldende pijth ag oras , de maatsverdeeling voor de Toonkunst uitvindende. Het vak der fraaie letteren behelst eene Historifche Verhandeling over 'het Dagwerk der Oude Romeinen', veelal getrokken uit het Fransch van den Abt de. couture, die in het volgende jaar zal voordgezet worden, en' waarvan de plaat den eerbied daarftelt, welken men den Ccnlór cato bewees , door hem te ontwijken , toen men hem eens befchoiiken op ftraat aantrof. Dat van Dichtkunst levert iet op over de Idijlle, benevens verfchillende vertalingen van iioscnus ontylugte cupido, zoo van f. sim ons als anderen , gevolgd van oordeelkundige Aanmerkingen over dae Dichtfïukjen, en verfierd met een Plaatjen, verbeeldende ve;;us, cupido uitroepende, en nog een ander, Zijnde het Pourtra.it van p ie ter cornelisz. hooft. In. de Korts Verhalen treft men, vooreerst, aan, de geboorte van pal las, eene Comifche Anecdote , of Boertige Verhandeling over het borstbeeld van minerva , boven deu hoofd-ingang van het Auditorium , of de Zaal gefchikt tot het doen van Koophandel- en letterkundige Redevoeringen , in het Gebouw der Maatfchappijë, Felix Meritis, te Amlteldam; en, ten tweede, eciiige Anecdoten en Punifpreuken , zijnde een en ander van twee Karrikatuurplaatjens voorzien. De uitspanningen bevatten eenige Aanmerkingen over het Italidansch Tooneel,benevens een grappig Tooueelftukjen, betijtcld : Het fcheiden der Italidanfche Comedianten , bij het naderen der Lente, hl één Bedrijf, mede van een Plaatjen voorzien; terwijl, eindelijk, het vak van Zeden en Gebruiken eenige Korte Aanmerkingen, behelst over de inwoners'der Vriendlijke eilanden, enz. met een Plaatjen, verbeeldende' de landing vau Kapitein Cook tfp de Oostkust van Nieuw Holland,  4$ M. WOIILSTONECRAFT GODWIX, MARIA , ENZ. Maria of het ongeluk van Vrouw te zijn. Door -m. w o h l. -stone'craft gódwin. ■ Uit het Engelsen. ?e-Mniftèl^ dam, bij j. Allart, 1801. '261 ƒ» 5/-. O^vö. Zte "£«;5 ?< ƒ 1 - 16 - : Geen Werk kon den .naam van de Schrfjrïïef van dezen Roman meer vereeuwigen, dan .het Boek over de-Rechten der Vrouwen. Intusfchen heeft men. in dat Werk", reeds genoegzaam ontdekt ', dat 'Jufvrouw:g'odwi n de Mannén over her aigeraeen befchouwde als de dwingelanden' der Vrouwen , welke laatstgenoemden veroordeeld (cheuén , om , geduurend'e al haar leven,' onder dit jok. van heérfehappij gebukt te gaan.Aan zoodanige ó'verge'drevene denkbeelden heeft' men ook dezen Roman tóe te jc.hrijyen', waaraan wij alles mis- feh , wat uien zedenl.ijke nuttigheid 'noemen, kan. ■ Twee Vrou'wlijké wezens komen "hief voor, beiden op het fchand- lijkst mishandeld. Allé''de omftandigheden hiervan op re tellen zou te omflagtig zijn. Genoeg, mar ia,, gehuwd aan eenen ..Vejjade.e s., wordt..,,bij gelegenheid ' van een zwaar kraambed , door harè'n inaïi,,'in een huis.yöor krankzinnigen' gefchikt, opgeflotcn , hs?ac''fcij;'tfoöriiecu allerleië' onaangèn'aarf.' heden en mishandelingen had'.'moet jn doortfaan. Hier ontmoet' 2ij in hare. Oppaster,, jemiNa.genoemd',.' een van kindsbeen af mishandeld onecht kind, en naderhand.door haren meester misleid, en verkpcht, en voor welke niets overfchoót, dan in zoodanig huis 'voor krankzinnigen de kost te winnen. Maria leert eenen darnfort kennen., ,oo.k,hier door de' listen éi! lagen van na?stbedaanden 'geplaatst'. Beiden krijgen, genegenheid'vo'or elkander, wórden gemeenzamer; zoodat'eindelijk, toen beiden wederom uï't het Kuis 'ohtflagen wórden , en maria van haren Echtgenoot gefcheiden was, een huw-* lijk niet darnfort noodzaakbjk was, doch' waarin zij door de ontrouw van dien man, belet wordt. Dit alles is aar.'' gevuld .met tconeelen, hiertoe betreklijk , doch die wij- over; flaan... Doch waartoe zoodanige teekening? Zijn 'er daadüjlï zoodanige monfters op den'aardbodem ?— Dan moet de Burgerlijke Rechter dezelven flraften. Wij kennen ze niet; en kunnen niet denken , dat in het bèfchaafde Europa de' rechten der"mannen'', zich zoo verre zouden uitdrekken, dat zij,' óngeftrafc, zoodanige wreedheden hunnen vrouwen zouden kunnen aandoen. — Moet het dan dienen, om de vróuwen wantrouwen in te boezemen omtrend hare mannen ? Of orn. dezelven een affchrik. in te prenten van het manlijke gedacht: Wë*g dan , met een We* , waarin 'alles overgedreven is, , en niet alleen het verdichtfel , maar Zelfs het onwaarfchijnlijke te hulp geroepen wordt , om de banden der natuur van één te fcheuren, en het Maatfchaplijk geluk te verpesten. — Voords fchijnt'dit Werk niet geheel voltooid — althands op het laatst vindt men Hechts eene opgave van den hoofdinhoud yzrt het dot des Romans. Was dit onvoltooide Werk ook onver» tsa!d gebleven, het Publiek had 'er niet bij verloren.  UITTREKZELS m BEOORDEELINGEN4 Predikt het Euangelium allen Creaturen! Eene Staatsmaxime in het Rijk van Waarheid en Deugd. Uit dn Papieren van den Christejijken Speel at or. In *s Ha ge, bij J. Thierrij en C. Menfing, 1801. 381 Bladz. I» gr. Octavo. De prijs is f 0. - 10 - : Een Gefchrift , hetwelk onze Natie eer aandoet, en den Christen tot danken opwekt, dat 'er nog Mannen van fmaak, oordeel, en belezenheid gevonden worden, die gaarn hunne groote talenten, tot uitbreiding van het Euangelie van jesus'christus, hefteden De 'Schrijver is de zelfde , die den Christlijken Spectator °-efchreven heeft. En wie deze is, zegt ons het openlijk gevoelen vrij duidelijk. Aan eenen , in meer dan één vak uitmuntenden, van alphen kon ten minfte deze taak veilig worden toebetrouwd. De Staatsmaxime in het Koningrijk van jesus christus , Predikt het Euangelie allen Credtuuren , wordt, Bladz. 26, dus omfchreven : „ Hoiidt de waarheden, „ iii het Euangelie voorgemeld tot uwe eigene behou5, denis en zelfitandigheid, ook in het verftand en hart ,, van alle uwe Medeburgers, door eene herhaalde her_ innering , levendig! Verbergt het licht, dat op % fchijnt, uit vreesagtigheid, of liefdeloosheid voor geene anderen. Niemand tog moet alleen voor zig zelf willen volmaakt worden , en gelukkig aijn ; " maar elk moet, door het welzijn van anderen te be" vorderen, zijn eigen welzijn voltooien. Niemand moet 'I het verderf 'dat in de waereld is , door gebrek aan "L waare verlichting en egte deugd , onverfchillig aan1 zien, maar dezelve zoeken te verminderen, cn weg, tenemen. Elk moet het rijk van zijnen Heer tragten ^ te verfierken, uittebreiden en te vergrooten : daar in 2, de menigte van onderdaanen 'sKonings heerlijkheid is; „ dewijl God wil, dat alle menfehen zalig lorden.; eu „ dewijl jesus christus niet gekomen is, om de s* waereld'te veröordeelen, maar om die te behouden.' ' Deze maxime verder te oiütjvikkelen, aan te dringen, en met den tegenwoordigen toèftand der wereld en den geest des tijds te vergelijken, fchijnt ons het doel van den Schrijver te zijn. NIEUWE VAD. HEL; VI.-DEEL. NO. 2. $  £0 PREDIKT HET EL'ÜNGELILOI ALEEN CREaTUUREN ? In de omwikkeling dezer Maxime, brengt hij hefene dezelve in zich bevat, tot de volgende \nniten ' ° i°. Maakt tuve Medcmenfeheiï bekend mee den pcrfoon van jesus christus; met zijne hooge wnrtjighcid, onbegrensde raagt, cn pnberekenbaren invloed Geeft hun, tot dat einde, ook zijne Gedenkiclmften iri handen; en zorgt, zoo veel gij kunt, dat zij die lecren verfraait. Spreekt veel van dien onvergelijkeïijken • met die hefde, met dien eerbied, met dat vertrouwen welke wij hem Ichuldig zijn. Bevestigt vooral met uw voorbeeld, dat zij, die zeggen, in hem te blijven, hem navolgen, en onder al hunnen kommer, vcrmoeiënislën en lasten bij hem ruste vinden. üp. Doet dit als mcmscli met opzicht tot allen , die onder u bereik zijn; maar doet het in het bijzonder als F.urger, als Vriend, als Echtgenoot, als Vader, als Regent, m één woord in alle uwe betrekkingen. Zondert geen van die allen uit. 'Er moet toch geen Itandplaats, voor u op dc wereld zijn, van welke gij, met opzicht tot hen , die u omringen, of onder uw bereik zijn dezen cerfren pligf der menschlijkhcid niet kunt uitoefenen. 3°. Doet dit met alle uwe vermogens cn talenten; uit lielde tot uwen Verlosier en tot uwen Medenicnsch ; int gehoorzaamheid aan zijne bevelen, eu tot bevordering van het Rijk der Waarheid cn Deugd. Gelooft daarenboven, dat gij nooit in grooter, in edeler, in duurzamer werk, bezig zijt, dan wanneer gij het Euangelium aan anderen predikt, en hen daardoor tot de wateren des levens leidt. 4Q. Doet.het geheel, zonder iet te verzwiigen, hetwelk met deze bekendmaking in betrekking ftaafc Het. Euangelium bevat niet flcgts beloften , maar ook cifchen , bevelen , waarfchuwingen cn bedreigingen : maar doet het echter, zonder iemand te beledigen, te dwingen, of lieldeloos te vcröordeclcn. 5Q. Doet het bij elke gefchikte gelegenheid; en echter met dat oordeel des onderfcheids1", dat gij uwe paarlen niet voor de zwijnen werpt. Doet het, mettegeufraaude gij tegenfrand ontmoet. Deze laatfte zelfcVkan wel eens zeer groot wezen. Zoekt daarom met den geest uwer eeuw bekend te ziju. Tracht voor u zelf die lioogte te beklimmen , alwaar gij zelve veilig zijt voor de pijlen van den Vorst der duisternis; en van waar gij aan  EF.NE STAATSMAXIME IN HET RIJK VAN WAARH., ENZ. g| aaa dc vii -inden van' het Christendom, met uwe geestelijke wapenen , doodlijke Hagen kunt toebrengen. 6° Doet het eindelijk, zoo veel in u is, op eene wijze, dat gij nog fpreekt,, na dat gij gettorven W-v- In dc ontwikkeling dezer bijzonderheden, cn bij hétacne verder wordt voorgedragen', vindt men overalfchoone denkbeelden, gegronde opmerkingen, en de gewi-'tigftc waarheden, - waarheden vooral, die m daz tegenwoordigen tijd van ongeloof en onverlch.1 hghcu , wel op de daken, mogen gepredikt worden. -ha Uefchrifttoch is geheel voor de behoeften van dezen ujcfl «Vfchikt. , Men verzamelt," zegt dc Schryvei, daf o-eUjks gewaarwordingen , door hetgene men hoort . Set cn leest. Men fchikt dezelve in orde, vereemgt H Uu iamen, en -liegt ze aan vorige opmerkingen. — Hier uit wordt dan ligtelijk eene uitgebreide beiehous' vving geboren, enz. " Dit had hij ook gedaan , en dit gaf de geboorte aan het Werk , hetwelk wij voor ons hebben. „ . . c ■ . De ftijl is bij uitftek zuiver, fraai, en verheft mhr ver boven den gewoonen toon van alledaagiche Schrilvers. Vooral kan men niet nalaten , in dcnzelveu eenen meer dan gewoonen rijkdom van, met kieschheul gekozene, vergelijkingen en metaphoren op te merken. Jt de daad hierin is de Schrijver uitmuntende. Men ticft eene geduurige verfchcidenheid van fraaie verge ijsingc» £n, die ons zijn fcheppend vernuft zoo wel, als zijnet* löé&be» fmaak moeten doen bewonderen... Eene fout menen wij echter m zijne wijze van- voordrage op te merken-, zij'is, gebrek aan genoegzame klaarheid. De voordragt is niet ordenlyk, met beilemu, met duidelijk genoeg. De Schrijver zwerft te veel om, komt niet fchicïik genoeg tot het ftuk dat hij yoorhceit tebehandelen , of fpreekt te mgcwikkeld. Men bluft tu lan" in eene niet aangename onzekerheid, wevwaavos b* ons heen wil leiden. Hierdoor ligt 'er eenige donkerheid op zijn voorlid, die vermoeiing veroorzaakt , era van dat genoegen berooft, hetwelk een Schrijver , dia zonder moeite\e volgen is, aan zijne Lezers vertetiatt. kondigde hij fpoediger cn meer onbewimpeld aan, w n« SgenJK voorheeft te behandelen; gat hij zpne Lezers terftorid een' leiddiaad in de hand, fcngs welken zij uen tot het einde toe gercaklijk volgen konden ; cn bleet hy & dan ook Sgl dezen draad ftutafdg voorgaf.  52 PREDIKT HÉT EUaNCELIUM ALfcEN CREaTUUREKf' van zn vol zijn , wouden nog meèr uitkomen en tref- Agter de ontwikkeling van het onderwe-p zelf 7iin ■aannahngen, aanteekeninov>n n„ "1J"c.'nup zen zijn Hoewel de ^SS^^^^T^n . lijk de Schrijver ^^^1™^™'^ wat groot is in vergelijking van het Werl 11f' verwachten wij echte?, dat niemanïer L zersïich over dit ongeproportioneerde bekladen zal d,,r i • ^ Ï^NföJÏÏ^ ^«vergok E &naïeeftd^ h°e -Vons'i" ook fchiedemsfen, en van interesfante en oordee fundi e%ail merkingen, vooral over zaken en oridSSS^ÊS ^r™iJ^ïetfCh*mC l-tPmceIt heeft gooien ïpiekcn. De beminnaar der fraaie Ietteren de f^^Zt^r fendideS ChHsteïdoms zut ook dan w"en8fl"fkoosde ondervverpen aantreffen, en Joldoerin»vnX Vie^ !n-aIleS mo-tcn i^temm'cn, riet SS? v , ; Dc ScIl»'ver g^ft alle bewijzen , ^ ttüS^fe^ir8 T Zljnen ijver voor dc SrK4„te?°ekvaf °nze Medeburgers, bijzonder Om den Dezer over de fraaiheid van den ffiil biiznn der over het vermogen des Schrijvers, om ziel %a paste comparaticn te bedienen, die te'vaHëfren e fit ne allegoncn met juistheid vol'tc houden te Vte.i oov" doelen , behoeven wij geene ichoone plaats uit tl ï^pen," maar  EENE STAATSMAXIME IN HET RIJK VAN WAARH. , ENZ. maar zullen flechts de drie eerde Bladzijden overfchrij- -VCn,' Terwijl het befchaafd , het door natuur en kunst Veer beweldadigd Europa, onder de befticrendc toela" tin- der Voorzienigheid, in eenen draaikolk van ver" warringen, door de verkeerdheid der menfehen wordt " rondgedreven; terwijl hetzelve, in Godsdicndige en " Staatkundige wisten, tot verbijstering toe, mgevvik" keld zo met de pen, als met den degen, aan onder" fcheiden pla tien in eenen drijd geraakt is waaruit " verwoStingen ontdaan, bij welke het menfehehjk en " ChSlyk gevoel traanen dort - zal men-het eenen " ftlen Kosmopoliet, dewelke onbemerkt zijnen weg " "aat wel ten goede houden , dat luj, op de reize " Stór zS graf , al wandelende , hier cn daar eenige " zaa lkon-elen uitdrooit, welke mogelijk in dezen en " aeenen akker niet vergeefs nedervallen , maar kie" men, wortelen fchicten, cn vervolgens opgroeien zul" len tot planten, welke, in den dag des.grooten oogsts, " voorzeker niet, in busfelen gebonden, ter verbrandinge zullen worden overgegeven." " Hij voorziet wel, dat 'er velen dezer zaaden aan „den weg, op ftecnagtigen grond, of ^J0^'. vallen zullen : maar dat moet hij zig, zo wel als de ' Sjefendde zaaiers, getroosten. - My treurt met, te " £ dat 'er zo veel goeds op de waereld door de " rStzinnigheid en ongevoeligheid der menfehen dooi" ïaands verlooren gaat. Hij weet egter ook, dat, vvan" neer men op den wind en de wolken agt geeft, men " ïocïi zaaien noch maaien zal. En, heaas! hoe dik" viils zag men , in de zedelijke waereld , vergiftige " kruiden op de fchoonde akkers, zaaien, planten , be" mesten , aankweeken , inöogften en met aanprijzing " uitventen? hoe dikwijls zag hij zelve fchadehjke tak- ies op, anders bfuikbaare , dammen .enten! De Va" 'fallen van het rijk der duisternis verüapen voorzeker " 'ook thans hunne dagen niet. Zij zijn hunnen Leen" heer voorbeeldig getrouw. Zij daan daarom m volle " wapenrusting , ja zelfs pragtig en aanlokkend uitge" dost -ere4, om hunne talenten (welke voorzeker " niet Vering zijn) met veerkragt aan te leggen ten ' einde" te verhinderen, of, dat het goede zaad tot nadeel van hunnen Vorst gedrooid , of ten minden y " aat aan hetzelve de noodige rust, om te kiemen f » D 3 »^  54- ÏÜÉÏKÏ* HÈT ELaNGELIUM ALLEN CRERTUUREN, ENZ. „ gelaten wordt. Zij verdaan zig bij uitlrek op de „ kunst van ontwortelen en afbreken. Ook befpeuren i, zij het geringde uitfpruitfeltjen. liet is fleats te be„ klagen dat zij hunne hooge kunst bededen , aan het M omverhaalen of knakken van heilzaame gewasfen ■ ter„ wijl zij hunne zorgen cn arbeid, aan het ontwecken „ en beichermen van vergiftige planten, dikwijls maar f\ tc voorfpoedig, bededen. Zij zijn zelfs in hunne „ mtt voorzigtigcr, dan de kinderen des lichts, «har , et getuigenis van Hem , die de waereld door cn door kende , en wien de kragt zijns vijands niet verbor& f** getuigenis, het welk ons nog da-c- „ tfjks door dc ondervinding bevestigd wordt • ja eten „ mum tot menige oplosfing in de hand delt." „ Dit cgtcr moet niemand doen wanhopen, om nu ,-, en dan de waakfaamheid cn fcherpzinnigheid van deze kinderen der ongehoorzaamheid te ontfnappen. „ Die cenen brand niet geheel blusfen kan , (en wie „ kan dit, wanneer dc derkde mannen uit een Nebu„ tndneznrs leger , in deszclfs bijzijn , cn op deszclfs „ nandnjvcn, den oven aandooken) doet egter wel van „ ld dikwijls hij 'er maar kans toeziet, eeni"c'vuur„ branden uit het vuur te rukken. Wanneer 'er ccn ,-, wrak, half verbrijzeld, op drand zit, zal men tog, „ al is het met een klein ichecpjen , zonder dc bran„ ding te ontzien , van land fteekeh ; en, in weerwil van „ eenen verbolgen afgrond , zo veel van de over»ebl"„ vene manfehap zoeken te redden, als men kan °Wat „ een wol te made , wat de gebroeders n ar els out „ m hunnen kring, ter verlosfinge van fcheepbrenkeiingen ' „ deden , komt bij eenen Staatkundigen cn Godsdien„ digen dorm niet minder te pas. — ïk houde mij daars> om ook verzekerd, dat 'er in dezen tijd nog dikwijls „ gelegenheid is , om een gehavencLen reddeloos fcheep- fen, het welk in gevaar is, om door dc zee te wor„ den ingczwolgen, binnen te lootfen." Zcsi  <;. masman, zestal wmmieKSEam, n55 Zestal Kinèerpreeben. Over mark. X: 13—16. LuK. II 52. Mattii. XXVIII: 19. b timotii. III: ' 15. fit. II: 11, ia cn 1 jon. II: a8. f*«rhardus masman, mMant te Utrecht, 7 e Ulil l bij G. T. van Paddenburg en 2oo^8oi. tó» ƒ 1 - 6 - : De Eenv. M. door rn -'-V kenms ™n den Bijbel moet u needrig en " ^nd^U,nrr-?de5en n?aaken' raoet ze "Öoit als „ eene veTdieiiftelijke deugd, maar altijd als een voor„ recht befchouwen 't welk god u, door gepaste * 1 l Cn -geSeeVf hccft' op dat Sy ^t, met ncedrige „ dankzegging, erkennen zoudt. " — ° Opwekhngs-Reede over ephes. IJJ: 8. Uitgefprooken te Rotterdam in de JValfche Kerk , 0p den IQenvan Augustus 1801 voor de AJgemeene Fergaadering van Neederlandsch Zendeling-Genootfchap, ter voordplanting en bevordering van het Christendom, beseonder onder de Heidenen. Door geriiardus masïian, Predikant te Utrecht, en Medebefiuurend Lid van het Zendeling Genootfchap Te Utrecht, bifW. van IJzenvorst, iSoï 32 Bladz. In gr. Oélavo. De prijs is f: - 4 . : " "R« Seleegenheid der Algemeene Vergaadering des „ Zendeling-Genootfchaps , te Rotterdam jaarlijks „ gehouden , de gewoonte en bepaaling het medebren„ gende, dat eene Reede, tot opwekking der Meedelee" de"•door eenen der Beftuurers , worde gehouden ï4 heb ik, op mijn beurt daar toe benoemd en verzocht sï zijn»  euangelisciie erïnneringen aan kransen. 57 zijnde, mij , van het doen derzélve, noch kunnen, „ noch willen onttrekken, noch ook het verzoek, naa „ dat ik dezelve had uitgefproken , om ze door den druk „ gemeen te maaken , door mijne Mede - Bcftuurcrs, mij „ voorgefteld, durven afflaan; en dit doet deeze Reede „ in het licht verfchijnen." Dus fpreekt de Eerw. M. in de Foorrede, en overëcnkomftig dit doel, bepaalt hij zijne Hoorers , en nu ook zijne Lezers, na eene korte ontvouwing van 's Apostels woorden , tot deze twee hoofdzaken. CO Het Euangelie van jesus christus onder de Heidenen te brengen cn bekend te maken, is als eene weldadige genade Gods voor ons aan te merken. CO En het is deze waarheid, waaruit wij , in onderfcheidene opzichten, onze opwekking tot uitbreiding en bevordering van het Christendom , bijzonder onder de Heidenen, mogen ontleenen. Hij doet dit met eenen ijver , welke zijne hartlijke zucht voor de belangen des Zendeling-Genootfchaps alleszins kenmerkt. — j Evangclifche erïnneringen aan kranken. Te Rotterdam, bij N. Cornel. 50 Bladz. In Octavo. De prijs is Gecommitteerden bij het Nederlandsen Zendeling-Genootfchap , tot het verzamelen en uitgeven van kleine ftukjens ter bevordering van Euangehfche kennis die zeer bedorvene menfehen. Deze laatden waren zoo Woedend in hunnen toedand, dat zelfs eene bende mari"ierS Yj-?(,)gins moest 0Pgeven, om onderzoek in hunne verblijfplaats te doen , naar eenige weg geloopene matroozen, en dat zij van dolle ontwerpen zwanger ginsen om het fchip af te-loopen , maar Doctor van her kemp won fchiehjk hun vertrouwen, en werd hun vriend; en het gebruik, dat hij van deze vriendfehap Waakte, was zeer weldadig. Hij 'deelde Bijbels onder hen uit;  der MAATSCHAPPIJ VAN ZENDELINGSCHAP, ENZ. Ü tut'; hij leerde fommigen lezen; hij diende hun onderwijs en Chrïstlijke vermaning toe , en dat was van die heilzame uitwerking, dat zij hunne ftrat met geduld en onderwerping leerden dragen, dat hun uitwendig gedrag., over het geheel, veel beter werd, en dat fommigen hun-' ner de fterkfte bewijzen gaven, dat zij in waarheid boetvaardigen, cn eenigen onder dezelven, dat zij geloovige Christenen geworden waren. Ja zoo groot wstóde verandering, die dc pogingen van v. d. kemp en zijne medebroeders onder deze lieden uitwerkten, dat deze laatHen onder elkander driemaal ter week bedeuoiideii hielden , in welken dén hunner het woord deed. 1 oen er onder dit volk op het fchip eene befmettende rotkoorts ontftond, die een groot aantal van dezelven wegfleepte, o-elijk dat vooral in zulke omftandigheden natuurlijk is , toonden deze zendelingen de onverfchrokkene liefdadigheid , om zich in dit hol van ellende en dood geduung te wagen , cn de ongelukkige lijders van den weg tot hmme°eeuwige behoudenis te onderrichten; en zij verklaren goede gronden te hebben, om zich te verzekeren, dat dit liefdewerk van eene gezegende uitwerking geweest is; En nu vragen de opftellers van dit bericht: Door „ wat middel hebben die moormannen hunne huid veranderd? lazen onze broeders hun vertogen voor, over „ de fchoonheid der deugd, over de orde der dragen? „ en leerden zij hen daardoor goed doen? De Apostels der zedelcer worden zelden gevonden, in hospitalen of " o-evalkenhuizen, waar befmetting en ziekten heerfchen; " zelden" ziet men hen de kracht hunner leerbeginfclèn, " beproeven, aan de voornaamfte zondaren, die rijp zijn " voor het verderf. Drie van onze broeders waren cenvoudige Christenen , ongeleerd , gelijk te Galilecfche , visfehers, en de andere , offchoon begaafd met geleerd'' heid cn wetenfehap, had voorgenomen niets te weten, H dan jezus christus en dien gekruist, en deze leer „ doet* zulke wonderen! enz." -— Aan de Kaap hebben zij eencalgemeene hoogachting en toejuiching gevonden, en allerlèië lieden, tot zelfs de Gouverneur toe, hebben alles gedaan , om hen in hun voornemen behulpzaam te zijn. Men heeft aldaar eene ZendelingsMaatfchapph' gevestigd, die veel goeds belooft. Zij:hebben kennis gemaakt met de Moravifche zending fn de Baviaans-Kloof. Kicherer en edwards hebben.zich onder de Boschiesmauren begeven, en zijn daa* zeer wel om>  É cedex2;SCHRIFTr.X, enz. ontvangen , en fchijnen daar reeds gevestigd «1 der kemp en edmokds zijn onder de laffer™Doch zij klagen, dat zij zoo weinig in getal zijn, cn'rot en om meerdere hulp. Ldwards heeft een jongeliiv' ■■ de Kaan, die daartoe lust had, tot helper in het der zending medegenomen. De plaats , daar zich kichr rer en edwards bevinden, fchijnt hun zeer gezoivL Doch daar znu vele leeuwen en andere wilde dieren en liet is cr s morgens zeer koud. Van der kemp* e« edwards waren 28 dagreizen van. malkander afscheiden. Gelchillcn tuslchcn de Kaffers en de volkitaS gen maakten aan van der kemp cn edmonds hu optogt moeilijk , doch zoo het fchijnt hebben Z1j die moeilijkheden overwonnen. In de hope en den bid denden wensch, dat alle deze veel belovende bloemen heuzame vruchten mogen dragen, zullen wij, hetgene 'er verder gebeurt, met lijdzaamheid moeten afwachten. in dit btuk vinden wij gcciie Leerredenen. Wii honen dat men met de Nederduitfche uitgave van dit werk wat meer voordgang make. Want dit nieuws komt nu toch verbaasd laat. 1 Memorie ter Verdediging van eodewjtk den XVIcpgeftcld voor het uit fpreken van zijn 'doodvonnis, door a. Du gour , behelzende het zelve verfcheiden tot hier toe onbekende, bijzonderheden, betrekkelijk Qof) het gebeurde van dien tijd. Alom te hekomen. ' 220 BladIn gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : Eene verfchillende beöordecling zal deze Memoiv ten aanzien van derzelvcr waarde, ongetwijfeld ondergaan, naarmate dc denkbeelden van derzelvcr Lezers over de Omwenteling in Frankrijk zelve verfchillende zl-% ^ ,Xfr™f v™ het Koninglijic gezag zullen zich waarfchijnhjk kittelen, wanneer zij zien, dat deze hun kampvechter zoo dapper met wapenen van alierlcië foort, kwade zoo wel als goede, weet om tc gaan, cn zijne partijen met zelden gevoelige Hagen toebrengt: blindelings zullen zij zijne verzekeringen, als zoo vele bewijzen , aannemen , zijne grondftellingen goedkeuren en zijne gevolgtrekkingen toejuichen.' De vcorftanders der Omwenteling, daar en tegen, zullen beweeren . dat de fccbryver door zijn hevig uitvaren op vele piaatfen do zwak-  A. du COUR, JIEM0RIE TER VERDEDIGING, ENZ. 6%. zwakheid of flechtheid zijner zaak verraadt; zij zullen bewijzen vorderen, waar hij met verzekeringen meent te kunnen voldaan ; zij zullen hem drogredenen , verdraaiingen der waarheid en-valfchc betichtingen verwijten. En zoo zal elk naar zijne bijzondere inzichten over tüt Boclc oordecleu. Zonder ons voor één van beiden te verklaren , ol ons cellis bellisfcnd gezag aan te matigen, zeggen wij alleen, dat deze Memorie, over het geheel, vrij wel gelchrevcn is, alhocwei zij hare zwakke zijden en gebreken heeft,, en wij vcnv afzijn, van alle de begmielen, redciiecnno-en en gevolgtrekkingen van den .Schrijver te beaèmen.. ° Inmiddels,'oll'choou men lodewijk. den XVI, al niet voor zoo onfchuldig houde aan alle dc wanbedrijven, hem door zijne vijanden ten laste gelegd, als zijne Verdedigers hem willen doen voorkomen, oilchoon mert. hem niet met nu cour: Den besten der Koningen at den besten der wenfeheu noeme ,zal echter, vertrouwen wij, dit Stuk iet kunnen toebrengen, om de wereld tc overtuigen, dat hij niet. zoo misdadig en ftrafbaar geweest is, als dc verfoeiëlijke bedoelingen van fommige rieden des tijds verëischten hem te doen fchijnen; van fommigen zeggen wij; omdat wij niet alle-Omwentelings- ook niet alle^Gemeenebcst-Gezindeii, en onder anderen ook niet neckee en la eaijette, die door den Schrijver al mede niet verfchoond worden , voor Medcilanders dier ihoodheid kunnen houden, vóór dat ons meer voldoende bewijzen daarvoor geleverd worden. Disfcrtatio Philofophico-Juridica Inaugu-ral-is , de Primo moralitatis principio; quam faventc fummo Numine, e:; auctoritate Rectoris Magnifici e. c. sciieoeüee, Jur. Utr. Doét. Jur. Civ. Profesforis Ordinarii; nee non Amplisümi Senatus Academici Confenfu, & Nobilislima; Facultatis Juridica; Decreto, Pro gradu »octoratus , fummisque in Utroqne Jure honoribus, ae Privilegiis , rite legitimeque capesfendis , in ehoro Tempfi Academici , publicae ac folemni eruuitorunï disquilitioni fubmittit tammo sitpkens, Groninganus. Ad diem XXVII Maii MDCCCI. Hora X. Gronings apud Jacob Dikema MDCCCI. 155 Pag. SVMaj. Dat  TAMMO SIJPKENS, DlSSERTATIO, ETC.' Dat is: tammo sijpkens Wijsgeerig- Rechtsgeleerde Inritdmgs- Verhandeling, over het eerfte beginfel der zedelijkheid, enz. In deze welgefchrcvene Academifche Verhandeling, over dit gewigtig onderwerp , ontvouwt de jonge sijpkens , met veel naauwkeurigheid en oordcel, na'in zijne Inleiding aangetoond te hebben, de noodzaaklijkheid van zoodanig onderzoek in het algemeen, omtrend het eerde beginfel der zedenlijkheid onzer vrije daden, in Zes Hoofddukken , eerst in het algemeenwat men door een begin van zedenlijkheid verdaat, en welke eigenfehappen zoodanig beginfelbehoore te hebben, naamlijk, dat het algemeen, volftrekt noodzaaklijk, en het eerfte zij. Daarna neemt hij de voornaamde beginfelen, welken de Wijsgeeren hebben voorgedragen, in bijzondere overweging , als het Beginfel van geluk, waar van de regel is: 6 JNlensch! volmaak uw geluk; het beginfel van volmaaktheid , volgends hetwelk de mensch verpligt zij , zichz'elveii te volmaken; het beginfel van Gods wil, hetwelk dc zedenlijkheid onzer handelingen van den Godlijken wil afleidt, naar den regel: Gehoorzaam den Godlijken wil. En eindelijk het beginfel van het zedenlijk. gevoel. Tegen deze alle, als eerfte beginfelen der Zedenlijkheid zijne aanmerkingen gemaakt hebbende, ontvouwt hij Hoofdftuk VI. het grondbeginfel van Zedenlijkheid, door kant uitgedacht , dat naamlijk der praktïfche rede , welke aan den wil de Wet, of de zedenlij'ke voldrekte noodzaaklijkheid der Handelingen, voorfchrijft , zoodat het eerde begin van zedenlijkheid dezen regel heeft, dat men de wetten der rede moet gehoorzamen. Dit beginfel verkiest onze Schrijver , zich bevlijtigende oin deszclfs waarheid aan te toonen. Dit doet hij, met die fcherpzinnigheid van vernuft, en bondigheid' van oordeel, dat, alhoewel men al niet moge toedemmen, dat hij zijne zaak voldongen heeft, men hem nogthands den rechtmatigcn lof niet kan onthouden , in 'het vooruitzicht van hetgene hij in rijpere jaren zal kunnen daardellen. JOANN.  j. U. kemper, oratio 3 etc. . €$ ioann. melch. kemper, Oratio de Pmderma civfh in promovenda eruditione, pubhce habita die x Junu A. 1801 , quum Magiftratum Academicura poneret. Hardervici, apud E. Tijhof, 41 Pagg. 4?Dat is : Redevoering over de wijze Staatkunde (.der Regeeringï ia het bevorderen der Geleerdheid, enz. T^en bevallig betoog van de groote waarde en het nut E der geleerdheid, en het belang dat de Maatfchappij •er bii heeft, dat dezelve bevorderd worde. Omzijn Voorftel te betoogen toont de Redenaar aan, dènisrooten invloed der Geleerdheid op den Volksgeest, en dat de algemecne befchaafdheid (befchaving zouden xv\\ moeten zessen , wilden wij ons aan de eigenlijke beteekSs van het woord cultura door den Hoogleeraar bij herhaling gebruikt, houden; doch de famenhang, als mede de bijvoeging van humanitas , doen ons zien, dat hij hier niet de daad der befchaving, maar de befchaafdheid zelve, bedoelt; in welke beteekenis wij voor ons echter liever animus moresque culti zouden zeggen; alleen een gevolg van de aankweking der geleerdheid onder een volk zijn kan, en met dezelve toe- of afneemt. Door Geleerdheid verftaat K. datgene, wat er de betoemdfte Geleerden van alle tijden door verilonden; dc kennis der Oude Talen C vooral der Latijnfche , als de Smene , en door alle Eeuwen ftandhoudende , taal der Geleerden) voords der Gefchiedenisfen en van de beroemde voordbrengfelen van de vernuften der Oudheid , en deze verdedigt hii treflijk tegen de waanwijze bedillers van onzen tijd , die 'er op uit zijn , om alle grondige geleerdheid te verbannen; van welke denkwyle indien zij algemeen werd, gelijk zij reeds bij onze nabuuren veel veld gewonnen heeft, hij de noodlottigs gevolgen voor de waare befchaafdheid, en dus ook voor het geluk der Maatfchappijën , zon- en middagklaar aaEüit volgen van zelfs de drangredenen , die het Beduur heeft, om de Geleerdheid door alle gepaste-middelen aan te moedigen en te bevorderen; welke middelen, ten minfte de voornaamfte, ;die daartoe dienen kunnen , doorK. aan de hand gegeven, en met redenen tU#uwe vad. bibl. vi. deel. no. 2. &  66 • S' KEEPER,-ORATIO', ETCi aangedrongen worden, waarbij hij tevens niet verzuimt de tegenbedenkmgen van fommigen te beandvyoorden » De noodzaaklijkfte middelen, -ter bevordering vau 'EA ieerdheid, hier aan gewezen, zijn: ° ' ö" Het daarftellen van menigvuldige gelegenheden'tot onderwijs der Jeugd, en wel zoodanig door den «heden Staat verdeeld, dat de Jeugd daarvan op de• gemaküikite en minstkostbare wijze gebruik kan maken. Niet onduidelijk verklaart zich de Redenaar tegen het verminderen van het getal der Hoogefchoolen in ons Vaderland bij de nu vernietigde Staats-Regeling bepaald, en verdedigt de groote nuttigheid van een grooter aantal tè** hen, die voor de vermindering zijn. ° De Vrijheid van denken, en zijne gedachten'tc denbaren,- zonder door eenige Wet of plcgti.'re' vcrklavm^ daarin beperkt of bJemmerd te worden. - Over dit %wigtig onderwerp fpreekt hij met ernst en nadruk nrer duister doelende op bet miskennen dezer belnn'mjke waarheid ,n de laatfte jaren , gelijk de gemelde ttffajftb Maatsregelmg daarvan, onder anderen, bewijs opleverr De aanmoediging der Geleerdheid, zoo' door tcrbelömngen en openbare eerbewijzen, als door hoop en uitzicht op bevordering , waartoe een genoegzaam aantal bchoolen zeer dienftig is. • Eindelijk, het verfchafFen van een eerlijk beftaan aan hun, die zich aan de beoefening van eenig vak van Geleerdheid hebben toegewijd, ten'einde zij mét door-huislijke zorgen, die den geest verdoven, iii de verder- m. breiding hunner kundigheden verhinderd , en zoo als thands dikwijls het geval is, genoodzaakt worden, andere, en van hun beroep geheel vreemde, middelen ter verbetering van hun beftaan, ter hand te nemen. ' Wij hebben deze Redevoering met vermaak «elezen en wenfehen dezelve in handen van allen, die jn het Bewind van zaken gefield zijn. Men zou, ja, wel hielen daar eene kleine aanmerking kunnen maken , en een of ander woord of fpreckwijs (bij voorbeeld: promovert eruditionein, proprietates, enz.) uitmonfreren; doch wij onthouden ons daarvan , om niet al tg bedilziek te fchijnen. -JU  L. WACHLER, ALGEMEENE GESCHIEDENIS , ENZ. 6f. Algemeene Gefchiedenis der Letterkunde voor de fludeerendeJeugd en voor alle Letterminmaren, door l. wachter, Phil. Doel. Rector en Profesfor van het Gijmna~ fium te Herford. Naar het Hoogduitsch. Eerfte Stuk* ' Te Leijden, bij J. van Thoir, 1801. 113 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f : - 14 - : In de Inleiding, Bladz. 1—32 , geeft hij een algemeen, bericht van de Gefchiedenis der Letterkunde. Dezelve beftaat, „ in eene Verzameling van onwederlegbaafe „ waarheden , waardoor men den tegenwoordigen tc'È„ ftand der Letterkunde cn befchaaving, volgends grondige bewijzen", in flaat is te befchouwen, cn deze al» " le^tot een behoorelijk famenftel te vormen. " De Schrijver ontvouwt hierop de grondbeginfelen, welken hij, in het bearbeiden van dit Gefchrift, gevolgd is.— De gefchiedenis moet kort, (beknopt) en onderhoudend z|jn. — Vervolgends wijst hij het nuttige en nodige van dezelve aan. Behalven dat zij ons het wijze van de wegen der Godlijke Voorzienigheid onder het oog brengt, toont hij ons het belangrijke derzelve voor de beoefenaren der Wetenfchappen. Hierop volgt Bladz. 33—92. eene opgave van de onderfcheidene Werken , waarin deze wetenfehap behandeld is , met eene vrij juiste waardeering derzelve. Deze lijst zou hier cn daar nog vollediger hebben kunnen zijn, vooral ten opzichte van de Werken, die buiten Duitschland in dit vak zijn uitgekomen. Met Bladz. 93 , neemt de Gefchiedenis der Letterkunde eenen aanvang, en vindt men hier het eerfte tijdvak derzelve van adam tot Noacn. Zie hier den korten inhoud der negen Paragraphcn , waarin dit tijdvak verdeeld is. 1. Over den oorfprong der-aarde en dien van liet menschlijk geflacht. a. Moses verönderftelling daarömtrend. 3. Voordgang der befchaving van het menschlijk geflacht. 4. Spraken. 5. Godsdienst. 6. Gefchiedenisfen. 7. Dichtkunst. 8. Werktuiglijke kunften. 9. Gedenktekenen, tot dit tijdvak behorende. De Schrijver geeft vele blijken, dat hij voor die taak zeer wel berekend was. Meer en volkomener zal dit blijken, wanneer wij het vervolg van dit Werk in handen krijgen. — De gefchiedenis der Letterkunde is tot dus verre ,-aan de Hoosefchoolen in ons Vaderland, niet zoo algemeen E a 4  £)j t. G. KLÓPSTOCK, DÉ MESSIaS. 'als eene afzonderlijke wetenfehap behandeld , gelijk aan de Duitfche Hoogefchoolen algemeen plaats heeft. De vertaling van dit Werk is dus eene prijswaardige onderneming; — doch wij wenschten wel, dat dit Stukjen eene betere vertaling had aangetroffen. — Taal en Ml zijn voor zeer vele verbeteringen vatbaar. DE messias, naar het Hoogduitsch van f. g. klopstock. Vierde Deel, het XIII tot XVI Gezang. Te Amfteldam, hij J. R. Poster, 1801. 315 Bladz. ïn gr. Oilavo. De prijs ft f a' - "% - : Van deze fraaie Vertaling der alöm beroemde Mespade, hebben wij reeds onderfcheidene malen bij de uitgave der voorige Declen, zoowel op haar zelve als in vergelijking met den arbeid des'Hccren nieuwe xih; i2en , een gunftig bericht gegeven, (*) en daarbij onze gedachte, betreffende het vertalen van in versmaat öf Tijm bewerkte uitlandfche Dichtwerken in maatloze en rijmloze rede opgegeven. Wij hebben bij die gelegenheid gezegd, dat hoe zeer zulks door een Dichtkundig en met de fchoonheden van zijn origineel geheel door" drongen Genie ondernomen wordende , wel "genoegzaam zij om de verhevene vlugt der Dichtgedachten van diergelijke Meesterftukken , aan andere Natiën te doen gevallen , het echter de verhevenheid van gecadancccrde'en harmonieufe uitdrukking, waarmede die verhevene Dichterlijke gedachten bij derzelvcr oorfpronglijke Denkers gepaard gaan, en waarvan ze eene groote kracht en bevalligheid ontlenen, niet aan andere Natiën kunnen doen kennen. Dit is eene waarheid, welke ons geduurig bij het vergelijken dezer anders kundig bewerkte vertaling, tegen het oorfpronglijke , voor den geest zweeft , wij vinden altoos klopstocks gedachten op dc beste en fierlijkfle wijze uitgedrukt, doch misfen beftendig de harmonie zijner versmaat. Dit ondertusfehen is een gebrek hetwelk den Vertaler niet te wijten is. Hij voldoet genoegzaam aan het verlangen zijner Lezers, zo hij hun den Geest des Dichters in zijne Vertaling overbrengt, én aan dit oogmerk blijft deze vertaling 'beftendig voldoen., (*) Zie N. Vadert. Bib!. IV Deel, ijle Stuk, Bladz. 27. 38* en V Deel, Bladz. 77. * *  f. J. RICK, theorie en practijk , enz. C$ doen terwijl de uitvoering zoowel in fpclling als TijSSakS netheid, met de waarde des Werks volkopogiapnui-iu. , hoopen dat de kundige Cato?Sne n feeclTzoo Se gevorderde en met zoo Iel oordeel en naauwkeurigheid bewerkte venalmg ot SS e£K toe met de ^lust en ^tliei zalto, SJSS^S Sfiï*. , in het vormen £n Lfeel Slnke Verdichtingen zoo rijk als m dc, So| vit 5ner Dichtgedachten onbereikbaar is. r> Ani. iuaa het Boekhouden, wgtf/r A met dc nodige verklaring bij fcder Post in het Memoriaal S5 gSI. Voords^rnpelen van het JournaaUn ■ Het gchcele Boekfën is op eenen brommenden en verwaanden toon gefchreven, terwijl men biina overal fpoo. ren aantreft, m welken de Schrijver zijne verbeeldin, van m het onderwijs van 't Boekhouden'boven anderen Wt te munten, aan den dag legt. - Men ka» wel S ontkennen , dat hij hier en daar blijken toont van in hel prachkale op de Koopmans Comptoiren voorkomende taamjijk bedreven te zijn ; maar is dit alleen om iemand in de kunst van Boekhouden bekwaam tê maken ? 'uu LC 'r Is eenig en alleen eene gegronde leerwijze, eene regelmatige voordragt der gronden ,• waarop het Boekhouden rust, op het Journaal en Grootboek toenaslijk ° cmaakt waarin de nuttigheid eener Verhandeling als deze beftaan moet. Eene verklaring der Bijboeken, welke op vele Comptoireni onderfcheiden zijn behoort niet regtdreeks tot het Boekhouden , en komt daarom bij het onderwijs zeer weinig te pas; best leert men die op de Comptoiren kennen ; cn die kennisfc is geheel niet inocichjk als men tot het houden van het Journaal en Grootboek in ftaat is. Waarom zou men den leerlin" dan met zaken kwellen, die alleen op ondervindin-(leunen en bij een eerfte onderwijs meer tot verwan-in* dan tot inlichting i„ de kunst van Boekhouden verftrekken ï Intusfchen is ïn dit geheele Werkjen geene 'eionde eerwijze te vinden : de daarin voorkomende Mcmonaals-posten zijn uit het Werkjen van desagulieÏÏ F a"deren.OTÊr8T"ren' en deze Autheuren wou,en door hem niets minder dan günftig beoordeeld 1 Hij noemt dezelven, Bladz. 76, ProfisforË\ mkunat naars Cm plaats van Wiskunftenaars .of Wiskundigen^ Mfmeestm^ enz welken in hunne tijden veel goeds' yan de Theorie gefchreven hebben , maar niet de Prac- vSdinl en' 1J scbrek van ^è^m onder' Om kort te zijn en alle de ongerijmdheden , in dit Werkjen voorkomende, niet aan te flippen, de ■ Schriver fqjnjnt met deze zijne onderneming niets- ander ?e bedoelen dan de bevordering van zijn baatzuchtig e>en! ;belang, om, ten nadeele van andere Onderwijzen, Disei-  THEORIE EN FRACTIJK VAN HET BOEKHOUDEN. ' 71 cipekn. te. lokken , met de grootiche belofte van door zhne handelwijze hen in ééne maand meer te zullen keren , dan zij door andere leerwijzen in een geheel jaar ^Een"overtuigend blijk van 's Schrijvers verwaandheid Kraalt door in het bijvocglcl zijner Methode van uitrekenen der Posten ; in zijn. Werkjen te vinden, Bladz. 94Hij verklaart aldaar , „ dat hij niet verwaand genoeg is zieh met vele geleerde Qjveraaren QCijpraars , ol Hever Rekcnkundigen-) gelyk te ftefien; maar evenwel.; Com zijne berisplust den mimen teugel te vieren) wenschte hij wel , dat vele Chvermcesters (Rekenmeesters) liever minder met. kunst , en beter volgens natuurlijk oordeel leerden, aan zoodanige Discipels welke hoofdzakelijk voor den Koophandel, enz. gefchikt,zijn. Indien : de man geweten had wat over de KoopmansRckeukühst reeds liet licht ziet, zou hij zich zoodanige beledigende uitdrukking waarschijnlijk- niet veroorloofd. hebben; en met zijne beuzelachtige voorbeelden, zonder aanwijzing van eenige gronden, wel te rug geble- ven zijn, „ , . , Te vergeefs bedingt de Schrijver m zijn Voorbericht, dat men hem de taalfouten, cn andere gebreken, welken hij onrchadelijk noemt , in zijn Werkjen vergeve. üm voor 'het publiek tc fchrijven, om anderen met de pen. nuttig te zijn1'; moet men iet meer weten danzwetfen; men moet' zich verftaanbaar , in eenen vloeumdeiv ftijl kunnen uitdrukken , cn niets van dit alles is 111 dit. Werkjen te vinden. . . Esfais fur 1'IIifloire de la Revolution Francoife , r'1? une'Societé d'Auteurs Latins. Reperics, qui, ob fimiHtudinem morum, ' " „ aliena .malefaöa fibi objeftari putent." (Tacit. Annal. Lib.^, Art. 33O Edition, revue fur les öriginaux. Ronis, Propè CsfariY hortos. Ho rat. Satijr. 8. Lib. 1. Et a Paris presr du Tardin des Tuilkrics , III Kalendas Septembres , V. C. mmdliv. 'XII Fruftidor au VIII. In tt». 107 : Pases- 0davo- Le pr5x estE^_ 15": m*  74 -korts schets der fransche omwenteling* Korte fchets der Franfche Omwenteling^ door een Genoot* fchap van Latijnfche Schrijvers, „ Men zal misfchien lieden ontmoeten , dïe zich zelveit „ met verbazing, in deze fchetzen, herkennende, zich „ zullen verbeelden , dat de misdaaden, door anderen „ bedreven, hun te last gelegd worden." CTacit. Annal. Lib. 4, Art. 33.) Naauwkeurig nagezien naar het oorfpronglijke. Té Rome , propè Catfaris hortos. Hor at. Satijr. 84 Lib. 1. En te Parijs, nabij den tuin der Tuiileries. lil Ralendas Septembres , V. C. mmdliv. XII Frucli* dor van het VIII Jaar. 107 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - j6 - : Van het zeggen van Koning salomo , dat 'er niets nieuws onder de zon is, mag deze verzameling van Ulttrekiels uit aïöude Romeinfche Schrijvers ter bevestiging dienen. De zelfde deugden en ondeugden, de zelfde goede en kwade hoedanigheden , welken, al vanouds, de menschlijke natuur kenmerkten, vertooner» zich , bij herhaling , door de geheele volgreeks van de gedragingen der aardbewooners. Met name laat zicli ook deze evengclijkhcid opmerken in den gang der wereldfche lotgevallen in het groot befchouwd, met opzicht tot de opkomst, bloei en verval van Landen en Steden , de gewigtige omwentelingen , in dezelven voorgevallen , en de inzichten en werkzaamheden der zulken, die in het Bewerken cn daarflellen van dezelven eenen hoofd- of ondergefebikten rol gefpeeld hebben. Hetgene wij deswegen van latere tijden vernemen, of anderszins ook hebben zien voorvallen, indien wij de aloude Gefchiedenisfen raadplegen , wij zullen dat alles, wat de hoofdzaak aangaat, weder vinden. Het was deze opmerking, die een gezelfchap Franfche geleerden de fchriften der ouden deed opflaan , of hurme beleezenheid te baat nemen , pm, met de woorden van beroemde Latijnfche Schrijvers, de hoofdtrekken te fchetfen van de voornaamfte gebeurenisfen , fints de Omwenteling, in hun vaderland voorgevallen. Niet ongelukkig zijn ze, over het geheel gekomen, daarin geflaagd, en zal elk, aangaande het gebeurde , fints dat vermaard tijdfüp naauwkeurig onderlicht, over de zonderlinge overëenftemming tusfehen oud en nieuw fomtijds moeten verbaasd ftaan. Cicero, •alj.ü5tius y ljvius , velleius patercu- lus,  KORTE SCHETS DER eransche OMWEN'IEUNG. « ,1(,IT„c suetonius, NEPOS, CURTIUS, victor, cn aulus geleius, zijn de aüreliüs victoi , , heeft men in vrij fp^m^^X^^f&i zij"^ ook hier, even de Vertaling g^atsu zoq ^ TSb5todfftusfehen hetgene van voerde, ,s voorgevallen , zullen wij, hetgene de ouds en later is voorde* ind van robespierre, Schrijvers, rakende Sclu^evv livius overnemen. „ Welke Provinvermelden ,gedeeitcnj legerplaats is met met » If'/SSefdl jf/ffleMtbü het noemde, gezuiverd " feut^tf^blg^^ ^noemen, " j ^ïrrhThenamin^cn, wreedheid voor ftrengheid, SÊ^SHSU^j uraföefeningen en " ^Jtf ^«S^^iSÏ Ute fchikte " !n ,ï 7iel en selaad in plooi, om niet al te veel " TutZvef in zoöScHjke /ogenblildccn , of te veel -^^^^^^^ * Deze werden verhinderdrhunne kinderen te zien; verr' hinderd , hunne kinderen eten en klederen te bren" fVze ongelukkige vaders lagen aan den drempel, " fe elknd^e moeders3 brachten den nacht door voor " de den? van den kerker ; de laatfte omhelzmgen van nare Sideren mogten haar niet gebeuren , daar zij " nSaSveSto , dan derzelver laatfte zucht teC?w4T?nSr bij de hand, de bezoldigde beul 'van dïn XSfé fchrik en geesfel van bedgenoten L burgers,  U KORTE SCHETS DER fran5cïie omvveiïteLINGi * ^£.^ den^ertebreIJgenièn:niemand „ Én nog was het getal gering- fze°t t rvrnrt 2 i „ genen, die als flachtWvanVgh£ „^de^overwninaars omkwamen, bij de meS-Sr ï„ fcerf, d,e orn hunne rijkdommen gedood werden De „ dwingeland het hunne namen in een register bren-en • " »XW dlC °P de ^ ^r verbanning " Ören°Cn'' „ Zelfs de vrouwen waren van dit algemeen *evaarniet „ uitgezonderd; konden zijniet \aa&tSR£SSSi s, om nare tiouw: eene bedaagde vrouw mn^r ^ÊJSiïkohldat zij de dood «aSrSlË • Op boonaparte zal niemand ontkennen dat de vol / gende aanhalingen , immers over het geheel 4nomJn eene ongedwongene toepasfing gedogen. *>enomeH » „ Eén enkel man heeft onze zaken herfteld " fiavefn?feSlSel'du d™"geknde" ''et v'aderland ïn I • ) hielde", zeer vele burgers, welken „ het fortuin in den oorlog gefpaard had, gedeeltchU nk „ het vaderland gedreven, gedeeltelijk ömjwen de " |Sere'V^ ^7elen verbeurd verklaard,"en onde? „ zich verdeeld hadden, was hij niet alleen de eerfte !! veSoTnï>"de'dat de é6ie fe* -« „ Den titel van Conful aannemende (Tchrecf Ticn-us") " r?015hiJ den/oldaat aan zich door JlddaSidd „ het volk door den overvloed, en allen dwr de°zoet„ hcid van rust; toen allengs zich verheffende trok „ alleen de voorrechten van "dei Raad, SïïoW 5 " {^S**^*» zich< ^nder iemands tegenfeT'!! " Sde vannzak"nnSg:;ijkS ntnve „ orcie van zaken alzoo de verdeeldheden der' vermo„ genden, en de hebzucht der beftuurderen , hen ™i, gering van den Raad en het volk deeden wamroirwen ï S^thï^ d£r,Ttten »<^'»cloos, en door geweld, kuipen,, en geld, onvermogend geworden 1 Van  korte schets der eransci1e omwenteling. 75 Van het affchrijven van eenige trekken, uit eene Redevoering van cicero voor marcellus, als wonder lel op buonaparte flaande-, kunnen wi, ons niet weerhouden. „ Dit werk.is u nog overig te doen, &oa trakTe Romein zijnen held aan) hier op behoort gij u " toe e leggen , dat gij de Republiek vestigt, en het " eerst derzelver geregelde inrichting met de hoogfte be" daa dheid en rust geniet: dan moogt gn, aan het va" deriand uwe fchuld betaald, en de natuur zelve, ver" SS van het leven, voldaan hebbende, zeggen dat " geërfd hebt. Uwe groote ziel heeft " zich Soft binnen die naauwe palen vergenoegd, welke " dP natuur ons, om tc leven, gegeven heelt , .maar " brandde alt'ljd van zucht naar onfterflijkheid. - Aan " de nakomeiSgfchap moet gij u zelven toewijden, aan " haar met luister vertonen :-zij heelt reeds genoeg in " Ti bewonderen , maar verwacht ook nu zells ■nog " meer ftoffe voor haren lof. Zeker, de laate naneef zal " verbaasd'ftaan, als hij uwe verrichtingen, m zoo ve e " Sren prkntiën , aan den Rhijn, Oceaan, en Nijl, " uwe ontelbare vcldflagen, gedenktekens ter uwer eera opgericht, en uwe zegepraaien hooren en lezen zal. " Evenw 1, indien het vaderland door uw beleid en n> " richtingen niet verzekerd wordt", zal uw naam Hechts " hfind enïer omzwerven, maar geene bepaalde plaats en " veibUjSieten. Daar zal ook onder de nakomelingen " zijn , even als onder ons : lommigen " zullen uwe daaden met lof ten hemel verheften, and* " ren zullen misfehien nog iet misfen, en dat wel het " arootfte cn gewigtigftc, indien gij den brand des btir" gei-oorlogsmet gebluscht hebt met het heil des ' „ vaderlands." De gefchiedenis der Jacobijnen, verkort. Door den Abt barruel. Uit het Fransch. Te Amfteldam , bty J. Allart, 1801. Buiten het Voorwerk, 472 Bladz. Bigt. Octavo. De prijs is ƒ 3 - : - : •Pvrr wij het groote Werk, waarvan het voorhanden L) Gefchrift een uittrekfel is, reeds voorheen, m verfchillende Recenfiën, beoordeeld hebben (*)» hebben™{ (*) Zie k Vaderl. Bibl. V Deel, ijle Stuk , Bladz. 307, », 437; en», en 655, enz.  ?6 BARR.UEL , DE GESCHIEDENIS DEK. JACOEIJNEüf. van de tegenwoordige verkorting, door den Schrijver ze^ ven vervaardigd, niets anders te zeggen, dan dat de Abt zulks met zoo veel oordeel en zoo geheel doelmatig heeft gedaan , dat wij eenen iederen , die zich met de voornaamftc daadzaken en bewijzen, in zijne Gedenkfchriften vermeld, wil bekend maken, en nogthands de moeite ontziet, om de vijf dikke deelen van dat Werk <*eheel te doorlezen, gerustlijk naar deze verkorte Gefchiedenis der Jakobijnen mogen verwijzen; ons, voor het overige zeer wel kunnende, verëenigen met het Bericht des Vertalers aan den Lezer, die ook het werk der overzettino-, onzes bedunkens, zeer wel verricht heeft. Het leven van buonaparte. Naar het Fransch, door Mr. j, van der LirfDEN, Advocaat te Amfteldam. ■ Eerfte Stuk. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1801. 101 Bladz. Bi gr. Octavo. De prijs is f: - 15 - : Zekerlijk is buonaparte de Man, die, door eenen groeten en doorluchtigcn rol op het tooneel der wereld tc vertoonen , en denzelven tot op dit oogenblik met eenen vo,.rbeeldelozen roem en luister te volvoeren , zich door zijne dapperheid en beleid in Krijgs- en Staatkunde eenen onftevflijken naam verworven heeft. Hij is het , die zich fieeds onledig heeft gehouden, om aan den invloed en bedoelingen van hun, die meer door eigenbelang, dan door waare Vaderlands - liefde gedreven werden , paal en perk te Hellen; die vervolgends fteeds is werkzaam geweest, om aan het zuchtend menschdom, reeds te lang door den geesfel des oorlogs geteisterd , den vrede weder te bezorgen; daar wij thands reeds het gelukkig cn zoo lang gewenschte oogenblik beleven, waarin zijne pogingen het gewenschte doeleinde bereikt hebben. Het is derhalven van het uiterftc aanbelang dezen grooten man, en de van tijd tot tijd door hem verrichte daden , meer van nabij te leeren kennen. Hiertoe is deze levensbefchrijving, waarin, volgends de belofte van den Schrijver , de beste en getrouwde Gefchiedverhalen gevolgd zullen worden, allerbijzonderst gefchikt. Wij zien uit dit eerfte ftuk, dat de Schrijver voor zijne taak zeer wel berekend is, en dit Werk gerustlijk aan hem toevertrouwd kan worden. De door hem aangenomen ftijl is deftig en aan-  UftT IE VEN VAN BUONAPAB-TtM 1t „i-r het Wen aangenaam, zulks- dat aanlokkende, cn ^^f^^^oig0 daarvan te zien. men fteeds f^y^^^-Um het volgende Tot eene i proeve zullen \yij oen (JBladz. 47 en volg.) mefedeelen. ^ „ In het aar 1794 ^erV '™ het iaar 1795, •bektóed,,'cn dadelijk, ««^«S»^ de hij .den post X^^^t bWro! het ' Leger in ^«™L£dl in arrest nemen, men hem te Afe« * ecs?J?Tn 4ond enkel Krijgskundige doorzocht zijne paP*™?^™ brictwisfeling. Moa opfeilen, cn eene onlchuM^e w liet hem dus («*^lfl|s het gerütht , dat men Schryvers^ enbij «Ata» " ove? - beWage- verwerven. Veraiictig ovci * „prinf om naaf Ca?;onrechtvaardigheden,verzochtg^jgg RepubU. "flantinopokn te gaan... Maai wanneer z j£ ^ •cainfche gevoelens, Hf^^^viE der ' zijne kundigheden , aanJ™^e" hem aan, om te „ $*» te bUJVlnS;XeVd . maar belangrijk toneel, „ einde van 1792» «et b£eülf \'(}pmd en cetiè Staats- regeling gefchapen hadde omwenteling Z wendden de gehecle gtteürt * g^g— dcs ' het bevel over een gedeelte jan a-  78 HET LEVEN VAN BUONAPARTE. " EK? e" °°Smerken df kwalijkgezinden geheel verii„ deklen. ■ Barras maakte zis verleen p ■ „ ervaarene Officiers van oude Koninglijke RelmeS „ bevonden die zeer vijandelijke oogmerken.te5ï „ nieuwe orde van zaken voedden Hii nXES •• „ verlegenheid aan buonaparte en VZ t c?T „ oögenblilelök raad. Hij planue % t voon^nfe „ ftraten, voor dc huizenen paleizen deezer 3Vo5 „ vuancen gelchut en mortieren, zoo veel Si met den „ geesten ipoed kondc heenbrengen, en l o "di"ic ec e „ Proclamatie aï waarin hij verklaarde: dat K3 . " f" dee?a ^ijiocraten zouden worden om &S? * -en ' dl^.z>g d«^lver bewoners op de tin e,ï „ heten zien. Hij noodzaakte de oproeren S „ wapenen neder te leggen, zig aan de wette teSeÏ „ werpen, ^n de aanftokers vau het oproer uit te - * i Ult l*>0fc v™ b* uitmuntend ïdrV „ het welk buonaparte op deczen dag betoond „ had , wprd fcj kort daaröp door het Uitvocre d „ Bewind tot Generaal eener .Divifie, en SS „ Opper -Bevelhebber van he? Bi4enlandfc ie Ieoei„ benoemd. Doch m deezen post bleef hij niet fan " „ want, toen men zijnen grootcn en moedige6, tot Opper-Bevelhebber van het L "er in „ Italien benoemd. Een zijner vrienden, die voo°i den „ jongen Buonaparte, uit hoofde van zijn VadeSand „ bekommerd was en die zijn doordringend veiSïd' „ dat alle tpevallen berekende, en alle hinderpalen over! „ won, uit het oog verloor, (lelde hem op zekeren t d ,, voor, dat hi, nog tc jong was om Opper-Bevelhebber van een Leger tc zijn, en dat hij in/taliën die! „ rendile Generaals van den Keizer, die in den OoS „ wareri grijs geworden, aantrof; buonaparte Sn? „ woordde hem : Lr één jaar ben ik >er niet meer of „ tk ben oud. Boonaparte was een kenner van " ^nfchen en van gebeurtenis.fen 4 waarvoor zoude hii „ dan vreezen? Menfehen alleen zijn niet machtig maS „ wel hunne gevoelens ; niet het lichaam , maaide „ geest , verngt dc wonderen , waarvoor onze i d-e„ nooten verdommen. Reuzen-Ontwerpen, die wij zfeii „ ten  'bet xEvitsr van buonaparte. 79 ten uitvoer brengen , zijn uitwerkzels vaneen'Geest der Vrijheid, en niet van liehaamsuerkte. " Weinige dagen voor zijn verrek naar het Leger van -' 'hallen i trouwde buonapap. t e de lehoonc en ■ rijke " Weduwe van den gcgüilloü.,- - ■ n. Generaal beau, £ harnois. Uit Öüwelijlé bed ijlne ni, naar het " woeVe en bloedige veld van wars. In Itahen moest " dïrjaar de beflisTettde üag gebeuren , en wanneer deer " zSkte, zoo moesten eerst de andere, groote ont" werpen uitgevoerd worden , welken het Fransch Dt' reSre -evormd had. Boonaparte moest de " Sdrofïpclcn, en. wie was daartoe meer getclukt, JSS Koelbloedig in gevaren ftout m zijne «Ur ' werpen, emftandvastig in zijne befluiten, verliest * "SS de tegenwoordigheid van geest, hoe groot ook het-evaar, dat hem omringt, zijn mogt;. nooit ■1 twijftelthTj aan eeuen gelukkigen nkflagyan mm t>M dernemingen, hoe moeielijk.en bedenkelijk zijn.ttaud r ook zij. Hij handelt, als of hij boven het noodlot ' verheven was, en doordenkt zijne ontwerpen-zoo ' rijpelijk, als of flechts- toevalligheden in ftaat waren, „ om zijne ondernemingen te hinderen , en zijne oog!, merken te verijdelen. Met ■ ftandvastigheid en ipoea „ voert hij uit, het geen hij voorgenomen, en met be„ leid en doorzigt ontwerpt' hij...oogenblikkehjk , «Bet' geen de ftaat, waar in hij zig bevindt, als noodzaI kelijk vordert. Zijne houding m groote gezenchap' pen is ernftig, ftü en nadenkende , maar ui vriendelijke en vertrouwelijke zamenkomften is zijn lpreken " aangenaam, levendig, bepaald en duidelijk. Geleef' de f Wijsgeerige en Staatkundige gefprekken hebben veel bekoorlijks voor hem. Hij bezit eene omvnk''baare moedige ziel, een hart , vol grootmoedigheid - en bevoel, een verftand, rijk in kennis, cn- zeer bc" fchaafd. In den fchoot zijner Familie legt hij alle H die grootheid af, welke hem omringt, en betoont de * eenvouwdigheid van .een kind. Zijn geest gaat altijd „ zwanger van de eene of andere groote gedachte die • „ dikwils zijne rust en zijnen llaap ftoort ; bius koel „ en zelfs geftreng jegens vreemden, Ichooii zijn cha- ' rafter goedaartig en gedienftig is. Hij waardeert ver" ftand, bekwaamheid en deugd; en fchoon hij de groot'' fte onverfchilligheid hecht aan her gevoelen hetwelk W men over hem velt, zoo maakt echter de lof zijner „ tijd-  «O flET LEVEN van BUONAPARTE. tijdgenooten, misfchien tegen zijnen wil, indruk op „ hem. Hij voor zich zelven veracht het geld, maar „ weet echter wel, dat men het nodig heeft, om onder 5, de menfehen voort te komen. Nooit ontdekt hij eenig „ geheim; hij is aan hun, die met hem omgaan, even „ onbekend, als aan de genen, die hem nooit gezien „ hebben. Niemand kan zig over zijne bijzondere en „ uitftekende vriendfehap beroemen." Wij moeten hierbij nog aanmerken , dat de Schrijver vrij flordig in zijne fpelling is , cn zich zelven daarin niet gelijk blijft, zo als deskundigen in het bovenftaaude uitrrekfel, waarin wij den Schrijver letterlijk gevolgd hebben , duidelijk zullen zien ; doch zulks belet niet dat wij des Schrijvers arbeid behoorlijk hulde doen, door den weetgicrigen Lezer, welke in de daden en verrichtingen van groote Mannen , die zeer zeldzaam op het tooneel der wereld verfchijncn, fmaak vindt , dit Werk ter lezing aan te. prijzen. James bruce's reis naar Abysfinie, en te rug door de groote woestijn van Nubie , verkort. Met aantekeningen Van blumenbach , tychsen, gmelin£« den Nederduitfchen Uitgever. Biet Plaaten. Tweede Deel. Te Amfteldam, bij M. de Bruijn. 528 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f 4 - 5 - : ( Eerfte Recenjie.) Met het Vijfde Boek van dit Werk begint dit Tweede Deel , en het bevat behalven hetzelve bok het Zesde Zevende en een gedeelte van het Agtfte Boek. In het Vijfde Boek heeft men berichten nopens het eiland Mafuah , en bruce's reis van daar naa Gondar, gelijk ook verflag van fommige zeden en gebruiken van de inwoners van Abysfinie. Vele van de bijzonderheden, die in hetzelve voorkomen, zijn zeer onderhoudend en leerzaam, en zullen den Lezer zeer behagen. Mafuah is een klein eiland, op de Abysfinifche kust, met eene fchoone veilige haven. Het is daarom, reeds in zeer vroege Eeuwen, eene plaats van veel aanmerking geweest, en was reeds bij de Oude Grieken , bij den naam van Sebasticum Os, bekend. Het éche derde deel van het eiland is met gebouwen, het tweede met regen-  james bruce's -reis naa aeyssinie. 8l galbakken, en het derde met begraafplaatfen beflagen. 'Er ^roeit niets en het is zeer ongezond. Alles wat bet leven onderhoudt, moet vau het vaste land van Abysfinie en dat nog wel van zeer verre , worden aangeb-ao-t' Dus is de bezitter van hetzelve van den beheerfeher'van Abysfinie. volftrekt afhanglijk. Schoon nu de ontdekking van de Kaap de Goede Hoop een. zwareiv llao- aan den bloei van dat eiland, heelt toegebragt blijft het altijd eene plaats van veel aanmerking. De Invoer beftaat' in katoenen lijwaten , lakenen , ruw katoen ,. koralen, glazen, antimonie, koper. Deze Waaren komen van Kafto , over Dljidda, en hier tegen wordt *oud fivet, olijfantstanden, wasch, mijrrhe , koffij en. honig uitgevoerd. Tegenwoordig wordt het door eenen Navbee bezeten. Befchaafdheid van. zeden vindt men er zeer weinig, zelfs dc Naybee is maar zeer gebrekig ge-; kleed Bruce. had fpoedig ondervinding van deszelisonbefchoftheid en gierigheid. Doch daar hij uitftekend; voorzien was , van veelvermogende Brieven van voor-, fchrijving, zelfs van den Turkfchen Keizer, en voords, eene °-roote mate van ftoutmocdigheid bezat , wist hij zich overal door te helpen. — Van de pracht van dezen Vorst kan men zich daaruit een denkbeeld maken, darde trommels die voor hem , in zijne optogten, gedaan worden, uit aarden vaten beftaan, waarm de boter °iit Arabië wordt overgezonden, en daar een gebigde huid over getrokken is. — Geduurende het verblijf van bruce aldaar, maakte dc Kinderziekte op dit eiland zoo eroot eene verwoesting , dat de levenden naauwliiks genoeg waren , om de dooden te begraven. Men moest° de lijken in zee werpen. Bij den dood van eenen nabeftaanden, plaatfen zich dcszells vrienden in eenen kring, en dansfen en huppelen gezamenlijk. - De Reis loopt vervolgends, van Arkiekp over den ber" Taranta, naa Dixan. Deze weg loopt door wouden0 die volHyënaas zijn, en woeste ftreeken, tusfehen en over bergen. Bruce en zijn gezelfchap ontmoet-, • ten hier eenige Herders met hun vee van de Sjihoos , een volk dat door de Kinderziekte, zeer verminderd is';wat verder kwam hij in het land der Hazortaas, die hem zeer weinig befchaafd fchenen. Na eene reis van agt dagen kwamen zij te Halai , het eerfte dorp,, dat zij op* hunnen weg ontmoetten. Dit dorp ligt boven op den zeer hoogen berg Taranta - die volgend* NIEUWE VAD, BIEL. VI. DEEL. 1*0. 2, F BfeU"»  ?2 JAMES B R U C E 's beu me nb ac h door bruce veel te hoog wordf opgegeven. Hier vond hij overvloed van fchoon en groot vee, ook gezaaide tarwe, die evenwel klein vau korl en kort van itroo.was. — Van dit dorp den berg afdalende, waren zij in éénen dag te Dixan. Deze is eene weibevolkte ftad, waar bruce bij eenen Abysfinifchcn Christen, vriendelijk, werd gehuisvest. De -Reiziger geeft ons hier een treurig bericht van affchuwlijketi Koophandel in kinderen, die , veelal door Priesters, in Abysfinie geftolcn , herwaards gebragt, en voords naa. Mafuah vervoerd worden, van waar ze naa Arabic en Indië verkocht worden, cn verhaalt fcjiandelijke voorbeelden van deze foort. Van Dixan begaf zich de Reiziger naar Adowa, dc hoofdftad van Tigrec, welken weg hij in tien dagen afleide. De landftreck werd hier beter, voor een gedeelte wei-bewaterd en bebouwd; ook vond hij hier én daar een mensch, waarin hij meer genoegen had, zoodat hij zijne gemoedsrust , die hij , federt zijne komst te Mafuah , niet gekend had , allengs wederkreeg. Adowa is eene ftad van driehonderd fteencn huizen, die met leem famengevoegd zijn. De grond rondom de ftad is graanrijk, men oogst 'er driemalen in het jaar, evenwel zijn de Boeren arm. Een negenvoudige oogst wordt voor zeer goed gehouden. Erwten vermenigvuldigen zelden meer dan drievoud. De ratten en veldmuizen doen 'er groot kwaad. Op zijnen weg van hier naa Gondar , bezag hij de Oudheden van Axum , dat men voor de Hoofdftad van Abysfinie houdt, doch hetwelk bruce voor de Hoofdftad der Ethiöpifchc Trogloditcu of Cufchiten aanziet. Uier vond hij uitgebreide bouwvallen , en onder.dezelven verfcheidene obelisken, één van welken , meer dan tagtig voeten hoog , nog over einde ftond, beftaande uit een ftuk graniet, in den Griekfchen fmaak uitgehouwen. Hij hield dezelve voor een Werk van P'polemeus euergetes. Zij waren niet fraai bearbeid. Ook kwam hij hier langs eenen weg, door eenen berg van rood marmer gehouwen. Aan de linkezijde was een muur, vijf voeten hoog , in welken op zekere afftanden voctftukken waren , waarop men nog merkteekenen vond, waar d.c Sirius of hondsbcelden geftaan hadden. Honderd drieëndertig zulke voetftukken waren 'er nog overig , maar niet meer dan twee hondsbeelden van graniet , cn dezen waren nog zeer verminkt,  fcÊiS NAA ABYSSINIE* 8| xninkt. Ook zag hij voetftukken voor Sfinksbeeldérl, en twee prachtige trappen , eenige honderd voeten lang , overblijffels van eenen prachtigen tempel. Het tegenwoordige Axum bevat zeshonderd huizen, en heeft verfcheidene grove Katoen-Fabrieken. Ook maken 'er de Monniken ^oed pergament van Geitenvellen. De landftreck is in deze oorden zeer fchoon. Zonderling is het volgende bericht» Hy zag op zijnen weg drie Reizigers \ die eene Koe voor zich henen dreven.° Op zekere plaats deeden zij dezelve vallen, cn fneden haar, met groote vaardigheid, twee groote Hukken vleesch uit het bovenfte der lendenen. ^ Zij trokken de hdid vervolgends weder bijeen , en naaiden ze toe, waarop zij een pleister van leem 'er op plaatften , en de Koe wederom voorddreven. Dit raauwe vleesch gaf hun eene lekkere maaltijd. Het verhaal Van onzen Reiziger, aangaande de gewoonte van het eeten van raauw vleesch in Abysfinie, heeft bij velen geert geloof gevonden. Doch de Hoogleeraar blumënbach bewijst, zeer in het breede , deszelfs geloofwaardigheid, en verhaalt meer omftandigheden daartoe betreklijk , en andere voorbeelden vart dat gebruik , uit de oude Historie, die zeer aanmerklijk zijn. Siree, eene andere Abysfinifche ftad, die hij vervol* geneis zag, is grooter dan Axum: doch de huizen zijn van klei met ftroo gedekt en kegelvormig. Men maakt 'er veel grove katoenen, die daar te lande voor gereed o-eld "aan. De Provintie van dien naam is een fchoon maar ongezond land, en de inwoners waren onbeleefd.. — De Takdzzee, na den Nijl de grootfte. rivier in dit land, die de Reiziger wat verder op zag, is vol Kroko* dillen en Rivierpaarden. Vele andere rivieren ontlasten zich in dezelve. De Leeuwen en Hyënaas waren hiei' talrijk, zij vraten dc Hyënaa'sdie gedood waren met veel graagte op. Ook worden hier mieren gevonden die een duim lang zijn, en veel kwaad doen. — Het woeste en ongezonde land Waldubba vond hij door Monniken bewoond; die om hun vleesch te kruisfigen, dit gevaarlijk land opzoeken. Doch in hetzelve gantsch niet heilig leven. ■ Hij beklom vervolgends den hooget* berg Lamahnon daar hij de lucht zeer gezond en aangenaam , en den grond zêer vruchtbaar vond. -—— Da Provintie Woggora is zeer fterk bevolkt en vol fchooü V«e. — Eindelijk kwam hij in de HoofdftadGondar aan, F a d*n 'A  &£',. jajsi e s bruce *$ den ijdén van Sprokkelmaand, nadat hij den ijfden vair' Slagtmaand van Arkieko vertrokken was. Bij zijne komst aldaar, had hij veel • van de Priesters te lijden. Doch zijne Brieven en zijne Geneeskunde ver-wierven hem magrige Vrienden, Én aan de gezegende* behandeling van de kinderziekte, had hij al-zijn zonderling geluk in Abysfinie te danken. Hij werd', van we-, gen- den Koning aangelicld , tot Bevelhebber der Kokkub ruiterij, een post van. eer, maar weinig vöordeds ; het-: welk -hij zich liet- welgevallen , - omdat 'hij dus tegen- dè'< vervolging, .van zijne vijanden, veilig was. Veel aanmcrklijks verhaalt de -Reiziger ', van de gebruiken aan het Hof van den .Koning,'doch wij kunnen .zoo breed niet uitweiden. In het- plegtig gehoor,dat [hij bij den' Vorst had', fprak deze laatfiVdoor seeneiriAmbtenaar, diede. fiem des-Konings- genoemd werd,-doch na dat dc meeste Itoet .vertrokken was:, ontdekte dc Koning zijn aangezicht en fprak zelf. Bruce: drong zich zoo diep in de gunst van, den Koning., dat. deze hem federt altijd, geloofde en zijn' raad volgde. De tiende afdeeling van het vijfde boek behelst de>verdeeling van Abysfinie-, die wij voorbij gaan.' Doch de elfde befchrijft verfcheidene-gebruiken van dat land. — Zie hier eënigëu van Viezelven.'De.koning is een volftrekt despoot;' Het volk zijn-zijne ilaven, en hunne bezittingen zijn zijn eigendom , — onder de eerbewijzingeni die aan hem. gedaan worden, is'ook dit," dat groote menigten van menfehen, ook zulkcn die daartoe geen reden hebben, voor zijn paleis een beweeglijk gehuil .en gefchreeuw aanheffen , cn roepen Rete o dfjan hoi, hetwelk fehielijk uitgefproken luidt, alspreteDfjanni, daar de naam van Priester Jan yan.herkomt, dien men aan de Abysfinifche koningen doorgaands geeft, en waarvan men den oorfprong to.t hiertoe niet-keilde ,. het wil .zeggen: o.mijn koning, laat mij gerechtigheid wedervaren! — Ds wacht, voor zijn .palcis klapt.,., bij-.het. aanbreken, vau den dag, met éen-gro'ote :zweep, om dc byënaa's en andere wilde dieren uit de ftad te jagen, .en om den koning te venna-: nen, dat hij opftaat cn gericht handt* w Een vreemdeling van'.rang, die goede aanbeveling heeft , geen-geld behoeft, en om dagelijks onderhoud van den ftaat niet afhangt, ontvangt gemeenlijk eeu of twee dorpen ten gefchenk, die hem zijne noodwendigheden moeten leveren. Dat voorrecht genopt onze reiziger ook — mannen koowfc - pea  I REIS NAA:AIÏÏSS1NIE.'. t$ «en of verkóopen in Abysfinie niet, dat-is het werk. der vrouwen. Zij mogen ook geen water dragen of brood bakken , maar het wasfehen van klederen is aldaar manswerk, "daar mogen de vrouwen niet aankomen — kalfsvleesch, wild, watergevogelte zwijnen, boonen, worden 'er niet gegeten, maar wel osienviccsch. -—* R? uw osfenvlcesch, zoo levend int het beest gefneden, word 'ei voor eene groote lekkernij gehouden, men vind hier de befchrijving van groote feesten, op welken Sen elkander overdadig op zulke gerichtcn onthaalt en ffi welkci de onbefchaamdll-e ongebondenheden , tusfehen Kenen vrouwen, plaats hebben: welk een en ander onS "iet lezen afgrijzen vervat. - Huweijken zijn daar te lande van weinig waarde. %i) houden ze niet lanoer dan ze willen, maar vernieuwen ze ook weder zoo° dikwijls als hun dat in het hoofd komt. By het fcheiden deelen man en vrouw de kinderen - Dewijl.de opvolging tot den troon verkieslijk is, uit de konmglijke familie , worden de jonge, prirtfen op eenen hoogen berg, in eene'gezonde luchtttreek , ten koste van den laat onderhouden. Somtijds worden ze daar deerlijk venvaa loosd — de krijgsmagt van Abysfinie is met groot. Het magtigfle leger, daar men van weet, is ^ van 50 ot_ 6Xn dSódsdïenst in Abysfinie geeft de Reiziger de volgende berichten. - Het land is vol kerken, en geen wonder, het (lichten van eene kerk volltaat, voor eene voSneuc boete - die niet re n,s dat uuren met eene vrouw gemeenfebap geliad l eek ot een dood lichaam heeft aangeraakt, mag m geraekeifc komen, maar moet buiten zijn gebed doen. - Vóór.den ingang trekt men dc fchoencn uit, en kuscht den drempel en dc beide posten. — Dc kerken zijn vol ellendige _ Ichilacriiën — den Aboena houden zij voor hunnen patriarch, zijn voornaam werk beftaat, in het wijen van geestelijken waarmede hij zeer mild is. Men. heeft hem in ééns eene gcheele krijgsmagt tot Diakenen zien ordenen. De onkunde van deze lieden is onbegrijpelijk. — Het fchijnt, als of de berichten , dat de Abysfimérs den doop aarlijks herhalen, alleen ontftaat uit de verwarring van. deze inflelling, met eene andere plegtighcid , die m hierbrcederbèfchreven vindt - zij ontvangen het Avondmaal onder twee teekenen i en .gebruiken ongezuurd,, brood. De ftukken brood, die men toedeelt, zijn naar F 3  t$ j a k e 3 bruce's den rang der perfoonen, grooter of kleiner. Brucf «er. zekert, in weerwil yan het getuigenis van ludolp, dat zij de transfubftantiatie wel degelijk geloven - zij bid! den voor de dooden — zij onderhouden de'he&ijdenis yolgends hun eigen zeggen omdat christus e, zijne Apostelen befneden zijn. Daar heeft ook zekere hefiuidems der vrouwen onder hen plaats - voords hebben vc e plegngheden yan de Levitifche wet onder hen ftand gehouden - m de tijdrekening gebruiken zij ook de epacta, en tegen het gevoelen, hetwelk derzelvcr uitvin, rmig tot den tijd van diocletiaan brengt, verzekeren de Abysfimérs, dat de me tri us de XUde , BisfchovJ van Alexandnë, omtrend het jaar 190, onder dc ree. ring van severus, dezelve heeft uito-edacht & Het zesde boek behelst bruce's"reizen', om de Nijlbronnen te ontdekken. Hierop had hij eene magtige gezetheid en geene moeite was hem tot dat einde te zwaar, als of er aan die.ontdekking onbegrijpelijk veel gelegen was. Een binnenlandfche oorlog" die hier in het breede befchreven wordt, gaf hem daartoe gelegenheid. Hij getroostte zich gaarn de moeilijkhedenTen «revaren van dezen togt, doch bij flot van'zaken, kwam hn van denzelven te rug, zonder zijn oogmerk bereikt te hebben. Daar de loop der zaken eenen keer nam dien hi) te vooren niet vermoed had. Op deze reize za* hij evenwel den fchoonen waterval in den Nijl, waarvan de Koomfche zendelingen fpreken. Bruce fchat des- jwi&f6 °? V6n ig v°eteI?'.en de breedte op eene halve Engelfche mijl. Daar de rivier thands vol water was maakte zij een bedwelmend gedruis , cn eene zeer prachtige yertooning, — Bruce verzocht en verkree^ vervolgends verlof , om voor de tweede maal naa de Nijlbronnen te reizen, en vond, op zijne reis derwaards veel gemak en befcherming. Wij kunnen hem evenwel ep dezelve niet volgen. Alleen merken wij het vozende aan: de inwooners van de landftreek Maitsja hebben eenen doodebjken fchnk voor de kinderpokken, die zich aldaar zelden meer dan eens in vijftien of twintig jaren openbaren. Wanneer een huis daarmede befmet is-, omringen de nabuuren, die wel weten, dat die befmetting zich over da gchcele volkplanting zou uitftrekken, dat huis en fteken de omheining in brand, Waardoor de woning in korten tx)d in vollen brand ftaat. Wanneer de ongelukkige in. wocnerszich zoekn te redden, worden zij, door hunne  reis naa abyssinie. ^ eigene vrienden en nabuuren, met fpiesfcn hi de vlammeri te°ruo-"ertooten , cn men heeft geen voorbeeld , dat zij ooit iemand het leven laten. De pest kan geen grootcr verwoestingen aanrichten , dan deze ichnklnke ziekte ïLTSlt - op zekeren afitand van dc Nijlbronnen, waren dc inwooners zeer gereed, om de reizigers over dien ftroom te helpen , maar men wilde^met toeftaan , dat zii 'er door reden, zij moesten zelfs hunne fchoenen uittrekken, en dreigden hem, die zijnen mantel ui denzelven waschte, dood te ftccnigen. Dus zag bruce, me ftilfe verwondering, onvermoeds de overblijf Iels •der verëcring vau deze ïféidenfche Godheid nog m hare volle kracht — Eerïen anderen waterval, die de eerfte aenoernd wordt, voldeed niet zoo zeer aan des reizigers verwachting. Hij was niet meer dan zestien voet hoog en zesti" ellenWcd, en op verfcheidene plaatien werd het neervallend water, door uittekende rotlcn afgebroken. Men 'vindt 'er nog verfcheidene anderen , die van minder belan^zijn. — Bruce zag bij deze gelegenheid ook dc vermaarde maanbergen. Hij vond dezelven bij verre zoo hoog niet, als ze befchreven worden. Ze zb,U zeer vrnHnhinr. maar liggen fomtijds uuren lang met hagel bedekt. Sneeuw ziet men 'er nooit — van de Nijlbronnen en het overige van dit boekdeel bij eene volgende gelegenheid. Schoolboek der gefcJiiedenisfen vau ons vaderland , opgejleld ■ door he nu r i k w ester, én uitgegeven door de Bataaf fche Maatfchappij: tot nut van t algemeen. Te Leiidcn, Deventer en Ltrccht , bij D. du Mortier en Zoon, T. H. dc Lange, en O'. T. van Paddenburg*» Zoon, 1801. Buiten het Voorwerk, 119 Bladz. Ltt Óftavo. De prijs is f : - 5 - : Offchoon 'er geen gebrek is aan gefthicdenisfen des Vaderlands, voor dc jeugd in een kort bellek gebrast, befloot nogthands de verdienstlijke Maatfchappij: iotritit van 'talgenreen, — in aanmerking nemende, dat die boekjens hier te kort en duister, daar te langwijhg en droog, ginds wederom tc onvolledig en ook al vaaK te partijdig waren, dan dat zij, als Sphoolboekjens,.tpt eene zoo aangename als nuttige lecbure voor de onderwijzelingen zouden kunnen dienen , en evenwel het nood-  c3 . H. W E S T E R Sfaaklijke van zoodanig Schoolboekjen bevroedende — in hes jaar 1759, tot het uitloven eener eereprijs in goud en zilver Voor hen, die het beste Werkjen van dien aard zouden vervaardigen. Alleen de gouden medaille is behaald en wel door den Burger Hendrik w es ter, Schoolmeester in de oude Pekel-A, wel bekend door andere nutte Werkjens voor de Jeugd, die hij vervaardigde en uitgaf. Wij moeten zeggen, dat hij die te recht behaald heeft. In een zeer kort begrip, gelijk liet getal Bladzijden uitwijst, heeft hij het voornaamüe uit de Vaderlandfche Gefchiedenis, vau deszclfs eerften oorfprong tot op den huidigen dag, met vermijding der ftraksgemelde feilen in andere Werkjens van dien aard, gefchetsr jamiiier is het alleenlijk, dat hij niet met den Vrede heeft mogon fluiten , waarin wij ons thands verblijden mogen, en met vermelding onzer tegenwoordige regeringsvorm. Zijn Werkjen in Gefprekken kledende , waarover wij ftraks neg een woord zullen zeggen, tusfehen Vader kr oostlief en zijne drie Kinderen, hendrik, tiieodorus en elisabeth , geeft de Schrijver in den perfoon des Vaders , in het Eerfte Gefprek, de volgende korte fchets op , waarover dan, in veertien Gefprekken , gehandeld wordt, en die een goed overzicht van het geheel oplevert, zeer dienftig, om de j,eugd eerst een algemeen begrip van de zaak te geven. , „ Ons Vaderland wierd reeds voor christus geboorte „ bewoond door twee onderfcheidene volken;, de Friezen en de Batavieren..'''' „ Deeze waren toen zeer ruwe en onbefebaafde menfehen, „ en van den Heidenfchen Godsdienst." '„ In dien tijd leefden zij vrij; doch naderhand wierden zij „ van hunne vrijheid min of meer beroofd;, eerst door de Ro* -„.meinen; toen door de Franken." „ In de Zevende en Agtfte Eeuwen na christus geboor„ te wierden zij tot den Christen Godsdienst gebragt." „ Van dc Tiende Eeuw tot het jaar 1579 wierden deze lan„■ den alleen geregeerd, door Hertogen, Graaven, cnHeëren; „• Keizer karbl& Vijfde, en zijn Zoon filippus de Twee nJe waren de beide laatfte Graaven van Holland, en zij bev heerschten tevens alle de overige Gewesten vau ons Vader„ land. In het jaar 1555, deed ka rel afftand van de reeee- ring, eh ging in een Klooster woonen." „ Zijn Zoon fi lip pus de Tweede, wierd Koning van Span„ jen en kreeg toen ook het beftimr over ons land." . }, Deeze dwingeland maakt (e) het zoo Dim met de onder,, drukking van ons volk., dat hetzelve in het jaar 1568 een'' „ opftand tegen hem begon." „ In het jaar 1579 flooten onze Gewesten, in de Stad Utrecht, „ een plegtig verbond van vereeniging met eikanderen : en in >, 't jaari58i, zwoer men den Spaanfcheft Koning plegtig af.". „ Vsa dien tijd af tot het jaar 1795 , wierd ons Vaderland - 1 Mge_  schoolboek. der geschied. van ons vaderland. Z9 geregeerd door de Staatm, beflaande meest uit den Adel en " de Groen (dit zal Grooten zijn moeten) van het land: als " mede door eenen Stadhouder uit de Printen van Oranje. * vnn het iaar 1795 tot nu toe ( 1800) wordt ons Vader- Ênd beSurd door Vertegenwoordigers ot Plaatsbekleders l van het volk , dien ^dlf) liet volk zelf Ult hml mMea " VeSitSbeftuur moet thans uitgeoefend worden overeenkomiSlt^ Staatsregeling, door de meerderheid van het Ge- " ïoffeSïot S^Tioo^U^^ 700 wel *ls om inzonderheid zijne onpartijdigheid te doen 7.00 wel., -is 0 een Stuk dat gewoonlijk het feu * zien m het voQrdWge van Ge(chiedfchrijvers is , naa» $^°wm1S^ Staatkundige gefchillen te- d,en SLm^ffi wij een gedeelte uit het Negende Gefprek l^^lM^L, van welke partij.ook, den Burger w-Uer van drift, eenzijdigheid of partijzucht zal kunnen berispt Nadat hij naamlijk Vader kroos tl ie Faan zijne Kinderen het twaalfjarig beftand tusfehen Nederland en Span- ;f l,vLr 1600, gefloten-, had laten vermelden; doet hij ï^ï&ISf?^ elkander fpreken over den twist VaD SSÏiï? erkenden de Nederlanders dan eindelijk ^iSSS 'fafvan'bui'ten; maar inwendig wierd het Vaderland toen vérbaazend onrustig." hf n d rik. Hoe zoo?" . , "vader. Door verfchillen onder de Hervormden, over eenige leerftukken van den Godsdienst. ' hendrik. Hoe waren die verfchillen ontdaan? "vader. Franciscus gobtarus cn j . kobus arminius, beide Hoogleeraaren der Godgeleerdheid op de Hoo» ïe School te Leijden, waren reeds in 't jaar 1603, oneens.geworden over Gods eeuwig befluit of voorbefchikkfflg^van fommke menfehen tot zaligheid, als mede over de Godhjke genade, in het bekeeren van zondaaren, enz ' hendrik. Waar in beftond hun gefchil dan i " vader. Hunne verfchillen hier over zijn van eeneje .diepzinnige natuur, dan dat kinderen die bevatten kunnen. „hendrik. Vader gelieve ons 'er maar iets van te 26Sf vader. Arminius (telde, dat God aan alle menfehen zoo veel genade fchonk, om zich met zijne hulp-., re kunnen bekeeren en zalig worden, indien.zij 'er maar gebruik van wilden maken-, dat God dus dezulken van eeuwigheid uitverkoren had tot zaligheid , die hij wist dat van zijne genade een goed gebruik zouden maken, enz. , ■ „ , „ ■•„. gomarus ftelde , in navolging van den Ëerk.Herv^  §ö H- W E y T E R mryu*ii*«tt üAUhdiI dat God uit enkele vrijheid-, een kiem bepaald getal menfehen van eeuwigheid voïffi beeft uitverkooren, zonder, op hunne hoedanigheden ach 1^ liaan; en de overige volftrekt verworpen: dat Go zi ne .-e nade er bekeering alleen maar aan de uitverkorenen fcLkt, en wel op eene onwederftaanbaare wijze " i „ r» „hendrik. Kreeg ieder nu zijn aanhang?" „ vader. Gomarüs gevoelen was, tot dien tijd hun den naam van Remonflranten gaf. De andere nart." ver. zette zich tegen die Remonftrantie, en daarom kvc^u zij dea naam van Contra-Remonflranten." ' ,, hendrik. Hadden die Kerktwisten ook nsdeeli^e ee. volgen voor den Burgentend?" ö ° o" lA^? h Zlker' Ds l^SeennS trok ook partij. Hollands Staaten hielcren het meestal met de Remonflranten , of zij helden tot gematigdheid over. Maar Prins m a u r it s, - en de Regenten der zes andere Gevesten, hielden het meerendeeU niet de Contra - Remonflranten" „ hendrik. Hoe ging het toen verder?" „ vader. johan van oldeni3arneveld, die veel deel in het Beftuur van Holland had .bewerkte, dat 'er Land zaaten aangeworven wierden, onder den naam van 1Vaard°eL ders, om de rust te bewaaren, en het gezag van Hollands Staaten te handhaven. - Prtm maurits, en de RegéS van de andere Gevesten namen dit zeer kwaalijk; zi) lieten 'tL^EANBpRN!VELD' e" nog wee andere voomaaine-//^ tandjene Regenten, gevangen zetten." 11 hencrik. Wie waren die¥w *- va-  schoolboek der geschied. van ons vaderland, gf v.„n, hugo djs groot en rombout HOGEÏ- " naadöndionarisfen van Rotterdam en Leijden. 1e hf n d^^ft^^rMtten zich Hollands Staaten hier niet tegen ?* " v ber Zij beweerden , dat , volgens de Urne van £A *^AÏ iSptolmie oppcrmatig (oppermagt.g) was op haar S^eTgewddrn'den Si 3rf8 tegen doen, want m a u- en twintig Rechteis , uit doQd verQp)._ ?£ u' « nt%a4u,inden ouderdom vau eenenzeventig jaahet hopfd «fee*£g*M janren het Vaderland gediend had; -S^'SSS ^oe dia zich vaak do'o l wafdlartige driften laaten beftuuren ? - Maar sSik S?f $ SSS ,riEÏDRiic. Kwam 'er nu nog geen einde aan die Kerktwisten?" M ITS> en de algemeene Staaten van ons T ,V,HVAwHden die door een Nationaal Sijnode laaten beilisfcn." hendrik. Wat is dat, Vader?" ,'' vader. Eene vergadering vau Leerüaren uit de geheel» ^!1C;'NI,RIK. Waren de Remonflranten hiermee te vreede?" ' vader. Oldenbarneveld , de Staaten van Holland en de Remonflranten hadden zich hier tegen verzet; Ü S benepen , dat die Kerkvergadering uit Contra-ReZnhme^l bèiïaan, die de verfchillen tot nadeel van hunne tegenpartij zouden uitwijzen. w hfndrik Wierd die Sijnode dan ook gehouden? " vader ' la zeker! te W«A in de jaaren 1618 en ,6Vo! gelijk gij op het Titulblad van eiken Staatenbijbel zien kUntVee!e Leeraaren uit alle zeven Gevesten niet alleen, maar onk uit Engeland, en andere vreemde Landen, kwamen faen — de gevoelens der Remonflranten wierden daar veroordeeld,- als ftrijdig m«t de H. Schrift.' —.  O- H. ff E S T E 11 „ hendrik. Hebben zich de Remonflranten ook aan dbefluitefi van oeeze Kerkvergadering onderworpen?" „ vader. Neen zij weigerden dit te doen;'en daaróm wierden 1» wel tweehonderd van hunne Leeraaren afgezet e wel tachtig int het Land gebannen, om dat zij zich nie 'va het preekt» wilden onthouden. Ook wierden alle Renten gezet!Rem"ltra!,ten ™ , uit hunne posten dor is. Maakte maurits zich door zijne geitreneheid nm bij veelen gehaat? " J ëi-meugneia „ vader. Ja; het ging-zelfs zoo vér, dat twee Zoonen van oldenbarneveld , nevens andere misnoegdenThe" plan beraamden , om maurits van kant te maaken ; maar" deze aanfiag xvierd nog, eer het aan de uitvoering toekwam ontdekt; verfcheidene van de Samenzweerders wierden gevat' en zwaar geftraft; onder anderen moest ook de eene Zoon van' oldenbarneveld het met den dood bekoonen; en de overigen reddeden zich met de vlugt " ooris. Maar zijn de groot én hoogerbeets ook in .-.mine gevangenis te Loeveftein geftorven?" ,■w^VADE*R• Nfn: h.°o'geR13Eets wierd, na maurits dood , weer ondingen in t jaar 1&5 , door den Stadhouder frederik hendrik, die vee! zachter en gemaatigder van nart was dan zijn broeder maurits geweest was. - En pE groot was reeds vier jaaren te vooren , te weeten in \ jaar 1621, op eene zonderlinge wijze gevlugt." Deze vtugï wordt nu vervolgends verhaald en dan keert de Schrijver weder tot zaken van eenen anderen aar'd, betreffende, ons Vaderland, te mg. - Wie ziet, in dit ganüche Verhaal, niet den onpartijdige,! Gefchiedfchrijver doorftralen, die flechts. in te mengen! Dan laat ons nu nog een enkel woord over cie manier van voordragt in gefprekken , waarvan zich we ster bediend heeft,zeggen.Hij zegt,dezelve gekozen te hebben dewijl men , door deze omkleeding, de opmerkzaam„ heid der jeugd meer gaande houdt, de duidlijkheid bevor" ,-0iC'.T\ vet*aa' v°or haar meer levendigheid en bevalligheid bijzet." De andwoorden op de Prijsvragen der Maatfchappij zijn, vooral die in de Iaatfte jaren , waarfchiinlijfc ook om deze redenen, meestal in dien vorm gegoten. Nogthands behaagt ons dezelve, hoe gefchikt ook in Lesboeken , voor de Jeugd of den Gemeenen man, gelijk in h uls. hofs jozef, in het betoog der fchaadlijkheid van de voorcordeelen omtrend de waarzeggerijen, enz. in eigenlijke LeerLoc ken, die over zekere wetenfehap handelen, even zoo min, als de Katechismus voordragt in Vragen en Andwoorden, en zouden wij liever die van sciiroeck in zijn Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis, mede door de Maatfchappij vertaald uitgegeven , en waarvan wij op zijne plaats gefproken heb-  SCHOOLBOEK DER GESCHIED. VAN ONS VADERLAND'. 93 i TVn doorlopend Verhaal is in emGefckied- ^■fiSS tnSel, behoorlijk in Hoofdlhik- kundig Leeifcoek, e° ^ hoofdfteUingen vair SdeMiKffl^^^^ eenig ander«&tfi«*ap duidelijk cn d*uk*» rf.,fce8L leiddraad , vooral wanneer 'eiLeerboek zekert- de_beste leidar ,, dan, gelijk '^f'^f^^,"vragen achter aan gevoegdboekjen van f^^^SSS^k^ in ftaarzijn moet, «inf*tZ*ri5kï^SondeSe gefprekken met de leerlinge* ora 'er behoort ]ke ?°"^'°°^eöWfcéa Leerboeken beult te'vormen. ^ , zegelde -Duitvordert al te «^^W3wifSgè nieuwe.Opvoeder* fcherD in ™K™aSopen maar die door den ^cTZit en 1-unSn ^meijeii in zijn Leerflelfl zeer fchranderen #^m»^* af»ekenrd. Van andere Oflge^ ^^^^5£Sï£ffi*l]:*let( daar onze makken, f^J^S £ ultgedegen, niet gewagen; maar ,ReCCnÜ;,wnliir beSn dezelven daaglijks, bij eigene m, ^^•".wStwSn^Wftne» wij, naar het Natuurkundig fff '" ^S*aJens'nder ïoo vóortróflijk , maar.ook al ^fffX&Ï^Se» gefchoeid , e?n aantal jonge-hLen in datvak onderrichten.-.Het is waar, m het onderwijs ^'nh^efzïS geenszins den .geachten Schrijver van het Werkjen vo«handi ter berisping .verrekken,;maar ia W£ S^tSde waarfchuwing dienen, om. zichmet te•z.e.er foor cenire methode te laten wegSleper. , maar ftee.ds we,: re SerSen , waar en in hoe verre men 'er »cb van heöfï te bedienen. Oui bene diftiuguit* benedocet. ■ ~\- aiü iiobsiJ rfOSnJÜ - _ _ — ■■ ,{ b;.n.'. .—-....... rrddienfiiei Jaarkring der Theophilaktropijnèn, ofGod-verJ G1£f f Mensenvrienden. Behelzende .e ne ^mehng Zn Redenvoeringen, Voorlezingen, Lef zangen e» ^f-S« jtf&Pfe* */ gantfehé-jaar door, «% ■ ' larSémmh als in de Huisgezinnen. Derde en Vtc.de Stukjenl Te Amfteldam, bij G. Warnsrs, 1801. IH.BlacU In Oüavo. De prijs is } i - io - : BeMlven eenige Gelegenheids - Redevoeringen , Geaangen * Tn^nS^pi» deze Stukiens weder MftHtojjB  $£> K. F. KRETSCIIMANN , DE OUDE EOOZE GENERAAL». De oude booze Generaal. Tooneelfpel in drie Bedrijven ■ naar hei Hoogduitsch vaii m f. kretsciim ann. Te Gorinchem bij J. van der Wal en Comp. 1801. 158 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 15 - : Dit Tooneelfpel behoort onder de middelraatigen. Da . hoofdperioon is de oude Generaal , een man uitwendievan een forsch karakter, doch rechtvaardig,.deelnemend, en menschlievend. In oorlogstijd ten huize van den Burgemeester eener vijandlijke Stad geïnkwartierd, werd deze Stad belast met eene zware Contributie, waarmede deze Burgemeester en een Raadsheer, door die gelden op te fchieten,hun voordeel trachten te doen, en bij de verdeeling der belasting den middelftand der burgerij vooral te doen betalen. De dochter van den Burgemeester, jülia, was voor den Raadsheer beitemd, ter beloning voor den dienst aan haren vader' in dezen bewezen. Doch haar hart was reeds vooringenomen voor zekeren iu- bolf, die een klein ambt van ftadswege bekleedde. ■ Voor dezen en voor julia was de oude Generaal zeer ingenomen, temeer, omdat ludolf .een Zoon was van'een ver-' dienstlijk Officier, die onder hem'gediend had. — Een zeker Leger-Commisfaris , carse, fpeelt hier ook , in meer dan één opzicht, eenen niet ongewigtigen. rol. — De uitflag van alles is, dat ludolf eenen aanzienlijken post bij het Leger krijgt, dat de Generaal, door ludolf onderricht aangaande' de fnoode oogmerken dier beide Rcgoeriiïgs - leden , en van rien.Commisfnris garbe , .de verdeeling van de Contributie, (.'nadat hij de op hoop van winst voorgefchotene penningen heeft ontvangen,).zelfs op zich neemt, en den Raadsheer richard beweegt, om afiland te doen van zijne aanfpraak op julia, die daaiöp de Vrouw wordt vau haren minnaar, ludolf. Hoewel 'er goede zedelijke lesfen in opgeftoten- liggen, zijn dezelven echter wat oppervlakkig, de karakters, hoewel vrij getrouw en overè'enkomftig zich zelven, nogthauds nie: zeer belangrijk; met één woord 'er behoort weinig ftudie toe, om dcrgelijken te vormen. De Vertaling is volmaakt gelijk aan het oorfpronglijke — Zeer middelmatig.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN,' De Praktijk, of het Zedekundig Onderwijs d%^uw«* Testaments , Eerfte Stuk des '1 weeden Deels. Fe Amftel^, Vc.Cóvens, iSpt. %6o Bladz. hi gr. Octavo. De prijs is f i - ió - '• A Tct i-,vcr vervolgt de Ecrw. van vloten, zünea M nuttSeTSbetd. In dien zelfden geest en op dien Sicn voet, waarop hij tc vooren de Bijbelboeken beÏÏ heeft', en welki wij onzen Lezeren te vooren hebben doca kennen , gaat hij m ^ za. Dit verëiscbt dus geene bijzondere aanwijzing, riet zal 1 ,oe" S , wanneer wij den Lezer met den inhoud v" dkDccl in het algemeen, bekend maken, cn, daar dSgéiljke Werken niet>lchikt ^«J.'Jg gefchakeide opgave , wij, het een of ander, ter pioeve '"fa^lerite Stuk des Tweeden Deels , vindt men, in dc eerfte plaats, nuttige befpiegehngen lm.de bedrn- ven der Apostelen. Vervolgends het leerzame utt d» Zettnl.v.vs aan f^ff^^Z Algemeen onderwijs uit den Brief a«n de Galatie, - en Leerzame Opmerkingen uit twee Brieven aan de Cour, tHiZoo kort dc aanhef is van dc befpicgelingen, bij de bedreven der Apostelen , vinden wij daann echter een du tien ken wenk, uit welk oogpunt wij dezen te beschouwen hebben. „ Wij moeten ," zegt y. V. „ons nu Jvm& , bij de bepeinzing van dit; Gefclmft, om " vau de daadzaken, welke ons verhaald worden , op" tcklimmcn tot de eerfte oorzaak van die allen : imZ mets dan eerst kunnen wij tan de bedeeling , waarV onder wij tot nog toe leven, de oorfpronglijkfte, en teo-elijk de zuiverfte denkbeelden verkrijgen , en dus " ook oplosfcn, boe het mogelijk zij , dat eene zinsver* " udomg zulk eene verbazende en beftendige 0W*£ I dïng Sf den gehelen rncnsch kan uitwerken. In het " verhaal der werking van jf.su s leer kunnen vvy den draad tusfehen het natuurlijke en buitengewone het b bewaS! Ons geloof wordt daaronder aaaimer!, kelijk vcrllerkt , als wij 'op het wezenlijke blijven " laan, en voor het overdreven navolgen bevvaard bh" ven, behoudende alleenlijk dat geen, 't welk tot alle ,', tijden en omftandigheden behoort. nieuwe v*d. bibi». vi. peel. no. 3, U  ■gS w. van vloten Leerrijk en (lichtend zijn voords '3 Mans aanmerkingen ; ook treft men verfcheidene ophelderingen en verklaringen, van deze of gene pkatfen — fomtijds flechts enkele wenken aan. Zoo vinden wij bij voorbeeld, Bladz. 2 eenen wenk hoedanig v. V. over de oprichting van het Godhjk Rijk, en de Openbaring vau hetzelve denkt wanneer hij, bij gelegenheid van de Vraag der DisclpeUni.zttft gij nu liet Koningrijk in Israël oprichten? ze«t, 5, dezelve wordt door jesus niet beiiudwoord, om°dè 55 "og bij hun Animerende gevoelens niet weder te doen woelen; daarenboven was het juiste daarvan te ont9» bikkelen , voor den Eliangelist johannes bewaard, s, die bet antwoord van jesus eerst op het laatst van 3, zijn leven aan anderen bekend zou maken." — Be• doelt v. V. hier niet de Openbaringen van johannes? zo ja, dan willen wij die gedachte , bij de behandeling van dat Bock, wel eens nader ontwikkeld zien. — Wij kunnen 'cr „ dat juiste " niet in vinden. — Vs. 11. ,, Hij zal zoo komen , als hij nu vertrok " (dus ftëlli" niet vraagswijze) — wordt dus opgevat, „ zoo onge35 dagt , cn van zoo weinige plegtigheden vergezeld. " — Dit is beter, en natuurlijker, dan de gewoone verklaring. Bij de verkiezing van mattheus tot Apostel komen praktifche aanmerkingen voor, die bij elke Kcrkiijkc verkiezing wel mogen behartigd worden. . De tcekenen bij de luitfiorting van den 11. Geest op' den Pinkfterdag zijn, volgends v. V. Symbolisch. — .,, De gave der talen, aangeduid door vlammetjens, op „ elk hunner rustende, zou niet alleen hun allen eigen 3, en beflendig zijn; maar leerde hen tevens duidelijk^ 5, dat gene taal de verbreiding van dc leer des Cbristen- doms zou kunnen belemmeren , doordien de wind , die deze vurige verfchijnfelen aanvoerde, de kragt 3, der overreding uitdrukte, welke zij bezitten zouden wanneer zij in onderfcheidene talen fpraken. " . l Is dit niet wat ver gezocht ? - — Eene belangrijke praktifche aanmerking is, wanneer v. V. uit de betrachting der Redevoering van petrus cn derzelver uitwerking , „ Zielkundige denkbeelden omtrent de werkin- gen van Gods Geest opzamelende " — bij gelegenheid van de uitwerking op het gemoed van fommigen , zegt, „ het behoort tot de onderfcheiden kragten van ;, des geestes werkingen, om te zorgen , dat een ge3, zegde, als dit; Gij zijt de Kruifigers van onzen Mees■ ■ - ■ • „ter  de praktijk des eijbels , enz. 99 ur en Verlosfer, niet verbitterde , maar her. overtui" gend deedt gevoelen: het is zoo!" - (Maar hoe dan, omtrend diegenen, welken het woord der Apostelen niet aannamen V en zoodanigen zullen 'er ook geweest zijn. Werkte dan de Geest op dezen bij uitflumng niet?) — Uitmuntend is het tafereel van de harthjke vereemging der Christenen , nu verbonden door eenen geest tot één doel Gcwinig het onderzoek (bij Hand. 111) hoe men de twee denkbeelden zal verbinden, té weten, jesus aan het kruis, bet Zoenoffer der Natie, en een gekrui£e jesus door de Natie, tevens de ftraffende oorzfak van den ondergang van Staat en Godsdienst bij het zelfde volk.* - „ | ksus" ' zegt lnj, „ is wel bet ZVnöffer der Natie, op dat dit volk (te weten Israël) " altoos zou blijven beftaan voor eene Staats-tnrich" tin- die nimmer gcfioopt, maar op haar tijd de heer" fchappii over alle andere Staten zou kunnen verkry" oen - en te gelijk is de dood van jesus de naaste " oorzaak van de ftoping der Staats- en GodsdienstZ Conftiiutie van dien tijd." —- ,, De Vrugtgevolgea van jesus Zoendood voor de Joden, als Natie, zul" len dan eerst beginnen tc werken , wanneer hij hun " -ils dc Mesfüs zal toegezonden worden ; dan zal de " Natie onder de banieren van den christus verzaZ meld worden, en hij haren Staat, met al den beloof' den luister, weder oprichten. - Zie daar alleen liet uitwerkfel van zijn Zoenóffer! maar toen hy, die het Zoenoffer geworden is. gezonden was geworden, aan " die zelfde'Natie als Profeet, door moses voorfpeld, " niet bloot als een Profeet in den gewoonen zin, maar " zulk eeu als moses, niet enkel befchermer cn ver" dcdïo-cr' maar Oprichter en Hervormer der Conftitu" fié °_ toen had men hem moeten hooren, en zulks " te 'meer , om dat hij niet alleen zagtgeaart , maar " n-antsch toegenegen voor de Natie, zich ten haren " dienfte alleen verledigd hadt; zulk eenen te hooren, " zou aan elk lid der Staats -Conftiiutie de grootftc ze" aenino-en hebben doen geworden; integendeel, zulks " niet te doen , in Kerk- en Burger-Staat , en dus , in " véreeiitking van den gebeden Staat, zich daartegen " te verzetten , was opftand ter begunftiging van eene " verbasterde en misvormde Conftitutie , daar hy zelve den eeuwigduurendeii luister van de zuivere Staatsre" rrelino- o-eleeraard , ja meer dan bezworen hadt: dus *• • ° * 'Ga' s> was  100 XV. van vloten „ was het zeer natuurlijk , dat zulk een verbasterde „ Staat voor een wijl (?) gelloopt, en de leden daar- van uit den anderen gedreven werden " — Of dit algemeen tocgeftemd, of dit in petrus redenering gevonden zal worden door elk Lezer, is ons niet waarschijnlijk. — 't Is zoo, daar zijn wenken in, meer nog in Kom. XTj — doch, hoe fchemert niet alles, wanneer' wij tot in de toekomst willen doordringen. Met dat al zal elk het doordringende van 's mans befchouwend oog, met ons, gevoelen —al blijft hij, met ons, twijfelen. ; Doch worden wij, op dien voet dit ver- dienstlijke werk doorlopende, niet wat breedvoerig? Wij willen ons dus bekorten: — cn gaan,'ten dien einde, vele gewigtigc aanmerkingen, gemaakt, bij het geval van ananias en sappiiira, bij de terechtftelling en mishandeling voor den Raad, als ook over de handelwijze, karakter, en gezegden van gamal'iül, van step'iiaïm us , enz. voorbij. Scherpzinnig — cn juist is de Aanmerking van v. V., hoe juist de begraving van stephanus door de Christen-belijders , ten blijke van hunne ftoutmoedighcid, den Tiaat van den Raad, thartds op dezelven in het gemeen , en niet zoo zeer op de hoofden van het Genootfchap vestigde , waardoor deze laatstgenoemden gelegenheid kregen, om, offchoon zich fchuilhoudende ,"te Jcrufalem te blijven, terwijl de leden zich hier en ginds, door de vlugt, verwijderden.— Min gegrond komt ons voor de befchouwing van saulus karakter en vooral van de werkzaamheden van zijnen geest, omtrend den inhoud van de Prediking van stephanus , cn de voorönderftelde tweeftrijd in zijne ziel, of hij de Leer der Apostelen omhelzen en zich bij de aanhangcren van jesus voegen , dan of hij den Voorvaderlijken Godsdienst getrouw zal. blijven? — ,, Zijn hellere, veel om5, vattende'geest, vondt immers veel reinheid en kragt 5, in het voorftel van stephanus:" (waarmede kan dit bewezen worden? Had saulus zelf niet een welbehagen aan zijnen dood ? Was die redevoering wel recht gefchikt, om eenen vijand van jesus te overtuigen vau het Ichoone en Godlijkc der christ us-lere? — ja , maar) „ hij kan niet ontveinzen , dat de leer „ van jesus in zijne wonderen, zoo veel hij 'er van wist, ten hoogden opmerking verdiende," — Wat wist saüius van deze ieer ? van die wonderen? ■ Vau  de praktijk des bijbels , enz. 101 Van wien had die jongeling dit ™ff«&J™™^ Van den Staatkundigen gamaliüL? Zou dezedezei Jen _ ik wil niet zeggen, in een gunftig - zou h j dezdven flechts in een draaglijk licht voorgeftcld hebben, Ü ' ïs ons waarfchijnlijker, dat hij dezelven geenszin,, Sh^ds niet rech,^WMft**: rend voor den Vaderlijken Godsdienst.^- Dit was e S meelde eenen dienst te-doen. 1PT ' % voordeden en belangen komen niet in aanAr i••j^r.ilfP o-pnoen-eiis nog minder. Hij ofleft geZilT-zt t e- op om die vijanden van God te vS"e'n - - Zoo is ons zijne omwending van etenkS ze op het zien van jesus in heerlijkheid, veel ver, Enbare? - Zou hij anders zoo gereed geweest zijn, om die roepltem , gij zijt mij «f^Hw^ff mijnen naam te dragen onder de Heidenen - op te volKea, zonder eens tc raadplegen met vleesch en bloe " marde ziel niet kinnen dooden ; maar vreest voor " Hem die'heide, ziel en lichaam ken verderven m de " hefrfrdkemet 'die Majeftueufe aankondiging der aan" a ?I wPrrii7Pri'is ten leven : ««« W , .(hoe »' K Z //'« Celk woord heeft hier kracht !) " i ■:, lLaven z?/*, ^0£?rC//' CWcllC " fenlmkb!dc jl u's llem dringt door alle grafzer" l en tot in het oor der gcllorvcnen!) cn zullen tut" faal ■ die het goede gedaan hebben, ter opflandmg des . " felen l en die het kJade gedaan hebben ter opftaudmg " d r verdoemenis! - Maar - wilt Gij de_ verhevenheid " van zjine voordracht ten hoogften top zien klimmen , " bezoekt hein dan in Gethfemane,, en hoort den worm " Sc in het Hof, door zijn bloedig zweet geweckt zich " takt cn kromt, tevens, met achtbaarheid vragen . " of zijn vader hem geen twaalf Legioenen Engelen, " foh j die begeerde, zou willen bijzeuen?" Staart op " Hem aan het kruis, cn hoort Hem, voor Moordenaren V bidden: - zijne Moeder troosten, - zyncn Mede" kruifeli ig dc zaligheid toezeggen, - en het ir.umph; " lied der overwinning : het is volbracht ! aanbellen ! " En — keert dan nog eens tc rug naar Raiias. zaal, " naar 1'ilatus rechthuis cn Ilcrodcs Hof; hoort dc yra" ecu hem gedaan, cn — windt uwe verbeeldingkracht " oo zoo hoog Gij kunt,, om te voelen, wat jf.s us '\ fpPrak, toen Hij - geheel ftil zweeg Waarlijk! dit ' is een trek der allerhoogiïe waardigheid ! zijn zwijgen " fprak luider en krachtiger, dan ooit ecnig Redenaar oi " Dichter fprak. Hier zweeg meer dan dc geheelc we" rcid — zelfs de vertoornde Godheid zweeg, — " om het Geweten, het knagend, zelfbefchukhgend • de ""'helvervroesendeGewetens dier booswichten, gelegen" heidte geven, om zich geheel cn alleen en met zijne, " het hart verpletterende Donderuem te laaten hooren. "Ziet hier nog de omfchrijving der moeilijke woorden van Pf. LXV: 10—14. „ Thands floegt Gij, 0 Op. ^Wfteiti eé? genegen blik op dit ons Land, en  JOS j. clarisse , leerredenen. zegcndet hetzelve. Was het, door uw beitel, in lange ,, droogte, als dorltig en hijgend'van verlangen naar re„ gendroppclen geworden? thands wildet Gij het weder „ drenken in rijken overvloed. Zoo rijk, dat de Rivier, „ de Jordaan, door 't vallend water zwelt, buiten haare „ oevers rijst, en de nabijgelegen Landen bewatert. Zoo „ bereidt Gij zelf voor ons den akker, en doet het veld,, gewas der Landlieden gelukken! De opgeplocgdc ftroo„ ken of ruggen der aarde zijn dermate van 't heilzaam regenvocht doortrokken , dat zij, als van dronken,, fchap waggelende ,« in de vooren nederzakken ; en , ,, daar nu alles,, door de regendroppelen, doorweekt is, „ en het ganfche land in water zwemt, begint het zaad, in den weeligen fchoot des Aardrijks verborgen, te „ zwellen en te kiemen; zoo dat het uitfpruitzel zich ,, door u gezegend voelt. Zoo wordt dit vruchtbaar „ jaar, door uwen milden zegen, als tot eene koninginnc der jaaren gekroond; terwijl zelfs onweersbuien zich ,, in koesterend vocht, vol vettigheid, ontlasten. „ Nu deelen zelfs de dorre ftreeken, de onbebouwde landen, de verlaatene weiden aan het algemecne voor,, deel. Nu zijn de heuvelen met vrolijk en lagchend „ feestgewaad getooid. Nu genieten zelfs de fchraale ,, duinen en barre heivelden. —• Uitgeftrekte vlakke vel- den zijn met ruimgraazende kudden als bekleed; — „ de vruchtbaare laagcre bergdaalen met rijzig opge- fchooten graan bedekt , waar van de halmen, met „ vocht beladen, topzwaar overhangen. — Zoo juicht „ en zingt alles vrolijk ! Over alles is lagchend verge- noegen verfpreid! De geheele Natuur viert een' blij- den Dankdag." Verklaring van de Parabolifche Verhalen van onzen lieer door georg lorenz bauer. Uitliet Hoogduitsch. Te Arnhem, bij' J. Troost. 260 Bladz. In gr. Octavo. De prijs k f 1 - 8 - : Maar zeer zelden komt öns een Boek in handen, hetwelk in zulk eenen kleinen omflag zoo veel goeds cn zoo veel fchoons in zich vervat. Wat zijn de eenvoudig fchoone en leerzame gelijkenisfen van den Zaligmaker van velen deerlijk mishandeld, en in welk eene droevige verwarring is menig leerbegerig gemoed , dat gaarn  G.I.. EAtJER , VERKL. VAN DE PARAB. VERHALEN , ENZ. 100 «raam veel goeds uit dezelven keren wilde , ten opzichte Ionde/elven "'cbragt, door dikke Boekdeekn , opgevuld rtvïrgSrfS Fomtijds ongerijmde Verklaringen. Men heeft vooraf zijne onderftcllingcn aangenomen, die dikEs zonderling genoeg zijn, en daar naar heelt men da ook alles wonderbaar verwrongen - Deze Schrijve r, integendeel, zoekt eerst den letterlijken zin der pan. be en, dfc meestal weinig opheldering van noden heeft wel te verdaan , cn dan , wanneer de Zaligmaker dat S zei -ondelijk aanwijst, uit het verband cn de omdandigheden, tc toonen, wat jesus daarmede keren wk Dit gefchiedt op eene zoo gemaklljke en nawi;7e dat men zich veelal verwondert , dat KÏSkï^—ft»* op de eerfte lezing begrepen heeft _ Dus moet men in dit Werkjen niets of weinig nieuws verwachten. De Schrijver geeft dit zelf te kenen maar vraagt daarbij: „ fe het nieuwe altijd het bcste? En die al te veel nieuwe verklaringen, " over Boeken, die niet tot de mocilijkftcn behooren, " gelijk de Euangelisten , te voorfchijn brengt, van dien maa ik met reden vermoeden , dat hem de liefde tot " het nieuwe dikwijls verleid hebbe, om het natuurlij" ke en gemaklljke te verlaten , en het gedwongene ' voor te trekken," Verder verklaart kuj dit Boekkn wel niet voor Meesters , maar voor jonge Studeerenden die den rechten weg der Uitlegkunde betreden Sen, en voor lieden van de edelfte Clasfe die dit deel van den Bijbel , en de woorden van onzen Hecre gaarne verftaan zouden , gefchreven te hebben. " Vooraf gaan drie Verhandelingen. In de Eerfte onderzoekt men wat een parabel is. De Tweede gaat over de leerwijs van jesus in parabelen ; en in de Derde worden de regelen opgegeven, van welken men zich 111 het verklaren der parabelen moet bedienen. Deze Verhandelinoen, wier inhoud zich door zijne klaarblijklnfeheid ten fterkfte aanprijst, verfpreiden ongemeen veel licht over dit Onderwerp. Doch wij kunnen ons daarbij niét diep inlaten. Zie hier evenwel de verklaarrege s die hij wil dat men zal volgen: ï. Men moet eeue *la< re vertaling maken , overëenkomftig met het fpraakgebruik. i. De waarfchijnlijkheid van het verhaalde geval wel aanwijzen. s. Men moet de hoofdwaarheid zoeken die de Zaligmaker, door de parabel, Jeeren wil. 4- Men  ÏTO g. l.bauer,verkl. van de parab. verhalen , enz. moet de ftukken van vergelijking niet verder uitbreiden, dan bet oogmerk van jesus medebrengt , en 5 Alen moet zien, of'er nog déne of meer waarheden'in de ï trabei liggen , die echter niet tot de hoofdwaarheid en het oogmerk der rede behooren. Deze regels heeft de Heer bauer, in de verklaring van jesus parabelen , naauwkeurig gevolgd. Eerst geeft hij eene juiste verklaring of beknopte omfclnïjving van den tekst der gelijkenis; dan volgen ophelderingen van denzelvcn , dezen zijn meer of minder in getal, naar dat de tekst zulks' behoeft. Vooral zijn ze niet meer dan 'er nodig zijn om den tekst wel te verdaan; en ze vallen doorgaands zeer kort , doch ze zijn zeer goed en kondigen eene uitgebreide geleerdheid in den Schrijver aan. En hier aan volgt doorgaands de waarheid , die de Zaligmaker met de gelijkenis keren wil. Vooral prijzen wij het gebruik van dit fraaie Werkjen ten fterkdc aan , aan jonge Leeriiaren, die hier in het kort alles bijeen vinden, wat zij nodig hebben, om over deze aangename en gewigtige Onderwerpen goede Leerredenen op te dellen, en aanleiding krijgen om zelven te denken , cn de zaken verder uit te breiden, 't Is jammer dat 'er op fommige plaatfen vrij wat Drukfouten zijn ingeflopen. Gefchiedenis der Menschheid naar den Bijhei, door herman munting he. Eerfte Deel. Te Amfteldam ,• bij j. Allart , 1s01. 276 Bladz. en 137 Bladz. Aanmerkingen. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - : De verdienstlijke Hoogleeraar muntinghe levert ons mits dezen het begin van een belangrijk Werk, de Gefchiedenis der Menschheid naar den Bijbel. Wat daarbij zijn oogmerk en bedoeling zij, kunnen wij best van hem zelven vernemen. Dus zegt hij, Bladz. 3, in de Inleiding, §. 2. ,, Mijn doel is hoofdzaaklijk te on,, derzoeken, wat ons de Bijbelfche Gefchiedenis ople„ vere , met betrekking tot den oorfprong , en den ,, trapswijzen voortgang van de vcrdandelijke befchaving „ des menschdoms. De' Bijbelfche Gefchiedenis zal dus „ meer door mij voorouderlleld , dan wel behandeld ,, worden ; uitgenomen in zo verre dezelve op mijn hoofdöntwerp betrekking heeft. Ook drekt zich mijn „ plan,  H. MUNTING HE ^ GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. ESSM plan, gelijk elk ziet, veel verder uit, dan ene enkele , Gefchiedenis' van den Godsdienst. Ik wenschte, om mij wat uitvoeriger te verklaren , voor zo verre mij de Bijbel daartoe aanleiding geeft, tot de eerfte kindschheid van het menschlijk vernuft op te klim„ men , en onderfcheidenlijk te tonen , hoe , en door welke middelen hetzelve zich ontwikkeld hebbe, insgelijks of, hoe , en door welke middelen het loms " weder verdonkerd en bedorven, maar ook dan weder „ opgehelderd en herftèld zij. Ik zal ten dien einde trachten aantewijzen, wat ons de Bijbel van den oor' fprong, en ontwikkeling, den voortgang, den ondcro-an» of de vertraging van verlcheiden kimden en " wetenfchappen berichte. Daarenboven zal ik , vol■ gends die zelfde berichten , trachten te tonen , hoe „ het menschdom oorfpronglijk door den Schepper tot „ eene Maatfchappelijke famenleving gevormd zij; welke „ dc eerde beginfelen van dat Maatfchappelijk leven ge* „ weest zijn; hoe hetzelve eerst tot bijzondere huisge„ zinnen bepaald, zich daarna tot bijzondere gedachten „ hebbe uitgebreid, en langfamerhand bijzondere rege„ ringsvormen hebbe voortgebragt, wier opkomst, vorderingenwijzingen, cn veranderingen, in zo verre „ zij met de befchaving des menschdoms in enig vcr- „ band daan, ik tevens zal trachten aantewijzen. Ik zal u daartoe moeten leiden in de tenten en huis„ gezinnen der oude aardrijksbewoners, u bekend ma„ ken met hunne zeden, en gewoonten, met hunne vatbaarheden en kundigheden, met hunne kimden en " wetenfchappen, met hunnen fmaak cn genie, en voor„ al ook met hunne zedelijke en Godsdiendige begrip-" „ pen. Omtrent de laatde zal ik trachten te tonen, „ hoe dezelve deeds gecvenredigd waren met den trap „ der vcrdandelijke befchaving , waarop zij (tonden ; ,, welke dc invloed der verdandelijke op de zedelijke en „ Godsdiendige befchaving en wederkerig der laatde op „ de eerde geweest zij ; hoe ook God in zijne open„ baringen aan het menschdom zich hier naar richtte, „ en welk een vermogen oorlogen , omwentelingen, „ volksverhuizingen , en andere omdandigheden op de „ vorming, misvorming , of hervorming van het ver„ hüft, het hart, de Zeden, en den Godsdienst gehad „ hebben. Ik zal dit alles, en wat hiertoe verder moge behoren, niet flechts trachten aantetonen met betrek- „ kino-  iï2 M U N T i N G H E king tot hen , welke ons het Bijbelsch Gefchiedver„ haal, als met eene Godlijke Openbaring begunftigd, voorftelt , maar ook tevens zoeken aantewijzen, wel- ke de invloed van hunne kundigheden , zeden , lot„ gevallen , cn openbaringen , het zij onmiddelijk, het 5, zij middelijk , op andere Volkeren , op navolgende j, eeuwen, en zelfs op onze tijden geweest zij. Insge„ lijks zal ik den ftaat der befchaving van andere gc„ lijktijdige Volkeren met den hunnen, trachten in ver- gelijking te brengen, om daar uit dan af te leiden , ,, waarin zij , die begunftigden vau den God Jehova, ,, andere Volken, en waarin tevens andere Volkeren hen 9, overtroffen. Dit alles dus tot op den tijd der ver- febijning van onzen gezegenden Verlosfer op aarde in „ dier voegen afgehandeld hebbende , zal ik achten ,, mijn oogmerk bereikt , en mijne tegenwoordige taak „ afgewerkt te hebben. Ik zou het gezegde nog ver- der kunnen uitbreiden: indien hetzelve niet genoeg ,, ware, om mijnen Lczcren enig denkbeeld te geven van „ mijne mening, wanneer ik dit Werk betijtele: Gefchie„ dems der Menschheid naar den Bijbel.'? Wij hebben dit Eerfte Deel dezes' Werks met genoegen gelezen ; de Hoogleeritar toont zich voor zijne onderneming volkomen berekend, en verfpreidt, door zijne bondige en gepaste waarnemingen, een aangenaam licht over de duistere Eeuwen der aloudheid. Niet flaafsch gebonden aan eenig lcerftelfcl , bewandelt hij zijnen eigenen weg , houdende het veilige midden tusfehen de ftijve Uitlegkunde, welke overal het famenftel der leere iuïascht, cn de overdrevene losheid van fommige latere Uitleggeren, die al het wonderbare uit den Bijbel wegredeneren, en dien naar hunne beginfelen misvormen. Dc Aanmerkingen bevatten menigvuldige blijken van des Hooglecriiars ervarenheid in de Bijbelfche Uitleg- en Oordeelkunde, en van zijne uitgeftrekte belezenheid in Oude en Nieuwe Schrijvcren , uit welken hétpene tot opheldering van de oorfpronglijke zeden der menfehen , dient, met oordeel te pas gebragt wordt. Alleen, indien deze Aanmerkingen ouder den Tekst geplaatst waren , zou , onzes bedunkens, wel zoo goed voor het gcrijf cn gemak des Lezers gezorgd wezen. De Tijdvakken van de fchepping tot op de geboorte van abraham maken den Inhoud van dit Eerfte Deel Uit. Wij verlangen naar de voordzetting dezes Werks, waar-  GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID NAAR den BIJBEL. II3 waartoe wij den Iloogleeritar lust en krachten toewenfchen, die, gelijk hij belooft, alle zorg zal dragen; om noch door te groote beknoptheid duister te zijn , noch door te ver gerekte langwijligheid te vervelen. Vervolg van de Bijbelfche verdediging der Theodicee van paulus, door], t. van der kemp, ingericht aan hun , die mijne Bijbelfche verdediging, enz. met genoe- j gen en vrucht geleezen hebben, met eenen voordfgaanden zedigen Brief aan philomathes en zijnen Correspondent , opgedragen aan den Hoog Eerwaarden Hooggeleerden Heer iierm. krom , Profesfor en Predikant te Middelburg, door a. goedkoop, Lidmaat der Hervormde Gemeente te Amfteldam. Te Amfteldamhij T. Weppelman, 1801. Behalven het Voorwerk 52 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 8 - : "\Y/ij hebben in het voorgaande Vijfde Deel, Eerfte W Stuk van dit ons Maandwerk ," Bladz. 425 , enz. gezien, hoe de jongeling a. goedkoop zich gemengd heeft in den twist, over de gevoelens, voorgedragen in de Theödicée van paulus , door j. t. van der kemp, door het fchrijven van eene zoogenoemde Bijbelfche Verdediging der gemelde Theödicée; 's jongelings ijver fchijnt daarmede nog niet voldaan te zijn, daar wij thands een vervolg van die. verdediging lezen kunnen, doch voorzichtig ingericht aan hun, die zijne Bijbelfche Verdediging met genoegen , of ook met eenige vrucht geleezen hebben. Vooraf echter gaat een Brief aan den Schrijver der aanmerkingen, enz. Van welke aanmerkingen wij insgelijks ter gemelde plaatfe Bladz. 426 melding gedaan hebben. Deze Brief is vrij fcherp , doch , dit heeft ons niet verwonderd. Die ongenoemde Schrijver had aan goedkoop zulke zoetigheden gezegd, die de jeugd niet ligt verdragen kan,en op welkende booze adam doorgaands driftig wordt. Wij fchreven, ten opzichte van goedkoop toenmaals, dat het ons was voorgekomen, dat de ftoffc of het onderwerp, ja zelfs het fchrijven in het gemeen, zijne krachten als nog te boven gaat , cn gaven hem den raad van horatjus welmecnend aan de hand, dat hij eerst zou beproeven, wat zijne fchouders al dan niet vermogten te dragen. Die zelfde uitfpraak en raad nieuwevad.bibl.vi.deel.no. 3. 'H moe*  314 A. GOEDKOOP moeten wij thands herhalen , nu wij dit zoogenoemd Vervolg gelezen hebben. Wij kennen hem niet in pcrfoon, maar hoopen echter, dat goede raad bij hem in aanmerking genomen, en gadcgellagenzal worden. In die hoop worden wij verfterkt , omdat wij in dit Vervolg wat de vorm belangt, merklijke verbetering in 'ïïijfïix taal gevonden hebben, het zij dat de Schrijver zelf zulke vorderingen gemaakt, of dat hij, hetwelk toch ook prijswaardig is , en tot zijn' lof verftrekken moet, de hulp van anderen heeft ingeroepen. Maar watden inhoud cn de zaak zelve betreft, daarömtrend hebben wij de zelfde ïeden gevonden voor onze uitfpraak, dat zijne'fchouders niet geëvenrcuigd zijn, voor den last, dien hij op zich heeft genomen. Trouwens , hij begrijpt den'ftaat des verfchils niet , waarover hij fchrljft; hij heeft verwarde denkbeelden vair zaken; en is, gelijk dit aan de jeugd eigen is , ingenomen met zijne .gevoelens , omdat .de jeugd niet genoeg kundigheden bezit, om ze met anderen te vergelijken, van welken zij tot hiertoe niet heeft hooren gewagen. Wij fpreken in dezen toon , omdat wij genegenheid koesteren voor jonge lieden , die lust voor Godsdienst en deugd bezitten , en tevens onzen pligt gevoelen , om , wanneer wij voorzien, dat zij gevaar lopen, van tot Dwecperij of Geestdrijverij te vervallen, die zoo na grenst aan Twijfeling en Ongeloof, hen te waarfchuvven, en te recht te heipen. Opdat goedkoop zie, dat wij niet zonder grond fchrijven , zullen wij van elk lid van onze uitfpraak , met drie woorden, reden geven. Hij begrijpt den Jlaat des verfchils niet. Bewijs: In zijne Opdragt aan den Hoogleeraar krom, fchrijft hij, Bladz. V. „ Het verfchil tusfehen zijn (v. d. kemp's) „ gevoelen, en hét gewoon leerbegrip zoudebeflist wor„ den , mijns inziens , door een antwoord op deze „ „ vraag: „ Moet men het gebod, aan adam ge„ „ geven, aanmerken als eenen (eene} proef, waarbij „ „ hij en zijn nagedacht ftaan of vallen zoude ? of 55 35 gegeven , ten 'einde daardoor voor hun , die niet „ over het hart kunnen oordeelen, door zijne daad „ „ te overtuigen van de regtvaardigheid van het God,, „ lijk vonnis, dat zich niet grondde op zijne daad, „ „ maar op de inwendige gefteldheid van zijn hart, „ „ als de bron der daadeu , en dus onafhanglijk van ' 55 33 z1j-  vervolg van de bijbelsche verdediging, enz. ii5 , „ zijne daaden? " " Wij verzekeren den jongeling goedkoop, dat deze geheele vraag, met welks andwoord hij het verfchil meent te kunnen belhslen, volftrekt niets doet, tot het gevoelen van, of het verfchil tusfehen v. d. kemp , en het leerbegrip der Christenen in het gemeen , cn der Hervormde Kerk, in het bijzonder. En wij zijn verzekerd, dat hij zulks zelf zien zal, zoodra zijn oordeel rijp genoeg is, om behoorlijk, te kunnen onderfcheiden. . Hij heeft verwarde denkbeelden van zaken, bewijs in. hetgene hij fchrijft, in zijn Vervolg, Bladz. 17,18, over wezenlijk en toevallig, bijzonder in die woorden: „ Zoo „ adam die voortreffelijke hoedanigheden bezat , die hij (iemand) bezit, die uit God gebooren is, dan was het zoo onmogelijk voor hem om re kunnen zondigen; " dat hu van agteren een bewijs was, dat hij die wezenlijke " hoedanigheden miste, als het ons onmogelijk is, ons zelven van het vermogen der Reden-geheel te beroo' ven, en-dierlijk te handelen, als een bewijs daarvan. Indien dc jongeling goedkoop ééns naleest, hetgene onze oude Godgeleerden gefchreven hebben , omtrend de vraa°- : 0f het beeld van God in adam natuurlijk ge wees°t zij, of te houden voor een gulden toom, (frenwn aureund om zijne begeerten te beteugelen? zal hij', 4c* twijfelen wij niet, dc verwarring , welke hier iri zijne denkbeelden heerscht, ontwaaren ,en zijne dwaiing duidelijk vatten. Niet min verward zijn zijne denkbeelden , omtrend Gods zedenlijke volmaaktheden, en Gods eere als het oogmerk , hetwelk God zich in alle zijne werken voorftelt en daadlijk bereikt. Bladz. 3«.-34- Wanneer hij zich verledigt, om het denkbeeld van Gods eere en heerlijkheid nader te ontwikkelen , en daartoe vart goede Boeken van Wijsgeeren en Godgeleerden gebruik te maken, zal hij zich daarvan kunnen overtuigen. Maar voornaamlijk heerscht die verwarring van denkbeelden , wanneer hij Bladz. 41, volgg. tegen den Schrijver van een Stukjen in de Euangelifche Schatkamer , I Deel, ÏV Stuk , onderneemt te beweeren , dat de Zedelijke Wet niet .is de regel van der gelovigen zedelijk gedrag, en daartoe onder anderen misbruikt het gezegde van paulus: dat de Wet niet voor den rechtvaardigen gefteld is. Hetgene hij over dit onderwerp fchrijft , zal hem , zo hij niet toeziet, tot de gevaarlijkfte Geestdrijverij leiden, li » die  Iït) A. GOEDKOOP die in ftaat is om alle zedelijkheid in den menseh te verwoesten., waarvan de droevige voorbeelden ons bekend zijn. Ook over dit onderwerp raag goedkoop eens nalezen., wat er, m eene voorige Eeuw gefchreven is, voor en.tegen Antinomidnen. Eindelijk, hetgene wij ichreven van goedkoops ingenomenheid;, met het Stelfel van v. d. kemp, dat hij onderneemt te verdedigen , daar van ftrekke ten blijke zijn gezegde: /./^. 39. „ Mardijk mogen wij ons verblijden, .,, dat delneuaicee van paulus , door j. t. v. d. kemp het „ licht ziet; dat hij ons, voor zijn vertrek, een Werk „ heeft nagelaten, het welk ons een ftelzel levert zoo „ volkomen nanëengefchakeld , zulk een geheel zoo 3, gefchikt, om zwaarighedcu en fchijnltrijdigheden op„ teloslen, en dat de llreiigfte toepasfmg van alle gods „ volkomenheden, als één geheel befchouwd, kan door„ liaan," enz. „ En dan is het zoo. eenvoudig," fchrijft hij in de Voorrede, Bladz. XIV, XV. „ dat ik mij verwonderd s, heb: dat er onder hen , die de Hervormde leer een „ goedhart toedraagen , niet meer zijn, die van de voordcelen van dat Werk — gebruik maken." Hoe dikwijls verbeeldt zich de jongeling, dat hij het gevonden heeft, tot dat dc ondervinding der jaren hem beter onderwijst ! Dat 'er onder hen , die de Hervormde Leer een goed hart toedragen, niet meer lieden veel ophebben met het ftelfel van v. d. kemp, behoorde eenen jongeling behoedzaam te maken; eer hij, met zoo veel verzckerdneid fpreekt. Zou het ook aan' zijn doorzicht haperen? zou hij ook vooringenomen zijn'met zekere leerfteÜingen, die hij voor het wezen der Hervormde Leer aanziet? De vooringenomenheid of vooröordeclen verrasfehen ons zoo fchielijk : \Lie0 is blind: Ouisquis amat ranam, enz. Deze Spreuken hebben hare waarheid ook omtrend gevoelens en leerftefTcls. Een jongeling, wanneer hij ervarene en der zaken kundige lieden van jaren van zich ziet verfchillen , zal wel doen , aan het lpreekwoord der Grieken te denken , volgends hetwelk zi] , die der. zaken kundig en daarin ervaren zijn, dubbele oogen hebben. Hij zal wel doen , om zich door fchrijven niet bloot te geven , maar , naar de les , die horatius aan Dichters cn Schrijvers vau vernuft gat, doch die zich ook verder iiitftrekt, liever zijn gefehrijf negen jaren nedertcleggcn, cn dan te zien, 'of het gefchrevene hem nog voldoet. Wij  VERVOLG VAN DE BIjBELSCHE VERDEDIGING, ENZ. II? Wij hebben , met dit fchrijven , geen oogmerk om goedkoop te laken, het tegendeel hebben wij reeds betuigd; veelmin zouden wij ons met hem inlaten, indien hij over onze gezegden of over de Theddicée van v. d. kemp , (niet die van paulus ,) met ons zou willen hairklovcn. Onze'raad aan hem is oprecht, dezelve moge door hem en ook door andere jonge Schrijvers in overweging genomen worden. Geneeskundig Magazijn. Ne Juppiter quideni omnibus, Eerfte en Tweede Stuk. Te Delft, bij M. Roeiofswaeit, 1801. 205 en 116 Bladz. In gr. Octavo. De prijs van beide Stukken is f 3 - 16 - : Lang wenschte de beminnaar der Geneeskunde , ook in ons Vaderland , even als in andere landen , te zier/ uitkomen , een Tijdfehrift, dat eenige belangrijke Stukken, alle dc bijzondere takken der kunst rakende, opleverde, naar waarheid, onpartijdig, de uitkomende Geneeskundige Werken beoordeelde, met naauwkeurigheid de Waarnemingen van buiten- en binnenlandfche Geneeshecren mededeelde, en hen dus in ftaat ftelde, om zich gcmaklijk met de nieuwfte en belangrijkfte leerftelfels , verbeteringen of ontdekkingen bekend te maken. Eindelijk ziet hij dezen wensch vervuld, door het thands voor ons liggende Werk, hetgene bij zijne geboorte alles "oeds van zich doet verwachten. NSv, een vlugtig ooo-^geworpen te hebben op het gebeurde in de laatstafgelepene Eeuw, betreklijk de Geneeskunde, na kortelings doch niet minder juist opgegeven te hebben,, de redenen waarom geene grootere vorderingen in deze kunst o-emaakt zijn , waarom in ons Vaderland, zoo weinig cn in andere landen zoo vele pogingen tot verbetering der Geneeskunst, worden in het werk gefield, ontvouwen de Schrijvers (*), in hunne zoo welgeftelde Voorrede , hun oogmerk met dit Tijdfehrift, en de wijze hoe zij zich ten dien einde zullen gedragen. Wij twijfelen niet, of hunne pogingen zullen alle Vaderlandfche Ge- nees- (*) De Geneesheeren stipriaan lüi'scius, te Delft» BiBBETZ, ontijd, inden Haag, n ac quelijn, teDelftT ea van heekeren, ia den Haag. H i  u'S -geneeskundig magazijn» neesheeren aangenaam zijn , en door hun onderftennd worden , ten minde wenfehen wij dit tot nut voor de Geneeskunde, en tot loon van die-verdienstlijke Mannen, welken deze gewigtige taak belangloos op zich genomen hebben. In het Eerde Stuk vinden wij eene voortreffijke Verhandeling , van den Heer ontijd , Meel. Doèor, in den Haag, ten Tijtel voerende: Proeve over den invloed der Scheikunde op de werkingen des dierlijken licnaams. Deze proeven zijn gefchikt ter wederlegging van hun , welken thands alle verfchijnfelen in het levendig dierlijke lichaam , in den gezonden- en zieken daat, uit Scheikundige gronden willen verklaren, cn daaröp een nieuw ftelfel in navolging van re ie, reich en anderen bouwen. Gaarn gaven wij van deze Verhandeling, waarin zoo vele belezenheid doordraait, en alles met zoo veel duidelijkheid en befeheidenheid, zoo overtuigend is voorgedeld, een uittrekfel, dan wij zouden vrezen dezelve eer te kort te doen, en te verlammen. Is^'er eene ontdekking, welke van gewigt is, het is de Koepok-inenting, het is dus ook de pligt van den onpartijdigen Vriend der Geneeskunde, alles omtrend deze ziekte te onderzoeken, en het zal hem hierom aangenaam zijn, in dit Magazijn Stukken vóór- en tegen te vinden. De Tweede Verhandeling, in dit Stuk is een andwoord van den ötrechtfehen Hoogleeraar v. ge uns, aan den Agent van Nationale Opvoeding, over dit onderwerp , hetwelk eenige tcgenbedenkingen tegen deze kunstbewerking bevat. Terwijl de Derde Verhandeling, een bericht en waarnemingen behelst, die dezelve aanprijzen , door den Arnhemfche Geneesheer de ru qk , aan den Geneesheer j. v. heekeren, in den Haag, medegedeeld. Ten Vierde vinden wij het uitrrekfel eener Briefwisfeling over dit onderwerp, met een der Redacteurs en den Chirurgijn en Vroedmeester t romp er t, te Rotterdam, welke ook zeer aanprijzende is. Hierop volgen eenige waarnemingen van den Med. Doftor, te Delft, v. stiïriaan Luiscius,betreklijk de Natuurlijke^ Historie der drekdoffen van den mensch in het algemeen, en een aanmerklijke hoeveelheid van eene kristalvormige korst daarin gevonden. Deze naauwkeurig befchrevene proeven en waarnemingen worden vervangen, door eene waarneming, wegens eene buitengewoomt ontaarting der ovaria eener Vrouw, medegedeeld door  geneeskundig magazijn. ttf door h. v. d. bosch, Stads Met Doctor, te Wage- nilNandezelve is geplaatst de Voordragt, van dra Agent van Nationale Opvoeding aan het Uitvoerende Bewind, dezer Republiek, ter bevordering der inenting van de ^©e^eMéröp volgende beöordeelingen , de Eerfte over het Siistême des Connoisfances Chimiques, enz. van fourcroit ; de Tweede van gerardï sandifort, Tabule Anatomie*, en dc Derde over eene oorün-onol ike Italiaanfche, in het Hoogduitsch overgezette K„° Italiaanfche Méd. Bibliotheek van kuhn en 'vveigfl geplaatlte Verhandeling, over het gebruik van de boomolie, (01. Olivaruni) in de vliegende jicht, zijn 7ëer oordeelkundig cn juist. , . , Eindelijk wordt dit Stuk door eenige korte berichten en uittrekfcls , en ccne opgave van uitgekomene Geneeskundige Boeken bcfloten. , ' In het Tweede Stuk vindt men niet minder naauwkcurige waarnemingen en weluitgewerkte Stukken , cn. oordeelkundige onpartijdige beöordeelingen; ons bellek laat echter niertoe om van allen in het bijzonder melding te maken. Hetgene wij van dit nutfage lijdfchnft gezegd hebben, zij genoeg, om het hun, die hetzelve niet kenden, bekend tc maken en aan te prijzen, als ten mterfte gefchikt om de Geneeskunst in ons land verder aan te kweeken. _______=™__^__=«,— Geneeskundig Onderzoek , of de Inenting der Koepokken boven de gewoone Inenting der Kinderpok) ens te verhezen zij; door s. a. de moraaz, Dotïor in de Geneeskunde en Lid van het Zeeuwfche Genootfchap, te Klisfingen. Te Amfteldam, bij W. Holtrop, iSöi. 68 Bladz. In Octavo. Waar agter gevoegd zijn, Nieuwe bewijzen van de gevaren der Koepok-inenting; om te dienen tot een Supplement en befluit van al hetgene , welk tot hiertoe , over deze nieuwe wijze van Inenten is bekend gemaakt, door t s. vaume, Med. DoBor, enz. Uit het Fransck vertaald, door c. broer, Genees-en Heelmeester. Te Amfteldam, bij W. Holtrop, 1.801. 23 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is te famen f : - 16 - : De Heer moraaz, door eene langduurige ondervinding, het nut van de Inenting der gewoone KinH 4 de&  i2q s. a, de moraaz, geneeskundig onderzoek,enz. derziekte gezien hebbende, verdedigt dezelve, tecen dc thaiids veldwinnende Vaccine. Dc Schrijver Helt zijne denkbeelden duidelijk en befeheiden voor, en fchoon hij niet zeer voor dc nieuwere Inenting fchijnt te zijn toont hij echter , dat het hem niet tc doen is om alle nieuwe ontdekkingen in een nadeclig daglicht te Rellen, maar alleen om door een regelmatig onderzoek naaide waarde dcr.cr uitvinding, de Geneeskunde door zijne ' pogingen te dienen. Het fmart den Heer moraaz 'en ons niet minder, dat hij zelf niet meer in de belezenheid geweesc is, deze Kunstbewerking tc verriclftcn0 of de Ingeëuten zelf te zien. Wij twijfelen niet of dit zou veel toegebragt hebben, om'hem'gunftiger over dc ' Koepokken te doen oordcelcn. De Schrijver zal met ons bekennen, dat men nodig heeft, een geneesmiddel dikwijls zelf gebruikt te hebben , om aanlijn oordcel over hetzelve voor een ander eenig gewigt te geven. Hoe veel te meer is dit nodig bij eene nieuwe ontdekking. Daar men zoo zelden op de onpartijdigheid van vreemde Waarnemers ftaat kan maken. Dit Stukjen behelst twee Afdeclingcn , i. De eerfte bevat eenige voorbereidende kundigheden, cn daaröp gegronde befluiten, als vooreerst de voorfchikkende of met het pokfmet , zoo wel binnen als buiten het lichaam medewerkende oorzaken. Tén Tweede, de befmetfelcn in het gemeen. Ten Derde, het menschlijk pokfmet cn de waare Kinderpokjens. Ten Vierde , het Koepokfmet en de Koepokken. Ten Vijfde , het vermogen van het Kocpokgif, cn dat van het waare Kinderpokgif onderling vergeleken. De Tweede Afdeeling heeft eene vergelijkende tafel tusfehen de Inenting der Kinderpokjens, en die deiKoepokken, volgends DoEior colon met eene, door den Schrijver daarbij gevoegde vergelijking, en ten tweede , deze vergelijking door de rede en ondervinding nader betoogd. Hier agter zijn eenige waarnemingen, van ïchadelijke cn zelfs doodlijke gevolgen van de ^Koepokinënting, door vaume in het Fransch befchreven, en overgezet door den Heel- en Geneesmeester broer, een leerling van den Heer moraaz. Daar het ons echter voorkomt, dat deze Aanmerkingen hunnen oorfprong verfchuldigd zijn, aan eene verkeerde vooringenomenheid tegen het zoogenaamde Committé van Koepok-inentingte Parijs, twijfelen wij aan derzelver onpartijdigheid. ° J5»»  a. van solingen, inwijdings-redevoering. JHiï Inwiidinss-Redevoering : ow'' gelegenheid der plegtige aanvaarding van het Hoogleer dar ambt tn de Verloskunde* hii de flluflre School te Middelburg m Zeeland Te Middelburg, bi] A. P. dc-Winter, en de Wed. J. P. Gil' listen, 35 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : -10-1 n Tct is in dc daad een gewigtige pligt van den Ge1T. neesheer, in alle gevallen de hartstogten van zijne Liideren behoorlijk te beltinnen , daar zijeenen onvennndlijken invloed op zijne genezing hebben, maar vooral is d'it noodzaaklijk voor hun welken geroepen worden , ,om de tedere 1'exe in het hachlijk tijdftip eener nabij zijnde verlosfing bij te ftaan. De ftoffe dus, welke de Heer van solingen uitkoos , was vrjj belangrijk en gefchikt voor eene Redevoering. ^De Redenaar, na vooraf, in het algemeen,de aandoeningen, welken de geboorte van een kind moeten verzeilen, opgegeven te hebben, fielt eenige regelen voor om de hartstogten van de omitanderen, daarna van de in arbeid zijnde Vrouw , en eindelijk die van den Verloskundigen te beftuuren , cn fluit zijne rede met de gewoone Aanfpraken bij ciergelijke gelegenheden noodzaaklijk. Wij twijfelen met of deze 'Redevoering heeft den Hoorer bevallen, en zal ook den Lezer aangenaam zijn , ,.welke in geene gelegenheids Redevoering, alles zoo diep overdacht voorgcfleld , als wel in eenige andere Verhandeling, kanbegeeren. De Franfche regelmaatige en onregelmaatige Werkwoorden, volgens het Alphabeth, geconjugeerd met de figuurenen voorloopige aanmerkingen door jean perrin.Ie Haarlem , bij A. Loosjes, Pz. 1801. Eén Blad Ui Plano. De prijs is f: - 5 - 8. T Tetgene op dit Blad gevonden wordt is Hechts een JtX Gedeelte der regelen van de Franfche tale, welke m andere Werkjens, tot fchoolgebruik gefchikt, reeds voorhanden zijn, en wel zoo, dat ze geene verbetering ot duidelijker voorftelling behoeven. Wat derhalven de AnJ 11 < thcur  122 J. periun , de fransche onregelmatige werkyv. theur met ditBlad bedoelt, verklaren wij niette begrijpen. Nieuws of verbetering levert hij ons voldrektlijk niet; ten ware men daar voor wilde houden, dat hij Lndificatifs voor Indicatifs en Subjtm&ifi voor Subjonctifs fchrijft. Tweede Proeve van Gezangen foor Godsdienftige Gezelfchap- • pen, door jan van eijk, Predikant te Loosduinen. ■ Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1801. 37 Bladz. In gr. • Octavo. De jnijs is ƒ: - 5 - : Toen de eerfte Proeve van deze ftichtelijke Gezangen het licht zag, gaven wij vrijmoedig onze gedachten omtrend de keuze van fómmige zangwijzen daar in gebezigd te kennen (*). Deze Proeve levert geenen grond op, om eene dergelijke aanmerking op dezen waarlijk ftichtlijken en voor alle Christlijke Huisgezinnen nuttigen arbeid te maken. Wij kunnen het gebruik dezer liederen aan elk, die prijs op de uitoefening van ftichtlijken Huisgodsdienst fielt in de ruimde maat aanbeveelen. Wat het Dichterlijke yan fommigen dezer zangen betreft, daaröp zouden wij hier en daar wel eenige aanmerkingen kunnen maken , doch het nuttige gebruik, dat van dezelven, zoo als ze zijn, gemaakt kan worden , weerhoudt ons om dezelven lnet bedenkingen , die enkel de Dichtkunst betreffen, voor de oogen van onkundigen te benevelen; zulke voordbrengfeien worden niet vervaardigd om als proefftukken der Dichtkunst te dienen, maar om elk godsdienftigmensch, te dichten, en in alle dergelijke (lukken , zien wij gaarne alleen op het doelwit; en zo dat door dezelven bereikt kan worden , verdienen zij onzes bedunkens allen lof. Gelijk wij dan ook hoopen dat de Dichter, door eene voordgaande levering van diergelijke Proeven, ons Nederland met een nuttig Gezangboek voorzien zal, en in het vervolg nog meer bijzondere doffen, doch in eenigzins kortere gezangen, op allerleië behoeften van den Godvruchtigen zanger toepasfelijk, leveren zal. Gaarne zouden wij een Lied uit deze Proeve, ten kenmerk van des Dichters ftijl en behandeling affchrijven, doch de lengte der zangdukken belet ons daarin. Het laatde Couplet van het zangduk betijteld: De voorzienigheid, op de wijze van (*) Zie N. Vaderl. Bibl. II Deel, ijle Stuk, Bladz. 735.  J. VANEIJK, TWEEDE PROEVE, ENZ. B. BOSCH, ENZ. ï*3 van Pfalm 77, zal dus hier den Lezer, ter aanprijzing moeten ftrekken. 7ou ons eraf of dood doen beeven, |"naar zijn CjbsuO wi'le loeven? Waar heeft aardsch of helsch geweld, Aan zijne airaagt perk gefteld? Laat dan alles tegenloopen Blijven wij op Hem flegts hoopen, Dan is alles Majctteit, En het einde Zaligheid. eernardus bosch aan den Schoutbij ^johan arnold BLons van treslong. In den Haag? tij S A. Fallee. 39 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 11 - • Trracht van zeggen en welvloeiënde Versmaat en RijmK kunst ! kenmerken dit Gedicht van de zijde der DkhSige oordeelkunde befchouwd als ie v o o dbrcn-riel van een' waaren Dichter. Wij zullen eenige weinige aanmerkingen, die wij op fommige regels zouden neencn te kunnen°maken,, echter daar laten om onze T eczers ter proeve der uitvoering van het geneei, 1air 'riai falhoewel naar onze gedachten een weinig te lang) Graffchrift, hier mede te deelen: IVer timmert een Bataaf - die tweemaal veertien Jaaren, aar Z aan zijnen pligt, heeft Zee bij Zee bevaaren: JnTesfelvooi> Brittanje: in nood een Steunpilaar: Voor Nederland een Held - een andre corxen a ar ; Verminkt aan arm en hand, maar nooit aan moed noch gin te. Vereeuwd hii 't nageflacht in bato s Zee historie: Een waardig Patriot: verguisd door wrok en haat: Een Zeerob in zijn hart: vervreemd van eigenbaat: tïs blo us — een naneef van die moedige treslongen, Die Vrijheid aan V geweld des CaUiljaans ontwrongen: Een dapper, eerlijk man : een galm futst uit dit graf:' , mijn geest wacht aan gods troon zijn aardsciie rechters af ! Ro-  M. S T TJ A R T Romeinfche Gefchiedenisfen , ^-M. STUART Kaarten en Plaaten, Agtüende Del, behelzende'de^f J Aurt i8o! el een zag.e Si Mijn vriend en ik hadden afgefproken, op do faft te gaandoch wilden ons voorneemen, wegens den Soudfnden regen opgecven. Wij hervatteden echter hc zelve daar één uur vóór de aardbeving de regen ophield Het was een geluk voor ons dat dit gebeurde, anders "Sn wij ,.misfchien, ook onder de puinhopen vanConzeDhuizenJbegraaven. Zorgloos zetleden wp onze ia°t voort, als wij op eenmaal een gelmd aan oen Mdi Sik onder onze voeten ontwaarden en eene ^Xni-cbewegL rondom ons ontftond, dat wijheen cn Sfr SinS wierden, cn op de hoogte van den berg niet kSnd u ftaande blijven. Wij vielen op den grond t i n e-, Welden ons vast aan boomftammen fcu-eeuwden cn baden. Op eenmaal zagen wij eene dikke ftofSke 'oS', en vernamen toen niets meer van onze ftad Eenen g ruimen tijd lagen wij op de aarde cu wisten niet oS dood, dan levendig waren. tat«g*g rolde de donder onder ons voort ; wij meenden : de ïSicrftdag was daar, en verwagtedeil elk ogenblik de fi de'? Riaters te zullen hooren. Ik lag nog zinneloos ter neder toen mijn Vriend mij opwekte, en wij het S»n naar de ftad tc.gaan; ^^SSSSSm We„ derwaarts vernield, wy zagen gefpletene landen om ons°heen! wij kwamen aan llroomen , die wij met kenden oü deleten bergen, die 'er. te vooren met waren en kon den onze eigene ftad met vmden. Nog was ons e  Ï2S KORTE CESCH. DER MERKW. GEBEURENISSEN' Soi^^1^^ wisten niet wat de ftad in de hoZte Sr J °P mimaal vhmm™ uit jammer-gefchrerÖg wTtroV'" <*" VerfchriWSk verfcheicfene menfenen "a'n dt doM V£ °nZC" en klommen over en tusfXn £ ■ , fchecnen « z n, den wij eeni^iS5«S&* Pumhoopen. Dus dwaalden, ^^Zè^V'o^Z^ r-c hüüf- Horten, vlammen uit Q Ruizen m" de huisvrouw ,J ^'hf.tzeIve »** doc- en in haare nrn ™ Jïn ZU'MinS aan Kaa% borden over. £ hui ™ • m.*n.e geheclc fami"e aöëèa voort.'" m r0mmdde de d0nder *fflel| ^S'bep^Sn^e? £ene^ote vlakte, met vlakte een fcEë tuin ' Sl'Tds m diczelfde agter welke een L vn!^opmen vcrcierd , fi'ffilïl8!ï??fc ,Ee" «AoK ruktè zelve in eene vIelS ' Wl£]'P dc eene helft van degaf ze \Sr J' • meer dan 60 voeten diep was mfer2la1fto%Tedeenn™dePoufe' °P ¥ S? der dal, door het wOl t£ « - ?? V01'mde een an" vorig bed 4e?l S thans/en droom'vloeide, wiens waar de even ïenL^ f °ffdréogd. Juist óp de plaats haare aarde a , In J °mei!1' deeze wierdfli me ^e 5er RXS ^^Sf^ krc^ hc-ne  in de agïtiknde eeuw. • 120. Eene menigte andere zeldzame en geduchte omftandighcden verhaalt verder de Schrijver , die zijn bericht eindigt met eene lijst , uit welke blijkt, dat iedert het jaar 160» tot aan cie nu vermelde, niet minder dan vieren twintig Aardbcevingen dit Gewest gelchokt en bekkadigd hebben. Gefchiedenis der Landing van het Engelsch-Rusftsch Leger - in Noord-Holland; alsmede der Krijgsbedrijven en Politieke Gebeurtenisfett, zoo aldaar, als tn Friesland en Gelderland, in den jaare 1799. Uit echte Stukken en Befcheiden, door l. c.vonk. Met eene Kaart en Piaaten. Eerfte Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1801. 28a Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : Onder de merkwaardige gebeurenisfen, welken den afloop der Agttiende Eeuwe kenmerken, moet vooral dc Inval der Engelfchen in de Bataaffche Republiek, in den jaare 1799 voorgevallen , gerangfehikt worden. De geduchthcid des tocftels; de onheilen, welken hier door aan 's Lauds Inwooneren werden veroorzaakt; de nog fchroomlijkerionheilen, en de gebeurenisfen, welken onvermijdelijk zouden gevolgd zijn , indien de vijandluke aanilag, naar de bedoeling yan deszelfs hoofden en be•ftuurers, gelukt ware: om deze en meer andere redenen maakt het veel gcruchts makende voorval een tijdftip uit in de Vaderlandfche Gefchiedcnisfen. Sints den in de hoofdzaak mislukten toeleg was het verlangen, immers-onder het meerendeel- der Ingezetenen , vrij algemeen, naar een omllandig en naauwkeurig bericht wegens den loop cn dc uitkomst van zaken. Aan dat verlangen voldoet het Werk, hier aangekondigd. Naauwkeurig onderricht, en met waarheidsliefde bezield, was de Burger vo.n.k de Man, juist berekend, om, voor tijdgenoten en nakomelingen , dit gedeelte van 's Lands lotgevallen naar verdiende te bearbeiden. De toebereidfels, al vroegtijdig in Engeland gemaakt ; de aankomst en landing , zoo der Engelfche als Rusfifcbe Krijgsmagt; de" binnenlandfche toeftel ter verdediginge ; de onderfcheidene gevechten, tusfehen de Engelsch-Rusfifche en Fransch-Bataaffche Legerbenden voorgevallen ; de rampen en verwoestingen, in het ongelukkige Noordholland aangericht; het voorgevallene in de Heden Hoorn, Enk- nieuwe vad. biel. vi. deel. no. 3« I hlli-  230 L. C. VONK, GESCHIEDENIS DER LANDING, ENZ. huizen en Medemblik ; de woelingen der Kwalijkgezinden binnen 's Lands; de toeleg van uitgeweekene Nederlanders, om aan de zijde van Gelderland vijandig in te dringen ; de overlevering van 's Lands Vloot in 's Vijands handen; de capitulatie met den Vijand en deszelfs aftogt: van dat alles, en van de daartoe behorende bijzonderheden, geeft de Burger vonk een breedvoerig , naauwkeurig en welgeftcld Verhaal ; terwijl hij niet verzuimt , om zoo aan de kloekmoedige houding der Hoogfte Magten , als aan de dapperheid der Vaderlauufchc Krijgsbenden, de verfchuldigde hulde te betalen. Zoo veel oordeelden wij genoeg, aangaande dit Werk te berichten, hetwelk onder eene- Verzameling van Vaderlandfche Stukken met recht eene plaats verdient. Van de Platen , verbeeldende dc ééne dc Landing der Engelfchen bij Calantsöog, de andere, de Actie tusfehen de Uollandfche Uitgewekenen cn Arnhemfchc Burgers bij Westervoort, hebben wij, in een gedrukt Werk ,• de tegenhangers in fraaiheid van uitvoermge zelden aangetroffen. Hendrik stileings Huislijk Leven. Eene waare Gefchiedenis. Uit het Hoogduitsch. Te Arnhem , bij J. Troost. 303 Bladz. hi OElavo. De prijs is ƒ 1 - : - : Dc Dichter j. p. kleijn maakt zich, in een Kort Voorbericht, als Vertaler vau dit Boëkjen bekend, en geeft te kennen, dat hij den tijd, dien hij aan de vertaling hefteed heeft, met veel vermaak heeft doorgebragt. Hier over zal zich niemand verwonderen, die de moeite doet, van dit Werkjen geheel door te lezen. Wij hebben voorhenen verflag gedaan, van de jeugd, de jongelingsjaren , en reizen, van dezen zelfden zonderlingen achtenswaardigen man. Thands ziet men hem volgends de verdere Aanmerking van den Vertaler, ,, als liefderijk Echtgenoot cn Vader; men vindt gelegenheid, „ om zijn geheel karakter op te maken , en hem als „ een waardig lid der Maatfchappij te leeren kennen." De achtenswaardige en geleerde Prófesfor jung, heeft het zich als Wereldburger niet gefchaamd , tot nuttige einden , zijne goede en zwakke zijden bloot te leggen, en zijne lotgevallen te fchetfen. Men vindt hier'geene • - " -op  H. STILLINGS HUISLIJK LEVEN. 1^1 ou"-efmukte Romaneske gevoelens, maar deugden en dwalingen, zoo als ze eikanderen wezenlijk in de wereld afvyisfelen. Hij zet zich in eene plaats , die hij Schoonenthal noemt , Czoo het fchijnt Erberield) neder, en oefent daar met voor- en vooral met tegenfpoed , de Geneeskunde, en wordt federt tot Profesfor in de Oeconomifche wetenfchappen naa elders (hij noemt de plaats RittersburO beroepen, van waar deze itichtmg iedert naa Heidelberg verplaatst is , daar zijn zoet ook met zeer veel bitter vermengd was, en eindelijk werd zya ftand, door eene beroeping tot Hoogleeraar te Marburg, aanmerkliik verbeterd. _ ..... Stilling munt uit m uitvoerig, bevallig en naauwkeuri» befchrijven. Een tooneel, waarop een dagelijksch mensch niets aamnerkenswaardig vindt , wordt onderzijn penfeel de heèrlijkfte landitreek , en evenwel overdrijft hij de zaken niet. Zijne teekeningen leveren natuur en waarheid. In het uitbeelden vau karakters is hij bij uitftck gelukkig , hij weet de kleinfte onderfcheiduWn tusfehen het één en het ander naauwkeurig aan te wijzen. Met één woord, hij betoont zich een waare oorfpronglijke genie , gelijk men hem in Duitschland daar voor 'houdt. Met dat alles is hij een man van gcitren°'e deugd , een ernftig en gezet liefhebber van God en Godsdienst. Men heeft hem wel bcfchuldigd, dat hij dit wel eens overdrijft , en van alle dweepenj niet Geheel en al vrij is. Daar zijn plaatfcn in dit Werkjen, waarin hij dit zelf min of meer te kennen geeft. Ook fchijnt hij daarvan veel te rug gekomen. Hetgene 'cr noVerfrek van Tenerife. Gevaar, waarin het fchip by Bona'vista geraakt. Het eiland Matje. Port Prav,a. Behoedmiddelen tegen den regen en de hitte omtrent de Lvennacbts-lijn. Ligging van de Kust van Braztlut. Aankomst aan de Kaap de Goede Hoop. Verrichtingen aldaar. Aankomst van de Ontdekking. Reis van den Heer anderson binnen 's Lands. Sterrekundige waarneminoen Scheepvaartkundige aanmerkingen over de vaart van Engeland naa de Kaap de Goede Hoop , met opzicnt tot de ftroomen en de afwijking van de Kompas - naald. Ca) Dc 'twee fchepen vertrekken van de Kaap de Goede lïoop Prins Edwards Eilanden ontwaard. Derzelvcr voorkomen. Van- Kerguelens Land bezogt. Aankomst m Kermis Haven. Voorvallende om Handigheden., belchnjving van die Haven. (5) Vertrek uit dc Kermis Haven. Vaart lah*s de Kust om haare ligging cn nitgcftrektheict te ontdekken. Vcrfcheiden .Voorgebergten en Baaien en ccn Schief-Eiland befchreven en genoemd. Gevaar van banken. Eene haven cn een kanaal ontdekt. Waarnemingen van den Heer anderson over de natuurlijke voortbrengzelen , dieren, grond, enz. van Kerguelens Land. (6) Vaart van Kerguelens Land tot van Diemens Land. Aankomst in dc Avontuur-Baai. Voorvallen aldaar. Onderhandelingen met dc inboorlingen^ Hunne perfoonen en kledij befchreven. Hun gedrag, iafcl van I 3 ae  134 j> cook, reizen rondom de wereld. de Lengte en Breedte. Afwijking van dc Kompasnaald. Waarnemingen van den Heer anderson over de natuurlijke voortbrengzelen des lands, over de inwooneren en hunne taal. (7) Vaart van van Diemens Land tot 'Nieuw-Zeeland. Verrichtingen in Koningin Charlotta Kanaal. Onderhandelingen met de inboorlingen. Naricht omtrent het vermoorden'van het volk van de floep van de Avontuur. Wie bij die gelegenheid aan het hoofd van de bende was. Twee jonge lieden fcheepen zich in, Om om ai te verzeilen. Aanmerkingen over de inwooneren. Sterrekundige en Zeevaartkundige Waarnemingen. CS) Aanmerkingen van den Heer anderson over het land omtrent Koningin Charlotta Kanaal. De grond, luchtftreek, het water, de winden; dc boomen en kruiden ; de vogelen , visfehen en andere dieren; de Inwooneren ; hunne Pcrfoonen ; hunne kledij, verfierzelen , wooningen , vaartuigen , voedzel en kookerij , hunne konfien en hunne wapenen ; hunne wreedheid jegens gevangenen; hunne gewoonten en taal. Daar dus ook dit Deel, gelijk de voorigen, op zuik cfrne voortreflijke en alleszins nuttige wijze, is ingericht , en 'er eene menigte van wetenswaardige zaken in voorkomen , twijfelen wij geenszins , 'of 'het zal , met veel genoegen, door onze Landgenoten, ontvangen ën gelezen worden, zonder dat eene breedfprakige aanprijzing nodig zij. — Bij eene volgende aankondiging zullen wij wel eens gelegenheid bekomen, om deze en gene lezenswaardige proeve mede te deelen. Reis van Lord macartneij, naar China. Door george St au nt on. Uit het Engelsch. Met PI aat en en Kaarten: Zesde Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1801. 409 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is 'f 8 - 10-: Dit Zesde Deel beftaat uit twee Hoofdftukken, van dezen inhoud. — XIX. Reis van een gedeelte des Britfchen gezantfehaps , van Hang-choe-foe naa Chufan ; en van het ander gedeelte van daar naa Kanton. Eerfte Afd. Befchrijving van Hang-choe-foe. — Een gedeelte van het Britfche gezantfehap reist van Hangchoe-foe naa Chu-fan , en een ander gedeelte naar Kanton, — Bijzonderheden , op dien weg ontmoet. Tweede Afd. Het grootfte gedeelte des Britfchen gezantfehaps ver-  g. staunton, reis van lord macartnejj. 135 vertrekt van Hang-choe-foe naa Kanton. — Deszelfs reis tot Chan-fan-fjou, aan het groote meir Pao-ijngi — Merkwaardigheden, betreffende de gefteltems des lands, der voorfbrengfelen des gronds , en der Manuiaktuuren der ingezetenen. Derde Afd. Het Britsch gezantfchap reist , op zijnen weg naa Kanton , van Uianfan-ijou, gedceltlük te land, maar meest te water, naa. het grooVmeir Po-ijang. — Merkwaardigheden op die reis'ontmoet. - Bijzondere aanmerkingen over den akkerbouw. Vierde Afd. Pveis des Britfchen Ambasladeurs, met het grootfte gedeelte van zijn gevolg, yan het groote meir Po-ijang, naa Kanton. Bn^ndcrheden op dien weg ontmoet. Vnfde Afd. Vertrek der Engelfchc Schepen, pon en Indostan, yam Chu-ian* en hunne reis van daar naa Kanton. XX. Verblijf des Britfchen gezantfehaps in Kanton , en deszclfs vertrek van daar naa Makoo. Eerfte Afd. Vcrfcheiden bijzonderheden , den koophandel der vreemdelingen te Kanton, en voords der Engelfchen aldaar, den Haat van fommige wetenfchappen , enz. in China, betreflende. Tweede Afd. Vervolg dier bijzonderheden , enz.- der Chineezen. Derde Afd. Slot der Chineefche bijzonderheden, voornaamlijk den Koophandel der Europeeren m China; — de Chineefche taal; — de vergunning aan de Chineefche taalmeesters, om hunne taal den Engelfchen te leeren, — en andere onderwerpen betreffende. Het vertrek des gezantfehaps van Kanton , naa Makoo. Aanhangsel des Neder duitfchen Vertalers. Behelzende eene korte Wijsgeerige verhandeling van Lord monboddo over de Chineefche taal, met degeleerde aanmerkingen van den Hoogleeriiar buttner op dezelve. ^ , „ .. , , j Tot eene proeve van dit Deel zullen wij het volgende, wegens de geleerdheid der Chineezen, {Bladz. 292 en volgg.) overnemen. , Hoe weinige en geringe voortgangen ooit door de „ Chineezen in de Sterrekundigc wetenfchappen gemaakt „ zijn hebben zij echter eenige denkbeelden van lommi„ ge ingebeelde hemelcirkels, als , bij voorbeeld, van „ dc ecliptica, den zonneweg, dat is dekring, die den „ jaarlijkfchen loop der zon aanwijst, door ons de dieren„ riem, en door de Chineezen de geele uieg genaamd; I4 »van-  *SÖ G' S ï A U N T O N „ yan den. evetmachtscirkel, cn van de middagslijn. -— „ Lk gefternten, of verfamelingcn van fterren, ciie bij » elkander bchoorcn, worden bij hen niet door zekere „ hcrlcntchimmige becldnisfen vertegenwoordigd, maar w z'j "ebben de gewoonte, om de fterren, waaruit de„ zelve iamcngeftcld zijn, op hunne hemelkaarten , door „ middel van iiniè'n te vereenigen. — Zij kennen niet » mccr dan vijf planeeten; gelijk zij ook vijf hoofdstoffen „ lellen , welken zij onderfteilen in het ïamenftel van „ alle lichaamen te vinden tc zijn. Deeze zelfftandighcden „ zijn bij hen: vuur, water, aarde, houten erts. Over „ ieder-deezer hoofdrollen beeft, volgens de onderftel„ ling der ■ Chineezen, één der vijf planeeten een' bij„ zonderen invloed." „ Weinige Chineezen fchijnen eenig dcnkl>eeld van de » beweegingen des aardkloots te hebben; maar zij ver„ beelden zich, dat de zon haare omwenteling tusfehen *» de vaste fterren volbrengt. Zij onderfcheiden in den „ gcelen weg , of dierenriem , vier voornaame punten , „ om de vier getijden des jaars aan te wijzen. — Hun, „ dag en nacht, of het zoogenaamd etmaal, is bij de „ Chineezen, gelijk bij de oude Egijptenaars, flechts in », twaalf gelijke deelen verdeeld, waarvan ieder deel aan „ twee Europecfchc uuren beantwoordt. Dc ecrlte „. Chineefche tuire begint ten elf uuren des avonds." „ Deeze gedeelten des tijds worden , door middel » eener aangeftooken fakkel, vrij naauwkeurig afgemee»» ten- De fakkel wordt van het pit of merg van zekeren „ boom gemaakt. Zij brandt met zoo veel rcgclmaatig» heid, dat, daar de geheele fakkel in twaalf gelijke »» deelen verdeeld is, ieder deel net in het twaalfde gc- m deelte van vier en twintig uurcn verbrandt. ■ De ,, Chineezen hebben zich ook, tot dat zelve einde, van „ de trapswijze beweeging van zand, en neerdaaling van vocht bediend." ,, De Chineezen bezigen fomtijds- min-verftandige , „ maar zeer vermoeiende middelen', om verfchciden zaa„ ken, voor de maatfchappij van groote nuttigheid, ter „ uitvoer te brengen, -r- Oni, bij voorbeeld, de uuren „ van den dag aan te kondigen, heeft men, zelfs te „ Peking, geene beter handelwijs, dan met eenen hamer „ een getal flagen op eene groote klok te doen, welk » |ian het getal der uuren beantwoordt. Ten dien einde » is het noodig , dat een perfoon opzetlijk daartoe „ wach-  reis VAN lord imacartnë1j. 137 Wtichte, en het verloop des tijds, volgens eene der » twee aangevveczen manieren , gadcflaa. Rehalve de karakters in de gewoone Chineefchö tla\ die de getallen betekenen , hebben zij geene " bijzóndere karakters, om de getallen bij verkortmg uit " te drukken, gelyk de Arabifche cijfers waarvan de " Europ SzicliYbedienen, en welken deeze laatiten " niet aangenomen hebben,.dan om het groot ongemak £ mijden , van geftaadig dc getallen met Alphabctdche " ktZonderfCSlebmik van Arabifche cijfers, of van èèniVe andere verkortingstekenen zou bet bezwaarlijk " ^£drieti« zijn, indien het zelfs maarmooghjk was, " Se rekenkundige werkzaamheden, die bijzon- " dcre ftanden of plaatzingen van enkele tekenen ver" eifchen, behoorlijk uit tc voeren, 't Is waar, de " Chineezen hebben deeze tekens minder noodig , ver• " mits zij hunne rekeningen zonder fchrijven , enkel door middel van hun ftvan-pan, opmaaken. Intusfchen, " wanneer zij in huime fchriften getallen moeten uitdruk* " ken bedienen zij zich van hunne eigen karakters, waar van ieder een geheel getal te kennen geeft, onat-Slijk van hunnen bctreklijkcn ftand. Deeze han' uelwijs is, buiten twijfel minder vermoeiende dan die van de getallen met alphabetifche letters te fchnj' ven maar zij evenaart in gecnen deele de beknopte uitdrukking van dezelve hoeveelheden in Arabifche S De vermeenigvuldigmg en verdeeling van alle " boevce'lhcden, door evenredigheden yan tien, maaken " de berekeningen der Chineezen gemakhjker, en bcvrij" den hen tevens, om op middelen bedacht te^zijn, " waardoor dezelve verkort kunnen worden , enz." Reize in de Binnenlanden van Afrika, geduurende Je iaren 170*;, i79<5 en 1797, door mungo park, benevens een Aanhang fel, behelzende Aardrijkskundige ophelderingen over Afrika , door- den Majoor rennel, Vnet Kaarten en Blaten. Naar de Derde- Uitgave, m het Engelseh vertaald. Eerfte Deel In den flage bi, J aLeeaiweftijn, 1S01. aSa Bladz. In gr. O&avo. 'De prijs is f 3 - 18 - : Mungo park, een Scheeps-Chirurgijn, van zijne reis naa de binnen kinden van Afrika , werwaaros I 5 * 'luJ  I|l m. PARK hij door het Afrikaanfche Genootfchap, tot het doen va» ontdekkingen was uitgezonden geweest, teruggekomen zijnde, was de begeerte, om te weten wat hij ontdekt had, zoo groot, dat men den tijd niet kon afwachten die 'er nog was, om een uitvoerig verhaal van dezelve m het licht te brengen. Men befloot derhalven uit alle zulke berichten, als hij in ftaat was om mondelin-- en fchnftehjk te geeven, bij voorraad, een kort uittrckfel uit dezelve tc doen opmaken en drukken. Van dit korter bericht heeft men onder ons reeds eene overzetting waarvan wij niet lang geleden, in ons Maandfchrift' cenie verflag gedaan hebben. (*) Men is te fchielijk geweest met de vertaling en uitgave van hetzelve in het Nederduitse!], want federt is de reis van dezen Zendeling der Engellche Afrikaanfche Maatfchappij, zoo als ze door hein zelven gefchreven is, in Engeland uitgekomen, en ook terftond in het Nederduitsch over°-ezet waardoor het vorige uittrekfcl het grootfte gedeelteÖvan z'ijne'waarde verloren heeft. Dc korte inhoud van deze 'belangrijke Tcize is ,uit het bericht, dat wij te voren van het bovengemelde uittrekfcl uit dezelve gegeven hebben, aan onze •lezeren eenigzins bekend. Wij zeggen derhalven thands alleen, dat ons hare uitvoeriger befchrijving bij uitnemendheid bevalt. De ftijl is zuiver en eenvoudig Zij heeft hare eenvoudigheid tot het zegel van hare Geloofwaardigheid. De meeste voorwerpen zijn gefteel nieuw. Het geduld en de ftandvastigheid van den Reiziger zijn verbazend, en daar aan zijn wij aanmerkelijke aanwmff.cn voor onze aardrijkskunde verfchuldigd. — De Nederduitfchc overzetting, naar de laatfte En"-elfche uitgave, is zeer fraai. Wij hebben dezelve aan a. van den end e te danken. Hij heeft 'er de aanmerkingen van den Franfchcn vertaler, en ook hier en daar eene van zichzelven , bijgevoegd. De aanmerkingen van den Majoorreknel,over de ftreeken, dieparkdoorkruist heeft, zullen benevens eene kaart vau dat geheele werelddeel , bij het laatfte Deel van dit Werk gevoegd worden. Behalven eene afbeelding van den Reiziger, en eene Landkaart , die zijnen reisweg aanwijst, vindt men in dit Deel , eene afbeelding van de teute van ai,i in de legerplaats van Benown, en eene van de Lotusplant. Van deze laatfte vervaardigen de Afrikanen een meel, hetwelk (*) Zie N. Vaderl BibL V Deel, ijle Stuk, Blad* 352.  REIZE IN DE binnenlanden van afrika. 135 ivelk zii met een weinig water gemengd, tot koekert hSen die wanneer zij in de Zon gedroogd Zijn , m kïeu m Sur naar zoete koek gelijken. Ook maken zij vand 'zelve eenen aangenamen drank, die, met geltamprXist cemen-d, eene imaaklijke watergort maakt, die ne gewoon Sntbijt is in vele ftreeken van Ludamer gSmïenfe de -Sprokkel, en ^«W^^^ S«».Tt 1-1 ipt de volgende Aanmerking bij. „ Daar ucz,c ig rifS en ook in de Negersriken gevon„ heester raTunis^ en ook. * der laatfteó een „ den^wordt,enaan brood, als mede ,, voedfel verlcl aft, net onge J ^ " rïoïSSSS^^', ?f;hLvs-dcLo; " nis waar van plinius zegt, dat hij de " Sivfe?Lowph^i, Lotus-eters. Met het brood " van hetmeel van deze vrucht gemaakt , dat ik gel p ocfïheï kan een leger zeer wd*g% worden zoo als plinius zegt, dat m Lybie zou " Xuidzim: en daar dc fmaak van het brood zoet * fn aangenaam is, is het niet te wachten, dat de fol- daten er zich over beklagen zouden. De prijs is te famen ƒ: - 17 - - De loflijke Maatfchappij, haren nutten arbeid voordzettende, doet thands wederom afgifte van eenige Opftellen , van eenen belangrijken inhoud voor allen, rik de oudfte der mcnschlijke werkzaamheden den Landhouw op eene verltandige en beredeneerde wijze beoeInen ' Het Eerfte der twee Stukken, hier voorhanden, SS'hS Tweede Deel des Landbouwkund.gen SchoolSs, van netwelk wij, al eenigen tijd geleden verflag Deel in Vier Samenfpraken tusfehen eenen Landman ^r,* 7oon de volgende onderwerpen: Over de on» Af-* - 0~* <«J Zie ff. Vttorl. RH. III Bal, I fi' ltai,Blaiz. 74«-  140 verhandel. uitgegeven door de maatschappij werktuigen en gereedfchappen , gefchikt voor de Wei- en Hooilanden; mitsgaders de Bereiding derzelven ~ Over het Maaien, het Hooien, bergen en bewaren van het Sewonne Hooi. — Over het planten van Hoephout, Tientos- fetJ, enz. tn laage arasfige Wei- en Hooilanden. Uet Iwccde der hier afgegèvene Stukjens behelst de op-ave van Proeven, m den jaare 1800, omtrend het Papaver* ot Heulfap genomen, door de Heeren tan nicolaas van eijs, op de Hofftede Boekenrode , in den Vooelenzang, bij Haarlem, _ a. h. van markel brouwer, in het Graaffchap Zutphen, en door eenen Ongenoemden, het tooneel van wiens proefneminsen niet vermeld worct; terwijl de laatstgemelde, daarenboven nog eenige opgave doet van eene Proeve , om uit dè overblijvende fchillen van den Papaver Opium te bereiden. Git de opgaven dezer proefnemeren, die met zeer veel naamvkeurigheids , zelfs tot kleinigheden toe gedaan zijn, blijkt het, dat, onder het opzicht v^n kundige oogen, deze nieuwe tak van Landbouw met voordeel kan gedreven, cn velen hiér tc Lande, welken in weerwil van zichzelven, om den hoogen prijs, van'het gebruik der gewoone zoete olie genoodzaakt zijn zich te ipeenen , m de gelegenheid gefceld worden , om in dezen zoo goed als hunnen weusch vervuld te zien. Te meer naardien de Heer vakeijs, ter gerustftcllingc van hun, die van het nieuwe produkt willen gebruik maken, dit vermeldt: De koud geflagene ülij is van eene fraaije „ gecle Couleur, bijna zonder fmaak. Door het le°-„ gen verbetert dc qualiteit. Zij is volmaakt goed om „ alleen over falade te gebruiken: ligter dan de Boom„ olij, én, met deze vermengd, verzacht en verbetert „ zij die. — Van haare onfchadelijkheid C voegt 'er de „ Heer Van eijs nevens) behoeft men geen gewa°- te „ maaken, omdat dit betoogd is in het Rapport door „ de Maatfchappij van den Landbouw te Amfterdam , „ m 1799, bij se pp en zoon uitgegeeven. " i Voords doet nog de Ongenoemde Proefnemer verfla» yan de wijze, op welke hij omtrend de kleine Papaverbollctjens , die tot het hoofdoogmerk niet konden dienen is te werk gegaan, om uir dezelve Opium, of ten mmfte een Extract te bereiden , „ hetwelk niet even „ goed m kragt en qualiteit, doch echter gefchikt zijn „ zoude, om tn plaats van- den Opium gebruikt te kun„ nen worden. " Jammer is het, dat de Proefnemer  TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW. Ut «eene gelegenheid heeft gehad , om eene proef te n* men! in hoe verre dit Extract den Opium in kracht even-, SSL* Wij bevelen dit onderzoek aan dezen cn de overige vcrdienstlijkc Landgenoten, in de hoppe op eenen nitilag, welke de Vaderlandfchc voordbrengtels met eene nieuwe' foort zal vermeerderen. Avondftonden voor de Jeugd. f ¥M%Q^%^Z Te Amfteldam, bi J. van der Hen, looi. Buien het Vomverk en Register 384 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 3 " 12 " : Daar de Uitgever van dit Werk, het zoo nuttig Weck. blad voor Kinderen, waarmede hij nu drie jaren kgter m het opkomende geflacht verblijdde, en. van het welk wij onlangs (*) brceder verflag deden, met he einde der vorige° Eeuw , gefloten had kwam 1 j , W einde de jeugd het verder gemis van dit Weekblad op e ne aansename wijze, te vergoeden , op het denkbeeld om, met het begin der tegenwoordige Eeuw, een met minder nuttig Gefchrift, bij wijze van Maaudweik het licht te doen zien, onder den Tijtel van Avondftondej roorek jeugd, grootften deels ingericht naar een foortgelijk werk van den verdienstlijken salzmann, die Hespe. ridel bctijtcld, en waaruit ook veel zou overgenomen worden Hu begon met de uitgave daarvan : het Plan vond b jval en thands hebben Wij de Zes eeffie Nommers voor ons, die elk vier vellen letterdruks betlaande te famen een gefchikt Bockdeeltjen uitmaken, terwijl hel: werk zelf maandelijks bij nommers wordt voordgezet.- . Den verderen aanleg fchetst ons de Schrijver, in eeu Voorbericht aan deszelfs jonge Lezers cn Lezercslin, SldL1 De Avondftonden , zoo nuttig voor den vlijtige» 'onderzoeker, als aangenaam voor dc jeugd, die zich " Sfuurcn van uitfpanning, door een wel beftuurden " en vel volbragten arbeid, heeft waardig gemaakt, meenden wij të kunnen doen dienen zo wel to^ meen nut , als aanhoudend vermaak. Wij hebban Z dezelve in drie foorten ouderfcheideu, en daar m sai^- C) Zie N. Vadert. Ml. V Bcel, ifte Stuk, Bladz. 512, .  J42 AVONDSTONDEN VOOR DE JEUGD. ^ mann volgende, naamlijk in Lees- Speel- en Kutist9i avonden." „ In de Lees-avonden zullen wij u op eene zo veel 0, mogelijk bevallige wijze, trachten bezig te houden, „ met zodanige opitellen, die, wanneer gij dezelve niet „ enkel vluchtig doorleest, maar opmerkzaam ter harte „ neemt, u tot verftandige en brave menfehen kunnen maaken; verfcheidene deugden in al haare fchoonheid , 5, veele ondeugden in al haare affchuwelijkheid aan u doen kennen , om u tot het omhelzen van de eerfte 9, aan te moedigen, en u zelven voor de laatfte te leeren s, behoeden. Daar gij zo zeer op vermaak gefteld zijt, „ en de verfcheidenheid van onderwerpen dat vermaak „ altoos bevordert, zo zullen wij ons vooral toeleggen , „ om u eene gepaste afwisfeling te verfchalfen. Dus „ zult gij nu eens belangrijke Verhaalen, eensdeels waare , anderdeels verdichte bckoomen ; dan weder 9, korte Gefchiedenisfen of Fabelen, nu ernjlig, en dan „ weder vrolijk; fomtijds kleine Romans, uit welken gij „ iets goeds zult kunnen leeren; of Vertellingen vau „ merkwaardige bijzonderheden uit de gefchiedenisfen, welken wij ook wel eens zullen laaten afwisfelen, p, door Levensbeschrijvingen van merkwaardige Perfoo„ nen. Dan weder zullen wij uwe oplettenheid op „ kleine Toneelfpelen bepaalen, welke uw aandoenlijk t,, gevoel zullen treffen, of u ftotfen zullen geeven, tot „ een onfchuldig gelagch; terwijl wij zomtijds Hechts „ eenige Tooneelen uit de gefchiedenis, zo wel die der „ oude als der nieuwere, u voor oogen zullen Hellen. „, Waar na verfcheidene onderwerpen,. Aneedoten, aar„ tige gezegden, Raadzels , Liederen, en ander Mengel- werk, deeze Afdeeling zullen fluiten." „ In de Speel- avonden zullen wij zorgen, dat voor toverije zoude aanzien, geheel eenvoudig door „ de  AVONDSTONDEN VOOR. DE JEUGD. 143 ï de rescekH der Natuur- of Werktuigkunde; door da *9 Reken- Meet- of Scheikunde duidelijk opgelost wor, " den Wii gelooven dat deeze Kunstftukjens u zeker" lijk'zullen bevallen, terwijl wij van tijd tot tijd, tot *' hogere liefhebberijen zullen opklimmen; doch altijd " dc duidelijkheid vooral in het oog zullen houden. " Dar- wii dus voorgenomen hebben , om het aangename','zo'veel mogelijk, aan het nuttige te paaren, ' «relooven wij met de verzekering te mogen eindigen, " dat wij u nimmer zullen trachten te vermaken, met zodanige ftukkcn Aie uwe zeden eemgzms zouden " kunnen bederven." "Men behoeft in de daad, den naam van s alzmann flechts te kennen, om van dit Werk , naar zijn plan mïeSt alles goeds te verwachten, en het is, bij het fnzien der ftukkcn zelven , dat men zijne verwaentmg alleszins voldaan vindt. ' , D\ Lees-avonden behelzen, in dit Eerfte Deel of deze eerfte zes Nommers, eenige Tooneelen uit het leven van den Perfifchen Koning cyrus en wel uit zijne jeugd, die vervolgd zullen worden, eene zeer interesiante verïierde Arabifche Gefchiedenis, betijteld: bachur. Zoon van den wijzen c hakr am, of het ^tkchgj bladen en de drie geboden, die mede van volgd wordt, de kleine jacob, of eene goede daad blijft looit onbeloond, zijnde een Blijfpel, benevens twee korte Schiedenisfen, betijteld, braafheid wordt overal naar waarde gefehat en de gelukkige fchipper met verleerden Raadlels , uit het gemeene leven zoo wel als uit de Gefchied- en Aardrijkskunde, mitsgaders eenige charaden, met dezelver oplosfingen, die telkens eene maand na de oo^aven gegeven worden, van welke laatften wij één zullen overnemen, om hen, die nog niet weten wat zij daar door verftaan moeten, tevens een denkbeeld daar van te verfchaffen. • „ Een woord van twee lettergrepen. De eerfte lettergreep is de naam eener groote rivier m Itahen; neem de eerfte letter van de tweede lettergreep bij de eerfte, zo " zult Gil een gewest op onzen aardkloot krijgen, waar H het flechts éénmaal in het jaar dag en nacht wordt; het overige zijn twee letters van het Alpnabe:. " het geheel was wel eerden gelukkig Ivonmgrijk: En de oplosïing is ,, Poolen. " fW -j De Speel-avonden bevatten hier het Zonne- of Wereld-  34$ avondstonden voor. de jeugd. Itelfei, in een kinderfpel voorgedragen, zoodanig als het zelve, federt 1781, of de ontdekking van uranus, door herschel alöm is bekend geworden, terwijl men , ter nadere onderrichting daar van, 'er een fraai en naauwkeurig Plaatjen heeft bijgevoegd, waarop de betrcklijke afftanden der dwaalfterren van de Zon; hunnen loop om dezelve, als mede hunne digtfte en verfie afftanden van dat hemellicht, in hunne ovale kringen, aangewezen worden, kunnende dit Plaatjen ook, door den bijgevoegd den, en mede rondom afgébeeldeir Zonsweg, naamlijk door den zoogenaamden Dierenriem, voor meer bejaarde onderzoekers en liefhebbers van Kunften en Weten* fchappen van dienst zijn. Voords de Lastdrager; het driedubbel Alphabeth'; het Meetkundig Dominefpel, met eene Plaat, waar op Meetkundige Figuren, het Rijmfpel; ja en neen, of hebt gij uwe les geleerd? en de aardige wensch. In de Kunstavonden eindelijk vindt men, uit de Rekenkunde, de opgave , om een getal te raden, waarmede een ander vermenigvuldigd heeft; om een getal te raden, hetwelk een ander denkt"; om het getal duiten te raden, welken een ander in zijne hand heeft genomen; de drie flesfehen; het uitgewreven, getal; eene geheele rei getallen te raden; de verftoken ring; en de'vier kleinodiën: uit de Scheikunde , om met klaar water te fchrijven; om op een ei te fchrijven; het. elementair glas; de andWoorden eener onzichtbare hand en dc fpoedige Overzetting: uit de Werktuigkunde, om een dubbeïtjen van een kaarteblad in een glas te blazen, zoodat het kaarteblad wegvliegt; en-eenen beker op te ligten. met een ftroohalm : uit de Voorzegkunde , de voorzegging uit het ei en het verborgen Gefchrift: uit dc Kaartkunde, om eene kaart te raden, welke een ander uit het fpel heeft getrokken; om eene kaart met eene andere te verwisfelen; de twintig kaarten j en om de oogen van drie getrokkene kaarten te raden. Hoe fraai de Schrijver zich van zijne Spelen weet te bedienen, om, bij voorbeeld, het bijgeloof bij de kinr deren te verhoeden of uitte roeien, moge ons'een Stukjen uit de Voorzegkunde leeren , waarvan men ligtlijk zelfs iet anders vermoeden kon , hetwelk wij , om die redenen, affchrijven zullen. „ ba  avondstonben voor de jeugd.' 14-4 „de voorzegging uit het El." „ Meer vermaak' clan Kunst. " ferdinand. Weet gij nog meer zulke Stukjens, Vider*" CDc Vader had de Kinderen reeds eemgen "eleerd)'„het is zo vermaaklijk, en als wij nog eenige van die kunstiens geleerd hebben, kunnen wij waar* Ujk daar 3 ook in de Stad rondgaan , even als een Goochelaar. (De andere lagchen}. " vader Hetvvelk ik u evenwel niet zal aanraaden. Ik hoon , dat gü met den tijd de Maatfchappij op " eene meer wezenlijke wijze nuttig zult worden, dan II door Googchclfpel. Zulke dingen zijn meer het onderwerp eener niet onnuttige en vermaakelijke beSieid, dan dat zij waardig zijn, tot eene brood- " wfnnin* gebezigd te worden. Intusfchen wil ik u " evenwel nog eenige Stukjens voordellen. Vooreerst ! dan iet grappigs, hetwelk meer fcherts dan kunst is. Ik wil u eens uit een Ei uw toekomflig noodlot , voorfpellen; het verftaat zich dat het flechts uit kortswil is, want gij weet wel, dat alle waarzeggerijen, hoe zeer ook met ernst gefchied , flechts fouter bedrog zijn. - Nu ferdinand zeg mij dan eens „ eene vraag, betreffende uw toekomflig noodlot, \yel- H ke gij beandwoord wilt hebben." „ ferdinand. Hiermede ben ik fpoedig gereed. „ Ik wenschte wel eens te weeten, wat er toch nog eens van mij worden zal, en waar ik nog eens tn de " waereld een goed heenkoomen zal vinden. " vader. Nu breng mij eens een pintsglaasjen met , fchoon frisch water. — Ziet hier, nu breek ik het ei „ aan ftukken, en werp het in dit water. — Ziet gt#. „ wel, welke wonderlijke gedaante dit ei in het water " "a'l.Ven. " (.De een na den ander.} He! dat is aarW — Ziet eens , ziet eens hoe het ei zich w het " water kromt. — Wat maakt het opborrelingen! II Zulke geregelde ooborrelingen ! ferdinand, „ ferdinand! gij zult nog eens op zee koomen. „ferdinand. Dit zal mij goed komen , ik wü „ toch buiten dien een koopman worden, en dan moet „ ik immers ook op zee koomen , zal er iets goeds „ van mij worden? " nieuwe vad.5ibl.vi.deel.no. 3. k j> VA  avondstonden voor de jeugd. ,, vader. Nu ik zie het reeds gij verflaat mij, °i\ „ hebt reeds eemgen aanleg tot kleine waarzc-gernen ~ „ Doch eerst moeten wij het glas een uur lang onaans, geroerd laaten ftaan , dat zich het ei daar in tot "e,, regelde gedaantens kan vormen. — Speelt intusfchen in de opene lucht wat blindemannetjen, of fchuil„ hokjen, of wat gij wilt , en koomt dan binnen een uur weder.' „ frits. Nu, daar zijn wij weder te rug. " „ vader. Koomt nu wat nader, en gij, ffrdi- „ nand, zie eens , wat het ei u voorfpclt. Hier „ zijn zeer hooge bergen. Wat kan dat anders beteke„ nen, dan de hooge Italiaanfche of Z.vitzerfche Alpen* „ Derhalven fehijnt Zwitzerland of Italien de plaats te 3, zijn, waar gij u in het vervolg zult ophouden " „ ferdinand. Ilct is mij wel. Ik heb toch reeds langen tijd gewenscht, die landen eens te bezingen " ,, frits. Maar wat ftaat daar toch onder aan dien ,, berg ? Dat ziet 'er omtrent uit, als een man met een 3, pak op den rug. " " VADER- WtorVfrA De ligchaamlijke Koopman ■ 3, Maar het ichijnt, dat gij in het klein 'beginnen zult" 3, en eerst uw pak zelf zult draagen." i . * ,, ferdinand. Nu, in het'klein begonnen en in 5, het groot voleindigd , is immers beter dan dat het 3, omgekeerd was?" n vader. Daar in hebt gij gelijk." „ christiaan. Maar daar ginter, geloof ik, ftaat een jager , die op den man die daar ftaat , aanlegt- Wat zal dat beduiden?" , , ° „ vader, ó Wee! Het zal het Italiaansch Gebergte 3, wel zijn. Daar zijn veclc moordenaars. Ziet gij feV 3, biNand, gij zult in gevaar koomen." ' „ frits en christiaan. Arme fchelm!" ,, ferdinand. Dat is niets. Zonder gevaar kan men geen groot man worden." „vader. Nu wij zullen het hier bij laaten, gij kent 3, dit nu reeds, en ziet wel dat het u voortreffelijke ge„ legenheid zal geeven, om uwe verbeelding teocffenen. „ Maar zoudt gij wel gelooven , dat 'er lieden zijn, die 99 hun noodlot in ernst, op deeze wijze, willen uitvor3, fchen ? " j, frits. ó Hoe dom! Neen, zo onnozel zal ik niet „ zijn.  AVONDSTONDEN VOOR. DE JEUGD. H$ „ zijn. Maar ik zal 'er nog menige grap mede heb- " Daar het Weekblad voor Kinderen zeer ernftig gefchreven is, kunnen deze Avondftonden daarbij tot eene aangename Uitfpanning dienen. Hoe zeer wij , met den Schrijver van het eerfte tegen het spelende keren zijn, zijn wij echter, met dien der laatftcn , zeer voor het li erende fpelen. Alleenlijk wenschten wij, dat, vomtl bij eenige rekenkundige opgaven, met alleen de manier van oplosfmg getoond was, gelijk gefchiedt, maar ook Tollen en Ballen CO , maar „ van Nullen en Neten, 't Is of we hier in 't Gees„ tenfpel zijn, daar kwam alles op een Hexendans, maar „ hier op een NuUendam, uit. Is 'er dan, na uw «e" Teld?" ^ %'eZe"/iJh ' niets fiMg* l geene een- ' nS' T^^f-r is 'er ¥— Men fchat het getal der Ledematen te Gouda op 2400, ruim 500 van dezelven genieten bedeeling,en het getal der Protesterende bedraagt negenhonderd en drie. Men ei«cht al wederom eene oproeping der Gemeente. Doch daar fchijnt partij nog geen lust toe te hebben. Verier is het Protest ingericht, tegen zoodanige oproeping der Gemeente, als ten dezen door den thands dienenden Kerkeraad is afgekondigd, zoo ten aanzien der vorm, als inzonderheid ten opzichte van de einden , waartoe de voorfchrevene oproeping zou moeten dienen: met verklaring dat zij de zelve eproeping houden voor nul, krachtloos en van onwaarde, als. mede geheel onverbindende voor de Gemeente , en dus ook envermogend , om eenig wettig befluit van de Gemeente, al ware het, dat eenige Leden van dien mogten verkiezen hunne ftemmen hierop uit te brengen, te kunnen effectuéren, enz. On-  I ONPARTIJDIGE BEÖORDEELING, ENZ. 153 Onpartijdige beöordeeling wegens het buitengewoon oproer te Groningen; voorgevallen op den 10 Jutij 1801 , en eenige volgende dagen: QpzigtHjk het arrefleeren van zes burgers, bij nacht uit hunne bedden geligt. Door een v,tend van Orde. Te Groningen, bij II. Eekhoff II. z. 1E01, 48 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 8 - : Indien het waar is, dat zij, die met eenig gezag bekleed en met de handhaving der wetten, in eemgerleie betrekking, belast zijn, boven anderen verpligt zijn om zelven de wetten re eerbiedigen, ten einde door hun goed voorbeeld navolgers te verwekken en tevens met des te meer recht de ftraflen, bij de wetten bepaald, op eene wettige wijze pp de overtreders te kunnen toepasten; -- indien net waar is, dat de Rechter zijn oordeel vrij van allen invloed der driften moet houden, ten einde geen onrecht te pleegen, terwijl hij zelf mistelnen waant recht te doen; — indien een Rechter verpligt is b;j den geheelen Rechtshandel, de vastgeftelde voorfchriften op het naauwkeurigst in acht te nemen , en geen hairbreed vau 'de bepaalde formaliteiten af te wijken, ten einde niet alleen zelf te minder gevaar te loopen van te dwalen , maar ook alle verwijt van partijdigheid van zich af te weeren; — indien Rechters, die in eene der gemelde ftukken van hunnen pligt afwijken , zich , naar gelange van het meerdere ot mindere dier afwijking , misdadig en ftrafwaardig maken, en er de maattehnopij, tot handhaving der gerechtigheid, en, bi] gevolg, der burgerlijke veiligheid en orde aangelegen ligt, dat zulk een gedrag bekend, onderzocht en geftraft worde; — indien, eindelijk, in het aangekondigde ftukjen (het wel1; met minder behelst, dan eene befchuldiging tegen den Luit. Colloncl en den Raad van Adminijlratie en Discipline der gewapende Burgermagt te Groningen, van zich in alle de gemelde betrekkingen vergreepen, en het fchreeuwendst onrecht en geweldenarij aan verfcheidene burgers gepleegd te hebben,) de waarheid geëerbiedigd is, dan is hetzelve; niet om taal en ftijl (want die zijn vrij fiordig) noch ook.om de onpartijdigheid, die op den tijtel vermeld wordt, (want de tehrijver kiest wel degelijk partij,) maar om de aangelegenheid van het onderwerp, waardig in aller handen, maar vooral in de handen van hun, die in de gelegenheid gefteld zijn, om de zaak nader te onderzoeken en de beledigden en verongelijkten recht te verfchaïFeri, te komen; opdat, indien dit laatfte al geene plaats mogt suraien hebben, de fclmldigen ten minfte met de algemeene verachting en verdiende fchande gebrandmerkt mogen worden ; maar mogt de tehrijver integendeel laag genoeg geweest zijn , om den goeden naam zijner Medeburgeren ten onrechte tc bezwalken, dat dan de lasteraar geftraft worde, en de fchande, die bij op anderen zocht te laden, op hem nederdale! K 5 Zm~  154 H. ESSENBERG G. Z. ZONDERL. LEVENSGEVALLEN. Zonderlinge levensgevallen van jan weltevreeden. Een aangenaam Leesboekje voor Kinderen. In Zamenfpraaken tusfehen eeti Meester en zijne Leerlingen. Door h. essenberg, gerritsz. 1 e Amfteldam, bij J. Tiel. 59 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 6 - : "IVTanneer Vader essen berg nieis anders voor zijne KinW dertjens heeft, dan deze,.uit eene andere Historie, die jnen reeds elders, in zijn geheel, in hetNederduitsch lezen kan, getrokkene Vertelling van jan weltevreden; zou hij beter doen , met denzelven het een of ander nuttig Kindergefchrift uit den rijken en goeden voorraad, dien wij daarvan reeds in onze taal bezitten, mede te deelen; terwijl hij zich de moeite wel kon gefpaard hebben, om zijn mager Stukjen, vol lompe taalfouten, voor dc Drukpers gereed tc maken, en, door het publiek in het licht te geven, anderen, die 'er zich, op den Tijiel af, nog al wat van beloven, te verleiden, oin zes ftuivers voor niet uit te geven. Men leze Hechts den aanvang en oordeele zelf! „ 'Er woonden, (woonde) niet lange geleeden , op een „ gantsch niet zeer (wat doet dit zeer hier?) onvermaak'lijk „ Dorp, in Gelderland; (,) een' (een) Leermeester, die (,) „ op eene aangenaame wijze, zijne Leerlingen onderwees, en „ daardoor eene (een) groote toeloop, uit de omliggende ,, dorpen en gehuchten verkreeg; onder anderen, lag (leide) „ hij zich ook toe, op het houden van Kostkinderen, doch „ had zich tot het getal van agt, naamlijk: (>) vier knech„ tjens en vier meisjens (,) bepaald." En van zulke taalfouten krielt het gantfche Werkjen. Wie wil niet al voor Kinderen fchrijven? Men hoore nog een paar Coupletjens zijuer rijmelarij uit de Opdragt aan zijne Kinderen: , I.eerd (leert) hoe dat Jan Weltevreden, " „ Hoe 't hem gin!!, was wel te vreên; , Hoe dar hij zijn tijd befteeden: (betteedde) ., Naarftia, — feboon hij was alleen. ' Hoe dat hij altoos aandachtig ' „ Alles, alles gade doeg; , En zijn hulp van God Almachtig ' ,, Baaglijks in gebede vroeg. En die braave Weltevrceden, ' „ Bas ook vlijtig in Gods woord, , Troosten (troostts) zich in tegenheeden; ' „ En wierd ook in gunst verhoord. , Zoo de rijke Godsdienst-ader " U Zijn beste heil toediend (toedient). «■ Dc ader dient zijn Heil , 't Is den (de) vvenf.cn van uwen Vader toe! — Wat wartaal! ' ,, En der braave Kinaren vriend. Se  A. VAN ROTZEBTJE, DE LOTGEVALLEN MIJNS VADERS. 155 Dc lotgevallen mijns Vaders, of hoe het kwam, dat ik geboren wierd, door a. van koizcbüe, uit het Hoogduitse* in het Fransch , en uit het Fransch in het Nederduitsch vertaald. Te Amfteldam, bij G. Roos. Buiten het Voorwerk, 138 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ: - 16 - : Ik was," heet het in het voorloopïg bericht van den Schrijver, naar de overzetting, ftijl en fpelling des Vertalers, , hn is omtrend zes maanden geleden, gedurende een' nevelZ nchtigen herfstavond, bij mijn' vriend Tideboehl. Wij fpraak»n van opge?eevene rijmwoorden; wij vermaakten ons, " eenige keeren,°met ons die voor te dragen. Het kwam mij " in de gedachten , van aan dat geestig Ipel meerdere uitgcl, ftrektheid te geeven, dan die van eenige Vaersjes. Lc bad hem van mij twaalf woorden op te geeven, de eerfte, die ' ziin Geheugen hem aanbieden zouden, en ik verbond mij, " om van die twaalf woordm een klein verdichtzel te maaker. ' Mij ?afmij op, Vuurfjnwende berg. Priester, Gonzende Kevervlieg. Struisvogel, Onwcder, Mijnen, Oceaan, k/o'f, „ Loot, Laaghartigheid, Hel, Omkooping. Ik vond, eenige „ maanden geleedcn , deeze aanteckening in mijne papieren „ weder. Ik herinnerde mij mijne belofte. Ik fchetfte een plan, en beproefde ''er de lijsten om te maaken. Dat de leezer oor,', deele, of ik daar in gedaagd ben. Wat mij betreft, het koomt „ trui voor, dat die manier, van zijn' geest te ocflonen voor ' ionse Schrijvers, in de letterbian treedende, zeer nuttig zou , kunnen worden; dezelve leerd de gedachte te vercemgen, zimcnvoegingeu'van vrij waarfchijnlijke zaaken te maaken, " en onderwerpen bij te brengen, die bij den cerften oog opfkg ' onverinengelijk fcheenen." Kotzebue plaatfte deze aardigneid , die zich, in een üurtien van uitfpanning, wel lezen laat, maar anders ook juist niet veel om het lijf heeft, onder een aantal van andere kleine Stttkiend. Het nieuwe van het idéé misfehien , of de nasm des Schrijvers bezorgde het eene Franfche vertaling , en da Burger roos liet, niet van hef oorfpronglijke, maar Van die Vertaling, eene gebrekige Overzetting, met een fraai Plaatjen, in' onze taal vervaardigen , en wel door iemand , die noch het Fransch noch het Nederduitsch genoegzaam verftond, om dezen kleinen Roman, in eenen vloeibaren, duidüjken ftijl en zuivere, verftaanbare taal, te vertolken. Men oordeèTé uit de volgende ftaaltjens, waar wij , het oorfpronglijke niet bij de hand hebbende, naar den zin, door den Vertaler verkeerdhjk uitgedrukt, raden moeten. . s Bladz 66. „ Me jufvrouw morgendaauw was een wcini" te onvreeden , toen zij uit de trekken van het gelaat " mijns vaders bemerkt had, dat hij voor een' broeder van vn11 ders zijde der twee weezen doorgaan kon. Zij beheenchae „ (_be.  15^ A. VAN KOTZEBUE „ (beheerschte) zeden lang van süsseiiaïn (sussehain) inet een onbepaald vermogen, en eene wijze voorzigtigheid „ had hem ( waarfchijnlijk haar} een voorneemen in de toe„ komst ingegeeven. Hec Kasteel en deszelfs onderhoorighee„ den (heden) moesten al langzaamerhand in een' goudklomp „ veranderen, waarmecde (mede; zij, na zijn overlijden, hec „ zeer Godsdienftig voorneemen had, van zich te bedienen, „ ten einde de opvoeding der twee weezen te voleinden. De ,, drift, met welke de opzichter der mijnen mijnen vader om'„ helst (omhelsd) had; de eer, die hij hem deed, van hem „ aan zijne tafel naast hem (zich) te plaatfen , zijne oude „ verftandhouding met mijne Grootmoeder, die zij tot dit 00„ genblik niet geweten had; dat alles vereenigd, verdiende de ,, rimpels, die zedert eenige jaaren zijn voorhoofd ontfierdcu" (dit laatfte betuigen wij , in dezen zamenhang volftrekt niet te verdaan) „ en gaf hem (haar) een verdrietig en pruilagtig „ (achtig) voorkomen gedurende het maal. Weshalven mijn „ vader naauwlijks een half uur bij hem, die de vriend van het „ huis mijner Grootmoeder geweest was, doorgebragt had, of „ hij had eenen vijand." Bladz. 71. „ Eenige oude mijngraevers kwamen hem'eens „ op een' dag zeggen , dat de nagtgeest (nachtgeest) zeer veel „ wanorde vervyekt had, zij hadden een ongerust voorkoomen, „ hem dit bericht geevende; omringden hen de jongen, met „ de muts in de hand, fpraakeloos, de oogen verwilderd, en „ geeuwende met open monden. Mijn vader lachte 'er om, „ en nam de moeite, van hem (hen) te bewijzen , dat er geen .-, nachtgeest beftoud, zoo zij daar mejufvrouvv morgendaauw „ niet door yerftonden. Maar, hemel! welk een flil gemompel „ verhef te zich onder deeze meenigte, waar van hij een artij„ kei van onwrikbaare trouw had durven aanraadcn!" (Wie verftaat dien laatften volzin?) Op andere plaatfen evenwel ontmoeten wij gexvigtige aanmerkingen onder den tekst, die ons alles duidelijk ophelderen, wat anders misfchien niet verftaanbaar zou geweest zijn: bij voorbeeld . Bladz. ?6. alwaar kotzebue zegt: „ De prfs. vol„ ftrekt allecnheerjcher van het grondgebied, op het welk on„ ze held zich zints vier-en-twintig uuren bevond , wierd „ emerentius theodorus genaamd, bij de gratie Gods ,, hertog van a. en b. , graaf van c. en d. en heer van e. f. „ g. &c. &c. De etc;etera zijn puuten van aandacht, enz." vinden wij de volgende opheldering. „ Aanteekening van den „ Vertaaler. De duitfche Schrijvers zijn vrij algemeen ge„ woon," (dit is dus eene eigenheid der Duitfche Schrijvers I) | „ verfcheidene punctens (punften) te zetten .... of een' ftreep „ — aan het einde van een' Zinfpreuk, als zij willen, dat de „ leezer aan hunne gedachten iets bijdoen, of die volmaaken „ (zulle). Deeze uitlegging is genoeg, om de zinfpeeling, „die kotzebue maakt, te doen verftaan." Bladz. 101. Zij  DE LOTGEVALLEN MIJNS VADERS. 357 Zij riepen vivat, dat ons onder aan het blad verklaard wordt door: „ leevc." Bladz. 104. Hij zeide fiat, onder opgehelderd door: „foitfait, het zij zo," enz. enz. Zeer naïf is de Aanmerking des Vertalers op Bladz. 63. „ De Vertaaler heeft deeze berichten belangloos voorbij gegaan, " zo als ook die , over de gereedfehappen en verfchillende " werken der mijngraavers." Hoe zeer wij naamlijk wel gewensebt hadden , dat hij 'er die befchrijvingen flechts bijgevoerd had, dewijl 'er de Lezers van dit Romannetjen nog misfchien ongevoelig eenige nutte kundigheden door gekregen hadden , moeten wij nogthands belijden, dat een Vertaler, gelijk deze, zeer belangloos handelt, wanneer hij iet agter wege laat, dat , ter vergrooting van zijn werkloon , eenige ftuivers had kunnen bijdragen. Liefde en rampfpoed, of het berouw der dwaaling, Treurfpe! , door H. Niet vertaald. Te Utrecht, bij J. van der Schroeft", G. z. Buiten het voorwerk, 20 Bladz. 'In OSavo. De prijs is f: - 12 - : Toefi wij op den tijtel van dit Treurfpel lazen, met vertaald, verheugden wij ons, denkende eens een goed gewas, op onzen Vaderlandfcheii grond geteeld, onder de menigte van vertaalde Tooneelftukken te ontmoeten. Reeds de inhoud van het voorbericht echter, en deszelfs ftijl floegen onze hoop ter neder; maar ziende, dat een jong fchrijver hier zijnen eerfteling levert, dachten wij : laat ons zachtkens met den jongeling handelen. Met dit voornemen lazen wij het Treurfpel zelf, dan hoe verder wij lazen, zoo veel te meer werd dit voornemen, door andere gewigtige bedenkingen, verdrongen. Onze voornaamfte pligt immers is het, aan het publiek openhartig en onpartijdig rekenfehap af te leggen van onze bevinding, en die verdubbelt hier, dewijl defchrijver zegt, da;, wanneer zijn ftukjen bij het publiek flechts met eenige toegevendheid mogt aangenomen worden, hij in het vervolg meer foortgelijken levéren wil. Hoe nederig hij dus om ontferming fmeekt, wij moeten thands onverbidlijk wezen, en dit zelfs tot zijn eigen best. Worden hem zijne fouten getoond, hij kan ze in de toekomst leeren vermijden. Hij had echter daar toe zelf eerst zijne pogingen dienen te werk te ftellen, en ten dien einde, uit achting voor het publiek, zijn handfehrift eens aan eenen deskundigen moeren laten zien, terwijl wij wel verzekerd zijn, dat die hem zou gezegd hebben: de intrigue van uw ftuk is te gemeen, om te interesferen; de karakters der handelende Perfonen zijn flecht geteekend, hebben geene houding, en hunne bedrijven kunnen niet anders, dan een fchermen in het wilde genoemd worden; De ftijl is zoo plat en ftijf, dat. men eer meent, een aantal dorre ja laffe Samenfpraken te lezen, dan een tooneelftuk; de woor-  153 H. , LIEFDE EN RAMPSPOED. woordvoeging , taal en fpelling zijn, aan vele plaatfen , ten uiterfte verwaarloosd; gij zijt nog ten eenenraale onbekend met die geringfchijnende, maar noodzaaklijke trekken, oplettendheden en wijzigingen, waardoor een Tooiieelltuk wel en bevallig fpeelt; ja het gantfche ftuk heeft niets, dat het eenige waarde voor het publiek kan geven. Wij, ten minde, zouden hem dit ronduit gezegd, en. hem daar bij geraden hebben, zijn werk nog eenige jaren in het fchrijfpult te laten liggen, om het dan, wanneer hij eerst zijne krachten aan dukjens van minder aanbelang , dan een Treurfpel, beproefd en geoefend had, weer in handen te nemen, te befchaven, geheel om te werken of ter zijde te leggen. Partijdigheid kan ons hier niet beheérfchen , want H. is voor ons een geheel denkbeeldig wezen, dien wij volftrektniet kennen, en dit houde de fchrijver wel in het oog, wanneer hij onze oordeelvelling leest. Hoe zeer wij anders geen voordanders van Tooneelftukken in verzen zijn, wenscheen wij ze echter,enkel om die reden, wel te rug, dewijl het moeilijke van de zaak als dan velen zou weerhouden, óm 'er zich aan te wagen, en het publiek dus van eene menigte onrijpe hërsFen- of handen-vruchten zou verfchoond blijven. Dan het worde tijd, dat wij onze gezegden met bewijzen Havenen daartoe zal de volgende korte ontleding dienen. In het eerde bedrijf treedt karolina, heimlijk bemind door leonar.0, haars Vaders Comptoirbedienden, maar door westron toögedacht, aan eenen alzins edeldenkenden Graaf, treurig en weenende ten tooneele, een alleenfpraak houdende over haren rampfpoed, dien zij naderhand aan hare vriendin romelia al fnikkendc zegt, daarin te bedaan , dat heur Vader haar, op eenen zachten doch gebiedenden toon, zijnen wil omtrend haar huwelijk heeft bekend gemaakt. Romelia beziet het Silhouet van karolina's heimlijken minnaar, is jïiet hare vriendin treurig, derkt haar in haar voornemen, om i.eonard niet te verlaten, en beiden gaan daaröp eene wandeling doen in den tuin. Westron komt op en is heel grappig, ook jegens zijne vrouw, die hem wel dra volgt, en terwijl zij elkander gedurig met den naam van mijn Heer en Mevrouw begroeten, haar dochters leed beklaagt, offchoon zij van hare geheime liefde nog niets "weet. De Graaf aangemeld wordende, gaat westron heen, Mevrouw vindt het Silhout, komt dus agter het geheim, en weent, fwanc weenen, huilen en fnikken doen bijna alle de perfonen, die ten Tooneele verfchijnen, denklijk om den lezers of aanfehouwers het weenen uit te halen , waarvan zij echter weinig gevaar 'ioopen: wij , ten minde , hebben nooit zoo veel moeten lag. f hen bij een kluchtfpel, als bij dit weenend treurfpel.) In het tweede bedrijf komt karolina verfchrikt op, vindt het fdhouet niet, en valt terdond in zwijm; haar moeder beurt Laar op, en nu wordt 'er, terwijl mevrouw westron zich hier, gelijk doorgaands, als eene malle moeder gedraagt, en ka-.  II. , LIEFDE EN RAMPSPOED. 159 rolina nis eene malle meid, beiderzijds weêr tederlijk geweend, offchoon de dochter haar telkens niet moeder, maar mevrouw noemt. Westron komt vervolgends karolina tfra. gen, hoe zij gerefolveerd is, en geeft haar een halfuur bedenktijd: zij echter treedt maar even af, komt oogenblikftjk terug, en zegt, tranen afvegende, dat zij den Graaf huwen zal, waarover, daar zij aanüonds weer heen gaat, vader en moeder.hun. ne verwondering betuigen, en de eerftj zeer content is. Hij ook vertrokken zijnde, kermt moeder nog een weinig en-wordt, om toch van het tooneel te komen, aan de tafel geroepen. Terftond evenwel komen beiden weer op, westron, leonard's minnarij ontdekt hebbende, roept in woede: direBt ■me deur uit, cn mevrouw: o God! daar zal je 't hebben. Weg zijn zij weer, dan men hoort buiten veel gekijf, en hevig fchreiè'n van karolina, die daaröp, half binnen het toojicel, in zwijm vak, alwaar zij gevonden wordt' door den weggejaa'gden minnaar en hare vriendin, die haar, onder veel geJammer , wegliepen. In het derde bedrijf houdt westron s broeder eene lange, droevige alleenfprank , daar zijn broeder hem, ongelukkig zijnde, niet wel behandeld had, waarop de verjaagde leonard toekomt, met een' reiszak onder den arm. De rampfpoed maakt hen terftond dikke vrienden , zij weenen en [nikken famen en fpreken lang met elkander, maar eindelijk loopt leonard, ontdekkende, dat hij den Graaf tot medeminnaar heeft, in woede weg, om dien dood te fteken. We stron's broeder is daarover zeer beangst , dan welhaast komt leonard weèr nanftappen met karolina; thands wordt'er weêr met gevoel gefprokeu, gefhreid, enz. en nu heet het: we stron's 'broeder wandelt, in eene mindroevige luim, het tooneel open ■neder. Karolina en leonaKd gaan een weinig ter zijde-, die daarop een drukke famenfpraak vervolgen, waarvan niet; «verluid gehoord wordt. Allen blijven een geruimen tijd in dezelfde beweging. (Een fchoon , onderhoudend tooneel voor den aanfehouwer.) Daarop fcheiden de gelieven en leonau ifr fchreidt wéér bitter , gaande vervolgends met zijnen vriend eene wandeling doen. In het vierde bedrijf verneemt men eerst eenige gefprekken tusfehen mevrouw westron,- romelia, karolina en westron zeiyen, terwijl de laatfte heel boos wordende, de Graaf 'er op toekomt en men uit zijne woorden befpeurt, dat hij een edcldenkend man is. Daarna biedt de Graaf karolina zijne liefde aan, waarbij hij voor haar nederknielt, cn, zoodra zij de hand terug trekt, bitter begint te fchreien, daar karolina, nu hij niet opftaan wil, hem trouw in het gebalk accompagneert, en hem [nikkende hare mening zegt, waarop de Graaf in zwijm valt. Voords komt westron woedende binnen, brengt den Graaf weer bij, en vertrekt, karolina wraak zweerende. Eensklaps geeft thands de Graaf edelmoedig zijn voor-  ï6Q H. , LIEFDE EN RAMPSPOED. voornemen op en belooft karolina, haren vader over te aaien, om haar aan zijnen medeminnaar te geven. In het vijfde bedrijf eindelijk komt eerst karolina alleen op, zegt treurig, dat de dood alleen haar redden kan, en vertrekt weêr. Straks komt de Graaf alleen en boezemt ook treurig wraak over den vader uit, om dat die zijne dochter wel aan hem, maar niet aan den comptoirbedienden wil geven, en al fchreiënde, komt de moeder hem danken voor zijne grootmoedige , maar vruchtlooze pogingen. Na hun vertrek blijft het tooneel een geruime tijd ledig , en in een ander vertrek herfchapen, komt karolina, geboeid en door haar vader voordgeftuuwd, op, die haar, met een wacht, naar een klooster wil voeren. Hij gaat weêr heen, en fluks is leonard weêr op de proppen, die haar, na dat zij nog wat gelamenteerd hebben, ontkluistert en met haar voord wil. Daar komt nu echter de vader op het mat en fteekt hem dood, terwijl hij gevolgd wordt van emen onbekenden, die dat arme leven zoo aanziet en 'er niets bij zegt of doet. Van den Graaf verneemt men niets meer. Westron heeft nu 'aanftonds berouw, vervloekt zich zelven, en gaat, met den onbekenden, die hem zegt : mijn raad eischt uw vertrek, mijn Heer ! vlugt,en hem volgt, in wanhoop heen. Mevrouw westron, met de kamenier en anderen opgekomen zijnde, moet zien, dat ook hare dochter zich den degen in het lichaam duuwt, waarop allen weenen, weglopen, enz. Eindelijk geeft mevrouw westron de ouders nog èene les, om hunne kinderen, als zij wat liefs hebben, toch niet zoo, als westron gedaan heeft, te behandelen, neemt haars dochters lijk in hare armen, Hort 'er weenende mede neder, roept uit: 6 God! vergeef mijn fchuldigen Echtgenoot .... en oogenbliklijk, zegt de fchrijver, valt het gordijn. Dit uittrekfel zal voor het publiek genoeg zijn, om te weten, wat men aan dit Treurfpel heeft, en wij hoopen, dat ook de fchrijver 'er zijn voordeel mede doen moge. Tien jaar wachte hij ten minfte , eer hij wederom iet nieuws van dien aard ten voorfchijn brengt. Proeven van ftijl, taal en fpelling zouden onze beöordeeling, die reeds breeder is ultgedegeu, dan het ftukjen zelf waardig was, te ver doen uitloopen. Om des onbekenden Schrijvers wil alleen was het, dat wij 'er zoo veel van zeiden, of het ook .invloed op hem ma» ken mogt, om zich , voor het vervolg, te hoeden.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN; Prijsverhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, tegen deszelfs heden, daegfche Bejlrijderen , voor het jaar mdccc. Te AmJteidam , Haarlem en in "sHaege, hij J. Allart, C. ' van der Aa en B. Scheurleer, 1801. ijle Verhandeling, 229 Bladz. Ilde Verhandeling, 317 Bladz. Behalven liv Bladz. Voorwerk. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 16 - : Op het voorftel, door de Loflijkc Maatfchappij tot verdediging «van den Christlijken Godsdienst , 111 het jaar 1798 gedaan, heeft zij, blijkens liter Programma voor het jaar 1800, aan het hoofd van het tegenwoordige Boekdeel harer Prijsverhandelingen geplaatst, onder anderen drie andwoorden ontvangen; aan de eerfte heeft zij den gouden eereprijs toegewezen, zijnde deze van den Heere a. w. p. holler, cn behelzende in gevolge gemelde voorftel: Een betoog van de kracht van 't bewijs voor de waarheid en Godlijkheid der Euangelie-leer, ontleend uit de wonderwerken van jesus christus en de Apostelen; aan de beide anderen is de zilyeren eereprijs gefchonken, waarvan de Schrijvers gebleken zijn te wezen de Eerw. j. clarisse, Predikant te Enkhuizen, cn de verdienstlijke Mr. riiijnvis feith, te Zwolle. Wegens dê uitgebreidheid dezer verhandelingen, hce.ft de Haagfche Maatfchappij dezelven in tweeBoekdeelen uitgegeven , waarvan het eerfte, thands voor ons liggende, de beide verhandelingen van holler en clarisse, en het andere de verhandeling van feith, met nog een paar verhandelingen over andere onderwerpen bevat. Thands fpreken wij alleenlijk van het Eerfte Boekdeel, van het andere bij eene volgende gelegenheid. Vooraf gaat in dit Boekdeel, behalven het reeds gemelde Programma voor het jaar 1800, eene aanfpraak van den Wel Èerw. H. ment es, Predikant te Amfteldam: over den welgeplaatften en welbejluurden ijver voor de waarheid, in de zaak van geloof en Godsdienst, gehouden op de algemeene jaarlijkfche Vergadering des Genootfchaps, den 2iftcn Augustus 1800. In deze aanfpraak betoogt de Eerw. mentes bondig en gepast, dat, hoe zeker ook deftelling zij, dat ijver voor de waarheid den_ Christenen betame, het even zeker is, dat deze ijver niet minder, ja nog meer, dan alle andere ijver, wel geplaatst moet worden, waarbij hij tevens de regelen opgeeft, volgends keuwe vad. *ibl. vi. deel. no. 4. L Wel-  ÏCZ prijsverhandelingen van het genootschap Welken de ijver voor de waarheid, in zaken van Godsdienst, behoort bcftuurd te worden. De beide verhandelingen van möller en clarisse , die den hoofd-inhoud van dit Boekdeel uitmaken, zijn alszins, onzes bedunkens, der onderfcheidinge waardig, waarmede de Maatfchappij dezelven vereerd heeft; elke bewandelt wel haren eigenen weg , maar voldoet , in de hoofdzaak , aan het gedane voorftel. De Verhandeling van möller is meer diepzinnig, en is meer uitgewerkt; die van clarisse is meer berekend voor de vatbaarheid van onderfcheidene verftanden. Daar de beide Schrijvers eene korte fchetfe van hunne verhandelingen aan derzelvcr hoofd geplaatst hebben, zullen wij, ten einde onze Lezers een doorlopend denkbeeld van dcrzelver inhoud te geven, volftaan kunnen, met die korte fchetfen hier over te fchrijven: Zie hier dan de korte fchetfe der verhandeling van möller. Eerste deel: Van dc verfcheidene foorten van beiWijzen voor de waarheid en Godlijkheid van het Christendom , in het gemeen. Eerfte afdeeling: Gefchiedkundige opgave der verfcheidene foorten van Bewijzen. §. i. Belangrijkheid van het onderzoek der waarheid en Godlijkheid der Euiingelieleere. §. i. Over den oorfprong der verdedigingskunde van de Christelijke Leere. 4. 3. Onderfchciden vorm en innerlijke gcfttldheid derzelve, op verfcheidene tijden. §. 4. Evenwel heeft daarbij deze over'èenftemming plaats, dat men altijd van tweederleiè' foorten van Bewijzen, voor de waarheid en Godlijkheid des Christendoms, gebruik gemaakt heeft. §. 5. Deze bewijzen waren, gedeeltlijk inwendige , die op verfchillende wijzen behandeld werden. §. 6. Gedeeltlijk, uitwendige. §. 7. Verscheidenheid van deze behandeling der bewijzen. §. 8. Kort overzicht der gefchiedenis der verdedigingskunde van de vroegfte tijden des Christendoms tot heden toe. §. 9. Nieuwfte toeftand dezer verdedigingskunde. Tweede a/deeling. Beöordeeling dezer verfcheidene foorten van bewijzen. §. iq. De rechtmatige beöordeeling der waarde en-evenredigheid der uit- en inwendige bewijzen hangt af van het punt, waaruit men het Christendom befchouwt. §. 11. Het Christendom, enkel als eene zedelijke Godsdienstleere befchouwd, heeft zekerlijk geene andere, dan inwendige , bewijzen nodig. Wat dan waarheid en God- hjk-  tot verdediging van den christl. godsdienst. 165 lijkhcid V88 het Christendom heet? §. 12. Wat, bij dit oogpunt, voor de Heilige Christelijke Leerltukkeii volgt'? — Wat dan Godlijke zending van jesus zij? §. 13. Het Christendom, als eene buitengewoone fchikking van God befchouwd, heeft noodwendig uiterlijke gefcbiedkundige bewijzen nodig. Wat dan Godlijkheid' van het Christendom, en der zending van jesus zij? $, 14. Groote belangrijkheid dezer inwendige bewijzen, uit hoofde van de gevolgen, die .daaruit voordvloeiën. §. 15. Vervolg. §. 16. Het uitwendig bewijs is niet min gewigtig. 17. Nadere opgave, hoe ver hetzelve ftrekke, en'wat het eigenlijk zij. §. 18. Elk dezer Bewijzen heeft eene eigene ftrekking. Voorflag, tot eene voegzamer verëeniging dezer beide foorten van bewijs. §. 19. Behoort het gefchiedkundig bewijs wezenlijk tot het Christendom ? — Dit hangt van de uitfpraken van je sus en zijne Apostelen zelven af, en van de daadzaken , op welken deze zich beroepen. Tot deze daadzaken behoren ook de wonderwerken; welken derhalven, met hetgene daarüit volgt, onderzocht moeten worden. Tweede deel. Van het bewijs uit de Wonderwel'' ken in het hijzonder. Eerfte afdeeling. Opgave der voorwaarden , onder welken een bewijs voor dc waarheid cn Godlijkheid van het Christendom, uit de wonderwerken van jesus en de Apostelen, plaats kan vinden. %. 20. Vooritelling van drie Hoofdpunten, die béwezeu moeten worden, indien een bewijs uit de wonderwerken , voor de waarheid en Godlijkheid van het Christendom, plaats kan vinden. %. af . I.) Het eerfte Hoofdpunt , of de eerfte voorwaarde, tot dit bewijs, is: de geloofwaardigheid der Eudngelifche Gefchiedenis. Voorftelling der Hoofdgronden, welke deze bewijzen. §. aa>. Deze geloofwaardigheid wordt wel algemeen toegegeven ; maar — dat de wonderwerken van jesus en de Apostelen , in het Nieuwe Testament verhaald, waare wonderwerken geweest zijn, wordt van velen betwist. Verfchillende uitwegen , die men hier bewandelt. §. 23. Verfcheidene pogingen , om de wonderwerken van jesus en de Apostelen natuurlijk te verklaren. Deze zijn niet voldoende. §. 24. Men verklaart ze voor uitwerkingen van een gunftjg toeval, enz. Wederlegging van deze verklaring. %. 25. Men verklaart ze voor geheime, onder Mijftagogen aang?]e?rde kunftsn, enz. Wederlegging van deze L a on«  164 prijsverhandelingen van het genootschap onderfteltingen. §. 26. 'Er wordt aangetoond, dat men vergeeffche moeite doet , om, bij zoodanige aangenomene onderftellingen, nog het zedelijk karakter van j e$us te redden. §. 27. Daar wordt aangetoond, dat ook eene allegorisch- zedenlijke 'uitlegging der wonderdaden des Nieuwen Testaments niet voldoende is. Een woord over de Kantiaanfche Uitlegkunde. §. 28. Men zoekt ook, door wijsgeerige gronden, de waarheid dezer Wonderen te beltfijden. Vooritelling der tegenwerpingen tegen de moogiijkheid der ■ wonderen, die men , in de nieuwfte tijden , zedert de verfchijning der Kantiaanfche Wijsbegeerte , gemaakt heeft. Beandwoording dcrzclven. §. 29. Vervolg. §. 30. Maar ook, fchoon de moogiijkheid der Wonderwerken ondcrftellende, beftrijdt men nogthands derzelver waarheid en wezenlijkheid. Opgave der drie Hoofdgronden, waarom dit van velen, in •onze dagen, gefchiedt. §. 31. d) Men zegt: ,, Won3, deren kunnen door geene getuigenisfen , ja over het „ geheel, niet bewezen worden." Nadere bepaling en beandwoording dezer, tegenwerping. §. 32. V) Of, ter beöordeeling van een Wonderwerk eene volledige kennis der geheele Natuur behoort? %. 33. O Wonderen aan te nemen zal, zegt men, itrijdig zijn met het belang der Befpiegelende Rede. Nadere 'bepaling en beandwoording van deze tegenwerping. §• 34. Wouderen aan' te nemen , zegt men , ftrijdt met het belang der Beoefenende Rede. Beandwoording van deze tegenwerping. _ §. 35. Waar door men zich 'tegen de Twijfelarij, Qfcepticisme,') ten aanzien van het geloof aan de Euangelrlche Wonderen, meer zou kunnen verzekeren? §. 37. II.) Men zegt: jesus en zijne Apostelen hebben zichzelren nooit op Wonderwerken, als bewijzen huntier Godlijke zending, beroepen. Van daar verfchillende bepalingen van het oogmerk van jesus Wonderen enz. 38. Vervolg. Opheldering van gewigtige bewijsplaatzen uit het Euangelie van joünnes, en wederlegging der tegenwerpingen. %. 39. Beandwoording der tegengestelde "tegenwerpingen, ad) Men zegt: „ jesus heeft 5, nooit van de gelegenheden gebruik gemaakt , om iet „ uit zijne wonderen te bewijzen." Wederlegging van dit voorgeven. §. 40. hl) „ Jesus heeft in zijne wonderdaden, geheel geene waarde, geen gewigt, geene „ bewijskracht gefield." Wederlegging. §. 41. cc) „Jesus hepft zulke geringac.htendc begrippen van de n z0°'  tot verdediging van den christl. godsdienst. l6$ zoogenaamde Wonderen gehad, dat hij geheel niet oerechtio-d zou gew.eest zijn , om bewijzen zijner Leere " daaröp te gronden." — Wederlegging, en nadere opheldering der fchriftplaatfen , waarop men zich beroept. « 4" Bewijs uit de uitfpraken der Apostelen , dat aan de Wonderwerken eene bewijskracht wordt toegeichreven, en zij daar een groot gewigt in ftellen. S-..43- 'f^ kan derhalven uit het N. Testament met bewijzen, dat jesus en de Apostelen zich niet op Wonderwerken beroepen zouden hebben. Beandwoording van nog meer andere hier toe behoorende tegenwerpingen. « Ai III.) Of Wonderwerken in V gemeen eene bewijskracht voor leerftukken hebben kunnen? Dit wordt met ia beaudwoord; en dit is de derde Hoofdvoorwaarde, voor een bewijs uit Wonderwerken. §. 45. Beanuwoordin°- der tegenwerpingen tegen de bewijskracht der U onderwerken, a) „ Het zal, in't gemeen, ongerijmd we„ zen, iet, om Wonderwerken, te geloven. , — Nadere bepaling en beandwoording dezer tegenwerping. 46. Z>) „ De betrekking van een Wonderwerk op eene leer„ Helling zal nooit kunnen bewezen worden." —■ Beandwoording van deze tegenwerping. -§. 47. O „ Aan vvon„ denverken eene bewijskracht toe te fchrijven zal een „ valfche grond zijn, en tot tegenftrijdigheden leiden. — Beandwoording van deze tegenwerping. . , , Tweede afdeeling. Voorftelling van de kracht en tnvloect, welke de wonderen van jesus en de Apostelen, op het bewijs voor de waarheid en Godlijkheid der Euaugeheleere, hebben. :-.'".ï'., . . , •• «. 48. Overgang. %. 49. De Wonderwerken bewijzen'zijne Godlijke zending, en wel onmidlijk. §. 50. 01 de Wonderwerken van jesus ook nog andere oogmerken gehad hebben ? — Welk het hoofd - oogmerk zij ? §. 51. Zij bewijzen de hooge bovennatuurlijke , bovenmcnschhjke o-rootheid en Godlijke waarde van jesus. §. 52- «etChristendom is gevolglijk niet enkel eene zedenhjke Godsdienstleere, maar een buitengewoon Godhjic ontwerp. $ *«. Het Christendom verkrijgt dan ook een gelootspligt. §. 54. Het charakteristieke des Christendoms. — Waarin het beftaat? §. 55. Hooge gewigtigheul der Godlijke waarde van jesus. §• 5<$- Dc leere van de verlosfmg door je s u's. §. 57- De leere van Gods byftand in het goede; van het gebed. §. 58. Ln meer andere — hangen met de buitengewoone wondervolle daad-  l65 prijsverhandelingen van hèt genootschap zaken in de gefchiedenis van jesus famen. j. 59. Gewigt der bevestiging van Godsdienst-leeringen door het gezag, op jesus wonderen gegrond. §. 60. De Godsdienst is daar door zekerer, algemeencr, werkzamer, onder de menfehen geworden. §. gj. Hij is daar door, op de edelfte wijze» verzinlijkt geworden. §. 62. Samenhang der waarheid van de Wonderwerken van Jesus giét de waardigheid van zijn zedenlijk charactcr. 5. 63. De bijzondere deugden van jesus kunnen ook niet bekoorlijk gefchat worden, indien jesus wonderen, cn zijn daaröp gegrond Godlijk gezag'niet zeker zijn. fi 64. Over het algemeen houdt het Christendom op , een Famenhangend geheel te zijn, indien men het wondervolle in de daaden ën verrichtingen van jesus ontkent, of ter zijde 1 relt. §. 65. Ook verliezen'alsdan de beweegredenen , tot het goede, die aan het Christendom bijzonder eigen zijn, hare kracht en betekenis. §. 66. 'Hieruit vólgt: a) dat de wonderen van jesus en zijne Apostelen , alszins ook in de Beoefening belangrijk zijn^ S;_ 67. Dat derzelvcr bedoeling ook niet enkd plaatsïfji m tijdelijk was, dat zij niet enkel als middelen ter inleiding tot de Christelijke Leere, te befchouwen, maar voor alle tijden gewigtig zijn. §. 68. Het Christendom t als Openbaring befchouwd, berust op gefchiedkundig geloof. Eenige Aanmerkingen ten befiuite. Dus verre het beloop der verhandeling van den Heere möller. Het kort overzicht der verhandeling van den Eerw. clarisse is het volgende: Inleiding. Jesus leere moet onderzocht worden. §. 1. Zij is, onder alle tegenfpfaak, telkens van nieuws bevestigd: doch wordt, zelfs door hare fchijnbarè verdedigers, wel eens ondermijnd. §. 2. Dit geldt ook van het Bewijs uit de Wonderwerken. 5. 3. Oor- Zaaken hier van Verdedigers van dit Bewijs. 5. 4. Belang van dit Onderzoek Ontwerp van behan¬ deling, $. 5. Hoofdst. I. Geloofwaardigheid der Eudngelijche Vérhaslen. Belang hier van , bij dit onderzoek. —*—> Gefchiedkundig geloof redelijk — verëischten van een geloofwaardig Verhaal. §. 6.1. De Schrijvers der Èuangèliën zijn, wegens hun charactcr, geloofwaardig, g. 7. JI. Zij konden ook de Waarheid melden. 5. 8^9, 10. HL Hunne gefchiedboeken zijn echt en ongefchondeu tot ons overgekomen. 5. h, 12, 13. Gevolg'hier van 5. 14* Hoofdst.  tot verdediging van den ciauste. godsdienst. l6*t • Hoofdst. H. De Wohdcrvcrhaaleh des Nieuwen Verhonds. Het JVonderbaare in jesus leven — zijne eigenlijk o-ezegde Wonderwerken. Die zijner Apostelen. §. 15. Dit alles levert één geheel. J. 16. Aan bedrog valt niet te denken. §.17» , L * . . Hoofdst. III. De waare aart der Wonderwerken. Of de Wonderen natuurlijk te verklaren zijn ? — Schrijvers vóór en tegen. Wijze van onderzoek. §. 18.1. Het gevoelen van dc aanfehouvvers der Wónderen ingewonnen. I 19. II. Desgelijks dat der Wonderdoeners zelven. §. 20. Bijzonderlijk van jesus. §. ai. Hl. Het bericht der Gefchiedfchnjvers nagevorscht. S. 22. Die met wonderzuchtig waren, §. 23. De feiten wel beoordeeld heboen. § 24. En daar over met grond oordeclen konden. §. 25. IV. Wat uit de verhaalde omftandigheden zij op te maken. §. 26. Vier aanmerkingen hier 'bij gevoegd. §. 27—30. Ettelijke bedenkingen opgelost. Befchrijving der Wonderen. 5. 31. Iet over de Zedenkundige, Natuurkundige, en Zedenlijke mooglijkheid van dezelven. §. 32. Befluit. §.33. Hoofdst- 'IV. Het oogmerk van God met deze Wonderdaaden: en het bewijs uit dezelven. Het gevoelen van ibmmige hedendaagfche Schrijvers — Ander denkbeeld — Wijze van onderzoek. §. 34- *• Af deeling. De vrucht der Wonderen bij de Jooden. §. 35. Ook bij de Heidenen, j. 36. Godlijke Wijsheid hierin. 5. 37. 'Ten aanzien der Jooden. §. 38. En der Het deinen. §. 39. II. Afdeeling. Dat deze vrucht Gods oogmerk Zij, beredeneerd. §. 40. Uit de gezegdm en het o-edrag van jesus Leerlingen opgemaakt. §. 41. Bedenkingen hier tegen opgelost. §. 42. Jesus eigen gevoelen "hier over onderzocht. Oplosfmg van Bedenkingen uit zijne woorden en gedrag ontleend. §. 43— 48. Bevestigende gezesden aangedrongen. §■ 49—52. Hoofdst. V. Het bewijs uit de Wonderen, nog ut onzen tijd geldig en belangrijk. Gevoelen der hedendaagfche Beftrijderen. §. 53- VVaC men kan en moet toegeven. $. 54- l- Afdeeling. Het Wonderbewijs iii het algemeen beredeneerd. §. 55< Meer in het bijzonder Voorgefteld. % 56. Uit het Bijbelscli oogpunt 'befchouwd. %. $7. Gevolg hietmt getrokken, tot de duurzaamheid. §. 58- Kracht. %. 59. hu voortreflijkheid van dit Bewijs. $. 60. Tegenbedenkmgen opgelost. J. 61-67. II. Afdeeling. Dit Bewijs naauw verbonden aan het denkbeeld der waare, biuteiigewoone L 4 God-  X63 PRIJS VERHANDEL. VAN HET GENOOTSCHAP, ENZ. Godlijke Openbaring. §. 68. Aan het geloof aan jesus uitbrekende verhevenheid. §. 69. Dit bewiis een Bolwerk tegen Twijfelarij. 5. 70. En naauwst verbonden aan de geloofwaardigheid en verbindend Gezag van het Euangelie. §. 71. Dienftig, voor zulken, die geen gevoel hebben voor de innerlijke Verhevenheid van jesus Leere. §. 71. En alleszins (trekkende ter handhaving van jesus zedenlijk charakter. §. 73. Besluit: Gevolgen. — Hulde van jesus. %. 74. Zie daar het beloop dezer beide belangrijke Verhandelingen. Bij de Recenfie der Derde Verhandeling van Mi, rhijnvis feith, over dit zelfde onderwerp, zullen wij misfehien gelegenheid hebben, nog het een en ander aan te merken. Tweetal Leerredenen van v>. frans vol km ar reinHard, Keur-Saxifche Opper-Hofprediker , Kerkenraad en Opper - Conftstoridal Asfesfor. Gehouden, de èène op den Gedenkdag der Kerk-Hervorming , den 31 OBober, 1800. De andere op den eerften Bededag, den 13 Maart, 1801. Beide in de Keurvorst li i ke Eudngelifche Hofkerk, te Dresden. Uit het Lloogduitsch. Te Haarlem, hij |. L. Augustini, 1801. 83 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is fi - 11 - : "Vyrij hebben deze Leerredenen, niet flechts met een W uitmuntend genoegen, maar ook met gevoelige blijdfehap en. hartlijke dankzegging tot God gelezen. Het trof ons, in dezelven eene duidelijke proef op te merken van de liefderijke zorg der Godlijke Voorzienigheid, Voor de behoeften der menfehen, daar zij, in eenen donkeren tijd van ongeloof en verdrajing van het Euangelie der genade, nog mannen wil verwekken , die kloekmoedigheid genoeg bezitten, om voor dat Euangelie, het uitnerrtendlte gefchenk voor zondige en bedorvene menfehen, pal te ftaan. — Men weet, welk een bederf de Christlijke.Kcrk in Duitschlaud heeft aangetast , hoe men begonnen heeft, zich het waare Euangelie van christus te fchamen , en wat de menschlijke trotsheid heeft aangewend , om dat Euangelie te verdonkeren. Inzonderheid de eigenlijk geaegde hoofdleer van het Euangelie te prediken"", dat christus geftorven is tot verzoening der zonde, dat xv ij  f. volkmar re in hard , tweetal leerredenen. io> wii bij God gerechtvaardigd worden, om niet, uit genade door de verlosfmg, die in christus jesus is, dat wii ons aan die verordening Gods moeten onderwerpen , en dat het geloof — het levendig gelooi aan deze Leer eerst de rechte kracht geeft tot ernftige Godsvrucht en deugd; men weet, hoe deze Leer, op het voetfpoor van l ut her en andere Hervormers , die daarvoor alles hebben overgehad, te prediken mDuitschland bij de waanwijze Nedlogen als onverlicht, en als een doorflaandc blijk van domheid en bijgeloof wordt aangezien. ,. , j De voortrcfliike reinhard , die door andere van zijne Schriften , inzonderheid door zijti boek over de kleinigheden in de Zedenkunde, in ons Vaderland reeds met lof bekend is , heeft rooeds genoeg , om tegen dezen o-eweldigen ftroom zich te verzetten, en voor het waare Éuanp-elie van jesus christus den gekriusten openlijk tut te komen, en zich de fmaadheid , die daaraan verbonden is, gelaten te getroosten. — Daarvan (trekken deze zijne Leerredenen tot getuigen. De Eerfte is gehouden op den Gedenkdag der kerkHervorming, den 31 October, 1800. Zij heeft ten Tckltc. Rom. III: 22—2<. Want daar is geen onderfcheid, want zij hebben. allen gezondigd , en derven de heerlijkheid Gods. En worden om niet gerechtvaardigd uit zijne genade, door de verlosfmg, die in christus jesus is. Welken God voorgefteld heeft tot eene verzoening door hit geloof in zijnen bloede. Deze Leerrede is uitgegeven op bevel van den Keurvorst frederik augustus, ten einde dezelve onder het oog mogt komen van alle de Godsdienst-Leeraars in zijn Land, en deze daardoor als Bedienaars van het Euangelie aan hunnen pligt herinnerd mogten worden. De Heer reinhard begint zijne rede met zijne Tochoorers te verklaren , dat hij in voorigen tijd op het Reformations - Feest, doorgaands met blijdfehap en vervoering had gefproken, maar dat hij federt eenige jaren met eenen heimelijken angst onder hun was opgeklommen , en dat de rede daarvan was gelegen in de treurige afwijking der hedendaagfche Kerk, van de Leerbegrippen van LUTiiER en andere Hervormers. Zijn oogmerk is daarom zijne Lutherfche Gemeente te herinneren aan den eigenlijken waaren oorfprong van dat Kerkgcnootfchap. Na eene korte omfchrijving van den tekst beL 5 wijst  ï?0 3?. v0lkmar reinhard C wijst R. déze flelling: Onze (Je Lutherfche) Kerk is haar aanwezen verfchuldigd aan de herinnering van de Leer der vrije genade Gods in christus. Hij beroept zich daartoe Vooreerst, op de gelegenheid, bij welke l ut her werd wakker gemaakt, en in beweging gezet; Ten tweede , op den duidelijken inhoud der Geloofs-Formulieren; Ten derde, op den ijver, met welken luther xleze Leer voordroeg en infeherpte, en eindelijk op de gedaante, die de Lutherfche Kerk al aanilonds hij hare wording aannam. Hierop toont hij aan, hoe vele reden de Kerk hebbe om nimmer te vergeten , dat zij op de Leer der vriië genade Gods in christus gegrondvest is. — Dit 'is zij verfchuldigd aan hare Stichters ' —■ aan de waarheid zelve — aan hare zekerheid — en rust. Dit alles wordt zeer geleidelijk, op den rechten toon, in eenen duidelijken en levendigen ftijl , met al het vuur eens Redenaars, die vol van zijn onderwerp is, voorgedragen. ■ Ach ! mogt 'cr in de Lutherfche , Hervormde , en Doopsgezinde Kerken , die het toch oorfpronglijk in deze Leer der genade Gods in christus met elkanderen eens zijn , door alle Leeraaren zoo gepredikt worden! Dat zou de rechte weg tot verëeniging onder de Christenen zijn. Met zulk eene prediking zou God medewerken. Öp zulk eene prediking zou men verlevendiging in den Godsdienst befpeuren ; daar nu de OngodsdienfHgheid, ligtzinnigheid en zedenloosheid hand over hand toenemen., naarmate de echte Euangelieleer, waarvoor de eerfte Hervormers goed én bloed over gehad hebben, meer veracht, verguist , en verwaarloosd wordt. AVij nodigen alle onze Lezers, en in het bijzonder alle Godsdienst-Leeraars van verfchillende benoemingen, om deze Leerredenen te lezen , en zich den kloekmoedigen reinhard ten voorbedde te ftcllen. De Tweede Leerrede bevat in zich eene uitnemend Euangelifche verkondiging van jesus christus den gekruisten. Ons beftek laat niet toe , die insgelijks tè fchetfen. Wij verwijzen den Lezer tot dit Gefchrift zelf. En kunnen alleen niet voorbij , met het flot dezer Leerrede onze Recenfie te befluiten. ,, Heden, " zegt reinhard , ,, vieren wij eenen dag, die ons, gelijk wij dat in het begin van onze Rede reeds opmerkten , roept tot het voeren van de taal der onbedwongene vrijmoedigheid, ddnen dag , op welken wij zon-  TWEETAL LEERREDENEN. 17: zonder nchterhoudenheid, cn als in de tegenwoordigheid Gods ons hart voor elkander moeten openleggen. Het verwondere u dan niet, M. Br.! als ik van deze gelegenheid gebruik make, om bij al het gezegde, nog dit eene te voegen. De prediking van christus den gekruisten is, in onze dagen, ten anderen male, zoo zeer eene ergernis en eene "dwaasheid geworden, dat men van eenen Man , aan 'wien men eenige kennis en doorzicht toekent, geheel niet verwacht, dat hij deze leer langer voor waarheid houden, cn die voordplanten kunne , en wij liaan in gevaar, om , indien wij des oniiangezien aan dezelve vasthouden en getrouw blijven, als een huichelaar uitgekreten, en verdacht gemaakt te worden. Maar laat ik vrij uit fpreken , M. Br.! Ik heb mij deze leer des Euangeliums nimmer gei'chaamd ; ik heb onderzocht, zorgvuldig en onbevooroordeeld beproefd , wat men tegen dezelve in te brengen , en daarvoor in de plaats te Hellen heeft, en — ik heb dat niet voldoende gevonden; van daar heb ik deze leer omhelsd, beleden4 voorgedragen en ingefcherpt, zoo lang ik Leeraar van het Christendom was, -- dit kunnen mijne Schriften , dit kunnen allen getuigen, die mij hoorden. Neemt het dan in broederlijk vertrouwen, neemt het als de innigüe overtuiging mijns harte , neemt het als de waarheid aan , aan welke i'k zelf vasthoudc , in welke ik zelf mijn troost zoeke, en aangaande welke ik Gode rekenfchap zal moeten geven , wanneer ik met'paulus zeg«e : Ik heb niet voorgenomen, iet te weten onder «, dan jesus christus, en dien gekruist. — Neen ik weete 'noch voor de' vastigheid uwer overtuiging , noch voor den troost uwer gewetens, noch voor uwe kracht ten goede, noch voor uwe bemoediging onder de wederwaardigheden van dit leven , beter te zorgen , dan daarmede, dat ik u zonder aflaten heenenwijze op christus jesus den gekruisten. En mijne hope Vestigt zich op God; mijne verwachting is van Hem, dié zijn leven voor ons liet, dat hij zal voordgaan, door deze prediking zalig te maken allen , die geloven. Hij doe zé voor H allen worden Goddelijke "kracht en Goddelijke wiisheid! en nu — de genade van onzen Heer jesus christus, de liefde Gods, en de gemeenfehap des Heiligen Geestes zij met u allen! Amen! " l\'a.  Ï7- j- c. lavater , nadenken over mij zelven. Nadenken over mij Zelven, door j. c. lava ter. Uit het Hoogduitsch vertaald door m. -.. — Tweede en verbeterde Uitgave. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Schoonhoven, 1802. 46 Bladz. In gr.-Octavo. De frits is f: - 6 - : 6 r J Een Klein Gefchrift, hetwelk zoo door 'deszelfs inhoud , als door de ernftige levendige en roerende wijze van voordragt, bij uitnemendheid gefchikt is, om onder medewerking van Gods Geest, ernftig Godsdienftig nadenken over zich zelven te verwekken of te vermeerderen. — De in ons Vaderland zoo zeer geachte margriet van essen , Vrouwe van SchafFelaar, befchouwde het uit dit oogpunt reeds voor eenige jaren , en wilde het gaarn onder den Gemeenen Man, in hare nabuurfchap verfpreiden. Zij vertaalde het, en op haar verzoek heeft de. Heer a. van den berg, Predikant te Arnhem, in dien tijd eene Uitgave'van dit. Werkjen bezorgd , en 'er eene proef van lavaïers Geestlijke Gezangen bijgevoegd. „ Nu vertoont mij, " fchrijft de Heer van den berg in het Voorbericht aan den Lezer, ,, de bezitlter van het recht dezer kleine copij, dat dezelve geheel is uitverkocht, en vraagt „ mijn oordeel, of zij dit Boekje ook met uitzicht op ,, eenig genoegzaam vertier , zou kunnen herdrukken. Ik heb gcirfeend, haar daartoe te moeten aanmoedi„ gen, vooral in den tegenwoordigen tijd, nu 'er door „ Gods bijzondere goedheid in verfcheiden (treken van ons Vaderland, zoo vele menfehen van lager (tand tot ernftig nadenken over zichzelven gebragt worden , ,, voor welken het lezen van dit nadruklijk Stukje van „ den uitmuntenden lavater mij voorkomt niet wei,, nig gefchikt te wezen." Wij zijn het hierin met den Arnhemfcrien Kerkleeraar eens , gelijk wij ook met hem dit Werkjen aan het Nederlandsch Zendelings-Genootfchap aanbevelen, om het onder den Gemeenen Man te verfpreiden, en ook vermogende Godvruchtigen opwekken , om daartoe, van hunnen overvloed, het hunne te willen toebrengen. Bet  R. hill, het waar geluk geschetst. 17$ Eet waar Geluk gefchetst in drie Dorps-Gefprekken. Ook eel Volks-Boefjen. ^f^W^f kant in Surrii-Chapel. Uit het Engelsen. -7 e Rotterdam, hl]TN/Cornd. 58 Bladz. In OStam. De prijs ih f:-6-: ■iSit is één der beste Volksboekjens, dat wij tot nog XJ toe gelezen hebben, en hetwelk wij dus gaarn aas vermogende Vrienden van den Godsdienst aanbevelen ,. S he Set minvermogenden te *4^^gSfi lnl-1-io- en vergenoegd de waare vreeze Gods bijzondere perfonen en 1ui gezinnen maakt, wordt hier op eene vatblre en bevallige wijze gefchetst. Tevens worden hier rechte begrippen ingeboezemd van den waaren EuangeSen weg , om tot deze vreeze Gods te komen. De Sciirijvcr 'doet ook tusfehen beiden gevoelen hoeveel nut ernftig predikende Leeraars van den Godsdienst, die werk van hunne Gemeenten maken, aan dezelvenkun, nen toebrengen boven anderen ;* bij welken het tegenovbrgeftélde plaats heeft. - Hoe goed is het ook dat de Godvrezende thomas , een arbeider, die hier ten voorbedde wordt voorgeftcld, befchreven wordt als een X, in wiens buisgezin niet flechts gelezen, gebeden , gedankt wordt, maar ook naarftigheid, orde netheid en Zindelijkheid gevonden worden. - Dit Bockjen kan o.v der dei! Gemeenen Man veel nut doen, hetwelk wn y?f harte wenfehen. Eenvoudige aanwijzing tot den Huisfeli ken Goddienst Voor Eenvoudigen en Mingeoefende». Ie Franeh, -,fij J. Verweij, 1801. 88 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ: - 10 - : titm hebben dit Stukjen met zeer veel genoegen en W Goedkeuring gelezen. Het is duidelijk en met orde befchreven. De Schrijver handelt eerst over de wijze,Waarop de Huislijke Godsdienst het best kau worden ingericht, en dan over het belang en de voorcleelen van den Huislijken Godsdienst. Beide deze StuUeri worden op eene verftandige, oordeelkundige enrvftbj* wijze in eenen zeer goeden ftijl otitwikkeld. Mogt dit Werkjen veel gelezen , en vooral deszejfs inhoud in de  174 eenvoudige aanwijzing , enz. over hetkerkgaan. huisgezinnen in ons Vaderland meer in beöefenin^ *ebragt worden ! Dit is onze wensch , en hiermede0 zou het Godvruchtig oogmerk des Opftellers bereikt zijn — Over het te Kerk gaan , tot onderricht van Mingeöefenden om het met vermaak te doen, en 'er nut van tc hebben Te Rotterdam, hij N. Cornel, 1S01. 40 Bladz. In Octavo. De pri js is f: - 1 - 8. In dit Bockjen , hetwelk door Gecommitteerden bij het Nederlandsch Zendelings-Genootfchap tot het opftellen verzamelen cn uitgeven van Kleine Stukjens ter bevordering van Euangelifche kennis en Godzaligheid , is uitgegeven, wordt op eene eenvoudige, vatbare, voor den Gemeenen Man gefchikte wijze ontwikkeld , wat nut er 111 het Kerkgaan gelegen zij, en hoe dat behoort te geichieden. Hoe veel reden is 'er om God te danken dat er 111 dezen tijd zoo veel werks gemaakt wordt van behoeftigen en ongeöefeaden! Komt, gij allen, die Vrienden van den Godsdienst, en van uwe medemenfehen zijt, helpt ijverig mede, om de kennis van jesus christus onder uwe arme Natuurgenoten te'bevorderen. Wij kunnen u uit de blijde ondervinding verzekeren , dat het niet te vergeefs gefchiedt. Lijkreden op georgiuscoopmans, beroemd Geneesheer, Lid van verfcheidene Genootfchappen , en Bcfcherwer der Hogefchool te Franeker , uitgefproken door den Hoogleer aar johannes mulder, in de Academiekerk te Franeker, den «ijlen van Herfstmaand, 1s00. Uit het Latijn vertaald. Te Franeker, bij D. Romar. 72 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - ge - ; De Vertaler verfbord, over de niet volmaakt gunhVe beöordeeling, van de Latijnfche Redevoering, door den Hoogleeraar mul de r, ter nagedachtenis van coormans, uitgefproken (*), roept in de Voorrede allen, die den Spreker gehoord hebben , om te getuigen tegen eenen partijdigen , bevooröordeeldcn Boekbeöordeel-iar en wil hen laten bewijzen, dat dit Stuk, wel behandeld, door O Zie ZV. Faderl, Piil. V Deel, ijle Stuk, Bladz. 70.  j. mulder, lijkrede op g. c00pmans, 175; door fierlijkhcid cn welfprekendheid verfraaid, en door waarlijk fchoone uitvoering kracht bijgezet werd. Schoon wij deze Verhandeling in het ooripronghjK niin• (*~) In zijn uitmuntend Werk: Over de waarde der Kleinigheden in de Zedekunde, §. XV. Bladz. 45. Bij den Uitgever dezes in het jaar 1799, uitgekomen. phospiiorides in XXII Boertige Vertoogen , door arend fokke, simonsz. Luceat , non doleflt. j Te Amfteldam, bij J. van der Heij, 1801. 174 Bladz. * In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - 6 - : Onder alle de Geestige Schriften van F. is 'er geën, dat ons beter bevallen heeft, dan deze Bundel van Vertoogen; de laatften echter meer dan de eerden, omdat dezelven ons over het geheel minder raadfelüchtig, en meer voor' hét algemeen gefchikt voorkomen. Vele gebreken en fouten der menfehen worden in deze Vertoogen, die oorfpronglijk als Weekbladen uitgegeven zijn, op eenen boenenden trant ten toon gefield en gegispt. Het fmart ons, en doet onzen Landaart waarlijk weinig eer aan, dat de Uitgave van een Weekblad als dit zoo fpoedig heeft moeten geftaakt worden, terwijl z09 vele Prulfchrifteh van allerïeië foort, door het Publiek als verflonden worden , en even daardoor jaar in jaar uit blijven voordduuren, en telkens vermenigvuldigen, zonder aan iemand anders, dan aan de Schrijvers ei» Uitgevers, eenige wezenlijke nuttigheid aan te brengen. Dan, daar veelligt dé tiidsömftandigheden de gemoederen voor waarlijk vernuftige Schriften ontftemd hebben , vleien wij ons, dat, met den Vrede en eene befténdige Orde van Zaken , ook hierin weldra eene gunltigc omwending zal plaats hebben, en daardoor_ aan F. gelegenheid gegeven worden , om zijnen arbeid (zoo wy hoopen en wenfehen, met een beter gevolg) te hervatten. Gaarne wenschten wij, hjertoe mede iet bij te dras?n, door onze Lezers op dit Boekdeeltjen opmerkzaam ' Ma «  *50 ft. FOKKE, SIMONSZ. te maken.' Ten dien einde willen wij eene proeve uit hetzeive mededeelen , daartoe verkiezende het volgende gedeelte van het XlVde Vertoog, om geene andere reden, dan omdat de meeste andere Stukken te zeer famenhangen, om een gedeelte daarvan tot ons oogmerk te kunnen gebruiken. „ Ziet daar! daar zit ik er nu mooi meê; daar heb s, ik nu in mijn voorgaande Nommer beloofd, om over s, de Vrijheid te harangueeren ; en ziet, wat wil het „ geval, daar komt iets tusfehen beide, dat het mij voor „ als nog, volkomen onmogelijk maakt, en dat is, dat s, ik de zaak zelve niet zo naauwkeurig bepaalen kan, 3, dat alle menfehen zullen zeggen : ja, dat is juist de 5, Vrijheid! — Ik meende ook laatst, toen ik deze be3, lofte deed, dat ik 'er nog al heel wel mee voort zou 3, kunnen komen ; want, daeht ik , Vrijheid is immers a, een zo allergemeenzaamst woord, en men hoort bet 3, zo duizendmaalen . gebruiken , en heeft het zelf zo dikmaals in den mond, dat het zeer gemakkelijk zal 3, vallen om daar over regt breedvoerig te haranguee,, ren. -r Maar neen! het lijkt 'er niet met al na; ik 3, zal mij dus genoodzaakt zien mijn woord te bree3, ken; nu, dat is in dezen tijd, 'nog al zo vreemd niet, dat er veel acht op gegeeven wordt; maar toch 3, ik heb 'er , voor mii , min of meer, tegen; 't kan 3, weezen dat ik mis heb, maar ik vervul altijd gaarne 3, mijne belofte. . Ze willen wel zeggen , dat ons Land daar door al mede groot geworden is; althands 5, die neiging komt in den koophandel nog al zo reis 3, een enkele keer te pas; want 'er is niets moeijelijker, s, zelfs voor den ervaarenften en geoeffendften koopman , dan op den duur handel te drijven met iemand, die „ zijn woord niet houdt. Nu is het toch waar ook, „ ik had het niet moeten belooven, vóór ik mij wel degelijk in Haat zoude bevonden hebben om mijn be„ lofte uit te voeren; 'maar dat gaat dan zo altemets maar in den haast weg. Daarom is het wel een nut„ tige les, die men wel altijd voor oogen mogt hebben: Ne lingua prxeurrat mentem, laat de tong toch nooit het verjtand voor uit loopen; maar al die wijze lesfen „ hebben dat met elkander gemeen, dat het moeijelijker ,, is dan men wel denkt , om ze na belmoren in alle .,, gevallen toe te pasfen en in gebruik te brengen; in„ zonderheid als cr een heviger werkende neiging is, „ die  phosphomdes, in xxii boertige tertoogen. itt dic ?e uit onze gedachten verdrijft. Die heviger werI' k n/'had bj mij ook plaats, en beftaat in de zucht om -eduuri- iets te fchrijven, dat den meesten mijner n SawAnvöfdóet, éndüs tusfchcnbcide ook eens ftoffen te kiezen, die eemge meerdere ^izaam- heid en ernst in zich bevatten, cn fchoon ze ook op " KE^efbindgewij» behandeld.worden , ech- ter eeu? InSruk nalaaten, die tot erulhge overaeukm- " Gaariedwilden wij het overige van dit betoog, behelzend hevernaai van het gebeurde roet eenepleKster•roup, verbeeldende de vrijheid, de gelijkheid e.üde hoederlthaP waardoor de Schrijver op het denkbeeld gebraït was, om eens eene doorwerkte Redcvoenng over de Vrijheid famen te (tellen, voor onze Lezers overichn ven; maar ons bellek gedoogt zulks met, hoe belangrijk het anders ook is. Proeven van Gefchied- en Letterkundige Oefeningen: j,zo wel den Koophandel en de Scheepvaart als de Dichten Letterkunde betreffende Door c. 5£l|f brandis, Lid van het Commttti van Juftttie te Amftldam, Secretaris van gemelde Stad en van de Bataaffche Maatfchappij: tot Nut vaii t Algemeen. Ie Haarlem bij F. Bolm, 1801. 461 Bladz. In gr. UcVaZ Met iet Pourtrait van den Autheur. 3e prijs is f i - 12 " = rwo men een Boek, fat leerzaam, onderhoudend, af/j wisfelend en doorgaands nuttig is, den veelbeteekenenden naam van goed niet ontzeggen kan , dan ook kan ,mendien aan dit Werk, niet weigeren , en opdier1 grond 'ze^en wij, dat het hier boven aangekondigde Weik , volgends onze meening, in den nadrüklijkften zin, een goed Boek is, en dat het te hoopen is , dat meer anderen onzer kundige Landgenooten , hetzelve zich tot een vooiSd mogen (feilen. o^^Mr^^J™ Nederlandfche Lezers , met meer dergelijke nuttige en bevallige Werken te leeren en te vermaken. De Schrijver levert ons in dezen bundel een negental verhandelingen , over verfchillende nuttige en belangrijke onderwerpen, meest alle in de Departementen van Koophandel en Letterkunde der f^^fiSMSt Meritis , en in het Amitcldamsch Dicht- en Lette, ofè-  «2 • C. BRENDÈR a BRAÏCMS Tiend Genootfchap voorgelezen. Als: I, De invloed van den Koophandel op de Denkwijze, Zeden, Taal en Werkzaamheden van een Folk. II. Tafereel der Gefchiedenis mn het Hanfe-Verhond. UI. De Zeevaart-Acte der Engclfihen , tn haaren oorfprong befchouwd. IV. Proeve eener Gefchiedenis van de Scheepvaart. Dit viertal voor onze Natie, wier grondbefiaan in den Koophandel en Zeevaart gelegen is, allernuttigne onderwerpen, is door den Schrijver op eene zeer grondige wijze behandeld, en met de aanhaling van verfcheidene Autheuren opgehelderd, echter doorgaanos op zulk eene wijze voorgedragen , dat de aandacht door de telkens eikanderen afwïsfelendc bijzonderheden van allerleien aart in dezelven bezig gehouden wordt. Na dit handelkundig vak, volgen de overigen, welken tot dat der Letterkunde behooren, als: V. Levensfchets van petrus johan  ïqö eartiiëlemij reize , enz. zijne gdvelfpitfen cn dak beroofd geweest. Ze zijn in 1687 in eene belegering van de Venetiaanen, door eene bom verwoest; dus ontbreken deze wezenlijke (tukken aan alle de teekeningen, die federt dien tijd van deszclfs overblijffelen gemaakt zijn. Men wist wel, dat olivier de n 01 n t e l , Franfche Gezant bij dc Porte, dezelven in 1670 had doen nateekenen, maar deze teekening was Verloren. Die fchets is onlangs, in eene verzameling van Prenten, in de Boekerij der Natie , weergevonden , cn van deze beide gévels levert men ons dus hier de waare uitbeelding, zoo als zij voor 130 jaren geweest zijn, met eene verhandeling, daartoe betreklijk. Reize in Hongarijen, mei een kort bericht der Stad IVeetien,door robert townson, l.l. d. met Platen, en eene Kaart van Hongarijen ; uit het Engelsch vertaald, in Twee Deelen. Eerfte Deel. In den Hage, bij J. C. Leeuwcftijn. 355 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 3 - 18 - : T "Torigarijën is een fchoon en groot Land, dat door eene jl jL brave Natie bewoond wordt, die in hare zeden, in verfcheidene opzichten , van andere meer bekende Natiën verfchilt, en dat in zijnen grond cn deszelfs voordbrengfeleh zeer aanmerklijk is, en tevens hebben wij geene rcisbefchrijvingen door dit Koningrijk, op den zelfden tijd, waarin'wij met goede en Hechte reizen, door vele andere deelen van Europa, als overladen worden. De Vertaler van het Werk, dat wij voor ons hebben, die de kunst van overzetten vrij wel verftaat, en vrij wat arbeid aan dit Boek heeft ten koste gelegd,merkt aan, dat e. brown , die in 1680 vertaald is uitgegeven, de eenigfte reize door Hongarijen is, die wij bezitten, en deze reize zegt toch niet zeer veel. Het kan derhalven niet anders dan ten hoogfte aangenaam wezen, eenige berichten van dit aanmerklijk Land, van een bevoegd ooggetuige te ontvangen. Robert townson maakt zich door dit Boek bekend, als een man van veel verftand en uitgebreide kennis vooral in alle de deelen van de natuurlijke historie. Hij'fchrnft eenen bcfehaafden, bevalligcn , en, hier en daar vernuftlgen ftj.il. Zijne reize, zooverre zij in dit eerfte deel voorkomt, loopt van Weenen op Oedenburg, Raab, Dotis, Komorra, Gran, Buda , Gijongijcs, tot Erlau. De  ROBERT TOWNSON, REIZE IN IIONGARIJCN. 197 voorname opmerkingen van den Reiziger vallen op onderfcheidene deelen van de natuurlijke historie, waartoe Hongarijen zoo verbazend veel oplevert ,-zoodat zijn Werk, voor de liefhebbers van deze foort van zaken belangrijk is. Evenwel gaat hij andere voorwerpen , die hem op zijnen weg voorkomen, geenszins onopgemerkt voorbij. Hij geeft berichten van dc bijzondere Natiën, die in Hongarijen verblijf houden; van het karakter cn dc zeden der eigenlijk-gezegde Hongaren; van de Steden en voorname Dorpen, die hij doorreist; van hunnen Landbouw enz.; ftaat van de Edelen en dien van de Boeren , enz. Dc Schrijver begint zijne berichten met Weenen, waarover hij vrij uitvoerig is. Hij doet verflag van de geleerde jnftcllingen jn die Stad; openbare Boekerijen; cn kabinetten van Gedenkpenningen, en voorwerpen uit de Natuurlijke Historie. Deze laatften zijn in Weenen zeer aanmeiklijk , zelfs bij bijzondere perfooncn. Bij gelegenheid dat hij fpreekt van dc Markten, en van dc menigte van wild en gevogelte, die hij daar zag, zegt hij, .„ de „ ganzen levers worden hier voor eene groote lekkernij „ gehouden; men eet die gefloofd. Eenige vogelkopers „ weten die tot eene verbazende grootte te doen groeien , „ dit wordt als een geheim gehouden onder de Jooden , „ die dc voornaamfte vogclkopcrs zijn." Ook verhaalt hij nog deze bijzonderheid van den fmaak der inwoouers van Weenen, dat de kikvorfchen bij hun eene groote lekkernij zijn; een paar agterbouten , die voornaamlijk gezocht wórden, kost omtrent drie Engelfche halve ftuivers; zij maken derhalven geen goedkopen fchotel uit. De voorbeenen en de levers worden voornaamlijk tot foup gebruikt. Deze arme dieren'worden bij 30 of 400001e gelijk aangebragt, en aan de handelaars in het groot verkocht. Zij worden in groote kuilen van vier of vijf voeten diep bewaard. Men eet in de vasten ook flakken, niet uit zuinigheid, want zeven fluks van dezelven worden zoo hoog als eene portie kalis- of rundervleesch gerekend ; zij worden gekookt,in boter gefruit, ook fomtijds met gefarceerd vleesch gefloofd, gegeten. Zij blijven flijmerig, nadat zc gereedgemaakt zijn, en worden nogthands voor eene lekkernij gehouden. De eigenlijke reize door Hongarijen is voor geen uittrekfel vatbaar, men moet ze zelf lezen, en dat zal men met veel vermaak doen. Deze bijzonderheid moeten wij evenwel overnemen. Te Buda vindt men , digt bij de N 3 war-  r o ]? e r x townson warme baden, eenen vijver, waarin bet water zoo warm is, dat men bet in den winter brandend heet zou kunnen noemen , en waarin men de visch kan zien rondzwemmen. Townson kon de visfchcn zien, maarniet vangen. Hij meent dat ze tot het geflacht van den cyfrinus bchooren. Een zeer groot deel van dit Boek vervat in zich fraaie berichten, over de Staatsgefteldheid van Hongarijen. De Hongaren zien met groote droefheid, dat hunne Kroon door een Buiteniandsch Vorst gedragen wordt, die zijn Verblijf buiten hun Land houdt, en maar zeer zelden in perfoon naa hen omziet j dit verwekt eenen algcmeenen bitteren haat tegen de Oostenrijkers , die hen wederom , op hunne beurt, met groote verachting aanzien, Dit ongenoegen werd nog zeer grotelijks vermeerderd, door de, alhoewel welmeenendc, evenwel zeer cigendunklijke handelwijze van den Keizer josefus, die, zonder hen ecnigzins te kennen, in alle hunne wetten en gebruiken groote verandering maakte, en alle hunne voorrechten voor beuzelingen aanzag , en in drie jaren tijds meer dan 300 veranderingen van belang, m de inrichtingen van den Hongaarfchén Staat, maakte. Dit was voor een zoo fier en edelmoedig volk niet tc dulden. Ook wierpen zij hem zoo vele beletfelen en hindernisfen in den weg , dat ze hem den laatlten tijd van zijn leven grootelijks verbitterden, cn hem eindelijk noodzaakten, om alle die veranderingen tc herroepen, die hij, geduurende zijne gehcclc regeering, in dat Koningrijk had ingevoerd, en dus eene amènde honorabele te doen , aan de algemeene volksbegrippen en ariitocratifche rechten , gelijk hij zulks weinige dagen vóór zijnen dood deed. Evenwel zonderde hij van deze herroeping uit, hetgene hij , nopends de tolerantie van de verfchillende Godsdiendige gezindheden had vastgefteld, en .zijne weldadige inrichtingen , ten nutte van den boeren-. ftand , die reeds vóór hem door zijne Moeder maria theresia , van hunne bezwaren merküjk ontlast waren. Doch deze zegepraal; van de Hongaren vermeerder-*, de hunnen haat tegen de Duitfchers. Het goed gevoelen dat men van leopold had opgevat, bragt deze gisting naderhand tot bedaren , en op eenen rijksdag, bij deszclfs Kroonrng, werden de zaken tot genoegen van de Hongaarfche Natie gefchikt, en inzonderheid van de Protestanten van de beide gezindheden, die te famen genomen, •mtrent de helft der bevolking van het Koningrijk uitmaken,.  REIZE IN HONGARIjëN. IpS* ken. Deze fchikkingen worden hier beknoptclijk opgegeven. De onderftanden, die de Oostenrijkfche Monarch uit Hongarijen trekt, zijn niet datgene, dat hij zou kunnen trekken, indien 'er eene grooter hartlijkheid tusfehen hem en zijn volk plaats had. De Natie wordt ook door hare wetten verhinderd om cenigerlei onderftand te geven, ten zij in eene openlijke Rijksvergadering., en dc Koning doet ongaarne dc Landsflénden bijeenkomen. Sedert de Schrijver uit Hongarijen vertrok, zijn twee Hongaarfche Edellieden eerloos verklaard,om dat zij eene foort van inlchrijving gemaakt hadden voor den Keizer, die hun Koning is, om den Oorlog voord te zetten. Op den laatften Rijksdag 1792, gaf men een don gratuit van vier milliöe* nen Guldens, 1000 Paarden cn 5000 Recruten, tot voordzetting van den Oorlog. In 1780 bedroegen de Koninghjke inkomften omtrent, negentien milliöeneu Guldens. _ Daarde ftaatkundige inrichtingen van dit Land, bij die van andere Landen merklijk ten agteren zijn, is het niet te verwonderen , dat de' werkzaamheid en koophandel van geen groot belang zijn. De Boeren zijn wel niet langer naven, maar blijven nog verftoken van het_ recht om eigendom te bezitten, en met den burgerftand is het niet veel beter gefteld. Evenwel hebben de Hongaren kelders vol wijn; weiden vol vee, en fchuuren vol koorn, maar het ontbreekt hun aan eene markt cn aan kopers. De uitvoer is met groote onkosten, en van fommige artikelen met belastingen bezwaard. Hunne rivieren lopen in eene tegengcltelde richting, met de ftrekking van deszelfs Koophandel, en de- vervoering te land is zeer kostbaar, uit hoofde van de Hechte wegen. Goede wijn, die voor zes gulden wordt ingekocht,kost agt gulden van overvoeren , eer hij de haven van Trieste bereikt heeft, en koon» dat twee fchellingen kost, kan in die zeehaven niet komen beneden de zes fchellingen onkosten. Evenwel levert het Koningrijk voor drie , vier, vijf milliöenen aan waarent meer naa buiten , dan het van buiten ontvangt. De voornaamfte artikels van uitvoeren zijn vee , koorn , wijn, wol, metalen, tabak, en vele anderen in minder hoeveelheid. De uitvoer gefchiedt meest naa de Keizerlijke Erflanden. — De vaste Krijgsmagt des Koningrijks beftaat in 87000 man. Men vindt bij dit werk twee Platen en eene Landkaart. Deze laatlte is zeer uitvoerig, en wijst niet alleen de N 4 bfr  SOO R0EERT TOWNSON, reize ÏN HONCARIfÜN. bijzondere plaatfen aan , met den rang dien zij in de Maatfchappij hebben, maar ook derzèiver voornaamflo voordbrengfelen van natuur cn kunst, cn de woonplaatfep van de bijzondere volken, die zich in Hongarijen bevinden, en die aldaar op zich zelven, en niet vermengd onder crc andere inwoneren, lecven. 'Dit alles is in do kleuren met welken de plaatfen of landftreeken gedekt of omtrokken zijn, cn dopr andere gepaste teekenen aangewezen , en verdient; in kaarten van vreemde landen te worden nagevolgd. Jets tot antwoord, aan den Schrijver der zoogenoemde verdediging^ van Gods Kerk en haar Opperhoofd, tegen de Historifche Eeuwreden van a. kok, Predikant te Utrecht. Te Utrecht, bij J. C. ten Bosch, i8oi.- óp. Bladz, Li gr, Octavo,, De prijs is f: - iq. ; - W/'ï waren in ons bericht, aangaande de zoogenoemde W verdediging van Gods Kerk en haar Opperhoofd, van oordcel, dat dezelve, van den kant van" den Heer kok, niet moest beandwoordworden. Daar dc man vele van do gronden ontkent, waaruit men in dit geval redenceren moet, en integendeel gronden aanneemt, die vart niemand dan van Roomschgezinden kunnen erkend worden, kwam het ons voor, dat de wederlegging van hetzelve nutteloze moeite wezen zoude. Daarbij vonden wij zijne fchrijfwijze, alömme vervuld met fmaadredenen en fcheldwoorden, zoo hoonende, dat hij, in de oogen van alle bel'chaafde lieden, kon gerekend worden , de eer van eenig andwoord onwaardig te wezen* * • Evenwel heeft ons de Schrijver van het fraaie ftükjeh , dat wij voor ons hebben, overtuigd, dat men, met uitzicht op merklijk nut, een andwoord op hetzelve fchrijven kon; niet om den zoogenoemden verdediger van Gods Kerk tot betere zinnen te brengen, maar om anderen, nopends de fchijnredenen „ hier of daar in deszclfs opftel voorkomende, waarvan zij de nietigheid niet doorzagen , te onderrichten, en indien daartoe, door gezonde redenen, kans was, eenige fchreeuwers den mond te Hoppen. En dit is hier zoo meesterlijk gefchied, dat wij den bekwamen Schrijver, dien wij niet anders kennen, dan menden leeuw uit zijnen klaauw kent, danken, voor het vermaak ïkjt ons het lezen yan zijn gefchrijf heeft aangebragt. Men Vindt.  IETS TOT ANDWOORD , ENZ. tol vindt in dit Stukjen doorilaande bewijzen,dat hij de zaak, d'c hij behandelt, inden grond vcrftaat, en al ömme blijken van die geleerdheid, die hier te pas komt, en van «roote fchranderheïd. Met dit alles is dit Stukjen gcichrcven met eene bef'cheideuheid en befchaafdheid, en hier en daar met welaangebragte, fchoon niet fterk fchitterende , vernuftige trekken, die, met de plompheid en woestheid van den tcgcnfchrijver van den Heer kok, een wonderbaarlijk contrast maken. Wij raden het doorbladeren van dit Stukjen, aan alle onze Lezers ten fterklte aan. Gods Kerken haar Opperhoofd verdedigd tegen den Schrijver van Iets tot antwoord enz. , tegen de Histonjcne Eeuwreden van a. kok. Predikant te Utrecht. Eerjte Stuk. Te Amfteldam, bij F. J. van Tetroode, iboi. 60 Bladz. In gr. Otlavo. De prijs is ƒ : - 10 - : W/ij hiten dit Stukjen op het voorgaande volgen , omdat W het daaröp de naaste betrekking heeft. In eene voorrede van XIV Bladz. digt in een gedrukt, heeft de Schrijver het verbazend hard op ons geladen. — Hij beklaagt zich, dat wij hem op zijne aanmerking niets andwoorden , „ dat willebrorDus en zijne opvolgers waarlijk die genen geweest zijn, en alleen die genen geweest zijn, , die het licht der waarheid hier te lande zoo hebben ' ontdoken, enz. — dat wij niets hebben geantwoord op * het gene hij tegen kok opwierp, tegen het door den- zclven opgegeven onderfcheid , tuslchen kathohjken " en Jansfemsten; — dat wij hem zijn ftilzwijgen van , dc reize door dc Meijerij'vau 's Bosch, door kok aan" gfehaald, onder het oog'brengen, daar hij die reis nooit " gezien heeft, enz." dit is, volgends hem, een bewijs van onze domme partijdigheid; • vooral heeft heeft hij zich aan onze aanmerking geftooten, „ dat wij Protestanten naar onze overtuiging, in den eerdienst ' der R. G. vele grove ongerijmdheden , en zelfs_ het " 4omfte bijgeloof vinden , en dat onze voorvaders-zich, " uit hoofde van deze overtuiging, van hunne Room'„ fche Medeburgers hebben laten hangen en verbranden, „ bij gehcele fcharen," en hij zegt, „ dat wij_ hier 111 „ fchandig waarheid, befcheidenheid en onpartijdigheid „ folteren , en zulke ruwe onwaarheden , (NB.) voor God, voorde verftandige Natie, noch voor ons eigen  302 GODS KERK EN HAAR OPPERHOOFD VERDEDIGD , ENZ. geweten,kunnen billijken." Verder vraagt hij,met betrekking tot ons: „ Wie, dan een "blind ijveraar, kan zich in het har„ nas laten jagen, en op de voorposten laten gebruiken, om ,, voor een welbeloonden dweepzuchtigen ijveraar te gaan ,, fchermen?" Zie daar Lezer! op zulk eene wijze wordt het verflag, dac wij van het Boekjen tegen de preêk van kok gegeven hebben, wederlegd. Vindt gij niet, dat dit bewijs alles in eens afdoet, en dat wij geheel overtollig werk doen zouden, wanneer wij ons verder tegen hetzelve verweren wilden? Wij hebben geen lust om den moor te fchunren; doch de voorname inhoud van dit Gefchrift raakt den Schrijver van het zoo even aangekondigde iets, Of dit iets door onzen man geheel en voldoende wederlegd zal worden, weten wij niet. Wij hebben hier alleen het eerfte Stuk van zijn werk; maar wanneer hij op dezen voet voordvaart, en dit iets, van (luk tot ftuk, v/il beandwoordtfn , dan hebben wij nog meer dan één boekdeel te wagten. Dit itukjen vervat twee brieven aan den Schrijver; de eerfte heefc geen verder bijzonder opfchrift; maar de tweede handelt over de zoogenaamde bijgelovigheden, afgoderijen, misbruiken van de Catholijke Kerk, naamlijk, dc bnlle in ccena Domini. Uit de wijze waarop hij ons beandwoordt, zal men ligt kunnen gisfen, hoe hij met den Schrijver van het iets omfpringt. Dezen be- fchuldigt hij van — onbefcheidenkeid van op den mouw fpelden — van in den vuist floppen — van kinderpraat van Almanaksverte!feitjes - van rampzalige redeneeringen en razernij, en vele dergelijke dingen. Hij zegt van denzelyen: „ dat hij honderd en vijftig doodgeziene en honderd malen ,, afgefloten Marionetten op het tooneel brengt, om terwijl „ de aanfehouwers daar op ftaroogen, D°. kok toch agter „ het gordijn tefchuiven?"De tweede brief raakt de zaak van kok minder; maar, de jaarlijkfche afkondiging van de bulle in ccena Domini, bij welke de vloek jaarlijks ook over alle Gereformeerden alömme in de Kerk van Rome wordt uitgefproken. Onze man verzekert ons, in zeer goeden ernst, dat de vloeken van de Catholijke Kerk vloeken uitliefde, en geenszins vloeken uit haat zijn. Is dat niet wonder wel gevonden? Verders handelt deze brief, van het gebruik dat de Roomfche Kerk en ook de Protestanten, of althands de Gereformeerden, van de fchriften der Kerkvaderen maken, en waarin die beide partijen, aan elkander gelijk ftaan. Velen zal dat vreemd voorkomen., maar dit wordt ons evenwel geleerd. Verder wordt hier ingemengd, de handelwijze van de Sijnode van Dordretht, met de Remonflranten, en vele andere zaken meer, waaraan iemand, die de preêk van kok las, nooit gedacht heeft of denken kon. Eéne zaak hebben wij met afgrijzen in dit gefchrift gezien. Ze luidt woordelijk dus: „ Lees die belachlijkc fluitredenen, in „ uwe Dordfche Sijnode Die in den Heere Jefus gelooft „ wordt  60DS KERKEN HAAR OPPERHOOFD VERDEDIGD , ENZ. „ wordt zalig. Nu dan, ik geloof waarlijk in den Heere Je» „ fus, bijgevolg ik word zalig." De infame lasteringen, die hii verder hier bij voegt, willen wij niet uitfchrijven. Ze wonen wie de man is! - Van zijne groote kermis in onze kerkelijke gefchiedenis, geeft hij ons een treilend bewijs, wanneer hij zeets „ dat men UIT*N bogaard als ProFcsfor van de God„ geleerdheid aan het hooge School van Leijden heelt zien bevestigd worden." Wij hopen en vertrouwen, dat de bekwame en zeer befehaafde Schrijver van het iets tot antwoord, zijn' tijd beter zal weten te hefteden, dan dezen man verder te volgen. Het Bijgeloof der 'voorige Eeuwen en die der tegenwoordige, op eene Satijrique wijze gcfchetst. Doormengt nut verfc,leiden gevallen, alsmede een Romanesque liefchnivmg van een alöuden Bouwval, en het daar bij gelegen Gehugt. Ie Amfteldam, bij J. Tiel, i3oi, 149 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 2 - : Deze breed omfchrijvende Tijtel, vinden wij voor dit Werkjen.. geplaatst, welks bedoeling prijslijk is, waarom wu ook en tevens om aan het verzoek van den Schrijver te voldoen , de misfeilen of liefst misdagen in taal en ftelling, waarvan deze Tijtel reeds befmet is, en die doorgaands in het geheele Werkjen, voorkomen, over het hoofd zullen zien, zonder echter onze voordduurende verwondering tc kunnen verzwijgen, daarover dat men nog bij zoo vele onkostbare hulpmiddelen, als in dezen tijdvoorhanden zijn, om onze lchoone en regelmatige taal grondig te leeren, Nederlandiche Schrijvers vindt, die zulk eene verfehoning van hunne Landgenoten durven vereen; en die zoo duidelijk hunne onkunde 111 de bekendfte en algemeenfte taalregelen, met betrekking tot de rech. te keuze der zoo veel tot de duidelijkheid van den ftijl toebrengende naamvallen en gedachten der woorden , aan den dag leggen. Uit de Voorrede fchijnt het doelwit des Schrijvers te blijken , naamlijk : om op eene Satijricque wijze het Bijgeloof' ten Platten lande, zoo veel hem moogiijk is, uit te roeien; doch wij vinden niets Satijrieks in dit gelicele Werkjen, ten zij de Schrijver de zwellende Dichterlijke befchrijving van den Bouwval , in de nabijheid van het Klooster Överburg , benevens die van het Avontuur van den Ridder met het Gouden Zwaard, en de in een' gemeenzamen ftijl verhaalde, en veelal bij wijze van Samenfpraken behandelde Vertellingjens voor Satijriek (of liever Satiriek) wilde doen doorgaan; doch wij twijfelen of de Schrijver den waaren aart der Satire naauwkeurig genoeg kenne en denzelven niet met dien der Ironie vcrwarre, immers wij hebben in de door hem zoogenaamde Romanesque Befchrijving van den bovengemelden Bouwval , voor zoo verre wij vertrouwen dat hij alles wat daarin gezegd wordt niet in  SÖ4 HET BIJGELOOF DER. VOORIGE EEUWEN oprechten ernst meent, eet Ironie dan wel Satire meenen aan te treffen. Immers Satire zoo als dit woord thands van zijn1 eerften oorfprong ontaart is, beteekent eene foort van Hekclfchrift dat zonder omkleedfelen rechtflreeks tegen de zedelijke gebreken gericht is, daar integendeel de Ironie dezelven op eene bedekte wijze, en ze als het waare.verdedigende, berispt. De Romanesque Befchrijving van den Bouwval, is derwijze opgeblazen, dat men door de omwiudfelen van eene menigte zwellende woorden., met groote moeite raden moet , welk kasteel door den Schrijver bedoeld wordt; wij voor ons meenen dat hij het Huis Oostvoorn, in het Land van Vooren op het oog beeft, althands deze Bouwval wordt hier als laatst bewoond zijnde, door Gravinne jacoba van beijeren, omfchreven. Zie hier een beknopt uittrekfel van zijne uitwijdende befchrijving: „Niet verre van de plaats daar de vermaarde Rivier, die in het gebergte van het Departement, (welke Rivier? welk Departement'? dit ftaat aan den Lezer te raden,) . ontfpringt — al kronkelende in den Noorder Oceaan ftort , nabij de ftad daar Neêrlandsch Vrijheid het eerfte ontlook , (volgends de waarfehijnlijkfte gisfing, word hier den Briel, bedoeld.) Nu dan op die zekere plaats, werd dit Kasteel welks Bouwval hij befchrijft door de Romeinen, of door de Deenen en Noormannen tot dekking .van den mond der Maas, (hier komt de zoolang geheimgehouden naam der Rivier, onverhoeds voor den dag) tegen de ftroperijè'n van het roofzuchtig albion gefticht. (Let wel door de Deenen die zelve Stroopers waren en wel tegen de ftroperijè'n der Britten, die te dier tijd nooit invallen hier te Lande deeden) menigmafeft heeft de Schrijver zich als de dagtoorts in het pekelveld wegzonk, op den heuvel waarop die oude Bouwval gegrondvest is begeven en van daar de fchoone uitzichten, enz. bewonderd; en zijne befpiegelingen laaten weiden over het opgaan der Zonne , ' en kent aldaar ook menigmaalen zien ondergaan; voords van daar de menigte van bergen en heuvelen die de Zee in bedwang houden , en derzelvcr glinfterende zandkorrels befchouwt die door de Zon befchcencn zijnde, als zo veele bergen van diamanten voorkomen , doch die tevens den grooten pekelplas voor het gezicht zouden verbergen, indien den berg des Bouwvals niet verhevener waare, dun zij alle," (de Schrijver bedoelt hier waarfchijnlijk de heuvelen; doch de famenftelling der rede, brengt ons hier de zandkorreltjens voor den geest,) op deze wijze gaat die Romanesque Befchrijving al verder voord; en 'er komen doorgaands zeer [zonderlinge ovemaamingen Metonijmiën en omfchrijvingen in voor , als bij voorbeeld deze beneden klomp voor de aarde ; het hobbelend en kabbelend element voor de Zee, en wat dies meer is. Eindelijk na agt bladzijden vol diergelijke uitdrukkingen doorworfteld te hebben, brengt de Schrijver ons bij een Gehucht weinige treden ten westen van den Bouwval gelegen, en bewoond door den «V  EN DIÉ DER TEGENWOORDIGS, CESCHETST. 2.0$ door «rvz'gheid vermaarden dirk stolkianüs, die perfoon verhaalt hem in even den zelfden Romanesquen , ( of liever zinneloozen) ftijl de Historie van den Ridder met het souden zwaard, die vvelëer in de 16e Eeuw , in dit Kasteel feeën Spooken geftreden zoudehebben, en dit verhaal, waarin eenter vele Dichterlijke gedachten voorkomen , die, zo ze van het overtollige en fmaakloze , waardoor ze' verdrukt worden ontlast waren, nog meer zouden fchitteren, duurt tot Bladz. K7. als wanneer de Schrijver zegt, dat hij voorgenomen hebbende een hulsfèlïfk tooneel der Bijgelovigheid te bejehrtjven\ daartoe, en dus nu eerst tot zijn eigenlijk voornemen , overgaat Dit huisfelijk tooneel beftaat in een verhaal van eenige o-ewaande fpookgevallen en bijgelovigheden in een gemeenzamen ftijl befchreven, en met Samenfpraken doormengd, en dus "eheel vreemd van de behandeling der Ridder - Gefchiedenis , waardoor dit Werkjen het voorkomen heeft, eener famenplaatfintr van twee afzonderlijke Werkjens, onder den zelfden Tijtel "Dit tweede gedeelte deszelfs komt ons voor, beter dan het eerfte gefchikt tc zijn, om aan het alleszins prijslijk oogmerk des Schrijvers , naamlijk , de verlichting der bewoners van het Platte land , met betrekking tot de ijdelheid der bijgelovige dröomerijën, te kunnen (Vrekken; jammer is het flechts dn de volftrekte onkunde des Schrijvers, in taal en fpellmg, hetzelve voor de meer befchaafde ftedelingen, waaründer echter volgends des Schrijvers zeggen en de daaglijkfche ondervinding nog meer bijgeloof heerscht , dan men wel verwachterl zoude, grootendeels onbruikbaar en onbevallig maakt. De Vaderlandfche Historie in Themata, vervattende, in eene zaakelijke en tevens beknopte orde, alle de voomaamfte gebeurtenisfen, die, van den aanheginne des Lands tot heden toe, in ons Vaderland zijn voorgevallen. Vijfde verbeterd: en vermeerderde Druk. Be halven het Voorwerk, zoü Bladz, hi Octavo. De prijs is, met een jlel van meer dan tachtig Kunstplaat]'ens, Pourtraitten en afgezette Landkaartjes f 2 - 18 - : en zonder Platen f: - 8 - : Hoe zeer dit Werkjen bij onze Landgenoten is in den fmaak gevallen, blijkt, daar'er, federt hei jaar 1783, toen hetzelve voor het eerst bij den toentnaligen Boekhandelaar, a. foksïe s. -f., te Amfteldam, werd uitgegeven,, vier Drukken geheel uitverkocht zijn. Dit bewijst ook,dat'ereen genoegzaam aantal Burgers van Nederland beftaat, die, wars van alle Staatkundige partijzucht, de onpartijdigheid in dcri Gefchiedfchiijver der Vaderlandfche Historie' beminnen en waardeeren; want deze eigenfchap, benevens naauwkeurigheid en eene vrij goede keus der onderwerpen, kan men aan dit Werkjen in geencn deele ontzeggen. De ftijl echter is hier cn daar wac ftijf en de fpellmg 'wenschten wij, in een Werkjen voor de Jeugd, ook wel juister. Daar wij, naar het ftraksgemelde , veilig verönderftelleii aiogen, dat dit Handboekjen der Vaderlandfehe Historie algemeen  ' 6otf DE VADEREANDSCHE HISTORIE, IN THEMATA. meen genoeg bekend is, behoeven wij 'er niet meer van te Keggen; en merken alleenlijk aan, dat deze Druk de voorvallen in ons Gemeenebcst fchetst, tot aan het einde der vorige Eeuw, »f tot aan het jaar 1801. Het Boekjen is dus zeker liet volledigfte, dat wij in dit vak hebben. Evenwel zullen er, bij eenen Zesden Druk, nogal weêr nieuwe zeer belangrijke voorvallen te melden ftaan, te weten, de gewigtige verandering in de Regeringsvorm onzer Republiek, waaraan wij onze tegenwoordige Staatsregeling te danken hebben, den algemeenen Vrede en de gevolgen, die dit' een en ander voor het Bataaffche Gemeenebest gehad heeft of nog verder hebben jzal; en wij hopen , dat men alsdan ftijl en fpelling , hier cn dnr.r, mede zal verbeteren. Wanneer 'er echter, in het Voorbericht, gezegd wordt, dat de 'Hierna's, waarin dit Werk afgedeeld is, met veel nut in de Franfche,Hoogduitfche en andere talen, kunnen worden overgezet, om zich,dus doende, in de Vaderlandfche Historie en tevens in de talen te oefenen, moet men zulks, zekerlijk, met eenige bepaling opvatten. Men kan het naamlijk daartoe gebruiken, even als men 'er alle andere Boeken toe gebruiken kan ; maar bijzonder gefchikt is het, tot dat einde , niet. Reeds voor lang hebben wij 'er zelven, met leerlingen , de proef van genomen, maar het volftrekt niet voldoende bevonden. Thema's, door wier overzetting men zich in zekere taal oefenen zal, moeten voor die taal , en wel voor die taal alleen , daar toch iedere taal hare bijzondere eigenheden heeft, ingericht en bewerkt zijn, gelijk, bij voorbeeld, die van flicler in zijne Nieuwe Hoogduitfche Spraakkunst voor Nederlanders, wat het lioogduitsch, de opftellen van agron, wat lietFransch ,dcThemd's vaiiREiTZ, wat het Latijn betreft, enz. Aanvangers toch, moeten zich, al overzettende, in de Verbuigingen en vervoegingen der woorden en de eerfte taalregelen; zij, die meer gevorderd zijn, in de verfchillende fpreekwijzen en andere eigenheden der taal oefenen, waarin zij zich yerder volmaken willen: en vindt men ergens, in deze Vaderland] che Historie in Themata, daartoe eenige aanwijzing? Zulke algemeene gezegden dus kunnen, wel is waar, op onkundigen eenigen invloed hebben, en dus het vertier van een Werkjen bevorderen; maar de eerlijke man vermijdt alles, wat de ftrikte waarheid kwetst, en dit Boekjen heeft zulk eena aanprijzing niet nodig. Tafereelen uit het Menschlijk, Leven. Uit onderfcheiden Schrijvers bijeen verzameld, door a. bruggemans. Te Dordrecht,'bij E. Bonte, i8o\ Behalven het Voorwerk, 1S0 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 14 - : Eene Verzameling van korte Verhalen, vrij goed gekozen, wel vertaald en netjens gedrukt, die de Verzamelaar vervolgen wil, wanneer het lez*end Publiek 'er behagen in fcliept. 'Zij  A. BRUCGEMANS ,TAF£REELEN. K. H. SPIESS , REtZEN. S.Ó? Zi\ zijn de volgende: I. Geluk uit ongeluk. Naar het Hoog-, duitscti van a. la fontaine. 3. San Pedroen Vanna. Naar het Fransch van Mr. de maijep» 3- De Verjchijmng. Naar het Hoogduitsch van karl reinhard. 4. Blanco. Capello Naar het Fransch van Mr.. de ma ij er. 5. Krankzinnigheid uit Berouw. Naar het Hoogduitsch van j. m. armbruster; en 6. De Moedermoorder door toeval. Naar het Hoogduitsch van chr. heinr. sPiesz. De meeste dier vertellingen waren ons reeds bekend 3 maar of wi] ze 111 het oorfpronglijke, dan in Nederdaitfche Vertalingen gelezen hebben, durven wij niet beflisfen. Reizen door de Holen des Ongeluks en Verblijven dei■ Blende, van k. h. spies s. Tweede Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn, •j 801. 222 Bladz. In gr. Octavo^ De prijs is ƒ 1 - 16 - : TV/ij hebben bij gelegenheid der Uitgave van het Eerfte Deel \V dezes Werks, reeds ons gevoelen over de waarheid dezer Gefchiedverhalen gemeld (♦) en hebben bij de lezing van dit Tweede Deel, niets gevonden dat ons noodzaakt daarvan af te gaan, alzoo hetzelve ons nog fterker in het vermoeden bevestigd heeft, dat dezelven zo niet geheel, ten minfte grootendeels verdicht zijn; echter voor zoo verre deze foort van Gefchriften kunnen dienen, om het medelijden voor onze ongelukkige en lijdendeNatuurgenoten aan te bevelen , kan ook dit Werkjen daartoe van dienst zijn; doch zo de Verhalen minder overdreven waren,zoude naar onze gedachten , dit prijslijk oogmerk nog zoo veel te eerder bereikt worden. De Verhalen 111 cut Deel vervat zijn flechts twee in getal en betijteld: hansjen of de lijdende onjchuld en kar el of het rampfpoedig Huisgezin. C») Zie N. Vadert. Ètil. V Deel, ijle Stuk, Bladz. .528. Ontmoeting en Vergeving, Tooneelfpel, in vier Bedrijven. Door Mr. h. a. spandaw. Te Groningen, bij W.Zuidema-, 1S01. Buiten het Voorwerk, 105 Bladz. In Octavo. De prijs ts f:-i2-: Gaven wij onlangs een zeer gunftig verflag van een oorfpronglijk Vaderlandsch Tooneelftuk, Vriendfchap en Liefde genaamd (*), wij hebben het genoegen, onze Lezers thands met een tweede voordbrengfel van het vernuft diens zeilden Schrijvers , welke nu zijnen naam genoemd heeft, bekend te maken. De bedoeling is, even als bij het eerstgemelde, weer geheel Zedenlijk; iet, dat onze goedkeuring ten hoogUe wegdraagt, en waaröm wij vele fouten in de uitvoering zehs over het hoofd zouden zien , zo zij aan dit hoofddoel des tooneels geen nadeel deden. Trouwens dit laatfte hebben wi] hier niet nodig , zijnde onze eenigfte aanmerking deze , dat^cte CO Zie tf. Vadert. BIK. IV Dal, ijle Sluk, Bladz. 670, enz.  »o8 H. A. SPANDAW, ONTMOETING EN VERGEVING. .Gefprekken hier en daar, vooral in hec Vierde Tooneel van liet Derde Bedrijf, wat al te lang gijn, en het Stuk niet zoo veel afwisfeling heeft als Vriendfchap en Liefde, zoo dat het, in het fpelen , minder levendigheid zal hebben. De hoofdinhoud komt hier op neêr. Kronenburg, een edeldenkend jongeling, zijnde een Comptoirbediende, bemint sophia, de goede en onfchuldige dochter van winter, opgevoed door Jufvrouw walhof, als Gouvernante ; hij houdt echter , wegens zijnen ftand en bijzondere omftandigheden, zijne liefde voor sophia bedekt, terwijl die hem mede in ftilte bemint. Daar meerveld, — .een oude Akademiekennis van winter, maar een flecht mensch van karakter, die zijne vrouw, door eene onmenschlijke behandeling, hem had doen ontvlugten, kort na hare bevalling van eenen Zoon, dien hij vervolgends epgevoed had, maar die hem voor een paar jaren mede, om de zelfde reden, ontweken was, —■ bij winter was komen logeeren, doet een gefprek tusfehen vader en dochter over meerveld en kronenburg, deneerften hare liefde tot den laatlTen kennen. Intusfchen is jakob, eeu oud bediende van winter, om vijf en twintig Guldens fchuld , gevangen gezet, en , daar kronenburg voor hem in ftilte betaald en hem dus bevrijd had, welke edele daad door jakob zelf wordt uitgebragt, wordr winter, die hem reeds voorheen, uit hoofde zijner goede hoedanigheden, had lief gekregen , ten fterkfte voor hem ingenomen , en befluit, hem, daar hij zelf niet fpreekt cn hij nogthands kronenburgs en sophia's liefde kent, het eev>z •zijne dochter aan te bieden, inmiddels meerveld, die met kronenburgs edele daad fpot, nadruklijk de waarheid zeggende ,waardoor dezelve ook ten fterkfte getroffen wordt. Kronenburg ontdekt den vader, wel is waar, zijne liefde voor sophia, maar ook, welke omftandigheden hem weerhouden, voor als nog hare hand te aanvaarden. 'Er wordt dus tot een uitftel van huwelijk befloten. Onverwachts ontmoet nu de reeds voorheen getroffen meerveld Jufvrouw wal hof, en hij herkent in haar zijne vrouw, gelijk zij in hem haren man ; hij fmeekt haar om vergeving en verkrijgt dezelve; Op dit Tooneel komt kronenburg toe, die in meerveld en Jufvrouw walhof zijne ouders herkenten door hen voor hunnen Zoon herkend wordt. Dit alles levert treffende Tooneelcn op, en wordt door een familiefeest befloten, dat men, op het aanftaande huwelijk, ten huize van winter, vieren zal. Ziï daar eene flaauwe fchets van een Tooneelftuk, dat waar. digis, zelfbreeder nagelezen te worden, terwijl de jeugdige Schrijver alle aanmoediging verdient.  ÜITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Pars Theologia; Christianse Theoretica. In compendium % redegit hermannus munting he, Theol. Doft. et tfist. Ecclef. ia Academia Groningana, Profeslbr Ordinarius. Hardervici, apud J. van Kasteel, j8oi. Dat is: Het befchouwend Dtel der Christlijke Godgeleerdheid, in. een Kort Begrip gebragt. Door h. muntinghe. Hoogleer dar, enz. Bladz. 3S1—732« In Sr- Octavo. De prijs is f 2 - 8 - : Hier ontvangen wij dus het vervolg cn flot van dit uitmuntend famenftel der Christlijke Godgeleerdheid, waarvan de Hoogleeraar muntinghe, reeds in het jaar 1801, op voorftel van den Uitgever, een gedeelte in het licht had gegeven, hetwelk wij, op zijnen tijd, hebben aangekondigd (*). Dit gedeelte neemt zijnen aanvang met de IV. Afdeeling des V- Hoofddcels, van het II. Deel des Eerden. Hoeks: Over de zaligheid, welke de gelovigen in J. C, die zich bekeeren, deelachtig zullen wezen, en de overgeflelde rampzaligheid der genen, die in J. C. niet gelo' ven, noch zich hekeeren. De Vijfde Afdeeling handelt, over de wijze, op welke God deze geheele leere, in verfchillende 'tijdperken aan het menschdom heeft bekend gemaakt. De zesde, over het eeuwig Raadshejluit van God, waarin hij het gelukkig of ongelukkig lot der menfehenbepaald heeft. Het zesde Hoofdftuk handelt van hef Christlijk Genootfchap of de Kerk, en is in drie Afdcelingen verdeeld." I. Over de natuur van het Christlijk Genootfchap in het gemeen. II. Over de uitwendige plegtigheden, door welken J. C. het Christlijk Genootfchap van alle andere Godsdienflige Genootfchappen heeft willen onderfcheiden. III. Over het beftuur des Christlijken Gevootfehaps. Het Tweede Boek des geheelen Werks , bevat een historisch-critifche befchouwing van de voornaamfte verfchillen over de Godsdienstleere. Wordende alles befloten met eene doorlopende fchetfe des Werks. Bij (**) Zie N. Vadert. Bibl. IV Deel, ijle Stuk, Bladz. sop, volgg. nieuwe vad. bibl. vi. deel. no. 5. O  H. MUNTINGHE Bij dc uitgave van dit gedeelte van zijn famenftel der leere, heeft de Hoogleeraar eene Voorrede gevoegd, in welke hij'van fommige bijzonderheden verflag doet. Daar Snisfchien fommigen over dit Werk de aanmerking zullen maken , dat zij, in deze en gene Leerftukken, de gewoone bewoordingen, omtrent dezelven gebruikliik,-misfen, verdienen de volgende woorden uit de Voorrede des ïloogleeraars, eene dubbele aanmerking: Dit ontwerp, (om naamlijk zijn leerftelfel enkel op de Heilige Schrift te gronden en daaruit te ontkenen ,) volgende, moest ik mij meermalen onthouden van de bewoordingen.enfpïeekïvijzen, welken het kcrklijk gebruik in deze leere heeft ingevoerd; niet, dat ik dezelven, eenvoudig, en op hare plaats gebezigd, zou afkeuren; alhoewel ik niet ontken, rat 'er fommigen onder dezelven zijn, Welken mij om verfcheidene redenen mishagen; maar, omdat derzelver geiruik van mijn ontwerp, volgends hetwelk ik alleenlijk ■ de leere der H. Schrift wilde voordragen, niet zelden vreemd was; alfchoon ik de zaak zelve, die daardoor te kennen gegeven wordt, indien zij Hechts op het gezag der H. Schriften fteunt, ten fterkfte vasthoudc; hetwelk aan eiken aandachtigen Lezer, die vrij is van vooröordeelen, blijken zal, wanneer hij zal raad plegen, hetgene ik voorgedragen heb , omtrent de verborgenheid des Vaders; des Zoons, en des Heiligen Geestes, over den eerftcn oorfpronglijken ftaat des menfehen, over de bedorvenheid van het menschdom , de overgang derzelve van adam tot zijne geheele nakomelingfchap, over den jjerfoon cn het verlosfingswerk van jes'us christus, «ver het hoofd - oogmerk van zijn lijden en dood, over den bijftand des Heiligen Geestes , en andere Hoofddukken, welken het Hervormde Rcrkgenootfchap, hetwelk ik belijde, van harte toegedaan te zijn, leert en verdedigt. Tc gelijk heb ik ook, waar het van node was, de Kerklijkc fpreckwijzen, in de bijgevoegde aanteekeningen, en in het Tweede Boek, of met de leere der Schrift vereffend, of aan een vrij en te gelijk zedig onderzoek onderworpen; in al hetwelk ik van mijn recht gebruik heb gemaaltt,en mets gedaan, hetwelk niet met het voorbeeld van j.uther, "melanchthon, zwinglius, cal- vijn, en andere Hervormers, ja zelfs van vele Leeraaxen der Hervormde Kerk, wier Boeken met zoogenoemde kerküjke approbatie in het licht komen , indien zulks nodig ware. zou kunnen geftaafd worden." 'Wij  PARS Tl-JËOtOGIte CURISTlANSe TÜEQRETÏCA. at 4 Wij prijzen dit Werk den jongen beoefenaren der Godgeleerdheid met ruimte aan, doch tevens zullen zij wel doen alles verder te onderzoeken, de Schrijvers, welken de Hoogleeraar aanhaalt, met oordeel te raadplegen, da oude Schrijvers niet achter de bank te werpen , en vooral zich te wachten van het jurare in verba magistri, De verftandige zal niet ligt verketteren, of van onrechtzinnigheid verdenken, maar hij zal zich ook niet vergapen aan alles, wat het voorkomen heeft van nieuw te wezen, maar het oude en nieuwe beproeven, en hetgene goed. is, behouden. De Gefchiedenis, Lotgevallen en het karakter van david, door t. l. ewald. Eerfte Deel. Te Leijden en ts Amfteldam, bij A. en J. Honkoop en W. van Vliet, i8or. 270 -Bladz. Foorrede en Inhoud XVI. In gr. Octavo. De prijs is f i - 16 - i Hoewel de gefchiedenis en het leven van david reeds door meer dan éénen oordeclkundigen of geleerden behandeld, en in hare bijzonderheden ontwikkeld is,, zullen echter velen , daar de door andere werken ook reeds bij ons bekende en geachte Schrijver hier zijnen eigenen weg bewandelt, dit zijn Werk met genoegen en nut lezen, en tot eene juiste en doelmatige kennis vauéénen der bclangwekkendlle menfehen in den Bijbel geleid worden. ,, Ik wilde," zegt E. „ niet blootelijk Davids karakter en leeven daarftellen, maar in hem Gods leiding en wijze van opvoeding aantonen, op,, de gelijkvormigheid dezer wijze van opvoeding bij de 3, menfehen in den Bijbel, doen merken; Davids karak„ ter , en het karakter der medehandelenden in hen groot bedrijf zijns levens, ten voordeele der zelfken„ nis en zedelijkheid aanwenden, en in 't algemeen ten „ minfte oplettend maaken op elk gebruik, het welk de Godsverëerer en Bijbelfchatter van deeze gefchiedenis ,, maaken kan. Het geen zich in de gefchiedenis liet inweeven, heb ik gezogt 'er in te weeven; ik moest „ evenwel veel verfchuiven tot eenige afzonderlijke uitweidingen, befchouwingen , afdeelingen, indien het „ opftel van 't geheel niet een wanfchcpzel zoude worden." En aan dit zijn plan hebben wij bij de doorlezing; bevonden, dat hij voortreflijkheeft beandwpord.—> q 2 m  £ii§ J, L EWALI) Het Werk zelf is in twee voorname Afdeelingen vertleeld, waarvan het eerfte de Gefchiedenis van David, van zijne afkomst, tot dat hij koning over Israël wordt, behelst; de tweede bijzondere aanmerkingen over deze Gefchiedenis bevat. En het geheel is zoo ingericht , dat in dit Boek, volgends-de juiste aanmerking van den Vertaler, de fchoonfte verdeediging van david, en de Leste wederlegging van alle beschuldigingen gevonden wordt. „ Niet dat ewald iemand bepaaldelijk trachtè" .5, tc wederleggen, en zijn fchrift daar door een eigenlijk s, verdeedigfehrift zoude worden , dikwijls droog_ en verveelend genoeg voor den Lezer: maar dc manier, „ op welke Hij over de wijze Godsregeering, over het s, karakter, de drijfveeren , aandoeningen, handelingen 9, enz. van david fchrijft, is zoo ingericht, dat zij de fl, beste wederlegging uitmaake." Eene doorlopende ophelderende verklaring van de belangvolle gefchiedenis dezes Konings treffen wij dan in dit Werk aan, nu en dan met eene aanteekening verrijkt, alleszins op eene duidelijke en leerzame wijze ingericht, welke het verhaal -zelf het nodige licht bijzet , cn de gepastheid der gemaakte aanmerkingen wettigt. — Zoodat wij dit Boek als eene zeer nuttige en met veel oordeel ingerichte -handleiding aan alle waare hoogfehatters en lezers des Bijbels aanprijzen , en met verlangen naar het vervolg dezes Werks uitzien. Het behoort eene plaats te hebben onder de Huisboeken der Christenen , ten einde de hoogachting voor den Bijbel inde Huisgezinnen aan te moedigen, en door een herhaald lezen van dit cn foortgelijke werken, bij ouders en kinders, hoe langs hoe meer te bevesti- crgll, ■ Schoon het tweede gedeelte dezes Werks afzonderlijke aanmerkingen behelst, treffen wij echter hier en daar in de gefchiedenis zelve ook deze en gene, uit het verhaal zelf onmiddelijk voordvloeiënde, aan. Tot eene proeve diene de aanmerking bij het verhaal van het gedrag der Jebufieïen na den dood van saul, en hoe david zich Jiield, zoodra hij die edele, dappere daad vernam. ,, Zoo • , was altijd," zegt E. „ de handelwijze van groote ~, menfehen, eene daad, ook van vijanden of aan vijanden 3 uitgeöeffend, te waardeeren; en altijd was het de han- delwijze van kleine , gemene menfehen, in vijanden * alles te veröordeeleu, hoe goed en edel zij ook zijn ,. mo°-en. De laagdenkende kleine mensch neemt het ?' ° „ kwa-  lotgevallen en het karakter van david. 41 $■ „ kwalijk, wanneer men zijne vijanden genegen is, wan„ neer men het goede in hen hoogacht , wanneer men zijns vijands eer en goeden naam of leven redt. Hy „ wordt hem wel vijandig, die het doet. — De groote , „ edele mensch fchat het goede, waar hij het vindt, geeft ' aan elke goede daad goedkeuring, van wien, en aan , wien zij moge gedaan zijn. Redt iemand zijnen ergltcii „ vijand op eene edele wijze; hartelijk verheugt hij zich ' over de edele daad, fchoon zij ook ten voordecle van zi> ' nen vijand diende. En zoo handelt David ook. In hem is een waar fcohhiglijk gevoelen, zoekende meteen " fcherp oog al het goede overal op , beminnende met vuur al het «tip bij vormde van de woorden en, dc Godlijke LL5 welke hij aan christus toekent. Zek-r fchreei hij den Zoon geen wezenlijk , cn perloonhjk beftaan toe vóór de geboorte uit maria, en even mm erkende hu het perfoonlijk beftaan van den **y.« (het woord) en wvw* (geest) onderfcheiden van dien God , welken hij den Vader, en die boven alles is, noemt , evenmin maakte hij van den Logos een Engel, t komt hier alles san, op de wijze, waarop hij de Godheid deed werken op den Zoon, cn nier onwaarfchijnhjk is het ons, dat hij ten gevalle van de kerklijke leerftelfels zich van iutdrükkinfen hebbe bediend, die eenigzins dubbelzinnig waren , doch eigenlijk eene onmiddehjke inwerking ol invloed van god op den mensch jesus, die op eene buitengewoone wijze was voordgebragt , hebbe bedoeld. — . Wat sabellius betreft, zijne gevoelens zijn met minder duifter. „ 't Is niet zoo gemaklijk te bepaalen „ (zegt H.) op welke wijze hij eigenlijk de leer van \ a„ der, Zoon cn Heiligen Geest verklaarde." Te reent merkt hij aan, hoe het te beklagen is, dat wij de brieven van dionysius van Alexandriën misfen, van vvicn eusebius eenige weinige, doch zeer merkwaardige woorden heeft nagelaten. (In de werken van athanasius (T. I. p. 243. fq. Edit Benedict) vindt men nog eenen Brief van dezen Kerkvader, tot verdediging van dionysius, die nog al eenig licht verfpreidt cn tot opheldering dient.) ■ Met de opgave van de leer van sabellius- kunnen wij ons zeer wel vercenigen , wat de Zoon en den H. Geest betreft , doch ten opzichte van den Vader meenen wij sabellius no<3- Wat anders te moeten verdaan. Alle beelden van de°Godheid gebezigd, komen toch daarin overeen, dat deze niet is eene bijzondere wijziging of kracht, maar als 't ware de grond, de bron, waaruit de andere krachten voordvloeiën. — Voords fmaakt het ons, dat H. sabellius min of meer van de bcfchuldiging deiouden , als of men hem onder Patripaspanen moest tellen, vrijpleit. — Hetgene van den twist rakende de herëemging der aigevallenen vervolgends nog al brceder gezegd wordt, gaan wij met ftilzwijgen voorbij •— om wat breeder ftil te (taan'bij de berichten aangaande 0RiGENES,waarmede het Negende Boek aanvangt. Deze arbeidzame man verdiende toch in meer dan één op-  a-fl IJ- VAN HAMELSVELD opzicht eene breedvoerige en naauwkeurige behandeling. Bij de ontvouwing zijner lotgevallen , ftaat H. ook bij die vraag ïbi 0f hij zich zelven in de daad zou ontmand ,, hebben Venema trekt dit in twijfel, doch, gelijk te£echt aanmerkt^ ten onrechte; bij een man van zulk eene ftrenge levenswijze is het ook niet onwaarfchijnhjk. rsiet minder ongegrond komt hem de befchuldigirig voor, dat origenes den afgoden zou geofferd hebben, eene betichting voordgevloeid uit de pen van epifanius die een gcflagen vijand was van dien grooten man Breedvoerig ftaat H. ftil bij zijne fchriftcn, eerst maakt nij gewag van de Hexapla ,Tetrapla, Ottapla, enz. waaraan origenes agtentwintigjaaren befteedde, en waarvan hier een nauwkeurig bericht wordt medegedeeld. Ververvolgends van zijne uitleggingen en verklaringen der Schrift. Daarop laat hij volgen het merkwaardige werk tegen celsus, — gewis een van zijne beste wcr- ;r~ 7lJ" ™erk getiJ*teld "f «?x»>, over degrondbeginielen der Christlijke leere, kan vooral dienen, om de gevoelens van dien grooten man op te maken , gelijk het ook voornaamlijk heeft moeten dienen, om ftof tot belchuldigmg tegen dien grooten man op te leveren, jammer, dat wij er flechts eene Latijnfche vertaling van'hebben, welke ons dikwijls naar den zin laat raden. H. <*eeft eene korte opgave van den Inhoud der Boeken en Ilö^ofdltukken m dit werk. Een dogmatisch uittrekfcl uit hetzelve heeft semmler geleverd, in de voorrede voor de Polemik van bauwgarten, welk uittrekfcl zeer lezens waardig is, en waarheenen wij' onzeLezeren wijzen. Vervolgcnds maakt H. nog gewag van zijn Bock over het gebed, waarin men onder anderen vindt, dat origenes leert, dat men tot God den Vader alleen, niet tot christus bidden moet, maar tot God den Vader, door onzen Heere jesus en m zijnen naam. — Van een ander werk, opfporing tot het Martelaarschap , wordt ten flot gefproken; van beiden wel breedvoerig genoeg, in vergelijking van hetgene gezegd is aangaande het veel belangrijker werk, over de grondbeginzelen. — Na dit alles volgen na de gevoelens van origenes, en hoedanig, volgends zijne opgave, de leer der kerke was. — Deze opgave beviel ons uitftekend, dezelve is over het gemeen zeer juist, en men kan duidelijk ontdekken , dat de Hoogleeraar hierover de beste fchriftcn heeft geraadpleegd. — Alleen zijn wij het niet volkomen met hem eens, wanneer hij, min of meer poogt, om het gewoone of  .alcem. kerkt». geschiedenis der christenen. . Ottayo. De prijs is f : - 11 - • TVt Werkjen, hetwelk wij, over het geheel, met geD noeS gelezen hebben, en, in het algemeen , zoo vv/vSwen , met nut. kan in handen gegeven worden is in de volgende Afdeelhigen verdeeld. CO Ovei de beleer e tot geluk. (2) Over de natuur van geluk in t Eneen. (3) Van 's menfehen geluk op aarde, en de SeSfflte natuur. (4) Van een goed geweten &> Van de eigenliefde. (6) Dc liefde of neiging tot andere wezens. C?) Van de aangename gevoelens , d e uit fommige eigenfehappen der ^^S^ Aanmerkingen , dienende ter aanprijzing en bevorrtei n van voorgemelde geneugten (9) Van g dierlijke aandoeningen voortkomende (ia) Middelen tei afwending of verzachting van ongelukken. Wij willen, tot eene proef het volgende, uit du zesde Afdeeling, overnemen. „ Eeae anderen nog voor Seftiiker neinng tot andere menfehen, is de goedgun Sffi?SiSS»ch heeft eene natuurlijkei begeerte om z!fne Natuurgenoot^ gelukkig tc ziep. P»*"^"*  *34 'SMENSCHEN GELUK OP DEZE WERELD. heugt en verrukt zijne ziel op eene zeer aangenaame wijze, maar nimmer is deze geneugte zoo groot, als wanneer wy zelven in eenigen zin oorzaak van dat geluk zijn. Bij regtgeaarte zielen is deeze begeerte zo groot, dat zy een werkelijk deel van haar eigen gemak en voordeel daaraan opofferen. De voldoening van die begeerte js zo verrukkelijk en edel, om dat zij door de betragting van een voornamen zedepligt verkregen wordt en dus met de goedkeuring des gewetens altoos verzcld gaat. Deeze ftraal der Godlijke natuur in den mensch, baart, behalven haare innerlijke voldoening zelve de heide en achting van andere menfehen, met alle de °-eneugten die daarüit weder voortvloeien. Haar eerfte begiuzcl is onderfcheiden van de eigenlijk zogenoemde Eigenliefde; het welzijn van anderen is haar eerfte wensch. Immers , indien onze pogingen ten voordeele van anderen , wel gelukken, is ons geweten wel voldaan; maar wii mogen dan evenwel die geneugte niet fmaaken, die het bevorderen van des anderen geluk ons gegeven zou hebben; wij blijven met hun treuren, fchoon wij zelven mets verloren hebben , en onze consciëntie ons niet verwijt. Zij is dus geen eigenbaatige begeerte , maar eene, die wij in God zelven aanbidden, als die vermaak in weldoen fchept. Zij ftaat rechtftreeks over tegen die duivelfche blijdfchap, die zich in 't ongeluk van anderen verheugt, fchoon het haar zelve geen voordeel doe; daar anderen kwaad of goed toe te wenfehen, om dat hetzelve ons voordeel kan aanbrengen, cen middelflag van ondeugd of deugd is. Deeze edele neiging verdient dan ingevolgd te worden , mids de reden haarookbeftiere." — Bundelt jen van Stichtelijke Gezangen, voor de Gereformeerden. Te Amfteldam, hij W. Brave. 200 Bladz, In Octavo. De prijs is f; - id - ■ : Men heeft onder ons. altijd Geestlijke Liedeboeken , Bundeltjens van Geestlijke Liederen, in gebruik gehad. Dezen waren zeer gemeen onder onze lagere volksklasfen. Men vond dezelven veel in de haardgaten van onze landlieden; in de keukens van onze dienstboden, en elders ; vele kinderen zelfs waren 'er gemeenzaam mede. Ook waren zij geenszins nutloos. Zij werden veel gelezen, gezojigèn en van buiten geleerd, en zij die an-  BUNDELT [EN VAN CHRISTLIJKE GEZANGEN. »$« anders weinig O^^^SS ^dentodsd^ gdegenheid minder zouden B^^^fc Rede* Ondertusfchen ^,«Z^^vÖÏPtl»iA.. ren, velen, daar in ^.^S^^Seden, in velen van ook'werden vele Goè^e^W^^^ behaudcld, dezelven, op eene ruwe en onvoc zanlevij hetwelk de reden "««/J^Sas het geval is, in nis de ^T^.^Mj'^^ASis ook veel verachting geraakt zijn e" deze Boekjens ei- al, onder die menfehen, vooi roinen raedron«»en. Nu *Uujk werden aiggg^^£S^fe,en vindt men deze 1*^*2^2 want dus misfen velen dit achten wy eenjoo. J ^ w zoudeil °f WK' Sl^SUS anders in de plaats geleerd hebben, en ze mi»*» » » , j mooghik Wij hebben daarom lang gewensclt , cl at ne ware,een nieuw bundeltjen van geestlijkegezan en g wereld te brengen. Men heeft daartoe *«ds£tt ftof dan voorheen voorhanden ; urt de Lueci SCHUTTE , «^fj^ berg, sels en dei ge lijken, .u 11 d ouderen, tot dat einde verzamelen en men(Pg^ Qok n}et ver"eten^ SE en zoo goedkoop als mooghjk verkocht en vooral dXeïS^^ londlr eenige Voorrede Dus; weten, wjJ'^ y of deze Sen^Sl ÏU«Ö** van Geestlijke Gezangen, vervullen mag, pgm  >3<5 w. e. de perponciier Palemon Duingedicht., door w. e. de perponcher m Zlz' l ^ Wr\f- J' Van Schoonhoven, ?8o* 189 Bladz. In-gr. Octavo. De pri#Js fi - 16 - : TVe den omtrek van ons naauwbeperkte Vaderland wel klef, LÏ d "2? ^dftaan, dat 'er in zulk Ten o",,,, ff' i*' Eeuwen lang, door een zoo rijk en zoo magtig Volk bewoond is, zoo ongemeen o-roote vakken gronds, tot op dezen huldigen dag&, ledil en on- ^^n^W6^J^\ ^ "-'n^^and^e tanden, met de grootflc vrucht, zoo veel arbeid heeft aangewend om de fehraalfte woestijnen tot vrich bare landen temaken. Het fchijnt, dat men dit vooreen groot dee heelt toe te fchrijven aan de grootere voordeden met welken zich de Nederlanders van oudsop hanXe ken en voora op Koophandel en Zeevaart hebben toeSo?'en tSÏÏhTrÏÏ-'fö zo°/eer hebben zij aan het fchijnbaar minder voordeel, dat zij van het ontginnen van hunne-woeste gronden' zouden hebben kunnen trekken, niet behoor]ijk&gedacht hebben Mrir na dat hunne inkomften, door verminden, g van Koon handelen Zeevaart, waarin zij, thands meer dan te 7o- TUviï Cn- 5°°, magdge meded''ngers hebben , aanmeikhjk vermmderdzijn, werd het toch meer da, hootijd, om met ernst te denken, aan het openen van deze bron van eene beftendige welvaart, die van geene om- Suffö menSC,hlijk£ z^n\fhangt,öen die Sj zelts binnen den omtrek van hun eigen land, en dus in hunne magt hebben. Men heeft ook gezien,' dat ver fcheidene waare Vaderlanders, Weldoeners van hun Vaderland en van hunne Medeburgers, daaraan, door nuttige gefchriften, wel uitgedachte proeven, en aanmoedigende voorbeelden, dc.hand hebben beginnen te daan; en khoon het zeer lang geduurd heeft, eer zij in dit nut! tig werk door het Landbeftuur werden aangemoedigd hebben wy nu alle reden, om zulks van tijd tSt tijd meer "ee;tte verwachten, cn dan mag men ook vertrouwen, dat geheele woestijnen in vruchtbare velden en akkeren zullen herfchapen worden, en dat men niet langer zal duiden, dat onze vruchtbaarmakende mest zal dienen om de landen onzer nabiuiren vet te maken, terwijl onze eigenen verwaarloosd worden. De Heer de perponcher, dien wij voor velen let-  ÏALEMON, DUINGEDICHT, *3? letterkundigen arbeid, veel dank ver^ukligd zijn Is mede op dit onderwerp gevallen , en gebankt jpijne dichtpen, om den lust van zijne Mede-Ingezetenen tot zulke lofwaardige ondernemingen op te ipooren. Wij nebben, niet lang geleden verflag ^nvanj Gedicht: De Zeeuwfche Graanbouw, en het DiJi (tuk, dat wij voor ons hebben , ftrëkt wederom tot het zelfde ^"noodzaaklijkheid en het nut deiyruclnbaarmaking en bevolking van dc duinen, alsmede de wijze, waai op zulks he gemaklijkst cn meest voordcelig gefchieden kan mkken het doel en den voornamen inhoud van dit Gedichtuit he^ ne verder met bijzaken die naast op dat onderwerp betreklijk zijn, cn die eene bevallige yerfcheidenheid aan hetzelve bijzetten, is veraangenaamd. — De versmaat is wederom de zelfde, als die van deri Zeenwfchen Graanbouw , en de verzen rijmen met. Ook hier valt de rust van het vers niet altijd agter den tweeden voet, hetwelk men anders meestal in verzen van vijf voeten waarneemt. Wij merken, dat de Dichter hiermede zijn oogmerk heeft, dat hij hierdoor de ecntoonigheid die aan deze verzen eigen is, vooral wanneer zy met rijmen, wil verminderen, ofwel geheel wegnemen. Hetwelk moöglijk ook de reden zal wezen, dat hh met de verzen in (taande voeten doet eindigen; en ook met {taande of Gepende regels, geregeld bij beurten met élKanderen verwisfeit, maar alleen nu en dan eenen liepende regel gebruikt , wanneer de welluidendheid zulks fchijnt te vorderen. Het komt ons voor, dat dit een en ander onder het lezen veel toebrengt, om het eentoomge weg te nemen. .. . . .- , • Wat het Gedicht zelf aangaat: wij vinden m hetzelve zeer vele fchoonheden; fraaie recht dichterlijke gedachten o-epaste vergelijkingen, en uitvoerige zeer natuurlijke en treffende befchrijvingen. Zie 'er hier eene, van eenen zwaaren ftorm: Naar nraate d'avond valt, begint d'orkaan Te rijzen, vast in feller woede ontftookon, - Tot dat de nacht zijn volle kragt hem geev. Het westen huilt en giert; de golven z'eden = . Daar ftraalt de maan, door 't fchèWl w°'^°^nf*» Eu doet het bruifchend, zwalpend zeenat. Ichnt ren. •Zoo blikt het oog des Leeuvvs, die toornig brult. Nu waart, in dreigend zwart, de vaale fchaduw,  S38 W. Ë. BE PERPONCHEfc. Langs d'Oceaan; de bange zeeman ziet Len ichnk-tooneel dan "rijzen, dan verdwijnen. Daar t wisf'lend licht en duister d'oogcn, doof Misleiding van gedaanten, fteeds beguichelt. De baar verheft zich hemelhoog, en ftort Al dond'rend néér, en doet de ftranden daav'ren, in lang gedreun, waar van het duin weergalmt. Gedraagen, op de vleugelen der winden, Komt wolk — bij wolken- heir, ginds aangefoeld, Van hagelbui en reegenrloeden zwanger. De Wind verfmoort des donders feilen (lag. — Doch hoor door 't ftormen heen de noodfchoot knallen En 't naar gefchreeuw des veegen fcheepelings, * Zijn jongften nood doorworft'lend, op de baareuj Daar overmagt van wind en zee de hulp Onmooglijk maakt; en vrugtelooze traanen Doet vloeijen, langs 't verbleekend aangezicht Des ftrandbewoners, die zijn' wensch geboeid ziet. Agter dit Dichtftuk, vindt men eene reeks van aanteekeningen, meestal het ontginnen en vruchtbaarmaken yan de heide betreffende, ontleend vooral uit beste ichriften , die federt eenige jaren over dat onderwerp onder ons zijn uitgegeven: uit welken men dus zeer veel goeds kort bij één verzameld vindt; ook eenige aanmerkingen van zeer crnftigen inhoud. Zie hier ééne van dezelven: „Het fchijnt, dat hoe meerde mensch 'mmensch~ „ lijke wijsheid, wetenfehap en kunst, vordert, hij ook „ tevens des te fchroomlijker vorderingen naar den dicp„ ften trap van verdorvendheid maakt, wanneer hij zich 55 oaarbij óntflagen heeft van den teugel der vreeze Gods, „ die de eenigfte bron en fteun der deugd en ware vol„ maaktheid is. — Meer dan eene eeuw in de gefchic„ denisién der waereld kan hier van ten bewijze ftrek- ken; als die vaiiMARius en sijlla , die van tiberilis „ en nero, die van doch 't valt fmertelijk, alle „ deze fchandvlekken des menschdoms op te tellen." — Nog eene andere: „Uit te veel doorgronden, uitleggen, „ beoordeelen, beflisfen, vloeien 's menfehen ergfte af„ dwalingen voord, wel bijzonder wanneer'cr twistge„ ding bij komt. De mensch behoorde zich niet te wa- gen aan het doorzoeken, peilen en ter toets brengen „ van wegen, die hem te hoog zijn. Het pad dat hij „ gaan moet, is hem duidelijk aangewezen; dit bewan- dele hij, in ootmoedige gehoorzaamheid, gelaafene „ berusting, gdöövlg vertrouwen, en laate de uitkomst „ over  palem0n, duingedicht. ^39 „ over aan de Opperde volmaaktheid, die alles richtig ' maaken zal op haaren tijd." ' "£moet dit Stuk , als een Derde Deel van de Gedichten van de perponcher aanmerken. Gefchiedenis van de Agttiende ^J-^^fjjl^ merkwaardige, het welke, zo in- als huiten Lm opa , m de laatfte honderd jaaren, is voorgevallen, ,p eene zaakelijkeen beknopte wijze befchreven, en -uit de best,, n meest geloofwaardige Autheuren en oorfpronkeh]le Stukken, bijeengetrokken. Door jan fokke. Met Platen. Te Haarlem, bij F. Bohn 1801. 414 Bladz. hi gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - . Oude zaken, van tijd tot tijd in een' nieuwen vorm te Kitte»; of liever, van zaken en gebeuremsfen, die dikmaals zijn verhaald, een nieuw Boek te fmeden, heelt ook al zijne nuttigheid. Zoo toch gaat het met het gios der Lezeren. Telkens verlangt men naar iet nieuws. De beste Schrijvers worden fpoedig agter de bank gefchown, en weinigen, in vergelijking gefproken, komen op dien inval, om met hunne lecture tot dezelven terug te reden. Gretig wordt hierom dikmaals een Werk bij Je hand genomen, al bezit het geene andere waarde , boven anderen dan, dat het eene nieuwe jaarteekening draagt. Dit'mag ook omtrend het tegenwoordige Werk gelden , als bevattende hetzelve niets anders, dnreoitg^ zaken, die reeds dikmaals over en weder verhaald zijn. Dit echter zij geenszins gezegd, om de gehcele waarde van dit Boek te verdenken, als kunnende hetzelve, door zijné geleidelijke orde , voor jonge of eerstbeginnende Lezers tot eene voegzame handleiding dienen, om vervolgends meer uitvoeriger Werken met vrucht te kurtnen raadplegen. Omtrent de verhaalde gebeuremsfen, om te dienen tot bouwftoffen van een kort begrip (m hoedanig een licht dit Werk moet befchouwd worden) is de keuze veelal met oordeel gefchied. Ook is de ftijl, over het geheel, niet ongevallig. Weshalyen, als zoodanig ^dele Algemeene Gefchiedenis der leesgierige en Histoneminnende Jeugd veilig mag worden aangeprezen. Zie hier wat de Schrijver, aangaande den inhoud, en de orde der behandelinge , in het Voorbericht vermeldt „ Het is Cfchrijft hij; onbetwistbaar waar, dat men m  . h f o k k *, »* ^enr A1SemeTene Gefchiedenis, waarin van zo veele on» „ derfcheiden Landen en Rijken gefproken moet worden, ** onmogelijk een goed aanééngefchakeld Verhaal kan ge* ven , zonder telkens in onaangenaame, en den Lezer „ yermoeienae, afbreekingen te vervallen. Wij hebben „ dierhalven (vervolgt hij) goedgevonden, om de Ge„ lcinedems in boeken te verdeelen, waar van elk Boek " u n#ehad SP fkh Z^lve uitmaakt. Dus treft men in „ het Lerite: Boek de Gebeuremsfen van Italië, in het Iweede die.yan.Spanje en Portugal, in het Derde die „ yanfrankrijk, xn het Vierde die van Grootbrittannie\ „ m het Vijfde die van de Nederlanden en van Zwitzerw %Hdt ,in hct Zesde die van Duitschland, en in het 'Zevende die van de Noordfche Rijken en van het Turk* „ Jche Gebied aan, terwijl wij de Gefchiedenis der „ overige deelen der Waereld , de Kerkelijke Zaaken, en „ den ftaat der Kunften en Wetenfchappen, Koophandel en Fabrieken, der Agttiende Eeuw, tot het einde van „ dit Werk belpaaren, om dezelven dan onafgebroken te „ verhandelen. Het zijn de eerfte twaalf of zestien jaren der Agttiende Jseuw, die het tijdvak beflaan, welks gebeuremsfen hier verhaald worden. Daar dit Werk, uit zijnen aard, voor geen doorloopend uittrekfel vatbaar is, willen wij, om den ftijl te doen kennen, een enkel voorval overnemen. Het betreft den vermaarden Zweedfchen Koning karel den twaalfden, en diens bedrijven in Turkijën , alwaar hy , na den ongelukkigen flag bij Pultowa, in en^by Bender, van 1709 tot 1713 , had doorgebragt. " ^e.melde Vorst (aldus luidt het bericht) had aan de „ l\tester, met verre van Bender, eerst eenige tenten op3, geflagen, vervolgens omtrent'veertig huizen gebouwd, „ en eindelijk rondom dezelve eene middehnaatige verfter„ king gemaakt, in welke hij zig meest ophield, dewijl hij „ lust had om beftendig te Bender te blijven woonen. — „ HzTurken, en inzonderheid Acjanitfaaren , hadden eene f* algemeene agting voor dien Krijgshaftigen Koning, die " njPT? ve™eerderd wierd, wanneer zij zagen , dat de „ Niest er, die alle jaaren genoegzaam deeze geheele land„ ftreek overftroonide, zo lang kar el 'er zijn verblijf „ hield, binnen zijne boorden bleef, het geen bij de ,, ligtgeloovige Turken als eene ongemeene wonderdaad „ Wierd aangezien, dewijl zij waanden, dat die Rivier zulks „ als uit ontzag voor een gekroond Hoofd gedaan had. ., Na  geschiedenis van de agttiende eeuw. 9*t „ Oraal sa . TOl en ^„de-, zig een ge- XII te noodzaaken weder naar huis te keeien, en rnec ^^^^^^ " rAupt df XII. niét geweld te dwingen, om de " rirkfcke Staata te ruimen, waar op die meergemelde* " Chan met tien duizend man naar Bender trok, met " &d?s Sultans om den Koning te gebieden zijne te- { ^SSeI k e L een tekening bekomen , waar m hem alles ontdekt was " Srfen , zo dat het niet te .verwonderen was, dat " bh die VV intusfchen verlterkt had en de noodigj " miatreSds te Verdeeoiging genomen een weigerend " antwoord gaf, wanneer de Chan hem des Sultans be" velen aan deed zeggen. — Dc Chan befloot hier op " ÏKonhiMcgerpTants te blokkeereu, waar medijM " veertien dagen aanhield, om dus dc Zweeden door ' gebrek aan levensmiddelen , te noodzaak cn ^g ovene " ^even. _ Midlerwijl was 'er ecu herhaalde ast yan " den Sultan aekomen; om den Koning met geweld weg " Ï W doch de'kloekmoedige earel gaf den brengfr van dezelve ten antwoord: dat hij met dag nieuwe vad. bib.l. vi. deel. no. $, Q  24* J. F O K K E op te breeken, al zouden 'er ook nog veertig zulke be- velen komen. — De Turken, hier op hun geduld ver3, liczende, befloten den Koning daadelijk aan te vallen, „ zo als ook, den twaalfden van Sprokkelmaand, gefcbied„ de, wanneer zij des morgens , ten agt uuren , met twaalf Hukken gefchut , den aanvang maakten , en 3, ka rel, die hier niet meer dan honderd man bij zig - j, had, zoude zekerlijk al ten eerften hebben moeten be3, zwijken, indien de Janitfaaren hunne order betragt 3, hadden, doch deezen weigerden tegen den Koning, 3, die zij zo hoog achtten, te vegten, maar zonden hem, „ integendeel, Mond- en Krijg'sbehoeftens toe, om den aanval des te beter uit te kunnen houden. -— Daar3, enbovcn boden zij hem aan, om bemin veiligheid naar 3, Conftantinopolen te geleiden, bij aldien hij zig op hen 3, wilde vetrouwcn, doch de trotfche Vorst floeg dezen 3, voorflag af, waar door veel der hunnen van hem ver- vreemd wierden, terwijl de Chan der Tartaaren ook „ reeds verfcheidene anderen in zijn belang had weeten 3, te trekken." „ Midlerwijl voef men met het kanonneeren voord s, en 'sKonings legerplaats wierd welhaast beklommen, waar op karel, die zig hier nu niet langer veilig 3, agtte, verpligt wierd, naar zijne wooning, daar niet ,, verre afgelegen, te wijken, in welke vlucht hem een Janitfaar dagt te doorfchietcn, doch wijl karel zig, ten zelfden tijde dat hij vuur gaf, omkeerde, ftreek hem de kogel ilcgts langs de wangen heen, waar op de ,, Koning den Turk, die den fchoot gedaan had, onder den 5, voet ftict. — Hier op drongen de Turken welhaast in zij„ ne Wooning, doch de Zweedfche Held weerde zig zo man- moedig , dat 'er niet weinig van zijne Vijanden het s, met de dood moesten bekoopen, en hij zijne wooning 3, nog langer tegen dezelven zoude hebben verweerd, indien eindelijk dezelve niet, door de menigte vuurko,, gels, in brand geraakt was, zo dat de vlam door alle 3, de venfters heen floeg. Nu konde karel het „ niet langer uithouden , weshalven hij zijn heil in de 3, vlucht poogde te zoeken, doch ongelukkig verwarden 5, de fpooren van zijne laarzen aan elkander, zo dat hij ,, ter aarde Hortte, waarop de Turken toefchooten, en ,, hem, die in 't aangezicht en aan de hand gekwetst „ was, gevangen namen en naar Bender voerden. 3, In dit gevegt waren midlerwijl meer dan tweehonderd „ Tur-  GESCHIEDENIS VAN DE AGTTIENDE EEUW* ML\ H Wen gekeuveld terg ^ffjgt vfl dat hetgevegtmet ƒ ^^or^n Koning z^rhouwenhoed vertoog zeggend e. „ » „zijn hand aan gekroontoD^en k,u fchcn » " bK metdïalSzo ÏSÏÏ; dat bij den volgenden >, wasluj door dit ««^J?1^ \n adergelaaten moest » SSS! Sn dk aïfes' "en tondvastig bleef, » antvr[itlfnaV- e ankomst te Bender, wierd hi,, „ \ ler dagen na.ap* om t£ paard „ op een wagen , *^l.JJ°Q^ „evoerd. Zijn uittogt „ te riden, naar Peminw*^ C,^™? f' bc(W de?»— -^sr^^s n^SgS« indepnnariatie hebben opgemerkt. r*ï Gemeenlijk Demotka genaamd, een Keizerlijk Lust-' s, bul'/vïjfuuren van de Stad Adrianopokn geleden.  ü44 de rampen van de la galetierre. Dt rampen van de la galetierre, onder de regeering der tien mannen, eene ware Gefchiedenis: {uit het Fransch vertaald.') Twee Deelen, met Platen. Waar achter gevoegd is een Brief, van een Lid der gewezene Volks- Vergadering^, aan. een zijner Vrienden in het Franfche Leger. Te Rotterdam, hij N. Cornel.' Buiten het Voorbericht, 211 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Zekere senar , Procureur der Gemeente te Tours zijnde, die hier als een zeer flecht mensch befchreven wordt, moest de la galetierre, die een landgoed nabij die Stad bewoonde, en eerst zes maanden gélukkig gehuuwd was, om bijzondere zaken , eene reis derwaards doen, doch kon 'er, zich aldaar niet lang willende ophouden, geene vaste wooning nemen, en nu werd zijne hoedanigheid als vreemdling zijn ondergang. Door bewerking van senar werd hij, 'als uit eenen maatregel van veiligheid , in arrest genomen , en, daar men eenen brief uit St. Domingo bij hem vond, waarin één der bloedverwanten zijner vrouw hem de ongelukken verhaalde, aldaar gebeurd , alsmede eenen agaten ring, het hoofd eener antieke vrouw verbeeldende, waarin senar eenige gelijkenis met de Koningin van Frankrijk meende te befpeuren, naa de ftads gevangenis gebragt. Zijne gade, het ongeluk haars echrgenoots vernemende , reisde zelve naa Tours, en fmeekte senar, die haar, ten koste harer eer, haars mans vrijheid beloofde. Met verontwaardiging floeg zij dit fchandeïijk voordel af, maar kreeg nogthands van een ander niet minder flecht Repfefentant de vrijheid, om haren gemaal in de gevangenis te bezoeken. Drie maanden lang had de la galetierre reeds , met een aantal andere brave menfehen , gevangen gezeten, toen senar zelf het flagtöfïcr eener nieuwe partij werd, mede in de gevangenis werd geworpen , en daar alle dienden van de la galetierre ontving. Eerlang echter weêr herdeld, zond de ondankbare senar, hem met andere gevangenen naar Parijs, om daar op het fchavot gebragt te worden. Terwijl d e la galetierre op Luxemburg zat, was zijne vrouw moeder geworden eener dochter, maar zoo haast was zij niet'herdeld, of zij volgde hem naa Frankrijks Hoofdftad. Zijn getrouwe knecht antonius intusfchen ,  ie m»*s van de la galetierre. =45 feta,, die M zoo «el IS,»Te la doods, dat hij reeds velen zag onAwaan, to laide hem middelen verfch^v oip ^we« , hij ook gelukkig volvoerde vooids met haar £ 3 ge' kind naa ffavre vlugtende: om met nc- ce g naa de Koloniën te ve ^/„c ^™ bevond, werd te gaan, alwaar zich reeds «J« JJ Mj weldra weêr hopende van, dus doende nog " c™n Koopvaardijin het denkbeeld, dat hij leeas jfoiytó vertrokken was , F™3dei hcbben- op cen ?««r^%Jjr^^5H3 begraven «Ld' 5 efS »e'.;iSichen Mden « >« ,iel hen een ij* omved^r to jn eerc , onWugtten, en, ^ >J?™ £en tijd zwanger, makende, was adelaide lenui okii i ^  346" DE RAMPEN VAN DE LA GALETIERRE. dat wel dra nieuwen angst baarde, en, oflchoon de la ga. letierre eene ledige boot aan flrand gevonden hebbende, haar hoop inboezemde, in het verlo-fen van een dood kind eindigde waarbij ook zij het leven in fchoot. Van de woede en wanhoop eindelijk weer bekomen, waarin hem dit ongeluk bragt, hegroef hij[ moeder en kind, zette haar een geuenkteeken met een graffchrift, mankte zijne boot gereed, en (tak na jigttien maanden op dit eiland doorleefd te hebben , van wal kwa, m1 veel noods en tegenfpoeds bij een. Koopvaardijfchip gil ftevende daarmede naa Kaap Frangois. Vernomen heb. pende, dat het Schrikbewind in Frankrijk een einde had, be{loot hij weer derwaards te keren met een Koopvaardijlchip, gevoerd door eenen Kapitein dubois. Een ftorm opkomende, Huurde dub01 s, met moedwil, het fchip aan den grond en verliet het daar op, de beste zaken, ook van de tmfagiers, ingepakt hebbende, met eenige matrozen, die zich met hem yerltonden, Het gelukte den overigen, met den braven Scneepsluitenant, een vlot te maken; zij kwamen daaröp, nogmaals te Kaap Frangots aan, en dubois,, vast overreed, dat zij allen Verongelukt waren werd nu met zijne vloekverwanten, geUrart. de p.a galetierre hernam eerlang op nieuw de reis met meer geluk, en kwam weldra te Rochelle aan, ging flaa Partjs, bewerkte de hertelling in zijne goederen, gaf dis meest allen aan zekeren boezemvriend van hem, en vei kwijn, de, m droefheid over het gemis van gade en kind, zijne ove. fige dagen op zijn landgoed. Tot dus verre verhaalt hij zelf en de Uitgever voegt 'er nog bij, dat hij, na nog twee jaren geleefd te hebben, den j December, 1797 overleden is. Dit is de hoofdzaaklijke inhoud van de eerfte gefchiedenis, ons hier vermeld. De tweede merkwaardige gebcurenis, te Ummerct] m Frankrijk voorgevallen, en in den brief van den Volksreprefentant te vinden, is deze. Karolina de limeul was aan den , door haar vuuï!g beminden vermont gehuuwd , die zich in Franfchen dienst bevond, en met vele anderen, zich , met moeite, van eene peminlijke gade fcheidende, naa Cohlertiz begaf, op de uitïiodigmg der Broeders van lodewuk den zestienden. Daar intusfchen het Schrikbewind in Frankrijk- opkwam, zette haar vader haar aan, om. to; ontgaan van ongelukken, zich yan hem te laten fcheiden , dat zij , wanende dit Hechts in ichijn te gèféfiieden, dan ook deed, terwijl Yr eerlany tijding kwam, dat vermont, in den llag voor Maub.*;;ge gebleven Was, Een weinig tijds daar na werd de fchrijver dezes briefs, door de Volksvergadering, tot Gezant in den Ring der Maze benoemd en kwmi hij zijn verblijf te Commeicijnemen. Hij leerde k_arolin-. ke nen, beminnen en vroeg haar ten huwe-, «jk, juist toen de gantfche familie en zij zelve op het punt Stonden, om geplaatst te worden op de lijst der verdachte perfenen. Karolina's vader bad haar, des fchrijvers aanzoek ten  DE RAMPEN VAN DE LA GALETUIRRE. "-47 onder de beicherming eens Yr^^e^a^èld cn verdere ren, en ^&an>dd« toe achtij,g Tl {roede hoedanigheden des , K .\ Ro l iNA werd worven, zij ^.j^^ï^r&dVto van her Uitmoeder van eene dochter, en haa bewoonen, voerend Bewind, terw l z ] het xeuge^ ^ ^ dat zij,met haren voor gen man b.w ^ ni] was het gerucht van vermon? s dooo namiddag tot in Commercij doo göffpnjg.« ^ Iliemand in den winter, ontdekt de bc "J t Rjet ketlde, 0p de anders dan vermont, dien niL d hadden > ontvIug. markt eenige vervolgers, d e n vermönt, . tende en op zijn huis aankomend^ arne behou- reeds door de ontftelde a: ar o^NA d was alrede in opvoer, den en verbergen, dan de gotiek " d vredereehter, van en binnen weinige oogblikken U m d ^ afchen,en eene wacht vergezeld, nem, tutni a k r> nam hem mede. Karolina^ e ) % ^ op de tweede verdieping, gnomen, £n riep tot ha, S StsTd.,: om Gods wii, red, red ^SUiae deze df^^f^« mont teredden, en.f^L^SigTden verlatende; terkarolina m bedenUl!k\°Xrinaen, ten goede van ver' wfjl hij echter ^\^f?Zd£onbewust, eenklaps mont. meende te. maken, kwam er, ne ^ last van den Handhaver van het recht te q > die, te C«wee«»J. «v", leven *a aoo n een be. scMss&,r/%^sten=,s?o» ft. «. *. zelfden dag ter dood « b^"^"- & k tcn huize uit, Karolina zulk vernomen he^c , vermoki bevindt zich eensklaps voor be* ^avo^ en fterft twee bloeden , wordt wederom naa,^ff^/én» ziende, uuren, vóór dat haar tweede ech geuoo , ü i -hten kon, ,w Viiï voor den ongelukkigen, te i Su" i-Teerd was/te Commr^^ ^ ^ Dc twee verhalen, hier gelche t kunnen zeke j ver_ ten, het meewarig f « J^, , dat dit baald en goed vertolkt^vfS^, die voor Platen zulWerkjen door twee afe«:hnge Hentjen; faec ,£> len doorgaan, omf.erd word . Ook zin J > ^ al. zen van het eerlle verhaa memgm ^ jen, om het, zo "^hf i J^J van den Wel eenen Roman te houden; de Detuiei«s Eerw> x 4  *48 DE RAMPEN VAN DE LA GALETIERRE. toteïll'f ioiieWVS"°"- h« Voorbericht gal™, rare sctcarSSL ïn 5 rf.-kïf' "' v<™ het oogften en bewerken der Koffin van de gebouwen, en verdere no^odzaaklijkeShtmgen tot eene goede Kofflj plantagie, volgends he f el uik der hollandfche Volkplantingen in diana. De eindeli k behelst een andwoord oP de drie eerstgemelde brieve , Sbii de franfche ingezeten de vraag, omtrent de «fa cteTS verni, in de volkplantingen, alwaar dezelve nog pl afs heeft opzet!.* behandelt Hij raadt , om deze verlndering, & aan de hand, om daartoe te geraken, zonder aan den voorfpoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen pli'teLUv,ender^"h?nê'el beh/'St eene Wrijving der Volkplantingvan Caijenne, waarin eerst de aardrijkskundige toeftand, dan de luchtsgefteidbeid, vervolgends de gefchldenis en bierop de bevolking van Fransch GuLa worut^gegeven! Daar-  j. g!Htedman, reize, e\z» 249 Daarna volst een bericht van de zeden en gewoonten der InSen; al ook van de behandelingen, welken de Indianen 111 Fransch Guiana ondergaan hebben: met aanwijzing tevens van de middelen, om hen voor de volkplanting nuttig U maken. Eindelijk wordt alles befloten met een bericht yan de hooge en lage landen , de voordbrengfelen en levensmiddelen van du g*Tweè Platen en eene Kaart verfieren dit Deel. ! - ~~ Reize vaar St. Domingo , gedaan door den Baron van wimpfen, en door hem befchreven, tn een aantal Brieyen, behelzende zijne ontmoetingen en waarnemingen op Zee. bij zijnen over togt derwaar ds en ™»4aa'>*™' volledige befchrijving van de ligging, flaatsgefteldhetd voordbrengfek ei handel van dat Eiland;,-] de zeden, karakter en levenswijze der Franfche Colonisten aldaar; benevens een bericht van de Mulatten en Negerjlavcn, derwelver aard en gedrag, ah mede de wijze, op welke zij er behandeld worden. Uit het Fransch. Eerfte Deel. Ie Utrecht bij, G. T. van Paddenburg en Zoon. Eetjte Deel 116 Bladz. Het Tweede Deel 187 Bladz. hi gr. Octavo. De Prijs is ƒ 2 - 12 - : W/elk een vreeslijk groote Tijtel, men wordt moede van het W uitfehrijven. De Schrijver van deze Reis is een man van verirand, en zoo verre wij kunnen nagaan, van oprechtheid, die de zaken wel, beoordeelt en naar waarheid befchnjft. Hij begint met zijn vertrek naa het fchip , en is vrij omftandig over hetgene lyj op zee gezien heeft. Daar dit evenwel niets bijzonders ot buitengewoons behelst, had hij dit gedeelte veel kunnen bekorten. Doch hij volgt daarin de gewoone handelwijze der reizenden. Ook is zijne begeerte om zijne lezers te vermaken, in de eerfte brieven wat gezocht en overdreven, waardoor het veel van zijne aardigheid verliest. In het vervolg evenwel, wanneer de (tof voor zijne brieven gewiguger en menigvuldiger wordt , heeft men hier over geene reden tot k' Volgends den Schrijver , is het Spaanfche gedeelte van St. Dominpo veel grooter en beter bewaterd, dan het Franlche. De Spaanfche Volkplanters zijn van natuur traag en fober, en vergenoegen zich met vee kweeken en tabak planten. De vlijtigften doen met de Franfchen eenen kwijnenden handel, m vee , paarden en gerookt fpek, en voorzien Europa van den besten tabak. .. , . ,. Hij handelt vrij breed over de algemeene verachting, die men in de Kolonie heeft, voor alle zwarten en allen die van q j hun  25° VAN WIMPFEN hun afkomftig zijn, en dit geeft hem aanleiding om van de flavernij en den flavenhandel, en het affchaffen van denzelven te fpreken. Hij oordeelt, ,, dat het uitgeven van al te groote „ ftreken grond, aan de noodzakelijkheid van denzelven Zeer veel heeft toegcbragt; en dat dit ook de reden is, waarom „ vele landen niet beter behandeld worden, en niet meer voord,, brengen, en dat men veel beter zou gedaan hebben, zoo „ men veel kleiner (lukken aan arme Europeaanfche Familiën ,, had uitgegeven, die dezelve met eigene handen bebouwd had„ den, als wanneer dezelve veel meer zouden hebben opge„ bragt." '< oor het overige merkt hij aan, ,, dat onze eeuw „ maar a-1 te vruchtbaar is,. in ftaatkundige hervormers, die „ zich haasten om een onregelmatig gebouw om ver te werpen, „ zonder noch de behoorlijke bekwaamheid, noch de bouw- ftoffen te hebben om het naar een regelmatiger plan wederom „ op te bouwen En dat het met hun gaan zal als met de „ hervormers van den Godsdienst: Dat zij veel haat, misdaden ,. onheilen en ongeregeldheden voordbrengen, die eindelijk op ,, onverfchilligheid zullen uitloopen." Verder zien.wij uit deze reis, dat de landbouw in het Fransch gedeelte van St. Domingo, in eenen zeer kwijnenden ftaat is, en dat daarvan vele oorzaken zijn , waaronder drie voornamen — het hoofdgeld der Negers — de hooge prijs tot welken de koophandel van Frankrijk dat artijkel gevoerd heeft — en de verfchriklijke kosien van hetgene men recht noemt. Hij oordeelt en bewijst, legen raijnai.d, dat het eerfte een groote hinderpaal voor den landbouw is, en dat men veel liever de belasting op de voordbrengfelen leggen moest; ten opzichte van het tweede merkt hij aan, dat een Neger, dien men voor 100 jaren voor 100 kroonen kon hebben, nu in deze Kolonie bijna icoo kroonen kost, hetwelk de reden is, dat de land eigenaars op hunne landeigendommen weinig prijs ftellen; en verzekert, dat het gerechtshof van Jacmel, aan de bewooners van deszelfs klein rechtsgebied, meèr dan 400,000 Liv. kost, en dat die fom niet te hoog is opgegeven. 1 lierbij komen het uitfluitend recht van eene Handelmaatfchappij, om de Kolonie van alles te voorziet., en alle hare voordbrengfelen uit te voeren; en eene wet die aan de Kolonisten verbiedt, om hun eigen katoen te verwerken. Zulk eene Volkplanting kan het onmogelijk welgaan. — Verder geeft de Baron korte berichten, van de plaatslijke gefteldheid en de levenswijze te Jacmel. De Instfte is min of meer de zelfde met die gene, die men ons verzekert, dat in de andere Koloniën onder de zelfde luchtsgcfteldheid plaats heeft, en voorzeker niet begeerlijk of ftichtlijk. Den grond van het Eiland roemt hij, als bij uitnemendheid vruchtbaar en recht gefchikt voor allerlei voordbrengfelen , maar hij bejammert de nalatigheid en flordigheid, met welke •hij behandeld wordt. Ook klaagt hij, over de ontelbare menigte van rotten, die men hier vindt, die alles bederven en dik-  REIZE NAAR ST. DOMINGO. *5* dikwijls in eénen ^tS^ voords vindt men treurige : beneh en v tóddenvan^ d£"den, die alle I^S^gS'-,» St. Domingo De oppervlakte ««^«gW" bevolking beliep beflaat 1900 of 2000 v'c kante m jlui u en°455ooo op 33Sóo blanken; op 83, cl.eden vau < van 15aooo zwarten :docb dezen waren in 5 jaren v verminderd , zoodat 'er op het «nde^an rp S 7gg 300,000 Negers gevonden weiden. veïfcheidene d'e gemene waarde|v«' «g^^J w m£t ^ in deft^ge^^ wii "icCS mdden' blJ «* breit vtin plarts. m. ,iine terug reis op Norfolk De Heer »V« wl«r»« |MW »IJ doorlh„, SeXM« le Hoogduitsch. Eerfte Stuk. Te Zutphen, b } H. C. A. Thieme? 1801. 170 Bladz. In OStavo. De Ptijs tsf.-ib-. W/Ü hebben zeer vele zedenkundige Lees- en Leerboeken \V ten eebruike der Jeugd, en derzei ver getal groeit daaglZ aa' «rw de één den ander, door het geduung flechts ee;? anderen vorm en üijl, herhalen derze fde waarheden övmöllit en ontbeerbaar maakt; doch wij hebben flechts wei«rKoS nog wel geene. die de jeugd met de zoo nige, or m j b'jö „:cjb,.l.kken kunnende voorkomen, SSShk^JS^JS oiiddelijk nut hctmaatlcbapfi Ivén ten fteeti verftrekt, meer dan zeer oppervlakkig be1 \i I^IZTor dit in de daad, ontbrekend, en in de op^?ÏS^Ï5& vff, behoort het-Werk^ welks ^ S wH hier boven aangekondigd hebben , waarin de vcidien, te iikê Schrijver, in tien Srmen!j^ken, welken een vadeat Sjielinderen, gedurende even zoo vele,-ndduigeOoudt aan dezelven een beknopt, edoch klaar denkbeeld negen onderfcheidene allergcwigtigfte uitmdingen; als zijn. I* Windmolen, het Ijzer, het Glas de ^f '^ Schrijfkunst, het Papier, de SoeUrM:umt^k«^£ wandelingen behandeld worden, de Klokken en de «JJSu »Vfcrt-l«k<ïle ons daaclijks een onberekenbaar nut verfeteflenue 8SS&^K^»*I en vlijt onzer medemenfenen;  2-52 G. GROSSE, TECHNOLOGISCHE WANDELINGEN , ENZ. doch wier nut wij door de gewoonte even zoo koel genieten, als de onwnardeerlijkc gefchenken, welken de milde natuur ons alle oogenbhkken zoo rijklijk aanbiedt. Velen immers eeten hun brood, bezigen talloze allernuttigfte werktuigen , genieten het aangename daglicht in hunne wooningen, zonder dezelven echter aan den lchadelijken invloed van het ruwe weder blootgeftcld te zien, befchouwen op zeer verre afftanden voorwerpen, welken het gezicht niet bereiken kan, deelen aan afwezenden hunne gedachten mede, en ontvangen dezelvenbeurtlings, onderwijzen en vermaken zich met de lesfen en geestyoórdbrengfels, der oude, latere en hedendaagfche Schrijvers, in allerleië vakken van wetenfchappen, regelen hunne tijdverdeeling, zonder welker ordenlijke fchikking, geheel de befchaafde Maatfchappij in eene verwarring zoude vervallen, die de woestheid der onbefchaafde Volken welligt zoude overtreffen, en genieten, in één woord, alle die heilzame uitwerkfelen van kunst en vinding, welken het leven veraangenamen, en ten fteun verftrekken, zonder ooit hunne aandacht te vestigen op de middelen, welken ons deze zegeningen verfchaffen. Ten hoogfte prijslijk is dus de poging van dezen Schrijver , die reeds door dit nuttige Werkjen, aan de Jeugd, die kundigheden tracht te verfchafFen, welken hun die middelen meer nauwkeurig voor den geest brengen; en wij hopen, dat onze Nederlandfche Schrijvers dit zijn fpoor zullen volgen, en de Vaderlandfche Jeugd met nog meer nuttige uitvindingen , gelijk 'er nog velen voorhanden zijn , op de zelfde aangename en onderhoudende wijze zullen bekend, maken; gaarne willen wij daarvoor eene groote menigte van ni'etsbeteekenende Romans en Tooneelfpelen, bij wier lezing de kostlijke tijd, zonder eenig wezenlijk nut, verloren gaat, ontbeeren. Wij hopen, dat de vlijt en verflandige keuze van den bekwamen Vertaler, die dit Werkjen, zoo ongedwongen en los, in onze taal heeft overgebragt, dat men 'er geene fpooren van deszelfs uitlandfche afkomst in ontdekt, maar hetzelve, bijaldien de Tijtel ons deszelfs Duitfchen oorfprong niet berichtte, voor een inlandsen voordbrengfel zoude houden , door een' genoegzamen aftrek en doelmatig uitwerkfel bij onze Vaderlandfche Jeugd, beloond en tot aanhoudende werkzaamheid, in dit nuttige vak, aangemoedigd zal worden. \ Beknopt Hollandsch en Fransch Woordenboekje; inhoudende een verzameling, van de bekende, viervoetige en kruipende Gediertens, Vogelen, Visfchen , Infe eten , Boomei, Planten, Kruiden, Hemel en Aarde, den Mensch; zijn uit en inw netige deelen des Ligchaams met derzelvcr toevallen, '/geen''etin een Stad is, alle Kerklijke en Waereldlijke Waardigheden , Beroepen en Ambachten, enz* Alles op ten Alphabeti- Jchs  W. W. , BEKN. HOLL. EN FRANSCH WOORDBOEKJE. ü53 fche wijze , van het Hellandich in 't Fransch bijeengebracht YlZZif-) en ten dienfte voor Eerstbeginnende: tn t licht %ZXrT*. TeAmfteldarn, MC Focfc, rtoi. "4 ■ Bladz. In gr. li". De prijs is f : - 8 - : Dit Werkjen, zoo als de Schrijver in zijne Voorrede aanSt vervat de vruchten van zijne ledige uuren die hii befteod heeft om ten nutte van de leesgierige jeugd, ware hetmïogliik , te mogen zijn. Wij kunnen niet ongemerkt " f bereiken ), nter in beftaande, dat mijn (mijne) tijdgenoten " daar ff'eènigzints mogen vorderen in die voor onze Landgenoten zo* nutte taal." In de daad, ^ Werkjen is zoo opgehoopt met taalfouten, en met zoo vele vr^mde woordeaangevuld, welken een eerstbeginnend Leerling naauwliiks if zijne moedertaal kan verdaan, dat wij voorzeker kuilen zeggen, dat het 'er verre af is, dat de Autheur rmmer zbn oogmerk met dit Boekjen zal kunnen bereiken. Behalven, dafeene Alphabetifc^ verzameling van woot^, tot dj oogmerk geheel niet d enftig is, vinden wij in dit E-oeKjui e^è menge woorden,welken den leerlingen even zoo vreemd al. h« Fransch moeten zijn. Bij voorbeeld: Dolbesfen, DuinrooslT, Dntfkervell Duivelsdrek, Duivemelk, Duivelsnatg^ re Everwortel, enz., terwijl deze woorden veelal ter neder4fcld worden, zonder de eigenlijke Franfche naam 'er bi, te voeoen. Dus leest men: Dolbesfen; Un pettt fruit rougeatre tiran fur ie noir\ eomme les Gvains de Sureau. Duinroosje; for e de petite Ro e. Duivekervel; Sorte de Cerfeutl fauvage. S&g^Sorte nvraije trés difficile d arracher, enz. Alle welke woorden voor een Leerling van geen belang zijn, wanneer dezelven, zoo als hier het geval fchijnt te zijn, niet anders dan door omfchrijving verklaard kunnen worden. Om voords des Schrijvers onkunde m de Franfche taal en biigevolg zijne onbekwaamheid , om anderen daarin te onder, wi&n, aan den dag te leggen, zullen de volgende ftaaltjeas g^mdtlL Van de Graar.cn, du Bied, moet zijn: des Graipi. Bladz. 43. Du Païs, 1'Agricultufe & d'outils, moet zijn. De la Tcrre, de t'Agriculture & des oulils. Bladz. 47. Les Animaux & la Volaille, point nommes ici, peut on trouver Cfe trouvent) Page i &c. d Bladz. 65- Pes Membres intérieurs & les accidens Corps, in plaats van: des Parties tnténeures & de, acct- 4enBlfdz. 8a. On Trouve fur le Comptoir, in plaats Vtjrfc» trouve au Comptoir.  *54 MAGAZIJN VAN SPREEKWOORDEN. Bladz. po. Des Dignités Séculiers & Eccléfiastiques & des Vocations, in plaats van: Des Dignités féculieres &ecclefiaitiques (2? des Métiers. Eene menigte andere feilen, zoo in de Gedachten als Naamvallen, enz. , gaan wij ftilzwijgend voorbij. Wij meenen genoeg gezegd te hebben, om des kundigen te doen zien, dac dit Boekjen, zijnen Schrijver waardig, enkel in broddelwerk beffaat, en, zoo als wij met zekerheid durven onderfrellen, weldra tot fcheurpapier veroordeeld zal worden. Magazijn van Spreekwoorden , opgehelderd door voorbeelden en vertellingen, tot een Leesboek voor de Jeugd. Tweede Deel. Te, Amfteldam, bij W Van Vliet, 1801. 213 Bladz, In Oclavo. De prijs is f: - 18 - : Dit Tweede Deeltjen van deze fraaie verzameling, vervat wederom vierentwintig Spreekwoorden» Over het geheel genomen, verdient het alle aanprijzing. De verhalen zijn zeef onderhoudend, en recht gefchikt, om den leeslust der Kinderen aan den gang te houden, en op te wekken, en aan dezelven goede gevoelens en gezindheden in te boezemen en te verfterken. D»ch het verwondert ons , dat men hier verfcheidene Spreekwoorden behandeld vindt, die reeds in de Verzameling van martinet behandeld, en dus aan onze lezende Jeugd bekend zijn. Zo men uit den ongemeten voorraad onzer echte Vaderlandfche Spreekwoorden anderen verkoos, zou men toch veel beter doen, en het zou ook voor onze Kinderen aangenamer wezen. Sedert zoo vele gefchriften onder ons vertaald worden, en de Natie al meer en meer omgang met de vreemden krijgt, vindt men, dat velen van onze recht Nederlandfche Spreekwoorden, die eenen rfkdom voor onze taal uitmaken, buiten omloop raken, en dat is jammer. Ook berinneren wij ons, onder de vertellingen die in dit Boekjen voorkomen, zulken te hebben aangetroffen, die reeds in andere Nederduitfche Schriften , voor Kinderen , voorhanden zijn. Wij menen hier en daar , in uitdrukkingen en woordvoegingen, ook wel eens een Hoogduitsch oorfpronglijk te hebben kunnen merken. Doch deze dingen laten over het geheel aan dit Werkjen zijne volle waarde. Ook fchijnt de Uitgever over den opgang, dien dit Werkjen maakt, niet kwalijk voldaan te zijn. V alm o nt de saint priest, of de Schipbreukelingen , Tooneelfpel, door g. e- de witte van haemstede, (Niet vertaald.} Te Zwolle, bij J. de Va. 134 Bladz. Bi Oclavo. De prijs is f : - ia - : I^en Tooneelfpel, dat niet vertaald is, mag in deze dagen -> reeds eene aanmerkenswaardige zeldzaamheid heten, waarom het ook fomtijns op den Tijtel dier Stukjens bepaaldlijk vermeld wordt; wij zien deze aanwijzing ook op den Tijtet van  G. E. DE WITTE VAN HAEMSTEDE , VALMDNT , ENZ. at, Tooneelfpel , en na wij hetzelve gelezen hebben, van dit Toot ecupei , > Smk noodzaakll,k ls vinden wij*^»*** a voorkomende ipreekvvhzen, wijl men anders "'^"^^^ 'raken, dat het uit de FranweUigt in het vermoeden ^uJn|eera^e 'volgd ware;, immers fche taal overgezet of ten minlte g ^ hier en daar is de ltijl « 8™» i . j oorzaalc Ó°Ch fi ^tèS^dS&ÏÖ5 eigen gemaakt zijn, datde.Schivcr «cn geweest, dat ze vermijd hadheeft; niettemin waie het bete ^ew tom| omtrent, den kunnen worden. De mhoad^an ü PpRiEsT> bsreids kortlijk hierop neer: Vh»ü^ d ^ Voor twaalf jaren met «^«W^j belast zijnde, leedt, ^^JS^^fff*^ Af «et, der geduurende zijne iu/ naa wordt met ge- gelegene fcjftta> Mgg^J, ^ Js noemd) en verkreeg, "l- verlof, om weder naa fchijnt te ^\SZT[è keS,S de Gouverneur van dar opmen de blieven, me ni 1 , k te weten komen hield , zoodat niemand m Wjn^ ids voor waar hij beland ware, en ««US Engeland overleden achtte. ^kn]k-Mde£™d™ 1 and 0&p d-.t in oorlog Sra'^,T(iS ï ïio™SV™ "jneh SïS !!Siï^b5!óSg?ïïrS nunog Iterker te duinvriend bouglas, oewuui>.' n „,i:i >r de Kon ng van Engen zijne geheimen te 0^^W%%^S doch daar geland thands veel we^ng bleef volharden, hij nu althands te ™^"J¥ wm| beflotene gevangenis werd hij door den Gouverneur in «m. Gouver- ^F^^^iJJÏ, Den darbij toevallig eeni- Onnaar, die tevens ^^f^S^as^zi^ welke van hem vernemende, dat mj genuwu v ' ö «Mt ftelde van als medeminnaar mets van hem te vazen te ïust ueiue v.ui «. „„ointrpn zi ner minnaresle, ter ïeSujke SSffiS ïïïfiCÏ aangewend begunÏÖSV welle rniddden door sx =x^„^hand gewe; ^andt^ ÏÖS Se^^evolg £-£££5 ™ede, welke zich als de weduwe va. een op z.c ^'^u -Franfèhen Officier opgaf, en met welkel u 1^ °p eene r. Frankrijk, te Parijs ^-g^|^^T«5i«i heure gevoerd en haar beloofd had te zunci > ' ervoegc dochter voor zijn kind■ «^«^J*1 deze. «ouw v zich de dochter van den Gouverneur, ten eincie  256 G. E. DE WITTE VAN HAEMSTEDE , VALMONT , ENZ. voor de st. priest en voorfpraak bij den Onderkoning te fraeeken. De aangenomene dochter des Onderkonings wil daaröp den gevangenen zelven zien en onderhouden, waartoe door den minnaar van de dochter des Gouverneurs gelegenheid gegeven wordt; doch ons bellek-laat niet toe de verdere wending van dit Tooneelftuk, uitvoerig te volgen, want het gefprek van den gevangenen met de vreemdelinge, dat door douglas ger Hoort wordt, loopt eindelijk in een vrolijk onderhoud af, zoodat st. priest, hen bij hun vertrek met ironie naaroogt; wat dat nu eigenlijk beduidt, betuigen wij niet te verflaan; hier is zekerlijk eene drukfout, gelijk 'er meer in dit Tooneelfpel zijn, ingejlopen; het moet derhalven ironie (/pot' rede) zijn; maar hoe men iemand met ironie naaröogen kan; daar de ironie eigenlijk niet anders dan een Tropns of woordwisfeling is , begrijpen wij niet; men zegt wel in het Fransch parler ironiequement, maar met ironie naaröogen, is omtrent het zelfde als of men zeide met Metapkore, of met Allegorie naaröogen en levert geen den minden verftaanbaren zin op. Na nog eenige Tooneelen volgt dan eindelijk dc ontknooping> St.priest wordt uit zijne gevangenis gedaakt, bij den Gouverneur gebragt en herkent daar in de vreemde Da» mes, welken de Onderkoning in deszelfs gevolg heeft, zijne vrouwen dochter, en wordt vrij verklaard. Over het geheel is dit ftuk niet onbillijk, doch wanneer men het in deszelfs bijzondere deelen befchouwt , vervalt 'er veel van datgene, wat mooglijk op het Tooneel genoegen zou geven. — De alleenfpraken, welken st. priest en andere perfoonen in dit ■ftuk hebben, zijn, fchoon 'er hier en daar fraaie' gezegden in voorkomen, over het geheel te lang, en daarom niet natuurlijk, de Aéteurs zijn in die gevallen genoodzaakt, de aanfehouwers deel aan hun gefprek te geven, hetgene de noodzaaklijke illu/ie ten eenemaal wegneemt. De Charafters zijn insgelijks niet zuiver bewaard ; de verouderde booswicht douglas wordt in eens een braaf man. In één woord, dit Tooneelftuk geeft weder eene blijk van dc groote moeite, die 'er aan vast is, om een goed Tooneelfpel te vervaardigen. Wat eindelijk de ftijl en taal, in hetzelve voorkomende, betreft, deze is voornaamlijk gebrekig ; de Schrijver dwaalt doorgaands in de naamvallen (of Ca/us ); den vierden naamval meestal in plaatfe van den eerden gebruikende; zeer vele misdagen treft men ook in de fpelling van fommige woorden sari, gelijk zijn: evenswei, eventwel, meriaden, artellene, de monnik Swartz en Zwartz voor Schwartz , panfelets voor painp'ilets; doch dit alles laat zich onder de Drukfouten betrekken; triaar de menigie overige taaimisdagen, zoo in de gedachten en gevallen der naam — als in de buiging en fpelling der werkwoorden, noodzaken ons den Schrijver ernftig aan te raden, v ;i zich met meer nadruk op de taalkunde toe te leggen, of ton minde zijne fchriften , alvoorens die in het liebt te geven , door deskundigen te doen befchaven.  UITTREKZELS en BEÖORDEELINGEN. Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgericht tn sHaege, voor het jaer mdccc. Te Amfteldam en tn '* Haege, bij J. Allart en B. Scheurleer, 1S01. 288, 15a en 36 Bladz. bi gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - : Tn dit Boekdeel van de Verhandelingen des Haagjchen 1 Genootfchaps ter verdediging van den Christlijken Godsdienst, tegen deszclfs hedendaagfche befaijdns, komen voor de Prijsverhandeling yah Mr. rhijnvis fe th, zijnde een Betoog van de kracht van het bewijs voor de waarheid en Godlijlheid der Euangelie - leere, ontleend uit de Wonderwerken van je su s christus*»* Apostelen; aan wien een zilveren Eereprijs is toegewezen, het zelfde onderwerp , hetwelk in de Prijsverhandelingen van j. a. g. meijer en clarisse behandeld wordt, waarvan wij in dit Deel van ons Maandwerk, Bladz. 1, enz. verflao- «redaan hebben. Voords bevat dit Boekdeel nog twee ,&elke met eenen zilveren Eereprijs befchonkene, Verhandelingen , ééne van martinus e p p e ns .Predikant te Leeuwarden: Over de beste manier, om de Christlijke Jeugd , in de geopenbaarde Geloofs- en Zedenleere zoo te óm-wijzen , dat zij al vroeg tegen de verleiding der dwalingen dezer Eeuwe geflerkt en beveiligt worde; de tweede van dieder ik boot, Predikant te Renkum en Hcelfum: Over den waaren aart en voortreflijkheid. van as Christlijke gelatenheid, en hoe die van ongevoeligheid onderscheiden zij. Wij zullen van elke kortlijk aan onze Lezers bericht geven. j De Heer feith vatj in zijne Verhandeling, de vraag, over de kracht van het bewijs der Wonderwerken, va» eenen anderen kant aan , dan zijne beide Mededingers gedaan hadden, en onderwerpt dezelve ter beüisfing aan de uitfpraak van het gezond menfehenverftand, en het gemeen natuurlijk begrip; dus is zijne Verhandeling Empirisch , meer treffend voor het hart, om te doen gevoelen, dan wel, om te betogen, door eigenlijk gezegd Redenbelèid. Hierdoor valt ook zijn ftijl en wijze van voordragt, meer in het Pathetische en roerende. „ Niet alle men„ fchen," zegt hij; Bladz. 10, „ kunnen zich metfpitsvondige onderzoekingen en betoogen der Geleerden oï WhVeeren afgeven, maar allen kunnen bijna omtrent l\ alles" wat tot hun wezenlijk geluk behoort, ZO goed nieuwe vad. BIIü. vi. deel. no. 6. R „ alS  £58 verhandelingen van het genootschap als de beste Wijsgeer befluiten. Door dit vermogen is „ de waarheid, voor zo ver 'er ons wezenlijk heil aan verknocht is, veilig, wanneer ze ge vaar zou loopen, om „ onder den hoogmoed der betoogwoede en door de „ dwaalingen der redeneerkunde verlooren te gaan ± of ,, althans verdonkerd te worden ; en de gewoone Boer ,, wederlegt door hetzelve, met zegepraal, de vervoe„ rendfte-, en zijne eigen redeneerkunde ten eenenmaal over,, winnende lbphisterijën van een' hu me, en zijns „ gelijken. Wanneer dezen hem van den boom, die 5, zijne wooning omfchaduwt, van den ploeg, dien zijne ,, hand beftuurt, op de volledigfte wijze betoogd hebben, s, dat ze beiden eigentlijk niets anders zijn, dan denk5, beelden in zijnen geest , maar in waarheid niet be3, ftaan; cn hij, hing de waarheid van de mindere of meer„ dere volkomenheid der Redeneerkunde af, geheel „ overtuigd moest zijn; is hij echter zo ver van dit laat9, fte verwijderd, dat het zelfs niet eens aan hem ftaat, om het wezenlijk beftaan van zijne hut en van zijnen ,, ploeg dén oogenblik te kunnen betwijfelen; en zijn en„ kei: ,, Hoe! deeze wooning, die ploeg, welken 55 jj mijne oogen zien , mijne handen tasten, zou niet 9, „ beftaan?" blijft hem altijd een bewijsgrond, daaral3, le tegenbedenkingen , redekavelingen en twijfelingen , op „ afftuitcnen voor verdwijnen." enz.— „Ik zal dan,"vervolgt hij — ,, in deze verhandeling — mij van alle be- wijzen, die eenige meer dan gewoone kundigheden, of s, zelfs maar eene diepdenkendheid, het erfdeel van Hechts luttel bevoorrechte verftanden, verëifchen, en 3, vooral van dc fijn gefponnen betoogen eener bedrieg3, lijke redeneerkunde, daar zich federd zo lang alles mede ontkennen liet, naauwkeurig onthouden, en en- kei tot de Reden en het eenvouwig , maar gezond 5, menfehenverltand fprceken." De Schrijver ontkent echter de voortreflijkheid der Redeneerkunde niet, anders zou 'er op zijn bovenftaande voorbeeld nog al iet aan te merken zijn. Immers de gewone Boer zal evenzeer, tegen alle redeneering aan, blijven bewceren, dat de Zon om de aarde loopt, en in den eigenlijken zin opkomt, en ondergaat, en hij zal iemand uitlachen, die hem betoogt , dat de aarde om de zon jaarlijks, en om haren as dagelijks, omdraait. — Verders verdeelt de lieer feith zijne Verhandeling in drie Afdeelingen. In de eerfte van welken hij aantoont,  TOT VERDEDIGING VAN DEN CHRISTt. GODSDIENST. 259 toont de kracht van het bewijs voor den Godlijken oorforon-eener leere uit de Wonderwerken, met betrekking to derzelver eerfte verkondiging en invoering tn de wereld Ten tweede fpoort hij naar, of het gezond verftand zich eene openbaring van God aan den mensch, voor alle Eeuwen en Volkeren gefchikt, Leer van iesus en zijne Apostelen is, zondei Wonderwerken denken kan. In de derde Afdeeling. worden de tegenwerpingen, welken men tegen dc Wondei wei ken a.s be°whzcnPvoorde waarheid en Godlijkheid der Euangeheleer inbrengt, getoetst, en beSndvvoord. Na wevoorafgaande'aanmerkingen: Vooreerst, dat men bij foortgelijk onderzoek als het tegenwoordige, de S of flaat des gefchils juist en duidelijk behoort voor tè dragen, en tenuveede, dat niet ieder een, hoe zeer me-izond verftand bedeeld, hier richter kan wezen, ten zij hij de nodige kundigheden tevens bezitte, die hem Sn «aat'kunnen (tellen, om over het onderwerp te oordc en, leid de Verhandelaar, in de eerfte Afdeeling ons tot de befchouvving van den toeftand der Jooden en Heidenen%nüjd°e van j e s u s , en toont het bevel van God zelven, en dus Godloos, het zit " men de Godlijke zending van moses aanneemt ot " verwerpt, genoeg, dat zij ze geloofden, het welk niet V ontkend kan worden; dc Heidenen tegen alle men" fehenkunde aan , met de onbegrijplnkfte verzaaking " van" ks, wat hun het dierbaarlte was en ieder fter" veL-, wat hij dan ook ware, ligtvaardig en zonder " voldoende redenen, de Leer van je sus, als open' baaring van God, zouden aangenomen hebben , zo zij ' zich door één eenig ander bewijs , afgefcheiden van dat der wonderen, hadden laten overtuigen; maar tei" fens dat zij zich ook zeker door dit laatfte bewijs moes, ten laten overtuigen, indien zij de uitfpraak der re' den, en die van het gezond Verftand wilden opvolgen, '„ of zelfs voor eenige indrukken van waarheid nogflech.s ''In^rTSe'Afdeeling, welke het bewijs behelst, dat de wonderen niet alleen bij de eerfte verkond,g,„g eener Leere , maar ook voor a le Volkeren door aik tijden heen, de krachtigfte bewijzen zijn eener GodlikÖpenbaring, worden deze (tellingen ontvouwd. «v»»"* Reden kaï zich voor de Godlijkheid, dat jj,, d* van God onmiddelijk af komende ooriprong en waarheid^ der  ftöo verhandelingen van het genootschap, enz. Euangelie-leer geen één zoo voldoenend en befiisfend bewijs , als dat der wonderen is, denken," 2. „ De Reden kan zich voor deze Waarheid en Godlijkheid geen één, voor allerlei foort van menfehen, zoo vatbaar bewijs denken, als dat der wonderen aanbiedt." 3. „ De Reden kan zich daar voor geen één, even zoo boven alle verfchillende denkbeelden en beurtlings afwisfelende leerftelfels verheven bewijs , als dat der wonderen is, voorftellen." 4. „ De Reden kan zich voor de Godlijkheid en Waarheid der Euangelie-leer, geen zoo Godewaardig bewijs, als dat der Wonderen is, denken." 5. „ Eindelijk, men kan zich zelfs geencn Heiligen Godsdienst, hoegenaamd, -geenen Godsdienst, die eene gedaante heeft, zonder wonderen, denken." Vervolgends worden, in Ac Derde Afdeeling, de voorfiaamfte Tegenwerpingen, tegen dit bewijs uit de wonderen , gelijk reeds gezegd is , beandwoord. De geheele Verhandeling verdient zeker eene welwikkende overweging, hoe min ze dan ook aan den redeneerenden Wijsgeer misfehien voldoen mogt. Het verdient aanmerking , dat alle drie de Verhandelingen over dit onderwerp , in deze beide Stukken van het Haagfche Genoot-' fchap, zich fterk tegen kant en zijne Aanhangeren, ten dezen verklaren, de Heer feith wel het fterkst. Nog zijn 'er Twee Bijlagen bij deze Verhandeling gevoegd , welker eerfte eenige bijzondere Bewijzen bevat voor de gefchiedkundige geloofwaardigheid der wonderen van jesus en de Apostelen ; terwijl de Tweede handelt over het vermenigvuldigen der Wonderwerken, waarin de Schrijver beweert, dat de Wonderwerken met den leeftijd der Apostelen hebben opgehouden. De beide Verhandelingen van den Eerw. eppens en D. boot, welken, in dezen Bundel des Genootfchaps, behalven de Prijsverhandeling vun Mr. feith worden medegedeeld , hebben insgelijks hare verdienften, voornaamlijk die van den Eerstgemelden , welke eene gefchikte Handleiding bevat, hoe de Jeugd, in den Christen Godsdienst , op de beste manier, te onderwijzen, met bijgevoegde opgave der Boeken en Gefchriften, waar zij breder alles kan nalezen. Doch, ons beftek gebiedt ons9 den Lezer tot deze Verhandelingen zelven t» wijzen. Pt  \V. VAN VLOTEN, DE PRAKTIJK DES BIJBELS , ENZ. i6t n, Praéik of het zedekundig Onderwijs des Nieuwen \es amem: t»ee* Stuk des^Tweeden Deels re Jm- ftJdZlbij C. Cóvens, 1801. 361-/06 Bladz. In gr. Otlavo. Ook onder den Tijtel: „ de, doen ueze viu j b waar „ in dezen Briet uaar inhrt u B hart. regt " KJüï ïmikcn'wor die waarheid, toont hij ons, " fn de Drie e™S? HwSdftukken , het gewigt daarvan " ,-wri r de Viak zelve tot aan het Zesde Hoofd- *fi.?.2L?H« merkt hierop aan, dat men op de  3.62 W. VAN VLOT E-KT dezelven te bedienen. Dit wordt opgehelderd met de woorden zonde , wraak , toorn en gerechtigheid- - . waarover bij zeer breedvoerig is, en het verband der zaken met de rechtvaardiging des zondaars, aanwijst. — len einde deze leere praktisch in te zien voor ons hart, wil hy dezdve befchouwen, niet in hare natuur, van de zijde der Godheid, maar in hare uitwerking op ons geweten. Dit doet hij van Bladz. 369. Hij toont hoe geheel ten onrechte men, in eenen Brief, welke Gods Vaderliefde zoo duidelijk ontvouwt en zoo ftehV leeriiart dc richterlijke denkbeelden het allermeest heeft ingedrongen. — ,, Gevoelt men dan niet," zegt v. V. „ dat „ men zich zelven wederfpreekt, door den mensch als geregtvaardigd te befchouwen , cn te gelijk den Richter als aanhoudend bezig met het ftreng verdedigen van „ zijne Majefteits rechten? Geheel anders is alles "naar de „ reine leer van paulus ingericht : hij lost de vraa°s, op, hoe het mogelijk zij, dat de vlekkeloze God, nu „ bevredigd, zijne helde weder geheel aan de menfehen „ kan wijden , cn zelfs in hoger maat hen beweldadigen , „ daar zij onder het opzicht van zijnen Zoon tot recht- „ fchapene kinderen gevormd worden." 1 Hoe nu een Christen zich zelven als gerechtvaardigd kan befchouwen, toont hij thands - te weten, door middel van het geloof, hetwelk maakt, dat de Christen zich *elven als volkomen kan befchouwen , omdat hij , in oat geloof levende, zulks gewis zal worden. Dat rein geloof geeft dus den vrede aan de ziel weder , offchoon de Christen met zeggen kan, ik ben heilig, ik ben naar mijn Itand en bellemming volkomen ; als hij maar oprecht zeggen kan: mijne richtingen mijn pogen 'ftrekt zich tot de volkomenheid uit. — Uit welk oogpunt nu, in deze leere, de opoffering van christus moet befchouwd worden, toont de Eerw. v. V. vervolgends, naamlijk, als de dood van den tweeden Adam, niet ter voldoening van de Godlijke wraak, maar alleen als het allerkrachtigfte bewijs, welke gevolgen der zonde den mensch hadden kunnen treffen. — Deze betrekking Helt je sus aan het hoofd van het menschdom, in en door wien nu ook allen leven, — enz. Na deze inleiding volgt nu de praktifche befchouwing van de bijzonderheden in dezen Brief. Onmooglijk kunnen wij hierbij v. V. voetftaps volgen. — Slechts eenige weinige aanmerkingen dus. Het  de praktijk. des bijbels , enz. moest, onder ^^ ff '^ de laatfte verzen hem geIn het Derde Hoofdftuk.jevenoe» u omtrent tegenheid, om zeer uitvoe g ch te ve ^ ^ ^ de rechtvaardiging des «ai en j vcr. rechtvaardigen zij , woidt l«er.aa , band gebragt tmet^d?s00gn,^Si afwSÏ afflU te doen huSien de» eerftcn en tweeden adam tot net genee.e SetcMom, ,e ontwikkelen^ l^fc^vm. bij de Godheid was voorzien, - ^aaiom oane " eSCftboon d«eCgewis niet de Ï^MJ " w rndliik b^rip , maar wel voor ons koitzicntig » Dlf Süev—,v» a«a»am, gennedenking; vanontnvtg;n .n t J^en.^ ^ J' Pf ^ht^f .JStoS dei Godkeid^ej  f** van vloten ,, door de ilmnar LI r> • j , P°8en» waarin hij orte.e^e veïk • m,?0dhfUl Zal Worden verhinderd ui ie0engewtikt; tröuwends, even zo zeker ak „ egte vrijheid in den mensch geleerd cn bcftuurd wordt " d°01 bewecgrcdcnen, die hetWand ziel a fveTkies hieruit genoegzaam kunnen oprSeh Sni* V V I« W3fÖP Wij ons ^fchouwen „ Kunnen a s de zodanigen als wij nog moeten worden " «a ?ndert;!7sfdlen nac1eren wij al m?er tot die tijden », nng n et alleen door zedenloosheid miskennen 7nl „ maar alredc ftöntmoedig begint te veragtei!,, te'befpot! II Soote~dodVniPTeldmiS- * Christen Godsdienst Sn S rm t, ' de r"mg'»g van het hart, maar alles „ werkt tot heden , toe langzaam. — Het brein door „ wetenfchappen verlicht, ^ hart, door eeneï " 11 ^CVOrmd' heeft 'er ee"e k0»st op uitgevonden „ om beiden tc vereenigen, en dus daarteftellen °t eeeiï " !S rCenen Wrlich:en Godsrfienst noemt di't " ï"}CKn,S ;e zijn, en ondertusfehen is het eeneee„ heele omkering, eene openbare tegenftrijdigheid — , Bij  DE praktijk des bijbels , enz. *6$ BÜ te sus leer wordt ter vorming van het _ hart , " de zelfsverlochening, de vcrfterving? aan het eigen ik !' hoogst nodig geoordeeld; de verlichte van onzen tijd " leerlart in tegendeel het hoogfte goed, maar verfijnd, " en zo onfclwdelijk voor ons zelven , als eenigzins " mogSk is, te bejagen. Dit kan, ja, nog eene wijl " Sdf,onder de giaVe van Christendom , en te prak' tijk aaande gehouden worden, maar laat er een te. ',; g nftand komen , laat alleen maar de Chnsten, die zich te vooren aan jesus beginzelen hiedt, door " c n beftaan, daaraan gelijkvormig, kragtig chitteren, " en wij zullen ras zie°n hoe moedwillig velen zullen worden, zelfs openbare vijanden van de Christus leer, " of t n zagtften genomen , de zulken , die door kunftenarijën, dcii waren Christen tot afval zullen " tra-ten te vervoeren, Als in zulke omftandighe- " den, de Joodfche Natie, eerst begunftigd door Chns' tenen van dat verlicht ftelzel , dan uit (taalkundige " inzichten vertrapt, vergruisd wordende, daarop door , Hem, die de verwagting dier Natie is, gered herHeld , en te gelijk of vervolgcnds ten duideInktten l overreed wordt, hun redder is ^e weleer gekruiste tesus!" met welk eene weemoedigheid des harte, \\ met welk een liefdevuur, zullen zij dan alle de lcslen ', van den ftigter der Christenheid tn oefening brengen! Hoe zeer zullen zij dan, als het eerfte volk der we' reld, door getrouwheid in de bctragtmg, chitteren , f en met welk eenen onbegrensden ijver zullen zij alle „ hunne uitwendige voorregtcn aanleggen, om de gantlche wereld te verlichten! " — Niet minder belangrijk is het praktikaal gedeelte van dezen Brief van Hoofdftuk XII-XV, vooral de aanmerkingen over Hoofdftuk XII en XIV, waarvan wfl gaarn iet ter proeve mededeelden, zo wij niet nog eenige plaats moeften overlaten, voor eene niet min gewigtige belpieceling van den Schrijver. — Zonder ons dus m het beloop der behandeling van de overige Brieven in teJaten, bepalen wij ons alleen bij hetgene over het eerfte Hoofdftuk van den Brief aan de Colosfers gezegd wordt. Dit doen wij, te eerder, om dat v. V. ons m het voorbericht aan den iez-r op deze aanmerkingen wijst, ter opheldering van zijn gevoelen, als ware jesus de lcnepper van zijn eigen lichaam, waarover wij, m eene voorR. 5 Saan"  2.66 w. van vloten gaande beöordeeling van zijn Werk, (*) onze twijfelingen geopperd, en om nadere bewijzen verzocht hebben, v* V. wil in zijne Bijbelfche Theologie dit (tuk nader trachten te bewijzen. Wij zijn zeer begerig naar dit bewijs, want het gezegde over den Brief aan de Colosfers, (waarop hij ons aanvanglijk wijst) voldoet ons nog niet: althands,wij zijn nog niet overtuigd.— Wij willen daarom kortlijk 'smans redenering over Col. I: 15, enz. hier mededeelen; in die hope dat wij 'smans gevoelen juist getroffen hebben; hoe wel ons zijne redeneering wel eens wat duider was. „Jesus is (Volgends paulus voordragt) het egte Beeld van den Onzienlijken, en te gelijk de eerde van ,, of vóór al het gefchapene. — Door dit Problema kart „ men het eindige met het oneindige , het gefchapene „ met het eeuwige , den oorfprongl ijken met den naasten ,, aan hem, die uit, en nogthands gelijk met hem is, „ verëenigen. Jesus is de zigtbare omtrek der God„ heid, en hij kan zulks zijn, om dat hij de eerde, het „ rijkfte wezen van al het gefchapene is. — De welgelij„ kende hoofdtrek van het Beeld, die tevens bewijs is, „ van de gelijkheid in natuur, voor zo veel het Beeld ,, bezield is, is deze: oorzaak van alles te zijn, — al,, leen met dat onderfcheid, het geen 'er is tusfehen de „ eerde en naaste oorzaak. De eenige Schepper van ,, zijne eigene menschlijke natuur is bevoegd , om de ,, naaste oorzaak van al het aanwezige te kunnen zijn.—■ „ Dit Beeld des Onzienlijken was in hem voor menfehen te ,, zien geweest lange, voor dat hij als de mensch jesus ,, bekend werdt. — Ter opheldering hier van dient het „ volgende: — Hij, die voor de fchepping aanwezend ,, was, hij was toen, als in den fchoot des Vaders, en ,, tevens moest hij de naaste oorzaak van alles worden. ., ~ - Het fcheppend bevel van God deedt de eerde uit* ,, werking op het woord (ffoh. I.) in Hem is het onmid,. delijke met het middelijke verbonden: Hij, de naaste „ in natuur met den Bevelenden, kon dien wenk hoe on„ middelijk zij ook ware , middelijk uitvoeren , als „ waarlijk vatbaar voor den omtrek van het zigtbare." —- Dit wordt in dezer voege nader opgehelderd. • „Jesus, als het woord des Vaders, was voor het „ on- (*) Zie N. Vadert, Bibl. V. Deel, 1 ftt ftuk, Bladz. 321.  BE PRAKTIJK DES BIJBELS, ENZi 267 , onmiddelijke vatbaar; in zo verre 'er niet meer nodig voor hem ware, dan liet moment te weten, waarin de I, Godheid wilde, dat 'er iets aanwezig zoude zijn; er was geene inzage of ontwikkeling van 't Godsplan L voor hem nodig, om op dat zelfde oogenbhk te kunnen werken. — „ Dan geheel anders moeten wij de \' uitvoering zelve begrijpen: alles wat werklijk aanwezig , wordt, moet zulks worden door middelijke werking, „ daarmede eigenaartig, alfchoon bovennatuurlijk. ver" bonden, even daarom het uitvloeilel van eene icnepr ' pende kragt. - Scheppingskragt is Gods kragt; dit " fs ons altijd duidelijk, en die kragt werkte in den logos, bij de wording der-wereld gewis anders, dan ! die nu werkt , na dat hij ons verlaten heeft; het woord, in de gedaante, waardoor hetzelve Beeld der Godheid is, was onder alles, het geen aanwezen bekwam , tegenwoordig , fchoon het ook voor het aanwezend wordende mogelijk niet zigtbaarwas , dit evcn„ wel was geen volflrekt vercischte van zijne wersings„ kragt, want nu beduurt hij ook alles; door diezelfde , kragt daar ter plaats zigtbaar, fchoon onzigtbaar voor \% ons ; alles wordt door hem middelijk, fchoon voor „ ons op eene onzigtbaare wij/ie, bewerkt." — Hierover verder uitgeweid hebbende, laat hij volgen eene vergelijking tusfehen paulus en johannes, in zoo verre beiden jesus als:den Schepper der wereld in hunne fchriften hebben ingevoerd, doch met een onderscheiden doel; johannes met oogmerk, om ons de wezenlijke hoedanigheden van den Zoon des Menfchen, die werklijk ook de Zoon van God is, te doen kennen ; paulus? ons terug leidende tot zijne eerde vorming, opdat wij den grondflag zouden • vinden , waarom hij nu de eerlte van allen is. — Hoedanig en waarom hij de Schepper van alles is, wordt nu onderzocht. „ Alles is van God oorfpronglijk — maar ook alles is door jesus. Hoeda' njg? — de uitvinding is den Vader eigendommelijk — de naaste of uitwerkende oorzaak van alles (gelijk orige„ nes het uitdrukte) is de Zoon. — De Vader is deFormeer„ der der onderfcheiden plannen , van het getal der werel„ den,vande verfcheidenlieid in dezelven, en van de inzich„ ten aller bijzondere uitkomften; dit plan heelt jesus, „ als Wereldfchepper bepaald gevolgd, en zijn beftuur „ over alles is ook daarom bepaald, om het hoge doel „ der  2f>S w. van vt.oten „ der Godheid in alles volkomen te bereiken." ~- — „ Uit het beredeneerde volgt, dat wij den Allerhoogflen „ als de bron van alles, in de wereldfchepping moeten „ vereeren , wij mogen Zoon en Geest als uitvoerdersin " u aplan hebben doen dclen> elk naar zijne wijze van » bellaan, dit blijft eene onveranderlijke waarheid; al „ is het, dat wij met ronde woorden jesus eigenlijk „ den Wereldfcheppcr noemen, en den Heiligenfeest ,, den formeerder der Geesten, of den bezieler van al het gelchapene, den oneindigen, den onzigtbaren „ nogthands huldigen wij boven alles -in den onbe"'rens„ den rijkdom zijner Algenoegzaamheid, naar hel uit- „ gebreide plan zijner fchepping." „ Jesus is ,, dus de eerde en naaste oorzaak van al het zigtbare, " a j°017 dles aamvezis> cn op alles invloed hebben„ de: dit karakteriftieke in hem vooronderftelt eene wij„ ze van bellaan, waarin zulks gegrond is, deze name„ hjk, dat hij niet alleen vóór de fchepping van alles „ eene ziel hadt, even als die der menfehen, maar boven„ dien nog iet zigtbaars of Hoffelijks, de eerfte elementen „ van een menschlijk lichaam." Dit opgehelderd hebbende uit de voorönderftelling van de lichaamlijke bekleedfels der Engelen, wijst hij ten flotte de nuttigheden van zoodanige bepalingen aan, doch waarin wij hier niet kunnen treden. Volledig verftaanbaar en voldingend zal deze redeneering voor velen niet zijn. Met dat al zal men, des twijfelen wij niet, met genoegen den loop van 's mans denkbeelden nafpooren.— al kan men met dezelven niet volkomen inttemmen. — Wij kunnen niet ontveinzen, dat wij op de geheele wijze van behandeling nog deze twee aanmerkingen hebben. — Vooreerst: Dat v. V. bij dezelven wat al te veel bot viert aan zijne eigene befpiegelingen, en zich daardoor verwijdert van het regtftreeksch doel der H. Schrijvers. Ten anderen, en dit is tevens een gevolg van het'eerfte, dat hjj zijne Lezeren, en vooral den mingeöefenden, te weinig in de gelegenheid ftelt , om, op eene gemaklijke wijze , zijne aanmerkingen met de oorfpronglijke onderwijzingen des Apostels te kunnen vergelijken." Hierdoor Iticht hij zeker minder nut voor allen, dewijl velen hier en daar werk zullen hebben om het verband te vinden tusfehen zijne Aanmerkingen en den oorfpronglijken 1 ekst. Voord*  'de praktijk des bijbels , enz. *fy Vooras wenfchen wij hem van harte _ moed en krachten,tot de voltoojing van dezen nuttigen arbeid! Over de Goddelijke Openbaaringen, i»™»^"*0™ *°r welke jesus in zijne Gezanten ontvangen hebben D or 0 G ono friedrich seiler, Gehemen Re,kS ll^orillraad, Superintendent en^glceraarm Je Godgeleerdheid te Christiaan-Erlangen het Hoogduitsch vertaald A»r joAHjE8 C Ag, Predikant te Enkhuizen. Eerfte Deel. 1\%%e'"s 1 , W. van IJzerworst. Behatom het Voorwerk XXXVI, 443 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ 3 - • - • • Het wachten naar het Tweede Deel, om onze 1>W$ ééns, met den inhoud dezes voortrcflijken Weik.>, bekend te'maken, waarmede hetzelve voltrokken^ zijn, is de éénige reden, waarom wu tot nog toe vari dit Eerfte Deel geen gewag gemaakt hebben. - De E rw. Schaver ,Dreeds°bij onze Landgenooten bekend behandelt, in dit Werk, een B^W^gg:6^ s ^r^ts0» #sïws Godlijke openbaringen, inzonderheid aan die yaivJEi en zijne Apostelen, Hij doet ditop.eene,m dezen fiid hooo-stnuttige wijze, en bepaalt zich wel \oo.SSmliik tot de Schriften van kant, en zijne navolïe? we ken hij dan eens toeftemt dan eens tegenfDreekt „ Het kritisch onderzoek ,' zegt htj onder anderen, „ de Tegenwerpingenen Tw.jlehngen van zedelMk èn welmenend denkende Wijsgeeren en God" Sleerden, ja zelfs de aanvallen van verbitterde vijan|en hebben, gelijk ten allen tijde, zoo ook m onze " da"en, op veelerlei wijzen, aanleiding gegeven tot " een vernieuwd, dieper onderzoek ennaarfpoonng,van r, oude waarheden, en dus, tot nieuwe bepaahngen van en betere bewijzen voor dezelven. Lu ha oordeel daarom ook te recht dit onderzoek zeer noodzaakm — Men zal van het een en ander, uit het hreedvoe* r\°è Voorbericht, voldoende opgaaf en redenen yindem, % °Om het geheèle beloop van's Schrijvers redeneenng en betoog trant wel te doorzien, of daarover met grond te, Seelen, moet men het Werk zelf, welks afzonder-  27o D. G. F. SEILER, OV. DE GODL. OPENBARINGEN, ENZ. lijke gedeelten niet wel voor een uittrekfel gefchikt zijn met aandacht doorlezen. Wij zullen, om onze Lezers eenigzins te kunnen doen oordeelen, den korten inhoud der behandelde zaken opgeven. . Dit Eerfle Deel is in twee Afdeelingen onderfcheiden, in welker Eerfte gehandeld wordt, over de betrekking der Rede, op de Godiijke Openbaaringen in het algemeen van de algemeene Openbaaringen van God. — Over de''bijzondere huitengewoone Godiijke Openbaaringen. — Gronden voor de bijzondere Godiijke Openbaaringen. Over het geen de inhoud van huitengewoone , Godiijke Openbaartngen zijn kan. — Onderfcheid tusfehen de Godiijke Ingeving en tusfehen de huitengewoone Godiijke Openbaaring. —Fan de kenmerken eencr huitengewoone en bijzondere Godlij.'-e Openbaaring. — In de Tweede. Ontwikkeling der Gefcnied- kundig- zedelijke Geloofsgronden voor de Echt~ heid der Schriften des Nieuwen Ferhonds. — Toetzing der Echtheid van de Schriften des Nieuwen Vcrbonds, aan de Grondbeginzclen der Oordeelkunde. — Oplosfing der gemgtigjie tegenwerpingen tegen deze Geloofsgronden. Voor het overige heerscht ook weder, in dit Werk , die edele geest van zachtzinnigheid, en Christlijke verdraagzaamheid, waardoor seiler zich ook in zijne andere Werken onderfcheidt, die heerfchende zucht van leenng, onderwijzing en dichting, die hartlijke begeerte ter terechtbrenging van twijfelenden of afgedwaalden , welken hem alleszins eere aandoen, ne zijnewelmeenende pogingen een dubbel belang bijzetten. Leerredenen over Joh. XXI: 15—17, en Gen. XXXII: 9—10 , uitgefproken door den Wel Eerw. Heer n. schotsman , bij deszelfs intreede en affcheid, ah Predikant der Gereformeerde Gemeente te Sneek. T» Sneek , bij C. van Gorkum , 1801. 50 Bladz. In gr. OSiavo. Be prijs is f: - 8 - :. Deze Leerredenen zijn niet door den Opfteller, maar evenwel , gelijk niet onduidelijk blijkt, met zijne kennis en toeftemming , en zelfs uit zijn oorfprongiijk opllel, uitgegeven. Zij kunnen voor de Sneekfche Vrienden van den Eerw. schotsman, tot een blijvend, gedenkteeken van zijnen dienst onder hen verftrekken. Over het geheel genomen zijn ze niet kwalijk opgefteld; in den ge-  n. schotsman, leerredenen, enz. *7l wwoonen vorm vauonze Leerredenen, met goede aanmerkten tot opheldering van de onderwerpen en bennek die bij dezelven "niet kwalijk pasten. _ Hetgene ons v^naamg in dezelven gehoerd heeft, js dn at de Prediker, zoo het ons voorkomt, wat al te veel van zich zeiven fpreekt. Vernieuwing der Verhindenh eenes Leeraars aan zijne Gemeente of Kerkrede naar i. Thesf. III. 9—". fj vetroken door nikolaa s schotsman , bij gelef nheTvan deszelfs wederkomst te Lei den ter hervatS van zijnen dienst als Predikam Jer ^reformeerde Gemeente aldaar. Te Leijden, bij Koet, 1801. 3° Bladz. In gr. OStavo. De prijs ts ƒ : - 4 - • De Heer schotsman, door verandering van omftandi'heden , wederom tot het voordzetten van teen diens°t in dè Gemeente van Leijden toegelaten K daarmede met deze Leerrede een begin gemaakt. ^ is Ï S fe niet kwalijk opgefteld; eenvoudig fo leèrin. en (lichting, zoo als men voor het gemeen Ehiort tó fpreken. Daar heerscht in dezelve eene goede 5 Pn%H is vervuld met belangrijke aanmerkingen en ? man ngS Hetgene ons evenwel meest in.deze t7ap bevalt . is de zachtmoedigheid van den irecliKer. HH had nu de gelegenheid gehad, om het een en ander Ser ztn "eval aan°te merkSn, dat aan velen zeer fled* Xfak hebben; maar hij gaat dat alles genoeg- ^oènkteekenen uit de vvereld laten , dan wierden dezelven zoo veel te fpoediger vergeten. Gedenkfchriften van het «^f^^^'SS fchap. Eerfte Deel. Te Rotterdam, bij N; Coinel 1801. 168 Bladz. In gr. Otïavo. De prijs ISf:-ib-. TTet Genootfchap heeft voor, in de verzameling, waar H van men ons'hier het eerfte ftukjen levert, van tijd  S7S CEDENKS.V. H. NEDERL. ZEXDELINÖS«eENOOTSCHAV« tot tijd eenige (lukken uit te geven, betreklijk de zaak en het groote aanbelang van het zendelingfchap, en van den aard , het doel en werk van het Genootfchap. In dit eerfte (luk vindt men i. Ecu gefchiedkundig verflag van de oprichting, het oogmerk en werk van deze dichting s. Een voordragt van het noodzaaklijke en heilzame van de bekecring der Heidenfche volken. 3. Een uittrekfel uit berichten van den Predikant vos, in het land van Waveren aan de Kaap, waarüit de groote behoefte van onderwijs in die oorden blijkt, en 4. Brieven van het Zwitfersch Genootfchap, ter bevordering van reine leer en waare Godzaligheid, — Brieven van en aan de directie van zendelingfchap te Ilallc, — bericht wegens de inrichting tot bekeering van de Heidenen in Oost-Indiën, en een uittrekfel uit de berichten der Deenfche Zendelingen. Het Genootfchap verklaart nogmaals: ,, dat ,, deszelfs oogmerk geenszins is, om in te voeren eenige „ vermenging van gevoelens , omtrent de geloofswaarheden, die van de Christenen worden aangenomen, onderfcheidefijk worden begrepen, en, overëenkom„ ftig hun onderfcheiden begrip, verfchillend worden „ beleden , hoedanige vermenging van gevoelens den weg „ baant tot fchadclijke onverschilligheid in den Gods,, dienst, enz. Schoon de Stukken, die men ons hier levert, allen minder of meerder hunne verdienden hebben, zouden wij ze evenwel niet allen in de Gèdenkfchriften van het Genootfchap verwacht hebben. Wij zouden gemeend hebben daarin van tijd tot tijd berichten van den (laat en de werkzaamheid van het Genootfchap te verwachten: en indien het Genootfchap opgang maakt, zou dit, na verloop van geruiinen tijd, (tof genoeg wezen voor vele Boekdeelen. Men behoorde zulk eene verzameling derhalven niet door andere inmengfelen te vergrooten; dus kunnen wij niet zien , dat het Stukjen eene voordragt van het noedzaaklijke en heilzame der bekeering van Heidenfche Volken hier noqdzaaklijk zij. Want, behalven, dat deze zaak zoo klaar is , dat men elk Christen mensch onëer aandoet, wanneer men ze voor hem zou willen ber togen: zoo kan zoodanig eenopdel niet voor eenGedenkfchrift van dit Genootfchap gehouden worden; even zoo weinig voegen bier, om de zelfde reden , het bericht, nopens^de Lutherfche inrichting, ter bekeering der Heideaeninde Oost-Indien en de uittrekfels uit de berichten dar  J, VAN ÖS , BESPIEGELING » ENZ» 2?3 der Deenfche Zendelingen. vViS vertrouwen ^U^weAzaamheden van het Genootfchap m het vwvolg oeian^ rHl'7ftof ^enoe- zal opleveren, voor deze Gedenkkhnitm en dat men dus dergelijke aanvulfels, die daarom m Sten zèlven befchouwd go°ed kunnen wezen, niet meer zal nodig hebben. fi Bladz. tn gr. Oclavo. De prijs « ƒ t to * » De CXXXVII Pfalm is eene klagt van de jooden in de Sngenis van Babel, over het misfen van hunren openbaren Godsdienst, en van hunne Vaderlijke HooffiDe Dichter van os, van wien wy meerma^ len ne lof gefproken hebben, heeft van deszelfs inhoud aauEung genomen , tot deze befpiegclmg.Wj, Wihouj wen dezelve als eene proeve van welfprekelidheid >^ daaü zeer veel goeds in is, doch die in ons oog al te zeer -iS S tirekt. Waüneer men de menigvuldige epitheteit naa°uwSurig nadenkt , die in dit Stukjen voorkomen, zullen >erniet weinigen in P^^^SS^Sfl . tolli» zijn, en in de plaats, waarin zij gebruikt wórden* Sd£n, om den zin te verfraaien en de reden tattg bij te zetten: eene zaak, waarvoor men zich in den oefchaafden ftijl vooral moet wachten. Bet Leeven van den Apostel paulus, dienfte VM dg feued. Gefchikt tot een Leesboek. Te AmfteldaM, bi) J. K. Poster, 1801. 64 Bladz. In Octavo. De prijs // ƒ: ' 4 - » Indien de Tijtel ons niet gezegd had, dat dit Roekjeii ten dienfte van de Jeugd gefchreven is ; indien de Schrijver zijne keringen niet telkens begon met de aanfpraak: Kinderen! lieve Kinderen! zoo zouden wij óm beftemming van dit Gefchrift, uit deszelfs inhoud en uit de wijze van voordragt, niet hebben kunnen opmaken. De Schrijver heeft, onzes inziens, den Kindertoon met getroffen. De ftijl is ordinair, en heeft mets onderfebndens van dien , waarin men voor be,aarde toont 1 fchrijft. Het leven van paulus wordt hier wel NIEUWE VAD'. BIBL. VI. DEËfc. NO. 6.  274- h£t lee ven van den apostel paulus, enz. zeer goed en beknopt voorgedragen; maar voor Kinderen , dunkt ons, zou een verhaal van deze en gene merkwaardige voorvallen in zijn leven, in den vertellenden toon, meer gefchikt geweest zijn, dan eene meer droge aanëengefchakelde opgave van zijne geheele gefchiedenis; dan had de Schrijver ook gelegenheid gehad , om hier en daar nog eene betere keus van Leeringen te doen, en die wat uitgebreider voor te dragen. — Beproefde middelen en ern/lige raadgevingen voor allen, die hunne oogen, tot in eenen hoogen ouderdom, gezond bewaren of het verzwakte gezigt weer verjlerkcn willen; mitsgaders een voorfchrift, hoe men zich, bij plotslinga toevallen aan de oogen, die geene Medicinale of Chirurgicale kundigheden verëifchen, zelf helpen kan, en hoe •men de oogen, bij- en na de Kinderpokken, behandelen moet. Naar het Hoogduitsch van georg josepii beer, Med. Doctor en Beeedigd Oogarts aan de Univerfiteit te Weenen. Met eene verklarende Plaat, enz. In den Haage, bij], C. Leeuweftijn. 160 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 • 5 - : De Vertaler heeft, door dit Werkjen mede te deelen, onze Landgenoten, die het Hoogduitsch niet magtig zijn, een' goeden dienst gedaan; wij hebben hetzelve met veel vermaak gelezen, en 'er menige goede les in gevonden, aangaande dit gewigtig onderwerp. Het is, door deszelfsbevatlijkenftijl, gefchikt, om door een ieder gelezen en verftaan te worden; het is een der beste leefregelen voor het gezicht, welken wij nog bezitten; wij durven dus onze Landgenoten veilig aanmoedigen, deze raadgevingen op te volgen, en van de aangeradene middelen, welken alle ligt te bewerkftelligen zijn, gebruik te maken. Onder vele goede aanmerkingen, waarvan wij niet willen fpreken, zijn die, over de Brillen, zeer voldoende. De Schrijver geeft, ten dezen opzichte, zeer gewigtige lesfen, zoo over derzelver gebruik als conftructie. Wij kunnen, tot ons leedwezen , dezelven niet in zijn geheel mededeelen. Alleen het volgende ftrekke ten proeve van des Schrijvers ftijl: ,, Dat Brillen voor „ een volmaakt gezond oog nadeelig kunnen worden, s, behoeft geen nader betoog, zo wij maar op de tallooze „ oude en jonge gekken, die over de ftraat lopen, acht „ wil-  . g. J. BEER 5 BEPROEFDE middelen, enz. 27? willen "even , welken de natuur meestal met de beste " oo  &8e A. H« N I E M E IJ E ft. ?, nigvuldige bezigheden als herders der gemeente heb(, beu, bovendien zich verder oefenen en ook nog hun. ne huishouding behartigen willen , houden niet te veel 5j! tijd over. Dan „ c) des te billijker is het te vorderen van zulken, die dikwerf bij het aanzienlijkst inkomen en de ailerge,, fchiktfte ligging, buiten het weinige dopen en trouwen niets, dan de Zondagfche Predikatiën en een deel van het jaar de Katechizanten te onderwijzen hebben. Juist „ hunne werkeloosheid en eigenlijke lediggang, waar mede zich bij velen een zinnelijk en goed leven paart, moet alle weldenkende en voor het algemeen welzijn bezorgde menfehengemelijk maken , wanneer zij daar «nede vergelijken, onder welke lasten en arbeid zo vele voortreffelijke mannen iu den Staat bij de nooddruftig„, fle bezolding zuchten. Ook kan men'het zich niet ver,, bergen, dat even daarin een grond ligt, waarom de fland van Predikant ten platten lande in velen zijner medeleden zo zeer gezonken is, terwijl flechts wcini„ gen, zonder van buiten bijkomenden aandrang en be„, paalde bezigheden, werkzaam blijven en juist daar van „ daan, in plaats van zich verder te vormen, fteeds onwetende en dikwerf zelfs onzedelljker worden. 2.) Op deze wijze zijn reeds vele waardige Predjkanten ten platten lande in hunnen kring zeer nuttig ,, geworden. Van eene heerlijke nuttigheid zouden onder andere geregelde famenkonyjen van naburige Predikanten en Schoolmeesters zijn, die voornaamlijk in,, gericht wTarcn, om gezamenlijk over den toeftand en verbetering te handelen," Dat, van het bovenftaande, het een en ander zich meer bepaaldlijk op Duitschland laat toepasfen , is algemeen bekend, met name ook, dat de Predikanten ten Platten Lande, in hun aanzienlijk inkomen, gelegenheid zouden vinden, om zich met het Schoolonderwijs te kun-, nen bemoeien. Met dat alles zijn wij met dezen Schrijver van oordeel, dat „ indien verfcheidene Predikanten aan de Schoolönderrichters de hand boden , dezelven , door hunne , immers met regt onderltelde , uitgebreidere kundigheden , ten nutte der Jeugd, en alzoo ter befchavinge van eene talrijke klasfe van hetmenschdom , niet weinig zouden kunnen bijdragen, Velen onzer verftandige en deugdzame Kerkleerinren , die lang gezucht hadden onder denellendigen |oeftand van het Schoolonderwijs, enthands over gmv  grondbeginselen van opvoeding, enz. a8l MHiöiset aanblik van zaken zich verheugen, mogten zij zich opgewekt gevoelen, om jntusfehen, terwijl ter mftaiuibrenginge van het gewigtig werk, gepaste Jhikkiasen beraamd worden, het veröuderde kwaad te helpen uitroeien, en onder de hand de zaden van toekomende heilzame vruchten te ftrooiën 1 Huiszittend leven, door ifr/. hen m£k van wijn, iV° I. Te Amfieldam , bij J. Allart , i8or. i_8 ■ Bladz, In gr. Octavo. De prijs ts f i - : - : Het zou wel ten hoogfte te bejammeren zijn , indien uit den rijken voorraad van Vaderlandlche LetterOudheid- en Historiekunde, dien zich de beroemde v,;n wijn met zoo veel ijver en aanhoudendheidzoo vele jaren lang, heeft bij een verzameld, met bij zijn leven, tot nut en genoegen van zijne Landgenoten, zoo veel mooglijk werd gemeen gemaakt Wij hebben ons daarom zeer verblijd, over zijnen arbeid aan wagen aa r en koste gele'gd , en over zijne veel n zich vervattende Avondltonden , en wij. zien met veel vermaak, dat hj zich, in het tijdfchrift,dat wij aankondigen, eenen nieuwen weg baant, om veel van zijnen voorraad algemeen bekend te maken. Het moet niet alleen opftellen van zijne hand vervatten, maar ftaat ook open voor andere letterminnaars, die in de voorrede worden uitgelokt , om hunne gevoelens, over losfe en afzonderlijke onderwerpen van dezen aard, door middel van hetzelve aan het lezend gemeen mede te deelcn : ook zal deze uitnodiging ongetwijfeld niet te vergeefs wezen. Althands de Uitgever belooft reeds, in het volgende Nommer, een opftei van den beroemden Leiidfchen Iloogleeraar kluit,over den waarfchijnlijken ooriprong van den zoogezegden klaas kolijn. Ook hoopt hij elke drie maanden een 'ftukjen , zoo groot als het tegenwoordige, te zullen kunnen leveren. \ .. .. . , -j In dit Eerfte Stukjen vinden wij een vrij uitgebreid opftcl, over het begin en den voordgang der Letterkunde^ tn Nederland. De Heer vanwijn deelt in hetzelve zijne gedachten mede, over dat onderwerp, van de eerfte tijden af, tot onder de Hollandfche Graven. Het fpreekt van zelf, dat hij van de allervroegfte tijden , tot den "tijd van karel den groo ren toe, niets van belang S 5, kon  cSs H. van wijn, huiszittend leven. kon leveren, dan ©p zeer waarfchijnlijkc gisfingën en gevolgtrekkingen, waarin evenwel zeer veel geleerdheid en oordeelkunde doordraait. Hetgene hij vervolgends aanmerkt, van den tijd van karel den grooten en -de volgende Frankifche Koningen, betreft meer in het algemeen hunne uitgebreide bezittingen, dan wel ons Nederland in het bijzonder, waarvan wel de minde oude gedenkdukken zijn overgebleven. Evenwel is dit lluk ook uit hoofde van vele wetenswaardige inmengfelen belangrijk genoeg. Daarop volgt: iet nopens de vroegere gefchiedenis der jfooden hier te lande. Al zeer vroeg waren zij in deze landen , als Kooplieden en Geldfchieters bekend. In de tweede en vierde eeuw ontmoet men hen te Keulen en te Trier. In de zesde eeuw woonden zij in het gebied der Franken. In de negende, klaagde de Keizer te Nijmegen , dat voor hun alles, (zelfs de kerkelijke kleinodiën) veil waren. En in dien tijd was, volgends zekeren Brabandfehen Schrijver, de bijzonderde Koophandel in hunne handen. In de veertiende eeuw gaf de Keizer aan den Hertog van Gelder de magt, om de Jooden te befchermen, enz. men moet dit geleerde Stuk zelf lezen, gelijk ook het onderzoek, wanneer de Heeren van Naaldwijk Erfmaarfchalken van Holland zijn geworden, als mede of de flavcrnij hier te lande bij eene algemeenewet is afgefchaft, enz. Al gemeen e, beredeneerde en gemakkelijke wijze , om de Franfche Taal te leeren, door konstantijn calb f. t. Te ''s Hertogenbosch, bij J. P. Hoffers. Voor rekening van den Autheur. 327 Bladz. In OEiavo. De prijs is f: - 15 - : Alhoewel 'er reeds eenige goede Leerboeken der Franfche Taal in ons Vaderland voor handen zijn , kennen wij 'er echter geen, dat wij boven dit de voorkeur zouden geven. Regelmatig , duidelijk en beknopt worden daarin de beginfelen en gronden der taal, benevens de voornaamde uitzonderingen , voorgedragen. Het behelst niet te veel, maar echter genoeg, om den leerling , met behulp eener geringe handleiding van een bekwaam Meester, bij het leeren der taal, tot ecnen leiddraad te verfirekken. Het  k. calbet , wijze om de frans. taal te leeren. 283 Het bevat zes afdeelingen, waaronder de volgende zaken, in bijzondere hoofdrukken en onderverdeehngen, voorkomen en afgehandeld worden: Eerfte Deel. Bevattende de letters van de braniche Taal, met derzélver uitfpraak, de klinkers , medeklinkers en toonteekens. Tweede Deel. Inhoudende de deehnatiën en conjuga- th^Derde Deel. Bevattende de fchikking der woorden. Vierde Deel. Gemeenzame Samenipraken over verfcheide 00 onderwerpen. . ' Vijfde Deel. Bevattende eenige Barbarismen of gebreklijke manieren van fpreken in het Eranscb> Zesde Deel. Inhoudende eenige opftcllen volgends de rebels der woordfehikking. ■ Franfche overzetting, der o-ebruikelijkfte konstwoorden van deze fpraakkonst: enz. '° Ook ' ten aanzien van de Nedevlandlche Taal , wier regels daarin vrij zorgvuldig (:etiige weinige onnauwkeurigheden ,.bij voorbeeld, Bladz. 39- Het mannelijk (e) en het vrouwelijk (e); uitgezonderd) zijn in acht genomen, verdient dit Boek, boven vele anderen vau dit 'foort, onze aanprijzing. Intusfchen ziet men hier en daar uit eene enkele mingebruikelijke bewoording ot uitdrukking , dat de Schrijver geen Nederlander is ^ en onze, taal meer regelmatig dan in derzélver dagehjklche gebruik kent: als, onder anderen, Bladz. 192. Bij veele wederkeerige werkwoorden houden (bekleden) deze voornaamwoorden de plaats van eenen aanklager. £24. Hoe dan? voor hoe zoo? 257. Het is ftechts (eerst) twaalf .uuren. 259. Ik kan 'er doch (toch) niet mede te regt *.-„«>.-.••<.'. i'tW0Sb' waren zo° vcel Cfterk) aan tafel. '<):■. cül- z^mmpdz. ftaat het werkwoord moeten , geheel ïc't.-i, : .-t U0mk\, agtcr aan in de plaats van vooraan i„ ,'xn yMt. mi i.eze woorden: NB. In eme vergelijking mt >: ■:-«$SHic;i-:;t}g,de bovenftaande bijwoorden si wtaxt géhntikt moeten worden , in plaats van aussi en auTANT. - n ... 'Kr zQn ook eenige drukfeilen mgcflopen , 01e in »n van itzéh aard vooral zorgvuldig vermijd be■ |h ü te worden, weshalven wij'hoopen ,dat men dezel-':,^pj n. c-ïtic-n f.v,..:den druk, zal verbeteren, die wij wen• -~ .. s volgen moge. Ge-  284 joan de stoppelaar, gedichten. Geaichten van joan de stoppelaar, laatst Evangeliedienaar m de Gereformeerde Gemeente te Gorinchem. Te Arnfteldam, bij J. Allart, 1801. 78 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 4 - : De Eerw. de stoppelaar ia de kracht van zijn leven overleden zijnde, heefc men de Dichtftukjens van zijn opftel, die men onder zijne papieren vond, aan zijnen Ambtgenoot en Vriend den Eerw. mandt ter hand gefield, die, op de begeerte van zijne goede vrienden, ■ daarvan het Bundeltjen gevormd heeft, dat wij voor ons hebben, en dat nu tot een blijvend aandenken aan den waardigen man verflrekken kan. Men vindt in hetzelve een uitvoerig Dichtfluk het heil van den vrede, dat door het loflijk Leijdsch Dichtgenootfchap Kunst wordt door arbeid verkregen voor henen is bekroond geworden, en eenige andere Stukjens, die door het zelfde Genootfchap m deszelfs mtgevene werken geplaatst zijn, en voords ■eenigen, die het licht nog niet gezien hadden. Wij vinden veel bevalligheid en vernuft in deze Gedichten , die bewijzen zijn van eene aangeboren Dichtader. Zij zullen met aangenaamheid gelezen worden. Doch gelijk het doorgaands gaat, vooral met Gedichten , die na des Dichters dood uitgegeven worden, ze hebben niet alle de zelfde waarde. - Tot eene proeve zouden wij gaarne het fraaie Dichtftukjen het hoogfle goed hier geplaatst hebben , maar het rs wat te groot- Zie hier het flot van hetzelve. Nadat de Dichter had aangewezen, dathethoogftegoed geenszins in aardfche voorrechten, talenten, bezigheden of iet dergelijks gevonden wordt, vervolgt hij dus: Zijt Gij, o milde zielsbeloonfter! 0 Balfem voor 't beangst gemoed! Zijt gij, o Deugd! uw eigen kroonfter, De onpeilbre heilbron, 't hoogfle Goed? Neen: dierbre! neen: fchoon u geheiligd, Kent niemnnd zich door 't fchuldloos hart, Voor allen tegeiifpoed geveiligd: Waar leeft 'er oufchuld zonder fmart? Een enkle misdaad, ligt bedreven. Door duizend deugden niet herdaan, Doe*  joan de stoppelaar , gedichten. Zi>$ Doet telkens bij 't herdenken beven, Terwijl de fchuld blijft openftaan. Waar is dan 't hoogst geluk te vinden? Al wac ik vond, is niet dan fchijn; Zou eindig ftof zich onderwinden Zich zelf een eindloos goed te zijn! o Goed! dat englen maakt van menfchen , Waar zijt gij? niets, dat blijven zal. Niets, dat niet telkens weer doet wenfchen, Niets vind ik: Gij bezit het al! o Goed! dat nimmer iets doet fchrooinen, Dat rusten doet in 't zaligst lot! Aanbidlijk goed, gij zijt volkomen, Genoegzaam, eindloos — gij zijt God. Loifirs Litteraires de o. de flines. a Amfteldam, chez, P. J. Uijlenbroek, 1801. II. Parties. 144 Pages gr. 80, Le prix est ƒ 1 - 10 - : Dat is: Letterlievende Uitbanningen van q. de flines. De Dichter nodigt ons op den Tijtel met de woorden van ovidius (*) dit zijn Werkjen eene vrienden hand toe tereiken; wij voor ons doen dit gaarne en willen 'er wel eenen oprechthartelijken handdruk bijvoegen , immers het genie van deszelfs Maker verdient, in dezen tijd, waarin wij laas ! met zoo vele min aangename, van buitenslands aankomende gasten overvallen worden , die uitzondering. Een ingeboren, een Vaderlandsch Dichter vermomt zich hier in het gelaat van eenen vreemdeling, wiens landaart men nauwlijks wett te onderfcheiden, daar hij zoo kunftig den Franschman als den Engelander nabootst, en tevens waar hij Hollandsch fprcekt, zijne moedertaal zoo zuiver bezigt, dat men daarin de oorfpronglijke Natie ligtelijk erkent, en wanneer hij zijne lier op Venufijnfche toonen ftemt, ons overtuigt, dat hij ook Misfus in hanc venio timide liber . . . urbem, Da placidam.,.. Lettor amice maniim. OviDivs Trist. L. 3. E. r. pr.  2ÏSÖ q. de flines, loisirs litteraires. ook in het aloude Home geen vreemdeling is. In één. woord, hij herinnert ons aan de werken onzer geleerde laai-en Dichtkunst-Stichters, aan onzen Ridder hooft aan onzen h uit geks, aan onzen heinsius, en meer anderen, wier Taalkunde zich zoo verre uitftrekte, om ook met het vernuft onzer nabuuren in hunne eigene taaien te kunnen wedijveren. 0 Het Eerfte Deel van dit Werkjen bevat, na eene Franfche Voorrede , waarin de aanleiding, die de Dichter tot het fchrijven eener Voorrede gehad heeft, vervat is eenige Franfche, wel is waar meestal gelegenheids, Verzen, ofDichtftukjens, toepasfelijk op bijzondere Perfoonen , doch die daarom juist dikwijls zoo veel te krachtiger zijn , wijl het hart den geest in'dezelven onderfteunt, ook een twaalftal Nederduitfche Verzen. Het Tweede Deel houdt in , mjf Franfche, zes Latijnfche en agt Engelfche Verzen. Gaarne zouden wij ten proeve een uittrekfel van elke dezer Taaien hier inlasfchen, doch ons bedek laat zulks niet toe, ook zijn reeds fommigen der Nederduitfche Dichtdukjens , in de kleine Dichterlijke Handfchriften en Almanak van Vernuft en Smaak in het licht gegeven. Vredezang hij den aanvang van de negentiende eeuw. Door s. stijl. Te Hariingen , bij V. van der Plaats , 1801. 22 Bladz. In gr. Ouarto. De prijs is f: - 11 - : TJTij hebben dit fchoone Dichtduk met groot genoegen TT gelezen; en in hetzelve geene winderige Beelden, maar natuurlijke Tafereclcn ; geene opeengehoopte ijdele uitroepingen, maar leerzame zcdelesfen; geene overdrevenè uitdrukkingen , maar verftaanbare redeneringen; geene fchraalheid en gebrek aan opfierende kundigheden, maar eene rijkheid van juist ter ihede aangevoerde geleerdheid en uitgebreide kennis , in het vak der fraaie Letteren, aangetroffen, en met het aangenaamst gevoel den óorfpronglijken Vaderlandfchen Dichtflijl onzer, in het uitgebreid vak der Letteren , door en door geoefende Zangberg-Stichters, in hetzelve herkend. De Dichter bezingt in dezen Eeuw- en Vredezang doorgaands het heil, dat de Vrede aan de nieuw geborene negentiende Eeuw fchijnt te beloven , ingevalle het mensen-  S. STIJL, VREDEZANG, 287 menschdom zich door de rede late beftuuren en de Vrijheid ,hij die volken, welken tot derzélver verkrijging goed en bloed hebben opgezet, door heure teugels in de behoorlijke richting houdt, waarin ze alleen in ftaat is'ons tot heil en geluk te voeren; daarbij ernftig waarfchuwende tegen de rampzalige verleiding der menschlijke zwakheden, uit overvloed en welvaart geboren, die den best. ingerichten ftaat, allengs ondermijnen en eindelijk ten val doen neigen. Welke waarfchuwingen uit den mond cenes zedeleerenden Dichters, die, behalven zijne uitgebreide belezenheid, boven zoo vele anderen fpreken kan : Van 't geen hij zelf aanfchouwde in tienmaal zeven jaaren. van geen' geringen nadruk en invloed kunnen zijn ; Gaarne zouden wij de wijze redeneringen , in dit nuttig Dichtftuk , voorkomende, hier allen uitfchrijven , doch zouden daarmede ons beftek te verre overfchreiden, en in plaats van een uittrekfel het geheele Gedicht al gaande wegs en ongevoelig, maar niet gevoelloos, affchrijven. Het zal dus ons alleen vergund zijn, om , het redenerend, gedeelte van dit Leer- en tevens beeldrijke Heldendicht aan de ernftige betrachting onzer Landgenoten overlatende , hier alleen uit hetzelve eene proeve bij te brenger» van het Dichterlijk vuur, dat op den ouderdom van meer dan tienmaal zeven jaren nog in 's Dichters geöefenden geest blakende is ; en hetwelk tevens tot een ftaal der Dichterlijke bewerking van dezen Vredezang kan dienen. Den ondergang der Franfche Monarchie befchrijvende, zingt hij: op Bladz. 10. De Franfche Monarchy, die meer dan duizend jaaren Haar uitgeftrekt Gebied kon ftaaven en bewaaren, Viel met een' enklen fchok, eer zij 't gevaar bedacht; Zo valt een rijzige eik, fchoon de ingefchapen kracht Haar wortels diep in 't hart des afgronds heeft gefchooten (*), Geblikfemd van omhoog, gebeukt van donderklooten. Zo (*~) Deze Hyperbole of Grootfpraak , is niet zonder voorbeeld bij de beste Dichters der Ouden, en fchijnt hier eene naüaming van de Dichtregelen van virgilius, waarmede hij in het Eerde Boek zijner Landgedichten, van den Eikenboom fprekende, insgelijks zegt: Qiia quantum vertict ad auras jEthereas, tantum rsdiee in Tartara tmiit»  -88 S. STIJL, VREDEZANG. Zo ploft een klip in zee, hoe vast, hoe trots, hoe fterk! De grondflag rookt, en'tfchuimvliegtbruilchende aanhetzweriï Europe davert op dien bons: Zij fchudt haar kroonen, Die wagglende en beroerd een droeven luister toouen: Elk ftamelt, vreest voor zich, en vraagt nog wat het is: Een doodfche zwijmeling vervangt de onfteltenis: Maar uit die kalmte moest het ijslijkst onweer groeien. ~ Straks hoort men ftorm op ftorm, in nacluörkaanen loeien, Die van 't Rifeesch gebergte op Memfis overflaan, En boven Kaukazus tot Ganges oevers gaan. Wat noodgefchrei! Alleen het Eiland, dat ten Westen Van deeze kust zich fcheen tot ons bederf te vesten, Zag dit op hoop van winst, met een bedaard gemoed, Gelijk het nog den brand naar zijn vermogen voedt. Nooit zag men de Oorlogstoorts met zulk een woede blaatten; De ontboeide Plonderzucht nooit zulk een voortgang maaken ; Nooit zo veel volks vergaan in traanen, bloed, en vlam: Elk wanhoopte aan het eind: maar bonaparte kwam.' Alex- ■welke plaats ook door lafontaine, in zijne XXII Fabel van het Eerfte Boek nagevolgd is, waar hij den uitflag van den twist tusfehen den Eikenboom en het Riet, zoo leerzaam als bevallig, befchrijft; immers bij het opkomen van een ftormWind, zegt hij: L'arbre tient bon; Ie Rofeau plie Le vent redouble fes efforts Et fait fi bien qu'il deracine Celui de qui la tête au ciet etoit voifine Et dont les pieds touchoient d F empire des tnorts. Echter ondanks deze groote voorbeelden , komt ons Bet beeld van een' Eik, die zijne wortels tot diep in 't hart des afgronds gefchooten heeft, niet raadzaam ter navolginge voor; inzonderheid wanneer men dien boom eene hoogte geve, dat Zijn kruin, gelijk bij la f ontaine, tot aan de wolken reikt; zoodanig een reusachtig beeld komt ons voor overdreven te Zijn, en.door deszelfs onbeftaanbaarheid, den oogenblikiijken indruk, dien het op onzen geest maakt, van zeiven te vernietigen. Wij kunnen hier alweder met vrucht den uitmuntenden Regel van boileau toepasfen : Rien n"est beau que le vrai; le vrai Jeul est aimable. Virgilius is keuriger in het bezigen van dit beeld, hij zegt zoover als de Eik zijn' kruin naa de wolken uitflrekt, zoo diep ftrekt ook zijn wortel naa den afgrond; en dat wil, met eene krachtige en fchoone uitdrukking niet anders zeggen, dan dat zijn wortel zoo diep in den grond dringt, als zijn kruin boven den ftam verheven is; hetwelk tevens met de waarheid ovejè'enkoroftig is.  fessler, alexander de veroveraar. 289 Atfxanoer de Veroveraar, door Dr. fessler. W k\l■Hoogduit door u stuart. Te Amfteldarn | J. Allart, 1801. Behalven het Voorwerk 468 BlaiU. Li gr. OStavo* De prijs is- ƒ 4 - 5 - •' Onder alle merkwaardige mannen der oudheid dus begint F. zijne Voorrede, „is wel niemand meer „ blootgcïïeld geweest aan de verkeerde beöordeelmg der nakomelingfehap, dan alexander. En dat d t waarheid zij , getuigen zoo vele verfchillende oordeelvdïn èn va 1 vroegere en latere Schrijvers. Dit Werk inu sSivanden oSrdeelkundigen F. verdient alle aanprijzing , en is waardig van alle liefhebbers der oude gefchiedkunde met oplettendheid gelezen te worden. „ Meniehenkennis , Oordeelkunde , Wijsbegeerte en Staatkundig " doorzicht," zegt stuart te recht, „ vereemV aen zich in hetzelve, om de verliaalen der ouden te " fchiftcn en de feiten te waardeeren eenes mans , wiens " naam alle eeuwen heeft vervuld, en voor wien ichicr „ elke eeuw eene weêrgaa heeft gezogt. De Voorrede bevat, behalven verfchcidene andere belangrijke aanmerkingen, eene naauwkcunge opgaat, en waardeering der bronnen , waarüit de onderscheidene Schrijvers hunne berichten omtrent het leven en de daden van alexander getrokken hebben. - Hierop volgt eene Inleiding , waarin de Schrijver de gefteldheid van Griekenland na den flag van JEgos Potamos, ~ van het Perfirch» Hof, — van Macedonië, de komst van Philip pus tot den Troon van Macedonië, - zijne krijgsbedrijven, en derzélver gevolgen, enz. opgeeft, en met veel juistheid en naauwkeurigheid te boek itelt. Het leven en de krijgsbedrijven van al ex ander, van zijne eerfte opvoeding, tot aan zijnen dood, maakt , in drie Boeken, den hoofdinhoud dezes Werks uit. — Waar aoter nog eene Tijdrekenkundige reeks der Gebeuremsfen, en twee Kaarten , de eene van alexander » veldtogten , de andere van Griekenland en deszelts eilanden0, vóór zijnen tijd, gevoegd zijn.. - ' _ Ten aanzien der voorkomende Gefchiedenisfen, moeten wij tot het Werk zelf verzenden; • WU bepalen ons , overëenkomftig ons bellek , tot de gevolgen van alexander's bedrijven , aan het Hot derzelvendus door den naauwkeungen F. opgegeven. nieuwe vad. BI11L.VI.DEEL.no. 6. 1 55^0®  £00 FESSLER ,, Zoo ondoordringlijk alzoo de duisternis is , waaj„ in de onverfchilligheid zijner tijdgenooten de waa,, re verdienden zijner daaden te Babijlon heeft laten weg- zinken, zoo fchitterend en merkwaardig waren de ge,, volgen zijner werkzaamheid, die nog' lang na hem „ zijnen lof verkondigden, en die de opmerkzaamheid van den verlichten menfeheiivriend meer op de uitwer- kingen zijner overwinningen, dan op derzélver aantal „ en grootheid vestigden. In de laatfte jaaren zijner re„ geering vertoonden zich Letterkunde, Wijsbegeerte en i'choone Kunften in haaren vollen glans: Hechts jammer „ is het, dat met de ontwikkeling van derzélver heer,, lijken bloeizem tevens de kiem van haar bederf bevrucht werd. Alexander's buitenfpoorige ondernemingen ,, en derzélver voorbeeldloos gevolg, het welk de hoog 5, geroemde feiten der oude Helden ver overtrof, bragten „ onder zijne tijdgenooten eene menigte onbevoegde „ Schrijvers ten voorfchijn. Vleijërij, ligtgeloovigheid „ en overhelling tot het wonderbaare, verleidden hun tot „ overdrijving zijner daaden, waar door die opgefchikte s, en zwellende ftijl werd gebooren, die de werken van „ CALLISTHENES , ONESI-critus en HEGESIAS „ misformen. Hun bedorven fmaak vond talrijke naar„ volgers en het kwaad tastede zelfs de Redenaars der „ Grieken aan, die zich nu bevlijtigden, om de regel„ maatigheid en krachtigheid vanLijsiAS, ^eschines 5, en demos th en es met de Afiatifche weelderig„ heid eener overfpannene verbeelding te verwislelen.', Hij bepaalt zich hierop nader tot de Dicht- en Sterrekunde, — tot de Handelverbindnis der volken, — tot de Natuurkunde en Wijsbegeerte. En met betrekking tot deze laatfte fchrijft hij: „ De wijsbegeerte werd door 5, de Cbaldeèrs , Magen en Gijmnofophisten met nieuwe gedachten over den aard der Godheid , den oorfprong 3, der waereld, den ftaat der afgefcheidène geesten en de 3, pligten van den mensch verrijkt: inmiddels bleeven s, de volksdwaalingen nog al dezelfden. De omwente3, ling in Godsdienftige begrippen kon en mogt het werk 3, niet zijn van eenen eenigen oogenblik; het volk mogt nog voor eene menigte verdachte Goden Adderen, 3, het mogt dezelven als de oorzaaken van hun geluk s, en tegenfpoed aanbidden; genoeg dat de wijzen in hun geloof aan de eenheid des Waereldregeerers 3, door het bekend gewordene getuigenis uit de afgele- „ geud-  alexander de veröverüar. ,, genatte waereld-oorden verfterkt werden; en dat te voordans der reden tot zuivere Godsvereering. bu ten tw°i fel was. Door de uitgebreider Natuurkunde al leen kon het gebied des bijgeloofs worden bepeiU door de begunftiging der eerfte had At EXAND E R dus alles gedaan, wat aldaar moet gefehieden, waai tut eigende oogmerk alleen door redenluke.zelfwerkzaam' beid van den mensch kan bereikt worden. „ i-« echter," dit voegt 'er de opmerkzame stuart, cie Me!en daar eene Aanmerking beeft gemaakt, in eene aanteekening, bij, „ en echter *°* * » *g eeuwen, op in een land, het ^SffiüS !, veel geleerder Volkeren was , en b de befchryV ng van alfxander's togten naauwlnks in aanmerk mg !' kwamt tervvUl alle de Wijzen der Griekfche^U het verwijt van hunne dwaasheid in Godskennis van eenen " Jood moesten dulden! ■ Met recht doet ons die ' 'Jood dan eene andere volheid des tijds denken. IM l, p au lus aan de Corinth. iften Brief I: 20, 21 en „ aan de Galat. IV: 4." . Wij moeten nog aanmerken, dat fe s sler dit \\ uk uitgaf als het Eerfte Deel van een Werk, hetwelk h een vervolg noemde der Gefchiedenis van oud Griekenland welke in de Reizc van a nac h ar s is voorkomt, stus art oordeelde het afzonderlijk te moeten uitgeven, als ltaande geheel op zich zeiven, zullende het laten al hangen van de ftof en uitvoering der verdere gefchiedenislcn . welken hemde Hoogduitfche Schrijver onder dien naam zal leveren, om dezelven al of niet, op dit Werk, uit zijne vertaalpen te laten volgen. ' Belangrijke Gefchiedenis van het verongelukken op de Kaf fers Kust, van het Engelsch Oost-Indisch Schip de grosvenor, bevattende een Befchrijvwg van ét ■verbazende rampen en wederwaardigheden, die de geredde Schepelingen, in het doortrekken van Woestijnen en onbewoonde landjlreeken , hebben ondergaan, Jamcngefteld uit het verflag van john. hijnes, een der behouden gebleeven Schipbreukelingen, door georos carter. Vit het Engelsch: Te Amfteldam ,b,j j. Allart, 1801. 157 Bladz. In gr. OElavo. De pn/S is f 1 - 10 - : Dit Boekdeel behelst, zoo als de Tijtel vermeldt de gefchiedenis van het verongelukken van het bn* T 2 geliche  20-2 G. CARTER gelfclie Oost-Indifche Schip de Grosvenor, inden jare 178" aan de Oostkust van Afrika, nabij de Kaffers Kust, benevens de rampenen wederwaardigheden, die de geredde Schepelingen , in het doortrekken van Woestijnen en onbewoonde Landftreeken , hebben ondergaan. Volgens het Voorbericht beilond de Equipagie in 127 Perioonen, waar onder drie Mevrouwen, zes Kinderen en verfcheidene aanzienlijke Heeren, die alsPasfagiers mede kwamen, welken Hechts gedeeltelijk aan land gekomen waren. Sedert de terug komst van agt dezer ongelukkige Schipbreukelingen in Engeland, werden 'er nu en dan , uit hunne vertellingen, eenige verwarde, berichten , omtrent het noodlot der overigen in de Engelfche Nieuwspapieren geplaatst, tot dat 'er eindelijk in bet laatst van het jaar 1793 > 'en dus elf jaren na deze droevige gebeurehis , dit verhaal van iiijne s in het licht gegeven werd. Deze hij nes, wiens fterke gefteldheid hem zoo vele rampen deed verduuren , zich, na zijne terugkomst in Engeland, wederom in dienst van de 0. I. Maatfchappij begeven hebbende, bevond de lieer george carter, een Pourtrait-Schilder, zich aan boord van het ichip, met welk hijnes uitvoer, en deze zijne rampen gehoord hebbende,:belteedde zijnen ledigen tijd, om, geduurende de reis, uit den mond van hij nes, een verhaal van deze droevige Schipbreuk, en het daarop gevolgde noodlot der Schipbreukelingen, op te (lellen. Daar het, wegens den famenbang der gebeurenisfen , in dit verhaal voorkomende, ons ondoenlijk is, den Lezer eenig uittrekfel uit dit Werk tot eene proeve mede te deelen, zullen wil echter iet, dat tot flaving der echtheid van dit verhaal kan (trekken, (zie Bladz. 132) hier nog bijvoegen. V, Hoe eepdaantig dit en andere dagverhalen, waarin „ men, met de uiterlle zorgvuldigheid, getracht heeft „ een-getrouw bericht van het gebeurde te geven, ook „ mogerr voorkomen, heeft de Schrijver echter gemeend „ en verzoekt dat de lezer dit in het oog houde, dat hij, niet fchrijvende om eer of voordeel te behalen, maar „ alleenlijk om hen, die in 't vervolg in denzelfden onge„ luid ;igcn toeftand mogten geraken , te- onderrichten ,, omtrent voorvallen , welke , naar zijne gedachten, nimmer befchrcven of iemand overgekomen zijn, dat „ het best ware dit verhaal onöpgefmukt in 't licht te op-  belangrijke geschiedenis, enz. =93 -even en hij vertrouwt, dat -ieder lezer het blootlijk " Sr houden voor een eenvoudig verhaal van gebeurde " zaaken^ln dat het zoo is, heeft hij niet de mulle " ^^ïtSS^SSdT het geen hem gebeurd en „ 'ovS^n was op Lèlfde ^.^w^twS omtrent te beproeven, floeg de autheojdikw IstwU tig of dertig bladzijden terug, om hem vragen «doen, ten einde daardoor omtrent de zekerhe.d van ie., geen hij reeds gefchreeven hadt, ^vcsngdte woi ^, e" weest is, zullen Zeevarenden uit deze OT» K™ nen leeren, hoe een verzuim*, of eenige oogenblikken, eene. aaneenfthakehng van iteeos dreigende gevaren en droevige rampen kan te weeg bicn gen» . Lofrede op herman ven e m a , door jan baKke r Predikant en Prxceptor der■ LatijnfcheS™oele" te Amfteldam. Te Amfieldam, bij V. den Hengst 1801. 99 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 16 - • ^Vnder de verdienstelijke Godgeleerden der voorgaande 1) Eeuw, verdient ii. venema eene ecilte plaats. Hij behoorde onder die genen, welken men met den naam van IJsbrekers wel eens bctijtelt. De Godgeterd, beid, Kerklijke Gefchiedenis, en Bijbelfche ü^gkmide hebben onfchatbaar veel aan dien man te danltón. Nog ziet men in den tegenwoord.gen tijd, de*r>ke vruchten van zijne kunde , oordeel en fmaak ™*™Zé°j£™% gen van dien waarlijk grooten man , welken de dweepery cn de vooröordeelen ftout durven onder de oogen en en te keer gaan. — Zoodanig man verdiet wel eene lofrede. De Eerw. bakker waagt het, om ons dezelve te leveren. Hij vergunne ons dat wijicmjegedachten over dezelve rondborltig mededeelen. Ware dit MuK overfchreven, Levensbefchrijving en Karakterfchets van T ve nTmI, wij zouden hetzelve lofwaarde vinden T 3 , Ult  224 j» bakker , lofrede OP h*erman venema. uit hoofde van de waarheidliefde, en naauwkeurHieid tevens uit hooide van de onpartijdigheid des Schrijvers — Doch #>g meer wordt 'er tot eéne lofrede verëischt. Dezelve vordert eene verhevenheid van ftijl en woorden eenen rijkdom aan beelden en vergelijkingen , en de trekken van kunst eni zwier die wij vergeefs in dit Stuk gezocht hebben. De histonfche en oratorifche ftijl verfchillen toch verbazend van elkander. Met één wöord , men ver»eIrjke deze Lofrede met die van van swinden op nieuwe and, en men zal terftond het groote onderscheid m ftijl gevoelen. Met dat al verdient dit Stukjen als eene .Levensbefchrijving van venema alle aanbeveling. Volgends den algemeenen fmaak, zijn eenige aanmerkingen op deze redevoering agter aan geplaatst. James bruce's reis naar Abysltnie, en te rug door de groote woestijn van Nubie, verkort. Met Aantekeningen van blumenbach, tvchsen, gmelin en den Nederduitfchen Uitgever. Met Plaaten. Tweede Deel. Tc Amfteldam, bij M. de Bruijn. 528 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 4 - 5 - : (Tweede Recenfie.) Bruce had zieh voornaamlijk, tot het aanwenden van de verbazende onkosten , en het doorijaan van bnbefchrijflijke gevaren en vermoeijingen van velerlei foort, aangedreven gevonden, door eene'brandende begeerte, naar de eer om de eerfte mensen te wezen, die de bronnen van den Nijl ontdekt had, hetwelk zelfs groote Koningen vóór hem nooit had mogen gelukken: eveneens als of die ontdekking voor hem en voor anderen van de grootftè nuttigheid wezen zoude. — En op den vierden November, 1770, des namiddags ten twee uuren , genoot hij naar zijne gedachten dat verbazend geluk,dat niemand vóór hem genoten had, en hij rekende zich, vooralle zijne moeite en kosten, oneindig beloond. De befchrijvingvan zijne opgetogeneblijdfchap hierover is verbazend. Hij vond deze bronnen bij het dorp Dsjesj , hetwelk de Koning van Abysfinië hem, om deze onderneming gemaklijk te maken, op zijn verzoek wel had gelieven te fchenken. Hij had derhalven de magt, om aldaar als Heer te ge-  ' JAMES BRUCR'S REIS NAA ABYSSINIE. *95 t u* nm 7\ch in zijn verblijf en onderzoek, van gebeden om zich m zn ^ die hij zag, S^efv ^ ds^nSchu op eene Noorder Breedte van Sf Z? Bo5" en op eene Oosterlengte van 36° 55; 3° *ac f wel redenen gegeven worden, om aan den Zcndcïin-ee van die ontdekking vóór en boven onzen Rei, 'e vaart „ gefluit. Nergens zag ik zo weinig gebochelde, of uit „ de geboorte gebreklijke menfchen; maar ook nergens „ zo veel door verwaarioozing misvormde kinderen; ner„ gens zo veel éénöogigen, blinden, kreupelen, lammen, „ zo veel verminkten van allerleijen aart, als in Italië en „ Sicilië , het meeste echter in Italië. Hoe dikwerf ont,, moet men, zo wel op de eilanden als het vaste land , „ ongelukkige mannen en vrouwen, wier aangezichten „ door den kanker of de gevolgen eener affchuwelijke „ kwaal, bijna half verteerd zijn! Men ontftelt 'er van , „ men twijfelt, met zekere ijzing, of zij voor de zonden hunner jeugd boeten, dan of zijdoor de zonden hunner ,, ouderen zo vreeslijk getekend zijn. Men wendt, on„ willekeurig , met een natuurlijken afkeer, die wel9, haast in medelijden overgaat, het gezicht van die on„ gelukkige voorwerpen af." „ Een vreemd gebruik , dat in Sicilië plaats heeft, „ mag ik niet met ftilzwijgen voorbijgaan. Hier geldt „ zeker verkooprecht , waarlijk van een' zonderlingen „ aart. Indien iemand eenig onroerend goed , het zij „ een 'huis, of akker, of wijngaard, of iets diergelijks, „ heeft gekocht , heeft de buurman van den kooper, „ geduurende een geheel jaar, de vrijheid om hem, te„ gen de betaaling van den koopprijs, daarvan te ont„ zetten. Al wil dan ook de eerfte kooper dien prijs „ verhoogen, kan hem dit niet baaten. Ondertusfchen »» wordt deeze zeldzaame wet meestal door een bedrieg- „ lijke  reize door duitschlamd , zwitserland , enz. 303 liike kunstgreep verijdeld. Men Helt, naamelijk, de fom in den koopbrief merklijk hooger, dan men on'' derling is overeengekomen." Niet minder onbillijk is een andere Sicihaaniche wet, volgens welke ieder ingezeten het recht heeft zijn ''buurman te noodzaakeu , hem, tegen betaal mg der 1 drievoudige waarde, zijn huis over te geeven. Men heeft hier mede gewisfelijk de verfraaijmg der (leden ?! beoogd. Men wil hierdoor den eigënaaren van groote '! gebouwen begunftigen, en hen gelegenheid verfchaf* fen , de geringer en kleiner wooningen te kunnen „ aankoopen." Mordaunt. Levens-en Characïer-Schetfen; en Befchrijving van onderfclieidene Gebruiken in verfchillende Landen , door john m 0 o re. Tweede Stuk Fi cta voluptatis caufa fint proxima veris. H o r. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P.z. 1801. 184 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 4 -■ Uit Vevaij zijn de meeste Brieven in dit Tweede Stuk tfeda-neekend. Van daar vertrokken , komt de Schrijver voor, als zijnen weg hebbende genomen door Duitschland naa Hamburg, om van daar zijne reize.naa Londen voord te zetten; welke Stad hij, volgends.zijnen laatften Brief, ook daadlijk heeft bereikt. Daar wij voorheen ons goedkeurend oordeel over deze onderhoudende Brieven hebben aangekondigd, gebiedt thands onze taak, onze Lezers op eenige ftaaltjens uit dezelven te ontha- Zie hier een bericht,wegens de inrichtingen volvoering van eene Spaanfchc Koninglijke Jagtpartij: ,; Een groot aantal boeren wordt belast om eenen. kring te maaken , " die eene ontzachlijke uitgebreidheid gronds in zig bevat , waar op het' wild gedierte bij geheele kudden zig '' ophoudt. De kring wordt allengskens naamver en naauwer, door het zamentrekken van het volk , tot dat de " arme llagtoffers in eene engte gedreven worden, waar „ de Koning met zijn gevolg in eene hinderlaag hen opwast, en , zo dra de beevende dieren onder zijn bereik 11 komen, den roem heeft van die te dooden en te won- „ den , tot dat het hem verveelt. „ Is dat jaagen? (voe£t 'er M. nevens) vroeg ik aan " J „ den  3^4 j. m o o r e „ den Engelschman, welke mij dit berigt gaf: — Hij. antwoordde met de regels van pope hier op toe te j, pasl'en: ———; „ Het is, helaas! te klaar, Het is de Slachter van een honderd dieren maar." Niet zeer ftreelende is het denkbeeld, welk M. van de Spaanfche Graudes, en van den Adel in het algemeen geeft. „ De Grandes Cfchrijft hij) fchijnen een afzonder„ lijke foort van menfchen in dit land; zij zijn in het ,, bezit van de aanzienlijkfte bedieningen in het paleis, 9, en worden in 't bijzonder tot den perfoonlijken dienst des Konings gebruikt, maar zelden in zaaken die het beftuur aangaan. Men zegt dat hunne opvoeding en „ bekwaamheden van dien aart zijn, dat zij in regeering,, zaaken zonder nadeel kunnen ontbeerd worden. Hun„ nc perfoonen, zo wel als hunne zielen, houdt men voor kleiner dan het gewoone ras van menfchen in hun ,, land, en zij die dit beweercn fchrijven het toe aan hun „ ltandvastig trouwen onder eikanderen, behalven aan ,, eenige audere natuurlijke oorzaaken." — En verder: „ Onder den Spaanfchen adel vindt men weinigen, die „ eenigen fmaak hebben voor boek - oeffening. Waar,, fcbijnlijk is zulks te wijten aan het voorbeeld der Ko,, ninglijke Familie in alle haare takken, die ten klaar„ ften getoond heeft, dat boek-oeffening,van welk eenen „ aart ook, geen vereischte is in fouvereine Vorften, zo. „ als de tegenwoordige Koning van Napels door ecu „ treffend voorbeeld leert, 't Is naauwlijks te gelooven, en echter heb ik het dikwerf hooren verzekeren, dat „ zijne Koninglijke Gemalin de eerfte geweest is, welke „ het gelukte, om zijn Napolitaanfche Majesteit leezen te leeren: hoe het zij, niets is zekerder, wie het hem dan ook geleerd heeft, het leezen een bekwaamheid ,, is , waarvan hij zelden gebruik maakt." Het volgende , zijnde de hoofdzaaklijke inhoud van den Zestienden Brief, zal, vertrouwen wij, velen onzer Lezeren, van wegen het naïve der befchrijvinge, niet onaangenaam wezen. In den voorgaanden Brief verhaald hebbende, hoe hij en zijn reisgenoot travers, op hunne reize door Spanje, van een zwaar onvveder werden overvallen, gcduurende hetwelk zij echter een bocrtend gefprek voordzetteden, vervolgt M. aldus, aan zijnen vriend fchrijvende : „Gij zult u herinneren , dat on-  iiORDAUNT. LEVENS- en CHARACTER-SCHETSEN. 305 onze muilezeldrijver zeer verbaasd was en niet vrij van 5> moeilijkheid (*), z^nde dat travers en [ft m het " midden van een omveder durfden lachen. Geemehjk en morrende dreef hij zo veel te harder voort, dog (doch) eer wij de Herberg bereiken konden , waarin wij den nagt meenden door te brengen, ontdekten wij een een-zaamhuis, in het midden van een kreupelbosch, aai den voet van eenen berg, op eenen grooten afftand yaft '! den gewoonen weg. , De drijver verk aarde dat het ' voor zijn vee onmogelijk ware, om de herberg te bereiken in zulke eenebuij, en dat hier het beste dat doen konden ware, om voor den nagt fchmlplaata \\ te zoeken in het aanftonds gemelde huis ' Daar men mij nu wel'eens verhaald had dat de "reuzen hier veelal bewoond.wierden door eene memg" te Ouikers, het lelijkfte volk in Spanjcn,. die fomwrj" len de rol van ftruikroovers fpeelen, was ik met zeef ?' verkuischt met deczen voorflag. Ik gaf dit aan t r aver s te kennen, die zijne fchöuders ophaalde en zeide ; " dat hij gereed was om te doen wat mij behaagde, dog " fdoch') dat het beter was om beroofd te'worden , dan " te verdrinken. Inmiddels kwam een forsch kaerel dieü 1, zelfden wegrijden naar het gemelde huis toe: ter wc' derzijcie van hem flingerde een roer, in den imaak als de dragonders hunne carabijnen draagen, en onder " hem lag een pak welgevuld en van vrij wat omvang. " . Onze ezeldrijver vroeg hem of hij zijne beesten voor „ deezen nagt bij hem onder dalc mogt brengen,uit hooi:' de van het onliuimig weder?" „ Denkt gij dat mijn huis door Mooren bewoond wordt? was het antwoord." „ De drijver zette het nu regelregt op het luns aan, „ ontzadelde zijn vee, en bragt het in den ftal, welke „ het eerfte vertrek in het huis fcheen; want door dezelve gingen wij naar de keuken, alwaar wij drie man„ neri en twee vrouwen vonden, met een blinden muil„ cant, bij 't vuur fpcelende op een guitar, wellcc hij „ accompagneerde met een gezang dat vrij wat door de ' neus dreunde. Het gezelfchap was zo opgewogen „ door de mufijk, dat het weinig acht gave op travers- ,, en (*) De Man had gezegd: Los ïnglefes avian de reir■ aun tn purgatorio; „ Ik geloof dat die Engellchen, zelfs m het ., vagevuur, zouden lachen." NIEUWE vad. BIBL.VI.DEEL.NO. 6. V  3°6 J- M O O R E „ en mij, tot dat de man, welken wij op den weg hadden aan„ getroffen, en die bleek hier de man van (het) huis te zijn, „ inkwam, en met luide ftemme en vrij norsch ons toevoegde: „ Hoe ftaat gij daar zo als indringers, ïk heb u in mijn huis' „ genodigd, en dus moet gij het aanmerken als uw eigen." „ Wij boogèn ons en fchikten nader bij het vuur. Kort daar „ na wierd het avondeeten opgebragt op eene lange tafel in het„ zelfde vertrek. De man van het huis plaatlïe tra vers en „ mij aan weerskanten van zigzelven, en nodigde ons ten fterk„ fteu om ons van alles wat op tafel was te bedienen. De hoofdfchotel beftond uit Hukken fchaap- en geiten, vleesch „ opgeftoofd met varkensreuzel en wel doormengd met knoflook; ook was 'er eene groote ichotel falade, zwemmende in fterke „ olij , die zij een gaspacho noemden. Het geheele gezel„ fchap, buiten travers en mij, at gulzig van beide; onze „ eetlust, hoe groot ook, konde even weinig als des huis„ heers nodigingen, den tegenzin te boven komen, welke de reuk „ en het voorkomen van deeze beide fchoteis verwekten. Om „ den man echter niet voor het hoofd te ftooten, aten wij in ,, de ruimte van het brood, dat zeer goed was, en oranjeap- pels die men in de geringfte hut in overvloed vindt. Wij „ zouden een glaasjen wijn te meer gedronken hebben, ware ,, dezelve niet uitermaate wrang en verhittende. Onze gast- heer begreep niet waarom wij zo veel brood aten, en ver„ zekerde ons bij herhaaÜng dat wij zo welkom waren op de fmaaklijklte fpijzen, als hier op." „ Het avondmaal geëindigd zijnde, wond zig een ieder in „ zijnen grooten mantel en legde zigzelven op den grond neder „ om te flaap'en uitgezonderd één man, die de tafel verkoos, „ en een ander die zig vleide (vlijde) op de fteenen bank bij 't vuur." „ Ik begon iets tegen onzen ezeldrijver te zeggen, betreklijk „ onze bagagie, 't geene de gastheer bemerkte, en hem vrij „ ernftig deed zeggen: Senor, gij zijt in mijn huis, 't is „ mijne zaak om zorg te draagen dat al het uwe hier veilig „ zij." „ Hij verzogt vervolgends travers en mij om hem te „ volgen, zo als wij deeden, naar eene kamer waarin een „ bed was. Dit is het eenige bed hier in huis, zeide hij, „ daar gij vreemdelingen zijt, komt het ti toe Buenas „ noches! en op het oogenblik verliet hij het vertrek." „ Ik zeide hier op tegen travers: Indien, na alles wat "„ hier gebeurd is, het bleek dat dees man een fchelm ware, „ zulks zoude mij grootlijks verwonderen, zo zeer heeft hij het voorkomen van een braaf man." ,, Travers antwoordde: 't Is de zaak van alle fchobbe„ jakken om zig zo voor te doen dat anderen hen voor eers, lijke lieden houden." „ Ik bui over dea man voldaan, zeide ik." „ Denkt  MORDAUNT. LEVENS- EN CHARACTER-SCHETSEN. 30? Denkt gij, vroeg travers, dat hij over zigzelven vol» „ daan.is?" „ Dat geloof ik vast." „ Maak 'er dan ftaat op, vervolgde travers, dat hij een „ eerlijk man is, want,'hoezeer iemand de geheele waereld 5, in dat punt moge bedriegen, al ware hij zo kuniüg als da 3, duivel, hij zal zigzelven niet misleiden." „ Regt zo , thomas, antwoordde ik, getroffen over de „ juistheid zijner aanmerking, en dus kan een fcheim nooit gerust wezen , zelfs in dit leven; want , in fpijt van alle „ zijne omzigtigheid is het bedekken zijner fnoodheden; een „ mcnsch in de waereld draagt 'er dog (doch) altijd kennis van, en het is wijslijk zo gefchikt, dat, wanneer het ook ,, niemand anders dosn kan, deeze enkele getuige hem dikwijls „ beklapt en tot fchaamte brenge." „ Vervolgends nog eens buiten de (kapkamer gegaan zijnde , „ wierd ik aangenaam verrast, door de ontdekking dat het ,, onweer over was , dog (doch) tevens ten hoogde ver„ baasd, ziende dat alle huisgenooten vast in (laap waren, „ offchoon alle deuren van het huis, de buitendeuren niet „ uitgezonderd, open Honden." ' „ Terug gekomen achtte ik het evenwel noodig om onze „ flaapkamer af te fluiten, en ging toen in mijne klederen lig„ gen naast travers die reeds te bed was." „ Onze muilezeldrijver wekte ons vroeg in den morgen, met „ berigt dat alles tot de afreize gereed was. Met brood en „ wijn ons ontbijt gedaan hebbende, ging ik onzen gastheer op„ zoeken, die reeds opgeftegen en toegerust was, gelijk daagg ,, te voren, met zijne beide fnaphaanen. Ik vroeg hem, wac „ wij hem fchuldig waren?" „ Hij zag misnoegd en zeide: Mijn huis is geen herberg. Ik „ dankte hem hier op voor zijne goedheid, 'er bij voegende3 „ Gij zult echter wel zo goed zijn om dit aan de meid te gee„ ven die het eeten klaar gemaakt heeft, en den man die onzen „ ezeldrijver heeft geholpen, daar ik geen van beide kan vin. „ den." „ Ik betaal hun hunnen loon , zeide hij, het geld van de hand „ wijzende, en oogenbliklijk reed hij weg." QodsKerk en haar Opperhoofd verdedigd tegen den Schrijver van iets tot antwoord aan, enz., tegen de Historijche Eeuwrede van a. kok, Predikant te Utrecht, Tweede Stuk. Te Anlfteldam, bij F. J. van Tetroode, 1801. 58 Bladz. In gr. Oftavt. De prijs isf:-3-: Tweede Brief, tot wederantwoord aan den Schrijver der zoogenoemde verdediging van Ceds Kerk en haar Opperhoofd .tegen Va éi  3o3 STUKKEN, BETREFF. Dï EEUWREDE VAN A. KOK. de Historifche Eeuwrede van a. k o k. Te Utrecht, bij J. C. ton Bosch, 1802. 57 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f :-10-: Getuigenis der Waarheid, aangaande de vredelievende befcherming, uitgebreidften vrijdom, beleefdheden en liefde, welke_ de Hollandfche Protestanten te Antwerpen gtntten hebben, afgeperst door den Schrijver tegen de Eeuwrede van a. kok, en ter voldoening van zijne vragende Landgenoten. Uitgegeven door ]. j. le sage ten broek, A.L.M. Phil. Thcol. Doclor, Profesfor Honorarius, cn Predikant bij de Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Te Rotterdam , bij J. Pols en N. Cornel, 1802. 73 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ: - 12-: Van de fchrijfwijze van' den zich noemenden verdediger van Gods Kerk en haar Opperhoofd, en van de wijze, waarop hij zich tegen zijnen bekwamen en befcheidenen tegenfclirijyer verdedigt, hebben wij reeds bij de aankondiging der vooiige Stukjens eenig verflag gedaan. In dit Tweede Stukjen praat hij al op de zelfde wijze voord. De inhoud van dit laatfte loopt nu weder over een ander onderwerp, hetwelk hij aandeszelfs hoofd aldus opgeeft: „ Over bossüet; zijne uitlegging van de Ka* „ tholijke lering; vele van de Protestanten, ook der Predikan„ ten, kennen noch dit werk van bossuet; noch onze (de „ Roomschgezinde) leering; de leering van bossuet is die van „ de Katholijke Kerk." Wie had, bij het opkomen van den. cwist over de Preek van kok, kunnen denken, dat dit oude vraagfluk, wat is de.eigenlijke leer van de Roomfche Kerk? Heeft bossuet, toen hij voorhad, de vervolgde Gereformeerden in Frankrijk tot zijne fekte over te haaien, die leer min of meer gemaskerd, om hen te verfchalken, of heeft hij die leer duidelijk en onbewimpeld voorgefteld, zoo als ze waarlijk is? Wie kon toen denken, dat dit oude vraagftuk, waarover, vóór meer dan ééne Eeuw, reeds zoo veel gefclireven is, nu nog wederom op nieuw zou betwist worden? Zoo gaat het in dergelijke gefchillen. Men weet wel waar men begint, maar niet waar men eindigt. Men heeft 'er niet. aan te twijfelen, of de vriend haalt in dit Stukjen weêr eene menigte bijzaken over de baan, die al weder nieuwe ftoffe tot gefchrijf kunnen opleveren, wanneer zijn tegenfehrijver maar goed kan vinden hem te volgen , hetwelk wij hem evenwel zeer zouden afraden. Laat de man zwetfen, fchelden en razen, zoo veel hij wil. Evenwel heeft zijn tegenfehrijver de moeite genomen, om eenen Tweeden Brief ma. hem , op zijn Eerfte Stukjen, en ook in een Nafchrift op het Tweede, te andwoorden. Hij had bij abuis den naam van clemens XIV, in plaats van benepictus XIV, gefchreven , en oordeelde nodig dien misdag te verbeteren: en deze gelegenheid neemt hij waar, om zijnen man op het éé-ne en andere te andwoorden. Het is.jammer, dat deze Stuk-  STUKKEN, BETREFF. DE EEUWREDE VAN A. KOK. 300 Stukjens den vorm van twistfchriften hebben, die, hoe wél ze ook zijn opgefteld, doorgaands het lot hebben, dat zij lpoedig weg raken. Hij toont, dat hij het Stuk volkomen meester is, en weet zich zeer wel uit te drukken. Ondertusfchen begint het aan den winkel van den Roomfchen Verdediger zijner Kerk vrij druk te worden. Hij had op den hoogen toon van eenen zwetfenden Kermisïrts, ftöut opgefnoefd, van de vredelievende befcherming en den uitgebreidften vrijdom, welken de uitgewekene Predikanten te Antwerpen genoten hebben; gelijk ook van de beleefdheden en liefde, die 'er hun van Geestlijken en Wereldlijken, van alle Clasfen, bewezen was. Hij had gezegd, dat hij 'er getuige van was geweest, en meer dan getuige: en hij bad daarbij den naam van le sage ten broek uitdruklijk gencemd, en verklaard, de eer gehad te hebben velen (van de onzen) ook Predikanten, aan zijne tafel te ontvangen en ook te logeeren. — De Heer ten broer hierover van zijne landgenoten gevraagd, vindt zich genoodzaakt, om van dit een en ander openlijk getuigenis af te leggen. Hij fchijnt te vermoeden, wie de man is,dieD°. kok zoo raauw is op het lijf gevallen. Hij houdt hem voor een' Brabandfchen Geestlijken, of ten minfte voor een, die dat geweest is. „ Men zegt" het zijn woorden van t. b., „ dat uwe pogin„ gen, om de bijgeloovige Brabandfche kerk en haar opper„ hoofd, maar vooral u zeiven, grooten dienst te doen, in rook „ verdwenen zijn, en dat gij u thans van de vrijheid der druk„ pers bedient, om de Hollandfche Jansfenisten en Protestanten „ eens deftig de huid vol te fchélden, en zoo naar uwen be„ kenden aard de verfchillende Kerkgemeenten in ons land te,, gen elkander op te hitfen. Men zegt, dat gij als een mug „ om de kaars vüegt, en gevaar loopt om 'er in te vliegen. „ Maar wat ftaat is 'er op al dat men zegt te maken ? Men „ zeide , voor eenigen tijd, dat zeker bekende en beruchte „ Antwerpfche geestelijke, die u, zoo het waar is, niet on„ bekend kan zijnnaar Cajenne vervoerd en aldaar geftorVen ,, zou zijn. Naderhand zeide men, dat die zelfde man te „ Utrecht, in de dorftige hartenfteeg, te Amfteldam, te Jut„ faas enz. gezien'was: Maar wie kan al dat men zegt on„ derzoeken?" Verder rsngfchikt t. b. den man, tot'wien hij fpreekt, onder de Brabandfche Kanunniken en' Wereldlijke Priesters. — Nog wat verder zegt hij: „ gij noemt (het beel„ den breken) het geharnast Euangelij: zeker met tóefpeBng. ,, op p. s. van eupen, die door vrouwen door maagden ,, veel kanon in het bisdom liet aanvoeren."' Ongetwijfeld heeft de Heer ten broek zijné redenen, waarom hij deze raadfelen aldus ter nederfchfijft, en bet is'te denken, dat de man. aan wien hij ' fchrijft, dezelve best zal kunnen beandwoorden. I Verder gaat de Heer ten broek over, om getuigenis te geven van de liefde en uitgebreidften vrijdom, door die van V 3 AM'  310 STUKKEN, EETREFF. DE EEUVVREOE VAN A. KOK. Antwerpen, aan de Hollandfche uitgewekenen bewezen. Men kent de verdraaagzame gevoelens van den toenmaligen Keizer, en het is overgenkomftig met zijn karakter, dat hij aan hunne gezellige Godsdienstoefening eenige gunften bewees. „ Maar „ toen die uit het land gedreven was, en de Hceren hendrik „ van der noot en petrüs simon van eupen (al wederom ,, van eupen toen een magtig groot man) het roer derStaatsregering in handen gekregen hadden, was terftond die uit- „ gebreide vrijheid geheel uit." En wat nu verder de betooningen vaii beleefdheid en liefde aangaat, waarvan zoo hoog wordt opgefnoefd, eenige weinige bepalingen, die de Heer t. b. in zijn bericht daaromtrent maakt, uitgezonderd: ó! ö! hoe jammerhartig komen die uit: de Roomschgezindeu hier te lande klaagden, dat zij vóór 1795 vervolgd waren, tnaar hoe ver is de vrijdom en liefde der Brabanders in 1795, tegeu die, niet zonder groote ondankbaarheid, fterk uitgekreten vervolgingen, in deze Republiek! Schamen moet zich elk redelijkdenkend Roemschgezinde, over hetgene t. b. daarvan verhaalt, diep in zijne ziel fchameii! Een prentjen, dat hij zeker om deszelfs onbefchoftheid geenszins zou geplaatst hebben , zoo niet het ijdel fnorken van onzen man hein daar toe gedrongen had , gaat alle palen te buiten. En zo iemand mogt twijfelen, of de Roomschgezinden met reden van het domfie bijgeloof befchuldigd worden , dan zal zijne twijfeling ophouden, zoo ras hij het Stukjen van t. b. zal gelezen hebben. Wij verlangen te zien, welke vreemde luchtfprongon onze man hierop maken zal. Dat hij zwijgen zou, durven wij niet vermoeden. Daar toe komt hij ons al te onbefchaamd ea twistziek voor. Befchouwingvan de mooglijkheid' ,om de zoo [duidelijke enthands zoo algemeen toenemende bedelarij in de Bataaffclie Republicq geheel uit te roeien en -van V voordeel 't geen daar door aa;i de inwooners van dezelve zoude kunnen worden toegebragt, door p. pous. Te Middelburg, bij S. van Beuthem, 1801. Met de Bijlagen 62 Bladz. In gr. QEtavo. Be prijs is f : - 10 - ; In eenen bevalligen en bondigen ftijl (doch waaraan de onderfcheidingsteekens veelal ontbreken , hetgene wel eenige duisterheid verwekt) beredeneert de Schrijver het fchadelijke der bedelarij, zoo voor de Maatfchappij als voor de ongelukkigen , die daarbij leeven , en de mooglijkheid, qi» die uit te roeien, in de.volgende vijf Hoofdftukken: I, Over de bedelaars en bedelarij in het algemeen. II. Over de verplichting van den mensen, om arbeidzaam en vlijtig te zijn. nt,  P. PC-nS, OVER DE BEDELARIJ. gif III. Om de bedelarij in desfelfs (derzélver) eerden oorfprong uit te roeien. , , , : '' IV Over de mooglijkheid om de bedelaars aan het werk te helpen, en de noodzakelijkheid, om dezelve daartoe te verplichten. V. Over de kin leren der bedelende. De Tweede en Derde Bijlagen zullen voor hun, die mogten oordeelen, dat de Schrijver zijn onderwerp ten aanzien van de middelen en wijze niet genoeg in bijzonderheden ontwikkeld heeft, dat gebrek genoegzaam vervullen. De een toch_is een projectplan eenen inrichting, om een gedeelte der beaoeptige 00 binnen de Stad Middelburg aan werk en 'brood te nelpen; de andere een bericht van de opkomst, voortgang en tegenwoordige ftaat van het Departement tot nut van hétalgemeen te Bergen op den Zoom. Waarbi] gevoegd zijn de Reglementen voor het Inftitiuit aldaar. Waarlijk deze Stad levert een bemoedigend voorbeeld ter navolging op, en ftrekt ten bewijze van de mooglijkheid der onderneming om de bedelarij uit te roeien, en ter befchammg van allen, wier traagheid zich op de moeilijkheid of onmooglijkheid daarvan beroept. Wij wenfehen de brave Burgerij van Bergen op den Zoom vele navolgers, en dat ook dit Boekjen daartoe bevoorderlijk moge zijn. Verhandeling over den voordgang en invloed der Kunjlcn en PVetenfchappen op de Burger- Maatfchappijen, in de afgelopen Agtiende Eeuw; en de mogelijke of waarfchijnlijke gevolgen, die deze vorderingen kunnen hebben, op de aangevangen Ne ■ gentiende. Voorgelezen in het Natuur- en Letterlievend Cczelfchap, onder de Spreuk: prodesse coNamur, te Arnhem. Door j. van manen, ad.z. Te Arnhem, bij J. H. Moeleman, Junior en Comp., 1801. 44 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 8 - : Eene befchouwing van de vorderingen en den invloed die de Kunften en IVctenfchappen gemaakt hebben op het 'Menschdom en de. Maatfckappijën, in de afgelopen Agtiende Ecuwe: en de mooglijke of waarfchijnlijke gevolgen, die deze vorderingen kunnen hebben op de Eeuw die wij thands ingetreden zijn , zie daar den inhoud dezer Verhandeling, welke der lezing piet onwaardig is. Tot eene proeve der wijze op welke de Schrijver zijn onderwerp behandelt, alzoo het ondoenlijk is van het geheel een beknopt tafereel voor te dragen, zullen wij het volgende (Bladz. 10) daarvan overnemen. ,, Reeds in de zestiende en zeventiende eeuw hadden zich. ,, de waereldberoemde Roomfche , Florentijnfche , Bolonee„ fche, en na dezelve, de Franfche en Vlaamfche of Neder„ landfche Scholen der Schilderkunst, gevestigd. Met dezel„ ve ging de Beeldhouw- en Bouwkunst vergezeld." v4 „De  3" J. VAN MANEN, AD.Z. „ De Dicht- en Muzijk- of Toonkunst bereikte mede onder „ de Italianen, reeds, gelijke trap van roem en luister. De „ beroemde en groote michael angel o, die even groot „ Beeldhouwer en Bouwkundige, als Schilder, was, beöefen„ de ook te gelijk de Dichtkunst: — als ook salvator „ rosa. Ariosto, dante, jietastasio, petrarca, ,,-sannazariö , tasso, waren reeds uitmuntende Diensters, eer nog de overige Volken van Europa den fmaak voor „ de fchoone kun tien en wetenfehappen op den rechten prijs ,, wisten te Hellen." ,, Niettemin was , voor den aanvang der jongst afgelopen „ eeuw, niet alleen de Kunstfmaak van Italien, over de meeste „ befchaafde Natiën van dit waerelddeel reeds uitgebreid; maar „ de beeldende kunften hadden, bij de meesten derzelve, reeds „ hun hoogde toppunt van roem en volkomenheid bereikt." „ Met betrekki-ng tot de afgelopen agtiende eeuw kan men „ dus niet dellen; dat zij in de Schilder-, Beeldhouw-, Bouw,, of Toonkunst, Meesterdukken geleverd heeft, die der voo,, rige in volkomenheid overtreffen." „ Zonderling is het veel meer, dat niet alleen de overige he„ deudaagfche Volken, maar zelfs Italien, fmts de zestiende „ en zeventiende eeuwen , geen éénen Schilder opgeleverd „ heeft, die de beroemde Meesters der draks genoemde Schoo„ len evenaarde, veel min overtrof." „ Met betrekking tot de Franfche en Vlaamfche of Nederr ,, landfche School, kan even het zelfde gezegd worden. De „ Meesterdukken van L e bron, r u n e n s , van d ij k , „rembrand, te ni ER s , ostade, wouwermans, „ a. brouwer , jan steen, sciiai.ker , gerard „ douw, van der velden, van ii uis sem. , en een aan„ tal andere Kunstenaren , waren reeds van de riaastvoorige eeuwen. Andere Natiën hebben het zelfs voor of na, „ in dit vak , niet zo verre gebragt, dat zij meer dan een „ enkel Meester konden opnoemen, die de gezegde nabij ko„ men." ,, Alles wat dus de agtiende eeuw in het vak der Schilder-, «, Beeldhouw- en Bouwkunst heeft aangebragt, is , op zijn „ hoogst, de ouden te hebben nagebootst; door eenige goede ,, navolgingen, copijen, tekeningen en prenten, het vermogen ,, der ouden aigemeen te doen bewonderen; en door Tlieoretifche en fijsthematifche regelen, de wezenlijke fchoonheden „ der Meesterdukken, zelfs door onbedrevenen te doen erken. „ 'ïien." „ Hoe zeer het bij tien waaren Schilderroem niet in aanmerking komt , zo verdient nogthans als eene belangrijke uit„ vinding, en kunstveröiende der jongde eeuw, geroemd te worden, di uitvinding van den Kunstkenner.coRNELis ploos i, 'van amstel, om namelijk door plaatdruk, de tekeningen „ der beroemde Meesters over te brengen en te vermenigvul- „ di-  VERHANDELING, ENZ. 3X3 dïffen in dezelfde trant en manier als de oorfprongelijken; " evenveel met welke doffen zij bewerkt of behandeld zijn, " en zonder dat men eenig onderfcheid üf verlies van waarde ], of naauwkeurigheid tusfehen origineel en copij kan belpeu,, ren." enz. Het beloofde Gefchenk , of belangrijke Lesfen voor funderen. Door i.hazeu,coRNS. zoon. Met planten. Te Amfleldam, bij W. van Vliet, 197 Bladz. In Oclavo. De prijs is f 1 - 2 - : Meer andere Werkjens, door tiazeu, ten diende van Jiet opkomend gedacht, hebben hem voorlang, gunftig, bekend gemaakt. Men verwacht van hem iet goeds, gefenreyen in dien trant, dat het voor Kindereu verftaanbaar en tevens belangrijk en leerzaam is. Dit beloofde Gefchenk is de vervulling var de belofte, door hazeu gedaan, in c. muller s laatjte vruchten: het beftaat in verhalen ,. gefchikt voor Kinderen van negen of tien jaren, althands voor hun, die men rekenen mag, in dien leeftijd, reeds eene behoorlijke vatbaarheid, naar gelange van die jaren, te hebben verkregen. Elk verhaal is vergezeld van leerzame aanmerkingen , ten einde dezelven meer nuttig te maken. — Zie hier den inhoud der Stukjens in dit Werkjen. — De verfchrikking , eene Leerzame Gcfcrtiedenis, Pietje welgemoed, en Klaasje ontevreden. Het voorreen der Dieren , boven dat der menfchen. Het nadeel eener kwade Volgzucht. De WiV:, geen ftraf, maar \ eene weldadige Belluuring van Cal. Onverwachte redding of het loon der Naarfiigheid. Gods zegenende Goedheid. Gods Goedaeid. (ben Dichtftukjen.) Het leesgierig Meisjen. Gehoorzaamheid. Leer* zame Spreuken. Uit dezen zullen wij 'er een in proza, ter proeve, mededeelen. Wij kiezen ten dien einde het volgende hetwelk ten opfchrift draagt: Onverwachte redding of het loon der Naarfiigheid. ,, Eene arme Weduwe, die met haar eenigst Dochterje oud „ 6 Jaaren, Saartje genaamd , in een (tulpje, of armoedig hut„ je, op het Land, uit den arbeid haarer handen, moest lec* ven; — deze Vrouw kon niet veel meer verdienen, dan 't geen zij genoegzaam, van dag tot dag, noodig had, voor zich en haar kind, 't welk zij teêr liefhad, om dat dit kind haar in alles zoo behulpzaam, en zeer naar/hg was, '„ en gaern ook iets wilde toebrengen, tot best aan'haar lie. „ ve Moeder." „ Dit Kind was altoos bedroefd, als haar Moeder, (lechts „ eenen dag, zonder werk was, als wel weetende, dat, daar „ door , haar beider armoede vermeerderde. Dan, eens op V 5 » eenen  3i4 J. HAZEU , COKN. ZOOM „ eenen morgen, zat deze aime Weduwe, droevig te fchrei„ en, en riep, zuchtende: — „ Och i dit is nu reeds de „ vierde dag, en niemand roept mij, om te komen arbei,, „ den; hoe toch zal ik, met mijn kind, mijn liefkind, „ „ aan Brood koomen! — Och, ik wenschte wel, dat ik „ „ maar gefladig werken mogt, dan zou alles nog wel gaan; „ — maar, ó hoe koom ik dezen dag weder"door! —— „ „ als mijn Kind mij om Brood vraagt, wat zal ik tegen „ ,, haar zeggen ? Steelen wil, noch mag ik niet! — „ Bedelen fchaam ik mij! — ó mijn Moederhart zal feheu}, „ ren van droefheid als ik zeggen moet: lief Kind! ik heb „ ,. geen Brood'." —- Saartje, deze zoo droevige verzuch„ ting, van haar Moeder hoorende, plaatfte zicli aan heurert » fchoot, en vraagde haar: „ lieve Moeder ! waarom zijt gij ü » 200 bedroeft? — hebt gij geen brood voor mij? ik heb » « geen honger! en ik heb 'er immers nog niet om ge„ „ vraagd!" — de Vrouw droogde heur traanen af, en druk„ te dit lieve Kind, aan haar borst, zeggende: „ Och, mijn „ „ lieve saar! had ik maar wat te werken, ik zou het Brood, ,, „ rnet blijdfehap voor u verdienen!"" ■—~ ,, Dan, Saartje, die haar Moeder weder van werken hoor„ de fpreeken, wilde dus, in haar kinderlijke onnozelheid, „ het droevig.lot van haar lieve Moeder, eenigzints verzach,, ten; zij zeide: ,, ó Moeder! nu weet ik wat! — op ons „ „ Bleekveld, Haat zoo veel Gras, dat moesten wij affnij„ „ den, en in een mand pakken, en dan moest gij dit aan „ de voerlieden in de ftad, verkoopen; en voor dat Geld, „ „ Brood mede brengen; was dit niet goed?" De Vrouw, „ getroffen over de goede gedachten van dit kind, wilde dus , den kinderlijken raad niet verfmaaden; zij wachte dus niet „ lang, maar zeide: „ Zeer goed, lieve Saartje \ ik zal ter„ „ ftond een begin maaken; wie weet of God dit Hiet ze„ ., genen zal i" De Vrouw ging terftond met een mand naar „ het Bleekveld, en Saartje volgde haar, om het Gras in de „ Mand te pakken, zoo veel haar kleine krachtjens toelieten."— .. Na dat deze arme, doch eerlijke Vrouw, met haar zoo „ lief beminnelijk Saartje, eenigen tijd bezig was, komt 'er onverwachts een Rijtuig voorbij, belaaden met eenige Rei„ zigers; die, gelijk veelal Reizigers doen, een nieuwsgierig ,, oog wierpen , op de bezigheden der landlieden. — Deze „ Reizigers deden het Rijtuig ftilhouden, om met des te meer „ genoegen, den ijver en behulpzaamheid van dit kind te be,, fchouwen, hoe ijverig zij het Gras, in haar Schootje, ver- ,, zamelde en in de mand pakte; vol liefde en toegene- „ genheid, riepen zij het kind aan hun Rijtuig, en vraagden „ aan hetzelve, waarom het zoo ijverig werkte? — ,, Och, „ lieve Oomes! (zeide Saartje) mijn Moeder fchreide, de„ „ zen morgen, zoo droevig, om dat zij geen Brood voor ,s „ mij had, daar zij in geen vier dagen, door iemand, tot ,, eenig  HET BELOOFDE GESCHENK, ENZ. 3*5 eenig: werk geroepen was; — ó zij was zoo bedroefd! en ! , nu (lijden wij dit Gras af, dat zal Moeder, aan eenen der , voerlieden, in' de ftad, verkoopen, en dan zal eu Brood , mede brengen; — en daar om help ik mijn Moeder , zoo veel ik maar kan!" - wel nu, (zeide een der Reizigers) ' " dan zijt gij een lief naarftig kind, zie daar hebt gij een 1'cuk geld? geef dat aan uwe Moeder, dan kan zij Brood, " voor haar en u koopen, en blijf gij haar altoos zoo teder „ ., beminnen!"" — , ,. _ . „Saartje bedankte , .wel dra, den mildadigen Reiziger, „ en keerde zich fpoedig, vol blijdfchap, tot hnare Moedei, houdende het Huk geld, op haar handje, zeggende: „ zie ' „ eens lieve Moeder! had gij dit wel gedacht? - dit ltuK,' " geld heb ik gekreegen, van eenen dier Heeren, die daar " ,i in dat Rijtuig, heenen rijden!"" — , De vrouw nam het geld, met blijdfchap aan ; drukte, vol „ liefde, haar kind, aan beuren boezem; kuste het duizendmaaien, en ging verder voort met haar werk, terwijl zijdnnkbaar uitriep: „ ó God! wat zijt gij goed— maar Saartje, ' dit niet begrijpende, zeide: „ moeder! ik heb het geld van „ „ eenen dier Heeren gekreegen, en nu hebben wij immers dit ,, „ Gras niet noodig?" 6: lief kind ! (zeide de Moeder> ik weet wel. dat gij het geld van eenen dier Heeren ge,', „' kreegen hebt, maar de beitelling daar van, kunt gij nog '„ ,1 niet begrijpen; en zoo is het ook met het Gras; —_ wij , „ moeten dit geringe niet verfmaadert, nu wij eenige redding ,, gekreegen hebben, want dan zouden wij ons fchuldig maa" !. ken aan ondankbaarheid!"" ■ ' De Poëtifche Stukken munten juist niet uit, zoo min als de Platen. Ook wenschten wij wel wat meer naauwkeurigheid in de taal. Voor het overige verdient het Werkjen onze aanbeveling. De genoegens van mijn Huwelijk, een bevallig tafereel van huislijke gelukzaligheid, voor alle Mannen en Vrouwen, inzonderheid voor Huwelijksgezinden , gefchikt. Naar het Hoogduitsch, van albert sternberg, door bartho- lomeus rekker e» johannes van der stam. je Jmfteldam, bij P. J. Uijlenbroek. Buiten het Voorwerk, jpa Bladz. In gr.'Oclavo. De prijs is f l - ió - : T^at de nuttigde lesfen voor het menschlijke leven, zullen zij J.J wezenlijk indruk op het gewone flag van menfchen ma. ken, geenszins als dorre, op zich zelveu daande Zedenfpreuken, of op eenen droeven , gebiedenden , preekenden toon , moeten worden voorgedragen, maar veel eer in bevallige taferelen, kleine onderhoudende vertellingen of langere verdichte verhalen, met den naam van Romans bedempeld, gekleed, is eene  SI(5 ALEERT STERNBERG eene zoo oude en bekende, als door de ervarenis beproefde en alleszins befliste waarheid. Ook de Schrijver van het Werk, waarover wij thands fpreken moeten, was hiervan blijkbaar overtuigd. Hij wilde ziinen natuurgenoten de belangrijkfte pligten infcherpen, ten aanzien van den huwelijken Haat in het algemeen,van het gezellig huislijk leven der echtgenoten en de-opvoeding hunner telgen in het bijzonder; en hij verkoos dezelven daartoe uit te dosfeheninhet gewaad van romanesque tafereelen: want met dien naam zouden wij een Werk het liefst beftempelen, dat ons , hoe zeer de Schrijver de houding aanneemt, als befchreef hij eene waaregefchiedenis, zo niet geheel een Roman, ten minne in vele bijzonderheden grootendeels verfierd en opgefmukt toefchijnt. In negen en twintig Hoofdftukken, die het Eerfte Deel van een Werk uitmaken, hetwelk, naar de belofte, in het Voorbericht gedaan, met nog belangrijker tafereelen ftaat vervolgd te worden, worden hier de genoegens, voor en in de eerfte jaren van het huwelijk, gefchiiderd, beginnende met het tijdftip, dat de gelieven elkander begonnen te beminnen, en voordgaande tot aan het tijdperk toe, dat het eerfte onderwijs der Kinderen eenen aanvang nam. Over het algemeen kunnen wij, met de oordeelvelling der Vertalers in hun Voorbericht, zeel wel inftemmen, wanneer zij zeggen, dat die tafereelen op eene bevallige, onderhoudende en leerzame wijze zijn famengefteld; en prijzen wij dit Werkjen dus, boven eene menigte andere Romans, allen ter lezing aan, die niet alleen eene levendige voordragt beminnen en gaarne hunne_ verbeeldingskracht'gcftreeld zien , maar ook wezenlijk nut uit hetgene zij lezen, wenfehen te trekken, hoewel zij de verfchijning van waarheid en pligt in een bevallig kleed behoeven. Wij mogen 'er tevens bijvoegen, dat de Vertalers, offchoon hier en daar op een enkel woord, op deze en gene uitdrukking, en op de zuiverheid en regelmatigheid van fpelling, nog al reflectie zou te maken zijn, het, in eenen zuiveren, vloeiè'nden, zich foms tot het dichterlijke verheffenden ftijl, gefchreven werk, door hunne overzetting geenszins ontluifterd hebben. Echter, hoewel ons beftek niet toelaat, omtrent de verfchillende tafereelen in vele bijzonderheden te treden, moeten wij voor eerst aanmerken, dat wij in het Zesde Hoofdftuk, de genoegens der hnwelijkfche omhelzing voor velen gaarne wat minder levendig afgemaald hadden gezien. Het is wel waar: den reinen is alles rein, en het is ook even zeker, dat die zinlijke genoegens, dus in de echtgenoten , geoorloofd, rein, kuisen, zuive:, ja pligtmatig zelfs zijn: maar hoe vele wezenlijk reinen lezen zulk een boek? Hoe velen zoeken niet enkel hunne verbeelding met-zulke toonelen te verhitten en leeren dus, om zoo te fpreken, de ontucht van de kuifche liefde zelve ï En begeert niet boven dienmjMEN eenendigteren(luier? Vooral ftuitte ons dit te naakte tafereel, zoodia wij bedachten, dat  DE GENOEGENS VAN MIJN HUWELIJ.C. 31? dat de vrouw zelve , die hier eene zoo voorname rol fpeelde, dit werk blijkens haar vrouwelijk bericht, voor lezers en recenfen£-Tole^ reS'nten) als ware het, uitgaf. Immers moest dan (óok dtSSijke welvoeglijkheid, vooral daar zij m mèni ° and er tafereel als zoo bij uitftek. kmsch voorkomt, hier betè °in het oog zijn gehouden. Verder kannen wij met ontv nzca , dat allS de Hoofdftukken, wan het negenae tot het. zeventiende ingefloten, behelzende des Autheurs befchnjving A e kamers van zijn huh, enz., hoewel 'er hie en da r een goede trek in voorkomt, ons «ver het geheel nTaefe verveeld hebben, naardien hij daar met alleen zeer Kdfadlg is, en tot de grootfte kleinigheden vervalt, maar Mi ook wat zijne inrichting van het een en ander betreft, flechts voor diegenen een voorbeeld zijn kan, die zulk ecu Juim beltonhebben, als hij en zijne echtgenoot hadden. En cUt s nog eene algemeene aanmerking op het gcheele Boek,die vee laan deszelfs nuttigen invloed moet benemen, zijnde het zelve flechts voor eene zekere klasfe van menfchen gefchreven, die riiklijk door den hemel met tijdlijke -goederen gezegend zijn, daar anderen, al wilden zij ook nog zoo gaarne, buiten ftaat zijn, die genoegens te frnaken, welken ut zoodanige betrachting van pligten ontfpruiten, als hunne omftandigheden hen onmooglijk maken. Eik toch heeft geen tweeduizend daalders in het jaar te verteeren. Evenwel zij het verre van ons, het den Schrijver te willen euvel duiden, om dat hij Hecht? voor zekere Xe van menfchen fchreef; het tegendeel zou waarfchijnlijk , de mooe ikheid eens vcrönderfteld zijnde, het werk ze f nunfer doel treffend gemaakt hebben. Alleenlijk willen wij deze gele-enheid waarnemen, om den wensch te uitendat het den lenen of anderen onzer Vaderlandfche Schrijvers,eens behagen mogt, om eenen foortgeüjkcn Roman, zoo als bij voorbeeld de békende Hendrik en Anna is, voor minder gegoede lieden 0PVerveelden ons echter de gemelde Hoofdftukken, de volgenden fielden ons rijklijk fchadeloos. Leerzaam kwam ons terftond het agttiende voor, waarin de Boekerij van 'des Schrijvers eade wordt befchreven, en men een aantal zoo fchoone als nuttige werken vindt aangeteekend, die elke befchaafdc vrouw, welke daartoe de tijdlijke. vermogens bezit, zich zeker cuende aan te fchaffen. Dat die lijst met nog een groot aantal kon vermeerderd worden, fpreekt van zelf; dan het doel was ook; niet eene volledige Bibliotheek op te geven. . Twee werken echter vermisten wij 'er ongaarne; te weten, z.oll.ner en lange over de aarde en hare bewoners, dar wij bij nieuw entijt en martinet, en rosenmullers handleiding ter bevordering van het nuttig lezen des Bijbels, hetwelk, wij naast den bij bel zei ven, zoude geplaatst hebben Niet mmd e er zaam bevonden wij de vijf laatfte Hoofdftukken benUi k du opvoeding der Kinderen , uitgezonderd echter het fpelen op  •S'lS ALBERT STERNBERG liefhebberij tooneelen , dat wij , om gewigtige redenen te breed, om hier te noemen, ten hoogde afkeuren; en'ten uiterfte ontroerd en aangedaan werden wij, bij het lezen der overigen, vooral van het tweeëntwintigde , waar het derven van des Schrijvers eerde Zoontjen , en' der Ouderen gedrag daarbij, zoo treffend afgemaald wordt, dat wij ons, veelligt naardien Soortgelijke tooneelen uit ons eigen huislijk leven ons daarbij weer voor den geest komen, niet weerhouden kunnen 'er iet van over te fchrijven, hetwelk tevens tot eene proeve ' van des Autheurs manier v au voordel en der Vertalers overzetting verdrekken mag. „ Volmaaktheid is op deze aarde niet te vinden. In eene „ beter (betere) waereld is door het noodlot ons een beter deel „ befchoren. Ach! deze waarheid ondervond ik in hare gant„ fche grootheid, toen mijn kleine Albert een halfjaar bereikt „ had." ., Noch (nog) dort ik tranen op dit blad. Zij zijn thans eene „ kleine verlichting (verligting) van mijne onuitfprekelijke „ droefheid onder welke ik, zelfs als man, zoude bezweken „ zijn, indien niet mijne vrouw — ach! mijne lieve brave „ vrouw, derker geweest ware, dan ik — ik, die haar had „ bchooren te vertroosten." „ Op een' avond bragt men mijn kind ziek naar huis. Zijne „ weemoedige dem, die eene inwendige fmart te kennen gaf, „ deed mij, reeds van den beginne af aan, niets goeds ver! „ wnchten. Alle onze pogingen, om het kind in rustte bren. „ gen, en zijn onophoudelijk gefchrei te dillen, waren vruch„ teloos. Mijne Julia ontkleedde het haastiglijk — en nu ont„ dekten wij op eens de treurige voorboden van onze aan„ daande droefheid. Een vurige uitllag (dien de geneeskundi„ gen gula noemen.) en die zeer veel naar groote puisjes s> geleek, was over het geheele ligchaam verfpreid. Uhleman „ (de Geneesheer) vond in dezen uitflag niets gevarelijks, „ gaf den kleinen., ten eerde, eene hoeveelheid magnefia in, „ en wij wachtten, vol verlangen', dat hij een weinig zou flui„ meren. De gantfche nacht door bleef Julia voor het bed „ van het kind zitten; ik zelf dond dikwijls van mijn legerftede „ op, en bezocht de zieken kamer. Tegen den morgen keerde ,, ik met nieuwe hoop te rug, dewijl de kleine tamelijk gerust „ Hiep. Tegen den morgen keerden zijne fmarten weêr, eene „ hevige duipachtige trekking doordrong het geheele ligchaam... „ Uhleman zweeg, en fpande alle zijne krachten in, om het » kwaad te duiten. Gedurende den dag gelukte het hem ook. „ Julia bleef tegen alle mijne verwachting dandvastig: zij ver„ liet het bed van het kind niet, en werkte den Geneesheer » krachtig in de hand. Tegen den avond verfcheen de gewone » rust weêröm. Albert (luimerde zacht, en de Geneesheer ging » gerust naar huis, terwijl hij mij verzekerde, dat het morgen » met den zieken beter zou wezen. Ik was buiten zorg, en „ ver-  DE GENOEGENS VAN MIJN HUWELIJK. 31? „ verblijdde mij op de fpoedige herftelling van mijnen lieveling Ik bad mijne trouwe gade, zich deze (n) nacht een paar uurtjes rust te geven , maar haar moederlijk gevoel had „ rust noch duur. Om vier uren, des morgeus, ging ik naar „ boven, om naar den welftand van mijn kind te vemeemen. „ Toen ik in de kamer trad , brande de lamp duister. „ De gordijnen waren voor de glazen gefchoven, en Julia lag „ op hare knieën, met gevouwen handen, voor het bed van „ den kleinen. Dit gezigt ontroerde mij geweldig. Ik bleet' „ in de deur ftaan, en hoorde, met een angstvol hart, de „ Itüle fnikken van mijne vrouw. „ „ Julia! riep ik, verfchrikt, wat is dat?" Mijne bevende item wekte haar uit hare !! droefheid. Zij fprong op, en legde Geide) haar weenend „ gelaat op mijne borst. „ ó! Albert, riep zij, overiïelpt van droefheid: uw zoon — mijn kind." — Hare tranen « beletten haar verder te fpreken. Zij liet mij niet te woord „ komen, maar wankelde naar het bed, en wierp zich, over„ luid fchreijende, op het — lijk. „ 6, God! ó, almagtigel „ riep zij uit: waarom hebt gij dit aan mij gedaan? ' Ik „ richtte haar op en fprak haar troost toe: den verfterkenden „ balzem van den Godsdienst, die dikwijls bij den wanhopi„ gen zo veel invloed heeft, trachtte ik in haar hart te ftor« ten; ik bragt haar voorbeelden bij van lijdende moeders, „ en poogde haar op alle mogelijke wijze, tot bedaren te „ brengen. De fmart prangde mijnen boezem , ik had geen ,, tranen — flechts mijn hart loosde diepe bange zuchten. Ik „ liep in die verwarring van gedachten, waar in de dood van mijn éénig kind mij gebragt had, de kamer uit, en ging in „ het open vengfter van de zaal liggen, die zijn uitzigt op de „ landerijen had. De gantfche natuur fliep, flechts enkele ftar„ ren vonkelden aan het uitfpanzel (uitfpanfel.) De maan was „ verborgeu achter donkere regenwolken. De opftekende „ wind huilde door de flingerende toppen der boomen, en mijn „ hart — mijn verfcheurd hart hing weenende aan dit fchou,, (pel. Eindelijk vloeiden mijne tranen. Ik dacht aan de fmar„ ten van Julia, ik fchilderde mij het verlies van mijne vader„ Hjke genoegens, ik zag het laatfte overfchot van dit gelief„ koosd kind, en fnikte overluid. Julia kwam bij mij en vatte „ mijne hand." Een uitmuntend gefprek tusfehen Vader en Moeder volgt hier op: dan, ons bellek niet gedogende, meer uitte fchrijven, leze men hot ter plaatfe zelve. Wij verlangen naar het vervolg van dit Gefchrift.  320 DE BEKEERDE WEDUWE. De bekeerde JVedawe. (JVaarfchijnlijk geen Roman.") Niet vertaald. In twee Deelcn. Te Zwolle, bij T. de Vri, i8ot. . Behalven het Koorwerk, 296" Bladz. In gr. OStavo. De prijs van beide Deelen is ƒ 2 - 4 - : TT\e Schrijver van dit Boek, of hoe moeten wij hem noeJL** men? een verhaal in brieven, wil ons, op den tijtel, het geloof, als ware het, indampen, dat zijn Roman geen Roman en zijn iwerk origineel is. Wij houden niet veel van zulk een angdig opgedrongen geloof; en, wilde de Schrijver een .oorfpronglijk werk leveren, waarom mogten zijne perlbnadiëu 'dan geene Neêrduitfche namen dragen ? waarom de Toneelen niet ,in ons Vaderland verlegd? Met één woord, waaröm geen Bataaffche Roman ? vond of vindt men in Frankrijk ook Landvorden? is men daar zoo gemeenzaam met de verzen van onzen Dichter feith in de ftleêi'duitfche taal bekend, dat men ze, gciiii: onze brieffchrijvers of fchrijfdcrs , in de Hollandfche taal, aanhaalt; moet men die Franfche perfonadiën misleiden elders -plaatfen en waar? Item: waaröm oefent iemand, die. voor het publiek fchrijven wil. zich niet ten minde zoo ver in de taal, dat hij misdagen tegen derzélver eerde regelen, die van gedacht, verbuiging en vervoeging naamlijk, vermijdt?. Deze en meer andere vragen kwamen-'er, bij het doorlezen van dit Werk, bij ons op; en zij benamen ons den lust, om 'er onzen Lezeren eeu breedvoerig verflag. van te geven. Alleenlijk kt'.i."en wij melden, dat de bekeerde Weduwe, — wier bekeering eigenlijk daarin beflaat, dat zij, in het eerst voorgenomen hebbende, na den dood haars mans, wien zij bitter betreurt, niet weer te huwen, van dit voornemen afziet, op het aanzoek eens minnaars , die ook al bekeerd wordt op haar gezicht, daar hij, elders in de liefde bedrogen, mede van het. huwelijk had afgezien, — nog al gemaklijk en fpóedig bekeerd wordt, immers uit hare brieven aan hare vriendin te oordeeien, offchoon zij zich jegens haren minnaar, natuurlijk, niet zoo rondbordig uitliet. Dikwijls duchten wij zelfs, dat wij de verkeerde voor hadden, en de ondeugende Mevrouw van valcourt, die, na eene reeks van ongeregeldheden te hebben begaan en daardoor ongelukkig te zijn geworden, in een klooster gaat en daardoor het fpreekwoord bevestigt: eene jonge koer, eene oude bidzuster of dweepfler, voor de bekeerde moesten houden: maar zij was geene Weduwe, en op Bladz. 1295 wordt ons duidelijk geleerd, wie eigenlijk de bekeerde Weduwe is. Iet zedenbedervends hebben wij, voor het overige, inde. zen Roman niet gevonden, en des Schrijvers of Vertalers dijl fchijnt ons aan te duiden, dat hij, met wat meer moeite, overleg en naauwkeurigheid, door den tijd, misfchïen, bekwaam zou worden, om ons eenen goeden Roman te leveren.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Onderzoek na de oogmerken, waarmede, en de.wijs, hoe de Lijdens-Gefchiedenis van den Heiland, door eiken Christen, moet overwoogen worden. Iets ter voorbereiding mijner Mede-Christenen voor de viering der LijdensWeeken. Door j. L. WOL TERREEK, Predikant te Amfteldam. Te Amfteldam, bij J. A. Swalm, 1802. 71 Bladz. In gr. Octavo. De prijs ts f : - II - : De Eerw. W. te recht overtuigd, dat, zo men waarlijk nut uit de belangvolle Gefchiedenis van jesus lijden trekken zal, liet dan vooral op de oogmerken bij, eii de wijze van overweging derzelve aankomt, en deze overreding, gepaard met eene bartlijkè zucht om , dooide bevordering eener heilzame overdenking dier Gefchiedenis iet bü te dragen tot volmaking en gclukzaligneid zijner Mede-Christenen, drong hem dit ftukjen, welks zaaldijken inhoud hij, in het voorgaande jaar , m twee Leerredenen, voor zijne Gemeente behandeld had, dooi den druk gemeen te maken. — En waarlijk ter voorbereiding , 0111 de Lijdens-Gefchiedenis van jesus met nut en (lichting te overdenken, is dit Werkjen zeer gefchikt , en der ernftige overweging van eiken Mristen ten hoogde waardig; dèszélfs inhoud verdient dus alle aanprijzing; maar op taal en ftijl valt niet zeer te roemen, en van dezen kant befchoüwd, hadden wij hetzelve gaarn wat befciiaafder gezien. — . ' r... n Met welke oogmerken moet elk Christen de Lijdens-gefchiedenis van den Goddèlijken verlosfer overweegen, — en, op hoedanige wijs, moet die Gefchiedenis, door hem, overwoogen worden , zal hij die oogmerken kunnen bereiken ? Deze is de groote vraag, welke zich de Schrijver ter beïindwoording voordek , „ op het eerde gedeelte der vraag zegt hij, „ kan, in het algemeen, dit antwoord gegeeven worden: Elk Christen moet, door de overweegmg " der Lijdens-Gefchiedenis, die oogmerken zoeken re " bereiken, welke de goedertierene God, in hem, heelt willen doen bereikt worden, door het laaten te boete dellen dezer Gefchiedenis : - en op het ander deel der vraag, met betrekking tot de wijs, op de vvelke men ,, die Gefchiedenis moet overweegen, zal, dan eersc, „ kunnen geantwoord worden, wanneer het zal geWev„ ken zijn, welke oogmerken de goedertierene Goa.oiJ „ ons, door dezelve, zoekt te bereiken. — Overeen- NIEUWE VAD, BIEL. VI. DEEL. 7' X *0ia*  S22 J. L. WOLTERBEEK komftig hiermede verdeelt hij zijn geheele onderzoek in de twee volgende Deden, (i) Onderzoek na de oogmerken welke God, door het haten te boek ft ellen der LtidensGejchiedems, heeft zoeken te bereiken. En deze zim de volgende: (a) Hem, die leed, te leeren kennen'', als dien genen, die dat alles leed tot verzoening der zonden, en wel als den waaren, van God, aan de vaderen , beloofden, Mesfias. (b) Hem, die leed, te leeren kennen, als den Eenig-Geboren Zoon van God. (c) Hem die'eed'te keren kennen, als den belangloosten, den ertellten V nend van zondaaren. (d) Het uitmuntend »-edrag van Hem, onder al zijn lijden, recht zichtbaarse maken, ten einde zijne volgelingen op te wekken, om in lijden, zijn voorbeeld te volgen. — (2) Over de oogmerken, waar mede, en de wijs, hoe de Lijdens-Gefchiedenis , door eiken Christen, moet overwoogen worden. En deze oogmerken zijn dezelfde, als die, welke de Euangelie-Schnjvers, door het te boek Hellen dier Gefchiedenis bij die genen, voor dewelken zij fchreven,''hebben trachten te bevorderen, „ Het is wel waar," zegt W. „ dat „ die Schrijvers, in de eerfte plaats, en vooral, voor hunne Tijdgenooten , hunne fchriftcn opftelderi, dat zij, bij dat opftellen, bijzonder** het oog hadden op de behoeften hunner toenmalige Mede - Christenen, en dat s, zij, voor de vervulling dier behoeften, inzonderheid 3, zorgden, — het is dus ook waar, dat wij, willen wij „ hunne fehriften recht gebruiken, dan moeten letten op „ de toenmalige omftandigheden van tijd en plaats, en „ dat wij die voorfcliriften, welke zij , overeeiikomfti°„ die omftandigheden , en afgeleid uit de Lijdens-Ge„ ichicdenis , gceven, niet onbepaald kunnen overnee„ men, maar inzonderheid, op den Geest derzelvén, „ moeten zien, en die voorfcliriften wijzigen naar onzen ,^ bijzonderen toeftand; — maar," voegt hij 'er te recht bij, „ men zou te vergaan, bijaldien men,'om dat zij, „ inzonderheid voor hunne Tijdgenooten, gefchreeven hebben, daar uit wilde befluiten, dat wij nu, met alle die oogmerken, welke zij zochten te bereiken bij „ de Christenen van dien tijd, niets meer te doen had„ den, door dien wij, in andere tijden, leeven, en uit „ de tijden van de kindschheid van het Christendom, in' „ meer gevorderde tijden, zijn overgegaan." —Het groote doel moet derhal ven zijn: Hem, die leed, te leeren kennen, als dien genen , ■ die dat alles, tot verzoening der  onderzoek na de oogmerken, enz. 323 der zonden, iri het algemeen en tot verzoening vanj onze zonden, in het bijzonder, leed; - Hem, die leen te leeren kennen, als Gods Eemg:geboren Z^oj».^ £u$ onzen besten, belangloosten Vriend, die daalles,, iut liefde tot ons, onderging; — en eindelijk, het alleruitmn endlle gedrag van dien Goddelijken Lijder recht. levehdio- in te zien. - Hetgene m bijzonderheden nader ontwikkel"! , en met de nodige bewijzen aangedrongen wordt. Hermg van den Viftigjartgen Dunst aan Cg^»™ Gemeente te Utrecht, den 19 #f^'tf?w* van jakobus hinlopen. Te Utrechr-, bij Wt van IJzerworst, 1S01. 36 /« £r. Cxtavo. De prijs is f: - 5 - 8TXe Eerw. Grijsaard had deze Leerrede, toen hij ze JD uitfprak, niet op het papier gebragt. Hij heeft dat naderhand, op ernftig verzoek, gedaan en levei o s niet alleen de Leerrede, maar ook de Vooraffpraak de Gebeden, de Gezangen, en alles wat tot dezen plegticen dienst behoord heeft, en daarvoor mag men hem bedanken. Zijn Tekst is Heb. XIII: 8: jesus christusis, gisteren , en heden dezelfde , en in der eeuwigheid Na eene korte opheldering van de woorden, bepaalt de Redenaar zijne tochoorers bij deze vier keringen — J. o. moet de inhoud van de leer der voorgangeren wezen, — wij moeten hem, die dezelfde is, niet willen veranderen — wij moeten naar hem veranderd worden, — en , in alle fmartelijke veranderingen, ons daarmede troosten, dat hij dezelfde is en blijft. Deze leeringen breidt hg kortUjk uit, en hij past ze naar tijdsgelegenheid toe , op eene wijze, die geheel .en al vrij is van allen opfctok* eenvoudig, maar krachtig en nadrukfljk.- Zulk eene Leerrede is een gefchikt Handboekjen voor Leeraaren, waarbij zij zich , in het korte, veel gewigtige waarheden en lesfen, tot hunne eigene vermaning , beftuuring en vertroosting kunnen herinneren. - God zegene den waardig gen Ouden, die, in zijnen hoogen ouderdom, (en nütte van zijne Gemeente, en van de geheele Kerk, zoo vee en zoo fchoone vruchten draagt, en wanneer eens gebeurt, hetgene hij-zegt dat hem aangenaam wezen zouue „ Dat deWftöel zijn fterfbed wordt, en dat de^cs' >i 2 55 meen-  3=4 J- hinlopen, viering. J. c. venma , lijkrede. s, meerite, zonder redenlooze verichrikkhig, hem vro„ lijk den Lofzang van simeon nazingt," of dat hij op eene mm openbare wijze, zijn fterflijk deel aflegt, dan geve God aan de Gemeente van Utrecht eenen Leeraar m zijne plaats, die waardig is hem op te volden De Gemeente van de Lemmer opgewekt in eene Leer- en Ujkreden uit Openb. II: vs. 5, bi f gelegenheid van den onverwacht en dood haar es Eerwaardigen Leeraars georgius van k leis wijk. Uitgefproken in de Lemmer, den 16 JSov. mdccc, door j. c. venema, Predikant te Oósterzee. Te Leeuwarden, bii C. van Sh'di 1801. 38 Bladz. In gr. Octavo. . ° ' Deze Leerrede onderfcheidt zich van andere gewone Lijk_ redenen , vooral in deze twee opzichten: (i\ Dat er in dezelve weinig of geheel niet van de perfoonliike omftandigheden des Overledenen gefproken wordt -i-, CO Door eene, bij zulk eene gelegenheid, vrij breedvoerige woord- en zaaklijke verklaring der Tekstwoorden. — Hij past dezelven vervolgends, in het bijzonder, op den Kerkftaat der Lemmerfche Gemeente ,toe, en bepaalt zich tot de vijf volgende zaken. CO De omflandigheid dezer «jemeente. (2) Hare voorige en tegenwoordige gefteldheid, vooral met betrekking tot haren geftorvenen Leeraar. (3) De oorzaken Van die gefteldheid. (4) Middelen ter verbetering (5) De gewisfe uitvoering van Gods dreigende ftraf bij de weigering der bekeering. De Eerw. V. iaat zich inzonderheid ernftfg, duidelijk en zonder omwegen, uit, over het fchandelijk verzuimen misbruik van den dienst zijnes overledenen Vriends waaraanjpelen in de Gemeente zich, bij aanhoudendheid ' hebben fchuldig gemaakt, door zich niet alleen aan den dienst hunnes wettigen Leeraars, die hier als een rechtichapen Godgeleerdeen getrouw arbeidergefchetst wordt te onttrekken, maar zich elders ter Kerk te begeven hetgene niet dan verwarring en partijfchap ten gevolge kon hebben. ü Wij zijn met de bijzondere omftandigheden dier Gemeente met bekend; doch hebben deeze teekenino- met imart gelezen, en zijn dus, door de rondborflige taal des Schrijvers, van den door hem gegeven Hechten toefrand derzélver overtuigd, en wenfchen hartlijk, dat de hier voor  V. D. LEEUW , OVERDENK. R. V. EIJSINGA , BESCHOUW. 3*5 voorkomende vermaningen van eenen wezenlijken indruk morren geweest zijn 1 .. ''.or.a bi de korte Voorrede ontmoet men eenige bijzondere omftandigheden van den overledenen bleiswijk. Overdenkingen over den aart, de bewaaring,. de opheldering en uitbreiding van het Euangehe, vóór de geboorte van jesus christhs. Door c o r n el is van der leeuw, Predikant te Hoorn Vijfde Stukjen. Te Utrecht, bij W. van IJzerWorst, 1S01. ooi Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 6 - : De Eerw. v. d. L. behandelt in dit Stukjen de.belangrijke Gel'chiedenisfen van i s a ak, j a c o b , josep h en m os e s, van zijne opvoeding tot zijne zending als Verlosfer van Israël uit Egypte. Hij doet dit op eene wijze, die alleszins lof verdient, en der lezing en nadere overweging waardig is, offchoon men ook hier en daar in begnppen van hem mogt verfchillcn, en fomtijds wenfeben , dat hij zijne gedachten wat korter had uitgedrukt. _ Ook heeft hij nu en dan eene vin breedvoerige, hoewel niet altijd even'belangrijke, aanmerking geplaatst, die , of zijne begrippen nader ophelderen, of met bewijzen bekrachtigen. Zijne leeringen zijn geleidelijk en met orde uit het verhandelde afgeleid , ea kunnen met ftichting gelezen worden. Historifche en Godsdienfiige befchouwing over het getroost en gelaten affterven van klaas hooft, enz., ter. dood veroordeeld en voor het Rechthuis van debannevan Westzanen den 31 Oclober, 1801, met de koorde■ geliraft, door s. rook da. van rijs in Ga, Predikant hij de Hervormde Gemeente te Westzaan: benevens eene Leerrede, over de gedachten en gevoelens , -waartoe openbare r echt söefenin gen den Christen behoor en op te leiden, door nJ lob rij; Predikant bij de Hervormde Gemeente te Zaandijk'. Te Westzaandam, hij H. van Aken, 1802. 93 Bladz. In gr Oclavo. De prijs ^ ƒ: - 16 -: Het berouw, het geloof, de dankbaarheid, de liefde , de bezadigdheid van geest, in dezen ter _dood gebragten misdoener, in de laatfte uwen van zijn leven X 3  S2Ó" j. van den berg , het leven van jesus. op eene treffende wijze zichtbaar, maken den hoofdzaaklijken inhoud uit, van het bericht van den Eerw. t Vt„N E,JSINGA' Hct i* Samen niet kwalijk opgefkld, en zal met genoegen gelezen worden - dat zeilde oordcelen wij ook over de Leerrede van den Eenv! lobrij over i Kor. X: ia. Daar kunnen gevallen Wtf, waarin zulk eene Leerrede, bij zulk eene ge elheid, van .nut kan wezen, en dat fchijntons hier het aeval geweest te zijn. Evenwel blijven de bedenkingen van s i-Einbart, tegen het openbaar uitgeven van" dergelijke bekeenngs-gcfchiedeiiisfen, van ter dood gebraste misdoeners, zoo het ons voorkomt, vrij wat aanmerknV verdienen - Het Stukjen is ten voordccle van des Ovcrledenens Weduwe en drie kleine Kinderen uitgegeven Het Leeven van jesus, een Schoolboek ten behoeve van Neerland* Jeugd Door jAn v an den b erg , Leer aar hii de Doopsgezinden te Blokzijl.- Te Rotter<%>n,bij_N. Cornel, 1801. 104 Bladz,- In Oclavo. De prijs is f : - 8 - : "TC*en leerzaam Boekjen voor de aankomende Jeugd, niet Jut, onvoegzaam ingericht om dezelve met de Gefchiedenis Lotgevallen en Verrichtingen des Zaligmakers op eene hgt bevatlijke wijze, te doen bekend worden. De Schrijver heeft goedgevonden om zijne oiulernchtinjren in den vorm van Avondgefprekkcn te gieten, tusfehen eenen kundigen en verlfandigen Schoolmeester en drieTongetjcns eil twee Meisjens. Behalven de Historifclie opgavenC gebeurenisfen, ontmoet men hier, bij voorvallende gekheden gepaste Leerzame of Zedenkundige aanmefkin, gen dienende om het wijze , het weldadige en Godiijke der Leer van'je sus te doen opmerken, en dc zaden van vroege Godvrucht en liefde tot de Deugd in de jeugdige harten te firooiën. Als een Leesboek, vooral voor de lagere Handen, wien het Koopen van uitgebreidere Werken over dit belangrijk onderwerp te kostbaar valt, kan dit Werkje» zijne nuttigheid hebben. Het  j. iiazeu, corn. zoon, het leven van jesus. 3*7 van ieder Deel is f i -. 8 -... T-vc Maatrchappii tot Nut van *t Algemeen, heeft vóór D eenii jaref r eds opgegeven ten prijsvraag - Het Leven Sttesus. een Schoolboek, met bijvoeging dat zij het Keetde bewerkt te zien, in den trant van denjoseph dooi: w? v. o! hulshoff. Uit een goed aantal ingeleverde ftukken , gaven de beoordeelaars in, den vRedenen iare, de voorkeur aan dat van den Ere«iKani adr i a n i. De uitgave van dit Stuk zien wijdns me zekerheid, te gemoe?. Reeds voorheen zag een Werk en vnn lossius, de Schrijver van den gumal en lina, ov r de Geïch edenisfen van den Bijbel vertaald, het lTcht. Het Derde Dceltjen van hetzelve handelt over l et leven van tesus. Het ontbreekt dus niet aan Werkjens over dl onderwerp. Nu komt de Burger hazeu ook nog met:een van dien zelfden inhoud ten voorfchijn • een anderWerkjen", onder dergeÜjken Tijtel, bij cornel ffitterdïS uitgegeven , hebben wij, hier voor aangekondigd. Wij kunnen niet ontveinzen, dat bij onsi hei vermoedeni s opgerezen, of beiden ook hebben gediend om te dinUn naar den ecreprijs. Dit denkbeeld joeg ons een koude huivering op liet lijf. - Indien toch , dachte wij, eens alle die mededingers, voor zoo verre zij misgcdobbeld hebben, op dien inval komen , om hunnen arbeid in het licht te geven , dan gewis zullen wij met I evens-^efchiedenisfen van jesus als overladen worS £1 Doch dit zij zoo. AVij zullen onsthands bij dit Werkjen van ii aze u bepalen. De inhoud van hetzelve is den Lezer uit den Bijbel bekend. - Doch — neen, niet geheel. — Het is doorgaands in de wereld zoo, dat men eer te weinig, clan te veel voor zijn geld krijgt, doch hier .s liet omgekeerd, H begint — met de fchepping der wereld - dan volgt de val - de broedermoord de verbastering der eerfte wereld - de zondvloed - de opkomst der A«rodevü - de roeping van abraham - de belolte aangaande — en de 'offerande van isaïk „,_is nar ,, dan het leven van jesus?" - vraagt gij, Lezer X 4 eu  8l8 j« hazeu, c0rn. ZOON, en wij met U; doch rnisfehien was dit begin tot een anderemde uitgewerkt, welligt om de Gcfchiedenïsfendes *beh^eIen- e". daar de Schrijver hier bleef S'„ffSt ,het t0etl misfehien dienen tot eene inlciYan JB8DS- om toch niet geheel . vruchtloos dêti rl,d aan hetzelve belteed te hebben. Van die S °",aC G(? C liedcn,s,e" vindt ™n vervolgends ook niets U lci — (t0t onze groote verwondering - want uit den Geest van dit Werkjen te oordcelen ,* hadden wht? nog eene geheele Typologie' Verwacht', en dus dat altbands aHe de ceremomèele wetten van moses hier één voor f, V 7CU, hchnnddp -~ a| Schrijver breekt hier af en nclt voord tot aan den Joodfchen Kerk- en Burger-Staat JL£- , T JJ£SUS in de wereld: en kómt vervolgends op het leven van jesus. ,-k?hZC, LiVe"Sger-hied.,nis is "ietz™ zeer bloot histoliscl veel min eigenlijk karakteristiek behandeld (eene kanuktenstiekeLevensbelchrijving fchijnt hazeu niet te kennen) — maar veel eer historisch leerftellig, terwijl ten flotte van elk gefprek nog eenige Zedenkundige Les£*i,£ !e£ "ngdlik aan de.tocpasfinge eener Leerrede,) nnVKffl iZIJ"'i ,°° F??.ül¥. de Schrijver vooral niet , om tuslchcn beiden de leere van den duivel en zijne verzoekingen l van de erfzonde , van de plaatsbekledende boiggercchtighcid van jesus, zoowel in doen als in lijden, enz. te ontvouwen: en dus wordt 'er ten dezen opzichte ook meer geleverd, dan men verwachten zou.— JJe vorm, waarin dit alles gegoten is-, beftaat in de tbanris zoo algemeen toegejuichte manier van GefprekS' ~ Dat 2eS* 00,j dc TM. Trouwens, wie zou het wagen, om voor de jeugd te fchrijven, zonder eenig bhjk te geven dat hij in de Socraüfche methode geen vreemdeling is? en fints hulsiiofp ons den josfpii in gelprekken heelt gegeven, moeten alle de levcnsgefchicdenisfen uit den Bijbel In dien zelfden vorm zijn. — Doch hoe veel gaat 'er voor socrates door in'deze dagen! Altnands, deze gefprekken hebben niets van dien Geest van socrates. Deze zoogenoemde gefprekken zijn, wel verre van zoo onderhoudende als die van hulshoff integendeel zoo langwijlig , gerekt en verveelend , dat het ons verwondert, hoe de kinderen 'er niet bij in flaap gevallen zijn - Het eerfte gefprek gelijkt zeer veel naar eene Catedulatic over de fchepping der wereld - de vader vraagt, en de kinderen beantwoorden 'alles , in plaats  HET LEVEN VAN JESUS. S29 plaat* dat de kinderen vragen, en de vader, ter onderrichting, andwoorden en dan vervolgends verhalen zou. Telkens geeft de vader op elk andwoord zijne goedkeuring te kennen - „ wel dat is mij regt aan genaani ~T~ „ gij hebt mij bijzonder voldaan. —- ,., «** kos dijk." —- „ Gij hebt mi veel genoegen gege" Vc„ » _ I„ bet verhaal van den val fchiint c hris j e het begin van de Historie zeer welen ^fk^gteweteg Want zij geeft 'er aanvanglijk een verhaal van Doch het duurt niet lang, of de vader neemt dien post over, en wc ter rechter tijd, want op het laatst weet chrisje het flot van de Historie zeker niet. Waartoe xou.»«r drrs vr^en en wat volgde nu op deze misdaad? Wie in 'S vorm van gefprekken voor kinderen wil fetarijven , moet vooraf eene juiste teekening maken van ouder, dom, de vatbaarheid, de kunde, de vordering, de geaardheid en neiging dier kinderen - en m den zelfden *eest blijven werken. Dit is hier ten dénemaal vergeten. Het werk is veel te ruw en onbefchaafd. • De vragen , de andwoorden, de voorftellen , alles is veel te vlugtig , en voor den voet op ter nedergettdd. Dat gaat zoo gemaklijk niet , om gefprekken in den geest van kinderen e fchrijven. Men moet zich dan in den geest van kmdeien kunnen verplaatfêri. . • r Wat de orde betreft, waarin de gebeuremsfen gcrangfchikt zijn, daarop hebben wij niets bijzonders aan te merken Tot aan het openbare leven van jesus , volgt tl. de órde der Euangelifchc Verhalen. Dan laat hfl eerst de ontmoetingen, die jesos had, volgen; vervolgcnos befchouwt hij hem als leeriiar, waarbij vooral zijne zedenUike voorfcliriften en de geliikenisfen worden behandeld; fhier had H., volgends zijn oogmerk een beter plan kunnen volgen; had lïij bij voorbeeld hier eerst gegeven eene fchets van dc waarheden, die jesus geleerd heelt, aangaande God, de voorzienigheid, de zedenlyke verbastering van den mensch , de vergeving van zonden , de noodzaaklijkheid van geloof, bekeering, deugd en Godzaligheid, en van een leven na dit leven: dan eene lchets van dczedenpligten, door jesus voorgefchrcveii; en dan over de wijze en manier waarop hij alles voordroeg, dit zon wel zoo leerrijk geweest zijn , en hem minder in herhalingen hebben doen vallen.) Daarop komt hij op jesls wonderdoend vermogen: en dan eindelijk op zijn lijden , fterven, opftanding en vcrhceriijkiug. X 5  33° j. hazeu-, corn. zoon, Nu nog eenige proeven , ter bijzondere beöordeeling van den inbond Bladz. 8. Wordt op de vraag! or de zonde van adam en eva zoo groot was? géand! woord dat hoe hoger de perfoon is, die iet vei biedt, zoo veel te grooter ook de misdaad is, en dit opgehelderd met het volgende voorbeeld: „ Uw vader en uw „ lchoolmakker verboden u eens iet, op wiens verbodt •„ zoudt gij dan bet meeste acht behoeven te «even? " ^tmord\'M dat geene, 't welk mij mM'vader' ver- ,, boden had. „ Nu zoo was bier het geval." — Zal dit voorbeeld de kinderen overtuigen? die vergelijking gaat toch zeer mank: de jongen "zou zeF<*eu tWn zijnen lchoolmakker, gij hebt geen recht, om mij. iet èi gebieden. Bladz. 9. „ Dat de vrouw veel imart „ zou lijden, bijzonder in het ter waereld brengen van „ kinderen; dat zij door den man zou beheerd worden, „ tn dat bare begeerte tot hem zou blijven," is toch niet 11 aar de vatbaarheid van zulke kinderen, voor welken H. chrijtt, Bladz. 16, is de Schrijver (in het tweede geiprek) vergeten , dat de kinderen in het eerfte gefprek meest de verhalende perfonen geweest zijn , terwijl de vader voor een groot gedeelte toeluifterde. Geen wonder daarom , dat zij wat onthouden konden. Bladz. 19 wordt met gezegd, waaraan kaïn wist, dat abels otter aangenaam en het zijne niet welgevallig was — maar wel waaröm abels offer beter was, te weten, om dat hij ,', offerde , tot vergeving voor zijne zonden" (N B. dit vinden wij iri den gantfehen Bijbel niet, zou het niet eigenaardiger een dankoffer geweest zijn?) en za°,, door het geloof, op de belofte, die Godin het Par°a„ dus, gedaan had, dat God eens een vrouwe zaad zou„ de verwekken , hetwelk een genoegzaam voldoenend ,, otter, voorde zonde, zijn zou;" Bladz. 28. Vraagt mietje „ had men toen al orgels? vader: ja „ mietje! maar zij zullen zoopragtig, en welluidend „ niet geweest zijn, als thands; doch dit is zoo, met „ alle uitvindingen; van tijd tot tijd, komt de verbete„ ring." Dan waren het toch zulk foort van or¬ gels, als wij thands hebben; nietwaar?? Bladz. 42. Onder de drie mannen, die bij abraham kwamen, was, volgends_ onzen Schrijver, „ de een God zelve, die als „ zodanig aan abraham verfcheen." Wat moet een kind hier bij denken, wanneer het naderhand hoort, dat jesus zegt, memand heeft ooit God gezien, f# pa ijlus,  het leven van jesus. 331 i hi* den welken geen mensch ooit gezien heef t, of zien Ï^V !ü Indien hier van de Theülog lche gisfnig aanprik dien cénen der drie Engelen, ^abraham bleef A*«, H. A. io»em , ƒ« Duodecimo. De prijs en daarvan een zeer fraai gefchenk aan maken. Mooglijk heeft de Schrijffter, w Werkien dat wi voor ons hebben, oxzen wca ' ^ h Sik en algemeen waarheid. Bij voorbeeld, „wie bSrig s naar goedkeuring , verraadt geringe verdien " fit" Ook is de volgende fpreuk in het geheel metbeva hg ,Vir"edrukt - Zijn jönge lieden eens in vreugde en ddel, W & gkïn ,ÏJo zullen zij bezwaarlijk eene andere " zftó^nSnë'ên andere fpreuk tot eene proef: gekerden hebben de draden zoo firn u tgei^nne, d-,' her Christendom meer het aanzien van een wijsgerig ÈrftSfel dan van een famenftel van geloof en boven. waarheid, maar om zegepralen gevoerd. KIEUWïVAD.BinL.VI.DEEL.NO.7. X *>  338 p. R. kniggE, LEEFREGELS, enz. „ Niets kan ongelukkiger zijn, zeidemf t rtr ■ d™ een niensch die geene droefheid gekend heeft!" ' ^ vciuiLiiue aaann, dat zij zaken weten van varih-* ,;; hoognïeof f ^Ctendheid »• * g^erdheid K^Mtoge» over den Oost-Indifihen Handel, door cijs?- ^ i/!lvani'ocendorp. 7> Amlhldam De prijs is f i - 5 . : 0 1785, toen de Heer van der ouder meujen zijne gedachten over dit onderwerp het licht deed zien ' en het jaar 1791, toen de Rapporten der Staats- Conuï s' &fi* T ^ °nderZOek naar den toeltatS 4n de öo . Indifche bezittingen en handel gelast was, het hel t zagen. Deze beiden ten leiddraad kiezend , be Si de twee Eerfte Deelen van dit Werk, vooniaammkni aanmerkingen op deze twee ftukken, aan ralkSwii'dentof S JgSË**» ^ allen opStemoe- ten toekennen. Zij, die deze twee Werken bezitten nen maken , ,n de beoordeeling der berichten en der voorflagen en ontwerpen, in dezelven medegedeeld. Hiabij, voegt de Schrijver eene befchouwing van het derde tijdftip in den jare 1800. - De ftaat der zaken is aanmerkhjk veranderd, doordien de Compagnie genoegzaam ooft Sc?; r ln}-bedoelt dus ee» omaa^ Uost-Indiiche bezittingen ten meeste voordeele voor ons Vaderland en voor den handel te doen ftrekker,, en de 1.1 zekeren zin in ftand te houdenden v n V2Sl^*lT&$ ~-Zij" P^n is ten dien einde, om onze Oost-lndilche bezittingen tot vruchtbare Kolo- fZ^f*rV°nT> m d,ie" einde' Politiek Beftnur feïno )5 Z?"d,eren,Van d£ C°mpagnie, hetzelve te doen te ui0 Leeren in den algemenen fchoot van de regeering dezer  K. van h0gend0rp, verhandelingen, enz. 339 zer landen; vooras hetzelve vooral te doen dienen, om den landbouw en de nijverheid te bevorderen; ten welken einde de gronden, even gelijk in de West, het bijzonder eigendom der ingezetenen moeten worden, die daardoor aan hun land te meer gehecht zijn , en het algemeene belang in het oog houden zullen. Voords wil hij de Vaart en Handel aan nijvere Nederlandfche en Indifche Kooplieden aanbieden, en, eindelijk, uit de artijkelen van dien handel eenigen uitzonderen, welken vatbaar zijn voor eene Monopolie , voor eene Compagnie, en daarop eene waare Compagnie, een Huis van Negotie, vestigen, hetwelk niets te doen hebbe, met eenig Politiek Beftuur, maar, alleen de befcberming geniete, gelijk alle andere Kooplieden , en door hetzelve gehandhaafd worde, bij haar uitfluitend recht. — De Politieke Regeering vindt voords de goedmaking van hare kosten voor onderhoud, beftuur en verdediging, in gewoone belastingen op de ingezetenen. Dit plan, dat zeker verre afwijkt, van de voormalige wijze van behandeling der Oost-Indifche zaken, wordt hier op eene bondige en befcheidene wijze ontwikkeld. Vooral heeft de Heer van hogendorp 'er zich op toegelegd, om aan te toonen het fchadelijke van het ftelfeltot dus verre ftaande gehouden, hetwelk, bij de oprichting der Compagnie van nut kon zijn, doch , bij de uitbreiding van Grondgebied, reeds bezwaarlijk werd, en nog bezwaarlijker, fints andere Mogendheden , en vooral ook de Engelfchen, een geheel tegen overgefteld ontwerp gevolgd zijn. Wij twijfelen geenszins, of elk, die eenigzins in den Oost-Indifchen Handel belang fielt, zal deze Theorie met genoegen lezen, en zich, met den Schrijver, vleien met het voorüitzicht, dat, bij aldien de hier gelegde Gronden eens behoorlijk ontwikkeld en in werking gebragt kunnen worden, ook door de te rug keer onzer verlorene Oost-IndifcheKoloniën, men als dan in deze Bezittingen en Handel de krachtiglte middelen zal vinden, om het Gemeenebest wederom tot eenen hoogen top van luifter en voorfpoed op te voeren. De gedachten over den Oost-lndifcnen handel in het algemeen ,° van de oudjle tijden af tot heden toe maken bet flot uit van dit Werkjen, doch zijn hier zeer wel te ontbeeren. Wij vinden 'er niets nieuws, niets bijzon¬ ders in, en hetgene 'er gezegd is, daar te boven wat oppervlakkig. Het eenige dat nog aanmerking verdient y a iu  S40 g. K. van hogendorp, verhandelingen, ENZ, in dezelven, is de opgave der middelen, waarvan de Engelfchen zich bediend hebben om hunnen handel in de Ocst-Indicn uit te breiden. Doch ook dit diende wat meer met bewijzen, ontleend uit daadzaken, geltaaft te zijn. Met deze opgave verbinden wij terftond die eener kleine Brochure getijt'eid: Ontwerp om de Oost-Indifchc Compagnie dezer landen in haren voorigen bloei en welvaart, befchouwd als een handeldrijvend lichaam, te her/tellen. Opgedragen aaa de HoofdParticipanten en verdere deelgenoten , eigenaars der Ac? tien , ofaandeelen, in die Compagnie , door dirk van hogendorp. In den Haage, bijl. van Cleef. 1801. *i Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 6 - : Dit ontwerp, gebouwd op de zelfde gronden, die door den Schrijver reeds in een ander Werk, te vooren door ons opgegeven, en in het zoo even beoordeelde van g. k. van hogendorp, gelegd zijn, komt kortlijk hier op neder, dat de Compagnie alle hare bezittingen en Etablisfementen in Oost-Indiën affta aan het land, hetwelk daarvoor 1, de fchulden overnemen, 2, de volle fom van het oorfpronglijk Capitaal, bij termijnen, betaalen, 3, en bij een nieuw Octrooi den uitlluitenden Handel op China aan de Compagnie zou overlaten, waartoe de Staat de benodigde Schepen zou leveren, tegen betaling van eene behoorlijke vracht: terwijl al verder de geheele overige handel op de Oost als dan moest worden openge- fteld voor allen. Daar dit ontwerp niet betoogd, maar alleen ontworpen en ter nedergefteld is, zal men wel geene verdere beöordeeling van ons verwachten. Onderzoek der Gronden van het ftelfel van den Heer d1 r it van hogendorp, omtrent de vrije Vaart en Handel op de Nederlandfche Bezittingen in Oost-Indiën, en de verandering in het Bejluur over dezelve. Te Amfieldam, bij P. den Hengst, 1802. 115 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 1 - 2 - ; Het ftelfel van den Heer van hoge ndorp is bekend uit de opgave en beöordeeling van zijne fchrif- ten  stuks. voor en teg. d. v. hogenborp , ontw. enz. 34I ten over dit onderwerp. Hij bedoelt wel het in ftand houden der Compagnie, doch alleen voor zoo verre de vaart op China betreft; voords het openftellen van de geheele vaan, en het vrijgeven van den handel op de O. I. Bezittingen aan alle "ingezetenen van de Republiek; het geven van eigendom, van landen in die bezittingen en het aanltellen van een afzonderlijk politiek beftuur , . over dezelven. —. Van een geheel tegen övergefteld gevoelen is de Schrijver van dit onderzoek der gronden van hetftclfelvan den HeerviRK. van hogendorp. — Hij is in den aanvang zeer uitvoerig over den ftaat van den Oost-Indifchen Handel in Engeland, ten einde daarüit af te leiden de noodzaaklijkheid , om ook bij ons de Compagnie, met den uitfluitenden handel begunftigd, in ftand te houden. — Een ander, niet min gewigtig deel van dit Boekjen, behelst de befchouwing van bet ontwerp van vrijëVaart, zoo als hetzelve door den Heer van hogendorp is voorgefteld, waarbij dan ook deszelfs calculative berekening van de voordeelen, die het Eiland Java, onder een goed beftuur zou kunnen opleveren , vooral in aanmerking komt en getauxeerd wordt. — Tegen dit Stuk, (waarin men de hoofdzaak zoo goed verdedigd vindt, als moogiijk is, enten welken opzichte de Schrijver eer van zijn werk heeft) beeft intusfehen 'van hogendorp de pen opgevat; zijn tegenfehrift voert ten tijtel: antwoordvan dirk van ii ogen dorp, Op het onderzoek der gronden van zijn ftelfel, omtrent de vrije Vaart en Handel op de Nederlandfche Bezittingen in Oost-indien, en de verandering in het beftuur over dezelve , door eenen ongenoemden. Uitgegeven te Amfteldam, bij P. den Hengst, en op drie Brieven , medé van eenen Ongenoemden, geplaatst in de Nummers 15, 16 en 20 vak het Nationaal Magazijn. In den Hage, bij I. van Cleef, 1802. 74 Bladz. In gr. O£tavo. De prijs is f: - 18 - : Van hogendorp bedoelt met dit Gefchrift, de tegenwerpingen en zwarigheden van den Ongenoemden tegen zijn ftelfel geopperd, op te losfen en te wederleggen. — Hij volgt hem ten dien einde voet voor voet, en wel zoo naauwkeurig, dat wij geen£ tegenbedenkig 011Y 3 aan-  342 stukk. vocren teg. d. v. hogendorp , ontw. enz. aangeroerd gevonden hebben. Tevens zijn zijne aanmerkingen doorgaands bondig en afdoende. Wijbeveelen daarom elk, die juist over dit onderwerp wil oordeelen, om de Rukken van weerskanten te lezen en met elkander te vergelijken. Men zal dan, des twijfelen wij niet, zien, dat hoe bedreven ook de ongenoemde Schrijver van het onderzoek moge zijn, en hoe beredeneerd hij ook zijne taak hcbbe uitgevoerd, de Heer van hogendorp, der zaken meer van nabij kundig is , als hebbende zelf in den dienst der Compagnie eenige jaren in Oost-Indien, doorgebragt. Het onderwerp is zeker van aangelegenheid. De befluurers en Wekgevers van ons Vaderland zullen dit onderwerp moeten beflisfen. Wenscblijk is het, dat zij door onpartijdigen en der zaken kundige mannen mogen worden voorgelicht. — Nadere, onderzoekingen en befchouwingen zijn dus voor de ingezetenen belangrijk. Doch dan hoopen wij, dat in elk vau die Gefchriften wat minder doorftrale een zekere naarijver en jaloersheid , die wel eens ontaard in fcherpe uitdrukkingen, hetwelk doorgaands ten gevolge heeft, dat de waarheid daar onder lijdt, dewijl als dan op het laatst elk veelal zijne ftreng Hechts zoekt vast te houden. — . ' Nog voegen wij hier bij: Onderzoek naar de gefchihheid der Stad Middelburg tot den handel op en van de Oost- Indien, en of het belang der Bataaffche Republiek medebrengt, dat een gedeelte derzelve aldaar gevestigd blijve, door p. pous. Te Middelburg, bij S. van Benthem, 1802. 25 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 6 - : Dat de Burger pous zoo veel belang in de plaats zijner woning fielt, dat hij alzins den bloei derzelve zoekt te bevorderen, en daarom dien tak van den OostIndifchen handel hierherfteld wenscht te zien, zal niemand wraken. Ten bewijze van de gefchiktheid dier llad voor den handel op Oost-Indie, geeft hij acht, 1, op de locaale gefteldheid met betrekking tot den afftand van de zee, en tot binnelaudfche correspondentie, en vervoer ■ 2, op de inwendige fituatie der werven, graften, pakhuizen, enz. — en 3, op de commerciëele betrekkingen van deszelfs ingezetenen met andere fteden en landen. ■ Vervolgends zoekt hij aan te wijzen het algemeene belang, hetwelk de geheele Republiek hier bij heeft. Hoe  p. pous, onderz. naar de geschiktheid, enz. 343 Hoe zeer nu het eerde gedeelte vrij wel aangetoond is, vinden wij de gronden in dit laatfte aangevoerd, niet zeer voldoende en wat al te eenzijdig. Voor Middelburgers mag voords deze Brochure belangrijk zijn , zij zal voor het overige de algemeene opmerkzaamheid juist niet veel uitlokken. Fabelen en Verielfels, door a. l. barbaz. Tweede Heel. Te Amfteldam, bij P. J. Uiilenbroek, 1801. 93 Bladz. Bt gr. Oclavo. De 'prijs is f 1 - 10 - : "W/ij hebben over net Eerfte Deel van dit Werk bij desW zelfs uitgave, bereids onze meening gezegd (*) en daarbij ons eenigzins over de verëischte van het Fabeldicht uitgelaten, voornaatnlijk de beknoptheid van ftijl en bevallige wending des onderwerps als een hoofd-vereischtc in hetzelve voordragende. Thands komt ons een Tweede Deel van den arbeid des Heeren barbaz in dit moeilijk vak voor oogen. Wij vinden in hetzelve een aantal van 35 Fabelen, waarvan de meesten geheel eigene vindingen van den Dichter, en een tiental vertalingen naar het Franfche van cazotte en anderen zijn. Over het geheel hebben wij deze verzameling wat de naïviteit van uitdrukking betreft, niet minder dan de eerfte gevonden , en ware het, dat men den verhalenden ftijl in fommigen der Fabelen, nog iet meer had kunnen bekorten, en het rijm een weinig meer tegen het uitweiden in dwang had kunnen houden, ook deze Fabelen zouden daardoor niet in waarde verloren hebben. Gaarne zouden wij, ook uit dit Deel, eene of andere Fabel kiezen, ten einde dezelve aan onze Lezeren, tot eene proeve der uitvoering, aan te bieden , gelijk wij zulks, bij het aankondigen van het Eerfte Deel dezes Werks,met de Fabel van het Hert en het Paard gedaan hebben, doch worden daarin belet door zekere noot, welke wij, op het einde van dit Deel, onder de laatfte Fabel vinden, en die ons noodzaakt, om die Fabel, fchoon wij die anders niet ter proeve zouden gekozen hebben , hier geheel af te fchrijven, wijl het ons voorkomt dat 'er iet in ligt, hetwelk ons , tot ons groot leedwezen, doet vermoeden, dat dezelve onze VaderlandfcheoorfpronglijkeDichter, op hunne hoog- (*) Zie N. Vaderl. Bibl. IV Deel, ijle Stuk, Blad». 204. Y 4  344 A. L. BARBAZ hoogte zoude kunnen houden en zelfs , alle aanmerkingen, hoe befcheiden ook opgegeven, voor uitwerkfelen van domme vitlust doen aanzien, dezelven doen verfmaden en ten hoogde verachten , op de valfche Helling dat hij, die Theoretisch beoordeelt, juist zeifin dat vak, vvaaröverhij zijn oordeel velt, Practisch bedreven zou moeten zijn, om zijn oordeel eenigzins van kracht te doen wezen; even als of een liefhebber eenér kunst, die fmaak en gezond verftand bezit, bij voorbeeld, in een Scbilderduk, niet eenige gebreken zoude kunnen aanwijzen, en het niet zeer ongerijmd zoude zijn, zo de verwaande Schilder hem toedreeve: Schilder daneen beter, als gij kunt. Ondertusfchen fchtjnt de zin en zedenleer dezer Fabel geheel op zoodanig eene, alle verbetering in het vak der kimden tegenwerkende, Helling gegrond; daar alle aanmerkingen, die met befcheidenheid gemaakt worden, hoe zwak ze dan ook mogen zijn, en van wien ze dan ook gemaakt mogtcn worden, daarom verdienen in dank aangenomen te worden, voor zooverre derzélver meening edel is , en tot verbetering van den arbeid des beoordeelden kunilenaars in zijn vak drekt, wijl, integendeel, alle ongegronde loftuitingen den jongen kundenaar voor altoos op zijne hoogte houden , of wel zelfs door hem een al te groot vertrouwen op zich zeiven in te boezemen, ten ecnemaal op het dwaalfpoorhelpen, zoodat het anders gelukkig genie, door waan verdoofd en het ontluikende fpruitjen van goeden fmaak, door al te weeiig opfchieten van het onkruid van valsch vernuft verdikt wordt. Zie hier de Fabel, welke wij vreezen dat de, in de oefening der Kimden en Wetcnfchappen, zoo fchadelijke als ongelukkige epidemie der jonge Kunilenaars , naamlijk van hoegenaamd geene aanmerkingen op hunnen arbeid te kunnen hooren, te meer zou kunnen voordplanten; — Gaarne echter willen wij hierin gedwaald hebben , en geloven ter goeder trouwe, dat des Dichters bedoeling hier alleen tegen de voljlrekt onkundige, redenloze en niets waardige berispers gericht zij, doch de noot, welke hij 'er onder geplaatst heeft, fchijnt ons wel bepaalde! ijk, de drekking derzelve tegenvelen onzer Maandwerk - Schrijvers, aan te duiden, en noodzaakt ons om derzélver zaak bij deze gelegenheid ons aan te trekken , daar wii hl gemocde verklaren , onder dezelven , hoe zeer wij dikwijls zeiven , door hen, op eene befcheidene wijze,beoordeeld zijn geweest, geene voldrekt onkundige, redenloozeen nietswaardige berispers,geene dier wezens, waarop deze  FABELEN EN VERTELSELS. S45 deze Fabel alleen toepaslijk gemaakt kan worden , gevonden te hebben: HET PAARD EN DE EZELS. 'k Zong van dat moedig paard, dat, in zijn vurig draven, Het vlugge hert dorst volgen op het fpoor, Doch, niet verwaand op eigen gaven, De nedrigheid ftseds gaf gehoor; 'k Verhaalde hoe 't den fchirap diens ezels dorst verachten, Die, zo laatdunkend, vol van waan, Den klepper ftout bedilde om 't roe renswaard' beftaan, Om 't fier beproeven van zijn krachten. Hoor nu hoe 't verder ging. De langoor had hem pas Verlaten, of ontmoette, een aantal van zijn vrinden, Niet minder,loom dan bij: nu ras Verteld wat 'hij moest ondervinden: Hoort eens, mijn heeren! hooft! die kwibus, die daar (bar, Heeft met een hert gedraafd, en wou naar d'eerprijs dingen; En (ik kan naauw' mijn fpijt bedwingen!) Omdat ik hem zijn zotheid hooren laat, Word ik van hem befpot, verfilmd! Verdord! dit gaat te verr'! hij hoont ons all' te famen, Ons, hooggeleerde liênl Ei, heeren! fpreekt hem aan, En doet dien wijzen knaap de waarheid eens verdaan: U, Ezelanius! zal dit wel best betamen; Want gij zijt geftudeerd, en lang Had ge onder ons den eerden rang. Daar gaat de (loet, met trage fchreden, Op marsch, en Ezelanius Begroet, uit aller naam, het grazend paard aldus: Vermeet'le! durft gij een' van onze wijste leden Zo fmaadlijk handlen? fchnamt ge u niet? Weet gij niet welk eene eer ons overal gefchied? Het fchort gewis u in de zinnen, Dat gij die potfen durft beginnen! Gij, draven met een hert! met dieren, die zo vrij, Zo fnel ter been zijn, ja noch vlugger zelfs dan wij! Gij zijt niet waardig in hun fchaduwe u-te ftellen. Blijft gij bij uws gelijken, vrindi Weet dat wij kenners zijn, wier oog men niet verblind, Offchoon wij ons gezag, helaas! niet veel zien tellen. Nu, dat 's tot daar aantoe... . Hou op, geleerde heer.' Antwoord de klepper hem; uw wijsheid is gebleken; Maar laat ons eens wat nader (preken: Doet dén van allen mij hier de eer Van eens om 't radst mét mij te rennen: Dan zal te beter uw bekwaamheid zich doen kennen, Y 5 En  34<5 a. l. barbaz, fabelen en vertelsels. En ik verlang van u niets meer. Sa! pooten aan het werk!' zijt ge inderdaad bedreven, Dan moet gij mij het voorbeeld geven. AH' de ezels (laan hierop befchaamd hunne oogen neêr, En druipen zagtjes af. Eén 't laatst van all' gebleven , Zei', daar hij de ooren hangen liet: Hoor, vrind! wij gispen wel, maar draven doen wij niet. Toen grinnikte ieder paard, en lagchte als om te feheuren; En, fints dien tijd, zo 't mag gebeuren Dat één van hen een' ezel ziet, Dan lagcht het altijd nóch om 't geen 'er is gefchied. •fr # ^ & Gij, door natuur bedeeld met zo veel geestvermogen, Gij, Gellert, La Fontaine, en Florian! o gij Die fteeds geëerbiedigd wierd door mij! Geen eigenwaan heeft mij bewogen Opdat ik u, zo fier langs 't eerfpocr voortgetogen, Vooruitflreve in de kunst der fabelpoëzij: Noch ééns, dat ik van verre u volge is al mijn pogen; En wie komt immer u nabij? — En gij, bedillers, die niet anders uit kunt richten Dan ftout te fnappen van een zaak, Waarop ge u niet verftaat! neemt vrij dat zoet vermaak. Ik ben geen La Fontaine, in geestig fabeldichten; En gij zijt geen La Harpe, in oordeel, kunde en fmaak. (*) (*) Dat ik hier La Harpe aanvoer is omdat, gelijk men weet, die kiefche fchrijver langen tijd in het beroemde maandwerk, le mercure de france, de letterkundige beöordeelingen heeft gefchreven. Welk een onderfcheid tusfehen hem en velen onzer Maandwerkfehrijvers of beöoordeelaren! ... Basta! De baatzucht. In den Haag, bij}. L. van Laat Mahuët en Comp., 1801. 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 11 - : "tV/ij kunnen van dit Dichtduk, aangezien onsbekromW pen bedek, niet anders zeggen, dan dat het naar de eigene opgave des Dichters , de zelfde ondeugd ten onderwerp heeft, welke de Dichter bosch onder den naam van Eigenbaat bezong : Eer  DE BAATZUCHT. 347 Eer nog vervolgzucht waar' gebrei.ielt (d) in den Staat, en welke Nog woedt, meer fterker dan te vooren, doch door dezen Zanger met den naam van Baatzucht beftempeld wordt. De menigte Taal- en Dichtgebreken, waarmeae dit ttufc als doorvveeven is, aan te wijzen, duldt ons bellek niet; en zoude zelfs den Dichter zeer weinig baten. VV ij raden hem, in de eerfte plaats , zijne taal van den grond op te bcttudeeren, ten minfte flechts een of andere goede^Vederduitfche Spraakkunst, in hajiden te nemen, cn zich m de eerfte gronden der algemeene Taalkunde , welken in alle Spraakkunsten voorkomen , te oefenen; voords zijne gedachten , in ongebondcne reden uit te drukken , ol zo hij al een' onweerlïaanbaren trek tot Dichten in zich gevoelt, vele critifche Schriften over deze verhevene kunst, en tevens de Werken van onze beste en befchaafdfte Dicnters te lezen, als wanneer hij in dit vak van geestoefening een geheel ander inzien zal verkrijgen ,en door geene winderige denkbeelden van het fpoor der zuivere redeneerkunde afdwalen. Dan zal hij onder anderen met meer zingen: als op Bladz. n. Ik zag een Seraph, die op zilv'ren wieken dreef, Die, zweevend door 't Gewest van 't altijd galmend Eden, Die, met een geestenhand, op 't luchtig dundoek fchreef: Koomt, Driften van den Mensch! en voert uw vonnis meden! En verder: Een heir van geesten, elk ter dienstbaarheid gericht Zag ik, in menfehenfebijn, op dunne wolken ftranden. En, om een einde van deze korte aanwijzingen te maken , zie hier vier goede regels, die door gebrek aan fmaak, bedorven zijn : Bladz a6. Thans rukt de Batavier al vloekende ten (trijd, Hij vecht.... Helaas1.... Hij vecht aan on^e aloude zoomen, Dan, Ach! geloof mijn woord; men (laat ons re allertijd , Wanneer wij ftrijden met de Btikfems of Goddoomen. In dezen laatften regel, fiaat de Dichter de verhevene Poëüe, in zulk eene diepte ter neder, dat wij ons over het  34* DE BAATZUCHT. het gebrek aan fmaak, dat, om eene waarheid, welke, op eene befchaafde wijze voorgedragen, van nut konde zijn, te uiten , haar derwijze mishandelt, ten hoogde bedroeven. Gefchiedenis der Landing van het Engelsch - Rusftsch Leger in Noord-Holland; als mede der Krijgsbedrijven en Politieke Gebeurtenisfen , zoo aldaar, als in Friesland en Gelderland, in den jare 1799. Uit echte Stukken en Befcheiden, door l. c. vonk. Biet eene Kaart en Plaaten. Tweede Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1S01. Biet de Bijlagen , 375 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : Met de zelfde uitvoerigheid en naauwkeurigheid, als wij onlangs, met opzicht tot het Eerde Deel dezes belangrijken Werks, hebben opgemerkt, vervolgt en voleindigt hier de Burger vonk zijne opgenomene taak. Hij vangt aan met een verhaal van het voorgevallene in Friesland, met name in de Lemmer, en eenige nabuurige plaatfen; hebbende de vijand vooral tegen het genoemde dorp zijnen geweldigen aanval gericht, en 'er daadlijk voet aan land gezet. Het geweld , hier en omdreeks gepleegd, door de Engclfchen, en door de inboorlingen des lands, die het met hun hielden, wordt omdandig verhaald , en voords het voorgevallene in Overijsfel en Gelderland, aan de Zuiderzee, niet onvermeld gelaten. Thands keert de Schrijver te rug tot de werkzaamheden der wederziidfche Legers in Noord-Holland, verhalende den flag, op den tweeden October voorgevallen, in welken het verlies, volgends opgave des Hertogs van itork, aan de zijde der Engclfchen, vier honderd zeven dobden, vijftienhonderd drie cn twintig' gekwetden, en twee honderd gevangenen , en aan onze zijde omtrent vier duizend , waaronder tusfehen de twee en drie honderd krijgsgevangenen, zou bedragen hebben. Waaromtrent, evenwel, vonk aanmerkt, dat de laatstgemelde opgave vergroot fchijnt , als hebbende de Generaal brune, zonder dat deswegen iet officieels was bekend gemaakt, alleen in het algemeen verzekerd, dat ons verlies, op den tweeden Oclobtr, niet zoo groot was geweest, als op den tienden September, wanneer hetzelve, aan dooden, gekwetden en vermisten , zeventien honderd negen en vijf-  L. C. VONK, GESCHIEDENIS DER LANDING, ENZ. 549 vijftig had bedragen. Een verflag, wegens het gebeurde te Alkmaar, geduurende het verblijf der Engelfchen, van den derden tot den zevenden October, vervangt dit verbaal. Gantsch onrustig, inmiddels, zag het 'er uit in verfcheidene oorden van Noord-Holland, blijkende zulks uit een omftandig verflag van hetgene, zoo in den Banne van Graft, als elders voorviel. Niet zonder verontwaardiging verneemt een gevoelig hart de uiterften der baldadigheid , tot welke een verblind gepeupel ter dezer gelegenheid overlloeg; welk, echter. op de bevestigde tijding van den aftogt der Engelfchen, de moed ftraks in de hielen zonk. Èeue aanmerking des Schrijvers, eene in de daad merkwaardige bijzonderheid betreffende, kunnen wij niet nalaten hierover te nemen: „ Tot een bewijs (merkt „ V. aan) der bijzondere uitwerkfelen van de vjrfchillen,, de Staatkundige denkwijze der Ingezetenen in plaatfen, „ op zoo een korten afftand van elkander gelegen, als de Rijp en de Banne Graft zich bevinden van de drie vol,, gende dorpen, kan men, onder anderen, deeze bijzon- derheden melden." „ Geduurende het verblijf der Engelfchen te Heijloo, ,, is de Vrijheidsboom aldaar door dezelven omgehakt; s, dan de vlag werd 'er zoo min van den tooren, als van ,, eenig ander gebouw uitgeftoken. Te Limmen is de ,, Vrijheidsboom ongefchonden blijven liaan, en zijn al9, daar geene openbare of bijzondere gebouwen met vlag,, gen verfierd geweest. Avenhorn is gedurende driemaal vierentwintig uren door agttienhonderd man Engelfche „ infanterie en kavallerie bezet geweest. En niettegen5, ftaande deze fterke bezetting, en dat zoo vele inwoon„ ders aan het huis van Oranje verkleefd waren , heersch„ te aldaar de volmaaktfte ceuftemmigheid onder de bur„ gers en is 'er de Vrijheidsboom ongefchonden geble93 ven." Thands volgt een verhaal van den gedenkwaardigen flag op den zesden October, welke van 'smorgens ten zeven tot's avonds ten agt uuren duurde, en in welken het verlies aan onze zijde inruim veertien honderd man, dooden , gekwctlten en krijgsgevangenen, en aan die des vijands, volgends zijne eigene opgave, in ruim vijf en twintig honderd man belfond. In eene aanteekeuing vermeldt V., dat, volgends geloofwaardige berichten, de Bataaffche Husfaaren en het tweede Bataillon der eerfte halve brigade Bataaffche Infanterie , aangevoerd duur d. n Ma-  35° l. c. vonk Major hachenbach, door hunne onverfchrokkene aanvallen, zelfs in de duisternis van den avond, den zegepraal van dien dag ten onzen voordeele hebben doen keeren. Wat 'er, vóór, ouder en na dit alles te Enkhuizen en Medenblik voorviel, zoo door de woelingen der aanhangeren van Oranje, als door de Engelfchen, die, in beide lieden, een akelig brandtooneel trachtten te openen , vermeld hebbende, befluit de Burger vonk zijn\velgcfchreven verhaal met de Kapitulatie , tusfehen den Generaal brune en den Hertog van ijork gefloten, en deneerlang daarop gevolgden aftogt van het Engehch-Rusfifche Leger. Agter het Werk ontmoet men een belangrijk Aanhangfel van Bijlagen, op welke in de Gefchiedenis van tijd tot tijd wordt ovcrgewezen , en die door dezelve een nieuw licht ontvangt. Te famen maken zij een twintigtal uit. De Stukkeu, rakende den vermaarden h. van s traalen, j. z. , bellaan eene merklijke uitgebreidheid. Met eene Kaart en Planten, ftaat 'er op den tijtel. De iaatftcn, even fraai als in het Eerfte Deel, uitgevoerd, verbeelden den Aanval der Engelfchen op de Lemmer, en den Aftogt der Engclfchen en Rusfen van de Helder. Doch de Kaart is niet voorhanden. De Schrijver wijt daar van de fchuld aan den Directeur Generaal van hooft, op wiens bericht, confidcratiën en advis, de Agent van Oorlog goedvond, het verzoek van zekeren Staf-Officier, die, op des Schrijvers verzoek, daar van het nodige zou bezorgd hebben, te declineeren en te wijzen van de hand. De grond diens verbods van den Directeur Generaal fchijnt geweest te zijn , de vreeze, dat, langs dien weg., eene naauwkeurige Kaart van dit gedeelte der Republiek, tot nadeel van den Lande , in de handen der Engelfchen zou komen. Het lust ons, de bedenkingen van den Burger V. hier tegen over te nemen. „ De Schrijver (dus luidt 'smans bericht;) kan niet „ voorbij, bij deze gelegenheid aan te merken, dat de ,, Directeur Generaal niet bedacht fchijnt geweest te zijn, dat, z& de Vijand, geduurende dat hij tegen over onze ,, aanval fond, al geene middelen had, om met den ftaat onzer ftellingen volkomen bekend te worden, hij zeer ze■„ ker daartoe de beste gelegendheid vond, ja zelfs daarvan volledige afteekeningen kon doen vervaardigen, tijdens dat  ceschiedenis der landing in noord-holland. 3  354 barthelemij , reize v. d. jongen anacharsis. allen, die zich in de kennis der Griekfche zaken willen oefenen. Het behelst eene reeks van zestien onderfclieidene tafelen van ondericheidene Griekfche zaken. Velen van deze talels hebben den opfteller vele moeite %v.i$ sis dj top van een groot gebergte worden ,."Taiï'iii.K4\ , waarvan de voet en de fchuinfche zijden %,^n**d«l>è begraaven zijn. De verheevenfte deelen des „ eilands die z"ich boven'haare oppervlakte uitftrekken, „ beftaan uit hoogten, welke de eene op de andere gefta„ peld, en wier kruinen niet zelden in de wolken verborZ a „getl  356 G. STAUNTON „ gen zijn. De asch en andere overblijffels bedekken nog ,, iteeds fo romige dcelen van deszelfs bodem; en het geheele „ Eiland is, waarfchijnlijk , door de onmeetlijke kracht van een ondeniardsch vuur opgeworpen. Intusfchen fchijnt geen „ van die deelen des Eilands, welken men tot hiertoe natuur„ kundig onderzocht heeft, den geringftén trap van fmeltingon- „ dergaan te hebbeti; dat is, men ontdekt 'er niet de minfte „ fpooren van lava. - Bij het fpittea in den grond des „ Eilands heeft men geene laagen van ertfen, en flechts zeer weinig fteen gevonden." De kruin des Eilands is met kort gewas bedekt,maar, we,, gens zijne hoogte, zoo koud, dat de boomvruchten 'er ter „ naauwernood rijp worden. Beeken welker water zoo helder „ als kristal is, ontfpringen op deeze hoogten, en vloeien met „ fnelle ftroomen door de valeiën, welken zij vruchtbaar maa- „ ken. In de onmiddelijke nabijheid van St. Helena, „ weet men van geene ftormen. Donder wordt 'er zelden ge„ hoord, èri even zoo weinig eene blikfemftraal gezien; waar„ uit men mag gisfen, dat de dampkring des Eilands met wei • nig of geene elektrieke (loffen bezwangerd is." " „ De omtrek van het geheele Eiland St. Helena bedraagt iets „ minder dan agt en twintig Engelfche mijlen. Langs de geheele kust kunnen de fchepen 'er onder den wind, dat '„ is, aan de noordzijde des Eilands, in alle jaarfaifoenen, zonder gevaar ankeren. Doch wat verder van ftrand, neemt de „ fchuinte der kust zoo fnel af, en de diepte der zee integen\, deel zoo fchielijlt toe, dat de ankerplaats aldaar min veilig ;s. . Het getij rijst 'er zelden miier, dan drie en een'hal- J, ven voet. Maar de branding der zee is 'er, fomtijds, ver, fchriklijk, en heeft niet zelden gelegenheid gegeeven, dat'er " aan booten en kleine vaartuigen, die aan het Eiland wilden '„ landen, of van daar in zee gaan, verfcheidene ongelukken ,, gebeurd zijn. Intusfchen heeft men 'er, niet lang geleeden, ', eene kaai gemaakt, federt welken tijd de aankomsten hetver', trek van booten, en andere kleine vaartuigen aldaar volmaakt „ veilig is.'" „ Meer dan twee eeuwen geleeden, werd dit klein Eilandje , door de Portugeezen ontdekt. De Engelfchen ontnamen het hun. Vervolgens werd het door de Hollanders bij verrasfing veroverd; en, niet lang daarna, deezen, insgelijks, bij ver, rasfing, weder ontweldigd." „ pe vruchtbaare valeiën zijn de voornaamfte zetelplaatfen , van de bevolking des Eilands. Doch de fteile en afgebrokene , hoogten, waardoor de dalen van elkander afgefcheiden zijn, '„ maaken de gemeenfchap tusfehen de onderfcheidene deelen „ des Eilands moeilijk en langzaam. Wanneer de planters, die '„ het gedeelte des Eilands boven den wind bewoonen, zich ,' naar dit gedeelte des Eilands, welk onder den wind is, en „ alwaar de regeering haaren zetel houdt, moeten begeeven, „ merken zij die reis als eene onderneeming van gewigt aan. „ Ver-  REIS VAN LORD MACARTNEIJ , NAA CHINA. 357 Verfcheidenen van hun bedienen zich van die gelegenheid , ,' om hunne opwachting bij den bevelhebber des Eilands te maa,' ken: 't Welk aldaar fomtijds genoemd wordt: tin hove te „ gaan. - Er zijn planters op St. Helena, welke die reis nooit „ gedaan hebben." r. „ De bevelhebber heeft, onlangs, op alle de hoogten des£4 „ lands feinen doen plaatfen, zoo dat, wanneer 'erfchepen m „ het gezigt zijn, van welken kant .het ook mooge zijn, men „ 'er terftond van onderrecht worde." „ St. Helena ligt in den koers dier fchepcn, die uit Oost in„ die of China naar Europa te rug keeren. Deeze ligging heete „ de bewindhebbers der Engohche Oostindifche Maatlchappij „ bewoogen , om alle haare poogingen aan te wenden, ten em„ de van die Eiland eene plaats te maaken, die aan de fchepen, „ en voornaamlijk aan die geenen, welke op hunne te huis reis „ naar Engeland vaaren, van verfche leevensmiddelen te voor„ zien. Men heeft aanmerklijke kosten ten dien einde 'gedaan, „ en is 'er gelukkig in gedaagd." Enz. De kunst om een goed Meisjen, eene goede Echtgenote , Moederen Huisvrouw fe -worden. Een Handboek voor huuwbare Doch. ters, Echtgenoten en Moeders, door j. l. twUD. Uit het Hoogduitsch. Eerfte Deel. Te Haarlem, bij F. Bohu, 1801. 210 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 8 - : Onder alle de dingen, die onder het onbepaald oppergebied der mode ftaan, zijn ook de Tijtels van nieuw uitkomende Boeken. Eene menigte van uitkomende Boeken ziet men verfchijnen , onder Tijtels , waarvan men huns gelijks onder de Boeken van vroeger tijd, nergens vinden zal, al is het ook, dat alles, wat zij vervatten, in gefchriften v?n den voorigen tijd, zeer wel gevonden wordt. Doch de heerfchende fmaak valt op het nieuwe, en die dan in zijn Boek niets nieuws te zeggen weet, zoekt aan hetzelve, ten minfte door eenen uieuwmodifchan Tijtel, bij het nieuwsgrage publiek ingang te krijgen. Wij nemen het ook eenen waardigen Schrijver, die zorf gaarn belangrijke zaken en waarheden aan zijne Medemenfchen tot hun nut zeggen wil, geenszins kwalijk, dat hij zich in dit opzicht naar hunne zinnelijkheid fchikt, in de hope dat dit hunne opmerking zal uitlokken, daar hij, zonder dat, groot gevaar loopt, dat zijn Boek, hoe wél hij het ook meent, en hoe wél bij zijne meening ook uitvoert, ongelezen blijft liggen. Dus prijzen wij het zeer in ewald, dat hij het gewigtige Boek , dat wij voor ons hebben , onder dezen modernen Tijtel , aan het licht brengt; een Tijtel die met den Inhoud van hetzelve ten volle famenfteirit Daar wordt in onzen tijd onbegrijplijk veel voor Vrouwen en Meisjens gefchreven, maar hoe groot is het aantal van Boeken, die nergens anders toe dienen, dan om hare zinnelijkheid te verhitten; haren fmaak te vervalfchen, en, zelfs onder den fchoonften fchijn, hare zeden in den grond te bederven. Men Z 3 deu-  358 J. L. E W A L D denke alleen aan een groot deel van die menigte van fentimenteele Romans en Tooneelftukken , die dagelijks het licht zien. Het was derhalven wel de moeite waardig, dat een braaf en bekwaam man, uit achting voor, en medelijden met, het fch oone gedacht, eens de pen in de hand nam, om haar over haar waar belang en over hare gewigtige pligten in goeden ernst te onderhouden. , De Heer ewald ttelt zich voor een „ kring van goede, niet onbefchaafde Meisjens, die niet door „ het lezen van Romans, wulpsheid, zucht tot beuzelen, of „ door eene mannelijke houding aan te nemen, mismaakt wer„ den_, hier voor haar beroep opwasfen , hare beftemming zeer nabij, of veraf befchouwen, en gaarne wenschten, dat be„ roep waardig te worden, en deze beftemming te vervullen. „ Die weten zoo het een en ander van dit beroep; maar wilden „ gaarne, nog naauwkeuriger en meer bepaald weten, wat de „ toekomflige medgezel van haar leven, als vader, als heer „ des huizes, van haar verwacht en verwachten kan. Ik (lel „ mij, zegt hij, anderen onder haar voor, die nog een langen „ tijd, als Meisjens leven, haar jeugdig leven in onfchuld ge,, nieten, elk bloemtjen op haren wegplukken, maar daar bij „ niet vergeten willen , zich tot haarè aanftaande beftemming „ voor te bereiden. Zij wensclnen gaarne te leeren, wat haar „ voor deze beftemming nuttig is; zich gaarne in alle die deug„ den te oefenen, die de Vrouw, de Echtgenoot, de Moeder „ bezitten moet. Nog een ander warmer belang mag ik," dus vaart hij voord, „ wel bij velen onder haar verönderftellen. „ Zij beminnen en worden bemind. De Beminden van haar „ Hart gelukkig te maken., en door dezelven gelukkig te we„ zen, dat ligt haar, in den eigenlijken zin, na aan het harte. En hoe zou dit ook niet." enz. Men zal hier uit, voor een groot deel, het lofwaardig oogmerk van den Schrijver leeren kennen , en naar ons inzien heeft hij zijne bedoeling zeer wel getroffen. Hij h ndelt — van het onderfcheid van het Vrouwelijk en Mannelijk gedacht, waarin hij onder anderen aanwijst, daf een Vrouw geen eigenlijk gezegde denkfter wezen moet . van de heerfchappij over verbeelding en hart, van het gewigt van het vrouwelijk beroep. Het Meisjen , — de Godsdienst der Vrouw, —■ van de Bruid, — de Echtgenote ——- en het beroep der Vrouw. Voor een eigenlijk gezegd uittrekfel vinden wij dit Werk niet gefchikt. Over het geheel moeten wij Meisjens, die volftrekt niets willen denken, het lezen van dit boek afraden. Maar zij die gaarn voedfel voor haar verftand en beftier voor haar hare yit hetgene zij lezen, trekken willen, zullen hetzelve duidelijk genoeg gefchreven vinden, en zij zullen hare moeite veelvoudig beloond vinden. De Eerw. sim ons, aan wien wij deze fraaie vertaling te danken hebben , omfchrijft zijnen Autheur Zeer wel, wanneer hij zegt, ,, bij mist die hooge vlucht en w vurige verbeeldingskracht, welke wij bij andere ziiner Land» % genoten aantreffen, maar hij is ook vrij van dat valfche ver- nuft»  KUNST OM EEN GOED MEISJEN, ENZ. TE WORDEN. 359 nuft, en die gewaagde uitfpraken, waarvan wij een aantal v voorbeelden in hunne fchriften vinden." „ Verre van " droogte wezen, weet ewald zich vernuftig uit te drukken > " ftof tot nadenken te geven , en bekende onderwerpen van eene nieuwe zijde voor te dragen." Zoodat wij ^ ons verplisn rekenen, dit Boek met ■ Hen nadruk aan onze L'ezcresfen aan te prijzen; vooral aan het jonger gedeelte van dezelve, die zeer wel doen zullen, wanneer zij het niet flechts eens lezen, maar wanneer zij aan hetzelve, voor de hand, eene plaats op hare kamer geven, omhet geduurig wederom in de hand te nemen, zich bijzondere Hukken uit hetzelve te herinneren, en het dus tot haar dageüjksch handboek te maken, en te beandwoorden aan het we'daoig oogmerk van den braven Schrijver. Wij kunnen haar verzekeren, z'j'zulleu zich daarbij uitnemend welbevinden. Derde Rapport van de Gecommitteerden van een groot aantal Ledematen der Gereformeerde Gemeente te Gouda , aan hunne Principalen, betrrkliik het voorgevallene federt 17 November, '8oi, enz. JVaar achter gevo-gd is een oertcht va" D°. bussingh, tegen een onlangs uitgegeven gtjchrift, getijteld: Nog een kort bericht nopends D° bussingh, door den Kerke raad der Gereformeerde Gemeente, le Rotterdam, bij N. Cornel, 1802. XLVIt en 80 Bladz. en 57 voor het Bericht van D°. bussingh. In gr. Octavo. De Prijs is f: - 18 - : Onze plaats verpligt ons tot alle moogüjke kortheid. — Men ziet in het Gefchrift, dat de Kerkgefchillen te Gouda er niet op beteren. Die van den Kerkeraad zijn tegen het protest van de gecommitteerden aan , voordgegaan tot de aanitelling van Kerkmeesteren; zij hebben zelfs, ondanks Protesten van B. en van M. c. f. en de vermaningen der Gedeputeerden van de Siinode, met eenparigheid van Hemmen (dat is van .elf tegenwoordig zijnde Leden van den breeden Kerkeraad, die, volgends partij uit tweëntwintig Leden beftaat, en dus zonder befliste meerderheid van de geheele Vergadering; een Predikant beroepen, doch deze heeft wiislijk goedgevonden die beroeping met aan te nemen, die ook uit naam van de fijnode, door hare Gedeputeerden, voor nul en van onwaarde verklaard is, en zulks tot groote'blijdfchap voor M. c. f. Zij hebben zelfs goedgevonden Mr. metei.erkamp, en hem alleen, fchoon rui federt 179- rewoon is in de Walfche Gemeente het Avondmaal te gebruiken,"op eene wijze die zeker opzien moet baren, door eene Commisflc in forma', het gebruik daarvan, voor deze koelte laten ontraden. Dit alles, met zeer vele onhandigheden, die daartoe bchooren wordt in dit derde rapport breedvoerig verhaald, en de voordragten, Protesten, Brieven in menigte, enz die daartoe behooren , maken de Bijlagen tot dit (tuk uit. D°' bussingh verdedigt zich in zijn Bericht, tegen het zec-en van den Kerkeraad . dat eene furcheance van zijne herfielllü-a1 in het politieke zou zeker wezen; dat de intrekking van b Z 4 *S  360 DERDE RAPPORT V. DE GECOMMITT. TE GOUDA. de politieke refolmie tegen hem zou verkregen wezen , op fondament van Amnestie en kvvijtfchelding; en dat hij dus politiequement niet geheel onfchuldig gehouden is, en de Kerkeraad ligt eene Kerkelijke mefure ten zijnen opzichte zou hebben moeten nemen, enz. Elk, die dit alles met onzijdigheid leest, zal niet kunnen nalaten te erkennen, dat de Kerkeraad onverfchrokken en ftout. moedig te werk gaat, en dat men zal moeten afwachten,of dezelve liet op dien voet zal kunnen volhouden? dat Mr. metei.erkamp niets verzuimt, wat zijne zaak van eenig nu: kan •wezen , en daarin bewijzen geeft van beleid en fchranderheid ; en dat B. zijn bericht niet kwalijk heeft opgefteld. Alleen zouden wij, in den laa.tften, niet goedkeuren, harde uitdrukkingen en erge n-men, die hij ten opzichte van zijne partij en deszelfs han. delirigen gebruikt. 'Men kan, in een man in zijne omftandigheden, wel wat infchikken: maar men doet beter, dat men zich bi zaken en redenen houdt, en dat men aan het oordeel van anderen overlaat, wat namen dezelven verdienen. Daar zouden nog verfchïidene redenen te geven wezen, waaröm zulks in het tegenwoordige geval, al ftelt men ook dat hij volkomen gelijk heeft, beter zou geweest ziju. Ook had hij zijn motto, zonder eenig nadeel, kunnen weglaten. Het is wel zoo haatlijk niet, als dat voor het Woord van den Kerkeraad, maar waar dié:it het toe? dan om partij te fteeken en te meer te verhitte' ren ? Bij het doorlezen van dit geheele ftuk, vindt men hier en daar, min of meer neiging tot zachtheid, nu eens bij den Kerkeraad. of fommigen van deszelfs leden, dan eens bij M. c. f. en dan vooral bij B. waarüit bij ons het vermoeden wel eens is opgekomen, dat allen met eikander naar het einde van dezen twist haken. Waaröm kan men niet befluiten, alles aan alle de zijden te houden, als of het niet gefchied, niet gezegd, niet gefchrcven'ware, en met elkander toegeeflijk fchikkingen te beramen, voor hetgene 'er verder te vereffenen zou overblijven? Mooglijk zou dit zoo moeilijk niet wezen als het wel fchijnt! maar dan moet niemand op zijn volle recht blijven liaan. Stukken betrekkelijk de onderhandelingen tusfehen de H. E. Heeren Deputaten der Sijnode van Z. Holland, met de JV. E. Heeren Gedeputeerden, door de Clasfis van Gouda, ter bijlegging van zwevende gefchillen; de eerfte teffends ter bevordering van de herflelling van den IV. E.. z. G. Heer j. w. bussingh, als Predikant in die Gemeente, met een uitvoerig Bericht uitgegeven, in naam en op last van den Kerkeraad voornoemd. Te Gouda , bij W. Verlilaauw , 1801. 26 Bladz- en IX vtor het Bericht. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ : - 5 - 8 Eene ernftige poging door de Depp. Sijn. Z. Hollandia; te Gouda aangewend, op den 17 November, 1801, om de gefchillen in die Gemeente te dempen, en D°. bussingh in zij-  STUKKEN, BETREKK. DE ONDERHANDELINGEN , ENZ. 3c frng en het Bericht, dat hier bijgevoegd is geeft om«en!hit één en ander nader opheldering. De zaak komt fa* *% Kerkraad van Gouda heeft zich bezwaard gevonden, om in eènSe onderhandelingen te kunnen komen ten zij de wettSieid van den Kerkeraad vooraf gaaf erkend werd. Hij ven'-" deze ve (de Kerkeraad) zal dus niet hechten, op het r^pVsfeerde met betrekking tot het politiek gedrag; van D». phssingii. - Zijne demisfie en uitzetting uit de ftad -~ " het fondament, waarop hij weder terug komt, zijnde toch " een ^proclameerde amnestie en kwijtfchelding., door de nnreerliike overheid - gevolgd van zeker declarato r, door " hSh£URS»> ingeleverd worden, en wat dies mee ' is, ~ welk een en ander van achter, na den afloop van de handelingen der politie ten zijnen opzichte _- voor t minst eenig vermoeden zou kunnen baren da D. bus " Sï5apolitiquement toch niet geheel <#*old^ « 8* houden- weshalven de Kerkeraad, even daarom te minder, " o 'g af herftel zou kunnen gedrongen worden term1 zulks in^e tijd alzoo gedecideerd zijnde geweest, de KaZ Saad dtaröp ligt eenige Kerkelijke van D° bussingh zou moeten nemen. - De Kenceraaa zeJt verder, „ dat alleen in bedenking zou kunnen komen, of de K kè-aad en de thands fungerende Predikanten zich " Mi wijze van minnelijke fehikking , zouden kunnen 1 ten " vinden om D°. bussingh op grond der vacature te her. ft"uen waartoe de Kerkeraad zich even ongehouden en " niet volftrekt verplicht zou kunnen rekenen, enz. 'doch dat Eene fnits eenigen tijd, met B., vereen.gd met zekere partij in de Gemeente voorgevallen is, het den Kérkeraad onmooglijk maakt, om zoo gaaf tot eene .dergellke fcMkking te concurreeren, en dat B. en die van zijne partij , het ene zi tot nadeel van den Kerkeraad gefchreven of geaffirmeerd hebben, op een eclatante wijze, zouden dienen te S55to»,« d-PB. bij zijn inkomen, «ede attesten van ziin gedrag zou behooren voorzien te wezen. — uai de Kerkeraad en bijzonder het ministerie, in dat geval en bi] zulk m e minnelijke fehikking, omtrent den rang, en de jongfte Predikant omtrent de bezolding, zich gaarn met B. in het VrSS^U^xTL-KAMP c. f. die zich op eene lasterSjke wijz^rC-ggeTnE zij) omtrent Kerkeraad en Predikanten ^ 5  36a STUKKEN, BETREKK. DE ONDERHANDELINGEN hebben geëxpliceerd, behouden zij zich zulke maatregelen voor, sis zij zullen geraden vinden; en zij geven partij veertien dagen tijd om in hunnen vastgeftelden maatregel te komen, met verklaring, dat zij zonder dat tot de beroeping van eenen Predikant zullen overgaan. Ook leggen zij een declaratoir voor, dat B. en M. in geval van minnelijke fchikking, zullen moeten teekenen; gelijk ook eene verzameling van bijzonderheden , op weiken de Kerkeraad vooriü gehecht heeft in de verandwoording van M. Hoe zeer wij ons hebben voorgefceld, ons van alle aanmerkingen over dit geheele ftuk te onthouden, kunnen wijniet af te verkla'ren, dat deze verzameling van bijzonderheden op eenen vreeslijk hoogen toon draaft, en niet gefchreven fchijnt van menfchen, die den toeleg hebben, om zich met hunne vijanden te verzoenen, doch wij moeten 'er bij berichten, dat de Kerkeraad verklaart, dat deze bijzonderheden eeniglijk voor de Depp. van de Sijnode gefchikt waren, en dat zij eigenlijk niet bedoelden, dat dezelven alzoo aan B. c. /.zouden worden medegedeeld. Hetgene vervolgends door en met de Depp. Sijn. verricht is, wordt in het bericht vóór deze verzameling verhaald. B. en M. hebben de geproponeerde vriendelijke fchikkingen van de hand gewezen, en de Kerkeraad heeft verklaard, de onderhandelingen te houden voor getermineerd. — Een concept misfive, door B. aan den Kerkeraad des noods te fchrijven , is geheel onvoldoende verklaard — op de nadere inftantiën van Depp. heeft de Kerkeraad verklaard, genegen te zijn tot eenige nadere verklaring, behoudends zijne eere, en dat het hun niet te doen was, om een of ander woord, maar alleenlijk om demping van allen twist. — De Depp. hebben derhalven nog eene poging gedaan: zij hebben uit naam van den Kerkeraad D°. B. en IVTr. M. vriendelijk verzocht. hunne bezwaren tegen het concept declaratoir . en de veranderingen die zij daarin gaarn zouden hebben. Doch bij hunne wederkomst verklaarden zij (wij fc rijven het volgende woordelijk uit het Bericht naar) ,, dat, gelijk zij met veel blijdfchap hadden vernomen, dat de ,, Kerlceraad hun Avelmenend voorlid zoo gaarn had ingewil,, ligd. — Zij, met zoo veel te meer droefheid en leedwe„ zen, die zelfde infchiklijkheid bij hunne partij niet hadden „ gevonden: weigerende Mr. M. in eenige fchikkingen en al,, zoo Fot eenige ondertekening te komen, blijvende als nog „ bij zijne geopperde grieven perfiftcren , en alleenlijk beloven,, de, den Kerkeraad voor wel en wettig te houden, wanneer ,, men hem Heilige verzekering gaf dat. van de in 1795 ont,, flagene Leden, bi j de eerstkomende verandering des Kerken,, raads zouden worden ingekozen , (welke eisch aan Depp. „ zelve voorkwam, als door den Kerkeraad niet ligt zullende „ of kunnende worden ingewilligd; terwijl Depp. en Gecomm. „ nopens D°. B. niets hadden te berichten of aan te merken, „ dan dat die ook fchijnt gezwegen te hebben." Dit is het getuigenis van de Depp. van de Sijnode en Cc Ge- com-  IN DE ZAAK VAN D°. J. W. BUSSINGH. 363 committ. van de Clasfis. Men weet van elders, dat de KerkeSSfe rt tot een beroep is overgegaan, en dat zu ks gefchied r met volkomen goedvinden van den oudften Predikant, doch dat de beroepene D. eg el 1 n g , Predikant te Vollenhove, toorïeïeSinge hanlijk bedankt heeft Verdei, zn, en o„ ze Lezers de bekendmaking van D°. B. in etc üock^.u van Ma c gelezen hebben. Zoodat deze zaak zeer ernftig wordt , en bij verre nog niet geëindigd fchijnt Hoe veel bete? zou men doen, dat men zich nu nog met elkander verftoud. Nulla falus belle! . Een handvol Aanmerkingen, op de verantwoording van Mr._ a. h. iwetelerkamp, enz., ter inliehung van het geëerd Publiek , en in het bijzonder van den Reeën ent van ,flat IVerkien in de Nieuwe Vaderl. Bibl. D. V. N". 9. door p p. Lidmaat der Hervormde Gemeente , te Gouda. Alom te bekomen. 23 Bladz. In. gr. 0&a"o. De prijs is f : - Z - ■ "W/ij hebben van den inhoud van het Woord van den GoudW fchen Kerkeraad, en van de verdediging van Mr. :,i eulerkamp in onze Bibl. ter aangewezene plaats eenig verflag gedaan: zoo wij toen meenden, en nog niet anders zien kunnen, naar waarheid en zonder eenzijdigheid. Dit fchijnt den Schrijver'van deze handvol Aanmerkingen, die goedvindt zien alleen te noemen een Lidmaat van de Hervormde Gemeente té Gouda, doch die denkelijk ook nog wel andere Tijtels heeft, evenwel niet al te bestig gefmaakt te hebben. Hn zegt: ., de , Recenfent (in de N. Vad. Bibl.) heeft geoordeeld , en daar men voor dit, ook bij mij niet ongericht Maandwerk , nog al eenig crediet heeft, zij het mij toch ook gegund, eenige ' aanmerkingen te maken, op het laatst gefchrift, vooral van " a. h. metelerkamp , dat ik ook gelezen hebbe , en» " waar over ik, hier wonende, en nog al omgang hebbende " met de zulken , die van alle omftandigheden naauwkeung " onderricht zijn, onder reverentie immers zoo goed, zoo l niet beter oordeelen kan dan gemelde recenfent." " Wij hadden nog al het een en ander op het IVoord van den Kerkeraad aangemerkt, doch daarvan meldt hij althands in den Tijtel van zijn Gefchrift niets. Zijn ongenoegen fchijnt vooral te vallen op hetgene wij nopends het gefchrift van metele.ikamp gefchreven hebben. Wij zouden, zoo wel op den Vorm als op den Inhoud, van deze handvol aanmerkingen, nog at vrij wat te zeggen hebben: doch dewijl dit Goudfche Lidmaat goedvindt, ons"bij zijne lezers van partijdigheid in dit geval verdacht te maken, vinden wij dat nutloos. Wij begeeren ruet, in het verfchil, dat wij met hem zouden kunnen hebben, rechters 117 onze eigene zaak te wezen, de voorbeelden van zulk cc_;o handelwijze in anderen mishagen ons daartoe al te zeer. Wij kunnen het ook veel gemaklijker met hem eens worden. Hij zegt, bl. 4. „ of die recenfent een bevoegd en onparnjdig rechterzij, „ moge ieder onpartijdige beflisfeheu," {bcfisjen zal hij den-  364 EEN HANDVOL AANMERKINGEN, ENZ. kelijk meenen.) Wij denken volmaakt op dezelfde wijze ! of het Goudlelie Lidmaat, hetwelk de handvol aanmerkingen gefchreven heeft, over hetgene wij, aangaande het gefchrift van Mr. metelerkamp bericht hebben, een bevoegd en onpartijdig rechter zu , moge ieder onpartijdige beflisfen. Deze zaak raakt ons zeiven. Wij kunnen en mogen ons daarover geen openbaar oordeel aanmatigen,. en daarom fcheiden wij, onder diepe re. verentte, van dit Stukjen af. De lezer kan hetzelve buiten ons 111 de N. Vadert. Letteröef. beoordeeld vinden. Nieuwe ont dekkingen van gottfriedimmanuelwenzel, omtrent de fpraak der Dieren, op reden en ondervinding gegrond. Uit het Hoogduitsch. In den Haage, bij T. C. Leeuweftijrj. 196 Bladz. In Ocüavo. De prijs is f 1 - 4 - : "TV Tijtel, welke op het Omflag is afgedrukt, voegt bij het voorgaande nog het volgende: — „ Nevens een Woor„ denboek der Dierenfpraak, naamlijk: der ganzen, honden, „ bijen, katten, leeuwen, osfen, apen, honingwijzers, das„ len , kraijen , kanarievogels, vinken, ratten, fijsjes, van „ alle zingende vogels, paarden, tortelduiven, ezels, paau„ wen , olijphanten , vosfen, hennen, hanen, kikvorfchen, „ wolven, bokken, koeijen, geiten, raven, muizen, water„ Hangen, krekels en roofvogels." — Mhfchien is de lezer verwonderd over.de orde, waarïn deze dieren gerangfchikt zijn. — Hoe toch komt de hónd tusfehen de gans en de bij, de rat tusfehen het vinkjen en fijsjen; het paard tusfehen de zingende vogels en tortelduif) de koe tusfehen den bok en de geit; de muis tusfehen de raven en waterflangen, enz. — Doch wclligt heeft de geleerde en zoo diep naarvorfchende Schrijver goedgedacht, om ons hiermede eenen wenk te geven van de orde, in welken hij zijne nafporingen en ontdekkingen gemaakt heeft. — Of voords de kanarie, het fijsjen en de vink, door hem niet onder de zingende vogels geteld worden, kunnen wij niet met zekerheid zeggen, hoewel wij 'er eemgzms aan twijfelen, uit hoofde van de bovengemelde optelling en rangfehikking, waarbij dezelven nog afzonderlijk genoemd worden. — Doch laten wij ook iet van het Werk zelf zeggen. Lang flonden wij in twijfel, of de Schrijver met dit Boekjen ons een paskwil 111 handen wilde floppen, dan of hij ons, in goeden ernst, zijne ingebeelde ontdekkingen, voor goede munt wilde opdisfehen: tot dat wij, uit den ernftigen toon, waarïn hij alles behandelt ons genoodzaakt zagen, om tot het laatfte over te hellen. Evenwel ftrekt dit den Schrijver geenszins tot eer. Nimmer toch zagen wij een dergelijk famenmengfel van zotternijen en verkeerde gevolgen, als in dit Werkjen. —Doch hoe ligt is men ingenomen met eigene hersfenvruchten. Het is vaak. als of 'er een blinddoek voor de oogen is, die ons belemmert, onze eigene gebreken' te zien. — "Dat echter Vertaler en Uitgever niet wijzer geweest zijn, maar onder zoo vele  C. I. WENZEL , NIEUWE ONDEKKINGEN , ENZ. tfS vele prullen, ons ook nog met dit Stukjen bedeeld hebben, verwondert ons ten uiterfte. Houdt men de Natie dan voor zoo ftekeoiind, dat dezelve zich door het uithangbord zal laten verlokken, om de vruchten van een ontlteld brein, of verwarden geest, voor voordbrengfelen der gezonde rede te houden? Moeten wij dit nog bewijzen? Het eerfte raifonnement, waaróp dit gebouw gefundeerd is, Henet al niet. „ De dieren bezitten het vermogen, om , zich door toonen en geluiden, aan.elkander te doen ver-' ' ftaan, zij hebben, gevolglijk, eene fpraak.". Dus luidt het opfchrift van het Eerfte Hoofdftuk. Zoo voorzichtig de woorden aan elkander hier geplaatst zijn, zoo vergeet de Schrijver in het vervolg juist dit puntjen, en dat zoo groot verfchü baart. Wie ontkent, dat de dieren door toonen en geluiden zich elk, ander kunnen doen verrtaan? Dit bewijst dus mets. Wil ae man dat fpraak noemen, dat is zijne zaak. - Wij foren dat woord liever voor een verhevener vermogen. Doch was net hier zijne zaak geweest, om te onderfcheiden den invloed, welken de geluiden van dien, welken de gebaarden der dieren hebben, om zich aan andere dieren te doen verftaan. Ue gevolgtrekking en het belluit hier gemaakt, is intusfchen van dien aard, als deze : „ Omdat de tooneelisten in ftaat zijnom, door gebaarden, zich, in de pantomime, verllaanbaar uit te drul<: ken, voor elkander en voor de aanfehouweren, zoo hebben zij gevolglijk eene fpraak." — Dergelijke fpraak bedoelt toch deSchrijver niet, wanneer hij van de dicrenfpraak gewag maakt. Hoe komt het u intusfchen vonr, Lezer! wanneer de Schrijver het getjerp en gekweel der dieren vergelijkt met den wanklank dien de taal yan andere volken, met welken wu niet bekend z'ijn, in onze ooren veroorzaakt? - Wanneer hij de uitdrukkingen der gewaarwordingen van een kind van agt, negen of tien maanden, wil vergelijken met de toonen van een dier —daar toch , gelijk hij zelf toeftaat, die bewerktuiging zich ontwikkelt, en meer volmaakt wordt, hetwelk bij het dier geene plaatsheeft.—De fpraakwerktuigen der dieren zijn ook niet onbekwaam, " om de taal der menfchen nar.r te bootfen." Gaarn zouden wij dit eens van dien hond gehoord hebben, wiens fpraakwerktuig, gelijk de Schrijver meldt, zoo bijzonder gefchikt was,om Fransch te fpreken. Want van papegaaien is het juist niet vreemd. Het morgengefprek tusfehen Pappetjen en den. Graai, kon dan veilig agterwege gebleven zijn: gelijk ook de andwoQrllen van eenen fpreeuw op het Kasteel van den Edelman. Alleen Willen wij hier het volgende bericht van den Schrijver, aangaande dien fpreeuw plaatfen: „ Dikwijls fprak de lpreenw nog lang in zich zelve voord, als men ophield met vraagen, ' en zeide het ééne antwoord na het ander. Ook gebeurde ' het niet zelden, dat de vogel de antwoorden onder elkaar „ verwarde, en dus onzin liet hooren. Rigtte men de vragen , zodanig in, en in die orde, als zij hier op elkander volgen, dan kon men verzekerd zijn, dat de fpreeuw ze allen goedbeam" woor-  G. ï. WENZEL „ woorden zou. Verwisfelde men echter deze rang-order en }, vroeg bij voorbeeld, in plaats van: hoe oud is de fpreeuw? „ hoe heet de fpreeuw? zoo was het antwoord: honderd en vijf„ tig jaar." Wij geloven, dat de Schrijver met deze weinige regels, zijn eigen ftelfel, geheel den bodem inflaat. — Hec aangehaalde voorbeeld van de bouwkunde der Termiten of wilde mieren, toont duidelijk, dat hij geen denkbeeld van eenig iiiftincl heeft. — Onder de volmaaktheden van der dierenfpraak wordt ook geteld, dat dezelve nooit liegt!! Ligt dan het liegen ook al in de taal der menfchen? Doch waartoe houden wij ons langer met die zotternijen op? — Eenftaaltjcnnogthands van het Woordenboek der* Dierenfpraak. — Ziet hier eeuigen: Aa. A. Au. Baf. Bau. Bis. Br. Bru. Bfum. Buk. Cheer. Doh. Eh. Fiau.Hikiki.Jaur.Ka.Kakaka.Kakkak.Ki.Ki. enz. Ten einde men 'er toch iet van verfta. diene de volgende proeve van eene overzetting , zoo als de Schrijver dezelve maakt. — Hier komen 'er nog al verfcheiden voor: ,, eene kat, onder eenen boom liggende." „ Oua. Miau. Mi au*. Oua. Eh. — „ Welk eene fmartt „ help! help! ik fterf. „ een poedel." II o o „ Pif. Paf. Knur. Paf. „ Dat is goed, affchuweliilc „ dier.' „ een mops, den poedel voorbijgaande" o „ Baf. „ Goeden dag, broeder!" „ de poedel." . o i, B.,f. —— „ Goeden dag! Ik dank u voor uwe groet.'* k „ ee-n vink, op den boom zittende." o o o o o „ Fisfisfis. Fit. Fit. „ Ik ben vrolijk! vrolijk „ ben ik! Wat is daar te doen?" „de, kat." II II „ Sch. Sch. — „ O kon ik u in mijne klaauwen krijgen 1" „ verscheidene kikvorschen." „ Kr. Kr. Kr. — „ Het zal morgen fchoon weder wor„ den." „ de mops, tot den poedel." „ Bau. Ban. Bau. „ Kom! Er .is een vreemdeling >, in huis." „ de poedel." ooo » Pif. ■ „ Ik wil die daar in het water „ eens  WSUWB ONTDEKK. , ENZ. J. G. FEIGLER , PLAN , ENZ. 367 eens mores'leeren. Hun gekwak verveelt mij. Gij zult een " frao zien. (Springt in het water. ) . . " g Maa hij f/ronf er met eeueu blaf en gedruisch in, dat de vink van den boom vloog, de kat wegvlugtte de Jikvorfche^verftomden, en het gefprek, tot mijn ip.jt, een " WatVde'man toch ver heen in het verftaan dezer dieren, fpraak l Plan van een nieuw en bijzonder Inftitut van opvoeding, voor Jongelingen van agt tot veertien Jaren, door], c. fehjleR» Te Deventer , bij J. H. ter Gunne, 1801. 37 Bladz. In gr. Oclavi. De prijs is f: - 5 - 8 De Uitgever draagt dit plan aan zijne Medeburgers voor, vooral aan die genen, die vrij van vooroordeel, van- onverdraagzaamheid en vervolgzucht zijn, om volgends hetzelve, onder zijne direétie , een nieuw en bijzonder inftitut van opvoeding op te richten. In hetzelve zal voor het lichaam, voor het verftand en voor de radicale verbetering van hethart van den kweekeling naauwkeurig gezorgd worden en zij zullen, in hetzelve tot alle oefeningen, wetenfchappen en kunften worden opgeleid. In het onderwijs van den Godsdienst zal men zich niet bedienen van bijzondere leerftelfels, Cathechismusfen of andere onverdraagzaamheid bevorderende of onderhoudende Boeken, maar onderwijs geven in den zuiveren en onvermengden Chrisilijken Godsdienst , wiens eerfte en voornaamfte Grondftelling Is, die van zijnen Godlijken grooten Stichter, deze naamlijk: God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten hem aanbidden in geest en in waarheid. Ouders, die zulk pen onderwijs voor hunne kinderen begeeren, zullen , wanneer dit ontwerp iot ftand komt, bij den Directeur kunnen te recht geraken, voor vier honderd guldens in het jaar, behalven de extra kosten. Zo wij den geest, die onder de Nederlanders over het geheel heerscht, wel kennen, durven wij den Ondernemer met zijn ontwerp geen grooten opgang beloven. Wij blijven (wie kan het helpen?) daartoe nog veel te weinig verlicht, te dom, te onverdraagzaam: maar daarom evenwel, gelijk dit door den hoogverliehten Burger feigler wordt bijeengevoegd, daaróm evenwel niet vervolgzuchtig. Foei! dat is eene ongegronde onchristlijke aantijging van den Prediker van het onvermengde Christendom! Ook zou men vooraf wel nader behooren te onderzoeken, of de uitwerking van dergelijke inrichtingen buiten 's lands wel zoodanig is, dat men daardoor kan worden aangemoedigd. De tijd, dien wij beleven, geeft ons eene geheele menigte van voorbeelden op, hoe groot het onderfcheid is, tusfehen het ontwerpen van de fchoonlte idealen, op het papier, en derzélver daadlijke uitvoering. ' r Can-  358 j. kisselws , candor. p. roger, m knecïitj &^ üf«V welke vertaling iuhec Vijfde Pn if™'* het Magazijn van GefckieLisjT, R ^en trZfen Rotterdam bij meije r uitgegeven, gevond™ l^f r? * ,1 vat, dit fpel ^de«eiftiagSi SEïï^o^'gygl'ï^f hetTooneel gefchikt gemaakt; alleen heeft h« 7irh «I„ %t• ? genoodzaakt gezien , o n den 'perfoön an lo^mtoillf™ trast van CANDoanaar zijn oogmerk geheel inberichten n\ C vT mt m je u„»o„,„,, zeer roMoei,e„,L me, s^tssr Parijs te ve™*^^ Val es vooruit om een Logement „ befpreken , doch z j™ mees. ter hem met fpoedig genoeg volgende, verhuur hij ° ichóp Z aan een jong Zee-Officier, haren minnaar, dien h Hn he t döw hem gezochte Logement aantreft. Zijn eerfte Mééster komt daarop te Parijs aan, en hij befluit in zijne verlegenhe d oJbd den buiten elkanders weten te blijven dienen - „; a;,,•• r ƒ• ingericht gedrag ontftaan de ^el^CoA^^éS en verwarringen welken dit Stukjen, voor zoo verre de2& doelwit is , om de aanfchouwers een fchuldeloos vermaak 2 bezorgen, zeer wel dat doelwit doen treffan T^A 7 • •  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN, Leerredenen van hugo blair , Doclor in de Heilige Godgeleerdheid, een van de Predikanten der Hoofdkerk, en Hoogleer dar in de Rhetorica, en fraaie Letteren aan de Hooge Schoole van Edinhurg. Naar den laatflen druk , uit het Engelsch vertaald. Zevende en AgtjleDeel. Te Amftcldam, hij W. Holtrop, 1801. leder van 210 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is fz • 4 - : Zoo onaangenaam het ons is,,wanneer ons Opftellen ter hand komen, van den Kanzel uitgeiproken , die, op zijn best, middenmatig mogen hecten, zoo zeer verheugen wij ons bij de ontvangst en het doorlezen van Leerredenen, welken der gewijde plaatfe tot luister, den Redenaar tot eere, den toehoorderen tot nut en ltiehtinge kunnen dienen. Dit , en nog veel meer , kan van de Leerredenen, welken wij thands aankondigen , met volle ruimte gezegd worden. Indien wij haar Meesterftukken in hare foort betijtelen, zullen wij niet te veel gezegd hebben. Geen voorbeeld, misleiden, is 'er bekend van gewijde Redevoeringen, die met even veel graagte ontvangen, zoo algemeen gelezen, en wijd en zijd, in de meeste talen overgezet, verfpreid zijn, Naar den laatjien Druk vertaald, lezen wij hier op den Tijtel. Uit eene lijst van Engellche Boeken is ons gebleken, dat in den voorgaanden jare de twee en twintig/ie Druk was afgegeven. Voorwaar een bewijs, hoe zeer Dr. blair den algemeenen fmaak moet gevat en getroffen hebben! En voorwaar, belangrijkheid van onderwerpen; eene genoegzaam uitvoerige behandeling , zonder langwijligheid j duidelijkheid en klaarheid; ernst en nadruk; deftigheid en manlijke welfprekendheid: alles vindt men hier verëenigd, wat Leerredenen, zoo voor den goeden fmaak , als voor het verftand en het hart, bijval kan doen vinden. Wat den inhoud dezer Leerredenen betreft, iet leerftelligs of uitlegkundigs ontmoet men 'er niet. Even als in de voorgaande Deelen , heeft zjch ook hier de Redenaar op de behandeling van zedenkundige onderwerpen toegelegd ; zonder , evenwel , immer in dat dorre en drooge te vervallen , waartoe menig Leeraar , minder dan blair tegen zijne taak opgewasfen, zeer ligt vervalt. Levendigheid van ftijl houdt hier immer de aandacht gaande. Door vergelijking van het oorfpronglijke met de nieuwe vad. bibl. vi. deel. no. 8. Aa QVCr-  Jfo 6. BUIK overzetting, is ons gebleken, dat de Vertaler doorgaands, niet ongelukkig is gedaagd. Belangrijkheid noemden wij daareven, als eene hoedanigheid der onderwerpen , hier behandeld. Ten blijke daarvan, willen wij des overfchrijvens van de Opfchriften der twintig Leerredenen, in de beide Deelen te famen vervat, dc moeite ons getroosten. Zij luiden aldus: De oorzaakeii van des menfchen verdrietigheid over het leeven. De liefde als het einde des Gebods. Ons leeven als zijnde in de hand van God. De vermenging van booze menfchen ender de goeden in de menfchelijke famenleeving. De vertroosting , welke het Euangelium den bedrukten van Geest aanbrengt. Weelde en Wellustigheid. Gods tegenwoordigheid in een toekomenden ftaat. Nieuwsgierigheid omtrent de zaaken van andere menfchen. De tegenwoordige onkunde van Gods wegen. De flavemij der zonde. De aangelegenheid der openbaare Godsdienstoefeningen. Het voorbijgaan van de gedaante der waereld. De vrede des gemoeds. De Rampen der menfchen ah aan hun zeiven te wijten. De Opregtheid als de Leidsman des leeyens. De Onderwerping aan den Godlijken wil. De Vriendfchap. Het te houden gedrag omtrent toekomende voorvallen. Het volgen der menigte in kwaad te doen. Over Gods wijsheid. „ Des, ze Leerrede is voornaamlijk ingericht om te dienen ter algemeene herinneringe aan de blijken der Wijsheid der Voorzienigheid, fommige van welke in Leerredenen, „ in dit en in de voorgaande Deelen bevat, uitvoeriger „ zijn ontwikkeld." —Zoo lezen wij in eene Aanteekening op den Tijtel .der laatfte Leerrede van het Agtfte Deel, ten blijke, dat blair .toen geen oogmerk ter verdere afgifte had; waaromtrent hij, echter, federt van mening is veranderd, als zijnde ons gebleken, dat 'er nog een Twintigtal, maar dit ook het laatfte, zal worden afgegeven. Thands gaan wij van Dr. blair's fchrijftrant eene proeve mededeelen. Onder het menigvuldig fchoone, omtrent het doen van .eene keuze, bepalen wij ons tot een ftuk uit de Leerrede, die tot opfchrift: Over Weelde en Wellustigheid, en tot tekst de woordendesProfeets, heeft: Harpen en luiten , trommelen en pijpen, en wijn , zijn in hunne maaltijden; maar zij aanfchouwen het werk des Heeren niet, en zij zien niet op het maakfel (Eng. Vert., de Werkingen) zijner handen; jes. V: 12. Oordeelkundig ont-  LEERREDENEN. $f$ ontvouwt de Redenaar de misdaad, in dien tekst vermeld ,• en de pligten , welken lieden, daaraan fchuldig, verzuimen. De pligten zijn, het aanfchouwen van het werk des Heeren, en het zien op het maakfel (of de werkingen) zijner handen. Het eerfte betreft God als Werkmeester * het andere als Beftuurer der wereld. Na in het algemeen over de befchouwing van de werken der natuur , als een teugel der losbandigheid, iet te hebben aangemerkt ^ fpreekt de Redenaar in dezer voege: ,, Maar tot verhe,, vener en meercrnftige overdenkingen geevendeeze wer„ kingen der natuur aanleiding, wanneer zij in verband „ met den Schepper, die ze gemaakt heeft, befchouwd „ worden. — Laat mij u verzoeken, mijne vrienden, eenige tusfchenpoozing van naadenken, eenig ernllig ,, oogenblik aan te grijpen , om met een denkend oog in de waereld rond te zien. Heft uw oog omhoog na ,, dien onmeetelijken hemelboog, welke u van boven om„ vangt. Beziet de zon in allen haaren luister, bij dag ,, over uw hoofd wentelende, en bij nacht, dé maan-, in zagte en heldere majesteit, van dat heir van Harren „ omringd , die aan uwe verbeelding een onnoemelijk ge- tal waerelden voordellen. Luistert naar de geduchte ,, Itemme des donders. Luistert naar het loeien des on,, weders en des orkaans. Overziet de wonderen, die 3, de aarde vervullen , welke gij bewoont. Befpiegelt „ eene vaste en magtige Hand, lente en zomer, herfst en winter in geregelden loop doende voortkomen, ver- flerende deze aarde met ontelbaare fchoonheden; met „ ontelbaare bevvooners haar ItofFeerende; genoegens uit„ Hortende op al wat leeft; en, ten zelfden tijde, de na„ tuur met ichrik vervullende door het geweld der ele„ menten, wanneer het den Schepper behaagt, dezelve „ los te laaten. Naa u zelven als van zulk een tooneel van wonderen omringt gezien te hebben ; naa allerwe» „ gen zulk een verbaazend vertoon van majesteit aan,, fchouwd te hebben, met wijsheid en goedheid ge„ paard: Wordt gij dan niet van een fiaatelijk en ernst„ vol ontzag bevangen ? Is 'er niet iets, 't welk inwcn,, dig u influistert, dat aan deezen grooten Schepper alle „ redelijke weezens, die Hij gemaakt heeft, eerbied en ,, hulde fchuldig zijn? Toegelaaten om aanfchouwers te „ zijn van zijne Werken, in 't midden van zoo veele „ groote en belangrijke voorwerpen geplaatst, kunt gij gelooven, dat gij daar gefield waart tot geen ander Aa 2 „ oog-  J72 H. n V A I R oogmerk, dan om u in grove en beestagtige, of, op „ zijn best, beuzelagtige vermaaken te dompelen; verlo- ren voor allen gevoel der wonderen, die gij ziet; ver„ lorcn voor allen eerbied voor dien God, die u het aan,, wezen gaf, en die dit verbaazend Natuurgeftel heeft opgericht, waarop gij flegts met ftompe en onbedui- ,, dende oogen ziet ? Neen. Laaten de tooneelen, „ welke gij aanfehouwt , daar mede inftemmende ge„ waarwordingen voortbrengen. Laaten zij u uit de ver„ nederende bedwelming der ongebondenheid tot edeler ■„ gemoedsbeweegingen doen ontwaaken. Elk voorwerp , dat gij in de natuur ziet, 't zij groot of klein, dient ,, om u te onderrichten. De ftaren het infekt, de vuu„ rige luchtverheveling en de lentebloem, het groenende „ veld en de rijzige berg, allen vertoonen eene opperlte Magt, voor welke gij behoort te zidderen en te aan- bidden; allen prediken de leere, allen boezemen den „ geest van Godsdienftigbeid en eerbied in. Aanfchou„ wende derhalven , het werk des Heeren, laat de opkoo„ mende bewcegingen van ontzag en dankbaarheid zulke „ gevoelens als deezen uit uwe zielen doen opwellen : „ Heere , waar ik ook zij, en wat ik geniete, mogt ik ,, nimmer U.als den Werkmeester der Natuur vergecten! „ Mogt ik nooit vergeeten , dat ik uw fchepzel ben en uw onderdaan! In deezen pragtigen tempel van 'tHeel„ al, alwaar Gij mij geplaatst hebt, mogt ik immer uwe „ getrouwe aanbidder zijn; en mogten de eerbied en de „ vreeze voor God, de eerfte aandoeningen van mijn hart „ zijn ! — 't Is (dus voegt 'er B. nevens) zulk eene be„ fchouwing van God, tot welke ik uwe gedagten van den wijn en de maaltijden nu wilde terugbrengen, als „ bevoegd om den geest der ligtzinnigheid en der dwaas5, heid te beteugelen, en manlijke en betaamelijke gevoe,, lens, in de plaats van misdaadige verftrooijngen iu09 te prenten." AVederhouden kunnen wij ons niet, van het overfchrijven van nog eene proeve. Zij is ontleend uit de fchooïie Leerrede, handelende over de Rampen der menfchen, als aan hun zeiven te wijten: „ Niet zoo draa (zoo hoo„ ren wij B. onder andere redekavelen) heeft iets in de ,, gezondheid, of in de uitwendige omftandigheden der ,, menfchen hunnen wenfehen wederftreefd, of zij begin- nen te fpreeken van de ongelijke bedeeling van de goe- de dingen deezes leevens; zij benijden den Haat van „ ac-  LEERREDENEN. 373 „ anderen; zij verknijzen zich over hun eigen lot, en „ vergrammen zich tegen den Bethuirder der waereld. „ Doordrongen van deeze gevoelens, verkwijnt een „ mensch onder een geknakt geitel. Maar laat ons hem „ vraagen , of hij, in opregthcid en goeden ernst, hier „ van geene andere oorzaak, dan het onbekend befluit „ des hemels, kan aanwijzen ? Heeft hij den zegen der ,, gezondheid behoorlijk op prijs gcfteld, en de regels van „ deugd en maatigheid altijd ih agt genomen? Is hij m„ getogen geweest in zijn leeven, en maatig in alle des„ zelfs vertnaaken? Indien hij nu flegts den prijs zijner ,, voorgaande , misfehien vergectene , lustopvolgmgen „ betaalde, heeft hij dan eenige reden tot klaagen, als of hij onregtvaardig leedt ? Konde uw oog doordrin„ gen in de verblijven van ziekte en jammer, gij zoudt „ dezelve bevolkt vinden met de fJagtoffers van onmaa', tigheid en zinlijkheid, en met de kinderen van onge„ oorloofde traagheid en luiheid. Onder de duizenden, „ die aldaar kwijnen , zoudt gij de evenredigheid van „ onfchuldige lijders gering vinden. Gij zoudt verwelkte jeugd, verbaasten ouderdom, en het vooruitzigt van een „ ontijdig graf het deel vinden te zijn van menigten ,wel- ke,"op eene of andere wijze, die onheilen zich zeiven „ hadden berokkend; terwijl deeze martelaarcn der on„ deugd en der dwaasheid de onbefchaamdheid hebben „ om over 's menfchen hard lot te klaagen, en zich te- gen den Heere te vergrammen.'1'' „ Doch, veelligt, klaagt gij over moeilijkheden van „ eene andere natuur ; over de onregtvaardigheid der waereld; over de armoede, welke gij lijdt, over de „ moedbeneemingen, onder welke gij zucht; over de „ jammeren en teleurfteilingen, van welke uw leeven is ,, doorzaaid. Eer gij uwe onvoldaanheid den rui- „ men teugel viert, laat mij u verzoeken, over uwen „ voorgaanden leevenstrein onpartijdig naa te denken. ,, Hebben niet verwaarloozing, of hoogmoed, of kwaad- aartigheid , of zondige driften n dikmaals van het pad ,, van een verftandig en wijs gedrag afgeleid? Zijt gij ,, omtrent u zeiven, niet in gebreke gebleeven in het ,, ten nutte aanwenden van die gelegenheden , welke de ,, Voorzienigheid , ter verbeteringe en bevorderinge van „ uwen ftaat, u hadt aangebooden? Indien gij hebt „ verkoozen , uwe luimigheid, of uwen fmaak, tn de „ voldoening aan vadzigheid of vermaak, bot te vieAa 3 „ ren,  374 H' BLAIR, LEERREDENEN. ren, kiinr. gij dan klaagen, omdat anderen boven u „ die voordeden behaald hebben , welke aan nutte „ werkzaamheden en eerlijke vlijtbetooning eigenaartig „ zijn verknogt? Hebben niet de gevolgen van eenige „ verkeerde flappen , tot welke uwe driften , of uwe vermaaken , u vervoerd hadden , u door een groot ge- deelte uws leevens vervolgd , misfchien uw karakter „ bevlekt, u in verlegenheden ingewikkeld, of u de h'ari- „ den doen verllappen? Het is een oud fpreek- „ woord , dat ieder mensch de werkmeester van zijn „ eigen geluk in de waereld is. Zeker is het dat de ,, waereld zelden iemand volkomen den voet dwars zet, „ dan door zijn eigen fchuld. De Godzaligheid is , over „ 't_ geheel genomen, tot alle dingen nut. Deugd, naar„ ftigheid en vlijtbetoon, met een goed karakter en voor„ zigtigheid gepaard , bleek 'immers de zekerfte weg tot „ voorfpoed te zijn ; en wanneer de menfchen in het ver„ krijgen daar van kwalijk llaagen, moet de mislukking ,, meer aan hunne afwijking van dien weg worden toege„ fchreeven, dan aan hun ontmoeten van onoverkoome,, lijke hinderpaalen. Zommigen , te loos zijnde, ver,, beuren den naam van vroomheid. Zommigen, teopen,, hartig zijnde, woïden van mangel aan voorzigtigheid „ befchuldigd. Anderen, zijnde wuft en veranderlijk, „ worden van allen gewantrouwd. — Gemeenlijk is dit ,, het geval, dat de menfchen hunne teleurstellingen aan ,, eenige andere oorzaak, eer dan aan hun eigen wan gé-» „ drag, zoeken toe te fchrijven; en wanneer zij geen andere oorzaak kunnen verzinnen , leggen zij dezelve „ der Voorzienigheid te laste. Hunne dwaasheid ver„ voert hen tot ondeugden; hunne ondeugden tot wc„ derfpoeden ; en in hunne wederfpoeden vergrammen zij ,, zich tegen den Heere. Dubbel onregtvaardig zijn zij ,, tegen God. In hunnen voorfpoed zullen zij hun geluk- kig flaagen aan hunne eigen naarftigheid, eerder dan ,, aan den zegen van God tocichrijven; en in hunnen te,, genfpoed wijlen zij de fchuld hunner ongelukken aan ,, zijne Voorzienigheid, niet aan hun eigen wangedrag. ,, Terwijl de waarheid der zaake juist het tegenovergeftel,, de is. Alle goede gaave en volmaakte gift is van boM vcn; en van kwaad en elende is de mensch de atitheur „ voor zich zeiven." Tegen onzen zin, doet onsbeftck verder overnemen eindigen. Chris-  J. L. EWALD, christlijk huis- en handboek. 375 Christlijk Huis- en Handboek, of bezegelingen voor eiken dag' des Jaars, tot bevordering van Geloof in Christus en Christliike Godzaligheid, door j. l. ewald, Doel. der Godgel. en tweede Predikant aan de St. Stephanus Gemeente te Bremen. Uit het Hoogd. vertaald, door j. clarisse, Predikant te Enkhuijzen. Eerjfc Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1801. 630Bladz. ■ In gr. Octavo* De prijs is f 3 - 15 - : Dit Wc-k is (dit zijn de woorden van den Schrijver,) uitflnitcnder wijze , voor zulke vereereren van iesus trefchreven, voor welken jesus alles is, waar 'I voor hem de bijbel verklaart: of om bepaald te fpreken voor welken hij niet alleen Leeraar — Voorbeeld " en — Martelaar voor waarheid en deugd, — maar ook Zondenvergever, - Arts voor hunne zieke na- " tQul-5 Helper in nood Hoofd en Heer der \' Christenheid , en der geheele menschheid is." „ Alles in dit Boek dient wel tot aanfponng, om „ goed te doen, om Jezus geboden op te volgen, maar „ de beweegredenen daartoe, worden in hetzelve, min,, der uit de natuur .en goede gevolgen der deugd, dan „ wel uit de, ons voorkomende, liefde van den Vader „ en van jesus ontleend, en daardoor gepoogd, ver„ trouwen'op jesus woorden en wederliefde tot hem te „ verwekken, om zijne geboden op te volgen?" Deze befpiegelingen loopen meestal, over eene Bijbelplaats, ook wel over eenige menschlijke aandoening, ot verfchijning of verrichting in de natuur. — Men vindt hier gebeden, alleenfpraken, opwekkingen tot nadenken; verklaringen van leerftukken of bijbelplaatfen , fomtijds voor het verftand en fomtijds voor het hart. De Schrijver bedoelt te zorgen, dat men geen gewigtig bijbelleerltuk of Christlijken pligt misfe. _ Zoo veel van den inhoud van dit Werk. In dit Lerlte Deel worden de befpiegelingen, voor alle de dagen van de drie eerfte maanden van het jaar gevonden, zoo dat men denkelijk nog drie zulke Deelen verwachten moet. Men ziet hicrüit, dat de befpiegelingen nog al uitgebreid zijn. Zij bellaan door elkander zes of zeven Bladzijden, vrij digt in een gedrukt. Dat het geheel een groot aantal van befpiegelingen vervat, heeft zijne groote nuttigheid: het bevordert de verfcheidenheid, en geeft meer Aa 4 vol-  3"6 j. l. ewald volledigheid aan het geheel; maar dat men bepaaldelijk voor eiken dag van het Jaar eene bijzondere befpiegelin»geeft, heelt zoo wel veel tegen zich, als het veel voor zich heelt. Doch dit raakt de waarde der bijzondere belpieo-ehngen niet. Verder is ewald onder ons genoegzaam bekend, als een man, van wien men niet anders, dan dat bij uitftek goed is, verwachten kan, ook zal men zich, in het lezen van dit Boek, in die verwachting niet bedrogen vinden. Het vervat onderwerpen , die tot den inwendigen Godsdienst van het hart of regtfireeks beliooren, of daarmede in het naafte verband liaan. Deluil is net, duidelijk en bevallig, en de toon is beiaamliik %nftig en krachtig. Voor zeker föort van oprechte Christenen kan dit Boek tot dagclnkfche lezing, van ecu zeer nuttig gebruik wezen , om 'er onderrichting, vermaning en'troost uit te halen , en aanleiding tot Godsdienftige gedachten en gezindheden. 1 ° Om onze Lezers zelvcn te laten oordeelen, zullen wij het grootfte deel nafchrijven , van een ftukjen, over het onderzoek van zich zeiven, naar aanleiding van i Kor. XIII: 5. „ In deze dagen, in welke zich ieder Christen, ter deelneming aan het Avondmaal voorbereidt, is mij dit dubbel gewichtig. . Slechts door vertrouwen en liefde, kan 'er zielenverbond plaats hebben. Hij alleen , die iemand iets toevertrouwt, kan van zijnen geest en hart iets ontvangen. Hem alleen kan men iets mededelen, die vertrouwen in ons Helt. Het geheele avondmaal kan mij derhalven niet meer, dan een bloote ledige onvruchtbare plechtigheid zijn, indien ik geen eclit vertrouwen op hem heb, die het zelve heeft ingefteld, en tot een afbeeldfel gemaakt heeft, van het gene hij den zijnen geven, en voor hun wezen wil." „ Nu hoe ftaat het dan toch wel , met mijn geloof aan jesus? is het wel waarlijk -- vertrouwen f'vaste innige _ overtuiging , dat hij mij, ook mij helpen wil, waar ik zijne hulpe nodig hebbe? — dat hij mij geven wil en zal, wat ik behoeve, voor dit en voor het volgend leven? Pas ik zijne beloftenisfen, zijne woorden, zoo geheel en al op mij zeiven toe, als of zij, tot mij in perfoon^ bijzonderlijk gefproken waren ? zijn'ze mij zoo gewichtig, als mij een ander geloofwaardig bericht, dat iemand mij uit een ouöverkoomlijk ongeluk verlos-  christlijk huis- en handboek. 377 losfen, of aan liet grootst geluk helpen wilde, zijn zou? of boude ik deze beloften en openbaringen flechts koel voor waar, gelijk ik het, bij voorbeeld, voorwaar boude, dat het lot der Negers eens beter worden zal ? of dat een mensch, bij mij onbekend, het grootfte lot uit de loterij getrokken heeft?" „ Waarop grondt zichjmijn geloof? Is het welligt op dezen of genen fchijngrond, dat jesus zich ook aan mij zal openbaren ? mij redden, mij geven zal wat ik nodig hebbe ? of in den waan van eigene vroomheid, eigene verdiende , waarïn ik welligt oordeele, boven anderen uit te fleken, of zelfs wel dadelijk anderen overtrelfe? Verlaat ik mij welligt daarom zoo gerust op jesus, als mijnen helper, omdat ik weet, dat ik Eijbelfch-j-echtzinniger ben, dan velen mijner tijdgenoten? omdat ik mij meer met hem bezig houde, meermalen aan hem denke , van hem leze, tot hem bidde? omdat ik mij met andere welgezinde menfchen, dikwerf in hem verheugen kan ? — tot de natuur en aard des geloofs behoort dit gewis: maar een grond des geloofs kan en mag dit niet zijn. Hctkan de grond niet zijn; nadien alle deze tcekenen van verkleefdheid aan hem mij geen verdienden kunnen bijzetten , en als enkel gevolgen kunnen en moeten aangemerkt worden , van hetgene hij voor mij gedaan heeft. —— Ook mag het niet ten gronde gelegd worden; nadien alle waan van eigene verdienden het gevoel aan zijne liefde verzwakt, welke juist daaróm zoo groot is, omdat wij dezelve m het geheel niet verdienden; en nadien zulk een waan de bron van verbetering onzuiver maakt, welke naar het Godlijk oogmerk , alleen dankbaarheid en liefde wezen moet. Het was diepe wijsheid van God, dat de mensch gerechtvaardigd en hem welgevallig moest worden, zonder eenige verdiende in hem zclvcn, enkel en alleen door vertrouwen op jesus en op hem. En hoe ver drekt, waarover breidt zich mijn geloof uit? Houde ik mij alleen aan zijne leer, of enkel aan zijne beloften, of bij uitfluiting aan zijne voorfchriften? zijn mij zijne beloften gewigtiger dan zijne bevelen? of zijne voorfchriften van meer aanbelang, dan zijne toezeggingen? Trek ik ook welligt eene belofte een lcerftuk een gebod aan de anderen voor? of plaats ik dezelve achter de anderen ? zijn mij welligt ook maar die lecrdellingen vangewigt, welke ik door mijn vernuft (rede) reeds kan ontdekken , of ten minden na op 'dezelve Aa 5 ge-  378 j. t. e \v a l b gebragt te zijn, door deszelfs behulp kan inzien? — — verwacht ik van hem misfchien enkel'mdit leven redding en hulpe? of alleen in het toekomend leven ? oog ik op hem alleen, als Leer aar der waarheid en der deugd"1, of als Schulciverzoener, Borg, Verlosler van zonden? enkel op zijn lijden en fterven , ter vergeving der zonden ? of" ook op de kracht van zijn bloed, ter reiniging van dezelve? fteeds op zijne vernedering, op zijn lterven ï of ook op zijn weder levendig worden en verheerlijking? Enkel op hetgene hij geweest is en gedaan heeft, toen hij op aarde was? of ook op hetgene hij nu is en doet, daar hij in den hemel verheven is ? Zie ik hem daar alleen als voorfpraak bij den Vader? of ook als mijn verheerlijkt hoofd ? — Ook als Koning zijner Kerke — ook als Beiftierder der wereld? Reken ik alleen op de natuurlijke uitwerking zijner gepredikte leere, en de uitbreiding der van hem opgerechte Gemeente? of wacht ik nog alles van zijnen blijvenden Koninglijk werkenden invloed? Denk ik zoo aan hem, alleen, om in druk en lijden gerustltelling te hebben? of ook om mij in zijne heerlijkheiden zaligheid te verblijden, — om mij door geloof, deugd en liefde, al nader en nader tot hem te brengen, — om door. zijnen Geest meer en meer geleid en beftierd te worden, — om door zijne kracht in den flrijd tegen de zonde, — tegen mij zeiven, meer en meer gelterkt te worden, — om naar zijn voorbeeld mij Inerte leeren vormen, ten einde éénmaal in zijne heerlijkheid te kunnen deelen? Leef ik, door het geloof, gehoorzaam aan hem? Acht ik, en volg ik alle zijne lesfen, betracht ik alle zijne geboden, ben ik getrouw aan alle zijne inllellingen ? of heb ik enkel die voorfchriften voor oogen, welke men, naar den fmaak der tegenwoordige eeuw, voor gevvigtig houdt, als braafheid, werkzaamheid, menschlievendheid? en laat ik , bij dezen agterftaan, welken hedendaags minder geacht worden; als zelfsverloochening, kuischheid, dooding des vleeschs , der hec-rfchende zinnelijkheid, vrijmoedig uitkomen voor, en belijden van christus? — Zo ik iet van dien aard in mij bevinde , dan mag ik zeker ftaat maken, dat mijn geloof aan hem nog niet van de rechte foort is. De leerftukken komen zoo wel van hem af, als de beveelen, en de geboden als de beloftenisfem Dezelfde, die gezegd heeft, „ uw hemelfche Vader weet, dat gij dit alles „ nodig hebt," heeft ook verzekerd ,, De vader zal „ den geest geven, den genen die den zeiven van hem „ bidden," van hem komt ook dat woord, Eer Abraham was  chrtstlijk huis en handboek. 379 was ben ik, even zoo wel af, als het andere: „ alles, „ wat1 gij wilt , dat u de menfchen zullen doen , doet „ hun ook alzoo." „ Die mijn vleesch eet , en mijn „ bloed drinkt, heeft het eeuwig leven," zoo wel als: „ Hij zal in het Koningrijk der Hemelen ingaan , die den „ wil doet van mijnen Vader." En — „ ik ga heen om „ u plaats te bereiden; dan kome ik weder," zoo wel als, „ ftrijd om in te gaan." Ja, „ mij is alle magt ge„ geven; zoo leert dan onderhouden, wat ik u geboden „ nebbe, en ik ben met u tot het eind der wereld:" niet minder dan, „ doet dit [eten en drinken aan het Avond„ maal] ter mijner gedachtenisfe." — Ga ik nu heen en maak ik alleen gebruik van het geen mij, om welke reden dan ook , bijzonderst aanftaat? zoo oefen ik geene gemeenfehap met den geheelen jesus. Houd ik enkel voor waar, dat mij, ook om andere redenen, geloofwaardig dunkt? zoo geloof ik eigentlijk zoo zeer jesus niet. Als ik mij enkel verlaat , op het gene mijne rede mij zegt, zoo verlaat ik mij op Hem niet. Ik geloof in Hem niet, zo ik maar fommige, en niet alle zijne betrekkingen erkenne. Ik volg Hem niet, wanneer ik dat gene -flechts opvolge, dat mij in zich zeiven reeds goed en betamelijk toefchjjnt. ,, Is bet ook ilandvastig, — dat geloof in jesus? Houde ik mij niet enkel aan Hem, als het mij welgaat; maar ook , en inzonderheid , als het mij kwalijk gaat ? Dan niet alleen, wanneer de menfchen veel met hem ophebben , maar ook dan , wanneer zij hem niet hoog meer achten en van hem afvallen? Dan niet Hechts, als men mij, wegens mijn aankleven aan hem, hoogfehattede en vereerde, maar ook dan, wanneer men mij daarom verachtte en befpottede. Niet alleen dan, wanneer ik hem , zijne hulp, zijne liefde, in de lotgevallen van mijn leven ondervond ; maar ook dan , wanneer hij mij niet antwoordde, even als of hij niet hooide of leefde? — ,,Stand„ vastig en onbeweeglijk — getrouw tot in den dood," moet ik zijn, zal ik door mijn geloof zalig worden." En eindelijk, heeft mijn geloof reeds , op mijn uitwendig leven uitwerking gehad ? — Daar ik het voor waarachtig houde, dat het volflrekt nodig is, om zijne geliefkoosde neiging te bedwingen, heb ik dat dan ook reeds gedaan ? Daar ik hem geloof geef in zijne verklaring, !, dat die .achter hem komen, en zijn leerling zijn wil, zich zelvcn verloochenen , en geduldig zijn kruis op ,, zich  380 j. l. ewald , christlijk huis- en handboek. „ zich nemen moet." Heb ik mij dit ook reeds yastelijk voorgenomen , en bij elke voorkomende gelegenheid getoond , dat het mij ernst ware? Heb ik mij voor alle dingen 'er aan gelegen laten zijn , om mij , voor mijne toekomftige beftemming , te vormen , vermids hij gezegd heeft, ,, zoekt eerst het Koningrijke Gods en zijne ge- „ rechtiglicid" vinde ik daarvan nog iet bij mij? zoo is zeker mijn geloof ook nog het echte niet. Alle geloof in de wereld heeft invloed en uitwerking, op de daden; alle geloof in iemand maakt ons jegens hem volgzamer. „ Het geloof, zo het de werken niet heeft, is„ bijjZich zelve dood." „ Daar over wil ik dan bedaard nadenken, enz." Leerreden , ten betooge: dat de Leer van Gods Vaderliefde de Grondleer van den Kristelijken Godsdienst uitmaakt , uitgefproken te Sonderhaufen, op den tweeden Kersdag des jaars 1800, door g. c. cannabich, Kerkenraad en Superintendent. Uit het Hoogduitsch. Te Leijden, bij L. Herdingh, 1802. 39 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 6 - : "\Y/"'-' hebben onlangs , (*) met lof aangekondigd een \V tweetal Leerredenen van D. frans volk mar rein hard, in welke de leere van het Euangelie , aangaande het waare oogmerk van jesus dood, opzetlijk 'behandeld en verdedigd wordt. Het fchijnt, als of de thands voor ons liggende Leerrede van den Superintendent cannabich, even opzetlijk, tegen de gemelde leere is ingericht. Wij hebben ons, bij het lezen en overdenken van dezelve, verbaasden tevens bedroefd. Verbaasd, dat men, op eenen Proteftantfchen Leerftoel, zoo openlijk , zoo opzetlijk, de leer der Proteftantcn tegenfpreekt; tegenfpreekt niet alleen , maar met alledie gevolgen en befchuldigingen overlaadt, en belastert, welken men, in de tijden, toen de waardige Kerkhervormers de wereld, op nieuw, met het Euangelie verlichtten, daartegen met eenen blinden ijver, ■welke toen echter nog door de onkunde des tijds verfchoond kon worden , aangevoerd heeft. Verbaasd en bedroefd, dat een man, als cannabich, een Kerkenraad en Su- per- (*) Zie N. Vadert. Bibl. VI Deel, ijle Stuk, Bladz. 168.  g. c. cannabich, leerrede. 3Si Dcnntendent bij de Proteltanten, openlijk in deze Leerrede toont, deze Etiangelieleere zoo weinig te verdaan j want hoe zou men durven vermoeden , dat men met voordacht eene zoo gewigtige leere zou verdraaien, o» des te meer vertooning van overwinning te kunnen maken? Eene hersfenfchim , zoo als cannabich zich vormt, is geraaklijk te wederleggen. Maar dat is niet de leer der Christenen. De ftclling, die cannabich, in deze Leerrede, behandelt: dat de leer van Gods Vaderliefde de grondleer ■van den Christüjken Godsdienst uitmaakt, is eene waarheid , welke de Proteftantfche Kerk, welke de geheele Christenheid , met dankbare aandoening, erkent en belijdt, doch met bijvoeging: in christus! De leere van Gods_ Vaderliefde in christus is èt grondleer van den tartstlijlien Godsdienst. In c h r i st u s heeft God zich betoond, zoo als hij is, barmhartig en rechtvaardig. Deze is de leere van het Euangelie, de leere van den Apostel paulus, die niets begeerde te weten, dan jesus christus , en dien gekruist. Ondertusfchen heeft de Proteftantfche Kerk nooit geleerd , dat Gods liefde of genade eerst door jesus christus is verkregen of daargelteld , in dien zin, als of God niet van eeuwigheid de liefde en genadig ware, o-elijk onze Redenaar haar fchijnt toe te fchrnven. Neen! zij "fchrijft het, met de H. Schrift, aan de zoo groote hef de van God toe, dat hij zijnen Zoon voor ons allen heelt overgegeven, enz. Maar, dit gelooft zij, overeenkomffio- de Heilige Schrift, dat, zou God deze zijne helde en genade uitoefenen , zonder zijne rechtvaardigheid te verlocheiien, zou de geftoorde orde in de zedenlijke wereld herfteld worden, de christus dit alles moest h)den, en das tot zijne Heerlijkheid ingaan. De redenen, welken de Redenaar tegen de leere der voldoening door jesus inbrengt, zijn oude lang verfletene redenen, die men reeds bij hugo de groot, uit de Schriften der Sociniaanen, in zijn Werk over dit onderwerp, bijgebragt en wederlegd zal vinden. En hoe handelt deze Redenaar met de oplosfing en beandwoording der bewijzen voor deze leere? zeker vrij lugtig en oppervlakkig: ziehier een voorbeeld: „ Voorts kunnen eenige weinige Eijbelfche plaatfen , welke deze overneming van de fchuld en Hraffen onzer zonden ichunen aan te toonen, de duidlijkfte en onwederlegbaarlte gron-  G. C. CANNASÏClj gronden der rede niet omverftooten , noch ons noodzaken, om iet te gelooven, 't geen onmooglijk en blijkbaar tegenftrijdig is," enz. Welke vooringenomenheid met zijne begrippen, welke de Man met de Redeverwznl Waarüit toch moet de leere van den Christlijken Godsdienst gekend en ontleend worden? Immers alleen uit den Bijbel. Bij voorbeeld, waarüit moet men de leere van plato, aristoteles, enz. leeren kennen ? Immers uit hunne fcliriften ! Daarin heeft de Rede niets te zeggen , noch voor te fchrijven: zoo moeten die Wijsgeereil gefchreven hebben, of zoo moeten zij gedacht hebben! Neen ! de Rede onderzoekt uit hunne Schriften : zoo hebben zij gefchreven, zoo hebben zij gevoeld! Waaröm zouden wij anders mogen te Werk gaan, in het naarvorfchen van den zin des Bijbels ? Doch, wij fchrijven geene wederlegging, maar alleen eene Recenjte van deze Leerrede, en zullen daarom nu geene aanmerkingen meer plaatfen, maar flechts nog een en ander ftaaltjen mededeelen van hetgene onze Lezers in deze Leerrede vinden zullen:,, Het fchijnt mij toe," lezen wij , Bladz. 32 , ,, dat de Roomsch - Katholijke „ Kerk zig in dit opzicht meer gelijk is, dan de Pro- teftantfche ; want zij erkent een meerdertal, Mid„ delaars en Heiligen , en doet dit met recht , zoo,, dra zij éénen kon aannemen. Wij integendeel, (de ,, Protejlanten,) fpreken ons zeiven tegen, wanneer wij ,, alle overige Middelaars en Heiligen verwerpen , en flechts aan eenen gelooven , die toch niets minder, ,, dan een Heilige is. Willen wij dus waardige en ver„ hevene denkbeelden van god en van onzen eerbied jegens hem aankweeken, dat wij dan allen geloof aan „ Middelaars, als zoodanigen, laten varen, en ons on- middelijk tot God zeiven wenden. Zijne liefde is eeu„ wig en oneindig, en behoeft niet eerst verkregen, of „ in hem gaande gemaakt te worden. Bij dit denkbeeld alleen blijft god groot, daar hij, integendeel bij het ,, andere, in zedenlijke waarde vermindert , en wij hem „ als dan niet als god kunnen eerbiedigen." Wij hebben dus volgends dezen Redenaar jesus niet tot Middelaar nodig , wij behoeven niet door hem tot God te gaan,, niettegenftaande hij zelf uitdruklijk verzekert, dat hij de weg, de waarheid en het leven is, en dat niemand tot den Vader kan komen, dan door Hem , en dat allen den Zoon moeten eeren, gelijk zij den Vader eeren. Als  LEERREDE. S83 Als paulur fchrijft: „ Daar is één God, en één Middelaar Gods en der Menfchen , de mensch jesusch r is-rus '" kan men uit zijne woorden, de verëenng der Heilioen'afleiden! enz. En foortgelijk ijdel gefnap, (meer achten wij deze Leerrede niet) moet nog in het Neder- duitsch vertaald worden! Aanleiding tot een vroeg en beginnend Godsdienst-Ondermis, voor Kinderen en zulken, die nooit onderwijs genoten hebben. Gepaard met ophelderingen, die gejchikt zijn om Kinders van negen tot veertien jaaren te onderwijzen , ten dienjïe van Ouders en zulken, die gaarne een Pepast onderwijs aan Kinderen zouden willen geven, met eene Vóórrede, die de regels voor zulk een onderwijs tnzich behelst, iwjOANNES steen me ij er, Predikant ie Vlaardingen. Te Utrecht bij W. van IJzerworst, 1801. 354 , Foorrede XXXV Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f i - 16 - : De Eerw. S. reeds door andere Onderwijs-Boeken, zoo grootere als kleinere, bij onze Landgenoten bekend, geeft hier weder een vrij dik Boekdeel, tot dat zelfde einde ingericht, welks aanleg en bruikbaarheid hy breedvoerig ontwikkelt, en waarïn hij zijnen eigen weg bewandelt, en de redenen voor zijne gehoudene handeU wijze openlegt. — In de uitgebreide Foorrede, waarïn hij, behalven andere nodige erïnneringen, een getal van veertien regels, bij het onderwijs in acht te nemen, opgeeft en ontwikkelt, zal men van het een en ander nader onderricht kunnen bekomen. Deze Foorrede is, over. het geheel, zeer lezenswaardig, en het zoude voorzeker te wenfehen zijn, dat dezelve van velen, die zich, tot het Godsdienftig onderwijs van anderen, of reeds bepaald hebben , of zich voornemens zijn te begeven, ernftjg betracht wierde. Ten bewijze willen wij den negenden regel overnemen. Hij is deze: „ Het onderwijs moet, „ zoo veel mogelijk, overëenkomfrig de behoeften van den tijd , worden ingericht. De waarheden, die God ons, in de Natuur en door zijn woord heeft geopenbaard , zijnen „ blijven — dit is zoo — altijd onveranderlijk dezelven; maar ons inzien in dezelven, onze voordracht van de,, zeiven en onze inrichting derbewijzen zijn menschhjk, en daarom voor verandering en verbetering vatbaan —- 5J ^iöt  3*4 j. steen me ij er „ Met den tijd veranderen de dwaalingen en vooroordee„ len, en verwisfelen de zonden en ondeugden. — Van „ meerer inzien, dat anderen voor ons verlpreid hebben, geen gebruik te willen maken; op dwaalingen en voor„ oordeelen, zonden en ondeugden, die in 't opkomen ,, zijn, of reeds heerfchen, niet te letten, en jeugdige „ gemoederen, op eene ongevoelige wijze, daartegen, ,, door de inrichting van 't onderwijs niet te beveiligen; ,, — dit alles zal elk, die het leest, oogenbliklijk afkeur „ ren moeten. Zo hebben Jesus en zijne Apostelen ook niet gedaan. — Dezen leerden dezelve waarheden, die God ,, in de natuur en door de openbaring, voor hunnen tijd, „ eeuwen lang had bekend gemaakt; maar zij leerden die, naa het meerer inzien, welk zij daar in hadden. Zij ,, beftreden de dwalingen en vooroordeelen van hunnen „ tijd, en richteden geheelhun onderwijs overeenkomftig de „ behoefte, die zij vonden, in. — Deze regel noodzaakt „ fommige dingen anders voortedragen, als men wel gè- woonlijk plag; eenige bewijzen die men welëer gewoon was te gebruiken , natelaten en daar voor anderen te „ bezigen; ctlijke (lukken meer uitvoerig te behandelen, ,, dan te vooren gefchiede en iets uittelaten, dat welëer meer te pasfe kwam, maar nu onnodig is geworden. ,, — Bijzonder, dankt mij, moet men in liet behandelen van dat Hoofdftuk, hoe wij tot geloof, bekeering en „ een heilig leven geraken kunnen — welk de Godsdiensts, inrichting door Jesus Christus in zich behelst — het „ gewicht, aanbelang en nut van die Godsdienst-inrich„ ting en de verpligting daar toe , bijzonder doen a, kennen en gevoelen, ten einde de algemeene Gods9, dienstloosheid daar door zoo veel mooglijk te keer „ te gaan." Het Werk zelf is in vier Deelen afgedeeld. (O Van Cod, zoo als wij hem, uit zijne werken , leeren kennen , om hem te dienen, met behulp van den Bijbel. (2) Hoe het menschdom van God is afgeweken — daar door bedorven — aan allerlei daadlijke zonden onderhevig ■ ftrafwaardig — en ellendig geworden is. (3) Van Gods buitengewoone werken, openbaringen en inrichting, om ons tot zijnen dienst te rug te brengen, en ons door jesus christus wederom gelukkig te maken. (4) Hoe wij in jesus christus en door hem in God gelooven moeten —- het geluk, welk wij door dit geloof deelachtig worden —- hoe wij ons door het geloof bekeeren en heilig voor God  aan'l. tot een vroeg en bec. god3d. onderwijs. 385 Cod leven moeten — en hoe wij tot zulk een geloof, bekeering en heilig leven geraken kunnen. — S. laat niet na hieromtrent inde gemelde Foorrede zich uit te laten , en met de nodige aanmerkingen en bewijzen op te helderen. — Gelijk in zijne andere Onderwijs-Boeken, zoo komt ook in dit het Hoofdftuk, van Gods Befluiten , in de laatfte plaats, dewijl in dit Leerftuk genoegzaam alle de waarheden onderfteïd worden, die men vooraf behoort af te handelen. — Wij wenfehen hartlijk, dat de pogingen van den verdienstlijken Schrijver met eenen ruimen zegen mogen bekroond worden, en hij dus zijn doel bereiken, hetgene hij, ten nutte zijner Mede-Christenen, zich voorgefteid heeft. — Handleiding tot de Hervormde Belijdenis en EuSngelifche Godvrucht. Door h. van waardenburgh. Te Rotterdam, hij C. van den Dries en Zoon. 72 Bladz. In Oftavo. -Deprijs is f : - 7 - : Een' Vraagboekjen van den gewoonen ftempel, zoo als wij reeds meer dan te veel hebben, waarïn de waarheden in eene agtcrëenvolgende orde behandeld worden. Ook zijn ons, vooral in de laatfte jaren, verfcheidene in handen gekomen , die ons vrij beter bevallen zijn. — De Lezer oordeele uit het volgende Hoofdftuk: Van de Rechtvaardiging. 1. V. Wat is de rechtvaardiging? Antw. Eene vrijverklaring van de ftraf der zonden, benevens het recht op de zaligheid, a. Hoe noemt de Bijbel deze weldaad ? A. De rechtvaardigheid des geloofs en de toecerekende rechtvaardigheid, om dat zij niet op de gehoorzaamheid van den zondaar, maar op die van den Borg rust. 3. Verandert de rechtvaardiging ons zedelijk bellaan? A. Zij verpligt ons wel tot de ware godvrucht, maar de heiligmaking bewerkt 'er ons toe, 1 Thesf. V: 23. 4. Wie verklaart ons in het Euangelie van de ftraf der zonden vrij ? A. God de vader, aan wien de voldoening gefchied is, 2 Cor. V: 19. nieuwevad.cibl.vi.deel.no.8. Bb 5. Wat  386 h. van waardenburgh , handleiding, enz. 5. Wat heeft hem daar toe bewogen? A. Alleen zijne genade, Rom. III: 24. En worden om niet gerechtvaardig! uit zijne genade. < 6. Maar Abraham is immers uit zijne goede werken gerechtvaardigt, jak. II: 21? A. Abraham heeft deze weldaad niet aangenomen, door een geloof, hetwelk dood, maar levend werkzaam was en van een Godvruchtigen wandel agtervolgd wierd. 7. Wie heeft deze weldaad alleen verdient? A. jesus christus: wiens bloed vergoten wierd tot vergeving der zonden, matth. XXVI: 23. 8. Ook voor de zonden na den doop begaan ? A. Zeker: want in jesus word-vergeving van zonden verkondigt en dat van allen, Hand. XIII: 38, 39. 9. Door wien word de rechtvaardiging toegepast? A. Door de heilige geest: die vrede en blijdfchap Werkt, door het geloof, Rom. XV: 13. 10. Hoe krijgt de zondaar deel aan eene gerechtigheid die Christus toebehoort? A. Van de zijde van God door toerekening , zonder de werken , Rom. IV: 6. 11. Waar door neemt de zondaar deel aan dezelve? A. Door een ongeveinst geloof, Rom. III: 28 ,wij beiluiten dan dat' de mensch door het geloof gerechtvaardigd word. 12. Geeft zijn geloof hem dan recht op deze weldaad? A. Neen: zijn recht is alleen gelegen in het Godlijk geschenk of aanbodt. 13. Waar toe dient dan het geloof? A. Gelijk de hand van een behoeftige, om deze vrije liefdegift ootmoedig en dankbaar aan te nemen. 14. Waar blijft dan.de roem der eige gerechtigheid? A. Die blijft uitgesloten en alles is genade. Specimen Chemico Medicum inaugurale de principii Oxygennetici , five elementi acidifici , eximia et amplisfima in corpus humanum efficacitate, quod, pro gradu Doctoratus, &c. , publico ac folemni examini fubmittit of.rardus Wilhelmus toulon, gouda-baTAvrs, die Mercurii, xxv Novembr. mdccci. Trajecti ad RJewHttj ex ofiïcina O. % van Paddenburg. 40. Maj. 82 Pagg. Dat  «. w. toulon , specimen, etc. gSj Dat is: Chemifche en Geneeskundige Proeve over de werkzaamheid van het Oxygene, of zuurmakend beginfel op het menschlijk lichaam; openlijk verdedigd, ter aanvaarding van het Doctoraat in de Geneeskunde, den 25 November, 1801, door g. w. toulon. De Schrijver toont in deze Proeve, dat hij zijnen tijd aan de Utrechtfche Hooge Schoole wel heeft waargenomen, en ftrekt zijnen Leermeesters tot eer; hij toont in dezelve vele belezenheid en kunde, zoo omtrent zijn onderwerp , als andere vakken der Geneeskunde. Zijn ftijl is gepast en duidelijk ; de verdeeling zijner ftolre juist, en velen zijner aanmerkingen gegrond. En fchoon wij hier en daar met den Schrijver eenigzins verfchillen, zouden wij de waarheid te kort doen, zo wij deze Academifche Verhandeling niet onder het beste van dat foorr. rangfchikten. In verfchillcnde Hoofdftukken behandelt de Heer toulon den aard van het Oxygene; de bronnen en wegen, langs welken het in ons lichaam komt; deszelfs werkzaamheid, hl den gezonden ftaat; de ziekten uit deszelfs gebrek , of overvloed , ontftaande ; deszelfs geneeslijke kracht, in de uitwerking der geneesmiddelen kenbaar; de oorzaak 1, waardoor het komt, dat niet alle ftoffen, met dit zuurmakend beginfel wel verzadigd, hetzelve echter niet in ons lichaam'los laten, of ten minde niet in evenredigheid met de hoeveelheid, waarmede zij dit beginfel bevatten. Alle deze Stukken zijn op hunne rechte plaats wel behandeld. Wij hopen dus, dat deze disfertatie zich boven het lot van vele Academifche Schriften mag verheffen. Jnftitutiones PhijficEe inufum auditorum digefts a simo ne speijert van der e ij k , A. L. M. et Philof. & Mathef. Sublim.etPhijficesProf. Ord.Lugd. Bat.Apud, P. Delfes. Oct. Maj'. Confrat f 2. - : - : Dat is: Natuurkundige Les fen, ten dienfte zijner Toehoor eren bij' li b 2 een-  388 s. speijert van der eijk, institu'itones, etc. eengezameld, door si.mon speijert van der e ij k , enz. Dit Compendium , hetgene den geheelen omvang der Natuurkunde in een matig Boekdeel bevat, is voornaamlijk ingericht voor Academisch gebruik, en in den zelfden vorm gegoten, als het beroemde Werk van den Hoogleeraar van swinden. De inrichting, verdecling en rangfehikking, is niet alleen volmaakt gelijk, maar de lieer van der eijk heeft zelfs, woordlijk, geheele Hoofdltukken overgefchreveu , met eenige bekorting of weglating van de moeilijklte Mathematifche berekeningen. Wanneer men niets beters kan zeggen, of fchrijven, doet men best, aan de hand te gaan van eenen iumdigen voorganger , maar het is overtollig werk, eenige bladen druks te vullen met woordlijke herhalingen. De Leijdfche Hoogleeriiar zou, onzes bedunkens, beter gedaan hebben , zo hij alleen het ontbrekende aan het volledige famenftel van van s wijst den, wel uitgewerkt geleverd, enden draad had opgevat, ter plaaffe, daar dezelve was afgebroken. Langen tijd hebben de bezitters van voornoemd Natuurkundig Werk, gevvenscht, dat de Heer van swinden zijnen Letterarbeid zou voltooien, met de befchouwing der Meteoren, de Theorie des Lichts, des Vuurs, der Ele&riciteit, en van den Magneet, als ook een volledig begrip van de Lucht en Natuurkundige Scheikunde. De Hoogleeriiar van der eijk heeft deze taak opgevat, doch bij het doorlezen van de Hoofdftukken, over alle deze ftoffen handelende, zijn wij,in onze vleiende verwachting,zeer bedrogen.— Om met weinige woorden onze gedachten te zeggen: dit Boek is niet meer, dan een beredeneerd Register van Natuurkundige Onderwerpen , maar geen doorwrocht Werk, hetwelk wij, als zoodanig, den beoefenaar der Wetenschappen durven aanprijzen. Het kan wel zijn, dat hetzelve ten leiddraad (trekkende van 'smans voorlezingen, en door de opgegevene proeven bevestigd, voor zijne Academifche Toehoorers van meer nut is; doch dan kon zulks even goed uit 's Hoogleeraars gefchrevene Aanteekeningen opgezameld worden , en nutloze drukkosten waren befpaard. — Proe-  MlÓEVE VAN EEN TWAALFTAL V. GEZANGEN, ENZ. 389» Proeve van een twaalftal van Gezangen en Liederen voor den openbaren Godsdienst der Hervormden. Le Ainjteldanr,f bij N. T. Gravius. 76 Bladz. In gr. Oclavo, He prijs is f: - 12 - • Het voorbeeld van Mr. h. van alphen , heeft bij den Oplteller van deze twaalf Liederen den lust tot dezen arbeid opgewekt, gelijk bij zulks met vrij veel omilag in zijn Voorbericht te kennen geeft. Hij is met van voornemen, om het bij deze Proeve te laten, maar het zal, volgends zijn zeggen, het genoegen zijner jeugd (hij is derhalven nog jong) uitmaken , van tijd tot tijd , zoo veel zijne omftandigheden zullen toelaten, m foortgehjken arbeid voord te gaan. Deze Gezangen en Liederen znn op verlchillenden toon £eftemd:fomniigen vliegen zeer hoog, en anderen zweeven taamlijk laag. In de laatften zou ons de jonge Dichter het meest bevallen, en zo ten; eenigen tijd het één ot ander van deze Stukjens, bij het kiezen van Kerkliederen, in aanmerking zou kunnen komen, dan zou het onder de laatften moeten fchuilen, onder voorwaarde, dat ze clan nog grootlijks gezuiverd wierden. — In den hooecn dichttoon is hij, naar ons oordeel, minder gelukkig. Zie hier een voorbeeld, uit het Scukjen: j e s u s op Golgotha: De hemel treurt, Een traan ontvalt zijne oogen, En dooft de zou! — wat hart blijft onbewogen , Dat de angst niet fcheurt?. Een traan, die 'uit de oogen van den Hemel valt, en de zon dooft' Welk een denkbeeld! En wat verder: Treed, menschdom, toe, in 't treurgewaad gekleed! Een Godheid wordt hier, voor uw heil, bedeed: De wetfild, wie de zonde in d' afgrond fmeet, Hangt aan dien nagel. Wij mo^en deze voorbeelden niet vermenigvuldigen, én zeggen alleenlijk, dat wij niet kunnen wenfehen, dat zulke taal ooit bij den openbaren Godsdienst der Hervormden zal gezongen worden. Al was het ook, dat dezelve te verdedigen was, waaraan wy toch zeer Bb 3 twij-  39° PROEVE van een twaalftal V. gezangen, enz. twijfelen; wat zou 'er de eenvoudige handwerksman of boer bij denken , en dezen maken evenwel bij den openbaren Godsdienst het grootfte getal uit. Zo deze Dichter in foortgelijken arbeid wil voordgaan , raden wij hem die hooge vlugt (wij willen het geen erger naam geven) volftrekt af. Eenvoudige menfchentaal, die elk verdaan kan; vermijding van alle vergezochte ongewone woorden en ontleeningen; natuurlijke voortelling van waar Godsdienlïig gevoel des harten; gevoel van de vertroostende en verbeterende kracht van het waare Christendom, op eene wijze, die treft en roert, dat zijn fchoonheden, waar naar hij ftaan moet, die zich fchikt, om tot nut van zijne Geloofsgenoten , Liederen te dichten. Onze Dichter, die zijne achting VOOr VAN alphen, van de kasteele Cn lava ter betuigt, zal bij die Dichters daar van voorbeelden gevonden hebben. Hij zoeke naar die modellen te werken; hij 20cke zjjnèn fmaak , door het lezen van de Theöretllche Schriften van van alb h e n en anderen , te zuiveren, en hij overhaaste zich niet met het uitgeven van Gezangen en Liederen. Dichterlijke Gedachten-Beelden. Eeffte Bundel. Te Amfteldam, bij de Weduwe J. Dól!, 1801. 191 Bladz. In gr '. Oclavo. De Prijs is f 2 - 8 Tn eene zeer lezenswaardige Voorrede, vóór dezen trefJ- lijken Dichtbundel , vindt men ter loops eene aanmerking over de verwantfehap der Dichtkunst met de Welfprekendheid, wier grenzen dikwijls derwijze famenvloeien, dat'er al een fcherpen doordringend vernuft verëischt wordt, om dezelven behoorlijk te kunnen onderfcheiden, en elk binnen deszelfs eigenlijk grondgebied te bewaren ; waartoe dc beroemde Koningsberger Wijsgeer e. kant, door deszelfs bepaling van beiden echter eenen gemaklijker weg, dan tot heden toe algemeen in gebruik geweest is, fchijnt gevonden te hebben; men vindt dien in deze Voorrede, in de volgende bewoordingen aangewezen: De Fader der nieuwe Wijsgeerte, die in dit ruime vak niets onaangeroerd heeft gelaten, noemt de Welfprekendheid de kunst om het werk des Ferjlands, als een vrij fpel der Fer-  DICHTERLIJKE GEDACHTEN - BEELDEN. 391 Verbceïdinzs-kracht te behandelen ; terwijl de Dichtkunst bij EkfaU toe, en wij kunnen met «j^*,feh™ een Redenaar zich toelegt om het verftand tev«ücMcn, endaartoe de verbeeldingskracht ds een >mdel, ta»gt, evfde^v^ iSSetffiS keerig als middelen en als doeleinden gebezigd dienen te worden naar eisch kunnen bereiken. ■ De Scli ver van de Voorrede bericht al verder, dat AeFenZ^ers van dezen Bundel, zo derzélver arbeid iet tt landuiSvan dit zakelijk onderfcheid heeft kunnen b idraZ ^ci geluk zullen wenfehen van het hunne toege. iïacfêSwben ter meerdere ontwikkeling van de oorde sLacht in het "b ed der fchoone kunften} alhoewel het verte vin daar is fat zij zich zouden laten voorfiaan, dat hunne Zïbrengzdslls voorbeelden van zuivere Dichtkunst, of als TaÏ d& volmaakt volgends deze Th^kC tl ter naarvolgin? voor anderen zouden kunnen fit eiken. \ot lende 'er 7 verder deze aanmerklijke woorden bn S laat het zich naauwlijks denken, dat er immer ergends S/ Poëfie, geheel en al ontdaan van alle inmengzels, die Zr Tde Welfprekendheid dan de Dichtkunst behoore , Tefiaan hebbe: zoodanig eene Poefiemoet bereikbaar, maar veeleer als eemclè, dat men, in de beoef Z Ta nader en nader moet trachten te komen , befchouwd VoL Zij wenfehen daarom alleen, dat, of andere Kunstrechter, de taak op zich mogit w ,11 i nemen om hun Werk te beöordeelen deze zich eerst deje nis, aa'■i o-nnnde het eieendartige der kunst, waarovet hij zien tot f2t-Ugeigen nfake om niet, ff^™^el VOORAL hi ons Vaderland, het geval is in ^ftu^ken het Prozdijche aanteprijzen en het Poeettjche « *»g dewijl zulke fcheeve beoordeelingen met alleen den Dichte, vZngïlijken, maar, bovendien, met nalaten kunnen  m dichterlijke gedachten-beelden. lZ§t.0MWikkeli"g d'r kum het groai/h nadeel toe t* terJ^de'SÏ1 IZ^™' WeIken den WCnsch ****** op zien nemen, hier, zoo het ons voorkomt wat air? onbepaald verdacht gehouden worden Van vóór'd?5t££ van dezen Dichtbundel, ziek het eigend^rfge deTkTn* te neoben Zo dit vermoeden grond had , zouden alle lceTSSe" Ml Di,chtwerke" . tot heden £3£fa£ S/rS H,J|^U-' ^ftaar o^er het algemeen S v001,.0"5 geloven niet, dat, hoe zeer kants ^fchftïS5?ïf;dï gre"Zen tUSfchen Wellprekendïeid geheel nkZztd^^T voorkome' d^elve zoo fetneei nieuw zij, dat ze ook met te vooren reeds vnntden geest van velen onzer voorzichtigee^ïïnd'e Boek beoordeelaars gezweefd zoude hebben. Te meei dïar LerV S tnfPg i300te? i]gt> Dc Sprekendheid imSS^JSffSL^ SS 3,5 befchotiheden en ?I -"^ def verfta^s, omtrent waarnecien en kan dus met anders dan door en od bet verjland werken. Verdichting daar tegen Xekt te? ve aangeiiaming van den Geesf, fchep? "èdS SuWe SSï don-",' 1°°r ,1Ulp der A'eLg^krachtTA ren looL °P de ^b^ingskracht van ande- ESid^ie^ffiSff^ hct °f-r'theid •i, ri ^icibiviacnten , zoo zeer duister en deSk,keld,n,et iS' df °nze Vadèrlandfche Boekbeoorhehbe, • L aT1 V°°rhf" Z0° ZC£1' misgetast Z0Uflen In J ' Wd '* «« Vaderland. Zijn dan onze CW zoo ongelukkig van hier in meer te dwaalen dan de buitenlandfche; wat zoude daar toch de reden van kunnen zijn? Immers zij hebben ook, ev n als andere menfchen, hun natuurlijk verlland en gevoel, en dat gevoegd bi, eenige wijsgeerïge oefening, die men hun echter ook niet geheel mag ontzeggen, is' toch alleen nodig om het Ichoone in nabootfende kunften aan te wijzen, en de gebreken te doen kennen. Ware dit zoo met, dan zouden de kuaftenaars Hechts alleenlijk voor zich  dichterlijke gedachten - beelden. 393 zich zeiven arbeiden, wijl niemand, bij gebrek van eene allerfijnst gefponnen Theorie, het zoude durven wagen, om hunnen arbeid te kunnen waardeeren. Het dwalen dcrVaderlandfche Kunstrechters, bcltaat naar de meening van den Schrijver, voornaamlijk, daarin dat ze meermalen hier het Prozdifche aanprijzen en het Poeetifche berispen, zo dit ooit gefchied zij, is het zekerlijk een dwaling dier Boekbeöordeelaars geweest, die cvan teilhaar zijn als de Dichters, wier Werken zij beöordeclen, maar dat zulks meermaalen, dat is verfcheiden maaien gebeure, zoo dikwijls gebeure, dat ons Vaderland zich daarin bij andere Landen zoude uitzonderen, durven, noch kunnen wij niet toeftemmen. Maar wat is hier eigenlijk het geval ? het Prozaïfche dat in de meeste voordbrengfelen onzer Dichters voorkomt, behelst doorgaands verftandige redeneeringen en wijsgeerige befluiten, die daaróm verdienen aangeprezen te worden, niet juist als Dichterlijke invallen , maar als nuttige en gebruikbarc lesfen, daar in tegendeel het Poeetifche, dat fomtijds berispt en meermalen berispt wordt, ook dikwijls niet vrij te houden is van Phoehus, overdrevene uitdrukkingen, en valsch klatergoud, waartoe het blindelings naaryolgcn van fommige Buitenlandfche wildzangers , dikwijls het anders meer bedaard, wijsgeerig en grondig genie onzer Natie verleidt, én onzen fmaak voor het waare fchoone bederft, door eene zucht, om de een den anderen in onbegrijpelijke fubtiliteiten, geweldige aandoeningen en het begrip te boven (tijgen de idèaalen te overtreffen. Zulke Poëetifche buitenfpoorigheden, welken men met horatius (*) Ambitiofa ornamenta zoude kunnen noemen en waarvan la fontaine, in de opdragt van zijn Eerfte F.abel des Vijfden Boeks, aan Mevr. le cd. b. zegt: Vous voulez quon êvite un fein trop curieux, Et des vains ornemens f ejfort atnbitieux. Je le veux comme vous: eet ejfort ne peut plaire, Un Auteur gate tout quand il veut trop Men faire. Deze overloop van Poëzij, (als men het zoo noemen mag) dat nimis esfe Poeta f al dikwijls te berispen, en wel nog meer dan het al te Prozaïfche , en dikwijls in Werken, die door anders groote Dichters vervaardigd zijn; (*) De arte Poet. vs. 447. V Bb 5  394 dichterlijke gedachten - beelden. zijn; daar dezen, uit hoofde van hun vuuriggenie, veel eer dan koele Rijmelaars., daar aan onderhevig zijn. Zou de bchnjver der Voorredeookzoodanig eene critiek op het oog gehad hebben, toen hij onze Vaderlandfche Kunstbeoordeelaars, als meermalen het Prozaïfche aanprijzende, en het Poeetifche berispende, kenmerkte? Wij geloven zulks te eer, daar de Schrijver zelf zegt : dat eene Poe/te , geheel ontdaan van alle inmengfels, die meer tot de IVelJprekendaeid, dan de Dichtkunst behoor en, niet werklijk bereikbaar is; waarüit voordvloeit , dat hij zelf erkennen moet, dat het Prozaïfche minder aan berisping onderhevig is, dan het Poeetifche; dat beiden dikmaals onoereenvermengd, in de Gedichten voorkomt, daar het laatstgenoemde tot grootere buitenfporigheden aanleiding geeft. ° Wij oordeelden het nodig een weinig langer dan wij anders wel zouden gedaan hebben, op die aanmerkingen van den Schrijver der Voorrede, te moeten bliiven ftaan, omdat, onzes bedunkens, het nut, dat onze Vaderlandlche Boekbeöordeclaars tot ftuiting van weelig opfchietenden wanfmaak kunnen doen , veel afhangt van het licht waarin men ze leert befchouvven. Te meer no°- achten wij bij de beöordeeling van dit Werk hier over een weinig tfc mogen uitweiden, dewijl deszelfs inhoud, als beftaande hetzelve uit verfebeidene uitgebreidene Dichtltukken, geene ftukswijze beöordeeling toelaat, zal men niet een geheel Boekdeel fchrijven, daar de fchoonhedeu aan te wijzen, even zoo zeer de taak eens onpartijdigen Boekbeöordeclaars is, als de hier en daar, naar zijne meenhig, plaatshebbende gebreken, op eene befcheidene wijze, uit liefde tot de kunst, aan te toonen, en de fchoonheden in dezen Bundel vervat zoo velen zijn, dat de aanwijzing in elk Dichtdruk deszelfs, meer dan de ruimte in ons Maandwerk , ter beöordeeling van Dichtltukken, voorhanden, bellaan zoude. Wij zullen ons dcrhalven moeten vergenoegen , van alleen de Tijtels der daarin vervat zijnde Dichtftukken, op te geven, en elk derzelven, als der lezinge overwaardig, onzen Lezeren met volkomen nadruk aan te prijzen. Zij zijn dan: I. De Schepping, Ode, door m. p. el ter, gcb. woestiioven. II. De Dichterlijke Genie, door Mr. j. kinker. III. De Dichtkunst, door denzelven. IV. Aan alfred, door denzelven. V. Aan rimax, door j. f. helmers. VI. Aan mijnen Vriend am- bro-  dichterlijke gedachten-beelden. 395 br0sius justus zubli, dOOt fe^WJ Zomer, door Mr. w. bilde rdiji . VIU. Od^, door t f. helmers. IX. Aan den Dichter cornelis i oots, door denzelven. X. Aan nu on aparte, Ecrften Conful der Franfche Republiek, door denzelven. XI. De Burgerkrijg, gevolgd naar het Latijn van petronius, door Mr. m. c. van hall. Xil. Aan de Vrijheid, Lierzang, door j. f. helmers Xlll. sciiultens, door m. p. elter, geb. woest hoven. XIV. Aan ossian , door hendri k m e ijer! junior. XV. James cook, Lierzang, door l*f.'helmers. XVI. Aan rnineii Kunstvnend a. k. falck, door denzelven. XVII. Kart hag o , 'DÏttS^noemde Gedicht, bevat de beide eerfte afdelingen van een Dichtftuk, waarvan het vervolg en flot in een volgend Deel beloofd wordt. Algemeen Handboek voor Kunstenaars, Chejmsten, Fabtilanten en Handwerkslieden. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1802. 156 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 18 • -.,1 Nademaal, onder de zegenrijke gevolgen van den vrede hoofdzaaklijk het bloeien van den Handel en dei daarmede famenhangende Kunllen, Fabrieken en Trafieken , datgene is, hetwelk, inzonderheid in dit ons Vaderland, reikhalzend te gemoct gezien wordt, en uit de onder111«te betrekkingen der Europeefche natiën, op goeden grond, van vooren als onnablijfbaar beoordeeld kan worden, is het den Schrijver derhalven niet ongepast voorgekomen, 'om uit den arbeid der buitenlandcrcn m de Scheikunde, welke voor alle Werken , die de nat.önale indu ftne ter veraangenaming en tot behulp van het befchaalde even bearbeidt, zoo onmisbaar is, eenige nieuwe en bn ondervinding beproefde voorfchriften, tot gebruik der YadeilandfcheInduftric bij een te zamelen; ten welken einde hij dit Werkjen heeft opgefteid , in hoope dat hetze ve. in de beoefening der Ktirdkn en Handwerken , waarop de daarin gegevene beproefde voorlchnken, toepashjk gemaakt kunnen worden, dat nuttig uitwerdcl m0 e hebben, dat hij aangemoedigd worde, om , bij vei volg van rijd, door herhaalde0 uitgaven van oP eikanderen volgende  39<5 algemeen handboek voor. kunstenaars, enz. Stukjens al liet nieuwe wat de Scheikunde ten gebruikt der Fabrieken en Trafieken aanbiedt, ten dienfte onzer Landgenoten algemeen te maken. De onderwerpen , waarover gehandeld wordt, zijn hoofdzaaklijk deze: I. Eenige wijzen van goud- en zilverfcheiding II. Werkflukken met gecouïeurd hout, ebbenhout, ftroo, leder, enz. III. Bereiding van gcvervvd itroo. IV. Bereiding van den Phosphorus en aanwijzing tot het Kunst-Vuurwerk. V. Vuurwerkkunde. VI. Van het vlekken uitmaken uit zijde, Jinnen, enz. VII.'Middel tegen fchadelijke infecten in huizen en tuinen. VIII. Bereiding van liqueuren en ratafias, enz. IX. Over de kunst om het leder met kalk en aluin geheel wit te bereiden en verfcheidene couleuren aan hetzelve te geven naar de Oosterfche of Italiaanfche wijze. X. Aanwijzing tot het brouwen van Engelsch bier. XI. Van de koeiende aranken en limonaden. XII. Over de verwerij van de wol en het kemelshair. XIII. Over de bereiding van net kemelshair. XIV. Van de bijt-middelen. Het Werk is in eenen vloeiënden ftijl gefchreven, taal en fpelhng zijn zeer zuiver, en dus verdient het Werk aanprijzing. Beknopt Handboekje der Vaderlandfche Gefchiedenisfen, aanvang nemende met de komst van karel den vijfden, enz., door cornelis van der aa. Derde Deel. Met Platen en Pourtraiten.' Te Am~ Jleldam, bij J. Allart. 368 Bladz. hi Duodecimo, De prijs is f 2. - 4 - : De Vaderlandfche Gefchiedenis loopt, in dit Deeltjen voord, van den dood van filips den tweeden, tot de herftelling van de stuart's op den Britfchen Troon: een tijdvak , dat rijk is in aanmerklijke gebeurenisfen. Men heeft dus hier de verhalen nopends de Nederlandfche Kerkgefchillen , in het eerfte gedeelte van de zeventiende Eeuw; en van den aanval van willem den tweeden, op de StadAmfteldam, en hetgene daartoe betreklijk is. Over het geheel genomen, zijn de Berichten en Aanmerkingen, die wij hier vinden, minder ongunltig voor maurits en willem den tweeden, dan, die wij bij vele andere Nederlandfche Gefchiedboekers aantreffen. In fommige gevallen verdedigt  c. van der aa, beknopt hanbboekjen , enz. 2,97 di«*t van der aa deze Vorden, en in anderen komen hunne dad«n in een veel minder ongunftig licht voor. Doch over het geheel genomen, beduurt de zedigheid en gematigdheid overal zijne pen, en hij bewimpelt geenszins veele hardheden, die aan de tegenoverftaande partij z jn aangedaan. Zoodat wij bij ons ■ voorgaand oordeel over dit Werkjen blijven, dat het, tot het oogmerk waartoe het gefchreven is, naamlijk om aan onze jeugd een beknopt en geregeld denkbeeld van de Gefchiedenis van htm Vaderlanden te boezemen, zeer gefchikt ,s, eu zo iemand al mogt vinden , dat de Schrijver hier ol daar met genoegzaam onzijdig is , die vrage zich af, waar men de yolSekte cSpgheid immer° vinden zal, inde behandeling van de Gefchiedenisfen van eenen Staat, waarin deverSlen in denkwijzen altijd hebben plaats gehad? Wij verklaren nog eens, dat eenige misdagen in de naamvallen en in de Spelling van fommige woorden, ons ind.it Werkjen zeer hinderen. Krijgsbedrijven tusfehen Denemarken en Engeland van den oo Maart 1S01, tot den aanvang van den ftilftand van wapenen op den 2 den April deszelfden jaars. - Benevens de berichten van Lord st. vincent, den Admiraal hijde parker wnelson en van den Heer addingt o n • met ophelderende en noodzaaklijke aanteekemngen. Volgends echte Berichten en ooggetuigen bijeenverzameld door k. h. seidlin. Met een Gezicht van het inzeilen van de Zond en een Kaart van de Kusten en Gronden in dezelven. Na de tweede verbeterde uitgave uit hit Hoogduitsch vertaald. Te Haarlem bij F'. Bolm , 1801. 60 Bladz. Bi gr. Octavo. De prijs is f : - 16 - : "lV/-atditBoekjcn behelst, is op den tijtel breedvoerig geW noe<7 vermeld, zoodat het geheel overtollig zou zijn iet meer daar van te zeggen, vooral daar de zaken en voorvallen zoodanig aanëengefchakeld zijn, en met elkander in verband daan, dat het niet wel mooglijk is, zelts een flaauw denkbeeld daarvan over te dragein Om echter den Lezer iet tot eene proeve van 's Schrijvers onzijdig verhaal mede te deelen, zullen wij het volgende (Bladz. 50 envolgg.) uit het Werkjen overnemen. „ Wanneer men, (zegt de Schrijver) dit Tafereel oer 'ftrijdende raagt der Deenen befchouwt, weete men 9s naar»  398 K« H. SE1DUN, KRIJGSBEDRIJVEN, ENZ. „ daarbij dat hunne fcheepen flegts mét. ongeöeffende „ Boeren,, een menigte Kleermakers, Schoenmakers, „ Brouwers-, Kappers-gezellen en andere Leerknaapen „ vóór den flag bij de ftraat, geprest of geworven waren, en die een Kanon flegts bij den naam kenden, en ein„ delijk met flegts een twintigfte deel Matroozen en Mari„ niers bemand waren — bedenkt men de groote voor„ deelen die eene beweeglijke Batterij boven eene onbe„ wéeglijke heeft — bedenkt men dat de defenfie nog niet eens voltallig of volkomen uitgerust was — Ziet men , „ dat- de Vijand ten minsten 1380 Kanonnen bezigde te„ gen 628 der Defenfie, wier helft niet gebruikt kondewor„ den ; herinnert men zig (zich) de grootheid van derzélver „ Caliber (men heeft Ö4ponds kogels gevonden) welke dat van de onzen verre overtreft befchouwt men de „ voortreffelijkheid cener geduurig gebezigde en vol,, maakte Artillerie tegen eene die, finds tachtig Jaaren , ,, flegts weinige veranderingen ondergaan hadde — be- denkt men dit alles, dan zal men toeitemmen, dat de „ Engelschman een tien tot twaalfvoud grooter magt „gebezigd heeft, dan die was welke hij aantastte, en.... nu ja! — hij heeft den zege bevochten!" ,, De Vijand heeft bezit van eenige afgekeurde Scheeps- wrakken genomen, die hij naderhand genoodzaakt was te verbranden. Hg heeft zelfs één derzelven, twaalf „ uuren na den aangegaanen ftilfland van Wapenen, geno„ men, alhoewel dezelve zig Czich) onder het Kanon der ,, Deenen bevond , die uit een ftreng gevoel van eer niet heb- ben willen fchieten, wijl het fchip, toen het in de Li„ nielag, den vlag geltreken hadde. Deszelfs Equi- pagie beltond voor geen gering gedeelte uit gebooren „ Deenen en Noorwegers, die van derzélver Koopvaar,, dijfcheepen met geweld afgenoomen waren. Zo veroor- looft de Engelschman zich het heiligfte recht te fchenden , terwijl hij vreemden, die zig (zich) zeiven hem toever„ trouwen, dwingt om tegen hun Vaderland te ftrijdeh Maar evenwel hij heeft den zege bevochten!" ,, Zulk een zege, zulk een Vijand, kunnen bij den aan„ gevallen, flegts eene verdiende verontwaardiging ver„ wekken. Ook brandt de Deen van verlangen zig (zich) weder tegen hem te waagen, moedig op zijn dapper* beid, zijne rechtvaardige zaak en een Vorst die zijn grootfte hoogachting en liefde verdient." l-e-  a. f. j. freville, levensbeschrijvingen, enz. 399 Levensbefchrijvingen van beroemde Kinderen of ^beelden voor de Jeugd, om te dienen tot een Leesboek, en tot onderwin voor Kinderen, door a. f. j. freville , % het Fransen. In drie Deeltjens Mét Pitaten Derde Deel. Te Amftelclam, bi, J. Allart 1S01. Buiten het Voorwerk , 302 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f X - 10 - • Tr/ne eigenlijke Levensbefchrijving vinden wij in dit laatfte & Deel van een Werk,over welks waarde wy, by onze beöordeeling van het Eerde Deel het een en ander gezegd hebben C*) , en wel wederom van een veelbelovend.Kind, dï in den bloei zijner jaren, tot groote droefheid zijner n deren werd weggerukt; naamlijk van den jongen /emil us die bij uitnemendheid genoemd is geworden het voorbeeld voor kinderen, geboren te Parijs, den vier en twintigden October, 178Ó, en in hetjatt. 1793 aldaar ge(lorven Wii hebben die Levensbefchrijving, welke 134 Bladzijden bedaat, met de grootde deelneming gelezen, en wanneer dezelve, door een verdandig Vader of Leermeester der jeugd, den Kinderen wordt voorgehouden , nvS en wij hief, of de trekken van verfchillende de-goen daaV in vermeld, zullen hunne tedere harten ten fterkfte treffen en hen ter navolging aanlpooren, gelijk het gantlcne Werk, behoudens onze aanmerkingen, 111 de Kecenlie van het Eerde Deel gemaakt, niet nalaten zal, gezegende vruchten bij hen voord te brengen. Aangenaain , wtj herhalen het, zou de Uitgever ons met een vierdeDeekjen of wel een nieuw Werkjen verrasfehen, waarin ioortgelyks Levensbefchrijvingen van uitmuntende Kinderen, in ons Vaderland geboren en opgekweekt, voorkwamenzonder, dat men zich bij uitdek tot zulken bepaalde, die reeds Vroeg in hunne jeugd dierven. Op deze Levensbefchrijving volgen verder prijswaardige voorbeelden , uit vroeger en later tijd, van waare ouderliefde, (naamlijk liefde der Kinderen tot hunne Ouders) van liefde tot de letteroefeningen, van lchranderheid en van moed in fommige Kinderen, als een aanhang lel op het «reheele Werk door den zelfden Schrijver; een aanhangfel dat ons, hoewel vele anecdoten, daarin vermeld, Suist niet tot de onbekenden behooren, vooral met minder, ■* CU 9 Jupiter; Mercurius; Chineefche Soldaten en een Koreaner (alle vier bij een; ook op eene Plaat - wat brengt toch dit vierman- fchap bijeen?) 4, Van het gewinnen en toebereiden der Boomwol. 5, Fingalshol. op Staffa. N . IV.  KIEUW PRENTEBOEK VOOR KINDEREN, ENZ. 413 N°. IV. 1, Planten en InfeBen. a, De Chamelcea van Duitschland. (Hoogduitsch Kellerhals.) b, Roodgevlekte dolle Kervel, c, De Non of Spinner, d, Het wandelende blad, e, De Amerikaanfche Waternijmph. 2. Viervoetige Dieren, a, De Olijfant of Elephant. b,De Buffel os. c, d, e, De Kat, de Hond, en het Konijntjen van Angora, f, Het Schaap - Kameel, en g, De Kemelgeitenbok van Angora. 3. Goden en Natiën, a, Minerva. b, Neptunus. c, De Altenburgers. , .. . ,. . 4. De Koperen Plaatdrukker; de Befchrijving van dit Ambagt is, volgends het Voorbericht, veranderd naar de wijze, waarop hetzelve hier te Lande wordt uitgeoefend. 5. Vertooning van de Landjlreek, waar de Rivier de Rhone in Frankrijk zich onder de aarde verliest. N°. V. 1, Paddejloelen. (De Plaat vertoont 'er agt, die tot zes onderfcheidene foorten kunnen gebragt worden.) 2, Vogels _ (de algemeene verdeeling is in klasfen, en van elke foort eene algemeene Befchrijving, die zeer kort is.) 3, Een. vouwige Werktuigen , van welken Kunflenaars en Ambachtslieden zich gewoonlijk bedienen. (Zestienè'rlei foort — recht aardig en leerzaam.) — 4, Godheden en Natiën — Apoho, de rustende Hercules, en - twee Hottentotten, Man en Vrouw. 5, Vertooning van de manier, hoe men in Surinamen de groote Reuzen/langen de huid afftroopt, (met eene Plaat, uit sted- man.) • .'. ' Dit alles is in de vijf onderfcheidene talen; doch nu volgt de nadere en volledige verklaring der voorftaande prentverbeeldingen, van den Burger a. fokke, s.z, en welke ons vrij wat beter bevalt, dan het hoofdwerk. — Eene proeve van dezen arbeid van fokke te geven, oordeelen wij niet volftrekt noodzaaklijk, daar 's mans kunde en ftijl genoeg bekend is, en wij geen Stukjen vinden, hetwelk voor ons beknopt genoeg is. Misfchien doen wij dit in het vervolg. Wij zullen toch nog meer moeten fpreken van zijnen nuttigen arbeid, want hij belooft ons ook Bijvoegfels tot de vier eerfte Nommers, welken die fchrale kost, zeker veel fmaaklijkeren voedzamer tevens maken zullen., Met verlangen zien wij dit te gemoet. • Dat men in elk Stukjen vijf Platen vindt, weten enze Lezers reeds uit onze voorgaande berichten. —^—  414 BURGIIEIM ONDER ZIJNÉ ^KINDEREN, ENZ. Burg hei m onder zijne Kinderen, af'nieuwe Samenfpranken . en Vertellingen, voor Kinderen van acht tot veertien Jaaren ; over de Natuur en het Menschlijk leven. Het Hoogduitsch van g. w. mundt vrij gevolgd. Met Plaat en. Te Am (lel. dam, bij M. Schalekamp, 1801. 223 Bladz. In Oclavo. De prijs is f 1 - 4 - : ^ TJ et Tooneel tier Samenfpraken, hier geopend, is een aanA J- genaam Dorp in Gelderland. De (prekende Perfönea zijn een_ verlhtndig Leeraar , zijn Zoon karel, van negen jaren, zijne twee Dochters van dertien en elf jaren, en anto. jji e , zoon van een' Amfterdamfcben Koopman, op een Buitenverblijf in de nabuurfchap woonachtig, die zijnen Zoon bij den Leeraar ter inwoning had belteed, en hem aldaar, op gezett» nuren, het huisonderwijs van eenen walter deedt genieten. Op gezette tijden, of bij voorvallende gelegenheden, houdt zich het gezelfchap met de befchouwing van de werken der Schepping bezig, of van zoodanige andere onderwerpen, welken daarmede eenigzins in verband liaan , of dienen kunnen , om het verftand van vooröordeelen te bevrijden , of met nutte kundigheden te verfieren. De Schrijver volgt niet een geregeld ontwerp, hoedanig in de meeste Natuurkundige opftellen wordt in acht genomen , maar fpringt eenigzins van het eene onderwerp op het andere; iet, hetwelk uit den aard van toevallige Gefprekken niet oneigen voordvloeit. Nieuws voorde geöefcnden zal men hier niet aantrelFen. Doch ditvielookinhetplanvauden Schrijver niet, alleenlijk medebrengende, om bekende waarheden, door. eene gemeenzame voordragt, aan jonge Lieden bevatlijk te maken , en hen daardoor tot de edelfte, de voortrefHjkftè, de nuttigde keunis op te leiden — de kennis van de wijsheid, dmagt en weldadigheid eener eerfte en ppperfte oorzaak van alles wat beftaat. Weshalven wij dit Werkjen als een nuttig Leesboek wel durven aanprijzen. De bonst van zich door zyne Vrouw te doen beminnen. In het licht gegeven door "hautbodt, den Ouden. Uit het Franse h vertaald. Met eene fraaie Konstplaat. Goede zeeden zijn ,de "Waarborg der echtverëenigitig en van de duurzaamheid drr bcjluuren. Te Amfleldam, bij G. Roos. 72 Bladz. In Oclavo. De prijs is f: - II - : Een niet onaardig gefchreven Stukjen, dat behartigd verdient te worden door allen, die in eenen gelukkigen echt wenfchen te leeven en daartoe het hunne zelfs bijdragen willen. Men vindt hier een tafereel dier gelukzaligheden gefchetst in verfchillende omftandigheden, en ontfpruitende uit de betrachting der  HOUTBOUT, ENZ. T. EDE.LING EN S. CONSTANT , ENZ. 4I5 der onderfcheidene pligten vnu gehuuwde lieden, voorSl der mannen, doorvlochten met ernitige vermaningen voor hen, dia deze pligten dikwerf zoo ligtzinnig verachtloozen. Het is, ïnr onze dagen, een woord op zijn pas gefproken, en zal niet zonder nut gelezen worden. De vertaling is redelijk wel, offchoon op verre na niet zonder fouten. De Plaat wordt op den Tijtel eene fraaie Konstplaat genoemd! Uitdrukkingen, gelijk de volgenden. Biadz. 45, die ver van fraaie zijn, hadden wij liever we°'gelaten gezien:" even als het vieefchig uitwas in den neus, dat op duizenderleis wijzen gefneden, vermeerderd en ' weder te voorfchijn komt! zo ook vermenigvuldigd mijn hart, door de trekken mijner vriendin gedrukt, de oorzaaker» mijner tederheid voor haar tot in het oneindige." Frans edeling en sophia constant, een leerzame Roman in Brieven. (Niet vertaald.) Te slmfteldam, bij M.Schalekamp, 1801. 204 Bladz. In OÜavo. De prijs is f1 - 2-: Leerzaam kunnen wij dezen Roman niet noemen , dan in één opzicht, te weten, om ons te overtuigen , dat de Schrijver volftrekt nergens minder toe bevoegd is, dan om een'Roman te fchrijven. Hoe zeer wij dus, bij het groot aantal van vertalingen , ons verblijden, wanneer wij iet oorfprongiijks vinden, onze blijdfchap wordt telkens in droefheid veranderd, wanneer wij zoodanige Prulfchriften zien ten voorfchijn komen. — De gefchiedenis zelve heeft volftrekt niets belangrijks. Dat het wederom eene Vrijerij-historie is, geeft de tijtel reeds te kennen - fr .1 ns edeling is een Comptoirbediende, doch onvermogend; geraakt in kennis met sophia constant; beide verlieven op elkander, doch sophia's vader, die voor zeer rijk gehouden wordt, verzet zich hier tegen, met oogmerk, om zijne dochter aan een'zekeren jonker van zwind.'en uit te huwelijken, dien hij waande, zeer vermogend te zijn. Ten dien einde bedient hij zich van twee zeer lage treken; hij laat frans in Amfteldam opligten, en eene reis naa de Oost doen, terwijl hij zijne dochter ten prooi wil ftellen, van de wulpfche driften van den wellustigen van zwindei,-; gelukkig ontkomt zij dit, ontvlugt, en verbergt zich op het land. intusfchen raakt de Jonker zoo wel als vad ;r constant in armoede; en na eenigen tijd komt frans'te rug, zoekt te vergeefs zijne, sophia, en wanende dat zij dood was, wil hij naa zee gaan. toen hij haar onverwacht in hare fchuilplaaM ontdekt, hetwelk eindelijk de voltrekking van dit huwelijk, met voorkennis en goedkeurig der Ouderen, ten gevolge heeft, ja waarüit, na den dood van den Heer constant, nog een tweede huwelijk ; tusfehen de Weduwe en den Voogd van frans edeling voordvloeide. De behandeling van dit Stuk is den inhoud volkomen waardig. — Stijl en taal is flordig. Met één woord wij rangfehikken dit gefchrijf onder de Piulfchn.ten. — Gl?"  4I<5 GEZELLIGE SCHOUWBURG, ENZ. Gezellige Schouwburg, of verzameling vanTeoneel- en Blijfpclei, Eerfte Deel. Te Amjleldam, bij de Wed. J. DóII, 180:. De prijs is f i - 10 ■ : Deze Verzameling beltaat in vier Tooneelfpelen, betijteld: I. Koets en Paarden, door j. r. wezel, uit het Hoogduitsch. II. Twee Bewooners van één Huis, of het Huwelijk li] nacht, uit het Fransch. III. De Verwisfeling, Blijfpel, in één Bedrijf, naar het Hoogduitsch, door a. j. van guttenberg. IV. Zo zo, of de kwalijk geradene, Blijfpel, naar het Fransch van r. p. guilbert pixericourt. HetEerfte dezer Stukjens bevat niets belangrijks; het is enkel een Huwelijk dat op de belofte van eene Koets en Paarden gegrond is. Her Tweede rust op eene aardige en vermaaklijke verwarring, veroorzaakt door eenen Knecht, welke van zijn Meester geld ontvangen hebbende, om een Huis te Sedan te huuren, naar welke Had zijne Minnaresfe met haren Voogd. die haar insgelijks beminde, vertrokken was; doch de Knecht dat geld verteerd hebbende, begeeft zich onwetend in dienst van dezen Voogd; niet lang bij denzelven gewoond hebbende, ontvangt hij een' brief van zijn' Heer, dat deze 'sanderendaags te Sedan zijne gehuurde wooning zal komen betrekken, hetwelk den knecht in geene geringe verlegenheid brengt; echter wacht hij zijne kotrst af, en bericht hem, dat zijne Minnaresfe hem ontrouw geworden is, ten einde hem, ware het mooglijk, van daar te doen vertrekken; doch deze ziet het Pourtrait zijner Minnaresfe aan den wand en begint daardoor in verdenking, omtrent de trouw van zijnen Knecht, te geraken, hetwelk dan ook eindelijk aanleiding geeft, dat de verwarring ontwikkeld wordt en dat het Huwelijk der Gelieven door den Voogd wordt toegeftaan. Het derde Stukjen bevat een afgebezigd onderwerp ; een Minnaar, dien men perfoonlijk niet kent, wordt verwacht; eeu ander geeft zich daar voor uit, en verkrijgt door onderlinge toeItemtning der belanghebbenden, de voor hem echter niet beftemde Minnares. Het Vierde Stukjen, hetwelk eenigzins op liet denkbeeld van tEtourdi van molière gevestigd fchijnt, werkt door de elkander tegenwerkende handelingen van twee Knechts, die elk hunnen-genieenen Heer in zijnen minnehandel trachten te dienen, doch de een des anders plan in duigen werpt, waaröp echter eeu gelukkige uitllag voor den Minnaar volgt. Uit de opgegevene ruuwe fuhets dezer Stukjens, kan men ligtlijk nagaan, dat ze meer vermaaklijk, dan leerzaam genoemd kunnen worden. , M oliere's geestige bewerking wist diergelijke weinig beduidende onderwerpen te bezielen, en in een' bevalligen tooi voor den geest der aanfehouwers te brengen, doch waar vindt mei thands een' molière?  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Gefchiedenis van de Kristlij'ke Kerk in de Achttiende Eeuw. Door a. ijpeij, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfcha 'ppen, en gewoonen Hoogleeraar in de Kerklijke Gefchiedenisfe, aan de Hooge Schoof te Harderwijk. Derde Deel. Te Utrecht, hij W. van Ijzerworst, 1801. 480 Bladz. In groot Octavo. De prijs is f 3 - ia - : In dit Derde-Deel vervolgt de Schrijver de Gefchiedenis der Deïsten, reeds in het Tweede Stnk des Eer- iten Deels begonnen^ Hier bepaalt hij zich bij de Deïste» in Frankrijk , (zijnde de Gefchiedenis der E11gelfche, Nederlandfche en Duitfche Deïsten reeds in de twee Eerlte Deelen afgehandeld) -— en befluit als dan zijn Bericht, na nog ieMiopends het Genootfchap der zoogenoemde Vrijmetselaren te hebben ingevlochten, met eenige algemeene Aanmerkingen over het Deïsmus. —-* Dit alles beflaat reeds drie honderd en twintig Bladzijden — waaröm de Schrijver, onzes bedunkens, beter zou gedaan hebben, hier dit Deel te fluiten,^ dan nog weder een nieuw onderwerp te beginnen. Te weten : Hij gaat hierop over tot de gefteldheid der nuttige Weten* fchappen in de Chrïstlijkc Kerk, doch waarvan alleen de Wijsgeerte en de taalkunde is behandeld. — (Hoe zeer toch de Schrijver aan de laatfte Afdeeling tan opfchrift heeft gegeven': Gefteldheid der taalkunde en ftudie van den goeden fmaak, vinden wij van dit laatfte weinig of niets, en wij verwachten dus, dat in een volgend Deel dit onderwerp agtervolgd en voltooid zal worden. — Hoe zeer ook taalkunde met fmaak moet behandeld worden, de goede fmaak bepaalt zich toch daarbij niet alleen. Wij zouden deze aanmerking niet maken, indien de Schrijver niet in zijn Historisch Verflag van de gefteldheid der nuttige wetenfehappen in de (Tiristlijke Kerk, geduurende de agttiende Eeuw, zich in dierroege had uitgedrukt, nis of hij daaronder alleen de wijsgeerte, taalkunde, en de ftudie van den goeden fmaak, 'begreep. — Wij kunnen onmooglijk vermoeden, dat de Hoogëerw. Schrijver de Gefchied- en Oudheidkunde, de Welsprekendheid en Dichtkunst, enz., ftilzwijgend zou voorbijgaan. Hij telt dezelven zeker met ons onder de nuttige Wetenfehappen, d'.e eenen grooten invloed hebben gehad op den ftaat der Christlijke Kerk en der Theölogifche Studie; en hij zal ons demeuwevad.bihl. vi. oeel.no. 9. Dd zei-  4l8 a. ij f e ij zeiven dus zeker in een volgend Stuk mededeelen. Wij willen alleen hiermede voorkomen, dat men niet min gunftig over's mans arbeid denke, en vermoede, als of eene aanmerklijke gaping in hetzelve zou plaats hebben. Meermalen hebben wij over de wijze van bewerking onze gedachten gezegd: — en wij kunnen niet nalaten, ook thands, na de lezing van dit Derde Deel, 's mans arbeid aan te prijzen. 'Er ltraalt in dit Werk eene zeer uitgebreidene belezenheid door. 'Er heerscht in hetzelve orde en evenredigheid. Elk Onderwerp wordt volledig behandeld ; wij ontmoeten geene gapingen. Hetgene ons boven alles bevalt, is de zachte , de befcheidene toon, waarop de vijanden van het Christendom worden beoordeeld. — IJr f. ij is geen Ketterjager — hij befcnuldigt niet zonder reden; is veeleer de verdediger van de zoodanigen , die te onrecht van dwaling befchuldigd, of althands te ftreng beoordeeld zijn. Dit alles vinden wij in dit Werk, en dit {trekt hetzelve ten fieraad. Lezenswaardig is daarom alzins de Gefchiedenis van het Deïsmus in Frankrijk. In de Inleiding worden de algemeene oorzaken van hetzelve onderzocht , welken hij vooral opfpoort in den toeltand van den Godsdienst en de Christlijke Kerk in dit rijk, waarin het bijgeloof en de fectenijver , waarüit verketteringszticht voordvloeit, de overhand hadden. Welken invloed het geval van jean calas gehad hebbe op de uitbreiding van de vijandfehap tegen den Christlijken Godsdienst, hoe vele Deïsten voor de vrijheid van Godsdienst, voor de verdraagzaamheid, voor het Proteftantendom, geijverd hebben , wordt ontvouwd, doch deze verbetering in den Godsdienst 1'cheen denwrijën teugel te vieren aan het ongeloof. Met één woord , het ongeloof werd hier gekweekt, om des bijgeloofs wille; omdat de menschlijke rede de dwaasheden van het bijgeloof niet kunnende goedkeuren en billijken , den Christlijken Godsdienst verwarde met de menschlijke en onzuivere begrippen der Roomfche Kerk, verviel men hierdoor tot ongeloof. Juist zoo als het (preekwoord zegt, en de ervaring bevestigt: lncidit In Scyllam, qui vult vitare Charybdin. Na dat IJ. nog ten flotte heeft opgegeven , de verdeeling van deze Gefchiedenis , in twee onderfcheidene tijdperken , gaat hij over tot de bijzonderheden, rakende de Deïsten. In het eerfte tijdvak voor 1762, ontmoet men voltaire, des landes, de la serre, detl Graaf  geschiedenis van de christlijke kerk, enz. 419 Graaf de buffon, gesna\rd, heivetius, den Marquh d' a r g e n t en b o u l a n g e r , onder de grove of meest biutenfporige Deïsten; voords Jufvrouw hubert, toussaint, de prades en rousseau, onder de minst buitenfporigen. Derzélver leven, character, gevoelens en merkwaardigfte Gefchriften worden opgegeven en beoordeeld. - Het fpreekt van zelf, dat IJ. bij den één uitvoeriger zijn moet, dan bij den ander. Zijn oordeel over elk hunner is met gematigdheid , zonder eenige bitterheid of drift, en naar waarheid. — Met rustigen tred vervolgt hij zijnen weg, en geen belangrijk Gelchrift wordt over het hoofd gezien. In het tweede tijdvak komen flechts drie Deïstifche Schrijvers voor, die met den naam van grove, of meest buitenfporige Deïsten beftempeld worden, en van welken hier wordt gefproken, te weten de Schrijver van het Efprit du Judaïsme, dupuis en volneij. .— Bij deze twee laatstgenoemden ftaat hij het langst ftil. Men vindt hier een alzins naauwkeurig Bericht van den inhoud dier bekende Gefchriften, waarin zij hunne gevoelens hebben ontvouwd, en van deze hunne gevoelens zeiven. — Onder de minst buitenfporigen in dit tijdvak, worden larevei llere lepaux, marmontel, en de Theophilantropijnen genoemd, met zeer veel gematigdheid echter, en zoo , dat IJ. de heviglte befchuldigingen van Deïsterij veeleer van hun zoekt af te wenden , dan dezelven te bezwaren. Bii het Bericht, aangaande marmontel ,krijgt de Lezereen nog al uitvoerig verflag, aangaande den be lisar ius, en de daardoor ontftane gefchillen. — Meer breedvoerig is de Schrijver over de Thedphilantropijnen,— befluitende dit Bericht met eenebefchouwingvan het nut, hetwelk door deze menfchen kan gedicht worden, in de hand der Voorzienigheid, ten einde die genen onder de Franfche Natie, welken, door de bijgelovigheden van de Roomfche Kerk, vijanden van den Christlijken Godsdienst zijn geworden, wederom te rug te brengen tot de erkentenis en omhelzing van het zuiver Euangelie. Bij de gunftige Berichten, in den eerften aanvang ons geworden, aangaande dit Godsdienftig Genootfchap, kunnen wij niet twijfelen, of hetzelve zou tot dit einde dienstbaar hebben kunnen zijn, bijaldien hetzelve getrouw gebleven ware aan zijne eerfte inrichting. Doch fints het debefcherming van reveillere lepaux moest verliezen, is het zeer agter uit gegaan. VolgendsbijzonDd 2 de-  a20 A. ij p e ij dere berichten ,• welken wij ontvangen hebben van oogen oorgetuigen, kunnen wij zeggen , dat in die Vergaderingen de grootfte wanorde heerscht, dat alle Godsdienstige eerbied, welke voorheen in dezelven gevonden werd , uit dezelven is verbannen ; dat, wel verre van waare zedenlijke, beginfelen en phgten, omtrent God en den Naasten te prediken, men thands niets hoort, dan Redevoeringen, zonder iamenhang of verband, en meestal over de Burgerlijke en Staatkundige betrekkingen, gevoelens en gedragingen. In dezen toeftand behoeft niemand zich te bedroeven, wanneer dergelijke bijëenkomften niet meer aangemoedigd, en veeleer belemmerd worden door de Regeering. Dit Bericht wordt voords befloten met zeer lezenswaardige Aanmerkingen over de uitbreiding des Christendom?, over de geheele aarde , in zekere betrekkingen tot een te verwachten algemeen Deïsme. — Zie hier kortlijk 'smans denkbeelden des aangaande. — De vijandfehap tegen den Christlijken Godsdienst moet van tijd tot tijd meerder worden — onverfchilligheid omtrent denzelven , omtrent deszelfs waarheden, beloften, voorfchriften en beginfelen zal onder de Christenen zeiven de overhand krijgen — het ongeloof zal dan meer vat hebben op vele gemoederenen zich meer en meer uitbreiden — Doch dit nadeelige zal iet zeer voordeeligs ten gevolge hebben; alle de waare verëcrers van jesus en zijn Euangelie zullen zich dan onderling naauwer vcrëenigen, met ter zijde (telling van zoo vele verfchillen over beuzelingen en kleinigheden, waardoor wel de harten zeer verwijderd worden, maar die toch weinig invloed hebben op het waare weaen van den Godsdienst. —Intusfchen zullen de Staatsen Volksbeftuurcrs in Europa , onverfchillig , ongelovig, het Christendom aan zich zeiven overlaten, of veeleer zoeken te onderdrukken. — Dit alles moet dienen , om het kaf van het koorn af te zonderen. — ,, Dan „ zal het vuur van verdeeldheid gebluscht worden! men „ zal ééne kudde willen zijn, fchapen van ééne weide, „ onder éénen herder.- — Men befpeurt dit thands reeds „ in de Proteftantfche landen. — Overal, waar menfchen „ gevonden worden , die in waarheid den Heere vrezen, „ naar de voorfchriften van het Euangelie, bemerkt „ men thands vrij minder den baatlijken fekten Geest , „ dan in vroeger dagen. Zij befchouwen elkander als „ Broeders en Zusters. Men vraagt niet meer, is bij „ een  GESCHIEDENIS VAN DE CHRISTLIJKE KERK , ENZ. A2I „ een Lutheraan? is hij een Hervormde ? is hij een ,, Mennoniet? is hij een Remonftrant? zelfs met, is hij een Roomschgezinde ? Die maar door zijn ge- „ drag toont, dat hij gelooft in hem, die zondaars met „ God verzoend heeft, wordt voor een waar Christen ge- ,, houden." . . • . Evenwel zal ook het Deïsme zich over al indringen , ook in andere werelddeelen, doch daardoor tevens den weg baanen voor den Christlijken Godsdienst. Tot dat eindelijk hij komen zal, die de Richter der gantfche aarde is. — „ Eene groote omwenteling zal dan plaats hebben onverwacht zal die tijd komen — de Rechtvaardi- " gen zullen dan behouden — de onrechtvaardigen, al" tands, voor een deel, omkomen: die , welken het God " behaagt, van de onrechtvaardigen te fpaaren, zullen " door "het geloof, hetwelk nu ook hunne harten insge„ lijks veradelen zal, aan het algemeen geluk insgelijks „ deel krijgen." — — Dan, na 'vele vervolgingen zal het einde zijn; — dejooden zullen hem dan, bij zijne verfchijning," voor den Mesfiiis erkennen. „ Gezanten „ zullen nu voor het laatst worden uitgezonden, over den ganfchen aardbodem , erf dan het Rijk van Meslias „ algemeen worden." Op dit alles volgt nu een Historisch Bericht van eenige ■wel aangewende pogingen ter jluiting van het Deïsmus, over het algemeen befchouwd, in Frankrijk en de aangrenzende landen , geduurende de agttiende eeuw. — Vernet, roustan, bonnet , (alle drie Zwitfers) necker en Mevrouw des genli s worden hier naar verdienfte behandeld en ten fterkfte aangeprezen. — Tevens wordt hier een kort bericht gegeven van de openbare fchikkingen, door de Franfche Geestlijkheid ter (tuiting van het Deïsmus, gemaakt. Thands fchijnt de tijd geboren , dat 'er nog meer met vrucht tegen hetzelve zal kunnen gewerkt worden. — Het iet over het Genootfchap der Vrijmetzelaren, hetwelk hierop volgt, draagt alle blijken van eenen geest van gematigdheid , doch levert ons geene nieuwe bijzonderheden op. Eén gebrek ftraalt hierin door, en wij menen dit meermalen reeds opgemerkt te hebben de Schrijver hinkt dikwijls over twee zijden, zonder dat men in het flot bepaald kan zeggen , — dat is nu 's mans wezenlijk gevoelen. — De' Algemeene Aanmerkingen, betreffende het Deïsmus D d 3 waar-  422 A. IJ P E IJ waarmede alles befloten wordt, leveren verfcheidene zeer gepaste bedenkingen op. — Vooral beviel ons de Zevende Aanmerking, waarin beweerd wordt, dat de gantfche tocdragt van bet Deïstisch ongeloof overëenkomllig is aan het plan van God. — Eene niet onaardige anecdote, rakende Lord her eert, den eerften onder de Engelfche Deïsten, die zich als Scnrijver heeft opgedaan , —■ ontmoet men hier — en wel tweemaal, ééns, kort, in het Gefcbiedverhaal zelf, en nog ééns uitvoeriger in de Aanmerkingen, eenige Bladzijden vroeger, doch reeds bekend uit leland. — Thands gaan wij over tot het Historisch verflag van de gefteldheid der nuttige Wetenfehappen in deChristlijke Kerk, geduurende de agttiende eeuw ; en wel , in de eerfte plaats , van de gefteldheid der Wijsbegeerte — De Aristotelifche wijsgeerte , die ook thands nog op zoo vele Roomsch- Catholijke Hoogefchoolen de overhand'behoudt, bekleedt hier de eerfte plaats. — Hoedanig descartes, thomasius,leibnits en anderen zich tegen dezelve verzetteden, blijkt uit hetgefchiedkundig Bericht , aangaande deze vermaarde Wijsgeeren, die alle (d e sc artes uitgezonderd, afs niet behorende tot dit tijdvak) in het bijzonder voorkomen, te weten thomasiVs, leibnits, locke,newton, 'sgravesande, wolf, benevens de voornaamlten zijner volgelingen ; — van alle welken wij hier een naauwkeurig bericht ontvangen, zoo ten opzichte van hunne bijzondere gevoelens, als ten opzichte van de lotgevallen derzelven. — Eenige Eclectifche Wijsgeeren volgen hierop, te weten ho l l man, cru si ijs, engelhard, er- N e s t i, oottsched, en eindelijk eene geheele Lijst van eenige uitmuntende Wijsgeeren. — Waarop eindelijk het gefchiedkundig Bericht van de Wijsgeerte van kant en ficiite volgt. — — Bijaldien onze beöordeeling niet al te verre moge uitdijen , moeten wij ons , bij deze opgave , vergenoegen , met eenige algemeene Aanmerkingen, omtrent dit gefchiedkundig Verllagvan de Wijsgeerte der agttiende eeuw. — Daar is, in dit Bericht , zeer veel goeds, geene mannen van eenig aanbelang zijn voorbijgegaan ; — de opgave van derzélver gevoelens is getrouw, naar waarheid, en zonder eenige partijdigheid of vooringenomenheid, voorgefteld Dit mogen wij vooral den Lezer verzekeren, ten opzichte van de gevoelens van kant enFicHTE — althands voorzoo verre wij hebben kun-  geschiedenis van de christlijke kerk , enz. 4^3 kunnen nagaan, uit vergelijking met de Schriften van kan - en zijne navolgeren , en met de Berichten, aangaande dezelven in de Letterkundige Tijdfchriltcn voorhanden. Doch bij dit alles komt het ons voor, dat c,e Schrijver niet genoeg in het oog gehouden heeft , ten welken einde hij hier een gefchiedkundig Bericht der U ijsgeerte inlascht. Het is niet zoo zeer te doen om de Geldhiedenis der Wijsgeerte. zelve , of om de gevoelens der \V ijSgeeren op zich zeiven, als wel, om den invloed, welken deze gevoelens hebben gehad op den Christlijken Godsdienst! Uit dien hoofde begeeft de Schrijver zich, onzes bedunkens, wel diep genoeg in dit onderwerp alle die bijzondere namen van zoo vele navolgeren eemo-er Wiisgeerige Schoole hadden kunnen agterwege blijven — Waartoe dienen dezelven hier ? — De Gefchiedenis der merkwaardigste mannen, hoofden eener iecte , ot merkwaardige Eclectifche Wijsgeeren — behoorde hier Hechts in zooverre eene plaats te bekleeden, als dezelve dienstbaar zijn kan, ter opheldering hunner gevoelens. ("Waartoe hier van ernesti en gottsched afzonderlijk gewag gemaakt wordt, weten wij met.) voor het overige blijft de groote hoofdzaak, om aan te wijzen, welken invloed zoodanige gevoelens in derzélver trapswijze ontwikkeling en voordgang hebben gehad op den Godsdienst. Hoewel dit bij eenige weinigen wordt aangewezen, misten wij dit echter nog te zeer. Het uitvoerigst vindt men het bij de gevoelens van wolf, kant en fichte. - Bij de overigen is het, wanneer 'er eens °-ewag van gemaakt wordt, meer, hoedanig men in de Schooien der Godgeleerden over zoodanige Wijsgeerte o-evoelens oordeelde, dan wel een Wijsgeerig onderzoek, welken invloed zoodanige Wijsgeerige gevoelens aaadlijk op den Godsdienst en de Godgeleerden gehad hebben. Wanneer de menschlijke denkwijze door zoodanige Wijsgerige gevoelens eene andere richting erlangt, dan wordt daarüit neboren, dat men ook, naar die mate, den Godsdienst en de waarheden van denzelven uit een eenigzins ander oogpunt leert befchouwen. Dit is nog geheel iet anders , dan wanneer men regtflxeeks gewao- maakt van de bijzondere denkwijze eener Wijsgeerige Schoole, aangaande deze of gene onderwerpen, waarover men in de Godgeleerde Schooien anders denkt.; Het is hier mede nog geenszins zeker, dat juist dat Wijsgeer> o-evoelen de overhand behouden , en het Godgeleerd ° ö Ddi ge-  4=4 a. ijpeij, geschiedenis van de chrïstl. kerk , enz. gevoelen verdringen zal. Dit hangt nog van veelmeer dingen af; dit hangt vooral daarvan af, in hoe verre zoodanig gevoelen invloed krijgt op het algemeen, in hoeverre het de denkwijze regelt, algemeene verlichting bevordert, en de voorwerpen van eene andere zijde vertoont, dan tot dus verre gefchied is, en waardoor dezelven in gcwigt en belangrijkheid , of winnen of verliezen. — VV y zouden dit Stuk ver/ler kunnen uitbreiden en met voorbeelden van vroeger en later tijd ftaven; ware het met , dat wij ons verpligt vonden , om der kortheid ons te bevlijtigen. \\ „ ennneren onzen Lezeren alleen aan een voorbeeld te weten, aan den invloed, welken de Wolnaanfche Wijsgeerte gehad heeft op de denkwijze en gevoelens van den grooten sigismund jac ob baum- rtFlI^^ 6611 ma,n' aan wien de Godgeleerdheid in Duitschland zeer veel te danken heeft, en wiens geheele tnv?YrC-' r?k £T' ^^g^erdheid, gevormd is in kd£berken Ch°01' ^"«neuitgeg^eneGodgeMet het verflag van de gefteldheid der taalkunde en (fudie van goeden fmaak wordt nu dit Deel befloten. 'Men vindt hier de vorderingen in de Oosterfche, Griekfche, en Latnnfche, als ook in eenige levende talen, waaronder ook onze Nederduitfche , opgegeven. Hier was een ruim veld voor den Schrijver voorhanden. Ook hierin is hi, zeer wel gellaagd; gevende ons bericht van de vennaardrte mannen in deze eeuw, die zich op de taal- en oordeelkunde hebben toegelegd, de vorderingen, daarin gemaakt, en waarüit men dan de voordeden, welken de Godsdienst van dezelven'heeft getrokken ma* opmaken._ _ Bij dit laatfte echter (laat de Schrijver wederom minder ftil, vooral wanneer hij van de Latijnfche Letterkunde gewag maakt, en waarüit toch ook zeer velejroordeelen op den Godsdienst konden voordvloei- Tot dus verre gaat het verhandelde in dit Deel . hetwelk, over het algemeen, zeer wel beandwoordt aan den geheelen aanleg van dit Werk. — Leer-  h. van den doorslag, leerredenen. 4^5 Leerredenen over de Godlijkheid der H. Schrift, door j. h. van den doorslag, Predikant te Dordrecht. Tweede Deel. Te Dordrecht , bij A. Bluslé en Zoon , 1801. 499 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - 8 - : 1V7ij hebben van deze Leerredenen reeds (*) met lof W en aanprijzing melding gemaakt , en tevens het Hoofdplan , dat de uitmuntende Opitellerzich heeft voorcreiteld, opgegeven. Ook dit Tweede Deel heeft ons het zelfde o-enoegen, en de zelfde ftichting veroorzaakt. Wanneer wij derhalven dit Deel in het breede wilden beoordeelen, 'zouden wij het zelfde moeten zeggen, hetgene wij te voren gezegd hebben. Wij houden ons dus aan onze voorige R.ccenfie, en vergenoegen ons, met den inhoud van dit Deel op te geven. Het bevat in zich vijf Leerredenen over de voortretlykheid derBijbelleere, twee over de Bijbelfche Zedenleer, en tien over de voorzeggingen, en het bewijs voor de Godlijkheid van den Bijbel, uit dezelven ontleend. — De twee Leerredenen over de voortreflijkheid der Bijbelfche Zedenleer, ten betooge van de Godlijkheid der H, Schriften, hebben wij onder anderen met uitmuntend genoegen gelezen. Het lust ons die te fchetfen, vooral om den Lez'erde juiste orde, die in deze Leerredenen heerscht, te doen opmerken. Want orde is, gelijk in alle Opltellen, vooral ook in Leerredenen, ééne der voornaamde vereischten, waaraan een kundig toehoorer ook wel ras den verftandiaen , helder- en geregeld-denkenden man van den oppervlakkigen Redenaar, die in het wilde daar heen fpreekt, onderkennen kan. Na eene korte opheldering van Pfalm XIX: 8, laat v. d. D., om het bewijs voor de Godlijkheid des Bijbels uit deszelfs Zedenleer aan te dringen , I. eene en andere Aanmerking vooraf gaan, om dit bewijs inliet rechte licht te befchouwen, II. toont hij de voortreflijkheid der Bijbelfche Zedenleer onderfcheidenlijk aan, waarbij eindelijk III. het een en ander gevoegd wordt, met betrekking tot derzélver recht gebruik. •'>. •• .. ..c I. De Aanmerkingen, die hij vooraf zendt, zijn vijt. A. De Eerfte betreft de definitie der Bijbelfche Zedenleer. B. De Tweede is deze: wanneer men deze Zedenleer f* i Zie N. Vaderl. Bibl. VI Deel, \fte Stuk , Bladz. 4. W Dd 5  42<5 H. VAN DEN DOORSLAG leer flechts in het algemeen overziet, dan baart het reeds een gtinlhg vermoeden voor hare uitnemende voortrefliikheid , dat wij bij hen, die van de vroegfte tijden af, eene Godiijke openbaring geloofden , de zuiverde begrippen van deugd en Godvrucht ontmoeten , dewelke men te vergeefs bij andere volken , zelfs in latere tijden, zoeken zoude._ C Derde Aanmerking, dat is vooral waar van de Chnstlijke Zedenleer. D. De Vierde: men moet daarbij ook bedenken, dat de manier van voordel in de wijae Zedenkunde , zeer veel voorüit heeft, boven alles, wat van dien aard, elders te vinden is. E. De Vijfde: men moet, om de waarde der Bijbelfche Zedenleer recht te beöordeelen, en dus het bewijs voor derzélver Godlijkheid op te maken, geenszins in vergelijking brengen, hetgene latere Zedenmeesters , door de Godiijke openbaring voorgelicht, aan de natuurlijke Zedenleer hebben toegekend. — II. Na deze voorlopige Aanmerkingen, wordt bij het lweede Deel het bewijs zelf, de voortreflijkheid der Bijbelfche Zedenleer, ontwikkeld, hetwelk telkens dus °-eichiedt, dat de Zedenleer der Heidenen met de Bijbelfche vergeleken, en het uitmuntende der laatde boven de eerde aangewezen wordt. Deze voortreflijkheid der BijbelIche Zedenleer toont de Redenaar in vier Hoofdftukken aan; voor eerst, met opzicht tot de grondbeginfelen dier Zedenleer. Ten tweede , met opzicht tot de uitgeftrektheid_ der pligten, welken zij voorfchrijft. Ten derde , met opzicht tot de beweegredenen, waarmede zij de beoefening van deugd aandringt, en, ten vierde, met betrekking tot de middelen, welken zij opgeeft, om in deze beoefening getrouw en dandvastig voord te gaan. War, voor eerst, de grondbeginfelen der Zedenleer betreft. Daar het hieromtrent bij de Heidenfche Wijsgeeren was: „Zoo veel hoofden zoo veel zinnen ," daar geeft de Bijbel dit als het grondbeginfel van verpligting op: God die de Schepper, de Onderhouder, de Beduurer van alle menlchen is, die is uw hoogde Wetgever. Zijn wil is de hoogde regel van alle uwe vrijwillige werkzaamheden, en hij wil niets, dan hetgene uw waar- en altoosduurend geluk uitmaakt. Geen grondflag, is, i, op zich zeiven reeds redelijker, vaster, eenvoudiger en algemeener, dan deze. Dit grondbeginfel wordt, i. nog meer uitmuntend uit aanmerking van het groote werk der verlosfing en van de beminlijke famendemming der Godiijke deug-  LEERREDENEN. 4*7 deugden daarin doorftralende. Te meer 3. daar de Bijbelfche Zederdeer niet verzuimt nog eenen anderen grond(lag hierbij te voegen, die met den eerften ten naauwfte verbonden is, naamlijk onze eigene volmaking. Belangende het Tweede Hoofdftuk, de uitgebreidheid derpligten in de Bijbelfche Zedenleer, die uitgeftrektbeid ' der pligten is zeer kenlijk 1. omdat de Zedenleer van den Bijbel niet alleen 's menfchen uitwendige daden maar • ook zijne innerlijke werkzaamheden, zijn hart, beituurt. k. omdat zij in den wijden omtrek onzer vetpligtmgen fe«-ens God, den naasten en ons zeiven , niet alleen niets overflaat, dat van belang is, maar ook verfcheidene pligten voorfchrijft, die wij buiten de Bijbelfche Zedenleer, of geheel-niet, of zeer gebrekig weten kunnen. Bij het Derde, de beweegredenen, die de Bijbellche Zedenleer tot de beoefening der deugd gebruikt, toont de naauwkeurig ontwikkelende Redenaar twee bijzonderheden aan, 1. dat de Bijbelfche Zedenleer, de drangredenen, welken de natuurlijke rede aanwijst, geenszins ontbindt 01 verwerpt, maar die veeleer ftijft en llerkt. 2. dat zij bovendien verfcheidene drangredenen bezigt, welken bij bet enkel redenlicht, of in het geheel niet, of zeer zwak bevonden worden. Deze drangredenen worden genomen van God, vooral van zijne genade in Christus, van ons eigen geluk, en van onzen toekomenden ftaat. ^ Eindelijk wat aangaat de middelen, die de H. i>clintten, ter beoefening, opgeven, deze zijn voornaamlnk drie 1 de voorbeelden, inzonderheid het voorbeeld van onzên Heer J. C. 2. het gebed, 3. de genadige buftand van den H. Geest. Deze middelen worden in derzélver kracht en voortreflijkheid aangewezen. Dit alles wordt III. in de beide Leerredenen met gepaste opwekkingen en vermaningen tot nuttig gebruik betloten. Verhandeling over den Invloed van het Geloof aan de Godheid van jesus christus, op het werkdadig Christendom. Uit het Hoogduitsch vertaald. En vermeerderd met eenige Christelijke Overdenkingen. Te Utrecht, bi) W. van IJzerworst, 1801. 158 en 30 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f i - 5 - : Zonder eigenlijk de waare Godheid van jesus christus te willen bewijzen, hetwelk, zegt dc Schrijver, reeds  428 verhand. over den invloed v. h. geloof, enz. reeds door andere waardige Mannen, ter bevrediging van iederen denkenden Christen, op eene voldoende wijze, gefchied is, onderzoekt dit, zeer wel, en in den geest van zachtmoedige verdraagzaamheid gefchreven Boekjen: „ Of dan het beoefenend Christendom niets wint, indien christus waarlijk God is , of daarvoor door ons niet erkend wordt?" Bij welk onderzoek hij vooriif naauwkeurig aanwijst, wat eigenlijk beoefenende Waarheid in het gemeen , en beoefenende Waarheid van het Christendom in het bijzonder is? dat zij, naamlijk, op. onze Godsdienftige Gewaarwordingen en Bcfiuitcn , eenen naderen Invloed hebbe, onze Begeerten in werkzaamheid doe overgaan , haar eene zekere Richting geve , hare levendigheid b'choude, dezelve verheiTe. enz. Wij moeten, uit kracht van derzélver Inhoud, tot Vreezen of Hopen gebragt worden, of ten minfte gebragt kunnen worden. — Dit aangewezen hebbende, toont de ongenoemde Schrijver, in de Bijzonderheden, hoe het leerfl.uk: jesus is waarlijk God; alle de eigenfehappen hebbe van zulk eene beoefenende Waarheid , waarüit zal volgen, dat wij omtrent hetzelve niet onverfchillig mogen verkeeren. Bij wijze van Aanhangfel is nog een Drietal Christlijkc Overdenkingen, welken tot het zelfde onderwerp betrekking hebben, agter aan gevoegd. De Eerfte: Over de Godheid van christus, en derzélver invloed op mijne openbare Godsdienst-oefening. De Tweede: Over den invloed van jesus Godheid op mijnen Doop. De Derde : Over den invloed van jesus Godheid, op de rechte viering van het Avondmaal des Heeren. Dezen , gelijk het geheele Werkjen , kunnen wij aan alle Liefhebbers der waarheid, die derzélver gewigt bezetfen , met ruimte aanprijzen. Het betaamlijk gemoedsheftaan van eenen Godzaligen , omtrend Gods genadige ontdekkingen, door IPo'ord- en Bondzegelen. Voor gepield in eene Leerrede, over Pfalm CXIX: vs. 30—32.,» door 11 h. v 1 ervan t ,' uitgefproken, ter nabetrachting van het PI. Avondmaal, te Amjleldam, in de Amftel- Kerk ,den 30 jfunif, 1793. Te Amfteldam, bij H. Diederiks , 1801. 121 —160 Bladz In gr. OEtavo. De Prijs is f : - 6 - : Eene geleidelijke , leerzame , en ftichtlijke aan haar oogmerk, om de Christenen tot nabetrachting na het  h. h. viervant, leeiireden. zwakheid, *nz. 42Q het gebruik des H. Avondmaals op te wekken , en tot dankbaarheid , en eenen Godzaligen levenswan el op n. S, voldoenende Leerrede; en dus Wig om bij 's mans vorige in druk uitgegevene Leerredenen gevoegd te worden. Zwakheid der Schriftuurlijke Of^i^t^^O^ Predestinatie, aangetoond; voornaamli/k uit het IA , A. en XI de Hoofddoelen , van den Brief aan de Ro nemen. Mnite bekomen. 6i Bladz. Bi gr. Octavo. De prijs is f: - 9 - : W7-Ü hebben verzuimd, dit Stukjen op zijnen tijd aan W te kondigen; daar wij het thands weder m handen krii-en, en nogmaals herlezen, zien wij, dat wn eigenS Set veel verzuimd hebben. De Brochure is ja gematW èn in een' vloeiënden ftijl gefchreven, maar bevat enkel Oud-Nieuws , en eene ligte ^W^^l niets beflist, in den voorheen zoo hevig als onvoorzicbSfgevoeraen ftrijd over de volfirekte Predestinatie , gelijk nen het noemde; trouwens, wat ook de menichen ctderlino- twisten, deze twee uitfpraken van jesus zul fen wflwlSdd blijven. „ Niemand kan tot: ir.iji komen ten zij het hem gegeven zij van mijnen Vader? en. " 1 wat mij de Vader geeft, zal tot mn luimen, en die tot mi] komt, zal ik geenszins buitenflmten. Zegepraal der Godiijke Genade, in de bekeering van den Eerw. Heer alexander stewart , Predikant te Moulin, in de Hooglanden van Schotland. Nevens een Verhaal van de merkwaardige bekeering van vele Leden zijner Gemeente, federt, endoor middel van zijne verIderde Predikwijze, als de vrucht en het gevolg zijner zaJg gemoedsverandering. Uit het Engelsch vertaald door corn. brem. Te Rotterdam, bij N. Coinel, 1801. 34 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ . - 5' • T^ieenliik een Britf van den Eerw. stewar t-zeiven, E 5I hij verflag doet van zijne veranderde Denk- en Predikwijze , en de gunftige gevolgen daarvan. Het h eft ons in dit verflag, hetwelk-ftichting kan geven, Eehaagd, dat het onmïdlijk wonderbare 'er niet » £  430 a. stewar T, zegepraal, enz. de zoekende ziel. vonden , maar het Euangelie als het middel , hetwelk God tot heil der menfchen gebruikt, in aanmerking genomen wordt. De zoekende Ziel, of eenvoudige Brieven. Foor zoekende Menfchen naar jesus. Door een Oud-Ouderling der Gereformeerde Kerk. Te Utrecht, bij H. van Otterloo, 1801. 79 Bladz. In Oclavo. — Tweede Stukjen, of Zesde —— Tiende Brief. 1801. 81—220 Bladz. De prijs van beide Stukjens' ■ isf: - 14 - : Dit klein Gefchrift van eenen Oud - Ouderling der Nederduitfche Gereformeerde Gemeente te Utrecht, gelijk wij uit den Tijtel van het Tweede Stukjen zien, is gemoedelijken ftichtlijk opgedekt, en gefchikt, om Christenen van 's mans denkwijze, te beftuuren en op te wekken , tot het Geloof in jesus, om door dat geloof gemoedigd den weg des heils te bewandelen. De eenvoudige ftijl, waarin het gefchreven is, zal hetvooreenvoudige Christenen bruikbaar en nuttig maken. Gelijk wij ook uit het Voorbericht van het Tweede Stukjen zien, dat het Eerfte Stukjen niet zonder bijval ontvangen is, waardoor een Tweede Druk van hetzelve reeds noodzaaklijk is geworden. Ook zien wij, uit gemelde Voorbericht, dat de ongenoemde Autheur voornemens is, in een Derde of Laatfte Stukjen, zijn onderwerp te voltooiën, welke drie Stukjens als dan gevoeglijk één Boekdeeltjen zullen uitmaken. Wij kunnen ons voords zeer wel verëenigen met den wensch des Schrijvers: ,, Moge dit Werk aan velen, in „ kommerlijke omftandigheden, (trekken en medewerken , „ om hen te leeren vertrouwen op de onfeilbare beloften „ en toezeggingen van dien God, die trouwe houdt tot „ in eeuwigheid, en nimmer varen laat de werken zijner „ handen!" Pre»>  g. masman, proeve van voorstellen!, enz. 43* Proeve van voor/lellen voor Arme en Mtnhmdige Chustenen door ge rhardus w asman , Predikant te Utrecht Te Utrecht , bij W. van IJzerworst , 1801. 94 Bladz. Bi Oftavo. De Prijs is f : - 8 - : -TAc Eerw. M. die met ijver .ter Godsdienstige verbetcU ring en dichting zijner mingeoefende natuurgenoten envan kinderen, arbeidt, levert, in dit Stukjen een vijftal Voorftellen, waarvan de eerfte vryë doffen behelzen , de drie volgende eene ophelderende verklaring üer dertien eerde vragen van het kort begrip der Christhjke Rehgte. De aanleiding tot derzélver vervaardiging was de vol^ende:' De Schrijver, al federt een germmen tijd, met een medelijdend gevoel, over de diepe onkunde van velen g?óSS van arme behoeftige Christenen, m de waarheden van den Godsdienst, en het weinig gebruik, dit zij van deszelfs onderwijs maken, aangedaan, kon niet nalaten dit zijn gevoel, aan de armen zijnerdad, te betuigen, en bun eene gelegenheid aan te bieden, cm de prediking des woords, en een, voor hun gefchikt, onderwijs, in eene afzonderlijke plaats, bij te woonen, indien bij hun daarmede dienst konde doen, en zij er gebruik van wilden maken, waartoe zij dan ook anderen moeten opwekken; en welk aanbod hu, tot m«M£ fchap, in liefde aangenomen vond. Vriendelijk, zegt hij verders, „ wierd mij daartoe het gebruik der Parochie Schoole, bij de Geertruikerk toegedaan, en ik mogt den liefderijken bijdand van mijnen vriend den bekwamen " en «Todvruchtigenkrankbezoeker ter wocht, daar" toeliebben, die met mij, beurt om beurt, eiken zondag " voormiddag van elf tot twaalf uuren, voor die arme minkundige menfchen, voordellen doet, gefchikt, on" zes oordeels, naar hunne vatbaarheid en gefteldheid, " waar mede wij op den 23 December 1798 een begin Z maakten, en 't welk wij, tot heden toe, aangehouden hebben, dan voor meer dan voor minder mcnicnen , " niet zonder bewijzen van Godlijken zeegen.' —■ En zeker elk, die een recht Christlijk en gevoelig hart omdraagt, zal deze poging ten hoogde moeten billijken, en eenen gelukkigen uitflag aan dezelve toewenfchen. — „ De dijl en wijze van voordel, ' voegt er M. te recht bij, „ moest eenvoudig, duidelijk, voor de geiteld„ heid mijner hoorderen gefchikt zijn," en wij wdlen " J , gaarn  43* Of M A S M A N gaarn geloven, dat hem zulks moeilijker in het fchrijven, dan in het (breken viel. -— De Lezer oordeele, hoe hij daaraan beandvvoordt , uit de volgende korte proef uit het Eerfte Voorftel over luk. XIX: 10, op de vraag, of jesus ook nu nog zoekt en zaligmaakt ? „ zoekt en zaligt Hij ook nu nog zondaaren? nu Hij „ niet meer op aarde zoo verkeert? jaa gewis, mijne Geliefde! Jesus de Verlosfer van Zondaaren , die aan het 5, kruis geftorven en begraven is, die is op den derden dag 5, daar na, weder uit den dooden opgeftaan, om nooit „ weer te fterven, maar eeuwig te leeven, en op den „ veeftigften dag naa zijne opftanding, naar den hemel opgenomen, en daar gezeeten op den troon, bekleed ,, met alle magt en heerlijkheid, om zijn werk, in het zaligmaken van zondaaren, voord te zettenen te vol- toojen. ,, Hij had zich, uit die zondaaren, die Hij opgezocht had, twaalf mannen verkooren, die Apostelen, dat is Gezanten of Zendelingen genoemd worden, om naa „ zijn vertrek , zijne getuigen te zijn , bij Jooden en ,, Heidenen , in onderfcheidene Landen ; en toen Hij „ naar den Hemel gevaaren was, heeft Hij zijn Geest „ op hen uitgeftort, en hen daardoor met zulke uitnee,, mende g'aayen voorzien, dat zij de leere der zaligheid , aan andere menfchen, konden verkondigen, in alle ,, die taaien, welke in alle landen gefprooken wierden „ Handel. 2. en het Euangelie, dat zij predikten, met ,, wonderwerken bevestigen. Daar door wilde Hij toen „ zondaaren zoeken in de geheele weereld, om hen za„ lig te maaken, want die Apostelen uitgegaan zijnde pre,, dikten overal, en de Heere wrogt mede, en bevestigde ,, het woord door teekenen, die daar op volgden Mark. 16: 20. Eerst in Jerufalem , in het Joodfche Land, „ vervolgends ook in andere landen der Heidenen, zelfs „ in de afgelegenfte ftreeken, met dat gevolg, dat zom„ tijcis duizenden der Jooden , op édnen dag , bekeerd „ wierden, en dat, onder vele Heidenfche volken , gan„ fche Gemeenten geltigt wierden, die de afgoderij ver„ lieten , in den Heere Jefus Christus geloofden, en God in waarheid dienden: en dat zelfs al de magt van „ vijandfehap den loop van het Euangelie niet heeft „ kunnen ftuiten. Dat is, met den dood der Apostelen, „ niet opgehouden, maar de Heer heeft gezorgd, dat 'er „ Herders en Leeraars waren, door wien dat werk wierd „ voord-  proeve van voorstellen, enz. 433 „ voordgezet , in de verkondiging van het Euangelie; „ dat heeft nu al eenige honderden jaaren geduurd, en ' duurt nu nog, daar zijt gij zelve getuigen van, want „ al dat werk, dat aan u en de geheele Gemeente belteed „ wordt, al dat prediken van den weg des leevens, al dat roepen tot geloof, bekeering en zaligheid, dat ge„ fchiedt in den naam van Jefus, de Leeraars zijn ook „ gezanten van Christus we ge, als of God door hete bade, „ bidden zij u van Christus wege; laat u met God verzoe„ nen, z Kor. 5: 20. Dat is dus als de arbeid van Je„ fus zei ven omtrent u aan te merken ; Hij leert nu zon„ dige menfchen door het Euangelie , Hij verkondigt hun ,, vrede en zaligheid." — Eudngelifche Schatkamer, of gemengde Bijdragen , ter bevordering van de kennis en beoefening van den waaren Eudngelifchen Godsdienst. Uitgegeven door cornelis brem, en door denzelven opgedragen aan de' Beftuur deren van het Nederlandsen. Zendeling - Genootfchap te Rotterdam. Derde Deel. Te Rotterdam , bij N. Corilcl, 1801. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 4 - : "VV7Ü hebben dit nuttig en Godvruchtig gefchreven TijdW fchrift, meermalen reeds beoordeeld, en onzen Lezeren aangeprezen. Wij vergenoegen ons dus met den inhoud van dit Deel, dat mede in vier Stukken uitgekomen is, op te geven. Mengelfchriften. Gedachten over de leer der H. Drieeenheid. Brief van j, newton aan eene jonge Juffer, Gedachten over het herleven van Godsdienftige Aandoeningen. Verhooring des Gobeds. Fragment. Verband van Genade en Pligt. Onderzoek, of deze Wereld de beste zij. Brief van Dr. guit ze. Affchrift van eeu' Brief aan eene jonge Juffer. Vertaald Uittrekfel uit het Slot der Voorrede, voor de Leerrede van t h. a d a m. De Oqmooglijkheid van de verëeniging der Remonftranten met de Gereformeerden. Regelen, om den tijd uit te kopen. Brief aan eenen Geestlijken. Een gepast woord voor bekommerde Christenen. Brief van eene Godvruchtige Vrouw. Brief uit Afrika. Andwoord op eene belangrijke Vraag. Gepaste beftralung van j. herveij. Brief van j. 11 e r ve ij, Een Godsdienflig Huisgezin af- k1euwb vad. cibl. vi. deel. no. o. Ee gC-  434 C. BREM geheeld. Een vreedfaam infchikkend Gedrag aangeprezen. Brief van den Heer richard iull. Bericht, omtrent den Godsdienst in America. Brief van den Eerw. j. berrid ge aan eenen reizcnden Prediker.-* Noodiging naa Kanaitn. De waare en gelovige Belijdenis eens Zondaars. Gedachten over de Verzegeling van den H. Geest. Beiindwoording eener Vraag, over de wederwaardigheden van Gods Volk. Troost voor Gods Kinderen in tegenfpoeden. Christlijke Lijdzaamheid. Christus, de Plaatsbereider in den Hemel. Bcaudwoording eener Vraag over de Christlijke veriicluering. Berichten over den Godsdienst in America. De Gelovigen leven veilig in christus. Bij den Dood van een Kind. Voorbeeld tot Voorzichtigheid. Befpiegeling van het heilig en onbevlekt Leven van onzen Heer J. C. De Aangelegenheid van, rechtmatige begrippen te hebben van christus. Onderzoek, aangaande het waare en Schriftuurlijke denkbeeld van de genade van God. Spoore tot ïlemelsgezindheid. Brief van hem a n. Gedachten over de Christlijke ondervinding. Vriendelijke Raad aan eenen jongen Christen. Over het waarnemen van den openbaren' Godsdienst. Vriendelijke Raad aan Ouders. Aan een' Vriend over het ampt en de pligten van een' Euangeliedienaar. Rekenfchap der Leeraaren in den grooten dag. Berichten van Bekeeringen; enz. De Bekccring van eene groote Zondares. Berichten van de zedenlijke gefteldheid te Hamburg. Brief van eenen Stervenden Soldaat. Het Godvruchtig Leven en Sterven van den Heer thomas allder. Idem, van den Heer g. vo we ll. Idem, van de Gravin van huntingdon. Anecdotes , Fragmenten , enz. Anecdoten, wegens een Reiziger. Het Character van een'Zendeling gefchetst. Fragment uit j. newton. Anecdote , wegens een' vrijwilligen Afval. Fragmenten uit c brem Brieven, enz., uit j. sciiarp Verhandeling. Anecdote, een Gebed des Geloofs , aaumerklijk beandwoord. Gods Tusfchenkomst in 's menfchen uiterften nood. Wegens een geftolen Boek. Fragmenten uit ab. booth. Uit j. herveij. Over de Schietgebeden. Uit h. van alp hen's Staatsmaxime. Uit j. herveij. Dicbtftukjens Des Christens deel. De Befcherming der Kerk. Gods-alwijze Goedheid in de menschlijke zintuigen. D, , De Anecdote , aangaande het geftolen Boek, Bladz. 345 ■>  EUÜNGELlSCHË SCHATKAMER, ENZ. 43j 345, verdient genoteerd te worden: „ Zeker Heer te Bristol, zeer befmet met der Sociniaanen denkwijs, nam bijna elke gelegenheid waar, om in gezelfehappen, de leringen der openbaring imaadlijk door te (trijken. Een* op eene Verkoping van Boeken zijnde, van eenen der overledenen Predikanten dierftad , werd 'er eene verdeeling verkocht, waaronder begrepen was zeker Werk, bctijteld: Christus gekruisjigt. Dit Boek na den verkoop , gemist wordende, werd 'er een algemeen onderzoek naaf het zelve gedaan, wanneer men ongelukkig bevond, dat gemelde Heer het zelve ontvreemd had. Hij gaf het daarop te rug , met eene verfmadende houding, zeggende : Hier, neem uwen gekruisfigden Christus, indien het ,, ergens goed voor is." „ Zeker Heer, dit hoorende, klopte hem op den fchouder, en beet hem zeer gepast in het oor: ,, Ik vinde het dan geene vreemde zaak, dat dieven eenen gekruisfig„ den Jefus fmaden." De Nieuwe wijze van Vroedmeesters te maken , en het eerjlt geval van den ongelukkigen uitflag. Ter beöordeeling voor* gedragen door jan de bree, cornelisz., Stads Froedmeester. Te Amlieldam, bij >J. Allart, 1802. 51 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: - 8 - : De Heer de bree, nog (leeds met reden verfbord, over het hem aangedane ongelijk, door het veranderen van het onderwijs in de Verloskunde, thands aan den Hoogleeriiar vrolik, een man jonger en van minder ondervinding in dit vak dan de bree, toevertrouwd, grijpt wederom de gelegenheid aan, om de kwade gevolgen der nieuwe inltelling aan te wijzen, in het zoo veel gerucht gemaakt hebbende geval met den Vroedmeester fisler, eenen der eerfte kweekelingen van het tegenwoordige onderwijs. Ons niet gaarne in eenen twist, ons niet aangaande, willende mengen , kunnen wij echter niet af , onzen Lezeren eenigzins met het geval en den inhoud van dit Stukjen bekend te maken. Na eene korte inleiding, geeft de Schrijver deCopijën der vier origineele Verklaringen op, door hem aan den Raad ingeleverd, en op welken de beöordeeling der Commisfie van het Geneeskundige Toevoorzicht, zoo wel als der Medifche Faculteit van Leijden gegrond is. De eerfte verklaring, zulle a lea  43 j. de s i e I len Wij hier laten volgen , daa> deze door den Heer ot bree zclven gegeven, bet geheele geval bloot legt: „ Op vrijdag, den iaden Junij i8ox, des morgens ,, circa elf uuren, ben ik, door een fchriftlijk verzoek „ van Doctor durcks, in ailerhaast geroepen bij de „ huisvrouw van j. moerkerk, op de keizcrsgragt „ bij de Groenlandfche pakhuizen; lk vondt aldaar de Vroedvrouw m. smith, welke mij verhaalde bij ge„ zegde vrouw aangenomen en geroepen te zijn geweest, „ op dingsdag den oden Junij, 's avonds ten 7 uuren: ,, dat zij toen die vrouw bevondt met niets beduidende „ vveën, maar dat zij 's woensdags 's morgens, ten 10 „ uuren, gehaald zijnde, dezelven vermeerderd vondt; „ dat na verloop van twee uuren de vliezen braken en het water afliep, met naauwlijks eenige ontfluiting; „ dat de Apothecar -b red ie gehaald zijnde, een anos, dijnum voorfchreef, eene aderlating en een lavement 3, deed toedienen , waarna de pijnen bedaarden ; dat 3, donderdag 's morgens, ten elf uuren, de pijnen zeer s, vermeerderd waren, en zij, bij het onderdaan, eene ontfluiting vondt van circa een zestehalf in den om3, trek, door . welke opening zij het elleboogs-gewricht „ gewaar wicrdt, waar op , ten een uuren, om den Vroedmeester fisler is gezonden." „ Tot dus verre was de Vroedvrouw in haare rede„ nen gevorderd, toen de Heer fis eer binnen kwam; ik vroeg hem, cf hij de Vroedmeester was bij die ,, vrouw? en bij welke gelegenheid ik dan gehaald was? „ hij andwoordde mij : dat het werk tegennatuurlijk was, en gevraagd zijnde, wat hij gedaan had? was „ het andwoord: niets, dan de vrouw onderflagen te s, hebben, waarop de Vroedvrouw zeide; Watl heb je „ niet gewerkt dat je het zweet bij het aangezicht en rug „ néér gelopen heeft? en dat je, na circa één uur, ver3, plicht bent geweest uittefcheidenp" „ Daar op het werk opnemende, vond ik den arm „ van het kind, als meede de ftreng buiten het lig„ chaam, ik volgde den arm tot aan het orificium uteri, „ vondt het zelve zeer dik en hard, de uterus zeer'fterk ,, op het kind faamgetrokken , vermits de ontfteking „ tot een hoogen graad was gekomen; ook bevondt ik ,, aan het orificium uteri eene fisfuur, die ik wilde, dat „ voornoemde Vroedmeester zoude onderzoeken, dan 5, het gefchreeuw van de kraamvrouw, nevens dat van „ haa-  de nieuwe wijze van vroedmeesters te maken. 437 haartm man: dat zijlieden dien Moordenaar niet meer " ligchaam wilde hebben, beletteden zulks; " Ik koude mij toen niet vveêrhouden aan dien Vroedmeester te zeggen , dat bi te vroegtijdig en zeer " roekloos gewerkt had; dat, daar het thans zekerlijk " Xe eerfte tegennatuurlijke verlosfing was hij nu r Soest ondervinden, dat ió natuurlijke veriosfingen, " h minder dan drie weeken verricht , hem geen VroedmeS konden maaken, en dat hij ftaat was die verlosfing te kunnen doen ; dat ik uit " alle omftandigheden geen goeden uitflag konde wach" ren , maar dat ik op de beedc van de lijderesfe en alle ' ce ómftauders haa/ zoude verlosten ; doch daar ik " Ine'tegenwoordigheid niet nodig had en hij hait" li k was geworden in' de oogen van de lijderesfe, " verzocht ik hem zich te retireren. Dan vermits ik " iets van mijn huis moest laten haaien verliep er " Ten uur CwigeflS den aftand) eer ik de verlosfing " konde beginnen of bewerkftelhgen. ' Men begrijpt, dat ik, om ruimte te maken, den 'arm die tot aan den oxel buiten was, moest weg" nemen dat gedaan zijnde, konde ik Hechts twee a " drie vingercnödoor het orificium uteri brengen, waar " door bet mij gelukte het knie gewricht te ontmoeten, ! wa"r achter ik den (lompen haak brag^en dus de verlosfin" in een quartier uurs voltooijde. " Ik kan niet ontkennen, dat mij het denkbeeld ontroeide, dat de Hoogleeraar v rol ik de verlosfing " niet had bewerkftelligd, vermits het hem vrij ftaat, " in zijne betrekking, dit overal te mogen doen: daar hem hier, de beede van de lijderesfe. zo min als die " van alle de omftanders hier toe hebben kunnen be" wee-en, en hij zich geëxcufeerd heeft, met te zeg" Thands hebben wij het genoegen van omtrent dit Stukjen, daaromtrent, een veel gunftiger oordeel te kunnen vellen , daar de hierin bijëcngeplaatlte Dichtftukken , alle in hunnen bij zonderen aard genoegzaam van gelijke waarde zijn, die in de daad van elk derzelve met "•enn°- is. Men vindt 'er de aardigfte, naiffte en geestigfte Smkjens van de Dichters woesthof f, meijer, van alphen, de flines, s P a n d a w , g e ij s- beek, du PRé , tollens , vervangen door de ftaatbcr Zangen van kaldenbach, schonk, bilderdijk, de grient, woordhouder, hoffmann, u ij l e n R R o e k , d e graaf, heron, trakranen, en der Dichteresfen woens en van streek, enz., welke aüen wij denDichtlievenden Lezer als te'n hoogfte lezenswaardig , kunnen aanprijzen. Onder allen heeft ons, om deszelfs zonderlingen imaak en «relukkigbehoudene, fchoon allermoeilijkfte versmaat,bijzonder'behaagd de uit het Hoogduitsch van den Geestigen en naïven Dichter burger, door g. wit sen ge ijsbeek vertaalde Comifche Romance, beüjteld: Proeve van Getrouwheid, waarin verfcheïdcrie Coupletten gevonden worden,die,in zoetvloeiendheid en gemaklijk voordxollende verfen , gelijk aan het oorfpronglijke zijn , en den Vertaler eer aan doen, daar ze den Lezer tevens vermaken, en door hunne melodie bevallig ftreelen; hetwelk inzonderheid de eigenfehap der Romances, van den, in dat vak uitmuntenden, Dichter b ur ge r geweest is. De (*) Zie N. Vaderl. Bibl. V Deel, tfte Stuk, Bladz. Ó45.  446 CH. g. morel, (vindé) De Zedeleer der Kindschheid, of Verzameling van Zede- AT 7 h£:£et*tUih Vfn c g' m ore l , (vi nd ÉO fnZÏ^A 4{m\sVerbetefde» '» vermeerderden Druk, L i W, %n ^rZC" 0VirSfragt. Te Amfteldam ètjde Wed. }, Doil. 107 Bladz. In Oclavo. De prijs Dat het van ouds bij alle befchaafde Volken eene Gewoonte geweest is, de Jeugd, door middel van r;^H0p,iadt medegedeeld , ziin wii, volgends het Voorbericht, vefchuldigd, aan de kundige pen van den Generaal berthier, onder wiens oog de luisterrijke veldtogt van buonap arte in Egypte, ** Syrië is voorgevallen, en die, zoo als men weet in al de ontwerpen van buonap arte deelde hom doorziine dapperheid en krijgsbeleid in zijne roemrijke hielp plukken: waaröm men ook berthier gewoonlijk de" rechtchand van buonaparte noemde. Dit Werk is deïhaiven voor elk minnaar der Historiën en der Oudheid onontbeerlijk, daar hetzelve een zeer gewi°ti* tijdvak behelst, en eene reeks van belangrijke O-ebeurenisfen en Veldtogten affchetst, waardoor men de 011verseliiklijke ftandvastigheid, beleid , krijgskunde _en o-rootheid'van buo naparte, gelijk mede die van zijne Officieren en Soldaten bewonderen moet. De verlcheidenhcid der Hollen laat niet toe door een beknopt uittrefctel den geest van het Werk tot eene proeve voor tc; dragen1: wij zullen ons derhalven vergenoegen met de vertchillenue ondenverpen den Lezer in een kort begrip onder het oog tc brengen. Het Werk beftaat in vijf Hoofddeelen, ieder verfebeidem onderdeden bevattende, als: . I Ontfcheeping der Franfchen in Egvpte. a~) Inneming van Alexandrië II. Marscb van het Franfche Leger naar Cairo. a~) Gevecht bij Chebreife. Gevecht bij de Pijramiden. ZO Gevecht bij Chebreife den 13 Junij. III. Gevecht Ff 4 bij  45°" berthier, expeditie van buonap arte in egypte» bij Salehieh. a) Ibrahim-bey wordt uit Egypte ver- J V'r Legfr naar Sy"e- «) Het gevecht bij . Gevecht bij den Berg Thabor. Het innemen van M en van>/„. 4) Het Gevecht bij Korfoum, van den ,5den Maait, c) Het Beleg van Saint-Jean d>Acre. d) Gevecht op den Be.g 7»«&,r en de Velden van Esdra0».. O Brief van a. berthier, Chef van de Bt» Major, Generaal van het Leger, aan ah met, Priba ei.-djezzar. ft Proclamatie van de- Ottomannifche Porte, aan de Generaals , Officiers en Soldaten van. het Ftanfche Leg» in .Egypte, g) Proclamatie van den Generaalen Chef bonaparte, aan zijne Soldaten, v. r.xpetdtie van den Generaal desaix in het Hooge Egypte, a) Gevecht te Souhama. i) Gevecht bij Cophtos. Beftonmng van het Dorp en van de verfchanfte woomng van hénout. 0 Gevecht bij Bardis, en Gif-gé. cft Gevecht bi, Géjémi. é) Gevecht bij Beneadi. ft Gevecht van Stenne. gj Gevecht en Beleg van Ahoukir. 1 er opheldering van verfcheidene plaatfen, gewoonten, en oudheden, die in dit Werk voorkomen, heeft de Vfrta.er hetzelve verrijkt met verfcheidene belangrijke Nooten uit de fchriften van beroemde Mannen , als vo lneij s av a r ij, en a rvi e u x , welken de lezing van het Werk niet weinig veraangenamen , zoodat wij, die van deszelfs belangrijkheid overtuigd zijn, niet twijfelen, of hetzelve zal met eene algemeene gretigheid ontvangen worden. Beknopt Historisch Begrip van het Leven en het Opperpriesterfchapvan'vrvsVI, door m. blanchard, Candidaat der Godgeleerdheid aan de Sorbonne, en ParochiePriester van St. Hijpolitus, in het Bisdom van Lifieux. Uit het Fransch vertaald. Te Amflcldam, bij F. f. van Tefroöde, i8ot. Buiten Voorwerk en Bladwijzer, 251 Bladz, In gr. Oclavo. Dj prijs is f 1 - 10 - : Weerden in de Gefchiedkundig^ en Wijgeerige GedenkW fchriften over piusden zesden, waai van wij onzen LezenMi voorheen een gunflig verfiag deden (*), verfcheidene zwakheden van dezen' ongelukligen Paus aangewezen, hoewilook zijne deugden geenszins werden ver- V re^' VndCrl BiU' IV D"*> 'A* Bl«dz. 948, M,„ en V Deel, ifle fluk, Bladz, 87, enz.  m. blanchard , leven van mus den zesden. 457 verzwegen, de Schrijver van het tegenwoordige Gefchrift, vll "ends Bladz. 1S0, onder de Franfche GedeporteerdeMesSsbe£orde,'eene veilige fchuilplaats inEngeland 3 en jaren lang blijken van de Engelfcbe ede mSrh«d «-enoot, vindt, met één woord, alles bij pi?sSönC S zij" Geiclirijf in^^egnvaan eenen vriend, is opzetlijk ter wederlegging dier Gedenklchnt Si ingericht, terwijl hij echter, volgends Bladz. 3,, het eöède: en wat tot eer van dezen Paus ver trekt, daaruit overneemt Geen wonder, dat beide Schrijvers zeer verSET^Va Pios denken; want de eerstgenoemde belenuiena ovci « au rnenschkundig oog, S^SffifSe een'"ch 'fcch-catholiek; waarüit voo ?vloeit dat bij de zelfde daden de één zeer af kern t wat de ander ten uiterfte prijswaardig vindt, en de één beween, nat hij een wel goed. maar zwak en geheel niet wi sgeer g denkend man was, terwijl de ander foaode houdt dat hij een opperbest Paus geweest zn, die me de verderllijkc nieuwe Wijsgeerte niets ophad, die het «ch?znng doof met ijver voorftond; zoodat men hen, in Sheidene opzichten, beiden fg^B^^. In hoe-ver het onzen blanc har d gelukt, den belui ve der Gedenkfchriften, daar. waar zn verfchihen te weerleggen, moge ons het volgende ftaaltjcn, Bladz. 16, "'""'ik kom'tot de derde aantijging, de onrechtvaardigfte 'én vermetelfte van allen, naamelijk, dat ingebeelde ber, ginfel van verwaandheid, waar aan de Schnjver dti 11 aanteekeningen alle de wddaaden van pius VI toe- " ff Warneer men hem gelooven moet, dan was grootsheid de ziel en liet beweegrad van alle de ondcr- " neemingen van dat Opperhoofd; dan poogde ln, alleen z n Opperpriesterfchap alle mogelijken luister bytezetten en zijn naam een onfterlldijkenroeu1 te; doen «rwerven. 'Bezield met een natuurlijk goed hait en eene : ongeveinsde Godvmcht, die de Vaderland fche Schnvei- zdf- erkent, kan men niet anders denken , ot. hij " 7. zich, onder zo veele ongeweide en Godsdienftige ftichdngen'als we ke hij daarltelde, wel een en andermaal ' hét iéluk zijner?onderzaaten en de voordeden van den V Godsdienst hebben voorgefteld. Een zodanig oog= " merk 1ad men reden van hem te verwasten. en was "va-ecSoiinde met de goede meening 111 welke men  458 m» blanchard „ ons dezelve doet voorkomen. Maar in 't geheel niet. ,, Het is eene dwaaling dus te denken De Öpfteller der „ aanteekeningen heeft ontdekt, en daar aan is maar niet " le ,tvviifelen' dat pius VI. geene andere beoogingen „ had, dan perfooiieele glorie en het laage genot van het „ eigen belang. Het bewijs dat hij daar voor oppert, „ is zonder tegenfpraak. Men vindt de Cden) naam van „ puts VI. voor alle gellichteu welke door hem gebouwd zijn; 't is dan klaarblijklijk, dat hij geene andere be„ doelingen zou gehad hebben, dan om die daar voor te „ plaatien, en dat hij die opfchriften niet verordend heeft. ,, om boven die geltichten geplaatst te worden, maar t, dat hij geitichten verordend heeft om 'er opfchriften „ op te plaatien. Deze redeneering is belluitend , en, . „ wagt U wel om daar in de geringde ongerijmdheid te ,, vinden, waar door aanteekeningen van de grootde „ mannen zouden worden ten toon gedeld. De Autheur „ onderdek klaarblijklijk, ^at 'er eene algemeene wijze „ van 't beoordeelen der Priesters, inzonderheid derOp„ perpriesters plaats heeft, het welk voorzeker op geene „ anderen toepaslélijk is. Althans,, hij zelve noch zijne „ Republiek zouden voorzeker niet gaarne naar die regels ,, willen beoordeeld worden welke hij gevolgd heeft "om Rorr.e's Opperpriester te bevlekken." „ Voor mij, ik heb altijd gedagt. dat het geen Schrij„ ver geoorlooft zij, om eene daad klein, te achten, die ,, behalven dat achtingswaardig is . dan op onwederfpreek„ lijke betooggronden; dat dergelijke betooggronden niet „ aanwezig zijnde, de daad in het bezit moet blijven van „ al derzelvér verworven roem. Een Historiefchrijver moet nooit anders dan met uitzondering fpreeken van „ mannen, welke in»de algemeene achting deelen. Hij heeft maar al te veel misdaaden te verhaalen en te veele „ fchandelijke daaden om aan eene rechtvaardige beris„ ping bloot te dellen. Ik zou hem veel eer verfchoo„ nen, bijaldien hij zich liet verrasfehen door een ijdel „ vertoon van Deugd, dan wanneer ik hem eene we„ zentliike en onwrikbaare Deugd zag aantasten, en hem „ rechtvaardiglijk eene beweegreden te laste leggen, die ,, haar Ichande aandoet. Groote mannen vermetel te be„ oordeelen, is hen geenzints van hunne verdienden te „ berooven , het is zijne eigene bloottedellen. De ver„ dienden van groote mannen kan (kunnen) voor een tijd ,. lang verdonkerd worden, maar zij breekt (breken) ., wel-  leven van pius den zesden. 455 „ weldra door de wolken heen, praalt (pralen) met nieu„ wen luister en de berisper heeft al zijn roem verboren. „ 't Is de onrechtvaardige befchuldiger, die, ontdekt „ wordende, dezelfde ftraf ondergaat die hij den onfchuldigen had willen doen verduuren." De Autheur der aanteekeningen fchijnt zich deze „ grondbeginfelen niet herinnerd te hebben. Zij verdie„ nen ten minften wel de opmerkingen. an een Wijsgeer, en „ zijn den weidfchcn en nieuwenvetfchen tijtel van Wnsgte „ ri'ge aanteekeningen wel waardig. Maar een allerlaatfte „ trek, die de (den) Schrijver en het werk caracterifeert, „ is: dat de eene (een) geheel en al vervreemd fchijnt ., van kennis aan de zedekunde, en dat in het ander '„ niets dan een oneindig aantal wanordens, verwarringen, „ teo-enftrijdigheden en omkceringen van alle denkbeelden „ én grondbeginzelén gevonden wordt." Gispt onze Priester dus geftreng den Schrijver der wijsgeerigeGedenkfchriften, niet zachter laat hij zich omtrent de Franfchen in het algemeen, enten aanzien van berthier en buonap art F. in het bijzonder uit? Hoor, hoe hij Bladz. 216, enz. fpreekt: Berthier toefde niet om het masker aftehgten. Hij „ betaalde een klein hoopje menfchen, ten einde hem naa„ mens het Romeinsch (e) Volk, te noodigen, om bm„ nen de ftad te koomen , en hij trad 'er ook 111 de naad, „ op die nodiging, in. Men zag hem toen, gelijk hij „ zich vertoonde. Zijn geheele gedrag niets anders als „ (dan) een zaamenwccffel van die wreedheid, (dat) „ verraad en (die) huichlaarij, welke de.zendelingen der „ Franfche Republiek op zulk eene zonderlinge wijze heb», ben gekenmerkt. Het uitdrukkelijk bevel, dat Kaligu„ la aan zijne beulen gaf, was, om de pijnigingen met „ zo veel korist en beleid aan te leggen, dat de ilagtoffers „ de aannaderingen des doods langzaam konden gewaar „ worden. Berthier zou de man geweest hebben, die „ het meest gefchikt was, om de bevelen van dien Tnn ran ten idtvoerte brengen. De vertrouwlingcu, welke » hij te Rome bezoldigde, hadden op verfcheide (11e) „ plaatfen de Franfche Vrijheidsboom opgericht. On„ middelijk na zijne aankomst liet Berthier alle de boo„ men ter nederwerpen , welke men op die wijze ge„ plant had, uit v.ees,' dat het goed gevolg van zijne „ ooomerken foms zwarigheden mogt ontmoeten, wanneer i, het zeh/e, het doel van het Directorium, te zeer aaii „ den  4<5o m. blanchard »» den dag mogt leggen. Hij koos, om die te planten, " eene andere gelégenheid uit, en wel dat ogenblik, dat " Zijne Heiligheid, volgens gewoonte, in de K'apei van »> Paus sixtus, de verjaaring van Zijne verhooging tot " het Kerkelijke en waereldlijke Opperbewindvoererlchap , " vierde, en, bij die gelégenheid, de gelukwenfchingen « der Kardinaalen, deswégens ontving, 't Was, op den " 15 Februarij 1798, terwijl zijne Heiligheid op zijn ge» weiden zetel ge-plaats was, dat de Vrijheidsboom, op »» het Kapitool geplant werd, en dat, om de grondbegin» zelen vmCaligula ten uitvoer te konnen brengen, een » Zwitzerfche calvinist, Haller genaamd, bevorens » Koopman en Bankroetier te Parijs , naar den Paus ge»» zonden werd, welke zich toen te midden van het Sacro « Colhgio bevond, om hem aantezeggen; dat zijne regee» ring nu een einde genomen had.'''' En Bladz. 207, enz. ,, Zoodra hadden de Franfchen » de voet niet op de landsfcheidingen van het Bisdom van 5' Ferrara gezet, of' de Aartsbisfchop wapende terftond 5» zijn volk tegen de gevaarvolle revolutionaire beginfelen , » welken de Republikainen met zich voerden; beginfelen'. s» zeide hij, die oneindig flerker te duchten zijn, dan hunne 55 doodelijke wapenen. 'Poen de Franfche Generaal de ftad 55 Ferrara binnen trok, vond hij dien Aartsbisfchop in de 55 Hoofdkerk op den Predikftoel ftaande , bezig zijnde 55 met aan zijne hem toevertrouwde fchaapen, zijnen 55 laatften raad mécietedeelen. Buonaparte liet hem van 55 daar haaien, en naar de gevangenis overbrengen. Dit 55 bragt de (den) Prelaat in 't minst niet aan het waggelen, ,5 en hij bleef het aannemen der Burgerlijke Staatsregeling 55 ftandvastig weigeren. Pas zijne vrijheid herkrégen heb,5 bende, voerde hij bij herhaaling tot den magtigen en ,, zégepraalenden Buonaparte, deeze taal: ,, Wij zullen ,, „ "ons wéten te onderwerpen aan de grootfte tijdelijke „ „ opofferingen, maar, om Gods wil, mijn Generaal! „ „ laaten wij toch het Geestelijke niet aan raaken." „ De eenvoudige en ongeblankette Deugd bezit aanlok„ kelijkheden, die niet zelden de harten zelf der génen „ die haar niet getrouw zijn, treffen. Buonaparte „ vattede , voor dien Karduiaal eene buiten- „ gemeene achting cn ontzag op." „ De wapenfchcirfing had den Paus,behalven de twee aan„ . ieniïjke Legaaten van Ferrara en Bologne, dertien Mil„ lioenen en verfcheide (ne) fchoone Stukken derSchilder-  leven van PIUS DEN zesden. 4°"ï «n Beeldhouwkunde, gekost. Dezelve was van geen "tangenduur. De Republikainfche Armöe door de Keizerlijken in het Milaneelche geflagen zijnde , was " S S genoodzaakt geworden om te rug te trekken " ei de landfchappcn van den Kerkdijken Staat, welke " door haar overmeesterd waren, te verlaaten. Die " Undureeken keerden toen weder le rug, onder de geSzaamheid van r i us VI. Dan Buonaparte opzjn. beurt, andermaal overwinnaar geworden zijnde, maak " te z ch voor de tweedemaal meester van de Pausfehjke ftaaten , en zijne Heiligheid werd hier ^«£g om den Vrede te Tolentino te koopen. De Schr jver verit hier te zeggen, hoe ontrouw deze wapenfchorfing door den Paus verbroker, was. „ Deze nieuwe onderhandeling koste (kostte) 31 Milliöenen, en nog veifcheide (ne) heerlijke Italiaanfche Schilderltukkeu en ui muntende vruchten der Romeinfche BeeldhouwkundeDan die was van geen langer duur dan de voonst 'Er is geen beftendige vreede met de boosaeid, en, " hei blinkend goud dat men aan dezelve geeft, is flegts „gefchikt om hen des te greetiger , zonder hen daaiom „ rechtvaardiger te maaken." n„„m„r Mon men hier den Priester met zijne eigene aanmerking tegen den Schrijver der Gedènkfchriften, ftraks aangehaald, in het geheugen roepen? Dan, hooren wy oog, uiteen paar proefjens, wat ïlag van wijsbegeerte, enz. wii van hem te verwachten hebben. J Men wi " ^gt hij Bladz. 14a, « dat de Voriren „ 'g'een kennis aan de vriencUdiap zouden hebben maar hij, die zulk eene taal voert beledigd hen regtftreeks. Met een veel verhèvener ziel, en met een fijner fmaak " als Cdari) de rest van het menschdom ge ao oren, " (ó Lepidum Caput!) moeten zij ook noodwendig meer „ gevoel bezitten." . y „ ' .'w En nog eens, Bladz. 191. „ Rome is met alleen het „ middenpunt van het Roomfche Geloof maar zelve fzelfV» der trantfche Christenheid, en mislchien Att geheetÉdeklndl St. Pieters Stoel is zelfs dienstbaar aan de gemeenfchap der Christenen, welke derzélver -ezach niet erkennen. Bijaldien zij een einde neemen „ kon, dan zou de kéten der overlevering rasch verbroo- 1-en zlin 'er zou geen rechter zijn om depaalloo- l & verfchillen der menfchen te beoordeekn. 't Zou , met „ alle leer, alle onderwijs, allen Godsdienst op Aarde, af„ gedaan zijn." Ohe 1 jam fatlS est! ^  4öb ze.N'delings reis naa den stillen oceaan, Zendelings reis naar den ftillen Oceaan, onder het bevel van james wilson, uit het Engelsch, met Kaarten enPlaten. Tweede Deel. Te Dordrecht en Amfteldtitn, bij A. Blusfé en Zoon en]. Allart, i8ci. 4x4 Bladz. In gr. Oclavt. De prijs is f 3 - 12 - : Dpze reis, opgefteld uit verfcheidene berichten van de Reizigers en Zendelingen , beeft die beknoptheid niet, die de Lezer, die zijn tijd en geld lief heeft, gaarn in dezelve zou gewenscht hebben. Wat in een naauvvkeurig bericht van afgezondenen aan hunne zenders met reden omftandig gemeld wordt, dat kan dikwiils zeer verkort worden, wanneer men het voor het publiek uitgeelt. Dit laatfte begeert geen oniltandig verhaal van dag tot dag, en fomtijds van uur tot uur. Ook is het ons zeer onverfchillig, wat de Zendelingen op Tongotabo eiken Zondag vóór en na den middag gepredikt hebben , enz. De Vertaler zou onzes oordeels niet kwalijk gedaan hebben , zo hij ons, naar het voorbeeld van bruce's reis, alleen eene verkorting van deze reis had willen leveren , waarin al hetgene voor ons overtollig en onverfchillig is , ware weggelaten. Mooglijk zou men dan deze geheele reis in één Boekdeel hebben kunnen vervatteci. Men had ook de twee uitflaande Platen van de Morai op Otahite zonder eenig nadeel ktiunen weglaten en dus de kosten verminderen , en het bij de Kaart van het Eiland Otahite laten. Deze is vrij uitvoerig. Met dat alles bevat dit Boekdeel zeer vele bijzonderheden , die onze opmerking verdi enen. Men ziet deze wateren andermaal bevaren, en in dezelven toch nog de ééne en andere kleine ontdekking gedaan, hoewel die van geen groot belang is; ook heeft men de zeden en inborst der Eilanders, waaronder zich de Zendelingen hebben neêrgezet, nader leeren kennen. Men wordt door de eerde beginfelen van den omgang der Zendelingen met de Eilanders eenigzins in ftaat gefield , om te' oordeelen wat men, naar de menfchen gefproken, van deze gewigtige ondernemingen verwachten mag. Kapitein wilso"n bragt eerst zijne Zendelingen naa- Otahite ; vervolgends bragt hij die genen , die voor de viiendlüke Eilanden gefchikt waren , derwaards; en daarna ook die genen, die voor de Marquefas Eilanden befttmd waren , naa deze plaats hunner beftemming; waarna hij naa Otahite, en ver-  ONDER HET BEVEL VAN J. WILSON. 453 vervol°-ends naa de vriendlijke Eilanden nog eens t« rug keerde, om naar den ftaat der zendingen te onderzoeken , en aan dezelven de goederen te brengen, die voor hun gefchikt waren. De inwoners van Otahite, van welken men zoo goede bedachten had opgevat uit de berichten van vorige Reizigers worden, bij deze nadere kennisneming , meer en meer als een zeer ilecht, en in de hoogfte mate bedorven, volk, openbaar. Onder eenen zachten hemel, m een land, dat hun, zonder arbeid van eenig belang, al het nodige overvloedig oplevert, zijn zu aan ledigheid, dartelheid en ligtzinnigheid in de hoogfte mate overgegeven Wii herinneren ons niet, ooit van eenig volk gehoord of gelezen te hebben , dat, in die hooge mate, aan de beestachtigfte en zelfs tegennatuurlijke wellust is overgegeven , en daaraan andere goede natuurlijke talen* ten en neigingen opoffert. Het is bij hen niet alleen geoorloofd, maar zelfs in zekere omftandigheden nodig, dat de moeder haar kind in de geboorte ombrengt. Dit lot valt aan meisjens vooral te beurt. Dus is het getal der vrouwen onder-hen niet evenredig, aan dat der mannen. De bevolking van het Eiland is door vorige Reizigers veel te hoog opgegeven. Men meent nu eene vrij naauwkeurige begroting van dezelv* gemaakt te hebben, en volgends dezelve zou de geheele bevolking van het Eiland "Otahite niet hoger, dan op 16050 zielen belopen. Doch de bevolking is federt de eerfte ontdekking, ook door de onreine lichaamskwalen, die men aldaar "federt dien tijd tot zijne groote fchade heeft leeren kennen, aanmerklijk afgenomen. Dat het ondertusfchen voor Europeërs zeer wel mooglijk is, om onder deze Eilanders te leeven, daarvan vond men verfcheidene voorbeelden, in Engelfchen, die van Schepen, die 'er te voren geweest waren , ; waren te rug gebleven. _ „ Wat nu de Zending op dit Eiland aangaat; De Zendelingen hadden het 'er over het geheel zeer wel, zy genoten veel vriendfehap van de Eilanders, en werden van dezelven met levensmiddelen en hetgene zij hun verder geven konden, overladen. Maar, of dat op den duur zoo wezen zal? is eene andere vraag. Men had den Zendelingen uit Engeland eenen grooten voorraad van goederen van velerlei foort mede gegeven , waarvan zij gefchenken deden aan de Eilanders, die daar na y ö groo-  464 ZENDELINGSREIS NAA DEN STILLEN OCEAAN, groote begeerte toonden; daar bij was het Schip 'er nog , dat in ftaat was om alles in ontzag te houden, of men wist zeker dat het, na korten tijd, zou wederkomen: maar wat 'er van worden moet, wanneer die reden van ontzag ophoudt, of de begeerte naar de bezittingen der Zendelingen, hen ook zal verlokken, om aan deze laatften geweld te plegen, en hen van alles te beroven? of zij zich ook door hunne onkuiiche drift zullen laten vervoeren om geweld aan derzélver vrouwen te plegen? of de befcherming , die de Zendelingen van de Opperhoofden genieten , beftendig zal wezen ? of de afkeer, die dezen van hun godloos leven betonen, en hunne vermaningen daar tegen, waarin zij fomtijds , de omftandigheden in aanmerking genomen zijnde, mooglijk niet al te voorzichtig te werk gaan, ook verbittering bij de inboorlingen zullen verwekken : dat alles moet de tijd leeren. Daar was al het dén en ander gebeurd , dat billijke reden tot bekommering geeft. Ook waren de weinige Europeërs, die zij 'er vonden, hun wel in den beginne van veel nut, daar dezen reeds het land,'de taal, de zeden, en bijzondere perfonen hadden-leeren kennen: doch het duurde niet lang , of het groot verfchil' van oogmerk , denk- en levenswijze maakte deze lieden, tot zeer gevaarlijke vijanden voor de Zendelingen, van welken hun veel kwaads te vrezen ftaat. Men mag zelfs met veel reden twijfelen, of de keus van de maatfchappij van Zendelingfchap wel gelukkig tot dit Eiland bepaald is, daar het ons voorkomt, dat zoo vele beletfelen, zelfs veel meer dan op andere plaatien, aan het oogmerk, dat zij bedoelen, in den weg ftaan. En zo men 'er evenwel eene proef van had willen nemen, dan zouden velen nog oordeelen, dat men geene lieden met zulk eene rijke uitrusting, en daaronder Vrouwen, derwaards had bebooren te zenden, als allermeest gefchikt, om de inlanders met begeerte naar het hunne re vervullen, en aanleiding tot alle de onheilen te geven, die daar uit natuurlijk moeten gebooren worden. Eenige weinige perfonen met zoo weinig voorraad en omllag als mooglijk, die zich wel wilden getroosten, om eenzaam, of bij paren, zoo veel deugd en betaamlijkheid dulden , naar hunne wijze, te leeven, zouden 'er waarfchijnlijk met meer veiligheid , en meer doelmatig leeven kunnen , tn dat ze zulks zonder merklijke gevaren zouden kunnen doen, blijkt aan die weinige Europeaauen, die zich uit nood alhier hebben neergezet. Na  ONDER HET BEVÉL VAN j. WlLSON» fpg Nadat wiLSON de Zendelingen, die voor Otahite be* üemd waren, bij zijne wederkomst van eenen togt naa de andere Zendingsplaatfen andermaal had bezocht, en alle de goederen , "die voor hun gefchikt waren , had overgegeven , voer hij van daar andermaal naa Tongatabo, een der vriendelijke Eilanden , daar hij ook eenige Zendelingen gebragt had, om dezelven ook nader te bezoeken en het hunne over te geven. Het Eiland Sruaheine (denklijk moet dat Huaheine wezen) langs ftevcnende , kwain daar, onder vele Inlanders, een Nersman , gönnor , aan boord. Hij was daar van een ander Engelsch Schip terug gebleven, en toonde zich begeerig, om weêr met deze gelegenheid naa zijn Vaderland te rug te keereu, doch bij het affcheid nemen van zijn Kind van negen maanden, fprak de natuur zoo Iterk ten voordeele van hetzelve, dat hij van zijn voornemen afzag, en verkoos te blijven. Ten opzichte van zijne Vrouw, toonde hij zich anders zeer onverfchillig. Hij keerde dus naa het Eiland te rug. Voorafhad hij verklaard, onder deze Eilanders, in geduurig gevaar te leeven , door de bloedige oorlogen, die de Inwoners der onderfcheidene Eilanden tegen elkander voeren , en die veel bloediger zijn dan op Otahite, en waarin hij, zo hij zijn leven liefhad, evenwei verpligt wa3 deel te nemen. Hij was daar den tijd van vijf jaren geweest, en in dien tijd een volkomen Heiden geworden, zoo zelfs, dat hij zijne moedertaal geheel vergeten had. Toen de Zendelingen te Tongatabo aan land kwamen , werden zij van de Opperhoofden zeer vriendlijk Öhtvan* gen. Men bood hun alles aan, wat zij nodig hadden , en verzekerde hen van alle mooglijke befcherming. Ook hier vonden zij twee of drie Engelfchen, van weikeu zij in den beginne zeer veel dienst genoten. Dezen onderrichtten hen van den (laat van zaken in dat Eiland, en verzekerden hen, dat zij 'er voor hunne perfonen veiligheid genoeg zouden vinden : maar dat zij hun zulks evenwel geenszins durfden beloven, wanneer zij rijküjk voorzien waren van goederen, die de begeerlijkheid der Eilanders konden gaande maken. Toen naderhand Capi'. wilson voor de tweedemaal aldaar kwam, waren alle Zendelingen gezond en in zeer goeden ftaat, en daar was hun geen wezenlijk kwaad bejegend. Evenwel begrepen zij de bedenklijkheid van hunnen Haat zeer wel, en vonden het gevaarlijk allen op den duur bij elkander te blijven wonen. £ij rekenden op grootere veiligheid, wanneer zij NIEUWE VAD, BtBL. VI. JDF,KL. NO. O. G g ZlcÜ  466 zendelings reis naa den stillen oceaan, zich van elkander affcheidden, en elk hunner zich onder de befcherming (lelde van een of. ander bijzonder opperhoofd, die allen ten uiterfte begeerig waren, om hen te te ontvangen; zoo zelfs, dat het een voorwerp van naijver onder hen werd, eenen Zendeling in hun bijzonder Gebied te hebben wonen. Ondertusfchen was , gelijk op Otahite, alzoo-ook hier, de tegenwoordigheid van andere Engelfchen , ruuwe en zedenloze lieden , op den duur, voor hun lastig en zelfs in de hoogfte mate gevaarlijk , daar zij recht 'gefchikt waren, om de Inlanders tegen de Zendelingen op te ruien, en aan dezelven allerlei kwaad in te boezemen— Van de zeden dezer Eilanders geeft men ons zulke erge, maar ook zulke uitvoerige berichten niet,als van die van Otahite,evenwel bleek het genoeg, dat zij van vele ondeugden van deze laatften,, maar in het geheel niet zuiver waren. — Daar de Zendelingen , zco weinig te Otahite als hier, de taal niet genoegzaam verdaan , die door deze Eilanders gefproken wordt, fpreekt het van zelf, dat zij aan de bekeering van deze lieden nog niet hebben kunnen denken. De derde Zending was gefchikt voor de Marquefas Eilanden , die door lbortgelijke lieden als de voorgaande bewoond worden. Zij zijn zoo rijk niet in voordbrengfelen als Otahite, maar toch genoegzaam van het nodige voorzien. Ook vond men den grond bij uitftek tot bearbeiding gefchikt. De Opperhoofden waren zeer verblijd , toen zij van Capt. wilson hoorden, dat hij twee van zijne landslieden in het Eiland zou agterlaten, en verzekerden hem, dat dezelve aldaar volkomene veiligheid, en eene allervriendlijkfte behandeling en bezorging te wachten hadden. De Zendelingen voor deze Eilanden beftemd waren harris en crook , doch derzélver gedrag volkomen tegen elkander drijdig. Den eerden ontzonk de moed, toen het 'er op aankwam, geheel en al. Alles wat hij op het Eiland vond, dond hem tegen, en hij verklaarde , dat hij van de Mahie, eene fpijze, die zij in het fchrale jaargetij gebruiken, niet kon leeven, en kon volftrekt niet befluiten, om aldaar te blijven. Hij was zeker de rechte Zendeling niet! Geheel anders was het gedrag van crook, een jongeling van twee en twintig jaren van eene erndige en dandvastige gedeldheid. Hij verklaarde dar hij nooit overvloed begeerd had; dat hij aan de fpijze reeds gewoon was; dat bij rekende tweemaal ter Week Varkeusvleesch te kunnen hebben, en voords overvloed  onder het bevel van j. wilson. t&r vloed van Visch. Het fmertte hem wel, dat hij niet een aetroaw medebroeder bij zich hield, die hem tot gezel?S troost en hulp kon verltrekken. Doch nu zulks der vSf.ÏÏg£wandePrs behaagde, was hij daar ook mede te vrede, ffij is onvermoeid in het vermeerderen van zijne kundigheden, voorzien van de nodige boeken, zaden en, teTedfchappen voor den Landbouw en dus m de moogÉ[heid.otn , ook in dit opzicht,in ditgedeelte van de wereldvan groot nut te wezen. Het OpperhoofdL, waaraan hij zfch heeft toevertrouwd , heelt zijnen perfoon onfchendbaa-verklaard , en dat Helt hem bij het volk boven dat Sliding, fchoonmaar ^p****^^ meeste hoop geeft, dat zn van eenig nut zal wezen, airinnds veel meer, naar het ons toelchijnt, dan d,e van Stahi el indien men ook aldaar geene verandering maakt. Doch daar men met wilde of althands bijna wilde menfchen te doen heeft, weet men niet, wat redeloze gr.lhgheden vroeger of later, deze f^ehW^nk^ verijdelen. Waare roenlchenvnenden , en vooial waaie dienden van den Euangelifchen Godsdienst, kunnen £S^%£ i ** b,rave,n.l ?n*?^md£SS hunne vuriglte wenfcheiï en hartlijkfte gebeden guitig tt ^aS .OndSeS&hen moet de tijd leeren wat de Godiijke Voorzienigheid met dezen geheelen Zendehngstoeikl voorheeft. Verhandelingen, uitgegeven door de Maatfchappij ter bevoTderinival den Landbouw, te Amfteldwn Dertiende Deels Derde Stak. Te AmjMdam,hj J. C. Sepp en Zoon, i8oa. Bladz. In gr. OSlavo. De pnp is f i - 6 - : X7an het Landbouwkundig Schoolboek, volgends het V Plan van wijlen den kundigen joachim fredrik mhiler vervaardio-d en uitgewerkt, van wiens Eerfte en Tweede Sut wf onlangs°veruag deeden ontvangt het Publiek thands het Derfde Stuk. De Opfteller van he zelve door de Maatfchappij , boven hare gewone Sen Medaille, met jeen gefchenk van twintig Duka- drik ponse. Niet minder belangrijk, dan m cte twee voorgaande, zijn de onderwerpen in dit Stuk behandeld. G g a  46*8 verhandel. door de maatsch. v. d. landbouw. Behalven de Veeteelt in" het algemeen, loopt 's verdienftélijkért Mans fchrijven in het "bijzonder over de ziekted van Runderen , Paarden , Schapen , Varkens, enz.; mitsgaders de middelen van genezing. Van de zeven Samenfpraken, (w&nt de inrichting is de zelfde als die der twee voorgaande Stukken,) in welken dit Derde Stuk verdeeld is'; Willen wij de moeite des overfchrijvens van de Opfchriften ons getroosten , ten einde den daar bij belanghebbenden Lezer blijke, hoedanige onderrichtingen hier voor hem zijn te bekomen. De eerfte Samenfpraak handelt over de Feeteelt in het gemeen, en die der Runderen in het bijzonder. De tweede , over de ziektens (ziekten) en ongemakken van het Rundvee, derzélver ken- teekens, oorzaaken, en middelen ter genezing. . De derde, over de Schaapen. De vierde, van de Ziekten en Ongemakken der Schaapen; derzélver Kentekenen; Oorzaken en Geneesmiddelen. De vijfde , over de Paarden. < De zesde, over de Ziekten en Ongemakken der Paarden , derzélver Kentekenen; Oorzaken en Middelen ter genezing. De zevende en laatfte, over de Geiten , Farkens, Hoenders, Kalkoenen, Ganzen, Eenden, Duiven, Bei jen (Bijen) enz. Uit deze opgave kan het den onderzoeklievenden blijken, hoe veel zij hier kunnen leeren, volgends de onderrichting van eenen kundigen Landman , die niet op bloote befpiegelingen te werk gaat, maar volgends eene veeljarige ondervinding, die zekerlijk, gelijk veelal, ook hier de beste leermeesteres is. Voor het overige moeten wij onze Lezers tot het Werk zelf verwijzen, als hetwelk uit zijnen aard, voor geen doorlopend Uittrekfel vatbaar is; te meer , daar wij voorheen , van de wijze der behandeling,.dén en andermaal eene proeve hebben medegedeeld. Nationaal Folks- of volledig Woordenboek, van de Werkzaamheden der Agenten bij het Uitvoerend Bewind, volgends derzélver Inflructien. Biet aantekeningen op de Staatsregeling, Wetten , Decreeten, Bejluiten, Inftructi'èn , Publicatien, Ordonnantiën, enz. verrijkt. Door jan greeven. Te Amfteldan, bij G. Roos, 179 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : Al wederom een Stukjen van jan greeven , grootendeels van den zelfden Item pel, als 's mans overip ge-  J. GREEVEN, WOORDENBOEK. 4°9 sefchrijf! Tammer maar, dat door het in duigen fpatten der voorige Staatsregeling al zijn arbeid, aan het Ophelderen en Omwerken derzelve belteed , vruchtloos is geworden Wij zullen daarom over het Boekdeel, voodianden ook niets meer, noch tot aanprijzing noch tot afkeuring, zeggen, en den Schrijver alleenlijk nog daar mede troosten" dat eene nieuwe Staatsregeling .wederom nieuwe ftof tot het vervaardigen van nieuwe Woordenboeken en-Registers van allerleije (lag opievert. Indien echter zijn hart niet met die tederheid aan de tegenswoordi-e als aan de vorige Staatsregeling mogt hangen, zou hif van de laatstgemelde, na derzélver overlijden, nog een voor hein voordeelig gebruik kunnen maken en tevens een nieuw blijk van verknochtheid geven, door dezelve op riim te brengen, hetwelk toch yeelhgt, wanneer alle andere manieren van herfcheppen uitgeput zouden wezen, zijn plan wel kan geweest zijn, Dit kon, om de zeldzaamheid, nog al altrek hebben. Ai ex is en gualthur. Of de wijze om Jongelingen ieFen ontucht te beveiligen. Een Boek ter bevordering van Zedelijk en Huislijk Geluk Onder de Spreuk: Per hffic ad altiora. Te Amfteldam . bij G. Warnars, 1801. 271 Bladz. Bt Oclavo. De prijs is f 1 - A - : TTet onderwerp , in dit Werkjen behandeld, is één der X± • zulken, omtrent welken men het niet ééns is , oi het voor- dan nadeelig zij, dat dezelve in openbaren druk behandeld , en alzoo onreinen en reinen in de gelegenheid r. De Kruidenier, De Post. Wij behoeven de hulp van vele menfchen, die voor ons arbeiden, Menfchen, die voor het onderhoud van het menschlijk leven Afpelden, Menfchen , die voor de kleeding arbeiden, Menfchen, die voor de woning arbeiden. Menfchen, die het fereedfehsp vervaardigen. Het Geld, Getal, Maat-en Gewikt, Èe Relfenkoasf, Spmsk en Schrift. De Boerenftar.d, Dienst i t>0,  GOEDMAN, OF DE KINDERVRIEND. 473 boden. Daghuurders. De Soldaat. De Oorlog. Duurte en Hongersnood. 'Er is meer goeds, dan kwaads in de wereld. God. Godsdienftige Genootfchappen. Na deze opgave van den inhoud , bekruipt ons de lust, ter mededeèiinge van eene korte proeve van fcbrijfrrr.nt en behandeling. Daartoe valt onze keuze op het Artikel: De Zontrckt water. Aldus lezen wij: „ Op zekeren heeten dag in den „ hooioogst, trof Goedman eenen van zijne buuren aan, die „ zijn hooi, hoewel het nog niet recht droog was, in aile ,, Schielijkheid oplaadde en invoer. — Goedman fprakhem aan: „ Waarom maakt gij zulk eene haast, buurman? Het hooi is immers nog niet volkomen droog." „ Buurman: Omdat ik mijn hooi niet gaarne nat wil laten ., worden." Goedman: Ik wensch ook niet, dat het mijne nat mag«or„ den ; maar ik breng het heden nog niet in: want, ik zie nog „ geen gevaar. ' „ Buurman: Gevaar genoeg! Ziet gij niet, hoe de zon wa« „ ter trekt? Het zal niet lang duren , of wij zullen regen heb„ ben,'" . „ Wezenlijk waren 'er eenige lichtftralen te zien , die van „ eene wolk, achter welke de Zon ftond, naar de aarde neder ,' fchote::. Intusfchen vond Goedman niet raadzaam, om laru ger hier over met zijnen buurman te twisten. Veel nuttiger „ kwam het hem voor, wanneer hij zijne Kinderen hier over „ eenig onderwijs gave, welken gaarne wilden weten, wat dat te zeggen was: de Zon trekt water." „ Hoe dit verfchijnfel 'er uitziet, zeide Goedman tot de op„ lettende Kinderen, dit kunt gij thands zien. Maar wat de oor- zaak daarvan is: dat zal ik u verklaren, zoo goed ik kan. Herinnert u, dat ntt de aarde gedurig dampen opftijgen: de'„ ze dampen zijn dikwijls zoo dun en fijn, dat het oog van den mens h 'er niets van gewaar wordt. Maar wanneer de " Zon achter eene wolk ftaat, zoo als dit thands plaats heeft, '„ dan veroorzaakt deze wolk, dat niet alle deelen van de, met dampen aangevulde, lucht even fterk verlicht worden. Daar „ van daan komt het, dat de ééne ftreep van de lucht onder „ de wolk zich helderer,. de andere meer donker vertoont. — „ En wanneer dat gebeurt, dan zeggen fommige menfchen: „ de Zon trekt water, en gelooven, het beteekene, dat het wel rasch regenen zal. Doch, de. Zon trekt geen water; maar „ de dampen Hijgen in de hoogte, en de, achter de wolkvcord„ komende, lichtftralen maken, dat wij iets daarvan zien kuu, nen. Wanneer gij in een donker vertrek of kamer gaat, in „ welke, flechts eenige lichtftralen door eene reet van het ven„ ftcrluik vallen, dan zult gij even zulke licht- en fchaduw- ftreepe'h zien, gelijk hieraan den hemel. Zij beteekenen ech„ ter, hier zoo min als daar, eenen nabijzijndcn regen." Gg5 Ta-  474 TAFEREELEN TOT NUT EN VERMAAK VOORDE JEUGD. Tafereelen tot Nut en Vermaak voor de Jeugd, in Profa en Poëzii. Met Platen. Te Zwolle, bij J. de Vri , 1801. De prijs is f I - 8 - : Dikwijls geven welëer reeds tot andere einden gebezigd* Kur.stplantjens, aanleiding tot het fchrijven en uitgeven van nuttige Werkjens voor de Jeugd , wier leeslust inzonderheid door Kunstplaatjcns opgewekt en aangemoedigd wordt. Wij kunnen niet nalaten, om bij deze gelegenheid onze goedkeuring over dit middel van bezuiniging, waartoe de Uitgevers thands door de hooge prijzen der nieuwe Gravures , genoodzaakt zijn hunne toevlugt ie nemen, ten einde de Werkjens van deze foort met de daarin verëischt wordende Kunstprantjens te voorzien, en echter tot een' matigen prijs verkrijgbaar te maken. Wij meenden bij het befchouwen der in ■dit Werkjen voorkomende Plaatjens gewaar te worden, dat bij hetzelve deze handelwijze insgelijks plaats gehad heeft; immers dat deze Plaatjens welëer tot andere einden gebezigd zijn , is zeker. "Wat de behandeling vsn dit Werkjen aangaat, dezelve is doelmatig, voor zoo veel het oogmerk deszelfs is om de jeugd nuttige Zedenlesfen, op eene aangename wijze, voor te dragen. De Versjens, waarmede hetzelve doormengd is . zijn eenvoudig, zoetvloeiend en natuurlijk, juist zoo, gelijk ze in een Werkjen, ten gebruike der Jeugd gefchikt, behooren te zijn. De Zedenleer is zuiver én ge. bruikbaar; jammer is het flechts, dat 'er,hier en daar eenige taal- en fpellinggebreken in gevonden worden, welken, inzonderheid in Werkjens, ten gebruike der Jeugd, met de uiterfte omzichtigheid behoorden vermijd te worden; echter, daar dezen in het anders nuttige gebruik, hetwelk van dit Werkjen gemaakt kan worden niet hinderlijk zijn, inzonderheid, daar men deze Werkjens juist niet tot taalleerende Leesboekjens bezigt, moet deze aanmerking, tegen ons oogmerk, dit Werkjen in geen nadeelig licht doen befchouwen , daar in fommige Werkjens, waarïn weder de taalkunde beter in achtgenomen is, fomtijds de belangrijkheid der onderwerpen en het nuttige der zedenleer minder is. Wij bedoelen alleen met deze war.rfchuwing, de verhoeding van dergelijke gebreken in het vervolg. 7.i] beftaan in dit Werkjen voornaamlijk in het kwalijk uitdrukken van het noemend geval (Nominativus Cafusj door het Lidwoord den voor de te bezigen, en de verwarring van het aanwijzend met het bezittend voornaamwoord door uw te ftellen, vaar men ti behoort te bezigen, als ook het verzuim, om bij vele zulks verëifchencle werkwoorden den derden perfoon van den tegenwoordigen tijd in het enkelvoud met eene d in plaats van / aan het einde, te (luiten, gelijk in de woorden bij begeerd, bemind, enz. in plaats van begeert, bemint, waardoor  TAFEREELEN TOT NUT EN VERMAAK VOOR DE JEUGD. 475 door het deelwoord met het eigenlijke werkwoord verward wordt. Fables choifies, k fufage de ceux qui apprennent la Langue Francoife, avec quelqu.es premières notions des fondements de cecte Langue, et un Dictionnaire de tous les mots des fables traduits en llollandois, par b. gignac, nouvelle édition, corrigée et beaucoup augmentée par ]. p. del. i.ebarre, Inftituteür de la Jeunesfe, a Leide. A. Leide, chez D. du Mortier et Fits, 1802. 168 Pag. Oa. Le prix est ƒ : - 14 - : Dat is: Uitgelezene Fabelen, ten gebruike van hen die de Franfc'ie faal leeren, benevens eenige ecrfle bepalingen der gronden van deze Taal, en een IVoordenboekjen van alle woorden, welken in de Fabelen voorkomen door tt. GIGNAC, nieuwe Druk, verbeterd en veel vermeerderd door j. p dellebarre, Onderwijzer der Jeugd te Leijden. Dit Werkjen bevat negen en negentig leerzame Fabelen welken heel eenvoudig en bevrtlijk zijn ; dezelven zijn van dien aard, dat ze van Kinderen gaarne gelezen worden , en hen dus tot eene foort van uitfpanning en vermaak verftrekken zu'len. Om de eerfte beginfels eener vreemde Taal den leerlingen in te fcherpen, kan geen gefchikter middel uitgedacht worden , dan tot de vertaling zoodanige ftoffen uit te kiezen, welken onder hun bereik en in hunnen fmaak vallen, en in dit opzicht voldoet dit Werkjen geheel en al aan deszelfs oogmerk. Het Werkjen wordt nog dies te nuttiger door de bijvoeging van het Woordenboekjen, bevattende alle de woorden, welken in de Fabelen voorkomen. Hierdoor ontgaan de Leerlingen veel verwarring, door de menigvuldige voorbeelden en fpreckwijzen, welken in een gewoon Woordenboek voorhanden zijn, en de Ouderen worden de onkosten van een duur en groot Woordenboek , dat door de kinderen niet zelden bedorven en verfcheurd wordt, befpaard. Om den Lezer van de nuttigheid en bevalligheid der Fabelen een denkbeeld te verfchr.ffen , zullen wij de twee volgende Fabelen (N. 60 en ps) vertaald overnemen: „ de r h e e en het bekt." „ Een Rhee eens met een Hert pratende, zeide tot hetze!ve: ik begrijp niet waaröm gij altoo.s voor de honden vlugt; „ gij zijt grooter en fierker d'n zij, veel beter gewapend zo gij ,, u wildet verdeedigen, en fneüer in N loopen, als zij u noodzaakten de vlugt te neme.i. Da: alles is wa:;r, andwoordde ,» het  476 B. G I E N A C , „ het Hert; gij zegt mij daar niets, dat ik mij zeiven niet ver„ fcheidene maaien gezegd heb. Jk weet niet van waar zulks ,, komt, en begrijp 'er ook niets van; maar welke befluiten „ ik ook neme, ik hoor niet zöodra de honden, of ik kan mij „• niet onthouden te gaan loopen." „ 'Er zijn natuurlijke zwakheden welken onöverkoomlijk zijn. „ Wanneer de lieden lafhartig gebooren zijn is het onmooglijk „ hen moedig te maken. De gefprekken en waarfchouwingen genezen de bevreesdheid niet." „DE MOLENAAR, ZIJN ZOON EN DE EZEL." „ Een Molenaar ging met zijnen Zoon naa eenè Kermis, die „ in een dorp op eenigen alïtand van daar gehouden werd, „ om eenen lizel teverkoopen. Om den Ezel niet te vermoeijen, „ en opdat hij bij de aankomst fri?frher mogt zijn, bonden „ zij hem de voeten, maakten hem vast aan eene paal, en ,, droegen hem aldus hangende op hunne fchouders. De eerfte „ die hen zag , fchaterde van lachen. Welk eene zotte daad eenen ,, Ezel te dragen! De goede man .werd in de dand fchaamrood over zijne eenvoudigheid. Mij maakte den Ezel los , liet „ zijnen zoon daarop zitten , ;en zij vervorderden hunne „ reize." . , ,, Weldra ontmoetten zij lieden, welken niet konden dulden den zoon op den lizel te zien zitten: wat eene fchande zei„ den zij, dat die jonge fnaak, groot, fterk en welvarende, „ op den Ezel zit; terwijl de go.ede man, zijn Vader,te voet „ gaat! Mijne Heeren, 'zeide de Molenaar, ik zal u genoegen „ gevenftijgt te gelijk op het beest, en laat zijnen Zoon te ,, voet g;aan; eenige fchreden van daar vonden zij andere lie„ den, welken verwonderd waren den Zoon te zien gaan, ter„ wijl de Vader op den Ezel zat. De Vader dacht ongelijk te „ hebben, en nam zijnen Zoon agter zich op." In waarheid die beide landlieden zijn dwaas, riep iemand ,,- die hen zag voorbijrijden ; willen zij dat arme dier aan kant „ helpen? het. kan niet meer voord; het zal nooit tot op de „ kermis gaan. Waarachtig, zeide de Molenaar, wat moet men ,, dan doen om iedereen genoegen te geven? Ondertusfchen „ *e^mt hij nog eens de proef: zij klimmen beiden van den „ Ezel af, en laten hem voor hen loopen. Zij die hen. ver„ volgends ontmoetten, vonden dat zij "ongelijk hadden zich te „ vermoeijen en hunne fchoenen te v erflijten, uit vreeze van „ den Ezel overlast aan te doen. Ik zou zelf ongelijk hebben „ u te willen behagen in 't geen ik doe, zeide hun toen de Molenaar; hetgene gij zoudt goedvinden, zou aan iemand „ anders mishagen ;. zegt derh,alven alles wat gij wilt ; be- rispt of billijkt mijne handelwijze, ik wil voordaan niet an„ ders doen, dan hetgene mij in den zin komt." Voor Leerlingen, welken dooreen kundig Meester, in de bei-  fables choisies, etc. 4?? beide talen even zeer ervaren, in hunne (tudiè'n ~' i.1 worden, is dit Werkjen van eene onberekenbare nutti ü I en verdient dus alle aanprijzing. Leezaam en vermaaklijk Onderhoud, tusfehen ten' Vader en z:jne Kinderen. Voorgemeld: in verfcheiden aangenaame Gefprekken en leerzaame Verhaalen, ingericht r.aar de vatbaarheid der Jeugd; en gefchikt om dezelve, op eene vermaaklijke wijze, tot deugd- en plicht-betrachting op te leiden. Door h. ess'enberg, gérr.it sz. Met Plaat en. Te Amjleldam , bij C Foek, 1801. 141 Bladz. 'In Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : W7"'i zul!en' om onze L-ezers de waarde van dit Boekjen re W doen kennen, een der Verhalen, waarïn het, onder verfchillende opfchriften van deugden en ondeugden (wnnplichten noemt ze de fchrandere Schrijver) afgedeeld is, zoo als het ons in het oog valt, (want tot hét geheel doorlezen van zulk een vod h.'bben. wij geen geduld) in des Autheurs naïven ftijl en met zijne eigene taal en fpelling overnemen, zi. michaclis Nieuwe Overzetting des Nieuwen Testaments, met Aanmerkingen voor Ongeleerden. Iit het Nederduitsch over gebragt. Vierde Stuk. Behelzen' de het Euangelium van l-ucas, Cap. XIV—XXIV, en dat van joannes , Cap. I—X. • Te Dordrecht, bij A. Blusl'é en Zoon , 1801. 340 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ 2 - 4 - : De volgende proeve, behelzende 's Grooten mans aanmerkingen bij her eerjle vers van het Euangelie vail joannes, willen wij thands, ten gevalle onzer Lezers, overnemen. ■ ,, Het woord.'] Dat dit hier geen iiitgefproken woord, maar een zoo hetend Godlijk perfoon zijn zal, welke zig met de menschlijke natuur van christus verëenigd heeft, blijkt bij het lezen der veertien eerfte verzen. lil deze beteekenis komt het in den gantfehen Bijbel, alleen de Openbaring van joannes uitgezonderd, niet verdet voor, ook niet in eenige redevoering van jesus, welke deze Euangelist ons heeft opgeieekend; het fchijnt derhal* ven, dat jesus het nimmer zelf gebruikt heeft, ja dat het onder de Jooden, die Hebreeuwsch fpraken, in die beteekenis niet gebruiklijk geweest is. De Euangelist ontleent bet derhalven enkel van zijne tegenpartij , om meêr duidelijke tegenftellingen maken. Gnostieken, leerlingen van den Perfile hen Zerduscht, of Gebers, gelijk men hen nu zomwijlen noemt, Farfen , ook Indiaanfche Wijsgeeren, fpraken veel van een perfoonlijk woord, doch het welk zij (want zij, die droomen, zijn het in hunne droomen niet eens) eene zeer verfchillcnde plaats aanwijzen. Allen ftellen zij het veel hooger dan den Schepper der Waereld,. de Zerduschtiaanen ook boven hunnen Ormtizd en Ahriman; fommigen maken uit Woord, en den eeniggebooren Zoon, eenerlei perfoon ; bij andere is het laager dan hij; doch welke plaats het bij dezen hebbe, kail men bij gebrek van gefchiedkundige berichten niet be-palen." Waaröm zij dezen Godlijken perfoon , Woord genoemd hebben, daarvan vinden wij geen bericht, en kunnen wij dan ook niets zeggen: ja mooglijk dacht de eene daarbij anders, dan de ander. Joannes neemt flechts het gewone woord van hun, zonder op de afleiding en oorztf:tk van den naam te zien. Wij moeten derhalven ook daarin nj*uwe vad. bihl. vi. deel. no. ïo. Hh niet  481 J. D. MICHAëLIS NIEUWE OVERZETTING, ENZ. niet allerlei geheimenisfen van het innerlijke der Godheid, en van de betrekking des Zoons Gods tot den Vader zoeken. Zie Inleiding tot het N. V. Bladz. 1136—1138 der 4de (Hoogd.) uitgave , of § 49 Bladz. 369—374 der Nederd. uitg. daar nog inzonderheid de tegenwerping is beantwoord , of de Euangelist zich niet aan een misflag fchuldig maakt, als hij dezen Gnostieken naam bezigt." ,, In het begin was het Woord.] Hier, in tegenfteliingen tegen Gnostieken of Joannes-jongeren , is dit niet het Gen., fc 1 befchreven begin van de Schepping der Waereld; want dit Hemden allen toe, dat het* Woord , ja in het algemeen alle Aeönen , lange onheuglijke tijden vóór den Schepper der Waereld , derhalven ook vóór de fchepping geweeat zijn; nïaar joannes fpreekt van een veel hoger begin, liet is zoo veel als, van ouds her , van eeuwigheid , het Woord is zoo eeuwig , als God , nooit geworden , maar altijd geweest." „ En het Woord was God.] God, kan ik hier ook niet anders dan in den hoogden en eigenlijkften zin nemen, dewijl zelfs de Gnostieken het Woord ver boven den Schepper der Waereld fielden. Derhalven, God, ineen onëigenlijken zin, bij voorbeeld, voor Koning, Opperheer gefield, kan hier niet bedoeld zijn, of joannes zou zeer veel minder zeggen, dan zijne tegenftrevers van zelf toegaven."- ,, Joannes beweert in een eigenlijken zin de eeuwige Godheid van het Woord of Zoon Gods: velen willen het wel in onzen tijd niet hebben, maar ik kan niet anders verklaren, dan de woorden, inzonderheid in den famenhang , luiden , en volgends mijn .doorzicht ; dat van anderen weet ik niet te volgen. Is de eeuwige Godheid van den Zoon Gods voor iemand ongelooflijk, die moet deze duidelijke woorden niet anders verklaren , maar liever het Euangelium van joannes, of liever het N. Testament, verwerpen, want in het overige N. Testament Haat dezelve even zeer." Kr.  t. bosveld. verklaring, ENZ. Verklaring van p au lus Brief aan de Galat i'êrs, door paulus bosveld, Predikant te Dordrecht. Eerfte en Tweede Deel. Te Dordrecht, 'bij P. van Braam, 1802. 430 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 3 - : - : Toen wij de Verhandeling van den Eerw. bosveld, over 1 Cor. XV, gerecenfeerd hebben (*) , betuigden wij ons verlangen , om meer aangename vruchten van defi letterarbeid van dezen uitmuntenden Uitlegger te mogen ontvangen. Het verblijdde ons daarüm ten fterklte, toen wij deze zijne Verklaring van den Brief aan de Galatiërs aangekondigd zagen, en wij verheugden ons nog meer, toen wij dezelve lazen, en het uitnemend licht ontdekten , hetwelk daarin over dit gedeelte van Gods heilig woord verfpreid is geworden. — In de daad wij vinden alle reden, om allen, die in het recht begrip van den Bijbel eenig belang Hellen, met dit Werk geluk te wenfchen, en hun de opmerkzame overweging van hetzelve ten fterklte aan te prijzen. Vóór het Werk gaat eene Voorrede, die, behalven eenige voorlopige Aanmerkingen van den Autheur over zijne wijze van behandeling, eene zeer iutereslante handleiding in zich bevat omtrent de tijdorde, waarïn de Brieven der Apostelen, inzonderheid die van paulus, gefchreven zijn. Bosveld acht het met reden van veel-belang, dat men de Brieven der Apostelen leze naar de jaar- en dagtelling , waarin zij zijn afgezonden: hij deelt daarom hieromtrent zijne Aanmerkingen mede, en dezen zijn zoo gewigfig, en dragen zulke duidelijke merkteekenen, van het refultaat te zijn van een langduurlg, oordeelkundig en naauwkeurig onderzoek, dat het Werk even hierdoor alleen reeds belangrijk wordt voor allen, die, of zeiven uitleggers moeten zijn, of de uitlegkunde beminnen. — Op de Voorrede volgt eene Inleiding, waarvan wij de twee eerde Paragraphen moeten overfchrijven, om den Lezer een denkbeeld te geven van den aard der uitleggingen, die hij in dit Gefchrift verwachten kan. ,, Gelijk het bijna onmogelijk is, dat de menfchen, „ welker kennis altijd trapswijze voortgaat, wanneer „ hun Zie N. Vadert. Bibl. III Deel, ifte Stuk, Blad». 145. Hh 2  4S4 r. bosveld „ hun een nieuw geval voorkomt, aandonds allen van „ dezelfde begrippen zouden zijn; zo was het onvermij,, delijk, dat 'er, bij de invoering van den Christelijken ,, Godsdienst, ook verfchillende gevoelens ontdonden, welken echter zich noodwendig moesten fchikken naar de denkwijzen, welke reeds bevorens bij dezen en genen plaats hadden." „ De eerlle Christen-eeuw verfchilde,- zo ten aanzien „ van de betrekkelijke gefteldheid der menfchen tot mal- kander, als met opzigt tot de aangenomen Godsdien3, dige en wijsgerige beginfel», hemels breedte van de ,, zestiende Christen-eeuw. — Bijgevolg is het al aan,, Honds zeer onwaarfchijnlljk, dat'de vragen, welke in „ die eerlle eeuw de gemoederen verdeelden , van den ,, zelfden aart en inhoud zouden geweest zijn, als die, „ welke in de zestiende en vervolgens zijn ter baan ge„ bragt. Woorden en uitdrukkingen derhalven, die men ,, in de vroegfte gefchillen gebruikte, om de gedagten, ,, welke men beweerde, voortedragen, zullen maar zeld„ zaam, en dan nog niet zonder duidelijk betoog, in ,, den zelfden zin kunnen verdaan worden, als de be„ woordingen en zegswijzen, waar mede men de onder- fcheidene gedagten van-dezen tijd gewoon is uittedruk„ ken. Wanneer wij dan het onderwijs der Apostelen, ter beflisfmg van de gefchillen hunnes tijds aangewend, opvatten naar de denkbeelden, welke wij aan zulke of ,, foortgelijke uitdrukkingen, als daar in door hun gebe„ zigd worden, gewoon zijn te hegteu,om dien volgende de vragen, welke onder ons behandeld worden, te „ beantwoorden, zo kan het naüw,iijks misfen, of wij „ zullen met Apostolifche woorden geheel iets anders „ zeggen, dan de Apostefen gezegd hebben: eene zaak waar voor wij ons met alle oplettendheid dienen te „ wagten." S- 2- Het is derhalven klaar, dat wij, om het Apostolisch „ onderwijs in den zelfden zin te lezen, in welken het ons gegeven is, ons, als 't ware, uit den tegenwoor„ digen in den toenmaligen tijd verplaatfen moeten , ons de ,, denkwijzen en fpreektrant van dien tijd eigen makende, „ om de redeneringen en bepalingen der Apostelen op te ,, vatten, als wij zouden gedaan hebben, indien wij ge- leefd hadden onder die menfchen, welke zij onderwe,, zen, of aan welken zij hunne brieven fchreven; waar „ na  VERRLAR. VAN PAULUS BRIEF AAN DE GALATlëRS. 485 ,, na men eerst kan oordeelen, of, en in hoe verre hun- „ ne beflisfing op onze vragen toépaslijk zij." Deze uitlegkundige regel , van welken een ieder, die oordeel bezit, het gegronde ten volle zal toeftemmen, wordt door onzen fchranderen Schrijver door dit geheele Gefchrift heeneri, in acht genomen in eene mate , dat men zeggen moet, dat dit verplaatfen van zich zeiven en. van zijne Lezcren in den Apostolifchen tijd, hem zoo eigen en gemeenzaam is, dat hij daarin door niemand ligtlijk overtroffen zal worden. Het is daarom ook, dat 'er in het overige gedeelte der Inleiding een uitvoerig verflag gedaan wordt van de gebearenisféu en gefchillen, welken den Apostel paulus tot het fchrijven van dezen Brief*aanleiding gaven, als ook van de hoofdzaak, die daarin verhandeld wordt. Het Werk zelf is in twee Deelen verdeeld, die echter in één' band zijn te voorfchijn gekomen. In bet Eerfte worden de twee eerfte, en in het Tweede de vier laatfte Hoofdftukken verklaard. Wij zijn verzekerd, dat, wie te voren van dezen Brief weinig verftond, na deze uitlegging gelezen te hebben , zich van denzelven en zelfs van de moeilijkfte plaatien, die daarin voorkomen, vrij duidelijke begrippen zal vormen. Sommige ophelderingeif zuilen mlslchien in den eerften opflag dezen of genen wat vreemd voorkomen , maar bij een nader onderzoek veel van dat vreemde verliezen, en ook dan, wanneer men 'er niet mede inftemt, echter nadere overweeging overwaardig gekeurd worden. — B os veld fchijnt ons vele oude en nieuwere Uitleggers te overtreffen; de Ouden, daar hij meer oordeel- en uitlegkundigen fmaak toont te bezitten, iri het uitleggen, meer de omftandigheden van tijden en plaatfcn in aanmerking neemt, oordeelkundig onderfcheidt , wat al of. niet verklaring nodig heeft, en daarna zijne ophelderingen inricht, even daardoor de kortheid en klaarheid zijner uitlegging bevordert, en eindelijk den Apostolifchen Brief ook als eenen Brief, waarin geene ftrikte orde gevonden wordt, en die van een Vertoog of Redevoering zeer onderfcheiden is , behandelt , terwijl de oudere Schriftverklarers door hun fchiften in Deelen, Onderdeden, Onderönderdeelen en Wederönderönderdeelen, den Bijbel dermate verfnipperden, dat men zich eindelijk in eenen doolhof van verwarring bevond. waarüit men naauwlijks wist te rug te ko»ien. Ook boven vele nieuwe Uitleggers fchijnt hij ons Hh 3 uit  4?6 P. BOSVELD uit te munten. Daar toch vele nieuwere Uitleggers met eenige korte oppervlakkige Aanmerkingen, onbcwezene Verklaringen en Magtfpreuken , op eenen beflWfenden toon voorgedragen, ons heenen zenden, daar geelt dit Werk van bosveld alle bewijzen, van wél doordacht, en de vrucht te zijn van eene bearbeiding, tot welke noch tijd noch moeite, noch inlpanning gefpaard is. . Do™ Iiet een en ander hief uit te fchrijven doen wii eigenlijk aan het Werk zelf te kort , daar wij om de waarde van hetzelve te kennen, het geheel moeten overzien, en vooral opmerken, met welk eene naauwkeurigheid het verband en het oogmerk van "den Schrijver worden 111 acht genomen. Echter zij het volgende tot eene proeve hier nedergefteld, in de verwachting, dat onze Lezers zich met het Werk zelf bekend zullen maken. O ver het zeggen van paulus, Hoofdft. ï: 15, die mij van mijns moeders lijf heeft afgezonderd, fchrijft B. het volgende: „ Wanneer .God eenig werk van belati« of eenige gewigtige verandering van zaken onder de menfchen wil daaritellen , zo bezorgt hij fteeds, ongemerkt vooraf, dat er menlchen bij de hand zijn,welker geftel, krakten en vermogens, de natuurlijke gefchiktheid 'en bekwaamheid hebben, om ter uitvoering van dit zijn oogmerk te kunnen gebruikt worden. Van derzélver geboorte af aan ,'fchoon niemand zulks vermoedt, fchoon de onderwerpen zelve het niet merken , worden zij dien weg geleid welken hen tot die vermogens en geneigdheden brengt, waardoor zij in ftaat geraken, om, op den bij God beraamden tijd, het plan, dat God met hun heeft, te kunnen volvoeren. Van agteren ontdekt zich dit eerst, en de wijsheid van Gods voorzienigheid , welke men fteeds in eenig uitgevoerd bellek befpeurt, moet ons leren , dezelve te aanbidden , in alle geheurtenisfen en omftandigheden, welke de ontwikkeling daar van verzeilen. „ Men fla flegts het oog op het'toneel, waarop paulus verfchenen is, en op de rol, die hem op het zelve was aanbedeeld, en ras zal men begrijpen, dat om door Afia en Europa een geheel nieuw Godsdienftig ftelfel in te voeren; een ftelfel, hetwelk de Afgodstempels over hoop wierp; hetwelk de Joodfche wet en heiligen Tempeldienst affchafte , over de algemeene heerfchende Godsdienstbegrippen en vooroordeelen zegepraalde , en alle de zich opdoende ontelbare zwarigheden te boven kwam t dat daartoe, zeg ik, een man vereischt wierd van zulk een  VEllKLAR. VAN PAULUS BRIEF aan DE GALATlëRS. 487 een fterk ligebaamsgeftel, van zulk een gezond verftand en juist oordeel, van zulk een eerlijk en waarheidlievend hart, van zulk een ijverig en vuurig geitel; met één woord , van zulk een Godvrezend, vast en onverfchrokken charakter, als paulus was; of dat hij andqrs niet m ftaat zou geweest zijn, het grote werk te volbrengen, het welk de zoo zeer vooruitziende Voorzienigheid hem, in haar plan, aangaande de invoering van Christus Koningrijk onder de menfchen, had toegefchikt " „ kier op ziet paulus, als hij zegt, dat God hem van zijne geboorte af aan afgezonderd heeft, — tot dat te voren befchreven werk beftemd, of zo als hij dat, 1 Tim. I: 12-, noemt, bekragtigd heeft; zorgdragende, dat hij zo opgevoed en aangebragt wierd, als nodig was, om hem tot dien man te maken , die hij zijn moest. Wie weet welke, in fchijn toevallige gelegenheden hem uit Cittcie en Tharfus ,' in Judeea en te Jerufalem hebben doen komen, om aldaar een.Joodsch geleerd onderwijs te ontfangen, en ijverig Godsdienftige beginfcls aan te riemen, juist in een tijd, dat de Joodschgezindheid tegen de aanhangers van den gekruisten Nazarener op het felst ontftoken was? en daar door moesten de vermogens van den afgezonderden Gods volkomen ontwikkeld, en zijne ecoeliciidheid in de leer van Mozes en de Propheten, tot de nodige hoogte gebragt worden. Was dit alles voor als nog met dwaling en ongegronde vooroordeelen yerzeld? had dit zijne eerfte uitwerking in eenen buitenfporigen ijver van Religiehaat en vervolging? De Heer was o-enoeg in ftaat, om ter beftemder tijd, dit onkruid uit dezen goeden akker uit teroejen, en denzelven naderhand des te'beter vruchten te doen dragen, gelijk ook gebeurd* is. " — Wij voegen hier bij des Schrijvers aanmerkingen over Hoofdft. 'II:' 19,/* ben door de weider wet geftorven ,opdat ik Gode 'leven zoude. Hetwelk B. dus vertaalt: ik ben door eene •wet eene wet afgeftorven , opdat ik Gode leven zoude. „ De twee wetten, hier vermeld, zijn die zelfde twee wegen ter regtvaardigmg of fchuldvergeving des zondaars, waar van ik boven gefproken heb, en die P. daar noemde, den eenen, met den naam der werken der wet, de anderen van het geloofvan 'f. C, de eerfte rustte op de wet van mozes, de tweede op het Euangeliüm van T. C." ' Eene van deze twee wetten was P. afgeftorven , Hh 4 te  488 P. bosveld , verklaring , e\z. tc weten de wet van mozes. In deze was hij geboren en opgevoed. In dezelve had hij geleefd door ijverige betrachting van alle derzélver regten en inzettingen '; voor ucze had hij gejtreden, en ze niet geweld willen handhaven. Doch federt was hij dezelve. afgeftoi-Ven, Hij had ze voHtfeJjrelijk laten varen, en gani'ch en al verworpen, als hem oudiendig geworden zijnde. Hij bemoeide zich verder met de wet zo weinig, dat hij als dood voor dezelve geworden was,hij was haar afgeftorven." ,,. Hoe was uit toegegaan? Die wet wasP. afgeftorven door eene wet, door eene andere wet, door de wet van het Euangelie van J. C., deze laatlte wet had hij op zich genomen, zijnde overtuigd geworden, dat de zaligheid in geenen anderen te vinden was; en dat de regtvaardigende vrijfpraak Gods thands alleen geopenbaard en te vinden was in het geloof van J. C.;'maar aangezien de wet der werken, en de wet des geloofs niet konden famen gaan , noch tegelijk in agt genomen worden, zo moest noodwendig volgen, toen P. de wet van Christus aannam, als den regel van zijn gedrag en wandel, ter bekoming van de regtvaardiging Gods, dat hij toen de wet van mozfs te gelijk liet varen , en dezelve ganfchelijk afliierf; en alzo was hij door eene wet eene wet afgeftorven." ,, Opdat hij Gode leven zoit. Dat Gode te leven, zo veel wil zeggen, als zijn levensgedrag op die wijze in te rigten, zo als de eer, de dienst, de wil van God vereischt, behoef ik niet te bewijzen. Maar zo ver was het 'er van daan , dat de affterving van mozes wet, eene verlating van een GodsdienPdg gedrag, of de invoering van ecu zedeloos leven, bij P. zou te weeg gebragt hebben, dat hij veel eer nu eerst voor God had beginnen te leven , federt hij mozks wet, tegen die van christus verwisfeld had. De zaligmakende genade Gods , die hem door christus verfchenen was, had hem veel beter, dan mozes wet geleerd, de Godloosheid en de waereldfche begeerlijkheid te verzaken, om matig, regtvaardig en Godvrugtig te leven. En aldus was P. door eene 'wet , eene wet afgeftorven, ,opdat hij Gode leven zoude. Gelijk 'er dit dan ook het gevolg van geweest is, zo als elk weet, die paulus leven en daden , vóór en na zijne bekeering tot Christus , met malkander vergelijkt," —■ Preevg  J. clarïsse, PROEVE OVER DE WAARDIJ, ENZ. 489 Proeve over de Waardij en het Gezag van de Leere der Apostelen. Door }. claris se, Predikant te Enkhuizen. Te Hoorn, 'bij J. Breebaart, 1801. 291 Bladz. In gr. OBave. De prijs is f 1 - 16 - : Gedenkwaardigheden uit het openhaar leven van fommige Apostelen, volgends het Verhaal van den Heiligen Gefchiedfchrijver i u kas, met ophelderende en praktikale Aanmerkingen voorzien: was een vroeger Werk van den Eerw. C, waarvan wij, op zijn tijd, met den verdienden lof, gewaagd hebben (*). Ook deze zijn arbeid, over de Waardij en het Gezag van de Leere der Apostelen, verdient de hoogde goedkeuring, en is der oplettende en naauwkeurige overweeging van allen , die in de handhaving der eere dezer Godsmannen belang Hellen, ten volle waardig. Ook dit Gefchfïft is een nieuw bewijs van den aanhoudenden ijver des kundigen Schrijvers , om de zaak van den Godsdienst, niet verltand en kloekmoedigheid voor te Haan en te verdedigen; en het is vooral in onzen tijd van belang, dezelve, op zulk eene wijze te behandelen, daar het ook hieruit weder ten duidélijkfte bevestigd wordt; dat, wel-verre dat de waarheid, door beliiijding en tegenfprekiug, eenig nadeel zoude lijden, dezelve, door eene manlijke verdediging, integendeel veel luisterrijker in de oogen fchittert , en tot hare omhelzing opwekt. — Het is waar, de Schrijver noemt dit Stuk flechts eene proeve; dan hetzelve is zoo rijk van inhoud, en men vindt in hetzelve zoo vele wapenen ter beltrijdinge, dat het, in dit opzicht, menig dik Boekdeel overtreft, en'men, door hetgene hier aangevoerd wordt, genoegzame aanleiding verkrijgt, om verder na te denken, en zijne gedachten, op eenen vasten grondflag, te vestigen. — Wij prijzen dus dit Werk, inzonderheid aan alle Leeraars van den Godsdienst, ten volle aan; het zal hun , in meer dan één opzicht, van eenen uitltekenden dienst zijn, en zoowel voor hun zeiven , als ten nutte van anderen, eene gefchikte aanleiding verl'chaffen; vooral wanneer hunne roeping is, het gezag der Apostelen, meer bepaald , te handhaven , en hunne leere te. verdedigen. Dan (*) Zie N. Vaderl. Bibl. II Deel, ijlt Stuk, Bladz-. 489 en IV Deel, ifle fiuk, Bladz. 682. Hh 5  49° j. clarissi Dan laten -wij het Werk zelf wat nader doen kennen •en deszelfs inhoud, voor onze Lezers.openleggen. Voorat gaat eene gepaste Inleiding over de pogingen der zoogenaamde Nieuwe Hervormers, vooral in Duitschland, om de waardij eh het gezag van de leere der Apostelen tè verkleinen, en de verfqhifiende «ijzen, waarop zij deze hunne pogingen klem hebben zoeken bij te zetten. Vervolgends bepaalt zich C. tot de orde, op welke hij deze aanvallen, in dit Gefchrift, zal te keer gaan. „ Éérst," z*?t'-*frij, „ zal ik de Apostelen, van ouderling verfchil „ over wezenlijke zaken , pogen vrij te pleiten. Daar„ m zullen wij zien, wat 'er zij vau de bcfchuldiging, „ dat zij van het Gevoelen van hunnen Meester zouden „ zijn afgeweken. En Eindelijk moet de Waardij en het „ Gezag_hunner Leere, als Gewetenverbindend voor al" a,^ Zlch Chl'istc,1C!1 noemen willen, in het licht „ geltcld en gehandhaafd worden." En verder, want wij moeten hem hier geheel hooren. „ Bij hèt Eer- „ fte Stuk zullen wij geen gebruik maaken van het bewijs „ voor der Apostelen eenflemmigheid , uit de Éénheid „ van jesus leere ontleend; vermits hunne overeen„ komst met dezelve eerst in het Tweede Stuk aangetoond „ kan worden: doch aldus zal het tweede dienen, om „ het eerfte te verfterken. Ook zullen wij ons wachten, ,, om hen, ten aanzien van de twee eerfte gedeelten van ,, dit gefchil, door aanwending van het betoog, uit de „ Goddelijke Openbaring en Ingeving, waarin zij deel,, den, afgeleid, te verdedigen; vermits deze alsdan nog ,, niet wel onderfreld krfn worden: maar, daar wij dit (hik, voor het laatst bewaren, en trapswijze opklim„ men tot bet verhevenfle, zullen wij dan ook, aan het „ eind dezer Proeve , den klem van alle aangebrachte be„ wijsredeiien , door dit laatfte, onbegrijpelijk verfterkt „ en in het allertreffendst licht geplaatst vinden. „ Kwa,, „ men zij allen met hem overeen? dan ook onderling: „ ,, en hadden zij één Goddelijk Onderwijs en Leiding? „ ,, dan konden zij, noch onderling, noch van jes.us ,, „ vcrfchillen: de waarheid en de Geest van. God is " „ „ flechts één, en altijd dezelfde." " ■ Wij zouden van hetgene wij , ter aanprijzing dezes Werks, gezegd hebben, vele voorbeelden ter'bevestiging kunnen aanvoeren ; dan , daar het eene bewijs onmidIrjk met het andere , de eene tegenwerping en' derzélver oplosfing met de volgende verbonden is, moet het Werk zelf  proeve, enz., van de leere der apostelen. 49! zelf in verband gelezen , en ter. toetze gebragt worden , en hiertoe moeten wij'dus onze Lezers verzenden. Dit ééne zullen wij Hechts als eene proeve overnemen. Bijaldien de Apostelen, in leerbegrip en gevoelens, „ van elkander waarlijk verfchild, en, bij voorb., over „ den perfoon, het werk en de weldaaden van jesus „ christus., onderfcheidene en ltrijdige meningen ge,, koesterd en-gepredikt hadden, zouden zij zich, van ,, eerften aan , voorzeker niet bij elkander en aan clkan„ der, als leden van één lichaam, gehouden, uit eenen ,, mond gefproken, en, in hunne verrichtingen, met ge„ meenfchappelijk overleg , gehandeld hebben. ■ „ Tweedracht en onccnigheid zouden zich voorzeker .,, terftond hebben moeten openbaaren onder lieden, die, „ als Volkslceraars , als Godsgezanten optraden ; vcr- fchil van gevoelens had gewis eene verfchillende pre,, diking veroorzaakt : en , de eerzucht en eigenliefde „ daar onder fpelende, hadden zij zich , al fpoedig, van ,, eikanderen afgefcheiden , en , elk zijne bijzondere ,, Leerlingen gemaakt. Dit toch ligt in den aart van ,, den mensch ; en alle vroegere en laatere Gefchiedenisfen bevestigen zulk eene gevolgtrekking. Maar nu; „ hoe geheel anders was, naar de Gefchiedenis der Apos,, telen, hunne handelwijze! Een en andermaal lezen wij ,, uitdrukkelijk van hunne Eendracht (*). Zij betoonden ,, dezelve, door petrus voorflag, ter verkiezing eens ,, nieuwen Mede-apostels, goedtekeuren (f); den mond „ van petrus, bij onderfcheidene gelegenheden, tot „ tolk hunner eenparige gevoelens te gebruiken QV); te ,, zamen getuigenis te geven, iemand te vernoemen, de' handen opteleggen, enz. (§). Inzonderheid bleek die „ eendracht kennelijk , wanneer zij te zamen hetzelfde vooritcl aan de Gemeente deden (**); of gezamenlijk ,, wegens dezelfde prediking in hechtenis en lijden gcraak„ ten (.ff) ; of bij eene algemeene verltrooijing der leerlin„ gen , zich bij een hielden Van hier dan ook, dat het bedrijf, of zelfs de uitfpraak van eenige, van eeni- ge weinige, ja van Hechts twee Apostelen, als een be- •> drijf i (') Hand. ft 13, 14. II: 1. V: 12. (t) «W. I: 15. „ enz. (j.) Hand. II: 14, 32. IV: 13, 19, 33- V: 3, 29. ($) Hand. IV: 33 , 36. VI: 6. VIII: 17. 18. C**0 Hand. „ VI: 2. (tt) Hand. V: 18,40. verg. 29. XII: 1, 2. Ql) Hand. „ VIII; 1?  402 T. clarisse , proeve over oe waardij , ENZ. ,, drijf of uitfpraak van het geheele lichaam, aangemerkt „ kon worden £►•); Van Wcr, dat eik hen, vooreenltemmig „ hield, te zamen raad vroeg; hun gezamenlijk gelden te „ bcwaaren en te bellieren gaf; nieuw verkoozene Diake- nen hun gezamenlijk ter goedkeuring en bevestiging „ voqrftelrie , en — eenen nieuwen Medeleeraar, voor „ hun bracht (f>. Van hier, dat zij zeiven de leerlin„ gen, die door den dienst van eenen hunner, aangewon„ nen wierden, niet als zijne bijzondere, maar , als hun„ ne gezamenlijke leerlingen aanmerkten Cl). Van hier, „ dat zij, met eenpaarig overleg, naar nieuw opgerichte ,, Gemeenten, een of twee uit hun midden , of uithun„ nc Medehelpers, afzonden, om dezelven te ordenen en „ te - bevestigen ; gelijk dan ook dezen naderhand weder,, keerden, óm van hun bedrijf en wedervaren, verflag •„ te doen (§). Van hier, dat petros raadzaam oo'r„ declcnde, na uit de gevangenis verlost te zijn, Jerufa„ lenite verlasten , hier van aan zijnen Medebroeder ja„ koeus kennis deed geven (**). Van hier einde„ lijk, dat zelfs een paulus en barnabas zich aan hun. hielden , en in hunne broederlijke gemeen„ fchap belang {lelden; zoo zelfs, dat zij'hunne pre„ diking onder de Heidenen gaarn aan de beoordee„ ling der Jerufalemfche Apostelen overgaven; zoo als „ ftraks blijken zal. Nemen wij dit alles bi'een: „ hoé laat bet zich dan denken, dat er verfchil altoos ,, omtrent wezenlijke Hukken , bij de Apostelen , zou hebben plaats gehad?" „ (*) Hand.VUh 14, 35*, XI: 1. IX:27 verg. Gal. f: 18, ijju „ Hand. XV: 22 verg XVI: 4 en Gal. II. (t) Hand. II: 37. »> IV:. 34,37. V: 2. VI: 0. IX: 27. (S,jHand. 11:37, „ 41, 42. IV: 32. (§) Hand. Vlli: 5, 6, 14, 25. IX. „ XI: 1. XI: 22 24. XV: 4, 12, 33. (**) Hand. XII: 17." Het Leeven van jesus, door r. c. lossius. Te Amfteldam, bijJ.R. Poster, 1801. 296 Bladz. Li gr. Duodecimo. De prijs isfi - 16 - : In het Derden Deels'Eerde Stuk, Bladz. 791 , in het Vierden Deels Eerde Stuk , Bladz. 570 van dit ons Maandwerk hebben wij de vroegfte Gefchiedenisfen van den Bijbel, door dien zelfden Schrijver aangekondigd en be- " oor-  r.. c. l0ss1us, het leven van jesus. 49$ «ordeeld, en tevens dien wensch geiiit, om ook dergelijk Werkjen over de Gefchiedeuislen des N. Verbouds en der Christlijke Kerk in de handen der Jeugd te zren'. Voor een gedeelte is deze wensch thands vervuld, daar wij hier hèt Eerfte Deel ontvangen van het leven van jesus. Hetgene wij ter aanprijzing van bet bovengenoemde Werk gezegd'hebben, is ook op dit Stukjen alzins toepasfelijk. Wij moeten echter m het bijzonder ter zecro-en aangaande de orde, door den Schrijver in acht genomen. Eerst geeft hij bericht, aangaande de geboorte van jesus (zonder van de verlch'tjning des Engels aan maria •»ewag te maken) en van zijnen eerden leeftijd tot aan zijn dertigftc jaar. Hier wordt joannes Gefchiedenis kortUjk ingevlochten. Het openbaar leven van jesus behandelt hij in dier voegen , dat hij, uit m A t h. V , VI en VII, de 'Kinderen de merkwa'ardigfte leufefl laat op/amelen , dezelven ontvouwt en aandringt, en met voorbeHden uit de gefchiedenis en de gelijkenisfen van den Zaligmaker opheldert, of ook deze verhalen, door jesus aan het volk voorgedragen , tusfehen beiden invlecht. Hij eindigt dit Eerde Deel, met eene beknopte fchets van te sus gedrag in het gemeen, zijne liefde en zorg voor de Kinderen, en' een Bericht van. den haat der Jooden tegen hem. _ in het volgende Decltjen zal nu het Lijden van den Zaligmaker, zijn Dood , Opftauding en Verheerlijking worden behandeld. . , Ten opzichte van de wijze van behandeling hebben wij het volgende aan te merken. Alles is in een' regtbevatliiken trant voorgedragen , juist naar de vatbaarheid van Kindaren. _ Al *vat dus onverftaanbaar voor Kinderen is, heeft' de Schrijver w'tjslijk agterwege gelaten. — Bij voorbeeld de wonderbare en bovennatuurlijke ontvangenis van den Zaligmaker de verzoeking in de Woeftijn, (waarvan echter nog zoo veel gezegd is, dat jesos zich in de eenzaamheid begaf,) enz: — Bij andere Gefchiedenisfen heeft men zoo veel mooglijk zorge gedragen, om al wat voedfel kon geven aan bijgelovigheid, voor te komen , bij voorbeeld bij de Gefchiedenis van de Wijzen uit het Oosten. — Elke omdandigheid maakt hij toepaslijk op de omftandigheden en betrekkingen van Kinderen. Met dat al behaagt het ons niet, dat de wonderwerken van den Zaligmaker Hechts als met den vinger worden aangeroerd. Van de verandering van het .water in den wijn op de Bruiloft te Kana wordt opzetlijk gewag p J 1 maakt,  494 r' c. l0ss1us, hkt leven van JESUSi maakt, maar hoe vele andere daden van jesus die vooral van den zedeiilijkenkant kunnen befchouwd worden ' bn voorbeeld de opwekking van den Jongeling te Naiti van lazarus en andere meer: - en van deze alle worut alleen in het algemeen gefproken. - Misfchien treedt de Schrijver in het Tweede Deeltjen ten dezen opzichte meer in bijzonderheden, hoewel wij het niet vermoeden. Ook kunnen wij ons met fommige verklaringen of ophelderingen niet wel verëenigen. De gedachte \ dat de Wijzen uit Arabien hunnen dienst hadden willen aanbieden, om den jonggeboren Vorst te onderwijzen, en hem in die armoede vindende, en dus geen uitzicht der bereiking van hun oogmerk hebbende, uit dien hoofde niet weder naa Jerulalem keerden , maar in ftihe naa hun land trokken , is ons nieuw, en wij houden dit voor eene loutere gisfing, die geen grond ter wereld heeft. — Het Godiijke van de dromen van j os,e f komt ook niet in aanmerking. — De verfchijning en de Hem bij den doop was niets meer, dan een blikfemftraal en daaröp gevoh'de donderflag; en federt was (oanne s overtuigd, dat tesus de Mes/las en Gods Zoon was. Hoe Itröokt dit met het eenvoudig Bijbelsch Verhaal ? Dergelijke verklaringen geven ge'noeg te kennen , in welken geest deze Geichiedcnis behandeld is, en hoe eene ontvouwing van de wonderwerken zou uitgevallen zijn. — Bij dergelijke gevallen waren de aanmerkingen van den Vertaler meer noodzaaklijk geweest, dan bij de Gefchiedenisfen des O. Testaments , vooral indien dezelven gefchreven waren in dien geest, om den oorfpronglijken inhoud der Eua'ngelifche Verhalen te handhaven en voor verminking te bewaren. • Met dit al verdient dit Werkjen alle aanbeveeling, vooral wanneer 'er door Ouders en Onderwijzers een voorzichtig gebruik van gemaakt wordt. — Fv-handeling over de Levenskragt, volgends Dijnamifche Grondbeginfelen. Door j. e. doornik-, Med. Doctor te Amffeldam. Te Amfteldam, bij L. van Es, 1802. 121 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 5 - : „ Tn eenen tijd als de onze, in welken men, in deNatuurJ- ,, kunde zoo veele en-zulke belangrijke ontdekkingen „ gedaan, heeft," zegt de Schrijver in zijne Voorrede, „is „ het  J. E. DOORNIK., V3E.IIANDELING, ENZ. 495 het niet te verwonderen ,• dat men zich van dezelve be" dknd, om de duisterheedcn, welke in de Geneeskunde heeifchen, zoo veel mooglijk op te klaaren; dit heeft men " dan ook werklijk begonnen, en gaat hiermede ijverig voort; dan, zoo. als veeltijds het geval is ,zommige Na- tuLukundigen zijn te eenzijdig geworden in hunne Gjfis pasftngen, waar door het doel, 't geen men zich voor1 ftelde, niet bereikt wierd. Scheikundig-geneeskundigen H zien bijna niets als Scheikundige bewerkingen, bij dé verrichtingen van organifche weezeus : anderen, ,die " niets zien als een levendmaakende Waereldziel, wiens bellaan zij noch nimmer beweezen hebben, laaten dee, ze waereld ziel verbinden met de onbewerktuigde ftof, " en {'cheppen alzoo in hunne verbeelding leevende wee" zens; noch anderen, kiezen eenen middenweg en nec- men beiden aan, intusfchen daar de kevendmaakende " waereldziel eigentlijk niets meer als een verftandig wee, zen is, moet ook het ftelzel der laatften mank gaan. — ' Wij voor ons hebben eene keuze tusfehen deeze. allen o-emaakt, te weeten: noch bloot Scheikundige wetten, " veel minder een bijzonder Levensbeginfel, maaken, vJ" trens ons gevoelen, den grond van het leven uit,.maar " wij vestigen onze gevoelens op de eerfte gronden der '"' Natuurkunde, op het grondbegrip van ftof, en neemen ' eene wijziging aan in dezelve , wanneer wij over het " bewerktuigde rijk foreeken, en daar wij hier eigentlijk handelen over het dierlijk werktuig, zoo noemen wij de" zelve de dierlijke wijziging der algemeene grondkragtcn en hierdoor pogen jwij Het begrip van het woord Leven s* " kragt te ontwikkelen." — Wij maken van deze woorden van den Schrijver gebruik , om den algemecnen inhoud van zijn Werk aan den dag te leggen: daar de aaneenfchakeling van gevolgtrekkingen , welken noodzakelijk zijn tot verltand van dit ingewikkeld onderwerp , niet toelaat om in eenige bijzonderheden te komen, of eenig uittrekfel te maken, zonder de verëischte klaarheid te Verliezen» f)e Schrijver toont, omtrent dit onderwerp, veel belezenheid , en heeft vjoriil de Hoogduitfche SchrijvtTen niet over het hoofd gezien. In de Kantiaaufche Wijsbegeerte is hij geen vreemdeling. Het gebruik dat hij van de Scheikunde , zoo als hij zelf aanmerkt, volkomen op het Dijnamisch ftelfel gebouwd., maakt, tot verklaringen van de verrichtingen der dierlijke huishouding, toont, dat -hij  4$6 ƒ. e. doornik 3 verhandeling, enz. hij ook in derzélver geheimen is ingewijd; zijn ftijl is alzins duidelijk , voor zooverre het de (toffe toelaat; zijne gevoelens zijn met eene gepaste vrijmoedigheid ter neêrgefteld; en daar hij van ande.en verfchilt, wederlegr hij met befcheideiiheid. Wij raden zijn Werk, ieder, die eenig belang ltelt in deze gewigtïge (toffe , ter lezing aan, en twijfelen niet, of hij zal met even veel genoegen, als wij, den Schrijver, wegens dit Stuk, den verdienden lof toekennen. De Staatkundige Oeconomie, door den Gr ave de vf.rri. Uit het Fransch. Mei aanmerkingen. Te Leijden, hij j. van Thoir, 1801. 300 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : De Franfche Vertaler zegt in eenen Brief, vóór zijne Vertaling (naar dewelke de Nederduitfche vervaardigd is) geplaatst, en waarin hij dezelve aan een geleerd Genootfchap te Lauzanne opdraagt, dat dit Werk hem toegefchenen heeft uitmuntend en de aandacht van elk goed Burger waardig te zijn , „ door het gewicht der onm derwcrpen , die de Schrijver in het zelve, met naauw„ keurigheid en zonder nutlozen omflag van woorden ,hchandelt, door het licht, hetwelk hij'op ieder derzei ven ,, verfpreidt; door de diepe kunde, die hij van zijn on„ derwcip en deszelfs betrekkingen bezit; door dé bon„ digheid van zijne redeneeringen ; door de zedigheid van zijne oordeelvellingen; door de liefde tot het waare en ,, het goede, die den eerlijken man kenfchetst; en door „ die mensehh'evènhéra, door die begeerte naar het ge„ luk van het menschdom, die hem dierbaar maakt aan „ een iegelijk, wiens hart wel geplaatst is, en die hem „ van de achting der rechtfehapene zielen verzekert." Verre het grDOtfte gedeelte van deze Loffpraken zal men, bij het lezen van het Werk, gegrond oordeelen. Daar intusfchen hetzelve reeds in den jare 1770, te Milaan, en in het Fransch te Lauzanne, in 1773 is uitgegeven, en dus zoo min de Schrijver, als de Franfche Vertaler de duurgekochte ondervinding van de laatfte tien jaren der afgeloopene agttiende eeuw voor zich hadden, eene ondervinding, die vele, in de befchouwing fchoone, beginfelen , of als onbeftaanbaar cn ftrijdjg met het wezenlijk geluk des Volks, in eenen reeds lang gevestig- deo  GRAVE DE VERR1, DE STAATKUNDIGE OECONOMIË. AQf den Staat, of als in de praktijk geheel onüitvoerlijk, na vele ongelukkig gedaagde proeven, afgekeurd heeft, behoeven wij ons niet te verwonderen, dat de eerfte fommige grondftellingen voordraagt en theoretisch verdedigt, en de laaüte zijn zegel daaraan hecht, die dertig jaren later op practifche gronden wederlegcl kunnen worden , en Wij oordeelen, dat het aantoonen van zoodanige dwalingen en misvattingen, hetwelk in de Aaronerkiilgen, op den Tijtel vermeld, enagterdit Werk geplaatst, gefchiedl, in gccnen deelc kan ftrekken tot verkleining der verdienften van den Schrijver en van het goede , xptt 'er, na aftrek der gebreken, nog in hetzelve overblijft. Eji zóódanig beeft 'er ongetwijfeld ook de Vertaler, die ons voorkomt voor zijne taak wel berekend te zijn, over gedacht, dewijl wij vooiöndcrftellen, dat hij anders, daar de gemelde Aamnei kingen, op zijn verzoek, op her papier gebragt zijn , zich tot de vertaling van dit Werk niet verledigd zuiide hebben, In deze Aanmerkingen worden de denkbeelden van den Schrijver, omtrent eene genoegzaam geheel onbeperkte vrijheid in den Koophandel, maar in het bijzonder omtrent het (tuk van belastingen , waarvan hij de minvermogende Vótksklasfe geheel ontflagen, en dezelve genoegzaam , of wel geheel alken - op de fchouders der Bezincrert van Landerijen , ( luizen , Koopwaren of Schuldbrieven gelegd wil hebben , bedreden en bondig aangetoond , hoe Hij Hl beide deze Stukken net fpoor bijfter is, en dat. vooral met betrekking tot een land als het onze, beiden ten hoogfte met de duurzame welvaart van, den Staat (trifdig, en, inzonderheid het laatfte, tot deszelfs geheelen ondergang (trekkende zijn. Nieuwe Nederduitfche en Maleidfche Woordenfehat en Spraakkunst, ten gebruike van Nederlanders f die -iaa. de Indien gaan. Te Amfteldam , bij W. Holtrop , 1802. 104 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 14 - : Eene reeks van bijvoeglijke Naamwoorden, Werkwoorden en zelfftandige Naamwoorden, benevens eenige Spreekmanieren, en eene fchets van Declinatie en Conjugatie , beide in het Nederduitsch en Maleidsch, maken den inhoud van dit Werkjen uit. Wij ziin der Maleidfche taal geheel niet raagtig, en kunnen daaróm over de waar- JSlJflliv'ÉYAD. rilBL. VI. DEüL. NO.tp. li de  49§ maleidsche woordenschat en spraakkunst. de van dit Werkjen niet oovdeclen: dit alleen kunnen wij zeggen, dat de Maleidfche taal aan zeer weinig regelen verbonden moet zijn, zal dit Werkjen een toereikend onderwijs opleveren; terwijl de meeste onderwerpen, wel* keil tot eene volkomene Spraakkunst behooren, hier te vergeefs gezocht worden. P. w. provo kluit, Lierzang op den Vrede , van den 27 van Lentemaand, 1802. Opgedragen aan Hooftlbefluurders en Leden der Bataaffche Maatfchappij, ï'ot Nut van 't Algemeen. Uitgefproken ter Vergadering van het Utrechtjche Departement, op den 21 van Grasmaand, 1802. 16 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 5 - 8. *• J Geen wonder is het, dat de Vrede, die zoo vruchtbare Zangllof, den Dichter opgewekt heeft, pm haar ter eere te zingen. Geen wonder ook, zo dit zijn Gedicht, wanneer het met hét warme vuur van een welmenend hart uitgefproken , en door tot zulk eene blijde Feestviering voorbereide gemoederen ontvangen is , aan deszelfs oogmerk voldaan hebbe. Meer wonder komt het ons voor te zijn, dat deze zoo rijke, zoo bevallige en zoo treffende Hof, den Dichter geene meerdere rijkheid van Dichterlijke beelden aan de hand gegeven hebbe. Vari de zeven en twintig Coupletten, welken dezen Lierzang uitmaken, zijn 'er dertien, aan de herinnering, van hetgene 'er in den Oorlog gebeurd is, belteed; de overigen zijn aan de Vrede en heure toekoml'dge voordeden gewijd; doch in allen wordt niets gezegd, dan hetgene duizendwerf, door eenig Dichter, die ooit op den Vrede gedicht heeft, gezegd is. Nieuwe gedachten zal men te vergeefs in dezen Lierzang zoeken. Voords zouden wij op de fpelling der deelwoorden, als betaalt, herjlelt, afgefnelt, enz., met een t op het einde, wel eenige aanmerkingen maken, ware het niet, dat weder anderen met eene d, gelijk het behoort, aan het einde gefchreven waren, hetwelk ons doet vermoeden, dat de eerstgenoemde Hechts door overhaasting , welke over het geheel bij het vervaardigen van dezen Zang fchijnt plaats gehad te hebben, daar'in geil 0pen zijn; waaraan wij gaarne willen toefchrijvén het rijmen van toe op toe, herf eit op gefield, en het dikwijls gebruiken van het rijmwoord dagen. Inmiddels voegen wij van harte gaarne onze Hem bij de Bede des Dichters: 0 Gij!  V. W. PROVO KLUIT, LIERZANG OP DEN VREDE. 499 ó-Gij! die, boven lucht en wolken Verheven, voor ons hebt geftreên. Gij zaagt den rampfpoed van de volken , Gij zaagt huun' tranen, hun geweên. Zie verder, Eeuwig Alvermogen! Zie gunftig neder uit den hogen, Zie op 't gefolterd Menschdom neêr. Wij bidden U nog eenen zegen, Schenk, bij dien voorfpoed, allerwegen Dat Menschdom liefde en eendracht weêr. Gaarne hadden wij gewenscht, dat de Dichter hiermede zijnen Zang bedoren had. Doch het fchijnt , dat 'er nog iet bij moest, het denkbeeld , dat wij alsdan als Kinderen van èên Vaderland, verëenigd onze dankftemmen zullen verheffen. Zekerlijk eene fraaie gedachte, doch niet nieuw, en daarom, onzes bedunkens , niet belangrijk genoeg, om een ander weinigbeduidend Couplet aan dezen zang llapjens te doen afhangen , en nog daarbij het woord hand vrouwlijk te moeten maken; zie hier het bedoelde Couplet: Dan zult G' eens eeuwige eer ontfangen, Van heel 't aanbiddend waereldronu. Dan rijzen blijde lofgezangen, Eenltemmig, uit der volken mond. Uw gunst alleen fchonk ons den Vrede; Uw gunst fchenke ook aan ons die bede: Dan boeit ons allen ééne band; En 't volk door éénen geest gedreven, Zal U, verëenigd hulde geven, Als Kind'ren van één Vaderland. Nog nooit geopenbaarde voorfchriften voor Tabaksfabrikeurs, Tabakshandelaars, Tabaksrokers en Tabaksfnuivers, om op de goedkoopfe en beste wijze iedere Uit- en Inlandfche foort van Rook- en Snuiftabak te vervaardigen, voornaamlijk zoo als dezelve in Duinkerken en Holland bereid wordt; als mede hoe alle Saufen daaraan te maken ztjh, en welke. Ingrediënten daartoe genomen worden. Door een' Man, die omtrent dertig jaren in Duinkerken, Holland en andere Fabrieken als Faktoor geweest is. Uit het Hoogduitsch naar den Tweeden Druk vertaald. Te Zutphen , bij H. C. A. Thieme, 1802. 55 Bladz. In Oclavo. De prijs is f : - 7 - : Een zoo uitgebreide Tijtel, als aan het hoofd dezes Haat, belooft den Lezer van dit Werkjen alles goeds, en li 2 ver-  joo voorschriften voor tabaksfabrikeurs , enz, verzekert hem van de diepfte geheimen; geheimen, die, zoo als in het Voorbericht gezegd wordt, hem zullen leren, hoe uit de Inlandlche Bladen alle gangbare lbortcn van St. Omer, Tabac d? Hollande, Tabac de Paris , Tonca, Marocco, Violet, enz, en uit de Virginifche de voortreflijkfte Duinkerker Snuif gemaakt wordt. Terwijl in eene Tweede Afdeeling wordt voorgedragen de duidelijkfte onderrichting , wegens den Gcfponnen- en Cardoes-Tabak in verfcheidene foorten, jnsgelijks van den Portorico, Portocarero en Oronoco Tabak, bijzonder nogthands van het fabriceeren van goeden Canaster uit Inlandlche Bladen. Na in de Eerfte Afdeeling van de bereiding der Snuif gehandeld te hebben, wordt in de Tweede van de toebereiding des Rookstabaks gefproken. Zoo ver wij hebben kunnen nagaan, doet de ondervindingrijke Man de deugdzaamheid des Tabaks voornaamlijk van de Saus, waarmede dezelve bereid wordt, afhangen; doch wij hebben reden om hem op zijn woord niet te geloven, als wij nagaan , dat onze Fabrikeurs in Holland, één der Leerfchoolen van onzen Duitfcher, de kunst cm Inlandlche Tabak fmaaklijk te maken, niet bezitten. Daar benevens fchijncn ons zijne voorgefchrevene Saufen, waarin hij bijna alles doet beftaan, uit te veel ingrediënten famengefteld, en te kostbaar, óm 'er iet goeds van te hopen ; terwijl wij nog wijders in het denkbeeld ftaau, dat velen van die ingrediënten , zo zij . al den Tabak fmaaklijk kunnen maken , door hunne fcherpheid ten uiterfte gevaarlijk , en nadeelig voor de gezondheid zijn. Verhandeling over den oorfprong der Zeevaart, voorgelezen in , en opgedragen aan de Maatfchappij van Verdienften, ten Spreuke voerende: Felix Meritis. Door a. fokke, simonsz., Medelid derzélver Maatfchappij ë. Met Carricatunr-Platen. In den Haage , bij }. C. Leeuweftijn. Met de Aanteekeningen daar agter, te famen 94 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 1 - 8 - : De Verhandelaar houdt zich bezig met de oudheid der uitvinding van Schepen en van de Scheepvaart op te fporen , en op min of meer waarfchijnlijke gronden te betogen. Drie ftukken worden hier derhalven onderzocht: ,, Eerstlijk, hoedanig de ftaat der eerfte wereld, met „ betrekking tot de Zee, kan geweest zijn." „ Ten  a. fokke , s. z. , verii. o. d. oorsp.r. d. zeevaart. 501 „ Ten tweeden, op welk eene wijze de Zeevaart is uitgevonden;" en „ Ten derden, hoe die al meer en meer hij de Ouden volmaakt is." Het fpreekt van zelf, dat noacii en deucalion hier mede in de eerfte plaats in aanmerking komen. De gefchiedettts van den eerften wordt op eenen ernftigen toon beredeneerd; bet verdichtfel van den anderen op eene boertige wijze voorgedragen. Het gevoelen, door F. hier, evenwel met als zijn eie befcherming , maar de waggelende Staat der regeering maakte het hem, in de hoogde mate, gevaarlijk. Evenwel zijne voorzichtigheid en goed geluk'hielpen hem door alle gevaren. Hij zette, na het verduuren van vele onaangenaamheden, zijne reis van Sennaar weder voord naa Tsjendi, daar hij gelukkig aankwam, en korten tijd met genoegen doorbragt , en vervolgends naa Gooz , van waar  reis naa abyssinib. 50? waar hij zijne zeer merkwaardige moeilijke en gevaarlijke reis door de groote woesüjne beginnen moest. Zijn reisgezell'chap beltond , uit agc perfoonen , die wel gewapend waren; aan den Nijl, laadden zij omtrent anderhalf' Oxhoold water, in lederen zakken, op hunne Kamelen, benevens 22 Geitenvellen vol Broodpoeder , waarvan men, op deze reis, met water gemengd, gebruik maakte. Niet lang vóór zijn vertrek, vernam .hu het treurige bericht, dat zekere mamomet towasj, dien hij kende , en die tegen zijne belofte , in ltilte zonder bruce vertrokken was, op weg was vermoord geworden. Deze verrader had, op weg de Hijbiers of wegwijzers, die bieren daar in de groote woestijne gevonden worden, op last van den Koning van Sennaar, medegenomen, om bruce in verlegenheid te brengen. Dit kwaad, hetwelk anders eene zeer groote zwarigheid zou geweest zijn, werd evenwel merk'l'nk verminderd, door het verzoek van eenen Arabier uit Egvpte, die kundig van de wegen was, om deze reize met hem te doen. Onder dit gunftig geleide, trok hij de woestijne in, op den iaden November, en op den isden begonnen reeds zijne wederwaardigheden , want de fchoenen der reizigers waren van den harden Itecni°-en grond onbruikbaar, en hunne voeten 'door het brandend zand ontdoken, en zij hadden geene andere fchoenen in voorraad. Den volgenden dag geraakten zij in den grootden angst, door een der prachtigde vertoningen vali de wereld. Zij zagen een verbazend aantal zeer hooge zuilen van zand, wier kruinen de wolken fchenen te bereiken, en die zich met majedeit in de lucht fnel bewogen. Somtijds dachten zij, dat zij binnen weinige minuten onder dezelven zouden begraven wezen, zelfs vloog 'er nu of dan eenig zand digt bij hen. Verbazing en angst grepen den reiziger aan. Aan .vlugten was niet te denken! Het fnelde Paard kon dezelven niet ontrennen, en bruce was half lam. Het gehele gezelfchap was moedloos, behalven de Arabier. Doch na den middag verdwenen deze fchrikbeclden. Evenwel vonden zij zich, den volgenden morgen, als begraven in het zand, dat geduurende den nacht op hun was neêrgewaaid, dit vermeerderde hunne zware bekommering. Het volk begon te morren en de ondergefchiktheid te vergeten. Het water verminderde zeer , en daar werd hun bij nacht , door eenen van het gezelfchap .eene Sjirba, of waterzak, heimelijk geopenden uit vrees van ontdekt te worden liep de man  51° james bruce 's. man weg, en liet de zak bijna geheel leeg loopen: den vijftienden , al voordtrekkende, zagen zij weder eene menigte van zand zuilen. Het volk werd wanhopig, en de Arabier, daarover gevraagd, verklaarde dat hij no°- meer bevreesd was voor den rooden gloed, in de lucht, die hem een voorbode van den Samum toefcheen. Zij vernachtten , gelijk dat meermalen hun lot was , op het dorre zand, zonder gras of lover, den zestienden overviel hun de Samum, en alles viel op zijn aangezicht. Bruce zag hem uit het noordoosten in eenen nevel opkomen, van kleur gelijk de Regenboog. Hij was niet boven twintig ellen breed en mooglijk twaalf voeten hoog. Hij bewoog zeer fnel , naauwlijks kon hij zich omdraaien, en met zijn aangezicht naa het Noorden, op den grond vallen , of hij gevoelde reeds de hitte in zijn aangezicht. Alles bleef plat liggen , tot dat de Arabier riep , „ de Samum is voorbij." Bruce behield nog twee jaren naderhand zekere engborftigheid, die hij daaraan toefchreef, dat hij let van deze lucht ingezogen had. Ondertusfchen had hij,, zelf zijne ftem bbWkwijt zijnde, zoo gezwollen van aangezicht, dat hij bijna niet zien kon , met zijne keel vol blaren , en met'zijne voeten vol wonden, de grootfte moeite, om zijn volk uit de dicpfte wanhopigheid op te beuren. Eindelijk kwamen zij in de Valei van Tsjiggre, daar zij water vonden, dat wel zeer vuil en vol Infecten, maar des niet te min, zeer overvloedig was. Hier drenkten zij hunne Kamelen, en verkwikten zich met baden, in zeer koud water, in het hol van eene rots, doch dit had op twee van het gezelfchap de droevige uitwerking, dat zij, de een na den ander, ftierven. Het gezelfchap had iiu omtrent de helft van hunne reis vol bragt. Den zeventienden November vervorderden zij hunnen weg, zij vonden nu Kreupelhout, met wiens bladen zich de Kamelen verzadigen konden, en bij herhaling water: doch in den nacht van den agttienden werden zij door onraad ontrust. Een vreemde Arabier poogde een van de Kamelen te Beien, doch floop ontdekt zijnde , Bil weg. Zij raakten derhalven in het denkbeeld, dat 'er een aantal Arabieren in hunne nabuurfchap was. Dit was hun, in hunnen zwakken en zeer behoeftigen ftaat , eene doodlijke tijding, want men kon hier geene andere menfchen verwachten , dan moordenaars. De eenige hoop die 'er overbleef was op hun fchietgeweer gevestigd en dat de Ara-  reis naa abyssinie. 5It Arabieren mooglijk maar weinig in getal konden wezen. Evenwel kwam 'er niemand , en bruce ging den vijand, op deszelfs voetnappen in het zand , opzoeken. Zij vonden een ellendig vermagerd man, twee vrouwen en een kind, waarvan zij zich meester maakten, bruce perfte hem bekentenis af, dat hij mede handdadig was geweest aan den moord van mahomet towasj; dat hij door zijn gezelfchap, met eenige lamme Kamelen, was achter gelaten; dat hij geene boden naa zijne makkers had afgezonden, gedjk bruce vreesde; dat 'er in dezen tijd alhier geene andere Arabieren te wachten waren, doch dat hij, bruce, met de zijnen, anders zoo wel, als mahomet door dezelven zou vermoord worden. • Zij vonden best, dezen Arabier met zich te nemen, om zich van hem op reis te bedienen, gelijk zij hem, veiligheids halve aan een van hun gezelfchap vastlloten, en de vrouwen door het verlammen der kamelen , buiten ftaat ftelden om hen te verklappen. Zij vervorderden vervolgends hunnen weg, en werden op den zeiven weder van den Samum bezocht, die hunne krachten deerlijk uitputte. Ook ftierf toen een van hunne Kamelen, ten deele van honger, ten deelc van vermoeienis. Zij fneden deszelfs vleesch aan reepen, en huigen het, op hunne pakkaadjen in de zon te droogen, tot fpijze. — Den volgenden dag, vonden zij eenen dooden man en twee doode Kamelen, uitgedroogd in het zand liggen , en reisden voord , geduurig in het verfchriklijk gezicht van vreeslijke zandpilarcn, waarvan het zand, in groote menigte, op hen neder ftoof; thands lleegeri de ellenden van de reizigers tot zoo groot eene hoogte, dat bruce, hoe groot zijne kloekmoedigheid ook wezen mogt, den moed begon op te geven, en te vrezen , dat zij allen in het zand hun graf zouden vinden, De Kamelen fmolten weg, en fchenen allen hun einde te naderen. Alles wat eenigzins te ontberen was werd weggeworpen. Elk moest, op zijn verzwakt lichaam, zijne levensmiddelen, en zoo veel watpr dragen , als hij van de eene bron tot de andere nodig Mzd, en het water dat zij hier vonden was nog zeer 6rak. Onder dat alles hield de gevangen Arabier moed, en hij was bruce van veel nut en gemak. Den drie en twintigften vonden zij eenen vijver met heerlijk water, en op het water eene duik-eend, die opgejaagd westwaards vloog , naa den Nijl , doch daar zij zich eerst zeer hoog in de lucht verhief, fcheen daarüit te blij-  Si2- jame's eruces blijken, daf zij nog eenen verren togt moest oib q, -e". Zij voorzagen zich van goed water, doch twee van bel gezelichap waren zoo krank, en zoo moedloos, dat ze met groote moeite te bewegen waren , om verder voord te gaan. Zij zagen van tijd tot tijd al weder zandzujlen en werden den vijf.en twintigften ontrust door een talrijk reizend gezelfchap, eene verlchriklijke ontmoeting in zulke omftandigheden! Aanftonds ftclden zij zich in ftaat van verwering, doch zij kwamen 'er met den fchrik af. Het waren onfchadelijke lieden. Zij ontmoetten elkander in yriendlchap. Thands was hun toeftand allerbehaaglijkst. Hun brood was verteerd. Hunne Kamelen waren nabij den dood. Een der reisgenoten had een oog verloren. Anderen waren zoo ftijf, dat zij niet voord kemden , en de beenen van bruce waren zoo erg, dat hij voor koud vuur vreesde. Zij ftrompeldcn evenwel voord. Den volgenden dag moesten zij twee Kamelen dooden , die niet meer voord konden. Zij voorzagen zich van derzélver vleesch en kregen , uit de maag van eiken, vier gallons water, hetwelk in het lichaam dezer dieren noöit bederft of ftinkend wordt. En nu moest bruce alle zijne teekenin? gen en zeldzaamheden ,- de vrucht van zoo veel moeite en kosten , zoo vele jaren lang, in de woestijne agter laten , om zijn leven te behouden. Doch tot eenigen troost , zagen zij den zeven en twintigften twee Gieren, die zeer menigvuldig in Egypte zijn. Den volgenden dag groeide de hope, dat men keft bij Syene wa« re; bruce meende zelfs de watervallen te hooren ruifchen. De blijdfchap , die dit een en ander onder de reizenden verwekte, was oiiüitfprceklijk. Ook kwamen zij met de daad den negen en twintigften een weinig ten Noorden van die Stad aan. Bruce plaacfte zich onder eenige Palmboomen. Opgewekt , fcheen zijn lichaam alle véeikracht, en zijn ziel al haar vermogen verton» te hebben. Elk ftond verbaasd over den naren ftaat van het gehele gezelfchap. Men behandelde hen zeer vricndlijk. Doch bruce koii in den beginne geen ander voedfel verdragen , dan oeroost Brood en Koifij. Nadat hij eenige dagen had uitgerust, vertrok hij met eenige Dromedarisfen te rug, naa de woestijne , daar hij zijne agter gclateue febarten allen onverminderd vond , en gelukkig te Syene bragt. Vcrvolgends-beloonde hij den gevangen Arabier eerlijk, en zond hem met een Kameel en gefchenken aan zijne vrou-  REIS NAA ABYSSINIE. 513 vrouwen te rug. Zie daar eene zeer zeldzame reis door een Land, waarvan men zoo weinig kennis had; een verbazend voorbeeld, hoe verre de zucht tot wetenfchap het bij een mensch brengen kan, en wat de ftandvastige kloekmoedigheid al kan te boven komen. Het overige van deze reis behelst, een kort verhaal van zijnen terugtogt van Syene naa Kairo, en van daar naa Marfeillc. Het Negende Boek van , of Aanhangfel op deze reis , vervat, uitgelezcne proeven tot de Natuurlijke Historie, op de reis in Egypte , Arabië , Abysfmië en Nubië verzameld. Om de onaangenaamheid, te ontwijken , dat men deze dingen hier en daar door de reis verfprcid zou moeten zoeken, is dit alles in dit laatfte Boek bijeen gevoegd ,• en in eene zeer gevoeglijke orde gefchikt. Wij hebben in vroegeren tijd eenige proeven van dezelve onder onze Mengelitukken geplaatst. En hier mede nemen wij van deze belangrijke reis affcheid, Vierde en laatfte Rapport van de Gecommitteerden van een groot aantal Ledematen der Gereformeerde Gemeente te Gouda, aan hunne Principalen, en'z. enz. Te Rotterdam'* hij N. Cörnél , 1802. 72 Bladz., en XXII voor het Voorbericht, In gr, Ütiavo, De prijs is f; - 11 -; In dit Deel, Bladz. 360 , van dit Tijdfehrift maakten wij deze Aanmerking, met betrekking tot de gefchillen te Gouda: ,, Bij het doorlezen van dit geheele (tuk , vindt „ men hier en daar , min of meer neiging tot zaclit„ heid , nu eens bij den Kerkeraad , of fommigen van deszelfs leden, dan eens bij M, c. f. en dan vooral bij B, waarüit bij ons bet vermoeden wel eens is opgekomen, „ dat allen met elkander naar het einde van dezen twist haken. Waaröm kan men niet befluiten , alles aan alle de zijden te houden , als of het niet ge fchied, niet ge,, zegd,niet gefchreven ware, en met elkander toegeef,, lijke fchikkingen. te beramen, voor hergene er vérder „ te vereffenen zou overblijven ? Mooglijk zou dit zoo „ moeilijk niet wezen als het wel fchijnt ! Maar dan „ moet niemand op zijn volle recht blijven ftaan." NIEUWE VAD, BIBL. VI. DEEL. NO. 10. Kk ZOO  514 vierde rapport van de gecommitteerden Zoo fchreven wij toen, en het kwam ons voor, dat aan? elk bedaard en onzijdig mensch, deze vraag moest invallen, behalven misfchien alleen aan de belanghebbenden , zoo lang dezelven in de hitte van den twist, mooglijk minder of meer, tot de nodige bedaarde en onzijdige overweging van de zaak, belemmerd bleven. Maar wat gebeurt 'er? „ Ds. j. van heusden, Pred. te Hïlvarenbeek , „ in de Meierij van 'sBosch, tijdgenoot en akademie- vriend der beide Predikanten , bussingh en wel„ dijk, refolveert om te beproeven, dit gefchil te ver- effenen, en wordt daar toe het middel in Gods hand." „ Van tijd tot tijd, in zijne eenzame en veriifgelegene ,, itandplaats, bekend geraakt zijnde , met de uitgegevene „ Bukken, had hij zich ten fterkften aangedaan gevon9, den, over den ongelukkigen ftaat der zaken, en der„ zeiver onberekenbare gevolgen; zonder door iemand „ wie het zijn mogte , volgends zijne plechtige betui,, ging, aangezocht te zijn, wakkerde een onverwinbare „ drift in hem op; tot dat hij eindelijk daar aan voldoende, ,, op Zondag den aden Meij, na het verrichten van zijn ,, H. Dienstwerk, zijne woonftede verlaat, en den 5den „ des morgens na eene driedaagfche vermoeiende reis, ,, alhier [te Gouda] aankomt, bij de gantfche Stad, be„ halven bij de beide hier voren genoemde Predikanten , „ onbekend." „ Hij meldt zich, dadelijk, bij het Ministerie aan; ■ „ wordt in derzélver weeklijksch gezelfchap toegelaten; —. „ overreding vloeit van zijne lippen; - hij begeeft zich ter „ rust, met de hoop van veld gewonnen te hebben. —• ,, Nadenken op het gepasfeerde en voorkomende bijzon- dere, in het ftille van den nacht geboren, komt aan „ het ontbrekende te hulp. — Hij begeeft zich voor het s, eerst, den volgenden morgen , bij Ds. bussingh. Bij dezen vindt hij geene zwarigheid, daar dezelve, „ volhardende in zijne principiën, waartoe hij fteeds door „ Gecommitteerden werd opgewekt en gerugfteund , „ zonder omwegen verklaarde, in alle fchikkingen, be„ houdens zijne eer en de rust van zijn geweten , te kun„ nen , te willen , en te zullen komen. Rusteloos ver,, vordert hij zijne onvermoeide pogingen, dan bij den „ échen, dan bij den anderen, en brengt het in den la- ten avond zoo verre, dat de Praefes van den Kerke- „ raad  DER GEREFORMEERDE CEMEENTE TE GOUDA. 5T5 „ raad de vergadering des grooten Kerkeraads , tegen den „ volgenden avond, Vrijdag den 7 Meij na Kerktijd laat „ aanzeggen." „ Hij verfchijnt in die vergadering — doet aldaar zijne „ eenvoudige voordragt, ziet zijne pogingen door Gods „ gunst met eenen gelukkigen uitflag bekroond , bij eene „ zeer groote meerderheid der vergadering, uit 19 Leden „ beftaan hebbende [waarom nu niet bij alle de Le„ den?] en is zelf de man , die (taande de vergadering „ de uitwisfeling van het wederzijds geteekend Buk „ daar fteit (*). „ Het is in zijn Logement, op zijne Kamer, als op „ eene (*) Dit Stuk is van dezen inhoud : Extfaül uit de handelingen des grotten Kerkeraads, gehouden 7 Met\ 1802. ,, Op zijn verzoek ftond binnen j. van heu s de n, Predikant te Hïlvarenbeek, te kennen gevende, dat hij de verfchillen tuslenen den E. Kerkeraad en Ds. bussingh vernomen hebbende, uit oprechte zucht ter wegneming der ergernis, daaruit ontflaan en te wachten, en uit ongeveinsde hoogachting jegens de Wel ierw. Leeraaren dezer Gemeente, zich opgewekt heeft bevonden , om te tenteren , of niet wel het onderling gefchil meer in woorden, dan in loflijke grondbeginfelen en bedoelingen was hlhl dat .h,J zulks met de daad meende bevonden te hebben verklarende Ds. b u s s i n g h , dat hij al hetgene door ItnJiï i!an/n gerchreYen is' voor als niet gedaan en gefchre2r ïï i°l "; eYerk,arende mede, die van den Kerkeraad, dat zij al hetgene door hun gedaan en gefchreven is, voor als nut gedaan en gefchreven willen houden; hetwelk overwegen, de is goedgevonden, dienvolgends Ds. bussingh, ten genoef " ,ya" H" H- Deputaten, te verklaren als herfteld Predikant dezei Gemeente, demanderende aan het Ministerie, om met hem °v°Je ven'u»mg van den dienst, en het ingaan van zijn tracS'«SSS evengf!pe betaling van alle Ptedikanten , minnelijke lchikking te maken. den^r-ril66"70^ H"*** dezes' do0r ds- bussingh, en hZnZ- S«eekend, dienen voor bericht in de Boekzaal, mee Emgheffta.^^ïïril;ld, ^ DS' Bus SINGH ^n dienst weMede zal bij Extract dezes, aan DePP. Sijn. kennis v»n deKk 2 xe  5l6" vierde rapport van de gecommitteerden ,, eene neutrale plaats , dat bij het naderen van den „ nacht, na het fcheiden der vergadering, alle de Predi,, kanten zich ontmoeten, elkander de handen drukken ,, en onder wederkeerige aandoeningen , de verzoening ,, voltooiën. Aldaar wordt het hernemen der ies- „ fie van Ds. bussingh in den Kerkeraad dadelijk be„ paald, op den lodenMeij, in derzélver eerftè ordinaire s, vergadering, en zijne eerfte predikbeurt op Zondag 23 ,; daar aan volgende." „ De waardige van heusden neemt vervolgends ,, affcheid van zijne Mede-arbeiders in 's Heeren Wijn„ gaard, weigert, hoe ook aangezocht, langer te ver„ toeven —"en den volgenden morgen om 9 iftiren ver„ trekt de man des vredes weder na zijne (kindplaats, 3, bij niemand bekend geworden, dan bij de Predikanten ,, alleen, een lid der Commisfie, en naderhand bij den 3, Kerkeraad; — de zegenweni'chen dergantfchegemeente „ echter, aan wier dankbetuiging hij zich zoo nedrig ont„ trokken heeft, vergezellen hem op zijne reis." ,, Wie onzer Stadgenoten [der Goudenaren] is er, die , geen getuigenis draagt, van de levendigheid op de „ ftraten, en de aandoenlijke blijdfchap, die zelfs dade„ lijk in het begin van dén nacht, deze alom verfpreid „ wordende blijmare algemeen veroorzaakte?" Wie kan ontkennen , de aanhoudendheid dier blijd,, fchap, de opgetogenheid van ieder een, en devolmon„ dige erkenning, dit is van den Heere gefchied en het is „ wonderlijk in onze oogen ?" Dit verhaal fchrijven wij met blijdfchap na, uit het Voorbericht voor dit vierde en laatfte Rapport, en dewijl wij niet anders zien kunnen , dan dat deze zeer verdrietige, en zeer gewigtige zaak hiermede tot een gelukkig einde gekomen is, onthouden wij ons van alle verder verflag, aangaande den overigen inhoud van dit vierde Rapport, en ° van ze fchikking gegeven worden , in vertrouwen van hunne toejuiching. , . * Uit naam en last des grooten kerkeraads. Actum in onze Vergadering den 7 Meij , 1802. (IVas Get.} J. w. BUSSINGH, J. WELDIJK, h. t. Scriba."  der gereformeerde gemeente te gouda. 517 van een en ander Stukjen, tot deze zaak betreküjk, waarvan wij anders ook eenige melding zouden gemaakt hebben. Nu de langgewenschte vrede daar is , verdienen de wapenen, van welken men zich in den ftrijd bediend heeft , niet langer eenige aanmerking. Mogtcn alle de gefchriften over dit haatltjk onderwerp geheel en al vernietigd wezen ! Het komt ons voor, dat de Kerkeraad, en inzonder-hcid de Predikanten , niet minder verpligting hebben aan den braven Bemiddelaar van dit gefchil, die hen met eere uit een' zeer kwaden pas gered heeft, dan de partij van metelerkamp, die hem voor de herilelling van hunnen Predikant, op welken zij zoo veel prijs Belden , te danken hebben. Elk waar menfchenvriend moet nu maar van harte wenfchen , dat alle de oude wonden in den grond gaaf mogen toeheelen; en die gelegenheid hebben, om daaraan 'nutrig te zijn, zijn verpligt , om al het hunne daaraan toe te brengen: en wee den flechten man , die ooit lust mogt hebben, om dezelven wederom op te krabben! En de brave edelmoedige van heusden, die alleen onderneemt en' uitwerkt, wat zelfs alle de pogingen der Gedeputeerden van de Sijnode niet vermogten, welk eene hooge mate van hoogachting verdient hij, bij alle goede menfchen, en welk eene hartlijke, altijd voordduurende dankbaarheid , bii de geheele Goudfche Gemeente J Zijne gewigtige taak met zulke edele beginfelen ondernomen, en met zoo grooteenen Godlüken zegen bekroond, verdient eene aanmerklijke plaats', onder de Anecdotes van edelmoedigheid en weldadigheid, waarvan het geheugen tot de latere nakomelingfchap moet overgaan. Wij pa-sfen Mutatis Mutandis op hem toe , hetgene wij ergens aangaande den beroemden Griekfchen timoleon gelezen hebben: Door u werd Gouda's Kerk aan 't vuur van twist omtogen, En vrede en broederliefde vlogen Ten bliiden harten in : O brave man! maar wat was uw gewin? Aan eene gantfche Stad de rust weêröm re fchenken, Het grootst gewin dat men op aard weet uit te denken 1 Kk 3 Jets  518 D. VAN GESSCHER Iets betreffende de zoogenaamde nieuwe wijze van Vroedmeester s te maken, door den Stads Vroedmeester, jan de bree, cornelisz., ter beöordeeling voorgedragen : door david van gesscher. Te Amjleldam , hij H. van Resteren, 1802. 20 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 3 - : Gaven wij onzen Lezeren verflag, nopens het in den Tijtel genoemde Boeiden van den Heer de bree, de onpartijdigheid vorderde van ons , dat wij dit Tegenfchrift op hetzelve, door den Heer van gesscher, niet over 't hoofd zagen. Terltond na de uitgave maakten wij ons dus met deszelfs Inhoud bekend, en haasten ons denzelven aan onze Lezeren mede te deelen , met de meest mooglijke onpartijdigheid. Schoon de Heer de bree veel reden heeft, om over de nieuwe inrichting omtrent het verloskundige onvergenoegd te zijn , neemt dit niet weg, dat hij ook hier en daar wat al te veel vooringenomenheid tegen dezelve fchijnt aan den dag te leggen , ook in zijne laatst uitgekomene Brochure , en 'er dus wel eenige Aanmerkingen op dezelve te maken zijn. Dit deed den Heer van gesscher, uit zucht tot de waarheid gedreven, de pen opvatten. Deze Heer, oordetlende de eer derCommisfie van Geneeskundig toevoorzicht, tot welke hij als Lid behoorde , tegen de bree te moeten ophouden, vroeg dus aan dezelve , of zij kon goedvinden om den Heer de bree te logenltraffen, of deze taak aan een harer Leden of aan hem zeiven af te ftaan ? In eene huitengewoone , op des Schrijvers verzoek alleen daartoe belegde, Vergadering werd echter bij meerderheid befloten zich de lasteringen (da veniam verboj niet in het openbaar aan te trekken , doch wel te willen aanzien, dat v a n g e s s c h e r , 0 verëenkomftig hét tweede Lid zijner vraag, dezelven tekeer ging. Deze befchouwde zich hiertoe als genoodzaakt, de gefchondene eer van de Commisfie te moeten handhaven en eenige daarop betrekking hebbende Aanmerkingen in het licht te geven. Wij kunnen onze verwondering echter niet ontveinzen , dat de Commisfie zelve deze taak niet op zich genomen heeft. Daar het algemeen niet gunftig voor dezelve over de  IET BETREFFENDE DE NIEUWE WIJZE , ENZ. Jip de zaak in questie oordeelende zulks van haar venvacht had, en haar ftilzwijgen ligtlijk aan andere redenen, dan aan grootheid van geest, konde toefchrijven. Ook fchijnt het eenigzins vreemd, dat één Lid deze taak op zich neemt, daar de geheele Vergadering dezelve onaangeroerd wil laten, dewijl toch de Heer van gesscher niet perfoneel door de bree beledigd was. De Schrijver toont in deze Brochure aan , dat de wijze waarop de Heer fisler, (de aanleiden de oorzaak van het gefcbiÖ Vroedmeester is gemaakt, niet nieuw is, dat hij geen Leerling van den Hoogleeraar vrolik is. — Dat de Commisfie niet aanfpraaklijk is voor den misflag van den Heer fisler , zo die al heeft plaats gehad. Schoon de Schrijver hierin vrij wel Haagt, en dus zijne tegenpartij in deze wederlegt, zo menen wij echter , dat om d e bree voor het oog van het publiek te logenflxaffen, en den ongunftigen invloed , door zijn Boekjen op de harten van hetzelve gemaakt, weg te nemen , dat zeggen wij de Schrijver alle de Aanmerkingen , door partij tegen de thands plaats hebbende wijze van Vroedkundige onderrichting, tegen den Hoogleeriiar vrolik, tegen fisler, gemaakt, had moeten wederleggen. Dat hij had moeten bewijzen, dat de voet , waaróp thands hiér ter Stede de Verloskunde onderwezen wordt , niet nieuw, voor bet algemeen voordeeliger , en voor de zich daar bevindende Zwangere Vrouwen onfchadelijk is. Dat de Heer vrolik in de daad alle verëischten tot het Hoogleeraars-ambt bezit , en dus het hier omtrent gefielde door de bree waarlijk laster is. Dat fisler in zijne onder opzicht gedane verlosfingen in zijn Examen alle verëischten getoond had , welken men in een goed Vroedmeester vordert, en dus de bree in zijn oordeel, ten dezen opzichte, fchandelijk gedwaald had. Dan genoeg hier van. Jammer is het , dat deze twist verdienstlijke mannen fcheidt, die, verëenigd, zoo veel nut hadden kunnen fiichten , daar thands niets goeds van verfcheidene pogingen mag verwacht worden. Kk 4 Lees»  52Ö LEESBOEK. VOOR ONCEHUWDEN, ENZ. Leesboek voor Ongehuwden , of Toetsfleen , waaraan men Weten kan of het Uuwlijk, dat wij ons voorftellen te aanvaarden, de beste of de flt-gtjfe gevolgen voor ons hebben zal. Te AmflcUam, bij W. Brave, 1S01. 52 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 6 - : Veelbelovende Titel! Maar voldoet.de bewerking aan de belofte, zoodat de daarbij belanghebbende Lezer, aangaande eene zaak van het uiterfte gewigt, hier verlangd onderricht kan bekomen? Hieraan menen wij te mogen twijfelen. Het is ons voorgekomen, dat het den Schrijver in zijné hersfenen niet recht helder is. Althands ontbreekt 'er in zijne fchrijfwijzè die klaarheid , die in elk Opftel , vooral in een Leesboek van zulk een algemeen belang, als hier is bij de hand genomen, onvermijdelijk wordt verëischt. Wij Willen onzen Lezeren eene proeve mededeelen , en verkiezen daartoe des Schrijvers opgave van het middel, daar het hier om te doen is, het bepalen van zijne keuze tot eene gelukkige Echtverbintenis. „ Om nu (dus fchrijft hij) het middel te weten (tot het doen van eene goede keuze) waarvan ,, men zich wederzijds bedienen moet , zo moet men in zijn gedachten al het Zingenot ter zijden Bellen —■ dit, zal zomtijds iemand zeggen, is bijkans onmoog,, lijk; —,waaröm? het is zoo, de verbeelding werkt ,, langer dan de ondervinding; maar het geen toch van de dadelijke genieting der zinnelijke genoegens kan gezegd worden, is ook waar ten aanzien van de verbeelding, naamlijk: dat zij eindelijk van walging, af- „ keer, en verftomping van gevoel gevolgd word. Ik twijfel hier geenzins aan de toellemming van elk „ die zich zeiven immer heeft gadegellagen." — Juist deeze gelegenheid moet m m waarnemen, als „ de werkzaamheid der verbeeldingskracht afneemt, en „ dus ook in zeker opzicht de ziel ledig is, en naarver„ andering haakt, om te beproeven, of men nog dezelfde ,, neiging en genegenheid gevoelt, vóórhaar, of hem, „ tot wien onze aandacht bepaald is." Gevoelt men alsdan een afkeer van het voorwerp; men make dan vrij het befluit op, dat alleen de nei„ ging tot het Zingenot onze aandacht bepaald tot eene „ keus,  LEESBOEK VOOR ONGEHUWDEN, ENZ. 521 keus, maar die ons te laat berouwen zoude, wanneer „ de ondervinding ons leerde dat wij boven de dieren ,, verheven zijn , en ter bevordering van ons wezenlijk genoegen meer nodig is', dan de genieting van zinne,, lijke genoegens, die alleen beftaan in de opvolging van ,, dierlijke neigingen en driften." „ Blijft integendeel, in die oogenblikken, de perfoon , „ die in onze zoete verbeelding van het fmaaken van ,, zinnelijke genoegens onze aandacht bezig hield, ech„ ter, in het oogenblik als onze ziel ledig is en naar „ verandering haakt, het voorwerp onzer genegenheid; „ zo dat wij haar, of hem beminnen kunnen, ook dan, „ als het ons onmogelijk ware (om zoo te fpreekerp om ,, neigingen tot zinnelijke genoegens bevredigt te krijgen, ,, of door tegenftrijdige ondervinding, veroorzaakt door ,, de onvolkomenheid van alP het aardfche, dezelve ge,, heel fmakeloos zijn , en niet dan een onweder van ,, rampen op ons huislijk leven losbarst, gevoelt men dan dezelfde genegenheid, zeg ik, men gaa dan gerust zijn gang om aan het beminde voorwerp hart en hand te geèven , en aarzele niet lang door zich ,, te zeer over de gevolgen te bekommeren , ten einde „ hoe eerder hoe beter, zo het anders de omftandighe,, den gedoogen , dat genoegen te fmaaken van een „ hart te bezitten, dat met ons, in onze genoegens en „ in onze wederwaardigheden deelt, en daardoor het „ genot der eerfte verdubbeld en het draagen der laat- ften lenigt en verzagt." Misfchien zijn 'er onder onze Lezers , welken deze opgave met een helderer licht dan ons beftraalt. Ten dienfte der zulken willen wij de volgende onderrichtingen , rakende den tijd , voor eene naauwkeurige zelf beproeving ,èbest berekend, overfchrijven, ,, Alleen (al- dus vervolgt onze Schrijver) zij men maar voorzich,, tig, dat men het doe op de rechte tijd, en in die ge- fteldheid, waarin men zeker is dat men getrouw heeft „ kunnen handelen , en dat de verbeeldingskracht niet„ tegenftaande onze mening dat dezelve werkloos was, „ ons niet misleid heeft." ., Ook geve men acht ntn zulk eene proefneming op den rechten tijd te doen." ,, Wanneer men door den flaap word aangevallen — „ als de ziel te lang ingefpannen is geweest, om overeen „ onderwerp te denken — als dc genuttigde fpijs be■ Kk 5 „ zwaard,  522 LEESBOEK VOOR 0NGEHUWDEN, ENZ. ,, zwaard, de zenuwen drukt en de doorftraaling der zappen verhindert , of de vuurdeelen van een glas wijn in het „ bloed indringen , waardoor de verbeeldingskracht gaande „ wordt, dan is het zeker de ongefchiktfle tijd om eene proefneming te doen, in een ftuic, waardoor wij over ons vol- „ gende leven en geluk, en dat van een wederhelft uitfpraak doen en beflisfchen." „ Zijn er niet onder mijne Lezers, die wel eens ondervon„ den hebben dat voortellingen , in de zoo even getekende omftandigheden gemaakt en hun toen ernftig toefcheenen , hen ,, des morgens na het ontwaken en voor liet nuttigen van het ,, onifriji. belsgchelijk voorkwamen en er afkeerig van waren, „ en van wellten afkeer zij geene zedenlijke reden wisten „ te geeven , waarom zij niet even zoo als den avond te „ voren , over het zelfde onderwerp , op, dezelfde wijze oordeelden. „ Het is dus (aldus befluit onze Raadgever, en hier mede ,, flappen wij 'er af) na het ontwaken en voor net nuttigen van ,, eenige fpijs , dat men veilig de opgegevene proefneming „ kan in het werk dellen." Sed eheu ! jam fatis est. Lettergefchenkjen voor de Leerliev nde Jeugd. Door a. fokke, siMONSz. , opgedraagcn aat de Nederlandfche Kinderen. Met Plaatjens. Te Amfleldam, bij J. R. Poster. 11% Bladz. In Duodecimo. De prijs is f : 12 - : Dit Lettergefchenkjen is niet alleen aan de Kinderen opgedragen . maar ook, volgends het Voorbericht, alleen aan hunne beoordeeling onderworpen. Immers dus laat zich de geachte Schrijver uit:" Dit Boekjen lieve Kinderen! geef ik aan „ uwe beöordeeling over; bevalt het u, dan zal ik u nog meer dier„ gelijke deeltjens vervaardigen ; bevalt het 11 niet, wef nu! dat zal mij een bewijs zijn, dat ik uwen fmaak niet getrofFen hebbe, „ en ik zal mij toeleggen om het te verbeteren; niemand is be,, ter in (laat om het zelve te waardeeren, dan gif, ten wiens „ (tot wier) gebruike het dienen moet, al werd het door ieder, ,, buiten U goedgekeurd, zoude echter mijn oogmerk niet vol„ komen bereikt zijn; en al wordt het door fommigen, buiten ,, U, gelaakt, zal het echter niet minder goed voor Ü zijn. Uwe „ uitfpraak zal mijn rigtfnoer weezen, immers, in uwe mond „ is de waarheid; dat zij 'er, uw geheele leven door, in blijven „ móge!" Dat dit nu al een heel rare wonc erfpreuk is, zal ieder moeten belijden: want van welken ouderdom moeten die Kinderen zijn, op wier oordeel de Burger fokke zich verlaten zal? Komt Kinderen ook wel niet iet als goed voor, wat zulks in de  A. FOKKE , SIMONSZ., LETTERGESCHENKJEN , ENZ. 525 de daad niet is ? Zal elk verftandig vader of opvoeder zelf niet eerst weten willen, van welke waarde het Boekjen is, eer hij het zijnen Kinderen in handen geeft, en hij dus zijn oordeel willen vellen i of het'oordeel van anderen deskundigen willen hooren, eer het ter beöordeeling der Kinderen komt? En wie zal de oordeelvelling der Kinderen aan den Schrijver overbrengen ? — Dan wie zal den koddigen fokke eene wonderfpreuk euvel nemen? Hij houde het ons echter ook ten goede , dat wij, offchoon niet door hem als bevoegde rechters erkend , daar wij geene Kinderen zijn, ons oordeel over zijn Werkjen uiten, terwijl wij, om, ook in zijn oog, nog eenig gezag te bekomen, met een paar Kinderen geraadpleegd ,en hunne gedachten over dit onderwijs in Zinnebeelden ingenomen hebben. Die foort van onderrichting was hen even zoo min iet nieuws als ons; maar nogthands het Boekjen behaagde hen, en zij verlangen naar meer van dien aard uit de zelfde hand; terwijf Wij gaarne alles lezen, bet zij ernst of boert, wat ons deze Schrijver opdischt. Alleenlijk klaagden de Kinderen, dat, vooral het Derde Plaatjen, zeer onduidlijk uitgevallen is, en zij er, op verre na, alles niet in vinden kunnen, wat fokke ons zegt, dat 'er op afgebeeld is: en wij voor ons moeten 'er bij voegen, dat de toon, die in het Werkjen heerscht, wat al te veel van dat grappig gemeenzame heeft, den Schrijver zoo eigen, dat hi] het ook hier niet heeft kunnen verbergen. Ook wil hij Kinderen van die jaren,gelijk zij zijn moeten, wanneer zij nog zoo behandeld worden, als hij doet, en zoo andwoorden, vragen of zich gedragen , als hij ze laat doen , wat al te veel oudheidkunde inprenten. . Dan, genoeg hier van; het is toch een hel boekjen, dat, in zes leerzame Prenten en derzélver uitlegging, zeer veel goeds en nuttigs den Kinderen infeherpt, en het verdient volkomen eene plaats bij andere goede Werkjens van dien anrd. Wij zeggen alleenlijk nog, dat men hier zes Zinnebeelden verklaard vindt, met de volgende onderfchriften : natuur komt boven ; gewoonte is de tweede natuur; de deugd en wijsheid gaan zamen; die niet begint, die niet verwint; reinigt uw ver/land; en de dood is zeker: — en zullen, tot een proefjen van taal en ftijl, de korte Inleiding overnemen, die ons den aard van het werk ook nog nader leeren kennen: „ Onderwijzer. Komt nu eens hier, lieve Kinderen! „ - kom Toon! kom Karei! kom Toosje! ziet eens welkeen „ fraai Boekjen ik hier hebbe! dat zal regt van uw gading zijnl „ Ka rel. Een Boekjen mijn heer! dat is goed! dat is „ goed' zijn 'er Prentjens in?" „ „ Onderwijzer. O 't is vol Prentjens! ziet maar eens! „ AntIionie. Heden! laat zien, mijn Heer! ' „ Toosje. Och Toon ! toe laat mij ook eens zienl toe „ geef eens hier." „ (_>n>  524 A* TOKKE, SIMONSZ. ,, Onderyvijzer. Ja, maar lieve Kinderen, dat moet „ wat bedaarder toe gaan; men moet zig nooit ?o wild en zo „ woest gedraagen; als iemand iets in de handen heeft om het „ te bezichtigen, moet men zo lang wagten, tot hij het or„ denlijk befchouwd hebbe. Laat Karei het voor zich leggen , , en gaat ftil nevens hem (taan, elk aan een zijner zijdeai. „ Ziet dan bedaardelijk al de Prentjens eens één voor één, „ door; dan zal ik u dezelven, als ge ze allen gezien hebt, gere., geld. verklaaren ;en udagelijks denzin van een derzelven naauvv- keurig uitleggen; zo kunnen wij lang vermaak en nut van dit „ boekien hebben."' „ (De Kinderen plaatften zig daaiop voor de tafel, en Karei ,, bladirde het Boekjen door, hen elk Plaatjen afzonderlijk „ doende bezichtigen. Doch bij elk figuur werd 'er, met drift, ,, gevraagd: Heden mijn Heer! wat beduidt dit? wat verbeeldt ,, dat? wat doet die man daar? en zo volgde de eene vraag on„ middelijk op de andere, zonder eens andwoord te wagten.), " „ Onderwijzer. Ik zal u dat alles geregeld uitleggen, „ als ge toch maar wat geduld hebt; want In die Prentjens is „ meer verborgen d n ge ooit zoudt kunnen gelooven; zij le„ veren allen nuttige lesfen voor u op, en dienen nog tot een „ ander gebruik, dan om zich alleen met het gezicht derzelven ,, te vermaaken. Men noemt diergelijke leerzaame figuur;n „ eigentlijk Zinnebeelden, of, met een' naam uit de Griekfche „ taal ontleend , Emblemata, welk woord in onze taal de„ zelfde betekenis heeft." „ Ka rel. Zijn het dan geen verbeeldingen van historiën ? mijn heer!" ,. Onpp.rwijzer. Neen! niet allen; ge ziet immers in „ fommigen minnen en vrouwen met vleugels, en menfchen ,, die op de Wolken (laan, (NB. onze Kinderen hebben die 'er niet kunnen vinden) benevens allerlei raare figuuren, ge kunt , dus daar uit vooraf wel begrijpen, dat dit geen waare ge„ beurde hist riè'n zijn." „ Anthonie. Maar, mijn Heer' in ons Bijbelscli Pren„ tei-boek (taan toch ook mannen met vleugels en op de wol„ ken, en evenwel dat zijttttoch wel waare historiën." ,, Onderwijzer. Ge hebt wel degelijk recht; ik had u „ ook moeten zeggen, dat dit geen afbeeldingen, uit den Bij„ bel ontleend, zijn; want, buiten die onderwerpen, komen ,, geen gevleugelde of op de wolken (taande beelden, in wae,, reldlijke historiën te pas; ten zij nog wel eens in aloude ge„ beurtenisfen en fabelen van Heidenfche goden en godinnen." „ Ka rel. Maar waar toe dienen dan die prentjens, als „ het geen Bijbelfche of andere Historiën zijn; me dunkt dan ,, dienen ze nergens toe." „ Onderwijzer. Zij dienen even zeer als de afbeeldin. „ gen van Bijbelfche of andere Gefchiedenisfen; doch op eene „ an.  LETTER. GESCHENK JEN V. DE LEERLIEVENDE JEUGD. 52$ andere wijze en tot een ander einde: de eerden naamlijk die„ nen omhelgeheugen en de verbeeldin'gskragt te gemoet te ko„ men, en dezen om de goede zede» te vermaanen en aan te „ kvveeken, en wijsheid te leeren." ^ „ Anthonie. Heden, welnu! dat is nu raar! kunnen die „ beeldjens ons dan goede zeden vermaanen en wijsheidleeteal ,, dat is nu eens een raare zaak. Ik ben nieuwgierig hoe wij „ uit die prentjens zeden en wijsheid zullen leeren." „ Onderwijzer. Daar toe zijn ze ondertusfchen alleea„ lijk en met voordagt gemaakt; maar toe, bekijkt nu eerst „ nog eens allen met aandacht, dan zal ik 'er u morgen een ,, van uitleggen en zo alle dagen een ander; dan kunnen we „ 'er lang mee toe, en gij leert duidelijk, en tevens veele nut„ tige zaaken. Is dat niet goed:" „ Anthonie. 1 Ja wel mijn heer!" „Ka rel. S O dat is goed!" „Toosje, l Dat zal lief zijn!" Brieven voor Kinderen, van onderfcheiden jaaren. Waar bij gevoegd is Ni kola as, of de Wagenmaker; eene Leerzame Gefchiedenis. Te Amjleldam bij W. van Vliet, 106 Bladz. hi Duodecimo. De prijs is ƒ : - 12 - : Deze Brieven verdienen, in allen opzichte , aanbeveling. Dezelven zijn juist in dien trant gefchreven gelijk men van Kinderen kan verwachten. Onder den naam van elk kind, vindt men bet jaar van zijnen ouderdom. Modellen van dien aard zijn zeer gefchikt, om Kinderen te leeren , hoe zij Brieven moeten fchrijven. De inhoud, meestal zedenkundig, is zeer leerzaam. De bijgevoegde Gefchiedenis van ni col aas is vermaaklijk en leerzaam. Van jongs af, tot op zijn zevende jaar verkeerd hebbende met den Zoon vaneen vermogend Parijsfenaar, achili.es genoemd die op het Land werd opgevoed, viel 200 veel tegewigtiger, naardien van haare beoefening, voornaamlijk, de volvoering der voortreflijke oogmerken van het Leeraars-ambt afhangt " „ Dan, daar de laatstgenoemde werenfchap, even als de leer van jesus zelve, haaren grondflag heeft in het geloof aan dén Opperst Wezen, als de oorzaak en onder, houder van alles , wat 'er beilaat, en in het bezef vaneen wezenlijk onderfcheid tusfehen goed en kwaad; daar deze leer, zoo in de voorafgaande bijzonderheden, als in haare oprechte omhelzing, zich beroept op de overtuiging des verfiands, uit eene gezonde redenkaveling geboren, komt ook bijzonderlijk 111 aanmerking de kennis van het o-een wij gewoon zijn den natuurlijken Godsdienst te noemen als leerende vooral de erkentenis en de aanbidding van een eeuwig en door zich zelf beftaand Opperwezen* van welk alles het leven ontving, en nog onderhouden en beltuurd werd; afgeleid uit de natuur der dingen, en berustende op eene reeks van gevolgtrekkingen , welken eene zuivere redeneerkunde aan de hand geeft, gelijk mede de kennis van smenlchen natuur, van den algemeenen aard der dingen, die op hem werken, en van zijne zedenlijke verphgnngen, uit dezelfde gronden betoogd; teil welken einde hij zich , bovenal, ter zijner wezenlijke overtuiginge , de grondregels eener juiste manier van redeneeren eigen behoort te maaken." „ Eindelijk, behoort hij kundig te zijn wegens den Waaren aard van dat Ambt, welk hij, éénmaal, met nut en (heining, wenscht te bekleeden, ten einde aan deszelfs eigenaartige verpligtingen te kunnen beantwoorden; waartoe vooral verëischt wordt, dat hij zich in (iaat bel yinde, om zijne openbaare onderrichtingen en aanfpraaken tot de Gemeente, zoo wel als de afzonderlijke onderwijzingen der Jeugd en van Bejaarden, met de nodige klaarheid, met den meesten ernst en nadruk, zoo waardig en bevallig tevens, voortedragen, dat hij zich daarvan een wezenlijk nut, ter uitbreiding van kennis en deugd, belooven mag." „ Ziet daar, mijne Hoorers, de algemeene kundigheden geichetst, bij welker bezit de Leeraar zich zelf o-enoegzaam zal kunnen verzekeren, zijnen gevvigtigen post meteere te zullen bekleeden, ware het niet, dat het be. grip zelf, welk men zich thans van den Leeraar vormt de toenemende fmaak voor wetenfehap, en dus de alge, tneo-  lessen over het leeraars-ambt. ' 537 meene denkwijze, naar welke hij zich, voor zoo verr' zij onfchadelij'k is, tot behoud van achting en invloed, fchikken moet, nog meerdere bekwaamheden van hem vorderden, enz." Breedvoerig is de .Hoogleeriiar, bijzonder omtrent de beweging en gebaarden in het uitfpreken eener Leerrede. Zie hier wat hij, Bladz. 196, daaromtrent, onder anderen fchrijft: „ Zoo lang de Leeraar bedaard onderricht, zonder dat hij zinlijke beelden, noch het hartstogtlijke, ter overredinge te hulp roept, zoo als in zijne Inleiding en Verklaring, kan de beweging niet anders uitdrukken, dan zijne eenvoudige deelneming. Ook hier geldt even als ten aanzien der gematigde Bern in den beginne, (van deze heeft de Hoogleeriiar vooraf gefproken ,) welke achting voor den Toehoorer, en eerbied voor de zaak , kenmerkt, de les van cicero: Timide ordienda est oratio (*). Een meer of minder vuur wordt door de meerdere of mindere levendigheid der voordragt bepaald. Langzaamerhand , echter, wordt de beweging grooter, naar gelang de hartstogt bij de overreding toeneemt. De Redenaar wijst op alles, wat in zich zeiven waardig en gefchikt is, om zijn denkbeeld zinlijk optehelderen. — Met de fchuinsgebogen Hand, en den Wijsvinger een weinig hooger, op voorwerpen, die boven hem zijn; met de geheele fchuinsgebtgen Hand, op dingen, die met hem gelijk, of beneden hem zijn: drukkende hij all', wat blijkbaar is, uit door zijne halfgeopende Hand vóór het gezicht: het volftrekt zekere, daarentegen, door de gefloten Vuist, welker beweging naauwlijks bemerkt wordt. Poogt hij den Toehoorer tot nadenken te bewegen, hij houdt den Duim met het Bovenlid van den Wijsvinger verëenigd , digt terzijde van het Rechter-Oog. Verlangt hij, door eene Vraag, de toeftemming van den Toehoorer, in eene zaak, welke het hart goedkeurt, dan houdt hij de Hand halfgeopend vóór zijn elfen en eindig gezigt, fchoon hij over dezelve heenziet; in eene zaak, welke het hart afkeurt, vóór het gefronsd Voorhoofd. Wil hij hem de zaak op het ernftigst bevelen , bij zelf legt de hand op het Hart. Zal hij Droefheid uitdrukken, hij houdt de Rechter-Hand'm de hoogte in beweging, terwijl zijn Linker-Arm langzaamerhand, naar de laagte daalt, waardoor de Rechter-Schouder eenigzins boven den anderen (*} Cic. de Oratore Lih. I. c- 26. Li 5  53» J. KONIJNENBURG ren uitfteekt, houdende hij tegelijk het Oog hemelvvaards ot geheel nedergeflagen; welk laatfte, bijzonderlijk, een treurig mededogen uitdrukt; met dat onderfcheid alleen dat beide Schouders, gelijkhjk, langzaam en maatig, worden opgetrokken. Diepe Treurigheid , door welke het hart gewond wordt, met de Rechter-Hand, of' wel met heide Handen, op de Borst, en een peinzend Voorhoofd, dat ter zijde gefronsd is. De Blijdfchap, daarentegen, doet zich kennen, door de vrije beweging der Handen, met een Oog, dat wijdgeopend , het verlangen naar deelneming te kennen geeft. Het Verhevene, door een Oog , dat zich langzaamerhand meer en meer opent, en gevolgd wordt door de Handen, die ftaatig uit de laagte omhoog rijzen. Verwondering, door de beide omgekeerde en omhoog geheven Handen; fchoon de Rechter-Hand, echter, eeu weinig hooger moet zijn: de Verbaazing met eene kleim-agteröverbuiging van het Lichaam, en het Voorhoofd van boven gefronsd. Het Afwezende, eindelijk, door den Jchumsgebogen Arm, de Hand half gefloten, en agterwaards ter zijde gekeerd, met den Duim rechtuitgeflrekt; terwijl, in geval van goedkeuring , het Oog zich derwaards henen wend, en, in geval van mishagen, met het Hoofd, naar de andere zijde keert. De overige gebaaren, bij het Ontkennende , PVaarfchuwende, Bedreigende, enz., laten zich uit het gewoone menschlijk leven, zoo gemaklijk opmaken, dat het onnodig zij, daar over bijzonderlijk te fpreken." Zie daar eene geheele Mimiek! En ten einde daarin eene heblijkheid te bekomen , raadt de Hoogleeriiar aan , het gadeflaan van de houding en de gebaaren van menfchen, die welopgevoed zijn, en wier braafheid algemeen erkend wordt; verkeering met dezulken der bevallige fexe, welker opvoeding niet geheel verwaarloosd is! Het vormen van eenen kleinen kring van vrienden, die zich zeiven, in deze kunst, even zoo, poogen te volmaken; het raadplegen van ervarene mannen; het hooren van openbare Leeraars, die krachtig, iierlijk en waardig, fpreken; zich zeiven, dikwijls, voor een fpiegel oefenen; het beftudeeren van fchilderijën en platen; „ Eindelijk," zegt hij, Bladz. 204, „ bezoekt „ vooral den Schouwburg, die School van konstl doch „ zijt zorgvuldig in de keus van tooneelftukken, niet „ zoo zeer derzoodanigen, die, op eenen heldhaftigen „ toon geftemd, den uiterften hartstogt afbeelden, wel- „ keu  lessen over het leeraars - ambt. 539 ken de gccstlijkc Redenaar niet volgen kan : als wel „ dier huislijke tooneelen, de tooneelen des burgerlijken „ en gezelligen levens, welken ons de innemend fchetzen,, de dide rot, d'arnaüd, en mer c ier onder ,, de Franichen, eii haverkamp, hartsen, hartsink, en anderen onzer Nederlanders , hebben afgemaald: terwijl in dezen alleen, de waare afbeelding dier onderrichting en overreeding voorkomt. „ Doch zijt, bovenal, omzichtig omtrend den Tooneel„ fpeler, dien gij u ten voorbcelde mogt nemen; daar, op ons Nederlaiidsch Tooneel althands, flechts weini„ ge Meesters gevonden worden, wier navolging aan„ prijzenswaardig is. Zoo haatlijk zich het koude en ,, oiiverfchillige in den Leeraar vertoont, zoo walgend „ is het winderige, welk de valfche fmaak aan het Too„ neel gehecht heeft; en de zaak vaii den Godsdienst, „ het oogmerk des Leer-ambts, heeft te veel inwendige „ waarde, is veel te verheven, dan dat niet hij alle be„ rispingen afkeuring zou verdienen, die den predikltoel „ in een tooneel herfcheppen zou willen." Onze Lezers zullen hier waarfchijnlijk (toffe van aanmerkingen vinden; doch, daar aan zal het, over het geheel, bij dit Werkjen niet ontbreken. Misfchien zal iemand vragen: waaröm zijn de lesfen van eenen Hoogleeraar, voor de Schoole gefchikt, liever in de Nederlandfche, dan in de Latijufche Taal, opgefteld, welke tot hier toe, naar het lollijk gebruik onzer vaderen, bij ons, in dit bezit gebleven is V De Hoogleeriiar andwoordt in zijn voorbericht: „ Ik gaf aan on« ,, ze Land-taai, boven de Latijufche, de voorkeur, om„ dat een zoodanig Leesboek, mijns oordeels, in handen ,, dient, te zijn van ieder Jongeling , die zich tot het „ Leeraars-ambt vóórbereid, zoodra hij Hechts zijne ftn„ dien aanvangt." Sluiten deze laatfte woorden des Jongelings aanleeren van het Latijn op de Latijniche Schooien ook mede in ? Bi*  540 l. c. g. s c h m i d Beknopte Handleiding voor Leeraars van den Kristlijken Godsdienst, om verftandig en nuttig te prediken, over de Lijdensgefchiedenis van j e s u s christus; behelzende ophelderingen, charakter- en zedenkundige Aanmerkingen, over deze gantfche gefchiedenis, en twee Leerre( denen over de beste wijze, om dezelve te herdenken; mitsgaders eene opgave van een aantal Iferken, daar over gefchreven, bijzonder dien/lig voor Predikanten. Gevolgd naar het Hoogduitsch van^. chr. gottl. schmid. Te Rotterdam, bij C.xm den Dries en Zoon, 1802. 180 Bladz. Foorrede en Inhoud XX. In gr. Oclavo. He prijs isfi-s-: Deze. Handleiding is getrokken uit het grootere Werk van den beroemden Zwickaüfchen Leeraar l. c. g. schmid, getijteld: der prediger in der passionszeit, oder Auswahl guter und Zweckmasjiger Pasfionspredigten, nebst vorausgefchickten kurzen Erinnerungen, Leipzig, 1794. En de opgegeven Tijtel toont genoegzaam, wat wij in dezelve aantreffen. Dan daar dit Werkjen, met oordeel gebruikt, vele nuttigheid kan hebben, niet alleen voor jongere Leeraars, maar voor alle Christenen, die over de Lijdensgefchiedenis des Verlosfers verftandig en met vrucht willen nadenken, zullen wij het een weinig nader aan onze Lezers doen kennen. Voorafgaan eenige Aanmerkingen over de geheele Ge■fchiedenis van jesus Lijden, in het algemeen, en over de verfchillende wijzen, waarop de Leeraar die behandelen kan; deze zijn zeer kort en vrij oppervlakkig. Dan volgt de Gefchiedenis zelve in vijf en twintig Afdeelingen. Deze Afdeelingen behelzen zoodanige aanmerkingen over het gedeelte der Gefchiedenis, in dezelve vervat, die alleen ten doel hebben, om gemaklijker het geheel te doen overzien, en hetzelve, zoo wel als deszelfs enkele daadzaken, uit een juist en waar oogpunt te doen befchouwen, gelegenheid te geven, om 'er een gezond oordeel over te vellen, en, door hier en daar verfpreide wenken, eene alleszins doelmatige toepasfmg daarvan te bevorderen. Hier zou toch menigeen gaarn deze en gene uitlegkundige proef verlangen , om zijn oordeel op eenen vasten grondflag te kunnen vestigen. — Op deze Aanmerkingen volgen verder korte Charaéterfchetzen der handelende perfonen, of liever eenige wenken, waarvan zich de  beknopte handleiding, enz. 541 de Leeraar bedienen kan, om de charafters te leeren kennen en te ontleden. Deze fchetzen hebben ons, over het geheel, zeer wel voldaan. Eindelijk worden dezelven telkens met de opgaaf betloten van' verfchillende Hellingen, waarheden, zedenlesfen, enz., die oogenfchijnlijk in dat gedeelte der Gefchiedenis, waarvan de Afdeeling fpreekt , liggen opgefloten, of die 'er regelregt en ongcdrongen uit volgen. Deze zijn kort, en elk kan, ter nadere uitbreiding, tot zijne bijzondere ftichting, zijne eigene krachten beproeven. — Ten befluite komen 'er twee Leerredenen voor, de eene van den ook bij ons met lof bekenden reinhardt, de andere van den Schrijver zei ven: over de beste en nuttigfte wijze, waarop men jesus Lijdensgefchiedenis, ter vermeerdering van Christlijke wijsheid, geloof, deugd, troost en gelukzaligheid, heeft te befchouwen. Als een bijvoegzel komt nog eene opgave van eenige Schriften over dit gedeelte van jesus Gefchiedenisfen. — Om onze Lezeren wel te doen oordeelen, zouden wij eene geheele Afdeeling moeten overnemen ; 'dan, daar ons beHek zulks niet toelaat, befluiten wij met hetgene wij gezegd hebben , dat dit Werkjen, met oordeel gebruikt, vele nuttigheid kan hebben, en aanleiding tot uitgebreidere Hichtiijke overdenkingen aan de hand geven. Intusfchen wenfehen wij den Vertaler lust en krachten, om ons de fchoone Leerredenen van j. c. rosènmuller, door hem hier met een misfehien beloofd, binnen kort, in eene goede vertaling, te leveren. Godsdienftige Gefprekken over onderfcheiden zaken, welke betrekking hebben tot de leer van den geöpenbaarden Godsdienst , en der menfchen gemoedelijke verkeering omtrent dezelve. Te Amjleldam, bij A. B. Saake's, 1802. 251 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 1 - 14 - : Verfcheidene gefprekken van christophilus en alethophilus, welke van Bladz. 97 met orthodoxus vervolgd worden, over de leere der Voorbefchikking, des Avondmaals der Rechtvaardiging, aanbieding des Euangeliums, enz. maken den inhoud dezes Werks uit, waarïn christophilus zijn best doet, zijne twee vrienden, tot eene meer redelijke en opge- klaar-  54ft GODSDIENSTIGE GESPREKKEN klaarde denkwijs van Godsdienftige waarheden te brengen , en de veelal door hun vcrkeerdlijk bijgebrane Bijbel-plaatien een nader licht bij te zetten'. Het Boek verdient, met een oordeel des ondericheids, gelezenen overwogen te worden, en, hoewel men den Schrijver in alles, zijnen bijval niet zou willen geven, verdient hij echter den rechtmatigen dank voor de toelichting en duidelijker opheldering van vele Schriftuurplaatfen ,& welken dikwerf geheel uit het verband gerukt, tot llaving van deze of gene Godgeleerde begrippen aangevoerd, en onvoorzichtig gebruikt worden. Daar dit Werk in Gefprekken doorloopende dus niet wel, zonder dat wij te breedvoerig worden, voor een uittrekfel, ofmededeeling eener proeve voor onze Lezers, gefchikt is, willen wij het volgende, uit het voorbericht des Schrijvers aan zijnen Vriend, overnemen: „ Ik deel u mede," zegt hij, „ wat mij het duidelijkst „ yoorkoomt, naar deleer der H. S. en wenschte wel „ iets toe te brengen ter opruiming en wegneeming van „ zoo veel misvattingen, welke duizend zielen, tot op „ een doodbed toe, met allerlei vooroordeelen en ilinge,, ringen vervullen, en afhouden van het dankbaar ge„ loof en de betrachting dier zaken, welke haar troost „ in leven en fterven verfchanen moeten. — Denk ook „ niet, dat ik nieuwmodisch wil zijn; — ik zoek naar „ de waarheid, en het is mij te doen om vaste en onbe,, twistbare gronden voor mijne uitzichten in de eeuwig„ heid. Die gronden zoek ik niet in de begrippen der „ uitleggers, niet in de meningen der Oudvaders,niet in „ de vastftellingen der kerk, maar in den Bijbel, en „ neem de uitleggers te hulp om de meening der Schrij„ vers van de Euangelieleer te verftaan. Lees dan, bid ,, ik u , dit Stukjen, zoo veel mogelijk, zonder vooroor„ deelen, en laat de kerkelijke rechtzinnigheid geen regel ,, van uw oordeel zijn. " — In 'f kort, hij is in 't geheel geen vriend van de leere der voorbefchik'king, zoo als dezelve veelal wordt voorgedragen, noch vindt voor dezelve ecnigen grond in die plaatfen, welken gemeenlijk daarvoor worden aangevoerd, een groot voorftan- dervan eene algemeene of onbepaalde aanbieding des Euangeliums aan allen, die onder hetzelve leeven , — en is vooral breedvoerig in het aantoonen der zwarigheden, en ongelukkige gevolgen, in de praktijk des Chnstendoms, welken uit het tegengeftelde gevoelen meestal voordvloei- en. —  OVER ONDERSCHEIDENE ZAKEPi. 543 en. — Jammer is het, dat de Schrijver, fomtijds door den ijver voor zijne begrippen vervoerd, nu en dan wel eens in herhalingen vervalt, en die duidelijkheid uit het oog verliest, welke in een Werk van dezen aard zoo nodig is. Vrije gedachten, over den Kinder-Doop, door alethophilus. Alóm te hekomen, 1801. 62 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 12 - : Men mag dit Boekjen zeker voor een zonderling verfchijnfel in den tegenwoordigen tijd aanzien! Eene nieuwe behandeling over hetverfchil, aangaande de wettigheid van den Kinderdoop, eene ftof, die zoo afgeflcten en zoo uitgeput is, en waarover elk, zonder eenig bezwaar, reeds zoo langen tijd zijne eigene gedachten volgt. Zou een Onroomfche niet, met het zelfde recht, eene nieuwe wederlegging van de oorbiegt, of van de misfe fchrijven kunnen? maar zou hij dan wel iet anders, dan volftrekt nutloos Werk doen? ——Het zou nog eenigzins kunnen verfchoond worden , indien de Schrijver eenige nieuwe bewijzen voor zijn gevoelen wist aan te voeren: maar niets van dat alles vinden wij bij dezen alethophilus. Hij wederlegt bewijzen voor derf Kinderdoop, die bij geen verftandig mensch eenige aanmerking verdienen, en hetgene fommige geleerde en verftandige lieden, tot verdediging van den Doop der Kinderen, hebben voordgebragt, fchijnt hem niet eens bekend te wezen. Ook moet het vreemd voorkomen , dat dit Gefchrift, overeen onderwerp, aangaande welk elk mensch , zonder eenig bezwaar, vrijmoedig zijne gedachten zeggen kan , in dezen tijd van vrijheid zelfs zonder naam van Drukker uitkomt. Ondertusfchen wordt de Schrijver, uit de manier, waarop hij fchrijft, zeer duidelijk bekend, als een man, die voor verëeniging van de Christenen met eikanderen ijvert en die de affchalïïng van den Kinderdoop daartoe nodig acht , maar die dat doet met zoo veel drift en fchcrpbeid, dat hij vrij duidelijk toont, dat niemand minder dan hij , voor eene verëeniging gefchikt is, ten zij alle anderen hunne gevoelens, die van het zijne verfchillen, en dien hij gereedlijk zijn beflisfch'end zegel van bijgeloof en dweperij opdrukt, zonder eenige de min- fte  544 alethophilus , vrije gedacht. o. d. kinderdoop. fte bedenking laten varen, en zich aan zijn oordeel met zeer veel ootmoedigheid komen onderwerpen. Deze geest van 1'cherpheid en trotsheid (traalt in dit Geichrift zoo (terk door, dat hij, zoo het ons voorkomt, aan den Schrijver zeiven niet onbekend gebleven is. Hier aan fchrijven wij zijn nafchrift toe, waarin hij zelf belijdt, dat het mooglijk is, dat iemand zou kunnen menen , dat hij hier of daar te (terk gefproken had en zich daar over zoekt te vcrfchoonen. Het zou niet vreemd zijn, te vermoeden,dat anderen, dien hij zijn opftel vóór de uitgave getoond heeft, hem zulks onder het oog gebragt en aangeraden hebben. Maar hij zou toch nog veel beter gedaan hebben, zo hij tot" het befluit gekomen ware, om aan dit-Gefchrift eenen (teen te binden , en het in de zee te werpen, veel liever dan gevaar te loopen , om met hetzelve» anderen , die hij voor zwakken aanziet , te ergeren. Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen , door IJsbrand van hamelsveld. Vierde Deel. Met Platen. Te Haarlem, bij Y. Bohn, 1801. 472 Bladz. In gr. O£tavo. De prijs is f 3 - 15 - : Op den zelfden voet, waarop de Eerfte Drie Deelen behandeld zijn, en waarvan door ons te vooren bericht gegeven is, wordt, in dit Vierde Deel, de Kerklijke Gefchiedenis voordgezet. — Met hetzelve neemt het derde tijdperkeenen aanvang. Dit loopt van konstantijn den grooten, tot de opkomst van Mohammed: doch waarvan flechts een tijdvak van vijftig jaren, te weten tot den dood van julianus, in dit Deel, behandeld is. De zelfde naauwkeurigheid , onpartijdigheid, voorzichtigheid en waarheidsliefde, welken de voorige Deelen kenmerk-, ten, ontmoeten wij ook in dit Deel, vooral merkwaardig door de Ariaanfche gefchillen. — Welligt verwondert het velen, dat, in dit Deel, Hechts een zoo klein tijdvak der Gefchiedenis behandeld is. — Doch , hoe zeerdit ook doet duchten voor eene grootere uitgebreidheid van ditïlVerk, dan de Schrijver zich ,in den beginne . had voorgefteld ; wanneer men in aanmerking neemt, dat de Christlijke Godsdienst van nu af de heerfchende werd, en waardoor dezelve in een naamver verband kwam met de veranderingen in den Staat en in de aan het Hof heerfchende denk-  ij. van hamelsveld , algem. kerel. geschiedenis. 545 wijze; dat die zelfde Godsdienst ook, van tijd tot tijd , meer en meer werd uitgebreid; dat de Lceriiars van denzelven , door hunne meerdere magt en aanzien, ontwerpen koesterden, en voor ondernemingen berekend waren, waaraan zij, tot dus verre, nimmer hadden kunnen denken ; — dat ook langs dien weg vele nieuwe fchikkingen werden gemaakt, ten einde de Christlijke Kerk, Czoo men waande) of ten minde de Gcestlijkheid te bevoordeelden; dat alle de voorvallen in de Kerk, en vooral de gefchillen , van hoe weinig beteekenis dezelven ook mogten zijn, nogthands voor het geheel zeer belangrijk worden; — dat ook van alles veel uitvoeriger berichten voerhanden zijn, dan van de vroegere gebeurenisfen; — dan is het geenszins te verwonderen, dat de Gefchiedfchrijver, in dit Deel, als van zei ven uitvoeriger moest worden: en men zal, in aanmerking nemende het belang, hetwelk de eigenlijke Godgeleerde of althands de Lceriiar van den Godsdienst, bij de Kerk-Gefchiedenis , en bijzonder bij dit tijdvak heeft, weinig plaatfen kunnen aanwijzen , waarbij eene aanmerklijke verkorting zou hebben kunnen plaats grijpen. —• Zo wij zoodanige moesten aandippen, zouden wij 'er onder rangfehikken de beöordeeling van hetgene als reden van den overgang van k o nstan tijn tot het Christendom wordt opgegeven, Oelk verhaal de Hiftorifche Kritiek , om meer dan eene reden, en zonderlang talmen, als ongegrond zal verwerpen) ook kon de opgave van vele Canones der Kerkvergaderingen, merklijk opgekort zijn; want velen derzelven zijn niet belangrijk; anderen, die Hechts aangedipt zijn, blijven, op zich zeiven, duider, en verëifchen nadere toelichting. Wh" zouden tevens van oordeel zijn, dat zoodanige Canones, bij aldien dezelven al geplaatst moesten worden, niet op de rechte plaats gefield zijn. — Dezelven dienen voornaamlijk, om den daat en vorm van Kerklijk Beduur te leeren kennen ;_ — doch wanneer van dezelven-gewag gemaakt wordt, bij gelegenheid van de Gefchiedenis eener ketterij, die bijzonder aanleiding gegeven heeft, tot het houden eener zoodanige Kerkvergadering, dan loopt men gevaar, om de fchakel der Gefchiedenis te breken, en de aandacht der Lezeren van de hoofdzaak af te trekken : of ook zal de Lezer wiens geheele opmerkzaamheid op dien twist gevestigd is, zelden, met bijzondere' infpanning , zich toeleggen op zoodanige beduiten, die met de hoofdzaak niets gemeen hebben. NIEUWEVAD.eibl.vi.deel.no.il. Mm De  54Ö IJ. VAN HAMELSVELD De hoofdzaken , in dit tijdperk vallende , zijn zeker den genen, die niet geheel vreemdelingen zijn in de Kerklijke Gefchiedenis, niet onbekend. 1 Ons bij dezelven bijzonder te bepalen , oordcelen wij, uit dien hoofde, nodeloos. Genoeg, dat wij, daaromtrent, den hoofdinhoud der drie Hoofdftukken* opgeven. Het eerfte behelst den toeftand van het Christendom en der Wereld , ten tijde , toen konstantijn de regeering aanvaardde ; tevens den Staat der Geleerdheid , onder de Heidenen , Christenen en Jooden. — Het tweede, de Gefchiedenis der Christenen, onder de regeering van konstantijn den Grooten. Het derde, dezelfde Gefchiedenis na den dood van konstantijn tot den dood van juliaan. ; Deze beide Vorften , en de gefchillen met a r i u 9 zijn, in dit tijdvak, verre weg de belangrijkfte onderwerpen ; en welken , onderling, in een zeer naauvv verhand ftaan. Bij dezelven zullen wij ons , teil einde, door eene aanëengelchakeldc fchets van'het geheele Werk, niet al te breedvoerig te worden , alleen bepalen, en eenige Aanmerkingen over dezelven mededeelen. Zoo moeilijk het den Gcfchicdlchrijveren van dien tijd, en zelfs van latere dagen, gevallen is,om deze beide Vorften onpartijdig te befchouwen en te fchetfen, uit hoofde van hunne vooringenomenheid voor, of, afkeer van den Christlijken Godsdienst, — zoo zeer beviel ons de gematigdheid , met welke beider character hier gefchetst wordt. II. verzwijgt de gebreken van den eerstgenoemden zoo min, als de goede hoedanigheden van den anderen. Zeer natuurlijk fchetst hij ons de redenen , waardoor konstantijn ten voordeele van den Christlijken Godsdienst werd ingenomen. — Het voorbeeld van zijnen Vader, die reeds'de Christenen begunftigd had , zonder dat dit de rust van het rijk verftoorde of hetzelve benadeelde; het toenemende getal van Christen* belijderen; de onmooglijkheid, om dien voordgang te fluiten; —- de achting en eerbied, welke hem door de Geestlijkheid werd bewezen,— die allen worden hier opgegeven, als veelvermogende aanleidingen, om hem ten voordeele van den Christlijken Godsdienst werkzaam te doen zijn. Hoe hij zich voords bij de Christenen verdienftelijk gemaakt hebbe , hoe hij den Joodfchen en Heidenfcheu Godsdienst tegenwerkte, maar ook-voor den Christlijken , zelfs buiten zijn gebied, zorgde, den vrede en eensgezindheid onder dit genootfchap zocht te bewaren  algemeene kerke. geschiedenis der christenen. 547 ren en te herdellen, — door aanmoedigende redevoeringen zelfs dezen Godsdienst zocht aan te prijzen; —— hoe hij , omtrent de waarneming van den uitwendigen eeredienst zeer naauwgezet was, de uitwendige pracht in de Kerken beminde, de Gecstlijkheid wat al te veel toegaf; — hoe ook de fpade openbare omhelzing van den Christlijken Godsdienst door den Doop, niet uit minachting noch twijfeling, maar alleen uit een verkeerd begrip aangaande den Doop voordvloeide; — maar tevens , hoe men dezen Vorst geenszins van wreedheden, oijbeftsarfbaar met de grondbeginfelen van het Christendom kan vrijpleiten; — dit alles wordt zeer onpartijdig en onëenzijdrg voorgedragen , en met deze algemeene Aanmerking befloten: „ dat konstantijn een Vorst geweest „ is; begaafd met veele goede hoedanigheden, die in „ vele opzichten, ten onrecht , gelasterd is , en die . „ hoezeer het gevoel van hunne verlosiing van de vcr„ volgingen, en de dankbaarheid voor zijne gunden, de „ Christenen geene mate heeft doen houden, in hem te „ prijzen, echter veele goede dienden aan het Chris„ tendom gedaan , en veel ijver en Godsvrucht vertoond „ en geoefend heeft. Niemand zal zich verwonderen, „ wanneer hij den Keizer, eenen nicuwling in het „ Christendom, zich fomtijds, ongevoelig voor de meer „ verhevene pligten van den Godsdienst, in het zinne„ lijke van ple'gtigheden en aandachtsöefeningen_ ziet „ verfchuilen, als ook, wanneer het uitwendig Christen., dom , bij het veranderen der omdandigheden, zelfs \, tegen wil en wetenfehap van deszelfs kundigde en cerwaardigde Leeraaren , eene geheel nieuwe gedaante „ aanneemt, en veranderingen ondergaat, vele van welke, „ zelfs tot in onze dagen, hebben dand gehouden." Niet minder onpartijdig is het bericht aangaande julianus. H. meldt ons iet van zijne opvoeding; — gaarn hadden wij bij die gelegenheid nog wat duidelijker ontvouwd gezien den invloed, welken deze opvoeding op zijne gebreken gehad heeft. — Zijn gedrag, als Keizer , wordt met alle omzichtigheid gefchetst. Hoe hij tot den Heidenfchen Godsdienst vervallen is , _ wordt zeer duidelijk aangetoond. „ De moord van zijn ge„ llacht , het gevaar, het welk hij zelf gelopen had, ,, en waar hij nog aanhoudend voor blootdond; de „ dwang, hem aangedaan, door hem tot de drengfte le- venswijze, en den Geestelijken dand te bedemmen, en Mm a >, hem  54? IJ. van hamelsveld „ hem te beletten, zijnen ftrïaak, in het verkiezen van „ zijne Letteroefeningen „ en het hooren van eenen ver* „ maarden man, omdat die een Heiden was, te volgen; ,, de listige gedragingen der Heidenfche Wijsgeeren jegens ,, hem, hun voorwendzcl van geheime wetenfehappen, ?, en hunne Boute voorzeggingen , dat hij eenmaal zou rugeeren; dit alles, dus faamgenomen , het welk op 5, echte gefchiedkundige waarheid fteunt, was genoeg , „ om den vuurigen en vluggen geest van den jongeling met „ wraak tegen Ronstantius, met afkeer van den „ Godsdienst, voor welken deze Keizer zoo grooten ijver betoonde, en tot welken julianus met zooveel 3, dwang bepaald werd , en met eene geneigdheid ter. „ het Heidendom, het welk hem door de Wijsgeeren, in* „ zonderheid door maxi mus, met wien hij geheel was „ ingenomen, van de fraailte zijde werd voorgelteld, te „ vervullen." — De fchets, door den Schrijver ten (lotte gegeven van des Keizers character, is zeer naar waarheid. In allen opzigte is hij meer fchitterend , dan „ groot, geweest. — Van onbezonnenheid in het be- Buur; onvoorzichtigheid in den krijg; bijgeloof; al te „ grooten ijver voor het Heidendom; en haat tegen het Christendom; — gelijk van trekken van valsch ver„ nuft, en voor eenen Vorst en Wijsgeer te laage fpot- en „ hekel-zucht, kan zelfs de Heiden am mi anus mar- cellinus hem niet vrij fpreken." ,— Vooral ontdekt men den oordeelkundigen Gefchiedfchrijver, en de, vooral in de Keiklijke Gefchiedenis, zoo onontbeerlijke gematigdheid en koelbloedigheid, in de befchrijving van de Ariaanfchc gefchillen. — Niemand, die met waarheidsgevoel, en tevens met gevoel van 'smenfchen innerlijke waarde vervuld, deze Gefchiedenis leest, kan onverfchillig blijven, wanneer hij zoo vele dwaasheden, zoo vele ondeugden, in dezen, ziet famenloopen, zoodat men naauwlijks eenig overblijffel ontdekt van echtChristlijke gezindheden , bij de éém partij, zoowel als bij" de andere. — Met dat al laat H. die beöordeeling geheel «aan den Lezer over. Bedaard en onpartijdig meldt hij, den oorfprong, en den voordgang van deze gefchillen, die tot op dezen dag de Christen Kerk blijven verontrusten, en uit dien hoofde van te meer gewigt zijn. Wat daarbij de invloed der regeering, over en weder, uitgewerkt hebbe, hoe elke partij zich, voordeelig, daarvan wist te bedienen, hoe , uit dien hoofde, nu eens de eene, dan weder  algemeene kerkl."geschiedenis der christenen. 549 der de andere partij zegevierde, worde hier duidelijk ontvouwd , en levert overvloedig ftof tot nadenken op. —;-r Alleen vonden wij het wat lastig, dat deze gefchillen niet liever agter een volgend behandeld , en , fomtijds, door een verhaal van andere gebeurenisfen, afgebroken werden. Men raakt dan ligt de fcbakel kwijt. Doch hoe zal H. dit, bij dien vorm , welken hij aan zijn Werk gegeven heeft, ontduiken? — Dat dient nu zoo voord: — en, naar mate de Gefchiedenis rijker wordt, aan echte en belangrijke gebeurenisfen, naar die mate wordt het poeihjker, om , ongehinderd , de fchakel te bewaren , bij een doorloopend Gefchie:lveihaal. Wanneer wij tot aan de tijden der Kerkhervorming zullen gekomen zijn , zal dit nog duidelijker doorftralen. — Te recht zegt H. (opdat wij toch ook het een en ander, uit dit gedeelte der Gefchiedenis ter proeve mededeelen) — De hevige en rampzalige twisten met de Arïanen heb„ ben geleerd, dat Kelkvergaderingen, Geloolsbelijdems„ fen, Keizerlijke Wetten" (— zoo min als die van Koningen , Vorften , of Gemeenebest - regeeiïngen —) „ en vervolgingen, geene voldoende middelen zijn, om „ Kerklijke twisten en verfchillen over gevoelens een ein„ de te doen nemen." — Zeer waar! Werd dit wat meer behartigd , 'er zouden zoo vele fchandelijke en het mensch. dom ontëcrende onderdrukkingen en mishandelingen geene plaats gehad hebben. — Hoedanig het met de Leer van de Godheid des Zoons en des Heiligen Geests, in de Christlijke Kerk, gelegen was, vóór deze gefchillen , wordt zeer eenvoudig en onpartijdig aangewezen. ,, De Christenen, „ die de éénheid van God, tegen het Veelgodendom der „ Heidenen, beweerden, vereerden tevens jesus, dén „ Zoon van God, als God, en den H. Geest, benevens den Vader." ,', In de Geloofsbelijdcnisfen had ,, men zich tot hiertoe eenvouwig aan de ietter der H. „ Schriften gehouden : en wanneer de Leeraars onderzoek „ wilden doen, naar de wijze, op welke men begrijpen ,, moest, dat jes u s.Gods Zoon en God genoemd werd, „ werden die gevoelens afgekeurd , welke jesus verne„ derden tot bloot mensch , of hem niet van den Vader „ onderfcheidden. — De Leeraars verklaarden , elk op „ zijne wijze, met alle vrijheid, de wijze van het God „ lijk beftaan des Zoons van God. — Zedcrt te rtu t. ,, li anus waren de bewoordingen van wezen , perfc „ eenheid van wezen, en drieheid van perfoonen — in j Mm 3 „ bi  55° ij. van hamelsveld algem. kerkl. geschiedenis.' „ bruik gekomen , en bij de Oosterfche Kerken , het ,, woord eensweezens (s^oss-ios) op den Zoon van God toegepast, alhoewel niet zonder tegenfpraak," — — fteeds bleef men het hier in eens, dat deze leere alleen „ naar de uitfpraken der H. Schriften beoordeeld moest „ worden."— — Hierop komt hij op a r i u s , wiens perloon, cbaractcr, en waardigheid wij eerst leeren kennen; en dan het gefchil tusfehen dezen en zijnen Bisfchop alexander, hetwelk de grondllag der Ariaaniehe- gefchillen is. Dit gefchil wordt, zeer onpartijdig, uit brieven van alexander en van arids opgegeven. „ In het eerst, waren zij , misleiden, niet zoo ver van malkander verwijderd,als zij zich verbeeldden. — Hun „ verfchil betrof in het eerst, niet zoo zeer de Godheid van „ Gods Zoon , dien arius uitdrukkelijk eenen volko„ menen God noemt, terwijl alexander daarentegen „ van eene midden natuur fpreekt, waardoor de Zoon tusfehen den ongegenereerden Vader, en de door hem uit niet gefchapene dingen, als de eeniggeboren in het „ midden ftaat. Maar hun verfchil betrof de wijze van „ het beftaan des Zoons van God, en zijne Generatie van ,, den Vader." — Hoe dit, met hevigheid, door alexander wierd gevoerd, hoe daaruit eenige afzonderlijke Kerkvergaderingen en eindelijk die van Nicea voordvloeide , hoe konstantijn alles aanwendde, om den vrede te bevorderen, hoe arius veroordeeld en gebannen, en na weinige jaren, omgekeerd, de zelfde man weder te rug geroepen , en de wijdvermaarde athanasius, die de zijde van alexander gekozen had, bij den Keizer in ongunst viel en gebannen werd, hoe voords deze twee partijen van tijd tot tijd tegen elkander worftelden, zoodat 'er nog eene nieuwe fefte , onder den naam van halve Arianen, uit voordfproot, wordt in dit Boekdeel zeer naauwkeurig ontvouwd, tot op den dood van julianus. — Uit hetgene wij desaangaande medegedeeld hebben, zal men genoegzaam kunnen opmaken, met hoe veel gematigdheid en onpartijdigheid deze Gefchiedenis behandeld is. Verder hier over uit te weiden, gedoogt ons beftek niet; en, trouwens, dit zou ook nodeloos zijn, daar het hier ter neêrgeftelde genoegzaam zijn zal, om dit Werk nog nader te kenmerken. — Ver-  i. della lena, verhandeling, enz. 551 Verhandeling over de huitengewoone Eigenfchappen, en in» kleevende kragten der vaste ontvlambaare Aarde; eerst ontdekt te Venetië, door Dr. innocensa oella lena, van Lucca: doch geen Lid van eenige Akademis. Onderworpen aan de Koninklijke Maatfchappij van Kunftenen Weetenfchappen, telenden, tot het doorftaan van eene fcheikundige onthindinge en openhaare proeve , als een algemeen en onfeilbaar middel tegen alle ongemakken, uitwendige of inwendige, hevige offleepende, toevallen "van het Menschlijk Geftel, waar nevens gevoegd is eene beknopte Memorie, over het zelfde onderwerp , aan de Geneeskundige Maatfchappij overgeleverd; benevens de noodige Regels, welken moeten in agt genomen worden in het gebruik en de toediening van dit onver» gelijklijk Geneesmiddel, in de behandeling en geueezing van de ongemakken, daar in opgenoemd. Uitgegeeven voor rekening van een Partikulier. Te Amjleldam , bij W. Holtrop, Meij, 1802. 80 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 15 - : ■\Y/"elk een omilagtige, fnorkende en zonderlinge Tijtel 1 W Volgends de Voorrede, en zoo nis in het Werkjen ook gezegd wordt, levert ons hier de Schrijver één der grootïte en meest wenschlijke voordeden, die aan het menschdom kunnen worden medegedeeld, te weten (dus luiden de woorden in de Voorrede) de openbaarmaking van eene ontdekking, en de verfpreiding van de kennis van het alleen enkelvoudig, veilig en zeker middel tegen allerlei ongefteldheden, hoe verouderd, moeilijk en wanhoopig ook. Wij zijn het met Dr. della lena volkomen eens, dat het niet billijk ware, zulk een dierbaar gefchenk langer het licht te weigeren, indien (voegen wij 'er bij) het waar zij, dat de Dr. zulk een middel ontdekt heeft. Maar zal deze waarheid door het menschdom erkend, en hij, die het middel heeft ontdekt, zoo wel als die hetzelve .aanwendt, door de lijdende menschheid gezegend worden , dan moet dezelve op goede, onwrikbare gronden fteunen. Wanneer een enkel middel tegen Hechts ééne ongefteldheid als volkomen zeker ^algemeen wordt aangeprezen, dan verlangt men billijk, dat dit middel met alle zijne beftanddeelen en eigenfchappen worde aangegeven, ten einde een kundig beöordeelaar hetzelve vergelijken kunne met den ftaat der zie>Mm 4 waai  552 I. della eena waarin het, met heilzaam gevolg, kan aangewend worden: Hoe veel te meer reden heeft men dan dit te eislchen van iemand, die een middel tegen alle, zoo heete als llepende, ziekten, ja tegen alle uit- of inwendige kwalen, zonder onderfcheid, aanprijst. Welk gemoedlijk arts zal zijnen, hem toevertrouwden, kranken medemensen, een middel toedienen, dat hij niet volkomen kent, en waarvan hij dus niet weet, of het met het nofologisch begrip, dat hij van de ziekte heeft, overëenftcmmend of ftrijdig is, met dén woord, of het eene artzenij, dan wel een vergif is. ; In hoeverre het aangeprezen middel van Dr. d . L. aan dit verëisehtc beandwóordt, blijkt reeds voorlopig daaruit, dat zoo wel de Voorzitter der Geneeskundige, als die der Koninglijke Maatfchappij te Londen, het verzoek van Dr. o. L. om eene korte Memorie over dit onderwerp, ter tafel dezer geachte Sociëteiten te brengen, geweigerd hebben. (Welke weigering misleiden te weeg gebragt heeft , dat men op het Tijtelblad uitdruklijk vermeld vindt, dat Dr. innocensa della lena, van Lucca is, doch geen Lid van eenige Academie!! Dat beide Voorzitters deze Memorie niet aan de respec. tive Sociëteiten hebben medegedeeld, en dat de Voorzitter der Geneeskundige Sociëteit niet geraden vond, om de, in de Memorie verzochte, vrijheid te verwerven, tot het nemen van openbare proeven, kan niemand dan d. L., en deze en gene onvoorzichtige empirist, die, zonder den_ aard eener ziekte, en de eigenfehappen eenes geneesmiddels te kennen of te overweegen, eenen lijder alles toedient , wat van anderen als onfeilbaar wordt aangeprezen, onbillijk vinden. Immers blijkt het reeds van voren (a priors) dat het, met zoo veel óphèfs, aangeprezene middel, niets anders is, dan eene vrucht der verhitte verbeelding van Dr. d. L., daar de ftolfe, welke hij vaste ontvlambare aarde noemt, en van welke hij zegt, dat, na aan de grootlte hitte, geduurende veertig, vijftig of meer dagen, bij een terugkaatfend vuur, m een verglaasden oven, te zijn blootgelleld, geen het minfte tecken van verandering of verlies van geneeskrachten befpeurd wordt, buiten het begrip der Scheikunde valt. Om over de juist of onjuistheid van den naam, dien Dr. d. L. aan zijn univerfeel middel geeft, te oordeelen, moeten wij vragen, wat verdaan de Chimisten van het phiogistisch fijsthema, (onder deze fchijnt Dr. d. L. te wil-  VERHAND. OVER DE EUlTENGEW. ElGENSCHAPPEN,ENZ. 55J willen fortceren) door phloghton of principium injlammatihlet en in welke lichamen Hellen zij hetzelve aanwezig? Dqoy phlogiston verdaan zij immers die HolI'e, welke aan de lichamen de eigenfehap mededeelt, om door het vuur te worden verteerd, en in hetzelve hare eigenaardige gedaante te verliezen. Alle lichamen, derhalven, zonder onderfcheid, welken in het vuur verbrand worden , bezitten een vast phloghton, hetwelk echter, geduurende de verbranding , zich ontwikkelt en van het lichaam wordt afgefchcideu, zoodat dusdanig lichaam, geene verbranding of verteering meer kunnende ondergaan, dan niet meer kan gezegd'worden phlogistoti te bezitten. — Zoo ongerijmd dcYcheikundige naam van deze aarde is, even zoo dwaas is de opgave van derzélver genezend vermogen in allerlei in of uitwendige ongemakken. „ Dr. d. L. (na vruchtloos bij de Koninglijke Maatfchappij te Londen zulks gedaan te hebben) ,, biedt zich thands allen de zulken, die het geheele doelwit zijner verklaaringen niet bevatten, ,, aan 4 om door daadzaaken en proeven hen van de buitenge„ mecne en verbaazende hoedanigheden van zijn algemeen „ geneesmiddel te overtuigen. Hij wil hetzelve toedie- nen, in een vasten of vloeibaaren Haat, uit het planten„ of delfftoffelijk rijk, en zonder immer eenen ader te ope-, „ nen , ter geneezing van alle ontfteekingen , hoe ge„ naamd, bij allerlei Lijders, zonder onderfcheid, van „ allerlei ouderdom en Hand, het zij het lichaams tempéfj, rament bloedrijk, heet, droog of galachtig zij; of ter „ geneezing van^eenige Heepende ongeHcldheid, of verval ,, van krachten, 't zij Scorbutiek, Zwartgallig of Vene„ risch; Waterzucht van allerlei aart, bij Lijders van -„ allerlei Hand of ouderdom: Ook uitwendig ter onmid,, delijkc geneezing van ontHeekingen, wonden, tiitllagen „ en gezwellen van allerlei aart; den kanker zelfs niet uif,, gezonderd." — Waarlijk, .alles wat men van een univerfeel middel kan verlangen! Het is dus niet te verwonderen, dat, daarliet zonderbare bij de menfchen in het algemeen te meerder vertrouwen vindt, hoe nader het aan het onmooglijke , ten muitte het onbegrijplijke komt ,^deze Poeders bij eene groote menigte zijn aangewend, en nog daaglijks aangewend worden. Het gaat er mede als met de Poeders van ailhau d, welken men thands weet, dat een waar vergif in zich bevatten. Ook weten wij de waardij van dit Werkjen niet beter aaii te geven, dan met onze Lezeren te doen opmerken, dat , zo het waar ware, dat Mm 5 ' de-  554 I' EJ1LLA LENA, VERHANDELING, ENZ. deze Poeders in alle verouderde of hardnekkige gevallen zulk eene radicale beterfchap konden bewerken , als de Schrijver een ligtgelovig publiek tracht diets te maken, het niet anders zijn konde , dan door eene geweldige werking op de lijdende deelen. Wij willen eens voor waarheid aannemen, dat hevige zinkings (rheumatieke) pijnen , na het gebruik van één of meer dezer Poeders, geltild of verdreven waren, maar wat bewijst dit? Immers niets anders, dan dat het middel door eene verhittende, prikkelende werking het inwendige geitel heeft aangedaan; dat, na het gebruik daarvan , eene vermeerderde omloop der vochten, benaauwdheid en zweeten kan gevolgd, en de lijder daardoor van zijne fmarten bevrijd zijn. Eene herftelling, die elk bekwaam Geneesheer zal bewerken , zonder den lijder aan zoo veel benaauwdheid en gevaar bloot te itellen, noch hem de genezing zoo kostbaar te maken. (Men is genoodzaakt, wil men deze Poeders gebruiken, om een Pakjcn van tien Poeders te gelijk te kopen, en voor elk Pakjen dertig Guldens te betalen!!) Wie, die eenigzins het inwendige geitel des menfchen bekend is, wie, die de verfchiliende afwijkingen van den gezonden toeftandin ziekten heeft waargenomen, ja wie, die Hechts een gezond verltand heeft, zal niet moeten toeftemmen, dat onmooglijk dooréén en hetzelfde middel de verdikte vochten verdund, ep de te veel verdunde , de opgeloste (gedisfolveerde) vochten verdikt (gecompingeerd) kunnen worden, even zoo min als de vaste deelen door één en het zelfde middel , in alle omltandigheden, buigzaam of hard kunnen gemaakt worden. Dan, wij vrezen reeds te veel over dit Stukjen uitgeweid te hebben, en raden dus allen de genen, die dit Stukjen mogten lezen, zich niet blindelings, door het gezwets van den Schrijver, te laten bewegen, om hun leven, door het gebruik dezer Poeders, in de waagfchaal te {lellen. Disputatio Chemico *Medica de Causfis imminuta; in Rep. Batava morbi Calculofi frequentie. — Quam pro gradu Doétoratus Publicp et folenni examini lubmittit GUALTERUS REINOUD SCHULTENS. Lugduni Batavorum, apud y. van Tijfekn et D. Du Saar, 1802. 70 Pagg. Quaito Maj. Dat  g.r. schultens, disputatio ciiemicomedica ,itc. 555 Dat is: Schei- en Geneeskundig onderzoek, omtrent de oorzaken van het verminderen der Steenziekte in de Bataaffche Republiek, openlijk verdedigd te Leijden, ter verkrijging der Doctorale Waardigheid, door 6. r. sciiul- t e n s. w/ie is 'er eenigzins met onze Vaderlandfche GeleerW den hekend , die niet met achting den naam van sciiultens gedenkt, die niet met dankbaarheid aan de verdienften van de groote mannen, welken dezen naam o-edragen hebben , hulde doet. Met geen gering genoegen za«en wij dezen naam in de geleerde wereld op nieuw , fchoon in een ander vak, herleeven. Gretig doorlazen wij dezëeerilelingen van den jongen Schrijver, en niet weinig vermeerderde ons genoegen , dat wij in dezelven reden vonden, om de hoop te koesteren, dat ook in dit vak den naam van s c h u lt en s eer zal worden aangedaan. De ftotfe, door den Schrijver uitgekozen,is nieuw en belangrijk hetgene men niet van vele inwijïngsdisputen kan zeggen. Dit Stuk verdient dus niet onder de menigte vanYoortgelijke begraven te worden. Niemand heeft nog opzetlijk deze ftolfe behandeld, fchoon velen op verfchiliende plaatfen over dit onderwerp Aanmerkingen hebben medegedeeld. Deze Aanmerkingen vindt men hier genoegzaam allen beknopt bijeen, en met befcheidenheid beoordeeld. ; , Deze Verhandeling is 111 drie Afdeehngen verdeeld. In de eerlte vinden wij een wel uiteen gefield verhaal, hoedanig en op welke plaatfen de Steenziekte in ons Vaderland geduuiende de laatst afgclopene eeuw zich heeft vertoond, benevens het getal der lijderen, welken men door de Kunstbewerking heeft trachten te redden; uit een en ander blijkt duidelijk eene Iterke vermindering van deze kwaal in ons land. De tweede Afdeeling behelst de gevoelens van de voornaamfte Schrijveren over den Steen , en deszelfs oorzaken ; deze gevoelens worden met befcheidenheid beoordeeld en wederlcgd. In de laatfte plaats geeft de Schrijver zijn eigen gevoelen omtrent het minder voorkomen van den Steen op, en fielt de oorzaak daarvan voornaamlijk , hierin camper volgende, in het mindere gebruik van dierlijk voedfel, en het meerder drinken van geestrijke dranken. Eéne Aanmerking  556' G, R. SCHULTENS , DISPUTATIO CHEMICOMEDICA ,ETC» king houde de Schrijver ons ten goede , naamlijk , dat wn gaarne het laatfte Hoofddeel, vooral de waarfchijnInkheid van zijn gevoelen, wel iet meer uitgewerkt gezien hadden. Agter de Verhandeling,is eene Tafel geplaatst aanwijzende- hoe vele lijdcren , van beide fexen , zoo van vreemdelingen als inboorlingen , te Amfteldam in de vcrfchillende jaren, van den Steen gefneden,zijn' waarüit men met een opflag van het oog de toenemende zeldzaamheid dezer ziekte op het einde dezer eeuw bij het begin gerekend, ontwaart. De Staatsomwenteling van 1795, in haren aart, loop en gevolgen befchouwd. Te Leijden, bij D. du Mortier en Zoon, 1801. 231 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : J In deze recht oordeelkundige befchouwing van den loop der-zaken, geduurende het merkwaardige tijdvak -der laatstvcrlopene zeven jaren , die , even verre verwijderd van haatlijkheid en vleierij, in eenen zuiveren, fchoonen, beknopten ftijl gefchreven is, worden de hoofdtrekken van de gebeurenisfen met derzélver oorzaken en -gevolgen , de maatregelen en de misflagen der eikanderen afgewisield hebbende Beftuuren, die, benevens den famenloop der omftandigheden, die afwisfelingen veroorzaakt hebben, met bedaardheid en de meest moogliike onpartijdigheid , voorgedragen, ontwikkeld en beredeneerd. ] 'Er is &een twijfel aan, of velen zullen hier en daar iet vinden, dat met hunne inzichten, begrippen en aangenomen ftelfel niet flrookt; doch de Schrijver vordert ook niet, (en hierin onderfcheidt hij zich al mede zeer voor• deelig van het gros der talrijke menigte Schrijvers enSchrijvertjens over de Staatkundige zaken in onze dagen) dat allen met zijne wijze van de zaken te befchouwen , zullen inftemmen , en zijne denkbeelden, als of hem alleen de wijsheid en onfeilbaarheid ten deele gevallen waren , omhelzen ; integendeel erkent hij zijne vatbaarheid voor dwaling en misvatting, als hij in het'flot zijner Voorrede zegt: Misfchien zullen mijne aanmerkingen op verfchillende ,, punten fcherp voorkomen; ongetwijfFeld zullen zij te „ meermalen blijken dragen van mijne denkwijze en mijne „ vooroordeelen; maar ik durf mij echter vleijen de laat-  DE STAATSOMWENTELING VAN 1795» ENZ' 5"57; fte, zoo weinig mij mogelijk was , te hebben doen doorftralen en verzeker plegtig, niemand opzettelijk te heb" ben willen beledigen." En wij durven onzen Lezeren "erustlijk verzekeren, dat dit laatfte zoo zorgvuldig door hem in het oog gehouden is, dat men weinig reden zal hebben, om zich överhet eerfte te beklagen; ten ware men ten kwade wilde duiden, dat hij duidelijk genoeg laat blijken der Patriötfche partij toegedaan te zijn, zonder no'othands van andersdenkenden anders dan met befcheidenheid te fpreken; zoodat allen, dien het om waarheid en gezond verftand te doen is, alle weldenkenden, wien niet hunne eigene grootheid , maar de vrijheid en het heil des Vaderlands boven alles ter harte gaat , zo zij niet te zeer door vooröordeelen verblind, en met hunne eigene begrippen vooringenomen zijn , dit Boek, naar onze gedachten , met genoegen en nut zullen kunnen lezen. Deverdeeling der ftoffc is deze : Na de Inleiding, die eenige algemeene aanmerkingen be« treffende de Omwenteling behelst, handelt het ie hoofdstuk over de. gebeurenisfen , van het begin der Staatsomwenteling, tot op de daarftelling der eerfte Nationale Vergadering, op den l Maart 1796. Het 2e heeft ten opfchrift: Eerfte Nationale Vergadering, van 1 Maart 1796, tot 31 Augustus 1797. Het 3e : Tweede Nationale Vergadering van 1 September 1797, tot 22 Januarij 1798. Het 4e: Eenheid en Revolutionair Beftuur van den 2? Januari) tot den 12 Junij 1798. Het 5e: Intermediair Beftuur, van den 12 Junij tot den 31 Julij 1798. Het 6e: Conftitutie van 1798, van den 31 Juhj Ï79S, tot den 18 September 1801. Het 7e: ■ Staatsregeling van 1801, en algemeene Aanmerkingen. In dezen Schat van Staatkundige Wijsheid, (wantzoo mogen wij dit Boekjen met recht noemen,) bewonderen wij "bovenin in het 'laatfte Hoofdftuk.de kunst, om met eene Bataaffche vrijmoedigheid, maar tevens met die befcheidenheid , die het Beftuur in elke openlijke beöordeeling van de plaatshebbende Staatsinrichting billijk vorde* ren kan, hetzelve waarheden onder de aandacht te brengen, die van het uiterfte belang zijn, en door het Beftuur nimmer behooren, en, zoo lang eene Republikeinfche denkwijs bij hetzelve heerscht, ook nimmer zullen uit het oog verloren worden; terwijl de Schrijver inmiddels een voorzichtig ftilzwijgen houdt, omtrent de wijze der daarftelling en aanneming van de tegenwoordige Staatsregeling. Ten  558 de staatsomwenteling van 1795, £nz. Ten flotte moeten wij onze Lezers nog doen opletten , hetgene velen hunner waarfchijnlijk reeds zullen opgemerkt hebben, dat bet eene Refchouvving en niet een Geschiedverhaal der gebeurde zaken is; dat de gebeurenisfen, en de perfonen, die daarbij eene voorname rol gefpeeld hebben, niet uitdruklijk genoemd , maar als bekend voorönderfteld en alleen in algemeene bewoordingen aangeduid worden; weshalven zij, die met alle de bijzonderheden niet genoegzaam bekend zijn, of wier geheugen hun dezelven niet levendig genoeg vertegenwoordigt, weizullen doen, wanneer zij bij het lezen van dit Stuk maken, de daartoe nodige gefchiedkundige Schriften bij it hand te hebben, ten einde die, in geval van onzekerheid, daadlijk te kunnen raadplegen, en alzoo des ,te minder van het nut dezer belchouwingen te verliezen. Verhandeling over de noodzaaklijkheid dal de handel op de Oost-Indijche Bezittingen der Bataaffche Republiek, bij voortduuring door een uitfluitend lichaam gedreven wordt: door p. pous. Te Middelburg, bij S. van Benthem, 1802. 103 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is fi-10-: Men kan deze Verhandeling onmooglijk ontzeggen de verdiende van bedaardheid en gematigdheid. Hoe zeer ook de Heer pous voor zijn ftelfel is ingenomen, hij laat zich niets ontvallen, hetgene fcherp of bijtend zijn zoude voor anders denkenden; iet, hetwelk wij bij een ander gefchrift over dit zelfde onderwerp, te vergeefs gezocht hebben. — Eer wij liet ontwerp van dit Gefchrift mededeelen, moeten wij vooraf aanmerken, dat de Schrijver geenszins voor eene volltrekte en geheel onbepaalde uitlluiting van den OostTndifchcn handel ijvert. ,, Hoe zeer, (zegt hij) „ van de noodzaaklijkheid van het beftaan eener Oost ,, Lid. Compagnie, en het gevaar in het onbepaald af„ ftaan van haren handel aan Particulieren, overtuigd, „ ben ik van geheel andere gedachten, omtrent de on,, vermijdelijke noodzaak van haar te vooren uitgebreid „ uitfluitend Octrooij , en ben veeleer van oordeel, dat ,, dezelve dat uitfluitend recht alleen behoorde te behou„ den voor de Thee,Specerijen,waaronder ook dePeper, Tin en Japans Staafkoper, terwijl men den handel in alle andere Producten naar en van onze Oost-Ind. „ Be-  P. POUS, VERHANDEL. OVER DEN OOST IND. KANDEL. 559 „ Bezittingen, alleen voor Bataaffche Kooplieden en Ingezetenen, en met 's Compagnies Schepen zoude kun„ nen vriiftelleri, zonder daardoor echter de Maatfchap„ pij van den handel in Cofllj en Suiker uittelluiten, of 5, haar van dc voordeden derzelve te berooven. — Men ziet hieruit, dat P. een zekeren middenweg bewandelt, en aan de ééne zijde het bellaan van een uitfluitend lichaam zoekt te handhaven , aan den anderen kant ook eene vrije vaart, onder zekere bepaling, wil bevorderen. —— De gronden, waarop het eerfte rust, zijn; i, dat het beftaan der Oost Ind. Compagnie gedeeltelijk met een uitfluitend Octrooij navigerende , zoo tot de veiligheid en het aanzien onzer bezittingen in de Oost-Indiën, onder de Inlanders, als tot behoud van dien handel in't gemeen, noodzaaklijk is: 2, dat geen genoegzaam aantal Particuliere Kooplieden in ons land, den Handel op de Oost-Indiën, in den gantfchen omflag van dien, in genoegzame uitgebreidheid, en zonder elkander gevoelige flagen toe te brengen, kunnen drijven, naargaan en bekostigen (Op dit Argument zou zeer veelte zeggen vallen; het is ook het minst bondig betoogde.) — 3 ■> dat dc vrijë vaart zonder haren invloed over het algemeen genoegzaam te verfpreiden, flechts, en dat nog. maar misfchien , eenige weinige Particulieren zal bevoordeelen. (Ook hierop valt nog al wat aan te merken. — Waarom zou zij haren invloed niet zoowel algemeen verfpreiden, als de Compagnie ? Waar heeft ooit de vrijë handel meer nadeel dan voordeel aan het algemeen toegcbragt ? Bepalen de grootfte voordeden zich bij .een volftrekt uitfluitenden handel niet veel meer alleen of hoofdzaaklijk bij eenige weinige Particulieren ? Is dit niet het algemeen en doorgaand gevolg van alle monopolie? j 4 , dat de vaart op onze Oost-Indifchebezittingenopengefteld zijnde,men de mededinging van andere natiën in dezelve, met geene mooglijkheid ,zal kunnen beletten en dat deze ons met den tijd, de voordeden onzer eigene Coloniën en misfchicn den eigendom derzelven zullen betwisten: (Dit laatfte gebeurt buiten dien: voor het eerfte loopt men het zelfde gevaar, wanneer men het ftelfel van P. volgt.) 5, omdat het belang en de welvaart van de Bataaffche Republiek en hare Ingezetenen, het beftaan eener Oost-Indifche Compagnie vorderen: (Blijkt niet het tegendeel veelëer uit dc importante voorfchotten , welken de Natie heeft moeten doen , om de Compagnie de laatfte twintig jaren liaan de te hou-  50*0 p. pous , verhandel. over den oostind. handel. houden ?) — Voords vindt men hier zeer vele goede voörflagen ter bezuinigingen verbetering van het Beduur, die wel kunnen behartigd worden , doch zal derzélver in hetwerkftelling aan niet weinig zwarigheid onderhevig zijn, en hoe ook, wij vrezen , dat de ingeflopcne misbruiken niet geheel en'op den duur zullen kunnen geweerd worden, bij aldien de Compagnie en aloude vorm van Beftuur en handel blijven. ■ Hoe zeer wij dit Stukjen uit dien hoofde niet voor voldingend houden, verdient de Heer pous echter lof, dat hij ook het zijne heeft zoeken toe te brengen-, om dit onderwerp voor zijne Landgenoten te ontvouwen. — De Veldeling, of de Franfche Landgedichten van den Abt jaques de lille , in Nederduitfche Vaerzen ge volgd, doof n. c. brinkman, Wed. c. van streek. Eerfte en Tweede Zang. Te Amjleldam, bij G. Roos , 1802. 72 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is f 1 - 2 - : De Vertaaifter van dit Dichtftuk geeft te kennen, dat zij, door de fchoonheid van dit Dichtftuk getroffen , tot het nemen van eene proef befloot, om hetzelve in onze taal over te brengen. Zij ontveinst niet, dat zij bij deszelfs bewerking ondervond , dat hare onderneming vermetel was, en dat zij, bij mindere zucht tot de Poëzij, bij mindere vastheid van befluit, om eens een uitgewerkt Dichtftuk te behandelen, bij de eerfte onderneming reeds zou zijn afgefchrikt geworden, om deze moeilijke taak te vervolgen. Doch dat de eerfte Proef, die zij van de vertaling van den Eerftcn Zang nam , en die zij in zeker Tijdlchrift plaatfte, door eenigeKunstkenners niet ongunftig beoordeeld werd, en dat zulks haar met nieuwen moed aanfpoorde. — Zij zal de twee overige Zangen fpoedig laten volgen. Hoe zij in haren arbeid geflaagd is, kan eenigzins blijken uit den aanhef van den Eerften Zang, waarover wij het oordeel aan onze Lezers overlaten: Bott.eau heeft eertijds ons de regels voorgefchreven Der dichtkunst, en haar ftout de ftrenge wet gegeven. Ene as zanger gaf, al zingend', nutten raad, Waardoor men 't vruchtbaar veld brenge in een' bet'ren ftaat, En hoe zij, die het land met lust en vlijt beploegen, Het traagfte veldgewas, door kunst en zorg, vervroegen. Maar  j. de lille, de veldeling. $6l Maar leert men ook de kunst waar door men 't land geniet, Zich in dit (lil verblijf op 't hoogst gelukkig Ziet? o Neen. Mijn zanglter zal de ftrenge les dus mijden, Zich liever aan natuur en haare grootheid wijden; _ _ Mijn zang tone aan den mensch hoe heerlijk fchoon zij li i Hij, die haar recht befchouwt, bemint haar ook gewis. Bezielt mijn vaerzen dan, ó zagte en ftille dreeven, Waar 't hart geruster is door een onfchuldig leven! Geen zelfverwijt verpest de aldaar gefmaakt» vreugd; Want hij, die 't land bemint, bemint gewis de deugd, enz» Godsdienflig Zangóffer na den algemeenen Vrede , der Voorzienigheid geheiligd in de Hervormde Gemeente te Alkmaar. Door o. p ojlKE KI, Predikant aldaar \oü het fiatelijk danküur, den tweeden van Zomermaand i 1802. Zangftuk, door o. portee RE, vervaardigd, op verzoek der Befiuurderen van het Muziek gezelfchap Harmonie te Alkmaar, hij den gefloten en bekrachtigden algemeenen Vrede; op muziek gefield door f. nieuwenhuizen, den vierden van Zomermaand, 1802. Slotvers bij mijne Redevoering , wegens den algemeenen Vrede. Mijne gedachten bij het Concert, ter gedachtenis van den algemeenen Vrede, door den zelfden, enz. Allen te Alkmaar, bij A. Cos'ter. Te famen 39 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs van ieder Stukjen is f: - 4. - : Het eerfte van deze drie Stukjens is zeer gepast, voor het gebruik van eene Christlijke Gemeente, bij zulk eene gelegenheid. De uitdrukking is zeer gelukkig , en indien de uitvoering niet ongelukkig is uitgevallen, daii moet het Stukjen een zeer goed effect gehad hebben. Op het tweede en derde kunnen wel eenige kleine aan merkingen gemaakt worden, maar over het geheel, zal men ze met veel genoegen lezen. Zie hier eene fraaie trek: o Zagte vertroosting voor fombre waranden! • • o Malfche verkwikking voor vee en voor veld! Gij blaauwende bergen — gij duikende landen Herleeft, daar de vrede uw gelukftaat voorfpeh! Wat zalige ftilte, wat gaêd'loos genoegen Bewoont uwen boezem, verzegelt uw rust! Hïeuw'e vad.bibl.vi.deel.no. 11. Nn Wijl  562 o. porjeere, godsdienstig zangöffer, enz. Wijl Grnanlief bij 't ploeg :n, Na 't zugwn en zwoegen, Narist runders en fchaapiens, v Zijn Stuiplief en knaapjens, Op 't eind der verdrukiting — Vervoerd door verrukking — Vol teed're betrekking omarmende kuscht. Gedichten en Liederen, bij gelegenheid van het teekenen der definitive Vréde; voltrokken binnen Amiens, op den zeven en twintigften Maart agtien honderd twee. Door servaas joiiannis f_e s) den boer en pieter engelse. Te Goes, bij F. Overtluis, 1802. 57 Bladz. In gr. Oclavo. ■ De prijs is f: - 8 - : Met den grootften lust, en fomtijds met den besten natuurlijken aanleg, kan men dikwijls tot eene kunst, wetenfchap, of oefening aangelpoord worden , zonder in de toevallige omftandigheden- geplaatst te zijn , welken moeten dienen, om die zucht derwijze te beftuuren, dat men in de daad zijn oogmerk bereikt. De Opftellers van deze Gedichten en Liederen komen ons voor in het opgenoemde geval te verkeeren: immers hunne vóór deze Verzameling geplaatlte woorden : aan den Leezer .' geven zulks te kennen: beide, zeggen zij, zijn wij Lieden , die altoos wellust in de Letteroefening gehad hebben, dan, de gelegenheid onzer Middelen doet beide wel eens in dit vak laten, het geen zij anders gaarne zouden doen. Wat zij echter onder de Middelen, die de kunsten en wetenfehappen bevorderen , in dezen zin bevatten , is zoo klaar niet; zij laten wel is waar vooraf gaan: Edog verwacht niet van ons ft ukken van een doorwrochte geleerdheid, of ■vergezochte en voor ons' onvindelijke ideën. Beide, enz. Dc middelen tot het (tellen van Stukken van een doorwrochte geleerdheid , zijn , naar onze gedachten, het beftudeeren van vele Schrijvers, die in het vak, waarover wij handelen willen, uitgemunt hebben; en waaruit wij, ingevalle het gezonde verftand ons voorlicht, die regelen kunnen opfpeuren, welken onzen fmaak vormen, en onze verbeeldingskracht met den nodigen voorraad, om op te werken , verrijken kunnen. Tot het verkrijgen van dezelven behoeft men thands flechts weinig kosten aan te rvenden , daar de leerzaamlte en nuttigfle Werken, de Geestvruchten onzer door en door geleerde Voorvaderen, al-  s, j. den boer en p. engelse, gedichten, enz. 563 alömme voor weinig gelds te bekomen zijn; en het fraai Papieren fchoone Letter, hetwelk de nieuwere, daaruit ontleende Schriften kostbaar maakt, toch niets tot het oogmerk om kunde te verkrijgen, bijdraagt; geld dus kan hier zoo zeer het middel niet zijn, welks gebrek de beide Opftellers, in dit vak, wel eens hebben doen laten, hetgene zij anders gaarne zouden doen. Maar 'er behoort nog meer toe , en het is mooglijk, dat daarin de middelen gevonden worden, over welker gebrek de Opftellers dezer Gedichten en Liederen zich beklagen, 'er behoort nog toe een genoegzaam ledige tijd, tot ftudeeren, en eene behoorlijke aanwijzing, om nut uit de ftudiën te trekken. Beide deze hoofdverëischtcn zijn echter niet onverkrijgbaar, voor elk, die flechts lust tot de Letteroefeningen in zich gewaar wordt; bijaldien men flechts niet te voorbarig op zijn Leerlingswerk, door den openbaren druk, den ftempel van door den Autheur goedgekeurd werk fielt; maar alvoorens daartoe over te gaan, hetzelve door deskundigen late befchaven en verbeteren. Werd dit met alle de dagelijks uitkomende Werken, in bet vak der fraaië Letteren, in acht genomen, wij zouden zoo vele onbefchaafde Stukken niet in het licht zien verfchiincn, en echter de geestvruchten , van Lieden, die bij eenen grooten lust tot Letteroefening ook den natuurrijken aanleg tot fchrijven en dichten bezitten, niet ontbeeren. Dat het deze beide Dichters aan tijd en gelegenheid ontbroken hebbe, om zich in dit vak hunner liefhebberij behoorlijk te oefenen, fchijnt ons toe uit de volgende Coupletten, waarïn de gebreken in taal- en versmaatkunst, den deskundigen , zonder onze aanwijzing, terftond in het oog vallen. In de Dankzegging aan God, door S. J. d. B., op Bladz. 7, vindt men om flechts tot een voorbeeld iet voor de hand op te geven: Honderden van Zeekasteelen, Uit V nabuurig Engeland, Sterk bemand in alle deelen; Naderden V Bataaffche ftrand! Dra was d'Helder in hun macht! Cg) Holland in gevaar gebracht, Cg) God die onze (n) toeftand kenden; (kende) Kwam hun macht (g) van Neerland wenden. En in de Gedachten bij den Vrede, van P. E. leest men op Bladz. 20: Nn j Hoo»  5Ó"4 plutarciius , levens van d0orl. (sr. en rom. Hooger rees d' Alarmkreet! (een voet te kort) Doe (toen) 'er gantiche Legerbenden! Tot vernieling ftond (ftonden) gereed. Vuur en Zwaard kon ze alleen wenden: (alleen) 't Hart rild (t) nog van d'ijslijkheen, (heen) Op Noordhollands grond geleen. (geleén) Voords is de geheele punctuatie door alle deze Gedichten verkeerd gefteld, en, in één woord, wij hoopen \a het vervolg beter befchaafde Stukken , van deze Liefhebbers der Dichtkunde, te zullen ontvangen , waartoe zij zich zeer gemaklijk door het beftudeeren der taal en het lezen van goede Schrijvers, bekwaam zullen kunnen maken; immers wij meenen over het geheel hunnen aanmoediging verdienenden lust, tot het vervaardigen van Rijmwerken, in dit Stukjen ontdekt te hebben. De Levens van Doorluchtige Grieken en Romeinen, onderling vergeleken, door plutarchus. Uit 'het oorfpronkelijke Grieksch, geheel op nieuw, vertaald, en met zeer vele Aanteekeningen opgehelderd. Door ev. wassen b e r g h en h. bosscha, Hoogleerdaren 'te Franeker en Harderwijk. Negende Deel. Met Plaaten. Te Amjleldam, hij J. Allart, 1801. 531 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isf'4. - 16 - : De Levens van alexander, bijgenaamd bengrooten, en van cajüs jijlius c/esar, en beider vergelijking, maken den inhoud van dit Boekdeel uit. En daar beiden zulk eene groote en merkwaardige rol op de wereld gefpeeld hebben, en hunne levensbijzonderheden zoo vele belangrijke lesfen behelzen, zal dus ook dit Deel bij de bezitters der voorigen hoogst welkom zijn, en, zoo als wij niet twijfelen, met genoegen en goedkeuring, in het algemeen, gelezen worden. Schetfen van den Staat van Zeden en Gevoelens in de Fran» fche Republiek. Op het einde der achttiende (agttiende) Eeuw, tn eene reeks van Brieven, door helena maria williams. Uit het Engelsch vertaald. Derde en Vierde Stuk. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z., 1802. 260 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : Deze twee Stukken , uitmakende het Tweede Deel, waarmede dit geheele Werk befloten wordt, zijn in twin-  h. m williams, schetsen, enz. 5^5 twintig Brieven, benevens nog een Aanhangfel, vervat, van den volgenden inhoud : XXIII. De Omwenteling van den negentienden Brumaire. XXIV. Het onderwerp agtervolgd. XXV. Dc Conftitutie. XXVI. Over den Baat der Vrouwen in de Franfche Republiek. XXVII. Waarneemingen over dc Rechterlijke Organifatie der Republiek. XXVIII. Over den Baat van den Godsdienst in de Franfche Republiek. XXIX. Het onderwerp agtervolgd. XXX. Het onderwerp agtervolgd. XXXI. Opening van den Veldtogt in Duitschland. — Mo re au. — Aanmerkingen over den Oorlog. XXXII. Vertrek van bonaparte uit Parijs. — Confcrits. — Itahaaniche Dichters. XXXIII. Bonaparte in Italië. XXXIV. Veldflag van Marengo. XXXV. Egyptifche Gedenkftukken. XXXVI. Bonaparte's terugkomst uit Italië. XXXVII. Over het Atheïsmtis in de Franfche Republiek. XXXVIII. De Dood van Mevrouw, helvetius. XXXIX. Waarneemingen op het Boek van den Heer d'ivernois. „ Over de oorzaaken der overheerfching van bonaparte , en wat deszelfs val te weeg brengen zal." XL. Het onderwerp vervolgd. XLI. Vooruitzigt van den Vrede. XLII. Over de Nationaale Feesten en Waarneeming wegens den Baat van Letterkunde in de Republiek. Aanhangzel, beftaande in zes oorfpronglijke Stukken , betreffende de Tegenomwenteling van Napels. Wij zullen uit alle deze Stukken alleen het volgende, Bladz. 22a, uitkippen, om den Lezer eene fchets van dit Deel te leveren , waarna hij zelf kunne oordeelen : ,, De blijde tijdingen van den wapenllilltand, dc voor,, bode van den vrede, was juist tot ons gekomen, toen „ uw brief kwam om dat goede nieuws te bevestigen. ,, Vrede! — welk een muziek is 'er in dien klank voor „ het oor der menschlijkheid! — Hoe fpringt het hart op in het zegenrijke van dat vooruitzigt. De gedach,, te is een opbeuring van alle natuurlijke neerllagtig„ beid. Ik weet niet, of 'er eenige waarheid zij in de „ leerftelfels van die ftrengc metaphijöci, die ons verhaa- len, dat de Baat der natuur een Baat van oorlog is; ,, maar zo dat waar is, 'er is niet aan verbeurd, dat wij ,, denzelven verzaaken , en dat wij van die booze God,1 beid ons verwijderen. Ik wil liefst gelooven, dat die „ wijsbegeerte valsch is ; en dat deeze oorfpronglijke ,, zonde', die men zegt, dat zo ligtlijk bij het mer.sch„ dom heerscht, om elkander in twisten, oorlogen geNn 3 „ Ue-  $6"f5 H. M. WILLIAMS „ heten om hals te brengen, voor wezens, die Vorften ,, geheten worden, het doemwaardig leerflelfel van eenige ,, armzalige geloofsbelijdenis is, die de waereld best ,, zou doen den fchop te geeven. Ach neen — de „ natuur is goed en weldaadig; vrede is haar lief ver„ maak, cn het is alleen bij dc geboorte der maatfchap„ pij, of bij derzélver verval, wanneer ieder beginfel, ,, dat den mensch vereert, bedorven is, dat wij proc,, ven zien neemen op het menschlijk geluk, die Wijsgeeren ,, poogen te verklaaren door dezelve natuurlijk te noemen." „ Zo wij met genoegen de aangenaame hoop des Vre„ des zegenen, — wij, die befchermd voor den ftorm ,, van den oorlog alleen hooren van deszelfs verwoestin,, gen door het bericht ons door nieuwstijdingen aange„ bragt, gemeenlijk gelijktijdig met het morgenontbijt ko„ mende, die op ons gemak onze thee of koffij zitten te drinken, en in kalmte leezen van invallen en veldfla- gen, van verbrande dorpen, gebombardeerde fteden, „ uitgehongerde vestingenen vernielde armeen; zo wij, „ voor welke de bijzonderheden der gebeurtenisfen door ,, den grooten af ftand bedekt zijn ; wier ooren niet door „ den gil der weduwgepijnigd worden, wier oogen niet bevochtigd worden door het gezigtvan het weesje, zo „ wij vermaak gevoelen, verneemende dat de woede van den oorlog gefluit is, dat 'er eenig refpijt gegecven is „ aan het rampzalig menschdom, — hoedanig moet de „ verrukking van hun wezen, die de onmiddelijke ac„ teurs of lijders op zulke tooneelen zijn? Dien de wre„ de pligt is opgelegd om aan te vallen, te verwoesten , „ te vermelen; of welke het ijslijk lot te beurt gevallen ,, is, om aangevallen, verwoesten vernield te worden!" „ Op een afftand van deeze verwoesting hooren wij in ,, de daad van veldflagen en zegepraalen, wij weeten, „ dat de laurier van den overwinnaar rijkelijk met bloed „ bedaauwd. is; maar wij ontvluchten 'het'fmartlijk ge,, voel, het geen dit denkbeeld verwekt, of haasten ons ,, om het teverzagten, door de verhaalen van te derven op het bed van eer, of te rusten in den fchoot der glorie. ,, Zo wij, egter , terwijl wij het verhaal van merkwaardige „ veldflagen hooren, onze fmartlijke gevoelens door zul- ke fchoonfehijnende opiaaten in flaap kunnen krijgen, ,, zo de klanken van onfterflijken roem , van naamen aan „ de eeuwige gedachtenis toegewijd , de ftem van het medelijden kunnen fmooren, en de gevoelens van fmart „ tot  SCHETSEN VAN DEN STAAT VAN ZEDEN, ENZ. 56? , tot zwijgen brengen, hoe zullen wij het afgrijzen te" «renbaan bij ons verwekt door rampen van den oorlog, „ welker lijden geen roem verligt, waar geene fchuilplaats ' voor begocheling overig is?" , Laat ons vooreen oogenblik alleen eene plaats, eene kleine plaats van dit groot tooneel van rampipoed opmerken ; laat ons een kort tijdperk van deeze negen jaaren der ontvolkin? van het menschdom befchouwen: dat tijdperk , toefde Armee van Italië na Coni ingenomen ' te hebben, en op de Apennijnen overwinterende, d« Stad Genua verdedigde. Geheel van bijftatid verfto" ken bra■ En Dumourier ook — en waarom? omdat euona„ par te te rechtvaardig is om zich van verrsaders van hun „ vaderland, of van werktuigen van de vijanden der Repu- „ bliek  5?S 0. PÜILEUTHEROS I s, rug gekeerd, doch leeft eenzaam op zijne goederen. ,, Waaröm roept hij, daar hij reeds eens de door hem zelfs ingevoerde Conftitutie overtreedcn heeft O), Dumou„ fier en Pichegru niet terug ? Hij vreest den militairen „ roem van deezen laatften (o). Hij haat den mededin,, ger in den krijgsroem, en kan 'er geenen dulden (c). s, Al waar Pichègrueeïi Royalist, zoo geeft dit toch den eerften Conful , die zelf meer dan eene Koninglijke 5, magt en een Koninglijk voorrecht heeft, en die voor- ,, wend ,, bliek ie bedienen. Indien onze Schrijver dit derhalven als „ een bewijs voor zijne (telling wil doen doorgaan, heeft hij ,, eene ongelukkige keus gedaan, dewijl dit, zoo wel als het „ volgende met betrekking tot lafaijette, juist, en met „ veel meer gronds, tegens hem gebruikt kan worden." (V) „ Indien de Schrijver hier het door hem bedoelde gé* „ val had opgegeeven, zouden wij in ftaat gelteld zijn hem „ te wederleggen; doch nu moeten wij zijne algemeene uk» „ drukking, ter zijner verantwoording laaten." (£) ,. Al gefield, maar niet toegedaan van ja, denk ik voor „ mij, dat hij veel meer zijne betrekkingen, waar in hij tot ,, het Engelsch Gouvernement fiaat, de mogelijkheid wil be„ neemen van op den Franfchen bodem de zaaden te ftrooij- en, die door hem op den Britfchen grond opgezameld zijn." (e) ,, is dit eene ondeugd in hem, of heeft dit Chnrncter, „ integendeel hem en de Franfche Republiek tot dien roemen ., luister verheeven, waarin men thands beiden sanfehonwt j ,, maar ook, heeft hij dit Character omtrent den Aartshertog „ rel, omtrent den Generaal Desfaix, en omtrent veele ande„ ren, wel eens doen blijken, en begaat onze Schrijver niet „ aanhoudend den misdag, dat hij buonaparte, bloot „ als buonaparte, dat is, als iemand befchouwt, tegens „ vvien hij eene vooringenomenheid heeft, en niet als buo,, naparte in zijne onderfcheidene rangen en menigvuldig „ verwisfclende omftandigheden, die zijn gedrag en zijne daa,, den b'efluuren en beftemmen? Eene'opmerking, welke wij onzen leezer hier eens en vooral maaken, ten einde niet bij „ ieder (telling van den Autheur, welke op deezen misdag „ gebouwd is, genoodzaakt te zijn, zijne gevoelens teweder,, leggen, maar een iegelijk in ftaat te (lellen, om door het ,, beantwoorden der vraagen: ,., Kon buonaparte, vol» „, gends zijnen rang. kon hij,volgends de omftandigheden — ,„ al ware het dat hij als' Particulier anders gehandeld zoude ,„ hebben, wel anders handelen,'"' zelfhef ongegronde van de „ menigvuldige aantijgingen , den eerften Coniui gedaan, in „ te kunnen zien , en ons werk niet noodloos te vergroo„ ten."  BOONAPARTE AI.S WENSCH, ËNZ. GESCHILDERD. 5~7 „ wend zacht en rechtvaardig te zijn , geen recht, hem „ zonder vonnis en recht verbannen te laaten. Dc verras;- ders worden wel veracht, maar de verraaderlj bemind, en zoo wordt het onrecht vereeuwigd." Reizen door de Staaten van Pil'oord-Amerika, en de Provin' tien van Opper-en Neder-Canada ; in 1795—1797 , oti* dernomem door isaac weld, junior. Naar dcii derden druk. Uit het Engelsch vertaald door s. van ^. hoek, Predikant ie Aalburg en Heesbeen. Met Pinaten en Kaarten. In drie Deelen. Eer/Ie Deel. In den Haage, bij]. C. Leeuweftijn, 1801. 391 Bladz. Irt gr. OStavo. De prijs is f 4 - 15 - : Inden tijd, toen zich de Anarchie, met de fchrikbarendlle gevolgen , van volk tot volk fcheen uit te breiden, en de diklte onweerwolken, die zich boven zijn vaderland famendrongen , deeden vrezen, dat deszelfs inwoners konden genoodzaakt worden, hunne veiligheid irt een vreemd land te zoeken, ondernam de Heer weld deze reis , om zelf te onderzoeken, of Noord-America, in zulk geval, eene verkieslijke verblijfplaats zou kunnen opleveren. Met dit oogmerk doorreisde hij Penfijlvaniën, Delaware, Marijland, Virginien , Newjork en de beide Canadaas: en van deze reize te rug gekeerd, befioot hij het verhaal van dezelve gemeen te maken. Hij vertrok met zeer gunltige vooröordeelen, voor het land, dat bij ging zien, maar hij kwam met geheel ftrijdige denkbeelden uit hetzelve te rug, doch verklaart, dat deze Verandering van bevatting geenszins aan vooroordeel, maar alleen aan bedaarde onzijdige overweging te wijten is. De Schrijver is een jong mensch , die ons hiér de eerfte vrucht van zijne pen levert , en in hetzelve doet zien , dat hij. zeer wel fchrijven kan. Als in eene Reisbefchrijving, geeft hij alleen over het geheel bericht, van hetgene hij op. zijnen weg gezien en gehoord heeft, met zijne aanmerkingen daarover. — Men heeft dus geene volledige Historie of Befchrijving van het land van hem te wachten. Doch zijne opmerking valt op vele zaken, die men gaara zal willen vernemen, en die, in zooverre zij onpartijdig en naar waarheid bericht worden, tot bijdragen van het geheel eener volkomene Befchrijving van het geheele land WEUWEVAO.IiIBL.Vi.DEEL.NO.il. Oo Vwr-  57§ I. WELD, JUNIOR verftrekken kunnen. —'■— Uit dezen ruimen voorraad, zullen wij hier eenige Berichten en Aanmerkingen kortlijk bijbrengen : 5 liet is zeer natuurlijk, dat onze Reiziger de nieuwe Stad Washington gingbezichtigen. Hecgenehij daarvan geboekt heeft, geeft zeer beknoptlijk veel bericht, aangaande dat onderwerp. Zij móet niet minder dan veertien mijlen in den omtrek bevatten. De finten loopen van het Noorden naa het Zuiden, cn van het Oosten naa het Westen, met anderen in eene andere firekking tusfehen beide, en met fraaie' Pleinen. Het Kapitool is een grootsch en ruim gebouw , daar wel twee honderd vijftig duizend ponden Sterling aan moet befteed wor ■ den. Slechts hier en daar zijn, tot dusverre, eenige gemeene huizen gebouwd, die eenige vertooning maken zouden, zo zij bij elkander geplaatst waren; maar nu over zulk een groot vak gronds verfpreid, naauwlijk eenig bewijs van eene Stad opleveren. Het grootlfe deel van den grond is nog bosch. In 1796 beliepen de inwoners , met de bouwlieden daaronder, niet meer dan vijftig duizend. Ook zien velen, vooral die van Philadelphia, deze (lichting, als voor hun nadeelig, met geene goede oogen aan. De Schrijver is evenwel van oordeel, dat hunne bemoeijingen den voordgang van dit onderwerp niet zullen kunnen hinderen. Ook toont hij, in hetbreede, de uitnemende ligging van deze nieuwe Stad, voor den Binnenlandfchen Handel, welken men van daar, veel beter dan elders , tot op eenen verbazen'den afftand, l3ngs rivieren en meiren zal kunnen uitbreiden, hetwelk bij de geduurigverbazend toenemende bevolking der Binnenlanden Westwaards aan, de heerlijkfte uitzichten oplevert, voor eene Stad, die de fchepen, beladen met de voordbrenfelen van andere werelddeelen, voor.hare eigene kaaien ontvangen kan. De wereldvermaarde Held Washington, de groote Weldoener van dezen Staat, fchijnt, hoewel niet in die groote mate als wel anderen, te deelen in het lot der meeste weldoeners van vrijë Scaaten, te weten in de ongunst zijner medeburgeren. „ Het ontbreekt," volgends onzen Schrijver, „ in „ Amerika niet aan menfchen, die zoo. ongevoelig zijn voor „ zijne verdienden, of zoo zeer ontbloot zijn van alle edele gewaarwordingen, dat zij weigeren kunnen, deel te nemen „ aan den lof en het veré'ercn van die talenten, aan welken „ zij zoo veel fchuldig zijn. In de daad, deze verkeerdheid „ en ondankbaarheid gaan zoo verre, dat ik zelve," zegt de Schrijver, „ meermalen verfcheidene perfoonen, in alle ande,, re opzichten achtenswaardig , ontmoet heb, welken vol,, ftrekt weigerden - hem de geringe beleefdheid te bewijzen, ,, van, na her midd 'gui,ial,op zijne gezondheid te drinken." — „ Geduurende hét oorlóg waren 'er verfcheidenen, en niet maar „ Loijaiisten alleen, welken hunne uitèrde pogingen aanwendden, om hem te verwijderen van een beduur, waarin hij •■■J'- zich  REIZEN DOOR DE STAATEN VAN NOORD-AMERICA. 579 ,, zich zoo roemwaardig onderfcheiden had. Het is de geest „ van onvergenoegdheid, die eenen voornamen trek uitmaakt, „ in het charaeter der Amerikanen, als een vulk befchouwd." enz. De Schrijver teekent nog een andere ongunftige trek, in het characfer der Amerieanen. Hij vindt, „ onder de lage Claslen „ des volks, in het algemeen , en in die van Philadelphia in het „ bijzonder, een gebrek van befchaafdheid en eene onbefchoft„ heid, die de aandagt van eiken vreemdeling treft." — — „ Het gemeene volk geeft u, op de belecfdfte vragen, een ruuw en barsch antwoord en beledigt eenen iegelijken, die „ het voorkomen heeft, van boven hen verheven te zijn.' — „ Ten geene prijze kan men eenige beleefdheid van hun. „ verkrijgen. Zij fchijnen te begrijpen, dat die onbeftaanbaar „ is met de vrijheid, en 'er geen ander middel is, om .'.en „ vreemdeling te overtuigen, dat hij in een land van vrijheid „ is, dan hem trotsch en beledigend te behandelen." Te Boltimore, daar de inwoners meestal Engelfchen, Ieren, Schotten en Franfchen zijn, vond hij evenwel in den omgang veel beleefdheid. De inwoners van Philadelphia worden, over het geheel befchuldigd, „ van onvriendelijkheid en öiiiaéreerg- zaamheid jegens buitenlanders. Onder de lieden van den eer- ften rang in deze ftad, ontdekken zich hoogmoed,t fnor„ kerij en verwaandheid." „ De geborene Amerikanen, beide mans en vrouwen, mjsferi hunne tanden meestal in eenen jeugdigen ouderdom, terwijl de „ Negerstanden hebben,wier witheid en fchoonheid men be,, wonderen moet, en de Indianen de hunnen in eenen goeden „ ouderdom bewaren." De Schrijver vindt hiervan de oorzaak hoogst waarfchijnlijk , in het gebruik van gezouten fpijzen, daar het volk , vooral ten Platten lande, bijna het geheele jaar door leeft van gezouten fpek en gezouten visch. Bjjuitftek klaagt onze reizende, over de flechte wegen in vele deelen van dit uitgebreide land, vooral in Marijland. Hier vond hij dezelve zoo Hecht, dat op den weg tusfehen Elkton en het veer over de Susquehannah, de voerman telkens verpligt was, de pasfagiers in het rijtuig te verzoeken, om zich, nu aan de ééne, dan wederom aan de andere zijde van den wagen, over te geven, ten einde dus het omftorten in de diepe fporen voor te komen, op eene andere plaats zonk de reiziger, tot aan de asfen van zijn rijtuig in den modder. Dat was den Hf. Washington kort te voren op'de zelfde plaats zelf gebeurd, zoodat men hem met handbomen en touwen had moeten te hulp komen. Onlangs had men overal den weg tusfehen Lancaster en Philadelphia geheel verbeterd , mnar tetfens bezwaard met eenen tol, om daaruit de onkosten te vinden, hetwelk evenwel in het geheel geenen bijval vindt, vooral niet bij de voerlieden , die denzelven in menigte gebruiken. O o a Kies  5§o I. WELD, J U N » O R, Niet beter is de reiziger voldaan over de herbergen in de verè'enigde Staaten, alömme hoort men hem daarover grootlijks klagen. In Virginiën was bedorven visch, vet gezouten fpek en brood van tndiaansch koorn alles wat men kon krijgen en na zulk eene fchrale maaltijd moest men dikwijls nog een paar uuren wachten. Voor de paarden was 'er naauwlijks iet te bekomen; hetwelk evenwel aan den geringen voorraad, die op dien tijd voorhanden was, fchijnt te moeten worden toegefchreven. Somtijds moest hij verfcheidene dagen reizen, eer hij tot het genot van eenig versch vleesch komen kon, gezouten fpek gekookt met loof van rapen, of gefruit fpek of gefruite zoutevisch, met warme falade, gereed gemaakt met azijn en het gefmolten vet, dat in de braadpan van het gebraden fpek is overgebleven; dat was alles. Eu fchoon dit in de Heden wat beter is, blijven, ook daar, de groote lieden alleen uitgezonderd, groote redenen tot klagen over. Maar zeer zelden kan men een afzonderlijk verblijf bekomen, en aldaar wordt men dan nog met veel weerzin bediend. Ook is 'er de bediening, over het geheel genomen, gansch niet aangenaam of gemaklijk. In de benedenfte gedeelten van Virginiën, tusfehen de bergen en de zee heeft men zeer weinig befef van Godsdienst, en op het land zijn de kerken in verval. De Heer weld zag, geduurende zijne reis,naauwlijks ééne kerk, die niet in eenen zeer droevigeu toeftand was. De venfters waren allen gebroken, de deuren hingen uit de hengfels, en Honden open voor de varkens en het vee, dat in de bosfehen liep: velen waren echter wel te herftellen, de kerken in Virginiën, uitgezonderd die van de Heden, Haan meestal inde bosfehen verwijderd van de huizen, en het fchijnt niet, dat 'er iemand is, om voor derzélver onderhoud te zorgen. Te Norfolk, eene ftad van vijfhonderd huizenzijn twee kerken, ééne voor de Episcopaten, en ééne voor de Methodisten. In de eerften wordt de dienst niet meer daa ééns in de veertien dagen of drie weken waargenomen, en in het algemeen geeft het volk weinig acht op den zondag. In andere gedeelten van dit land is deze reden tot klagen evenwel zoo groot niet. Te Richmond, eene ftad van' zeven honderd huizen, is in het geheel geene kerk, maar de Godsdienst wordt 'er in de Vergaderzaal der Volksvertegenwoordigers verricht- In fommige gedeelten zijn de perfiken, waar voor de grond zeer goed is, een zeer voordeelig voordbrengfel. Men maakt van dezelven brandewijn, aan welken men eenen zeeraangenamen gear weet bij te zetten. In de hoogere gedeelten vaii Virginiën, daar men, door de vruchtbaarheid van den grond, in grooten overvloed leeft, maakt men vooral van dezen drank veel gebruik, en men zal 'er moeilijk iemand vinden, die niet aanftonds bij het opftaan twee of drie glazen van denzelven inneemt. Ook vindt men 'er geen huis, waarïn de huisgenoten niet hunnen desftilleerketel hebben. De  REIZEN DOOR DE STAATEN VAN NOORD-AMERICA. 581 De Duitfchers maken een zeer aanmerklijk aandeel van de bevolking van fommigen der verëenigde Siaaten uit, en ltaaa zeer in de gunst van onzen reiziger. Hij befchnjft hen ali de beste en achtbaarfte burgers, vreedzaam, matig en naaritig. Zij zetten zich meestal kort bij elkander neder , en behouden dus de taal en zeer vele gebruiken van hun moederland. Te Lancaster en daarom heen is de Duitfche taal de gewone en heerfchende, zoo zeer zelfs dat velen gene andere verftaan. Duitfche landlieden treft men zelden aan, dan daar het land zeer goed is, overal bouwen zij Kerken en zijn zeer Godsdien. ftig: zij bemoeien zich alleen met hunne eigene zaken, en vallen niemand met hunne nieuwsgierigheid lastig een groot gebrek, dat den Americanen zeer eigen is. Ook bekommeren zij zich weinig over Staatszaken. Zij verkiezen hunne Vertegenwoor. digers, en verlaten zich op dezelven. Ook gevoelen zij de voordeelen van hunne Staatsregeling en eerbiedigen dezelve. Het tegendeel heeft bij de Americanen plaats, die over het geheel genomen zeer waanwijs zijn, allen groote Staatkundigen wezen willen , en altijd in partijfchappen verdeeld zijn. De Americaan is zeer zwerfziek, en ongevoelig voor de banden van bloedverwantfchap. Hij neemt zijne vrouw met zich en gaat naa eenen afgelegen hoek lands, en begraaft zich m de bosfehen honderden mijlen van de zijnen, die hij mooglijk nooit wederziet. In het binnenfte van het land ontmoet .men altijd eene menigte van menfchen, die omzwerven, om hier of daar een {tuk land goedkoop te kopen, en daarop onmidhjk verhuizen Met eenmaal verhuizen zijn ze niet te vrede. De meesten hebben verfcheidene malen hun verblijf verwisfdd. Dus zijn ze verftrooid, van de grenzen van Canada, tot de uiterfte einden van Georgia. Jaarlijks worden 'er duizenden acres woesten en onbeboiiwden gronds ontgonnen, niettegenftasnde de best bebouwde engezondfte deelen dermiddelftaaten meer dan vijfmaal zoo veel inwoners zouden kunnen voeden. Begeerte naar geld fpeelt in dit alles meesterlijk hare rol. . _ De Americanen hebben eenen onverwinnjken afkeer van alles wat boom is. Wanneer zij eene nieuwe volkplanting zullen aanleggen, worden alle de boomen, tot één toe,omgehouwen. Dit fchijnt vreemd in een land, dat zoo zeer aan de heete zon is blootgefteld. Men zou verwachten dat men, ten minite bij de huizen , eenige boomen liet blijven, om den wille van derzélver fchaduwe, doch zij zeggen, dat zulks voor de huizen te gevaarlijk wezen zoude. De boomen, inde bosfehen van ditland, fchijnen te weinig hout in den grond te hebben, in vergelijking tot derzélver verbazende hoogte , zoodat, wanneer men twee of drie volwasfenen op zich zeiven laat iraan, de eerfte ftorm genoeg zou zijn, om dezelven om te werpen. _ Wanneer men van de groote menigte van fteden leest, die in dit land gefticht zijn of gefticht worden- dan moet men zich daarover niet al te zeer verwonderen. Want de meesten zijn O03 kleuij  58 a I. WELD, JUNIOR, REIZEN, ENZ. klein, en fommigen niet meer, dan onderons een kléin dorp. Eene plaats van vijf honderd , zes honderd , zeven honderd huizen is daar al eene ftad van merklijk aanzien. Meii vindt 'er niet weinigen van zestig , veertig, ja dertig huizen. Het fpeekt evenwel van zelf, dat men hier van Philadelphia, Ncwjork, Boston, Baltimore en weinige anderen moet uitzonderen, die minder of meer welvaren , naar mate dat zij bij eene goede zeehaven gunftige gelegenheid hebben, om langs de rivieren binnenlandfchen handel te drijven. Wij kunnen niet nalaten ons genoegen te betuigen, over den fraaiën zuiveren ftijl, waarïn dit Boek is overgezet. Het verwondert ons van den bekwamen Vertaler, dat hij het woord Oorlog altijd onzijdig bezigt, dat in ongebonden reuen wat zonderling is, en dat hij. naar de mode van onzen tijd, ook al van daar te boven fpreekt, waarvan de ongegrondheid, onlangs door een voornaam Taalkenner zoo duidelijk is aangewezen. Aanwijzing van de gefchiktfte en tevens best uitvoerlijke middelen, om de losheid in grmidbcginzelen en zeden te fluiten, en den eerbied voor den openbaren Godsdienst, en deszelfs gezag, te her/lellen. Uitgegeven door de Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. Te Amfleidan, bij C. de Vries, H. van Munfter en j. van der Heij, 1802. 208 Bladz. In Oclavo. • De prijs is' f : - 10 - : T^felke zijn de gefchiktjle en tevens best uitvoerlijke middelen, om de meer en meer toenemende losheid in grondbeginfelen en zeden,zoo verderft ijk voor den (laat, te fluiten, en den eerbied voor den openbaren Godsdienst, en deszelfs gezag, te herflellcn; ten einde alzoo ook het, zoo zichtbaar toenemend, zedenbederf', onder de kinderen van minvermogenden, met vrucht, tegen te gaan? was zeker eene hoogst belangrijke, en der Maatfchappij Tot nut van V Algemeen zeer waardige vraag, daar een bedaard aanfehouwer der gebeurenisfen onzes tijds, niet dan met leedwezen , de fteeds toenemende losheid . vooral in Godsdienftige beginfelen, moest opmerken, en de jammerlijke gevolgen, welken daaruit, voor het maatfchaplijk geluk, moesten voordvloeien, betreuren; te meer, daar dezelven boe langs hoe algemener werden , en inzonderheid bij onze jonge lieden veld winnen, waar door, onder anderen, de eerbied voor den openbaren Godsdienst vermindert, en de prediking des heilvollen Euangeliums van geen algemeenen invloed is, ja velen de duisternis liever hebben, dan het licht, om dat hunne werken boos zijn, en, door het verbreken van alle Godsdienftige banden, tot verderflijke ondeugden uitfpatten. — Onder de agt, op de bovengemelde vraag, ingekomene Andwoorden, zijn de twee hier voorkomende, vanj. claris sa en  AANWIJZING , ENZ. A. FOKKE, S. Z. , DE KERMIS , ENZ. 583 enH w. van der ploeg, met goud en zilver bekroond; beide zeer lezenswaardige Verhandelingen , waarïn niet alleen aan de bedoelde vraag voldaan, maar daarenboven ook verfcheidene wenken tot verder nadenken opgegeven worden. Ons bellek duldt niet, dat wij ons in eene ilukswijze ontleding derzelve inlaten, Dinar moeten ons met eene hartlijke aanprijzing aan allen, die het welzijn der Maatfchappij eenigzins trachten bevorderlijk tc zijn, vergenoegen, ons verzekerd houdende, dat , zij met eene wezenlijke vrucht kunnen gelezen en overdacht worden, vooral, zo men zich opzetlijk tot de aanwending der middekn, door de beide Schrijvers voorgetogen, zou willen bepalen, waartoe wij aan onze Landgenoten de nodige lusten opgewektheid toewenfehen. De Amjlerdamfche Kermis, in derzélver Oorfprong, voortgang en tegenwoordigen (laat, befchouwd, in eene verhandeling, voorgelezen in, en opgedragen aan, de beide Amflerdamfche Departementen der Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen; door a. fokke, simonsz. Met Carricatuur plaat en. Te Haarlem, bij F. liohn, 1801. Met de Ophelderingen 106 Bladz. In gr. O&avo. De prijs tsfi-io-: Het eerde gedeelte dezer Verhandeling is, gelijk ook de Ophelderingen , die daarop betrekking hebben, Oudheid- en Gefchiedkundig, en kan mooglijk aan enkele liefhebbers dier vakken van wetenfehap, bijzonder te Amdeldam, eênig genoegen geven; maar aan het gros 'der Lezers zal dit een en ander vrij droog voorkomen. Het tweede gedeelte, voordellende eene wandeling over de kermis, en bezichtiging van de voornaamfte kunst- en andere tenten , heeft niet veel Oii het lijf; en wij geloven,dat menig een, die dit Stukjen op den Tijtel af, omdat het met den naam van fokke en v/in de Maatfchappij tot Nutvan^tAlgemeen prijkt, koopt, zich het verlies van zijne dertig Stuivers beklagen zal. Wij voor ons ten minde hebben moeite gehad om het ten einde te lezen; en bezwaarlijk zou ons geduld zoo verre gereikt hebben, zo niet eenige hier en daar tusfehen in gevlochte Ironieke trekken, en enkele niet ongepaste aanmerkingen, onzen lees. lust nu en dan een weinig verlevendigd hadden. Daar dezelven echter de vertoners van natuurlijke en kundige zeldzaamheden genoegzaam eeniglijk raken, en het zeer twijfelachtig is, of wel iemand hunner deze Verhandeling!! immer lezen zal, geloven wij niet, dat zij veel meer nut zullen aanbrengen, dan dat zij den lezer voor de verveeling vaa het overige eenige vergoeding doen. O o 4 R?  5^4 REDENEN EN GRONDEN, de fen ZvIff'VW?' b% t ÏT°rmde ^meenten: zijl 7e enhfZt. °fBjr^gfel bij de beredeneerde, vrijnJdig<- e„ bjlceidcne bedenkingen, over de IVet. vaar het als e- :7^['1tUr7r/%gehet SedrZeTrdfL g juilj iboo. Afgeleid uit de leer en de inrichting van fef'TSf Te Rotterdam, W/N ComéL 18P2. 45 Bla..z, /« gr. O&avo, De prijs is fi-f.-i T\e beredeneerde, vrijmoedige en befcheidene bedenkingen, JLJ in den Tijtel van die Stukjen genoemd, en zoo wel alsheï SS ™- \ m) m a00; 0DS hcbbcn' door den Profesibr te oo . it °EK °PSefteld> z,'i» °™ eerst zeer laat onder het ooö gekomen, toen men met grond voorzag, dat het- met het ÖKSL^Ï e'l"m'',dat Tn t^aJi had, even e n gaan zoude, als met vele andere plans; die zich zeer fraai or> SeH,f" teekene° ' d°Cl' die bij * uitvoering blei en Zeer Chimenek, en onuitvoerbaar te wezen: dat het, naamlijk In rook verdwijnen zoude. Wij vonden daarom toe n"tnodig van hetzelve eenige melding te maken g r,n^\,T]mVe? Vf-!iel teeenwoordlge Stukjen is, ook nu nog, van aangelegenheid voor de burgerlijke en Godsdienftige Blaatfchnpptjen. Moet de Gemeente, waarïn iemand gedoopt of wd humaat is, verpligt worden, om wanneer zoodanig iemand naa elders vertrekt, aan de gemeente van zijne nieuwe S?P ftS tC beloven» dat z'ï. geval hij tot onverhoopte armoede komt, zoodanig een perfoon van bet nodige onderhoud naar vermogen zal voorzien? — Voorhenen hebben de meeste gemeenten zoodanige beloften aan anderen gedaan, en van an, deren afgenomen; maar bij anderen is dat niet in gebruik geweest. Sommige regeeringen, die al het vóór en tegen van deonAer™h! ******* hebben, de moeilijkheid daarvan Inziende, zwarigheid gemaakt, om daaromtrent eene algemene wet vast te Hellen , en dit heeft nier weinig ongemak veroorzaakt. De Heer ten broek erkent ook, dat 'er met de invoering van zulk eene wet eenige hardigheid en onbillijkheid fchijnt gepaard te gaan: evenwel zoekt hij in het breede te bewijzen , dat geven en nemen van zulke Aden van Indemniteit, gelijk men ze noemt, met behoort ie worden afgefchaft. Velen zullen waarfchijnlijk oordeeien', dat de gronden op welken hij zijne mening bouwt, niet volkomen overtuigend zijn: Bithands zoo met, dat men daarop eene algemeene wet zou kun. pen gronden. — Indien de menigvuldige bewijzen van de hardigheid en onbillijkheid van zulk eene wet, die hij zelf niet ontkent, eens wel wierden uit een gezet, misfehien zou dan blijken, dat er op veel beter gronden', veel meer tegen, dan vóór dezelve ware in te brengen, Althands zou het velen kunnen  TAN KERKLIJKE ACTEN VAN INDEMNITEIT. 5%$ non toefchijnen, dat groote lieden, met zeer weinig billijkheid , Aften van Cautie van kleine dorpjens, vooral in de minvermogene Landprovintiën, zouden vragen. Zij lokken het landvolk, dat in zijne geboorteplaats , tot de betere oefening van den landbouw nodig is, door begeerte naar meerderfchijnbaar voordeel, tot zich, en gebruiken deszelfi dienst, om de Kooplieden of Fabrikeurs- te verrijken, en Tiet algemeen Medelijk welvaren te bevorderen; of in de hoedanigheid van Meiden, Knechts. Koetfiers, Stalknechten, de weelde te dienen, en zijn dus oorzaak, dat de velden min dan behoorlijk is gade getlagen worden; en boven dat alles, zouden de geringe dorpfondsjens nog verpPgt worden , om zulken van hunne inboorlingen,tiie teAmlleldam of te Rotterdam verarmd waren, te moeten voeden * — Wat zou 'er van de bevolking in de groote Hollandfche lieden, die jaarlijks, uit hoofde van zeevaart en coloniën , zoo veel inwooners afzenden , en van de groote bedrijven in dezelven worden, zo zij van buiten geen geduurigen aanvoer van menfchen kregen? — Zullen Duitfchers, Walen, en andere vreemdelingen, ook Ade van Cautie moeten geven? of zal men die allen uitbannen? eene geheele reeks van dergelijke bedenkingen zou men kunnen opperen, waaraan de Heer t. B., naar ons oordeel, nog wat werk zou vinden. De billijkheid fcheen veel eer te eifchen, dat elke groote ftad vrijheid behield, om alle vreemdelingen, die zich aanboden,af te wijzen of aan te nemen, en dat allen, die men aannam, voor rekening van hunne nieuwe woonplaats bleven. Het is zeer zeker, dat vele ftreeken van ons Vaderland veel te dun bevolkt zijn, eu daarvan zijn de groote (leden onder de .Voorname oorzaken te rekenen. Doch .wij kunnen hierover niet breeder uitweiden. Brieffchrijvcn door Dobbelfteenen, zonder pen of inkt. Te Amjleldam, bij W. Holtrop. In eenige Blaadjetis beftaande, bevattende ieder eenen volzin. De prijs is f i . : - : Komt dit Spel uit gezonde hersfenen voord? vroegen wij ons zeiven, toen wij hetzelve allerëerst in handen kregen. Of zoekt de Uitvinder van dit Spel dehersfenfehimmige grillen van eenen jludkman vo r gangbare munt weder tc doen doorgaan. Is het geene dwaasheid, dat men het famenftel eens Bricfs van het blind geval afhauglijk maakt, en zich daarbij verbeeldt eiken inhoud, welken men begeert, péle tnéle uit eenige Briefjens te kunnen opmaken? Evenwel fchijnt de Vinder zich zuiks te verbeelden, waaröm wij hem onder die wezens rangfchikken, welken het aan gezond verfland ontbreekt, en 'er Oo 5 fteeds  £86 BRIEFSCHRIJVEN DOOR DOBBELSTEENEN. fteeds op uit zijn, om den nuttigen en kostlijken tijd met beuzelingen te dooden. Zeker moet de Uitvinder met eene ruime mate van waanwijsheid bedeeld zijn, door zich te verbeelden, dat zijne Blaacljens al datgene bevatten, wat in eenen Brief kan te pas komen, en de combinatiën derzelvan altoos een goed famenftel zullen uitmaken. Zie hier de Handleiding, welke tot gebruik van dit Spel opgegeven wordt: „ De romeinfche cijffer boven elkblaadjen wijst den hoeveel„ ften worp aan; dus de I. den eerften,'de II. den tweeden, enz.; de gewoone cijffer daarentegen de oogen, die geworpen „ zijn." „ Indien men nu gebruik daarvan wil maken, legt men alle „ de kaarten in bijzondere hoopjens, op eene tafel, en wel „ zoo, dat die, welken met éénen cijffer getekend zijn, al„ léén liggen. Dus worden I. 2. 1. 3. I. 4. tot 12, en zoo „ ook II. 2. II. 3. II. 4. tot 12, en alle de overige op de„ zelfde wijze, afzonderlijk gelegd, zoo dat 'er dus negen „ bijzondere hoopjens leggen." ,, Nu werpt men met twee dobbelfteenen, en telt de oogen. „ Het getal van den eerften worp bepaalt welk blaadjen uit „ het eerfte hoopjen moet genomen worden. • Is 'er nu 9 „ geworpen, dan neemt men I. 9. en legt het voor zich neder. „ Bij den tweeden worp neemt men een van de met II. gemerk„ te blaadjens. Indien men dus 12 hebbe geworpen, dan zoekt ,, men II. 12. en voegt die bij het eerst-getrokken blaadjen. Zoo „ gaat men voort, terwijl men bij den derden worp uit het met „ Hl., bij den vierden uit het met IV. enz. gemerkte hoopjen „ een blaadjen neemt, tot dat men in 9 verfcheidene worpen „ uit elk hoopjen een blaadjen genomen en aldus den brief vol,, eind hebbe." Meer van dit Spel te zeggen, achten wij overbodig: zulke tijdkortingen immers zijn loutere tijdverkwistingen, die van alle nuttigheid ontbloot zijn. De Bruine robbert, tiaar het Hoogduitsch van c g. cra- mer. Door n. c brinkman, JVed. c van streek, in twee Deelen. Eerfte Deel. Te Leijden, hij D. du Mortier e»Zoon, 1801. 184 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 10 - : In dit voordbrengfel van den geest van cramer, wiens Schriften in Duitschland zeer geacht zijn, vinden wij de fprekendfte charactertrekken der Hovelingen en Hofdames, welken de Hoven van Duitschland verfiereu, ten klaarfte aangeduid. Ro£-  G. C. CRAMER, DE BRUINE ROBBERT. 5 zood« onoplettende» gevaar zouden kunnen loopen, van verrascht te worden. Hij *aat zijnen Schrijver bijna van woord tot woord na,"en heeft l!enze fizi?. gelegenheid, om zijne Lezers te doen wanen, dat hij hier en ginds, een voordeel heeft behaald, waarop ruj zich, vervolgends, groot voordoet, als was de overwinning ongetwijfeld aan zijne zijde. Door deze behandeling is de beandwoörding van een Stukjen van 68 Bladzijden uitgeloopen tot een Boekdeel van 380 Bladzijden. Ondertusfchen openbaart zich, dikwijls, de verlegenheid h welke de Pastoor schouten zich .bevond, om de kracht en overtuiging der waarheid te ontwijken' wt«w 1ifVU,dlge uitvluSten, «fy bij maakt, daar hij, herhaalde keeren, genoodzaakt is te belijden, dat h dè gemeeniciiap zijner Kerk zoo velen fchuldig ftaan aan bijgeloof ja zelfs aan Afgoderij; daar hij moet erkennen , dat toch geen Christen zeker kan zijn van zijne toekomende zaligheid; daar hij van de Kerk fprekende, niet durft of kan bepalen, waar dat door hem zoo hoog geroemd gezag en onfeilbaarheid derzelve toch gezocln en geplaatst moet worden, enz. Dit gezag der Kerk is ook, bij flot, het geheele bolwerk , waarin zich Vader schouten verfchaust. Dit gezag, meent hij, dat door At Rede en de Openbaring beiden aangewezen wordt, doch zijne bewijzen daarvoor, uit beiden ontleend, zijn te zwak, om de proef te kunnen doorftaan. Wij hebben, met dit alles, onder het doorlezen en overwegen van deze verdediging van den Pastoor schouten, op nieuw gelegenheid gehad, om ons te verbazen, over de kracht der vooröordcelen , welken eenen man, van zoo veel doorzicht en Ichranderheid, als den Pastoor schouten, ' zoo vele onbeftaanbaarheden, ongerijmdheden , tegenftrijdigheden, en openbare ongegrondheden, kunnen doen verduwen, als wij in deze Verdediging ontmoet hebben. Dit reeds moet eiken bedachtzamen Lezer opmerkzaam maken , dat schouten geduurig genoodzaakt is te herhalen , dat de Troteftanten de leere zijner Kerk niet ver- ftaan;  BE overgang van frans voorhout verdedigd. ooi itaan; dat hij moet erkennen , niet alleen dat 'er in de Roomfelie Kerk, dat is, bij velen van derzelve Leden , bijgeloof en Afgoderij plaats heeft, maar ook dat 'er inSchriftjens , zelfs door fommige Boekkeurders goedgekeurd, en met privilegie gedrukt, onge/chikte , ja ergerlijke uitdrukkingen, verhalen van verdichte Mirakelen , en gevaarlijke aanprijzingen van kwalijk genaamde Devotïèn gevonden worden. Wat moet 'er dan toch van de arme Gemeente worden ? Zal die dan verdaan , hetgene zoo vele geleerde ProteÜanten niet verdaan ? Zal die in ftaat zijn, om hetgene in gedrukte, goedgekeurde, en meiprivilegie uitgegevens Boekjens voorkomt, te onderfcheiden van de leere van hunne Kerk ? Zal die beöordeelen, wanneer een Paus misbruik van zijne magt maakt , of wanneer hetgene deze böflist, en wanneer Roomfche Schrijvers drijdige ftellingen beweren, of het eerfte tot het wezenlijke van den Godsdienst behoore, en wie der onderling verfchillende Schrijvers gelijk heeftV Dat dit toch plaats kan hebben, bekent de Pastoor schouten , Bladz. 203, en op andere plaatfen. Wii laten ons niet verder in bijzonderheden in. Kundige Lezers, en al wie flechts op zijne hoede is, om fraaie woorden en uitvlugten van gegronde bewijzen, en bondige oplosfiugen der tegenwerpingen , te onderfcheiden, zal, indien hij de moeite neemt, om deze Verdediging van den Pastoor schouten te doorlezen, genoeg zelf oordeelen , dat zij ver is van aan haar oogmerk te voldoen , en dat, over het geheel, en in de hoofdzaak, de Aanmerkingen en Bedenkingen van den kundigen Schrijver van den Overgang van fr. voorhout, enz. getoetst, fteek blijven houden, en in het minde niet naar verëisch zijn beandwoord. Tot belluit van deze onze Recenfie, merken wij, op het flot van het Gefchrijf van den Pastoor se n outen, het volgende aan. De ongenoemde Schrijver had nog ééne aanmerking gemaakt over eeu gezegde van den Priester schouten, dat voorhout, door het overhalen van eenen Jongeling uit de gemeenfehap der Roomsch CathoJijke Kerk, tot die der Gereformeerden, geene moeite toonde te (paren, om die Kerk, zoo veel in hem was, fchade toe te brengen, en fchreef: ,. De Hervormden ,, zullen dus oordeelen : Bij eene onberadene keuze , om„ trent den Godsdienst, komt alle de fchade en nadeel, „ welke die geen zekerlijk ondergaat, die zoodanige Pp 5 „ keu-  P. SCHOUTEN ,, keuze doet, en de waarheid mist, enkel en alleen voor „ den genen zeiven, die zoo onberaden gehandeld heeft V Duidelijk bedoelende aan te wijzen, dat de Hervormde Kerk niet behoefde te achten, door den overgang van oen Burger voorhout fchade geleden te hebben, dewijl al het nadeel, hetwelk hier uit eene verkeerde keuze mogt ontftaan , voor rekening van dezen Burger kwam • hierop lehrijft de Priester schouten, op" het einde zijner Verdediging, dat zij, die beter oordeelen , zegden zouden: Wij oordeelen wel, dat hij, die onberaden de „ waarheid verlaat, hier door de meeste schade lijdt„ doch erkenöen tevens, dat die Kerk, welke de waare' „ is, het zich tot eene groote fchade reekent, als maar „ een harer gecstlijke kinderen, hoe gebrekkig het ook „ zij, dooreenen verdwaalden verleid, van haar wordt „ weggevoerd , tot den breeden weg des verderfs. — Ja „ wij, zullen zij 'er bijvoegen, hebben geen denkbeeld „ van eene waare Kerk, als zij zulk een geval niet zou„ de aanmerken, als eene fchade, aan haar mede toege„ oragt. — Acht eenig Genootfchap zich dit geen fcha„ de: trekt het zich den Geestlijken dood van tot dvvaa„ lmg vervoerden niet aan; dan mag men, naar de uit„ fpraak van salomon, i Boek der Koningen III. v. 25, „ 26 en 27, ter beflisfing van een gefchif tusfehen twee „ vrouwsperfoonen, ook met gegronde reden zeggen: zulk een Genootfchap is de waare kerk niet!" Hij kunnen niet voorbij, de, hoe zullen wij ons op het belcheidcnst uitdrukken ? de fchrandere of listige wending, waarmede schouten een befluit van zijn Werk maa,u, welk ftrekt, om zijnen Lezeren in te boezemen, dat ae Proteftantfche of Hervormde Kerk niet de waare kerk zij, hierbij te doen opmerken. Evenwel verliest dezelve alle hare kracht, zoodra men oplet, dat de denkoeelden van fchade te ondergaan, of zich den geestlijken dood van tot dwaling vervoerden niet aan te trekken , vrij verfchillende denkbeelden zijn, alfchoon schouten dit laatfte denkbeeld 'er ingevlochten heeft, tot zijn oogmerk. In de daad, bet zou onchristlijk, ja onmenselijk wezen, indien men zich het lot van zulken ongelukkigen in zoo verre niet aantrok, dat men niet met medelijden en droefheid hetzelve zou beklagen. Maar, dit was door den ongenoemden Schrijver, gelijk gezegd is , niet gezegd noch bedoeld. De zin zijner woorden is veeleer de zelfde, als die van den Apostel joannes i Br. II: 19, daar  de overgang van frans voorhout verdedigd. 603 daar hij van afvalligen en afgedwaalden fciirijft: „ Dezen zijn uit ons voortgekomen, hoewel zij tot ons nooit waarlijk behoord hebben , want indien zij waarlijk tot " ons behoord hadden, zouden zij bij ons gebleven zijn ; ", maar dus moest het blijken , dat zij niet allen tot ons behooren." . Indien iemand eene retorfie wilde gebruiken, hoe gemaklijk zou hij, uit hetgene schouten in d.t. \Verkjen zelf bekent, dus kunnen redekavelen : Len Genootfchap , hetwelk menfchen,die openbaar bijgelovig, Afgodisch èn flecht Bijnvhot«dlM*/tfw/fa^to«)f^<*^ doelende Schrijvers , in zijneGemeenlchap duldt, die als zijne Leden en Kinderen erkent, en zich van zoodanige bekend zijnde niet affcheidt, ten einde geen deel te hebben, aan'derzélver zonden, en dus ook van hunne plagen niet te ontvangen, kan de waare kerk van christus'niet zijn. En wat zou men, met grond, tegen zoodanig befluit kunnen inbrengen? Met wien men verkeert, met dien wordt men geëerd! Onbevooroordeelde Gedachten over de Reckzinnighetd, doot t. van eitk. Predikant te Loosduinen. Ie Rotterdam , bij N. Cornel , *8o2. 120 Bladz. In Oclavo. ' De prijs is f : - 8 - : Dit Stukjen is onzes inziens met zeer veel juistheid en oordeel gefchreven. Het is gefchikt om verkeerde Gedachten , die men zich dikwerf van de Rechtzinn.gheid vormt, tegen te gaan, velen, die menen Rechtzinnig te zijn, hunne Onrechtzinnigheid te ontdekken, en, wat waarlijk Rechtzinnigheid is, in een helder licht te ^DÏÏnnoud van dit Stukjen is deze: S- *• Algemeene Aanmerkingen over Rechtzinnigheid en Onrec.itzinnigheid. «. 2. Algemeene Verklaring van het woord Rechtzinnigheid. %. 3. Onderfcheidene betrekkingen, waann men Rechtzinnig kan zijn. §. 4- Rechtzinnigheid m het Godsdienftige in het algemeen. §. *. Rechtzinnigheid onder Gereformeerden, t In de Befchouwing. 6. n. In het Gemoedlijke. $. 7- HL In de Betrachting. « 8. De eerstgemelde nader befchouwd, als ongenoegzaam. C. 0. De gemoedlijke beter, doch ook ongenoegzaam gekeurd. §. 10. Bijzondere Aanmerkingen over de-  604 j.van eijk, gedachten ov. de rechtzinnigheid. zelve. De Ifte toont, dat zij in den grond Onrechtzinnig is. §. ii. De Ilde dat zij echter bij oprechte Vroomen kan plaats hebben. §. 12. De lilde wijst de Bronnen aan van der zoodanigen dwaling. §. 13.'De lVde de nadeden van die dwaling. §. 14. Raad aan zulke menfchen. §. 15. Nadere befchouwing van de Rechtzinnig* heid in de betrachting. §. 16. Gewigtige Aanmerkingen over haren waren aart. §. 17. Schets van iemand, welke in nadruk Rechtzinnig is. 1°. Omtrent de Belijdenis in het algemeen. §. 18. IP. Omtrent bijzondere Lcerr Hukken. §. 19. Omtrent de thands zoo zeer gezochte verëeniging der Christenen. ■$. 20. Befluit uit al'het voorige. §. 21. Lesfen voor Vrijdenkers. § 22. Voor Uiive Rechtzinnigen. g. 23. Voor allerlei Gereformeerde Belijders. 5. 24. Voor waare Vroomen. Wij nodigen Vroomen en Onvroomen , (lijve Rechtzinnigen en Vrijdenkers uit, om dit Boekjen, dat de aandacht van een ieder overwaardig is, onbevooroordeeld te lezen. Gedenkfchriften van de Maatfchappij van Zendelingfchap tot ' voordplanting van het Euangelie, in Heidenfche landen, opgericht te Londen, in 1795.. Benevens eenige Leerre' denen ,daar toe betreklijk. Uit het Engelsch door m. van werkhoven. Pierde Deel, Eerjle Stukjen. Te Dmdrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1802. 200 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 2 - : ■\V7ij zien met veel genoegen, dat men zich , voordaan W alleen, althands voornaamlijk, tot het Gefchiedkundige der Zendelingfchap in deze Gedenkfchriften zal bepalen, en dat dezelven dus niet meer, gelijk te vooren geichied was, zullen bezwaard worden , met Predikatiën, bij gelegenheid van de jaarlijkfche algemeene vergadering te Londen uitgefproken. Dit zal den omflag van dit Werk, dat buiten deze bijvoegfelen, waarvan fommigen, buiten den goeden ijver, die in dezelven zichtbaar was , toch van geen groot belang waren, uitgebreid genoeg worden kan, aanmerklijk doen opkrimpen. De inhoud van dit geheele Stukjen is betreklijk , tot de zending aan de Kaap de Goede Hoop, in het land der Kaffers, en bij de Boschjensmannen. Uitrekfels uit Dagregisters van Dr. van der kemp, beflaan in hetzelve eene groote plaats, en voords Brieven van en aan de Zen-  gedenkschriften van de maatschappij, enz. 6c5 Zendelingen in Africn: van edmund , kicherer, de Beftuurers van de Maatfchappij te Londen, van der kemp en read: gelijk, ook de ftaat van den Godsdienst, inliet land Waveren, en aan de Kaap de Goede , Hoop. . Wij kunnen van alle deze (tukken geen bijzonder verflag geven. In het algemeen merken wij aan, dat de Beftuurers van de Zendelingen, boven hetgene tot hunne hoofdzaak betreklijk is, ook berichten begeeren, aangaande de zeden, de regeering en den Godsdienst der volken, en de Natuurlijke Historie , als gefchikt om opmerking op de inrichtingen van de Maatfehappij te verwekken, en derzélver belangen te bevorderen. Een man, van de kundigheid en geleerdheid van dr. van der kemp, zou in dit vak zeer veel doen kunnen. De Zendelingen zijn aan de Kaap zeer vriendlijk ontvangen. Men heeft aldaar aanftonds eene Zuid-Africaanfche Maatfchappij van Zendelingfchap opgericht, en het ontbreekt aldaar niet aan verfcheidene goede Christenen , die met ernst aan het onderwijs van Heidenen arbeiden. Dat zelfde goede wordt , aangaande andere gedeelten van de volkplanting, bericht. Inzonderheid fchijnt de ijver van den Eerw. vos van eene zeer gezegende uitwerking te wezen, tot bevordering van kennis en Godsdienst in de uitgebreide landftreek, die onder zijne bezorging gelteld is. t)e Eerw. kicherer, die den Zendelings-arbeid onder de Bochjensmannen verricht, fpreekt, met zeer veel zedigheid en voorzichtigheid, van de vrucht van zijn werk tot dus verre. Het fchijnt, dat zijne pogingen om de zeden van deze woeste lieden te verbeteren, en hen van de gewoonte van rooven en moorden te rug te brengen , bij fommigen van zeer goede gevolgen is. Maar wat uitwerking de verkondiging van het Euangelie op het hart van fommigen derzelven hebbe, hij geeft vrij duidelijk te kennen, dat het nog te vroeg is, om daarover met grond te oordeelen. Het Dagboek van van der kemp behelst, meestal, een verhaal van zijne reis door deze uitgebreide Woestijnen; en van zijne ontmoetingen in dezeiven, waaronder men met genoegen zien zal, dat hier en daar onder de Europeanen, menfchen gevonden worden, die zeer veel prijs ftellen op den Euaugelifchen Godsdienst. Ook leest men in dezelven hier en daar eene kleine aanteekening, die  606 gedenkschriften van de maatschappij, enz. die op den aard van het landen deszelfs voordbrengfelenbetreklijk is — van der kemp heeft zich federt Oftober 1799 onder de Kaffers begeven. Hij heeft dat gedaan, onder zeer ongundige omdandighéden, en tegen den raad van velen daar te lande. Deze volken waren op dien tijd tegen dc Engelfchen zeer verbitterd, en voedden het voor hem zeer gevaarlijk vermoeden , dat hij met de zijnen, van de Engelfchen met verraderlijke oogmerken, afgezonden was. Evenwel heeft hij zich onder hen neergezet , en toedel gemaakt, om zich door het bonwen van een huis, het aanleggen van moeshoven, en van eene zoutpan zijn verblijf onder hen draaglijk te maken. Ook heeft hij een begin gemaakt, met het'onderwijzen van eenige kinderen in lezen en fchrijven. Doch men ziet uit alles duidelijk, dat hij met wispelturige en eigenzinnige menfchen te doen heeft, zoo dat men van dc verdere uitkomst nog niets zeggen kan. Voor den Zendeling edmund, die van der kemp verzélde, en die liever verkoos elders te gaan arbeiden, verkreeg men eindelijk , met veel moeite, vrijheid om het land der Kaffers te verlaten. Daar is op deze berichten wel het een en ander aan te merken: doch wij onthouden ons daarvan met opzet. Deze menfchen geven zeker de fterklte bewijzen, van bunnen belanglozen ijver voor het welzijn van hunne verblinde Natuurgenoten. Zij offeren daaraan onbegrijplijk veel op. Zij flellen zich aan de zwaarde vermoeijingen en ongemakken, aan armoede en gebrek, aan het gevaar voor verfcheurende dieren en onbefchaafde menfchen bloot. Al is het, dat 'er al het een en ander op hunne handelwijze valt aan te merken , al is het zelfs dat al hunne moeite te vergeefs is, hun toeleg, uit edele beginfelen ontliaan, zal altoos de hoogde achting waardig blijven. Beantwoording van vier belangrijke vragen, als: 1) Mag 'er eene herziening van de Bataaffche Staatsregeling, voor den bepaalden tijd van vijfjaren, plaats hebben? —2) Is 'er eene vervroegde herziening noodzaaklijk? —3) ls het om 't even, door wie Qi) het plan daar toe, het zij van verandering, ofwel eene geheel nieuwe Staatsregeling ontworpen wordt1? —4) Hoe moet die veranderde of nieuwe Staatsregeling zijn, als men dezelve, met een onbevreest (_d) gemoed, voor verlies van vrijheid en voorrechten  O. WESSELS , BEaNDW. VAN VIER BELANCR. VR/*3EN. 60^ ten zal hunnen aannemen? — Door g. wessels, ■waar achter nog gevoegd is: Iets nopens de Recenfie, hetreklijk mijne Redevoering op het Nationale Feest, henevens de Aanteekeningen en het daarbij gevoegde Stukjen , betijteld met den naam van Gedachten over den tegenwoordigen Oorlog; in de nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek 4 Deel N* 15. Te Arnhem, bij J. H. Modeman, Junior en Comp., 1801. 85 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 12 - : De Breedfprakige Tijtel geeft den inhoud van dit Gefchrift genoeg te kennen, waarover wij kórtlijk moeten fpreken ; want, alhoewel het onderwerp eene afgedane zaak is, blijft nogthands het verfchil van gevoelens daaromtrent, nog voordduuren, en wij oordcelen daarom , dat dit Boekjen , hetwelk wij niet voor het kundigst , maar voor het minkundige gedeelte onzer Landgenoten achten gefchikt te zijn, doch waarïn overal warme vaderlandsliefde doordraait, die den Schrijver de achting van alle weidenkenden, zelfs ook wanneer zij in het een of andere ttük niet met hem eens mogten zijn, waardig maakt, wij oordeelen , zeggen wij, dat dit Boekjen nog dienstbaar zal kunnen zijn, om de gedachten over het groote gefchilpunt: de geoorloofdheid en noodzaaklijkheid eener vervroegde herziening van de Staatsregeling; meer te vercenigen. Met onpartijdigheid onderzoekt W. de twee eerfte vragen, en beredeneert, zeer beknopt, maar tevens voor minkundigen zeer bevatlijk en voldoende, beide de geoorloofdheid en de noodzaaklijkheid eener vervroegde herziening. Van de derde vraag maakt hij zich kortaf, zonderdezelve, onzes inziens, volledig noch juist te beandwoorden. Over de vierde vraag handelt hij breedvoeriger. Hier geeft hij de hoofdverëisehren op, die, naar zijne gedachten, de gronden der Staatsregeling behooren te blijven uitmaken. De vier voorname punten, die hij hieromtrent vastftelt, zijn: 1) Een en ondeelbaarheid. 2) Gewapende Burgermagt. 3) Geregelde invloed van het volk op het Algemeen (e) Beftuur. 4) Affcheiding der Kerk van den Staat. Deze gronden kunnen op zich zeiven goed zijn; maar het hangt ten aanzien van dezelven eeuiglijk van de wijziging  6cS O. WESSELS, BEaNDW. VAN VIER. BELANGR. VRAGEN. ging cn toepasfing af; of zij, in eene Staatsregeling (revonden wordende , het geluk en de vrijheid der burgeren bevestigeni en verzekeren , of ondermijnen en vernietigen zullen. Dit beeft W. ook gevoeld, en hij tracht 'er daarom eenige bepalingen aan te geven , die echter ons nog niet toereikende voorkomen, om de Burgerlijke vrijheid en het algemeene geluk te verzekeren. Dus zou •bi, voorbee d de Burgerwapening, wanneer zij waarlijk een bolwerk der Burgerlijke Vrijheid tegen binnenlandiche overheerfchmg zijn zal, niet gedwongen maar vrijwillig moeten wezen, en alleenlijk door eenige voordeelen en begunftigmgen aangemoedigd worden. De Gewapende btirgermagt zou ook, niet zoo als de bezoldigde krijgsbenden in eed en onder de bevelen van de Hoogst ^econftitueerde Magt maar eeniglijk in eed van het Vaderland, dat is, van de Conflitutie moeten (laan, terwijl bij de Staatsregeling bepaald moest zijn, waar, vvanneei op welk eene wijze, en onder wiens aanvoering, zij, tot'derzdver handhaving, werken kan, mag, en moet',' enZ Ons bellek gedoogt niet, om in een onderzoek van des Schrijvers aanmerkingen op onze Recenfie van zijne Redevoering te treden; wij laten daarom den onzijdigen Lezer in dezen oordeelen en bellisfen ; alleenlijk temi-en wn, dat het ons leed doet, dat fommigen onzer, zoo w vermenen , niet ongegronde aanmerkingen, de gal \f beweging gebragt hebben bij eenen man, voor" W en wij, fchoon ons niet perfoonlijk bekend zijnde, uit hoofdeziinet denkwijze , achting hebben. J JDe Peinzende Chnsten van petrus broes, in eene lerzamehng van Godsdienftige Befpiegelingen gevolZ door al. KALDenbach, Li f van verfchliden Ie. terkund,ge Genootfchappen. Met Platen Te Amfleldam^ ^J.B.Elwe, ,8oi. In gr. Oclavo. De prijs Sl£M5 Uk T#el "iet ««kt, is dit Stuk een ^ tweede deel van deze Verzameling, f let eerfte Deel van dezel ve hebben wij op zijnen tijd aangekondigd r*). Dit fen S^/l^J80^BefP.ie8eli"ge»>en eenen korten Motzang. De Onderwerpen zijn: De dag des Heeren; De C ) Zie Faderl. Bibl. V Deel, ijle Stuk, Bladz. 551.  A. l. kaldenbach, de peinzende christen. óoq De Godsdienst; Nedrigheid voor God en Menfchen ; Uitzicht in de Toekomst; Wij zullen elkander wederzien; De befchimpte jesus mijne eere; jesus verhoogd, mijne (lerkte; Overftrooming; De' Storm; De Heer regeert; De Onderwerping; Nachtmaal; Overdenking; Adam viel en ik met hem. Slotzang. — Het is derhalven een Boek tot (lichting, waarin de goede mening van den Schrijver blijkt. Het fpijt ons alleen , dat hij niet fchijnt te kunnen befluiten, om zijnen ftijl eenige toonen lager te zetten. Doch wij onthouden ons van eenige verdere aanmerking op dit Gefchrift. Wij zullen den Eerwaarden woest hoff, Predikant in de Hervormde Gemeente te Westwoud en Binnenwijzent , die eene Voorrede voor dit Stuk geplaatst heeft, verder laten fpreken. Hij zegt : „ De fteeds arbeidzame en verdienstlijke ,, Schrijver, a. l. kalden b ach, biedt u eeni- ,, ge Befpiegelingen aan : eene heerfchende zucht om ,, iteeds nuttig te zijn , en voor zijne landgenoten iets „ goeds te (lichten, deed hem vele zijner ledige uren tot ,, dat einde bededen: de vrucht van dezelve deelen wij u bij dezen mede." En wat°verder: ,, van de zoodanigen. die den Schrij„ ver dezer befpiegelingen uit een ongunftig daglicht be,, fchouwen, vorderen wij edelmoedigheid, en (tellen „ hen met alle befcheidenheid, deze weinige, doch veel ,, in zich vervattende, regelen van den Engelfchen Wijs? ,, geer [watts] voorden aandacht — ,, Die geneigd,, ,, heid in zich vindt tot beoordeeling , laat deze zien , „ „ of hij zich, door de volgende bedenkingen, van ,, ,, dit" fchandelijk gebrek niet zou kunnen genezen. ,, ,, Laat hem eerftelijk overwegen, hoe veel fchoonhe,, „ den het waardig werk, dat hij berispt, meer heeft ,, ,, dan gebreken, en denken hoe veel eerwaardiger en ,, ,, menschlievender het is, bijzondere fraaiheden dan ,, ,, misfiagen uit te zoeken en voor te (tellen. Zuive,, ,, re bilHjkheid en onvermomde oprechtheid zijn toch „ „ redelijker en beminnenswaardiger hoedanigheden, ,, ,, cian eene neiging om alles te berispen; — laat hen ,, ,, wijders overdenken, dat 'er niets ligter valt, dan „ ,, misfiagen te vinden in menschlijke Schriften , dewijl „ ,, wij allen noodzakelijk aan onvolmaaktheden en fei,, ,, len onderworpen zijn ,"" enz. Wie zou de vrijheid durven gebruiken, om van berïsnisuwevad.bibl.vi.dkkl.no 12. Qq ping  6*10 A. l. kaldenbach, de peinzende christen. ping een enkel woord te durven kikken, omtrent iemand, die door de hand van eenen vriend, met een zoo dik fchil i, zoo wel befcnut wordt. Velen zouden evenwel met dergelijk eene befchutting weinig gediend wezen. Zie hier wat de Heer kaldenbach van zich zeiven getuigt: U Leidftar mijner vroege jeugd! U zij dit werk, met hemelvreugd, Eerbiedig opgedragen! Een werk (ei tuig dit Hemelheer!) Waar door ik ijd'len roem, noch eer Getracht heb weg te dragen. Aan de nagedachtenis van g. brender a brandis, Secretaris der Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. Overheden den 23 junij 1802, door g. rijk. Te Leijden, hij D. du Mortier en Zoon, 1802. 11 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 5 - 8. Het flerfgeval van den zoo ijverigen als kundigen g. brender k brandis, fpoorde den Dichter dezer Verben aan, om 's mans nagedachtenis met eenige Dichtregelen, in den vorm van eenen Klaagzang, te vereeren ; in welken men in de daad des Dichters waar gevoel met krachtige woorden vindt uitgedrukt. Na de fchriklijke waarheid: de mensch moet éénmaal ff erven, met hevige aandoening gevoeld, en na het doffe Morituro van horatius (*), even als hij, op de menschlijke wijsheid en ondermaanfche kundigheden in het algemeen, maar meer bijzonder op de verllandelijke vermogens en gaven van den overledenen brender toegepast te hebben, ftijgt zijn gevoel tot bijna wanhopige klagten , doch ijlings fluit hij derzélver breidelloze vaart door de bedenking, dat de eeuwigheid het doel des Scheppers van ons tijdelijk aanzijn is; deze bedenking leidt den Dichter tot de troostrijke overweging der zalige vrijheid, waarïn de van het logge flof ontflagene geest eeuwig zal leeven. Krachtig en zoetvloeiend drukt de Dichter dit grootfche denkbeeld in de volgende regelen uit: Hij (*)" Lib. I, Ode 28, waar hij archYtas toezingt: .... nee quiddam tihi prodest, Aert'as tentasfe domos animoque rotundunt, Percurrisfe polum, morituro.  6. RIJK, NAGEDACHTENIS VAN G. BRENDERaBRANDIS. € 11 Hij leeft voor de Eeuwigheid! wat kan dan't graf verzwelgen! Een handvol (tofs, niets nie r. De geest zelv fchudc het af! Dan zal, mijn brender, ook geen dood de vrucht verdelgen, • Die u de nijverheid bij 't rustloos poogeu gaf! Dan zal uwe ed'le ziel in heerelijker dreeven, Vercierd met al de vrucht van uwe fchoone vlijt, Vervreemd van laage zorg en ramp en onheil leven ; Hoe zalig is uw 1 >t, daar gij geftorven zijt! De geest, geboeid aan 't ft f, zoo waarlijk hoog gerezen, Die zonneftelfels mat en waeieldbollen woog, Zai in zijn ed'le vlucht, daar nooit we rhöuden wezen. Daar dekt geen nevA meer natuur voor 't Harend oog. Enz. Voords nijgen 's Dichters befpiegelingen tevens met de onderwerpen , welken de ontboeide ziel ter befpiegeling kunnen voorkomen. Vervolgends gaat hij den Haat der genen na, die om 'smans verlies in droefheid gedompeld zijn; troost de fvlaatfchappii: Tot Nut van V Algemeen, de Weduwe en nagelatene Kinderen , en befluit met eene aanmoediging, om ook zoo nuttig te leeven , als de Overledene geleefd heeft, met deze woorden: Dan zal het menschdom ook eens ons gemis befchreiè'n, Dan fchrijft het op ons graf: pier rust een menschknvriend! Zijn zorg w.«, duizenden niar *t edelst doei. te leiên; o Gunt hem leze kust, zijN hart heeft die verdilnd. Romeinfche Gefchiedenisfen door m. stuart. Met Kaarten en Platen Negentiende Deel, behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest van den Mutijnfchen Oorlog totna den Perufijnfchen Krijg. Te Amfleldam Jjij J. Allart, 1801. 570 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f3-1 5-: Dit Deel behelst een zeer aanmerklijk tijdvak der Romeinfche Gefchiedenisfen, zeer opmerklijk in vele bijzonderheden, allergewigtigst in hare gevolgen, en die niet dan met aandacht en deelneming zullen kunnen overwogen worden. — De volgende drie Hoofdftukken des Negenden Boeks maken den inhoud deszelven uit. (2) Van den aanvang van den Mutijnfchen Kriig tot aan het tweede Driemanfchap. (3) Het tweede Driemanfchap tot aan het einde van den Philippifchen Krijg. (4) Het tweede Drie» manfchap tot aan het einde van den Perufijnfchen Krijg. —- Na dus hetzelve ten ernftigfle ter lezing te hebben Qq 2 aan-  >5 derdaanen; hetwelk nu voor de vrijheid van het Ge- „mee-  romeinsche geschiede vissen. 6l$ „ meenebest, fchoon ei'QS door hem behouden, indien ,, al niet zomtijds ho >gst fchadelijk, ten minften dikwijls geheel nutteloos was. " De Oorzaaken van de Franfche Omwenteling, en de poogingen van den Adel, om de voortgangen derzelve tt fluiten. Door de latocnaije, 'Fe Dordrecht , bij A. Blusfé en Zoon , 1802. ' 263 Bladz. In gr. Octavo. Dc prijs is f 1 - 12 - : Gewislijk maakt de Franfche Omwenteling, in de hedendaagfche Gefchiedenis, een belangrijke Epoque uit. Aanlei'dende oorzaken, omftandigheden, gevolgen, alles verkondigt en waarborgt die belangrijkheid. In het afgetrokkene befchouwd, is dus elke bijdrage , welke over deze veel geruchtmakende gebeurenis eenig licht verfpreidt, eene overwinst voor het vak der Gefchiedenisfe van Europa. Met dit alles zou het fommigen bedenklijk kunnen voorkomen, of het, na zoo vele uitftaande berichten , bet bedoelde voorval betreffende, en onder die met veel naauwkeurigheids en uitvoerigheids geitelde , niet beter geraden ware, thands deswegen te zwijgen. Indien niet lot rust gebragt , van voorige onlluimigheid eenigzins bedaard, zijn, door tijdverloop, vele gemoederen, in welken de herinnering van gebeurde zaken eigenaardig eenige beweging moet doen herleven. De zon van den lieVen Vrede,'federt eenige dagen glansrijk opgegaan , (heil zij daarmede het Menschdom!) ten zij door eene vijandige hand haar glans met een' fluiër bedekt worde, zal nu , hopen wij, alle nevels verdrijven, en alömme kalmte en vergenoeging daarftellen. let wezenlijk nieuws is ons in dit Werk niet voorgekomen. De Schrijver , wiens levensrtand niet vermeld wordt, zegt in zijn Voorbericht: „ van de Groote catastrophe, het flagtöffer geweest te zijn;" doch daarom niet minder, in zijn Verhaal de waarheid tot zijne eenige leidsvrouw gefteld te hebben. In den jare 1797 gaf hij Voor de eerftemaal zijn Verhaal in het licht, in hetwelk , ,, als nog te nabij aan het oogenblik van den „ fchok," latocnaije bekent, dat misfchien eenige uitdrukkingen zijn ingeflopen , welken den geest van partijfchap zouden kunnen doen gevoelen; doch die hij hoopt, in deze uitgave niet te zullen gevonden worden. Qq s Wat  014 DE f. AIOCHAIJI Wat hier van zij, willen wij onze Lezers liefst laten beöordeelen. Zie hier den korten inhoud. Verbanning en Te rugroeping van het Parlement van Parijs in 1787. —— Getleldheid der gemoederen in dat tijdvak. Nieuwe eisfcheii. Befluitloosheid. — Geheime Lastbrieven. — Het volledig Hof. Geest van bezwijmeling , verfpreid óver de gantfche Natie. — Aantekening omtrent de VrijMeifelarij. Confiitutie van Bretagne en hare betrekkingen met Frankrijk. — Verëeniging der vier (tanden. — Piotslinge verdeeldheid. ■— Geweldige beroeringen Terugkomst van het Parlement. — DcStaaten Generaal. — Dwaasheden, Wreedheden , Zwakheid. Plan van hereeniging, doch te laat. — Koninglijke Zitting. — Misnoegdheid. — Bezwijmeling. - Zwakheid, zwakheid, zwakheid. De Omwenteling. — De Koning wordt genoodzaakt de Nationale Cocarde •optezetten. — Vernietiging van het Koningfcbap. — Zoodanig is het beloop der zaken , de oorzaken der Omwenteling betreffende. — In het Tweede Deel, loopende over de poogingen van d:n Adel om de voordgangen der Omwenteling te fluiten, worden de volgende bijzonderheden vermeld: Beroerten en moorden te Parijs. — Wreede onverfchilligheid van de Vergadering. — Het Gouvernement niets meer. -— De Geweldenaars. — Moord te Nisme. — Verleiding der Troepen. — Hof der Prinfen te Turin. — Expeditie van Lijon , op het einde van 1790. Dèjdag der Dolken. — Omftandigheden omtrent de Vendee. Staat der onderfcheidene Provintiën. — Parijs. — De Koning te Varennes. De nieuwe F.ed. — Uitwijking. — De Heer kecker. Het Legioen van Mirabeau. — Redenen van de Uitwijking. — Coblentz. Expeditie van Straatsburg in 1^91. — Valfche berichten,-wegens het vertrek van den Koning. — Oorlogsverklaring van Frankrijk aan den Keizer. Manifest van den Hertog van bronswijk. — De Koning van Pruisfen. — Gefteldheid der Uitgewekenen in dit tijd (tip- Hunne verdeeling in vier onderfcheidene legers. Veldtocht van 1792. — Intrek in Frankrijk. Retraite. — Afdanking. Eindelijk behelst nog een Aanhangfel: Koninglijke Zitting van den 23 Jurij 1789, en Escompteer-Kas. Zoodanig is het beloop der zaken, hier verhaald. Zij, die inctde uitltaandeBerichten niet bekend zijn , kunnen, derhalven , uit dit Werk het verlangde onderricht bekomen ,  de oorzaken van de fransche omwenteling. 6l$ men, mids met den geest.der onderfcheidinge lezende , en fteeds in het oog houdende, dat een Roijaiist hier de pen voert. Het leven van u i. r i c u s z w i n g l i u s , een bij voeg fel tot de levens van luther, calvijn, huss en Siklanchthon. Uit het Hoogduitsch vertaald, door g e o r g e iiendrik REiCHE, Leeraar in de Lutherfche Gemeente te Leijden. Met het Pourtrait. Te Rotterdam, bij N. Cornel 1802. 119 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 13 " : w/ij hebben voorhenen, met den welverdienden lof, \V van de levens van luther, calvijn, huss en mel anc nt 11 on verflag in ons Maandwerk gedaan, en hartlijk gewenscht, dat men ons, op de zelfde wijze , de levens konde en wilde leveren, van andere vermaarde werktuigen van Gods voorzienigheid, die, in de XV en XVIde eeuwen , met de zuivering van den Godsdienst, waare geleerdheid, en wetenfehap in ons werelddeel hebben tot ftand gebragt.' Wij zien aan dezen wensch in één opzicht eenigzins voldaan, in dit leven van den wereMVéfmaarden Zwitferfchen Kerkhervormer z w 1 n g l i u s. In den tijtel wordt dit Stukjen opgegeven ,, als een bijvoeg„ fel tot de ieverjs van l u t her , enz." Wij begrijpen niet wat men hier mede zeggen wil. Zoo had men het leven bij voorbeeld van melanchthon kunnen noemen een bijvoegfel tot het leven van luther. Minder eigenaardig kan het leven van zwing l i us een bijvoeglel tot het leven van calvijn genoemd worden. Zwinglius was door de oefening van de fraaie letteren zeer befchaafd. Hij bezat eenen bedaarden en zeer zachtmoedigen 'geest, en ging in het openbaarmaken der dwalingen , naar mate dat hem dezelven door eigen onderzoek bekend werden , en in het hervormen van zijne Vaderlandfche Kerk, met zeer veel gematigdheid en voorzichtigheid voord, en onderfebeidt zich hier in zeer loflijk, van andere anderszins zeer groote mannen van zijnen tijd. — De Schrijver klaagt, dat de berichten hem aangaande zoo menigvuldig niet zijn , als men wel zoude Verwachten, en dat hij de Levensbefchrijving die r udolf ziEGLERvan hem gegeven heeft, niet had kunnen krijgen. Hij had zich vooral van een Werkjen van Qq 4  6i6 HET LEVEN VAN ULR. ZWlNGLIUS. felix nuscheler bediend, en verder de fchriften verkoZTrGLZ%ft'en-t0- z«ne voorname hoofdbron verkozen. — He Stukjen is in den zelfden fmaak ,met dezelfde onzijdigheid en befcheidenheid befchreven als de ÏSfffi? S beV3lt 0ttS min3*.to oP^cht tot deszelfs uitvoerigheid en naauwkeurigheid % verfcheidene bijzonderheden van 's mans leven hebben wij 'er te verfanaFk°auj ^ Z°r 0115 ^heugen ons niet bedriegt, kan de i\cderduit!che Lezer zich van meer dan ééne levensbefchri, vmg van z w i n g l i u s bedienen, waarin fommige bijzonderheden van zijn leven, met meer naauwkeurigheid , verhaald worden ; doch die thands, door de dwaze verachting voor alles wat niet nieuw is, aan de papierwurmen en koffijwinkels ten prooie worden. Met dat alles heeft de Heer re ich e zeer wel gedaan , dat hy dc vertaling van dit Stukjen bij de voorige levens voegt waarvan hij ons vertalingen geleverd heeft. Hij heelt daarin een lofwaardig voorbeeld van onzijdigheid begeven, dat hij een gefchrift, waarïn de ' zwakheden van den grooten Lutherfchen Hervormer, in deszelfs -ewSnSenS ?WINGL,IU£.S gebleken, geenszins verheeld worden, onder ons heeft willen gemeen maken. De naam van den Schrijver van dit Stukjen wordt niet genoemd, maar indien dezelve mede van de zelfde belijdenis is, dan zou zijn voorbeeld nog iterker fpreken. — Het lpijt ons wederom vele germanismen in deze overzetting gevonden te hebben, die het Werkjen zeer ontfieren, en zo wij t wel hebben, zelfs meer dan in de voorige Stukjens: fomwijlen maken zij de voordragt zelfs minder ver- Het leven van t o lr s s a i n t l o u v e r t u r e , opperhoofd der_ opgeflane Negers van St. Domingo; gevolgd van eemge aanteekeningen wegens fommige perfonen, lie deel gehad hebben tn de omwenteling van dat eiland, en de eerlte Krijgsoperatiën van den Generaal l e c l f r c door D v b r o c a. (Uit het Fransch.-) Met een Pourtratt. Je Haarlem, bij A. Loosjes, P.z., 1802. /o Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ: - 15 - : Ty Perfonaadje, die in dit Werkjen als verrader en wreedaard ten toon gefield wordt, is, zoo als op den Tijtel gemeld wordt, de beruchte toussaint l ou-  do eroca, het leven van touss. louverture. 6lf louverture, een man zonder trouw, in trouwloosheid grijs geworden, en die 'er zich een fpel van maakte, om de heiligde beloften te fchenden. Op de' Kolonie van den voormaligen Graaf van noé, gemeenlijk de Plantagie van Breda genaamd, eene mijl van de ftad Kaap Francais, in het Noordlijk Departement van St. Domingo, zag deze wreedaard in 1743 het eerfte levenslicht. In zijne hoedanigheid als zwarte Haaf ter 11avernij verwezen, verliepen zijne eerfte jaren in de werkzaamheden, die lieden van zijne foort gewoon zijn te verrichten, en hij was beftemd om de beesten te hoeden op de Plantagie, die hem had zien ter wereld komen. De tijd, welken hem zijn post liet, gevoegd bij de aangeborene levendigheid van zijne genie, bragt hem op het denkbeeld om dien ten zijnen nutte te belleden: hij legde zich op de beginfelen van het lezen en fchrijven toe. De kennis, die hij in die twee wetenfehappen verkreeg, fchonk hem groot aanzien onder de Zwarten, die verwonderd en verrukt waren van eensklaps te zien, dat één hunner zich uit de diepe onkunde, waartoe Zij veroordeeld waren, verhief. Toussaint lo~üverture, faamlijk kunnende lezen en zijnen naam teekenen , verliet den post van veehoeder, en was begeerig naar werkzaamheden, die niet zoo laag, en tevens voordeeliger waren. Het gerucht van zijne talenten en vatbaarheid kwam ter ooren van M. baijou de li bert as, Procureur op de Plantagie van Breda; deze nam vóór hem aan zich te verbinden, en om deszelfs toenemende eerzucht te beproeven, maakte hij hem zijnen Koetfier. Het gedrag van toussaint louverture bij zijnen nieuwen meester, deed hem deszelfs toegenegenheid verdienen ; alhoewel hij zeer wreed was tegen de onder zijn gebied (taande (laven, fchonk hij toussaint louverture zijn vertrouwen; hij (telde hem aan als Opzichter over de andere Zwarten, en vergat niets dat hem aan deszelfs dienst kon verbinden. In dezen ftaat van zaken bleef hij een onverfchillig getuige van den opftand der Zwarten, en fchoon hij met eenige Opperhoofden der oproerige Negers in verbindtenis gedaan had, fcheen nogthands de erkentenis welke hij zijnen Meester gewijd had, hem boven het lokaas van wraak en begeerlijkheid verheven te hebben, zoodat hem dikwijls vervloekingen ontvielen tegen de bewerkers en Qq 5 aaP--  6l8 du broca, het leven van touss. louverture. aanvoerers van hun, die de verwoesting der Kolonie tot hun doel hadden. Deze handelwijze had den vertrouwlijken vriendfehapsband, welke hem met zijnen Meester verëenigde, nog naauwer toegehaald. In den ftaat waarïn zich de Kolonie bevond, ten prooi aan de wreedheden en wraak der Negers , was hij aan deszelfs huisgezin nog dierbarer geworden: men kende zijne magt, wist wat hij had kunnen ondernemen , en welken invloed hij bij de Negers had kunnen verkrijgen, indien hij het in hem gefielde vertrouwen wilde misbruiken : men maakte dus (laat op zijne gematigdheid , en op den wederltand, dien hij alles wat zijne eerzucht kon prikkelen fcheen te bieden. Maar deze gematigdheid vaiiTOussAiNT louvert ure was flechts eene berekening van zijne diepzinnige geveinsdheid , op de onzekerheid van de pogingen der Zwarten gegrond; zoodra hij zich van derzélver uitflag verzekerd zag, en oordeelde, dat het gunllige oogenblik voor zijne ontwerpen daar was , ontvlood hij plotsling uit het huis zijns Meesters, verdween van de Plantagie van Breda, en begaf zich naa de legerplaats van biassou. Van dit tijdflip af beginnen de fehrikbarende gebeurenisfen, welken tot de Kriigsöperatiën van den Generaal l e c l e r c te St. Domingo aanleiding gegeven hebben , en toussaint louverture in den rang fler gruwelijklte monflcrs doen voorkomen. De famenliang van het geheel maakt het ons onmooglijk den Lezer een kort uittrekfel tot eene proeve mede te deelen; weshalven wij ons genoodzaakt zien hem naar het Werk zelf, dat der lezing overwaardig is, te verzenden. Reize van Amjleldam over Madrid en Cadix naar Genua, in de jaren 1797 en 1798. Naar het Hoogduitsch van christian august fisch,'er, met een aanhangfel over het reizen in Spanje. Te Leijden, bij L. Herdingh , 1801. 385 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 4 - ': In meer dan één opzicht behoort dit Werk onder de beste Reisbeschrijvingen. De Schrijver toont, dat hij de kunst verltaat, om het nationale characler en den geest van een volk op te fpooren , welk tot dus verre nog niet ge-  c. a. fischer, reize, enz. 619 genoeg gekend wordt 4 en over hetwelk , zoowel als over deSÉelfs gefchiedenis, nog een fldiër getogen is, die eerst dient te worden weggenomen, zal men dat volk recht leeren kennen. — Ten dezen opzichte dan heeft F. grooterc verdiende, dan eenige zijner voorgangcren. — Daar te boven zal men , in hetgene hij aangaande den Koophandel, dcfl militairen en ltaatkundigen toeltand van Span-" C rijft nog iet rüieer vinden , dan waarvoor de SchrijIvt 0 gaf , in de Voorrede voor het oorWerk , te weten voor aanteekeningen en toeAf , Werk van bourgoing. Men vindt ' r ook tc rechtw izingen en verbeteringen van dezen met I | | mm ScHïijver. Vooral echter is hij diep doorgec!mn./|ji| j .ocfïand der wetenfehappen in Spanje. ' leden van dit Werk, wat deszelfs inhoud ''''l'ivj'ï'tfi .,v:i nog voegen , dat het zich vooral ken., .. .; :• bevallige wijze van voordragt. — Een .'"!•:•', n lof komt wel is waar op den Neder- ,ci\ V af al er te rug , doch dit vermindert de ver» diende van f is c n er niet, die toch meester van het geheel was bij den eerften aanleg. Met één woord, wij twijfelen niet, of dit Werk zal met genoegen ontvangen, gelezen en herlezen worden. — WÜ zullen zoo beknopt ons mooglijk is , een kort bericht van dit Werk, mededeelen. —- Een niet onbevallig Verhaal eener Zeereize van Rotterdam (*) naa bourdeaux gaat voorafin de zeven eerlte Brieven. — Met deze ftad wordt de Lezer eenigzins bekend in den agtiten en negenden Brief. De characterfchets vair de Gasco:ijers is niet onaardig. „ De Gasconjer „ fpreekt hyperbolisch , zijne eigene verdienden vertoonen „ zich aan hem in deze figuur. - Hij moet altijd van zich „ zeiven fpreken, hij moet overal vertoon maken, wan„ neer hij op zijne plaats zal wezen. Hij weet alles, hij ,, heeft alles gezien, hij was zelfs bij de fchepping der „ wereld tegenwoordig. De Gasconjer liegt zonder het te weten, hij fnijdt op, zonder het te willen , hij fpreekt „ tegen zonder bitterheid , hij beleedigt zonder oogmerk. „ Zijn karakter is belagchelijke ijdelheid, en onfchadelijs, ke windmakern. " — De negende Brief behelst vooral eenige Berichten nopens O Hier ging F. aan boord, omdat 'er te Amlteldam gee'rle Schepen op Spanje gereed lageö.  6-20 C. A. FISCHER pens den handel in Wijnen: In de volgende Brieven vervolgt de Schrijver zijne reis naa Baijonne, - van welks handel hi, in den twaalfden Brief eenige narichten mededee.t. De chocolade maakt eenen geWigtjgen tak van denzelven uit. JJeszelfs onderfcheidene lóorten , als ook de vervalichingen van denzelven, worden hier naauwkeuri en  AT/«LA OF.DE GELIEVEN IN DE WOESTIJNE. 637 " • en eene -natuur en zeden voorftelt, geheel en al vreemd aan •"Europa. Atala betielst eigenlijk geene gevallen. Het is J een foort van gedicht, half befchrijvende, half in famen- fpraak: alles beftaat in de fchilderij van twee geheven, die " in de eenzaamheid te famen fpreeken en wandelen: alles ligt in een tafereel van de fouten der liefde, te midden van de " uil te der woestijnen, het is ïnJVoorafl^taëk', Verhaal en Nar* " de verdeeld. Aan de voornaamfte verdeelingen van het ver•" haal heb ik naamen gegeeven, zoo als: de jagers en land" bouwers,mz. op deze wijze toch zongen in de eerfte eeuwen van Griekenland, de zoogenoemde Rhapfoden zangdukketl ' uit de Ilias en Odijsfea onder verfchillende tijtels op. Ik wil " niet omkennen, dat ik, en in het ft uk zelve, en in de be" handeling ten uiterften de eenvouwigheid van ftijl betracm: " heb, alleen het bcfchrijvcnde gedeelte uitgezonderd; en nog ',' befta'at 'er in de befchrijving zelve , eene manier, van tevens " ftaatig en eerivouwig te zijn. Dan fchoon ik hier na getragt heb, wil ik mij niet vermeeten, dezelve bereikt te hebben. Sedert langen tijd lees ik niets meer dan homerus en den " Bijbel. Zoo men hier van Ipooren ontdekt, zoo de kleuren van deze groote en eeuwige voorbeelden van het geen fchoon " en waar is, mijne fchets der woestijne, en de gevoelens van " hait verhoogd hebben, dan zal ik mij gelukkig achten." ' Mijn oogmerk was ook niet, veel traanen te doen Horten; „ mij dunkt, datvoLTAiRE, te midden van zo veel andere ' gevaarlijke dwaalingen•, ook deeze heeft uitgebracht, dat „ de beste werken de zulken zijn, die het meeste doen weenen. Men heeft toneelftukken , waarvan niemand Schrijver zou ' willen zijn, en die het hart vrij wat meer verfcheuren, dan " de Aeneïs zelve. Men is geen groot Schrijver, als men dc ziel weet te pijnigen. De traanen, welke een fchoon dicht" ftuk doet ftorten, zijn de waaren, de bewondering moet \ daar aan zoo veel deel hebben, als de fmart. Bij voorbeeld " priamus, die tot achilles zegt:" „ ,. Oordcel over de overmaat mijns ongeluks ,' daar ik de „ „ hand kus, die mijne zoonen genacht heeft:"" - (Ilias 24.) OI Jofeph die uitroept:" — „ „ Ik ben Jofeph uw broeder, dien gij verkogt hebt in „ Egüptenland!"" (Gen. 45 vs 4.) „ Zie daar éénige traanen, die de lier des dichters moeten „ vertederen. De Zanggodinnen zijn Hemelmaagden, wier „ trekken door geene grimasfen willen ontfierd zijn: — Zoo „ zij weenen, is het om zoo veel te fchooner voorkomen te j, hebben." „ Voor het overige loop ik niet hoog met de wilden, gelijk rousseau: en fchoon ik misfehien zo - eel rede tot klagten ' over de maatfchappij heb als rousseau,om daar over te vre, de te zijn, geloof ik echter niet, dat de zuivere Natuur Ad I, fraaifte zaak van de wereld zij. Overal, waank die zag, heb »ik  638 F. A. C H 4 T E A U B R. I A N T „ ik ze zeer hatelijk gevonden; en wel verre van de mening, dat „ de denkende mensch;een verbastera dier zou zijn, geloof „ ik juist, dat de gedachte den mensch uitmaakt. Met dat „ woord natuur heeft men alles bedorven. Laaten wij, ja „ de natuur, maar de fchoone natuur fchilderen: de kunst „ moet zich niet met de navolging van gedrochten bezig hou s, den." — „ Daar de zedeleer in dit ftukjen gemaklijk te ontdekken, en „ in de narede bij een getrokken is, zal ik 'er hier niet van „ fpreeken maar alléén een paar woorden van mijne perfoo„ nen zeggen." „ Atala heeft even als de philoktetes, van s opho„ k l e s , flegts drie peclbonaadjen. Het karakter der vrouw, „ welke ik heb tragten te fchilderen, zal misfchien vrü nieuw ., voorkomen. Men heeft de tegenfhïjdigheden in het mensch. „ lijk hart nog niet genoeg ontwikkeld, zij verdienden zulks ,, zoo veel te meer, daar zij met de aloude overlevering onzer „ oorfpronglijke verdorvenheid in verband ftaan, — en bü ge„ volg wijde uitzichten over 's menfchen groote en geheim vol„ le gefchiedenis openen." ,, Chactas, Minnaar van atala, is een wilde, maar „ dien men onderdek met Genie gebooren te zijn, en die meer „ dan ten halve befchaafd is, daar hij niet flechts de leevende , „ maar ook de doode taaien van Europa kent. Hij moet zich „ dus in een gemengden ftijl uitdrukken, overeenkomftig den „ ftaat waar in hij zich bevindt, tusfehen de maatfchappij en de „ natuur in. Dit verfchafte mij groote voordeelen: ik heb hem als „ een wilde doen fpreeken, als hij derzélver zeden ichildert: „ als een Europeaan , wanneer 'er verhaal offamenfpraak plaats „ heeft. Ware dit niet geweest, had ik het werk moeten „ ftaaken ; zoo ik telkens den Indiaanfchen ftijl gebruikt had, „ zou atala wartaal voorden Lezer geweest zijn." — „ Wat den misfionaris betreft, ik heb meenen op te mer„ ken. dat allen die tot hiertoe een geestelijken in werking „ g^ag1 hebben, denzdven of als een dweepzieken fchurk, „ of als een foort van wijsgeer hebben afgebeeld. Vader au„ brij is niets van dit alles. Hij is een eenvouwig Chris„ ten, en fpreekt zonder zich te te fchaamen, van het kruis, van het bloed zijns goddelijken Meesters , het bedorven „ vleesch , enz. in een woord , het is de priester, zoo „ als hij in de daad zijn moet. Ik weet , dat het moei„ lijk valt, een diergelijk karakter aan de oogen van zekere „ lieden te vertoonen, zonder zich belachlijk te maaken. Zoo „ ik het hart niet raak, zal ik doen lagchen: de Lezer moge ,, bel'isfen." „ Zoo men nu opmerkt, wat ik al in dit kleine beftek ge,, bragt heb , wanneer men oplet , dat 'er niet é ne merk,, waardige omftandigheid in dezeden der Wilden is, die ik niet „ heb aangeroerd; niet één fchoon uatuurverfchijnfel,niet ééne » he-  ATAIA OF DE GELIEVEN IN DE WOESTIJNE. 6^9 , bevallige ligging in Nieuw-Frankrijk, (Kanadaj welke oubefctifeev'en is; zoo men befchouwt , dat in naast het ta. „ fereel van een jagervolk, dat van eene natie van landbouwers heb opgeüangen, om de voordeden van het maat, fchaplijke leven boven dar der wilden te doen zien; zoo , men eindelijk de zwaarigheden onder het oog houdt, die \, men te boven moest komen, om het belang eener famen„ fpraak tusfehen twee perfoonen gaande te houden, geduu„ rende een lang verhaal van zeden en gebruiken, benevens veelvuldige beschrijvingen van natuurtoneden; en dat ik „ de ontknooping zelve, zonder éénige hulp all én door de „ kragt der famenfpraak, gelijk de ouden, hei> zoeken ftaan,, de te houden, dan zal de Leezer mij wegens dit alles wel ,, niet ten ftrengfte willen beöordeelen. Nog ééns ik wil mij met geen volkomen uitflag vlijen ; maar men is altoos „ dank verfchuldigd aan den Schrijver, die de Letterkunde „ tot dien antieken fmaak zoekt te rug te brengen, welken men in onze dagen te veel verwaarloost." — „ Het is tegenwoordig buiten twijfel geoorloofd , (daar „ onze [de Franfche] Regeering niet ééne vreedzame meening „ verbied,) om de verdeediging des Christt-ndoms, als een „ onderwerp van Zeden en Letterkunde, op iich te neemen. ,, Daar was een tijd , toen de vijanden van cien Godsdienst „ alleen recht van fpreeken hadden. Thans is de wed„ ftrijd geopend,- en zij die het Christendom als bevorderlijk „ voor de zeden en lettaren aanzien, kunnen het rechtuit „ zeggen, zo wel als de wijsgeer het tegendeel ftaande hou. ,, den. Ik durf gelooven, dat indien het groote werk, dat „ ik ondernomen heb, en dai fpoedig het licht zal zien, {[de ,, geest des Christendoins of dichtkunde en zedenlijke fchoonhe. „ den van den Christelijken Godsdienst) door eene kundiger „ hand dan de mijne behandeld ware, deeze groote vraag fpoedig beflist zou zijn." Om over atala nog één woord te zeggen; bij aldien de „ Franfche regeering, volgens een ten uiterften ftaatkundig „ ontwerp , eenmaal in den zin kreeg, Kanada van Enge„ land te rug te vorderen, dan zou mijne befchrijving van ,, Nieuw-Frankrijk een nieuw belang bekomen. Het „ onderwerp is evenwel niet geheel uitvinding, het is zeker, „ dat'er op de galeijen, en aan het Hof van lodewiik. den f} XIV, een wilde geweest is; het is zeker, dat een Franfche „ zendeling volgens mijn verhaal gehandeld heeft; het is ein„ delijk zeker, dat ik Wilden gevonden heb, die de beenderen „ hunner voorouderen met zich droegen, en eene jonge moe„ der, die het lijk van haar kind in de takken eens booms „ wegleide; nog eenige andere omftandigheden zijn waar; „ maar van geen algemeen belang zijnde, behoef ik niet „ daar van te fpreeken." ■ —■ An«  64O A. LAFONTAINE , ANTONlA , OF DE KLOOSTERGELOFTE» AntoNia, <ƒ de Kloostergelofte. Naar het Hoogduitsch van August lafontaine. Te Haarlem, hij A. Loosjes, P. z., 1801. 192 bladz. In Oclavo. De prijs is f: - 16 - : In dit Tooneelftuk, hetwelk in eene groote Roomsch Cax tholijke Stad in Duitschland ('peelt, wordt ons een Meisjen voorgefteld, hetwelk door hare Moeder, wel juist niet uit haat, maar door eene te overdrevene liefde voor haren 'Zoon, op de verdichte tijding, dat haar Minnaar dood wa. re, tot de aanvaarding van den geestlijken (luier in een Klooster van Boetvaardige Zusters genoodzaakt wordt. De arme elize immers dit is de naam van het Meisjen, niets van deze misleiding vermoedende, begeeft zich, zonder tegenfpraak, in den geestlijken ftand; intusfchen komt de jonge selberg, na een janr af'.vezen, wegens eene geheime expeditie, in den Krijgsdienst, te rug, en hoopt zijne elize te omarmen, en , verneemt, dat zij het geestlijk gewaad aangetogen heeft. Hij begeeft zich wanhopig naa de Moeder zijner Minnaresfe, ten einde het Klooster, waarin ze zich bevindt, uit te vorfchen; geraakt daar met derzélver Broeder in hevigen twist; deze vervolgt hem, tot zelff in het Klooster, waarïn elize zich bevindt. De Abtdisfe van dat Gefticht, eene brave, goedaardige vrouw, heeft medelijden met elize , ftaat den beiden Gelieven een mondgefprek toe, waarvan selberg, dit gebruik maakt, dat hij elize overhaalt, om des nachts door een'onderaardfehen gang te vlugten. Dit vastgc-fteld.zijnde, komt selberg op hei beftemde uur, draagt elize half onmagtig in het rijdtuig, en komt met haar ten huize van zijn'Vader. Hare Moeder, van alles verwittigd, bevindt zich [tèri zelfden tijde mede aldaar. Intusfchen heeft de Priorin van voornoemde Klooster, op het misfen van elize, alle de dorpelingen in beweging gebragt, en op kondfehap uitgezonden. Ook de Broeder van elize komt op het gerucht aan het huis van selberg, eischt zijne Zuster uit de handen van haren Minnaar; zij geraken aan het duëlleeren , en de jonge selberg bekomt eene doodelijke wond. Elize dit ziende, eindigt haar leven op het lijk van haren Minnaar; alles is in wanhoop, en aldus neemt dit Stuk een zeer treurig einde. Wij zullen ons, vergenoegen, met alleen den inhoud van dit Stuk te loops opgegeven te hebben ; zulke Spelen, waarïn enkel hartstogclijke Tooneelen voorkomen, kunnen op het bloote lezen , niet juist gewaardeerd worden; de goede uitvoering kan dezelven eenen luister bijzetten, die ze voor het Tooneel zeer aanpr.jslijk maakt, fchoon ze, als kunstmatige voordbrengfe en der Tooueeldichtkunde befchouwd, dikwijls het waarfchijnlijke en het eigenaardige kenmerk der oorfpronglijke natuur misfen.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. j. d. michaülis Nieuwe Overzetting des Nieuwen Ts~ taments met Aanmerkingen voor Ongcleerden. In het Nederduitsch overgebragt. Zesde Stuk. Behelzende den Brief van paulus aan de Romeinen . met eene Foorrede. Te Dordrecht, bij A. Dlusfé eh Zoon., 1801. 278 Bladz. Foorrede XX. In groot Oclavo. De prijs is fk - : - : Vele uitmuntende en leerzame Aanmerkingen worden in dit Werk over den voorhanden zijnde Brief aangetroffen , werken dezen, door ons meermalen geprezen , arbeid van den met recht hoog gefchatten mic ha Slis op nieuw aanbevelen, en eiken beoefenaar der Gewijde Schriften, van deszelfs belang en nut, overtuigen. —» Wij kunnen, volgends ons bepaald bedek, ons alleen tot deze of gene proeve bepalen, en hiertoe verkiezen wij Hoofdftuk VIII: 26. ,, Ook koomt de geest onze zwakheid ter rndpe.~] Geest is hier weder, even gelijk in het voorige, niet de Heilige Geest, maar de verhevenere krachten der ziele, verfland en vrijë wil. Dezen komen, bij alle lijden, der zwakheid onzes lichaams ter hulpe. Het dier is alleen aan het gevoel zijner fmarten overgelaten, (ten hoogden is het voor hetzelve misfehien eenige verligting, dat het troost zoekt bij menfchen, welken het liefheeft, en denzelven zijne ellende, met fprekende toonen en gebaarden van fmart, klaagt) maar de mensch heeft verftand en wil, in eenen hoogeren zin eenen vrijen wil, en hoe zeer kunnen niet dezen het gevoel van fmarten tegenilaan en overwinnen, zoo dat wij, zelfs onder hevige rampen en fmarten, vrolijk en opgeruimd zijn, en der fmarten zelfs der martelingen braveeren kunnen ? Hoe vele verltrooijingen biedt ons daar te boven de Rede aan, door welke wii van hetgene wij gevoelen en de onheilen, welken ons nartelen , verwijderd worden. Ik wil wel niet zeggen, dat r aul us juist hier aan denkt, alleen deze verftrooijingeu behoren toch tot de zaak zelve , en verligten ons zeer dat lijden, hetwelk het dier volkomen dragen moet. Maar het gewigtigfte is, hetgene paulus zelve noemt: de ziel van den mensch verheft zich in het gebed tot den onzichtbaren , van wien het dier niets weet, — tot God, nieuwe vad. biul.vi.dcel.no. 13. Ss klaagt  642 J O. SlICHACLIS , nieuwe OVERZETTING, enz. klaagt dien zijnen nood, en vindt daarbij werklijk verligting. Gewis! meermalen ondervond dit de waare Christen, maar ook ondervinden dit, geloof ik, velen, die geene waare Christenen zijn, wanneer zij zich, in een dringend gevoel van noden tot het hoogfte onzichtbare wezen verheffen, met hem raadplegen, en troost en opbeuring gevoelen." ,, Want wij weten niet, wat wij overëenkoomflig de zaak (eigenlijk, zoo als het behoort) bidden zullen.~\ Hier wordt niet gefproken van alle gebeden, maar van de gebeden onder drukkend lijden, en in benaauwing van vijanden. En hier weten wij dikwijls niet, wat wij bidden zullen: God bevrijde mij van dit lijden? Maar dit kan ons ook nuttig, kan eene welverdiende tugtiging onzer zonden zijn! Hij verlosfe mij van mijne vijanden ? Maar hoe ligt kan zich in dit gebed wraakgierigheid inmengen, welke het ons verdagt doet voorkomen? — Hier fpreekt nu de geest voor ons met zuchten, voor welken wij geene woorden kunnen vinden: hij is enkel verlangen, enkel vertrouwen op God, maar ook te gelijk enkel geruste overgeving aan den wil van God, en onderwerping aan hetgene God het best zal vinden. Dan is het hart welfprekende, en zegt dikwils in één oogenblik meer, dan wij met woorden zouden kunnen uitdrukken. Waarlijk zoms wordt het ons, in den angst, en wanneer het hart vol gedachten is, moeilijk woorden te vinden. Maar God verftaat alle deze zuchten; Hij, die ook de Hemmen hoort; en , gelijk alles naar zijnen wil gebeden is, zoo verftaat hij ons gebed, en verhoort ons welligt volkomener, dan wij het met woorden zouden hebben uitgedrukt; doet meer, dan wij zouden gewaagd hebben te bidden; en nog eer dit gefchiedt, keeren wij, van het gebed, van dit veel beduidend welfprekend zuchten, meer verligt terug." De Foorrede behelst eenige algemeene aanmerkingen over de Brieven van paulus, en de overige Schriften des N. Verbonds. — Dé  J. W. C. TENCRTNCK, EUïÏNGEL. GESCHIEDVERHALEN. 643 De vier Euiingelifche Gefchiedverhaaien, met betrekking tot jesus, onzen dierbaar en Zaligmaker, vooral ten nutte van de jeugd en minge'èefenden, tot een gebracht, opgehelderd en eenvoudig voorgedragen, in 52 leerzame gefprekken, tusfehen eenen jongen Leerling en zijnen geliefden Leermeester, door j. \v. c. tenckinck, Leeraar bij de Hervormden, te Venhuizen. Eerfte Deel. Te Hoorn, bij J. Breebaart, 1S02. 331 Bludz. In 0£tavo. De prijs isfi- 5-: en In groot Oclavo. fi-16-l De Eerw. tenckinc tc wil, voor een kind zelfs,dat ordentelijk lezen kan, nuttig wezen, en heeft zich daartoe eenen Leerling voorgefteld, die wel onderwezen , maar nog in het geheel met jesus christus niet bekend is. De Leerling doet de vragen, en de Leermeester andwoordt. De vragen zijn zoo als men ze van eenen geheel onkundigen, vaneen jong Kind verwachten zou, dikwijls zeer onnozel, en de andwoorden dikwijls zeer uitvoerig. Het is ons voorgekomen, dat een Boek van ruim 600 Bladzijden, (want wij hebben hieralleen de helft,) en dat nog taamlijk digt in een gedrukt, weinig gefchikt is, om Kinderen , die van jesus geheel onkundig zijn, te onderwijzen. De zulken zouden naar ons inzien beter gediend zijn vaneen Boekjen, dat het vierde gedeelte derBladzijden bedroeg. Evenwel behandelt de Leermeester zijnen Leerling als een Kind, waar voor hij fommige waarheden nog niet klaar kan open leggen. Zoo heeft hij veel weggelaten van hetgene luc. ï „ met betrekking totdeeer„ He wording van joiiannes en jesus verhaald wordt," en dit heeft hij te meer opzetlijk "gedaan, „ om geen ge„ vaar tc lopen, om de aandagt van de lezende jeugd, ,, op djngen te doen vestigen, die men nog niet voeg„ zaam met haar kan behandelen." Van dien zelfden aard is het volgende: „ Leerling. Mag ik nu iets weten, van de afkomst van „ J I'. sus?" „ Leermeester. De Enangelisten zeggen alle vier, dat „ zijne afkomst Godlijk is." „ Leerling. Godlijk .. v Is jesus dan geen mensch ge„ wecst?" ,, Leermeester. Ja. Evenwel was hij een buiten gemeen „ groot en aanzienlijk mensch, die van God zeiven bijSs * zon-  6*44 J« W. C. TENCKINCK, EUÜNGEL. GESCHIEDVERHALEN» „ zonder bemind werd, en in eene zeer naauwe betrekking „ met het Godlijk opperwezen ftond. " ,, Leerling. Ach! zeg mij hier toch nog iets meer „ van!" Leermeester. Bij eene andere gelegenheid, en wan„ neer gij eerst nog wat meer onderwijs zult genoten hebben, dan beloof ik u, zal ik u hier van nog wel „ het een en andere zeggen. Nu moet gij dus uwe 5, nieuwsgierigheid in dezen nog wat opfchorten." Wij bekennen gaarne, dat men veel behoedzaamheid met de jonge jeugd nodig heeft, in de behandeling van fommige """Bijbelfche Verhalen, en veröordeelen grootlijks, dat iómiuigen daarmede zoo onbedachtzaam te werk gaan : maar wanneer men van alles niet vrij uit kan fpreken, tot Leerlingen, voor wier onderwijs men een Boek van weinig minder dan 700 Bladzijden niet ongepast rekent, tot wien zal men het dan doen? — Wij onthouden ons met opzet van verfcheidene andere aanmerkingen. Het ontbreekt ons niet.aan onderrichtingen voor de jeugd, die veel beter zijn. Leerredenen over de Godlijkheid der II. Schrift, door j. H. van den doorslag, Predikant te Dordrecht, Derde en Laatfte Deel. Te Dordrecht, hij A. Blusté en Zoon. 503 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 10 - : De uitmuntende Kerkleeraar van den doorslag, gaat in dit Werk voord , met op de zelfde wijs, als wij te vooren met lof vermeld hebben, dat is, verftandig, oordeelkundig en ordenlijk, het Plan, dat hij zich had voorgelield, af te werken. Dit Deel handelt voornaamlijk over het Bewijs voor de Godlijkheid van den Bijbel, uit de Wonderwerken ontleend. Nadat hij eerst in het algemeen naar joünn. X: 37 , 38, over de Wonderwerken, als bewijzen voor de Godlijkheid der Bijbelleer, gehandeld heeft, zoo neemt hij, in veertien volgende Leerredenen, even zoo vele wonderdadige Gefchiedenisfen in het bijzonder, tot zijne Onderwerpen, terwijl hij eindelijk met twee Leerredenen befluit, waarvan de eerfte over de verzameling der H. Boeken, en de laatfte, over de uitbreiding van den Christlijken Godsdienst handelt. Zie  j. h. van den doorslag , leerredenen. 645 Zie hier eene fchets van de laatfte Leerrede over de uitbreiding van den Christlijken Godsdienst, naar aanleiding van Rom. X: 18b, ja doch, haar geluid is over de gehele aarde uitgegaan, eh hare woorden tot de einden der wereld. Na eene korte Verklaring van den tekst , behandelt v. d. D. dat bewijs voor de Godlijkheid van het Christendom, hetwelk uit deszelfs eerlte en voorfpoedige uitbreiding over de gantfche aarde ontleend wordt. Hij verdeelt zijne rede in drie deelen. I. Deelt hij eenige Aanmerkingen mede over den aard en het gewigt van dit Bewijs. II. Ontvouwt hij dit Bewijs zelf in eenige bijzonderheden. III. Leidt hij 'er eenige leeringen ter toepasfiug uit af. I. De Aanmerkingen, die hij vooraf mededeelt, zijn deze : i°. Dat de voorfpoedige uitbreiding van eene Godsdienstleer, op zich zelve befchouwdgeen bewijs is voor derzélver waarheid , of Godlijkheid. a°. Dat dit Bewijs van een ander foort is, dan andere, die uit Voorzeggingen en Wonderwerken ontleend worden. 30. Dat dit Bewijs enkel fteunt op de Gefchiedenis. 4°. Dat deze Leerrede zich alleen bepalen zal bij de eerlte uitbreiding ' van het Christendom in de eerfte Eeuwen. . II. In het tweede deel, waarïn het Bewijs zelf ontvouwd wordt, worden vier Stukken behandeld. i°. De Perlbnen, die deze leer voordplanteden. oP. De Middelen , welken zij daartoe gebruikten. 30. De Tegenftand, dien zij te overwinnen hadden. 4". De Uitwerking, welke niet te min deze leer wijd en zijd onder allerlei menfchen gehad heeft, III. De leeringen zijn deze vier: i°. Wij moeten Gods genadig Beltuur'aanbidden , en danken ,dat ook dieEuringclieleer tot ons is uitgebreid. 20. Het moet onze zorg zijn, dat wij zeiven die zalige uitwerking des Christendoms gevoelen en betoonen. 3Q. Wij moeten ook het onze tot bewaring en uitbreiding van het Christendom toebrengen. 4". God , die het Euangelie zijns Zoons in den beginne zoo voorfnoedig maakte , die het nog bewaart , zal het ook in fpijt van allen tegenftand {taande houden. Ss 3 Prtfir  646 ANCILLON Prijsverhandeling van den Heer ancillon, den Vader, Predikant te Berlijn. Bekroond door het Genootfchap ; La Conception te Rouaan, op de vraag: welke zijn, behalven de Godiijke. ingeving, de kenmerken, die de voortreflijkheid der gewijde Schriften bbven die der ongewijde bewijzen? IVaarbij gevoegd zijn eenige Letterkundige aantekeningen. Lit het Fransch, met eene aanprijzende Voorrede van den Heer j, scharp, Doclor der H. Godgeleerdheid, en Leeraar bij de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Rotterdam. Te Leijden, bij f. van Thoir, 1802. 243 Bladz. In gr. Octavo. De prijst is f 1 - 16 - ; r J Het Genootfchap: La Conception te Rouaan had de hier boven opgegevene vraag ter beandwoording uitgeichreven , en het andwoord van den lieer ancillon bekroond. Een man van aanzien, veel fmaak in hetzelve vindende, heeft de moeite wel willen nemen, om deze Verhandeling in het Neêrdaitsch te vertalen, terwijl de aanprijzende Voorrede van den Heer sc h a r p ons,' zoo omtrent dit Werkjen zeiven, als omtrent den verdienst. lijken Schrijver , eenige onderrichting geeft. Wij twijfelen niet, of deze Verhandeling zal door onze Landgenoten met genoegen en vermaak gelezen worden. Zij is een werk van vernuft en fmaak, en bij uitnemendheid gefchikt, om het dierbare woord van God, ook van de zijden der fchoonheden, die hetzelve in zich bevat te leeren kennen. Het genoegen, waarmede wij deze Verhandeling gelezen nebben, heeft ons echter niet blind gemaakt voor hare georeken. Wat den inhoud zeiven betreft, wij kunnen niet ontveinzen, in dit Gefchrift het één en ander gevonden te hebben, dat wij niet verwacht, en verwacht, dat wij niet gevonden hebben. Onzcs oordeels was het derde Stuk in deze Verhandeling eigenlijk het voorname, waarbij zich de Schrijver bepaald moest hebben. Dit had, dunkt ons, meer ontwikkeld en met meer proeven geftaafd, meer met de Schriften der ongewijde Schrijvers in vergelijking moeten gebragt worden. De Heer ancillon verdedigt zich hier omtrent wel, door zich op de grenzen eener verhandeling, die hein beperkten, te beroepen.; hij had echter plaats kunnen vinden door het $én en ander weg te laten, hetwelk naauvvkeurig gefpro- ken»  prijsverhandeling, enz. 647 ken, tot zijn onderwerp zoo zeer niet behoorde. Het kwam minder aan op eene vergelijking van gewijde en ongewijde Schrijvers, dan wel van derzélver fchntten. Eene vergelijking tusfehen mos es en columbus, boe fchoon die ook op zich zelve is , hadden wij alihands niet verwacht. Zijne wijze van voordragt fchijnt ons ook toe , veel te hoogdravend en zwellend te zijn. Buiten twijfel kunnen wij deze Verhandeling niet lezen, zonder ons over het rijke vernuft en de levendige verbeelding van den zestig jarigen ancillon te verwonderen. Maar als de toon eener rede over het geheel te hoog gedeind, als de dijl te metaphorisch is, als de trekken van vernuft te menigvuldig zijn ,. als Spreker of Schrijver heeft voorgenomen, nooit natuurlijk te fpreken of te fchrijven, maar altijd, zelfs in de verdeeling , zich verheven te willen uitdrukken , dan heeft dit juist eene verkeerde werking. Het benadeelt de duidelijkheid. Het verwekt vcrmoeijmg in plaats van vermaak'. En de fchoonde trekken worden niet genoeg opgemerkt, wijl zij door hare menigte elkander verdringen. Dat de doorgaande dijl eener rede zuiver, beknopt, duidelijk, natuurlijken eenvoudig zij, en dat de trekken van vernuft en nadrukvolle welfprekendbeid zich tusfehen beiden vertoonen, daar, waar de verhevenheid der zaken zelve het klimmen der rede vordert, dan zal de voordragt over het geheel bevalliger zijn, men zal met meer gemak en vermaak hooren of lezen ; de 1'choonheden van het voordel zullen meer uitkomen, en hare werking zal gewisfer zijn. Om onzen Lezer van den dijl dezer Verhandeling te laten oordeelen, zullen wij het begin van het tweede gedeelte, Bladz. 37, overnemen. — „ Ik beken het, ik heb in dit tweede gedeelte van de taak, die ik mij heb opgelegd , geene aanëcngefchakelde overëcnkomde kunnen uitdenken, tusfehen de verfchillende Schrijvers, die aan de verzameling onzer gewijde fchriften gearbeid hebben, en zulken in de ongewijde letterkunde, welke fchijnen zouden eenige meer "kenbare trekken van gelijkheid met hun te hebben, zonder mij opgetogen te gevoelen, en door die gedachten als in » ik weet niet welke , gewesten eenes' zoeten drooms te zijn overgebracht. 'Mijne verbeelding plaatde mij tusfehen de beeldenisfen der geëerbiedigde Profeeten en Apostelen aan de eene, en der Goden van fmaak, van verhevenheid, en van gevoel Ss 4 aa»  ^8 ANCILJ, ON Serft^&^^j? Scfchaard , als in twee zich le«d in hef i ioc i ^ P ' Wlcr «"""Magen zijn geeeuwen, SS^a^?"!?* f «WdSng vin £ £Sd~^ bijna ?*a^^ dSk"de^«r?ffffn^'i het nadruk'ijke aan het £. dJS^e^^Iïcï*? ^^P^eeldnislen, mijne ; tkè gaiDder«'** onder verplaats? enSS'!in^beVV^1lD?^raakt' ui« >™nnen rang molos, èt0^^^^^^? R0' PAULUS p ' U'S' JESAIAS, JOHANNES, dot ik hp„ *i ö f cén> eu iehenen te willen, ?X Ö ^RTenilHnidT^"6 °*«*«*«nfa» vereen gd fe^hand het tl5 f " U,t' ,tenvijl fk llit mÜ"e önvas- van eene groote en d^^ Sn S ^^^^ ïoïrd «tSC" hefke' °m "iCt «PP-vlaiddg'nhgeom u I # » 8r°? °n.tWerP verëifchen zonde, af te fflalen zlbT" ^" en verfcheidenheden ai te malen. Zoekt dan gelukkigen ftervelina die niet* te raadplegen he.lt, dan zijne ledige urne zijne krach ten, den overvloed van zijne ftoffL zijne liefde voor rt etteren , zijne nog vurigerliefde voor S^Sienst en ^^SSS Wel ^werkte en beiuS k SfSSS^^&.ïï^"! z«neeeuw, aan luisteren her ^)» ' B ' a,s^-' waarc voorden luisteren het geluk van de uwe. Ondernemingen, die min-  PRIJSVERHANDELING. CjO minder groot zijn, betamen mij hier. Te vrede het ftrijdperk flechts ingezien, den worftelaar , die zich in hetzelve zou durven begeven, wakker gemaakt, welligt aangemoedigd te hebben , omfluit ik mij in eenen engeren kring, onder alle de overëenkomften, die men zou kunnen maken tusfehen eenige der gewijde Schrijvercn, en zekere mannen , die de ongewijde oudheid bewondert, overëenkomften, gegrond op een algemeen koloriet van gelijkheid, treft mij eene enkele in het bijzonder ,.ik geve mij over aan hare gebiedende werking op mijne ziel, ik houde mij bij dezelve ftil, en daarbij bepaal ik mij. Mos es — de Profeeten zaamgenomen — en p.uaus — welk een groep.' ik ftel dezelve in masfa,en in hunne gantfche werking, tegen de geheele oudheid over, in welke ik niets gewaar worde, dat aan derzélver voortrcnijlvheid cn grootheid flechts zon kunnen evenaren," enz. Schets der Middelen, waar'dan het Christendom deszelfs uitbreiding over den aardbodem te danken heeft. Meerende&ls naar het Hoogduitsch van l. t. spit tl er. Te Delft, bij M. van Roelofswaert, 1801. 84 Bladz. In gr, Oclavo. De prijs is f: - 15 - : Als wij den onbekenden Schrijver van dit Boekjen critisch beöordeelen zullen, dan kunnen wij niet anders, dan gevoelen, dat het wegens de beginfelen, die hij zelf in het Voorbericht aan den dag legt, vooral zijne zaak niet was, zich in het IJistorifche vak te wagen. — 'Zal het geheele beloop van de opkomst des Christendoms met volkörnene zekerheid kunnen worden opgegeven, dan moeten , zijns inziens, eerst de vijf eerfte Boeken van het Nieuwe Testament nog critisch bewerkt , en de inwendige kenmerken van derzélver echtheid gewikt en gewogen worden. Dat zou zijns oordeels door gezamenlijke pogingen van bedrevene oordeelkundigen in dezer voege dienen te worden tot ftand gebragt, dat zij hunne waarnemingen , bij wijze van onderling over en weder fchrijven, naauwkeurig beproefden en louterden. Dat zal intusfchen nog al wat aanlopen , en het is dus niet te denken, dat de Schrijver, ten aanzien van de Gefchiedenisfen van het Christendom, aan deze zijde van het graf tot zekerheid voor zich zeiven zal komen. En echter waagt hij het, vóór dat de gezonde historifche critiek in Ss 5 or-   SCHETS DER MIDDELEN, ENZ. 651 zag, ediSlen, enz. derde tijdperk: Aanvallende oorlogen voor het Euangelie tegen den Akoran en het Heidendom; vierde tijdperk: Inquifitie, Jefuiten , tegenwoordige Zendelingen naar de Tegenvoeters, en verval van het Christendom in Europa. De drie laatfte tijdperken worden wild, onnaauwkeurig, en zeer partijdig "befchreven. Alles wat met opzicht tot deze ftoffe ten nadeele van de voorftanders van het Christendom gezegd kan worden, wordt in het breede uitgemeten , terwijl hetgene tot hunnen lof verftrekt , of zorgvuldig verzwegen, of flechts ter loops wordt aangeftipt. Wat in de "donkere Middeneeuwen Keizers, Koningen, Ridders, Pauzen, de Geestlijkheid en Inquifitie hebben uitgevoerd, om het bijgeloof voord te planten, wordt in het breede befchreven, maar van hetgene na de Hervorming gefchied is, en wat de welmenende en eerwaardige b'roederfchap der Hernhutters tot uitbreiding van het Euangelie verricht heeft, wordt flechts in eenige weinige regels te boek gefteld. — Wat het eerfte tijdperk betreft. Hetgene de Schrijver daarvan bericht, moet hij zeker gehaald hebben uit "de Euangelilche gefchiedverhalen. Dat verönderftelt, dat hij dezelven als geloofwaardig erkent. Maar waaröm verhaalt hij dan de eerfte uitbreiding niet zoo , als de Euiingelifche gefchiedverhalen die berichten? Waaröm verzwijgt hij het één, en verdraait het ander? Zoodat de zaak hierdoor in eeu geheet ander daglicht geplaatst wordt, dan zij zich in de daad heeft toegedragen. Een iegelijk , die onzijdig zijn bericht met dat der'Schrijvers van het N. T. vergelijkt, zal wel ras de onöverëenkomst, die 'er tusfehen beide gevonden wordt, ontdekken. Indien hij geoordeeld had, dat de H. Schrijvers in de opgave van dit gebeurde gedfcvaald hebben, dan had hij dat moeten bewijzen , en tevens de betere bron moeten aanwijzen, waarüit hij zijn naauwkeuriger verhaal geput heeft. — Intusfchen, de zaken ter kwader trouw in een verkeerd daglicht te plaatfen , behoort onder de armhartige wapenen, waarvan zich het Deïsmus bedienen moet , om het gehaatte Christendom te bevechten. Wij beklagen den ongelukkigen man , die bereid is. om met zulke wapenen de beste zaak te beftrijden. Wij oordeelen intusfchen, dat hij wel gedaan heeft met zijnen naam te verbergen, om daardoor de fchande van een ongetrouw en partijdig Historiefchrijver te ontduiken. Het  #52 l. t- spittler, schets der middelen, enz. Het hoofdoogmerk van zijn gefchrijf is, om de ingenomenheid met de Zcndelings-Genootfchappcn, en het Zendelings-Werk, welke bij velen m ons Vaderland befpeurd wordt, te beteugelen. Wij twijfelen , of zijn Werkjen dit doel wel bereiken zulle. Zoolang het Zendelings Genootfchap geene vijanden krijgt, die meer te duchten zijn, zal het zich nog al wat ftaande houden. De vriend van het Christendom zal ras bemerken, bp wat grond onze Schrijver ftaat, en uit welke onreine bronnen zijn ijver tegen dit Genootfchap geboren wordt. Wanneer men het met zich zeiven nog niet eens is omtrent de Godlijkheid en geloofwaardigheid van het Christendom; wanneer men alleen deszelfs zedenleer belangrijk acht, en het niet nodig vindt, zich met het overige , fchoon ook door jes d s en zijne Apostelen voorgedragen, zijn hoofd te breken; wanneer men de goede hoedanigheden der Wilden reeds als de zedenlijke hoogte befchouwt, waartoe het Christendom het doel heeft den mensch te brengen; o! dan is het ligt te begrijpen , dat men voor de uitbreiding van hetzelve geenen den minften ijver gevoelen kan. Maar niemand, dan die, welke en met het Christendom, en met dc gefteldheid der menfchen , en met het denkbeeld van waare zedenlijkheid onbekend is, zal ligtlijk zulke begrippen koesteren. Wij kunnen onze Lezers niet raden , dit Boekjen te lezen. De kundigen zullen zich hunnen tijd beklagen ; en onvaste gemoederen zouden maar gefchud worden door twijfelingen, die hier dikwerf onder fchijn van bezorgdheid voor het Euangelie , worden opgeworpen. Verhandelingen bekroond met den prijs van het Legaat, van wijlen joijannes monnikhoff , Derde Deels Tweede Stuk. Te Amjleldam, bij L. vau Es, 1801. 151 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 14 - : Andvvoord op de vraag: Wat is in het algemeen de taxis, en welke regelen verdienen daarbii in acht genomen te worden, zoo ten aanzien van de voorbereiding des Lijders, deszelfs allergefcbiktlte plaatfing, en daarbij fomtijds noodzaaklijke veranderingen derzelve, onder de bewerking, voor de onderfcheidene iöorten van breuken? Wel-  verhandel. van het legaat van j. monnikhoff. 6*53 Welke zijn de beste en minst fchadelijke bandgrepen daar toe, en welke de ongelukkige gevolgen, die de Breukmeester daarbij moet trachten te vermijden en voor te komen ? Dooris al thus iiendrik van ree, Heelmeester te Oostzaandam , waaraan de Gouden Medaille in den jare 1801 is toegewezen. Deze Verhandeling is eenvoudig, kort, doch bondig ^ gefchreven , en beandwoordt de voorgeltelde vraag volkomen. In de eerde Afdeeling bepaalt de Schrijver, wat eigenlijk de Taxis is. In de tweede toont hij aan , wat te verrichten tot voorbereiding van den lijder bij de TaKis, en hoedanig denzelven te plaatfen zoo m het algemeen ,9 als bij iedere breuk in het bijzonder. De derde Afdeeling handelt over de minst fchadelijke handgrepen bij de Taxis , de vierde, over hetgene men bij dezelve moet voorkomen en vermijden. Dit alles is met juistheid befchreven, en verdient voor verfcheidene jonge Heelmeesters ten richtfnoer te drekken. Terwijl ouden en ervarenen het met genoegen zullen lezen. Huiszittend leven, bevattende eenige mengelltoffen over afzonderlijke, en voorheen weinig of niet bewerkte onderwerpen, betreklijk tot de Let ter historie en Oudheidkunde van Nederland. Door Mr. iiendrik van wijn, N° 2. Te Amfteldam, bij]. Allart, 123 Bladz. en Voorrede XII. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - : - : Van het groote nut, hetwelk de Heer van wijn, met het aanleggen en openzetten van deze verzamelplaats van Hukken , daar toe betreklijk, doet aan de Letter-, Historie-en Oudheidkunde van ons Vaderland, blijkt reeds uit dit tweede Stukjen. Liefhebbers van en geleerden in dit vak maken van dezelve een zeer gereed gebruik, om hetgene zij onder zich hebben, of bearbeiden, en dat anders zeer ligt zou in de pen blijven , of geheel en al verloren gaan, aan hem mede te deelen, om hetzelve in deze bewaarplaats bij elkander op te leggen. Het eerde Stuk, dat wij in ditDceltjenaantreffen,is van de hand van den beroemden Kenner van onze Vaderlandfche zaken, den thands herdelden Leijdfchen Hoogleeriiar kluit, en draagt de duidelijke kenmerken van zijne naardigheid en fchrander oordeel. Het was hem voorheenen gebeurd, een groot aantal van dukken, door al- K S-  654 H. VAN WIJN, HUISZITTEND LEVEN, ENZ. kemAde en van der schelling nagelaten en thands nog onder derzélver Erfgenaam , den Heer sa'l o" mon bosch berustende, te mogen behandelen, waar- t^^^^J****0?* UJst°PSeeft- Onder deze tokken was het één en ander, hetwelk den klaas kolij n betreft, en waarüit hem met volkomene zekerheid gebleken was dat de naarftige van alkemade geheel en alonfchuldig ,s, aan het bedrog.dat men ten opz ichte van dn ondergeftokené fluk gepleegd'heeft, en h|Lwgtdat met zoo veel kracht en klaarheid, dat vvij nietzieii! kunnen dat er eenige de minde reden tot twijfeling overblijft. De man, op welken alkemade te ligt vertrouwd heeft, is zekere regnerus de graa^f volgends, alke ma de zelven „ een man niet onërvaren „ in de letteren en m 'slands oudheden over»e- „ geven tot eene ongedadige verandering, zoo in zijne fiP "mg,en m zi->n §eheele levensgedrag." De Heer kl uit houdt dezen regnerus de graaf, Plaatfnijderte Haarlem, voor den bedrieger van al kf made, en wij twijfelen niet, of velen van zijne Lezers zullen ras tot zijn gevoelen overgaan. Doch men moet de Verhandeling zelve lezen. In het bijvoegfel, nopends de vroegere gefchiedenis der Jooden Inerte lande, doet de Heer van wijn nader zien dat er omtrent de helft van de veertiende eeuw zich Jooden ui Hollanden Zeelan dhebben neêrgezet. De Heeren van spaan van hardenstein, en de Uudburgemeester van hasselt hebben den Schrijver met oorfpronglijke bewijzen, bevestigd in zijn gevoelen, dat reeds vóór de helft van de veertiende Eeuw jooden in Gelderland mogten woonen, en met de daad gewoond hebben. ö . Daar..Wtrld'in de berichten van onzeHistoriefchrijvers, iet twijfelachtigs gevonden, aangaande de wijze, op welke de Graaf van aremberg, in den flag 'bij Heiligerlee, in 1568, is omgekomen. De Heer tacobus koning, klerk ten comptoire van criminele zaken te Amdeldam, geeft aan den Heer van wijn, uit de confesfie van zekeren trommelflager, zijbrand sickes , daaromtrent eene opheldering, die alles afdoet. Deze zitbrand belijdt, voor het gerecht, dat hij met zekeren marten den iasfehenmaker, den Graaf, in de vlugt naden flag, had omgebragt, en is op die confesfie, daarvoor met de koord gèftraft. Ce-  A. van den berg , over geestlijke oden , enz. 655 Gedachten ^ paaldhjk tot deszelfs oogmerk, omdat het daartoe dienftig. is om Dichters, die ten behoeve der Hervormde Kerk hunne vermogens willen beproeven en oefenen te herinneren, wat zij bij het vervaardigen van Kerkl ederen behoorcn in het oog te houden8, maar ook?in dé tweede plaats om het publiek in Haat te Hellen, om over fommige Gedichten , het zij reeds beltaande ' ofvan tijd tot tiid in het licht verfchijnende, ulster te' oordeelen gch,k eindelijk de genen, die door de Hervormden daartoe gelast zijn of gelast zullen worden hier uit eene zoo hoogstnodige bepaling en vastHellin' kunnen opmaken, omtrent hetgene zij ,°bjj de éS "alte doene keuze, als regel te%olgcn zuüeï he™ Maar bovendien zal het lezen van" de bijzonderé S dachten van zoo waardige mannen de voordeden van het gebruik van Geestlijke en Christlijke Gezang n en Liederen leeren kennen, en dus Hrekken , om allen dL,"05 Jn; t7ljflI?0ften ftaan' va" d? nuttigheid van deze ven bij den Openbaren Godsdienst te overtuigen Wij moeten dit nog aanllippen , dat de Eerw van den berg , m bet flot, zijnen dienst aan alle zulke' KpHS aanbiedt,' die één of meer Liederen, tot het n etSonremde ' ^ °PgC(teld ' maar w!er voorraad met gioot genoeg is , om op zich zeiven uitgegeven te worden, ten einde dezelven, met of zonder mdd m van toS fSTui Z0° a,S Zij dat goTd vTn^den" m één bundeltjen verzameld, in het lichtte geven, enz! Poètifche Eèf dingen van „ end rik weijer, junior. Te Amfteldam, bij P. J. Uijlenbroek, \&L pr^Tfl--^ ' l8° Bla^' r"gr- O6taV0' Tn het vóór dezen Bundel geplaatHe Voorbericht, vinden X wij de aanleiding, waardoor de Dichter tot het uitgeven van denzelven gebragt is ; dezelve beffend kortlijk daarin, dat hij, L)d geworden zijnde van Ac Bataaffche Maatfchapp,, van laai- en Dichtkunde , aangeraden werd deszelfs kort te vooren vervaardigd Dichtftuk , getij- teld:  «. MEtjER, JÜNÏÖR, POëTISCllIÉ EEksTÉLiNGEN. 6§? teld: De Overwinning der Nederlanders, bij NieuwpooH , jn dat Gezelfchap voor te lezen , gelijk zulks dan ook*" doch in zijn afwezen, door den Heere Mr. r. n. arnTzenius, met zoo veel kracht van uitvoering, verricht werd, dat die voorlezing ten gevolge had, een aanzoek Van dezen en genen van 'sDichters vrienden, om hetzelve Dichtftuk door den druk gemeen te maken, waartoe hij dan ook overging, en tevens belloot, om 'ertwee, dootf hem bereids in de Dichterlijke Handfchriften en Dichterlijke Gedachtenbeelden, uitgegevene, doch nu eenigzins vermeerderde en hier en daar verbeterde, benevens zijne tot hiertoe nog onüitgegevene, Gedichten bij te voegen, etl dus van dit een en ander een Bundel te vormen , ten eindö zijne vrienden in ftaat te ftellen, zijne Dichterlijke voord* brengfels bij elkander te kunnen bezitten. Wij hoopen, dat de Dichter, alhoewel deze Bundel op zich zeiven, en als de Verzameling zijner Eerflelingen be* fchouwd, een volledig geheel uitmaakt, en dus gefchikr* lijk als zoodanig konde uitgegeven worden , echter on8 al verder de vruchten zijner Verdere kunstoefening, waarvan wij, uit fommigen dezer Eerftelingen, bij voorraad eene ftreclende verwachting hebben, niet onthouden zal, en wij dus in dezen Bundel 's Mans Dichterlijke voorde brengfels, alleen voor zoo verre die tot heden voorhanden zijn , bij elkander ontvangen. Wij merken dit alleen Hechts aan , omdat 'er in dê woorden , welken hier omtrent in het Voorbericht voorkomen , niet klaar genoeg blijkt, of de Dichter met de uitga* ve zijner Geestvruchten zal voordgaan, dan of hij bet, bij deze Eer/lelingen , zal laten berusten. -— Dit laatltë echter gelooven wij niet, dat de mening des Dichters is, daar zelfs het woord Eerftelingen ons Wenkt tot de verwachting op volgende Stukken. Ingevalle nu de Dichter" hierin aan onzen wensch tracht te voldoen, voegen \ViJ 'er nog bij, dat hij de les van boileau: Et foiez de vous tnême un reeenfeur fevïrt geduurig zal blijven in het oog houden, en nog daarbij zoo veel mooglijk, met deskundigen zal raadplegen; te« ruglatende, wat, door een ftreng oordeel, geheel afgekeurd moet worden: immers de voordbrengfelen der Dichtkunst zijn zoo fchaars niet, dat men , uit hoofde van gebrek aati iueuwevad.eibl.vi.deel.no. 13. Tt de«  ^5*5 H. MEIJER, JUNIOR dezelven, genoodzaakt zoude zijn, zich met zwakke en middenmatige te behelpen. Wij hebben voords in het Voorbericht op Bladz. VII gezien , dat de Dichter niet hoopt, dat men onder zijne Mengeldichten, de Gedichten, aan de Eenzaamheid, aan mijne Kindsheid en het Leven,de flechtfte zal vinden; doch weten niet recht te bepalen , wat de Dichter hier met het woord flechtfte bedoelt; zoude hij zelf vermoeden, dat 'ev ftechte, nog flechtere en flechtfte Gedichten in zijn'Bundel, tevens met goede, famengebonden waren! Dit kunnen wij niet gelooven , daar hij zich , bij de uitgave, aan de hier boven opgegevene les van den keurigen boileau herinnerd had; dit woord flechtfte zal dus hier, verkeerdlijk, voor de minfte in waardij geplaatst zijn. 'Er zijn in de beste Dichtbundels Stukken van meerdere en mindere betreklijke waarde; maar ftechte, flechtere en flechtjle zal toch geen Dichter, die zich zclven breng beoordeelt, in zijne Werken vlechten; hoe toch zouden de Lezers die dan daarin kunnen vinden ! Wij hebben deze bedoelde Dichtftukken met aandacht gelezen, en moeten betuigen, dat wij ze niet de flechtfte (immers eigenlijk ftechte zijn 'er in den geheelen Bundel niet;) maar ook niet de beste gevonden hebben;, juist niet om derzélver fomberheid, gelijk de Dichter fchijnt te vrezen, maar uit hoofde van hier en daar, zoo het ons toefchijut, daarin voorkomende onëigene uitdrukkingen en woeste, onbeltemde, gedachten , welken zekerlijk fchijnen te moeten toegefchreven worden aan den geestverwilderenden indruk, welke fommige omftandigheden gewoon zijn , op den gevocligcn mensch te maken , en in welken het met raadzaam is, aan den opwellenden lust tot dichtenden teugel te vieren; die zich ook, in dergelijke omftandigheden, flechts bij weinige menfchen voordoet, en in allen gevalle, alsdan, naar onze gedachten, als een verkeerde lustte mistrouwen is: — behalven dit, bericht de Dichter ons nog verder , wegens zijn in dezen Bundel voorkomend Dichtftuk betijteld : Biet Leven, dat iemand gemeend heeft te moeten aanmerken , dat hij in dit vaers van Mifanthroperi'è niet geheel is vrij te pleiten , en zegt voords: in dezen naam heb ik nog minder behagen, (doch 'er is hier te vooren nog van geen' naam gewag gemaakt) want wie wil voor een'menfehenhater te boek ftaan > Wij kunnen niet nalaten, hierbij op te merken, dat het ons onbewust 1  POeTlSCHE EERSTELINGEN» 659 wust is, dat 'cr een werkwoord in de Franfche taal beftaat, dat Mifimthroper heet, en van waar het naamwoord Mifanthroperië, dat hier voorkomt , afgeleid zou kunnen worden ; wij gelooven hier dus Mifanthropïè te moeten lezen , en het hier voorkomende woord als eene niet na te volgene misllelling te moeten aanwijzen; gelijk wij ook, ter voorkoming van het misbegrip , dat men uit des Dichters bijbrenging van noi l ea u's les zoude kunnen opvatten, als ware deze Bundel ten ftrengfte, door den maker, vóór deszelfs uitgave beoordeeld, achten te moeten berichten, dat het, onder verbetering, aan ons toegefchenen heeft, dat de ftijl van dit Voorbericht met zceï flreng befchaafd is. Immers, onder vele andere, komt ons de fchikking dezer Periode in hetzelve voor, als nog wel voor eenige verdere befchaving vatbaar te zijn : Is het niet vrij natuur/ijk, dat, bij iemand, die gewoon is over zich zeiven en zijne vrienden na te denken , bij zulk ene epoque enz., is het niet vrij natuurlijk dat het menfchelijk leven zich als dan aan zijne aandacht voordoet,.enz. Welke rede ons voorkomt in geen behoorlijk verband te ftaan. Wij zouden hier liever lezen : Is het niet vrij natuurlijk dat bij iemand, die, enz. het menfchelijk leven zich ter ongunftige overweging voordoet — gelijk men ook voor de Periode op Bladz X, van het welke (des Dichters aldaar door hem opgegeven cbai-after) ik, bij ene bedaarde befchouwing van de daaruit voordvloeiënde dadelijkheden, met montaigne moet zeggen: ,, II me femble impos„ fible qu'elles foient parties de mesme boutique." Immers hij kan dat niet van het charaéter, maar wel van de dadelijkheden zeggen. Liever zouden wij lezen: van welks daarüit voordvloeiënde dadelijkheden , ik, bij eene bedaarde befchouwing derzelven, moet zeggen: IIme femble im„ posfible qu'elles," enz. wijl dit meervoudig aanwijzend voornaamwoord elles geene grammaticale betrekking op ons enkelvoudig zelfltandig naamwoord charatler hebben kan; zoo ook menen wij eene duisterheid in den itijl der laatfte Periode van dit Voorbericht te moeten aanwijzen ; zij luidt: „ Voords heb ik 'er niets meer bij te voegen , dan dit: dat ,, het genoegen, hetwelk het kundig publiek, al, of niet, „ nemen zal in deze Eerftelingen mijns letterarbeids, veel „ zal toebrengen om mij aan te fporen, mij op de ont,, wikkeling mijner talenten , meer of minder toe te leg„ gen." Men fcheide de in dezen volzin voorkomenTt 2 d«  000 H. MEIJER, JUNIOR de beide uïterftcn van clkandercn, dan zal men zien, dat het genoegen, hetwelk het kundige publiek in deze Eerltelingen nemen zal, veel zal toebrengen om den Dichter aan te fpooren van zich op de ontwikkeling zijner talenten meer toe te leggen. Wij vinden dezen zin in die Periode zeer wel uitgedrukt , en herhalen onzen wensch, dat deze meerdere toclegging tot ontwikkeling het gevolg van deze uitgave zijn moge ! Doch nu fchiet ons de andete en tegengeftelde uitflag, die in deze Periode vervat is, nog ter befchouwing over, en dien vinden wij min juist in dezelve uitgedrukt, immers die luidt: dat het genoegen, hetwelk het kundige publiek niet (in deze Eerftelingen) nemen zal, den Dichter zal aanfpooren, om zich op de ontwikkeling zijner talenten minder toe te leggen. Wie ziet hier niet tcrftond eene verwarring der tegenftelling in de zelfde Periode ? Het genoegen, dat het publiek niet nemen zal, kan ook den Dichter tot niets aanfpooren, wijl eene ontkenning geene daad kan te weeg brengen. Ook kan men het woord aanfpooren , dat het denkbeeld van fterker voordgang opwekt, niet behoorlijk, met eenen minderen toeleg, tot vordering, verbinden. Wij hebben dit Voorbericht, met voordacht, een weinig naauwkeuriger befchouwd,dan wij wel, in andere gevallen, zouden doen, om daarmede aan jonge Schrijvers, en inzonderheid Dichters, te herinneren, dat 'er ook tot de ongebondene rede eene aandachtige befchavingnodig is; en tevens om den Dichter in het vervolg op de uitdrukking zijner denkbeelden meer oplettend te maken, hetwelk ook zijne Dichtwerken niet weinig in waardij zal doen toenemen: welken wij, over het geheel, voor zoo verre zij in dezen Bundei voorkomen , nog, uit dit oogpunt befchouwd , aan vele verbeteringen onderhevig houden, gelijk ook dikwijls in dezelven de dwang des rijms , tot vele werkloze uitdrukkingen aanleiding geeft, welken wij in het eerst daarin voorkomende Gedicht menen opgemerkt te hebben, in de volgende "verzen : De Zon rijst ftatig op, En fchildert, op den top, Van bergen zonder tal, En in het grazig dal, Uw liefde en majesteit; Het oog des zephirs fclireit Een' dauwdrop op de blaên; De beek ruischt blijdfchap aai; Het  POëTISCIIE EERSTELIXGEN. 661 Het fpichtig grasje buigt; De fchelle vogel juigcht, In 't vrolijk morgen uur, ó Schepper der Natuur! Vol eerbied, blij te moê, U enen lofzang toe. In welkeregelen de doffe en fcherpe o , op en tóp, ons voorkomen niet te rijmen ,even min als vol en M,en waarïn wij: het fpichtig grasje buigt, menen voor een weinig beteckenènd, en óp zich zeiven ftaand, beeld te moetenhouden. Gelijk ook het zonder tal agter de bergen , ons als eene zinledige of otieufe befchrijving , in dezen zin voorkomt. Hadden wij de ruimte om dit en andere in dezen Bundel voorkomende Gedichten al verder op die wijze te ontwikkelen, dan zoude zekerlijk onze Recenfie meer nuts kunnen te weeg brengen, doch wij zien ons al weder door ons beftek te zeer bepaald, en kunnen 'er alleen bijvoegen, dat ons het Dichtftuk: de Overwinning bij Nieuv.poort, offchoon een weinig te lang gerekt, zeer fraai, en aan de opgegevene gebreken minder onderhevig voorgekomen is. Gelijk wij ook een bijzonder genoegen gefmaalu hebben , in de nieuwe en bevallige gedachten voorkomende, in den Minnezang : betijteld op een vestje, door elize gebreid, enz., van welke als ook van de an-» dere fchoonheden in de overige Minnezangen en verdere Gedichten van dezen Bundel verfpreid, wij den besten uitflag voor eene meerdere ontwikkeling van 's Dichters Talenten in het vervolg verwachten. Perhandeling over volmaakte Maaten en Gewigten , door j. h. van swinden. Eerfte en Tweede Deel. Te Amfteldam , bij P. den Hengst, 1802. Behalven het Voorwerk en de Vergelijkings-Tafels van Maaten en Gewigten 708 Bladz. In gr. Olftavo. De prijs is f 5 - 10 - : De inhoud dezer Verhandeling, behalven de Inleiding, waarïn het oogmerk des Schrijvers kortlijk ontvouwd wordt, beftaat in agttien Hoofdftukken, waarïn gehandeld wordt: I. Over het eerfte verëischte van volmaakte Maaten en Gewigten: de naauwkeurige bepaling van den ftandaard. II. Over het tweede verëischte in volmaakte Maaten en Gewigten : dat de ftandaard derzelven onveranderlijk moet blijven. III. Over de noodzaaklijkheid die Tt 3 'e?  662 J. IJ. VAN SWINDEN 'er is om de (landaards der Maaten uit de Natuur te ontlenen. IV. Over de lengte van den enkelen Slinger, als ftandaard der Lengte-Maat befchouwd. V. Over den Meridiaan des Aardklouts, als grondflag der Lengte-Maat befchouwd. VI. Over de verëischten om eenen boog van den Meridiaan naauwkeurig te meten. VII. Over de grootte van den omtrek des'Aardkloots. VIII. Overliet gedeelte des Meridiaans dat tot ftandaard der LengteMaaten behoort verkoren te worden: en over de lengte des Meetcrs. IX. O ver de keuze tusfehen de lengte van den Slinger en die van den Meeter , als natuurlijke éénheden der Lengte-Maaten. Beainiwoordiiig van tegenwerpingen. X. Over het vierde en vijfde verëischte van volmaakte Maaten: dat de grootte die tot grondflag gelegd wordt, onveranderlijk moet zijn, en verloren zijnde op nieuws bepaald moet kunnen worden : en over de voorzorgen in het vervaardigen der itandaards te gebruiken. XI. Over de veelvouwden en onderdeden der Maaten. XII. Over de bijzondere foorten van Maaten, en de Lengte-Maaten in het bijzonder. XIII. Over de Maaten van oppervlakten en de Land-Maaten. XIV. Over de Gewigten. XV. Over de ' Maaten der vaste Ligchamen, en die van Inhouden. XVI. Over de Munten, XVII. Over den Tijd. XVIII. Over het agtfte of het laatlte verëischte van volmaakte Maaten en Gewigten; dat namemlijk derzélver famenftel voor alle Volken aanneenilijk zij. — Aan het einde van deze Hoofdftukken volgt nog een Aanhangfel, behelzende een naauwkeurig onderzoek over eenige Maaten in Holland in gebruik: mitsgaders eene nadere befchouwing der namen aan de nieuwe Maaten gegeven, als i.) Over de Rhijnlandfche Voetmaat, a.) Óver den Amfterdanifchen Voet. 3.) Over de Haagfche KI. 4.) Over de Ellen te Amfterdam in gebruik. 5.) Over de Ellen te Delft in gebruik. 6.) Over het Trooisch Gewigt. 7.) Over het Haagscli Gewigt. 8.) Over het Delf'tsch Gewigt. 9.) Nadere befchouwing der namen in Frankrijk aan de nieuwe Maaien gegeven. Eindelijk eenige Bijvoegfeh, uit eene nadere onderzoeking voordgekomen , benevens Vergelijkings - Tafels van Maaten en Gewigten, en Hulp-Tafels, met deryelver verklaring. Dit Werk., dat het tiendeelig gelijkmaken der Maaten en Gewigten, naar eene zekere onveranderlijke grootheid door de gantfche Republiek, tot onderwerp'heeft, en dit ■ftcMcJ', a.ls het ware;, verdedigt, is ons voorgekomen der le-  VERHANDEL. OVER. VOLMAAKTE MATEN EN GEWIGTEN. 663 lczin°- ovcrwaardig te zijn, fchoon wij moeten bekennen niet den geléérden Schrijver niet in alles te kunnen inftemmen. Doch daar ons' alleen het beöordeelen voegt, zonder de zwarigheden , die tegen het nieuwe ftelfel ingebragt kunnen worden , aan te voeren , zullen wij ons vergenoegen met de volgende aanmerking van den Schrijver (§. 384) den Lezer tot eene proeve mede te deelen, en derzélver gegrondheid aan zijn eigen oordcel overlaten. „ Ik weet zeer wel, dat het invoeren van dergelijke za„ ken moeite kost, en hinderpalen ontmoet. Maar zijn 'er dan niet in deeze en geene nuttige dingen , geheele ,, veranderingen daargclleld, en eindelijk aangenomen? „ Het was zcekcr al eene groote verandering, en die in den beginnen vrij wat zwarigheden moest ontmoeten, 11 eene geheel veranderde Tijdrekening in te voeren, voor„ al eene, waar tegen, hoe fcbrander ook uitgedagt, ', zeer gegronde tegenwerpingen te maken waren. Een 11 enkel'bevel van Paus Gregorius den XIII. was echter genoeg ' om tot die aanneming in de Roomfche Lan„ den, of dadelijk, of vrij fpoedig, te doen befluitcn. „ In fommige Proteftantfche Landen is die nodige hervor„ ming terftond aangenomen, in anderen later, ook met ,-, uitzonderineen, doch waaraan men naderhand wijsfe- lijk door nieuwe verordeningen heeft vaar wel gezegd , eindelijk in allen, Pvtisland en, zo ik wel heb, Grauwbunderland uitgezonderd. Hoe veel verwarring baarde ,, niet voorheen, in fommige groote Landen, de ver„ fcheidenheid der Munten, die in omloop waren , en „ welke door ieder Heer, ieder Baron , enz. geflagen , werden? Hoe veel moeite heeft het niet gekost, zulks ', afgefchaft te krijgen, vooral daar het belangen de ge,', waande grootheid" van hooge Perjonaadjen daar in be' trokken waren, en overwonnen moesten worden? Het ?] is eindelijk na veel arbeids en veel oefening van geduld " gefchied.' Wij plukken 'er de vrugten van, en voelen " dan eerst den last van verfchillende Munten, wanneer ', wij op reis zijnde, dikwerf van de eene plaats op de 11 andere, ons van andere Muntfpeciën voorzien moeten. " En om nader tot de zaak zelve te komen, heeft men " niet middelen gehad, om in Denemarken, Noorweegen , Lapland, en alle de ftaaten des Deenfchen KoI nings, reeds vóór meer dan honderd jaaren alle Maaten ' en Gewigten gelijk te maaken ? Dat wij ons dan met „ door de moeijelijkheid der zaak laten affchrikken: alTt 4 s> lcS  éÓ*4- J. H. VAN SWINDEN, VERHANDELING, ENZ. t, les hangt af van de maatregelen, die men bij het invoe„ ren van een nieuw ftelfel van Maaten zal 'gebruiken „ en van de wijze, waarop men het werk zal aanvatten. „ Doch het ftaat ons niet vrij, de regeering hier omtrent ,, vooruuteloopen, met onze gedagten deswegens op te „ geeven; wij verkiezen af te wagten, wat daar omtrent ,, zal worden bepaald. Het zij ons genoeg de wijsheid „ van het nieuw ftelfel, dat wij niet fchroomen onder de ,, meesterftukken van de voorgaande Eeuw te ftellen on„ der die zaaken te rangfchikken, welke de Wijsgeren „ die dezelve hebben beraamd, en de Regeering die ze „ heelt verordend, de grootfte eere aandoen. Mijne wenfehen zijn, dat dit Land door eene fpoedige aan„ neeming daarvan eenigzins in die eere moge deelen." ^^Wi*/e^immm^f^/fe0t Ambachten, Handwerkeni Fabrieken, Trafieken, derzélver Werkhuizen, Gereedschappen enz. ten deele overgenomen uit de beroemdfie Buiten andfche Werken; en vermeerderd met da lheone en Praktijk der beste Inlandfche Konftenaaren en Handwerkslieden. Zeventiende Stuk. — De teling en bereiding der Meekrap, Met Platen. Te Dordrecht„ #/ƒ A. Blusfétftt Zoon, 1802. 45 Bladz. Ingr.Ocla- . VQ. De prijs is f 1 . 10 , ; **VTa eene korte Inleiding waarin de geleerde Schrijver T ^K ne kan ter phil. Z., voorheen Notaris 8.W ' tbands Lea°r Phijfices in het Mufeüm te Middelburg) ten duidelijkfte betoogt, dat het Vaderland der Meeplant waarfchijnlijk de Levant is, en dat de teling en reding derzelve in ons Vaderland vrij vroeg is bekend geweest, gaat hij over tot de bijzondere befchrijving, welke voor geen uittrekfel vatbaar is, en de volgende onderwerpen bevat: d) Van de teling en bereiding der Meekrap, in het Oosten of de Levant en in het zuidelijk deel van Frankrijk. b) Van de teling en reding der Meekrap in ons Vaderland. 1. Bereiding van het Land. 2. '/ Spruiten-planten, sf, in de taal des landmans, 't Kiemen-Zetten, 3. Behandeling dergeplantte Kiemen. 4. Het uitdelven of de oogst der Meekrap. 5. Bereiding der Meekrap in de (loof of het droegen. 6. Het fiampen der Meekrap. 7. Van de Coorm'der Meekrap, * ' (>-Bir  volledige beschrijving van alle konsten , enz. 66$ c) Bijvotgfelen. I. Berekening hoe veel honderd ponden Meekrap kosten, ter zij in het vat zijn, genomen tusfehen het minjie en het meeste. 2. Verklaring der Platen. Ten befluite verklaart de Schrijver, dat hij dit alles» deels bii jeigene riafporing, deels uit opgaven, die allen thalve van goederhand en dus geloofwaardig zijn , heeft te famengebragt; dat hij geen grooterc eer begeert dan hem toekomt , en dus de zoodanigen zijner medeburgeren opnoemt, die hem behulpzaam waren, hun zijnen dank betuigende. Gefchiedenis van de voornaamfte gebeurtenis fen der regeering van frede rik willem II, Koning van Pruis/en; tevens behelzende een Staatkundig Tafereel van Europa, federt 1786 tot 1796; door l. p. ségur, den ouden , voormalig Afgezant aan verfcheiden Floven. Eerfte Deel. Naar hel Fransch. In den Hage, bij J. C. LeeuweItijn, 1801. Behalven het Voorwerk, 433 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 16 - : Om onzen Lezeren het gewigt, de bedoeling, den geest en omvang van het uitmuntende Werk te fchetfen eens wel onderrichten mans , wiens ambten en betrekkingen zelfs hem gegronde kennis van zaken moesten verfchaffen, en waarmede hij fchrander oordeel, naauwkeurigbeid, bezadigdheid en onpartijdigheid paart, terwijl dit Werk, in eenen fchoonen en onderhoudenden ftijl gefchreven , het geluk heeft gehad, om , zoo wel wat de Hoogduitfche (want ook in die taal heeft men het reeds vertolkt) als Hollandfche overzetting betreft, in alzins waardige handen te vallen, zien wij ons vcrpligt, des Schrijvers zoo leer- als zaakrijk voorbericht, ter bekorting, over te nemen , terwijl wij daarin tevens eene proef van daarftelling, ftijl en vertaling hebben. „ Dikwijls," dus begint hij, ,, biedt ons de gefchie„ denis lange tusfehenvakken aan , die zelden meer dan ,, ten halven worden aangevuld. Deze tijdvakken, in de „ Jaarboeken der Volken met onachtzaamheid behandeld, „ zijn die geene, in welken het lot der Volken van het „ bêftuur van zwakke Vorften heeft afgehangen, wier „ charaktcr, als geene belangrijke trekken opleverende, Tt $ . . »> de  666 ï-, F. S É O U R „ de verbeeldingskracht van geenen enkelen fchilder heeft „ aangevuurd." „ De Gefchiedfchrijvers , karig op hunnen tijd en moeiten, houden zich alleen op met de namen van beween„ de Vorften, welks groote deugden, of groote misda„ den, een rijker ftof, een gemaklijker arbeid, een meer „ verzekerden roem, aan den Schrijver, die zig hunner „ oniterflijkheid aantrekt, toezegt. " „ Intusfchen rollen de Eeuwen voorbij, en de nakome„ hngfchap tracht, met eene pijnelijke, en dikwijls nut„ telooze nieuwsgierigheid, den afgebroken draad der „.gefchiedenis weder aan elkander te knoopen. Het • »* fmart haar, dat verftandige en nuttige Schrijvers haar „ geen enkelen ftraal van helder licht nagelaten hebben, n 0111 die la"ge tusfehenvakken aan te . vullen. Dan „ raadpleegt men met oude duistere Memoriën waar van „ onbedaarde ijver de drijfveêr was; met verzamelingen ,, van vertellingen, waarvan niets de geloofwaardigheid ver,, zekert; met alledaagfche nieuwstijdingen , waar uit „ haat, vrees of vleijerij beurtelings de waarheid ver,, bannen hebben: en het gevolg hier van is, dat de ge,, lchiedenis der Volkeren, altoos onvolkomen, ons „ mets anders vertoont, dan een misvormd mengzel van ,, verlichting en dwaling . van belangwekktrig en vervee?j üng? van heerlijke lesfem.en vermoeiende zamenraap„ fels, terwijl zij ons flechts het nuttig en aanééngefcha„ keld tafercel van den voortgang van den menfchelijken „ geest, zoo wel in de eeuwen der woestheid, ais in „ die der verlichting, en de tijdvakken, zoo wel van het ,-, verval der Volken, als van hunnen bloei moest aan,, bieden. „ Ik weet niet, «f ik mij bedrieg, maar ik geloof, „ dat de gefchiedenis , ten oogmerk hebbende het te'o-en„ woordige en het toekomftige, door het fchetfen van „ het voorledene, te onderwijzen, even nuttig is, ,, wanneer zij de gebreken en zwakheden der Beftuuren, „ die van hunne grootheid vervallen zijn , ontvouwt, ,, dan wanneer zij met treffende kleuren de zeldzame en ., flonkerende lichten afbeeldt, die flechts een levendigen „ en korten glans over hun Vaderland verfpreid heb„ ben." — ,, Wil men het Leven van eenige Mannen befchrijven, „ dan behoort men zekerli'k de beroemdften uir te kie„ zen: maar zet men zich om de Gefchiedenis te be- „. fenrij-  geschied. van frederik willem den tweeden. 667 , fchrijven, dan moet geen enkel tijdvak overgeflagen worden. Kan magt en aanzien groote gebeurtenis len " voorbereiden en bèltuurcn, zwakte doet geen minder belangrijke ontitaau; die tog brengen haar van den " rechten weg af, beheerfchen haar, vernielen haar: " en tacitus boezemt even veel belang in, bij het " afbeelden der belluitloosheid van claudius, en de „ onheilen, die daar op volgden, clan wanneer hij een fchets geeft van de naargeestige cn diepe Staatkunde ' vaiiTiBEiUus. Ik zie geen ander verfchil in zoort" lelijke Tafereelen , dan enkel den naam , welken men hen " zou kunnen geven. Zoo zoude ik de Gefchiedenis van > freder-ik den grooten gefchreven hebben, " en ik zal die van de Regering van fredeiuk w i l l e m " II fchrijven. De één laat in onze eeuw eenen grooten " naam na, en de ander heeft 'er Hechts eene groote " plaats bekleed. De eerlte heeft groote dingen uitge■ voerd, de ander is bij groote gebeurtenisleii tegenwoordig geweest. Maar beiden moeten onze hieuws" gierigheid opwekken, vermits zij beiden op onze lotgevallen hunnen ' invloed geöeifend hebben, de één door zijn vermogen, en de ander door zijne zwak- „ heid." ' ' * , ^ „ f re de rik willèm , erfgenaam van de macht van frederik den grooten, en niet van des!' zelfs roem, had van zijnen Oom alle inlichtingen be' komen , die noodig zijn' om waardiglijk eenen Throon ', te beklimmen, maar hij bezat de gaaf niet om 'er ge* •' bruik van te maken. In de voornaamfte School der " Krijgskunde onderwezen, maar een Krijgsman zonder " beleid zijnde, voerde hij den oorlog volgens regels en " zonder geluk; omringd van'fchranderc Ministers, alle " de Plannen van zijnen Voorzaat bezittende, ontrustede hij nantsch Europa door zijne ontwerpen, putte „ door zijne toebercidfelen zijn Land uit, verbaasde zij', ne vijanden door zijne bedreigingen, en wekte de ver\\ vyonderiii? zijner vrienden door zijne wispeltuurigheid „ op; door" hoogmoed aangezet, en door zorgloosheid „ te rug gehouden , aan bijgelovigheid overgegeven , „ door wellust ontzenuwd, voerde hij niets uit van het-„ gene hij had Willen ondernemen, bragt niets,' van bet„ gene hij begonnen had, ten einde; en na alle de Mo„ gendheden van Europa beurtelings om den tuin geleid „ en verbitterd te hebben, in een tijdftip, dat de driften „ en  ó6s l- p. S £ G u R „ en hartstochten tot den hoogden trap ontvlamd u-aren „ deed het lot hetwelk dikwijls behagen fchept in defifast „ uitgedachte zamenweellelsvan StaWunde te doen {2 „ vallen, uit zijne zwakheid een gevok ontdam her , welke alleen de vrucht van de uite?de ftferheS „ had behooren te zijn. Hij vergrootte zijne Stlten „ ftierf en h^M^^^^iay^^^ „ geheele waereld ,n vuur en vlam ontdoken was " . „ Rusumd, het Ottomannisch Rijk met eenen alles ver„ meienden ondergang bedreigende ; catharinaE „ op t punt van door gustaaf uit haare Hoofddad » TJ'tT 16 r,W0,'den' het Huis ™» Oostenrijk, door „ de Turken gcflagen, door de Pruisfen bedreigd door " tnffl }n Hongarije» ontrust, door den opdand „ in Btaband uitgeput; de omwenteling in Holland al" " door' drp"- ^fho„derfchap wild! vendetigen en „ dooi de Prutsfifahe wapenen gedwongen wierd, om „ onder deszelfs juk te bukken; de pogingen van A/« „ fppeden en de geheele verdeeling van dSoninSs „ eindelijk de uitbarding van den Volksgeest d r ^t„ de oorlog va,i een Volk tegen de Koningen de „ Edelen en de Priesters; de Kruistogt van file' de „ Throonen tegen ae Vrijheid; de inval in Frankrijk, ,, de onvoorziene weêrdand der Franfchen, en hunne „ bijna ongcloofbare overwinningen, op een ogenblik, „ dat alles oen onoergang en de ontbinding van hun „ Land voorfpelde; ziet daar de voornaamfte gebeurte„ msfen van her tijdvak, welks gefchiedenis ik met vlug„ ge trekken onaerneem te befchrijven." „ Nimmer zag men zoo veele voorneemens ontworpen, „ en wederom verworpen; zoo veele luisterrijke, edoch „ verkeerd uitgekomene venvachtingen, zoo veele ver„ duisterde groote namen. Nimmer dookte de dweperij " 1™ V S--1CnS£ ? Vri-'heid fterker vuuren, nimmer „ dortede zij meerder bloed, nimmer verwoestede zij ,, meerder fortuinen, nimmer vermoordde zij meerder ,, flagtoffers. - De brand was des te heviger, naar ma„ te de kalmte, die dezelve vooraf was gegaan, lano-du„ ng geweest was. Ieder jaar zag beurtelings de Konin„ gen van Europa, aan Frankrijk het lot van Troijen be„ dreigen, en het gefchokte Frankrijk, de geduchtde „ Ihroonen doen waggelen./ En misfehien verdient het „ genoeg verwondering, om in het midden van dien over- „ al  geschiet. van frederik willem den tweeden. 66j al woedenden brand , van die algemeene razernij, van " die opvolging van bloedige veldflagen, van moordda" di°e belegeringen, van ihelle overwinningen, in het mid" den van dien ommekeer van alle rangen, grondbeginfe" len en Mogendheden, en ouder het ter nederimijten " van Vorltelijke Throonen , een krijgskundig Koning " tc fchetfen, die, eai walg van roem hebbende, in een " diepen Vrede op de vuurbergen, die hem omringen, " gerust fiuimert, en zijne verzwakte verbeeldingskragt aan de hersfenfchimmige inbeeldingen der IJlamtnaten !' veil geeft, en zich zachtkens naar het grat laat ge eiden, door de dromerijen van het bijgeloof, en de be' gochelingen der wellust." Fik ziet dus, dat men hier met alleen de bijzonderheden uit herleven van frederik willem den tweeden hem zelven of zijn land betreffende, vermeld , maar ook de lot gevallen van andere Natiën en Volken , waaróp hu, ot zijne Regeering, maar eenigen invloed had, door zijne zwakheid of bedrijven, gefchetst vindt. , Eene Inleiding tot het geheele Werk, die, in deHoogduitfche Vertaling, welke wij mede voor ons hebben, is agter wege gelaten, bevat, in een bellek van dertig Bladzijden, eene beknopte of in een getrokkene Geichiedenis der Vorften, die ooit in Pruis/enen Brandenburg geregeerd hebben, waarop voords eene korte lchets volgt vanhet leven van frederik den grooten, fred erik willem 's Oom en Voorganger. Niet minder beknopt is het tafereel der gefteldheid van Europa , op het tiidftip , dat frederik willem de tweede, den troon van Pruis/en beklom, Welk in het eerfte Hoofdftuk dezer Gefchiedenis wordt opgehangen. In het tweede Hoofdftuk (wij moeten ons flechts met eene korte opfotnmin°- der voornaamfte voorvallen vergenoegen, die hier o-efchetst worden, indien onze Recenfie niet tewijdloopig worden zal,) wordt, na eerst de groote verwachtingen vermeld te hebben, die men, uit hoofde der komst van frederik willem tot den troon, had opgevat, waartoe hij zelf recht had gegeven , en waaraan hij, in het eerst ook'beandwoordde, zijne opvoeding, zijn character en krijgskundig gedrag befchreven , terwijl voords ook zijne eerfte misfiagen , midsgaders zijne Raadslieden en Ministers, worden gefchetst, en de geheele verandering, die hij, in het Beftuur van Pruisften maakte, dus zoo wel, ■ boe hij , aan den Hertog van Mecklenburg, zijne verJ 3 pan-  4?° i>. s é g u r. pande Bailluwfchappcn te rug gaf, gn liet verbond der Duitfche (tanden bevestigde, door de gefchilvoerendepartijen tot één te brengen , terwijl hij twee Edicten, een rakende den Godsdienst, en een ander betreffende de Drukpers, uitvaardigde, die , als Bijlagen , agter dit eerfte Deel gevoegd zijn, als mede, hoe hij, bij drie wettig vrouwen, nog eene bijzit ging houden, en zich tevens aan menichen overgaf, die hem geheel en al tot het mijfiieke, ja zelfs tot geestenbanrierij en bezwering, deden overhellen. Het derde Hoofdftuk vermeldt, intusfchen ineen zeer kort bellek, eenige omftandigheden, die, bij andere Mogendheden plaats grepen , of door dezelven bewerkt werden, en grooten invloed op Pruis/en hadden gelijk de Koning 'er dan ook daadlijk deel in nam, als de oprichting eens veldlegers van tagtig duizend Oostenrijkers in Bohemen, in het jaar 1787, zoo verontrustend voor Pruhfen, de ontwerpen van katharina, Keizerin van Rusland, ten aanzien van Courland, heure verklaring aangaande de zaken van Dantzig, duPruisfenzkh tpeëigenen wilde, bet fluiten eens verdrags van Koophandel tusfehen Frankrijk en Rusland, het verbreken van een gelijk verdrag tusfehen Engeland en deze Mogendheid, de reis van katharina de tweede naa de Krim verzeld van Keizer josefden tweeden en haar mondgefprek met den Koning van Polen , de wapening der Turken en R.usfen, benevens de bezwaren dier beide Rijken tegen elkander, en de ongerustheid, die gemelde reis der Keizerin naa de Krim verfpreiddc, waaröm Engeland en Pruis fen den Turken den oorlog aanraadden, terwijl Frankrijk hen, vruchtloos, tot vrede bewegen wilde, de daadlijke oorlogsverklaring van de Turken, de onlusten in Bral/and, de vergadering der Notabelen in Frankrijk, de gisting in Polen, dat van de tijdömltandigheid gebruik wilde maken, tot heikrijging van deszelfs onafhanglijkheid , en andere zaken meer. In het vierde Hoofdftuk , daar en tegen, dat het laatfte in dit boekdeel uitmaakt , wordt zeer breedvoerig gefproken over de zaken, die 'er, ten aanzien van ons Vaderland, zoo binnen als buiten hetzelve, tot op de omwenteling van 1787, zijn voorgevallen. Dit Hoofdlluk vindt men mede, in de Hoogduitfche vertaling niet, alwaar men ségurs daarftelling van en redenering over dezelven, geboekt vindt, die, hoewel korter, echter vol-  GESCHIED. VAN FREDERIK WILLEM DEN TWEEDEN. 6?l volkomen overëenftemt met hetgene men hier deswegen breedvoeriger leest, zijnde dit gantlche Hoo dftuk eene memorie van den Burger c a il l a rd wel eer belast me de zaken van het Franfche Hof te Petersburg en m den Haag, en vervolgends Fransch Minister te Berlijn, waarïn men den zelfden k undigen, naauwkeurigeh en onpartiidigen man, als in ségur, ziet doorblinken, en die des te merkwaardiger is, daar men, m dezelve, over zeer vele omftandigheden en zaken „die , tot hiertoe, voor verfcheidehen nog in het duister gewikkeld waren het helderst daglicht verfpreid ziet. Hoort , hoe hij ein- d'gt Dus was in Holland de omwenteling volbragt, die 'aan hetzelve niets anders overliet,dan den naam van Ge " meenebest.en het aan de onbepaaldfte heerschzucht on" derwierp; eene heerschzucht des te hatelijker, naar" dien hii, die dezelve uitoefende, zich onder eene zedige V benaming , en den uiterlijken febijn van vrijheid verbergende', önöphoudentlijk zijnen waaren Souvcram " konde befchiinpen, en dagelijks inwikkelen in maatregelen, die met het algemeen welzijn allerftrndigst wa?! ren, zonder zich aan .iemand, dan aan zich zei ven, . wegens zijne misftappen verandwoordelijk te (tellen. * Wanneer het Volk, in deszelfs uitgelatenheid, de ge£ dachten voedde, om hemden tijtel van Souyeratn Graaf ! van Holland op te dragen, weigerde hij die gevaarlijke ?? waardigheid, die, door het Oppergezag opent uk aan zijn eigen perfoon te hechten , aan de Gewestelijke en Algemeene Staten de ijdele fchim zelfs van Souverauuteit, welke zij nog behouden hadden, ontnomen, en " hem een onafgebroken reeks van vijanden berokkend " zoude hebben, die önöphoudentlijk bezig zouden zijn o-eweest, om zijn gezag te beperken, en alles naar zich zeiven toe te trekken, wat zij 'er aan ontnemen konden, " Had hij dien ijdelen tijtel nodig, daar de magt zelve, ', die deze tijtel inedebragt , reeds in zijne handen was, en hij daar van het zeker en gerust genotJiad, zonder '' de minde naijver of vreeze voor gevaar?" „ Het is waarlijk eene treurige gedachte, dat mannen, die in het Gemeenebest door de zuiverheid van hunne ' gevoelens , en door hunne kundigheden uitmunteden ?! gebannen, vervolgd, verltrooid, en uit hun Vaderland ?! verjaagd werden; dat dit Gemeenebest, welks natuur„ liik aanwezen een meesterituk was van de noeste vlijt " ,, van ©  ^T3 t. P. S É G U R. »» ^ menfchen die zig gemeenfchappelijk verëenigd " .j61!' en het welk' onder de ichaduvv van eene „ weldadige vrijheid , door den. Koophandel had *e9, bloeid, en een zeer groot gedeelte der rijkdommen van „ autopa in zijnen boezem verzameld ; dat dit freluk„, kig Land , door de oude eenvouwdigheid van° zijne ,, zeden zoo eerwaardig, zelfs de gcringfte vonk van vrij,, heid eensklaps zag uitdooven, door de vergiftigde aan„ blazing der heerschzucAt, en dat deze vreemde omkees, ring het werk was van één enkel man, en het gevold „ der ïjdele inbeelding van eene vrouw." „ Men kan aan de Patriotten Hechts één gebrek ver„ wijten , en dat gebrek doet nog eere aan de zuiverheid „ van hunne grondbeginzels: namelijk, dat zij, met al „ te veel Ichroomvalligheid, gehecht waren aan hunne „ vastgeffelde Regeeringsvorm , op een oogenblik, toen " ^unne,vlJandcn dezelve dagelijks in 't openbaarfchon" jn2r ter Vergadering van de Algemeene Staten „ de AfgeZondcnen van Amersfoort toe te laten , fchoon „ zij de Stem van het Gewest Utrecht niet wettiglijk kon„ den vertegenwoordigen. Maar het is , en zal altijd „ onverfchoonlijk zijn , dat Frankrijk zijne getrouwe „ vrienden verlaten heeft, op het oogenblik, dat desa, zelfs bijfland voor hun onmisbaar was geworden , en s, dit oogenblik niet heeft voorgekomen, door het onderas nemen van de eene of andere poging, waar van zij aan s, niemand dan aan zig zeiven verpligt waren rekenfehap „ te geven , en die den inval der Pruisfen in Holland „ of gefluit, of ten minften langen tijd tegengehouden „ zouden hebben. Men begrijpt , dat wij het leger te „ Givet bedoelen. Het is zoo klaar als de dag, dat, " »™ien het zelve zig verzameld had, de Koning van 5, Pruisfen, hoe vooringenomen hij ook voor zijne Zus9, ter was, zijne zaak door de klank der wapenen niet 3, zoude hebben willen ftaande houden , door zich in ftaat „ van oorlog tegen Frankrijk te ftellen. Maar Frankrijk „ deed niets, en niemand eerbiedigt de geenen, die zig zeiven niet weten te doen eerbiedigen." ,, Het vrij verklaarde Frankrijk heeft de nadeelen van m net Koningfchap herfteld. De Vrijheid, waar naar de „ Hollanders in 1787 haakten, was.eene zeeronvolkome„ ne vrijheid , die den grondflag tot haare eigene vernie„ tiging in zig zelve bevatte, vermits zij het Sradhou„ derlchap behield. Thans , daar deze vrijheid op de  geschied. VAN FREDERIK WILLEM DEN TWEEDEN. 6?% j, heilige en onvervreemdbaare rechten van den Mensch m en Burger gegrond is , berust zij op een onwrikbaar „ fteunzel. Het nieuwe Bataaffche Gemeenebest, door h de ondervinding voorgelicht, weet tegenwoordig zijne j, vrienden van deszelfs natuurlijke vijanden te onderfchei* „ den. De Engelfchen waren niet minder hunne vijan» den, toen zij in 1787 den Stadhouder behielden, als „ zij het tegenwoordig zijn , daar zij hun'grondgebied „ trachten te vermeesteren, om de vrijheid in haare wieg „ te fmoren. Dit Gemeenebest heeft alle reden, om te „ erkennen, dat deszelfs belangen met die van het Fransch „ Gemeenebest volmaakt overëenftemmen, en de over„ gang hier van zal ongetwijffeld hunne verëeniging zoo „ duurzaam doen zijn , als het aanwezen der twee Vol„ keil zelve is." Characïer-Schets der Vrouwen, door carl friedrich pockels, Geheimraad van den Hertog van Brunswijk-Lunenburg. Naar het Hoogduitsch , door Mr. joannes van der linden, Advocaat te Amfteldam. Tweede Deel. Te Leijden, bij A. en) Honkoop, 1802. 167 Bladz. In gr. Octavo. De prijs isf'1 - 5-: Bij de aankondiging van het Eerfte Deel dezes Werks, gaven wij hetzelve den welverdienden lof (*). Op deze aankondiging wijzen wij den Lezer te rug. Na de lezing van dit Tweede Deel herhalen wij ons te vooren geveld oordeel, dat „ deze Cliaracter-Schets onpartlj„ digheid met de ondervinding paart: — dat de onderwerpen niet oppervlakkig , maar met eene diepe „ menschkundedjpehandeld worden ; dat men overal eenen „ Schrijver ontmoet, die zijne Lezers Weet te onderhou„ den, en partij trekt van het Huk, dat hij behandelt, ,, terwijl hij overal veel belezenheid vertoont, en de beste „ voorbeelden weet aan te halen." Slechts drie bijzondere Characters der Vrouwen worden hier, in vier Afdeelingen, behandeld: Vrouwelijke eigenzinnigheid en Vrouwelijke luimen, Gevoeligheid der Vrouwen, en Coquetterie der Vrouwen. — Voorzeker belangrijke Onderwerpen , en waarbij vele waarheden gezegd worden, die over het algemeen, niet zeer fmaaklijk zullen (*) Zie iV. Vadert. Bibl. V Deel, tfte Stuk, Bladz. 355.. ' nieuwe vad.biel. vi.deel.no. 13. V v  ^74 carl friedrich pockels len vallen voor vele Vrouwen, waaröm wij dit Werk juist geen zeer gunftig onthaal bij de Vrouwen voorfpellen, veeleer dat het van de toiletten zal verbannen zijn. Weer belangrijk zal het wezen bij den Wijsgeer, bij den Mensenvriend, en vooral, bij verftandige Ouders die ir!Vnn™ rimnen leere"-l -V00r WeIke Scbrekc» zij zi<* in de opvoeding, en vooral m die van Meisjens, te wachten hebben.» ' Ter proeve zullen wij daarom iet uit dit Werk medeÖeelen, hetwelk der Moederen ter les kan verftrekken; en tevens vele Vaders opmerkzaam kan maken op de moederlijke gebreken in de opvoeding, en op middelen, ter verbetering doen bedacht zijn. Sprekende over de gevoeligheid der Vrouwen , kom' deiSTn 0ndeinaildfen> op'dc gevoeligheid der moederlijke liefde. — Dus lezen wij Blddz 65: ■ „ Mis clnen heeft geene gevoeligheid in de menfchelijke „ maatfchappij zo veele voortduwende nadeelen berokr> kend, dan de gevoeligheid der moederlijke liefde jegens » de kinderen van beiderlei genacht. Door haar is"een „ oneindig getal menfchen, die naar lichaam en ziel'ten » noogften verwaarloost (d) waren , in de vveereld (wereld) » gezonden, door haar de hcerlijkfte aanleg der fchoonfte „ zielen voor altijd bedorven en onderdrukt geworden. " ^^ze gevoeligheid behoort tot de algemeenlle en uit<*e„ breidlte ziekten vau den Geest der Vrouwen. Zij » heerscht in hutten en paleizen, zij plaagt zich in hei» hart der verftandigfte en eenvouwdigfte Vrouwen. Zii » is de moeder van onnoemlijke kwade en fchrikkelijke » gevolgen m de menfchelijke maatfchappij, hoe zeer ook rousseau deeze blinde liefde , in tegenoverftelling » van de gebreken eener mannelijke opvoeding, mogevooi* " iP'j Doch mcn nioet det;ze errjarnilijke gevoelig. » neid der moeders met de rustige en edele moederbjke „ tederheid , den lchoonfien trek van het vrouwelijke » hart, geenzmts verwarreu. Dezelve beftaat inde on„ opgeimukte, op het verfhnd gegronde, liefde der moe„ der jegens de kinderen ; de eerstgemelde dwaasheid „ daarentegen bekreunt zig over geene wetten of waar„ ichouwingen van het verftand, en beftaat in eene over„ drevenheid en verdraaijing van den moederlijken plicht „ zei ven. De verftandige moederlijke liefde kan kinde„ ren leeren leiden en tuchtigen, de gevoelige is tot dit ^lles ongefclukt. De geringde fmart, het niets bedui- ,, dend  CEARACTER-SCHETS DER VROUWEN. 6"75 „ tiend gefchreij van het kind, brengt de gevoelige tnoe„ der buiten haar zelve ; Zij gedraagt zig daarbij als bij ,, eenen aanval van uitzinnigheid; het doet haar leed, den „ onftuimigen deugniet, of het eigenzinnig meisjen, de j, eene of andere begeerte te weigeren. Zij is de flavin van „ haare kinderen , zij verontlchuldigt hunne ongehoor„ zannheid , hunne luimen, en hunne wanbedrijven, zij „ kan zonder haa-e eigene plaag - geesten geen oogenblik „ leven. Het opwasfend 1'chaam deezer ongelukkige h kinderen wordt met eene angstvallige zorgvuldigheid, „ en befpottelijke omzigtigheü, voor de vrije lucht, zo „ lang mogelijk, in acht genomen, en het gebruik van zij„ ne kragten , door eene verwijfde en al te teedere leven3„ wijze , zo niet geheel benomen , ten minften gefluit en „ belemmerd. Alleen en op zig zeiven te handelen, Iee„ ren zulke kinderen misleiden nooit. Alle haare gangen „ worden naargegaan en waargenomen, — niet, om eenig zedelijk nadeel te verhoeden, maar om den kleinen dvvin„ geland ailes in te willigen, en hem een nieuw bewijs der „ moederlijke dienstvaardigheid te geven. Het ongeluk„ kig verwijfd en bedorven fchepfcl ilaapt in een bed van „ dons, draagt de fijufte kleederen, nuttigt de zoetlVlpij„ zen en dranken, en wordt, zelfs in tegenwoordigheid „ van vreemde lieden , bij de maaltijd het eerst vau „ allen bediend. Het gantfche huis geraakt in onrust en verwarring, wanneer de verwijfde jongen , of de be,, dorvenc dochter eenig gering ongenoegen betoont. Al» „ les loopt vol verwarring onder elkander, terwijl de gé„ voebge moeder, met traanen in de oogen, den pruilenj, den lieveling aan haaren boezem drukt, en zijne ver- gramde ziel, door kusfen en vleijen, of, hetgeen nog »» erger is, door het beftraffen van-eenen vermeenden «' belediger tracht te vrede ie (tellen. Ik ken moeders, 3' die zich de laagfte wangedragingen van haare opwasfen» de kinderen laaten welgevallen , en zelfs met een meer » dan onverftandig geduld, Hagen en opll uitingen van hun»» ne bectorvene zoonen en dochteren verdragen, — ja, »» niet alleen verdragen, maar zelfs dergelijke handelingen « voor bewijzen vat! een moedig en vrijheid-lievend cha»» rafter houden , het welk men niet behoort tegen tegaan. ,» Ondernam eindelijk de vader, wanneer zijn geduld ten „ einde liep, om het eigenzinnig en oultuimig kind te kas* „ tijden, zoo onltaan er huisfeiijke oorlogen , en twisten , Vv s „ die  6j6 carl friedr1ch pockels, character-schets, enz. „ die weken (wecken) lang duuren. De kleine dwinge,, landen worden tegen de rechtmatige geftrengheid van „ den vader niet alleen door de gevoelige moeder in be„ rcherming genomen, maar zelfs tegen hem tot heimeHj- ke wraak aangezet, en voor het vervolg tot eene flim„ me geheimhouding hunner baldadigheden gedreven. In deeze droevige Scholen, hoedanige er ontallijke zijn, ,, wasfen nu ook ontallijke misgeboorten der menschheid „ op. De meeste misdadigers, de ellendigfte lediggan- gers , de laagfte bordeelloopers , de door inbeelding ge„, drcvene zotten en zottinnen , de verachtlijkfte en on« ,, draaglijklte wijsneuzen en domkoppen , zijn in deze ,, Scholen gevormd geworden; — en dit was doorgaans „ het fchoone meesterftuk van ulieden, ongcfchikte, ge,, voelige moeders! " Uit het geheele beloop van dit Werk maken wij op, dat wij nog meer van hetzelve te wachten hebben. Het leven van buonaparte. Naar het Fransch door Mr. j. van der linden, Advocaat fs Amfteldam. Tweede Stuk. Te Amfteldam, bij). Allart, 1801. 126 Bladz. In gr. Octavo. De prijs 'is ƒ 1 - 5 - : "VVTii hebben, bij gelegenheid der Uitgave van het eerfte W Stuk dezes Werks, reeds een beknopt verflag van hetzelve gedaan, en daar dit tweede niet minder belangwaardig is. achten wij het overtollig iet meer daarvan te zeggen. Om echter eene proeve uit hetzelve mede te deelen, verkiezen wij daartoe het volgende gedeelte (Bladz. 184), dat tot de onderhandelingen over den Vrede tusfehen den Keizer en dc Franfche Republiek betrekking heeft. „ Naardien men het, geduurende den tijd, tot den „ Wapenfti'itancl bepaald, omtrent de voorwaarden van ,, den Vrede niet konde eens worden , werd dezelve eeni,, gen tijd verlengd : want de voorwaarden, thands door ,, buonaparte voorgellagen, waren veel harder, ,, dan bevorens. 'Wanneer men zig daar over verwon„ derde, antwoordde hij: Twintig malen heb ik u den vre- de aangeboden, en wel onder zachtere voorwaarden, „ maar altijd hebt gij zulks afgeftagen. De voorwaarden, » °P  het leven VAN buonaparte. 677 op welken ik u heden den vrede aanbiede, zijn harder, maar verwerp ze niet, want op bet oogenblik, dat ik met u fpreek, trekken hociie««moreau over den Rnijn, " of zijn 'er reeds over getrokken. Twee nieuwe Legers Z rukken voort; hebt gij hoop hunne aanvallen tegen te ' houden, daar gij moeite hebt om de mijne te wederflaan . ? Gij fielt u aan 't gevaar bloot, dat tweemaal honderd „ duizend Franichen hunne zegenrijke vaandels in Weenen „ vereenigen zullen. Eer nog twee maanden verder zijn, 2 zal uwe gefteldheid nog erger wezen. Laat ons menfchen 2 bloed fparen, hetwelk reeds te rijkelijk ge/lort is. De ., vrees deed thans, het geen voorheen redenen van verftand en recht niet hadden kunnen uitwerken. Orn den ", Franfchen Generaal des te meer vertrouwen te betoo2 nen, zondt de Keizer drie zijner voornaamfte Edelhc„ den als Gijzelaars tot hem; buonaparte onthng ? hen met ongemeene beleefdheid, noodigde hen ter 2 maaltijd, en op het defert zeide hij hun: Mijne Hee' rek , gij zijt vrij. Gaat, en zegt aan uwen Monarch, dat, wanneer zijn Keizerlijk woord eenen borg behoefde , 2 n-ij mij daarvoor niet zoudt kunnen dienen; en dat, wan' neer het geen onderpand noodig heeft, gij mij ook als Gij.' zeiaars onnodig zijt. Men maalue verfcheiden ontwerI' pen van een vergelijk, welken de Keizerlijke Gevolmagtijden naar IVeenen zonden, om de noodige beveelen , van daar te c:langen, waar mede veel tijd ■ verliep. ?, Eindelijk kwamen de Gevolmagtigden weder bij buon\parte tc rug, om de onderhandelingen voort te " ze'tten, en in twee dagen, geduurende welken men dag '! en nacht arbeidde, was men het eens en de Preliminaire Vredes-artikclen werden op het Slot Eggenwalden by S Leoben den i8den April, des morgens vroeg om twee uuren, onderteekend." „ Wanneer men bij de onderhandelingen eene meenigte „ van diplomatifche klenigheden en dwaaze plechtigheden wilde 111 acht genomen hebben, die doorgaans gelegen" heid tot kibbelarijen geven, en de hoofdzaak, net eenio-e, dat veritandig en noodzakelijk is, doen int het "00? verliezen, en als bij voorbeeld Oostenrijk het recht van voorzitting begeerde, maakte buonap ar,1 t e aan alle die beuzelingcn een einde, door te yerZ klaren: Dat de Franfche Republiek dit zeer gemak.ee„ lijk kende toegeven, vermits zij boven dcrgeHjmplecht ig- Vv 3 i 1 -»:> «f|  67% Set leven van buonaparte* „ heden verheven was. Ma'ar toen het eerfte artikel door „ de Oostenrijkers in dezer voegen werd opgegeven: Oos,, tenrijk erkent het Franfche Gemeenebest, zoo begeerde „ buonaparte, dat dit artikel werde doorgehaald, „ dewijl de Franfche Republiek deeze erkentenis even wei„ nig behoefde, als de Zon het bewijs van haar licht he- hoeft, het welk alleenlijk door blinden in twijfel kan ge,, trokken worden. — buonaparte vorderde ook in „ den beginne honderd milliöenen voor de kosten van den 9, oorlog, maar dewijl de Oostenrijkfche Commisfarisfen s, te lang over dit punt handelden, en dc vrede zelf daar ,, door te lang agterbleef , eindigde hij alle onderhande„ lingen door te zeggen: Men zoude fchier denken, (riep ,, hij uit,) dat wij een koop hadden te fluiten. Het be- taamt aan het Fransch Gemeenebest den vrede te geven, „ maar niet te verhopen, — Dus genoeg hier van! Ik zid „ van mijne vordering af, en de vrede is gefloten. Lang „ leve de Republiek ! Lang leve de Keizer.1" „ Het Publiek was een geruimen tijd in onzekerheid, „ welke de inhoud der Preliminaire Artikelen van den ,, vrede was, fchoon 'er niet aan te twijllelcn viel, hoe„ danig dezelven naar billijkheid konden en moesten zijn; „ eindelijk meldde het Fransch Directoire in eene bood„ fchap aan de beide Raden, dat de Praeliminairen van „ den vrede onderteekend waren, en wel op de volgende t, voorwaarden: " ,, I. De af/land van Bclgiën door den Keizer en Ko- „ II. Het erkennen van de grenspalen van Frankrijk, „ zoo als zij door de wetten der Republiek bepaald waren „ geworden." „ III. Het oprichten van een onafhangelijk Gemeene- best in Lombardijen. " „ Toen deeze boodfchap aan de beide Raden was „ voorgelezén, was de ganrfche Vergadering uitgelaten „ van vreugde en dankbaarheid, en van loftuitingen om„ trent de dappere Legers, die den vrede hadden aunge- bragt. D"ze Vergadering nam eenparig het volgende „ Bell uit: Overwegende, dat in het oogenblik , waar alles „ voor de dapperheid der Republikeinfche Legers wijkt, „ waar vaderlandsliefde en menfchelijkheid zig eenparig „ over de behaalde overwinningen verheugen, waar op eene „ waardige wijze de Preliminaire punten van eenen ge. >s wemchten vrede een langen reeks van doorgeftaane moei- u je*  HET LÏVEN, enz. riedesel, reize, enz. 67O lelijkheden en opofferingen bekroonen, het voor het Wetge\' vend Lichaam onmogelijk is, om de zoo roemrijke, en ■ met-zoo veel lof verdiende uitboezemingen der Nationale ,' dankbaarheid uit te flellen, neemt de Raad, na verklaring van onverwijlde noodzakelijkheid, het volgende BefluitHet Leger van Italiën.* de Sambre, en.de „ Maas, den Rhijn, en de Moezel, hebben zig aan het „ Vaderland, en aan het geheele Menschdom, verdienfte„ lijk-gemaakt." Reize van Noodzaaklijkheid en Pligt na America, in eene reeks, van oorfpronglijke en echte Brieven door de Echtgenoote van den Generaal ried es el. Naar 'het Hoogduitsch. Eerfte Stuk. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z., 1802. 102 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 18 - : De Generaal van rïedesel, geleidende de Brunswijki'che Hulptroepen naa Amerika, geduurende den oorlog tusfehen dat Gewest en Groot - Brittanme, doet aan zijne Eclngenoote een Dagverhaal van zijne reize en overtogt derwaarts. Deze volgt hem eerlang, en doet een dergelijk Verhaal aan hare Moeder, wegens haar verblijf in 'Engeland, haren overtogt over den Oceaan ,en hare ' ontmoeting van den Generaal. Weinig belangrijks , perfonen of zaken betreffende, zal men hier ontmoeten. Niet voor het Publiek, maar voor de'Familie werden deze Brieven gefchreven. Het is inzonderheid de thands heerfchende fmaak in het lezen van Reizen, welke deze Verzameling deed in het licht verfchijnen, aan welke men, door een eenigzins opgebruikten 'Bijtel, aftrek heeft zoeken te bezorgen. Het eenige, hetwelk de algemeene aandacht nog kan wekken , is een Bericht, wegens de inlluiting en gevangenneming van het Engelfche Leger ondef den Generaal bourgoitne. De vertaling is verre van vloeiende en bevallig. Platheden treft men 'er in menigte aan. W 4 Per*  C 9. I A 5 T E IJ R I E Vet handeling over de Spaanfche Schaapen, derzélver op, dZ f'/'£IZer^ m,Wiiie waa'öp ^ gffihooren worden; het wasfchen der wolle , en koophandel met deUn'e*£ Wf de oorzaaken van de fijnte der wol¬ len. Voorts, gejchtedkundige ophelderingen ten aanzien van het reizen der Schaapen aan Ie monden der Mom, en m het Koningrijk Napels ; ever den oorfud£ l TW m te^wooraigen ftaat van de kudde te Rambouillet; en aanwijzing der middelen, om ■ het Spaanfche ras, ,n deszelfs geheele zuiverheid, voort te planten en te onderhouden, *. ; Lanigeros agitare greges . . Hjciabor: hinc laudcm, fortes, Yperate, colonï. virg. Georg. }. V. v. 287. ^ZanvZ ^AS,TE!-'RIE • 'Medelid van de Maatfchappt en van Landbouw en der Philomatique te Parijs Uit het Fransch vertaald, en vermeerderd met een kort Beucht, wegens het aanfokken en verbeteren der onderfcheidene ras en van Schaapen in Engeland. Tweede ™ Laatfte Afdeeling. Te Haarlem , hij A. Loos. £A •• z" *801' "9-284 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs w /1 - 10 - : ö r^elijk wij te vooren C*), de eerfte Afdeeling aankondigen, y .4e'njet heb,ben kunnen nalaten, dit nuttige Werk aan TJfnllZ' T h|"> het. ponder, die zich met het tn 7ani ,ScbJp,en 111 ons Vaderland bemoeien, en einde de Inlandlche Wol langs hoe meer te verbeteren en te verfijnen , 200 mogen wij alles, door ons ter aanprijzing gezegd, ook op deze tweede toepas. fen.. — Het Uende Hoofdftuk, is het eerlte in deze Afdeeling , handelende , over het uitvoeren der Schapen van het Spaanfche ras in Frankrijk. — De Aanmerking •«n het hoofd dezes, is gewigtig; te weten, dat men tot dus verre, ten onrechte, gewaand heeft, geene even goede en fijne Wollen, in Frankrijk en elders te kunnen bekomen, als in Spanje, daar toch niet alleen het Spaaniche ras, naa Frankrijk overgevoerd, door da ijbenton, rhands nog even goede , fijne Wolle geeft, a,s in den aanvang, maar zelfs in het zoo Noordlijke Zwee- 'f) Zie N, Faderl. mi. VI Deel, ijle Stvk, Bladz. 405.  VERHANDKLING OVER DE SPAANSCHE SCHAPEN. ffï Zweeden, de proef genomen is met den besten uitftag, behoevende' de Wulle', welke ingewonnen wordt van eene kudde Schapen tc Grouro in Upland , federt het jaar 1779 genaturalifeerd , geenszins te wijken voor de allcrfraailte Wol". Bijaldien toch deze Noordlijke Gewesten hiertoe gefchikt zijn , zal men ook in meer Zuidlijke Landen den gewenschten uitflag van dergelijke ondernemingen mogen verwachten. — Hoe nu dezelve in Frankrijk te verkrijgen, wordt verder nangewe • zen; en de invoering zoowel als het aanlokken van Spaanfche Schapen ten fterklte aangedrongen leverende dezelven aldaar even goede Wol , zonder dat men Rammen uit Spanje behoeft te laten komen. In het Elfde Hoofdjfuk, wordt gehandeld over de reizen der Schapen, in het Departement van de Monden der Rhone , zijnde een van de Zuidlijkfte Departementen in Frankrijk; en in het Twaalfde, over dc reizen der Schapen in het Koningrijk van Napels. Behalven dat deze ■ wijze , van met dè Schapen van het eene oord naa het andere te trekken, hier en daar leerzame waarnemingen oplevert omtrent de behandeling van dit nuttige vee, in onderfcheidene jaarfaifoenen , cn weersgefteldheid , zoo is vooral dit laatfte belangrijk , door de berichten aangaande de onderfcheidene rasfen van Schapen 111 dit Rijk. Niet minder wordt door de-.e berichten aangaandedie onderfcheidene rasfen, vergeleken met de waarnemingen omtrent het onderfcheid der Weiden, op nieuw bevestigd, van hoe veel invloed en aangelegenheid voor den groei der Schapen en voor eene goede Wolteelt, de aard van het voedfel zij. — Zoo vindt men, bij voorbeeld, nergens beter Vee , betere Melk en fijnere Wolle, dan te Gran-fasfo , in Abrnzzo, doch de Kruiden zijn hier ook veel geuriger, dan elders, en groeien in zulken overvloed, dat de Schapen, die langer dan veertien dagen in deze landftreek vertoeven , gevaar loopen , van vettigheid te öerven. — Maar zoo nadeelig is ook verandering van Weiden, dat de Schapen uit Abrnzzo naa elders gevoerd, niet alleen van ras veranderen, maar wel eens fterven, vooral, wanneer men ze in plaats van natuurlijke Weiden, droog voeder geeft. Voo'ds vindt men hier nog zeer vele merkwaardigheden , wegens de behandeling der Schapen; — en vooral wegens het gebruik van Zout voor dit Vee, ter ftaving van. hetgene daarvan in de eerfte Afdeeling gezegd is. Zeer  68:1 c. p. l a.S t e ij r. i e Zeer belangrijk is het Dertiende Hoofdftuk, behelzende de gelcbiedems en tegenwoordigen toeftand van dc Schaaphoederij te Rambouillet, welke door de aanmoediging van den Staatsdienaar t r u d ., i N e . op raad en onder opzicht en Beftuur van d a vsb ent o?T werd opgericht. - Wien verblijdt niet de gelukkige uitllag eener poging die van den aanvang af zoo veel hope gaf op eenen gunlhgen uitllag? - w,e Haat niet verbaasd hoe de omwentehngs geest ook deze kudde bedreigde , en dus gereed Hond, om den arbeid en zorge van eenige jaren, maar ook de vooruitzichten voor volgende eeuwen te verijdelen — Hoe de ichraapzucht zich zoo verre uitftrekte, dat lafhartige plunderaars deze kudde zich wilden toeëigenen, en gereed Honden, om dezelve aan de (lagters te verkopen? '- Bericht wegens het fcheeren der NatiSnaale kudde van Rambouillet, als mede over het verkopen van de wollen en verdere voord, brengzelen van dezelve is gevloeid uit de pen vrai den Burger r. h. gilbert, en oorfpronglijk beftemd tot'eene voorlazing in de clasfe der Natuur en Wiskundige Wetenfehappen van he: Nationaal Inftituut: een bericht, te uitvoerig, om het mede te deelen , te fchoon, om het te fplitfen, te beknopt, om het in het kort te fchetlen. Het moet, door de beminnnren der Schaaphoederij geheel gelezen worden , eii hunne moeite zal met vruchtloos zijn. Van dien zelfden aard is de aanwijzing der meest gefchtkte middelen, om de voordplanting van wol-vee van het Spaanfche ras, en de beharing daarvan bij deszelfs zuiverheid, te verzekeren ; en welke voordgevloeid is uit die zelfde pen. — Hoe zeer ook alles locaal behandeld is, km de verftandige Veefokker de algemeene beginfelen, waarop het geheel is ge. grond, gemaklijk afleiden, en op de luchtllreeken, weidenen voeder in zijn eigen Vaderland toepaslijk maken. Men berekene het gewigt en het volledige dezer aanwijzingen uit den Hoofdinhoud der Afdeelingni. u Fan de onderfcheidene middelen tot verbetering (naamlijk der Schapen.) i. Over de keus der Rammen en Ooijen van het echte ras 3. Van het vervoeren der Rammen en Schapen van het echte ras. 4. Over de geTchiktfleplaatfen, om Schapen van het Spaanfche ras aan te fokken. 5. Van de evenredigheid, die plaats behoort te hebben tusfehen de Weilanden , en het getal van Schapen, waarvoor men dezelven hc fiemd heeft. 6. Over het Foeder voor de Schapen va het echte ras. 1 Fan het drinken. 8. Van de wijkplaatfen. 9. Van het perken, tb. Van het drijven der kudden naa de IFeiden. w.Van het paren. 12. Van het fpe enen. 13. Van het lulben 14. Van het fcheeren. 15. Van het afzetten der hoornen en van den ftaart. 16. Van het wasfehen der wolle. 17 Opbrengst eener kudde van het Spaanfche ras. Eindelek ontmoeten wij nog een Aanhangfel over de Schapenteelt in Engeland, ontleend uit a. ika.r, inleiding tot de, kennis der Engelfche Landbouwkunde: waarüit men, onder meer andere merkwaardigheden, ook dit ééne kan opmaken, datmon iit  VERHANDELING OVER DE SPAANSCHE SCHAPEN. 683 ia Engeland, door de bevordering van fijner Wol, te veel af. breuk doen zou, aan de voordeden, welken de sch pen, door bun vleesch, kunnen opleveren; waaröm dan één van beiden moet. worden uit het oog verloren. Dit zij genoeg van dit, in de daad, belangrijk Werkjen. Wenschlijk ware "het, dat dit gefchrift ook onder ons ter aanmoediging diende, om te beproeven, in hoe verre in ons Vaderlaud de Schapenteelt zou kunnen verbeterd worden. D or onze Fabrieken hebben wij 'er toch veel belang bij; en, naar mate de Koophandel en Scheepvaart niet meer het bijzondere eigendom zijn, gelijk weleer, van onze natie, maar zoo vele Volken daarïn deelen, zal het vo.>r ons van veel belang zijn, om den vaderlandfchen bodem zoo nuttig en voordeelig te maken, als eenigzins doenlijk is, opdat wij, door de inzameling .van eigene Produaen, zoo veel te minder die van andere Volken en Landen behoeven , en dus doende zoo veel meerder geld binnen het land wordt befpaard. Nieuwe Verhalen door n. tol len s , r. z. Te Rotterdam, bij J. Hofhout en Zoon, 1801. 138 Bladz. In gr. Oclavo. 'De prijs is f 1 - 5 - : De Schrijver, wiens ftijl, door zijne fentimentecle Schriften en Gedichten, bereids bij onze Landgenoten bekend is, levert ons in dit Werkjen een viertal Verhalen , betijteld: jiLNiuj en leonora, lussan en louize, bodijn en D ou val en amelia, van welken hij in een daar vóór geplaatst Voorbericht meldt, dat zij, even als zijne voorheen uitgegevene Schriften, vruchtjens van zijne liefde en fchrijfiust zijn, opgefteld in verdrieteiïiker omtlanden (dit woord is uit de Hoogdui'd'che fpraak ontleend. Urn/lande.beteekenr in die taal omftandigheden) dan zijne tegenwoordige. Hij wil dus, dat men dezelven niet als gewrochten van kunst, maar als uitboezemingert van het hart beöordeelen zal. Inzonderheid kunnen zij, die den Schrijver van nabij kennen, in het Verhaal, betijteld: bodijn, liet gevoel zijns harteen zijn eigen verdrietlijken toeftand, op geheele Bladzijden vinden , offchoon dit en de overige Verhalen echter niets dan verdiclufelen ten onderwerp hebben: voords betuigt de Schrijver zelf geen vriend te zijn van het overdrevene fentimonteele, hetgene men m eene Cephalide en andere prullen van dien aard ontmoet, en zich ltilzwijgend te z.illen laten welgevallen, dat zijne beoordeelaars zelfs geene vrienden zijn van het aanmerkiijk minder fentimenteele, dat men in dit Werkjen vinden zal. Wij, voor ons, behooren niet tot de vijanden van het ftenttntenteele , voor zoo verre zulks waa&ijk uit het gevoel des Schrijvers voordgevlocid is, en niet een ongevoelig fpel der  6S4 ".TOLLENS, C. Z. koude kunst blijkt te zijn, welke het waare fentimenteele tracht fi. te bootlen, doch, door gemis van de natuurlijkeverë«ch«a daartoe, mets anders dan een wanfchepfel voortbrengt, hetwelk meereen gewrocht der verhitte verbeelding, dan eene getrouwe navolging der natuur is. Zulk een foort van misvormd fentimenteele ,s in de daad fchadelijk voor de "eden, wÏÏ het de verbeelding van den jongen Lezer verhk, en de infpraak der gezonde rede verdooft, welk nadeelig gevolg &i genhjk van waare fentimenteele fchriften , of zulke waarïn het wezenlijke gevoel des harte uitgedrukt wordt, niet te wachten is.- Met komt ons derhalven voor, dat de Schrijver het waare van het overdrevene fentimenteele niet genoegzaam onderfcheidt, wanneer hij zegt, dat men de fchadeiijkegevoU gen van geestverdoving, fpoorloosheden en zelfmoord, hoogst onrecntvcardig aan den Schrijver van fentimenteele Schriften Z«?Sr-f^ gevolgen zijn niet van redematige fentimenteele Schriften te wachten, en kunnen dus aan derzélver Schrijvers ook met geweten worden; fchoon het niet te ortkennen is, dan de valtche fentimenteele Schriften aanleiding tot dezelven kunnen geven. En in dat geval zijn de ellendig! gevolgen, naar onze gedachten, wel degelijk aan de Schrijvers derzelven te wijten, even als de dood van een vergiftigd perfoon te wijten is aan hera, die hem het vergif bedektlijk in onverdachte fpijzen toegediend heeft. - De Schrijver verdedigt zijne mening met eene, naar onze gedachte, gebrekige gelijkenis; zeggende: JViet het fentimenteele, maar de geen dte ztclt door hetzelve laat vervoeren, is te berispen: niet het /pel, maar de verkwistende fpeler is ftraf waardig; niet de Wsjn, maar de gulzige dronkaart verdient onze verachting. Immers m deze gelijkenis wordt het Jpet en de wijn, in de Plaats van het fentimenteele, gefteld; zo de Schrijver hier het waare/enumenteele bedoelt ,'is de gelijkenis verkeerd, wijl dat met te veel gebezigd kan worden, alzoo het des! ,lr m,T 'l ?•? ZClTen heeft' en die overfchreidende niet .neer waar fentimentcel blijft, maar valsch fentimenteei worde; even gelijK ahe omgen , welken hunne palen overfchreiden met meer de ze fde blijven ; immers de ftorm is geen zoel wmdjen meer, fchoon ze wel eens na hetzelve ontftaat. En zo hier het overdrevene of vnlfche fentimenteele bedoeld wordt, b-ij,: de! gelijkenis nog verkeerd, want dat ■ niet in deszelfs aart onKhadelijrf, even als goede wijn en geoorloofd fpel raas* zoude eerder met vergiftigden wijn en valsch fpel kunnen ver. gelenenworden, waardoor de drinker en fpeler, zonder zulks te vermoeden, en das buiten hunne fchuld, vergeven of ver•.:rmu worden; m 6 n woord, de Woorden des Schrijvers niet net fentimenteele, maar de geen die zich deor hetzelve laat vervoeren is te berispen, zouden, wanneer men dezelven op het valfche (ent.menteele wilde toepasfon , even redeloos «mken, cis of men zeide: niet het vergif, maar die zich dmor hst-  NIEUWE VERHALEN. F. VAN AKEN, VOORBEELDEN, ENZ. 685 hetzelve laat vergiftigen, is te berispen. Immers in dit geval zoude niemand het vergif noch den vergiftigden befchuldigen, maar, den Vergiftiger. Over het geheel kunnen wij van deze Verhalen niet zeggen dat het fchadelijke fentimenteele in dezelven heerscht; integendeel, 'er zijn vele nuttige Zedenlesfen, veraangenaamd door Dichterlijke en naauwkeurige Tafereelen der Natuur, in voorhanden; alleen komt het ons voor, dat de verdichting, welke in de meeste dezer Verhalen gebezigd is, de waarfctiijnliikheid wat te verre overtreft, waardoor ze miu treffend worden , naar mate derzélver gebeurlijkheid min overtuigend gevo '^t vertaald. Met Platen. Te Amflel- r' VA " ƒ * '4 • "WTanneei-wij den inhoud, den aanleg, de uitvoering van dew zen Roman - (want hoe zeer de Schrijver tegen deze benaming protesteert, weten wij 'er nog geene andere voof» te:, zij men het eene Rapfodie wilde noemen) - en de taal en ftjl waarin dezelve is gefchreven, naar waarheid beöordeelen zullen kunnen w.j dit, met weinige woorden, doen. - Het frhrifi- nt tv Vel' f" ^P1"*" « worden op de lijst der Prulichntien. - Dit nader aan te wijzan oétdeelen wij ovtrtollig, de-  CHARACTERS EN LOTGEVALLEN VAN ADELSON , ENZ. CS? dewijl elk, die flechts drie Bladzijden in dit Boek'leest, zich hiervan terftond zal overtuigen. - Voor een geregeld uittrekfel 'isl het niet vatbaar - her. is een mengelmoes van allerlei. — Én naauwlijks kunnen wij geloven , hetgene de Schrijver in het voorbericht zegt, dat de perfonen, lotgevallen en chsraéters. niet alleen in de hersfens van den Schrijver beftaan , maar naar waarheid gefchetst zijn, ten zij dan dat de Schrijver onkundig, omtrent den waaren toedragt der zaken of Ook belust geweest is, om ons de zotfte charafters, bij hem bekend, af te malen. Men kan dergelijke Gefchiedenis ook zeer wel uitbreiden, wanneer men daarin eenige Historietjens inlascht, welken met de hoofdzaak niets gemeen hebben, bij voorbeeld in den Zevenden Brief, de Historie van Nichtjen lot jen, of in den Vier en dertigften, de ontdekking van dat wilde Kind in het boscb. van Locaune. Voords krielt het alles van taal en fchrijffouten — het eene genacht wordt met het andere, het eene geval met het andere, het enkelvoudige met het meervoudige verwisfeld. — De zin en fcheiteekenen zijn beuzelingen, welken de Schrijver, bij zijne verhevene befpiegelingen , zijner aandacht onwaardig geoordeeld heeft. Zoo veel te meer is dit werk gelardeerd ujet en. i . De dichtregelen, die niet uit andere Schrijveren ontleend zijn, beandwoorden aan het geheel. Zie hier een ftaaltjen, welke hooge vlugt 's mans dichtgeest. neemt he: is de befchrijving van een jong meisjen, door den v;l van een fchoorfteen verpletterd. Daar lag haar liev'ling nu verpletterd!... Zich baadende in liaar bloed. — Daar ftond de troostelooze moeder . . . Door wanhoop, als verwoed. —• Zij trok uitzinnig zich de harren, Al gillende uit het hoofd. - — Helaas! het onmeêuogend noodlot — Had haar,, haar lieveling ontmofd... Nu wierp zij zich op 'c lijk terneder — In d' overmaat van haare i'mart, r ■ Kuscht zij de zo misvormde trekken: En drukt haar zielloos kind aan 't hart... 1 D.iar lag de roos op eens ontbladerd — V\.n al baar jeugdig fchoon beroofd, Helaas! zij zal geheel verderven, Daar zij 't gewormte fpijs beloofd. — „ Het was de taal van mijn hart, maar niet de kunst, diedg„ zelve opftelde." — (Dit kunnen wij volkomen beaamen.—) „ Bij het ovcrlcezen van dezen brief vind ik, dat dezelve „ zeer verward is, dat mijne verbeelding mij van het eene op het andere onderwerp deedt overgaan; en dat ik eindig „ met het geen v/w aaii ik bij het begin van'mijn brief niet „ eens .»*«,dacht. Nu gij weet ik fchrijf U zoo als het mij in de gedachten. k.»mt." — Men kaj dit zeer wel toepas- fen  68b NOCH DE EEN NOCH DE ANDER. fen op het geheele Werk, zonder onrechtvaardig te handeDeel reeds eenen goeden voorraad ff^g^g^f jferib* ^„ »M g XI Over de Verdraagzaamheid. XII. net groote ».w*£ SSldgie igheid. XIII. Over het Kwaadfpreken. XIV. Over de algemeene Verdrietlijkheden des Levens — dei■SSrïfeÏÏS hulpmiddel! XV Over het nut van een vro»" Huwelijk. XVI. Over het Pfalmgezang. 7oo bcaSijk deze onderwerpen zijn, zoo leesbaar is de wnie van behandeling derzelven in deze Verhapdehng navellen door zaakrijkheid en beknoptheid tevens van net juiste oordeel van den Schrijver .6"^ «net ijver en ernst aandringt op hetgene hu als waa beil be fchouwt, en zulks op die wijze, dat hij zc|i door °ver rpdtnff aannriist aan het geweten en hart dei Lezeren. "Gaan! Sn wij degene en andere Proeve ten be.wijze van onze gezegden, aanvoeren maar ons. teiteK 5 ons tc naauwe perken. Alleen kunnen wij niet afzij mi ne anderen volzin over te fchrijven uit de VerSndeUng over de Verdraagzaamheid. Dus vangt dezel- V£ ^SltLGma, ter zaake va, het geweeten, is zo ftriidi* met het gezond vcrfland , als zij lijnrecht inloopt tSnelkflirkig, voorfclirïft , en.betrachting, die ons, in liet euangelie , voorgefchreven wordt. Het «reweeten kent maar 'éénen wetgever en al wie, daar°benevens, waant zich gezag over-hetzelve nn te maatigen, dringt zich m den Troon des allerhoogst™? He zij, dat iemands geweeten wel onderSt i of mistast hij ftaat of valt, zijnen eigenen heer Zijne gevoelens moeten en behooren tezi,n,oveie nkomftig zfi,e overtuigingen. De Godluke Wtotoda zouden geene waarheden zijn , voor hem, die dezelvaan. nam, op uitdrukkelijk gezag en met als het u wervel ' van blijkbaarheid. Zoo lang deeze waarheden met vergezeld gaan, met zulke overtuigende blijkbaarheid aan X. x 3  6o4 T. HAWEIS het gemoed, is de belijdenis daar van flechtshuichelaarij, en derhalven, alle pogingen om de menfchen te dwingen, tot eene overëenflemming met onze Godsdienflige gevoelens, terwijl zij nog verlteeken blijven van zulk eene overtuiging, is Hechts hen, bij het getal hunner misdaaden, nog ééne misdaad te doen bijvoegen." Zijne Lezers den heilzamen invloed van den Christlijken Godsdienst op de welvaart en het geluk van den Staat hebbende doen opmerken , zegt de Eerw. haweis, Bladz. 183: ,, Men verbeelde zich evenwel niet, dat de Godsdienst van gods zoon , zo als die in het euancelie geopenbaard is, ooit was, of menschlijker wijze gefproken, ooit waarlijk zijn kan, de Godsdienst van eenig geheel Volk, of Natie onder de Zon, als een ligchaam of Maatfchappij befchouwd. Sommige wijze en deugdzaame Mannen mogen het, in de daad, zo ver gebragt hebben, dat zij de bekrachtiging van het Openbaar gezag bekomen hebben, voor de gewigtige Waarheden, uit de gewijde bladeren ontleend; maar de doorgaande aart van het euangelie, op zich zeiven befchouwd, ftrookt niet met het rijk deezer waereld. Zelfs daar, waar het de Natiönaale Godsdienst geworden is , ontvangt het gros der menfchen, denzelven niet, als het refultaat van ernftige overweeging en hartelijke overtuiging , maar veelal door het vooroordeel der opvoeding, en naar het voorbeeld van anderen. Het verderf der menschlijke natuur , en de gemeene loop van de bejaagingen deezer waereld , locpen zo regelrecht in, tegen alle de karakteriftike Hellingen van het euangelie, als of de menfchen nog Heidenen waren, niettegenllaande hunne belijdenis van het Christendom. Hier van daan, dat de famenpaaring van Kerk en Staat, gewoonlijk, in dit opzicht, eene twijfelachtige vermenging uitmaakt, en een onecht broeidfel voortbrengt." Een weinig verder zegt hij: ,, Of menschlijke vastftellingen van het Christendom, en tijdlijke voordeden, aan de belijdenis daar van verbonden, wezenlijk dienllig zijn geweest tot bevordering van zuiveren Godsdienst; is een ftuk, dat aan veel tegenfpraak onderhevig is. Dat zij wat hebben toegebragt tot geveinsde ondertekeningen , valfche beloften , leugenachtige gebeden, en partij-ijver , kan men gereedelijk toeflaan; maar dat het euangelie zelve, eenige maate van deszelfs kracht, uit zulk eene befcherming ontvangen heeft, mag men gerust in twijfel trekken." Sterk  VERHANDEL» OVER DE LEER EN ZEDENKUNDE , ENZ. 69S Sterk zijn zijne uitdrukkingen, «^^£3% nen, in de volgende^)^e^H^%1Tt;fgeCnMmdheeft, ken Godsdienst, in net nem. ö^ - fitatjoe- de Ongeloovigen gefchreeven hebben, om het J» lie in minachting te brengen en deszelts gro g ie ondermijnen; is maar eene beuzeling n v ^ , » van de handelingen der f2'^h7ifj door ben opgeworpen, als verdeedigers van het gwo , ïïï/kreeT:-' "op'van velukkingen, wreedSScn, ^rechtvaardigheid^jgW^g^ e£ lingfchappen en moorden, welke een once vo ^ 2a2&? &■ »»' <* *= v*endc W0°I '^Vdke Godsdienftige Lterlteffingen eenig n«l»ch aampraaK op o dienen, op die wijze, wel- S'iï eS de ^aleR |n | ScS indien zij hunne geWUwhejd al» Oudemg nen bewijzen, en zich onderwerpen aan de iiuia Wetten ''van'het Land, waar in zij woonen? ^ Xx 4  696 t. haweis, verhandelingen, enz. Eindelijk befluit hij deze Verhandeling dus: , Ondcrtuslchen men erkenne het, als eene Waarheid die aan de vastgeltelde Kerk van Engeland, (en ook van Nederland mogen wij dit getuigen:) de hoogde eer aandoet, dat, naauwlijks onder eenige Regeerin*, ooit de verdraagzaamheid meer algemeen en overvloed^ is geblecken te zijn toegedaan, dan onder derzélver Belt-uur, in onzen tijd! — Vol van dankbaarheid voor de gunlten, die wij genieten, houden wij ons verzekerd dat een mensch van verltand, als hij overweegt de jaaren, die voorbij zijn, bezwaarlijk eene verandering kan begeeren; welke onvolmaaktheden men dat Befluu? ook , zou mogen te last leggen. Alle menschlijke inflellingen zullen onvolmaakt zijn en blijven. Alle' veranderingen gevaarlijk. — Niet ééne van de Gezindten bij ons, als zij de magt in handen hadden, hebben ooit eene proeve van gelijke vrijheid gegeeven. Derhalven - daar ik alleenlijk de Dienaars en Beltuurders van onze Kerk meer Christelijke liefde, grooter getrouwheid, onderlinge verdraagzaamheid , en eenen ijver, gemaaid door zachtmoedigheid, toewenfche — zal ik maar zeggen zo als de waardige fra paolo, van zijn Land zeide: esïo perpetua (zo blijye het altoos!"-) Verhandeling over den waaren aart en het aanwezen van 't menfchen zedelijk verderf en onmagt ten goede; naar de uttlpraken der Rede en II. S. betoogd en verdedigd. Voorn. w. c. a. visser, Predikant te Warns en nii ' £* Sneelu hif C- van Gorcum 180a. *$« Bladz._ Voorwerk XII. In gr. Oclavo. De prijs is YY Eerw- Y' djen wiJ on]angs (*) op eene hem verëerende y .WDze als Schrijver hebben leeren kennen , waa^t het in deze Verhandeling, een; in meer dan één opzicht, moeilijk, ingewikkeld en meermalen betwist onderwerp te behandelen , en zijne gedachten daaromtrent mede te deelen. Hij doet dit op eene wijze , welke toont, dat hij hetzelve wel doordacht, onpartijdig en grondig beoordeeld, en zijne overtuiging, met de nodige duidelijkheid, op bewijzen der Rede en H. Schrift (leunende Voorgedragen heeft; zoodat zijn Werk der nadere overweging van alle onderzoeklievcnden waardig is, en zijne . (*) Zie N. Vaderl. Bibl. VI Deel, ijle Stuk, Bladz. 596^°'  H. W. C. A. VISSER, VERHANDELING, ENZ. 6)7 po> za-  f02 DE LA CROIX, RECHTS- EN STAATK. OVERWEGINGEN» zamenleving. 5. Over den Goddelijken Eerdienst. Aanmerking. II. Over de Openbare befcherming. 6. Over de befcherming in 't gemeen. 7. Over de bei'cherming der Perzonen en goederen. Aanmerking over de Nachtwagten. 8. Over de befcherming van de gedagten en de gevoelens. 9. Vervolg van het vorige Hoofdftuk. 10. Vervolg van het zelfde Onderwerp. 11. Over d,e Vrijheid en befcherming der Volksftemming. Wij hebben de moeite genomen , om deze tafel voor onze Lezeren af te fchrijven, om hen het belangrijke van den inhoud van dit Boek ten volle tc doen zien, en wij durven hun verzekeren, dat taal, ftijl en behandeling ten eenemale aan de waarde der Onderwerpen geëvenredigd zijn. Hetgene de Heer a ansorg.h ons hier levert, is niet zoo zeer eene vertaling, als wel eene vrijë inkleeding van het oorfpronglijke Werk, in een fraai en eigenaardig Nederduitsch gewaad; zoodat wij de gedachten aan den Oorfpronglijken Schrijver, maar de woorden grootendeels aan onzen fchranderen Landgenoot te danken hebben , wiens daarbij gevoegde fcherpzinnige en juiste Aanmerkingen , dienende tot opheldering of bevestiging van bet verhandelde, zelden tót tegenfpraak van den Schrijver , niet minder dan het Werk van la croix zelf verdienen gelezen te worden. De voorname redenen, die A. tot het ondernemen van dezen loflijken arbeid bewogen hebben, leeren wij uit de Voorrede dezen geweest te zijn : „ . Vermids er (in dit „ boek) niet alleen verfcheide (n) lijfftraffelijke gevallen ,, worden behandeld, die tot aanmerkelijke opheldering „ en bevestiging der Regelen , bij zijn Werkjen (getijteld: bijdragen tot de Wijsgeerige Rechtskunde,- &c.) ter neder gefteld, kunnen dienen , maar er tevens een aan„ tal bedenkingen, over de Wijze van ftraffen van deze en gene misdaden, in voorkomen, die nieuw in haar foort, en even daarom deze Overdenking van alle kun,, digen 0verwaardig zijn." Meèr behoeven wij tot aanprijzing niet te zeggen. De laatfte Bladzijden befteedt A. om eene bedenking, bij de aankondiging van zijn zoo' even gemelde Werkjen (*), door (*) Zie N. Bdderl. Bibl. V Deel, ijlt Stuk, Bladz. 640.  V. werkhoven, n. chem. en phijs. oefeningen. 7°3 door ons in het midden gebragt, op te losfen. Wij verbliiden ons, tot deze Opheldering , welke ons zeer wel voldoet, en intusfchen misleiden niet ten eenenmale overtollig is, aanleiding gegeven re hebben. Nieuwe Chemifche en Phijfifche Oefeningen. ' Foor de beminnaars der Schei- en Natuurkunde m t algemeen, ter bevordering van Induftrie-,en Oeconomie-Kunde, en ten nutte der Apothekers, Fabrikanten en Tt■ aftkanten in 't bijzonder: door p. van werkhoven, Apotneker te Utrecht. Negende en Tiende Stuk. Te Utrecht, bij G. t. van Paddenburg en Zoon. De prijs van ieder Stukjen is f : - 12 - In dit Negende Stukjen gaat de Schrijver voord, op de zelfde wijze als in de voorgaande , door ons met recht geprezene Stukjens, en deelt den inhoud mede van verfcheidene Uit- en Inlandfche belangrijke Verhandelingen , zoodat wij hetzelve doorlezen hebbende, reeds wederom na een volgend verlangden; lang, echter, bleet deze begeerte onvervuld, tot, na een ruim tijdverloop, eindelijk het Tiende verfcheen. Wij verheugden ons hartlijk hetzelve te zien verfchijnen, daar in hetzelve , even als in de voorgaande», zoo vele fchoone (lukken, op de Scheikunde betrekking hebbende, gevonden werden; dan het fmartte ons zeer, aan het einde van hetzelve in een Nabericht te vinden, het voornemen van den Schrijver, om hier dezen zijnen letterkundigen arbeid te eindigen. Tammer is het, dat in ons Vaderland de ondernemingen van Werken, zoo als dit, zoo weinig worden aangemoedigd, daar toch dezelven zoo gefchikt zijn om de Wetenfehappen aan te kweken. .... De Schrijver doet ons echter hopen, dat zijn talent niet °-eheei en al voor de Wetenfehappen zal verlooren gaan ° dewijl hij voornemens is, zoo dikwijls hij genoegzame (lof zal bijeenverzameld hebben, een'Stukjen van Scheikundigen inhoud in het licht te geven. Met verlan, gen zien wij zulks te gemoet, daar 's Mans verdienften in de Scheikunde van elders bekend zijn. Met het thands voor ons liggende Stukjen zijn twee Deelen compleet 4 en beminnaren der Scheikunde hebben aan hetzelve eene geheele verzameling van belangrijke Verhandelingen, over verfcheidene gewigtige onderwerpen dezer kunst. .  704 VERHANDELINGEN van HET STOLPÏaANSCH LEGAAT* Wijsgeerige Vf •handeling van augus tus matthi je ter fff gording der yrage: welke zijn de voornaamfte Hoofdftukken? En welke de natuurlijke en zedelijke oorzaaken der onderfcheidene geaartheid of van het verfchillend character t weik het eene volk van het andere onder jcheidt? Is het gepast, dat de Leeraars der zedekunde , m het geeven van Voorfchriften voor de Puhlicque zeden, op dat verfchil acht ftaan? Zo ja, in hoe verre? Aan welke de Eere prijs van het Stolpiaansch Legaat, in den jaare 1797 " toegewezen. Waarbij gevoegd zijn twee Verhandelingen , over dezelfde ftojfe, eene Nederduitfche van . willem de vos, en eene Latijnfche van lodeW,jk-george bekenn. Te Leijden . bij S. en J. Luchtmans, 1801. 2i3 Bladz. In gr. Öuarto. Ue prijs is f 2 - 10 - : "pvrie Verhandelingen, welken, om haren rijken en AJ> inensohkuridigén inhoud, der lezing en ovenve-w, alleszins zeer waardig zijn, en waarïn veel ftof tot verder nadenken en nuttige wenken, om Staat- en Vólks-kundige Oelcnnhen , als mede wel opgeftelde en oordeelkundiReisbeichruvingen, met vrucht, te lezen, voorkomen. Dc Verhandeling van den geleerden M. is in de zeven volgende, Hoofdftukken afgedeeld. (1) Over den aart der Volken en deszelfs oorzaken in het algemeen. (2) Over de uitwerking van het klimaat, met betrekking tot den aart der menfchen (3) Over de uitwerking, welke de gefteldheid des landt, op de vorming van den aard der volken heeft. (4) Over de uitwerking der verfchillende Regeeringsvormen op de gemoederen der Burgers. (5) Over de Godsdienften. (6) Over de opvoeding en eenige toevallige oorzaken. (7) In hoe verre de Leeraars der Zedekunde, op die verfcheidenheden, in de geaartheden der volken voorkomende, behooren acht te kaan. „ 1wijffelachtig is het," dus begint de Eerw d. .V. zijne beandwoording, „ bij'het inzien der opgehangen " vraag, hoe gewichtig de eerlte afdeeling te houden zij. „ Als een Natuur en Menschkundig onderzoek zou daar " °m*rent.v?eIte2eSgen vallen, waar bij Gefchiedenis en „ Ondervinding moeien te hulp geroepen worden, om „ nopens de veiürheidenheden onder de Volken het waa„ re en aanneemlijke op te geeven. Ook kan men breed ,, uitweiden over de aanleidende oorzaaken van verfchei„ denheden, zondernog iets te roeren aan het tweede :Ars> tykel: of, en in hoe verre, de Leeraars der zedenkunde 5, daar  in den jaarè 1797» *öö L daar op acht te geeven hebben. Vermits echter de vraag *' opgegeeven is, als tot het vak der zedenkunde behoQ* rende; zoo zie ik niet, waarom het Voor de bcant* " woorders onvoeglljk, ja niet natuurlijker zijn zou, tei ftond op dat zedenkundige als het gewieitigfte fiil te liaan ; uit welke bronnen het dan ook blijken mogt, !' dat de Volks-karakters wezenlijk ontftonden en veroor- zaakt werden. . Volks-karakter wordt hier toen, het " geen men in de wiskunde noemt, een gegeevene groot' heid; grootheid, die, hoe zeer zij op duizcnder ije " wijzen verfchillend bifftfirhd kunne worden, evenwel • de hoofdconclufie der berekening, in haare fartenftcl- lende deelen tot de uitkomst, geheel onveranderd Ik meen alzo gerechtigd te zijn eii oordeel!^t ouu.e,, lijkheidshalven welvoeglijk, in de eerfte afdeelingnüj de vraag voorteftejlen: welken invloed kunnen of moe* ' ten de verfchillende Volks-karakters hebben op de tuf' foraaken der zedenkunde? om daar na in de tweede a " deeling te onderzoeken: iu hoe verre de ondertcnet!! den geaartheden der volken, als mede haare oorzaa' ken met eenige voldoende juistheid bepaald kunnen worden?" In gevolge hier van bepaalt zich dus deze Verhandeling tot de twee genoemde Atdeehngcii. De Derde Verhandeling van den Eerw. bekenn, Bedienaar van het Euiiupelie te Varel in het Hertogdom van Oldcnbunr, is doorlopend, en de kortfte, doch met veel oordcel en gematigdheid opgelteld. En daar deze, o-elijk ook de twee voorbaanden , voor een uittrektel, met wel gefchikt is, maar ni haar geheel moet gelezen worden, willen wij dezelve als zoodanig aan onze Lezers aanbevelen. T. f. beumenüach over de aangebooren verfoeide* heid van het menschlijke geflacht. Met een brief aan Sir ioseph banks, Ridder Baronet, Voorzitter van het 'Koninklijk Genootfchap te Londen. Naar den Latijnfocn derden druk vertaald, door f. J. van mAanen, StudM in de Geneeskunde aan de Bataaffoe Jkademie te Harderwijk. Te Harderwijk, bij J. van Kasteel, uSoi. 274 Bladz. In gi\ OSlavo. De prijs is ƒ 2 - 8 - : T^en Werk, voorde Natuurlijke Gefchiedenis van te 11/ veel belang, dan dat wij niet zoudenveröndeiltellen, imiBHwkvAD.MBl..v..MML.MO. 14. . Yy dat  7°6 j» f. blumenbach dat het oorfpronglijke, ook in ons Vaderland, reeds jn handen van de meeste Natuurkundigen zal zijn. Dit echter maakt den arbeid van den Heer van maan en geenszins overtollig; door dien zeer vele Beminnaren dier wetenlchap, doch der geleerde talen min kundig; thands ook in ftaat gefield worden, om hetzelve te lezen. Des Schrijvers arbeid is zeker verre verheven boven onzen lof, dan dat wij denzelven hier breed zouden uitmeten. Genoeg zij het, met den inhoud van dit Werk den Nederlaudfchen Lezer bekend te maken. In den Brief aan Sir j. banks (welke de plaats eener opdragt bekleedt) vinden wij reden gegeven van de bijzondere veranderingen , welken dii Werkjen bij de tweede uitgave , in het oorfpronglijke, heeft ondergaan ; bij welke liet zeer vermeerderd, verbeterd en naar de natuur zelve volmaakt is. — Men vindt, in dezen Brief, onder anderen, eene nieuwe orde der Zoogdieren, door den Heer blust e nb a c h daargelteld , met de redenen , waaröm hij van het ftellel van linn^eus hier afwiikt, en die de opmerkzaamheid van elk Lezer zal uitlokken. — Eene daarop volgende lijst van het Menschhmdige Kabinet van den Schrijver, hetwelk hij voornaamlijk gebruikt heeft, tot het verbeteren van deze nieuwe uitgave, toont ons den grooten voorraad zijner hulpmiddelen,en dient,om den Lezer reeds vooraf te verzekeren van de gegrondheid der waarnemingen , en der daarop rustende nieuwe verdeeling. -— In vier Afdeelingcn wordt nu het geheel behandeld — in de eerlte handelt de Schrijver over het onderfcheid tusfehen den Mensch en de overige Dieren. In deze Afdeeling fpreekt hij eerst over hetgene tot het uitwendige, dan hetgene tot het inwendige maakfel van het menschlijke ligchaam betreklijk is, dan over de werkingen van het dierlijke huishouden ; vervolgends over de'zielsvcrmogens, en eindelijk voegt hij 'er één en ander bij over ziekten den Mensch alleen eigen. In de tweede Afdeeling worden nu de oorzaken waardoor, en de wijzen, waarop de dierloorten, over het algemeen, verbasteren, opgegeven. —•■ Hier geeft hij verflag, wat in de dierkunde foort zij; en hoe over het algemeen eene grondfoort in eene verfcheidenheid verbastert. — Dit brengt hem in de derde Afdeeling op de oorzaken waardoor, en de wijzen waarop het menschlijke gedacht in het bijzonder verbasterd is. Hij gaat hierbij dc onderfcheidene deelen van het  OVER HET MENSCHLIJKE GESLACHT. ?Ö? het ligchaam, in eene natuurlijke orde , door, eindigende met eenige fabelachtige verfcheidenheden. Eindelijk wordt in de vierde Afdeeling aangewezen , dat het menscbhjke gedacht vijf hoofdverfcheidenheden, te weten, de Caucafifche, de Mnngolifche, de Aethiopifche, de AmenCaanfche en de Maleitfche, doch flechts eene foort hectt. — Twee platen , met onderfcheidene bekkeneelen zijn ter opheldering hierbij gevoegd en bijzonder uitgelegd en opgehelderd. Ook heeft de Vertaler het Werk met eenige "Aanmerkingen verrijkt. — Vrijë befchouwing van gedaane Voorf ellen en Verzoeken, om, gelijk men zegt, ter aanmoediging van onze Inlam.fche Fabrieken, den invoer van Buitenlandfche MannfaStuuren tegen te gaan ofte belemmeren. Te Haarlem, bij A. Loosjcs, P.z., 1802. 37 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f': - 8 - : 111 dit fcherpzinnig opgeflelde Stuk, waarïn niets verzuimd is, cm de voordeden van den Koophandel boven die van het Fabriekwezen te verheffen, tracht de Schrijver op onderfcheidene, de eene meerde andere minder klemmende, gronden te betoogen , dat het uitbreiden van den Fabriekftaat, ten koste van den handelftaat, of, met andere-woorden, het verbieden van den invoer van Buitenlandfche Manufacturen, in een land als het onze, hetwelk eigenlijk en hoofdzaaklijk als gefchikt tot den handelftaat en "ongefebikt tot den Fabriekftaat befchouwd moet worden, en door alle tijden heen zijne grootheid en zijnen rijkdom aan den koophandel te danken gehad heeft, op het ovcrblijffel van wiens vruchten wij nog teeren, ten hoogfle nadeelig en met de duurzame welvaart van hetzelve rtrijdig is; (§. I—10,) ert dat de betrekliike gefteldheid van ons Vaderland en de nabuurige en andere" Volken, die te vooren onze Fabrieken gunftig was en deed bloeien, zoodanig ten nadeele van dezelven veranderd is, dat het alleszins vergeeffche, en alleen op ons eigen verderf uitloopende, moeite gedaan zoude zijn, om dezelven door geweldige middelen te willen herftellen. (§. 11-— 22.) De Schrijver wil niet, dat de Wetgever zijn vaderlijk oog geheel van de Fabriekbelangen zal afwenden ; maar hij wil dezelven alleenlijk door onderfteuning en aanmoediYy 2 gmgs  708 VRIjë BESCHOUW. VAN GEDANE VOORSTELLEN , ENZ. ging , door verftandige wetten , door uitbreiding van kunde en vooral door het lcheppen en aankweeken van een algemeen Vaderlaudsch gevoel, van eenen publieken geest, op eene ongevoelige vrijwillige, en even daardoor ftandhoudende wijze bevoordeeld hebben. Zouden 'er echter ook niet nog andere meer onmiddelijk , meer krachtdadig werkende middelen tot opbeuring van het treurig vervallen Fabriekwezen in de magt van den Wet» gever zijn, zonder juist van het ééne uiterfte vmbloote aanmoediging tot het andere van verbod van invoer der Buitenlandfche Manufacluuren te moeten overgaan V... Wij zullen den Burger vree de deze vraag voor ons laten beiindwoorden, in zijne verhandeling, waarvau wij de aankondiging onmiddelijk hier na aten volgen. Zouden ook niet, vragen wij verder, fommigen der bezwaren , door den Schrijver tegen de mooglijkheid van een volkomen herftel van het Fabriekwezen, 'in ons Vaderland aangevoerd, en ten deele uit den tegenwoordigentoeltand der meeste nabuiirige Volken, in vergelijking met dien onzes Vaderlands, ontleend, door eene verftandige en wel gehandhaafde wetgeving kunnen uit den weg geruimd worden V Zou , onder anderen, gebrek aan handen voor onze Fabrieken niet voor een goed deel, ten minfte voor eerst en zoo lang dezelven nog geene groote uitgebreidheid hebben, vergoed èn aangevuld kunnen worden , door eene volllrekte weering van alle- bedelarij in de geheele uitgeftrektheid van ons Gemeenebest, en door een ilreng verbod aan alle Beftuurderen van Armenkasfen, om geene anderen te bedeelen of eenigen onderftand te geven, dan dezulken , die of tot allen arbeid buiten ftaat zijn, of in hunnen arbeid geen volkomen beftaan kunnen vinden ? Het overige van dit Gefchrift (§. 23 —30) is ingericht, om op nieuw de nadeelen aan te toonen en aan te dringen, die uit eene verheffing van het Fabriekwezen ten koste van den Koophandel, wanneer men zulks door verbiedende wetten wil bewerken , zouden voordvloeiën. Het is jammer, dat dit Stukjen, door eenige grove, zinftoorende fouten in de fcheiding en famenvoeging der volzinnen ontluifterd wordt; aan devvelken men nogthands klaar kan zien, dat zij niet aan den Schrijver (uts zijnde het geheel daartoe met te veel oordeel gei'chreveiO maar aan den Zetter te wijten zijn. Broe-  P. VREEDE, PROEVE, ENZ. 7°9 Proeve, om de Verheffing van het diep vervallen Fabrijkwezen te vereenigen met de belangen van den Koophandel, (de) Zeevaart en (den) Landbouw. Door pieter v reed e. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z., 1802. 60 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : -10 -: De Burger V., wiens Gefchrift wij op de gemelde Vrije Befchouwing laten volgen , omdat het gedeeltelijk tot wederlegging daarvan ingericht is , weshalven het ook daar tegen vergeleken moet worden , houdt den middenweg tusfehen den ongenoemden Schrijver, die alle krachtdadig herftel onzer Fabrieken, of als onmooglijk of als gevaarlijk, ja als onmooglijk en gevaarlijk beiden,doet voorkomen, en van hun, die zulks door een verbod van invoer-der vreemde Manufaftuuren bewerkt willen hebben. Hij behandelt zijn ltuk op de volgende wijze: 1. Beweert hij, dat een uitgebreid Fabriekwezen even zeer als Koophandel, Zeevaart en Landbouw, tot. de welvaart van een land nodig is. Wij geloven, dat hij in den grond der zake gelijk heeft, dat eene gelukkige verëeniging van die allen een land den hoogften top van bloei en welvarfin kunnen doen bereiken; maar de voorbeelden, waarmede hij zijne (telling aandringt, zijn, onzes inziens, bloote fchepfelen zijner verbeelding, die in de werklijke wereld geen beftaan hebben, en dus niets afdoen.' Immers waar vindt men-een land, waar de Koophandel in al ziine kracht bloeit, maar ontbloot van allen Landbouw en Fabrieken , waar de ledige velden eene woeftijn zijn, en al de welvaart in groote wereldlteden belloten is? En zulk een ftand wordt hier voorgefteld, onder voorbeelden , die tot (laving der gemelde (telling moe-, ten dienen. Ook het bewijs ,hetwelk hij, als gevolg,uit dit voorbeeld afleidt, houdt geen fteek. In zulk een land, of liever in zulke (leden, (want het land is 'er, volgends de voorönderltelling van V., eene woeftijn, een ledig veld, en dus ontbloot van bewooners,) zouden, naar zijne mening, en daar ook alleen, de twee uiterfte™ van eenen onberekenden rijkdom en eene dringende armoede beftaan. Strijdt deze redenering niet tegen de natuur des Koophandels, die zijne weldaden onder alle de Leden der Maatfchappij , fchoon in eene ongelijke mate, uitdeelt? Yy 3 2.Houdt  730 P. VREEDE 2, Houdt hij de mooglijkheid (bande, om het Fabriekwezen , in weerwil der veranderde tijdsömftandigheden, het hoofd nog wederom in ons Vaderland te doen opbeuren , ten welken einde hij de meeste bezwaren,in het vtiii onderzoek, daartegen ingebragt, tracht uit den weg te ruimenwaarin hij, onzes bedunkens, ook grootendeels vrij wel daagt. Echter zijn ook hier zijne redeneringen wel eens zwak; zoo beroept hij, bijvoorbeeld, ten aanzien van het bezwaar, om een genoegzaam aantal werkvolk van buiten, zich op de menigte van vreemdelingen die daadtijk in onze Fabrieken arbeiden; befluitende "dus van het gedeelte tot het geheel, hoedanig befluit toch nimmer doorgaat; behalven dat 'er op dit bewijs no" al vrij wat tegenbedenkingen te maken zouden zijn, waardoor hetzelve aan het wankelen konde worden °-ebra°t. Het is 'er dus verre van daan, dat hij hiermede zijne tegenpartij één zijner krachtigde argumenten ontnomen zoude hebben. Meer ter zake dient, hetgene hij naderhand zegt, dat, ten aanzien van omllagtigeFabrieken, waarïn gene vermeerdering van duizenden handen nodig zou zijn de zaak niet op eens, maar door eenen langzamen aanwas, bewerkt zoude kunnen en moeten worden; en dan valt de mooglijkheid niet wel te ontkennen , daar het toch zeker is , dat geftadig een vrij groot aantal vreemdehngen in ons Gemeenebest, het zij voor korter of langer tijd, den kost komen zoeken , en dezen , uit hoofde van de fobere levenswijs , waaraan zij meest gewoon zijn , met een zeer gering dagloon weten rondte fchieten, ja ilog daarvan over te houden. 3. Toont hij aan, dat het Fabriekwezen niet alleen buiren padeel voor dm Koophandel herfleldkan worden,maar zelfs tct deszelfs bloei en uitbreiding grootlijks medewerken. Wel verre van daartoe een verbod van vreemde Manufaclimren te vorderen , wil hij integendeel eenen Vrijën invoer derzelven, ook tot binnenlandsch vertier, vergund hebben; alleenlijk onder bepaling van eene belasting, die van al het inkomende betaald, doch bij den uitvoer daarvan te rug gegeven moet worden, en dus alleenlijk op het binnenslands verbruikte blijft rusten. Ons beflek gedoogt niet in een breder verflag te treden van zijne redeneeriugen over dit Stuk, die wij anders met genoegen gelezen hebben. De vaderlandlievende Lezer wordt dus naar het Boekjen zelf verzonden, alwaar hij zoo de nadeden, die 'slands Welvaarten Fjnamiën door het  TROEVE OVER HET VERVALLEN FABRIEKWEZEN. 711 net onbelaste binnenlandfche vertier van vreemde Manufacturen lijden, ais de voordeden, die de Scheepvaart en Koophandel, en de Lands Finantiën van een bloeiend Fabriekwezen in ons Vaderland, in meer dan eenerlei opzichte trekken zouden, aangewezen zal vinden. Wij hebben ons, om de belangrijkheid van het onderwerp, bii deze twee kleine Gefchriften langer opgehouden , dan wij anders zouden gedaan hebben, ten einde onze Lezers daarop opmerkzaam te maken; want zij verdienen beiden ■gelezen en overwogen te worden. Wiskunftige Oefeningen, in eene aaneenfchakeling van uitgeleezene Voordellen , benevens een Mengelwerk van uitgeleezene en andere Wiskundige Verhandelingen, onder de Spreuk: Een onvermoeide arbeid komt alles te boven. Eerfte Deel. Eerfte Stukjen. Tc Amfteldam , bij P. G. Geijsbeék, 1802. 52 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 12 - : "«vrat de inhoud van dit Stukjen is, en waarin hetzelve W bellaat, wordt hier boven in den Tijtel vermeld. Het is één der voordbrengfclen van een Mathematisch Genootfchap, inden jare 1778, binnen Amlteldam, opgericht. Het doel van hetzelve beflaat in de aankweking en de bevordering der Mathematifche Wetenfehappen; ten welken einde het Genootfchap doorgaands alle drie maanden, of naar tijdsömftandigheden , voor eigene rekening een Stukjen uitgeeft, bevattende: iQ. Theoretifche Verhandelingen overcenigen bijzonderen tak der Wiskunde. 20. Nuttige Voorftellen en Ontbindingen, en wel zulken, die tot opfcherping van het verftand kunnen dienen, of op de belangen der menschlijke famenleving eenen onmiddelijken invloed hebben. 30. Een Mengelwerk van bijzondere Verhandelingen, het een of ander Mathematisch of Phijfisch onderwerp betreffende , het zij oorfpronglijken , of zulken , die uit andere Buitenlandfche Werken overgenomen worden. Behalven dit Stukjen, zien reeds zes compleete Deelen , van tijd tot tijd, bij Stukjens uitgegeven, het licht, waarvan de Tijtels zijn: I. Kunst-Oefeningen over verfch ide nuttige onderwerpen der Wiskunde, bevattende de toepasfing der Algebra op de gemeene en hooge Meetkunde, of eene welgefchikte handleiding, om Meetkundige Theoremata. Yy 4 door  T1? WISKUNSTIGE OEFENINGEN, door de Algebra te bewijzen, en alk Voor/lellen, daar in voorkomends, door Meetkundige Conftructien op te los fen i benevens eene verzameling van Mathematijche en andere l oor tellen, met derzélver ontbindingen : twee Deelen. II lliskundige Verlustiging , in eene aaneen fchakeling van uit. geleezer.e Voor'lellen met derzélver Ontbindingen: twee Deelen. \\\. Wiskundig Mengelwerk, enz.: twee Deelen. Moverf dit alles is nog door dit Genootfchap uitgegeven: WM ÜCgl,1ft>en der Fluxie-Rekening; behelzende eene duin (lelijke verklaaring van de gronden deezer voortreffelijke Wee^ tenjcr.ap benevens haare toepas fing en gebruik in onderfcheU time deelen der Wiskunde. Door a. b. strabbe, Mathematjeus en Wijnroeijer te Amflerdam: — als ook: Ifis. tone der Wiskunde, In welke bericht gegecven wordt van haare vorderingen, federt haaren oorfprong tot in onzen lijd; waar in het tafereel en de verklaaringen van haare voornaanfjfe ontdekkingen, de verfchillen. waartoe Ai aanleiding gegecven heeft, en de voornaamfte voorvallen van het leven der beraemdfiè Wiskundigen voorgefteld worden. Door den neere m ontucla. Lid van de Koninglijke Academie der tteetenfehappen en fraai je Letteren van Pruisfen. Door den boven gemelden uit het Fransch vertaald, en met eenige bijvoegfelen en ophelderende aanmerkingen vermeerderd. Drie Deelen, In gr. Octavo. Het Vierde is op de pers. Uit dit een en ander kan de Lezer zien, van wat aanbelang en hoe nuttig dit Genootfchap voor de bevordering van den bloei der Wetenfehappen in ons Vaderland is; en hoezeer hetzelve verdient in zijne betrekkingen bekend gemaakt te worden. Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis. Van de fchepping der wereld af, tot op het einde der agttiende Eeuw, door ij s drand van h a diei8 v è ld, Met Plaaten. Te AmftJdam, bij]. Allart, 1802. 65a B'adz. , In gr. Oclavo. De prijs is f4. - 18 - : /lelijk zoo vele andere pennevruchten van den a-htin<"KJT waardigen hamels veld, zoo ook verltrektdit U erk ten bewijze van 'smans aanhoudende werkzaamheid en noeste vlijt. Hij waagt zich hier aan eenen arbeid, die, onzes bedunkens, behoort onder de moeilijkIten? en gaarn willen wij erkennen ? tot dus verre nog niet  JJ. V. HAMELS-VÉLD , KORT BEGRIP DER ALO. GESCH. 7I3 niet te hebben gezien in onze Nederduitfche tale een Werk over de Algemeene Gefchiedenis, hetwelk ons volkomen voldeed. Ja bijkans zijn wij 'er aan toe, om te geloven, dat de Algemeene Gefchiedenis wel in den vorm vaneen Handboek voor het geven van lesfen, doch nimmer in den vorm van een Leesboek voor het algemeen kan gebragt worden, noch ook behoeft gebragt te worden, daar hetzelve zeer wel in Haat is, om de nodige kundigheden in de Gefchiedenis der wereld op te doen uit de bijzondere Gefchiedenisfen der onderfcheidene volken. Van dit oordeel fchijnt dc Hoogleeriiar sc fi rock geweest te zijn, toen hij, een Leesboek der Gefchiederjisien willende fchrijven, goedvond, om de Gefchiedenis dervoornaamlte Volken, elk afzonderlijk, te behandelen; geheel anders, dan hij, in zijn Leerboek over de Gefchiedenisfen , 'ten diende der Schooljeugd, gedaan had, waarin hij de Algemeene Gefchiedenis meer aanëengefchakeld behandelde. — En in de daad, wanneer men die vraag, watts Algemeene Gefchiedenis? beandwoordt, dan zal men van zeiven gevoelen, hoe moeilijk die onderneming zij, om eene Algemeene Gefchiedenis te fchrijven. — Wat toch kan zij anders in zich bevatten , dan zoodanige gebeurenisfen , die op den toedand der geheele aarde en van het geheele menschdom — of althands op dien van eenig werelddeel en deszelfs ingezetenen invloed gehad hebben. •— Al wat hier buiten omloopt, hoe nuttig, hoe leerzaam, hoe vermaaklijk op zich zeiven, behoort, niet binnen den kring der Algemeene Gefchiedenis. Hoe vele gebeurenisfen worden hier uitgezonderd? Hoe zal men de overigen aanëenfcha'-celen. — En juist dien fchakel op te fporen is een hoofdverëischte, in de Algemeene Gefchiedenis, welke bet voor het overige om het even kan zijn, van wien die of gene roemruchtige Held afdamde. -r- Bepaalt de Schrijver der Algemeene Gefchiedenis zich al bij algemeenheden; de kleihfte bijzonderheid mag hem op zijn boekvertrek niet ontfuappen, daar dikwerf die lchiinbare beuzeling de rijkfte bron der grootde hervormingen en gebeurenisfen wordt. Met welk een wijsgerig oog moeten nu die gebeurenisfen befchouwd worden? — En dan nog, hoe vele gapingen in de oorfpronglijke berichten? Is niet de Gefchiedenis vóór de dichting van Rome te fchraal? is zij niet, na de ontdekking van Amerika, te ruim, te omflagng, te rijk aan gebeurenisfen, om alles als in één punt te vatten en aanëengefchakeld, in onYy 5 der-  714 U' van ha melsveld derling verband, te behandelen ? — Dit alles gevoelen wij zeiven te zeer, en hebben het dikwijls gevoeld en ondervonden bij de ftudie en behandeling der Algemeene Gefchiedenis, en doet ons, uit dien hoofde, ook met meer toegevendheid de zoodanigen behandelen , in de beöordeeling hunner Schriften , die zich aan deze Wetenfchap toewijden. De geëerde Schrijver, wiens pen zoo vruchtbaar is in Gefchriften voor zijne Landgenoten, die nog bij aanhoudendheid zich bezig houdt, met eene keurige Gefchiedenis der Christliike Kerk voor dezelven te faam te Hellen, zal uit deze 'Inleiding reeds eenigerm?ite kunnen opmerken , hoe wij in zijnen arbeid niet zoo volkomen berusten kunnen, als wel in andere zijner Werken. Met zijne bepaling van Algemeene Gefchiedenis kunnen wij ons airede niet verëenigen, hoe zeer wij anders met de Inleiding, aan het hoofd van dit Werk geplaatst, voldaan zijn, en waarïn,behalven over de Gefchiedkunde in het algemeen, ook nog over de Aardrijks- en , vooral, over de Tijdrekenkunde wordt gehandeld. — Zij, de algemeene Gefchiedenis, trekt, onzes bedunkens, nier zoo zeer de bijzondere Gefchiedenisfen van Volken, landen, lieden of perfonen famen, maar behandelt alleen het algemeene, dat is, .hetgene invloed heeft op het geheel. Natuurlijk vloeit hierüit voord, dat, door den Hoogleeriiar hamelsveld in deze algemeene Gefchiedenis vele bijzonderheden gebragt zijn, die 'er, onzes oordeels, niet in behoorden. — Met dat al behoudt dit Werk in andere opzichten zijne verdienften, en die niet gering zijn. "Naauwkeurigheid in de opgave der belangrijkfte gebeurenisfen, gepaard met beknoptheid in de wijze van behandeling, een oordeelkundige keuze, ten opzichte der belangrijkfle gebeurenisfen , zonder in beuzelingen te vervallen, eene naauwe gezetheid ten opzichte der tijdorde, met natuurlijke overgangen van de ééne op de andere gebeurenis , een zeer vloeiënde ftijl en bevallige wijze van voordragt, — voords waarheidsliefde , onpartijdigheid, en gematigdheid — alle deze hoedanigheden kenmerken dit Werk. De Schrijver heeft het geheel verdeeld in twee Hoofdafdelingen, te weten de^Gefchiedenis vóór, en de Gefchiedenis na de geboorte van christus. De eerlte wederom in zes tijdvakken , welke eindigen met noach, moses, romulus, cijrus, alexander den grooten, en de geboorte van christus. De laat-  kort begrip der algemeene geschiedenis. 715 laaide is verdeeld in vijf tijdvakken, eindigende met den ondergang van het Westerfche Rijk, met ra rel den g r o o t en, met de verovering van Conflantinopel, met den vrede van Munjlcr, en met het einde der agttiende EeUW. — Voords is alles afgedeeld in negen honderd en zeven en dertig Pavagrapben , en met twintig Platen , ontleend uit de algemeene Gefchiedenis van schrock., bii den zelfden Boekhandelaar uitgegeven, verüerd. 'Voor eenig uittrekfel is zoodanig Werk niet wel gefchikt. Genoeg zij het derhalven, bij het te voren ter aanprijzing gezegde, nog te voegen, dat zij, die in een kort bedek de merkwaardigde gebeurenislen der wereld willen bijeengezameld vinden, in dit Boek eene zeer gevoeglijke aanleiding zullen vinden, om dezelven of te leeren \eniien , of zich dezelven in verband en famenhang te verlevendigen — waaröm wij het vooral van dienst oordeelen , voor zoudanigen, die reeds voorheen de bijzondere Gefchiedenis van deze of gene Volken hebben gelezen. Vooral ook wenfehen wij het te zien in handen der Jeugd, ten einde daaruit de nodige kundigheden op te zamelen, omtrent dc gebeurenisfen en omwentelingen op aarde. Dat voords de Gefchiedenis uitgevoerd is tot op dezen tijd, zal vooral dit Werk dubbel aangenaam en be} tngrijk maken. Gefchiedkundige Befchomving van St. Domingo. Door brijan edwards. Uit het Engelsch. Tweede Stuk. Te Haarlem , bij A. Loosjes, P. z. . 1802. 97 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 16 - : ■\V7ij kunnen ons niet herinneren, ooit in zulk een klem \V bedek zulk eene verbazende menigte van afgrijslijke wreedheden , die zelfs de derkde verbeeldingskracht te boven gaan, bij elkander gelezen te hebben: mannen, vrouwen en kinderen niet alleen in koelen bloede vermoord; maar fommigen nog daar en boven, vooraf onmenschlijk mishandeld, en dat tot vele duizenden toe. Niet flechts honderden van plantaadjcn, maar zelfs bloeiende en wélbevolkte deden uitgeplunderd, uitgemoord, en door vernielende vlammen uitgcdelgd. Dit deerlijke kW hebben verre de meeste Blanke bewooners van dit uitgebreid en vruchtbaar Eiland ondergaan; ten deele van sie Mulatten , maar vooral van eene groote overmagt van op-  716 B. E D W A R D S oproerige Negers. Wij verkiezen niet , om ons met bredere berichten van alle deze ijslijkheden op te houden. Eene Sociëteit van lieden te Londen , die men moet onderlid len ,. dat uit de beste beginfelen te werk gingen, heeft des niet te min door onvoorzichtigheid en te ver gedreven ijver, de eerde aanleiding tot deze droevige treurtooneelen gegeven: ten minde kan men fommigen van derzélver voorname lieden daar niet van vrij kennen. Zij zagen den handelen het gebruik in en van Negcrflaven voor eene zeer ongeoorloofde zaak aan , en verëenigden zich tot het in het werk dellen van alle geoorloofde pogingen, om dat kwaad afgefchaft te krijgen. Doch zij hadden de roekloosheid , om Tractaten en Gefchriften in de Volk-, plantingen te verfpreiden , om de Negers , die hunne eigene waarde en het onrecht, dat hun werd aangedaan, niet kenden, van dit een en ander te onderrichten; en dat voor dezulken onder de Negers, die niet lezen konden , te doen, door het verfpreiden van Medailles, opzetlijk tot dat einde vervaardigd. Zelfs gingen fommigen zoo ver, dat zii de Slaven tot daadlijk oproer tegen hunne Heeren ophitden, en hun het geweldig verbreken van hunne ketenen aanprezen. Hierop volgde de Sociëteit van de Amis des noirs te Parijs, die, volgends den geest, welke in dien tijd onder de 'Franfchen zoo algemeen was , overfloegen tot maatregels, nog veel meer gefchikt om met de begeerte naar vrijheid, de razende woede in het hart der Negers, tegen . hunne Meesters en alle Blanken, in vuur en vlam te zetten. Voegt hierbij Befluitenvan het hoogde Beduur in Frankrijk , ten hunnen voordeele, zonder eenige matiging of bepaling; nieuwe Bcfluiten, die fomtijds de eerden regelrecht tegenfpraken, en alleen dienden, om de verwarringen te vermeerderen; Commisfarisfen naa St. Domingo Gezonden, zonder eenige gefchiktheid tot het bevorderen van rust en orde, en veelal gedreven, door onlesbaren gouddorst , om zich met de bezittingen der vernielde Planters te verrijken: Is het wonder, dat mooglijk viermaal honderd duizend Negers, nu zoo wel verlicht van hunne natuurlijke rechten, en met zoo veel moeite " gebragt in den daat van volkomen oproer, zich verëeni Dit Eerfte Stuk bevat, bebalven.de bovengemelde Inleiding, waarvan wij niets meer zuilen zeggen, alleenlijk de Eerlte Afdeeling, waarvan de korte inhoud deze is: Geboorte. Karakter. Ontmoeting te Leeuwarden in den Jaare 1777. Vertrek naar Nijmegen. Omwenteling. Terugkomst in 's Gravenhage. Zijne Geloofsbelijdenis. Oorlogs-Declaratie van de Franichen» Misiïve van Hun Hoog Mogenden. Propofitie van Z. D. H. Veldtogt van Prins fredrik. Overgang van Breda en Geertruidenberg. Nederlaag der Franfchen. Breda en Geertruidenberg geblokkeerd en ingenomen. Verdere Krijgsbedrijven in Vlaanderen. Voords is de ftijl doorgaands vrij winderig, en het Stukjen met eene menigte taal- en fpelfouten als doorzaaid. Nieuwe reize naar de binnenfte gedeeltens van Afrika, door Egypte, Syrië en Le Darfour , daar nooit te voren eenig Europeaan gereisd heeft, — gedaan in den jfare 1792—1798. Door c. w. browne, in Twee Deelen , naar het Engelsch, Tweede Deel. Te Amjleldam , bij J. AUart, 1801. 449 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 12 - : Het Tweede Deel van deze aaumerklijke reis, waarvan wij enze Lezers nog eenig verflag fchuldig zijn , beftaat in twee voorname Hoofddeelen. 1. Berichten nopens Darfour, een land dat te voren aan Europa bijna geheel onbekend was. a. De befchrijving van bhown e's t'huisreis, van Kairo over Syrië en Conltantinopel. In de berichten nopens Darfour, is dc Reiziger vrij uitvoerig en naauwkeurig. Hij onderhoudt zijne Lezers over de Natuurlijke Historie van dat land , de Dieren, Planten en Delfltoffen , over deszelfs Regeeringsvonn, Historie en de Ze en der Inwooners, en derzélver krankheden , en over vele andere bijzonderheden , zoodat zijne reis eene aanmerklijke aanwinst is , voor onze Aardrijkskundige kennis. Doch alle deze dingen zijn voor geen uittrekfel vatbaar. Zie hier alleen eenige Aanmerkingen uit dezelve overgenomen , die velen niet onaangenaam wezen zullen,. —• 9, De woestijne doortrekkende," zegt de Schrijver, „kreeg ik  7ao c-. w. b r o w n e ik grond, om de berichten van valschtïeidte verdenken , „ die men in eenige Rcisbefchrijvihgen ontmoet, rakende ti hei los of bewegend zand van Afrika, die van hetze!- ve een zoo fchrikverwekkend denkbeeld geven, althans „ dat dezelve de zaak merkelijk boven de waarheid ver„ grooten. Nochtans, terwijl wij ons te Leghea von„ den, vulde een hevige wind, die uit het noorden waai„ de, de lucht met dikke zandwolken. Op eenigen af„ ftand van mijne tent, zette ik eenen grooten ledigen „ fchotel neder. Binnen den tijd van 30 minuten, was „ dezelve vol zand. Mijne reisgenoten verhaalden mij, „ dat meer dan eens geheele Karavanen onder zandboopeft begraven waren : doch alzoo zij, noch den tijd wan,, neer , noch de plaats waar zulks gebeurd was , vcf- meldden, oordeelde ik mij gerechtigd , dit hun bericht „ te mogen in twijfel trekken " Deze verdenking fchijnt evenwel genoegzaam Wederlegd te worden , door hetgene desaaflganndc door bruce, als ooggetuige, met zar veel omllandigheden, vermeld wordt, In tegendeel wordt het bericht van bruce door onzen reiziger op eene andere, plaais bevestigd. Hij zegt daar : de heete winden, „ die de lucht, met dik Itoi'beladen , waaien uit hetzuiden. „ Op zekeren .dag. terwijl ik te Cobbe op de markt zat, „ zag ik, in de lucht, een zeer zonderling verfchijnfel. „ Het was een Zandkolom, door eenen wervelwind opgehe- ven. Zij vertoonde zich op eenen afïtand van ander,, halve mijl van Cobbe , en duurde 8 minuten. Aan ,, eene niet zeer dikke wolk gelijk, vertoonde zij ons dat „ fchrikverwekkende der zanuhozen niet, welke Sir j a,, mes bruce, tusfehen Asfuan en Chendi waarnam, ,, en waarvan hij eene befchrijving heeft gegeven." De volgende bijzonderheid , zal ook de aanmerking, inzonderheid van onze geleerde Lezers , niet onwaardig zijn: ,, Inden aanvang van het regenfaifoen ," zegt, browne, ., zijnde de zaaitijd, begeeft zichdeKoning, „ van zijne Meleks, (Stadhouders) en geheele Hofhou- ding verzeld, naar de Valei, alwaar de landlieden met ,, het akkerwerk onledig zijn: met eigen handen delft hij „ aldaar eenige gaten, en werpt er zaadkorrels in. Die „ zelfde gewoonte heeft ook plaats in Bornou, en andere „ gewesten van Afrika Men gedenkt hier aar. eene oude ,, gewoonte.door herodotus,van de Egyptifche Ko„ ningen (prekende, vermeld." de Franfche Overzetter herinnert hief ook, aan de ltaatlijke gewoonte der Keizers van.  ntèuwè reize naa afrika, enz* Van China , die , jaarlijks de hand aan de ploeg flaande , eenige vooren ploegen, en in dezelven vier verfchilkttde foorten van koorn zaaien. „ Ik weet niet," zegt b r o w n e , „ ot' dit gebruik ouder zij, dan de bekeering der Foura„ nen, tot den Mahoinetaanl'chen Godsdienst ( muN'. (Bladz. 82-84.) Gedachten en overdenkingen. (Bladz. 85—92.) De luije koekkoek, eene Fabel. (Bladz. 93.) Teekenen der Schriftfcheiding. (Bladz. 94.) Het gebruik van die teeltenen. (Bladz. 95—100.) Arabilche en Romeinfche Cijfferletteren. (Bladz 101 , 102.) Dit is in het kort den inhoud van dit nuttige A B C-Boek, dat in zijne (oort ten volle aan het oogmerk beandvvoordt, en allen lor verdient. De Geestenziener; eene Gefchiedenis, getrokken uit de Gedenkfchriften van dm Graaf' van O * *, door friedrich s c 1111. l e r. Uit het Hoogduitsch. In twee Deelen Tweede Deel. In den Haage, bij J. C. Leeuweftijn. 354 Bladz. In gr. Octavo.' De prijs is f 2. - 4 - : Toen wij het Eerfte Deel van dezen , in ons oog voortreflij' ken, Roman aankondigden, (*) beloofden wij een breeder verllag • au denzelven te zullen doen, zoodra ons het tweede of laatfte deel daarvan in honden zou zijn gekomen. Thands gaan wij cius aan deze onze belofce voldoen. Onze Recenfie evenwel zou veel te breed uitdijen, wilden wij een uiltrekfel geven van het geheele Werk voorhanden; de Lezer vergsnoege zich met het volgende korte verllag, dat hem, twijfelen wij niet, begeerig zal maken, om zijnen leeslust in het Boek zelf te boeten. Te Venetië broeide eene geduchte famenzwenng tegen den Staat en de Redering. Een aantal perfonen van hoogen rang was in het verbond "begrepen. De famengezworenen meenden een' Protestantsch of' wel Luthersch Prins nodig te hebben ter bereiking van hun doel; zij wilden hem, als het oproer eens was uitgeborften , aan het hoofd der Regeering Hellen , terwijl hij dan echter geheel afhanglijk van hen zijn zou en niets anders doen, dan hetgene zij wilden. Tot hun oogmerk werd echter verëischt, dat de Prins den Proteftantfchen Godsdienst vaarwel zeide, en den Roomsch-Katholijken omhelsde niet alleen, maar ook tot eene gantschlijke verblinding en volftrekt bijgeloof verviel , met volkomene onderwerping zijner rede aan alles, wat men hem, op gezag van Paus en kerk, inboe- ze» f*) Zie N. Vadert. DiU. V Deel, ifle Stuk, Bladz. so6.  71^ f' SCHILLER zemen wilde. Moeilijk was het, den Prins zoo ver te brea gen, daar hij zelf een vrij goed verftar.d bezat en van diepdenkende, v dichte, eerlijke vrienden omringd was, waaronder de Graat van o * * die voorkomt, deze Gefchiedenis te bc Ichnjven, de eerfte en voornaamfte plaats bekleedde. Eén der fnoodfte, maar tevens doortraptlte fctiurketi, die immer den aardbodem betraden, de gids der famenzwerers nam op zich den Prins zoo ver te brengen, als m n hem hebben wilde' Hiertoe werden geene kunften nog listen gefpaard. Hem in de geftalte eens Armeniërs verfenijneude en vele dingen bewerkende die den Ichijn van iet bovennatuur ijks hadden, wilde hij den Prins bewegen, om hem voor een bovenmenschlijk wezen te houden en zich geheel aan zijne leiding te onderwerpen. Anderen , met welken hij den Prins, op eene zonderlinge wijze, zocht m kennis te brengen, moesten hem in een geheim gezelfchap inleiden, alwaar met de zeden van den Godsdienst, ook die der deugd en zedenlijkheid werden uitgeroeid, terwijl foplus terij twijfelzucht. ïpoternij en zedenloosheid hier toe te famen fpanden, en des Pn .fen zinlijkheid nog meer werd aangevuurd door eene geheimzinnige minnarij, waarïn men hem almede wikkelde. Verbaasd moei men liaan , wanneer men het weeffel van Godloosheid nafpeurt, dat de Schrijver hier ontdekt, met de uitwerking daarvan op den Prins, en dat, zo het geheele Werk, gelijk wij geloven, een Roman is, hoewel de Graaf van o '* het voor eene waare gebeurenis wil doen doorgaan, de doorllaandfte blijken opleven van schillers fchranderheid, menschkunde en bekende gave van duidelijke daarftelling en levendige affchiidering, die den leeslust al meer en meer uitlokt. Opmerkliik is het, dat de Prins eerst langs den weg van geloof aan geestenverfchijr.ingen en heerfchende zinlijkheid tot ongeloof aan de waarheden van den natuurlijken Gods. dienst zelfs, en door middel van het ongeloof tot het ongerijmdfte bijgeloof en verzaking van den Proteftantfcten Godsdienst gebragt wordt; eene bevestiging der zoo dikwerf herhaalde waarheid, dat bijgeloof eu ongeloof, hoe fclijnbaar ver van elkaêr verwijderd en als tegen elkander overgefteld , zeer naauw aan elkander grenzen en als hand aan hand gaan Eindeli.k zal het niemand verwonderen, die mer oplettendheid de eerfte twee honderd twaalf Bladzijden van het Eerfte Deel gelezen heeft, en daaruit . bij het reeds gemelde gezien . hoe men alle des Prinfen vrienden bij hem zoodanig wist verdacht ie maken, dat hij ze vaj] zich verwijderde, terwijl mm hem eenen listigen biondello tolbedienden en vertrouwling wist toe te voegen wanneer men aan het einde daarvan leest, dat de Prins, bezweken voor zoo veel arglistigheid, de eerfte mis heeft gehoord ,en nu, in alle opzichten, het eigendom was van het eedge'pan Intusfchen wordt alles vervolgends nog breeder ontwikkeld, en  DE GEESTENZIENER. 733 en inzonderheid gefchetst, welke pogingen des Prinfen, van hem verwijderde, vrienden te werk Hellen om hem nog te redden en de oogmerken der famengezworenen te verijdelen. Het laatfte gelukt hen eindelijk, doordien zij alles, wat zij weten, aan de Staatïïnquifitie bekend maken , welke voords den Armeniër, benevens een aantal der famenzwerers, doet in verzekering nemen. In de gevangenis verhaalt de eerfte thandi zijnen levensloop, zoo veel te merkwaardiger, naardien de-, zelve, benevens alle zijne bedriegerijen, de natuurlijke verklaring bevat van alles, wat ons eerst in de Gefchiedenis zoo geheimzinnig, wonderbaarlijk en geheel vreemd gefciiilderd wordt, dat men dikwerf zeggen zou, eene natuurlijke oplosfing van alle die verfchijnfelen ware volftrekt onmooglijk. Na dit verhaal, ontduikt de Armeniër, door eenen affchuwelijken zelfmoord, de gerechtlijke (haf, en de Prins, als een misleide vergiffenis hebbende bekomen, verlaat Venetië, komt weêr aan zijn Mof, vervalt in eene droefgeestige mijmering, begeeft zich in eene volftrekte eenzaamheid, en wordt eindelijk, door eene blikfemftraal gedood. Tot eene proef van ftijl en taal dezes Werks mogen de gewigtige aanmerkingen dienen, die de G ;:af van o**, Bladz. 233, enz. van het Tweede Deel, tusfehen het afgebr -kene verhaal des Armeniërs vlecht, en waarïn hij zich dus uitlaat. „ Het medelijden is gevoelig gefchapene zielen zoo zeer „ eigen, dat wij ons ook thands misleiden lieten, en het den ,, affchuwelijkften booswicht, den Armeniër, fchonken. Wij za„ gen zijn berouw, en onze oogen zwommen in tranen van „ droefheid over zijne Hechtheid en verworpenheid. Wij ver„ gaten ons zoo zeer, dat wij hem , met den Godsdienst, te „ vertroosten zochten, en alles aanwendden, om hem eeniger „ mate gerust te (lellen. Zijne fchijnbare opmerkzaamheid gaf „ ons moed, en wij zochten alles op, wat flechts dienen kon, „ om ons oogmerk te helpen bereiken. Op zijne uitHrukkin- „ gen aangaande de deugd wilden wij voordbouwen, maar „ hij hief het affchuuwlijkfte gelach aan , en beet in de ketting. „ - Zijne verwenfehingen tegen de-n Godsdiensten al wat hei„ lig is, die van zijne blaauwe lippen rtroomden, toonden dui„ delijk , hoe fterk hij et thands het gebrek van gevoelde, „ en hoe alle deszelfs troostgronden den trap zijner wanhoop „ enkel verhoogden. — Op den Prins maakte dit alles eenen „ dubbel fterken indruk. Zoo haast de Armeniër weêr wegge„ voerd was, wat terftond gefchiedde, viel hij op zijne „ knieën, en dankte God, d t hij alles zoo gefchikt: had, en „ hem weêr had laten inzien, welk eenen fchathij, in zijner. „ Godsdienst, had van zich willen werpen, en, tegen ellendi„ ge fluitredenen van het vernuft, vernielen — Zijn gebed „ echter bragt hem nier die opgeruimdheid des gemoeds te we„ ge, waardoor anders flechts eene reine, onichuldig lijdende  734 F. SCHILLER ziel gefterkt wordt. Zijne oogen fchencn de beüjtfénf* van begane misdrijven af te leggen, waartoe hem zijne vorige ,, Godsdienstloosheid vervoerd had, en bange zwaarmoedig„ neid omringde zijn gelaat, en deed zijnen blik ter-aarde nederzinken." „ o Mensch! gij, die dit leest, wanneer misfchien mijn reeds „ lang in ftof veranderd gebeente, in de ftille aarde, den groo„ ten dag der Opftanding te gemoet fluimen, - laat U uwen ,, Godsdienst, uwen grootften fchat niet ontrooven, die U vei„ lig overvoert, Befchouw ieder, die dezen aantasten wil, als „ eenen vijand, die moorddaadig uwe rust wil ftoren en vlied „ hem. Vertrouw het licht, dat uw weldoende Schepper en. „ kei daarom in U ontftak, op dat gij het goede van het kwa. „ de zoudt kunnen onderfcheiden, den regtften weg ter deugd „ vinden, en inzien, dat hij de God der liefde is; vertrouw „ dit licht, uw verftand, nooit te veel. Verlaat U nimmer daar „ op alleen; want hoe ligt kunt gij dwalen! Houdï het „ nooit voor den onbedrieglijken maatftaf van alles, wat boven „ uwen kring gaat. - Ach leer dit uit het voorbeeld van den ., ongelukkigen Prins. Hij was zoo goed, en werd door „ eenen onverdraaglijken hoogmoed op zijn verftand, en door „ het onbepaald vertrouwen op zijne eigene kragten, zoo on„ befchrijflijk ellendig, dat zijne vorige rust des gemoeds, „ kalmte van ziel en opgeruimdheid van gemoed nimmer geheel tot hem te rug keerden." „ Prent U, o Kristen! daaglijks de waarheid hoe langs zoo „ dieper in, dat de Godsdienst alleen ons veilig door het dal des„ doods voert. Door dezen verliest het graf zijne verfchrik„ king, en wordt de dood ons een vriend, die ons de poort opent tot eeuwigdurende Zaligheid. Zonder dezen ver- ,, dwijnt alles in duisteren nacht en verwoesting, en worden wij. ,, van vrees en ontzetting overvallen. Aan de hand van den „ Godsdienst alleen wordt het weldadig gefchenk der reien, dit ,i evenbeeld der Godheid voor ons die zegen, welke dezel„ ve, naar het oogmerk van den Algoeden . zijn zou. Wie ., zonder den Godsdienst regt en veilig denkt te wandelen, fchijnt mij eenen dwaas gelijk, die den regten, openlijken „ weg, waar wegwijzers zijnen voet voor het afdwalen bewa„ ren, — moedwillig verlaat, en op zijne zelf gekozene baan , zich in ongebaande flreken verliest, alwaar zijn geroep het ., oor van den redder niet meer kan bereiken, en daii eindelijk ., in den afgrond, dien hij niet zag, hulploos - — weg., zinkt." — ,, Ware ik nooit van deze waarheden overtuigd geweest, ik ., zou het, door het gezicht van den Armeniër zijn geworden. ,, o Dat toch alle menfchen, die op het punt ftaan, om op af,, wtgen te geraken , tegenwoordig geweest waren , toen de Armeniër fprak. Zij zouden den Godsdienst, en hare dog- „ ««,  DE GEESTENZIENER. 735 „ ter, de deugd, hebben moeten lief krijgen, en aangeipoord „ moeten zijn geworden, om beiden op het hardijkst aan te ,, kleven. Wel nooit misleiden Helde iemand hare beminnens. „ waardigheid, en het geluk, waar mede zij heure volgelingen beloonen, in zulle eeu treffend licht, als de vertwijfeling — „ — de ganl'che Houding van dezen Armeniër dit deed, wiens ,, woorden ik toch alleenlijk heb kunnen opteekenen, zonder „ dat gene daaraan te kunnen mededeelen , wat denzelven eenea zoo Herken indruk bijzette!' In het Voorbericht voor het Tweede Deel der vertaling wordt ons gemeld, dat alleen de twee honderd twaalf eerfte Bladzijden van het Eerfte Deel van s c h 1l l e r zijn, in het Hoogduitsch , als een Eerfte Deeltjen, reeds in het jaar 1789 uitgegeven, terwijl, nadat de Schrijver meermalen , om het vervolg vruchtloos was aangezocht, en een gezelfchap beminnaars van kunst en wetenfehap zelfs eene aanzienlijke prxmie aan den genen had uitgeloofd, die het werk zoodanig, dat het schiller waardig was, afmaken en een alleszins bevredigend geheel daarftellen zou, een ongenoemde, die zich onder de letters X, Y, Z, verborg, en welke ons uit de Hoogduitfche geleerde Tijdfchriftengebleken is,zekere ernst friedrich folienius te Maagdenburg te wezen, die zijne landgenoten reeds met verfcheidene welgefchrevene Romans van zijn eigen maakfe^-bafchonken heeft, deze taak had op zich genomen) Dit bericht echter verwekke geen vooroordeel tegen het gahtfche Werk, daar wij, overé'enkomftig hetgene ook hieromtrent door de uitgevers betuigd wordt , belijden moeten , dat de ongenoemde of de Heer follenius zijne taak roemrijk heeft af', geweven en een geheel daargefteld, schiller, alleszins waar. dig, terwijl een Roman, en wel zulk een als deze, waar alles kunftige verwikkeling en oplosfing is, door twee verfchillende Schrijvers, zonder dat zij te famen werkten, vervaardigd, onze verwondering nog meer moet gaande maken, daar men, was men vooraf niet anders onderricht, zeker vermoeden zou , dat flechts een enkel perfoon de pen bij dit tafereel gevoerd had. Als eene bijzonderheid merken wij nog aan , dat in het jaar 1800, toen deze vertaling in het Neêrduitsch verfcheën, eene gelijke overzetting van schillers en follenius arbeid in het Engelsch is uitgekomen. Het Leven van walter van montbarrij, Groot-Bleester van de Orde der Tempelieren. {Uit het Hoogduitsch.') In twee Deelen. In den Haage, bij J. C. Leeuweftijn, i8on. Eerfte Deel 478, Tweede Deel 517 Bladz. In gr.-Octavo. De prijs van beide Deelen- is f 4 - 8 - : Al wie het geduld bezit om een> Roman te doorlezen, weinig minder dan duizend Bladzijden Letterdtuks beflaan- de,  73Ó HÉT LEVEN VAN WALTER VAN MONTBARRlj, de, opgevuld met verhalen uit de donkere tijden der Kruisvaarten, wanneer woeste heldhaftigheid, wreedheid, bijgeloof en meer andere vlekken der menschlijke natuure aan de orde van den dag waren-, toen de zucht ter verövennge van het, dus genoemde, Heilige Land, duizenoen en duizenden, uit alle oorden van Europa, naa het Oosten heenen voerde, dezen door losbandigheid , genen door dweepzucht, anderen door gierigheid genoopt: hij neme dit Werk in handen, doch voorzie, vooraf, zich van de nodige kundigheden, aangaande tijden en plaatfen, zonder welken hij, even als een reiziger in eenen onbekenden oord , als in het donkere zal rondtasten. Voor een doorloopeud bericht is dit Werk niet berekend, naardien hetzelve, in ons Maandwerk, te veel ruimte zou bellaan. Naar gelange der menigte van perfonen , welken hier ten tooneele gevoerd worden, ontmoet men 'er verfcheidenheid van chsracters, even zoo als de werela dezelven aanbiedt, goede, ftechte en middenfoonen. Over het geheel genomm, moet walter van mombarrij, de held der Gefchiedenisfe, onder de eerllen gerangfehiki worden: zoo in algemeene als in bijzondere betrekkingen, vertoont hij blijken van eene edele inborst , en als zoodanig een voorwerp ter naarvolginge voor dezulken, die, het zij echte, het zij verdichte Gefchiedenisfen, met een zedenkundig oogmerk, ter verbeteringe van hun eigen hart, lezen. De vervelende uitgerektheid zijns Gefchrifts , en de mate van geduld, tot het dooi lezen daarvan nodig, fchijnt de Schrijver zelf gevoeld te hebben, daar hij , walter's fneuvelen, terwijl hij op de Kroon van Jerufalem oogde, verhaald hebbende, zich tot zijne Lezers wendt, en aldus zijn Werk eindigt: „ Maar gij „ „ mijne Lezers! die het geduld gehad hebt, om deze zwaar„ moedige gefchiedenis tot den einde toe uit te leezen, wat „ dunkt u? — Verdiende het armzalige kleine aandeel vange„ geluk, dat onzen walter te beurt viel. verdiende dat „ wel alle die zorgen, verdrieten en gevaaren, die hem zijn ., gantfche leven lang vergezelden? Verdienden de uitzichten, „ waarmede hij zich vleidde, wel de opoffering van zulk een „ edel leven, als hef zijne? — Maar aan geene zijde van het „ graf is een beter Vaderland! Daar zal de deugd van wal1, ter hare vergelding vinden 1"  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. J. d. MiCHAëLis Nieuwe Overzetting des Nieüwetï Testaments, met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgebragt. Zevende Stuk. ^Behelzende de twee Brieven van paulus aan de Korinthern Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1802. 356 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f a - 6 - : Vrij uitgebreid en breedvoerig zijn de Aanteekeningen des beroemden Schrijvers, overliet geheel, bij dezë beide Brieven, vol van belang, naauwkeurig en oordeelkundig, zoodat zij de overweging van eiken Bijbeimninaar ten fterklte verdienen. Wij zullen de volgenden, teil gevalle van onze Lezers , afl'chrijven. „ 1 Brief III: 9 — 13- Vs. 9. Gods gebouw'.} Uit het volgende blijkt, dat er van eenen Tempel gefproken wordt. Vs. 10. Ieder zie toe, hoe hij voordbouwt.] Hij geelt te verftaan , dat wel zommigen" van hunne Leeraars .niet recht, niet overeenkomende, den gelegden grondflag bouwen mogten. Vs. 11.] Het beeld is, zoo als ik reeds gezegd heb, ontleend van eenen Tempel. Hier bouwt men nu op den gelegden grond. Goud, zilver, dat zomwijlen aan pragtige Tempels gebruikt wierd. Kostbaare fteenen, bij voorbeeld , Marmer. Alle deze bouwftoffen zouden niet genoegzaam zijn tot het leggen van den grondflag. Wie zal daar toe goud * fcilvef 'of hout gebruiken ? Marmer is wel fchoon, maar heeft geene vastheid genoeg, om tot eenen grondflag te dienen. Zekere harde rotsfteenen (faxuin) zijn, wanneer men dezelven hebben kan, de besten tot het leggen van fundamenten. Hout.] Dat fchijnt reeds , daar , naar het volgende, de proef door vuur zal gemaakt worden, onder de afgekeurde bouwftoffen gerekend te worden; en dit is het bij Tempels, in welken alles, zoo veel mogelijk, van fteen zijn moet. Men zie de overblijfzels van de oude Tempels, bij voorbeeld te Palmijra, ofBaalbek. Het fpreekt van zelf, deuren en bekleedzels van wanden kunnen van hout zijn , dus dit eenigzins in het midden. Het zou intusfchen een lomp bedrog van den Bouwmeester zijn, nieuwe vad. bibl. vi. dëel.no. 1$. Aaa w$fi-  73? J- D« MICHACLIS, NIEUWE OVERZETTING, ENZ. wanneer hij tot de wanden van zulk een gebouw zeiven waar men Heen vervvagt, hout gebruiken wilde. Hooi, ftroo.~] Dit zou hoogst aftekeuren zijn,'een ftroodak, waar onder de grond tot eenen pragtigen Tempel gelegd was , of heimlijk de wanden, de Vloer ter befpaaringe van andere bouwftoften, met hooi of ftroo te vullen. Alle deze bouwftoflcn zijn hier een beeld van waare gewigtige leeringen, en valfche, onnutte, verdichte leerftellingen, welken hen die genen leeraarden, die ondernamen , om hen in het Christendom verder te brengen en volkomener te onderwijzen. Verder moet men niet willen onderzoeken, welke leeringen eigenlijkgmd, welken ziiver, en welken hooi en ftroo zijn. Zoo naauwkeuri»- is de Schrijver, die zich van gelijkenisfen bedient, niet In het ■beeld en de vergelekene zaak met elkander te doen overeenftemmen; maar hij ziet alleen op het geheel • daarteboven weeten wij van de toenmaalige Dvvaalleeraaren der Korintheren te weinig. Vs. 13.] Men ontdekt niet terftond bij het bcin den flegten arbeid van onkundige of beclriegel'ijke Bouwmeesters, maar de tijd maakt dien openbaar: bij voorbeeld het gebouwde zakt, krijgt fcheuren , ftort in. Vooral echter ontdekt zich, bij eenen hevigen brand, wat goed en wat liegt gebouwd is. Het eerlijk gebouwde hegte bebouw blijft liaan , offchoon ook 'alles om hetzelve afbrandt , maar dat, waarbij men heimlijk, in plaats van lteenen, hout en ftroo gebruikt heeft, wordt een roof der vlammen. De toepasfing is zeker, de tijd zal leeraaren , welke opvolgen verlcheidene leeringen hebben, vooral ten tijde van vervolgingen. Hij,, die zekere valfche en verdichte leeringen heelt aangenomen, zal welligt in het toekoomende geheel van het Christendom afvallen, wanneer hij derzélver ongegrondheid inziet, en alles , wat hij tot daar toe geloofd heeft, voor even ongegrond houdeneen zeer gewoon geval, wanneer de Leer van den waaren Godsdienst met dwaasheden doormengd wordt. Doch hier moet men weder de toepasfing niet te naauwkeurig maaken: ook een zeer verwijderde tijd, die des laatften algemeenen oordeels, kan doen zien, van welk eenen aart het werk geweest is: dan men behoeft niet aan dezen alleen te denken; dikwils ontdekt het zich reeds in dit leven." De  j. t. van der kemp, de theodicée van paulus. 739 De Theodicêevan paulus, of de rechtvaardigheid Gods door het Eudngeliüm uit het geloof, aangetoond tot geloof, in eenige Aanmerkingen op deszelfs Brief aan de Romeinen, met eene nieuwe Vertaling en Paraphraje. Door t. t. van der kemp, Med. Doel. Predikant hij de Schotfche Hervormde Kerk in Engeland, afgezonderd tot den dienst der Heidenen. Uitgegeven door herm. to. krom , Profesfor en Predikant te Middelburg. Derde Deel. Achter aan is gevoegd, door den Heer h er m. jo. krom, Verhandeling over eenige voornaame bijzonderheden in de Theoditte van p a u l u s in den Brief aan de Romeinen, volgends Dr. j. t. van der kemp; ftrekkende tot een Aanhangzel op dat Werf. Te Dordrecht bij A. Blusfé en Zoon , 1802. 5i8Bladz. XLVffi Voorbericht. In gr. Qftavo. De prijs is f 3 " - : Het is vermoeiend voor eenen Recenfent, zoo lang gerekte Tijtels van een Boek uit te ichrijven! Wij zullen ons te meer kunnen bekorten, in de Recenfie van dit Deel van van der kemp, hetwelk, waarlchijnbjk, het laatfte zal zijn, gelijk men uit verfcheidene gezegden van den Heer krom mag opmaken, omdat wij niet voornemens zijn, aanmerkingen te maken over den inhoud van hetzelve. Het bevat het overige der vertaling, omlchrnving, en aanteekeningen van Dr. van der kemp over paulus Brief aan de Romeinen, zijnde het * en ^i Hoofdftuk van dien Brief, waarmede deszelfs Iheoretifche gedeelte eindigt, en het XIII Hoofdftuk, waarmede het praclifche Deel des Briefs aanvangt. Alles op de leest der voorige Deelen gefchoeid, en vele Paradoxen, omtrent het leerftellige niet alleen, maar ook omtrent het Zedenkundige en beoefenende van den Godsdienst bevattende. Men leze met aandacht het gefchrevene, Bladz. ■ I4ï I5, 311—315, om flechts uit het begin en flot eene plaats bij te brengen. . . Verders vindt men hier een wijdloopig Voorbericht van den Hoogleeriiar krom, voornaamlnk gericht tot voorfpraak van het Werk van zijnen vriend, netwell^de Hoogleeriiar zoo gaarn als hoog Calvimaansch , en dus bij uitnemendheid rechtzinnig, zou doen voorkomen, gevende de Hoogleeriiar, Bladz. XXXIII van dat Voorbericht , te kennen, „ dat hij 'er toe overhelle, zells Aaa a » ™eef  74° !• T. VAN DER. KEMP „ meer dan te vooren , om het Leerftelzel van v. 6. kemp , als overëenkomftig met den inhoud des Bij„ bels, en in den grond niet ftrijdig met de leer van onze „ Hervormde Kerk, als op den Bijbel gebouwd, bijval te geeven , waartoe de naamlooze Brieven, tegen bet* ,, zelve ingericht, niet weinig hebben toegebragt, of„ fchoon hij, door dit te vcrklaaren, niet wil gehouden zijn, deze of gene bijzondere gedachte of uitdrukking — ,, voor zichzelven te omhelzen of voor zijne rekening te „ nemen.", Bladz. XLIII, i'chrijft 'hij: "„ Ik wil het, „ intusfchen niemand onder mijne Kerkgenooten opdrin3, gen, dat hij, ten aanzien'van het zedelijk kwaad, en oorfprongelijk bederf van den mensch, juist in al/«zoodenke, als onze diepzinnige Schrijver, fchoon ik wel edelmoedig wil verklaaren — mij niet in Haat te gevoelen, om hem daar in tc wederleggen." enz. Het Werk is verders voorzien met een goed, zaaklijk Register, en agter hetzelve heeft de Hoogleeriiar krom gevoegd eene Verhandeling, bevattende twee Afdeelingcn, hebbende de eerlte drie Hoofdftukken, zijnde het Eerfte eene Inleiding, het Tweede: het Wijsgeerige ftelzel van den Heer van der kemp, met eenige hier en •daar tusfchenïngevoegde Ophelderingen van den Uitgever, en het Derde: zijn Godgeleerd of Bijbelsch ftelzel. De Inhoud der Hoofdltnkken van" de Tweede Afdeeling ïs: f. Opmerking van den naauwen famenhang in dit ftelzel — dc eenheid, welke daarin heerscht, — en de juiste overeenkomst van hetzelve met de leer der Hervormde Kerk in de gewigtiglte le'erltukken. II. Bijzonder in de Bijbelfche kundigheden'van het geloof in jesus , en eene echte E-uangelifche Héiligmaaking. III. Over de oorfpronglijke gefteldheid van den mensch, en de inwendige oorzaak van zijne ongehoorzaamheid. IV. Redenen , waaröm voorrïaame Godgeleerden , onder de Hervormden, gefchroomd hebben, op dit ftuk dieper door te denken. —,Waar in -echter verfchcidenen reeds verre kwamen, en in den grond niet veel verfchilden van 't gevoelen van den Heer van der kemp -- — waar door uit Het Leerfteb;ël der Hervormde Kerk zekere gaping wordt weggenomen, en alles in een juist verband ftaat. V. Dit ftefeèl komt volkomen overeen met het denkbeeld van Gods eenvoudigheid, wiisheid en alvermogen — zoo wel als met de hoogfle gelukzaligheid van den redelijken mensch ?-den-uitverkoren zondaar toegezegd — fclioon fes  de theodicée van paulus. 74 ï betoog van den Eerw. peiffers des aangaande geene Theodicée kan die van het Euangelie evenaaren. VI. Ophelderingen van nog eenige bijzonderheden in de Theodicée uit het beredeneerde — Overeenkomst van v. d. kemp met calvijn — Befluit. Eindelijk is 'er nog eene bijlage. Behelzende eenen eigenhandigen Brief van den Schrijver der Theodicée —— met zijne Aanmerkingen f ter opheldering van eenige bijzonderheden in denzelven — Aauteekening van den Uitgeever, betreklijk de wijze van 'smans bekeering — en Befluit dezer Bijlage. Wij zullen 'er geen woord bijvoegen, alzoo wij over het onderwerp niet willen twisten. Wij hebben genoeg gezegd, en herhalen zulks: Bij al dit gefchrijf is een oordeel 'des onderfcheids hoogst nodig. Wij Haan ook bij den Heer krjom in geen best blaadjen, wegens onze voorige Reccnliën, die dit Werk, en Voor- en Tegenfchriften omtrent hetzelve, betreffen. Alleen wij hebben ons wederom niet kunnen onthouden van te meesmuilen, over de overhelling van den Heer krom tot gistingen, en zijn ongelukkig flagen in dezelven. Zoo fchrijft hij in het Aanhcmgzel, Bladz. 459: „Trouwens,de Recenfent „ van die Stukjens (de Brieven, tegen v. d. kemp's The„ odicée uitgekomen,) zoo wel als van de Theodicée, en de Brieffchrijver zelve , aan wien natuurlijk,_ in dat Maandwerk, de hoogde lof wordt toegezwaaid, komen gewoonlijk in denkbeelden en gevoelens , zoo vol„ maakt over een , dat, al waren het, om zoo te fpree„ ken, dezelfde Pcrfoonen, Correspondenten en bijzon,, dere goede vrienden van elkander, zij naauwlijks beter „ zouden kunnen overëenftemmen." Wij verzekeren, den Heer krom, dat de Recenfent, en de Brieffchrijver, geenede minde betrekking tot eikanderen hebben, vooral , indien de Brieffchrijver de gene is, wien de Heer krom daarvoor houdt, (want het is ons niet onbekend, wie bij den Heer krom voor den Brieffchrijver gehouden wordt.) De Recenfent weet volftrekt niet, wie de Brieffchrijver is, en hij heeft 'er nooit belang in gefteld, om 'er onderzoek na te doen. Zij zijn zeker niet de zelfde Perfoonen, Correspondenten, of bijzondere goede vrienden. De Profesfor is geen gelukkig gisfer, daar hij nu reeds één en andermaal, ten opzichte van den Recenfent, doorzijn voorbeeld, bewezen heeft, dat gisfenkm misfen. Sed manwm de tabuld! Aaa 3 D»  742 g. b r u.i n 1 n g De Gefchiedenis der Oude Godsdienst - leer, uit de ruinen , waarin de bekende volneij haar, door zijne verbazende achteloosheid', en Atheïftjfche verbijstering, misvormd heejt, herbouwd, en hier en daar met eenig nieuw licht beftraald , door gerbranu is r u i n i n g , Remon- firantsch Gereformeerd Predikant, &c. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1802. 157 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 18 - : Geen moeilijker taak, dan de gevoelens en leerftelfels der Ouden, en derzélver oorfprong, naar te fpooren. Wij ontbeercn daartoe de aloude gelijktijdige berichten, en op de Schrijvers, welken wij moeten en alleen kunnen raadplegen, hebben de vooröordeelen van hun volk, of van hun eigen leerftelfel of hunne ligtgelovigheid, enz. 200 veel invloed, dat wij, bij flot, niet weten, wien men vertrouwen, wat men voor waar houden kan. Zoodra iemand goedvindt van deze berichten zoodanig gebruik te maken , dat zij dienstbaar moeten wezen aan zijne onderftellingen , en zoodra hij, door 'onkunde, of overhaasting, zouden wij ook fomtijds vermoeden, met epzet? die berichten verkeerd aanhaalt, den leeftijd en het èanzien der getuigen onder één verwart, bij hunne berichten hier wat aflaat, daar wat bij voegt, is hij ligtlijk in ftaat , om 'er , naar believen, alles van té maken. Dus ging volneij te werk in zijne Ruïnen, en fchreef zijn opjlel, gelijk de Hoogleeriiar c alk oen zich wel uitdrukt , op een' Romanesken toon; en deze fchijnt de waare reden te zijn, waaröm men dat opftel geen andwoord heeft waardig gekeurd; deskundigen zagen deze verwarring en onoprechtheid , en vergenoegden zich, met die te verachten; en voor min kundigen of halfgeleerden was de taak te moeilijk , om uit dezen Chaos licht voord te brengen. Eindelijk kon het nodig geoordeeld worden, volneij te beandwoorden , en zijne misdagen openbaar te maken, wanneer anderen hetftilzwijgenbegonnen voor te dragen, als een blijk van onvermogen, om volneij te kunnen tegenfpreken. Door deze overweging genoopt, heeft de Eerw. bruin ing deze beandwoording en wederlegging . ondernomen, en in het Stukjen, welks Tijtel wij boven opgeven, uitgevoerd, uit welk fchrijven genoegzaam zal blijken, hoe weinig aanfpraak volneij doorgaands op het  DE geschiedenis der oude godsdienstleer, 743 het vertrouwen zijner Lezers heeft, zoodat niet ligt iemand, wien het om waarheid te doen is, zich aan zijne wanbegrippen vergapen zal. , . Het Stukjen van den Eerw. bruin ing is m zeven Hoofddukken verdeeld, in wier Eerfte voorkomt: Een betoog , dat de eerfte menfchen -door een" wijzen en goeden Vader gevormd en onderwezen werden. Het Tweede ^ wijst eenige grove misvattingen van volneij aan, ui zijn Gefchrift over de Zedenleere der Ouden, en over hun begrip van een kwaad beginfel. — ZoROASTER's afkomst gaf hem aanleiding tot overneming van begrippen en gebruiken eener Algxptifche volkplanting in Cilicie, maakt den ., Inhoud uit van het Derde Hoofdftuk. En van het Vierde; Zoroaster's arimanius eigenlijk een Lomeet , welke den aardbodem verzengde* en hem groot endeels onder den zondvloed bedolf Het Vijfde Hoofdftuk beichnjft den opkomst en voordgang van het ftelzel van zielsverhuizing. Het Zesde: den oorfprong van het denkbeeld van een eigenlijk Doodenrijk; en het Zevende, oï Hoofdftuk üandelt over: Zoroaster's Opftandings-leer m het 7"6cht& licJitm Over het geheel genomen, kan men van dit Werkjen zesden, dat deszelfs Schrijver aan zijn oogmerk voldaan heeft, met de ongerijmdheid en onbegaanbaarheid van volneij's voord-ellen aan te toonen en te bewijzen, doch, wat de opbouwing der oude Godsdienst- leere betreft, zal een opmerkzaam Lezer, misfchien, hier en daar reden vinden, om over duisterheid in de wijze van voordragt te klagen , ook zal hij nu of dan gewaagde gislingen en opgaven ontmoeten, welken nadere overweging zouden verëifchen , eer men ze gaaf zou kunnen overnemen. Aanduidingen en baarblijklijkheden van eenen toekomfttgen ftaat, door t. watson. (Uit het Engelsch.) ■Te Leijden, bij J. van Thoir, 1802. 247 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ 1 - 16 - : In de daad , zoodanige Schrijvers maken zich verdienstlijk , die gewigtige en voor elk mensch belangrijke onderwerpen, op eene geleidelijke en voor eiken Lezer, van onderfcheidene vatbaarheid, gepaste wijze, behandelen, en derzélver waarheid overredend aantoonen. OngetvvrjAaa4  ?4'4 Ti w a T s o N < feld is de leere der orïfterflijkheid en van den toekomftigen Haat ééne der gewigtiglten vour het menschdom. Aan derzélver waarheid , en onze overtuiging hiervan, ligt alles gelegen. Deze leer wordt hier door t. watson, op eene bijzondere wijze, niet ftrikt wijsgeerig betoogd, maar door bevatlijke aanduidingen tot de kennis van het gezonde verftand gebragt, zoodanig, dat allen, welken tot jaren van ondeiTcheid gekomen zijn, hem bevatten en van de waarheid onzer onfterflijkheid overreed zullen moeten wezen. De hooge waarfchijnlijkheid, welke de rede en de befchouwing der Natuur aan deze waarheid bijzet, en de baarblijklijkheid, tot welke de Openbaring dezelve brengt, doet den Schrijver dit zijn Werk ook in twee Deelen onderfcheiden. In het Eerfte Deel, onderzoekt hij den aard en trap van baarblijklijkheid, welke men van eenen toekomftigen ftaat te verwachten heeft, in het Eerde hoofdftuk. In de volgende Hoofdftukken leveren hem de algemeene toeftemming van het menschdom; de zucht naar eenen toekomftigen ftaat diep in de gemoederen der menfchen ingedrukt; de rustloosheid der natuur, en de edele krachten en vermogens van den mensch; de ongerustheid des menfchen met de vreezedes doods, en de broosheid en onzekerheid van zijn leven; als ook, dat geene der menschlijke vermogens hier hunne volkomenheid bereiken , en de zuiverfte genegenheden hier nimmer voldaan worden; vervolgends de Aanmerking , dat de mensch voor den Godsdienst gevormd , en de hooge rang en ftand, waarin de mensch op deze wereld geplaatst is , de betrekking, in welke deze aarde ftaat met de andere gedeelten van het Geheel-al, dekennis, welke wij van dezebetrekking hebben, en onze bekwaamheid, om Gods werken in het algemeen te befchouwen; de aard en eigenfehappen van het vermogen, hetwelk in ons denkt; de zedenlijke volmaaktheden van God, en zijn zedenlijk beftuur, hetwelk hier onvolkomen fchijnt; en eindelijk de gefteldheid der wereld, zoo als wij die, in de onderftelling van een ander leven , zouden mogen verwachten; zoo vele aanduidingen, uit en door welken een toekomftige ftaat des menfchen na dit leven blijkbaar wordt. Deze allen worden door den Schrijver gefchiktlijk en tevens bevallig uit één gezet en krachtig aangedrongen, Het Tweede Deel bepaalt zich tot de Heilige Schrift, welke dezen toekouiftigen ftaat in het volle licht fielt. Hier  aanduidingen , enz., van eenen toekomst. staat. 745 Hier befchouwt de Schrijver de oogenbliklijke en volkomene Openbaarmaking van Godiijke kennis, bij de verfchijning van christus; het algemeen karakter van jesus christus; zijne gevoelens, leere, manier van onderwijs en zeden ; de uitfteekende deugden , welke christus leeraarde, en met zijn voorbeeld aanprees; de waardigheid en fterkte van geest, met welke christus zijn lijden onderging; en eindelijk het getuigenis van christus eerlte volgelingen. ..... Bij dit alles voegt vervolgends de Schrijver, bij wijze van'befluit, de voorftellingen; Het ongeloof is onredelijk; de leer van eenen toekomftigen ftaat bevredigt ons met meenigerlei verfchijnzelen in deze wereld; is de beste grondflag van goede zeden ; zet den mensch echte waardigheid bij; en eindelijk: Is de beste onderfteiming onder droefheid, bij het naderen van den dood, en het verlies van Vrienden. Als een Aanhangfel, heeft de Vertaler agter het Werk geplaatst, eenen Brief over de Onfterflijkheid van de ziel, door mat tiiias claudius, Schrijver van den asmu s of Wandsbecker Bode. Het een en ander hebben wij, ook wegens de welgetroffene vertaling, met genoegen gelezen, en prijzen net dienvolgends ook ten fterklte der lezing en overweging aan. Wijsgeerige Samenfpraken, waar in de voornaamfte drogredenen der Sioffteileren, en bijzonder van het berugte Werk: Het Stelzel der Natuur, ontzenuwd en wedrlegd worden. Uit het Fransch vertaald. Qui admonent amice, docendi funt, qui inimice infectantur, repelletidi. Cic. de Nat. Deor. L. i. Te Utrecht en Leijden, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, en de Weduwe M. Cijfveer, J.z., 1802. 314 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f a * 4 - : Het doel dezes Werks is eene wederlegging van de drogredenen, welken het beruchte Boek : Le Systéme de la Nature, of het Stelzel' der Natuur, in zich bevat; een Boek, hetwelk door den Schrijver dezer Samenfpraken, gelijk gewoonlijk gefchiedt, aan den Heer mirabeau wordt toégefchrevcn. De Vertaler, wiens vertaling, om dit in het voorbijgaan te zeggen , uitmuntend wel geAaa 5 ftaaga  746 wijsgeerige samenspraken. flaagd is, dit als eenen misllag aanmerkende, plijt den Heer mi ra beau hiervan vrij, daar rob ine t en diderot, die voorname hoofden der wijsgeerige fecte, met dezen Tijtel : Het Stelzel der Natuur, hun eigen Werk, onderden naam van mirabeau, na deszelfs dood, hebben uitgegeven. „ Deze Samenfpraken," zoo luidt het Voorbericht van derzélver Schrijver, ,, loopen over den Godsdienst; niets is 'er van grooter aanbelang; zij zijn wijsgeerig; niets meerder ftrookende met den fmaak onzer Eeuw. Zij zijn gefchilswijze; niets is meer opwekkend, dan de tegenfpraak. De zaak raakt een jong Officier, noch Christen, noch ongeloovig zijnde, maar die de noodzaaklijkheid gevoelt, om een partij te kiezen. — Hoe veele jonge lieden, en menfchen van de beiderleie kunne, die in deze moeilijke gelleldheid zijn, en, even als dor ante s, een licht verlangen, dat zeker genoeg is, om den waaren weg te vinden. Dat zij dan deze Samenfpraken lezen, zonder de doornen eener verfijnde Bovennatuurkunde te vreezen." —— Wijfchromen niet, deze woorden over te'nemen, en het Werk voorhanden, aan zulken aan te prijzen, die door akelige twijfelingen geflingerd worden , zij zullen hier eene bevestiging vinden van de gewigtigfte en belangrijkfte waarheden , welken ftrekken kunnen, om hen ge-» rust te Hellen, zonder zich in de afgetrokkene Befpiegelingen der Bovennatuurkunde te verdiepen. Dit neemt echter niet weg, dat 'er zwakke plaatfen in dit Werk 'voorkomen , wanneer deszelfs Schrijver zijn famenftel, fommige leerftukken zijner Kerk , Cde Roomschgezinde) in zijne redekaveling inmengt , en 'er te veel krachts in ftelt. Wij fpreken niet alleen daarvan, dat de Samenfpraken aanvangen met een zeker mirakel, in Parijs, gelijk men voorgeeft, voorgevallen, waaromtrent de kundige Vertaler in zijn Voorbericht iet gezegd heeft, maar wanneer hij, bij voorbeeld, uit de prescriptie of verjaring, en uit de rijkdommen der Kerk, bewaard in eene altoos opene, altoos aanwezige verzamelplaats, ten voordeele van het Christendom plijt, gelijk Bladz. so , 21, enz. Doch , dit uitgezonderd , betoogt hij , hetwelk de hoofdzaak is, waarop alles aankomt, bondig en klaarblijklijk , in eene geleidelijke eri klare wijze van voordragt, de menigvuldige ongerijmd- en onbeftaanbaarheden, waartoe de voorftanders van het Ongeloof, op eiken voetftap, zich gebragt vinden. Gtds*  a. g. niemeijer, godsdienstig handboek jen ,enz. 747 Godsdienjlig Handboekjen voor Jongelingen op Hoge en Lage Scholen. Van a. g. niemeijer, uit het Hoogduitsch. Te Leeuwarden, bij P. Wiarda, 1802. 128 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f : - 12 - : Dit Werkjen is in de negen volgende Afdeelingen verdeeld. CO Godsdienftige overdenkingen voor het be°in der les fen na-ent Vacantie. (2) Op ch dagen der gewone Schooloefeningen. (3) Voor het onderwijs in den Godsdienst (4) Na het einde der les fen voor ene Vacantie. (5) Godsdienftige en Zedekundige fpreuken; ftof opleverende tot algemene overdenkingen des morgens, (fi) Godsdienftige overdenkingen in den avond. (?) Godsdienftige overdenkingen op den Zondag. <8) Bij het gebruik van het Avondmaal. (9) Zelfsgefprekken voor Jongelingen. Wij vinden betover 't geheel een nuttig Boekjen, hetwelk den jongelingen met vrucht in handen kan gegeven worden, eii waarüit zij, bij eene bedaarde overweging, veel ftof tot verder nadenken ontvangen zullen. Tot eene proeve willen wij het volgende Elfde Artijkel van de Tweede Afdeeling overnemen. Deszelfs opfchrift is: Oprechtheid en waarheidsliefde. „ O God! gij laat het alleen den oprechten wel gelukken. Uw ongenoegen en " mishagen treft den leugenaar en valfchen." Moeten toch oprechtheid, waarheid, gulle eenvoudigheid, billijkheid jegens ons zeiven en anderen en alle fobrtgèlijke deugden ons eigendom zijn ! Deze ma11 ken ons de goedkeuring Gods, en der goede menfchen „ waardig." ...... , ' , Bij het begin van dezen dag zij het innig en oprecht „ 'voornemen om gene fchrede van de waarheid af te wijken. Al konden wij de menfchen bedriegen, — zoui den wij ons geweten dan wel kunnen ontgaan ? En al " ware dit ook mogelijk, — zouden wij U o alwetende wel kunnen bedriegen ?" „ De geest der waarheid leide en beflure ons bij onzen „ arbeid en bezigheden. Wij willen ons nooit op onze „ kundigheden beroemen, welken wij niet bezitten: — „ nooit den fchtjn van vlijt aanemen, zonder de bewust„ heid van vlijt en ijver te bezitten. " „ De geest der oprechtheid leide en befture ons in onze „ woorden, endaden. Wij willen nooit door fchijnfchone „ woorden, door vlijende uitdrukkingen, nooit door „ fchyn  748 a. g. niemeijer,godsdienstig handboekjen, enz. „ fchijn van vriendfchap dezulken rnisleiden, die hunver- „ trouwen op ons (tellen. Elke leugen zii hatelijk in on- „ ze ogen , al was het, dat dezelve ons voordeel kon „ aanbrengen." „ Elkcjbort van huichelarij zij ver van ons. God, hoe zouden wij U kunnen bedriegen door vrome woorden, „ wanneer ons hart van U afkerig was." ,, Alwetende ! Gij hoort ons voornemen. Geef ons kracht om daar aan getrouw te blijven. " Wij wenfehen hartlijk, dat de Schrijver en Vertaler, met dit Werkjen, het door hun bedoeld oogmerk mogen bereiken! Seerpii gratama Oratio, qua docetur, Cum Hoïnines, tum etiam populos, ad Jultitiam esfe natos. Habita A. D. 24 Septemb. 1801, quum Ordinariam Juris Publici, Natura et Gentium, Profesiionem in Academia, qua; Groninga; est, fojlemn» jrku aufpicaretur. Groninga;, apud Theod. Spoormaker, Academi» Tijpographum. 60 Pag.' In Quarto Majore. Dat is: Redevoering van s. gratama, waarin aangetoond wordt, dat zoo de menfchen als de Volkeren, van natuure eene (trekking hebben tot Rechtvaardigheid. Volgends het Opfchrift dezer Redevoering verdeelt zij zich zelve in twee Deelen; als wordende daarin de zelfde zaak eerst van de menfchen (als Individu's) dan van de Volkeren aangetoond. In het Eerlte Deel betoogt de Hoogleeraar, met zijne hem eigene, in de ziel indringende tn krachtig overredende, welfprekendheid, dat de Rechtvaardigheid geene uitvinding van menfchen, noch het gevoel daarvan eene, door opvoeding, infeherping en langduuriae gewoonte, in de ziel gebragt en gevestigd kunstgewrocht , maar eene aangeborene hoedanigheid van den mensch is; ditblijkt uit de overëenltemming der Rechtvaardigheid met de (trekking tot volmaaktheid in de menschlijke natuur, zijnde deze zoo groot, dat alle afwijking van'de eerlte ook eene afwijking van de laatfte is; — voords, vit de algemeenheid, de nuttigheid, de noodzaaklijkheid en  S. GRATAMA , ORATIO. 749 en de beftendige voordduuring van dit gevoel, hetwelk bij alle menfchen, door alle tijden heen, onveranderlijk het zelfde blijft; zoodat het zelfs bij firuikrovers wordt waargenomen , die, hoe zeer met het overige menschdom in oorlog levende, echter onderling de ftrenglle Rechtvaardigheid handhaven , ja, dat ook de vermogendfie en overgegévenHe booswichten dit gevoel niet kunnen verzaken, gelijk door het voorbeeld van den moedermoorder nero bewezen wordt. Daarbij gaat G. het gevoelen der zulken te keer ,"het ongegronde , dwaze en befpotlijke daarvan aantoonende, die het tegendeel willen beweeren. , Na dit gedeelte , de menfchen (als enkelen befchouwd) betreffende, afgehandeld te hebben, gaat de Redenaar over, om in het tweede gedeelte te doen zien, dat ook alle Maatfchappijën van menfchen, en, bij gevolg ook , alle Volkeren van natuure eene ftrekking hebben tot Rechtvaardigheid; hier komt de Rechtvaardigheid in tweeërleië betrekking voor; of in betrekking tot de.leden eener Maatfchappij onderling, in welken zin zij volftrekt algemeen is, of in betrekking tot andere Maatfchappijën envolkeren. Van de eerfie foort fpreekt hij flechts als in het voorbijgaan, vermids het bewijs daarvoor, uit hetgene in het Eerlte Deel der Redevoering gezegd is , van zelf voordvloeit, en ook daar reeds veel heeft moeten gezegd worden, hetgene hier van onmiddelijke toepasfing is. Alleenlijk wordt in dit Tweede Deel de noodzaaklijkheid dier huishoudelijke Rechtvaardigheid onder een volk nog een weinig aangedrongen. De andere, de natuurlijke ftrekking der Volkeren tot Rechtvaardigheid jegens eikanderen, wordt.wat breedvoeriger betoogd ; dan daar het bewijs hiervoor op de zelfde gronden rust, als voor die van enkele menfchen, komt ook de redeneering, offchoon met andere woivden, op het zelfde neder,'en G. daagt'met recht allen , die van een tegeugeHeld gevoelen zijn , uit ,om te bewijzen : dat Ban de menfchen het -vermogen gegeven is, om, in Maatfchappijën verëenigd, het gebod dér Natuur, aan allen ingeplant, krachtloos te maken; -of, met andere woorden: dat de menfchen door de Natuur in ftaat gefield zijn, om zich zeiven eene andere Natuur te verzinnen en te geven; of, hetgene al mede op het zelfde uitkomt: dat men zich Volkeren kan voorftellen, ja dat die ""er met de daad zijn kunnen, dewelke niet uit menfchen zijn famengefteld. Ag-  7J0 s. gratama , oratio. Agter deze Redevoering is geplaatst een allerbevalligst Gedicht, (zijnde een Carmen trochakum Qclonarium Cataleüticum,) door den Hoogleeriiarj. r u ard i, welëer den Leermeester, thands den Ambtgenoot van gratama, ter gelegenheid dat dezelve onder de Hoogleeraaren openlijk zitting nam, vervaardigd, en betijteld: Ad groningam cum vir eruditisfimus, seerpius gratama, in Ordinem Clarisfimum publice reciperetur. Waarneemingen over de natuurlijke en ingeente Kinderpokjes, over verfcheidene Ziekten der Kinderen, en zo wel over de Geneeskundige behandeling als over den leefregel der Kinderen. Door Dr. christ. wilh. hufeland, naar de derde, zeer vermeerderde uitgave uit het Hoogduitsch vertaald door jan adriaan.saxe, Med. Dottor te Amjleldam. Te Utrecht, bij G. T» van Paddenburg en Zoon, 1S02. 4$ l Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 3 - 5 - : Sinds lange is geen Werk in onze taal overgezet hetgene met meerrecht beroemd was, of meerder verdiende bezat, dan dit van den Hoogleeriiar iiufeland; een man, welke door zijne geleerdheid, ondervinding en oordeel het grootde nut aan de Geneeskunde heeft toegebragt. Wij zijn dus den geleerden Heere s axe geen' geringen dank fchuldig, voor de moeite, welke hem zijn arbeid gekost heeft, en hopen , dat zij, die de Hoogduitfche taal onmagtig , dit verdienstlijke Boek niet gekend hebben, thands daarmede kennis zullen maken, wanneer zij zonder twijfel zich aangenaam zullen beloond vinden, door een aantal gewigtige aanmerkingen, en waarnemingen ^welken veellicht overliet duistere duk van de ziekten der Kinderen verfpreiden. In de eerde Afdeeling geeft de Schrijver zijne Waarnemingen op over de algemeen heerfchende Kinderpokjens en derzélver inënting te Weimar, in den jare 1788. In de tweede Afdeeling handelt hij over de waare voordeden der inënting, over de echte en valfche Pokjens, over de uitroeijing der Pokjens , en andere daartoe betrekking hebbende zaken. De derde' Afdeeling behelst eenen gel'chikten leefregel en de Geneeskundige behandeling der Kinderen in verfcheidene Ziekten derzelven. De kundige Arts, die alle deze Hoofdftukken leest, zal met recht bewonderen, het oordeel, waar-  C. W.-HUFELAND, WAARNEMINCEN , ENZ. 751 waarmede de geleerde Schrijver zijne Zieken behandelt, en de voorzichtigheid, welke hem , zonder aan eenig fijstema tc kleven , van alle het goede doet kiezen, en ten zijnen nutte bededen. Het is moeilijk, om uit eeu YVerk als dit een uittrekfel te geven,wij willen echter den Lezer eenigzins over de wijze waarop het gefchreven is laten oordeelen , en zullen dus hier eenige regelen laten volgen. Na het groote nut der braakmiddelen in de ziekten der Kinderen te hebben aangetoond, zegt de Schrijver, Bladz. 264: „ Men „ wagte zich zeer om de braak- en ontlast-middelen „ bij Kinderen voor even veel berekenende uitdrukkingente „ houden, en des in de dwaaling van zo menig beoefe,, naar der praclijk te vervallen, welke uit al te groote „ benaauwdheid en voorzichtigheid veel liever de laat„ Hen verkiezen, ten minden gelooven, dat men eerst daarmede de proef konde neemen, en dat het dan, „ wanneer dezelven geene hulp verfchalfen , nog altijd „ tijds genoeg ware een braak-middel voor te fchrijven. „ Eens vooral is reeds hier boven aangetoond, dat „ braak-middelen de Kinderen oneindig minder aantasten „ dan de volwasfenen, en als dan komt het over het al„ gemeen, gelijk bekend is, niet op het ontlasten, maar „ vrij meer op de wijze hoe iets ontlast word, aan. Zou„ de 'er wel een laxeer-middel in daat zijn, om het iu „ de longen en in de maag opgehoopte flijm zo fpoedig „ en zo gemakkelijk weg te neemen, als zulks eenbraakj, middel doet, en daar door werklijk de bij Kinderen ,, gebrekkige ontlasting vergoed? Hoe kan hetzelve de op„ hoping in de leever en .het kliergedel met taaje vogten „ zo kragtdadiglijk uit den weg ruimen, als een braak„ middel door zijne, fchudding verwekkende, uitperfende, en de opflurping der vaten zo derk bevorderende kragt, ,, vermogend is te doen? — Bij Kinderen is de voor,, naamde bronader hunner toevallen deeze , dat uit „ hoofde van eene geneigdheid tot kramptrekkingen zeer „ ligtelijk een krampagtige aandoening in de galbuizen ,, ontdaat, en dc afi:.:heiding en ontlasting van de gal verhindert, gelijk de zo dikwijls daarop gevolgde on.„ geverfde ftoelgang, en de geele kleur van de huid en ,, pis bewijzen. Wat is in ftaat deeze kramp zo fpoedig „ en zo zeker wegteueemen , als braak-middelen, daar integendeel laxeer - middelen dezelve eerder vermeer„ deren kunnen ? En daan wij eindelijk bij Kinderen „ acht op het zeer derk en algemeen medelijdend ge- 95 voel  752 C. W. HUFELAND, WAARNEMINGEN, ËN2«i voel van de rriaag met het geheele zenuw-geitel, op ,, het gewigt van eene overeenkomltige tegengeltelde „ prikkeling in dit middenpunt der dierlijke huishouding, „ op de geheel eigenaartige en met niets in vergelijking ftaande ontlpanning, verzetting en verandering van gevoel, welke door deeze tegengeftelde prikkeling in „ het geheele zenuw-geitel en in de verafgelegenfle werk„ tuigen voordgebragt word, dan ziet men wel in , dat „ een groot gedeelte der uitmuntende werkingen deezer „ middelen niet zo zeer in de ontlasting, als in de wer* ,, king van het braaken zelve en in die op de zenuwen ,, gelegen is, en dat deeze volftrekt door. geen laxeer„ middel vergoed kan worden. — Doch nog meer ,, hiervan: zulk een misgreep kan zelfs zeer gevaarlijk worden en ik durf wel beweeren, dat een braak-middel, in plaats van een ontlast-middel toegediend, altijd minder nadeel zal te weeg brengen dan een laxeer-mid„ del in die gevallen voorgefchreven, waarin een braak„ middel noodzaaklijk was. Bij de Kinderen is de op„ brtiisfching naar boven zeer gewoonlijk, en het braa,, ken de eerlte redding der natuur." — Op Bladz. 270 zegt wijders de Schrijver: ,, Ik verbeelde mij, dat uit „ liet tot hier toe gezegde de waarde en noodzaaklijkheid der braak-middelen genoegzaam blijkt; doch te gelijk „ ook , van welk belang bet is , dezelven bij tijds voor te ,, fchrijven, en hoe zeer het de geheele omftandigheid ver,5 andert , wanneer men dit tijdftip verwaarloost , en eerst met andere middelen de proef neemt. Mij zijn „ weinig ziekten met koorts bij Kinderen bekend, waar,, in dezelven in den beginne niet te pas kwamen, en waar „ in niet de natuur zelve door gebrek aan eetlust en nei„ ging tot braaken deeze hulp aanwees. Schrijft men de.„ zei ven in dat geval voor, dan kan de geheele aanleg, ,5 gelijk ik dikwijls ondervonden heb, weggenomen, en „ de gevaarlijkite ziekten in hunne geboorte gefmoord worden , zonder dat men het geringde nadeel van het braaken tevreezen heeft. Eenen dag laater, wanneer misfehien 9, de prikkeling der Ziekteftof reeds eene bepaalde kramp „ of geneigdheid tot ontfteeking bewerkt heeft, kan dit ,, middel twijffelagtig en gevaarlijk maken, het welkte vooren onder de ligtllen behoorde; ten rainlten zoude het thans niet meer die volkomen beflisfehende uitwer„ king hebben." G.  V-ER , manier O. d. GRAAUWEN STAAR UlT TE TREKK. 753 G. T- beer, Medicina: Dottoren Oculist te Wenen, Manier om den Gr aanwen Staar met het beursje uit te trekken ; benevens enige andere wezenlijke verbeteringen der jtaaroperatie in k algemeen. Uit het Hoogduitsch verhaald door f. c. van in gen, Stads Chirurgijn ^c. te Dordrecht. Te Dordrecht, bij A. Bluste en Zöoa, 1802. 50 Bladz., en eene Plaat. Bi gr. Octavo. D4 prijs is f : - ïn - : Is 'er eene kunstbewerking, in de Heelkunde , welke de aandacht van alle deskundigen verdient, het is gewis de Operatie der Catharact. Geen wonder dus, dat zich zoo vele eerlte vernuften alle moeite hebben gegeven, om deze kunstbewerking hoe langs hoe meer te volmaken , en hierin zooverre gedaagd zijn , dat zij dezelve eenen hoogen trap van zekerheid hebben doen bereiken. Desniettegenftaande is deze heilzame kunstgreep nog voor grootere befchaving vatbaar, en het is dus de pligt van ieder Heelkundigen, alles te onderzoeken, wat hierop betrekking heeft, in dat opzicht zal ook onzen Vaderlahdfeheh Heelkundigen, de vertaling van het bovengenoemde Werkjen van den Heer beer dubbel aangenaam wezen, daar hetzelve wederom eene, ten minlte in ons oog, groote verbetering behelst, en verfcheidene belangrnke Aanmerkingen , over deze Operatie , voordek. „ Ene „ der gewigtigde gebreken inde daar-uittrekking, zoo als dezelve tot öp dit oogenblik werd verrigt, is on' tegenzeglijk dit: dat altijd het daar - beursje in het oog terug blijft. Hoe menigmaal gefchiedt het, dat een wei" nio- iftjm, kleine (taar-overblijffels,zig inde randen van ', dit beursje yast houden , en zo het geoeffeiidst oog van „ den gefchiktften en zorgvuldigften Operateur ontglipt, „ en eerst na de operatie in de pupil nederzinkt,ende ge. ', dikkige werking derzclve veeltijds ten delen verijdeld, ' of den Operateur tot herhaalde , fomtijds phnhjke en s, onzekere handgrepen dwingt." Na deze ltelhng door eenige nadere Aanmerkingen bevestigd te hebben, geeft de Schrijver eenige pogingen op, om in alle gevallen veilig ook dit fchadelijke ftaarbeursjen weg te nemen. Zie bier, hoedanig hij hetrcfultaat zijner waarnemingen opgeeft. „ Zodra ik het hoorn-vlies," zegt hij, „ geopend heb, „ het geen met mijn (laar-mes gefchiedt, verwijder ik, door „ ene zagte drukking met den vinger, de pupil zo veel kieuvvevad.bibe.vi.deel.no. 15. 'Bbb „mo-  754 beer , manier o. d. grauwen staar uit te trekr. „ mogelijk, en breng dan de lans in de pupil, en Moot „ dezelve in de Haar, de ene vlakte opwaards de an„ dere benedenwaards gekeerd , zoo diep in, dat ik zelfs bijna niets van de lans meer zien kan. — Door dat ditinftrument een tamelijk dik ligchaam heeft, het geen men vooral den inllrumentmaker moet belasten, word de ftaar-lens reeds bij het infteken wat terug gedrukt , en hare zwakke voorfte verbinding gefclïeiden— Nubeweegik den lans, geduurende dat diein het „ middenpunt van de lens is, herhaalde reizen op en nederwaards,om ook op deze wijze hare verbinding naarbo„ ven en onder los te maken; eindelijk draai ik het initrument fchielijk om zijn as, beweeg het herhaalde reizen, dan „ tegen den inwendigen, dan tegen den uitwendigen ooghoek, en trek het als dan regt.uit de pupil. — Dik,, wijls volgt de lens met haar beursje terilond de lans na, of zij treed ten minlten zeer ligt door ene aanhoudende „ drukking des vingers, met haar beursje omgeven, het oog uil." Ons bellek laat niet toe, den Schrijver verder te volgen. De welgepaste Aanmerkingen ,die hij opdeze zijne wijze maakt, en de lesfen, die hij geeft,hoedanig men zich, dezelve volgende in verfchillende voorkomende gevallen moet gedragen ; even min kunnen wij de redenen , door hem nader ontwikkeld, waaröm zijne wijze boven anderen de voorkeur verdient, noch de oplosfing van eenige tegenbedenkingen , welke allen verdienen gelezen te worden , hier inlasfchen. Weshalven wij onzen Lezeren dit "Werkjen zelf aanprijzen, niet twijfelende, of zij zullen het roet dat eigen genoegen, als wij, doorlezen. De Plaat agter dit Werkjen vertoont de inftrumentjens, waarvan de Schrijver zich bedient, weinig van de gewone ver-, fchillende. Grammaire élémentaire pour les enfants (enfans); avec des thémes et des contes a leur portée, accompagnés de traductions interlinéaires. Par z. beau rins. Dat is: Beknopte Franfche Spraakkunst voor Kinderen; met voorfchriften en ophelderingen door gemaklijke naar de vatbaarheid der jeugd ingerichte verhalen. Te Amfteldam, bij  Z. .BEAURlNS, GRAMMAlRE ÉLÉMENTAIRE, ETC 755 bij f. R. Poster, 1802. 247 Bladz. In gr. Duodecimo. De prijs is ƒ : - 14 - : * 1 weder een Boekjen over het onderwijs der Fran" A iche tak , waarvan het einde der jongst af geiopenc eeuwe zoo vruchtbaar is geweest en de: thant op nieuw ingetredene ons niet minder fchijnt tL beloven. En hoe kan dit anders zijn, daar men Wffig digeu, zoomen het noemt verlichten M.alsomftr^ werkzaam is, om een verbeterd onderwijs n ^Schoo, len in te voeren; daar, om zoo te fpreken, elk meent, d zijn uil een'valk is, en het thands de heer c bende mode geworden fchijnt te zijn , dat men het kerend publiek met beuzelingen ophoopt, die geene andere verS nfte hebben, dan dat zij het kenmerk van meuwne d draoen. Sinds lang hebben wi deze letterkundige razerSj bejammerd; fmds lang heeft bet ons verdroten den van ouds beroemden naam van school 111 enen van huis van opvoeding (Maifon d>éaucation ,) den achtbaren naam van leermeester indien van onderwijzer, en de benaming van ondermeester in dien van secondant , een nietsbeteekenend woord, gemetamorphoieerd te aeayJ^ fchaamde men zich de dingen bij haren rechteti'^uharen cerïnboezemendennaam te noemen." Zoo reden^rden wq bij ons zeiven, nadat wij de Voorrede van dit Boekjen o-elczen, en hetzelve met een vlugtig oog doorlopen hadden. En in de daad, indien eene taal onderwezen moet worden , zoo als men de papegaaien, exters en andere vogels het klappen leert,.dan is dit Boekjen 111 zijne foort een meesterftuk. Wij weten wel, dat, om eene taal te leeren, het veelal op het geheugen aankomt; doch zonder ftudie zal men in het eigenaardige eener tak , om dezelve niet alleen goed te fpreken , maar ook zijne gedachten in dezelve bij Gefchrift verltaanbaar en lierlrjk uitte drukken, zeer weinig vorderen. De leerwijze, die door den Schrijver in dit Boekjen gevolgd wordt, en, volgends de Voorrede, reeds bi, kinderen , die flechts lezen kunnen, bruikbaar is, beltaat, behalven eenige weinige regels , in eene reeks van opBellen (themataj over alk wezenlijke deelen der rede~ Qpatties de loraifanP) Elk van die opftellen gaat regel vóór regel met eene vertaling verzeld, gefchikt om °oor den Teerling van buiten geteerd tc worden, zoo ras als hij dezelve wel verftaat; hetwelk, naar bet voorgeven van den Bbb 2 Schry-  756 Z. BEAÜRINS, GRAMMAlRE ÉLÉMENTAIRE, ETC. Schrijver eene ligte moeite is, daar hij bijna altijd het Franfche woord, onder hetgene, dat in het'Nederduitsch de zeilde beteekenis heeft, of toch beiden met eenerlei cijfergetal zal geteekend vinden. — Dat op deze wijze de taal, zoo als verder gezegd wordt, flechts een werk van het geheugen wordt, is onbetwistbaar; doch te o-elijk is het zeker, dat men op zoodanige wijze wel klappen; doch geenszins grondig eene taal kan leeren. Wij hebben genoeg gezegd, om den Lezer de waarde van dit Boekjen tc leeren kennen. Willem t e l l of het verlost Helvetië in vier Boehen , naar het Fransch van florian, door t. kisselius. Te Haarlem, bij A, Loosjes P. z., 1802. J07 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - : - : Of het geval, dat op den naam van willem t e l l gaat, geheel of ten deele historie of verdichtlcl is, wesaangaande fommigen het niet onderling eens zijn, daaraan bekreunt zich een Dichter weinig, dien zei ven nog de vrijheid toekomt, om de gebreken, die hij in zijn onderwerp meent te vinden, naar zijn welgevallen te verbeteren, en 'er dat van te maken, welk hetzelve wezen moet, om te beandwoorden aan het oogmerk, hetwelk hij 'er zich mede voorfielt. — De beroemde florian had derhalven volkomen recht, om den waaren held , die zijn onderdrukt vaderland verlost, in den perfoon van willem tell, af te fchetfen. Hij heeft met dit fr.uk zijnen letterkundigen arbeid belloten. Hij heeft alleen den tijd gehad, om de laatlïe hand van befchaving aan liet eerlle Boek tc leggen. Doch de Schrijver van een kort voorbericht, die zich K. teekent, en waar voor wij den Vertaler fchijncn te moeten houden, geeft tc kennen, dat hij niet heeft kunnen dulden, dat de bier en daar „ in het oogloopendc kleine onnaauwkeurigheden van wei„ nig aanbelang, in de drie laatfte Boeken voorkomen„ de, dit fchoon ftbk zouden ontfieren, en dat hij daar „ om verplicht geweest is, cm die zelve uit den weg te ruimen." Van een man als florian kan men onmooglijk iet .anders, dan zeer fchoone ftukken verwachten. Inzonderheid heeft ons het eerfte Boek bij uitnemendheid behaagd, door uitftekende teekeiii'ngen van de characters van wil- 'x'. l e m  florian, willem TELL,OF 't verlost HELVETlë. 75? lem tell, zijne liuisvrouw melchtal , en zijnen vader vverner, en eenige anderen,met welken betrekking üaan: fchoone idealen van waare patriarchale eenvoudigheid en deugd, gepaard met eenen kloekmoedigen heldengeest, die zich in elk op eene onderlcheidene wijze voordoet, en waare liefde tot burgerijke vrijheid. Onder deze allen fteekt t eu , als de eigenlijke held van den Dichter , door wijsheid, geduld en itandvastigheid , heerlijk gelijk een rijzige eik onder de boomen oeswouds, Bh. '-2? De Oostenrijkfche Landvoogd e es l er, en zijne onderhoorieen, komen 'cr voor, als affchuwlijke, la»e trotfche, en wreede onmenfehcu. De behandeling, van het geval, die over het geheel vrij natuurlijk en eenvoudig afloopt, levert hier en daar zeer belangrijke en aandoenlijke tooneelen, vooral het hachlrjke tijdftip, waarin zich tell gereed maakt om den appel van zijns zoons hoofd te fchieten , en de daadlijke volvoering van dit nieestcrlt.uk van handigheid en kloekmoedigheid. üe overzetting zal onzen kundigen Lezeren wel voldoen. Tammer is het, dat 'er eenige drukfouten zijn mgellopcn. Die moesten in een gefchrift als dit niet gevonden worden. Romeinfche Gefchiedenisfen door m. stuart. Met Kaarten en Planten. Twtnttgfte Deel. Behelzende de.. gefchiedenis der verkeering van het Gemeenebest tn eene Alleenheerfching. Te Amfteldam , lij J. Mart, 1802. 527 Bladz. In gr. Oclavo. Dc prijs is f 3 - 15 - : De laatfte tijden van het Romeinfche Gemeenebest, en derzélver verkeering in eene Alleenhcerfching, door augustus , vinden wij dan in dit Deel befchreven. Dit merkwaardige tijdperk wordt, in de volgende Hoofdftukken, ten vervolge van het Negende Boek, vervat. Rijfde Hoofdftuk. liet tweede Driemanfchap tot aan de uitfluiting van lepidus. (6) Feldtogt van antonius tegen de Parthers , en dood van sextus pompejus. Cf Van den dood van sextus pompejus tot 'aan den oorlog tusfehen antonius en octavianus. (s) De oorlog tegen antonius en cleopatra. (9) Het Gemeenebest door octavianus in eene Alleenheerfching verkeerd. Daar sextus pompejus, in het voorgaande, en in het begin van dit Deel, zoo zeer het deelnemend belang van den Lezer wekt, willen wij, daar het niet moogBbb 3 lijk  ?58 m. s t u a r t lijk is, ons tot de gefchiedkundige merkwaardigheden te bepalen;', zijn cha.acter hier overnemen. Hij en zijn broeder c nejus waren den eerften overweldiger der Romeinfche vrijheid het langde iii den weg gebleevm, na huns vaders nederlaag en cato's dood. ïiij was'uog ó"e laatfte, die den naam ten minden der Gemeehetyesrpartij had (taande gehouden tegen het tweede Driemanicnap. Zijns vaders naam en de tijdsomdandigbeden echter hadden hem eene vermaardheid'gegcven, die zijne.daaden zelve niet zouden verworven hebben. Zijn broeder had aan c. j. 'caesar, fchoon reeds overwinnaar bij Pharfalus en Utica, de meerderheid niet flechts', maar het leeven zelfs, hagehelijk gemaakt: doch hij was op de tijding van zijns broeders nederlaag gevlucht, en had zich het opperbevel over itruikroovers laten welgevallen, tot dat hij zich, na cvesar's dood, bij de G'emeenebestpartij deed gelden. — De drijd tegen'antonius en de oorlog daarna door brutus en cassius tegen het tweede Driemanfchap gevoerd , hielden hem (taande op Sicilië, alwaar hij het Spaahftke (truikroovcrin een Italiaansch zecrooverfchap verkeerde, tot da: de mededinging onder het .Driemanfchap zelve hem bij ligt Mifeensch verdrag cenigen rang en waarde gaf. Hij zeil gaf zich die van befchermer der voordvluchtige en vogelvrijverklaarde burgers , en voerde denzelven met . eene milddaadigheid en trouw , die cenigliik door zijne trotschheid en eigene heerschzugt in vergetelheid kon komen. Laagheid en hoogheid vereenigdc zich naamlek fa. zijn charakter op de zonderlingde wijze, daar het weggelopen of vrijgelaten flaaven waren , die hem regeerden, terwijl hij de voornaamde luiden met verachting verwijderde. Stati us murcus , wiens verontwaardiging over zulk eene behandeling , door hem met eenen verraaderlijken moord gewrooken werd, bleef hier van geen min fprekend bewijs, dan van de affchuwelijkheid zijner beginzelen in'bet algemeen. Zijn krijgsbeleid was toch ver beneden zijnen eigen waan, fchoon hem de lof van een bekwaam vcldheerfchap niet geheel kon geweigerd worden. Min ingenomen met zich zeiven, meer waakzaam ongelegenheden, en beter wetende, het goed geluk zijner ondernemingen te vervolgen, zou hij zich ongetwijfeld tegen octavianus en lepidus Itaande gehouden en daar door de za;.k der Gemeenebestgezinden weder berftcld hebben, die nu met hem, hoe weinig 'er dan ook  romeinsche geschiedenissen. 759 ook van haar nog overig was gebleeven , in naam zelfs voor altijd , verlooren gingen." Uit het Mot van dit Deel kunnen wn nu opmaken, wat wii nog, in het vervolg van den arbeidzamer, en verdienstliikcnsTUART te wachten hehbcn „ Schaars ze-t hi , „ mogt het der laatere gefchiedpcn gebeuren "door dezelfde hand gevoerd te worden van de (lichting * van Rome tot aan het einde van haar Gemeenebest; wanneer zij naamlijk een uitvoerig verhaal wilde geven van alle de lotgevallen van den Staat en zijne voornaamfte Perzoonen: in onze hand was dit haar zeld" z-am lot Dit, dankbaar aan de Voorzienigheid , op" merkende, zullen wij echter geen even uitvoerig ver" haal ondernemen van alle, zelfs niet van eenige der vozende eeuwen der Romeinfche gelchiedemsfen, die " ook meer de gefchiedenisfen van bijzondere perzoo" nen wordende en als zoodanig door vleijerijof haat, door ' losbandigheid of fchroomvalligheid der oorfpronglijke " Schrijvers zelve onzuiver zijnde, eene gelijke uitvoe" righeid min waardig zijn: maar, van nu af fpoedende om hem op onzen weg te ontmoeten, die den " val van het Romeinfche Rijk het laatst en fchoonst " befchreeven heeft, zullen wij de gefchiedenis van Ro' me onder de eerfte Keizeren met die verkorting aanvan-en, en, onder behoud van gezondheid en leeven , voordzetten , welke wij ons tevens verzekerd houden, dat onzen Lezeren niet onaangenaam zal zijn. Kerkelijk Register der Predikanten, Welh in de XI Clasfenfvande Sijnodus van Zuidholland, van den jaare I7o2 tot het einde van 18ól, en dus in eene volle eeuwe ziin benepen - verroepen of .overleden. Kunnende dienen tot volmaaking van het Kerkelijk Register van soermans van de Reformatie af, gebragt tot het jaar 1702. Tot Nut, en Dienst van Leeraaren,en Beminnaars van Gods Kerke, ofgeBeld, en door den Druk gemeen gemaakt. Door jo hannes henricus bra.ns, Oud Ouderling der Gereformeerde Gemeente te Leijden. ■ Te Rotterdam, te Leijden, en te Sneek, bi, Corne van Thoir en van Gorcum, 1802. 233 Bladz. m gr. Octavo. De prijs is f 1 r.5 " : T>,e breedvoerige Tijtel leert reeds , wat den Lezer hier U wordt aangeboden, een Register der Predikantenm Bbb 4 ae  j^9 J- É4 B R. a n s de XI Clasfcn van de Sünodus van Zuid-Holland fa on.augs geëindigde eeuw, wier namen hij hier tweemalen vindt, ééns in het Werk zelf, en dan non- in een imuwkeung Alphabetisch Register. Een Werk hetv,cl; den Oud-Ouderling brans, federt eene vijftiV.'arbc opieekenmg en Verder gezocht onderricht van net iegïn der eeuwe, zeer veel— zeer groote moeite gekost heeft om het met zijn Alphabetisch register in juiste orde wederom al te fchrijven, en voor de Drukners gereed te maken, (Opdragt, Bladz. VII.) „Gijzult, p-elichte en Beminde Lezer," (wij laten hier den Eenv.°OWUuderlmg zeiven Inreken) „ in dit kerkeliik register geduurende een volle eeuwe bijna een aantal van Negennonderd Naamen van Leeraaren zien . die 111 de elf classen der zuidhollandsche sijnodus , gedaan — verroepen of overleden, of nog voor een zesde gedeelte in werkelnken Dienst zijn. Veele gellachten, welke nog leeven, zullen daar hunne Voorvaderen tot in het derde gelid of meerder konnen vinden, en befchouwen hoe deezen en anderen als getrouwe Godsheldcn °-e' itaan, en geftreeden hebben met het zwaard des Geestes, of het Eeuwigblijvend woord van God, tegen alles wat zich tegen hetzelve verheft, en eindelijk na hunnen Dood op den Zegewagen van hun Geïoove Hoop — en Verwachting, zijn aangeland tot voor den ïhroori van hunnen Grooten en Goddelijken Meester, het Opperhoofd der Kerke hier op aarde, om daar te ontfrmgen den grooten Loon op hunnen Arbeid, en te praaien met de Kroone der Eeuwige Gelukzaligheid ^ getrouwe Leeraaren toegezegd; waar van aan' de Levendigen die haar gekend, — gezien, en hunne Leerredenen gehoord hebben, mooge worden toegeroepen: „ Ge,, denkt uwer Voorgangeren die u het woord Gods ge„ iproken hebben, — volg hun geloove na, aanfehóu,, wende de uitkomst hunner wandelingen en verrich„ tingen onder u, tot eeuwig heil en zaligheid uwer „ onftervelijke Zielen" en voor zulke Leeraaren, die nog in levende lijve zijn , en als getrouwe en oniveerbaare Helden het Bedde van den grooten en waaren salomon bewaaken , en tegen allen, die op het fnoodfle en (toutfte heden ten dage, de fchoone, dierbaare, en allerreintle Leere van J. C. aanranden, en tot een wezentlijk Niets tragten te brengen , voor het behoud van alle Doemnisvvaardige Stervelingen, zig zoo krag-  KËRKLIJK REGISTER DER PREDIKANTE^. 76*1 kra^i"- m de brcsfe ftellen, mooge ik vrij voor zooverre fie mede bij elk bekend - geacht en gelieft zijn, en onophondeliik met vrucht en zegen gehoord worden, deze welmenende aanfpooring doen: „ Zijt uwe \ oorgan, o-eren o-ehoorzaam , want zij waaken voor uwe zielen , !! waarvan zij Reekenfchap zullen moeten geeven in den „ grooten dag des Oordeels, opdat zij^dat doen mogen „ met vreugde, en niet al zugtende."" Over het geheel betoont de Eerw. brans de grootlte hoogachting voor de Predikanten; trouwens hij heelt reeds, van zijn tiende jaar af, een alleröverdrevenlle Lust en Begeerte gehad tot het Predikambt, waartoe zeer veel bijdroeg een in dien ouderdom geheel van buiten o-eleerde, en vaak voor vrienden met toejuiching opgezegd hebbende Leerrede van den Wei-Eerwaarden berm. van bijsterveld, op zijnen vijf en twintig jangen Predikdienst in brans Geboorte - en Woonplaats Dordrecht, wiens ftoffe juist was: „ Zoo iemand tot iet opzienersambt lust heeft, die begeerd een treffelijk H erk. Deze Hoogachting fchijnt hem zelts verlegen te maken, dit Werk ondernomen te hebben. „ Het moet en zal, zegt hij in zijn Voorbericht, „ den Lezer in den eerften opflag vreemd voorkomen, dat een, dit flegts Lidmaat, doch in Caracter oud-ouderling der Hervormt de Gemeente is, met zulk een werkje als dit, voor het Publicq d-irft verfchijnen." In de daad, hij zou, volgends zijn Bericht, nog aftuëel in dienst als ouderling gefteld geweest zijn, indien niet in de maand Januarij, 1796, de Geest'dier Tijden, „door een nooit geziene Drift aangevuurd, zijn voordgang in den dienst verhinderd had," gelijk hij in de Opdragt fpreekt. A\ el verre dan van hem wegens dit Werk van ftoutheid te berispen, zal misfehien iemand, die de verdiende van dezen arbeid erkent, met den Eerw. n. schotsman, Predikant te Leijden, hem toeroepen: Heb dank voor deeze Proef van uw nauwkeurigheid! Bbb 5 Ma  7fü het leven van buonaparte. Het leven van buonaparte. Naar het Fransch door Mr. j. van der linden, Advocaat te-Amfteldam. Derde Stuk. Te Amfteldam, bi/J. Allart, 1802. 112 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 16 - : In dit Derde Stuk dezes Werks vindt men een omdandig verhaal wegens het vertrek van buonaparte met 19000 man Landings-Troupen naa Egypte, — zijne landing op het Eiland Maltha, na dat de Grootmeester zijn verzoek had afgellagen, om voor zijne fchepen liet noodige versch water te mogen inneemen; — zijne verovering der Stad Alexandrie; — zijn vertrek van daar met het leger naa Cairo; — aanvallen en gevechten op den weg; — flag bij de Pijramiden; — zijne bemagtiging van Cairo; — wederkomst te Parijs; • zijne verkiezing tot eerden Conful; • zijnen' Brief om den vrede te bewerken ; waarvan het andwoord hem beweegt , om den weg tot overwinningen op nieuw in te flaan , ten einde door eenen befiisfchenden veldtogt de tegenpartijen der Republiek te toonen, dat hun eigen belang mede brengt den vrede te maken; enz. Tot eene proeve van dit Stuk verkiezen wij zijne ontmoeting in den Raad der vijf honderden (Bladz. 276}, waarvan men het volgende leest: ,, Dc1 19 Brumaire (10 November) wanneer de Raad ,, der. vijf honderden weder was bijeengekomen, verfcheen ,, buonaparte in de Zaal, blootshoofd en ongewa„ pend, verzeld van ettelijke Grenadiers, die insgelijks zonder wapenen, en door hem buiten de deur gelaten „ waren. In dén oogenblik was de geheele Zaal in be,, weging. Hoe! een Generaal hier', riep men van alle kanten, wat wil buonaparte hier? Het is hier „ zijne plaats niet, weg met hem: geen Diclator!" ,, Van alomme drong men op hem in ; mendootte hem „ terug; men dreigde hem met eenen dolk. De Gede„ puteerde arena wilde buonaparte met denzel„ ven treffen. Een Grenadier wendde den doot af; en „ ontfing eene wonde in den arm. Luoien buona„ parte, Bibeder van den Generaal, en Prefident „ van den Raad der vijfhonderden, kreeg eindelijk, na „ zeer veel moeite, een oogenblik gehoor: de flap van „ den Generaal, zeide hij, had ongetwijft'elt alleen ten „ doel, om den Raad va.n den tegemvoordigen toeftand van  het levev van buonaparte. 7^3 „ van zaaken te onderrigten. ' Men viel den Prefident I met gefehreeuw en dreigementen in de reden, en „ hij zag *Cb genoodzaakt den Voorzitters-doel te vei- " laaDe 'Generaal lefebure kwam met ettelijke Gre„nadien binnen', en verloste buonaparte uit het gevaar, waar in hij zich bevond: deezen buiten de Zaal geraakt zijnde, gaf hij bevel, dammen deszelfs „ Broeder insgelijks te hulp zoude fnellen. „ Op het oogenblik dat lucien buonaparte „ zijne Sjerp op het Prefidiaal Bureau nederlag, vloogen de deuren van de Zaal open, twintig Grenadiers traden 1 binnen, gingen regt naar het Bureau, namen den Ere- fident in hun midden, en hielpen hem eene Verga Je„ ring verlaten, alwaar zijn leven het dringendst gevaar ,, begon te loopen." ' . „ De Raad bevond zich in eene vreeslijke bewcegmg. „ Het gedruisch, het gefehreéüw, het luidrugtig ver1 laaten van alle de gedeelten, lieten met toe eenig on„ derfcheidénd geluid te hooren; intusfchen vernam ,, men in de verte het geluid der trommels, die den „ ftormmarsch Boegen: weldra werden de deuren der „ Zaal ten derden maal geopend: ten derden maal namen „ de toefchouwers in allerijl de vlugt, en wierpen zich ,, uit de vengders. " ' . \.\r „ Een Officier trad binnen, gevolgd door eene talrijke „ gewapende bende, en riep met eene_ linde Item: de Generaal buonaparte beveelt mi) de Zaal te doen ' ontruimen. Op het zelfde oogenblik rukten detkena, diers voorwaarts, en vervulden weldra de voorde helle der Zaal. De Gedeputeerden, die nog niet vertrok', ken waren, befloegen de andere helft. De troupen daakten een oogenblik hunnen marset , om hun den " tijd te "laaten de Zaal te ontruimen. Tien a twaalt , Leden bleven op het fprcekgedoelte, of bij het Bureau; „ één hunner riep: wie zijt gij Soldaaten? Gij zijt ete ,, befehermsrs der'Nationaale Vertegenwoordiging, en gij „ durft haare veiligheid, haare onafhanglijkheid aantasten. „ en gif bezoedelt op deeze wijze de lauwren, die gi] ge,, plukt hebt!'''' ' ,. , De krijgslieden deeze aanfpraak koelbloedig aanhoo„ rende, drongen met daande trommen dieper de Zaal ,, in. De Leden die aan het Bureau en op het Spreekge" „ doel-  7^4 het leven van buonaparte. ftoelte waren , zagen zich genoodzaakt de plaats in te „ ruimen aan de krijgslieden , die zich van dezelve „ meester maakten; en in vijf minuten was de Zaal ge- heel verlaaten. Enz." a Zendehngs reis naar den ftillen Oceaan, onder het bevel van James wilson, uit het Engelsch, met Kaarten en Platen. Derde Deel &c. &e. Te Dordrecht en Amfteldam, bij A. Blusfé en Zoon en J. Ai!art, 1802. 314 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs isf^-12-: Het Derde en laatfte Deel van deze Zendelings reis, behelst zeer weinig , dat de Zendelingen of het Zendelingswerk zeiven aangaat, maar is des niet te min zeer lezenswaardig. Wij hebben verwacht, dat reizen van deze foort, fchoon met dien toeleg niet in de eerfte plaats ondernomen, van nut konden wezen, in de uitbreiding der kennis van den aardbodem, en van deszelfs voordt brengfelen; als mede van de geaardheid en zeden van v&lken, die tot hiertoe minder, of geheel niet, waren bekend geweest; en aan die verwachting hebben wij in dit Derde Deel zeer wel voldaan gevonden. Wij vinden hier de reis van het fchip de Du ff van Tongatabo, een der vriendlijke Eilanden, naa China, en van daar verder naa Engeland. De koers loopt, voor een gedeelte, door eene zee , die ten dcele nog geheel onbekend was. Zij was in fommige ftreken door eene menigte van riffen', van welken fommigen niet of naauwlijks zichtbaar waren, ten uiterfte moeilijk en met gevaar te bevaren. Het fchip raakte eens op eene van dezelven gevaarlijk vast; doch kwam door eene zonderlinge beftelling van Gods voorzienigheid na vijf minuten zittens zonder eenige fchade los, en vervorderde zijnen weg. Ook ontdekte Capitein wilson op dezen weg wederom een aantal Eilanden, die te vooren niet gezien waren, maar de gelegenheid om te landen ontbrak. Dit was ook zijn geval aan de Peluw Eilanden, daar hij zich anders gaarn eenige dagen zou hebben opgehouden, om te onderzoeken, of de gelegenheid goed zou wezen, om aldaar eene zending te ftichten. Ook maakte hij haast om naa China te komen. Twee Engelfche Matrozen, die zij op Tongatabo gevonden, en om  ZENDELINGS REIS NAA DEN STILLEN OCEAAN , ENZi 76$ om het nadeel dat zij daar aan de Zendelingen deden, van daar met geweld medegenomen hadden, namen hunne kans waar , om van het fchip af te vlugten, en zich onder de wilden van een klein Eiland te begeven, daar gantsch niet veel te halen fcheen. Een derde, een Zweed, verkreeg op zijn verzoek vrijheid van den Capitein, om aan het eerfte Eiland, dat men vcrvolgends ontdekken mogt, té worden aan land gezet: ook liet hij zich met groote vreugde door de Wilden mede voeren. Dit is een bewijs van de aantreklijkheid , die het lui en ledig leven in deze wellustige Eilanden voor ruwe zeelieden hebben moet, dat zij daar voor gaarne alle andere voorrechten en betrekkingen opofferen. Op deze reis had het fchip, van Engeland tot in China , veertien maanden uit geweest , en daarvan elf op zee doorgebragt, zonder in al dien tijd genoegzaam eenige ziekten gehad te hebben. Men had nimmer van middelen tegen de fcheurbuik gebruik behoeven te maken. Dit fchrijft men daaraan toe, dat het fcheepsvolk, minder in getal zijnde, dan op dergelijke reizen gewoonlijk plaats heeft, meer verfche levensmiddelen had kunnen bergen , en aan de eene groep Eilanden daarvan zoo veel innemen , tot zij weêr eene andere konden aandoen: zoodat de Matrozen, ten minlle tweemaal in de week, verfche fpijzen hadden, en de helft van den tijd, dien zij in de zuidzee doorbragten , leefden van de varkens , die zij aan de verfchillende Eilanden innamen , en men meent, dat zij, die dus kunnen gefpijsd worden, geene middelen tegen de fcheurbuik nodig hebben. Op de reis van China naa Engeland is ons niets bijzonders voorgekomen, dat hier behoort gemeld te worden. Buiten dit verflag van de reis , vindt men Sn dit Deel eene befchrijving van Tongatabo, en bericht van eenige handelingen geduurende het verblijf van het fchip aldaar, maar in een bijvoegfel, dat wel twee derden van'dit Boekdeel uitmaakt, heeft men om Handige berichten van — het land — de regeering en rang — de mannen, vrouwen en kinderen — Godheden — priesters — gewoonten — vermaken, — levensmiddelen — vogels — visfehen — boomen en planten —kanoos en ziekten, die onder deze Eilanders plaats hebben. Deze berichten zijn zeer omftandig en naauwkeurig, én fchijnen van geene onbekwame hand opgeftcld. Zoodat men deze Eilanden daaruit  766 zendelings reis naa den stillen oceaan, enz. uit met veel meer naauwkeurigheid leert kennen. Men ziet, uit dezelven, den verbazenden rijkdom welken de natuur, met eene fpilzïeke band over deze Eilanden heelt uitgeftrooid. Buiten varkens en honden hebben zij geene viervoetige dieren. (De groote menigte van ratten komt hier niet in aanmerking.) En dc pogingen' die men gedaan heeft om hun vee te vermeerderen, zijn niet geflaagd. De hengst en Bier die men hun gebragt had, zijn dood. De fchapenteelt is tot niet gelopen, ook weten zij derzélver vleesch niet klaar te maken. In de geiten hadden zij geen welgevallen, omdat zij hunne Plantaadjen befchadigden. Zij hebben dezelven in het gebergte gedreven. Van de voordteeling der konijnen had men goede hope. Met de vruchtboomen en planten , die men daar gebragt heeft, is het niet beter. Zij laten dezelven niet rijp worden, dus vonden zij 'er geen fmaak in, en zij vertreden ze, doch de natuur heeft hen, buiten dat, zoo wel bedacht, dat zij in nieuwe aanwinlten weinig belang Bellen. Zij bezitten eene verbazende verfcheidenheid van planten, 'hoornen, vruchten en wortels, grooten overvloed van gevogelte, en eene ongelooflijke menigte van visch. Ook waren 'er, vóór den tijd dat zij aan de Europeaner kennis kregen, weinige ziekten onder hen bekend. Hunne gematigde en geregelde levenswijs, hun groot gebruik van gewasfen en weinig dierlijk voedfel , en het gemis van geltookte dranken, deden hen gezond zijn, Maar dat is thands geheel veranderd , gelijk wij reeds bij eene vorige gelegenheid gemeld hebben. — Doch wij moeten, ten opzichte van de menigte van aanmerklijke berichten, die wij hier vinden , naa het Boek zelf verwijzen. Aan het flot van dit Boekdeel vindt men de Artijkelen des geloofs, hetwelk de Zendelingen belijden, en die zij allen onderteekend hebben. Mordaunt. Levens- en Charafter-Schetfen; en Befchrijving van onderfcheidene gebruiken in verfchiHen de Landen. Door john mo o re. Tweede Deel. {Uit het Engelsch.') Ficta voluptatis caufa fint proxima veris. Hor. Te Haarlem, bij A. Doosjes, P. z., 1802. 326 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - 8 - : T?en goedkeurend en aanprijzend verflag deden wij bij X-j de verfchijning van het Eerfte Deel dezer overlezcns- waar-  j, m0.0re 5 m0rdaunt, enz. 767 waardige Brieven (.*), Het Tweede Deel, in twee Stukken , in het voorledénè en tegenwoordige jaar, afgegeven, is een volmaaktgelijkende tegenhanger van het voorbaande. De zelfde kennis van het menschlijke hart, de zelfde begaafdheid in het fchilderen van characters , de zelfde levendigheid en bevalligheid van fchrijftrant: dat alles, welk wij voorheen in moore bewonderden, houdt ook hier des Lezers aandacht gevangen; die, daarenboven , door meerdere verfcheidenheid van perfbnen, welken ten tooneele gevoerd worden, al gaande weg, aangenamer en nuttiger bezig wordt gehouden. Daar dit Deel ruim dertig Brieven bevat, de meeste van welken over verfchillende onderwerpen lopen , is een doorlopend verflag daarvan voor onze taak niet berekend. De Heer M. die, gelijk wij voorheen hebben aangemerkt, van de Franfche Omwenteling dikmaals zijnen afkeèr aankondigt, roert ook hier, wederom, den zelfden fnaar. Hij doet zulks bepaaldelijk in het Verhaal, welk hij Mevrouwe de Marqaifin van — eene Franfche Emigrante, van hare lotgevallen doet geven aan Jufvrouwe horatia clifford, beiden uit het voorgaande reeds eenigzins bekend, en het fraai character der laatfte van welke in dit Deel uitvoeriger wordt gefchetst. Onder beuzelachtige voorWeridfels was de Moeder der Marquifinne, geduurende het Schrikbewind van robespierre, in de gevangenis gezet, alwaar, op haar dringend verzoek, de Dochter , tot nog toe onverdacht, haar verzelde. Na drie maanden zittens , werd de Moeder voor de eerftemaal verhoord, waarbij, op baar fterk aanhouden,de Marquifin tegenwoordig was. Geenen ondienst, Veelligt, zullen wij aan fommigen onzer Lezeren doen , met het overnemen van dit gedeelte des Verhaals , hetwelk den opmerkenden tot verfcheidene bedenkingen aanleiding kan geven: ,, Men bragt ons ," zoo verhaalt de M. , ,, in eene groote „ Kamer, waarin drie Commisfarisfen aan het hoofdeinde „ van de tafel gezeten waren. Ik ftond zeer verwonderd , „ wanneer ik een van hun herkende voor den man , die mij „ dansfen geleerd had. Dit deed mijnen fchrik bcdaaren; „ want, offchoon ik gehoord had, dat de man een dol Patri9, ot geworden was, en wist dat hij een groot wijs hoofdwas, „ was (*) ZieiV. rader/. Bibl. V Deel, ifte Stuk, Bladz. 716, en VI Deel, ïfte Stuk , Bladz. 303.  Ï6S J. MOORE „ was mij tevens bekend, dat hij een zeer goedaards hart „ had;; c> „ Hij, die het hoofd van de Commisfie uitmaakte, „ had , bij meerder luchtigheid , al het gekkelijk voorko» „ men van den Dansmeester, en was de lijdelijke fpeelbal „ van de.huichelarij en fchelmacbtige llreeken, waarmede van robespierre veelen beimet wierden.'' „ De man begon het onderzoek met de betuiging van ,, zijn leedwezen wegens de oorzaak van mijn Moeders „ gevangenis." ,, Zij dankte hem, en voegde 'er bij: dat het uitwerk,, zei haar leed was, want dat men haar tot nog toe, „ omtrent de oorzaak, onkundig had gclaaten." ,, Ik dagt dat men u gezegd had, burgeres , hernam hij, „ dat gij onder verdenking valt van een verdagt perfoon te zijn." „ Zo is het, burgers, antwoordde zij, maar ik heb „ nog nooit gehoord, waarvan men mij verdenkt, dat ik verdagt ben." Verdagt te wezen, zeide hij, is hier genoeg, eh ,, alle die zig in dat geval bevinden, heeft men, gelijk u , in bewaaring gefield; gij hebt dus niets te klaagen. " ,, Mijne Moeder antwoordde: Het zou mij aangenaam ,, zijn, te verneemen, dat ik de eenige onfchuldige per,, fpon in Frankrijk ware, welke zig in deezen toeftand „ bevindt, zo dat, hetgeen gij mij zegt, mijn verdriet „ niet kan verzagten." „ Uwe gevangenis zal van geenen langen duur zijn, „ gaf de Dansmeester te verftaan." ,, Dat hoopte ik reeds, toen ik eerst vast gezet wierd, „ antwoordde mijne Moeder, inmiddels heb ik hier reeds ,, drie maanden gezeten, zonder dat men mij eenig mis,, drijf heeft te laste gelegd." „ Gij zijt van de lijst der Emigranten afgefchrapt door „ de GirondiSten, zeide de Commisfaris. Ik kan door geene anderen uitgefchrapt geworden zijn, hernam zij, daar deezen toen de magt in handen hadden." ,, Uwe verbindtenisfen met die factie, verwekken echter ,, vermoeden tegen u." „ Ik (*) Dit bleek naderhand, toen hij der Marquifinne, ter bevordering van hare vlugt buitenlands, behulpzaam was. Resenfent.  mordaunt, levens- en characterschetsen. „ Ik had geene verbindtetlisfen met haar, en nooit heb „ ik eenig lid van dezelve ontmoet, voor ik opgcroe„ pen vvierd om voor een van haare Committés te ver„ fchijncn." , ,, Dit, weet ik, is de zuivere waarheid,zeide ne Dans„ meester, en ik heb vrij wat reden om te gelooven, dat „ zij eenen ingekanketden haat hadt tegen brissot, „ gensonneï, kersaint, en de andere leden van „ dat Committé, van den tijd dat zij haar uitichrapteil „ uit de lijst der Emigranten, maar gij weet immers, „ broeder, dat het moeilijk is dezulken te blijven haa„ ten, die ons eenen wezenlijken dienst doen, al waren „ het zelfs ondeugende menfchen." „ Neen zeker, dat weet ik niet , gal het noord „ der Commisfie ten antwoord. — Geene dienstbetoo„ ning aan mij zeiven of mijne Vrienden, zou mij kunnen weerhouden , om met afgrijzen te befchouwen de„ zulken, die zig openlijk tegen het gemeene welzijn ,, vergrijpen." .. , ,, Ik kan u verzekeren, zeide hierop mijne moeder, „ dat niemand een dieper,afkeer kan hebben van de mis„ drijven, waaraan, ten nadeele van het gemeene we> „ zijn, de Giroudistcn zig hebben fchuldig gemaal, „ dan ik zelve fteeds gjkoesterd heb." „ Met dat al is bet ongelukkig, en thans met lot uw „ voordeel, dat gij door dit volk van de lijst ztjï uit„ gefchrapt, zeide de man, die het woord voerde. „ Het behoorde mij ten minfte geen nadeel te doey, „ was haar antwoord, waarop zij tot befcheid kreeg: „ De Girondisten waren allen Vcrraaders.' ,, Dat is mij leed." „ Wat! Bedroeft gij u over iets, dat de Girondisten „ betreft?" „ Het is mij leed, dat zij Vcrraaders waren. _ Daar hebt gii wel reden voor, burgeres, zeiae oe „ eerlte Commisfaris, want bet is een zeer gevaarlijk „ ding, burgeres, om Ve.raaders tot uwe Vrienden ge,, had te hebben." . „ Dat behoorde zo niet, daar het duidelijk is, dat ik „ geen deel in hun verraad gehad heb." * „ Weet gij niet, dat deeze Verraaders, de Girondis„ ten, ten oogmerk hadden, om de monarchij te her„ Hellen?" " • XT nieuwe vad.biel.vi.deel.no. 15. Ccc „JXeeri,  77» J. m o o r e „ Neen, was haar antwoord, dat heb ik waarlijk niet „ geweeten." „ Niet! riep hij met luide ftcmme. Hoe is het moge„ lijk ? Geheel Frankrijk weet het." Naardemaal dat dan hun oogmerk geweest is, her„ nam mijne moeder, kan men niet ontkennen, dat zij, „ om den Koning te ontthrbonen, eenen gevaarlijken om- weg gekozen hebben, om hun oogmerk te bereiken." ,, Zij waren gedwongen tot dien maatregel, en kunnen „ 'er zig weinige verdiende van toefchrijven." „ Zeer weinige , indedaad, voegde mijne moeder 'erbij." ,, Maar hun oogmerk bleek naderhand duidelijk in hunne poogingen om den tijran te lpaaren." Tijran! riep mijne'moeder uit, terwijl zij haare 3, oogen hemelwaarts hief." „ Ja , herhaalde de Commisfaris , één bloeddorltige 5Ï tijran 1 die Heilige orders gaf aan dc Zwitfers, om de ,5 onfchuldige burgers op den loden Augustus te flachten." ,, Dezelfde Girondisten , vervolgde hij, waren even zeer geneigd om het leven der Koninginne te fpaaren , ,, die bloeddorltiger en heerschzugtiger was, zo 't mogc3, lijk is, dan capet zelf." ,, Zij waren beide zeer bloeridorftige tijranncn, dat is ,, klaar, voegde 'er de andere Commisfaris bij, die tot dus „ ver geen woord gefprooken had, zijn hoofd fchudden3, de en zijnen broeder aankijkende." ,, En de Princes elizabeth!" zeide mijne moeder met hevigheid , 't was zeker ook eene bloeddorltige ,, Vrouw? Was zij niet?" De Commisfaris was bedremmeld, wegens deze vraag." ,, Of, welke was dan haar misdaad? vroeg mijne „ moeder met eene vervoering van drift, welke naar wild„ heid zweemde." ,, De Commisfaris zag nu den eenen, dan den anderen van zijne broederen aan." ,, Hij, die het laatfte gefprooken had , zeide: eliza3, beth lag zekerlijk onder het vermoeden van eene vij3, andin te zijn der omwenteling." „ Dat was zij indedaad, voegde het hoofd der Com„ misiie 'er bij, en toen, zig tot den Dansmeester wen,, dende, vroeg hij: Hebt gij mij niet verhaald, broeder, „ dat iemand, die in den Tempel diende , u gezegd heeft, dat hij haar ernflig had hooren bidden, én dat haare Gebeden Antirevolutionair waren?" De  „0;U,U ST, LEVENS- EN CITARACTERSCHETSÊN. WI „ De Dansmeester antwoordde: Gij waart het zelf dia Mde dat zij Antirevolutionair waren; ik heb u al" SvetSdVdat de man gezegd had, dat men haar r, haïïroorÏÏ bidden om * hervorming van 's komngs * VijJÏSde GommislSslen zagen elkander aan zonder " hr^r^S'^ Van de tafel zat, en voor ' Wicheep kwam, had voormaals Priester geweest, " en ïs eeSnaam gemaakt als Calbist; thands opende " Si Si mond .voor het eerfte, en zeide op eenen zee ^ deltigen toon: „ Door hervorming veritond zij verau- " fSSst zo, verdelging, en niets minder, meende zij ''er mede voegde 'er de eerlte Commisfaris bij. " £ zo haar gebed immer verhoord wierd, hernam de fclïk is bet eigenaartiger dat zulks gefchiedde naar ié l fS^, dan Sar de woordelijke betekenis van baar " Ve7eerk'zeker, zeide de Hoofdcommisfaris.'' " En heb dè goedheid om te bedenken, dat zulke ge' beden'vervuld wordende, ovcreenko.mftig met de mec" S van den bidder, de omkeering van de Republiek " en^evofe m0eten hebben , merkte de Klerk aan " *evolW moeten derzélver beste voorftanders , ge" b 1 de o-roo e mar at afgefueden werden; want door " 'JkÏÏS Vijandenverftond zij zekerlijk lom? ie r" PF i" veele andere Patriotten, allen wel bekend.bij H hem, tot welken zij haare gebeden .ögtte. Zeer zeker, herhaalde de Commisfaris <4 " Dc Cafuist vervolgde: Ik befluit derhalven, bij wijVe van eene natuurlijke gevolgtrekking, dat de gebe" uen van Princes elizabeth Antirevolutionair waV ren en den ondergang der Omwenteling hadden na zig " lemen kunnen; maar de omwenteling te ondermijnen " door gebeden, is even misdaadig, als of men het dooi " andere middelen deed. Want wanneer de omwenteling " is te loor gegaan, wat fcheelt het, door welke mid- ^^*|Sf^l eerlte Commisfaris met lui- ^leDaafdeit?nu het geval was, zeide de Klerk, ^ het' ,,'beweezen, dat de Princes elizabeth eene bloed" doiitige vrouw was, en den dood verdiende. f " C cc a sj'V'  77* j' m00re, mordaunt, enz. „ O! dat monftcr! borst mijne moeder uit." „ De Dansmeester was gelukkig de eehigfte van de Com „ misfansfen, die deeze uitdrukking hoorde, welke meer „ ot min ouverltaanbaar wierd d or eenen diepen zu*t „ en dat de goede vrouw in traanen uitborst juist toen „ zij fprak* * En hier mede liep dit eerde verhoor ten einde, zonder van een ander gevolgd te worden, maar wel van foortgehjken dood, als duizenden in deze dagen ftierven. Misfchien is 'er iet overdrevens in dit verhaal. Dat echter , de Heer moore den geest der tijden der verfchrikkmge geenszins heeft miskend,zal niet ligt iemand in twijfel trekken. J Ook van de zijde der Vertalinge , laat zich ook dit Iweede Deel met genoegen lezen. Hier en daar menen wij eenen misllag ontdekt te hebben, onder andere in den Een en veertigften Brief, alwaar van jufvrouw a l mond wordt gezegd, dat zij in Tooncelitukken en allerlei nieuwtjens zeer beleen was. Waarfchtjnlijk zal het Engelsch hin iVorels hebben, hetwelk Ro'mam beteekent. Jammer is het, dat, door overhaasting, in eene.anders goede vertaling, zoodanige misllagen begaan worden. Buiten-Wandelingen , in Samenfpraak en , door c harlot ta smith. Uit het Hoogduitsch. Met Plaaten. Tweede Stukjen. Te Amfteldam, bij G. Roos, 1S02. 165 Bladz. In Octavo. De prijs is f': - 18 -: "V^Tare het niet om het dikmaals flordige van den ffijïj W en de Germanismen, die den kiefchen Lezer met reden Booten, ook dit Stukjen zou zich met genoegen en nut laten lezen. De geest der Gefprekken heeft, veelal, ten oogmerke, om de betrachting der gezellige deugden, en vooral ook van onderlinge goedwilligheid en liefde, van mededogen met dc behoeftigen, op eene ligt bevatlijke doch tevens ernltige wijze, in te prenten en aan te dringen. Bij het Ontbijt; fannij benaison; De Visfcher; Het Bezoek; Frees en Onrust; Het hereenigde Huisgezin: deze zijn de Opfchriften der zes Samenlpraken, in dit Stukjen bevat. Dc volaende aanhaling , uit de Vierde derzelven, kan hier en daar hare nuttigheid hebben. In haar eenzaam verblijf ontvangt Mevrouw woooft el d een bezoek van eene oude bekende, Mevrouw ham-  / charlotta 5mith , euitenwandelingen. 773 ha mm er ton, met hare drie Dochters en eenen Zoon. Moederen Dochters, allen even Inapachtig;, allen in ligchaam en geest naar oen zoogenoemden 1 on gevormd , menen der goede MeVrouwe woodfield grooten dienst te bewijzen, met al het nieuws uit de Had en derzélver aanzienlijke gezelfehappen te vertellen; wat er van lord die , lab ii of miss eene andere , verhaald werd ; vertellingen, allen even laf en ftoffeloos; allen, perionen betreffende , aan Mevrouw W. en haar gezin onbekend. Na bet vertrek der lustige gasten, gaf het voorgevallene aanleiding tot het volgende gefprek tusfehen Mevrouw W. en hare Nicht en Dochter carolina en e lisa beth. „ Car. De hemel zij dank, dat deze goede lieden „ weg zijn! Neen, zulke lastige menfchen heb ik noch nooit aangetroffen." . „ Mevr. W. En echter dacht ik, dat het de eerfte met „ zouden kunnen zijn, daar gij in Londen geleett hebt; „ Werwaards gij « in eenen verdrietelijke luim zo dikweri „ te rug wenschte." Car. Sedert eenigen tijd gewis met; veel eer moet „ ik u mijnen dank betuigen lieve tante! dat gij mij ge„ leerd hebt, om ook buiten Londen opgeruimd en ver,, genoegd te zijn." „ E lis. En als gij nu nog verlangen kondet, om naar „ foortgeiuke heden als deze Mevrouw ha mm er ton, „ en haare'dochters zijn, te rug te keeren, als dan moest „ gij wel een' zeer verkeerden fmaak hebben." „ "Mevr. W. Intusfchen is uw mishaagen , zoo min „ als het mijne een bewijs , dat 'er geen honderd , en „ misfehien geen duizend 'menfchen zijn, aan wien zij in .., gezelfchap bekoorlijk toefchijnt." „• El is. Neen, dit is onmooglijk." „ Mevr. W. Gij hebt gehoord, dat zij bij zeer aan„ zienlijke perfoor.en woonde, met wien zij eene vertrou„ welijke omgang had, en die in haar gezelfchap een genoegen fmaaken, dat gij boeren kinderen niet begrijpen „ kunt In plaats van ons in eene kleine twist in te la„ ten, over de ingebeelde of werkelijke gebreken deezer „ perfoonen, willen wij liever bier uit dat geene leeren „ tc vermijden, wat ons bij haar zo aanltotelijk is,naam„ lijk: om niet over dingen te fpreeken, waaraan andere „ weinig deel neemen , öf die voor hen van geen be„ lang zijn kunnen. Als Mevrouw hammerton mij eene lange gefchiedenis vertelt van deze Lord ot geene Ccc 3 „La-  CHARLOTTA SMITH ,, Ladij,, die mij niets betreft, en die ik niet ken , alsdan denkt zij , hierdoor een groot denkbeeld van het belang dat zij verwekt, in te boezemen, vcrmids beden van den grootlien rang zich met harr inlaaten. Dit is een elendige hoogmoed ! daar de goedheid van het hart, s2 en de grootheid, van het verftand alleen de waarde van ,, den mensch uitmaaken. Deze armzalige vrouw, was 5, een koopmansdochter, wiens geheele verdienften beftond in geërfde rijkdom. Door eenige voorname le„ diggarjgers aan wien haar man geld fchoot, werdt hij ' „ in een paar voornaame gezelfehappen toegclaaten, die j, haar voor haar geld fomtijds veroorloofden om zjch onder deze te mengen: om zich naderhand achter haar' „ rug, over al haar gebabbel recht te vermaaken. Ln~ %> tusfehen zullen al die eerbetuigingen hare tong welligt een weinig beteugelen, als zij door den glans van „ zo veele voornaame lieden verblind , haaren afftand „ gevoeld: en zij zal dan aan anderen ook wel vergun* nen om een weinig mede te fpreeken." ' ,, Elis, Ik kan mij dit naauwlijks als mogelijk voort, ftelleri, want als de lieve Mama llecnts een oogenblik '„ zweeg, dan begonnen de dochrers alleii te gelijk hard te prakten," Car. Mij kwam hier bij telkens een nest jonge hon„ gcrige vogels in de gedachten, die allen te gelijk den 5, bek openfpalken." ,. Mevr. W. Er wordt naar mijn inzien, niet weinig |', bekwaamheid vereischt; om met oordeel een gdprek ,, te beginnen, en een gezelfchap aangenaam tc onder- houden. Bij hun, die Weetèn, dat zij dit zeldzaam ,, talent bezitten, heerscht nooit zulk eene groote be,, gcerte, om zich te doen gelden; daar zij tevens het ,, oogmerk hebben om leerrijk en aangenaam te willen ;s zijn, laten zij aan iedereen deu tijd, om mogelijk aan,, deel aan het gefprek te neemen ; en daar zij de eigen- liefde van andere niet kwetfen willen, geeven zij'hen „ ook gelegenheid, om hunne gedachten over de voorge,, ftelde onderwerpen voortedraagen ; die op eene bc„ fcheidene wijze te wederleggen; en hun antwoord be„ daard aantenemen. Dit maakt het grootfte genoegen 5, van een onderhoud in gezelfchap uit: maar dit vereischt „ ook verftand, is het bewijs van eene kiefche opvoe,, ding, en leert ons tevens de charakters en gevoelens t, van andere kennen." ^ „ Car,  buiten wandelingen. 775 Car. Ik beken, lieve tante! dat ik fomtijds in gezelfchap ben geweest, met lieden, die den naam had!; denSLeer£rftandi|te zijn, en in wier gelpreld en ik echter niet minder dan een fchitterend verftand kon " °ÖMevrfw. Men dwaalt, mijn lieve! als men denkt, 'da lieden van talent altijd iets geestigs zullen zeggen. " De ist s niet altijd in die (temming, en den inhoüd ; va/een gewoon gefprek laat dit ook alt„d met toe: integendeel kan het niet misfen, dat beden, de altlid SS wUlen, dat zij verftand hebben omtijds " dingen zeggen moeten, die medelijden en verveeim^ " VeELrf?Mii'verveelt niemand meer dan Mevrouw ca rdi ival, deze vindt in alle menfchen gebreken " dien S verbeteren wil; en heeft zij n emand over ■ wg ' z j fpreeken kan, dan moeten haare kinderen het mis„' gelden. . . . Waarlijk, dat is om zich dood cc eige- " ^Mevr. W. Voor het overige is zij eene goede vrouw „'én goedé moeder, en haar gebrek beftaat &en hierin, dat zij alles wat haar zeiven, en haar iamie je betre 1, Sten uiterften belangrijk befchouwt. WDnaangenaamer is mij Mevr. iadworth, zonde, icnoon :', neldof ierttandte bezitten, heeft zij een onmatige b ' o-eertenom eene perfoon vair zeer groot belang en ge" ligt e zijn, en dithooj^t zij te verkrijgen door fteeds onevide teid n: zij heeft geen kinderen, dus.komen a■ le elenden op haar zeiven neder. Nu is het baat te koud, dan te warm; de lucht is zo zwaai, dat zij " géén adem kan haaien, en als zij uit ri den is geweest, l aandoen al haar leden'zeer; de wind gecft haar hodmin • en de (tof maakt haar blind; het vroeg opitaau " maakt haar ongefteld; vroeg naar bed gaan ontroofd " Sar de flaap; m de ftad kan zij het door liet gedruis n nS ïtSden; en oP het land, vind[ zi| het dodehjk eenzaam. Haar arme man die haar hef heeft, men kan ; naSlTjkfegrijpen waarom? kwelt zich *gg»*g om alles naar haar zin te fchikken, en hij lchikt alles " VeEeLit Nu,' dat moet wel een zeer goed man zijn! „ 'een die minder goed was, zou wel maaken dat zij 001- zaak had tot klaagen." ,. _, t Mevr. W. Ik heb meer dan eens opgemerkt, dat " Ccc 4 « ZUi"  f?6 ciiarlotta smith, buitenwandelingen. „ zulke klaagende uiien, die voor haar bekenden onver„ draaglijk waren , het onverdiende geluk hadden van „ zeer toegeeflijke en geduldige mannen te hebben. In„ tuslchen mijn lieve Kinderen, waagt het nooit om u „ zulke luimen te veroorloven; zij gelukken zeer zelden, „ en zouden u waarlchijnlijk duur te (laan komen. Een 5, opgeruimd gelaat, en de verbanning van alle tnörreu,, de en kwaacle luimen, waardoor men vrede en tevre„ dénheid rondom zich verfpreidt, dit moet de eigen„ khap zijn, die een jong meisjen «ich bij voorkeur „ van allen anderen moet zoeken eigen te maaken. De„ ze zal terftond iedereen, ook in vreugd opgeruimd doen zijn: en ook iedereen door liefde en Vrieildfcbap aan ,, u verbinden " Het menigvuldig bruikbare in deze aanhaling, zal, vertrouwen wij, voer derzélver lengte, verfchooning doen vinden. Tafereelen uit het dagelijkfche leven, benevens eenige Spreekwoorden , als Tooneelfiukjes voor de jeugd bewerkt, door den Schrijver van g umal i Godgeleerdheid. Te Franeker, hij D. Komar, 1802. 1Ó8 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : w/ij geeven," lezen wij, in het Voorbericht van ent, \V Stukjen, „ onder den tijtel van verftrooide ge,, dachten , kleine losfe opltcllen, waarvan eenige meer „ de Christelijke Geloofsleer, andere de Zedekunde, ao« ,, dere de Uitlegging der H. Schrift, andere de Gefchie„ denis, andere de Leerwijze enz, betrefl'en. Zommige „ zijn, als 't ware, bloote fchetzen, losfe aanteekenin,, gen , en beantwoorden volkomen aan den gekoozen „ tijtel, andere zijn wat meer uitgewerkt en vollediger." . Te weten, eenige Ongenoemden zich verüenigciide, dragen hier hunne denkbeelden, over onderfcheidene onderwerpen, bü één, naarmate hun dezelven, in hunne nafpooringen, voorkomen, elk op zijne wijze eu in zijnen, ftijl, ter overweging , beöordeeling en volmaking. Zulk een Plan kan niet anders dan goedgekeurd wor» den. Zoodanige opkomende denkbeelden gaan al dikwijls weder verloren, hoe goed en gegrond zij ook zijn mogen; dus bijéénvergaderd , komen zij in kennis, en kunnen getoetst, en naar bevind van zaken , nader geftaafd, aangenomen of verworpen worden. Mids men echter behoedzaam zij, om niet alles, wat llechts voorkomt, err hetwelk niet'zelden, met veel fchijnbaarheid, van weinig aanbelang, of reeds meer en beter gezegd is, zoo ruw en ongekookt te laten drukken, als het iemand in het hoofd komt. Wij zeggen niet, dat zulks in dit Stukje* plaats heeft, maar, daar de Uitgevers voornemens zijn v dit Eerlte Stukjen door eenige anderen te laten volgeu, dacht ons deze aanmerking, zoo als zij bij ons oprees» hier niet ongepast. In dit Stukjen vindt men de volgende Artijkelen: I. Verfchillende gevoelens over den Bijbel, en voorjlagen ter bevrediging der gefchilvoerende. In dit Stukjen worden de gevoelens van vele hedendaagfche zoogenaamde Verlichten , omtrent den Bijbel, medegedeeld, met korte bijgevoegdo Aanmerkingen , welken derzélver ongerijmdheid doen voelen. De voorflagen, door den kundigen Schujver van iit Artijkelgedaan, zijn: „ Art. 1. Men legge alten heimlijkgn hoogmoed, en *U£JJWBVA#.liIBI.. VI.J)EKL.NO. IÓ. Ddd tm  785 verstrooide gedachten een al te groot vertrouwen op eige kragten af; men verbanne alle ydelheid en dwaaze. eigenzinnigheid, die uit eene verkeerde eigenliefde voorkomt, en de kennis der waarheid zeer nadeelig is. Art. 2. Men neeme tot eene vaste ftelregel van niets te verwerpen, om dat het met onze neigingen, lusten en gewoonten ftrhdig is. ' Art. 3. Men legge alle onverfchilligheid omtrent den Godsdienst ai, en behandele dien met dien eerbied, welke wij denzelven fchuldig zijn. Art. 4. Men houde op met het maaken van allerlei ongegronde en onbeweezcne verönderfrellingen , en men laate die Inoode handeling vaaren, van daar op voort te redeneeren, even als waren zij grondig beweezen. Art. 5. Men koome tot dien trap van vernedering, van ook die dingen , waarvan wij het hoe niet begrijpen kunnen , indien zij anders genoegzaame zekerheid hebben , aan te neemen, omdat de grootltc Wijsgeer in de natuur zoo veele geheimen erkent, en bewondert, welke hij niet vtrklaarcn kan. J * Art. 6 Men laate zich door magtfpreuken der Wijsbegeerte niet overrompelen. — Art. 7. Men walge niet van het oude, Omdat het oud is, en men laate zich door het nieuwe, omdat het nieuw is, niet wegfleepen. — Art. 8. Men vatte het heilig voornemen op om dat geen, wat zich als waarheid voordoet, aan ons onbedorven waarheid-gevoel, te huldigen, en te eerbiedigen, zonder dezelve tegen beter weten weg te redeneeren " Elk billijk mensch zal deze voorwaarden moeten toeitemmen, en goedkeuren. In de tweede plaats, ontmoeten wij: Iets over de leer der oude Israeltten aangaande het Opperwezen. De Schrijver van dit Iets toont aan , dat de oude Israëlieten waardige denkbeelden gekoesterd hebben, omtrent de Godheid , en handhaaft hen in dit opzicht tegen de befchuldigingen der Neölogen. III. De toekoomende Opftanding uit den Dooden was den Metdenen onbekend. Ook dit Stukjen is tegen de 'Neölogen gericht. ■ Insgelijks het IV, in hetwelk een nieuw gevoelen over den CX Bfaltn ter toetfe gebragt wordt. Met V befchouwt het character van lamech. Gen. IV: 19, 23, 24. Het  over verschillende onderwerpen. 78J Het VI handelt over jesus komst aan zijne Apostelen beloofd, Hand. I: 11. De Schrijver verftaat door dezelve de nederdaling van den Heiligen Geest op het Pinkfterfeest. In het VII Artijkel, onder het opfchrift: De Jooden met de zwaarfte onheilen bedreigd, is eene uitlegkundige proeve over watth. XXIV: 29, volgg. , welke voorzegging de Schrijver verftaat van de verwoesting .der Stad en Tempel van jferufalem door de Romeinen. De uitroep van thomas, joann. XX: 28: Mijn Heer en Mijn God! maakt den inhoud uit van Np. VIII. N°. IX behelst eene oordeelkundige gisfing over Pf. CXXVIl en CXXVIII. N°. X doet onderzoek naar de oogmerken der Evangeliën en N°. XI naar de orde in het Euangelie van mattheus en dat van lucas. N". XII van de IVagt bij het graf van christus, waarbij de geloofwaardigheid van mat theus verhaal geftaafd wordt. Het laatfte of XIIIdeN0. is eene fchetfe van eene geleidelijk ingerichte Verklaring van den Heidelbergfchen Catechismus , Zondag XXXVIII , Vr. 103. Wat gebiedt God inhei vierde Gebod? Wij twijfelen geenszins, of de keuze der onderwerpen, en de wijze van behandeling, zal in dit Stukjen den Lezer over het geheel voldoen, en hem op de volgende Stukjens met ons belust maken. Vervolg op de Bijdragen, door een agt - en-veertig jaarig Belijder van den Hervormden Godsdienst; ter herftelling , injlandhouding en bevoordering van de zuivere leer des Euangeliums in de Hervormde Kerk , uit waare liefde tot Leeraaren en Ledematen toegebragt. Te Leijden, bij J. van Thoir, 1802. 64 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 8 - : De Bijdragen , waarvan dit gefchrijf Van een' agt-enveertig jarigen Belijder, gelijk de man zich noemt, van den Hervormden Godsdienst, een vervolg zal wezen , werden door ons, in het Vijfde Deel onzes Maandwerks, Eerfte Stuk, Bladz. 698, aangekondigd, naar waarde befchreven , en de Schrijver, liefderijk, herinnerd aan de les van ja conus , Hoofdftuk III: 1. De agt-en-veertig jarige man is hierdoor niet verbeterd, maar zoo verDdd 2 bit-  78> vervolg op de bijdragen, enz. bitterd, dat hij des Apostels les niet opgemerkt, maar bij dit Vervolg van zijne Bijdragen eene Aanlpraak, vol gal en bitterheid, aan de Schrijvers van de N. Vaderlandfche Bibliotheek gevoegd heeft, waarïn hij hen voor Hèkelmannen icheldt, hun vertelt, dat het debiet van hunlieder Gefchrift, getijteld: De Vaderlandfche Bibliotheek , bij aanhoudendheid zoo zeer vermindert, in onderfcheidin°van dat der Letteroefeningen , welker debiet al meer en meer vermeerdert. Hij wil hen gelijk ■ Hellen met de geenen , welken door de Spiritus Vini bedwelmd zijn; zij fchijnen hem tot die Intollerante Tolleranten te behooren , die alles behalven de vrijë Genadeleer kunnen verdragen. (Tusfehen beiden, de fpelling van onzen man iseenelpelhng op zijne hand. Pelligidanschgezinden, Pellagidnen, derzélver fuptiele gevoelens, Regiede Orthodoxen, enz. Zoo zonderling is zijn ftijl en taal, dat de Uitgever van dit mengelmoes , volgends eene waarfchuwin% op de laatfte Bladzijde geplaatst, gemeend heeft niets m den ftijl of taal van des Autheurs Werkjen te moeten veranderen, vvaarfchijnlijk, opdat dezen aan hem niet zouden worden toegekend.) Vervolgends vermaant hij de Schrijvers der Bibliotheek het brave voorbeeld van p. van iie mert , als een eerlijk man tot de Remonftranten overgegaan, te volgen. (De Profr. vanhemert behoeft echter niet veel op onzen man te rekenen, daar hij 'er onmidlijk op laat volgen, dat „ deeze niet door „ de pen van een wijd beroemd man, maar door een ,, Duitfche Klerk is verftomt geworden." enz.) Doch wij lchrijven deze lompheden niet verder naar, alleen, daar onze agt-en-veertig jarige man zich zeiven, Bladz. 60, al heel nederig, vergelijkt meteen Pimpeltje of Boomkruipertje, verzekeren wij hem , dat hij misheeft; indien hij zich zeiven kende, zou hij zich zeiven rangfehikken , onder die bijtende honden, tegen welken paulus waarfchuwt, Filipp. III: 2: „ Wacht u voor zulken , 'die ah bijtende „ honden zich gedragen" En wij bewijzen dit met hetgene hij quaft tis een Schuitpraatjen" opdischt, Bladz. 5: „ 't Is jammer een voornaam Vrijdenker, „ die 'er recht toe gefchikt was , om de ftudeerende Jeugd aan zijn fnoer te krijgen, was door den „ dood weggenomen." (Elk ziet, dat de Lasteraar den waardigen Hoogleeriiar broes bedoelt. Wie denkt hier niet aan den Ezel in de Fabel, die den dooden leeuw durft fchoppen?) „ en de verzorgers van Hollands Hoo- n ge  C. M0LTZER, DE GODL.HULP HERDACHT EN ERKEND. 789 „ ge Schoole, hadden een best oogmerk gehad, om dit ,, groote verlies te herftellen, maar dit was niet bereikt." In eene Aanteekening op deze woorden, fchrijft hij: „ Het „ is overbekend, dat Prof. Heringa is aangefteld, maar bedankt heeft: en om deeze Prof. zijne denkwijze over ,, den derden Perfoon van 't aanbidlijk Opperweezen te „ leeren kennen, moet men de gcwisfelde Brieven tus„ fchen hem, en den Eerw. Heer van Herwerden, maar „ leezen, om te weeten, waar den Prof. te huis hoort , „ bij ons , of bij de Sociniaanen ; hier over kan elk „ voor zich zeiven kiezen; uit gemeld, e brieven, en zoo 't laatfte waar mogte wezen, dan zou dien [naak , vol, gens een oude Staats-Refolutie, in deezen Landen niet mogen woonen, dan den datum van dien fchiet mij op „ dit oogenblik niet te binnen, maar geleezen heb ik die „ zeker, een Sociniaan mag volgens die Godvruchtige „ Refolutie niet langer als tweemaal vier-en-twintig „ uuren in deezen Landen vernagten."— Wij zijn verzekerd , dat alle waare belijders en belevers van de leere van het Euangelie in de Hervormde Kerk, met ons, zich ergeren over zulk eene verregaande bitterheid en dommen ijver. De Goddelijke Hulpe, geduurende eenen vijftig jaarigen Euangeliedienst, in de Hervormde Gemeente van jesus christus te Montfoort, herdacht en erkent op den 27 'Junij 1802, door christiaan moltzer, Euangeliedienaar aldaar. Te Utrecht, hij de Wed. J. van Schoonhoven, 1801. 55 Bladz. In gr. OBavo. De prijt is ƒ: - 7 - : Met zeer veel zedigheid en nederigheid , betuigt de Eerw. Grijsaard, die nooit iet in openbaren druk heeft uitgegeven , dat hij tot dezen flap nu in zijnen hoogen ouderdom alleen komt, om zijne Kinderen en Vrienden deze kleine Gedachtenis van zich na te laten , en geenszins om eenen naam te maken. Hij verkiest Pfalm LXXI: 5—9 , tot zijn onderwerp, en behandelt dien tekst, in den ftijl, in welken men in zijne jonger jaren veelal predikte. Voords heerscht 'er in dit Stukjen eene hartliikheid en eenvoudigheid , die ons zeer behaagd en gedicht hêfeft, en wij zijn 'er wel verre van af, dat wij hem daarover (gelijk hij vreest, dat bij fommigen zou kunnen plaats heb'ben) fmadcn en bcfpotten zouden. God fterke hem in zijne hooge jaren , en doe hem in zijnen grijzen ouderdom vruchten dragen ! Ddd 3 Dis- ■ -  7S° a. de pinto, junior, dissertatio, etc. Disfortatio Chemico-Medica inauguralis de Efficacitate pnncipii oxijgennetici in Corpus animale, tam in Statu iano quam in rnorbofo quam , Eruditorum Examini fubmittit in Academia Lugduno Batava, aaron de pinto, junior. Ad. Diem V. Julii i8b% Lnzdum Batavorum, apud D. Du Saar, 1802. 70 Pagg. Oct. Maj. * öö Dat is: Verhandeling over het vermogen van het Oxygene op het aierhjk ligchaam , zoo in den gezonden als '-zieken ftaat. Door a. de pinto, junior. •yoor eenigen tijd hebben wij eene Verhandeling over ▼ dit zelfde Onderwerp, te Utrecht verdedigd, door Doétor toulon, beoordeeld, en waren dus zeer gretig den inhoud van deze thands voor ons liggende, daar mede te vergelijken. De twee jonge Geleerden zijn het met elkandereii in lange na niet eens; de Heer pinto tracht liet gevoelen van zijnen Voorganger in vele opzichten te wederleggen ; dan het is jammer , dat hij daartoe wat zwak is, anderszins zoude deze letterftrijd nog al belangrijk worden. De Heer ontijd fchijnt in deze Verhandeling veel invloed te hebben ,'ten minfte wordt met de auctonteit van dezen Geneesheer nog al gefchermd, en vele argumenten zijn uit zijne verdienstlijke Verhandeling, m het Geneeskundig Magazijn te vinden, gehaald, ocnoon wij den ijver van den Schrijver, waarmede hij deze Verhandeling heeft opgeftcld , prijzen, moeten wij echter zeggen, dat dezelve dien van den Heer toulon niet evenaard, en dat, als men ajles, wat van den Heer ontijd geleend is, te rug geeft, er niet veel overfchiet. ■ Aanmerkingen op het andwoord van den Heer dirk van hogendorp, op het onderzoek der gronden van zijn ftelzel, omtrent de vrijë vaart en handel op ae Nederlandfche Bezittingen in Oost-Indiën, en de verandering in t Beftuur over dezelve. Dienende tot een vervolg op gemeld ondeizoek. Te Amfteldam, bij P. den Hengst 1802. 112 Bladz. In gr. Oclavo, De prijs is f: -18 -: Voor eenigen tijd (in het Eerfte Stuk, dezes Deels , Bladz. 340) maakten wij onze Lezers bekend met het ontwerp van  stukken rakende de oost-indische zaken. 791 van den Heer dirk van ho g endo rp , ten einde de Opst-Indifche Compagnie dezer landen in haren voorigen bloei en welvaart, befchouwd als een handeldrijvend ligchaam , te herftellen. Een ongenoemd Schrijver kwam hier te<*en op, beweerende de noodzaaklijkheid van de handhaving en inftandhouding der Compagnie, en van de begunltiging met den uitfluitenden handel. Hogendorp bleef niet in gebreke zijne tegen-aanmerkino-en in te brengen. Wij belloten deze onze aankondiging met dien wensch, dat 'wel deze zaak door des kundigen naauwkeurig onderzocht mogt worden, maar tevens zonder dien geest van naarijver en jaloersheid, die deiwaarheid meer nadeelig, dan bevorderlijk, is! Ee onbekende Tegenfehrijver heeft intusfchen nodig geoordeeld , andermaal de pen te moeten opvatten, ter wederlegging van het ftelfel van van hogendorp. — Zonder juist alle zijne redeneringen te wederleggen, neemt hij 'er de voornaamfte bewijzen uit, ten einde derzélver ongegrondheid aan te wijzen. — Bedrevenheid in de Indifche zaken, orde, bondigheid en bedaaruheid kenmerken over 't algemeen dit Werk, waarin men wel eenen zekeren Heiligenéa ïiadruklh'hen toon ontmoet,doch ook tevens eene betaamlijke befcheidenheid omtrent partij Men gevoelt echter al ras onder 't lezen, dat de onbekende Schrijver dit onderwerp met eene bijzondere deelneming behartigt. — Voor een uittrekfel is het met vatbaar. , „ V,- i • Van geen minder gewigt voor het Publiek is het Adres van Participanten der Nederlandfche Oost-Indifche Maatfchappij aan het Staats-hewind der Bataafjche Republiek, houdende een Gefchiedkundig en beredeneerd Vertoog; van de rechten dier Maatfchappij , van hare genigtige betrekkingen tot den Staat, en de overéén(lemming van haar voordduurend hef aan met de algemeene belangen. Te Amjleldam, bij P. den Hengst, 1802. 166 en 26 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 10 - : TWl adat de Participanten zich in den aanvang beklaagd JM hebben over het befluit van H. H. M. aangaande de Compagnie, en over de bepaling desaangaancie bij «.e vorige Staatsregeling gemaakt en welke zij thands, met die Staatsregeling, als vernietigd en de hoofdzaak geheel onbedist befchouwen, omdat bij deze Staatsregeling Ddd 4 aan-  ?92 STUKKEN KAKENDE DE OOST-INDISCHE ZAKEN, aangaande dezelve niets bepaald is , •»„ z| over 0_ yreersp een aanëengefchakeld verhaal te Vwen van lnft ™rb*lden^^^ pagme op den Staat op te helderen, de &ZXntZ fchen het Souverain gezag en de rechten°van SwmKET de, _ Compagnie naauwkenriger te kunnen bepalen e nTe veronderftehmg der Participanten , dat zif* zam luk Kannen béfehikken, nader te ontwikkelen, tegen alle ver* keerde uitlegging te verdedigen, en boven het bereik van bedenkingen en twijfelingen te " verheffen.VS «LK «snbe!;nr e? rnden van -^VS 25 gemeen b lang, en de motiven , waarmede men de mr hiertoe gehoudene handelwijze omtrent de O. I Con.p ren S veraktiSin§ van dezelve heef ? S ten te rechtvaarten, ordentlijk te onderzoeken en derzélver ongegrondheid, ongenoegzaamheid en onb lijkheid aan te wijzen. - Ten derde willen zij door een olTnld°enZien' «L" ee-^-]even,ieetï S, i « h f oniPa§nie> e" het openzetten van den Indifchen Handel, het verlies en den geheeieri onderaan" van die gewigtige bronnen van algemeene w2t ten gevolge zal hebben. Eindelijk leveren zij eene fchets tóToZ15', VOlge"dS hetwe]k/e belangen vinTnS Sr v n de O '^rrOVerSeno™ne fchulden en verbindtenisfen ^an de O 1. Compagnie met de rechten van de Deelnemers zouden kunnen verëenigd worden; _ voeïnde ne bi, eene: aanwijzing, dat de O. I. Compagnie "ook met die resfources, welken haar als nog zijn over* blêverf onder het duurzame genot van vreedzame tSt en zon! S^ltÏÏt ^rm0""^^V^"^^"' ">et alleen m ttaat is, om hare jaarhjkfche uitgaven goed te maken en nare engagementen te voldoen,° maar* ook alTe h?re fchulden, binnen een kort verloop van jaren, geheel tl vereffenen en zich uit haren vervallen kat op te beu! reu. - R et zeer veel oordeel is dit ftuk geile d en draagt de duidelijke kenmerken van eene meesS jke'pen Zonder ons m de beöordeeling van de hoofdzaak „ te £ ten en daaromtrent voor of tegen te beflisfen, fjiet^ene viïffSBI dC •aakKVfn, d£n P0^beöordeelaar nS van den Wetgever is, behalven dat de eerfte in dergelijk ge-  «TUKKEN RAKENDE DE OOST-INDISCHE ZAKEN. 793 geval te meer huiverig zou worden, naarmate de laatstgenoemde in zijne bellisling met verdubbelde bedachtzaamheid te werk gaat) — zij het genoeg ten opzichte van het laatfte gedeelte van dit adres, (hetwelk door een bijgevoegd Plan van Beftuur cler Nederlandfche Bezittingen en van het drijven van den Oost-Iudifchen Handel, door de Generaale Per'èenigde Oost-Indifche Compagnie, onder een uitfluitend OStroij, wordt toegelicht,) te melden het algemene Voorftel der Deelnemeren, hetwelk kortlijk hierop uitkomt, dat het burgerlijke , rechterlijke en krijgskundige Beftuur in de Indien afhangen zal van het Bataafsch Gouvernement, doch de commercie van de Beltuurers des O. I. Handels ; dat het algemene Beduur hier te lande zal Baan aan negen Raden van Politie en zes van Commercie,-de laatften uit de Hoofdparticipanten; dat aan dezen algemenen Raad het Beftuur van Bezittingen en Handel worde overgelaten ; dat de Ingezetenen -dezer Republiek eene vrijë vaart zullen hebben, op het -Westlijke Deel van Oost-Indië, mids echter de retouren op hier komen , en in pakhuizen van den Raad opgefla. gen, en op de gewone verkopingen der Compagnie verkocht worden — dat elk met fchepen van den Raad goederen naar Indië kan zenden — en eenige Indifche Produéten (mids niet behorende tot die, inet welken de 'Comp. bij uitfluiting Handel drijft) hmvaards te laten overkomen; dat de Kaap aan de Republiek worde afgeftaan; dat, uit de inkomften van handelen belastingen-, vooreerst een zekere interest aan de Deelnemeren worde gegeven , het publiek Beduur bekostigd, de interesfen van Compagnie's fchulden betaald, en het faldo ter aflosfing aan het land worde gegeven. Deze zijn eenige van de hoofdtrekken, die wij hier wel hebben willen mededeelen, t'en einde den Lezer te beter in ftaat te ftellen , om ovef de bedoeling der Deelnemeren te oordeelen — Altoos blijft dit Buk eene belangrijke bijdrage tot de Gefchiedenis ■en den toeftand van de O. I. Compagnie, waarover de bijgevoegde Tabellen insgelijks «eer veel licht verfpreiden. — Reeds geruimentijd geleden heeft elk in de Nieuwspapieren kunnen lezen een Adres van verfcheidene Hollandfche Hoofd-Participanten der O. I. Compagnie aan het Staatsbewind der Bataaffche Republiek. — Dit Adres werd door hetzelve in handen van den Afiatifcben Raad, en door dezen wederom in handen van de Burgers Mr. s. i. z. wiDdd-5 se-  794 stukken rakende de^oost-indische zaken. selius, Dr. J. van der steege, en Mr J. a. de mist, als uitmakende het Departement van dien Raad tot de Indifche zaken, gefield. — Op den veertienden Januari) dezes jaars werd dit Rapport jngebragt en terltond gearresteerd, en, in naam van den Raad verzonden aan het Staatsbewind. De Burger holtrop, die dit laatfte ftuk volgends het Voorbericht, toevallig in handen kreeg, maakte het in de maand October dezes jaars door den druk gemeen; onder den tijtel: Rapport van Mr. s. i. z. wiselius, Dr. j. van der steege, en Mr. j. a. de mist, Leden van den Aftdtifchen Raad, op een Request van zich noemende Participanten in de O. L Compagnie, namens het Departement tot de Indifche Zaken, ter Vergadering van bovengedachten Raad ingebragt op den 14 Januarij 1802, hij wij-ze van Misjive aan het Staatsbewind der Bataaffche Republiek. Te Amfteldam, bij VV. Holtrop. [O£tober~] 1802. 16 en 17 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 6 - : Het Adres zelf, hetwelk hier nog eens afgedrukt is, bedoelt vooral matiging van de bij. de Vredespreliminairen bepaalde verliezen der O. I. Maatfchappij, en teruggave van zoodanige Compagnie's - fchepen, die, of in vredestijd opgebragt, of ter goeder trouwe in de havens van Engeland ingelopen waren : alles gebouwd op h t recht, hetwelk de Requestranten menen te hebben, zoowel in hunne betrekking als Deelnemers in de O. I. Compagnie, als uithoofde van de nadeeien, welken dezelve Compagnie in den jongften Oorlog heeft geleden. Hier tegen beweren de Rapporteurs, dat de O. I. C. nooit is geweest Souverain eigenaar, maar alleen vruchtgebruiker van de O. I. Bezittingen — (NB. omtrent dit onderwerp, verdient vooral het later Adres van Participanten , enz., te vooren door ons opgegeven , te worden geraadpleegd, waarïn het onderfcheid tusfehen Souverain beztt, Eigendom , en Vruchtgebruik Wordt aangewezen, e.i, waarlchijnlijk, op de termen, bi) dit Rapport wordt gedoeld.) —• Dat de Compagnie nvóet Worden aangemerkt, alleen als eeu gefavorifeerd huis van Negotie, en de deelhebbers, zelfs uit krachte van den aankoop hunner Actiën, aanfpraaklijk ziin voor de fchulden, zijnde bij den aankoop reeds elke Actie, groot drie duizend Guldens ,  stukken rakende de oost-indische zaken. 795 dens, bezwaard met eene uitgifte van ruim vijf en dertig honderd per cent, zoodat dus elk individu tot zooverre zou kunnen worden bezwaard, bij 'den rampfpoedigen Commerciëelen tocftand der O. I. C, en genoodzaakt, om het te kort komende te rembourfeeren. — Dat men bij het onderzoek, wat voor den lande meest nuttig zou zijn, wel onderfcheid moet maken tusfehen Oost-Indifche Compagnie en Oost-Iudifchen Handel, kunnende de voordeelen van den laatften niet onbedingd worden toegekend aan de eerstgenoemden, omdat dezelve zou kunnen worden voordgezet, al ware 'er geenejCompagnie. — Als eene bijzonderheid verdient nog gemeld, dat uit eene Bijlage b'liikt, hoe Ceijlon in de laatfte tien jaren, door eikander 'geflagen , jaarlijks ruim zestien tonnen Gouds gekost heeft. Nog hebben wij eenige kleine Stukjens , de Oost-Indh fche Zaken betreffende, hier bij te voegen. Adres aan hei Staatsbewind der Bataaffche Repubücq j over de zaaken van de Nederlandfche Oost. Ind. Comp. Door guili.elmus titsingh, in dato 3 Oclober 1802. Te Amfteldam , bij de Wed. H. W. en C. Dronsberg. 29 Bladz. la gr. Oclavo. De prijs isf: - 5 - §• Vrij winderig en Oostersch is dit Stukjen geftcTd: de man vergeet zijne eigene verdienften niet, alleen om toch vooral het Staatsbewind te doen bczeffen, dat hij, wanneer het 'er op aankomt, om over de Indifche zaken te beflisfen, niet geheel de nul iu 't cijffer moet zijn. Breedfprakig kan men hier vinden , wat al door den Schrijver in Comp. zaken en belangen is verricht. — Dit alles moet dienen, ten einde het Staatsbewind over te halen , om fluks en goed het bevel te geven , dat de Compagnie herlevel — Het Stukjen is geheel niet belangrijk. \ Somtijds waren wij in de waf, of de Schrijver voor zich zeiven alleen, dan of hij ook in naam en op last van anderen fprak. — Waaröm toch doorgaands in het meervoudige gefprokea? — Het  79°" stukken rakende de oost-indische zaken. Het rVfj" twiM'g j^ig Otïroij en eene daardoor aan de Bataaffche Republiek, geduurende dien tijd, toegebragte fchade van vieren twintigen een half milliöenen Guldens. Te Amjleldam, bij W. Holtrop, 1802. 24 Bladz Bi gr. Oclavo. De prijs is f: - 5 - 8. Dit Stukjen had wel ongedrukt kunnen blijven. Een gerucht of vermoeden van zeker ontwerp , omtrent ao.- L zaken' ais of men5 van de zijde van fommige Actiehouders, een vijf en twintig jarig Öctroij wilde vragen , om uit de havens dezer Republiek op China te varen, en tevens aan hun eene fom van zes milliöenen te geven 111 geld of goederen , voor de Chineefche Markt gefchikt, als mede, dat zij na verloop van vijf en twintigjaren nog eene af betaling van zes milliöenen'van den lande ontvangen, doch jaarlijks tweemaal honderd en vijf' tig duizend Guldens , en een derde in de overblijvende winst, van hetgene, na aftrek van een matig dividcntvan 8 per cent zal blijken te zijn overgewonnen, aan den lande zuilen betalen; dit gerucht (herzeggen wij) deed den Schrijver de pen opvatten, teneinde aan te toonen, dat dit in vijf en twintig jaren, vier en twintig en eene halve milhoen bedragen , en- dus voor de deelhebbers in de Compagnie veel te voordeelig zijn zou. — De man is intusfchen met zijne rekening wat in de war. Brieven aan eenen Participant in de Oost-Indifche Con> pagnie,door o. k. van hogendorp, Oud Raad en Penftönaris der Stad Rotterdam. Te Amjleldam, bij de Wed. J. Dóll, 1802. 37 Bladz. In gr. Oclaye, De prijs is f: - 6 - : In deze Brieven wordt aangetoond, — het belangrijke van den Handel op China, zoo voor de Actiehouders als voor het belang van den Staat en den Handel in 't gemeen : — eenige bedenkingen tegen het nieuwe ftelfel, waarbij de uitfluitende handel der Compagnie alleen bij China bepaald wordt, wordenwederlegd: — tevens aangewezen , dat de fchadeloosftclling van de Deelhebbers in de Compagnie niet te bezwaarlijk is voor den Staat; dat omgekeerd de Staat groote voordeden haalt uit den afkoop der Afticn — en dat de, Actiehouders reden hadden , om zonder eenige verdere poging, de aanbiedingen van het Gouvernement af te wachten. Tegen deze Brieven, is op nieuw uitgekomen Brief  «tukken rakende de oost-indische zaken. 797 Brief over het onvoldoende en gevaarlijke van het ftelfel van dtn Heer g. k. van hogendorp. Oud Raad en Penfiönaris der Stad Rotterdam , over, de zaken van de O. I. Comp. zoo als hetzelve is voorgedragen in zijne Brieven aan een Participant in gemelde Compagnie. Te Amfteldam. bij tl. Diederiks , 1802. 17 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f l ' - 4 - : Behelzende meestal eenige losfe bedenkingen , terwijl , wat de hoofdzaak betreft , de Schrijver zich beroept, op de Stukjens over dit onderwerp uitgegeven, by den hengst. Wij hebben gemeend, onzen Lezeren geen ondienst te zullen doen, met hun alle de Stukken, in édns, over te le^en. — Wie bij de O. I. Zaken bijzonder geinteresfeerd is, krijgt hierdoor meer een algemeen overzicht van het geheel. Voorden Gefchied- en Aardrijks-kundigen, vooral ook voor den Statijtiker zullen de drie eerfte Stukjens het meest belangrijk zijn , terwijl de overige vier zeer wel gemist kunnen worden. De messias; Heldendicht, in XX Zangen: Het Hoogduitsch van f. g. klopstock in Dichterlijk profa gevolgd. Vijfde Stuk. Te Amfteldam, bij]. R. Poster, 1802. 270 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f 1-1- : TV7Ü verheugen ons onzen Lezeren de uitgave van W dit laatfte gedeelte van de Mesfiade, in onze taal overgebragt, te kunnen aankondigen, en wenichen den kundigen Vertaler van harten geluk met de voleinding van eene taak , waartoe, zoo uit hoofde der uitgebreidheid als moeilijkheid, vele jaren vereischt worden om tot volkomenheid te geraken. Thands kan Nederland zich beroemen eene Dichterlijk Profaïfche vertaling van klopstocks meesterftuk te bezitten, welke , zoowel in bewerking als in druk en papier, allen roem verdient. En fchoon wij , gelijk wij bereids bij de uitgave- van het Eerfte Deel dezes Werks hebben aangemerkt, m alle vertalingen der Werken van uitmuntende Dichters, 'flechts een gedeelte van derzélver waarde kunnen behouden , daar het overige in de zoetvloeiende en uitdrukkende verfificatie agter blijft , en in geene andere taal overgegoten kan worden, zoo is het echter zeker ,  793 F. G. KLOPSTOCK, DE MESSIAS, HELDENDICHT. dat hetgene ons van klopstock's hooge geestvlugt in deze vertaling overgebragt wordt, zoo kenmerkend is , dat het genoegzaam voldoet, om 's mans onnavolgbare denkbeelden en on. uitgeputte Dichtader aan onze Natie te doen kennen en bewonderen. De aanè'enfchakeling van den zin, in eiken dezer vier laatfte zangen , - maakt het opgeven eener proeve der behandeling van dit Deel voor ons bellek onmooglijk. Wij zullen hier dus nog alleen bijvoegen, dat de Vertaler dit zijn Werk met een Bladwijzer der eigen namen en enkele voorname zaken, in hetzelve voorkomende, tot meer gemak van den Lezer, die 'er fommige fchitterende plaatfen in naarflaaa wii, voorzien heeft. Wederlegging der ingebragte bezwaaren, tegen de nieuwe Methode van boekhouden, gevolgd naar het Engelsch Sijstema van e. t. jon es, te Dristol; als mede eene nadere uitlegging van voornoemde nieuwe Methode, -waarbij aangetoond wordt, dat men, door dezelve, verfcheidene ongerijmdheden kan voorkomen , die in de dubbele »f zogenoemde Italiaanfcke Methode bezwaarlijk te vermijden zijn , door n. a. vestieu, Boekhouder te Amfterdam, en Schrijver der Hollandfche Uitgave van gemelde nieuwe Methode van Boekhouden. Te Amfteldam, bij J. van der Heij, 1802. 56 Bladz. In gr. Octavo. Dc prijs is f: - 15 - : Dit Stukjen is drieledig onder de volgende opfchriften vervat: 1) Wederlegging van de bezwaaren der Schrijvers van de Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek, Vijfde Deel, N°. 13. Pag. 652-654. s) Wederlegging der bezwaaren eens onbekenden Hoogduitfchen Schrijvers, aangehaald in de Oeconomifche Couranten, N°. 219 d 223, A". 1801. 3) Nadere uitlegging der nieuwe Methode van Boekhouden, gevolgd naar het Engelsch Sijstema van Jones; en aangevoerde bewijzen, dat men door hetzelve verfcheide ongerijmdheden voorkomen kan, die in de dubbele Methode bezwaarlijk te vermijden zijn. Bij een bedaard onderzoek van deze zoogenaamde Wederlegging, hebben wij bevonden, dat V. bijna overal als in hetwild fchermt, en niet zelden zichzelven zeer ongelijk is; blijkende het allenthalve, dat hij geen ander oogmerk heeft, als om zijn Van jones ontleend lievelings-fijstema in aanzien te brengen, en dus als herlleller der tot heden in gebruik zijnde gebrekh'jke Methode van Boekhouden, zoo hij die noemt, in het algemeen begroet te worden. Wij  N. A. VESTIEU , WEDERLEGGING , ENZ. 799 Wij hebben gezegd, en herhalen het nogmaals, dat, om eene kunst te verbeteren, het geheele famenflel niet behoeft om vergeworpen te werden, dat men (lechts de gebreken heeft op te fpooren, in daarvoor het betere in de plaats te feilen. Dit, zegt V., is in vele gevallen waar, doch gaat niet door, wanneer'er in een lijstema zoodanige ongerijmdheden voorkomen, welken niet anders dan met de verwerping van het geheel kunnen weggenomen worden, en in dit geval plaatst hij het dubbel, of zoogenaamd Italiaansch Boekhouden, dat reeds zoo lang , zelfs nog op heden, zoo in ons Vaderland, als in andere Commerciëerende Landen, onder de voornaamlte Kooplieden in gebruik is. Moet men zich niet billijk verwonderen, dat V., die zelf Boekhouder is, zoodanig algemeen gebrek der kunst niet vroeger gezien heeft, en eerst op de omverwerping van het geheel, en de in plaats ftelling van een nieuw Sijstema bedacht is gewordeu, toen de Engelschman jon es., in eenen verwaanden ftijl, zoo als V., Bladz. 24, zelf zegt, zijne Methode publiek had gemaakt? Wist V. dan te vooren niet, dat de kunst, zoo als hij die oefende, geheel niet deugde? en ware het zijn pligt niet geweest vroeger aan verbetering te denken; en dezelve, zonder door jones voorgelicht te worden, werklijk daar te ftellen? Zal dan het geheele famenflel van Boekhouden, zoo als het nog heden in algemeen gebruik is, als niets deugend verworpen worden, en het Sijstema van jones deszelfs plaats vervangen, dan moet dit laatfte ook zoodanig ziju , dat men niets anders behoeft, als in alle gevallen toereikende zijnde; en vooral moet men dan niet weder tot de voorige wijze van Boekhouden, als voor geene verbetering vatbaar zijnde, terugkeeren. Laat ons nu eens zien, hoe V. hierover denkt. „ Gefield," zegt hij, Bladz. 13 en 14, ,, dat 'er negentig gevallen zijn, in welken „ men het Engelsch Sijstema gebruiken kan, tegen tien andere „ gevallen , waarïn hetzelve niet voldoet; dan zou het een arm„ hartig voorwendfel zijn, om hetzelve met verachting geheel „ te verwerpen; maar men moet alsdan de Italiaanfche Methode „ behouden in de tien gevallen, in welken de Engelfche 0». ,, voldoende is." De Lezer oordeele of V. hier zich zei- ven gelijk blijft, en wat men van zijne verwerping van het dubbel Boekhouden, ja van zijn zoo hoog geroemd Sijstema van jones, te denken hebbe! Bladz. 24 beklaagt zich V., of liever verwondert zich, dat de Schrijvers der Vadert. Bibliöth. goedgevonden hebben, Hechts eenige uitdrukkingen zijner Voorrede te berispen, maar de Verhandeling van jones daar te laten, zoodat men , naar zijne mening, daaruit zoude moeten opmaken, dat zij geene voldoende wapenen hebben kunnen vinden, om hem het hiofd te hieden. De Recenfeiuen merken hierop aan, dat zij het nagevolgd Engelsch Sijstema van v e s t i e u , en niet dat van j o n e s , be-  &30 N. A. VESTIEU , WEDERLEGGING , ENZ. beoordeeld hebben; dat zij het laatfte nimmer gezien hebben, en den fcherpen ftijl of aanprijzings toon van jones hun dus'geheel onbekend is. Waardoor hetgene V. van voldoende wapenen zegt, geheel vervalt , zoowel als hetgene hij Bladz. 8 zegt, duidelijk te blijken , dat de gemelde Schrijvers, ofwel zelve in t Boekhouden onkundig zijn , of wel zich niet verwaardigd hebben, dit nieuw Sijstema naar beltoor en te onderzoeken en te beproeven. De voordeden welken V. in zijn nieuw Sijstema waant te vinden , zijn juist datgene hetwelk hetzelve verwerplijk maakt. Hij fpreekt van perfoueele en nomineele Rekeningen, en maakt van de eerften eenen grooten ophef, als of het boekhouden bijna alleen daarin beftaat. Wiskunftig zeker is het , dat 'er nimmer een Debiteur kan zijn, of'er is gelijktijdig een Crediteur; en nimmer een Crediteur, of'er is gelijktijdig een Debiteur; ja fomtijds verfcheidene Debiteuren tegen éénen Crediteur , of verfcheidene Crediteuren tegen cénen Debiteur, of eindelijk verfcheidene Debiteuren tegen verfcheidene Crediteuren: en dus, zal het Boekhouden zeker gaan, en tevens op vaste gronden fteunen , die elk oogenblik het verlichte onfeilbaar daarftellen , moet men beide Debiteuren en Crediteuren in aamerking nemen. Indien , bij voorbeeld eeu Koopman Goederen in tijd inkoopt, moet op zijn Boek niet alleen blijken, wie de Crediteur is; maar ook wie de Debiteur'a, naamlijk de Goederen, wel ken hij ingekocht heeft: dit noemen wij wiskunstig, en laten de verwarde uitdrukkingen van V., als afgetrokken van Wiskunde, en juistheid van geest {Bladz. 7) aan V. zeiven ter verklaring over. Dat de gebruikiijke Methode van Boekhouden kundig, en alleen bevathjk is voor de zulken die 'er voor berekend zijn, {Bladz. 14) ftemmen wij V. gereedlljk toe; maar dit argument is te beuzelachtig, te laag, te ontëerende voorden kunriigen Boekhouder, om even daarom een ander en gemaklijker Sijstema. te verzinnen. Indien men in de Wiskunde die diepzinnige Wetenfchap, zoo als V. haar beltempelt, zoodanige bevatlijkheid, die voor een ieder verltaanbaar is, wilde invocreu, waar zou men beginnen, en waar eindigen? Wij hebben genoeg gezegd , om den Lezer de beuzelach. tjge vinding, en vergezochte verdediging derzelve, van vestieu in haare waarde te leeren kennen. Ons bellek laat niet roe alle de ongerijmdheden, in dit Boekjen voorkomende, aan te wijzen: ook verdienen de zaken, welken V. ter zijner verdeaiging aanvoert, geene wederlegging,maar veeleer een verachtlijk ftilzwijgen. Hij zelf fchijnt dit te begrijpen, waaröm hij ook in t (lot van zijn Voorbericht zegt: dat zijn oogmerk niet is, om hierna in eenen Pennejlrijd, met wien het ook zijn moge, over dit onderwerp te treden. Intusfchen prijzen wij de lezing van dit vEoekjan ten fterk- fil  N. A. VESTlEU, WEDERLEGGING, ENZ. 8ol fte arn : voornaamlijk hun welken de nieuwe Methode van Boekhouden bezitten ; wijl zij daardoor zich zeiven in iaat zullen kunnen (tellen , om over de met fchijn van waarheid listig ingekleede drogredenen van vest hu te oordeelen. BM deze gelegenheid achten wij ons verpligt hier nog bij te voegen, dat wij het bericht, geplaatst op den naam van ioh. van der heij, in de Am'jlelJamfche Courant, vanbaturdag den 16 October 1802, ten opzichte van het reken- boek voor de schoolen in ons vaderland, enz., door ons in No. 12 van dit Deel, Bladz. 634. beoordeeld, met verwondering gelezen hebben. Wij menen te mogen beweeren, dat, zal iet, wat het ook zij, goed heten, het ook daarvan het eigenaardig kenmerk moet dragen, zonder dat eenige goedkeuring of' aanprijzing van deze of gene Corporatien of Gezagvoerers , iet tot liaving oi verbetering der innerlijke waarde kan toebrengen, zoo min als de geSlaafde: waarheid daardoor onderdrukt zou kunnen worden. — Op den Tijtel van dit Boekjen wordt Van eene verbeterde Leerwijze gefproken; waar is die voor handen? — Zekerlijk niet in dit Boekjen; dit zal, ja dit kan de Schrijver zelf niet beweeren; dewijl 'er geen het minfte onderwijs in te vinden is. Die verbeterde Leerwijze zal dus in 't brein der Onderwijzers gezocht moeten worden : maar moeten zij dan niet weten, welke verbeterde Leerwijze de Schrijver bedoelt, en waarin dezelve beftaat. — Met één woord, Wij hebben het zoogenaamd Rekenboek, en het gebruik waartoe hetzelve moet dienen, doch geenszins de bedoelingen van den Schrijver, beoordeeld. Wij zeggen 200 genaamd Rekenboek , omdat een zoodanig Boek de gronden der Rekenkunst behoort te bevatten, en dezelven in dit Werkjen te vergeefs gezocht zullen worden. — Hoe nu uit de goedkeuring en aanprijzing van ent Rekenboek door den raad van binnenlandsche zaaken der bataafsche republiek, en door oadericheL den departementaale schoolopzieners, zoo als in bovengemelde Courant gezegd wordt , een zoo duidelijk [prekend bewijs wordt daargefteld , waarüit het onzijdig Publiek onze onpartijdigheid en oordeelkunde zou kunnen beöordeelen , laten wij in 't midden. Onze eigene bewustheid en overtuiging, van grondig te weten .alles, wat tot een goed Rekenboek vereischt worde, en hoedanig de Jeugd in de Rekenkunst behoort onderwezen te worden , is Bet richtfnoer onzer beöordeeling geweest, en zij is het nog. Wij laten du=, daar ons oordeel uit de ons zeiven bewuste kunde, zonder eenig bijoogmerk, is vóordgevloeid, de beflisfing der zake aan het in dit vak verlichte Publiek gerusdijk oYer. NIEUWE VAD. BIEL. YL DEEL. NO ï6» Ëee J-  Söft J. COOR'S, DRIE REIZEN RONDOM DE WERELD, J. cook's'cWV Reizen rondom de wereld (1768—1780 verkort Drie Deelen. Te Amfteldam en den Haare, 'bij W. Holtrop e»]: C. Leeuweftijn, 1802. 1603 Bladz. In Duodecimo, De f rijs is f 6 - : - : De Reizen van den Hr. cook, door den knndigeiiPAS. teur vertaald, en met een aantal Kaarten en Platen voor. zien, waarvan wij onze Lezers van tijd tot tijd bericht doen , zijn zeker zeer kostbaar, en het is dus elks zaak niet zich dezelven aan te fchaffen. Zij zijn echter ten hoogfle belangrijk cn verdienen , zooveel mooglijk, algemeen bekend en gelezen te worden. Op zich zelve is het dus eene loflijkc pogin" dezelven verkort mede te deelen '. tn, wat het zaaklijke en meest algemeen nuttige betreft', vèrkrijgbarer te maken. Maar dit is geen gemaküjke arbeid, daar, Wetgene den Verkorter fomu'jds minder belangrijk toefchijnt, hetzelve aan anderen weder van meer gewigt voorkomt, en hij hetzelve met genoegen en graagte zoude ontvangen hebben. Verftnndigcn mogen beóordeelcn, in hoe vHrre men met het Werk voorhanden geflaagd is; wij voor ..is hebben hier en daar wel iet gevonden, herVehe men, ovies bedunkens, wel had kunnen voorbij gaan, en dus. zonder wezenlijk nadeel, korter zijn. - Ook kunnen wij den Verkorte:, op het einde der Foorrede niet volkomen toeftemmen, wanneecr hij zegt: De Zeemanen Sterrekundige'zullen „ hier het minst voldaan zijn. — Maar ook die beiden kunnen „ in deezen het gemaklijkst lijden." Daar het toch zeker is, dat het nut voor den Zeeman eene voorname bedoeling dezer Reizen uitmaakt. — Wij twijfelen echter niet, of ook deze Deeltjens zullen met genoegen ontvangen en gelezen worden, waartoe wij elk, die de nodige lust en tijd heeft, aanraden. R 0 b e r t of de man, zo als hij behoort te zijn. Als Burger, Echtgenoot en Vader gefchetst. Eerfte Afdeeling. Een wederga van el isa, of de Vrouw, zo als zij behoorde te zijn. Vit het Hoogduitsch vertaald. Te PVestzaandam, bij ■ H- van Aken, en te Amjleldam, bij J. F. Nieman , 1801. Buiten het Voorwerk, i^tiadz. In gr. OÜavt. De prijs is f 2 - : - : "W^erd net Eerfte Deel van dezen waarlijk uitmuntenden Ro. t» man, dat wij, op zijnen tijd, onze,Lezeren aankondigden, (*) befloten met het verhaal, dat a me ma., de dochter des Graven van zonnestern, die robert, daar hij hem van C) Zie N. Vaderl.Bihl. IV Deel, ifte Stek, Bladz. 552. enz.  ROBERT ÖE DE RIAN, ENZ. 8®3 Vnn een kankerachtig gezwel aan de wang genezen had, met siunstbewiizen overlaadde, hoewel zij reeds met den vriend faareHeHgd, een jong Edelman gu staaf, was verloofd, jegens koBïRT, wien zij mede geheel riet onverfchillig was liefde had opgevat; in het begin van dit Tweede Deel .vordt ons vermeld, hoe verftandig en braaf onze held zich gedroeg in dit alleszins zoo netelig geval , daar hij amel ia haren pligt onder het oog bragt, haren Vader, bij wien de Ambtman rabe. zich vergeefs, door het verhaal van hetgene hij gezien nad, had pogen verdiensclijk te maken, alles ontdekte en met hem de middelen beraamde, om zijns dochters oude liefde tot haren gu 1*. De Bruine r o is b ert , enz, Eerlte Deel. • * broca, Cou) Het Leven van toussaint lou- verture, met een Pourtrait. . • 010 browne, Co. w.) Nieuwe Reize naa de binnen- fte gedeelten van Afrika, Tweede Deel . 7^9 brucVs (james) Reis naa Abyslune, enz. Met Platen, Tweede Deel. . • • *°> . Derde Deel. . • • 5°^> brugge mans, CA.) Tafereelen uit het Menschlij- — b^uiniTg, (gerbrand) De Gefchiedenis*der " Oude Godsdienst-leere, enz. • • . f*f buonaparte, Als Mensdi, Burger, Krijgsman , en Regent gefchilderd. . • ó/j bhrgheim, Onder zijne Kinderen, enz. Met ^ bushard, Cl- g.)'Volledige Gefchiedenis'der Methodisten in Engeland Eerfte Stuk; . 50bussingh. CStukken betreffende de zaak van Ds.) 06o " (j. w.) Twee Leerredenen. • 59^ Bijdragen CVervolg op de) door een agt-en-veertig _ iarig Belijder. • ".. . * ^1 Bijgeloof CHet) der vorige eeuwen en die der tegen- woordige gefchetst, enz. • ;< • 3 cal bet, Ckonst.) Algemeene wijze, om de Franfche raai te leeren. . • • j_ C al koe k , (h.) Twee Gevangenen verdedigd, enz. 224 c annabic h , CG- c.) Leerrede ten betogeenz carter, C«0 Gefchiedenis van het verongelukken van het fchip « ? 7 Tweede Deel. .* m Dc !<»"st, om een soed Meisfen enz, te worden, Eerlte Deel, ,° jen' ' ewald,  BEOORDEELDE BOEKEN. E w a l d, Cf- l.) Christlijk Huis- en Handboek, enz. Eerde Deel Bladz. 375 eijk, (j. van) Eenvoudig onderricht over den H. Doop. ..... ia * Tweede Proeve van Gezangen voor Godsdienftige Gezelfehappen. . • 12a —. — Onbevooroordeelde Gedachten over de Rechtzinnigheid, . . • 603 eijk, Cs. speijert van der) Inftitutiones Phy- ficce &c. . • 387 fallee, (b. a.) carolina en walmond of de geboete Misflag. Tooneelfpel. . 592 feigler, (j. c.) Plan van een nieuwInftituut van Opvoeding. . ... 3^7 fessler, alexander, de Veroveraar. ^ . 289fischer, (chr. aug.) Reize van Amfteldam, enz. . • . 618 flines, CQ. de) Loifirs Litterair es II Parties. 285 flor ia n, Nieuwe Vertellingen. . . 95 fokke, Ca.) simo n sz. Verhandeling, enz. over de Nul. . . . 147 Phosphorides, -in twee en twintig Boertige Vertoogen. . . . 179 Socratisch-Comisch Onderzoek naar den zetel des charaélers in den Mensch, enz. 442 „. i Verhandeling over den oor- fprong der Zeevaart, enz. .... 500 .. , Lettergefchenkjen voor de Leerlievende Jeugd. Met Platen. . . . 511 , : De Amfleldamfche Kermis. 5S3 ; ——.Verhandeling over de algemeene Gelaatkunde. Met Platen. . . 627 , 1——-—' CTAN) Gefchiedenis van de XVIII Eeuw. Met Platen, Eerfte Deel. . 239 fontaine, C&.VG. la) clara du plessis en clairant, enz. Eerfte Deel. . . 783 1 antonia, of de Klooster gelofte. 640 francq Cle) van e e r k h e ij , Vervolg op de Natuurkundige Vergelijkingen, betreffende de Koepokken, enz. . • . • I~6 Eee 5 Fll£"  L IJ S T DER freville, Ca. f. j.) Levensbefclmjvingen van be- > roemde Kinderen. Met Platen, Derde Deel. Bladz. 399 galetierre, (De Rampen van de la) enz. Met Platen, Twee Deelen. . . . 244. Gedachten (Verftrooide) evir Verfchillende Onderwerpen , enz. . ... 785 Gedachten - Beelden , CDichterlijke) Eerfte Bundel. 390 Gedenkfchriften der Maatfchappij van Zendelingfchap, enz. Derden Deels Tweede Stuk. . 58 Vierden Deels Eerfte Stuk. . 604 Van het Nederlaudsch Zendelings- Genootfchap, Eerfte Deel 271 Geluk Cs Menfchen) op deze wereld. . . 233 Gefchiedenis (Korte) der Merkwaardige Gebeurenisfen in de agttiende Eeuw, enz. Eerlle Deel. . 126 " i •—- der Landing van.het Engelsch-Rus- iïsch Leger, enz. Eerfte Deel. . . . 129 , (De Algemeene) der geheele Wereld. Met Platen, Vierde en Vijfde Deel. . 447 Gefprekken CGodsdienftige) over onderfcheidene Zaken , enz. . . ' , . fjij gesscher, (o, van) Iet betreflende de zoogenaamde nieuwe wijze van Vroedmeesters te maken, enz. . ... 518 Gezangen, (Bundeltjen van Stichtlijke) voor de Gereformeerden. . . , , 2^4 ■gignac, (b.) Fables Choilies, &c. . . 475 goedkoop, pvO Vervolg van de Bijbelfche verdediging der Theodicée van paulus, enz. 113 goedman, of de Kindervriend, Twee Stukken. 471 c o ui, Ca. d -j) Memorie, ter verdediging van- l ode wijk den zestienden. . . (Huishoudkundig) voor.den Stedeling en Landman. Met Platen, Derde Deel. . 7*5 Handfcliritten , (Kleine Dichterlijke) Veertiende Schakeering. - . . • . •* , *autbout, de Oude, De Kunst, om zien door zijne Vrouw te doen beminnen.' Met eene Kunstplaat. . . • . • * > 1 haweis, Ct hom.) Verhandelingen , enz. . o9z bazeu, 00 co.rns. zoon , Het belooide gefchenk, enz.'Met Platen. . • 'AT . . Her Leven van jesus, enz. Met Platen, Twee Deelen. ■ . - p:.r, 3*7 hemert, (p. van) Magazijn voor- de Grltncne Wijsgeerte, enz. Derde Deel; Drie Stukken. . 17 hen rij, In vier Deelen, enz. Mét Platen, Derde en Vierde Deel.. . . ' • • 5»7 Herftel van den Godsdienst in Frankrijk, enz. . 50& hes ser t, (f. f.) dl fr. pilger, AtClliet • voor de Incnrhig der Koepokken. . • '. z75 Hill, (r o wl and) Het waar Geluk gefchetst 111 drie Dorpsgefprekken. . H1 nl o p e n v ;-—— Negentiende Deel. . 611 — Twintigfte Deel. . 75/ Stukken, betreffende de Vergadering van Gecommitteerden , enz. Vijfde en Zesde Stukjen. . 408" ■ betreffende de Oost-Indifche zaken. 790, enz. s t Ijl, (s.) Vredezang. . . . 286 swinden, (]. h. van) Verhandelingen over volmaakte Maten en Gewigten, Eerfte én Tweede Deel. . . < • . 661 sijpkens, (t.) Disfertatio, &c. de primo moraïi- tatis principio, &c. ... 63 Tafereelen, tot nut en vermaak voor de Jeugd. Met Platen. . • • • • 474 tenckinck, Cj. w. c.) De vier Euangelifche Ge- fchiedverhalen, enz. Eerlte Deel. . . _ 643 titsingh, (g.) Adres over de Zaken van de Né- derl. O. I. Comp. • • • 795 tollens, Ch.) c.z. Nieuwe Verhalen. . 683 toulon, (g. w.) Specimen Chemico Medicum, éjfV. 386 ToWnson, (rob.) Reize in Hongarij'èn. Met Platen en eene Kaart, Eerfte Deel. . ,. 196' Trimmer, a Defcription of a Set óf Prints, &c. 13 Tijdperken (De) van den dag , Derde en Vierde Be- fpiegeling. . • • • 31 uil ken-s , Cj. a.)De Volmaaktheden van den Schepper, in zijne Scheplelen befchouwd, Eerfte Deel. 334 vaume, Cj. s.) Nieuwe bewijzen van de gevaren der Koepok-inenting, enz. . . . n? venema, Cj. c.) Lijkrede over g. van bleis- WITR, enz. . • • I • 324 Verhandelingen van het Ilaagsch Genootlchap, enz. voor het 'jaar 1799 ■> Derde Stuk. . • 1 , 1800, Eerfte Stuk. . . 101 1800, Tweede Stuk. . • 2 57 1801. . . < Ver-  BEOORDEELDE BOEKEN. Verhandelingen en Waarnemingen , ter bevordering der Genees-, Heel-, Verlos- en Scheikunde, Eerften Deels Eerde Stuk. . . • 'BW* l* (Natuurkundige) van de Bataalklu Maatfchappij der Wetejifcbappen, te Haarlem, Eer- -~ ften Deels Tweede Stuk. ; • • . 2 uitgegeven door de Maatfchappij ter .bevordering van den Landbouw, enz. Dertienden Deels Tweede en Derde Stuk. • • l f * . Derde Stuk.. . .. 4°7 van het Genootfchap ter. bevordering dei- Heelkunde, enz. Zesde Deel. • 23* 1 over den invloed van het geloot aan de Godheid van J. C. , enz. . • 4*7 „ , over de Vraag : „ Daar Kmde- • „ , O3I ren, enz. . • . ' bekroond met den Prijs van het Legaat van j. monnikhof f, Derden Deels Twee- _ de Stuk. . • • • *~ i '__ (Wijsgeerige) van het Stolpiiiansch Legaat voor het jaar 1797. ••• ■ • . 7°i verri, (Graaf de) De Staatkundige Oeconomie. 49° Vertoogen over het Waare Oogpunt van jes ós Lijdensgefchiedenis, Eerften Deels Eerfte Stuk. &5 vest.ieu, (n. a.) Wederlegging, enz. . . 79*> viÉrvant ; (ri. h.) Leerrede over FJ. LX1X: • 30—32. . . 4aS VissF.r,(n.w.c.a.)LeerredeoverNEHF.M-X)[I'- 11. S9<5 . Verhandeling ever het Zedenlijk Verderf. ■ 696 vloten, (van) De Praktijk of het Zedenkundig Onderwijs des N. T. Tweeden Deels Eerfte Stuk. 97 , Tweede Stofc ü6i vonk, (l. c.) Gefchiedenis der Landing van het Engelsch-Ru-fisch Leger, enz. Met Kaarten en Platen, Tweede Deel. . » • 34§ Voorfchriften (Nog nooit geopenbaarde) voor Ta- baksfabrikeurs, enz. . •' • 499 Vraagboek (Schriftuurlijk) voor Kinderen , Eerfte Stukjen. ,. . • ... • 331 vreede, (p.) Proeve, enz. over het Fabriekwe- .zen. . . • • • 709 Vrijmeifelarij, (De) een fteuh des Ghristendoms. . $4 \Vaardenburg , (h. van) Handleiding tot de Hervormde Belijdenis, enz. . . 3S5 F f f 4' \v.vch-  LIJST DER BEOORDEELDE BOEKEN. wa c hl er, Cl.) Algemeene Gefchiedenis der Let- tcrkunde, enz. Eerfte Stuk. . Bladz. 67 water, (j. g. te) Narratio de rebus Academie' Lugdunenfis, &c . • • 570 —— Brief aan den H. Eerw. Hooggel Heer j. w. te water, enz. . . *?0 watson, 00 Aanduidingen en Baarblijklijkheden van eenen Toekomltigeh Staat. . 7.~ Weduwe, (De bekeerde) Twee Deelen. ' Weekblad tot Nut van het Algemeen, voor het jaar l8oï' • ... 4*8 weld, Cis.) Reizen door de Staten van Noord- Amerika, enz. Met Platen en Kaarten, Eerfte Deel ^77 wen z el, (o. 1.) Nieuwe Ontdekkingen, omtrent de fpraak der Dieren. . . , ^u.^ï??^,' Cp' VAr0 ^euwe Chemifehe en"3 Phnüfche Oefeningen , Negende en Tiende Stuk. 703 wessels, (g.) Beiindwoording van vier belangrijke Vragen, enz. ... . Cb6 we ster, (h ) Schoolboek der Gefchiedenisfen van ons Vaderland, enz. . . ■ t o_ Williams, (hel. mar.) Schctfcn van den'ftaat van zeden en gevoelens in de Franfche Republiek, Eerften Deels Eerfte en Tweede Siuk. . 3- / " S. Samum. Gevaarlijkheid- van dezen doodlijken wind Bladz. 510 s a v a r ij. Misdagen van hem rakende Egypte. . 724 Schapen. (Bijzonderheden van de Spaanfche) . 406 School-onderwijs ten platten lande behoorde ook onder het opzicht der Predikanten te zijn. . 278 Sentimentele. (Nadeelige van het) . .' 684 Sicilianen. Hun Character. ... 299 Slavenhandel te Darkulla. . . . 721 Spraak der Dieren. . . , • . 365 Staar. (Graauwe) Hoe te ligten met het Beursjen. 753 Sultan. (Bijzonderheden van den tegenwoordigen Turk- fchen) . . • 723 The'óphilantropijnen. Verval van dit Gezelfchap. . 419 toussaint louverture. ^Bijzonderheden van) .617 Valenciërs. Hun Character 626 Valentia befchreven. . . . 625, 626 Ventilator op de Schepen beoordeeld. . 27 Verdraagzaamheid aangeprezen. . . . 693 Visfchen in eenen Vijver van warm Water. . 198 Vleesch (Raauw) eene Lekkernij bij de Abysftniërs. 85 v o l n e ij. • Misdagen van hem rakende Egypte. . 724 Voordagen ter bevrediging van den twist over den Bijbel. 785 Vrienden-Eilanden befchreven. . . . 403 Vrouwen (Spaanfche) befchreven. . . 622 W. Washington door fommige Amerikanen gelaakt. 578 . (Stad) befchreven. . . 578' Wilden (Character der) op de Eilanden in de Zuidzee. . . . . . 36 Wonderwerken. CKracht van het bewijs uit de) 163, 257 woord. Deze benaming bij j 0 a n n e s van waar ontleend en wat beteekent. . . 48-r Z. Zandpilaren. Gevaar van dezelven in dc Woestijn van Nubïê. . . . 5°9s 72° Zeden (Zonderlinge) van de Sjangallas. . . 296 Zedenleer. (Voortreflijkheid der Bijbelfche) . 425 Zelfbeproeving van eeneu Christen ter voorbereiding ■ vóór het Avondmaal. . . . 376 Zen-  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Zendelingen. (Bijzonderheden der) Bladz. 59 ,60 462 6ok Zestig? (Zijt gij) Oorfprong van dit gezegde; . 183 Zon. Of de Zon water optrekt. . 47? zwiNGLiüs. (Bijzonderheden van) gij DRUKFOUTEN. Bladz. 481, Reg. 24, ftaat: tegenfteÜingen maken. Dit ■__ . ™oet ziJ" : tegenfteÜingen te maken. 571 > — 23, ltaat: eenen naam. Dit moet zijn: zijntn naam. 631, — I2, yan onderen , ftaat : Maas/luis. Dit moet zijn: Marsfum. 7291 — 15, van onderen, ftaat: XIII Hoofd? M,ft«*. Dit moet zijn: XII Hoofd-' rftuk.  tflEÜWÉ VAOERLANDSCriE BIBLIOTHEEK. VI. DEELS II. STUR/     *00006818* Nieuwe vaderlandsche bibliotheek, van wetenschap, kunst en smaak.: 16 parts Den Haag, Koninklijke Bibliotheek PPM 168676435 EPN 260921807 Signatuur 675 B 17-29 Deelaanduiding ZESDEN DEELS EERSTE STUK